WETTEN EN VERORDENINGEN VAN NED.-IND1Ë Uitgave Hekmeijer en Corporaal no. 81. INYOERINGSVEROR DENIN6 STRAFWETBOEK MET AANTEEKEN1 NOEN EN REGISTER BEWERKT DOOR Mr. F. C. HEKMEIJER. G. KOLFP & Co. BATAVIA -WELTEVREDEN. 1918   INHOUD. NL Invoeringsverurdening Strafwetboek . 1 § I. Algemeene bepalingen .... 2 . Art. 1. Inwerkingtreding, naam. . . 2 I Art. 2. Strafstelsel 3 , § II. Bepalingen, houdendeafschaffing, handhaving of wijziging van bestaande algemeene verordeningen. . . . . . 6 Art. 3. Afschaffingsbepaling. ... .6 Art. 4. Fiscaal strafrecht. ... . 3 Art. 5. Militair strafrecht 1 Art. 6. Burgerlijk strafrecht. ... 17 Art. 7. Misdrijf of overtreding. . . 111 Art. 8. Bevoegdheid tot opsporing. . 112 Art. 9. Wijz. Regl. Rechterl. Org. . 112 Art. 10. Wijzigingen Burgerl. Wetb. . 116 Art. Ik Wijz. Wetb. van Koophandel. 119 Art. 12. Wijzigingen Regl,>Rechtsvord. 120 Art. 13. Wijzigingen Regl. Strafv. . . 120 Art. 14. Wijzigingen Inlandsen Regl. 127 Art. 15. Wijzigingen Landgerechtregl. 132 Art, 16. Wijzigingen Reglementen op I het rechtswezen in de buitenbezittingen. 133 Art. 17. Wijzigingen Reglement Zuid.- Nieuw-Guinea 152 Art. 18. Wijzigingen Regl op de rijksraden 154 Art. 19. Wijz. Inheemsche rechtspleging 157 Art. 20. Wijz, regl. uitlevering van vreemdelingen 163 Art. 21. Wijz. diverse reglingen. . . 165 Art. 22. Gelding der wijzigingen van art. 6 bij toepasselijkverklaring . . . .171 § III. Bepalingen omtrent de wetgevende bevoegdheid van den Gouverneur-Generaal, van de locale raden en van de ambtenaren met het hoogste gewestelijke gezag bekleed, als mede  Blz. omtrent overtreding van locale verordeningen en van póïïtiereglementen en keuren . . . . 172 Art. 23. Wetgevende bevoegdheid v. d. Gouverneur-Generaal 172 Art. 24. Wetgevende bevoegdheid v. d. Locale raden 172 Art. 25. Wetgevende bevoegdheid der hoofden van gew. bestuur 173 Art. 26 en 27. Nadere bepalingen omtrent de vrijheidsstraffen bedreigd in loc. verord. en reglementen en keuren v. politie 174 § IV. Alg. bep. bij herhaling. . . 175 § V. Bepalingen betreffende strafbare' feiten vóór den in artikel 1 bedoelden datum gepleegd en op of na dien dag te berechten 175 Art. 29. Competentie en rechtspleging 176 Art. 80. Rechtspleging in hooger beroep 176 Art. 31. t/m 40. Omzetting der straffen volgens het oude recht in die van het nieuw recht . ■ 176 Art. 41. Algemeen minimum .... 179 Art. 42. Vergelijking der zwaarte volgens de oude en de nieuwe wet . . . 179 Alt. 43. Overgangsrecht bij klachtmis- drijven 179 Art. 44. Regeling der tenuitvoerlegging 180 Slotbepaling 180 Art. 45. Inwerkingtreding, naam. . -180 Koninklijk besluit van 4 Juni 1917 St. n». 687 tot intrekking v. art. 28 v. h. Regl. Industr. Eigendom Kol 182 Novelle Invoeringsverord. Strafwetboek, St. 1917 n«. 732 184 Wet van 15 December 1917 St. 1918 n. 8, houdende wijziging van het Reg.Regl., Comp. wet, Consulaire wet, en de Auteurswet 191 Register. 196  Drukfouten voorkomende in de officieele editie van het Staatsblad en niet gecorrigeerd in deze uitgave. Art. 16. sub N i staat „284" (Bill.) lees: ,283", sub O j „ „258" (Riouw) „ „266", sub O m „ „224" (Atjeh) „ „294", sub O n „ „828" (Sum.'sWk.) „ „822", sub P c „ „251" b (Tim.) „ „261 b", sub S b „ „260" (Z. O. B.) „ „288". Art. 19. IV eerste lid sub c staat „1°" lees: „10".  O d k C L i t I i i 1  Invoeringsverordening Strafwetboek. 1 Koninklijk besluit van 4 Mei 1917 no. 46, St. no. 497, houdende vaststelling van de Invoeringsverordening van het Wetboek van Strafrecht voor NederlandschIndiè'. No. 46. Wij WILHELMINA, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje Nassau, enz., enz., enz. Op de voordracht van Onzen Minister van Koloniën van den 12 Maart 1917, le afdeeling, no. 28; Den Raad van State gehoord (advies van den 10 April 1917, no 30); Gezien het nader rapport van voornoemden Minister van den 2 Mei 1917, le afdeeling no. 26; Overwegende dat volgens artikel II van Ons besluit van 15 October 1915 no. 33 het tijdstip van inwerkingtreding van het bij artikel I van dat besluit vastgestelde Wetboek van Strafrecht voor Nederlandsch-lndië door Ons of krachtens Onze machtiging door den Gouverneur-Generaal van Nederlandsch-lndië wordt bepaald, terwijl bet tevens noodzakelijk is, zoowel om bepalingen vast te stellen omtrent den overgang van de oude tot de nieuwe strafwetgeving, als om overeenstemming te brengen tusschen bestaande wettelijke verordeningen en het nieuwe Wetboek; ' [Toel. De gebruikelijke wijze van wetgeving  2 Art. 1. Algemeene bepalingen. zou meebrengen, dat de invoeringsmaatregelen over twee verordeningen werden verdeeld: een Koninklijk besluit regelende de invoering en overgang in engeren zin en voorts bevattende alle noodige wijzigingen van Koninklijke besluiten en eene ordonnantie de noodige wijzigingen in de ordonnanties aanbrengende. Het behoeft intusschen geen betoog, dat de praktijk op die wijze slecht zou zijn gediend. Voor de toepassing van het nieuwe strafrecht is het van overwegend belang, dat alle invoeringsmaatregelen zooveel doenlijk in eene verordening, die dan niet anders kan zijn dan een Koninklijk besluit, worden samengevat. Deze methode brengt mede, dat door den Koninklijken wetgever ordonnanties worden gewijzigd. Zulks moge ongebruikelijk zijn, overwegend staatsrechtelijk bezwaar liet de Commissie daartegen niet Het nadeel, dat bij deze methode bepalingen behoorende tot de wetgevende bevoegdheid van den Gouverneur-Generaal door het ingrijpen van den Koninklijken wetgever aan 's Landvoogds competentie worden onttrokken kan worden ondervangen door eene bepaling welke deze competentie herstelt, zie artikel 28 van dit ontwerp.') ] Hebben goedgevonden en verstaan: ^j., te bepalen als volgt: § I. Algemeene bepalingen. Artikel 1. De Gouverneur-Generaal van Nederlandsch- 1) Ontleend aan de toelichting.op het ontwerp der Staatscommissie.  Aft. 2. Strafstelsel. 3 Indië wordt gemachtigd om het tijdstip te bepalen der inwerkingtreding van het bij artikel 1 van Ons besluit van 15 October 1915 no. 33 vastgestelde Wetboek van Strafrecht voor Nederlandsch-lndië '), betwelk kan worden aangehaald als het Wetboek van Strafrecht. Artikel 2. (1) In afwachting van de ordonnantie bedoeld in artikel 17 van het Wetboek van Strafrecht, blijven de artikelen 15 en 16 van dat wetboek buiten werking.2) (2) In afwachting van de ordonnantie bedoeld in artikel 28 van het Wetboek van Strafrecht b I ij ft -dat artikel buiten werking.3) (3) Waar en zoolang de omstandigheden dit vorderen, kan de Gouverneur-Oeneraal toestaan, dat in afwijking van artikel 28 van het Wetboek van Strafrecht gevangenisstraf en hechtenis in dezelfde afdeeling van een gesticht worden ondergaan. (Art. 36 al. 2 en 3 Gestichtenreglement) (4) In afwachting van de ordonnantie bedoeld in artikel 29. eerste lid, van bet Wetboek van Strafrecht, gelden met betrekking tot de wijze van tenuitvoerlegging der in artikel 10 onder a, 2» en 3» van dat wetboek vermelde straffen de volgende bepalingen: le. Levenslange gevangenisstraf wordt ondergaan als de thans in Nederlandsch-lndië bestaande tuchthuisstraf. 2c. Tijdelijke gevangenisstraf van meer dan vijf jaren wordt ondergaan: a. door veroordeelden als bedoeld in artikel 25 onder 2 en 3 van het Wetboek van Strafrecht — of ten aanzien van wie bij 1) St 1915 no. 732. 2) Deze ordonnantie is opgenomen in St 1917 no. 749 en is op 1 Januari 1916 lil werking getreden. 3) De betrekkelijke bepalingen zijn opgenomen in het Qestichtenreglement in St. 1917 no. 708, artt. 93 e. v.  4 Art 2. Strafstelsel. de rechterlijke uitspraak eene bepaling is gemaakt als bedoeld In artikel 26 van dat wetboek, als de thans in Nederlandschlndië bestaande tuchthuisstraf. b. door alle andere veroordeelden als de thans in Nederlandsch-lndië bestaande straf van dwangarbeid in den ketting. 3e. Tijdelijke gevangenisstraf van niet meer dan vijf jaren doen van meer dan drie maanden en hechtenis van meer dan drie maanden worden ondergaan: a. door veroordeelden als bedoeld onder 2e, a, als de thans in Nederlandsch-lndië bestaande gevangenisstraf, b. door alle andere veroordeelden als de thans in Nederlandsch-lndië bestaande straf van dwangarbeid buiten den ketting. 4e. Tijdelijke gevangenisstraf en hechtenis beide van niet meer dan drie maanden worden ondergaan: a. door veroordeelden als bedoeld onder 2e, a, als de thans in Nederlandsch-lndië bestaande gevangenisstraf, b. door alle andere veroordeelden als de thans in Nederlandsch-lndië bestaande straf van tenarbeidstelling aan de publieke werken voor den kost zonder loon. [Nu de ordonnantie bedoeld bij artikel 29, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht in St 1917 no. 708 is vastgesteld, zal deze alinea van artikel 2 geen toepassing meer erlangen. Omtrent de omzetting van de straffen der oude wetgeving in die der nieuwe is by St. no. 1917 no. 709 bepaald: Artikel 1. Het Algemeen reglement voor de gestichten waarin vrijheidsstraf wordt ondergaan, vastgesteld bij de ordonnantie van heden (Staatsblad no' 708), is mede toepasselijk op de ver-  Art. 2. Strafstelsel. 5 oordeelden, die een der onder de werking van de bij artikel 3 van de Invoeringsverordening Strafwetboek (Staatsblad - 1917 no 497) afgeschafte strafwetboeken opgelegde vrijheidsstraffen ondergaan, met dien verstande dat voor: u. de tot tuchthuisstraf en de tot gevangenisstraf veroordeelden dezelfde voorschriften gelden als voor de tot tijdelijke gevangenisstraf veroordeelden, ten aanzien van wie is bepaald dat hun geen arbeid buiten de muren van een gesticht zal worden opgedragen, b. de tot dwangarbeid in den ketting en de tot dwangarbeid buiten den ketting voor meer dan een jaar veroordeelden dezelfde voorschriften gelden als voor de tot tijdelijke gevangenisstraf voor meer dan een jaar veroordeelden; c. de tot dwangarbeid voor niet meer dan een jaar veroordeelden dezelfde voorschriften gelden als voor de tot tijdelijke gevangenisstraf voor niet meer dan een jaar veroordeelden; d. de veroordeelden tot ten arbeidstelling aan de publieke werken voor den kost zonder loon dezelfde voorschriften gelden als voor de tot hechtenis veroordeelden.] 5e. Het Reglement van orde en tucht onder de gevangenen in Nederlandsch-lndië en tot voorloopige regeling van hunnen arbeid, vastgesteld bij de ordonnantie van 3 Juni 1871 (Indisch Staatsblad ') no. 78) en alle andere bepalingen betreffende de tenuitvoerlegging van de onder le, 2e, 8e en 4e genoemde thans in Nederlandsch-lndië bestaande straffen, blijven van kracht. 2) 1) Verder aangeduid als I. S. (tekst Staatsblad.) 2) Dit reglement is ingetrokken bij St. 1917 no. 708 en vervangen door het in genoemd staatsblad opgenomen „Gestichtenreglement", in werking getreden op 1 Januari 1918.  6 Art. 3. Afschaffing der strafwetboeken enz. (5) In afwachting van de ordonnantie, bedoeld in artikel 46, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht, worden de in het eerste lid van dat artikel vermelde schuldigen opgenomen in een door den Gouverneur-Generaal aan te wijzen geschikt verblijf.') Bepalingen, houdende afschaffing, handhaving of wijziging van bestaande algemeene verordeningen. Artikel 3. (1) Op het in artikel 1 bedoelde tijdstip zijn afgeschaft: a. liet Wetboek vatt Strafrecht voor Nederlandsch Indié' (Wetboek voor de Europeanen), vastgesteld bij het Konink lijk besluit van 10 Februari 1866 no. 64 (I. S. no. 55), zooals dat is gewijzigd en aangevuld; b. het Wetboek van Strafrecht voor Inlanders in Nederlandsch-lndië, vastgesteld bij de ordonnantie van 6 Mei 1872 (1. Sno. 85), zooals dat is gewijzigd en aangevuld ; c. het Algemeen Politiestraf reglement Voor de Europeanen in Nederlandsch-lndië, vastgesteld bij de ordonnantie van 15 Juni 1872 (I. S. no. 110), zooals dat is gewijzigd en aangevuld; 2) 1) Deze ordonnantie is opgenomen in St. 1917 no. 741 en op I Januari 1918 in Werking getreden. 2) Volgens de toelichting vinden alle strafbepalingen der afgeschafte politiereglementen voor zoover handhaving daarvan in de bedoeling ligt, hun equivalent in liet strafwetboek met uitzondering van die vervat in de artt. 4/2 no. 12 waaromtrent een nadere voorziening in overweging is en die vervat in de artt. 5/3 no. 2 en 3 over verboden vereenigingen en vergaderingen. Deze laatste vinden grootendeels een equivalent in de artt. 169, tweede lid, 216 en 218 van het nieuwe wetboek, terwijl de bepalingen betreffende de vergaderingen niet zijn gehandhaafd, omdat men meende te mogen aannemen, dat bij de inwerkingtreding van het nieuwe wetboek het nieuwe art. 111 Reg. Regl. met de daarbij voorgeschreven verordening al zou zijn inwerking getreden. Ook de bepalingen van de artt. 5/3 nos 15/16 zijn zonder equivalent afgeschaft, omdat die in een speciale verordening betreffende de bescherming van den vischstand thuis behooren.  'Art. 3. Afschaffing der strafwetboeken enz. 7 d. het Algemeen Politiestrafreglement voor de Inlanders in Nederlandsch-lndië, vastgesteld bij de ordonnantie van 15 Juni 1872 (I. S. no. 111), zooals dat is gewijzigd en aangevuld ; ') e. de strafbepalingen alsmede alle bepalingen omtrent onderwerpen in de acht eerste titels van het eerste Boek van het Wetboek van Strafrecht behandeld, welke in andere dan de onder a, b, c, en d. genoemde algemeene verordeningen voorkomen, voor zoover die verordeningen door den Koning of den GouverneurGeneraal zijn vastgesteld, vóór 19 December 1916 in het Staatsblad Van Nederlandsch-lndië zijn afgekondigd 2) en de bedoelde bepalingen niet in dit besluit worden gehandhaafd. Artikel I van St. 1917 no. 732, de novelle op de Invoeringsverordening, vult de bepaling van art. 3 sub e. Inv. aldus aan: De bepalingen omtrent onderwerpen in de eerste acht titels van het eerste Roek van het Wetboek van Strafrecht behandeld, welke voorkomen in ordonnanties, na 18 December 1916 en vóór 1 Januari 1918 in het Staatsblad van Nederlandsch-lndië afgekondigd, en niet bedoeld zijn, in de artikelen 4 en 5 van de Invoeringsverordening Strafwetboek worden ingetrokken. 3) 1) Zie de noot 2 op vorige bladzijde. J) Het woord „afgekondigd" is hier naar in de Toelichting w.rdt medegedeeld, gebezigd in afwijking van de Ned. Inv. wet, waar van „In werking getreden" wordt gesproken, omdat ingevolge art. 31 R.-R., tenzij een ander tijdstip mocht zijn vastgesteld de algemeene verordeningen op Java en Madoera op den dertigsten en in de buitenbezittingen op den honderdsten dag na dien der dagteekening van het staatsblad, waarin zij zijn opgenomen, beginnen te werken. 3) In afwijking van art 3 sub e Inv. zijn van de hier bedoelde ordonnanties de strafbepalingen niet afgeschaft. (Bew.)  8 Art. 4. fiscaal strafrecht. (2) Disciplinaire voorschriften worden niet beschouwd als bepalingen in het eerste lid onder e bedoeld. (Ned. Inv. 3.) Artikel 4. (1) Blijven van kracht de bepalingen omtrent onderwerpen in de acht eerste Titels van het Eerste Boek van het Wetboek van Strafrecht behandeld alsmede de strafbepalingen, welke voorkomen in algemeene verordeningen betieffende 's lands middelenen pachten. (Ned. Inv. 7 al.; —Sr. 40.) [Toel. Het woord „betreffende''stelt naar de meening van de Commissie voldoende in het licht, dat hier alleen gedoeld wordt op verordeningen waarvan 's Lands middelen en pachten het uitsluitende, althans het hoofdonderwerp vormen. De verordeningen welker strekking is regeling van eenig onderwerp van overheidszorg, maar die mede eene enkele bepaling van fiscalen aard inhouden, zooals bijv. het Algemeen Loodsreglement (I. S. 1914 no. 222) vallen dus niet in de termen van de bepaling. Twijfel kan rijzen ten opzichte van de beide overschfflvingsordonnanties (I. S. 1834 no. 27 en 1873 no. 38) De Commissie heeft zich op het standpunt gesteld, dat daarbij de fiscale regeling als hoofdzaak is te beschouwen, zoodat die verordeningen wel in de termen dezer bepaling vallen. Zij heeft niet nagelaten de consequenties onder de oogen te zien, dat op niet-fiscale overtredingen in die beide ordonnanties voorkomende, de bijzondere bepalingen van lid 3 e. v. van art. 4 van toepassing zullen zijn, doch meende ter voorkoming van te groote differentiatie in de invoeringsregeling in deze  Art. 4. Fiscaal strafrecht. 9 voor de praktijk weinig beteekende consequentie te moeten berusten.] (2) Van deze handhaving worden uitgezonderd : a. de strafbepalingen tegen onrechtmatige heffingen, welke voorkomen in de in het voorgaand lid bedoelde algemeene verordeningen ; b. de strafbepalingen tegen lasterlijke verdachtmaking, welke voorkomen in de algemeene verordeningen op de opiumregie alsmede de verboden kringen ten aanzien van opium; c. artikel 29, tweede lid, der ordonnantie van 11 Augustus 1885 (1. S. no. 131) tot regeling van de zegelbelasting in Nederlandsch-lndië; d. artikel 5 van de ordonnantie van 20 Augustus 1865 (ij S. no. 84) tot vaststelling van bepalingen op het houden van huiszoeking tot ontdekking van overtreding der wettelijke bepalingen op het stuk van 's lands middelen en pachten. [Toel. Met het oog op de artikelen 425,318, 253 jct° 257 en 216 van het nieuwe strafwetboek scheen er geen reden te bestaan en kwam het zelfs voor geen aanbeveling te verdienen de hier onder a, b, c, en d bedoelde of genoemde strafbepalingen te handhaven. Strafbepalingen als bedoeld onder a, en b, zijn te vinden onderscheidenlijk in art 22 van het reglement voor den Pandhuisdienst (I. S. 1905 no. 490) en art. 7 van de Java Regie-ordonnantie (I. S. 1909 no. 441). Wat aangaat de onder d, genoemde strafbepaling zou zelfs aan de algemeene strekking van artikel 216 van het Wetboek van Strafrecht te kort  10 Art- 4. Fiscaal strafrecht. worden gedaan, indien bedoelde strafbepaling gehandhaafd bleet.} (3) a. De vrijheidsstraffen bedreigd in de algemeene verordeningen in het eerste lid bedoeld, worden, voor zoover haar maximum drie maanden of minder bedraagt, vervangen door hechtenis, anders door gevangenisstraf, beide tot hetzelfde maximum als in gemelde verordeningen ten aanzien van de daarin genoemde vrijheidsstraffen is bepaald, zullende wanneer in die verordeningen voor hetzelfde feit naar gelang van den landaard van den schuldige verschillende maxima zijn gesteld, het hoogste maximum van toepassing zijn. (Ned. Inv. 7 al.'2;—Inv. 26(1).) b. De minima van het Wetboek van Strafrecht zijn toepasselijk zoowel voor de onder a. vermelde straffen als voor de geldboeten welke gesteld zijn in de verordeningen in het eerste lid bedoeld. (Ned. Inv. 7 al.2en 4—; Inv. 26 (2), 41.) c. Bij veroordeeling tot geldboete als onder b. bedoeld blijft het bepaalde bij artikel 30 tweede lid. van het Wetboek van Strafrecht buiten toepassing. (Ned. Inv. 7 al. 3 en 4. (4) Bij overtreding van de algemeene verordeningen in het eerste lid bedoeld, kunnen vonnissen, houdende veroordeeling tot geldboete, worden teauitvoergelegd zoowel op de goederen van den veroordeelde, als op de voorwerpen, die in bedoelde verordeningen voor opgelegde boeten executabel zijn verklaard. De tenuitvoerlegging geschiedt op dezelfde wijze als ontrent de tenuitvoerlegging van vonnissen in burgerlijke zaken is bepaald, met dien verstande dat, wanneer de voor den veroordeelde geldende bepalingen van burgerlijk procesrecht de tusschenkomst eener rechterlijk autoriteit vorderen, die tusschenkomst verzocht wordt door den  Art. 4. Fiscaal strafrecht. 11 ambtenaar met de executie van het vonnis belast. (Rv. 443 e. v.; I. R. 199e v.JSum's. Wk. 135 e. v, enz.) (5) a. De rechter zal bij het vonnis, waarbij eene geldboete als bedoeld in het voor. gaande lid wordt opgelegd, den tijd t epalen gedurende welken de veroordeelde, wegens het niet voldoen der boete binnen den door den rechter te bepalen termijn van ten hoogste twee maanden na den dag waarop de rechterlijke uitspraak kan worden tenuitvoergelegd, in gijzeling kan worden gehouden. b. De duur van den lijfsdwang kan ten langste worden gesteld op eene maand hechtenis voor elke verschuldigde tweehonderd gulden, doch mag in geen geval den tijd van drie aren te boven gaan. c De lijfsdwang wordt op dezelfde wijze ten uitvoer gelegd als met betrekking tot de gijzeling in burgerlijke zaken is voorgeschreven, met dien verstande dat de tenuitvoerlegging geschiedt krachtens schriftelijk bevel van den ambtenaar met de executie van het vonnis belast, tenzij de voor den veroordeelde geldende bepalingen van burgerlijk procesrecht de tusschenkomst eener rechterlijke autoriteit vorderen, in welk geval die tusschenkomst door evengemelden ambtenaar wordt verzocht. (Rv. 580 e. v.; I. R. 206 e. v.; Sum.'s Wk. 157 e. v., enz.) d. De voldoening der geldboete en der kosten, gemaakt tot tenuitvoerlegging van den lijfsdwang, ontslaat van de verdere gijzeling. e. Daarentegen beneemt de tenuitvoergelegde lijfsdwang geenszins het recht om de opgelegde geldboete op de goederen van den veroordeelde, zelfs op die, welke hem later mochten- zijn aangekomen, zoomede op de executabel verklaarde voorwerpen in het vorige lid bedoeld, te verhalen; alles behoudens de verjaring van het recht tot uit-  12 Art. 4. fiscaal strafrecht. voering van de straf. (Ned.-Inv. 7 al. B en 6.) (6) De feiten strafbaar ingevolge de strafbepalingen bij het eerste lid bedoeld, worden beschouwd als overtredingen, zullende nochtans ten aanzien van het ter beschikking van de Regeering stellen van minderjarigen die den leeftijd van zestien jaren niet hebben bereikt, van poging, medeplichtigheid, verjaring van het recht tof strafvordering en van het recht tot uitvoering van de straf, de bepalingen voor misdrijven vastgesteld, toepasselijk zijn, voor zoover de in het eerste lid bedoelde verordeningen daaromtrent geene bijzondere bepalingen bevatten. (Ned. Inv. 7 al. 7;— (Inv. 7, 27; St. 1917 no. 732 art. 4.) [Toel. De fiscale vergrijpen zijn tot overtredingen gemaakt, omdat zij thans als overtredingen beschouwd en als zoodanig berecht worden. Dit is in overeenstemming met den ook in Nederland zooveel mogelijk gevolgden regel van behoud van het bestaande. In verband met het bepaalde in het derde lid onder a wijkt men door de hier bedoelde feiten als overtredingen te beschouwen af van het beginsel van het nieuwe strafwetboek dat overtredingen met hechtenis en niet met gevangenisstraf strafbaar stelt, doch dit is een onvermijdelijk gevolg van het bestaande recht. Evenals men in Nederland, waar de belastingdelicten als misdrijven woiden beschouwd, eene uitzondering gemaakt heeft op de voor misdrijven geldende bepalingen omtrent cumulatie, zijn afwijkingen van het beginsel, dat de hier bedoelde feiten overtredingen zijn, opgenomen om te voorkomen dat ingevolge de voorschriften van het Wetboek van Strafrecht poging en medeplichtigheid in fiscale zaken niet meer  Arl. 5. Militair strafrecht. 13 strafbaar zijn, dat de korte verjaringstermijn in dat wetboek voor overtredingen vastgesteld, voor zoover in de fiscale verordeningen geen termijnen zijn bepaald, ook voor die zaken zouden gelden, en dat de bepalingen ten aanzien van het ter beschikking van de Regeering stellen van minderjarigen, bedoeld in art. 45 van het Wetboek van Strafrecht, voor de fiscale overtredingen niet toepasselijk zouden zijn.] Artikel 5. (1) De militaire strafwetten ') en de bepalingen van militair strafrecht in andere algemeene verordeningen voorkomende, blijven van kracht, behoudens de hieronder volgende wijzigingen. (Ned. Inv, 9 al. 1.) (2) Ieder feit, strafbaar volgens die wetten en bepalingen, wordt, voor zoover het niet als disciplinair vergrijp te beschouwen is, beschouwd als misdrijf. : Ned. Inv. 9 al. 2;— Sr. 103.) (3) Het Koninküjk besluit van 18 Februari 1887 no. 2 (I. S. no. 102) betreffende de toepassing van de crimineele wetgeving door het krijgsvolk te water in Nederlandsch-lndië, zooals het is gewijzigd bij het Koninklijk besluit van 9 April 1903 no. 66 (I. S. no. 251), ondergaat de navolgende wijzigingen in ,,Tcn Tweede": a. In artikel 1 worden de woorden „dan wordt de straf ondergaan als gevangenisstraf in eene der gevangenissen in Nederlandschlndië" vervangen door: „dan wordt de straf ondergaan in een der gestichten in Nederlandsch-lndië, en wel de gevangenisstraf en militaire gevangenisstraf als gevangenisstraf, de militaire detentie en hechtenis als hech- l) Volgens de toelichting is het woord „strafwetten" hier in algemeenen zin op te vatten.  14 Art. 5. Militair strafrecht. tenis", en de woorden „en wel de gevangenisstraf en de militaire gevangenisstraf van vijf jaren of meer, ais tuchthuisstraf, en de gevangenisstraf of de militaire gevangenisstraf van minder dan vijf jaren, de straf van militaire detentie en die van hechtenis, als gevangenisstraf" vervangen door: „en wel de gevangenisstraf- en militaire gevangenisstraf ais gevangenisstraf, de militaire detentie en hechtenis als hechtenis". b. In artikel 3 worden de woorden na „ondergaan" vervangen door: „en wel de gevangenisstraf en militaire gevangenisstraf als gevangenisstraf, de militaire detentie en hechtenis als hechtenis". (4) Het Koninklijk besluit van 19 December 1889 no. 35 (I. S 1890 no. 58) tot wijziging van het Crimineel Wetboek voor het krijgsvolk te lande, gewijzigd bij de Koninklijke besluiten van 17 April 1399 no. 95 (1. S- no. 178) en 9 Mei 1906 no. 36 (I. S. no 361), ondergaat de navolgende wijzigingen. (Ned. Inv. 9 al. 4 e. v.) a. Het eerste lid van artikel 2 wordt ververvangen door de navolgende bepaling: „Bij veroordeeling tot de doodstraf of tot gevangenis van vijf jaren of meer spreekt de militaire rechter bij het vonnis tevens de in artikel 12 vermelde vervallenverklaring uit". In het tweede lid van artikel 2 worden de woorden „tot eene der andere straffen van het gemeene recht" vervangen door: „tot gevangenisstraf van minder dan vijf jaren, tot hechtenis of tot geldboete". b. Artikel 8 wordt gelezen: „De opgelegde gevangenisstraf wordt, tenzij de in artikel 12 vermelde vervallenverklaring is Uitgesproken, vervangen: zoo de straf meer dan twee jaren bedraagt, door militaire gevangenisstraf van gelijken duur;  Art 5. Militair strafrecht 15 zoo de straf twee jaren of minder bedraagt, door militaire detentie van gelijken dnur. De opgelegde hechtenis wordt, tenzij de in artikel 12 vermelde vervallenverklaring is uitgesproken, vervangen door militaire deI tentie van gelijken duur. De rechter verklaart uitdrukkelijk in zijn vonnis door welke militaire straf de opgelegde I straf moet worden vervangen. c. Het tweede lid van artikel 8 wordt vervangen door de volgende bepalingen: „Haar duur is ten minste één dag en, behoudens de gevallen van straf verhooging ter zake van samenloop van misdrijven, ten hoogste ff. vijftien achtereenvolgende jaren. (Sr. 12(2).) Bij straf verhooging ter zake van samenloop van misdrijven is zij ten hoogte twintig achtereenvolgende jaren". (Sr. 12 (3).» d. In het derde lid van artikel 13 worden de woorden „van dwangarbeid buiten den I ketting" vervangen door: „van hechtenis van meer dan drie maanden". e. In het tweede lid van artikel 16 worden de woorden „vijf tot twintig jaren" vervangen door: „ten hoogste vijftien jaren'1. (Sr. 53.) ƒ. Het eerste lid van artikel 17 vervalt (Sr. 103.) ~Het derde lid van artikel 17 wordt gelezen : „De betrekkelijke zwaarte van ongelijksoortige militaire hoofdstraffen wordt bepaald door de volgorde van artikel 6; die van burgerlijke en militaire straffen door ' deze volgorde: doodstraf met den strop, doodstraf met den kogel, gevangenisstraf, b militaire gevangenisstraf, militaire detentie, hechtenis, geldboete, 'met dien verstande, dat de voorrang der gevangenisstraf boven de I militaire gevangenisstraf en der militaire de| tentie boven de hechtenis eerst bij gelijke [ maxima der gestelde straffen in aanmerking komt" (Sr. 69.)  16 Art. 5. Militair strafrecht. g. Artikel 18 wordt gelezen: „Het recht tot strafvordering wegens militaire misdrijven vervalt door verjaring: 1°. in zes jaren voor de misdrijven waarop militaire detentie of militaire gevangenisstraf van niet meer dan drie jaren is gesteld met uitzondering van het misdrijf van desertie; 2. in achttien jaren voorde misdrijven waarop het Crimineel Wetboek de doodstraf met den strop is gesteld; 3°. in twaalf jaren voor het misdrijf van desertie en alle andere misdrijven niet in nos. 1 en 2 bedoeld". (Ned. Inv. 9 al. 32; — Sr. 78, 103.) h. In artikel 19 en in de hierdoor gewijzigde artikelen van het Crimineel Wetboek voor het krijgsvolk te lande vervallen de minima van den duur der militaire gevangenisstraf en der militaire detentie. (Sr. 11 (2), 18 (1).) i. Artikel 22 wordt gelezen l „De militaire gevangenisstraf wordt, Indien tevens de bijkomende straf van vervallenverklaring is uitgesproken, ondergaan als gevangenisstraf. Indien de vervallenverklaring is uitgesproken als bijkomende'straf eener nieuwe veroordeeling, volgende op eene vroeger opgelegde doch nog niet of nog niet geheel ondergane straf van militaire gevangenis of van militaire detentie, worden deze laatstbedoelde straffen van militaire gevangenis als gevangenisstraf en van militaire detentie als hechtenis ondergaan." (5) In § II van het Koninklijk besluit van 17 April 1899 no. 95 ffC S. no. 178) worden de woorden „voor zooveel Europeanen betreft als gevangenisstraf en" voor zooveel Inlanders betreft als dwangarbeid buiten den ketting" vervangen door: „als hechtenis". (Sr. 30 (2).  Art. 6. Gehandhaafde strafbepalingen. 17 6) De artikelen III, IV, V, VI, en VII van het Koninklijk besluit van 20 September 1911 no. 50 (1. S. no. 633), houdende regeling van den rechtstoestand der Inlandsche officieren en aspirant-officieren, vervallen. Artikel 6. .De volgende strafbepalingen en bepalingen omtrent onderwerpen in de eerste acht Titels van het eerste Boek van het Wetboek van Strafrecht behandeld, blijven, behoudens de in deze verordening vermelde wijzigingen, van kracht. (Ned. Inv. 10.) [Toel. Evenals in art. 10 der Ned. Inv..... zijn in dit artikel als regel alleen de wijzigingsverordeningen vermeld, wanneer de wijziging onmiddelijk betrekking heeft op de bepaling welker handhaving men beoogd. ')] N. B. De in de nooten op dit artikel opgenomen mededeelingen omtrent de handhaving of het vervallen zijn van bepaalde artikelen zijn ontleend aan de toelichting op het ontwerp van deze verordening. De spatieeringen zijn van den bewerker. 1°. „Ten tweede" der resolutie van 8 Februari 1825 no. 24 (I. S. no. 6), waarbij wordt bepaald, dat de gezagvoerders van zoodanige kustvaartuigen, als van zeebrieven zijn voorzien, zullen verpligt zijn eene behoorlijke monster- of scheep sr o 1 aan te houden. 2». De n°s. 2 en 3 der resolutie van 10 April 1827 (I. S. no. 43) betreffende het „achterlaten van schepelingen". I) In de toelichting worden nog als vervallen aangemerkt, St 1837 no. II, 1887 no. 26, 1890 no. 221, 1903 no. 292, zoomede de strafbepalingen voorkomende in St. 1864 no. 39 en 1914 no. 225 en 226. De strafbepalingen van St. 1904 no. 372 worden niet getroffen door de afschaffingsbepaling.  18 Art. 6. Gehandhaafde strafbepalingen. 3°. De artikelen 4, 5, 15, 21 en 63 van het reglement voor het Collegie van boedelmeesteren te Batavia, vastgesteld bij besluit van den CommissarisGeneraal van 31 Mei 1828 no. 30 (I. S. no 46). In artikel 63 worden de woorden na „verbeurte'' vervangen door: „van eene boete van ten hoogste zestig gulden". (Sr. 524)i 4». De artikelen 3, 4, 5, 8, 10, 11 eerste zinsnede, 12, 13, 14. 15, 16, 17, 18, 19. 20, 21, 22, 28, 24, 25, 26, en 28 ') van het reglement en tarief voor der onderscheidene bazaars, gelegen in de Stad en Voorsteden van de Baljuwage Batavia, alsmede in de afdeelingen Buitenzorg en Krawang, vastgesteld bij besluit van den Commissaris-Generaal van den 17den November 1829 no. 1 (I. S. no. 111.) Uit artikel 3 vervallen de woorden : „welke boete zal verdeeld worden, zooals is bepaald bij art. 32". 50. No. 3 der resolutie van den Gouverneur-Generaal ad interim in Rade van 12 Juni 1835 no. 2 (I. S. no. 89) omtrent het medenemen van inboorlingen dezer landen als zeevarenden. 60. De artikelen 11, 29, 46, 48, 49,60,54, 58, 69, 60, 61, 62, 632), 66, 68, en 78 van het reglement voor de schutterijen op Java, vastgesteld bij besluit van den Gouverneur-Generaal van 9 Juni 1838 no. 33 f I. S. no. 22), gewijzigd bij de ordonnantiën van 8 October 1891 (I. S. no. 217), 19 Juli 1892 (1. S. no. 164) en 23 November 1908 (I. S. no. 664). Artikel 3 onder a van het reglement wordt gelezen: 1) Art. 32 is vervallen krachtens het bepaalde bij art. 3 eerste lid sub e Inv. 2) Ingevoegd bij art. 3 van St 1917 no. 732.  Alt. 6. Gehandhaafde strafbepalingen. 19 „degenen die onherroepelijk veroordeeld zijn tot gevangenisstraf van vier jaren of tot zwaardere straf;". In artikel 56 worden de woorden „welke bij de lijfstraffelijke wetten onder de misdaden worden gerekend" vervangen door: „dat zij gerekend moeten worden onder de misdrijven, bij de strafwet voorzien". 70. De artikelen 390, eerste lid '), 891, 899, eerste lid, en 421 van het R e g 1 e m e n t op de Strafvordering 2). (Sr. 7* v.> In artikel 390, eerste lid worden de woorden „artikel 20'* vervangen door: „artikel 52, derde lid". In artikel 391 worden de woorden „het tweede lid van het vorige artikel" vervangen door: „artikel 77 van het Wetboek van Strafrecht". Artikel 399 eerste lid, wordt gelezen! „Indien de dader is overleden, nadat de veroordeeling tot straf kracht van gewijsde heeft bekomen, worden in zaken van overtredingen op het stuk van 's lands middelen en pachten alle boeten en verbeurdverklaringen mitsgaders de kosten op de erfgenamen of vertegenwoordigers van den overledene verhaald''. 80. De artikelen 399, eerste lid^'),- 400, eerste lid, 401 en 427 van het I n 1 a n d s c h Reglement. 