ANDSCHE STAATSWETTEN!; 3 2 ^buurman & Jordens N°. 41} DRANKWET Wet van den 28sten Juni 1881, S. 97, zooals deze wet laatstelijk is gewijzigd bij de wet van 7 Januari 1911, S. 22, houdende wettelijke bepalingen tot regeling van den kleinhandel in sterken drank en tot beteugeling van openbare dronkenschap MET Aanteekeningen en alphabetisch register ZEVENDE DRUK DOOR Dr. J. DE LANQE Referenda*! tet Gemeente-Secretarie van Utrecht ZWOLLE - W. E. J. TJEENK WILLINK - 1921 | 0.50 Voor mogelijke aanvullingen en wijzigingen zie men achter let register.     DRANKWET 7et van den 28sten Juni 1881, S. 97, ooals deze wet laatstelijk is gewijzigd ij de wet van 7 Januari 1911, S. 22, oudende wettelijke bepalingen tot reding van den kleinhandel in sterken rank en tot beteugeling van openbare dronkenschap MET Aanteekeningen en alphabetisch register ZEVENDE DRUK DOOR Dr. J. DE LANdE Referendaris ter Gemeente-Secretarie van Utrecht p/OLLE - W. E. J. TJEENK WILLINK - 1921   INHOUD. Bladz. Drankwet BIJLAGEN. 24 Februari 1905, S. 85. Besluit, tot rege¬ ling van den werkkring van de inspecteurs en de adjunct-inspecteurs voor het toezicht op .de naleving van de Drankwet 90 25 Februari 1905. Missive van den Minis¬ ter van Binnenlandsche Zaken aan de Gedeputeerde Staten in de provinciën, betreffende toepassing van art. 5, 2de lid der Drankwet 93 17 Juli 1905, S. 240. Besluit, houdende aanwijzing van sterke dranken, die bij geringere hoeveelheid dan twee deciliter verkocht kunnen worden krachtens eene vergunning voor den verkoop, bedoeld bij letter 6 van het tweede lid van art. 1 der Drankwet. 95 7 Februari 1906, S. 22. Besluit, tot nadere uitvoering van de artikelen 6, eerste lid, en 35, eerste lid, Van de Drankwet (Staatsblad 1904, n°. 235). (Zooals dit besluit sedert is gewijzigd en aangevuld) 97 12 December 1906. Missive van den Minister van Binnenlandsche Zaken aan de Gedeputeerde Staten van de provinciën, betreffende maatregelen ter bereiking van de door de Drankwet aan onherroepelijk geworden veroordeelingen verbonden gevolgen in zake weigering of intrekking van eene vergunning of een verlof 103 21 December 1912. Missive van den Minister van Binnenlandsche Zaken aan Gedeputeerde Staten der provinciën, betreffende de opgaven en het formulier, bedoeld in artikel 31 der Drankwet 10 8 September 1915. Missive van den Minis¬ ter van Staat, Minister van Binnenlandsche Zaken aan de Gedeputeerde Staten der provinciën, betreffende toepassing van art. 65, 4e lid, Drankwet. 112 3 Juli 1917. Missive van den Minister van Financiën aan den Minister van Binnenlandsche Zaken betreffende toepassing van de Zegelwet bij de naleving van de Drankwet 115 20 Januari 1919. Missive van den Minister van Arbeid aan de Gedeputeerde Staten der provinciën, betreffende den verkoop van rookartikelen in vergunningslocaliteiten 116  Zie omtrent deze wet: Bijl. Hand. 2e Kamer 1903/04, n°. 83, 1—92. Hand. id. 1903/04, bladz. 1667—1686, 1688—1705. 1707—1727, 1729—1750, 1752— 1771, 1773—1791, 1793—1831, 1833—1847, 1849—1891, 1894—1935, 1937—1955, 1957— 1969, 1972—2009, 2011—2029, 2031—2052, 2030—2075, 2084—2102, 2109—2127, 2130— 2147, 2150—2166, 2181—2192, 2194—2217, 2220—2232, 2358—2360. Hand. ie Kamer 1903/04, bladz. 43—58, 62—69, 71—85. Zie omtrent de wijzigingswet van 30 December 1905, S. 361: Bijl. Hand. 2« Kamer 1905/1906, n°. 104, 1—7. Hand. idem 1905/1906, bladz 335. Hand. le Kamer 1905/1906, bladz. 30, 31, 65; omtrent die van 1 November 1907, S. 291: Bijl. Hand. & Kamer 1906/1907, n° 144, 1—7. Hand. idem 1906/1907, bladz. 2204—2212, 2218—2228. Hand. le Kamer 1906/1907, bladz. 613—616; 1907/1908, bladz. 19—31 ; en omtrent die van 7 Januari 1911, S. 22 : Bijl Hand. 2e Kamer 1909/1910, n°. 295, 1—3; 1910/1911, n°. 64, Hand. idem 1910/1911, bladz. 478—483. Hand. le Kamer 1910/1911, bladz. 92, 94, 181. De artikelen der wet zijn geheel overeenkomstig den tektst, zooals deze, naar aanleiding van het bepaalde bij art. XLVI der wet van 12 October 1904 [Staatsblad n°. 280], bi] Koninklijk besluit van 17 October 1904 [Staatsblad n°. 235] is bekend gemaakt en zooals die daarna verder is gewijzigd bij de wetten van 30 December 1905, S. 361, 1 November 1907, S. 291 en 7 Januari 1911, S. 22. — 4 ■  VERKORTINGEN: B. S. Bijvoegsel tot het Staatsblad. C. V. Luttenberg's Chronologische Verza¬ meling. M. T. T. Memorie van Toelichting, behoorende bij het wetsontwerp. M. v. B. Memorie van Beantwoording van het voorloopig verslag.   - 7 — WET van den 28sten Juni 1881, S. 97, gewijzigd bij de wetten van 23 April 1884, S. 54, 16 April 1885, S. 78, 15 April 1886, S. 64, 31 December 1887, S. 265, 27 April 1901, S. 85, 12 October 1904, S. 230, 30 December 1905, S. 361, 1 November 1907, S. 291 en 7 Januari 1911, S. 22, houdende wettelijke bepalingen tot regeling van den kleinhandel in sterken drank en tot beteugeling van openbare dronkenschap. (*) Wl.t WILLEM III, bij de gkatie Gods, Koning der Nederlanden, Prins van Oranje-Nassatj, Groot-Hertog van Luxemburg, enz., enz., enz. Allen, die deze zullen zien of hooren lezen, salut! doen te weten : Alzoo Wij in overweging genomen (*) Bij besluit van 25 September 1918, S. 551, is ingesteld een Departement van Arbeid, waaraan is opgedragen de zorg voor de uitvoering van de wetten en Koninklijke besluiten o. m. betreffende de regeling van den kleinhandel in sterken drank en beteugeling van openbare dronkenschap, en van de verdere bestuurshandelingen, die met die wetten en besluiten verband houden, een en ander voor zooveel noodig onder voorbehoud van wettelijke voorziening en in elk geval met dien verstande dat de zorg voor de uitvoering niet op het hoofd van het nieuwe Departement overgaat, zoolang die uitvoering door een wet of een algemeenen maatregel van bestuur aan het hoofd van een ander Departement van Algemeen Bestuur is opgedragen. — Bij missive van den Minister van Binnenlandsche Zaken van 15 Januari 1906 is bericht, dat aan de hoofd- en verdere ambtenaren der directe belastingen, invoerrechten en accijnzen is opgedragen, om den burgemeesters en den inspecteurs, belast inet het toezicht op de naleving van de Drankwet, bij de uit-  Alt. 1 hebben, dat het noodzakelijk is, wettelijke bepalingen vast te stellen tot regeling van den kleinhandel in sterken drank en tot beteugeling van openbare dronkenschap; Zoo is het, dat Wij, den Baad van State gehoord en met gemeen overleg der Staten-Generaal, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze : Art. 1. 1. Onder verkoop van sterken drank in het klein verstaat deze wet verkoop bij hoeveelheden van minder dan tien liter. 2. Deze verkoop wordt onderscheiden in verkoop : a. voor gebruik ter plaatse van verkoop; b. voor gebruik elders dan ter plaatse van verkoop. 3. Het tweede lid is niet van toepassing in gemeenten, waarin geen bebouwde kom is met meer dan 5000 inwoners, voor zooveel betreft den verkoop in eene voor het publiek toegankelijke localiteit, uitgezonderd dien in een logement alleen aan logeergasten. voering dier wet zooveel mogelijk steun te verleenen, door hun op verzoek de inlichtingen te verschaffen, die voor hen van belang zijn, met inachtneming evenwel van art. 35 der wet van 2 October 1893 (S. 149). — Bij de wet van 31 December 1913, S. 469, tot toevoeging van de terreinen langs den Nieuwen Waterweg en het Scheur, deel uitmakende van de gemeenten 's-Gravezande en Naaldwijk, aan de gemeente Rotterdam, is bepaald dat o. a. de Drankwet te Hoek van Holland — waaronder verstaan wordt het krachtens genoemde wet aan de gemeente Botterdam toe te voegen gebied — toegepast wordt, als ware dit eene afzonderlijke gemeente. Zie omtrent de toepassing van de Drankwet in de tot ééne gemeente Alphen aan den Rijn vereenigde gemeenten Alphen, Aarlanderveen en Oudshoorn, art. 8 van de wet van 9 November 1917, S. 628. - 8 -  — 9 — Art. 1 4. De verkoop, bedoeld bij letter b van bet tweede lid, geschiedt niet anders dan in gesloten, over kurk en bovenrand van den hals door metalen doppen of lak omsloten flesschen, kannen of kruiken, inhoudende ten minste twee deciliter. Bij algemeenen maatregel van bestuur kan worden bepaald, welke bitters en dergelijke alcoholhoudende dranken, die alleen na toevoeging, aan anderen sterken drank worden gebruikt, bij geringere hoeveelheid dan twee deciliter verkocht kunnen worden. Eerste lid. Op de vraag bij het voorl. verslag le Kamer, of, nu elke definitöe Van sterken drank in de wet ontbreekt, de definitie van art. 4, laatste lid, der wet van 15 April 1891 (Staatsblad n°. 84) moet gelden, werd door de Regeering geantwoord, dat, nu de wet zelf geen definitie inhoudt, voor hare toepassing ook geen enkele definitie geldig is; dat de rechter, zooals, tot dusver het geval is, naar eigen inzicht zal hebben te beslissen wat sterke drank is, waarbij hjj natuurlijk een definitie in eene andere wet tot richtsnoer kan nemen. — tweede lid. Zie de artt. 55 en 58. — derde lid. Zie de artt. 17—19. — De vraag, of een huis als logement kan worden beschouwd hangt hiervan af, of de houder er zijn gewoon beroep van maakt logeergasten te herbergen; onder het herbergen van logeergasten is te verstaan het verstrekken van nachtverblijf aan reizigers in daartoe ingerichte vertrekken en de gelegenheid om desverlangd avondbrood en ontbijt te gebruiken; zoodanige inrichting behoort tenminste te bevatten een bed met toebehooren, benevens de in ieder geregeld huishouden in een slaapvertrek onmisbaar te achten meubelen. Daar de Drankwet de strekking heeft zooveel mogelijk het drankmisbruik te beperken, laat de uitzondering, welke op hare gewone voorschriften wordt toegelaten, eene ruime interpretatie niet toe. (Besluit van 21 Februari 1910 n°. 59, Gemeentestem n°. 3590.)  