KONINKLIJKE BIBLIOTHEEK 2289 4205    WETTEN EN VERORDENINGEN VAN NED.-INDIE Uitgave Hekmeijer en Corporaal no. 24 beginselbepalingen;. bescherming grondbezit» afstand; vervreemding en verpanding; rechten op koffietuinen > rechtstoestand voormalige particuliere landerijen; ontginning; agrarisch reglement sumatra's westkust; crediet.verband; conversie van communaal 'grondbezit; agrarische eigendom VERORDENINGEN INLANDSCH GRONDBEZIT Mr. F. C. HEKMEIJER. BEWERKT DOOR G. KOLFF Indië; eindelijk, dat de Koning en Zijne Regering, zich voorbehoudende, na een in te stéllen plaatselijk onderzoek, te overwegen, of de regten der inlanders op den grond voor uitbreiding of nadere bevestiging vatbaar zijn, het noodig hebben geoordeeld, de voorafgaande plegtige verzekering aan de bevolking van Java niet te onthouden. En opdat enz. Gelast enz. Gedaan te Buitenzorg, den 23sten Julij 1866. L. A. J. W. SLOET. De Algemeene Sekrètaris, WATTENDOBFF. Uitgegeven den 26sten julij 1866. De Algemeene Sekrètaris, WATTENDORFF. Ordonnantie van 20 Augustus 1867 St. no. 114, houdende afkondiging van de 'itis'tructien voor de hoofden van ge• Westelijk bestuur, de regenten en de districtshoofden op Java en Madoera. B- Instructie voor de regenten op Java en Mtfdura. Art. 25. De regent ztet-toe, dat de gemeentebesturen niet te kort doen aan de gemeentelijke of bijzondere regten van gebruik of bezit van bouw-, wei- of woeste gronden, zooals die, met inachtneming der van den Gou-  6 Bescherming grondbezit. verneur-Generaal of van wege het gewestelijk gezag uitgegane verordeningen, door de gebruiken van iedere gemeente geregeld zijn. Hij waakt voor tijdige verdeeling der gemeentegronden. Indien hem misbruiken ter zake daarvan bekend worden, of indien de gebruiken in een gemeente strijden met het algemeen belang, dan wel bouwlanden onbenut blijven, geeft hij daarvan den resident of assistentresident kennis en doet ter regeling de vereischte voorstellen. C. Instructie voor de distriktshoofden op Java en Madura. Art. 22. Het distriktshoofd ziet toe, dat de gemeentebesturen niet te kort doen aan de gemeentelijke en bijzondere regten van gebruik of bezit van bouw-, wei- of woeste gronden, zooals die, met inachtneming der van den Gouverneur-Generaal of wege het gewestelijk gezag uitgegane verordeningen, door de gebruiken van iedere gemeente geregeld zijn. Hij ziet toe op de tijdige verdeeling der gemeente-gronden. Indien hem misbruiken ter zake daarvan bekend worden, of indien de gebruiken in eene gemeente strijden met het algemeen belang, dan wel bouwlanden onbenut blijven, geeft hij daarvan kennis aan den regent. Circulaire van de Dir. v. Binnenl. Bestuur van 20 October 1893 Bb. no. 4911 betreffende de verplichting der Europeesche en Inlandsche bestuursambtenaren om zooveel doenlijk te waken tegen inbreuken van de zijde der dorpsbesturen of gemeenteledenop de rechten der erfelijke individueele grondbezitters.  Bescherming grondbezit. 7 Aan de hoofden van Gewestelijk Bestuur op Java en Madoera (de Vorstenlanden uitgezonderd). No. 6048. Batavia, den 20sten October 1893. De overweging van hetgeen in de, in opvolging van mijn rondschrijven van 26 November 1892 No. 6952, ontvangen rapporten is bekend gesteld omtrent miskenning der rechten, welke Inlanders die grond in erfelijk individueel bezit hebben, op dezen kunnen doen gelden, heeft de Regeering geleid tot de volgende uiteenzetting Harer inzichten ') nopens het door het bestuur, tegenover het individueel grondbezit in te nemen standpunt. Inbreuken op het erfelijk individueel grondbezit als waarvan in voormeld rondschrijven sprake is, moeten de waarde van dat bezit in de oogen van de lnlandsche bevolking beduidend doen dalen; wat meer zegt, de onvoldoende zekerheid welke zelfs de erfelijk individueele grondbezitter in de streken waar de communale bezitsvorm overheerschend is, heeft dat op zijnen grond niet te eeniger tijd de regelen van het gemeenteleven zullen worden toegepast, en hem die grond niet wegens de eene of andere tekortkoming zal worden ontnomen om opgelost te worden in het dessaverband, is een dreigend gevaar te achten voor het welslagen van het streven der Regeering om den Inlander een beter begrip zijner individualiteit te schenken en hem tot hoogere economische ontwikkeling op te voeren. Het is van voldoende bekendheid dat het door ontginning van woesten grond verkregen erfelijk individueel grondbezit in de evenbedoelde streken slechts langzaam zich 1) Missive Gouvernements Secretaris van 3 October 1893 no. 2500a.  8 Bescherming grondbezit. uitbreidt, in weerwil dat telken jjare niet onbelangrijke uitgestrektheden grond ter ontginning worden uitgegeven. De verklaring van dat verschijnsel zal wel gezocht moeten worden in de meermalen vernomen klacht dat, hoezeer artikel 7 van de ordonnantie in Staatsblad 1874 no. 79 den Inlander het erfelijk individueel gebruiksrecht op de door hem ontgonnen gronden waarborgt, die gronden in vele gevallen slechts enkele jaren in het bezit van den ontginner blijven om daarna deel uit te maken van de gemeentevelden. Zoo ook erkent het Koninklijk besluit van 11 April 1885 no. 22 (Indisch Staatsblad no. 102) het recht van de Indische bevolking in de Gouvernementslanden op Java en Madoera om voor haar grondbezit den vorm te kiezen, waaraan zij de voorkeur heeft, doch waar tot de bij dat besluit bedoelde conversie van communaal in erfelijk individueel bezit is overgegaan, ziet men vaak de geconverteerde gronden na korteren of langeren tijd weder opgelost in de gemeenschap, terwijl elders aan het door de conversie verkregen grondrecht servituten verbonden worden, welke met het begrip van erfelijk individueel bezit niet vereenigbaar zijn. Het zou onbillijk wezen van een en ander uitsluitend den dessabestuurders een grief te maken, wat, zooals in de hooger bedoelde rapporten wordt bevestigd, werkt soms de geheele gemeente mede om, hetzij bij wanbetaling van landrente of wanprestatie van verplichte diensten, hetzij om andere redenen, het individueel grondbezit zoo mogelijk te beperken of toe te voegen aan de gemeentevelden, opdat de op den gronden rustende lasten over een grooter aantal personen kunnen worden verdeeld. Doch al moge zij meenen daartoe de be-  Bescherming grondbezit. 9 voegdheid te bezitten en in de bestaande regelingen tot zekere hoogte eene verschoonende omstandigheid voor gemelde handelingen worden gevonden, het bestuur mag niet toelaten dat op onrechtmatige wijze inbreuk gemaakt wordt op een wettelijk erkend en bevestigd recht van de Inlandsche bevolking, ten gevolge van welke inbreuk het erfelijk individueel grondbezit niet altijd de waarborgen voor het ongestoord behoud van dat bezit verschaft, welke in de bedoeling en het streven der Regeering liggen opgesloten en die de bevolking behoeft om tot het besef te komen, dat zij door conversie van haren communalen grond in maatschappeüjken en economischen zin vooruitgaat. En dat besef dient krachtig te wezen, wil het tot daden rijpen bij een volk dat, aan bestaande gebruiken en instellingen gehecht, ten deze in den regel ook niet op medewerking van zijne desabestuurders kan rekenen. De beperking en de betere regeling van heeren-, gemeente- en cultuurdiensten zullen ongetwijfeld haren invloed ten goede doen gelden, terwijl ook andere indirecte middelen kunnen worden toegepast om de in vele streken niet te miskennen neiging aan te moedigen tot uitbreiding van het individueel grondbezit, hetzij door conversie, hetzij door ontginning van woesten grond; doch van al die verlichting van de lasten op den grond strekkende maatregelen zal eerst dan een afdoend resultaat verwacht mogen worden, wanneer tevens de erfelijk individueele grondbezitter de zekerheid erlangt, dat hij niet willekeurig uit zijn bezit kan worden ontzet, al ware het met medewerking zijner desagenooten. Die zekerheid blijkt hem door de Europeesche en Inlandsche bestuursambtenaren niet altijd in voldoende mate te zijn geschonken, niettegenstaande de Regeering  10 Bescherming grondbezit. toch zeker niet in gebreke is gebleven omHaar verlangen ten deze duidelijk te formuleeren. Dat verlangen blijkt uit de proclamatie van 23 Juli 1866. opgenomen onder no 80 van het Staatsblad van dat jaar, waarbij in naam des Konings, der Indische bevolking is verzekerd dat zeer ernstig zal worden gewaakt tegen alle inbreuk op hare gebruiksrechten op den grond, „van welke zijde die ook mocht worden beproefd"; zoomede uit de artikelen 29, 25 en 22 van de in Staatsblad 1867 no. 114 in wettelijken vorm afgekondigde Instrucliën voor de Hoofden van Gewestelijk Bestuur, de Regenten en de Districtshoofden op Java en Madoera. Maar afgescheiden daarvan zouden tal van bijzondere en algemeene regelingen in herinnering kunnen worden gebracht, alle getuigende van het ernstig verlangen der Regeering om, zooveel in Haar vermogen ligt, het uitdrukkelijk voorschrift in artikel 55 van het Regeeringsreglement, dat de Inlandsche bevolking zal worden beschermd tegen willekeur van wien ook, tot een levend woord te maken. Niet onwaarschijnlijk hebben de bestuurshoofden, in het aan artikel 71 van gemeld reglement ten grondslag liggend beginsel van onthouding van inmenging in de huishoudelijke aangelegenheden der Inlandsche gemeenten, een beletsel gezien om de hooger bedoelde inbreuken op het individueel grondbezit krachtig en stelselmatig tegen te gaan. even als voor enkele jaien nog hetzelfde beginsel als wettelijk bezwaar gold tegen eene regeling en inkrimping van bestuurswege van de gemeentediensten, het aantal dessabestuursleden en hunne ambtsvelden. Maar in dat geval is ook in dit opzicht aan bedoeld beginsel een te wijde strekking toegekend en is voor volksgebruik aangezien  Bescherming grondbezit. 11 Wat machtsoverschrijding heeten moet. Qaat men toch de uitkomsten na van het, in voldoening aan de bij voormelde proclamatie gedane toezegging ingesteld onderzoeknaar de rechten van den Inlander op den grond op Java en Madoefa, dan vindt men daarin geenzins bevestigd dat het een volksgebruik zoude zijn, om de regelen van het gemeenteleven toe te passen op de individueel bezeten gronden, al is dit vroeger — en vermoedelijk in meerdere mate dan thans — voorgekomen. Integendeel, inzonderheid uit het 2e deel van het eindrésumé blijkt, dat het volksbewustzijn, behoudens waar krachtige invloeden daarop hadden ingewerkt, duidelijk spreekt voor de ongestoorde handhaving van het erfelijk individueel grondbezit, in tegenstelling met het communaal bezit dat, onder verschillende omstandigheden, volgens de inzichten der bevolking, kan verloren gaan ook daar, waar de gemeentelijke aandeelen vast zijn dan wel verdeeling voor langer duur gebruikelijk is. Niet alleen dus omdat het niet aangaat handelingen, welke ook bij de jongste heerendienstonderzoekingen als misbruiken zijn moeten worden aangemerkt, toe te laten ; maar vooral ook omdat een gewichtig Staatsbelang daarbij op den 'voorgrond treedt, is het der Regeering noodig voorgekomen, mij op te dragen, UHEdG. alsnog in wetenschap te stellen van Haar beslist verlangen, dat zooveel doenlijk' door de Europeesche en Inlandsche bestuursambtenaren worde gewaakt tegen inbreuken van de zijde der dorpsbesturen of der gemeenteleden op de rechten, welke de erfelijke individueele bezitters van grond op dien grond kunnen doen gelden. Mij bij deze» van die opdracht kwijtende heb ik de eer UHEdG, de nauwgezette  i2 Afstand van grond met Inl. bezitsrecht. behartiging van het vorenstaande aan te bevelen. De Directeur van Binnenlandsch Bestuur A. C. ULJÉE. Besluit van den Gouverneur-Generaal van Nederlandsch-lndlë van 6 Mei.1916 no. 101. St. no. 369, houdende voorzieningen op agrarisch gebied (overdracht van bevoegdheid.) Gelezen enz.; De Raad van Nederlandsch-Indië gehoord; Is goedgevonden en verstaan: Met buitenwerkingstéllrnf! van het besluit van 31 Januari 1905 no. 52 (Staatsblad no. 118), zooals dit wordt gelezen ingevolge artikel 2 der beschikking van 20 Maart 1909 no. 31 (Staatsblad no. 213) den Directeur van Binnenlandsch Bestuur te machtigen: I. enz. II. om, met inachtneming van de desbetreffende wettelijke bepalingen en de door de Regeering gegeven voorschriften en aanwijzingen en tot dusver aangenomen beginselen, te^beschjkken. hetzij in afwijkenden, •hetzij in gunstigen zin, — in het laatste geval na zoonoodig vooraf overleg te hebben gepleegd met de Hoofden van andere Departementen van Algemeen Bestuur of met den betrokken Localen Raad en, wanneer dit overleg niet tot overeenstemming leidt, na bekomen beslissing der Regeering — op verzoeken of voorstellen tot afstand van grond: a. met het recht van opstal,  Afstand v. grond met Inl. bezitsrecht. 13 b. met het recht van gebrufx, ' c. in huur, d. in bruikleen, e. met het Inlandsen bezitsrecht, /. ten gebruike, een en ander voorzoover bij wettelijke verordening of bij bestuit van den Gouverneur-Generaal niet anders is of wordt bepaald, kunnende de rechten sub e en ƒ alleen worden toegezegd aan tot de Inlandsche bevolking van NederlandschIndië behoorende personen of aan Inlandsche rechtsgemeenschappen of Inlandsche instellingen van openbaren of godsdienstigen aard; III. enz. IV. om het bedrag vast te stellen der vergoedingen, welke eventueel aan den Lande K zullen zijn te voldoen voor de verleening der sub II bedoelde rechten. Afschrift enz. Ter ordonnantie van den GouverneurGeneraal van Nederlandsch-Indië: De Algemeene Secretaris, HULSHOFF POL. Uitgegeven den negen en twintigsten Mei 1916. De Algemeene Secretaris, HULSHOFF POL.  14 Afstand v. grond voor ambtsvelden. Qouv. 's Besluit van I Oct. 1906, Bb. no. 6S35, betreffende de bevoegdheid van de Hoofden van gewestelijk bestuur in de Oouvernementstanden op Java en Madoera, om gronden beschikbaar te stellen voor de vorming van ambtsvelden. No. 18. Buitenzorg den i^er. October 1906. Gelezen enz.; Gelet op artikel 1 van het besluit van 28 Juni 18B4 no. 4 (Staatsblad no. 51), op het bepaalde sub 1, van alinea 1, van artikel 6, van den bij het bestuit van 5 Februari 1901 no. 44 (Bijblad op het Staatsblad van Nederlandsch-Indië no. 5558) vastgestelden „Leidraad voor de regeling van het ambtelijk grondbezit van het desabestuur op Java en Madoera" op de „Inlandsche Gemeenteordonnantie" (Staatsblad 1906 no. 83) en op de circulaire van den l8ten Gouvernements Secretaris van heden no. 2938 ')}: Is goedgevonden en verstaan: Met intrekking van het besluit van 22 November 1904 no. 31 (Bijblad op het Staatsblad van Nederlandsch-Indië no. 6133), de Hoofden van gewestelijk bestuur in de Gouvernementslanden op Java en Madoera te machtigen om, onder de door hen, zoo noodig, te stellen voorwaarden, tot het vrij Staatsdomein behoorende stukken grond, met in I) Bij deze circulaire is den betrokken, Hoofden van gewestelijk bestuur o.m. opgedragen om den Hoofden van plaatselijk bestuur in hun gewest mede te deelen, dat zij bij overdracht van op den voet van dit besluit en dat van 1 October 1906 no. 19 (Bijblad no. 6536) beschikbaar gestelde gronden van de eene Inlandsche gemeente op eene andere aan de voor zoodanige overdracht ingevolge artikel 11 der Inlandsche gemeenteordonnantie vereischte voorafgaande schriftelijke machtiging steeds de voorwaarde te verbinden dat voor de verkrijgster van het bezitsrecht zullen gelden de in het besluit sub a en b gestelde bedingen.  Afstand v. grond voor ambtsvelden. 15 achtneming van voormelden „Leidraad", aan de Inlandsche gemeenten in hun gewest voor de vorming van ambtsvelden ten behoeve van hare besturen in gemeentelijk bezit af te staan! zullende daarbij telkens moeten worden bepaald: a. dat het bezitsrecht geacht wordt te zijn geëindigd zoodra bij besluit van het Hoofd van gewestelijk bestuur is geconstateerd, dat de gronden niet meer tot ambtsvelden worden gebruikt, bij welke beschikking, zoo noodig, tevens een termijn zal worden gesteld binnen welken de op de gronden aanwezige bebouwingen en beplantingen zullen moeten zijn weggeruimd, zullende bij nietvoldoening daaraan, die ontruiming op kosten van den belanghebbende van Bestuurswege geschieden; b. dat voor den aanleg dier ambtsvelden geene dienstprestatien zullen mogen worden gevorderd dan met inachtneming van het bepaalde bij artikel 17 derhoogeraangehaalde „Inlandsche Gemeenteordonnantie''. Afschrift enz. Gouv.'s Besl. van 1 Oct. 1906 Bb. no. 6536, betreffende de bevoegdheid van de Hoofden van gewestelijk bestuur in de Gouvernementslanden op Java en Madoera om gronden ter beschikking te stellen van Inlandsche gemeenten voor de vorming van weidevelden. No. 19. Buitenzorg, den lsten October 1906. Gelezen enz.; Gelet op artikel 1 van het besluit van 28 Juni 1854 no. 4 (Staatsblad no. 51) enz.  16 Afstand v. grond voor weidevelden. Is goedgevonden en verstaan: De Hoofden van gewestelijk bestuur in de Qouvernementslanden op Java en Madoera te machtigen om, onder zoodanige bijzondere voorwaarden als 'voor elk geval door hen noodig zullen worden geoordeeld en na voorafgaande raadpleging van den betrokken Gouvernements Veearts, tot het vrij Staatsdomein behoorende stukken grond aan de Inlandsche gemeenten in hun gewest voor de vorming van weidevelden in gemeentelijk bezit af te staan; zullende daarbij telkens moeten worden bepaald: le dat het bezitsrecht geacht wordt te zijn geëindigd zoodra bij besluit van het Hoofd van gewestelijk bestuur is geconstateerd dat de gronden niet meer voor het aangewezen doel gebezigd worden of voor het onderhoud daarvan niet overeenkomstig de bestemming voldoende zorg gedragen wordt, bij welke beschikking, zoo noodig, tevens een termijn zal worden gesteld, binnen welken de op de gronden aanwezige bebouwingen en beplantingen zullen moeten zijn weggeruimd, zullende bij niet-voldoening daaraan, op kosten van den belanghebbende, die ontruiming van Bestuurswege geschieden; 2e. dat voor den aanleg en het onderhoud dier weidegronden geene dienstprestatiën zullen mogen worden gevorderd dan met inachtneming van het bepaalde bij artikel 17 der Inlandsche Gemeenteordonnantie (Staatsblad 1906 no. 83). Afschrift enz.  Verbod van vervreemding. 17 Ordonnantie van 4 Augustus 1875 St. no. 179, betreffende de vervreemding van het gebruiksrecht op grond door Inlanders aan niet-inlanders. DE GOUVERNEUR-GENERAAL VAN NEDERLANÉRCH-INDIË. Den Raad van Nederlandsch-Indië gehoord; H Allen die deze zien of hooren lezen, Salut! Doet te weten: Dat Hij, uit overweging, dat, bij het ontbreken eener algemeene verordening, welke het tegendeel bepaald, de meening zou kunnen voorstaan, dat het erfelijk individueel gebruiksregt op grond door inlanders aan niet-inlanders kan worden vervreemd; Lettende op de art. 20, 29, 31 en 38 van het reglement op het beleid der Regering van Nederlandsch-Indië', Heeft goedgevonden en verstaan: I. Krachtens magtiging des Konings te bepalen: dat gebruiksregt op grond niet. vatbaar is voor vervreemding door inlanders aan niet-inlanders, zoodat alle overeenkomsten, «He zoodanige vervreemding, regtstreeks of zijdelings, ten doel hebben, van regtswege nietig zijn. IN NAAM DES KONINGS! 2  18 Bijz. bep. Amboina. II. Van deze ordonnancie wordt de afkondiging gerekend in geheel NederlandschIndië bekend te zijn met den dag harer plaatsing in het Staatsblad van NederlandschIndie. En opdat enz. Gelast enz. Gedaan te Buitenzorg, den 4den Augustus 1875. VAN LANSBERGE. De Algemeene Sekrètaris, LEVYSSOHN NORMAN. Uitgegeven den lOden Augustus f8751 De Algemeene Sekrètaris. LEVYSSOHN NORMAN. Besluit van den Secretaris van Staat Qouverneur-Oeneraal van 15 April 1824 no. I St. no. 19a houdende vaststelling van een reglement op het binl»W nenlandsch bestuur en dat tier financiën op Amboina en OndêrHêorigheden. Reglement op het binnenlandsch bestuur en dat der financiën op Amboina en Onderhoorigheden. III. Van de regten en pligten, en van het gezag der inlaadsche regenten en mindere hoofden. ri'jSrX Art. 67. De regent is almede verpligt, toe te zien, dat geen landerijen of luinen, datu-doessongs, plantagiën of zoogenaamde tatanamans, huizen noch erven in zijne negorij verpand, verkocht of op eenige andere wijze van eigenaars veranderen, dan tengevolge van eene schriftelijke overeenkomst  Bijz. bep. Boeleleng en Djembrana. 18 en ten overstaan ran den Regent of van den Regentsraad geteekend of verleend, en door den Resident of Assistent-resident, na behoorlijk onderzoek, goedgekeurd en geregistreerd. Art. 71. Het is dén regent verboden om Jassie of verbod op het plukken van vruchtboomen of vruchten te leggen, anders dan rhet voorkennis en toestemming van den Regentsraad, die van dit verbod en van de redenen van hetzelve verbod aanteekening zal moeten houden. Van dit verbod zal bovendien kennis moeten worden gegeven aan den Resident of Assistent-resident Ordonnantie van 14 November 1881 St. no. 228, betreffende de registratie van koop, verkoop en verpanding van gronden in de landschappen Boeleleng en Djembrana. IN NAAM DES KONINGS! DE GOUVERNEU^-^NERAA^pY^^ NEDE^.ANDSCH-INDIE. Den Raad van Nederlandsch-Indië gehoord; Allen, die deze zullen zien of hooren lezen, Salutl doet te weten: Dat Hij, het noodig achtende de wijze van registratie te regelen van koop, verkoop en verpanding van gronden in de landschappen Boeleleng en Djembrana (Bali); Lettende op de art. 20, 21, 29, 31 en 33 van het reglement op het beleid der regeering van Nederlandsch-Indië \ Heeft goedgevonden en verstaan:  20 Bijz. bep. Boeleleng en Djembrana. Inde landschappen Boeleleng en Djembrana, (Balt) wordt iedere koop, verkoop of verpanding van gronden, op straffe van nietigheid, ten kantore van den gezagvoerenden Europeschen ambtenaar geregistreerd, waarvan aan belanghebbenden een bewijs, geschreven ui de Balinesche en Nederlandsche taai, op een zegel van f 1.— wordt uitgereikt. * En opdat enz. Gelast ene Gedaan te Buitenzorg, den 14den November 1881. F. 'S JACOB. De Algemeene Sekrètaris, PANNEKÖEK. Uitgegeven den 23ste» November 1881. De Algemeene Sekrètaris, PANNEKÖEK. Ordonnantie van 10 October 1906, St. no. 431, tot vaststelling van eenige regelen nopens de rechten der Inlandsche bevolking op den grond in de af deeling Lombok. IN NAAM DER KONINGIN! DE GOUVERNEUR-GENERAAL VAN NEDERLANDSCH-INDIË. Den Raad van Nederlandsch-Indië gehoord: Allen, die deze zullen zien of hooren lezen, Saluut! doet te weten i  Bijz. bep. afdeeling Lombok. 21 Dat Hij, het noodig oordeelende eenige regelen vast te stellen nopens de techten der Inlandsche bevolking op dm grond in de afdeeling Lombok der residentie Bali en Lombok; Lettende op de artikelen 21, 29, 31. 33 62 en 71 van het Reglement op het beleid der Regeering van Nederlandsch-Indië; Heeft goedgevonden en verslaan: Ten eerste: Te bepalen ais volgt: Art. 1. In de afdeeling Lombok der residentie Bali en Lombok worden onder gronden, uit eenigen hoofde tot de dorpen behoorend, voor de toepassing dezer ordonnantie verstaan: a. gronden in erfelijk individueel bezit; b. gronden in privaatrechtelijk bezit van gemeenten — waaronder begrepen de voormalige „dienstplichtige" (pcngajah) gronden —, van waterschappen, en van andere instellingen van openbaren of godsdienstigen aard; c. gewijde gronden, begraaf- en lijkverbrandingsplaatsen; d. gronden, ingenomen door ten algemeenen nutte of voor den openbaren dienst strekkende gemeentelijke-of waterschapsinstellingen of -werken, als: gebouwen, wegen, pleinen, marktterreinen, waterleidingen, waterreservoirs enz. Art. 2. 