10 breken en de dwars doorgebroken korrel behoort op hout een krijtachtige streek te geven. Te sterk weeken van de gerst is schadelijk; wordt echter te weinig geweekt, dan heeft de ontwikkeling der kieming niet den gewenschten voortgang. Van de genoegzaam geweekte gerst wordt het water snel afgelaten en de gerst terstond uitgeschoten. Dan wordt de bak zorgvuldig omgespoeld en gereinigd. 3. Kiemen der gerst. a. Moutvloer. Van den weekbak komt de geweekte gerst op den moutvloer. Deze moet goed geventileerd zijn en een temperatuur hebben van 7—10°C. Bij slecht geventileerde vloeren blijft het bij het kiemen gevormde koolzuur boven de gerst hangen en bemoeilijkt daardoor den toevoer van zuurstof. Ten einde een geregelde temperatuur te kunnen onderhouden, wordt de moutvloer gewoonlijk onder den beganen grond aangelegd. Hij wordt met groote zorg geplaveid, om te voorkomen, dat korrels tusschen spleten geraken en gaan gisten. De gerst wordt in dunne lagen van ongeveer 20 cM. hoogte uitgespreid, die van tijd tot tijd worden omgeschoffeld. Hierdoor tracht men de kieming zoo gelijkmatig mogelijk te doen plaats hebben. Vervolgens wordt de gerst op dikkere lagen gebracht, waardoor zij begint te broeien en de kieming een krachtiger verloop heeft. Na 18—36 uren wordt aan het onderste gedeelte van de korrel een wit puntje zichtbaar (de gerst oogt) en het kiemen neemt een aanvang. Er ontwikkelen zich nu rijkelijk waterdampen, die gedeeltelijk neerslaan, en gerst en vloer met vocht bedekken (de gerst zweet). Het kiemen mag niet korter dan 7 en niet langer dan 9 dagen duren, waarna de kiem een lengte heeft bereikt van ongeveer 2 cM. De gerst is nu tot groenmout geworden, waarvan een eerste vereischte is, dat de korrel zich tusschen de vingers laat stukwrijven, zonder daarom als deeg samen te pakken. b. Pneumatische montert]. Daar het aanleggen van moutvloeren zeer kostbaar is, heeft men getracht door aanwending van z.g. mechanische kiem-apparaten zoowel handenarbeid als ruimte te besparen. Het kiemen der gerst heeft hierin onder gunstiger voorwaarden plaats.- Elke beschadiging toch der korrels wordt vermeden, terwijl door afsluiting der inrichting voor de buitenlucht een gelijkmatige, van weersinvloeden onafhankelijke werkwijze gedurende het geheele jaar wordt mogelijk gemaakt. Volgens de methode van Galland wordt de geweekte gerst in trommels gestort, die op rollen liggen en hierdoor in draaiende beweging kunnen gebracht worden. Door een centrale buis treedt de lucht in de richting der as in de trommel, verdeelt zich door de korrelmassa en treedt door den van een opening voorzienen trommelmantel uit, of neemt de tegenovergestelde richting. Voorts heeft men het systeem S al ad in. Bij dit systeem wordt de ge-  19 4. Het afkoelen van het bierwort. Een der gewichtigste werkzaamheden in het brouwerijbedrijf bestaat in een zoo spoedig mogelijke afkoeling van het bierwort tot op die temperatuur, bij welke de toevoeging der gist kan geschieden. Het is noodzakelijk de vloeistof snel af te koelen, opdat zij niet te lang met de steeds mikro-organismen bevattende lucht in aanraking blijft. Om die afkoeling te verkrijgen, wordt het uit den ketel komende, ziedendheete wort in koelbakken gebracht. Dat zijn ondiepe, vierhoekige bakken van groote oppervlakte, waarin het wort een deel van zijn warmte snel afgeeft. Tegenwoordig worden, daar houten koelschepen veel moeilijker te reinigen zijn, bovendien zeer gauw verslijten en ook de afkoeling daarin veel langzamer geschiedt, bijna steeds ijzeren koelbakken gebouwd. Door de groote oppervlakte der koelbakken neemt het wort zuurstof op, welke later de gisting begunstigt. Het wort moet niet hooger dan 8—12 cM. in den koelbak staan. Het koelhuis, d. i. het gebouw, waarin de koelbakken zijn ondergebracht, is — om de afkoeling van het wort te bevorderen — luchtig en licht gebouwd. De wanden zijn geheel of voor het grootste gedeelte uit houten jaloezieën gevormd, of wel men heeft talrijke luiken aangebracht, die den wind vrij doorlaten. Bovendien heeft men in sommige brouwerijen boven de koelbakken nog houten vleugels of waaiers aangebracht, dienende tot meerdere afkoeling. Om de afkoeling van het bierwort te bespoedigen, wordt ze met z.g. koelkrukken zoolang doorgeroerd, tot de temperatuur tot 35° G. is gedaald. Op de koelbakken blijft het wort 3 a 4 uren staan, waarna men de vloeistof — gewoonlijk nog door een koelapparaat — laat afloopen naar de geil- of gistkuipen. Het wort heeft dan een temperatuur van 6 a 7° C, of een naar evenredigheid hoogere, al naar gelang de brouwer de onder- of bovengisting verlangt aan te wenden. Van de koelapparaten kent men verschillende systemen. Men heeft geslotene en opene. Bij de eerste vloeit het wort door gesloten buizen, die gelegd zijn in groote bakken met ijs of ijswater. Bij de open apparaten stroomt het wort over gegolfde dubbele platen waartusschen koelwater circuleert. Nog kunnen genoemd worden de z.g. tegenstroomkoelers. Deze bestaan uit buizen, waarin het wort in de eene richting, en uit grootere buizen, die de eerste omhullen, waarin het koelwater, in tegenovergestelde richting, circuleert. In vele brouwerijen wordt tegenwoordig om het wort niet bloot te stellen aan de mikro-organismen der lucht, deze niet uit den bierketel in koelbakken, maar in een gesloten ijzeren kuip gepompt, om daaruit over het koelapparaat geleid te worden. In de koelbakken vormt zich mettertijd biersteen, een glanzige, dunne, harde korst, die overeenkomst vertoont met ketelsteen. Het, na het aflaten van het wort, terugblijvende bezinksel, dat nog  20 80 a 90 pet. wort vasthoudt, wordt in linnen zakken gebracht, waardoor het wort filtreert. Deze voegt men aan het bereids in de gistkuipen gebrachte wort nader toe. GISTING. Om uit het wort het bier te bereiden, moet het de alcoholische gisting ondergaan, waardoor de in het wort opgeloste suiker in alcohol en koolzuur wordt omgezet1). De geilkuipen zijn meestal uit hout vervaardigd, hebben den vorm van een afgeknotten, zich naar boven vernauwenden kegel en zijn van boven open. In de laatste jaren wordt zeer veel gebruik gemaakt van groote cementen kuipen, welke 409—509 HL. kunnen bevatten, of wel van geëmailleerde ijzeren kuipen. Men heeft daardoor minder ruimte noodig en vermindert het gevaar voor infectie. Het vertrek, waarin de gisting plaats vindt, moet koud en goed geventileerd zijn. De gisting ontstaat zonder toevoeging van gist (vrijwillige gisting) of wel, en dit geschiedt in de meeste bierbrouwerijen, men bevordert haar door toevoeging van gist — biergist. De vrijwillige gisting is bij het vervaardigen van het z.g. Danziger J'oppenbier en verder in vele Belgische brouwerijen in gebruik. In deze laatste brouwerijen gaat men te werk als volgt: Door opgieten van warm water verhoogt men de temperatuur van het beslag tot ongeveer 65° C. en kookt dan het dunbeslag. Het eerste wort levert het sterkere Lambik, het nawort het zwakkere Mars. Het mengsel van beide wordt Pharo genoemd. Het tot 8—12° C. afgekoelde wort wordt zonder bijvoeging van gist op leggers gebracht en in koele kelders aan zich zelf overgelaten. De gisting is een ondergisting. Het bier wordt eerst na jaren gereed, bevat veel melkzuur en smaakt daardoor zuurachtig. De gewone gisting, door toevoeging van biergist, kan men weer onderscheiden in een onder- en een bovengisting. Bij de ondergisting zorgt men, dat de temperatuur, waarbij de gist aan het wort wordt toegevoegd, ongeveer bedraagt 5—8° C. De vloeistof blijft 7 tot 9 dagen in de geilkuipen staan. In dien tijd heeft de hoofdgisting plaats. Het bovenste schuim wordt afgeschept, waarna het heldere vocht afloopt door een kraan, die zich op 3 a 4 cM. afstand van den bodem bevindt. Hierdoor wordt de ondergist teruggehouden. Het bier wordt van de geilkuipen overgebracht naar zeer groote vaten, leggers genaamd. In deze leggers heeft de nagisting plaats. Het bier blijft hierin van 2—12 maanden: Lagerbier 3, Beiersch 6 en Stout 12 maanden. Tot klaring van het bier zijn in de leggers spanen gelegd van hazelnotenhout. Vervolgens wordt het afgetapt in vaten, voor de aflevering gereed, doch *) Zie, over de alcoholische gisting, de Technologie in deel II der Vakstudie (de Wijnwet). Evenals men uit den most door gisting den wijn vervaardigt, verkrijgt men uit het wort door gisting het bier.  21 vooraf gefiltreerd over cellulose, die tot een pap is gemaakt, waardoor de gistcellen, die nog in het bier aanwezig zijn, worden teruggehouden. In de vaten ondergaat het bier nog een zwakke nagisting. Het moet toch om drinkbaar te zijn, in tegenstelling met wijn en gedistilleerd, koolzuur bevatten. Bij de bovengisting zorgt men, dat de temperatuur, waarbij de gist aan het wort wordt toegevoegd, bedraagt van 10—20° C, alzoo belangrijk hooger dan bij het bewerken der ondergisting. De gisting geschiedt snel, zoodat de gist door het ontwijkende koolzuur mede naar de oppervlakte wordt gevoerd. De bovengisting kan öf in de geilkuipen óf in vaten geschieden. De gisting in de kuipen duurt 48—60 uren. Na beëindiging der hoofdgisting wordt de gist afgeschept. Een deel daarvan zinkt naar beneden en zet zich aan den bodem als bodemgist af. In de vaten vindt dan een levendige nagisting plaats. Bij de vatgisting wordt aan het wort in de kuip eerst gist toegevoegd, waarna zij terstond op vaten wordt gebracht. »De gisting duurt 24—36 uren. Men moet zorg dragen, dat alle schuim en alle gist door het open spongat worden uitgedreven. De nagisting volgt verder in de leggers, waarin, na de hoofdgisting, het bier wordt afgetapt. Bovengistbier is reeds na weinige dagen verkoopbaar, maar kan niet zoo goed bewaard worden als ondergistbier.  GESCHIEDENIS. In de geschiedenis van de belastingen in de Nederlanden vindt men die op de bieren reeds onder de oudste grafelijke en stedelijke inkomsten opgeteekend. Onder de Vereenigde Provinciën was zij weleer de meest productieve van Holland's indirecte belastingen. Langzamerhand kwam echter hierin een groote verandering; het gebruik van bier verminderde en dat van koffie en jenever nam toe en zoo werd de opbrengst van de belasting op de bieren eindelijk onbeduidend. Toen onder het Bataafsche Gemeenebest in 1806, hier te lande voor het eerst een algemeen belastingstelsel werd ingevoerd, werd dan ook op de bieren geen belasting m#er gelegd. Evenmin geschiedde dit bij het weder invoeren van de oudHollandsche belastingen in de noordelijke provinciën, in 1814. Doch in het algemeen belastingstelsel voor het geheele Koninkrijk, in 1816 vastgesteld, werd weder een accijns op de bieren en eveneens een accijns op de azijnen opgenomen. De oud-Hollandsche belastingen op de bieren werden onder verschillende vormen, somtijds bij wijze van monopolie en verpachting, en naar verschillende maatstaven geheven. In den regel werd het bier, met onderscheiding in twee of drie soorten, per ton belast bij den uitslag tot verbruik. Bij het weder invoeren der belasting in 1816 werd echter van dit stelsel afgeweken. Toen nl. werd, met opzicht tot de grondslagen van heffing der accijnzen, toegegeven aan den wensch voornamelijk der zuidelijke provinciën, om ter vermijding van de peilingen en van de verplichting tot het dekken van uitslag en vervoer door biljetten, als regel aan te nemen het zoogenaamd belasten bij den oorsprong, d. i. het leggen der belasting op de grondstof of op de inhoudsruimte van zekere werktuigen, met krediet op termijnen. Bij de wet van 12 Mei 1819, S. no. 23, werden de bepalingen omtrent de heffing van accijns op het bier en op den azijn in één wet saamgevat. Bij de herziening van het belastingstelsel in 1821—1822 werd voor de accijnzen op binnenlandsche fabrikaten in het algemeen een tegenovergestelde weg ingeslagen en de belasting weder gelegd op het fabrikaat en geheven bij het in 't verbruik brengen daarvan, met doorloopend krediet voor den accijns. Voor den accijns op het bier echter werd in beginsel de in 1816 ingevoerde grondslag behouden. Alleen werd daaraan toegevoegd een beperking en controle ten opzichte van het verbruik van meel, welk verbruik als maximum voor elk brouwsel werd vastgesteld op een hoeveelheid, gelijkstaande met 2/8 van de netto inhoudsruimte der roerkuip. Deze beperking en contröle zijn echter, sedert de afschaffing van den gemaalaccijns met 1 Januari 1856, vervallen. De accijns werd voor elk brouwsel bepaald, in 1816 op 75 cent en bij de wet van 2 Augustus 1822, S. no. 32, op 70 cent per HL. inhouds-  23 ruimte der roerkuip. Met de opcenten en het zegel bedroeg hij in 1859 / l,06s per HL., toen dit cijfer bij het ineensmelten van hoofdsom, opcenten en zegel op een gulden per HL. is gebracht. Het vervatten van de meelcontröle gaf aan de toenmalige Regeering aanleiding tot het voorstellen, in het laatst van 1855, van eenige wijzigingen in de wettelijke bepalingen nopens den accijns op bier en azijn. Het hiertoe betrekkelijke ontwerp werd in de zitting der StatenGeneraal van 1855/56 door de Tweede Kamer onderzocht en daarover verslag uitgebracht. Op dat verslag werd in den loop dier zitting niet geantwoord. In de zitting van 1856/1857 diende de Regeering een nieuw ontwerp in, dat nader door haar gewijzigd en eindelijk in openbare vergadering behandeld werd. Gedurende die behandeling werd een amendement tot afschaffing van den accijns op azijn voorgesteld en door de Kamer aangenomen, ten gevolge waarvan de Regeering het ontwerp introk. Sedert heeft, tot 1863, het herzien van de onderwerpelijke bepalingen, evenmin als het afschaffen van den accijns op azijn, meer een punt van opzettelijke behandeling uitgemaakt. Het ontwerp van wet van 1863 had een drieledig doel: het veranderen van den grondslag, in verband met het verbeteren der bepalingen nopens de heffing en verzekering van den accijns op het bier, het verhoogen van dezen accijns en het afschaffen van dien op den azijn. Nadat omtrent dit ontwerp in de Tweede Kamer Voorloopig Verslag was uitgebracht, werd deze voordracht niet verder behandeld. Bij de wet van 7 Juli 1867, S. no. 84, V. no. 143, werd toegelaten om bij algemeenen maatregel van bestuur, ten behoeve van de fabrikanten, die dit verlangden, tijdelijk en proefsgewijs de heffing van den accijns op het bier naar de hoeveelheid der verbruikte meelspeciën of andere grondstoffen te regelen, en om in het belang der nijverheid ook andere afwijkingen van de wettelijke voorschriften omtrent den accijns op de bieren en azijnen toe te staan. Werd men dus onder de wet van 1822 enkel aangeslagen naar de inhoudsruimte der belastbare werktuigen, thans kon — op verlangen des bierbrouwers — ook aanslag geschieden naar de hoeveelheid verbruikt meel. Volgens art. 5 der evengenoemde wet bleef zij van kracht tot 31 December 1870, zoodat de bepalingen op grond dier wet bij Koninklijk besluit van 12 October 1867, S. no. 106, V. no. 144, vastgesteld, met ingang van 1 Januari 1871, door wettelijke bepalingen moesten zijn vervangen. Dit tijdstip werd echter bij de wet van 25 December 1870, S. no. 208, V. 1871, no. 3, verlengd tot 1 Januari 1872. Het wetsvoorstel van 1871 had dan ook ten doel, de maatregelen van het Kon. besluit van 12 October 1867, S. no. 106, uitgevaardigd krachtens de wet van 7 Juli 1867, S. no. 84, door nadere wettelijke voorschriften te vervangen. De Regeering meende tevens bij deze gelegenheid de nog van kracht zijnde bepalingen der wet van 2 Augustus 1822, S. no. 32, omtrent den accijns op bier en azijn aan een herziening te moeten onderwerpen. Volgens het uitgebracht Voorloopig Verslag liepen de gevoelens over het ontwerp zeer uiteen. Verscheidene leden waren voor een afschaffing  24 van den accijns. De toestand der geldmiddelen gedoogde dit echter niet. Bovendien hestond gevaar, dat bierbrouwerijen en azijnmakerijen, van alle belasting ontheven, fabrieken van gedistilleerd zouden worden, tenzij bij de wet, die den bier- en azijnaccijns afschafte, bepalingen werden gemaakt om te waken tegen dit gevaar. Onder het ministerschap van den heer B1 u s s e, kwam de wet van den 26 Juli 1871, S. no. 92, V. no. 138, tot stand, die, gewijzigd bij de wetten van 27 Juni 1876, S. no. 130, V. no. 67, en van 4 Mei 1889, S. no. 44, V. no. 46, tot 1 Maart 1917 de heffing van den accijns op bier en azijn heeft beheerscht, en toen werd vervangen door de wet van 20 Januari 1917, S. no. 190, V. v. V. no. 775 (Bierwet 1916). Blijkens de Memorie van Toelichting op het door Minister Treub ingediende ontwerp was het doel daarvan drieledig, nl.: 1°. een belangrijke verhooging van den accijns op het bier, zulks om tegemoet te komen aan de hooge eischen der schatkist, veroorzaakt door de buitengewone omstandigheden, waarin ons land ten gevolge van den Europeeschen oorlog kwam te verkeeren ; 2°. verandering te brengen in het stelsel van heffing door invoering van den aanslag naar de hoeveelheid en dichtheid van het wort; 3°. afschaffing van den azijnaccijns. Ten aanzien van het sub 2 vermelde zij hier verwezen naar aant. 3 op de Considerans der wet.  BIERWET 1916. Wet van 20 Januari 1917, S. no. 190, V.v.V. no. 775, tot verhooging van den accijns op bier en herziening der wettelijke bepalingen omtrent dien accijns (1—4). 1. Dat de wet kan worden aangehaald onder den titel van „Bierwet 1916" is bepaald in art. 48 hierna. 2. Een instructie tot uitvoering der wet is vastgesteld bij de res. van 8 Febr. 1917, no. 70, V. v. V. no. 779, gewijzigd bij de res. van 28 Juni 1917, no. 68, V. v. V. no. 848. In de Chronologische Tafel is vermeld in welke aanteekeningen op de wet de onderscheidene paragrafen der instructie zijn opgenomen. 3. Het betrekkelijk wetsontwerp, ingediend bij Kon. boodschap van 23 Oct. 1915, de Mem. v. T., het Voorl. V. der Tweede kamer, de Mem. v. A., een Nota van wijzigingen en een gewijzigd wetsontwerp zijn te vinden in de Gedrukte Stukken, Tweede Kamer, 1915—191o, 218, nos. 2, 3, 4, 5, 6 en 7 (a). De beraadslagingen der Tweede Kamer zijn opgenomen in de Handelingen II, 1915—1916, blzz. 2534—2556. Het wetsontwerp werd in de vergadering der Tweede Kamer van 20 Juli 1916 aangenomen met 33 tegen 19 stemmen. Het Voorl. V. der Eerste Kamer en de betrekkelijke Mem. v. A. zijn te vinden in de Gedrukte Stukken, Eerste Kamer, 1916—1917, nos. 10 en 10a, terwijl de beraadslagingen der Eerste Kamer zijn opgenomen in de Handelingen I, 1916—1917, blzz. 207—215. Het wetsontwerp werd in de vergadering der Eerste Kamer van 19 Januari 1917 aangenomen met 29 tegen 4 stemmen. (a) Het oorspronkelijk wetsontwerp en de Mem. v. T. zijn mede opgenomen in Weekblad nos. 2293—2295, het Voorl. V. der Tweede Kamer in Weekblad no. 2301. 4. De wet is van toepassing op alle brouwsels, waarvan de vervaardiging na het tijdstip harer in werking treding (a), aanvangt. Art. 48, eerste lid. (a) Zijnde 1 Maart 1917 ; zie aant. 1 op art. 48. Wij WILHELMINAi bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz., enz., enz. Allen, die deze zullen zien of hooren lezen, salutl doen te weten (1):  26 Alzoo Wij in overweging genomen hebben, dat het noodig is den accijns op bier te verhoogen en dé wettelijke bepalingen omtrent dien accijns te herzien (2—3); Zoo is het, dat Wij den Raad van State gehoord, en met gemeen overleg der Staten-Generaal, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze: 1. Het formulier van afkondiging der wetten is vastgesteld bij art. 72 der Grondwet. 2. In 1921 heeft de bieraccijns opgebracht ƒ 4.415.747,25. 3. De wijziging, bij de tegenwoordige wet aangebracht in het stelsel, waarnaar de bieraccijns werd geheven, wordt in § 1 der Mem. v. T. als volgt gemotiveerd: „Volgens art. 2 der wet van 25 Juli 1871, S. no. 92, houdende bepalingen omtrent den accijns op bier en azijn, wordt, wanneer uitsluitend aftreksels van ruw of ongebuild meel van graan of aftreksels van gebroken of geplet graan aan de wijngisting worden onderworpen, de accijns, ter keuze van den bierbrouwer, geheven: a. naar de inhoudsruimte der roerkuipen, waarin de meelspeciën worden bewerkt, ten bedrage van een gulden per hectoliter inhoudsruimte dier werktuigen; b. naar het géwicht van het ruw, ongebuild meel, gebroken of geplet graan, dat tot vervaardiging van bier wordt gebruikt, ten bedrage van drie en een halven cent per kilogram. „Indien andere dan voormelde grondstoffen aan de wijngisting worden onderworpen, wordt de accijns geheven tegen drie en een halven cent voor een hoeveelheid grondstof, welke evenveel bier van gelijke sterkte . kan opleveren als één kilogram gewoon ruw meel. „De aanslag, vermeld sub a, wordt weinig meer gekozen. Terwijl in 1913 (het laatstverloopen normale jaar), de bieraccijns in 427 bierbrouwerijen opbracht / 1.417.591,09, werd daarvan slechts ƒ 33.296,71 door 61 bierbrouwerijen betaald voor aanslag naar de inhoudsruimte der roerkuipem (beslagkuipen). Alleen de bierbrouwers, die met zeer kleine beslagkuipen werken en dus niet kunnen voldoen aan het voorschrift van art. 31 der wet van 1871 — aangifte van ten minste driehonderd kilogram meel per brouwsel — zijn gedwongen den accijns naar de inhoudsruimte van die werktuigen te betalen. Daar meestal beslag wordt gebruikt, dat minder dan i-g = 28,5 kilogram meel per hectoliter bevat, kiezen de andere bierbrouwers het voor hen voordeeliger stelsel van aanslag naar de hoeveelheid meel. „Het is een bekend feit, dat de kleine bierbrouwers de concurrentie moeilijk kunnen volhouden tegen de kapitaalkrachtige maatschappijen, die bierbrouwerijen exploiteeren. „Ih de groote bierbrouwerijen wordt zooveel mogehjk doorgewerkt, wat reeds dadelijk een grooten voorsprong geeft op de kleine bierbrouwerijen, waarin slechts een- of tweemaal per week wordt gebrouwen ; de groote bierbrouwerijen zijn beter ingericht en de grondstoffen worden goedkooper ingekocht. Bovendien weten de bestuurders dier groote bierbrouwerijen door overeenkomsten met exploitanten van gelegenheden, waarin bier verkocht wordt, hun afzetgebied uit te breiden, welke overeenkomsten gemakkelijk te sluiten zijn, wanneer die exploitanten geldelijk kunnen worden gesteund. „Bij de voordeelen, die de groote brouwerijen uit den aard der zaak  HOOFDSTUK I. — Art. 1. 27 genieten komt nog een ander, dat voortspruit uit de wijze, waarop de accijns wordt geheven. Terwijl men in de groote bierbrouwerijen, naar de tegenwoordige eischen der technische wetenschap ingericht en werkende met eerste kwaliteit meel, 25 a 26 en in sommige zelfs 28 liter wort en meer ad één graad dichtheid per kilogram meel verkrijgt, wordt in de kleine bierbrouwerijen als regel geen grooter rendement verkregen dan van 22 liter wort; er zijn zelfs bierbrouwerijen waarin geen hooger rendement wordt bereikt dan van 17 liter. Terwijl dus sommige groote bierbrouwers nog geen dertien cent per hectoliter wort ad één graad dichtheid betalen, wordt door andere meer dan twintig cent betaald. „Deze onbillijkheid moet, voor zooveel mogelijk, worden weggenomen. „Men kan daarbij, naar de meening van den ondergeteekende, verschillende wegen inslaan. „Voor iedere bierbrouwerij kan men nl. het bedrag van den accijns verband doen houden met de totale hoeveelheid grondstof door die brouwerij verbruikt gedurende een zeker tijdvak, m. a. w. met den omvang van het bedrijf, een stelsel dat bijv. in Duitschland wordt gevolgd; of wel men kan den accijns heffen naar de hoeveelheid en dichtheid van het wort, waaruit na de gisting het bier wordt verkregen, een stelsel dat bijv. in Engeland, Frankrijk, Italië en Oostenrijk wordt toegepast." Na vervolgens een overzicht te hebben gegeven van de op dit gebied in het buitenland bestaande wetgeving, komt de Minister tot de conclusie, dat de meest billijke, immers meest nauwkeurige wijze van heffing van den accijns op bier is die, welke gegrond is op de hoeveelheid en dichtheid van het wort, dat voor de bierbereiding wordt gebezigd. Hierby heeft men het voordeel dat meer rekening kan worden gehouden met de werkelijk verkregen uitkomsten der fabricage. De opneming van het wort geschiedt nl. in een stadium der bewerking, waarin het gebruikte meel geheel is verwerkt (a), het rendement dus vaststaat en voor geheime toevoeging van grondstoffen de minste vrees behoeft te bestaan. Daarenboven kan den fabrikant bij dit stelsel meer vrijheid bij het werken worden gelaten, waardoor ook aan de bezwaren van sommige bierbrouwers tegen de hier bestaande wetgeving wordt te gemoet gekomen. (a) Nl. na afloop der koking in den bierketel; zie art. 1 van het Kon. besluit van 6 Febr. 1917, S. no. 208, V. v. V. no. 778 (bijl. A), en § 15 der instructie, in aant. 7 op art. 20. HOOFDSTUK L Bedrag van den accijns. Art. 1. Er wordt een accijns geheven op het bier, dat hier te lande vervaardigd wordt (1—3). De van een brouwsel te heffen accijns wordt bepaald door de hoeveelheid wort bij 1772° Celsius en het verschil tusschen de dichtheid van het wort en de dichtheid van zuiver water, beide bij die temperatuur (4—5). De accijns bedraagt zestig cent voor iederen hectolitergraad, zijnde het aantal hectolitergraden het product van de hoeveelheid en van het verschil in dichtheid bij het vorige lid bedoeld (6—7); de hoeveelheid uitgedrukt in hectoliters, het verschil in dichtheid uitgedrukt in graden en tienden van graden (8—9). Iedere graad vertegenwoordigt een honderdste gedeelte van de dichtheid van zuiver water bij il1^0 Celsius.  25 HOOFDSTUK I. — Art. 1. 1. Bij invoer wordt van bier geen accijns geheven, wel invoerrecht, nl. / 7 per HL.; zie art. 1 der wet van 20 Januari 1917, S. no. 191, V. v. V. no. 776. 2. Met betrekking tot het vervoer van bier is bij de artt. 165 en 166 der Alg. wet bepaald, dat het vervoer gedekt moet zijn op de le linie landzijde, indien het geschiedt in grooter hoeveelheid dan 40 L (a). Het daarvoor ingevolge laatstgemeld artikel benoodigde geleibiljet kan, in verband met het bepaalde bij art. 167 der Alg. wet, worden afgegeven zonder vertoon van'een bewijs van wettigen inslag. Voor het geleibiljet kan, volgens de res. V. 1877, no. 13, worden gebezigd het model Accijnzen no. 102) (b). Zie ook de res. V. 1906, no. 86, gewijzigd bij de res. V. 1911, no. 57. Ingevolge de artt. 13,15 en 19 van het K. B. Vervoer, V. v. V. no. 281, sub IV, kan het vervoer van bier ook geschieden op verzendingsbiljet, verzendingslijst en zakboek (c). Wat nederlagen betreft is bij art. 5 van het Kon. besluit van 28 Oct. 1880, S. no. 185, V. v. V. no. 281, sub VII, bepaald, dat bier, ongeacht de herkomst, voor de toepassing van dat besluit wordt beschouwd als accijnsvrij goed, waaruit volgt, in verband met art. 1 van dat besluit, dat, behoudens het bepaalde bij lett. ƒ van dat artikel, het in art. 177 der Alg. wet bedoelde verbod van nederlage voor bier is opgeheven. (o) Ongedekt vervoer is strafbaar volgens art. 219, in verband met art. 205, der Alg. wet. (b) Gebruik van het model Accijnzen no. 10, dienende tot vervoer van alle accijnsgoederen, behalve gedistillerd, is daardoor niet uitgesloten. Zie de res. V. 1859, no. 79, en V. 1864, no. 66, alsmede onderdeel D der res. V. 1905, no. 102. Zie, nopens door den handel te verstrekken losse formulieren voor geleibiljetten, de res. V. 1908, no. 55, gewijzigd bij de res. V. 1911, no. 45. (e) Op binnenlandsch paspoort kan bier niet worden vervoerd. Wel wordt het voor de toepassing van het K. B. Vervoer als accijnsvrij goed beschouwd, doch voor de toepassing van het 16e Hoofdstuk der Alg. wet blijft bier accijnsgoed. 