— 6 — Art. 5 Art. 4. L Het subsidie komt voor de helft voor rekening van het Rijk, voor de andere helft -voor rekening der gemeenten, waar de leden der werkloozenkas woonplaats hebben. 2. Het bedrag van het subsidie wordt vastgesteld in verband met de in de gemeenten in het eerste lid vermeld, werkelijk ingekomen bijdragen, en zal als regel ten hoogste 100% daarvan uitmaken. 3. Het kan op een hooger percentage worden gesteld, indien buitengewone omstandigheden van tijdelijken aard dit noodig maken. 4. Onder de in het eerste lid bedoelde woonplaats wordt verstaan de werkelijke woonplaats der leden op den eersten dag der week, waarover de bijdragen loopen, die tot grondslag der in dat lid bedoelde vaststelling dienen. 5. Strekt eene werkloozenkas hare werking over meer dan eene gemeente uit, dan betaalt elk dezer gemeenten een gelijk percentage op de werkelijk ingekomen bijdragen der leden, die binnen haar gebied woonachtig zijn. Art. 5. 1. Het subsidie wordt gesteld onder het rechtstreeksch beheer van het bestuur der veréeniging en, met uitzondering van de voor onmiddellijke betaling noodzakelijke gelden, door dit bestuur met inachtneming van het bepaalde in het volgende artikel belegd. 2. Indien door het bestuur voornoemd de krachtens het volgende artikel gegeven voorschriften in zake de belegging niet worden opgevolgd of wanneer zich andere omstandigheden voordoen, die kunnen leiden tot intrekking van het  Art. 6 — 6 —- subsidie, wordt dit slechts uitgekeerd, voor zoover het vermogen der werkloozenkas onvoldoende mocht zijn om uitkeeringen te verstrekken. 3. Aan het bestuur voornoemd wordt hiervan bij aangeteekend schrijven onverwijld kennis gegeven. Art. 6. 1. Jaarlijks wordt door Onzen Minister een lijst van fondsen openbaar gemaakt, die in aanmerking komen voor de belegging der tot de werkloozenkas behoorende gelder. 2. Belegging der gelden op andere wijze dan in het eerste lid bedoeld, mag niet geschieden zonder machtiging van Onzen voornoemden Minister. Art. 7. |j Het recht op subsidie kan door Onzen Minister worden ingetrokken, indien blijkt, dat: a. wordt gehandeld in strijd met de bepalingen, vervat hetzij in het reglement der werkloozenkas, hetzij in dit besluit, of in de te zijner uitvoering gegeven voorschriften of genomen beslissingen ; b. de door het bestuur der veréeniging uitgeoefende controle onvoldoende is. 2. De intrekking geschiedt bij met redenen omkleede beschikking, die den datum bepaalt, na welken geen subsidie meer zal worden uitgekeerd. HOOFDSTUK III. Bijdragen der verzekerden. Art. 8. ft Het reglement der werkloozenkas bepaalt het bedrag van de bijdragen der leden. 2. Zij moeten toereikend zijn, om, vermeerderd met de te ontvangen sub-  — 7 — Art. 10 sidiën, den leden de in het reglement der kas voorgeschreven uitkeering te verleenen en bovendien om een voldoend bedrag af te zonderen voor uitkeering bij buitengewone werkloosheid. HOOFDSTUK IV. Uitkeeringen. Art. 9. 1. Hét bestuur eener gesubsidieerde veréeniging beslist of, en zoo ja welks, uitkeering zal worden verleend, zoomede of met het verstrekken van uitkeering zal worden voortgegaan. 2. In verband met het bepaalde in art. 19 geeft het van zijne beslissing kennis aan het bestuur der gemeente", waar hij, die uitkeering zal erlangen, woonplaats heeft op den eersten dag der week waarover de uitkeering loopt. 3. De in het vorige lid bedoelde kennisgeving is met redenen omkleed als de beslissing van het bestuur een lid betreft, hatwelk door het orgaan der openbare of daarmede door Onzen Ministerf gelijkgestelde arbeidsbemiddeling arbeid werd aangeboden, welke fiiet is aanvaard. Art. 10. 1. Een gemeentebestuur, dat tegen eene beslissing tot uitkeering' als bedoeld in het eerste of derde lid van het vorige artikel bezwaar heeft, geeft daarvan zoo spoedig mogelijk kennis aan het bestuur der veréeniging bij aangeteekend schrijven. 2. Na de kennisgeving in het vorige lid bedoeld, wordt door het bestuur der veréeniging aan den betrokken verzekerde geene uitkeering meer verstrekt. 3. Het gemeentebestuur kan vorderen, dat het naar zijn oordeel ten onrechte  Art. 11 — 8 — uitgekeerde bedrag binnen een , tegelijkertijd te bepalen termijn in de werkloozenkas worde teruggestort. Hetgesft biervan op dezelfde wijze als vermeld aan bet slot van bet eerste lid van dit artikel kennis aan het bestuur der veréeniging. 4. Ook de Directeur is bevoegd te vorderen, dat geene uitkeeringen meer zullen worden verstrekt of dat een uitgekeerd bedrag worde teruggestort in de werkloozenkas binnen een door hem te stellen termijn. Het slot van het vorige lid is hier toepasselijk. Art. 11. 1. Het bestuur eener veréeniging dat bezwaar heeft tegen eene beslissing van het gemeentebestuur of van den Directeur, bedoeld in het vorige artikel, kan daartegen in beroep komen bij Onzen Minister, die niet beslist, dan na de in art. 25 vermelde Commissie te hebben gehoord. 2. Zijne beslissing wordt, met redenen omkleed, in de Staatscourant openbaar gemaakt. Art. 12. Niemand kan gelijktijdig uit meer dan eene werkloozenkas, uitgaande van eene gesubsidieerde veréeniging, uitkeering erlangen. Art. 13. f-i Voor een lid der werkloozenkas eener gesubsidieerde veréeniging, die tevens lid is van eene of meer werkloozenkassen van niet-gesubsidieerde vereenigingen, mogen de gezamenlijke dagelijksche uitkeeringen 70 % zijner gemiddelde dagelijksche verdiensten niet te boven gaan. 2. Kunnen de gemiddelde dagelijksche verdiensten van het lid niet worden bepaald, dan gelden als maatstaf de dage-  — 9 — Art. 16 lijksche verdiensten van gelijksoortige arbeiders, hetzij ter plaatse, of, bij gebreke van dien, in gemeenten met overeenkomstigen loonstandaard. 3. Indien het bedrag der gezamenlijke dagelijksche uitkeeringen boven het in het eerste lid van dit artikel aangegeven percentage zou stijgen, wordt de uitkeering uit de werkloozenkas der gesubsidieerde veréeniging met zoodanig bedrag verminderd, dat het maximum van 70 % niet wordt overschreden, Art. 14. Aan leden, werkelijke woonplaats hebbende in gemeenten, die niet tot de in dit besluit vervatte regeling zijn toegetreden, mag uit de werkloozenkas geen hooger uitkeering worden verstrekt dan tot hoogstens de helft van het bedrag, dat in het reglement der werkloozenkas is vastgesteld als geldende voor de. leden in gemeenten, die wel tot haar zijn toegetreden. HOOFDSTUK V. Ontbinding en overgang van werkloozenkassen. Art. 15. li Het besluit tot ontbinding eener gesubsidieerde veréeniging dan wel van hare werkloozenkas, zoomede dat tot overgang eener gesubsidieerde veréeniging met hare werkloozenkas in eene andere zoodanige veréeniging, moet binnen acht dagen na den dag, waarop het is genomen, worden medegedeeld aan Onzen Minister. 2. Het in het vorige lid bedoelde besluit tot overgang behoeft de goedkeuring van Onzen Minister. 3. Overgang eener gesubsidieerde ver-  Art. 16 —10 — eeniging met hare werkloozenkas in eene niet gesubsidieerde veréeniging wordt ten aanzien der toepassing van de in dit besluit vervatte regelen met ontbinding gelijk gesteld. Art. 16. 