Art. 2 - 10 — — Bebouwde kom. Wat in een gegeven geval als bebouwde kom is aan te merken, is een quaestio facti. In het algemeen kan worden gezegd, dat een bebouwde kom is een complex van gebouwen, die in onderlingen samenhang zijn opgericht, d. w. z. niet gescheiden dan door openbare wegen of afgesloten open erven. Ook ih de Begrafeniswet is dat begrip niet nader bepaald. (M. v. B. le Kamer.) — vierde lid. De algemeene maatregel van bestuur is vastgesteld bij besluit van 17 Juli 1905, S. 240, onder de bijlagen opgenomen. Art. 2. 1. Hij, die sterken drank in het klein verkoopen wil, vraagt daartoe vooraf vergunning aan burgemeester en wethouders der gemeente, binnen welke hij dat bedrijf wenscht uit te oefenen. 2. De vergunning voor den verkoop in een logement alleen aan logeergasten of in de localiteit van eene sociëteit wordt gevraagd aan Gedeputeerde Staten. 3. Het verzoekschrift om vergunning bevat, voor zoover art. 1, tweede lid, van toepassing is, eene opgave voor welken verkoop, bedoeld aldaar onder letter a of 6, zij verlangd wordt; het bevat voorts eene nauwkeurige opgave, met vermelding van de oppervlakte, van de localiteit of localiteiten, waar men sterken drank in het klein wenscht te verkoopen, en van de namen, voornamen, ambten, beroepen en bedrijven, zoowel van den verzoeker als van hen, die het huis, waarin de locaüteit is of localiteiten zijn of waprbij die behoort of behooren, bij de inwerkingtreding van de vergunning zullen bewonen en ouder zijn dan zestien jaren. Indien de verzoeker niet in de gemeente woont, kiest .hij bij zijn verzoekschrift aldaar woonplaats. 4. Het verzoekschrift om eene ver-  — 11 — Art. 3 gunning voor den verkoop in een logement alleen aan logeergasten bevat de uitdrukkelijke verklaring van den verzoeker, dat hij van de vergunning geen gebruik zal maken dan voor den verkoop aan logeergasten. 5. Bij het verzoekschrift om eene vergunning voor den verkoop in de localiteit van eene sociëteit worden overgelegd een afschrift of afdruk van de statuten en van het reglement of, bij gebreke van statuten, van het reglement. Gedeputeerde Staten kunnen opgave vorderen van de namen en woonplaatsen der leden. 6. Van een aan burgemeester en wethouders gericht verzoek om vergunning wordt vanwege dat college aan den verzoeker op aanvrage een bewijs van ontvangst uitgereikt, vermeldende den dag, waarop het verzoek is ingekomen. 7. De vergunning wordt alleen geweigerd in de gevallen bij de wet vermeld. Zie de artt. 57, 59—64. — vijfde lidi Sociëteiten opgericht vóór het in werking treden der wet van 22 April 1855 (Staatsblad n°. 32) zullen, zoo al geen statuten, dan toch een reglement hebben. Is eene vereeniging zoo weinig geordend, dat zij zelfs geen reglement heeft, dan ware het gevaarlijk haar eene vergunning te verleenen. (M. v. B. 2e Kamer.) Art. 3. Het eerste lid van art. 2 is niet van toepassing op verkoop van sterken drank: 1°. op of in openbare middelen van vervoer uitsluitend voor zoover deze worden gebezigd in internationaal verkeer, aan reizigers; 2°. aan militairen op marsch, in legerplaatsen, of in localiteiten, aan het  Art. 4 - 12 - militair gezag onderworpen, door hen, aan wie die verkoop door de militaire, overheid wordt toegestaan. Art. 4. 1. Het aantal vergunningen, uitgezonderd die voor den verkoop in logementen alleen apn logeergasten, mag niet meer bedragen dan : in gemeenten met meer dan 5000C zielen, 1 op 500 inwoners ; in gemeenten met meer dan 20000 en ten hoogste 50000 zielen, 1 op 400 inwoners; in gemeenten met meer dan 10000 en ten hoogste 20000 zielen, 1 op 300 inwoners ; in de overige gemeenten 1 op 250 inwoners ; een en ander met dien verstande, dat toeneming der bevolking geene verlaging van het maximum meebrengt. 2. Door Ons kan, te beginnen in 1905, daarna in 1910 en vervolgens eveneens om de vijf jaren, op voorstel van den gemeenteraad, Gedeputeerde Staten gehoord : 1°. voor eene gemeente eene verlaging van het maximum der vergunningen worden vastgesteld; 2°. worden bepaald, dat in eene gemeente door burgemeester en wethouders vergunningen, en voor zoover art. 1, tweede lid, van toepassing is, die voor den verkoop, bedoeld aldaar onder letter a of letter a en 6, niet meer verleend mogen worden ; 3°, worden bepaald, dat in eene gemeente alle vergunningen, door burgemeester en wethouders na 1 Mei 1904 verleend, voor zoover art. 1, tweede lid, van toepassing is, voor den verkoop,  — 13 — Art. 4 bedoeld aldaar onder letter a of letter a en b, vervallen, en nieuwe vergunningen niet verleend mogen worden. 3. Een besluit, als bedoeld in het tweede lid, 1°. of 2°., treedt in werking op 1 Januari; een besluit, als bedoeld in het tweede lid. 3°., treedt in werking op 1 Mei van het jaar, volgende op dat, waarin het is genomen. Het is geldig voor ten minste vijf jaren en kan telkens ia de jaren, bedoeld in den aanhef van het tweede lid, op voorstel van den gemeenteraad, Gedeputeerde Staten gehoord, worden ingetrokken of voor ten minste gelijk tijdvak gewijzigd. Eerste lid. „Een en ander met dien verstande". Deze bijvoeging is noodig, daar anders eene gemeente die, b.v. 50000 zielen tellende, 125 tapperijen hebben mocht, bij toeneming der bevolking tot b.v. 55000 er slechts 110 zou mogen hebben. (M. v. B. wet 1881.) — Met bevolking wordt bedoeld de feitelijke bevolking, want in dit artikel wordt gesproken van inwoners en voorts is bedoeld het cijfer dat jaarlijks blijkt uit de bevolkingsregisters. (Redevoering Minister v. Justitie, wet 1881.) — tweede lid. n°. 3. Zie art. 13. — tweede lid nos. 2 en 3. De Regeering heeft in n°. 2 ingelascht de woorden : „en" en „die". „Deze wijziging — zeide de Minister bjj de beraadslaging in de 2e Kamer — is een gevolg van de bepaling, dat het platteland voortdurend buiten toepassing van art. 1, tweede lid, blijft. De bedoeling is te voorkomen dat de slijterijen na de splitsing in getal verminderd zouden worden en daardoor de werking van het tweede lid bezwaar zal ondervinden. Waar nu de splitsing voor het platteland niet zal gelden, moet worden uitgedrukt, vooreerst dat kan worden bepaald, dat in eene gemeente door burgemeester en wethouders in het algemeen geen vergunningen meer kunnen worden verleend — dit geldt dan voor het platteland -— en ten tweede, dat voor zoover art. 1, tweede lid, van toepastang is voor tapperijen, of voor tapperjjen  Art. 5 — 14 — en sl erijen, maar dan met TÜtsluiting van slijterijen afzonderlijk, geen vergunning meer mag worden verleend." De vraag om inlichting waarom diezelfde wijziging niet in n°. 3 is aangebracht, beantwoordde de Regeering met: „In n°. 2 was die wijziging noodig, omdat daar het woord „vergunning" onmiddellijk voorafging aan de daarop volgende beperking en alzoo de meening kon ontstaan, dat die beperking uitsloot alle andere vergunningen, die niet aan den tusschenzin beantwoorden. In n°. 3 is het een gansch ander geval; daar is geen sprake van eene beperking, maar daar zijn de woorden : „voorzoover artikel 1 enz." eenvoudig een tusschenzin, die geheel los op zich zelf staat. Er is dus geen enkele reden om in n°. 3, al moeten er eveneens de vergunningen èn die gesplitst èn die niet gesplitst zijn, onder verstaan worden, dezelfde wijziging aan te brengen." Art. 5. 1. Door Ons kan, op voorstel van den gemeenteraad, Gedeputeerde Staten gehoord, aan burgemeester en wethouders machtiging worden verstrekt, om voor eene localiteit, welke deel uitmaakt van eene buitengewone inrichting voor maatschappelijk verkeer, eene vergunning boven het vastgestelde maximum te verleenen. 2. Burgemeester en wethouders kunnen, zooiang in hunne gemeente het aantal vergunningen het vastgestelde maximum overschrijdt, eene vergunning verleenen, indien één of meer vergunninghouders bij schriftelijke door hen onderteekende verklaringen afstand doen van twee te hunnen name verleende vergunningen, onder vermelding van de localiteit, waarvoor op dat oogenblik iedere van die vergunninger geldt. 3. Vergunningen voor den verkoop in logementen alleen aan logeergasten blij.-  — 15 — Art. 5 ven buiten aanmerking bij de toepassing van bet vorige lid. 4. De vergunningen, verleend ingevolge het tweede lid van dit artikel, worden mede geteld bij de beslissing, of het aantal vergunningen in eene gemeente overeenstemt met het vastgestelde maximum. 5. Op vergunningen, verleend ingevolge h(t tweede lid van dit artikel, is een besluit, door Ons genomen krachtens art. 4, tweede lid, 3°., niet van toepassing, tenzij tien jaren zijn verloopen sedert het verleenen dier vergunningen. 6. Het verleenen van vergunningen ingevolge dit artikel geschiedt bij met redenen omkleed besluit, dat in de Nederlandsche Staatscourant wordt geplaatst. Eerste lid. Wat als buitengewone inrichting van maatschappelijk verkeer is aan te merken, is eene quaestio facti. De woorden zijn, naar de meening der Regeering, in beginsel duidelijk. Een wandelhopfd, een concertgebouw valt daaronder. Het gestelde criterium brengt mede dat de inrichting niet kroegbezoek als hoofddoel heeft. Daarom mag ook de localiteit met vergunning niet anders, dan een deel zijn van de inrichting, d. w. z. niet de geheele inrichting mag op. „vergunning" berusten; ze mag er haar karakter niet aan ontleenen; verkoop ven alcoholica zal iets bijkomstigs moeten zijn. De quaestio facti zal steeds op grond van de omstandigheden moeten worden uitgemaakt. (M. v. B. 2e Kamer.) Zie ook de aant. op art. 26. — De buitengewone vergunning valt onder n°. 3 van het tweede lid van art. 4. (Redev. Min. 2e Kamer.) — Hier is uitsluitend bedoeld, gelijk er staat: buitengewone inrichting, d. w. z. inrichtingen van een gansch exceptioneel karakter. (Als voren.) — tweede lid. Met verwijzing naar de bepaling van art. 2, laatste lid, werd bij de beraad-  Art. 8 — 16 — slaging in de 2e Kamer gevraagd, of die bepaling niet geldt voor de vergunningen hier te verleenen en of deze vergunningen om redenen, ter beoordeeling van de bevoegde autoriteit, altijd geweigerd kunnen worden. Het antwoord der Begeering luidde : „Natuurlijk, want hier wordt de bepaling in de wet gegeven dat zij kunnen verleend en dus ook kunnen niet verleend worden. De wet bepaalt alzoo dat ze ook kunnen geweigerd worden. Wat gegeven kan worden, kan ook geweigerd worden." — Bij besluit van 2 Januari 1905, S. 24, is vernietigd een besluit, waarbij met toepassing van art. 5, tweede lid eene vergunning werd verleend, zonder dat de intrekking der twee vergunningen, van welke afstand was gedaan, onherroepelijk was geworden. (Art. 30, zesde lid.) Bij missive van den Minister van Binnenlandsche Zaken van 24 Januari 1905, n°. 