^ T.ANDSCHE STAATSWETTEN, •huurman & Jordens. N°. 28. 32 . — A Tim Zey WET / an den 18den September t«^2, S. 178, zooals deze wet nader is gewijzigd omtrent den waarborg en de belasting der gouden en zilveren werken MET BESLUITEN TER UITVOERING, ENZ. NEGENDE DRUK door Mr. Dr. JTo. STENFERT KROESE Advocaat en Procureur te Zwolle. ZWOLLE W. E. J. TJEENK WILLINK 0.30 Voor mogelijke aanvullingen en wijzigingen zie men achter het register.   I   I \VA WET van den 18 September 1852, S. 178, zooals die wet is gewijzigd bi] de wetten van 7 Mei 1859, S. 31, 15 April 1886, S. 64, 31 Dec. 1887, 8. 285, 15 April 1896, S. 70 en 28 Mei 1901, S. 131 omtrent den waarborg en de belasting der gouden en zilveren werken MET Aanteekenlngen, besluiten ter altvoering en alphabetisch register NEGENDE DRUK door Mr. Dr. J. Q. STENFERT KROESE Advocaat en Procureur te Zwolle. W. E. J. ZWOLL E TJEENK WILLINK 1915  VERKORTINGEN: Handel. Handelingen van de Tweede Kamer der Staten-Generaal. M. v. T. Memorie van Toelichting, behoorende bij het wetsontwerp. Verslag. Verslag der Commissie van Rapporteurs, waarin tevens is vervat de Memorie van Beantwoording door de Regeering. S. Staatsblad. C. V. Luttenberg's Chronologische Verzameling. N. J. Nederlandsche Jurisprudentie. W. Weekblad van het Recht.  I N H O Ü O. Bladz. Ie Hoofdstuk. Van de gehalten. Art. 1—5. 5 IIe Hoofdstuk. Van de belasting en de kantoren van waarborg. Art. 6—8. 7 IIIe Hoofdstuk. Van de stempetmerken en de gehalteproef. Art. 9—28. 9 IV" Hoofdstuk. Van de schatplig- ligen. Art. 29—52 20 Ve Hoofdstuk. Van handelsessayeurs, scheiders en fineerders. Art. 53—60. 30 VIC Hoofdstuk. Van openbare, verkoopingen en beleenbanken. Art. 61—63. 33 VIle Hoofdstuk. Van in-, uit- en doorvoer. Art. 64—85 34 VIII6 Hoofdstuk. Van hel opsporen en vervolgen van overtredingen. Art. 86—108. 44 B IJ L A G E N- 26 November 1901, S. 225. Besluit, ter uitvoering van de wet van 18 September 1852, S. 178, laatstelijk gewijzigd bij de wet van 28 Mei 1901, S. 131, omtrent den waarborg der gouden en zilveren werken. (Zooals dit besluit gewijzigd is) 55 30 Maart 1907. Besluit, houdende nieuwe bepalingen omtrent de ambtenaren van den waarborg en de belasting der gouden en zilveren werken. (Zooals dit besluit gewijzigd is) J»  Het ontwerp dezer toet is bij Koninklijke bood-, schap van 3 Julij 1851, met memorie van toelichting aan de Stalen-Generaal aangeboden. Bijlagen 2e Kamer 1850/51, bladz. 769. Het werd in het zittingjaar 1851/52, en wel bij Kon. boodschap van 24 September 1851 op nieuw aangeboden. Bijlagen bladz. 83. Het verslag der commissie van rapporteurs, hetwelk tevens inhoudt de memorie van beantwoording der Regeering, is te vinden in de Bijlagen 1851/52, bladz. 855 en volgende. De beraadslaging in de Tweede Kamer der StatenOeneraal had plaats op 14 en 15 Julij 1852 en het ontwerp is in laatstgenoemde zitting aangenomen met 34 tegen 13 stemmen. Het aangenomen wetsontwerp kwam bij de Eerste Kamer der Staten-Generaal in, in de zitting van 8 September 1852, Hand. 1851/52. Het verslag der commissie van rapporteurs van 13 September 1852, is te vinden in Hand. 1851/52, op bladz. 217. Het ontwerp werd aangenomen in de zitting van 15 September 1852, Handel. 1851/52, bladz. 221, 228, met 27 tegen 7 stemmen. De tekst van de wet, zooals deze gewijzigd is, is bij besluit van 5 December 1901, S. 285, bekend gemaakt.  — 5 — Art. 2 W E T OMTREÜT DWT waarborg en de belasting der Gouden en Zilveren Werken. Wu WILLEM III, bij de geatie Gods, Koning derNederlanden^Pbiks van Oranje-Nassau, Groot-Hertog van Luxemburg, enz., enz., enz. Allen, die deze zullen zien of hooren lezen, salut! doen te weten : iM; eK Alzoo Wij in overweging genomen hebben, dat het noodzakelijk is nieuwe wettelijke verordeningen uit te vaardigen omtrent den waarborg en de belasting der gouden en zilveren werken ; Zoo is het, dat Wij, den Raad van State gehoord en met gemeen overleg der Staten-Generaal, hebben goedgevonden en verstaan, J$lijk Wij goedvinden en verstaan bij deze : EERSTE HOOFDSTUK. Van de gehalten. Art. 1. De gehalten der binnen dit Rijk vervaardigde gouden en zilveren werken, welke door rijks-keurmerken gewaarborgd worden, zijn bepaald op vier voor het goud: van 916, 833, 750 en 583 duizendsten ; en op twee voor het zilver : van 934 en 833 duizendsten. Art. 2. Op die gehalten wordt eene  Art. 8 - 6 ruimte toegestaan van drie duizendsten voor het goud en vijf duizendsten voor het zilver. De werken, tuaschen twee gehalten bevonden, worden op het laagst dier beide gehalten gekeurmerkt. Art. 3. Voor holle werken, koordketting, draadwerken en soortgelijke voorwerpen, waarvan het juiste gehalte niet anders dan bij versmelting kan worden bepaald, wordt eene ruimte van twintig duizendsten verleend. Het metaal, afzonderlijk onderzocht, blijft aan de algemeene bepaling van art. 2 gebonden. • alinea 1. De uitdrukking: holle werken, is even als die van ouvroges creux, eene technische benaming, welke met juistheid en duidelijkhoid aanduidt, wat men te kennen wil geven. Het zou moeijelijk zijn, die uitdrukking te vervangen, zonder eene omschrijving te bezigen, welke de zaak echter niet met meer helderheid zou kunnen aanwijzen. (Verslag.) Art. 4. Werken van lager gehalte dan de in art. 1 aangewezene zijn van den waarborg uitgesloten, en worden, tot op de grens in art. 6 gesteld, alleen gestempeld ten bewijze dat de belasting voldaan is. Art. 5. Werken, ten deele uit edele en ten deele uit onedele metalen te zamen gesteld, worden beschouwd als in de termen vallende van art. 4, tenzij deze zamenstelling het gevolg zij eerier volstrekte noodzakelijkheid, waarvan de beoordeeling aan den hoofdambtenaar van het kantoor van waarborg, waar de werken worden aangeboden, blijft overgelaten. Hetzelfde geldt van de vereeniging der beide edele metalen aan een zelfde werk,  — 7 — Art 7 tenzij elk dier metalen vatbaar zij om afzonderlijk te worden gekeurmerkt. De verbodsbepaling van art. 5 heeft ten doel het bedrog te weren, waartoe, gelijk de ondervinding leert, de zamenvoeging van verschillende metalen aan een zelfde werk, wanneer die niet door de stempelteekenen of de natuurlijke kleur der metalen zelve wordt aangeduid, een gereed middel aan de hand doet. (M. v. T.) TWEEDE HOOFDSTUK. Van de belasting en de kantoren van waarborg. Art. 6. Van alle gouden en zilveren werken, welke na de invoering dezer wet aan de stempeling worden onderworpen, wordt eene belasting geheven ten bedrage van vijftien gulden voor de onoe goud en van vijf en zeventig cent voor de once zilver. Werken, wier goud- of zilvergehalte beneden de 250 duizendsten blijft, worden niet als gouden of zilveren werken aangemerkt. De zamengestelde werken bij art. 5 vermeld, worden alleen belast naar evenredigheid van het zich daaraan bevindend goud of zilver. De heffing der belasting gaat steeds aan de stempeling vooraf. alinea 1. Deze alinea werd aldus gewijzigd vastgesteld bij art. 1 der wet van 7 Mei 1859, S. 31. Art. 7. Tot de ontvangst der bij het voorgaand - artikel in gestelde belasting, mitsgaders tot het onderzoek en de stempeling van de gouden en zilveren werken, worden kantoren van waarborg aangewezen.  