Ir ^g- ^DSCHE STAATSWETTEN E -^ï^^annan & Jordens Nu. 23 I WET van den 18den September 1852, S. 178, ■^zooals deze wet nader is gewijzigd I omtrent den waarborg en de belasting der gouden en zilveren werken MKT aanteekeningen, besluiten ter uitvoering en '' alphabetisch register TIENDE DRUK Mr. J. DE LANGE Referendaris ter Ciemeente-Secretarte van Utrecht ZWOLLp - W,£. J, TJEENK WILLINK . 1920 | 0.40 Voor mogelijke aanvullingen en wijzigingen zie men achter het register.  c \ W WET fan den 18den September 1852, Sri78, zooals die wet is gewijzigd bü de wetten van 7 Mei 1859 S. 31 16 April 1886, S. 64, 31 December 1887, S. 266, 16 April 1896, S. 70, 28 Mei 1901, S. 131 en 1 Juli 1909, S. 263, omtrent den waarborg en de belasting der gouden en zilveren werken aanteekeningen, besluiten ter uitvoeringen alphabetisch register TIENDE DRUK Mr. J. DE LANGE Referendaris ter Gemeente-Secretarie van Utrecht ZWOLLE W. E. J. TJEENK WILLINK 1920  - 4 - Het ontwerp dezer wet is bij Koninklijke boodschap van 3 Juli 1851, met memorie van toelichting aan de Staten-Generaal aangeboden. Bijlagen 2« Kamer 1850/51, bladz. 769 Het werd in het zittingjaar 1851/52, en wel bij Kon. boodschap Dan 24 September 1851 op nieuw aangeboden. Bijlagen bladz. 83. Het verslag der commissie van rapporteurs, hetwelk tevens inhoudt de memorie van beantwoording der Regeering, is te vinden in de Bijlagen 1851/52, bladz. 855 e» vólgende. De beraadslaging in de Tweede Kamer der StatenGeneraal had plaats op 14 en 15 Juli 1852 en het ontwerp is in laatstgenoemde zitting aangenomen met 34 tegen 13 stemmen. Het aangenomen wetsontwerp kwam in de zitting van 8 September 1862 bij de Eerste Kamer der Staten-Generaal in. Handel. 1851/52. Het verslag der commissie van rapporteurs van 13 September 1852 is te vinden in Handel.1851/52, op bladz. 217. Het ontwerp werd aangenomen in de zitting van 15 September 1852, Handel. 1851/52, bladz. 221, 228, met 27 tegen 7 stemmen. De tekst van de wet, zooals deze tot dat tijdstip gewijzigd was, is bij besluit van 5 December 1901, S. 235, opnieuw bekend gemaakt.  Art. 8 — 8 — peling van de gouden en zilveren werken, worden kantoren van waarborg aangewezen. Het getal en de plaatsing dier kanto-. ren, zoowel als de zamenstelling van het personeel bij elk derzelve, worden door Ons naar gelang der behoeften van de dienst geregeld. De kantoren zijn laatstelijk aangewezen bij art. 1 van het sedert gewijzigde besluit van 26 November 1901. S. 225, hierna als bijlage opgenomen. — De beëediging der ambtenaren van den waarborg is geregeld bij besluit van 10 April 1853, S. 19. Bij resolutie van den Minister van Financiën van 14 December 1852'. n°. 34. is een dienstreglement vastgesteld, waarbij de werkkring en de verplichtingen der ambtenaren, aan de waarborgkantoren werkzaam, zijn aangewezen : dat reglement is sindsdien bij- verschillende resoluties aangevuld. — De samenstelling van het personeel bij de kantoren en verschillende andere op deze ambtenaren betrekking hebbende onderwerpen zijn laatstelijk geregeld bij het sedert gewijzigde besluit van 30 Maart 1907, hierna onder de bij' lagen opgenomen. De jaarwedden dezer ambtenaren zijn laatstelijk geregeld bij het Bezoldigingsbesluit Burgerlijke Rijksambtenaren, van 23 Januari 1920, S. 37, (verg. in het bijzonder de schalen 25, 33, 45, 49 en 55 van bijlag A en veider, bijlage C (aide-essaieur).) Art. 8. De ambtenaren van den waarborg zijn verpligt kosteloos aan een ieder inlichting te geven omtrent de beteekenis der verschillende keur- en andere stempelmerken, op gouden en zilveren werken voorkomende. In vèrband met art. 11, 40 en 42, heeft dit artikel de strekking om zooveel mogelijk de middelen te vermenigvuldigen, waardoor ook de minkundige wordt in staat gesteld zich van de waarde der door hem aangekochte gou-  - 9 - Art. 10 