1) Vervreemding of verpanding (nggadejang) dan wel het op andere wijze voor schuld verbinden van gronden, als bedoeld bij artikel 1, is verboden: a. aan niet-inlanders; b. aan Mohammedanen door personen, den Hindoe-godsdienst belijdend; c. aan personen, den Hindoe-godsdienst belijdend, door Mohammedanen, ten. anzien van gronden, gelegen in de onderafdeelingen Oost-Lombok en Midden-Lombok,  22 Bijz. bep. afdeeling Lombok. voor zoover betreft de streek bewesten de Pandan-rivier. 2) Voor zoover ter zake geen nadere regelen zijn vastgesteld, is mede verboden verhuring of ingebruikgeving 'aan niet-inlanders der gronden, vermeld in de vorige alinea uitgezonderd woonerven. 3) Vervreemding, verbinden voor schuld, verhuring of ingebruikgeving, door of namens de betrokken instelling van openbaren of godsdienstigen aard, van gronden als bedoeld onder b van artikel 1, voor zoover niet krachtens het bepaalde bij de voorgaande alinea's van dit artikel verboden, is niet veroorloofd dan met voorafgaande schriftelijke machtiging van den Assistent-Resident van Lombok. 4) Alle overeenkomsten aangegaan in strijd met het bepaalde bij de vorige alinea's van dit artikel, dan wel den afstand beoogend, onder welke voorwaarde ook, van te veld staande voedingsgewassen der Inlandsche bevolking aan niet-inlanders, zijn van rechtswege nietig. 5) Geene terugvordering is toegelaten van hetgeen krachtens eene overeenkomst, als in de vorige alinea bedoeld door of namens de wederpartij is betaald of verstrekt, noch eenige andere rechtsvordering naar aanleiding van zoodanige overeenkomst. Art. 3. 1) Met inachtneming van het be paalde bij het vorig artikel, zoomede van de wetten of de openbare verordeningen^ «itgevaardigd door de bevoegde machten, kan over het bezitsrecht van de onder a en b van artikel 1 omschreven gronden door de daartoe gerechtigden vrijelijk worden beschikt- 2) Behoudens het bepaalde bij het tweede lid van artikel 71 van het Reglement op het beleid der Regeering van Nederlandsch-Indië en het bij de alinea's 2 en 3 van het vorig  Bijz. bep. afdeeling Lombok. 23 artikel gesteld verbod, wordt aan de onder b van artikel 1 bedoelde instellingen overgelaten de regeling der wijze van gebruik van de door haar bézeten gronden. 3) Voor de toepassing der vorige alinea worden de voormalige „dienstplichtige'' (pengajah) gronden aangemerkt als gemeentelijk bezit met aandeelen ia erfelijk vast gebruik. Art 4. 1) Overeenkomsten, ten doel hebbend vervre mding of het verbinden voor schuld van grond als bedoeld bij artikel 1, voor zooveel toegelaten krachtens de eerste alinea van artikel 3, zijn niet rechtsgeldig, alvorens van het bestaan daarvan gebleken is bij, aan het bij artikel 1*2 der ordonnantie van 11 Augustus 1885 (Staatsblad no. 131), zooals dat artikel luidt ingevolge artikel 11 der ordonnantie van 12 April 1898 (Staatsblad no. 141) en artikel 1, letter E, der ordonnantie van 22 |anuari 1906 (Staatsblad no. 66), vastgesteld zegelrecht onderworpen, akten, verleden ten overstaan van den in de afdeeling Lombok bescheiden Controleur voor de agrarische aangelegenheden, volgens door den Resident van Bali en Lombok vast te stellen modellen. 2) Het daartoe strekkend verzoek kan mondeling worden voorgebracht.! 3) De in de eerste alinea van dit artikel bedoeld^ Controleur is ten aanzien van de uitoefening der bij of krachtens die bepaling hem opgedragen functie „openbaar ambtenaar". 4) Het Hoofd van gewestelijk bestuur stelt de noodige voorschriften vast tot uitvoering van het bepaalde bij de eerste alinea van dit artikel, en regelt de daarmede verband houdende werkzaamheden van den In de vorige alinea van dit artikel genoemden ambtenaar. 5) Het bepaalde bij de vijfde alinea vna artikel 2 is mede van kracht voor de bij het  24 Bijz. bep. afdeeling Lombok. eerste lid van dit artikel niet-rechtsgeldig verklaarde overeenkomsten. Art. 5. 1) Gronden deel uitmakend van het Staatsdomein en niet uit eenigen hoofde tot de dorpen behoorend, kunnen, met inachtneming van de ter zake door of namens de Regeering gegeven voorschriften, door het Hoofd van gewestelijk bestuur voor een bepaald tijdsverloop of tot wederopzeggens aan instellingen, als bedoeld onder b van artikel 1, of aan tot de Inlandsche bevolking behoorende personen in bruikleen worden afgestaan of verhuurd, onder zoodanige voorwaarden als door genoemd Bestuurshoofd wenschelijk worden geoordeeld. 2) Voor zooveel niet tot andere doeleinden over de bij alinea 1 aangeduide gronden is of zal worden beschikt; staat het, met inachtneming van de daaromtrent uitgevaardigde of nader uit te vaardigen regelen, aan de Inlandsche bevolking vrij daarop haar vee te weiden, zich van timmer- en brandhout te voorzien en andere boschproducten in te zamelen. Art. 6. I) Voor het ontginnen door Inlanders van grond, deel uitmakend van het Staatsdomein en niet uit eenigen hoofde tot de dorpen behoorend, wordt eene door het Bestuur schriftelijk te verleenen, van zegelrecht vrijgestelde, vergunning van door het Hoofd van gewestelijk bestuur vast te stellen vorm vereischt,| 2) Die vergunning kan niet aan anderen Worden overgedragen. 3) Zij wordt geweigerd indien de belangen van den Lande of van derden dit vorderen. Art. 7. 1) De bij artikel 6 voorgeschreven vergunning wordt, op mondelinge of schriftelijke aan vraag, verleend door het Hoofd van plaatselijk bestuur in overeenstemming  Bijz. bep. afdeeling Lombok. 25 met den Controleur voor de agrarische aangelegenheden: 2) litdién de beoogde ontginning ten doel Heeft vorming of uitbreiding van gemeentelijk grondbezit, wordt de vergunning verleend ten name der gemeente. 8) Bij de vergunning wordt een termijn gesteld binnen welken de ontginning moet zijn volbracht, terwijl verder nopens afbakening der grenzen, voorzieningen tegen afspoeling der bouwkruin als anderszins daarbij die voorwaarden worden opgelegd, welke in verband met de plaatselijke omstandigheden noodig zijn te achten. 4) Bij weigering van de vergunning kan de aanvrager zich wenden tot den AssistentResident van Lombok, welk Bestuurshoofd, zoowel dienaangaande als wanneer nopens eenige aanvraag als bedoeld bij .alinea 1 niet de vereischte overeenstemming tusschen de beide daarbij genoemde Bestuursambtenaren werd verkregen, beslist in het hoogste ressort. Art 8. 1) Wanneer, blijkens een daaromtrent ingesteld onderzoek, voldaan is aan alle voorwaarden, bij de vergunning gesteld, is de ontginner erfelijk individueel bezitter en, in het bij de tweede alinea van artikel 7 bedoeld geval, de gemeente bezitster van den ontgonnen grond. 2) Is aan een of meer der bij de vergunning gestelde voorwaarden niet naar behooren voldaan, dan trekt het Hoofd vari plaatselijk bestuur de vergunning in, naar bevind van zaken al dan niet met uitreiking eener nieuwe vergunning voor het geheel of een gedeelte van den grond Art. 9. Onder Inlanders worden in deze ordonnantie niet verstaan de met hen gelijkgestelde personen. Art. 10- 1) Worden gestraft:  26 Bijz. bep. afdeeling Lombok. a. met geldboeten ƒ 1 (één gulden) tot ƒ 100 (één honderd gulden), niet Inlanders, die, in strijd met het bepaalde bij artikel 2, gronden, als daarbij bedoeld, voor welk doeleinde ook gebruiken of te hunnen behoeve doen gebruiken; *. met geldboete van ƒ1 (één gulden) tot ƒ 50 (vijftig gulden) of tenarbeldste'llng aan de publieke werken voor den kost zonder loon van één dag tot dertig dagen Inlanders, die grond, als bedoeld bij artikel 6, ontginnen zonder de daarbij voorgeschreven vergunning, dan wel grond, op die wijze ontgonnen of waarvoor de verleende vergunning tot ontginning is ingetrokken, gebruiken of doen gebruiken, tenzij het Hoofd van plaatselijk bestuur tot het tijdelijk gebruik daarvan toestemming heeft verleen*. 2) Ingeval iemand na ter zake van het bepaalde sub b der vorige alinea te zijn veroordeeld, binnen een jaar nadat het vonnis in kracht van gewijsde is gegaan, opnieuw een der daarbij bedoelde overtredingen pleegt, kan de geldboete tot ten hoogste ƒ 100 (één honderd gulden) en de tenarbridstelling aan de publieke werken voor den kost zonder loon tot ten hoogste drie maanden worden verhoogd. 3) Bij veroordeeling wegens een der in dit artikel omschreven overtredingen kan het op den grond gegroeide of geplante geheel of ten deele worden verbeurd verklaard. Art. 11. Onverminderd het ter zake bepaalde bij de voorgaande artikelen, worden, overeenkomstig de vanouds bestaande volksinstellingen en gebruiken, door de daartoe bevoegde inheemsche rechtbank gestraft met geldboete of in verband daarmede op te leggen subsidiaire straf:  Bijz. bep. afdeeling Lombok. 2? a. het aangaan van overeenkomsten, als bedoeld bij de vierde alinea van artikel 2; b. beschikking over het bezitsrecht van gronden, als omschreven onder a en b van artikel 1, door.niet daartoe gerechtigde personen; c. vervreemding, verpanding of op andere wijze voor schuld verbinden van grond, als bedoeld | bij artikel 1, zonder in de bij het eerste lid van artikel 4 omschreven gevallen van het bestaan der overeenkomst te hebben doen blijken op de bij dat artikel aangegeven wijze Ten tweede: Deze ordonnantie treedt in werking op 1 Januari 1907, met dien verstande, dat de daarin vervatte bepalingen, welke krachtens eene door het Hoofd van gewestelijk bestuur vastgestelde regeling reeds vóór dien datum toepassing vonden in het gedeelte der afdeeling Lombok bewesten de Pandan-rivier en in de onderafdeeling Oost-Lombok, voor die landstreken geacht worden in werking te zijn getreden - respectievelijk op 12 Februari 1901 en op 11 Mei 1903. En opdat enz. Gelast enz. Gedaan te Buitenzorg, den lOden October 1906. J. B. VAN HEUTSZ. De Algemeene Secretaris, VAN REES. Uitgegeven den zestienden October 1906. De Algemeene Secretaris, VAN REES.  28 Bijz. bep. Riouw en onderh. Ordonnantie van 24 Februari 1913 St. no. 243, houdende regelen nopens de registratie van overeenkomsten tusschen inlanders ten doel hebbend vervreemding of het verbinden voor schuld van met Inlandsche rechten bezeten gronden in Riouw en onderhoorigheden. IN NAAM DER KONINGIN! DE GOUVERNEUR-OENERAAL VAN NEDERLANDSCH-INDIË. Den Raad van Nederlandsch-Indië gehoord: Allen, die deze zullen zien of hooren lezen, Saluut! doet te weten: Dat Hij, het noodig oordeelende regelen vast te stellen nopens de registra'ie van overeenkomsten tusschen Inlanders ten doel hebbend vervreemding of het verbinden voor schuld van met Inlandsche rechten bezeten gronden in de residentie Riouw en Onderhoorigheden ; Lettende op de artikelen 20, 29, SI en 3tf van het Reglement op het beleid der Regeering van Nederlandsch-Indië; Heeft goedgevonden en verstaan: Art. L 1) Overeenkomsten tusschen Inlanders, ten doel hebbend vervreemding of het verbinden voor schuld van met Inlandsche rechten bezeten gronden in de residentie Riouw en Onderhoorigheden, zijn niet rechtsgeldig, voordat van het bestaan daarvan gebleken is uit akten, verleden ten overstaan van daartoe, met vermelding van ieders ressort, door het Hoofd van gewestelijk bestuur aangewezen personen. 2) Door die personen wordt, op haar verzoek, aan ieder der partijen een gewaar-  Bijz. bep. Riouw en onderh. 29 merkt afschrift der akte van de tusschni haar gesloten overeenkontWUitgereikt, welke uitreiking, behoudens betaling van het verschuldigd zegelrecht, kosteloos geschiedt. S) De krachtens het eerste lid met het opmaken van de daarbij bedoelde akten belaste personen zijn ten aanzien van dc uitoefening der bij die bepaling bedoelde functie „openbaar ambtenaar". Art. 2. Het Hoofd van gewestelijk bestuur stelt de modellen vast voor de akten van de in deze ordonnantie bedoelde overeenkomsten. Art. 3. Deze ordonnantie treedt in werking op den dag harer afkondiging. En opdat enz. Gelast enz. Gedaan te Buitenzorg, den 24sten Februari 1913. IDENBURQ. De wd- Algemeene Secretaris. DE GRAEFF. Uitgegeven den eersten Maart 1913. De wd- Algemeene Secretaris, DE GRAEFF. (Besluit van den Gouverneur-Generaal van 24 Februari 1913 no. 1).  30 Inlandsche gemeente-ordonnantie. Inlandsche gemeenteordonnantie x> (St. 1906 no 83.) DERDE AFDEELING. Van de eigendommen en bezittingen der gemeente en het instel}gfi van rechtsvorderingen namens de gemeente. Art. 10. Behoudens het bepaalde bij het Koninklijk besluit van 11 April 1886 no- 22 (Indisch Staatsblad no. 102), en de onder letter b van artikel 11 dezer ordonnantie toegelaten uitzonderingen, is het vervreemden of het voor schuld verbinden van gemeentelijken grond verboden. Art. H. (St. 1913 - 235). 1) Zonder voorafgaande schriftelijke machtiging van het Hoofd van plaatselijk bestuur mogen door de gemeente: a. geen geldleeningeh worden aangegaan; b. geen overeenkomsten onder een bezwarenden titel worden aangegaan, ten doel hebbende het verkrijgen van grond, het vervreemden of voor schuld verbinden van krachtens overd racht verkregen grond, dan wel het'verkrijgen, het vervreemden of voor schuld verbinden van gebouwen en andere onroerende zaken dan grond; c. geen rechtsgedingen, hetzij in eersten aanleg, hetzij in hooger beroep of cassatie worden gevoerd, noch berust worden in tegen de gemeente ingestelde 1) Deze ordonnantie met voorzoover noodig de aan Bb. no. 6576 ontleende toelichting, is opgenomen in no. II dezer uitgave.  Inlandsche gemeente-ordonnantie. 31 rechtsvorderingen of in tegen haar gewezen vonnissen wanneer daartegen nog een rechtsmiddel openstaat. 2) De krachtens alinea 1 vereischte machtiging wordt niet verleend, dan nadat het gevoelen is ingewonnen van den Regent of het hoogste Inlandsch bestuurshoofd van anderen rang, en nadat het Hoofd van plaatselijk bestuur zich heeft overtuigd, dat de meerderheid van de tot het kiezen van een desahoofd gerechtigde ingezetenen der gemeente met de voorgenomen handeling instemt. 3) Ingeval van weigering der machtiging geeft het Hoofd van plaatselijk bestuur hiervan tevens kennis aan het Hoofd van gewestelijk bestuur. Art. 12. (St. 1910-591.) 1) De toestemming van de meerderheid der tot het kiezen van een desahoofd gerechtigde ingezetenen der gemeente wordt vereischt: a tot afstand: aan den Lande van het gemeentelijk bezitsrecht op grond: ') ■b. tot verhuring of ingebruikgeving ana Inlanders door of namens de gemeente van aan haar toebehoorenden grond; c. tot verhuring of ingebruikgeving van gebouwen en andere aan de gemeente toebehoorende onroerende zaken dan grond. 2) Het Hoofd van gewestelijk bestuur bepaalt, zoo noodig, aan welke beperkingen de beschikking over de geldmiddelen en Over de andere roerende zaken der gemeente onderworpen zal zijn. 3) Overeenkomsten, als bedoeld bij alinea 1 sub b en c, mogen niet worden aangegaan voor langer dan vijf jaren. I) Zie de circulaire van den Dir. van B. B. van 27 Maart 1908 Bb. no. 6811 betreffende de bij zoodanigen afstand uit te keeren schadeloosstellinginno.il van deze uitgave, blz. 50 e.v.  82 Inlandsche gemeente-ordonnantie- Art. 13. (St. 1910-591.) 1) Gebruikers van aandeelen in gemeentelijk bezeten grond, apanagehouders daaronder begrepen, mogen voor niet langer dan den duur van de uitoefening van dat gebruik hunne aandeelen aan Inlanders verharen of op anderen voet het genot daarvan aan Inlanders afstaan. 2) Overeenkomsten, als indevorigealinea bedoeld, brengen geene wijziging in de publiekrechtelijke verhouding van den verhuurder of ingebruikgever tot den Staat of de gemeente, onverminderd de bevoegdheid van partijen om nopens de vervulling der uit dié verhouding voortvloeiende verplichtingen onderling schikkingen te treffen. 3) Wijziging in de uitgestrektheid van de gebruiksaandeelen in den gemeentelijk bezeten grond of in den duur van het genot dier aandeelen, kan slechts geschieden met instemming van drie vierde gedeelte der gezamenlijke deelgerechtigden in het gebruik van den grond der gemeente of van het gehucht met zelfstandig bouwgrondgebied. Art. 14. 1) Handelingen, verricht, of overeenkomsten, aangegaan in strijd met het bij of krachtens de voorafgaande artikelen dezer afdeeling bepaalde, zijn van rechtswege nietig. 2) Geene terugvordering is toegelaten van hetgeen ingevolge eene handeling of overeenkomst, als in de vorige alinea bedoeld, door of namens de wederpartij is betaald of verstrekt, noch eenige andere rechtsvordering naar aanleiding van zoodanige handeling Of overeenkomst.  Bijz. bep. Lampongsche Districten. 33 Qouv.'s besluit van 22 November 1911, Bb. no. 7535, tot regeling van de rechten op den grond der al of niet met hulp van Regeeringswege in de residentie Lampongsche Distrieten gevestigde of zich te vestigen, van Java afkomstige emigranten. No. 38. Buitenzorg, den 22sten November 1911. Gelezen enz.; Gelet op artikel 1 van het besluit van 28 Juli 1864 no. 4 (Staatsblad no. 51); Is goedgevonden en verstaan: Eerstelijk: Te bepalen dat de ter beschikkingstelling van gronden aan de hoofden der van Java afkomstige Inlandsche emigrantengezinnen, welke op den voet der besluiten van 19 October 1905,7 Maart 1906 20 November 1907, 8 Februari 1909 en 27 Januari 1910 nos. 46, 5, 4, 7 en 5 van Regeeringswege naar de daarbij bedoelde, in de afdeeling Ommelanden van Telok Betong der residentie Lampongsche Districten gelegen terreinen zijn overgebracht, wordt geacht te hebben plaats gehad onder de volgende voorwaarden: le. de grond is aan den kolonist ten ge- braike afgestaan; 2e. verhuur of ingebruikgeving in welken vorm ook, van den grond aan anderen mag niet plaats hebben dan na voorafgaande vergunning van den Resident der Lampongsche Districten of van een door dezen daartoe aan te wijzen ambtenaar; 3e. het recht op het gebruik van den grond gaat verloren, wanneer bij besluit van voornoemd Hoofd van gewestelij k bestuur geconstateerd is, dat het sub 2e bedoeld 3  34 Bijz. bep. Lampongsche Districten. verbod is overtreden, dan wel dat de grond grovelijk is verwaarloosd of niet overeenkomstig de van Regeeringswege vastgestelde regelen is gebruikt, zijnde gemelde Gewestelijke Bestuurder nochtans bevoegd om in bijzondere gevallen den grond op nieuw aan den kolonist op de onderwerpelijke voorwaarden ten gebruike af te staan; 4o. bij het verloren gaan van het gebruiksrecht wordt de grond, na den oogst van het eventueel te veld staand gewas, binnen een door genoemden Gewestelijken Bestuurder te bepalen termijn met achterlating der aanplantingen ontruimd; 5o. bij overlijden van den kolonist gaat het gebruiksrecht van den grond over op de ter plaatse gevestigde erfgenamen; indien deze van dat recht geen gebruik wenschen te maken of indien zoodanige erfgenamen niet aanwezig zijn, beschikt het Hoofd van gewestelijk bestuur ten behoeve van de kolonisatie over den grond, in het eerste geval met inachtneming zooveel mogelijk van de belangen derhierbedoelde erfgenamen; 60. na verloop van tien jaar, gerekend van den dag, waarop de grond aan den kolonist ten gebruike of, in het sub 3o bedoeld geval, op nieuw ten gebruike is afgestaan, wordt hem, desgevraagd, die grond bij besluit van den Resident der Lampongsche Districten in erfelijk individueel bezit gegeven. Ten tweede: Den Resident der Lampongsche Districten op te dragen: a. van de bij artikel 1 bedoelde kolonisatieterreinen duidelijke schetskaarten, met eene nauwkeurige omschrijving der grenzen te doen vervaardigen en die terreinen op kosten van den Lande te  Bijz. bep. Lampongsche Districten. 35 doen afbakenen door plaatsing op elk der hoekpunten en daar, waar de grenzen door wegen of rivieren gesneden worden, van merkteekenen, voldoende aan de eischen, gesteld bij de vierde alinea van artikel 1 der ordonnantie van 27 Maart 1911 (Staatsblad no. 264); b. de binnen deze terreinen aan kolonisten afgestane gronden te doen inschrijven in een voor elke vestiging afzonderlijk aan te houden register van een door het Hoofd van gewestelijk bestuur vast te stellen model, waarin ook de dag, waarop de grond ten gebruike is afgestaan, zal worden aangeteekend, en daarvan uittreksels kosteloos aan de belanghebbenden te doen uitreiken; c. de binnen de bij artikel 1 bedoelde terreinen gelegen gronden, voorzoover die voor gemeentelijke doeleinden aangewend of bestemd zijn, aan de betrokken Inlandsche gemeenten in beheer te geven, met de verplichting om die zaken aan hare bestemming te doen beantwoorden en ze daartoe in goeden staat te houden; zullende voormeld Bestuurshoofd van die verplichting nochtans ontheffing kunnen verieenen met betrekking tot de bij zoodanige ontheffing bepaaldelijk aan te duiden zaken. Ten derde: Voormeld Hoofd van gewestelijk bestuur te machtigen om, naarmate de behoefte daaraan zich doet gevoelen: le. onder nadere goedkeuring van den Gouverneur-Generaal, binnen zijn gewest gelegen terreinen, waarop door anderen geen rechten worden uitgeoefend, te reserveeren ten behoeve van nieuwe of uitbreiding van bestaande kolonisatievestigingen;  36 Bijz. bep. Lampongsche Districten. zullende de vastlegging van de grenzen en de afbakening dier terreinen geschieden op de wijze, als sub a van het voorgaand artikel aangeduid; 2e. over de gronden, gelegen binnen de sub le bedoelde grenzen, voor het voorschreven doel te beschikken, met inachtneming van de volgende regelen: § 1. De kolonisatie geschiedt volgens een voor elk terrein afzonderlijk op te maken en door het Hoofd van gewestelijk bestuur goed te keuren plan, vermeldende de tot woonerven, bouwgronden, pleinen, wegen en andere doeleinden bestemde gedeelten der te vormen Inlandsche gemeenten. § 2. De voor gemeentelijke doeleinden aan te wenden gronden worden aan die gemeenten in beheer gegeven, met de verplichting om die zaken aan hare bestemming te doen beantwoorden en ze daartoe in goeden staat te houden; zullende voormeld Bestuurshoofd van die verplichting nochtans ontheffing kunnen verleenen met betrekking tot de bij zoodanige ontheffing bepaaldelijk aan te duiden zaken. § 3. De voor den landbouw en de ter bewoning bestemde gronden worden perceelsgewijs, op de door het Hoofd van gewestelijk bestuur te bepalen wijze, aan de daarvoor in aanmerking komende kolonisten in gebruik gegeven, onder de bij het volgend artikel omschreven en de zoo noodig verder door gemeld Bestuurshoofd te stellen voorwaarden, zullende na drie jaren het perceel op aanvraag van den kolonist, aan dezen bij besluit van gemelde autoriteit in erfelijk individueel bezit worden afgestaan, indien blijkens een daaromtrent in te stellen onderzoek aan alle bij de toewijzing van het gebruiksrecht gestelde voorwaarden is voldaan.  Bijz. bep. Lampongsche Districten. 