Art. 8 - ■ 8 - Het getal en de plaatsing dier kantoren, zoowel als de zamenstelling van het personeel bij elk derzelve, worden door Ons naar .gelang der behoeften van de dienst geregeld. De kantoren zijn laatstelijk aangewezen bij art. 1 van het sedert gewijzigde besluit van 26 November 1901, S. 225, als bijlage opgenomen. — De beëediging der ambtenaren van den waarborg is geregeld bij besluit van 10 April 1853; S. 19. Bij resolutie van den Minister van Financiën van 14 December 1852, n°. 34 is vastgesteld een dienstreglement, bij verschillende resoluties aangevuld, waarbij de werkkring en de verplichtingen der ambtenaren aan de waarborgkantoren werkzaam, zijn aangewezen. —i De zamenstelling -van het personeel bij de kantoren en de jaarwedden enz. zijn laatstelijk geregeld bij het sedert gewijzigde besluit van 30 Maart 1907, onder de bijlagen opgenomen. Art. 8. De ambtenaren van den waarborg zijn verpligt kosteloos aan een ieder inlichting te geven omtrent de beteekenis der verschillende keur- en andere stempelmerken, op gouden en zilveren werken voorkomende. In verband met art. 11, 40 en 42, heeft dit artikel de strekking om zooveel mogelijk de middelen te vermenigvuldigen, waardoor ook de minkundige wordt in staat gesteld zich van de waarde der door hem aangekochte gouden en zilveren werken te verzekeren en voor misleiding te vrijwaren. Het aantal der teekenen van verschillenden aard en beteekenis, welke veelal op de gouden en zilveren werken voorkomen, en de moeijelijkheid om aan de rijks-keurmerken, bij de geringe afmetingen waartoe men beperkt is, altijd de vereischte duidelijkheid te geven, zouden den geheelen waarborg, door die merken verschaft, ijdel maken, wanneer men den weg  — 9 — Art. 10 niet openstelde om verklaring en inlichting te erlangen, waar die noqdig moge blijken. Verder evenwel dan tot eene verklaring der stempelteekenen, behoeven, naar het oordeel der Regering, die kosteloozo inlichtingen niet te gaan. Bij Nederlandsche werken, op een der gewaarborgde, gehalten vervaardigd, is ■ worden. Art. 96. In geval van bekeuringen ter zake van overtredingen, waarop door de wet de straf der verbeurd-verklaring is gesteld, worden de voorwerpen, onder de toepassing dier strafbepalingen vallende, onmiddellijk in beslag genomen. In de overige gevallen heeft de inbeslagneming alleen plaats ten aanzien der voorwerpen, welke tot bewijs strekken van het gepleegde feit. Art. 97. De in beslag genomen voorwerpen worden bijeengevoegd en verzegeld met het ambtszegel van een der bekeurders en het zegel van den bekeurde, en in dien toestand naar de griffie der regtbank, welke over de bekeuring uitspraak moet doen, overgebragt. Zoo de bekeurde geen zegel bezit of het gebruik daarvan weigert, wordt zulks m de acte vs.n geregtelijke bewaargeving vernield. Art. P uet vervoer der aangehaalde goederen nas . de griffie heeft zoo mogelijk bnverwijld, en anders op den dag, volgende op dien der aanhaling, plaat» :. S.&J. no.28, 9-dr. i '  Art. 99 — 50 Zoo een langer oponthoud onvermijdelijk blijkt, wordt daarvan, met opgave der redenen, in de acte van geregtelijke bewaargeving melding gemaakt. Art. 99. Zoo de aangehaalde voorwerpen niet vatbaar zijn om vervoerd te worden, worden, hetzij de voorwerpen zelve, hetzij de vertrekken waarin zij zich bevinden, onder de bij art. 97 bedoelde gemeenschappelijke verzegeling gebragt, om daaronder in afwachting der regterlijke beslissing te verblijven. Door regterlijke beslissing, wordt de einduitspraak van den bevoegden regter verstaan. De aangehaalde goederen bij de daarover gevoerde procedure behoorende moeten noodwendig tot na den afloop dier procedure onder de bij art. 97 bedoelde gemeenschappelijke ™„mï„0 Hiiven. Bii de bestaande mogelijk¬ heid dat zij kunnen worden verbeurd verklaard, spreekt het van zelf, dat zij niet inmiddels ontslagen zouden kunnen worden. (Verslag.) Art. 100. De processen-verbaal worden door of namens den Minister van Finan- j ciën opgezonden aan den officier bij de arrondissements-regtbank, onder welker ressort de bekeuring heeft plaats gehad, ten einde volgens de bepalingen van het Wetboek van Strafvordering te worden behandeld en vervolgd. De bekeurde kan de regtsvervolging wegens overtredingen dezer wet, voor zoover die met boete en verbeurd-verklaring gestraft worden, voorkomen door vrijwillige betaling van het maximum der boete, op den voet bij het Wetboek van Strafrecht bepaald, en afstand van de in beslag genomen voorwerpen, welker , verbeurdverklaring gevorderd wordt. Ook kan het bedrag der boete en der verbeurd-verklaring het onderwerp eener  - 51 — Art. 102 transactie uitmaken tusschen den controleur van het kantoor van waarborg, binnen welks ring de bekeuring heeft plaats gehad, en den bekeurde, doch niet dan op last en behoudens de goedkeuring van den Minister van Financiën, en alleen vóór dat de regtsvordering is ingesteld. y Bij missive van den Minister van Justitie van 28 November 1854, n°. 88/35, B, zijn de ambtenaren van het openbaar ministerie aangeschreven om wanneer overtredingen van de wet door de politieambtenaren worden ontdekt, daarvan, vóór dat eene vervolging worde ingesteld, aan de>controleurs van den waarborg kennis te geven omdat volgens de derde alinea van art. 100 de beoordeeling of er grond van transactie bestaat moet plaats hebben vóór dat de regtsvordering wordt ingesteld. — alinea 2. In plaats van „Wetboek van Strafvordering" is in deze alinea verweid „Wetboek van Strafrecht" op grond van art. 1, n°. 5 der wet van 31 December 1887, -6. 265. Overigens is deze alinea aldus gewijzigd bij de wet van 15 April 1896, S. 70. Art. 101. Bij elke veroordeeling tot geldboete wordt tevens door den regter bepaald, dat, indien daaraan niet is voldaan binnen veertien dagen nadat de veroordeelde bij deurwaarders-exploit tot betaling is aangemaand, eene gevangenisstraf in plaats der geldboete zal kunnen worden toegepast. Deze gevangenisstraf wordt bepaald op minstens zes dagen eh hoogstens twee jaren. Opvolgende betaling van de boete ontslaat van alle verdere gevangenis. Laatste alinea. Deze alinea is aldus gewijzigd bij de wet van 15 April|l896, S. 70. Art. 102. Het regt van de in beslag genomen werken verschuldigd, wordt 4*  Art. 103 52 nimmer geacht begrepen te zijn onder de boeten, bij regtsuitspraak opgelegd of op den voet van art, 100 vrijwillig betaald, maar moet steeds afzonderlijk worden voldaan. Indien dat regt op geene andere wijze invorderbaar is, wordt hetzelve op het bedrag der boete of de opbrengst deiverbeurd verklaarde werken vooruitgenomen. Art. 103. De door den regter verbeurd verklaarde of door de bekeurden, ter voorkoming der regtsvervolging, afgestane werken worden, zoqdra de vonnissen, waarbij verbeurd-verklaring is uitgesproken, in kracht van gewijsde zijn overgegaan, of de buitengeregtelijke schikking is ten uitvoer gelegd, aan den ontvanger van het kantoor van waarborg, binnen welks ring de bekeuring geschied is, overgegeven, ten einde ter gelegenertijd op last van Onzen Minister van Financiën te worden verkocht, hetzij in