den en zilveren werken te verzekeren en voor misleiding te vrijwaren. Het aantal der teekenen van verschillenden aard en beteekenis, welke veelal op de gouden erl Zilveren werken voorkomen, en de moeijelijkheid om aan de rijks-keurmerken, bij de geringe afmetingen waartoe men beperkt is, altijd de vereischte duidelijkheid te geven, zouden den geheelen waarborg, door die merken verschaft, ijdel maken, wanneer men den weg niet openstelde om verklaring en inlichting te erlangen, waar die noodig moge blijken. Verder evenwel dan tot eene verklaring .der stempelteekenen, behoeven, naar het oordeel der Regering, die kostelooze inlichtingen niet te gaan. Bij Nederlandsehe werken, op een der gewaarborgde gehalten vervaardigd, is1 die verklaring tevens eene aanwijzing van het gohalte. Zoodra daartegen het stempelmerk ten bewijze strekt, dat het gehalte niet gewaarborgd wordt, kan het ook de bedoeling niet zijn de ambtenaren van den waarborg te verpligtèh, kosteloos aan den kooper of bezitter van zoo1danig werk eene zekerheid te verschaffen, welke hem de wet met opzet onthoudt. (M. v. T.) DERDE HOOFDSTUK. Van de stempelmerkenen de gehalte-proef. Art. 9. De stempeling der gouden en zilveren werken, zoowel in het geval bij art. 1 als in dat bij art. 4 dezer wet bedoeld, geschiedt met rijksstempels, omtrent welker vorm. vervaardiging, gebruik en verantwoording door Ons de noodige voorschriften gegeven worden. Oorspronkelijk bestond dit artikel uit twee alinea's. De tweede alinea is vervallen bij art. 7 der wet van 15 April 1886, S. 64. - Een en ander is laatstelijk geregeld bij het sedert gewijzigde besluit van 26 November f901, 8. 225, hie na als bijlage opgenomen. Art. 10. De rijks-steni'pelmerken zijn: 1°. het gehalte-merk; 2°. het merk tot aanwijzing van het  Art. 11 - 10 - waarborgkantoor, waar de stempeling is geschied ; 3°. het jaarlettermerk; 4°. het merk voor de kleine goudwerken, uit één enkel stuk, of wel uit meerdere, voor afzonderlijke stempeling vatbare stukken bestaande ; 5°. het merk voor kleine goudwerken, voorzien van aanhangselen, welke geene afzonderlijke, stempeling toelaten ; ■ 6°. het merk voor de kleine zilverwerken ; 7°. het merk voor de werken, welke aan geen der bij art. 1 vermelde gehalten voldoen; 8°. het merk voor oude goud- en zilverwerken, in den handel terugkeerende en gestempeld met vroeger gangbare keurteekenen; 9°. het merk voor de vreemde werken ; 10°. het merk voor de werken, welke onder genot van teruggave der daarvan betaalde regten worden uitgevoerd. Een en ander is laatstelijk geregeld bij bet gedert gewijzigde besluit van 26 November 1901, S. 226 hiern als bijlage opgenomen. N° 8. Door oude gouden- en zilveren werken worden bedoeld, werken van afgeschafte keurteekenen voorzien, zonder aan de herkeuring onderworpen te zijn geworden, waarvan* zoodanige afschaffing steeds is vergezeld gegaan, en waardoor de werken, die ze hebben ondergaan, in gangbaren toestand worden behouden ; even als zij in het omgekeerde geval in de klasse der ongekeurstempelde werken terugkeeren. (Verslag.) Art. 11. Vergroote afbeeldsels dier onderscheidene stempelmerken worden, teen eene matige vergelding, aan de kantoren van waarborg verkrijgbaar gesteld. Zij moeten in alle magazijnen of winkels,  Art. 19 — 14 — zij nieuw zijn, van de verschillende smeltingen, waaruit zij zijn Samengesteld. Voor elke partij, uit meer smeltingen te zamen gesteld, dan door den aanbieder zijn opgegeven, is, bij bevinding van zoodanig verschil van gehalte, dat daaruit, zonder de gedane ontdekking, vervolgingen ten laste van den essaijeür zouden hebben kunnen voortvloeijen, vijftien ten honderd van de te betalen belasting verschuldigd, en wordt, in zoodanig geval, de geheele partij op het laagst der gevondene gehalten gekeurmerkt. alinea 2. Bij de wet van 7 Mei 1859, S. 