s 652 15 JAN. 1931 i| / NEDERLANDSCH INSTITUUT m VOOR VOLKSHUISVESTING xv RAPPORT VAN EEN COMMISSIE UIT HET NED. INSTITUUT VOOR VOLKSHUISVESTING OVER DE VRAAG: BEHOORT EEN VOLGENDE WONINGTELLING OP DEZELFDE WIJZE ALS DE IN 1919 GEHOUDEN TELLING TE GESCHIEDEN OF DIENT DAARIN VERANDERING TE WORDEN GEBRACHT? Haarlem H. D. Tjeenk Willink & Zoon INLEID IJN G Het bestuur van het Nederlandsch Instituut voor Volkshuisvesting stelde bij besluit van 3 November. 1921 een commissie in, ten einde te overwegen op welke wijze een volgende Woningtelling het best zou kunnen worden opgezet en bewerkt. Het bestuur noodigde ondergeteekenden uit in deze commissie zitting te nemen. De vergaderingen der commissie werden bijgewoond door den Heer F. Fonck, Administrateur, chef der afdeeling bevolkingsstatistiek, jaarcijfers, maandcijfers, algemeene zaken van het Centraal Bureau voor de Statistiek en door den Heer P. A. A. van Rhee, technisch hoofdambtenaar, afdeelingschef bij het bouw- en woningtoezicht te 's Gravenhage, wier aanwezigheid door de commissie op hoogen prijs werd gesteld. De commissie heeft zes maal. vergaderd. Bovendien werden door de Heeren van Lohuizen en Rikkert nog énkele besprekingen gevoerd met den Rapporteur ter voorbereiding van de werkzaamheden op de vergaderingen. De commissie heeft zich in hoofdzaak voor een viertal vragen gesteld gezien- en wel: 1. Moet de toekomstige woningtelling zich beperken tot de verzameling van gegevens aangaande den toestand der woningmarkt, of bestaat er aanleiding haar, in den geest der telling 1919 en mogelijk verder, uit te breiden ? 2. Welke gegevens zullen, in verband met de beslissing aangaande de onder 1. gestelde vraag, moeten worden verzameld ? 3. Op welke wijze zullen deze moeten worden verzameld t 4. Op welke wijze zullen deze moeten worden bewerkt t HOOFDSTUK I HET KARAKTER DER TELLING L Beperking De commissie is eenstemmig van oordeel dat de telling, ««evens aan- ^ ^e ^,este 'sans van s*a2en bezitten, eenvoudig moet gaande de worden opgezet. De telling 1919 was, met name wat de bewoningmarkt werking betreft, te ingewikkeld, waardoor tallooze fouten zijn gemaakt!. Ook bij een feillooze bewerking zou bovendien de beteekenis der verkregen gegevens niet in alle opzichten evenredig zijn geweest aan den aan de verkrijging verbonden arbeid. De commissie geeft hiermede niet te kennen dat naar haar meening bij een telling steeds uiterste beperking moet worden in acht genomen. Zij is er veeleer van overtuigd dat deze bij ruimeren opzet vaak waardevolle gegevens, ook van technischen aard, aan den dag kan brengen, welke voor de woning' verbetering van onmiddellijk praktische beteekenis zijn, Uit enkele gemeenten werden voorbeelden aangehaald van een uitbreiding der laatste telling/ welke' onmiddellijk nut had opgeleverd en zonder veel moeite had plaats gehad. Eenige gemeentebesturen hebben een statistiek van het aantal kostgangers en kamerbewoners opgesteld j elders werden vragen omtrent drinkwatervoorziening en aanwezigheid van privaten gesteld, welker uitkomsten hebben geleid tot aanleg van een nieuwe waterleiding. Met name rees de vraag of voor zulk een uitbreiding thans bizondere aanleiding bestaat, nu als gevolg van de ten uitvoerlegging van het nieuwe artikel 9 der Woningwet, voor alle gemeenten diensten van bouw- en woningtoezicht in het leven zullen worden geroepen, voor welke deze gegevens mogelijk van belang kunnen zijn als basis van de door hen te verrichten werkzaamheden, zoowel ten aanzien der voort, durende berekening der woningbehoefte volgens de methode van Halle als voor het nemen van maatregelen ter verbetering van woningtoestanden. De commissie heeft gemeend deze vraag ontkennend te moeten beantwoorden. Zij ziet niet voorbij dat met name op het platteland, waar de gemeentebesturen vaak nog te weinig belangstelling toonen in de verbetering der volkshuisvesting, dergelijke onderzoekingen toestanden aan het licht kunnen brengen, welke ook voor déze gemeentebesturen overtuigende kracht bezitten. Maar werkelijke verbetering is slechts te wachten, wanneer een krachtdadig woningtoezicht tot het 6 nemen van maatregelen aanspoort en werkzaam kan zijn. Het nieuwe artikel der Woningwet zal dat toezicht niet eensklaps brengen. Zoolang dit niet aanwezig 'is, heeft het verzamelen van gegevens geen waarde. Niet alleen geen onmiddellijke waarde, maar ook geen waarde voor de toekomst, omdat gegevens aangaande den toestand der woningen spoedig verouderen, zooals o.a. het geval is gebleken met de talrijke en vaak nauwgezette onderzoekingen, door vele gezondheidscommissies kort na het totstandkomen der Woningwet verricht. Bovendien is het de vraag of een uniform, meer gedetailleerd onderzoek over het geheele land, de groote verscheidenheid der gemeenten in aanmerking genomen, aanbeveling Zou verdienen. Evenmin meende de commissie te mogen adviseeren tot het doen verrichten, althans bij gelegenheid van deze telling, van een onderzoek — hoe belangrijk dit op zich zelf ook moge zijn — naar het type-woning, dat in de verschillende streken van ons land wordt verlangd, en naar de vraag of daarmede bij den aanbouw met overheidssteun voldoende rekening wordt gehouden. Een dergelijk onderzoek wijkt in karakter geheel af van een telling, welke zich tot quantitatieve gegevens zal beperken. Ten slotte is beperking tot een minimum gewenscht, omdat bij de telling 1919 is gebleken dat vele gemeentebesturen tekort zijn geschoten, zelfs ten aanzien van eenvoudige vragen. Ook wanneer, zooals werd erkend, het onderzoek naar enkele aangelegenheden van meer technischen aard als drinkwatervoorziening en aanwezigheid van privaten op het platteland van uiterst eenvoudigen aard is, meende de commissie dat thans beperking tot het volstrekt noodzakelijke geboden is. De gemeenten moeten allereerst leeren aangaande een beperkt aantal eenvoudige zaken juiste gegevens te verstrekken. Uitbreiding blijft bij latere tellingen steeds mogelijk. Eenstemmig was de commissie derhalve van oordeel dat van rijkswege de telling uitsluitend (behoudens één nader té vermelden uitzondering) ten doel zou moeten hebben het verkrijgen van een beeld van de woningmarkt. . Even eenstemmig echter was het oordeel der commissie dat deze beperkte opzet der telling van rijkswege geen moeilijkheden in den weg zou mogen leggen aan die gemeenten, welke zouden wenschen de telling dienstbaar te maken aan het verkrijgen van gegevens van meer uitgebreiden, hetzij socialen, hetzij technischen aard. Ook zullen haar uitkomsten bruikbaar moeten zijn als basis voor verdere gemeentelijke berekeningen volgens de methode van Halle. 7 II. Te hou- 2al de omvang der telling naar de eenstemmige meening cemee'nten ^ c011111"85^ beperkter moeten worden dan die van de telling 1919, even eenstemmig was de commissie van oordeel dat zij zich over alle gemeenten in ons land moet uitstrekken. Er is, naar de meening der commissie, geen reden om aan te nemen, dat het woningtekort alleen aanwezig zou zijn in gemeenten met meer dan 2000 inwoners. Integendeel, de uittocht van vele personen uit landelijke gemeenten moet ten deele op rekening Worden geschreven van het tekort aan woningen aldaar. Bijgebouwd wordt er nagenoeg niet. Dat in de Landarbeiderswet de mogelijkheid wordt geopend óm met den grond ook een woning te verkrijgen, duidt erop hoezeer de behoefte aan nieuwbouw aanwezig is. Onder de aanvragen voor premiebouw zijn er vele uit kleine gemeenten. Het verslag der gemeente Apeldoorn over de woningtelling geeft een vingerwijzing voor de toestanden op het platteland ; het verklaart dat buiten de kom de dubbele bewoning het meest voorkomt. Wanneer er reden is om aan te nemen dat ook op het platteland het woningtekort vaak nijpend is, mag ten aanzien van de kleine landelijke gemeenten (waarin ongeveer 1/10 van onze bevolking woont) met een algemeenen indruk niet worden volstaan. Nóch het feit dat in deze gemeenten vaak weinig lust wordt aangetroffen om in de woningbehoefte te voorzien, , nóch de onmiskenbare grootere moeilijkheden, aan de telling verbonden, waar de woningen ver uiteen liggen en geschikt tellerspersoneel niet gemakkelijk is te vinden, kunnen deze verwaarloozing der kleine gemeenten rechtvaardigen. In deze wordt vaak de beteekenis van een voldoende voorziening in de woningbehoefte niet ingezien. Het doen houden eener telling aldaar, vooral wanneer deze goed wordt voorbereid, zal de belangstelling verlevendigen. Voorzoover zij tot aanbouw leidt, zal zij den trek der bevolking van het