3. In de wet van 1871 (art. 1) wordt moutextract gelijkgesteld met bier. Moutextract en daarmede overeenkomende moutpraeparaten (a) worden gebezigd als gemeesmiddel, als hulpmiddel bij het bakken en als appreteermiddel. Men zou het moutextract kunnen beschouwen als een halffabrikaat van bier, waarbij geen gisting heeft plaats gehad, met een hoog gehalte aan maltose (6). Naar het oordeel van den ondergeteekende verschilt het naar aard en bestemming evenwel te veel van bier, om het daarmede voor een accijnsheffing gelijk te stellen. In het ontwerp wordt moutextract daarom niet genoemd. Hier te lande wordt het tot heden niet vervaardigd (c). Evenmin als voor de heffing van den accijns, zal moutextract voor de heffing van invoerrecht met bier zijn gelijk te stellen (d). M. v. T. (a) Diamalt en diastafor zijn ook praeparaten uit moutmeel; zie de res. V. v. V. no. 494, in noot d hierna. tb) Moutextract wordt vervaardigd uit geëest mout, dat men maalt en vervolgens met lauw water aanmengt. De aanwezige diastase wordt daardoor opgelost en vervolgens afgescheiden. Op den achtergebleven moutkoek wordt heet water gestort, totdat het mengsel een temperatuur bezit van ± 70° C. Doordat nog een weinig diastase is overgebleven zal deze de versuikering van het in het mout aanwezige zetmeel bewerken en wordt dextrine gevormd. Zoodra de versuikering is afgeloopen, gaat men over tot koking, klaring en afkoeling van het wort, dat daarna met een gedeelte der afgescheiden diastase-oplossing wordt vermengd. Dit mengsel wordt gedurende langeren tijd op een temperatuur gehouden van 50—55° F., waardoor de dextrine wordt omgezet in maltose. Thans wordt de rest van de diastase-oplossing toegevoegd en het geheel in een vacuumpan ingedampt. De moutextract-oplossing wordt daarna afgekoeld en met koolzuurgas geklaard. (c) Verg. art. 33.  HOOFDSTUK I..— Art. 1. 29 {d) Diamalt, diastafor en dergelijke dik vloeibare moutpraeparaten of -extracten'' met de eigenschappen van maltosestroop, behooren bi) invoer belast te worden als vloeibare droivensuiker uit zetmeel, met een recht van f 6,— per 100 KG. Res. V. v. V. no. 494. Maltzextract zal, zoover dit niet als koekbakkerswerk wordt belast, voortaan zijn te belasten als vloeibare druivensuiker uit zetmeel, met een invoerrecht van / 6,— per 100 KG. Res. V. v. V. no. 780, § i, eerste lid. 4. Zie, nopens de motieven, die er toe hebben geleid, een accijnsheffing naar de hoeveelheid en de dichtheid van het wort in te voeren, aant. 3 op de Considerans hiervoor. 5. Het soortelijk gewicht van zuiver water bij 171/»0 C. is als eenheid van dichtheid aangenomen, omdat op die eenheid berust de saccharometer van Balling, een instrument, dat door vele bierbrouwers wordt gebruikt om zelf een controle op de fabricage uit te oefenen. Uit de aanwijzingen van genoemden saccharometer, kan, met behulp, eener bijbehoorende tabel, onmiddellijk de dichtheid van het wort bij genoemde temperatuur worden afgelezen (a). Het stelsel van accijnsheffing volgens het ontwerp zal, naar ondergeteekende vertrouwt, in verband daarmede, weinig bezwaar ondervinden. Mem. v. T. (a) De gewone saccharometer van Balling wijst aan hoeveel KG. extract bevat is in 100 KG. wort. De bij de Administratie in gebruik zijnde bierweger (densimeter I of II) wijst evenwel, met behulp van de daarin aangebrachte correctieschaal, onmiddellijk de in art. 1 der wet bedoelde dichtheid van het wort aan (bij 17*/»° C). De hier in de Mem. v. T. bedoelde tabel heeft men dus, bij gebruik van de densimeters I en II, niet noodig. Verg. § 15 der instructie, in aant. 7 op art. 20. 6. Blijkens art. 1 wordt de van een brouwsel verschuldigde accijns berekend naar het aantal hectolitergraden van het vervaardigde wort. Bij die berekening wordt het aantal hectolitergraden van het vroeger veraccijnsde wort, dat bij het beslaan is gebezigd, in mindering gebracht; zie art. 26 (a). In zijn aangifte tot brouwen wordt door den brouwer aangegeven het aantal hectolitergraden van het wort dat zal worden vervaardigd, alsmede het aantal hectolitergraden van het vroeger veraccijnsde wort, dat bij het beslaan zal worden gebezigd ; zie art. 14, § 1, lett. h, en i, en art. 17, § 1, lett. c en e. Aangezien in verband met de contrólemaatregelen, neergelegd in de artt. 20 en 21, de accijns, die van een brouwsel verschuldigd kan worden, vooraf niet vaststaat (verg. aant. 4, noot a, op art. 14), is betaling bij de inlevering der aangifte niet toegelaten. Die betaling moet evenwel geschieden vóór of op den 20sten dag van de derde maand, volgende op die, waarin de aangifte (volgens de artt. 14 of 15) is gedaan (b). Zie art. 25, met § 18, laatste lid, der instructie, in aant. 5 op dat artikel. (a) Verg. ook het tweede lid van § 23 der instructie, in aant. 3 op art. 37. (b) Behoudens aanzuivering der kredietrekening op andere wijze. Zie art. 27, derde lid, lett. a en b. 7. Naar aanleiding van de vraag in het Voorl. V. of het niet verkieslijk zoude zijn, in plaats van naar de hectolitergraden van het wort, de heffing te doen geschieden naar de Battinggraden, omdat op de instrumenten, waarmede de dichtheid van de vloeistof gemeten wordt, met Ballinggraden wordt gerekend, wordt in de Mem. v. A. het volgende opgemerkt: „Voor de herleiding van Ballinggraden in de dichtheidsgraden van het ontwerp, bestaan tabellen welke algemeen verkrijgbaar zijn en waarmede  30 HOOFDSTUK I en II. — Art. 1. die herleiding zonder het uitvoeren van eenige berekening kan geschieden (d), zoodat zij geenerlei moeilijkheid oplevert. „Geschiedde de heffing naar Ballinggraden, dan zou de beslissing in mogelijke geschillen moeilijker zijn dan thans. Nu toch de dichtheid beslist omtrent de belasting die verschuldigd is, kan men deze ook anders bepalen dan met den densimeter, en bij geschil den pycnometer (b) gebruiken, een werktuig waarmede een ongemeene nauwkeurigheid kan worden bereikt. Werden Ballinggraden gebezigd, dan zou enkel de saccharometer mogen worden aangewend (c)". (a) Verg. aant. 5, noot a, hiervoor. (b) Een omschrijving van den pycnometer (dichtheidsmeter) en de wijze waarop deze gebruikt wordt, komt voor in Weekblad no. 239. (e) Verg. hierbij art. 2, derde lid, van het Kon. besluit van 6 Febr. 1917, S. no. 208, V. v. V. no. 778 (bijl. A). 8. De accijns wordt dus berekend ook over tienden van graden. Voor 100,6 hectolitergraden bedraagt derhalve de accijns ƒ 60,36. Verg. Weekblad no. 2340. Zie ook het zesde lid, zevende volzin, van aant. 7 op art. 20 hierna. 9. Omtrent de wijze waarop de hoeveelheid wort bij 177a0 C. en het aantal hectolitergraden wordt bepaald, wordt verwezen naar het Kon. besluit van 6 Febr. 1917, S. no. 208, V. v. V. no. 778 (a), en naar § 15 dezer instructie (b). Instructie, § 1. la) Zie bijl. A. (b) Opgenomen in de aantt. 7 en 15 op art. 20. HOOFDSTUK II. Bierbrouwerijen (1) en werktuigen (2—4). 1. Waar in de wet gesproken wordt van bierbrouwerij is daaronder blijkbaar te verstaan, met alleen de eigenlijke bierbrouwerij, maar alle gebouwen en erven die daartoe behooren. Zie art. 2, lett. c, in verband met § 3, eerste lid, der instructie, in aant. 7 op art. 4. 2. In het Voorl. V. en bij de beraadslagingen in de Tweede Kamer werd twijfel geopperd of verschillende controlemaatregelen bij het ontwerp uit de wet van 1871 overgenomen, onder de nieuwe regeling (aanslag naar de hoeveelheid en dichtheid van het wort) nog wel reden van bestaan hadden. Men wees daarbij op de bepalingen van art. 2, lett. d, en e, art. 14, § 1, lett. c en g (a), art. 15, lett. d en e, art. 17 en op die, betrekkelijk de grondstoffen (artt. 18 en 19). Hierop antwoordde de Minister in de Mem. v. A. en bij de beraadslagingen in de Tweede Kamer (Handelingen II, 1915—1916, blzz. 2544—2545), dat het niet in de bedoeling ligt om, evenals in Oostenrijk geschiedt, elk brouwsel op hoeveelheid en dichtheid te onderzoeken, maar dat slechts te doen bij wijze van Stichprobe (b). Daarnaast heeft men dan evenwel andere contrölemiddelen noodig en alle te zamen moeten zij het bewijs leveren, dat het in de brouwerij toegaat, zooals in de aangifte aan den fiscus is medegedeeld. Verg. de volgende aanteekening. la) In het oorspronkelijk wetsontwerp : lett. h. (b) Verg. hierbij f 15 der instructie, opgenomen in aant. 7 op art. 20, alsmede aant. 8 op gemeld artikel.  HOOFDSTUK II. — Art. 2. 31 3. Werd volgens de wet van 1871 de accijns berekend naar de hoeveelheid grondstof en het opnemen van de hoeveelheid en de dichtheid der aftreksels alleen als controlemiddel toegepast (art. 40), volgens de tegenwoordige wet is het juist andersom. Nu is het meten van de hoeveelheid en de dichtheid van het brouwsel tot systeem geworden en is het nagaan van de hoeveelheid grondstof alleen als controlemaatregel overgebleven. Het is duidelijk dat bij dit systeem moet worden gezorgd, dat er gelegenheid besta de hoeveelheid en de dichtheid van het wort op te nemen, ter controle van de aangifte, waarin het aantal hectolitergraden wort, dat zal worden vervaardigd, moet worden vermeld (art. 14, § 1, lett. h, en art. 17, § 1, lett. c). De wet bepaalt, dat die opneming zal geschieden in den bierketel, waarin immers alle aftreksels moeten worden gehopt en gekookt (a), en dat de brouwer opgave zal moeten doen van dag en uur waarop het wort in dat werktuig zal zijn bijeengebracht (art. 14, § 1, lett. /, en art. 15, lett. /). Ten einde de ambtenaren in de gelegenheid te stellen de bedoelde opneming te doen is verder bepaald (art. 20, § 1), dat het wort niet eerder dan een uur na gemeld tijdstip en niet vóór den afloop der koking uit den bierketel mag worden afgelaten, terwijl dit in geen geval dan een kwartier na afloop der koking mag geschieden, mdien de ambtenaren aan den bierbrouwer, voor of bij den afloop der koking, hun verlangen om de hoeveelheid en de dichtheid op te nemen, hebben kenbaar gemaakt. Daarnaast staan de bepalingen der wet nopens de inrichting der fabriek (Hoofdstuk II) en nopens de werktuigen en grondstoffen, die voor het brouwsel zullen worden gebezigd (artt. 14, 15 en 17). Die bepalingen zijn noodig om de ambtenaren in staat te stellen, bij hun bezoek aan de brouwer jj, na te gaan of alles regelmatig toegaat, en, wat de verbruikte hoeveelheid grondstof betreft, of die beantwoordt aan de vervaardigde hoeveelheid wort. Dit laatste is van belang, omdat moet worden voorkomen, dat het wort aan de ambtelijke opneming wordt onttrokken doordat het heimelijk buiten de fabriek wordt geleid of althans niet in den bierketel of in de wachtbakken op het aangegeven uur wordt verzameld (b). In verband hiermede wordt dan ook bij art. 2, lett. /, een opgave gevorderd van de in de fabriek aanwezige vaste pijpen, buizen en goten, welke dienen tot het geleiden van beslag of wort (terwijl bij art. 7, § 1, laatste lid, is bepaald, dat die pijpen, enz. zoodanig moeten zijn geplaatst, dat de ambtenaren ze steeds over haar geheele lengte en omtrek kunnen onderzoeken) en is bij art. 22 verboden in een bierbrouwerij beslag, moutextract of suikerhoudende aftreksels te bereiden of voorhanden te hebben buiten de werktuigen of uren, daartoe aangegeven volgens art. 14 of volgens art. 17, en uit een bierbrouwerij beslag, moutextract of suikerhoudende aftreksels, geen bier zijnde, uit te slaan. (o) Tenzij het wort betreft dat in ivachtbakken wordt bewaard om te dienen bij het beslaan van de grondstoffen voor een volgend brouwsel. Van dit wort zal de opneming afzonderlijk' en in de wachtbakken moeten geschieden (verg. art. 20, § 3). (b) Verg. § 13, eerste en tweede lid, der instructie, in aant. 1 op art. 18, alsmedehet negende lid van { 15 der instructie, in aant. 7 op art. 20. 4. Zie art. 34. Art. 2 (1). Ieder bierbrouwer levert binnen veertien dagen na het in werking komen van deze wet (2), bij den ontvanger der accijnzen onder wiens kantoor de bierbrouwerij is gelegen, tegen bewijs, een aangifte (3) in, houdende opgave van (4—7):  HOOFDSTUK II. — Art. 2. 33 7. Het niet inleveren of het onjuist of onvolledig invullen van de aangifte, voorgeschreven bij art. 2, is strafbaar gesteld bij art. 38. 8. De naam van den bierbrouwer moet vermeld worden in het boven den hoofdingang der bierbrouwerij te plaatsen opschrift. Zie art. 6. 9. Ook de benaming der bierbrouwerij moet in het in aant. 8 bedoelde opschrift vermeld worden. Zie art. 6. 10. De hoofdingang moet gelegen zijn aan den openbaren weg, waarop met gewone voertuigen kan worden gereden. Art. 4, § 1. Zie ook art. 6. 11. Gebouwen en erven, waarmede de bierbrouwerij geen gemeenschap mag hebben, zijn omschreven in art. 4, § 2. 12. Zie, nopens het recht van visitatie der gebouwen en erven, die met de bierbrouwerij gemeenschap hebben, art. 5 hierna, alsmede § 3, tweede lid, der instructie, in aant. 4 op art. 5. 13. Niet-suikerhoudende caramel kan niet worden aangemerkt als grondstof, in den zin, waarin de Bierwet 1916 dit woord gebruikt. Zie aant. 6, met noot c, op art. 19. 14. De bierbrouwer is geheel vrij in de keuze van de te gebruiken grondstoffen. Bij zijn aangifte tot brouwen zal hij opgave moeten doen van hoeveelheid en soort, voor elk brouwsel te gebruiken (art. 14, § 1, lett. g, en art. 17, § 1, lett. b); hij mag evenwel geen andere gebruiken aan die volgens art. 2, lett. d, zijn aangegeven (art. 22, § 1, lett. a), terwijl hij voorts de bepalingen der artt. 18 en 19 zal hebben in acht te nemen. Verg. de aantt. 2 en 3 op het Opschrift van dit Hoofdstuk. Zie ook bijl. B, art. 9, aant. 3. 15. Nopens de in een bierbrouwerij gebezigde werktuigen wordt verwezen naar de Technologie hiervoor. 16. Een opgave van de verschillende in de fabriek aanwezige werktuigen is, met het oog op een behoorlijke controle, noodzakehjk. Verg. de aantt. 2 en 3 op het Opschrift van dit Hoofdstuk. 17. Aangifte van geil- en gistkuipen behoeft niet van de brouwers te worden gevorderd. Res. van 9 Mei 1917, no. 80. 18. De hier bedoelde werktuigen moeten voorzien zijn van een duidelijk leesbaar opschrift, vermeldende soort en inhoudsruimte en, voor werktuigen van dezelfde soort, bovendien een doorloopend nommer ; zie art. 7, § 1, eerste lid. Nopens den bierketel zijn bijzondere voorschriften gegeven bij art. 7, § 1, tweede lid, art. 9, §§ 1 en 2, en art. 11, §§ 1 en 2, en nopens de wachtbakken, bij art. 9, § 3. 19. Nopens bepaling der inhoudsruimte van de in art. 2, lett. e, bedoelde werktuigen, door meting of waterijking, wordt verwezen naar art. 8. Zie ook art. 13. erwet. 3  HOOFDSTUK II. — Art. 5. 37 schiedt dit onderzoek echter niet dan met schriftelijke machtiging van den ontvanger of van een hoogeren ambtenaar der accijnzen, tenzij voor het geval dat eenig voorwerp aan het onderzoek der ambtenaren mocht worden onttrokken (4—7). § 3. Van deze huisvisitatièn wordt steeds een schriftelijk verslag (7) opgemaakt, waarvan een afschrift aan den belanghebbende (8) wordt uitgereikt. 1. De artt. 196—199 der Alg. wet zijn dus in deze van toepassing. Verg. aant. 4 op art. 2. 2. Bij alle visitatiën, verificatiën, opnemingen of peilingen zullen de aanwezige belanghebbenden moeten worden uitgenoodigd (a), om bij dezelve tegenwoordig te blijven. Art. 194, laatste lid, der Alg. wet. Bij alle visitatiën zullen de aanwezige belanghebbenden moeten worden uitgenoodigd (a) tot het vertoonen van zoodanige registers, bewijzen van aangifte en andere documenten (b), als strekken kunnen, om de visitatie een doelmatig gevolg te doen hebben. Alsvoren, art. 202. Bij de visitatie, art. 196 en volgende vermeld, zullen aan de ambtenaren moeten worden vertoond alle kuipen, ketels, koelbakken, vaten en gereedschappen, mitsgaders de bergplaatsen tot het bedrijf benoodigd, waarvan zij de fabriek, trafiek of werkplaats komen inspecteer en. Alsvoren, art. 203, eerste lid. (a) Verg. art. 35 hierna. (b) Verg. art. 16, alsmede art. 17, § 1, laatste lid, hierna. 3. De ambtenaren der accijnzen zijn bevoegd van alle zich in de bierbrouwerij of de daarmede gemeenschap hebbende panden en erven bevindende grondstoffen, beslagen en aftreksels, de hoeveelheid te bepalen en monsters te nemen. Art. 30, § 1. Zie ook de verdere paragrafen van dat artikel. 4. Het doel waarmede § 2 van art. 4 is neergeschreven, blijkt uit art. 5; men heeft willen voorkomen, dat gebouwen en erven, in gebruik bij personen welke met de brouwerij in geen betrekking staan, aan het onderzoek der ambtenaren zouden moeten worden onderworpen. Onder de gemeenschap, in § 1 van dit laatste artikel bedoeld, is enkel de rechtstreeksche gemeenschap te verstaan, waarvaningevolge art. 2, lett. c, aangifte moet worden gedaan. Het nalaten dier aangifte ontneemt den ambtenaren de bevoegdheid tot het instellen van een onderzoek niet, doch stelt den nalatige bloot aan bekeuring (verg. art. 38). Instructie, § 3, tweede lid. 5. Ten aanzien van de hier bedoelde woningen blijft het bepaalde bij art. 200 der Alg. wet dus buiten toepassing. 6. Verg. hierbij art. 10, § 2, der Gedistilleerdwet en art, 68, § 2, der Suikerwet. Blijkens de Mem. v. A. is aan de formuleering, zooals art. 68, § 2, der Suikerwet die geeft, de voorkeur geschonken (a). (a) In het oorspronkelijk wetsontwerp kwamen aan het slot van § 2 nog voor de woorden: „en zij dit in zoodanig gedeelte zien overbrengen", welke woorden bij Nota van wijzigingen zijn teruggenomen.  HOOFDSTUK II. — Artt. 11—12. 45 Art. 11. §1. Ermaggeene verandering'worden gebracht in de inrichting van den bierketel of in die van het lokaal, waarin deze is geplaatst, noch in den ambtelijk opgenomen inhoud van werktuigen, dan nadat een bewijs van de daartoe ten kantore van den ontvanger der accijnzen gedane aangifte, in de bierbrouwerij aanwezig is (1—2). Dit bewijs moet aan de ambtenaren der accijnzen op hunne aanvraag worden vertoond. § 2. Alvorens een verandering wordt aangebracht in de inrichting van den bierketel of in die van het lokaal, waarin deze is geplaatst, worden dé betreffende plannen aan de goedkeuring van Onzen Minister van Financiën onderworpen, op den voet van het bepaalde bij artikel 9 § 1 (3—4). § 3. Werktuigen, waarvan de opgenomen inhoudsruimte veranderd is, mogen niet in gebruik worden genomen, dan na een nieuwe ambtelijke inhoudsbepaling en nadat de aanwijzing van peilstok of peilglas (5), daarmede in overeenstemming is gebracht (6—7). 1. De plannen, betreffende de verandering in de inrichting van den bierketel en in die van het lokaal, waarin deze geplaatst is, moeten bovendien vooraf aan de goedkeuring van den Minister worden onderworpen. Zie § 2. 2. Het in art. 11, § 1, bedoelde bewijs,'wordt afgegeven uit het register Fabricage no. 4 (a). Instructie, § 7, eerste lid. (a) Opgenomen onder de modellen, toegevoegd aan de Gedistilleerdwet, deel V der Vakstudie (vierde druk). 3. Verg. de res. van 15 Maart 1917, no. 54, in aant. 9 op art. 20. 4. Omtrent het verzegelen der werktuigen, bijaldien de verandering is aangebracht alvorens de goedkeuring, bedoeld in § 2, is verkregen, wordt verwezen naar de vorige paragraaf (a). Zie voorts in dat geval en bij overtreding van § 3 van dit artikel, art. 40 der wet (b). Instructie, § 7, laatste lid. (a) Zie aant. 2 op art. 9. jij Nl. het tweede en het derde lid van art. 40. 5. Peilstok of peilglas zijn alleen aanwezig bij den bierketel (art. 9, § 2) en bij de in art. 9, § 3, bedoelde wachtbakken. Zie overigens aant. 8 op art. 9. - 6. Zie, nopens het aanbrengen van veranderingen aan peilstok of peilglas, § 6, laatste lid, der instructie, in aant. 12 op art. 9, alsmede noot b aldaar. 7. Overtreding van art. 11, § 3, wordt gestraft met een boete, ten laste van den bierbrouwer, van / 50—ƒ 400. Zie art. 40, tweede en derde lid, alsmede aant. 4 hiervoor. Art. 12. De ambtenaren der accijnzen zijn bevoegd door verzegeling buiten gebruik te stellen (1—4): a. de werktuigen, die geplaatst zijn in bierbrouwerijen, welke niet voldoen aan de bepalingen dezer wet (5); b. de werktuigen die niet voldoen aan de bepalingen dezer wet (6); c. de werktuigen in buiten werking zijnde bierbrouwerijen (7).  HOOFDSTUK III. — Art. 14. 49 Voor het dubbel kan een carbon-doordruk worden gebezigd, mits deze duidelijk leesbaar zij, en de onderteekening daarop in originali voorkomt. Het dubbel der aangifte wordt door den Ontvanger met het eerste exemplaar vergeleken, vooraleer dit overeenkomstig art. 16, gewaarmerkt aan den aangever wordt teruggegeven. Van de inlevering geeft de Ontvanger onverwijld kennis aan de ambtenaren van den actieven dienst, zoo deze niet op zijn standplaats zijn gevestigd, onder vermelding van het uur van aanvang der werkzaamheden. De origineele aangiften worden, voor iedere brouwerij afzonderlijk doorloopend genummerd, in de kolommen 1 en 2 der rekening bedoeld in art. 27 ingeschreven, en nadat het bedrag van den verschuldigden accijns bekend is geworden (a) en in de rekening is geboekt (è), in pakken van 100 stuks naar volgorde bijeengevoegd en bij die rekening bewaard (c). Instructie, § 10, eerste, tweede, derde en vierde lid. (o) De accijns, berekend naar het aantal hectolitergraden dat volgens de aangifte zal worden vervaardigd is niet altijd de verschuldigde accijns. Want indien blijkens een ingekomen relaas Accijnzen no. 20 (zie § 16, eerste lid, der instructie, in aant. 3 op art. 21) een grooter aantal hectolitergraden van het vervaardigde wort is bevonden dan is aangegeven, is ook voor het meerdere accijns verschuldigd. Ook kan het voorkomen, dat bij ambtelijke opneming het aantal heetolitergraden van het vroeger veraccijnsde wort, dat blijkens de aangifte bij het beslaan der grondstoffen zal worden gebezigd, lager wordt bevonden dan is aangegeven. In zoodanig geval mogen bij de berekening van den accijns, niet méér hectolitergraden in mindering worden gebracht, dan blijkens het relaas Accijnzen no. 20 zijn bevonden (verg. art. 26, met aant. 1). Verg. het laatste lid van § 18 der instructie, in aant. 5 op art. 25. (b) Verg. aant. 3 op' art. 27. (e) Door den Directeur kan aan een sub-Ontvanger worden opgedragen: het aannemen van aangiften tot het brouwen van bier, het houden van bierrekeningen, alsmede de afgifte van quitantiën wegens betaalden bieraccijns wegens brouwsels, waarvoor hij de bierrekening heeft gedebiteerd. Ingeval aan een sub-Ontvanger het aannemen van aangiften tot brouwen wordt opgedragen, behoort de bierrekening bok door hem te worden gehouden. Op de nauwkeurige opvolging door den sub-Ontvanger van de instructie, in het bijzonder voor wat Detreft § 10, derde en vierde lid, moet worden toegezien. Zie $ 4 der res. V. 1902, no. 56, gewijzigd en aangevuld bij de res. V. v. V. no. 869. 5. Het is den bierbrouwer geoorloofd verandering te brengen in de uren en de werktuigen, die voor de werkzaamheden zijn aangegeven, mits daarbij in acht nemende de bepalingen van art. 23. 6. Wanneer een bierbrouwer door een ongeval aan de bierbrouwerij of aan de werktuigen of door andere van zijn wil onafhankelijke omstandigheden verhinderd wordt een brouwsel te vervaardigen of te voleindigen, doet hij hiervan zoo spoedig mogelijk aangifte bij den Ontvanger der accijnzen of, zoo deze met ter plaatse is gevestigd, bij de naastbijzijnde ambtenaren der accijnzen. Art. 24, § 1. Zie ook § 2 van gemeld artikel. 7. Zie, nopens het geval dat de brouwer een deel van een bedorven brouwsel met een nieuw brouwsel wenscht op te koken, § 23, tweede lid, der instructie, in aant. 3 op art. 37. 8. Niet-suikerhoudende caramel kan niet worden aangemerkt als grondstof, in den zin, waarin de Bierwet 1916 dit woord gebruikt. Zie aant. 6, met noot c, op art. 19. 9. Als zoodanig zijn o.a. aan te merken: de vormaisch-apparaten, de weekbakken (zie aant. 11 op art. 17), de roerkuipen en de brouwketel. Bierwet. 4  50 HOOFDSTUK III. — Art. 14. 10. Blijkens art. 2, lett. e, behooren de werktuigen, welke dienen tot het verzamelen van het beslag of tot het opvangen, zuiveren en verzamelen van het wort, niet tot de werktuigen, dienende tot het bewerken van de grondstof. Klaringskuip, lekbak, koelbak of koelapparaat behoeven dus volgens art. 14 niet in de aangifte tot brouwen te worden opgegeven. Wordt de aangifte gedaan naar art. 15, dan moeten echter, blijkens art. 17, lett. a, wèl alle te gebruiken werktuigen worden vermeld. Weekblad no. 2341, bh. 231, en no. 2343, bh. 254. Zie hierbij art. 22, lett. b. 11. Bij het doen van aangifte op den voet van art. 14, geeft de brouwer het tijdstip, waarop hij de grondstoffen wil storten, niet aan en blijft hij daarin geheel vrij (a), behoudens het bepaalde bij lett. c van het artikel, en art. 19, tweede lid (zie ook § 2 van art. 18 en art. 22, § 1, lett. b). Instructie, § 10, vijfde lid. (o) Verg. art. 17, $ 1, lett. d, sub 1 en 3. Bij gebruik van suiker, met vrijdom voor den suikeraccijns, is de bierbrouwer gehouden aan art. 17 van het Kon. besluit van 17 Juni 1913, S. no. 278 (bijl. B), volgens welk artikel de suiker, na den uitslag uit de bij dat artikel bedoelde bergplaats, onverwijld moet worden gestort in het bij de aangifte tot brouwen opgegeven werktuig. Indien de brouwer suiker gebruikt op den voet der res. van 14 Nov. 1918, no. 89, opgenomen in aant. 2 op gemeld artikel, geeft hij in zijn aangifte tot brouwen mede het tijdstip aan, waarop de uitslag uit vorenbedoelde bergplaats zal geschieden, alsmede het werktuig, waarin de storting zal plaats hebben. Ook in dit geval moet de storting terstond na den uitslag worden verricht. Zie sub 1, lett. c, dier resolutie. 12. Het is verboden in een bierbrouwerij beslag, moutextract of suikerhoudende aftreksels te bereiden of voorhanden te hebben buiten de werktuigen of uren, daartoe volgens art. 14 aangegeven. Zie art. 22, § 1, letter b. 13. Aan een brouwer is, op zijn verzoek, bij de res. van 25 Juli 1918, no. 67, vergund, om voor het koken van een brouwsel twee bierketels te gebruiken, onder voorwaarde, dat bij de aangifte, volgens lett. / van art. 14 of art. 15, voor het bijeenbrengen van het wort, in beide ketels, één en hetzefde tijdstip wordt opgegeven. 14. Bekendheid met het tijdstip waarop het wort in den bierketel en in de wachtbakken zal zijn bijeengebracht is van belang in verband met hetgeen bij de artt. 20 en 21 is bepaald nopens het aflaten van het wort uit den bierketel en het opnemen van hoeveelheid en dichtheid van het verkregen wort. Verg. § 15 der instructie, in aant. 7 op art. 20. 15. De bierbrouwer mag geen andere grondstoffen gebruiken dan die volgens art. 2, lett. d, zijn aangegeven. Verg. art. 22, § 1, lett. a. 16. De voor ieder brouwsel te gebruiken grondstof moet een half uur vóór den aanvang der werkzaamheden in den weekbak of in de beslagkuip, in de bierbrouwerij zijn gereed gezet op een door den Inspecteur der accijnzen in overleg met den bierbrouwer te bepalen plaats. Art. 18, § 1. Zie ook § 2 van dat artikel. 17. Hectoliter gr aden. Zie art. 1, derde lid. 18. Nl. van al het te vervaardigen wort, daaronder begrepen dat, hetwelk niet in den bierketel wordt gebracht, om met de hop te worden gekookt voor de directe vervaardiging van bier, doch in wachtbakken wordt bewaard, om te dienen bij het beslaan van de grondstoffen voor een volgend brouwsel. Verg. aant. 6 op art. 20.  HOOFDSTUK III. — Artt. 14—15. 51 19. De bierbrouwer is strafbaar indien hij het aantal hectolitergraden te laag aangeeft en het verschil meer dan 5 pet. bedraagt. Zie art. 21, § 3, in verband met art. 40» 20. Verg. art 26, met aant. 1, alsmede § 19 der instructie, in aant. 2 op gemeld artikel. Zie ook het laatste lid van § 15 der instructie, in aant. 15 op art. art. 20. De bierbrouwer is strafbaar indien bij het aantal hectolitergraden te hoog aangeeft en het verschil meer dan 5 pet. bedraagt. Zie art. 21, § 3, in verband met art. 40. 21. Verg. art. 9, § 3. 22. De tweede paragraaf van het artikel voorziet in het geval dat de brouwer, een hem vreemde grondstof gebruikende of een nieuwe werkwijze volgende, bij het doen der aangifte niet in staat is, het aantal hectolitergraden met juistheid op te geven. Van de gegeven vergunning maakt de Ontvanger alsdan melding op de aangifte en het dubbel. Hq geeft daarvan bovendien terstond kennis aan de ambtenaren die met het toezicht in de fabriek zijn belast, ten einde zooveel mogelijk de hoeveelheid en de dichtheid van het verkregen wort op te nemen (o). Instructie, § 10, laatste lid. (a) Zie art. 20 en § 15 der instructie, in aant. 7 op dat artikel. 23. Opgemerkt wordt, dat de brouwer niet zal kunnen volstaan met op het dubbel der aangifte te vermelden het aantal hectolitergraden van het in den bierketel bijeengebrachte wort. Ook de hectolitergraden van het in wachtbakken achtergelaten wort, hetwelk zal dienen bij het beslaan van de grondstoffen voor een volgend brouwsel, zullen in het door den brouwer op het dubbel der aangifte te vermelden aantal moeten worden begrepen. Verg. aant. 18 hiervoor. 