onverbroken, hetzij, zoo noodig, in verbroken staat. Art. 104. De verbeurd-verklaring in de gevallen bij deze wet voorzien, strekt zich steeds over het geheel der werken uit, zonder uitzondering van die gedeelten der aangehaalde voorwerpen, welke met uit goud of zilver bestaan. Hetzelfde geldt van de emballagie, kistjes, kokers of andere omkleedselen tot de verbeurd verklaarde werken behoorende. Op de vraag of het niet onbillijk ware, dat juweelen van groote waarde verbeurd zouden worden verklaard om het goud of zilver, waarin zij zijn gezet en dat slechts een accessorium is, antwoordde de Regering, dat deze verbeurd-verklaring niets onbillijks beeft, maar  53 — Art. 107 dat zij integendeel regtstreeks voortvloeit, zoowel uit den geest als uit de letter der wet. De werken worden zóó als zij in staat van overtreding zijn bevonden, aangehaald en verbeurd verklaard, niet enkele stukken of gedeelten daarvan, die, zoo zij zich in dien toestand bevonden hadden, als verbroken werken zouden zijn beschouwd en mitsdien niet vatbaar zouden geweest zijn voor aanhaling. Moest het stelsel hetwelk in de vraag ligt opgesloten, worden aangenomen, zoo zoude men op gelijke wijze van horlogiën het binnenwerk, van ringen de steenen, van flacons de glazen flesschen en stoppen, van gespen de beugels, van zilveren messen de lemmets (en wat ar niet meer) hebben terug te geven; want ook deze accessoria toch, ofschoon dan ook van mindere waarde, verkeeren in hetzelfde geval als de juweelen, en zouden derhalve op denzelfden grond als deze kunnen worden teruggeëischt. (Verslag.) Art 105. Alle burgerlijke gedingen, waarin het Rijk ter zake van den waarborg, hetzij eischende, hetzij verwerende, optreedt, worden in eersten aanleg ingesteld voor de arrondissements-regtbanken, en voorts in hooger beroep en cassatie naar de voorschriften van het Wetboek van Burgerlijke Regtsvordering voortgezet. Zij worden behandeld als summiere zaken. Art. 106. Alle schatpligtigen, handelsessaijeurs, scheiders en fineerders, zoomede alle bijzondere personen, welke in aanraking of betrekking staan met de kantoren of ambtenaren van den waarborg, zijn verantwoordelijk voor de daden hunner zaakgelastigden of bedienden, voor zooverre die met het door hen uitgeoefend bedrijf in verband staan. Art. 107. Het besluit van den 3den Germinal IXde jaar, betrekkelijk tot het beZlt en ffAHniit- WOT, -rr^U^A l_t • — o —- imuuucu werjciui-  MIl. 1UO 54 gen, hier te lande executoir verklaard bij de decreten van 8 November 1810 en 6 Ja nuarij 1811, wordt afgeschaft. Art. 108. Deze wet treedt in werking op den dag die daartoe nader door Ons zal bepaald worden, op welken dag tevens worden ingetrokken en vervallen alle vroegere wettelijke verordeningen, den waarborg der gouden en zilveren werken betreffende. Op de belasting op gouden en zilveren werken bij deze wet vastgesteld, worden geene opcenten geheven. De regtsvervolgingen, welke op het even vermeld tijdstip nog aanhangig zijn, worden ten einde toe behandeld en beslist overeenkomstig de bepalingen der wetgeving, onder welke zij zijn ingesteld. De in werkingtreding dezer wet is bij besluit van 25 September 1852, S. 181, bepaald op 1 Januarij 1853. Lasten en bevelen, dat deze in het Staatsblad zal worden geplaatst, en dat alle Ministeriële Departementen, Autoriteiten, Collegien en Ambtenaren, wien zulks aangaat, aan de naauwkeurige uitvoering de hand zullen houden. Gegeven te 's Gravenhage, den 18den September 1852. WILLEM. De Minister van Financiën, van Bosse. (üitgeg. 25 Sepl. 1852.)  B IJ L A G E N. 55 Besluit ra» den 2Qsten November 1901, S. 225, ter uitvoering van de wet van 18 September 1852 (Staatsblad n°. 178), laatstelijk gewijzigd bij de wet van 28 Mei 1901 (Staatsblad n°. 131) omtrent den waarborg en de belasting der gouden en zilveren werken. (Zooals dit besluit gewijzigd is bij besluiten van 16 September 1905, S. 271, 2 Maart 1907, S. 63, 8 December 1908, S. 375 en 4 April 1914, S. 171.) Wij WILHELMINA, enz. Öp. de voordracht van Onzen Minister van Financiën d.d. 23 October 1901, n°. 79, Invoerrechten en Accijnzen; Gezien de wet van 18 September 1852 (Staats¬ blad n°. 178), laatstelijk gewijzigd bij de wet van 28 Mei 1901 (Skiatsblad n°. 131) j Den Raad van Statie gehoord (advies van den 5den November 1901, n°. 16); Gelet op het nader rapport van Onzen voornoemden Minister d.d. 23 November 1901, n°. 69, Invoerrechten en Accijnzen ; Hebben goedgevonden en verstaan : Art. i, Bij artikel 1 van het besluit van 4 April 1914, S. 171, is het gebied der kantoren van den waarborg der gouden en zilveren werken, vastgesteld als volgt: Het kantoor Amsterdam I omvat de gemeente Amsterdam, behalve voor wat betreft de in die gemeente uit het buitenland aangevoerde goederen. Het kantoor Amsterdam II omvat het rechterlijk arrondissement Amsterdam (voor de gemeente Amsterdam echter alleen voor zooveel betreft de aldaar uit het buitenland aangevoerde goederen); het rechterlijk arrondissement Haarlem (met uitzondering van de gemeenten Alkemade, Hillegom, Leimuiden en Lisse).  — 56 — Het kantoor 'a-Oravenhage omvat: het rechterlijk arrondissement 's-Qravenliage ; van het kanton Haarlemmermeer de gemeenten Alkemade, Hïllegom, Leimuiden en Lisse ; het kanton Woerden, met uitzondering van de gemeente Oudewater en de in de provincie Utrecht gelegen gemeenten van dat kanton. • Het kantoor Rotterdam omvat: het rechterlijk arrondissement Rotterdam (met uitzondering van het kanton Schoonhoven) ; de kantons Dordrecht, Oud-Beierland, Ridderkerk (met uitzondering van de gemeenten AWasserdam en Nieuw-Lekkerland) en Gorinchem (met uitzondering van de gemeenten Ameide, Hoornaar, Meerkerk, Noordeloos en Tienhoven) ; van het kanton Sliedrechl de gemeenten Giessendam, Sliedrechl en Papendrechl; van het kanton Vianen de gemeenten Asperen, Leerbroek en Leerdam. Het kantoor Schoonhoven omvat: de kantons Schoonhoven, Sliedrecht (met uitzondering van de gemeenten Oiessendam, Sliedrecht en Papendrecht) en Vianen (met uitzondering van de gemeenten Asperen, Leerbroek en Leerdam); van het kanton Qorinehem de gemeenten Ameide, Hoornaar, Meerkerk, Noordeloos en Tienhoven ; van het kanton Ridderkerk de gemeenten Alblasserdam en Nieuw-Lekkerland ; van het kanton Woerden de gemeente Oudewater. Het kantoor Leeuwarden omvat de rechterlijke arrondissementen Leeuwarden en Heerenveen. Het kantoor Utrecht omvat de rechterlijke arrondissementen Utrecht (met uitzondering van de niet in de provincie Utrecht gelegen gemeenten van het kanton Woerden), Zwolle en Tiet (met uitzondering van de kantons Druten en Vianen). Het kantoor Arnhem omvat: de rechterlijke arrondissementen Arnhem, Zutphen en Almelo ; het kanton Druten. Het kantoor 's Hertogenbosch omvat het rechterlijk arrondissement 's Hertogenbosch en de kantons Oosterhout, Tilburg en Helmond.  ■ 57 Het kantoor Groningen omvat de rechterlijke arrondissementen' 'Groningen, Winschoten en Assen. Het kantoor Alkmaar omvat het rechterlijk arrondissement Alkmaar. Het kantoor Roosendaal omvat de rechterlijke arrondissementen Middelburg en Zierikzee, zoomede de kantons Breda-, Zevenbergen en Bergen op Zoom. Het kantoor Maastricht omvat de rechterlijke arrondissementen Maastricht en Roermond, met uitzondering van het kanton Helmond. 