platteland naar de stedelijke centra helpen tegengaan en een einde maken aan den absurden toestand dat, terwijl op het platteland niet wordt gebouwd, die gemeenten, welke haar bevolking slechts ongaarne door vestiging van de bevolking van het platteland zien vermeerderen, verplicht zijn den aanbouw van woningen ter hand te nemen, welke aanbouw opnieuw tot een versterking van den trek leidt. III. Ook bui- Uit het voorafgaande volgt tevens dat naar het oordeel ten^de kom- ^ commissie van tellingen alleen in de kommen- der gemeenten geen sprake mag zijn. Ook kennis van den toe-, stand in het meer landelijke gedeelte der betrokken gemeenten is van belang. Houdt men met dit gedeelte, zooals in 1919, 8 geen rekening, dan is het verkregen beeld niet alleen onvolledig, maar ook misleidend. HOOFDSTUK II " H\ de te verzamelen gegevens IV. De te ver- ' Wanneer eenmaal is aangenomen, dat de telling alleen ïamelen ge- tcn joel zal hebben een beeld té Verkrijgen van de woninggcvens markt, volgt daaruit dat getracht moet worden vraag en aanbod op die markt nauwkeurig te leeren kennen. *) De vraag moet worden geacht te zijn vertegenwoordigd door alle gezinnen en alleen levende personen, die behoefte aan een woning hebben, het aanbod door den beschikbaren woningvoorraad. Er was voor de commissie geen aanleiding zich in beschouwingen te verdiepen over de vraag of alle gezinnen en alleen levende personen inderdaad kunnen geacht worden behoefte te hebben aan een woning. De meening dat alleen rekening behoort te worden gehouden met de behoefte,- voorzoover zij, die haar gevoelen, in staat zijn de verlangde huur te betalen, is der commissie bekend. Of men deze meening al dan niet als juist aanvaardt, is een vraag van ekonomisch eri politiek inzicht, welke buiten het gezichtsveld der commissie ligt. Zij heeft zich alleen rekenschap kunnen geven van de, als men het zoo noemen mag, absolute vraag. In het algemeen mag worden aangenomen dat de omvang dezer vraag kan worden gekend door aan het aantal gezinnen en alleen levende personen, welke als hoofdbewoner.2) over een, woning beschikken, diegenen toe te voegen, bij wie dit niet het geval is en die thans een onderkomen hebben gevonden in Woningen, welke ook door een-ander gezin zijn bewoond, of in verblijven, welke niet als woning kunnen worden beschouwd. Ten aanzien van het aanbod moeten worden gekend alle aanwezige woningen err bewoonde verblijven, waarvan in mindering moeten worden gebracht die verblijven, welke niet als blijvende woning in aanmerking kunnen komen. IKw Nu dé gemeentebesturen verplicht zijn elke maand aan het Centraal Bureau voor de Statistiek een opgaaf te verstrekken aangaande den stand der bouwbedrijvigheid, is het statiseh beeld, door de woningtelling te_ verkrijgen, op vrij gemakkelijke wijze aan te vullen ten 'einde de "tendens van de ontwikkeling der toestanden op tie woningmarkt te leeren kennen. Elk gemeentebestuur kan dit voor zich doen, maar ook voor het geheele land is zulk een aanvulling mogelijk. I . 2) Of, wanneer een woning door twee partijen gezamenlijk is betrokken, een dier partijen. 9 Uit het voorgaande volgt niet dat de uitkomsten der statistiek in dezen geest zouden zijn te bewerken, dat eenerzijds een staat, bevattende het totaal van alle gezinnen,-andererzijds een, waarin alle woningen compareeren, tegenover elkander zouden moeten worden gesteld.- De gegevens ten aanzien van vraag en aanbod vallen samen ten aanzien van die woningen, welke zijn bewoond en van een gelijk aantal gezinnen "en alleen wonende personen. Hieruit blijkt dat de gegevens aangaande den woningvoorraad moeten worden gesplitst; de bewoonde en de leegstaande woningen moeten afzónderlijk worden geteld. Ten deele kunnen de laatste als beschikbare woningreserve worden gesteld tegenover de onbevredigde vraag, ten deele moeten zij als een normaal bestanddeel van het aanbod worden beschouwd, omdat een volledige bezetting van alle woningen, althans in de steden, tot de onmogelijkheden behoort. Aangezien de eigen woningen op de woningmarkt een^ afzonderlijke plaats innemen, inzoover er in deze kategorie minder mutaties plaats vinden, en haar reserve bovendien van,geringer beteekenis is voor de geheele woningmarkt dan die der huurwoningen, is het gewenscht gegevens aangaande het aantal eigen woningen afzonderlijk bijeen te brengen. Deze onderscheiding brengt vanzelf mede dat ook met de vrije woningen rekening moet worden gehouden. Kennis van de in de kategorie der eigen woningen aanwezige reserve zou van belang zijn. Deze is echter niet op Ü bevredigende wijze te verkrijgen ; of een leegstaande woning is te rekenen tot de groep der huur- of der eigen woningen, is veelal niet uit te maken. Het is niet voldoende den woningvoorraad, met inbegrip der woningreserve eenerzijds, de over een woning beschikkende gezinnen, de samenwoningen en het aantal in niet als woning in aanmerking komende verblijven wonende gezinnen andererzijds als één geheel voor elke gemeente te kennen. Al mogen de grenzen minder scherp zijn te trekken dan vroeger, ook thans heeft de onderscheiding in arbeiders-, middenstandsen welgesteldenwoningen haar beteekenis; voor elk dezer groepen moeten met het oog op van overheidswege te nemen maatregelen de bovengemelde gegevens bekend zijn. V. Ook gege- Van het verzamelen van gegevens aangaande de ligging der vens over het womng in het perceel kan, omdat deze geen beteekenis heeft ve^^aetoite- voor ^en toestand der woningmarkt, worden afgezien. De verwerking der te dezen aanzien bij de telling 1919 verzamelde gegevens staat het meest aan kritiek bloot; ook in de toekomst bestaat veel kans op mislukking van een zoo gedetailleerd IO onderzoek als toen heeft plaats gehad. Bovendien mag de praktische beteekenis der verworven gegevens, ook wanneer deze tot betrouwbare uitkomsten waren verwerkt, niet hoog worden aangeslagen. Een uitzondering behoort te worden gemaakt ten aanzien van de onderscheiding der woningen, al naargelang zij te zamen met andere in een perceel zijn gelegen of alleen, de onderscheiding derhalve tusschen woningen in meergezinshuizen en eengezinshuizen. Beschikking over gegevens daaromtrent is voor de Regeering van onmiddellijk belang met het oog op de te volgen woningpolitiek. Waar het gezinshuis overweegt, zal zij niet dan bij volstrekte noodzakelijkheid den bouw van huizen met meer woningen met behulp van overheidssteun toestaan. De voor haar noodigé kennis van den plaatselijken toestand is te verkrijgen uit de bij de telling verzamelde gegevens. Als eengezinshuizen zijn te beschouwen alle woningen in perceel en, waarin geen andere woningen voorkomen, dus b.V. ook woningen van portiers 4n fabrieken, woningen boven poorten of werkplaatsen, enz., en niet alleen woningen, die „een geheel huis" vormen. Weliswaar worden op deze wijze niet geheel gelijkwaardige woningen samengevoegd, maar een andere onderscheiding lijkt in de praktijk niet wel doorvoerbaar, terwijl tegen de samenvoeging geen al te groote bezwaren bestaan. Voor de groote gemeenten, waar dit soort woningen het meest voorkomt, ware, zoo deze prijs daarop stellen, afzonderlijke vermelding te overwegen. Men zou de vraag kunnen stellen of het bijeenbrengen van gegevens aangaande het voorkomen van kelder- en ev. zolderwóningen niet evenals bij de vorige telling moet plaats hebben. In het algemeen beschouwd immers mag men aannemen dat deze woningen tot de slechtste behooren en vaak op één lijn zijn te stellen met noodverblijven. Niettemin meent de commissie hiertoe niet te moeten raden. In deze lijn doordenkend Zou men ook de krotten moeten tellen. Bovendien zijn niet alle zolder- en kelderwoningen gelijkwaardig. Daar komt bij dat deze woningen in hoofdzaak voorkomen in slechts enkele gemeenten, welke de vrijheid zullen behouden een onderzoek ernaar in de telling te betrekken. Een onderzoek in te stellen naar het voorkomen van zolderwoningen zal bovendien altijd Zeer bezwaarlijk blijken, omdat het nagenoeg onmogelijk is voor deze een bevredigende omschrijving te geven. Ter ver krijging van vergelijkbare gegevens aangaande kelderwoningen zal het van belang zijn dat van regeeringswege een omschrijving wordt verstrekt van wat onder deze woningen is te verstaan; dit is niet zonder meer duidelijk. Zie pag. 50. II VI. Samen- Uit het voorafgaande volgt dat de te verzamelen gegevattmg vens betrekking zullen moeten hebben op: A. den woningvoorraad, te splitsen volgens de drie volgende onderscheidingen: 1. a. bewoonde woningen en b. leegstaande woningen j 2. a. werkelijke woningen en b, verblijven, bewoondf maar niet als woning te beschouwen; 3. a. huur-, b. eigen- en c. vrije woningen, voorzoover het de bewoonde woningen betreft. B. de woningvraag, te onderscheiden in die van: 1. gezinnen, welke over een woning voor zichzelf beschikken (valt samen met A.i.a); 2. gezinnen, welke bij anderen inwonen (samenwoningen); 3. gezinnen, welke zijn gehuisvest in verblijven, niet als woning te beschouwen (valt samen met A.2.6., voorzoover geen samenwoning plaats heeft). l) 2) Deze gegevens zullen afzonderlijk zijn te rangschikken ten aanzien van arbeiders-, middenstands- en welgesteldenwoningen. 