36 maakte, en ze den mantel verhing, het beursje uit den mantelzak laten vallen. Ze zal niet bemerkt hefcben, dat het was opengegaan en dat de gulden er uit gerold is." Argeloos namen we dit allen voor goede munt aan. Tien jaar later, — ik zat juist met Vader in de huiskamer, beiden verdiept in de courant, — las ik verbaasd, de volgende advertentie luid voor: „Gelieve mijn huisvrouw Kittv geen geld of goederen af te geven, daar deze niet door mij zullen worden gehonoreerd." N.N. Ik kon het haast niet gelooven, onze heilige, edele, poëtische Kitty! Vader — haar dokter — vertelde me toen eerst, dat de hoofdonderwijzer dien bewusten middag den gulden bij Kitty in den mantelzak had gevonden. De ouders hebben daarna mèt den onderwijzer veel moeite gedaan om het kind tot beter gedrag op te voeden. Voorloopig was hun dat wel gelukt. Maar later was de oude praalzucht, die Kitty reeds vroeg tot oneerlijkheid had gedreven, weer boven gekomen. Ze leidde eén slecht leven. Kitty is na het gebeurde nog twee jaar met ons samen op school gegaan. Niemand van haar klasgenooten had iets van haar vergrijp gemerkt. Ze was dezelfde beminde, onfeilbare Kitty voor ons gebleven. De onderwijzer had dien middag, toen hij met den gulden terugkwam, niet naar Kitty gekeken, door niets onze aandacht op Kitty gevestigd. Indien het meisje zich later verbeterd zou hebben, dan zou haar vroeger leelijk gedrag, door onze onbekendheid daarmede, voor goed uitgewischt zijn. Was dat niet zeer juist gehandeld van onzen goeden „Paedagoog"?  43 Eenige dagen voor strooiavond kwam Lien uit school vroolijk bij mij binnen springen, uitroepende: „De andere kinderen op school vieren gewoon St. Nicolaas als vroeger." Met een ernst, waaraan niet te twijfelen viel, zei ik: „Jij bent een verstandig meisje. Je hebt het goed gevonden, dit jaar enkel een boek te krijgen. Een volgend jaar dan dubbel, hè Lien?" Dikke tranen rolden eensklaps over haar wangen „Wat is er Lien? Je doet me schrikken!" „Ik heb het niet echt gemeend", snikte ze en heb het daarom maar goed gevonden. _ „Dat is heel erg jammer. Die teleurstelling heb je je zelf te wijten. Ik kan nu niets meer verzorgen. Misschien kan mijn zuster nog wat lekkers uit Amsterdam sturen. Ik zal het haar schrijven. Breng den brief dan maar dadelijk op de post. (Hij bevatte heel andere berichten.) Ze vloog er mede weg. (Ik deed dit, om het kind «enigszins uit haar waarlijk diep droevige stemming te halen.) St. Nicolaas ontving ze haar geheele mondeling opgestelde lijst. Lien was nu nog dankbaarder, nog meer verrast, nog gelukkiger bij elk pakje, dat ze ontvouwde. Bij de apothéose, het hoofdcadeau pakte ze me hartelijk en zei: „Het ware zulke nare dagen, de laatste, maar ik heb de straf wel verdiend. Ik zal voortaan oprecht zijn." Lien heeft woord gehouden. Ze is nu werkelijk een allerliefst meisje geworden.  XIV OVERBLUFFEN * nrrvA^fMl ies is een pittig ding met een frisch ge£"TfYy5f zichtje, ronde en roode wangetjes. \M&2Ï£m Prachtige, leuke ondeugende oogen. Een /Fj^^^\Ze is het jongste van de drie kleine [■^^SëJ meisjes in het gezin, kinderen van tien, negen en twee en een half jaar oud. Moeder zegt dat ze met de oudste kinderen nooit eenige moeite heett gehad, met Lies des te meer. Het geval interesseert me. ... „Lies lijkt me toch een aardig meisje, echt beminnelijk." . . j „Dat is ze ook, maar of het uit haar aard voortkomt of dat het langzamerhand een gewoonte is geworden ik weet het niet. Wanneer haar stemming door 't een of ander maar even verstoord wordt, begint ze te huilen en blijft daarna uren lang drenzen. We staan daar machteloos tegenover. Alles hebben we geprobeerd. Door hardheid raakt ze angstwekkend overstuur. Zachtheid helpt evenmin. Ze wordt steeds moeilijker op dit punt". ; .... „Toe, gaat u eens in de vacantie met de kinderen me'ê uit. U zult het ondervinden". Gaarne aanvaard ik de invitatie, om te trachten het drensprobleem op te lossen. Het was een schoone Juli-morgen, toen we om negen uur op stap gingen, beladen met alles wat kinderharte-wenschen in vervulling kan brengen. Nog wel naar een speeltuin, waarachter een groot weiland. Een eind buiten de stad zijnde, stevenden we arm m arm, vroolijk zingende op ons doel aan. Op eens, wee ons, bemerkt de kleine Lies, dat haar poppenkind een  48 is het ware middel om bedorven kinderen te kweeken. Daarentegen is overbluffen, door het kind plotselng te stellen voor de natuurlijke, maar ongewenschte consequenties van zijn gedrag, een uitstekend middel. Slechts vergete men nooit, dat er in de opvoeding geen middelen zijn, die altijd en overal helpen. Overigens herinnert dit schetsje mij zoo levendig aan de wijze waarop Rousseau den verwenden en onhandelbaren jongen Chenonceaux tot rede bracht, dat ik mij voorgenomen heb dat aardige verhaal eerlang voor ons blad te vertalen.  XV VOORZICHTIG INGRIJPEN * Cö RIEJAR,GE Han is een kleine strooper. P»Tf"^^rl Waar het hem bij het volvoeren van ^.■J*A!lVv zÜn plan dienstig is, ontziet hij een J^wVjxX anders eigendom niet. En hij maakt I^JbaC^^I plannen! Telkens andere. Vooral onverHij zit bijv. een half uur rustig bij je op den grond met zijn auto te spelen. Opeens krijgt hij den inval dat zijn machine over een berg moet, en dan is de mooiste bibelot op de naastbijzijnde console niet meer veilig voor hem. Men vindt hem een lastigen jongen. Ik meen, dat hij alle qualiteiten bezit, om een practisch degelijk mensch te worden. Iemand met moed, ijver en doorzettingsvermogen. Zijn onbesuisdheid vind ik op dien leeftijd natuurlijk, vooral voor een kind van zijn aanleg. Als elk kind onderzoekt Han ajles wat hij in handen krijgt, maar met nog meer durf om het uit elkaar te halen. Geen enkele spoortrein, overigens zijn lievelingsspeelgoed, houdt het langer dan hoogstens vier dagén bij hem uit, 't zij hij van hout, van blik öf van ijzer gemaakt is. Een uitkomst. Perry kondigt als reclame, den zwaren onbreekbaren spoortrein aan. Gegarandeerd. Hij is wel kostbaar, maar moeder schaft er toch een aan. Ze redeneert: duurkoop, goedkoop. Han bevestigt den regel door de uitzondering. Na twee dagen hebben de spiegel en het behang het reeds moeten ontgelden. En uit gegronde vrees voor de kleine zusjes laat moeder de „tank" verwijderen. Paedagogische Overwegingen 4  50 Eenig beeld van mijn neef Han, zult u hoop ik wel gekregen hebben. Han en ik zijn hartsvrienden. Zijn vader moet er eens uit. Dokter heeft een drukke influenzapraktijk achter den rug. Het ouderpaar besluit tot een vierweeksch reisje naar Zwitserland. Juf en de twee kleine meisjes worden bij grootvader gestald, zooals grootvader het betitelde. Ik krijg het vereerend verzoek, zoolang de ouderlijke plichten bij Han waar te nemen. Verschillende moeders hebben hem liever niet. Vader heeft mij als medicus zoo vaak uit den nood geholpen; dat ik me gaarne bereid verklaar. Zijn oom Jan, van moeders zijde, een nog jonge man, houdt dol veel van den kleinen woesteling. Hij snoeft er niet weinig op, dat hij zoo goed met het vrindje kan omgaan. Hij verwent hem echter onzinnig. Dat moet spaak loopen. Uren mag hij bij hem op zijn kantoor komen spelen. Han vindt daar alles van zijn gading. Klosjes, pennetjes, gespen, knoopjes, kistjes enz. enz. Hij heeft daar ook zijn volledig ingericht magazijn. Oom vraagt me, of ik tijdens de afwezigheid van de ouders 's morgens maar dikwijls met hem op 't kantoor wil komen spelen. Hij is toch meest in zijn particulier kantoor. Den eersten morgen dwingt Han reeds om er heen te gaan. Hij is al gauw geïnstalleerd. Bedrijvig loopt hij in zijn speelhoek heen en weer, terwijl oom mij een geheel nieuwe machine, zoo juist aangekomen, verklaart. Drie, viermaal wordt onderwijl kort na elkaar van de fabriek boven, door de spreekbuis gefloten. „Ja, als het goed maar om tien uur beneden is om ingepakt te worden". Een ander maal „driehonderd leesten tegelijk". Zoo wisselen de antwoorden af. Opeens loopt Han naar de buis. Een noodgefluit blaast hij. De meesterknecht komt aangesneld en krijgt natuurlijk een verward antwoord op zijn vraag  65 gen. Twee flinke hulpmiddelen bij de opvoeding van een pupil. We beginnen met nog eens ernstig na te gaan, waar de zieltjes in conflict komen, om daarna te pogen voorloopig den onmiddellijken vrede te verzekeren, wanneer ze samen zijn. Het gaat in hoofdzaak om de volgende verschillen. Ab, een jongen uit één stuk, wil absoluut zijn (rechtvaardige) afhankelijkheid van ons dragen, maar hij kan ze in het minst niet van Juf ondergaan. Juf wil ons in alles volgen, maar kan zich op geen enkel punt van Ab de wet laten stellen, zooals zij het noemt. (Wij verklaarden dit boven anders.) Welnu. We dienen het dus zoo te regelen, dat beiden niets in te brengen hebben. Hun omgang wordt tot in de kleinste détails volgens vaste wetten, van hoogerhand, door Moeder in overleg met mij bepaald. Er moet een macht regeeren. die boven hun rechtstreeksch afzonderlijk willen uitgaat. Ze gehoorzamen nu direct ons, die hun beider belangen zoo goed mogelijk hebben vereenigd. We leeren tegelijk Juf, Ab's kinderlijke persoonlijkheid eerbiedigen en Ab zich onderwerpen aan degene, die boven hem gesteld is. Het was een moeilijke taak, waarbij de omstandigheden ons hielpen. Alle te voorziene questies zijn door -ons behandeld, als: Ab moet in de kinderkamer spelen, Juf wil hem dit altijd toestaan, maar hij zal streng gestraft worden, wanneer hij het (volgens ons althans) Juf lastig maakt. Juf zal hem toestaan elk spel voor den dag te halen, waarmede hij wil spelen. Ab is verplicht vóór zijn vertrek weer alles keurig op zijn plaats te bergen enz enz. We hebben Juf duidelijk gemaakt, dat ze op den duur niet bij ons zal kunnen blijven, wanneer ze zich niet met Ab verdragen kan. Ab kent ook zijn boeten. Het gaat een tijdlang bijzonder goed. Ze scharrelen rond zonder ooit onze inmenging te verlangen. Moeder en ik wagen het hoe langer hoe meer samen Paedagogische Overwegingen 5  69 te maken, dat de voet in werkelijken zin, nog maar „even breed als lang" was en me met klem te overtuigen, dat het opgegeven aantal naadjes de juiste maat inhield. Niet zoodra was de taak volbracht of ik spoedde me naar buiten en speelde uitgelaten vroolijk met de kinderen mede. Pennen en naadjes waren vergeten. Daarom juist kunnen we het kind met een gerust geweten aan het vervelendste werk zetten. Het laat geen deprimeerende sporen achter. Maar toch blijft er iets voor latere jaren „de herinnering", die je eerst diep doet beseffen, het vroeger doorgestane leed. Je ervaart, dat het je voor je leven sterker heeft gemaakt Ik geef u in overweging het bij uwe opvoedelingen toe te passen. Laten we hopen, met dezelfde goede resultaten.  XXII GEEN WIJZE REDENEERINGEN * *3bc3P*«>^BAK was ongeveer acht, jaar oud, toen ■VB^yÜ Moeder met een * harer zusters over WJh, mj?Jl ..borgstelling" sprak, kfe | ff^j,,Een borgstelling? Wat is dat Maatje," Q^Cm93^vroeS 'K a's e'K weetgierig kind. K^kk^CvEn diepzinnig door redeneerende bij hare verklaring, kwamen wè tot de juiste beteekeniis van het borgen zelf, waarbij Moeder mij de noodige moralistische waarschuwingen gaf, die allerminst tot mij doordrongen. De onmiddellijke idee „borgen" had me toch zóó verrukt. Het trof mij, die daar vroeger nooit van gehoord had, als een uiterst prettige en practische schikking bij een voorkomende gelegenheid. Je koopt maar, neen, je borgt maar, wat je wenscht te bezitten. Je kunt het toch immers later wel betalen. De wereld behoorde mij! Ik had het altijd zoo bindend, zelfs drukkend gevonden, van Vrijdagmiddag tot Zondagmorgen niets te kunnen koopen. Juist op den vrijen dag, wanneer je de Luilekkerlandswinkeltjes zoo eens op je gemak kon raadplegen om „rouwkoop" te beletten. Zaterdag was mijn kooplust het sterkst. Dat ligt voor de hand. De dief vindt een gelegenheid. Mijn jongste zusje, wat te zwak om geregeld de lagere school te bezoeken, werd op haar vijfde jaar op een voorbereidend schooltje van de dames Kroon geplaatst. Vader kon nu speciaal rekening houden mét de gezondheid van het kind. Ze mocht daar op tijden gebracht en gehaald worden, die Vader goed dacht en als Moeder haar personeel kon missen. Dit laatste was niet officieel overeengekomen. Ik kreeg in opdracht Vrijdagsmiddags, wanneer ik van de Joodsche lagere school om twee uur vrij had, en Moeder  71 niet in de gelegenheid was met ons uit te gaan, het twee jaar jongere zusje uit school te halen. De scholen lagen vlak bij elkaar. Ik mocht dan, tot het schooltje uitging, bij de dames Kroon het onderwijs blijven volgen of het spel der kinderen medespelen. „Heerlijk bij die schattige kindertjes!" En Moeder wist haar kinderen daar goed verzorgd. Het was nog maar kort na mijn inwijding in de borgwetenschap, dat ik bij het verlaten van de dames Kroon, vol blijden moed en met de meest eerlijke beginselen in het hart, gemagnetiseerd werd door het fonkelnieuw, hel opgeschilderde buurwinkeltje, met zijn bijzonder prikkelende kleur- en geurrijke étalage. „Wat een héérlijke, roode appeltjes", riep het kleine teere Jetje opgetogen uit. „Ik heb wel geld in mijn portemonneetje, vier centen. Maar we mogen niet meer koopen, hè Eetje? Van onzen lieven Heer niet," lispelde het kleine slangetje schuchter en verleidelijk Niet koopen, maar wel borgen flitste plots door mijn brein, en als een ware Eva bezweek ik. Uit instinctmatige vrees, dat ik aan mijn kordate uitspraak zou gaan tornen, sleepte ik Jetje, die ik braaf aan de hand hield, meteen het winkeltje binnen. — We waren voor de eigenares goede bekenden; we kochten er dikwijls drop voor het kleine verkouden zusje. — Bevende voerde ik het woord. — De daad toch is eerst de voltrekking van het voornemen. Zij beslist. „Juffrouw wilt u ons voor vier centen wat borgen? vroeg ik geheel buiten mezelve. „Koopen mogen we niet op Zaterdag. Maandagochtend voor den schooltijd zal zus het u komen betalen." -— Nooit heb ik in mijn later leven scherper accent op twee tegenstellingen gelegd. — „Zoek maar uit lieve kinderen!" „Als de Nederlandsche bank", uitdrukking die ik  72 eerst later begreep, wenkte ze haar vraagblikkenden i echtgenoot toe. Buiten het winkeltje werd ik ontnuchterd. Toen ik: nog bovendien tot de ontdekking kwam, dat ik, overstuur door den angst, een gevolg van mijn slecht geweten, het verkeerde lekkers had gekozen, en dat; Jetje maar drie in plaats van vier centen in haar portemonneetje had, overviel me een diepe weemoed. Straks de plechtige inwijding van den Sabbat te: vieren, Vaders zegen en Moeders hartelijken kus te i ontvangen, met een schuldig geweten, — dat was voor ■ mij niet te dragen. Op een drafje holde ik naar huis < en nauwelijks binnengekomen, bekende ik Moeder; mijn stoutmoedige, stoute daad. „Je krijgt den cent niet, die je tekort hebt, een i agent komt je straks halen", plaagde de een, „Varii borgen komt stelen", vernielde een andere paedagoog* me. Als een gevallen menschje stond ik'benepen in* een hoekje van de kamer te snikken. Een moeder kan haar kind niet lang in zulke droe- '• vige omstandigheden laten. — Bovendien zag mijn; verstandige, flinke Moeder dadelijk in, dat ze te wijs; met me had geredeneerd dezen keer. Dat leidt onvermijdelijk tot verkeerde gevolgtrekkingen bij het kleine} kind. Het is niet vatbaar voor een diepzinnige be-j schouwing van de zedenwet of voor welke beschou-J wing ook. „Je moogt nooit meer iets koopen zonder het onmiddellijk te betalen, anders krijg je geen geld meer om er zelf over te beschikken. Wees nu maar weer vroo- i lijk. Aaltje zal het Maandagmorgen wel betalen. Wat! borgen is kunt je eigenlijk eerst goed begrijpen, wan-' neer je grooter bent." Dat had mijn lieve Moeder eerder moeten hebben ingezien.  