[afd 1 315        OP ZOEK NAAR KOPIJ DOOR MARTIN BERDEN SPAARNESTAD-BIBLIOTHEEK HAARLEM  I Hans Belman was journalist en schrijver. Hij had in deze hoedanigheden de volmaaktheid nog niet bereikt. Maar zijn hoofd zat vol idealen en ideeën. Nu houden in den regel idealen met de werkelijkheid geen rekening. En het bereiken van idealen is nog heel wat anders dan idealen koesteren. Belman ondervond dit dan ook. Hij had een roman geschreven, waarmede hij naar zijn inzicht het ideaal had benaderd. Natuurlijk werd in dezen roman over liefde gesproken. Liefde is feitelijk een aftandsch thema. Ieder mensch weet wat liefde is, maar de beoefenaars doen allemaal, alsof zij de liefde hebben uitgevonden en alsof zij de eerste menschen zijn, die de ware liefde hebben ontdekt. De roman behelsde niet veel anders dan een verhaal, waarin de liefde zegevierde, iets wat de liefde in doorsnee gewoon is te doen. Voor hem lag een brief van zijn uitgever. Daarin werd niet geschreven, dat de roman was aangenomen, noch dat hij was geweigerd, alleen werd Hans Belman verzocht een dezer dagên ten kantore van den uitgever te komen. Natuurlijk vervulde deze brief hem met hoop. Hij verwachtte, dat de uitgever nog eenige wijzi- 5  verzamelde nu al zijn krachten en sprong het bed uit. Zijn eerste daad was naar de deur te loopen, maar die bleek goed afgesloten te zijn. Daarna liep hij naar het raam, dat met glaspapier was afgedekt. Hij poogde het te openen, doch dit lukte hem niet. Terwijl hij bij zich zeiven stond te overwegen wat hem te doen stond, werd er op de deur getikt. Verbaasd wendde hij zich naar de deur, die langzaam open ging en een jongmeisje, van een jaar of twintig, trad bmnen, maar zij hield den vinger tegen de lippen om aan te duiden, dat hij geen geluid moest maken. „Niets vragen," fluisterde zij, terwijl ze angstig achter zich keek naar de deur. „U kunt mij helpen en ik u. Waarom ze u hierheen gebracht hebben, weet ik niet. Maar ik ben hier ook tegen mijn wil. Wilt u mij helpen ?" Nu was Belman een man met dichterlijke idealen en het romantische trok hem aan. Hij vond de situatie al heel romantisch. Zelf opgesloten te zitten en een meisje te ontmoeten dat ook opgesloten zit.... een meisje, dat een schoonheid was en hem zoo smeekend aankeek, dat het zijn ziel ontroerde.... „Ze hebben me gisterenavond bedwelmd en hierheen gebracht.... ik geloof dat ik u ook gezien heb. in den auto !" „Niet zoo luid," zeide het meisje.... „ja, dat is waar, u heeft me gisteren avond gezien. O, het is een heele roman. Ik kan u dat nu niet 13  zoo allemaal vertellen. Ik ben uit Berlijn verdwenen, weggeloopen.... van huis weggeloopen.... ik dacht dat hij me hef had.... hij heeft me bedrogen.... ik schaam me nu zoo voor mijn ouders, want het is allemaal mijn eigen schuld.... ik heb hier weg willen loopen, maar dat beletten ze me nu.... Toen ze u gisterenavond bedwelmden zat ik in den auto. Ik wilde u nog w7aarschuwen, maar het was te laat.... ik heb gesmeekt u vrij te laten.... het heeft niet mogen baten en nu kom ik u vragen of u mij wilt helpen en ik zal u helpen." „Natuurlijk wil ik u helpen! Het schijnt, dat we in handen van roovers en bandieten zijn gevallen, handelaars in blanke slavinnen of zoo. ofschoon ik niet begrijp, waarom ze mij gevangen houden. Kunt u mij helpen ?" „Daar zal ik voor zorgen. Maar nu moet ik weg. Berust, maak geen lawaai, straks zullen ze u eten brengen en dezen middag kom ik terug." Inderdaad, dien middag, nadat Belman uren aan vreeselijke gedachten ten prooi was geweest, werd er weer tegen de deur getikt en de jongedame van dien morgen trad binnen. „Ik heb niet veel tijd, over vijf minuten komen ze terug. Ik smeek u help me.... help..." ■ Tegen tranen en dan wel uit de oogen van zulk een lief wezentje was Belman niet bestand. Hij greep vol aandoening haar hand en beloofde haar te zullen helpen. 14  „U moet morgen naar Berlijn, onthoud het goed, Achillesstrasse 5, naar mijn ouders, Heibeltrotz, en u zegt dat ik, Kathe heet ik, gaarne wil térugkeeren, of mijn vader hier wil komen, u bent thans in de Icarusstraat 5 in Amsterdam ; zeg dat mijn vader spoedig hierheen komt, want mijn vader is rijk en voor geld zullen ze zwichten. En om mijn ouders te overtuigen, dat ik u zend, overhandigt u ze dezen halsketting. Het zijn steenen, ik geloof niet zoo erg kostbaar, maar het is een geschenk van mijn moeder, dan weten mijn ouders dat ik u gezonden heb en mijn vader zal komen. O, help me ik weet niet wie u bent, maar ik heb vertrouwen in u !" Het meisje nam toen een diamanten halsketting van haar hals en overhandigde dien aan Belman. „Om zes uur is de weg veilig, dan vindt u de deur open wacht tot zes uur en handel dan vlug. U belooft me naar mijn ouders te gaan? Maar als 't u blief, laat de politie er buiten, want het is mijn eigen schuld.... en da^ de schande, o mijn arme ouders...." Snikkend verliet het meisje de kamer en Belman nep haar achterna: „De zal u helpen, vertrouw op mij 1" 15  III De trein was de grens gepasseerd en iSelman had natuurlijk niet de minste moeilijkheden ondervonden. Vluchtig was zijn handkoffer nagekeken, even was zijn pas ingezien en de ambtenaren hadden zich al weer .verwijderd voor een volgenden coupé. Belman leunde achterover met de oogen half gesloten. De emotie van den dag had hem te pakken. Zooals het onbekende meisje gezegd had, was om zes uur de weg vrij geweest. Hij had het huis verlaten en was naar zijn kamers gesneld om in der haast zijn koffer te pakken. Aan zijn hospita vertelde hij, dat hij de eerste dagen niet terug zou komen, daar hij plotseling naar Berlijn moest. In zijn spoorboekje had hij een trein nagezocht en den trein van acht uur zou hij met glans kunnen halen. Nu zat hij reeds in dien trein. Alles was haastig te werk gegaan. Gisterenavond in Carré, nu op weg naar Berlijn.... om.... Het beeld van dat onbekende meisje kwam hem voor oogen.' Ja, ze was mooi.... en had hij anders kunnen handelen ? Zou het verantwoord zijn geweest een vrouw, die in nood verkeert, in den steek te laten ? Neen, een gentleman zou niet 16  anders kunnen handelen. Het was zijn plicht. Hij had een slaapwagen genomen. Met een fooi, natuurlijk met een fooitje had de conducteur er toevallig nog een vrij gehad, met fooitjes zouden er nog wel meer toevallig te krijgen zijn 1 Hij besloot maar niet te laat naar bed te gaan. Om elf uur ging hij naar het compartiment, waarvan de conducteur hem het nummer had opgegeven. Hij sloot de deur en.... hij vond er een briefje, op het couvert waarvan stond: Voor Hans Belman. Verbaasd keek hij naar dit briefje. Wie in 's hemelsnaam wist, dat hij in dezen trein zat en wie wist, dat hij deze afdeeling had gekregen ? Geen uur geleden had de conducteur hem pas het nummer opgegeven.... Hij begreep er niets van. Zenuwachtig nam hij den brief, scheurde het couvert open en las : „Wees op uw hoede". Meer niet. Geen onderteekening. Zijn aamanders wisten dus, dat hij op weg was naar Berlijn en ze volgden hem! Maar wie zou dit briefje hier hebben neergelegd ? Wie was er dan in den trein, die er belang bij had hem te waarschuwen ? Dat kon hij niet begrijpen. Men was dus van plan zijn bezoek aan Berlijn te verhinderen. En dat zou alleen kunnen door hem.... te vermoorden. Maar dan was hij allesbehalve veilig in een slaapcompartiment. Van slapen zou nu wel niets komen en hier blijven had dus geen nut en was alleen gevaarlijk. Kort besloten nam hij zijn koffer op en hij 17  besloot liever den nacht in een gewonen coupé door te brengen, een coupé waarin zich menschen zouden bevinden en hij derhalve veilig zou zijn. Hij zocht een coupé op, waar zich meer menschen bevonden en daar zette hij ach neer. Een wespennest, schoot het hem door het hoofd. In een wespennest had hij zijn hand gestoken. Maar zijn zending zou hij volbrengen. Dat had hij haar beloofd.... In ieder gevaL ze had hem gered I Allicht, dat hij haar daarvoor dankbaar was. Om den tijd te korten nam hij zijn krant en gmg lezen. Hij las, maar zonder veel aandacht. Zoo gingen zijn oogen ook over een bericht met het hoofdje „Brutale inbraak". In den Haag had men ingebroken ten huize van den Deensehen gezant en naast andere kostbaarheden was een halsketting met briljanten gestolen van zeer veel waarde. Een belooning van f 10.000 werd uitgeloofd aan hem, die nadere aanwijzingen kon geven, waardoor de halsketting kon worden opgespoord.... Achteloos gleden zijn oogen ook over dat bericht. Want Belman had er niet het flauwste vermoeden van, dat hij dat gestolen kostbare halssnoer in zijn broekzak had ! Hij vouwde de krant dicht. Tegenover hem was nu een heer komen zitten, nog al zwaar gebouwd, die een dikke sigaar rookte met gouden bandje. „Niet veel nieuws ia de krant ?" zoo begon deze heer het gesprek. 18  „Neen," sprak Belman, die er weinig voor voelde een gesprek aan te knoopen. Want instinctmatig voelde hij, dat hij nu voor iedereen had op te passen, dien hij niet kende. Iedere reiziger kon zijn vijand zijn, zijn achtervolger... „Een plaatsje in den slaapwagen zou nu wel aangenaam zijn. Jammer. Ik heb er den conducteur naar gevraagd, maar hij heeft er geen meer over. Bent u nog zoo gelukkig geweest er een te bemachtigen ?" „Neen," loog Belman. „Be slaap tóch nooit in een trein." Toen stond Belman op. Hij wilde aan dat gesprek een einde maken. Die zwaar gebouwde man tegenover hem beviel hem niets. Zijn gezicht was wreed en had iets ongunstigs. Ér lag ook iets protserigs over zijn heele wezen. Belman liep nu eens door de loopgang van den trein. En.... vergiste hij zich ? of had hij goed gezien ? een blonde dame.... ze deed hem denken aan dat meisje.... wipte ineens verderop een coupe binnen. Daarvan moest hij het zijne hebben. Vijf deuren verder. Hij ging er heen.... Maar de gordijntjes waren daar gesloten. Zou hij binnengaan, kijken of daar misschien nog een plaats vrij was ? Natuurlijk. Met brutaliteit alleen kun je iets bereiken. Hij trachtte den coupé te openen, maar het bleef bij probeeren, want men had de deur aan de binnenzijde afgesloten! Ze kon het zijn, dacht Belman. Haar figuur, 19  dat blonde haar, jammer dat ze zoo gauw weg was, zoodat ik haar gelaat niet kon zien. Daarna ging hij weer naar zijn coupé terug en zette zich in zijn hoekje. De man tegenover hem had zijn krant genomen en las. Belman begreep, als hij bleef zitten, temeer daar er nog drie andere menschen in den coupé zaten, dan kon hem mets gebeuren. Er gebeurde dan ook niets. Alleen den anderen morgen, toen hij in het restauratierijtuig ontbeten had en naar den coupé terugkeerde, toen ontmoette hij in de gang zijn medereiziger van tegenover hem. Door zijn zwaar figuur versperde deze hem eenvoudig den weg. En midden in den doorgang staande begon hij druk te praten en op eens, de gang was juist leeg, zei de man : „U heeft daar op uw schouder een spin zitten, mijnheer...." Hij strekte zijn hand uit en zijn dikke vingers gingen naar Belman's schouders.... Maar Belman deed een stap achteruit. „Dat brengt geluk aan!" riep Belman, „laat dus maar zitten." Toen nam Belman zijn kans waar en ging den man voorbij. In den coupé gekomen keek hij naar zijn schouder.... maar nergens was een spin te zien. Dan moet ik voor dien. man oppassen,. flitste het hem door het hoofd. Hij nam nu zijn koffer op en ging naar een coupé waar nog slechts één plaats vrij was. Ziezoo, 20  dacht Belman, dan ben ik hopelijk voor het verdere gedeelte van de reis van hem al"! „Kathe," sprak de magere man, „zooals ik gedacht heb, Trentman is met te vertrouwen. Wij zouden mórgen naar Berlijn gaan en bad ik Trentman niet laten bespieden, dan zou ik niet te weten zijn gekomen, dat hij zich niet aan de afspraak heeft gehouden. Zijn bedoeling is me nu duidelijk. " „Hij wil den ketting voor zich alleen !" „Natuurlijk ! Maar dat zal hem niet lukken. Tk weet al het nummer van het compartiment waar Belman slaapt en ik heb een briefje op zijn bed neergelegd. Dat zal hem verrassen I Als hij nu maar niet in den slaapwagen blijft, want anders zullen we andere maatregelen moeten nemen. Maar we moeten voorzichtig zijn. Noch Belman noch Trentman mogen ons zien. Maar als Trentman slaagt.... dan schiet ik hem neer, waar het ook is !" Kathe zat met haar begeleider in een aparten coupé. Hun compagnon Trentman bleek hen te willen bedriegen en dat had hen er toe gebracht den overbrenger van den halsketting te achtervolgen. „Wist ik maar een manier," merkte Kathe op, „om zonder achterdocht te wekken met Belman in verbinding te komen. Hij zou me zonder meer den halsketting ter hand stellen..." „Zoo'n manier is er niet. Hadden we alles te voren geweten, dan had je een ander smoesje 21  kunnen bedenken. Nu zit er niets anders op dan hem eenvoudig te laten gaan. Vanmiddag, wanneer we in Berlijn zijn aangekomen, zal Belman vermoedelijk al spoedig naar de Achillesstrasse gaan. " Toen de trein Berlijn reeds naderde, zei ineens de handlanger van Kathe : „Zeg, Kathe, Trentman. heeft ons willen bedriegen. Als wij nu eens Trentman bedriegen en wij den halsketting zien machtig te worden ?" „En Heibeltrotz dan ? Die heeft ook recht op zijn aandeel. Neen, neen, laten we onder elkaar eerlijk zijn." „Dus jij.... wilt niet alleen met mij deelen ?" „Neen," sprak Kathe beslist. „Dat Trentman verraad pleegt is zijn zaak. Geluk zal het hem niet aanbrengen, want Heibeltrotz zal wraak nemen, waardoor hij er weinig aan zal hebben." „Maar wij kunnen toch.... bijvoorbeeld vanmiddag direct doorreizen naar Oostenrijk, naar Turkije desnoods I" Kathe bleef bij haar besluit. Zij wenschte geen bedrog te plegen onder handlangers. 22  IV Belman nam een taxi en gaf aan den chauffeur op hem te rijden naar het hotel Kaiserhof op den Potzdammerplatz. Hij bemerkte echter niet, dat hij geschaduwd werd door een mageren man, wien het schijnbaar te doen was den naam van het hotel te weten te komen. Want juist op het oogenbhk, dat hij aan den chauffeur den naam van het hotel opgaf, trad de man meer naar voren en verdween vóór de taxi heen in de menigte. De onbekende glimlachte even.... Op zijn hotelkamer gekomen, nadat hij zich bij den portier had laten inschrijven, waarna hem kamer 27 werd aangewezen, waschte hij zich eerst eens fnsch, daar de slapelooze nacht, na een dag van geweldige emotie, hem ontzettend vermoeid had. Daarna zette hij zich in een fauteuil om rustig een uurtje te slapen, even rustig te slapen om wat bij te komen. Maar voor hij de oogen had gesloten rinkelde de telefoon op zijn kamer..,. Verschrikt sprong Belman op. Telefoon voor hem ? Het zou wel een abuis zijn. „Hallo.... ja.... ja...." Van zenuwachtigheid liet hij den hoorn van de telefoon bijna uit de hand vallen. „Ja, 23  „Natuurlijk," antwoordde Belman. En hij geleidde den mageren man naar diens woning.. .. „Brengt u me even naar boven...." de man steunde met zijn hand tegen den muur van het portaal „zonder hulp kan ik de trap niet op...." Belman bracht hem naar boven. De man wees een kamerdeur aan. Belman opende deze en toen.... Met een tuimeling kwam Belman in de kamer terecht. En toen hij was opgesprongen en naar de deur toeliep, werd deze voor zijn neus dicht getrokken en van buiten af op slot gedaan! Belman zat voor den tweeden keer.... gevangen! Het was een kleine kamer waarin hij zat. Een klein raam aan de bovenzijde, te hoog en te klein om er door te ontvluchten, was met zware tralies voorzien, waardoor de kamer hem dadelijk deed denken aan een gevangenis, wat deze dan ook inderdaad voor hem was. In de kamer waren geen kasten, alleen bevond er zich een schoorsteen, waarvoor geen kachel stond. Verder was er in deze kamer geen stoel, geen tafel, alleen een eenvoudig veldbed. Belman begreep, dat hij zonder meer nooit uit deze kamer kon ontvluchten. „Ziezoo," lachte Belman in zich zeiven, „hier zal ik voorloopig wel mijn bivak kunnen opslaan, totdat er misschien weer een schoone jongedame komt, die mijn hulp noodig heeft!" P5  Het heele geval leek hem al zeer raadselachtig. Wat ze met hem voor hadden begreep hij heelemaal niet. Daarvoor was ook niet de minste aanwijzing. Juist wilde hij zich op den rand van het bed neerzetten, toen de deur open ging en de man, dien hij zoo vriendelijk naar zijn woning had geleid, binnentrad. Belman was natuurlijk niet van plan in alles te berusten en als het op een gevecht moest aankomen, zou hij het gedurfd hebben ook. Van het bed opspringen en den binnentredende naar de keel vliegen, hem op zij te smijten en zoo te ontvluchten lag meteen in zijn bedoeling, toen hij de kamerdeur hoorde opengaan. Maar hij hield in. De man bedreigde hem met een revolver! Belman keek zijn belager eens aan. En het kwam bij hem op, dat hij dien man kende. Hij was.... ja, hij deed hem denken aan den man, die naast het blonde meisje had gezeten in den auto voor Carré! Dus er was natuurlijk weer verband tussehen deze opsluiting en het meisje dat gevangen werd gehouden in Amsterdam .... Dan was er ook nog wel hoop, dat hij haar weer te zien zou krijfln.... „Houd je kalm," sprak de man. „En als je een poging doet om me aan te vallen, schiet ik je neer." „En als ik de kans krijg jou neer te slaan," sprak Belman, „dan zal ik het niet laten ook !" „Die kans zul je niet krijgen, vriendje. Overigens, dat ik je hierheen heb gehaald is 80  zettend. Ik kan dat toch niet naar Kopenhagen schrijven ? Denk er om, uw positie en de mijne hangen er van af! Weet je wat, laat mij maar even met den chef van den geheimen dienst spreken. Geef onmiddellijk de telefoniste order de verbinding tot stand te brengen." De gezant had een opwindend gesprek met den chef van de geheime politie. Hij drukte den chef op het hart, dat er een groot belang mee gemoeid was, te meer, daar juist dezer dagen belangrijke mededeelingen door de verschillendë regeeringen zouden gewisseld worden. Elk spoor van den, dader ontbrak, een aanwijzing, in welke richting gezocht moest worden, was niet te geven... „Maar excellentie, dan is het zoeken naar een speld in een hooiberg! Als er geen wonder geschiedt...." Doch dit wonder geschiedde. De gezant had zelf bekwame detectives naar de verschillende grensstations gezonden, om buiten het officieele onderzoek om te handelen. Links en rechts was getelefoneerd geworden; van ieder, die gedurende de laatste dagen op het gezantschap was geweest, werden de gangen nagegaan, iedereen werd ondervraagd... . „Excellentie," aldus kwam de bode binnen, t,er is een heer, die u wenscht te spreken." „Ik ben vandaag voor niémand te spreken, voor niemand, begrijp je ?" „Deze heer gaf mij zijn kaartje en zeide dat zijn bezoek een blauwe langwerpige enveloppe 58  betrof.... Dit moest ik u zeggen, indien u geen tijd had hem te ontvangen." „Wat zeg je ? Een blauwe langwerpige enveloppe ? Geef hier zijn kaartje !" De gezant stond te trillen op zijn beenen, toen hij dat zeide. Haastig nam hij het visitekaartje aan en las : Hans Belman, journalist, Amsterdam. „Ook dat zal me nog gebeuren ! Daar komen ze me inlichtingen vragen ? Maar laat hem binnenkomen, dadelijk, want zijn mond moet hij houden...." Belman trad binnen. Zijn gang was eenigszins pijnlijk van de schampwond aan zijn been. Ook zijn schouder deed hem nog pijn van de vleeschwond, welke de kogel hem bezorgd had. „Excellentie," begon Belman in het Duitsch, daar hij het Deensch niet machtig was, „wanneer ik eerder had kunnen komen, dan zou ik dat gedaan hebben om u gerust te stellen. Maar," en hij wees op zijn schouder, „ik kom zoo juist uit het ziekenhuis." „Heel interessant," sprak de gezant, „maar u heeft tegen den bode gesproken van een blauwe langwerpige enveloppe ?" „Ja, juist, dat heb ik. Er is vannacht bij u ingebroken." „Wanneer u om inlichtingen komt...." „Pardon mijnheer, ik kom juist u inlichtingen brengen. Om u niet langer in spanning te 59  houden, hier heeft u hetgeen men u ontstolen heeft!" En Belman overhandigde den gezant de langwerpige enveloppe. „Groote hemel, de code-sleutel! Maar dat is wel het allerlaatste wat ik verwacht had! Vergeef het me, mijnheer," sprak de gezant, terwijl hij nader op Belman toetrad, „dat ik zenuwachtig ben, gaat u zitten en u verlaat de kamer niet, voor u mij ook de bijzonderheden hebt medegedeeld ! U schijnt gewond.... heeft u de rol van detective op u genomen 2& „Door de omstandigheden gedwongen, excellentie ! Louter toeval! en ik kan u zelfs verzekeren, dat van den code-sleutel geen inzage is genomen, zoodat er ook geen copie van gemaakt is, aangezien deze enveloppe om zoo te zeggen uit de handen van den dief in mijn handen is gekomen !" „U maakt me nieuwsgierig. Maar een oogenbhkje. Ik moet den attaché even waarschuwen." De gezant belde. De marine-attaché verscheen. „Hier!" juichte de gezant, „de code terecht ! Verder onderzoek is niet noodig. Deze heer is als een engel uit den hemel komen vallen om ons deze weldaad te bewijzen ! Hij heelt uwe en mijne positie gered en verschillende landen heel wat moeliijkheden bespaard. Geeft u onmiddellijk instructies verder onderzoek te staken. Nu moet ik mij met dezen heer onder- •6*  vertrekken wij naar Arden, waar wij een landgoed hebben, om de vacantie door te brengen. En dan zult u ons vergezellen." „Natuurlijk gaarne!" riep Belman uit, „als ik er den tijd toe kan vinden." „En dat zult u, mijnheer Belman," zeide Agnete, terwijl zij haar hand op de zijne legde. „Het is daar zoo mooi...." „Daaraan twijfel ik geen oogenblik," vervolgde Belman, „en uwe tegenwoordigheid zal het wel maken tot een Paradijs !" „Ho, ho!" lachte de gezant, „geen toespelingen maken op Adam en Eva. Maar dat het leven daar werkelijk als in een lusthof is, daarvan kunt u overtuigd zijn. De natuur is daar prachtig, zooals alleen het Deensche landschap geven kan. Het klimaat is er aangenaam. En wat uw werkzaamheden zijn, u zijt immers schrijver.... welnu, inspiratie zult gij daar genoeg kunnen opdoen. De natuur is daar als een gedicht...." Belman vertelde van zijn roman, die gewet gerd was, omdat daaraan de noodige spanning' ontbrak. Het romantische trekt de lezers meer aan, het avontuurlijke, meer dan schoonheidsbeschrijvingen van landstreken en landen.... „Maar wie zegt u, dat ook daar niet het romantische is te beleven ?" vroeg de gezant lachend. „U kent de streek nog niet." Agnete bloosde en zij zeide : „Foei papa, u moogt niet zoo spotten met mijnheer Belman. Hij heeft een gevoelige natuur, 77  Heibeltrotz daarentegen had nog maatregelen te nemen voor zijn vertrek naar Parijs. Hij deed dit op zijn wijze, verbluffend brutaal en koelbloedig. Hij trachtte uit alles munt te slaan en hij stelde zijn handlangers direct aan het werk om zooveel mogelijk omtrent Belman te weten te komen. Hij bleef liever op de hoogte van diens verblijf bij den Deenschen gezant, ook al, doordat hij op dit gebied een fijnen neus had. Hij verwachtte daaruit wellicht munt te kunnen slaan. Zoo bleef Heibeltrotz dan ook op de hoogte en toen men hem berichtte, dat Belman per vliegmachine naar Parijs was vertrokken, was het eerste wat hij bij zich zelf mompelde: „Dan zijn mijn maatregelen niet voor niets geweest 1 Want wat heeft Belman te maken in Parijs ? Hij is daarheen met een opdracht en daarvan moet ik het mijne hebben. Met dien code-sleutel heeft hij mij bij den neus genomen, kat ik hem dat betaald zetten en poets tegen poets !" Zijn papieren waren in orde! „Ha, ha," lachte Heibeltrotz, „het is toch maar goed, wanneer je steeds op je hoede bent en je maatregelen tijdig weet te treffen." Voorzien van een klein handkoffertje, waarin alleen het noodzakelijkste zat, begaf Heibeltrotz zich naar het vliegveld. Hij begaf zich aanstonds naar het kantoor der directie." Zijn optreden was flink en zelfbewust en niet dat van een man, die door de politie gezocht wordt. 82  „Heeft u een vliegmachine ter beschikking £ Zoo mogelijk het snelst vliegende...." En terwijl hij zoo sprak, haalde hij uit zijn portefeuille een papier, zoo te oordeelen naar de stempels, die er op voorkwamen, zeer gewichtig, en hield dit den directeur van het vliegveld voor. Deze bekeek het, las even en sprong op, alsof het wel en wee van het land er van afhing. „Ik zal u zelf naar het terrein vergezellen, mijnheer," sprak de directeur beleefd, „opdat u zoo min mogelijk vertraging zult ondervinden. En den besten vliegenier zal ik belasten u naar Parijs te brengen." Geen vijf minuten later zat Heibeltrotz in een Fokker-machine, bekend om haar buitengewone snelheid. Tot den vliegenier zei Heibeltrotz : „De DL 52 heeft een voorsprong van ongeveer anderhalf uur. U moet dat toestel inhalen en vooruitkomen. De zaak is gewichtig en dringend ; staatsbelangen hangen er van af." En inderdaad, de vliegenier haalde het uiterste uit zijn machine, die weldra met een vaart van 175 K.M. per uur vloog, richting Parijs. Bij Keulen haalde men een vhegmachine in. De vliegenier wendde zich tot zijn passagier en maakte hem er op attent. Heibeltrotz slaakte een kreet van vreugde, want hij las op de vleugels DL 52. Dat was dus de machine, die Belman naar Parijs bracht.... Even voorbij Koblenz moest echter een 83  landing worden gemaakt. Onrustig keek Heibeltrotz toe. Dat was niet naar zijn zin. En toen de vliegmachine op het vliegterrein neerstreek, daar benzine moest worden ingenomen, was Heibeltrotz zelfs een en al onrust. „Denkt u, dat de DL 52 hier ook een landins maakt ?" e „Dat zal ze zeker doen," antwoordde de vliegenier. „De tocht naar Parijs wordt altijd hier onderbroken...." „Dan wilt u er zeker wel voor zorgen, dat we weer zijn opgestegen voordat de DL 52 neerkomt ?" „Wij zijn haar hoogstens een kwartier voor." Heibeltrotz hield hierop den vliegenier het papier onder den neus, hetgeen op den directeur van het vliegveld te Berlijn reeds zoo'n indruk had gemaakt en zeide : „Het moet, dringende zaken." Want hij voelde er al heel weinig voor, Belman hier te ontmoeten! Het plan, dat Heibeltrotz klaar had ten opzichte van Belman, was in Duitschland zelf niet uitvoerbaar. Dat ging beter in Parijs f En op het oogenblik, dat de Fokker van Heibeltrotz zich weer verhief, daalde aan den anderen kant van het terrein de DL 52. Voort ging het nu op Parijs aan. Toen Heibeltrotz tegen den avond te Parijs daalde, maakte toch eenige opwinding zich van hem meester. Want hij voelde te goed, dat hij nu 84  „Ik heb het reeds gezien," sprak deze, „de zaak is in orde. Neemt u het maar mee. Mijn arrestant zal ik wel meenemen. Wanneer u morgen op het hoofdbureau van politie komt, zullen wij voor de verdere formahteiten zorgen." ,,Maar ik protesteer!" riep . Belman uit. „Dit is de gemeenste truc, dien ik ooit gezien heb I U, een Fransch politie-ambtenaar, laat me daar in uw bijzijn bestelen door een oplichter, een kerel, die door de Duitsche politie gezocht wordt. Heibeltrotz heet hij I Is die naam u dan niet bekend ? Zijn aanhouding is de heele wereld door verzocht!" „Windt u zich nu maar niet verder op en gaat u maar rustig mee. We kennen dat, die betuigingen van onschuld I Alleen maar jammer, dat die mijnheer zulke goede papieren heeft! Neen, neen, met die praatjes behoeft u bij de Franschen niet aan te komen. Mijnheer Schmieremaier, u heeft het gezochte ? Prachtig. Dan zijn er heel wat diplomatieke moeilijkheden voorkomen." „Houdt hem vast, grijp dien kerel vast," gilde Belman, toen Heibeltrotz zich verwijderde. „Haal den Deenschen gezant hier, die verwacht mijn komst. Bx verlang confrontatie!" „U speelt uw rol goed, maar het is vergeefsch. U had het zeker niet verwacht hier zoo ontvangen te worden ?" f „Maar de papieren van dien kerel zijn valsch I De verzoek u onmiddellijk den Deenschen gezant te waarschuwen." 