$T*2*7 - NDSCHE STAATSWETTE buurman & Jordens N'. 63 GEZONDHEIDSWET ANDSCHE STAATSWETTEN Wet vanden27sten November 1919, S 784, houdende regeling van het Staatstoezicht op de Volksgezondheid MET aanteekeningen, aan de gewisselde stukken en beraadslagingen ontleend, besluiten ter uitvoering en alphabetisch register door Mr. J. DE LANQE Referendaris ter (iemeente Secretarie van Utrecht ZWOLLE - W. E. J. TJEENK WILLINK -1920. | 0.40 Voor mogelijke aanvullingen en wijzigingen zie men achter het register. JPP^ WET an den 27sten November 1919, S. 784, houdende regeling van het Staatstoezicht op de Volksgezondheid GEZONDHEIDSWET (Staatsblad 1919, no. 784) MET aanteekeningen, aan de gewisselde stukken en beraadslagingen ontleend, besluiten ter uitvoering en alphatóetisch register door Mr. J. DE LANGE Referendaris ter Gemeente=Secretarie van Utrecht ZWOLLE W. E. J. TJEENK WILLINK 1 920 — 2 — INHOUD. Bladz. Gezondheidswet Itt).'/. . . 3 B IJ L A G E fi 25 Juni 1903. Besluit, tot bitvoering van artikel 23 (thans : art. 8) der Gezondheidswet. (Zooals dit besluit ia gewijzigd bij die, van 3 Augustus 1906, 21 Januari 1910, 3 Augustus 1911 en 16 4pr*I 1915) . ö0 19 Februari 1920»; S. 83. Besluit, tot uitvoering van artikel 19 der Gezondheidswet . ".' . . . t4 VERKORTINGEN. M. v. T. Memorie van Toelichting. V. V. Voortoopig Verslag. M. v. A. Memorie van Antwoord. Zie omtrent deze wet: Bijl. Hand. 2' Kamer 1918/1919, n». 451, 1—4; 1919/1920, n°. 60, 1-4. Hand. idem 1919/1920, bladz. 181—191. Hand. le Kamer 1919/1920, bladz. 64, 140— 142, 151, 152. 1 — 3 — WET van den 27sten November 1919, S. 784, houdende regeling van h«Jt Staatstoezicht op de Volksgezondheid. GEZONDHEIDSWET (Staatsblad 1919, n°. 784). Wij WILHELMINA, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oraxje-Nassau, enz., enz., enz. Allen, die deze zullen zien of hooren lezen, salut! doen te weten : Alzoo Wij in overweging genomen hebben, dat het wenschelijk is, de wettelijke regeling van bet staatstoezicht op de volksgezondheid te herzien 1; Zoo is het, dat Wij, den Raad van State gehoord, en met gemeen overleg der Staten-Generaal, hebben goedgevOn- 1 Een" vroeger wetsontwerp tot wijziging van de Gezondheidswet van 1901, ingediend bij Koninklijke Boodschap van 23 Juli 1910, is ingetrokken, voordat net in openbare behandeling was gekomen. Met eene eenvoudige wijziging van die wet bleek ten slotte niet te kunnen worden volstaan, vooral omdat de tijdsomstandigheden meer ingrijpende maatregelen onafwijsbaar hadden gemaakt. Deze omstandigheden waren voornameljjk de door dén oorlogsdruk aan de sanitaire belangen van het volk toegebrachte nadeelen, de noodzakelijkheid van deelneming der Begeering aam den strijd tegen de vele volksziekten en de eischen der volkshuisvesting. Op de bestaande grondslagen was, naar het oordeel der Regeering, een behoorlijke dienst niet te verkrijgen; ook bevatte de vorige wet tal van voorschriften van orde, welke beter in een algemeenen maatregel vaii 'bestuur' 'flan in de wet thuis behooren ; evenals b\j de arbeidsinspectie behoorde voorts ook de organisatie van het staatstoezicht op de volksgezondheid aan een algemeenen maatregel van bestuur overgelaten te worden. Art. 1 - 4 - den en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze : Art. 1. Het Staatstoezicht op de Volksgezondheid omvat: a. het onderzoek naar den staat der volksgezondheid en waar noodig, de aanwijzing en bevordering van middelen ter verbetering; b. de naftdhaving der wetten en verordeningen, in verband daarmede vastgesteld, voor zoover te dien aanzien geen andere wettelijke regeling is gemaakt. 'Dit artikel is overgenomen1 uit de Gezondheidswet van 21 Juni 1901 (S. 157), die hare omschrijving van hetgeen het Staatstoezicht op de volksgezondheid omvat, zelf in hoofdzaak weder had overgenomen uit art. 1 van de wet van 1 Juni 1805 (S. 5S), regelende het geneeskundig' Staatstoezicht.- " Art. 2. k Tot voorlichting van de Regeering bij hare bemoeiingen met de volksgezondheid is er een Gezondheidsraad, i i*!^' 2. De Voorzitter, de leden en de secretaris, van den Gezondheidsraad worden door Ons benoemd en ontslagen. 3. De Voorzitter en de secretaris gemeten een vaste bezoldiging; de leden ontvangen een door Ons te bepalen vergoeding voor de diensten, die zij in die hoedanigheid bewijzen. 4. Indien Onze Minister, met de uitvoering van deze wet belast, of de Voorzitter dat noodig achten, dient de voltallige Gezondheidsraad van voorlichting. In de andere gevallen dienen commissies, door den Voorzitter uit de leden gevormd, van voorlichting. 5. De leden nemen zitting in de commissies, waarvoor de Voorzitter hen aan- - 5 — Art. 2 wijst, en verstrekken den Vobfcitötter de inlichtingen, die hij vraagt; een en ander behoudens de beslissing van Onzen boven bedoelden Minister, indien een lid tegen een aanwijzing of tegen de voldoening aan een verzoek om inlichtingen bezwaar heeft. De bedoeling van de Gezondheidswet van 1901 kwam, volgens de samenvatting in § 2 van de M. v. T. tot de nieuwe wet, op het volgende neer: „De wet schiep een college, den Centralen Gezondheidsraad, dat een leidend en adviseerend centrum zou zijn. Het zou het gansche gebied van de hygiëne overzien en onderzoeken; het zou met zijn rijke kennis adviseeren en leiding geven aan de inspecteurs. Die leiding zou op de inspecteurs worden overgebracht door hoofdinspecteurs, die tevens leden van het college zijn. Als schakels tussehen centrum en inspectie werden de hoofdinspecteurs gesteld aan het hoofd van een gebied, waar zij op hun beurt — op het voorbeeld van het centrum — het geheele terrein van de hygiëne zouden overzien en aan de verschillende takken van het staatstoezicht leiding zouden geven, naar de inzichten van het centraal college. Voor verschillende takken van de hygiëne werden inspecteurs benoemd, die met de gezondheidscommissies zich op de hoogte zouden houden van den toestand van de volksgezondheid, in hoofdzaak vallen drie takken te onderscheiden : de medische voor de bestrijding van besmettelijke ziekten en voor de hygiëne van bodem, water en lucht; de pharmaceutische voor het toezicht op de apotheken en op de levensmiddelen, en de technische voor de volkshuisvesting." Wat in de eerste plaats den centralen gezondheidsraad betreft, wien de tweeledige taak van leiden en adviseeren was toegedacht, was echter, naar de M. v. T. verder opmerkt, de toestand zóó geworden, dat er van leiden bezwaarlijk gesproken kon worden. ,,De vraag dringt zich op, hoe deze rraktijk. die zoo sterk van des wetgevers bedoeling af- Art. 2 wiikt ontstaan is. ï>e geschiedenis ven het tegenTOordige Staatstoezicht Oj- de volksgezondheid heeft zich van den aanvang af door gemis aan leiding van het centrum gekemerkt i Verdeeldheid in het college, meer of minder sterk aan den dag tredend antagonisme tusschen college en inspectie, eischten telkens de zorg van de Regeering. De Regeering, die'do inspectie niet missen kan, nam, wanneer zij dat noodig achtte, zelve de leiding yan de inspectie ter hand. En dit heeft zich als praktijk gevestigd. Practisch is de bedoeling van den wetgever op dit punt op een vrijwel algeheele mislukking uitgeloopen. De diepere oorzaken hiervan behoeven niet breedvoerig besproken te worden. Zn zrjri tén deele te zoeken in eigenaardige persoonlijke verhoudingen' m het college, die van den aanvang af bijna onafgebroken hebben bestaan. Zij zijn ten deele te zoeken in een organisatorische fout: een college van hygiënisten is tot besturen weinig geschikt. De krachtige eenheid van wil, die voor leiden, besturen onmisbaar is, ontbreekt bij dergelijk college a p iori. Wetenschappelijke veelzijdigheid en critiek zijn daar natuurlijke producten, die gewaardeerd kunnen worden, wanneer het gaat om voorlichting, maar tot onmacht doemen, wanneer het gaat om besturen. Ware de natuurlijke loop der zaak een andere geweest en had werkelijk het college van hygiënisten leiding kunnen geven, kunnen besturen, dan zou een ander conflict geboren zijn en een andere organisatorische fout aan den dag zijn getreden. Dan toch zou de verantwoordelijke minister onder of naast zich hebben gehad een college, dat de wet riep tot zelfstandig beslissen over bestuurshandelingen, zoodat de minister staatsrechtelijk ter verantwoording geroepen zou kunnen worden voor handelingen, waarvoor hij feitelijk de verantwoordelijkheid niet zou kunnen dragen. Dergelijke toestand is niet toelaatbaar. Dat een minister niet alles waarvoor hij verantwoordelijk is zelf doet, komt dagelijks voor, maar dit levert geen bezwaar, zoolang het gaat om handelingen van ambtenaren. Deze kunnen door hun chef ter verantwoording geroepen worden, hebben zich te gedragen naar diens aanwijzingen of den — 6 — Art. 2 dieast te verlaten. Bij een college is dit alles vrijwel onmogelijk, en zeker bij een college van Hygiënisten, waaraan de wet de bevoegdheid geeft tot zelfstandig handelen. Vóórdat dit conflict zich kon voordoen, was de bedoeling van den wetgever practisch reeds mislukt. Openbaarde zich in meerdere of in mindere mate antagonisme tusschen het centraal college en de inspectie, de verhouding tusschen den minister ën de inspectie gaf nooit tot eenige moeilijkheden aanleiding. Ook hierin ligt een vingerwijzing voor de reorganisatie. Het tweede deel van de taak van het centrum, adviseeren, is allerminst een mislukking geworden. Wel konden niet altijd de adviezen gevolgd worden, maar de tallooze adviezen, die het college heeft uitgebracht, boden schier zonder uitzondering waardevolle bouwstoffen voor de maatregelen van de regeering. Hierbij valt evenwel een bijzonderheid op te merken. Het college wint over eenigszins belangrijke aangelegenheden steeds prae-advies in van een commissie, waarin naast één of meer leden, buitengewone leden zitting hebben. Die praeadviezen worden door het college behandeld < n met of zonder wijziging aan de Regeerin: gezonden. De meest belangrijke arbeid wordt gedaan door de hier bedoelde oommissies. Dit verwondert niet, wanneer men bedenkt, dat de bekwaamste mannen des lands op velerlei gebied buitengewoon lid van het college zgn en met niet genoeg te waardeeren bereidwilligheid een deel van hun tijd en hun krachten hebben gegeven aan den arbeid van het college. Ook in het hier medegedeelde ligt'een vingerwijzing voor reorganisatie. Voor de Regeering toch is het van groot nut, over allerlei aangelegenheden van volkshygiëne het gevoelen van de bekwaamste deskundigen te vernemen; maar voor haar doel is de nadere behandeling van dat gevoelen door een college, een isoort van tweede advies-instantie, onnoodig. En men bedenke hierbij, dat die behandeling door het college een vrij kostbare is, vermits de leden daarvan een vast salaris genieten. In dit verband valt nog op het volgende te wijzen. ■ Voor het terrein van de volkshuisvestine beschikt de Regeering over twee adviseerendg Art. 2 8 - colleges: den Centralen Gezondheidsraad en het College van Bijstand, bedoeld in art. 35 van de Woningwet. De volkshuisvesting is een aangelegenheid met een hygiënische zijde ; maar zij heeft niet minder een economische» kant. Terwijl nu het hygiënische deel kon en kan worden behartigd door het hygiënisch college, kwam het economische element slenhts ten deele tot zijn recht, door dat het College van Bijstand zijn hoofdtaak bij de wet bepaald zag tot het adviseeren over den Rijkssteun voor woningbouw. De economie in het vraagstuk van de volkshuisvesting reikt evenwel veel verder ; de grondpolitiek, een regeling van den bouw, om slechts enkele onderwerpen te noemen, moeten beter bezien worden dan tot dusver het geval was. De Regeering kan door haar financieelen steun ook te dien aanzien een heilzamen invloed oefenen. Eerste vereischte daarvoor is echter, dat die hoogst ingewikkelde onderwerpen door gezaghebbende personen worden beoordeeld en dat de Regeering een orgaan heeft, dat haar op dit moeilijk begaanbare terrein kan voorlichten. Hiervoor moet de taak van het College van Bijstand worden gewijzigd en dat college worden gereorganiseerd. Een afzonderlijk wetsontwerp, strekkend» tot wijziging van art. 35 van de Woningwet, wordtdaarom aanhangig gemaakt.1 De ondergeteekende meent op grond van zijn boven samengevatte beschouwingen en van de praktik, dat er een adviseerend orgaan moet zijn voor de vraagstukken van de hygiëne, en dat er daarnaast moet konten een orgaan, dat adviseert over het economisch element in de volkshuisvesting. Het orgaan voor de hygiënische vragen zij een Gezondheidsraad, dien de ondergeteekende zich evenwel niet denkt als het tegenwoordige college. Voor een goede behandeling van zaken is het niet noodig, dat er een college met .betrekkelijk hoog bezoldigde leden zij. Noodig is slechts een organisatie, die het moge- 1 Is geworden de wet van 27 Juni 1919, S. 483. (Zie voor de Kamerstukken de Bijl. Hand. 2« Kamer 1918/1919, n°. 