1. Indien eene gesubsidieerde veréeniging dan wel hare werkloozenkas wordt ontbonden of het recht op subsidie vervalt, zal de veréeniging het bedrag van het subsidie, dat zich op den datum van ontbinding of van mtrekking onder beheer van haar bestuur bevindt, storten voor de helft ten kantore van den betrokken Rijksbetaalmeester, tegen afgifte eener quitantie' van storting, welk stuk spoedig aan Onzen Minister zal zijn in te zenden, en voor de wederhelft ten kantore van den betrokken gemeenteontvanger, of als het gemeentelijk subsidie werd verleend door meer dan eene gemeente, ten kantore van de betrokken gemeente-ontvangers, in verhouding tot het ledental der kas, dat in elke gemeente op den datum der ontbinding of intrekking werkelijke woonplaats had. 2. Het in het vorige lid bedoelde bedrag van het subsidie wordt geacht te zijn de helft van het verschil tusschen het op den datum der ontbinding of intrekking aanwezig vermogen en het vermogen der werkloozenkas, dat op den datum, met ingang waarvan het subsidie werd toegekend, aanwezig was, tenzij Onze Minister in bijzondere gevallen anders mocht bepalen. HOOFDSTUK VI. Administratie der werkloozenkassen. Art. 17. Het bestuur eener gesubsidieerde veréeniging is verplicht de admi-  — 11 — Art. 80 nistratie der werkloozenkas op voldoende wijze in te richten. Art. 18. Aan eene gesubsidieerde veréeniging kan door het Rijk ter vergoeding van administratiekosten eene toelage worden verleend. HOOFDSTUK VII. Toezicht. Art. 19. Het bestuur eener gemeente houdt toezicht op de werkloozenkassen, welker leden uitsluitend binnen die gemeente woonachtig zijn en op de handelingen van andere werkloozenkassen ten opzichte van die leden dezer kassen, welke binnen de gemeente woonachtig zijn. Art. 20. 1. Het bestuur eener gesubsidieerde veréeniging is verplicht: a. Onzen Minister en den besturen der gemeenten, waarbinnen leden der werkloozenkas woonachtig zijn, benevens aan door den een zoowel als door den ander aan te wijzen gemachtigden, desverlangd inzage te geven van de boeken, waarden en bescheiden, die betrekking hebben op de werkzaamheid der werkloozenkas en dezen alle noodige inlichtingen te verschaffen. b. Onzen Minister voor een door dezen vast te stellen datum toe te zenden een jaarlijksch verslag zijner werkzaamheden, henevens eene rekening en verantwoor ding over het afgeloopen boekjaar, een en ander betrekking hebbende op de van de veréeniging uitgaande werkloozenkas.  Art. 21 — 12 — HOOFDSTUK VIII. Commissie van Advies. Art. 21. 1. Er wordt ingesteld eene Commissie van Advies voor de werkloosheidsverzekering . 2. De taak dezer Commissie is Onzen Minister te adviseeren over de uitvoering van .dit besluit. 3. De Commissie is bevoegd Onzen Minister voorstellen te doen. Art. 22. 1. De Commissie bestaat uitten minste twaalf leden, die met een gelijk aantal plaatsvervangers voor den tijd van drie jaar worden benoemd door Onzen Minister, voor de helft uit vertegenwoordigers van gesubsidieerde vereenigingen en voor de helft uit vertegenwoordigers van Rijk en gemeenten. De aftredenden zijn dadelijk weder benoembaar. 2. Ten behoeve der benoeming van vertegenwoordigers der gesubsidieerde vereenigingen worden de besturen der centrale vakverbonden, waartoe de vereenigingen behooren, uitgenoodigd, eene opgave van door hen aanbevolen personen aan Onzen Minister te doen toekomen. 3. Een uitnoodiging als in het vorige lid bedoeld, kan door hem ook worden gericht tot de besturen van gesubsidieerde vereenigingen, welke niet tot centrale vakverbonden behooren. Art. 23. 1. De Voorzitter der Commissie, met zijn plaatsvervanger, wordt door Onzen Minister uit de leden benöemd ; hij heeft bij staking van stemmen eene beslissende stem.  — 13 — Art. 26 2. De secretaris der Commissie wordt door Onzen Minister, die eene aanbeveling van drie personen, door baar in te dienen, ontvangt, benoemd. Hem kan eene jaarlijks vast te stellen vergoeding worden toegekend. 3. De leden der Commissie en hunne plaatsvervangers genieten behalve vergoeding van reis- en verblijfkosten voor het bijwonen der vergaderingen vacatiegelden tot een door Ons te bepalen bedrag. Art. 24. De Directeur is bevoegd de vergaderingen der Commissie bij te wonen en zich aldaar door een of meer aan den Dienst der Werkloosheidsverzekering en Arbeidsbemiddeling verhonden ambtenaren te doen bijstaan. Art. 25. 1. Ter vereulling van de taak bedoeld in artikel 11 wordt eene Commissie van drie leden ingesteld. 2. Als lid tevens voorzitter treedt op de Voorzitter der Commissie van Advies, bedoeld in artikel 21 of diens plaatsvervanger. Voorts worden twee leden, benevens hunne plaatsvervangers, door Onzen Minister voor den tijd van één jaar uit die Commissie gekozen, en wel een uit vertegenwoordigers van Rijk en gemeenten en de andere uit vertegenwoordigers der vereenigingen ; na afloop van hun zittingstijd zijn zij gedurende eenzelfde tijdsverloop niet herkiesbaar. 3. Aan de Commissie wordt door Onzen Minister een secretaris toegevoegd, wien eene jaarlijks vast te stellen vergoeding kan worden toegekend. 4. De leden der Commissie genieten behalve vergoeding van reis- en verblijfkosten voor het bijwonen der vergade-  Art. 26 — 14 — ringen vacatiegelden tot een door Ons te bepalen bedrag. HOOFDSTUK IX. Slotbepalingen. Art. 26. In de gevallen, bedoeld in de artikelen 2, lid 1 ; 3 ; 4, lid 3 ; 7, lid 1 ; 15, lid 2, wordt door Onzen Min'ster geen ^beslissing genomen dan na advies der in artikel 21 genoemde Commissie en, voor zoover zij eene werkloozenkas betreffen, welke hare werking over ééne gemeente uitstrekt, na het betrokken gemeentebestuur te hebben gehoord. Art. 27. 1. De in dit besluit vervatte regelen kunnen worden aangehaald onder den titel van „Werkloosheidsbesluit 1917". 2. Het zal binnen twee jaar na zijn inwerkingtreding worden herzien. Onze Minister van Waterstaat is belast met de uitvoering van dit besluit, hetwelk in het Staatsblad en in de Staatscourant geplaatst en in afschrift aan den Raad van State medegedeeld zal worden. 's-Gravenhagê, den 2den December 1916. W1XHELMINA. De Minister van Waterstaai, C. Lely. {Uitgeg. 8 Dec. 1916.1  — 15 — MINISTERIE VAN WATERSTAAT. N°. 16740. Afdeeling Werkloosheidsverzekering en Arbeidsbemiddeling. 's-Graverihage, 12 December 1916. Tot toelichting van het mede hierbijgaand Koninklijk Besluit heb ik de eer Uw College het volgende mede te deelen : Allereerst moge ik er Uwe aandacht op vestigen, dat, blijkens de definitie in art. 1, onder „Werkloozenkas" in het besluit wordt verstaan elke werkloozenkas, onverschillig of deze hare werking over slechts ééne — dan wel over meer dan ééne gemeente uitstrekt. Onder „gemeenten" verstaat voorts het besluit alleen die gemeenten, die tot de daarin vervatte regeling zijn toegetreden. Elke gemeente, die op den voet van het besluit, in samenwerking met het Kijk, financieelen steun aan de werkloozenkassen wensoht te verleenen, moet vooraf verklaren, dat zij tot de in het besluit vervatte regeling toetreedt. Ten einde te kunnen gebruik maken van de noodige voorlichting, zoowel van de zijde der gemeentebesturen als van die der besturen van werkloozenkassen is, aangezien het inwinnen van advies bij de afzonderlijke besturen uit den aard der zaak doorgaans moeilijk zou zijn, eene Commissie van Advies ingesteld, aan welke tevens de bevoegdheid is verleend, aan den Minister, met de uitvoering van het besluit belast, voorstellen te doen. De samenstelling dier commissie, zooals deze in artikel 22 is voorgeschreven, uit vertegenwoordigers voor de helft van gesubsidieeide vereenigingen en voor de andere helft van het Rjjk en de ge. meenten, geeft de noodige waarborgen, dat het Aan de Gemeentebesturen.  — 16 — onderwerp, waarover voorlichting wordt verstrekt, van alle kanten zal worden beschouw^ en de belangen van alle betrokkenen worden] behartigd. In artikel 10 ;s het geval voorzien, dat hetaa een gemeentebestuur, hetzij de Directeur van! den Dienst der Werkloosheidsverzekering en Arbeidsbemiddeling, bezwaar heeft dat uitkeering wordt verleend of met het .doen van] uitkeering wordt voortgegaan, dan wel termen! aanwezig acht, dat reeds uitg keerde bedragen, in de werkloozenkas worden teruggestort. Aan belanghebbenden, die zich met deze be-l slissingen niet kunnen vereenigen, is daartegen een recht van beroep gegeven op den Minister. Ten einde de te nemen beslissingen met dei noodige waarborgen te omgeven, is in artikel 25 bepaald, dat over de ingebrachte bezwaren niet wordt beslist dan na verhoor van de aldaar] genoemde Commissie van deskundigen, waarin 1 Rijk, gemeenten en gesubsidieerde vereeniTJ gingen steeds een vertegenwoordiger hebben. ] In verband met de artikelen, zij verder hetj volgende opgemerkt. Art. 2. Ten einde geen grond te geven voorj de opvatting, dat de werkloozenkas als af- i zonderlijke rechtspersoon, los van de veréeniging, waarvan zij uitgaat, zou moeten wordèft 1 beschouwd, is in het besluit als stelsel aangenomen, dat het subsidie niet aan, doch ten ] behoeve van de kas aan de veréeniging wordt ) verleend. Het is de bedoeling hierdoor duidelijk te doen uitkomen, dat het vereenigingsbestuur ' ook het kasbeheer voert en de veréeniging met H haar geheele vermogen hiervoor aansprakelijk is.:] Het artikel geeft voorts aan, welke vereeni- i gingen voor het ontvangen van subsidie in aan- j merking kunnen komen. Dat daarvoor het reglement der werkloozenkas moet zijn goed- \ gekeurd, is op zich zelf niet voldoende, aangezien er daarnaast andere redenen kunnen zijn, j waarom toekenning van subsidie aan een bepaalde veréeniging minder wenschelijk wordt j geacht. Bepaald is daarom, dat de kassen ook overigens moeten voldoen aan de door den Minister, met de uitvoering van dit besluit belast, gestelde eischen. Niet alleen de kassen, doch ook de vereenigingen waarvan deze uit- i  - 17 — gaan, moeten aan te stellen eischen beantwoorden, willen zij voor het ontvangen van subsidie f in aanmerking komen. In het eerste lid wordt daarom gesproken van „daarvoor in aanmerking komende vereenigingen". Ingevolge het bepaalde bij artikel 26 zal de Minister over de vraag of subsidie kan worden toegekend niet beslissen, alvorens de Commissie van Advies te hebben gehoord en wanneer het een kas betreft, die hare werking over niet meer dan eene gemeente uitstrekt, ook het advies van het betrokken gemeentebestuur te hebben ingewonnen. I j Art. 3. Dit artikel voorziet in het geval, I dat later, na goedkeuring van het kasreglement, wijzigingen daarin wenschelijk mochten blijken, t De ervaring kan bijv. leeren, dat de contributie [der leden te laag is gesteld, om voldoende reserve te doen ontstaan. Dat wijzigingen, welke de veréeniging in een I eenmaal goedgekeurd reglement mocht wen |schen aan te brengen, de goedkeuring des Ministers noodig hebben om van kracht te kunnen zijn, volgt uit artikel 2. I Art. 4. In het tweede lid is thans, in afwijking van het tot dusverre gebruikelijke stelsel, volgens hetwelk de bijslag der gemeente verband hield met de gedane uitkeeringen, bepaald, dat het subsidie in verband met de bijdragen der leden wordt vastgesteld, geheel |dus in overeenstemming met den inhoud der circulaire van 19 Januari 1916, n°. 4672. De afwijking van den regel, dat het sub!;Sidie ten hoogste 100 % der bijdragen uitmaakt (zie het derde lid) is slechts als tijdelijke uit■ zondoringsmaatregel bedoeld. Ook bij het toekennen van een hooger percentage is blijkens artikel 26 het hooren van de Commissie van Advies en ten aanzien van kassen, welker werking zich over niet meer dan één gemeente uitstrekt, van het betrokken gemeentebestuur noodig. Terwijl volgens het eerste lid vaststaat, dat de helft van het subsidie aan een veréeniging verleend, voor rekening der gemeenten komt, waar de verzekerde leden dier veréeniging woonplaats hebben (hetgeen door het vierde lid nader wordt toegelicht), geeft het vijfde aan, op welke wijze die helft over de ver- S. &J., n°. .71. 2  18 - schillende betrokken gemeenten wordt verdeeld. Elk dezer gemeenten bètaalt een gelijk percentage aan subsidie op de binnen haar gebied werkehjk ingekomen bijdragen. In het normale geval, dat overal de contributies der leden behoorlijk inkomen, is dus het aandeel van elke gemeente in de bovengenoemde helft evenredig aan het op haar gebied wonende ledental der bedoelde werkloozenkas. De uitbetaling der subsidiën zal op de volgende wijze kunnen plaats vinden. De Directeur van den Dienst der Werkloosheidsverzekering en Arbeidsbemiddeling zal vermoedelijk maandelijks de gegevens omtrent de ingekomen bijdragen, welke van de gesubsidieerde vereenigingen zijn ingekomen, aan de betrokken gemeenten ter verifieering doen toekomen. Aan de hand dezer geverifieerde gegevens wordt dan het bedrag bepaald (voor elke veréeniging afzonderlijk), dat door het Rijk *n de gemeenten als subsidie over het afgeloopen tijdperk is te verleenen. Het bestuur van elke gemeente doet dan het door deze te verleenen bedrag rechtstreeks toekomen aan het bestuur der veréeniging, waarvan de kas uitgaat. Voor het Rijksaandeel wordt den vereenigingen elk kwartaal een mandaat toegezonden. Art 5. Op den regel van het eerste lid, dat het subsidie door de veréeniging zelf wordt beheerd, nlaakt het tweede lid een uitzondering. Doen de aldaar genoemde omstandigheden zich voor, dan wordt het subsidie niet uitgekeerd, dan alleen voor zoover noodig is, om met alle werkloosheidsnitkeeringen te kunnen blijven voortgaan. Art. 6. Het eerste lid schept een waarborg voor een goed beheer der tot de kas behoorende gelden. Het tweede lid kan toepassing vinden bijv. in het geval, dat de kasgelden te gering zijn om ze in bedoelde fondsen te beleggen. „Belegging" moet hier dan in ruimen zin worden opgevat, zoodat ook plaatsing der gelden op de spaarbank of in deposito, uitzetting op prolongatie enz. er onder te rekenen zijn. Art. 7. De aandacht zij er op gevestigd, dat in de in dit artikel bedoelde gevallen, het  — 19 — recht op subsidie kóm, worden ingetrokken, opdat niet de verplichting besta steeds tot dien uitersten maatregel over te gaan. Verwacht wordt, dat veelal eene aanmaning of waarschuwing voldoende zal zijn, om begane fouten spoedig te doen herstellen of voor de toekomst verbeteringen te doen aanbrengen. Tot intrekking van het subsidie wordt niet besloten, alvorens de in artikel 21 genoemde Commissie en ten aanzien van kassen, welker werking zich over niet meer dan eene gemeente uitstrekt, het betrokken gemeentebestuur is gehoord. Art. 8 r'oet duidelijk uitkomen, dat c*e bedoeling der in bet besluit vervatte regeling mede deze is, te zorgen, dat door de werkloozenkassen reserves worden gevormd, die in tijden van meer dan gewone werkloosheid hare diensten bewijzen. Art. 9. Wanneer een lid der werkloozenkas zich als werkloos aanmeldt, beslist het bestuur zijner veréeniging of hij recht op uitkeering heeft en hoeveel deze bedraagt, overeenkomstig de desbetreffende reglementaire voorschriften. Dit bestuur beslist eveneens of met het verstrekken van uitkeering zal worden voortgegaan, welke beslissing o.a. noodig zal zijn, indien na eenigen tijd twijfel rijst over de vraag of de bedoelde werklooze aanspraak op uitkeering kon doen gelden of kan blijven maken, b;v. omdat de oorzaak zijner werkloosheid onjuist door hem is opgegeven of omdat hg geweigerd heeft aangeboden arbeid te aanvaarden, enz. Het betrokken gemeentebestuur, dat krachtens art. 19 met het toezicht op de kassen is belast, wordt van deze beslissingen in kennis gesteld. Het ligt in den aard der zaak dat deze kennisgeving zeer spoedig zal moeten geschieden. Dat de werklooze verplicht is, passenden arbeid te aanvaarden, blijkt uit den mede hierbijgaanden leidraad voor de samenstelling van reglementen. Zulke arbeid zal hem veelal worden aangeboden door het orgaan der openbare of daarmede door den Minister gelijkgestelde arbeidsbemiddeling, bjj welk orgaan hij zich dadelijk als werkzoekende moet doen inschrijven. Na2*  — 20 — tuurlijk is de werklooze niet verplicht onvoorwaardelijk allen arbeid, welken zoodanig orgaan hem aanbiedt, te aanvaarden, op strafte anders zijn recht op uitkeering te verliezen. Deelt het bestuur zgner veréeniging zijne meening, dat de aangeboden arbeid niet passend was, dan kan dit bestuur beslissen, dat hem uitkeering wordt toegekend of de uitkeering aan hem wordt voortgezet. Het bestuur moet dan echter (en natuurlijk ook weer zoo spoedig