jj XXIII DE GEVOELENS VAN HET KIND * jj VJT.'frL^K «ad een eigen kastje gekregen. Wel cTy6*apjfa heel caduc en leelijk maar , met dat IMh i J&JÊ zalige sleuteltje kon ik ieder beletten in |^3"B*GrT| mijn heiligdom te komen. ll/gfloAp Natuurlijk niet Ma, Pa en Aal! Nu ja, W*cüfc*^i5» die deden toch altijd alles, wat lief en goed voor ons was. Zij zouden geen misbruik maken. — Wanneer een kind aldus voelt, is de opvoeder „oppermachtig" in zijn rijk. I Ik had nu rechten, onbetwistbare rechten als ik het sleuteltje maar op zak hield. In januari leerde ik op school haken. Ik kende t igauw en kreeg opeens den inval, voor Moeder van ^eenvoudige sterren een sprei te maken, als St.-Nicolaascadeau. Dat wil wat zeggen voor 'n klein zevenjarig meisje. • . . „Daar ben je nog te jong voor, zei de handwerkjuffrouw na mijn gewichtige mededeeling. „Hoe zul jé aan al die katoen komen?" „Van ons kindermeisje." „En waar zul je werken om de sprei klaar te krijgen, zonder dat Ma het merkt?" ' „Op Aal's kamertje, Aaltje wil onsldtijd helpen. „Je kunt in elk geval beginnen." Einde Augustus had ik van de zestig sterren dertien aan elkaar. Een ongeluksgetal. „Zóó zul je er niet komen", spoorde de juffrouw aan, die het toch Wel een aardig succes zou grinden. En nu eerst werd ik met een ongelooflijken ijver bezield. Ik haakte vóór schooltijd, in het tusschenuur, na schooltijd. Zelfs op mijn wandelingen langs stille  | XXVI IETS MOETEN DOEN EN IETS WILLEN jj I DOEN * Jj y—nvT*^»leine Milly liet zich van aanleg als bij» zonder zacht en volgzaam kennen. Plot- V2§jivA2/ seling, ze is nu twee en een half jaar, *S |HlK9\uit zich haar eerste ernstig verzet. iFjO^LJ Milly wil 's morgens niet meer slapen *^5^*gaan. Moeder geeft voorloopig toe. Telkensblijkt weer, dat het kind wel degelijk behoefte Keeft aan een ochtenddutje. Wanneer ze 's middags met haar op de wandeling even snSaat voor een winkel, dommelt de kleine vaak onverwachts in. Maar is er 's morgens^sprake van het bedje, dan windt Milly zich zoo op, dat het geheeta Bezin er bij te pas komt en daarna is aan slapen leen denken meer. Moeder begint er de laatste dagen niet over, want het kind raakt er door van streek en is den geheelen dag voor niemand en niets meer toegankelijk. Op mijn raad wil ze toch nog maar eens len poging wagen en ik laat Milly's tegenstnbbelingen eenige da|en onbemerkt langs me gaan. Den derden morgen stel ik de hummel voor, samen „huisje te gaan spelen, in de groote kamer, waar bij dag haar ledikantje gezet wordt. Deze kamer is rustig gelegen. We halen zoowat haar geheelen speehnboedel voor den dag en het vrije gedeelte van den vloer wordt als huis ingedeeld. Een keurig salonameublementje is dadelijk in het centrum smaakvol gearrangeerd. Poppenbadje krijgt zijn plaats in de gefingeerde badkamer, waar geen onderdeel, al is het maar van papier geknutseld, gemist wordt. Een comfortabel ingerichte slaapkamer mag toch in geen enkele woning ontbreken, zou ik meenen. De aanwezige Indische stoel gauw maar tot mijn, respectievelijk Moeders bed gemeta- Paedagogische Overwegingen  83 ren. Doch ook bij hen slechts, mogen we daartoe overgaan, nadat we alle zachtere middelen vergeefs hebben Beproefd. Deze gevallen zijn gelukkig „de uitzonderingen" voor mijn overweging. Naschrift. Dit is een staalte van de paedago(riek van „met een zoet lijntje", onderdeel der omkoopings-paedagogiek, die ik voor mij —in net algemeen gesproken — voor een gevaarlijk falsifikaat houd.  XXVII DE KUNST VAN BEVELEN * f^!V§j>£S evr. X. deelde eenige dagen mijn kamer ^r,in plaats van twee kleine nichtjes van ,acht en tien jaar. „Hoe is het mogelijk!" riep ze verbaasd uit, toen we 's avonds van een concert [thuiskwamen. Er lag op mijn nachtkastje van ieder kind een briefje, met een trouw verslag van hun doen en laten dien avond. Ze hadden er zelfs een stukje van haar avondlekkers ingerold. Die billets-doux deponeerden de kinderen vaker, ofschoon ik ze daar nooit om gevraagd had. Ik copieer het briefje van de kleinste: „Lieve Tant! Om zeven uur mijn lesje gekend. Tot half acht met Mies geknikkerd. Bij Truitje in het kuiltje van de keuken. Even krijgertje gespeeld in de gang. Niet met Truitje. Uitgegleden. Knie een pukkëbeetje geschaafd. Geeneens gehuild. Acht uur m bed. Hartelijk gekust. Melk opgedronken! Nan." Hoe besefte dit kind warm, waarmede ze me voldoen kon. Eerst het werk maken, daarna spelen, flink zijn bij een kleinen tegenslag, op tijd naar bed gaan, kortom haar plicht. Haar gehoorzaamheid kwam voort uit eigen energie, uit innerlijke kracht. „Hoe is het mogelijk!", herhaalde Mevr. X. noa steeds. 8 »Zo" ik dat mijn kinderen eens kunnen leeren!" „Ik heb in mijn aanwezigheid al zooveel moeite om ze tot hun plicht te dwingen. Wanneer ik uit wil gaan, moet ik zorgen, dat het schoolwerk voor dien tijd in orde is. Ik reken er dan maar op, dat niet één van de  XXVIII HUN ALTRUÏSME • é;........................... ^^^..^rasgaag^ttuiii im,,>j^w^g™ »^«>#iV« ijnheer Frackers plotseling overleden! rV^S^VJ Het geheele gezin loopt samen op het ^schokkende bericht en is verslagen. Eén roep hooren we, van wat hij voor ons allen geweest is, de trouwe, eerlijke, hartelijke vriend. . Wat een zuchten, wat een klagen, wat een loftuitingen van alle kanten, ook van het personeel, waarvoor hij altijd zoo gul en minzaam was. Zelfs ons vijfjarig jongste baasje is er stil van. Dat treft ons. we oordeelen hem gevoelig, aanhankelijk. Hij wordt geknuffeld, getroost. Na het eten komt de kleine Remy als gewoonlijk een half uur bij mij spelen voor dat hij naar bed gaat. , , . _,, „Huilt U omdat Mijnheer Frackers dood is? vraagt hij belangstellend. ,, „Dat moet U niet doen, broertje vindt het zoo naar , zegt hij op een ontstemden toon. Ik herstel me spoedig en ga hem opgewekte verhaaltjes vertellen. . Het kind is nog te jong, om onder den indruk te mogen blijven van een diep zieleleed. — Op tijd komt Juf hem halen. . Bij het afscheid pakt hij mij nog eens innig en zegt dankbaar: Nacht, zoete, lieve tante ga nöu maar weer huilen", animeert Remy, terwijl hij van mijn schoot springt. We mogen niet te gauw „victorie kraaien" bij het beoordeelen van de karaktertrekken onzer kleine kinderen en zeker nooit in hun bijzijn. Wat maar  88 al te vaak gedaan wordt. Geef het kind slechts wat he toekomt Waar noodig, eer minder dan meTr Hun altruïstische neigingen zijn meest in dienst van nun egoïsme. teTrinZZdehV00r-niet iiep ?enoe« in hun wez« tegendeel bevorderen. We willen het  XXIX HET KORTE WOORD * CfP^'ö""^!? en fiere jongen, onze oudste... 'n Baasy/^pn^,.A je" eigenlijk. Het is de eenige bijzonIP|L2^ ')L dere aanmerking, die we op het kind n IT

tS' * heb 0ver alIes te Piet loopt weg met tranen in de oogen, nog driftie uitstootende „ik wil niets van de taart eten'" Hij spoedt zich naar zijn kamertje. Aioeder, wij allen, zijn ontdaan. • ~k- n. Vader .vanmorgen bij een zijner patiënten binnenkwam, liep het jarige kind met een feeststrk op den schouder rond. Het ventje was pas hersteld van een ernstige ziekte. Hé, vertelt de dokter. d*? r>°. v i°ngen wiï* vandaa« 00k zÜn geboortetlt t m8der van h-et Patië«je grijpt blijde de gelegenheid aan om zijn dokter te verrassen — „Ga jij eens met hem spreken. , je kunt hem wel kalmeeren", stelt Moeder me voor . t<.'SlleV»- nlet! Met een 0Pgewonden kind is niet te praten. Hij kan best een maaltje overslaan. Piet f„If '!8 °P.M naar school. Daar zal hij kalm worden. Ik zal hem vanmiddag aan de deur opwach- ',Dfl tant?" ^egt Piet gemaakt vroolijk, als hij taiïïïS?» 1 komt',,Is er aI bezoek m -d° zelf06 tantCS Z'Jn Cr Cn Mevr* X"Hi' aar_ ^„Hf J™nt h« ^ wel zacht tot Moeder zeggen dat het vanzelf sprak, dat zij de taart zou verdeelen E^'t^ t8akr Wanneer ik als huisgenoote een deelen Z°U Immers ook door Moeder laten „Maar hij is töch van mij", streeft hij tegen i»"wija"', n)g $ ee,n geschenk van iemand die je heelemaal niet kent?... Waarvoor is bakker N je zoo dankbaar? het was een attentie aan Vader ÏÜ^f6".' het gez-in ter eere van J'e verjaardag te tracteeren, dat voel je nu wel. Zoo vatte Moeder het op "  93 ik iedereen van zelf zal doen, zoo natuurlijk is het. Voor zelf-uitdeelen komt een taart uit den aard der zaak niet in aanmerking. Dat is goed voor een doos flikjes of confituren, die het kind op zijn verjaardag krijgt Die is inderdaad „van hem" en daarvan deelt hij dan uit; dat is een deel — en als het goed is, niet het kleinste deel — van het genot, dat hij ervan heeft Maar een taart in stukken deelen behoort met tot de functies van een kind, en bovendien, wat belangrijker is: een taart is per se bestemd om te dienen als een tractatie voor de gansche familie. Dat weet ieder kind heel goed en daarom kan er ook geen sprake zijn van een juridisch eigendoms- en verdeelingsrecht over een taart, ook al staat er honderdmaal een opdracht op, en een kind, dat daarop aanspraak maakt, heeft m.i. ongelijk. In het onderhavige geval kwam er bij, dat de taart feitelijk een dankbetuiging was aan den vader, zooals dan ook zeer terecht Piet onder het oog wordt gebracht. Dat alles neemt niet weg, dat Piet, in den bovenbedoelden zin, een zekere bijzindere betrekking had op de taart, en in zooverre is ongetwijfeld, — indien werkelijk (het verhaal is op dit punt niet overmatig duidelijk) de taart nog vóór dat die bijzondere betrekking tot haar recht was gekomen, reeds door moeder was in stukken gedeeld — een inbreuk gemaakt op het kinderlijk gevoel. Niet echter op het eigendomsgevoel (ook al gebruikte Piet zulke uitdrukkingen) maar op het gevoel, dat bij kinderen, gelijk Mej. Asscher ook weet, bijzonder sterk ontwikkeld is en altijd met verstand ontzien moet worden: het gevoel van recht en gerechtigheid. Er is dan zeker een fout begaan, die verergerd werd door Moeders onhandig antwoord (als ook dit historisch is). Maar dat gaf Piet natuurlijk niet het recht om op te spelen. Nu hij het toch deed, moest hij terecht gebracht worden. Hoe? Wel, daarvoor zou  94 ijc geen betere manier weten dan de hier geschilderöe, die m. i. m de slotopmerking ook volkomen juisi wordt gemotiveerd.  96 We waren nauwelijks-met ons beiden alleen of het jonge moedertje riep wanhopig uit: „maar die ontdekking is vreeselijk, Prop oneerlijk!" „Ze is heelemaal niet vreeselijk", stel ik gerust. „Prop is pas zes jaar. Hij heeft zich niet beheerscht. We zullen hem nog moeten leeren weerstand te bieden aan een dergelijke verzoeking. Zijn leugen was een gevolg van de vrees niets meer van de heerlijke taart te krijgen, als zijn vergrijp ontdekt werd. Dat bleek toen hij bekende." ^,Maar ik heb als kind toch niet gesnoept", jammert Moeder voort. „Misschien herinner jë je het niet meer. „O vast niet, ik werd er zelfs om geprezen." „Zie je wel, dat het niet snoepen bij een klein kind als bijzonder wordt aangemerkt." „Hij mag nu van de taart niets meer hebben." „Ik zou hem wel wat geven. Het kind heeft beterschap beloofd, laten we hem vertrouwen." „En dan voortaan alles angstvallig te moeten afsluiten." „Juist alles openlaten, als vroeger. Je taak is toch niet het kind het snoepen te beletten, maar hem er toe te brengen, het snoepen te laten. Ik geloof sterk in de macht van het vertrouwen. Door hem het vertrouwen te entzeggen, vervalt hij van kwaad tot erger. Dat leert de ervaring." Ik kreeg het patiëntje in behandeling. Eenige dagen later zitten we samen gemoedelijk zijn „Humpty Dumpty" te spelen. Niet zoo gauw valt de domme August van zijn paard, of een clown rijdt er op weg. „Hier", beveelt Prop. „Ik zal je wel helpen", troost Prop August en wipt hem meteen weêr op zijn eigendom, terwijl hij den dief in het zand doet tuimelen.  97 „Mag de clown ook niet eens rijden?"