446.) Zie verder den algemeenen maatregel van bestuur ter uitvoering van die wet in Staatsblad 740 van 1919 (bes:uit van 8 November 1919). - 9 — Art. 2 lijk maakt, dat de bëkwaamsten op het gebied van wetenschap, handel, industrie, landbouw en arbeidersleven en de hoofden van enkele voorname takken van staatsdienst ui Verband worden gebracht. Deze organisatie moet staan onder leiding van een vodrlStter, bijgestaan '■door een Secrewiris, welke béiden bezoldigd moeten Worden, omdat op hun volle werkkracht beslag moet worden gelegd. Telkens wanneer er aan de Regeerihg5 'vtSwlichting moet worden gegeven, moet de vöttftitter doen, wat thans de voorzitter van den Centralen Gezondheidsraad doet: eene commissie van advies samenstellen, die, bijgestaan door den «defcetaris of een ander ambtenaar van dén raad, advies uitbrengt. In bijzondere gevallen, waarin de Minister of de Voorzitter dat noodig achten, zal de voltallige raad advies moeten uit brengen. De leden behoeven'niet'bezoldigd te worden. Zij kunnen op gelijke wijze als de buitengewone leden van dèn Centralen GézéttBheidsraad. vergoeding ontvangen voor diensten, die zij beWijzeri.,wi§!jPSfe Een organisatie op dezen 'voet verzekert behoud van hetgeen Wezenlijk belang heeft en schakelt Tfilt, wat moet worden beschouwd als hetzij niet bepaald noodzakelijk hetzij bron van moeilijkheden. Wordt de raad, overeenkomstig de bedoeling van den ondergeteekende, te 's-Gravenhage gevestigd, dan is geregelde aanraking met de Regeering mogelijk.'Vestiging van den Gezondheidsraad te 's-Gravenhage sluit natuurlijk niét uit, dat commissies elders vergaderen, wanneer dit ten gerieve : van de leden geraden moet worden geacht." (M. v. T.) Deze in de M. v. T. gegeven voorstellingvan de feiten werd blijkens het V. V., zoowel van de Tweede als van de Eerste Kamer, en ook tijdens de openbare behandeling vAn het wetsontwerp van enkele zijden niet onpartijdig geacht, omdat de Regeering zélve aan de ont^tfjÈBling der gebeurtenissen mede schuld Was geWeest en in deze geen goed inzicht had gehad in hare taak van „besturen". De leden, die dit standpunt innamen, achtten door de van regeeringswege aangegeven argumenten de wetswijziging dan ook niet voldoende gemotiveerd, zouden gaarne deugdelijker argumenten vernemen en wenschten, dat de Regee- Art. 2 — Kl¬ ing duidelijk zou te kennen geven, wat de bedoeling is van de instelling van den nieuwen Gezondheidsraad. Is dit centraal lichaam nog wel, noodig, nu de drie onderdeelen van den dienst (geneeskunde, artsenijbereidkunde, volkshuisvesting) elk een eigen hoofdinspecteur zullen hebben, die rechtstreeks onder den Minister zal werken ? De Gezondheidsraad behoeft niet behouden te worden als ornament of als een bewijs van hulde aan den stervenden Centralen Gezondheidsraad, voor wiens behoud men niets heeft gedaan. Verder achtten vele leden, blijkens het V. V., de door de Regeering beraamde plannen met betrekking tot de volkshuisvesting niet gelukkig. Immers : „uit de M. v. T. blijkt, dat de Regeering voornemens is de taak van den Gezondheidsraad te dien aanzien te beperken tot adviezen over de hygiënische zijde der zaak en om de adviezen over de economische zijde in te winnen van den Woningraad, zooals deze zal worden ingericht naar aanleiding van het onlangs aangenomen wetsontwerp tot wijziging van art. 35 der Woningwet. Het voornemen om van twee verschillende zijden advies in te winnen, werd door de hier aan het woord zijnde leden bedenkelijk geacht. Wat moet de Regeering doen, indien zg twee tegenstrijdige adviezen ontvangt, waarvan het eene de zaak uitsluitend uit hygiënisch, het andere uitsluitend uit economisch oogpunt bekijkt ? Daarenboven zijn hygiëne en economie niet altijd streng te scheiden. Er zijn vraagstukken betreffende volkshuisvesting, die zoowel op het eene als op het andere gebied zijn gelegen. Ook zijn er vraagstukken, waarvan het twijfelachtig is of zij, tot één der genoemde rubrieken behooren, b.v. de vraag, of de arbeiders dicht bij de fabriek moeten wonen, dan wel of woonkwartieren moeten worden aangelegd op grooteren afstand met goede verkeerswegen. De hier aan het woord zijnde leden waren van meening, dat er behalve het hygiënische en het economische element ook nog een sociaal en een aesthetisch element bij deze zaak betrokken zijn. Om deze redenen achtten zij het wenschelijk voor het woningvraagstuk slechts een Raad op te richten, waarin specialiteiten op {hygiënisch, economisch, sociaal en — 11 — Art. 2 aesthetisch gebied zitting hebben en alle kanten van het vraagstuk bekeken worden. De Regeering krijgt dan slechts één, van alle kanten óverwogen advies. De „Woningraad", bedoeld bij de bovengenoemde wijziging der Woningwet, zou tot een zoodanigen Raad kunnen worden ingeridht' en de Gezondheidsraad zou dan in beginsel buiten bemoeiing met de volkshuisvesting moeten blijven, al zal hij daarover niet angstvallig behoeven te zwijgen, indien bij de behandeling van een ander onderwerp vraagstukken betreffende de volkshuisvesting zijdelings betrokken blijken te zijn." In het V. V. werd vervolgens door sommige teden ervoor gepleit, dat naast de drie thans te onderscheiden takken van dienst bij'den gezondheidsdienst: de medische, de pharmaceutische>«n de technische, nog een yïerde tak bij dien Staatsdienst zou worden ingelijfd, n.1. de thans geheel tot een administratieven dienst neergedrukte'dienst der drankbestrijding. Deze leden achtten het gewenscht de drankbestrijding te vervormen tot een onderdeel van het Staatstoezicht op de volksgezondheid, waartoe zij uiteraard ook behoort, omdat verschillende veel roorkomende betreurenswaardige verschijnselen, b.v. achterlijkheid, kinderziekten, enz. als een direct gevolg van drankmisbruik kunnen worden beschouwd. Ook voor dezen dienst ware een energiek hoofdinspecteur aan te stellen, met een voldoend aantal inspecteurs; de dienst zou dan door dien hoofdinspecteur in den Gezondheidsraad moeten worden vertegenwoordigd. Andere leden konden zich met deze beschouwingen niet vereenigen; zij meenden, in tegenstelling met de bovenbedoelde leden, dat de dienst der drankbestrijding bjj het Departement van Binnenlandsche Zaken, afdeeling binnenlandsch bestuur, behoort en dat het administratief karakter gehandhaafd moet worden. Tenslotte wenschten sommige leden ook eene afzonderlijke inspectie voor de tuberculosebestrijding. Zij vestigden er de aandacht op, dat het toezicht op de tuberculosebestrijding hier te lande thans grootendeels berust bij de Centrale Vereeniging tot bestrijding der tuberculose. Zij achtten het onjuist, dat eene zaak Art. 2 — 12 — van zoo verstrekkend algemeen belang in handen is van een particuliere vereeniging en wenschten mper belangstelling van de zijde der Overheid in den vorm Fan een Rijksdienst, met een afzonderlijken hoofdinspecteur, die nauw contact heeft met de vereenigingen, welke zich op dit gebied bewegen. Andere leden konden zich met deze beschouwingen niet vereenigen. Zij wensohten voor de bestrijding der tuberculose geen afzonderlijke inspeotie en waren van oordeel, dat de werkzaamheid der particuliere vereenigingen op dit gebied op den voorgrond moet blijven. Bij zijne M. v. A. heeft de Minister van Arbeid zich tegen de verwijten wegens onjuiste voorstelling van zaken en onjuiste critiek verdedigd en in het bijzonder de bedoeling van de instelling van een gereorganiseerden gezondheidsraad nader als volgt toegelicht: „Het feit, dat de onderdeelen van de inspectie onder een hoofdinspecteur zullen staan, neemt geenszins dè behoefte aan voorlichting weg. Op het gebied der hygiëne moet nog veel worden onderzocht en bestudeerd. Resultaten zullen moeten worden nagestreefd onder inachtneming van de velerlei belangen, die bij hygiënische maatregelen betrokken zijn. Daarvoor is veelzijdige voorlichting noodig. Was de Regeering hierbij aangewezen op één persoon, dan zon eenzijdigheid wel haast niet te vermijden zijn, daargelaten nog, dat de studie voor één persoon te omvangrijk zou zijn. Juist een instituut als de Gezondheidsraad is noodig om de veelzijdige voorlichting te verkrijgen, die onmisbaar is op het gebied der hygiëne, zooals zij dat is op het gebied van den arbeid (Hooge Raad van Arbeid) en van de volkshuisvesting (Woningraad)." De in het V. V. geopperde bedenkingen tegen de voorgenomen inwinning van gesplitste adviezen met betrekking tot de volkshuisvesting erkende de Minister als juist, in verband waarmede hij verklaarde, in de uitvoeringsbesluiten adeen aan den Woningraad de bemoeiingen met de volkshuisvesting in den vollen omvang te zullen opdragen. Eene wijziging van art. 5 van het ontwerp werd daardoor noodig (zie de aant. bij dat artikel). Ook met de beide andere hierboven uit het — 13 — Art. 2 V. V. overgenomen opmerkingen betreffende de drank- en de tuberculosebestrijding kon de Begeering zich vereenigen. Wat de drankbestrijding betrpft, vergelijke men de aant. op het, bij de M. v. A. ingevoegde, artikel 32. Wat de tuberculosebestrijding aangaat, achtte ook de Minister een afzonderlijke inspectie daarvoor gewenscht; wel zal bij de bestrijding dezer volksziekte, evenal»..tó de drankbestrijding, de particuliere werkzaamheid steeds op den voorgrond moeten blijven, maar dat neemt niet weg, dat het wenschejijk is om voor de vele bemoeiingen, die deze sociaal-hygiënische arbeid van de Regebring vordert, een speciaal ambtelijk orgaan te hebben, dat in de toekomst dan ook niet zal kunnen worden gemist. Bij de openbare .behandeling van het wetsontwerp is ten slotte nog gesproken over de onderbrenging bij den dienst de¥H*8lkBgezondheid van andere zaken, de hygiëne betreffende, als: de school- en de verkeershygiëne, de bestrijding der geslachtsziekten, het krankzinnigenwezen en de militaire ziekenhuizen. (Zie over de inrichting van den dienst verder de laatste aant. op art. 6.) — „Alleen de voorzitter en de SecrètiaÜS VSW den gezondheidsraad zullen een voortdurende functie hebben. De voorzitterzalleiding moeten geven aan de werkzaamheden van den raad. Hij zal voor gevraagtfe of ongevraagde adviezen uit de leden van den raad commissies moeten samenstellen en in veel gevallen aan den arbeid dier commissies deel moeten,nemen. Daarvoor moet hij zich op de hoogte stellen van hetgeen er op hygiënisch gebied belangrijks voorvalt; daarvoor moet hij ook in geregelde aanraking staan met de hoofdinspecteurs, wat bevorderd zal worden indien de verschillende bureau s in één gebouw gevestigdzijn. De secretaris moet den voorzitter en de commissies bijstaan. Het is daarom noodig aan beiden een vaste wedde toe te kennen. De leden zullen alleen aan den arbeid van speciale commissies deelnemen. Daarom is voor hen een vaste wedde niet noodig. In het artikel is niet opgenomen, dat de raad te 's-Gravenhage gevestigd zal zijn. Krachtens art. 19 zal de Kroon de plaats van vestiging aangeven. Het geldt ook hier een punt van Art. 3 — 14 — uitvoering, ten aanzien waarvan de wet niet moet binden." (M. v. T.) — Zie omtrent den Gezondheidsraad verder i 1 (artikelen 2 tot en met 13) van het hierna opgenomen besluit van 19 Februari 1920, S. 83. De samenstelling van den Gezondheidsraad is voor de eerste maal geregeld bij besluit van 11 Augustus 1920, opgenomen in de NederL Staatscourant van 13 Augustus 1920. Art. 3. Het staatstoezicht op de volksgezondheid wordt onder de bevelen van Onzen Minister, die met de uitvoering van deze wet is belast, opgedragen aan : a. hoofdinspecteurs van de volksgezondheid ; b. inspecteurs van de volksgezondheid en aan dezen toegevoegde ambtenaren; c. gezondheidscommissies. a. Zie omtrent de reorganisatie in het bijzonder van de hoofdinspectie de aant. op art. 5. 6. Zie omtrent de inschakeling van de nieuwe categorie der „aan de inspecteurs toegevoegde ambtenaren" de aant. op art. 6. c. Zie omtrent de handhaving van de gezondheidscommissies de aant. op art. 8. — De omschrijving van taak en bevoegdheden van deze organen wordt volgens art. 19 aan de Kroop overgelaten (zie de noot op dat artikel); daarom zjjn de verschillende voorschriften van orde, die de vorige wet inhield, niet overgenomen. Hoewel de door de Regeering voorgestelde opzet van de regeling geen algemeene instemming heeft gevonden, is zij toe rt bij M. v. A.^gehandhaafd. „Verscheidene leden hadden blijkens het Voorloopig Verslag er bezwaar tegen, dat voor alle takken van dezen dienst een uniforme rangindeeling der inspectie wordt voorgeschreven. Dit bezwaar spruit voort uit de vrees, dat, mocht een der takken met een directeur-generaal worden uitgebreid, ook de andere takken naar grooter Organisatie zouden streven dan voor de practijk noodig zou zijn. De ondergeteekende acht deze vrees niet gegrond. Uitbreiding van een van de takken van de inspectie met een directeur-generaal is vrqwel uitgesloten door het — 15 — Art. 3 wetsontwerp. De hoofdinspecteur zal het hoofd van zijn tak van de inspectie zijn. Bij de inspectie — den dienst buiten het departement — is daarnaast of daarboven voor een directeur-generaal geen plaats; er kan slechts één hoofd van een tak van de inspectie zijn. De uniformiteit, die in het ontwerp is neergelegd, is een minimale. Immers : één of meer inspecteurs moeten er zijn, zoodra er een tak van inspectie is ; moet er aan een tak van de inspectie een hoofd gesteld worden, dan zal dat een hoofdinspecteur zijn ; is er behoefte aan eenvoudiger hulpkrachten, dan zullen dat zijn aan de inspecteurs toegevoegde ambtenaren. Met minder kan niet volstaan worden. Grooter verscheidenheid dan dit minimum toelaat ware ook niet wenschelijk, omdat zij zoo licht zou leiden tot stelselloosheid, terwijl toch opbouw naar een zeker systeem bij dit toezicht mogelijk en gewenscht is. . . . Weglaten van titels en rangen uit de wet wordt in het Voorloopig Verslag bepleit met een beroep op de mogelijkheid van een direc-' teur-generaal. Zooals hierboven reeds is opgemerkt, is er aan het hoofd van een tak van de inspectie, buiten het departement, voor een directeur-generaal geen plaats. De ervaring met den dienst van de volksgezondheid heeft den ondergeteekende evenwel gevoerd tot de slotsom dat het wel geraden is, de dagelijksche bemoeiingen van het departement met de diensten, de zorg voor het onderling verband en evenwicht en de voorbereiding van de beslissingen op te dragen aan een directeur-generaal, die