24. Het niet opvolgen van dit voorschrift is bij art. 40 strafbaar gesteld met een boete, ten laste van den bierbrouwer, van ƒ 50—ƒ 400. Art. 15 (1). Onze Minister van Financiën kan aan bierbrouwers, die gewoonlijk meer dan twee brouwsels per week vervaardigen, toestaan om in plaats van de aangifte, bedoeld in het vorig artikel, eene aangifte in dubbel in te leveren, voor alle brouwsels, welke in den loop der week, volgende op die, waarin de aangifte geschiedt, zullen worden vervaardigd (2—3). Deze aangifte moet inhouden (4): a. den naam en de woonplaats van den bierbrouwer; b. den naam en de ligging van de bierbrouwerij ; c. het aantal brouwsels in die week te vervaardigen (5); d. het uur, waarop iederen dag de werkzaamheden in de bierbrouwerij zullen aanvangen en waarop die zullen eindigen; e. het tijdstip, waarop iederen dag met de beslagbereiding zal worden begonnen; /. het uur, waarop iederen dag het wort van elk brouwsel zal zijn bijeengebracht in den bierketel en in de wachtbakken (6—7).  HOOFDSTUK III. — Artt. 16—17. 53 bierbrouwerij aanwezig zijn op de plaats, daartoe volgens artikel 2, lett. g, aangegeven (3), aldaar aanwezig blijven zoolang de werkzaamheden niet zijn afgeloopen (4), en aan de ambtenaren der accijnzen op hunne aanvrage dadelijk worden vertoond (5—8). 1. Verg. § 10, derde lid, der instructie, in aant. 4 op art. 14. 2. Zie art. 14, § 1, lett. c, en art. 15, lett. e. 3. Op deze plaats moet ook bet in art. 17 bedoelde register bewaard worden. Zie het laatste lid van § 1 van dat artikel. 4. Het voorgeschreven nederleggen van het dubbel der aangifte op een bepaalde plaats in de bierbrouwerij is noodig, opdat de bierbrouwer, na de aankomst van ambtenaren, een begane overtreding met opzicht tot de toegelaten aanvulling of wijziging der aangifte, door middel eener te late aanteekening, niet meer kunne bedekken (a). Mem. v. T. Ontwerp 1863. (a) Verg. art. 14, § 2, en art. 23. 5. Verg. art. 202 der Alg. wet, in aant. 2 op art. 5. 6. Zie, omtrent een door de ambtenaren te stellen aanteekening op het dubbel der aangifte nopens een bij ambtelijke opneming bevonden verschil met het aantal aangegeven hectolitergraden van het wort, art. 21, §§ 1 en 2. 7. Indien het aantal hectoliter graden van het wort is aangegeven op den voet van art. 14, § 2, behoort het dubbel der aangifte, uiterlijk op den eerstvolgenden werkdag, door of vanwege den bierbrouwer, weder ten kantore van den Ontvanger te worden ingeleverd. Zie het laatste lid van art. 14, § 2. 8. Overtreding van art. 16, tweede lid, is strafbaar gesteld, bij art. 40, met een boete, ten laste van den bierbrouwer, van ƒ 50—ƒ 400. Art. 17. § 1. De bierbrouwer wien de bij artikel 15 bedoelde vergunning is verleend, is gehouden zijne aangifte nader aan te vullen, door in een register voor ieder brouwsel aanteekening te stellen van (1—2): a. de soort, de nommers en de inhoudsruimte van de te gebruiken werktuigen (3—4); b. de soort en de hoeveelheid grondstof (5), die zal worden gebruikt (3, 6—7) ; c. het aantal hectolitergraden van het wort dat zal worden vervaardigd (3, 8) s d. dag en uur van (4, 9): 1°. het storten van de grondstof in den weekbak (10—11); 2°. het overbrengen van de grondstof uit den weekbak in de beslagkuip; 3°. wanneer geen weekbak wordt gebruikt: het storten van de grondstof in de beslagkuip (10) ; 4°. het toevoegen van grondstof aan het beslag anders dan in de be-  54 HOOFDSTUK III. — Art. 17. slagkuip of aan het wort, met aanduiding van het werktuig, waarin dit plaats heeft (12); 5°. het overbrengen van het versuikerde beslag in de klaringskuip of filterpers (13); e. het aantal hectolitergraden van het vroeger veraccijnsde wort dat bij het beslaan zal worden gebezigd, alsmede het nommer en de inhoudsruimte van de wachtbakken, waarin dit wort zich bevindt (3—4, 14). Het register moet zijn ingericht volgens het door Onzen Minister van Financiën vast te stellen model en door den ontvanger der accijnzen worden gewaarmerkt (15). Het moet ter zelfder plaatse worden bewaard als het dubbel der loopende aangifte (16—17). § 2. De aanteekening omtrent het bepaalde bij de letters a, b, c en e moet worden gesteld ten minste een half uur voor den aanvang der beslagbereiding (18); die omtrent het bepaalde bij letter d ten minste een half uur voordat met de daarbedoelde werkzaamheden een aanvang wordt gemaakt. Uit het register, bedoeld bij § 1, wordt door of vanwege den bierbrouwer, een uittreksel, volgens door Onzen Minister van Financiën vastgesteld model (19), ingeleverd bij den ontvanger der accijnzen, uiterlijk op den eersten werkdag der week, volgende op die, waarin de brouwsels zijn verricht (20—21). 1. Verg. aant. 1 op art. 15. 2. Blijkens de inlichtingen nopens de invulhng, voorkomende op het model A (zie aant. 15 hierna), moet de hier bedoelde aanteekening worden gesteld met deugdelijken inkt of met potlood, waarmede onuitwischbaar schrift wordt verkregen, zonder doorhalingen of overschrijvingen. 3. De aanteekening omtrent het bepaalde bij dit onderdeel moet worden gesteld ten minste een half uur voor den aanvang der beslagbereiding. Zie § 2 van dit artikel. 4. Het is verboden in een bierbrouwerij beslag, moutextract of suikerhoudende aftreksels te bereiden of voorhanden te hebben buiten de werktuigen of uren, daartoe volgens art. 17 aangegeven. Zie art. 22, § 1, lett. b. 5. Niet-suikerhoudende caramel kan niet worden aangemerkt als grondstof, in den zin, waarin de Bierwet 1916 dit woord gebruikt- Zie aant. 6, met noot c, op art. 19. 6. De bierbrouwer mag geen andere grondstoffen gebruiken dan die volgens art. 2, lett. d, zijn aangegeven. Verg. art. 22, § 1, lett. a. 7. Zie aant. 16 op art. 14. 8. Zie de aantt. 17—19 op art. 14. 9. De aanteekening omtrent het bepaalde bij lett. d moet worden  HOOFDSTUK III. — Art. 17. 55 gesteld ten minste een half uur voordat met de daar bedoelde werkzaamheden een aanvang wordt gemaakt. Zie § 2 van dit artikel. 10. Verg. art. 14, § 1, lett. c, met aant. 11. Zie mede noot a aldaar. 11. In sommige bierbrouwerijen wordt het meel in een afzonderlijken bak (weekbak) met koud water geweekt. Het koude beslag blijft dan 10 tot 12 uren, en soms nog langer, in dien bak staan. Men schijnt daardoor een hooger rendement, en, bij gebruik van bepaalde moutsoorten, een beter sport bier te verkrijgen. Zie, omtrent het z.g. op sas brouwen, Fiscus no. 604. 12. Naden afloop der koking mogen aan het wort geen zelfstandigheden meer worden toegevoegd, die de dichtheid zouden kunnen verhoogen, tenzij met Onze toestemming en onder de door Ons te stellen voorwaarden ter verzekering van den accijns. Art. 20, § 2. 13. Filterpers. Zie blz. 16, noot 1. 14. Zie de aantt. 20—21 op art. 14. 15. Voor het hier bedoelde register en uittreksel (a) worden de modellen A en B vastgesteld, die als bijlage achter deze instructie zijn opgenomen (b). Het register wordt door den Ontvanger gefolieerd en geparafeerd, vooraleer het aan den brouwer wordt uitgereikt. De ambtenaren der accijnzen vergelijken bij hun bezoeken aan de brouwerij het register met de uittreksels die de brouwer bij den Ontvanger heeft ingeleverd, teekenen deze vervolgens af, onder vermelding van eventueel bevonden verschillen en bezorgen deze daarna weder ten ontvangkantore (c). Dit laatste geschiedt eveneens met volgeschreven registers en met het register dat op ultimo December van eenig jaar of bij opheffing eener brouwerij in gebruik is. De ambtenaren trekken deze daartoe in en geven den bierbrouwer hiervoor desverlangd een bewijs af. De registers worden, met de uittreksels bij de rekening, bedoeld in art. 27, bewaard, na tegen deze laatste te zijn vergeleken. De ambtenaren hebben er op toe te zien, dat de invulling van het register door den bierbrouwer in allen deele geschiedt overeenkomstig de voorschriften. Bij bevinding van het tegendeel, rapporteeren zij hieromtrent onverwijld aan den Inspecteur, die zoo noodig een voorstel doet als bedoeld in § 11 (d). De Directeurs zijn gemachtigd hierop in spoedeischende gevallen voorloopig te beschikken, in afwachting van de beslissing des Ministers. Instructie, § 12. ja) Zie het laatste lid van § 2 van dit artikel, met aant. 20. (6) Het register (A) en het uittreksel (B) zijn opgenomen onder de modellen, aan het einde van het werk. (c) Verg. aant. 20 hierna. (d) Zie aant. 3 op art. 15. 16. Zie art. 2, lett. g, met aant. 23, alsmede art. 16, met aant. 4. 17. Overtreding van dit voorschrift is strafbaar met een boete, ten laste van den bierbrouwer, van / 50—/ 400. Zie art. 40. 18. Verg. art. 15, lett. e. 19. Zie § 12 der instructie, in aant. 15 hiervoor.  56 HOOFDSTUK III. — Artt. 17—18. 20. Door deze uittreksels wordt de Ontvanger in staat gesteld, behoudens daarop door de ambtenaren te stellen aanteekeningen nopens bevonden verschillen (zie aant. 15 hiervoor), den door den brouwer verschuldigden accijns te berekenen en de kolommen 3 en 4 der in art. 27 bedoelde rekening m te vullen. Verg. § 16, eerste lid, der instructie, in aant. 3 op art. 21, alsmede aant. 3 op art. 27. Zie het model B, opgenomen aan het einde van dit werk. 21. Niet naleving van dit voorschrift is bij art. 40 strafbaar gesteld met een boete, ten laste van den bierbrouwer, van ƒ 60—/ 400. Art. 18 (1). § 1. De voor ieder brouwsel te gebruiken grondstof (2), moet een half uur vóór den aanvang der werkzaamheden in den weekbak of de beslagkuip (3), in de bierbrouwerij rijn gereed gezet op eene door den inspecteur der accijnzen in overleg met den bierbrouwer te bepalen plaats (4—5). § 2 (6). Het is verboden meer grondstof dan aangegeven is gereed te zetten, te gebruiken of in het lokaal waarin de weekbak of de beslagkuip zich bevindt aanwezig te hebben (7—9). Een verschil van één percent of minder wordt niet als overtreding beschouwd (10). Het is eveneens verboden tusschen het tijdstip bedoeld in § 1 van dit artikel en dat bedoeld sub / van de artikelen 14 of 15, grondstof in dat lokaal te brengen of daaruit te verwijderen (11—12). 1. Het toezicht op de te verbruiken grondstof is met het oog op den hoogen accijns noodig geoordeeld, naast dat op de verkregen hoeveelheid wort. Dit laatste is echter hoofdzaak, zoodat scherp moet worden gewaakt tegen het afvoeren van wort door middel van geheime leidingen (a), of tegen het aflaten van wort vóór den afloop der koking (b). De Inspecteurs zullen nu en dan vergelijkende berekeningen doen maken van de in verschillende brouwerijen hunner inspectie als verbruikt aangegeven hoeveelheden grondstof en het daaruit verkregen aantal hectohtergraden wort. Bestaat hiertusschen geen behoorlijk verband, dan is er reden om fraude te veronderstellen. Zullen deze berekeningen echter betrouwbare aanwijzingen geven, dan is het noodig, dat het clandestien storten van grondstof worde belet; vandaar het voorschrift opgenomen in art. 18. Instructie, § 13, eerste en tweede lid. (a) Verg. art. 2, lett. /, en art. 7, f 1, laatste lid. Zie ook het negende lid van | 15 der instructie, in aant. 7 op art. 20. (b) Zie art. 20, § 1, eerste lid. 2. Niet-suikerhoudende caramel kan niet worden aangemerkt als grondstof in den zin, waarin de Bierwet 1916 dit woord gebruikt. Zie aant. 6, met noot c, op art. 19. 3. Verg. art. 14, § 1, lett. c, art. 15, lett. e, en art. 17, § l, lett. d. 4. Indien aan dit voorschrift niet wordt voldaan, is de bierbrouwer strafbaar met een boete van ƒ 50—-/ 400. Zie art. 40. 5. Aangezien grondstoffen, waarop art. 17 van het Kon. besluit van 17 Juni 1913, S. no. 278, V. v. V. no. 515, sub XXXIII (bijl. B), van toepassing is (a), na den uitslag uit de in dat artikel bedoelde bergplaats  HOOFDSTUK III. — Art. 18. 57 onverwijld moeten worden gestort in het daarvoor bij de aangifte tot brouwen aangegeven werktuig, kan van vooraf gereed zetten, in den zin van art. 18, § 1, der Bierwet 1916, daarbij geen sprake zijn. Bekeuring wegens overtreding van genoemd voorschrift moet dan ook, blijkens de res. van 20 Aug. 1919, no. 83, ten aanzien van bedoelde grondstoffen achterwege blijven. Bij de res. van 12 Juli 1920, no. 94, is nader de aandacht gevestigd op de res. van 20 Aug. 1919, no. 83, volgens welke ook invertsuikerstroop met ingevolge art. 18 der wet moet worden gereed gezet, doch onverwijld na den uitslag uit de bergplaats in het daarvoor bij de aangifte tot brouwen opgegeven werktuig moet worden gestort (b). Het vorenstaande geldt naar het voorkomt ook, indien de brouwer suiker gebruikt op den voet der res. van 14 Nov. 1918, no. 89; zie sub 1, lett. c, dier resolutie, in aant. 2 op art. 17, in bijl. B. (a) Zie aant. 1 op het Opschrift van bijl. B. (b) Zie aant. 3 op art. 9, in bijl. B. 6. In het oorspronkelijk wetsontwerp luidde art. 18, § 2, als volgt: „Het is verbodén meer grondstof gereed te zetten of te gebruiken dan aangegeven is. Een verschil van minder dan één percent wordt niet als overtreding beschouwd." Bij Nota van wijzigingen werd de tegenwoordige redactie voorgesteld. Verg. aant. 1 op art. 19. 7. De ambtenaren zijn bevoegd van de grondstof de hoeveelheid te bepalen en daarvan monsters te nemen. Zie art. 30. Zie, nopens de bevoegdheid van belanghebbenden om, bij verschil over de hoeveelheid grondstof, herverificatie aan te vragen, art. 31, § 1, en nopens de aan de opneming verbonden kosten, art. 32, § 1. 8. Behoudens het bepaalde bij het volgend artikel nopens glucose, enz. mogen buiten het hier bedoelde lokaal wel grondstoffen voorhanden zijn (a). Verg. aant. 1 op art. 19. ( 116. Alphabetisch register Chronologische tafel 118. 120.        BIERWET 1916  VAKSTUDIE ONDER REDACTIE VAN J. H. A. M. VAN BOSVELD HEINSIUS ONTVANGER DER INVOERRECHTEN EN ACCIJNZEN TE ARNHEM DEEL III BIERWET 1916 DEVENTER - JE. E. KLUWER  BIERWET 1916 (WET VAN 20 JANUARI 1917, S. No. 190, V. v. V. No. 775) TWEEDE DRUK BIJGEWERKT TOT 1 MAART 1922 DOOR H. F. HARMS INSPECTEUR DER DIRECTE BELASTINGEN, INVOERRECHTEN EN ACCIJNZEN TE ROTTERDAM DEVENTER - 1922 — JE. E. KLUWER   VERKORTINGEN. Alg. wet beteekent: Algemeene wet van 26 Augustus 1822, Staatsblad no. 38, over de heffing der invoerrechten en accijnzen. Kon. besluit „ Koninklijk besluit. Res. „ Resolutie van den Minister van Financiën. S. ,, Staatsblad van het Koninkrijk der Neder¬ landen. V. „ Verzameling der wetten, besluiten en aan¬ schrijvingen, betreffende de directe belastingen en de invoerrechten en accijnzen. V. v. V. „ Verzameling van voorschriften, voor de amb¬ tenaren der directe belastingen, invoerrechten en accijnzen. Instructie „ De instructie, vastgesteld bij resolutie van 8 Februari 1917, no. 70, V. v. V. no. 779. Mem. v. T. „ Memorie van Toelichting. Voorl. V. „ Voorloopig Verslag der Tweede Kamer. Mem. v. A. ,, Memorie van Antwoord aan de Tweede Kamer. Weekblad „ Weekblad voor de Administratie der directe belastingen, invoerrechten en accijnzen. Fiscus „ De Fiscus, Orgaan voor de Ambtenaren van de directe belastingen, de invoerrechten en accijnzen.   TECHNOLOGIE. Voor de vervaardiging van dit opstel is voornamelijk gebruik gemaakt van de volgende werken: Chemische Technologie der landwirtschaftlichen Gewerbe, bearbeitet von Dr. BENNO FREIHERRN VON POSSANNER. Handbuch der Chemischen Technologie von Dr. O. DAMMER. Onder bier verstaat men een door alcoholische gisting uit gemouten graan (al of niet tevens uit maïs en rijst), water en hop bereide drank, welke nog in zwakke nagisting verkeert en behalve alcohol en koolzuur een niet onbelangrijk gehalte aan extractstoffen bevat. In de vroegste oudheid waren reeds de Egyptenaren met de bereiding van het bier bekend. Van Egypte uit verbreidde zich de kennis der bierbereiding eerst onder de Aethiopiërs en Hebreeërs. Armeniërs brachten waarschijnlijk de kunst van het brouwen over naar Azië, vanwaar zij door volksverhuizingen in Spanje en Gallië bekend werd. Een aanmerkelijke verbetering van het bier werd verkregen toen, ten tijde van Karei den Groote, voor het eerst hop bij de bereiding werd aangewend. Het woord bier stamt af van het oud-saksische bere = gerst1). Gerst is dan ook wel de graansoort bij uitnemendheid, die geschikt is voor de bierbereiding. Het graan bevat zetmeel, dat door het brouwproces in vergistbare suiker overgaat. Naast het zetmeel zijn in het graan nog andere organische en anorganische stoffen voorhanden, die op het extract en ook op de kwaliteit van het bier invloed hebben. De granen worden óf als grondstof aangewend öf eerst door het kiemproces in mout omgezet, dat dan het voor de suikervorming noodige ferment (diastase) bevat. Tarwebier wordt moeilijk geklaard en is weinig duurzaam. Het z.g. Berliner Weissbier wordt uit tarwe gemaakt. Roggebier heeft een scherpen smaak en is troebel. Haver wordt weinig voor de bereiding gebezigd. Het bier blijft troebel. Het gebruik van maïs geschiedt in ongemouten toestand, daar het ongeschikt is voor de moutbereiding. Het wordt tegelijk met gerstemout gebruikt. Waar lichte bieren worden vervaardigd, wordt rijst hier en daar aan het gerstemout toegevoegd. Door de maïs en de rijst vóór de toevoeging door koking tot een pap te brengen, worden deze stoffen geschikter voor de versuikering. In enkele brouwerijen wordt ook we! zetmeel van aardappelen onder het gerstemeel gemengd. ») Verg. Weekblad no. 2071, blz. 107.  8 Ook kan glucose als grondstof gebruikt worden x). Bij de bereiding van bier uit gerst laten zich de volgende werkzaamheden onderscheiden, die wij achtereenvolgens zullen nagaan: Montbereiding. 1. Reinigen der gerst. 2. Weeken der gerst. 3. Kiemen der gerst. 4. Eesten van het mout. 5. Zuiveren van het mout. 6. Schroten van het mout. Brouwproces. 1. Het beslaan. 2. Het klaren. 3. Het koken van het wort. 4. Het afkoelen van het bierwort. Gisting. MO UTBEREIDING. Onder mout verstaat men een zetmeelhoudende korenvrucht, waarbij het kiemproces eerst kunstmatig opgewekt en daarna door het dooden der kiem onderbroken is. Het doel van het mouten is de vorming der diastase, d. i. het ferment, dat de versuikering der meellichamen bij het beslagproces moet bewerken. Het eerste stadium in het leven der planten noemt men kieming. De voor het kiemen onontbeerlijke voorwaarden zijn warmte, vochtigheid en vrije zuurstof. Wat de temperatuur betreft, waarbij het kiemproces aanvangt, deze ligt tusschen 5 en 38° C. De gunstige temperatuur is 15—18°C. Bij hoogere temperatuur wordt minder diastase gevormd. Om de gerst tot de kieming te kunnen aanzetten, moet zij vooraf worden geweekt. Te overvloedig water kan echter de kiemkracht van het zaad vernietigen. Wat de zuurstof betreft, deze wordt bij 't kiemen van het zaad uit de lucht opgenomen, waarvoor daarentegen koolzuur en water worden afgestaan. Hierbij komt ook warmte vrij. 1. Reinigen der gerst. Daar zuivere, gelijkkorrelige gerst — in ons land bezigt men bij voorkeur de Beiersche —! zich beter laat vermouten dan verontreinigde, zoo *) In no. 31 van het tijdschrift Het Bier komt de volgende mededeeling daarover voor : „Glucose wordt nog in enkele brouwerijen gebruikt, doch niet veel. Het gebruik van glucose is niet aan te raden, als zijnde een surrogaat hetwelk mout moet vervangen. Het is suiker van de formule C« H,2 O, en dus direct en zéér gemakkelijk vergistbaar. De smaak van het bier, gebrouwen met glucose is niet zoo fijn als van enkel mout, daar het moutaroma mist. Daarbij zijn glucosebieren plat smakeloos, weinig schuimhoudend en weinig houdbaar (neiging tot zuur worden, enz.). Daarbij komt nog, dat glucose dikwijls onzuiver is en soms zelfs arsenicumzuur bevat, dat ontstaan kan, indien bij de fabricage ruw zwavelzuur wordt gebruikt." Verg. Weekblad no. 1868, blzz. 154—155.  9 moet men trachten haar vooraf van stof, onkruidzaden en dergelijke vreemde lichamen te ontdoen. Het reinigen van de gerst laat zich in twee bewerkingen verdeelen : het zuiveren en het sorteeren. Door het zuiveren moeten stof, kaf, onkruidzaden, steentjes, verbrijzelde korrels, enz. verwijderd worden. Door het sorteeren moeten de volkomen gevormde korrels van de minderwaardige worden gescheiden. Voor een en ander gebruikt men machines, die óf slechts zuiveren óf ook gelijktijdig sorteeren. De lichte en de zware gerst behooren afzonderlijk te worden gemouten ; het is toch duidelijk, dat een kleine gerstekorrel een andere behandeling bij het weeken, kiemen en eesten vereischt, dan een volle, zware korrel. Sommige machines reinigen de gerst en sorteeren ze tevens in 3 soorten, nl. in voedergerst, middelsoort en zware gerst. De smalle voedergerst is voor de moutbereiding waardeloos, de middelsoort moet volgens het vorenstaande afzonderlijk bewerkt worden. 2. Weeken der gerst. Opdat, om te ontkiemen, de gerstekorrel geen gebrek aan water zal hebben, wordt zij in water van 10—12° C. geweekt en haar daardoor gelegenheid gegeven de voor het kiemproces benoodigde hoeveelheid water op te zuigen. De opname van water bedraagt ongeveer 50 pet. van het gewicht van de korrel. Vooraf wordt de gerst gewasschen, hetgeen van veel gewicht is. Men kan daartoe gebruik maken van een gerstwaschmachine, waarin de gerst bij sterken toe- en afvoer van waschwater door een eigenaardig toestel aanhoudend doorgeroerd wordt. Veelal wordt gerst echter gewasschen in den weekbak, waarin dan een inrichting is tot aanvoer van versch water. Aan het eerste water wordt wel kalkmelk toegevoegd, na een paar uur wordt het kalkwater afgevoerd en verder voor het weeken zuiver water gebruikt. Voor het weeken der gerst gebruikt men houten, gemetselde of meestal ijzeren weekbakken. Die van hout zijn niet aan te bevelen. Het best plaatst men de weekbakken in een afgesloten, voor vorst beschut lokaal, boven de moutvloeren, zoodat de gerst niet ver behoeft vervoerd te worden, maar eenvoudig uit den weekbak op den moutvloer kan worden gestort. Voor het weeken doet men goed zuiver water van 10—12° C. te gebruiken. In den laatsten tijd gebruikt men nogal voor het eerete water, dat op de weekbakken gebracht wordt, lauw water, waardoor de tijd,voor het weeken noodig, korter wordt. Eén tot twee uren na het vullen van den bak worden de op de oppervlakte van het water drijvende korrels verwijderd, om als veevoeder te dienen. Dan wordt het weekwater ververscht, wat vaker — meestal om de 12 uur —moet herhaald worden. Opdat de gerst bij 't weeken de juiste hoeveelheid water zal opnemen, moet dit op het juiste oogenblik onderbroken worden. Deze tijd hangt zoowel van de temperatuur van het water als ook van de hoedanigheid der gerst en van de werkwijze af en bedraagt 4&—72 uren. Men moet na het weeken de korrel kunnen samendrukken, terwijl tegelijkertijd de huid loslaat. Over den vingernagel moet zij zich laten buigen zonder te  11 weekte gerst in van boven open kiembakken (geplaatst in kiemkamers) gelegd ter hoogte van 60—80 cM. Door een zeer langzaam bewegend schroefvormig toestel in de bakken worden de korrels omgezet, onderwijl vochtige lucht van de vereischte temperatuur wordt aangevoerd. Bij dit systeem duurt het kiemen gewoonlijk niet langer dan vijf dagen. In de kiemkamers onderhoudt men een temperatuur van 8—17°C. De bereiding van een goed en gezond mout is een hoofdvoorwaarde voor het verkrijgen van goed bier. 4. Eesten van het mout. Bij de moutbereiding speelt het eesten een gewichtige rol. Van de wijze, waarop 't eesten geschiedt, hangt de loop van 't brouwproces zoowel als de hoedanigheid van het bier af. Het groenmout wordt geëest, d. i. men droogt het bij een temperatuur van hoogstens 100° C. Men verkrijgt dan het z.g. eestmout. Donker, zeer aromatisch mout voor donkerkleurig bier wordt verkregen bij 100° C, licht gekleurd mout voor lichte bieren bij 75° C. Hieronder is te verstaan de temperatuur in de eest; die van het mout is nog 5—10° hooger. Door het eesten wordt de kieming gestuit, wat noodig is, want bij voortgezette kieming zou de gevormde diastase weder afnemen. Bovendien wordt door het eesten het mout geschikt gemaakt om gedurende eenigen tijd bewaard te kunnen worden. In de lucht gedroogd mout (luchtmout) bevat nog 15—17 pet. water en kan daardoor moeilijk bewaard worden. Het eestproces wordt verdeeld in twee, streng van elkander gescheiden, bewerkingen : het drogen en het roosten. Om dit te bereiken zijn er gewoonlijk 2 eesten boven elkander aangebracht. Bij het op enkelvoudige eesten nauwelijks te vermijden ineensmelten der beide bewerkingen, verhardt de inhoud van de gerstekorrel licht tot een glazige massa (glasmout). Indien dubbeleesten gebruikt worden, komt het mout eerst 24 uren op den bovensten eest en daarna 24 uren op den eest, die het dichtst bij den vuurhaard is. Men onderscheidt 2 hoofdsoorten van eesten, en wel: le. die, waarbij door sterken afvoer van den gevormden damp, de uitdroging van het mout zeer snel en bij — naar verhouding — lagere temperatuur geschiedt, en 2e. die, waarbij het mout langzaam gedroogd wordt, terwijl echter de temperatuur eene — in verhouding — hooge is, en de stralende warmte direct op het mout inwerkt. Het drogen van het mout heeft plaats op eestvloeren, die tegenwoordig veelal vervaardigd zijn van draadvlechtwerk. Onder de eesten bevindt zich de eestoven, vanwaar de warmte opstijgt. De grootste fout, die men bij 't eesten begaan kan, bestaat daarin, dat men de temperatuur zoo snel en hoog opvoert, dat het nog te vochtige mout sterk verwarmd wordt. Het groenmout wordt door het eesten droog, vermindert in volume, er ontstaan aromatisch smakende en riekende bestanddeelen en de kleur verandert.  12 Gedurende het eesten moet het mout meermalen gekeerd worden. Dit geschiedt öf door handenarbeid, nl. door omschoffelen, óf door bijzondere toestellen, waarvan men verschillende systemen kent. Het is niet mogelijk het mout zóó sterk te eesten, dat het kan dienen als kleurmout (gebrand mout), dat tot het vervaardigen van zeer donkere bieren noodig is. Daartoe moet het sterk geroosterd worden, waardoor caramel gevormd wordt. Dit geschiedt bij een temperatuur van 170— 200° C. m roosttrommels. Zulk geroosterd mout wordt dan, naar gelang van de gewenschte kleur van het bier, in de noodige hoeveelheid aan het eestmout toegevoegd. 5. Zuiveren van het moot. Aan het mout, zooals het van den eest komt, bevinden zich nog de gedroogde wortelkiemen, voor zoover zij niet reeds door het drogen zijn afgevallen en met het mout vermengd. Deze kiemen bevatten een bitterstof, waarvan de verwijdering uit het mout noodzakelijk is. Daartoe wordt het eestmout — indien mogelijk, nog warm — op de moutontMemen poetsmachines gebracht. Deze bestaan uit een ontkiemer, die de kiemen van de korrels afwrijft en een zeeftoestel. Hiervan is het gaas zóó fijn, dat de korrel er in blijft, terwijl de afgebroken kiem er doorvalt. De moutkiemen worden als veevoeder of ook wel als mest gebezigd. 6. Schrotenfvan het mout. Ten einde de meest volledige uitloging van het mout door water bij het beslaan mogelijk te maken, moet het mout eerst gemalen, gebroken of geplet worden. Hierbij moet men de moutkorrel echter niet te fijn vermalen. Men gebruikt daarom heden vrij algemeen niet meer zooals vroeger moutmolens, maar moutbreek-, of moutschrootmachines. Het is verstandig om niet meer moutschroot in eens te vervaardigen, dan voor één brouwsel noodig is, daar moutschroot niet lang kan bewaard worden. BROUWPROCES 1. Het Beslaan. Door het beslaan worden de in het mout bevatte, in water oplosbare bestanddeelen, zoomede de door de diastase-werking ontstane oplosbare verbindingen (maltose, dextrine) geëxtraheerd. Het extract (wort) bestaat, behalve uit water, in hoofdzaak uit suiker (maltose), dextrine, verder eiwitstoffen, organische zuren en mineraalbestanddeelen. Bij het beslaan wordt het gebroken mout met water vermengd en het mengsel langzamerhand verwarmd; door de wijze, waarop deze temperatuuraverhooging wordt verkregen, onderscheiden zich de verschillende brouwmethoden van elkander. *) In Weekblad no. 1791 is een lezenswaardig verslag opgenomen van een bezoek aan de bierbrouwerij „de Amstel" te Amsterdam.  