3) Hiernaast worden gegevens verzameld aangaande het voorkomen van het gezinshuis. VII. De leeg- De commissie geeft in overweging in plaats van nmgen W°" ttOuocvroonds" van „leegstaande" woningen te spreken. Buitenhuizen, als kantoor in gebruik zijnde woningen, zullen dan niet de kans loopen bij de woningreserve te worden gerekend. Er zij — op sommige plaatsen schijnt daaromtrent twijfel . te hebben bestaan — op gewezen dat nieuwe woningen alleen als leegstaand mogen Worden geteld, wanneer ze in den staat verkeeren, waarin zij mogen worden betrokken, niet zoolang zij nog in aanbouw zijn. Het aantal leegstaande woningen, de woningreserve, zal naar de commissie meent, om de verschillende beteekenis, die zij voor elk der groepen heeft, afzonderlijk moeten worden 1) Kleine afwijkingen, waarover onder het volgend nummer enkele opmerkingen volgen, kunnen hier buiten beschouwing worden gelaten. 2) In het oog is te houden dat nog geen bevredigende toestand is verkregen, wanneer vraag en aanbod in den boven omschreven zin elkander dekken. Een reserve moet in het aanbod zijn begrepen, zoowel met het oog op het dynamisch karakter der vraag, als om verhuizingen mogelijk te maken. 3) Ia hoever deze laatste onderscheiding het verzamelen van verdere gegevens noodig maakt (aangaande de huren en het al dan niet aanwezig zijn van een nering- of bedrijfsruimte) is beneden onder het oog te zien. 12 nagegaan ten aanzien van t i°. arbeiders-, middenstandsen welgesteldenwoningen; 2°. daar, waar deze onderscheiding gemaakt wordt, woningen met en zonder nering of bedrijf. iill* Om de boven aangegeven reden zal ervan moeten worden afgezien de opgave ook ten aanzien van huur- en eigen woningen afzonderlijk te doen. ,* VIII. De niet De woningtelling 1919 vermeldt als noodverblijven bSchouwftC nc°dwonm£en en onbewoonbaar verklaarde woningen. Zij beloonde60 ^aat (nood-)woonwagens en woonschepen buiten beschouverblijven wing. Dit laatste ten onrechte, naar de commissie meent; zij vertegenwoordigen een onbevredigde vraag en behooren te worden vermeld. Onder noodwoningen zijn bij de telling 1919 zeer heterogene woningen opgenomen, eigenlijke noodwoningen, verblijven, door particulieren uit oud bouwmateriaal in elkander gezet, vaak in strijd met de bouwverordening, aarinemerskeeteh, enz. Teneinde een juister overzicht te verkrijgen van de niet . als woning te beschouwen bewoonde verblijven, lijkt het gewerischt deze te onderscheiden in: 1. noodwoningen, gebouwd op grond der Woningnoodwet en soortgelijke verblijven, vóór de totstandkoming der Woningnoodwet gebouwd; . 2. woningen, opgericht als tijdelijke verblijven, al dan niet bedoeld in art. 55 der Woningwet; $m 3. verblijven, welke niet als woning zijn te beschouwen (schuren, stallen, zolders, pakhuizen, enz.), maar als zoodanig in gebruik genomen; 4. bewoonde onbewoonbaar verklaarde woningen; 5. vaste (in tegenstelling tot trekkende) woonschepen; 6. vaste (idem) woonwagens. . i Niet als noodwoningen moeten worden geteld de op grond van de Woningnoodwet gebouwde zgn. se mi-permanente woningen. Het beste zal zijn te dezen een kriterium te zoeken in den aflossingstermijn van het voorschot' en b*v. woningen, waarvoor de aflossingstermijn is gesteld op 30 jaar of langer, niet als noodwoningen te beschouwen. Leegstaande' noodwoningen behooren te worden geteld. Niet daarentegen andere leegstaande noodverblijven, ook niet de in 1919 getelde leegstaande onbewoonbaar verklaarde , woningen. Al zullen deze mogelijk opnieuw worden betrokken, tot de woningreserve jnogen ze niet worden gerekend. . Van leegstaande noodwoningen zal in de tabellen (in een ( noot) moeten blijken. 13 Wenscht men een volledig overzicht der vraag te verkrijr gen, dan zouden onder de „niet als woning te beschouwen verblijven" ook moeten worden gerekend de hotelkamers, bij gezinnen voor langeren tijd in gebruik en de slaapsteden, en zouden gezinnen, die als gevolg van den woningnood in % hotels en slaapsteden wonen, behooren te worden geteld. De commissie rijeent hiertoe niet te moeten adviseeren. Het onderzoek naar de oorzaak, waarom een gezin in een hotel of slaapstede woont, zal subjectieve elementen bevatten, die beter worden vermeden, terwijl het aantal gezinnen, dat op deze wijze wordt verwaarloosd, zeker niet groot in aantal Zal zijn. IX. De om- De bevredigde vraag wordt, zooals boven onder IV vang der werd betoogd, aangegeven door het aantal bewoonde wonin713,8 gen, waarin één gezin of een alleen levend persoon woont. De onbevredigde vraag wordt vertegenwoordigd door die gezinnen, welke een onderkomen hebben gevonden in een verblijf, dat niet als woning is te beschouwen, of bij anderen inwonen als gezin. Daarbij komen die gezinnen, welke uit elkaar zijn gevallen en waarvan de leden bij verschillende gezinnen inwonen. Het is niet onwaarschijnlijk dat bij de laatste telling déze uit elkaar gevallen gezinnen niet tot hun recht zijn gekomen. Ditzelfde geldt ten aanzien van een waarschijnlijk niet onbelangrijk aantal jonggehuwden, waarvan partijen wegens den woningnood ieder bij de ouders zijn blijven inwonen. ^ De commissie heeft zich de vraag gesteld of het wenschelijk is te achten, behalve ten aanzien der zooeven genoemde' kategorieën ook gegevens te verzamelen aangaande nog twee kategorieën personen, welke, zoo men wil, als woningbehoeyehd kunnen worden beschouwd. Dit betreft in de eerste plaats bij anderen inwonende personen, die bij normalen toestand der woningmarkt een eigen woning zouden betrekken, hetzij tezamen met andere in dezelfde omstandigheden verkeerenden, hetzij alleen met een dienstbode of geheel alleen. Mededeelingen, in de commissie gedaan aangaande in enkele gemeenten daaromtrent 'verkregen ervaring, doen vermoeden dat dit aantal niet moet worden onderschat. Niettemin meende de commissie niet tot een onderzoek naar deze personen te moeten adviseeren, omdat dit zou leiden tot invoering van een zooveel mogelijk te vermijden subjectief element. Of inderdaad een ieder, die een verklaring in dezen zin geeft, als woningzoekend is te . beschouwen, valt te betwijfelen. Ook is het de vraag of een ^opneming in alle gemeenten gerechtvaardigd zou' zijn. Daar 14 komt bij dat samenwoningen van dezen aard, die niet leiden tot het ontstaan van een eigenlijk gezin, zooals een onderzoek te Rotterdam heeft aangetoond, een zeer wisselend karakter bezitten; zoowel het cijfer der vorming als dat der ontbinding is in een kort tijdsverloop groot. Ten slotte moet ook de behoefte aan een woning bij deze kategorie als minder nijpend worden beschouwd, terwijl ook de gevolgen van de inwoning bij anderen minder bedenkelijk zijn te achten dan van inwoning van werkelijke gezinnen. Mede ter vermijding van subjectiviteit meende de commissie met te moeten adviseeren tot het rekening houden met voorgenomen en wegens woningnood uitgestelde' huwelijken, al ontveinst zij zich geenszins dat het cijfer daarvan, hetwelk, niet onbelangrijk is te achten, van groote beteekenis is voor de kennis der woningmarkt. X. Samen- Dadelijk na het verschijnen der Uitkomsten der telwoomg Hng IC,I9 ^ met ten onrechte, de opmerking gemaakt dat aangaande de beteekenis der ten aanzien der samenwoningen gepubliceerde cijfers groote onzekerheid bestaat. Niet elke samenwoning- wijst op woningbehoefte, ook in normale tijden komen samenwoningen voor. Aan den anderen kant is het aan geen twijfel onderhevig dat de in de Uitkomsten der telling opgenomen cijfers geen volledig beeld geven van de samenwoningen. Niet alleen omdat deze gedeeltelijk zijn verzwegen, maar mede omdat ongetwijfeld een zeer groot aantal samenwoningen op het platteland niet zijn aangeteekend, aangezien men ze aldaar niet als samenwoning beschouwt. Dit blijkt uit de inrichting der bevolkingsregisters aldaar. Wanneer een zoon bij de ouders introuwt, teekent het bevolkingsregister in vele gevallen de