^. „Ja-e, maar niet op August zijn paard!" „Maar Pierre heeft er geen." „Dan moet hij August vragen of hij mag." Zijn overtuigd oordeel is zeer aanmoedigend voor mijn voorgenomen experiment. „Wat hoest je", merkt Prop op. „Jammer, dat ik mijn witte dropjes heb vergeten mede te nemen". — Prop versmaadt ze lang niet. — Ik aarzel... „Wil jij het doosje misschien voor me uit mijn kast halen? Zou je het kunnen? Maar breng vooral den sleutel weêr mede, en draag het doosje heel voorzichtig, dat de dropjes niet op den grond rollen. Je bent nu wel groot genoeg om zoo iets klaar te spelen." Met majestueuze langzaamheid, het sleutelbosje voor zich uit houdende, stapt hij weg. „De kast is goed gesloten. Ik heb het doosje stevig dichtgedrukt en er nog een papier om heengedaan", stelt Prop me gerust. Als een slotvoogd aan zijn „Heer en Meester", zoo plechtig overhandigt Prop me de sleutels weer. Wij thlilven allen in Prop bijzónder vertrouwen stellen. Juist,hem worden de gewichtige postjes opgedragen. Hij heeft zich sedert vier jaar niet vergrepen. Prop zal later, even als zijn Moeder, kunnen uitroepen: „Men heeft mij er zelfs om geprezen!" Paedagogische Overwegingen 7  xxxi waaghalzerij IjX^frCSIES middags ging ik dikwijls een kleinen P)^^^Wr| neef tegemoet, die bij den heer S. op de Reguliersgracht school ging. Een ander 7$w neef je, ruim zes jaar, hij zat in de LXJUbkvJ tweede klas, vertrouwde zijn Moeder vim >♦ 4g gewoonlijk toe aan een dienstmeisje. Het gebeurde wel dat dit meisje te laat kwam, dan holde Dirk maar vast naar buiten. Eens bemerkte ik bij mijn komst een heele opschudding dicht bij de school. Een vrouw uit het volk werd besprongen door een kleinen woesteling, die haar uit alle macht sloeg en schopte, tot leedvermaak van zijn vriendjes en de omstanders. Zij allen toch vonden dat het kind onrecht aangedaan werd. Zoodra Dirk mij in het oog kreeg, vloog hij op me af, klampte zich aan mijn rokken vast en brak in snikken uit. Daarop vertelde mij de vrouw, nog geheel overstuur, de oorzaak van zijn driftaanval. De arme Moeder, diep bewogen bij het ophalen van j hare pas geleden groote smart, overtuigde me, werkelijk haar plicht gedaan te hebben. Drie maanden geleden was haar eenig kind, een jongen in den leeftijd van Dirk, dood thuis gebracht. Spelende langs het smalle, blauwe randje van de kade, was hij in de gracht gegleden en jammerlijk verdronken. Bij het plotseling ontwaren van Dirks waaghalzerij, had ze in moederlijke opwelling, den jongen naar het midden van de kade gesleept en hem een klap gegeven. Ik kalmeerde Dirk door hem te doen begrijpen, waarom die vreemde vrouw hem aldus behandeld had. Hij voelde nu wel, dat het hier geen machtsmisbruik  104 lid van een club te zijn?... Wat gaat jou dat vreemde kind aan?... Je moet haar toch niet meênemen van je Ma?... Bespottelijk!" Ro's woorden wonden me steeds meer op. Meer suggestiebei dan een ander kind, begon ik nu toch ook wel iets onrechtvaardigs te vinden in Moeders eisch: een dergelijke opoffering voor een dartel kind. Heel ontstemd ging ik naar huis, onderweg steeds nijdiger repeteerende: Ik heb Nicht beloofd... ik heb nicht beloofd... ik heb nicht beloofd... Zou Ma gaarne met Lotje wandelen?, vroeg ik me heftig af. Mijn opstand werd al wilder tegen Moeder's afspraak tot... ik by het binnentreden van onze huiskamer plotseling door een gevoel van wijding werd bevangen. De sabbathlichten brandden, de ceremonieën waren voorbereid en Moeder trad me in de met bloemen versierde feestkamer als Gods beeld van liefde en zachtheid tegemoet. Met een van blijde aandoening trillende stem, fluisterde ze me als een zoet geheimpje toe. „Jij moogt dit mooie naaikistje zelf aan Lotje brengen morgen, ze is geslaagd voor de industrieschool. Heerlijk! Die armé Nicht Tina heeft de hulp van de kinderen zoo noodig, nu haar man ziekelijk is. Mijn opstand was overwonnen. Ik zou niet één woord van ontheiliging in die liefdevolle zaak, niet één woord van tegenspraak, niet één woord ter verdediging van eigen belang meer hebben kunnen te berde brengen, omdat... de gedachten er aan eenvoudig uit mijn hart verbannen waren. Na eenige malen bedekte spotzucht en onwil bij Ro tegenover de arme Lotje te hebben bemerkt, sloot ik als Presidente met algemeen goedvinden, Ro buiten ons clubje „Om der vriendschaps wille". En sedert dien tijd nam ik het zachte Lotje in het slot van mijn Nachtgebed op: „Dat wensen ik Ma, Pa, Aal, broer, de zusjes,  107 hoofd, dus „het meten van den aangeboren aanleg". De een is sierlijk, een ander is slim, een derde behendig. Zoo heeft elk mensch een of andere gave, die hem voordeel aanbrengt." Ze fronst het voorhoofd. „Hoe zou je het vinden, wanneer je vanmiddag voor Moeder, een beeldig bloemvaasje, in een winkel duur betaalde. Je merkt echter onderweg dat er een barst in is en je hoort later, dat de winkelier dat geweten heeft, toen hij het je verkocht. Jij geeft tocfi ook niet de werkelijke waarde voor den prijs." „Zul je nooit aan iemand vertellen, dat ik geoefend heb," smeekt ze opeens bleek van hartstocht. — De dwaling die erkend wordt, is op den weg der [ waarheid. — Haar plotselinge hevige angst gaf me de overtuiging, dat eerst nu het verkeerde van hare handeling bij haar was doorgedrongen. „Ik wil er over nadenken, wat we verder doen zullen, Til." — Dat was niet gemakkelijk, daar het kind al goed geoefend was in de spelletjes. Haar te zeggen „doe maar eens niet je best", dat was olie in het vuur werpen. Ze moest eerlijk handelen. Haar te laten bekennen aan de kinderen, dat ze zich geoefend had, dat was te veel verlangd van haar gevoel van eigen- : waarde. — We spraken af, met Til's volkomen instemming dat ze haar best zou doen als vroeger en de eventueel behaalde prijsjes bestemmen zou voor het St. Nicolaasschoolfeest. „Ik had bij het voornemen, me te oefenen, hier wel Hèts naars gevoeld, ze wees op haar hart, maar toen U zoo opeens zei „Maar kindjel" kreeg ik een pijnlijken steek, biechtte ze. „Ik zal voortaan voorzichtig nadenken over elke lichte waarschuwing," beloofde ze uit eigen beweging.  118 h«H ■ t ü h00uren. we dadelijk. Het zijn kleinigheden, ja! Maar begint het daarmede niet bijna altijd? Heftige verontwaardiging van Treesje, wanneer een van de anderen in een korzelige bui, het eens waagt Saa ,"ee?,.?nd bevel te negeeren. Dan springt Moeder ■wS2I?i,blLen sust:.»het zou ie toch ook niets gehinderd hebben, je ging toch naar boven." Ze overreedt soms zoover, dat Treesje's gezant — heel onrechtvaardig trouwens - het werk nog eens gaat doen. Ik zie het kind steeds verergeren. Ze heeft het beste plaatsje aan tafel, wordt het eerst door luf lc»SenS Sf-110!?6?' palmt elk iaar den mooisten kalender in, die Vader toegezonden wordt, haar bedje staat vlak voor het raam, het gezelligste plaatsje in de kamer, ze mkt altijd den mooisten boezelaar uit het waschje enz. enz. Treesje is lang niet gelukkig. De volksmond zegt: Doet de een er wat bij, dan doet ttl afeT ur wat af-- Verschillende huisgenooten en rli,? ?"Mh0!Jdenu niet van TreesJ'e om haar voorrechten. Moeder begint nu wel in te zien, dat haar schipperen, voor Treesje even onrechtvaardig is als voor de anderen. Om het kind geen ingrijpend verdriet te doen, nemen we ons voor, wanneer Treesje met gewoon medegaat, voorloopig den zak in plaats van het ezeltje te slaan. We zitten aan tafel. — Moeder heeft er voor gezorgd, dat er nog maar een boterhammetje in de trommel is. Het gewone tooneeltje volgt. WÊm Karei hoeft bij zijn terugkeer niet te deelen Het is zoo dun. Zoodra Treesje wil gaan huilen, hoort ze: , Ia kindje, die het eerste komt, het eerst maalt. Moet je verder zorgen, dat je er bij bent." Ze weet niets tegen te werpen. Den volgenden middag verschijnen ze tegelijk met nun boterhammetje aan tafel.  XLIU WEELDE W?5vVJ^>d acantie, moeder! Vacantie! riepen f\%J Yjf/| de kinderen opgewonden, terwijl ze j IM» .'^sM naar binnen stormden. Toch was er \ Sr%JrMI niet die vreugde in hun blik, die ri$^^M.rv/\ zaligheid van andere jaren. Ze wis, "4 ten, dat ze, in tegenstelling met gewoonlijk, 's middags niet naar Zandvoort zouden vertrekken. Grootmoeder, die bij ons inwoonde, kon wegens zwakte het bed niet meer verlaten en mocht ook niet vervoerd worden. We wilden nu bij haar blijven. De kinderen hadden waarlijk vol liefde elke opoffering voor haar over, maar dit offer viel hun toch heel zwaar. „Jammer!" zuchtte Hans — onze tienjarige oudste — „niet naar Zandvoort." „Ja, heel, heel erg jammer! Grootmoeder had er zich kort geleden nog zoo op verheugd en nu zal ze maar altijd ziek te bed moeten liggen," hernam ik droevig. Hans kleurde sterk, dat merkten zelfs zijn kleine zusjes. Allen probeerden nu opgewekt te doen en onverschillig voor het gemis te lijken en dat werden ze daardoor ook in werkelijkheid al heel gauw. Ze juichten het plan toe, dat ik voorstelde. Ik rekende op hun kinderlijke fantasie, waarin ik zou trachten innig meê te leven en zoo bestemde ik het opgehoogde gedeelte — terrein Zuid — tot ons „Zandvoort". ,Ja, moeder!" gaven de kinderen dadelijk vroolijk toe. „Daar kan het ook zoo lekker waaien!" Na eenige oogenblikken waren ze als altijd reeds enthousiast bezig met het pakken van de zaken, die eiken morgen om negen uur door de drie oudste jongens naar het strand zouden gekruid worden. De twee jongsten, meisjes van vier en vijf jaar, aangeboren Montessoriaantjes, beloofden de  129 huishoudelijke zorgen binnen de mooie Perrytent voor hare rekening te nemen. We stelden ons voor eiken middag tot zes uur daar te blijven. Juf en ik zouden om beurten Grootmoeder verzorgen. „En gaan we daar dan echt lunchen, net als in het „Pension" in Zandvoort, van het porceleinen ontbijt-serviesje van Greetje en melk uit glazen? Met vleesch en koek en jam? Die vragen, van onzen achtjarigen Bob — waarin een zekere zucht tot weelde niet te ontkennen viel, deden me minder prettig aan. Den volgenden morgen zochten we op het strand de meest afgelegen plek uit en in minder dan geen tijd prijkte onze tent met vlaggen en wimpels in volle glorie. We waren nog niet lang daar, toen een troepje havelooze jongens van vijf tot elf jaar — zestien in getal — zich dicht bij ons nederplantten. Ook de Jordahertjes stelden hun tent op. Wel niet op zoo grootsche wijze, maar zeer zeker op grootere wijze dan onze kinderen waardoor de arme jongens al dadelijk hunne militaire overmacht — hun hoogste verlangen voor den geheelen dag — danig voelden. Vijf ruwe houten latten, voor een gedeelte met oude lakens en voor de rest met een bijna versleten vloerkleed bespannen, vormden hun heiligdom. Toch maakte hun kamp, bewaaid door de daarop aangebrachte oranjewimpels en vlaggen — relequiën van de onafhankelijkheidsviering — een zeer aardig effect. De oorlogsmaterialen waren hun door ouders en buren zoo gaarne afgestaan, bij de gedachte, dat ook zij — ondanks bittere armoede — in staat waren, de kinderen in de frissche buitenlucht,hun kampleven te laten spelen. De moeders wisten bij ervaring, dat de stumperds, gesterkt door de weelde, die ze nu zoo volop genoten, de ontbering, die hun thuis wachtte, minder zwaar viel te dragen. Zij zijn straks geen „Lunch zooals in het pension" te wachten in hun tent, maar de oorlogsboterhammen uit de zelf vervaardigde ransels en het water uit het blikken Paedagogische Overwegingen 9  130 werkmanskruikje als veldflesch doen het voor hen niet minder. Vandaag is elke ontbering eene vreugde, die hun de fantasie van het kampleven als werkelijkheid doet beleven. Zij willen geen koekjes, geen jam hebben. Het is oorlog! Het zijn echte Hildebrandtsche Hollandsche jongens... ze zijn zalig. De oude kolenschop is niet in staat hun werklust te verflauwen bij het uitgraven van het hol, waaruit ze straks den vijand zullen beschieten, evenmin als de afgetrapte schoenen een beletsel zijn om in stormloop op den vijand aan te rennen. De houten stokken tot degens gefatsoeneerd, doen hen den stoot bij den aanval niet minder ernstig overwegen. Ze blazen in den ingedeukten fietshoorn met het meeste entrain de verschillende signalen en de papieren uniformen doen hun de verplichting tot het stipt nakomen der bevelen van den aanvoerder niet minder sterk gevoelen. De guitige Jan Hemert heeft thuis zulk een schitterend plan de campagne opgesteld. Aan een spannend auditorium wordt door hem alles tot de minste bijzonderheid verklaard 1 en ieder zijn taak aangewezen. Er heerscht een gewilde Volgzaamheid, die door een verplichte aan een werkelijken opperbevelhebber niet kan worden overtroffen. De opmarsch geschiedt dan ook in eene orde, het best gedisciplineerde bataljon waardig. Eenigen van den troep brengen onvermoeid in de houten kistjes op wieltjes — als amunitiewagens — de gevonden stee- ' nen, lompen enz. aan, om ze straks tot baricaden op te werpen. Onweerstaanbaar boeit onzen kinderen hun spel. Ze volgen vol smeekend verlangen om mede te doen, de Jordanertjes in al hun bewegingen. Met heilig ontzag blikken ze op tot den kranigen aanvoerder. Moeder's roepen is vergeefsch, ze zijn er voor niet één oogenblik vandaan te krijgen. En... geheel verlaten staat op twintig passen afstand onze mooie Perrytent met „de lunch van het Pension", het porceleinen ontbijt-servies van Greetje, de doezen met  131 prachtig afgewerkte soldaten van vele nationaliteiten en al het andere schitterende oorlogsspeelgoed, hun bij verschillende gelegenheden geschonken door familieleden en kennissen. De kinderen zouden hun geheele bezit hebben willen geven om in de vreugde van de Jordanertjes te mogen deelen. Moeder had weêr een les gekregen. Ze benutte het juiste oogenblik, de les zou de kinderen nu in het hart grijpen — om hen er van te doordringen, dat men met het meest eenvoudige verheugd kan zijn en dat weelde geen vereischte is voor geluk. Dat het leven was, zooals je het van uit je binnenste zelf inrichtte. De pas beleefde ervaring spoorde moeder aan, de kinderen op nog eenvoudiger wijze te laten leven, dan ze het tot nu toe gewoon-was geweest.  XLIV DOORZETTEN ^T^jK^3#NZE zesjarige Nan is een wildebras. t^^^fcH Het meisje is te zorgeloos. De stem* i$'($Qmv ming in het gezin lijdt er evenzeer onder f m/fèsjyA als het kind. Nan is altijd een nummer fe^gsyyu op het programma van onze ernstige Nu is zorgeloosheid wel een trek der kinderen eigen, die langzamerhand terecht komt. Maar is een of andere eigenschap meer dan gewoon bij onze opvoedeling aanwezig, dan dienen we daartegen bijzondere maatregelen te nemen. Bij Nan uit zich de zorgeloosheid in schier al haar handelingen. In een wip is de eerste boterham met al het lekkers opgesmuld. Daarna zit ze vol spijt de leege boterhammetjes te kieskauwen. Ze werpt pardoes haar wassen popje in het heete bad, voor haarzelf bestemd. Tot haar groot verdriet smelten onmiddellijk de trekken uit het aangebeden gezichtje en verdwijnen de roode wangetjes. In een plotselinge liefdesopwelling beurt ze poes van den stoel, die, zijn zonnekoestering verkiezende, het kind snoode krabt. Gaan er van het zusje hoogstens drie boezelaars per week in de wasch, Nan lukt het met veel moeite, ze tot zeven te beperken. „Maar kijk toch eerst uit," „denk toch eerst na," dit is schering en inslag. Ze ondervindt wel vaak de nadeelige gevolgen van haar verkeerd gedrag. Maar haar diepgaande zorgeloosheid doet haar elk leed weer gauw vergeten. De strijd is zoo moeilijk voor een kind. Toch moet ze veranderen. Invroolijk trekt het gezin 's morgens naar het pension in Baarn. Voor, een prachtige tuin aan een rustigen  133 weg. Ideaal voor onze wildzangen. We kunnen gemakkelijk het oog op hen houden. We zijn nauwelijks aangekomen of ons vijftal is in frisch buiten-ornaat aan het stoeien. Levendige Nan niet het minst. „Pats," daar ligt ze in den eenigen modderplas, dien er te bespeuren valt. — Een verstopt gootje, zijwaarts het huis, had haar dat onheilsplekje bezorgd. — „Dat kan ik nu toch heusch niet helpen," jammert ze, angstwekkend. Om Vaders vacantie-stemming niet dadelijk te bederven, trek ik haar schoone kleertjes aan. Dat was 's morgens halftien. „Daar is de slager! Daar is de slager!" galmt ze even later door den tuin. „Geef mij maar de mand om naar de juffrouw te brengen." Vol smerige vlekken van het bloederige, vette hengsel, dat ze tegen zich aan had gedrukt, betreurt ze at gauw haar gedienstigheid. Er volgt een ernstige vermaning van Vader, en... de tweede schoone jurk. Daarna gaat ze met den knecht kersen schudden. Ze klimt argeloos tegen den boom op en komt van onder tot boven met vochtig mos besmeurd naar beneden. De onvermijdelijke schoone jurk No. 3 wordt haar aangetrokken. Op het punt'van vertrek voor onze groote middagwandeling, ziet ze er zoo schandalig uit, dat ze gewoon belachelijk was. — Ze had Broer zijn fiets helpen schoonmaken met olie en pomade. — „En zoo gaat ze mede," zegt Vader streng. Wanhopig snikt het kind het uit. Doorzetten! Het valt Opvoeders vaak moeilijk. Vooral Moeders. Deze behandeling is Vader, met zijn teeder hart, volkomen toevertrouwd. Hii zorgt er wel voor, een eenzamen weg te kiezen, waar we geen kans hebben iemand te ontmoeten. We mogen het kind niet  134 tegenover vreemden vernederen, als we 't willen opheffen. De overige kinderen zijn keurig gekleed. Den geheelen middag loopt de gemerkte met neergebogen hoofd slenterend achter ons aan. Ze is daarna veel verbeterd. Ze is zelfs minder onbezonnen dan de andere kinderen. „Ik houd er stellig voor," zegt het lieve nog zeer jonge meisje, „dat juist bij mij op bezoek is, dat ik mijn tegenwoordige gewichtige betrekking aan die behandeling 4e danken heb." Ze is chef in een belangrijke zaak. Het boven beschrevene is haar als een levendige herinnering bijgebleven.  