3) (Sr. 46 v.) In artikel 399, eerste lid, worden de woorden „artikel 20" vervangen door: „artikel 52, derde lid". In artikel 400, eerste lid, worden de woorden „het tweede lid van het vorige artikel" vervangen door: „artikel 77 van bet Wetboek van Strafrecht". 1) Het tweede tid van dit artikel is vervallen;vel, Sr. 77. 2) Zie ook art. 13. Inv. 3) Zie ook artikel 14. Inv,  20 Art. 6. Gehandhaafde strafbepalingen. Artikel 401 wordt gelezen: „Indien de dader is overleden, nadat de veroordeeling tot straf kracht van gewijsde heeft bekomen, worden in zaken van overtredingen op het stuk van 's lands middelen en pachten alle boeten en verbeurdverklaringen mitsgaders de kosten op de erfgenamen of vertegenwoordigers van den overledene verhaald". Oo. Artikel 87') van het reglement op het houden der registers van den burgerlijken stand voor de Europeesche en daarmede gelijkgestelde bevolking in Nederlandsch-lndië, vastgesteld bi} de publicatie van 10 Mei 1849 (I. S. no. 25), aangevuld bij publicatie van 2 November 1851 (I. S. no. 64) en bij de ordonnantie van 8 Mei 1907 (L S. no, 236). (Vgl. de artt. 45, tweede lid en 99 St. 1917 no. 130.) Artikel 87 wordt gelezen: „Overtreding van de voorschriften van de artikelen 69 en 70 van dit reglement, begaan door bijzondere personen, wordt gestraft met eene geldboete van ten hoogste honderd gulden". (Sr. 529.) Artikel 69 wordt aangevuld met een zesde lid luidende: „Overtreding van de voorschriften van dit artikel, begaan door ambtenaren van den burgerlijken stand wordt gestraft met eene geldboete van ten hoogste honderd gulden". (Sr. 556, 557, 558 en 559 1») 10°. De artikelen 6 en 11, eerste en tweede lid, van het Tarief van j u sti ti e koste n en salarissen in burgerlijke zaken voor de Europeesche rechtbanken in Nederlandsch-lndië, vastgesteld bij de publicatie van 10 Mei 1851 (I. S. no. 27), gewijzigd bij de ordonnantie van 30 januari 1909 (I. S. no. 99). 1) Art. 28 tweede lid is vervallen.  Art. 6. Gehandhaafde strafbepalingen. 21 Ho. De artikelen 6 en 9 van het reglement voor den bazaar te Tjikarang, vastgesteld bij de publicatie van 12 Januari 1854 (I. 8. no. 1). In artikel 6 worden de woorden na „bestraft", vervangen door: „met hechtenis van ten hoogste drie maanden of geldboete van ten hoogste honderd gulden". 12°. Het voorschrift sub 3 der publicatie van Juni 1854 (I. S. no. 45), houdende bepalingen op het rijden over bruggen van 's lands vestingen en sterkten. 13°. Artikel 47 van het reglement voor het Inlandsch bestuur op Banka, vastgesteld bij de publicatie van 1 Augustus 1854 (1. S. no. 59). 14°. De artikelen 2 en 3 van de Keur tegen het beschadigen van 's lands waterwerken, vastgesteld bij de publicatie van 21 Dec.l854(J.S.no.95).(Sr.l90v.). Het tweede lid van artikel 2 vervalt. ISo. De artikelen 12, 13, 19, 29, en 30') van het reglement op de drukwerken in Nederlandsch-lndië, vastgesteld bij het Koninklijk besluit van 8 April 1856 no. 54 (I. S. no. 74), gewijzigd bij het Koninklijk besluit van 19 Maart 1906 no. 24 (I. S. no. 270). (Sr. 61, 62, 383—385.) In artikel 19, derde lid, worden de woorden na „gestraft" vervangen door: „met hechtenis van ten hoogste drie maanden of geldboete van ten hoogste vijfhonderd gulden". In artikel 29, tweede lid, worden de woorden na „gestraft" vervangen door: „met hechtenis van ten hoogste een jaar of geldboete van ten hoogste vijfhonderd gulden". Artikel 30 wordt gelezen: „Indien tijdens het plegen van een der in O De artt. 11. 21 t/m 27 en 32 ziin niet eehandhaafd daar de in die artikelen behandelde onderwerpen in bci weiooeK van Dirairecm zijn geregeld.  22 Art. 6. Gehandhaafde strafbepalingen. deze verordening vermelde overtredingen nog geen twee jaren zijn verloopen, sedert eene vroegere veroordeeling van den schuldige wegens gelijk feit onherroepelijk is geworden, wordt het maximum der straffen met een derde verhoogd en kan de schuldige worden ontzet van de uitoefening van het beroep waarin hij de overtreding heeft begaan. 16°. Artikel 1 van de ordonnantie van 7 juli 1859 (I. S. no. 43) tot regeling van en vaststelling van een reglement op het pandelingschap, zoomede de artikelen 7, 14, 15, 16, en 18 van genoemd reglement, vastgesteld bij artikel II van gemelde ordonnantie. (St. 1872 no. 114.) 17». De artikelen 7, 8, 9, 13, 16, 17, 18, 20 en 21 van het reglement op het beheer en toezicht over deooster- en westerwaterlei dingen (slokkans) en over die, genaamd T j i b a 11 o k, gelegen in de assistent-residentie Buitenzorg en de residentie Batavia, vastgesteld bij de ordonnantie van 27 October 1859 (I. S. no. 81). In artikel 7, tweede lid, worden de woorden „bij artikel 53' vervangen door: „bij artikel 41", en de woorden „Stbl- 1836 no. 19" door: „Stbl. 1912 no. 422". In artikel 8, eerste lid, worden de woorden na „wordt hij gestraft met' vervangen door: „hechtenis van ten hoogste drie maanden". In artikel 16, tweede' lid, worden de wóórden na „gestraft" vervangen door: „met hechtenis van ten hoogste drie maanden of geldboete van ten hoogste vijfhonderd gulden". In artikel 17 worden het tweede en derde lid vervangen door de volgende drie leden: „Overtreding van het bepaalde bij het eerste lid wordt gestraft met geldboete van ten hoogste tien gulden.  Art. 6. Gehandhaafde strafbepalingen. 28 Indien tijdens het plegen van het feit nog geen twee jaren zijn verloopen, sedert eene vroegere veroordeeling van den schuldige wegens gelijke overtreding onherroepelijk is geworden, wordt geldboete van ten hoogste vijf en twintig gulden opgelegd. Bovendien moet op straffe van geldboete van- ten hoogste vijf en twintig gulden, binnen achtmaal vier en twintig uren na daartoe door het bestuur te zijn aangemaand, het noodige tot herstel zijn verricht". In artikel 18 wordt het derde lid vervangen door de volgende drie leden | „Overtreding van het bepaalde bij het tweede lid wordt gestraft met geldboete van ten hoogste tien gulden. Indien tijdens het plegen van het feit nog geen twee jaren zijn verloopen, sedert eene vroegere veroordeeling van den schuldige wegens gelijke overtreding onherroepelijk is geworden wordt geldboete van ten hoogste vijf en twintig gulden opgelegd. Bovendien wordt, zonder eenigen vorm van proces, op last van den opziener en de mantri's bedoeld bij artikel drie, de strook grond ten koste van den overtreder ontdaan van hetgeen daarop in strijd met het verbod is geplant, gekweekt of aangebracht". 18°. De artikelen 1 en 2 van de ordonnantie van 6 December 1859 (I. S. no. 103-1, houdende verbod op het gebruik van een inmengsel- van lood bij de vertinning van koperen vaatwerk bestemd voor spijsbereiding, In artikel 1 worden de woorden na „poene" vervangen door: „van hechtenis van ten hoogste eene maand of geldboete van ten hoogste honderd gulden". 19». De artikelen 6/, 6n. 7, 12a, 18, 19, 22, 25, 26, 28, 30, 31, 35. 38, 39, 40, 41, 42, 43, 48, 54, 57, 58 en 60 van het regie-  24 Art. 6. Gehandhaafde strafbepalingen. ment op het notarisambt in Nederlandsch-lndië, vastgesteld bij de ordonnantie van 11 Januari 1860 (I. S. no. 3) en gewijzigd bij de ordonnanties van 28 November 1907 (I. S. no. 485) en 31 Mei 1911 (I. S. no. 354). (zoomede St. 1915 no. 383.) ')• In artikel 51, tweede lid2), worden de woorden „gevangenis of eene zwaardere straf" vervangen door: „hechtenis of gevangenisstraf". In artikel 51, vierde lid 3), worden de woorden „hetzij wegens overtreding tot gevangenisstraf, hetzij wegens misdrijf" vervangen door: „tot hechtenis of gevangenisstraf" Artikel 57 wordt gelezen : „Het recht tot straf vordering voor de overtredingen van dit reglement vervalt in drie jaren '. (Sr. 78 sub 1.) 20°. Artikel 12 van het Reglement voor de Inlandsche christenen in het gouvernement der Moluksche eilanden op het aangaan van huwelijken zoo onderling als met Europeanen of derzelver afstammelingen, vastgesteld bij de ordonnantie van 24 Mei 1861 (I. S no. 38), gewijzigd bij de ordonnantie van 1 Mei 1898 (I. S. no. 159) en aangevuld bij de ordonnantie van 10 December i902(I.S.no. 444). (Sr. 530). In artikel 12 worden de woorden na „gestraft ' vervangen door: „met geldboete van ten hoogste driehonderd gulden. Indien tijdens het plegen van het feit nog geen twee jaren zijn verloopen, sedert eene vroegere veroordeeling van den schuldige wegens gelijke overtreding onherroepelijk is geworden, kan in plaats van de geldboete 1) Art. 9 is niet gehandhaafd met het oog op art. 512 Sr. Art. 50 bevat alleen diciplinaire straffen die door de afschaffingsbepaling niet getroffen wórden. 2) Lees: derde lid. 3) Lees: vijfde lid.  Art. 6. Gehandhaafde strafbepalingen. 25 hechtenis van ten hoogste twee maanden . worden opgelegd". 21°. De strafbepaling der ordonnantie van 28 Maart 1862 (I. S. no. 37) ter verzekering van de veiligheid ter reede van S o era ba j a. 22°. De strafbepaling der ordonnantie van 28 Januari 1863 (I. S. no. 9) betreffende bedriegelijke handelingen in verband met het pandelingschap. (St. 1872 no. 114.i 23°. Paragraaf III der ordonnantie van 15 December 1864 (I. S. n. 196), houdende bepalingen omtrent het begraven van I ij k e n van Europeanen en Inlande s en met hen gelijkgestelde personen in Nederlandsch-lndië. Het tweede lid van paragraaf III wordt gelezen: „Overtreding van dit voorschrift wordt gestraft met hechtenis van ten hoogste eene maand of geldboete van ten hoogste honderd gulden'*. 24°. De paragrafen V en VII der ordonnantie van 29 September 1864 (I. S. no 137), aangevuld bij de ordonnantie van 27 Juli 1870 (I. S. no. 89), houdende herziening van het passenstelsel in het gouvernement C elebesen Onderhoorigheden. In paragraaf V worden de' woorden na „gestraft" vervangen door: „met geldboete van ten hoogste honderd gulden". In paragraaf VII vervallen de woorden „en, bij wanbetaling, met gevangenis van ten hoogste drie dagen". 25". Paragraaf VI der ordonnantie van 5 December 1865 (I. S. no 141), aangevuld bij de ordonnantie van 27 Juli 1870 (I. S. no. 90), tot wijziging van het passenstelsel voor Inlanders en daarmede gelijkgestelden in de Westerafdeeling van Borneo. In voormelde paragraaf vervallen de woor-  2& Art. 6. Gehandhaafde strafbepalingen. den „en, bij wanbetaling, met gevangenis van ten hoogste drie dagen". 26«. De strafbepaling der ordonnantie van 29 Maart 1866 (I. S. no. 27) ter handhaving van de resolutie van 8 Februari 1886 (I. S. no. 10), in verband met de ordonnantie van 2 Mei 1886 (I. S. no. 94), betreffende het oprichten van fabrieken en neringen in Nederlandsch-lndië. Deze strafbepaling wordt gelezen: „Overtreding der voormelde bepalingen wordt gestraft met hechtenis va» ten hoogste acht dagen of geldboete van ten hoogste honderd gulden". 27°. Artikel 6 van de bepalingen op het vereenigen in afzonderlijke w ij ken van de in Nederlandsch-lndië gevestigde vreemde Oosterlingen of van alle in Nederlandsch-lndi* gevestigde personen van Oostersche afkomst, oorspronkelijk- aan Nederlandsch-lndië vreemd, vastgesteld bij § I der ordonnantie van 6 Juni 1866 (I. S. no. 57).l) 28°. Artikel 5 2) der ordonnantie van 8 Januari 1868 (I. S. no. 8', houdende voorschriften tegen misleiding en dwang bij, bet aangaan en tennitvoerieggen van huurovereenkomsten met Oostersche vreemdelingen. 29°. Paragraaf VH der ordonnantie van 18 Januari 1870 I. S. no. 8) tot regeling van het passenstelsel voor Inlanders en met dezen gelijkgestelden in de residentie B a n k a. In voormelde paragraaf vervallen de woorden „en, bij wanbetaling, met gevangenis van ten hoogste drie dagen". 30°. Paragraaf VII der ordonnantie van 18 Januari 1870 (I. S. no. 9) tot regeling 1) Deze ordonnantie geldt sedert. St. 1910 no. 537 Biet meer op Java en Madoera. Zie beneden no. 267. 2) Art. 1 dezer ordonnantie is geen strafbepaling.  Art. 6. Gehandhaafde strafbepalingen. 27 van het passenstelsel voor Inlanders en met dezen gelijkgestelden hu de residentie T i m o r. In voormelde paragraaf vervallen de woorden „en. bij wanbetaling, met gevangenis van ten hoogste drie dagen". 31°. De paragrafen VII en VIM der ordonnantie van 18 Januari 1870 (1. S. no. 11) tot regeling van het passenstelsel voor Inlanders en met dezen gelijkgestelden in de assistent-residentie Kil li ton. In paragraaf VII vervallen de woorden „en. bij wanbetaling, met gevangenis van ten hoogste drie dagen". In paragraaf VIII worden de woorden na „gestraft" vervangen door: „met bechtenis van een dag of geldboete van ten hoogste drie gulden". 32o. De paragrafen VI, VII en VIII der ordonnantie van 18 januari 1870 (I. S, no. 12), aangevuld en gewijzigd bij de ordonnanties van 10 November 1910 (I. S. no. 403) en van 12 Mei 1904 (I. S. no. 249), houdende regeling van het passenstelsel voor Inlanders en met dezen gelijkgestelden in de gewesten Sumatra's West kust. Ben koelen, Lampongsche districten en Palembang. In paragraaf VI vervallen de woorden ..en, bij wanbetalingen, met gevangenis voorden tijd van ten hoogste drie dragen". In paragraaf VII worden de woorden na ^gestraft1' vervan ge n d oor: „ me t hechtenis van een dag of geldboete van ten hoogste drie gulden" 33°. De artikelen 5 en 6 der ordonnantie, van 9 September 1870. (I. S. no. 119), houdende voorschriften omtrent het aanleggen van waterstaatswerken door particulieren. s ^"jj, 34». {Ingetrokken bij St. 1917 no. 160.) (Nov. Inv. 2 e.)  28 Art. 6. Gehandhaafde strafbepalingen. 35°. De artikelen 3 en van het Tarief van justitiekosten en salarissen bij de landraden op Java en Madoera, vastgesteld bij de ordonnantie van 29 Maart 1872 (I. S. No. 61). 36°. De strafbepaling der ordonnantie van 22 Juni 1872 tti S. No. 114), houdende verbod om pandelingen tot zekerheid van schuld te nemen. 37°. Artikel 11, tweede lid. der ordonnantie van 5 October 1872 (I. S. No. 166). aangevuld en gewijzigd bij de ordonnantie van 30 October 1881 (I. S. No. 220), houdende vaststellingeenerinstructie voor deweeskamersin Nederlandsch-lndië.1) 38°. Artikel 10 der ordonnantie van 24 Februari 1873 (I. S. No. 42), houdende bepalingen betreffende het crepé-of jachtkruit, h e t b u s k r u i t en de ammunitie te Billiton ingevoerd voor particulieren. 39°. Artikel 13 der ordonnantie van 16 Januari 1874 (I. S. No. 18), houdende bepalingen betrekkelijk den opslag van buskruit en ammunitie te P a d a n g. 40°. De artikelen 29 en 30 van het Koninklijk besluit van 30 Januari 1874 No. 16 (I. S. No. 113 , houdende bepalingen omtrent de zeebrieven en jaarpassen in Nederlandsch- Indië, opnieuw afgekondigd bij het besluit van den Gouverneur-Generaal van 24 Mei 1905 (I. S. No. 316). 2) In artikel 23 van gemeld Koninklijk besluit worden onder d de woorden na „zeeroof" vervangen door: „kustroof, strandroof, rivierroof of slavenhandel". fSr. 439, 440, 441 ) 4|o. De artikelen 217, eerste lid 3), 218, 1) Art. 60a bij St. 1913 no. 665 ingevoegd is niet gehandhaafd met het oog op art. 524 Sr. 2) De artt. 27 en 28 zijn niet gehandhaafd wegens de artt. 473 en .42 Sr. 3) Het tweede lid van art. 217 is niet gehandhaafd; vgL art. 77 Sr.  Art. 6. Gehandhaafde strafbepalingen. 29 225. eerste lid, en 248 van het Reglement betreffende de samenstelling en de rechtsmacht van den rijksraad te Ternate en de bij die rechtbank zoo in burgelijke als in strafzaken te volgen wijze van rechtspleging, vastgesteld bij de ordonnantie van 31 Mei 1874 (1. S. no. 144/ gewijzigd bij de ordonnantie van 6 Februari 1882 (I. S. no. 38» (Sr. 76 v.) In artikel 218 worden de woorden „het tweede lid van het vorige artikel" vervangen door: „artikel 77 van het Wetboek van Strafrecht". Artikel 225 eerste lid, wordt gelezen: „Indien de dader is overleden, nadat de veroordeeling tot straf kracht van gewijsde heeft bekomen, worden in zaken van overtredingen op het stuk van 's lands middelen en pachten alle boeten en verbeurdverklaringen mitsgaders de kosten op de erfgenamen of vertegenwoordigers van den overledene verhaald". 42o. De artikelen 3 en 9 van het T a r i e f van justitiekosten en salarissen bij de Inlandsche door een Europeeschen ambtenaar of rechter voorgezeten rechtbanken op de buitenbezittingen,vastgesteld bij de ordonnantie van 24 Augustus 1874 (I. S. no. 206 . 43°. De artikelen 3 en 11 van het Koninklijk besluit van 7 Juli 1875 no. 56 (fa S. no. 216), gewijzigd bij de Koninklijke besluiten van 23 Juni 1881 no. 66 (fa S. no. 186) en 2 September 1907 no. 17 (I. S- no. 458), houdende aanwijzing der boschdelicten en der daarop vallende straffen, alsmede regeling van het politietoezicht op het boschwezen2). 1) Zie ook artikel 18. 2) De artt 1, 2, 7, 8 en 9 zijn niet gehandhaafd, omdat boschdiefstal en boschbeschadiging in het w v. Sr. strafbaar zijn gesteld. (Artt. 362 v. 406 v. enz.)  30 Art. 6. Gehandhaafde strafbepalingen. Artikel 11, eerste lid wordt gelezen: „De overtredingen opgenoemd in artikel 3 worden gestraft: die omschreven onder no. 1 met geldboete van ten hoogste Wen gulden; die omschreven onder. n°s: 2, 3, 4 en 5, met geldboete van ten hoogste vijf en twintig gulden, en de laatste bovendien met verbeurdverklaring van het hout; die, omschreven onder no. 6, met hechtenis van ten hoogste veertien dagen of geldboete van ten hoogste vijf en twintig gulden". 44°. De artikelen 9, 24, 41, 43, 44, 45, 49, 53. 54, 55, 56, 57, 58 1), 61 en 78 van het reglement voor de schut t e r i j in het gouvernement Celebes en Onderhoorigheden. vastgesteld t>ij 'de ordonnantie van 2 December 1875 (L S. no. 278), gewijzigd en aangevuld bij de ordonnanties van 5 Maart 1891 (I. S. no. 69), 8 October 1891 (I. S. no. 217) en 19 Juli 1892(1. S. no. 164). Artikel 2 onder a van het reglement wordt gelezen: „degenen die onherroepelijk veroordeeld zijn tot gevangenisstraf van vier Jaren of tot zwaardere straf»" In artikel 51 worden de woorden „welke bij de lijfstraffelijke -wetten onder de misdaden worden gerekend' vervangen door: „dat zij gerekend moeten worden onder de misdrijven, bij de strafwet voorzien. 45°. De artikelen 5 en 6, eerste lid, van het Reglement van tucht voor bet Korps gewapende politie in Nederlandsch-lndië, vastgesteld bfj § I der ordonnantie van 21 Januari 1876 (I. S. no. 21), gewijzigd bij de ordonnanties van 31 lanuari 1) Ingevoegd bij art 3 w* b «n St 1917 no. 132.  Act 6. Gehandhaafde strafbepalingen. 31 1913 (l. S, no. 195) en 20 December 1913 (I. S. no. 707) en 14 Juni 1916 (1. S. no. 428). Het eerste lid van artikel 6 wordt gelezen : „Desertie wordt gestraft met hechtenis van ten hoogste drie maanden". 46°. Artikel 4 der Bepalingen op den aanleg en het gebruik van telegrafen in Nederlandsch-lndië, vastgesteld de bij ordonnantie van 6 October 1876 (I. S. no. 257) gewijzigd bij de ordonnantie van 6 October 1913 (I. S. no. 604).') Het eerste lid van artikel 11 van gemelde bepalingen vervalt. tn het tweede lid van dat artikel vervalt het woord „evenwel" en worden de woorden „artikel 64 van het Wetboek van Strafrecht voor de Europeanen in Nederlandschndië en artikel 67 van het Wetboek van Strafrecht voor Inlanders in Nederlandschlndië" vervangen door: „de artikelen 164 en 165 van het Wetboek van Strafrecht". 47°. De strafbepaling der ordonnantie van 23 Mei 1877 (I. S. no. 107), houdende verbodsbepalingen tegen het plaatsen van v i sscherssero's, staken en palen in het westervaarwater leidende naar de reede van Batavia. In het eerste lid van voormelde strafbepaling worden de woorden na „verboden" vervangen door: „op eene boete van ten hoogste vijftig gulden". 48°. De artikelen 9, 24, 41, 43, 44,45,49, 53, 54, 55, 56, 57, 58 2), 61 en 73 van het Reglement voor de schutterijeninde residentie Menado, vastgesteld bij de ordonnantie van 6 Maart 1878 (I S. no. 107). 1) De artt. 7, II, eerste lid, 12 en 13 zijn niet gehandhaafd als betreffende feiten in het W. v. S. strafbaar gesteld. (Zie de artt. 216. 408. 409. 433. 434 enz. bew.) 2) Ingevoegd bij art 3 sub b van st. 1917 no. 732.  32 Art. 6. Gehandhaafde strafbepalingen. gewijzigd bij de ordonnantie van 8 October 1891 (I. S. no. 217/ Artikel 2 onder a van het reglement wordt gelezen: „degenen die onherroepelijk veroordeeld zijn tot gevangenisstraf van vier jaren of tot zwaardere straf". In artikel 51 worden de woorden „welke bij de lijfstraffelijke wetten onder de misdaden worden gerekend" vervangen door: „dat zij gerekend moeten worden onder de misdrijven, bij de strafwet voorzien^*» 1 49°. De straf bepaling der ordonnantie van 29 Maart 1878 (I. S no. 118), houdende verbod tegen het plaatsen van sero 's, palen, staken enz. in de naar de r e e d e van Soerabaja leidende vaarwaters in straat Madura. In het eerste lid van voormelde strafbepaling worden de woorden na „verboden" vervangen door: „op eene boete van ten hoogste vijftig gulden". 50°. De artikelen 411, eerste lid, 412,420, eerste lid, en 446 van het reglement tot regeling van het rechtswezen in de residentie Lampongsche districten, vastgesteld bij de ordonnantie van 25 Januari 1879 (I. S. no. 65), gewijzigd bij de ordonnantie van 23 Juli 1901 (l. S. no 278)'). (Sr. 76 v.) In artikel 412 worden de woorden „het tweede lid van het vorige artikel" vervangen door: „artikel 77 van het Wetboek van Strafrecht". Artikel 420, eerste lid, wordt gelezen: „Indien de dader is overleden, nadat de veroordeeling tot straf kracht van gewijsde heeft bekomen, worden in zaken van overtredingen op het stuk van 's lands middelen 1) Zie ook artikel 16.  Art. 6. Gehandhaafde strafbepalingen. 33 en pachten alle boeten en verbeurdverklaringen mitsgaders de kosten op de erfgena- ' men of vertegenwoordigers van den overledene verhaald". 51°. Artikel 15 van het reglement op de binnenlandsche paardenposterij op Java, vastgesteld bij de ordonnantie van 28 November 1879 (I.S. no. 314). 52°. De artikelen 438 eerste lid, 439,447, , eerste lid, en 473 van het Reglement tot regeling van het rechtswezen in de residentie Zuider- en Oosterafdeeling van Borneo, vastgesteld bij de ordonnantie van 5 Maart 1880 (I. S. no. 55). gewijzigd bij de ordonnantie van 23 juli 1901 (I. S. no. 278) '). (Sr. 76 v.) In artikel 439 worden de woorden „het E tweede lid van het vorige artikel'* vervangen . door: „artikel 77 van het Wetboek van Straf- f recht '. Artikel 447 eerste lid, wordt gelezen: „Indien de dader is overleden nadat de I veroordeeling tot straf kracht van gewijsde I heeft bekomen, worden in zaken van over[ tredingen op het stuk van 's lands middelen en b pachten alle boeten en verbeurdverklaringen r mistgaders de kosten op de erfgenamen of I vertegenwoordigers van den overledene verhaald". 53°. De artikelen 5 en 6 der ordonnantie \ van 8 Augustus 1880 (I. S. no 150), gewijzigd bij de ordonnantie van 19 September 1886 (I. S. no 172 ■, houdende bepalingen ten I aanzien van beheerders en opgezetenen van particuliere landerijen beoosten [ deTjimanoek. 54°. De artikelen 1 en 6 der Regelen R voor het toezicht op het b ij z o n d e r o ni d e r w ij s, door Europeanen en met dezen 1) Zie ook artikel 16. 3  34 Art. 6. Gehandhaafde strafbepalingen. gelijkgestelden aan Inlanders en met dezen gelijkgestelden te geven, vastgesteld bij de ordonnantie van 3 November 1880 {£ S. no. 201). ') Het tweede lid van artikel 1 wordt gelezen : „Hij -die zoodanig onderwijs geeft zonder de vereischte vergunning, wordt gestraft met geldboete van ten hoogste honderd gulden. Indien tijdens het plegen van de overtreding nog geen twee jaren zijn verloopen, sedert eene veroordeeling van den schuldige wegens gelijke overtreding onherroepelijk is geworden, kan, in plaats van de geldboete, hechtenis van ten hoogste acht dagen worden opgelegd. Bij tweede of volgende herhalingen gepleegd telkens binnen twee jaren nadat de laatste veroordeeling wegens eerste of volgende herhaling onherroepelijk is geworden, wordt hechtenis van ten hoogste drie maanden opgelegd". In artikel 6. tweede lid, vervallen de woorden „alinea 2". 55°. De artikelen 6, 11, 12, 13, en 14 van het reglement op het beheer van en het toezicht over hetverbruik van water uit de rivier Ankee, vastgesteld bij de ordonnantie van 26 junuari 1881 (I. S. no. 33). 56°. Het bepaalde bij nummer 6 van het tarief van salaris voor het opmakenen uitgeven der akten, bedoeld bij de ordonnantie van 21 Februari 1873 (I. S. no 38), en voor de verdere te dier zake aan de betrokken amb enaren opgelegde werkaamheden, vastgesteld bij de ordonnantie van 12 Februari 1881 (1. S. no. 62). I) Art. 5 tweede lid is niet gehandhaafd als vallende onder art. 216 Sr.  Art. 6. Gehandhaafde strafbepalingen. 35 57°. Artikel 7 der ordonnantie van 18 Februari 1881 (I. S. no. 57) tot vaststelling van nadere algemeene voorschriften betreffende het vervoer te water van petroleum en andere licht ontvlambare oliën. 58°. De artikelen 51 en 57 van de Voorschriften betreffende de metingvanschepen en vaartuigen in Nederlandsch-lndië tehuis behoorende of aldaar tijdelijkaanwezig. vastgesteld bij de ordonnantie van 28 Februari 1881 (I. S. no. 66). ') 59°. De artikelen 1 en 2 der ordonnantie van 28 October 1881 (ra S no. 215) tot het tegengaan van het zoogenaamde tambanganbedrijf. In artikel 1 worden de woorden na „gestraft" vervangen door: „met hechtenis van ten hoogste drie maanden of geldboete van ten hoogste honderd gulden".. 60°. De artikelen 410, eerste lid, 411, 419, eerste lid, en 444 van het Reglement op het rechtswezen in de residentie Timor en Onderhoorigheden, vastgesteld bij ordonnantie van 6 Februari 1882 H S. no. 24) 2). (Sr. 76 v.) In artikel 411 worden de woorden „het tweede lid van het vorige artikel*' vervangen door: „artikel 77 van het Wetboek van Strafrecht". Artikel 419, eerste/lid, wordt gelezen: Indien de dader is overleden, nadat de veroordeeling tot straf kracht van gewijsde heeft bekomen, worden in zaken van overtredingen op het stuk van 's lands middelen en pachten alle boeten en verbeurdverklaringen mitsgaders de kosten op de erfgenamen of vertegenwoordigers van den overledene verhaald". 61°. De artikelen 451, eerste lid, 452, 1) Art. 43, tweede lid, is niet gehandhaafd in verband met art. 216 Sr. 2) Zie ook artikel 16.  36 Art. 6. Gehandhaafde strafbepalingen. 460, eerste lid, en 484 van het Reglement op het rechtswezen in de residentie Menado, vastgesteld bij de ordonnantie van 6 Februari 1882 (I.S. no. 27); '). (Sr. 76 v.) In artikel 462 worden de woorden „het tweede lid van het vorige artikel'' vervangen door : „artikel 77 van het Wetboek van Strafrecht". Artikel 460, eerste lid, wordt gelezen: „Indien de dader is overleden, nadat de veroordeeling tot straf kracht van gewijsde heeft bekomen, worden in zaken van overtredingen op het stuk van 's lands middelen en pachten alle boeten en verbeurdverklaringen mitsgaders de kosten op de erfgenamen of vertegenwoordigers van den overledene verhaald". 62°. De artikelen 444, eerste lid, 446, 458, eerste lid, en 477 van het Reglement op het rechtswezen in de residentie Amboina, vastgesteld bij de ordonnantie van 6 Februari 1882 (I. S. no. 29) ') (Sr. 76 v.) In artikel 446 worden de woorden „hét tweede lid van het vorige artikel" vervangen door: „artikel 77 van het Wetboek van Strafrecht". Artikel 453, eerste lid, wordt gelezen: „Indien de dader is overleden nadat de veroordeeling tot straf kracht van gewijsde heeft bekomen, worden in zaken van overtredingen op het stuk van 's lands middelen en pachten alle boeten en verbeurdverklaringen mitsgaders de kosten op de erfgenamen of vertegenwoordigers van den overledene verhaald". 63°. De artikelen 379, eerste lid, 380, 388, eerste lid, en 413 van het Reglement op het rechtswezen in de residentie Ternate, vastgesteld bij de ordonnantie van 6 Februari 1882 (I. S. no. 82) ') Sr. (76 v.) I) Zie ook artikel 16.  Art 6. Gehandhaafde strafbepalingen. 87 In artikel 380 worden de woorden „het tweede lid van het vorige artikel", vervangen door: „artikel 77 van het Wetboek van Strafrecht". Artikel 388, eerste lid, wordt gelezen i „Indien de dader la overleden, nadat de veroordeeling tot straf kracht van gewijsde heeft bekomen, worden in zaken van overtredingen op het stuk van 's lands middelen en pachten alle boeten en verbeurdverklaringen mitsgaders de kosten op de erfgenament of vertegenwoordigers van den overledene verhaald" 64°. De artikelen 17 en 18 van het reglement voor de scheepvaart ter beveiliging van de beweegbare bruggen gelegen bij Bandan, over het scheepvaartkanaal tusschen Batavia en TandjongPr i o k, in den rijweg van Batavia naar Antjol en in den spoorweg van Batavia naar den kleinen Boom, vastgesteld bij de ordonnantie van 21 Maart 1882 (I. S. no. 91). ')■ In artikel 17 worden de woorden na „gestraft' vervangen door: „met hechtenis van ten hoogste twintig dagen of geldboete van ten hoogste zestig gulden". Artikel 18 wordt gelezen: „Indien tijdens het plegen van het feit nog geen jaar is verloopen, sedert eene vroegere veroordeeling van den schuldige wegens gelijke overtreding onherroepelijk is geworden, kan hechtenis van ten hoogste eene maand of geldboete van ten hoogste honderd gulden worden opgelegd". 65°. De artikelen 87, 88, 89 en 90 van het Reglement op den burgerlijken geneeskundigen dienst in Nederlandsch-lndië, vastgesteld bij de ordonnantie van 30 Maart 1882 (I S. no. 97). 0 Art 16 is niet gehandhaafd in verband met de strafbepaling van art. 216 Sr.  38 Art. 6. Gehandhaafde strafbepalingen. Artikel 87 wordt gelezen: „Overtreding van de voorschriften op de uitoefening der geneeskunde, behalve van dat vermeld in artikel 41, wordt gestraft met geldboete van ten hoogste honderd gulden. Indien tijdens het plegen van het feit nog geen twee jaren zijn verloopen, sedert eene vroegere veroordeeling van den schuldige wegens gelijke overtreding onherroepelijk is geworden, kan hechtenis van ten hoogste een jaar of geldboete van ten hoogste vijf honderd gulden worden opgelegd". Artikel 88 wordt gelezen: „Overtreding van de voorschriften op de uitoefening der artsenijbereidkunst, behalve die van artikel 56, die van artikel 66 tweede lid. voor zoover afschriften door rechterlijke of geneeskundige ambtenaren gevraagd worden, die van artikel 72, eerste lid. en die van artikel 79. eerste lid, wordt gestraft met een geldboete van ten hoogste honderd gulden. Indien tijdens het plegen van het feit nog geen twee jaren zijn verloopen, sedert eene vroegere veroordeeling van den schuldige wegens gelijke overtreding onherroepelijk is geworden, kan hechtenis van ten hoogste een jaar of geldboete van ten hoogste vijf honderd gulden worden opgelegd". In artikel 89, derde lid, worden de woorden .na „gestraft" vervangen door: «met hechtenis van ten hoogste een jaar of geldboete van ten hoogste zeshonderd gulden". ') 66°. De artikelen 430, eerste lid, 481, 439, eerste lid, en 463 van het Reglement op het rechtswezen in de residentie Bali en Lombok, vastgesteld bij de 1) Art. 86 is niet gehandhaafd M verband met art. 512 Sr; Overtreding van de artt 56 en 72, eerste lid wordt strafbaar gesteld in art. 512 Sr; die van de artt 66 en 79 valt onder art. 216 Sr.  Art 6. Gehandhaafde strafbepalingen. 39 ordonnantie van 21 Mei 1882 (I. S. no. 142), gewijzigd bij ordonnantie van 23 Juli 1901 (I. S. no. 278; '). (Sr. 76 v.) In artikel 431 worden de woorden „het tweede lid van het vorige artikel" vervangen door: „artikel 77 van het Wetboek van Strafrecht". Artikel 439, eerste lid, wordt gelezen: „Indien de dader is overleden, nadat de veroordeeling tot straf kracht van gewijsde heeft bekomen, worden in zaken van overtredingen op het stuk van 's lands middelen en pachten allé boeten en verbeurdverklaringen mitsgaders de kosten op de erfgenamen of Vertegenwoordiger» van den overledene verhaald". 67°. De artikelen 388, eerste lid. 389, 397, eerste lid, en 423 van het Reglement op het rechtswezen in de residentie Westerafdeeling van Borneo, vastgesteld bij de ordonnantie van 1 Februari 1883 (I. S. no. 278 'h (Sr. 76 v.) In artikel 889 worden de woorden '„het tweede lid van het vorige artikel" vervangen door: „artikel 77 van het Wetboek van Strafrecht". Artikel 397, eerste lid, wordt gelezen: „Indien de dader s overleden, nadat de veroordeeling tot straf kracht van gewijsde heeft bekomen, worden in zaken van overtredingen op het stuk van 's lands middelen en pachten alle boeten en verbeurdverklaringen mitsgaders de kosten op de erfgenamen of vertegenwoordigers van den overledene verhaald". 68°. De artikelen 1 en 2 der bepalingen tot wering van misbruiken met betrekking tot de deelneming aan hazardspelen op Java en Madoera, vastgesteld bij de ordonnantie 1) Zie ook artikel 16.  40 Art. 6. Gehandhaafde strafbepalingen. van 31 October 1883 (I. S. no. 250.) (Sr. 303.) In artikel 1 worden de woorden na „gestraft" vervangen door: „met hechtenis van ten hoogste drie maanden of geldboete van ten hoogste honderd gulden". 69°. Artikel 3 van het Tarief van justitiekosten en salarissen in strafzaken voor de griffiers en deurwaarders bij de Europeesche rechtbanken in Nederlandsch-lndië, vastgesteld bij de ordonnantie van 27 Maart 1885 (1. S. no. 72), gewijzigd bij de ordonnantie van 30Januari 1909 (I. S. no. 99). 70°. Artikel 3 der ordonnantie van 10 Mei 1885 (I. S. no. 98) tot vaststelling van bepalingen omtrent het verstrekken door belanghebbenden van statistieke gegevens aangaande handel en scheepvaart buiten het tolgebied. 71°. Artikel 28 van het Reglement op den aanleg en het gebruik van tramwegen ten b e h o e v e v a n o n d e r n e m i n ge n van landbouw en nijverheid, vastgesteld bij de ordonnantie van 9 September 1885 (I. S. no. 158) 72°. De artikelen 38 en 34 van het Reglement tot handhaving van orde en veiligheid in de haven van TandjongPr iok, vastgesteld bij de ordonnantie van 19 Augustus 1886 (I. S. no 159). ') 73. De artikelen 9,10,11,12 en 13, en der ordonnantie van 30 November 1886 (I. S. no. 223) tot vaststelling eener zoogenaamde koelie ordonnantie voor het gouvernement Sumatra's Westkust. In artikel 9, eerste lid, worden de woorden na „arbeider" vervangen door: „met 1) Ingetrokken bij St 1916 nö. 742. Thans geldt art. 25 van het Priokscheepvaartreglement in St. 1916 no. 742 jcto. art. 1 en 4 Nov. Inv.  