31, zijn de woorden ■ vijftien ten honderd van de te betalen belasting, in de plaats gesteld van de woorden : een dubbel essaailoon. Art. 19. De werken moeten steeds van verlengstukken voorzien zijn, ten einde daarop het voor de proef benoodigde metaal te kunnen insnijden, tenzij bijzondere redenen, welker beoordeeling aan den hoofdambtenaar van het kantoor van den waarborg, waar' de werken worden aangeboden, blijft overgelaten, zulks onmogelijk maken. Het blijft desniettemin den essaijeür vrijgelaten die insnijding ook, althans voor een gedeelte, op het werk zelf te verrigten. Wanneer de verlengstukken blijken mogten door soldering aan het werk te zijn aangezet, moet het metaal van het verlengstuk en dat van het werk steeds elk afzonderlijk onderzocht worden. Wanneer dit tweeledig onderzoek zoodanig verschil in gehalte doet kennen, dat daaruit, zonder de gedane ontdekking, vervolgingen ten laste van den essaijeür zouden hebben kunnen voortvloeijen,  16 - Art. 21 wordt het werk verbeurd verklaard, eri vervalt de aanbieder in eene boete van het tienvoud der verschuldigde regten. Art. 20. De gouden en zilveren werken, bestemd om van de gehalteteekenen te worden voorzien, en die na aaneenvoeging hunner verschillende deelen niet meer vatbaar zijn zouden voor een behoorlijk onderzoek, worden bij losse gedeelten aan het essaai onderworpen, en van een herkenningsteeken, dat het bevonden gehalte aanwijst, voorzien. Later, in voltooiden staat aan het kantoor teruggebragt, worden zij, zonder op nieuw onderzocht te worden, op het door de herkenningsteekenen aangewezen gehalte gestempeld. Werken, door veronachtzaming dezer bepaling voor geen behoorlijk onderzoek vatbaar, vallen onder het bereik van art. 4 dezer wet. Art. 21. Holle werken, draad-en knopwerk, en alle andere werken, waarvan men het gehalte niet langs den gewonen weg kan leeren kennen, worden, zoo zij door den aanbieder als vervaardigd op een der gewaarborgde gehalten zijn aangegeven, onderzocht bij zamensmelting van een of meerdere stukken, naar ge'ang van de grootte der partij. Zoo dit onderzoek de juistheid der aangifte bevestigt, wordt de waarde van het fatsoen der versmolten stukken den belanghebbende van Rijkswege vergoed. In het tegenovergesteld geval wordt den aanbieder, zonder eenige vergoeding, all een de keus gelaten tusschen eene verbreking der aangeboden werken en eene stempeling derzelve op den voet van art. 4 dezer wet. alinea's 2 en 3. De fatsoen-waarde der verschil-  Art. 25 — - 18 werk overeenkomstig de laatstverkregene uitkomst gestempeld, en is de aanbieder geen essaailoon verschuldigd. ali nea 2. Deze alinea is aldus nader va • gesteld bij de wet van 7 Mei 1859, S. 31. Art. 25. De uitspraak over geschillen van allooi en essaai alsmede over de echtheid en het juiste gebruik der keurteekenen en stempels en wat verder daarmede in verband staat, is opgedragen aan den muntmeester. Het voorwerp, dat aan de beoordeëling van den muntmeester' onderworpen moet worden, wordt aan dezen toegezonden, verzegeld door den essayeur en dengene, die zich door diens beslissing bezwaard acht. De uitkomst van het onderzoek van den muntmeester wordt aan de betrokkenen medegedeeld, die zich naar de gedane uitspraak hebben te gedragen. De kosten, aan het opzenden en het onderzoek verbonden, komen ten laste van de in het ongelijk gestelde partij. De berekening der kosten van onderzoek geschiedt op den voet van art. 15, onverminderd het bepaalde in art. 14. De bovenstaande bepalingen zijn mede toepasselijk op de geschillen tot welke het geval, voorzien bij art. 22 kan aanleiding geven. Dit artikel, gewijzigd bij de wet van 7 Mei 1859, S. 31, is nader vastgesteld bij de wet van 28 Mei 1901, S. 131. Sindsdien is de ambtstitel „Controleur-Generaal bij 's Rijks Munt", welke tot dien tijd in de artikelen 25, 256w, 25