13 Om de werking van het zetmeel-omzettende ferment, de diastase, zooveel mogelijk te behouden en daardoor een goede opbrengst, d. w. z. maltoserijke wort te bekomen, moet elke sterke en snelle verwarming van het beslag vermeden worden. Het is dus gewenscht bij lagere temperatuur met het beslaan te beginnen, het beslag langzaam te verwarmen en, daarmede in overeenstemming, lang te koken. Het vermengen van het mout met water geschiedt óf door middel van beslagkrukken in de roerkuipen, óf, in grootere brouwerijen, in de z.g. vormaisch-apparaten. Deze laatste werktuigen dienen om een gelijkmatige vermenging van het mout met water op eenvoudige wijze mogelijk te maken en bovendien het stuiven bij 't instorten van het gebroken mout in de roerkuip te voorkomen, terwijl het vormen van klonten wordt vermeden. Zij zijn verschillend geconstrueerd, worden boven of aan de roerkuip aangebracht en bestaan in hoofdzaak uit een met een waterleiding verbonden metaalcylinder, waar het schroot van boven ingeworpen en gedurende het doorvallen met het zijdelings straalvormig intredend water innig vermengd wordt. Terwijl in kleinere brouwerijen het eigenlijke beslaan gedurende het beslagproces door handenarbeid met krukken of spanen verricht wordt, bedient men zich hiertoe in grootere brouwerijen van bijzondere, verschillend geconstrueerde roertoestellen, die meestal vast aan de roerkuip bevestigd zijn, door stoom in beweging worden gebracht en een zoo volkomen mogelijk doorroeren van het beslag bewerken. Het beslaan geschiedt in beslagkuipen, z.g. roerkuipen, die een cylindrische gedaante hebben en meestal zijn vervaardigd van ijzer, bekleed met houten wanden, ten einde een geregelde temperatuur te kunnen onderhouden. In kleinere brouwerijen dient de roerkuip tevens als klaringskuip en is dan van een dubbelen bodem voorzien. Het beslaan geschiedt naar twee verschillende werkwijzen en wel óf naar de decoctie-methode óf naar de infusie-methode. a. De decoctie- ol kookwerkwyze. Tot de decoctie-methode kunnen alle werkwijzen gerekend worden, waarbij een of meerdere gedeelten van het beslag afzonderlijk in den brouwketel gekookt worden, terwijl de in de roerkuip achtergebleven beslagen speciën door bijvoeging der alzoo gekookte gedeelten langzamerhand gebracht worden op een temperatuur van 70 a 75° C, waarbij de veromkering plaats vindt. Op deze manier wordt voornamelijk in Oostenrijk, Frankrijk en Duüschïand en eveneens in verschillende plaatsen van ons land gewerkt. Vol gens de z.g. Beiersche-dikbeslagmethode (Bayerisches Dickmaischverfahren) wordt 2 maal dik- en 1 maal dzmbeslag gekookt. Het verloop der bewerking is dan als volgt: Het vermengen van het schroot geschiedt met koud water. Vóór en gedurende deze vermenging in de roerkuip, wordt water in den brouwketel gedaan en daar verbit. Onder voortdurend omroeren der beslagen  14 speciën wordt dan zooveel heet water uit den ketel daarop gebracht, tot de temperatuur van het beslag tot ongeveer 35° C. stijgt. Omstreeks Vs gedeelte van het beslag wordt dan uit de roerkuip in den — nog eenig kokend water bevattenden — brouwketel gevoerd en daar gekookt. Dit noemt men het koken van het eerste dikbeslag. Het is raadzaam hierbij de temperatuur van het beslag slechts langzamerhand te verhoogen. De duur van het koken van het beslag bedraagt ongeveer 30 minuten. Heeft het eerste dikbeslag lang genoeg gekookt, dan brengt men zooveel daarvan, onder voortdurend roeren, over naar het in de roerkuip achtergebleven beslag, tot de temperatuur daarvan tot 50 a 52,5° C. gestegen is. Dan brengt men andermaal ongeveer 1/s gedeelte der beslagen speciën over naar den brouwketel, waar het 20 a 30 minuten gekookt wordt. Men noemt dit het koken van het tweede dikbeslag. Na terugbrenging van dit gekookt beslag stijgt dan de temperatuur der beslagen speciën in de roerkuip tot 62 a 65° C. Na eenige minuten beginnen zich nu de vaste bestanddeelen van het beslag af te zetten, waarna een derde beslag — het dunbeslag — naar den brouwketel wordt overgebracht. Vooraf laat men dit somtijds door een zeef loopen, ten einde te verhinderen, dat dikbeslag mede in den ketel terecht komt. De hoeveelheid te koken dunbeslag wordt berekend naar de temperatuur van het beslag in de roerkuip, welke — na weder bijvoeging van het gekookte dunbeslag — ten slotte 71—75° C. moet bedragen. Het koken van te veel dunbeslag is schadelijk, wijl dit storend inwerkt op de diastase. Het koken duurt 30—45 minuten. Na voleindigd koken en terugbrenging van het dunbeslag in de roerkuip, stijgt de temperatuur van het beslag — zooals reeds gezegd — tot 71 a 75° C. ; de eindtemperatuur mag in geen geval onder 70° C. dalen. Na nogmaals doorroeren wordt, wanneer een afzonderlijke klaringskuip gebezigd wordt, het beslag hierin overgebracht, wat ook reeds gedurende het scheppen van het dunbeslag kan geschieden. Is de roerkuip tevens klaringskuip, dan houdt men terstond met beslaan op en laat het beslag tot rust komen. In vele brouwerijen geschiedt de vermenging van het meel in den vormaischer met koud water, terwijl men tegelijkertijd warm water in de roerkuip" laat bjjloopen. Na de vermenging heeft het beslag dan gewoonlijk een temperatuur van omstreeks 37,5° C waarna een gedeelte hiervan wordt overgebracht naar den brouwketel. Dit wordt later nog eens herhaald. Na de eerste terugbrenging van het gekookte beslag, hebben de beslagen speciën in de roerkuip dan een temperatuur van 62,5—65° C. en na de tweede terugbrenging van 75° C. Men kookt dus 2 maal dï/cbeslag; alleen bij het maken van lager bier wordt 3 maal een gedeelte gekookt, zooals ook bij het volgen der hiervoren omschreven methode geschiedt (2 maal dik- en 1 maal dunbeslag). De meer besproken brouwketel heeft de gedaante van een afgeknotten kegel, doch is van boven voorzien van een vast sluitend deksel. In den ketel bevindt zich eveneens een vast roertoestel, waaraan ijzeren kettingen, die over den bodem van den ketel schuren, om te  15 voorkomen, dat het beslag zich aan den bodem vastzet en aanbrandt. Kookt het beslag, waardoor het in hevige beweging geraakt, dan wordt het roerwerk in rust gelaten. Ten einde den bodem van den ketel zooveel doenlijk te sparen, wordt na het beslagkoken telkens een klein gedeelte in den ketel achtergehouden. Wanneer, behalve de gewone speciën, ook gemalen, gebroken of geplette rijst wordt gebezigd, wordt deze bij een temperatuur van 50— 56° C. aan het beslag toegevoegd. Bij hoogere temperatuur zou de rijst klonters kunnen vormen. Ook mals kan bij het beslag in den brouwketel gevoegd worden. De in den brouwketel gevormde dampen worden óf door een dampleiding afgevoerd, óf in een condensator verdicht. b. De inlusie- ol aftrekmethode. De infusie- of aftrekmethode omvat alle methoden, waarbij geen koken van het beslag plaats vindt, maar dit óf door opgieting van heet water, óf door vuur of stoom langzamerhand verwarmd wordt. De infusie:methode is voornamelijk in Engeland, Nederland en België in gebruik. Men onderscheidt daar 2 hoofdmethoden. Volgens de eene wordt het moutschroot in heet water gestort, de temperatuur door voortdurend roeren verlaagd en daarna weder door warm water of stoom tot ongeveer 75° C. opgevoerd.Men noemt dit de afwaartswerkende methode. Volgens de andere wordt met koud water beslagen en de temperatuur langzamerhand tot de suikervörming verhoogd. Dit is de opwaartswerkende methode. Eerstgenoemde wijze van werken (de afwaartsche) wordt voornamelijk gevolgd in Engeland. Het moutschroot wordt daar gestort in water van 75—80° C, waarbij men óf vormaisch-apparaten gebruikt óf het schroot droog in de roerkuip brengt. Onder snel roeren wordt nu de temperatuur van het beslag verlaagd tot op 62,5 a 65° C, waarna weder warm water wordt opgegoten tot de temperatuur ongeveer 72,5° C. bedraagt. Het beslag blijft dan IV4—IV2 uur m mst, waarna de aftreksels worden genomen. Bij het volgen van laatstgenoemde methode (de opwaartsche) wordt het mout eerst met weinig water van lage temperatuur (40—50° C.) beslagen. Na eenigen tijd wordt kokend water toegevoegd en zoodoende reeds de tot de suikervorming noodige temperatuur bereikt. Na flink doorroeren blijft het beslag dan 1—11/2 uur in rust. Vervolgens wordt het eerste aftreksel genomen en opgevangen in den lekbak. Door het opgieten van een nieuwe hoeveelheid kokend water wordt de inmiddels afgenomen temperatuur weder verhoogd en kan het tweede aftreksel worden genomen. Zoo kan men voortgaan tot 3 of meer aftreksels. De verschillende aftreksels leveren, met elkander vermengd, één soort bier of worden, afzonderlijk gehouden, tot verschillende soorten verwerkt. 2. Het Klaren. Zoodra het beslaan is afgeloopen, komt het er op aan, de beslagen speciën van het heldere wort te scheiden.  16 Hiertoe laat men het beslag gedurende langeren tijd rustig staan, waardoor de vaste best and deelen zinken en de versuikering verder wordt voleindigd. Dit alles geschiedt óf in de roerkuip — die dan tevens als klaringskuip dient en dus een dubbelen bodem heeft — óf, indien een afzonderlijke klaringskuip voorhanden is, wordt het beslag daarin overgepompt. In deze klaringskuip, die, evenals de roerkuip, den vorm heeft van een cylinder x), bevindt zich een dubbele bodem, voorzien van kleine gaatjes tot doorlating van het vocht en waarop de beslagen speciën achterblijven, voorts een vast roertoestel, terwijl boven de kuip horizontaal een draaibaar kruis, bestaande uit twee koperen buizen, voorzien van kleine gaatjes, is aangebracht tot gelijkmatigen toevoer van water. Gedurende den tijd, dat het beslag aan zich zelf wordt overgelaten, moet de temperatuur van ongeveer 75° C. behouden blijven, hetgeen men bèreikt door een zorgvuldige sluiting der kuip of door warm water te laten circuleeren tusschen de, in dat geval, dubbele wanden der kuip. Behalve water en suiker zijn in het wort nog aanwezig dextrine, eiwitachtige verbindingen, vetzuren, melkzuren en anorganische verbindingen, enz. Na verloop van een half uur zullen de vaste bestanddeelen en eiwitvlokken zijn neergeslagen, de klare donkere wort staat boven de uitgetrokken meelspeciën en de oppervlakte der vloeistof vertoont onder het schuim een karakteristieken glans (het beslag breekt). Is het beslag gebroken, dan wordt met het aftappen aangevangen door middel van kranen — gewoonlijk 10 a 12 — die door middel van buizen in verbinding staan met de ruimte tusschen de beide bodems der klaringskuip. Onder de kranen is de lekbak geplaatst, zijnde een open, trogvormig, metalen vat, dat gewoonlijk slechts 2 tot 4 HL. inhoud heeft2). De kranen worden slechts zoo ver geopend, dat het van het bezinksel door den dubbelen bodem (lossen bodem — zeefbodem genaamd) afvloeiende vocht slechts langzaam kan afloopen. Het eerst loopt troebele wort af, die weer voorzichtig in de klaringskuip moet worden teruggebracht, tot de kranen volkomen helder beginnen te loopen. Het aftrekken in den lekbak wordt zoo lang voortgezet, tot het wort uit de kranen weer troebel begint te loopen. De betreffende kranen worden dan terstond gesloten en zoodra dit bij alle 't geval is, wordt het klaren onderbroken. Het klaren dient zoo snel mogelijk af te loopen, anders krijgt het bier een onaangenamen smaak. Hoe sneller geklaard, hoe fijner smaak. Bij toepassing van de nieuwste inrichtingen kan het klaren in lx/2—3 uren afloopen. Uit den lekbak loopt het wort door een buis naar den bierketel, waar de koking moet geschieden onder bijvoeging der hop. De in de klarings- *) In sommige bierbrouwerijen wordt gebruik gemaakt van een nieuw systeem klaringskuip, de z.g. filterpers. (Verg. art. 17, § 1, lett. d, sub 5, der wet). Deze vertoont veel overeenkomst met de schuimpersen, welke in beetwortelsuikerfabrieken gebruikt worden. Door de tusschen de ramen gespannen linnen doeken wordt de bostel teruggehouden, terwijl het dun beslag door kranen beneden uit het toestel naar den lekbak vloeit. Op deze wijze heeft de klaring een sneller verloop. *) In kleinere bierbrouwerijen dient de roerkuip tevens tot klaringskuip. De lekbak, van waaruit het wort in den bierketel wordt gepompt, is daar meestal een in den grond gemetselde bak, die zich naast de roerkuip bevindt.  17 kuip teruggebleven bostel bevat nog een boeveelheid wort, waarom de speciën nog eens grondig met warm water van 75-^-81° C. (z.g. naloop) worden besproeid en uitgeloogd. Afwijkend van de gewone werkwijze, waarbij voor- en nawort vermengd worden, is het ook gebruikelijk, uit het hoofdwort een sterker, beter, uit het nawort echter een zwakker en goedkooper bier te vervaardigenx). Dit lichte bier wordt klein bier genoemd. Na het klaren moet de bostel zoo spoedig mogelijk uit de kuip verwijderd worden. Onder bostel verstaat men de in de klaringskuip of roerkuip teruggebleven vaste bestanddeelen. De bostel is een voortreffelijk veevoeder. Om hem te conserveeren, wordt hij in een eigenaardige droogmachine gedroogd, waarna hij zich goed laat transporteeren en bewaren. 3. Het koken van het wort. Het koken van het wort met hop geschiedt in den bierketel. Deze ketel is grooter dan de brouwketel, omdat al het vocht van de klaringskuip daarin wordt overgebracht; hij is eveneens voorzien van een roertoestel, dat dient om de hop, die tijdens de koking wordt bijgevoegd, met de vloeistof te vermengen. De invloed, die door de hop wordt uitgeoefend, is drieledig: le. draagt hop bij tot klaring van het wort; 2e. verleent zij aan het bier een aangenamen, bitteren, aromatischen smaak, en 3e. werkt zij conserveerend op het bier. In het wild groeiend is de hopplant over geheel Europa verspreid. De beste hop groeit in de deswege beroemde streek van Saaz in Bohemen; ook in Beieren wordt uitmuntende hop geoogst. Men gebruikt enkel de vrouwelijke bloesems van de hop. Ze wordt geplukt voor ze rijp is, wat einde Augustus of begin September het geval is. Het voor de brouwers voornaamste bestanddeel der hop is het hopmeel, een fijne, gele stof, waarmede de hopplant bedekt is. Men onderscheidt voornamelijk 2 soorten van hop, en wel roode en groene; de roode is de beste. Om de hop goed te kunnen conserveeren, wordt zij veelvuldig gezwaveld. Voor de hop bestaat geen surrogaat. Zoodra de klaringskuip geheel is afgetapt, wordt met het koken van het wort in den bierketel aangevangen; alleen bij het maken van stout begint men hiermede reeds vroeger, omdat de koking voor dit zware bier zooveel langer moet duren. Overigens is de duur van het koken voor elke soort bier verschillend. Gewoonlijk wordt er gekookt met stoom, hoewel anderen aan vuur de voorkeur geven. Als indirecte stoom wordt aangewend, is de ketel *) Verg. het eerste lid van § 23 der instructie, in aant. 3 op art. 37 der wet. In sommige bierbrouwerijen worden de laatste aftreksels van een brouwsel niet in den bierketel gebracht, maar in z.g. ivachibakken bewaard om te dienen bij het beslaan der grondstoften van een volgend brouwsel. (Verg. art. 9, § 3, der wet). Bierwet.  18 voorzien van een dubbelen mantel of wel de stoom circuleert in slangvormige buizen, die in den ketel zijn gelegd. Het koken heeft een vijfledig doel: le. het indampen van het wort, welke door de toevoeging van water bij het klaren verdund is geworden; 2e. het opnemen in het wort van de waardevolle bestanddeelen van de hop ; 3e. het stollen en afscheiden van eiwitlichaampjes; 4e. het steriliseeren van het wort, en 5e. het dooden van de diastase. Nadat 1 a 2 uren is gekookt, slaan de gestolde eiwitlichaampjes neer. Men zegt dan dat het wort breekt. Indien door het gebruik van slecht mout of door een gebrekkig beslagproces het wort ondanks langdurig koken niet wil breken, worden de eiwitstoffen door bijvoeging van klaarmiddelen kunstmatig neergeslagen. De bijvoeging der gedroogde hop geschiedt onmiddellijk na het eerste breken van het wort en wel gewoonlijk in 2 tot 3 partijen. De verschillende bestanddeelen der hop : de hars- en bitterstoffen, de etherische oliën en de looistof lossen zich in het kokende bierwort op, geven daaraan hun aroma en duurzaamheid en slaan bovendien de rest der nog onopgelost voorhanden zijnde eiwitstoffen neer. Dit is het tweede breken van het wort. Er mag niet vóór het eerste breken gehopt worden, omdat anders de looistoffen, te vroeg verbruikt, het na het breken overblijvende gedeelte aan eiwitachtige lichamen niet meer kunnen neerslaan. Het koken van. het bereids gehopte wort mag slechts tot aan het tweede breken voortgezet worden, daar anders de aromatische oliën vervluchtigen. De hoeveelheid der voor een brouwsel aangewende hop variëert in 't algemeen tusschen 0,2 tot 0,8 KG. per HL. Als de koking is afgeloopen, moet het wort van de uitgetrokken hopbladeren worden ontdaan. Daartoe laat men de vloeistof loopen naar een bak, voorzien van een dubbelen bodem met gaatjes, höpbak genaamd. Hierin blijft de hop terug, terwijl het klare vocht wordt opgepompt naar de meestal boven in het gebouw geplaatste koelbakken. In plaats van een hopbak wordt ook wel een hopzeef gebruikt. Overigens brengt men tegenwoordig het gehopte wort ook wel terug op de — inmiddels van den bostel ontdane — klaringskuip, waarin alsdan de hop achterblijft. Natuurlijk mag met het oog op de groote hoeveelheid van het in de hopbladeren terugblijvende wort niet nagelaten worden, deze na het zeven met warm water uit te loogen. De alzoo uitgeloogde hopbladeren kunnen als mest of brandstof benut worden. Het kleuren van het bier geschiedt op tweeërlei wijze. Bezigt men daarvoor gebrand mout, dan wordt dit in een afzonderlijke roerkuip gestort, hierbij heet water gevoegd, waarna het aftreksel direct naar den bierketel gaat. Men gebruikt voor dit mout een afzonderlijke kuip, omdat het vee ten gevolge van het sterke branden of roosteren dit meel niet wil gebruiken. Ook wordt als kleurstof suikerkleursel gebezigd, dat eveneens tijdens de koking in den bierketel wordt gestort.  32 HOOFDSTUK II. — Art. 2. a. den naam en de woonplaats van den bierbrouwer (8); b. den naam der bierbrouwerij (9), de gemeente, de straat of andere aanwijzing van de ligging, benevens kadastrale sectie en nommer; c. de gebouwen en erven, waaruit de bierbrouwerij bestaat, haar ingangen (10) en hare gemeenschap met andere gebouwen en erven (11—12); d. de grondstoffen, welke zullen worden gebruikt (13—14); e. de ketels, kuipen, vaten, bakken en andere werktuigen, welke dienen tot het bewerken van de grondstof, het koken van water, het verzamelen van het beslag, het opvangen, zuiveren, verzamelen, koken en afkoelen van het wort (15—20); ƒ. de vaste pijpen, buizen en goten welke dienen tot het geleiden van beslag of wort, onder opgave van het doel, waarvoor zij zijn aangebracht en de werktuigen, welke er door worden verbonden (21—22); g. de plaats waar het dubbel der loopende aangifte tot brouwen in de bierbrouwerij (23) zal worden bewaard (24—25). Wegens verandering in hetgeen volgens dit artikel is aangegeven wordt vooraf een aanvullingsaangifte (3) door den bierbrouwer ingeleverd (26). 1. De artt. 2 en 3 komen in aard en strekking overeen met de artt. 4 en 9 der bestaande wet (a). Mem. v. T. (a) Opgemerkt wordt, dat art. 2 blijkbaar alleen betrekking heeft op brouwerijen, die In werking waren op 1 Maart 1917,zijnde het tijdstip waarop de wet inwerking is getreden. Zie aant. 1 op art. 48. Art. 3 bepaalt, anders dan art. 9 der wet van 1871, niets omtrent op gemeld tijdstip buiten werking zijnde bierbrouwerijen. 2. Zie aant. 1 op art. 48. 3. Het materieel voor de in de artt. 2 en 3 der wet bedoelde aangiften en aanvullingsaangiften wordt opgenomen in de serie Fabricage onder no. 1 (a). De Ontvangers zorgen er voor dat daarvan aan iederen bierbrouwer vóór het in werking treden der wet een exemplaar wordt uitgereikt. Instructie, § 2. (o) Opgenomen onder de modellen, aan het einde van het werk. 4. Door de hier voorgeschreven aangifte krijgen de ambtenaren volgens de artt. 196—199 der Alg. wet het recht tot visitatie der panden. Zie voorts art. 5 hierna. 6. In de maand Februari van elk jaar wordt door de Directeurs aan den Minister ingezonden een staat Fabricage no. 13, aanwijzende het getal der in iedere gemeente in werking zijnde fabrieken van accijnsgoederen met uitzondering van branderijen en distilleerderijen (a), een en ander volgens den stand op 31 December van het afgeloopen jaar (ft). Bes. V. 1866, no. 75, (a) Voor de in werking zijnde branderijen en distilleerderijen moet de staat Fabricage no. 13a worden ingezonden. , (6) De gegevens voor de invulling van dezen staat worden door de Ontvangers verstrekt door tusschenkomst van de Inspecteurs. 6. Wegens verandering in hetgeen volgens dit artikel is aangegeven moet door den bierbrouwer, ingevolge het slot van het artikel, vooraf een aanvullingsaangifte worden ingeleverd.  34 HOOFDSTUK II. — Artt. 2—3. Het is verboden werktuigen, als bedoeld in art. 2, lett. e, in gebruik te nemen, voordat de inhoudsruimte daarvan ambtelijk is opgenomen ; zie art. 10. Er mag geen verandering worden gebracht in den ambtelijk opgenomen inhoud van werktuigen, dan nadat een bewijs van de daartoe ten kantore van den Ontvanger der accijnzen gedane aangifte, in de bierbrouwerij aanwezig is. Werktuigen, waarvan de opgenomen inhoudsruimte veranderd is, mogen niet in gebruik worden genomen, dan na een nieuwe ambtelijke inhoudsbepaling. Zie art. 11, §§ 1 en 3. 20. Zie, nopens verzegeling van werktuigen, art. 12 ; zie ook art. 13. 21. De hier bedoelde vaste pijpen, enz. moeten zoodanig zijn geplaatst, dat de ambtenaren ze steeds over haar geheele lengte en omtrek kunnen onderzoeken. Art. 7, § 1, laatste lid ; zie ook de §§ 2 en 3 van dat artikel. Bekendheid met deze pijpen, buizen en goten is noodig om te voorkomen dat beslag of wort heimelijk wordt weggevoerd. Verg. aant. 3 op het Opschrift van dit Hoofdstuk. 22. Naar aanleiding van een opmerking in het Voorl. V., met betrekking tot het laatste lid van art. 8, dat bestaande zware pijpleidingen, ook zonder in metselwerk of geheel in den grond te zijn bevestigd, bij het waterijken niet altijd waterpas zullen kunnen worden gelegd, wordt in de Mem. v. A. opgemerkt, dat pijpleidingen, ook blijkens de onderscheiding gemaakt m art. 2 tusschen de onderdeelen e en /, geen werktuigen zijn en dan ook niet behoeven te worden gewaterijkt. • 23. De woorden: „in de bierbrouwerij" zijn bij Nota van wijzigingen in het artikel opgenomen. Uit deze woorden blijkt, dat als plaats waar het dubbel der aangifte zal worden bewaard niet kan worden aangegeven een vertrek, dat geen deel uitmaakt van de brouwerij (a), maar er sléchts gemeenschap mede heeft. la) Verg. aant. 1 op het Opschrift van dit Hoofdstuk. 24. Op deze plaats moet ook het bij art. 17 bedoelde register worden bewaard. Zie § 1, laatste lid, van dat artikel. 26. Het dubbel der aangifte tot brouwen moet op de hier bedoelde plaats aanwezig zijn ten minste een half uur vóór het tijdstip* waarop < met de daarin aangegeven beslagbereiding wordt begonnen, en aldaar aanwezig blijven, zoolang de werkzaamheden niet zijn afgeloopen. Zie het tweede lid van art. 16. 26. Alvorens een verandering wordt aangebracht in de inrichting van den bierketel of in die van het lokaal, waarin deze geplaatst is, worden de betreffende plannen aan de goedkeuring van den Minister van Financiën onderworpen, op den voet van het bepaalde bij art. 9, § 1. Art. 11, § 2. Zie ook de §§ 1 en 3 van dat artikel. Art. 3. § 1 (1). Hij, die na het in werking komen van deze wet (2) eene bierbrouwerij in gebruik neemt of werktuigen verkrijgt, geschikt en  HOOFDSTUK II. — Artt. 3—4. 35 blijkbaar bestemd tot bet maken van bier, doet vóór bet in gebruik nemen der brouwerij (3) of binnen veertien dagen na het verkrijgen der werktuigen (4—5), daarvan aangifte volgens de bepalingen van het vorig artikel (6), voor zoover die daarop van toepassing zijn (7—8). § 2. Van deze verplichting zijn uitgezonderd zij die de bovengenoemde werktuigen vervaardigen, herstellen of verkoopen en ze uitsluitend tot dat einde in hunne werkplaatsen of andere inrichtingen voorhanden heb* ben (9). 1. Zie aant. 1, met noot a, op art. 2. 2. Zie aant. 1 op art. 48. 3. Voordat tot het oprichten van een bierbrouwerij wordt overgegaan, worden de plannen voor de inrichting van den bierketel en die van het lokaal, waarin deze zal worden geplaatst, onder bijvoeging eenër duidelijke door den bierbrouwer verstrekte schetsteekening, onderworpen aan de goedkeuring van den Minister van Financiën, onverminderd hetgeen bij andere wetten omtrent de oprichting van fabrieken is bepaald. Art. 9, § 1. 4. Onverschillig of de werktuigen al dan niet in gebruik worden genomen. De werktuigen in buiten werking zijnde bierbrouwerijen kunnen worden verzegeld. Zie art. 12, lett. c. 5. Het niet aangeven van werktuigen, die verkregen zijn ter slooping, kan redelijkerwijze niet als strafbare overtreding van art. 3, § 1, worden beschouwd. Res. van 10 April 1918, no. 49; zie B. no. 2410. 6. Zie de aantt. 3—4 op art. 2. 7. Het niet inleveren of het onjuist of onvolledig invullen van de aangifte, voorgeschreven bij art. 3, is strafbaar gesteld bij art. 38. Tegen het bezit van een bij de Administratie niet bekende bierbrouwerij is straf bedreigd bij art. 39. 8. Zie, nopens hetgeen ten aanzien van de werktuigen in acht te nemen is, bij overgang van een bedrijf, de res. V. 1910, no. 186, sub I, laatste lid, in aant. 4 op art. 13. Zie ook § 2 van dat artikel. 9. Deze uitzondering is dus niet beperkt tot fabrikanten, koperslagers, kuipers, timmerlieden en houders van openbare verkoophuizen, zooals het oorspronkelijk wetsontwerp bepaalde. Verg. ook art. 14, § 2, der GedistiUeerdwet. De redactie van art. 3. § 2, werd bij Nota van wijzigingen aldus vastgesteld. Art. 4. §1. De hoofdingang der bierbrouwerij (1) moet gelegen zijn aan een openbaren weg, waarop met gewone voertuigen kan worden gereden (2—3). § 2. Gemeenschap met gebouwen en erven, niet bij den bierbrouwer, zijne bedienden of werklieden in gebruik, is verboden (4). Eveneens is verboden de gemeenschap met gebouwen en erven, waar glucose, melasse of andere suikerhoudende stoffen, anders dan voor eigen huiselijk gebruik, worden bereid of verwerkt of voorhanden zijn (5—6).  36 HOOFDSTUK II. — Artt. 4—5. §3. Onze Minister van Financiën kan, onder door hem te stellen voorwaarden, van deze bepalingen ontheffing verlëenen (7). 1. Zie, nopens het boven den hoofdingang te plaatsen opschrift, art. 6 hierna. 2. Een bepaling als die vervat in de eerste paragraaf van dit artikel, komt ook voor in art. 9, § 1, der Gedistilleerdwet van 20 Juni 1862, S. no. 62, ten aanzien van branderijen en distilleerderijen. Mem. v. T. Ook in de Zoutwet (V. v. V. no. 620, sub IV) treft men, met betrekking tot de zoutziederijen, een dergelijke bepaling aan. Zie art. 29, tweede lid, dier wet. Verg. mede art. 20 der Suikerwet (V. v. V. no. 515, sub I), met aant. 2 op dat artikel, in deel IV der Vakstudie (vierde druk). 3. De werktuigen, die geplaatst zijn in bierbrouwerijen, welke niet aan deze bepaling voldoen, kunnen, ingevolge art. 12, lett. a, worden verzegeld. Verg. § 3, eerste lid, der instructie, in aant. 7 hierna. 4. Zie, nopens het doel waarmede deze bepaling is neergeschreven, § 3, tweede lid, der instructie, opgenomen in aant. 4 op art. 5. 6. Dat de gemeenschap verboden is met gebouwen en erven, waar glucose, melasse of andere suikerhoudende stoffen bereid of verwerkt worden of voorhanden zijn, is een gevolg van het groote gevaar dat deze stoffen voor fraude opleveren (a). Verg. art. 19, met aant. 1. (a) Zie aant. 11 op art. 20. 6. Een strafbepaling is ten aanzien van in de art. 4, § 2, verboden gemeenschap in de wet niet opgenomen (a). De werktuigen, die geplaatst zijn in een bierbrouwerij, welke niet aan de bepalingen van deze paragraaf voldoet, kunnen worden verzegeld; zie art. 12, lett. a, alsmede § 3, eerste lid, der instructie, in aant. 7 hierna. (a) Daarentegen is tegen het voorhanden hebben van glucose, enz., anders dan op den voet van art. 19, in panden, die gemeenschap hebben met de brouwerij, wel straf bedreigd. Zie het aangehaalde art. 19, alsmede art. 42. Verg. ook de aantt. 2 en 9 op art. 19. 