mogelijk) hiervan aan het gemeentebestuur bij gemotiveerde beslissing kennis geven, opdat dit, zoo het de bedoelde beslissing onjuist acht, op de wijze als bepaald in het volgende artikel kan ingrepen. Het voorschrift van „motiveering" zal voorkomen, dat op losse gronden de door het bovengenoemd orgaan aangeboden arbeid verworpen wordt. Art. 10. Over dit artikel is reeds in den aanvang gesproken. Art. 11. De in dit artikel bedoelde geschillen tusschen vereenigings- en gemeentebesturen of tusschen vereenigingsbesturen en den Directeur in zak*, de rechtmatigheid der uitkeeringen en de daaraan verbonden gevolgen, kunnen door den Minister worden beslist, gehoord de in artikel 25 bedoelde Commissie. Art. 12. De bedoeling van het hier bepaalde is er voor te zorgen, dat de verzekering geen middel wordt, om zich bij werkloosheid in een financieel voordeelige positie te brengen. De ontvangsten bij werkloosheid moeten lager zijn dan die in normale tijden. Zooveel mogelijk moet dus het ontvangen van dubbele uitkeeringen worden belet. Door artikel 12 wordt voorts uitgesloten, dat iemand op dubbele wijze van de overheidssubsidie voordeel trekt door van twee gesubsidieerde vereenigingen lid te zijn. Art. 13. Dit artikel bedoelt eveneens de inkomsten bij werkloosheid te doen blijven beneden die in normale tijden. Art. 14. Deze bepaling is opgenomen om te voorkomen, dat het subsidie van Rjjk en gemeenten ook ten goede zal komen aan personen wonende in gemeenten, welke niet tot de hier toegelichte regeling zijn toegetreden. Art. 15. Met het oog op de in het volgende artikel omschreven afrekening, die bij ont-  — 21 — binding eener werkloozenkas — al of niet gepaard gaande met ontbinding der gesubsidieerde veréeniging — moet plaats vinden, is het noodig, dat het desbetreffend besluit zoo spoedig mogelijk ter kennis van den Minister worde gebracht. Alvorens over te gaan tot goedkeuring van het besluit tot overgang bedoeld in lid 2, zal de Minister de in artikel 21 genoemde Commissie hooren, en bij eene werkloozenkas, welker werking zich over niet meer dan eene gemeente uitstrekt, ook het betrokken gemeentebestuur. Art. 16. -Bij ontbinding der werkloozenkas of intrekking van het subsidie zal daaruit — blijkens dit artikel — het bedrag moeten worden- teruggegeven, dat geacht mag worden daarin aan subsidie aanwezig te zijn. Het tweede lid geeft aan, hoé dit bedrag wordt berekend. Het slot daarvan kan toepassing vinden, wanneer de veréeniging over nog andere inkomsten beschikt dan bijdragen en subsidiën. Art. 18. Het vermogen der werkloozenkas is uitsluitend bestemd tot uitkeering bij werkloosheid. De bestrijding der administratiekosten zal dus langs anderen weg moeten worden gevonden. Daarom is de mogelijkheid geopend, om zoo deze kosten eenigszins belangrijk zijn, door het Rijk een aandeel daarin te doen dragen. Art. 19. Het is voor de gemeenten, binnen welker gebied leden eener gesubsidieerde veréeniging wonen, gemakkelijker nauwkeurig toezicht uit te oefenen, dan voor den Minister, die daartoe de beschikking zou moeten bezitten over een geheelen staf van ambtenaren in alle deelen van het land. Daarom is het toezicht aan de betrokken gemeenten opgedragen. Uitteraard kan elk gemeentebestuur zijne bemoeiingen slechts uitstrekken tot datgene wat ter plaatse controleerbaar is. Terwijl dus op de kassen, welker werking zich over niet meer dan eene gemeente uitstrekt, zijn toezicht volledig is, zal het ten aanzien der andere werkloozenkassen slechts de handelingen dier kassen ten opzichte der binnen het gebied der gemeente wonende leden betreffen (het woord „handelingen" is in ruimen zin op te vatten, zoodat ook „nalaten" er onder is te begrijpen).  — 22 — Het toezicht van het gemeentebestuur omvat m. a. w. ten aanzien van alle werkloozenkassen : a. de contröle op oorzaak en duur der werkloosheid ; 6. die op de regelmatige betaling der bijdragen ; c. die op de inschrijving der werkloozen als werkzoekenden bij het orgaan der arbeidsbemiddeling ; d. het toezicht op de plaatselijkea dmiuistratie. Ten aanzien van werkloozenkassen, welker werking zich u'tsluitend over de gemeente zelf uitstrekt, komt dan hierbij het toezicht op alle verdere handelingen van het kasbestuur (belegging, administratie, beheer, enz.). Art. 20. Ten behoeve van het in het vorig artikel bedoelde toezicht is het noodzakelijk ▼oor de gesubsidieerde vereenigingen de in dit artikel bedoelde verpöeïitingen in het leven te roepen. Onder de sub a genoemde inlichtingen zijn ook begrepen inlichtingen van statistischen aard. Art. 21. Zie hiervoor het Algemeen Deel der toelichting. Art. 22. In aansluiting aan de toelichting in het Algemeen Deel verstrekt, zij te dezer plaatse er alsnog op gewezen, dat het eveneens in de bedoeling ligt zooveel mogelijk van het Rijk en van de gemeenten een gdijk aantal vertegenwoordigers te kiezen. Art. 25. In aansluiting met hetgeen in het Algemeen Deel der toelichting is medegedeeld, worde hier aangeteekend, dat de plaatsvervangende leden vooral zijn bedoeld dan zitting te nemen, wanneer het mocht voorkomen, dat het lid, wiens plaats zij innemen, nauw is betrokken bij de veréeniging of de gemeente, welke bij het aanhangig geschil partij is. Art. 27. De bepaling, dat het besluit na twee jaar zal worden herzien was gewenecht, omdat het hier een nieuwe materie betreft en de grootere ervaring, die na verloop van dit tijdvak zal verkregen zijn, wellicht tot wijzigingen aanleiding zal kunnen geven. De Minister van Waterstaat, C. Lely  — 23 — LEIDRAAD VOOR DE SAMENSTELLING DER REGLEMENTEN VAN WERKLOOZENKASSEN. Het is geweuscht bij de samenstelling van het reglement eener werkloozenkas, ten behoeve waarvan subsidie zal worden gevraagd, onder meer te letten op de volgende punten : Naam, doel der kas, verhouding der kas tot de veréeniging. 1. Het moet vermelden naam en doel der werkloozenkas, en aangeven de verhouding der werkloozenkas tot de veréeniging, waarvan zij uitgaat. Reglementswijziging; ontbinding, overgang. 2. Het moet nauwkeurig aangeven : o. op welke wijze veranderingen in het reglement tot stand komen; 6. wat in acht te nemen zij, voor het geval tot ontbinding der werkloozenkas of haren overgang in eene andere kas zal worden overgegaan. Bestuur der kas; omschrijving, bestemming en beheer der gelden. 3. Het moet bepalen : o. dat het bestuur der rechtspersoonlijkheid bezittende veréeniging, van welke de werkloozenkas uitgaat, tevens is het bestuur der werkloozenkas en het beheer over deze uitoefent; 6. uit welke inkomsten de gelden der werkloozenkas voortkomen; c. dat de gelden der werkloozenkas voor geen andere doeleinden mogen worden gebezigd dan tot het verstrekken van reglementaire uitkeeringen bij werkloosheid; d. dat de gelden der werkloozenkas geheel afzonderlijk van de overige geldmiddelen der veréeniging worden geadministreerd en beheerd; e. de wijze, waarop de gelden der werkloo-  — 26 - Weigering of beëindiging lidmaatschap om bijzondere redenen. . 7. Het moet eene bepaling behelzen, die aan het bestuur het recht geeft, de toelating tot de werkloozenkas te weigeren, of het lidmaatschap te doen eindigen, van personen, die om lichamelijke of zedelijke redenen ongeschikt worden geacht voor geregelde beroepsbezigheden in het beroep of de beroepen, voor welke de werkloozenkas is opgericht. Aanmelding ais werkzoekende. 8. Het moet op elk lid de verplichting leggen, zich bij werkloosheid dadelijk als werkzoekende bij de openbare, of daarmede door den Minister gelijkgestelde niet-openbare, arbeidsbemiddeling te doen inschrijven, en zorg te dragen, dat hij als werkzoekende ingeschreven blijve. Administratie en toezicht. 