88  „Daaraan zal het niet ontbreken! Gaat u maar rustig mee; elk protest van uw kant is nutteloos!" Het zweet parelde Belman op het gelaat. Hij stond machteloos, verslagen, afgetroefd door dien schurk! Als een gevangene moest hij mee en hij kreeg een cachot tot verblijf aangewezen, in plaats van een mooie kamer, zooals reeds voor hem besproken was in Hotel des Ambassadeurs ! Al zijn vertoogen om den Deenschen gezant te waarschuwen waren vruchteloos. Die zou wel gewaarschuwd worden door dien Duitschen inspecteur van den geheimen veüigheidsdienst I Neen, die papieren waren in orde. Nog wel met een persoonhjk schrijven van den Deenschen gezant in Berlijn! Belman had dien nacht al een heel benauwden droom. Wat moest hij doen? Wat kon hij beginnen? Zijn vrijheid van handelen was hij kwijt en men nam van zijne protesten geen notitie. En intusschen was die schurk er met de documenten van door gegaan. Hij stond er machteloos tegenover, maar wat te zeggen tegen den gezant in Berlijn ? Verschrikkelijk ! En aan hem was nog al die vertrouwensopdracht toevertrouwd. Den anderen morgen begon Belman weer met te protesteeren, toen men hem een zeer sober ontbijt bracht. Maar hij kreeg nauwelijks antwoord. Eerst tegen den middag werd hij uit zijn cel gehaald. Op het politiebureau wachtte men te vergeefs op den terugkeer van Schmiere- 89  maier.... Men had het Deensche Gezantschap opgebeld — van een Schmieremaier kende men het bestaan niet, maar een zekere Hans Belman werd verwacht, had er al reeds moeten zijn. Men had de Fransche politie opgedragen die zaak ernstig te onderzoeken ; een van de attaché's zou zelf komen.... Toen bleek alras, hoe de Fransche politie bij den neus was genomen. Belman bleek Belman te zijn.... Dat de Fransche politie met den beganen flater leelijk in de maag zat, was te begrijpen. De officier van politie, die zich had laten misleiden, werd oogenblikkehjk geschorst. Overal heen werd het signalement van Heibeltrotz rondgezonden. Per radio werd aanhouding verzocht. Een heele consternatie was ontstaan, doch betreffende het begane feit stond men machteloos. Men was de dupe geworden van een geraffineerden schurk en de belangrijke documenten waren weg. De politie verzekerde den Deenschen attaché, dat alles in het werk zou worden gesteld om de documenten terug te krijgen. Belman bood men op de vriendelijkste wijze verontschuldigingen aan. Maar het slot was, dat Belman zonder de hem toevertrouwde gewichtige staatsstukken met den attaché naar het Deensche gezantschap ging- De tranen stonden Belman m de oogen en als er geen oplossing kwam, zou hij de familie Berger nooit meer onder de oosren durven komen. 90  En van zijn vacantie te Arden.... Hij dacht aan Agnete.... „Trekt u het zich toch niet te veel aan," sprak dé attaché. „Het is niet uw schuld, maar een ontzettende flater van de Fransche politie." 91  Heibeltrotz heeft het mij te duidelijk gezegd. En daarom ook omdat ik u sympathiek vind u veracht me, maar ik doch dat is nu bijzaak. Vertrouw me, mijnheer Belman, geef me uw vertrouwen en dan zal dat mijn belooning zijn. Als ik kan, zal ik u in het bezit brengen van de stukken." „Be kan u gevangen laten nemen, u laten dwingen te vertellen, waar die boeven zijn." „Het eerste kunt u, het tweede niet. Het is trouwens ook niet noodig mij daartoe te dwingen. Bi zal het u zeggen." „En u denkt, dat ik u geloof ?" „Waarom zoudt u mij niet gelooven ? Wat voor belang heb ik er bij, u te misleiden? Mag ik het u bewijzen ?" „Als je dat kunt, Kathe toen ik dacht, dat je in nood verkeerde, toen ik meende, dat je tegen je wil in werd vastgehouden door die boeven, toen ben ik van je gaan houden...." „Dank je, dank je...." „Neen, neen, dat is voorbij. Dat zal nooit wéér komen. De teleurstelling is te groot geweest. Trouwens, een eerlijk meisje kan ik hef hebben, een vergeef het me, een dievegge nooit! Maar als je mij m het bezit kunt stellen van het geroofde, dan beloof ik je, jou te sparen. En ik zal aan je blijven denken als aan een vrouw met een eerlijk hart." „Vanavond worden de stukken verkocht 1" „Wat zeg je ?" schrok Belman op, vanavond? 95  Vanavond gaan de stukken over in handen van een anderen schelm, een spion?" „Ja. Ik ben hier gekomen om je dat te zeggen. En meer nog. Ik zal ze met een list in handen trachten te krijgen." „Maar ik kan toch beter de politie waarschuwen ?" „Dan vangen ze misschien wel Heibeltrotz, en misschien ook den spion." „Dutoit ?" „Hoe weet u zijn naam ? Ja, hij is het 1" „Toen ik in den koker verscholen zat f" „O ja.... maar al grijpen ze die lui vast, dan heeft u daarmee de stukken niet terug. Want ze loopen daarmee niet in hun zak. Alleen hst kan hier helpen." „En je wilde dat vanavond alléén doen ? Eén vrouw tegen twee mannen ? Dat gaat niet. Neen, dan heb ik een ander plan. Waar woont Heibeltrotz en waar vindt vanavond de bijeenkomst plaats ?" „In de rue des Capucins." „Ik wil daarbij zijn ! Ik durf ook wat wagen I Kan je mij niet dat huis binnen laten en is er geen gelegenheid, dat ik me verborgen opstel, om alles te kunnen afluisteren ? Je weet niet, wat een belang er mee gemoeid is voor mij, om de stukken terug te krijgen." „Wanneer je vanavond kwart voor acht komt, zal ik je binnenlaten. Dan kan je er getuige van zijn, hoe de code-sleutel en de andere stukken...." 96  „O, maar Kathe," lachte Belman plotseling, „weet je dan niet, dat de code-sleutel niet in het bezit van Heibeltrotz is ? Dan is dat een valsch stuk, zooals hij ook zijn papieren zoo handig heeft weten te vervalschen! Den code-sleutel heb ik hem afhandig gemaakt! Hebben ze je daarvan dan niets verteld ?" „Weet je dat zeker ? Als dat zoo is, nog beter! Dan waarschuw ik den spion ! Ja, dan slaagt mijn list nog beter dan ik vermoedde! En ook als het niet waar is, dan is het toch prachtig gevonden ! Een schitterend idee krijg ik daar 1 Dus afgesproken, kwart voor acht komt u V* Op soek naar kopij 4 97  XV Van Belman bega! Kathe zich naar den spion Dutoit. Heibeltrotz en Kramer hadden Kathe inderdaad het mislukken van hunne plannen toegeschreven. Door haar toedoen was het gekomen, dat Belman zich met rechtstreeks naar de Achillesstrasse had begeven. Wel had Kathe willen aantoonen, dat zij dit gedaan had in het belang van hare kameraden, doch het wantrouwen had zij niet weg kunnen nemen. Reeds had Heibeltrotz haar een hevige scène gemaakt en haar gedreigd en ook Kramer was woedend op haar, te meer daar zij zich niet naar zijn plannen had willen schikken den halsketting met hem alleen te bezitten. Kathe begreep, dat zij zich van haar zouden ontdoen, zoodra het belang dit medebracht en dit gaf haar de gedachte aan wraak. Kathe wist waar zij Dutoit kon vinden. In een klein eafé in de rue du Kohinoor had hij zijn adres. Zij trof hem daar ook aan. „Dutoit," sprak zij, „ik heb geld noodig, tien duizend francs. Geef me die en ik bespaar je een schade van duizend pond sterling." „Zinspeel je hier op den code-sleutel ?" „Bi zeg je alleen maar, als je mij dat kleine 98  bedrag geeft, dan doe ik je een mededeeling, die dit bedrag ruimschoots waard is." „Laat dan eens hooren om te zien, of je mededeeling ook die waarde heeft." „De code-sleutel, dien Heibeltrotz je vanavond wil verkoopen, is valsch." „Weet je dat zeker?" „Ik weet dit absoluut zeker." „Goed, ik dank je voor je mededeeling en het bedrag zal je hebben." Dien avond had Belman zich naar de rue des Capucins begeven. Maar hij was nu voorzichtiger geworden en te voren had hij zich met de geheime politie in verbinding gesteld. Hij had haar het gesprek met Kathe medegedeeld„en men besloot dan ook het huis in de rue des Capucins in het oog te houden en alleen handelend op te treden, zoodra het gewenschte oogenblik zou zijn aangebroken. Belman was nu heel wat geruster en begaf zich naar het aangeduide huis in de rue des Capucins, waar Kathe hem binnen liet. In dit huis hadden meer beruchte samenkomsten plaats en zoo was de inrichting ook wel eenigszins daarop berekend. In de kamer waar de samenkomst van Heibeltrotz en Dutoit zou plaats vinden, bracht Kathe hem achter een tusschenmuur, van waar uit hij alles kon zien en alles hooren. Het was een soort dubbele muur, daar voor allerlei lugubere gelegenheden aangebracht. Tegen acht uur werd het wachten van Bel- 99  man beloond. De kamerdeur ging open en Heibeltrotz en Dutoit traden binnen. Heibeltrotz deed joviaal, als de man die van zijn ovej^müng zeker is. „Zet je daar," sprak hij tegen Dutoit. „Je hebt me gezegd duizend pond voor den codesleutel van het Deensche gezantschap te willen geven. Hier is de sleutel!" Belman zag, hoe Heibeltrotz een langwerpige blauwe enveloppe op de tafel smeet, vlak voor Dutoit. „En wanneer je met krenterig van betalen bent," vervolgde Heibeltrotz, „dan heb ik nog iets aardigs voor je, een prachtig uitgewerkt plan van de Duitsche grensverdediging tegen Frankrijk in tijd van oorlog. Je kunt het voor een betrekkelijk koopje krijgen," vervolgde Heibeltrotz lachend. „Zeker omdat de code-sleutel een vervalsching is ?" beet Dutoit hem toe. Heibeltrotz schrok op die woorden. „Wat zeg je ?" schreeuwde hij, „wou je beweren, dat die code-sleutel valsch is ?" „Ja, je bent een bedrieger. En dat plan van de grensverdediging zal wel zoo ongeveer dito zijn." Heibeltrotz, die op deze woorden zijn succes verloren zag gaan, werd woedend. • „Dat zeg je, om van mij die papieren voor een schijntje te krijgen 1 Terwijl ik er mijn leven voor gewaagd heb I Kijk eens hier !" en Heibel- 100  trotz haalde uit zijn zak een groote gele enveloppe, „kijk eens, wat staat er op: streng vertrouwelijk. Plan grensverdediging Duitschland— Frankrijk ! Zie je die zegels ? Dit plan alleen moet je al een half millioen waard zijn \" Dutoit haalde zijn schouders op. Hij nam de blauwe enveloppe op en bekeek deze nauwkeurig. „Namaak, deze stempels worden nu niet meer gebruikt. Het zijn oude stempels. Neen, Heibeltrotz, mij vang je niet. Je bent een bedrieger. Ik geloof, dat ik maar beter doe heen te gaan." „Maar je zult me toch betalen ? En wat is dit plan je dan waard ?" „Niets. Ik doe met jou liever geen zaken meer." Heibeltrotz stormde op deze woorden vol drift op Dutoit toe en greep naar zijn keel. Maar deze scheen een aanval te hebben uitgelokt. Hij bleef kalm en toen Heibeltrotz vol blinde woede op hem toeliep, zag Belman plotseling het lemmet van een dolk glinsteren, die kort en krachtig in de keel van Heibeltrotz gestoken werd. Bliksemsnel greep Dutoit naar de beide enveloppen en snelde de kamer uit, terwijl Heibeltrotz zonder een geluid te geven op den grond ineenzakte. Belman kwam achter den tusschenmuur te voorschijn en rende de kamer uit naar de straatdeur, waarlangs hij meende dat Dutoit verdwenen was. 101  Nauwelijks had hij echter de straatdeur geopend, of hij werd door een politiebeambte in burger aangegrepen, die hem de straat in trok. „Laat me los," schreeuwde Belman, „heb je niet een man zien wegloopen ?" Maar de politieman liet niet los. Er kwamen nog twee anderen bij, die zich aan den overkant verborgen hadden opgesteld. Toen hoorde Belman een der politiemannen lachen. „Mannen, laat los, jullie hebben den verkeerde. Neem het hem niet kwalijk, mijnheer Belman, maar hij dacht natuurlijk niemand anders dan den spion vast te hebben met de documenten I" „Dien loop ik juist achterna," schreeuwde Belman. „Maar mijn hemel, wanneer hij niet langs dezen weg is heengegaan, dan moet hij nog binnen zijn. Vlug, vlug dan! Had me ook niet vast gegrepen. Nu heeft die man tijd genoeg gehad om langs den achterkant te verdwijnen. En hij heeft de documenten, ik heb het gezien." De politie deed huiszoeking, maar geen Dutoit werd gevonden. Wel trof men er Kathe aan, doch men het haar ongemoeid, toen Belman aan den politiechef verklaarde, dat zij in deze affaire niet betrokken was. Men vond ook het lijk van Heibeltrotz. Zijn halsslagader was doorgesneden en toen de dokter ter plaatse verscheen, had hij reeds den geest gegeven. Belman was erg ontdaan, doch Kathe fluisterde hem toe: 102  „Ga mee, ik weet, waarheen de stukken gebracht zijn geworden. Ik heb een aanwijzing gevonden in de jas van Dutoit, toen hij het onderhoud had met Heibeltrotz. Trek je het gezicht van dien doode maar niet aan. Een zegen is het, dat hij zijn straf heeft gekregen. Bij den dood van dien man heeft de wereld alleen gewonnen." „Waarheen breng je me nu ?" vroeg Belman. „Ga mee, er is geen gevaar bij, even buiten Parijs." 103  XVI Kathe had Belman gebracht naar den wee op St. Denis. Het was inmiddels donker geworden. Rechts verhief zich de donkere schaduw van een groote villa. „Daar woont een Engelschman," sprak Kathe. „De naam doet er niet toe. Maar dezen avond zal Dutoit hem de stukken brengen. Wij kunnen ons in den tuin aan de achterzijde verbergen. Daar is ook zijn werkkamer, zoödat wij wellicht nog het een en ander te zien krijgen. Het is tenminste te hopen, want dat zal °ons werk vergemakkelijken. Wij zullen de documenten daar stelen!" Belman rilde. Dit scheen werkelijk een avontuur te worden, waarbij hij handelend zou moeten optreden. En voor hem, wiens geest zich meer bezig hield met overdenkingen en fantasieën, wiens poëtische natuur met direkt leidde tot handtastelijkheden, had zulke werkelijke romantiek niet zooveel bekoring. Doch hij wist en begreep, dat er te veel van afhing. Zij verscholen zich in een boschje tegenover de vensters, welke Kathe als werkkamer had aangeduid. Na een half uur hoorden zij aan den voor- 104  advertentie te plaatsen: rue des Capucins accoord, en u zult nader van mij hooren. Kramer." Dat was wel het meest onverwachte, dat de verdwenen documenten aan hem te koop werden aangeboden! Daar Belman echter meende in deze zaak niet eigenmachtig te mogen optreden, stelde hij zich den anderen morgen direct met den Deenschen gezant in verbinding, die hem aanraadde op het aanbod in te gaan. „Plaatst u de advertentie als verzocht, mijnheer Belman," sprak de gezant; „voor de 1000 pd. zal ik zorg dragen." „Maar klinkt het niet als een bespotting?" vroeg Belman, „je eigen stukken te moeten terugkoopen ?" „In de wereld van boeven en spionnen gaat het nu eenmaal zóó toe, mijnheer Belman, daaraan valt niet veel te veranderen. U kunt er van overtuigd zijn, dat de stukken elders verkocht worden, als wij niet spoedig toehappen." Belman plaatste daarop de advertentie. Ook stelde hij zich nog in verbinding met den geheimen dienst der politie. Men verzocht hem toch vooral voorzichtig te zijn en zich niet eerder naar de plaats van afspraak te begeven, alvorens haar daarmede in kennis te hebben gesteld. 113  „U begrijpt zeker wel, dat er altijd gevaren aan verbonden zijn, wanneer u zich met dergelijke personen inlaat. Zoo noodig wil ik een van mijn mannen erheen sturen in uw plaats ?" „Neen," sprak Belman, „ik wil deze zaak zelf opknappen. Misschien zijn de omstandigheden zoo, dat ik het dien Kramer betaald kan zetten." „Weest u maar voorzichtig. Die lui hebben bij u voor, dat ze gewetenloos zijn." Belman wachtte nu met spanning op verder bericht. Zonder twijfel zou hij het nog dien avond krijgen. Want dat die Kramer haast had, en wellicht ook verlegen zat om geld, verwachtte hij wel. Even na het diner werd Belman door den kellner een brief ter hand gesteld. Haastig opende hij dezen en las : „Morgenochtend 10 uur rue de Montmartre 12 Kramer." Toch onvoorzichtig van dien man, meende Belman. Bc heb hier toch zijn adres, dat ik maar aan de politie heb door te geven en de man wordt gearresteerd, al was het alleen maar wegens dien moordaanslag op Kathe! Maar den anderen dag bleek het Belman, dat Kramer toch met zoo onvoorzichtig was als hij meende. Belman had den inspecteur van den veiligheidsdienst telefonisch op de hoogte gebracht en deze deelde mede, dat hij voor een 114  paar bekwame speurders in de buurt zou zorg dragen. Met een gerust hart begaf bij zich derhalve naar de rue de Montmartre. Hij trof daar Kramer aan, opgewekt en lachend, alsof het de vroohjkste zaak van de wereld gold 1 „U komt derhalve om de stukken terug te koopen ?" vroeg Kramer hem vriendelijk. „Ja," antwoordde Belman, „ik ga op uw voorstel in. Waar zijn de documenten ?" „U zijt wel haastig," antwoordde Kramer. „Maar zóó gaat het niet. U begrijpt toch wel, dat ik niet zoo idioot ben om mij met 1000 pd. op zak door de politie te laten oppakken ? U behoeft mij niets te vertellen, maar in de omgeving hier heb ik reeds verschillende detectives opgemerkt. Die staan natuurlijk klaar om zoo dadelijk de jacht op mij te openen! Neen, mijnheer Belman, wij zullen de zaak verstandiger aanpakken. Laat ik u vertellen, dat de stukken, welke u zoo gaarne weer in uw bezit wilt hebben veilig en rustig in Londen op u en mij liggen te wachten!" „In Londen ?" „Zeker, in Londen. En ik noodig u uit, om met mij naar Londen te gaan, bijvoorbeeld morgenochtend, of wanneer u meer van den nachtdienst houdt, reeds dezen avond. Op uw gezelschap stel ik namelijk buitengewoon prijs, omdat u er belang bij heeft, dat ik Londen bereik!" „Alles goed en wel," meende Belman, „maar 115  wanneer u zich op straat vertoont, laat staan openlijk naar Londen reist, dan brengt u het niet verder dan twee meter en de politie heeft u opgepakt 1" „Zeer helder ingezien, mijnheer Belman. Ik heb van uw scherpzinnigheid reeds meer bewijzen gehad. En u zijt nu juist de man, laat ik zeggen de eenigste man in Frankrijk, die zal kunnen beletten, dat men mij arresteert. Gaat u van hier naar den Deenschen gezant en van hem naar de politie en ik ben er van overtuigd, dat wij samen rustig naar Galais kunnen reizen, om daar de boot naar Dover te nemen." „Ongehoord!" riep Belman uit. „Juist, zooals ik dacht, u wilde de stukken en mij ! Maar om kort te gaan, want ik zou mij voor de reis gaarne behoorlijk willen kleeden, gaat u met mijn voorstel accoord ?" „Dat kan ik u niet' beloven. Ik weet met, of de politie er van wil afzien u te arresteeren." „Nu zijn we, waar we zijn moeten. Ik weet het ook niet. Maar u gaat maar eens op informatie uit en tracht voor mij de zaak te redden. Dan is tevens ook voor u de zaak in orde. Want in Londen liggen de stukken, die u aldaar tegen betaling van 1000 pd. overhandigd zullen worden. Mijnheer Belman, ik hoor dus wel van u. Mijn adres is u nu bekend en ik wacht op een tecken van u om met u te vertrekken." Kramer stak de hand uit, maar Belman negeerde deze. 116  Buiten gekomen kwam de inspecteur in burger direct op Belman toe. „Én is hij nog in huis ? want ik zou gaarne met dien Kramer kennis maken." „Wacht nog even," weerde Belman af, „de kerel is geslepen. Ga liever met me mee en onderweg zal ik u alles vertellen. Hij bevindt zich nog in het huis, maar het is thans van belang hem voorloopig ongemoeid te laten !" Belman nam den inspecteur mede naar het gezantschap, alwaar hij het resultaat mededeelde van zijn bezoek aan de rue de Montmartre. „Mijnheer Belman," sprak de gezant, „ik laat het aan u zeiven over, of u met dien Kramer naar Londen wilt vertrekken. Het is een sujet, dat tot alles in staat is en ik wil op geenerlei wijze bij u aandringen om u in gevaar te begeven." „flc zal gaan," antwoordde Belman. „Het zijn niet alleen de stukken, die ik gaarne wilde terug hebben, omdat men ze aan mij heeft toevertrouwd, maar ik wil ook de sympathie van de familie Berger behouden." „Ik geloof niet, dat zijne Excellentie in Berlijn u er kwaad om zal aanzien, wanneer u het beter oordeelt niet naar Londen te gaan. Bi voor mij geloof, dat de heer Berger het u zelfs zou afraden. " „Ik ben gelukkig niet bang uitgevallen," lachte Belman. „Doch stelt u zich mijn succes eens voor, wanneer ik slaag 1" 117  „Wanneer u er zoo over denkt, dan wil ik natuurlijk al het mijne er toe bijdragen u ook weer behouden hier te zien. Ik verzoek u derhalve, mijnheer," zoo richtte de gezant zich tot den inspecteur, „om al uw medewerking te verleenen." „Daarvan kunt u op aan. Ik vermoed, dat wij nog wel eens een kans zullen krijgen dien Kramer in handen te krijgen. Mijn macht gaat echter niet verder dan Galais. Zoolang de heer Belman zich op Fransch grondgebied bevindt, zal ik er voor zorg dragen, dat zijn veiligheid geen gevaar loopt. Maar wat betreft, zoodra hij over het Kanaal is.... Het eenigste, wat ik doen kan en ook doen zal, is de Engelsche politie te verzoeken haar beschermende hand over Belman uit te strekken." „Bc dank u," sprak de gezant. „Was er voor mijn land niet zulk een groot belang bij, dan zou ik u verzocht hebben uw medewerking niet te verleenen. Bs betreur het, dat die schurk dit wapen in de hand heeft om zich aan de gerechtigheid te onttrekken." „Bc zal overwegen, of wij zijn uitlevering aan de Engelsche regeering kunnen vragen. Voor dezen pohtieken diefstal zal het niet mogelijk zijn. Maar zijn moordaanslag op Kathe zal het wellicht mogelijk maken. Mits wij meer aanwijzingen in handen krijgen. Of de mededeeling van Kathe op zich zelf voldoende is.... ik weet het met, afgezien nog van het feit, of 118  Belman nam hartelijk afscheid van de juffrouw, die zonder het te weten hem gered had. In den vrachtauto zat Belman tamelijk veilig. De groote omkappmg verdonkerde de zitplaats van den chauffeur, naast wien hij gezeten was. Toch drukte hij zich voorzichtig in een hoek onder voorwendsel, dat hij zich erg moe voelde. Hij reed nu door het stadje.... en daar was reeds de haven.... „Mankeert u iets ?" „Hé, dat leek wel een krampaanval! maar het is alweer voorbij." De waarheid was, dat Belman plotseling Kramer en diens helper zag. Zij stonden daar op den weg, waarlangs iedereen en alles moest komen wat zich naar de haven begaf. Zij hielden daar inspectie of zij hem niet zagen! Doch Belman had zich tijdig weten weg te drukken. Dat was de vermeende krampaanval ! Ze hadden hem niet gezien Ziezoo, nu was hij veilig. Want ze waren nu zeker de veronderstelling toegedaan, dat hij niet met de boot zou vertrekken. Die gedachte knapte hem op. Hij voelde zich nu ineens beter. En toen hij uit den vrachtauto stapte, drukte hij den man hartelijk de hand. „U zijt zoo vriendelijk geweest mij te helpen en bij te staan. En uw moeder ook..... 140  Hier, neem dit en koop voor uw moeder een geschenk." Belman drukte den verbaasden man een biljet van 10 pd. in de handen en begaf ach naar het kantoortje van de boot. 141  XX Opgewonden van vreugde stormde Belman het kabinet binnen van den Deenschen gezant te Parijs. „Excellentie," riep hij uit, „ik kom thans mijn opdracht uitvoeren en overhandig u hierbij de enveloppe, welke de gezant te Berlijn mij ter hand stelde!" De gezant was opgesprongen. „Welkom, mijnheer Belman. Toen ik twee dagen geleden uw telegram uit London kreeg, keek ik werkelijk verbaasd op. Want nooit heb ik dien Kramer vertrouwd, wien wij zoo'n veihgen aftocht naar Engeland hebben moeten geven. Bc heb er werkelijk niet veel vertrouwen in gehad, dat de expeditie voor u gunstig zou afloopen. Hebt u nog gevaren ontmoet?" „Ja, dat heb ik...." „Bc verwachtte het reeds. U telegrafeerde met de vliegmachine te zullen oversteken, in welk geval u gisteren reeds hier had moeten zijn. Bc begreep wel, dat er iets tusschenbeide was gekomen.Was het ernstig ?" „Ja, het is ternauwernood, dat ik aan groot gevaar ontsnapt ben." En Belman vertelde al hetgeen hem over- 142  komen was. Met belangstelling luisterde de gezant toe. „Ik hoop," sprak hij, „dat u thans van die lui bevrijd zult zijn en verder geen last meer van hen zult ondervinden." Ofschoon ik de mogelijkheid niet zal wegcijferen, dat ze u niet met rust zullen laten. Had u niet beter gedaan dien Kramer zijn geld te geven ?" „Ik vond het een smaad, een hoon om duizend pond sterling te moeten geven voor datgene wat mij rechtens toekwam. De man had niet de minste aanspraak op het geld. Het is eenvoudig chantage. Ik geloof met, dat ik nu nog last van dien man zal hebben." „Laten we het hopen. Van mijn collega te Berlijn heb ik een brief voor u gekregen. Juist dezen morgen bracht de koerier hem mede. De gezant schreef ook mij over uwe aangelegenheid. U schijnt ook naar Berlijn te hebben geseind ?" „Ja," sprak Belman, „dat heb ik gedaan. Aan mijn vreugde moest ik uiting geven' Ik wilde den heer Perger al vast gerust stellen." „Mijn collega sprak in zijn schrijven dan ook zijn voldoening uit over uw optreden. Maar leest u eerst zijn brief, want ook naar aanleiding daarvan heeft hij mee geschreven." „Als u het mij veroorlooft...." en Belman scheurde den brief open. In dat schrijven drukte gezant Berger zijn groote vreugde uit, dat Belman er in geslaagd 143  was de documenten weer machtig te worden, zoodat hij ze ongeschonden te Parijs kon ter hand stellen. Hij dankte Belman voor zijn flink optreden, dat verder was gegaan dan hij ooit zou hebben durven vragen. Ook deed de gezant de groeten van zijn vrouw en dochter en verzocht tenslotte Belman dringend naar Berlijn tè komen alvorens hij naar Amsterdam zou reizen. „Er is hier iets niet in den haak," schreef de gezant» „ik heb een paar dreigbrieven ontvangen die verband houden met uw persoon. Bc heb de politie er reeds mede in kennis gesteld en deze zou gaarne van u nog eenige nadere gegevens willen hebben. Wanneer ge uw zending te Parijs hèbt vervuld, kom dan naar Berlijn." ,J3e gezant verzoekt mij naar Berlijn te komen...." „Ja, en in een particulier schrijven aan mij verzoekt hij mij, er bij u op aan te dringen om van hier naar Berlijn te reizen. De gezant wil n persoonlijk bedanken voor al datgene wat u voor hem en in het belang van ons land hebt gedaan." „Ook al," vervolgde Belman, „wijl er nog eenige moeilijkheden schijnen gerezen te zijn. Bc zal aan het verzoek van den heer Berger voldoen en morgen naar Berb'jn gaan." „Dank u, en voor vandaag zijt u verder mijn gast. Wel heeft u in het kort reeds uw verhaal gedaan, maar ook voor de bijzonderheden interesseer ik mij. Het schijnt in ieder .144  dat u weer onze gast zult zijn en het zal haar een groot pleizier doen u dadelijk te kunnen begroeten. Ook Agnete is vol belangstelling voor uw komst." Gelukkig, daeht Belman, ik heb natuurlijk verkeerd gezien. Het is Agnete niet geweest. Het kon ook niet anders. „Wij zijn natuurlijk zeer benieuwd naar uwe ervaringen en wij verheugen ons er op van u alles te mogen vernemen. Naar wat ik uit Parijs reeds heb vernomen, moet uw verblijf daar niet zonder ernstige opwinding geweest zijn." „U schreef me van eenige dreigbrieven ?" „Dat zullen we morgen behandelen. De politie doet inmiddels onderzoek en voor het oogenblik schijnt het niet zoo ernstig te zijn. Ik geloof zelfs, dat het meer in de bedoeling schijnt te liggen u en mij in een zenuwachtige stemming te brengen. Laten we nu maar eerst naai huis gaan waar mijn vrouw en dochter ons wachten." Mevrouw Berger ontving Belman hartelijk en zij sprak er haar groote voldoening over uit, dat hij thans behouden was teruggekeerd. Zij verontschuldigde Agnete, die nog niet thuis was gekomen. „Zij zou van morgen een boodschap doen en binnen een half uur naar huis zijn teruggekeerd. Het is nu al bij twaalven, dus zij heeft zeker een vriendin ontmoet...." 