713, Afd. B. B. (C. V.) is de aandacht hierop gevestigd en tevens gewezen op het geval dat, met gelijke toepassing, vergunningen zijn verleend alléén op grond van de verklaring van afstand van twee vergunningen, afgescheiden van de intrekking er van. (Art. 28, 8°.) Zie voorts betreffende de toepassing van het tweede lid de missive van den Minister van Binnenlandsche Zaken van 25 Februari 1905, onder de bijlagen opgenomen. Art. 6. I. Bij algemeenen maatregel van bestuur worden met betrekking tot ruimte, licht en luchtverversching eischen gesteld, waaraan eene localiteit moet voldoen, om voor eene, door burgemeester en wethouders te verleenen vergurming, met uitzondering van die voor den verkoop, bedoeld in art. 1, tweede lid, letter 6, in aanmerking te kunnen komen. 2. Bij plaatselijke verordening kan bovendien de gemeenteraad eischen stellen, waaraan eene localiteit moet vol-  — 17 — Art. 6 doen, om voor eene, door burgemeester en wethouders te verleenen vergunning, met uitzondering van die voor den verkoop, bedoeld in art. 1, tweede lid, letter b, in aanmerking te kunnen komen. 3. Verordeningen, ingevolge het tweede lid van dit artikel vastgesteld, worden binnen eene maand, nadat zij door den raad zijn vastgesteld, aan Gedeputeerde Staten medegedeeld. Eerste lid. Zie art. 69. — De algemeene maatregel van bestuur is vastgesteld bij het sedert gewijzigde besluit van 7 Februari 1906, S. 22, hierna onder de bijlagen opgenomen. — eerste en tweede lid. De hier bedoelde eischen zullen niet voor bestaande gelegenheden kunnen gelden. Zooals bij de algemeene beschouwingen reeds werd opgemerkt, onderscheidt de wet tusschen het verleenen van eene vergunning, wat alleen op nieuwe gelegenheden ziet en het verlengen van eene vergunning, wat alleen op bestaande gelegenheden ziet. Houdt men aan dit onderscheid vast, dan kan nooit onzekerheid aangaande de bedoeling van die wet bestaan. (M. v. B. 2« Kamer.) — Bij de beraadslaging in de 2e Kamer werd gevraagd waarom nevens het eerste lid, het tweede lid van dit artikel noodig is. Het antwoord der Regeering luidde : „Deze bepaling is van dezelfde strekking als die, welke nu reeds in de wet staat. Het eerste lid is er nu bijgevoegd omdat er in zeer veel gemeenten op deze zaak niet gelet wordt en het daarom wenschelijk voorkwam dat aan de Kroon de bevoegdheid werd gegeven, om bij algemeenen maatregel van bestuur althans enkele bepalingen te maken en wel ten opzichte van ruimte, licht en luchtververscbing. Waarom moet nu de gemeentelijke bevoegdheid daarnaast blijven bestaan? Omdat natuurlijk de bepalingen, die bij algemeenen maatregel van bestuur gemaakt worden, niet anders kunnen zijn dan van zeer algemeenen aard: zij kunnen niet zóó in de-  Art 7 — 18 — tails afdalen, dat voldoende gerekend kan worden met plaatselijke omstandigheden. En zelfs wat ruimte, licht en luchtverversching betreft, kunnen er in dien algemeenen maatregel van bestuur slechts eenigszins vage bepalingen worden opgenomen, bepalingen, hier en daar met zóó weinig effect, dat een gemeenteraad het wenschelijk kan vinden ook in dit opzicht iets verder te gaan. Het eerste lid beperkt dan ook niet het tweede, en ook ten opzichte van ruimte, licht en luchtverversching kan de gemeenteraad nadere bepalingen maken. Het is dus niet de bedoeling, aan de bepalingen, die nu reeds in de wet staan, een anderen of meer beperkten zin te geven. Daardoor toch zouden we achteruitgaan en de macht der gemeenteraden verkorten." — derde lid. Bij het voorl. verslag le Kamer werd gevraagd waarom hier een termijn van een maand is genomen, terwijl in de gemeentewet voor analoge gevallen tweemaal vier en twintig uur is gesteld en overigens of artt. 167 en volg. dier wet op deze verordeningen van toepassing zijn. Hierop antwoordde de Kegeering, bij hare memorie, „dat de artt. 167 en volg. der gemeentewet alleen betrekking hebben op verordeningen, tegen wier overtreding straf is bedreigd. Van zoodanige verordeningen is in het besproken artikel de rede niet; de genoemde artikelen der gemeentewet zijn dan ook niet van toepassing. Daarom was er ook geen aanleiding den termijn van tweemaal vier en twintig uren, uit de gemeentewet hier over te nemen". Art. 7. 1. Bij plaatselijke verordening kan de gemeenteraad, onverminderd zijne bevoegdheid krachtens art. 135 der Gemeentewet: 1°. enkele wijken, buurten of straten aanwijzen, waarin door burgemeester en wethouders vergunningen niet of niet dan onder bij die verordening vastgestelde voorwaarden verleend mogen worden ;  - 19 — Art. 7 2°. voor enkele wijken, buurten of straten een maximum van aldaar door burgemeester en wethouders te verleenen vergunningen vaststellen, onafhankelijk van het getal bewoners van die wijken, buurten of straten ; 3°. uren bepalen, gedurende welke voor het publiek toegankelijke localiteiten, waarvoor vergunning is verleend, gesloten moeten zijn, met dien verstande, dat voor verschillende dagen verschillende uren kunnen worden bepaald ; 4°. dagen bepalen, waarop wegens omstandigheden, op grond van welke misbruik van sterken drank te vreezen is, in de gemeente of in bepaalde wijken of buurten voor het pubUek toegankelijke localiteiten, waarvoor vergunning is verleend, gesloten moeten zijn hetzij gedurende den geheelen dag, hetzij gedurende bepaalde uren. 2. Het bepaalde in 3°. en 4°. van het eerste lid van dit artikel' is niet van toepassing op eene vergunning voor den verkoop in een logement alleen aan logeergasten. 3. Verordeningen, ingevolge dit artikel vastgesteld, worden binnen eene maand, nadat zij door den raad zijn vastgesteld, aan Gedeputeerde Staten medegedeeld. Eerste Md, nos. 1 en 2. Bij het voorl. verslag 2e Kamer werd gevraagd: „Hoeveel wijken enz. acht de Begeering in het woord „enkele" begrepen en 2°. Wat is onder „buurt" in tegenstelling van „wijk" te verstaan?" Het antwoord hierop luidde: 1°. „Hoever het woord „enkele" reikt, is niet a priori te zeggen. Ook dit is een quaestio facti, te beslissen in verband met het geheele aantal der wijken. In ieder geval zal „enkele" nooit meer kunnen zijn dan eene minderheid.  Art. 8 — 20 — De Kroon blijft altijd bevoegd tot vernietiging, "wanneer de raad te ver mocht gaan. 2°. In sommige gemeenten zijn deelen, die in zeden en gewoonten ieder een geheel vormen en welker grenzen niet steeds samenvallen of behoeven samen te vallen met de grenzen van wijken, welke voor andere behoeften getrokken worden. Buurt duidt hier zulk een eigen deel eener gemeente aan". — De onder 1°. in het eerste lid omschreven bevoegdheid bestaat niet voor het verleenen van verloven ; verg. art. 34, 4e lid, in verband met art. 2, 7e lid. (Besluit van 12 Juni 1918, S. 353.) — Eerste lid n°. 4. Bij missive van 6 Maart 1919 (0. V.) heeft de Minister van Arbeid de Gedeputeerde Staten der provinciën verzocht om de aandacht der gemeentebesturen te vestigen op de gelegenheid welke punt 4 van dit lid biedt om misbruik van sterken drank op de dagen, waarop de stemming plaats heeft voor verkiezingen, zooveel mogelijk te voorkomen. — De gemeenteraad is niet bevoegd om bij verordening den Burgemeester te machtigen bepaalde dagen aan te wijzen, waarop het verboden zal zijn vergunningslocaliteiten geopend te hebben. (Besluit van 18 Mei 1920, S. 246.) — Een verbod tot verkoop van sterken drank gedurende den geheelen Zondag, dat in zijn practische uitwerking met een sluitingsgebod nagenoeg overeenkomt, kan alleen dan wettig worden geacht, wanneer in de betrokken gemeente omstandigheden aanwezig zijn, als bedoeld bij artikel 7,1ste lid, 4°. der Drankwet. (Besluiten van 7 Mei 1921, S. 721 en van 27 Juni 1921, S. 817.) Art. 8. 1. De vergunning wordt door burgemeester en wethouders geweigerd : 1°. wanneer door het verleenen der vergunning in strijd zou worden gehandeld met de bepaling van art. 4, eerste lid ; met een besluit, door Ons genomen ingevolge art. 4, tweede lid ; of met eene verordening als bedoeld in art. 7, eerste lid, 1°. of 2o. ;  21 — Art. 8 2°. wanneer de vergunning wordt gevraagd voor eene localiteit, die voor den openbaren dienst wordt gebruikt, of die met zoodanige localiteit binnen 's huis gemeenschap heeft; 3°. wanneer zij wordt gevraagd voor eene localiteit in een huis, toebehoorende aan het Rijk, eene provincie, eene gemeente of een waterschap ; 4°. wanneer de localiteit, waarvoor zij wordt gevraagd, zich niet bevindt in een huis of in de gebouwde aanhoorigheid van een huis ; 5°. wanneer zij wordt gevraagd voor den verkoop in eene ten dienste van het pubhek bestemde localiteit van een openbaar middel van vervoer ; 6°. wanneer zij wordt gevraagd voor eene localiteit, waarvoor reeds eene vergunning is verleend. Wanneer gelijktijdig voor eenzelfde localiteit meer dan ééne vergunning wordt gevraagd, wordt slechts ééne vergunning voor die localiteit verleend. Deze bepalingen zijn niet van toepas¬ sing, irdien de localiteit deel uitmaakt van een logement, waarvoor eene vergunning voor den verkoop alleen aan logeergasten is verleend ; 7°. wanneer den verzoeker reeds eene vergunning, met uitzondering van die voor den verkoop in een logement alleen aan logeergasten, is verleend. Wanneer een verzoeker gelijktijdig meer dan ééne vergunning vraagt, wordt hem slechts ééne vergunning verleend; 8°. wanneer de localiteit, waarvoor zij wordt gevraagd, niet voldoet aan de eischen, gesteld krachtens art. 6; 9°. wanneer de verzoeker niet is een  Art. 8 - 22 — natuurlijk persoon, of wanneer de vergunning door onderscheidene personen gezamenlijk wordt gevraagd; 10°. wanneer de verzoeker tot eene gevangenisstraf van een jaar of tot eene zwaardere straf onherroepelijk is veroordeeld en er nog niet vijf jaren zijn verloopen, nadat hij zijne straf heeft ondergaan; 11°. wanneer: a. binnen de laatste vijf jaren tweemaal de verzoeker onherroepelijk is veroordeeld wegers een der feiten, omschreven in de artt. 44, eerste lid ; 46 ; 47, eerste of vierde lid; 50, eerste lid, nos. 1, 3, 4, 7, IC ; of 52 van deze wet; in art. 184, voor het geval het feit betrekking heeft op een bevel, eene vordering of handeling, krachtens deze wet of de bij deze wet bedoelde plaatselijke verordeningen gedaan, of in de artt. 252, 426, 453 en 454 Van het Wetboek van Strafrecht; b. binnen de laatste tien jaren viermaal de verzoeker onherroepelijk is veroordeeld wegens een der feiten, omschreven in de artt. 43, eerste lid; 45, eerste of derde lid ; 50, eerste lid, nos. 2, 5, 6, 8, 9, 11 ; of 51, tweede lid, van deze wet. Met onherroepelijke veroordeeling wordt gelijk gesteld betaling van de opgelegde boete. 