beide in de woning wonende gezinnen niet aan als, twee, maar als één gezin. Het is dus vrij Zeker dat niet alle „toelaatbare" samenwoningen in mindering mogen worden gebracht van het cijfer der telling. Ls het mogelijk, zoo. heeft de commissie zich afgevraagd, te dezen aanzien meer betrouwbare gegevens te • verkrijgen en éen onderscheiding in de samenwoningen te maken, naar gelang deze al dan niet het gevolg zijn van den IIIIP woningnood ? Het tekort aan woningen op het platteland is, zooals reeds boven werd opgemerkt, niet een verschijnsel van den laatsten tijd, maar is er al vele jaren aan het groeien, waarschijnlijk reeds van den tijd af, toen de daling van het sterftecijfer ging leiden tot een sterker aanwas der bevolking. Dit tekort heeft eenerzijds geleid tot den reeds vermelden trek naar de stad, maar ook tot een samenwoning, die thans vaak als nor- 15 maat -wordt beschouwd, maar niettemin een gevolg is van den onvoldoenden woningvoorraad. De commissie .meende dat in elk geval de samenwoning als gevolg van dit woningtekort buiten beschouwing' moet worden gelaten en een eventueel onderzoek zich alleen zou moeten uitstrekken tot de samenwoningen, die het gevolg zijn van den crisiswoningnood, al ontveinst zij zich niet dat beide kategorieën niet altijd even gemakkelijk zullen zijn uiteen te houden. Welk zou het kriterium der toelaatbare samenwoningen moeten zijn ? Aan uitwendige objectieve kenteekenen valt zij niet van de ongeoorloofde te onderscheiden. De samenstelling van het gezin geeft daaromtrent wellicht in vele gevallen, maar niet als regel aanwijzing; bloedverwantschap geeft niet den doorslag. Bij een onderzoek in 1913 te Rotterdam gehouden, zijn tal van als volkomen normaal te beschouwen samenwoningen aan den dag gekomen, zonder dat bloedverwantschap aanwezig was. Om tot kennis van het al dan niet toelaatbare der samenwoning te geraken, staat slechts, één weg open: aan het inwonend gezin zelf naar de oorzaak der samenwoning te vragen en het van het antwoord te laten afhangen of de samenwoning al dan niet als geoorloofd moet worden beschouwd; Zij is dit niet, wanneer zij haar oorzaak vindt in den woningnood, hetzij in absoluten zin, in zoover er geen woning is te verkrijgen,, hetzij in betrekkei ijken zin, in Zoover de beschikbare woningen als gevolg van de crisis te duur zijn geworden. Eenigszins eenvoudiger is het alle samenwoningen als ontoelaatbaar te beschouwen, tenzij uit de mededeelingen van het inwonend gezin blijkt dat dit niet het geval is. Aan beide methoden zijn groote bezwaren verbonden. De onderscheiding is niet te treffen door den teller aan den persoon, met wien hij spreekt, een kategorische vraag of vragen te doen stellen, die met ja of neen zijn te beantwoorden. Inde meeste gevallen zal de teller een lang relaas hebben aan te hooren, op grond waarvan hij de indeeling ih een der kategorieën-zelf moet verrichten. De telling zou daardoor omslachtiger en tijdroovender worden. Bedenkelijker -is het dat de verkregen gegevens zeer sterk een subjectief karakter zullen dragen, in tegenstelling tot de andere bij de telling te verzamelen feiten. Dit element der subjectieve waardeering houdt bovendien een ander gevaar in. Gemeentebesturen, die van geen bemoeiing met woningbouw gediend zijn, zullen de gelegenheid 'bezitten alle samenwoningen als geoorloofd te doen aantee- i6 kenen. B. v. waar grootgrondbezit overweegt, en de grootgrondbezitter een- machtige positie inneemt en tevens degene is, die aanbouw van woningen tegenhoudt, zal dit gevaar nier denkbeeldig zijn. Als volkomen onbruikbaar middel ter verkrijging van een juiste onderscheiding is aan te zien het stellen van de vraag aan het inwonend gezin of het een eigen woning wenscht te betrekken. Niet alleen, omdat deze yraag veel te algemeen is, en slechts behoorlijk zou zijn te beantwoorden, wanneer de teller tezelfder tijd een woning van bepaalden huurprijs kon aanbieden. Maar bovendien, omdat bij de beantwoording waarschijnlijk sterk aan den dag zou komen dat de samenwoning reeds een bedenkelijken invloed op de woonzeden heeft uitgeoefend en gezinnen, die daaraan vroeger niet zouden hebben gedacht, genoegen doet nemen met samen■> woning. De commissie meent op grond van bovenstaande overwegingen het doen instellen van een onderzoek naar het al dan niet geoorloofde der samenwoningen te moeten ontraden. De te verkrijgen* gegevens zouden onbetrouwbaarzijn. Een ieder zou er de gevolgtrekkingen uit kunnen maken, die hem aanstaan. Het weglaten van alle onderscheiding verdient derhalve de voorkeur. Men weet dan eenerzijds dat ten gevolge van de inrichting der bevolkingsregisters op het platteland een aantal samenwoningen niet aan den dag zijn gekomen, men weet tevens dat het opgenomen cijfer ook toelaatbare samenwoningen omvat. De commissie betreurt het er niet in te zijn geslaagd een deugdelijk middel ter onderscheiding aan te geven. Daaruit mag niet worden afgeleid dat zij die onderscheiding volkomen onmogelijk acht. Het is haar bekend dat te Amersfoort en Nijmegen een onderzoek in deze richting heeft plaats gehad en te Maastricht aan den gang is. De onderscheiding leent zich echter, niet tot verwerking in statistischen vorm. Wel zouden de Verzamelde antwoorden op dé vraag welke de reden der samenwoning is, in een rapport over een gehouden enquête kunnen worden verwerkt. Dit zou van veel beteekenis zijn. De commissie zou het. zeer toejuichen zoo op aansporing en met financieelen steun der Regeering op meerdere plaatsen, liefst typisch voor bepaalde groepen gemeenten, zulke enquêtes werden gehouden. XI. Onder- Zooals onder IV werd opgemerkt, is een groepeering scheiding in der woningen gewenscht, al naar gelang deze als arbeiders-, ^ddderS~' middenstands- of welgesteldenwonirigen zijn te beschouwen, stends^ en Sooals dit bij de telling 1919 geschiedde. Die telling 17 welgestelden- nam als balis voor deze onderscheiding de huren en Kriterfum stelde met het oog daarop een groot aantal huurklassen op. De gemeentebesturen hadden ieder voor zich aan te geven welke klassen als arbeiders-, middenstands- en welgesteldenwoningen behooren te worden beschouwd. Deze maatstaf is niet altijd als volkomen juist te beschouwen. De huren van arbeiders- en middenstandswoningen loopen op de grens dooreen. Dit geldt reeds in het algemeen, maar sterker dan ooit onder de werking der Huurwetten. Voor nieuwgebouwde woningen van arbeiders wordt vaak een hooger huur bedongen dan voor door de Huurwetten beschermde middenstandswoningen. In de woningen van bouwvereenigingen, waar de individueele huurbepaling toepassing heeft gevonden, levert de huur volstrekt geen maatstaf voor de onderscheiding. De commissie heeft zich afgevraagd of de Onderscheiding naar de huur zou kunnen vervallen. Deze vraag moet, naar het eenstemmig oordeel der commissie, ten aanzien van het platteland, inderdaad bevestigend worden beantwoord. Minder wellicht nog dan in de steden geven daar de huren een betrouwbaar kriterium. Het feit dat een aanmerkelijk deel der woningen, die der boeren en der landarbeiders, als woningen met bedrijf zijn te beschouwen, maakt de beoordeeling nog onzekerder en schakelt een zeer belangrijk gedeelte der aanwezige woningen van de indeeling uit. Voor een gemeentebestuur op het platteland, dat elke woning en haar bewoners kent, is het veel gemakkelijker individueel uit te maken of een woning als arbeiders- of middenstandswoning is te beschouwen, dan een. huurklasse voor haar aan te geven, en haar op grond daarvan in een der kategorieën in te deelen. Directe beoordeeling Zal veel betrouwbaarder gegevens verstrekken dan een beoordeeling naar het bedrag der huur. Ook uit een ander opzicht ligt hierin een groot voordeel; de in het bijzonder ten aanzien der landarbeiderswoningen uiterst moeilijke onderscheiding in woningen met en zonder nering of bedrijf (zie beneden onder XXVIII), die anders onvermijdelijk is, wordt erdoor overbodig. Voor het volgen van de methode der directe beoordeeling komen uit den aard der zaak alleen gemeenten in aanmerking van niet te grooten omvang, waar het gemeentebestuur met de noodige kennis van zaken kan oordeelen. Dit zal gewoonlijk het geval zijn in gemeenten, welke geen grooter kom bezitten dan van 10.000 inwoners. Ziet men aldaar als regel van het huurkriterium af, dan kan toch zoo noodig ten aanzien van die gemeenten, waar de veronderstelde plaatselijke kennis niet aan- x8 wezigis te achten, worden bepaald dat een huuropneming moet volgen. In gemeenten met kommen van meer