37 § 4. De in de vorige § bedoelde ingebruikgeving geschiedt onder de volgende voorwaarden: a. binnen een door of namens het Hoofd van gewestelijk bestuur te stellen termijn behoort het erf bewoond en van eene behoorlijke heg of afsluiting te zijn voorzien, en de voor landbouw bestemde grond te zijn ontgonnen en voor het aangewezen doel te zijn benut; een en ander ter beoordeeling van genoemden Gewestelijken Bestuurder of van een door dezen daartoe aan te wijzen ambtenaar: b de houder van het gebruiksrecht behoort op het woonerf gevestigd te blijven en den voor landbouw bestemden grond regelmatig en behoorlijk te beplanten; c. bij overlijden van den kolonist gaat het gebruiksrecht van den grond over op de erfgenamen, indien en voorzoover deze binnen 3 maanden na den dag van het overlijden daarvoor zich aanmelden, wordende over den vrijgekomen grond door het Hoofd van gewestelijk bestuur ten behoeve van de kolonisatie beschikt; d. verhuur of ingebruikgeving, in welken vorm ook, der gronden aan anderen mag niet plaats vinden, dan na voorafgaande vergunning van den Resident of van een door dezen daartoe aan te wijzen ambtenaar ; e. het recht op gebruik op den grond gaat verloren, indien bij besluit van het Hoofd van gewestelijk bestuur is geconstateerd, dat de grond grovelijk wordt verwaarloosd of de gestelde voorwaarden niet behoorlijk worden nagekomen, zullende bij het verloren gaan van het recht de grond, na den oogst van het eventueel te veld staand gewas, binnen een door het Hoofd van gewestelijk bestuur te  38 Plukrecht Minahassa. stellen termijn met achterlating van de aanplantingen moeten worden ontruimd. § 5. De in § 3 bedoelde perceelen worden met vermelding c. q. der bijzondere bij den afstand gestelde voorwaarden, ingeschreven in een voor elke vestiging afzonderlijk aan te houden register van een door het Hoofd van gewestelijk bestuur vast te stellen model, terwijl uittreksels uit die registers kosteloos aan de belanghebbenden worden uitgereikt. Afschrift enz. Ordonnantie van 8 Augustus 1898, St. no. 230, tot opheffing der verplichte levering aan het Nederlandsch-Indisch Gouvernement van de door de Inland sche bevolking in de Minahassa-distrieten geteelde koffie. IN NAAM DER KONINGIN! DE GOUVERNEUR-GENERAAL VAN NEDERLANDSCH-INDIË, Den Raad van Nederlandsch-Indië gehoord; Allen, die deze zulten zien of hooren lezen Saluut! doet te weten: Dat Hij, uitvoering willende geven aan de verkregen Koninklijke machtiging om over te gaan tot opheffing der verplichte levering aan het Nederlandsen-Indisch Gouvernement van de door de Inlandsche bevolking in de Af/na/iassa-districten der residentie Menado geteelde koffie; Lettende op de artikelen 20, 29, 31 en 33 van het Reglement op het beleid der Regeering van Nederlandsch-Indië',  Plukrecht Minahassa. 39 Heeft goedgevonden en verstaan: I. Met ingang van 1 Januari 1899 wordt in de Minahassa-districten der residentie Menado de verplichte levering aan het Nederlandsch-Indisch Gouvernement van de door de Inlandsche bevolking geteelde koffie opgeheven en treden mitsdien buiten werking de resolutie van den Gouverneur-Generaal in Rade van 5 September 1832 no. 26, bevattende de bepaling, dat het geheele koffieproduct zal worden geleverd aan het Gouvernement, bevestigd en geregeld bij de ordonnantie van 20 October 1872(Staatsblad no. 180), en verder alle op deze verplichte levering betrekking hebbende voorschriften en verordeningen. II. De vruchten der op hoog gezag aangelegde koffietuinen komen van het hiervoren vermelde tijdstip af ter beschikking van de voormalige cultuurdienstplichtigen, onder de voorwaarden, die daarvoor door den Gouverneur-Generaal zullen worden gesteld. III. (St. 1899-123.) Aan hen, die het recht van beschikking over de vruchten der op hoog gezag op Staatsdomein aangelegde koffietuinen ingevolge het sub li bepaalde en overeenkomstig de daar bedoelde voorwaarden verkregen of van de voormalige cultuurdienstplichtigen overgenomen hebben, zal desverlangd het hun aangewezen of door hen overgenomen gedeelte dier tuinen in erfelijk individueel bezit verleend- en daarvan een door het Hoofd van plaatselijk bestuur onderteekend bewijs uitgereikt worden, indien uit een onderzoek, in te stellen door eene door het Hoofd van gewestelijk bestuur te benoemen commissie, blijkt dat zij gedurende drie achtereenvolgende jaren getoond hebben de koffiecultuur zoodanig te behartigen als  40 Plukrecht Minahassa. voor hare instandhouding in het belang der bevolking noodig is, en indien zij binnen drie maanden na gemeld onderzoek den grond op de voornaamste hoekpunten door duurzame grensteekenen hebben afgebakend. En opdat enz. Gelast enz. Gedaan te Buitenzorg, den 8sten Augustus 1898. VAN DER WIJCK. De Algemeene Secretaris. A. D. H. HERINGA. Uitgegeven den twaalfden Augustus 1898. De Algemeene Secretaris, t A. D. H. HERINGA. Besluit van den Gouverneur-Generaal van Nederlandsch-Indië van 8 Augustus 1898 No. 15, St. no. 231, tot intrekking der Gouvernements-koffiecaltimr in de Minahassa-districten en tot vaststelling van maatregelen in verband met de opheffing der verplichte levering aan het Nederlandsch-Indisch Gouvernement van de door de Inlandsche bevolking in de Minahassa-districten geteelde koffie. Gelet enz; De Raad van Nederlandsch Indië gehoord; Is goedgevonden en verstaan: Eerstelijk: enz. Ten tweede: Met ingang van 1 Januari 1899 in te trekken de Gouvernements koffiecultuur in de Minahassa-districten der residentie Menado.  Plukrecht Minahassa. 41 Ten derde: enz. f $a Ten vierde: Krachtens Koninklijke machtiging: I. Ter uitvoering van § II der bij artikel 1 van dit besluit vastgestelde ordonnantie (Staatsblad No. 280). voorshands te bepalen als volgt: Het recht van beschikking over de vruchten der op hoog gezag aangelegde koffietuinen wordt aan de voormalige cultuurdienstplichtigen in de Aff'/ta/iassa-districten der residentie Menado, voor zoover zij op die beschikking prijs stellen, op de navolgende voorwaarden verzekerd, ieder hunner voor zooveel het hem aangewezen of alsnog aan te wijzen gedeelte dier tuinen betreft. A. Wat betreft de koffietuinen, die aangelegd zijn op Staatsdomein. Ie. Het recht van beschikking mag aan negorijgenooten worden afgestaan, en wanneer er onder dezen niemand is, die dat recht wil overnemen, ook aan bewoners van andere negorijen. 2e. Van dergelijke overgangen en overdrachten wordt onmiddellijk kennis gegeven aan het negorij hoofd, dat daarvan aanteekening houdt of laat houden. 8e. De eerste en tweede districtshoofden, zoomede de negorijhoofden, mogen niet betrokken zijn in dergelijke transacties. 4e, De voormalige cultuurdienstplichtigen dan wel zij» die van hen het recht van beschikking hebben overgenomen, mogen — ieder voor zooveel het hem toegewezen of overgedragen aandeel betreft — op de hierbedoelde gronden koffieboomen bij plan ten. 5e. Aan het recht van beschikking is de verplichting verbonden den aanplant, waarop dat recht betrekking heeft; behoorlijk te onderhouden; ■  42 Plukrecht Minahassa. 6e. Wanneer iemand de in de vorige alinea bedoelde verplichting niet nakomt, ondanks aansporingen tot beter onderhoud, een en ander te constateeren door eene door het Hoofd van gewestelijk bestuur te benoemen commissie, dan verliest hij van rechtswege zijn beschikkingsrecht. 7e. Dit wordt dan overgedragen aan een zijner negorijgenooten, die aanneemt de aanpianting behoorlijk te zullen onderhouden. 8e. Is er onder dezen niemand, die het recht van beschikking wil overnemen,dan kan het ook aan een bewoner eener andere negorij worden overgedragen. 9e. Wordt er niemand gevonden, die tot overneming genegen is, dan vervalt van rechtswege het beschikkingsrecht en beschikt de Staat naar verkiezing over den grond, evenzoo wanneer de bestaande aanplantingen te niet gaan of geen loonend product meer opleveren, dan wel door den bezitter van het recht van beschikking kennelijk verlaten zijn, een en ander te constateeren door eene door het Hoofd van gewestelijk bestuur te benoemen commissie. B. Wat betreft de koffietuinen, die zijn aangelegd op reeds ontgonnen terreinen (djoeramei). Ie. Zonder toestemming van den oorspronkelijken ontginner of zijne rechtverkrijgenden {toean tanah) mogen op deze terreinen geene koffieboomen worden bijgeplant ; evenmin mag zonder die toestemming het recht van beschikking over de vruchten aan anderen worden overgedaan. 2e. Aan dit beschikkingsrecht is de verplichting verbonden den aanplant, waarop dat recht betrekking heeft, behoorlijk te onderhouden.  Plukrecht Minahassa. 43 Se. Gaan de bestaande aanplantingen teniet of leveren die geen loonend product meer op, of is de tuin door den bezitter van het recht van beschikking over de vruchten kennelijk verlaten of niet behoorlijk onderhouden, een en ander te constateeren door eene door het Hoofd van gewestelijk bestuur te benoemen commissie, dan vervalt van rechtswege het beschikkingsrecht en treedt de oorspronkelijke ontginner of diens rechtverkrijgende (toean tanah) in het onbeperkt bezit van den grond met al wat daarop staat. 4e. Intusschen kunnen de voormalige cultuurdienstplichtigen zich ook met den oorspronkelijken ontginner of zijne rechtverkrijgenden verstaan omtrent de overdracht van hun recht van beschikking over de vruchten van den grond. II. Als overgangsmaatregel te bepalen, dat in de koffieinkooppakhuizen te Tondano, Kakas, Tompasso, Sonder, Liwoetoeng en Motoling gedurende het jaar 1899 gelegenheid wordt gegeven tot inlevering van gewone koffie tegen ƒ 30 (dertig gulden) en van Liöm'a-koffie tegen ƒ 20 (twintig gulden) per pikol, beide droog en eerste soort. III. enz. Afschrift enz. Ter ordonnantie van den Gouverneur-Generaal van Nederlandsch-Indië: De Algemeene Secretaris, A. D. H. HERINGA. Uitgegeven den twaalfden Augustus 1898. De Algemeene Secretaris, A. D. H. HERINGA.  44 Rechtstoestand v. monosoekotuinen enz. Qou v. 's besluit van 5 November 1907, Bb. no. 6745, betreffende den rechtstoestand van de met koffie vrijwillig beplante gronden. No. 22. Buitenzorg, den 5) Art. 3. (St. 1913-703.) 1) Niet-inlanders, die op het tijdstip van het in werking treden van dit besluit aan anderen toebehoorende gronden van de vroegere landerijen Kandanghauer en Indramajoe-West in bezit hebben zonder een titel van aankomst als bedoeld in artikel 26 der Bepalingen omtrent de invoering van- en den overgang tot de nieuwe wetgeving (Indisch Staatsblad 1846, no. 10) 2) bezitten den grond van rechtswege in altijddurende erfpacht op den voet van den 8s'en titel van het Tweede Boek van het Burgerlijk Wetboek. 2) Bij ordonnantie 3) zullen de noodige regelen worden gesteld omtrent de inschrijving van dat recht in de daarvoor bestemde I registers bij welke regeling in acht wordt genomen dat de inschrijving en hetgeen daarvoor wordt vereischt voor den houder van het recht geen kosten mag medebrengen. 3) Het bedrag van den door den erfpachter verschuldigden canon wordt voor elk 3 1) Bij St \<è\4 no. «ta zijn in het eerste lid van dit artikel de na „reglement" voorkomende woorden: „of na het in werking treden van dit besluit rechtverkrijgenden worden van grondbezittere als bedoeld in ar- W tikel 3" vervallen, en was dit mede het geval met de in het derde lid na het woord „toebehoorende" voorkomende woorden: „of toevallende". ■ Volgens St. 1913 no. 710 is deze wijziging op 1 Januari 1914 in werking getreden. 2) Bij St. 1913 no. 703 zijn hier de woorden „en hunne niet inlandsche rechtverkrijgenden" vervallen. 3) Zie St. 1912 no. 499.  58 Voormalige particuliere landerijen. perceel bepaald door den Qouverneér-Generaal en na de inschrijving van het recht nader door Hem vastgesteld. 4) De titel van erfpacht doet niet te kort aan eenige overeenkomst terzake van den grond aangegaan vóórdat die titel Verkregen werd. Art. 4. In dit besluit zijn onder inlanders niet begrepen de met inlanders gelijkgéstelden. Art. 5. Dit besluit treedt in werking op een door den Gouverneur-Generaal te bepalen tijdstip. ') Onze Minister van Koloniën is belast met de uitvoering van dit besluit, waarvan afschrift zal worden gezonden aan den Raad van State. Het Loo. den Igden November 1911. W1LHEIJVUNA. De Minister van Koloniën, de Waal Majlefijt. Accordeert met het Origineel, De Secretaris-Generaal bij het Departement van Koloniën, v. d. houven van oordt. En opdat enz. Getast enz. Gedaan te Buitenzorg, den zesden December 1911, 1DENBURQ. De Algemeene Secretaris, STAAL. Uitgegeven den elfden December 1911. De Algemeene Secretaris, STAAL (Besluit van den Gouverneur-Generaal van 6 December 1911 no. 1). 1) Krachtens St 1911 no. 637 in werking getreden op den dag der afkondiging in Nederlandsch-Indie.  Voormalige particuliere landerijen. 59 Koninklijk besluit van 22 October 1913, St- no. 702, regelende den rechtstoestand van de gromde», welke deel hebben uitgemaakt van op Java, ten westen der TJimanoek gelegen particuliere landerijen, die door onteigening of op andere wijze overgaan aan den Lende. No. 45. Wij WILHELMINA, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje Nassau, enz., enz., enz. Op de voordracht van Onzen Minister van Koloniën van 19 September 1913, Afdeeling A3, no. 46; Den Raad van State gehoord (advies van 7 October 1913, no. 20); Gezien het nader rapport van Onzen voornoemden Minister van 17 October 1913, Afdeeling A3, no. 5! Hebben goedgevonden en verstaan: Art. l. Gronden, deel uitmakende van bewesten de Tjimanoek op Java gelegen particuliere landerijen, welke aan den Lande overgaan, worden op het tijdstip van den eigendomsovergang domein van den Lande in den zin van artikel 1 van het Koninklijk besluit van 20 Juli 1870, no. 15 (Indisch Staatsblad no. 118), onttrokken aan de werking van het Reglement omtrent de particuliere landerijen bewesten de Tjimanoek-op Java (Indisch Staatsblad 1912, no. 422),, en gebracht onder de werking der bepalingen omtrent het grondbezit, de ontginning en de vervreemding van grond in de gouvernementslanden op Java en Madoera, een en ander met toepassing van de voorschriften der volgende artikelen. Art. 2. 1) Inlanders, die op het in artikel 1 vermeld tijdstip grond, als daarbij bedoeld,  60 Voormalige particuliere landerijen. in erfpacht hebben volgens het in dat artikel genoemd reglement, bezitten dien grond van rechtswege krachtens erfelijk individueel bezitsrecht. 2) Op gronden van evenbedoelden aard, toebehoorende aan inlandsche gemeenten, wordt door deze gemeentelijk bezitsrecht uitgeoefend. Art. 3. 1) Met Inlanders gelijkgestelden, die op het in artikel 1 vermeld tijdstip grond, als daarbij bedoeld, in erfpacht hebben volgens het in dat artikel genoemd reglement, bezitten dien grond van rechtswege in altijddurende erfpacht op den voet van den 8<=n titel van het Tweede Boek van het Burgerlijk Wetboek voor Nederlandsch- Indië. 2) Bij ordonnantie ') worden de noodige regelen gesteld omtrent de inschrijving van dat recht in de daarvoor bestemde registers, bij welke regeling in acht wordt genomen, dat de inschrijving en hetgeen daarvoor wordt vereischt, voor den houder van het recht geen kosten mag medebrengen. 3) Het bedrag van den door den erfpachter verschuldigden canon wordt voor elk perceel bepaald door den Gouverneur-Generaal en zoo noodig na de inschrijving van het recht nader door Hem vastgesteld. 4) De titel van erfpacht doet niet te kort aan eenige overeenkomst, ter zake van den grond aangegaan voordat die titel verkregen wérd. Art. 4. Het bepaalde bij het eerste lid van artikel 3 is niet van toepassing op gronden, als bedoeld bij artikel 1, welke volgens het in dat artikel genoemd reglement in erfpacht zijn verkregen na de afkondiging van de bij de wet van 7 November 1910 {Indisch Staatsblad 1911, no. 38) bedoelde ordonnantie, 1) Zie St. »T5 no. 207.  Voormalige particuliere landerijen. 61 houdende verklaring, dat het algemeen belang de terugbrenging van het betrokken landgoed of gedeelte daarvan tothetLandsdomein vordert. Art. 5. In dit besluit zijn onder Inlanders niet begrepen de met Inlanders gelijkgestelden. Art. 6. Dit besluit treedt in werking op den dag, waarop het in het Staatsblad van Nederlandsch-Indië wordt afgekondigd. Onze Minister van Koloniën is belast met de uitvoering van dit besluit, waarvan afschrift zal worden gezonden aan den Raad van State. Het Loo, den 22»ten October 1913. WILHELMINA. De Minister van Koloniën, Th. B. PLEYTE. Overeenkomstig het oorspronkelijke, De Secretaris-Generaal bij het Departement van Koloniën, STAAL. En opdat enz. Gelast enz. Gedaan te Batavia, den 17den December 1913. De Gouverneur-Generaal van Nederlandsch-Indië. Bij afwezigheid: De Vice-President van den Raad van Nederlandsch-Indië, belast met het dagelijksch beleid der zaken, VAN REES.  62 Voormalige particuliere landerijen. De le Gonvernements Secretaris, E. MORESCO. Uitgegeven den drie en twintigsten December 1913. De Algemeene Secretaris, DE GRAEFF. (Besluit van den Gouverneur-Generaal van 17 December 1018 no. 20).  Agrar. regl. Sum. 's Westkust. 63 Ordonnantie van 15 Januari 1915, St. no. 98, houdende vaststelling van een Agrarisch Reglement voor de residentie Sumatra's Westkust. IN NAAM DER KONINGIN! DE GOUVERNEUR-GENERAAL VAN NEDERLANDSCH-INDIË. Den Raad van Nederlandsch-Indië gehoord: Allen, die deze zullen zien of hooren lezen, Saluut! doet te weten: Dat Hij, wenschende over te gaan tot vaststelling van eenige regelen nopens de rechten der Inlandsche bevolking op den grond in de residentie Sumatra s Westkust; Lettende op de artikelen 20, 29, 31, 33,62 en 71 van het Reglement op het beleid der Regeering van Nederlandsch-Indië alsmede op artikel 20 van het Koninklijk besluit van 20 juli 1870 no. 15 (Indisch Staatsblad no. 118); Heeft goedgevonden en verstaan: Ten eerste: vast te stellen het volgend: AGRARISCH REGLEMENT VOOR DE RESIDENTIE SUMATRA'S WESTKUST. § 1. Algemeene bepaling. Art- 1* 1) Onder gronden, welke aan de  04 Agrar. regl. Sum.'s Westkust. Inlandsche bevolking toebehooren, worden behoudens het bepaalde bij het volgend lid, uitsluitend begrepen: a. gronden, door de Inlandsche bevolking duurzaam ten eigen behoeve bewerkt of ter bewoning als anderszins onderhouden of gebruikt, hetzij met eene bijzondere, hetzij met eene openbare bestemming; b. gronden, welke tot de onder a bedoelde hebben behoord, doch niet meer worden onderhouden of gebruikt, zoolang nog de oorspronkelijke bezitters of hunne rechtverkrijgenden hunne rechten op die gronden kunnen Bewijzen. 2) Voor de toepassing dezer ordonnantie blijven buiten beschouwing de gronden, waarvan bewijzen van eigendom zijn opgemaakt overeenkomstig de ordonnantie op den overgang van den eigendom van vaste goederen en het inschrijven van hypotheken op dezelve in Nederlandsch-Indië van 21 April 1834 (Staatsblad no. 27) zooals deze verordening sedert is gewijzigd en aangevuld. § 2. Ingebruikneming van grond en inzameling van producten door Inlanders. Art. 2. 1) Ontginning of ingebruikneming van anderen aard door Inlanders van grond, deel uitmakend van het Landsdomein en niet luidens artikel 1 aan de Inlandsche bevolking toebehoorend, is alleen geoorloofd krachtens een door of van wege het Bestuur verleende vergunning. ') 2) Onverminderd het recht tot vordering van schadeloosstelling ten laste van den Lande, kan aan het bepaalde bij artikel 1 tegen- 1) Volgens St. 1916 no. 293 vrij van zegel; zie beneden.  Agrar. regl. Sum.'s Westkust. 65 over den houder eener vergunning als bedoeld in het vorig lid of diens rechtverkrijgenden geene vordering tot erkenning van recht op den in de vergunning bedoelden grond worden ontleend. Art. 3. 1) De bij artikel 2 voorgeschreven .vergunning wordt verleend: a. door het nagarihoofd in overleg met de daarvoor in aanmerking komende volkshoofden, wanneer de aangevraagde grond grenst aan of in de nabijheid gelegen is van reeds door de bevolking bezeten of tijdelijk in gebruik verkregen grond, voorts geene grootere uitgestrektheid heeft dan drie hectaren, niet begroeid is met opgaand geboomte, bamboe of nipabosch en de aanvraag slechts strekt tot tijdelijke ingebruikneming van den grond; b. door het districtshoofd, wanneer de aanvraag strekt tot duurzame ontginning of ingebruikneming en de grond overigens valt onder de sub a gegeven omschrijving; c. door het Hoofd van plaatselijk bestuur,, wanneer de grond niet valt onder de sub a gegeven omschrijving, behoudens de ter zake door of namens de Regeering gegeven of nader uit te vaardigen voor- ; schriften. 2) Indien de aanvraag geschiedt door of ten behoeve van het nagarihoofd of het districtshoofd, wordt de vergunning verleend door de naast hoogere autoriteit als bedoeld in het vorig lid. 3) De vergunning wordt, indien de ingebruikneming van den grond strekt ter voorziening in eigen behoefte, steeds kosteloos en indien duurzaam gebruik van den grond wordt beoogd, niet dan schriftelijk verleend. 4) Indien de ontginning of ingebruikne- 5  66 Agrar. regl. Sum. 's Westkust. ming ten doel heeft vorming of uitbreiding van familiebezit dan wel van grondbezit van Inlandsche instellingen van openbaren of godsdienstigen aard, wordt de vergunning verleend ten name van de familie of de instelling. Art. 4. 1) Bij de vergunning, indien schriftelijk verleend, wordt een termijn gesteld binnen welken de ontginning moet zijn volbracht of de ingebruikneming moet hebben plaats gehad, terwijl verder nopens afbakening der grenzen, voorzieningen tegen afspoeling der bouwkruin als anderszins, daarbij die voorwaarden worden gesteld, welke in verband met plaatselijke omstandigheden noodig zijn te achten. 2) De aan de vergunning verbonden voorwaarden worden in het vergunningsbewijs vermeld. Art. 5. 1) De vergunning bedoeld in het eerste lid van artikel 2 kan niet aan anderen worden overgedragen. 2) Bij overlijden van den aanvrager mogen diens familieleden (waris) de ontginning of het gebruik krachtens dezelfde vergunning aanvangen of voortzetten. Art. 6. 1) De vergunning tot ontginning of ingebruikneming van grond wordt niet geweigerd dan indien de belangen van den Lande of van derden dit vorderen. 2) Bij weigering der vergunning is hooger beroep toegelaten op de naast hoogere autoriteit als bedoeld bij artikel 3, eerste lid en in hoogste instantie op het Hoofd van gewestelijk bestuur. Art. 7. 1) Zoodra blijkens een daaromtrent ingesteld onderzoek is voldaan aan alle voorwaarden bij de schriftelijke vergunning gesteld, behoort de met het oogmerk van duurzame occupatie in gebruik genomen grond in den zin der bepaling van artikel 1 toe aan den ontginner of ingebruiknemer en in het  Agrar. regl. Sum. 's Westkust. 67 geval bedoeld bij het vierde lid van artikel 3 aan de familie of de instelling. Ten blijke hiervan stelt de autoriteit, welke de vergunning verleende, een door haar onderteekende verklaring op het vergunningsbewijs. 2) Is aan een of meer der bij de vergunning gestelde voorwaarden niet naar behooren voldaan, dan trekt de daarbij betrokken autoriteit de vergunning in, naar bevind van zaken al dan niet met uitreiking eener nieuwe vergunning voor het geheel of een gedeelte van den grond. Art. 8- Voor zoover over de gronden, deel uitmakend van het Landsdomein en niet luidens artikel 1 aan de Inlandsche bevolking toebehoorend, noch over de op die gronden voorkomende natuurlijke voortbrengselen wettiglijk is beschikt, staat het, met inachtneming van de daaromtrent uitgevaardigde of nader uit te vaardigen regelen, aan de Inlandsche bevolking vrij aldaar kosteloos: haar vee te weiden, zich van timmer- en brandhout te voorzien en andere veld- en boschproducten in te zamelen, mits het vergaderde niet bestemd is tot vervreemding doch ter voorziening in eigen gebruik. § 3. Familiebezit van gronden. Art. 9. 1) Het familiebezit van gronden, als bedoeld in artikel 1, kan met toestemming van het Hoofd van plaatselijk bestuur geheel of gedeeltelijk tusschen de rechthebbende familieleden (waris) worden verdeeld. 2) De krachtens het vorig lid vereischte toestemming wordt niet verleend dan wanneer : a. allen, die naar de ter plaatse geldende rechtsbegrippen tot het nemen eener beslissing in familiezaken bevoegd zijn, de verdeeling wenschen en de ontworpen wijze van verdeeling goedkeuren;  68 Agrar. regl. Sum. 's Westkust. b, met de belangen van ieder rechthebbend lid der familie (waris) naar billijkheid rekening is gehouden. Art. 10. 1) Van het verlangen tot verdeeling van familiebezit wordt, nadat de verdeeling door belanghebbenden is ontworpen, kennis gegeven aan het Hoofd van plaatselijk bestuur, dat door een door hem te benoemen commissie ter plaatse doet onderzoeken of aan de bij het tweede lid van het vorig artikel gestelde vereischten is voldaan. 