Art. 6. Gehandhaafde strafbepalingen. 41 hechtenis van ten hoogste eene maand of geldboete van ten hoogste vijftig gulden".') Het tweede lid van gemeld artikel wordt gelezen: «Indien tijdens het plegen van het feit nog geen twee jaren zijn verloopen, sedert eene vroegere veroordeeling van den arbeider wegens willekeurige inbreuk op het werkcontract onherroepelijk is geworden, wordt hechtenis van ten hoogste drie maanden opgeleg". In artikel 10 worden de woorden na „gestraft" vervangen door: „met hechtenis van ten hoogste twaalf dagen of geldboete van ten hoogste vijf en twintig gulden". In artikel 11 worden de woorden na „gestraft" vervangen door: „met hechtenis van "ten hoogste eene maand of geldboete van ten hoogste honderd gulden". In artikel 13 worden de woorden na „gestraft" vervangen door: „met hechtenis van ten hoogste twaalf dagen of geldboete van ten hoogste honderd gulden". 740. De strafbepalingen der ordonnantie van 12 April 1887 (I. S. no. 74), gewijzigd bij de ordonnantie van 30 September 1892 (I. S. no. 220), houdende verbod op het reizen zonder reispas door Inlanders en met dezen gelijkgestelde personen. (Sr. 1914 no. 760.) 750. De artikelen 9. 10, 11, 12, en 13 der ordonnantie van 4 November 1887 (1. S. no. 201) tot vaststelling eener zoogenaamde koelie-ordonnantie voor de residentie Palembang. In artikel 9, eerste lid, worden de woorden na „arbeider" vervangen door: „met hechtenis van ten hoogste eene maand of 1) De maxima zijn hier voor werkgever en arbeider verschillend, om den verschillenden aard van de inbreuken op het werkcontract.  42 Art. 6. Gehandhaafde strafbepalingen. geldboete van ten hoogste vijftig gulden".') Het tweede lid van gemeld artikel wordt gelezen: „Indien tijdens het plegen van het feit nog geen twee jaren zijn verloopen, sedert eene vroegere veroordeeling van den arbeider wegens willekeurige inbreuk op het werkcontract onherroepelijk is geworden, wordt hechtenis van ten hoogste drie maanden opgelegd". In artikel 10 worden de woorden na „gestraft" vervangen door: „met hechtenis van ten hoogste twaalf dagen of geldboete van ten hoogste vijf en twintig gu'den". In artikel 11 worden de woorden na „gestraft" vervangen door: „met hechtenis van ten hoogste eene maand of geldboete van ten hoogste honderd gulden". In artikel 13 worden de woorden na „gestraft" vervangen door: «met hechtenis van ten hoogste twaalf dagen of geldboete van ten hoogste honderd gulden". 76°. Paragraaf VI der ordonnantie van 22 Maart 1888 (l. S. no. 60), gewijzigd bij de ordonnantie van 30 September 1802 (1. S. no. 220), tot herziening van het passenstelsel voor Inlanders en met dezen gelijkgestelden in de residentie Bali en Lombok. 77°. Artikel 3, eerste lid2), der ordonnantie van 31 Maart 1888 (1. S. no. 67), gewijzigd bij de ordonnantie van 18 Mei 1889 (l. S. no. 108), houdende verbodsbepalingen op den invoer van sterke dranken en opium in het Nederlandsch gedeelte van N i e u w-G u i n e a. 78». De artikelen 9, 10, 11, 12, en 13, der ordonnantie van 29 April 1888 (1- S. no 74). gewijzigd bij de ordonnantie van 9 September 1) Zie de noot bij 73o. 2) Het tweede lid is niet gehandhaafd: zie art. 30 Sr.  Art. 6. Gehandhaafde strafbepalingen. 43 1888 (I. S. no 151), tot vaststelling van eene zoogenaamde koelie-ordonnantie voor de residentie Ternate en Onderhoor i g h e d e n. In artikel 9, eerste lid, worden de woorden na „arbeider" vervangen door: „met hechtenis van ten hoogste eene maand of geldboete van ten hoogste vijftig gulden''. ') Het tweede lid van gemeld artikel wordt gelezen: „Indien tijdens het plegen van het feit nog geen twee jaren zijn verloopen, sedert eene vroegere veroordeeling van den arbeider wegens willekeurige inbreuk op het werkcontract onherroepelijk is geworden, wordt hechtenis van ten hoogste drie maanden opgelegd". In artikel 10 worden de woorden na „gestraft" vervangen door: „met hechtenis van ten hoogste twaalf dagen of geldboete van ten hoogste vijf en twintig gulden". In artikel 11 worden de woorden na „gestraft" vervangen door: „met hechtenis van ten hoogste eene maand of geldboete van ten hoogste honderd gulden". In artikel 13 worden de woorden na „gestraft"' vervangen door: „met hechtenis van ten hoogste twaalf dagen of gelboete van ten hoogste honderd gulden". 79o. De artikel 9, 10, 11, 12 en 13 der ordonnantie van 29 April 1888 0-S. no. 76), I gewijzigd bij de ordonnantie van 9 September 1888 f|. S. no. 151), tot vaststelling van eene zoogenaamde koelie-ordonnantie voor de residentie A m b o i n a. In artikel 9, eerste lid, worden de woorden na „arbeider" vervangen door: „met hechI tenis van ten hoogste eene maand of geldboete van ten hoogste vijftig gulden". ') 1) Zie de noot bi] no. 73.  44 Art. 6. Gehandhaafde strafbepalingen. Het tweede lid van gemeld artikel wordt gelezen: „Indien tijdens het plegen van het feit nog geen twee jaren zijn verloopen, sedert eene vroegere veroordeeling van den arbeider wegens willekeurige inbreuk op het werkcontract onherroepelijk is geworden, wordt hechtenis van ten hoogste drie maanden opgelegd". In artikel 10 worden de woorden na „gestraft" vervangen door: „met hechtenis van ten hoogste twaalf dagen of geldboete van ten hoogste vijf en twintig gulden". In artikel 11 worden de woorden na „gestraft" vervangen door: „met hechtenis van ten hoogste eene maand of geldboete van ten hoogste honderd gulden'*. In artikel 13 worden de woorden na „gestraft'' vervangen door: „met hechtenis van ten hoogste twaalf dagen of geldboete van ten hoogste honderd gulden". 80°, De strafbepaling der ordonnantie van 28 September 1888 CL S. no. 160, houdende herziening van de regelen omtrent de In-  Art. 6. Gehandhaafde strafbepalingen. 59 landsche grondverhuringen op Java en Madoera. 120°. Artikel 4 van het Koninklijk besluit van 21 September 1900 n°. 17 (I. S- n°. 817) houdende bepalingen legen den invoer en de verspreiding binnen Nederlandschlndië van gevaarlijke buitenlandsche drukwerken. In artikel 4, eerste lid, worden de woorden na „gestraft" vervangen door: „met hechtenis van ten hoogste zes maanden of geldboete van ten hoogste vijf honderd gulden". 121°. „Ten eerste" der ordonnantie van 3 December 1900 (I. S. n°. 818), houdende strafbepaling voor Inlanders en met dezen gelijkgestelden tegen den invoer, vervoer enz. van gedrukte stukken, waarvan de invoer binnen Nederlandsch-lndië is verboden. In „Ten eerste" lid, worden de woorden na „gestraft" vervangen door: „met hechI tenis van ten hoogste zes maanden of geldboete van ten hoogste vijf honderd gulden". 122? .De artikelen 2, 3, 4, 7a, 8, 8a en 9 van het reglement tot regeling van het gebruik door particulieren van 's lands los- en laadhoofd ter hoofdplaats Ternate, vastgesteld bij de ordonnantie van 5 Februari 1901 (I. S. n». 84), gewijzigd en aangevuld bij de ordonnantie van 6 November 1902 ih S n". 398) en 3 Augustus 1910 (I. S no. 428). In artikel 8a, zesde lid, worden de woorden na „gestraft" vervangen door „met hechtenis van ten hoogste drie maanden of geldboete van ten hoogste honderd gulden". 123». De artikelen 4, 5, 6, en 9 der ordonnantie van 2 Mei 1901 (I. S. n°. 188), houdende wijziging van de bepalingen ter verzekering van het .toezicht op .de I) Art. 7 is niet gehandhaafd vgl. art. 48 Sr.  60 Art. 6. Gehandhaafde strafbepalingen. scheepvaart in het gouvernement Atjeh en Onderhoorigheden.1) In artikel 4, eerste lid, worden de woorden na .gestraft" vervangen door: „die van het bepaalde bij artikel 3 dezer ordonnantie met eene geldboete van ten hoogste tien duizend gulden; alle overtredingen van de krachtens deze ordonnantie door den Gouverneur van Atjeh en Onderhoorigheden . te maken bepalingen met hechtenis van ten hoogste drie maanden of geldboete van ten hoogste vijf honderd gulden, met of zonder verbeurdverklaring van de goederen, waarmede de overtreding is gepleegd''. 124°. Artikelen 3 der ordonnantie van 2 October 1901 (k S. n. 363), houdende bepalingen nopens den* invoer van planten en zaden van koffiesoorten en variëteiten afkomstig uit Amerika. 1250. De artikelen 8 en 9 der ordonnantie van 3 Januari 1902 (I. S. no. 4), gewijzigd en aangevuld bij de ordonnanties van 3 Mei 1905 (I. S. no. 320) en 23 Mei 1910 (I. S. no. 317), tot vaststelling van regelen voor het visschen naar parelschelpen, paarlemoerschelpen en (of) tripang binnen den afstand van niet meer dan drie Engelsche zeemijlen van de kusten van Nederlandsch-lndië. (inv. 6 n°. 137.) In artikel 8, eerste lid, worden de woorden na „gestraft" vervangen door: „met hechtenis van ten hoogste drie maanden of geldboete van ten hoogste vijf honderd gulden". 126°. Artikel 4 der ordonnantie van 12 Februari 1902 (I. S. no. 103) tot herziening van de bepalingen tot beteugeling van de serehziekte op Java. In het eerste lid van gemeld artikel wordt de aanhef gelezen: . (1) „Met hechtenis van ten hoogste drie  Art. 6- Gehandhaafde strafbepalingen. 61 maanden of geldboete van ten hoogste honderd gulden wordt gestraft:" en vervallen de woorden „weigeiing of belemmering van toegang tot de in art. 3 bedoelde plaatsen aan de daarbij genoemde ambtenaren, politiebeambten en deskundigen". (Sr. 216.) l27o. )tTen eerste" der ordonnantie van 24 Februari 1902 (I. S. no. 113), houdende bepalingen betreffende de opzending der huwelijksakte bij gemengde huwelijken. 128o. „Ten eerste" der ordonnantie van 6 Maart 1902 (I. S. n?. 126), houdende verbod voor de afdeeling Lombok van het nemen van pandelingen tot zekerheid van schuld en regeling van den toestand van de aldaar aanwezige pandelingen, en de artikelen 9, 15, 16, 17 en 20 van het bij „Ten tweede" van gemelde ordonnantie vastgesteld Reglement op het pandelingenschap. 1290. De artikelen 211, 212 met uitzondering van het eerste lid letter a, 218 en 219 van het Algemeen secundair spoorwegreglement, vastgesteld bij de ordonnantie van 23 Mei 1902 (I. S. no. 218). l) In den aanhef van artikel 211 vervallen de woorden „die niet bewijzen het hunne te hebben gedaan om de wet te doen naleven". In artikel 212. eerste lid, letter b, worden de woorden na „overtreden" vervangen door: „met hechtenis van ten hoogste twee maanden of geldboete van ten hoogste duizend gulden". In artikel 212, eerste lid letter c, worden de woorden na „voorzien" vervangen door: «met hechtenis van ten hoogste twee maanden of geldboete van ten hoogste duizend gulde»*>V In artikel 219 worden de woorden na „gestraft" vervangen door: „met hechtenis van 1) Vgl. de noot bij no. 98.  62 Art 6. Gehandhaafde strafbepalingen. ten hoogste acht dagen of geldboete van ten hoogste honderd gulden". 1300. Artikel 7 der ordonnantie van 1 October 1902 (I. S. no. 362) tot vaststelling van bepalingen voor het inzamelen van steenen in 's lands bosschen op Java en Madoera. 1310. De straf bepaling in I der ordonnantie van 24 November 1902 (I. S. no. 425), houdende maatregelen tot tegengang van de onttrekking van tin op het eiland Billiton ten nadeele van de BillitonMaatschappij.1320. Ingetrokken bij St. 1918 no. 33. 133». Artikel 4 der ordonnantie van 1 Maart 1908 (I. S. no. 150), houdende voorzorgsmaatregelen tegen het overbrengen op Java van ziekteninhet suikerrietgewas. Artikel 4, derde lid, wordt gelezen: «Overtreding van het bepaalde bij de eerste alinea van artikel 2 wordt gestraft met eene geldboete van ten hoogste duizend gulden". (Sr. 216.) 1340. Artikel 3 der ordonnantie van 1 November 1908 (1. S. no. 374), tot tegen gang van de onttrekking van peperranken of pepervruchten aan de rechthebbenden. In artikel 3 no. 1 worden de woorden na „gestraft&rvervangen door: „met hechtenis van ten hoogste vijftien dagen of geldboete van ten hoogste vijf en twintig gulden". 135». Artikel 6 der ordonnantie van 28 April 1904 (1. S. no. 218) tot wijziging en afkondiging in algemeen verbindenden vorm van eenige artikelen der instructie van den magazijnmeester en het beheer van het b u skruitmagazijn voor particulieren te Batavia (Staatsblad 1858 n°. 63). 136°. Artikel 4 der ordonnantie van 2  Art. 6. Gehandhaafde strafbepalingen. 63 October 1904 (I. S. n°. 395) tot herziening van de bepalingen betreffende den invoer van sterke dranken in het Nederlandsch gedeelte van Nieuw-Guinea en in de afdeeling A r o e-, Kei-, T e n i m b e r- en Zuidwestereilanden der residentie Amboina. In artikel 4 worden de woorden na „gehandeld" vervangen door: „en met hechtenis van ten hoogste drie maanden of geldboete van ten hoogste honderd gulden". 137°. Artikel 2 der ordonnantie van 15 Januari 1905 (I. S. n°. 50), houdende regeling van de uitoefening der parelvisscherij in het gewest Zuid-Nieuw-G u i n ea. (Inv. 6 no. 125.) 138°. Artikel 3 der ordonnantie van 23 Januari 1905 (I. S. ri°. 88 , houdende maatregelen tegen het verspreiden door middel van de drukpers van berichten omtrent bewegingen van troepen en schepen behoorende tot de land- en zeemacht van Nederlandsch-lndië. In artikel 3 worden de woorden na «gestraft vervangen door: .met hechtenis van ten hoogste drie maanden of geldboete van ten hoogste vijf honderd gulden, met of zonder verbeurdverklaring der drukwerken, waarmede de overtreding is gepleegd". 139°. Artikel 10, eerste lid, van het Decentralisati e-b e s 1 u i t van 20 December 1904 n°. 39 (I. S. 1905 n°. 137), gewijzigd bij het Koninklijk besluit van 11 juli 1908 no. 54 (I. S. n°. 459). 140°. Artikel 2 der ordonnantie van 1 Maart 1905 (I. S. n. De artikelen 45, 46, 47, eerste lid, 48, 49, 51, 52, 54 en 56 der Stoomvaartordonnantie van 6 Juli 1905 (I- S. n 307), gewijzigd bij de ordonnantie van 16 Augustus 1915 (I. S. n°. 505). In het eerste lid van artikel 47 vervallen de woorden „het weigeren van toegang tot het schip aan de leden der keuringscommissie, het verhinderen of belemmeren der keuringen". (Sr 216.) 1430. De bepalingen op het slachten of doen slachten van wijfjesbuffels, koeien, wijfjes-buffelkalveren en koe-kalveren, vastgesteld bij „Ten tweede" der ordonnantie van 4 Augustus 1905 (I. S. n°. 416). 144o. De artikelen 99, 100 en 105 van het Algemeen Reglement op den aanleg en de exploitatie van tramwegen met machinale beweegkracht, bestemd voor algemeen verkeer in NederlandschIndie met uitzondering van tramwegen van uitsluitend of overwegend plaatselijk belang, vastgesteld bij de ordonnantie van 17 October 1905 (I. S. no. 516), gewijzigd bij de qrdon-  Art. 6. Gehandhaafde strafbepalingen. 65 nantie van 3 November 1915 (I. S. n°. 681).l) In artikel 99 vervallen de woorden „tenzij zij bewijzen het hunne te hebben gedaan om die voorwaarden en bepalingen te doen naleven" In artikel 100 worden de woorden na | „gestraft" vervangen door: „met hechtenis . van ten hoogste eene maand of geldboete van ten hoogste honderd gulden. Zfj zijn H niet strafbaar zoo hunne overtreding een gevolg is van een door de bestuurders van den tramwegdienst gegeven last*'. In artikel 105 worden de woorden na „gestraft" vervangen door: „met hechtenis I van ten hoogste eene maand of geldboete van ten hoogste honderd gulden". 145°. De artikelen 43 en 44 der bepalingen betrekkelijk het bouwen, planten en maken van andere werken binnen verboden kringen om verdedigingswerken l of om militaire kampementen gebouwen I en inrichtingen, vastgesteld bfl de ordonnantie van 29 October 1905 fI. S. n°. 540).2) 146°. De artikelen 14, 16, 22 eerste en I tweede lid, derde lid onder A en B 3) en I vierde lid, en 23 van het Algemeen Politiereglement voor Reeden in Nederlandsch-lndië, vastgesteld bij de ordon5 nantie van November 1905 (1. S. n°. 547), gewijzigd bij de ordonnantie van 14 Juli 1911 (L S. n°. 414) en 13 October 1916 (t.8: n°. 636). ' 147°. Artikel 4 der ordonnantie van 2 November 1905 (1. S. n° 550) tot vaststelling van regelen omtrent het van Bestuurswege uit te oefenen toezicht op het Mo hamin edaansch godsdienstonderwijs I) Vgl. de noot bij no. 98. I 2) De artt 10 en 41 zijn niet gehandhaafd, vgl. ! art 216 Sr. 3) Het derde lid onder C. is niet gehandhaafd vgl. ! art. 216 StV ■':  66 Art. 6. Gehandhaafde strafbepalingen. op Java en Madoera, met uitzondering der Vorstenlanden. De aanhef van het eerste lid van voormeld artikel wordt gelezen: „Met hechtenis van ten hoogste acht dagen of geldboete van ten hoogste vijf en twintig gulden wordt gestraft:". • Het tweede lid wordt gelezen: „Indien tijdens het plegen van het feit nog geen twee jaren zijn verloopen, sedert eene vroegere veroordeeling van den schuldige wegens gelijke overtreding onherroepelijk is geworden, kan hechtenis van ten hoogste eene maand of geldboete van ten hoogste honderd gulden worden opgelegd". 148° Artikel 28 van het Landhuurreglement voor de residentiën Soerakarta en Djokjakarta, vastgesteld bij de ordonnantie van 8 Februari 1906 (I. S. n°. 93), gewijzigd bij de ordonnantie van 22 Juli 1911 (I. S. n» 432). 1490. Artikel 22 van het Reglement tot handhaving van orde en veiligheid op de reede en op het haventerrein van Makassar, vastgesteld bij de ordonnantie van 17 Februari 1906 (I. S. n. 117). gewijzigd bij de - ordonnantie van 21 December 1906 (I. S. n. 547). 150°. Artikel 1 der ordonnantie van 11 Maart 1906 (i S. n°. 169), houdende bepalingen tot tegengang van desertien onder de inlandsche schepelingen aan boord der zeebouwende schepen en vaartuigen bij den sleepdienst der Oostkust van Banka en in de Klabatbaai. ') ln ,.le" van voormeld artikel worden de woorden na „aangezuiverd" vervangen door: „met hechtenis van ten hoogste drie maanden;" 1) Art. 2 is niet gehandhaafd: vgl. art, 56 en 57 Sr.  Art. 6. Gehandhaafde strafbepalingen. 67 In „2*" worden de woorden na „aangelr zuiverd" vervangen door: „met gevangenisI straf van ten hoogste twee jaren of geldboete van ten hoogste honderd vijftig gulden". ') ISlo. De artikelen 404, eerste lid, 405, 413, eerste lid, en 438 van het Reglement op het rechtswezen in de residentie |, Djam bi, vastgesteld bij de ordonnantie van 8 Juli 1906 (I. S. no. 320) 2). (Sr. 76 v.) in artikel 405 worden de woorden „het I tweede lid van het vorige artikel" vervangen f? door: „artikel 77 van het wetboek van I strafrecht". Artikel 413, eerste lid, wordt gelezen: ,,Indien de dader is overleden, nadat de I veroordeeling tot straf kracht van gewijsde r heeft bekomen, worden in zaken van overI tredingen op het stuk van 's Lands middelen en pachten alle boeten en verbeurdverklaringen mitsgaders de kosten op de erfgenamen of vertegenwoordigers van den overledene verhaald". 152°. Artikel 11 van het Reglement op het beheer en toezicht over het gebruik van water uit de Passanggrahan-rivier (residentie Batavia) en hare voeI dingswateren, vastgesteld bij de ordonnantie van 4 October 1916 (I. S. n. 427). 153°. Artikel 10 der ordonnantie van 10 | October 1906 (I. S. n°. 431) tot vaststelling van regelen nopens de rechten der In| landsche bevolking op den grond in de afdeeling Lombok. 3) In a van het eerste lid van gemeld artikel I worden de woorden „met geldboete van ƒ1 (één gulden) tot ƒ 100 (één honderd gulden)" E vervangen door: „met geldboete van ten hoogste honderd gulden," 1) Is misdrijf, zie art. 7. 2) Zie ook artikel 16. 3) Art. 11 wordt niet gehandhaafd als betreffend de inheemsche rechtspraak.  68 Art. 6. Gehandhaafde strafbepalingen. In b van voormeld lid worden de woorden „met geldboete van ƒ 1 (één gulden) tot ƒ 50 (vijftig gulden) of tenarbeidstelling aan de publieke werken voor den kost zonder loon van één dag tot dertig dagen" vervangen door: „met hechtenis van ten hoogste eene maand of geldboete van ten hoogste vijftig gulden". In het tweede lid worden de woorden na „kan" vervangen door: „hechtenis van ten hoogste drie maanden of geldboete van ten hoogste honderd gulden worden opgelegd''. 1540. De artikelen 578, 579, 580 ,581, 582, 583, 584, 585, 587, 588, 590. 591; 592, 593, 594, 595, 696, 598 en 599 eerste en tweede lid, der Mij nordonnantie van 12 October 1906 IL. S. n°. 434). ') De aanhef van het eerste lid van artikel 578 wordt gelezen: „(1) Met hechtenis van ten hoogste eene maand of geldboete van ten hoogste duizend gulden wordt gestraft:". De aanhef van het tweede lid van gemeld artikel wordt gelezen: „(2) Met hechtenis van ten hoogste drie maanden of geldboete van ten hoogste twee duizend gulden wordt gestraft:". In artikel 579 worden de woorden voor „wordt gestraft" vervangen door: „Met hechtenis van ten hoogste acht dagen of geldboete van ten hoogste honderd gulden". In het tweede lid van artikel 681 worden de woorden voor „wordt gestraft" vervangen door: „Met hechtenis van ten hoogste 3 maanden". Artikel 582 wordt gelezen: „Met geldboete van ten hoogste twee 1) De slotwoorden van de artt. 582 en 592 zoomede de artt. 586 en 589 zijn vervallen vgl. art 216 Sr. Het derde lid van art 599 niet gehandhaafd in verband niet art. 59 Sr.  Art. 6. Gehandhaafde strafbepalingen. G9 duizend gulden wordt gestraft de concessionaris die weigert of nalatig is om te voldoen aan het bepaalde bij het derde iid van artikel 250". In artikel 588 worden de woorden voor „wordt gestraft" vervangen door: .Methechtenis van ten hoogste acht dagen of geldboete van ten hoogste honderd gulden", en vervallen de woorden na „verbeurd verklaard". (Sr. 39.) In artikel 590 worden de woorden vóór „wordt gestraft" vervangen door: „Met hechtenis van ten hoogste drie maanden of geldboete van ten hoogste twee duizend gblden". In artikel 591 worden de woorden vóór „wordt gestraft" vervangen door: „Met hechtenis van ten hoogste drie maanden of geldboete van ten hoogste twee duizend galden'*. In artikel 592 worden de woorden vóór „wordt gestraft" vervangen door i Met hechtenis van ten hoogste drie maanden of geldboete van ten hoogste twee duizend gulden", en vervallen de woorden na „mijnwet". In artikel 593 worden de woorden na „gestraft" vervangen door: „met hechtenis van ten hoogste acht dagen of geldboete van ten hoogste honderd gulden". In artikel 594 worden de woorden na „gestraft" vervangen door: „met hechtenis van ten hoogste zes maanden". Aartikel 595 wordt gelezen: Overtreding van de artikelen 449. tweede lid, 452, 454, eerste lid, en 514 wordt gestraft met hechtenis van ten hoogste negen maanden, onverminderd de toepassing der bepalingen van het Wetboek van Strafrecht nopens het veroorzaken van den dood of lichamelijk letsel door schuld". (Sr. 359 v.)  70 Art. 6. Gehandhaafde strafbepalingen. In het eerste lid van artikel 596 worden de woorden na „gestraft" vervangen door: „met hechtenis van ten hoogste drie maanden of geldboete van ten hoogste twee duizend gulden." In het eerste lid van artikel 889 van voormelde Mijnordonnantie worden de woorden „onverminderd de bij de artt. 585 sub 1°, 2», 8q en 4o, 586 sub 8» en 687 sub 3o bedreigde straffen" vervangen door: „onverminderd de bij de artikelen 585 sub 1°, 2o, 8o en 4o en 687 sub 3o van deze ordonnantie en artikel 216 van het Wetboek van Strafrecht bedreigde straffen". In het derde lid van gemeld artikel worden de woorden „art. 589 vervangen door: „artikel 216 van het Wetboek van Strafrecht''. 155o. „Ten tweede" der ordonnantie van 13 November 1906 (1. S. no. 472), houdende verbod van uitvoer van nieuwe Straitsdollarsuit eenige gewesten naar andere streken dan de Straits-Settlements. In het eerste lid worden de woorden na „gestraft" vervangen door: „met hechtenis van ten hoogste drie maanden of geldboete van ten hoogste vijfhonderd gulden. De muntstukken waarmede de overtreding is gepleegd worden verbeurd verklaard". 156°. Artikel 2 der ordonnantie van 6 Februari 1907 (I. S. n°. 100), houdende bepalingen betreffende het recht tot inzameling van schildpadeieren op eenige tot het distriet Poeloe Laoet der Afdeeling Tanah Boemboe, residentie Zuideren Oosterafdeeling van Borneo, behoorende eilanden. In gemeld artikel worden de woorden na „gestraft vervangen door: „met hechtenis van ten hoogste eene maand of geldboete van ten hoogste honderd gulden".  Art. 6. Gehandhaafde strafbepalingen. 71 157° „Ten tweede" der ordonnantie van 9 September 1907 (L S n°. 388), houdende maatregelen ten einde het weder in omloop komen van duiten in de residentie Westerafdeeling van Borneo te voorkomen. In het eerste lid worden de woorden na „gestraft" vervangen door: „met hechtenis van ten hoogste drie maanden of geldboete van ten hoogste vijf honderd gulden". 158°. Aartikel 19 der Bepalingen voor het vervoer over spoor- of tramwegen van groote hoeveelheden buskruit, ernstvuurwerken, munitie en andere ontplofbare stoffen ten behoeve van 's Lands burgerlijken en militairen dienst, vastgesteld bij de ordonnantie van 7 December 1907 (I. S. n. 601), gewijzigd bij de ordonnantie van 2 September 1914 (I. S. n°. 599). 159°. Artikel 4 der ordonnantie van 11 December 1907 (\. S. n°. 506), houdende nieuwe bepalingen op den ijk en herijk van maten, gewichten en weegwerktuigen (datjins) ten behoeve van particuliere personen in Nederlandsch-lndië. ') In het tweede lid van gemeld artikel worden de woorden na „gestraft" vervangen door: «met hechtenis van ten hoogste drie maanden of geldboete van ten hoogste honderd gulden". 160°. De artikelen 68 2), 692), 70,71 en 72 der Kiesordonnantie van 19 Januari 1908 (I. S. n». 53). In artikel 70 wordt het woord „gevangenisstraf' vervangen door: „hechtenis". In artikel 72 worden de woorden na „gestraft" vervangen door: „met hechtenis van ten hoogste twaalf dagen of geldboete van ten hoogste drie honderd gulden". 1) Art. 10 is niet gehandhaafd op grond van art. 216 Sr. 2) Is misdrijf, zie art. 7.  Art. 6. Gehandhaafde strafbepalingen. 161°. Artikel 4 der ordonnantie van 8 Februari 1908 (I S. n°. 127), houdende maatregelen tot behoud, zooveel mogelijk, van het zuivere sandelhoutpaardenras. In het eerste lid van gemeld artikel worden de woorden „met eene geldboete van ten hoogste 100. — gulden of naar gelang van den landaard der overtreders met gevangenisstraf dan wel met ten arbeidstelling aan de publieke werken voor den kost zonder loon van ten hoogste drie maanden vervangen door: „met hechtenis van ten hoogste drie maanden of geldboete van ten hoogste honderd gulden". 162°. Artikel 7 der ordonnantie van 6 Maart 1908 (I. S. n°. 219) tot vaststelling van nieuwe bepalingen op den invoer, het vervoer en den verkoop van alcoholische dranken in de residentie Menado met uitzondering van de onderafdeelingen Westkast van Midden-Celebes en Paloe der afdeeling Midden-Celebes. In gemeld artikel worden de woorden na „gehandeld** vervangen door: „met hechtenis van ten hoogste drie maanden of geldboete van ten hoogste honderd gulden". 163°. De artikelen 7 en 8 van het Reglement, houdende bepalingen op het maken van ijs en minerale wateren en het daarop uit te oefenen toezicht, vastgesteld bij de ordonnantie van 9 April 1908 (I. S. n°. 318). In het eerste lid van artikel 7 worden de woorden voor „wordt gestraft" vervangen door: met hechtenis van ten hoogste eene maand of geldboete van ten hoogste honderd gulden". In het tweede lid ') van artikel 8 worden de woorden na „gestraft" vervangen door: 1) Is misdrijf, zie art. 7.  Art. 6. Gehandhaafde strafbepalingen. «niet gevangenisstraf van teni Arjogste zes maanden of geldboete van ten hoogste zes honderd gulden, met of zonder ontzetting van het recht om ambten te bekleeden". (Sr. 36.) In het derde lid ') van laatstgemeld artikel worden de woorden na „gestraft" vervangen door: „met hechtenis van ten hoogste drie maanden of geldboete van ten hoogste drie honderd gulden". 164°. Artikel 11 der ordonnantie van 3 Augustus 1908 (I. S. n». 491), gewijzigd bij de ordonnantie van 5 Juli 1916 (I. S. n°. 478), tot vaststelling van nieuwe bepalingen met betrekking tot den in- en uitvoer van vuurwapenen, buskruit en munitie. In het eerste lid van gemeld artikel worden de woorden na „termijn" tot en met „gulden" vervangen door: „wordt gestraft met hechtenis van ten hoogste een jaar of geldboete van ten hoogste tien duizend gulden". 165°. Artikel 17 der ordonnantie van 3 Augustus 1908 (I. S. n°. 492) tot vaststelling van nieuwe bepalingen op het bezit en het vervoer van en den handel in vuurwapenen, buskruit en munitie op Java en Madoera. In het eerste lid van gemeld artikel worden de woorden na „verbod" vervangen doo r „wordt gestraft met hechtenis van ten hoogste een jaar of geldboete van ten hoogste tien duizend gulden". IHet tweede lid wordt gelezen: „(2) Het bezit van niet meer dan één vuurwapen dan wel van buskruit of munitie voor ten hoogste vijftig schoten zonder de vereischte vergunning wordt gestraft met hechtenis van ten hoogste drie maanden of geldboete van ten hoogste honderd gulden". 1) Is misdrijf zie art. 7.  74 Art 6. Gehandhaafde strafbepalingen. In het derde lid worden de woorden na „registers" vervangen door: „wordt gestraft met hechtenis van ten hoogste zes maanden of geldboete van ten hoogste vijf duizend gulden". In het vierde lid worden de woorden na „ordonnantie'' vervangen door: „worden gestraft met hechtenis van ten hoogste drie maanden of geldboete van ten hoogste honderd gulden**. 166°. Paragraaf IX der ordonnantie van 27 Augustus 1908 (1. S. n°. 629), houdende eene nieuwe regeling van het passenstelsel in de residentieZuider- en Oosterafdeeling van Borneo.1) 67°. De artikelen 487, eerste lid, 438,446, eerste lid, en 473 van het Reglement op het rechtswezen in de residentie Oostkust van Sumatra, zooals dat artikel luidt in den bij de ordonnantie van 10 September 1908 (I. S. n°. 554) algemeen bekend gemaakten tekst der vijf eerste hoofdstukken van gemeld reglement 2). (Sr. 76 v.). in artikel 438 worden de woorden „het tweede lid van het vorige artikel" vervangen door: „artikel 77 van het Wetboek van Strafrecht". Artikel 446, eerste lid, wordt gelezen: „Indien de dader is overleden, nadat de veroordeeling tot straf kracht van gewijsde heeft bekomen, worden in zaken van overtredingen op het stuk van 's Lands middelen en pachten alle boeten en verbeurdverklaringen mitsgaders de kosten op de erfgenamen of vertegenwoordigers van den overledene verhaald. 168°. De artikelen 405, eerste lid, 406,414, eerste lid, en 440 van het Reglement op het rechtswezen in de residentie Riouw en 1) St. 1908 no. 529 is ingetrokken; zie beneden bij no. 256o. 2) Zie ook art. 16.  Art. 6. Gehandhaafde strafbepalingen. 75 Onderhoorigheden, zooals dat artikel luidt in den bij de ordonnantie van 1 December 1908 (I. S. no. 668) algemeen bekend gemaakten tekst der vijf eerste hoofdstukken van gemeld reglement ')• Sr. 76 v.). In artikel 406 worden de woorden „het tweede lid van het vorige artikel'* vervangen door: „artikel 77 van het Wetboek van Strafrecht". Artikel 414, eerste lid, wordt gelezen: „Indien de dader is overleden, nadat de veroordeeling tot straf kracht van gewijsde heeft bekomen, worden in zaken van overtredingen op het stuk van 's Lands middelen en pachten alle boeten en verbeurdverklaringen mitsgaders de kosten op de erfgenamen of vertegenwoordigers van den overledene verhaald'. 169». De artikelen 49 en 50 van het Reglement op het gebruik van stoomketels in Nederlandsch-lndië, vastgesteld bij de ordonnantie van 10 Maart 1909 (I. S. no. 188) J). (Ned. Inv. art. 10 no. 25.) In het eerste lid van artikel 49 wordt de aanhef van I gelezen: „met hechtenis van ten hoogste drie maanden of geldboete van ten hoogste duizend gulden:'' en wordt II gelezen: .met hechtenis van ten hoogste eene maand of geldboete van ten hoogste vijf honderd gulden in alle gevallen, hiervoren niet afzonderlijk voorzien, waarin zij bevonden worden bepalingen van dit reglement niet te hebben nageleefd of in strijd daarmede te hebben gehandeld of te hebben doen handelen, een en ander voor zoover het feit niet valt onder artikel 216 van het Wetboek van Strafrecht". (Sr. 86J 1) Zie ook artikel 16. 2i Art 51 is niet gehandhaafd, vgl. art 216 Sr.; en52 niet om de artt 187 en 188 Sr.  76 Art. 6. Gehandhaafde strafbepalingen. In artikel 50 worden de woorden na „gestraft" vervangen door: „met hechtenis van ten hoogste eene maand of geldboete van ten hoogste vijf honderd gulden". 170°. De artikelen 441, eerste lid, 442, 450, eerste lid, en 474 van het Reglement tot regeling van het rechtswezen in het gewest Atjeh en Onderhoorigheden, zooals dat artikel luidt in den bij de ordonnantie van 20 Maart 1909 (I. S. n°. 207) algemeen bekend gemaakten tekst van de eerste vijf hoofdstukken van dat reglement '). (Sr. 762). In artikel 442 worden de woorden „het tweede lid van het vorige artikel" vervangen door: „artikel 77 van het Wetboek van Strafrecht". Artikel 450, eerste lid, wordt gelezen: „Indien de dader is overleden, nadat de veroordeeling tot straf kracht van gewijsde heeft bekomen, worden in zaken van overtredingen op het stuk van 's Lands middelen en pachten alle boeten en verbeurdverklaringen mitsgaders de kosten op de erfgenamen of vertegenwoordigers van den overledene verhaald". 171°. Artikel 1 der ordonnantie van 23 April 1909 (l. S. n°. 250), houdende bepalingen tot wering van Chineesche geheime genootschappen in Nederlandsch-lndië. De aanhef van gemeld artikel wordt gelezen : „Met hechtenis van ten hoogste drie maanden of geldboete van ten hoogste honderd gulden wordt gestraft de Chinees die". Aan het artikel wordt een nieuw lid toegevoegd luidende : „7o. De voorwerpen waarmede de over- I) Zie ook artikel 16.  Art. 6. Gehandhaafde strafbepalingen. 77 treding is gepleegd, kunnen worden verbeurd verklaard". 