aan het hoofd van de afdeeling van het département onder den Minister werkzaam is. De praktijk heeft zich reeds in die richting bewogen. . . . De aanstelling van één directeur-generaal, niet specialist, als hoofd van de inspectie in plaats van vak-hoofdinspecteurs — door enkele leden bepleit ■— zou niet tot bevrediging leiden, omdat het hoofd van de inspectie, zal hij als zoodanig gezag hebben, ook deskundige moet zijn. Een niet-specialist, die hoofd van de inspectie zou zijn, zou noodwendig de teleurstellingen en machteloosheid te zien geven, die het tegenwoordig territoriaal hoofdinspectoraat te zien geeft. Zooals hierboven werd uiteen- Art. 4 — 16 — gezet, acht de ondergeteekende wel een directeur-géneraal aan het hoofd van de afdeeling noodig voor de veelzijdige bemoeiingen van het departement met de verschillende inspecties," Art. 4. De hoofdinspecteurs, de inspecteurs en de aan dezen toegevoegde ambtenaren worden door Ons benoemd, geschorst en ontslagen. Art. 5. Een hoofdinspecteur staat aan het hoofd van een door Ons'aangewezen onderdeel van het staatstoezicht op de volksgezondheid en heeft, overeenkomstig bij algemeenen maatregel van bestuur te geven voorschriften, de' leiding van de inspecteurs, die met dat onderdeel belast zijn. Zijn ambtsgebied is het geheele Rijk. Hij is, tenzij Wij het tegendeel bepalen, ambtshalve lid van den Gezondheidsraad. Hij geniet boven zijn jaarwedde geen vergoeding voor diensten, die hij als lid van den Gezondheidsraad bewijst, ii Omtrent de inspectie merkt de M. v. T. het volgende op: „Na den Centralen Gezondheidsraad vraagt de inspectie de aandacht. Daarbij valt te onderscheiden tusschen hoofdinspectie en inspectie. De hoofdinspectie werd (onder de oude wettelijke regeling) territoriaal georganiseerd ; de inspectie werd verdeeld in verschillende takken van het Staatstoezicht, waarvoor deskundigen als inspecteurs werden benoemd. De hoofdinspecteurs, schakel tusschen raad en inspecteurs, zouden zijn een individuëele afspiegeling van 's raads veelzijdigheid. De eindrekening van het instituut van de hoofd-inspectie levert een zeer onbevredigend saldo. Het centrum gaf geen leiding; van overbrengen van leiding kon dus wel geen sprake zijn. Daarbij lijdt het territoriaal hoofdinspectoraat aan innerlijke, aangeboren onmacht, waardoor ook het geven van eenigszins beteekenende eigen leiding vrijwel uitgesloten was. — 17 — Art. 5 De gebieden toeh, die het Staatstoezicht omvat, zijn zeer verschillend —■ een nadere uiteenzetting hiervan mag wel overbodig worden geacht —; ieder gebied vordert voor een goede bearbeiding bijzondere deskundigheid, die met die van een ander gebied van datzelfde staatstoezicht niets gemeen heeft. De (bestaande) wet bepaalt dan ook terecht in art. 19, tweede lid, dat voor iederen inspecteur een of meer bijzondere takken van gezondheidszorg worden aangewezen. Dit voor de hand liggende beginsel nu is losgelaten ten aanzien van de hoofdinspecteurs. De wet vordert van hen wel niet met zooveel woorden, dat zij werk van de inspecteurs doen, maar om aan deze deskundige werkers leiding te kunnen geven is toch gezag van kundigheid voor den bijzonderen tak van dienst onmisbaar. Hoe zal nu, om een paar takken van dienst te noemen, de medicus of de pharmaceut ten aanzien van het top bijzondere vraagstuk der volkshuisvesting, of de ingenieur of architect ten opzichte van de vragen van de bestrijding der besmettelijke ziekten, iets anders dan dilettantisme, dat het tegendeel van gezag afdwingt, te zien geven? Of wel, indien hij degelijk besef heeft van eigen kennen, onthouding? De practijk heeft zich ten slotte gezet tot onthouding. De inspectie werkt vrijwel zonder'leiding van den hoofdinspecteur en deze ambtenaar heeft zich als zoodanig vervormd in een hoofd van een administratief bureau, waar stukken inkomen en worden verzonden, kaarten en registers worden bewerkt, kortom allerlei administratief werk gedaan wordt, zooveel en zoo weinig als zijn eigen opvattingen hem ingeven. De ondergeteekende breekt niet den staf over deze werkzaamheden en de personen, die haar leiden. Hij constateert alleen, dat de hoofdinspecteur als leidend orgaan van het Staatstoezicht op de volksgezondheid een mislukking is geworden. Het i3 verspilling van persoonlijke gaven en geld, hoofdambtenaren, van wie men het recht heeft belangrijke prestaties in hun dienst te verwachten, te laten op plaatsen, die door eenvoudige administratieve krachten bezet kunnen worden. De ondergeteekende ziet hierbij twee momenten niet Jvei het hoofd. Er zijn voor- Art. 5 — 18 — beelden van spontane bemoeiingen van hoofdinspectie met inspectie, maar die bemoeiingen liepen vaak uit op wrijving of conflicten, en bleven in nog meer gevallen zonder wezenlijk effect voor het werk van de inspectie. De hoofdinspecteurs hebben ook bemoeiingen met de gezondheidscommissies. Deze bemoeiingen waren, voor die commissies meermalen nuttig. Het is evenwel niet noodig, hiervoor het niet vol-nuttige en dure instituut te behouden. Voor speciale aangelegenheden kunnen de speciale inspecteurs leiding geven aan de gezondheidscommissies ; voor bemoeiingen van meer algemeenen aard kan één van de inspecteurs in het bijzonder worden aangewezen. Trouwens, thans reeds rust op de inspecteurs een goed deel van de leiding van de gezondheidscommissies. De hoofdinspecteur toch wordt bij zijn overleg met de voorzitters van de gezondheidscommissies in den regel vergezeld door een of meer inspecteurs, die voorlichting geven. Het tegenwoordig hoofdinspectoraat heeft, naar de meening van den ondergeteekende, nog een andere organisatorische fout. Door de territoriale indeeling moet het, voor zoover er van leiding sprake zou kunnen zijn, te kort schieten in de tot zekere grens onmisbare eenheid. Onderscheidene vragen van practischen of principiëelen aard worden binnen onze landspalen anders beantwoord naarmate men in de eene of de andere hoofdinspectie zich bevindt. Dit gemis aan samenhang wordt nog verergerd door de boven geschetste fout van het territoriaal hoofdinspectoraat: de onthouding of het dilettantisme ; ieder inspecteur voert een beleid naar eigen inzicht. Sinds een paar jaren wordt getracht door vergaderingen van de inspecteurs van eenzelfden diensttak eenigen samenhang te verkrijgen. Meer dan een gebrekkig surrogaat is dit evenwel tot dusver niet gebleken. De bestaande toestand mag niet bestendigd worden. Niet ten onrechte wordt aangedrongen op een krachtigen rijksdienst voor het-vraagstuk van de volkshuisvesting; de prijzenswaardige bekwaamheid en toewijding van de inspecteurs alleen komen, zoolang ieder naar eigen inzicht werkt, voor het geheel niet tot haar recht. — 19 — Art. 5 Vrij algemeen wordt terecht beseft, dat de medische tak van de inspectie, ondanks den waardeering afdwingenden arbeid der inspecteurs, niet op de hoogte van haar taak is. "In het bijzonder bij de medische inspectie is daarvoor ook een andere oorzaak aan te wijzen, maar het volslagen gemis aan leiding, aan eenheid is een der hoofdoorzaken van den onbevredigenden toestand. En ook bij den pharmaceutischen tak zal zich, wanneer die dienst bijv. door de Warenwet zal moeten worden uitgebreid of gereorganiseerd, de behoefte aan leiding sterk doen gevoelen. Zonder deskundig hoofd kan de inspectie niet worden opgevoerd tot de hoogte van hetgeen van haar gevraagd moet worden. Dat hoofd zjfde deskundige hoofdinspecteur, die binnen onze niet ruime landspalen het geheele land voor zijn dienstvak moet overzien. Hij moet in overleg met den verantwoordelijken minister de algemeene lijnen voor het beleid van de inspectie aahgeven; de inspecteurs van den dienst tot eenheid brengen waar het betreft vragen van algemeenen of principiëelen aard en geregeld met de inspecteurs samenwerken. Zal hij zoo als hoofd onder den minister de inspectie leiden naar diens inzichten, hij zal aan den anderen kant als lid van den Gezondheidsraad aan dat college alle noodige inlichtingen over den dienst moeten geven en deelnemen aan den adviseerenden arbeid. De inspecteurs zullen ook onder deze organisatie een zekere zelfstandigheid blijven behouden; adjuncten van de hoofdinspecteurs zullen zij evenmih ^s nu- Zij zullen zich bij hun werk echter moeten voegen naar de leiding van den hoofdinspecteur, die daarbij onder toezicht van den Minister met beleid te werk zal moeten gaan. De verhouding zal er eene moeten zijn van samenwerking voor het gemeenschappelijk doel, waarbij de hoofdinspecteur een groote steun voor de inspecteurs zal zijn. Zakelijk zal de toestand worden zooals de wetgever zich dien blijkens art. 14, tweede lid, van de (oade) wet heeft gedacht met dit verschil, dat de leiding niet zal uitgaan van een college van hygiënisten, maar van den verantwoordelijken minister en dat de leiding niet zal worden overgebracht door drie hoofdambte2" Art. 5 — 20 — naren, die dat ieder op zjjne wjjze zouden moeten doen, maar door één verantwoordelijk hoofdambtenaar voor iederen tak van dienst." — In het oorspronkelijk wetsontwerp ontbraken nog de woorden „tenzij Wij het tegendeel bepalen". Deze woorden zjjn ingevoegd bij de M. v. A., in verband met het op art. 2 vermelde besluit der Regeering om in de uitvoeringsbesluiten alleen aan den Woningraad de bemoeiingen met de volkshuisvesting in vollen omvang op te dragen. „De hoofdinspecteur van de volkshuisvesting zal nu evenwel niet meer ambtshalve lid behoeven te zijn van den Gezondheidsraad. Hij zal dat moeten zijn van den Woningraad, Art. 5 van het ontwerp wordt daarom in dien zin gewijzigd, dat de Krpon]^a,bevoegdheid verkrijgt, om te bepalen, dat een hoofdinspecteur niet ambtshalve lid van den Gezondheidsraad zal zijn. Van deze bevoegdheid zal gebruik gemaakt moeten worden voor den hoofdinspecteur van de volkshuisvesting". (M. v. A.) Zie art. 16 van h ;t hierna opgenomen besluit van 19 Februari 1920, S. 83. — „Voor welke takken van dienst een hoofdinspecteur noodig zal zijn, valt thans nog niet nauwkeurig aan te geven. Zeker is, dat hij noodig zal zijn voor de medische en voor de woninginspectie. Overigens dient afgewacht te worden, welke hygiënische wettelijke en bestuurlijke maatregelen tot stand zullen komen. Het budgetrecht waarborgt overleg met de volksvertegenwoordiging, de soberheid van de wet zal waarborgen vrijheid van beweging voor het geven van leven aan het wettelijk stelsel." (M. v. T.) — Zie omtrent de hoofdinspecteurs verder § 2 (artikelen 14 tot en met 20) van het hierna opgenomen besluit van 19 Februari 1920, S. 83. JWjjkeps besluit van 11 Augustus 1920, opgenomen in de Nederl. Staatscourant van 13 Augustus 1920, zal het Staatstoezicht op de Volksgezondheid, met ingang van 1 September 1920, de volgende diensten omvatten: die, welke in het hüfyajjder zijn belast met de handhaving van de wettere bepalingen ; 1. betreffende besmettelijke ziekten ; 2. op de uitoefening van de artsenijbereidkunet en van de Warenwet (Stbl. 1919, n°. 581) — 21 — Art. 6 en met de zaken rakende de hygiëne van bodem, water en lucht; 3. betreffende de volkshuisvesting; die, welke belast zijn met de zaken ; 4. rakende de hygiëne van het kind ; 5. betreffende de bestijding van de tuberculose ; 6. rakende de drankbestrijding ; alsmede die, in het bijzonder belast met het toezicht op de naleving van de Vleeschkeuringswet (Stbl. 1919, n°. 524). Art. 6. Een inspecteur is belast met een door Ons aangewezen onderdeel van het staatstoezicht op de volksgezondheid binnen het Rijk of een door Ons te bepalen deel van het RijlB*^ „Met de reorganisatie (van de hoofdinspectie) zouden evenwel nog niet alle fouten zijn weggenomen. Met name de medische inspectie, vordert herziening en versterking. Het inzicht in de oorzaken en de verspreiding van de besmettelijke ziekten is gewijzigd en verruimd en daarmede is de opvatting van de bestrijding van de besmettelijke ziekten sterk veranderd,, De omgeving en de omstandigheden zijn factoren geworden, aan welke meer en meer gewicht moet worden gehecht. Hierdoor wordt het arbeidsveld verruimd, de kennis en de macht tegen de ziekten vermeerderd, mits er organen zijn die het feitenmateriaal opsporen en verwerken. De medische inspectie nu is daartoe aangewezen, maar niet berekend. Het klinkt schier ongelooflijk dat vier medische inspecteurs tot dusver belast waren met het toezicht op de handhaving van de wettelijke bepalingen betreffende besmettelijke ziekten en met de zaken rakende de hygiëne van bodem, water en lucht 1 De vier inspecteurs verdienen lof voor hun onverdroten inspanning en voor het goede, dat zij wisten te bereiken. Maar zij erkennen hoofd voor hoofd dat zij het terrein niet beheerschen, dat zij, nu eens hier dan weer daar iets aanvatten, maar dat van stelselmatig werken geen sprake kan zÜn en dat veel belangrijks ongedaan moet blijven, dat gedaan moest worden. Zoo bleef de inspectie buiten be- Art. 6 *■> a _ moeiing met de bestrijding van de kindersterfte; die in verhoogde mate de aandacht vraagt. Het onderzoek naar en de bestrijding van de geslachtsziekten kan zij niet ter hand nemen. De zoo noodige kennis van de behoefte aan ziekenhuizen en van de toestanden in de ziekenhuizen heeft zij niet. De nooden en misstanden in de wereld der verplegenden worden haar niet dan toevalligerwijze bekend. Zoo zijn er onderscheidene onderwerpen, waaraan de Regeering haar aandacht moet geven en waarvoor de inspectie haar de gegevens moest kunnen verstrekken. Een zeer groot deel van het terrein der sociale hygiëne is voor de inspectie maagdelijk terrein. Uitbreiding van het aantal inspecteurs alleen kan de oplossing niet geven. Buiten