12°. wanneer de verzoeker van één of meer rechten, vermeld in art. 28 van het Wetboek van Strafrecht, bij rechterlijke uitspraak is ontzet, zoolang het gemis van dat recht ten gevolge van die ontzetting voortduurt; 13°. wanneer de verzoeker of het  — 23 — Art. 8 hoofd van het gezin, waarvan hij lid is, tot het plegen van ontucht gelegenheid biedt, of ook in ander opzicht van bekend slecht levensgedrag is; 14°. wanneer binnen de laatste vijf jaren eene vroegere vergunning, den verzoeker verleend, werd ingetrokken krachtens art. 23, n°. 5 ; 15°. wanneer zij wordt gevraagd voor eene localiteit, waarin eene andere winkelnering of het bedrijf van kapper of barbier wordt uitgeoefend, loten worden verkocht in de Nederlandsche Staatsloterij of in eene andere loterij, of voor ,;er.e localiteit, die met zoodanige localiteit binnen 's huis gemeenschap heeft. Onder andere winkelnering wordt, behalve voor zooveel betreft eene vergunning voor den verkoop, bedoeld in art. 1, tweede lid, letter b, niet verstaan het bedrijf van -restaurateur, logement-, stal-, biljart-, open-tafelhouder en dat van den houder van een verlof, als bedoeld in art. 34: 16°. wanneer de verzoeker of een bewoner van het huis, waarin hij sterken drank in het klein wenscht te verkoopen tolgaarder, brugwachter, brugwaker, sluiswachter, sluismeester, sluisknecht, scheepsbevrachter, stevedore of sleepagent is, of wanneer de verzoeker een betrekking in dienst van een publiekrechtelijk lichaam bekleedt of lid is van een College van burgemeester en wethouders of van Gedeputeerde Staten ; 17°. wanneer bij de aanvrage eener vergunning ingevolge art. 5, tweede lid, blijkt, dat een der beide vergunningen, waarvan afstand is gedaan. stond ten name van den verzoeker :  Art 8 — 24 — 18°. wanneer de verzoeker is de tusschenpersoon voor iemand, die in een der onder nos. 10—14, 16 en 17 vermelde gevallen verkeert. 2. Ten aanzien van eene vergunning, welke ingevolge art. 15 en voor de localiteit, waarin dé overleden echtgenoot het bedrijf uitoefende, gevraagd wordt, komt het bepaalde in het eerste lid, nos. 3—8, 15, 16, 18, voor zooveel n°. 16 betreft, slechts in aanmerking, voor zoover het kracht van wet had op het oogenblik, dat de vergunning aan den overleden echtgenoot werd verleend, tenzij reeds vóór zijn overlijden het bedrijf werd uitgeoefend in overeenstemming met de in die bepalingen vervatte eischen. Zie betreffende de maatregelen ter bereiking van de door de Drankwet aan onherroepelijk geworden veroordeelingen verbonden gevolgen in zake weigering of intrekking van eene vergunning of een verlof, de missive van den Minister van Binnenl. Zaken van 12 December 1906, hierna onder de bijlagen opgenomen. Zie ook de missive van dien Minister van 6 December 1904, C. V. — eerste lid, n°. 5. Bij de beraadslaging in de 2e Kamer over n°. 16 van dat artikel, werd opgemerkt, dat het wellicht aanbeveling zou verdienen ook te lezen: „veerman of veerknecht", omdat dit geheel zou overeenkomen met de ratio voor de bepaling, waarom de vergunning ook wordt geweigerd aan sluismeesters. Aanvulling zou niet noodig zijn indien de veerhuizen werden beschouwd te vallen onder localiteiten van openbare middelen van vervoer. De Regeering antwoordde, dat het niet ontkend kan worden, dat wanneer men te doen heeft met een veerhuis, dat als wachtkamer van een openbaar middel van vervoer moet worden beschouwd, dit veerhuis ook onder de bepaling valt, wanneer nL in het veerhuis eene afzonderlijke wachtkamer is.  — 25 — Art. 9 — eerste lid, n° 7. Met de hier genoemde vergunning wordt bedoeld, vergunning in de zelfde gemeente. (M. v. B. 2e Kamer.) — eerste lid, n°. 15. Zie met betrekking tot den verkoop van rookartikelen in vergunningslocaliteiten de missive van den Minister van Arbeid aan de Gedeputeerde Staten der provinciën van 20 Januari 1919, onder de bijlagen opgenomen. — eerste lid, n°. 16. Dit nummer is aldus gewijzigd bij de wet van 7 Januari 1911, S. 22. — Vrijstellingen, verleend krachtens het tweede en derde lid van het thans geldende art. i, zijn verkregen rechten. Zoodanige rechten blijven in stand, tenzij zij bij of krachtens de wet worden afgeschaft. (M. v. B. 2e Kamer.) — Blijkens de memorie van antwoord 2® Kamer, deelde de Begeering mede, dat opneming in dit nummer van „veerhuishouders" niet noodig schijnt. Bovendien zou de vaagheid van het begrip „veerhuis" tot bezwaren aanleiding geven. (Zie ook de aant. op n°. 6.) Aft. 9. 1. De vergunning wordt door Gedeputeerde Staten geweigerd: 1°. in de gevallen, vermeld in art. 8, eerste lid, nos. 2—6, eerste en tweede lid ; 10—16, 18, voor zooveel de nos. 10—14 en 16 betreft; 2°. indien binnen de laatste vijf jaren tweemaal eene vroegere vergunning, den verzoeker verleend, werd ingetrokken op grond van art. 28 6°.; 3°. indien zij wordt gevraagd voor een anderen verkoop dan dien, bedoeld in art. 1, tweede bd, letter a. 2. De vergunning voor den verkoop in de locaUteit van eene sociëteit wordt bovendien geweigerd : 1°. in de gevallen, vermeld in art. 8, eerste lid, 1°., voor zooveel betreft de bepalingen van art. 4, eerste lid, en een  Art. 9 26 — besluit, door Ons genomen ingevolge art. 4, tweede lid, 1°. ; 2°. wanneer niet voldaan is arn het voorschrift van art. 2, vijfde lid, of aan eene krachtens die bepaling gestelde vordering ; 3°. wanneer de sociëteit niet rechtspersoon is ; 4°. wanneer in de statuten of in het reglement niet is bepaald : a. dat inwoners \an de gemeente of van aangrenzende gemeenten tot het verkeer en het gebruiken van dranken in de localiteit slechts worden toegelaten, indien zij leden of huisgenooten van leden van de sociëteit zijn en op welke wijze en onder welke voorwaarden het lidmaatschap van de sociëteit wordt verkregen ; met dien verstande, dat aan het bestuur de bevoegdheid kan zijn toegekend, om dagen aan te wijzen, het getal van dertig in het jaar niet te boven gaande, waarop inwoners van de gemeente of van eene aangrenzende gemeente, die niet leden of huisgenooten van leden zijn, tot het verkeer en het gebruiken van dranken in* de localiteit der sociëteit kunnen worden toegelaten, mits tevens aan bet bestuur de verpbchting is opgelegd, om van aanwijzing van die dagen telkens ten minste drie dagen vooraf schriftelijk kennis te geven aan Gedeputeerde Staten en aan den burgemeester; 6. of inwoners van andere gemeenten, die niet leden van de sociëteit zijn, tot het verkeer en het gebruiken van dranken in de locabteit worden toegelaten, en op welke voorwaarden die toelating geschiedt ; 5°. wanneer de sociëteit niet te goeder trouw sociëteit kan worden geacht;  - 27 — Art. 11 6°. wanneer de vergunning wordt gevraagd ten name van eene andere dan de rechtspersoon. Ait. 10. 1. Door Ons, voor zooveel betreft den Rijksdienst of den provincialen dienst, en door Gedeputeerde Staten, voor zooveel betreft een anderen openbaren dienst, met uitzondering van dien eener gemeente, kan voor een bepaalden tijd toestemming worden gegeven, om eene bepaalde localiteit, waarvoor eene vergunning is verleend, of die daarmede binnen 's huis gemeenschap heeft, voor den openbaren dienst te gebruiken onder voorwaarde, dat tijdens het gebruik voor den openbaren dienst in die localiteit geen sterke drank in het klein wordt verkocht. 2. Door Ons kan toestemming worden gegeven, om eene vergunning te verleenen voor eene localiteit in een huis, toebehoorende aan het Rijk, eene provincie, eene gemeente of een waterschap. 3. De toestemming, bedoeld in het eerste en tweede lid, wordt telkens voor niet langer dan vijf jaren verleend en kan te allen tijde worden ingetrokken. Intrekking geschiedt bij met redenen omkleed besluit. Derde lid. Uiteraard zal alleen het gezag, dat de toestemming verleende, haar ook kunnen intrekken. Eene bepaling daaromtrent is onnoodig. (M. v. B. 2e Kamer.) Art. 11. Het verstrekken door een vergunninghouder van sterken drank in het klein op den openbaren weg is verboden, tenzij het aitdrukkelijk bij plaatselijke verordening is toegestaan. Bij zoodanige verordening worden tevens de  Art. 12 - 28 — voorwaarden gesteld, onder welke de verstrekking mag geschieden. Onder die voorwaarden mag niet zijn begrepen het heften van eene bijdrage. Art. 12. 1. Het verzoek om eene vergunning wordt binnen eene week, nadat het is ingekomen, door burgemeester en wethouders op de in de gemeente gebrttrSélijke wijze ter openbare kennis gebracht. Van een verzoekschrift, aan Gedeputeerde Staten gericht, wordt te dien einde door dat college onverwijld aan burgemeester en wethouders een afschrift toegezonden. 2. Indien de locahteit, waarvoor de vergunning wordt gevraagd, zièh bevindt binnen een deel der gemeente, waarover zich de bemoeiingen uitstrekken van eene commissie, als bedoeld in art. 49, doen burgemeester en wethouders van de bekendmaking schriftelijk mededeeling aan die commissie. 3. Binnen twee weken, nadat de bekendmaking is geschied, kan ieder tegen het verleenen van de vergunning schriftelijk bezwaren bij burgemeester en wethouders inbrengen. 