dossier: Corr Rijksarchief Noordholland U.D Afzend Onderw  KONINKLIJKE BIBLIOTHEEK fa 4 I in de Leeszaal: (stoel no. » ) vraag | ^ buiten de B^Hjptkee^fe gebruiken: No. Korte titel: ^ * Doorhalen wat niet gewenst wordt. form. 68 ó% 11350-'51-22      PAEDAGOGISCHE OVERWEGINGEN   m  De schetsen met een * gemerkt djn eertijds verschenen in het Veertiend»ag»ch Blad Toor Ouden en Opvoeder» .Het Kind GEDRUKT TER DRUKKERIJ „DE DEGEL" - AMSTERDAM  I^s:::::::::::::::::::::::::::::::::::::::::::::::::::::::::::::::::::::::::::::::::::::::::::::::::s^2 H I IEDER ONS AFGEBAKEND TERREIN * | %7!** zou je de verschillende kinderen nu l*JLnog allen op dezelfde wijze behandelen?" vroeg een der aanwezigen, enthousiast. „Helaas, neen," bekende ik. Althans niet practisch. Wij ouderen van dagen, zijn daar meestal niet meer . toe in staat. Wij missen de kracht om bij de opvoeding onzer lievelingen de strengheid door te voeren, welke het kind tot een zelfstandig, vrij individu kan vormen. Velen onzer hebben te droeve ervaringen opgedaan omtrent het leven, velen hebben te pijnlijk aan den lijve ondervonden, wat het kind mogelijk te wachten staat. Het enthousiasme, waarmede de jeugdige opvoedster (der) in de gelukkige toekomst van het kind gelooft, bezielt haar Werk. Het is een kracht in haar, waarbij de meest ervarene het moet afleggen. Daarom verkies ik de jeugdige opvoedster voor net jeugdige kind. — In een groot gezin, vullen de oudere kinderen gewoonlijk het te kort van de Moeder voor de jongere aan — Laat ik u mijn bewering met een voorbeeld uit mijn praktijk toelichten. Onze Cor was zeer slordig. Sedert het kind op zesjarigen leeftijd zichzelf dagelijks lichamelijk moest verzorgen, viel er tooneel op tooneel voor, tusschen vader en zoon, waarbij Moeder en ik Vader steunden. De ernstigste straffen mochten niet baten. Jaren lang werd Cor drie, vier maal terug gestuurd om zich  6 beter te wassohen, voordat hij mede aan tafel mocht zitten. Hij was reeds elf jaar, toen Vader op een middag wanhopig uitriep, „de jongen krijgt de handen niet meer schoon, het vuil is in zijn huid ge- ^Ko'rt daarop ging Cor naar het gymnasium. Hij had voor dien tijd een derde klasse school bezocht. To onze verbazing werd Cor binnen een half jaar „het Heertje". Hij had voortaan geen enkele aanmoediging noodig. Hoe meer wij het leven ervoeren, hoe meer het ons berouwde, dat we het den jongen zoo lastig hadden gemaakt. Het acht jaar jongere broertje bleek even slordig als Cor We behandelden hem echter anders. Nu eens vermaanden we Bert, dan weer spoorden we hem vriendelijk aan een nette jongen te zijn, maar meestal verzorgden we hem zelf. We rekenden op het leven, dat stellig verbetering zou brengen. Bert eine ook naar het gymnasium. Hij is nu vijftien jaar en. .... nog even slordig als op zesjarigen leer- tUWe behandelen hem nu op* dezelfde wijze als we Cor gedaan hebben. We zijn er echter lang met van overtaigd te slagen. In het eerste geval, is het zaad, dat we gestrooid hebben en jarenlang hebben verzorgd, door gunstige omstandigheden tot vollen wasdom gekomen. We hebben bij hem echter verzuim gepleegd. Dergelijke fouten door vele oudere opvoedsters(ders) begaan zijn zelden weer goed te ma Hebben wij ouderen dan minder waarde bij de opvoeding van jeugdige kinderen?" vroeg Mevr. K. tel,!wflnSeen''' troostte ik. „We hebben alleen ieder ons afgebakend terrein." . . „De{Jeugdige opvoedster(der) de practische uitvoering."  7 „De oudere opvoedster(der) haar theoretische kennis en ervaring." „De bejaarde opvoedster(der) „haar onbegrensde liefde, geduld en troost."  Ï II HAAR NATUURKIND JE • | UQs-K&m op is een natuurkindje?" Een kind moet GX MlHu/gZich uitleven!" Ik hoor het van alle MfeSPi kanten. De tijdschriften en couranten &!&^7 staan er vol van. Jammer dat ik het met Ml'S^ft eerder geweten heb. Nu ja, de ouderen ®&ZJ&Sm zijn wel flinke lieve kinderen geworden, maar ze hebben toch niet zoon prettige jeugd gehad. ^ heb ze opgevoed met het drilsysteem dat me van OudeV tot Ouder is bijgebracht geworden. Het nakomertje is zoo vroolijk. Pop leeft zoo heerhjk "teder balLde het uit voor. elk gewillig oo. Dat mii de lof harer zotheid" met bespaard bleef is SurUjk Sinds eenige jaren gaf ik den ouderen ; kinderen pianoles en had gelegenheid op te merken, 5rhaarPonmacht tegenover Pop, Moeder steeds zwaarder ging drukken. Van ve e kanten hoorde ft dat het waarlijk schattige, pientere kindje, de schrik was voor allen, die met haar ini aanrakinj, kwamen. Suus kende geen gehoorzaamheid. Ze gat Sn elke opwelling gehoor ^er/enl8V/tSde houden met de gevolgen X°?r/ndere.^,5%7nmS wat haar lustte. Pop was, juist geoordeeld, een halve wilde Als vreemde mocht, ik niet ingrijpen. Deze bekrompen liefhebbende Moeder zou het trouwens niet geduld nebben. Met hare roerende liefde verdroeg ze in hoofdzaak alleen de moeite en lasten van haar schat Ze liet haar zelden aan een ander over. Toen Mijnheer, zijn reeds dikwijls verworpen plan — om met Mevrouw en de oudere kinderen een reisje door Nederland te doen — eindelijk wilde doorzetten, werd het Moeder bang om het harte voor haar  9 „Natuurkindje". De bijna driejarige Suus moest dan voor vier weken bij familie gaan logeeren. Terecht vreesde Moeder, dat dit veel verdriet voor Pop zou meebrengen. De ontstemmingen, die het kind bij anderen gewoonlijk teweegbracht waren Moeder maar al te zeer bewust geworden. Ze kon niet besluiten. „Neen, vast niet bij tante Lies, ze is zoo overdreven precies." „Bij oom Henk nog minder. Hij heeft zulke dolle driftbuien." In haar Moederlijke bezorgdheid waagde ze het mijn hulp in te roepen. Ze kende me in den omgang met vele kinderen. Ik woonde toen bij een familie, die een jongen en een meisje in den leeftijd van Suus hadden. v Dankbaar aanvaardde ik de vereerende, doch moeilijke taak. Het zou de Moeder na jaren van inspanning eens wat rust geven en ik hoopte tegelijk bij de lieve Suus wat te kunnen goed maken. Ik begon met mijn kleine patiënte eenige dagen waar te nemen, voordat ik ernstig ging ingrijpen. Haar pretenties waren schering en inslag. „Ik hoef niet te gaan slapen terwijl onze broer 's morgens een uurtje naar bed moest om te rusten.' „Ik mag naast tante E. aan tafel zitten." Jet en Han waren dit gewend. „Ik moet tante E. op straat een arm geven," een voorrecht, dat zus en broer noode afstonden. „Waarom jij?" vroeg ik al gauw, haar hoogst verbaasd aanziende. Nou...e, nou Voor mijn blik, sloeg ze de oogjes deemoedig neêr. Het was de eerste keer in haar leven. „Jij gaat 's morgens ook naar bed," omdat alle kin-  10 dertjes van nog geen drie jaar 's morgens wat gaan rusten. „Jij moogt evenveel beurten hebben als de andere kinderen om op straat aan mijn arm te loopen." Na eenige dagen liet ze elke aanmatiging varen. Meer en meer paste ze zich kalm aan. Ten slotte leefde ze de gewoonten van de andere kinderen volledig mede. Moeder had me een vinger gegeven, ik wilde nu de geheele hand hebben. Ik nam voortaan het recht de leefwijze van onze Suus mede te bedisselen. Het werd Moeder langzamerhand wel duidelijk, dat ze het beginsel „het Kind moet zich uitleven" op een verkeerde wijze had toegepast. Ze was me heel dankbaar. Haar kind werd stipt gehoorzaam. Het genoot niettemin een veel prettiger jeugd dan de oudere kinderen. Suus had meerdere vrijheid. We moeten met onze paedagogische voorlichtingen in de populaire bladen, heel voorzichtig zijn tegenover het leekenpubliek, meer en meer zien te bereiken, dat door een deskundige uitsluitend persoonlijke vóórlichting wordt gegeven aan minder ontwikkelde, minder ervaren Moeders. Paedagogische voorlichtingen kan het gros van het publiek nog niet verwerken. Naschrift. Ik geloof niet, dat er dn „Het Kind" ooit voorlichtingen hebben gestaan, die tegen bovenstaand lesje indrudschten. Red.  ni NIET „PREEKEN" * W^xV^^d olgaarne had ik voor de familie mijn Kil yW/x vrijen tijd beschikbaar gesteld, om bij ('jf%\JmM'1 ontstentenis der Moeder door een of \ /andere bijzondere omstandigheid, haar A^jJfcK^i bij de kinderen te vervangen. Ik was nu »Wj»ft'i ^*»ïter geruststelling van de Moeder, reeds vier weken bij Fred gelogeerd, voordat het nieuwe zusje arriveerde. Zoo lang hield ik me in hoofdzaak met de oudere kinderen bezig, regelde hun huiswerk en ging met ze wandelen. Moeder bracht me intusschen op de hoogte van de nooden der kleintjes. Onze vierjarige Fred was een echte slokop. Na de beste voorzorgen, gebeurde het toch vaak, dat zijn maag van streek was. Wanneer Moeder 's morgens om het hoekje van de deur der kinderkamer keek, zag ze 't dadelijk, als het mis was met den kleinen Fred. Dan lag hij, met blauwe kringen onder de oogen en. vaal bleek gezicht, futloos in het bedje ter neer. Op dokters voorschrift moest ze hem dan laten liggen tot hij zelf verlangde op te staan en wanneer hij lust had hem een kopje thee en een droge beschuit geven. Toen ik op een morgen op het portaal naar de kinderkamer liep, hoorde ik een druk, opgewekt leven. „Hoep, fort, klap ..." „Ik keek, zooals moeder gewoon was te doen, om het hoekje der deur. Onze Fred zat, als Hollandsch welvaren, zijn denkbeeldig paard, wiens werkelijke leidsels hij om de spijlen van zijn bed had gehaald, op te zweepen. Zoodra hij mij ontwaardde, wierp hij zich als door een electrischen schok getroffen op het kussen neer  12 en zette een beklagenswaardig gezicht, den besten comediant tot eer. „Hè — héë —. Hij zuchtte al dieper. Ik ging bij zijn bedje zitten en vroeg belangstellend, „wat is er ventje? wat scheelt er aan?" Hè — hèe — ik geloof, dat mijn maag weer van strëek is. Laat u mij nog wat in bed blijven en geef u mij a. u. b. een kopje thee met een droge beschuit. Moeder doet dat ook altijd, onderrichtte de kleine deugniet. ,. .... (Hij wilde zoo gaarne nog wat paardje blijven rijden). « Ik bleèf hem even consciëntieus, waarnemen en zei toen op zijn eigen beklagenswaardigen toon. < „lammer, erg jammer." — Een paar belangstellende, levendige oogen blikten me toe. — lammer toch. Mevrouw Paula heeft zooeven laten vragen of je heel vroeg bij Frieda, (zijn liefste vriendinnetje), komt spelen." Met een zelfden electrischen schok sprong hij overeind. „Bi, ba, boe, danste hij in bed rond, de dwaaste grimassen makende, de wildste geluiden mtstootende. Lekker! lèèker!" Lekker gefopt! Ik ben niet ziek! Ik maakte maar een grapje Leuk hè, tante' waagde de slimmerd er nog aan toe te voegen. Ja, heel leuk, erg leuk! Zoo toevallig. Ik heb jou ook' lekker gefopt. Mevrouw Paula heeft je niet op bezoek laten vragen... leuk hè? Ik maakte ook maar een grapje." In heftig schreien brak hij uit. Toen hij van de eerste teleurstelling bekomen was, begon hij onder het snikken opeens te lachen en overwoog luid „en toch is het leuk van tante, heel 16 Zijn kinderlijk rechtvaardigheidsgevoel deed hem beseffen, dat hij met te bedriegen, eerlijk verdiend  13 had, bedrogen te worden. De straf zelf deed hem zijn vergrijp helder inzien. Even later keek de oolijkerd me zóó leuk aan, dat we elkaar in opwelling omhelsden. We deden dien morgen een heerlijke wandeling. We genoten van eikaars samenzijn. Van tijd tot tijd lachte hij mij nog even guitig toe, waarna hij zich inniger tegen mij aandrukte. Fred heeft sedert geen ziek zijn meer geveinsd. Nooit heb ik ondervonden of bij anderen waargenomen, dat „preeken" tegen kinderen een goed resultaat had; tenminste geen blijvend. Het kind het kwaad laten ondergaan, dat uit zijn eigen handeling voortspruit, doet hem altijd tot het ware besef van zijn verkeerde daad komen. Deze behandeling is niet attijd aan te wenden om de gevaarlijke gevolgen. De goede opvoedster(der) moet ze weten te schiften.  