2) De in het vorig lid bedoelde commissie maakt van het door haar ingesteld onderzoek een proces-verbaal ') in tweevoud op, bevattende mededeeling: a- van de wijze, waarop zij het onderzoek heeft ingesteld; b. van de namen der gezamenlijke rechthebbende familieleden (waris); c. van de uitgestrektheid en de ligging der volgens het ontworpen plan van verdeeling aan ieder daarvoor in aanmerking komend lid der familie toe te bedeelen gronden; d. van de verder ter zake van de verdeeling verlangde voorwaarden; e. of de onder a van artikel 9, tweede lid bedoelde en als zoodanig aan te duiden familieleden al dan niet eenparig instemmen met de verdeeling overeenkomstig de ontworpen regeling en, in het laatste geval, welke familieleden zich daartegen hebben verklaard en welke bezwaren tegen de regeling hunnerzijds geopperd zijn. Art. 11. 1) Wanneer blijkens het procesverbaal aan de in artikel 9, tweede lid, omschreven eischen is voldaan, wordt bij een aan den voet der processen verbaal te stellen gedagteekende en door hem onderteekende 1) Volgens St. 19t6 no. 293 vrij van zegel, zie beneden no. 82 blz. 76,  Agrar. regl. Sum. 's Westkust. 69 verklaring, door het Hoofd van plaatselijk bestuur toestemming verleend tot de voorgestelde verdeeling van het grondbezit der ■familie, welke verdeeling geacht wordt daarmede wettig tot stand te zijn gekomen. 2) Wanneer de ontworpen regeling slechts bij een zeer gering aantal der bij artikel 9, tweede lid sub a bedoelde familieleden bezwaren heeft ontmoet en deze bezwaren het Hoofd van plaatselijk bestuur van geen genoegzame beteekenis voorkomen, tracht dit Bestuurshoofd partijen tot een vergelijk te brengen. Van den uitslag zijner bemoeienis houdt hij aanteekening onder de processenverbaal. Is een vergelijk tot stand gekomen, zoodat aan de bij artikel 9, tweede lid omschreven eischen is voldaan, dan stelt hijalsnog de bij het vorig lid bedoelde verklaring. 3) Ingeval van weigering zijner toestemming doet genoemd Bestuurshoofd met vermelding van redenen, van die beslissing mededeeling toekomen aan belanghebbenden, welke binnen een maand na ontvangst dier mededeeling in hooger beroep kunnen komen bij het Hoofd van gewestelijk ') bestuur, door wien bij inwilliging van het beroep — mede met inachtneming van de in het tweede lid van artikel 9 omschreven eischen — aan het Hoofd van plaatselijk bestuur alsnog het verleenen zijner toestemming wordt opgedragen. 4) Van het proces-verbaal wordt, indien toestemming tot de voorgestelde regeling is verleend, een exemplaar gezonden aan het districtshoofd, door wien desverlangd aan de belanghebbenden uittreksels daarvan worden verstrekt, terwijl het tweede exemplaar blijft berusten in het archief van het Hoofd van plaatselijk bestuur. 1) Zie: „Verbeterblad" van 24 Maart 1915.  70 Agrar. regl. Sum. 's Westkust. Art. 12. Nadat de verdeeling overeenkomstig de voorgaande artikelen is tot stand gekomen zal ieder, wien een aandeel in den familiegrond is toegewezen zelfstandig daarover mogen beschikken. Art. 13. Prijsgeving ten behoeve van den Lande van het recht der familie op grond, als bedoeld in artikel t, is uitsluitend toegelaten indien geen der bij artikel 9 tweede lid sub a bedoelde familieleden zich daartegen verzet. §4. De vorm van Inlandsche overeenkomsten tot vervreemding of het verbinden voor schuld van grond. Art. 14. 1) Overeenkomsten tusschen Inlanders ten doel hebbende vervreemding of het verbinden voor schuld van grond als bedoeld in artikel 1, kunnen worden vastgelegd in akten, verleden ten overstaan van het hoofd van het district, waarbinnen de grond is gelegen of ten overstaan van daartoe, met vermelding van ieders ressort, door het Hoofd van gewestelijk bestuur aangewezen andere personen. 2) De met het opmaken der akten belaste personen zijn ten aanzien van de uitoefening dier taak „openbaar ambtenaar". Art. 15. De met de opmaking der akten belaste personen reiken, indien dat verlangd wordt, aan ieder der partijen een gewaarmerkt afschrift der akte van de tusschen haar gesloten overeenkomst uit. § 5. Overgang van Inlandsch bezitrecht op grond op nietinlanders. Art. 16. 1) Tot de bestaanbaarheid van overeenkomsten en andere rechtshandelingen,  Agrar. regl. Sum.'s Westkust. 71 welke verwerving of overgang van het recht op grond bedoeld in artikel 1 ten doel hebben wordt vereischt, dat de verkrijger is Inlander, Inlandsche familie of Inlandsche rechtseenheid van anderen aard. 2) Hetzelfde geldt ten aanzien van overeenkomsten en andere rechtshandelingen waarbij grond als bedoeld in artikel 1 of daarop staande overjarige beplantingen, voor schuld worden verbonden dan wel waarbij zoodanige aanplantingen worden vervreemd. 3) De bepaling van het vorig lid is niet van toepassing ten aanzien van de in artikel 38 van het Koninklijk besluit van 6 Juli 1908 no. 50 (Indisch Staatsblad no. 542) bedoelde, bij ordonnantie aangewezen credietinstellingen. Art. 17. 1) Aan niet-inlanders, die krachtens erfopvolging bij versterf een recht verkrijgen als bedoeld bij het vorig artikel en aan Inlanders, die zulk een recht uitoefenende, den daartoe vereischten staat verliezen, wordt een termijn van twee jaren na het openvallen der erfenis of na hunne verandering van staat toegestaan, ten einde of hun recht over te dragen aan Inlandsche personen als bedoeld in het eerste lid van artikel 16 of, indien de bestaande bepalingen zich daartegen niet verzetten, op den grond een Europeeschen rechtstitel aan te vragen bij den Gouverneur-Generaal of de door dezen aangewezen autoriteit. 2) De bij het vorig lid gestelde termijn van twee jaren kan door het Hoofd van gewestelijk/-bestuur om gewichtige redenen, naar bevind van zaken, worden verlengd. 3) Indien de toegestane termijn is verStreken zonder dat daarvan op de voorgeschreven wijze is gebruik gemaakt, vervalt het door den niet-Inlander op den grond verkregen of behouden recht.  72 Agrar. regl. Sum. 's Westkust. Art. 18. 1) Aan niet-inlanders, die bij de inwerkingtreding van dit Reglement in het bezit zijn van gronden, waarop bij de verkrijging het recht bedoeld in artikel 1 was gevestigd en welke hun krachtens erfopvolging bij versterf zijn toegevallen, dan wel. indien zij vroeger den staat van Inlander hadden, hun in hunnen vorigen staat hebben toebehoord, wordt een termijn van twee jaren na bedoeld tijdstip van inwerkingtreding toegestaan, ten einde met hun recht te handelen als aangegeven in het eerste lid van het vorig artikel. 2) Aan niet-inlanders, die bij de inwerkingtreding van dit Reglement grond of overjarige aanplantingen gebruiken of doen gebruiken krachtens eene overeenkomst of andere rechtshandeling als bedoeld in het tweede lid van artikel lfi, wordt een gelijke' termijn toegestaan, binnen welken dat gebruik moet zijn geëindigd. 3) Het bepaalde bij het tweede en het derde lid van het vorig artikel is op de in dit artikel bedoelde niet-inlanders van toepassing met dien verstande, dat ook het recht op overjarige aanplantingen verkregen, uiterlijk na verloop van den toegestanen termijn vervalt. § 6. Verhuring van grond door Inlanders aan niet-inlanders. Art. 19. 1) De huur van grond, enz.') § 7. Gemengde bepalingen. Art. 29. 1) Het Hoofd van gewestelijk bestuur vaardigt de noodige voorschriften uit tot uitvoering van het bepaalde bij de voorgaande artikelen en stelt de modellen vast van de vergunningsbewijzen, de verkla- 1) Zie no. 19 van deze uitgave.  Agrar. regl. Sum. 's Westkust. 78 ringen, de processea*verbaal en de akten der overeenkomsten, bedoeld onderscheidenlijk in de artikelen 2, 7 en 11, 10, 14 en 21. 2) Voormeld Bestuurshoofd geeft voor zooveel noodig mede voorschriften voor de aanteekening in registers van de handelingen, waarop de in het vorig lid bedoelde bescheiden betrekking hebben. Art. 30. Onder Inlanders worden in deze ordonnantie niet verstaan de met hen gelijkgestelde personen. • §8. Strafbepalingen. Art. 31. 1) Met eene geldboete van ten hoogste ƒ 100.— (één honderd gulden) dan wel, naar gelang van den landaard van den schuldige, met gevangenisstraf oftenarbeidstelling aan de publieke werken voor den kost zonder loon, van ten hoogste drie maanden, kan worden gestraft: A. de niet-Inlander, die in strijd met het bepaalde bij de artikelen 16 (2), 18 (2) en (3), en 19 grond dan wel overjarige aanplantingen gebruikt of te zijnen behoeve doet gebruiken, tenzij hij, ingeval van huur van den grond, zijn recht ontleent aan eene overeenkomst, gesloten voor het tijdstip van inwerkingtreding van dit Reglement; B. de Inlander, die onrechtmatig grond, welke deel uitmaakt van het Landsdomein ontgint of te_ zijnen behoeve doet ontginnen, gebruikt of te zijnen behoeve doet gebruiken, tenzij hij aantoont, dat op dien grond door derden worden uitgeoefend- 2) Bij het veroordeelend vonnis kan hetgeen zich op den onrechtmatig gebruikten grond bevindt, geheel of gedeeltelijk worden verbeurd verklaard voorzoover de zaken den veroordeelde in eigendom toebehooren.  74 Agrar. regl. Sum. 's Westkust. Slotbepaling. Art. 32. 1) Dit Reglement is alleen van toepassing op de residentie Sumatra's Westkust 2) Het Hoofd van gewestelijk bestuur is bevoegd om door hem aan te wijzen gedeelten van zijn gewest, waar in verband met plaatselijke omstandigheden, de toepassing van de artikelen 2 tot en met 7 aan overwegende bezwaren onderhevig zou zijn, voorshands geheel of ten deele van die toepassing uit te sluiten. Ten tweede: Deze ordonnantie treedt in werking op een nader door den GouverneurGeneraal te bepalen tijdstip. ') En opdat enz. Gelast enz. Gedaan te Buitenzorg, den 15den Januari 1915. IDENBURQ. De Algemeene Secretaris, HULSHOFF POL. Uitgegeven den vijfden Februari 1915. De Algemeene Secretaris, HULSHOFF POL. (Besluit van den Gouverneur-Generaal van 15 Januari 1915 no. 31). 1) Volgens St. 1915 no. 678 in werking getreden op 1 April 1916.  Agrar. regl. Sum. 's Westkust. 75 Ordonnantie van 30 Maart 1916, St. no. 293, houdende vrijstelling van zegelrecht van enkele geschriften opgemaakt in de bezittingen buiten Java en Madoera ingevolge zoogenaamde „Agrarische reglementen" en onderwerping van de overeenkomsten tot vervreemding of verbinding voor schuld van in zoodanige reglementen bedoelde gronden aan het uniform zegelrecht van fl.50. IN NAAM DER KONINGIN! DE GOUVERNEUR-GENERAAL VAN NEDERLANDSCH-INDIË, Den Raad van Nederlandsch-Indië gehoord: Alten, die deze zullen zien of hooren lezen, Saluut! doet te weten: Dat Hij, enkele geschriften, opgemaakt in de bezittingen buiten Java en Madoera ingevolge zoogenaamde «Agrarische reglementen", van zegelrecht wenschende vrij te stellen en voorts de overeenkomsten tot vervreemding of verbinding voor schuld van in zoodanige reglementen bedoelde gronden aan het uniform zegelrecht van / 1.50 willende onderwerpen; Lettende op de artikelen 20, 29, 31 en 33 van het Reglement op het beleid der Regeering van Nederlandsch-Indië; Heeft goedgevonden en verstaan: Ten eerste: De lijst van vrijstellingen van het zegelrecht in Nederlandsch-Indië, bedoeld bij artikel 18 der ordonnantie van 11 Augustus 1885 (Staatsblad no. 131), laatstelijk aangevuld bij de ordonnantie van 18 Februari 1916 (Staatsblad no. 198), wordt nader aangevuld met het volgend nummer:  76 Agrar. regl. Sum. 's Westkust. 82. De volgende geschriften, welke in de -bezittingen buiten Java en Madoera ingevolge zoogenaamde „Agrarische reglementen" worden opgemaakt: a. alle geschriften betreffende het ontginnen of ingebruiknemen van gronden door de eigenlijk gezegde inlandsche bevolking; b. alle geschriften betreffende de verdeeling van familiebezit van gronden dierzelfde bevolking. Ten tweede: Nummer- 52 van evenbedoelde lijst van vrijstellingen wordt gelezen: 52. De overeenkomsten tot verhuring van grond door Inlanders aan niet-inlanders, bedoeld bij artikel 5 van het Koninklijk besluit van 20 Juli 1870 (Indisch Staatsblad no. 118) of opgemaakt in de bezittingen buiten Java en Madoera ingevolge zoogenaamde „Agrarische reglementen". Ten derde: Aan artikel 4 van de ordonnantie van 11 Augustus 1885 (Staatsblad no. 131) zooals dat artikel luidt ingevolge de ordonnantiën in Staatsblad 1901 no. 420 en Staatsblad 1903 nO. 352), wordt een nieuw lid toegevoegd, luidende: Aan het in dit artikel bedoeld zegelrecht zijn niet onderworpen akten, welke in de bezittingen buiten Java en Madoera worden opgemaakt ingevolge zoogenaamde „Agrarische reglementen''. Ten vierde: Deze ordonnantie treedt in werking op 1 April 1916. En opdat enz. Gelast enz. Gedaan te Buitenzorg, den 30sten Maart 1916. J. v. LIMBURG STIRUM. De Algemeene Secretaris, HULSHOFF POL.  Agrar. regl. Sum. 's Westkust. 77 'tHtfegeven den een en dertigsten Maart 1916. De Algemeene Secretaris, HULSHOFF POL. (Besluit van den Gouverneur-Generaal van 30 Maart 1916 no. 2). Ordonnantie van 7 September 1916 St.no. 580, tot vaststelling' van een tarief voor de vergoeding verschuldigd aan de Inlandsche ambtenaren of andere personen, belast met het uitreiken van afschriften van akten als bedoeld in artikel 15 van het Agrarisch Reglement voor genoemd gewest (Staatsblad 1915 no. 98). IN NAAM DER KONINGIN! Den Raad van Nederlandsch-Indië gehoord: Allen, die deze zullen zien of hooren lezen, Saluut! doet te weten: Dat Hij, een tarief wenschende vast te stellen voor de vergoeding verschuldigd aan de Inlandsche ambtenaren of andere personen, belast met het uitreiken van afschriften van akten als bedoeld in artikel 15 van het Agrarisch Reglement voor de residentie Sumatra's Westkust (Staatsblad 1915 no. 98); Lettende op de artikelen 20, 29, 31 en 33 van het Reglement op het beleid der Regeering van Nederlandsch-Indië; Heeft goedgevonden en verstaan: Art. I. Aan de Inlandsche ambtenaren of andere personen, belast met het uitreiken  78 Agrar. regl. Sum. 's Westkust. van afschriften van akten als bedoeld in artikel 15 van het Agrarisch Reglement voor de residentie Sumatra's Westkust (Staatsblad 1915 no. 98), is voor het uitreiken van die afschriften eene vergoeding verschuldigd van ƒ0.25 voor elke bladzijde, houdende twintig regels, elk van twaalf lettergrepen, met een minimum van ƒ1.—(één gulden). Art. 2. Beschreven gedeelten van bladzijden en regels worden voor vol berekend- Art. 3. Deze ordonnantie treedt in werking op den dag harer afkondiging. En opdat enz. Gelast enz. Gedaan te Batavia, den 7den September 1916. J. v. LIMBURG ST1RUM. De Algemeene Secretaris, HULSHOFF POL- Uitgegeven den zestienden September 1916. De Algemeene Secretaris, HULSHOFF POL. (Besluit van den Gouverneur-Generaal van 7 September 1916 no. 26).  Credietverband. 89 het oogstverband gevestigd, staat niet in den weg aan de uitoefening van dit laatste". „Bij uitdrukkelijk beding, vermeld in de „akte van hypotheek of van credietverband, „kan echter bepaald worden, dat op den „oogst, geteeld op het bezwaarde goed, geen „oogstverband mag worden verleend, dan „met uitdrukkelijke toestemming van den „hypotheek- of credietverbandhouder". „Het oogstverband, gevestigd in strijd met „zoodanig beding, is tegenover den hypotheek- of credietverbandhouder nietig". III. Dit besluit treedt in werking op een nader door den Gouverneur-Generaal te bepalen dag. ') Onze Minister van Koloniën is belast met de uitvoering van dit besluit, waarvan afschrift zal worden gezonden aan den Raad van State. Het Loo, den 6 Juli 1908. WILHELMINA. De Minister van Koloniën, IDENBURG. Accordeert met het Origineel, De Secretaris-Generaal bij het Departement van Koloniën, A. E. Elias. En opdat enz. Gelast enz. Gedaan te Buitenzorg, den 3den September 1908. J. B. VAN HEUTSZ. De wd. Algemeene Secretaris, v. D. HOUVEN VAN OORDT. Uitgegeven den zestienden September 1908. De wd. Algemeene Secretaris, V. D. HOUVEN VAN OORDT. 1) Volgens St. 1910 no. 586 in werking getreden op 1 Januari 1910.  90 Regl. op het vestigen v. credietverband. Ordonnantie van 17 December 1909, St. 584, tot vaststelling van een reglement op het vestigen van credietverband in Nederlandsch-Indië. IN NAAM DER KONINGIN! DE GOUVERNEUR-GENERAAL VAN NEDERLAN DSCH-1NDIË. Den Raad van Nederlandsch-Indië gehoord: Allen, die deze zullen zien of hooren lezen, Saluut! doet te weten. Dat Hij, tot Hitvoering van het bepaalde bij het laatste lid van artikel 15 van het Koninklijk besluit van 6 Juli 1908 no. 50 (Indisch Staatsblad no. 542), willende regelen de wijze, waarop, en den vorm, waarin de akten van credietverband worden opgemaakt, het toezicht op de ambtenaren met het opmaken, bewaren en inschrijven van die akten belast, het tarief der kosten, gelijk mede den vorm der inschrijving en der doorhaling van het verband en de wijze, waarop aan het verband algemeene bekendheid zal worden gegeven; Lettende op de artikelen 20, 29. 31 en 33 van het Reglement op het beleid der Regeering van Nederlandsch-Indie; Heeft goedgevonden en verstaan:  Regl. op het vestigen v. credietverband. 91 Ten eerste: Vast te stellen het volgend reglement op het vestigen van credietverband in Nederlandsch-Indië. § % Van den vorm der akten. Art. I. 1) De akten, strekkende tot vestiging van credietverband, worden verleden in een der vormen, aangegeven in het aan deze ordonnantie gehecht model Letter A. 2) Het is geoorloofd, voor die akten gedrukte formulieren te bezigen. § 2. Van de aanduiding der goederen. Art. 2. 1) De aanduiding in de akte van •de goederen, waarop credietverband wordt gevestigd, geschiedt: a. wat aangaat de grondstukken, waarop de te bezwaren gebruiksrechten worden uitgeoefend of waarop de te bezwaren goederen zich bevinden of zullen bevinden door vermelding: le. van het gewest, de afdeeling. het district, de gemeente en het gehucht: 2e. van de uit metingen bekende of van de geschatte grootte. 3e. van den cultuurtoestand (sawah, tegal veld, vischvijver, tuin, woonerf als anderszins) en de grenzen; 4e. van het nummer, waaronder zij in voor 's Lands dienst gebezigde kohieren of registers mochten voorkomen ; b. wat aangaat gebouwen en werken, door vermelding van de bestemming, den aard der materialen, waaruit zij in hoofdzaak zijn of zullen worden vervaardigd, en de voornaamste afmetingen;  92 Regl. op het vestigen v. credietveiband. c. wat aangaat beplantingen en bezaaiingen door vermelding van den soortnaam, zoo mogelijk tevens van den ondersoortnaam der gewassen met opgaaf of deze al dan niet reeds te velde staan. 2) Het staat partijen vrij, de met credietverband te bezwaren goederen in de akte nader aan te duiden op zoodanige wijze als door hen gewenscht. § % Van de wijze waarop de akten worden verleden. Art. 3. 1) Behoudens het bepaalde bij de volgende alinea moeten partijen in persoon j verschijnen voor den ambtenaar, te wiens j overstaan de akte van credietverband wordt Verleden, dan wel zich daarbij doen verte- I genwoordigen door een ten genoegen van dien ambtenaaT schriftelijk aangewezen ge- j volmachtigde, als zoodanig niet mogen optreden Landsdienaren, ondergeschikt aan dien ambtenaar, noch lieden, tot dezen in persoonlijke dienstbetrekking staande. 2) Zedelijke lichamen, naamlooze vennootschappen, Inlandsche gemeenten, familiën of andere burgerlijke gemeenschappen, getrouwde vrouwen, minderjarigen, onder curateele gestelden en afwezigen, worden vertegenwoordigd door den persoon of de j personen, die krachtens de statuten dan wel j ingevolge de wettelijke bepalingen of het j volksrecht daartoe aangewezen zijn. 3) De ambtenaren, belast met het verlijden der akten van credietverband mogen geen akten opmaken, waarin zijxelven, hunne I vrouwen, hunne bloedverwanten of aangehuwden, in de rechte linie zonder onder- , scheid van graden en in de zijlinie tot den j derden graad ingesloten, hetzij in persoon,  Regl.'Op het vestigen v. credietverband. 93 hetzij door gemachtigden, als partij voor* komen. Art. 4. 1) Bij het verlijden van de akte zal mede tegenwoordig zijn het Hoofd of een ander bestuurslid van de gemeente, waar de te bezwaren goederen zich bevinden of zullen bevinden, ten einde te constateeren dat de verbandgever daarvan rechthebbende is, dan wel wanneer het toekomstige goederen betreft, dat hij op de grondstukken, waarop zij zich zullen bevinden, de rechten heeft, welke hij zegt daarop te hebben, tenzij het een en ander persoonlijk bekend is aan den met het verlijden belasten ambtenaar of ten genoegen van dezen blijkt uit overgelegde geschriften. 2) Indien de verbandgever in persoon bij het verlijden van de akte tegenwoordig is en hij den met het verlijden van de akte belasten ambtenaar niet persoonlijk bekend is, zal hij bijgestaan worden door het Hoofd of een ander bestuurslid van de gemeente, waar hij woonachtig is, ten einde zijne indentiteit te constateeren. 3) Andere comparanten, die aan den met het verlijden der akte belasten ambtenaar onbekend zijn, moeten hem worden bekend gemaakt door twee bètrouwbare getuigen. Art. 5. 1) De akte wordt na voorlezing, voorzoovee! noodig voorhouding in ieders landstaal, onmiddellijk onderteekend door partijen of' hare vertegenwoordigers en door de gemeentebestuursleden en getuigen, wier bijstand ingevolge het vorige artikel vereischt wordt, zoomede door den ambtenaar te Wiens overstaan de akte wordt verleden. Indien de comparanten of degenen die hen bijstaan verklaren niet te kunnen schrijven of verhinderd zijn hun naamteekening te stellen, zal van die verklaring of van de  Regl. op het vestigen v. credietverband. 107 Bahwa sesoenggoehnja maka soerat perdjandjian ini diboeatkan dan didjadikan di , pada hari jang terseboet diatas itoe. jaitoe dihadepan saksi jang menghadap saja djoega bersama-sama dengan doea pihak itoe <2). Sebagai lagi soerat perdjandjian ini soedah dibatjakan dan diterangkan boenjinja kapada kadoea pihak itoe dan kapada sakstZ dengan disalin bahasa anak negri >3), laloe diboeboeh tanda tangan oleh Tertoelis15) H3) 17) Behoort bij artikel 1 van de ordonnantie van 17 December 1909 (Staatsblad no. 584). Mij bekend: De Algemeene Secretaris, STAAL.  108 Regl. op het vestigen v. credietverband. KATERANGAN. ') Dipoelau-poelau lain dari pada poelau Djawa dan poelau Madoera djikalau tida ada atoeran district dan onderdistrict maka ditoeliskanlah nama poelau dan sabagainja itoe. 2) Tempat menoeliskan: „In naam der Koningin" (artinja „Atas nama BagindaMaharadja) diatas soerat salinan bernama „grosse ' jang diberi kepada orang jang memberi oetang (fasal 15 Staatsblad 1908 no. 542). 3) Ditoeliskanlah pakai aksara dan pakai angka. 4) Djikalau perkara ini didjalankan boeat goena orang jang menghadap sendiri, maka ditoeliskanlah saperti jang ditjontokan pada sabelah kiri garis itoe, dan djikalau orang jang menghadap mendjadi wakil, maka ditoeliskanlah saperti njang ditjontokan pada sabelah kanan garis itoe, djadi salah satoe sadja jang terpakai. 5) Apabila jang mendjadi wakil itoe soeatoe perhimpoenan, atau desa, atau barang soeatoe jang lain, maka diseboetkanlah djoega namanja dan tempat kadoedoekannja dan sabagainja. Lagi poela diterangkan apa sebabnja menghadap itoe, oepama: sebab menoeroet boenji soerat koeasa tertoelis pada tahoen tanggal boelan , mema- kai kertas zegel harga , atau sebab mendjadi kapala kampoeng, atau kapala desa atau kapala doesoen, dan lagi djikalau jang menghadap mendjadi wakilnja soeatoe desa, ditoeliskan tahoen dan hari boelan dan namanja besluit kapala pemarentah afdeeling itoe jang akan mangoewasakan desa itoe akan memindjam oewang (fasal 11 Staatsblad 1906 no. 83). 