7. De Inspecteurs der accijnzen doen zoo spoedig mogelijk nagaan of in hun inspectie brouwerijen worden aangetroffen, die niet of niet geheel voldoen aan de bepalingen van art. 4. Zij doen, na den bierbrouwer te hebben doen hooren, onder aanvoering van gronden, voor zooveel noodig voorstellen tot het toepassen, hetzij van § 3 van art. 4, hetzij van art. 12, lett. a, der wet. Hierbij valt in het oog te houden, dat onder bierbrouwerij, blijkens art. 2, lett. c, niet alleen de eigenlijke brouwerij is te verstaan, maar alle gebouwen en erven die daartoe behooren. Instructie, § 3, eerste lid. Verg. § 25 der instructie, in aant. 2 op art. 48. Art. 6. § 1. Gebouwen en erven, met een bierbrouwerij gemeenschap hebbende, zijn evenals de bierbrouwerij, onderworpen aan het onderzoek van de ambtenaren der accijnzen (1—4). §2. In de gedeelten dier gebouwen, welke tot woning dienen, ge-  38 HOOFDSTUK II. — Artt, 5—7. 7. De machtiging bedoeld in § 2 van art. 5, wordt niet dan op bepaald vermoeden van fraude gegeven; het in § 3 bedoeld verslag wordt onverwijld ingeleverd bij den ambtenaar, die tot de huisvisitatie machtiging heeft gegeven, of in het geval, bedoeld aan het slot van § 2, bij den sectiechef, of den Inspecteur. Wordt bekeuring ingesteld, dan wordt het in het deswege op te maken proces-verbaal opgenomen. Instructie, § 3, laatste lid. 8. Als „belanghebbende" zal in den regel de „bewoner" zijn aan te merken. Art. 6. Boven iederen aan den openbaren weg uitkomenden ingang (1) eener bierbrouwerij, moet een opschrift zijn geplaatst, houdende, in duidelijk zichtbare letters (2),het woord: Bierbrouwerij, onder bijvoeging, in het opschrift boven den hoofdingang, van de benaming der bierbrouwerij en van den naam van den bierbrouwer (3). 1. De hoofdingang moet gelegen zijn aan den openbaren weg. Zie art. 4, § 1. 2. Verg. art. 16, § 1, der Gedistilleerd wet en art. 29, eerste lid, der Zoutwet. De in die artikelen voorkomende bepaling, dat het opschrift in olieverf moet worden aangebracht, is in dit artikel niet overgenomen. 3. De opvolging der voorschriften vervat in de artt. 6 en 7 der wet kan door gebruik te maken van de bevoegdheid, gegeven bij art. 12 worden afgedwongen (d), hetgeen echter slechts na schriftelijke waarschuwing en het stellen van een behoorlijken termijn behoort te geschieden, en voor zooveel betreft het niet voldoen aan het bepaalde bij art. 7, in geen geval, zoolang op een ingediend verzoek om toepassing van § 3 van dat artikel door den Minister niet is beslist. Instructie, % 4. (a) Om die reden is dan ook, blijkens de Mem. v. T., het niet voldoen aan het voorschrift van de artt. 6 en 7 niet strafbaar gesteld. Art. 7 (1). § 1. De werktuigen, bedoeld in artikel 2, lett. e, moeten ten genoegen van den inspecteur der accijnzen voorzien zijn van een duidelijk leesbaar opschrift, vermeldende soort en inhoudsruimte (2) en voor werktuigen van dezelfde soort bovendien een doorloopend nommer. De bierketel moet een inhoudsruimte hebben van ten minste vijftien hectoliter (3) en, ter beoordeeling van vorenbedoelden inspecteur zoodanig zijn ingericht (4) en geplaatst, dat de hoeveelheid wort daarin naar behooren kan worden opgenomen (5—6). De pijpen, buizen en goten, bedoeld in artikel 2, lett. /, moeten zoo zijn geplaatst, dat de ambtenaren ze steeds over haar geheele lengte en omtrek kunnen onderzoeken (7—8). §|2. Bestaande pijpen, buizen en goten, niet voldoende aan het voorschrift van § 1, laatste lid, moeten bij de eerste vernieuwing, verandering of herstelling dienovereenkomstig worden ingericht (9). § 3. Onze Minister Van Financiën kan onder de door hem in elk bijzonder geval, noodig geachte voorzieningen tegen misbruik, afwijkingen van het bepaalde bij § 1, tweede en derde lid (10), en § 2 van dit artikel, toestaan (11).  HOOFDSTUK II. — Art. 7. 1. Zie aant. 3 op art. 6. 39 2. Art. 8 bepaalt op welke wijze de inhoudsruimte wordt bepaald. Zie ook de artt. 10, 11 en 13. 3. Deze bepaling van art. 7 is neergeschreven met het oog op nieuw op te richten brouwerijen of nieuw aan te schaffen bierketels. Voor bestaande bierketels die niet aan het voorschrift voldoen, zal daarvan ontheffing worden gegeven (a). Er moet een grens worden gesteld ten einde te voorkomen, dat in de toekomst al te kleine brouwerijen verrijzen die onevenredige kosten van toezicht zouden veroorzaken. Mem. v. A. Ook de oude wet op het bier had een minimum ; de aanslag geschiedde niet naar een hoeveelheid kleiner dan 300 KG. meel. Wat is van dat bepalen van een minimum de reden ï Wanneer wij accijns heffen in ons land, willen wij niet gaarne — in andere landen is dat wel eens anders — dat de ingezetenen het artikel bij zich aan huis zullen gaan vervaardigen. Al is de bierfabricage niet zoo verschrikkelijk eenvoudig, aan den anderen kant stelt zij toch geen buitengewone eischen; met vrij eenvoudig materiaal kan men een artikel maken dat als bier verkoopbaar is. In Engeland is^ die fabricage van bier thuis geoorloofd, maar, omdat wij een accijns willen heffen op al het bier dat verbruikt wordt, hebben wij een minimum gesteld, waarmede wij uitsluitend treffen de brouwerij thuis. Wanneer de menschen voor eigen gebruik eenig bier willen brouwen, hebben wij daarop niet veel controle, maar wanneer in iedere woning een klein brouwerijtje zou worden opgericht, zou dat van zeer groot nadeel zijn voor den fiscus en naar mijn overtuiging ook voor den algemeenen maatschappelijken toestand. De Minister tijdens de beraadslagingen in de Tweede Kamer; zie Handelingen II, 1915—1916, blz. 2543. (a) Verg. § 3 van art. 7. Zie ook § 25 der instructie, in aant. 2 op art. 48. 4. Zie, voor het geval verandering zal worden gebracht in de inrichting van den bierketel, art. 11, §§ 1 en 2. 5. Naar behooren. Nl. tot in hectoliters nauwkeurig en met behulp van een ambtelijk gewaarmerkten peilstok. Zie art. 9, § 2, met aant. 8. 6. Zie de artt. 20 en 21. 7. Verg., ten aanzien van bestaande pijpen, buizen en goten, het bepaalde bij § 2 van dit artikel. Zie ook § 3. 8. Dit voorschrift is noodzakelijk, omdat moet worden voorkomen, dat beslag of wort op geheime wijze wordt weggeleid. Verg. aant. 3 op het Opschrift van dit Hoofdstuk. 9. Wegens verandering in hetgeen nopens de hier bedoelde pijpen, buizen en goten, ingevolge art. 2, is aangegeven, moet, volgens het laatste lid van dat artikel, vooraf een aanvullingsaangifte (o) worden ingeleverd. (a) Fabricage no. 1.  40 HOOFDSTUK II. — Artt. 7—8. 10. Van de voorschriften van het eerste lid van § 1 kan dus geen dispensatie worden verleend. Ten aanzien van het tweede lid van § 1 wordt verwezen naar aant. 3 biervoor. 11. Zie § 4 der instructie, in aant. 3 op art. 6. Art. 8. De inhoudsruimte der werktuigen, bedoeld in artikel 2, lett. e, wordt ambtelijk bepaald door meting of waterijking (1—5). De bierbrouwer kan nieuwe meting of waterijking vragen van werktuigen, waarvan de inhoudsruimte reeds ambtelijk werd opgenomen (5). De inspecteur der accijnzen is bevoegd steeds een nieuwe meting of waterijking te bevelen. Het is verboden (6) bij de meting of waterijking middelen aan te wenden, waardoor een onjuiste uitkomst zou worden verkregen (7). De bierbrouwer is gehouden om de werktuigen, welke niet in metselwerk noch geheel in den grond zijn bevestigd, bij het waterijken waterpas te plaatsen, behoudens eene speling van hoogstens één centimeter (8), en daartoe, zoowel als tot het bijbrengen en aftappen van het benoodigde water, de vereischte arbeiders, inhoudsmaten en gereedschappen, alsmede het water kosteloos te verschaffen (9—12). 1. Zie aant. 22 op art. 2. 2. Verg. art. 10 en art. 11, §§ 1 en 3. 3. De inhoudsruimte van den bierketel en van de wachtbakken wordt steeds door waterijking bepaald, waaromtrent wordt verwezen naar de res. van 2 Nov. 1910, no. 104, V. 1910, no. 186 (a). De overige werktuigen worden alleen gemeten, tenzij de onregelmatige vorm waterijking wenschelijk maakt. Instructie, § 5. (a) Zie aant. 4 hierna. 4. De inhoudsruimte van werktuigen, welke van invloed is of kan zijn op de bepaling van het bedrag van den verschuldigden accijns, wordt bepaald door waterijking (a—b). Hiervan wordt alleen afgeweken, wanneer waterijking practisch bezwaar ondervindt. De ambtenaren stellen van deze afwijking, met opgaaf van redenen, een verklaring op het proces-verbaal (c). Waterijking geschiedt, zoo mogelijk, dóór vulling van het te meten werktuig. Telkens wanneer waterijking plaats vindt, vermelden de ambtenaren zulks uitdrukkelijk in de kolom „Aanmerkingen" van het formulier Fabricage no. 3. Ook indien wordt gewaterijkt, moeten de afmetingen der werktuigen nauwkeurig worden opgenomen en vermeld in het proces-verbaal. Res. V. 1910, no. 186, sub II. (a) In casu die van den bierketel en van de wachtbakken. Verg. de artt. 1, 20, 21 en 26 : zie mede § 5 der instructie, in aant. 3 hiervoor. (b) Bij het waterijken moet de voorkeur worden gegeven aan vulling boven aftapping, daar deze laatste wijze van handelen meer gelegenheid laat voor misleiding door geheime openingen. Bes. 26 Juli 1865, no. 79. (c) Verg. art. 13, met de aantt. 2 en 4.  HOOFDSTUK II. — Artt. S—9. 41 5. De meting, waterijking, verzegeling en ontzegeling van werktuigen, wordt kosteloos verricht (a), tenzij die meting of waterijking geschiedt op verzoek van den bierbrouwer en de inhoudsruimte niet meer dan één ten honderd van de vroeger bevondene blijkt te verschillen. Art. 32, § 2. (a) Verg. hierbij het laatste lid van art. 8. 6. In het oorspronkelijke wetsontwerp kwamen te dezer plaatse nog voor de woorden: „den bierbrouwer". Bij Nota van wijzigingen zijn die woorden in het artikel geschrapt. Verg. aant. 3 op art. 40. 7. Overtreding van het bepaalde bij het vierde lid van art. 8 is bij art. 40, eerste lid, strafbaar gesteld met een boete van ƒ50—/ 400. Verg. aant. 3 op laatstgemeld artikel. 8. Volgens het Voorl. V. op het Ontwerp van 1863 is het, voor het geregeld afloopen der vloeistoffen uit de werktuigen, noodzakelijk, dat zij eenigermate hellend worden geplaatst, zoodat er verval besta. Wellicht dat hiermede rekening is gehouden bij het toelaten der speling van hoogstens 1 cM.; in art. 50, § 3, der Gedistilleerdwet althans wordt van geen speling gewaagd. 9. Zie art. 35. 10. Overigens geschiedt de waterijking, althans in den regel, kosteloos. Zie aant. 5 hiervoor. 11. Bij waterijking moeten de bedienden der fabriek de ambtenaren behulpzaam zön, op verbeurte eener boete van ƒ 100 (a)—/ 300. Art. 203, laatste lid, der Alg. wet. (a) Het minimum bedraagt thans ƒ 0,50; zie art. 7, tweede lid, der wet van 15 April 1886, S. no. 64, in aant. 1 op het Opschrift van het 20e Hoofdstuk der i Alg. wet, in deel VII der Vakstudie (derde druk). 12. Overtreding van het bepaalde bij art. 8, laatste lid, is bij art. 40, eerste lid, strafbaar gesteld mèt een boete van ƒ 50—/ 400. Verg. het eerste lid van aant. 3 op gemeld art. 40. Art. 9. § 1 (1—2). Voordat tot het oprichten van een bierbrouwerij wordt overgegaan worden de plannen voor de inrichting van den bierketel (3) en die van het lokaal waarin deze zal worden geplaatst (4), onder bijvoeging eener duidelijke door den bierbrouwer verstrekte schetsteekening, onderworpen aan de goedkeuring van Onzen Minister van Financiën (5), onverminderd hetgeen bij andere wetten omtrent de oprichting van fabrieken is bepaald (6). § 2. De bierbrouwer is verplicht (7) bij den bierketel aanwezig te houden een in goeden staat verkeerenden, ambtelijk gewaarmerkten peilstok, waarmede de hoeveelheid vloeistof in den ketel tot in hectoliters nauwkeurig kan worden opgenomen of wel, ten genoegen van den inspecteur der accijnzen, aan den ketel een peilglas aan te brengen, waardoor de hoeveelheid vloeistof in den ketel tot in hectoliters nauwkeurig kan worden bepaald (8—12).  42 HOOFDSTUK II, — Art. 9. § 3. Het bepaalde bij § 2 is ook van toepassing op de wachtbakken waarin een deel van het wort van een brouwsel, dat dienen moet bij het beslaan van de grondstoffen voor een volgend brouwsel, wordt bewaard (13—14). 1. De redactie van art. 9, § 1, is hier gelijk aan die van het oorspronkelijk wetsontwerp. Bij Nota van wijzigingen werd evenwel voorgesteld § 1 te lezen als volgt: „Voor de ligging eener op te richten bierbrouwerij wordt de goedkeuring van Onzen Minister van Financiën vereischt, onverminderd hetgeen bij andere wetten omtrent de oprichting van fabrieken is bepaald. „Voordat tot het oprichten wordt overgegaan, worden eveneens de plannen voor de inrichting van den bierketel en die van het lokaal, waarin deze zal worden geplaatst, onder bijvoeging eener duidelijke schetsteekening, aan de goedkeuring van Onzen voornoemden Minister onderworpen." Blijkens de Mem. v. A. had de aanvulling van het artikel (goedkeuring der ligging eener op te richten bierbrouwerij) ten doel te voorkomen, dat op een zeer afgelegen plaats, ver van een bebouwde kom, een bierbrouwerij zou worden opgericht. De voorgestelde bepaling vond bij de beraadslagingen in de Tweede Kamer evenwel bestrijding (men vond haar te fiscaal) hetgeen ten gevolge had, dat by een door den Minister overgenomen amendement van de heeren DeWijkersloothdeWeerdesteyn en Beumer de oorspronkelijke redactie hersteld werd. Verg. hierbij art. 17 der Suikerwet. 2. Art. 9, § 1, heeft ten doel te voorkomen dat de opneming van de hoeveelheid wort of het houden van toezicht door de inrichting van den bierketel of van het lokaal waarin deze zal worden geplaatst, wordt bemoeilijkt (a). Is de goedkeuring waarvan daarin sprake is, niet verkregen, dan kan volgens art. 12, lett. a, verzegeling van de werktuigen in de brouwerij plaats vinden (b). Instructie, § 6, eerste lid. (a) Met het oog op het verhoogde bedrag van den accijns en de mogelijkheid tot geheime afleiding van het wort, is het gewenscht, dat de Administratie met de inrichting van den bierketel en omgeving, nauwkeurig bekend is. Mem. v. T. (b) Tegen het niet naleven van het bepaalde bij art. 9, § 1, is overigens bij deze wet geen slraf bedreigd. Verg. echter art. 227 der Alg. wet. Zie mede Weekblad nog. 2377 en 2381. 3. Verg. art. 7, § 1, tweede lid. 4. Zie, nopens het geval dat verandering zal worden gebracht in de inrichting van den bierketel, en in die van het lokaal, waarin deze is geplaatst, art. 11, §§ 1 en 2. 5. Bovendien zal de bierbrouwer voor het in gebruik nemen der bierbrouwerij aangifte moeten doen volgens art. 3. 6. Op het terrein van toezicht, genoemd in art. 177 der Alg. wet mag geen nieuwe bierbrouwerij worden opgericht zonder Koninklijke toestemming. Art. 180 der Alg. wet. Voorts mogen brouwerijen niet worden opgericht dan na verkregen vergunning volgens de Hinderwet, V. 1875, no. 73, artt. 1 en 2, sub VIII.  HOOFDSTUK II. — Art. 9. 43 7. Overtreding van het bepaalde bij art. 9, § 2, is bij art. 40, eerste lid, strafbaar gesteld met een boete van ƒ 50—/ 400. Verg. het eerste lid van aant. 3 op gemeld art. 40. 8. Het is gebleken, dat opneming van de hoeveelheid wort door middel van een aan den bierketel bevestigd peilglas, op welke wijze dit laatste ook is ingericht, nimmer een betrouwbare uitkomst oplevert; die opnemingen mogen daarom niet meer door middel van een peilglas geschieden. Reeds gedane goedkeuringen van peilglazen moeten worden ingetrokken op grond, dat gebleken is, dat het bestaande peilglas niet voldoet aan den eisch, dien de wet voor de goedkeuring stelt, nl. dat de hoeveelheid vloeistof in den bierketel daarmede tot in hectoliters nauwkeurig kan worden opgenomen. Metalen peilstokken zijn niet toelaatbaar wegens hun grooten uitzettingscoëfficiënt. Enkele brouwers hadden tegen opneming door middel van een peilstok het bezwaar, dat het heftig borrelen van de kokende vloeistof tot onjuiste uitkomsten zou leiden. Dit bezwaar is te ondervangen door met de opneming te wachten tot de vloeistofspiegel tot rust is gekomen. (Verg. § 15, eerste en tweede lid, der instructie, vastgesteld bij res. van 8 Febr. 1917, no. 70, V. v. V. no. 779) (a). Ten einde de juiste opneming van de hoeveelheid wort te bevorderen is het voorts gewenscht, dat aan den wand van den bierketel en c. q. aan dien der wachtbakken twee loodrecht onder elkaar geplaatste ringen worden aangebracht, waarbinnen de peilstok naar beneden moet zakken ; op deze wijze wordt zekerheid verkregen, dat de peilstok steeds op dezelfde plaats wordt neergelaten en tevens dat hij een zuiver verticalen stand inneemt (b). Bij de goedkeuring van nieuwe peilstokken moet deze voorwaarde steeds worden gesteld. Res. van 30 Aug. 1921, no. 88. la) Zie aant. 7 op art. 20 hierna. (*) Verg. art. 1, tweede lid, van het Kon. besluit van 6 Febr. 1917, S. no. 208, V. V. V. no. 778, in bijl. A. #>y" / 9. Het waarmerken van peilstokken in bierbrouwerijen kan geschieden door middel van stempeling op de wijze als bij de res. V. 1856, no. 11, is voorgeschreven voor peilstokken in branderijen (a). Voor zoover de betrokken Inspecteur over een stempel, als bij opgemelde resolutie werd ingesteld, niet de beschikking heeft, behoort hij een zoodanigen stempel van een zijner ambtgenooten, in wiens inspectie, een of meer branderijen zijn gevestigd, ten gebruike te vragen. Voor het aanmaken van nieuwe stempels voor het onderwerpehjke doel bestaat geen voldoende aanleiding. Res. van 25 Oct. 1921, no. 52. (a) De peilstok wordt, ten blijke van waarmerking, door middel van stempeling, van een merk voorzien, aanwijzende de letters RA, in een cirkel. Art. 4 der res. V. 1856, no. li. De stempel moet op den peilstok worden ingedreven, op de wijze als bij den ijk geschiedt. Art. 5 alsvoren. 10. Uit art. 9, § 2, volgt, dat het aflezen der hoeveelheid wort, aanwezig in een bierketel of in een wachtbak, moet geschieden in volle hectoliters, met verwaarloozing van onderdeelen, en dat op de aldus verkregen hoeveelheid de herleiding moet worden toegepast ingevolge art. 1, derde en vierde lid, van het Kon. besluit van 6 Febr. 1917, S. no. 208, V. v. V. no. 778. Opneming van de hoeveelheid wort op andere wijze dan met peil-  44 HOOFDSTUK II. — Artt. 9—10. stok of peilglas (a) is bij laatstbedoeld artikel niet toegelaten en behoort dus ook niet in geval van herverificatie te geschieden (£>). Res. van 9 Mei 1917, no. 80. (a) Opneming met peilglas is niet meer toegestaan. Zie aant. 8 hiervoor. (6) Ten aanzien van de bepaling der dichtheid van het wort, wordt, in dit verband, de aandacht gevestigd op het derde lid van art. 2 van het aangenaaide Kon. besluit V. v. V. no. 778 (bijl. A). 11. Verg. art. 11, § 3. 12. De ambtenaren hebben er nauwkeurig op toe te zien, dat aan peilstok, peilglas of schaal, zonder voorkennis van den Inspecteur geen veranderingen worden aangebracht (a), dat de verbindingsleiding van het peilglas niet verstopt is en dat dit laatste van boven open blijft (b). Instructie, § 6, laatste lid. (a) Het aanbrengen van veranderingen, waardoor de aanwijzingen van den peilstok of van het peilglas, bedoeld in art. 9, § 2 en 8. onnauwkeurig worden, wordt gestraft met een geldboete ten laste van den bierbrouwer van ƒ400—ƒ 4000. Art. 41. (b) Het gebruik van een peilglas is niet meer toegestaan. Zie aant. 8 hiervoor. 13. Het wort, bestemd voor de directe'vervaardiging van bier, wordt samengebracht in een bierketel om daar met de hop te worden gekookt. Voor zoover een gedeelte van het wort bestemd wordt om te dienen bij het beslaan van de grondstoffen voor een volgend brouwsel, wordt het meestal bewaard in zg. wachtbakken (a). Aangezien de ambtelijke opneming volgens art. 20 (zie aant. 6 op gemeld artikel) zich moet uitstrekken tot alle aftreksels van het brouwsel afkomstig en dus ook tot die, welke in de wachtbakken zijn achtergebleven, moet er gelegenheid bestaan de hoeveelheid in de daarvoor dienende wachtbakken op een eenvoudige wijze op te nemen. Vandaar het voorschrift van art. 9, § 3. Opneming van de hoeveelheid wort, in die wachtbakken aanwezig, kan voorts noodig zijn ter contróle van het door den brouwer aangegeven aantal hectolitergraden van het vroeger veraccijnsde wort, dat bij het beslaan zal worden gebezigd en dat bij de berekening van den accijns ingevolge art. 26 in mindering wordt gebracht. Verg. art. 14, § 1, lett. i, art. 17, § 1, lett. e, en art. 21, § 2. (a) Verg. art. 20, § 3. Zie ook het laatste lid van § 15 der instructie, in aant. 15 op gemeld artikel. 14. Tegen overtreding van het bepaalde bij art. 9, § 3, is bij art. 40, eerste lid, een boete bedreigd voor ƒ 50—/ 400. Verg. het eerste lid van aant. 3 op gemeld art. 40. Art. 10. Het is verboden werktuigen, als bedoeld in artikel 2, lett. e, in gebruik te nemen, voordat de inhoudsruimte daarvan ambtelijk is opgenomen (1—2). 1. Zie, nopens bepaling van de inhoudsruimte van werktuigen, de artt. 8 en 13. 2. Overtreding van art. 10 wordt gestraft met een boete, ten laste van den bierbrouwer, van / 50—ƒ 400. Zie art. 40, tweede en derde lid.  46 HOOFDSTUK IL — Artt. 12—13. 1. De verzegeling geschiedt steeds kosteloos. Zie art. 32, § 2. 2. Van iedere verzegeling wordt een relaas opgemaakt. Zie art. 13, met de aantt. 2 en 4. 3. De toepassing van art. 12 geschiedt niet dan met voorkennis van den Inspecteur (a). Bij schending der verzegeling moet op grond van art. 228 der Alg. wet van 26 Aug. 1822, S. no. 38, V. v. V. no. 70, sub I (ft), proces-verbaal van bekeuring worden opgemaakt. Instructief § 8. (•) Op diens last geschiedt blijkbaar ook de ontzegeling. Verg. art. 13 en art. 32, § 2. \b) Zie aant. 4 hierna. 4. De fabrikanten, trafikanten of andere personen, welke onder hun beheer hebben ketels, kuipen, bakken, gereedschappen of werktuigen, waarop door de ambtenaren der Administratie, naar aanleiding van de wetten, zegels zijn gesteld geworden, zijn in het bijzonder verplicht zorg te dragen, dat zoodanige zegels niet worden geschonden, noch weggenomen en zal zoodanige schending of verbreking van zegels hen doen vervallen in een boete, gelijk staande met die bij de wet vastgesteld tegen het frauduleus gebruik van het werktuig ia), waarop de zegels waren gesteld, behalve in het geval, dat het verzegelde werktuig uit deszelfs aard en bestemming niet heeft gediend, noch heeft kunnen dienen tot verkorting van 's Rijks accijnzen, als wanneer slechts een boete van / 25 (ft) zal worden toegepast. Art. 228 der Alg. wet. la) Verg. art. 22, lett. 6, en art. 42. (ij Dit bedrag moet thans als maximum worden beschouwd. Het minimum bedraagt ƒ 0,50. Zie aant. 11, noot a, op art. 8 hiervoor. 5. Verg. art. 4, met aant. 7, art. 6, met aant. 3, art. 9, § 1, met aant. 2, en art. 11, § 2, met aant. 4. 6. Verg. art. 7 en aant. 3 op art. 6. In verband met het bepaalde bij het laatste lid van § 1 van eerstgemeld artikel wordt voorts de aandacht gevestigd op aant. 22 op art. 2. 7. De bepaling sub c kwam niet voor in het oorspronkelijk wetsontwerp. Zij werd bij Nota van wijzigingen aan het artikel toegevoegd. Opgemerkt wordt, dat de wet geen bevoegdheid geeft tot verzegeling van werktuigen, welke in een in werking zijnde bierbrouwerij tijdelijk buiten werking zijn gesteld. Verg. art. 15, lett. d, der wet van 1871, alsmede art. 52, § 1, lett. d, der Gedistilleerdwet. Art. 13. § 1. . Van iedere meting, waterijking, verzegeling of ontzegeling (1) wordt een relaas opgemaakt (2). De belanghebbende wordt uitgenoodigd (3) bij iedere meting, waterijking, verzegeling of ontzegeling tegenwoordig te zijn en het relaas mede te önderteekenen. Een afschrift van het relaas wordt aan hem uitgereikt (4). .... § 2. Hij, die een bierbrouwerij overneemt (5) en geen nieuwe ïnhoudsbepaling van de gemeten werktuigen vraagt, wordt geacht met de laatst verrichte meting of waterijking genoegen te nemen. § 3. De relazen van verrichte metingen, waterijkingen of verzegelingen van werktuigen vóór het in werking treden van deze wet opgemaakt,  HOOFDSTUK II. — Art. 13. 47 blijven van kracht, behoudens de bevoegdheid tot het verlangen van een nieuwe opneming volgens artikel 8 (6). 1. De ontzegeling van werktuigen is overigens niet wettelijk geregeld. Verg. aant. 3, noot a, op art. 12, alsmede art. 32, § 2. 2. Voor het relaas bedoeld in § 1 van art. 13, wordt gebruik gemaakt van het materieel Fabricage no. 3. Voor het overige wordt verwezen naar het voorschrift genoemd in § 5 dezer instructie (a). Instructie, § 9. (o) De in { 5 der instructie (zie aant. 3 op art. 8) genoemde res. V. 1910, no. 186, is, voor zoover ze op dit onderdeel betrekking heeft, opgenomen in aant. 4 hierna. 3. Zie art. 35. 4. Wegens elke inhoudsbepahng, verzegeling, ontzegeling, vernummering of wegvoering van werktuigen, welke aan meting of waterijking onderworpen zijn, in fabrieken of inrichtingen, waarin accijnsgoederen worden vervaardigd of bewerkt, wordt opgemaakt een proces-verbaal no. 3, Fabricage (a), in viervoud. De ambtenaren leggen het proces-verbaal den fabrikant ter medeondertekening voor en maken bij weigering om mede te teekenen hiervan melding op het proces-verbaal. Eén exemplaar wordt uitgereikt aan den fabrikant, de andere exemplaren worden ingeleverd bij den Ontvanger. Deze behoudt één exemplaar en zendt de overige vóór of op den 5den der volgende maand aan den Inspecteur, die vóór of op den lOden d. a. v. één der beide exemplaren doorzendt aan den Directeur, door wien uiterlijk den 15den van elke maand de bij hem ingekomen processen-verbaal worden ingezonden aan het Departement van Financiën (Afdeeling Verificatie en Materieel) (b). Bij overgang van het bedrijf wordt deswege opgemaakt een kennisgeving in viervoud, die geheel op vorenbedoelden voet wordt behandeld en waarvoor mede gebruik wordt gemaakt van het formulier no. 3, Fabricage. Res. V. 1910, no. 186, sub I. Aan elk ontvangkantoor, waaronder fabrieken of inrichtingen zijn gelegen, als bedoeld in ondereel I, wordt een register no. 2, Fabricage, gehouden, dienende tot boeking der inhoudsruimte van werktuigen, voor zoover deze aan meting of waterijking onderworpen zijn. De inschrijving in dit register geschiedt dadelijk bij ontvangst van een proces-verbaal. Van verzegeling en ontzegeling wordt in de laatste kolom melding gemaakt. Bij dit register worden de van kracht zijnde processen-verbaal bewaard. Aan de inspecties kan, desverlangd, een gelijk register worden gehouden. Res. V. 1910, no. 186, sub III. (0) Opgenomen onder de modellen, toegevoegd aan de Gedistilleerdwet, deel V der Vakstudie (vierde druk). (1) Verg. de res. V. v. V. no. 1374. 5. Verg. het laatste lid van sub I der res. V. 1910, no. 186, in aant. 4 hiervoor. 6. Verg. art. 32, § 2.  48 HOOFDSTUK III. — Art. 14. HOOFDSTUK III. Werkzaamheden in bierbrouwerijen (1—2). 1. Zie de aantt. 2 en 3 op het Opschrift van Hoofdstuk II. 2. Verg. art. 34. Art. 14. § 1. Uiterlijk des voormiddags van den laatsten werkdag (1), voorafgaande aan den dag, waarop met de beslagbereiding zal worden begonnen (2), levert de bierbrouwer bij den ontvanger der accijnzen een aangifte tot brouwen in dubbel in (3—4). Deze aangifte moet inhouden (5—7): c. den naam en de woonplaats van den bierbrouwer; b. den naam en de ligging van de bierbrouwerij ; c. de soort, de nommers en de inhoudsruimte van de werktuigen, waarin de grondstof (8) zal worden bewerkt (9—10) en dag en uur van aanvang van de werkzaamheden in die werktuigen (11—12); d. de nommers en de inhoudsruimte van de wachtbakken, waarin het wort zal worden verzameld (12); e. de nommers en de inhoudsruimte van de bierketels, waarin het wort zal worden gekookt (12); /. dag en uur, waarop het wort van ieder brouwsel in den bierketel en in de wachtbakken zal zijn bijeengebracht (12—14); g. de soort en de hoeveelheid der te verbruiken grondstof (11, 15— 16); h. het aantal hectolitergraden (17) van het wort dat zal worden vervaardigd (18—19); i. het aantal hectolitergraden (17) van het vroeger veraccijnsde wort dat bij het beslaan zal worden gebezigd (20), alsmede het nommer en de mhoudsruimte van de wachtbakken waarin dit wort zich bevindt (12, 21). § 2. De ontvanger der accijnzen kan in bijzondere gevallen toestaan, dat het aantal hectolitergraden van het wort eerst later wordt aangegeven door vermelding op het in art. 16 bedoelde dubbel, terstond nadat het wort in den bierketel is bijeengebracht (22—23). Het dubbel der aangifte moet alsdan uiterlijk op den eerstvolgenden werkdag door of vanwege den bierbrouwer, ten kantore van den ontvanger worden ingeleverd (24). 