146  Belman werd plotseling bleek en greep naar de leuning van een stoel. „Wat scheelt u mijnheer Belman?" vroeg mevrouw verbaasd. „Ik kan het zelf niet gelooven, mevrouw, maar toen ik door de Alexanderstrasse reed, zoo ongeveer elf uur, meende ik in een taxi Agnete gezien te hebben met.... het is eenvoudig niet te gelooven, het is te dwaas...." „Met wie ?" vroeg de heer Berger ongerust. „Met.... Trentman !" „Groote God!" gilde mevrouw, „als haar maar niets overkomen is. O, dat zou vreeselijk zijn. Zouden ze het nu op Agnete begrepen hebben ? Verschrikkehjk...." Ook de heer Berger was zenuwachtig geworden. „De dreigbrieven, welke ik ontvangen heb, wezen op zoo iets. Men dreigde u met wraak en indien ze u niet konden treffen, zou op mijn familie gewroken worden wat voor u bestemd was.... Maar dat zou toch ontzettend zijn. In ieder geval, laten wij geen tijd verliezen. Ik zal direct de politie opbellen en den inspecteur uw vermoeden meedeelen. Beter te voorbarig, dan te laat!" Er was een zwaar gedrukte stemming in de familie gekomen. Wel wilde men aan een roof van Agnete niet gelooven, maar het moest eens waar zijn.... Agnete in de handen van zoo'n 147  schurk.... Mevrouw Berger zonk in een fauteuil neer en weende. „Mevrouw ik zai wel verkeerd gezien hebben. maar als het zoo is.... ik zal mij zeil uitleveren om Agnete te redden. Ze mogen met mij doen wat ze willen, ze mogen mij dooden, maar van Agnete blijven ze ai Mevrouw Belman greep Belman's hand. „U zult alles doen om haar te redden.... maar 't behoett toch niet, dat u uw leven geeft.... er zijn toch nog wel andere middelen.... doch u zult alles, alles doen om Agnete uit de handen van dien schavuit te redden ?" „Mevrouw, het was voor mij belangrijk om de documenten terug te krijgen en ik heb er zelfs veel voor gewaagd, maar gewichtiger is het Agnete terug te krijgen. Ik beloof u alles, alles zal ik doen." „Dan dank ik u, het stelt me eenigszins gerust...." • Agnete keerde dien middag niet terug. En derhalve werd het wel algemeen aangenomen, dat Belman dien morgen juist had gezien. „Wat een stommerd ben ik '" verweet deze zich zeiven, „dat ik niet onmiddellijk ben omgekeerd om de taxi achterna te rijden en mij te overtuigen, of ik goed gezien had. Wat een ezel ben ik geweest! Nooit zal ik me dat kunnen vergeven.... Agnete...." „Ik kan niet langer thuis blijven zitten," zeide Belman tesren den avond. „Er moet toch 148  iets gedaan worden ? Hier blijven in kalme afwachting tot ze Agnete thuis brengen, lijkt me absurd. Want dat zullen ze immers nooit doen ?" „Maar waar wilt u gaan zoeken ?" vroeg de heer Berger. „Ik weet het niet, ik weet niet.... in de Panterstrasse...." „Daar heeft de politie al huiszoeking gedaan. Zelfs in nog meer huizen heeft de politie gezocht. De beste detectives zijn aan het werk gezet. Ik heb dezen middag den minister opgebeld.... alles, alles zullen ze doen. U begrijpt , ik, als gezant bekleed een positie.... en de minister zat er geweldig mee in, dat zoo iets gebeurd was. De dochter van den gezant van een bevriende mogendheid geroofd.... alles wat gedaan kan worden, wordt gedaan. En waar zoudt u willen zoeken ? Waarheen zoudt u willen gaan ? Is er ergens een aanknoopingspunt ?" „Het toeval.... het toeval kan misschien helpen. Niets wil ik onbeproefd laten. Alle straten van Berlijn wil ik doorloopen, aan alle huizen wil ik luisteren of ik haar om hulp hoor roepen...." „Mijnheer Belman, u verkeert m een opgewonden toestand, die mij er toe dwingt u te beletten uit te gaan ! Heel Berlijn wordt afgezocht en de politie is volkomen op de hoogte van de relaties van dat schurkenstel. Heibeltrotz is dood, Kramer zit m Engeland, Kathe hgt zwaar 149  gewond in het ziekenhuis te Parijs, alleen Trentman is nog in Duitschland. De politie zal er zeker achter komen waar hij zich bevindt. U kunt op het oogenblik niets doen. Absoluut niets !" Belman moest het toegeven. Hij kon niets doen. Hij stond volkomen machteloos. „Ik vermoed, dat ze een losprijs zullen vragen," vervolgde de gezant. „Die Kramer heeft Trentman telegrafisch natuurlijk op de hoogte gebracht en nu schijnen ze langs anderen weg aan het geld te willen komen. Zoodra ze het vragen zullen ze het hebben!" Tegen negen uur in den avond werd plotseling opgebeld. De heer Berger snelde naar de telefoon. „Voor u, mijnheer Belman," zoo kwam hij na eenige seconden terug. Belman was verbaasd. Hij trilde over al zijn leden, want hij voelde dat dit opbellen met Agnete in verband stond. „Hallo !" De gezant zag Belman wankelen, toen hij den hoorn had opgenomen en even geluisterd had. Belman steunde met de eene hand op het telefoontafeltje om zich staande te houden. Zijn stem klonk onnatuurlijk, toen hij antwoordde : „Ja.... ik zal komen.... neen.... geen politie.... op mijn woord..., ik kom alleen. ..." 150  De heer Berger was op Belman toegeloopen en moest hem ondersteunen, toen hij naar de veranda terugkeerde. Hij kon geen woord uiten.' Zijn keel was droog. . „Even.... drinken.... ?" vroeg Belman en mevrouw Berger haastte zich naar het buffet, waar ze een glas water inschonk. Nadat Belman eenige teugen gedronken had, viel zijn hoofd voorover op de tafel op zijn elleboog en hij snikte, snikte hartstochtelijk. De gezant maakte tegen zijn vrouw een gebaar van : kalm, laat maar even uithuilen. Na eenige minuten van stilte, zei Belman zich herstellende : „Het was Trentman! Straks om tien uur verwacht hij mij op den hoek van de Potzdammerplatz.... neen, ik mag geen straat noemen.... ik mag niets zeggen, want dan loopt Agnete gevaar.... Trentman zeide, dat hij mij zou brengen bij Agnete !" „Gelukkig!" riep mevrouw Berger uit, het raadsel zal dus opgelost worden!" „Ze zijn iets van plan," merkte de heer Berger op. „Vroegen ze om geld ?" „Neen, niets. Trentman gaf mij de verzekering, dat Agnete geen gevaar liep, als ik mij stipt aan zijn instructies hield. In het belang van Agnete kan ik de politie niet waarschuwen. Hij zou mij bij Agnete brengen en beloofde een vêiligen terugkeer. Laten we het probeeren. Misschien kan ik het met Trentman schikken.... 151  maar geen politie, niet laten nagaan waarheen ik word gebracht...." Belman was tegen tien uur op de Potzdammerplatz. Hij liep daar even rond, toen een jongen hem een briefje in de hand stopte en zich daarna vlug verwijderde. Belman keek haastig het briefje in en las : „Roep den rooden auto aan, die weldra voorbij komt." Hij keek nu uit.... het autoverkeer was daar juist erg druk. Er reden allerlei auto's naast elkaar, achter elkaar.... en daar een roode auto ! Belman sprong naar voren, wenkte den chauffeur.... de auto reed langzamer, de chauffeur gooide het portier al open.... al rijdende sprong Belman er in.... de auto schoot vooruit.. Achter in den auto zat een man, die aan Belman volkomen onbekend was. „Belman ?" vroeg deze. „Ik, ik ben Belman." „Op verzoek van Trentman moet ik u blinddoeken. Wilt u zich daaraan onderwerpen ?" „Ja," antwoordde Belman. „Bc geef trouwens mijn woord, dat ik niets verraden zal." „Voorzichtigheid is toch beter." De man deed Belman een blinddoek voor, Èoodat hij niet kon zien, waarheen hij gebracht werd. Ze reden een kwartier en Belman hoorde wel, dat ze in een buitenbuurt kwamen, want het lawaai van het verkeer had opgehouden. Plotseling, in een stille straat, stond de auto stil. 152  De man verzocht Belman uit te stappen. Hij nam hem bij de hand en Belman bemerkte, dat hij eer* huis werd binnengevoerd. Achter hem werd de deur gesloten en vervolgens leidde men hem in een kamer. Daar hoorde hij, dat de stem van Trentman zei : „Wij zullen u boeien aandoen, opdat wij den blinddoek kunnen laten vallen. Het is een veiligheidsmaatregel, dien ik noodig acht, want u schijnt er van te houden tegen onze bedoelingen in te handelen." Toen de blinddoek viel, stond Belman recht tegenover Trentman. Deze keek zijn slachtoffer even aan, en greep toen naar diens broekzak, waaruit hij de revolver haalde, die hij op een tafel legde. „Het is altijd beter zóó, dan wanneer ik op andere manier er mede moet kennis maken. U heeft hier geen revolver noodig." Belman had een revolver bij zich gestoken om tegen alle gebeurtenissen opgewassen te zijn. Maar nu hij handboeien droeg, had de revolver per slot van rekening weinig waarde voor hem. „Hoe groot is de losprijs voor de dame, die u gevangen houdt ?" „Daarover spreken wij voorloopig niet," weerde Trentman af, „ik heb u hier laten komen, uitsluitend met de bedoeling u juffrouw Berger te laten zien, waarover u zich zeer bezorgd maakt! Ze is hier in goede handen," lachte hij, 153  „en wij zuilen uitstekend voor haar zorgen! Ga maar even mee." Belman volgde Trentman, die hem naar een hoogere verdieping bracht. „Bc geef u tien seconden, en zwijgen, absoluut zwijgen, wat die juffrouw u ook maar zal toeroepen !" De deur van een kamer werd geopend.... en hij zag Agnete Berger op een stoel zitten, waaraan zij was vastgebonden. „Mijnheer Belman," nep zij uit met een stem, waarm zooveel hoop lag, dat het hem door de ziel ging, „help me ! help me !" Maar tegelijkertijd werd hij naar achte* ren getrokken en de »deur werd weer gesloten, waarna Trentman hem naar de kamer beneden bracht. „Hier zullen wij u den blinddoek voordoen en de paternosters afnemen, waarna u op dezelfde wijze naar de Potzdammerplatz zult worden teruggebracht." „Hoeveel moet u hebben om juffrouw Berger vrij te laten ?" „Dat heeft nog den tijd !" lachte Trentman. „Wat is dan uwe bedoeling ?" Trentman lachte hardop. „Ik ben een zeer voorkomend man en daar ik. wist, dat u in ongerustheid verkeerde omtrent het lot van juffrouw Berger, heb ik u het genoegen gedaan u te overtuigen, dat ze het goed maakt. Zeer waarschijnlijk zult u haar morgen weer 154  zien. Als u de politie er buiten laat en deze niets vertelt! Want," dreigde Trentman, „u heeft mij reeds verschillende malen dwars gezeten en dat moet nu maar eens uit zijn. Wat ik voorloopig op het oog heb is niets anders dan wraak; wraak omdat mij de halsketting is ontgaan, en wraak daar mij de prijs van den code-sleutel niet in handen is gevallen. Ik ben een hoffelijk man en mijn wraak zal op merkwaardige wijze geschieden." „Tweeduizend pond sterling ?" vroeg Belman, die sidderde bij de gedachte, dat dit meisje was overgeleverd aan een zoo'n wraakzuchtig man. „Ik heb niet over geld gesproken en zal dat voorloopig niet doen. Ik zal u morgen weer opbellen." Hij deed Belman vervolgens den blinddoek voor en liet hem de boeien aan. „Ik geloof, dat het beter is, wanneer die onderweg worden afgedaan. U moest eens een poging doert den blinddoek af te rukken." Vervolgens werd hij naar den auto geleid. Toen zij weer in het stadsgewoel kwamen, werden Belman de boeien afgedaan en even later werd de blinddoek weggetrokken. Zij waren reeds vlak bij de Potzdammerplatz. Om elf uur was Belman weer ten huize";* van den gezant, waar men in groote onrust ver- i keerde. „Ik zat in grooten angst," verklaarde me- 155  vrouw Berger, terwijl zij Belman bij den arm de kamer inleidde, „want van zulke schurken is alles te verwachten, een woon! van eer houden zij er niet op na. Gaat u hier zitten en vertel eens spoedig, leeft Agnete nog? Is zij ongedeerd ?" Hij vertelde alles wat hem overkomen was, het aanroepen van den rooden auto, zijn bezoek .... „Zij riep mijn hulp in, mevrouw, en ik stond machteloos, ik kon niets voor haar doen, mocht zelfs geen woord uiten. En ik heb ook niets gezegd, uit angst voor haar, dat haar iets zou overkomen." „Maar wanneer u er morgen heengaat," zei de heer Berger, „dan neemt u wéér een revolver mee. Je kunt nooit weten, hoe die van pas komt en hoe u daarmede zoudt kunnen helpen op het critieke moment." „Ik zet geen stap meer buiten de deur zonder revolver, al nemen ze mij die tien keer af." „Natuurlijk, en heeft u het nummer van den auto onthouden ?" „Ja, daarop heb ik gelet." „Het lijkt mij toch goed, wanneer u wel alles aan de politie mededeelt, vooral nu na afloop. Je weet nooit, hoe haar dit op een spoor kan brengen. En met de noodige voorzichtigheid komen ze er immers niets van te weten, dat u gesproken hebt ? De inspecteur heeft mij zijn geheim nummer opgegeven. Ik zal 156  hem vragen hier te komen, nog dezen avond als het kan." Aanwijzingen, waaraan de politie iets had, kon Belman niet opgeven. Het signalement van den chauffeur was te vaag en te algemeen. Naderhand bleek ook, dat het autonummer een valsch nummer was en wel van iemand heelemaal niet in Berlijn woonachtig, en die ook buiten elke verdenking stond. Plannen werden ook beraamd wat zou kunnen worden gedaan voor den anderen dag. „Maar wees toch voorzichtig !" riep Belman uit, „ze zijn in staat Agnete te vermoorden, als ze gevaar loopen !" „Laat u dat maar aan ons over! Doet u me nu werkelijk het genoegen mij morgen op te tellen, zoodra men u heeft opgebeld. Noem de plaats, waarheen u zich moet begeven en dan zullen wij trachten méér te weten te komen. Als u bemerkt, dat er zich een bedelaar in uw buurt bevindt, heb dan maar geen angst, want dan is dit een van onze knapste speurders! En mocht u een schoenenpoetser tegen het lijf loopen, wind u niet op, want in zijn bakje houdt hij een camera verborgen! Wij zullen dien schavuit te pakken krijgen I" Het optimisme van den politie-inspecteur J^sjB Btcmc uc litiiiiuc txo weinig gerust. iïiaaj. iiieviuuvv^rf£v«i Berger bleef den geheelen nacht weenen bij de «'f' gedachte waar zich nu wel haar dochter zou bevinden. 157  De volgende dag bracht voorloopig nog geen nieuws. Toen de heer Berger in den middag den inspecteur opbelde, moest deze tot zijn teleurstelling erkennen nog geen stap verder te zijn gekomen. „Ieder gegeven ontbreekt me, excellentie," sprak de inspecteur, „maar ze zullen zich zeiven er in werken alleen door hun zucht naar wraak. Het kan niet uitblijven, of onbewust geven zij mij een draad in handen. Laten wij wachten tot vanavond." Dien avond, zooals Trentman gezegd had, werd Belman opgebeld.... Alsof Trentman lont had geroken, zoo had hij de zaak nu ingekleed. „Nu meteen," sprak Belman, „moet ik mij naar buiten begeven, waar mij nadere mededeeling zal worden gedaan. Hoe kan ik in 's hemelsnaam de politie opbellen... de politie met zijn knappe bedelaars en schoenenpoetsers! Als u wilt, mijnheer Berger, kunt u den inspecteur zeggen, dat ik al weg ben !" En daarop begaf Belman zich naar buiten, waar hij even links en rechts keek.... Meteen stopte een blauwe auto vlak voor hem.... „Instappen !" En Belman stapte in. Dit keer was het nota bene Trentman zelf, die in den auto zat! Stel je voor, dacht Belman, als de politie nu een beetje meer op alles bedacht was geweest, dan 158  hadden ze den schoft meteen kunnen pakken ! Nu ben ik weer aan dien boef overgeleverd, en onderwijl loopt er een slimme bedelaar en handige schoenenpoetser in de buurt van de Potzdammerplatz.... en iedere dag is geld waard. „Maar weer even blinddoeken," sprak Trentman. „Zoo. En geen geluid. Enfin, u kent het consigne. Tot dusverre ben ik over u tevreden. Maar tracht mij niet te misleiden. Want zonder overdrijving mag ik wel zeggen, dat ik misschien niet zoo haridig ben als Heibeltrotz of Kramer, maar ik heb betere hersens ! U heeft misschien niets aan de politie gezegd van uw avontuur van gisterenavond. Maar ik neem liever het zekere voor het onzekere en ben van de verondersteling uitgegaan, dat u het wel hebt gedaan. Ik heb dezen avond voor u een verrassing." „Zoo ?" kon Belman niet nalaten te zeggen. „Ja, vanavond zult u juffrouw Berger niet zien, maar hooren !" „Hooren ?" „Zooals ik zeg: hooren." Hij begreep niet goed de beteekenis. Doch toen hij het huis was binnengevoerd en hem weer de handboeien waren aangedaan uit voorzorg — Trentman scheen nooit de noodige voorzorgen te veronachtzamen — werd het hem maar al te. duidelijk. „Luister nu eens goed !" riep Trentman uit op een toon, alsol het hem genoegen zou doen. 159  wegzijde kijkend.... De deur werd geopend door een vrouw van een jaar of vijftig.... maar haar gelaat wees er op. dat zij niet in het buitenleven was groot gebracht. Zij had een gemeen, liederlijk gezicht. Zij had een leven achter den rug van misdaad. Trentman scheen zijn menschen wel te recruteeren uit het gemeenste allooi. „Dag, juffrouw," deed hij ongedwongen. De vrouw keek hem achterdochtig aan en hield de deur op een kier. „Trentman is zoo even hier geweest," vervolgde hij. „Ik was «net hem in den auto. Hij had echter nog een boodschap voor u en daar hij haast had, verzocht hij mij even hierheen te gaan. Voor alle voorzichtigheid," en hij lachte daarbij veelbeteekenend, „kom ik hever even binnen om niet vanaf de wegzijde gezien te worden." De vrouw het hem nu binnen en sloot de deur. Zij bleef echter met de handen in de zij .zóó staan, dat hem de doorgang in het huis was afgesneden. „Kan memand ons hier hooren ?" vroeg Belman. „Ik ben hier alleen in huis," antwoordde de vrouw kort. „En ook zij niet ? u weet wel...." Belman speelde hier een troef uit. Het was een gevaarlijk gezegde, doch hij deed het ongedwongen. Wat zou ze antwoorden ? „Zij kan ons hier met hooren." 172  Dus Agnete was hier! Hij had bijna een kreet van vreugde geslaakt. Maar als Agnete hier was neen, dan zou hij het huis ook met verlaten zonder haar! „Ik moest u dit...." Hij zeide dit om haar geen argwaan te geven. Want nu moest voorzichtig maar met zekerheid worden opgetreden. Hij haalde zijn revolver te voorschijn en richtte die meteen op de vrouw. „Nu handen omhoog niemand die het zal hooren als ik schiet. En ik zal schieten bij de eerste poging die je doet Omkeeren. en breng me naar de kamer waar zij zit opgesloten I De vrouw aarzelde even, maar aan het gezicht van Belman had zij wel gezien, dat hij zijn bedreiging zou uitvoeren ook. Zij keerde om en ging naar het achterhuis. Voor een deur bleef ze staan. „Doe de deur open." „Kan ik niet, is afgesloten en alleen Trent-man heeft den sleutel." „Agnete I" nep hij plotseling uit. „Hans.... jij help me " „Nog even, even geduld, Agnete l „Waar is een bijl ?" vroeg hij aan de vrouw. „In de keuken." „Naar de keuken." De vrouw ging nu naar de keuken. Even gloeide iets in haar oogen. Belman zag het. Als zij de bijl in handen kreeg.... 173  Neemt u maar alle maatregelen en dan zal dia kerel zonder twijfel in de val loopen." De inspecteur en de landraad trokken zich daarna terug in de spreekkamer om vandaal uit de noodige orders te geven. 179  haar hand op mijn arm en als ik haar niet had vast gegrepen, zou zij zeker gevallen zijn. Ik had met de minste aanleiding om te vermoeden dat dit alles maar eomedie was. Trerftman verzocht mij heel hoffeüjk zijn vrouw, want zoo noemde hij haar, in den auto te vergezellen. Wij reden toen naar de Panterstrasse en nadat ik daar die vrouw mee geholpen had in huis te brengen, bood Trentman aan, mij met den auto thuis te brengen. Wat kon ik daar tegen hebben, nietwaar ? Maar we reden niet naar huis.... ik weet niet. waarheen hij me bracht, ergens in een buitenwijk. Toen ik hem mijn verbazing liet blijken, lachte hij.... hij heeft me half' bedwelmd, geloof ik, want toen ik uit den auto stapte, verweerde ik mij niet, ik liet mij door hem leiden.... hij bracht mij ergens binnen.... ik werd in een kamer opgesloten. Toen ik jou dien avond zag, Hans, toen dacht ik bevrijd te zijn, en dien tweeden dag.... ja, ze hebben mij toen mishandeld, ze hebben mij geslagen. „Schreeuw dan, schreeuw toch!" riep dat wijf, en dat was die vrouw, die mij in de hoeve bewaakte. „Hard, hard schreeuwen," zei ze, „anders ben ik wel verplicht je nog meer te ranselen." Ik heb het uitgegild.... en het was om jou te pijnigen, meer dan het om mij te doen was. Wat een beesten! Had ik geweten, dat jij beneden stond, ik had geen mond open gedaan, al hadden ze...." „Neen, neen, Agnete, zoo was het beter. 181  OP ZOEK NAAR KOPIJ  gingen in den roman wenschte aangebracht te zien. Of wel de uitgever wilde hem spreken over het honorarium.... Belman klopte zijn pijp uit. Het was nu vier uur. Waarom zou hij wachten tot morgen, wanneer hij nu den tijd had ? Een dezer dagen is net zoo goed vandaag als morgen. Dus hij ham zijn hoed en hij begaf zich naar den uitgever, daar hij wel voelde, dat de spanning van het onzekere hem anders een slapeloozen nacht zou bezorgen. Op het matglas van het loketje stond: kantooruren van 9—12 en van 2—5. Een juffrouw opende het loketje en toen Belman vroeg om mijnheer Best te spreken, werd hem verzocht even te wachten. Een oogenblik later deed de juffrouw de deur open en verzocht hem binnen te komen. Zij leidde hem naar een achterkamer, waar op de deur „privé" stond. „Ah, mijnheer Belman ! o, u komt zeker naar aanleiding van mijn brief. Kijk eens, jongeman, ik heb uw roman met belangstelling gelezen. Niet kwaad geschreven. Ik kan niet anders zeggen. Zonder twijfel heeft u de kwaliteiten om een behoorlijken roman te schrijven. Waarmee ik maar zeggen wil, dat de roman, welken u mij gestuurd hebt, voor uitgave niet geschikt is. Ik wil u niet ontmoedigen. U kunt schrijven, u heeft dit bewezen. Maar het onderwerp, het gegeven, ziet u.... kijk eens, als uitgever heb ik rekening te houden met het 0  lezend publiek. En het publiek is langzamerhand beu van die liefdesgeschiedenissen. Het pubhek verlangt een roman, waarvan het gegeven niet zoo alledaagsch is, spanning, verrassing, verwikkelingen, desnoods, laat ik het maar zoo noemen, humbug! Als u eens een roman wilt schrijven, die het omgekeerde is van wat u nu geschreven hebt, iets aparts, iets waarvan de menschen zeggen: dat is nu nog eris een boek! brengt u mij dan het manuscript en de uitgave is verzekerd ! Hier heeft u het handschrift terug en ik hoop u over een paar maanden terug te zien. Goed succes, mijnheer Belman !" Belman mompelde nog een paar woorden van: ik zal eens zien of ik daarmee slaag, ik dank u voor uw bemoedigende woorden, drukte de hand van den uitgever en ging heen, meer verslagen dan hij zich op dat oogenblik wel bewust was. Toen hij weer op zijn kamer zat, met het manuscript voor zich op het bureau neergesmeten stak hij een nieuwe pijp op en overwoog. Wel alle drommels, een roman wil die man hebben, geloof ik, zooals er nog nooit een geschreven is 1 Verrassingen, verwikkelingen, humbug.... aanpassen aan den geest des tijds.... enfin, hij schijnt mij toch in staat te achten een dergelijk boek te kunnen schrijven.... Maar jammer van mijn roman, welke nu kant en klaar voor me ligt. Daarin had ik nu mijn heele ziel uitgestort... 7  Jammer, jammer.... Ik zal dan maar eens gaan prakkizeeren over wat nieuws. Dien avond, om zich wat te verzetten, begaf Belman zich naar Carré, waar een revue werd opgevoerd, die nog al succes had. Hij had er behoefte aan iets opgeschroefds te zien, klatergoud, humbug.... ha humbug! het zou hem misschien inspireeren! Hij amuseerde zich dien avond ook. De revue was aardig, gezellig, geestig.... en het was tegen twaalf uur, toen hij het gebouw verliet. Voor het gebouw bleef hij even wachten. Hij liet de weggaande bezoekers langs zich heen gaan. Wat een drukte ! Om met den stroom mee te loopen had hij geen zin. En het was zoo'n mooie avond.... De drukte luwde al. Een sjieke auto hield juist even voorbij hem stil. Daarin zag hij een heer zitten van ongeveer veertig jaar en een jongedame. Het was een knappe jongedame. Zij keek naar hem! Wilde ze hem wat vragen ? Den weg of zoo.... Plotseling voelde hij, dat hij van achteren werd aangegrepen. Men duwde hem 'n doek tegen het gezicht, hij rook chloroform, wankelde.... zag vaag het aardige meisje uit den auto stappen, naar hem toekomen.... en toen verloor hij het bewustzijn. 8  II „Hoe krijgen we de briljanten over de grens ?" De man, die dit zeide, draaide een goud beringde sigaar tusschen zijn vingers en keek met vragenden blik naar den persoon, die tegenover hem zat. „Ja," sprak deze, „dat schijnt een moeilijkheid. Maar ik zeg maar met Napoleon, en als het Napoleon niet was, dan was het een ander, moeilijkheden zijn er juist om te overwinnen!" „Je begrijpt toch wel," vervolgde de man met ongunstig uiterlijk, „het is een tour de force geweest deze briljanten te stelen. Ik kan niet anders zeggen of jij en Kathe hebben jullie van dat karweitje kranig gekweten. Maar de politie is thans overal op zoek naar de steenen. Hier in Holland verkoopen is natuurrijk onzin. Het eenige afzetgebied voor ons is Parijs of Berlijn. En ik voor mij geef de voorkeur aan Berlijn. Maar ze moeten de grens worden overgebracht. Hoe ? is nu de kwestie. Ten eerste houdt de politie aan de grens een oogje open, want ze verwachten, dat ze de grens worden overgebracht. En dan, met alle respect voor jouw persoon en de mijne, heelemaal onbekend 9  zijn wij aan de politie niet. Als wij met de briljanten de grens overgaan, dan kunnen we ons eigenlijk net zoo goed meteen bij de politie gaan aangeven. Weet jij een middel ?" „Ja!" nep de magere uit, „een middel weet ik. Iemand, die met de minste verdenking opwekt, een net mensch, dus met iemand zoo als jij of ik," voegde hij er lachend aan toe, „brengt de steenen naar Berlijn." „Maar zoo iemand kennen we niet !" „Dat weet ik. Maar kenmsmaking is gauw gemaakt' Ik heb al een heel plannetje en met behulp van Kathe zullen we heel zeker slagen." De magere man wreef zich in de handen en keek zijn compagnon lachend aan. „Het is een zaak van vertrouwen...." „Juist en daarom moeten we iemand hebben dien we vertrouwen kunnen! En zulke menschen zijn er genoeg op de wereld, al behooren ze dan niet tot onze kennissen en vrienden !" „Je maakt me nieuwsgierig," sprak de ander, terwijl hij de asch van zijn sigaar nipte. „Je plan is zeker geen geheim ?" „Neen, neen. voor jou niet. Ik heb mij de zaak zoo voorgesteld. Wij moeten een of ander söhed jongmensen schaken! Neen, neen, val me niet in de rede en laat me eerst uitspreken. We schaken een jongmensen en ik dacht dit te doen met behulp van Kathe en van jou. Niet zoo direct omdat ik je zoo graag deelgenoot wil maken 10  ben. Zonder eenigen argwaan zal hij mij den halsketting overhandigen." „Dat zal het beste zijn," meende Heibeltrotz. „Ga jij naar Kaiserhof en breng Belman aan het verstand, dat je ontsnapt bent en zijn hulp verder met meer noodig is. Als vrouw voel je zelf wel het beste hoe je zoo'n jongeman van de hoofdzaak kunt afleiden." „Zou het niet het beste zijn," bracht Kramer in het midden, terwijl hij zenuwachtig een sigaret uit zijn koker haalde, „eerst Kaiserhof op te bellen en...." „Neen, niets daarvan," zoo brak Heibeltrotz den zin van Kramer af. „Het kortste en eenvoudigste is als Kathe naar hem toegaat. Weet je wat. Kathe, ga nu meteen." Het blonde meisje ging naar een andere kamer, waar zij haar toilet eerst verzorgde. Buiten gekomen riep zij een taxi aan en zei kortaf: „Hotel Kaiserhof, Potsdammerplatz." Daar aangekomen ging zij naar den portier van het hotel en zei : „Ik zou gaarne den heer Belman spreken, die gisteren hier is aangekomen." „Ik zal eens kijken of de heer Belman op zijn kamer is," sprak de portier, „als u hier even in de hal wilt wachten ?" 1 De portier begaf zich direct naar den directeur en deelde dezen mede, dat er een dame in de hal zat, die naar den verdwenen Hollander vroeg. 