dan 10.000 inwoners zal een ander kriterium niet kunnen worden gemist. Dit zal alleen, hoe gebrekkig ook, zijn te vinden in de huren. Op een bizondere kategorie woningen moet in dit verband de aandacht worden gevestigd, te weten op de woningen, hetzij met voorschot overeenkomstig de Woningwet, hetzij met steun overeenkomstig het middenstandsbouwbesluit gebouwd. Beide kategorieën kunnen steeds zonder meer in een der groepen worden ondergebracht; dit is van belang, omdat ten aanzien van de Woningwetwoningen de huur vaak aanmerkelijk hooger is dan die van andere arbeiderswoningen ter plaatse. XII. Huur- De commissie acht het in de gemeenten, waar een tbssen groepeering naar de huren onvermijdelijk blijkt, niet noodig een splitsing in klassen door te voeren als bij de telling 1919. Elk gemeentebestuur zal hebben te bepalen (en te vermelden) waar binnen haar gebied de scheidingslijn tusschen arbeiders-, middenstands- en welgesteldenwoningen behoort te worden getrokken. De woningen worden in deze drie groote groepen ondergebracht. Bij deze vereeniging zal het niet mogelijk zijn de nauwkeurige berekeningen door te voeren, waarvan de uitkomsten thans in de derde tabel der telling 1919 zijn te vinden. De commissie vindt geen aanleiding dit te betreuren. Het is volkomen waar dat men de woningreserve niet als één geheel heeft te beschouwen. Maar evenmin heeft een berekening voor elk der vaak kleine klassen waarde. Bij den verderen aanbouw ter voorziening in dén woningnood is men reeds thans aangewezen op bouw van woningen van het eenvoudigst toelaatbaar type. Het feit dat in bepaalde huurklassen het percentage leegstaande woningen geringer, het aantal samenwoningen grooter is, kan op de te nemen maatregelen van geen invloed zijn. Waar de klassen klein zijn, geeft bovendien het aantal leegstaande woningen, noch als absoluut cijfer, noch in percenten uitgedrukt, eenige betrouwbare aanwijzing ten aanzien van den toestand. Daar komt by dat de splitsing in klassen ook niet in staat is een beeld te geven van de woningbehoefte in elke klasse; de samenwoningen vinden plaats, somtijds in woningen van lager, als regel in die van hooger huur dan de betrokken gezinnen, zoo ze op zich zelf woonden, zouden verwonen. Ook over de huurkracht verspreidt de verder doorgevoerde indeelirig in klassen weinig licht, zij het ook eenige aanwijzing. 19 Het is niet onwaarschijnlijk dat enkele grootere gemeenten er waarde aan sullen hechten de indeeling in klassen te behouden of althans verder door te voeren dan hown aangegeven, hoewel minder ver dan bij de telling 1919, b.v. met het oog op een kartotheek. In dat geval zal het gewenscht zijn de grenzen niet geheel onafhankelijk van die, welke bij de telling 1919 werden gebruikt, te trekken, maar eenige der toen gevormde klassen samen te voegen, zulks om onderlinge Vergelijkingen mogelijk te maken. TVeliswaar zijn tegen de indeeling van 1919 bezwaren geopperd (zie het artikel van den heer A. J. A. Rikkert in het Novembernummer 1921 van het Tijdschrift voor Volkshuisvesting), maar deze zijn niet van zoo overwegenden aard dat een nieuwe, afwijkende indeeling behoort te worden aanbevolen. Wel verdient het aanbeveling de tabel naar boven met enkele klassen uit te breiden. Niet alle woningen met een huurwaarde boven de ƒ 1000.— zijn gelijkwaardig: ƒ 1200.—, ƒ 1500.—, ƒ2000.—,72500.— en ƒ3000.— zouden goede grenzen vormen. Gemeentebesturen, welke een meer gedetailleerde indeeling wenschen door te voeren, zouden goed doen zich onderling te verstaan over de samenvatting der klassen, teneinde uniformiteit en vergelijkbaarheid te verkrijgen. XIII. Wonin- In die gemeenten, waar de huren als basis der indeeling diel^der^erirS n«n'^ het> evenals dat bij de telling 1919 geschiedde, noodig of bedrijf Zlm "e whoorende Seren heeft, die elders wonen. Over de grenslijn is verschil «ïïninl^ mogelijk. De meerderjarigheid daarvoor aan te nemen, komt het meest aannemelijk voor. De ongehuwde vrouw met kinderen is niet vermeld. Woont Zij bij den man, met wien zij leeft, dan komt deze als hoofdSwoner aan den dag; de ongehuwde vrouw ™etjnnderen kan daarnaast niet als woningbehoevend worden aangeteekend. Woont zij op zich zelf, dan komt zij eveneens als hoofdbewoonster naar voren. Alleen wanneer zij bij anderen inw^Xwordt zij niet geteld Als regel zalzij iri dat geval ook niet als woningbehoevend kunnen worden beschouwd. Aan de benaming dienstpersoneel is de voorkeur gegeven boven pei^neel, omdat daaronder b.v. mwonmgen,in fabrieksgebouwen gelegen, ook het personeel dier fabnek zou kunnen worden verstaan. Telbriefje Model B 8. De commissie heeft zich afgevraagd of het mogelijk zou zijn voor de onderscheiding in woningen IX ^ndei nering of bedrijf een ander ^enum te vinden dan bii de woningtelling 1919 werd gebruikt. Met name fn de gWe steden en ten aanzien van landarbeiderswomngen op het platteland is verschil van opvatting ™gehjk. Dit is haar echter niet mogen gelukken. De constructie der woning kan geen maatstaf zijn, omdat ook als woningen met nerinl of bfdrijf moeten worden beschouwd woningen, waarbThet bedrijf wordt uitgeoefend itt een afzonderlijke, me? direct met de woning een geheel vormende ruimte, die echter in de huur is opgenomen. Zij volstaat ermee de opneming aan te bevelen van een bepaling aangaande boerderijen, omdat, zooals uit de enquête vin hef Instituut voor Volkshuisvesting is gebleken ook te dezen een onjuiste opvatting heeft bestaan. De beteekenis d?ondeScheiding wordt uit den aard der zaak aanmerkelijk geringS! wanneer8 overeenkomstig het advies ^ commissie fen rfattelande de onderscheiding m arbeiders-, middenstanden welgesteldenwoningen onmiddellijk plaats vindt. XXIX. De De dienst van het Bevolkingsregister maakt^Pejsoonstewng briefjes op voor alle gehuwde mannen, voor de ge huwde vrouwen, wier echtgenoot niet m hetzelfde perceel woont, 35 en voor alle in weduwlijken of gescheiden staat verkeerenden. Deze briefjes worden overgelegd aan den dienst der telling. Deze maakt de perceelsbriefjes op, aan de hand der ingeleverde persoonsbriefjes, en vult daarop wijk enz., nummer van het telbriefje en perceel in. Slechts in zeer enkele gemeenten Zullen de perceelsbriefjes onafhankelijk van de persoonsbriefjes kunnen worden opgemaakt. In dat geval zal dat vooraf geschieden. De persoonsbriefjes worden in het als een omslag gereed gemaakte perceelsbriefje gelegd. De teller wordt van deze voorzien. Deze vult zoowel op de perceels- als op de persoonsbriefjes de vragen in, die daarvoor zijn bestemd. Uit de invulling op de persoonsbriefjes is af te lezen of zich een geval van samenwoning voordoet, in verband met de daarvan in aanteekening 7 op het telbriefje Model A. gegeven omschrijving. De aanteekening der samenwoning, d.w.z. vermelding der inwonenden als gezin op het perceelsbriefje, geschiede door den teller; na inlevering door dezen van de briefjes wordt zij door den dienst gecontroleerd. Deze vult tevens op het persoonsbriefje de laatste vraag in. Met het oog op de controle is dit van belang. Zooals boven is betoogd, is het theoretisch juist de samenwoning te doen tellen ter plaatse, waar het hoofd van het gezin inwoont. Niettemin zullen wellicht sommige gemeentebesturen het met het oog op te nemen praktische maatregelen van belang achten ook met de werkelijke inwoning ter plaatse rekening te houden. Het persoorisbriefje verstrekt daaromtrent de noodige gegevens, die in die gemeenten, welke dit wenschelijk achten, op het perceelsbriefje onder „Bij-, zonderheden" kunnen worden aangeteekend. De teller zal moeten zijn voorzien van blanco-perceelsen blanco-persoonsbriefjes. Wanneer n. 1. zooals in verreweg de meeste gemeenten het geval zal zijn, de perceelsbriefjes worden ingevuld uit de persoonsbriefjes, ontvangt hij geen telbriefjes voor woningen, waarin geen personen wonen, voor welke geen persoonsbriefjes worden opgemaakt (zie p. 21), noch voor leegstaande woningen. Deze woningen zal hij bij de telling aantreffen en daarvoor perceelsbriefjes, voor de eerste kategorie bovendien persoonsbriefjes moeten opmaken. Uit den aard der zaak bestaat ook de mogelijkheid dat de teller gezinnen aantreft, welke nog niet in het Bevolkingsregister staan ingeschreven. De persoonsbriefjes van de personen, die niet in de woning zijn aangetroffen, waarin zij volgens de opgave van den dienst van het Bevolkingsregister verblijf zouden moeten houden, 36 neemt de teller uit het perceelsbriefje en levert hij les in aan dendienst.Van de persoonsbriefjes, die hij