4. In het geval, bedoeld in het tweede lid, dient de commissie omtrent het verzoek binnen veertien dagen na afloop van den termijn, genoemd in het derde bd, van bericht en raad. Omtrent een aan Gedeputeerde Staten gericht verzoek dienen mede burgemeester en wethouders binnen veertien dagen na afloop van bedoelden termijn van bericht en raad. 5. Binnen vier weken na afloop van dienzelfden termijn wordt op het verzoek schriftelijk beschikt. 6. Indien de vergunning wordt ver-  - 29 — Art. 13 leend, wordt in de akte eene omschrijving opgenomen van de localiteit of de localiteiten, waarvoor zij is verleend, met vermelding van de oppervlakte van elke localiteit. 7. Afwijzende beschikking wordt met redenen omkleed en zoodra mogelijk in gesloten omslag uitgereikt. 8. Eene beschikking van Gedeputeerde Staten wordt door tusschenkomst van burgemeester en wethouders uitgereikt. 9. In het geval, bedoeld in het tweede lid, wordt van iedere beschikking afschrift gezonden aan de commissie. Art. 13. 1. De namen van . hen, wier vergunning vervalt ingevolge een besluit, als bedoeld in art. 4, tweede lid, 3°., en die binnen eene maand na de dagteekening van Ons besluit een daartoe strekkend verzoek doen, en de namen van hen, op wier verzoek om eene vergunning afwijzend wordt beschikt uitsluitend op grond, dat het vastgestelde maximum bereikt is en die binnen twee weken na de dagteekening van de beschikking een daartoe strekkend verzoek doen, worden geplaatst op eene daartoe bestemde lijst; met dien verstande, dat de namen van hen, wier vergunning is vervallen, gezamenbjk vóór de namen der andere personen worden geplaatst; dat de namen van eerstbedoelde personen worden geplaatst in volgorde van de dagteekeningen der besluiten, waarbij de vervallen vergunningen zijn verleend, en die van laatstbedoelde personen in volgorde van de dagen, waarop hun verzoeken om vergunning inkwamen; en dat, voor zoover besluiten eenzelfde dagteekening dragen of verzoeken op den-  Art. 14 — 30 — zelfden dag inkwamen, de in leeftijd oudere vóór gaat. 2. Van die lijst wordt aan de personen, bedoeld in het eerste lid, op verzoek inzage verstrekt. Eerste lid. De zoig voor de lijst zal rosten op burgemeester en wethouders, die, het stelsel van de wet brengt het mede, met uitvoering zijn belast overal waar zij niet aan een ander is opgedragen. (M. v. B. le Kamer.) — De sociëteiten zijn in dit artikel niet begrepen. Voor deze is gelegenheid gegeven op andere wijze bij artikel 26. (Bedev. Min. 2« Kamer.) Art. 14. 1. Telkens, wanneer het aantal vergunningen, uitgezonderd die voor den verkoop in logementen alleen aan logeergasten, beneden het maximum is gedaald, zenden burgemeester en wethouders binnen tien dagen, nadat dit te hunner kennis is gekomen, schriftelijk bericht, dat er eene vergunning beschikbaar is, aan zooveel personen, ingeschreven op de lijst, bedoeld in art. 13, als er vergunningen beschikbaar zijn. Dat bericht wordt onder bijvoeging van een afschrift van dit artikel aan die personen ge/onden naar de volgorde, waarin zij ingeschreven zijn. 2. Verklaart hij, aan wien dat bericht is gezonden, schriftelijk binnen tien dagen na de verzending, dat hij bij zijn verzoek om een vergunning volhardt, dan is van den dag van ontvangst dier verklaring af wederom art. 12 van toepassing. Bij die verklaring worden wederom gedaan de opgaven, voorgeschreven in art. 2, derde Üd. 3. Telkens, wanneer die verklaring achterwege blijft; van hem, aan wien het  31 — Art. 15 bericht, bedoeld m het éérste bd, is gezonden, binnen de gemeente geene woonplaats bekend is; of de vergunning is geweigerd, wordt de naam van den belanghebbende van de lijst geschrapt, en het: bericht, bedoeld in het eerste bd, gezonden aan wie naar de volgorde van inschrijving daarvoor in aanmerking komt. 4. Voor zoover er eene vergunning beschikbaar is, welke niet kan worden verleend aan een op de lijst ingeschreven persoon, wordt ter openbare kennis gebracht, dat er eene vergunning beschikbaar is. 5. Indien daarna meer verzoekers zich aanmelden, dan er vergunningen beschikbaar zijl, komt het eerst in aanmerking, wie zich het eerst aanmeldt, met dien verstande, dat, voor zoover aanmeldingen op denzelfden dag geschieden, de in leeftijd oudere verzoeker vóór gaat. 6. Op hen, wier verzoeken niet meer in aanmerking kunnen komen, is art. 13 van toepassing. Art. 15. 1. Artikel 14 geldt niet, indien eene vergunning beschikbaar is geworden door het overlijden van den vergunninghouder en de overlevende echtgenoote, die bij hem inwoonde, het bedrijf wenscht voort te zetten, mits deze ten minste twee weken vóór afloop van het vergunningsjaar eene aanvrage om eene vergunning indient. Is de vergunninghouder tusschen 15 April en 1 Mei gestorven, dan loopt de termijn van twee weken van den dag van .overlijden af. 2. In het geval, bedoeld in het vorige bd, komt de overlevende echtgenoote vóór alle andere verzoekers in aanmerking. 3. Indien geen verzoek, als bedoeld in  Art. 16 - 32 - het eerste lid, is ingekomen, of op zoodanig verzoek afwijzend wordt beschikt, wordt art. 14 alsnog toegepast. Art. 16. 1. Tegen de weigering van eene vergunning kan de verzoeker in hooger beroep komen. 2. Tegen het verleenen van eene vergunning door burgemeester en wethouders kan de burgemeester in hooger beroep komen. Tegen het verleenen van eene vergunning door Gedeputeerde Staten kunnen Onze Commissaris in de provincie, burgemeester en wethouders en de burgemeester in hooger beroep komen. 3. Indien de localiteit, waarvoor eene vergunning is gevraagd, zich bevindt binnen een deel der gemeente, waarover zich de bemoeiingen uitstrekken van eene commissie, als bedoeld in art. 49, kan bovendien die commissie tegen het verleenen van de vergunning in hooger beroep komen. 4. Het bezwaarschrift, waarbij het beroep, bedoeld in het eerste, tweede en derde bd, wordt ingesteld, wordt binnen veertien dagen bij burgemeester en wethouders ingediend. Dezen zenden het onverwijld aan Gedeputeerde Staten, indien de beschikking door burgemeester en wethouders, en aan Ons, indien zij door Gedeputeerde Staten werd genomen. Van de indiening van het bezwaarschrift wordt op aanvrage een bewijs van ontvangst uitgereikt, vermeldende den dag van indiening. 5. De termijn van veertien dagen begint 1°. voor den verzoeker en voor de commissie met den dag, waarop de beschikking of het afschrift daarvan is uitgereikt ; 2°. indien het een besluit van  33 - Art. 16 burgemeester en wethouders geldt, voor den burgemeester met den dag der bescbilddng ; 3°. indien het een besluit van Gedeputeerde Staten geldt, voor Onzen Commissaris in de provincie met den dag der beschikking, voor burgemeester 'en wethouders en voor den burgemeester met den dag, waarop de beschikking door burgemeester en wethouders ter uitreiking is ontvangen. Na afloop van den termijn wordt door burgemeester en wethouders aan den belanghebbende schriftelijk medegedeeld, of hooger beroep is ingesteld. 6. Gedurende den termijn tot en de behandehng van het hooger beroep blijft de vergunning, tenzij deze is verleend in een geval, als bedorld in art. 15, buiten werking ; kan voor de locabteit, waarvoor ide vergunning is gevraagd, geene andere vergunning worden verleend ; en wordt de besbssing op een later verzoek om vergunning, door welke het vastgestelde paximum zou worden bereikt, opgeschort, met dien verstande, dat, indien ten aannen van meer dan ééne vergunning hooger beroep is ingesteld, ten aanzien Van een gelijk aantal vergunningen de besbssing wordt opgeschort. 7. De beslissing in hooger beroep wordt feenomen bij een met redenen omkleed besluit binnen drie maanden, nadat het beroep is ingesteld, tenzij die besbssing vooraf bij een met redenen omkleed besluit is verdaagd. 8. Wordt het besluit, door Gedeputeerde Staten in hooger beroep genomen, ioor Ons vernietigd, dan doen deze opaeuw over de zaak uitspraak met inichtnerning van Onze besbssing. 8. & J. n°. 41, 7" dr. 2  Art. 17 - 34 - Art. 17. 1. Gedeputeerde Staten stellen, te beginnen in 1904, daarna vóór 1 Jub 1909 en vervolgens eveneens om de vijf jaren vóór 1 Jub, eene lijst vast van de gemeenten, bedoeld in art. 1, derde bd, en doen die onverwijld in bet provinciale blad opnemen. Als grondslag voor de vaststelling van de lijst wordt genomen bet aantal inwoners op 1 Januari, voorafgaande aan die vaststelling. 2. Binnen 21 vrije dagen na de dagteeker ing van bet provinciale blad, waarin het besluit van Gedeputeerde Staten tot vaststelbng der lijst is opgenomen, kan daarvan bij On? in beroep worden gekomen door Onzen Commissaris in de provincie, door den gemeenteraad, alsmede door eiken belanghebbenden houder eener vergunning in de gemeente. Op beroepen, door meerderen afzonderlijk ingesteld, wordt bij één besluit besüst. Gedeputeerde Staten wijzigen de door hen vastgestelde lijst naar Onze uitspraak, indien deze daartoe strekt, onverwijld nadat zij te hunner kennis is gebracht en doen die wijziging ir het provinciale blad opnemen. 3. De lijst wordt van toepassing : met betrekking tot de gemeenten, ten opzichte van welke van het besluit van Gedeputeerde Staten niet in beroep is gekomen, met 1 Januari van het jaar, volgende op dat, waarin zij door Gedeputeerde Staten is vastgesteld ; met betrekking tot de gemeenten, ten opzichte van welke van dat besluit wel in beroep is gekomen, in geval het beroep dooT Ons is afgewezen, acht dagen na de dagteekening van Onze uitspraak; en ingeval het beroep door Ons is toege-  - 35 - • , Art. 18 wezen, acht dagen na de dagteekening van het provinciale blad, waarin het be iluit van Gedeputeerde Staten tot wijziging der lijst overeenkomstig het bepaalde in het tweede bd, derde zinsnede, van dit artikel is opgenomen; doch in beide gevallen niet vóór den lsten Januari van het jaar, volgende op dat, waarin zij door Gedeputeerde Staten is vastgesteld. 