28  Zonder iets te zeggen greep de directeur naar de telefoon en belde de politie op. „Laat de dame in de hal wachten.... of neen. breng haar hier." Kathe werd in de kamer van den directeur gebracht. „De portier is naar kamer 27, juffrouw," sprak de directeur tot de dame, die binnentrad. „Als u hier wilt plaats nemen, zult u dadelijk vernemen of de heer Belman aanwezig is of niet." Vervolgens ging de directeur schijnbaar weer aan den arbeid. Met de minuut echter werd hij zenuwachtiger. Het duurde drie.... vier.... vijf minuten. „Als de heer Belman niet aanwezig is," zoo verbrak Kathe de stilte, „kan ik nog wel terugkomen...." ,J_)e portier zaJ vermoedelijk nog een boodschap hebben te doen. juffrouw, we hebben op het oogenbhk drie honderd kamers bezet.... ah, ik hoor al iets." De kamerdeur ging open en twee heeren traden binnen, het waren politiebeambten tn burger. „U kunt ons misschien eemge inlichtingen geven omtrent dien heer Belman," vroeg een der beambten rechtstreeks aan de dame voor hen. „Inlichtingen ?" stamelde Kathe. „Jawel. Sinds gisterenmiddag is deze heer spoorloos verdwenen." De slag kwam aan. Met een gil zonk Kathe terug op den stoel. 29  VI In zijn werkkamer in de Achillesstrasse zat Heibeltrotz, terwijl zijn compagnons in de misdaad, Trentman en Kramer, tegenover hem zaten. Trentman omklemde met zijn dikke vingers een sigaar met breeden gouden band en Kramer trok zenuwachtig aan zijn sigaret. „Er zijn geen prettige berichten," zoo verbrak Heibeltrotz de stilte. „Ik heb door mijn mannen hotel Kaiserhof laten bespieden.... Belman is verdwenen I" Even was het stil. Toen zei Kramer : „We hadden hem beter in de gaten moeten houden.'" Heibeltrotz sloeg met zijn vuist op tafel. „Een van jullie beiden weet er meer van 1 Doet nu niemand van jullie den mond open ? Een van jullie heeft er de hand in gehad ! Dat is niet eerlijk geweest. Jullie schijnen te willen handelen buiten mij om !" „Ik kan je verzekeren,"nepTrentman uit,terwijl hij opsprong, „dat ik van de verdwijning niets weet! Op mijn woord, ik ben er onschuldig aan !" „Wat heb jij te zeggen. Kramer ?" „Ik kan je alleen zeggen, dat Belman in veiligheid is. Ik...." 80  „Kathe weet niets van de juweelen af. Zij weet niet waar ze zijn, maar ze is er van overtuigd, dat Belman ze verborgen heeft uit angst voor zijn achtervolgers, en dat zijn jullie ! Het behoud van Belman is dus voor ons van belang. Ik wil weten waar hij is!" „Vanavond zal ik het je zeggen," weerde Kramer af, „dezen avond. Nu is het onmogelijk. Eerst moet de diefstal van den code-sleutel geslaagd zijn. Ik weet wel, dat het behoud van Belman voor ons van gewicht is, maar als het noodig is, op het laatste oogenblik, dan zal ik hem dwingen tot spreken!" „Jij hebt niet te dwingen. Dat doe ik!" schreeuwde Heibeltrotz. „Ik zal de diamanten in ontvangst nemen, niet jij !" „Wacht dan tot vanavond." „We hebben aan Kathe te denken. Als ze zwijgt zullen ze haar wel over een paar dagen moeten loslaten. Er is alleen verdenking, geen bewijs. Met den diefstal van diamanten brengen ze haar heelemaal niet in verband. Alleen roof, menschenroof. En door Belman de vrijheid te geven, geven wij die ook tevens haar." „Vanavond," herhaalde Kramer, „eerst moet de diefstal van den code-sleutel geslaagd zijn. Komen jullie vanavond om twaalf uur bij mij in de Panterstrasse. De diefstal is door mij voorbereid. Hulp heb ik niet noodig, kan ik zelfs niet gebruiken. Ik ben volledig ingelicht en de tegenpartij biedt duizend pond sterling 1" Cp zoek naar kopij a 33  VII Toen Belman Kaiserhof had verlaten, na eerst op den plattegrond van Berlijn de Aehillesstrasse te hebben opgezocht, liep hij op zijn gemak de richting uit, welke hij hebben moest. Het was zuiver nieuwsgierigheid van hem, 't huis te willen zien in de Achillesstrasse, waar de ouders woonden van het blonde meisje. Zijn poëtische natuur zag in haar niet alleen een_^engel van schoonheid, maar ook een engel van onsehuid. En hij vond het echt romantisch een knap en rijk meisje te helpen verlossen uit handen van bandieten. Want zooiets moest het ongetwijfeld zijn. 't Meisje was gevallen in de handen van geboefte. Zoo voortloopend merkte hij niet. dat hij op eenigen afstand door een mageren man achtervolgd werd. Deze man kwam plotseling op den hoek van de Panterstrasse naar voren. Hij grijnsde alsof hem plotsehng een duivelsehe gedachte inviel. „Mijnheer," stamelde de magere man, toen hij Belman bereikt had.... „ik voel me niet wel ik woon hier dicht bij " Hij wankelde even en hij greep Belman steunend bij den arm.... De man hersteld^ zich. „Ik woon een tien huizen verder...." 34  alleen om iets van je in ontvangst te nemen. Over vijf minuten, wat zeg ik, over een minuut kun je de kamer al verlaten en ben je weer vrij. Maar handen thuis!" Belman was een stap naar voren gekomen, maar de magere man dreigde meteen met zijn revolver. „Je hebt niets te vreezen," vervolgde de magere man, „jij bent me volkomen onverschillig. Maar je hebt een diamanten halsketting bij je. Dien wensch ik te hebben !" „Aha, dus roof!" lachte Belman, die zich flink wist te houden. „Je wilt me berooven ?" „Inderdaad, niets anders dan dat," zei de man koelbloedig. „Ik bespaar je dan meteen een wandeling naar de Aehillesstrasse en vanavond nog kun je met den trein naar Amsterdam terugkeeren. Iets wat ik je overigens ook sterk aanraad." „En dat blonde meisje.... is ze jullie ook ontvlucht ? Is het je nu eigenlijk te doen om dat meisje of om den halsketting?" „Dat gaat je niets aan. Ik ben hier niet gekomen om je inlichtingen te geven. Geef hier dien halsketting en als je me belooft mondje dicht te houden en niet als een kleine jongen naar de politie te loopen, ben je op hetzelfde oogenblik vrij." „Als ik den halsketting bij me had," antwoordde Belman, „dan zou het nog de vraag zijn of ik je dien maar vrijwillig zou overgeven. 37  Maar ik heb haar niet bij me ! Dus met den besten wil van de wereld kan ik aan je verzoek niet voldoen." „Waar heb je de diamanten verborgen ?" „Dat gaat je niets aan. Dat zal ik alleen vertellen aan haar, die ze mij gegeven heeft." „Je moet het je hier maar gemakkelijk maken," hoonde de magere man, „want ik zal je verder alleen moeten laten. Vanavond zal ik je kamer in Kaiserhof eens aan een onderzoek onderwerpen. Je hoort dus nog wel van me !" Met die woorden verdween de man uit de kamer, Belman alleen latende. Hij hoorde, dat de deur behoorlijk afgesloten werd, terwijl er ook nog een grendel knarste! Allemaal maatregelen, die hem wel zouden noodzaken kalm af te wachten wat het onderzoek in zijn hotelkamer zou opleveren. Want dat de man dit inderdaad zou doen, daaraan twijfelde hij geen oogenblik. Doch of de man den halsketting zou vinden.... Dat zou wel niet waarschijnlijk zijn. Want in de veeren van een fauteuil zou hij wel niet zoeken. Hij vond, dat hij den ketting juist goed verborgen had, door hem feitelijk een beetje voor de hand te leggen. Dien heelen verderen middag en zelfs dien avond werd Belman alleen gelaten. Geen mensch die zich om hem scheen te bekommeren. Toen het donker was geworden, ging hij maar naar bed. Er zat immers toch niets anders op. En den anderen morgen bij zijn ontwaken, zijn 38  horloge wees vijf uur aan. zag hij voor zijn bed een bord met sneden brood staan en een glas water. Hij is dus vannacht terug geweest, dacht hij, en om me niet te laten verhongeren word ik getracteerd op gevangeniskost! Het is een avontuur, maar een avontuur waar ik dan ook geen steek van begrijp. De honger bracht hem er toe het droge brood te eten en daarna wachtte hij maar af wat er gebeuren zou. Iets anders schoot hem trouwens niet over. Wachten is vervelend. En vooral in een kamer zonder comfort en zonder bezigheid. Hij had niets anders te doen dan te denken.... en zijn gedachten waren meer poëtisch dan de werkelijkheid. Telkens zag hij dat blonde meisje in zijn geest en zoo langzamerhand begon zij het aureool van heiligheid te krijgen ! In zijn gedachte begon zij het ideaal te worden van vrouwelijke schoonheid en lieftalligheid en verdrukte onschuld. En hoe meer hij aan haar dacht en haar beklaagde.... begon hij sympathie voor haar te krijgen ! Eindelijk, m den namiddag, daar hoorde hij iemand de trap opkomen. Zeker weer die magere man. Hij zou dan wel te hooren krijgen, of de halsketting gevonden was. Zooals hij dacht, was het, de magere man kwam de kamer binnen en juist als gisteren, met de revolver m de hand. „Hen je van plan," zoo begon de man, „om me te zeggen, waar je den halsketting hebt verborgen ?" m  door de onrust, die hem beheerschte. In het midden van het houten beschot was met zijn zakmes ook een naad te bespeuren. Het was dus een deur, maar een deur, die prachtig en onmerkbaar sloot. Toch was het nog een heele moeilijkheid om met een gewoon zakmes het houtwerk boven en beneden uit te snijden. Want hij voelde dat daar de sluitingen waren aangebracht. Maar alles wilde hij probeeren. En hij moest het beschot open hebben voor de donkerte was ingevallen, daar er in zijn kamer geen licht was. Het was een ontzettend werk. Dat bemerkte hij wel. Maar de moed der wanhoop was een krachtige drijfveer. Hij wilde, hij zou slagen.... En hij slaagde ook. Wel was de schemer al tamelijk ingevallen.... maar het gewichtige oogenblik was aangebroken, dat hij de sluiting had uitgesneden.... en een donkere koker leidde naar beneden. Maar het was een ruime koker, waardoor hij gemakkelijk kon — en — hij moest zich inhouden om geen juichkreet uit te schreeuwen, een steile ladder liep naar beneden ! Nu voorzichtig. Belman gloeide en transpireerde van opwinding. Even kalm blijven, zoo sprak hij zich zeiven toe. Nadenken! Wanneer ze hem zouden hooren of eenige verdenking gingen koesteren was hij verloren. Aha! de deur eerst barricadeeren met het bed! Niet dat dit afdoende zou zijn, maar het zou hen toch eenige oogen- 42  blikken ophouden als ze de kamer inkwamen. Belman sleepte derhalve het bed naar de deur en daarna daalde hij door de geheime gang naar beneden.... De trap leidde recht naar beneden en daar aangekomen stak hij een lucifer aan om te kijken hoe daar de situatie was. Er bevond zich een deurtje, met een gewone handkruk tot sluiting. Het deurtje had zoo de grootte van de schoorsteenopening boven, dus vermoedelijk kwam hij ook hier bij den schoorsteen uit. Het was stil in het heele huis. Hij hoorde niets.... Maar voorzichtigheid was geboden. Anders zou zijn plan in duigen vallen. Dus eerst een kijkgaatje maken. En dat ging gemakkelijk met behulp van zijn zakmes. Toen hij een kijkgaatje gemaakt had, kon hij nog niet veel onderscheiden, want het was te donker. Maar hij bemerkte toch wel, dat de kamer leeg was. Dan maar probeeren 1 Hij draaide de handkruk om, het deurtje ging open.... en hij stond in een karig gemeubileerde kamer. Op zijn teenen begaf hij zich naar de kamerdeur.... Hoorde hij daar niet iets ? Ja, de straatdeur werd dicht geslagen, in de gang klonken voetstappen.... Haastig keerde hij terug naar den schoorsteen, verborg zich weer in den koker en trok de houten deurtjes dicht. Net op tijd. Licht werd in de kamer aangemaakt.... En Belman sperde zijn oogen open van verbazing, want in de kamer was de zware man gekomen, dien hij 43  in den trein ontmoet had ! Dus had hij toch maar goed gedaan dien man te ontloopen, daar hij ook tot het complot behoorde! Die man was dus ook een van zijn achtervolgers. Door het kijkgat zag hij, dat de man ter zijde een kast opende, er wat uithaalde en in zijn zak stak. Toen verliet de man de kamer, maar liet het licht branden. Het oogenblik om te ontvluchten was nog niet aangebroken. Wachten wachten.... want zijn poging moest slagen, anders zou hij verloren zijn. Belman vermoedde, dat het beste oogenblik zou zijn, wanneer ze dien avond naar boven zouden komen om hem te mishandelen, om uit hem te krijgen, waar hij den halsketting had verborgen. Als zij dan voor zijn kamer zouden staan, kon hij hier beneden prachtig ontvluchten. En m afwachting van dat oogenblik verstreek de avond. -mé». Na verloop van een half uur kwam de man weer in de kamer terug. Hij zette zich in een stoel, stak een zwaar beringde sigaar aan en ging een krant zitten lezen. Het werd negen uur, tien uur.... De man in de kamer had zijn krant neergelegd en deed een weinig onrustig. Hij keek op zijn horloge, liep heen en weer en stond plotseling stil om te luisteren. Belman klopte het hart in de keel. Hij zat in vrij ongemakkelijke houding gebogen door het kijkgaatje te loeren en had bij het bewegen tegen het houten schot ge- 44  stooten.... In 's hemelsnaam dan, dacht hij en hij hield zijn zakmes gereed. Als het moet dan vooruit maar, dan spring ik op den kerel af, die bij de eerste verrassing wel in een hoek te duwen is en dan neem ik de kans waar.... Belman wilde juist het schot open gooien, omdat hij meende dat hij zich verraden had, toen hij plotseling de straatdeur hoorde open gaan. Ah 1 mompelde de man in de kamer, terwijl hij naar de deur ging. Een tweede man trad binnen. Maar deze was aan Belman onbekend. De dikke man noemde hem Heibeltrotz.... Bei.uan legde zijn hand op zijn hart.... Heibeltrotz.... Heibeltrotz.... maar dan is dat de vader van het blonde meisje.... Heibeltrotz, Achillesstrasse, had ze gezegd.... Dus haar vader was reeds gewaarschuwd en de onderhandelingen «ouden hier plaats vinden.... Toch vond Belman wel, dat zijn meening niet heelemaal klopte met de werkelijkheid. Want Heibeltrotz noemde den ander Trentman en scheen dezen ook goed te kennen. Ze schenen allebei te wachten op een zekeren Kramer, dien ze schijnbaar goed kenden.... „Vermoedelijk binnen een half uur is hij hier," sprak Heibeltrotz, tenminste.... als hij slaagt V* „Het is onvoorzichtig van hem, alleen er op uit te gaan. Maar hij wilde het beslist. Hij zei nadrukkelijk, dat iedere hulp van een ander hem zou kunnen belemmeren." 45  „Hij heeft," sprak Heibeltrotz, „de situatia goed opgenomen. De kanselary van het gezantschap is van avond verlaten. En uit de inlichtingen van de schoonmaakster weet hij, waar de code bewaard wordt. Hij zal dus vlug en ongestoord kunnen werken." „Vertrouw je hem ?" „In dit geval is er geen reden om hem te wantrouwen, want ik alleen weet, waar en aan wien de code-sleutel overhandigd moet worden tegen de contante betaling !" Heibeltrotz schijnt ook al tot dit boevenstelletje te behooren! dacht Belman. Maar dan is die blonde jongedame ook niet zoo onschuldig als ze er uitziet. Of.... neen, het is onmogelijk, dat zij er bij betrokken is. Dan had zij me niet gewaarschuwd. Haar vader schijnt geen eerlijk spel te spelen, maar zij.... is eerlijk. „Heb je nog nieuws van Kathe ?" vroeg Trentman. „Vermoedelijk zal ze morgen worden vrijgelaten. Van Belman is geen spoor ontdekt, maar niet de minste aanwijzingen zijn er. dat zij er de hand in zou hebben gehad. De politie zal haar wel moeten laten schieten. Voor het overige wordt zij ook van niets verdacht." Belman zag het schemeren voor zijn oogen. Het was, alsof er iets over zijn hersens trok. Even was hij weg.... Hij had het goed gehoord. Van Belman was geen spoor ontdekt De politie was dus op zoek naar hem. En het maakte 46  den indruk, of deze twee mannen ook niet wisten waar hij zich bevond ! En hij zat hier, geen drie meter van tien vandaan ! En Kathe.... Er waren geen aanwijzingen, dat zij de hand in zijn verdwijning had gehad.... Toen kreeg hij een verlicht oogenblik. Natuurlijk, Kathe ! Ze had hem door de telefoon m Kaiserhof gezegd, dat hij nader van haar hooren zou. Ze heeft hem waarschijnlijk opgezocht en is toen aangehouden in verband met zijn verdwijning 1 O, als hij maar ontvluchten kon, dan zou hij de schurken ontmaskeren. ... Stil. daar werd aan de straatdeur gemorreld. De beide mannen in de kamer waren opgesprongen. Ze trokken allebei een revolver.... „Goeden avond !" Het was Belman's kwelgeest, die de kamer binnentrad. Heibeltrotz en Trentman staken de revolver weer in den zak. „We waren even op onze hoede, omdat we ■ niet wisten, of jij het wel zou zijn." „Ja. ik ben het, Kramer! in levende lijve... en geslaagd f" Ha. ha. Kramer heet die kerel, onthouden overwoog Belman. „Hier is de code-sleutel, pas kersversch gisteren aangekomen op het Deensche gezantschap f Leve de Denen, die ons daarmede een fortuintje in den schoot werpen !" Kramer hief een langwerpige blauwe enveloppe omhoog. 47  „Laten we den code direct verbergen," sprak Heibeltrotz. „Je kunt nooit weten." Beiman zag, hoe ze een houten schotje wegnamen bij het kozijn. Een klein kastje werd zichtbaar. Heibeltrotz, die het blauwe couvert van Kramer had overgenomen, verborg het daar. „Ik maak verder de zaak in orde," vervolgde Heibeltrotz, „en nu, Kramer, vertrouwen tegen vertrouwen ! Waar is Belman ?" Bij deze woorden begreep Belman, dat zijn uur van handelen weldra zou zijn gekomen. Hij had zoo even dus wel goed begrepen* Heibeltrotz wist niet, dat hij hier gevangen zat. „Hij wil niet spreken," verklaarde Kramer. „Ik heb hem gedreigd, doch hij scheen er zich weinig om te bekommeren. Ik wil hem thans aan jullie uitleveren en dan moeten jullie maar eens zien ol je een woord uit hem krijgen kunt." „Waar is hij ?" „Boven," zei Kramer, „boven houd ik hem gevangen. Hier in huis kan hij gemakkelijker tot spreken gedwongen worden dan waar ook. Als jullie mee naar boven willen gaan, dan kan je hem zelf ondervragen." De drie mannen stonden op. Ze heten de kamerdeur open, en begaven zich de gang in. Nu is mijn tijd gekomen, zoo sprak Belman tot zich zeiven. De zaak is eenvoudig. Niets staat nu mijn ontvluchting in den weg. Maar dien code-sleutel, dien ze ginds verborgen hebben, zal ik meenemen I 43  .Belman trad nu uit zijn schuilhoek te voorschijn. Hij rekte zich even uit. Daarna trad hij op het paneeltje toe, wipte het met zijn zakmes er uit, greep de blauwe couvert, welke hij in zijn zak stak en begaf zich de gang in. Hij hoorde, dat ze boven zijn kamer waren binnengedrongen. „Je liegt!" schreeuwde er een. „Daar.... daardoor is hij ontsnapt.... door de geheime gang.... hij schijnt die gevonden te hebben misschien.... vlug naar beneden.... hij zat misschien daar verborgen en heeft alles afgeluisterd — vlug naar beneden!" Belman schoot door de gang op de straatdeur toe. In zijn zenuwachtigheid kon hij eerst het slot niet vinden. Zijn kwelgeest was het eerst de trap afgeloopen. Nog ging het slot niet open. „Daar staat hij !" riep Kramer, „vlug.... ik schiet.... sta.... !" Belman's vingers waren ijskoud. Het duizelde hem voor den geest. Zoo aan den rand van de vrijheid O, maar daar ging dat slot open, hij had steeds aan het verkeerde knopje gedraaid, er zaten ook twee sloten aan de deur. „Sta ik schiet " Kramer had zich als het ware van de trap laten afglijden en werd op den voet gevolgd door de anderen. Hij was geen twee meter van Belman af, toen deze 't slot openkreeg. Maar ondanks alle dreigementen schoot Belman naar buiten de straat op. 49  Vrij, vrij.... maar hij werd op een paar meter afstand gevolgd door de drie bandieten, met de revolver in de hand. Belman holde, holde, zooals hij zijn leven niet geloopen had en hij won al dadelijk afstand. Toen klonk er een schot achter hem.... nog een schot en hij voelde een snijdende pijn in zijn linkerarm O God, ze hebben me geraakt .... doorloopen, doorloopen. zoo sprak hij zich zeiven moed in loopen weer een schot.... Belman wankelde.... alles draaide voor zijn oogen.... hij zag nog iemand van den anderen kant komen aanloopen.... en toen viel hij bewusteloos neer. 50  VIII „Overval Panterstrasse» De dienstdoende wachtmeester op het hoofdbureau kreeg deze mededeeling telefonisch en gaf haar door aan den dichtstbijzijnden politiepost. Vandaar werd direct een auto met schupo's gezonden naar de aangeduide straat. De schupo, die op het geluid van de schoten was komen toesnellen, zag hoe een achtervolgde man werd neergeschoten. De achtervolgers, drie man, wilden toen pogingen in het werk stellen den neergeschoten man mee te nemen. De schupo stelde zich verdekt in een portiek op en schoot op het drietal. Dit verborg zich aan de overzijde om vandaar uit den politiebeambte te bestoken. De schupo begreep niet, waarom de aanranders niet op de vlucht sloegen. Aanhoudend werden schoten heen en weer gewisseld, doch door de duisternis troffen zij geen doel. Een der omwonenden scheen de politie te hebben opgebeld, want geen vijf minuten later kwam een auto pijlsnel aangereden, stopte en zes schupo's sprongen er uit. Eerst toen namen de drie mannen ijlings de vlucht en heten hun slachtoffer over aan de politie. De wond aan den arm bleek slechts een 51  vleeschwond. Verder had Belman een schampschot aan het linkerbeen. Dit werd door den geneesheer geconstateerd, toen men Belman naar het Ziekenhuis had vervoerd. Maar hij was nog steeds bewusteloos. De uitputting, en de zenuwachtige opwinding, waaraan hij ten prooi was geweest deden haar. werk. Toen hij tegen den morgen de oogen opsloeg was zijn bewustzijn nog vaag. Hij verkeerde in een ijltoestand. Uit het paspoort, dat hij bij zich droeg, was men te weten gekomen, dat het slachtoffer Hans Belman heette en uit Amsterdam afkomstig was. In het rapport omtrent den nachtelijken overval werd dit vermeld. Op het hoofdbureau van politie werd direct geconstateerd, dat de verdwenen Hans Belman en het slachtoffer van den overval dezelfde persoon moest zijn. Dadelijk werd naar het ziekenhuis getelefoneerd onmiddellijk te waarschuwen, wanneer de toestand van den patiënt een. verhoor toeliet. De vrouw, die men had aangehouden in verband met het verdwijnen van Belman werd van het Huis van Bewaring naar het hoofdbureau overgebracht en daar weer aan een verhoor onderworpen. Kathe stond voor haar ondervrager, doch zij weigerde iets te zeggen. Alleen verklaarde zij, dat ze aan de verdwijning onschuldig was. „Wij hebben nader naar u geïnformeerd," sprak de inspecteur, „en het is ons gebleken, dat u in relatie staat met Heibeltrotz in de Achilles- 52  IX Op het Deensche Gezantschap heerschte dien morgen een geweldige consternatie. De marine-attaché kwam lijkbleek de kamer binnen van den gezant, stuurde de secretaresse weg, die juist bezig was een dictaat op te nemen. „Excellentie, de code-sleutel, dien wij gisteren ontvangen hebben, is gestolen!" De gezant sprong op. „Wat zeg je, gestolen ?" „Iemand, die volledig ingelicht moet zijn geweest en met de inrichting van het huis op de hoogte is, heeft zijn slag geslagen. Toen ik vanmorgen de brandkast wilde openen, bleek het, dat deze reeds open stond! Zelfs de lettercombinatie is aan den dief bekend geweest." „Zijn er nog andere stukken gestolen ?" „Neen excellentie, alleen de code-sleutel." „Dan is het uitsluitend een diefstal geweest, om den sleutel te verkoopen! Anders waren ook wel andere stukken meegenomen. Wij moeten direct maatregelen nemen. De geheime politie moet gewaarschuwd. Maar zoo min mogelijk ruchtbaarheid aan de zaak geven! Het stuk zal natuurlijk de grens overgebracht worden, vermoedelijk Frankrijk of Engeland. Het is ont- 57  ontgaan!" riep Heibeltrotz uit. Wij, die altijd zoo geslepen te werk zijn gegaan, wij, die dachten een vondst te hebben gedaan om de steenen door een onbekende de grens over te laten brengen, wij zijn geslagen !" „Dan blijft ons nog de wraak," riep Kramer uit. „Met dat jongmensen heb ik nog een appeltje te schillen ! De wraak zal hij ons niet kunnen ontnemen." „Maar laten wij er voor het oogenblik op voorbereid zijn, dat het adres in de Achillesstrasse ook aan de politie is medegedeeld. En onze namen zijn ook bekend het jongemensch weet te veel en zal niet gezwegen hebben. We moeten zoo spoedig mogelijk vluchten, naar Parijs ! De grens over! Laten wij vlug «n zelfs heel vlug al het noodige bijeen pakken, want de politie verwacht ik nu ieder oogenblik. Denk er om, ieder gaat op eigen gelegenheid en naar de omstandigheden dit meebrengen, want wij worden gezocht! Wanneer de een of ander meent zich een paar dagen te moeten verbergen of liever direct vermomd de grens overgaat, hij maakt dit maar voor zich zelf uit. In de Rue des Capuems zullen we elkaar treffen. Onzen handlanger Dutoit zal ik er van in kennis stellen. En nu vlug, vernietig wat ons hier compromitteeren kan...." . Maar lang waren ze niet bezig om die sporen in de Achillesstrasse te doen verdwijnen, die beter aan het oog der politie verborgen konden 74  blijven, toen een auto in de straat toeterde en voor het huis stil hield. „Politie!" riep Kathe. „Ze staan voor de deur, hebben de straat afgezet...." „Ieder op zijn post," riep Heibeltrotz, „de benzineblikken voor den dag, vlug, het portaal begieten, jij Trentman hier de kamer en gordijnen. ..." De politie die geen gehoor had gekregen op haar bellen, was reeds bezig de straatdeur te forceeren. Nog was zij er mee bezig, toen rook door de kieren van de deur haar tegemoet kwam en toen de straatdeur onder de bijlslagen was bezweken, sloegen de vlammen haar te gemoet. Het geheele benedenhuis stond in brand. Fel loeiden de vlammen op, meters hoog, gretig voedsel vindend in de uitgestorte benzine. Het was voor de poh'tieambtenaren onmogelijk het huis binnen te dringen. De brandweer werd in allernaast gewaarschuwd.... en onderwijl verdwenen de bandieten over de daken der aan» grenzende huizen.... 75  xn Belman was een welkome gast ten huize van den gezant. Mevrouw Berger, de eehtgenoote van den gezant, en hare dochter Agnete ontvingen hem zeer vriendelijk. De gezant deelde zijn vrouw en dochter mede, op welke wijze Belman zich verdienstelijk had gemaakt en dien avond, aan het diner, moest hij aan de gastvrouw vele bijzonderheden vertellen van al datgene wat hij in de laatste dagen had medegemaakt. In Agnete had hij eene belangstellende, die van hare sympathie blijken deed door Belman goed te verzorgen. Sigaren, wijn, likeur, het werd hem allemaal door haar aangeboden en met eene welwillendheid, welke hem trof. Drie dagen lang was Belman de gast en men liet hem op alle mogelijke mameren blijken, dat hij een welkome gast was, dien men het liefst als een huisgenoot beschouwde. „En vertelt u me ook eens van Holland," vroeg Agnete, „want daar ben ik nog nooit geweest." „Zoo mm dan," lachte Belman, „als ik in Denemarken." „Maar dat zult u niet lang zeggen," viel mevrouw Berger hem in de rede. „In Augustus 76  u geen gevaar, voor het geval zij u zoeken." Belman meende echter te moeten opmerken, dat hij weer naar Amsterdam terug moest. „Mijnheer Belman, dan heb ik u een voorstel te doen. Het is wel een omweg, maar gaat u over Parijs ! Dat zal u misschien vreemd toeschijnen, maar in u heb ik een vertrouwensman, zooals er weinige te vinden zijn. Eenige gewichtige documenten moeten naar Parijs worden gebracht. En liever dan op de gewone wijze door bemiddeling van den koerier zou ik zien, dat u zich daarmede belastte. Wanneer u morgen kunt vertrekken, dan zal ik nog heden een plaats bij den vliegdienst voor u bespreken, want het veiligste lijkt mij, dat u per vliegmachine gaat. Daarin loopt u geen gevaar achtervolgd te worden. Het is natuurlijk mogelijk, dat u door het bandietenstelletje bespionneerd wordt. Gaat u per trein, dan zullen ze u achtervolgen. Per vliegmachine zijt u te Parijs vóórdat ze het weten en ook vóór zij er kunnen zijn, wanneer het in hunne bedoeling ligt u te achtervolgen." Het afscheid dien anderen dag was hartelijk. Belman had mevrouw Berger beloofd de maand Augustus te Arden te komen doorbrengen en Agnete keek hem met dankbaren blik aan. „Dan zal ik u Deensch leeren, mijnheer Belman, want dat zult u daar moeten spreken. Buiten wordt lang niet overal Duitsch gesproken. En ik hoop een goede leerares te zijn." „Dat neem ik gaarne aan!" riep Belman 79  uit en hij drukte de hand van Agnete met een innigen druk. Daarop stapte Belman in den auto, die voorstond, om hem naar het vliegterrein te brengen, door de familie Berger nagewuifd als een goede vriend. 