1. In het oorspronkelijk wetsontwerp kwamen de woorden: „des voormiddags van" niet voor. Zij werden bij Nota van wijzigingen in het artikel opgenomen. In de Mem. v. A. wordt die aanvulling als volgt toegelicht: .. „Het schijnt wenschelijk den termijn voor het doen der aangitte eenigszins te wijzigen, opdat ook ten platten lande de ambtenaren tijdig met het voornemen van den brouwer in kennis kunnen worden gesteld. Tegenwoordig kost dit dikwijls moeite." 2. Verg. de artt. 15 en 17. 3. Zie art. 25, met aant. 5. 4. Zoowel de aangifte als het dubbel, moeten zijn onderteekend.  52 HOOFDSTUK III. — Artt. 15—16. 1. Terwijl de bierbrouwer, die gewoordijk niet meer dan tweemaal per week een brouwsel verricht, daarvan telkens ten kantore van den Ontvanger der accijnzen aangifte moet doen, kan volgens art. 15 van het ontwerp door den Minister van Financiën aan den bierbrouwer, die gemiddeld meer dan twee brouwsels per week vervaardigt, worden toegestaan om ééne, meer globale, aangifte te doen voor alle in eene week te vervaardigen brouwsels. Deze regeling beveelt zich aan door grooteren eenvoud. Ter wille der contróle van de zijde der Administratie, behoort de bierbrouwer in het hier bedoelde geval, in een daartoe bestemd register, bepaalde aanteekeningen te stellen, aangaande het verloop der fabricage (a). De bierbrouwers, die het houden van deze aanteekeningen te bezwarend mochten vinden, kunnen natuurlijk aangifte doen op den voet van het bepaalde bij art. 14. Mem. v. T. (a) Zie art. 17. 2. Zie art. 25, met aant. 5. 3. Voor het doen van aangifte op den voet van art. 15 wordt de toestemming van den Minister vereischt, waaraan de noodige voorwaarden kunnen worden verbonden. Bij het niet opvolgen hiervan of van de bepalingen der wet behoort een gemotiveerd voorstel tot intrekking der vergunning te worden gedaan. Dit geschiedt mede, indien gegrond vermoeden bestaat dat in de brouwerij pogingen worden in het werk gesteld tot het plegen van fraude. Op de aangiften bedoeld in art. 15, zijn de eerste drie leden van § 10 dezer instructie (a) van toepassing. Instructie, § 11. (a) Zie aant. 4 op art. 14. 4. Zie de aantt. 5—7 op art. 14. 6. De brouwer, die volgens art. 15 aangeeft een aantal brouwsels te zullen doen, kan daarvan niet willekeurig afwijken en die eenvoudig achterwege laten. Door het doen der aangifte toch heeft hij zich aansprakelijk gesteld voor den accijns van een zeker aantal brouwsels (a). Verricht hij deze niet (tenzij met goedvinden van de Administratie) (b), dan stelt hij zich bloot aan intrekking der vergunning, om volgens art. 15 aangifte te doen. Weekblad no. 2390. (o) Zie art. 25, eerste lid. Opgemerkt wordt, dat uit de aangifte volgens art. 15 geen accijnsbedrag is te berekenen. (b) Verg. art. 24. 6. Aan een brouwer is, op zijn verzoek, bij de res. van 25 Juli 1918, no. 67, vergund, om voor het koken van een brouwsel twee bierketels te gebruiken, onder voorwaarde, dat bij de aangifte, volgens lett. ƒ van art. 14 of art. 15, voor het bijeenbrengen van het wort, in beide ketels, één en hetzelfde tijdstip wordt opgegeven. 7. Verg. aant. 14 op art. 14. Art. 16. Een exemplaar der aangifte, bedoeld in de artikelen 14 en 15, wordt, na door den ontvanger der accijnzen gewaarmerkt te zijn, aan den aangever teruggegeven (1). Dit exemplaar moet ten minste een half uur vóór het tijdstip, waarop met de .daarin aangegeven beslagbereiding wordt begonnen (2), in de  58 HOOFDSTUK III. — Artt. 18—19. 12. Het slot van het artikel is, zooals van zelf spreekt, voor zooveel inslag in het lokaal betreft, niet van toepassing op de aangegeven grondstof, ingeval de Inspecteur heeft bepaald dat deze zal worden gereed gezet huiten het lokaal waarin de weekbak of de beslagkuip zich bevindt. Instructie, § 13, laatste lid. Art. 19 (1). Glucose, melasse of andere suikerhoudende stoffen mogen in eene bierbrouwerij of de daarmede gemeenschap hebbende panden niet voorhanden zijn dan met toestemming van Onzen Minister van Financiën en onder de door dezen te stellen voorwaarden (2—9). Uitzondering hierop is toegelaten voor de hoeveelheid die voor het brouwsel is aangegeven (10), tot aan het tijdstip waarop het wort in den bierketel en in de wachtbakken volgens de aangifte moet zijn bijeengebracht (10—13). 1. In het oorspronkelijk wetsontwerp luidde art. 19 aldus: „§ 1. De bierbrouwer, die behalve de grondstof voor de brouwsels van den dag nog andere grondstof in de bierbrouwerij voorhanden heeft, moet een door den ontvanger der accijnzen gewaarmerkt register bijhouden, waarvan het model door Onzen Minister van Financiën wordt vastgesteld en waarin op de wijze door dien Minister te bepalen dagelijks aanteekening wordt gehouden van den aanwezigen voorraad. „Deze paragraaf wordt geacht overtreden te zijn, wanneer de aanwezige grondstof meer dan 1 percent te hoog of te laag is aangeteekend. „§ 2. Buiten de hoeveelheid die voor de brouwsels van den dag is aangegeven, mogen geen glucose of andere suikerhoudende stoffen in een bierbrouwerij of de daarmede gemeenschap hebbende panden voorhanden zijn dan met toestemming van Onzen Minister van Financiën en onder de door dezen te stellen voorwaarden." De bepalingen van de artt. 18 en 19 werden in de Mem. v. T. als volgt toegelicht: „De bepalingen van deze artikelen zijn noodig, om een waarborg te verkrijgen, dat de bierbrouwer de hoeveelheid meel juist aangeeft of aanteekent. De hoeveelheid en dichtheid van het te verkrijgen wort houdt daarmede onmiddellijk verband. „Met betrekking tot glucose en andere suikerhoudende stoffen is bij art. 19, § 2, een strengere bepaling gemaakt, om reden deze grondstoffen ook na de koking van het wort in den bierketel, aan de aftreksels kunnen worden toegevoegd en daardoor meer gevaar voor ongewenschte praktijken opleveren. Tegen deze regeling der grondstoffen-controle werden in het Voorl. V. bezwaren geuit. Men zag de noodzakelijkheid daarvan niet in, nu de aanslag geregeld zou worden naar de hoeveelheid en dichtheid van het wort. Ten opzichte van art. 19, § 1, in het bijzonder, werd gevraagd, of ook het mout, waarvan de groote brouwerijen belangrijke hoeveelheden in voorraad plegen te hebben, onder de bepaling was begrepen ? Zoo ja, dan zoude daarmede, naar men meende onnoodig, veel last worden veroorzaakt. Naar aanleiding hiervan werd de redactie van art. 18, § 2, gewijzigd (zie aant. 6 aldaar) en werd eeh nieuw (het tegenwoordige) art. 19 voorgesteld. Nopens de aldus gewijzigde artt. 18 en 19 leest men in de Mem. v. A. het volgende: „Ten einde tegemoet te komen aan het bezwaar, dat de soms aanzienlijke voorraden mout die op de zolders der brouwerijen liggen opgesta-  HOOFDSTUK III. — Art. 19. 59 peld, tot op één percent nauwkeurig zouden moeten worden opgegeven, is thans door wijziging van deze artikelen de grondstoffen-controle beperkt tot de plaats waar de voor een brouwsel te gebruiken grondstof wordt gereed gezet en tot het lokaal waarin de weekbak of de beslagkuip zich bevindt. „Een uitzondering hierop moet echter behouden blijven voor glucose, melasse of andere suikerhoudende stoffen, wegens het groote gevaar voor fraude dat deze opleveren." Verg. aant. 11 op art. 20. 2. Art. 19 der Bierwet 1916 stelt niet den eisch, dat er tusschen het pand, waar glucose zonder de vereischte toestemming aanwezig was, en de bierbrouwerij rechtstreeksche gemeenschap bestaat. Arrest van den Hoogen Raad van 11 Oct. 1920: zie Weekblad no. 2553. De gemeenschap met gebouwen en erven, waar glucose, melasse of andere suikerhoudende stoffen, anders dan voor eigen huiselijk gebruik, worden bereid of verwerkt of voorhanden zijn, is verboden. De Minister kan, onder door hem te stellen voorwaarden, van deze bepaling ontheffing verleenen. Zie art. 4, §§ 2 en 3, met aant. 6. 3. De volgens het eerste lid van art. 19 te stellen voorwaarden zullen o.a. behelzen, dat de daar bedoelde stoffen in een goed te keuren bergplaats moeten zijn geborgen, terwijl van in- en uitslagen in en uit die bergplaats onder opgave van dag en uur, vooraf in een register aanteekening zal moeten worden gesteld. Voorts dat de bergplaats gesloten moet blijven tusschen het tijdstip waarop het wort in den bierketel en de wachtbakken moet zijn bijeengebracht, en dat van den afloop der werkzaamheden. Instructie, § 14, eerste lid. 4. 1. Glucose, melasse of andere suikerhoudende stoffen zullen in een bierbrouwerij of de daarmede gemeenschap hebbende panden voorhanden mogen zijn, onder voorwaarden dat aan het navolgende wordt voldaan: a. Voor zoover de inslag geschiedt binnen zes uren na het tijdstip, bedoeld onder lett. ƒ van de artt. 14 en 15 der wet, mag deze alleen plaats hebben, na schriftelijke, in duplo bij den Ontvanger in te leveren aangifte van den brouwer, vermeldende dag en uur waarop en de hoeveelheid waarvan de inslag zal geschieden. Een exemplaar dier aangifte strekt tot dekking van den inslag, mits het door den Ontvanger voor „gezien" is geteekend, en mits de inslag, indien de Ontvanger dit heeft voorgeschreven, plaats hebbe in tegenwoordigheid van ambtenaren der accijnzen. Uitslag van de genoemde grondstoffen mag gedurende het vorenbedoelde tijdsverloop met plaats hebben. b. Bij den inslag van glucose, melasse of andere suikerhoudende stoffen, onverschillig of deze binnen of buiten het hiervoren bedoeld tijdsverloop plaats vindt, worden deze nedergelegd in een hiertoe onder goedkeuring van den Inspecteur der accijnzen aangewezen bergplaats welke afgesloten moet zijn en waarvan de sleutel op eerste aanvrage aan de ambtenaren moet worden ter hand gesteld. De brouwer zorgt dat deze bergplaats, van het op duidelijke wijze in olieverf aan te brengen opschrift: „Bergplaats voor suikerhoudende stoffen", wordt voorzien (a). Van eiken in- en uitslag uit die bergplaats, wordt door of vanwege den brouwer aanteekening gesteld in een door den Inspecteur der accijnzen gewaarmerkt, door den brouwer te leveren register, onder ver-  60 HOOFDSTUK III. — Art. 19. melding van dag en uur, soort en netto hoeveelheid. Uitslag uit die bergplaats gedurende het sub a hiervoren bedoeld tijdsverloop is niet geoorloofd. c. Glucose, melasse of andere suikerhoudende stoffen, mogen buiten het geval, bedoeld in art. 19, tweede lid, der wet, niet anders dan in de sub b hiervoor bedoelde bergplaats voorhanden zijn. De van deze stoffen in die bergplaats aanwezige hoeveelheid mag niet meer dan één ten honderd verschillen van die, welke volgens het sub b bedoelde register voorhanden moet zijn. 2. Het vorenstaande is niet toepasselijk op suiker, invertsuiker of invertsuikerstroop, met vrijdom van suikeraccijns ingeslagen op den voet der res. van 20 Febr. 1917, no. 124 (b—c). Res. van 23 Febr. 1917, 710. 121. (a) Met betrekking tot de vraag, of er bezwaar tegen bestaat deze bergplaats tevens te gebruiken als bergplaats van suiker, bedoeld in punt 1, sub a, der in het slot van de onderwerpelijke resolutie aangehaalde res. van 20 Febr. 1917, no. 124, is bn res. van 12 Mei 1917, no. 69, opgemerkt, dat bij zoodanig gebruik gevaar zou bestaan voor verwisseling van met accijnsvrijdom ingeslagen suiker en stroop met andere zoetstoffen, hetgeen met het oog op de kans, dat alsdan suiker in consumtie zou worden gebracht, waarvoor vrijdom van accijns is genoten, dient te worden vermeden. (b) Deze resolutie is opgenomen in aant. 1 op het Opschrift van bijl. B. Nopens het gebruik van invertsuiker en invertsuikerstroop wordt verwezen naar aant. 3 op art. 9 aldaar. (c) Zie, nopens het tot huiselijk gebruik voorhanden zijn van glucose, enz., aant. 7 hierna. 5. Onder de volgende voorwaarden is vergunning verleend, om in bierbrouwerijen en daarmede gemeenschap hebbende panden, uit melissuiker limonades te bereiden: § 1. De bierbrouwers mogen in een of meer door hen schriftelijk bij den Ontvanger aan te geven en door den Inspecteur goed te keuren lokalen van hun brouwerij of daarmede gemeenschap hebbende panden en alzoo buiten de bergplaats, bedoeld onder lett. b der res. van 23 Febr. 1917, no. 121 (a), voor de vervaardiging van limonades, zuivere witte melissuiker voorhanden hebben, die melissuiker oplossen, uit de aldus verkregen suikeroplossingen, door toevoeging van citroenzuur, essences en kleurstoffen, limonades vervaardigen', en de aldus vervaardigde limonades voorhanden hebben en uitslaan, een en ander onder voorwaarde, dat voor dit doel geen andere suikersoorten worden gebezigd en dat overigens de voorschriften der genoemde resolutie, alsmede de navolgende bepalingen, worden in acht genomen. De vorenbedoelde goedkeuring wordt met verleend, ten aanzien van lokalen, waarin werktuigen zijn geplaatst, als bedoeld in art. 2, lett. e, der Bierwet 1916, uitgezonderd waterketels. § 2. Vanaf het tijdstip, bedoeld in art. 18, § 1, der Bierwet 1916, tot zes uren na het tyjdstip, bedoeld onder lett. / der artt. 14 en 15 dier wet, geldt de in § 1 verleende vergunning alleen ten aanzien van het voorhanden hebben en uitslaan van limonades, die, blijkens smaak, reuk en kleur en zoo noodig blijkens scheikundig onderzoek, als een voor aflevering aan verbruikers gereed product zijn te beschouwen. Gedurende het bedoelde tijdsverloop is overigens, ten aanzien van suiker en andere suikerhoudende stoffen, de genoemde res. van 23 Febr. 1917, no. 121, onverkort van toepassing. § 3. Bij eiken uitslag uit de bergplaats, bedoeld onder lett. b der meergenoemde resolutie, moet de brouwer in het aldaar bedoelde register aanteekenen of de uitgeslagen goederen«uilen dienen voor de limonade-, dan wel voor de bierbereiding.  HOOFDSTUK III. — Art. 19. 61 § 4. In de bierbrouwerijen, ten aanzien waarvan een aangifte, als bedoeld in § 1 dezer, is ingeleverd, mag geen suiker met vrijdom van accijns worden ingeslagen, dan in den vorm van invertsuikerstroop (b). § 5. De Minister behoudt zich voor, de onderwerpelijke beschikking in te trekken of te wijzigen of ten aanzien van bepaalde brouwerijen buiten werking te stellen. Res. van 29 Dec. 1919, no. 105. (a) Zie aant. 4 hiervoor. (ft) Zie aant. 3 op art. 9, in bijl. B. 6. Nopens het gebruik van caramel in een bierbrouwerij is het volgende te kennen gegeven: Caramel wordt verkregen door het verhitten van suiker en het is van den duur en den graad der verhitting afhankelijk bf het eindproduct al of niet enkel uit caramel, dan wel uit een mengsel van deze met suiker bestaat. Aan sommige bierbrouwers is daarom vergund, suikerkleursel (gebrande suiker) m hun brouwerij op te slaan, onder voorwaarde, dat de bepalingen der res. van 23 Febr. 1917, no. 121 (a), ten aanzien van die stof zullen moeten in acht genomen worden (b). Indien het nu vaststond, dat de brouwer uitsluitend caramel zou gebruiken, die geen suikerdeelen meer bevatte, dan zou er geen bezwaar tegen bestaan, hem daarin vrij te laten (c). Waar die zekerheid ontbreekt, zullen de ambtenaren er op hebben toe te zien, voor zoover de bepalingen der res. van 23 Febr. 1917, no. 121, niet worden opgevolgd, dat geen caramel, die nog suikerdeelen bevat, in de brouwerij wordt gebezigd, waartoe monsterneming en een onderzoek aan het Laboratorium van het Departement van Financiën noodig zal zijn. Bij overtreding zal alsdan bekeuring moeten worden ingesteld (d). Res. van 7 Aug. 1918, no. 11. la) Zie aant. 4 hiervoor. (ft) Zie, nopens de vervaardiging van suikerkleursel in de brouwerij, aant. 1 op art. 9, in bijl. B. (e) Niet suikerhoudende caramel kan niet worden aangemerkt als grondstof, in den zin, waarin de Bierwet 1916 dit woord gebruikt. Res. vanll Juni 1919 no. 3. (d) In gelijken zin voorgeschreven bij de res. van 12 Juli 1920, no. 94. 7. Glucose, melasse of andere- suikerhoudende stoffen mogen voorhanden zijn in de panden, welke in gebruik zijn bij de bierbrouwers, hun bedienden of werklieden, en die met de bierbrouwerij (of een daartoe behoorend pand of erf) in gemeenschap staan, zulks onder voorwaarde, dat van die stoffen niet meer aanwezig zij, dan in redelijkheid geacht kan worden voor huiselijk gebruik benoodigd te zijn. Res. V. v. V. no. 859. 8. Bij een vervolging op grond van het eerste lid van art. 19 moet niet alleen worden ten laste gelegd, dat in een pand, gemeenschap hebbend met de bierbrouwerij, glucose is bevonden, maar ook, dat die glucose aanwezig was in strijd met de regelen, door den Minister van Financiën, voor de aanwezigheid vastgesteld. Res. van 12 Dec. 1917, no. 94; zie B. no. 2409. In gelijken zin is beslist bij res. van 7 Aug. 1918, no. 14 ; zie B. no. 2415. 9. Wanneer gluoosestroop, die niet volgens art. 2, lett. d, als grondstof is aangegeven, wordt aangetroffen in een kelder, welke geacht moet worden deel uit te maken van de brouwerij, is niet art. 19, doch art. 22, § 1, lett. a, overtreden. Art. 19 regelt alleen het voorhanden zijn van suikerhoudende stoffen,  62 - HOOFDSTUK III. — Artt. 19—20. die als te gebruiken grondstof zijn aangegeven. Res. van 22 Mei 1918, no. 61; zie B. no. 2413. 10. Verg. aant. 5 op art. 18 hiervoor. 11. Verg. art. 14, § 1, lett. /, en art. 15, lett. /. 12. De beperking die in het slot van het tweede lid wordt aangetroffen, beoogt het bijstorten van glucose, enz. na de opneming van het aantal hectolitergraden door de ambtenaren, tegen te gaan (a). Zooals het luidt, kan het tevens leiden tot het instellen van bekeuring tegen een brouwer, die een aangegeven storting van glusose bij de onverwachte komst der ambtenaren zou willen achterwege laten, omdat zijn brouwsel reeds het in de aangifte vermelde aantal hectolitergraden had bereikt; de ambtenaren moeten dan wachten tot het aangegeven tijdstip van het bijeenbrengen van het wort, om de overtreding van het tweede lid van art. 19 te kunnen constateeren. (Verg. mede art. 18, laatste lid). Instructie, § 14, laatste lid. (a) Uit de bepaling van het tweede lid van art. 19 volgt, dat het bijstorten van glucose, enz. niet meer is toegelaten na het tijdstip, waarop het wort in den bierketel en in de wachtbakken, volgens de aangifte, moet zijn bijeengebracht. Verg. art. 20, § 2. 13. Overtreding van het bepaalde bij dit artikel is strafbaar gesteld bij art. 42. Art. 20. § 1. Met het aflaten van het wort uit den bierketel mag niet vroeger worden begonnen dan één uur na het opgegeven tijdstip van het bijeenbrengen van het wort in dien ketel (1—2), noch vóór den afloop der koking (3—4). Geven de ambtenaren der accijnzen aan den bierbrouwer vóór of bij den afloop der koking hun verlangen te kennen tot het opnemen van de hoeveelheid en de dichtheid van het wort, dan mag tot het aflaten van dit laatste eerst een kwartier na afloop der koking worden overgegaan, tenzij die ambtenaren dit eerder toestaan (5—9). § 2. Na den afloop der koking mogen aan het wort geen zelfstandigheden meer worden toegevoegd, die de dichtheid zouden kunnen verhoogen, tenzij met Onze toestemming en onder de door Ons te stellen voorwaarden ter verzekering van den accijns (10—14). § 3. De dichtheid van het wort dat in de wachtbakken is achtergelaten, mag die van zuiver water van 177a0 Celsius niet met meer dan één graad te boven gaan (15—17). 1. Verg. art. 14, § 1, lett. /, en art. 15, lett. /. 2. Aan een brouwer is, op zijn verzoek, bij de res. van 25 Juli 1918, no. 67, vergund, om voor het koken van een brouwsel twee bierketels te gebruiken, onder voorwaarde, dat bij de aangifte, volgens lett. / van art. 14 of art. 15, voor het bijeenbrengen van het wort, m beide ketels, één en hetzelfde tijdstip wordt opgegeven. 3. De strekking van dit artikel is om de ambtenaren in de gelegenheid te stellen de hoeveelheid wort, die aangegeven of aangeteekend werd,  HOOFDSTUK III. — Art. 20. 63 te controleeren. Het koken van het wort in den bierketel duurt nimmer korter dan een uur, in den regel langer. Mem. v. T. 4. Er moet scherp worden gewaakt tegen het aflaten van wort vóór den afloop der koking. Zie § 13, eerste lid, der instructie, in aant. 1 op art. 18. Het vroeger aflaten van het wort, dan bij art. 20, § 1, is toegestaan, is bij art. 40 strafbaar gesteld met een boete, ten laste van den bierbrouwer, van ƒ 50—/ 400. 5. In het oorspronkelijk wetsontwerp was in art. 20, § 1, bepaald, dat met het aflaten van het wort in geen geval mocht worden begonnen vóórdat de ambtenaren der accijnzen de hoeveelheid en dichtheid van het wort hadden opgenomen, indien zij hun verlangen daartoe vooraf aan den bierbrouwer hadden kenbaar gemaakt. Het artikel werd gewijzigd zooals het thans luidt, naar aanleiding van een vraag in het Voorl. V. of niet een termijn behoorde te worden bepaald, binnen welken de ambtenaren tot de opneming hebben over te gaan. Die uiterlijke ternüjn is dus nu één kwartier na afloop der koking; verg. § 15, eerste lid, der instructie, in aant. 7 hierna. 6. Voorschriften nopens bepaling van de hoeveelheid en de dichtheid van wort zijn, krachtens art. 36, lett. a, vastgesteld bij Kon. besluit van 6 Febr. 1917, S. no. 208, V. v. V. no. 778, opgenomen in bijl. A. Zie ook § 15 der instructie, in aant. 7, alsmede de aantt. 8—9 hierna. Blijkens art. 1, eerste lid, van gemeld besluit wordt de hoeveelheid van het wort van een brouwsel opgenomen terwijl het zich nog in den bierketel en de wachtbakken bevindt, en wel nadat de koking is afgeloopen. Het is duidelijk, dat de ambtelijke opneming, bedoeld in art. 20, § 1, zich niet moet bepalen tot het wort dat zich in den bierketel bevindt, maar zich moet uitstrekken tot alle aftreksels van het brouwsel afkomstig, dus ook tot die welke in de wachtbakken zijn achtergebleven, om te dienen bij het beslaan der grondstoffen voor een volgend brouwsel (a—b). Ook voor laatstbedoeld wort is de brouwer, volgens art. 1, den daar genoemden accijns verschuldigd, waar tegenover staat, dat het aantal hectolitergraden van dat wort, bij de berekening van den accijns voor het volgend brouwsel, ingevolge art. 26 in mindering wordt gebracht. (a) Verg. het laatste lid van § 15 der instructie, in aant. 15 hierna. (4) Hoewel het formulier van het relaas Accijnzen no. 20 (opgenomen onder de modellen) daartoe geen aanleiding geeft, komt het in verband met het voorschrift, vervat in den eersten volzin van § 19 der instructie (zie aant. 2 op art. 26), gewenscht voor, de hoeveelheid wort, in de wachtbakken bevonden, in het relaas afzonderlijk te vermelden. 7. Wenschen de ambtenaren overeenkomstig art. 20, § 1, 2de lid, het aantal hectolitergraden op te nemen (a), dan is het noodig, dat zij vóór den afloop der koking den bierbrouwer hiervan kennis geven (verg. art. 35). Daar deze van het tijdstip van het afloopen der koking vooraf geen aangifte doet (b), moeten de ambtenaren zorgen tijdig ter plaatse te zijn, waarbij het eerste lid van art. 20 hun als richtsnoer kan dienen. Het afloopen der koking is een waarneembaar feit, blijkende uit het tot rust komen van den vloeistofspiegel, nadat het vuur is getemperd of de stoomtoevoer afgesloten. Het juiste tijdstip hiervan  64 HOOFDSTUK III. — Art. 20. moeten de ambtenaren vaststellen, opdat geen verschil besta over dat, waarop de brouwer bevoegd is ook buiten toestemming der ambtenaren tot het aflaten van het wort over te gaan (c). De opneming van de hoeveelheid wort dient dan onverwijld te geschieden, opdat de temperatuur nog boven 98° C. zij, zoodat de op het bevonden volumen mgevolge het Kon. besluit van 6 Febr. 1917, S. no. 208, V. v. V. no. 778 (d), toe te passen aftrek 4,2 ten honderd bedraagt. Men voorkomt op die wijze geschillen met den bierbrouwer, die zich anders ten aanzien van de temperatuur van het brouwsel en dus van de toe te passen vermindering zouden kunnen voordoen. Vraagt de bierbrouwer herverificatie der hoeveelheid (e), dan zal de temperatuur van het inmiddels allicht eenigszins afgekoelde brouwsel, met behulp van een thermometer groot model moeten worden bepaald (de thermometers die bij de verificatie van gedistilleerd worden gebezigd, wijzen geen hoogeren warmtegraad aan dan ± 50° C.); alsdan moet, naar omstandigheden, een der in het besluit aangegeven verminderingscijfers. worden toegepast. Voor de opneming van de dichtheid wordt gebruik gemaakt van densimeters I en II met ingesmolten thermometer en correctieschaal en van daarbij passende proefglazen, aan te duiden als proefglazen groot model. Het nenoodigde wordt aangevraagd door de Directeurs, die zorgen steeds eenige werktuigen in voorraad te houden ten einde beschadigde of gebroken werktuigen terstond te kunnen doen vervangen. De res. van 26 Maart 1906, no. 27, V. no. 50, is overigens op deze werktuigen toepasselijk (/). De bij die resolutie behoorende lijst wordt onder rubriek B aangevuld met: Densimeters I en II (bierwegers) / 4,— Blikken kokers tot berging hiervan - 0,40 Proefglazen (groot model) - 0,75 Densimeter I wijst een dichtheid aan van 1—1,055,'densimeter II een dichtheid van 1,05—1,095. Gedompeld in zuiver water van 171/2° C. wijst densimeter I de dichtheid 1 aan. Iedere graad vertegenwoordigt een honderdste gedeelte van de dichtheid van zuiver water bq die temperatuur (g); de deelstrepen welke de graden onderverdeelen, wijzen tiende en twintigste deelen van graden aan. Bij het aflezen worden voor dichtheden of warmtegraden vallende tusschen twee deelstrepen, steeds de laagste waarden genomen. Voor iedere deelstreep der correctietabel die de thermometer boven 171/2° C. aanwijst en die met 21Jt graad warmteverschil overeenkomt wordt 0,05 graad bij de afgelezen dichtheid geteld, voor iedere deelstreep daarbeneden van die dichtheid afgetrokken (h). j Bij de opneming wordt een puts of emmertje met wort uit den bierketel omgespoeld, waarna hiermede een proef wordt geschept, welke zoo snel mogelijk door plaatsing in koud water of ijs tot omstreeks 171/»0 C. wordt afgekoeld (i). De bierbrouwer kan verlangen dat de proef gedurende het afkoelen door een glasplaat wordt toegedekt, ten einde te voorkomen, dat door verdamping van het vocht de dichtheid zou toenemen. De ambtenaren geven de proef niet uit handen, opdat zij niet met water of eenige andere vloeistof worde aangelengd. Alsnu wordt een proefglas met afgekoelde wort omgespoeld en daarna tot den rand gevuld, aanwezig schuim door blazen verwijderd en het instrument tot de vermoedelijke inzinking in de vloeistof gedompeld. Na het loslaten van den densimeter, wordt de inzinking langs den vloeistofspiegel afgelezen (ƒ) zoodra de ingesmolten thermometer geen waarneembare stijging of  HOOFDSTUK III. — Art. 20. 