9. Het moet zoodanige bepalingen, o.a. betreffende de inrichting der administratie, bevatten, dat voldoende vïrzekerd zij het door of namens het bestuur uit te o-fenen toezicht op: a. de regelmatige betaling der bijdragen ; 6. de werkloosheid der leden, hare oorzaken en haren duur; c. de aanmelding der leden als werkzoekenden ; d. de uitkeeringen; e. alle overige handelingen, de gelden der werkloozenkas betreffend. Eoekjaar. 10. Het moet bepalen, dat het boekjaar der werkloozenkas loopt van 1 Januari tot en met 31 December. Het mag echter een ander boekjaar voorschrijven, indien duidelijk , aangetoond wordt, dat voor die afwijking zeer gegronde redenen bestaan. Bijdragen. 11. Het moet da bijdrager., door de leden ten behoeve van het ontvangen var uitkeering bij werkloosheid te betalen, zoodanig vaststellen, dat die bijdragen, te zamen met de te ontvangen subsidiën, toereikend zijn, om den  — 27 — leden de in het reglement voorgeschreven uitkeeringen te verleenen, en bovendien om een voldoend bedrag af te zonderen voor uitkeering bij buitengewone werkloosheid. Gevallen, waarin niet wordt uitgekeerd. 12. Het moet bepalen, dat geen uitkeering wordt verstrekt: a. aan leden, die niet gedurende minstens zes maanden tegen werkloosheid verzekerd zijn ; 6. aan leden, die de, tot het intreden der werkloosheid door hen verschuldigde, bijdragen niet overeenkomstig de bepalingen van het reglement volledig en regelmatig hebben betaald ; c. aan leden, wier werkloosheid het gevolg is van werkstaking of uitsluiting; d. aan leden, die door ziekte, invaliditeit, ouderdom of ongeval ongeschikt zijn tot arbeiden, of die den leeftijd van zeventig jaar hebben bereikt; e. aan leden, c ie zonder gegronde reden hun werk hebben verlaten; ƒ. aan leden, die werkloos zijn tengevolge van eigen schuld; g. aan leden, die zich in voorarrest bevinden, gevangenisstraf of hechtenis ondergaan ; h. aan leden, die in het buitenland verblijf houden, of zich in militairen dienst bevinden; i. aan leden, wier werkloosheid het gevolg is van onwil om te werken of werk te zoeken ; k. aan leden, die hebben nagelaten, te voldoen aan de verplichting, krachtens eene bepaling als bedoeld sub 8 opgelegd; l. aan leden die hebben nagelaten, te voldoen aan eene oproeping tot aanbieding van werk, uitgaande van het orgaan der arbeidsbemiddeling; m. aan leden, die bij het verzoek om uitkeering dan wel tijdens het genieten van uitkeering aan het bestuur liet onverwijld hebben medegedeeld, dat hun door het orgaan der arbeidsbemiddeling werk is aangeboden; n. aan leden, die nalatig blijven, den hun door het orgaan der arbeidsbemiddeling aangeboden arbeid, die voor hen geschikt is, te aanvaarden ; o. aan leden, die handelingen plegen in strijd  — 28 — met de reglementaire bepalingen der werkloozenkas ; p. aan leden, die weigeren aan het bestuur of zijne vertegenwoordigers of aan de met het toezicht belaste ambtenaren, personen of lichamen inlichtingen te verstrekken, die met de werkloosheid verband houden en noodzakelijk zijn voor eene juiste beoordeeling van het recht op uitkeering. Lidmaatschap van meer dan eene kas. 13. Het moet inhouden de bepaling : o. dat geen leden kunnen worden toegelaten, die reeds lid zijn eener werkloozenkas, ten behoeve waarvan subsidie wordt verleend; 6. dat bij het verzoek om toelating tot de werkloozenkas door den verzoeker moet worden overgelegd eene verklaring, of hij al dan niet lid eener andere werkloozenkas is; c. dat, indien de verzoeker lid is van ééne of meer werkloozenkassen, ten behoeve waarvan geen subsidie is verleend, bij het verzoek om toelating exemplaren van de reglementen dezer kassen moeten zijn gevoegd; d. dat het lid der werkloozenkas, dat tevens het lidmaatschap verwerft eener kas, ten behoeve waarvan geen subsidie wordt verleend, hiervan aan het bestuur binnen acht dagen most kennis geven. Langdurige uitkeering. 14. Het moet inhouden de bepaling, dat, indien een lid in den loop van drie, op elkaar volgende, boekjaren, zoodanig bedrag aan uitkeering heeft ontvangen als overeenkomt met driemaal het bedrag, dat volgens het reglement der werkloozenkas als jaarlijksch maximumbedrag der uitkeering geldt, aan dat lid geen verdere uitkeering mag worden verleend, voordat hij gedurende een daarop volgend vol boekjaar lid der kas is geweest en over deze tijdruimte de verschuldigde bijdragen betaald heeft.  — 29 — SUBSIDIEER ING TEN BEHOEVE VAN WERKLOOZENKASSEN ingevolge Kon. Besluit van 2 Dee. 1916, S. 522. Lijst der stukken, over te leggen bij eene aanvrage om subsidieering. Het bestuur eener veréeniging, dat ten behoeve harer werkloozenkas in het genot wenseht te worden gesteld van subsidie, als bedoeld in het Koninkhjk besluit van 2 December 1916 (Staatsblad n°. 522), richt een daartoe strekkend schriftelijk op zegel gesteld verzoek tot den Minister van Waterstaat. Hierbij moeten o.a. worden overgelegd: a. in drievoud een exemplaar van de Koninklijk goedgekeurde statuten en van het huishoudelijk reglement der veréeniging, waarvan de werkloozenkas uitgaat, onderteekend door het bestuur dezer veréeniging, met vermelding van datum en nummer van het Koninklijk besluit, waarbij de statuten laatstelijk werden goedgekeurd; 6. in drievoud een exemplaar van het reglement der werkloozenkas, ten behoeve waarvan subsidie wordt gevraagd, eveneens onderteekend door het bestuur der veréeniging; c. een afschrift der notulen van de vergadering(en), waarin het reglement der werkloozenkas werd behandeld, en vastgesteld, en van die, waarin het werd gewijzigd, doch alleen voor zoover de notulen op het reglement betrekking hebben; d. een afschrift van het besluit der veréeniging, krachtens hetwelk subsidieering ten behoeve der werkloozenkas gevraagd wordt; e. een exemplaar van de rekening en verantwoording over het laatstv erloopen boekjaar der werkloozenkas, tenzij het een nieuw opgerichte werkloozenkas betreft; /. eene opgave van het aantal leden der werkloozenkas, gesplitst naar sekse, beroep, ge-  — 30 — boortejaar en woonplaats (eene opgave van de namen der leden behoeft niet bij de aanvrage gevoegd te zijn, tenzij daarom in het bijzonder gevraagd is); g. eene door het bestuur der veréeniging onderteekende, op zegel gestelde, schriftelijke verklaring, houdende, dat de veréeniging bij ontbinding der werkloozenkas of bij intrekking der subsidieering de volgens art. 16 van het Koninklijk besluit van 2 December 1916 (Staatsblad n°. 522) vast te stellen bedragen zal terugstorten. Het bestuur eener veréeniging, dat subsidie vraagt ten behoeve eener werkloozenkas, die hare werking over niet meer dan ééne gemeente uitstrekt, moet tevens een exemplaar van de onder o—ƒ aangegeven stukken toezenden aan het bestuur dezer gemeente onder mededeeling, dat het verzoek tot den Minister is gericht. De aandacht zij er op gevestigd, dat de toezending van bovengenoemde stukken niet uitsluit, dat toezending kan worden gevorderd van zoodanige andere gegevens of bescheiden, als voor eene goede beoordeeling van het verzoek noodig geacht worden. Januari 1917. De Directeur van den Dienst der Werkloosheidsverzekering en Arbeidsbemiddeling, Anth. FOLMER.  — 31 — ALPHABETISCH ItEGISTER. (De cijfers zijn de artikelen van het Koninklijk Besluit.) Administratie van werkloozenkassen. 17. 18. Arbeid. Aanbieding van — 9. Belegging. 5. 6. Bestuur. Bevoegdheden van het — 11. „ Verplichtingen van het — 3. 5. 9. 10. 15. 16. 20. Beroep op den Minister. 11. Buitengewone omstandigheden. Hooger subsidie of uitkeering in — 4. 8. Bijdragen. 1. 4. 8. Centrale vakverbonden. Aanbeveling van — 22. Commissie van Advies. 11. 21—25. 26. Commissie voor uitvoering van art. 11. 25. Directeur. 1. 10. 24. Fondsen, in aanmerking komende voor belegging. 6. Gemeenten, aandeel in de subsidieering. 4. Gemeentebestuur. Bevoegdheden van het — 10. 19. 26. „ Verplichtingen jegens het — 9. 10. 16. 20. Intrekking subsidie. 5. 7. Inzage boeken, enz. 20. Minister. 1. „ Bevoegdheden van den — 2. 3. 6. 7. 9. 11. 15. 16. 22. 23. 25. „ Verplichting jegens den — 3. 