i: IV HET RECHT VAN STRAFFEN EN ü VERMANEN * *\cg^»^flgj^k was een kleuter van een jaar of zeven, SsV^W^Ö toen met Moeder op een wandeling, l<ü>n»ywieen blinden man op twee krukken ontlat w Ï^Énioette. Hij droeg den bekenden bak vol wAc«*9j_p snuisterijen aan een riem om den hals. ff384t- 1 KittY met naar groote> zachte, staalblauwe fW^.t»rf*oogen, haar tenger, smal gezichtje, de dunne als gepenseelde lippen, die de goed onderhouden tanden zoo op het voordeeligst deden uitkomen. Kitty, ome Joconde, met hare slanke, mooi gevormde handen, en door ieder bewonderde lange kastanjebruine haren. .. Kitty was van zooveel edeler ras dan wrj. Zoo gracieus van houding en in manieren. Hoe bekoorlijk trof ons haar teer gestel, haar zachte, vleiende stem. „Dank je vriendelijk, Eetje" — smeekte ze haast om vergiffenis voor hare weigering — een pepermuntje was veel te scherp voor haar keel. Een ander maal: O, neen Bets, ik kan heusch geen koekjes verdragen, mijn maag is er dadelijk door van streek, dank je hartelijk schat!" Kitty was en had alles bijzonder. Ze was een Amerikaansche van geboorte. De ouders hadden met het kind in vele landen gezworven, vandaar, dat Kitty nog op twaalfjarigen leeftijd, bij ons negenjarigen m de klas was geplaatst. De familie had zich een half jaar geleden, juist met het oog op het leeren van hun éénig kind, blijvend te Amsterdam gevestigd. Kitty was lang niet dom. Er was iets, dat wij kinderen wel vreemd vonden:  35 Ze was volstrekt niet de uitverkorene van onze klasse-onderwijzeres, onze betooverende Kitty. Kinderen gissen niet, stellen vast zonder bewijsgronden. De juffrouw is jaloersch op Kitty's bekoorlijke verschijning, was ons aller opinie. Op een middag, we waren in het koffiehalfuurtje juist zoo gezellig in gesprek met den hoofdonderwijzer — die nu eens hier, dan daar een kijkje ging nemen — kwam Lena, een van onze vriendinnetjes heel opgewonden, schreiende binnenstormen. Ze vertelde, dat ze, zich even was gaan overtuigen of haar beursje met geld nog in haar mantelzak zat — de kleeren hingen aan kapstokken iri de gang — en dat ze haar beursje ledig gevonden had. „De gulden was er vast uit gestolen", snikte ze hartstochtelijk. Het kind was wanhopig. Arme Lena, het dienstmeisje zou haar 's middags van school komen halen en samen zouden ze een flesch eau-de-cologne koopen voor Lena's Moeder, die den volgenden dag haar verjaardag zou vieren. Het kind had maanden lang gespaard, om hare moeder bij die gelegenheid te kunnen verrassen. Ons hoofd vroeg dadelijk, of er nog andere kinderen waren, die geld in den mantelzak hadden. De een had drie centen, een ander een kwartje, een derde 'n cent enz. enz.; de meesten echter hadden evenals Kitty, niets. De hoofdonderwijzer kwam spoedig dood kalm terug : „Hier Lena, daar is het verloren schaap weêr, zei hij tot het overgelukkige kind, terwijl hij haar den gulden overhandigde. „Je moet verder maar eerst goed zoeken en je niet dadelijk zoo opwinden," vermaande hij. „Je zou anders den gulden dadelijk gevonden hebben. Hij lag haast voor het grijpen. Vermoedelijk heeft de werkvrouw, toen ze vanmorgen de kapstokken schoon-  XI ONS HUMEUR • p">>jÉ^'"S evrouw X was 's middags even bij ons VW%y%é^J ingeloopen om te informeeren naar de \9vVvl«* verschillende zieken. Juist kwamen de ft ifóLmA kinderen van school, ze liepen op de teelM.Jk ML.\ nen, fluisterend, de woonkamer binnen, begroetten me op hunne eigen hartelijke wijze en vroegen dadelijk, of ik me nu wat prettiger voelde dan vanmorgen. „U ziet toch nog heel bleek", oordeelde de oudste kleuter meêwarig.-, Daarna beloofden ze ongevraagd, zich frisch op te knappen en gingen meteen naar boven. Hun voorbeeldig gedrag had Mevr. X ten zeerste getroffen. Ze beklaagde zich er over, dat haar kinderen, wanneer ze ongesteld en tegen de vele moeilijkheden minder opgewassen is, lastiger zijn dan ook. „Toch heb ik ook een moeilijken morgen met hen doorgebracht. Denkt u één oogenblik in, met vrij erge hoofdpijn om half zeven 's morgens te staan voor een doktersgezin, bestaande uit een zieke moeder met haar jong geboren kindje, vier schoolgaande kleuters van zes tot tien, een bijzonder hulpbehoevend meisje van vier jaar, een kinderjuffrouw aan influenza lijdende te bed en het pas ontvangen bericht, dat de werkvrouw en het dagmeisje, beiden door ongesteldheid verhinderd zijn te komen helpen. „Het is om wanhopig te worden" besliste Mevr. X. na mijn benauwende opsomming. „Dat werd ik nu juist niet. Uwe reactie daartegen is de meestal onbewuste fout, die vele moeders, opvoedsters(ders) begaan". „Maar mijn humeur is bij de minste ongesteldheid  38 van streek en dat werkt natuurlijk terug op de kinderen", verontschuldigde ze zich. Ik zie daar het natuurlijke allerminst van in. Het is wel waar, men kan de geestelijke reactie op het lichamelijk onwel bevinden niet keeren, maar men kan en moet wel degelijk zijn stemmingen tegenover anderen beheerschen, onder eiken tegenslag. Dat is de opvoedster(der) verplicht tegenover het kind, dat nog minder dan de volwassene het grillig humeur verdraagt van anderen, omdat het niet in staat is rekening te houden met verontschuldigende overwegingen. We mogen van onze kinderen geen overmatige inschikkelijkheden eischen. We moeten er tegen waken — de Franschman drukt het zoo aardig uit, de faire sortir notre Sime de son assiette — onze ziel te verliezen, door te beletten, dat het ongeduld tegenover onze kinderen ons onder welke omstandigheid ook, ontsnapt. Dat geduld is een weinig algemeene deugd. Het is even moeielijk als noodig voor de opvoedster (der) zich daarin te oefenen. Slechts door onveranderlijkheid van humeur onder moeilijke omstandigheden te doen blijken, zullen we de vrijwillige medewerking van het kind oproepen. Door humeurig en lastig te zijn bewerken we het tegendeel, maken we het ons en den kinderen des te moeilijker. De opvoeder(ster) die gewaarschuwd is, zal, ik ben er van overtuigd, met de kracht der liefde voor haar kinderen daartegen strijden.  XII DE FABEL * *S3J5SB"i£ K liet den vierjarigen Wim even in de ■ achterkamer van de woonsuite alleen, •^♦5 om 'n de voorkamer den pianostemmer wTp m%>Ê eem8e inlichtingen te geven. Wim wist ^^*cMo"VP niet, dat ik hem in het oog hield. Even vc3k?<&8Dik te voren had het dienstmeisie een mandje met appelen binnengebracht. Wim had me een gevraagd. Ik had hem gezegd, dat Moeder wilde, dat de appelen bewaard bleven. Nauwelijks was ik de kamer uit of Wim sloop naar het mandje, nam een hap uit een appel en verborg den appel daarna netjes onder de andere. Een poosje later, het verteluurtje van eiken morgen, kwam Wim als gewoonlijk op mijn schoot zitten. Hij sloeg zijn armpjes knusjes om mijn hals, om als het ware, het verhaaltje uit mijn oogen te lezen. Ik was kort geleden begonnen met hem fabels te vertellen. Hij vond het heerlijk. Vaak improviseerde ik er een in verband met iets, dat met Wim was voorgevallen. Zoo ook nu. Meer beducht voor critiek dan bij Wim, zal ik hier den inhoud van de fabel, die Wim te hooren kreeg, slechts in proza laten volgen. Ik vertelde hem van een vierjarig berenzoontje, dat zoo flink was, dat hij, wanneer Moeder Berin boodschappen deed, op zich zelf en op alles kon passen. Berenzoontje zorgde er wel voor, dat de hond niet van het vleesch, de poes niet van de melk en het zusje niet van de appelen snoepte, (Wims oogen sloegen neder) Moeder en Vader hielden heel veel van het berenzoontje, omdat hij een brave flinke jongen was, waar ze zoo goed op konden vertrouwen. Het berenzoontje  40 Verder liet Wim me niet gaan. Onder tranen kwam reeds de bekentenis. Hij smeekte me het gebeurde nooit aan een ander te vertellen. Hij had nu zoo goed gevoeld, hoe,slecht hij zich gedragen had. Hij wilde flink en braaf worden als het berenzoontje. Onder die belofte, legde ik een gaven appel in de plaats. Men leze de goede fabel op eiken leeftijd. Ze verschaft altijd genot, doch verschillend. Bovendien lijkt ze mij voor het kind nuttig. Het is zelden, zooal» bij Wim, de zedeles, die het kind treft, noch het voorbeeld tot navolging, maar het kind stelt belang in de eigenschappen en de karakters der dieren. De kinderen herkennen daarin de zeden van den hond, dien ze liefhebben, van de kat, die ze verkeerd waardeeren, van de muis waar ze bang voor zijn, van de geheele dierenwereld, waarin ze zich meer amuseeren dan op school. Ze vinden er den wolf, die de ondeugende kinderen bedreigt, den vos, die om het kippenhok sluipt, den leeuw, wiens moed geprezen wordt. Ze genieten buitengewoon van de toestanden waarin deze dieren op: treden. Ze trekken partij voor den zwakke tegen den sterke, voor den bescheidene tegen den trotsche, voor den onschuldige tegen den schuldige. Een eerste besef van rechtvaardigheid wordt hem onbewust bijgebracht. De begaafden voor wie men niets ongestraft zegt, gaan nog verder. Ze maken vergelijkingen tusschen de karakters der menschen en dieren. Er zijn zelfs kinderen, die meenen, dat sommige fabels in hun ouderlijk huis zijn afgespeeld. De zin tot vergelijken vormt zich onmerkbaar in hun hersenen. Ze leeren in de fabel hun eigen verworven indrukken kennen, hunne herinneringen ophalen. Wanneer ze levendig geschilderd zijn, oefenen  41 ze zich levendig te voelen. Ze gaan beter rondzien en met meer belangstelling dan vroeger. Al deze te bewijzen vpordeelen, meen ik voldoende te vinden, om de goed gekozen fabel en het juiste sprookje voor het kind te mogen aanbevelen. Naschrift. Met groot genoegen plaats en onderschrijf ik deze aanprijzing van de fabel. Ik heb het altijd een der aantrekkelijkste zijden der duitsche opvoeding gevonden, waarmede ik, gelijk mijn lezers weten, waarlijk niet zonder voorbehoud dweep, dat de fabel daar, in gezin, school en onderwijs, een zoo belangrijk geëerde en vaste plaats inneemt. Het is wel aardig hiernaast te leggen de echte spijkers-oplaag-water-zoekende critiek, die Rousseau in den Emile, boek III, op Lafontaine uitoefent, daarbij opzettelijk vergetende, dat als men fabels uit een paedagogisch oogpunt uitzoekt of maakt, men natuurlijk anders te werk gaat als die looze verteller La Fontaine. Overigens is bovenstaand schetsje, waarop de schrijfster ons reeds vroeger gewezen heeft 1), een voortreffelijk staaltje van de goede manier om kinderen indirecte zedelessen uit te deelen door verhalen omtrent anderen, die wel op hen toepasselijk zijn, maar zonder dat wij eenigszins laten merken, dat wij die toepasselijkheid weten, en nog veel minder, dat wij daarvoor gezorgd hebben. *) Zie Jeugdh. XIV, Metamorphose.  Xin OPRECHTHEID * Jf oV(o"^É e logeerden eenige zomers na elkaar in I^yX-yJ hetzelfde hotel. Lien en ik. A fr^ Als SevolS daarvan moest ik den St. l^llfiWSl Nicolaastijd bij mijn vriendinnetje doorLvlwAW Wbrengen. V^SrJ blijf ik dan bij hen koffiedrinken. Daarna gaan we „en familie" naar Artis. Dat vinden we allemaal echt genoegelijk. Vader is een ingewijde. Hij leert ons de belangrijkste kleinigheden omtrent de daar aanwezige dieren en planten. En op zoo een gezellige wijze. Het eene dienstmeisje, dat dan niet haar vrijen dag heeft, mag toch 's middags een paar uren uitgaan. De familie eet maar wat later dan gewoonlijk en meestal eenvoudig. Een kind met „thuis blijven" te straffen is dus niet mogelijk, zonder een ander eveneens te treffen. Dat doorvoelt ons baasje heel goed. Hij vreest dien dag niets en neemt het waar. Hij doet heelemaal zijn best niet. Huug is een robbedoes. Wanneer het weer het maar eenigszins toelaat, is hij 's morgens in den tuin. Hij leeft daar geheel vrij. Hij klimt in den boom, spit, wroet, harkt in zijn tuintje, en is dan geen goede kleeren nut. - Voor de koffie frischt Moeder hem zóóver op, dat hij daarna nog zelf op zijn kamer andere kousen en schoenen heeft aan te doen en zich in het wandelmatrozenpak moet steken, werk, dat een flinke jongen als hij, keurig in tien minuten verrichten kan. Ik ben nu reeds zes Zondagen getuige geweest van de moeite, die de jongen den ouders veroorzaakt. Allen staan gelaarsd en gespoord bij de voordeur  53 als Huug gewoonlijk nog bezig is met zijn toilet. Dreigen, straffen, niets heeft geholpen. „Ik kan heusch niet gauwer", verdedigt hij zich met een overtuiging, die een ander kan doen gelooven, dat het hem nooit zou lukken. Moeder zegt nu voor het eerst, dat hij bij Johanna thuis moet blijven, wanneer hij niet binnen vijf minuten klaar is. Huug gelooft er blijkbaar niets van. Hij gaat zich quasi haasten, maar schiet niet op. Ik ben op Moeder's verzoek in de kamer bij hem gebleven. Ze hoopt, dat ik het op eene of andere manier met hem zal klaar spelen. „Arme jongen! Je moet je zoo haasten. Ik geloof wel, dat je je werkelijk niet gauwer künt aankleeden. Weet je in hoeveel tijd ónze Nol zich verkleedt na de koffie?" vraag ik. Hij, nieuwsgierig: „nu?" „Zonder te wasschen, in vijf minuten. Maar Nol is ook al acht. Jij bent nog maar zeven en een half. Jij bent nog maar een kleine jongen. Neen, je kunt het nog niet." „In hoeveel", vraagt hij verachtelijk, „in vijf minuten? Peuh! Ik kan het wel in vier." Na vier minuten geniet ik het voorrecht Huug, „tiré a quatre épingles", Moeder en Vader bij de voordeur te presenteeren. Daarna houdt Huug aan mijn arm, onderweg een kleine nabetrachting. „Acht, en zeven en een half is eigenlijk even groot niet waar, net eendere jongens?" „Ja, dat heb ik vandaag nu ook gemerkt. Den vorigen Zondag geloofde ik het nog niet. Ik hield je nog voor klein." „Dat vond ik zóó naar, want ik kon het toch wel. Het was alleen maar vervelend je zoo te haasten. Ook door zijn verdere vragen en opmerkingen  54 kreeg ik de stellige overtuiging, dat zijn eigen minderwaardigheidsgevoel, gewekt door mijn verontschuldigend medelijden, Huug veel dieper getroffen had, dan de verwijten en straffen door anderen hem toebedeeld. '. f^,^ Hij voelde zich gekleineerd, iets wat een flinke jongen niet dulden kan. We hebben daarna geen enkelen Zondag meer last met hem gehad. Schaamte is een machtige hulp tot moreele verbetering. De opvoeder zij er voor gewaarschuwd, dat, voor het toepassen van de bovengenoemde behandeling noodig is, dat het kind beschikt over de kracht, tot het uitvoeren van de hem opgelegde taak en het nietvoldoen er aan, uitsluitend op onwil, ongehoorzaamheid, wilszwakte, kortom op zijn onmacht berust. Anders zou het kind, door op zijn minderwaardigheid te worden gewezen, zich ontmoedigd kunnen gaan voelen dat tot mindere inspanning leidt, of het zou door de zucht om net zoo te zijn als de geprezene, tot naijver kunnen geprikkeld worden en zich daarom bovenmatig gaan inspannen. Het middel zou dan erger zijn dan de kwaal.  