6) Djikalau pihak jang pertama soedah terkenal pada jang memboewatkan akte, toe-  110 Regl. op het vestigen v. credietverband. benda jang didjadikan tanggoengan diserahkan kapada orang lain,' rMka lantas boleh ditagih oetang itoe; c. tanah-tanah danroemahroemad wadjib dipiarakan dengan sepatoetnja dan diseboetkan poela siapa jang memeliharakan dan sebagaimana; d. segala tanah dan lain-lainnja itoe wadjib diberi tjap atau toelisan katerangan, soepaja moedah di ketahoei atau dikenal, dan lagi ditetapkan matjam tjap dan matjam toelisan itoe; e. djikalau pada pikiran pihak jang kadoea perloe adanja, maka bolehlah dipintanja, soepaja hak atau barang jang lain-lain dimasoekkan djoega akan tambahan penegoeh Credietverband (fasal 11 Staatsblad 1908 no. 542). 12) Djikalau tida ada saksi toeliskanlah: „jaitoe dihadapan doea pihak itoe". ■3) Djikalau tida disalin dalam bahasa anak negri atawa djikalau tida ada saksi, anggota perkataan ini bolih diobah saperloenja. 14) Djikalau segala orang jang menghadap itoe pandai menoeliskan tanda tangannja, maka ditoeliskannjalah pada tempat itoe i „kadoea pihak dan saksi dan saja"; djikalau tida ada saksi: „kadoea pihak dan saja". Pada hal pihak jang pertama dan pihak jang kadoea dan saksi, atau salah satoenja mengakoe tiada pandai menoeliskan tanda tangannja, maka hal itoepoen diseboetkanlah djoega, dan apa sebabnja. 15) Tempat menjatakan berapa patah perkataan jang diobah dalam soerat ini, dan berapa patah jang ditambahkan pada tepinja, dan berapa patah jang diparang (dimatikan). 16) Tempat menoeliskan tanda tangan. 17) Dibawah soerat toeroenan bernama „grosse", jang diberi kapada orang jang memberi oetang itoe maka pada tempat ini ditoeliskanlah:  114 Credietinstell. die cred. mogen vestigen. Ordonnantie van 17 December 1909 St. no. 585, houdende aanwijzing van gewesten waar geen credietverband mag worden gevestigd en waar credietverband mag worden gevestigd ten behoeve van bepaalde credietinstellingen. IN NAAM DER KONINGIN! DE GOUVERNEUR-GENERAAL VAN NEDERLANDSCH-INDIË, Den Raad van Nederlandsch-Indië gehoord: Allen, die deze zullen zien of hooren lezen, Saluut! doet te weten: Dat Hij, het wenschelijk achtende gewesten aan te wijzen, waar geen credietverband mag worden gevestigd en elders de vestiging daarvan uitsluitend te vergunnen ten behoeve van bepaalde credietinstellingen ; Lettende op de artikelen 20, 29, 31 en 33 van het Reglement op het beleid der Regeering van Nederlandsch-Indië en op het eerste lid van artikel 38 van het Koninklijk besluit van 6 juli 1908 no. 50 (Indisch Staatsblad no. 542); Heeft goedgevonden en verstaan: Art. L (St. 1910 - 298, 1912 - 599, 1918355, 1918 - 545, 1915 - 612, 1916 - 27, 1916516) Geen credietverband mag voorshands worden gevestigd in de gewesten: Soerakarta, Djokjakarta, Tapanoeli, Oostkust van Sumatra, Riouw en Onderhoorigheden,  Credietinstell. die cred. mogen vestigen. 116 Banka en Onderhoorigheden, Billiton, Westerafdeeling van Borneo, Celebes en Onderhoorigheden, Amboina, Ternate en Onderhoorigheden, Zuid-Nieuw-Guinea, Timor en Onderhoorigheden. Art. 2. (St. 1910 - 298, 1911-660, 1912- 599, 1918 - 355, 191SL-545, 1914 - 443, 1915612, 1916-27, m&&$.) In de overige gewesten mag credietverband alleen worden gevestigd ten behoeve van de ondervolgende credietinstellingen: Gewest. . ^aam Plaats van der instelling. vestiging. Bantam. Regentschapsbank „Hardjawinan- goen" Serang. Pandeglangsche Af- Pandeglang. deelingsbank. Lebaksche Afdee- Rangkas Be- lingsbank. toeng. Batavia. Bataviasche Afdee- lingsbank. Batavia. Krawangsche Af- Poerwakar- j deelingsbank. ta. Buitenzorgsche Af- deelingsbank. Buitenzorg. Preanger- Bandoengsche AfRegent- deelingsbank. Bandoen g. schappen. Soekapoera Hulp-, Spaar- en Bedrijfscredietbank. Tasikmalaja. Hulp-, Spaar- en Landbouwcredietbank Limbangan. Garoet. Soekaboemische Afdeelingsbank. Soekaboemi.  116 Credietinstell. die cred. mogen vestigen. fiewest Naam p,aats van uewesi. der ingteJHng. vestiging. Preanger- Tjiandjoersche AfRegent- deelingsbank. Tjiandjoer. schappen. Soemedangsche Hulp-, Spaar- en Landbouwcre- dietbank. Soemedang. Cheribon. Credietbank voor de afdeeling Cheribon. Cheribon. , Indramajoesche Hulp-, Spaar- en Bedrijfscrediet- bank. Indramajoe. Madjalengkasche Madjaleng- Afdeelingsbank ka. Qaloehsche Afdee- lingsbank. Tjiamis. Pekalon- Pekalongansche gan. Spaar-en Credietbank. Pekalongan. Batangsche Hulp-, Spaar- en Credietbank. Batang. Pemalangsche Afdeelingsbank. Pemalang. Tegalsche Afdeelingsbank. Tegal. Hulp-, Spaar- en ■ Credietbank „Brebes". Brebes Misojo Mino. Tegal. Sema- Salatigasche Afrang. deelingsbank. Salatiga. Afdeelingsbank „Poerworahar- djo". Poerwodadi. Kendalsche Afdeelingsbank. Kendal. Demaksche Afdeelingsbank. Demak.  Credietinstell. die cred. mogen vestigen. 117 Gewest. . Naam Plaats van i der instelling. vestiging. Sema- | Semarangsche Afrang. deelingsbank. Semarang. Koedoesche Hulpbank. Koedoes. Patische Afdeelingsbank. Pati. Japarasche Afdeelingsbank. I Japara. Rembang. Toebansche Hulp-, Spaar- en Be-1 drijfscredietbank. Toeban. Blorasche Afdeelingsbank. Blora. . Bodjonegorosche BodjonegoAfdeelingsbank. ro. Soera- Djombangsche baja. Hulp-, Spaar- en Landbouwcre- dietbank. Djombang. Soerabajasche Afdeelingsbank. Soerabaja. Sidoardjo Afdeelingsbank. Sidoardjo. Lamongansche Afdeelingsbank Lamongan. Modjokertosche Af deelingsbank. Modjokerto. Griseesche Hulp-, Spaar- en Credietbank. Grisee. Pasoeroe- Probolinggosche an. Bank. Probolinggo. Bangilsche Afdeelingsbank. Bangil. Pasoeroean Bank. Pasoeroean. Malangsche Afdeelingsbank. Malang. Kraksaansche afdeelingsbank. Kraksaan. Loemadjangsche afdeelingsbank. Loemadjang.  118 Credietinstelt. die cred. mogen vestigen. Gewest Naam Plaats van der instelling. vestiging. Besoeki. | Hulp-, Spaar- en Landbouwcredietbank Banjoe- Banjoewangi. wangi. Panaroekansche Afdeelingsbank. Sitoebondo. Bondowososche Afdeelingsbank. Bondowoso. Djembersche Afdeelingsbank. Djember. Banjoe- Poerwokertosche mas. Hulp-, Spaar- en Landbouwcre- Poerwodietbank. kerto. Banjoemasche Bank. Banjoemas. Poerbolinggosche Hulp-, Spaar- en Landbouwcre- Poerbolingdietbank. go Bandjarnegarasche Hulp-, Spaar- en Landbouwcre- Bandjarnedietbank. gara. Tjilatjapsche Afdeelingsbank. Tjilatjap. Kedoe. Temanggoengsche | Hulp-, Spaar- en Landbouwcre- i Temandietbank. goeng. Wonosobosche Afdeelingsbank. ! Wonosobo. Poerworedjosche Hulp-, Spaar- en I Landbouwcre- dietbank. Poerworedjo. Regentschapsbank „Karanganjar". Karanganjar. Regentschapsbank „Keboemen". Keboemen. Magelangsche Afdeelingsbank. Magelang.  Credietinstell. die cred. mogen vestigen. 119 Gewest Naam Plaats van der instelling. vestiging. Madioen. Hulp- en Land- bouwcredietbank Madioen. Madioen. Patjitansche AfdeeI lingsbank. Patjitan. Ponorogosche Afdeelingsbank. Ponorogo. Ngawische Afdeelingsbank. Ngawi. Magetansche afdeelingsbank. Magetan. Kediri. Kedirische Afdeelingsbank. Kediri. Hulp-, Spaar- en (Land bouwcredietbank Toe- Toeloeng loeng Agoeng. Agoeng. Blitarsche Afdeelingsbank. Blitar. Hulp-, Spaar- en Landbouwcrej dietbank Treng- galek. Trenggalek. Berbeksche Afdeelingsbank. fNgandjoek. Madoera. Sampangsche BedrijfscredietHulp- en Spaarbank. Sampan g. Pamekasansche Afdeelingsbank. Pamekasan. Soemenepsche Afdeelingsbank. Soemenep. Bangkalansche Afdeelingsbank. Bangkalan. ; Volkscred iet ban k Madoera. Pamekasan. Atjeh en Groot-Atjehsche Koeta Radja. Onder- Afdeelingsbank. Lho Seuma- hoorighe- Credietbank Lho wé. den. Seumawé.  Vrijstellingen zegelrecht. 121 Ordonnantie van 16 Juli 1913, St. no. 457, houdende vrijstelling van zegelrecht van eenige op het credietverband betrekking hebbende geschriften. IN NAAM DER KONINGIN! DE GOUVERNEUR-GENERAAL VAN NEDERLANDSCH-INDIË, Den Raad van Nederlandsch-Indië gehoord: Allen, die deze zullen zien of hooren lezen, Saluut! doet te weten: Dat Hij, verschillende, op den voet van de bij § I van het Koninklijk besluit van 6 Juli 1908 no. 50 (Indisch Staatsblad no. 542) vastgestelde bepalingen betreffende het credietverband, en van het bij „Ten eerste" der ordonnantie van 17 December 1909 (Staatsblad no. 584) vastgesteld Reglement op het vestigen van credietverband in NederlandschIndië op te maken geschriften wenschende vrij te stellen van zegelrecht; Lettende op de artikelen 20, 29, 31 en 33 van het Reglement op het beleid der Regeering van Nederlandsch-Indië; Heeft goedgevonden en verstaan; Ten eerste: Te bepalen, dat de lijst van vrijstellingen van het zegelrecht in Nederlandsch-Indië, bedoeld bij artikel 13 der ordonnantie van 11 Augustus 1885 (Staatsblad no. 131), laatstelijk aangevuld bij de ordonnantie van 27 Februari 1913 (Staatsblad no. 256) nader wordt aangevuld met het volgende nummer:  122 Vrijstellingen zegelrecht. 72. Alle geschriften, opgemaakt op den voet van de bij § 1 van het Koninklijk besluit van 6 Juli 1908 no. 50 (Indisch Staatsblad no. 542) vastgestelde bepalingen betreffende het credietverband en van het bij „Ten eerste" der ordonnantie van 17 December 1909 (Staatsblad no. 584) vastgesteld Reglement op het vestigen van credietverband in Nederlandsch-Indië; met uitzondering van: a. de minuten, grossen en afschriften der akten van credietverband, opgemaakt ter verzekering van de voldoening eener vordering van meer dan ƒ 300.—; b. de bij het derde lid van artikel 8 van het voormeld reglement bedoelde schriftelijke machtiging van het Hoofd van gewestelijk bestuur ter uitreiking aan den schuldeischer van eene tweede of verdere grosse. Ten tweede: Deze ordonnantie treedt in werking op den dag harer afkondiging. En opdat enz. Gelast enz. Gedaan te Buitenzorg, den 161en juli 1913. 1DENBURQ. De w°. Algemeene Secretaris, DE GRAEFF. Uitgegeven den twee en twintigsten Juli 1918. De Algemeene Secretaris, DE GRAEFF. (Besluit van den Gouverneur-Generaal van 16 Juli 1918 no. 53).  Ontginningsordonnantie. 123 Ordonnantie van 29 Februari 1896, St. no. 44 tot herziening der regelen omtrent de inlandsche grond-ontginningen op Java en Madoera. IN NAAM DER KONINGIN! DE GOUVERNEUR-GENERAAL VAN NEDERLANDSCH-INDIE. Den Raad van Nederlandsch-Indië gehoord: Allen, die deze zullen zien of hooren lezen, Saluut! doet te weten: Dat Hij, het wenschelijk achtende de ingevolge § 1 van het Koninklijk besluit van 3 December 1873 no. 19 (Indisch Staatsblad 1874 no. 78) voor Java en Madoera gestelde regelen omtrent het recht der Inlanders om gronden, deel uitmakende van het Staatsdomein en niet als gemeene weide of uit eenigen anderen hoofde tot de dorpen behoorende, te ontginnen, door andere bepalingen te vervangen; Lettende op de artikelen 20, 29, 31 en 38 van het Reglement op het beleid der Regeering van Nederlandsch-Indië; Heeft goedgevonden en verstaan: EersteVjk: Met intrekking van de ordonnantie van 7 Maart 1874 (Staatsblad no. 79), te bepalen als volgt:  204 Ontginningsordonnantie. Art. 1 Voor het ontginnen door Inlanders van grond, deel uitmakende van het Staatsdomein en niet als gemeene weide of uit eenigen anderen hoofde tot de dorpen behoorende, wordt eene door het bestuur te verleenen vergunning vereischt. ') Art. 2. 1) Onder gemeene weide wordt verstaan de grond, welke tot weideplaats voor het uitsluitend gebruik van een of meer dorpen is afgezonderd. 2) Onder grond, uit anderen hoofde tot de dorpen behoorende, worden verstaan de door Inlanders voor eigen gebruik ontgonnen en niet kennelijk verlaten, zoomede door hen of anderen met eenig persoonlijköf zakelijk recht bezeten gronden; de wegen, waterleidingen en waterreservoirs, die ten laste van de dorpen zijn; gewijde, gronden; begraafplaatsen; de erven der moskeeën en alle binnen de kom der dorpen gelegen pleinen en andere openbare plaatsen. 3) Ingeval verschil of onzekerheid bestaat ten aanzien van de vraag of eenig stuk grond behoort tot de gronden, in de vorige alinea's bedoeld, beslist het Hoofd van gewestelijk bestuur, nadat het dorp in zijn belang is gehoord en na plaatselijk onderzoek. Art. 3. 1) De vergunning tot ontginning wordt schriftelijk verleend: a. door het districtshoofd, wanneer de aangevraagde grond, onmiddellijk grenzende aan reeds door de bevolking bezeten grond, geen grootere uitgestrektheid heeft dan één bouw en niet begroeid is met opgaand geboomte; b. door het Hoofd van plaatselijk bestuur in alle andere gevallen. 1) Blijkens St. 1886 no. «44 mogen de regenten en districtshoofden op Java en en Madoera geen grond ontginnen'' db aén ; voet dezer ordonnantie. Zie ook St 1907 no. 492.  126 Ontginningsordonnantie. kan het Hoofd van plaatselijk bestuur de vergunning intrekken. Art. 6. 1) De vergunning tot ontginning kan niet aan anderen worden overgedragen. 2) Bij overlijden van den aanvrager mogen zijne erfgenamen de ontginning voortzetten. Art. 7. (St. 1904 - 416.) 1) Met geldboete van ƒ 1 (één gulden) tot ƒ 60 (vijftig gulden) of tenarbeidstelling aan de publieke werken voor den kost zonder loon van één tot dertig dagen wordt gestraft: a. ontginning van grond zonder de bij artikel 1 voorgeschreven vergunning; 6. het gebruiken of doen gebruiken van zonder vergunning ontgonnen grond, of van grond, voor welken de vergunning is ingetrokken, tenzij het Hoofd van plaatselijk bestuur toestemming heeft verleend tot het tijdelijk gebruik er van. 2) In geval iemand, na reeds ter zake te zijn veroordeeld, binnen één jaar nadat het vonnis in kracht van gewijsde is gegaan op nieuw een der in het vorig lid bedoelde overtredingen pleegt, kan de geldboete tot ten hoogste ƒ 100 (één honderd gulden) en de tenarbeidstelling aan de publieke werken voor den kost zonder loon tot ten hoogste drie maanden worden verhoogd. 3) Bij veroordeeling wegens een der in dft artikel omschreven overtredingen kan het op den grond gegroeide of geplante geheel of ten deele worden verbeurd verklaard. Art. 8. Onder Inlanders worden in deze ordonnantie niet verstaan de met hen gelijkgestelden. Art. 9. Alle op deze ordonnantie betrekking hebbende of op den voet daarvan op te maken geschriften zijn vrij van zegel. Ten tweede. Deze ordonnantie treedt in werking op 1 Juli 1896.  Ontginningsord. Uitvoeringsvoorschr. 127 En opdat enz. Gelast enz. Gedaan te Buitenzorg, den 29sten Februari 1896. VAN DER WIJCK. De Algemeene Secretaris, A. D. H. HERINGA. Uitgegeven den tweeden Maart 1896. De Algemeene Secretaris, A. D. H. HERINGA. Qouv.'s besluit van 29 Februari 1896, Bb. no. 5086, houdende voorschriften tot uitvoering der ontginningsordonnantie in Staatsblad 1896 no. 44. No. 2. Buitenzorg, 29 Februari 1896. Gelet enz.; De Raad van Nederlandsch-Indië gehoord; Is goedgevonden en verstaan:. Eerstelijk: enz. Ten tweede: Met intrekking van het besluit van 12 Juni 1874 no. 40 (Bijblad op het Staatsblad van Nederlandsch-Indië no. 3886), vast te stellen de volgende Voorschriften tot uitvoering der ordonnantie van heden (Staatsblad no. 44), houdende herziening der regelen omtrent de ontginning van woesten grond door Inlanders op Java en Madoera: § 1.1) De aanvraag om vergunning tot ontginning kan mondeling of schriftelijk zoowel tot het betrokken dorpshoofd als tot het onderdistricts- of districtshoofd worden gericht 2) De dorpshoofdea zijn verplicht de bij  128 Ontginningsord. Uitvoèringsvoorschr. hen ingekomen aanvragen op den eerst volgenden rapportdag voor te brengen bij het onderdistrictshoofd, dat gehouden is alle te zijner kennis gekomen aanvragen aan het districtshoofd mede te deelen op den eerstvolgenden te diens huize gehouden rapportdag. 3) Het districtshoofd boekt alle aanvragen in een dessa'sgewijze aan te leggen register, ingericht overeenkomstig het aan dit besluit gehecht model. § 2. 1) Het Hoofd van plaatselijk bestuur benoemt voor elk onderdistrict één of meer permanente commissiën, belast met het onderzoek der aanvragen. 2) De werkzaamheden van die commissiën worden door het districtshoofd geregeld, in overleg met den betrokken Controleur of Adspirant-Controleur bij het Binnenlandsch Bestuur. § 3. (Bb. no. 6746.) 1) Na afloop van het bij de vorige paragraaf bedoeld onderzoek, worden de aanvragen, waarop ingevolge artikel 3, sub b van voormelde ordonnantie door het Hoofd van plaatselijk bestuur behoort te worden beschikt, bij voorstelstaat van het districtshoofd, ingediend door tusschenkomst van den Regent, die mede op dien staat van zijn gevoelen doet blijken. 2) Het Hoofd van plaatselijk bestuur zendt na omtrent aanvragen betreffende gronden, gelegen binnen door den Directeur van Landbouw met het oog op hydrologische belangen aan te wijzen terreinen, zoomede ingeval vaststaat dat de gronden gelegen zijn buiten de grenzen der djati- of in stand te houden wildhoutbosschen, vooraf het gevoelen van den betrokken houtvester te hebben ingewonnen, bedoelden voorstelstaat, voorzien van zijne beschikking en vergezeld van de c q. door hem verleende vergunningen to(  130 Ontginnlngsord. Uitvoeringsvoorschr. 3) Voor de nieuwe vergunning gelden verder m. m. de voorschriften, vermeld in § 3, sub 2 en 3, en de § § 4 en B. 4) De ingetrokken vergunningsbewijzen worden vernietigd. § 7. 1) De Controleurs en Adspirant-Controleurs bij het Binnenlandsch Bestuur zijn verplicht op hunne dienstreizen zich te vergewissen van de goede naleving door het Inlandsch bestuur van de bepalingen der ontginningsordonnantie en de bij dit besluit gegeven Voorschriften. 2) Zij zijn mede inzonderheid belast met het toezicht op de richtige bijhouding van het ontginningsregister en zorgen dat dit register bij verwisseling van districtshoofden aan den nieuwen titularis wordt overgedragen. 3) Van die overdracht wordt procesverbaal opgemaakt, waarvan één exemplaar aan het Hoofd van plaatselijk bestuur wordt aangeboden. § 8. 1) De nopens de werking der ordonnantie in te dienen periodieken worden door den Directeur van Binnenlandsch Bestuur vastgesteld. 2) Het Hoofd van gewestelijk bestuur voorziet de districts- en onderdistrictshoofden van een in de Maleische taal overgebracht exemplaar der eerste zeven paragrafen dezer Voorschriften. Afschrift enz.  Ontginningsord. Uitvoeringsvoorschr. 131 MODEL-BEWIJS van vergunning tot ontginning van grond. M Regentschap .... Onderdistrict. . . . District Dessa Naam (ook dien als ! kind gevoerd) en woon- I plaats van den aanvrager. Doel waarvoor de grond wordt aangevraagd. Aanduiding van de ligging van den grond. Uitgestrektheid van den grond De vergunning is verleend onder voorwaarde : 1. dat de ontginning zij volbracht binnen 2. dat, vóór de ontginning, de grond zal worden afgebakend door middel van •) 1) Steenhoopen, bepaalde boomsoorten e. d., te omschrijven, .1. dat de ontginning zij volbracht binnen  132 Ontginningsord. Uitvoeringsvoorschr. 3. dat de aanleg terrasgewijze zal geschieden. ') 4. dat 2) De , den 189 Assistent-Resident Wedono ' De vergunning is, overeenkomstig de gestelde voorwaarden, volbracht op eene uitgestrektheid grond van , den 189 . De Wedono, 1) Door te halen bij toepassing van het 2e lid van artikel 4 der ordonnantie in Staatsblad 1896 no. 44. 2) Zoo noodig kunnen nog andere voorwaarden worden gesteld.  Ontginningsord. Uitvoeringsvoorschr. 133 Regentschap District Onderdistrict Dessa MODEL-REGISTER VAN aanvragen om vergunning tot ontginning van grond.  184 Ontginningsord. Uitvoeringsvoorschr. j D E S S A Ontginningsord. Uitvoeringsvoorschr. 135 Volgnummer. Beschikking (met op- Omschrijving van Aanvrager. gave door wien) beschik-j Naam (ook dien als kind gevoerd). Datum. Toewijzing. Afwijzing. Doel waarvoor de grond werd aangevraagd. Aanduiding van de ligging van den grond. de toe- of afwijzende king. . Uitgestrektheid. Termijn voor de ontginning gesteld. Bijzondere voorwaarden (andere dan die vermeld sub b en c van artikel 4 in Staatsblad 1896 No. 44). Uitgestrektheid waarover de ontginner erf. individueel bezitter is geworden. Bouws. Vierkante Rljnl. Roeden. BIJZONDERHEDEN. (Vermelding van de redenen van weigering der vergunning van de intrekking der vergunning met verwijzing naar het nummer der eventueel verleende nieuwe vergunning, e. d.)  136 Ontginningsord. Uitvoeringsvoörscnr. Circulaire van den Qouvernerrients Secretaris van 21 October 1904, Bb. do. 6112, houdende wenken in acht te nentert bij de toepassing der strafbepalingen in Staatsblad 1904 no. 416 op onwettige ontginning van gronden. Aan de Hoofden van Gewestelijk Bestuur op Java en Madoera (uitgezonderd die der Vorstenlanden). No. 4192. Buitenzorg, den 2lste October 1904. Uit overweging dat niettegenstaande de bij artikel 7 alinea 1 van de ontginningsordonnantie (Staatsblad 1896 no. 44) daartegen bedreigde straf, onwettige ontginning nog veelvuldig voorkomt, is bij de ordonnantie van heden (Staatsblad no. 416) dat artikel vervangen door een nieuw stel van strafbepalingen. Volgens deze bepalingen wordt onwettige ontginning gestraft met geldboete van ƒ1.— ƒ 60 of tenarbeidstelling aan de publieke werken voor den kost zonder loon van één tot dertig dagen, welke straffen bij herhaling van de overtreding binnen één jaar nadat het vonnis in kracht van gewijsde is gegaan, kunnen worden verhoogd tot eene boete van ƒ 100 of tenarbeidstelling van drie maanden, terwijl, zoowel bij eerste veroordeeling als bij recidive, geheele of gedeeltelijke verbeurdverklaring van het op den grond gegroeide of geplante als bijkomende straf kan worden uitgesproken, Verder is de strafbaarheid uitgebreid tot hen, die zonder vergunning ontgonnen grond of grond voor welken eene reeds verleende  Öntginntrigsord. Üitvöeringsvodrschr. Vergunning is ingetrokken, gebruiken of doen gebruiken, tenzij het Hoofd van plaatselijk bestuur tot tijdelijk gebruik vah dien grond toestemming heeft verleend. Deze laatste bepaling, Waarbij aan de Hoofden van plaatseTÏfk bestuur eene bevoegdheid is gegeven, Welke zij tot dusver niet bezaten, eischt eenige toelichting. Het kan met het oog op verschoonende omstandigheden wenschelijk zijn om een overtreder van het ontginningsverbod in het genot te laten van de vruchten van zijnen arbeid, in welk geval de rechter uit den aard der zaak de straf zonder verbeurdverklaring van het op den grond gegroeide of geplante zal opleggen, hetgeen door het aan deze bijkomende straf gegeven facultatieve karakter mogelijk is gemaakt. Het beoogde doel zou zoodoende echter nog niet zijn bereikt, aangezien de strafbaarstelling ook van het gebruiken of doen gebruiken zonder vergunning van eenmaal ontgonnen grond zich tegen het winnen der vruchten zou verzetten. In verband hiermede en omdat het Hoofd van plaatselijk bestuur — behoudens ingeval van opdracht der politierechtspraak aan een controleur — als politierechter van de zaak kennis neemt en dus de bijzonderheden daarvan kan beoordeelen, werd het wenschelijk geacht aan dat bestuurshoofd bij de ordonnantie zelve de bevoegdheid toe te kennen om toestemming te geven tot tijdelijk gebruik van den ontgonnen grond. Aldus kan, wanneer geoordeeld wordt dat eene onwettige ontginning door oplegging eener boete of ten arbeidstelling voldoende gestraft is, de ontginner in het genot van den grond worden gelaten, bijv- tot na afloop van den oogst der te velde staande gewassen. Hierbij heeft ook de overweging gegolden  138 Ontginningsord. Uitvoeringsvoorschr. dat tot de vernieling van het gewas, als gevolg van de verbeurdverklaring, niet dan bij wijze van uitersten maatregel behoort te worden overgegaan, aangezien het toch een feit is dat niets zoozeer indruischt tegen de opvattingen van den Inlander dan het opzettelijk waardeloos maken van iets, dat hem nuttig kan zijn en waarop hij in zooverre eenig recht kan doen gelden, dat het een product is van zijnen arbeid. Wel is deze ergernis van een Inlander in onze oogen onrechtmatig, maar bij het besturen moet zooveel mogelijk ook rekening gehouden worden met de begrippen der bestuurden en met het stadium van ontwikkeling, waarin zij verkeeren en dat slechts geleidelijk een hooger peil kan bereiken. Door de uitvaardiging van de onderwerpelijke ordonnantie is thans de gelegenheid geopend om voorkomende misbruiken waar noodig met krachtige hand te keeren. Het is echter de uitdrukkelijke wensch van den Gouverneur-Generaal dat bij de toepassing der nieuwe bepalingen met groote gematigdheid te werk worde gegaan en steeds ten volle rekening worde gehouden met de omstandigheden onder welke de overtredingen zijn gepleegd. Veelal toch komt het ook voor, dat noodgedrongen, bij gemis aan voldoende middelen om in het levensonderhoud te voorzien door de bevolking tot onwettige ontginning wordt overgegaan; en waar dergelijke gevallen aan den dag treden, zal het beter zijn, waar mogelijk, naar verbetering van dezen toestand te streven door de gelegenheid te vergemakkelijken om gronden te verkrijgen langs wettigen weg dan door de toepassing van zware straffen. Door UHEdG. het vorenstaande mede te deelen, met verzoek rekening te willen houden en doen houden met de daarin gegeven  Ontginningsord. Uitvoeringsvoorschr. 