172°. „Ten derde" der ordonnantie van 27 April 1909 (I. S. no. 256), houdende* herziening van de bepalingen betreffende den invoer, het bezit en den omloop in Nederlandsch-lndië van zilveren muntspeciën, bekend onder den naam van dollar, alsmede van dollarpasmunt, en verscherping van de tegen de overtreding dier bepalingen bedreigde straffen. In het eerste lid worden de woorden na „gestraft" vervangen door: „met hechtenis van ten hoogste drie maanden of geldboete van ten hoogste vijf honderd gulden." 173°. Artikel 5 der ordonnantie van 27 Juni 1909 (I. S. no. 396), houdende bepalingen betreffende de reispassen van bedevaartgangers naar Mekka. 1740. Artikel 9 der ordonnantie van 15 Augustus 1909 (I. S. no. 416), gewijzigd bij de ordonnantie van 3 April 1911 (I. S. no 275), houdende bepalingen op het gebruik van slaghamers en slagstempels of kloppers, dienende tot boschmerken. In gemeld artikel worden onder le de woorden voor „vijf en twintig gulden" vervangen door: „met hechtenis van ten hoogste drie maanden of geldboete van ten hoogste honderd gulden". 175». De artikelen 6 en 7 van het Panglong-reglement, vastgesteld bij de ordonnantie van 6 September 1909 (I. S. no. 448). In artikel 6 worden de woorden na „met eene geldboete van ten hoogste 100 gulden of met tenarbeidstelling aan de publieke werken voor den kost zonder loon van ten hoogste drie maanden" vervangen door: „met hechtenis van ten hoogste drie maanden of geldboete van ten hoogste honderd gulden". ( In artikel 7 worden de woorden na „ge-  78 Art 6. Gehandhaafde strafbepalingen. straft" vervangen door: „met hechtenis van ten hoogste zestien dagen of geldboete van ten hoogste vijftig gulden". 176. Artikel 6 der ordonnantie van 14 October 1909 (1. S. no. 497), houdende bepalingen tot bescherming van sommige in Nederlandsch-lndië in het wild levende diersoorten. In het eerste lid van gemeld artikel worden de woorden na „gestraft" vervangen door: „met hechtenis van ten hoogste acht dagen of geldboete van ten hoogste honderd gulden". 1770. De artikelen 29 en 30 van het Reglement voor den Postdienst in Nederlandsch-lndië, vastgesteld bij de ordonnantie van 29 November 1909 (1. S. no. 560).') In het tweede lid van artikel 29 wordt het woord „gevangenis" vervangen door: „hechtenis". 178°. De artikelen 8 en 14 van het Reglement voor den Pakketpostdienst in Nederlandsch-lndië, vastgesteld bij de ordonnantie van 29 November 1909 (I. S. no. 561). In het zesde lid van artikel 8 worden de woorden na „gestraft" vervangen door: „met geldboete van ten hoogste honderd gulden. Indien tijdens het plegen van het feit nog geen twee jaren zijn verloopen, sedert eene vroegere veroordeeling van den schuldige wegens gelijke overtreding onherroepelijk is geworden, kan geldboete van ten hoogste vijf honderd gulden worden opgelegd". 1790. De artikelen 22 en 28 van het reglement op het vestigen van credietverband in Nederlandsch-lndië, vastgesteld bij de ordonnantie van 17 December 1909 (I. S. no. 584). (Sr. 78, 103; Inv. 6 no. 19.) In artikel 22 worden onder a en b de 1) Art. 22 is niet gehandhaafd; vgl. de artt. 253,257 260 en 261 Sr. >  Art. 6. Gehandhaafde strafbepalingen. 79 woorden «ƒ 1.— (één gulden) tot" vervangen door: „ten hoogste" en vervallen onder a de woorden „weigering of". (Sr. 216.) 180°. De artikelen 35 en 36 van de P etroleum-ordonnantie 1910 van 13 Januari 1910 .(1. S. no. 27). In het eerste lid van artikel 35 worden de woorden na „gestraft" vervangen door: „met hechtenis van ten hoogste drie maanden of geldboete van ten hoogste vijf honderd gulden". In het tweede lid van gemeld artikel worden de woorden na „gestraft" vervangen door: „met hechtenis van ten hoogste eene maand of geldboete van ten hoogste honderd gulden". 181°. Artikel 7 ') der Bijzondere Bepalingen tct beveiliging van de residentie Oostkust van Sumatra tegen invoer van pest en cholera inzonderheid door immigreerende koelies, vastgesteld bij de ordonnantie van 29 Juni 1910 (1. S. no. 372»,') In gemeld artikel worden de woorden na „gestraft" vervangen door: „met hechtenis van ten hoogste een jaar of geldboete van ten hoogste vijf honderd gulden". 1820. De artikelen 10, 11 en 14 van het Veiligheidsreglement, vastgesteld bij de ordonnantie van 12 Juli 1910 il. S. no. 406). (Sr. 35.) In het eerste lid van artikel 10 worden de woorden voor: „wordt gestraft" vervangen door: „met hechtenis van ten hoogste eene maand of geldboete van ten hoogste honderd gulden". In artikel 11 worden de woorden voor „wordt gestraft" vervangen door: „met hechtenis van ten hoogste drie maanden of geldboete van ten hoogste drie honderd gulden". 1) Art. 6 is niet gehandhaafd; vgl. art. 212 en 216 Sr.  80 Art. 6. Gehandhaafde strafbepalingen. In het tweede lid') van artikel 14 worden de woorden na „gestraft" vervangen door: „met gevangenisstraf van ten hoogste zes maanden of geldboete van ten hoogste zes honderd gulden met of zonder ontzetting van het recht om ambten te bekleeden". ln het derde lid ') van laatstgemeld artikel worden de woorden na „gestraft" vervangen door: „met hechtenis van ten hoogste drie maanden of geldboete van ten hoogste drie honderd gulden". 183°. Artikel 10 van het R ij w i e 1 r eg 1 e m e n t, vastgesteld bij de ordonnantie van 5 September 1910 (1 .S. n°. 465). 184°. Het vierde lid van „Ten eerste" der ordonnantie van 6 September 1910 (1. S. n°. 469), houdende voorschriften ter bevordering en handhaving van orde en tuchtinziekeninrichtingenvoor contract-koelies in de Buitenbezittingen. ln gemeld lid worden de „woorden gevangenisstraf van één tot zes dagen vervangen door: „hechtenis van ten hoogste zes dagen". 185°. De artikelen 4 en 5, tweede lid onder b, der ordonnantie van 16 December 1910 tgl S. n°. 659) tot regeling voor de gewesten buiten java en Madoera van de bevoegdheid tot het sluiten van huwelijken tusschen Mohammedanen volgens de leer van den Islam en het kennisnemen van verstootingen van aldus gehuwde vrouwen en van herroepingen van verstootingen. In het derde lid van artikel 4 worden de woorden na „gestraft" vervangen door: „met hechtenis van ten hoogste drie maanden of geldboete van ten hoogste honderd gulden" 1) Is misdrijf, zie art 7.  Art. 6. Gehandhaafde strafbepalingen. 81 I860. De artikelen 2, 3, 4. 8, 9, 10 en 11 van het Reglement tot regeling van het gebruik door. particulieren van 's Lands los- en laadhoofd ter hoofdplaats Amboina en te Banda Neira, vastgesteld bij de ordonnantie van 30 Januari 1911 (I. S. n°. 119), gewijzigd bij de ordon' nantie van 15 October 1914 (I. S. n°. f360). In het zevende lid van artikel 10 worden de woorden na „gestraft" vervangen door: „met hechtenis van ten hoogste drie maanden of geldboete van ten hoogste honderd gulden". 187°. „Ten tweede" der ordonnantie van 2 Maart 1911 (I. S. n°. 188), gewijzigd bij de ordonnantie van 28 October 1912 (I. S. s nj>. -588), houdende bepalingen tot tegengang van het verbruik van opium bij feestelijke gelegenheden. In het tweede lid worden de woorden na I „gestraft" vervangen door: „met hechtenis van ten hoogste drie maanden of geldboete van ten hoogste honderd gulden''. 1880. De artikelen 41. 43. 44, 45 en 46 der Quarantaine-ordonnantie van 6 April 1911 (I.S. no. 277), wat artikel 43 . betreft met uitzondering der strafbaarstelling van overtreding van het derde lid van artikel 8, het tweede en derde lid van artikel 14 en het tweede lid van artikel 27 dier ordon- I nantie.') In het eerste lid van artikel 43 worden de woorden na „gestraft" vervangen door: „met hechtenis van ten hoogste een jaar of geldboete van ten hoogste twee duizend gulden". 198». De artikelen 34, 85 en 36, eerste O Art. 42 is niet gehandhaafd; vgl. art. 216.Sr.Om dezelfde reden zijn de feiten vermeld in art. 8 derde c lid, art. 14 tweede en derde lid en art. 27 tweede lid van de strafbaarstelling in art. 43 uitgezonderd. 6  82 Art. ü. Gehandhaafde strafbepalingen. en derde lid der Epidemie-ordonnantie van 35 April 1911 I- S. n°. 299). ') In artikel 34 worden de woorden na .gestraft'' vervangen door: „met hechtenis van ten hoogste drie dagen of geldboete van ten hoogste vijfig en twintig gulden". De aanhef van artikel 35 wordt gelezen: „Met hechtenis van ten hoogste zes dagen of geldboete van ten hoogste vijftig gulden wordt gestraft:", en in dat artikel vervallen de woorden „zij die toelating weigeren in de gevallen bij de artikelen 5 en 6 omschreven". In het eerste lid van artikel 36 worden de woorden na „gestraft" vervangen door: „met hechtenis van ten hoogste zes dagen of geldboete van ten hoogste honderd gulden". 190°. De artikelen 2 en 3 der ordonnantie van 17 Juni 1911 (I- S. n°. 374) tot tegengang van de afgifte van opium aan jeugdige personen. In artikel 2 worden de woorden na „gestraft'' vervangen door: „met hechtenis van ten hoogste eene maand of geldboete van ten hoogste honderd gulden". 1$»1°. De artikelen 8 en 4 der ordonnantie van 26 Augustus 1911 (I- S. n°. 484). houdende verbodsbepalingen ten aanzien, van den invoer, den eigendom, het bezit, het vervoer en den verkoop van cocaïne, eucaine en dergelijke stoffen, welke als surrogaat van morphine worden aangewend, alsmede van gereedschappen voor het toedienen van onderhuidsche inspuitingen met morphine en dergelijke stoffen. (Inv. 6 234» ) In artikel 3 worden de woorden na „gestraft" vervangen door: ,,wordt gestraft": a. met hechtenis van ten hoogste drie maanden of geldboete van ten hoogste 1) Art. 35 sub lo, 36 tweede lid en art 37 zijn niet gehandhaafd; vgl. art. 216 Sr.  Art. 6. Gehandhaafde strafbepalingen. 83 honderd gulden, indien de hoeveelheid stof, waarmede de overtreding is gepleegd, niet meer bedraagt dan 0.075 kilogram; b. met hechtenis van ten hoogste een jaar of geldboete van ten hoogste tien duizend gulden, indien de hoeveelheid stof, waarmede de overtreding is gepleegd: meer dan 0.075 kilogram bedraagt". 192°. De artikelen 7, 8 en 9 der Morphine-ordonnantie van 26 Augustus 1914 (I. S. n°. 563). In het tweede lid van artikel 7 worden de woorden na „gestraft" vervangen door: „met geldboete van ten hoogste honderd gulden. Indien tijdens het plegen van het feit nog geen twee jaren zijn verloopen, sedert eene vroegere veroordeeling van den schuldige wegens gelijke overtreding onherroepelijk is geworden, kan geldboete van ten hoogste vijf honderd gulden worden opgelegd". De tweede volzin van artikel 9 wordt gelezen : „Overtreding wordt gestraft met geldboete van ten hoogste honderd gulden. Indien tijdens het plegen van het feit nog geen twee jaren zijn verloopen, sedert eene vroegere veroordeeling van den schuldige wegens gelijke overtreding onherroepelijk is geworden, kan hechtenis van ten hoogste een jaar of geldboete van ten hoogste vijfhonderd gulden worden opgelegd". 193°. De artikelen 5 en 7 der Bepalingen tot wering van het opiumgebruik onder de Europeanen en met dezen gelijkgestelden in Nederlandsch-lndië, vastgesteld bij de ordonnantie van 30 Augustus 1911 (I. S. no. 494). In het eerste lid van artikel 7 worden de woorden na „gestraft" vervangen door: „met  84 Art. 6. Gehandhaafde strafbepalingen. hechtenis van ten hoogste eene maand of geldboete van ten hoogste honderd gulden". 194°. De artikelen 5, 6 en 7 der bij „Ten tweede" der ordonnantie van 3 October 1911 (I. S. n°. 540) vastgestelde voorschriften nopens werko vereenko msten aangegaan op anderen voet dan bij de zoogenaamde koelie-ordonnantie is bepaald. In artikel 5 vervallen de woorden „of weigering om daarvan inzage te verleenen aan de in de tweede alinea van dat artikel bedoelde ambtenaren". (Sr. 216.) In artikel 6 worden de woorden na „gestraft" vervangen door: „met hechtenis van ten hoogste twaalf dagen of geldboete van ten hoogste vijf en-twintig gulden". in artikel 7 worden de woorden na „gestraft" vervangen door: „met hechtenis van ten hoogste eene maand of geldboete van ten hoogste honderd gulden". 195°. De artikelen 1, eerste, tweede, derde en vijfde lid '), 2 en 3 der ordonnantie van 6 October 1911 (I. S. n°. 549) tot uitvoering van artikel65der Octrooiwet (Indisch Staatsblad 1911 n. 136). In het eerste lid 2) van artikel 1 worden de woorden na „gestraft"3) vervangen door: „met gevangenisstraf van ten hoogste drie maanden of geldboete van ten hoogste vijftien honderd gulden". In het derde lid van dat artikel vervallen de woorden na „gelast" (Sr. 43). In het vijfde lid van dat artikel worden de woorden voor „indien" vervangen door: „Indien voorwerpen zijn verbeurd verklaard, kunnen de rechthebbenden op het octrooi,''. li Het vierde lid is niet gehandhaafd in verband met art 39 Sr. 2) ls misdrijf, zie art. 7. 3) De woorden „naar gelang van zijn landaard" zijn blijkbaar abusivelijk blijven staan.  Art. 6. Gehandhaafde strafbepalingen 86 In het eerste lid ') van artikel 3 worden de woorden na „toebehoort" vervangen door: „wordt gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste drie maanden of geldboete van ten hoogste vijftien honderd gulden". In het tweede lid van laatstgemeld artikel worden de woorden „tweede, derde en vierde" vervangen door: „tweede en derde'. l96o. Artikel 2 der ordonnantie van 14 Februari 1912 (I. S. m>. 177). houdende nadere voorzieningen tot tegengang van onrechtmatig gebruik door ni et-Inlanders van tot het domein van den Lande behoorenden grond. In gemeld artikel worden de woorden na „gestraft" vervangen door: „met hechtenis van ten hoogste drie maanden of geldboete van ten hoogste honderd gulden". I97o. Artikel 14 van het reglement tot handhaving van orde en veiligheid in de haven en op het haventerrein van Sa bang, vastgesteld bij de ordonnantie van 16 Februari 1912 (I. S. n». 182), gewijzigd bij de ordonnantie van 15 Februari 1913 (I.S. no. 221). !98o. De artikelen 521, eerste lid, 522, 630, eerste lid en 555 van het Reglement tot regeling van het rechtswezen in het gouvernement Sumatra's Westkust en de residentie T a p a n o e 1 i tl. S. 1914 no0804 en 1915 no. 493 , zooals dat artikel luidt in den bij de ordonnantie van 21 Februari 1912 (I.S. no. 206) algemeen bekend gemaakten tekst der vijf eerste hoofdstukken van gemeld reglement2). (Sr. 76 v.) In artikel 522 worden de woorden „van het vorige artikel" vervangen door: „artikel 77 van het Wetboek van Strafrecht". Artikel 530, eerste lid, wordt gelezen: 1) Is misdrijf, zie art. 7. 2) Zie ook artikel 16.  86 Art. 6. Gehandhaafde strafbepalingen. „Indien de dader is overleden, nadat de veroordeeling tot straf kracht van gewijsde heeft bekomen, worden in zaken van overtredingen op het stuk van 's lands middelen en pachten alle boeten en verbeurdverklaringen mitsgaders de kosten op de erfgenamen of vertegenwoordigers van den overledene verhaald". I99o. De artikelen 503, eerste lid, 504, 512, eerste lid, en 537 van het Reglement op het rechtswezen in het gouvernement Celebes en Onderhoorigheden, zooals dat artikel luidt in den bij de ordonnantie van 21 Februari 1912 (I. S. n°. 206) algemeen bekend gemaakten tekst der vijf eerste hoofdstukken van gemeld reglement'). (Sr. 76 v.) In artikel 504 worden de woorden „het tweede lid van het vorige artikel" vervangen door: „artikel 77 van het Wetboek van Strafrecht". Artikel 512, eerste lid, wordt gelezen: „Indien de dader is overleden, nadat de veroordeeling tot straf kracht van gewijsde heeft bekomen, worden in zaken van overtredingen op het stuk van 's lands middelen en pachten alle boeten en verbeurdverklaringen mitsgaders de kosten op de erfgenamen of vertegenwoordigers van den overledene verhaald", 200°. De artikelen 54, 55, 56, 57 en 58 van het Reglement omtrent de particuliere landerijen bewesten de Tjimanoek op Java, vastgesteld bij de ordonnantie van 3 Augustus 1912 (1. S. n». 422), gewijzigd bij de ordonnantie van 2 Mei 1914 ft. S. no. 385). In het derde lid van artikel 54 worden de woorden na „gestraft" vervangen door: „met hechtenis van ten hoogste drie dagen I) Zie ook artikel 16.  Art. 6. Gehandhaafde strafbepalingen. 87 of geldboete van ten hoogste één gulden voor eiken verzuimden dag- of nachtdienst, dien de betrokkene krachtens het bepaalde bij het eerste lid van artikel 30 verschuldigd was". De aanhef van het eerste lid van artikel 6G wordt gelezen: „(1) Met hechtenis van ten hoogste drie dagen of geldboete van ten hoogste vijftig gulden wordt gestraft:". De aanhef van artikel 57 wordt gelezen: .tl) Met gevangenisstraf van ten hoogste een jaar of geldboete van ten hoogste drie duizend gulden wordt gestraft:''.1) In b van dat artikel vervallen de woorden „artikel 46, zesde lib". Aan artikel 57 wordt een tweede lid toegevoegd, luidende: „(2) Met hechtenis van ten hoogste een jaar of geldboete van ten hoogste drie duizend gulden wordt gestraft hij die zich schuldig maakt aan overtreding van het bepaalde bij artikel 46. zesde lid". «O!0. De artikelen 13, 26, 41, 42, 48, 50, 51, 52, 53, 54, 55 2), 58 en 71 van het reglement voor de schutterijen in de residentie A m b o i n a, vastgesteld bij de ordonnantie van 6 Augustus 1912 (I. S. n° 428). Artikel 3 onder a van het reglement wordt gelezen: „degenen die onherroepelijk veroordeeld zijn tot gevangenisstraf van vier jaren of tot zwaardere straf;". 202°. Artikel 2, eerste en derde lid, der ordonnantie van 10 Augustus 1912 (I. S. n° 430), houdende nadere regeling van het boren van artesische putten door anderen dan den Staat. 1) Dit feit is een misdrijf; zie art 7 (1). 2) Art. 55 is hier ingevoegd bij art. 3 Slib c der novelle op de Inv. in St. *91? no. 732.  88 Art. 6. Gehandhaafde strafbepalingen. In het eerste lid van gemeld artikel worden de woorden na „gestraft" vervangen door: „met hechtenis van ten hoogste drie maanden of geldboete van ten hoogste twee duizend gulden". 203°. Ingetrokken bij art. 3 sub b St. 1917 no. 732. 204°. De artikelen 2 en 4 der ordonnantie van 20 September 1912 11. S. n. 479). houdende regeling voor de uitoefening van de kustvaart in Nederlandsch-lndië. 205°. Artikel 4 van het Koninklijk besluit van 12 Augustus 1912 n°. 55 (I. S, no. 481) tot uitvoering van de wet betreffende het terugbrengen van particuliere landerijen tot het Staatsdomein (Indisch Staatsblad 1911 no. 38). 206°. Artikel 7 der ordonnantie van 3 October 1912 (I. S. m>. 497), houdende nieuwe voorschriften ter verzekering der grenzen van gronden, welke worden opgemeten voor de opmaking van meetbrieven. I 207°. Artikel 4 der ordonnantie van 29 October 1912 (I. S. n°. 536), houdende bepalingen tot tegengang van den uitvoer van ruw of bereid opium, van morphine of andere verdoovende middelen alsook van spuitjes of andere gereedschappen, bestemd voor het toedienen van onderhuidsche inspuitingen met dergelijke Verdoovende middelen. (Inv. 6 234°.) 208°. Artikel 6 der Regeling voor de keuring en registratie van automobielen en motorrijwielen, vastgesteld bij de ordonnantie van 11 Januari 1913 (1. S. n°. 49), In het eerstè'lid van gemeld artikel vervallen de woorden „of weigeren om de militaire commissie tot hun erven toe te laten en aldaar gelegenheid tot keuren te geven", en worden de woorden na „gestraft" vervangen door: „met hechtenis van ten hoogste  Art. 6. Gehandhaafde strafbepalingen. 89 eene maand of geldboete van ten hoogste honderd gulden". (Sr. 216). 209°. „Ten eerste" der-ordonnantie van 21 Februari 1918 (I. S. n°. 240) tot uitvoering van het 4de nd van artikel 10 van het „Pensioenreglement voor Europeesche particuliere onderwijzers" (ft S. 1912 n°. 419) en strafbaarstel. ling van het buiten noodzaak doen geven of geven van onderwijs, dat, in strijd met het leerplan, niet voldoet aan de eischen, gesteld in het 1 ste nd Van artikel 1 van dat Reglement. In het eerste lid onder a vervallen de woor- uuh tfui naar weigeren - en woraen de daarop volgende woorden vervangen door: „met hechtenis van ten hoogste drie maanden of geldboete van ten hoogste honderd gulden". (Sr. 216). In gemeld lid onder b worden de woorden na „medewerken"' vervangen door I „met gevangenisstraf van ten hoogste één jaar". >) lèNM In het tweede lid worden de woorden na .gestraft" vervangen door: „met hechtenis van ten hoogste drie maanden of geldboete van ten hoogste honderd gulden". 2IOo. Artikel 7 der ordonnantie van 27 Februari 1913 (I. S. no. 255), houdende voor- loopige voorzieningen tot bescherming van 's Lands bosschen in de assistentresidentie Billiton. In het eerste lid van gemeld artikel worden de woorden na „gestraft" vervangen door: „met hechtenis van ten hoogste eene maand of geldboete van ten hoogste honderd gulden". 211°. Artikel 7 der ordonnantie van 28 Februari 1918 (I. S. no. 260), houdende maat- 1) Het hier bedoeld feit is een misdrijf, zie art. 7 (I).  90 Art. 6. Gehandhaafde strafbepalingen. regelen tot bestrijding van drankmisbruik in de residentie A m b o i n a. In gemeld artikel worden de woorden „en met eene geldboete van ten hoogste /100.— (een honderd gulden) of, naar gelang van den landaard van de overtreders, met gevangenisstraf van ten hoogste 'één maand, dan wel ten arbeidstelling aan de publieke werken voor den kost zonder loon, van ten hoogste drie maanden'', vervangen door: „met hechtenis van ten hoogste drie maanden of geldboete van ten hoogste honderd gulden". 212°. De strafbepaling der ordonnantie van 11 Maart 1913 (I. S. n°. 292) tot oplegging aan de notarissen van de verplichting om aan de Hoofden van gewestelijk bestuur mededeeling te doen van de te hunnen overstaan gesloten overeenkomsten tot overdracht door Inlanders aan niet-Inlanders van gebruiksrechten op gronden, zooals deze ordonnantie wordt gelezen krachtens de ordonnantie van 2 Juli 1914 (I. S. no. 477). 213°; Het eenig artikel van het Koninklijk besluit van 15 Februari 1918 n». 35 4% S. n°. 325), houdende vaststelling van eene strafbepaling tegen valschheid of vervalsching bij aangifte voor de heffing van in- en uitvoerrechten.') In voormeld artikel worden de woorden na „indient" vervangen door: „wordt gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste êén jaar". 214°. Artikel 6 der ordonnantie van 15 Mei 1913 (I. S. no. 372), houdende beperkende bepalingen omtrent den invoer van theezaden in Nederlandsch-lndië. 215°. Artikel 2 der ordonnantie van 16 1) Is misdrijf, zie art. 7 (1).  Art. 6. Gehandhaafde strafbepalingen. 91 Juni 1913 (I. S n. 408) tot openstelling van de mogelijkheid om den invoer van salpeter in de residentie Westerafdeeling van Borneo te verbieden. 216°. „Ten eerste" der ordonnantie van 7 Juli 1913 (I. S. n°. 445) tot vaststelling, in verband met de artikelen 16 en 17 der .Indische Muntwet 1912", van de strafbepalingen tegen overtreding van het in het eerste lid van eerstgenoemd artikel bedoeld verbod en uitvoering van het tweede lid van dat artikel. In het eerste lid worden de woorden na „gestraft" vervangen door: „met hechtenis van ten hoogste drie maanden of geldboete van ten hoogste honderd gulden". 217°. „Ten zesde'' der ordonnantie van 7 Juli 1918 (I. S. n°. 447), houdende voorzieningen omtrent de buitenomloopstelling van zilveren 1/20 guldenstukken. In het eerste lid worden de woorden na „gestraft" vervangen door: „met hechtenis van ten hoogste drie maanden of geldboete van ten hoogste honderd gntden". 218°. Artikel 9 der Voorschriften omtrent de plaatsing en inrichting van steen-en bru in ko 1 e n I oodsen en de opstapeling van steen- en bruinkolen in de open lucht, vastgesteld bij de ordonnantie van 22 September 1918 (I. S. no. 579). 219°. Artikel 1 der ordonnantie van 12 November 1918 (1. S. n°. 645), houdende bepalingen tot tegengang van desertiën onder de Inlandsche schepelingen aan boord der zeebouwende schepen en vaartuigen van den baggerdienst, der Burgerlijke Openbare werken.') (Sr. 454 v.) In „le" van voormeld artikel worden de 1) Art 2 is niet gehandhaafd : vgl. art. 56 v. Sr.  92 Art. 6. Gehandhaafde strafbepalingen. woorden na „aangezuiverd'' vervangen door: .met hechtenis van ten hoogste drie maanden;'' In „2e" worden de woorden na „aangezuiverd"' vervangen door: „met gevangenisstraf van ten hoogste twee jaren of geldboete van ten hoogste honderd vijftig gulden." ') 220°. Artikel 13 der ordonnantie' van 15 December 1913 (1. S n°. 699), houdende nieuwe vaststelling van de omschrijving van de rechten en verplichtingen van erfpachters van domeingrond op Java en M ad o era. 221°. Artikel 6 der ordonnantie van 28 Januari 1914 (I. S. no. 161', houdende beperkende bepalingen betreffende deninvoer van versche vruchten uit Australië in Nederlandsch-lndië- In het eerste lid van gemeld artikel worden de woorden na „gestraft" vervangen door! „met hechtenis:van ten hoogste drie maanden of geldboete van ten hoogste honderd gulden". 2320. De artikelen 4, 9, 10. 14, 16,17,18, 20, 22, 32, 47 en 542) van het Algemeen loodsreglement, artikel 7 van het Reglement voor den loodsdienst van Soerabaja en artikel 7 van het Reglement voor den loodsdienst van Tjilatjap, allen vastgesteld bij de ordonnantie van 22 Februari 1914 (I. S. n».22). 3> ln artikel 4, vijfde lid, van het Algemeen loodsreglement worden de woorden na „behooren" vervangen door: „wordt gestraft met hechtenis van ten hoogste eene maand of geldboete van ten hoogste twee honderd gulden". 1) Dit feit is misdrijf, zie art 7 (1). 2) Art. 23 is niet gehandhaafd; vgl art. 474 Sr. 3) Lees: no. 222.  Art. 6. Gehandhaafde strafbepalingen. 93 In artikel 7 van het Reglement voor den Ioodsdienst in Tjilatjap worden de woorden na „verboden" vervangen door: „op straffe van hechtenis van ten hoogste eene maand of geldboete van ten hoogste vijftig gulden, onverminderd de bevoegdheid om genoemde hinderpalen van bestuurswege te doen wegruimen ". 223o. Artikel 5 der ordonnantie van 6 Maart 1914 (I. S. no. 248,), houdende maatregelen tot bestrijding van drankmisbruik in de residentie Timor en Onderhoorigheden- In het eerste lid van gemeld artikel worden de woorden „en met een geldboete van ten hoogste ƒ 100.— (één houderd gulden) of, naar gelang van den landaard van de overtreders, met gevangenisstraf dan wel ten arbeidstelling aan de publieke werken voor den kost zonder loon van ten hoogste drie maanden" vervangen door: „met hechtenis van ten hoogste drie maanden of geldboete van ten hoogste honderd gulden". In het tweede lid worden de woorden na „gestraft" vervangen door: met hechtenis van ten hoogste drie maanden of geldboete van ten hoogste honderd gulden. 2240. nxen eerste" der ordonnantie van 24 Maart 1914 (I. S- no. 301), houdende strafbepalingen tot tegengang van het spel genaamd „tjeki" in het gouvernement Celebes en Onderhoorigheden. (Sr. 308, 542.) In het eerste lid worden de woorden „vijf en twintig tot" vervangen door: „ten hoogste". Het derde lid wordt gelezen: „(3) Indien tijdens het plegen van het feit nog geen jaar is verloopen, sedert eene vroegere veroordeeling van den schuldige wegens gelijke overtreding onherroepelijk  94 Art. 6. Gehandhaafde strafbepalingen. is geworden, kan, in plaats van de geldboete, hechtenis van ten hoogste acht dagen worden opgelegd". 225°. De artikelen 65, eerste lid, en 66 van het Land gerecht regie ment'). (Sr.76v.) In artikel 65, eerste lid, worden de woorden „bet vorige artikel" vervangen door: „artikel 77 van het Wetboek van Strafrecht". Artikel 66 wordt gelezen: „Indien de dader is overleden nadat de veroordeeling tot straf is uitgesproken, worden in zaken van overtredingen op het stuk van 's lands middelen en pachten alle boeten en verbeurdverklaringen mitsgaders de kosten op de erfgenamen of vertegenwoordigers van den overledene verhaald". 226°. De artikelen 3 en 19 der Erfpachtsordonnantie voor de Buitenbezit t i n ge n van 25 April 1914 (l. S.no.367). 227°. Artikel 11 der ordonnantie van 6 Juli 1914 (I. S. n°. 486) tot vaststelling van regelen betreffende de verbetering en afbraak van pestgevaarlijke gebouwen, en de met het oog op het pestgevaar te stellen eischen nopens de oprichting van nieuwe gebouwen, de uitbreiding of verandering van bestaande gebouwen en het in gebouwen bewaren van rijstvoorraden en andere goederen. De aanhef van het eerste lid van gemeld artikel wordt gelezen: ,.(1) Met hechtenis van ten hoogste zes dagen of geldboete van ten hoogste honderd gulden wordt gestraft:", en in dat lid vervallen de woorden ,„btf, die wederrechtelijk een bord of eenig ander kenteeken als bedoeld in liet eerste lid van artikel 7 wegneemt of onkenbaar maakt". (Sr. 406.) 1) Zie ook artikel 15.  Art. 6. Gehandhaafde strafbepalingen. 95 228°. „Ten tweede'' der ordonnantie van 18 Juli 1914 (I. S. no. 508), houdende maatregelen om aan den omloop van „oude Compagnies dubbeltjes", „kepengs" en „duiten" in de gewesten Celebes en Onderhoorigheden een einde te maken. In het eerste lid worden de woorden na „gestraft" vervangen door: „met hechtenis van ten hoogste drie maanden of geldboete van ten hoogste honderd gulden". 229°. „Ten tweede" der ordonnantie van 18 Juli 1914 (I. S. no. 509), houdende verbod van invoer van „oude Compagnies dubbeltjes", „kepengs'' en „duiten" in de gewesten Celebes en Onderhoorigheden, Menado en Ternate en Onderhoorigheden. In het eerste lid worden de woorden na „gestraft'' vervangen door: „met hechtenis van ten hoogste drie maanden of geldboete van ten hoogste honderd gulden". 230°. Artikel 10 van het Priok-VeeReglement, vastgesteld bij de ordonnantie van 1 Augustus 1914 (I. S no. 585). In het eerste lid van gemeld artikel vervallen de woorden „onwil of" en worden de woorden na „gestraft" vervangen door: „met hechtenis 'van ten hoogste acht dagen of geldboete van ten hoogste twee honderd vijftig gulden". (Sr. 216). In het tweede lid vervalt de tweede volzin. 231°. Artikel 2 der ordonnantie van 4 Augustus 1914 (I. S. n». 536), houdende t ij d elijk verbod op den uitvoer van rijst uit Nederlandsch-lndië. In het eerste lid van gemeld artikel worden de woorden na „gestraft" vervangen door: „met hechtenis van ten hoogste drie maanden''. 232°. Artikel^ 3 der ordonnantie van 7 Augustus 1914 (I S no. 543), houdende ver-  96 Art. 6. Gehandhaafde strafbepalingen. bod van uitvoer van goud en zilver hetzij gemunt of ongemunt. In het eerste lid van gemeld artikel worden de woorden na «gestraft" vervangen door: «met hechtenis van ten hoogste drie maanden". 233». Artikel 2 der ordonnantie van 13 Augustus 1914 (I. S. no. 568) tot beperking van den uitvoer van steenkolen en verduurzaamde levensmiddelen uit Nederlandsch-lndië. In het eerste lid van gemeld artikel worden de woorden na „toegestaan" vervangen door: „wordt gestraft met hechtenis van ten hoogste drie maanden". 234°. Artikel 7 der ordonnantie van 14 Augustus 1914 (I. S. no. 562) tot uitvoering, voor zooveel cocaine betreft, van het bepaalde bij de derde alinea van artikel 1 der ordonnantie van 29 October 19Ë2 (\. S. n°. 536), zooals die alinea is gewijzigd bij de ordonnantie van 14 Augustus 1914 (]. S. no. 561). (Inv. 6 191°). In gemeld artikel vervallen de woorden „en van artikel 5", „evenals het bemoeilijken of beletten van den toegang bedoeld in artikel 6", zoomede „en, bij herhaling binnen twee jaren, met eene geldboete van ten hoogste vijf honderd gulden". (Sr. 216.) Aan gemeld artikel wordt een tweede lid toegevoegd luidende: „Indien tijdens het plegen van het feit nog geen twee jaren zijn verloopen, sedert eene vroegere veroordeeling van den schuldige wegens gelijke overtreding onherroepelijk is geworden, kan geldboete van ten hoogste vijf honderd gulden worden opgelegd". 235°. Artikel 17 der Wervings-ordonnantie van 14September 1914(I.S. n°.618). In het eerste lid van gemeld artikel wor-  Art. 6. Gehandhaafde strafbepalingen. 97 den de woorden na „gestraft*- vervangen . door: „met hechtenis van ten hoogste eene maand of geldboete van ten hoogste honderd gulden". 236°. Artikel 1 der ordonnantie van 14 September 1914 (I. S. n*>. 615), houdende regeling van de werving op Java en Madoera van Inlanders tot het verrichten van -arbeid ten behoeve van ondernemingen ■ van handel, landbouw of nijverheid en openbare werken in het buitenland (uitgezonderd de Nederlandsche kolonie Suriname). In gemeld artikel worden de woorden „met gebruikmaking van artikel 5 der ordonnantie van 9 Januari 1887 (Staatsblad n. 8), vergunning'' vervangen door: „door den Gouverneur-Generaal toestemming". (Sr. 239.) 237°. Artikel 3 der ordonnantie van 6 October 1914 (I. S. n». 647>, houdende verbod van in- en vervoer, bereiding en verkoop van absint en soortgelijke dranken. In het eerste lid van gemeld artikel worden de woorden na „ordonnantie" vervangen door: „wordt gestraft met hechtenis van ten hoogste drie maanden of geldboete van ten hoogste vijf honderd gulden". 238°. De artikelen 458, eerste lid, 459. 467, eerste lid, en 494 van het Reglement tot regeling van het rechtswezen in de residentie Banka en Onderhoorigheden, zooals dat artikel luidt in den bij de ordonnantie van 17 October 1914 (I. S. n°. 665) algemeen bekend gemaakten tekst der vijf eerste hoofdstukken van gemeld reglement '). (Sr. 76 v.) In artikel 459 worden de woorden „het tweede lid van het vorige artikel" vervangen door. „artikel li van het Wetboek van Strafrechte > I) Zie ook artikel 16. 7  98 Art. 6. Gehandhaafde strafbepalingen. Artikel 467, eerste lid, wordt gelezen: „Indien de dader is overleden, nadat de veroordeeling tot straf kracht van gewijsde heeft bekomen, worden in zaken van overtredingen op het stuk van 's lands middelen en pachten alle boeten en verbeurdverklaringen mitsgaders de kosten op de erfgenamen of vertegenwoordigers van den overledene verhaald". 239°. De artikelen 422, eerste lid, 423, 431, eerste lid, en 458 van het Reglement tot regeling van het rechtswezen in de residentie Palembang, zooals dat artikel luidt in den bij de ordonnantie van 30 October 1914 (i. S. n°. 