2. De ontvangers der directe belastingen, invoerrechten en accijnzen, die daartoe zijn of nader worden "aangewezen, zijn met de ontvangst van de waarborgrechten belast,- voor zoover die ontvangst niet aan anderen is opgedragen. Zij zijn bevoegd de hieraan verbonden werkzaamheden, onder hunne verantwoordelijkheid, aan een plaatsvervanger op te dragen, mits de lastgeving daartoe door Onzen Minister van Financiën wordt goedgekeurd en de plaatsvervanger eenzelfden ambtseed aflegt als zijn lastgever. 3. Voor den bijstand, bedoeld in de artt. 86 en 90 der wet van 18 September 1852 (Staatsblad n°. 178), laatstelijk gewijzigd bij de wet van 28 Mei 1901 (Staatsblad n° 131), worden aangewezen de ambtenaren der directe belastingen, invoerrechten en accijnzen. 4. De vormen en zinnebeelden der rijkskeurstompels. ingesteld bij art. 10 der wet van 18 September 1852 (Staatsblad n°. 178), laatstelijk gewijzigd bij de wet van 28 Mei 1901 (Staatsblad n°. 131), worden vastgesteld als volgt: § 1. HET GEHALTEMEBK. a. Voor goudwerken : eerste gehalte. Ben klimmende leeuw, links gekeerd, met een pijlbundel in den linker, en een zwaard in den rechterklauw, en cijfer 1 aan de voorzijde. — Vorm: een ovaal veld; tweede gehalte. Een klimmende leeuw, links gekeerd, met cijfer 2 aan de voorzijde. — Vorm : een langwerpig, rechtstandig vierkant, met afgesneden hoeken; derde gehalte. Een loopende leeuw, links ge-  — 58 — keerd, met opgeheven zwaard in dén rechter klauw, en cijfer 3 aan de achterzijde. — Vorm : een langwerpig, liggend vierkant, met afgesneden hoeken; vierde gehalte. Een eikenblad. — Vorm : een ovaal veld. b. Voor zilverwerken: eerste gehalte. Een klimmende leeuw, rechts gekeerd, met cijfer 1 aan de voorzijde. — Vorm i een gotbisch schild; tweede gehalte. Een loopende leeuw, rechts gekeerd, met cijfer 2 aan de benedenzijde. — Vorm: een langwerpig, liggend zeskant. § 2. HET MERK TOT AANWIJZING VAN HET WAAKBOBGKANTOOB WAAR DB STEMPELING IS GESCHIED. a. Voor goudwerken : Een leeuwenkop, links gekeerd, met de tong uitgestoken en aan de voorzijde de letter, aangewezen bij art. 7 van dit besluit. — Vorm : een rond veld. b. Voor zilverwerken : Een minervahoofd, links gekeerd, en op den helm de letter, aangewezen bij art. 7 van dit besluit. — Vorm : een rond veld. § 3. HET JAABLETTEBMBRK. Eene der letters van het alphabet, jaarlijks aan te wijzen door Onzen Minister van Financiën, die, bij verandering in het personeel der essayeurs, dit merk, bij het betrokken kantoor van waarborg in gebruik, doet voorzien van een onderscheidend teeken. § 4. HET MERK VOOR DE KLEINE GOUDWERKEN, UIT EEN ENKEL STUK, OF WEL UIT MEER, VOOR AFZONDERLIJKE STEMPELING VATBARE, STUKKEN BESTAANDE. a. Voor werken van het lste, 2de en Zde gehalte : .: ' . Een leeuwenkopje, links gekeerd. Vorm: uitgesneden. b. Voor werken van het 4de gehalte : Een eikenblad, gelijk aan het merk sub § 1, letter a (4de gehalte) doch in verkleinden vorm.  — 59 — § 5. het merk voor kleine goudwerken, voorzien van aanhangsels welke geen afzonderlijke stempeling toelaten. a. Voor werken van hei lsle, 2de en 3di gehalte : Hel merk sub § 4, letter a. 'h'. Voor werken van het 4de gehalte : Het merk sub § 4, letter b. c. Een aan elk dézer beide meiken toe te voegen cijfer, op een ovaal veld, met loofwerk aan het boven- en benedeneinde. Hiertoe wordt gebezigd : voor werken van vijf wichtjes en daar beneden, cijfer 1 ; voor werken van meer dan vijf tot en met tien wichtjes, cijfer 2 ; voor werken van meer dan tien tot en met vjjftien wichtjes, cijfer 3 ; en zoo vervolgens telkers met opklimming van vijf wichtjes voor elk hooger cijfer tot op cijfer 20 voor werken van meer dan vijf en negentig tot en met honderd wichtjes. Voor werken van meer dan honderd wichtjes wordt gebezigd cijfer 20, benevens het cijfer, aanwijzende het getal wichtjes boven honderd. § 6. het merk voor de kleine zilverwerken. Voor werken van het lste en 2de gehalte: Een Biomeinsch zwaard. — Vorm: uitgesneden. Wanneer de werken zijn voorzien van aanhangsels, niet vatbaar voor afzonderlijke stem peling, wordt ook aan dit merk toegevoegd de aanwijzing van het gewicht op den voet van § 5, letter c. § 7. het merk voor de werken, welke niet voldoen aan een der gehalten, vermeld bij art. 1 der wet van 18 s hpt. 1852 (Staatsblad n°. 178), laatstelijk gewijzigd bij de wet van 28 mei 1901 (Staatsblad n°. 131). Voor gouden en voor zilveren werken: a. Groot. De letter I. — Vorm: uitgesneden. (1) (1) Deze zinsnede is aldus vastgesteld bij besluit van 16 September' 1905,. S. 271.  — 60 — b. Klein. Hetzelfde teeken in verkleinden vorm. Met de merken, in deze paragraaf omschreven, worden ook gestempeld de oude gouden en zilveren werken, in den handel terugkeerende en niet voorzien van vroeger gangbare inlandsche keurteekens. Wanneer de werken zijn voorzien van aanhangsels, niet vatbaar voor afzonderlijke stempeling, wordt ook aan dit merk toegevoegd de aanwijzing van het gewicht, op den voet van § 5, letter c. § S. HET MERK VOOR OUDE GOUD- EN Z1LVER. WERKEN, IN DEN HANDEL TERUGKEERENDE EN GESTEMPELD MET VROEGER GANGBARE KEURTEEKENS. a. Groot. Eene bijl. —■ Vorm : uitgesneden. b. Klein. Hetzelfde teeken in verkleinden vorm. Wanneer de werken zijn voorzien van aanhangsels, niet vatbaar voor afzonderlijke stempeling, wordt ook aan dit merk toegevoegd de aanwijzing van het gewicht, op den voet van § 5, letter c. § 9. HET MERK VOOR VREEMDE WERKEN. Voor gouden en voor zilveren werken : a. Groot. De letter V. — Vorm: uitgesneden. (1) b. Klein. Hetzelfde teeken in verkleinden vorm. (1) Wanneer de werken zijn voorzien van aanhangsels, niet vatbaar voor afzonderlijke stempeling, wordt ook aan dit merk toegevoegd de aanwijzing van het gewicht, op den voet van § 5, letter c. § 10. HET MERK VOOR DE WERKEN, DIE ONDER GENOT VAN TERUGGAVE DER DAARVOOR BETAALDE RECHTEN WORDEN UITGEVOERD. Voor gouden en voor zilveren werken : a. Groot. Een sleutel. — Vorm : uitgesneden. b. Klein. Hetzelfde teeken in verkleinden vorm. 5. De inlandsche gouden en zilveren werken, (1) Deze zinsnede is aldus vastgesteld bij besluit van 16 September 1905, S. 271.  — 61 — waarvan bet gehalte wordt gewaarborgd door een der merken, omschreven bij art. 4, § 1, worden tevens voorzien van het merk tot aanwijzing van het kantoor van waarborg, waar de stempeling is geschied, alsmede van het jaarlettermerk. De inlandsche gouden en zilveren werken van gewaarborgd gehalte, die te klein zijn voor eene dergelijke stempeling, worden alleen voor zien van een der merken voor die werken bestemd volgens art. 4, § 4, 5 of 6. 6. Aan Onzen-Minister van-Financiën blijft overgelaten bet geven van voorschriften omtrent de plaatsen waar en de wijze waarop de stempelmerken op de gouden en zilveren werken moeten worden gesteld. 7. De letters, bedoeld in art. 4, § 2, sub n en 6, zijn : voor het kantoor Amsterdam I de lett. A. . „ ,, ,, Amsterdam 11 „ "A". ,, ,, "s Graveiihage „ „ C. „ „ A .', Rotterdam ,, „ D. ,, ,, ,, Schoonhoven ,, ,, M. ,, - „, Leeuwarden „ ,, F. ■ -j, „ „ Utrecht „ „ B. » „ Arnhem ..