4. De lijst blijft geldig tot den lsten Januari van het vijfde jaar, volgende op dat, waarin zij van toepassing is geworden. Met betrekking evenwel tot gemeenten, ten opzichte van welke beroep is ingesteld, blijft zij, indien op voormelden datum nog niet de termijnen zijn verloopen, in het vorige lid vermeld, geldig tot die termijnen verloopen zijn. Eerste lid. Zie art. 70. Art. 18. k Op voorstel van Gedeputeerde Staten kan door Ons op grond van bijzondere plaatselijke omstandigheden worden bepaald, dat het tweede bd van art. 1 niet van toepassing is op een bepaald aangewezen deel eener gemeente met een bebouwde kom van meer. dan 5000 inwoners, indien dat deel ligt buiten die kom en zelf naar den grondslag, voorgeschreven in art. 17, eerste bd, geen bebouwde kom van meer dan 5000 inwoners bevat. 2. Gedeputeerde Staten kunnen een voorstel, als bedoeld in het eerst,,» Hrl alleen doen in de maand Juli van het jaar! waaria de lijst, bedoeld in art. 17, eerste bd, wontyvastgesteld. Ons besluit Wordt genomen vóór 1 Januari daarop volgende. 2*  Art. 19 - 36 — 3. De aanwijzing wordt van toepassing met 1 Januari, volgende op Ons besluit, en blijft geldig tot 1 Januari van het vijfde jaar, volgende op dat, waarin zij van toepassing is geworden. 4. Het door Ons aangewezen deel een er gemeente wordt door Gedeputeerde Staten geplaatst op de lijst, bedoeld in art. 17. 5. Het in art. 19 bepaalde ten aanzien van vergunningen in eene gemeente is mede van toepassing ten aanzien van vergunningen in een deel eener gemeente, aangewezen ingevolge het eerste bd van dit artikel. Voor de toepassing van art. 25 wordt zoodanig deel eener gemeente als eene gemeente beschouwd. Tweede lid. Zie art. 71. Art. 19. 1. Indien eene gemeente, welke voorkomt op de geldende bjst, niet. geplaatst is op de nieuw vastgestelde of gewijzigde lijst, geven burgemeester en wethouders daarvan binnen eene maand, nadat die lijst van toepassing is geworden, schriftelijk kennis aan de houders van door hen verleende vergunningen. 2. Dezen verklaren binnen eene maand na ontvangst van die kennisgeving schriftelijk, voor welken verkoop, bedoeld in art. 1, tweede bd, letter a of b, zij de vergunning wenschen voort te zetten. tfiu\ 3. Met den lsten Mei, volgende op die verklaring, wordt de vergunning geldig voor den daarin genoemden verkoop. Hiervan geschiedt aanteekening op de akte van de vergunning en op het afschrift, bedoeld in art. 32. Bij gebreke van  37 — Art. 20 zoodanige verklaring of bij gebreke van tijdige aanbieding van het afschrift der akte tot plaatsing dier aanteekening, vervalt de vergunning met den lsten Mei, volgende op den termijn, gesteld voor bet indienen der verklaring. 4. Indien eene gemeente, welke niet voorkomt op de geldende lijst, geplaatst is op de nieuw vastgestelde of gewijzigde lijst, geven burgemeester en wethouders daarvan binnen eene maand, nadat die lijst van toepassing is geworden, schriftelijk kennis aan de houders van door ben verleende vergunningen. 5. De aldaar door burgemeester en wethouders verleende vergunningen voor den verkoop, bedoeld in artikel 1, tweede lid, letter a of 6, worden met den lsten Mei, volgende op die kennisgeving, geldig voor den verkoop bij hoeveelheden van minder dan tien bter zoowel voor gebruik ter plaatse van verkoop als elders. Hiervan geschiedt aanteekening op de akte van de vergunning en op het afschrift, bedoeld in art. 32. Bij gebreke van tijdige aanbieding van dat afschriffc';,tot plaatsing dier aanteekening, blijft de eerste zinsnede van dit Md ten aanzien van die vergunning buiten toepassing. Art. 20. 1. De vergunning, met uitzondering van die voor den verkoop in een logement alleen aan logeergasten, heeft geen kracht vóór de betaling van een gemeentelijk vergunningsrecht, door den gemeenteraad vast te stenen. 2. Als grondslag voor de berekening van het vergunningsrecht wordt aangenomen de jaarlijks te schatten huurwaarde, die de localiteit, in verband met den omvang van het bedrijf, waarvoor de  Art. 21 - 38 - vergunning strekt, kan geacht worden te bezitten. 3. Het recht voor eene vergunning is niet lager dan vijf gulden en niet hooger dan twaalf gulden vijftig cents voor elke vijftig gulden huurwaarde of gedeelte daarvan, met dien verstande, dat het recht niet lager dan vijf en twintig gulden zij. Dit recht wordt met vijftig ten honderd verminderd voor de locabteiten, waarin geen sterke drank in bet klein verkocht of geschonken word}; to*r schen Zaterdagavond zes uur en Maandagmorgen acht uur. 4. De regeling van dit vergunningsrecht geschiedt met inachtneming van de artt. 232 tot 236 der wet van 29 Junij 1851 (Staatsblad n°. 85). Eerste lid. De verkoop van sterken drank in logementen alleen aan logeergasten, is een bij uitstek zeer ondergeschikt nevenbedrijf en wordt alleen onder de wet gesteld, om wetsontduiking te voorkomen. In deze omstandigheden ligt voldoende grond voor vrijstelling van het vergunningsrecht. (M. v. B. 2e Kamer.) — derde lid. Zie art. 63, zevende lid. Aft. 21. 1. Tegen den aanslag in het vergunningsrecht kan de belanghebbende bij den gemeenteraad bezwaren inbrengen binnen veertien dagen, nadat de aanslag door burgemeester en wethouders te zijner kennis is gebracht. i 2. De gemeenteraad beslist daarop zoo spoedig mogelijk en deelt zijne besbssing terstond aan den belanghebbende mede. 3. Indien de raad den aanslag verr mindert, wordt het te veel betaalde binnen eene maand aan den belanghebbende teruggegeven.  — 39 — Art. 22 4. Indien de raad den aanslag verhoogt, wordt het bedrag der verhooging vóór het einde van het vergunningsjaar betaald. Bij gebreke van tijdige betaling vervalt de vergunning met den aanvang van het eerstvolgende vergunningsjaar. Art. 22. 1. De vergunning wordt verleend voor één jaar, loopende van 1 Mei van het eene tot 1 Mei van het daaropvolgende jaar. Zij kan ook tusschentijds worden verleend; alsdan loopt de eerste termijn tot 1 Mei daaraanvolgende; voor dit tijdvak wordt het vergunningsrecht bij kwartalen berekend en geldt een gedeelte van een kwartaal voor een geheel. 2. De vergunning wordt telkens geacht weder voor één jaar te zijn verlengd, indien vóór het eindigen van den termijn het verschuldigde vergunningsrecht voor den volgenden termijn is betaald en zij niet is ingetrokken of vervallen. 3. Indien de vergunninghouder bij schriftelijke, door hem onderteekende verklaring afstand doet van de vergunning, worden van het betaalde vergunningsrecht op verzoek aan den vergunninghouder zooveel vierden teruggegeven, als het aantal kwartalen bedraagt, waarin van de vergunning geen gebruik wordt gemaakt. Gelijke teruggave geschiedt aan de rechtverkrijgenden, indien de vergunninghouder overbjdt, en het bedrijf niet ingevolge art. 24, tweede lid, wordt voortgezet, alsmede indien het besluit, waarbij de vergunning is verleend, door Ons is vernietigd. 4. Het eerste en tweede bd zijn niet van toepassing op eene vergunning voor den verkoop in een logement alleen aan logeergasten; deze vergunning wordt  Art 28 - ■ 40 — voor onbepaalden tijd verleend, behoudens intrekking. 5. Het tweede bd is niet van toepassing op vergunningen, ten opzichte van welke dooT Ons een besluit is genomen, als bedoeld in art. 4, tweede bd, 3°. Eerste lid. De woorden „van 1 Mei tot 1 Mei" en „1 Mei" zijn in de plaats gesteld van de woorden: „van 1 Mei tot 30 April" en van „30 April". Hierdoor is, volgens de memorie van beantwoording 2e Kamer, beter de bedoeling weergegeven, daar ook 30 April nog in den termijn is begrepen en het woord „tot" dien dag bitsluit. Art. 23. 1. Burgemeester en wethouders vragen op een, door Gedeputeerde Staten tot hen te riihten verzoek onverwijld eene Bcbriftebjke opgave van de namen en de woonplaatsen van de leden eener sociëteit, voor welk" eene vergunning is verleend, en zenden die opgave aan laatstgenoemd college. 2. Indien het bestuur van de sociëteit die opgave niet binnen twee dagen na de aanvrage van burgemeester en wethouders, verstrekt, vervalt de vergunning met den aanvang van het eerstvolgende vergunningsjaar. Art. 24. 1. De vergunning geldt uitsluitend voor de in de akte van de vergunning vermelde locabteit of localiteiten, alsmede voor de open aanhoorigheden van het huis, waarin zich die locabteit oi die locabteiten bevinden en voor dat deel van den openbaren weg, waarop het verstrekken van sterken drank in het klein ingevolg eene verordening, als bedoeld in art. 11, is toegestaan. Zij geldt, behoudens de uitzonderingen, in het tweede en derde bd van dit artikel  - 41 - Art 26 vermeld, uitsluitend voor den persoon des verzoekers. 2. Bij overlijden van den Vergunningkouder kan het bedrijf gedurende het loopende vergunningsjaar zonder nadere vergunning worden voortgezet door zijne weduwe of, hij ontstentenis van deze, of indien deze van hare bevoegdheid niet binnen twee weken gebruik maakt, door de rechtverkrijgenden. Bij tijdelijke onbevoegdheid of verhindering van den vergunninghouder kan het bedrijf gedurende het loopende vergunningsjaar zonder nadere vergunning worden voortgezet door zijne inwonende echtgenoote of door hen, die, hetzij krachtens de Wét, hetzij krachtens opdracht van den gerechtigde, daartoe bevoegd zijn. '■> 3. Bij voortdurende onbevoegdheid of verhindering van den vergunninghouder kan zijne inwonende echtgenoote de vergunning te zijnen name voortzetten, zoolang die onbevoegdheid of verhindering duurt. Art. 25. 1. In de vermelding der localiteit in de akte van eene vergunning en in het afschrift, bedoeld in art.. 32, eerste lid, kan op schriftelijk verzoek wijziging worden gebracht. Deze bepaling is niet van toepassing op eene vergunning, verleend ingevolge art. 5, eerste bd. 2. Indien die wijziging strekt tot vermelding van eene locabteit in een ander huis, kan zij slechts geschieden met den aanvang van een nieuw vergunningsjaar. 3. De wijziging wordt aangebracht door burgemeester en wethouders, of, indien zij strekt ter vermelding van de locabteit van een logement, waarin de  Art. 25 42 - verkoop alleen geschiedt aan logeergasten of van de localiteit van eene sociëteit, door Gedeputeerde Staten. 