694) algemeen bekend gemaakten tekst der vij f eerste hoofdstukken van gemeld Reglement '). (Sr- 76 v.) In artikel 423 worden de woorden .het tweede lid van het vorige artikel" vervangen door: „artikel 77 van het Wetboek van Strafrecht". Artikel 431, eerste lid, wordt gelezen: „Indien de dader is overleden, nadat de veroordeeling tot straf kracht van gewijsde heeft bekomen, worden in zaken van overtredingen op het stuk van 's lands middelen en pachten alle boeten en verbeurdverklaringen mitsgaders de koeten op de erfgenamen of vertegenwoordigers van den overledene verhaald". 240°. Artikel 31 van het Agrarisch Reglement voor het gouvernement Sumatra's Westkust, vastgesteld bij de ordonnantie van 15 Januari 1915 (I. S. n°. 98). De aanhef van het eerste Hd van gemeld artikel wordt gelezen: „(1) Met hechtenis van ten hoogste drie maanden of geldboete van ten hoogste honderd gulden kan worden gestraft:" 241°. Artikel 5 der ordonnantie van 26 Januari 1915 (I. S. n°. 133), houdende regelen 1) Zie ook art 16.  Art. 6. Gehandhaafde strafbepalingen. 99 omtrent den invoer van alcoholische dranken en vloeistoffen in het gouvernement Celebes en Onderhoorigheden. In gemeld artikel worden de woorden na „gehandeld" vervangen door: „met hechtenis van ten hoogste drie maanden of geldboete van ten hoogste honderd gulden". 342°. Artikel 5 der ordonnantie van 1 Maart 1915 (I. S. n». 223), houdende verbod tot bereiding van gedistilleerd in de gewesten Atjeh en Onderhoorigheden (met uitzondering van het eiland Wè). Sumatra 's Westkust, Oostkust van Sumatra, met uitzondering van het buiten het tolgebied gelegen gedeelte, Palembang, Benkoelen, Tapanoeli, Lampongsche Districten, Banka en Onderhoorigheden, Westerafdeeling van Borneo en Zuider- en Oosterafdeeling van Borneo. In het eerste lid van gemeld artikel worden de woorden .met een geldboete van ten hoogste ƒ 100 (één honderd gulden) of, naar gelang van den landaard van de overtreders, met gevangenisstraf dan wel tenarbeidstelling aan de publieke werken voor den kost zonder loon van ten hoogste drie maanden vervangen door: „met hechtenis van ten hoogste drie maanden of geldboete van ten hoogste honderd gulden". In het tweede lid van gemeld artikel worden de woorden na „gestraft" vervangen door: „met hechtenis van ten hoogste drie maanden of geldboete van ten hoogste honderd gulden". 243°. Artikel 5 der ordonnantie van 2 Maart 1915 (I S. no. 232), houdende bepalingen op de invoer van gedistilleerd in de residentiën Tapanoeli en Zuider- en Oosterafdeeling van Borneo. In gemeld artikel worden de woorden na „gehandeld" vervangen door: „en met hech-  10 ) Art 6. Gehandhaafde strafbepalingen. tenis van ten hoogste drie maanden of geldboete van ten hoogste honderd gulden". 244».. Artikel 8 der ordonnantie van 24 Maart 1915 (I. S. no. 268), houdende bepalingen betreffende de inkwartiering van militairen en militaire personen in Nederlandsch-lndië. In het eerste lid vervallen de woorden .weigert, of". (Sr. 216). 2450. Artikel 2 der ordonnantie van 31 Maart 1915 (I. S. no. 287), houdende tijdelijk verbod op den uitvoer van paarden uit Nederlandsch-lndië. In het eerste lid van gemeld artikel worden de woorden na .uitvoeren''.vervangen door: .wordt gestraft met hechtenis van ten hoogste drie maanden". 246°. Artikel 5 der ordonnantie van 3 April 1915 (I. S. no. 290), houdende bepalingen op den invoer van alcoholische dranken en vloeistoffen in de residentie Westerafdeeling van Borneo. In gemeld artikel worden de woorden na „gehandeld" vervangen door: .en met hechtenis van ten hoogste drie maanden of geldboete van ten hoogste honderd gulden". 247°. Artikel 5 der ordonnantie van 6 April 1916 (I. S. no. 298), houdende bepalingen op den invoer van gedistilleerd in het gouvernement Atjeh en Onderhoorigheden. In gemeld artikel worden de woorden na „gehandeld" vervangen door: «en met hechtenis van ten hoogste drie maanden of geldboete van ten hoogste honderd gulden". 248o. Artikel 16 der Hondsdolheidordonnantie van 9 April 1915 (i. S. no. 302). In gemeld artikel worden de woorden na „gestraft" vervangen door: .met hechtenis van ten hoogste acht dagen of geldboete van ten hoogste honderd gulden'. 2490. Artikel 9 der Regeling van het toe-  Art. 6. Gehandhaafde strafbepalingen. 101 zicht op de scheepvaart met de vaartuigen genoemd in artikel 1, letter b, d, c, e, en f van de bepalingen omtrent zeebrieven en jaarpassen in Nederland schIndië (Staatsblad 1905 no. 316). vastgesteld bij de ordonnantie van 1 Mei 1915 (I. S. n°. 342)- In het eerste lid van gemeld artikel worden de woorden na „gestraft" vervangen door: „met hechtenis van ten hoogste twaalf dagen of geldboete van ten hoogste vijf en twintig gulden". Het tweede lid wordt gelezen: „Indien tijdens het plegen van het feit nog geen jaar is verloopen, sedert eene vroegere veroordeeling van den schuldige wegens gelijke overtreding onherroepelijk is geworden, kan hechtenis van ten hoogste vier en twintig dagen of geldboete van ten hoogste vijftig gulden worden opgelegd". 250°. Artikel 2 der ordonnantie van 11 Mei 1915 (I. S. no 357), houdende tijdelijk verbod op den uitvoer van automobiel banden uit Nederlandsch-lndië. In het eerste Hd van gemeld artikel worden de woorden na „uitvoeren" vervangen door: „wordt gestraft met hechtenis van ten hoogste drie maanden". 2510- De artikelen 19, 20, 21.22 en 23 van van de Koelieordonnantie Sumatra's Oostkust van 22 Juni 1915 (I. S. no421).') In artikel 19, eerste lid, worden de woorden na „werkman" vervangen door: „met hechtenis van ten hoogste eene maand of geldboete van ten hoogste vijftig gulden''. Het tweede lid van gemeld artikel wordt gelezen: (2) Indien tijdens het plegen van het feit nog geen twee jaren zijn verloopen, sedert I) Voor de strafposities zie de noot bij no. 73. Voor de contractanten volgens de oude bepalingen zie den considerans en art. 25 van dit staatsblad (Bew.)  102 Art. 6. Gehandhaafde strafbepalingen. eene vroegere veroordeeling van den werkman wegens willekeurige inbreuk op de werkovereenkomst onherroepelijk is geworden, wordt hechtenis van ten hoogste driemaanden opgelegd". Artikel 20 wordt gelezen: (1) „Voor zoover de na te noemen feiten niet als misdrijf zijn strafbaar gesteld, wordt verzet of bedreiging tegen de werkgevers of hun personeel gestraft met hechtenis van ten hoogste eene maand of geldboete van ten hoogste vijtig gulden, en beleedigingen tegen genoemde personen, rustverstoring, weigering om den verplichten arbeid te verrichten, opruiing tot desertie of tot weigering om den verplichten arbeid te verrichtern vechterij, dronkenschap en dergelijke vergrijpen tegen de goede orde gestraft met hechtenis van ten hoogste twaalf dagen of geldboete van ten hoogste vijf en twintig gulden. (2) „Indien tijdens het plegen van verzet of bedreiging tegen de werkgevers of hun personeel nog geen twee jaren zijn verloopen sedert eene vroegere veroordeeling van den schuldige wegens gelijke overtreding onherroepelijk is geworden, wordt hechtenis van ten hoogste drie maanden opgelegd'. In artikel 21 worden de woorden na „ge straft" vervangen door: „met hechtenis van ten hoogste eene maand of geldboete van ten hoogste twee honderd gulden". In artikel 23 worden de woorden na „gestraft" vervangen door: met hechtenis van ten hoogste twaalf dagen of geldboete van ten hoogste honderd gulden". 252°. De strafbepaling in Ten eerste der ordonnantie van 22 Juni 1915 (I. S. n°. 432), houdende maatregelen ter verkrijging van nauwkeurige periodieke gegevens omtrent de sterkte van en de sterfte  Art. 6. Gehandhaafde strafbepalingen. 103 onder de arbeiders op de ondernemingen van landbouw, handel en nijverheid alsmede bij den aanleg en de exploitatie van spoor- en tramwegen en de uitvoering van openbare werken in de bezittingen buiten Java en Madoera. 253». Artikel 21, eerste lid '), der Verordening op de coöperatieve vereent gin gen, vastgesteld bij het Koninklijk besluit van 7 April 1915 n°. 29 (I. S. n». 431). 254°. Artikel 4 der ordonnantie van 16 juli 1915 (I. S. n. 464) tot regeling der verplichting van particuliere ondernemingen van landbouw of nijverheid, zoomede van andere ondernemingen of personen- op Java en Madoera tot herstel van de door hun karretransport aan dessa we gen en de daarin gelegen kunstwerken toegebrachte schade. 255°. Artike 2 der ordonnantie van 20 Augustus 1915 (I. S. n°. 510), houdende t ij del ij k verbod op den uitvoer van zwavelzure ammonia uit Nederlandschlndië. In het eerste lid van gemeld artikel worden de woorden na .uitvoeren" vervangen door: .wordt gestraft met hechtenis van ten hoogste drie maanden". 256°. Artikel 2 der ordonnantie van 21 September 1915 (I. S. n°. 584) 2), houdende tijdelijk verbod op den uitvoer van kunstmatige kleurstoffen uit Neder» landsch-Indië. In het eerste lid van gemeld artikel worden de woorden na „uitvoeren" vervangen door: „wordt gestraft met hechtenis van ten hoogste drie maanden". 257°. De artikelen 18 en 19 van het Al- 0 Het tweede lid is niet gehandhaafd in verband met art 59 Sr. 2) Lees: 564.  104 Art. 6. Gehandhaafde strafbepalingen. gemeen Stadstram-Reglement, vastgesteld bij de ordonnantie van 3 November 1916 (1. S. no. 629). In artikel 18 vervallen de woorden „tenzij zij bewijzen het hunne te hebben gedaan om die bepalingen en voorwaarden te doen naleven''. ln artikel 19 worden de woorden na „gestraft" vervangen door: „met hechtenis van ten hoogste eene maand of geldboete van ten hoogste honderd gulden". 258°. Artikel 3 der ordonnantie van 4 December 1915 (I. S. no. 693) tot vaststelling van eene regeling krachtens welke aan werkgevers onder bijzondere voorwaarden vergunning kan worden verleend om uitsluitend ten eigen behoeve Inlanders op Java en Madoera te werven tot het verrichten van atbeid op hunne in de Buitenbezittingen gelegen ondernemingen. In gemeld artikel worden de woorden na „gestraft" vervangen door: „met hechtenis van ten hoogate eene maand of geldboete van ten hoogste honderd gulden". 2590. (ingetrokken bij SI. 1918 no.33) Q. 260°. De artikelen 14 en 15 2) van het toelatingsbesluit vastgesteld bij het Koninklijk besluit van 15 October 1915 no. 32 (I. S. 1916 no. 47). In artikel 15, eerste lid, worden de woorden na „gestraft" vervangen door: „met hechtenis van ten hoogste drie maanden of 1) Hierbij zijn tevens ingetrokken de bestaande regelingen van bet passenstelsel in de gewesten Celebes en Onderh., Westerafdeeling van Borneo, Timor en Onderh., Sumatra's Westkust, Benkoelen, Lampongsche districten, Palembang, Menado en de Zuider- en Oosterafdeeling van Borneo, boven onder de nummers 24, 25, 30, 32, 132 en 166 vermeld. De nieuwe regeling van St. 1918 no. 33 geldt dus voor alle buitenbezittingen behalve Atjeh en Onderh., Banka en Onderh. en Bilfiton. 2) Art. 16 is niet gehandhaafd; vgl. art. 241. Sr.  Art. 6. Gehandhaafde strafbepalingen. 105 geldboete van ten hoogste honderd gulden", y 261°. De artikelen 9 en 10 der ordonnantie van 29 Januari 1916 (I. S. n°. 157), tot vaststelling van algemeene regelen voor het visschen naar parelschelpen, paarlemoerschelpen, tripang, en sponsen binnen den afstand van niet meer dan drie Engelsche.zeemijlen van de kusten van Nederlandsch-lndië. In artikel 9, eerste lid, worden de woorden na „gestraft'' vervangen door: ,,met hechtenis van ten hoogste drie maanden of geldboete van. ten hoogste vijf honderd gulden'. 262°. Artikel 5 der ordonnantie van 8 Februari 1916 (I. S. n°. 187), houdende verbod tot bereiding van gedistilleerd in de gewesten Djambi en Billiton, zoomede in de residentie Riouw en Onderhoorigheden, met uitzondering van het buiten het tolgebied gelegen gedeelte. In het eerste lid van gemejd artikel worden de woorden „met eene geldboete van ten hoogste ƒ 100.— (één honderd gulden) of, naar gelang van den landaard van de overtreders, met gevangenisstraf, dan wel met ten arbeidstelling aan de publieke werken voor den kost zonder loon van ten hoogste drie maanden" vervangen door: „met hechtenis van ten hoogste drie maanden of geldboete van ten hoogste honderd gulden". In het tweede lid van gemeld artikel worden de woorden na „gestraft" vervangen door: „met hechtenis van ten hoogste drie maanden of geldboete van ten hoogste honderd gulden". I) De in art. 15, eerste en tweede lid, genoemde feiten waren reeds strafbaar gesteld in art. 327 Sr. Vgl. ook 241 Sr. (Bew.)  106 Art 6. Gehandhaafde strafbepalingen. 263°. Artikel 5 der ordonnantie van 8 Februari 1916 (I. S. n°. 188), houdende bepalingen op den invoer van alcoholische dranken en vloeistoffen in het tot het tolgebied behoorend gedeelte van de residentie Riouw en Onderhoorigheden, zoomede in de residentie Djambi. In gemeld artikel worden de woorden na „gehandeld" vervangen door: „en met hechtenis van ten hoogste drie maanden of geldboete van ten hoogste honderd gulden". 264°, Artikel 6 der ordonnantie van 18 Februari 1916 (I. S. n°. 197), houdende voorschriften tot regeling van de jacht op paradijsvogels, papegaaiachtige vogels en kroonduiven in de afdeeling ZuidNieuw-Guinea. In het eerste lid van gemeld artikel worden de woorden „wanneer de overtreders Europeanen zijn, gestraft met eene geldboete van ten hoogste ƒ 100.— (één honderd gulden) of gevangenisstraf van ten hoogste acht dagen, en wanneer de overtreders Inlanders zijn met een gelijke geldboete of met ten arbeidstelling aan de publieke werken voor den kost zonder loon van ten hoogste drie maanden en ten aanzien van beide categoriën van personen" vervangen door: „gestraft met hechtenis van ten hoogste drie maanden of geldboete van ten hoogste honderd gulden en". 265°. Artikel 2 der ordonnantie van 21 Februari 1916 (I. S.n°. 205), houden de tij delijk verbod op den uitvoer van explosiestoffen uit Nederlandsch-lndië. In het eerste lid van gemeld artikel worden de woorden na „uitvoeren" vervangen door: „wordt gestraft met hechtenis van ten hoogste drie maanden". 266°. Artikel 2 der ordonnantie van 29 Februari 1916 (I. S. n. 223), houdende tijde-  Art 6. Gehandhaafde strafbepalingen. 107 lijk verbod op den invoer in Nederlandsch-lndië; van koffie afkomstig van buiten Nederlandsch-lndië. In het eerste lid van gemeld artikel worden de woorden na „invoeren" vervangen door: „wordt gestraft met hechtenis van ten hoogste drie maanden". 267°. Paragraaf 3 der ordonnantie van 16 Maart 1916 (I S. no. 364), houdende o p h e fftug van de voor Java en Madoera bestaande beperkende bepalingen in zake het verblijf van vreemde Oosterlingen in de desa. ') In het tweede lid van gemelde paragraaf worden de woorden na „geldboete" vervangen door: „hechtenis van ten hoogste drie maanden worden opgelegd". 268°. De artikelen 5 en 6 der Bioscoopordonnantie van 18 Maart 1916 (I. S. n. 276K In artikel 5, eerste lid, worden de woorden na ..gestraft'' vervangen door: „met hechtenis van ten hoogste acht dagen of geldboete van ten hoogste honderd gulden". 269o. De artikelen 6 en 6 der ordonnantie van 18 Maart 1916 (IJ S. no. 278), houdende maatregelen ter bescherming van de natuurrijkdommen van Nederlandschlndië. In artikel 5 worden de woorden na „gestraft" vervangen door: „met hechtenis van ten hoogste acht dagen of geldboete van ten hoogste honderd gulden". In artikel 6 worden de woorden na „gestraft ' vervangen door: „met hechtenis van ten hoogste acht dagen of geldboete van ten hoogste honderd gulden". 270» Artikel 2 der ordonnantie van 31 Maart 1916 (I. S. no. 294), houdende tijde- 1) Zie voor de buitenbezittingen boven sub 27.  108 Art. 6. Gehandhaafde strafbepalingen. lijk verbod op den uitvoer uit Nederlandsch-lndië van geneesmiddelen, verplegingsartikelen en chirurgische instrumenten van niet inheemschen oorsprong. In gemeld artikel worden de woorden na „uitvoeren" vervangen door: „wordt gestraft met hechtenis van ten hoogste drie maanden". 271o. De artikelen 19, 20, 21, 22, en 23 der Koelieordonnantie Atjèh en Onderhoorigheden, vastgesteld bij de ordonnantie van 15 April 1916 (I. S no. 334).') In artikel 19, eerste lid, worden de woorden na „werkman" vervangen door: „met hechtenis van ten hoogste eene maand of geldboete van ten hoogste vijftig gulden"; Het tweede lid van gemeld artikel wordt gelezen: .,(2) Indien tijdens het plegen van het fe't nog geen twee jaren zijn verloopen, sedert eene vroegere veroordeeling van den werkman wegens willekeurige inbreuk op de werkovereenkomst onherroepelijk is geworden, wordt hechtenis van ten hoogste drie maanden opgelegd". Artikel 20 wordt gelezen: „(1) Voor zoover de na te noemen feiten niet als misdrijf zijn strafbaar gesteld, worden verzet of bedreiging tegen de werkgevers of hun personeel gestraft met hechtenis van ten hoogste eene maand of geldboete van ten hoogste vijftig gulden en beleedigingen tegen genoemde personen, rustverstoring, weigering om den verplichten arbeid te verrichten, opruiing tot desertie of tot weigering om den verplichten arbeid te verrichten, vechterij, dronkenschap en dergelijke vergrijpen tegen de goede orde gestraft met 1) Zie de noot bij sub 73.  Art. 6. Gehandhaafde strafbepalingen. 109 hechtenis van ten hoogste twaalf dagen of geldboete van ten hoogste vijf en twintig gulden. (2) Indien tijdens het plegen van verzet of bedreiging tegen de werkgevers of hun personeel nog geen twee jaren zijn verloopen, sedert eene vroegere veroordeeling van den schuldige wegens gelijke overtreding onherroepelijk is geworden, wordt hechtenis van ten hoogste drie maanden opgelegd". In artikel 21 worden de woorden na „gestraft" vervangen door: „met hechtenis van ten hoogste eene maand of geldboete van ten hoogste twee honderd gulden". In artikel 28 worden de woorden na „gestraft" vervangen door: „met hechtenis van ten hoogste twaalf dagen of geldboete van ten hoogste honderd gulden". 2720. Artikel 2 der ordonnantie van 20 April 1916 (1. S. no. 344), houdende tijdelijk verbod op den uitvoer uit Nederlandsch-lndië van prikkeldraad en spijkers. In het eerste lid van gemeld artikel worden de woorden na „uitvoeren" vervangen door: „wordt gestraft met hechtenis van ten hoogste drie maanden". 273o. De artikelen 4 en 6 der ordonnantie van 28 April 1916 (I. S. no. 855) tot regeling van de keuring en registratie van paarden. In het eerste lid van artikel 6 vervallen de woorden „of weigeren om de militaire commissie tot hun erven toe te laten en aldaar gelegenheid tot keuring te geven" en worden de woorden na „gestraft vervangen door: „met hechtenis van ten hoogste eene maand of geldboete van ten hoogste honderd gulden". (Sr. 216.) 274o. Artikel 8 der ordonnantie van 10 Juni 1916 (I. S. no. 420), houdende voorloopige  110 Art. 6. Gehandhaafde strafbepalingen. voorzieningen tot bescherming van 's Lands bosschen in de residentie Palembang. In het eerste lid van gemeld artikel worden de woorden na „gestraft" vervangen door: „met hechtenis van ten hoogste eene maand of geldboete van ten hoogste honderd gulden"- 275°. Artikel 7 der doodschouwordonnantie van 27 September 1916 (l S. n. 612). In gemeld artikel worden de woorden na „gestraft''' vervangen door: „met hechtenis van ten hoogste zes dagen of geldboete van ten hoogste honderd gulden". '76°. Artikel 2 der ordonnantie van 11 October 1916 (I. S. no. 626), houdende tijdelijk verbod van den uitvoer uit Nederlandsch-lndië en in het algemeen van alle vervoer over zee van vuurwapens, kruit en munitie In het eerste lid van gemeld artikel worden de woorden na „vervoeren" vervangen door: „wordt gestraft met hechtenis van ten hoogste een jaar of geldboete van ten hoogste tienduizend gulden". 277°. Artikel 2 der ordonnantie van 12 October 1916 (I. S. rr». 638), houdende tijdelijk verbod tot het overschrijden van de gebiedsgrenzen van Nederlandsch-lndië met luchtschepen of vliegtuigen, bestuurd door personen, niet behoorende tot de land- of zeemacht in Nederlandsche-Indië. In het eerste lid ') van gemeld artikel worden de woorden na „verbod" vervangen door: „wordt gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste tien jaren". In het tweede lid worden de woorden na 0 Is misdrijf zie art. T (1).  Art. 7. Misdrijven of overtredingen. 111 „straf" vervangen door: „hechtenis van ten hoogste drie maanden of geldboete van ten hoogste honderd gulden". Artikel 7. (1) De feiten strafbaar gesteld bij de hieronder vermelde bepalingen worden beschouwd als misdrijven. (Ned. Inv, 11.) •efifri In artikel 5 ') Strafbepaling. gehandhaafd onder n°. § IV, eerste, tweede en derde lid, van I. S. 1891 n. 96 jo I. S. 1897 no. 48. 88 Artt. 2, eerste en tweede lid en 4 van I. S. 1891 no. 234 90 Art. 1 onder 2o van I. S. 1906 no. 169. 150 Artt. 68 en 69 van I. S. 1908 no 53. 160 Art. 8, tweede en derde lid, van I. S. 1908 no. 318 163 Art. 14 tweede en derde lid, van I. S. 1910 no. 406 182 Artt. 1 en 3 van L S. 1911 no. 549 . 195 Art. 57, eerst lid, van I. S. 1912 no. 422. 200 Ten eerste, eerste lid onder b van I. S. 1913 no. 240 209 Het eenig artikel van I. S. 1913 n°. 325. 213 Art. 1 onder 2o. van I. S. 1913 no. 645. 269») Art. 2, eerste lid, van I. S. 1916 no. 683. 277 (2) De overige in artikel 6 bedoelde feiten worden beschouwd als overtredingen. Zij worden als zoodanig berecht voor zoover niet het tegendeel is bepaald. Inv. 4 (6), 27; (St. 1917 no. 732 art. 4) (3) De in de algemeene verordeningen in artikel 6 vermeld, met name genoemde poging tot feiten welke ingevolge het vorige lid als overtredingen worden beschouwd, blijft als zelfstandige overtreding strafbaar, 1) Lees: 6, 2) Lees: 219.  112 Art. 9. Wijz. Regl. Rechter'. Org. wanneer het voornemen des daders zich door een begin van uitvoering heeft geopenbaaid en de uitvoering alleen tengevolge van omstandigheden van zijnen wil onafhankelijk, niet is voltooid. Tenzij in de bijzondere algemeene verordening anders is bepaald, wordt het maximum der vrijheidsstraf op het voltooide feit gesteld met een derde verminderd en zijn de straf van geldboete en de bijkomende straffen dezelfde als op het voltooide feit zijn gesteld. (Sr. 63 en 54). (4) Het minimum der geldboete wordt voor alle in artikel 6 bedoelde feiten gesteld op of verminderd tot vijf en twintig cents. (Sr. 80 tl); Inv. 41.) (5) In de gevallen waarin op de feiten in artikel 6 bedoeld vrijheidsstraf en geldboete ter keuze van den rechter zijn gesteld, mag de duur der vervangende hechtenis het maximum der vrijheidsstraf niet overschrijden '). (6) Bij veroordeeling tot geldboete waarvoor in de algemeene verordeningen in artikel 6 vermeld, bepaalde voorwerpen executabel zijn verklaard is het bepaalde bij artikel 4, derde lid onder c, vierde en vijfde lid, toepasselijk. '). Artikel 8. De bij bijzondere algemeene verordeningen verleende bevoegdheid tot het opsporen van strafbare feiten blijft gehandhaafd, ook voor zoover tegen die feiten thans in het Wetboek van Strafrecht is voorzien. (Ned. Inv 13). Artikel 9. Het Reglement op de rechterlijke organisatie en het beleid der justitie in Nederlandsche-Indië ondergaat de volgende wijzigingen. a. Artikel 20 (I. S. 1901 n°. 201), eerste lid onder a, wordt gelezen: 1) Ontleend aan St. 1898 no. 50.  Art. 9. Wijz. Regl. Rechterl. Org. 113 „o wanneer zij wegens misdrijf of wegens overtreding van de bepalingen betreffende 's lands middelen en pachten tot hechtenis of tot eene zwaardere straf zijn veroordeeld;" ') b. In artikel 206 (ft S. 1901 no. 201), eer¬ ste lid, worden de woorden „wegens veroordeeling tot gevangenisstraf' vervangen door „wegens veroordeeling ter zake van misdrijf of van overtreding van de bepalingen betreffende '8 lands middelen en pachten tot hechtenis of tot eene zwaardere straf'. c. In artikel 83 (I. S. 1908 no. 635) 2) on- onder 2o worden de woorden „eene geldboete niet te bovengaande de som van ƒ10 of eene gevangenisstraf voor den tijd van een tot zes dagen" vervangen door: „hechtenis van ten hoogste zes dagen of geldboete van ten hoogste tien gulden". a*. in artikel 92 (I. S. 1901 n°. 306), derde lid, worden de woorden na „misdrijven" vervangen door: „op welke de doodstraf, levenslange gevangenisstraf, of, afgezien van verhooging van straf wegens samenloop van misdrijven herhaling van misdrijf of krachtens artikel 52 van het Wetboek van Strafrecht, tijdelijke gevangenisstraf van ten hoogste twintig jaren is gesteld, of betreffende medeplichtigheid aan of poging tot zoodanig misdrijf'. e. Artixel 92, vijfde lid, vervalt. ƒ. Artikel 95 onder 2o. (I. S. 1901 nó* 320) wordt gelezen: „2o van alle misdrijven, met uitzondering van die vermeld in, artikel 129, eerste lid onder 2«, van dit reglement en in de artikelen 352, eerste lid, 364, 373, 384, 407, li Zie wat betreft ripn nreairlpnt Hm >tl...nr..u.n. en de leden van bét Hooggerechtshof, art. 21 no. 9. 2) Lees: „536". 8  114 Art. 9. Wijz. Regl. Rechter). Org. eerste lid en 482 van het Wetboek van Strafrecht:". g. In artikel 95 ') onder 8° worden de woorden na „wanneer*'vervangen door: „eene zwaardere hoofdstraf dan geldboete van ten hoogste vijf honderd gulden of verbeurdverklaring van bepaalde voorwerpen op de overtreding is gesteld", 2t. /;. Artikel 99, tweede lid, vervalt. /. Artikel 110 (1. S. 1870 n°. 152 en 1908 n°. 585 3) wordt gelezen: „Door den hoofddjaksa worden op de politierol ingeschreven en op daartoe vastgestelde dagen voor den resident gebracht: a. alle door Inlanders en met hen gelijkgestelden gepleegde overtredingen, waarop geen zwaardere straf is gesteld dan hechtenis van ten hoogste drie maanden of geldboete van ten hoogste honderd gulden, met of zonder verbeurdverklaring van bepaalde voorwerpen, en welke niet ter kennisneming aan andere rechters zijn opgedragen; h. de in de artikelen 352, eerste lid, 364, 378, 379, 384, 407, eerste lid, en 482 van het Wetboek van Strafrecht vermelde misdrijven, gepleegd door Inlanders of met hen gelijkgestelden. De uitspraken van den Resident in die zaken zijn aan geenerhande voorziening onderhevig". j. Artikel 116 novies (I. S. 1914 n». 317) wordt gelezen: De landrechters nemen, zonder onderscheid van den landaard der beklaagden, in eersten 1) Lees* „96*'. 2) Ingevolge art I 12o van St 1914 no. 317, jcto. St. 1917 nos. 577 en 632 waren de hier bedoelde woorden reeds vervallen op I December 1916. 3) Dit artikel is sedert 1 December 1917 vervallen ingevolge art. I 14o van St. 1914 no. 317, jcto. 1917 nos. 577 en 632.  Art. 9. Wijz. Regi. Rechter!. Org. 116 aanleg en tevens in het hoogste ressort kennis van: a. alle overtredingen, daaronder begrepen die welke bij artikel 68 ') aan de kennisneming van de districts- en regentschapsgerechten zijn onttrokken, waarop geene zwaardere straf is gesteld dan hechtenis van ten hoogste drie maanden of geldboete van ten hoogste vijf honderd gulden, met of zonder verbeurdverklaring van bepaalde voorwerpen, en welke niet ter kennisneming aan andere rechters zijn opgedragen. o. de in de artikelen 352, eertste lid, 373, 379, 384, 407, eerste lid, en 482 van het Wetboek van Strafrecht vermelde misdrijven". 2) k. Artikel 116c. tweede lid, vervalt. /. Artikel 116g\ (I. S. 1901 n». 15). 3) wordt gelezen: „De residentierechters nemen kennis in eersten aanleg, in strafzaken van: a. alle door Europeanen of met hen gelijkgestelden gepleegde overtredingen waarop geen zwaardere straf is gesteld dan hechtenis van ten hoogste drie maanden of geldboete van ten hoogste vijf honderd gulden, met of zonder verbeurdverklaring van bepaalde voorwerpen, en welke niet ter kennisneming aan andere rechters zijn opgedragen; b. de in de artikelen 352, eerste lid, 364, 373, 879, 384. 407, eerste lid, en 482 van het Wetboek van Strafrecht vermelde misdrijven, gepleegd door Europeanen of met hen gelijkgestelden". 1) Lees: 88. 2) Bij toepassing van art 52 Sr. kan het maximum van drie maanden dus worden overschreden. 3) Dit artikel is sedert I December 1917 vervallen ingevolge art I sub 14 van St 1914 no. 317 jcto. St. 1917 nos. 577 en 632.  iifl Art. 10. Wijz. Burgerlijk Wetboek. nu In artikel 116/ (L S. 1901 a°. 16) worden de woorden „de overtreding*' vervangen door „het feit*'.') n. Artikel 129, eerste lid, wordt gelezen : In strafzaken nemem de raden van justitie in eersten aanleg kennis: 1°. van alle door Europeanen of met hen gelijkgestelden gepleegde misdrijven, uitgezonderd die vermeld in de artikelen 362, eerste lid, 864, 373, 879, 384, 407, eerste lid, en 482 van het Wetboek van Strafrecht, en behoudens: de bepalingen van artikel 166 van dit reglement; 2o. zonder onderscheid van den landaard der beklaagden, van de misdrijven vermeld in de artikelen 824 tot en met 327, 396 tot en met 400, 402, 488 tot en en met 447, 460 en 461 van het Wetboek van Strafrecht". o. In artikel 130, tweede lid, worden de woorden na „wanneer" vervangen door: „eene zwaardere hoofdstraf dan geldboete van ten hoogste vijf honderd gulden of verbeurdverklaring van bepaalde voorwerpen op de overtreding gesteld is" '-) p. In artikel 179, eerste lid, worden de woorden „de klagten" vervangen door: „het beklag'. Artikel 10. Het Burgerlijk Wetboek voor Nederlandsch-lndië ondergaat de volgende wijzigingen. (Ned. St 1884 n°. 93.) a. In artikel 61 vervalt het gedeelte onder 5o. b. In de artikelen 62, eerste lid, en 63 onder 2o vervalt „5". I) Dit artikel is vervallen krachtens art. I 14o van St 1914 no. 317 jcto. St. 1917 nos 577 en 632. 2 Ingevolge art I 16o van St. 1914 no. 317 jcto. St 1917 nos. 577 en 632 was deze zinsnede reeds op I December 1917 vervallen.  Art- 10. Wijz. Burgerlijk Wetboek. 117 c. In de artikelen 209 onder 2« en 210, tweede lid, worden de woorden „eene onteerende straf' vervangen door: „eene gevangenisstraf van vijf jaren of tot eene zwaardere straf" *). d. In arttikel 287, tweede lid, worden de woorden „verkrachting of schaking*' vervangen door: „eenig misdrijf bij de artikelen 285 tot en met 288, 294 of 832 van het Wetboek van Strafrecht voorzien". e. In artikel 330, derde lid, wordt na het woord „overleden" ingevoegd: „of beiden ontzet zijn van de vaderlijke macht". ƒ. In artikel 359 wordt na het woord „bevindt'' ingevoegd: „alsmede wanneer beide ouders ontzet zijn van de vaderlijke macht". g. Het opschrift van de 9de afdeeling van den 154 van Strafrecht". 1) Het hier bedoelde alternatief is na de invoering van de landgerechten over geheel Java en Madoera niet meer van praktisch belang; voor de buitenbezittingen zal het eerst van belang worden bij de invoering van landgerechten aldaar.  126 Art. 13. Wijz. Regl. op de Strafvord. aa. In artikel 332a (I. S. 1872 n. 181, 1901 n. 319 en 1913 n°. 217), derde lid, worden de woorden na „Hooggerechtshof" vervangen door: „tenzij eene strafplaats moet worden aangewezen, in welk geval de opzending rechtstreeks aan de daartoe bevoegde autoriteit geschiedt". In artikel 332a, vierde lid, worden de woorden „de algemeene secretaris" vervangen door: „bedoelde autoriteit" en de woorden „aan den Gouverneur-Generaal" door: „hem". bb. Artikel 333. eerste lid, (I. S. 1872 no. 131 en 1901 n°. 319) wordt gelezen: ,,De vonnissen waarbij gevangenisstraf van vijf jaren of eene zwaardere straf is opgelegd, mogen niet worden tenuitvoergelegd gedurende den tijd van acht dagen, nadat zij aan den veroordeelde zijn beteekend". (Inv. 14 q.) cc. Van artikel 335 wordt de aanhef gelezen : ,,De vonnissen in zaken van overtreding, in het hoogste ressort gewezen, mogen niet worden tenuitvoergelegd, zoolang:". dd. In artikel 336, eerste lid, wordt voor het woord, gevangenisstraf' ingevoegd: „hechtenis of'. ee. In artikel 340, eerste lid, (I. S. 1872 no. 181) wordt het woord „schavotstraf" vervangen door „doodstraf', ff. In artikel 343 (I. S. 1872 nc~ 181) worden de woorden „verbanning en tot dwangarbeid in of buiten den ketting" vervangen door: ,,eene vrijheidsstraf" en de woorden „den Gouverneur-Generaal" door: „de daartoe bevoegde autoriteit'», (inv. 14 r). gg. Artikel 344 wordt gelezen: „Wanneer iemand, die vroeger tot hechtenis of tot eene zwaardere straf was verwezen, opnieuw tot zoodanige straf is veroordeeld, voordat hij de hem bij het eerste  Art. 14. Wijz. Inlandsen Reglement. 127 vonnis opgelegde straf heeft ondergaan, zullen (wanneer op het tijdstip, dat tot de ten uitvoerlegging wordt overgegaan, de eerst opgelegde straf niet reeds verjaard is) de na elkander opgelegde straffen geheel ten uitvoer worden gelegd, te beginnen met de zwaarste". (Inv. 14 s, 15 e). hh. Artikel 347 wordt gelezen: „De veroordeeling in de proceskosten kan worden ten uitvoer gelegd op de goederen van den veroordeelde, op dezelfde wijze als voor burgerlijke zaken is bepaald". (Inv. 141,15 ƒ.) ii. De artikelen 348 tot en met 352 vervallen. (Inv. 14 u. 15 ƒ.) jj. In artikel 35t> worden onder 2o de woor. den „valsche getuigenis" vervangen door: ..meineed", en onder 3o het woord „doodslag" door: „moord, doodslag of eenig mis. drijf met doodelijk gevolg" en de woorden „nog in leven is" door: „of bij de bepaling der straf in aanmerking is genomen, nog in leven is". kk. In artikel 358, derde en vierde lid, worden de woorden „valsche getuigenis' vervangen door: „meineed". //. Artikel 364, tweede lid vervalt. mm. Uit het opschrift der eerste Afdeeling van den een en twintigsten Titel vervalt het woord „vrijspraak". nn. In artikel 400 worden in het eerste lid de woorden „geeneschavotstraf kan" vervangen door: „de doodstraf kan niet", in het tweede lid de woorden „eenige schavotstraf" door: „de doodstraf", en in het derde lid het woord „schavotstraf" door: „doodstraf". oo. Artikel 420 vervalt. (Sr. 552). Artikel 14. Het Inlandsen Reglement ondergaat de volgende wijzigingen. '). 1) Zie ook artikel 6 no. 8.  128 Art. 14. Wijz. Inlandsen Reglement. a. In artikel 79, eerste lid, wordt het woord „gevangenis" vervangen door: „hechtenis". b. In artikel 83 ft S. 1912 n«. 