65 daling meer aantoont en daarop de temperatuur-correctie zoo noodig aangebracht (k). Alsdan wordt het aantal hectolitergraden van het brouwsel berekend (Z) en van de uitkomst aan den brouwer mededeeling gedaan, een en ander zoo spoedig mogelijk. Op deze uitkomst wordt niet meer geforceerd, zoodat zij tienden van hectolitergraden kan aanwijzen. Het is denkbaar, dat de bierbrouwer met de bevonden hoeveelheid wort genoegen neemt, doch niet met de opgenomen dichtheid, zoodat hij een herverificatie van het aantal hectolitergraden verlangt, terwijl hij niettemin gebruik wenscht te maken van zijn bevoegdheid tot het aflaten van het wort; de ambtenaren hebben in zoodanig geval te zorgen voor het nemen van de noodige proeven, met inachtneming der res. van 19 Juni 1903, no. 43, V. no. 57, en behooren den bierbrouwer schriftelijk te laten verklaren dat hij, hoewel herverificatie van het aantal hectolitergraden verzoekende, met de bevonden hoeveelheid wort instemt. (Verg. ook de artt. 30/32 en 35 der wet). Indien de bierbrouwer dit verlangt, geschiedt alsdan de herverificatie niet ter plaatse, doch aan het laboratorium van het Departement van Financiën te Amsterdam (m). Een derde onderzoek komt bij de uitvoering der Bierwet 1916 alleen te pas in het geval voorzien in art. 31, § 2. Met het oog op het bepaalde bij § 2 van art. 20 verlaten de ambtenaren die het aantal nectolitergraden van het wort hebben opgenomen de brouwerij niet, vooraleer het wort is afgelaten (n). Er moet op worden toegezien, dat op het aangegeven tijdstip van het bijeenbrengen van het wort in den bierketel en de wachtbakken, elders in de brouwerij geen van het brouwsel afkomstig wort meer aanwezig is. Instructie, § 15, le—9e lid. (a) Verg. het laatste lid van § 10 der instructie, in aant. 22 op art. 14. Zie ook aant. 5 biervoor. (b) Het tijdstip waarop de koking geacht wordt te zijn afgeloopen is evenmin wettelijk geregeld. Verg. de bepalingen van art. 46, §§ 1 en 2, der Gedistilleerdwet. (e) Nl. een kwartier na afloop der koking. \d) Het Kon. besluit V. v. V. no. 778 is opgenomen in bijl. A. De opneming geschiedt met behulp van den peilstok. Gebruik van,een peilglas is niet meer toegestaan. Zie aant. 8 op art. 9 hiervoor. Het aflezen der hoeveelheid moet geschieden in volle hectoliters, met verwaarloozing van onderdeelen. Op de aldus verkregen hoeveelheid is de herleiding toe te passen ingevolge art. 1, derde en vierde lid, van het Kon. besluit V. v. V. no. 778. Zie aant. 2 op art. 1, in bijl. A. (e) Ook in geval van herverificatie behoort de opneming van de hoeveelheid wort op geen andere wijze te geschieden dan met behulp van den peilstok. Zie aant. 2 op art. 1, in bijl. A. (ƒ) Het verdient aanbeveling de densimeters, na gebruik, rechtstandig te bewaren. Bes. van 28 Maart 1917, no. 88. (g) Verg. art. 1, laatste lid. (h) Zie art. 2, tweede lid, van het Kon. besluit van 6 Febr. 1917, S. no. 208, V. v. V. no. 778, met aant. 2, in bijl. A. Het voorschrift, dat bij het aflezen van warmtegraden, vallende tusschen twee deelstrepen, steeds de laagste waarde moet worden genomen, geldt niet bij het aflezen van de warmtegraad van de proef en de in verband daarmede aan te brengen correctie op de afgelezen dichtheid. Daarbij is er enkel op te letten hoeveel deelstrepen der correctietabel de thermometer boven of beneden 171/,0 C. aanwijst. Indien bijv. de thermometer een warmtegraad aanwijst tusschen 121/,0 en 13° mag, voor het aanbrengen der correctie, niet worden aangenomen, dat de temperatuur 12° bedraagt (hetgeen ten gevolge zou hebben, dat van de afgelezen dichtheid tweemaal 0,05 graad zou moeten worden afgetrokken). In het gestelde geval staat de kwikzuil nl. hooger dan de tweede deelstreep beneden 171/,0 der correctietabel. De thermometer wijst dan slechts één deelstreep dier tabel beneden 171/,0 C. aan, zoodat de afgelezen dichtheid slechts met éénmaal 0,05 graad is te verminderen. (t) De temperatuur mag niet lager dan 10° en niet hooger dan 25° C. zijn. Zie art. 2 van het in noot h bedoelde besluit. De schaal van den in den densimeter ingesmolten thermometer loopt- slechts van 10 tot 25° C. Bierwet. 5  66 HOOFDSTUK III. — Art. 20. {]) De stijging van de vloeistof langs den steel van het instrument blijft daarbij buiten beschouwing. Zie art. 1, eerste lid, van het in noot. h bedoelde besluit. (k) De verkregen dichtheid wordt steeds uitgedrukt in graden en tienden van graden, met verwaarloozing van onderdeelen kleiner dan tienden van graden. Art. 2, laatste lid, van het in noot h bedoelde besluit. Wanneer geen temperatuur-correctie is aan te brengen wordt de inzinking onmiddellijk in graden en tienden van graden afgelezen, met verwaarloozing van onderdeelen kleiner dan tienden van graden. Wanneer.wel temperatuur-correctie is aan te brengen wordt de inzinking afgelezen tot in twintigsten van graden nauwkeurig, met verwaarloozing van onderdeelen. kleiner dan twintigsten van graden (verg. het vijfde lid der aanteekening). Op de aldus afgelezen inzinking wordt de temperatuur-correctie toegepast, met forceering op de einduitkomst overeenkomstig art. 2 van het Kon. besluit V. v V. no. 778. Wordt dus bij een temperatuur van 13° C. een dichtheid van 1,0345 afgelezen.dan wordt deze met 0,05 graad verminderd en vastgesteld op 1,034 ; wordt een dichtheid van 1,035 afgelezen, dan bedraagt deze, na correctie, 1,0345 en na forceering overeenkomstig het aangehaalde voorschrift: 1,034. (/) Zie, voor het geval de ambtenaren een grooter aantal hectolitergraden bevinden dan voor het brouwsel is aangegeven, art. 21. (m) Geschiedt de bepaling der dichtheid door of onder medewerking van ambtenaren van het Laboratorium van het Departement van Financien, dan is het gebruik, ook van andere werktuigen dan densimeters, geoorloofd. Art. 2, derde lid, van het in noot h bedoelde besluit. (») Bij het neerschrijven van het achtste lid van § 15 der instructie is uitgegaan van de veronderstelling, dat het wort van een brouwsel spoedig na de koking uit den bierketel zou worden afgelaten. Het blijkt echter dat er brouwers zijn die het wort, wanneer de koking daarvan des avonds is afgeloopen, met het oog op den werktijd van hun personeel, tot den volgenden dag in den bierketel bewaren. Er bestaat geen bezwaar tegen, dat de Inspecteurs in zoodanig geval de ambtenaren vrijstellen van de in het aangehaalde voorschrift opgelegde verplichting, mits er door een doeltreffend toezicht tegen worde gewaakt, dat aan net wort na den afloop der koking stoffen worden toegevoegd, die het aantal hectolitergraden daarvan zouden verhoogen. Bes. van 15 Maart 1917, no. 54. Verg. aant. 8 hierna. 8. Op sommige plaatsen, waar weinig brouwsels worden verricht of waar in de bestaande bierbrouwerijen gedurende den laatsten tijd niet gebrouwd werd, bleek de bekendheid van de ambtenaren met de wettenjke bepalingen en hun bedrevenheid in de toepassing daarvan, te wenschen over te laten. Waar dit het geval is, verdient het aanbeveling, op de wijze, die daartoe in verband met de plaatselijke omstandigheden het meest geschikt voorkomt, te bevorderen, dat de bedoelde ambtenaren hun theoretische kennis in dit opzicht vermeerderen, terwijl de Directeurs gemachtigd zijn die ambtenaren, ter verhooging van hun practische bedrevenheid, zoo noodig eenige malen den dienst in bierbrouwerijen op andere plaatsen, onder leiding van aldaar aanwezige, beter onderlegde ambtenaren, te doen medemaken. Op andere plaatsen bleek de opneming van het wort, ter vergelijking met het door den brouwer aangegeven aantal hectolitergraden, slechts zelden te geschieden. Aangezien in deze opnemingen de eenige afdoende waarborg is gelegen, dat het aantal hectolitergraden niet te laag wordt aangegeven en derhalve het nalaten daarvan oorzaak kan zijn, dat de schatkist herhaaldelijk in belangrijke mate wordt benadeeld, is bepaald, dat deze opnenemingen zoo veelvuldig moeten geschieden als de dienst der ambtenaren dit slechts toelaat. Ook de practische bedrevenheid van de ambtenaren zal daardoor worden verhoogd. Wanneer het wort niet dadelijk na de koking uit den bierketel wordt afgelaten en derhalve de ambtenaren, krachtens de res. van 15 Maart 1917, no. 54 (a), de brouwerij vóór dat tijdstip kunnen verlaten, moet, zooals trouwens ook in de ovengenoemde resolutie is voorgeschreven, door een doeltreffend toezicht er tegen worden gewaakt, dat na afloop der koking stoffen aan het wort worden toegevoegd, die het aantal hectolitergraden verhoogen {b). Van tijd tot  HOOFDSTUK III. — Art. 20. 67 tijd moet het aantal hectolitergraden van het aldus in den bierketel achtergebleven wort, krachtens de bevoegdheid, verleend bij art. 30 der wet, opnieuw worden opgenomen ; weliswaar kan een zoodanige, herhaalde opneming, ook wanneer daarbij meer hectolitergraden worden bevonden dan bij de oorspronkelijke opneming, op zich zelf niet tot debiteering der rekening of tot bekeuring leiden, doch niettemin kunnen daaraan nuttige aanwijzingen omtrent door den brouwer gepleegde fraude worden ontleend. Res. van 12 Juli 1920, no. 94. (a) Zie noot n op aant. 7 hiervoor, (ij Verg. mede aant. 11 hierna. 9. Door enkele brouwers is medegedeeld, dat zij zich voorstellen gedurende de koking van het wort de hop in den bierketel te brengen m een zeef, die vóór de opneming van het aantal hectolitergraden, met behulp van een katrol boven den vloeistofspiegel zou worden geheschen, dit laatste met het doel het aantal hectolitergraden van het wort te verlagen, door het volumen dat de hop inneemt buiten de opneming te houden. Daar de wet geen aanleiding geeft tot het buiten rekening laten van het volumen van de hop bij de opneming van de hoeveelheid wort, mag dit bestanddeel niet buiten aanmerking blijven en behooren de ambtenaren, hetzij met gebruikmaking van art. 30, § 2, der wet, hetzij eigenhandig, de hop in de vloeistof terug te brengen, vooraleer zij de opneming doen. Bij verhindering van de zijde van den brouwer zou wegens overtreding van art. 324 der Alg. wet bekeuring moeten worden ingesteld. Voor het aanbrengen van de hierbedoelde verandering aan den bierketel of het lokaal, waarin deze zich bevindt, zal de goedkeuring, bedoeld in art. 11, § 2, der wet niet worden verleend. Mocht getracht worden de hop met losse werktuigen uit den ketel te verwijderen, dan zou eveneens wegens overtreding van art. 324 der Alg. wet moeten worden geverbaliseerd. Res. van 15 Maart 1917, no. 54. 10. Uit de bepaling van het tweede lid van art. 19 volgt, dat het toevoegen van glucose, enz. reeds niet meer geoorloofd is na het tijdstip, waarop het wort in den bierketel en in de wachtbakken volgens de aangifte moet zijn bijeengebracht. 11. Het is gebleken, dat door een bierbrouwer twee zakken glucose werden gestort m vier geilkuipen, die kort te voren gevuld waren met het uit den bierketel afgelaten, afgekoelde wort. Hieruit kan worden afgeleid, dat bijstorting van glusose nog met vrucht kan geschieden, nadat het wort reeds uit den bierketel is afgelaten, zoodat het toezicht op dergehjke praktijken ook na laatst bedoeld tijdstip behoort te worden voortgezet. Res. van 6 Nov. 1920, no. 60. 12. Het toevoegen van niet-suikerhoudende caramel aan uitgegist bier is met geen enkele wettelijke bepaling in strijd. Door vorenbedoelde toevoeging wordt een zoo geringe verhooging der dichtheid verkregen, dat deze slechts nauwelijks — en dan nog alleen bij picnometrisch onderzoek — waarneembaar is. Res. van 17 Juni 1919, no. 3. Zie overigens, nopens het gebruik van niet-suikerhoudende caramel, in bierbrouwerijen, aant. 6, met noot c, op art. 19. 13. Overtreding van het bepaalde bij art. 20, § 2, is strafbaar gesteld bij art. 42. Zie mede art. 44.  68 HOOFDSTUK III, — Artt. 20—21. 14. Zie het achtste lid van § 15 der instructie, in aant. 7 hiervoor. Zie ook noot n aldaar. 15. Het wort dat in sommige brouwerijen in de wachtbakken wordt achtergelaten, is het laatste aftreksel van het brouwsel, hetwelk bestemd is om bij het beslaan van het eerstvolgend brouwsel te worden gebezigd. Nu en dan zullen de ambtenaren zich bij den aanvang der werkzaamheden overtuigen, dat dit daartoe werkelijk wordt gebezigd en dat het aantal hectolitergraden met de aangifte overeenstemt (a). Instructie, § 15, laatste lid. Verg. art. 26, met aant. 2. (a) Verg. art. 14, § 1, lett. i, en art. 17, § 1, lett. e, in verband met art. 21, § 3. 16. Deze paragraaf werd bij Nota van wijzigingen aan het artikel toegevoegd. In de Mem. v. A. leest men daaromtrent de volgende toelichting : „De toevoeging aan dit artikel van een derde paragraaf, heeft ten doel te beletten dat met frauduleuze oogmerken zwaar wort in de wachtbakken wordt gebracht. Wort dat daarin voor een volgende beslagbereiding wordt bewaard, zal wel nooit een grootere dichtheid hebben dan hier is vermeld. Mocht dit in de practijk anders blijken, dan geeft art. 37 de gelegenheid de zaak te regelen." 17. Overtreding van deze bepaling is bij art. 40 strafbaar gesteld met een boete, ten laste van den bierbrouwer, van / 50—/ 400. Art. 21 (1). § 1. Wanneer de ambtenaren der accijnzen een grooter aantal hectolitergraden van het Wort bevinden dan voor het brouwsel is aangegeven (2), stellen zij daarvan aanteekening op het dubbel der aangifte bedoeld bij artikel 16 of, bij aangifte op den voet van artikel 17, in het daarbedoelde register en leveren zij van hunne bevinding een relaas in bij den ontvanger (3), tenzij het verschil minder dan een percent bedraagt. § 2. Het vorenstaande is mede van toepassing, indien bevonden wordt dat het aantal hectolitergraden van het vroeger veraccijnsde wort kleiner is dan werd aangegeven (4). § 3. Het is verboden het aantal hectolitergraden van het wort onjuist aan te geven. Als overtreding van dit artikel wordt beschouwd een verschil boven 5 percent in meer op het aantal hectolitergraden voor het brouwsel aangegeven of boven 5 percent in minder op het aantal hectolitergraden van het vroeger veraccijnsde wort (5—6). 1. Door het bepaalde bij dit artikel wordt bereikt, dat de accijnsheffing zooveel mogelijk geschiedt naar de werkelijk verkregen hoeveelheid wort. De speling van 5 percent, genoemd in de derde paragraaf van dit artikel, is hoog genoeg om eerlijke bierbrouwers tegen bekeuring te vrijwaren en laag genoeg om de belangen van de schatkist niet aan te groote gevaren bloot te stellen. Mem. v. T. 2. Verg. art. 14, § 1, lett. h, art. 14, § 2, en art. 17, § 1, lett. c. 3. Voor het relaas, bedoeld in art 21, § 1, wordt gebruik gemaakt  70 HOOFDSTUK III. — Artt. 22—23. 4. Zie hierbij aant. 10 op art. 14. 5. Verg. art. 23. 6. Het is verboden buiten de volgens de accijnswetgeving aangegeven branderijen, bierbrouwerijen en fabrieken van belasten of onbelasten wijn, eenige zelfstandigheid ter verkrijging eener alcoholische vloeistof in gisting te brengen of eenige zelfstandigheid aanwezig te hebben die kennelijk ter verkrijging eener alcoholische vloeistof in gisting is gebracht. Art. 1, sub 1, der wet van 2 Maart 1916, S. no. 95, V. v. V. no. 640. Overtreding van art. 1 dezer wet wordt gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste één jaar of geldboete van ten minste ƒ 50 en ten hoogste / 1000, alsmede met verbeurdverklaring van de gistende zelfstandigheden en van de voorwerpen waarin zij worden bevonden. Alsvoren, art. 2. Verg. hierbij art. 39 hierna. 7. Men zag, naar aanleiding van een vertoog namens de groote brouwerijen verschenen, in het bepaalde bij § 1 a en b een bemoeilijking van het nemen van proeven in laboratoria. Vermits de dispensatiebevoegdheid van § 2 geacht werd dit bezwaar niet voldoende op te heffen, drong men ter tegemoetkoming daaraan op wijziging van het artikel aan. Voorl. V. De bepaling van § 1 a en b van dit artikel kan niet worden gemist en komt in eenigszins andere bewoordingen in de tegenwoordige wet ook voor in de artt. 27 en 28. Wegens de moeilijkheid van de formuleering eener uitzonderingsbepaling voor laboratoria welke in alle gevallen zou kunnen gelden, is de voorkeur gegeven aan het opnemen eener bepaling welke toelaat ontheffing van de verbodsbepaling te verleenen. Men behoeft niet te vreezen dat zich in het vervolg moeilijkheden zouden voordoen die thans, nu de dispensatiebevoegdheid niet uitdrukkelijk is verleend, nimmer voorkomen. Mem. v. A. Art. 23. Het is den bierbrouwer geoorloofd verandering te brengen in de uren en de werktuigen die voor de werkzaamheden zijn aangegeven, mits daarvan, onder vermelding der redenen, aanteekening stellende op het dubbel der aangifte tot brouwen, bedoeld bij artikel 16, ten minste een half uur vóór den aanvang dier werkzaamheden (1). Vervroeging van de aangegeven uren is niet geoorloofd (2). Deze aanteekening moet met deugdelijken inkt of met potlood, waarmede onuitwischbaar schrift wordt verkregen, zonder overschrijving, schriftdelging of doorhaling geschieden en door den bierbrouwer, den beheerder der bierbrouwerij of den meesterknecht worden onderteekend (3). 1. Het geval kan zich voordoen, dat door omstandigheden verandering moet worden gebracht in de voor dewerkzaamheden opgegeven uren. (a). Dit artikel geeft daartoe op weinig omslachtige wijze de gelegenheid. Vóórdat evenwel met de werkzaamheden een aanvang wordt gemaakt, zullen deze uren dienen vast te staan. Mem. v. T. (a) Volgens het oorspronkelijk wetsontwerp was het den bierbrouwer alleen geoorloofd verandering te brengen in de voor de werkzaamheden aangegeven uren. Eerst bij Nota van wijzigingen werden de woorden: „en de werktuigen" in het artikel opgenomen.  HOOFDSTUK III en IV. — Artt. 23—25. 71 2. Vervroeging van aangegeven uren kan niet worden toegelaten, omdat daardoor voorgenomen controlemaatregelen, bijv. het opnemen van de hoeveelheid grondstof (art. 18) of van de hoeveelheid wort (art. 20) zouden kunnen worden verijdeld. 3. Indien de bierbrouwer verandering brengt in de uren of de werktuigen, die voor de werkzaamheden zijn aangegeven, en daarbij de voorschriften van art. 23 niet opvolgt, handelt hij in strijd met het verbod van art. 22, § 1, lett. b, strafbaar gesteld bij art. 42. Art. 24. § 1. Wanneer een bierbrouwer door een ongeval aan de bierbrouwerij of aan de werktuigen of door andere van zijn wil onafhankelijke omstandigheden verhinderd wordt een brouwsel te vervaardigen of te voleindigen (1), doet hij hiervan zoo spoedig mogelijk aangifte bij den ontvanger der accijnzen of, zoo deze niet ter plaatse is gevestigd, bij de naastbijzijnde ambtenaren der accijnzen (2). § 2. De directeur der. accijnzen kan, op verzoek van den bierbrouwer, die voldaan heeft aan het bepaalde van het eerste lid, machtiging geven tot geheele of gedeeltelijke (3) afschrijving van den accijns op de rekening bedoeld in artikel 27 (4). 1. De woorden: „of te voleindigen" zijn bij Nota van wijzigingen in het artikel opgenomen. Verg. aant. 3 hierna. 2. Bij ontvangst eener kennisgeving als bedoeld in art. 24, wordt de toestand der brouwerij zoodra mogelijk opgenomen en door de hiermede belaste ambtenaren een relaas opgemaakt hunner bevinding. Dit relaas wordt ten kantore des Ontvangers ingeleverd, nadat het den belanghebbende ter mede-teekening is aangeboden en hem desverlangd een afschrift is uitgereikt, terwijl de ambtenaren van hun bevinding mede aanteekening stellen op het dubbel der aangifte tot brouwen. Het relaas wordt gehecht aan de aangifte tot brouwen of wel bewaard bij de uittreksels, ingeleverd volgens art. 17, § 2. Instructie, § 17. 3. Er is ook voorzien in het geval, dat slechts een gedeelte van het brouwsel is kunnen worden vervaardigd. Mem. v. T. 4. Verg. het derde lid, lett. b, van art. 27. HOOFDSTUK IV. Betaling van den accijns (1). 1. Zie art. 34. Art. 25. Door het doen der aangifte, ingevolge de artikelen 14 of 15, stelt de bierbrouwer zich aansprakelijk voor den accijns (1). Voor het bedrag, dat hij te dier zake verschuldigd kan worden, stelt lüj zekerheid (2—3).  72 HOOFDSTUK IV. — Artt. 25—26. De accijns wordt betaald vóór of op den 20sten dag van de derde maand volgende op die, waarin de aangifte is gedaan (4—6). 1. Verg. aant. 5 op art. 15. 2. Alle bierbrouwers zullen volgens het ontwerp moeten beginnen met zekerheid te stellen voor den accijns van het bier, dat zal worden vervaardigd. In de wijze, waarop zij deze zekerheid willen stellen, zijn zij vrij, mits daarbij de wettelijke voorschriften in acht genomen zullen worden, welke bij de invoering van deze belastingwet zullen gelden (a). De termijn voor het afloopend krediet is dezelfde als volgens de bestaande wet. Mem. v. T. (a) Nl. die van het 23e Hoofdstuk der Alg. wet (deel VII der Vakstudie). Verg. de aantt. 3 en 5 hierna. 3. De bestaande akten van borgtocht behooren voor zooveel-noodig door nieuwe te worden vervangen, indien de bewoordingen twijfel overlaten omtrent hare geldigheid voor de nieuwe wet. Instructie, § 18, eerste lid. 4. De brouwer geniet dus afloopend krediet vóór den accijns (a). Verg. de artt. 286—289 der Alg. wet, met aanteekeningen, in deel VII der Vakstudie. (a) Zie, nopens het houden van een rekening, art. 27, met aant. 1. 5. De betaling wordt geboekt in het register Accijnzen no. 7 (a), waaruit de kwitantie wordt afgegeven, nadat het duplucaat door een kruisstreep onbruikbaar is gemaakt (b). Aangezien de accijns die van een brouwsel verschuldigd kan worden, vooraf niet vaststaat (verg. art. 21) (c) is de betaling bij de inlevering der aangifte niet toegelaten. De brouwer, die dit met het oog op de voorgeschreven borgstelling mocht verlangen, kan echter bij het doen der aangifte voor een brouwsel den accijns van het vorige aanzuiveren, zoodat met een geringen borgtocht, welke desverkiezende in geld kan worden gesteld, kan worden volstaan. Instructie, § 18, laatste lid. (a) De betaling strekt tot aanzuivering der in art. 27 bedoelde rekening. Zie het derde lid, lett. c, van gemeld artikel. Zie, nopens het houden van afzonderlijke registers Accijnzen no. 7 ten behoeve van belanghebbenden, die geregeld een genoegzaam aantal documenten aanvragen, de res. V. 1911, no. 4. Het model van het register Accijnzen no. 7 is opnieuw vastgesteld bii de res. V. v. V. no. 1544. (b) Verg. aant. 4, noot e, op art. 14. (e) Zie ook aant. 4, noot a, op art. 14. 6. De Ontvangers zijn gemachtigd om aan den Nederlandschen Brouwersbond op aanvrage opgave te verstrekken van het door de leden van dien bond over het afgeloopen jaar betaalde bedrag wegens bieraccijns, mits de betrokken bierbrouwer daartoe uitdrukkehjk zijn toestemming verleent. Res. van 30 April 1918, no. 142. Art. 26. Voor de berekening van den accijns, die van een brouwsel wordt geheven, wordt het aantal hectolitergraden van het vroeger veraccijnsde wort dat bij het beslaan is gebezigd in mindering gebracht (1—3).  HOOFDSTUK IV. ï- Artt. 26—27. 73 1. Indien, ter voldoening aan art. 21, § 2, bij den Ontvanger een relaas Accijnzen no. 20 wordt ingeleverd, zal, bij de berekening van den door den brouwer voor het brouwsel verschuldigden accijns, in mindering moeten worden gebracht, niet het aantal hectolitergraden van het vroeger veraccijnsde wort, zooals dat in de aangifte is vermeld (a), maar het aantal hectolitergraden dat blijkens het relaas is bevonden. (a) Zie art. 14, § 1, lett. i, en art. 17, $ 1, lett. e. 2. In geen geval kunnen ingevolge art. 26 meer hectolitergraden wort worden afgetrokken, dan blijkens een door de ambtenaren ingevolge art 21, § 1, opgemaakt relaas, bij opneming van het vorig brouwsel m de wachtbakken zijn bevonden (a). Er dient op te worden gelet of de brouwer het aantal hectolitergraden van het vroeger veraccijnsde wort hooger opgeeft wanneer de ambtenaren de opneming bedoeld in art. 20, § 1, niet hebben verricht. In zoodanig geval toch bestaat de mogelijkheid, dat aan dat wort, ter bekoming van hoogeren aftrek volgens art. 26,achteraf glucose of iets dergelijks is toegevoegd, en zal een verscherpt toezicht noodig zijn. Instructie, § 19. (a) Verg. aant. 6, noot b, op art. 20. 3. Op grond van het laatste lid van art. 37 is bepaald, dat ook het aantal hectolitergraden van het deel van een bedorven brouwsel, hetwelk de brouwer met een nieuw brouwsel wenscht op te koken, voor de berekening van den accijns van dit laatste in mindering kan worden gebracht, mits wordt in acht genomen hetgeen daartoe bij § 23 der instructie is voorgeschreven; zie aant. 3 op art. 37. Het vorenstaande is niet van toepassing op oud bier, dat bij nieuwe brouwsels wordt gestort om daarmede te worden opgekookt. Zie de res. van 3 Oct. 1917, no. 58, mede opgenomen in gemelde aant. 3 op art. 37. Art. 27. Met iederen bierbrouwer wordt ten kantore van den ontvanger der accijnzen een rekening gehouden (1—2). Die rekening wordt gedebiteerd voor het verschuldigde accijnsbedrag (3). Zij wordt aangezuiverd door: a. afschrijving wegens uitvoer van bier (4) naar het buitenland (5); b. afschrijving wegens geheel of gedeeltelijk niet verrichte brouwsels (6); c. betaling van den accijns (7). 1. Voor de in art. 27 bedoelde rekening wordt het nieuwe model Accijnzen no. 3 (a) vastgesteld. Instructie, § 20. (a) Opgenomen onder de modellen, aan het einde van het werk. 2. Ingeval aan een sub-Ontvanger het aannemen van aangiften tot brouwen wordt opgedragen, behoort de bierrekening ook door hem te worden gehouden. Zie aant. 4, noot c, op art. 14. 3. Volgens het vierde lid van § 10 der instructie (zie aant. 4 op art. 14), wordt het bedrag van den verschuldigden accijns in de rekening geboekt, nadat deze bekend is geworden. Bij aangifte volgens art. 14 der wet is dat het geval, nadat de termijn van opneming door de ambtenaren is verstreken (art. 20, § 1) en dus  74 HOOFDSTUK IV. — Artt. 27—28. geen relaas, ingevolge art. 21, § 1, meer is te wachten, of wel reeds eerder een relaas is ingeleverd; verg. § 16, eerste lid, der instructie, in aant. 3 op art. 21. Bij aangifte volgens art. 15, wordt de rekening in den regel voor het accijnsbedrag gedebiteerd op den eersten werkdag van de week, volgende op die, waarin de brouwsels zijn verricht. Zie het slot van art. 17, met aant. 20. In het eerste geval (art. 14) wordt dus steeds gedebiteerd, ook indien het brouwsel niet wordt verricht, in welk geval geen relaas ingevolge art. 21, § 1, bij den Ontvanger zal inkomen en dus de accijns zal worden berekend naar het aantal hectolitergraden wort volgens de aangifte. In het tweede geval (art. 15) zal, in verband met het bepaalde bij het laatste lid van art. 17, § 2, alleen gedebiteerd kunnen worden voor die brouwsels, waarvoor insclu-ijving heeft plaats gehad in het bij art. 17, § 1, bedoelde register (a). De debiteering geschiedt ook dan, wanneer het brouwsel, waarop de inschrijving betrekking heeft, door onvoor. ziene omstandigheden niet wordt verricht. In beide gevallen kan voor de brouwsels, waarvoor wel is gedebiteerd, doch die niet zijn verricht, afschrijving van den accijns op de rekening worden verkregen, ingevolge art. 27, lett. b, jó. art. 24. (a) Verg. aant. 5 op art. 15. 4. Het is verboden uit een bierbrouwerij beslag, moutextract of suikerhoudende aftreksels, geen bier zijnde, uit te slaan. Art. 22, § 1, lett. c. 5. Zie, nopens uitvoer van bier met afschrijving van den acciins. de artt. 28 en 29. Blijkens het tweede lid van § 1 van laatstgemeld artikel wordt de afschrijving verleend dadelijk na den uitslag van het bier uit de bierbrouwerij. 6. Verg. art. 24. 7. Zie, nopens betaling van den accijns, het laatste lid van § 18 der instructie, in aant. 5 op art. 25. Art. 28. § 1. Uitvoer van bier naar het buitenland, met afschrijving van den accijns, kan plaats hebben bij hoeveelheden van ten minste vijf hectoliter voor bier op fust en van ten minste drie hectoliter voor vier op flesschen (1—4). In bijzondere gevallen kan door Onzen Minister van Financiën die uitvoer in een mindere hoeveelheid worden toegelaten (4A). In de aangifte ter verkrijging van het document tot uitvoer, moet worden vermeld het aantal hectolitergraden wort volgens artikel 1, gebezigd voor de bereiding van het uit te voeren bier (5—7). § 2. Artikel 216, 1ste lid, der algemeene wet van 26 Augustus 1822 (Staatsblad no. 38) wordt geacht te zijn overtreden, wanneer blijkt, dat het bevonden aantal hectolitergraden wort volgens artikel 1, meer dan 5 percent lager is dan het aangegeven aantal (8—9). 1. Zie, nopens uitvoer van goederen met afschrijving of restitutie van den accijns, het 9e Hoofdstuk der Alg. wet (deel VII der Vakstudie).  80 HOOFDSTUK V. — Artt. 32—34: ijking geschiedt op verzoek van. den bierbrouwer en de inhoudsruimte niet meer dan één ten honderd van de vroeger bevondene blijkt te verschillen (3). 1. Zie, nopens meting en waterijking, art. 8 en omtrent verzegeling van werktuigen, art. 12. Aangaande ontzegeling van werktuigen wordt verwezen naar aant. 1 op art. 13 en aant. 3, noot a, op art. 12. 2. Verg. het laatste lid van art. 8. 3. Verg. art. 204 der Alg. wet. De kosten vóór het bepalen van de inhoudsruimte van werktuigen zijn geregeld bij het Kon. besluit van 25 Aug. 1866, S. no. 119, V. v. V. no. 281, sub II, gewijzigd bij het Kon. besluit V. v. V. no. 1152; zie bijl. L, in deel VII der Vakstudie. Art. 33. De fabrikanten van moutextract of andere moutpraeparaten (1), zijn gehouden ten kantore van den ontvanger der accijnzen, onder wiens kantoor de fabriek is gelegen, een aangifte in te leveren van de panden, die de fabriek uitmaken onder aanduiding van kadastrale sectie en nommer (2). Tot het oprichten eener dergelijke fabriek mag niet worden overgegaan dan na bekomen toestemming van Onzen Minister van Financiën (3—4). 1. Zie .aant. 3 op art. 1. 2. De in art. 33 bedoelde aangifte wordt in het register Accijnzen no. 1 ingeschreven (a). Instructie, § 22. Door de hier voorgeschreven aangifte krijgen de ambtenaren volgens de artt. 196—199 der Alg. wet het recht tot visitatie der panden. (a) Een model van het uit het register Accijnzen no. 1 af te geven bewijs is opgenomen in aant. 3 op art. 9 der wet van 2 Aug. 1822, S. no. 31, V. v. V. no. 319, sub I; .zie § 1 in deel VI der Vakstudie (vijfde druk). 