de groote steden (deze hebben zelve goede gezondheidsdiensten) moet veel opsporingswerk gedaan worden, waarvoor de krachten van de inspecteurs zeiven niet noodig zijn. Ambtenaren, die onder hen werkaam zijn, kunnen dat werk even goed doen. Zij zouden in de gezinnen kunnen gaan, en op aanwijzing van de inspecteurs de maatschappelijke oorzaken van ziekten opsporen, materiaal verzamelen, dé betrokkenen winnen voor medewerking tot hygiënische maatregelen. Bestrijden en voorkomen van ziekten moeten samen gaan, maar kunnen alleen van een beter toegerttisïe inspectie verwacht worden. Ook bij de woninginspectie is ruimte voor éénvoudiger werkers dan de inspecteurs. Vooral op het platteland is toezicht van Rijkswege op hetgeen met Rijksgeld gebouwd wordt .en nadere kennis van het beleid van de bouwvereenigingen noodig. Voor een krachtigen Rijkswoningdienst, waarop thans allerwege wordt aangedrongen, zijn intensievere bemoeiingen met plaatselijke toestanden onmisbaar. Zoo dikwijls locale toestanden moeten worden opgenomen voor het uitbrengen van een advies, kan volstaan worden met een eenvoudiger kracht, die als oogen en ooren van den inspecteur dienst doet. [Zie omtrent deze, aan de inspecteurs toe te voegen, ambtenaren verder § 4 (artikelen 27 tot en met 29) van het hierna opgenomen besluit van 19 Februari 1920,'S. 83]. — 23 — Art. 7 Hoeveel inspecteurs er bij de verschillende diensttakken noodig zullen zjjn, valt thans nog niet te zeggen. De nadere indeeling van de diensten moet plaats vinden in overleg met de aan te wijzen leiders." (M. v. T.) — „By dit artikel is als regel gedacht de bestaande toestand, dat iedere inspecteur een onderdeel van het Rgk tot ambtsgebied heelt. De mogelijkheid is evenwel opengelaten om een inspecteur -te benoemen voor het geheele Rijk, die niet zal staan onder een hoofdinspecteur. Daaraan kan behoefte ontstaan wanneer bijv. wettelijke maatregelen tegen de verontrejjjjif ging van openbare wateren tot stand zullen zgn gekomen." (M. v. T.) — Zie omtrent de inspecteurs verder § 3 (artikelen 21 tot en met 29) van het hierna opgenomen besluit van 19 Februari 1920, S. 83. Art. 7. 1. Burgemeester en wethouders zenden aan den bij algemeenen maatregel van bestuur aan te wijzen hoofdinspecteur maandelijks, en bij meei dan gewone sterfte, op zijn verzoek wekelii^ een opgave van de in hunne gemeente overledenen, volgens een daartoe door Onzen Minister, belast met de uitvoering van deze wet, voorgeschreven model. 2. Zij geven zoo spoedig, .mogelijk, in ieder geval binnen veertien dagen, aan den bij algemeenen maatregel van bestuur aan te wijzen inspecteur kennis van de vestiging, het vertrek, het overlijden, en, voor zooveel hun bekend is, van het neerleggen der praktijk door een geneeskundige, een tandarts, een apotheker of een vroedvrouw in hunne gemeente. „Dit artikel stemt overeen met art. 8 van de (bestaande) wet met dien verstande, dat in het tweede lid in plaats van den hoofdinspecteur de inspecteur wordt aangewezen als adres. Deze toch heeft in eerste instantie belang bij de kennis van vestiging en vertrek enz. van ge- Art. 8 — 24 — neeshèeren, tandartsen, apothekers en vroedvrouwen. In het eerste lid van dit artikel wordt1 bedoeld de medische hoofdihspecteur, maar de aanduiding zal krachtens art. 19 moeten geschieden bij algemeenen maatregel van bestuur. Bij dién ibjaatregel zullen de verschillende takken van dienst met een kotSe* benaming moeten worden aangeduid, waardoor aan een behoefte der praktijk zal worden tegemoet gekomen." (M. v. T.) Zie art. 20 van het hierna opgenomen besluit van 19 Februari 1920, Sï'^H?" Art. 8. L Een gezondheidscommissie wordt ingesteld voor elke gemeente, die meer dan 18,000 inwoners heeft; voorts, wat de overige gemeenten betreft, voor elke gemeente, waarvoor Wij" dit wegens bijzondere, in Ons besluit te vermelden omstandigheden, wenschelijfc oordeelen, en overigens voor elke, door Ons. nader aan te wijzen vereeniging van twee of meer, in ééne provincie gelegen, gemeenten, die gezamenlijk niet meer dan 40,000 inwoners hebben. Eene dienovereenkomstig vastgestelde regeling blijfli gedurende ten minste vijf jaren van kracht, maar kan door Ons telkens met een termijn wÜtt :vïjf jaren worden bestendigd. Wij behouden Ons voor, van het bepaalde in de eerste zinsnede af te wijken bij een met redenen omkleed, in de Nederlandsche Staatscourant te plaatsen, besluit. 2. Een gezondheidscommissie, voor twee of meer gemeenten ingesteld, heeft haren zetel in de door Ons aan te wijzen gemeente. „De wet noemt als laatste orgaan van het Staatstoezicht op de volksgezondheid de gezondheidscommissies. Op het voetspoor van het vroegere wetsontwerp worden te haren aanzien geen principieele wijzigingen voorgesteld. — S» — Art. 8 Voor zoover die commissies recht van bestaan hebben bewezen, en dat is ten deele onbetwistbaar het geval, is reorganisatie niet noodig. Voor zoover haar recht van bestaan in twijfel kan worden getrokken, en hier en daar zou daartoe aanleiding kunnen bestaan, is dat een gevolg van haar samenstelling, die aldus uitviel door het ontbreken van krachtige figuren, die bekwaamheid, lust en gelegenheid hadden, hun schouders te zetten onder deze publieke zaak. Enkele veranderingen worden bij de artikelen toegelicht. Daarbij wordt intusschen vastgehouden aan het adviseerend karakter van de gezondheidscommissies. In den laatsten tijd is voor haar met name gevraagd een recht van beroep tegen weigering van gemeentebesturen om aan haar adviezen gevolg te geven. In zóó algemeenen zin, en alleen in dien zin zou een beroepsrecht bij de Gezondheidswet gegeven kunnen worden, zou een recht van beroep het besturen nog moeilijker en trager van gang maken dan het reeds is. Immers de gezondheidscommissies moeten ook over de onbeduidendste zaken gehoord worden. Bij speciale wetten, zooals de Woningwet, kan op punten van voldoend belang, een recht van beroep worden toegekend, zooals dan ook in art. 17 van die wet reeds is geschied.'' (M. v. T.) In het V. V. werd over de wenscheüjkheid van handhaving der gezondheidscommissies twijfel uitgesproken. „In den aanvang van haar bestaan hebben zij ongetwijfeld veel nuttig werk verricht, maar sinds de gemeentebesturen zelf op dit gebied zijn gaan ingrijpen, is hare beteekenis verminderd, en indien de door de Regeering voorbereide wijziging der Woningwet haar beslag krijgt, zullen zij weinig reden van bestaan meer hebben. Door een en ander is de activiteit dier commissies iu de laatste jaren achteruitgegaan en vormen zij dikwijls eene belemmering voor eene vlugge afdoening van zaken. . . . Enkele leden noemden de samenstelling der gezondheidscommissies eenzijdig, omdat zij vaak bestaan uit vertegenwoordigers van ééne klasse der bevolking en geen afspiegeling zijn van de bevolking in haar geheel. De samenstelling der gezondheidscommissies door den Art. 8 — 26 — Commissaris der Koningin levert, naar hun oordeel, geen voldoenden waarborg daartegen op." (Zie verder de aant. op art. 14.) Ofschoon ook de Minister van meening bleek, dat, indien thans de rekening van de gezondheidscommissies moest worden afgesloten, deze een niet groot batig saldo zou aanwijzen, achtte hij echter voor opheffing dezer commissies den tijd nog niet gekomen. Vóórdat te haren aanzien een beslissing wordt genomen, oordeelde de Minister het noodig, eerst de verdere ontwikkeling van het Staatstoezicht af te wachten; omdat wellicht in de toekomst zal blijken, dat zij aan en naast de gereorganiseerde inspectie nog goede diensten kunnen bewijzen. Zou blijken, dat het nuttig effect nog weer inkromp, dan zou de tijd aangebroken zijn om over haar voortbestaan een beslissing te nemen. Wat de bezwaren tegen de eenzijdige samenstelling betreft, antwoordde déiMmlster'ï^IïeV trekt de aandacht, dat met name uit den arbeidersstand zeer weinigen lid van de gezondheidscommissies zijn. Hierbij moet evenwel bedacht worden, dat deze Commissies niet behoeven te zijn — naar de bedoeling van den wetgever ■— een afspiegeling van de bevolking in haar geheel. Zij hebben allerminst een vertegenwoordigend karakter. Dat de samenstelling met opzet zoo zou zijn gemaakt, dat medici, juristen en daarmede gelijks taanden en ambtelijke personen de groote meerderheid van de leden vormen, acht de ondèrgeteekende uitgesloten. Desniettemin zal hij over de samenstelling in overleg treden met de Commissarissen der Koningin, van wier medewerking in den ruimsten zin hij zich bij voorbaat verzekerd houdt". -— „Dit artikel stemt goeddeels overeen met art. 23 van de (bestaande) wet. De voorlaatste en de laatste zin van het eerste lid openen de nieuwe mogelijkheid af te^ij^jken van de norm. De ervaring heeft geleerd, dat het wenschelijk kan z^jn een bestaanden toestand, die aan de norm ontgroeid is, te'bestendigen. Ook bleek een enkele maal de wenschebjkheid, dat een kleine gemeente, die in de onmiddellijke nabijheid van een groote gemeente ligt, in afwijking van de gestelde regelen in te deelen bij die groote gemeente."' (M. v. T.) — 27 — Art. 10 — Zie omtrent de gezondheidscommissies verder § 5 (artikelen 30 tot en met 43) van het hierna opgenomen besluit van 19 Februari 1920, S. 83, alsmede het, eveneens hierachter opgenomen, besluit van 25 Juni 1902, sindsdien gewijzigd dat, blijkens besluit van 11 Augustus 192'J ook onder de werking der nieuwe wet gehandhaafd bliif . Art. 9. 1. Elke gezondheidscommissie bestaat uit ten minste vijf leden ; het aantal wordt nader bepaald door Onzen Commissaris in de provincie. 2. De leden worden door Onzen Commissaris in de provincie benoemd, geschorst en ontslagen. De benoeming ge^ scbiedt voor een bepaalden tijd, met dien verstande, dat jaarlijks zooveel mogelijk een-vijfde gedeelte van het aantal leden aftreedt. 3. Een der leden wordt door Onzen Commissaris als voorzitter aangewezen. „Dit artikel stemt overeen met art. 24 van de (bestaande) wet. Het derde lid van het wetsartikel is evenwel niet overgenomen. Het vordert voor de voorziening in een vacature een voordracht van den Centralen Gezondheidsraad. Dit nu is een zinlooze formaliteit aangezien het centraal college allerminst in staat is om locale waardij en geschiktheid van personen te beoordeelen. Aan den Commissaris der Koningin mag veilig worden overgelaten, zijn licht op te steken, indien hij daaraan behoefte heeft, bij wien hij wi!P'"Met de plaatselijke toestanden en op den voorgrond tredende personen is hjj ten volle bekend." (M. v. T.) Art. 10.1. Elke gezondheidscommissie wordt bijgestaan door een secretaris, die door Onzen Commissaris in de provincie wordt benoemd, geschorst en ontslagen, gevestigd is in de gemeente, waar de commissie haren zetel heeft, en eene vaste toelage geniet, waarvan het bedrag wordt bepaald door de Gedeputeerde - 28 - Staten der provincie. Hij wordt voor vijf jaar benoemd. 2. Indien de werkzaamheden van de secretaris gedurende langer dan een maand door een ander worden waargenomen, kennen Gedeputeerde Staten aan dezen laatste een evenredig deel van de toelage van den secretaris toe. 3. Bij aftreding, ontslag of overlijden van den secretaris zendt de commissie, ter vervulling van de plaats, een aanbeveling aan Onzen Commissaris. 4. Het ambt van secretaris is vereenigbaar met dat van lid der commissie; Art. 11. 1. De uitgaven van de gezondheidscommissies komen voor rekening van de gemeente of de gemeenten, waarvoor zij zijn ingesteld. 2. Indien een gezondheidscommissie voor meer dati éêtte gemeente is ingesteld, draagt elk dier gemeenten tot bestrijding van baar uitgaven bij naar evenredigheid van het cijfer der bewlking. Indien tusschen die gemeenten overeenstemming niet wordt verkregen over de vaststelling van de aan de commissie toe te kennen som, stellen Gedeputeerde Staten die som vast. 3. De toelagen van de secretarissen der gezondheidscommissies worden tot een bedrag van ten hoogste vierhonderd gulden per jaar voor ieder, uit 's Rijks kas betaald. „Dit artikel stemt zakelijk overeen met art. 28 van de (bestaande) wet. De redactie van het eerste lid is gewijzigd, omdat een kortere algemeene formuleering toereikend is om het doel van art. 28, lid 1, van de wet te bereiken. Ook van het derde lid is de redactie gewijzigd, maar de strekking is dezelfde gebldvllrl?' (M. v. T.) 29 — Art. 13 — Op den in het V. V. uitgedrukten wensch, dat met het oog op de aanmerkelijke stijging van de salarissen sinds 1901 ook de toelage uit 's Rijks kas zou worden verhoogd, is de Minister niet ingegaan : „De ondergeteekende zou verhooging van de toelagen niet wel verantwoord Éènten. Het secretariaat van de gezondheidscommissies is een bijbetrekking, dié in de meeste gevallen zeker niet vermeerdering van werkzaamheden heeft opgeleverd. Het feit, dat de salarissen verhoogd zijn, levert geen grond voor verhooging van dezé 'toelagen." (M. v. T.) Art. 12. De gezondheidscommissie legt jaarlijks aan den raad van de gemeente of aan de raden van de gemeenten» voor welke zij is ingesteld, over een begropting voor het volgende alsmede rekening en verantwoording over het afgeloopen kalenderjaar, een en ander volgens voorschriften, bij algemeenen maatregel van bestuur te geven. Geschillen over de begrooting of over de rekening en verantwoording worden op verzoek hetzij van het gemeentebestuur hetzij van de gezondheidscommissie beslist door Gedeputeerde Staten en in beroep door Ons. Dit artikel is in de wet nieuw ; het onderwerp werd voorheen geregeld in de artt. 35 en 36 van het besluit tot uitvoering van de Gezondheidswet, van 27 Mei 1902, S. 77. — Zie de artikelen 40 en 41 van het hierna opgenomen besluit van 19 Februari 1920, S. 83. Art. 13. 