opmaakt, doet hij aanteekening, met vermelding van het betrokken perceel, bij voorkeur op den omslag, waarin hij de blanco-briefjes mede krijgt. Deze stukken vormen.voor den dienst der telling de basis voor nader overleg met den dienst van het Bevolkingsregister. f De invulling van de derde kolom (arbeiders-, middenstands- of welgesteldenwoning) van Model A geschiedt door den dienst der telling. HOOFDSTUK IV XXX^Door gemeentebesturen, zoowel als door Centraal Bureau voor de Statistiek DE BEWERKING Algemeen was de commissie van oordeel dat de bewerking der te publiceeren gegevens centraal zal moeten geschieden, teneinde de vele fouten te vermijden, bij de laatste telling aan den dag gekomen. Dit sluit niet in dat ter plaatse geenerlei bewerking zal geschieden. In de praktijk is gebleken dat ook ten aanzien van die gemeenten, welker gegevens bij de laatste telling direct door het Centraal Bureau voor de Statistiek zijn bewerkt, corrigeering der ingezonden stukken in de gemeente Zelf noodig was, met het oog waarop deze moesten worden teruggezonden. Controle op de juistheid der telbriefjes zal dus steeds ter plaatse moeten geschieden. Ten aanzien van kleinere gemeenten pleit ook het opvoedkundig element voor het doen verrichten van een althans gedeeltelijke bewerking ter plaatse. Wil men qp het platteland op den duur geraken tot het wekken van belangstelling voor de volkshuisvesting, wil men de bovenvermelde diensten van bouw- en woningtoezicht op den duur doen slagen, dan kan de verwerking der gegevens daartoe het hare bijdragen. Verschillende gemeentebesturen zullen er bovendien prijs op stellen kennis te nemen van de uitkomsten der telling, spoedig nadat deze heeft plaats gehad, zoowel uit^ zuiver woningstatistische overwegingen (bijhouden en controle van kartotheken) als tot het nemen van maatregelen. De centrale bewerking echter vordert vrij veel tijd, zelfs wanneer men wil aannemen dat zij spoediger zal kunnen plaats hebben dan bij de laatste telling het geval was. De commissie is op grond van bovenstaande overwegingen van oordeel dat centrale en plaatselijke bewerking behoorensamen te 37 gaan en stelt ach voor dat de bewerking en de verdeeling der werkzaamheden op de volgende wijze zou kunnen plaats hebben. Hik gemeentebestuur bewerkt, onmiddellijk nadat de telling heeft plaats gehad, de gegevens aldus dat zij een opgaaf verstrekt aan het Centraal Bureau voor de Statistiek van : a. het aantal bewoonde woningen; b. het aantal leegstaande woningen,; c. het totaal aantal woningen; d. het aantal gezinnen dat verblijf houdt in noodverblijven : ; e. het aantal gezinnen dat bij anderen inwoont; ƒ. het totaal van d en e. Wordt aldus te werk gegaan, dan zal dit aan de nauwkeurigheid der opname ten goede komen en het werk van het Centraal Bureau voor de Statistiek vergemakkelijken. Bij de bewerking door de gemeentebesturen zal reeds van ormauwkeungheden in de invulling der telbriefjes kunnen blijken, die hersteld moeten worden. Het besef dat werk moet verricht, dat naderhand door het Bureau zal worden gecontroleerd, zal de gemeentebesturen tot nauwkeurigheid prikkelen, met name wanneer hun hieromtrent vooraf de noodige innemingen worden gegeven. De gemeentebesturen beschikken op deze wijze 'binnen den kortst mogelijken tijd over de voor hen belangrijkste gegevens. Ook een overzicht over het geheele land — zij het ook van voorloopig karakter — wordt op deze wijze spoedig verkregen. Het ware gewenscht dit in de Staatscourant te publiceeren, zoodat het voor een ieder beschikbaar is. De wetenschap dat de cijfers tweemaal zullen Worden gepubliceerd, eenmaal voorloopig in de Staatscourant en eenmaal in het verslag der telling, zal wellicht op de gemeentebesturen een gunstigen invloed uitoefenen. Gemeentebesturen, die er geen prijs op stellen verdere bewerkingen te verrichten voor eigen gebruik, zenden tegelijk met deze voorloopige uitkomst alle telbriefjes op naar het Centraal Bureau voor de Statistiek. Gemeentebesturen, bij wie dit wel het geval is (uit den aard der zaak zullen daartoe de grootere gemeenten behooren en diegene, welke uitbreiding aan de telling hebben gegeven) kunnen de telbriefjes langer onder zich behouden om deze de verlangde bewerking te doen ondergaan. Hiertegen kan geen bezwaar bestaan, omdat aan het Centraal Bureau voor de statistiek kan worden begonnen met bewerking van die gegevens, welke het eerst worden ontvangen. Zoo noodig kunnen termijnen worden gesteld, waarbinnen de verschif lende gemeentebesturen hun telbriefjes hebben in te leveren. Aan het Centraal Bureau voor de Statistiek heeft een vol- 38 ledige bewerking, met inbegrip van controle, plaats te vinden. De van de gemeentebesturen ontvangen voorloopige uitkomsten kunnen daarbij alleen als hulpmiddel dienst doen, de bewerking door het Bureau zelf nimmer vervangen. Wellicht ware hiervan ten aanzien van enkele gemeenten, omtrent welker werkmethode de meest volledige zekerheid bestaat, af te wijken, maar ook dan alleen onder voortdurende controle vanwege het Centraal Bureau voor de Statistiek. XXXI. De De tabelleering zal aldus moeten geschieden dat aanbod tabelleering en van woningen, onderscheiden naar de daaromtrent onder VI gegeven indeeling, duidelijk aan den dag komen. Daarnaast zal een afzonderlijke tabel noodig zijn aangaande het voorkomen van het eengezinshuis. De commissie is van oordeel dat ten aanzien van de tabelleering der gegevens voor de gemeenten afzonderlijk naar grooten eenvoud moet worden gestreefd. Naast deze tabellen acht zij verwerking voor het Rijk en groepen van gemeenten, zooals dat in de Inleiding tot de Uitkomsten der Woningtelling 1919 heeft plaats gehad, op uitgebreider schaal dan toen geschiedde, zoowel op praktische gronden als uit weten%pÊI& schappelijke overwegingen, van belang. De commissie heeft zich van de inrichting der staten naar verschillende stelsels nauwkeurig rekenschap gegeven, en meent ten slotte die, welke in de bijlagen tot dit rapport zijn opgenomen, te moeten aanbevelen. Zij zou er de voorkeur aan hebben gegeven voor de gemeenten twee in plaats van drie tabellen over te leggen. Een samentrekking der beide eerste bleek echter alleen mogelijk door de naast elkaar geplaatste kolommen ten aanzien van elke gemeente te doorkruisen door een drietal horizontaal onder elkaar geplaatste. Een voordeel, daaraan verbonden, was dat belangrijke gegevens eener gemeente, die thans verder uiteen liggen, dicht bij elkaar kwamen en dus overzichtelijker waren. Daartegenover stond echter dat de tabel als geheel aan overzichtenjkheid verloor; ook zouden veel minder gemeenten op een bladzijde kunnen worden geplaatst. Zij heeft derhalve gemeend twee afzonderlijke tabellen te moeten aanbevelen. Theoretisch zou het juister zijn Tabel I in tweeën te splitsen. Zij immers houdt tweemaal de bewerking in van hetzelfde totaal. Bij zulk een splitsing zouden echter de geheele lijst der gemeenten en van het aantal inwoners1) dubbel moeten worden gedrukt. Daarom meende de commissie dat het !) Het verdient aanbeveling onder de bevolking niet de in gestichten, kazernes enz. verblijfhoudenden op te nemen, of, beter nog, deze afzonderlijk te vermelden. 39 theoretische bezwaar niet te veel gewicht in de schaal mocht leggen. Om aan de bedenking eenigszins tegemoet te komen, heeft zij de kolom, waarin het totaal aantal woningen wordt vermeld (kolom 15), middenin geplaatst. De daarin op te nemen, cijfers zouden vet kunnen worden gedrukt. De commissie heeft gemeend in de tabellen, welke de gegevens voor elke gemeente afzonderlijk bevatten, geen percentages te moeten opnemen. De aantallen, welke aan zulk een percentage-berekening ten grondslag liggen, zijn vaak te gering van omvang, het percentage wordt dan toevallig. De percentage-berekening vordert vrij veel werk; invoering van vele percentages maakt de tabellen onoverzichtelijk; zij zou tot splitsing moeten leiden. Eenigszins anders stond de commissie tegenover één percentage, dat der leegstaande woningen in elke gemeente. De meerderheid is van meening dat ook aan dit percentage, met uitzondering wellicht van de groote gemeenten, weinig waarde is te hechten, omdat ook hier het bezwaar geldt dat het vaak geringe aantal woningen in elke groep tot geheel toevallige cijfers kan leiden, en omdat het percentage op zichzelf niets zegt, aangezien het totnutoe niet gelukt is, een algemeen cijfer voor het percentage leegstaande woningen, dat als normale reserve moet worden beschouwd, aannemelijk te maken en het veeleer waarschijnlijk