3. De fabrieken van moutextract of andere moutpraeparaten zijn aan bijzondere bepalingen onderworpen met het oog op het gevaar voor fraude, dat bij dergelijke fabrieken bestaat- Mem. v. T. •4. Overtreding van het bepaalde bij art. 33 is strafbaar gesteld bij art. 43. Art. 227 der Alg. wet blijft in dezen dus buiten toepassing. Art. 34. De bepalingen dezer wet ten aanzien van de bierbrouwers of andere personen, zijn ook van toepassing op vennootschappen van koophandel, stichtingen en vereenigingen, die rechtspersoonlijkheid bezitten (1—2). 1. Geen vereeniging, buiten die door de Grondwet of andere wetten ingesteld, treedt als rechtspersoon op dan na door een wet of bij Koninklijk besluit te Zijn erkend. Zie art. 5 der gewijzigde wet van 22 April 1855, S. no. 32. Coöperatieve vereenigingen worden geacht het karakter van vennootschappen te bezitten en behoeven dus, ingevolge art. 14 der aangehaalde wet, niet als rechtspersoon erkend te worden.  HOOFDSTUK VII. — Artt. 47—48. 87 werking treden dezer wet, kan slechts aanzuivering der rekening op den voet van het bepaalde bij artikel 29 plaats hebben, voor zoover ten genoegen van den inspecteur der accijnzen wordt aangetoond, dat het afkomstig is van brouwsels, waarvan de vervaardiging na het in werking treden dezer wet is aangevangen, terwijl anders slechts afschrijving wordt verleend naar de vóór dat tijdstip geldende bedragen. § 3. Van de weigering van den inspecteur der accijnzen om de hoogere afschrijving; van den accijns te verleenen, kan in beroep worden gekomen nij Onzen Mimster van Financiën. § 4. De rekeningen van de azijnmakers worden eveneens afgesloten De nog onaangezuiverde termjjnen van krediet behooren vóór of od de' vervaldagen te worden betaald, § 5. Onze Minister van Financiën kan uitzondering hierop toestaan voor azijn en grondstoffen waarvoor debiteering op de kredietrekening heeft plaats gehad en die tijdens het in werking komen dezer wet bn tabrikanten van azijn onverkocht voorhanden zijn. Art. 48. Deze wet is van toepassing op alle brouwsels, waarvan de vervaardiging na het tijdstip harer in werking treding, aanvangt. Zij kan worden aangehaald onder den titel van „Bierwet 1916" Zij treedt m werking op een nader door Ons te bepalen dag (1—2). De wetten van: 4 Mei 1832 {Staatsblad no. 14) (3) 19 December 1833 ( 64) (3 25 Juli 1871 ( „ l 92) (4)i 27 Juni 1876 ( „ „ 130) (5)! 4 Mei 1889 ( „ 44) (6) 4 Mei 1889 ( „ „ 45) (7) en 9 December 1901 ( „ 257) (8) vervallen. 1. De wet is in werking getreden op 1 Maart 1917 ingevolge het Kon. besluit van 3 Febr. 1917, S. no. 203, V. v. V. no. 777. 2. Het bij de uitvoering der wet benoodigde materieel wordt zoo spoedig mogehjk door de Inspecteurs en Ontvangers aangevraagd. Zii bevorderen de spoedige indiening door de bierbrouwers van verzoeken om vergunning tot afwijking van bepalingen der wet waaraan behoefte bestaat en welke naar hun oordeel voor inwiUiging vatbaar zijn. Instructie, 3. Bij de wet van 4 Mei 1832, S. no. 14, V. no. 77, werd vrijdom verleend van accijns van den binnenlandschen azijn ten behoeve van loodwitmakerijen en sacharum-saturni (loodsuiker) stoker»». Krachtens de wet van 19 Dec. 1833, S. no. 64, werd gelijke vrijdom verleend voor garen- en katoenververijen. Zie de res. V. 1834, no. 43. 4. De wet van 25 Juü 1871, S. no. 92, V. no. 138, regelde den accijns op bier en azan Met het venrallen van deze wet is tevens de accijns op azijn afgeschaft. Verg. art. 47, § § 4 en 5. v J  98 BIJLAGE B. — Artt. 14—17. c. hetgeen bq opneming als bedoeld bij artikel 15 meer wordt bevonden dan volgens de rekening moet aanwezig zijn. Op de rekening wordt als credit gebracht: a. de hoeveelheid suiker, welke volgens elke aangifte tot brouwen, gedurende den tijd waarover de rekening loopt, is verbruikt (2); b. hetgeen bij opneming volgens artikel 15 minder wordt bevonden dan volgens de rekening moet aanwezig zijn, nadat de suikeraccijns daarvan is betaald; c. het op nieuwe rekening over te brengen saldo. % Voor deze rekening moet gebruik worden gemaakt van een met de pen te wjjzigen model Accijnzen no. 3b. Res. V. c. V. no. 244. 2. Verg. art. 14, § 1, lett. g, en art. 17, § 1, lett. b, der Bierwet 1916. Art. 16. De rekening wordt, na iedere opneming van den voorraad suiker, afgesloten. De bierbrouwer is bevoegd om de afsluiting gezamenüjk met den ontvanger te verrichten, mits hij zich daartoe binnen drie dagen na de opneming ten kantore des ontvangers vervoege. Bij gebreke van dien heeft de afsluiting eenzijdig door den ontvanger plaats, volgens de bjj hem berustende registers en bescheiden, zonder dat de brouwer tegen de uitkomst in verzet kan komen. Bij zoodanige eenzijdige afsluiting geeft de ontvanger den brouwer schriftelijk kennis van de uitkomst dier afsluiting. De brouwer, die vermeenen mocht dat misstellingen in eene eenzijdig gesloten rekening bestaan, kan zich, mits binnen eene maandna de afsluiting, onder overlegging van de bewijzen, aan Onzen Minister van Financiën wenden, met verzoek om de rekening te doen verbeteren. Art. 16. Bij elke opneming als bedoeld bij artikel 15 maken de ambtenaren van hunne bevinding een relaas (1) op, hetwelk ten kantore van den ontvanger ingeleverd wordt, nadat de brouwer tot de medeteekening uitgenoodigd en hem een afschrift uitgereikt is. De accijns van de hoeveelheid suiker, die minder aanwezig blijkt dan voorhanden moet zijn, wordt dadelijk van den bierbrouwer ingevorderd, behoudens eene speling van één ten honderd van de gezamenlijke hoeveelheid bij de vorige opneming voorhanden bevonden en sedert met vrijdom ingeslagen. 1. Voor dit relaas is gebruik te maken van het materieel Accijnzen no. 15. Res. V. v. V. no. 244. Art. 17. De tot verbruik aangegeven hoeveelheid suiker wordt, in tegenwoordigheid van ambtenaren, genomen van den voorraad in de in artikel 7 bedoelde bergplaats en onverwijld gestort in het daarvoor bij de aangifte tot brouwen opgegeven werktuig (1—3). 1. Verg. het vijfde lid van aant. 3 op art. 9. 2. lo. De Directeurs zijn gemachtigd, in bijzondere gevallen, aan bierbrouwers in hun directie, tot wederopzeggens, toe te staan, met afwijking van art. 17 van het Kon. besluit van 17 Juni 1913, S. no. 278,  BIJLAGE B. — Artt. 17—18. 99 buiten tegenwoordigheid van ambtenaren der accijnzen, suiker te nemen van den voorraad, in de in art. 7 van dat besluit bedoelde bergplaats voorhanden, om die te storten in het daarvoor bij de aangifte tot brouwen opgegeven werktuig, zulks onder de volgende voorwaarden en bepalingen : a. Bij inslag in de brouwerij wordt de suiker, onder toezicht van de ambtenaren der accijnzen, vermengd met 1 KG. gemalen gentiaanwortel en 50 KG. moutmeel per 1000 KG. suiker en gestort in zakken, welke voorzien worden van een aanduiding van het gewicht aan suiker, dat zij bevatten, waarna de zakken door die ambtenaren worden verzegeld. De gentiaanwortel is te leveren door den Ontvanger, op kosten van den vrijdomgenietenden bierbrouwer (a), het moutmeel door den belanghebbende. b. De bierbrouwer zorgt, dat de verzegeling der zakken ongeschonden blijft tot aan de storting van de suiker in het werktuig, waarin deze zal worden verwerkt. c. In zijn aangifte tot brouwen geeft de brouwer het tijdstip aan, waarop de uitslag van de suiker uit vorenbedoelde bergplaats zal geschieden, alsmede het werrktuig, waarin de storting zal plaats hebben. De storting moet terstond na den uitslag uit de bergplaats worden verricht. d. Uitslag uit meerbedoelde bergplaats, op den voet dezer beschikking, kan slechts plaats hebben, voor zoover zich daarin geen andere suiker meer bevindt, dan die overeenkomstig het sub a hiervoren bepaalde is vermengd. 2o. Met intrekking van vroeger verleende vergunningen, is bepaald, dat van 1 Januari 1919 af, vermenging van suiker, bestemd om onder genot van vrijdom van accijns in een brouwerij te worden gebezigd voor het brouwen van bier, zonder voorafgaande verwerking tot invertsuiker of invertsuikerstroop, tot nader order enkel zal zijn toegelaten op den voet als hierboven is aangegeven. Res. van 14 Nov. 1918, no. 89. (a) Gentiaanwortel in poedervorm kan, zoolang de voorraad strekt, door de Ontvangers worden besteld bij het Laboratorium van het Departement van ïï-> nanciën te Amsterdam. Zie overigens aant. 2 op art. 11 biervoor. 3. Aangezien grondstoffen, waarop art. 17 van toepassing is, na den uitslag uit de bergplaats, onverwijld in het daarvoor bij de aangifte tot brouwen opgegeven werktuig moeten worden gestort, kan van vooraf gereed zetten, in den zin van art. 18, § 1, der Bierwet 1916, daarbij geen sprake zijn. Bekeuring wegens overtreding van genoemd voorschrift moet dus ook, ten aanzien van bedoelde grondstoffen, achterwege blijven. Res. van 20 Aug. 1919, no. 83. Bij de res. van 12 Juli 1920, no. 94, is nader de aandacht gevestigd op de res. van 20 Aug. 1919, no. 83, volgens welke ook invertsuikerstroop met ingevolge art. 18 der wet moet worden gereed gezet, doch onverwijld na den uitslag uit de bergplaats in het daarvoor bij de aangifte tot brouwen opgegeven werktuig moet worden gestort. Verg. aant. 3 op art. 9. Art. 18. Het is verboden : 1. de onder genot van vrijdom ingeslagen suiker te gebruiken voor een ander doel dan waarvoor de vrijdom is toegestaan; 2. indien vermenging is toegepast, het mengmiddel of een bestanddeel daarvan, geheel of gedeeltelijk af te scheiden; 3. de onder genot van vrijdom ingeslagen suiker uit te slaan;  100 BIJLAGE B. — Artt. 18—22. 4. suiker in de bierbrouwerij in te slaan, anders dan volgens de voorschriften die voor inslag onder genot van vrijdom gelden. Art. 19. Tot alle bierbrouwerijen, waarvoor van den vrijdom gebruik wordt gemaakt, hebben de ambtenaren van het laboratorium van het Departement van Financiën en de verdere door Onzen Minister van Financiën aan te wijzen deskundigen, toegang op gelijken voet als de ambtenaren der accijnzen. Alle bij het vorige lid bedoelde ambtenaren en deskundigen zijn bevoegd in die bierbrouwerij monsters te nemen van de daarin aanwezige stoffen. Art. 20. Voor het genot van vrijdom van den accijns kan de suiker: o. met afschrijving op de rekening worden afgeleverd uit de bergplaatsen der handelaars in ruwe suiker, bedoeld bij artikel 12 der Suikerwet, uit de beetwortelsuikerfabrieken, de raffinaderijen, de fabriekenraffinaderijen en uit entrepot; b. rechtstreeks van buitenslands worden aangevoerd. Bij aflevering uit de bergplaats van een handelaar als hiervoren bedoeld, wordt de afschrijving verleend op den termijn die het eerst vervalt. Art. 21. De aangifte tot uitslag of tot invoer vermeldt de bestemming van de suiker om onder genot van vrijdom te worden ingeslagen. Op die aangifte wordt een vervoerbiljet (1) of een volgbrief (2) verstrekt, bevattende dezelfde opgaven als voor suiker die naar een entrepot wordt vervoerd, met dien verstande, dat de bestemming wordt ingevuld volgens het eerste lid van dit artikel. Vóór de afgifte van het document moet voor den accijns zekerheid zijn gesteld. 1. De vervoer biljetten moeten worden afgegeven uit de registers Accijnzen no. 22 (a). Res. V. v. V. no. 244. (a) Zie het model, toegevoegd aan deel I AetVakstudie (de Zoutwet), vierde druk. 2. Model F ; zie de res. V. v. V. no. 1666, §§ 1 en 54—58. Art. 22. Bij de afgifte van vervoerbiljetten voor suiker, af te leveren uit de bergplaats van een handelaar in ruwe suiker of uit een beetwortelsuikerfabriek, raffinaderij of fabriek-raffinaderij, bepaalt de ontvanger daarin tevens den termijn binnen welken het vervoer moet zijn volbracht, alsmede den termijn binnen welken het document behoorlijk afgeteekend te zijnen kantore moet zijn teruggekomen. Het is verboden het bruto- of het netto-gewicht der suiker hooger of lager aan te geven dan het is. Verschillen van niet meer dan één ten honderd van het aangegeven gewicht worden niet als overtreding van dit verbod beschouwd. Bij den uitslag wordt de suiker door ambtenaren gewogen. Zij zijn bevoegd tevens monsters te nemen voor de bepaling van het gehalte of den zuiverheidsfactor, naarmate dit te pas komt.  106 Week, loopende van _4 I Wachtbakken, Aantal hectoliterSi Aantal hectoliter- waarin zich be- graden van het g Gebezigde werk- graden van het vindt het reeds vroeger veracg tuigen. Soort wort, dat vroeger verac- cijnsde wort, dat j» en cijnsde wort, dat bij het beslaan "S . . — bij het beslaan zal zal worden ge-° = noeveel- volgens worden gebezigd.' bezigd g heid der volgens g grond- aan7f/te mingder c volgens I Soort I Inlï0'ids- stoffen. Worden amBte- | Inhouds- ^ol«ens de opne- i § ruimte. Ervaar"- naren S ruimte. deaan- «ingder Z g vaardigd * naren. 1. 2. 3. 4. 5. 6. 7. 8. 9. 10. 11. 19 tot 19 107 Dag en uur van het Werktuig, Dag en uur . . „ . . waarin van het storten der overbren- . „ , . . grondstoffen Ben der toevoegen de toevoe- overbrengen in den week- . . „Tan grond" ging, be- van het AANTEEKE- hat nt in grondstof stof aan het . . _ . xttCtT^v; DaK, or in- o beslai* doeld in de versuikerde NINGEN. dien geen uit den j gj „ •„„ . . . . . weekbak ge- weekbak • k d,an , ^ °' beslag m de bezigd wordt, weeKDaK ï de b.es,aB" lom- Plaats klaringskuip 4»?*- ^'orT of füterpers. 12- 13. 14. 15. 16. 17.  108 RELAAS bedoeld in art. 21 der Bierwet 1916. De ondergeteekende(n) der accijnzen te verklaren bij deze, dat zij den 19 , des middags ten , uur in de bierbrouwerij van den bierbrouwer te de opneming hebben verricht: (a) van de hoeveelheid en de dichtheid van het wort, verkregen van het brouwsel (no ), begrepen in de aangifte tot brouwen dd 19. , en dat zij daarbij hebben bevonden eene hoeveelheid van HL. wort en eene dichtheid van , een en ander herleid tot een warmtegraad van 17,5° Celsius, zoodat het aantal hectolitergraden van het wort van genoemd brouwsel bedraagt ; (b) van de hoeveelheid en dichtheid van het vroeger veraccijnsde wort, dat volgens de aangifte tot brouwen dd _ (in verband met het aangeteekende in kolom 10 van het register, bedoeld in art. 17 der wet) voor het brouwsel no ) zal worden gebezigd, en dat zij daarbij hebben bevonden eene hoeveelheid van HL. wort en eene dichtheid van ,een en ander herleid tot een warmtegraad van 17,5° Celsius, zoodat het aantal hectolitergraden van bedoeld vroeger veraccijnsd wort bedraagt Van een en ander hebben zij aanteekening gesteld op het dubbel der bedoelde aangifte (of) in het register bedoeld bij art. 17 der wet en daarvan dit relaas opgemaakt, dat bij den ontvanger der accijnzen zal worden ingeleverd. , den 19_ De voornoemd, (Accijnzen no. 20.)  RELAAS VAN MONSTERNEMING. 109 Uitvoer van bier met afschrijving van den accijns. De ondergeteekenden, te hebben van de partij(en) bier groot (respectievelijk) waarvoor aan te is afgegeven het consent tot uitvoer dd 19 , no , drie monsters genomen, onder toevoeging aan elk monster van gram salicylzuur. Deze monsters (naar volgorde van bovengenoemde partijen gemerkt met de letter o, b, e, enz.) zijn door hen verzegeld met rijkscachet no , hetgeen de belanghebbende desgevraagd heeft be- i V..- j x zijne handteekening krachtigd met — ^ = -. zijn zegel , den 19 De É No Met één monster van de (elke) partij opgezonden aan het Laboratorium van het Departement van Financiën te Amsterdam. ..: , den 19 De inspecteur (ontvanger), (Accijnzen no. 25.) z.o.z.  110 Teruggezonden aan den ^a^ec—— te .. ontvanger ' Bij onderzoek van voormeld(e) monster(s) is gebleken dat voor de bereiding van de partij (en) bier, waarvan het (zij) is (zijn) genomen, zijn gebezigd. hectolitergraden wort. AMSTERDAM, den 19 , no De Aan den belanghebbende is mededeeling gedaan van den uitslag van het onderzoek op heden den 19 , no De inspecteur (ontvanger), No. Ingevolge door den belanghebbende den 19 gedaan verzoek om herverificatie van vorenstaande partij (en) wordt een tweede exemplaar van het monster (a, b, c, enz.) toegezonden aan het Laboratorium van het Departement van Financiën te Amsterdam. , den 19 De inspecteur (ontvanger), Bij het tweede onderzoek van voormeld(e) monster(s) is gebleken dat voor de bereiding zijn gebezigd hectolitergraden wort. AMSTERDAM, den 19 , no De De uitslag van het tweede onderzoek is aan den belanghebbende medegedeeld op heden den L 19 , no. De inspecteur (ontvanger),  KANTOOR 111 Aangifte Aanvuffings-aangifte j ecncr brouwerij- 1°. Naam en woonplaats van den bierbrouwer of, wanneer eene vennootschap of vereeniging eigenaar is van het bedrijf, naam en zetel dier vennootschap of vereeniging, en namen en woonplaatsen van de vennooten onder de firma, der hoofdelijk voor het geheel aansprakelijke vennooten of der bestuurders der naamlooze vennootschap of vereeniging. — . 8°. Naam der bierbrouwerij, gemeente en straat of andere aanwijzing van de ligging, benevens kadastrale sectie en nommer. 8°. Gebouwen en erven, waaruit de bierbrouwerij bestaat, hare ingangen en hare gemeenschap met andere gebouwen en erven. 4°. Grondstoffen welke zullen worden gebruikt. 5°. Plaats waar het dubbel der loopende aangifte tot brouwen in de bierbrouwerij zal worden bewaard. (Fabricage no. 1.) Zie ommezijde.  112 Soort van het werktuig. Nummer. BESTEMMING. (Kuip, ketel, bak, vat, enz.) Ketels, kuipen, vaten, bakken en andere werktuigen, welke dienen tot het bewerken van de grondstof, het koken van water, het verzamelen van het beslag, het opvangen, zuiveren, verzamelen, koken en afkoelen van het wort. Vaste pijpen, Jbuizen en Werktuigen, welke er door worden verbonden en goten, welke dienen tot het doel, waarvoor zu tan aangebracht. geleiden van beslag of wort. ————-—~—~~~~~~-—"~ 113 INHOUDSRUIMTE (door den ontvanger in te vullen overeenkomstig AANTEEKENINGEN. de laatst verrichte waterijking of meting).  114 Tio vnronstaandp nancrifto is rlnr>r Hofnl nnHor™t«nl-„„^n/„> ki. brouwer (leden der vennootschap onder de firma bestuurder(s) der vennootschap (of) vereeniging, enz.) Te , den 19  115 Kennisgeving van de uitkomst van het onderzoek van bier» dat met afschrijving van den accijns is uitgevoerd. Aan te Bij deze deel ik U mede, dat bij onderzoek van het (de) monster(s) bier, genomen van de partij(en) vermeld in het consent tot uitvoer dd 19 , no is bevonden dat voor de bereiding zijn gebezigd hectolitergraden wort. Te den 19 , no. De inspecteur (ontvanger), ONTVANGBEWIJS. De ondergeteekende verklaart op heden van den insj)ec eur der accijnzen ontvanger u te te hebben ontvangen de kennisgeving van de uitkomst van het onderzoek van de partij(en) bier, vermeld in het consent tot uitvoer dd 19 , no Te , den : 19 (Accijnzen no. 26.)  116 Register van rekeningen met de REKENING met bierbrouwer te (De fabrikant heeft borg gesteld voor Debet. Nummer BETALINGEN. Bedrag „ u.. _, Bedrag . Verschijndag „„_ Dagteekeuing der vanhet ™ den van den ' ^ d« aan- brouw- krediet- £j£ Da*teekenin* en aangifte. ^fte sel voor elk krediet nummer 8 brouwsel. * termun. d(jr quitantie_ 1 2 3 4 5 , 6 7 8 ■ 117 bierbrouwers (Accijnzen no. 3). Blad .voor den accijns wegens zij ne werkzaamheden eene som van f ). Credit. OVERGEDRAGEN SOMMEN AFSCHRIJVING. op de rekening van het volgend jaar wegens i TOTAAL J = - „■ . .. - verschenen doch Dagteekeuing en der Lrmijnen met aangezuiverde nummer van het con- aanzuivering termijnen. AANTEE- sent tot uitvoer of „ J . , Dagtee- Dagtee- KBNINGEN. van de machtiging Bedra*- op lederen keSin. kemng bedoeldinart.24,§2, Bedrag. ^J" Bedrag, der wet. schijn- scbijn- dagen. dagen. 9 | 10 11 12 13 14 15 16 I  119 Lokaal waarin de bierketel is geplaatst. Art. 9, § 1; art. 11, §§ 1 en 2. Melasse, zie Glucose. Meting of waterijking van werktuigen. Art. 8 ; art. 18 kosten van meting of waterijking. Art. 32, § 2. Monsterneming. Art. 30. Moutpraeparaten. Art. 1, aant. 3. fabrieken van moutpraeparaten. Art. 33. Nederlage van bier. Art. 1, aant. 2. Ontzegeling van werktuigen. Art. 13. kosten der ontzegeling. van werktuigen. Art. 32, §2. Opnemen van het wort. Art. 20 ; art. 21. van grondstoffen, enz. Art. 18 ; art. 30. Oprichting van een bierbrouwerij. Art. 9, § 1. van een fabriek van moutpraeparaten. Art. 33. Opschriften boven de ingangen der fabriek. Art. 6. op werktuigen. Art. 7, § 1. Overneming van een bierbrouwerij. Art. 13, § 2. Peilglas. Art. 9, § 2, met aant. 8 ; art. 11, § 3. Peilstok. Art. 9, § 2 ; art. 11, § 3. Pijpen, buizen en goten; aangifte.'Art. 2, lett. ƒ. plaatsing. Art. 7, § 1. Rechtspersonen. Art. 34. Register van verrichte brouwsels. Art. 17, § 1. uittreksels uit dat register. Art. 17, § 2. Relaas van meting, waterijking, verzegeling, ontzegcling. Art. 13. van opneming van het wort. Art. 21. wegens niet verrichte brouwsels. Art. 24, aant. 2. Rekening. Art. 27. Schetsteekening. Art. 9, § 1. Strafbepalingen. Artt. 38 en volgg. Suiker; gebruik van suiker in bierbrouwerijen. Bijl. B. Suikerhoudende stoffen ; zie Glucose. Suikerkleursel; gebruik van suikerkleursel als. grondsto f. Art. 19, aant. 6. vervaardiging van suikerkleursel. Bijl. B, art. 9, aant. 1. Titel der wet. Art. 48. Toevoegen van zelfstandigheden aan het wort, na afloop der koking. Art. 20, § 2. Uitslag van beslag, moutextract of aftreksels, geen bier zijnde. Art. 22, § 1, lett. c. Uittreksels uit het register van verrichte brouwsels. Art. 17, § 2. Uitvoer met afschrijving. Art. 27, lett. a ; art. 28 ; art. 29 ; art. 47, § 2. Verbeurdverklaring van werktuigen. Art. 39 ; art. 43 ; art. 46. van grondstoffen, enz. Art. 42. van emballage. Art. 46. Vervoer van.bier. Art. 1, aant. 2. Vervroeging van de aangegeven uren. Art. 23. Verzegeling van werktuigen. Art. 12 ; art. 13. kosten der verzegeling van werktuigen. Art. 32, § 2. Visitatie van bierbrouwerijen. Art. 2, aant. 4. van gebouwen en erven, die gemeenschap hebben met de brouwerij. Art. 5, § '1. van woningen. Art. 5, §§ 2 en 3. van fabrieken van moutpraeparaten. Art. 33, aant. 2. Wachtbakken. Art. 9, § 3. dichtheid van het wort in de wachtbakken. Art. 20, § 3. Waterijking, zie Meting. Werktuigen; aangifte. Art. 2, lett. e. opschriften. Art. 7, § 1. meting of waterijking. Art. 8 ; art. 13. in gebruik neming. Art. 10 ; art. 11, § 3. verandering van den inhoud. Art. 11, §§ 1 en 3. verzegeling. Art. 12 ; art. 13. Werkzaamheden; aangifte van werkzaamheden. Art. 14; art. 15 ; art. 17. het verrichten van werkzaamheden buiten de aangegeven werktuigen of uren. Art. ■ 22, § 1, lett. b. verandering in de aangegeven werkzaamheden. Art. 23. verhindering in het verrichten der aangegeven werkzaamheden. Art. 24. Woningen, visitatie van woningen. Art. 5, §§ 2 en 3. Wort; vroeger veraccijnsd wort. Art. 26. Zekerheid voor den accijns. Art. 25.  CHRONOLOGISCHE TAFEL van WETTEN, ARRESTEN, VONNISSEN, KONINKLIJKE BESLUITEN EN RESOLUTIËN, AANGEHAALD IN DE AANTEEKENINGEN OP DE WET OF OP DE BIJLAGEN. 1854, Res. V. no. 186 Art. 28, aant. 6. 1866. Wet 22 April, S. no. 32 Art. 34, aant. 1. 186*. Res. V. no. 11 Art. 9, aant. 9, noot a. 186». Res. V. no. 79 Art. 1, aant. 2, noot 6. 18*4. Res. V. no. 66 Art. 1, aant. 2, noot b. 1866. Res. 26 Juli, no. 79 Art. 8, aant. 4, noot 6. 1866. Arrest H. R. 18 Januari, V. no. 46 Art. 40, aant. 3. Res. V. no. 75 „ 2, „ 5. Kon. besluit 25 Aug., S. no. 119, V. v. V. no. 281, sub II „ 32, „ 3. 1870. Wet 4 April, S. no. 61, V. v. V. no. 70, sub III, art. 13 Hoofdst. VI, aant. 3. 1876. Wet V. no. 76, artt. 1 en 2, sub VIII Art. 9, aant. 6. 1877. Res. V. no. 13 i Art. 1, aant. 2. 1886. Wet 15 April, S. no. 64, art. 7 Art. 8, aant. 11, noot a. Hoofdst. VI, „ 3. SW-.- Art. 45, aantt. 1, 2 en 3. 1890. Res. 3 Juni, no. 59 Art. 30, aant. 4.  Res. V. no. 19, sub B 1891. Art. 28, aant. 3. 121 1902. Res. V. no. 56 Art. 14, aant. 4, noot e. 1903. Res. V. no. 57 Art. 20, aant. 7. „ 28, „ 9. „ 30, „ 3. 1005. Res. V. no. 64 Art. 29, aant. 6. Res. V. no. 102 , 1, „ 2, noot b. „ 28, „ 6. 1906. Res. V. no. 50 Art. 20, aant. 7. „ 30, „ 6. Res. V. no. 86 , 1, „ 2. Res. V. no. 139 28, „ 6. 1907. Res. V. no. 37 Art. 28, aant. 3. 1908. Res. V. no. 38 Art. 29, aant. 6. Res. V. no. 55 , 1, „ 2, noot b. 1009. Res. V. no. 120 Bijl. B, Considerans, aant. 4. 1910. Res. V. no. 186 Art. 3, aant. 8. „ 8, aantt. 3 en 4. „ 13, „ 4 en 5. Kon. besluit 15 Maart, S. no. 86, V. v. V. no. 612, sub XXIV „ 29, aant. 9. 1911. Res. V. no. 4 Art. 25, aant. 5, noot a. „ 28, „ 6. Res. V. no. 45 „ 1, „ 2, noot 4. Res. V. no. 57 „ i, „ 2. Res. V. no. 73 „ 29, „ 9. Res. V. no. 99 , 28, „ 6. Kon. besluit 20 Maart, S. no. 95, V. v. V. no. 612, sub XXVI „ 29, „ 9. 1912. Res. 4 Januari, no. 53 Bijl. B, art. 24, aant. 1. Res. 10 Mei, no. 54 (B. no. 1038) „ 29, „ 7. 1916. Res. 27 Aug., no. 88 Bijl. B, art. 9, aant. 2, noot e. Bijl. B, „ 9, „ 3. Res. 4 Sept., no. 104 Bijl. B, „ 9, „ 3, noot *.  122 1917. Res. 20 Febr., no. 124 Art. 19, aant. 4. Bijl. B, Opschrift, „ 1. Bijl. B, Hoofdstuk I, „ 1. Bijl. B, art. 9, „ 3. Re?. 23 Febr., no. 121 , 19, „ 4. Bijl. B, Opschrift, „ 1, noten a en 6. Res. 15 Maart, no. 54 Art. 11, „ 3. „ 20, ,, 7, noot n. „ 20, „ 9. Res. 28 Maart, no. 88 „ 20, „ 7, noot /. Res. 9 Mei, no. 80 „ 2, „ 17. „ 9, „ 10. „ 31, „ 5. Bijl. A, „ 1, „ 2. Res. 12 Mei, no. 69 „ 19, „ 4, noot a. Bijl. B. Opschrift, „ 1, noot b. Bijl. B, art. 9, „ 3, noot d. Res. 28 Juni, no. 64 , 28, „ 4. Res. 7 Juli, no. 86 Bijl. B, „ 9, „ 3. Res. 3 Oct., no. 58 . „ 26, „ 3. ;, 37; „ 3. Res. 12 Dec, no. 94 (B. no. 2409) „ 19, „ 8. 1918. Res. 10 April, no. 49 (B. no. 2410) ; Art. 3, aant. 5. Res. 30 April, no. 142 „ 25, „ 6. Res. 22 Mei, no. 61 (B. no. 2413) •„• 19, „ 9. „ 22, „ 3. Res. 2 Juli, no. 91 29, „ 8. Res. 25 Juli, no. 67 14, „ 13. „ 15, ., 6. „ 20, „ 2. Bijl. B, „ 9, „ 1. Res. 7 Aug., no. 11 „ 19, „ 6. Res. 7 Aug., no. 14 (B. no. 2415) , 19, „ 8. Res. 14 Nov., no. 89 „ 14, ,, 11, noot a. „ 18, „ 5. Bijl. B, „ 17, „ 2. 1919. Res. 17 Juni, no. 3 1 Art. 19, aant. 6, noot c. „ 20, „ 12. Res. 20 Aug., no. 83 • „ 18, „ 5. Bijl. B, „ 17, „ 3. Res. 29 Dec, no. 105 „ 19, „ 5. Bijl. B, „ 9, „ 2. 1920. Res. 12 Juli, no. 94 Art. 18, aant. 5. „ 19, ,, 6, noot d. „20, „ 8. Bijl. B, „ 17, „ 3. Res. 6 Nov., no. 60 „ 20, „ 11. 1921. Res. 30 Aug., no. 88 ;. Art. 9, aant. 8. Res. 25 Oct., no. 52 , 9, „ 9. ' <»r •■• Verzameling van Voorschriften. Res. V. v. V. no. 49 Art. 29, aant. 9.  123 Wet V. v. V. no. 70, sub I (Alg. wet), artt. 52 en 63, no. 2 .. Art. 28, aant. 5. . . art. 72 „ 29, „ 7. artt. 165—167 „ 1, „ 2. art. 177 „ 1, h 2. art. 180 „ 9, „ 6. art. 194 „ 5, „ 2. artt. 196—199 „ 2, „ 4. art. 200 „ 5, „ 5. art. 202 „ 5, „ 2. „ 16. „ 5. art. 203 „ 5, „ 2. ,, 8, „ 11. artt. 205 en 219 „ 1, „ 2, noot o. art. 225 „ 45, „ 2. art. 227 „ 9, „ 2, noot b. „ 33, „ 4. „ 43, „ 2. art. 228 „ 12, aantt. 3 en 4. art. 231 Hoofdst. VI, aant. 3. artt, 240—243 Art. 46, aantt. 2 en 3. art. 281 „ 29, aant. 5. artt. 286—289 25, „ 4. Res. V. v. V. no. 138 „ 28, „ 6. Kon. besluit V. v. V. no. 148 Bijl. B, „ 13, „ 2. Res. V. v. V. no. 244 Bijl. B, Considerans, „ 4. Bijl. B, art. 14, „ £ Bijl. B, „ 16, „ 1. Bi]]. B, „ 21, „ 1. Kon. besluit V. v. V. no. 281, sub II „ 32, „ 3. Wet V. v. V. no. 281, sub III, art. 13 Hoofdst. VI, „ 3. Kon. besluit V. v. V. no. 281, sub IV (K.B. Vervoer), artt. 13, 15 en 19 , Art. 1, » 2. Kon. besluit V. v. V. no. 281, sub VII, art. 1 en art. 5 „ .1, . „ 2. Res. V. v. V. no. 324 Bijl. B, „ 11, „ 2. Res. V. v. V. no. 458 „ 28, „ 6. Res. V. v. V. no. 479 Bijl. B, „ 11, „ 3. Res. V. v. V. no. 494 . „ 1, „ .3, noot d. Wet V. v. V. no. 515, sub I (Suikertvet), art. 17 „ 9, „ !• art. 20 „ 4, .„ 2. art. 68, § 2 „ 5, „ 6. art. 84 „ 29, „ • 9. Res. V. v. V. no. 565 ... „ 29, „ 6. Wet V. v. V. no. 612, sub I (Gedistilleerdwet), art. 9, § 1 „ 4, „ 2. art. 10, § 2 „ 5, „ 6. , art. 16, § 1 „ 6, „ 2. ,■ t art. 97, § 3 , 29, „ . . 9. art. 52, § 1, lett. d „ 12, „ '• Kon. besluit V. v. V. no. 612, sub XXIV, art. 11 „ 29, „ 9. Kon. besluit V. v. V. no. 612, sub XXVI , 29, „ 9. Kon. besluit V. v. V. no. 612, sub XXVIII „ 29, „ 9. Wet V. v. V. no. 620, sub IV (Zoutivei), art. 29 „ 4, „ 2. 6, „ 2. Wet V. v. V. no. 640 „ 22, „ 6. Wet V. v. V. no. 776, art. 1 , „ 1, „ t. „ 48, „ 7. Kon. besluit V. v. V. no. 777 , 48, „ 2. Kon. besluit V. v. V. no. 778 Considerans, ,, 3, noot a. Art. 1. ,, 7, noot c. „ 9, ,, 8, noot b. „ 9, „ 10, noot b. ,, 20, aantt. 6 en 7. „ 28, aant. 7. „ 28, ,, 9, noot d. „ 31, „ 5. „ 36, „ 1. Res. V. v. V. no. 779 (Instructie) Opschrift, blz. 25, ,, 2. § 1 Art. 1, „ 9. § 2 2, „ 3. | 3, eerste lid „ 4, ,, 7. £ 3, tweede lid „ 5, „ 4. ! 3, laatste lid „ 5, „ 7.