1. Wij behouden Ons voor, op verzoek van den raad eener gemeente, te bepalen, dat een van gemeentewege behoorlijk ingerichte commissie voor het toezicht op de volksgezondheid of voor een of meer bijzondere takken van gezondheidszorg voor een door Ons vast te stellen termijn, in die gemeente voor Art. 14 30 — het toezicht, op de volksgezondheid zal treden in de plaats van een volgens deze wet in te stellen gezondheidscetemissie. 2. Indien Wij van die bevoegdheid gebruik maken, heeft die commissie de bevoegdheden en de verplichtingen, die bij of krachtens deze of een andere wet of bij een verordening aan de gezondheidscommissies zijn toegekend. 3. De bepalingen van deze wet betreffende, de vaste toelage voor den secretaris eener gezondheidscommissie zijn niet van toepassing op een gemeentelqke commifllfiej'; ten aaitëfén van welke Wij het eerste lid van dit artikel hebben toegepast. 4. Onze besluiten, kraelitfens dit artikel te nemen, worden in de Nederlandsche Staatscourant geplaatst. Dit artikel stemt overeen met art. 29 van de bestaande wet, behoudens louter redactioneele wijzigingen in het eerste en het derde lid. — Zie artikel 42 van het hierna opgenomen besluit van 19 Februari 1920, S. 83. Art. 14. 1. De besluiten van de gemeenteraden betreffende de volksgezondheid worden niet vastgesteld, aangevuld, gewijzigü of ingetrokken dan nadat de gezondheidscommissie, voor de gemeente ingesteld, is gehoord. 2. In die bestaiten wordt het advies van de gezondheidscommissie aangehaald. 3. Indien in een spoedeischend' geitel de gezondheidscommissie haar advies jniet heeft uitgebracht binnen den door burgemeester en wethouders bepaalden termijn, kan de gemeenteraad zonder dat advies een besluit, als bedoeld in het eerste lid, nemen. Van die omstandigheid wordt in dat besluit melding gemaakt. — 31 — Art. 14 Naar de M. v. T. verklaart, is de redactie van het eerste en het tweede lid — vergeleken met art. 6 der bestaande wet — vereenvoudigd, doch de inhoud zakelijk gelijk gebleven. Toen echter, in den loop der schriftelijke gedachtenwisseling over het al- of niet laten voortbestaan van de gezondheidscommissies, verschillende leden in overweging gaven om — mocht hare opheffing op bepaalde bezwaren afstuiten — althans art. 14 in dien zin te wijzigen, dat de adviezen dier commissies voortaan alleen behoeven te worden ingewonnen over algemeene vraagstukken van gemeentebeleid op hygiënisch gebied, bleek de Minister van me.ni g ta dKn, cat de beteekenis van het nieuw geredigeerde art. 14 zakelijk toch wel eenigszins was veranderd. Immers, op de opmerking, in het V. V. gemaakt, dat art. 14 te ruim is geredigeerd en, evenals art. 6 der bestaande wet, ertoe zal leiden, dat de gezondheidscommissies om advies worden gevraagd over tal van regelingen van ondergeschikt belang of van financieele strekking, waardoor >zij in de behandeling en de afdoening van meer belangrijk^, zaken worden belemmerd, antwoordde de Minister bij zijne M. v. A. als volgt: „De ondergeteekende stemt in met éé^Aéi, dat de gezondheidscommissies gehoord moeten worden over allerlei regelingen van ondergeschikt belang of van financiëele strekking. De commissies zullen er bij winnen, indien zij alleen over de groote zaken hebben te adviseeren. Een omsohrijving, die de grens zuiver trekt, is evenwel niet te geven ; te minder, omdat oogenschjjnlijk onbeduidende zaken verreikende gevolgen kunnen hebben. De meer eenvoudige omschrijving, die art. 14, 1« lid, van het ontwerp geeft, zal hoogstwaarschijnlijk een gunstigen invloed hebben, doordat nu alleen het beginsel is vastgelegd en voor de toepassing meer vrijheid wordt verkregen." De Minister heeft zijn standpunt te dien opzichte nader "weergegeven in zijn M. v. A. aan de Eerste Kamer, waarin fcfy de opmerking uit het verslag, dat ook met het oog op art. 14 van het ontwerp eene bepaalde definitie van het begrip „volksgezondheid" wenschelijk was, als volgt beantwoordde: Art. 15 — 32 — „Nadere omschrijving van het begrip „volks» gezondheid" is niet wel te geven. De ondergeteekende stemt toe, dat de practijk van art. 6 vande(ou h ) wetonzeker en vooral veelterjiumj is geweest. Dat de gezondheidscommissie gehoord zou moeten worden over een gemeentelijke verordening betreffende de doodgravers is naar z^jn meening niet eisch van wet. Dergelijke ruime wetsuitlegging zou door een definitie van „volksgezondheid", dieniet scherp te stellen is, niet worden tegengehouden. De ohdergeteekende zal evenwel naar vermogen een gezondere toepassing van dit deel der Gezondheidswet bevorderen." Art. 15. 1. Alvorens hunne betrekking te aanvaarden, leggen de Voorzitter, de leden en de secretaris van den Gezondheidsraad, de hoofdinspecteurs, de inspecteurs en de aan dezen toegevoegde ambtenaren in handen van Onzen Minister, die met de uitvoering van deze wet is belast, en de leden en de secretarissen van de gezondheidscommissies in handen van den burgemeester der gemeente, waarin hunne commissie baar zetel heeft, de belofte af, dat zij de verplichtingen, aan hunne betrekking verbonden, naar behooren en getrouw zullen vervullen. 2. Deze belofte wordt geacht te zijn afgelegd voor den geheelen tijd', gedurende welken de betrekking, ook na herbenoeming, vervuld wordt. 3. De belofte mag ook worden afgelegd bij eigenhandig geschreven en ondert$(tj| kende verklaring, die vóór de aanvaar-ding der betrekking moet worden inge-diend hetzij aan Onzen boven bedoelden Minister, hetzij aan den burgemeester, naar de onderscheiding, in het eerste lid 3 van dit artikel gemaakt. 4. Deze belofte treedt in de plaats van: den ambtseed. 33 - - Art. 16 Bit artikel stemt overeen.met art. 3 der bestaande wet, behoudens wijzigingen, die voortvloeien uit de wijziging van de organisatie. rSdtóflégging blijft ur^èSioten. Art. i62fy} De voorzitter, de secretfcfps; wn de leden van den OWiondheidsraad zijn in het geheele Rijk','de inspec1 teurs, de hun toegevoegde ambtenaren en de leden en de Secretarissen van de gezondheidscommissies zijn binnen hun ambtsgebied bevoegd, alle openbare gebouwen, alle scholen en andere tot het geven van onderwijs bestemde lokalen, kinderbewaarplaatsen, gestichten van liefdadigheid, weeshtiizen, herbergen, logementen, slaapsteden, voer- en vaartuigen, fabrieken, werkplaatsen, magazijnen, winkels,, gevangenissen, ziekeninrichtingen, badhuizen en — voor zoover dit noodig is voor de handhaving van de wetten en verordeningen betreffende de volkshuisvesting — alle woningen binnen te treden ten einde zich zooveel mogelijk bekend te maken met den toestand en de inrichting dier gebouwen of woningen. Van deze bevoegdheid wordt geen gebruik gemaakt op Zondagen, op de ChrisÉejl^kfe tweede Paasch- en Pinksterdagen, op de beide Kerstdagen en op den Hemelvaartsdag. 2. Wanneer tot het in het eerste lid van dit artikel omschreven doeleinde een woning moet worden binnen getreden tegen den wil van den bewoner, kan de aldaar bedoelde bevoegdheid slechts worden uitgeoefend op vertoon van een schrifteljjken, bijzonderen last van den kantonrechter of van den burgemeester en in bijzijn van den kantonrechter, den burgemeester, een wethouder S. & J. n°. 63: 2 Art. 17 — 34 - der gemeente of een commissaris van politie. 3. Van dit binnentreden en van de redenen, die daartoe geleid hebben, wordt door dengene, die deze handeling heeft verricht, proces-verbaal opgemaakt, dat binnen tweemaal 24 uren aan den ingezetene, wiens woning is binnen getreden, in, afschrift wordt medegedeeld. 4. De in het tweede lid van dit artikel bedoelde last houdt in voor hoe langen tijd hij geldig is en mag niet tusschen zonsondergang en zonsopgang worden uitgevoerd, tenzij hij inhoudt, dat de uitvoering daarvan te allen tijde mag plaats hebben. Dit artikel correspondeert met art. 4 der oude wet. Volgens het oorspronkelijk ontwerp zou de in het tweede lid bedoelde schriftelijke last van den kantonrechter of van den burgemeester ook een algemeene kunnen zijn. Ingevolge eene opmerking in hot V. V., dat een algemeene laitWeV' niet behoeft te worden toegelaten , is deze bij het gew ii zi gd ontwerp geschrapt — Naar aanleiding, van. eene,j desbetreffende opmerking, bh' dp openbare behandeling van hej wetsontwerp in de Tweede Kamer, heeft de Minister toegezegd,llat, al worden de Joodsche feestdagen aan het slot van art. 16, lid 1, niet bepaaldelijk genoemd, hij niettemin zorg zal dragen, dat ook die feestdagen zullen worden geëerbiedigd. Art. 17. 1. De hoofdinspecteurs, de inspecteurs, de aan dezen toegevoegde ambtenaren, alsmede de leden en de secretarissen van de gezondheidscommissies zijn bevoegd van overtreding van wetten en provinciale 'of gemeentelijke verordeningen', de volksgezondheid betreffende, proces-verbaal op te maken. " 1 2. 'Zij zenden die processen-verbaal aan het Openbaar Ministerie. De lettón 'en as - Art. 19 de secretaris .van een gezondheidscommissie doen dit door tussehenkomst van den voorzitter hunner commissie. 3. Aan die processen-verbaal wordt gelgkexbewijskraeht toegekend als aan de bescheiden-, bedoeld in artikel 401 van het-Wetboek -van Strafvordering,' indien zij zijn opgemaakt op de belofte, vóór de aanvaarding der betrekking afgelegd. In afwijking van dé bepaling Van arl?V8er vorige 'wet, waarmede het artikel overigens overeenstemt, zijn ook de leden van, de gezondheidscommissies thans bevoegd verklaard tot het opmaken van proces-verbaal ; van toekenning van deze bevoegdheid Verwachtte de;Minister in vjle gevallen een nuttig effect. Art. 18. 1. Burgemeester en Wethouders zenden aan de hoofdinspecteurs, •aan de inspecteurs, binnen wier ambtsgebied hun gemeente ligt, en aan de gezondheidscommissie, voor hunne gemeente ingesteld, een afschrift of afdruk van elk. der verordeningen, besluiten of verslagen, de volksgezondheid betreffende, en van de daarin gemaakte aanvullingen of wijzigingen. 2. Zij zijn verplicht aan den Gezondheidsraad, aan de hoofdinspecteurs, aan de inspecteurs binnen wier ambtsgebied hunne gemeente ligt, en aan de gezondheidscommissie, voor hunne gemeente ingesteld, alle door deze verlangde inlichtingen over de naleving van wetten ' of verordeningen,:de volksgezondheid betreffende, ' te geven. ' verg. art. 7 dér oude wet. De verprecbinig! van het gemeentebestuur is thans uitgebreid *ot de betrokken hoofdinspecteurs en inspecteurs. Art. 19. Bi) algemeenen maatregel van bestuur worden nadere voorschriften ge8* Art. 20 — as — geven betreffende de taak, de bevoegdheden, en den arbeid van den Gezondheidsraad, van den Voorzitter, de leden en den secretaris van dien raad, van de hoofdinspecteurs, van de inspecteurs en de aan dezen toegevoegde ambtenaren, en van de gezondheidscommissies alsmede betreffende de vestiging van den Gezondheidsraad, den Voorzitter en den secretaris, van dien Raad en van de hoofdinspecteurs, de inspecteurs en de aan dezen toegevoegde 'ambtenaren en van de gezondheidscommissies. „Dit artikel stemt in strekking overeen metart. 30 van de bestaande wet. De redactie ia^^preenvoudigd en de onderwerpen, die bij algemeenen maatregel van bestuur geregeld moeten worden, zijn uitgebreid, doordat allerlei voorschriften vsn orde uit die wet niet zijn öyergenomen. Zoo de artt. 9, 10, 11, 12, 15, 17, 20, 21, 22, 25 en 27". (M. v. T.) — De hier bedoelde nadere voorschriften zijn "gegeven bij het hierachter opgenomen besluit van 19 Februari 1920, S. 83. Art. 20. In de wet van 1 Juni 1865 (Staatsblad n°. 60), regelende de uitoefening der geneeskunst, gewijzigd bij de wetten van 23 April 1880 (StuatsbTpd n°. 65), 15 April 1886 (Staatsblad n°. 64), 21 Juni 1901 (Staatsblad n°. 157) en 31 December 1909 (Staatsblad n°. 452), worden de volgende wijzigingen gebracht: voor : wordt gelezen : Art. 4, eerste en derde telkens : „met het toelid : inspecteur der zicht op de handhaproyincie" ï ving van deze wet be- lasten inspecteur van het 'district". " • Art. 6 : „inspecteur hun- „met het toezigt op de ner provinqiis'hifr handhaving van deze wet belasten inspecteur van bun district".. 37 - Art. 20 voor : wordt gelezen : Art. 9, derde lid : „den „den inspecteur, belas geneeskundigen raad" met het toefzigt op d handhaving der wettelijke bepalingen op de uitoefening der artsenijbereidkunst".Art. 9, vijftte lid: „door „door den inspecteur", de commissie van toezigt en den inspecteur" Art. 12, eerste lid: „door „door den met het toeden inspecteur der zigt op de handhaprovincie" ving van deze wet be¬ lasten inspecteur". Art. 13 : „door den in- „door den inspecteur, specteur" ■ ; belast met het toezicht op de handhaving der wettelijke bepalingen op de uitoefening der Mt^a'thi artsenij bereidkunst". Art. 14, tweede lid : „aan den inspecteur be„aan den inspecteur last met het toezicht der provincie" op de handhaving der wettelijke bepalingen op de'tüitoefening der artsenijbereidkunst''. Art. 15, derde lid : „aan den met het toe„aan den inspecjl)eur" zigt op de handhaving van deze wet belasten inspecteur". Art. 17: „de genees- „aan de ambtenaren kundige ambtenaren" van het Staatstoezigt op de volksgezondheid". Art. 19, eerste lid: „aan den met het toe„aan den inspecteur" zigt op de handhaving van deze wet belasten inspectenJr^ t* Art. 21 — 38 — Artt. 20 en vlgg. Volgens het systeem van het oorspronkelijk ontwerp zouden de artikelen 31—40 van de oude wet, bevattende alifiifeïH/ (in 1901) in verschillende andere wetten aangebrachte wijzigingen van kracht blijven, behoudens de, tengevolge van de verandering in de organisatie noodige, nieuwe wijzigingen in die wetten. Naar aanleiding van de opmerking in het V. V., dat bij handhaving van deze reeks artikelen uit de oude wet ook na het inwerkingtreden van deze nieuwe wet, men voortaan twee wetten zou moeten raadplegen, beide als „Gezondheidswet" aangeduid, heett de Minister het systeem bij M. v. A. gewijzigd, door do oude Gezondheidswet alsnog in haar geheel te doen vervallen- Daarbij werd uitgegaan van de gedachte, dat met het vervallen dier wet ook de wijzigingen van andere wetten, die zij inhoudt, vervielen, zoodat de bij de M. v. A. r.ieuw voorgedragen reeks van wijzigingsartikelen (20. tot en met 31) thans aansluit aan de redactie der bedoelde wetten vóór hare wijziging bij de vorige Gezondheidswet (1901). — „Het is'voor den inspecteur van het grootste belang, dat hij op de hoogte zij van hetgeen er op het gebied van de uitoefening der genees.,ff kjWHt enz. voorvalt. Opheffing van het territoriaal hoofdinspectoraat biedt de gelegenheid» de meest gewenBchte orde van zaken in te voeren". (M. v. T.) De hoofdinspecteur wordt in dit en in de volgende artikelen telkens uitgeschakeld en vervangen door den inspecteur. Art. 21. In de wet van 1 Juni 1865 (Staatsblad n°. 