15. 16. 20. Niet gesubsidieerde vereenigingen. 13. Ontbinding en overgang van vereenigingen en(of) kassen. 15. 16. Keglement werkloozenkas. 2. 3. „ Inhoud — 8. „ Overtreding — 7. Rekening en verantwoording werkloozenkas. 206. Rijk, aandeel in de subsidieering. 4.  — 32 — Staatscourant. 'Publicatie in de 11. Subsidie, bedrag. 4. „ Beheer en belegging — 5. 6. „ Terugstorting — 16. ' Subsidieering van werkloozenkassen. 2 7. Terugstorting van uitkeeringen. 10. „ van subsidie. 16. Toezicht. 19. 20. Uitkeeringen, bedrag enz. 5. 8. 9 14. Verslag/ Jaarlijksch — der veréeniging. 206. Werkloozenkassen. 1. 2. 4. 6. 12. 13. „ Administratie — 17. 18. „ Ontbinding, overgang — 15. 16. „ Toezicht op — 19. 20. Woonplaats van leden eener werkloozenkas. 4.  S.&J. N°.71. 1'druk. EERSTE AANVULLING van het besluit van 2 December 1916, S. 522, tot vaststelling van algemeene regelen voor het verleenen van subsidiën ten behoeve van werkloozenkassen (WERKLOOSHEIDSBESLUIT 1917). De Minister van Waterstaat, Gelet op art. 6 van het Werkloosheidsbesluit 1917; Heeft goedgevonden : vast te stellen de volgende lijst van fondsen, die in aanmerking komen voor de belegging der gelden behoorende tot de werkloozenkassen ten behoeve waarvan overeenkomstig voornoemd besluit subsidie wordt verleend: A. Nederlandsche Staatsschuld of schuldbrieven door den Nederlandschen Staat rechtstreeks en onvoorwaardelijk voor rente en aflossing gewaarborgd. B. Schuldbrieven ten laste der Nederlandsche Provinciën of door haar rechtstreeks en onvoorwaardelijk voor rente en aflossing gewaarborgd. C. Schuldbrieven ten laste der gemeenten Amsterdam, Arnhem, 's-Gravenhage, Groningen, Haarlem, Rotterdam en Utrecht of door deze gemeenten rechtstreeks en onvoorwaardelijk voor rente en aflossing gewaarborgd. D. 1". Obligatiën uitgegeven door de Maat¬ schappij voor Geraeentecrediet; 2». Schuldbrieven uitgegeven door de gemeentelijke Credietbank, gevestigd te 's-Gravenhage.  — 31 — E. Obligatiën uitgegeven door: 1°. de Delispoorweg Maatschappij; 2°. de Hollandsche IJzeren Spoorweg Maatschappij; 3°. de Maatschappij tot Exploitatie van Staatsspoorwegen ; 4°. de Ned. Centraal Spoorweg Maatschappij ; 5°. de Ned. Indische Spoorweg Maatschappij. F. Pandbrieven uitgegeven door: 1°. de Alg. Hypotheekbank, gevestigd te Amsterdam ; 2°. de Amsterdamsche Hypotheekbank, gevestigd te Amsterdam ; 3°. de Eerste Ned. Hypotheekbank, gevestigd te 's-Gravenhage; 4°. de Dordrechtsche Hypotheekbank, gevestigd te Dordrecht; 5°. de Priesch-Groningsche Hypotheekbank, gevestigd te Groningen; 6°. de 's-Gravenhaagsche Hypotheekbank, gevestigd te 's-GraveDhage; 7°. de Haarlemsche Hypotheekbank, ge^ vestigd te Haarlem; 8°. de Hypotheekbank voor Nederland, gevestigd te Amsterdam ; 9°. de Maastrichtsche Hypotheekbank, gevestigd te Maastricht ; 10°. de Maatschappij voor Hypothecair crediet, gevestigd te 's-Gravenhage; ■ 11°. de Nat. Hypotheekbank, gevestigd te Amsterdam ; 12°. de Ned. Hypotheekbank, gevestigd te Veendam; 13°. de Stedelijke Hypotheekbank, gevestigd te 's-Gravenhage; 14°. de Zuider Hypotheekbank, gevestigd te Breda. 's-Gravenhage, 29 Mei 1917. De Minister voornoemd, C. Lely.  S.&J. N°. 71. l*druk. TWEEDE AANVULLING van het besluit van 2 December 1916, S. 522, tot vaststelling van algemeene regelen voor het verleenen van subsidiën ten behoeve van werkloozenkassen. (WERKLOOSHEIDSBESLUIT 1917.) Besluit van den 9dtn Januari 1919, S. 7, tot wijziging van het Koninklijk besluit van 2 December 1916 (Staatsblad n°. 522) tot vaststelling van algemeene regelen voor het verleenen van subsidiën ten behoeve van werkloozenkassen. Wij WILHELMLNA, enz. Op de voordracht van Onzen Minister van Arbeid van 17 December 1918; ri°. 13726, Afdeeling Werkloosheidsverzekering en Arbeidsbemiddeling ; Gelet op artikel 27, lid 2, van Ons besluit van 2 December 1916 (Staatsblad n°. 522); Den Raad van State gehoord (advies van 31 December 1918, n°. 184); Gelet op het nader rapport van Onzen voornoemden Minister van 6 Januari 1919, n°. 14675 W. V./A.Z., Afdeeling Werkloosheidsverzekering en Arbeidsbemiddeling; Hebben goedgevonden en verstaan: Te rekenen van 1 Januari 1919, in Ons besluit van 2 December 1916 (Staatsblad n°. 522) de navolgende wijzigingen te brengen: 1. Artikel 4, lid 4, zal worden gelezen als volgt: „Onder de' in het eerste lid bedoelde woonplaats wordt verstaan de werkelijke woonplaats der leden op den eersten dag der week, waarover de bijdragen loopen, die tot grondslag der in het tweede lid bedoelde vaststelling dienen". 2. Artikel 9, lid 2, zal worden gelezen als volgt: „In verband met het bepaalde in artikel  — 36 — 19 geeft het op door Onzen Minister te bepalen wijze en binnen een door dezen te bepalen termijn van zijne beslissing kennis aan het bestuur der gemeente, waar hij, die uitkeering heeft ontvangen, woonplaats had op den eersten dag der week, waarover de uitkeering liep". 3. Artikel 10 zal worden>gelezen als volgt: „1. Een gemeentebestuur, dat tegen eene beslissing tot uitkeering als bedoeld in het eerste of derde lid van het vorige artikel bezwaar heeft, geeft daarvan aan het bestuur der veréeniging bij geadviseerd schrijven kennis binnen eene maand na ontvangst van de in het tweede lid van het vorige artikel bedoelde kennisgeving. „2. Het gemeentebestuur kan bij de in het eerste lid bedoelde kennisgeving vorderen, dat het naar zijn oordeel ten onrechte uitgekeerde bedrag binnen een termijn van vier maanden na de kennisgeving in de werkloozenkas worde teruggestort. Het bestuur der veréeniging is, behoudens het bepaalde in het eerste lid van het volgende artikel, verplicht binnen den bepaalden termijn het bedrag in de werkloozenkas terug te storten. „3. Ook de Directeur is bevoegd aan het bestuur eener veréeniging kennis te geyen, dat hij tegen eene beslissing tot uitkeering, als bedoeld in het eerste of derde lid van het vorige artikel, bezwaar heeft en dat het naar zijn oordeel ten onrechte uitgekeerde bedrag binnen een termijn van vier maanden na zijne kennisgeving in de werkloozenkas worde teruggestort. De kennisgeving geschiedt bij geadviseerd schrijven. Het slot van het vorige lid is hier toepasselijk". 4. Artikel 11, lid 1, zal worden gelezen als volgt: „Het bestuur eener veréeniging, dat bezwaar heeft tegen eene beslissing van het gemeentebestuur of van den Directeur bedoeld in het , vorige artikel, kan binnen eene maand na ontvangst dier beslissing daartegen in beroep komen bij Onzen Minister, die niet beslist, dan na de in artikel 25 vermelde Commissie te hebben gehoord. Indien binnen 2 maanden na den datum, waarop het beroep Onzen Minister zal hebben bereikt, door dezen geene  — 37 — beslissing daarover is genomen, is het bestuur der veréeniging niet verplicht het naar het oordeel van het gemeentebestuur dan wel van den Directeur ten onrechte uitgekeerde bedrag in de werkloozenkas terug te storten. Indien de beslissing van Onzen Minister binnen den in den vorigen volzin genoemden termijn genomen is, kan zij ook wanneer het gemeentebestuur of de Directeur terugstorting in de werkloozenkas niet gevorderd hebben, die terugstorting binnen een in de beslissing te noemen termijn voor het bestuur der veréeniging verplicht stellen". 5. Aan artikel 16 wordt de volgende alinea toegevoegd : „3. Het bepaalde in het eerste en tweede lid van dit artikel is mede van toepassing indien het bestuur eener gesubsidieerde veréeniging ter kennis van Onzen Minister brengt, dat de veréeniging niet langer voor subsidie in aanmerking wenscht te komen. Onze Minister bepaalt met ingang van welken datum het subsidie een einde neemt". 6. Artikel 17 zal worden gelezen als volgt: „Het bestuur eener gesubsidieerde veréeniging is verplicht de administratie der werkloozenkas op voldoende wijze, volgens door Onzen Minister te geven aanwijzingen, in te richten". Onze Minister van Arbeid is belast met de uitvoering van dit besluit, hetwelk in het Staatsblad zal worden geplaatst en waarvan afschrift zal worden gezonden aan den Baad van State. 