jj XVII DE GENOEGENS VOOR HET KIND * jj ^pr^jVJ^^d ierjarig Truusje noemt het gewoon weg u^WtfW/A »taartjesdag". r &1& WÉrl Ze §emet nem of Deter Seze8d> ze (W,f falu^actJaj ^^ü^^Bfwee vliegen in één klap!" \v*Mr?8/ Ju^e 's eigenlijk nog maar een groot g kind. Waarschijnlijk juist daarom zoo 9 / B geschikt voor onze kleine peuters. Met \}d JL VcD ons schattig, tweejarig vrouwtje kan ze jf&*3 cJW^ het best vinden. Zus en ziekelijk broertje, kinderen van vijf en zeven, aanbidden haar. Maar aan onzen oersterken Ab heeft ze een broertje dood. Ze zijn dan ook twee contrasten. Juf teer, kalm, zwaartillend, het knaapje beweeglijk, impulsief, luchthartig. De eenige eigenschap, die ze gemeen hebben is: heerschzucht. Dat is jammer. Juf kan zijn rechtmatige kinderlijke vrijheid niet respecteeren. Met alle kracht, waarover Ab beschikt, komt de kleine geweldenaar steeds daar tegen op. Juf ziet ook niet in, dat ze het kind wel offers moet brengen, die lijnrecht met haar gevoelens in strijd zijn. Tot Ab's voordeel is Juf physiek heelemaal niet tegen hem opgewassen. Toch loopt het nog vaak spaak tusschen hen beiden. We willen, dat Ab in zijn vrijén tijd met het broertje en xle zusjes samen speelt. Dat achten we om vele redenen goed voor den jongen. Het geeft telkens heftige scènes tusschen Juf en Ab, die we, als we thuis zijn dadelijk vermogen te keeren. Moeder en ik durven echter nooit tegelijk van huis gaan en Ab bij Juf achter laten. Dat is heel lastig. Wat nu? Juf wegsturen, de arme achttienjarige wees, met hare vele goede eigenschappen? We kunnen er niet toe besluiten. Ab brengen, waar we hem hebben willen is een werk van langen tijd. Dus moeten we Juf trachten om te vormen. Ze voelt zich thuis bij ons en is ons innig gene-  66 afwezig te zijn. We gaan nu zelfs heen, zonder een enkele Waarschuwing te geven. Op een middag bij onze thuiskomst is echter weer „Holland in last". De deur wordt haastig opengedaan door het keukenmeisje, die Ab doodsbleek met gezwollen oogleden aan den arm heeft hangen. Jufs behandeling had den jongen zoo overstuur gemaakt, dat het kind tot vandalisme was overgegaan. We waren nauwelijks vertrokken, toen de impulsieve Ab, gesuggereerd door het zien van een plaat in „De Prins", opeens in het hoofd kreeg een „Stadion" te formeeren. De beide zusjes, met wie Juf zoo rustig kralen zat te rijgen, werden door hem opgeëischt en opgewonden. Alle stoelen, de tafel, de naaimachine — wat is er niet noodig om een „grootsch" stadion te bouwen, gereed voor den a. s. wielerwedstrijd! — werden overhoop gehaald. Zelfs zijn fiets van den zolder. Dat was voor de kalme, ordelijke Juf opeens te veel. Ze ontsteekt in drift, en op het oogenblik, dat Ab voor de deur staat, grijpt ze hem onverwachts beet en sluit hem buiten. In blinde woede bombardeert Ab de deur en schreeuwt. Zonder resultaat. Het keukenmeisje, afgekomen op het tumult, vleit Juf, belooft haar hulp, smeekt Juf den jongen toe te laten. Juf blijft onverbiddelijk. Om haar onrechtmatige overmacht te wreken, haalt hij een nieuw, voor haar kostbaar, blousje uit de kast, sleurt het door de modderige goot en werpt het voor de deur van de kinderkamer. Ze ontdekt het bij onze thuiskomst, als ze de deur ontsluit. Juf verlangde een schadevergoeding uit Ab's spaarpot. We meenden zulks niet te moeten toestaan. Het verlies van de blouse, was 'het gevolg van haar eigen "onverantwoordelijk handelen. De jongen was haar in onze afwezigheid speciaal toevertrouwd. Ze  67 wist heel goed op welke wijze ze Ab tot rede had kunnen brengen. Haar was geleerd hém af te leiden door zelf mede te spelen. Ze had den laatsten tijd steeds ervaren, dat ze hem dan tot haar vrijwilligen medewerker van het goede kreeg. Maar in een minder evenwichtig, wilszwak oogenblik had ze haar oude methode gevolgd en Ab geheel bebaasd. Dat was haar onmogelijk gebleken. Ab voelde dat als een onrecht. Ab moest er geleidelijk toe komen haar te gehoorzamen. Dat waren we overeengekomen. Ze kreeg geen schadevergoeding. Haar werd de keuze gelaten „daar zonder" te blijven of er mede op tijd te vertrekken. Ze besloot tot het eerste voorstel. Ab moest voorloopig zijn eigen kamertje missen. Dat was een groot verlies voor hem. Zoodra wij er zeker van waren, dat hij waardevolle zaken wist te ontzien en een anders bezit te respecteeren, zou hij het weer mogen betrekken. Om te voorkomen, dat Ab wrok tegen Juf ging koesteren, lieten we haar, ze had het wel noodig na de verwikkelingen, dien avond na het eten naar bed gaan. We zeiden, dat Juf vanmiddag al heel ziek was geweest. Ze zou hem vast nooit meer buiten de kamer zetten. Ze zou ons liever zeggen, wanneer "ze zich minder goed voelde, dan mocht ze rust gaan nemen. Ab zag, toen hij kalm was, heel goed in, welke wandaad hij begaan had, door in woede eigen rechter te spelen. Het ging daarna best tusschen hen Ze hadden beiden ter waarschuwing van het geweten een verlies te overdenken. Ze waren door „schade" wijs geworden.  XXI EENTONIGE ARBEID * StoK.v.vr.v::.^:::::::::»»:::::::^ ^^ÜjF5"^! ader> zïjn minder bedeelde patiën-* fir»f iW/Aten meestal slechts kon bereiken,('iL%^wJrl 'anSs steile» vettige, afgesleten trap\ pr%J^iSj / pen, had zich in het hoofd gezet, ps^JK>'>% n'et anders te moeten dragen, dan *K witte katoenen kousen. „Ik wil zien, of ze besmeurd zijn", was zijn verontschuldiging.-] Want elke groote wasch die thuiskwam, verschrikte Moeder en de kinderen, door haar onbeschaamden stapel gehavende kousvoeten. Ze vertegenwoordigden voor ons, kleine meisjes, zoowat „de plak". Ik geloof nu nog, dat mijn Moeder, naarmate de waschuitkomst op kousengebiéd grooter was, onbewust overging, tot spoediger en veelvuldiger straffen met: „Je breit morgen maar eens een halven of heelen voet aan, vóór je moogt gaan spelen". Of zou ze bij intuïtie gevoeld hebben, de nuttige les, die ik er later uit mocht trekken, dat men het kind reeds jong moet wennen aan vervelenden arbeid, dien nu eenmaal elke levensloopbaan met zich brengt? Nog heden valt me het meest eentonige werk licht, vergeleken bij den onmetelijken witten voet, die mij, door mijn aard, meer dan den anderen zusjes ter reparatie deelachtig is geworden. Stelt u voor, de zon hoog, de bloemen in ons tuintje, in hare sobere steedsche pracht, terwijl de uitgelatenheid der zusjes weergalmde, met aangeboren blijden levenslust, op achtjarigen leeftijd te moeten zitten in het kajuitlage strafkamertje, met die gemelijke, zeurderige, centimeterslange En of ik maar steeds losser breidde en mijn werk met alle macht in de lengte rekte, Moeder wist, door het monster een andere richting in te sturen, me telkens weer aanschouwelijk  74 wegen. Het stapeltje in mijn kast verborgen beloofde! steeds meer den goeden uitslag. Einde October moesten er nog dertig klaar ge-| stoomd worden. Daar zag ik geen kans toe. En ik lieti me bepraten door Aaltje. Zij zou medehelpen. „Zelfsj wanneer het uit zou komen, dan zou Ma het nog vlijtig! vindén en heel blij zijn met zulk een verrassing^ Wat beteekent nu vijftien sterren op de zestig? Del sprei kon best vijf en veertig sterren groot zijn. Ikl stond toe, dat het kindermeisje er vijftien met eenl gedeelte van den kant voor hare rekening nam. Zei kreeg mijn sleuteltje. De avond van St. Nicolaas kwam. Het verging me als Blauwbaara's vrouw. Moeder was aangedaan, verrast, ze kuste me harte*! lijk, toen juist het keukenmeisje — dat wegens bruta-| liteit tegen haar zin was opgezegd — met een pakjal binnenkwam. Onze intimiteit met het andere meisje ziende, ont-1 brandde ze in jaloezie en stootte eensklaps venijnig uit: „Kind laat je maar niets wijs maken; je Ma heeffl de sterren en den kant zelf gehaakt!" En Moedei» moest bekennen, dat het meisje waarheid had ge-1 sproken. Ik was verslagen, en kon dien avond niet meerl vroolijk worden. Ma vermocht me niet te troosten. Een 1 ondraaglijke desillusie, die lang nawerkte. Toch heeft Moeder hier terecht kunnen aanvoeren,» dat ze onwaar was geweest uit hartelijke liefde en I goedheid voor haar kind. Het was niet te verwachten» dat het dienstmeisje zich op deze wijze zou wrekenï Aaltje had den tijd niet de ontbrekende sterren af te 1 maken. Moeder begreep, welk een teleurstelling het I voor me zijn zou, haar die groote verrassing, waar- I voor ik zoo lang geijverd had, niet te kunnen bereiden» Ze had reeds den tweeden dag bemerkt, dat ik met de sprei bezig was. Voor moeder, die haar kinderen zoo  75 goed waarnam, kón bet geheim niet verborgen blijven1. Overtuigd zijnde, dat het toch nooit zou uitkomen, vond ze het dus niet bezwaarlijk, het restje voor Aaltje te werken. We moeten het met de kinderlijke gevoelens heel nauw nemen. Ze zijn heilig, als de onze. We mogen nimmer onwaar tegen kinderen zijn, al is het nog zoo goed bedoeld. Alles komt uit, vaak onverhoeds. Het geloof in den opvoeder kan hevig geschokt worden. En het gevoelige kind daar zeer onder lijden.  xxiv de rechten van het kind * $5?2I^$^33US Je het wel voor me doen? Ik zal ïiü^H^nnet heerlijk vinden. Het geeft me rust e^Éf-^eï^lM tijdens de reis, te weten, dat je voor 7^!*T*^!mhem zorgt. O, hij is heelemaal niet UültgSsS—lastig. Maar „het kind" te begrijpen is A voor een ander dan de Moeder zoo moeilijk, 's Morgens bijv. laat hij me na half zes niet één oogenblik meer slapen, tot hij om zeven uur door het meisje weggehaald wordt. Het mooiste speelgoed kan hem niet bekoren. Hij eischt me geheel. Dat is zijn recht." „Oho Mevrouwtje!" „Kukelekuku!... Kukelekuku!... Ik is het haantje van de buren!... Kukelekuku!... Ku-ke-le-ku-ku!... Kukelekuuuuuuu... Kukelekuuuuuuuw! " Als gehypnotiseerd lag ik tegenover hem. Bob bracht nu zijn ééne beentje over den dicht geknipten neerslag van zijn ledikant, hield zich met de mollige knuistjes om den rand stevig vast en hoonde „...Kijk us, ik klim... ik gao faole... Je moet toch op me passé... Eet je... Niet één willekeurige spier van mijn lichaam bewoog zich. Behalve één oog lichtelijk om hem te kunnen volgen. Ik overtrof me zelf bij dien leuken snuiter. „Plots" ligt hij op de mollige vacht. Onder hevig angstgeschrei had hij zich voorzichtig laten afglijden en kermde nu of hij zoowat al zijn ledematen had gebroken. „En werd u niet boos?" „Boos? Weineen." Hij was in zijn recht, juist! Want  77 ik moest hem toch eerst leeren, dat wij, die ons met veel opoffering en liefde aan onze kinderen wijden, ook het recht hebben op de noodige rust, zonder welke we trouwens onze taak bij hen niet behoorlijk kunnen vervullen. Ook, dat in het leven zijn recht eens niet geteld zou kunnen noch moeten worden, waar de meer belangrijke rechten van anderen in het spel waren." Na zich een poosje vergeefs vermoeid te hebben, nam hij een stoel, klom zeer behoedzaam in zijn bedje en ging-liggen uitrusten van zijn krijgsverrichtingen. Allerlei verschillende geluiden, als van den spoortrein, de auto, de stoomboot, de vliegmachine, liet hij verder van tijd tot tijd met grooter tussohenpoozen en al mindere krachtsverheffing hooren. Om zes uur genoot Bob den gezonden slaap, waaraan hij tot zeven uur nog behoefte scheen te hebben. Den volgenden morgen probeerde hij het nog met verschillende korte dialogen, als: „Ik ben zoet, jij Eetje is een slaapmuts." De latere dagen merkende, dat mijn standvastigheid grooter was dan zijn hardleerschheid, bleef hij doorslapen of rustig liggen tot het appèl. Het was na drie weken een teeder afscheid tusschen den driejarigen Bob en mij. Daarom beloofde ik, als Moeder 's morgens vroeg tevreden over hem was, ik hem nog eenige malen Zaterdagmorgen om twaalf uur van de fröbelschool zou komen halen en dat hij dan tot Maandagochtend bij mij mocht logeeren. Moeder verklaarde me dankbaar, dat ze nog nimmer een zóó afdoend succes met eene of andere behandeling bij hare kinderen had ondervonden.  XXV MUZIEK LEEREN • ^I|ees.te wil graag leeren pianospelen. Als [qW^jl^jIkindje van anderhalf jaar luisterde hij •**Ey£0*£ reeds met gespannen aandacht naar de Aflcvw^liedjes, die ik voor hem zong en speelIJLA^Iwide. En, hij houdt veel van mij, zijn ^*JP&m^m muziekonderwijzeres, want al kan hij mij niet als zijn suikertante waardeeren, toch wel als zijn suikertjestante, daar ik gewoonlijk de feesten, als, zijn verjaardag, St. Nicolaas, vacantiepretjes onder mijn presidium heb. Mijn taak lijkt gemakkelijk. Keesje wil graag leeren pianospelen. Maar kan de stakkerd het helpen, dat Moeder genoodzaakt is, de piano, zoover mogelijk verwijderd van Vaders kantoor, te plaatsen, juist aan de zijde vart zijn paradijs? Zijn paradijs! Een zeldzaam groote stadstuin, waarvan het yoorgedeelte door de volle zon beschenen, den aanblik levert eener keur van bloemen en planten. Daarin eert afgescheiden tuintje voor Keesje. Het einde van de laan, zoo mag ik waarlijk den langen tuin noemen, een lommerrijk plekje onder de eeuwenoude kastanje-, eike- en vruchtboomen. En last not least... het duivenpaleis, dat een woning biedt aan verschillende soorten, wel dertig. Daar is voor Keesje het „al". Ieder der beestjes, heeft naar aard en uiterlijk een naam van hem gekregen. Hij laat ze in zijn fantasie heel wat beleven. Geestdriftige verhalen krijg ik steeds te hooren over zijn uitverkorenen. Maar Keesje wil graag leeren pianospelen. En daar gaat het dan toch maar, vol moed. Eéne, tweéë, driéë, éene, tweéë, driéë, dat al gauw in een lijzig, verveeld  79 accent overslaat. Elne, twèie, drèie, elne, twèie, Plots wordt mijn hals half omgedraaid, onder den uitroep: „kijk us, tantetje, grijs doffertje is alleen uitgevlogen!" Gedeelde vreugde is dubbele vreugde". Ik heb Döffertjes behouden Heimkehr medegenoten. J Langzaam, hem vriendelijk toelachend, draai ik mijn Keesje, door middel van de pianokruk weêr op zijn plaats. . • t. Na een diepen zucht voor het doffertje en een hartelijken kus aan mij, hoor ik weêr gauw „Eéne, twéeë, driéë, éene, twéeë, driéë „Leelijk beest!" „Fort!" „Weg!" Rood van opwinding en met gebalde vuistjes is Keesje naar het andere venster gestormd, toen hij het schrikbarende tumult hoorde. Aan zijn kant had ik reeds geprobeerd het gordijn neer te laten. Verbeeldt u toch, daar staat buurpoes met gekromden rug uit alle macht te blazen, tegen de angstig kirrende jongen, die door hare moeder in de til waren achtergelaten. Buurmans waakhond versterkt het orkest. Ik stel Keesje gerust, door hem er aan te herinneren, dat de til zoo geplaatst is, dat de duifjes onmogelijk door een hond of een poes te bereiken zijn. Nog grimmende onder den indruk van zijn pas ondervonden woede, laat het kind toe, dat ik hem, met mijn arm om zijn lijfje geslagen, op de kruk terugbreng. . Meteen zeg ik bij ingeving: „Nu benoem ik jou tot hoofdofficier". Gauw hebben we de vingers naar mindere grootte, in afdalende rangen ingedeeld. Het wordt nu voor Keesje een eerezaak, dat niemand deserteert of zelfs uit den pas gaat. Binnen korten tijd hebben de vingertjes onder zijn, door mij beïnvloed commando, de verplichte houding aangenomen. En na eenige weken speelt Keesje „die Wacht am Rhein"  80 — stukje uit een Liederkrans voor pasbeginnenden — zonder fout, met alleraardigste voordracht, uit het hoofd. Door het voortdurend inspecteeren van zijn troep, gingen de oogen maar steeds van het blad op de vingertjes. Zoo oefende hij zich in 't van het blad lezen, en uit het hoofd spelen. De lessen werden voor Keesje een verheugenis. Kort daarop haalde ik hem van een partijtje bij een zijner vriendjes. „Wat speelde Keesje vanmiddag kranig het Duitsche volkslied. Zoo heelemaal zonder fout uit het hoofd!" De gastvrouw kwam me reeds in de gang tegemoet om haar opgetogenheid te uiten. „Dat moet u Jan ook eens trachten te leeren. Hij is vandaag zeven jaar geworden en wil nu ook graag beginnen met muziekles te nemen." Ik beloofde het de Moeder. Ik kon dat met goed vertrouwen doen. Kees is een concertliefhebber. Ik heb uit den aard der zaak van niet vele leerlingen „een pianist(e)" kunnen maken. Maar ik heb ze toch alle, behalve een paar abnormale uitzonderingen, muzikaal ontwikkeld. Dat is de opvoeder(ster) verplicht tegenover zijn (haar) pupil, om te voorkomen, dat deze, ouder geworden zijnde, een levensgenot zou missen, een tijdpasseering, die hem voor geestelijke en moreele afdwalingen zal kunnen behoeden. Bij het pnderrioht geven is het noodig, dat men bij het kind belangstelling wekt voor de onvermijdelijke, vaak eentonige oefeningen. En daartoe is hèt middel, gebeurtenissen aanknoopen aan hunne persoonlijke waarnemingen en idealen.  