is dat dit percentage van gemeente tot gemeente sterk zal wisselen. Bovendien zegt het absolute cijfer veel meer. Een minderheid daarentegen was van oordeel dat opneming van het percentage leegstaande woningen voor elke gemeente afzonderlijk van beteekenis is. De geopperde bezwaren der meerderheid werden erkend, maar daartegen werd opgemerkt dat bij vergelijking van de cijfers der verschillende gemeenten onderling een percentage veel meer zegt dan een absoluut cijfer, voor welks beteekenis men de grootte der gemeente moet kennen. Ook de beweging in het percentagecijfer der leegstaande woningen bij achtereenvolgende tellingen zal, als thermometer stellig haar waarde bezitten. Mocht men tot opneming van dit percentage in Tabel I besluiten, dan biedt deze daartoe de noodige ruimte. Tabel II geeft het woningtekort aan. Omdat de tabel als Zoodanig is opgezet, heeft de commissie ervan afgezien daarin andere gegevens op te nemen, die uit de telbriefjes zijn te verkrijgen, te weten het aantal woningen, waarin samenwoning voorkomt, eventueel te splitsen naar het aantal gezinnen, dat telkens in een woning samenwoont. De commissie meende daartoe te gereeder te kunnen overgaan, omdat de waarde van deze gegevens naast die der inwonende gezinnen niet te hoog mag worden aangeslagen. Ongetwijfeld geven cijfers 4o over inwoning van meerdere gezinnen in één woning een pakkend beeld der woningellende. Bij deze telling zal het er echter in hoofdzaak om te doen zijn den omvang van den woningnood in zijn geheel te kennen. Wanneer in Tabel I de woningreserve in een percentage wordt uitgedrukt, zal het van belang zijn ook het woningtekort, zooals dit in inwoning en verblijf in noodverblijven tot uiting komt, in een percentage uit te drukken. Een laatste, achttiende kolom van Tabel II zou daartoe dienst kunnen doen onder het opschrift: „Aantal gezinnen, bij anderen inwonend en in noodverblijven, als percentage van het totaal aantal gezinnen." Naast deze vrij eenvoudige bewerking ten aanzien der gemeenten afzonderlijk komt een verdergaande ten aanzien van het Rijk, de provincies en groepen van gemeenten in aanmerking. De te verzamelen gegevens maken het mogelijk in tabellen de volgende samenvattingen op te nemen: a. het totaal aantal woningen; b. het aantal arbeiders-, middenstands- en welgesteldenwoningen (en woningen met nering of bedrijf); c. ditzelfde uitgedrukt in een percentage van het geheele aantal woningen; d. voor elk dezer groepen het aantal bewoonde huur-, eigen en vrije woningen; e. ditzelfde uitgedrukt in een percentage van het aantal woningen in de desbetreffende groep arbeiders-, middenstands- en welgesteldenwoningen (en w. m. n. o. b.) (of van het totaal aantal woningen); ƒ. het aantal huur-, eigen en vrije woningen; g. ditzelfde uitgedrukt in een percentage van het totaal aantal woningen; h. het aantal leegstaande woningen ; I ditzelfde uitgedrukt in een percentage van het totaal aantal woningen; /'. het aantal leegstaande woningen in elk der groepen arbeiders-, middenstands- en welgesteldenwoningen (en w. m. n. o. b.); k. hetzelfde uitgedrukt in een percentage van het totaal aantal woningen in de desbetreffende groep; /. het aantal leegstaande woningen in elk der groepen huur-, eigen en vrije woningen ; m. ditzelfde uitgedrukt in een percentage van het totaal aantal woningen in de desbetreffende groep; n. het aantal leegstaande woningen in elk der groepen huur,- eigen en vrije woningen binnen elk der groepen 4i der arbeiders-, middenstands- en welgesteldenwoningen (en w. m. n. o. b.); o. ditzelfde uitgedrukt in een percentage van het totaal aantal woningen in de desbetreffende ondergroep; (of in de groep); p, het totaal aantal noodverblijven; q. het totaal aantal woningen en noodverblijven; r. het aantal noodverblijven uitgedrukt in een percentage van het totaal aantal woningen en noodverblijven; s. het aantal der verschillende soorten noodverblijven; t. het aantal woningen, waarin samenwoning voorkomt; a. ditzelfde uitgedrukt in een percentage van alle woningen en noodverblijven; v. het aantal woningen, waarin samenwoning voorkomt in de groepen arbeiders-, middenstands- en welgestelden woningen en noodverblijven (en w. m. n. o. b.); w. ditzelfde uitgedrukt in een percentage van het aantal woningen in de desbetreffende groep; x. het aantal gezinnen, bij anderen inwonend; y. het totaal aantal gezinnen en in een afzonderlijke woning alleen wonenden; z. het aantal gezinnen bij anderen inwonend, uitgedrukt in een percentage van het totaal aantal gezinnen en in een afzonderlijke woning alleen wonenden; aa, het aantal gezinnen, bij anderen inwonend in de groepen arbeiders-, middenstands- en welgesteldenwoningen (en w. m. n. o. b.) en noodverblijven; bb. het aantal gezinnen en in een afzonderlijke woning alleen wonenden in de groepen arbeiders-, middenstands- • en welgesteldenwoningen (en w. m. n. o. b.) en noodverblijven; cc. het aantal inwonende gezinnen in de groepen arbeiders-, middestands- en welgesteldenwoningen (en w. m. n. o. b.) en noodvèrblijven, uitgedrukt in een percentage van het totaal aantal gezinnen in de desbetreffende groep; dd. het totaal aantal gezinnen, bij andere inwonend en in noodverblijven; ee, ditzelfde uitgedrukt in een percentage van het totaal aantal gezinnen en in een zelfstandige woning alleen inwonenden; ƒƒ. het totale woningtekort (verschil tusschen aantal woningen en aantal gezinnen en in een afzonderlijke woning alleen wonenden); gg. hetzelfde in elk der groepen arbeiders-, middenstandsen welgesteldenwoningen (en w. m. n. o. b.); 43 hh. het aantal gezinshuizen ; ii. ditzelfde als een percentage van het totaal aantal woningen ; jj. het aantal gezinshuizen in elk der groepen arbeiders-, middenstands- en welgesteldenwoningen (en w. m. n. o. b.); kk. ditzelfde als een percentage van het totaal aantal woningen in de desbetreffende groep. De commissie acht de samenvattingen, vermeld onder e., onder 1. m. n. en o., en die, vermeld onder t. u. v. en w., niet van voldoende belang om te worden verwerkt. Voor de bewerking der overige voegt zij een zevental ontwerp-staten bij haar rapport. Met name het berekenen van percentages acht zij, niet in de laatste plaats met het oog op vergelijkingen bij latere tellingen, van groot belang. In een der staten, staat VI, zijn gegevens opgenomen, die voor een deel aan andere staten zijn ontleend, maar weikef naast^elkander-stelling op een afzonderlijken staat noodig is, ter verkrijging der cijfers, vermeld onder ff. en gg. De ontwerp-staten behoeven geen nadere toelichting. Hun bewerking is, aangezien vele percentages zijn opgenomen, van uitvoeriger aard ; nu deze slechts een beperkt aantal malen behoeft te geschieden en niet voor elke gemeente, kan daarin geen bezwaar worden gezien. De uitkomsten der berekeningen zullen de waarde der telling ongetwijfeld verhoogen, zoowel nu, als ter vergelijking bij later te verrichten tellingen. XXXII. Ta- De commissie is van meening dat de uitvoeriger berebelleering keningen, evenals dat ten aanzien der uitkomsten der J^dearoepen telling 1919 het geval was, behooren te geschieden ten aanzien van het geheele Rijk, de provinciën, de vier groote gemeenten te zamen, en de overige gemeenten met meer dan 50.000 inwoners te zamen, en wellicht'de drie groote gemeenten afzonderlijk. Ten aanzien van de wenschelijkheid om de gemeenten ,met een minder aantal inwoners op de bij de bewerking^ der vorige telling gevolgde wijze samen te vatten, rees bij de commissie twijfel. Zij vroeg zich af of het doel dezer groepeering niet is gelijkwaardige grootheden samen te voegen en of in het aantal inwoners een criterium voor deze gelijkwaardigheid is gelegen. Er zijn ongetwijfeld gemeenten van meer dan 20.000 inwoners, welke een geheel landelijk karakter bezitten en zich niet onderscheiden van de kleinste plattelandsgemeenten. Daartegenover staan gemeenten met een gering aantal inwoners, die veeleer een industrieel dan landelijk karakter dragen. 