's-Gravenhage, den 9den Januari 1919. WILHELMINA. De Minister van Arbeid, Aai/berse. (Uitgeg. 20 Jan. 1919.)   s. &J. No. 71. l»drak. DERDE AANVULLING van het besluit van 2 December 1916, S. 522, tot vaststelling van algemeene regelen voor het verleenen van subsidiën ten behoeve van werkloozenkassen. (WERKLOOSHEIDSBESLUIT 1917.) Besluit van den idem Augustus 1919, S. 533 tot wijziging van het Koninklijk besluit . van 2 December 1916 (Staatsblad n°. 522), tot vaststelling van algemeene regelen voor het verleenen van subsidiën ten behoeve van werkloozenkassen. Wu WILHELMINA, enz. Op de voordracht van Onzen Minister van Arbeid van 6 Juni 1919, n°. 209, afdeeling Werkloosheidsverzekering en Arbeidsbemiddeling; 1 J^n9\tnoV?9)f * M* ™ Gelet op het nader rapport van Onzen voornoemden Minister van 31 Juli 1919, n° 217 afdeeling Werkloosheidsverzekering en Arbeids' bemiddeling; Hebben goedgevonden en verstaan : o tT*- K A^?tel *' Ud 3' van Ons besluit van 2 December 1916 (Staatsblad n°. 522) zal worden gelezen als volgt: „Het kan op een hooger percentage worden gesteld indien: o. buitengewone omstandigheden van tijdeujken aard dit noodig maken ; b. de veréeniging niet in staat is de bijdragen zoo hoog op te voeren, als noodig zou zijn om uitkeeringen te verstrekken over een termiin van tenminste 90 dagen per jaar tot een zoodanig bedrag, dat daaruit het noodzakelijke i levensonderhoud der werklooze leden kan worden bekostigd." n dn™ n'* besluit treedt in werking op een nader door Ons te bepalen tijdstip. (Onze Minister van Arbeid is belast met de V.n dlt, beslnit' hetwelk in het fhS5» 'f W5lden 8BP1»« m waarvan van Stete worden gezonden aan den Raad Soestdijk, den 4den Augustus 1919 rWILHELMINA. De Minister van Arbeid, Aalberse. (Uitgeg. 18 Aug. 1919.)   S. & J. N°. 71. 1« druk. VIEEDE AANVULLING van het besluit van 2 December 1916, S. 522, tot vaststelling van algemeene regelen voor het verleenen van subsidiën ten behoeve van werkloozenkassen. (WERKLOOSHEIDSBESLUIT 1917.) Besluit van den 23slen October 1919, S. 610, houdende het tijdstip van inwerkingtreding van het Koninklijk besluit van den 4den Augustus 1919 (Staatsblad n°. 533). (Subsidiën werkloozenkassen). Wij WILHELMINA, enz. Op de voordracht van Onzen Minister van Arbeid van 17 October 1919, n°. 226 A. Z. Afdeeling Werkloosheidsverzekering en Arbeidsbemiddeling ; Gelet op artikel 2 van Ons besluit van 4 Augustus 1919 (Staatsblad n°. 533) ; Hebben goedgevonden en verstaan : te bepalen, dat Ons besluit van 4 Augustus (Staatsblad n°. 533) in werking zal treden on 3 November 1919. v Onze Minister van Arbeid is belast met de uitvoering van dit besluit, dat in het Staatsblad zal worden geplaatst. Het Loo, den 23sten October 1919 WILHELMINA. De Minister van Arbeid, Aalbekse. (Uitgeg. 31 Oct. 1919.) Wet van den Sisten October 1919, S. 620 tot verstrekking van tjjdelijken steun aan vereenigingen met werkloozenkap. Zie betreffende deze wet: Bijl. Hand. 2* Kamer 1918/19, n°. 506, 1—15 Band. id. 1918/19, bladz. 3133—3147 66—*m" 16 Kamer 1919/20' bladz- 63—64, Wu WILHELMINA, enz. . . doen te weten : Alzoo Wij in overweging genomen hebben, dat het wenschehjk is gebleken, dat aan vereenigingen met werkloozenkas tijdelijke steun kunne worden verleend • Zoo is het dat Wij, den Raad van State, enz. Art 1. Deze wet verstaat onder: tenTw 2w'",Y deuw?rkloo^nl as eener krachtens het Werkloosheidsbesluit 1917 gesubsidieerde veréeniging • bijdragen: de in 'het reglement der werkloozenkas-vastgestelde bedragen, die ten be- 1990. 01  — 42 — hoeve van het verstrekken van uitkeeringen door de leden der werkloozenkas gestort worden ; uitkeeringen : de in het reglement der werkloozenkas vastgestelde bedragen, die aan onvrijwillig werklooze leden der werkloozenkas worden verstrekt; bijslagen : de bedragen, die aan onvrijwillig werklooze leden der werkloozenkas worden verstrekt boven en behalve de in het reglement dier kas vastgestelde uitkeeringsbedragen : commissie van advies : de commissie van advies voor de werkloosheidsverzekering, ingesteld krachtens artikel 21 van het Werkloosheidsbesluit 1917; Onze Minister. Onzen Minister, met de uitvoering dezer wet belast. 2. Behalve subsidiën, verleend aan de vereenigingen met werkloozenkas op den grondslag der werkeujk ingekomen bijdragen, kan ten behoeve van de leden dier kassen gedurende een door Onzen Minister aan te geven termijn steun worden verleend, tot door Onzen Minister te bepalen bedragen, om die vereenigingen in staat te stellen : o. bijslagen te verstrekken, indien en zoolang de uitkeeringen, naar het oordeel van Onzen Minister, niet voldoende zijn om daaruit het noodzakelijke levensonderhoud der werklooze leden te bekostigen ; b. de uitkeeringen geheel of gedeeltelijk voort te zetten na het verstrijken van den termijn, gedurende welken de leden recht op uitkeering konden doen gelden, indien naar het oordeel van Onzen Minister buitengewone omstandigheden een grootere en langere werkloosheid veroorzaken dan waarop bij de goedkeuring van het regiement te rekenen viel. De in het eerste lid van dit artikel bedoelde steun wordt niet Verleend of wordt na afloop van een door Onzen Minister te bepalen termijn ingetrokken, wanneer de veréeniging, waarvan de werkloozenkas uitgaat, niet of niet voldoende ten genoegen van Onzen Minister bevordert, dat uit de gewone middelen van de kas uitkeeringen kunnen worden verleend over ten minste 90 dagen per kalenderjaar en tot zoodanig bedrag, dat deze uitkeeringen voldoende zijn, om daaruit het noodzakelijke levensonderhond der werklooze leden te bekostigen. De in het eerste lid van dit artikel bedoelde steun komt voor de helft ten laste van het Rijk en voor de helft, ten laste van de gemeenten, waai de leden van de werkloozenkas werkelijke woonplaats hebben. De wijze waarop de vereenigingen in staat worden gesteld de in het eerste lid van dit artikel sub a en b bedoelde bijslagen en uitkeeringen te verstrekken, benevens de wijze van verrekening tusschen Rijk en gemeenten, wordt door Onzen Minister geregeld. Onze Minister stelt de voorwaarden en de regelen vast voor den in het eerste lid van dit  — 43 — artikel bedoelden steun na overleg met het bestuur der betrokken veréeniging. Over alle beslissingen, door Onzen Minister op grond van de voorgaande leden van dit artikel te nemen, wordt de commissie van advies gehoord. 3. Deze wet kan worden aangehaald onder den titel „Werkloosheidsverzekeringsnoodwet 1919". Zij treedt in werking op een nader door Ons te bepalen tijdstip. *) Lasten en bevelen, enz. Gegeven ten Paleize het Loo, den 31sten October 1919. WILHELMINA. De Minister van Arbeid, Aalberse. (Uitgeg. 1 Nov. 1919.) x) Het tijdstip van inwerkingtreding is bh' besluit van 31 October 1919, S. 621, bepaald op 3 November 1919.   S .& J, N.°. 71. l«druk. VIJFDE AANVULLING van het besluit van 2 December 1916, S. 522, tot vaststelling van algemeene regelen voor het verleenen van subsidiën ten behoeve van werkloozenkassen. (WERKLOOSHEIDSBESLUIT 1917.) Besluit van den 29sten Januari 1920, S. 44, tot nadere wijziging van het Koninklijk besluit van 2 December 1916 (Staatsblad n°. 522), tot vaststelling van algemeene regelen voor het verleenen van subsidiën ten behoeve van werkloozenkassen. Wij WILHELMINA, enz. Op de voordracht van Onzen Minister van Arbeid van 17 November 1919, n°. 393 A. Z., afdeeling Werkloosheidsverzekering en Arbeidsbemiddeling ; Den Raad van State gehoord (advies van 0 Januari 1920, n°. 38) ; Gelet op het nader rapport van Onzen Minister van Arbeid van 21 Januari 1920, n°. 