139 wenken, heb ik de eer van eene van den Gouverneur-Generaal ontvangen opdracht rhïf ter kwijten. De lste Gouvernements Secretaris, PAULUS. Circulaire van den Dir. v. Binnenl. Bestuur van 31 Maart 1903, Bb. no. 7516, houdende aansporing om met kracht clandestiene ontginning van grond tegen te gaan en geen vergunning tot ontginning te verleenen voor gronden als bedoeld bij artikel 2 van Stbld. 1890 no. 115. No. 2020. Batavia, den 31s*en Maart 1903. Aan de Hoofden van Gew. bestuur op Java en Madoera (uitgezonderd die der vorstenlanden). Daartoe uitgenoodigd door de Regeering, heb ik de eer UHEdG. te verzoeken de Europeesche en Inlandsche bestuursambtenaren in Uw gewest aan te sporen, met kracht clandestiene ontginning van grond tegen te gaan, en bij het verleenen van vergunningen tot ontginning op den voet van de ordonnantie in Staatsblad 1896, no. 44, zooveel mogelijk de uitgifte te vermijden van strooken bosch, als bedoeld bij artikel 2 der ordonnantie in Staatsblad 1890 no. 115. ') De Directeur van Binnenlandsch Bestuur. P. ARENDS. 1) Inmiddels gewijzigd bij de ordonnantie in Staatsblad 1905 no. 41.  140 Ontginningsord. Uitvoeringsvoorschr. Circulaire van den Dlr. v. Binnenl. Bestuur van 4 September 1908, Bb. no. 7517, betreffende de toepassing van het bepaalde bij het tweede lid van artikel 3 der ontginningsordonnantie (Staatsblad 1896 no. 44 juncto no. 416) ten aanzien van het weigeren der vergunning wanneer het gebleken of te verwachten rs dat de aanvrager geen degelijken landbouw beoogt. Aan de Hoofden van gewestelijk bestuur op Java en Madoera, uitgezonderd die der Vorstenlanden. No. 2630. Batavia, den 4, desvereischt den betrokken djaksa gelasten tegen de aanvraag in verzet te komen en verder te procedeeren namens de Regeering van Nederlandsch-Indië, als vertegenwoordigende den Lande. De bij den aanhef dezer aangehaalde circulaire van 30 April 1883 no. 2858 (Bijblad no. 3948) moet derhalve als vervallen worden beschouwd. De Directeur van Binnenlandsch Bestuur, H. KUNEMAN. Circulaire van den directeur van Binnenlandsch bestuur van 20 December 1882, Bb. no. 3947, omtrent de opgaven der ingekomen aanvragen om vervanging van erfelijk individueel bezit door agrarisch eigendom. Aan de Hoofden van Gewestelijk Bestuur op Java en Madoera, de Vorstenlanden uitgezonderd. No. 8378. Batavia, den 20sten December 1882. De ingediende opgaven omtrent de in het le halfjaar 1882 ingediende en behandelde  Agrarische eigendom. 171 aanvragen om agrarisch eigendom geven mij aanleiding nogmaals de ondervolgende voor' schriften onder Uwe aandacht te brengen, die—hoewel meest allen reeds vroeger bij verschillende dezerzijdsche circulaires te Uwer kennisse gebracht—nog dikwijls uit het oog verloren of niet goed begrepen worden. Halfjaarlijks •) worden door de Griffiers der Landraden aan de Hoofden van Gewestelijk Bestuur overeenkomstig het vastgesteld model opgaven ingediend omtrent de ingekomen aanvragen van erfelijk individueel grondbezit door eigendom en het aan die aanvragen gegeven gevolg. Zij worden zooals zij door de Griffiers zijn opgemaakt — en alleen door dezen onderteekend — eenvoudig doorgezonden aan mijn Departement, zoo noodig met toelichtingen De staten over het le semester bevatten alles wat in het afgeloopen half jaar, die over het 2e semester alles wat in het afgeloopen jaar omtrent deze aangelegenheid te vermelden valt, doch ook niets meer. Daarin worden dus opgenomen zoowel de in het afgeloopen halfjaar of jaar ingediende aanvragen, als de op 1 Januari te voren nog aanhangig gebleven verzoeken. Aanvragen, waaromtrent vóór 1 Januari te voren reeds eene eindbeslissing gevallen is, behooren niet meer in de staten vermeld te worden. Bleven op 1 Januari te voren nog aanvragen onafgedaan, dan moet tóch — ook al werden in 't afgeloopen halfjaar of jaar geene nieuwe aanvragen ingediend — een staat worden ingezonden, om daaruit den stand der behandeling van de onafgedaan gebleven aanvragen te kunnen beoordeelen. 1) Sedert 1892 jaarlijks en in te dienen vóór I Februari. 12  178 Agrarische eigendom. Nihilstaten behoeven niet te worden ingediend, doch waar noch onder 1 Januari te voren aanvragen onafgedaan bleven, noch in 't afgeloopen halfjaar of jaar nieuwe aanvragen werden ingediend, kan volstaan worden met de eenvoudige mededeeling, dat ter zake niets te vermelden valt. De uitgestrektheid, waarop de aanvragen betrekking hebben, moet worden opgegeven in bouws en vierkante Rijnlandsche roeden (1 bouw = 500 O Rijnl. roeden. 1 O Rijnl. roede = 14,193 □ meters); Alleen de gevallen uitgezonderd, dat geen verzet is aangeteekend, wanneer één vonnis houdende toewijzing van het verzoek voldoende is, moet ingevolge de artikelen 11 en 12 van het Koninklijk besluit van 12 April 1872 no. 29 (Staatsblad no. 117) ieder verzoek om toekenning van agrarisch eigendom gevolgd worden door twee vonnissen, het eerste waarbij het verzoek wordt gegrond of ongegrond verklaard en het eindvonnis, waarbij het verzoek wordt afgewezen of toegewezen. Beide vonnissen behooren in den staat vermeld te worden, hetgeen in strijd met de bedoeling, dikwijls verzuimd wordt. De Directeur van Binnenlandsch Bestuur, PLES.  Agrar. eig.; In- en overschrijving. 179 Ordonnantie van 21 Februari 1873, St. no. 38, tot regeling van de wijze van in- en overschrijving van den eigendom van- en het inschrijven van hypotheek op gronden door Inlanders in eigendom verkregen overeenkomstig de bepalingen van het Koninklijk besluit van 16 April 1872 no. 29 St. no. 117. IN NAAM DES KONINGS! DE GOUVERNEUR-GENERAAL VAN NEDERLANDSCH-INDIË. Den Raad van Nederlandsch-Indië gehoord: Allen, die deze zullen zien of hooren lezen, Salut! doet te weten: Dat Hij, ingevolge art- 17 van het Koninklijk besluit van 16 April 1872 no. 29, (Indisch staatsblad no. 117), wenschende te regelen de wijze van in- en overschrijving van den eigendom van-en het inschrijven van hypotheek op gronden, door inlanders in eigendom verkregen overeenkomstig de bepalingen van genoemd Koninklijk besluit; Lettende op de artikelen 20, 29, 31 en 33 van het reglement op het beleid der regeering van Nederlandsch-Indië; Heeft goedgevonden en verstaan: Art. 1. De bewijzen van eigendom en overgang van gronden, door inlanders in eigendom verkregen overeenkomstig de bepalingen van het Koninklijk besluit van 16 April 1872 no. 29 (Indisch Staatsblad no. 117), voorts alle akten, waarbij op zoodanige gronden het regt van hypotheek wordt verleend, en eindelijk alle akten van cessie van die hypotheken worden, of straffe van nietigheid,  180 Agrar. eig.; In- en overschrijving. verleden voor den President van den landraad, bijgestaan door den Griffier of den als zoodanig fungerenden ambtenaar. In de afdeelingen, waar het Hoofd van plaatselijk bestuur belast is met het voorzitterschap van den landraad, wordt de akte van inschrijving bedoeld bij het 2de lid van artikel 16 van vermeld Koninklijk besluit, verleden voor den plaatselijken Kontroleur bij het binnenlandsch bestuur of, waar een zoodanige niet is aangesteld, voor den ambenaar ter beschikking, bijgestaan door den Griffier van den landraad of den als zoodanig fungerenden ambtenaar. Art. 2. (St. 1907-98'.) De overschrijving van het in deze ordonnantie bedoeld recht van eigendom geschiedt binnen den tijd van een jaar, te rekenen: ingeval van aankoop bij eene openbare verkooping, van den dag der verkooping; ingeval van verkrijging door erfenis of legaat, van het overlijden des laatsten eigenaars; ingeval van verkrijging op andere wijze, van de dagteekening der deswege opgemaakte akte of, bij gebreke van zoodanige dagteekening of zoodanige akte, van den dag der in artikel 8 bedoelde kennisgeving bij den Griffier van den Landraad en, bij gebreke ook van zoodanige kennisgeving, van den dag der in bezittreding. 1) Met betrekking tot de bij St. 1907 no. 98 in deze ordonnantie gebrachte wijzigingen is bij „Ten tweede" van genoemd staatsblad bepaald: Deze ordonnantie wordt toegepast: a. in de gevallen, waarin de overschrijving nog niet heeft plaats gehad en de verplichting daartoe is ontstaan in bet jaar, hetwelk aan de inwerkingtreding onmiddellijk is voorafgegaan; b. in de gevallen, waarin de overschrijving nog niet heeft plaats gehad en de verplichting daartoe vóór den aanvang van het sub A bedoelde jaar is ontstaan, en hare toepassing op verzoek van belanghebbende door den Gouverneur-Generaal is bevolen.  Agrar. eig.; In- en overschrijving. 181 Art- 3 en 4. Ingetr. bij St. 1907 no. 98. Art. 5. (St. 1907 - 98.) Indien de overschrijving niet binnen den bij artikel 2 gestelden termijn plaats heeft, wordt eene boete verbeurd van twee ten honderd van de waarde, als hoedanig wordt aangemerkt: ingeval de grond bij het eindigen van genoemden termijn in de verponding is aangeslagen, de verpondingswaarde; ingeval bij het einde van genoemden termijn voor den grond landrente verschuldigd is, het tienvoud der opbrengst, waarnaar op dat tijdstip de verschuldigde landrente is berekend; in andere gevallen de waarde, door den Voorzitter van den Landraad aan den grond met de daarop voorkomende bebouwingen en beplantingen toegekend. Art. 6. (St. 1907-98.) Indien bij den verkoop of eenige andere vervreemding van deze gronden niet overeengekomen is, door wien de zegel-en legesgelden voor de akte van overschrijving en de bij verzuim van overschrijving te verbeuren boeten zullen wotden voldaan, komt die voldoening stilzwijgend ten laste van den kooper of nieuwen verkrijger. Art- 7. Ingetr. bij St. 1907 no. 98. Art. 8. (St. 1907- 98.) De persoon, te wiens name eene overschrijving moet plaats hebben, geeft daarvan kennis aan den Griffier van den Landraad, die, na de bewijzen van eigendom, de quitantiën der betaalde verponding of landrente en alle andere tot het doen der overschrijving benoodigde stukken te hebben in orde bevonden, binnen eene week aan den Gouvernements Landmeter of aan den persoon, aan wien de functiën van Gouvernements Landmeter zijn opgedragen, kennis geeft van de oorzaak der verplichting tot overschrij-  182 Agrar. eig.; ln- en overschrijving. ving en bij deze kennisgeving tevens alle zoodanige opgaven en stukken voegt als ingevolge artikel 9 gevorderd worden voorde afgifte der landmeterskennis Nadat de hierbedoelde bescheiden weder in het bezit van den Griffier zullen zijn en ook de in artikel 9 bedoelde landmeterskennis door hem zal zijn ontvangen, deelt hij onverwijld aan den belanghebbende mede, op welken dag de overschrijving zal kunnen plaats hebben. Art. 9. (St. 1886 - 53,1903 - 225,1907 - 98.) Overschrijving heeft niet plaats, voordat uit eene landmeterskennis, afgegeven door den Gouvernements Landmeter of door den persoon aan wien de functiën van Gouvernements Landmeter zijn opgedragen, blijkt, dat hem van het voornemen tot overschrijving door den Griffier van den Landraad kennis is gegeven. De Gouvernements Landmeter of hij, aan wien de functiën van Gouvernements Landmeter zijn opgedragen mag de voorschreven kennisgeving niet in behandeling nemen, tenzij door overlegging der quitantie blijke, dat de verponding of landrente, tot het tijdstip der kennisgeving behoorlijk is aangezuiverd en zulks op verbeurte van eene boete, gelijk aan het bedrag van de verschuldigde belasting. De landmeterskennis moet behalve de beschrijving van het goed en den naam van den eigenaar, ook vermelden het tijdstip der kennisgeving, de namen en voornamen van hen, te wier name de overschrijving wordt verlangd, alsmede de waarde, waarvoor het perceel in de registers der verponding voor het dan loopend jaar, of wel het bedrag, waarvoor het in de landrente is aangeslagen, met bijvoeging casu quo van den opgegeven verkoopprijs Van de ontvangen kennisgeving en de  Agrar. eig.; In- en overschrijving. 183 uitreiking van de landmeterskennis wordt door den Gouvernements Landmeter of door den persoon, aan wien de functiën van Gouvernements Landmeter zijn opgedragen, in een register aanteekening gehouden. Bij splitsing of deeling van eenig vast goed wordt in de landmeterskennis bekend gesteld het evenredig aandeel [in de verponding of landrente van elk zoodanig gesplitst of afgescheiden gedeelte, en worden tevens aan de belanghebbenden uitgereikt de benoodigde meet- of belendingsbrieven zoowel van het gesplitst of afgescheiden gedeelte, als van dat, hetwelk daarna nog van het geheel overblijft. Bij splitsing of deeling van vaste goederen van welke een door het kadaster opgemaakte meetbrief bestaat, behoeft alleen van de nieuwe door splitsing of deeling verkregen per•ceelen een nieuwe meetbrief te worden op- gemaaKt, Terwijl voor het overblijvend gedeelte van het oorspronkelijk Iperceel kan worden volstaan met aanduiding en omschrijving der afgescheiden deelen op de kadastrale kaart en in den meetbrief van gemeld perceel en met aanteekening der akten van eigendomsovergang van de afgescheiden deelen in de minuut en in de grossen der eigendomsakte van het oorspronkelijk perceel. ') Art. 10 en II. Ingetr. bij St. 1907 no. 98. Art. 12. Bij het verlijden der akten van overschrijving ten gevolge van een verkoop, moet de kooper mede tegenwoordig zijn, om te verklaren dat hij de overdragt te zijnen name aanneemt. Art. 13. (St. 1912 - 464.) Inlanders en met dezen gelijkgestelden moeten om tot het verlijden van eenige akte, uitgezonderd die van eigendomsvestiging, te worden toegelaten, 1) Vgl. St. 1897 no. 265.  184 Agraf. eig.; In- en overschrijving. aan den ambtenaar belast met de overschrijving bekend zijn of bekend worden gemaakt door twee getuigen, welke de vereischten moeten bezitten, bij het Burgerlijk Wetboek gevorderd om in rechte getuigenis der waarheid af te leggen, met dien verstande echter dat bloed-en aanverwantschap geen reden is van uitsluiting. De comparanten zullen, voor zoover zij aan den voormelden ambtenaar niet bekend zijn, bovendien een schriftelijk bewijs van indentiteit, afgegeven door een Inlandsch hoofd of, indien zij behooren tot de met Inlanders gelijkgestelden, dooreen hoofd hunner natie, moeten overleggen. Van een en ander wordt in de akte uitdrukkelijk melding gemaakt. Van de Europeanen, die aan den ambtenaar, met de overschrijving belast, niet bekend zijn, kan' gevorderd worden een bewijs van identiteit, verleend door het plaatselijk bestuur. Art. 14. (St. 1912 - 464.) De minuten van al de bij deze ordonnancie bedoelde akten (geschreven voor zoo ver noodig op het zegel, daarvoor bij de ordonnancie op dat middel vastgesteld) moeten worden geteekend zoo door de komparanten als door de ambtenaren, door en voor wie de akten worden opgemaakt en verleden. Indien de komparanten niet kunnen schrijven, wordt daarvan in de akte melding gemaakt. Art. 15. (St. 1881 - 52.) De gros der akte wordt onder de handteekening van den Griffier van den landraad of den als zoodanig fungerenden ambtenaar en voorzien van het zegel van die regtbank aan den belanghebbende uitgereikt. Indien de akte op zegel moet worden geschreven, wordt de hoegrootheid van het zegel, waarop de minuut is geschreven, in de gros bekend gesteld. Geen andere kopijen der akte mogen wor-  Agrar. eig.; In- en overschrijving. 185 den uitgegeven zonder uitdrukkelijke magtiging van den landraad, van welke magtigteg aan den voet der kopij-akte melding moet worden gemaakt; een Griffier of als zoodanig fungerend ambtenaar, zonder die magtiging, kopij van een akte gevende, verbeurt een boete van een honderd tot vijfhonderd gulden. Art. 16. Van de akten van inschrijving en van die van overschrijving worden afzonderlijke registers gehouden, waarin zij onder een doorloopend nommer worden ingeschreven welk nommer zoowel op de minuut als op de gros moet worden bekend gesteld; het register voor de akten van overschrijving moet voorts aanwijzen het geldelijk bedrag, bedoeld bij artikel 3 zoomede het bedrag van de belasting') en boete ter zake van den eigendomsovergang door den belanghebbende betaald. Een gelijk register wordt gehouden van de hypotheekbrieven en van de akten van cessie. Deze registers worden gefolieerd en geparafeerd door den President van den landraad. Art. 17. (St. 1908 - 678.) De minuten der ingeschreven akten worden in afzonderlijke bundels zorgvuldig ingenaaid en bewaard, en moeten na verloop van ieder halfjaar van hechte banden voorzien en tot boekdeelen gevormd worden. De Griffiers van de landraden of als zoodanig fungerende ambtenaren zijn voor de bewaring der minuten verantwoordelijk. Wanneer tengevolge van verandering in het ressort van een landraad gronden, bedoeld in artikel 1, in het rechtsgebied van een u„ui.ii.M ïouuiaau Kuiiicii ic liggen, woraen de daarop betrekking hebbende minuten naar I) Art. 3 is ingetrokken en daarmede de hier bedoelde belasting.  186 Agrar. eig.; In- én Overschrijving. de griffie van den laatstbedoelden tandraad overgebracht.') Art. 18. In de akten moeten niet alleen de namen van al de komparanten en belanghebbenden, maar ook de namen van allen, in wier naam zij kompareren, voluit geschreven en bekend gesteld worden, zonder dat eenige verkorting mag gebruikt worden. De koopsommen en de geleende kapitalen moeten steeds in schrijfletters voluit geschreven worden, alles onder verbeurte van eeue boete vijf-en-twintig tot een honderd gulden voor elke overtreding door den betrokken ambtenaar. Art. 19. Bij de in- of overschrijving van den in deze ordonnancie bedoelden grond moeten de servituten of beperkingen, waaraan hij onderworpen is, in de akte duidelijk worden omschreven, op gelijke boete tegen den nalatigen ambtenaar, als bij het vorig artikel is bepaald. Art. 20. De prokuratiën of andere stukken, waaruit de komparanten htinne bevoegdheid ontleenen, worden in de akte duidelijk omschreven, op gelijke boete tegen den nalatigen ambtenaar, als bij de laatstvoorgaande artikelen is bepaald. Wanneer deze stukken speciaal tot het verlijden der akte verleend zijn, worden ze aan de minuut gehecht, doch anders aan den belanghebbende teruggegeven. Klerken of andere geëmploijeerden bij de griffie of protokolkantoren der landraden worden niet toegelaten, om bij het verlijden van koop- of hypotheek-brieven en dergelijke anderen te vertegenwoordigen, dan alleen in 1) St. 1908 no. 679, sub Ten tweede luidt: De bepaling van het bij artikel 1 van deze ordonnantie aan artikel 17 der ordonnantie van 21 Febrnari 1873 (Staatsblad no. 38) toegevoegd derde lid wordt mede opgevolgd voor zooveel betreft reeds plaats gehad hebbende veranderingen in het ressort van land-  Agrar. eig.; In- en overschrijving. 187 het geval dat zij als executeuren in sterf boedels of als algemeene gemagtigden verschijnen. Art. 21. Het is uitdrukkelijk verboden eenig gedeelte der akte onleesbaar te maken; alle doorhalingen moeten worden bewerkstelligd door middel van een dunne streep, zoodanig dat de doorgehaalde woorden, welker getal in margine der akte moet worden bekend gesteld, duidelijk leesbaar blijven. Bijvoegingen of veranderingen mogen niet anders plaats hebben dan bij wijze van renvooi in margine, onder vermelding van het getal bijgevoegde of veranderde woorden. Wanneer de renvooijen of apostillen te uitgebreid zijn, om in margine gesteld te worden, worden ze, vóór het sluiten der akte aan den voet of het einde geschreven. De doorhalingen, bijvoegingen of verandèringen in margine of aan den voet der akte moeten door al de onderteekenaren goedgekeurd en ten blijke daarvan door hen onderteekend worden. De betrokken ambtenaar, welke de voorschriften van dit artikel niet in acht neemt, verbeurt telkens eene boet van vijf-en-twintig tot een honderd gulden. Art. 22. Bij elke overschrijving of beleening van den in deze ordonnancie bedoelden grond wordt daarvan door den betrokken ambtenaar, zoo op de minuut, als op de gros van den laatsten eigendomsbrief, aan den voet, onder zijne handteekening, duidelijke aanteekening gehouden, met vermelding, in het geval van beleening, van den datum en het nummer van den verbandbrief, den naam van den verbandhouder en de som, waarvoor het goed verbonden is, in letters voluit geschreven, een en ander op verbeurte van eene boete van vijf-en-twintig tot een honderd gulden voor elke overtreding. ue bij dit artikel bevolen aanteefceningen  188 Agrar. eig.; In- en overschrijving. op de gros van den laatsten eigendomsbrief behoeven slechts dan plaats te hebben, wanneer de vertooning daarvan mogelijk is of niet geweigerd wordt. Art. 23. In geval van roija van een hypotheek, wordt daarvan eveneens en op verbeurte derzelfde boete duidelijk aanteekening gehouden niet alleen op de minuut van den schuldbrief, in het protokol en op de gros er van, maar ook op de minuut en gros van den eigendomsbrief van den grond, die verbondtn is geweest. De tweede alinea van het vorig artikel is ook hier toepasselijk. Art. 24 Geen roija van eenigen hypotheekbrief mag plaats hebben, zoo niet de krediteur of zijn regtverkrijgende de gros der akte voor voldaan geteekend heeft, welke erkenning letterlijk op de minuut aan den voet der akte overgebragt en voor eensluidend afschrift door den betrokken ambtenaar onderteekend moet worden. Zij, die niet kunnen schrijven en voorts inlanders en met dezen gelijkgestelden moeten in persoon voor de ambtenaren, te wier overstaan de akten worden verleden, verschijnen, en verklaren dat aan den inhoud voldaan is; deze verklaring wordt onder de handteekening van de ambtenaren, te wier overstaan de akten worden verleden en van hen, die hen daarin bijstaan, op de gros aangeteekend en vervolgens als boven op de minuut overgebragt. Zij, die door ziekte of andere verhinderingen worden belet te kompareren, kunnen de bovengemelde verklaring bij notariële akte van acquit geven, in welk geval, zoo op de minuut, als op de gros, een naauwkeurige aanteekening van die akte gehouden wordt, alsmede onderteekend door den bijstaanden ambtenaar  Agrar. eig.; In- en overschrijving. 