61), regelende de uitoefening der artsenijbereidkunst, gewijzigd bij de wet van 15 April 1886 (Staatsblad n° 64), 21 Juni 1901 (Staatsblad n°. 157), 5 Juni 1915 (Staatsblad n°. 157), 19 Maart 1913 (Staatsblad n°. 107) en 7 Juni 1919 (Staatsblad n°. 312), worden de volgende wijzigingen gebracht: voor : wordt gelezen : Art. 2, eersje lid: „door „door den met het toede inspecteui der pio- zigt op de handhaving vincie" van deze wet belasten inspecteur." ■ 39 - voor : wordt gelezen : Art. 4, tweede lid: „De inspecteur". „Eene commissie uit den geneeskundigen raad" Art. 4, derde lid: „de „Onze Minister, met de inspecteur" ' uitvoering van deze wet belast". Art. 4, vierde lid: „door „Onzen Minister", de commissie of den inspecteur" Art: 12, eerste- lid: „regterlijke.ambtenaren „regterlijke of genees- of de ambtenaren van kundige ambtenaren" bet Staatstoezicht op de volksgezondheid" Art. 16 : „aan -:de ge- „aan de ambtenaren neeskundige ambtena- van het' Staatstoezigt ren en de commissiën op de volksgezonduit den geneeskundi- heid".': gen raad" '"vf ™ Art. 24 : „door com- „door den inspecteur". • missiën' uit den geneeskundigen raad" Art. 25, eerste lid: „den inspecteur" „de in het vorig artikel genoemde commissiën,' den inspecteur en den adj unct-inspecteur'' Art. 26, eerste lid: „dan maakt de inspec- „dan maken zij, die teur". het onderzoek doen" Art. 26, tweede lid: „door hem". „door hen" Art. 26, derde lid: „Onzen Minister". „den inspecteur" „hen, die het onder- „den inspecteur", zoek deden" Art. 26, vierde lid: „Onzen Minister" „den inspecteur" Art- 27, eerste lid: „door den inspqcteojr$. „door eene commissie Aft 28 — 40 — voor: wordt gelezen: uit den geneeskundigen raad" Art. 27, derde lid i „degene, die het onder„de commissie" zoek verrichtte", „geeft zij" „geeft hij",. Art. 31, eerste lid: „regterlijke ambtenaren „regterlijke of genees- of ambtenaren van het kundige ambtenaren" Staatstoezicht op de volksgezondheid". Verg. de aantt. op art. 20. — „Art. 4 van de wet van 1865 geeft den apotheker recht van beroep op den hoofdinspecteur tegen een aanwijzing van idtan inspecteur. Het is niet juist, aan een ambtenaar de beslissing in dergelijk geschil op te dragen. Daarom wordt voorgesteld hier de beslissing ' te leggen in handen van den Minister". (M.v.T.) Art. 22. In de wet van 10 April 1869 (Staatsblad n°. 65) tot vaststelling van bepalingen betrekkelijk het begraven van lijken, de begraafplaatsen en de begrafenjsrechten, gewijzigd bij de wet van 15 April 1886 (Staatsblad n°. 64), 21 Juni 1901 (Staatsblad n°. 157) en 9 Juli 1906 (Staatsblad n°. 180) worden de volgende wijzigingen gebracht: voor : ' wordt gelezen : Art. 16, derde lid : „van den met het toe„van den geneeskun- zigt op de handhaving digen inspecteur in de van de wettelijke beprovincie" palingen betreffende besmettelijke ziekten belasten inspecteur". Art. 46, eerste lid: „inspecteur", „geneeskundigen inspecteur". Verg. de aantt. op art. 20. Art. 23. In de wet van 20 Juli 1870 (Staatsblad n°. 131) tot regeling van het veeartse- - 41 - Art. 24 nijkundig staatstoezicht en de veeartsenijkundige politie, aangevuld bij de wet van 1 Augustus 1880 (Staatsblad n° 123) en gewijzigd bij de wetten van 15 April 1886 {Staatsblad n°. 64) en 15 April 1896 (Staatsblad n°. 68), wordt de ; volgende wijziging gebracht. voor : wordt gelezen : Art, 10, tweede lid: „den inspecteur, krach„den geneeskundigen tens de Gezondheids. inspecteur in den kring wet belast met het toewaarin zij gevestigd zicht op de handhaz\jn.' ving van de wettelijke bepalingen betreffende besmettelijke ziekten". Art. 24. In de wet van 4 December 1872 (Staatsblad n°. 134), tot voorziening tegen besmettelijke ziekten, gewijzigd bij de wetten van 3 December 1874 (Staatsblad n°. 188), 28 Maart 1877 (Staatsblad n°. 36), 25 April 1886 (Staatsblad n°. 64), 8 April 1893 (Staatsblad n°. 64), 21 Juli 1899 (Staatsblad n°. 166), 21 Juni 1901 (Staatsblad n°. 157), 14 Juli 1910 (Staatsblad n°. 204), 17 Juli 1911 (Staatsblad n°. 208) en 27 April 1912 (Staatsblad n°. 165) worden de volgende wijzigingen gebracht: voor : wordt gelezen : Art. 3, eerste lid : „van „van den inspecteur, den geneeskundigen krachtens de Gezondambtenaar" heidswet belast met het toezigt op de handhaving van de wettelijke bepalingen betref fende besmettelijke ziekte". Art. 3, tweede lid: „van den inspecteur", „van den geneeskundigen ambtenaar" Art. 16, eerste lid: „aan den inspecteur", „aan den geneeskundigen inspecteur" Art. 24 -42*- voor : wordt gelezen,: Art. 16, tweede lid, telkens: „den inspecartikel 21 : „den ge- teur". neeskundigen ambtenaar" Art. 26, eerste en twee- telkens : „den inspeede lid : „den genees-, teur". kundigen ambtenaar" Art. 26, tweede lid: „de inspecteur", „de geneeskundige ambtenaar" Artikel 27 wordt gelezen als volgt: „Bij het verschijnen van besmettelijke ziekten zijn de voorzitter, de secretaris en de leden van den Gezondheidsraad in het geheele Rijk, de inspecteurs en de leden van de gezondheidscommissiën binnen hun ambtsgebied bevoegd, de woningen der ingezetenen binnen te treden. Wanneer in het in het eerste lid van dit artikel omschreven geval eene woning moet worden binnen getreden tegen den wil van den bewoner, kan de aldaar bedoelde bevoegdheid slechts worden uitgeoefend op vertoon van een schriftelijken bijzonderen last van den kantonregter of van den burgemeester en in bijzijn van den kantonregter, den burgemeester, een wethouder der gemeente of een commissaris van politie. Van dit binnentreden en van de redenen die daartoe geleid hebben, wordt door dengene, die deze handeling heeft verricht, proces-verbaal opgemaakt en binnen tweemaal 24 uren aan den ingezetene wiens woning is binnengetreden, in afschrift medegedeeld. De in het tweede lid van dit artikel bedoelde last houdt in voor hoe langen 43 — Art. 26 tijd hij geldig is en mag niet tusschen zonsondergang en zonsopgang worden uitgevoerd, tenzij hij inhoudt, dat de uitvoering daarvan te allen tijde mag plaats hebben." Verg. de a*iftt. op arts W." ' Art. 25. In de wet van 24 Juni 1876 (Staatsblad n°. 117), houdende regeling van de voorwaarden tot verkrijging der afzonderlijke bevoegdheid tot uitoefening der tandheelkunst en van de uitoefening dier kunst, gewijzigd bij de wetten van 25 December 1878 (Staatsblad n°. 222), 15 April 1886 (Staatsblad n° .64), 21 Juni 1901 (Staatsblad n°. 157) en 28 April 1913 (Staatsblad n°. 167), worden de volgende nrtjzigingen gebracht: voor : wordt gelezen : Art. 8, eerste lid: „ge- „met het toezigt op de neeskundigen inspec- handhaving van de teur der provincie" wettelijke bepalingen betreffende besmettelijke ziekten belasten inspecteur". Art. 8, derde lid : „aan „aan den inspecteur", den geneeskundigen inspecteur" Art. 8, vierde lid: „door den inspecteur", „door den inspecteur voor de provincie" Verg. de aantt. op art. 20. Art. 26. In de wet van 28 Maart 1877 (Staatsblad n°. 35), tot wering van besmetting door uit zee aankomende schepen, gewijzigd bij de wetten van 15 April 1886 (Staatsblad n°. 64), 8 April 1893 (Staatsblad n°. 63) en 31 Juli 1915 (Staatsblad n°. 346) worden de volgende wijzigingen gebracht: Art. 27 — 44 voor: wordt gelezen : . Art. 7, eerste lid : „door „door den inspecteur, de ambtenaren van het krachtens de Gezondgeneeskundig Staats- heidswet belast met toezigt of, onder hun het toezigt op de handopzicht" having der wettelijke bepalingen betreffende besmettelijke ziekten of, onder zijn opzigt". Art. 14, zevende, lid: «door den inspecteur", „door den geneeskundigen ambtenaar" Art. 27. In de wet tvan 17 Augustus > 1878 (Staatsblad n°. 127), houdende herziening'der wet van 13. Augustus (Staatsblad n°. 103), tot regeling van het lager onderwijs, gewijzigd bij de wetten van 27 Juli 1882 (Staatsblad n° 117), 3 Januari 1884 (Staatsblad n°. 2), 11 Juli 1884 (Staatsblad n°. 123), 15 April 1886 (Staatsblad n°. 64), 8 December 1889 (Staatsblad n°. 175), 13 September 1895 (Staatsblad n°. 159), 28 December 1896 (Staatsblad n°. 230), 7 Juli 1900 (Staatsblad no. 111), 21 Juni 1901 (Staatsblad n°. 157), 27 Juli 1912 (Staatsblad n°. 164) en 14 Juli 1919 (Staatsblad n°. 493) worden de volgende wijzigingen gebracht : voor : wordt gelezen: Art. 4, eerste lid : „Ar-„Artikel 16 der Gezond- tikel 5 der wet van 1 heidswet". Juni 1865 (Staatsblad n. 58)" Art. 5, eerste lid : „in- „krachtens de Gezondspecteur van het ge- heidswet daarvoor door neeskundig Staatstoe- Ons aangewezen inzigt" specteur van de volks¬ gezondheid". Art. 5, achtste en ne- telkens: „inspecteur", gende lid: „inspecteur van het geneeskundig Staatstoezigt" Verg. de aantt. op art. 20. 45 - Art. 28 Art. 28. In de wet van 2S December 1878 (Staatsblad n°. 222), houdende regejfag der voorwaardën tot verkrijging!der bevoegdheid van arts, tandmeester, apotheker, vroedvrouw en apothekersbediende, gewijzigd | bij de wetten van 28 Juni 1881 (Staatsblad n° 103), 26 October 1889 (Staatsblad n°. 137), 12 December 1882 (Staatsblad n° 261), 21 Juni 1901 (Staatsblad n°. 157), 271 April 1904 (Staatsblad n°. 81), 16 Juni 1903»(Staatsblad n°. 212) en 28 April 1913 (Staatsblad n°. 166), wordt de volgende wijziging gebracht:t\V: voor : wordt gelezen : Art. 16, tweede lid : „met het toezigt op de „geneeskundigen in- handhaving derVèt/fö^ i inspecteur" lijke bepalingen betfep fende besmëttèïijltér ziekten belasten inspecteur". iiirttifSffw* Art. 20, tweede lid : „benoemt den voorzit„wijst den geneeskun- ter en", digeh inspecteur of adjunct-inspecteur, binnen wiens diensti kring het examen wordt afgenomen, of een lid of plaatsvervangend lid van den geneeskundigen raad als voorzitter der commissie aan en benoemt" | Art. 20, derde lid: „De voorzitter en". „Hét lid of plaatsvervangend lid van den geneeskundigen raad als voorzitter fungeerende, en" Verg. de aantt. op art. 20. Art. 29 46 - Art. 29. In de wet van 27 April 1S84 (Staatsblad n°. 96) tot regeling van liet Staatstoezicht op krankzinnigen, gewijzigd bij de wetten van 15 April {Staatsblad n°. 64), 7 December 1898 (Staatsblad n°. 191)v2a Juni 1901 (Staatsblad n°. 157^*5<,J!tki) lS&i\ (Staatsblad n°i 15ïh;en 27 ApriE1917 (Staatsbladn0.160) wordt de volgende wijziging: gebracht: in artikel 6, eerste lid, vervalt de komma na : „officieren van justitie?' i; vervallende woorden : „van den geneeskundigen; inspecteur of adj unct-inspecteur,.! of izoo deze iverhindérdzijn, van een door dien inspecteur aan te wijzen niet met den geneeskundigen dienst van eenig gesticht belast lid of plaatsvervangend lid van den geneeskundigen raad" en vervalt de komma na deze woorden. „Art. 29 (oorspronkelijk : 27) vordert eenige toelichting. Bij art. '40 van de (oude) Gezond j heidswet is bepaald, dat de krankzinnigenge1 stichten periodiek bezocht worden door den officier van justitie, vergezeld van een hoofdinspecteur of een door dezen aangewezen inspecteur of lid van dc gezondheidscommissie. Voor het bezoek van gestichten door den officier van justitie moge reden zijn, het bezoek van leden van het Staatstoezicht op de volksgezondheid is een nuttelooze formaliteit. Op psychiatrisch gebied zijn zij leeken, tot oordeelen niet bevoegd ; bovendien is een inspectoraat bezoek naast de inspectie van het krankzinnigenwezen, die is toevertrouwd aan hoogstaande psychiaters, overtollig. Voor de hygiënische belangen der patiënten is dat medetoezien evenzeer overtollig, omdat de inspecteurs van bet krankzinnigenwezen van de eischen van de gestichts-hygiëne veel beter op dé hoogte zijn dan de organen van het Staatstoezicht op de volksgezondheid. Aangezien nu bovendien deze bezoeken een ruim beslag leggen op den tijd van den hoofdinspecteur of inspecteur, cHé^ beter kan en moet besteed wórden,, is het zaak, . dat ook hier iedere schoenmaker worde verwezen naar zijn éigen leest .fW. v. T.) . 47 — Art. 32 Art, 30. In de Woningwet worden de vol gende wijzigingen gebracht: voor : wordt gelezen : Art, 4, vierde lid : arti- „Gezondheidsraad", kei 7, vierde lid ; artikel • 52, derde lid: „Centralen géflöfld'-'Vr" heidsraad" Art. 31. Artikel 9 van de Woningnoodwet (Staatsblad 1918, n°. 379) wox$ gelezen als volgt: „Met de uitvoering van deze wet worden belast de hoofdinspecteur, de inspecteurs en de aan dezen toegevoegde ambtenaren van het staatstoezicht bfiP de yoUspgeaondheid, die krachtens de Gezondheidswet in het bijzonder belast zijn met het toezicht op de handhaving van de wettelijke bepalingen betreffende de volkshuisvesting." „Komt de reorganisatie tot stand, dan is er geen reden, om een afzonderlijken dienst voor de Woningnoodwet te laten voortbestaan. Die dienst kan dan zonder bezwaar worden opgedragen aan do Woningwetinspectie". (M. v. T.) Art. 32. Artikel 48 van de Drankwet (Staatsblad 1904, n°. 