80  xin Den meesten angst had Kramer getoond. Toen ze in veiligheid waren, was het Kramer geweest, die onmiddellijk de grens zocht over te komen. Dringend had hij Kathe verzocht met hem mee te gaan. Niet zoozeer om zijn vrouwelijke compagnon in veiligheid te brengen, maar wijl hij op de scherpzinnigheid van Kathe vertrouwde. Kathe had reeds in meer van dergelijke gevallen buitengewone koelbloedigheid en schranderheid aan den dag gelegd. Daar hij begreep, dat ook aan het station de politie een oog in het zeil zou houden, had hij Kathe gevraagd of zij niet een middel wist. Kathe had hem daarop geantwoord, dat hij zich als vrouw had te vermommen, dan zou zij zich als man voordoen. Geen enkel signalement zou dan met hun uiterlijk kloppen. Dankbaar had Kramer deze aanwijzing ter harte genomen. Zij vluchtten het allereerste naar een vriend van hen in donker Berlijn en handig als Kathe was, wist zij een vermomming tot stand te brengen, die het hun mogelijk maakte, djenzelfden dag met den trein te vertrekken. Trentman vond het veiliger voorloopig de politie maar te laten zoeken en hij hield zich liever voorloopig bij vrienden in Berlijn schuil... 81  een coup d'état had te wagen, welke alleen te winnen was met brutaüteit. Nauwelijks was de Fokker gedaald, of Heibeltrotz sprong er uit en vroeg onmiddellijk naar de politie. Hij, Heibeltrotz, verwachtte nu zelfs alleen steun van de politie ! En met zijn valsche papieren zou hem dat mogelijk zijn ook. Door zijn brutaal en imponeerend optreden bereikte Heibeltrotz, dat de dienstdoende officier van politie op het vliegveld, nabij Parijs, hem onmiddelhjk te woord stond. En toen begon de groote rol.... „Wanneer u deze papieren maar even wilt inzien," sprak Heibeltrotz, „opdat u mij de noodige assistentie zult kunnen verieenen...." De Fransche officier van politie keek de papieren in.... ten name van Heinrich Schmieremaier, inspecteur van den bijzonderen veiligheidsdienst te Berlijn. Een ander papier was van het Deensche Gezantschap en voorzien van de noodige stempels, die met nalieten indruk te maken, met verzoek Heinrich Schmieremaier behulpzaam zijn bij eventueele arrestie van Hans Belman, die geheime documenten had verduisterd. ... Nog een aparte brief van den Deenschen gezant, waarin vermeld stond, dat de verduisterde documenten belangrijke staatsgeheimen bevatten en waarin de gezant er op aandrong deze documenten onmiddellijk aan Heinrich Schmieremaier ter hand te stellen.... en deze vervalschte papieren waren zoo goed nagemaakt, dat de officier met den minsten argwaan 85  koesterde. Hij gaf Heibeltrotz de stukken terug en zeide: „Wanneer ik u van dienst kan zijn, collega, dan ben ik tot uwe beschikking." Heibeltrotz wees naar de lucht. „Vermoedelijk over een kwartier zal de DL 52 hier dalen. Daarin bevindt zich de gezochte Hans Belman...." En vervolgens deed Heibeltrotz een interessant verhaal van de achtervolging, aangezien Belman een voorsprong had van 2 uur. Maar hij vermeldde niet er bij, dat hij in Koblenz alle moeite had gedaan den gezochten Hans Belman juist te ontloopen! De officier der Fransche politie het inmiddels eenige manschappen komen om den gezochten man dadelijk bij aankomst te kunnen arresteeren. Intusschen, op het gezicht van Heibeltrotz kwam een triompheerend lachje. Aan dei^ horizont verscheen een stip, de stip werd grooter.... en weldra bleek, dat de DL 52 in aantocht was. De machine was al goed te onderscheiden, de letters waren duidelijk zichtbaar, de machine daalde, liep uit op het veld.... En toen Belman uitstapte voelde hij een hand op zijn schouders : „U zijt gearresteerd." Nu was Belman niet zoo bedreven met de Fransche taal, zooals hij dat met de Duitsche was. Hij drukte zich in het Fransch veel moeilijker uit. „Watbedoeltu? Bi gearresteerd? Maar...." Heibeltrotz was al naar voren gekomen. 86  roofd te hebben en haar daama te hebben willen vermoorden. Wellicht de spion?" „Maar ze zou rechtstreeks naar mijn hotel zijn gekomen!" antwoordde Belman. „Dat was de afspraak. Zij had hier niets te maken." Voorzichtig werd Kathe naar de taxi gedragen en vervolgens vervoerde men haar naar het ziekenhuis. De doctoren, die haar onderzochten, deelden mede, dat de steken niet doodehjk waren. Zij had echter veel bloed verloren. Haar herstel zou geruimen tijd duren. „Dan zult u in ieder geval toch de gelegenheid krijgen, nnjnheer Belman," sprak de inspecteur, „van haar te vernemen wat er gebeurd is. Voor dien tijd zullen wij dan ook wei niets kunnen ondernemen. Het parool bhjft dus afwachten." Zeer terneergeslagen begaf Belman zich daarna naar zijn hotel. Hij had toch zoo stellig gehoopt, eindelijk weer in het bezit van de gestolen documenten te komen. Hij had ze dien avond, om zoo te zeggen, onder zijn bereik gehad. En thans weer weg.... weg.... Moedeloos legde hij zich te rusten. Maar den anderen morgen vroeg was hij in het ziekenhuis. De verpleegster wilde hem niet toelaten. De patiënte was wel bijgekomen, doch zij was uiterst zwak. Aan een verhoor kon zij onmogelijk onderworpen worden. Belman vroeg daarop den dokter te spreken. In het kort 110  vertelde hij, welk een buitengewoon belang er mede gemoeid was. „Dan geef ik u dertig seconden," sprak de dokter. „Maar meer ook niet. Als medicus zou ik niet verantwoord zijn." „Ruim voldoende!" nep Belman uit, die popelde om Kathe te spreken. Toen hij bij haar ■bed kwam, zag hij wel aan haar bleek en uitgeput gelaat, dat ze over heel weinig krachten beschikte. Zij herkende hem en voordat Belman haar een vraag kon stellen, fluisterde zij: „Kramer ontmoet en door hem meegedwongen naar de rue des Capucins. Kramer heeft de enveloppe en heeft me daarna willen vermoorden." Daarna sloot Kathe de oogen van uitputting. Doch Belman had genoeg gehoord. De documenten waren weg en waar Kramer zich bevond was voor hem heeiemaal een raadsel. Daar zat hij nu even ver als een paar dagen geleden. Er zat niet anders op dan de politie mede te deelen, wat Kathe hem gezegd had. Of de politie Kramer zou weten te vinden? Mogelijk. Maar of ze ook de hoofdzaak zouden vinden, de documenten ? Dien middag begaf Belman zich naar het Deensche gezantschap. Hij deelde daar den gezant mede, wat hem overkomen was en dat de kans, eerst zoo groot, thans zoo minimaal klein was geworden, het geroofde ooit weer machtig te zullen worden. De gezant deelde hem 111  mede, dat er van den gezant Berger te Berlijn een brief voor hem was gekomen. Hij overhandigde dezen aan Belman, die zich vervolgens naar zijn hotel begaf om daar den brief op zijn gemak te lezen. De gezant Berger schreef hem vriendelijk en trachtte hem zooveel mogelijk op te beuren. Natuurlijk, het feit van den diefstal vond hij vreeselijk, maar hij had van zijn collega te Parijs de bijzonderheden vernomen, zoodat hij, Belman, voor hem volkomen vrij uit ging. En hij bewonderde het ten zeerste, dat Belman den moed niet opgaf en alle pogingen in het werk stelde de documenten weer in bezit te krijgen. Vervolgens schreef hij, dat zijn vrouw en Agnete met hem medevoelden en zij allen hoopten spoedig aangename berichten van hem te zullen ontvangen. Die dag ging voor Belman saai en ellendig voorbij. Hij kon niet anders doen dan de gebeurtenissen overwegen en het resultaat was, dat hij geen uitweg zag. Echter tegen den avond werd hij verrast en niet weinig ook. Op zijn kamer werd hem een brief bezorgd en toen hij dezen opende, voelde hij den inhoud als een hoon. In dien brief stond namelijk: „Wanneer u op de documenten een bod wenscht te doen van 1000 pd. dan verzoek ik u, morgen in Le Matin een 112  zij haar beschuldiging tegenover de politie zal handhaven. U weet, dat bandieten elkander nooit verraden, omdat zij daarmede een doodvonnis over zich zeiven uitspreken." 119  zijn. Wanneer Kramer weer tot bewustzijn zou teruggekeerd zijn, zou hij wel niets nalaten, hetzij om wraak te nemen of om in het bezit te komen van de 1000 pd. Dat Kramer niet naar de politie zou loopen was te begrijpen. In dat geval zou hij er leelijker aan toe zijn dan Belman zelf. Gestolen goed aan den beroofde terug te verkoopen is nu niet direct een gerechtvaardigde handelstransactie. Had hij Kramer met een tweeden of derden slag dood geslagen, wellicht zou hem dat onaangenaamheden besparen of althans een achtervolging, maar tot zoo iets voelde hij zich niet in staat. Een moord in koelen bloede.... hij rilde er van. Neen, zoo was het beter. Hij had voorloopig het spel gewonnen. Daarom vond hij het ook beter zoo spoedig mogelijk te vertrekken .en niet met de boot, doch per vliegmachine. Zoo iets als hem een keer in Parijs was overkomen, zou hem een tweeden keer niet gebeuren! Door den portier van het hotel het hij naar het vliegveld te Croydon informeeren, wanneer er een plaats vrij was voor Paxi^fl' Tot zijn teleurstelling kreeg hij ten antwoord, dat alle plaatsen voor de eerste acht dagen besproken waren. Zoolang wilde hij niet wachten. Een extra vliegmachine, en voor morgenmiddag was er geen vrij, zou op 100 pd. komen. Belman bedacht zich niet lang. Dan maar per extra vliegmachine. En hem werd mede- 157  gedeeld, dat hij zich dan den anderen dag tegen drie uur op het vliegveld had te bevinden. Belman telegrafeerde in zijn blijdschap naar Berlijn en naar Parijs om het Deensche gezantschap aldaar op de hoogte te brengen van het welslagen van zijn onderneming. Aan het telegram naar Parijs voegde hij nog toe, dat hij per extra vliegmachine den anderen dag om drie uur zou vertrekken. Terwille van zijn eigen veiligheid bleef hij dien dag in het hotel en ook den anderen morgen om zich pas tegen den middag per auto naar Croydon te begeven. 128  XIX Toen Kramer uit zijn bewusteloosheid ontwaakte, had hij eenige oogenblikken noodig om zich te herinneren wat er eigenlijk met hem gebeurd was. Hij was gebleven bij het oogenblik, waarop hij zijn handen uitstrekte naar de banknoten Instinctmatig keek hij naar den grond of ze er misschien nog lagen.... De tafel was omgegooid en de revolver lag een meter van hem vandaan. De rookstandaard was kromgebogen.... „De slag kwam aan," mompelde hij, terwijl hij over zijn hoofd wreef, „maar het is toch niet erg.... niet eens bloed...." Meteen sprong hij op. Hij wilde weten, hoe lang hij zoo gelegen had. Het gebeurt immers meer, dat een kort oogenblik van bewusteloosheid een eeuwigheid toeschijnt. Hij rende naar buiten, liep het pad uit.... neen, nergens was de auto te zien. „Met mijn auto.... met mijn hulp verdwenen !" en Kramer balde de vuisten en zwoer om dit aan dien Belman op een verschrikkelijke manier betaald te zetten. Zoo iets had hij niet verwacht. Daarvoor scheen Belman te ongeoefend, te veel meneer, te veel melkmuil I Op soek naar kopij 5 129  Kramer ging de villa weer binnen en belde onmiddellijk zijn vriend op, die voor den onbekende had gespeeld. Hij vernam, dat hij juist terug was en Helman naar het Arcade Hotel had gebracht, zooals hij verzocht had. „Alles zou prachtig zijn gegaan," schreeuwde Kramer, „als die vlegel me met bewusteloos had geslagen en er van door was gegaan met de stukken en met het geld ! Hij heeft ons een leelijke poets gespeeld. Laat direct informeeren bij den portier van het Arcade Hotel wat Belman verder van plan is, wanneer en hoe hij denkt te vertrekken, want zijn vertrek moeten wij verhinderen ! Die 1000 pd. zijn er nu twee duizend geworden! En als je de inlichtingen hebt, kom mij dan dadelijk mét den auto halen." Een uur later wist Kramer, dat Belman den anderen dag met een extra vliegmachine zou vertrekken, van Croydon naar Parijs. Daarop bouwde hij nu zijn plan. Hij begaf zich direct naar het vliegterrein en met een paar fooitjes wist hij van verschillende mecaniciens voldoende inlichtingen machtig te worden. Het vliegtuig, waarmede Belman om drie uur zou vertrekken, zou dien morgen om tien uur aankomen uit Holland. Het zou dan, zooals gebruikelijk was, worden nagezien en tegen drie uur startvrij zijn. Vhëger Lloyd Harvey was aan de beurt om te vliegen en deze zou Belman over het Kanaal brengen. Die Lloyd Harvey woonde te Londen 13P  en was gewoon met een kleinen rooden auto naar het vliegterrein te komen. Toen wist Kramer genoeg om zijn plan verder uit te werken. Hij had in donker London al heel gauw een vlieger opgescharreld, die indertijd ontslagen was wegens wangedrag. Met dien maakte hij een afspraak. Den anderen dag verliepen de gebeurtenissen, zooals Kramer zich die had voorgesteld en met de meeste zorg ook had voorbereid. Toen Lloyd Harvey zich met zijn rooden auto naar het vliegveld begaf, hepen even buiten London twee banden leeg. En daar hij maar één reserveband bij zich had, zat hij daarmee leelijk in de knel. Schijnbaar toevallig kwam juist een auto aan, die dadelijk stopte en waarvan de chauffeur met de meeste bereidwilligheid hulp aanbood. „Hier dicht bij is een garage," zei Harvey. „Als u daar even een binnenband voor mij wilt halen ? Intusschen zet ik het reservewiel aan. Maar ik heb haast. Binnen een uur moet ik op het vliegterrein zijn," „Als u niet op tijd klaar komt," bood de chauffeur beleefd aan, „dan breng ik u met mijn auto naar het terrein." Natuurlijk kwam Harvey niet op tijd klaar. De behulpzame chauffeur echter sprak hem moed m en meende, dat het wel zou lukken.... totdat het al kwart voor drie was „Stapt u dan maar in mijn auto, we zullen even tegen den garagehouder zeggen uw auto 131  weg te halen en dan rijd ik u met honderd kilometer vaart naar het terrein." Harvey stapte vol vertrouwen in. Bij de garage aangekomen werd de boodschap afgegeven. De chauffeur schakelde weer in... 60,80, 100 kilometer... maar na vijf minuten minderde de vaart... de benzine-voorraad was op... Toen Harvey tegen vier uur op het vliegveld verscheen, vernam hij tot zijn verbazing, dat men meende, dat hij reeds een uur geleden was opgestegen om een Hollander naar Parijs te brengen ! Inderdaad, toen Belman op het vliegterrein was verschenen, stond de vliegmachine klaar. De piloot zat al in de cabine. En Belman was zelfs zeer tevreden, dat alles vlug en vlot van stapel liep. Want nauwelijks was hij ingestegen of de motor werd aangezet, de machine rolde over het terrein en weldra verhief zij zich in de lucht Dat de vliegmachine niet den gebruikelijken weg nam, viel Belman niet op, omdat hij nog nooit dezen tocht gemaakt had. Na verloop van een kwartier kwam reeds het Kanaal in zicht De machine ging er echter met over, keerde naar het Zuiden, koerste eenigen tijd langs de kust en begon plotseling te dalen. Door het geraas van den motor kon Belman met vragen, of er soms iets niet in orde was. Eerst nadat een noodlanding aan het strand was gemaakt, vernam hij, dat er iets aan de machine haperde. 182  „Ik mag mijn machine niet verlaten," zei hij tegen Belman, „maar ziet u dat huisje verderop ? Gewoonlijk hebben die afgelegen villaatjes telefoon. Informeert u daar eens waar we zijn, het zal in de buurt van Hastings wezen, en belt u dan het vliegveld op om een reserve-machine te sturen." Belman koesterde geen achterdocht. Het kwam hem allemaal zoo natuurlijk voor, dat hij zonder aarzelen naar de aangewezen villa toeliep. Hij was trouwens in een zeer optimistische stemming. Van Kramer had hij niets meer vernomen en de enveloppe was veilig bij hem geborgen ' De afstand naar het villaatje was ongeveer tien minuten. Belman zag tegen den gevel van de villa een motorfiets staan. Daaruit bleek dus, dat er menschen aanwezig waren, wat hem verheugd stemde. De deur stond op een kier. Belman duwde de deur open en tot zijn schrik stond hij tegenover Kramer en den onbekende.! Als tijgers wilden ze op Belman toespringen, doch in hun drift om zich op hem te werpen, botsten zij tegen elkaar aan, zoodat ze ter zijde neervielen. Belman sprong achteruit en trok de deur meteen toe. Als bij ingeving nam hij de motorfiets, welke daar gereed stond, sprong er op, trapte den motor aan en juist toen de straatdeur opengerukt werd en Kramer en zijn helper naar buiten sprongen, sloeg de motor aan. De uitgestoken hand van Kramer was geen halve 133  meter van Belman af, toen de motorfiets met een ruk naar voren sprong en daverend reed de motor den weg op naar Croydon ! Kramer en zijn helper moesten de achtervolging opgeven en Belman hoorde de kernachtige woorden van woede die Kramer uitstiet, daar zijn prooi op het laatste oogenblik onder zijn handen wegglipte. En nog wel op den motor, waarmede hij en zijn helper hier naar toe waren gekomen! Belman wenschte zich geluk zoo op het laatste oogenblik aan zijn achtervolgers ontkomen te zijn. Het had maar een haartje gescheeld. Maar het was hem nu wel duidelijk, dat Kramer het niet had opgegeven hem weer in handen te krijgen. Voor het oogenblik was hij veilig. Kramer was hulpeloos met zijn helpers achtergebleven. Hem ontbrak nu ieder middel om de achtervolging voort te zetten. Nu was het derhalve zaak voor Belman om zoo spoedig mogelijk weg te komen. Het plan om per vliegmachine naar Parijs te gaan. gaf hij op. Ten eerste zou het de vraag zijn, of ze op stel en sprong een machine te zijner beschikking konden stellen. En dan was het mogelijk, dat de vliegmachine, waarover Kramer thans beschikte, hem dwars zou zitten en wellicht boven zee een aanval zou doen op de machine, waarmede hij den overtocht maakte. Dus beter was het te Croydon een auto te nemen en naar Dover te rijden om vervolgens per boot het Kanaal over te steken naar Calais. Dan 134  was het zeker, dat hij uit handen bleef van die schurken. Toen Belman dan ook weer te Croydon aankwam was zijn eerste bezigheid naar een garage te rijden. Hij zette daar de motorfiets neer en vroeg, of men hem direct naar Dover kon brengen. Vijf minuten later reeds was Belman in den auto op weg naar Dover. In den auto gezeten, kwam hij een beetje tot rust van de ondergane emotie. Dat was een opwindende tocht geweest, waarop hij heelemaal niet berekend was ! Maar nu dacht hij toch Kramer vóór te zijn. Want het zou hem toch niet gemakkelijk vallen in de eenzaamheid van de villa zoo spoedig een vervoermiddel te vinden ! Belman vergat echter de vliegmachine. Die fout drong weldra tot hem door, toen hij nog slechts vijf kilometer van Dover verwijderd was. Het gegons van een vliegmachine had hij al wel eerder gehoord, maar eenige achterdócht had hij niet gekregen, omdat hij in de omgeving van Croydon was. waar den heelen dag vliegmachines aankwamen en vertrokken. De vliegmachine was al eenige malen op eenige honderden meters hoogte over hem heen gevlogen en daarna begon de machine lager over den auto heen te cirkelen. „Een waaghals," zei de chauffeur nog, „die zijn grappen maar ergens anders moest probeeren." |  De juffrouw riep hierop haar zoon* die achter was en met hen beiden ondersteunden zij Belman en brachten hem in de achterkamer. De juffrouw haalde een glaasje water en langzamerhand kalmeerde hij. „Bc was op weg naar de boot," sprak Belman, „en ik heb zeker wat te hard geloopen. De auto is een eind verder onklaar geraakt.... Hoe laat vertrekt de boot precies ?" „Over drie kwartier en het is nog een half uur hier vandaan," zei de zoon. „Een wagen hebben we niet ter beschikking, maar wanneer u wilt, dan kan ik u met den vrachtauto daarheen brengen." „Graag," antwoordde Belman. „Bc zou niet meer in staat zijn dien afstand te voet af te leggen." „Rust u dan nog maar even uit, want dan heeft u nog den tijd. Wij behoeven pas over een minuut of tien te vertrekken." „Bc zal u graag betalen...." „O, dat komt wel in orde. Zooveel heeft' het niet om het lijf." Belman kwam langzamerhand bij. O, als hij maar eenmaal veilig en wel op de boot was ! Hem daarop achtervolgen zouden ze niet durven. Kramer begreep wel, dat hij bij aankomst te Calais onmiddellijk zou gearresteerd worden. „Als u even door het achterhuis naar de garage komt," zei nu de zoon, „want daar staat de vrachtauto klaar." 139  Maar Belman kromp ineen. Mijn God, wat een beesten. Hij hoorde kreten van smart en roepen om hulp.... Hij rukte aan de handboeien, met bovenmenschelijke kracht had hij ze willen losrukken, maar het baatte niet.... hij was machteloos..:. Weer als een bezetene rukte hij aan zijn boeien, toen een gil van pijn van boven klonk.... zijn polsen bezeerde hij tot bloedens toe. Doch wat kon hem dit schelen ? Ze hadden dit keer zijn revolver niet afgenomen. Als hij loskwam dan was het losrukken van den -blinddoek het werk van een oogenblik. Hij zou Trentman a bout portant neerschieten zonder genade en verder iedereen, die hem in den weg stond.... Maar de boeien bleken van te stevig maaksel. Het ging niet.... „Voor dezen avond is het weer gedaan," zei Trentman op opgeruimden toon, „ik zal u naar huis laten brengen." „Je bent een beul!" gilde Belman. „Kalmeer wat, jongeman. Bc heb hier de macht in handen, zoodat je me niet boos moet maken. Ik zou me eens moeten bedenken en je hier houden. Dan zou zij.... het is werkelijk geen onaardige gedachte die me daar te binnenschiet. Maar neen, ik wil een eerlijke kerel blijven," vervolgde Trentman hoonend, „ik heb *je vrije terugreis toegezegd. Zou je morgen hier weer eens een kijkje willen nemen ?" Even aarzelde Belman. 1 ,,Ja," zeide hij met gesmoorde stem. 160  „Nou, we zullen zien. Nu wordt het echter mijn tijd, dus vlug naar den auto." Ze hadden de brutaliteit, Belman voor de woning van den gezant af te zetten. Mevrouw Berger stond al in de gang op hem te wachten. Toen hij in de kamer was gekomen, bleef hij echter zwijgen. „Is haar iets overkomen ?" vroeg mevrouw Berger met hevtgen angst. Hij schudde neen, maar bleef zwijgen. „Ik kan mets zeggen, ik kan niet...." en de hevige emotie, waaraan hij ten prooi was, bezorgde hem een zenuwaanval. Met een heftigen gil zonk hij op het tapijt neer. Men moest hem naar bed brengen, daar hij geheel en al was afgetobd. De heer Berger zette zich naast zijn bed neer en vroeg: „Belman, ik begrijp, het is misschien te schokkend voor mijn vrouw geweest om het te vertellen, maar zeg het mij. Wat is er met Agnete ?" En aan den heer Berger vertelde hij toen, wat hij had meegemaakt, wat hij had gehoord, en hoe de kreten van pijn hem door zijn ziel hadden gesneden. „Mijn schuld, mijnheer Berger, alles mijn schuld.... o, hoe zal ik het ooit aan u, aan uwe familie kunnen goed ma-, ken...." ' ■ „Kom, kom," bedaarde de heer Berger hem, „dat moet je je niet inbeelden. Jij staat er buiten. Wat er nu gebeurt is vreeselijk, welhcht het 161 Op zoek naar Kopij -  gezant, het meisje, dat ze geroofd hebben?" „Weet u het dan " „Maar natuurlijk f Ik ben de landraad van dit district! Heele dossiers over de verdwijning heb ik thuis hggen f Dat vind ik buitengewoon, dat ik het genoegen en de eer heb maar vertelt u eens...." „Ziet u die verlaten boerenhoeve ?" zei Belman, „daar werd zij gevangen gehouden. Toevallig heb ik haar ontdekt." En hij vertelde vervolgens zijn ontmoeting met den rooden auto, dat hij er achter was gaan hangen en hierheen werd gebracht. De overrompeling. ... „Maar die Trentman zelf? Is hij weer weggereden ? Laten we dan voorzichtig zijn. Hij moet in de val loopen. Hij komt hier terug. Dat is zeker. Ik zal u direct naar huis brengen en daarna mijn maatregelen nemen. Wij moeten den schurk hebben I dat zult u wel begrijpen. Anders vrees ik, dat er nog meerdere gevaren dreigen." 176  XXII Het was een buitengewone gebeurtenis, toen even na twaalf uur de groote auto voor de woning van den gezant stil hield en Agnete het huis betrad, steunend op den arm van Belman. De politie-inspecteur had juist den telefoonhoorn opgehangen.... Hij kon zijn ooren niet gelooven, toen Belman het huis in riep: „Agnete ! hier is Agnete 1" Mevrouw en mijnheer Berger kwamen aangeloopen. Ze zagen Agnete, bleek en wankelend. Snikkend sloeg zij de armen om haar moeders hals.... De eerste vijf minuten waren allen te ontroerd om iets te zeggen. Agnete werd naar binnen geleid, waar hare moeder haar op de sofa neerlegde. En voor de sofa viel de moeder neer.... ze kon haar geluk niet dragen, nu zoo plotseling haar dochter weer bij zich te hebben.... „Moeder, moeder!" riep Agnete. Mevrouw Berger richtte zich even op. „Agnete.... ik ben zoo gelukkig I" De heer Berger en Belman namen de zwaarbeproefde vrouw op en zetten haar neer in een 177  XXIII Agnete zeide niet meer „mijnheer Belman" en Belman sprak haar niet meer aan met „.juffrouw Berger". Sinds hare bevrijding voelden deze jonge menschen zich nader tot elkaar getrokken en zij deden alsof het vanzelf sprak, dat thans een meer familiaire toon klonk in hun conversatie. „Je weet niet wat ik heb uitgestaan," zeide Belman, „toen jij daar in handen was gevallen van dien schurk. En wat heb ik mij mijne onnoozelheid verweten, toen ik jou met dien kerel in een auto zag zitten. Ik kon het niet gelooven. Bc vond het idee zoo absurd, dat ik niet anders kon denken dan aan een hersenschim. Ik vond hèt te belachelijk om de mogelijkheid ook maar voor een oogenblik aan te nemen. Maar hoe ik mij die nonchalance verweten heb, toen ik tot de ontdekking kwam, dat het inderdaad zoo moest geweest zijn! O, Agnete, vergeef me mijn onnoozelheid." „Het scheen, dat die Trentman al eerder op mij geloerd had. Hij heeft mij in een val gelokt. Hij was met een dame, die plotseling een flauwte kreeg, juist naast me, toen ik bij Tietz voor een etalage stond te kijken. Die dame steunde met 180  Die angst van mij is niets in vergelijking met wat jij hebt meegemaakt." „Hans," sprak mevrouw Berger, die met haar man naar de veranda was gekomen, „nooit zal ik vergeten wat jij voor ons gedaan hebt." „Mevrouw," lachte Belman, „komt er van mün kant niet een beetje egoïsme bij ? Had ik er dan geen belang bij Agnete te redden ?.... Heeft u nog niet begrepen, mevrouw.... ach, het is niet conventioneel, maar is den laatsten tijd hier niet alles een beetje tegen alle gewoonte in gegaan ? Maar heeft u niet begrepen, mevrouw, dat er van mijn kant wel wat meer was dan alleen maar belangstelling voor Agnete ? Mevrouw en mijnheer Berger ." Belman was nu op hen toegegaan, „mag ik u om de hand vragen van uw dochter ?" „Hans," sprak de heer Berger lachend, „ik heb het zien aankomen. En ik verheugde mij er reeds op. Laat ik je zeggen, dat wij verheugd zijn zoo'n schoonzoon te krijgen. Jij hebt ons Agnete terug geschonken en wij, op onze beurt, wij schenken je haar! Je hebt er recht op I Jij hebt haar in werkeüjken zin veroverd ! Agnete en Hans, wij hopen van harte, dat jullie een gelukkig paar zullen worden. Laten wij zoo afspreken, Hans, dat wij de volgende maand op ons landgoed in Arden de verloving officieel zullen vieren. En dan ga je daar in die stille en schoone omgeving, en geïnspireerd' door Agnete, je roman schrijven, een roman.... jongen, 182  schrijf den roman, dien je zelf hebt doorleefd!" „Maar het slot," zeide Agnete, „is nog niet heelemaal klaar...." „Kom Agnete, niet zoo droevig, het werkelijke slot zal weldra afgespeeld worden. En het zal al raar moeten loopen, wanneer dit slot voor ons beiden geen goed einde neemt! Ik begrijp, je zorgen raak je met kwijt, voordat Trentman onschadelijk is gemaakt. Zoolang die schurk rondloopt, blijft er gevaar dreigen. Maar lang zal hij wel niet meer vrij rond loopen I De vos zit weldra in de val!" Dien zelfden avond vond inderdaad het laatste hoofdstuk plaats van den roman, dien Belman in werkelijkheid doorleefde. Gelijk algemeen verwacht werd, klonk tegen den avond de telefoon voor Belman. Bevend, want