„,, ,, H. ,, „ „ 's Hertogenbosch „ ,, K. ., „ -,i Groningen ,, „ E. „ ,, „ Alkmaar „ ,, P. ,, „ ,, Roosendaal ,, „ Q. „ „ „ Maastricht ,. „ N. (1) 8. De essaijeurs van den waarborg bedienen zich bij hunne proeven uitsluitend van de scheimiddelen, die het aan 's Rijks Munt gevestigde Rijks-magazijn van scheimiddelen aflevert. 9- Op het tijdstip van het in werking treden van dit besluit vervallen de Koninklijke besluiten van 4 December 1852 (Staatsblad n°. 204), 26 December 1852 (Staatsblad n°. 257), 30 Maart 1859' (Staatsblad n°. 16), 2 April 1864 (Staatsblad n°. 16), 10 September 1888 (Staatsblad n». 147) en van 22 Juni 1893 (Staatsblad n. 103). Onze Minister van Financiën is belast met de uitvoering van dit besluit, hetwelk in het (1) Dit artikel is aldus gewijzigd bij besluit van 4 April 1914, S. 171.  — 62 — Staatsblad zal worden geplaatst en waarvan afschrift zal worden gezonden aan den Raad van State. Het Loo, den 26sten November 1901. WILHELMINA. De Minister van Financiën. Harte v. Tecklenburg. (Vitgeg. 12 Dec. 1901.) Besluit van den SOslen Maart 1907, houdende nieuwe bepalingen omtrent de ambtenaren van den waarborg en de belasting der gouden en zilveren werken. (Zooals dit besluit gewijzigd is bij die van 40 Januari 1911 en 25 April 1914.) Wu WILHELMINA, enz. Op de voordracht van Onzen Minister van Financiën van 27 Maart 1907, n°. 84 (Afdeeling Personeel); Overwegende dat het wenschelijk is nieuwe bepalingen vast te stellen omtrent het personeel van den waarborg en de belasting der gouden en zilveren werken ; Hebben goedgevonden en verstaan : Art. 1. Het personeel van den waarborg en de belasting der gouden en zilveren werken bestaat uit: een inspecteur, controleurs, essaieurs, een ontvanger, adjunct-controleurs, commiezen, aide-essaieurs. 2. De kantoren van den waarborg en de belasting der gouden en zilveren werken zijn verdeeld in twee klassen. Tot de eerste klasse behooren de kantoren te Amsterdam, 's-Gravenhage, 's-Heriogenbosch, Rotterdam en Schoonhoven. Tot de tweede klasse behooren de kantoren te Alkmaar, Arnhem, Groningen, Leeuwarden, Maastricht, Roosendaal en Utrecht. 3. Aan elk kantoor zijn verbonden: een controleur als hoofd van dienst, een essaieur en, zoo noodig, een adjunct-controleur,  — 63 — een of meer commiezen en een of meer aideessaieurs. Alleen aan het kantoor Amsterdam I is een ontvanger verbonden die tot het personeel van den waarborg en de belasting der gouden en zilveren werken behoort, aan wien tevens is opgedragen de ontvangst aan het kantoor Amsterdam II. Zijne werkzaamheden op dit laatste kantoor worden door èen plaatsvervanger verricht. Op de overige plaatsen waar een kantoor is gevestigd, is de ontvangst opgedragen aan een ambtenaar van de administratie der directe belastingen, invoerrechten en accijnzen, wiens werkzaamheden op dat kantoor door een plaatsvervanger worden verricht, te weten : te Roosendaal aan den ontvanger der invoerrechten ; overal elders aan den ontvanger der accijnzen. (1) 4. De inspecteur wordt gekozen uit de controleurs en, zoo noodig, uit de essaieurs. 5. Bij het openvallen eener betrekking van controleur, essaieur, ontvanger of adjunctcontroleur, wordt aan de ambtenaren die reeds een dier rangen bekleeden, de gelegenheid tot sollicitatie .gegeven. Benoemd wordt de oudste in dienst van de sollicitanten die geacht worden voor de vacante betrekking de noodige geschiktheid en bekwaamheid te bezitten. In het belang van den dienst kan van deze bepalingen worden afgeweken, doch alleen ter benoeming van een ambtenaar, vallende onder het eerste lid van dit artikel. 6. Voor een opengevallen betrekking van controleur, essaieur, ontvanger of adjunctcontroleur, die niet op den voet van het vorig artikel wordt vervuld, komt in aanmerking de oudste in dienst van de commiezen die geacht worden daarvoor de noodige geschiktheid en bekwaamheid te bezitten. 7. De aide-essaieurs zijn na een diensttijd van 2 jaar benoembaar tot commies. 8. Om tot aide-essaieur benoembaar te zijn, moet men in het bezit zijn van het diploma als essaieur bedoeld bij artikel 5 van Ons be- (1) Dit artikel is aldus gewijzigd bij besluit Van 25 April 1914.  64 sluit van 14 Juli 1903, n°. 30, tenminste gedurende een jaar werkzaam zijn geweest aan een of meer der in artikel 2 genoemde kantoren, den vollen leeftijd van 19 jaren bereikt en dien van 25 jaren niet overschreden hebben en voldaan hebben aan de nationale militie. De candidaten welke aan die eischen voldoen en voor het ambt van aide-essaieur geschikt worden geacht, worden benoemd naar de volgorde der examens waarbij zij zijn geslaagd en, voor zooveel de candidaten van eenzelfde examen betreft, naar de rangorde vastgesteld volgens art. 4, laatste lid, van Ons evengenoemd besluit. 9. De jaarlijksche bezoldiging van den inspecteur bedraagt'/ 3300. Wanneer hij tevens met de betrekking van controleur aan een der kantoren wordt belast, geniet hij in deze betrekking geene bezoldiging, doch eene jaarlijksche toelage van ƒ 500. 10. De jaarlijksche bezoldiging der controleurs en essaieurs bedraagt ƒ 1800 en wordt verhoogd na een diensttijd van : 12 jaren tot / 2000. 16 „ „ „2200. 20 „ „ „2400. De bezoldiging der controleurs en essaieurs verbonden aan een kantoor der eerste klasse, wordt verder verhoogd, na een diensttijd van: 24 jaren tot / 2600. 28 „ „ „2800. 32 „ „ „3000. Aan de kantoren te Amsterdam en Rotterdam genieten zij bovendien eene toelage van / 300 's jaars: 11. De bezoldiging van den ontvanger te Amsterdam is gelijk aan die der controleurs en essaieurs verbonden aan een kantoor der eerste klasse. Hij geniet bovendien eene toelage van / 300 's jaars. 12. De bezoldiging der adjunct-controleurs is gelijk aan die der controleurs en essaieurs verbonden aan een kantoor der tweede klasse. Die te Amsterdam geniet bovendien eene toelage van / 300 's jaars. 13. De jaarlijksche bezoldiging der commie-  65 zen bedraagt / 1000 en wordt veihoogd, na f een diensttijd van : 4 jaren tot / 1200. 8 „ „ „ 1400. 12 „ „ „ 1600. -Aan de kantoren te Amsterdam en Rotterdam (f genieten zij bovendien eene toelage van f 200 's jaars. 14. De jaarlijksche bezoldiging der aideessaieurs bedraagt / 500. 15. De diensttijd van de controleurs en essaieurs, den ontvanger te Amsterdam, de adjunct-controleurs en commiezen, wordt gerekend van den dag waarop hun dienst als com- h mies is aangevangen. 16. Aan eiken controleur wordt door den £ Minister, voor zooveel noodig, eene vaste jaarSi- lijksche som toegekend : <*. voor kantoorbehoeften; b. voor verwarming en verlichting van het I kantoorlokaal ; c. voor het schoonhouden en bewaken van e- het kantoorlokaal. Aan eiken essaieur wordt door den Minister, voor zooveel noodig, eene vaste jaarlijksche vergoeding verleend voor de kosten van aanschaffing en onderhoud van werktuigen, aanschaffing van scheimiddelen en hulp bij zijne, werkzaamheden. Aan den ontvanger te Amsterdam wordt door den Minister, voor zooveel noodig, eene vaste jaarlijksche vergoeding verleend voor belooning van een of meer klerken. 