433 A. Z., afdeeling Werkloosheidsveraekering en Arbeidsbemiddeling ; Hebben goedgevonden en verstaan : Art. 1. In artikel 10, lid 1, van Ons besluit van 2 December 1916 (Staatsblad n°. "522), zooals dat is gewijzigd bij Ons besluit van 9 Januari 1919 (Staatsblad. n°. 7) zal, in plaats van „ééne maand" worden gelezen „drie maanden". 2. In artikel 10, lid 2 en 3, van het in het vorig artikel bedoelde besluit zal telkens in plaats van „vier" worden gelezen „zes". 3. Dit besluit treedt in werking op 1 Maart 1920. Onze Minister van Arbeid is belast met de uitvoering van dit besluit, hetwelk in het Staatsblad zal worden geplaatst en waarvan afschrift zal worden gezonden aan den Raad van State, 's-Gravenhage, den 29sten Januari 1920. WILHELMINA. De Minister van Arbeid, Aalbekse. (Uitgeg. 9 Febr. 1920.)   g     C^T* ANDSCHÉ STAATSWETTEN W j huurman & Jordens. N°. 71. BESLUIT van 2 December 1916, S. 522, 'tot vaststelling van algemeene regelen voor het verleenen van subsidiën ten behoeve van werkloozenkassen (WERKLOOSHEIDSBESLUIT 1917) MET TOELICHTING EN LEIDRAAD, uitgegeven onder toezicht van Mr. J. M. W. VERZIJL Hoofdcommies ter Secretarie der Gemeente Utrecht ZWOLLE W. E. J. TJEENK WILLINK 1917 Voor mogelijke aanvullingen en wijzigingen zie ien achter bet register.     ! van 2 December 1916, S. 522, tot vaststelling van algemeene regelen voor het verleenen van subsidiën ten behoeve van werkloozenkassen (WERKLOOSHEIDSBESLUIT 1917) MET TOELICHTING EN LEIDRAAD uitgegeven onder toezicht van Mr. J. H. W. VERZIJL Hoofdcommies ter Secretarie der Gemeente Utrecht P'WlOTWfiJ ZWOLLE W. E. J. TJ EEN K WLLINK 1917   — 3 — Art 1 BESLUIT van den 2den December 1916, S. 622, tot vaststelling van algemeene regelen voor het verleenen van subsidiën ten behoeve van werkloozenkassen. Wu WILHELMINA, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz.. enz., enz. Op de voordracht van Onzen Minister van Waterstaat van 10 November 1916, n°. 16336, Afdeeling Werkloosheidsverzekering en Arbeidsbemiddeling ; Overwegende, dat het wenschelijk is eenige algemeene regelen vast te stellen ten aanzien van het verleenen van subsidiën ten behoeve van werkloozenkassen; Den Eaad van State gehoord (advies van 21 November 1916, n°. 31) ; Gelet op het nader rapport van Onzen voornoemden Minister van 29 November 1916, n°. 16671, Afdeeling Werkloosheidsverzekering en Arbeidsbemiddeling ; Hebben goedgevonden en verstaan : Met ingang van 1 Januari 1917 vast te stellen de navolgende algemeene regelen voor het verleenen van subsidiën ten behoeve van werkloozenkassen. ALGEMEENE REGELEN VOOR HET VERLEENEN VAN SUBSIDIËN TEN BEHOEVE VAN WERKLOOZENKASSEN. HOOFDSTUK I. Algemeene bepalingen. Art. 1. Dit besluit verstaat onder: werUoozenkas: de kas eener vereeniging van werklieden of bedienden, welke  Art. 2 — 4 — wordt gevormd door bijdragen barer leden en ten doel heeft, bij onvrijwillige werkloosheid aan hare leden eene uitkeering te verzekeren; bijdragen: de in het reglement der werkloozenkas vastgestelde bedragen, die ten behoeve van het verstrekken van uitkeeringen door de leden der werkloozenkas gestort worden ; gemeente : iedere gemeente, die tot de in dit besluit vervatte regeling is toegetreden ; Onze Minister: Onze Minister met de uitvoering van dit besluit belast; Directeur : de Directeur van den Dienst der Werkloosheidsverzekering en Arbeidsbemiddeling. HOOFDSTUK II. Subsidieeren ten behoeve van werkloozenkassen. Art. 2. 1. Ten behoeve van werkloozenkassen, welker reglementen door Onzen Minister zijn goedgekeurd, en die overigens voldoen aan detsdoor hem gestelde eischen, kunnen door het Rijk in samenwerking met de gemeenten subsidiën worden verleend aan daarvoor in aanmerking komende vereenigingen, waarvan de werkloozenkassen uitgaan. 2. De beschikking waarbij het recht op subsidie wordt toegekend houdt den datum in, met ingang waarvan deze een aanvang naemt. Art. 3. Op verlangen van Onzen Minister worden door het bestuur eener gesubsidieerde vereeniging de door hem noodig geachte wijzigingen in het reglement der werkloozenkas binnen een bepaalden termijn aangebracht.  — 24 — zenkas worden beheerd en bewaard, zoodanig dat voldoende waarborgen voor een goed beheer en een goede bewaring aanwezig zijn; ƒ, de wijze, waarop over de gelden en andere bezittingen der werkloozenkas wordt beschikt; g. wat bij ontbinding der werkloozenkas met de gelden en andere bezittingen der werkloozenkas geschiedt, voor zoover dit niet voortvloeit uit het bepaalds in het Koninklijk Besluit tot vaststelling van algemeene regelen voor het verleenen van subsidiën ten behoeve van werkloozenkassen ; h. hoe de controle op het beheer der werkloozenkas is geregeld. Verplicht lidmaatschap. 4. Het moet bepalen, dat het lidmaatschap der werkloozenkas verplicht is voor alle leden der veréeniging, waarvan zij uitgaat, behoudens de uitzonderingen, die uit bijzondere bepalingen krachtens het in dezen leidraad sub 5 6, 6 en 7 vermelde, voortvloeien. In zeer bijzondere gevallen kan het de werkloosheidsverzekering beperken tot een duidelijk omschreven en afgebakende groep van leden der veréeniging, voor welke groep het lidmaatschap der kas verplicht moet zijn gesteld. Verkrijging en verlies van lidmaatschap, rechten en verplichtingen der leden. 5. Het moet bepalen : o. hoe het lidmaatschap der werkloozenkas wordt verkregen sn hoe het eindigt; 6. dat opzettelijk gepleegde, bedriegelijke handelingen tegenover het bestuur der werkloozenkas of tegenover de met het toezicht belaste ambtenaren, personen of lichamen het verlies van het lidmaatschap der werkloozenkas tengevolge hebben; c. dat een lid, wiens lidmaatschap der werkloozenkas ophoudt, tegelijkertijd alle rechten op uitkeering bij werkloosheid uit hare gelden, benevens op hare bezittingen verliest; d. welke de voorwaarden zijn, waarop wegens schuld, bedrog of om andere redenen geroyeerde leden opnieuw tot de werkloozenkas kunnen worden toegelaten; e. met welke rechten en verplichtingen leden  — 25 — van andere werkloozenkassen worden toegelaten, indien althans voor deze personen regelen gelden, d'e afwijken van de bepalingen, waaronder nieuwe leden in het algemeen worden toegelaten; /. in welke gevallen de leden recht op uitkeering hebben, en wanneer dit recht intreedt en eindigt (lidmaatschapsduur, tijd, gedurende welken bijdragen moeten zijn betaald, enz.); g. welke de omvang van het sub / bedoelde recht is (aard en vorm der werkloosheid, waarvoor wordt uitgekeerd, bedrag der uitkeeringen, duur der uitkeeringen, enz.); h. wanneer bij werkloosheid het verstrekken van uitkeeringen ingaat (de wachttijd moet nauwkeurig zq'n omschreven); i. welke de geldelijke verplichtingen der leden zijn (bedrag der bijdragen, wijze van betaling der bijdragen, verplichting tot regelmatige betaling, gevolgen van het niet-regelmatig betalen der bijdragen, maximum-toelaatbaar aantal weken achterstand in de betaling der bijdragen, verplichting, om dezen achterstand aan te zuiveren, alvorens eenige uitkeering wordt verstrekt, of en wanneer vrijstelling van betaling der bijdragen bestaat); k. indien, behalve de bijdragen der leden ten behoeve van het verstrekken van uitkeering bij werkloosheid, contributiën worden geheven, bestemd tot het bestrijden der kosten van beheer en administratie der werkloozenkas, of van controle, hoe hoog deze contributiën zjjn. Leeftijdsgrenzen. 6. Het moet eene bepaling inhouden omtrent de ouderdomsgrenzen voor tot de werkloozenkas toe te laten leden, met dien verstande, dat niemand mag worden toegelaten, vóór hij den leeftijd van achttien jaar heeft bereikt of nadat hij dien van zestig jaren heeft overschreden, wat het laatste betreft behoudens overgang van eene werkloozenkas naar eene andere. In bijzondere gevallen mag het echter, zoo de wenschelijkheid wordt aangetoond, een lageren leeftijd dan dien van achttien jaren of een hoogeren leeftijd dan dien van zestig jaren als ouderdomsgrens stellen.