82 morphoseerd en we hebben Milly's ledikantje vooraf ook met vergeten. Wat een werken en zorgen! Hè We zuchten er beiden van. Alleen al de dageliiksche beurt die Mina gewoon is te geven, heeft zooveel in. Kan het anders dan dat we moe worden, heel moe. Pseudomoedertje wel zóó erg, dat ze om half elf reeds naar bed verlangt. Nu wil het kleine „aapje" ook zoo graag gaan slapen. Zonder te mopperen, laat ze zich uitweeden en in haar eigen bedje leggen. Ik haast me op de sofa. Ze koekeloert nog een poosje door de spijltjes naar me en valt in een rustigen slaap, waaruit ze na anderhalf uur wakker wordt, verkwikt voor den geheelen dag. Al korter duurt de volgende dagen mijn medespelen. Ten slotte voert Milly de komedie op Baar eigen houtje op en gaat nog maanden daarna, op tijd, vol animo haar nuttig slaapje „spelen". Iete „moeten" doen en iets „willen" doen, kan dezelfde bezigheid tot een hel en een hemel maken. Zeker voor het kleine kind, dat nog geen plichtsbesef Kent, de voor- of nadeelen van een handeling niet weet te overwegen en dat slechts rekening houdt met de lust- en onlustgevoelens, die door een of andere opdracht gewekt worden. De taak, die ons redelijk ene gewoon toeschijnt, kan voor het kind soms onoverKomehjk zijn. Onze waardebepaling staat vaak liinrecht tegenover elkaar. Wanneer we bij het normale kind een plotseling ernstig verzet, door verzet trachten te breken, bereiken we het tegendeel. We verbitteren onzen kleinen opstandeling, hij voelt zich miskend, onrechtvaardig behandeld en stelt zijn slechtst humeur er tegenover Laten we hem, door geduld en liefde leeren de opgegeven taak te willen volvoeren. Met een beetje tact lukt het elke opvoeder(ster). Bij het abnormale absoluut onhandelbare kind, rest ons helaas vaak niet anders, dan het verzet, door het verzet te compensee-  85 kinderen op tijd naar bed gaat, dat... ja eigenlijk, zoowat alles in het honderd loopt. Ik "ie Mevr. X in den omgang met haar .kinderen kende, zou niet anders verwacht hebberu Ze» ™» een goedhartige, doch wilszwakke persoonlijkheid. Ze wist nieVte bevelen. Ze miste den sterken wil voor het onmerkbare inwerken op hare omgeving. Ze, had dien wil ook nimmer geoefend, als verwend eenig kind. Haar optreden was niet in staat ^ ermicellitaart, was nu eenmaal een f^WivJ^ïwak van Prop en hij mocht er maar [fLw\j«jn weinig van hebben, omdat de jongen te V pk / zwaar werd. XIjLWP//Waar de hartstocht spreekt, zwiigt het f^^^^é^4 weinige verstand van het kind. Het han-. delt verkeerd. ■* Als regel is bij ons de provisiekast niet gesloten. We hebben betrouwbare dienstmeisjes, die reeds vele jaren bij ons in betrekking zijn. Nooit werd nog iets vermist. Toen de vermicellitaart voor den tweeden middag op tafel kwam, vertoonde ze duidelijke sporen van sabotage. Moeder schrikte er van. Prop's hevig protest, terwijl niemand hem beschuldigde, was voor allen een duidelijke aanwijzing, dat hij het delict gepleegd had. Met klem herhaalde hij steeds: „ik heb de taart sedert gisteren niet gezien!" Daar we er kat noch hond op na houden, beslis ik, met den blik van verstandhouding, die gezinsleden onderling zoo goed verstaan, „Moeder, de muizen hebben stellig ervan gesnoept, gooi de taart maar weg"; en terwijl ik doe alsof ik de daad bij het woord wil voegen, grijpt Prop mijn arm en roept schreiend uit: „Ik ben er aan geweest, en ik zal het nooit, nooit weer doen!" — De begeerte naar de taart, had het schaamtegevoel verdrongen. — „Ik zal de taart toch maar tot morgen wegzetten, nu heeft er zeker niemand lust in", stelde ik voor, ten einde tijd te winnen om te overdenken, hoe Prop moest aangepakt worden.  99 was. Ik liet het kind de vrouw beleven, dat hij nooit meer op het kantje van de kade zou spelen. Ook Dirk had niets misdaan. Bestaat er één echte jongen, die niet telkens weer de moeilijkheden en het gevaar zoekt? Het is zijn natuurlijke oefening in zelfvertrouwen, moed, zelfbeheersching, in zedelijke krachten. Maar ik wil er voor waken, dat hij de juiste grens niet overschrijdt, n' en déplaise Jan Ligthart, die het begaan van elke gekozen waaghalzerij, een onmisbare factor acht voor het winnen in willen en kunnen. Ik raad u, uw kleine jongens niet toe te staan langs de leuning van de trappen naar beneden te glijden, waar de afgrond gaapt, langs de dakgoot te wandelen of op het randje van de kade te balanceeren. Evenals ik onzen achtjarigen Jo, die met een stalen gezicht zijn lepeltje chinine slikt — terwijl hij tegen zijn zusjes er op snoeft, dat ze zoo lekker smaakt — belet, de geheele flesch te ledigen. Hij beweerde het gaarne te willen.  XXXII DE KLEINE KUNSTENAAR * %{^Y^^^ohnneYj aardig ventje, met lange dikke, fo3u51blonde krullen is meest in het artistieke X^--X fluweelen pakje gestoken, waarop de taQyMKi antieke kanten kraag. Hij wordt in de &ShöP?!SA wandeling „de kleine Lord" genoemd. 0m^AÓ£k\ Daarbij zingt hij mooi. Zelfs exploiteerde men hem onlangs op een weldadigheidsmatinée en moest het kind, na het zingen van een sentimenteel liedje, een ommegang doen voor de uitgehongerde oorlogskinderen. Ik zou dat niet toegestaan hebben, maar het was mijn zaak niet. Wat wel mijn zaak was en er mede verband houdt, is het volgende. Ik ben bij mijn neefje in Den Haag gelogeerd. John weet, dat ik veel van muziek houd. En eiken morgen ontplooit nu het nachtegaaltje, zonder éénjge aankondiging, om half vijf, in mijn „nachtste Nahe", zijn stem. Meegesleept door zijn enthousiasme en in navolging van zijn groote zus, werpt hij zich op de meest vermetele modulaties, volgt de nieuwste en populairste liedjes, het zijn cadenzen om er den adem bij te verliezen. Opeens hoor ik de klanken dalen en in het diepst van zijn keel murmelen, als het stroomen van een beekje. Wat me hoop geeft op ons beider weer indommelen. Eilacie, even spoedig hoor ik zijn stem zich weer verheffen, meer en meer zwellen en ze is voor goed in mijn gehoorsfeer. Ze zingt opvolgend zacht, helder, schitterend, aandoenlijk, maar welk karakter ze ook weêrgeeft, de zang prikkelt me ondraaglijk na mijn vermoeiende dagreisjes. Daar moet ik een stokje voor steken, 't koste wat het wil. Reeds aan het ontbijt stel ik zijn Moeder smeekend-  101 voor: „Zou U misschien willen zorgen, dat John 's morgens wat later begint te zingen, om zeven uur is wel vroeg genoeg en ' „Ik zou het niet durven.", valt ze me angstig in de rede, „hij is er zoo trotsch op. Dat zou juist iets voor jou zijn om het hem te vragen. Ik stel het eiken dag uit." Na veel en ernstig nadenken zet ik s avonds eer hij naar'bed gaat, met mijn liefste accent in, als wijlen La Fontaine's ves: „John, wat zing je 's morgens toch beeldig mooi!" — zijn borstje zwelt. — „Maar John, ik ben eiken morgen nog zoo moe. Begin wat later en zing dan wat langer, dan heb ik er meer aan." Hoogst beleedigd, verontwaardigd -slingert hij me nasaal terug: „Maar Nicht, dan kunt u nog niet uit logeeren gaan, ik zing 's morgens vroeg." Dat komt er van als je kleine jongens als volwassen menschen waardeert. Op hun talenten valt nog allerminst te rekenen. Meestal worden bij zulk een behandeling dergelijke kinderen in hun later leven teleurgesteld.  XXXIII HET SPRAK VANZELF * ^LqyG^B illy zit met haar popje te spelen. yWfT^jT/Tot mijn groote verbazing, doet het vVjLJx zachtaardige Moedertje niet anders /BlClfS^dan haar kindje bestraffen. Maar P°PJe is vandaag ook heel lastig. — ^yS^B Althans op de wijze zooals kinderen ook meestal lastig zijn, wanneer je het onmogelijke van ze verlangt. — Popje weigert haar dikke beentjes in de te nauwe kousjes te schieten, ze wil met haar te slappen lendenen absoluut niet rechtop blijven zitten, ze wil zelfs door een defect aan het mechaniek, niet meer „Mama, Papfi" roepen, welke moeite Willy" zich er ook voor geeft. „Je bent een echte nare pop," daarmede sluit Wil haar onwaardige séance en gooit vernederend haar telg in een hoek. „Ja zeker, nu wil ik een poosje met Zusje spelen", zeg ik. Ze zet zich lievig op mijn schoot. Oef! Weg! Je bent veel te zwaar, vinnig ik en ik zet haar meteen op den grond. „Dat-kan ik toch niet helpen", zegt zë pruilend. Maar Wil, Popje kon het ook niet helpen, dat haar beentjes te dik waren voor de kousjes, dat haar ruggetje niet sterk genoeg was, om zich recht op te houden enz. enz." „Nu doe ik nog liever met jou, dan jij met je eigen kindje deedt, want ik gooi je niet in een hoek!" „O ja maar dat is nog al duidelijk, U bent ook tante E en ik speelde, ik was juf."  XXXIV LIEFDE • B*" ~ .. —.... — ^L^y«^Ë^K heb Nicht Tina vanmorgen beloofd, ÖVCW2'^Ödat ^e L01)0 voorloopig eiken ZaterdagWj&L B,y Jmiddag komt halen om met haar te wankTI (a J delen. Ze mag dan bij ons blijven eten." ra/*ft^*A p ..Goed Ma," antwoordde ik uit de volm siBk.*/^BSiheid van mijn hart. Lotje was het oudste, kreupele dochtertje van Tina, Moeders petekind, dat in de week van haar geboorte ouderloos geworden was. Moeder had zich als jonge tante, ze was zelve toen nog maar dertien jaar, het lot van het weesje bijzonder aangetrokken. Na haar huwelijk was Tina in Den Haag gaan wonen en twaalf jaar later kwam zij zich in Amsterdam vestigen. Haar elfjarig dochtertje Lotje, een meisje van mijn leeftijd, was dus voor ons een vreemde. „We krijgen morgen weer een nieuwertje in ons clubje, een achternichtje van me, zoo kondigde ik Lotje 's middags bij mijn vriendinnetjes aan. „Een leukerd?" vroeg bazige Ro dadelijk. Eerst toen werd me de moeilijkheid bewust van mijn instemming met Moeders belofte. Geprikkeld kaatste ik terug: „Ze is mank, maar ze wordt toch lid." I „Kan ze dan een verre wandeling doen? En meê krijgertje spelen en stuivertje wisselen?" Spelletjes die we gewoonlijk als halve wilden uitvoerden. „Dan doen we eens wat kortere wandelingen. In Artis kan ze op een bank zitten terwijl wij om haar heen spelen. Dat is gezellig voor het kind." „O, voor haar, maar ik vind het suf door zulk een stumperd aan banden gelegd te worden. Hoeft ze dan  105 Lotje..." en ik bleef mijn woord in daad getrouw. Het kreupele kind mocht nog meer in mijn liefde deelen, dan ze ooit zonder mijn vuurproef zou hebben gedaan. We kunnen niet iedereen helpen. Maar wanneer het lot ons met misdeelden tezamen brengt en een wensch tot steunen in ons harte opwelt, mogen we niet versagen, welken tegenstand we ook te overtwinne'n hebben. Dat moet ook het kind leeren. I Waar het beeld der broederschap wordt verlevendigd als in Moeders gezin, zal het kind nimmer versagen. Elke Moeder wil haar kinderen die kracht bijbrengen.  XXXV EERLIJKHEID * É^^>$<^1£et is een eenig figuurtje onder de \* / andere kinderen, mooi en gracieus. Er &>W&0mqL 8aat een bekoorlijke invloed van het j ï j B \ kleine meisje uit, die aanstekelijk werkt, tJLAJBLjjiWaar Til verschijnt is animo. Daarom Pto^l^silM wordt ze veel op kinderpartijtjes uitgenoodigd. Ze speelt mooi piano, draagt parmantig voor en bij de moeilijkste "spelletjes gaat ze met het prijsje strijken. Til wordt er niet om benijd, maar gefêteerd, het popje. Vreemd lijkt 't mij, dat dit kind, ondanks haar onhandigheid — ze is wat spierzwak — ook bij de verschillende behendigheidsspelletjes steeds no. 1 is. Stel u mijn ontstemming voor, als ik op een middag, toen ik wat te vroeg voor de pianoles kwam, zie, dat onze tienjarige Tilly bezig is, zich te oefenen in de verschillende kunsttoeren als: een lepel waarop rollende aardappelen, met een flinken pas veilig naar den overkant brengen, of een boordevol glas water zonder morsen vlug op een andere plaats zetten. „Maar kindje!" roep ik teleurgesteld uit. Begrijpend, bloost ze hevig en ze verontschuldigt zich met: Een voetballer oefent zich toch ook. Dat doet elke sportsman. Wanneer hij het beste speelt verdient hij den eersten prijs. „Maar dan weten de mededingers, dat hij zich geoefend heeft", werp ik tegen. „Ieder kind heeft er toch het recht toe," houdt ze nog aarzelend aan. „Maar Til, ze denken er niet aan. Bovendien is de verdienste hier te beschouwen als die, van de oplossing van een raadsel, de berekening van een som uit het  108 Onze kinderen zondigen vaak ernstig, terwijl ze de portée van hun daad niet juist kennen. De opvoeder hoede zich er voor, hier met heftige verwijten in te grijpen. Waar je het kind, het vergrijp in haar wezen, liefdevol doet inzien, lijdt de correctie zelden échec en opvoeder en kind winnen slechts. De opvoeder(ster) mag het kind niet het goede opdringen, maar moet trachten hem er toe te inspireeren.  XXXVI RECHTVAARDIGHEID * {y^'g^j lsje is een aardig, guitig meisje van 'rrammA negen jaar, doch teer van gestel. De \f l^Liiil onderwijzeres van de derde klas, waarin «1071 ElsJe nu zit> is de eerste> die °Pmerkt> VAaaml dat het kind veel meer intellectueel dan iaSÜSfö physiek ontwikkeld is. Elsje is onhandig. Ze vertelt Mej. N., met wie zij evenals elk kind vertrouwelijk is,.dat ze op vijfjarigen leeftijd aan spierrheumatiek geleden heeft, dat ze toen eenige maanden met koorts te bed had gelegen en dat sedert dien tijd de stijfheid in hare handen en voeten maar niet wilde verdwijnen. „Moeder vreesde, dat ik gebrekkig zou blijven." Langzamerhand is het beter gefaan. Toch ben ik nog altijd gauw moe.". Juffrouw N. zag toen, dat haar oordeel omtrent de gezondheid van het kind juist was geweest. Ze hield daarmede rekening in de handwerkles. Ze steldé aan Elsje mindere eischen dan aan de andere kinderen. Drie weken voor St. Nicolaas, terwijl de kinderen de laatste hand legden aan den merklap, die op den lsten December ingeleverd moest worden, maakte Juffrouw N. de kinderen blij door te zeggen, dat ze tot St. Nicolaas in de handwerkles op school haar geschenkjes voor de huisgenooten mochten afmaken. Elsje was in de wolken. Die handwerkjes, hoe eenvoudig ook, hadden haar dwars gezeten. Er moest geknipt, geplakt, gestreken worden. Nu was ze uit haar zorgen. Ze vloog in opwelling Juffrouw N. om den hals. Even later kwam het hoofd der school binnen. Ze wilde de merklappen inspecteeren, voordat ze ingeleverd werden. Bij Elsje gekomen zegt ze scherp:  110 word 66,1 broddellap"! Die merklap moet overgemerkt „Ik kan ze zoo niet inleveren." Smeekend verzoekt Elsje het toch te probeeren Ze zou voortaan meer haar best doen Onverbiddelijk klinkt het: „De merklap moet voor 1 December klaar zijn. Dan moet Elsje in de handwerklessen merken en 's avonds, het gedeelte, dat ze dien dag niet klaar heeft gekregen, afmaken." a D^ klasse-onderwijzeres is bleek van opwinding, doch beheerscht zich.