4. De wijziging wordt door burgemeester en wethouders geweigerd in de gevaUen, vermeld in art. 8, eerste bd, n°. 1, voor zooveel betreft eene verordening, als bedoeld in art. 7, 1°. of 2°.; nos. 2—6, 8, 15, 16 en 18, voor zooveel n°. 16 betreft. 5. De wijziging wordt door Gedeputeerde Staten geweigerd : lo. in de gevallen, vermeld in art. 8, eerste lid nos. 2—6, eerste en tweede lid ; 15, 16 en 18, voor zooveel n°. 16 betreft; 2°. wanneer zij strekt tot vermelding van de locabteit van eene sociëteit, en die sociëteit ten tijde van bet verzoek om wijziging niet eene vergunning heeft of door toepassing van art. 26 verkrijgt. 6. Indien de wijziging door Gedeputeerde Staten worden aangebracht, wordt tevens in de akte van de vergunning en in het afschrift, bedoeld in art. 32, vermeld, dat de vergunning alleen geldt voor den verkoop, bedoeld in art. 1, tweede lid, letter o. 7. Art. 10 is van toepassing,. 8. Op het verzoek om wijziging wordt binnen eene maand beschikt. 9. Het in art. 16, met uitzondering van het zesde bd, bepaalde ten aanzien van de weigering van eene vergunning is mede van toepassing ten aanzien van de weigering van eene wijziging. Zie de artt. 58 en 73, eerste lid. eerste lid. Volgens de memorie van beantwoording 2e Kamer zal het voorschrift in dit lid vervat, van toepassing zijn op alle vergunninghouders, uitgezonderd de buitenge-  — 43 — Art. 26 wone vergunningen, omdat deze niet aan het maximum gebonden zijn en er te haren aanzien geen behoefte is aan de toegekende bevoegdheid. Art. 26. 1. De akte van e.ene vergunning, met uitzondering van die voor den verkoop, bedoeld in art. 1, tweede lid, letter 6, en bet afschrift, bedoeld in art. 32, eerste lid, kan op schriftelijk verzoek en met toestemming van Ons worden overgeschreven : 1°. ten name van een persoon, die bet bedrijf zal uitoefenen in eene locabteit, welke deel uitmaakt van eene inrichting voor maatschappelijk verkeer ; 2°. ten name van eene sociëteit ten behoeve van den verkoop in de locabteit van die sociëteit. 2. De overschrijving wordt gedaan door burgemeester en wethouders, of, voor zooveel betreft de overschrijving ten name van eene sociëteit, door Gedeputeerde Staten. 3. De overschrijving wordt door burgemeester en wethouders geweigerd, wanneer hij, te wiens name zij wordt gevraagd, verkeert in een der gevaüen vermeld in art. 8, eerste bd, nos. 7, 9—14, 16 en 18, voor zooveel de nos. 10—14 en 16 betreft. 4. De overschrijving wordt door Gedeputeerde Staten geweigerd, indien de sociëteit, te welker name zij wordt gevraagd, verkeert in een der gevallen, vermeld in art. 9, tweede bd, 2°.—5°. 5. Op het verzoek om overschrijving wordt binnen eene maand beschikt. 6. Het in art. 16, met uitzondering van het zesde bd, bepaalde ten aanzien van de weigering van eene vergunning is  Art. 26 - • 44 — mede van toepassing ten aanzien van de weigering van eene overschrijving. Eerste lid. In het Verslag van de werkzaamheden en bevindingen van de inspecteurs voor het toezicht op de naleving der Drankwet over het dienstjaar 1911 zijn op bladz. 57 de hoofdtypen van inrichtingen voor maatschappelijk verkeer voor de steden, het platte land en de badplaatgen aangegeven. Daaruit blijkt, dat bij de beantwoording van de vraag, of eene inrichting er eene is voor maatschappelijk verkeer, door de inspecteurs van de Drankwet — met instemming van den Minister van Binnenlandsche Zaken — de volgende hoofdtypen worden aangenomen : I. voor de steden : a. de groote inrichtingen met druk vreemdelingenverkeer, al of niet gebezigd wordende tot het houden van bijeenkomsten of vergaderingen, waaronder hotels met restaurant en koffiehuis, of met één van beide gelegenheden ; b. de restaurants en koffiehuizen van beteekenis, al of niet gebezigd tot het houden van bijeenkomsten of ■ Vergaderingen; e. de groote koffiehuizen bij marktterreinen, met gelegenheid tot nachtverblijf en stalling voor vee; d. de inrichtingen van beteekenis, waar de buitenlui uitspannen en stallen, en die zij als hun bestelhuis gebruiken, met gelegenheid tot het houden van kleinere, bijeenkomsten en vergaderingen en desnoods tot overnachten ; e. de inrichtingen van beteekenis, tot het geven van tooneelvoorstellingen en muziekuitvoeringen, tot het houden van tentoonstellingen en van vertooningen, vermakelijkheden, vergaderingen en bijeenkomsten met groot publiek; II. voor het platteland : a. de inrichtingen van beteekenis en van algemeene bekendheid, des zomers door stadspubliek bezocht om er zich in de buitenlucht te ontspannen; b. de logementen in de kommen van dorpen, met druk bezocht koffiehuis en gelegenheid tot stallen, waar de belangrijkste ter plaatse  — 46 — Art. 27 voorkomende vergaderingen en bijeenkomsten gebonden worden; c. de koffiehuizen aan de drukke verkeerswegen en aan de kruispunten van belangrijke verkeerswegen, in den omtrek de eenige gelegenheid van dien aard en de aangewezen uitspan- en pleisterplaats; d. de koffiehuizen in de kommen van kleine dorpen, de eenige gelegenheid vormend waar men onder dak kan komen en waar men zich kan ververschen; e. de inrichtingen, niet uitsluitend als pension bekend, in streken, om haar natuurschoon vermaard en des zomers door toeristen bezocht wordend; Hl. voor de badplaatsen : a. de hotels en pension-hotels van eersten rang; 6. de pension-hotels van beteekenis, met restaurant, internationaal verkeer en druk dagbezoek; c. de groote seizoen-inrichtingen; d. de kleiner soort seizoen-inrichtingen van beteekenis. Art. 27. I. Van verbouwing of herbouw van eene locabteit, waarvoor eene vergunning is verleend, wordt uiterlijk ééne maand vóór het einde van het vergunningsjaar, waarin de verbouwing of herbouw is aangevangen, onder overlegging van het plan kennis gegeven aan burgemeester en wethouders, of, voor zooveel betreft een logement, waarin de verkoop alleen geschiedt aan logeergasten, of de localiteit van eene sociëteit, aan Gedeputeerde Staten. 2. Van verandering van eene locabteit of van haar oppervlakte geschiedt vermelding in de akte van de vergunning en op bet afschrift, bedoeld in art. 32, eerste bd. 3. Van de kennisgeving, bedoeld in het eerste bd, wordt op verzoek een bewijs van  Art. 28 - 46 — ontvangst uitgereikt, vermeldende den dag, waarop zij is geschied. Zie art. 58 derde lid. Art. 28. De vergunning wordt door burgemeester en wethouders, of, voor zooveel betreft eene vergunning voor den verkoop in een logement aUeen aan logeergasten of in de locabteit van eene sociëteit, door Gedeputeerde Staten ingetrokken : 1°. wanneer omstandigheden zich voordoen op grond waarvan, waren ze vroeger aanwezig of bekend geweest, zij krachtens art. 8, eerste bd, nos. 2—18 of krachtens art. 9, eerste, bd, of tweede bd, 2°.—6°. zou zijn geweigerd, voorzoover het daarin bepaalde, met uitzondering van het bepaalde in art. 8, eerste bd, nos. 10—13, kracht van wet had op het tijdstip, waarop de vergunning werd verleend ; 2°. wanneer de vergunninghouder, die zich m de uitoefening van het bedrijf door een ander laat vervangen, zelf langer dan drie maanden in het vergunningsjaar buiten noodzaak niet woont in het huis, waarin het bedrijf wordt uitgeoefend. Deze bepaling is niet van toepassing op eene vergunning, verleend voor den verkoop in een logement alleen aan logeergasten of in de locabteit van eene sociëteit ; op eene vergunning voor den verkoop, bedoeld in art. 1, tweede lid, letter b; op eene vergunning, verleend voor eene localiteit, welke slechts gedurende een gedeelte van het jaar, doch niet langer dan zes maanden, voor het pubbek toegankelijk is; en op eene vergunning, aan eene weduwe verleend ingevolge art.  47 - Alt. 28 15 of art. 55, eerste lid, letter 6, voor zoover de overleden echtgenoot woonde buiten het huis, waarin het bedrijf wordt uitgeoefend ; 3°. wanneer niet is voldaan aan het voorschrift van art. 27, eerste lid ; 4°. wanneer de verkoop van sterken drank bi het klein in de locabteit, waarvoor de vergunning is verleend, gedurende langer dan drie maanden achtereen opzettelijk niet heeft plaats gevonden ; 5°. wanneer zich in de locabteit feiten hebben voorgedaan, die de vrees wettigen, dat de voortduring der vergunning een gevaar zou opleveren voor de openbare orde of veibgheid ; 6°. wanneer hij, die het bedrijf uitoefent voor den vergunninghouder, verkeert in een der gevaUen, vermeld in art. 8, eerste bd, nos. 10—13 of 16 ; 7°. wanneer zij strekt voor den verkoop in de locabteit van eene sociëteit, en in strijd met de bepabngen van de statuten of het reglement, gelijk die zijn overgelegd ingevolge art. 2, vijfde bd, voor zooverre deze bepabngen strekken ter voldoening aan het bepaalde in art. 9, tweede bd, 4°., wordt gehandeld, of niet voldaan wordt aan het bepaalde in art. 32, laatste bd. Voor de bepalingen, overgelegd ingevolge art. 2, vijfde lid, treden gewijzigde bepalingen voor de toepassing van n°. 7 slechts in de plaats, indien zij binnen eene maand na haar vaststelling aan Gedeputeerde Staten zijn overgelegd ; 8°. wanneer eene schriftebjke, door den houder der vergunning onderteekende verklaring wordt overgelegd, dat deze afstand doet van de vergunning.  Art. 29 — 48 — Zie de eerste aant. op art. 8. — N°. 2. Zie de artt. 67 en 68. — Hier wordt niet bedoeld drie achtereenvolgende maanden, hetgeen blijkt uit eene vergelijking met n°. 4. (M. v. B. 2e Kamer.) — De woorden „zich laten vervangen" in dit artikel sub 2°. dienen in verband met de geschiedenis der wet te worden opgevat niet in den beperkten juridischen zin, doch in de ruimere algemeene beteekenis van „iemand in zijne plaats doen optreden", ongeacht of die ander voor rekening van den vergunninghouder of voor eigen rekening het bedrijf uitoefent. (Besluit van 2 December 1919, S. 796.) — Het onder 4°. bepaalde is aldus opnieuw vastgesteld bij de wet van 1 November 1907, Si 291. — N°. 