17. Ieder ambtenaar is verplicht op zijne standplaats te wonen, wanneer hem niet is opgedragen of toegestaan zich elders te vestigen. 18. De ambtenaren mogen niet nevens hun ambt een ander beroep of bedrijf uitoefenen, voor hunne rekening doen uitoefenen of toelaten, dat in hunne woning koophandel wordt gedreven. Onder de uitoefening van een beroep of bedrijf wordt begrepen : a. het zijn van bestuurder of commissaris eener onderneming, wanneer daaraan, onder welken naam ook, geldelijk voordeel is verbenden; b. het opleiden voor een examen tegen geldelijke vergoeding. j S. & J. n°. 23, 9e dr. 5  - 66 - Vorenstaand verbod strekt zich niet uit tot het bekleeden van een ander rijksambt. Voorts mogen de ambtenaren niet in eene onder hun toezicht staande onderneming hoofdelijk aansprakelijk of commanditair vennoot, of onbezoldigd bestuurder of commissaris zijn. Afwijking van de in dit artikel vervatte bepalingen kan door den Minister worden toegelaten, met dien verstande, dat voor het bekleeden van een ambt als bedoeld bij arfc 3 van het Koninklijk besluit van 5 November 1851 (Staatsblad n°. 141) Onze machtiging vercischt wordt. 19. De ambtenaren mogen hetgeen zij als zoodanig te weten komen, niet verder bekend maken dan voor de uitoefening van hun ambt noodig is. tenzij hunne verklaring als getuige of deskundige volgens de wet mocht worden gevorderd. 20. De Minister kan voorschriften geven, volgens welke de ambtenaren in bepaalde gevallen verplicht zijn de schade te vergoeden die zij door hunne handeling of verzuim aan het Rijk toebrengen. 21. De ambtenaar die een ander ambt wegens vacature of wegens afwezigheid of verhindering van den titularis, tijdelijk nevens het zijne waarneemt, heeft te dier zake geen aanspraak op afzonderlijke belooning. De Minister is evenwel bevoegd om in geval van vacature of van verlof, gepaard gaande met stilstand van bezoldiging, den ambtenaar die tqdelijk met de waarneming wordt belast, in het genot te stellen van de aan het ambt verbonden bezoldiging, doch met stilstand alsdan van zijn gewone bezoldiging. 22. Wanneer de diensttijd die voor periodieke verhooging van bezoldiging wordt vereischt, in den loop eener maand wordt voltooid, gaat de verhooging in op den eersten \ dag der volgende maand. 23. Alle bezoldigingen en vaste toelagen worden maandelijks voor een evenredig gedeelte betaalbaar gesteld. In geval van overlijden blijven zij tot het einde der maand doorloopen. Deze bepalingen gelden niet voor de bezoK diging der ambtenaren, die tot het personeel van het Departement van Financiën behooren.  — 67 — 24. De ambtenaren kunnen worden verplaatst : a. in het belang van den dienst; 6. op hun verzoek. Hij verplaatsing in het belang van den dienst genieten zij Vergoeding van verplaatsingskosten volgens door Ons vast te stellen regelen. Met verplaatsing in het belang van den dienst wordt gelijkgesteld : n. benoeming tot een ander ambt; 6. benoeming tot eene andere betrekking in hetzelfde ambt: een en ander voor zoover zij den ambtenaar tot verandering van woonplaats noopt, wanneer die benoeming het gevolg is van sollicitatie en daardoor aanspraak of uitzicht wordt verkregen op hoogere bezoldiging. (1) 25. Ieder ambtenaar heeft jaarlijks aanspraak op 14 dagen verlof, ineens of bij gedeelten, mits die tijd zoodanig worde gekozen, dat het verlof zonder bezwaar voor den dienst kan worden toegestaan. Onvermijdelijke kosten aan zijne tijdelijke vervanging gedurende dat verlof verbonden, komen ten laste van het Rijk. 26. Wanneer een ambtenaar wegens ziekte verlof geniet of, zonder in het genot van verlof te zijn, door ziekte wordt verhinderd zijn ambt waar te nemen, komen onvermijdelijke ' kosten aan zijne vervanging verbonden,. voor de eerste 6 weken ten laste van het Rijk. Daarna kunnen zij te zijnen laste worden gebracht. 27. Verloven van meer dan eene maand, anders dan wegens ziekte, gaan gepaard met stilstand van bezoldiging en toelage en komen in mindering van den diensttijd. In bijzondere gevallen kan Ons een voorstel tot afwijking van dezen regel worden gedaan. Verloven noodig tot het nakomen van militaire verplichtingen komen niet in mindering van den diensttijd. 28. Verloven voor langer dan 3 maanden worden door Ons verleend. 29. De ontvanger te Amsterdam is bij ziekte en afwezigheid niet van zijne verantwoordelijkheid ontheven, tenzij zijne betrekking tijde. (1) Dit artikel is aldus gewijzigd bij besluit van 10 Januari 1911. 5*  — 68 — lijk worde waargenomen door een ander ambtenaar, die ten behoeve van het Rijk zekerheid heeft gesteld. 30. Omtrent ieder ambtenaar wordt telken jare verslag uitgebracht aan den Minister. Wanneer het verslag van dien aard is, dat het voor den ambtenaar van nadeeligen invloed kan zgn, wordt hem daarvan mededeeling gedaan en kan hij zijne bezwaren daartegen inbrengen ; een en ander volgens door den Minister vast te stellen regelen. 31. De ambtenaren kunnen wegens buitengewone toewijding of bijzonder loffelijke dienstverrichtingen worden beloond. De belooningen zijn: a. tevredenheidsbetuiging van den Minister ; b. gratificatie; c. vervroegde verhooging van bezoldiging. 32. De ambtenaren kunnen wegens het nietnaleven van eenig voorschrift of gebrek aan ijver en, indien er geen termen zijn voor ontslag;, wegens plichtverzuim, onwaardig of onbehoorlijk gedrag in of buiten dienst, worden gestraft. De straffen zijn : a. schriftelijke berisping; 6. ontneming van aanspraak op verlof; c. geldboete ; d. uitsluiting van bevordering, periodieke verhooging van bezoldiging daaronder begrepen. 33. De straffen in het vorige artikel vermeld, worden opgelegd door den Minister, Iedere strafoplegging heeft plaats bij gemotiveerde beschikking. 34. Ontneming van aanspraak op verlof geschiedt voor een jaar. De geldboete bedraagt ten minste / 1 en ten hoogste f 50. Uitsluiting van bevordering wordt voor zoodanigen tijd uitgesproken, dat de ambtenaar niet langer dan 4 jaren nadeel daarvan ondervindt. 35. De ambtenaar wien medegedeeld is, dat hem eene straf is opgelegd, kan binnen 14 dagen aan den Minister revisie verzoeken,. Wordt het verzoek om revisie ongegrond bevonden, dan kan bij de te nemen beschikking  — 69 — de straf worden verzwaard of een tweede straf worden opgelegd. Van deze beschikking is geen revisie. » 36. Wanneer eenig dienstbelang vordert, dat een ambtenaar in afwachting ■ van nadere beslissing zijn ambt niet waarneemt, wordt hij door den Minister geschorst. In spoedeischende gevallen zijn de inspecteur alsmede de controleur tot voorloopige schorsing bevoegd. De voorloopige schorsing eindigt na 14 dagen, zoo zij niet inmiddels door den Minister is bekrachtigd. De geschorste ambtenaar mag niet zonder verlof zijne woonplaats verlaten. 37. Schorsing in het ambt brengt geen schorsing mede in het genot van bezoldiging en toelage. 38. Aan de ambtenaren wordt ontslag verleend : a. op hun verzoek; . b. met het einde van het kalenderjaar waarin zij den vollen ouderdom van 70 jaren hebben bereikt; c. wanneer zij den voor het recht op pensioen gevorderden leeftijd hebben bereikt en voor hun ambt niet meer ten volle geschikt worden geacht. Ontslag ingevolge letter c wordt den ambtenaar 6 maanden tevoren aangekondigd. 