235) vervalt. Dit artikel is eerst bij het gewijzigd ontwerp van wet voorgesteld en wel naar aanleiding van de, reeds bij art. 2 vermelde, opmerking in net V. V., dat ook de tot dusver administratieve dienst der drankbestrijding tot een onderdeel van het Staatstoezicht op dw*WtilkSgezondheid behoorde vervormd te wordta.! De Minister vereenigde zich met het denkbeeld, onder aanvoering van het .volgende in de M. v. A. : „Art. 48 van de Drankwet beveelt, dat er zal zijn een inspectie voor het toezicht op de naleving van'die wet. Die inspectie was tot dusver in hoofdzaak een administratieve, en deed nu en dan sociaal werk. Art. 33 — 48 - De minister stémt ! ihtüsscheri in mot de strekking van het betoog, dat de Regeeringsbemoeiing met de drankbestrijding moet worden een onderdeel van het Staatstoezicht op de volksgezondheid. De bestrijding van het alcoholisme is een sociaal-hygiënisch werk, dat als zoodanig liggen moet binnen den horizon van het Staatstoezicht op de volksgezondheid. De Drankwet heeft ten slotte, ondanks haar administratief karakter, toch alleen bestrijding van het alcoholisme ten doel. Het moet .aan die bestrijding ten goede komen, wanneer zij komt te staan in het kader van de vorfesgezondheid. De minister kan dan ook niet instemmen met de meening van de andere leden, dat de dienst der drankbestrijding behoort bij het Departement van Binnenlandsche Zaken en dat het administratief karakter'gehandhaafd moet worden. Zal de drankbestrijding ten volle tot haar recht komen, dan moet zij als sociaal hygiënisch werk, niet als administratief werk beschouwd worden. Daarom wordt aan het wetsontwerp toegevoegd een artikel (32), strekkende tot schrapping van art. 48 van de Drankwet, waarna dus de bij dat artikel bedoelde inspectie en haar ambtenaren zullen worden opgenomen in het Staatstoezicht op de volksgezondheid. (Ve g de laatste aant. op art. 5.) Of aan het hoofd van dezen tak van dienst een hoofdinspecteur zal worden! geplaatst, wenscht de minister vooralsnog in het midden te laten." Art. 33. Deze wet kan worden aangehaald onder den titel van „Gezondheidswet" met aanhaling van jaargang en nummer van het Staatsblad, waarin zij is geplaatst. Art. 34. 1. Deze wet treedt in werking met ingang van een door Ons te bepalen dag. 2. Alsdan vervalt de wet van 21 Juni 1901 (Staatsblad n° 157) houdende regeling van het staatstoezicht op de volksgezondheid. ■ 49 — Art. 34 3. De op dat tijdstip in functie zijnde voorzitter, leden en secretaris van den Centralen Gezondheidsraad worden eervol ontslagen. Voor zoover zij niet worden benoemd tot voorzitter of secretaris van den Gezondheidsraad of tot een bezoldigde fnnctie bij het staatstoezicht op de volksgezondheid, worden zij benoemd tot lid van den Gezondheidsraad, behouden zij, zoolang zij dat ambt bekleeden, de wedde, die zij op dat tijdstip genoten, behoudens vaststelling van een hoogere wedde overeenkomstig dan geldende bepalingen, en wordt ieder hunner met het einde van het kalenderjaar, waarin hij den ouderdom van zeventig jaren bereikt, ontslag verleend. — De wet treedt in werking met 1 September 1920. — Verg. bij het tweede lid de eerste aant. op art. 20. Lasten en bevelen, dat deze in het Staatsblad zal worden geplaatst, en dat alle Ministerieele Departementen, Autoriteiten, Colléges en Ambtenaren, wie zulks aangaat, aan de nauwkeurige uitvoering de hand zullen houden. Gegeven te 's-Gravenhage, den 27sten November 1919. WILHELMINA. De Minister van Arbeid, Aalberse. (Uitgeg. 8 Dec. 1919.) — 50 — B IJ L A (i E N. Besluit van den 25sten Juni 1902, tot uitvoering v,an art. 23 van de (oud() Gezondheidswet. 1 (Zooals dit besluit gewijzigd is bij de besluiten van 3 Augustus 1905, 21 Januari 1920, 3 Augustus 1911 en 16 April 1915.) ■ ■'■> Wij W1LHELMIKA, enz. Op de voordracht. ,y»n Onzen Minister van Binnenlandsehe Zaken van 21 Juni 1902, n°. 4547, afdeeling Binnenlandsch Bestuur; Overwegende, dat volgens art. 23 van de Gezondheidswet - eene 'gezondheidscommissie wordt ingesteld voor elke gemeente, die meer dan 18,000inwoners heeft, alzoo voor de gemeenten Breda.'s Hertogenbosch.Tilburg, Apeldoorn, Arnhem, Nijmegen, Zutphen, Delft, Dordrecht, Gouda, 's Gravenhage, Leiden, Botterdam, Schiedam, Vlaardingen, Alkmaar, Amsterdam, Haarlem, Helder, Hilversum, Zaandam, Middelburg, Vlissingen, Amersfoort, Utrecht, Leeuwarden, Deventer, Enschede, Kampen, Zwolle, Groningen, Emmen en Maastricht,; ;yoorts — wat de overige gemeenten betreft — voor elke gemeente waarvoor dit door Ons wegens bijzondere in Ons besluit te vermelden omstandigheden wenschelijk wordt geoordeeld , en overigens voor elke '*MP*b^fiflt blijft ook onder de werking der nieuwe wet gehandhaafd. Met artikel 23 der oude wet correspondeert artikel 8 der nieuwe. 1 Verg. noot 1. 3 Bij besluit van 21 'Januari 1910 is nader bepaald : 1°. eene afzonderlijke gezondheidscommissie wordt ingesteld voor de gemeente Haarlemmermeer, als hebbende deze gemeente meer dan 18000 inwoners; 2°. eene afzonderlijke gezondheidscommissie wordt ingesteld voor de gemeente Velsen, uit hoofde van de bijzondere omstandigheid, dat vereeniging van deze gemeente met eene andere gemeente, als zijnde IJmuiden eene zeehavenplaats, niet wenschehjk is. ' Bij besluit van 16 April 1915 is verder eene afzonderlijke gezondheidscommissie ingesteld voor de gemeente Kerkrade. - w - door Ons nader aan te wijzen vereeniging van twee of meer in eéne provincie gelegen gemeenten, gezamenlijk 'niet meer-dan 40,000 inwoners hebbende; terwijl eene gezondheidscommissie voor twee of meer gemeenten gezamenlijk ingesteld, | haren zetel heeft in de door Ons aan te wijzen gemeente; Hebben goedgevonden en verstaan, te bepalen : Art. 1. Eene afzonderlijke gezondheidscom.missie wordt ingesteld voor de gemeente Maassluis, uit hoofde van de bijzondere omstandigheden, waarin deze gemeente verkeert als havenplaats en wegens het aldaar ter reede ankeren van uit zee komende schepen. 2. Eene afzonderlijke gezondheidscommissie wordt ingesteld voor de gemeente Harlingen, uit hoofde van de omstandigheid, dat vereeniging van deze gemeente, als zijnde eene zeehavenplaats en ook wegens de daarin voorkomende stedelijke toestanden, met omliggende gemeenten niet wenschelijk is. 3. Eene gezondheidscommissie wordt ingesteld voor elke vereeniging van gemeenten, als aangeduid op den bfi. dit besluit behoorenden staat. 4. De gezondheidscommissiën, in art. 3 bedoeld, hebben haren zetel in de gemeenten aangewezen op den bij dit besluit behoorenden staat. Onze Minister van Arbeid is belast met de uitvoering van dit besluit, hetwelk in de Nederlandsche Staatscourant zal worden geplaatst. Schaumburg, den 25sten Juni 1902. WILHELMINA. De Min. van Binnenl. Zaken, Kuyper. 1 Aldus sinds het besluit van 25 September 1918, S. 551,WaW wet vari 21 TO)ruaTÏ"lrM», S. 48.Voorheen: de Minister van'Binneniandsche Zaken. 52 . STAAT, aanwijzende de vereenigingen van gemeenten, waarvoor eene gezondheidscommissie wordt ingesteld en den zetel dier commissie. GEMEENTE-»:' Zetel der Gezondh.commissie. Bergen op Zoom. Rosendaal c.a. Noordbrabant. i. Bergen op Zoom, Woensdreeht, Huybergen, Ossendrecht, Putte, Wouw, Halsteren,' Nieuw Vosmeer, Steenbergen. ft Rosendaal o. a., Dinteloord, O. en N. Gastel, Ondenbosch, Rucphen, Willemstad, Fijnaart, Standdaarbuiten. III. Ginneken, Etten en Leur, Zundert, Ginneken. Rijsbergen, Teteringen, Prinsenhage, Chaam, Gilze en Rijen, Hoeven. IV. Geertruidenberg, Zevenbergen.Klun- Oosterhout. dert, Zwaluwe, Terheyden, Made : en Drimmelen, Oosterhout. V. Oisterwjjk, Udenhout, Bladel, Hoogeloon, Hooge en Lage Mierde, Baarle-Nassau, Alphen en Riel, Goirle, Berkel, Moergestel, Oirschot, Hilvarenbeek, Best, Diessen, Oost-, en West- en MiddelBeers, Vessem, Reussel, Liempde. VI. Capelle, Raamsdonk, Waspik, Dussen, Besoijen, Vrijhoe e Capelle, 's Gravenmoer, Waalwijk, Sprang, Loon op Zand, Dongen. VIL Hensdon, Drunen, Baardwijk, Hees- been, Werkendam, de Werken en Sleeuwijk, Ahnkerk, Meeuwen, Woudriohem, Rijswijk, Giessen, Andel, Veen, Wijk e. a., Herpt, Boehoven, Hedikhuizen, Tlijmen. Oudheusden, Nieuwkuik, Dron gelen. Oisterwijk. Waalwijk. Heusden. _ 53 — GEMEENTEN. VIII. Alem ca., Berghem, D ursen ca., Dieden, Geffen, Heesch, Herpen, Huiseeling c. a., Lith, Lithoyen, Megen, Nistelrode, Nuland, Oijen e. a., 0s8, Ravenstein, Beek, Schayck. IX. Berlicum, Boxtel, Cromvoirt, Empel c. a., Engelen, Esch, Haaren, Helvoirt, St. Michielsgestel, Rosmalen, Schijndel, Vught. Zetel der Gezondh. commissie. Boxtel. Beers, Beugen c. a., Boxmeer, Cuyk c. a., Escharen, Gassel, Grave, Haps, Linden, Maashees, Mill c. a., Oeiïelt, Oploo c. a., Sambeek, Velp, Vierlingsbeek, Wanroy, Zeeland. XI. Beek en Donk, Boekei, Dinther, Veghel. den Dungen, Erp, Gemert, Heeswjjk, Lieshout, St. Oedenrode, Son c. a., Uden, Veghel. XII. Bergeyk, Borkel c. a., Budel, Dommelen, Duizel ca., Eerzei, Heeze Leende, Luyksgestel, Maarheeze, Riethoven, Soerendonk, Valkenswaard, Waalre, Westerhoven. XIII. Aa.rlp.RixtftK Aston. T?n.kel n a. D"ume c, H lmond, Lierop, Mierlo, Someren, Stiphout, Vlierden. XIV. Aals1, Eindhoven,Geldrop,Nuemen, Oerle, Veldhoven, Zeelst, Zesge huchten. 1 * Aldus na de wet van 27 November 1919, S. 785, tot uitbreiding van de gemeente Eindhoven. — 54 — | Zetel der ' "'tt BME ENTEN. 4"-*iGtezondh. | commissie. Gelderland. Hattem, Elburg, Oldebroek, Doorn- | Hattem. 1 spijk, Heerde, Epe, Voorst. i w Harderwijk, Ermelo, Patten, Nij- I Jfjjkerk. kerk, Hoevelaken, Barneveld, SeherpenzeeL III. Eede, Wagen ngen, Renkjm, Door- Wageningen. werth, Heteren, Hemmen. IV. Tiel.Ophemert, Echteld, IJzendoorn Tiel Dodewaard, Valburg, Kesteren, Wamel, Druten, Appeltern. iüjf" Culenborg, Beusichem, Maurik, Bu- Culenborg. ren, Buunnalsen, Geldermalsen, Wadenoijen, Deil, Beesd, Zoelen, ! Est en Opjjnen, Lienden. VI. Zaltbommel, Waardenburg, Hur- (Zaltbommel. wenen, Varik, Dreumel, Heerewaarden, Rossum, Driel, Hedel, ! Ammerzoden, Kerkwijk, Neder- j hemert, Poederoijen, Brakel, i Haafden, Vuren, Herwijpen, Zui- j lichem, Gameren. VII. Rheden, Rozendaal, Westervoort, [ Rheden. Eist, Huizen. VIII. Mllingen, Ubbergen, Groesbéek, I Ubbergen. Heumen, Overasselt, Balgoy, Wijohen, Beuningen, Ewij k, Bergharen, Horsseri, Batenburg, Bemmel, Gent. IX. Dóetinchem 2 Bergh, Hengelo, Zei- Doetinhem, Wisch.Wehli Didam. | chem,.?,, 1 Aldus gewijzigd bij besluit van 3 Augustus 1905. s 8 Aldus sinds de wet van 7 Juni 1919, S,, 8ÖS, tot vereeniging van de gemeenten StadDoetinchem en Ambt-Doetinchem. I Zetel der GEMEENTEN. | Gezondh.- i commissie. m— E—£ ■ Groenlo, Winterswijk, Lichtenvoorde Winterswijk Aalten, Dinxperlo, Gendringen. XI. I Vprden, Warnsveld, Gorssel, Laren, | Lochem. Lochem, Borculo, Neede.Eibergeni i Ruurlo. XII. Doesburg, Angerlo, Duiven, Pan- j Doesburg, nerden, Herwen en Aerdt, Zeve- Inaar, Hummelo, Steenderen, Brammen. Zuidbolland. , Goedereede, Ouddorp, Stellendam, | MiddelharMelissant, Dirksland, Herkingen, nis. Sommelsdijk, Nieuwe-Tonge,Oude Tonge, Middelharnis, Stad aan ' 't Haringvliet, den Bommel, Ooit- ! gensplaat. II. Oostvoorne, Bockanje, Nieuw-Hel- Brielle. voet, Nieuwenhoorn, Hellevoetsluis, Brielle, Vierpolders, Zwarter waal, Oudenhoorn, Abbenbroek, Geervliet, Zuidland, Spijkenisse, Hekelingen, Heenvliet,Rozenburg III. Goudswaard, Zuid-Beijerland, Oud- Oud-Bejjer» Beijerland, Nieuw-Beijerjand, | land. Piers il, Numansdorp, Klaaswaal, Westmaas, Mjjnsheerenland, Heinenoord, Maasdam, Puttershoek, 'sGravendeel, Strijen, Dubbeldam. IIV. Poortugaal, Pernis,Hoogvliet,Bhoon, Barendrecht Barendrecht, IJsselmonde,Bidder kerk, Heerjansdam, Hendrik-Ido- | Ambacht, Zwijndrecht. Alblasserdam, Oud-Alblas, Papen- [ Sliedrecht. drecht, Sliedrecht, Wijngaarden, i Bleskensgraaf, Brandwijk, Molenaarsgraaf, Giessendam, Giessen- i Nieuwkerk, Hardinxveld, Schel- 1 — 56 — G E M E EN TEN. Zetel der Gezondh.commissie. luinen, Ottoland. Peuramn. fion. driaan, Noordeloos, Hoornaar, j Hoog-Blokland. TL Arkel, Asperen, Everdingen, Hage-j'ébrinchem. stein, Hei- en Boeikop, Heukelum, I Kedichem, Leerbroek, Leerdam, Lexmond, Meerkerk, Nïeuwland, Sohoonrewoerd.'f 'Wanen, Gorinchem. VIL Krimpen a/d Lek, Krimpen a/d SohoonIJssel, Ouderkerk a/d IJssel, hoven. Lekkerkerk, Bergambaolit, Ber- ! kenwoude, Stolwijk. Gouderak, ! Ammerstol, Schoonhoven, Haastrecht, Vlist, Hekendorp, Nieuw Lekkerland, StréSfkerk, Groot- ! Ammers, Langerak, Nieuwpoort, I Ameide, Tienhoven. vin. 's-Gravenzande, Monster, Loos- Naaldduinen, Naaldwijk, Wateringen, I wijk 1 de Lier, Maasland, Schipluiden, Hof van Delft, Vlaardinger-Ambracht, Rijswijk. IX. Overschie, Vrijenban, Pijnacker, "gbètermeer. Berkel, Nootdorp, Voorburg, Kethel, Hillegersberg, Schiebroek, Bergschenhoek, Bleiswijk, Moercapelle, Zevenhuizen, Nieuwer- | kerk, Capelle, Zoetermeer, Zegwaard. X. Woerden, Barwoutswaarder, Waar- . Bodegraven der, Rietveld, Bóaegraven, Zwam- ■ 1 Bij de wet van 31 December 1913, S. 469 is een gedeelte van de gemeenten 's-Graverzande en Naaldwijk onder den naam Hoek van HollandJbn Rotterdam gevoegd en is in art. 14 bepaald, dat de bemoeiingen van de voor Rotterdam ingestelde gezondheidscommissie zich ook over Hoek van Holland uitstrekken, in verband waarmede dit gebied aan de bemoeiingen van de te NaaldwgE zetelende commissie onttrokken wordt. — 57 — I Zetel der GEMEEN ^HÜ" 7 Gezondh.J commissie. merdam, Lange-Ruige-Weide, Papekop, Oudewater, Reeuwijk, Boskoop, Waddinxveen, Nieuwkoop, ' Nieuwveen, Zevenhoven, Ter Aar, Moordrecht, Rijnsaterwoude. XI. Noordwijkerhout, Noordwijk, Hil- Katwijk, legom, Lisse, Oegstgeest, Rijnsburg, Katwijk, Valkenburg, Voorschoten, Wassenaar. XII. Sassenheim, Warmond, Alkemade, Alphen aan Woubrugge, Leimuiden, Koude- d nïi&n. 1 kerk, Alphen aan den RijnJ, Zoeterwoude, Hazerswoude, Benthuizen, Leiderdorp, Stompwnk, Veur, Voorhout. Noordholland. I. Bussum, Naarden, Huizen, Bla- Bussum. 