- H s' Het verdriet van het kind is onmetelijk. Elsje is geheel uit haar evenwicht. Ze snikt nog terwijl ze de school verlaat. De klasgenootjes hebben auen diep medelijden met haar, H Den volgenden morgen komt Elsje treurig en bleek het schoollokaal binnen. Ze had den vorigen avond nog een uur gemerkt maar ze was weinig gevorderd. T^P* Bij het openen van haar lessenaar, vindt Elsje een pakje met Aet opschrift: Aan het lieve Elsje van St Nicolaas. Het bevat een geheel bewerkte merklap, üie Elsje zoo maar heeft in te leveren. De Juffrouw offerden VOngen aV°nd daar Cenige uren aan °P«e- w *aarUjk' MV \ N-begmg eene groote theoretische tout, eene ergerlijke fout. ^whi? ze.de meest beminde onderwijzeres op school die bijzonder goed orde heeft in haar klas; hJiï kinderen bebben op school de zaak geheim gehouden. Ze voelden instinctief, dat dit voor hare be- * minde onderwijzeres, het geschikste was yeZt| bebben, ook onze kinderen, thuis het gebeurde Ze waren in aanbidding voor Juffrouw N Mejuffrouw N. geeft in elk opzicht blijk van een goede „paedagoge" te zijn.  111 Naschrift. Dit geval heeft eenige overeenkomst met het veelbesproken door Edw. Peeters aan de orde gesteld geval, waar hij zich uit een paedagogische impasse had gered door een onwaarheid, waarvan hij zijn leerlingen medeplichtigen had gemaakt. Ook hier is een zeker complot van kinderen en onderwijzeres, gericht tegen een ander, met een edel doel. MaaT dit geval staat m.i. veel hooger en zuiverder dan dat van Edw. Peeters en laat zich veel beter rechtvaardigen. Toch is er iets in wat onbevredigd laat, en dat is weer hetzelfde als bij Peeters. Men kan nl. de vraag niet onderdrukken: Was er geen andere — en openhartiger — uitweg? In dit geval: Was dat hoofd zoo'n barribal, zoo'n paedagogische nul, dat de onderwijzeres niet de zaak met haar bespreken en in het reine had kunnen brengen?  XXXVII ZELFVERBETERING * idden in den strengen winter voor een iroM/ Poos naar een gehucht te verhuizen, — 9lV^lvi><: Zag -r e'genlijk niet veel in. Ik was 7| wv l\ kouwelijk, ,en er was niet veel comfort. I "^^^r^ ^ante moest een poosje wat rustiger jfc-^f^a leven hebben. Ze was afgemat. Ze kon haar zeven verwende deugnieten niet meer aan. Ik gaf dus toch maar aan haar smeekbede gehoor om een week of zes haar moederlijke zorgen over te nemen. — De..h'jd, dien ik in het gezin heb doorgebracht heugt mij als een der heerlijkste vacanties, die ik beleefd heb. Het was een leven vol belangstelling, vol huiselijkheid, vol blijheid, vrede en geluk, in 't kort, vol waarde. — Ik mocht de kinderen nu niet verwennen. Eerlijk moet ik bekennen, het was een heele toer. De kinderen waren zoo goedhartig, zoo pienter, zoo guitig, zoo vroolijk. Van het oudste van veertien tot het jongste van anderhalf, waren ze alle even bekoorlijk. Helaas, daardoor juist niet goed opgevoed, door de moeder, die een zwakkelinge was. De vijfjarige Frits, een rekeltje, was nimmer tevreden met hetgeen hij kreeg. In het gezin kwam er wekelijks een taart of pudding op tafel, die voor Vrijdag- en Zaterdagmiddag moest dienen, als nagerecht. Den eersten Vrijdagavond hoorde ik reeds van Frits: „wat klein" nog eer hij zijn portie voor zich had. „Die ontevreden opmerking maakt hij nu al eiken  113 Vrijdagavond van dat hij spreken kan," vertelde de moeder. „Zou het daar nog maar bij blijven? Meestal drenst hij zoo lang, totdat ik er nog wat bij doe." „Maar w a a r om,"/wendde Frits zich tot mij, „waar o m moeten we dan altijd twee dagen haast niets hebben? Groote menschen krijgen veel meer, zooveel ze lusten. Laat Moeder ons dan liever één keer een heel groot stuk geven en dan Zaterdag niets." „O, dat wil Moeder best," zoo nam ik al vast den teugel in handen. „Dan zul je de volgende week één dag wat rijst na hebben en den anderen dag een dubbel stuk taart." We gaven er elkaar de hand op. Toen ik den volgenden Vrijdagavond de taart ging deelen, werd er een vol bordje met rijst binnengebracht voor Frits. Ik heb zelden een onoprechte verklaring zoo vastberaden hooren uitspreken als het „juist tante" van den kleinen deugniet. — De stakkerd had,, toen ik het voorstel deed, geen nota genomen van mijn rangschikking omtrent de taart en de rijst. — Zijn gezichtje sprak zijn instemming zoo hopelods tegen. Hij was vuurrood geworden, woede straalde uit zijn oogjes over de schaamte van er zoo te zijn ingeloopen. Tegen heug en meug werkte hij kordaat de rijst naar binnen en zei nog „lekker hè, nu heb ik morgen nog een groot stuk taart", tot de kinderen, die hem spotlachend aankeken. Wat had ik hem gaarne een extra stukje gegeven maar ik wilde, ik moest flink zijn. Van minuut tot minuut werd hij liever tegen me. Hij heeft het niet tot Vrijdag uitgehouden. Reeds Dinsdagmiddag wenkte hij mij naar een andere kamer en onder vier oogen verzocht hij deemoedig: „Tamp, wilt u mij a. u. b. Vrijdag- èn Zaterdagmiddag een stukje taart geven als aan de andere kinderen?... Het Paedagogische Overwegingen 8  114 staat anders zoo gek. Ik zal ook verder altijd tevreden zijn." We pakten elkaar eens lekker. Zoo er daarna in den beginne nog eenige sprake van verwende lastigheid is geweest bij een van de andere kinderen, Frits gedroeg zich bij mij, als een flinke, heerlijke jongen. Er is soms zoo heel weinig toe noodig om ernstige fouten van onze kinderen te verbeteren. De liefde en daaraan gepaarden eerbied, behoudt de opvoeder(ster) het stelligst, wanneer ze door indirecte vermaningen of het indirect toebrengen van leed oorzaak is, dat de kinderen hunne fouten van zelf verbeteren. Naschrift. Dit aardige verhaaltje kan ook dienen als illustratie van de leer, die ik practisch zoowel als theoretisch van mijn Moeder gekend heb, dat mea een kind soms het beste straft door hem zijn zin te geven.  XXXVIII EERBIED %^<É^-ïV et is zijn eenige lieveling, de jolige y^WjCWy spring-in-het-veld. ^ Inrmi l Vader en Beppie zijn zeer „ami". y l^pl \ Ventje, jij en jou zijn niet van de fjiJË^fljA lucht. Ik waarschuw vader daar steeds Op een namiddag zit ik voor het open venster te kijken naar het tennissen van Beppie. Ze doet het buitengewoon goed. Althans voor een negenjarig meisje. Ze steekt juf de loef af. Ik moet de punten aanteekenen. Onderwijl komt vader van kantoor huiswaarts, het avondblad steekt in zijn jaszak, en hij loopt, bij het zien van zijn schat, op Beppie toe. Volgt een stoeien en pretmaken, dat beiden opwindt. „Nu is het genoeg, het is genoeg," waarschuwt vader eindelijk en op het oogenblik, dat hij naar binnen wil gaan, haalt Bep grappend de courant uit zijn zak en holt er mede weg. Vader begeesterd, haar achterna. Er volgt een nieuwe stoeipartij. Ten slotte doodop, beveelt vader „terug". Het kind in haar brooddronkenheid gaat weer aan den haal. Geen vermaning, geen bedreiging helpt hier. Hij is immers haar speelkameraadje. Bep vaardig en vlug wint het krijgertjesspel maar steeds van den bedaagden vader. Plotseling zie ik hem vuurrood van toorn Worden en op hetzelfde oogenblik, waarin Bep uitdagend met de courant voor hem staat, grijpt hij het kind beet en geeft haar den eersten gevoeligen tik. Ontsteld breekt Beppie in hartstochtelijk snikken uit. Het kind is daarna eenige dagen zeer gedeprimeerd  116 gebleven, niettegenstaande vader al het mogelijke deed om zijn misgreep goed te maken. Ik acht het noodzakelijk, dat tusschen het kind en ouders en opvoeders(sters) een zeker respect bestaat, waarvan de grens niet mag worden overschreden. Die grens sluit nimmer de hoogste liefde en vertrouwelijkheid uit. Integendeel.  «... :»',::,:::::::::nu:w::;ïïï""^"ï»»"ï:»""":!ï;%ï XXXIX VEELEISCHENDHEID j{ ySCT^^B reesje, goedhartig kindje, heeft een 1 PfIPMMW moeielijke karaktereigenschap. Ze is f£S*7l(e^ veeleischend. Ik durf beweren, dat die «^■v^etrek door haast elke Moeder verkeerd J^J 1 V^ behandeld wordt. Deels om in het gezin ^^8 0^. den vrede te bewaren, deels ter geruststelling van het kind zelf, deels uit gemakzucht, in hoofdzaak echter uit slapheid. Ik heb de veeleischendheid meest tot droeve gevolgen zien lijden. Een mijner vriendjes moest op vijftienjarigen leeftijd in een andere omgeving geplaatst worden om door een ijzeren, doch liefdevolle hand, geschikt te worden gemaakt voor zijn eigen thuis. Dat had kunnen voorkomen worden. Wanneer we Treesje nauwkeurig waarnemen, is haar veeleischendheid in al haar handelingen merkbaar. — Vader Medicus vindt niet goed, dat de kinderen als regel brood bij het middagmaal eten, daarom wordt het niet op tafel gezet. Is er nog wat brood over; dan mogen ze bij de soep nog wel eens een stukje hebben. Treesje is er dol op. Maar wordt het toegestaan, dan wacht ze altijd, totdat ze Karei ziet gaan, om het te halen en roept hem dan haastig toe: „voor mij ook een boterhammetje a. u. b." De kinderen zullen met Juf naar een speeltuin gaan. Herbert pakt allerlei dingen in zijn tasch. Treesje vraagt roerend lieftallig, „mijn springtouw en bal mogen er ook wel in, Heppie?" Dan behoeft zij weer niets te dragen. Wanneer de zusjes en broertjes reeds beneden zïjn om naar school te gaan, vindt Moeder het toch beter, dat ze jas en mantel aantrekken. Het weer valt niet mee. „Kareltje breng je mijn mantel  119 Zus Molly, haar hartediefje, is wat verkouden» Wanneer Treesje 's middags uit school komt, ziet ze haar bed verplaatst. En dat blijft zoo, zegt Moeder gedecideerd. Vader vindt het beter, dat Molly voorloopig aan den zonnekant slaapt. Treesje zou zich wel schamen, daartegen te pruttelen.. Zoo worden alle reeds begane fouten handig hersteld en nieuwe met beleid voorkomen. Het kind voelt de strengheid van de opvoedster niet. Dat is voor beiden, de meest prettige wijze van correctie. Treesje uit haar veeleischendheid niet meer, omdat ze geen gelegenheid heeft, ze ingewilligd te krijgen. Zoo heeft ze er langzamerhand routine in gekregen hare bovenmatige verlangens weg te cijferen. Dat is noodzakelijk, wijl de maatschappij later ook geen rekening houdt met des vreemden hinderlijke fouten. Ze zou als „outsider" een treurig lot moeten lijden.' We mogen reeds bij „het kleine kind" geen slapheid toonen. Het kind, dat van natuur te veel eischt, moet reeds vroeg de rechten van anderen leeren billijken, vooral ook zich leeren schikken in het terzijde stellen van zijn eischen ten opzichte van de omstandigheden, waarin het geplaatst is.  XL JALOERSCHHEID leine Jenny is jaloersoh! Treurige eigenf.q|T5^D/Scbap' d*e strenS veroordeeld wordt, doordat ze dikwijls tot onbeminnelijke, /^■qlJÖjja zelfs tot onmenschelijke daden voert. V-^A^LJDe jaloersche wordt veracht. Is er pijn•fc-f.v^wlijker reactie denkbaar? Jalosrschheid is niet een eigenschap, die den mensch is aangeboren. We mogen dit afleiden uit de ervaring, die leert, dat dezelfde persoon, onder verschillende omstandigheden, die eigenschap meer of minder, al of niet bezit. — Zoo vertoont het mismaakte kind, dat de ware liefde in zijn omgeving ondervindt, die gehate eigenschap zelden tegenover zijn zooveel beter bedeelde zusjes en broertjes. — Daarom is het mogelijk, dat we reeds bij het jonge kind de kiem er van, door een juiste behandeling uitroeien. Arme Jen. Ze heeft schijnbaar wel redenen om jaloersch te zijn. Ze is minder aanvallig' dan het één jaar jonger zusje en ziet er ook niet zoo lief uit. Jen is wat slap en rustig, Lous zoo een echte hupsche mol. Maar Jen is bijzonder pienter en heeft een heel gevoelig hartje. Voorwaar toch goede gaven'om in het leven tevreden te kunnen zijn. Haar leeftijd leidt er echter toe, dat haar gemis haar duidelijker wordt gemaakt, dan haar bezit. Troetelen de ooms en tantes dan niet altijd Lous en nooit eens haar? Wordt Lous door de vreemde kinderen niet gevraagd om mede te spelen, terwijl ze haar passeeren? „Zijn jullie zusjes?" wordt zoo beteekenisvol verbaasd, het kind telkens toegevoegd. Jen krijgt weêr denzelfden smartelijken trek om  121 het mondje. Dan voel ik me 't hart toenijpen. Zesjarige Jen leeft onder een druk. We nemen ons ernstig voof, dat leed van het Keve kind af te wenden. Aanvankelijk door een te veel, om tot den juisten middenweg te komen. Bij Loutje wordt, voor zoover haar belang het meebrengt, voldaan aan eiken eisch, dien ze als kind stellen mag; maar Jenny krijgt van ons, huisgenooten, een opmerkelijk surplus. „Waarom mag Jen nu altijd naast Paatje zitten?" „Jij zit toch immers naast Moeder?" „Nu heeft Jen weer dat mooie potlood van Maatje gekregen!" „Jij kreeg toch gisteren een potloodje van Els!" „Waarom mag Jen nu weer met Pa mede naar de zieke menschen rijden?" „Vader kan toch maar één kindje tegelijk meenemen. Een volgend keer ben jij aan de beurt." Loutje gelooft in ons en is uit haar eigen persoontje zóó stralend gelukkig dat ze niet dieper doordringt, terwijl de tobberige Jenny zich hoe langer hoe meer, door ons begint „uitverkoren" te voelen. Dat geeft haar kracht. Ze vindt eigenlijk dat ze verwend wordt door ons, die haar zooveel waard zijn; en ze voelt zich door de wreede andere menschen onbillijk behandeld. Ze wijt haar achterstelling niet meer aan zichzelf. Daarheen wilden we het leiden. Het is meestal het gemis aan eigenwaarde, wat een mensch op anderen, bevoorrechten, jaloersch doet zijn. Het eenige redmiddel is dan, zijn eigenwaarde te versterken, op welke wijze ook. Het doel heiligt de middelen. Jen gaat zich voelen. Ze wordt wat laatdunkend. Dat opent haar den weg tot begeerd worden. We hebben die behandeling lang moeten volhouden. Zoolang tot haar verstand gerijpt was en ze zelve het leven, juister wist te benaderen.'Ze is ons dankbaar. Ze uitte het nog deze week, het jonge vrouwtje, in den brief, die ze me na haar huwelijksreis schreef.  XU EENKENNIG <^*"^C^#5ls het kindje binnenkomt, juicht heel r2)#m(2a net huisgezin. itMj\^r\Heel P.rettig voor »het kindje" en voor V^faaL }het huisgezin. Maar uit mijn intuïtieve ^LcyaJ^/ rangschikking van „het kindje" en „het C»*»