455\ eerste lid, worden de woorden na „gesteld" vervangen door: „indien tegen het feit gevangenisstraf van ten hoogste vijf jaren of eene zwaardere straf is bedreigd of indien het feit valt in de termen van de artikelen 282, laatste lid, 296,303, 351, eerste lid, 853, eerste lid, 372, 378, 453 lo, 454 lo, 455 lo,459en 480 <) van het Wetboek van Strafrecht dan wel oplevert medeplichtigheid aan of poging tot de feiten in dit artikel vermeld. Voorde toepassing van deze bepaling ten aanzien van een minderjarigen persoon, die vóór het begaan van het feit den leeftijd van zestien jaren nog niet heeft bereikt, wordt geen rekening gehouden met het bepaalde bij artikel 47 van het Wetboek van Strafrecht-*. (Inv. 18 g en L) c. In artikel 92 vervallen de woorden „tot dwangarbeid in of buiten den ketting'' en „door de regeering". d. Artikel 96 wordt gelezen: „In strafzaken worden de beklaagde en de getuigen tegen eenen door het districtshoofd te bepalen rechtsdag opgeroepen. Te dien dage worden de beklaagde en de getuigen gehoord over het aan den eerstgenoemde ten laste gelegde feit en over alle omstandigheden die tot zijn bezwaar of te zijner ontlasting kunnen strekken. Wanneer de beklaagde bevonden wordt schuldig te zijn aan het hem ten laste gelegde feit, zal hij worden veroordeeld tot I) Landlooperij gepleegd door 3 of meer personen in art 505 sub 3o Sr. strafbaar gesteld met hechtenis van ten hoogste zes maanden is hier niet opgenomen, omdat in dit geval voor Europeanen geen preventieve hechtenis mogelijk is. Zie de toelichting op art. 13 sub. g.  Art. 14 Wijz. Inlandsen Reglement. 129 de daarop gestelde straf, behoudens het bepaalde bij artikel 45 van het Wetboek van Strafrecht. Indien de schuld niet is bewezen wordt de beklaagde vrijgesproken. De vernietiging of onbruikbaarmaking van werktuigen of andere voorwerpen, vervaardigd, geschikt gemaakt of gediend hebbende tot het plegen van een strafbaar feit kan in het vonnis worden gelast. e. In artikel 107 (I. S. 1907 n°. 156) vervallen het tweede en derde lid. (Sr. 80.) ƒ. In artikel 115 worden de woorden na .veroordeeld" vervangen door: .tot de daarop gestelde straf behoudens het bepaalde bij artikel 45 van het Wetboek van Strafrecht". (Inv. 9 c 13 /.) g. In artikel 116 vervallen de woorden .van de tegen hem gedane klagte".') h. Artikel 117 wordt gelezen: „De vernietiging of onbruikbaarmaking van werktuigen of andere voorwerpen vervaardigd, geschikt gemaakt of gediend hebbende tot het plegen van een strafbaar feit kan in het vonnis worden gelast". /. Artikel 149 onder 5° wordt gelezen: .5o die ter zake van meineed, aanzetting tot meineed of van een der misdrijven, waarop in geval van herhaling artikel 486 van het Wetboek van Strafrecht toepasselijk is, is veroordeeld". (Inv. 10 p.) j Artikel 253, tweede lid, vervalt."1; Ar. In artikel 254, tweede lid, vervallen de slotwoorden .indien de opgelegde boete de som van vijf en twintig gulden te boven gaaf'.3) /. Artikel 265 wordt gelezen: „Indien een als getuige opgeroepen per- Ë O Zie de noot bij art. 13 m. 2) Art. 253 eerste lid is vervallen; vgl. art. 224 Sr. t 3) Zie het gewijzigde art. 134 Sv.  130 Art. 14. Wijz. Inlandsen Reglement. soon ') zich schuldig maakt aan het misdrijf van artikel 224 van het Wetboek van Strafrecht, zal de President van den landraad van het voorgevallene door den griffier aanteekening doen honden in het procesverbaal der terechtzitting en een uittreksel uit dit proces-verbaal aan de tot vervolging bevoegde autroriteit doen toekomen". m. In artikel 269 vervalt het gedeelte onder. 3o. (Vgl. art I sub bb van St. 1914 no. 641.» n. In artikel 274 (I. S. 1898 n°. 66), zesde lid, worden de woorden na „verzonden" vervangen door: „aan den officier van justitie bij den raad van juistitie binnen welks ressort de landraad gehouden wordt". (Inv. 14 /.) o. Artikel 305, eerste lid, wordt aangevuld met de woorden: „behoudens het bepaalde bij artikel 45 van het Wetboek van Strafrecht1. Unv. 13 l.) p. Artikel 307 (I. S. 1909 n». 30), eerste lid, wordt gelezen: „In de vonnissen, welke eene veroordeeling, vrijspraak of ontslag van rechtsvervolging inhouden, zal de landraad bevelen, dat de voorwerpen bedoeld in artikel;, 272 worden teruggegeven aan den in het vonnis met name te vermelden persoon, die naar het oordeel van den rechter daarop de meeste aanspraak heeft tenzij naar wettelijke voorschriften die voorwerpen worden verbeurd verklaard of de vernietiging of onbruikbaarmaking daarvan wordt gelast". Aan gemeld artikel wordt een nieuw lid toegevoegd luidende: „De vernietiging of onbruikbaarmaking van werktuigen of andere voorwerpen vervaardigd, geschikt of gediend hebbende tot het plegen van een strafbaar feit, kan in het vonnis worden gelast". *) —ÏT Daar art 224 Sr. voor alle bevolkingsgroepen geldt is het voorschrift van art. 255 algemeen gemaakt. 2) Zie de noot bij art 13 m. '  Art. 14. Wijz. Inlandsch Reglement. 181 q. In artikel 321, eerste lid (I. S. 1872 no. 131) worden de woorden ,,een der [' straffen bedreigd bij de vier eerste nummers van artikel 5 van het Wetboek van Strafrecht voor Inlanders" vervangen door: „gevangenisstraf van ten hoogste vijf jaren of eene zwaardere straf". (Inv. 13 bb.) r. In artikel 324 (I. S. 1872 no. 131) worden de woorden „wegzending naar een oord van ballingschap en die tot dwangarbeid in of buiten den ketting'' vervangen door: „eene vrijheidsstraf" en de woorden „den Gouverneur-Generaal" door: „de daartoe bevoegde autoriteit". (Inv. 13 ff.) s. In artikel 825 (I- S. 1899 no. 227) I wordt het woord „gevangenis" vervangen door „hechten!'^. (Inv. 13 gg, 15 e.) t. Artikel 328, eerste lid, wordt gelezen: „De veroordeeling in de proceskosten kan worden ten uitvoer gelegd op de goederen van den veroordeelde". (Inv. 13 hh, 15 ƒ.) u. De artikelen 329, 330, 331, en 343 vervallen, flnv. 13 ü, 15 ƒ.) v. In artikel S67, eerste lid, vervallen de woorden na „ten uitvoer gelegd".') w. Artikel 370, derde lid, wordt gelezen: „Bij schuldigverklaring zal de resident den beklaagde veroordeelen tot de op het feit gestelde straf, behoudens het bepaalde bij artikel 45 van het Wetboek van Strafrecht". 2) In gemeld artikel wordt tusschen het derde en vierde lid een nieuw lid ingevoegd, luidende: „De vernietiging of onbruikbaarmaking van werktuigen of andere voorwerpen, ver- 1) Het geheele lid was reeds door de invoering der landgerechten over geheel Java en Madoera vervallen. Vgl. St. 1914 no. 317 jcto 1917 nos 577 en 632, 2) Art. 370 is vervallen. Zie de vorige noot.  132 Art 15. Wijz. Landgerechtreglement. vaardigd, geschikt gemaakt of gediend hebbende tot het plegen van een strafbaar feit, kan door den resident worden gelast".1) •3 In artikel 403 worden in het eerste lid de woorden „geene schavotstraf kan" vervangen door: „de doodstraf kan niet" in het tweede lid de woorden „eenige schavotstraf" door: „de doodstraf' en in het derde lid het woord „schavotstraf" door: ,.doodstraf". p Artikel 426 vervalt (Sr. 552.) Artikel 15. Het Landgerechtreglement ondergaat de volgende wijzigingen '). a. In artikel 1 wordt het woord „overtredingen vervangen door: „feiten" 2). b. In artikel 8, derde lid, worden de woorden „overtreding welke" vervangen door: „feit dat" en worden na „beleedigde partij" ingevoegd de woorden: „binnen den termijn bij artikel 74 van het Wetboek van Strafrecht voor het indienen der klacht gesteld". c Artikel 38 wordt aangevuld met de woorden: „behoudens het bepaalde bij artikel 45 van het Wetboek van Strafrecht". (Inv. 13 l.) d. Aan artikel 41 wordt een nieuw lid toegevoegd, luidende: „(3) De vernietiging of onbruikbaarmaking van werktuigen of andere vooiwerpen, vervaardigd, geschikt gemaakt of gediend hebbende tot het plegen van een strafbaar feit, kan in het vonnis worden gelasf'. 3) e. In artikel 55, eerste lid, wordt het woord „gevangenisstraf" vervangen door: „hechtenis'*. (Inv. 13 gg, 14 s.) O Zie ook artikel 6 no. 225. 2) Het landgerecht oordeelt ook over eenige misdrijven. Zie Inv. 9 j. 3) Zie de noot bij art 13 m.  Art. 16, Wijz. Rechtsregl. Buitenbezit. 133 Het tweede lid van gemeld artikel vervalt ƒ. Artikel 60, eerste lid, wordt gelezen: „De veroordeeling in de proceskosten kan worden ten uitvoer gelegd op de goederen van den veroordeelde". (Inv. 13 hh. 14 /.) Het tweede tot en met achtste lid van gemeld artikel vervallen. (Inv. 13 ii, 14 n.) g. In artikel 61 vervallen de woorden „geldboete en der"'. Artikel 16. De reglementen tot regeling van het rechtswezen in de Buitenbezittingen') ondergaan de volgende wijzigingen 2). A. (1) Artikel 6 onder 2» Men. regl. wordt gelezen: „2o. over alle door eigenlijk gezegde Inlanders (onderhoorigen der negorijen) gepleegde overtredingen, waarop hechtenis van ten hoogste zes dagen of geldboete van ten hoogste vijftien gulden is gesteld". (2) Artikel 6, eerste lid, Amb.-regl. wordt gelezen: „De regentschapsgerechten oordeelen in eersten aanleg over alle door onderhoorigen O De namen der reglementen zijn om ruimte te sparen verkort weergegever. 2) Zie verder voor het reglement: Lamp. Distr art. 6 no. 51; (lees: 50) Z.- en O. afd. Borneo . . , 6 „ 53; (lees: 52) Timor en Onderh. ... „ 6 „ 61; (lees: 60) Menado „6„ 62; (lees: 61) Amboina. „ 6 „ 631' dees: 62) Ternate „ 6 ., 64; (lees: 63) Bali en Lombok „ 6 „ 67; Oees: 66) Westerafd. Borneo ... „ 6 „ 68; (lees: 67) BMiton „ 6 „ 93; (lees: 92) Djambi 6 „ 152; (lees: 151) Oostk. Sumatra 6 ., 168; (lees: 167) Riouw en Onderh. ... „ 6 „ 169; (lees: 168) Atjeh en Onderh „ 6 „ 171; (lees: 170) Sum.'s W. en Tapanoeli. „ 6 „ 199; (lees: 198) Celebes en Onderh. ... „ 6 „ 200; (lees: 199) Banka en Onderh , 6 „ 239: (lees: 238) Palembang. , 6 „ 240. (lees: 239)  134 Wijz. Rechtsregl. Buitenbezittingen. der negorijen gepleegde overtredingen, waarop hechtenis van ten hoogste zes dagen of geldboete van ten hoogste vijftien gulden is gesteld''. (3) Artikel 5 onder 2° Billiton-regl. wordt gelezen: „2° over alle door eigenlijke gezegde Inlanders gepleegde overtredingen waarop hechtenis van ten hoogste zes dagen of geldboete van ten hoogste vijftien gulden is gesteld''. (4) Artikel 5 onder 2 Regl. Sum 's Westk. en Tapanoeli wordt gelezen: „2° over alle door Inlanders gepleegde overtredingen, waarop hechtenis van ten hoogste zes dagen of geldboete van ten hoogste vijftien gulden is gesteld". (5) Artikel 5 onder 2o Banka-regl. wordt gelezen ; „2° over alle door eigenlijk gezegde Inlanders gepleegde overtredingen, waarop hechtenis van ten hoogste zes dagen of geldboete van ten hoogste tien gulden is gesteld". B. In artikel a. 7 tweede lid, Men., — b. 7 Amb., — c. 6 onder 2° Bill., — d. onder 2° Sum. 's Wk. en Tap., — e. 6 onder 2 Bka., a t/m e. wordt het woord „gevangenisstraf" vervangen door: „hechtenis". C. (Vgl. art. 9 /.) (1) Artikel a. 4 Lamp., — b. 4 Z. O. B., — c. 10 Amb., — d. 4 Bali. — e. 4 W. B., /. 10 Bill.,— g. 4 Ok., Sum , — h. 4 Riouw, — /. 4 Atjeh — j. 10 Sum.'s Wk. en Tap., —Ar. 10 CeU — /. 10 Bka.. a. t/m l. eerste lid onder 2°, wordt gelezen:  Wijz. Rechtsregl. Buitenbezittingen. 135 ,2o van: a. alle door Inlanders of met hen gelijkgestelden gepleegde overtredingen waarop geene zwaardere straf is gesteld dan hechtenis van ten hoogste drie maanden of geldboete van ten hoogste honderd gulden, met of zonder verbeurdverklaring van bepaalde voorwerpen, en welke niet ter kennisneming aan andere rechters zijn opgedragen; b. de in de artikelen 352, eerste lid, 364, 373, 379, 384, 407, eerste lid, en 482 van het Wetboek van Strafrecht vermelde misdrijven, gepleegd door Inlanders of met hen gelijkgestelden". (2) Artikel a. 3 Tim., — b. 11 Men., — c. 4 Tern. a, b, c, wordt gelezen: „De magistraten, ieder in- zijn ressort, nemen kennis van: a. alle door Inlanders of met hen gelijkgestelden gepleegde overtredingen waarop geene zwaardere straf is gesteld dan hechtenis van ten hoogste drie maanden of geldboete van ten hoogste honderd gulden, met of zonder verbeurdverklaring van bepaalde voorwerpen, en welke niet ter kennisneming aan andere rechters zijn opgedragen! b. de in de artikelen 352, eerste lid, 364, 373, 379, 384, 407, eerste lid, en 482 van het Wetboek van Strafrecht vermelde misdrijven, gepleegd door Inlanders of met hen gelijkgestelden". (3) Artikel a. 4, eerste lid onder 2°, Djambi, — 6. 4 Benk., — c. 4 Pala, b, c, wordt gelezen:  186 WJjz. Rechtsregl. Buitenbezittingen. „2»: van o. alle door niet tot de inheemsche bevolking buiten de hoofdplaats behoorende Inlanders of met hen gelijkgestelden gepleegde overtredingen waarop geene zwaardere straf is gesteld dan hechtenis van ten hoogste drie maanden of geldboete van ten hoogste honderd gulden, met of zonder verbeurdver klaring van bepaalde voorwerven, en welke niet ter kennisneming aan andere rechters zijn opgedragen; b. de in de artikelen 352,364,373, 379,384, 407, eerste lid, en 482 van het Wetboek van Strafrecht vermelde misdrijven, gepleegd door niet tot de inheemsche bevolking buiten de hoofdplaats behoorende Inlanders of met hen gelijkgestelden. O In artikel a. 15 Lamp., — b. 14 Z. O. B., — c. 16 Tim., — d. 23 Men., — e. 22 Amb.,—/. 15 Tern.,— g. 14 Bali,-h. 14 W. B., —i. 21 Bill.,— j. 14 Djambi, — Ar. 17 Ok. Sum.— /. 14 Riouw, — m. 14 Atjeh, — n. 20 Sum. 's Wk. en Tap., — o. 22 Cel., — p. 14 Benk.,— q. 21 Bka., — r. 15 Pal., a. t/m r onder 2° worden de woorden na „wanneer" vervangen door: „eene zwaardere' hoofdstraf dan geldboete van ten hoogste vijf honderd gulden of verbeurdverklaring van bepaalde voorwerpen op de overtreding is gesteld". E. (Vgl. art. 9. /.) Artikel. a. 20 onder 2° Lamp., — 6., 19 onder 2° Z. O. B., — c. 19 onder 2» Tim.,—d. 31 onder 4" en 32 onder 2» Men., — e. 27 onder 4 Amb., — ƒ. 21  onder 2f> Tern. —g, 19 onder 2 Bali, — h. 19 onder 2» W. B., — t 27 onder 2o Bill — y. 19 onder 2° Djambi. — Ar. 19d onder 2o Ok. Sum., —/. 19 onder 2» Riouw., —m. 19 onder 2» Atjèh — n. 26 onder 2o Sum. 's — Wk. en Tap., — o. 28 onder 2o Cel.,— p. 19 eerste lid onder 4o, Benk., — o. 27 onder 2o Bka., — r. 20 onder 2o Pal., a t/m r wordt (worden) gelezen! „2° (4o) over: a. alle door Europeanen of met hen geI lijkgestelden gepleegde overtredingen waarop geene zwaardere straf is gesteld dan I hechtenis van ten hoogste drie maanden of geldboete van ten hoogste vijf honder gulden, met of zonder verbeurdverklaring van bepaalde voorwerpen, en welke niet ter '[ kennisneming aan andere rechters zijn opgedragen; 6. de in de artikelen 862, eerste lid, 364, I 373, 879, 384, 407, eerste lid, en 482 van het I Wetboek van Strafrecht vermelde misdrijven, gepleegd door Europeanen of met hen gel ij k1 gestelden". Kin artikel a. 24 Lamp., - b, 23 Z. O. B. — c. 22 Tim., — d. 31a onder lo en 32a Men , — e. 31 onder lo Amb., — ƒ. 22 Tem., — g. 23 Bali, — h. 23 W. B., —/. 31 Bill., -J. 22 I Djambi., — k. 19e Ok. Sum., — /. 28 Riouw — m. 23 Atjèh, — n. 29 Sum. 's — Wk. en Tap., — o. 29 Cel., — p, 23 Benk., — o. 31 Bka., — r. 24 Pal.. a. t/m r worden de woorden na „onder no. 2 (4)" vervangen door: ..wanneer eene zwaardere hoofdstraf dan geldboete van ten hoogste vijftig gulden, of verbeurdverklaring Wijz. Rechtsregl. Buitenbezittingen. 187  138 Wijz. Rechtsregl. Buitenbezittingen. van bepaalde voorwerpen op het feit is gesteld". O. In artikel a. 24 Djambiregl., — 6. 26 Palembangregl. a, b worden de woorden „overtredingen als bedoeld bij art. 4 n°. 2' vervangen door: „strafbare feiten als bedoeld bij Artikel 4 4 n°. 2". H. (Vgl. art. 9 n.) ln artikel a. 27/ Ok. Sum., — b. 41 Sum. s Wk. en Tap., — c. 45 Cel., a, b, c vervalt het gedeelte onder 1°, c, en wordt het gedeelte onder 2° gelezen: n2o zonder onderscheid van den landaard der beklaagden, van de misdrijven vermeld in de artikelen 324 tot en met 327, 396 tot en met 400, 402, 438 tot en met 447, 450 en 461 van het Wetboek van Strafrecht". I. In artikel a. 21g Ok. Sum., — b. 42 Sum. 's Wk. en Tap., — c. 46 Celebes-regl. a, b, c worden de woorden na „wanneer" vervangen door: „eene zwaardere hoofdstraf dan geldboete van ten hoogste vijf honderd gulden of verbeurdverklaring van bepaalde voorwerpen op de overtreding is gesteld". J. (Vgl. art. 10 p.) In artikel a. 68 Lamp., — b. 68 Z. O. B., — c. 67Tim., — d. 80 Men,, — e. 72 Amb , — /. 66 Tem., — g. 67 Bali, — h. 70 W. B., — 181 Bill., — j 67Djambi, — k. 72 Ok. Sum., - /. 67 Riouw, — m. 72  Wijz. Rechtsregl. Buitenbezittingen. 139 Atjèh, — n. 102 Sum. 's Wk. en Tap, — o. 108 Cel,— p. 80 Bka.— ff. 70 Pal. a. t/m q, wordt het gedeelte onder 5° gelezen : „5o. die ter zake van meineed, aanzetting tot meineed of van een der misdrijven, waarop in geval van herhaling artikel 468 van het Wetboek van Strafrecht toepasselijk is, is veroordeeld". K. (Vgl. art. 14 a.) In artikel a. 240 Lamp.— b. 266 Z. en O. B., — c. 238 Tim., — d. 269 Men., — e. 255 Amb., — ƒ. 209 Tern.,— g. 261 Bali, — h. 216 W- B., — ƒ. 267 BUL,—/ 236 Djambi, —Ar. 264 Ok. Sum., —/. 235 Riouw, — m. 272 Atjèh,— n. 298 Sum. *s Wk. en Tap., o. — 298 Cel., —p 277 Bka, - q• 252 Pal., a. t/m q eerste lid, wordt het woord „gevangenis" vervangen door: „hechtenis". L. (Vgl. art. 14 o.) (1) In artikel a. 243 Lamp., —6. 269 Z. O. B., — c. 241 Tim., — d. 272 Men., — e. 258 Amb., — ƒ. 212 Ter.. —£.264 Bali. — h. 219 W. B., - i. 270 Bill., — j. 239 Djambi, — k. 267 Ok, Sum. — /. 238 Riouw, — m. 275 Atjeh, — //. 302 Sum.'s Wk. Tap. — o. 301 Cel.,— p. 280 Bka., — q. 255 Pal., a. t/m q eerste lid, worden de woorden na „strafbaar is" vervangen door: „met gevangenisstraf van ten hoogste vijf jaren of eene zwaardere straf of indien het feit valt in de termen van de artikelen 282, laatste lid, 296, 303, 351, eerste lid, 353, eerste lid, 372, 378; 453 lo, 454 lo, 455 lo, 459 en 480 van het Wetboek van Straf-  140 Wijz. Rechtsregl. Buitenbezittingen. recht dan wel oplevert medeplichtigheid aan of poging tot de feiten in dit artikel vermeld. Voor de toepassing van deze bepaling ten aanzien van een minderjaringen persoon, die vóór het begaan van het feit den leeftijd van zestien jaren nog niet heeft bereikt, wordt geen rekening gehouden met het bepaalde bij artikel 47 van het Wetboek van Strafrecht. (2) In het vijfde lid van gemeld artikel worden de woorden „den dood of met de straf naast die des doods" vervangen door: „de doodstraf of met levenslange gevangenisstraf dan wel tijdelijke gevangenisstraf van ten hoogste twintig jaren". 1YI. Artikel a. 246, tweede lid, Lamp.,—b. 243, derde lid, Tim, — c. 275, tweede lid, Men-, — d. 261, tweede lid, Amb.,— e. 215, tweede lid, Tem.,— /. 267, tweede lid. Bali,— g. 273, tweede lid, Bill., — h. 270, tweede lid, Ok. Sum., - /. 278, tweede lid, Atjèh, — j. 305, tweede lid, Sum. 's Wk. en Tap., — k. 304, tweede lid, Cel., a t/m k vervalt') N. In artikel a. 258 Lamp., — 6.283 O. B., c. 255 Tim.,— d. 287 Men., — e. 273 Amb., — f. 227 Ter., — g. 279 Bali, — h. 238 W. B., — i. 284 Bill., — j. 264 Djambi, —Ar. 282 Ok. Sum., —/. 262 Riouw,— m. 290 Atjéh, - n. 317 Sum.,'s Wk. en Tap, — o. 316 Cel.,— p. 294 Bka., — q. 269 Pal., a. t/m q. eerste lid, vervallen de woorden „in zaken van overtreding".2) 1) De strafbepaling van het eerste lid is niet gehandhaafd. - . 2) De magistraat zal ook van eenige misdrijven kennisnemen; vgl. boven sub. C.  Wijz- Rechtsregl. Buitenbezittingen. 141 O. (Vgl. art. 14 c.) In artikel a. 262 Lamp., — 6. 287 Z. O. B., — c. 260 Tim., — d. 291 Men., — e. 277 Amb., — ƒ. 231 Tern., — g. 283 Bali, — h. 237 W. B., — /. 287 Bill, — j. 267 Djambi, — Ar. 287 Ok. Sum., — /, 268 Riouw, — m. 224 Atjeh, - n. 328 Sum. 's Wk. en Tap., — o. 320 Cel., — p. 299 Bka., — q. 278 Pal., a. t/m q vervallen de woorden „tot dwangarbeid in of buiten den ketting". P. In artikel a. 2626 Lamp., — b. 2876 Z. O. B., — c251» Tim., — d. 2926 Men., — e. 2786 Amb., — /. 2326 Tern., — g. 2836 Bali, — h. 2376 W. B., —/. 2876 Bill., —j. 2576 Djambi, — Ar. 287c O. Sum., — /. 3236 Sum.'s Wk. en Tap., — m 3216. Cel., — n. 2996 Bka., — o. 2736 Pal., a. t/m o eerste lid, wordt «overtredingen" vervangen door: „strafbare feiten". Q. (Vgl. art. 13 / en m.) (1) Artikel a. 295, tweede lid, Men., — 6. 282, eerste lid, Amb., — c. 291, eerste lid, Bill., — d. 327 eerste lid, Sum. 's Wk. en Tap., — e. 303, eerste lid. Bk., a t/m e wordt aangevuld met de woorden: „behoudens het bepaalde bij artikel 46 van het Wetboek van Strafrecht". (2) Het a. vijfde 6. vierde c. vierde d. vierde e. vierde  142 Wijz. Rechtsregl. Buitenbezittingen. a t/m e lid van gemeld artikel wordt vervangen door het volgende lid; „De vernietiging of onbruikbaarmaking van werktuigen of andere voorwerpen, vervaardigd, geschikt gemaakt of gediend hebbende tot het plegen van een strafbaar feit, kan in het vonnis worden gelast". R. In het opschrift van den tweeden titel van hoofdstuk IV van het reglement voor Sumatra's Westkust en Tapanoeli wordt het woord „overtredingszaken" vervangen door: „strafzaken". S. In artikel a. 263 Lamp., — b. 260, eerste lid, Z. Oo. B., — c. 262, eerste lid, Tim., — d. 303, eerst lid, Men., — c. 295, eerste lid, Amb., — f. 233, eerste lid, Tem.,— g 284. eerste lid, Bali,— h.238, eerste lid, W. B., — i 297, eerste lid. Bill., —/. 258, eerste lid, Djambi, — k. 288, eerste lid, Ok. Sum., — /. 257, eerste lid, Riouw, — m. 295, eerste lid, Atjèh, —n. 381, eerste lid, Sum 's — Wk. en Tap., — o. 333, eerste lid, Cel., — p. 307, eerste lid, Bka., — q. 274 eerste lid, Pal, a. L m q worden de woorden „zaken van overtreding" vervangen door: „strafzaken". T. In artikel a. 264 Lamp., — b. 289 z. O. B. — c. 263 Tim., -r d. 304 Men., — e. 296 Amb., — f.2M Tern., —g. 285 Bali, — h. 239 W. B , — /. 298 Bill.,—/. 269 Djambi, — k. 289 Ok. Sum-,— /. 258 Riouw,—m. 296 Atjèh—n. 882 Sum.'s Wk. en Tap., — o. 334 Cel., — p. 308 Bka., o. 275 PaL,  Wijz. Rechtsregl. Buitenbezittingen. 143 a. t/m o tweede lid onder b, worden de woorden ,,der ten laste gelegde overtreding" vervangen door: „van het ten laste gelegde feit". U. (Vgl. art. 13 m.) (1) In artikel a. 265 Lamp., — b. 290 Z Oo. B., — c. 264 Tim , - d. 305 Men., — e. 297 Amb., — ƒ. 235 Tem., — g. 286 Bali, — h. 240 W. B., — i. 299 Bill., — j. 260 Djambi, — k. 290 Ok. Sum., — /. 259 Riouw, — m. 297 Atjèh, — n. 335 Cel, — o. 309 Bka, - p. 276 Pal., a. t/m o wordt tusschen het eerste en tweede lid een nieuw lid ingevoegd, luidende: „De vernietiging of onbruikbaarmaking van werktuigen of andere voorwerpen, vervaardigd, geschikt gemaakt of gediend hebbende tot het plegen van een strafbaar feit, kan bij de uitspraak worden gelast1'. (2) Artikel 333, tweede lid, Sum. 's Wk. en Tap. wordt gelezen: „De vernietiging of onbruikbaarmaking van werktuigen of andere voorwerpen, vervaardigd, geschikt gemaakt of gediend hebbende tot het plegen van een strafbaar feit, kan bij de uitspraak worden gelast". V. (Vgl. art. 14 /.) Artikel a. 277 Lamp, — b. 303 Z. O. B., — c. 277 Tim., — d. 818 Men., - e. 310 Amb., — ƒ. 242 Tem., —g. 299 Bali, — h. 252 W. B., — L 805g Bill.,— j. 273 Djambi. —Ar. 303 Ok. Sum., — I. 272 Riouw. — m. 310 Atjéh, — n. 346 Sum 's Wk. Tap., — o. 348 Cel.,— p. 322 Bka., — q. 289 Pal., a t/m q derde en vierde lid, worden vervangen door het volgende lid:  144 Wijz. Rechtsregl. Buitenbezittingen. „(3) Van het gepleegde misdrijf van artikel 224 van het Wetboek van Strafrecht geeft de President onder overlegging van bewijsstukken kennis aan de tot vervolging bevoegde autoritiet". W. (Vgl. art. 14 j.) Artikel a. 291 Lamp., — b. 316 Z. O. B.,—c. 289 Tim., - d. 331 Men., — e. 823 Amb., — f. 260 Tern., — g. 311 Bali., — h. 266 W. B., - £ 316 Bill., - /. 285 Djamb, — Ar. 316 Ok. Sum., — /. 284 Riouw, — m. 322 Atjéh, — n. 359 Sum. 's Wk, Tap., — o. 361 Cel., - p. 334 ka., — q. 201 Pal., a. t|m o tweede lid, vervalt. X. (Vgl. art. 14 k.) In artikel a. 292 Lamp., — b. 317 Z. O. B., c. — 290 Tim.. — d. 332 Men., — e. 324 Amb., — ƒ. 261 Tern., — g. 312 Bali. — h. 267 W. B., — /. 317 Bill., — / 286 Djambi, — k. 317 Ok. Sum., — /. 286 Riouw, — m. 323 Atjéh, — n, 360 Sum's Wk. en Tap., — o. 362 Cel., — p. 336 Bka., — o. 302 Pal., a t/m q tweede lid, vervallen de slotwoorden: „indien de opgelegde boete de som van vijftig gulden te boven gaat" Y (Vgl. art. 14 /.) Artikel a. 293 Lamp., — b. 818 Z. O B, — c. 291 Tim., — d 333 Men., —e. 325 Amb.,—ƒ.262 Tern.,— g. 818 Bali, — h. 268 W. B., —/'. 318 Bill., —/. 287 Djambi, — Ar. 318 Ok. Sum., — l. 296 Riouw. — m. 324 Atjéh, — n. 361 Sum. 's Wk. Tap., — o. 363 Cel.,— p. 336 Bka., — q. 303 Pal., a. t/m o wordt gelezen:  Wijz. Rechtsregl. Buitenbezittingen'. 145 „Indien een als getuige opgeroepen persoon zich schuldig maakt aan het misdrijf van artikel 224 van het Wetboek van Strafrecht zal de President van het voorgevaHene door den griffier aanteekening doen houden in het proces-verbaal der terechtzitting en een . uittreksel van dit proces-verbaal aan de tot verI volging bevoegde autoriteit doen toekomen". Z. (Vgl. art. 14 m.) In artikel a. 306 Lamp., — b. 331 Z. O. B., — c. 804 Tim., — d. 346 Men., — e. 338 Amb. — ƒ. 275 I Tern,— g. 326 Bali, — h. 281 W. B., — i.881 | BUL, — j. 300 Djambi, — k. 831 Ok. Sum., — 1 /.. 299 Riouw, — m. 337 Atjèh, — n. 374 Sum. 's Wk. en Tap., — o. 376 Cel., — p. 349 Bka., — q. 316 PaL, a t m q vervalt het gedeelte onder 3o, AA. In artikel a. 311 Lamp., —6. 336 Z. O. B., — c. 309 Tim., — of. 351 Men., — e. 343 Amb., — f. 280 Tern., - g. 381 Bali, - h. 286 W. B., _ /. 336 Bill.,— j. 305 Djambi, — *. 336 Ok.Sum.,— | /• 304 Riouw, - m. 342 Atjèh, — n. 379 Sum. 's Wk. en Tap., — o. 381 Cel., - p. 354 Bka. o. 321 Pal., a t/m q zesde lid, worden de woorden na „verzonden" vervangen door: „aan den officier van justitie bij den raad van justitie". BB. (Vgl. art. 10 o.) (1) In de artikelen 394, 397, 398 en 402 van het reglement voor Sumatra's Westkust en Tapanoeli vervallen de woorden „(den) .laster. vden> hoon of'. 10  146 Wijz. Rechtsregl. Buitenbezittingen. (2) In artikel 395 van gemeld reglement vervalt in het eerste lid het woord „honend", wordt tusschen het eerste en tweede lid een nieuw lid ingevoegd, luidende: „(2) Eischt hij de verklaring, dat de gepleegde daad is lasterlijk, dan gelden de regelen in artikel 314 van het Wetboek van Strafrecht voor de strafvordering wegens laster gesteld". en wordt het tweede lid vernummerd tot derde lid. (3) In artikel 398 van gemeld reglement worden de woorden na „om te beleedigen" vervangen door: „Het oogmerk om te beleedingen wordt niet aanwezig geacht voor zoover de dader klaarblijkelijk heeft gehandeld in het algemeen belang of tot noodzakelijke verdediging". (4) Artikel 399, eerste lid, van gemeld reglement wordt gelezen: „(1) Ook kan de burgerlijke rechtsvordering niet worden toegewezen, indien de beleedigde aan het ten laste gelegde feit bij rechterlijk gewijsde onherroepelijk is schuldig verklaard". CC. (Vgl. artikel. 13 /. en 14 o.) Artikel a. 322 Lamp., —6. 347 Z. O. B„— c. 320 Tim., — d. 382 Men., — e. 354 Amb., —f. 291 Tem.,— g. 342 Bali, - h.297 West. Born.,— /. 247 BUL, -?/, 316 Djambi, — Ar. 347 Ok. Sum.,-/, 315 Riouw, — m. 353 Atjéh,— n. 407 Sum.'s Wk. Tap., —o. 392 Cel.,— p. 365 Bka., — q. 332 Pal., a t/m q eerste lid, wordt aangevuld met de woorden: „behoudens het bepaalde bij artikel 46 van het Wetboek van Strafrecht".  Wijs. Rechtsregl. Buitenbezittingen. 147 DD. (Vgl. art. 14 p.) (1) Artikel a. 324 Lamp., — b. 349 Z O. B., — c 322 Tim., — d. 364 Men., — e. 356 Amb.. — ƒ. 293 Tern.,— g. 344 Bali, — h. 299 W. B.,— / 349Bill.,—/ 318 Djambi ,—Ar. 3490. Sum.,— /. 317 Riouw, — m. 355 Atjéh, — * 409 Sum- 's Wk. en Tap., — o. 394 Cel., — p. 367 Bka.,— q. 334 Pal., a t/m o eerste lid, wordt gelezen: „(1) In de vonnissen, welke eene veroordeeling, vrijspraak of ontslag van rechtsvervolging inhouden, wordt bevolen, dat de stukken van overtuiging worden teruggegeven aan den in het vonnis met name te vermelden persoon, die naar het oordeel van den rechter daarop de meeste aanspraak heeft, tenzij naar wettelijk voorschrift die voorwerpen worden verbeurd verklaard of de vernietiging of onbruik baarmaking daarvan wordt gelast", (21 Aan gemeld artikel wordt een nieuw lid toegevoegd, luidende: „(3) De vernietiging of onbruikbaarmaking van werktuigen of andere voorwepen vervaardigd, geschikt gemaakt of gediend hebbende tot het plegen van een strafbaar feit, kan in het vonnis worden gelast". EE. In artikel a. 337 Lamp., — b. 362 Z. O. B., — c. 385 Tim., — d. 377 Men., —e. 369 Amb..—ƒ, 306 Tern., — g. 357 Bali, — h. 312 W, B;, — /'.363 Bill.. — ƒ 330 Djambi, — k. 363 Ok Sum., — /. 330 Riouw, — m 368 Atjèh, — n. 422 Sum. 's Wk en Tap.* — o. 407 Cel.. — p. 380 Bka., — q. 347 Pal.,  148 Wfi> Rechtsregl. Buitenbezittingen. a t/m o eerste lid, worden de woorden „de doodstraf of de straf van dwangarbeid in den ketting" vervangen door: „gevangerlFsstraf van vijf jaren of eene zwaardere straf". FF, ln artikel a. 340 Lamp., — b. 365 Z O. B., — c. 338 Tim., — d. 380 Men., — e. 372 Amb., — ƒ. 309 Tern., — g. 360 Bali, — h. 315 W. B., — /. 366 Bill., — j. 334 Djambi,— Ar. 866 Ok. Sum.,— /. 833 Riouw, — ra. 371 Atjèh, — n. 425 Sum. 's Wk. Tap., — o. 410 Cel., - p. 383 Bka., — o. 350 Pal., a t/m q worden de woorden „dwangarbeid in of buiten den ketting" vervangen door; „eene vrijheidsstraf". QQ. In artikel a. 341 Lamp, — 6. 366 Z. O. B„ — c. 839 Tim., — d. 381 Men., — e. 373 Amb., — ƒ. 310 Tem., — g. 361 Bali, — h. 316 W. B., — /. 367 Bill.,—/. 335 Djambi,— Ar. 367 Ok. Sum., — /. -334 Riouw, —ra. 372 Atjéh,— n. 426 Sum.'s Wk. Tap., —o. 411 Cel.,— p. 384 Bka., —ff. 351 Pal., a t/m q wordt het woord „gevangenis" vervangen door: „hechtenis". HH. Artikel j. 344 Lamp., — b. 369 Z. O. B., — c 342 Tim., —cf. 384 Men,, —e. 376 Amb.,—ƒ.813 Tern., — g. 364 Bali, — h. 319 W. B„ — i. 370 Bill, — / 838 Djambi, - k. 870 Ok. Sum.,— /. 337 Riouw, — m. 375 Atjèh, — n. 429 Sum. 's Wk, Tap., —o. 414 Cel.,— p. 387 Bka.,— q. 354 Pal.,  Wijz. Rechtsregl. Buitenbezittingen. 149 a t/m Q eerste lid, wordt gelezen: ,(1) De veroordeeling in de proceskosten kan worden ten uitvoer gelegd op de goederen van den veroordeelde''. II. (Vgl. art. 13 ii.) De artikelen a. 345, 346, 347, eerste en tweede lid, en 356 Lamp., — b. 370,371,372, eerste en tweede lid, en 381 Z. O. B„ — c. 343,344,345, eerste en tweede lid, en 353 Tim., — d. 385,386,387, eerste en tweede lid, en 396 Men., — e. 377,378, 379, eerste en tweede lid en 388 Amb., — ƒ. 314, 315, 316, eerste en tweede lid, en 824 Tern., — g. 365,366,367, eerste en tweede lid, en 375 Bali, — ,i,'S20.321,322, eerste en tweede lid, en 331 W-B., — /. 371,372,373 en 382 Bill., — j. 339,340,341, eerste en tweede lid en 347 Djambi, k. 371, 372, 373, eerste en tweede lid, en 382 Ok. Sum., — /. 338, 339, 340, eerste en tweede lid, en 348 Riouw, — m- 376, 377, 378 eerste en tweede lid, en 386 Atjèh, — n. 431c, 431a*. 431e en 444 Sum. 's Wk. Tap., — o. 415, 416,417, eerste en tweede lid, en 426 Cel., - p. 388,389,390, eerste lid, en 401 Banka, — q. 355, 356, 857, eerste en tweede lid, en 365 Pal., a t/m q vervallen, JJ. (Vgl. art. 14.) (1) In artikel a. 479 Lamp., —6. 404 2. O. B.,~-c. 376 Tim., — d. 419 Men., — e. 412 Amb., —ƒ.847 Tem..—g. 398 Bali, — h. 354 W. B, — r.405 Bill.,—/. 870 Djambi, - k. 405 Ok Sum.,— /. 371 Riouw, — m. 409 Atjèh, — n. 467 Sum. 's Wk. Tap,, — o. 450 Cel.,— p. 424 Bka.,-» o. 388 PaL,  150 Wijz. Rechtsregl. Buitenbezittingen. a t/m Q eerste lid, vervallen de woorden na „ten uitvoer". (2) In het tweede lid van gemeld artikel 467 van het reglement voor Sumatra's Westkust en Tapanoeli vervallen de woorden na „kunnen zijn". KK. (Vgl. art. 13 o.) In het opschrift van a. Titel IV van Hoofdstuk IV Lamp., — b. Titel IV van Hoofdstuk IV Z. O. B., — c. Titel IV van Hoofdstuk IV Tim., — d. Titel V van Hoofdstuk IV Men., — e. Titel V van Hoofdstuk IV Amb.,— ƒ. Titel IV van Hoofdstuk IV Tern, — g. Titel IV van Hoofdstuk IV Bali, — h. Titel IV van Hoofdstuk IV W. B., — /.. Titel V van Hoofdstuk IV Bill.,— j. Titel IV van Hoofdstuk IV Djambi, — k. Titel UIA van Hoofdstuk IV Ok. Sum., — /. Titel IV van Hoofdstuk IV Riouw,— m. Titel IV van Hoofdstuk IV Atjéh, — n. Titel V van Hoofdstuk IV Sum. 's Wk. Tap., — o. Titel V van Hoofdstuk IV Cel., — p. Titel V van Hoofdstuk IV Bka., — q. Titel IV van Hoofdstuk IV Pal., a t/m q worden de woorden „zaken van overtreding" vervangen door: „strafzaken". LL. (Vgl. art. 13 p.) In artikel a. 380 Lamp., — b. 405 Z. O. B., — c. 877 Tim-, — d. 420 Men., — e. 413 Amb., —ƒ.848 Tem., — g. 399. ali, — h. 356 W- B„ — /. 406 Bill.,— j. 371 Djambi. —Ar. 406a Sum.,— /. 372 Riouw, — m. 410 Atjéh, — n. 468 Sum. 's Wk. Tapan., — o. 451 Cel.,—p. 425 Bka,— q. 389 Pal.,  Wijz, Rechtsregl. Buitenbezittingen. 151 a t/m q tweede lid, worden de woorden „de aan den beklaagde ten laste gelegde overtreding*' vervangen door: „het aan den beklaagde ten laste gelegde feit". MM. In artikel a. 382 Lamp., — b. 407 Z. O. B., — c. 379 Tim., — d. 422 Men., —e. 415 Amb.,— ƒ.850 Tern. — g. 401. Bali, — h. 357 W. B.— L 408 Bill.,—ƒ 373 Djambi, — k. 405c Ok. Sum. — /. 874 Riouw — m. 412 Atjéh, — n. 470 Sum.'s Wk. Tap., —o. 453 Cel..— p 427 Bka., — q. 391 Pal., a t/m q worden de woorden „(eene) gevangenisstraf7' vervangen door: „gevangenisstraf of hechtenis". NN. In artikel a. 406 Ok. Sum., — b. 480 Sum. 's Wk. Tap., — c. 463 Cel., a, b. c onder 3° worden de woorden „de straf des doods of die naast die des doods" vervangen door: „de doodstraf, levenslange gevangenisstraf of tijdelijke gevangenisstraf van ten hoogste twintig jaren". OO. (Vg.. art 13 l.) Artikel a. 491 Sum. 's Wk Tap., — b. 474 Cel., a, b wordt aangevuld met de woorden: „behoudens het bepaalde bij artikel 45 van het Wetboek van Strafrecht". PP. In artikel o. 396 Lamp., — b, 423 Z. O. B., — c. 395 Tim, — d. 436 Men., — e. 429 Amb., — ƒ. 364 Tern., - g. 415 Bali, — h. 373 W. B., — /'. 422 BUL,—ƒ 389 Djambi, — k. 422 Ok. Sum.,—  152 Art. 17. Wijz. Amb. èn Z.4C-Guinea. /. 390 Riouw, — m. 426 Atjéh, — n. 506 Sum. 's Wk. Tap., — o. 488 Cel.,— p. 443 Bka.,— q. 407 Pal., a t/m Q derde lid, vervallen de woorden: „van overtreding". QQ. In artikel a. 431a Ok. Sum., — b. 515a. Sum. 