zenuwachtigheid beving hem, nu hij voor de laatste acte stond, nam hij den hoorn op.... „Om half negen ... Charlottenburgplatz... met een taxi.... Agnete zien.... met haar spreken.... kan ik er op vertrouwen.... ?" Half lachend en toch met onrust op zijn gelaat, zeide Belman: „Trentman verwacht mij half negen met een taxi op de Charlottenburgplatz. Hij beloofde mij nu bij Agnete te zullen brengen en ik zou haar ook mogen spreken I Hij weet er dus schijnbaar mets van, Agnete, dat jij reeds veilig en wel hier zitl" 183  „Hans, Hans, ga niet, ga niet mee met dat monster...." „Kalm nu, Agnete, heusch het is noodig, het is noodig voor onze veiligheid. Die man mag zijn verdiend loon niet ontgaan. Ik zal gaan en, inspecteur, u zorgt er wel voor, dat ik weer veilig thuis kom ?" „Daar kunt u op aan! Het net is nu rondom hem gesponnen en hij zal er niet meer uitkomen. Mijn eer staat hierbij op het spel." „Hans.... o ik heb zoo'n vreemd voorgevoel. ... ga niet mee.... kan niet een detective in jouw plaats gaan.... als je nu eens iets overkomt, nu we elkaar hebben gevonden.... Hans, neen, ik wil je niet laten gaan !" Snikkend wierp Agnete zich om zijn hals. „Zou het niet beter zijn, Hans," sprak mevrouw Berger, „wanneer de politie zich naar de aangegeven plaats begaf.... ik ben zoo bang, •dat je iets zal overkomen...." „Neen, mevrouw, heusch, het beste zal zijn, wanneer ik zelf ga. Gaat iemand in mijn plaats, dan krijgt hij achterdocht.... waarom zou mij nu juist, vanavond gevaar dreigen ? Hij brengt mij natuurlijk naar de hoeve aan den Spandauerweg en daar is nu politie genoeg." „Wat dat betreft, mevrouw," zoo sprak de inspecteur, „kunt u gerust zijn. De schurk kan niet meer ontkomen en ik zou ook niet weten, wat voor gevaar den heer Belman daar zou 184  Agnete gevangen worden gehouden en ik ben het nog niet heelemaal eens over den losprijs. Wat dacht u van drie duizend pond sterling ? Zou de heer Berger dit bedrag voor zijn dochter over hebben ?" „Bc denk van wel," antwoordde Belman, die heelemaal niet op zijn gemak was, doch z'n zenuwen zooveel mogelijk in bedwang hield. „Ik weet alleen niet, of de heer Berger over zulk een bedrag kan beschikken." „Kom, kom, hij heeft nog wel vrienden. En anders mag u briefjes schrijven, die ik wel zal laten bezorgen, dat de toestand van zijn dochter een beetje voortgang noodzakehjk maakt. Kom, we zijn er!" De auto stopte voor het houten hekje. Hoop kwam bij Belman op. Hij weet er dus nog niets van, dat Agnete weg is! Zij wandelden nu door den tuin.... Ineens stond Trentman stil. Belman voelde meteen den kouden loop van een revolver op zijn voorhoofd.... „Onraad...." fluisterde Trentman. „Het licht boven de deur brandt niet...." Belman 's knieën knikten van angst. Als de detectives alleen in het huis zouden verborgen zitten, dan.... dan was hij verloren! „Terug naar den auto .. . handen omhoog... bij het geringste schiet ik!" Belman keerde om en ging terug.... o, maar nu was hij verloren.... eenmaal in de 188  handen van dien boef.... hij zou worden vastgehouden. ... weer ergens heen worden gebracht.... en.... neen, nooit! dat nooit! dan liever nu wat gewaagd! Hulp was toch ui de buurt! En voor Trentman er op verdacht was. stak Belman zijn voet tusschen diens beenen, waardoor Trentman struikelde. Deze trok meteen den haan van de revolver over.... maar door zijn vallende beweging miste het schot.... „Hulp.. . hulp !" riep Belman in wanhoop. En tegelijkertijd trok hij zijn eigen revolver. Maar het was niet meer noodig! Uit het struikgewas kwamen plotseling twee detectives te voorschijn, die zich op Trentman wierpen. De deur van de hoeve werd ook open gegooid en vier man stormden naar buiten.... Trentman verdedigde zich met den moed der wanhoop. Het gelukte hem zelfs zich los te rukken. Met een woesten kreet rende hij naar den weg.... Belman hoorde reeds, hoe de motor door zijn handlanger op gang werd gebracht.... Een schot klonk.... nog een schot.... drie, vier schoten.... en met een rauwen gil als van een wild beest, dat wordt aangeschoten, viel iemand neer.... het was Trentman ! „Wij hoorden het gesprek in den tuin," sprak een der detectives, „en wij bemerkten, hoe hij den loop van zijn revolver tegen uw voorhoofd drukte. Wij durfden toen niet tusschenbeide komen. Wij waren te beangst,, dat hij zou af- 189  trekken. Maar u deed keurig werk, prachtig! Geniaal van u, om dien vent te laten struikelen .... Het is jammer, dat we hem niet levend in handen hebben kunnen krijgen. Maar van den anderen kant.... zoo'n man doet beter van de aarde te verdwijnen. Een rechtszaak zou voor ons ook met zoo prettig zijn, daar een gezantschap van een bevnenden staat er bij betrokken is..... neen, toch misschien maar beter zoo...." 100        KONINKLIJKE BIBLIOTHEEK  aan dezen menschenroof, maar eenvoudgr omdat zoo iets zonder betrouwbare hulp niet gaat. We schaken dus een jongmensen, dat van den prins geen kwaad weet en brengen hem hier in huis. Dan komt verder hoofdzakelijk de beurt aan Kathe. Kathe zal hem een of ander verhaal opdisschen, bijvoorbeeld, dat ze hier in handen van misdadigers vertoeft, neen, lach nu niet! ze verblijft hier tusschen misdadigers, terwijl zij zelf onschuldig is als een lam. Haar ouders wonen in Berlijn. Zij smeékt den jongeman haar ouders in Berlijn te gaan waarschuwen, maar heel voorzichtig, zonder politiehulp, daar ze anders een kind des doods is ! Dat klinkt romantisch, wat ? Nou, bij de tegenwoordige jongelui moet je met een beetje romantiek aankomen. Als bewijs voor haar ouders, dat de jongeman door haar gestuurd is, geeft ze hem haar diamanten halssnoer, dat ze hem nonchalant overhandigt. Dat is dan een snoer van haar moeder of grootmoeder, waaraan ze dan de waarachtigheid van des jongehngs woorden kunnen toetsen ! Goed verzonnen of niet ?" „Vind je het niet wat gevaarlijk zoo'n kostbaar snoer aan een onbekende toe te vertrouwen ?" „Juist niet, Kathe zal niet al te veel nadruk op de kostbaarheid van het snoer leggen. Dacht je, dat iemand zijn zakmes op reis verliest ? Zoo iets gebeurt niet. En als de jongeman het snoer gewoon in zijn zak steekt, is er geen haan, 11  die er naar kraait. Hij gaat gewoon de grens over, zonder meer, zooais ieder fatsoenlijk mensch de grens passeert. En in de Aehillesstrasse in Berlijn, waar onze vriend Heibeltrotz woont, levert hij het af. Heibeltrotz weet toch al reeds van het een en ander' af en die heeft wel zijn smoesje klaar om het jongemensch te bedanken enzoovoorts. Kathe is er wel de vrouw naar een jongeman in te palmen en hij zal zijn boodschap goed doen." „Het idee is niet kwaad. Inderdaad. Maar nu de jongeman ?" „We gaan vanavond naar Carré. Jij kijkt eens rond en ik kijk eens rond en na afloop vinden we wel iemand. We nemen de Chrysler en we zorgen voor chloroform.... dacht je dat we met slaagden ?" „O jawel f als we een beetje geluk hebben slagen we zeker." Toen Belman zijn oogen opsloeg lag hij in een vreemde kamer op bed. Hij voelde zich een beetje ziek. Verbaasd sloeg hij de oogen om zich heen en zag zich in een onbekende kamer, die voor het overige nog slecht gemeubileerd was ook. Een bed, een tafel'en stoel, dat was alles. Er lag niet eens zeil. Hij lag gekleed boven op bed r en begreep mets van de situatie, waarin hij zich bevond. Maar langzamerhand keerde de herinnering terug, die stopte bij de overrompeling voor het gebouw van Carré. Hij 12  u spreekt met Hans Belman.... maar hoe...." Belman hoorde een vrouwenstem zeggen: „Gaat u vandaag niet naar de Achillesstrasse, wacht tot u bericht van me krijgt en verberg den halsketting. Belman wilde natuurlijk vragen stellen, maar het gesprek werd afgebroken, klaarblijkelijk doordat de hoorn aan de andere zijde werd opgehangen. Maar de stem had hij herkend! Het was de blonde dame! Het was Kathe I Daarvan was hij overtuigd. Dus zij ook ontsnapt ? Ach, natuurlijk en daarom werd ook hij achtervolgdI Dus zij was in Berlijn, zij zou wel met haar ouders in aanraking komen! Zij was gered.... alleen waren er nu schijnbaar wat moeilijkheden te overwinnen I O ja, dat halssnoer. Ze zeide uitdrukkelijk: verberg den halsketting. Nou ja, goed, dat had het minste te beteekenen. Toch.... ze scheen er wel waarde aan te hechten, dat hij het verbergen zou.... Hij keek eens rond en schoot in een lach. Als je iets verbergt, denken ze natuurlijk het eerst aan het houtwerk, onder de planken •van een vloer.... Neen, dat was dwaasheid. Hij keerde eenvoudig den fauteuil om, waarop hij gezeten had en den halsketting uit zijn broekzak halende, verborg hij dezen tusschen dé veeren van den stoel. Aan slapen dacht hij verder niet meer. Hij zou een wandelingetje maken. Zoo eens toevallig door de Achillesstrasse wandelen.... 24  Maar dien dag keerde Belman niet meer in zijn hotel terug. En toen de portier den anderen morgen kamer 27 betrad, zag hij het koffertje van den gast in wanorde leeg gehaald. Maar nog méér zag hij, waarvan hij schrok. Het venster van de balcondeur was gebroken, de lambrizeenng bij den schoorsteen zat los, het parket van den vloer was hier en daar los gehaald en de dader had zich niet de moeite gegeven ook maar iets te bedekken. Het maakte den indruk alsof er een huiszoeking had plaats gehad. De portier maakte er onmiddellijk melding van aan den directeur. Deze waarschuwde op zijn beurt de politie. Naam en herkomst van zijn gast kon hij opgeven, daar Belman dit alles duidelijk in het vreemdelmgenboek had ingevuld. Verder nam de politie den koffer met inhoud in beslag, terwijl een der politiebeambten tegen den hoteldirecteur als zijn meening gaf: „Schijnbaar een ontvoering. Uw gast schijnt in deze kamer iets verborgen te hebben, waarnaar men heeft gezocht. Of.... hij zelf heeft geprobeerd iets te vinden !" „Maar de portier weet zeker, dat de gast gisterenavond niet is teruggekeerd." „Dan heeft het onderzoek in de kamer plaats gevonden na de ontvoering! In dat geval zult u van uw gast wel niet spoedig iets vernemen. Als u iets hoort, meld mij dat dan onmiddellijk, want iedere aanwijzing is in dit geval van groot nut voor het onderzoek." 25  V Heibeltrotz stond met de handen op den rug voor het raam. Kathe zat in een fauteuü bij den haard. „Eerst dacht ik nog, dat ik Kramer vertrouwen kon," zei Kathe, „maar het is mij gebleken, dat hij al evenmin te vertrouwen is als Trentman. Hij wilde met behulp van mij den halsketting in zijn bezit krijgen, wat ik weigerde. Aan het station nam hij van mij afscheid en ik bemerkte, dat hij Belman bespiedde. Hij moet den naam van het hotel vernomen hebben, want hij liep juist voorbij de taxi, toen Belman aan den chauffeur opgaf waarheen deze hem brengen moest. En ik...." „Stil. daar komen ze aan. Geen woord, ze zijn dadelijk hier." Een oogenblik later trad een zware man, een sigaar met gouden band rookend de kamer binnen m gezelschap van zijn mageren compagnon. „Waarom zijn jullie niet twee dagen later naar Berlijn gekomen," vroeg Heibeltrotz, „zooals we afgesproken hadden ? Wat hadden jullie er mee vóór met denzelfden trein als Belman te komen, zonder zelfs dat jullie beiden elkaar dat hebben medegedeeld I" 26  „Dat was niet uit wantrouwen," riep Trentman uit, „maar ik was er bang voor, dat Belman misschien zijn opdracht niet goed zou uitvoeren. In ieder geval was ik bevreesd, dat hij onderweg beroofd zou kunnen worden." „Zoo dacht ik er ook over," sprak Kramer, zooals de magere man heette. „Ik wil jullie goede bedoelingen voor het oogenbkk aannemen. Maar wat ik merkwaardig vind is, dat Belman tot nu toe zich hier nog niet gemeld heeft! En hij is toch sinds gisterenmiddag in Berlijn !" De magere man knipperde met zijn oogen en zijn hand trilde zenuwachtig. Hij herstelde zich echter spoedig. „Daar heb je het al 1" riep hij uit. „En weten jullie misschien in welk hotel hij logeert ?" „Ja," sprak Heibeltrotz, terwijl hij Kramer strak aankeek. „In hotel Kaiserhof!" „Hoe weet jij dat ?" vroeg Trentman. „Omdat ik hier al de noodige maatregelen genomen heb. Ik vraag me alleen maar af, waarom is hij tot nu toe hier niet verschenen ? Als hij achterdocht heeft gekregen, wie is daarvan dan de oorzaak ?" Kathe keek even zenuwachtig rond. „Het is misschien beter," merkte Kathe op, „wanneer hij niet hierheen komt. Ik zal naar Kaiserhof gaan, hem te spreken vragen en wel het een of ander smoesje verzinnen om het hem aannemelijk te maken, dat ik hier in Berüjn 27  Met een kreet sprong Heibeltrotz op Kramer toe, en greep hem wild bij de borst. „Jij hebt hem ontvoerd f Ik heb jou direct daarvan verdacht. Maar spreken zal je. Zeg op, waar bevind hij zich ?" Heibeltrotz had een revolver getrokken en bedreigde den mageren man. „Niet schieten !" riep Trentman uit, terwijl hij op het tweetal toeliep. „We moeten weten waar Belman is en Kramer zal spreken !" „Ik kan je verzekeren, dat Belman geen gevaar loopt. Be.... ik wéét waar hij is en ik heb het noodzakelijk geacht hem te verbergen." „Waar heb je den halsketting ?" „Hij had het diamanten sieraad niet bij zich." „Dat weet ik, want anders had jij in den nacht ka*mer 27 van Kaiserhof niet overhoop gehaald ' Heb je het gevonden ?" „Neen." „Wat dreef je er toe ?" „Ik wantrouwde.... Kathe !" „Kathe wantrouwen ? Jij Kathe wantrouwen ?.... en je wilde den halsketting redden.... voor ons ?" „Juist," antwoordde Kramer, „ik wilde den halsketting redden. Belman had haar met bij zich, in zijn kamer was ze met te vinden..... ik vermoed dus dat Kathe ." „Kathe is sinds dezen middag door de politie gevangen genomen !" 31  Ontzet keken Trentman en Kramer Heibeltrotz aan. „Kathe gevangen ?" riep Trentman. „Er is dus verraad ?" „Verraad niet, maar door de onvoorzichtigheid van Kramer!" „Maar ik...." stamelde Kramer. „Jij wist, dat Belman niet meer in Kaisèrhof was. En je liet haar vanmiddag gaan!" „Ze is door de politie in Kaiserhof gearresteerd, geheel ontdaan...." „Ontdaan ? ha," gilde Kramer, „die meid is verliefd op Belman L" „Jij hebt den boel bedorven en voor ons is het nu oppassen! Ik heb Kathe gesproken. Het heeft me moeite gekost. Het heeft me vijfhonderd mark gekost om haar vijf minuten te spreken ! Ze zal zwijgen, heeft ze me beloofd. Ze wordt alleen maar verdacht de hand te hebben gehad in de verdwijning van Hans Belman. Maar ze zwijgt en ze zal zwijgen.... als Hans Belman geen gevaar loopt. Ze heeft sympathie voor dien jongeman opgevat. Ze verdenkt jou, Kramer.... Ze heeft "me aanwijzingen gegeven." „Je kunt haar verzekeren, dat hij géén gevaar loopt. Maar ik heb mijn plannen. En vooral in verband met onzen slag dezen avond. We hebben een man noodig, dien we er desnoods aan opofferen, al is het alleen maar om onzen aftocht te vergemakkelijken." 82  „Dus je hebt hem niet gevonden ?" „Dan zou ik het je niet vragen. Als je niet wilt spreken, dan zal ik je daartoe dwingen! Dan loop jij en dat blonde meisje gevaar." „Dus je gaat dreigen ?" „Dat niet alleen, maar de dreigementen zullen in vervulling gaan ook !" „Dan doe je het beste er maar direct mee te beginnen. Dat bespoedigt dan den afloop," hoonde Belman, „want zoo zonder meer vertel ik je niemendal!" „Als je honger krijgt, zal je wel. gaan spreken !" „Ik betwijfel het." ,,Ben je wel eens gegeeseld ? Heb je wel eens met koorden een flink pak slaag opgeloopen op je bloote lichaam ? Niet ? Bereid je dan voor op vanavond, dan zal je dat genoegen smaken. We zullen je geeselen en ranselen en pijnigen tot je gesproken hebt!" Hierop ging de man de kamer uit. Belman voelde zich allesbehalve aangenaam. Natuurlijk, de man zou met hulptroepen terugkomen. En tegen een paar man viel weinig te beginnen. Maar om zich goedschiks te onderwerpen aan alles wat ze hem hadden toegedacht, daarvoor voelde hij weinig. Jammer, dat hij niet een revolver bij zich had gestoken of eenig ander wapen. Dan zou hij zich tenminste «te weer kunnen stellen. Misschien, je weet maar nooit, zou hij er in kunnen slagen aan zijn 40  belagers te ontkomen. Zijn veldbed ! Zou daaraan niet een stukje ijzer te veel zitten ? Hij nam zijn bed eens onder handen. Het was een ijzeren veldbed. Maar om daaraan een staaf te ontrukken, daarvoor zou hij de kracht noodig hebben gehad van een Simson. Hij kwam al gauw tot de conclusie, dat zijn redding daarin niet verborgen zat. Met hst ? Ja, maar hoe ? Zorgvuldig inspecteerde hij nog eens zijn kamer. De muren waren van steen, overal massief. In den buitenmuur een gat maken ? Hij had slechts een zakmes tot zijn beschikking. En voor hij er mede klaar zou zijn, hadden ze het natuurlijk al lang in de gaten. Toen kwam hij bij den schoorsteen. Plotseling viel het hem op, dat in dien schoorsteen geen gat zat voor de kachelpijp. Dat was vreemd. De heele vlakte tusschen de marmeren omlijsting bleek van hout. Hij tikte er tegen. De holle klank gaf hem de overtuiging, dat de schoorsteen geen gewone schoorsteen was. Het was een beplakt houten schot. Daarvan moest hij het zijne hebben. Hoop leefde weer in zijn hart. Je kon nooit weten. Met zijn zakmes ging hij den rand na. Tweemaal stuitte hij op ijzer. Scharnieren! Natuurlijk. De schoorsteen verborg een geheimen toegang! Daardoor hadden ze hem ook in den nacht zijn ontbijt van water en brood gebracht. Waren zij door de deur gekomen, dan had hij het verwijderen van den grendel zeker moeten hooren. Want zijn slaap was niet vast geweest 41  strasse, iemand met een behoorlijk strafregister.'' Kathe zweeg. „Inmiddels is Hans Belman terecht gekomen. Gisterenavond heeft men hem bewusteloos in de Panterstrasse aangetroffen, neergeschoten door drie onbekende personen...." „Is hij dood ?" riep Kathe uit, terwijl haar gelaat krijtwit werd. „Neen, alleen licht gewond." „Mag ik hem spreken ? Ja, waarom zou ik hem niet mogen spreken ? U zult nu immers van Belman zelf kunnen vernemen, dat ik aan zijn verdwijning geen schuld heb. Dat ik in relatie sta met Heibeltrotz mag al voor mij met vleiend zijn, een reden om mij langer vast te houden is dit toch met.... „flc wilde u ook juist mededeelen, dat u na een verklaring van Belman wel weer op vrije voeten zult worden gesteld. „Maar ik wil Belman spreken, hoort u ? En de kwestie is gewichtig voor hem en voor mij. Om mijn vrijheid vraag ik niet. Ik zal hier blijven, u mag mij opsluiten zoolang u wilt. Maar ik moet hem spreken, zijn leven loopt gevaar.... het is juist daarom !" Van uit het ziekenhuis werd toen juist telefonisch medegedeeld, dat Belman het bewustzijn had terug gekregen en zijn toestand een ondervraging toeliet. „U kunt zich naar het ziekenhuis begeven, onder geleide, " sprak de inspecteur. „Om opzien 53  te ontgaan zullen wij u in een gewone auto daarheen brengen. De rust had Belman goed gedaan. Toen hij was bijgekomen, vroeg hij dadelijk aan den verpleger de politie op te bellen, daar hij mededeel] ngen te doen had. Een kwartier later verscheen dan ook een politieambtenaar aan zijn bed. „U zijt toch Hans Belman, die logeerde in Kaiserhof ?" „Ja," antwoordde Belman, „die ben ik. En zooals u ziet, ben ik weer te voorschijn gekomen. Ik voel me nu weer wat sterker. Ik heb anders een paar dagen achter den rug gehad.... Maar voor ik u verdere mededeelingen doe, u heeft een blonde dame aangehouden in verband met mijn verdwijning. Ik wensch die dame wel eerst te spreken." „Ze is hier. Ze wacht in de spreekkamer. Zij schijnt al even verlangend u te spreken als u haar! Maar dat zijn tenslotte uwe persoonlijke aangelegenheden. Ik zal haar bij u brengen en ik verwacht van u straks nadere mededeelingen in verband met de schietpartij waarvan u het slachtoffer zijt geworden." Toen Kathe het bed naderde, waarin Belman lag, richtte hij zich op en riep verheugd uit: „Ja, u zijt dezelfde, het mysterieuze meisje uit Amsterdam.... ik heb mij nog niet van uw opdracht kunnen kwijten, maar dat is uw schuld. Er zijn de laatste dagen zulke vreemde dingen 54  gebeurd.... Vertelt u mij eens, is Heibeltrotz uw vader?" Kathe was vóór het bed op haar knieën gevallen. „Ik moet u een verklaring doen.... ik ben niet dat onschuldige meisje waarvoor u mij houdt. Alles vertellen kan en mag ik niet. Ze zouden me vermoorden. Maar Heibeltrotz is niet mijn vader. Hoe ik heet vraag daarnaar niet! Alles draaide om dien halsketting " „Dat heb ik begrepen^" lachte Belman, „ze hebben mij er genoeg naar gevraagd ! Dus u zijt niet dat geroofde meisje, dat naar haar ouders terug wil ?" „Ik heb geen ouders meer.... neen, u moet niet meer vragen. U moet me niet verachten, u moogt alleen medelijden met me hebben." „Kathe, want heet u geen Kathe ? Ik had het al begrepen, u heeft mij misleid wat betreft het noodig hebben van hulp. Maar nu, nu geloof ik, heeft u meer dan ooit hulp noodig en...." „Neen, zorg alleen voor u zelf. Vertrek zoo spoedig mogelijk uit Berlijn, vertel me, waar.... is het halssnoer ?" „Dat heb ik.... neen," onderbrak Belman zich zelf, „wanneer ik het ziekenhuis verlaten heb, dan zal ik het u zelf ter hand stellen. Ik zou u maar aan gevaar blootstellen, wanneer ik u zeide, waar ik het verborgen heb. Doch loopt u gevaar, wanneer ik alles aan de politie vertel ? Kramer heeft mij ontvoerd. En veel ben ik 55  tijdens mijn gevangenschap te weten gekomen, èn over een zekeren Trentman èn een Heibeltrotz.... het is een boe venstelletje !" „En ik behoor tot hen...." Snikkend het Kathe haar hoofd op de dekens vallen. „Kathe.... hoe kan dat.... jij...." „Als je.... als je sympathie voor me voelt." „Kathe.... ja, sympathie voel ik voor je.... heb ik voor je gevoeld.... toch, ik kan niet gelooven, dat jij...." „Ja, ja, het is zoo.... ik heb mee gestolen.... ik schaam mij er over, vooral voor jou.... als je tegen de politie spreekt van hen, dan.... breng je ook mij in gevaar." „Kathe, ik zal zwijgen om jou. Maar ik wil je terug zien. Ik kan niet gelooven, dat jij slecht bent.... Den halsketting kan je alleen persoonlijk van me terugkrijgen, zooals je dien mij ook persoonlijk hebt ter hand gesteld. Dezen middag, zeide de dokter, kan ik het ziekenhuis verlaten. Dan zal ik nog eenige dagen in Kaiserhof blijven, om uit te rusten en te wachten.... tot jij komt.... het halssnoer halen. En dan kunnen we het eens bepraten, of ik niets kan doen voor jou.." „Neen, neen, niets, niets.... want, je mag het ook wel weten, ik houd van je!" Toen was Kathe opgesprongen en zij verliet haastig de ziekenkamer. Tegen den politiebeambte die daarna binnentrad zei Belman: „Bi heb u niets te zeggen." 56  houden. Mijnheer Belman, doe mij uw verhaal!" „Ik zou u namen kunnen noemen, excellentie, maar de omstandigheden verhinderen dit. Trouwens, de politie, die mij dezen nacht gered heeft en benieuwd was naar mijn wederwaardigheden, heb ik moeten teleurstellen. Ik heb zelfs de politie van de blauwe enveloppe niets verteld." „Geheimzinnig mijnheer, inderdaad," lachte de gezant. „Trouwens er gebeuren in den laatsten tijd meer geheimzinnige dingen. Het schijnt, dat ze in het gezantschap in Den Haag ook al gezocht hebben. Maar diplomatieke stukken worden daar niet vermist. De dieven hebben zich bij mijn collega tevreden gesteld met het meenemen van een briljanten halsketting, weliswaar van hóoge waarde, maar toch niet van die beteekenis als diplomatieke stukken zijn." Belman schrok en greep met beide handen naar de leuningen van den clubfauteuil, waarin hij gezeten was. „U zegt.... briljanten halsketting.... hoe... zag die er uit, excellentie ?" „Achttien groote steenen in platina gevat, van voren in driehoek uitloopend met afhangende steen van schitterende schoonheid...." „Een oogenblikje, excellentie...." Met de oogen gesloten zat Belman en het werd hem duidelijk, dat de halsketting^hem door Kathe ter hand gesteld, de gestolen halsketting was. Hij begreep, dat ze hem gebruikt hadden als overbrenger van deze diamanten, daar ze zelf 61  geen risico wilden loopen en wellicht ook, omdat reeds verdenking op hen rustte maar dan was Kathe mee in het complot.... dan was Küthe evengoed een dievegge dan was zij handlangster van dat dieventroepje een gewone ordinaire dievenmeid hij wilde het, hij kon het niet gelooven. Zij, zoo knap en innemend .... „Bah !" „U zegt ?" vroeg de gezant verwonderd. „Pardon, excellentie ! Deze uitdrukking was het resultaat van mijne overwegingen ! Ik geloof, dat ik het beste doe u alles te vertellen, ja, dat het zelfs mijn plicht is ! Ek ben bedrogen geworden, maar het heeft er wel allen schijn van, dat ze zich zeiven het meeste bedrogen hebben! Neen, ik acht mij heelemaal niet meer gehouden aan mijne belofte.... en wat dien halsketting betreft.... excellentie, wanneer u strakjes even met mij mee wilt gaan, wanneer ik u alles zal verteld hebben, of neen eerst moet ik zekerheid hebben, dat die halsketting de gestolene is !" „U zult mij wel niet kwalijk nemen, wanneer ik u zeg, dat ik uwen gedachtengang niet goed kan volgen." „Ik kan het me begrijpen, maar u weet ook niet, in wat voor een ingewikkelde en onaangename geschiedenis ik verward ben geraakt. Enfin, de code-sleutel heeft u terug en waarschijnlijk zal ik u ook in het bezit kunnen stellen van den gestolen halsketting. Kunt u mee gaan, nu 62  direct ? Het is van belang, ook al omdat ik u eerst daarna de namen zal kunnen noemen van de boeven die den codesleutel gestolen hebben. Zeer waarschijnlijk zijn het dezelfde dieven van den diamanten halsketting. „Maar waarheen wilt u mij brengen ?" „O, daarbij is geen gevaar. Naar hotel Kaiserhof op de Potzdammerplatz !" „Ik ga met u mee, want ik ben uiterst nieuwsgierig. Het schijnt, dat u een zeer bekwaam detective zijt, althans daartoe aanleg heeft." „Excellentie, ik zal u moeten tegenspreken. Ik ben zoo blind geweest als een blind paard zijn kan. Nu achteraf wordt me de zaak duidelijk. En ik kan niet anders zeggen, dan dal buitengewone toevalligheden hier een rol hebben gespeeld !" De gezant begaf zich met Belman naar Kaiserhof. Belman gaf aan den directeur van het hotel een korte verklaring van zijn afwezigheid en zeide, dat de politie van zijn terugkeer op de hoogte was. „Kamer 27 hebben wij tot uwe beschikking gehouden, ook al op verzoek van de politie." „Ik ben u daarvoor erkentelijk." antwoordde Belman. „Maar kunt u mij ook vertellen, of de aangrenzende kamers bezet zijn ?" „Juist dezen morgen heeft daar een heer zijn intrek genomen. Hij noemde zich Maier." „Het is natuurlijk mogelijk, dat de man zoo heet, maar kunt u mij een kleme beschrijving geven ?" 