39. De ambtenaar die sedert 14 dagen zonder bekende wettige reden zijn ambt niet waarneemt, wordt geacht zijn ontslag te hebben gevraagd. 40. Voorts kan een ambtenaar worden' ontslagen : a. wegens ongeschiktheid of onbekwaamheid voor zijn ambt, indien het volgende artikel geen toepassing kan vinden; 6. wegens plichtverzuim, onwaardig of onbehoorlijk gedrag in of buiten dienst. 41. De ambtenaar die niet de noodige geschiktheid en bekwaamheid voor zijn ambt bezit, kan tegen zijn wil worden overgeplaatst in een ander ambt waarvoor hij geacht wordt voldoende geschikt en bekwaam te zijn. 42. De vorige twee artikelen worden niet toegepast dan na advies eener commissie van onderzoek, die de Minister voor ieder bijzonder geval samenstelt en van eene instructie voorziet.  — 70 — Daarbij geldt als beginsel: 1°. dat zij onder wier bevelen de ambtenaar staat, in de commissie geen zitting kunnen hebben; 2°. dat de aangewezen leden der commissie op redelijke gronden door den ambtenaar kunnen worden gewraakt; 3°. dat de ambtenaar door de commissie in de gelegenheid moet worden gesteld zich te verdedigen. 43. Het advies eener commissie van onderzoek . wordt niet vereischt voor ontslag van een ambtenaar die onherroepelijk is veroordeeld tot eene vrijheidsstraf van een jaar of langer. Overganga- en Slotbepalingen. 44. De commiezen-stempelaars voeren overeenkomstig artikel 1, voortaan de ambtstitel van commies. 45. Wij behouden Ons voor, de bezoldiging der bij het in werking treden van dit besluit in dienst zijnde ambtenaren mét afwijking van de artt. 10 tot en met 13 te regelen, met dien verstande dat de genoemde artikelen met ingang van 1 Januari 1909 algemeen volle toepassing erlangen. 46. ' Zoolang de bezoldiging van een ambtenaar lager is dan zij bij het in werking treden van dit besluit was, geniet hij eene persoonlijke toelage gelijk aan het verschil, voor zoover dit niet reeds wordt opgewogen door eene nieuwe vaste toelage of door verschil in vaste toelage. 47. Aan de ambtenaren, die vóór 1 Januari 1907 reeds den vollen ouderdom van 70 jaren hebben bereikt, wordt ontslag verleend met het einde van het jaar 1907. 48. Met den Minister wordt in dit besluit bedoeld Onze Minister van Financiën. 49. Dit besluit treedt in werking 1 April 1907. Op dat tijdstip vervallen de in vroegere besluiten voorkomende bepalingen betreffende onderwerpen die bij dit besluit worden geregeld. Onze Minister van Financiën is belast met de uitvoering van dit besluit, waarvan afschrift zal worden gezonden aan de Algemeene Rekenkamer. 's Gravenhage, den 30sten Maart 1907. WILHELMINA. De Min. van Financiën, de Meestee.  — 71 — ALPHABETISCH REGISTER. De cijfers, zijn de artikelen der wet. Aangifte aan het bestuur der gemeente van schatpligtige beroepen. 30. door reizende kooplieden. 52. „ bij het verlaten van een beroep. 30. „ door erfgenamen van overledene schatpligtigen. 30. „ door werklieden, die hunnen arbeid niet in de woningen van meesters, maar aan hunne eigene huizen of werkplaatsen verrigten. 31. „ bij verhuizing naar elders. 32. „ door reizende kooplieden bij hunne aan komst in de gemeente. 49. 50. ,, van hun beroep door handels-essaijeurs. 54. ,, door de scheiders en fineerders. 57. „ door notarissen, griffiers, deurwaarders, of anderen van het houden van openbare verkoopingen waarin gouden en zilveren werken voorkomen. 63. Afbeeldsels der Rijks-stempelmerken op de kantoren Verkrijgbaar. 11. „ moeten in de magazijnen en winkels zijn tentoongesteld. 11. Afgestane werken* Verkoop. 103. 'Afscheiding der werken van gewaarborgde gehalte en die van ongewaarborgde gehalte 39. Allooi enz. Uitspraak over geschillen van — 25. 25ó*'.s\ 267er. Ambtenaren of anderen, ten wiens overstaan openbare verkoopingen van gouden en zilveren werken worden gehouden. 61. „ verpligting tot aangifte. 63.  72 Ambtenaren van den waarborg zijn verpligt kosteloos inrichtingen te geven omtrent de merken. 8. „ toegang tot de winkels, werkplaatsen en woningen der schatpligtigen. 86. 88. 89. Banken van leening. Zie Beleenbanken. Baren. Stempelen door de essayeurs. 55. Bedienden. De schatpligtigen, handels-essaijeurs, scheiders en fineerders en alle andere bijzondere personen zijn verantwoordelijk voor de daden hunner— 106. Belasting. 6. 7. 18. Beleenbanken. 61—63. „ Verbod tot uitoefening van zijn beroep in de gebouwen der banken door een schatpligtige. 41. Beschadiging der - stempelteekenen door den werkmeester. 17. Beslagneming, In — van voorwerpen. 50. 96. 97. 98. Boete. Invordering. 101. 102. Boeten en straffen. 11. 19. 22. 26. 30—32.' 34—37. 39. 40. 42—46. 48. 49. 51—55. 59—«3. Borderel bij de werken ter keuring aan te bieden. 18. „ aan de koopers op hun verlangen door de schatpligtigen ter hand te stellen. 42. 52. „ verpligte uitreiking. 43. 52. Borgen. De schatpligtigen mogen van onbekende personen, zonder borgen niet koopen. 44. 60. Borgstelling bij doorvoer of invoer van werken. 71. Buitenlandsche gouden en zilveren werken. 64. Controleur-generaal bij 'sKijks Munt. Uitspraak van geschillen van allooi enz. 25. Deurwaarders. Aangifte van het honden van openbare verkoopingen van gouden en zilveren werken. 63. Doorsnijding van goud- en zilverwerken tot onderzoek er van. Boete bij niet ac* coordbevinding van de aangegevene gehalte. Vergoeding der fatsoen waarde in het tegenovergestelde geval. 22. Doorvoer. 64—84. Draadwerken. 3. 21. Erfgenamen van een overledene, die een der  73 beroepen in art. 29 uitgedrukt, uitoefende. Aangifte door — 30. Erfgenamen van werkmeesters. Verbreking van den stempel. 48. Essaaibroodjes. 16. Essaailoon. 14. 15. 24. Essaijeurs van den waarborg. 18. 19. 22. 26. 27. 28. „ Zie Handels-essaijeurs. Examen der handels-essaijeurs. 53. Fatsoenwaarde bij versmelting van werken. 21. ,, bij doorsnijding. 22. Fineerders. Zie Scheiders. Gehalten. 1—5. Gehalteproef. 15. 28. Gemeente-besturen. Aangifte bij de — van schatpligtige beroepen. 30. ,, Aangifte bij het verlaten van een beroep. 30. ,, Aangifte door erfgenamen van overledene schatpligtigen. 30. „ Aangifte door werklieden, die hunnen . arbeid niet in de woning van meesters, maar aan hunne eigene huizen of werkplaatsen verrigten. 31. ,, Aangifte bij verhuizing naar elders. 32. ,, Kennisgeving der aangiften aan den controleur van den waarborg. 33. ,, Nommeren en waarmerken van het register der schatpligtigen. 37. ,, Aangifte door reizende kooplieden, bij hunne aankomst, in gemeenten, waar geen kantoor van waarborg is gevestigd. 49. 50. ,, Verpligting tot het begeleiden of doen begeleiden der ambtenaren bij het doen van visitatiën. 87. Geschillen van allooi enz. Uitspraak. 25. 256é*. 25ter. Gevangenisstraf in- plaats van boete. 101. Goud-essaaijon. 15. Griffiers, Aangifte van het houden van openbare verkoopingen van gouden en zilveren werken. 63. Handelaren. Zie schatpligtigen. Handels-essaijeurs. 63—5ö. Holle werken. 3. 21. Ingevoerde gouden en zilveren werken, met vrijdom van keuring, belasting en stem-  34 peling ingevoerd, die later in den handel worden gebragt, vallen onder de toepassing der algemeene bepalingen van de wet. 67. Inlichtingen, door de ambtenaren te geven. 