43 Door den Heer Fonck werd de aandacht gevestigd op een ekonomisch-^eografische indeeling van ons land, welke aan het Bureau voor de Statistiek voor andere doeleinden was ontworpen. Zou deze indeeling niet voor de verdeeling der gemeenten met het oog op de uitkomst der woningtelling bruikbaar zijn ? Geeft echter, zoo vroeg de commissie zich af, ten aanzien der volkshuisvesting het ekonomisch karakter den doorslag ? Blijven industrieele dorpen niettemin niet dorpen, terwijl kleine stadjes, ook wanneer de bevolking er in hoofdzaak voor haar bestaan op landbouw of veeteelt is aangewezen, een ander karakter bezitten ? Blijft, om een voorbeeld te noemen, Ryssen niet een dorp, al is de bevolking werkzaam in spinnerijen en weverijen en bezit een stadje als Borkulo niet een stedelijk karakter, al is landbouw en veeteelt er vaker bron van bestaan dan industrie of nering? De commissie heeft zich, om hieromtrent meerdere zekerheid te verkrijgen, gewend tot de Inspecteurs der Volkshuisvesting. Uit de van deze ontvangen antwoorden schijnt niet de gevolgtrekking te mogen worden gemaakt dat de ekonomisch-geografische verdeeling voor het onderhavige doel beteekenis zou hebben. De meerderheid der inspecteurs verwerpt haar, omdat er tusschen de verdeeling op ekonomischen grondslag en het karakter der gemeenten in de verschillende groepen ten aanzien der volkshuisvesting geen verband is. Enkele inspecteurs wijzen er bovendien op dat de juistheid der indeeling op zichzelf aan twijfel onderhevig is. Bovendien wordt er de aandacht op gevestigd dat bij consequente doorvoering van het beginsel menige gemeente Zou moeten worden gesplitst. Voor het Zuiden van Limburg, de mijnstreek en dezer omgeving wordt een eigen karakter aangenomen door den betrokken inspecteur, tevens lid onzer commissie, die echter op de indeeling, zooals die in de aan de commissie overgelegde lijst is vervat, amendementen voorstelt. Ook ten aanzien van Noord-Holland en Zeeland acht de betrokken inspecteur indeeling volgens het beginsel bruikbaar. De commissie meent uit het bovenstaande niet te mogen afleiden dat gebmikmaking van de ekonomisch-geografisehe indeeling, zooals zij in het overgelegde schema is uitgewerkt, voor de groepeering der gemeenten met het oog op de uitkomsten der womngtelling.aanbeveling verdient. Zij meent dat aan de indeeling, als bij de bewerking der telling 1919 gevolgd, naar de grootte der gemeenten, nog het minste bezwaar is verbonden en acht het gewenscht deze ook bij de volgende telling in praktijk te brengen. Zij verwerpt daarmee 44 het denkbeeld van samenvatting van bepaalde streken met een geprononceerd eigen karakter niet. Naast een samenvatting der gemeenten naar haar grootte acht zij Zulk een samenvatting als correctief zeker van waarde. Daarvoor komt in dé eerste plaats de mijnstreek in aanmerking, maar naar alle waarschijnlijkheid ook andere gebieden, waar bevolkingsbeweging en aanbouw een gemeenschappelijk karakter vertoonen en waar aan de woningreserve eigen eischen moeten worden gesteld. De commissie acht zich tot aanwijzing van deze (door een der inspecteurs wordt op de Peel gewezen; ook aan een samenvatting van enkele centrumgemeenten met haar forensengemeenten kan worden gedacht) niet bevoegd, maar vertrouwt dat de Regeering over de noodige gegevens voor zulk een samenvatting beschikt. XXXIII. Dc Het komt der commissie voor dat de kosten der kosten der telling, voorzoover zij in de gemeenten worden gemaakt, mg door deze behooren te worden gedragen. Het is goed dat de gemeentebesturen ervan worden doordrongen dat het houden van woningtellingen, het zich op de hoogte stellen van de woningtoestanden in de gemeente, behoort tot hun taak. Blijken daarvoor kosten noodig, dan is het juist dat deze door de gemeenten worden gedragen. De geldende wettelijke regeling geeft de mogelijkheid de uitgaven zoo noodig door Gedeputeerde Staten op de gemeentebegrooting te brengen. Er is te meer aanleiding voor het volgen van de gedragslijn, wanneer de woningtellingen plaats hebben in samenwerking met het Bevolkingsregister en dus de gelegenheid tot het oefenen van een controle op dat het register aan de woningtelling is verbonden. Uit den aard der zaak zal ervoor moeten worden gewaakt dat/ de gemeentebesturen niet uit misplaatste zuinigheid de woningtelling op al te goedkoope wijze trachten uit te voeren. De boven aangegeven voorbereidings- en controlemaatregelen schijnen daartegen voldoenden waarborg te kunnen geven. Deze is bovenal te zien in het feit dat bij blijkende onnauwkeurigheid correctie door het gemeentebestuur moet plaats hebben, waarvan de kosten uit den aard der zaak ten laste der betrokken gemeente komen. Dat de centrale bewerking door het Rijk zal behooren te worden bekostigd behoeft geen betoog. H. P. J. Bloemers, Voorzitter ]. Schulte Nordholt Ir. Th. K. v. Lohuizen A. J. A. Rikkert G. A. Meyer i W. S. J. Tenkink Ir. F. B. J. M. Moubis D. Hudig, Rapporteur BIJLAGE I PERCEELSBRIEFJE Model A. WONINGTELLING 1923 Gemeente J Buurt, Wijk, Telbriefje No. Afdeeling enz. .. Datum v. Opneming Perceel (i) (2) WONINGEN w„ . A | Arbeiders- Huur-, Woning Aard ^ddenstands- of eigen Aantal -mmi]vnv in het der , ,. of Bizonderheden perceel woning vrije *c2innen (3) (4) W°^g w<$* (7) (8> PERCEELSBRIEFJE Model B WONINGTELLING 1923 Gemeente ~ Buurt, Wijk, Afdeeling enz. - Telbriefje No Datum v.Opneming Perceel (i) (2) - - _ WONINGEN Huur-, eigen of Woning Aard vrije woning (5) Nering, Aantai in het der ~~~ T 7 bedrijf Bizonderheden Bedrag Per week, gezinnen perceel woning dcrhuur of (I0) (3) (4) in , ■ erond Wl of jaar guldens (8) ~ !ï 13 13 14 15 16 2+5+8+11 3+6+9+13 IV HET AANTAL WONINGEN EN NOODVERBLIJVEN, GESPLITST NAAR HUN AARD, IN ABSOLUTE GETALLEN, EN HET TOTAAL AANTAL NOODVERBLIJVEN IN PROCENTEN VAN HET TOTAAL AANTAL WONINGEN EN NOODVERBLIJVEN. (p, q, r, s) NOODVERBLIJVEN Het aantal . . :—. Aantal noodverblijven AANTAL Nood- Noodver- woningen in procenten woningen « Schuren, Bewoonde . van het GROEP WONIN- volgens" de stallefl/ onbewoon- Vaste VaSte « totaalaantal GEN honing- lende onder baar woon- woon- Totaal n0od. WOninge„ noodwet der verklaarde schepelJ wagens verblijven J " of vroeger Woningwet woningen noodverblijven gebouwd L ~2 i 3 " 3 4~ 5_ 6 7 8 9 "> " kol. io v, I 3 t/m 8 3 + 9 IV HET AANTAL GEZINNEN EN HET AANTAL DAARVAN DAT INWOONT IN ARBEIDERS-, MIDDENSTANDS- EN WELGESTELDENWONINGEN, WONINGEN MET NERING OF BEDRIJF EN NOODVERBLIJVEN, IN ABSOLUTE GETALLEN EN IN PROCENTEN VAN HET TOTAAL AANTAL GEZINNEN IN ELKE GROEP EN VAN. HET TOTAAL AANTAL GEZINNEN (x, ij, z, aa, bb, cc) IN ARBEIDERSWONINGEN IN MIDDENSTANDSWONINGEN IN WELGESTELDENWONINGEN IN W°NIör?BEDRIJF NERIN° IN NOODVERBLIJVEN ^ TOTAAL ^ ' ' i • : . in noodverblijf inwonend inwonend inwonend inwonend inwonend inwonend (niet inwonend) GROEP t o/ u t Ifl % vatl net In °/ van het In 0/° Van het In % va« het Totaal totatuantal Totaal totaalaantal Totaal totaalaantal Totaal totaalaantal Totaal totaalaantal Totaal In % van het In % van het Aantal gezinnen in Aantal g^nenin Aantal gezinnen in Aantal g™"n Aantal gesnnen Aantal totaalaantal Aantal totaalaantal ... midden- weleestelden woningen nood- arbelderS" stands- wfnfngen met nering ' verblijven geZmnen ge2mnen woningen ■ woningen woningen of bedrijf \ ^ ~ ~ 3 4 I 5 ' 6 7 | 8 9 io ii ia 13 14 *5 i6 17 18 19 20 21 3+5+8 + 11+143+6+9 + 12+15 14—15 f VI DE VOORRAAD, DE BEHOEFTE EN HET TEKORT (ZONDER RESERVE), GESPLITST IN ARBEIDERS-, MIDDENSTANDS- EN WELGESTELDENWONINGEN EN WONINGEN MET NERING OF BEDRIJF (a, b, y, bb, ff en gg) VOORRAAD BEHOEFTE TEKORT GROEP A . ., Midden- Wel- Woningen .... Midden- Wel- Woningen Midden- Wel- Woningen Arbeiders- Arbeiders- Arbeiders- & stands- gestelden- met nering Totaa} stands- gestelden- met nering Totaal stands- gestelden- met nering Totaal woningen . woningen . . , ...woningen woningen woningen ol bedrijf woningen woningen of bedrijf *) woningen woningen of bedrijf *) i ' - 2 3 , 4 5 6 7 8 9 io n 12 13 14 15 16 12 + 13 + 14 + 15 2+3+4 + 5 7+8+9 + 10 7—2 8—3 9—4 10—5 11—6 > "3 1 ^^^^^•^ ^ .—, >-it-'1_41_|^rtj>^.>> "3 "5 "5 • "3 Jq a "3 -•' "3 "3 •° .0 J3 rt «3 ?! j§ •§ • 1 « S 8 S S 8 h fl ~ 0 o > > > > ' , g g ; • > > N ' ■* *C> CO 2 • „_' . ' M ' ■ . ' f» 1 1- 1 I I a i -i i 1 .2 w w "o *) In deze kolom zijn ook opgenomen de gezinnen, inwonend in woningen met nering of bedrijf, voor welke gezinnen woningen der drie voorafgaande groepen noodig zijn. VII HET AANTAL GEZINSHUIZEN, GESPLITST NAAR ARBEIDERS-, MIDDENSTANDS-EN WELGESTELDENWONINGEN EN WONINGEN MET NERING OF BEDRIJF IN ABSOLUTE GETALLEN EN IN PROCENTEN VAN ELKE GROEP EN VAN HET TOTAAL AANTAL WONINGEN (hh, ii, jj, kk, 11) ARBEIDERSWONINGEN MIDDENSTANDSWONINGEN WELGESTELDENWONINGEN WONINGEN^ET NERING^- TOTAAL groep waarvan gezinshuizen waarvan gezinshuizen waarvan gezinshuizen waarvan gezinshuizen waarvan gezinshuizen totaal 1 Totaal Totaal Totaal . Totaal , Aantal Percentage Aantal Percentage Aantal Percentage Aantal Percentage Aantal Percentage 1 3 j 3 4 5 6 7 __ 8 " 9 io ~ n 13 ~ T3 14 15 16