's Wk. Tap., a, b vervallen de woorden: „van overtreding*'. iRR. Vgl. art. 13. oo.) Artikel a. 445 Lamp., — b 472 Z. O. B., — c. 443 Tim., — d. 483 Men., — e. 476 Djambi,— f. 412 Tem., — g. 462 Bali, — h. 422 W. B, — /. 472 Bill.,— j. 437 Djambi, — k. 472 Ok. Sum., — / 439 Riouw, — m. 47J Atjèh,— n. 554 Sum. 's Wk. Tap., — o. 536 Cel., — p. 493 Bk. — q. 457 Pal., a t/m q vervalt Artikel 17. De voorloopige bepalingen tot regeling van het rechtswezen in de afdeeling Zuid-Nieuw-Guinea van de residentie Amboina (I. S. 1908 n°. 234 en 1913 no. 416) ondergaan de volgen wijzigingen: a. Artikel 4 wordt gelezen: „De magistraat neemt kennis van: ö. alle door Inlanders of met hen gelijkgestelden gepleegde overtredingen waarop geen zwaardere straf is gesteld dan hechtenis van ten hoogste drie maanden of geldboete van ten hoogste honderd gulden, met of zonder verbeurdverklaring van bepaalde voorwerpen, en welke niet ter kennisneming aan andere rechters zijn opgedragen:  Art. 17. Wijz. Amb. en Z.-JNXSuinea. 168 b. de in de artikelen 862 eerste lid, 364, 873, 879, 384. 407, eerste lid, en 482 van het Wetboek van Strafrecht vermelde drijven, gepleegd door Inlanders of met hen gelijkgestelden". b. Artikel 22 wordt gelezen! „Het residentiegerecht oordeelt voorts: 1°. over alle misdrijven en overtredingen (uitgezonderd die vermeld in artikel 4) begaan door Inlanders of met hen gelijkgestelden ; 2". over: a. alle door Europeanen of met hen gelijkgestelden gepleegde overtredingen waarop geene zwaardere straf is gesteld dan hechtenis van ten hoogste drie maanden of geldboete van ten hoogste vijf honderd gulden, met of zonder verbeurdverklaring van bepaalde voorwerpen, en welke niet ter kennisneming aan andere rechters zijn opgedragen,' b. de in de artikelen 352, eerste lid, 364, 373, 379, 384, 407, eerste lid, en 482 van het Wetboek van Strafrecht vermelde misdrijven, gepleegd door Europeanen of met hen gelijkgestelden". c. (1) In artikel 28, eerste lid, wordt na het woord „misdrijf" ingevoegd: „uitgezonderd die bedoeld in artikel 22 onder 2o,ö". (2) In artikel 28, tweede lid, wordt na net woord „overtreding" ingevoegd: „benevensdie van misdrijf bedoeld in artikel 22 onder 2°, b". d. Aan artikel 30 wordt een nieuw lid toegevoegd, luidende: „De vernietiging of onbruikbaarmaking van werktuigen of andere voorwerpen vervaardigd, geschikt gemaakt of gediend hebbende tot het plegen van een strafbaar feit, kan bij de uitspraak worden gelast".  154 Art. 18. Rijksradenen Men. en Tern. e. (1) In artikel 86, eerste lid, wordt na het woord „misdrijf" ingevoegd: „uitgezonderd die bedoeld in artikel 22 onder 2», b". (2) Artikel 35, tweede lid, wordt gelezen: „Van de vonnissen in zaken van overtreding en in die van misdrijf bedoeld in artikel 22 onder 2°, b, is hooger beroep bij dien raad toegelaten, wanneer eene zwaardere hoofdstraf dan geldboete van ten hoogste vijftig gulden, of verbeurdverklaring van bepaalde voorwerpen op het feit is gesteld''. Artikel 18. (1) In artikel a. 6 der ordonnantie van 6 Februari 1882 (I. S. n°. 28), houdende nadere bepalingen omtrent de rijksraden in de residentie Menado, b. 7 der ordonnantie van 17 April 1889 (I. S. n°. 95), betreffende den grooten madjelis voor de voormalige rijken Oorontalo, Bone, Limbotto en Boalemo ("residentie Menado), a, b worden de woorden na „te hebben gepleegd" vervangen door: „eenig misdrijf waarop gevangenisstraf van ten hoogste negen jaren of eene zwaardere straf is gesteld". (2) Het Reglement betreffende desamenstelling en de rech smacht van den rijksraad te Ternate en de bij die rechtbank zoo in burgerlijke als in strafzaken te volgen wijze van rechtspleging, vastgesteld bij de ordonnantie van 31 Mei 1874 (I. S. n°. 144,» gewijzigd bij de ordonnantie van 6 Februari 1882 (I. S. no. 33), ondergaat de volgende wijzigingen <). a. Artikel 7, eerste lid (I. S. 1878 no. 153, 1879 n°. 91 en 1905 no 445), wordt gelezen: „Behalve in het geval bedoeld in art. 9 worden voor den rijksraad terechtgesteld de 1) Zie ook artikel 6 no. 42.  Art 18. Rijksradenen Men. en Tern. 155 onderdanen van de Sultans van Ternate, Tidore en Batjan, beschuldigd van: 1°. eenig misdrijf waarop gevangenisstraf van ten hoogste negen jaren of eene zwaardere straf is gesteld; 2o. eenig misdrijf gepleegd tegen een dienaar van het gouvernement, uitgezonderd de misdrijven, omschreven in de artikelen 352, eerste lid, 364, 378, 379, 384, 407, eerste lid, en 482 van het Wetboek van Strafrecht". b. In artikel 7a (I. S. 1905 n° 446) onder 2°. worden de woorden na „wanneer" vervangen door: „eene zwaardere hoofdstraf dan geldboete van ten hoogste vijf honderd gulden of verbeurdverklaring van bepaalde voorwerpen op de overtreding is gesteld". c. In artikel 34 wordt het gedeelte onder 5°. gelezen: „5o. die ter zake van meineed, aanzetting tot meineed, of van een der misdrijven; waarop in geval van herhaling artikel 486 van het Wetboek van Strafrecht toepasselijk is, is veroordeeld". d. Artikel 122o, derde lid (I. S. 1905 n°. 445), wordt gelezen: „f3) Van het gepleegde misdrijf van artikel 224 van het Wetboek van Strafrecht geeft de President onder overlegging van bewijsstukken kennis aan de tot vervolging bevoegde autoriteit". e. Artikel 134, tweede lid, vervalt. ƒ. In artikel 135, tweede lid, vervallende slotwoorden „indien de opgelegde boete de som van vijftig gulden te boven gaat". g. Artikel 136 wordt gelezen: „Indien een als getuige opgeroepen persoon zich schuldig maakt aan het misdrijf van artikel 224 van het Wetboek van Strafrecht, zal de President van het voorgevallene door den griffier aanteekening doen houden in het  166 Art. 18. Rijksradenen Men. en Tera. proces-verbaal der terechtzitting en een uittreksel van dit proces-verbaal aan de tot vervolging bevoegde autoriteit doen toekomen". h. In artikel 149 vervalt het gedeelte onder 3o. /. In artikel 1S4, vijfde lid, worden de woorden na „verzonden" vervangen door: „aan den officier van justitie bij den raad van justitie" j. Artikel 165, eerste lid (I. S. 1905 n». 445)' wordt aangevuld met de woorden: „behoud dens het bepaalde bij artikel 46 van het Wetboek van Strafrecht. k. Aan artikel 167 wordt een tweede lid toegevoegd, luidende: „Nochtans kan de vernietiging of onbruikbaarmaking van werktuigen of andere voorwerpen, vervaardigd, geschikt gemaakt of gediend hebbende tot het plegen van een strafbaar feit, in het vonnis worden gelast". /. In artikel 169, tweede lid (I. S. 1905 n°. 445), worden de woorden „dwangarbeid buiten den ketting" vervangen door:,.gevangenisstraf" m In artikel 180, eerste lid, worden de woorden „de doodstraf of de straf van dwangarbeid in den ketting" vervangen door: „gevangenisstraf van vijf jaren of eene zwaardere straf". n, In artikel 183 worden de woorden „dwangarbeid in of buiten den ketting" vervangen door: „eene vrijheidsstraf". o. In artikel 184 wordt het woord „gevangenis" vervangen door: „hechtenis". p. In artikel 187 worden de aanvangswoorden „De vonnissen, houdende veroordeeling in geldboeten en kosten, kunnen" vervangen door: „De veroordeeling in de proceskosten kan". q. De artikelen 188,189190, eerste en tweede lid, en 197a (I. S. 1905 no. 445, vervallen. r. In artikel I79x, eerste lid (I. S. 1906  Art. 18. Inheemsche rechtspleging. 157 n°. 445), vervallen de woorden na „tenuitvoergelegd".s. Artikel 247 vervalt. Artikel 19. I. (Ingetrokken bij St. 1918 no. 1.) II. (1) De ordonnantie van 14 Maart 1881 (I. S. no. 83), betreffende de eigen rechts- I pleging van de inheemsche bevolking der afdeeling G r o o t-A t j è h (Atjèh en Onderhoorigheden) ondergaat de volgende wijzigingen. a. In artikel 11, eerste lid (I. S. 1904 no. I 472), worden de woorden „straffen van meer dan een jaar dwangarbeid of van geldboeten" vervangen door: „gevangenisstraf of hechI tenis van meer dan een jaar of tot geldboete"; in het derde lid van gemeld artikel (I. S. 1906 no. 217) worden de woorden „een jaar dwangarbeid" vervangen door: „gevangenisstraf of hechtenis van een jaar'. b. In artikel 12 (I. S. 1904 no. 472 > worden de woorden „zaken van overtreding" vervangen door: „strafzaken", en worden de woorden na „strafbaar is dan" vervangen door: „hechtenis van ten hoogste drie maanden of geldboete van ten hoogste honderd gulden met of zonder verbeurdverklaring van bepaalde voorwerpen". c. In artikel 15 (I. S. 1904 no. 472) wordt, 1°. het gedeelte onder „2e*" gelezen: „2e. tegen de veiligheid van den staat of tegen landsdienaren of wel ten aanzien van de eigendommen van het Gouvernement of van zijne dienaren"; 2o. het geldboete onder „6e' gelezen: „6e. omschreven in de artikelen 324 tot en met 327 en 438 tot en met 447 van het Wetboek van Strafrecht"-» (2) De ordonnantie van 17 Juni 1916 (I. S. no. 432), houdende voorzieningen ter ! verzekering eener richtige rechtabedeeling  158 Art. 19. Inheemsche rechtspleging. naar de godsdienstige wetten, volksinstellinggen en gebruiken in het gewest Atjèh en Onderhoorighededen buiten de afdeeling Groot-Atjèh en de onderafdeeling Singkel ondergaat de volgende wijzigingen a. In artikel 3 worden de woorden na „is gesteld" vervangen door: „dan gevangenisstraf of hechtenis van ten hoogste een jaar of geldboete van ten hoogste honderd gulden". 6. In artikel 13, eerste lid, worden de woorden „de straf van dwangarbeid voor langer dan één jaar of van geldboete van meer dan f 100.—" vervangen door: „gevangenisstraf of hechtenis van meer dan één jaar of tot geldboete van meer dan honderd gulden"; in het derde lid van gemeld artikei wordt het woord „dwangarbeid" vervangen door: „gevangenisstraf of hechtenis". c. In artikel 14, tweede lid, worden de woorden na „opgelegd" vervangen door: „die in het Wetboek van Strafrecht op de begane misdrijven en overtredingen gesteld zfn". d. In artikel 15 wordt lo. het gedeelte onder „2e" gelezen: „2e. tegen de veiligheid van den staat of tegen landsdienaren of wel ten aanzien van de eigendommen van het Gouvernement of van zijne dienaren '; 2o. het gedeelte onder ,6e*' gelezen: „6«. omschreven in de artikelen 324 tot en met 327 en 438 tot en met 447 van het Wetboek van Strafrecht". UI. De ordonnantie van 4 November 1896 (I. S. no. 220), betreffende de eigen rechtspleging van de inheemsche bevolking der Pinoeh-landen (Westerafdeeiing van Borneo) ondergaat de volgende wflzigingen.  Art. 19. Inheemsche rechtspleging. 159 a. In artikel 7, eerste lid (I. S. 1915 n°. 401', wordt het woord „dwangarbeid" vervangen door: „gevangenisstraf of hechtenis". b. ln artikel 8, tweede lid, wordt het woord „dwangarbeid" vervangen door ^.gevangenisstraf of hechtenis''. c. In artikel 9 wordt 1°. het gedeelte onder 3e gelezen: „3e. tegen de veiligheid van den staat"; 2°. het gedeelte onder 7e gelezen: „7e. omschreven in de artikelen 324 tot en met 327 van het Wetboek van Strafrecht". IV. (1) De ordonnantie van 21 Mei 1882 (I. S. n°. 143), gewijzigd bij de ordonnantie van 12 December 1910 tot instelling van een eereteeken voor hen, die deelgenomen hebben aan b e1 a n g r ij k e k r ij g s b e d r ij v e n, gewijzigd bij het Koninklijk besluit van 22 Augustus 1877 no. 9 (I. S. no. 254), wordt gelezen: „Door burgers wordt het recht om het eereteeken te dragen verloren door onherroepelijke veroordeeling tot gevangenisstraf van vier jaren of tot eene zwaardere straf'.  166 Art. 21. Diverse wijzigingen. (3) Artikel 25 van de bepalingen omtrent de huishouding en tucht op de Nederlandsch-Indische koopvaard ij schepen, vastgesteld bij de ordonnantie van 14 Juli 1873 (1. S no. H9) wordt gelezen: „Bij de monstering worden de artikelen 5, 6, 7, 8, 9, 17, 19, 20, 22 en 24 dezer ordonnantie, en de artikelen 455, 456, 457, 459, 460, 461, 462, 463, 464, 465. 470, en 472 van het Wetboek van Strafrecht aan de schepelingen voorgelezen. Op alle schepen is een exemplaar dezer ordonnantie". Uit het tweede lid van het slotartikel van gemelde ordonnantie vervallen de woorden na „Wetboek van Koophandel". 4fii- -m (4) In § I der ordonnantie van 26 Maart 1874 (I. S. n». 94) tot toepasselijkverklaring op de geheele Inlandsche en met deze gelijkgestelde bevolking in Nederlandsch-lndië van voorschriften als vervat in de laatste alinea 'svan de artikelen 580 en 586 van het regiement op de rechtsvordering, worden onder 6o de woorden „misdrijf of vervangen door: „een strafbaar feit of eene". (5) in artikel 2 onder c van het Reglement betreffende de toekenning van pensioenen en onderstanden ten laste van de begrooting van Nederlansch-lndië aan de weduwen en kinderen van Europeesche en daarmede gelijkgestelde officieren en mindere militairen van de landmacht in Nederlandsch-ïndië, en van de aan de laatstgemelden gelijkgestelde militaire personen, vastgesteld bij Koninklijk besluit van 1 Augustus 1889 no. 14 (I. S. no 214), worden de woorden „tot eene der straffen vermeld in artikel 5 punt 1 tot en met 5 van het Wetboek van Strafrecht voor Europeanen" vervangen door: „tot gevangenisstraf van Vier jaren of tot eene zwaardere straf".  Art. 21. Diverse wijzigingen. 167 (6) Artikel 1 van het Koninklijk besluit van 14 Januari 1891 n. (\, s. no. 65), houdende wijziging van eenig r e g 1 e m e n t o p pensioenen en gagementen, wordtgelezen: „waar in de reglementen, vastgesteld bij de Koninklijke besluiten van 24 November 1859, Ind. Stbl. 1860 no. 27, 24 Augustus 1876, Ind. Stbl. 1876 no 44, en 1 December 1897,') Ind. Stbl. 1880 no. 22, sprake is van onteerende of lijf- en onteerende straf of straffen dan wel van eene der straffen vermeld in artikel 5 no. 1 — 5, van het Wetboek van Strafrecht voor Europeanen en waar in het reglement, vastgesteld bij het Koninklijk besluit van 10 April 1831, Ind. Stbl. n . 142, sprake is van de doodstraf of tuchthuisstraf, wordt daaronder verstaan, indien door den rechter in Nederlandsch-lndië gevonnisd wordt, gevangenisstraf van vier jaren of eene zwaardere straf, en indien door den rechter in Nederland gevonnisd wordt, gevangenisstraf I van drie jaren of eene zwaardere straf". (7) In artikel 23, eerste lid onder b, van het Reglement voor het Weduwen- en Weezenfonds der officieren van de Landmacht in Nederlandsch-lndië,vastge- I steid bij het Koninklijk besluit van 26 October | 1893 no. 27 (I. S. no. 809) worden de woorden „tot eene der straffen genoemd in art. 5, no. 1—5, van het Strafwetboek voor Europeanen" vervangen door: „tot gevangenisstraf v.-n vier jaren of tot eene zwaardere straf". (8) in § I der ordonnantie van 10 DeI cember 1894 (I. S. no. 265) betreffende de f berechting van kleine overtredingen | door Inlanders niet behoorende tot de inheemsche bevolking buiten de hoofdplaats Palembang, in de binnenlanden gepleegd, wordt het woord „overtredingen" I vervangen door „strafbare feiten". 1) Lees: 1879.  168 Art. 21. Diverse wijzigingen. (9) In artikel 1 van het Koninklijk besluit van 4 Mei 1901, n°. 50 B. S. n°. 319), houdende voorzieningen in verband met de wet van 29 April 1901 (I. S. n°. 318), worden de woorden „misdrijf uitmaken" vervangen door: „een misdrijf of eene overtreding van de bepalingen betreffende 's lands middelen en pachten uitmaken". (10) Artikel 13 onder e van de Voorloopige regeling betreffende de oprichting en het beheer van een legerreserve in Nederlandsch-lndië, vastgesteld bij de ordonnantie van 27 Óctober 1902 (I. S. n° 390) wordt gelezen I „e. bij onherroepelijke veroordeeling tot gevangenisstraf van vier jaren of tot eene zwaardere straf"; (11) ln het eerste lid van het Koninklijk besluit van 8 Juni 1905 n. 60 (I. S. n°.628). houdende bepalingen omtrent tijdelijke schorsing van pensioen, gagement of onderstand van Inlanders bij veroordeeling tot tenarbeidstelling aan de publieke werken voor den kost zonder loon voor den tijd van drie maanden of tot eenige zwaardere sraf. Worden de woorden „tot tenarbeidstelling aan de publieke werken voor den kost zonder loon" vervangen door: eene vrijheidsstraf voor den tijd drie maanden". (12) Artikel 5, eerste lid onder 4°, van het Reglement op de verkiezing, de schorsing en het ontslag van de hoofden der Inlandsch e gemeenten op Java en Madoera, vastgesteld bij de ordonnantie van 7 April 1907 (I. S. n°. 212) wordt gelezen: „4o. zij, die bij een in kracht van gewijsde gegaan vonnis zijn ontzet van het recht tot het bekleeden van ambten, ingeval op het tijdstip der verkiezing de termijn der ontzetting nog niet verloopen is".  Art. 21. Diverse wijzigingen. 169 (13) In artikel 28 § I van het Reglement op het verleenen van pensioenen en onderstanden aan de niet Europeesche militairen, beneden den rang van officier, van het Nederlandsen-Indische leger, vastgesteld bij de ordonnantie van 1 Maart 1910 (I. S. no. 170), worden de woorden „tot tenarbeidstelling aan de publieke werken voor den kost zonder loon van drie maanden, tot dwangarbeid buiten den ketting van ten minste drie maanden of tot dwangarbeid in den ketting" vervangen door: „tot eene vrijheidsstraf van drie maanden of tot eene zwaardere straf". (14) In artikel 14, eerste lid, van het Reglement op het verleenen van pensioenen en onderstanden aan de weduwen en kinderen van niet-Europeesche militairen, beneden den rang van officier, van het Nederlandsch-Indische leger en van de aan hen gelijkgestelde S. n°. 171), worden de woorden „tot tenarbeidstelling aan de publieke werken voor den kost zonder loon van drie maanden, tot dwangarbeid buiten den ketting van ten minste drie maanden of tot dwangarbeid in den ketting" vervangen door: „tot eene vrijheidsstraf van drie maanden of tot eene zwaardere straf". (15) In artikel 28 § I van het Reglement op het verleenen van pensioenen en onderstanden aan Inlandsche schepelingen, behoorende tot het „Korps Inlandsche schepelingen der Zeemacht in Nederlandsch-lndië", vastgesteld bij de ordonnantie van 26 November 1910 (L S. n». 61C), worden de woorden „tot tenarbeidstelling aan de publieke werken voor den kost zonder loon van drie maanden, tot dwangarbeid buiten den ketting van ten minste drie maanden of tot dwangarbeid  170 Art. 21. Diverse wijzigingen. buiten den ketting van ten minste drie maanden of tot dwangarbeid in den ketting" vervangen door: „tot eene vrijheidsstraf van drie maanden of tot eene zwaardere straf'. (16) In artikel 14, eerste lid, van het Reglement op het verleenen van pensioenen en onderstanden aandeweduwen en kinderen van Inlandsche schepelingen, behoorende tot het „Korps Inlandsche schepelingen der Zeemacht in Nederlandsch-Indie", vastgesteld bij de ordonnantie van 26 November 1910 (I. S. n». 611), worden de woorden „tot tenarbeidsteling aan de publieke werken voorden kost zonder loon van drie maanden, tot dwangarbeid buiten den ketting van ten minste drie maanden of tot dwangarbeid in den ketting" vervangen door: „tot eene vrijheidsstraf van drie maanden of tot eene zwaardere straf' (17) In § I der ordonnantie van 26 Juli 1911 (I. S. n°. 435), houdende bepalingen betreffende de uitoefening van de geneeskunde door vreemde geneeskundigen in dienst der zending vervallen de woorden na „werkzaam zijn".') (18) Artikel I onder B § I der ordonnantie van 19 October 1911 it S. n°. 669), houdende regeling van het materieel recht toe te passen door de Gouernementsrechtbanken en 'rechters in de Vorstenlanden op Java ten aanzien van de aan hunne rechtspraak onderworpen onderhoorigen van de Inlandsche Zelfbesturen, wordt gelezen: „I het bij algemeene verordeningen vastgesteld algemeen strafrecht, met uitzondering van artikel 523 van het Wetboek van Strafrecht".2) 0 Deze wijziging staat in verband net de niethandhaving van art. 86 Regl. B. G. B.; zie Inv. art. 6 onder 65o. 2) Het genlis aan verbandhoudende plaatselijke regelen belet voorloopig de inwerkingtreding dezer bepaling in de Vorstenlanden.  Art. 21. Diverse wijzigingen. 171 (19) Artikel 15 onder e van het Voorloopig Reglement betreffende de samenstelling, het beheer en de oefening van een korps reserve-telegrafisten bij het korps Genietroepen van het Leger in Nederlandsch-lndië, vastgesteld bij de ordonnantie 18 April 1912 (L S. n. 285), wordt gelezen: „e. bij onherroepelijke veroordeeling tót gevangenisstraf van vier jaren of tot eene zwaardere straf"; (20) Artikel 36 van het Aanvaringsreglement, vastgesteld bij de ordonnantie van 22 Februari 1914 (I. S. n°. 225), vervalt. Artikel 22. Voor zoover het tegendeel niet uitdrukkelijk is of wordt bepaald, zijn de wijzigingen, welke door dit besluit worden gebracht in eenige door den Koning of den Gouverneur-Generaal vastgestelde algemeene verordening, die na het tijdstip harer vaststelling op eenig ander onderwerp dan voor hetwelk zij oorspronkelijk gold, is toepasselijk verklaard, voor dat onderwerp mede verbindend. Toel. Dikwijls worden algemeene verordeningen aanvankelijk slechts geldende voor een deel van Nederlandsch-lndië, op een ander deel of deelen van NederlandschIndie toepasselijk verklaard. De vraag of wijzigingen in de oorspronkelijke verordening aangebracht ook gelden voor dat doel of die deelen van Nederlandsch-lndië waarop de oorspronkelijke verordening toepasselijk is verklaard, is door het Koninklijk Besluit van 24 Mei 1893 n°. 37 (I. S. n. 160) in bevestigenden zin beantwoord. Intusschen voorziet dit Koninklijk Besluit niet In alle gevallen van toepasselijkverklaring,  172 Art. 23. Wetg. bev. v. G.-G. en Loc. R. daar een aantal verordeningen niet op een ander deel van Nederlandsch-lndië, doch op andere zaken, rechtsverhoudingen of personen toepasselijk zijn verklaard, zie bijv. I. S- 1888 n°. 145 waarbij de ordonnantie op den aanleg en het gebruik van telegrafen (I.S. 1876 n«. 257) toepasselijk is verklaard op telefoonverbindingen, I. S. 1885 n°. 103, waarbij de overschrijvingsordonnantie toepasselijk is verklaard op het recht van opstal, en I. S. 1866 n°. 8 (sedert ingetrokken bij I. S. 1907 n°. 485) waarbij de artikelen 17, 19 en 59 van het reglement op het notarisambt toepas' selijk zijn verklaard op de vervangers. § HL Bepalingen omtrent de wetgevende bevoegdheid van den GouverneurGeneraal, van de locale raden en van de ambtenaren met hethoogste gewestelijk gezag bekleed, alsmede omtrent overtredingen van locale verordeningen en van politiereglementen en keuren. Artikel 23. De Gouverneur-Generaal blijft bevoegd de in dit besluit gehandhaafde of gewijzigde bepalingen van algemeene verordeningen, voor zoover die door hem krachtens de hem toegekende of tot hiertoe wettig uitgeoefende bevoegdheid zijn vast gesteld, te wijzigen of in te trekken.') Artikel 24. Artikel 54 der Locale raden-ordonnantie (I. S. 1905 n. 181) wordt gelezen: 1) Zie de toelichting op de redengevende overweging van dit besluit op M, 1 en 2.  Art 26. Wetg. bev. Hoofd. v. gew. best. 173 „De straffen die de raden in hun verordeningen tegen overtredingen daarvan kunnen bedreigen zijn: hechtenis van ten hoogste drie maanden of geldboete van ten hoogste honderd gulden, met of zonder verbeurdverklaring van bepaalde voorwerpen". Toel. Artikel 54 der Locale raden-ordonnantie moest in overeenstemming worden gebracht met het straffenstelsel van het Wetboek van Strafrecht. De gevangenisstraf en de ten arbeidstelling aan de publieke werken voor den kost zonder loon zijn vervangen door hechtenis, terwijl met het oog op de eenheid van strafrecht voor alle bevolkingsgroepen de verschillende maxima der vrijheidsstraffen zijn gelijkgemaakt. Het hoogste maximum is gekozen, omdat het niet wenschelijk voorkwam het maximum der vrijheidsstraf die volgens het gel dende recht aan inlanders en met hen gelijkgestelden kan worden opgelegd te verminderen. Artikel 25. Artikel 5 der Bepalingen tot regeling der wetgevende bevoegdheid van de ambtenaren met het hoogste gewestelijk gezag bekleed, ingevolge artikel 72 van het Reglement op het beleid der Regeering van Nederlandschlndië vastgesteld bij de ordonnantie van 17 Februari 1858 (l S. no. 17;, gewijzigd bij de ordonnantie van 23 Juli 1901 (1. S. no. 275), wordt gelezen: „De reglementen en keuren van politie mogen geene andere straffen bedreigen dan hechtenis van ten hoogste drie maanden of geldboete van ten hoogste honderd gulden, met of zonder verbeurdverklaring van bepaalde voorwerpen".  174 Art. 26. Vrijh. str. in loc. ver. en pol. regl. Artikel 26. (1) De vrijheidsstraffen bedreigd in de locale verordeningen en reglementen en keuren van politie, worden vervangen door hechtenis van hetzelfde maximum als in bedoelde verordeningen, reglementen en keuren ten aanzien van de daarin genoemde vrijheidsstraffen is bepaald, zullende wanneer in die verordeningen, reglementen en keuren voor hetzelfde feit naar gelang van den landaard van den schuldige verschillende maxima zijn gesteld, het hoogste maximum van toepassing zijn.') (2) De minima van het Wetboek van Strafrecht zijn toepasselijk zoowel voor de in het eerste lid vermelde hechtenis als voor de geldboeten welke bedreigd zijn in de verordeningen, reglementen en keuren, in dat lid bedoeld. (Inv. 4 (3)6, 5(4)c, 41; Sr. 18, 30.) (3) Wanneer in die verordeningen, reglementen en keuren vrijheidsstraf en geldboete te zamen of afzonderlijk op het feit zijn gesteld, kan de rechter slechts een van beide opleggen. (4) Het in dit artikel bepaalde laat de bevoegdheid van den localen raad en van het hoofd van gewestelijk bestuur om de in het eerste lid bedoelde locale verordeningen en reglementen en keuren van politie nader te wijzigen of in te trekken onverkort. Artikel 27. De strafbare feiten bedoeld in de artikelen 24, 25 en 26 zijn overtredingen. (Inv. 4 (6), 7; St. 1917 n. 732 art. 4.) 1) Zie de toelicnting op art. 24.  Aft. 28. Overgangsbepalingen, straffen. 176 § IV. Algemeene bepaling omtrent herhaling van strafbare feiten. Artikel 28. De bepalingen van het Wetboek van Strafrecht omtrent strafverzwaring, in geval van herhaling van strafbare feiten, worden toegepast ook indien de vroegere veroordeeling wegens soortgelijk feit of de vrijwillige betaling van de boete onder de heerschappij der oude wetgeving plaats had, zelfs wanneer in die wetgeving aan het eerste feit eene andere qualificatie werd gegeven. (Ned. inv. 29; —Sr. 486 v.) § V. Bepalingen betreffende strafbare feiten vóór den in artikel 1 bedoelden datum gepleegd en op of na dien dag te berechten. Artikel 29. Ter bepaling van de bevoegdheid van den rechter en de wijze van rechtspleging wordt uitsluitend de wetgeving toegepast in werking op het tijdstip waarop a. ten aanzien van Europeanen, hetzij rechtsingang werd verleend of, voor de eerste maal rauwelijks voor de openbare terechtzitting werd gedagvaard, hetzij afschrift der schriftelijke oproeping tot verschijning voor een residentiegerecht dan wel de schriftelijke oproeping tot verschijning voor een landgerecht werd afgegeven; (Sv. 71, 177; L. R. 5.) b. ten aanzien van Inlanders, hetzij de schriftelijke oproeping tot verschijning voor een landgerecht werd afgegeven hetzij de zaak door den resident of den magistraat naar een Inlandsch gerecht  Art. 30. Overgangsbepalingen, straffen. werd verwezen, of door den landraadvoorzitter het bevelschrift tot verwijzing wijzing naar eene Inlandsche rechtbank of een Inlandsch gerecht werd verleend, of, indien de berechting zonder verwijzing geschiedt, de behandeling der zaak voor het districts- of regentschapsgerecht aanvangt. (Ned.-Inv. 30; — L. R.5; E R. 240 (3); Sum.'s Wk. 317 (2). Artikel 30. (1) In alle zaken waarin vóór den datum in artikel 1 bedoeld reeds, al ware het bij verstek, een eindvonnis gewezen is, worden, ook na verzet of na gebruik van het middel van hooger beroep, van revisie of van cassatie, uitsluitend de oude strafrechtelijke bepalingen toegepast. (2) Indien daarentegen wegens een feit vóór dien datum gepleegd, eerst op of na dien dag het eerste eindvonnis gewezen wordt, gelden de bepalingen der volgende artikelen van deze . aragraaf. (Ned.-Inv. 31. Artikel 31. Indien in de oude wetgeving de doodstraf is gesteld, kan de rechter in plaats van deze straf opleggen levenslange gevangenisstraf of tijdelijke van ten hoogste twintig jaren. (Sr. 1 (2).) Artikel 32. Indien in de oude wetgeving tuchthuisstraf of dwangarbeid in den ketting van vijf tot twintig jaren is gesteld, treedt daarvoor gevangenisstraf van ten hoogste twaalf jaren in de plaats. (Ned. Inv. 34.) Artikel 33. Indien in de oude wetgeving tuchthuis-  Art- 34. Overgangsbepalingen, straffen. 177 straf of dwangarbeid in den ketting van vijf tot vijftien jaren is gesteld, treedt daarvoor gevangenisstraf van ten «oogste negen jaren in de plaats. (Ned. inv. 35.) Artikel 34. Indien in de oude wetgeving tuchthuisstraf of dwangarbeid in den ketting van vijf tot tien jaren is gesteld, treedt daarvoor gevangenisstraf van ten hoogste zeven jaren in de plaats. (Ned. Inv. 36.) Artikel 35. Indien in de oude wetgeving voor Europeanen en met hen gelijkgestelden verbanning uit Nederlandsch-lndië is gesteld, treedt daarvoor gevangenisstraf van ten hoogste vijf jaren en zes maanden in de plaats. (Ned. Inv. 37.) Artikel 36. In de gevallen in de artikelen 31 tot en met 35 bedoeld is de rechter bevoegd om ontzetting uit te spreken van de in artikel 35 N°s £ 2, 3 en 4 van het Wetboek van Strafrecht vermelde rechten, benevens van voogdij en curateele over eigen kinderen, voor den duur in artikel 38 van het Wetboek aangewezen. (Ned. Inv. 38.) Artikel 37. Indien in de oude wetgeving gevangenisstraf, met uitzondering van de gevangenisstraf van ten hoogste acht dagen, bedoeld in artikel 6 onder no. 7 van Wetboek van Strafrecht voor Inlanders, of dwangarbeid buiten den ketting is gesteld, treedt daarvoor in de plaats gevangenisstraf tot een maximum van de helft van dat van de oude wetgeving bijaldien dit laatste twee jaren of minder bedroeg, èn van een jaar minder 13  178 Art. 38. Overgangsbepalingen, straffen. dan het maximum van de oude wetgeving bijaldien dit laatste meer dan twee jaren bedroeg. (Ned. Inv.«»89.) Artikel 38. (1) Indien in de oude wetgeving voor Inlanders tenarbeidstelling aan de publieke werken voor den kost zonder loon of gevangenisstraf is gesteld, treedt daarvoor hechtenis van gelijken duur in de plaats. (2) Op gevangenisstraf, welke ingevolge artikel 9 van het Wetboek van Strafrecht voor Inlanders, zooals dat artikel luidt krachtens I. S. 1913 n°. 610, dwangarbeid buiten den ketting vervangt, is artikel 37 toepasselijk. Toel. De gevangenisstraf bedoeld in artikel 38, eerste lid, is de gevangenisstraf van ten hoogste acht dagen, gesteld in artikel 6 onder No. 7 van het Wetboek van Strafrecht voor Inlanders. Met het oog op de bij I. S. 1907 n°. 172 aan dat artikel toegevoegde woorden „behoudens bijzondere bepalingen aangaande haren langeren duur' was het ter voorkoming van eene onjuiste opvatting noodig in een tweede lid van artikel 38 te doen uitkomen, dat op de gevangenisstraf bedoeld in artikel 9 van het Wetboek van Strafrecht voor Inlanders artikel 37 van het ontwerp toepasselijk is. Artikel 39. Indien naar de oude wetgeving ontzetting had kunnen worden uitgesproken van al de in artikel 20 van het Wetboek van Strafrecht voor de Europeanen of in artikel 22 Van dat voor Inlanders vermelde rechten, treedt daarvoor *s rechters bevoegdheid tot ontzetting  Art. 40. Overgangsbepalingen, straffen. 179 van de in artikel 36 van dit besluit vermelde rechten in de plaats. (Ned. Inv. 40.) Artikel 40. Indien naar de oude wetgeving ontzetting had kunnen worden uitgesproken van sommige der in artikel 20 van het Wetboek van Strafrecht voor de Europeanen, of 22 van dat voor Inlanders vermelde rechten, kan die ontzetting slechts plaats hebben voor zoover die rechten ook in artikel 85 van het Wetboek van Strafrecht vermeld zijn. (Ned. Inv. 41.) Artikel 41. Ten aanzien van het minimum der gevangenisstraf, hechtenis en geldboete, gelden de bepalingen der artikelen 12, 18 en 30 van het Wetboek van Strafrecht. (Ned. Inv. 43.) Artikel 42. (1) Indien de strafbepalingen der nieuwe wetgeving voor den schuldige minder ongunstig mochten zijn, dan die van de oude wetgeving na de verwisseling in de artikelen 31 tot en met 35, 37 en 40 ■) van dit besluit voorgeschreven, worden alleen de bepalingen der nieuwe wetgeving toegepast. (2) Alleen de maxima der gestelde straffen worden in vergelijking gebracht. (3) Bij cumulatieve of alternatieve strafbedreiging worden alleen de zwaarste straffen in vergelijking gebracht. (4) Bijkomende straffen worden niet in vergelijking gebracht. (5) Voor zooveel geldboete betreft, wordt alleen het bedrag der boeten, niet de duur der subsidiaire vrijheidsstraf in vergelijking gebracht. (Ned. Inv. 44.; O Lees: „38"-  180 Art. 44. Overgangsbepalingen, straffen. Artikel 43. (1) Indien hetzij naar de oude, hetzij naar de nieuwe wetgeving, het feit alleen op klachte vervolgbaar is, wordt de strafvordering niet ontvankelijk verklaard tenzij de klacht is gedaan. (2) De in artikel 74 van het Wetboek van Strafrecht vastgestelde termijn vangt aan op den datum in artikel 1 van dit besluit bedoeld. (3 Ten aanzien van klachten vóór dien dag ingediend vangt op dien dag de termijn aan bedoeld in artikel 75 van het Wetboek van Strafrecht. (Ned. Inv. 46; —Sr. 72 v.) Artikel 44 Alle bepalingen van het Wetboek van Strafrecht betrekkelijk den ingang, de wijze en de kosten van tenuitvoerlegging van straffen, daaronder begrepen de bepalingen betrekkelijk de bestemming van boete en van verbeurdverklaarde voorwerpen en de straffen die, bij gebreke van voldoening aan de rechterlijke uitspraak, daarvoor in de plaats treden, zijn toepasselijk. (Ned. Inv. 48.) Slotbepaling. Artikel 45. Dit besluit treedt in werking tegelijk met het Wetboek van Strafrecht. Het kan worden aangehaald onder den titel : „Invoeringsverordening Strafwetboek". Onze Minister van Koloniën is belast met de uitvoering van dit besluit, waarvan afschrift zal worden gezonden aan den Raad van State. 's Gravenhage, den 4 Mei 1917. WILHELMINA.  