63  „Ja zeker, hij is nog al zwaar van figuur en rookt aanhoudend een groote sigaar met breeden band. Dat is althans wat mij bij dien gast is opgevallen." „Dan kunt u mij gelooven, dat hij geen Maier heet en dat hij daar zit in afwachting van mijn terugkomst! Zijn aanwezigheid hier is voor mij een waarschuwing om herhaling te voorkomen. Doch ik zal even met dezen heer naar kamer 27 gaan en de rest hoort u dan later wel." Belman begaf zich met den gezant naar zijn kamer. „Niet luid spreken," verzocht Belman en.... ziet u, de balcons van deze kamers hebben met elkander verbinding! Neen, gaat u niet op dien fauteuil zitten een oogenblik je " Tot verwondering van den gezant keerde Belman den fauteuil onderste boven, ging met zijn hand tusschen de veeren.... „Bekijkt u eens dezen halsketting ?" vroeg Belman. „Volgens de beschrijving en volgens de foto.... dat is waar, op de kanselarij heb ik een foto van den halsketting, omdat men vermoedde, dat hij naar Duitschland zou worden gebracht. Men had mij ook verzocht een onderzoek in te stellen, en ik heb dan ook de politie een volledige beschrijving gegeven. Als ik er aan gedacht had, zou ik u ook de foto hebben laten zien ! Maar dit is de halsketting. Dat kan ik u zoo al direct zeggen. Kijk eens wat een prachtige steenen, wat een 64  gloed.... Maar mijn hemel, mijnheer Belman, u schijnt dan ook alles te weten 1" „Pardon, excellentie, ik heb niets geweten !" „Sterk, zeer sterk!" „Laten we nu teruggaan, excellentie. Maar eerst mag ik u hierbij wel den halsketting ter hand stellen ? Ik kan u hier niet alles vertellen. Maar op uw kantoor gaat dat beter." Op nek aaar kopij « 65  X „De politie moet hiermede in kennis worden gesteld, mijnheer Belman," sprak de gezant, toen deze zijn verhaal had gedaan. „Ik mag u zeker wel gelukwenschen, dat u heelhuids uit de handen van dat boe ventroep je is gekomen. Werkelijk vermakelijk is de gedachte, die u heeft gehad over dat verdrukte onschuld van een meisje ! Ja mijnheer Belman, vooral vrouwen van dat soort zijn geraffineerd. Zij heeft natuurlijk voor u genegenheid geveinsd om u het zwijgen op te leggen. En ze is er in geslaagd ook. Ja, ja, jongemannen op uw leeftijd zijn dikwijls romantisch ! Maar het spreekt van zelf, u kunt nu niet anders handelen dan de politie er mede in kennis te stellen. Ik zal dadelijk laten opbellen, opdat een van de bekwaamste speurders hier komt om naar uwe uiteenzetting te luisteren. Mogelijk, dat op dat stelletje nog heden de hand kan worden gelegd. Intusschen, gij zijt mijn gast en ik geloof, dat u nergens anders zoo veilig kunt zijn als hier. U blijft dezen middag bij mij dinèeren en ik zal u voorstellen aan nüjn vrouw en dochter. Het zal haar zonder twijfel aangenaam zijn met zulk een interessant jongmensch kennis te maken." 66  „Ik zal toch niet al te lang van uwe gastvrijheid gebruik maken, excellentie...." „Hoort u eens, mijnheer Belman, aan u heb ik mijn positie te danken! Wanneer u mij niet den code-sleutel had teruggebracht, zou mijn carrière gebroken zijn geweest. En.... weet u wel, dat op het terugbrengen van den halsketting een belooning is gesteld van f 10.000.— ? Uwe wederwaardigheden zijn dus wel beloond geworden. Afgezien nog daarvan, dat ik aan u verplichtingen heb voor het terugbrengen van den code." De politiebeambte, aan wien Belman het relaas van zijn wederwaardigheden deed, verzocht Belman met klem voorloopig Berlijn niet te verlaten, totdat de noödige maatregelen genomen zouden zijn, waarbij hij zonder twijfel nog nuttige aanwijzingen zou kunnen doen. „Wij moeten hier zeer voorzichtig te werk gaan," sprak de inspecteur, „daar we te doen hebben met internationale oplichters en dieven. Die mijnheer Maier in Kaiserhof zal ik onmiddellijk in arrest laten stellen, wanneer hij nog geen lont geroken heeft. En die Kathe zou u in Kaiserhof komen opzoeken ? Vermoedelijk is zij daar reeds dezen middag geweest ? Mag ik even van de telefoon gebruik maken, excellentie?" De politiebeambte ging naar de telefoon en nam den hoorn op. „Met Kaiserhof ? Kunt u mij ook zeggen, of dezen middag een dame gevraagd heeft den 67  heer Belman, kamer 27, te spreken ? Wat zegt u, nog geen vijf minuten geJeden ? Dank u! — Ik moet me haasten," sprak de inspecteur. „Dat stelletje is zeer geslepen. U ziet, mijnheer Belman, die schoone mysterieuze jongedame heeft er geen gras over laten groeien om de diamanten persoonlijk van u in ontvangst te nemen ! Handig, drommels handig hebben ze het aangelegd f" „Mijnheer Belman blijft deze dagen mijn gast," zeide de gezant tot den inspecteur. „Dan weet u te allen tijde, waar u hem spreken kunt." „Dank u, excellentie. Ik neem oogenblikkelijk mijn maatregelen en hoop succes te hebben." Nadat de inspecteur was vertrokken, zeide de gezant tot Belman : „En nu, mijnheer Belman, gaat u mee naar mijn woning! Een beetje ontspanning na zulke dagen van zenuwachtige opwinding zal u goed doen." 68  XI „Verloren," riep Heibeltrotz, toen de politieauto aankwam, „we moeten ons naasten, rondom dit huizenblok en dan terug 1" De drie mannen verspreidden zich haastig en begunstigd door de donkere schaduwen langs de huizen, wisten zij in een ommezien te verdwijnen. De politie schoot niets anders over dan den gewonde op te nemen en weg te voeren. Tien minuten later waren Heibeltrotz, Trentman en Kramer in het huis in de Panterstrasse weer bijeen. „Dat ziet er leelijk voor ons uit," sprak Heibeltrotz. „Met Belman is voor ons het geheim verloren, waar de diamanten zich bevinden. Of wij nog ooit uit Belman zullen krijgen waar de steenen zich bevinden...." „Met behulp van Kathe I" riep Kramer uit. „Ik heb allang gemerkt, dat zij dien blonden Hollander wel mag. Kathe zal dien Belman wel onder een hoedje weten te vangen." „Het beste zal zijn, in afwachting van wat er gebeurt, dat we dit huis verlaten en alleen in de Achillesstrasse bijeen komen. Den codesleutel zal ik voor alle veiligheid maar meenemen. ..." 69  Heibeltrotz was opgestaan en het lichtte paneel op.... „Weg!" gilde hij uit ,hij heeft staan loeren door dat luik.... hij heeft alles gezien en alles gehoord.... nu moeten we op onze hoede zijn!" „Hier !" sprak Trentman, die op den schoorsteen was toegeloopen, „kijk, hier in den koker heeft hij staan luisteren en ons begluren. Met zijn mes heeft hij een gaatje gemaakt! Jammer, eeuwig jammer, dat we dien kerel niet hebben doodgeschoten !" „Nu heeft hij alles ! Als hij bijkomt en alles vertelt.... we hebben onzen tijd noodig. Laten we direct naar de Achillesstrasse gaan en onze maatregelen nemen." Het drietal begaf zich vervolgens naar de Achillesstrasse. „Hij is licht gewond," sprak Kramer, „ik heb* voorzichtig geschoten om hem niet te dooden, helaas! Vermoedelijk zal hij weer naar Kaiserhof terug keeren, want daar en nergens anders dan daar kan de halsketting verborgen zijn." „Ik zal morgen de kamer daarnaast bespreken," zeide Trentman, „want dat hij daar terugkeert, is vrijwel zeker. Laten we althans pogen, dat de halsketting ons niet ontgaat." „En wat dien codesleutel betreft — misschien," sprak Heibeltrotz, „is daaraan nog wel een mouw te passen. Zoo'n langwerpige blauwe 70  omslag is nog wel te krijgen en van een beetje tierelantijntjes heb ik wel verstand, ik zal doodeenvoudig een code-sleutel namaken ! De handlanger van de regeering, die er zoo happig op is, heeft met mij een afspraak gemaakt te Parijs en ik zal hem met ernstig gezicht een vervalsching in de hand stoppen. De afspraak is boter bij de visch en van code-sleutels heeft zoo'n handlanger toch geen verstand. Een paar Deensche stempels kan jij wel machtig worden, Kramer ?" .,J3eb ik al! Voor alle zekerheid heb ik een paar van die stempels meegenomen, met wapenschild, dat maakt indruk, dat verzeker ik je!" „Uitstekend. En jij Trentman, zie jij in verbinding te komen met Kathe. Vermoedelijk zal 't het beste zijn, wanneer we met z'n allen de wijk naar Parijs nemen. Want de grond zal ons hier wel te warm worden. En onder de hand halen we ons kostje wel op. En nu naar bed, Want we zullen het morgen druk hebben." Dien morgen kwam Kramer bij Heibeltrotz met den juichkreet: . „Kathe is vrij gelaten ! En ze heeft me verzekerd, dat Belman niet zal spreken I Ter wille van haar zal hij zwijgen ! Dan behoeven we ons voorloopig ook niet ongerust te maken. Op ons gemak kunnen we onze voorbereidingen treffen." „Maar de halsketting ?" vroeg Heibeltrotz. „Dien zou hij haar ter hand stellen. Hij gaat weer terug naar Kaiserhof!" „Prachtig 1 Dan komt dat met dien halsket- 71  ting wel terecht. Nu nog de code-sleutel. Het za natuurlijk beter zijn, wanneer we den echten weer in handen krijgen. Misschien weet Trentman dit te bereiken. Die neemt vandaag de kamer naast die van Belman en Trentman is er niet de man naar om zich door dien melkmuil in de luren te laten leggen! Heeft Kathe je nog verteld, wanneer ze naar Kaiserhof gaat ?" „Dezen middag." „Dan zal ik Trentman waarschuwen en wanneer Kathe bij Belman is, moet hij maar meteen de kamer binnen dringen. De zaken moeten nu maar een beetje bespoedigd worden !" Het viel echter niet uit, zooals zij gedacht hadden. Kathe was dien middag naar Kaiserhof gegaan, waar ze te hooren kreeg, dat Belman nog niet was teruggekeerd. Vandaar begaf zij zich naar de Achillesstrasse om Heibeltrotz daarvan mededeeling te doen. Trentman, die zich op zijn kamer in Kaiserhof bevond, in afwachting van den terugkeer van Belman, hoorde in den namiddag, dat zijn slachtoffer zich naar zijn kamer had begeven! En in gezelschap Een gedempt geluid van stemmen hoorde hij en hij spande zich in om toch maar iets te weten te komen van hetgeen daar voorviel. Langs de balcondeuren durfde hij zich niet te begeven. Maar aangezien hij toch gaarne iets wilde vernemen en wilde weten met wien Belman zich daar bevond, overwon hij zijn angst voor ontdekking en werd brutaal. Sluipend 72  begaf hij zich naar het balcon, voorzichtig en met behulp van een handspiegel poogde hij te zien wat in de kamer voorviel. Den persoon, die bij Belman was, kende hij niet. Maar.... de diamanten ! Hij zag, hoe Belman deze uit den fauteuil te voorschijn haalde en aan zijn bezoeker overhandigde. ... nu hoorde hij ook wat ze zeiden. Nu begreep hij het.... de Deensche gezant! Maar, dan was alles verloren. Dan viel er ook niets meer te redden. En vóór Belman met den gezant de kamer verlaten had, was Trentman rustig het hotel uitgegaan om zijn vrienden te waarschuwen. Toen hij in de Achillesstrasse aankwam, was zijn eerste kreet: „Wij zijn verraden 1" En hij vertelde Heibeltrotz, hetgeen hij gezien en gehoord had. „En Kathe vertelt me zoo juist, dat Belman haar beloofd heeft te zwijgen ?" Hierop vertelde Kathe nog eens al hetgeen zich had voorgedaan en wat Belman haar beloofd had. Zij speelde daarbij feitelijk een dubbele rol. Inderdaad was zij genegenheid gaan voelen voor dien blonden Hollander, die voor haar vriendelijk was geweest. Maar zij deed het hier voorkomen, alsof zij liefde had geveinsd en daarmee de belofte om te zwijgen van Belman had verkregen. „Dan moet er toch wel iets bijzonders gebeurd zijn, waardoor Belman is gaan spreken. En de code-sleutel en de halsketting zijn ons 78  is dichter en zich dan te moeten aanpassen aan den smaak van het publiek, valt lang niet mee. Belman mag gedichten maken, en.... nouja, ik lees gaarne gedichten, mijnheer Belman, "iet zij er zacht op volgen. „In ieder geval," sprak de gezant, „het komt mij voor, dat u daar even goed, zoo niet beter kunt arbeiden dan in Amsterdam. En u begint daar aan uw nieuwen roman „Op zoek naar Kopij" of bijvoorbeeld „Waarheen diamanten ons voeren"...." „En dat zal dan zijn: naar Arden 1" riep mevrouw Berger uit. „Maar hoe ook, mijnheer Belman, stof tot een spannenden roman heeft u intusschen opgedaan." „Behalve de ontknooping! Want zoover zijn we nog niet." Den volgenden dag wist de gezant aan Belman mede te deelen, dat de opsporing van de bandietenbende op een échec was uitgeloopen. Van de politie had hij namelijk bericht ontvangen, dat Maier Kaiserhof verlaten had, toen men hem daar wilde arresteeren. Ook het onderzoek in de Achillesstrasse had geen resultaat opgeleverd, aangezien de boeven op het laatste oogenblik hadden weten te ontkomen door het huis in brand te steken. In ieder geval, geen der bandieten was tot dusverre gearresteerd kunnen worden, maar het onderzoek werd krachtig voortgezet. ,3hjft u inmiddels hier uitrusten, mijnheer Belman, u heeft het wel verdiend en hier loopt 78  „Dat is mijn man !" zei hij tot den FTansehen officier. „Wanneer u zich met den gevangene wilt bezighouden, zal ik even zijn bagage onderzoeken. ..." „Heibeltrotz l" stamelde Belman, toen hij den bandiet zag. „Mijnheer," zoo richtte Belman zich tot den Franschen politiebeambte, „belet alstublieft, dat die man met zijn handen aan mijn bagage komt. Hij is een geraffineerd oplichter !" „Jawel, jawel," lachte de beambte, „dat zal wel. Als u zich maar rustig houdt, anders zal ik nog genoodzaakt zijn u de handboeien aan te doen." „Maar ik heb een belangrijke Opdracht te vervullen en in mijn koffer bevindt zich een gewichtig document, dat ik aan den Deenschen gezant in Parijs moet overhandigen!" „Daaraan twijfel ik niet," antwoordde de beambte. „En dat is ook de reden, waarom deze Duitsche ambtenaar zoo'n belang in u stelt!" Heibeltrotz had inmiddels de enveloppe gevonden, een groote gele omslag, voorzien mét de zegels van het gezantschap. „Gevonden!" juichte Heibeltrotz tot den Franschen ambtenaar. „Hij zit er leelijk bij 1 Het is op tijd geweest! Groote belangen zijn er mee gemoeid." Voor alle zekerheid toonde Heibeltrotz den Franschen ambtenaar nogmaals zijn machtiging om het document onmiddellijk in beslag te mogen nemen. 87  xrv Toen Belman zijn kamer had betrokken in het hotel des Ambassadeurs was hij niet in de stemming, zooals hij den dag te voren zich had voorgesteld. De gezant Berger had hem een schitterende introductie meegegeven voor zijn collega te Parijs. Maar na het gebeurde was de ontvangst niet van die intimiteit geweest als zij geweest zou zijn, wanneer Belman de stukken had kunnen overhandigen. Wel had de gezant hem dien dag te dineeren gevraagd, doch Belman had beleefd geweigerd, daar hij oververmoeid was. Hij vroeg den gezant verlof naar zijn hotel te mogen gaan om wat op rust te kunnen komen. Zelfs bad Belman nog niet naar Berlijn geschreven. Hij had het, eerlijk gezegd, niet gedurfd. De gezant in Parijs had zijn collega van de gebeurtenissen op de hoogte gebracht en hem verzekerd, dat hij met het geringste achterwege zou laten wat tot een oplossing zou kunnen bijdragen. Van de Fransche politie had men de bekwaamste speurders er op uit gezonden. Maar berichten, die ook maar een beetje hoop gaven, waren niet binnen gekomen. Op zijn kamer gekomen, had Belman zich op een sofa neergeworpen en het duurde niet lang, 92  of hij was in een sluimer gevallen. Hoe lang hij zoo gelegen had, daarvan kon hij zich geen rekenschap geven, toen hij plotseling gewekt werd. Kathe stond voor hem ! Met een ruk was Belman overeind. „U zult mij wel verachten," sprak Kathe, „want u schijnt alles te weten. Tenminste, u denkt alles te weten." „Hoe komt u hier? Wie heeft u in mijn kamer gelaten ?" „Zoo moet u niet spreken. Ik ben hier gekomen om u te helpen." „Mij helpen!" lachte Belman schamper. „U zijt begonnen met mij te bedriegen. U vertelde mij, een ongelukkig meisje te zijn en u was niets anders dan een dievegge, die mij gebruikte om de gestolen diamanten veilig naar het buitenland te brengen ! En u zoudt me nu komen helpen ?" Bij deze woorden kwamen Kathe de tranen in de oogen. „Ik heb u niet verdoofd, ik heb u met in den auto getrokken, ik heb u daarvoor niet aangewezen. Dat is het werk geweest van Trentman en Kramer. Ik ben een der hunne, dat is waar.... doch ik heb u toch ook geholpen." „Wanneer dan ?" „Door u te waarschuwen niet naar de Achillesstrasse te gaan. U zoudt het huis niet levend verlaten hebben." Belman bleef even zwijgend Kathe aanstaren. Haar gezicht.... het was knap, het scheen eer- 93  lijk de onschuld lag er op.... Maar dat zij niet zoo onschuldig was, daarvan had hij toch ook de bewijzen gezien. Hoe zou zij anders tot de bende behooren ? „Het is mogelijk, wat u daar zegt," sprak hij nadenkend. „Ik geloof niet, dat ze er tegen opzien, iemand spoorloos te doen verdwijnen." „Ze beschuldigen mij, u te hebben gewaarschuwd, ze schrijven het aan mij toe, dat zij de diamanten niet in hun bezit hebben gekregen. Ik heb hen tevreden willen stellen en u sparen en daarom wilde ik den diamanten halsketting zelf in ontvangst komen nemen. Maar te voren zijt u de herkomst van den halsketting te weten gekomen. Ik kan mij uw daad begrijpen. Maar mij wordt het verweten. Feitelijk mag u van geluk spreken, dat èn Trentman èn Kramer ieder voor zich, zich van het halssnoer hebben willen meester maken. Anders waart u zonder meer te Berlijn in de val geloopen. Maar dat is nu allemaal voorbij. Op mij willen ze nu wraak nemen. Ze vertrouwen mij niet meer." „Dan laat u ze in den steek. Dat is toch eenvoudig, zou ik zeggen." „Neen, dat is niet zoo eenvoudig als u denkt. Als je eenmaal in hun milieu zit, kom je er niet meer uit. Althans niet levend. Wanneer ik wegloop, weten ze me toch te vinden. Ze beschikken over te veel aanhangers en vrienden. Maar voor mij ben ik met bang. Dat ze mij zullen vermoorden, vandaag of morgen, weet ik. 94  kant het grind knarsen. Een wandelaar liep op den hoofdingang toe. „Dat zal Dutoit zijn," fluisterde Kathe. Kort daarop ging het licht in de werkkamer aan. Een heer nam plaats aan het bureau in afwachtende houding. Weldra zagen Belman en Kathe Dutoit de kamer binnenkomen. „Bx zal trachten strakjes de gele enveloppe te stelen, als Dutoit weg is. Jij wacht buiten en word ik achtervolgd, dan dek je mijn aftocht." „Ik heb een revolver bij me," fluisterde Belman. „Die kan je misschien wel gebruiken I Be zal de enveloppe direct naar je hotel brengen. Dus als je je hotelkamer betreedt, zal je de documenten daar vinden.... als alles tenminste meeloopt." „Ik dank je." Belman zag door het venster, dat open stond en waarvoor de gordijnen niet waren toegeschoven, dat Dutoit de enveloppen aan den Engelschman overhandigde. Zij spraken nog even, waarna Dutoit weer de kamer verliet. De Engelschman had de-enveloppen op zijn bureau gelegd, scheen zich plotseling iets te herinneren, want hij ging vlug de kamer uit.... Als een kat was Kathe uit het boschje geslopen. Zij sprong op het geopende venster toe, wipte naar binnen, greep de enveloppe.... Juist kwam de Engelschman de kamer weer binnen. 105  Belman haastte zich hierop naar het venster. Kathe had niet meer de gelegenheid te ontvluchten, want de Engelschman had zich met een sprong tusschen haar en het venster geplaatst. Belman heeft later nooit begrepen, waar hij zoo vlug den moed vandaan haalde, doch met een wip was ook hij in de kamer en wierp met een plotsehngen ruk den Engelschman op zij. Daarop ontstond een korte worsteling, waarvan Kathe gebruik maakte om door het venster te ontsnappen. Toen viel het Belman in, dat hij een revolver bij zich droeg, iets wat hij door de opwinding vergeten was. De Engelschman had Belman bij de keel gegrepen. Eerst toen kreeg hij de gelegenheid de revolver te trekken en schoot De kogel miste, maar het schieten had tot uitwerking, dat de Engelschman hem losliet. „Op zij !" riep Belman en daarop rende hij op het venster toe en hij sprong m den tuin. Op het geluid van het schot was een bediende komen toesnellen en deze wilde de achtervolging beginnen. Hij had reeds een voet uit het venster, maar bij de bedreiging van Belman dat hij zou schieten, trok hij den voet terug. Daarop nam Belman haastig de vlucht..». 106  XVII Belman was zoo gelukkig al heel spoedig een taxi tegen te komen, die hem naar zijn hotel bracht. Toen hij daar was aangekomen, verwonderde het hem niet, dat Kathe daar nog niet was geweest. Hij vond het heel verstandig van haar, dat zij had voorgesteld, dat ieder op eigen gelegenheid zou trachten te ontkomen, daar dit de achtervolging, zoo deze had plaats gevonden, ten zeerste zou hebben bemoeilijkt. Wel had hij onderweg uitgekeken, of hij haar misschien ergens zag, doch geen spoor van haar had hij gevonden. Haar zouden ze dus zeker met te pakken hebben gekregen. Dat zij in de misdaad routine had, bleek hem alweer duidelijk. Het werd half twaalf.... twaalf uur...'. middernacht.... en Kathe had nog niets van zich laten hooren. Eenigszins ongerust telefoneerde Belman met den portier om hem te vragen, of een blonde dame reeds naar hem gevraagd had. Hij vernam echter, dat er voor hem geen boodschap was gekomen. Toen begon Belman toch wel wat ongerust te worden. Zou Kathe niet te vertrouwen zijn geweest ? Zou ze zijn hulp hebben gebruikt, om de papieren machtig te kunnen worden, om 107  op deze wijze van de een of andere mogendheid geld te kunnen afdwingen ? Of zou Heibeltrotz was nu van de baan, maar Trentman en Kramer waren er nog. Of deze zich nu te Parijs bevonden, wist hij niet. Van hen had hij niets meer vernomen. Toch moest er nu iets worden gedaan. De documenten moest en zou hij hebben. Als Kathe hem bedrogen had, dan had hij te doen met een tegenpartij, die het hem heel moeilijk kon maken. Want Kathe was shm. Kwart over twaalf. Hij was er van overtuigd, dat er iets tusschenbeide was gekomen. Maar hij kon de zaak zoo niet laten en daarom verzocht hij den portier van het hotel een taxi aan te roepen. Hij gaf het adres op van den geheimen dienst der politie. Het was al wel na middernacht, doch hij begreep, dat er daar te allen tijde speurders zouden zijn. Want de geheime dienst had nooit rust. Toevallig sprak hij daar denzelfden inspecteur, die hem dien middag had bijgestaan in de rue des Capucins. Belman vertelde hem zijn wedervaren. „Aha! was u daarom zoo spoedig verdwenen? Of dat meisje het eerlijk meent, valt moeilijk te zeggen. Als dat niet het geval is, ben ik bang, dat u de documenten wel nooit in- handen zult krijgen. In zulke gevallen is er geen gevaarlijker tegenstander dan de vrouw. Het beste is, dat we beginnen met een huiszoeking te doen in de rue des Capucins. Wellicht, 108  dat zij zich daar bevindt, of wel, dat wij daar aanwijzingen vinden." In gezelschap van den inspecteur en een detective begaf Belman zich met dezelfde taxi naar de rue des Capucins. De inspecteur het de taxi in het begin van de straat stoppen en met hun drieën begaven zij zich naar de woning. „Aanbellen ?" vroeg Belman. „Neen, neen, dat heeft geen zin. Ze zouden toch niet open doen, alleen maar gewaarschuwd zijn." De detective had een looper bij zich en al heel spoedig had hij de straatdeur geopend. In huis was alles donker en het scheen verlaten. Met behulp van zaklantaarns begonnen zij hun onderzoek door het huis en plotseling ontsnapte een kreet aan Belman's mond. Daar.... beneden aan de trap lag Kathe, badend in haar bloed.... „Gerechte hemel," riep Belman uit, „als ze dood is, verneem ik nooit het geheim J Gauw, kijk, of ze nog leeft...." De detective had zich reeds over het lichaam heengebogen. „Ze leeft 1" sprak hij, „maar is bewusteloos. Zij heeft twee messteken in den rug. Hier is dus sprake van moordaanslag." Een verder onderzoek bracht niet de gele enveloppe aan den dag, waar Belman zoo vurig naar verlangd had. „Een van haar kornuiten schijnt haar be- 109  XVIII De tocht over het Kanaal was volbracht. Belman had zich over zijn metgezel niet te beklagen gehad. Wel zaten zij tot aan Calais in denzelfden coupé, doch Kramer had zich voor het overige niet met Belman bemoeid. Hij wist, dat zijn gezelschap aan Belman niet aangenaam was en hij bracht dan ook den tijd hoofdzakelijk door met lezen. Toen zij te Calais aan boord waren gegaan van de boot, die hen naar Dover zou brengen, had Kramer zich dadelijk naar zijn hut begeven, en Belman had hem niet verder meer gezien. Te Dover aangekomen namen zij den trein naar Londen. Daar aangekomen, sprak Kramer: „Bc stel voor dat wij ons naar een hotel begeven om eerst wat uit te rusten. Mag ik vragen waar u denkt te logeeren ?" „Ik heb voor mij een kamer besproken in het Arcade Hotel." „Waar ik logeer," zei Kramer, „is overigens voor u bijzaak. Bc wacht u morgen ochtend, schikt u tien uur ? Goed, laten we dan zeggen om tien uur in de Wellington Street. Wanneer u er voor zorgt, het geld bij u te hebben, dan is de zaak in een minuut afgehandeld." 120  „Wie waarborgt mijn veiligheid ?" vroeg Belman. „Bc!" sprak Kramer. „Bc vraag mij af, of dat voldoende waarborg is," merkte Belman op. Kramer haalde zijn schouders op. „Wanneer ik de 1000 pd. in mijn bezit heb, heeft u voor mij geen belang meer. U begrijpt, dat ik zoo spoedig mogelijk uit Engeland verdwijn. Het is mij om het geld te doen. Zaken zijn zaken." „Goed, ik zal komen." Toen Belman zich den anderen morgen naar de Wellington Street begaf en aanbelde op nummer 72, hetgeen hem door Kramer als huisnummer was opgegeven, kreeg hij te hooren, dat de naam Kramer daar volkomen onbekend was. Verwonderd keek Belman op, toen hij dit te hooren kreeg. Moest hij nu naar Engeland komen om voor den gek gehouden te worden ? Dit was nu Wel iets, waarop hij het allerminst verdacht was geweest! Maar terwijl hij de straat doorliep en over het vreemde nadacht, werd hij plotseling aangesproken door iemand die hem totaal onbekend was. „Met mister Belman ?" „Ja.... wie...." •, „Mister Kramer heeft mij gezonden om u bij hem te brengen. Mister Kramer zei me, dat u wel verwonderd zou opkijken, maar op eigen 121  veiligheid bedacht, heeft hij u een verkeerde straat en huisnummer opgegeven. Ik heb echter opdracht, u bij hem te brengen. De auto staat op den hoek van de straat te wachten." Belman overwoog, of dit soms een valstrik beteekende. Maar hij kon het zich eigenlijk ook wel begrijpen. Kramer vreesde de politie en had daartoe alle reden. Tenslotte, hij had een goede revolver bij zich, dus hij zou het er maar op wagen. Met den vreemdeling begaf hij zich naar den gereedstaanden auto. »Wij gaan even buiten Londen, doch u behoeft geenerlei vrees te koesteren," sprak de onbekende. „Mister Kramer heeft u veiligheid gegarandeerd. Het is alleen maar een voorzorgsmaatregel, zooals het ook een voorzorgsmaatregel is, dat ik de gordijntjes neerlaat. Ik heb order u na afloop naar het Arcade Hotel te brengen." Belman begreep, dat de onbekende behoorlijk was ingelicht omtrent zijn persoon. Wel koesterde hij plannen Kramer een poets te bakken en als het eenigszins mogelijk was de 1000 pd. in den zak te houden, doch als het niet anders kon, zou hij in 's hemelsnaam het bedrag aan Kramer ter hand stellen. Volgens zijn schatting had de auto ongeveer twintig minuten gereden; toen werd stil gehouden. De onbekende verzocht hem Uit te stappen. „Ongeveer tien meter verder heeft u aan 122  de rechterhand een pad, dat u moet inslaan. U komt dan van zelf aan een kleine villa en daar bevindt zich mister Kramer. Ik heb order hier te wachten tot u terugkomt." Belman stapte uit. Hij was in Londen heelemaal niet bekend. Dus hij kon zich zeker niet oriënteeren, waar hij zich nu bevond. Wel zag hij, dat hij even buiten Londen was, want rechts van hem doemde de stad zwaar en massief op. Nu bevond hij zich op een buitenweg en hij begreep dat het hem niet gelukken zou dezen weg van uit Londen ooit terug te vinden. Belman sloeg het aangewezen laantje in en zag op ongeveer dertig meter afstand een kleine villa liggen. Hij begaf zich daarheen. Toen hij den ingang van de villa naderde, ging de deur plotseling open en Kramer verscheen in de opening. „Ik ben hier geheel alleen," sprak Kramer, „dus u heeft niets te vreezen. Als u even wilt binnenkomen, zullen wij daar onze zaak af-' handelen." Zij traden binnen en Kramer leidde hem naar een kamer aan de voorzijde, die als heerenkamer gemeubileerd was. „Een van mijn vrienden, die nu voor korten tijd afwezig is, heeft mij zijn villa ter beschikking gesteld. Neemt u plaats. Wenscht u te rooken of iets te gebruiken ?" „Dank u, ik zal niets gebruiken." „Zooals u wilt." *23  „Ik hoop," vervolgde Kramer met een zoete stem, „dat u het mij niet kwalijk zult nemen, dat ik u een gefingeerd adres heb opgegeven in de Wellington-Street. Doch ik vond het beter mijn maatregelen te nemen voor het geval u de Engelsche politie in de zaak mocht gemengd hebben. Ik hoop, dat u niet te lang op mijn bode hebt behoeven te wachten, wien ik duidelijke instructies gegeven heb u aan genoemd adres op te wachten." „Ik heb mij over uw afgezant niet te beklagen gehad." „Des te beter. Waarom zouden wij langer wrok koesteren nu weldra het oogenblik is gekomen, dat wij van elkaar afscheid nemen, om, naar ik vermoed, elkander nooit meer te ontmoeten ? Zooals u wel zult begrijpen wensch ik van de 1000 pd. die u mij ter hand zult stellen... te profiteeren. En om deze genieting tot zekerheid te maken, veroorlooft u mij wel, dat ik mijn revolver dicht bij de hand op tafel leg. Ik ben vooral vandaag niet gesteld op onaangename verrassingen." Belman had plaats genomen aan den anderen kant van een rooktafeltje. Hij nam de situatie rondom zich goed op om er eventueel zijn voordeel mee te kunnen doen. Hij zag hoe Kramer zijn revolver op den rand van het rooktafeltje legde. „Heeft u het bedrag bij u ?" „Ja," antwoordde Belman. 