189 Deze laatste verbeurt bij verzuim van eenige bepaling, bij dit artikel voorgeschreven, de boete bij art. 15 vastgesteld. Art. 25. De Griffiers, met de bewaring der protokollen van eigendoms- en hypotheekbrieven belast, zijn gehouden om ten verzoeke van ieder na te zien, wie als eigenaar van eenig goed bekend staat en of het reeds met hypotheek is bezwaard, alsmede om, zulks gevorderd wordende, daarvan een schriftelijk bewijs, met hunne handteekening bekrachtigd, af te geven. Art. 26. De ambtenaren, met het verlijden en bewaren van de akten van in- en van overschrijving en van hypotheek belast, zijn persoonlijk in regten aansprakelijk voor de schade, welke door het verzuim van eenige der in deze ordonnancie aan hen voorgeschreven bepalingen veroorzaakt wordt. Art. 27. (St. 1903 - 225, 1907 - 98.) De Notarissen zijn verplicht om vóór of op den lOden van eIke maand yan de |a de afgeloopen maand te hunnen overstaan gesloten overeenkomsten tot overdracht van het in deze ordonnantie bedoeld recht van eigendom opgaaf te doen aan den Griffier van den Landraad, in wiens ressort de gronden zijn gelegen. Gelijke verplichting rust op dè vendumeesters ten aanzien van de te hunnen overstaan plaats gehad hebbende openbare verkoopingen van dat recht. Voor elk verzuim in de nakoming der verplichtingen, in de voorgaande twee alinea's omschreven, wordt door den betrokken Notaris of Vendumeester eene boete verbeurd van ƒ 25 tot ƒ 100. Art. 28. (St. 1886-63,1903-225,1912-464.) De Griffiers van de landraden zenden vóór den tienden van elke maand aan het Hoofd van plaatselijk bestuur eene lijst van de in  190 Agrar. eig.; In- en overschrijving. de laatst voorgaande maand plaats gehad hebbende overschrijvingen, zoomede aan den Gouvernements landmeter, of aan den persoon, aan wien de functiën van Gouvernements landmeter zijn opgedragen, en aan den houder van het register der verponding eene lijst van de in de laatst voorgaande maand plaats gehad hebbende in- en overschrijvingen, om bij de registers en kohieren te worden bekend gesteld. Art. 29. Ingetr. bij St- 1907 no. 98 Art. 30. (St. 1907 - 98.) Indien de overschrijving nog niet heeft plaats gehad op het einde der maand, volgende op die, waarin de daarvoor gestelde termijn is verstreken, en de nalatige zich tot het doen der overschrijving met bijbetaling der boete dan nog niet heeft aangemeld, geeft de Griffier van den Landraad van het begaan verzuim kennis aan den Officier van Justitie bij die rechtbank, die alsdan den nalatige tot betaling der boete in rechte vervolgt. Art. 31. Ingetr. bij St. 1907 no. 98. Art. 32. De Presidenten der landraden zijn belast met het toevoorzigt over de protokollen van eigendoms- en hypotheekbrieven waarvan de Griffiers bij die regtbanken de houders en bewaarders zijn. Zij zijnverpligt ze van tijd tot tijd na te gaan, en zich te verzekeren dat aan de bij deze ordonnancie voorgeschreven bepalingen voldaan wordt en nemen, in geval van afwijkingen, zoodanige maatregelen van voorziening, als zij noodig oordeelen. Zij teekenen bij elke onderzoeking de registers voor gezien. Art. 33. Ingetr. bij St. 1907 no. 98. Art. 34. Aan de Officieren bij de Raden van Justitie wordt ten allen tijde op hunne aanvraag visie gegeven van de protokollen der eigendoms- en hypotheekbrieven, in de  Agrar. eig.; In- en overschrijving. 191 geheele uitgestrektheid van hun ressort gehouden, ten einde, bij bevinding van overtredingen, ambtshalve, de vervolgingen te kunnen doen of door den Djaksa te laten doen. Art. 35. (St. 1881-52.) De ambtenaren, met het opmaken en uitgeven der in deze ordonnancie bedoelde akten belast, zijn bevoegd voor salaris te berekenen volgens het hieraan gehecht tarief. En opdat enz. Gelast enz. Gedaan te Batavia den Sisten Februarij 1873. LOUDON. De Algemeene Sekrètaris, VAN HARENCARSPEL. Uitgegeven den acht en twintigsten Februari 1873. De Algemeene Sekrètaris, VAN HARENCARSPEL. Ordonnantie van 12 R>hru»i iviu< c* 52, tot wijziging enz. en tot vaststelling van een tarief voor het salaris voor het opmaken en uitgeven der acten, bedoeld bij de ord. van St. 1873 no. 38. IN NAAM DES KONINGS! DE GOUVERNEUR-GENERAAL VAN NEDERLANDSCH-INDIË. Den Raad van NerlprlnnHvi-h-lnHls »obnn.,i • ,„„ .„„,,. 6i„uu,u .  192 Tarief. Allen, die deze zullen zien of hooren lezen, Salut! doet te weten: Dat Hij, het noodig achtende de art. 15 en 35 van de ordonnancie van 21 Februarij 1873' (Staatsblad no. 38) te wijzigen; Lettende op de art. 20, 29,31 en 31 van het reglement op het beleid de Regering van Nederlandsch-Indië, en op art. 22 van het Koninklijk besluit van 16 April 1872 no. 29, Indisch Staatsblad no. 117; Heeft goedgevonden en verstaan: Te bepalen: De eerste alinea van art. 15 der ordonnancie van 21 Februarij 1873 (Staatsblad no. 38) wordt gfclezen als volgt: De gros enz. Artikel 35 dier ordonnancie wordt gelezen als volgt: De ambtenaren, met het opmaken en uitgeven der in deze ordonnancie bedoelde akten belast, zijn bevoegd daarvoor salaris te berekenen volgens het hieraan gehecht tarief. En opdat enz. Gelast enz. Gedaan te Buitenzorg, den 12den Februarij 1881. VAN LANSBERGE. De Algemeene Secretaris, PANNEKÖEK. Uitgegeven den achttienden Februarij 1881. De Algemeene Secretaris, PANNEKÖEK.  Tarief. 193 Tarief van salaris voor het opmaken en uitgeven der acten, bedoeld bij de ordonnancie van 21 Februarij 1873 (Staatsblad no. 38) en voor de verdere te dier. zake aan de betrokken ambtenaren opgelegde werkzaamheden. 1. Voor het minuteren van acten van agrarischen eigendom, wanneer de waarde blijft beneden de ƒ 200.— ƒ l.— voor de gros „ 0.50 van ƒ 200.— tot beneden ƒ 500.— . . „ 2.— voor de gros „ l. van ƒ 500.— tot beneden ƒ SOO^.— . „ 3.— voor de gros » 1.50 van / 5000.— tot beneden ƒ 10.000 . „ 4.— voor de gros 2. van ƒ 10.000.— en daarboven „ 5.— voor de gros 2.50 2. Voor hypotheekbrieven en acten van cessie .van hypotheek wordt het salaris berekend naar het bedrag der hypotheek op de wijze sub 1 aangegeven. 3. Voor copijen der acten worden schrijfloonen berekend, ten bedrage van vijf en twintig cents voor elke bladzijde van twintig regels, elke regel van twaalf lettergrepen. 4. Voor de aanteekening van roya van hypotheek wordt vijftig cents in rekening gebragt. 5. Voor het nazien in de protocollen van eigendoms- en hypotheekbrieven, wie als eigenaar van eenig goed bekend staat, alsmede of het reeds met hypotheek is bezwaard voor elk perceel, waaromtrent inlichtingen worden gevraagd, vijftig eents; en zulks onverschillig of daarvan al of niet een schriftelijk bewijs wordt gevorderd. 6. De griffier van den landraad of deals zoodanig fungerende ambtenaar, is verpligt om in dorso der afgegeven stukken de verschuldigde regten afzonderlijk aan te teekenen  194 Tarief. op straffe eener boete van hoogstens ƒ 10.— voor ieder stuk, hetwelk zonder zoodanige aanteekening is afgegeven. Hij mag, onder welk voorwendsel ook, geene andere of hoogere regten vorderen, dan die hem bij dit tarief zijn toegestaan! bij overtreding is hij tot teruggave en vergoeding van kosten, schaden en interessen verpligt, onverminderd de toepassing der strafwet, indien daartoe termen zijn. Behoort bij ordonnancie van 12 Februarij 1881 (Staatsblad no. 52.) Mij bekend: De Algemeene Secretaris PANNEKÖEK.  WETTEN EN VERORDENINGEN VAN N.-I. " Uitgave Hekineijer en Corporaal no. 24. Aanvulling no. 1. Gouvernementsbesluit van 25 October 1916, Bb. no. 8632, betreffende de beschikking van de Indische Regeering over voormalige koffietuinen. No 8. Batavia, den 25sten October 1916. Gelet enz : -< Gezien artikel 32 van het Reglement op het beleid der Regeering van NederlandschIndië ; De Raad van Nederlandsch-Indië gehoord ; Is goedgevonden en verstaan: Eerstelijk enz. Ten tweede; Aanteekening te houden van de bij kabinetsrescript van 15 Juli 1916 no. 49 gegeven Koninklijke beslissing: „dat de derde bepaling der wet van 9 April „1870 (Indisch Staatsblad no. 55) zich er „niet tegen verzet dat de Indische Regeering „beschikt over vrijwillig en op hoog gezag „met koffie beplante gronden, zoo de In¬landsche rechthebbenden, vrijwillig van hun „rechten hebben afstand gedaan". Afschrift enz.       Credietverband. 7S Koninklijk besluit van 6 Juli 1908, St. no. 542, tot regeling van het credietverband. No. 50. Wij WILHELMINA, bij de gratie Oods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz., enz., enz. Op de voordracht van Onzen Minister van Koloniën van 7 Februari 1908, Afd, A', on. 35; Den Raad van State gehoord (advies van 21 April 1908 no. 12); Gezien het nader rapport van Onzen voornoemden Minister van 25 Juni 1908, Afdeeling A', no. 13; Overwegende, dat de behoefte is gebleken aan een rechtsinstituut, waardoor Inlandsche credietnemers in staat gesteld worden, om aan credietgevers eene met hypotheek overeenkomende zekerheid te verschaffen op sommige hunner niet voor hypotheek vatbare goederen, onder den naam van credietverband. Hebben goedgevonden en verstaan: I. Vast te stellen de volgende bepalingen betreffende het credietverband: Art. 1. Credietverband is een zakelijk recht op de goederen bedoeld in artikel 3, strekkende om daaraan de voldoening, eener verbintenis te verhalen.  80 Credietverband. Art. 2. Dat recht is uit zijnen aard ondeelbaar, en gevestigd op alle verbonden goederen in hun geheel, op elk van die goederen en op iede.r gedeelte daarvan. De goederen blijven daarmede belast, in welke handen zij ook overgaan. Art. 3 Voor credietverband zijn alleen vatbaar: le. erfelijk individueele gebruiksrechten op gronden, behoorende tot het Staatsdomein ; 2e. zakelijke gebruiksrechten der opgezetenen van particuliere landerijen; 3e. zakelijke gebruiksrechten der Inlandsche gemeenten op gronden, behoorende tot het Staatsdomein, voor zoover die gronden niet voor den openbaren dienst zijn bestemd; 4e onverdeelde zakelijke gebruiksrechten van Inlandsche familien of andere Inlandsche burgerlijke gemeenschappen op gronden behoorendeI tot het Staatsdomein ; 5?. reeds bestaande of nog tot stand te brengen gebouwen, werken, beplantingenen bezaaiingen, van Inlanders op grond, waarop Inlandsche gebruiksrechten worden uitgeoefend.. Art. 4. Het credietverband strekt, zich uit tot hetgeen volgens de artikelen 500,501,506 en 607 van het Burgerlijk Wetboek voor Nederlandsch-Indië. een gedeelte der zaak uitmaakt, en voorts tot alle latere verbeteringen van het bezwaarde goed, ook tot hetgeen door aanwas daarmede vereenigd is, en hetgeen de rechthebbende op den grond daarmede door opbouw, beplanting of bezaaiing vereenigd heeft. Art. 5. Het onverdeeld aandeel- in een. gemeen goed kan met credietverband worden bezwaard. Na de verdeeling blijft) het ver-  Credietverband. 81 band alleen gevestigd op het deel, dat aan den schuldenaar, die het verband heeft verleend, is toebedeeld, behoudens de bepaling van artikel 1341 van het Burgerlijk Wetboek voor Nederlandsch-Indië, die toepasselijk is. Art. 6. Credietverband kan niet worden gevestigd dan door hem, die de bevoegdheid heeft om het bezwaarde goed te vervreemden. Art. 7. Hij, die op het goed slechts een zoodanig recht heeft, hetwelk door eene voorwaarde is opgeschort, of in zekere gevallen kan worden ontbonden of te niet gedaan kan geen credietverband toestaan dan dat, hetwelk aan dezelfde voorwaarde, ontbinding of tenietdoening onderworpen is. Art. 8. Goederen van Inlandsche gemeenten, van familiën of andere burgerlijke gemeenschappen, en van.' minderjarigen, onder curateele gestelden en afwezigen, zoolang het bezit daarvan slechts, bij voorraad verleend is, kunnen niet anders met credietverband worden bezwaard dan om de redenen, onder de voorwaarden, en overeenkomstig de formaliteiten, welke door de wettelijke bepalingen of het volksrecht worden gevorderd. Art. 9. Met uitzondering van de goederen, bedoeld in artikel 3 no. 5, kan credietverband alleen op tegenwoordige goederen worden gevestigd Een credietverband op andere toekomstige goederen is nietig. , Art. 10. Een credietverband is slechts van waarde, in zoover de som, waar voor het is toegestaan, zeker en bij de akte bepaald is. Indien de schuld voorwaardelijk, of hare hoegrootheid onbepaald is, zal de vestiging van het credietverband slechts kracht hebben tot het beloop der geschatte waarde, welke partijen gehouden zijn in de akte op te geven. Art. 11. De schuldeischer kan in geen  82 Credietverband. geval eene vermeerdering van credietverband vorderen, ten ware het tegendeel bedongen is, dan wel uit wettelijke bepalingen voortvloeit. Art. 12. Alle bedingen, waarbij de schuldeischer gemachtigd zou worden om zich het verbonden goed toe te eigenen, zijn nietig. Art. 13. Het met credietverband bezwaarde goed mag niet worden verhuurd zonder schriftelijke toestemming van den verbandhouder. Het kan, zelfs met toestemming van den verbandhouder, niet met recht van wederinkoop worden verkocht, noch verpand of met een tweede credietverband bezwaard. Het met credietverband bezwaarde gebruiksrecht mag zonder schriftelijke toestemming van den verbandhouder niet door eenigen anderen titel worden vervangen. Art. 14. Ingeval van onteigening van het verbonden goed ten algemeene natte, oefent de verbandhouder dezelfde rechten uit op de toegekende schadeloosstelling -als een hypotheekhouder. Ingeval van verzekering van het verbonden goed tegen de gevaren van brand, is artikel 297 van het Wetboek1 van Koophandel voor Nederlandsch-Indië op den verbandhouder en op den Inlandschen verzekerde van toepassing. Art. 15. Credietverband wordt gevestigd bij eene authentieke akte, verleden ten overstaan van een door het hoofd van het gewestelijk bestuur voor een bepaalden kring aan te wijzen Inlandschen bestuursambtenaar. De akte kan alleen worden verleden ten overstaan van den ambtenaar, binnen wiens kring de grond gelegen is, waarop de te verbinden gebruiksrechten worden uitgeoefend, dan wel de te verbinden gebouwen, werken, beplantingen of bezaaiingen zich bevinden Of zullen bevinden.  Credietverband. 83 Bij de akte wordt door den schuldeischer en den schuldenaar woonplaats gekozen ten kantore van den ambtenaar, te wiens overstaan de akte wordt verleden. De ambtenaar te wiens overstaan de akte is verleden, zorgt, dat het verband terstond wordt ingeschreven in een door hem aan te houden openbaar register. Hij houdt de minuut der akte onder zich. De akte wordt verleden, en de inschrijving heeft plaats in de Maleische taal met Latijnsche karakters. Eene grosse der akte wordt aan den schuldeischer uitgereikt. De grosse moet aan het hoofd voeren de woorden: „In naam der Koningin ". De kosten van de akte, van de inschrijving en van de grosse zijn voor rekening van den schuldenaar, indien het tegendeel ' niet bedongen is. De doorhaling van het verband geschiedt kosteloos. Bij ordonnantie worden geregeld de wijze, waarop, en de vorm, waarin de akten van credietverband worden opgemaakt, het toezicht op de ambtenaren, met het opmaken, bewaren en inschrijven dier akten belast, het tarief der kosten, gelijk mede de vorm der inschrijving en doorhaling van het verband en de wijze, waarop aan het verband algemeene bekendheid zal worden gegeven. Art. 16. Het credietverband heeft tegenover derden geene gevolgen dan van den dag der vestiging. Art. 17. Verpanding van het goed, tot stand gekomen vóór den dag der vestiging van het credietverband, heeft den voorrang boven dit laatste. Art. 18. De houder der grosse eener akte van credietverband kan door het hoofd van het plaatselijk bestuur worden gemachtigd tot het nemen van zoodanige maatregelen  84 Credietverband. als door hem summier worden aangetoond noodzakelijk te ztjri tot behoud van zijn recht en van het goed, alles op zijne verantwoordelijkheid, en behoudens de vergoeding van kosten, schaden en interessen, zoo daartoe gronden zijn. Hij kan voor die maatregelen, zoo noodig, de hulp van het openbaar gezag inroepen. Art. 19. Bij niet voldoening van den schuldenaar aan zijne verplichting tot betaling van hoofdsom en renten op het overeengekomen tijdstip, kan de houder eener grosse van credietverband haar op dezelfde wijze tenuitvoerleggen op het verbonden goed, ook wanneer het zich in handen van een derden bezitter bevindt, als voor grossen van notariéële schuldbrieven is bepaald. Art. 20. De derde bezitter kan zich tegen den verkoop van het verbonden goed verzetten, indien hij kan aanwijzen, dat zich alsnog in het bezit van den oorsprbftkeltjken schuldenaar goederen bevinden, welke mede voor dezelfde schuld verbonden, en klaarblijkelijk voldoende zijn om daarop die schuld te verhalen. In zoodanig geval kan hij, met schorsing der uitwinning van het door hem bezeten goed, de voorafgaande uitwinning van het mede verbonden goed onder den oorspfönkelijken schuldenaar vorderen. Art. 21. Ingeval een credietverband is gevestigd op eenig goed, en één of'meer gedeelten daarvan tot derde bezitters mochten zijn overgegaan, behoudt de schuldeischer de bevoegdheid om zijn recht op het verbonden goed; of op zoodanig gedeelte daarvan, als hij raadzaam of voldoende acht, voor het geheel te doen gelden, even alsof het verbondene zich nog onverdeeld in het bezit van den schuldenaar bevond. Art. 22. De derde bezitter, die, hetzij bij uitwinning, hetzij vrijwillig, de schuld heeft  Credietverband. 85 gekweten, is, als daardoor uit kracht der wet in de rechten des schuldeischers zijnde getreden, bevoegd om, na aftrek van zijn aandeel in evenredigheid tot de gezamenlijke waarde der verbonden goederen, de verdere rechten, uit het credietverband voortvloeiende, op de mede verbonden goederen of gedeelten daarvan te doen gelden. Art. 23. In de gevallen, bij de twee vorige artikelen vermeld, zal het credietverband alleen op dat goed of gedeelte daarvan worden doorgehaald, waarop de schuldvordering is verhaald, of waarvan de derde bezitter de schuld heeft gekweten, en op het verder verbondene niet eer dan nadat de betaald hebbende of uitgewonnen derde bezitter zijn recht volgens het laatstvoorgaande artikel zal hebben doen gelden of in de doorhaling zal hebben toegestemd. Tot verzekering van zijn recht is de gesubrogeerde schuldeischer verplicht om daarvan inschrijving te vorderen op het openbare register bedoeld in artikel 15; de dag van deze zal door den ambtenaar op de grosse worden aangeteekend. Art. 24. De derde bezitter heeft tot op het tijdstip der toewijzing toe het recht, om de uitwinning van het door hem bezeten verbonden goed te doen ophouden door de kwijting van de ingeschreven schuld met de renten en de kosten. Art. 25. Hetgeen het verbonden goed bij uitwinning meer opbrengt dan de schuld met de renten en de kosten bedragen, wordt uitgekeerd aan den derden bezitter- Art. 26. De erfdienstbaarheden en andere zakelijke lasten, zoowel ten laste als ten bate yan het uitgewonnen goed, die door den overgang aan den derden bezitter waren te niet gegaan, herleven, nadat het aan een ander is toegewezen.  86 Credietverband. Art. 27. De verminderingen, welke door schuld of onachtzaamheid van den derden bezitter ten nadeele van den verbandhouder aan het goed zijn veroorzaakt, leveren tegen den derden bezitter eene rechtsvordering tot schadeloosstelling op; hij kan de door hem gemaakte onkosten en verbeteringen niet terugvorderen, dan ten beloope van het» geen het goed door de verbeteringen in waarde vermeerderd is. Art. 28. De derde bezitter, die de door credietverband verzekerde schuld betaald of de gerechtelijke uitwinning daarvoor ondergaan heeft, heeft zijn verhaal tot Vrijwaring tegen den schuldenaar. Art. 29. Credietverband gaat te niet: 1°. door het tenietgaan der hoofdverbintenis overeenkomstig de artikelen 1381 en volgenden van het Burgerlijk Wetboek voor Nederlandsch-Indie; 2. door des schuldeischers afstand van het verband; 3°. voorzoover het gevestigd was op de goederen, bedoeld in artikel 3 no. 5, zoodra zij vervreemd en verwijderd zijn van den grond, waarop zij zich bij het verleenen van het credietverband bevonden, of bestemd waren zich te bevinden; 4°. door gerechtelijke uitwinning ten verzoeke van den houder der grosse van credietverband. Art. 30. Hij, die het bezwaarde goed bij gerechtelijke uitwinning heeft gekocht veor eenen in geld bepaalden prijs, kan de koopsom onder zich houden, tot dat de verbandhouder hem eene, door den ambtenaar bedoeld in het eerste lid van artikel 15 kosteloos en op ongezegeld papier af te geven, verklaring zal hebben ter hand gesteld, vermeldende dat het verband op zijne aangifte ambtshalve is doorgehaald.  Credietverband. 87 Art. 31. In de andere gevallen, bij artikel 29 voorzien, is de schuldeischer, op straffe van vergoeding van kosten, schaden en interessen jegens den debiteur, verplicht om binnen één maand bij den ambtenaar, bedoeld in het eerste lid van artikel 15, aangifte te doen van het tenietgaan van het verband, die daarna ambtshalve voor de doorhaling daarvan zal zorgen. Art. 32. De ambtenaren, bedoeld in bet eerste lid van artikel 15, mogen hunne werkzaamheden op geene andere plaats verrichten dan die, welke hun tot dat einde door het hoofd van bet gewestelijk bestuur zal worden aangewezen. De minuten der akten en de registers van inschrijving mogen niet zonder rechterlijk bevel worden verplaatst. Art. 33. Genoemde ambtenaren zijn gehouden om aan al degenen, die zulks verlangen, inzage te geven van hunne registers, mitsgaders van de akten, welke zij daarin hebben geboekt, en eene schriftelijke verklaring af te geven van de op eenig goed ingeschreven credietverbanden dan wel dat geene bestaan. Art. 34. Het goed, te welks aanzien de ambtenaar, bedoeld in het eerste lid van artikel 15, in zijne verklaring ééne of meerdere ingeschreven credietverbanden mocht verzuimd hebben op te geven, is van die verbanden niet ontheven. Art. 35. De ambtenaren, bedoeld in het eerste lid van artikel 15, mogen in geen geval weigeren of vertragen, om akten van credietverband op te maken, zoodanige akten in hunne registers in te schrijven, inzage van de door hen bewaarde akten en van hunne registers te geven of verzochte verklaringen van bestaande credietverbanden, dan wel van het ontbreken daarvan, af te geven, op straffe  88 Credietverband. van vergoeding van kosten, schaden en interessen jegens partijen. Art. 36. Artikel 327 van het Wetboek van Strafrecht voor Europeanen en artikel 329 van het Wetboek van Strafrecht voor Inlanders zijn toepasselijk op het opzettelijk onbevoegd verkoopen of met credietverband bezwaren van de onroerende goederen, bedoeld in artikel 3 nos. 1 tot en met 4, gelijk mede op het opzettelijk in strijd met de waarheid als onbezwaard of minder bezwaard opgeven van die goederen bij verkoop of bij het vestigen van credietverband. Art. 37. Artikel 330 van het Wetboek van Strafrecht voor Europeanen en artikel 332 van het Wetboek van Strafrecht voor Inlanders zijn toepasselijk op het ten nadeele van den schuldeischer opzettelijk verduisteren of weerloos maken der met credietverband 'bezwaarde roerende goederen, bedoeld in artikel 3 no. 5. Art. 38. Bij ordonnantie kan worden bepaald, dat in bepaald met name aan te duiden gewesten of afdeeiingen geen credietverband mag worden gevestigd, en tevens dat daar, waar wel credietverband zal mogen worden gevestigd, dit alleen zal mogen geschieden ten behoeve van bij ordonnantie aan te wijzen credietinstellingen. De aanwijzing, in het vorige lid bedoeld, kan bij ordonnantie ten opzichte van eene bepaalde credietinstelling worden ingetrokken om redenen van algemeen belang. De Weeskamer is in zoodanig geval van rechtswege belast met de vereffening der ten behoeve der credietinstelling loopende verbanden. II. Te bepalen, dat artikel 16 van het Koninklijk Besluit van 24 januari 1886 no. 22 (Indisch Staatsblad no. 57) wordt gelezen: „Hypotheek of credietverband, vóór of na  94 Regl. op het vestigen.v. credietverband. reden der verhindering uitdrukkelijk melding worden gemaakt in de akte. 2) De akten van lastgeving, bedoeld in bet eerste lid van art 3. en de geschriften, bedoeld in het eerste lid van art 4, worden vastgehecht aan de minuut van de akte van verband. § 4. Van het aanbrengen van wijzigingen of aanvullingen in de akten. Art. 6. 