2 ricum, Laren, 's Graveland, Ankeveen en Kortenhoef. II. Weesp, Weesperkarspel, Muiden, Weesp. 2. Diemen, Watergraafsmeer en Ne- I derhorst den Berg. Ha. Aalsmeer, Sloten, Uithoorn, Nieuwer Aalsmeer. 2 Amstel en' Ouder Am stel. III. Haarlemmerliede en Spaarnwoude, BloemenSpaarndam, Schoten, Benne- daal. 3 broek, Heemstede, Bloemendaal, Zandvoort. 1 Aldus na de wet van 9 November 1917, S. 628, tot vereeniging van de gemeenten Alphen, Aarlanderveen en Oudshoorn. 'Bij besluit van 3 Augustus 1911 zijn de commissies, genoemd onder I, II en Ha, aldus samengesteld. Oorspronkelijk waren de genoemde gemeenten over 2 commissies verdeeld. * Aldus gewijzigd bij besluit van 21 Januari 1910. Voordien vielen onder deze commissie ook de gemeenten Velsen en Haarlemmermeer, waarvoor echter toen afzonderlijke commissies ï zijn ingesteld. — 58 — I Zetel der GEMEENTEN. Gezondh.- | commissie. IV'. Beverwijk, Wijk aan Zee, Assen- Beverwijk, delft, Akersloot, Limmen, Uit- : geest, Heemskerk, Castricum, Eg- ' mond-Binnen, Egmond aan Zee, ] Heilo, Ouddorp, Bergen, Koedijk, Schoorl. V. Bansdorp, Nieuwendam, Buiksloot, Edam. Landsmeer, Broek in Waterland, i Oostzaan, Monnikendam, Marken, j Dpendam, Katwoude, 'Middelie, I Edam, Oostbuizen, Warder, Kwa- j dijk, Beets, Oudendijk. VI. Purmerend, Jisp, Wijdewormer, | Puimerend. Wormer, Koog a/d Zaan, Westzaan, Zaandijk, Wormerveer, | Krommenie, Beemstèr, de Bijp, Graft, Z. en N. Schermer, Scher- ! merhorn, Oterleek, Ursem, Aven- ' , hom. VIL Terschelling, Vlieland, Enkhuizen, j Enkhuizen, Bovenkarspel, Grootebroek.Hoog- i karspel, Wervershoof Andijk, j Venhuizen, Wijdenes, Schellink- i hout, Blokker, Nibbixwoud, West- j woud, Urk. VIII. Hoorn, Wognum, Berkhout, Zwaag, Hoorn, Hembroek, Obdam, Spanbroek, I Sybekarspel, Abbekerk, Twisk, Opperdoes,' Medem blik Midwoud, Opmeer, Hoofwoud, Winkel, Oude Nïedorp, Nieuwe Niedorp, j Hugowaard. IX. Texel, Anna Paulowna, Wieringen, Schagen. Wieringerwaard, Callantsóog, Pet- ] ten, Zijpe, Schagen,Barsingerhorn, ] St. Maarten, Oudkarspel, Harenkarspel Warmenhuizen, Noord- I Scharwoude, Zuid-Scharwoude, Broek op Langendïjk, St. Pancras. | — 69 — GEMEENTEN. Zetel der Gezondh.commissie. Zeeland. I Aagtekerke, Arnemuiden, ' Bigge- I Veere. kerke, Domburg, Grijpskerkc, Koudekerke, St. Laurens, Meliskerke, Nieuw- en St. Joosland, Oostkapelle, Oost- en West-Sötfburg, Ritthem, Serooskerke (W.), j Veere, Vrouwenpolder, Westla.pelle, Zoutelande, Colijnsplaat, | Kats, Kortgene, Wissekerke. II. Borsselen, Driewegen;<ÈlIewoutsdïjk,''p,i6oes. Goes, 's Heer Abts erke, 's Heer ' i Arendskerke, 's Heerenboek, Heinkenszand, Kattendijke, Kloetinge, Nisse, Oudelande, Ovezandé, ÏWï" phaartsdijk:k III. Baarland, 's Gravenpolder, Hoède- Kruiningen. kenskerke.Yerseke, Kapelle, Krab- ' , bendijke, Kruiningen, RillandBa th, Schore, Waarde,1 Wemeldinge. IV. Brouwershaven, Bruinisse, Burgh, Zierikzèe. Dreischor, Duivendijke, Eikerzee, Ellemeet, Haamstede, Kerkwerve, I ' Nieuwerkerk, Noordgouwe, NewiB0r" welle, Oosterland, Ouwérkerk, Renesse, Serooskerke, Zierikzèe, Zonnemaire, St. Philipsland. V. St. Armaland, St. Maartensdijk, j ThólenV' Oud-Vossemeer, PoortvlWt, Soher- | penisse, Stavenisse, Tholèn. VI. Aardenburg, Biervliet, Breskens, Oostbttrg. Cadzand, Eede, Groede, Hoofd- ' 1 plaat, IJzendijke, St. Kruis, 1'"' Nieuwvliet, Oostburg, Retranchement, Schoondijke, Sluis, Waterlandkerkje, Zuidzande. VII. Boschkapelle, Clinge, Grouw en | Hulst. — 60 — ] Zetel der GEMEENTEN. Gezondh.!' '■' | commissie. Langendam, Hengstdijk, Honte- I msse, Hulst, St. Janssteen, Koewacht, Ossenisse, Stoppeldijk. VIII. Axel, Hoek, Neuzen, Overslag, Plu-^ujTeuzen. lippine, Sas van Gent, Westdorpe, | Zaamslag, Zuiddorpe. Utrecht. I. Abcoude-Baambrugge, Abcoude- Loenen. Proostdij, Nigtevecht, Loenen, 1 Loenersloot.Vreeland, Loosdrecht Vinkeveen, Mijdrecht, Wilnis, Buwiel, Koe engen, Laag-Nieuwkoop, Haarzuilens, Vleuten, Kamerik, Zegveld, Harmeien, Veldhuizen, Oudenrijn, Zuilen Maarssen, Maarsseveen, Tienhoven, Breukelen-St. Pieters, Breukelent Nijenrode. II. Eemnes, Bunschoten, Baarn, Hoog- Baarn. land, Soest, Stoutenburg, Leusden, Maartensdijk, Achttienhoven, Westbroek, de Bildt. III. Zeist, Bijsenburg, Driebergen,Doorn, Zeist. Maarn, Woudenberg, Benswoude, Veenendaal, Bhenen, Amerongen, I Leersum, Buunik. IV. Wijk bij Buurstede, Schalkwijk, Tuil j Wijk bij en 't Waal, Houten, Jutphaas, I Duurstede. Vreeswijk, IJsselstein. Benschop, Jaarsveld, Lopik, Willige Langerak, Polsbroek, Hoenkoop, Wil- j leskop, Snelrewaard, Montfoort, iw.3 Linschoten, Langbroek, Cothen, j Werkh ven, Odijk. Friesland. 0 Dokkum, Oos dongeradeel, Schier- 1l Jjbokkum. monnikoog,Westdongeradeel,Ame I land, Dantumadeel. — 61 — [I Zetel der GEMEENTEN. j Gezondh.| commissie. % i— Achtkarspelen, Kollumerland, Tiet- Achtkant jerksteradeel. pelen. III. li Leeuwarderadeel, Ferwerderadeel, Menaldu't Bildt, Menaldumadeel. madeel. IV. Franeker, Franekeradeel, Barradeel, I■■ 'Franeker. Hennaarderadeel. V. I Workum, Wonseradeel, Bolsward, Bolsward. Hindeloopen, Hemelumer Oldephaert en Noordwolde, Stavoren, Gaasterland. VI. Sneek, Wijmbritseradeel,Ylst,Donia- I Sneek. werstal, Sloten, Lemsterland. VII. F Rauwerderhem,'l&tingeradeel, Has- I Rauwerkerland, Idaarderadeel, Baardera- derhem. deel. VIII. Opsterland, Smallingerland, Oost- Opsterland, I stellingwerf. IX. fSchoterland, .Engwirden, Weststel- Schoterlaad. Hngwerf. Overijssel. É I Steenwnk, Steenwijkerwold, 01de- Steenwijk. markt, Kuinre, Blankenham,Blokzijl, Stad-Vollenhove, Ambt-Vollenhove, Giethoorn, Zwartsluis, Hasselt, Genemuiden, Wanneperveen. II. ! Wijhe, Olst, Diepenveen, Bathmen, Wghe. Raalte, Heino, Zwollerkerspel, Grafhorst, Wflsum, IJsselmulïeit, 1 1 Kamperveen, Zalk en Veecaten. III. Stad-Hardenberg.Ambt-Hardenberg, Stad-HarGramsbergen, Dalfsen, Nieuw- denberg. i leusen, Avereest, Staphorst. 'W *-' Opsterland. — 62 — | Zetel der GEMEEN TEN. . ] Gezondh.cpmmissie. IV. Hengein, Borne, Ambt-Delden, Stad- Hengelo. Delden, Goor, Markelo, Diepenr heim. V. Wierden, Hellendoorn, den Ham, Wierden. j Ambt-Ommen, Stad-Ommen, Rijssen, Holten. VI. Stad-Almelo, Ambt-Almelo, Vrie- Stadzenveen, Weerselo, Tubbergen, Almelo. Ootmarsum. VII. Oldenzaal, Losser, Denekamp, Lon- Oldenzaal. neker, Haaksbergen. Gro ningen. I. Winsnm, Leens, ülrum, Klooster- j Winsum. j buren, Eenrum, Baflo, Adorp. II. Warffum, Usquert, Uithuizen^ i Uit- Warftum. huizermeeden, Kantens, Middel- ; stum, Bedum. ra! Appingedam, Delfzijl, Termunten, AppingeNi uwolda, Loppersum, Stedum, dam. 't Zandt, Bierum. IV. Winschoten, Beerta, Nieuweschans, Winschoten. Finsterwolde, Midwolda, Scheemda, Noordbroek, Oude-Pekela, V. ■ Wedde, Bellingwolde, Onstwedde, Wedde. Vlagtwedde.- VI. Veendam, Meeden, Muntendam, I Veendam. Zuidbroek, Wildervank, Nieuwe. Pekela. VII. Hoogezand, Sappemeer, Slochteren, j Hoogezand. Haren, Noorddijk, ten Boer. >' «H-h* VIII. Zuidhorn, Hoogkerk,Aduard,Ezinge, | Zuidhorn. Oldehove, Grijpskerk, Grootegast, , Oldekerk, Leek, Marum. — 63 — I Zetel der GEMEENTEN. ï" öezondh.- | commissie. Drenthe. I. Assen, Boden, Peize, Eelde, Vries, Assen. jiZuidlaren, Smilde, Norg. n. Borger, Gas8elte,Giet$n,Anlo, Bolde, Borger. Odoorn, Sleen, Zweelo. III. Meppel, de Wjjk,,rRuinerwold, Nije- Meppel. veen, Dwingelo, Vledder, Diever, Ha vel te, Ruinen. IV. Hoogeveen, Zuidwolde, Beilen, iHpogeveen. Westerbork, OosterhesseIen,Dalen. Coevorden, Schoonebeek. Limburg. I. Amby, Beek, Bemelen, Berg en Meerssen. Terblijt, Borgharen, Bunde, Cadier en Keer, Eysden, Elsloo, Geulle, l Gronsveld, Her, Houthem, Itteren, Meerssen, Mesch,Rijokholt, Schimmert, Ulenstraten. 1 II. Bocholtz, St. Geertruid, Gulpen, Gulpen. Hulsberg, Margraten, . Mheer, ' Noorbeek, Oud-Valkenburg, Sch n op Getüv" Simpelveld, Slenaken, | Vaals, Valkenberg, Wijlre,Wittem. f III. Amstenrade, Brunssum, Eygels- Heerlen.1 hoven, Heerlen, Hoensbroek, Klimmen, Merkelbeek, Hïeuwenhagen, Nuth, Schaesberg, Schin- | nen,Spaubeek,Ubach over Worms | Voerendaal, Wijnandsrade. IV. Bingelrade, Borii,Broeksittard,Echt,!Sittard. Geleen, Grevenbicht, Ja beek,1 1 De gemeenten Oud-iVroenhoven en St. Pieter zijn onder I vervallen sinds de wet van 26 Juli 1919 S. 510, tot uitbreiding van de gemeente Maastricht met bet grondgebied o. a. van die gemeenten. 1 Aanvankelijk viel ook Kerkrade onder deze gezondheidscommissie. Evenwel is bij besluit van 16 Apru 1915 voor die gemeente eene afzonderlijke commissie ingesteld. — 64 — [ Zetel der 1 GEMEENT/SEKf X | Gezondh.- j commissie. ] Limbrioht» Munstergefeen^HUms/lj stadt, Obbicht en Papenhoven, Oirsbeekv Roosteren, Schin*éid,'| ' Sittard, Stein, Susteren, Urmond. V. Buggenum, Haelen, Herten, Hom, Roermond. Linne, Maasbracht, Maasniel, Melick en Herkenbosch, Montfort, Neer, Nunhem, St. Odiliënberg, Ohé en Laak, Posterfcèit* Roermond, Stevensweert, Swalmen, Vlodrop. VI. Baexem, Beegden, Grathem, Heel Weert, en Panheel, Heythuizen, Helden, Hunsel, Ittervoort, Meijel, Nederweert, Neerritter, Roggel, Stamproy, Thorn, Weert, Wessem. VII Arcen en Velden, Beesel, Belfeld, Venlo. Kessel, Maasbrèe, Tegelen, Venlo. .VIEL. Bergen, Broekhuizen, Gennep, Grub- Venray. benvorst, Horst, Meerlo, Mook en Middelaar, Ottersum, Sevenuni, Venray, Wanssum. .-.,1 , ; Behoort bfl Koninklijk besluit van 25 Juni 1902, n°. 55., Mij bekend, De Minister van Binnenlandsche Zaken, Ktjypeb. Besluit van den 19den Februari 1920, S. 83, tot uitvoering van artikel 19 der Gezondheidswet. Wij WILHELMLNA, enz. Op de voordracht van Onzen Minister van Arbeid, van 9 Januari 1920, Afdeeling Volksgezondheid, La. A; Overwegende, dat bij algemeenen maatregel van bestuur nadere voorschriften moeten worden vastgesteld betreffende de onderwerpen, genoemd in artikel 19 van de Gezondheidswet — 65 — De Raad van State gehoord (advies van 10 Februari 1920 n°. 35); Gelet op het nader rapport van Onzen Mi. nister van Arbeid van 17 Februari 1920, n°. 2334, Afdeeling Volksgezondheid; Hebben goedgevonden en verstaan vast te stellen het navolgende : Algemeene bepaling. Art. 1. In dit besluit wordt verstaan onder „Onze Minister" „Onze Minister, belast met de uitvoering van de Gezondheidswet" ; onder „Directeur-Generaal" „de Direotenr-Generaal, hoofd van de afdeeling Volksgezondheid van het Departement van vorenbedoelden Minister". § 1. Van den gezondheidsraad. 2. 1. De Gezondheidsraad heeft zijn zetel te 's-Gravenhage. 2. De raad bestaat, behalve uit hen die ambtshalve lid zijn, uit ten hoogste dertig leden. De Directeur-Generaal is ambtshalve lid. Wij behouden Ons voor hoofden van daarvoor in aanmerking komende Rijksdiensten en organisaties aan te wijzen, die ambtshalve lid z-jnï."1 3. Onze Minister wijst uit de leden één of meer plaatsvervangende voorzitters aan. 4. Aan den Gezondheidsraad worden behalve de Seoretaris andere ambtenaren toegevoegd. Deze worden door Ons of met Onze maohtiging door Onzen Minister benoemd en ontslagen. 3. 1. De Gezondheidsraad of eene commissie uit den raad dient Onzen Minister op verzoek of uit eigen beweging van raad betreffende de belangen der volksgezondheid. 2. De raad houdt zich daartoe op de hoogte van den staat der volksgezondheid en van hetgeen in het binnenland en in het buitenland op het gebied van de volksgezondheid geschreven en gedaan wordt en waarvan de kennisneming voor de vervulling van zijn taak gewenscht is. ffi^tJjU 3. De voorzitter van den raad is bevoegd in het binnenland een onderzoek ter plaatse in te stellen of door een of meer zijner leden te doen instellen; ook den secretaris kan hij 1 Zie het besluit van 11 Augustus 1920, opgenomen in de Nederl. Staatscourant van 13 Augustus 1920. S- & J. n°. 63, 3 66 - zoodanig onderzoek opdragen. Aan den hoofdinspecteurenden inspecteur van de volksgezondHeld,' '(Her diensttak het onderzoek betreft, wordt vooraf van het voornemen tot hé^rnO stellen van een onderzoek kennis gegeven; htm wordt op hun verzoek de getegehnèid gegeven daarbij tegenwoordig têr'z$ï, tenzij de voorzitter dit om bijzondere redenen, hun méde te dceJen, niet gewensoht acht. 4. Acht' de voorzitter een onderzoek in het buitenland wehsehelijk, dan kan dat slechts geschieden met machtiging Van Onzen Minister. 5. De voorzitter, de leden en de secretaris ontvangen van Onzen Minister een legitimatiekaart. 4. 1. De leden van den raad, behalve zij, die ambtshalve lid zijn, en zij, die ingevolge artikel 34 van de Gezondheidswet tot lid zijn benoemd, treden om de vijf jaar af. Zij zijn aanstonds weder benoembaar. 2. Hij die tot lid is benoemd ter vervulling van een tusschentijds opengevallen plaats, treedt af op het tijdstip, waarop degeen, in wiens plaats hij is benoemd, had moeten aftreden. „.,: 6. .1. De raad, vergadert zoo dikwijls Onze Minister of de voorzitter dat noodig acht. 2. De voorzitter bepaalt den, tijd en de plaats van de vergadering. 3. Alle besluiten over zaken worden bij volstrekte meerderheid der uitgebrachte stemmen genomen. Bij staking van stemmen beslist de voorzitter. Over personen wordt, sohriftelijk gestemd. MS§Êk) < 6. 1. Een oommissie, krachtens het vierde lid van artikel 2 van de Gezondheidswet gevormd, kiest een voorzitter uitkaar midden. Indien een commissie een secretaris