8. In-, uit- en doorvoer. 61 86. Kantoren van waarborg. 7. 8. Kasten. De werken van gewaarborgde en ongewaarborgde gehalte moeten afzonderlijk tentoongesteld, in afzonderlijke — worden geplaatst en door een opschrift onderscheiden worden. 39. Keurstempels. 9—13. Knopwerk. 21. Kooplieden. Reizende — 36. 49. 50. 51. 52. ■ Koord-ketting. 3. Kornetten. 16. Magazijnen. Vergroote afbeeldsels der stempels moeten in de magazijnen zijn tentoongesteld. 11. „ Een uittreksel der wet moet voorhanden zijn in de — 40. Meesterteekenefti 13. 17. „ Verbod om de werken van een ander teeken dan dat des makers te voorzien. 46. Notarissen, Aangifte van het houden van openbare verkoopingen van gouden en zilveren werken. 63. Onbekende personen. De schatpligtigen mogen zonder borgen van hen niet koopen. 44. Opcenten worden op de belasting niet geheven. 108. Openbare Verkoopingen. 61—63. . Opsporen en vervolgen der overtredingen. 86—108. Oude gouden en zilveren werken. Herkeuring. 23. Overtredingen. Constatering. Processen-verbaal. 90. 91. 92. 93. 94. 95. 100. ,, Vervolgingen kunnen worden voorgekomen door vrijwillige betaling van het maximum der boete en afstand der in beslag genomene voorwerpen. 100. Overzeesche bezittingen. Invoer van werken uit — 65. Procederen. Wijze van — in zake van overtreding. 105. Processen-verbaal. Zie Overtredingen.  — 75 — Rechtspleging. 25bis. 2öter. Register van aangekochte, verkregene of tot herstelling gegevene werken. 37. „ Toepasselijk op reizende kooplieden. 52. „ Overlegging op aanvrage der ambtenaren van den waarborg of op regterlijk bevel. 38. 52. 60. Register der handels-essaijeurs. 54. „ der scheiders en fineerders. 57. Restitutie van belasting bij invoer naar buiten 'slands. 78. 79. 80. Rijks-stempelmerken. 9—12.. Schatpligtigen. Van de — 29—52. „ zijn zij, die eenig geheel of gedeeltelijk uit goud of zilver bestaande voorwerpen vervaardigen, bewerken, doen vervaardigen of bewerken en in zoodanige voorwerpen handel drijven. 29. ,, Verbod tot het bezit van of handeldrijven in voltooid goud- of zilverwerk onvoorzien van de vereischte stempelmerken. 34. „ mogen de door hen vervaardigde of ingekochte werken, die met hun meester teeken zijn voorzien, aan geen ander kantoor, dan waaronder zij behooren, ter stempeling aanbieden. 36. ,, Register van aangekochte, verkregene of hun tot herstelling gegevene werken. 37. ,, Verbod tot uitoefening van hun beroep in een gebouw, waarin eene bank van leening is gevestigd. 41. De ambtenaren van den waarborg hebben ten allen tijde vrijen toegang tot hunne winkels, werkplaatsen en woningen. 85. Scheiders en fineerders. 57—60. Snippelingen. 16. Stempelmerken. 9—13. Stempel der werkmeesters. 13. „ kan ten kantore van waarborg in bewaring worden gegeven. 47. ,, Bij het verlaten van hun beroep. 48. ,, der handels-essaijeurs. 54. . „ der scheiders en fineerders. 58. Straffen. Zie Boeten en Straffen. Teruggave van belasting bij uitvoer naar buiten 'slands, 78—80.  76 Transactie wegens boete en verbeurdverklaring. 100. Tweede proef. 24. Uitspraak over geschillen van allooi enz. 25. Uitvoer. 64—-85. Verbeurdverklaarde werken. Verkoop. 103. Verbeurdverklaringen. 22. 34. 51. 81. 82. 104. Vergoeding van versmolten stukken. 21. ,, van doorgesneden stukken. 22. Vergoeding van het chloor/ilver bij' zilverproeven op den natten weg. 16. Verguld essaaijen. 15. • Verkoopingen. Zie Openbare —. „ Opgave der tijdstippen van verkoop door beleenbanken. 63. Verlaten van een schatpligtig beroep. Aangifte. 30. Verlengstukken aan de werken, ter keuring aangeboden. 19. Vernieuwing van werken. Verpligting tot bijbetaling der belasting en herstempeling, wanneer de vernieuwing eene bepaalde toevoeging van goud of zilver een gevolge heeft. 35. Versmelting van stukken tot onderzoek der gehalte. 21. Vervolging der overtredingen. Wijze van —105. Verzegeling van de voorwerpen of der vertrekken, waarin zij zich bevinden wanneer zij niet kunnen vervoerd worden.97. 99. Vijlsel. 16. Vrijstellingen. De reizende kooplieden kunnen ook werken ter stempeling aanbieden aan andere kantoren, dan waaronder zij behooren. 36. „ Buitenlandsche werken zijn' aan geene vaste gehalte-bepalingen gehouden, en behoeven niet van buitenlandsche stempermerken voorzien te zijn. 64. „ Werken vrij van keuring en belasting. 66. ,, Werken, die niet zonder gevaar van beschadiging gestempeld kunnen worden. 12. Weder-invoer van gouden en zilveren werken, onder genot der teruggave van belasting uitgevoerd. 80. Werklieden, in dienst van hunnen meester werkende, zijn niet schatpligtig. 29.  77 Werklieden, die hunnen arbeid in hunne eigene woning of werkplaats verrigten. Aangifte. 31. Werkmeester.. Verbod tot uitoefening van zijn beroep zonder voorzien te zijn van een stempel. 45. Verbod tot aanneming van hetzelfde teeken als dat van een zn'ner beroepsgenooten. 13. Werkmeester kan bij tijdelijke verwijdering zijn stempel ten kantore van den waarborg ter bewaring geven. 47. Werkplaatsen. Toegang der ambtenaren tot de — -86. 88. 89. Winkels. Vergroote afbeeldsels der stempels moeten in de winkels znn tentoongesteld. 11. „ Een uittreksel der wet moet in de winkels voorhanden z§n. 40. „ Toegang der ambtenaren tot de — 86. 88. 39. Woningen der schatpligtigen. Toegang der ambtenaren tot de — 86. 88. 89. Zaakgelastigden. De schatpligtigen, handelsessaaijeurs, scheiders en fineerders en alle bijzondere personen zjjn verantwoordelijk voor de daden hunner —106. Zamengestelde metalen. 5. Zegelregt. De borderellen door de verkoopers af te geven, zijn vrfl van zegel. 43. Züver-essaaijen. 15. Zon- en feestdagen. Op — mogen ook processen-verbaal wegens overtredingen worden opgemaakt. 92.     S. & J. N°. 23. 9e druk. - EERSTE AANVULLING der WET omtrent den waarborg en de belasting der gouden en zilveren werken. Besluit van den lSden Mei 1917, tot wijziging van het besluit van 30 Maart 1907, houdende nieuwe bepalingen omtrent de ambtenaren van den waarborg en de belasting der gouden en zilveren werken. Wij WILHELMINA, enz. Op de voordracht van Onzen Minister van Financiën van 14 Mei 1917, n°. 66, afdeeling Personeel; Gelet op Ons besluit van 80 Maart 1907, n°. 37; Hebben goedgevonden en verstaan : 1°. In aansluiting aan de artikelen 25 en 26 van Ons voormeld besluit te bepalen, dat, indien de daarbij bedoelde tijdelijke vervanging wordt opgedragen aan commiezen, of aideessaieurs van den waarborg en de belasting der gouden en zilveren werken, deze, als vergoeding voor de hun door die vervanging veroorzaakte onvermijdelijke kosten, gedurende den tijd dat die kosten ten laste van het Rijk komen, een vast bedrag van twee gulden (t 2.—) daags zullen genieten, onverminderd de vergoeding voor reis- en verblijfkosten voor de heen- en terugreis, krachtens het Reisbesluit 1916; 2°. Te bepalen, dat dit besluit wordt geacht met 1 Mei 1917 in werking te zijn getreden. Onze Minister voornoemd is belast met de uitvoering van dit besluit, waarvan afschrift zal worden gezonden aan de Algemeene Rekenkamer. 's-Gravenhage, den 18den Mei 1917. WILHELMINA. De Minister van Financiën, Treub.