1) Veranderingen en bijvoegingen moeten op den kant der akte geschreven worden, doch zijn alleen geldig, voorzoover zij elk afzonderlijk door de personen, die de akte onderteekend hebben, geteekend of gewaarmerkt zijn. 2) Ingeval een verandering of bijvoeging te wijdloopig is, om op den kant der akte te worden geschreven, wordt die achteraan, doch vóór het slot der akte geplaatst, met aanduiding van de bladzijde en den regel, waartoe zij behoort, op straffe van nietigheid van elke op eene andere wijze of zonder deze aanduiding gedane verandering of bijvoeging. Art. 7. 1) Het is niet geoorloofd, in eene akte anders dan op den voet van het vorig artikel of in de veranderingen en bijvoegingen, welke op den kant of vóór het slot zijn gesteld, eenige overschrijving, tusschenvoeging of bijvoeging van woorden, letters of cijfers te doen, of die op eenige wijn uit te schrappen, of te doen verdwijnen en andere in de plaats daarvan te stellen, op straffe van nietigheid van de voor of in de plaats geschreven en van de tusschen of bijgevoegde woorden, letters of cijfers. 2) Indien doorhaling van woorden, letters of cijfers in eene akte noodig mocht zijn,  Regl. op het vestigen v. credietverband 95 moet zulks geschieden met eene dunne streep, zoodanig, dat leesbaar blijft, wat er gestaan heeft; het getal der doorgehaalde woorden, letters of cijfers wordt op den kant der akte opgegeven; terwijl de doorhalingen door alle onderteekenaren van de akte moeten worden goedgekeurd. 3) Aan het slot der akte moet worden vermeld, of zij al dan niet met doorhalingen of bijvoegingen is verleden en, zoo ja, met hoevele. § 5. Van de verleening van grossen en afschriften. Art. 8.1) Alleen de wettige bewaarder van de minuut der akte van credietverband is bevoegd daarvan grossen of afschriften te verleenen 2) De uitreiking van grossen geschiedt uitsluitend aan den schuldeischer. 3) Geen tweede of verdere grosse mag worden uitgereikt dan na schriftelijke machtiging van het Hoofd van gewestelijk bestuur. 4) leder is bevoegd afschriften van akten te vorderen tot het door hem gewenschtaantal. 5) Aan het slot der grossen en afschriften worden gesteld respectievelijk de woorden: «Uitgegeven voor eerste (tweede enz.) grosse", met vermelding c. q. van datum en nummer der bij alinea 3 van dit artikel voorgeschreven : beschikking van het Hoofd van gewestelijk bestuur, of: „Uitgegeven voor gelijkluidend afschrift", in beide gevallen gevolgd door de handteekening van den betrokken ambtenaar. § 6. Van de bewaring van de akten. Art. 9. 1) De minuten der akten werden,  96 Regl. op het vestigen v. credietverband naar tijdsorde gerangschikt, jaarlijks, ter bewaring door den ter plaatse met het verlijden beiasten ambtenaar, samengevoegd in een boekdeel, op den omslag waarvan doordien ambtenaar eene gedagteekende, door hem onderteekende verklaring wordt gesteld, vermeldende het jaartal en het aantal in het boekdeel vervatte minuten. 2) De bewaring der minuten en minutenbundels geschiedt op eene voegzame, veilige plaats. § 7- Van de inschrijving van de akten in openbare registers. Art. 10. 1) De akten, van credietverband worden door den met bet verlijden belasten ambtenaar naar tijdsorde, zonder eenige tusschenruimte, elk in een door een inktstreep afgesloten vak en onder een doorloopend nummer, ingeschreven in een jaarlijks af te sluiten, volerens het aan deze ordonnantie gehecht model Letter B opgemaakt openbaar register, hetwelk voorzien wordt van een alphabetischen klapper van de namen der gemeenten, binnen welker gebied de bezwaarde goederen zich bevinden of zullen bevinden. 2) De folio's van het register worden doorloopend genummerd en gewaarmerkt door een door het Hoofd van gewestelijk bestuur aan te wijzen landsdienaar, 3) Op de minuut en de grosse der akten wordt aanteekening gehouden van het folionummer en van het doorloopend aktennummer, waaronder de inschrijving is geschied. 4) Omtrent de bewaring der registers geldt mede het bepaalde bij het laatste lid van artikel 9. Art. 11. Vóór 1 April van elk jaar wordt  Regl. op het vestigen v. credietverband. 97 door den met het verlijden van akten van credietverband belasten ambtenaar een door hem van eene verklaring van gelijkluidendheid en van zqne onderteekening voorzien afschrift van het op het onmiddellijk voorafgegaan jaar betrekking hebbend register Letter B overgebracht bij de griffie van den Landraad of van de gelijkstandige Inlandsche rechtbank, binnen het ressort waarvan hij zijne bediening uitoefent. § 8. Van de doorhaling der credietverbanden. Art. 12. 1) De doorhaling van het cre¬ dietverband geschiedt op schriftelijke of mondelinge aanvraag van den houder van het verband, door aan den voet van de minuut der akte. alsmede, zoo mogelijk, van de grosse der akte, eene door den bewaarder gedagteekende en onderteekende verklaring te plaatsen, dat het credietverband op grond van zulk een nader te omschrijven aanvraag is tenietgegaan. 2) Ingeval de aanvraag schriftelijk is geschied, wordt het betrekkelijk geschrift aan de minuut vastgehecht. 3) Is de aanvraag mondeling gedaan, dan wordt de in het eerste lid bedoelde verklaring mede onderteekend door den houder van het verband, tenzij deze mocht verklaren zijn naam niet te kunnen teekenen of daarin verhinderd te zijn, in welk geval van deze omstandigheid alsmede van de reden der verhindering uitdrukkelijk melding wordt gemaakt. Art 13. In het in artikel 10 bedoeld openbaar register wordt door den bewaarder onverwijld aanteekening gehouden van de doorhaling van het credietverband.  98 Regl. op het vestigen v. credietverband. § 9- Van de voorzieningen ingeval van afwezigheid, vertrek of overlijden van den bewaarder der akten. Art. 14. 1) Bij verlof, ontslag, schorsing of overplaatsing van den ambtenaar, belast met het verlijden van akten van credietverband worden de onder diens berusting zijnde minuten, minutenbundels en registers bij een door beide partijen te onderteekenen, in drievoud opgemaakt proces-verbaal, overgenomen door den definitieven of tijdelijken wettigen vervanger of opvolger of anderen, door het Hoofd van gewestelijk -bestuur aangewezen bestuursambtenaar, te wiens overstaan de akten van credietverband alsdan zullen moeten worden verleden. 2) Bij overlijden van den ambtenaar, niet plaats vindend tijdens een hem verleend verlof, zoomede wanneer, ingeval van vertaf») ontslag, schorsing of overplaatsing als in de vorige alinea bedoeld, die ambtenaar door ziekte of anderszins niet in staat is zelf bij de overgave tegenwoordig te zijn» geschiedt de overneming op gelijke wijze ten overstaan van een te dien einde als vertegenwoordiger van de belangen van meerbedoelden ambtenaar door het Hoofd van gewestelijk bestuur aan te wijzen persoon, die het proces-verbaal van overneming mede onderteekent. 3) Zoo spoedig mogelijk nadat de verlofganger zijne werkzaamheden heeft hervat, dan wel na het optreden van den wettigen vervanger of opvolger van den met het verlijden van de akten van credietverband belasten ambtenaar, nadat inmiddels een ander bestuurs-ambtenaar daarmede tijdelijk belast is geweest, worden de minuten, minutenbundels en registers, eveneens met inacht-  Regl. op het vestigen v. credietverband. 99 neming van de bij alinea 1 van dit artikel voorgeschreven formaliteiten, van den houder overgenomen. Art. 15. Van de in het vorig artikel bedoelde processen-verbaal wordt een exemplaar ingediend aan het Hoofd van plaatselijk bestuur; de beide andere exemplaren zijn bestemd voor de onderteekenaren. § 10. Van het tarief der kosten. Art. 16. Aan de ambtenaren, belast met de in de vorige artikelen omschreven werkzaamheden, is verschüldigd: a. voor de verleening van hun bijstand tot het verlijden van eene akte van credietverband, daaronder begrepen de inschrijving in het bij artikel 10 bedoeld openbaar register en de uitreiking van eene eerste grosse aan den houder van het verband ƒ 0.50; b. voor het verleenen, na verkregen machtiging, van eene verdere grosse of voor de afgifte van een afschrift van eene akte van credietverband ƒ 0.25; c. voor het verleenen van inzage, behalve op vordering van Landsdienaren, die ambtshalve tot raadpleging verplicht zijn, van de minuten, minutenbundels of registers, voor elk kwartier of gedeelte daarvan ƒ 0 25; rf. voor de bij het tweede lid van artikel 23 van het Koninklijk besluit van 6 Juli 1908 no. 50 (Indisch Staatsblad no. 542) bedoelde inschrijving in het bij artikel 10 vermeld register f 0.25; e. voor de afgifte van eene schriftelijke verklaring, bedoeld bij artikel 33 van het evenvermeld Koninklijk besluit ƒ 0 25.  100 Regl. op het vestigen v. credietverband. Art. 17. 1) De bij het eerste lid van artikel 4 bedoelde hoofden of andere leden van het bestuur van Inlandsche gemeenten kunnen voor elke akte, bij de opmaking waarvan zij hun bijstand verleenen, van den verbandgever ieder eene vergoeding vorderen van / 0.25. 2) Bovendien hebben zij aanspraak op vergoeding door den verbandgever of, indien bijstand is verleend bij het opmaken van meerdere akten, door de gezamenlijke verbandgevers, van de gemaakte reis-, verblijf- en andere kosten, ten bedrage, voor iederen verbandgever bepaald door den ambtenaar, te wiens overstaan de akten zijn verleden. § 11. Van het toezicht over de met het verlijden, de bewaring en de registreering der akten belaste ambtenaren. Art. 18. Met het toezicht op de vervulling van de werkzaamheden, welke aan de bij artikel 9 bedoelde ambtenaren als zoodanig zijn opgedragen, zijn belast de door het Hoofd van gewestelijk bestuur daartoe aan te wijzen Landsdienaren. Art. 19. 1) Zoo dikwijls zij zulks noodig achten, doch minstens éénmaal 's jaars, vervoegen de in het vorig artikel bedoelde Landsdienaren zich ten kantore van iederen aan hun toezicht onderworpen ambtenaar tot het nazien van de minuten der inmiddels verleden akten en de vergelijking daarvan met de registers, ten einde na te gaan of de voorschriften van het Koninklijk besluit van 6 Juli 1908 no. 50 (Indisch Staatsblad no. 542) en van deze ordonnantie behoorlijk zijn nageleefd.  Regl. op het vestigen v. credietverband. 101 2) In de registers wordt aanteekening gehouden van de gedane opnemingen, met vermelding van het getal der daarin sedert de laatste opneming ingeschreven akten, terwijl, na verificatie, de ingevolge het eerste lid van artikel 9 gestelde verklaring op inmiddels aangelegde minutenbundels door den toezicht houdenden Landsdienaar voor gezien en accoord bevonden geteekend wordt. Art. 20. 1) Bij ontdekking van eenige overtreding maakt de toezicht houdende Landsdienaar daarvan proces-verbaal op en teekent hij zijne bevinding tevens aan op de minuut der akte, waarop het feit betrekking heeft. 2) Van dit proces-verbaal wordt aan dengene, die de overtreding heeft begaan, een afschrift ter hand gesteld. Art. 21. Het proces-verbaal, bedoeld bij het vorig artikel, wordt door den betrokken Landsdienaar opgezonden aan het Hoofd van plaatselijk bestuur, onder wien de in overtreding bevonden ambtenaar ressorteert, door welk bestuurshoofd het noodige tot de vervolging wordt verricht. § 12. Van de straffen. Art, 22. De met het verlijden, de registreering, de bewaring als anderszins van de akten van credietverband belaste ambtenaren dan wel hunne tijdelijke vervangers worden gestraft: a. met eene geldboete van ƒ 1.— (één gulden) tot ƒ 50— (vijftig gulden) bij weigering of nalatigheid om de onder hen berustende minuten van akten en registers aan de krachtens het bepaalde bij artikel 18 voor het toezicht op de vervulling van hun ambt aangewezen personen ter hand te stellen;  102 Regl. op het vestigen v. credietverband. b. met eene geldboete van ƒ 1 — (één gulden) tot ƒ 10.— (tien gulden) ingeval van andere overtredingen van de in het eerste lid van artikel 19 aangeduide voorschriften. Art. 23. De vervolgingen ter zake van de in het vorig artikel aangeduide feiten vervallen door verloop van den tijd van drie jaren. Ten tweede: Deze ordonnantie treedt in werking op 1 Januari 1910. En opdat enz. Gelast enz. Gedaan te Batavia, den 17den December 1909. J. B. VAN HBUTSZ. De Algemeene Secretaris, STAAL. Uitgegeven den dertigsten December 1909. De Algemeene Secretaris, STAAL.  Regl. op het vestigen v. credietverband. 103 Model Letter A Nummer katja (folio) daftar Nummer bertoeroet-toeroet District atau Onderdistrict') Afdeeling Residentie Gouvernement 2) - Soerat pada menjataken perdjandjian „Credietverband". Pada tahoen 19 3), pada hari tanggal ,3), boelan , adalah datang menghadap saja, bernama - , djabatan , tem- pat kadoedoekan , jang dikoea- „ . . . Resident sakan oleh ^ dengan Gouverneur s° soerat besluit, jang tertoelis pada tahoen 19 tanggal boelan , nummer akan memboeatkan soerat Credietverband didalam ffffi* i \ onderdistrict ' afdeeling , dihadapan saksi jang terseboet dibawah ini: Pcrtaraa, saorang bangsa , bernama , koetika ia lagi ketjil bernama , pekerdjaannja atau djabatannja , dan sekarang beroemah E. desa d' kampoeng .district») , ... .. residentie afdeeling gouvernement ' dan lagi ia mendjalankan perkara ini  104 Regl. op het vestigen v. credietverband. boeat dirinja sen- mendjadi wakil sao- diri *) rang bangsa , bernama ■-, koetika ia lagi ketjil bernama , dan sekarang beroemah di .district (>) .afdeeling residentie gouvernement 5) jaitoe jang minta beroetang, jang diseboet „pihak jang pertama". Kadoea, saorang bangsa .bernama , koetika ia lagi ketjil bernama , pekerdjaannja atau djaba- tannja , dan sekarang beroemah di . CSa «■ , district ') kampoeng rj ,. residentie afdeeling , — gouvernement , dan lagi ia mendjalankan perkara ini 4) boeat dirinja sendiri I mendjadi wakil saorang bangsa , bernama -, koetika ia lagi ketjil bernama , dan sekarang beroemah di , district1) , afdeeling residentie gouvernement 5). jaitoe jang memberi oetang, jang diseboet „pihak jang kedoea". Pihak jang kedoewa itoe terkenal kapada saja dan pihak jang pertama soeda diterangken kapada saja olih saksi bernama ,  Regl. op het vestigen v. credietverband. 105 desa pekerdjaan , beroemah d»|{amp0ng , district i)dan ,pekerdja3n , i ... desa , beroemah di -; — kampong district , ') 6). Maka harta bendanja jang dimasoeqkan mendjadi tanggoengan credietverband soedah deterangkan kapada saja olih saksi bernama terkenal kapada saja diterangkan kapada saja dengen soerat2 jang dilamberoemab di desa district i) pirkan akte inie. 7) Maka pihak jang Maka oleh kadoea pertama itoe adalah pihak itoe adalah ia mengakoe beroe- diterangkannja bahtang kepada pihak wa soedah berdjanjang kedoea itoe, dji sabelah menjajaitoe beroetang oe- belah demikian: ang, banjaknja Tiap-tiap kali piroepiah hak jang pertama cent 3), dan kedoea minta memindjam pihak itoe menga- oeang, maka perkoe, bahwa soedah mintaan itoepoen moefakat sabelah hendak ditarima omenjabelah. leh pihak jang ka- Dan lagi oleh pi- doea, maka dise- hak kadoea belah boetkanlah oleh pi- itoe soedahlah di- hak jang pertama, terangkannja, bah- berapa banjaknja wa oetang itoe ter- oeang jang perloe bit oleh karena 8) maoe dipakainja a- tas perdjandjian .......jang dimoefakatkan dan lagi dengan pada tiap-tiap kali; perdjandjian jang akan tetapi pokok terseboet dibawah oetang itoe, djika ini 9> didjoemlahkan de-  106 Regl. op het vestigen v. credietverband. ngan boenganja, jang soedah terbit. maka djoemlahnja sekali-kali tiada boleh lebih dari pada roepiah 3). Sjahdan, akan menegoehkan segala perdjandjian jang diperdjandjikan diatas itoe, dan akan menanggoeng tentoenja membajar oetang itoe, lagi poela akan membajar boenga dan mengganti segala belandja (ongkos) jang terbit dari pada perkara ini, maka oleh pihak jang pertama adalah ditanggoengkannja dengan diboeatkannja credietverband segala haknja dan harta bendanja, jang dinjatakan dibawah ini, bahwa sah benar hak dan harta benda itoe pihak jang pertama jang ampoenja, ja'ni: •0) •••• Maka adalah lagi pihak jang kadoea itoe mengakoe, bahwa soenggoeh ia soedah moe* fakat dan ditarimanja credietverband atas segala hak dan harta benda jang terseboet diatas itoe. Lain dari pada itoe maka adalah kadoea belah pihak itoe telah berdjandji-djandjian poela—sabelah kapada sabelah—jang demikian ini "): Lagi poela kadoea pihak itoe memberi tahoekan, bahwa kantor saja dipilihnja dan ditetepkannja mendjadi tempat kadoedoekannja (domicilie) pada hal hendak mendjalankan barang soeatoenja jang terbit dari pada perdjandjian ini.  Regl. op het vestigen v. credietverband. 109 liskanlah: „Adapon orang jang mengadap itoe kadoeanja saja kenal". 7) -Djikalau memindjam oeang tjoema sekali sadja, maka ditoeliskanlah jang seperti ditjontokan pada sebelah kiri garis itoe; apabila handak memindjam oeang beberapa kali bertoeroet-toeroet, sekadar perloenja, maka dipakailah jang ditjontokan,'pada sabelah kanan garis itoe, djadi salah satoe sadja jang terpakai. 8) Menjeboetkan maksoednja memindjam oeang, oepama: maoe membeli sawah, atau maoe diboeatnja modal akan berdagang, atau maoe dibelikannja héwan, dan sebagainja. 9) Pada tempat itoe dinjatakan, oetang itoe akan dibajar sama sekali, atau dengan angsoeran (menitjil) dengan diseboetkan djoega harinja waktoe membajar, serta dengan membajar boenga dan membajar denda, kalau ada denda satoe-satoenja diseboetkan berapa benjaknja. 10) Disini diterangkan segala hak dan harta benda jang diboeat tanggoengan credietverband dengan menoeroet boenji fasal 4 Stbl. 1909 no. 684. Djikalau pada tanah jang dimasoekkan djadi credietverband ada barang apa-apa, maka wadjiblah diseboetkan djoega satoe-satoenja dengan njata, dan dengan katerangan barang itoe apa masoek djoega atau tida dalam tanggoengan credietverband itoe adanja. ") Tempat menoeliskan djenis-djenis perdjandjian; seperti: a roemah-roemah jang dimasoekkan mendjadi tanggoengan oetang itoe wadjib dikenakan assurantie, dan d ikalau ada oeang ditarima akan mengganti kcroegian sebab roemah-roemah itoe terbakar (jaitoe lah assurantie namanja), maka oewang itoe wadjib diserahkan kapada pihak jang kadoea akan membajar oetang pihak jang pertama; b. pada hal hak dan harta  Regl. op het vestigen v. credietverband. 111 „Salinan ini goenanja akan mendjadi grosse", maka disahkanlah itoe dengan tanda tangan ambtenaar jang memberi grosse itoe. Pada hal diboeatkan dan diberikan grosse itoe kadoea kali, atau katiga kalinja, maka diseboetkanlah djoega koeasa kapala pamerentah (fasal 8 Stbl. 1909 no. 584). Model Letter B. Tahoen •.- Residentie atau gouvernement Afdeeling District (') Onderdistrict DAFTAR TANGGOENGAN-CREDIETVERBAND. Ini daftar, berisi katja (folio), maka katja jang pertama serta katja jang pengabisan soedah di tandai tangan dan katja lain-lain soedah di paraaf oleh sahaja, , . .... Resident menoeroet besluitnia Gouverneur .tanggal , boelan , tahoen , nummer I(djabatan) (tanda-tangan) 1) Dipoelau-poeiau lain dari pada poelau Djawa dan poelau Madoera djikalau tida ada atoeran district dan onderdistrict maka ditoeliskanlah nama poelau dan sabagainja itoe.  112 Regl. op het vestigen v. credietverband. _ Nummer bertoeroet-toeroet. Tanggal dan hari boelan M soerat credietverband dlboeatkan dan dito elis di- ■ daftar ini. Namanja jang beroetang (Djikalau orang bangsa $*s priboemi, maka diseboetkanlah djoegal nama koetika lagi ketji). f Tempat kadoedoekan. Banjakna oetang atau tak" siran banjaknja oetang. Katrangan hak-hak dan harta-banda jang diboeat tanggoengan credietverband menoeroet boenjiP> nja soerat perdjandjian (diseboetkanlah satoebersatoe dengen memakai nummer pembilang I, II, III sateroesnja).  Regl. op het vestigen v. credietverband. 118 nan-naK aan narta-Denda terseboet di kolom 6 (Djikalau orang bangsa priboemi, maka diseboetkanlah djoega nama koetika lagi ketjil). Tempat kadoedoekan. Tanggoengan Credietverband ditiadakan. raua tanggal aan boelan dan tahoen mana. Sebabnja ditiadakan (melihat fasal 29 Staatsblad 1908 no. 542). Ditiadakan ten tang hak atau hartabenda mana Jang terseboet di kolom 6 (ditoeliskanlah nummer pembilang hak atau harta-benda itoe). | Disini diterangkan segala perobahan Jang terbit dari fatsal 21, 22 dan 23 Staatsblad 1908 no. 542. 7. | a 9, | 10. 11. 12. I Behoort bij artikel 10 van de ordonnantie van December 1909 (Staatsblad no. 584). Mij bekend: De Algemeene Secretaris, STAAL. 8  120 Credietinstell. die cred. mogen vestigen. fipwpst Naam Plaats van vjewe&i. der insteiiing. vestiging. Lampong- Katimbangsche Af- Kalianda. sche dis- deelingsbank. Telok-be- tricten. Lampongsche bank. tong. Palem- Palembangsche bang. volksbank. Palembang. Djambi. Djambische Volksbank. Djambi. Benkoe- Volksbank Benkoe- len. len. Benkoelen. Sumatra's BankLoehak Agam. Fort de Koek. West- Volksbank Minang- kust. kabau. Zuider- en Bandjermasinsche Bandjerma- Ooster- credietbank. sin. afdeeling van Borneo. Bali en Boelelengsche cre- Lombok. dietbank. Singaradja. Menado. Volksbank Tonsea. Ajermadidi. Art. 2. De ordonnantie treedt in werking op 1 januari 1910. En opdat enz. Gelast enz. Gedaan te Batavia, den 17°4i lisais ül is»0 £ si I I • I* I li 1 fli'E'i-S=1-SS || l|l'H|| •S| Toelichtingen. 1 2 3 4 5 6 7 8 1 9 10 11 12 13 14 15 Het totaal der * kolommen 4 t/m 14 moet overeenkomen met het cijfer van kolom 3.  Agrarische eigendom. 169 Art. 21. De gronden, die krachtens dit besluit in eigendom verkregen worden, zijn, voor zoover daarvan geen landrente of gelijksoortige belasting verschuldigd is, onderworpen aan de belasting der verponding. Art. 22. (St. 97 - 234.) Alle schrifturen en akten, in dit besluit genoemd, zijn vrij van zegel. De procedure bij den landraad en bij den Raad van Justitie geschiedt kosteloos. Art. 23. Onder inlanders worden in dit besluit niet begrepen de met hen gelijkgestelde personen. Art. 24. Dit besluit is, behoudens het bepaalde bij het tweede lid van artikel 27 van het Regiement op het beleid der Regering van Nederlandsch-Indië alleen van toepassing op Java en Madura. Onze Minister van Koloniën is belast met de uitvoering van dit besluit, waarvan afschrift zal worden gezonden aan den Raad van State, tot informatie. 's Gravenhage, den Wden April 1872. De Minister van Koloniën, VAN BOSSE. Akkordeert met deszelfs origineel; WILLEM. De Sekretaris-Generaal bij het Ministerie van Koloniën, FEITH. En opdat enz. Gelast enz. Gedaan te Buitenzorg, den 24»ten Junij 1872. s LOUDON.  170 Agrarische eigendom. De Algemeene Sekrètaris, VAN HARENCARSPEL. Uitgegeven den vierden Juli] 1872. De Algemeene Sekrètaris, VAN HARENCARSPEL. Circulaire van den Directeur van Binnenlandsch Bestuur van 27 November 1878, Bb. no. 3321, betreffende het te doen verzet tegen de uitwijzing van erfelijk individueel gebruiksrecht. Aan de Hoofden van Gewestelijk Bestuur op Java en Madoera. No. 12304. Batavia, den 27ste" November 1878. Door een Hoofd van Gewestelijk Bestuur is de vraag gesteld: hoe gehandeld moet worden met eenige bij den Landraad aanhangige aanvragen om uitwijzing van erfelijk individueel gebruiksrecht, welke reeds tweemaal zijn afgekondigd, zonder dat verzet heeft plaats gehad, doch waarvan de inzenders hoogst waarschijnlijk geen erfelijk individueel gebruiksrecht op de aangevraagde gronden uitoefenen. De Regeering is van meening dat, voor zooveel de termijn bij art. 9 van het Koninklijk besluit van 16 April 1872 (Staatsblad no. 117) voor het aanteekenen van verzet onbenut is verstreken, de Landraad, wanneer de stukken in orde bevonden zijn, overeenkomstig het imperatief voorschrift in art. 12 van het besluit verplicht is de verzoeken, zonder eenig onderzoek, toe te wijzen. .