124  „Mag ik even zien in welke coupures ?" Belman, die het geld het hefst tot op het laatste oogenblik in den zak had gehouden, nam zijn portefeuille en telde tien biljetten van 100 pd. neer. „Dat is in orde. Vandaag zullen wij eens eerlijk spel spelen. Hier is de enveloppe met de stukken, die u ontstolen is door mijn vriend Heibeltrotz, die hiervan helaas geen getuige meer kan zijn. O, niet, dat ik het zoo betreur, dat Heibeltrotz gevallen is. Maar indirect ben ik hem toch erkentelijk voor zijn handig optreden ! Wilt u even vaststellen, dat de zegels nog ongeschonden zijn ?" Belman constateerde inderdaad, dat de zegels volkomen ongeschonden waren. Inwendig jubelde hij, dat hij eindelijk in het bezit was gekomen van de hem ontstolen documenten. Hij stak de enveloppe in zijn zak. Kramer boog zich nu over het rooktafeltje heen om de bankbiljetten op te nemen, toen plotseling bij Belman een hevige drang opkwam dit geld weer terug te nemen. De documenten kwamen hem toe. Het was afpersing en bedrog, van hem geld te eischen voor datgene, wat hem ontstolen was. En aan die plotselinge opwelling gehoor gevend, nam Belman met één greep den rookstandaard op, welke onder zijn bereik stond en gaf Kramer daarmede zoo'n geweldigen klap op het hoofd, dat deze bewusteloos neerviel, het tafeltje in zijn val medesleurend. 125  Ondanks de bedoeling, die Belman had, zijn vijand neer te slaan, was hij toch onthutst, toen hij "Kramer zag neervallen. Even luisterde hij met aandacht.... neen, geen gerucht in huis. Haastig nam hij nu de bankbiljetten op en verliet de kamer. Buiten gekomen moest hij zich zelf geweld aandoen om het niet op een loopen te zetten. Doch hij bedwong zich. Kalm, althans uiterlijk kalm, liep hij de laan uit, sloeg links om naar den auto, waarbij de onbekende stond te wachten en hij moest even lachen bij de komische gedachte, dat Kramer het hem mogelijk had gemaakt met behulp van zijn eigen handlanger te kunnen ontvluchten 1 Voordat Belman iets gezegd had, opende de onbekende het portier om hem te laten instappen. Tegen den chauffeur zei de gids : „Naar het Arcade Hotel!" Belman had moeite zich in tegenwoordigheid van den handlanger van Kramer rustig te gedragen. Maar de gedachte, dat er nu alles van afhing, gaf hem de noodige kracht. De rit duurde weer ongeveer twintig minuten. Aan het gerucht in de straten bemerkte hij, dat ze weder door Londen reden. De onbekende haalde nu de gordijntjes op, en weldra hield de auto stil voor het Arcade Hotel. Nu was het zaak voor Belman zoo spoedig mogelijk uit Londen te verdwijnen en naar Parijs terug te keeren. Hij begreep wel, dat de slag met het rookstel niet doodelijk zou geweest 126  Toen de vliegmachine echter plotseling heel laag begon te vliegen, zoo, dat Belman moest bukken uit angst om door de wielen geraakt te worden, drong het plotsehng tot hem door, dat dit de vliegmachine kon zijn, waarin zich nu wel Kramer en diens helper zouden bevinden ! En toen de vliegmachine weer laag over den weg streek, zoo dat de chauffeur door een handig omgooien van het stuur er nog nauwelijks aan wist te ontkomen, werd het vermoeden van Belman zekerheid. „Een schandaal!" riep de chauffeur uit. „Ze achtervolgen me!" was de uitroep van Belman. „Honderd pond belooning voor je als je er aan weet te ontkomen." Bij een nieuwen aanval rukte het wiel van de vliegmachine een stuk van de kap van den auto af. Belman stond duizend angsten uit. Gelukkig, Dover was al in zicht maar zou hij het halen ? „Nog één kilometer," riep de chauffeur, „en hij zal het moeten opgeven, want daar maken de boomen het hem onmogelijk !" Daarom zeker kwam nu een verwoede aanval van de vliegmachine. De vliegmachine was omgecirkeld en vloog laag over den weg den auto tegemoet. „Daar gaan we !" gilde Belman. ' De chauffeur had echter genoeg tegenwoordigheid van geest om rechts van den weg te houden en juist op het allerlaatste oogenblik 136  wierp hij het stuur naar links, doch met zulk geweld, dat de auto tegen den berm, links van den weg aanreed en.... omsloeg. Belman rolde er uit, in het gras. „Ongedeerd!" riep hij uit, terwijl hij opsprong. Ook de chauffeur bleek ongedeerd. Hij had den motor tijdig stop gezet en kwam neer op een zanderig gedeelte van den weg. „Hier is het geld," riep Belman uit en hij zette het meteen op een loopen. Binnen vijf minuten kon hij de eerste rij huizen van Dover bereikt hebben. De vliegmachine zag hij nu terzijde van den weg over het veld snorren, dalen en een landing maken.... „Ze zijn me voor!" dacht hij, „en genade zullen ze niet kennen." Hulp in de naaste omgeving was er niet. Hij liep dus in de hoop te kunnen ontkomen. Maar ook zag hij, hoe drie mannen uit de vliegmachine sprongen en naar den weg toehepen. Zij zouden nog juist bijtijds komen om hem den weg af te snijden.... Belman nam zijn revolver. Hij had er werkelijk angst voor om te schieten. Een mensch te moeten dooden vond hij iets verschrikkelijks. Maar het ging thans om zijn leven, om de documenten, om alles! En daar voor hem, op tien meter afstand stonden zijn belagers.... 137  Doch Belman liep, als een soldaat die opdracht heeft het cordon te verbreken. Ze sprongen op hem toe De eerste was de piloot Belman schoot en de piloot stortte neer. Toen gal Belman den tweeden man, waarin hij den onbekende herkende, met zijn revolver een kaakslag en de man viel met een gil van pijn op den weg neer. Kramer was op zij gesprongen en Belman liep hem nu voorbij. Het scheen echter, dat de slag niet zoo hard was aangekomen, want weldra bemerkte Belman dat Kramer en de onbekende hem achterna holden. Gelukkig, daar kwamen de eerste huizen al aan. Zijn achtervolgers waren nog op honderd meter afstand Belman holde de eerste huizen voorbij een zijstraat hij sloeg deze in.... maar hij kon niet meer. hij was uitgeput. ... hij duwde een winkeldeur open trok deze weer achter zich dicht.... en viel buiten adem neer Hij hoorde twee mannen voorbij rennen terugkomen hij voelde, ze keken door het etalageraam naar binnen..... doch ze zagen hem met, daar hij uitgeput lag achter de deur op de mat.... ze hepen weer verder Toen kwam een juffrouw van uit de achterkamer en ze schrok toen ze iemand op de mat zag hggen. „Ik ben plotseling onwel geworden. ..." hijgde Belman. 138  geval geen pleizierreisje geweest te zijn !" Den anderen morgen vertrok Belman naar Berlijn. En toen hij aldaar was aangekomen, nam hij een taxi om zich naar het gezantschap te laten brengen. Toen hij door de Alexanderstrasse reed en naar buiten keek, schrok hij plotseling op. Had hij goed gezien?.... N.een, dat kon niet. Hij meende namelijk in een taxi, welke hem voorbij reed, een zwaren man te zien, die een groote sigaar rookte en naast dien man zat een jongedame.... Agnete ! Neen, dat kon niet. Het was natuurlijk mogelijk, dat Trentman nog in Berlijn was, ofschoon de politie hem zoeht en zijn verblijf daar voor hem zeer gevaarlijk was. Maar dat naast hèm Agnete zou zitten.... neen, dat kon niet, dat bestond niet. Hij had natuurlijk in het vlugge voorbijgaan verkeerd gekeken.... En toch.... Met eenige ongerustheid stapte hij uit, toen hij bij den heer Berger voorreed. Hij werd dadelijk bij den gezant toegelaten, die hem hartelijk verwelkomde. „TJ heeft kranig werk geleverd, mijnheer Belman, ik ben trotsch op u en u kunt er van overtuigd zijn, dat mijn regeering u zal onderscheiden." „Hoe gaat het met mevrouw en met mejuffrouw Agnete ?" vroeg Belman belangstellend en met eenige trilling in zijn stem. „Goed, heel goed. Mijn vrouw rekent er op, 145  vreeselijkste van alles. Maar misschien, misschien is er nog hoop...." Toen het ook de heer Berger zijn hoofd op de borst zinken en tranen rolden uit zijn oogen. De politie-inspeeteur was ook van dit voorgevallene in kennis gesteld. De heer Berger vertelde hem, dat hij nogmaals den minister over het geval had gesproken, dat hij nu geèischt had, dat zijn dochter zou worden teruggebracht! Hij had zich beroepen op zijn positie als gezant, waardoor hij meer dan wie ook recht had op bescherming voor zich en zijn familie. „Ik persoonlijk," sprak de inspecteur, „zal het huis niet meer verlaten * De minister heeft mij ook over dit geval onderhouden en indien ik niet binnen tweemaal vier en twintig uur uw dochter heb opgespoord, zal men mij ongevraagd ontslag uit den politiedienst verleenen. U begrijpt, er is voor mij dus ook veel aan gelegen. Ik verzeker u, morgen is rondom uw woning een cordon der beste speurders getrokken. Waar de heer Belman zich morgen zal heenbegeven zal ons bekend zijn! Ik geef u daarop mijn woord !" De politie was nu inderdaad op buitengeS. „wjone wijze op haar qui vive. Er waren zoodanige v .maatregelen genomen, waardoor het onmogelijk werd geacht, dat de verblijfplaats van Agnete onbekend zou blijven, mits Trentman maar opbelde f 162  En inderdaad. Den anderen avond werd Belman opgebeld! De inspecteur stond achter Belman, toen deze den hoorn van de telefoon had opgenomen. „Dus.... vanavond tien uur.... Andreasplatz hoek Andreasstrasse.... alleen.... ja ik kom alleen " De inspecteur grinnikte. Nu was er immers geen ontkomen meer aan ! Ze hadden nog ruim een uur den tijd. Die Trentman was een schavuit. Dat bleek uit alles. Hij bereidde de zaken voor, zooals alleen een geniaal mensch in de misdaad dit kon doen. „Gisteren," zei de inspecteur hoogmoedig, „is hij ons inderdaad te shm af geweest. Maar zooals ik u gezegd heb, die lui maken altijd één fout en die begaat hij nu door de voorzichtigheid uit het oog te verhezen !" De inspecteur bleef hierna een half uur aan de telefoon, gaf links en rechts zijn instructies en de heer en mevrouw Berger waren gerust. Zij waren er zelfs van overtuigd, dat Agnete nog dien avond naar huis zou worden gebracht ! Met kloppend hart begaf Belman zich naar de Andreasplatz. Hij wist, dat tientallen oogen hem nu volgden, en hij was er voor zich ook van overtuigd, dat dezen avond de verblijfplaats zou worden ontdekt. Zou er nu weer een jongen komen, die hem een briefje in de hand zou stoppen ? Trentman" had hem alleen gezegd : Maria- 163  platz hoek Andreasstrasse.... Het was er stil en eenzaam op dit oogenblik. Daar kwam een voorbijganger aan. Zou dit een handlanger zijn ? Toen de man passeerde, klopte Beiman het hart in de keel.... neen. de man liep door. Hij stond nu daar al vijf minuten. Zou Trentman er achter zijn gekomen, dat de politie thans gewaarschuwd was ? Dan, o dan was het met Agnete afgeloopen.... wacht daar kwam een auto.... ja, de auto begon langs het trottoir te rijden aan den kant waar hij stond, reed, bij hem gekomen, langzamer.... stopte „Zijt u de heer Belman ?" vroeg de chauffeur uitermate beleefd. „Ja!" antwoordde hij gejaagd. „Ik ben hier besteld om u af te halen. Stapt u dan maar in." Het was een gewone taxi, zooals er m Berlijn honderden rijden. „Naar de Winterstrasse 27 hebben ze mij gezegd," zoo wendde de chauffeur zich tot Belman, „is dat in orde ?" „Als ze u dit gezegd hebben, ja, dan zal het wel in orde zijn." Daarop reed de taxi heen. Belman verbaasde zich en wel omdat in den auto niemand zat. En hij was er al reeds aan gewend geraakt om geblinddoekt te worden. En dan, de chauffeur zeide hem het adres, alsof dit vanzelf sprak. Zou Trentman zoo onvoorzichtig zijn geworden en hem reeds zoo 164  vertrouwen, dat hij zwijgen zou, bezorgd als hij was voor Agnete ? Het scheen wel zoo. Maar dan zou nu toch de ontknooping komen. Want hij wist, dat de politie de taxi niet uit het oog verloor.... De chauffeur stopte in de Winterstrasse voor nummer 27 waar de straatdeur op een kier aanstond. „Wacht hier," zeide Belman tot den chauffeur. En terwijl hij binnenging doken aan alle kanten agenten in burger op, alsof ze uit den grond kwamen. Ja, dit keer was de inspecteur op zijn hoede geweest! Maar het huis was donker. De agenten drongen Belman op zij. Met de revolver in de vuist drongen zij het huis binnen. Electrische zaklantarens verspreidden hun licht op de trap, in de kamers totdat er iemand op het idee kwam, het knopje van den schakelaar aan te draaien. Alle gangen en kamers waren nu verlicht.... en hier, ja, dit was de kamer waar Trentman hem nu reeds twee keer ontvangen had. Naar boven! naar de kamer waar Agnete werd vastgehouden ! Juist legde iemand de hand op Belman's arm. Hij keek om. Het was de inspecteur van politie, die hem nu zegevierend aankeek. „Naar boven!" riep Belman uit en hij trok den inspecteur mee. Op de kamer aangekomen, waar Agnete verblijf had gehouden, vonden ze alleen eenige 165  kleedingstukken, die haar hadden toebehoord. Maar behalve de agenten en Belman was niemand in dit huis ' Zoo scheen Trentman zijn wraak voort te zetten I 166  XXI De teleurstelling was buitengewoon. De heer en mevrouw Berger, die niet anders verwachtten, dan dat zij Agnete dien avond weer zouden terugzien, waren zeer ontdaan bij de mededeeling, dat Trentman hen allen leelijk bij den neus had genomen. Het onderzoek van de politie had nog niets uitgewerkt. Geen spoor was in het verlaten huis gevonden, waaruit men had kunnen opmaken waarheen ze Agnete hadden gevoerd. De politieinspecteur was woedend, want hij had zijn maatregelen dien avond juist zoo buitengewoon getroffen, dat er geen ontkomen meer mogelijk was. „Die Trentman," zeide hij tegen den heer. Berger, „schijnt me een buitengewoon gevaarlijk en geraffineerd persoon. Hij moet wel heel sluw en beredeneerd te werk zijn gegaan. Deze misdadiger is wel eenig m zijn soort in de geschiedenis der criminologie. Maar alles, alles zal in het werk gesteld worden om dien man te vinden. Levend of dood zal ik hem in mijn handen krijgen." Maar het was intusschen gebleven bij teleurstelling en het maken van plannen, die onfeü- 167  baar moesten blijken, doch als zoodanig nog niet waren aan te merken. In de spreekkamer van den heer Berger had de inspecteur zich een klein kantoortje gemaakt. Daar verbleef hij dag en nacht en vandaar uit stelde hij zich met zijn detectives in verbinding. De helft van den nacht bleef hij in geregeld telefonisch verkeer met het hoofdbureau. Al de agenten, die dien dag in de naaste omgeving van het huis hadden dienst gedaan, werden aan een streng verhoor onderworpen. Maar geen van hen had iets opgemerkt, dat met de ontvoering in verband stond. Dienzelfden nacht werden invallen gedaan in verschillende huizen, waarvan men veronderstelde, dat dé bewoners in eenigerlei verbinding konden staan met Trentman. Maar niets, hoegenaamd niets werd ontdekt, dat zelfs ook maar hoop gaf de verblijfplaats van het verdwenen meisje te ontdekken. Belman was geheel moedeloos. Toen hij met Agnete Berger had kennis gemaakt, was er in zijn hart een groote sympathie voor haar gekomen. En zij ook, van haar kant, had hare genegenheid voor hem laten blijken. En nu vooral door de tegenslagen was hij van dit meisje gaan houden. Het was Wel niet zijn schuld, maar toch was het door hem. dat zij zich thans in zulk een netelige positie bevond. Hij gevoelde, dat bij veel had goed te maken. Hij wilde dit ook doen, bij zou dit ook doen.... o, wanneer het hem zou 168  gegeven zijn, haar uit de handen van dien Trentman te bevrijden, dan zou hij zich aan hare voeten werpen en haar smeeken, of hij voortaan over haar zou mogen waken. Geen dag meer zou hij van hare zijde wijken. „Ik houd het niet langer meer uit 1" had hij den anderen morgen tegen den heer Berger gezegd. „Het benauwt me hier. Jk weet niet, waarheen ik zal gaan, maar ik voel, ik moet naar buiten, de straat op loopen, de frissche lucht in.... Wanneer ik hier in huis blijf, heb ik het gevoel, alsof ik mijn tijd laat verloren gaan. Op straat.... dat geeft me afleiding.... in ieder geval het gevoel, dat ik naar haar zoek...." En zoo kwam het, dat Belman dien morgen door Berlijn ging dwalen. Hij wandelde, doelloos, wist niet waarheen. Maar hij wandelde. lederen auto, welke voorbijkwam, keek hij na Toen opeens.... Het was, of zijn hart stil stond. Maar toen bruiste een energie in hem op, zooals hij nog nooit had waargenomen. De roode auto. Dat was de roode auto, die hem den eersten keer had opgewacht. En den chauffeur er van herkende hij. Die was het! Iemand zat binnen in. Hij kon niet onderscheiden wie het was, maar door het portier zag hij een arm met dikke, vleezige vingers, die een groote sigaar vasthielden. „Trentman !" dacht hij bij zich zeiven, „dat is Trentman! Bc moet en ik zal...." Belman holde dwars door het verkeer hen. Bijna was hij onder een auto gekomen. Een fiets- 169  rijder liep hij ten onderste boven. Maar het kon hem niets schelen. Hij holde op den auto af en het was met levensgevaar, dat hij zich achter aan den reserveband vastgreep. Hij liet niet los. Hij werd bijna meegesleurd. Hij begreep niet, waar hij de kracht vandaan haalde. Doch hij wist zich op te trekken. Nu hing hij achter aan dien auto.... Al zou het uren duren, loslaten zou hij niet, nooit.... Hij moest en zou weten waar die auto heen ging.... De roode auto reed Berlijn uit.... den weg op naar Spandau. Een vijf kilometer verder sloeg de auto een kiemen zijweg in. En geen vijf minuten later stopte de auto in een boschachtige omgeving. Toen begreep Belman, dat hij nu zou moeten beslissen wat hij zou doen. Zou hij Trentman neerschieten, zoodra hij den auto uit stapte ? Of.... neen, hij zou misschien nooit te weten komen, waar Agnete zich zou bevinden. Hier moest hst en sluwheid worden gebruikt. Hij moest nu zien, kijken, voorzichtig zijn.... Trentman stapte uit en ging haastig het houten hekje door, dat een verwaarloosden tuin van den weg afsloot. Belman kwam van achter den auto vandaan. Voorzichtig, om den chauffeur niets te laten merken, maakte hij een omweg naar achteren, klom daar over een heg en kruipend ging hij verder. Dien kant was Trentman opgegaan .... en daar bevond zich een vervallen boerenhoeve. Trentman moest al binnen zijn 170  gegaan, want hij zag hem niet meer. Daar zou waarschijnlijk Agnete zijn verborgen. Niet slecht van hem gedacht. Buiten Berlijn.... maar dan was die schurk ook iets van plan.... zijn wraak verder uit te voeren.... ver van het bewoonde stadsgedeelte.... onmerkbaar kon hij haar hier martelen. Belman wist zich kalm te houden. Hij bleef waar hij was. Een verder voortdringen zou te gevaarlijk zijn. De auto was blijven wachten; dus Trentman zou wel met te lang daar blijven.... En dan.... zou hij dan het huis binnendringen of eerst de politie waarschuwen ? Eindelijk.... daar had je hem weer. Ja, dat was Trentman. Onwillekeurig ging de hand van Belman naar zijn revolver.... neen, te gevaarlijk, wachten.... Rustig, zooals alleen iemand is die zeker van zijn zaak is, wandelde Trentman terug naar den auto.... hij hoorde den motor aanzetten.... de auto keerde.... en hij hoorde hem wegrijden Belman ging terug naar den weg. Daar bleef hij even staan dralen. Teruggaan ? terug naar de stad.... neen, hij kon het niet. Het was hem onmogelijk.... En toen nam hij plotsehng zijn besluit. Hij duwde het houten hekje open en wandelde op de hoeve toe. Aan de deur was geen bel. Hij klopte tegen de deur. Hij hield zich zoo kalm mogelijk en zooals iemand zich gedraagt, die heelemaal niets vermoedt. Hij liep even voor de deur op en neer, rustig naar de 171  „Stil staan." Daar lag een touw. Hij greep het. „Handen op den rug," commandeerde hij. De vrouw deed het. Hij nam nu het touw, maakte 'n lus en wilde hare handen samenbinden. Toen nam de vrouw haar kans waar. Hij had zijn revolver even uit de handen gelegd. En toen hij de lus om de handen van de vrouw had geslagen, rukte zij zich los. Als een furie wierp zij zich op Belman. Een hevige worsteling ontstond. Zij rolden allebei op den grond. De vrouw trachtte de revolver te grijpen. Hij zag het en wist nog juist op tijd de revolver weg te trappen.... De vrouw bleek sterker dan hij dacht.... Maar nu.... aan de grens van de bevrijding. Die gedachte maakte hem razend. En hij gaf de vrouw een vuistslag op den mond, zoodat ze even versuft bleef liggen. Haastig greep hij de revolver en stak die in den zak. De vrouw gaf nu alle verzet op en bet zich de handen vast'bmden. Hij bond ook de beenen vast, goed, stevig en met hetzelf de touw, zoodat ze wel geen kans zou hebben zich los te maken. Haastig zocht hij naar de bijl en hij vond deze onder de aanrechtbank. Met een paar forsche slagen had hij de deur open. En toen hij de kamer binnentrad, vloog Agnete hem tegemoet en zij sloeg hare armen om zijn hals. „Hans, Hans.... verlaat me niet meer.... neem me mee..... o, het is hier verschrikkelijk. 174  Ze martelen me.... help me Hans Hans...." „Bedaar, Agnete, je bent gered! ga mee.... laten we dadelijk gaan, want die Trentman is gevaarlijk...." , Agnete wankelde, toen zij de kamer verliet. „Ik zal je wel steunen, Agnete, maar houd je sterk.... een kwartier maar, tot je in veiligheid bent " Op zijn arm steunend, liep Agnete naast Belman, die haar nu het huis uitleidde. Ze kwamen op den buitenweg. „Wij zullen nog een stuk moeten loopen, Agnete," sprak hij. „Het schijnt hier erg verlaten te zijn...." Doch toen zij op den grooten weg kwamen, waar verschillende auto's hen passeerden, riep Belman een auto aan. Hij voelde wel, dat Agnete volkomen uitgeput was en onmogelijk nog een uur zou kunnen loopen voor zij ergens zouden aankomen, waar zij een taxi konden nemen. De auto, welken hij had aangeroepen, was een groote luxe auto. De heer aan het stuur vroeg deelnemend, of het meisje onwel was geworden. „Ja," zei Belman, „u zult mij zeer verplichten als wij mogen meerijden. Als wij maar eerst in de stad zijn, waar wij een taxi kunnen nemen." „O, maar dat heeft niets te beteekenen om u even naar huis te brengen. Waar moet u heen ?" „Naar het Deensche gezantschap." „Wat ?" riep de heer verbaasd uit, „zou het kunnen zijn.... is zij de dochter van den 175  fauteuil, waar zij weer langzaam tot zichzelve kwam. „Hoe is het gebeurd, mijnheer Beiman ? Vertel me nu alles...." De inspecteur en de landraad hadden nu ook de kamer betreden en Belman vertelde precies, hoe hij het geluk had Agnete te bevrijden. De inspecteur was het met den landraad eens, dat nu alle voorzichtigheid in acht moest worden genomen, want Trentman moest in hunne handen vallen. De landraad wist den inspecteur precies aan te duiden, waar de verlaten hoeve was gelegen en hoe deze het best was te bereiken. „Ik zal er een paar detectives heen sturen om die vrouw te arresteeren," sprak de inspecteur, „en verder alles zoo laten als het is. In huis moeten zich dan een paar stevige mannen verborgen houden, die Trentman onmiddellijk kunnen arresteeren, zoo dra hij daar weer verschijnt. Wellicht, mijnheer Belman," zoo richtte de inspecteur zich tot hem, „zullen we uw hulp en medewerking nog een keer moeten inroepen. Het zou mij niets verwonderen als Trentman u ook daarheen wil voeren. Ga dan met hem mee. Dat u geen kwaad zal overkomen, daarvoor zal wel zorg gedragen worden. Maar u mag niet laten merken dat Agnete reeds bevrijd is !" „Natuurlijk," zei Belman, „dat begrijp ik. 178  kunnen bedreigen. Mijn mannen hebben hun instructies." „Maar als de man iets bemerkt heeft en hij brengt Belman ergens anders heen...." „Ook dat is uitgesloten. Op de Charlottenburgplatz wordt reeds over hem gewaakt. Hij wordt van daar af gevolgd." „O, als het maar goed afloopt.... ik ben zoo bang." „Kom nu, mevrouw," suste Belman, „stelt u zich toch gerust. Dat ik ga, is in het belang van Agnete. Die man moet onschadelijk worden gemaakt." „Bc geloof ook," meende de heer Berger, „dat je goed doet te gaan. Bang ben je niet. Dat heb je bewezen. Je verweren kan je ook, bovendien ben je nu omringd door de politie.... ga.... en ik ben er van overtuigd, je over een uur of zoo weer gezond en wel in ons midden te zien." De voorbereidingen waren getroffen. Belr man ging.... Hij nam een taxi en het zich naar de Charlottenburgplatz brengen. Daar aangekomen, stapte hij uit en betaalde. Maar nog had hij niet het geld aan den chauffeur overhandigd, toen plotseling iemand hem in de taxi duwde en tot den chauffeur zeide: „Begin van den Spandauerweg." Tot Belman, die verschrikt weer in de taxi had plaats genomen, zeide de vreemde: 185  „Ik ben gezonden door Trentman. U weet dus alles." Belman knikte en de taxi reed naar den Spandauerweg. De vreemde sprak verder geen woord tegen Belman. Deze had gehoopt, dat Trentman zelf zou gekomen zijn om hem naar de hoeve te brengen. Want zou deze zich wellicht al daarheen begeven hebben ? Was hij dan wellicht reeds gevangen genomen ? Al die gedachten kruisten nu door het hoofd van Belman, en onpleizierig deed het hem aan, in het onzekere te verkeeren. Bij het begin van den Spandauerweg stopte de chauffeur. De vreemde betaalde en verzocht Belman met hem verder te wandelen. Deze vreesde nu een overval. Het was stil en donker op den weg. Enkele auto's slechts reden voorbij. Achteloos, alsof hij zoo voor zijn gemak liep, stak Belman de handen in den zak. Doch zijn rechtervuist omklemde de revolver.... hij wilde •op alles voorbereid zijn. Doch niets gebeurde. Echter, nadat zij een kwartier geloopen hadden, zeide de vreemdeling: „Wij zullen hier even wachten." Nauwelijks had hij'dit gezegd, of een auto, die hen achterop kwam, stopte en.... Trentman stapte uit. „Mijnheer Belman, het is wel wat te ver voor mij om te loopen, als u soms bij mij in den auto wilt stappen ?" Belman begreep, dat dit verzoek zooveel 186  als een bevel inhield en derhalve stapte hij in dezen auto. Trentman nam naast hem plaats. Zijn begeleider, die hem tot hiertoe gebracht had, was nu plotseling verdwenen. Zoodra de auto verder reed, maakte Trentman een weinig spottend zijn verontschuldiging, daar hij hem den vorigen avond naar een leeg huis had laten gaan. „Maar was het niet een beetje uw eigen schuld ? Ik vermoedde wel, dat de politie door u gewaarschuwd was! Maar mij vangen ze niet zoo gauw ! Neen, neen, ik verlaat nooit de voorzichtigheid. Maar van u vond ik het niet correct!" Belman kreeg het een beetje koud bij deze woorden. Als Trentman nu ook ingelicht was omtrent het gebeurde op de hoeve.... wel, dan had hij wel kans dat zijn laatste uur geslagen had. Had hij misschien maar niet beter gedaan naar Agnete en mevrouw Berger te luisteren ? Maar ja, daarvoor was het nu te laat.... „Ik zal u vanavond bij juffrouw Berger brengen," vervolgde Trentman, „zooals ik haar en u heb beloofd." Na een oogenblik stilte vroeg plotseling Trentman: „Valt het u niet op, dat ik u met blinddoek ? Wel, dat is, omdat u dezen weg niet meer zult terug gaan!" Ze waren nu vlak bij de hoeve gekomen! „Ik heb er genoeg van, langer in alle voorzichtigheid in Berlijn te verbüjven. U zult met 187