Overgangsbepalingen,, straffen. 181 De Minister van Koloniën, Th. B. Pleyte. Overeenkomstig het oorspronkelijke, De Secretaris-Generaal bij het Departement van Koloniën, E. MORESCO. En opdat niemand hiervan onwetendheid voorwende, beveelt de Gouverneur-Generaal van Nederlandsch-lndië, den Raad van Nederlandsch-lndië gehoord, dat deze in het Staatsblad van Nederlandsch-lndië wordegeplaatst en dat daarvan, voor zooveel noodig, vertalingen in de Inlandsche en Chineesche talen worden aangeplakt. Gelast verder alle hooge en lage Colleges en Ambtenaren, Officieren en Justicieren, ieder voor zooveel hem aangaat, aan de stipte naleving van het bovenstaand Koninklijk besluit de hand te houden, zonder oogluiking of aanzien des persoons. Gedaan te Tjipanas, den 15de*- Augustus 1917. J. v. LIMBURG ST1RUM. De Algemeene Secretaris, HULSHOFF POL. Uitgegeven den elfden September 1917. De Algemeene Secretaris, HULSHOFF POL. (Besluit van de Gouverneur-Generaal van 15 Augustus 1917 n. 24).  182 Regl. Industrieele Eigendom Koloniën Koninklijk besluit van 4 Juni 917 no. 43 (Ned. St. no. 456, Ind. St. no. 637), tot intrekking van artikel 23 van het „Reglement Industrieele Eigendom Koloniën 1912", vastgesteld bij Koninklijk besluit van 29 Augustus 1912 (Ned. St. no. 284, Ind. St. no. 545). Nederlandsen Staatsblad No. 456. Wij WILHELMINA, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz., enz., enz. Op de voordracht van Onze Ministers van Koloniën en van Landbouw, Nijverheid en Handel van 29 Maart 1917, 1 ste Afdeeling, n°. 21 en n°, 242S8, Afdeeling Handel; Den Raad van State gehoord (advies van 1 Mei 1917 n°. 61); Gezien het nader rapport van Onze voornoemde Ministers van 23 Mei 1917, 1 ste Afdeeling n°. 14 en van 31 Mei 1917, n°. 41566, Afdeeling Handel; Hebben goedgevonden en verstaan te bepalen: Artikel 1. Artikel 23 van het „Reglement Industrieele Eigendom Koloniën 1912'' (Koninklijk besluit van 29 Augustus 1912, n°. 67, Staatsblad 284, Indisch Staatsblad n°. 545) vervalt.  Regl. Industrieele Eigendom Koloniën. 183 Artikel 2. Dit besluit treedt in werking tegelijk met het Wetboek van Strafrecht voor Nederlandschlndië (Indisch Staatsblad 1915, n». 782). Onze Ministers van Koloniën en van Landbouw, Nijverheid en Handel zijn, ieder voor zooveel hem betreft, belast met de uitvoering van dit besluit, dat in het Staatsblad geplaatst en in afschrift aan den Raad van State medegedeeld zal worden. 'sGravenhage, den 4<*en junj ic,^ WILHELMINA. De Minister van Landbouw, Nijverheid en Handel, Posthuma. Overeenkomstig het oorspronkelijke, De Secretarie-Generaal bij het Departement van Koloniën, E. Moresco En opdat enz. Gelast enz. Gedaan te Tjipanas, den 27«ten October 1917. J. v. LIMBURG STIRUM. De Algemeene Secretaris, HULSHOFF POL. Uitgegeven den zevenden November 1917. De Algemeene Secretaris, HULSHOFF POL. (Besluit van den Gouverneur-Generaal van 27 October 1917 n°. 39).  184 Novelle Inv. verord. Strafwetboek. Ordonnantie van 18 December 1917. St. no. 732, houdende wijzigingen in eenige ordonnanties, welke na 18 December 1916 zijn afgekondigd, verband houdende met de invoering van het Wetboek van strafrecht (St- 1915 no. 732). IN NAAM DER KONINGIN! DE GOUVERNEUR-GENERAAL VAN NEDERLANDSCH-INDIË, Den Raad van Nederlandsch-lndië gehoord: Allen, die deze zullen zien of hooren lezen, Saluut I doet te weten: Dat Hij, de ordonnanties, welke na 18 December 1916 in het Staatsblad van Nederlandsch-lndië zijn afgekondigd, in overeenstemming willende brengen met het Wetboek van Strafrecht (Staatsblad 1916 n». 732); Lettende op de artikelen 20, 29, 31 en 38 van het Reglement op het beleid der Regee. ring van Nederlandsch-lndië en op artikel 23 van de Invoeringsverordening Strafwetboek (Staatsblad 1917 n°. 497): Heeft geedgevonden en verstaan: Artikel I. De bepalingen omtrent onderwerpen in de eerste acht titels van het eerste Boek van het Wetboek van Strafrecht behandeld, welke  Novelle Inv. verord. Strafwetboek. 185 voorkomen in ordonnanties, na 18 December 1916 en vóór 1 Januari 1918 in het Staatsblad van Nederlandsch-lndië afgekondigd, en niet bedoeld zijn in de artikelen 4 en 5 van de Invoeringsverordening Strafwetboek worden ingetrokken.') Artikel 2. De strafbepalingen, voorkomende in de ordonnanties in het vorig artikel bedoeld, ondergaan de volgende wijzigingen: a. In het eerste lid van artikel 2 der ordonnantie van 28 December 1916 (Staatsblad n° 755) houdende verbodsbepalingen ten aanzien van de vervaardiging, den invoer, het bezit, den eigendom, het vervoer en den verkoop van lucifers, welke witten (gelen) phosphorus bevatten, worden de woorden na „of" vervangen door: „hechtenis van ten hoogste drie maanden". b. Met intrekking van hetgeen ten aanzien van die artikelen is bepaald onder 203» vim artikel 6 der Invoeringsverordening Strafwetboek worden de artikelen 32 en 33 van het bij de ordonnantie van 13 Augustus 1912 (Staatsblad n°. 432) vastgesteld Reglement op het veeartsenijkundig Staatstoezicht en de veeartsenijkundige politie in Nederlandsch-lndië gelezen zooals bepaald is bij de ordonnantie van 3 Januari. 1917 (Staatsblad n°. 9), met dien verstande dat: le. van artikel 32 de aanhef van le wordt gelezen: „met een geldboete van ten hoogste honderd gulden of hechtenis van ten hoogste drie maanden". 1) De strafbepalingen van de hier bedoelde ordonnantie» worden niet getroffen door de afschaffingsbepaling van art. 3(c) sub. e, Inv.. omdat zij daarbuiten vallen. Zij zijn dus van kracht gebleven behoudens de uitzonderingen van deze ordonnantie.  180 Novelle Inv. verord. Strafwetboek. de aanhef van 2? wordt gelezen: „met een geldboete van ten hoogste vijf* honderd hulden of hechtenis van ten hoogste drie maanden*''. onder e van het bepaalde onder 2° het woord „verdacht*' waar dit voorkomt, vervalt. het bepaalde onder 3° wordt gelezen: „met hechtenis van ten hoogste twee maanden of geldboete van ten hoogste honderd gulden: de eigenaar of houder van vee, dat verschijnselen eener besmettelijke ziekte vertoont, "die daarvan niet dadelijk kennis geeft aan een der Europeesche of Inlandsche bestuursambtenaren tot wier ressort de plaats waar het vee zich bevindt, behoort en die het vee niet afgezonderd houdt, totdat overeenkomstig de bepalingen dezer ordonnanties is beslist". het bepaalde onder 4° wordt gelezen: „met een geldboete van ten hoogste honderd gulden: alle onder 2° van dit artikel niet genoemde overtredingen van de Tweede afdeeling van deze ordonnantie of van krachtens bepalingen van die afdeeling uitgevaardigde bevelen, verbodsbepalingen of beperkende voorschriften, uitgezonderd die, welke zijn uitgevaardigd krachtens de onder 2° letter e van dit artikel genoemde instructiën, voor zoover daarin niet in het Wetboek van Strafrecht is voorzien". 2«. van het eerste lid van artikel 33 de slotwoorden: „ook al behoort het den veroordeelde niet in eigendom" vervallen. c. Het onder 116° van artikel 6 van de Invoeringsverordening Strafwetboek gehandhaafd artikel 12 van het bij de ordonnantie van 28 November 1899 (Staatsblad n. .801) vastgesteld Algemeen Reglement op het gebruik van automobielen wordt ingetrokken en het bij ordonnantie van 14  Novelle Inv. verord. Strafwetboek. 187 Februari 1917 (Staatsblad no. 78) vastgestelde Motorreglement als volgt gewijzigd: 1°. in artikel 6 onder 3o vervallen de woorden: „of artikel 28, tweede lid". 2°. van artikel 27 worden de letters a en b gelezen i „a. voor zooveel betreft de artikelen 3,5,6, 13 en 24 met geldboete van ten hoogste Idrie honderd gulden of hechtenis van ten hoogste twee maanden; 6 voor zooveel betreft de artikelen 14,16, 20 en 23 met geldboete van ten hoogste honderd gulden of met hechtenis van ten hoogste een maand"; 3o. artikel 28 vervalt, d. In artikel 2 eerste lid der ordonnantie van 6 Maart 1917 (Staatsblad no. 98). hou- dende een tijdelijk verbod op den uitvoer van in Nederlandsch-lndië ingevoerde goederen, worden de woorden na -doet uit¬ voeren" vervangen door: „wordt gestraft met hechtenis van ten hoogste drie maanden of geldboete van ten hoogste honderd gulden". e In artikel 2 eerste lid der ordonnantie van 15 Maart 1917 (Staatsblad n°. 107), houdende bepalingen ter beperking van den uitvoer van verduurzaamde levensmiddelen, worden de woorden na: „doet inladen" vervangen door: „wordt gestraft met hechtenis van ten hoogste drie maanden, of geldboete van ten hoogste honderd gulden'. f- Van artikel 21 der bij ordonnantie van 10 April 1917 (Staatsblad n°. 160) vastgestelde Voorschriften betreffende den opslag en het bezit van petroleum en soortgelijke licht ontvlambare vloeistoffen in Nederlandsch-lndië wordt het eerste lid gelezen: „(1) Overtreding van deze voorschriften  188 Novelle Inv, verord. Strafwetboek. en overtreding van of handelingen in strijd met de voorwaarden, gesteld in de in artikel 10, le lid. artikel 19, 2e lid, en artikel 20, 3e lid, bedoelde vergunningen wordt gestraft met hechtenis van ten hoogste drie maanden of geldboete van ten hoogste vijfhonderd gulden'', en worden in het tweede lid de woorden: „wordt tevens verbeurdverklaring uitgesproken" vervangen door: „kan teyens verbeurdverklaring worden uitgesproken". g. In artikel 2 der ordonnantie van 16 Mei 1917 (Staatsblad n°, 206) houdende verbod tot verstrekking anders dan van Gouvernementswege van zoet water aan schepen in de haven te Tandjoeng-Priok, worden de woorden na „of" vervangen door: „hechtenis van ten hoogste veertien dagen". h. In artikel 3 van de ordonnantie van 10 Juli 1917 (Staatsblad n°. 352), houdende voorschriften tot regeling van het toezicht op den overgang van den eigendom en het beheer van paarden, buffels en runderen in het rechtstreeks bestuurd gebied van het gewest Celebes en Onderhoorigheden met uitzondering van de hoofdplaats Makasser, worden de woorden na „of" vervangen door: „hechtenis van ten hoogste acht dagen". /'. In het eerste lid van artikel 8 der ordonnantie van 27 Augustus 1917 (Staatsblad n°. 527), houdende voorloopige voorzieningen tot bescherming van'sLands bosschen in het rechtstreeks bestuurd gebied der onderafdeeling Singkel, worden de woorden na „of" vervangen door: „hechtenis van ten hoogste een maand*'. j. In het eerste lid van artikel 2 der ordonnantie van 3 October 1917 (Staatsblad n°. 601), houdende tijdelijk verbod van den uitvoer van zilveren en  Novelle Inv. verord. Strafwetboek. 189 koperen Straitsmunt uit de tot de residentie Riouw en Onderhoorigheden behoorende eilanden naar andere gedeelten van Nederlandsch-lndië en naar andere landen buiten Nederlandsch-lndië dan de Straits Settlements, worden de woorden na „vervoeren" vervangen door: „wordt gestraft met hechtenis van ten hoogste drie maanden of geldboete van ten hoogste honderd gulden*'. Artikel 3. Met afwijking in zooverre van het bepaalde bij artikel 3 e in verband met het bepaalde onder 6», 44o, 48° en 201 van artikel 6 van de Invoeringsverordening Strafwetboek blijven gehandhaafd: a. artikel 63 van het reglement voor de schutterijen op Java, vastgesteld bij besluit van den Gouverneur-Generaal van 9 juni 1838 n°. 33 (Staatsblad n°. 22) ; b. artikel 68 van het reglement voor de schutterijen in het gouvernement Celebes en Onderhoori gheden, vastgesteld bij de ordonnantie van 2 December 1875 i Staatsblad n°. 275), en van dat voor de schutterijen in de residentie Menado vastgesteld bij de ordonnantie van 6 Maart 1878 (Staatsblad n0. 107), en c. artikel 55 van het reglement voor de schutterijen in de residentie Amfa oi na. vastgesteld bij de ordonnantie van 6 A ugustus 1912 Staatsblad n°. 428) ; zooals die artikelen luiden ingevolge de ordonnantie van 25 Januari 1917 (Staatsblad n°. 48). Artikel 4. De feiten, bedoeld in de bij artikel 2 en 8 genoemde strafbepalingen, alsmede die, strafbaar gesteld bij:  190 Novelle Inv. verord. Strafwetboek. a. artikel 26 van het bij de ordonnantie van 19 December 1916 (Staatsblad n°. 742) vastgestelde P r i o k-s c h e e pvaartreglement, b. artikel 10 van het bij de ordonnantie van 19 ] December 1916 (Staatsblad no. 743) vast- I gestelde Prio k-li gplaatsreglement. e. artikelen 45, tweede lid, en 99 van het I bij de ordonnantie van 29 Maart 1917 (Staatsblad n° 130) vastgestelde reglement op het houden der registers van den Burgerlijken Stand voor de Chineezen, (Inv. 6 n°. 9.! d. artikel 11 van het bij de ordonnantie ] van 27 Juli 1917 (Staatsblad no. 460) vast gestelde Priok-opslagreglement. e. artikel 14, tweede lid, van het bij de 1 ordonnantie van 28 Augustus 1917 (Staatsblad no. 533) vastgestelde reglement op het houden der registers, bestemd voor de inschrijving der verklaringen en opgaven van Inlanders en met hen gelijkgestelden, die zich overeenkomstig de regeling nopens de vrijwillige onderwerping aan het Europeesch privaatrecht (Indisch Staatsblad 1917 no. 12) algeheel of gedeeltelijk aan dat recht wenschen te onderwerpen, worden beschouwd als overtredingen. (Inv. 4. (6), 7, 27.) Artikel 5. Deze ordonnantie treedt in werking met ingang van 1 Januari 1918. En opdat enz. Gelast enz- Gedaan te Batavia, den 18 oen December 1917. J. v. LIMBURG STIRUM. De Algemeene Secretaris, HULSHOFF POL.  Strafbepalingen in het Reg.-Regl. 191 Uitgegeven den 27**en December 1917. De Algemeene Secretaris. HULSHOFF POL. (Besluit van den Gouverneur-Generaal van 18 December 1917 n. 29). Wet van . 15 December 1917 Ind. St 1918 no. 8, tot wijziging van verschillende wetten in verband met de inwerkingtreding van het nieuwe Wetboek van Strafrecht voor Nedertandsch-Indiè (Indisch Staatsblad 1915 no. 732). Wij WILHELMINA, bij de gratie Gods, Koningin der Nerderlanden. Prinses van Oranje-Nassau, enz., enz., enz. Allen, die deze zullen zien of hooren lezen, Saint 1 doen te weten: " Alzoo Wtj in overweging genomen hebben, dat het noodzakelijk is eenige wetsbepalingen in overeenstemming te brengen met het nieuwe Wetboek van Strafrecht voor Nederlandsch-lndië (Indisch Staatsblad 1915 n°. 732); Zoo is het, dat Wij, den Raad van State gehoord, en met gemeen overleg der StatenGeneraal, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze: Artikel 1. De artikelen S8 en 39 van het Regie ment op het beleid der Regeering van Nederlandsch-lndië, vastgesteld bij de wet van2Septemberl854(Nederlandsrh Sraatahi-iH  192 Strafbepalingen in het Reg.-Regl. 1854, n°. 129,-Indisch Staatsblad 1855, n°. 2\, worden vervangen door de volgende drie artikelen: Artikel 38. „Met gevangenisstraf van ten hoogste drie jaren, met of zonder ontzetting van . het recht o.m te kiezen en van verkiesbaarheid bij krachtens wettelijk voorschrift uitgeschreven verkiezingen wordt gestraft de | Gouverneur-Generaal: a. die uitvoering geeft aan Koninklijke besluiten of Koninklijke beschikkingen, wetende dat deze niet van de vereischte medeonderteekening van een der hoofden van de ministerieele departementen zijn voorzien; b. die uitvoering geeft aan Koninklijke. besluiten of Koninklijke beschikkingen, waarvan hem de uitvoering niet is opgedragen door den Minister van Koloniën ; c. die opzettelijk nalaat uitvoering te geven aan voorschriften van dit reglement en van andere algemeene verordenigen, alsmede aan Koninklijke besluiten of beschikkingen en aan verdragen, voor zoover die uitvoering door den Minister van KoloniSn aan hem is opgedragen; d. die beschikkingen neemt of bevelen geeft, waardoor hij wist of weten moest, dat bepalingen van dit reglement, van andere voor Nederlandsch-lndië verbindende wetten of algemeene verordeningen, of van gesloten verdragen, worden geschonden". Artikel 39. „Met hechtenis van ten hoogste zes maanden wordt gestraft de GouverneurGeneraal aan wiens grove schuld te wijten  Strafbep. Compt. wet, Consulaire wet. 193 is dat de in artikel 38, onder c, omschreven uitvoering wordt nagelaten". Artikel 39a. „De feiten omschreven in de artikelen 38 en 39 zijn misdrijven". Artikel 2. Artikel 53, 1°, en artikel 56 der Indische Comptabiliteitswet (Nederlandsch Staatsblad 1895, n°. 145; Indisch Staatsblad 1895, n°. 225) worden gelezen: Artikel 53, 1«. „wanneer zij wegens misdrijf, of wegens overtreding van de bepalingen betreffende 's lands middelen en pachten, tot hechtenis of tot eene zwaardere straf zijn veroordeeld;" Artikel 56. „(1) Wanneer tegen den voorzitter of een der leden van de Algemeene Rekenkamer in Nederlandsch-lndië, hetzij een bevel tot gevangenneming of gevangenhouding, hetzij machtiging tot opneming in een huis van bewaring of geneeskundig gesticht voor krankzinnigen is verleend of op hem lijfsdwang is ten uitvoer gelegd, wordt hij daardoor in zijn ambt geschorst. (2) Wanneer tegen een der in het vorig lid vermelde ambtenaren rechtsingang zonder bevel tot gevangenneming of gevangenhouding is verleend, kan de Gouverneur-Gene¬ raal, den Raad van Indië gehoord, hem in zijn ambt schorsen". Artikel 3. De Consulaire Wet (Nederlandsch Staatsblad 1887, n°. 138; Indisch Staatsblad 1887, ri°. 207) ondergaat de volgende wijzigingen:  194 Strafbepalingen Auteurswet Artikel 22a, tweede lid, vervalt. In artikel 226, eerste lid, wordt het woord „gevangenisstraf" vervangen door: „hechtenis". Artikel 226, tweede lid vervalt. Artikel 4. Artikel 45 der „Auteurswet 1912" (Nederlandsch Staatsblad n°. 308; Indisch Staatsblad n°. 600) wordt gelezen: „Met uitzondering van de artikelen 43 en 44 is deze wet ook verbindend voor Nederlandsch-lndië" Artikel 5. Deze wet treedt in werking op een door Ons te bepalen tijdstip ') Lasten en bevelen, dat deze in het Staatsblad zal worden geplaatst en dat alle Ministerieele Departementen, Autoriteiten, Colleges en Ambtenaren, wie zulks aangaat, aan de nauwkeurige uitvoering de hand zullen houden. Gegeven te'sGravenhage, den 15den Dec. 1917. WILHELMINA. De Minister van Koloniën, Th. B. Pleyte. De Minister van Buitenlandsch Zaken, J. LOÜDON. De Minister van Justitie, B. Ort. En opdat niemand hiervan onwetendheid voorwende, beveelt de Gouverneur-Generaal van Nederlandsch-lndië, den Raad van Ne- l) Volgens de wet van 19 December 1917 (Ind. St ' 1918 no. 8 in werking getreden op 1 Januari 1918 en krachtens besluit van den Gouverneur-Generaal van II januari 1918 in Nederlandsch-lndië' in Staatsblad 1918 no. 9 hier te lande afgekondigd.  195 derlandsch-lndië gehoord, dat deze in het Staatsblad van Nederlandsch-lndië worde geplaatst en dat daarvan, voor zooveel noodig, vertalingen in de Inlandsche en Chineesch talen worden aangeplakt. Gelast verder alle hooge en lage Colleges en Ambtenaren, Officieren, en Justicieren ieder voor zooveel hem aangaat, aan de stipte naleving van de bovenstaande wet de hand te houden, zonder oogluiking of aanzien des persoons Gedaan te Buitenzorg, den llden jan 1918. J. v. LIMBURG STIRUM. De Algemeene Secretaris, HULSHOFF POL. Uitgegeven den 17aen Januari 1918i De Algemeene Secretaris, HULSHOFF POL. (Besluit van den Gouverneur-Generaal van 11 Juauari 1918 n. 33).  196 Register. REGISTER. De cijfers zijn, tenzij het tegendeel blijkt, die van de Invoeringsverordening Strafwetboek. Aanvaringsreglement. 21 (20). Absinth. 6 237. Afgifte van afschriften. 12 b. Afgeschafte strafwetten en strafbepalingen. 3 (1); Nov. Inv. 1. Afwezigheid. 10 k. Agrarische eigendom. 6 56°. Agrarisch reglement. 6 240°. Alcoholische dranken. 6 162», 241», 242°, 2460, 263o. Algemeene bepalingen van wetgeving. 13 b. Algemeen Politiestrafreglement. — voor Europeanen. 3 (1) c. — voor Inlanders. 3 (1) d. Ammonia. 6 255°. Arbeiders op ondernemingen. 6 254°. Artesische putten. 6 202°. Atap dakbedekking. 6 96°. Automobielen. Keuring enz. 6 208°. ') Zie Motorreglement. Barisan van Madoera. 6 88°. Bazaar. 6 4°, llo. Bedelarij. 13 g. Toel. Begraven van lijken. 6 23°. 1) Er is eene nieuwe regeling sedert begin 1918.  Register. 187 Beleediging: 10°. Bereiding gedistilleerd. 6 242°, 262». Bevoegdheid. Zie Rechterlijke organisatie. Bioscoop-ordonnantie. 6 268°. Bijzonder onderwijs 6 54°. Boedelmeesteren 6 3°. Boschdelicten. 6 43°. Boschmerken. 6 174°. Bosschen. 6 130°. 210o. 274°; Nov. Inv. 2 i Bruggen. Rijden over — in vestingen. 6 12°. Buffels. 6 143°. Burgerl. geneeskundige dienst. 6 65°, 21 (17). Burgerlijk wetboek. 10. Burgers. Zie Inlandsche burgers. Buskruit. 6 38°, 158°, 165°. Buskruitmagazijn. 6 135°. Burgerlijke stand. — voor Europeanen. 6 9°. Zie ook huwelijk. — voor Chineezen. Nov. Inv. 4 e. Chineesche geheime genootschappen. 6 171°. Chineezen. Regl. burgerl. stand. Nov. Inv. 4 e. Cocaïne. 6 191°, 234°. Competentie. 9. Contract-koelies. 6 184°. Coöperatieve vereenigingen 6 253°. Credietverband. 6 179°. Decentralisatiebesluit. 6 139°. Desahoofden. 21 (12). Desertie van schepelingen. 6 150°, 219°. Diensten van deskundigen en geneeskundigen. 13 d. Diersoorten. 6 176°. Disciplinaire voorschriften. 3 (2). Districtsgerecht. 14 d. Doodschouw. 6 275°. Dollar. 6 155°, 172°; Nov.-Inv. 2 j. Domein van den Lande. 6 211°, 223°. Drukpers. 6. 15°, 138°.  198 Register. Drukwerken. 7 120°, 121°. Duiten. 6 112°, 113°, 114°, 157°, 228°. Eereteeken, belangrijke krijgsbedrijven. 21 (2) Eereteeken, langdurigen dienst. 21 (1). Echtscheidingsgronden. 10 c. Electrische verlichting en beweegkracht. 686°. Emigratie naar Suriname. 6 100°. Emmahaven. 6 93°. Epidemieordonnantie. 6 189°. Erfgenaam. Zie Onwaardig erfgenaam. Erfpacht van domeingrond. 6 220°. 226°. Europeesch onderwijsreglement. 6 95°. Executie. 13 gg. Explosiestoffen. 6 265°. Fabrieken en neringen. 6 26°. Fabriekenordonnantie. 6 115°. Fiscaal recht. Handhaving van bepalingen 4 4 (1). Uitzonderingen daarop. 4 (2). Uitvoering der vrijheidstraffen. 4 (3). Tenuitvoerlegging op de goederen enz. 4 (4), 6 (7° en 8°). Tenuitvoerlegging door lijfsdwang. 4 (5). Deze strafb. feiten zijn overtredigen. 4 (6). Competentie. 9 a en b. Gedistilleerd. 6 242°, 243°, 247°, 262°. Geheime genootschappen. 6 171°. Gehandhaafde strafbepalingen. 6. Geldboete 4 (4,5). 7 (4, 5 en 6). Geneesheer. 13 d. Geneeskunde. Zie Uitoefening. Gestichtenreglement. 2 (3). Getuigen. Bij uitersten wil. 10 n. Niet verschijning ter terechtzitting 13 ƒ. Weigering verklaring onder eede af te leggen. 13/z, 14 j. k. 1. n. Gevangenisreglement 2 (4) 5°.  199 Gevangenisstraf. Te ondergaan in dezelfde afdeeling van een gesticht met tot hechtenis veroordeelden. 2 (3 . Wijze van tenuitvoerlegging 2 (4). Veroordeeling tot — als grond van echtscheiding. 10 c. Voorloopige regeling betreffende het ondergaan van — 2 (4). Gevangenneming. 13 g, i, 14 b. Gewapende politie. 6 45. Gouverneur-Generaal, wetg. bevoegdheid. 23. Godsdienstonderwijs. 6 147°. Grenzen van gronden. 6 206°. Grondverhuur. Zie Verhuur. Handhaving van bepalingen. — betr. uitvoering v. vrijheidsstraffen. 2. — van fiscaal strafrecht. 4. — van militair strafrecht. 5. Havenverordeningen. Tandjoeng Priok. 6 72°. ') Tjilatjap 6 85°. Emmahaven. 6 93°. Haventerrein. Makassar. 6 149°. Sabang. 6 197". Hazardspelen. 6 68°. Hechtenis. Preventieve —. 13 g, i, 14 b. — als vrijheidsstraf in locale verordeningen, reglementen en keuren van politie. 26. — naast geldboete. 26 (3). — te ondergaan in dezelfde afdeeling van een gesticht naar gevangenistraf wordt ondergaan. 1. (3). Lotsverbetering. 2 (2). Minima in locale verord. en in reglementen en keuren van politie. 26 (2). Vervangende—.7 (5). 1; Vervangen door St. 1916 no. 742.  SeC- Register. Voorloopige regeling betreffende het ondergaan van —. 2 (4) 4». Herhaling. 28. Hondsdolheid. 6 248°. Hoofden van Inl. gemeenten op Java. 21 (12). Huishouding en tucht op koopvaardijschepen. 21 (3). Huiszoeking bij fiscale overtr. 4 (2) d. Huurovereenkomsten met Vr. Oosterl. 6 28°. Huwelijken. Inlandsche Christenen. 6 20°. Gemengde—. 6 107°. en 127°. — van Mohammedanen. 6 28°. Inheemsche rechtspleging. Boven Kampar. (Sum.'s Wk.) 19 I. Groot-Atjeh. 19 II. Pinoeh-landen. W. Borneo. 19 III. Boeleleng en Djembrana; Badoeng, Taba- nan, Kloengkoeng, Pajangan en Tampak- siring (Bali) 19 IV (1). Lombok (Moh.) 19 IV (2). Lombok (Hindoe's). 19 IV (3). — in de vorstenlanden 21 (18). Inkwartiering. 6 244°. Inlandsche burgers. 6 84°. 91°. Inlandsch bestuur op Banka. 6 13°. Inlandsche Christenen. Inv. 6 n°. 20. Inlandsche gemeenten 21 (12). Inlandsche officieren. 5 (6). Inlandsch reglement; wijzigingen. 14. Instructie voor de weeskamers. 6 37°. Invoer. — van koffie. 6 266°. — van absinth. 6 237°. — van versche vruchten. 6 221°. — van salpeter. 6 215°. — van theezaden. 6 214°. (valsche aangifte) bij —. 6 213°. — van sterke dranken en opium. 6 77°. — van gevaarlijke drukwerken. 6 120°.  Register. 201 — en vervoer van verboden drukwerken. 6. 121o. — van koffiezaaen. 6 124». — van sterke dranken. 6 136», 162, 241°, 243°, 246o, 247°, 263o. — vuurwapenen en buskruit. 6 165». Inwerkingtreding. 1 en 45. Karrentransport op desawegen. 6 254°. Kepengs. 6 229°. Kiesordonnantie. 6 160°. Klachtdelicten. 13 a noot. Kleurstoffen. 6 256°. Koffie. 6 Ulo, 1240, 266o. Koelieordonnanties. ') Algemeen. 6 252°. Atjeh en onderh. 6 271°. Sum.'s Westkust 6 73°. Palembang. 6 75°. Ternate en onderh. 6 78°. Amboina. 6 79°. Oostkust van Sumatra. 6 82°, 251°. Westerafd. van Borneo. 6 83°. Billiton. 6 n°. 102°. Krijgsvolk te lande. 5 (4). Krijgsvolk te water. 5 (3). Krankzinnigenwezen. 6 103°. Kroonduiven. 6 264°. Kustroof. 11 b. Kustvaart. 6 204°. Landgerecht. 6 2250, 9 j; 13 e, v. Landlooperij. 13 g, Toel. Landhuur in de vorstenlanden. 6 148°. 2) Landraad. 2 ƒ, g. Landsmiddelen en pachten. 4. 0 Zie de ordonnanties in de St. 1918 no. 37, 38,39 40, 41, 42, 43, 44, 45 en 46 waarbij nieuwe regelingen zijn vastgesteld voor de gewesten Westerafdeeling van Borneo, Djambi, Tapanoeli, Ternate en onderhooriebeden en Amboina. in2St^918enoe20nt '* vervanKen door dat opgenomen  202 Register. Landsopvoedingsgesticht. 2 (5). Laster. 10. Lasterlijke verdachtmaking. 4 (2) b. Legerreserve. 21 (10). Levensmiddelen. 6 233°. Locale raden. 24, 25, 26. Lood. 6 18°. Loodsreglementen. 6 222°. Los- en laadhoofd Amboina. 6 186°. Los- en laadhoofd Ternate. 6 122». Luchtschepen. 6 277°. Lucifers. Nov. Inv. 2 a. Lijfsdwang. 4 (5), 21 (4), Materieel recht in de vorstenlanden. 21(18). Medeplichtigheid. 4 (6'. Meetbrieven. 6 206°. Mekkaganger. 6 173". Meineed. 10 p, 13 jj. kk, 14 i. Meting van schepen. 6 58°. Militaire straffen. 5 (3, 4, 5). Minderjarigen. — bij fiscale overtredingen. 4 (6). — bij voorl. gevangenneming. 13 g, 14 a. Misdrijven. — in het burgerlijk strafrecht. 7 (1). — in militaire strafwetten. 5 (2). Lichte vormen van misdr. 9 ƒ, f. j l, m. Prev. hechtenis bij — 13 g, i, 14 b. Tenuitvoerlegging. 13 bb, gg. Moh. godsdienstonderwijs. 6 147°. Monsterrol. 6 1°, 11 a. Morphine. 9 191°, 192°, 207°. Motorreglement 6 116°; Nov. Inv. 2 a. Motorrijwielen. Zie Auto-mobielen. Mijnordonnantie. 6 154°. Muntwet. 6 216°. Natuur ij kdommen. 6 269°. Notaris. 6 212°. Notarisambt. 6 19°.  Register. 203 Octrooiwet. 6 195o. Ondervoorzitter. 9 d. Onderwijs. Bijzonder. 6 54c Eur. onderwijsreglement. 6 95°. Pens. Eur. onderwijzers. 6 209°. Onderzoek naar het vaderschap. 10 d. Onrechtmatige heffingen. 4 (2) a. Ontginning. 6 81», 99o, 101 . Ontplofbare stoffen. 6 940. Ontzetting uit het ambt. v. rtl.ambt. 9 a.6,21 (9) Onwettige occupatie. 6 196°, 212°. Opium. Invoer van —. 6 77°. Tegengang van verbruik. 6 187». Afgifte van — aan jeugdige personen. 6190o. — gebruik onder Europeanen. 6 193°. Lasterlijke verdachtmaking. 4 (2) b. Uitvoer van —. 6 207°. Verboden kringen 4 (2) b. Oprichting fabrieken en neringen. 6 26o. Opslag van petroleum en andere licht ont-. vlambare stoffen. 6 34°., Nov. Inv. ƒ. Opsporing van strafb. feiten. 8. Overtredingen. Fiscale—. 4 (6). — in 't burgerl. strafr. 7 (2 - 6). — in locale verord.. regl. en keuren van politie. 27. — in St. 1917 no. 732, art. 4. Tenuitvoerlegging 13 cc, gg. — van Inl. buiten de hoofdplaats Palembang. 21 (8). Paarden. 6 245°, 273°; Nov. Inv. 2 h. Paardenposterij op Java. 6 51°. Paradijsvogels. 6 264°. Pachten. 4. Panglongreglement. 6 175°. Parelvisscherij. 6 125°, 137°, 261°. Pandelingschap. 6 16°, 22°, 36°, 128°.  204 Register. Particuliere landerijen. 6 53°, 200°, 205°. Passenstelsel. 6 24°, 25°, 29°, 30°. 31°, 32°, 74° 76°, 106°, 132°, 136°, 166°, 173°. Pensioenen enz. van Inlanders. 21 (11). Pensioenreglement. 6 209°. Pelgrims. 6 108°. Peper. 6 134°. Pest en cholera. 6 181°, 227°. Petroleum. 6 34°, 57°, 108°.; Nov. Inv. 2 ƒ. Poging. 4 -6', 7 3). Politie. Zie Gewapende politie. Politierol. 9 sub i. Politieregl. voor reeden. 6 146°. Politiestrafreglement. 3 (1). Postdienstreglement. 6 177°. Postpakketreglement. 6 17£°. Praktizijns 12 a. Preventieve hechtenis 13 g en i; 14 b. Priok- Vee-reglement. 6 230°. Priok- Scheepvaartreglement. Nov. Inv. 4 a. Priok- Ligplaatsreglement. Nov. Inv. 4 b. .Priok- Opslagreglement. Nov. Inv. 4 d. Proceskosten 13 hh, 141, 15 f. Pensioenen. Eur. onderwijzers. 6 209°. — van weduwen enz. en Eur. off. enz. 21 (5). Algemeene bepaling. 21 (61. Weduwen en weezenfonds. 21 (7). Schorsing van —, gagement enz. van Inlanders bij veroordeeling. 21 (11). — enz. van niet- Eur. militairen 21 (13). — van weduwen en weezen van niet- Eur. militairen 21 (14). — Inl. schepelingen der zeemacht. 21 (15). — van weduwen enz. v. Inl. schepelingen der zeemacht. 21 (16). Quarantaineordonnantie 6 188°. Raad van justitie. 9 sub n. Rechten op den grond, 6 153°.  Register. 205 Rechterlijke organisatie! wijzigingen. 9. Rechtsreglementen voor de buitenbezit. 16. Rechtswezen. 6 50, 52°. Reede. 6 21, 146o. Regeeringsreglement. 21 (9); BI. 191. Regentschapsgerecht. 9 c. Reglementen en keuren van politie. 25,26,27. Reisregeling buitenb. 6 259°. Reserve-telegrafist. 21 (19). Residentierechter. 9 sub /. Rivierroof. 11 b. Rijksraden. — Ternate 6 41°, 18 (2). — Menado. 18 (1) a. — Qorontalo c. a. 18 (1) b. Rijwielreglement. 6 183». Sabang. 6 197°. Salpeter. 6 215o. Sandelhout paardenras. 6 161°. Schaking. 10 d. Scheepvaart. 6 64», 70o. 123. Schepelingen, Zie ook Desertie. Achterlaten van — 6 2°. Schildpadeieren. 6 140», 156°. Schutterijen. Aangifte, 6 80». Java. 6 6°; Nov. Inv. 3 a. Celebes. 6 44°; Nov. Inv. 3 b. Menado. 6 48°; Nov. Inv. 3 b. Amboina. 6 201°; Nov. Inv. 3 c Secundair spoorwegreglement. 6 129°. Serehziekte. 6 126°. Sero 's. 6 49°. Slavenhandel. 11 b. Spel en weddenschap. 6 224°. Spoorwegreglement. 6 98°. Stadstramreglement. 6 257°. Statistieke gegevens. 6 70°. Steen- en bruinkolen. 6 218°. 233°. Stoomketels. 6 169°-  206 Register. Stoomvaartordonnantie. 6 142°. Strafplaatsaanwijzing 13 y. aa, 14 r, t. Strafstelsel. 2. Strandroof. 118. Straitsmunt. Nov, Inv. 2 j. Stuiver. 6 217. Suikerriet. 6 133°. Stukken van overtuiging. 13 m; 14 d, h, p, 15 d. Tabaksplanten. 6 118°. Tambangan bedrijf. 6 59°. Tandjoeng Priok. 6 230°; Nov. Inv. 2g,4a, b, d. Tarief van justitiekosten en salarissen bij de Europeesche rechtbanken, 6 10°. Tarief als boven in strafzaken bij de landraden op Java en Madoera. . 6 35°. Tarief als boven bij de landraden en rapats in de buitenbezittingen. 6 42°. Tarief akten agrar. eigendom. 6 56° Telegraaf. 6 46°. Telegraafkabels. 6 90°. Theezaden. 6 214° Tenuitvoerlegging van straffen. 2 (4); 13 bb, ee, gg. Timor 6 30°. Tin. 6 131°. Tjilatjap. 6 85°. Toelating v. vreemdelingen. 6 260°. Tramwegen. 6, 71, 144, 257. Transitoir recht. Rechterlijke bevoegdheid en wijze van rechtspleging. 29. Materieel strafrecht. 30. Herleiding oude straffen in nieuwe. 31, 41. Herleiding der zwaarte. 42. — bij klachtdelicten. 43. Uitvoering der straf- 44. Uitlevering van vreemdelingen. 20. Uitoefening der geneeskunde door vreemde geneeskundigen. 21 (17).  Register. 207 Uitvoer. — van opium enz. 6 207°. — van rijst. 6 231. — van goud en zilver. 6 232°. — van steenkolen en verduurzaamde levensmiddelen. 6 233°.- — van paarden. 6 245°. — van automobielbanden. 6 250°. — van zwavelzure ammonia. 6 256°. — van kunstmatige kleurstoffen. 6 256°. — van explosiefstoffen. 6 265°. — van geneesmiddelen enz. 6 270°. — van prikkeldraad en spijkers. 6 272°. — in 't algemeen enz. 6 276°. — van ingevoerde goederen. Nov. Inv. 2 d. — van verduurz. levensmid. Nov. Inv. 2 e. Vaatwerk 6 18°. Vee. 6 89o, 238°. Veeartsenijkundig staatstoezicht. 6 203»; Nov. Inv. 2 b. Veiligh.idsreglemenl. 6 182°. Verblijf. Zie Vreemde Oosterlingen. Verboden kringen. 6 145°. Verdachtmaking. 4 (2) b. Vereeniging en vergadering. 3 noot 1. Verhuur van grond- 6 119°. Verjaring. — v. h. recht tot strafv. 4 (6), 5 (4) sub g. — v h. recht tot uitvoering der straf 4 (6). Verkrachting. 10 d. Verplichte diensten van deskundigen en geneesheeren 13 d. Vernietiging van werktuigen enz. 13 m, 14 d, h. Vertinning van koperen vaatwerk. 6 18°. Vestingen. 6 12, g, h, i, j. Voorwaardelijke invrijheidstelling. 2 (1). Vorstenlanden 21 (18). Vreemde Oosterlingen. 6 267°. Vrijw. onderw. Eur. recht. Nov* Inv. 4 e. Vuurwapenen. 6 87°, 117», 165°, 276». Waisengspel 6. 109" Wapenen. 6 87°. Waterleidingen 6. 17o, 55, 141°. Waterstaatswerken. 6. 33°. Waterwerken 6. 14°, 55°, 152°. Weduwenpensioenen Eur. off. enz. 21 (5). Weduwen en Weezenfonds. 21 (7). Weeskamer. Zie Instructie. Kasbeheerder der —. 6 104°. Weigerachtige getuigen. 13 ƒ; 14 j. k. I. n. j. Werkovereenkomsten op anderen voet dan bij de koelieordonnantie. 6 194°. Werving 6 235°, 236°, 258°. Wetboek van Strafrecht voor Nederlandschlndië. Als wetboek van Strafrecht aan te halen. 1. Inwerkingtreding. 1. Wetboek van Strafrecht voor Ned.-Indië. (Wetboek voor de de Europeanen). 3 (1) a. Wetboek van strafrecht voor Inlanders in Ned.-Indië." 3 (1) b. Wetboek van koophandel. 11. Wetgevende bevoegdheid. 23 en 26 (4). Wraking van getuigen, 10. 1°. Wijken. 6 27°. Yk en herijk. 6 159°. Zeebrieven en jaarpassen. 6 40°, 249°. Zeeroof. 11 b. Zeevarenden. 6 5°. Zegel (valscheid in zegels.) 4 (2) c. Zending. 21 (17'. Zoet water, Tandjoeng Priok. Nov.- Inv. 2g. Zuid- Nieuw- Guinea'; wijzigingen in het regl. op het rechtswezen. 17.