7. Bij de beraadslaging in de 2e Kamer over dit nummer, zooals het oorspronkelijk luidde, werd de opmerking gemaakt, dat de vergunning door Gedeputeerde Staten zou moeten worden ingetrokken, ook al ware slechts overtreden of niet nageleefd een nietsbeteekenende bepaling in de statuten die met de wet niets te maken heeft. Aan die bedenking is te gemoet gekomen door invoeging van de woorden „voor zooverre deze bepalingen strekken ter voldoening aan het bepaalde van art. 9, tweede lid, 4°.", zoodat de bepaling alleen slaat op de al of niet aanneming van de leden en kleine fouten er geheel buiten vallen. Art. 29. 1. Eene commissie, als bedoeld in art. 49 kan, voor zooveel het deel 'der gemeente betreft, waarover zJeh haar bemoeiingen uitstrekken, eene met redenen omkleede aanwijzing doen van vergunningen, die ingevolge art. 28 voor intrekking in aanmerking komen. De burgemeester doet gelijke aanwijzing. 2. Binnen eene maand na ontvangst van eene aanwijzing, als bedoeld in het vorige bd, wordt door het coUege, dat tot mtrekking bevoegd is, een besluit genomen, waarvan afschrift wordt gezonden aan bovenbedoelde commissie, en, indien  49 - Art. SO het besluit door Gedeputeerde Staten is genomen, aan burgemeester en wethouders. 3. Is binnen den gestelden termijn geen besluit genomen, dan wordt de intrekking geacht te zijn geweigerd. 4. Intrekking geschiedt bij met redenen omkleed besluit, dat den belanghebbende in gesloten omslag wordt uitgereikt. 5. Uitreiking van een besluit van Gedeputeerde Staten aan belanghebbende geschiedt door tusschenkomst van burgemeester en wethouders. Art. 30. 1. Tegen de uitrekking kan de belanghebbende bi hooger beroep komen. 2. Tegen weigering van de intrekking door burgemeester en wethouders kan de burgemeester in hooger beroep komen. Tegen weigering van de intrekking door Gedeputeerde Staten kunnen Onze Commissaris in de provincie, burgemeester en wethouders en de burgemeester in hooger beroep komen. 3. Indien de localiteit, waarvoor de vergunning geldt, zich bevindt binnen een deel der gemeente, waarover zich de bemoiingen uitstrekken van eene commissie, als bedoeld in art. 49, kan bovendien die commissie tegen de weigering in hooger beroep komen. 4. Het beroep, bedoeld in bet eerste, tweede en derde bd, wordt binnen veertien dagen ingesteld ; bij Gedeputeerde Staten, indien het geldt eene beschikking van burgemeester en wethouders; bij Ons indien het geldt eene beschikking van Gedeputeerde Staten. 5. De termijn van veertien dagen begint 1°. voor den belanghebbende en  Art. 31 — 50 - voor de commissie met den dag, waarop de beschikking of het afschrift daarvan is uitgereikt; 2°. indien het een besluit van burgemeester en wethouders geldt, voor den burgemeester met den dag der beschikking; 3°. indien het een besluit van Gedeputeerde Staten geldt, voor Onzen Commissaris in de provincie met den dag der beschikking, voor burgemeester en wethouders en voor den burgemeester met den dag, waarop de beschikking door burgemeester en wethouders ter uitreiking is ontvangen ; 4°. in het geval, bedoeld in art. 29, derde lid, met den dag, waarop de uitrekking wordt geacht te zijn geweigerd. 6. Gedurende den termijn tot en de behandeling van het hooger beroep blijft de intrekking buiten werking. 7. Het zevende en achtste bd van art. 16 zijn van toepassing. Art. 31. 1. Burgemeester en wethouders zenden jaarlijks aan Gedeputeerde Staten volgens een door Onzen Minister van Binnenlandsche Zaken vast te stellen formulier opgaven 1°. ten aanzien van het aantal inrichtingen, waarvoor gedurende het vorige jaar vergunning, of verlof, als bedoeld in art. 34, is verleend, en waarvan gedurende dat jaar de vergunning of het verlof is vervallen of ingetrokken ; 2°. ten aanzien van het gedurende dat jaar betaalde vergunningsrecht ; en 3°. ten aanzien van alle in de gemeente bestaande inrichtingen, waar krachtens vergunning of verlof dranken ■worden verkocht. 2. Dpze opgaven worden opgenomen in het provinciaal verslag en in de Nederlandsche Staatscourant.  - 51 — Art. 32 Bij schrijven van den Minister van Binnenlandsche Zaken van 21 December 1912 is het oorspronkelijk vastgestelde formulier, in dit artikel bedoeld, eenigszins vereenvoudigd en verduidelijkt, en tevens aldus gewijzigd, dat de opgaven niet meer over het tijdvak van een kalenderjaar, doch over dat van een vergunningsjaar verstrekt worden. Het boven-, bedoelde schrijven met nieuw formulier is hierachter onder de bijlagen dezer wet opgenomen. Art. 32. 1. In elke inrichting, waar krachtens vergunning sterke drank in het klein wordt verkocht, moet een door den gemeente-secretaris of, indien het eene door Gedeputeerde Staten verleende vergunning geldt, door den griffier der Staten gewaarmerkt afschrift van de akte van de vergunning, alsmede een gedrukt exemplaar van de wettelijke bepalingen tot regebng van den kleinhandel in sterken drank en tot beteugelirg van openbare dronkenschap, beide duidelijk leesbaar en niet hooger dan twee meter boven den vloer, zijn opgehangen. Tevens moet boven of ter zijde van de buitendeur, die toegang geeft tot de inrichting, met duidelijke letters te lezen zijn : 1°. de naam van hem, aan wien de vergunning is verleend ; 2°. het woord „ Vergunning" ; 3°. voor de locabteiten, in art. 20, derde bd, tweede zinsnede, bedoeld, de tijd, gedurende welken daarin sterke drank verkocht noch geschonken wordt. 2. Indien de vergunning is verleend voor den verkoop, bedoeld in art. 1, tweede bd, letter 6, wordt naast of onder het woord „ Vergunning" geplaatst: „niet voor verkoop per glas".  Art. 83 — 52 — 3. Indien de vergunning strekt voor den verkoop in een logement alleen aan logeergasten of in de localiteit van eene sociëteit, wordt naast of onder het woord : „ Vergunning", geplaatst: „voor logement" of „voor sociëteit". 4. Binnen acht dagen wordt het in het eerste lid bedoelde afschrift, in geval van het vervaUen of intrekken der vergunning, aan burgemeester en wethouders teruggezonden en het woord „Vergunnmg" weggenomen. Indien dat woord niet binnen den gestelden termijn is weggenomen, doen hurgemeester en wethouders het wegnemen ten koste van den nalatige. 5. Indien de vergunning strekt voor den verkoop in de locabteit van eene sociëteit, is in die locabteit steeds aanwezig eene, door de handteekening van ten minste twee leden van het bestuur onder bijvoeging van dagteekening afgesloten lijst van de leden, welke op verzoek wordt vertoond en waarvan op verzoek een afdruk of afschrift wordt verstrekt aan een ambtenaar, belast met het opsporen van overtredingen van deze wet. Art. 33. Wanneer zonder de vereischte vergunning of op andere wijze, dan vergund is, sterke drank in het klein wordt verkocht, verbieden burgemeester en wethouders het voortzetten van dien verkoop en doen zij dien desnoods beletten. Op de vraag, bij het voorl. verslag 2e Kamer gedaan, op welke wijze burgemeester en wethouders den verkoop van sterken drank in de hierbedoelde gevallen zouden kunnen beletten, antwoordde de RegeeringJ bij hare memorie, dat de strekking van dit artikel reeds is besproken bij de behandeling der wet van 1881. De burgemeester zal een besluit van burgemeester en wethouders moeten uitvoeren en  — 53 — Art. 34 dat op vele manieren kunnen doen ; aanvankelijk door een politieagent voor het gebouw te plaatsen om de binnentredenden te waarschuwen ; maar hij zal ook de localiteit kunnen doen ontruimen en proces-verbaal laten opmaken. Sluiting zal in het uiterste geval kunnen toegepast worden. Art. 34. L Het is verboden, in eene locabteit, waarvoor niet eene vergunning voor den verkoop van sterken drank in het klein, of, voor zoover art. 1, tweede bd, van toepassing is, voor den verkoop, bedoeld aldaar onder letter a, is verleend, anderen drank te verkoopen voor gebruik ter plaatse van verkoop zojder verlof. Deze bepabng is niet van toepassing, voor zoover ingevolge art. 3 voor verkoop van sterken drank vergunning niet vereischt is. 2. De verkoop van anderen dan sterken drank voor gebruik ter plaatse van verkoop wordt onderscheiden in : o. verkoop van alcoholhoudenden drank, anderen dan sterken drank; b. verkoop uitsluitend van alcoholvrijen drank. Het verlof voor den verkoop van alcoholhoudenden drank, anderen dan sterken drank, geldt tevens voor den verkoop van alcoholvrijen drank. 3. Het verlof wordt gevraagd aan burgemeester en wethouders der gemeente, binnen welke de verzoeker het bedrijf wenscht uit te oefenen. 4. Het in art. 2, derde en zevende lid, bepaalde ten aanzien van de vergunning is mede van toepassing ten aanzien van het verlof. Zie art. 65. — Tweede lid a. Bij de beraadslaging in de  Art. 34 - 54 - 2e Kamer werd gevraagd, of de definitie „alcoholhoudende drank, andere dan sterke drank", de mogelijkheid insluit dat gemengde dranken, als b.v. advocaat, likeuren enz. zuilen gebracht kunnen worden onder het verlof, dan wel of het de bedoeling is die dranken te blijven beschouwen als sterke dranken. Is dit laatste het geval, dan zou men in dit artikel blijven moeten bij de oorspronkelijke uitdrukking „gegiste drank". De Begeering antwoordde hierop : „Wat betreft de quaestie van de alcoholhoudende en gegiste dranken, staat de zaak aldus. In het oorspronkelijk wetsontwerp was opgenomen een definitie eenerzijds van sterken drank en anderzijds van gegisten drank, welke definitie, ingevolge een amendement uit het wetsontwerp verdwenen is. Daardoor verloor de uitdrukking in art. 34 van gegisten drank, die anders vaste beteekenis had, haar vastheid en het kwam der Begeering voor, dat, nu in de eerste afdeeling gehandeld is van den sterken drank en krachtens besluit der Kamer, de definitie van het begrip is overgelaten aan den rechter, ook hier die uitdrukking niet meer behoorde voor te komen. Waar er nu overblijft een zeker gebied, waar men slechts heeft alcoholvrije dranken, daar moet gesproken worden van alcoholhoudenden drank, met bjjvoeging van „anderen dan sterken drank". Volgens de opvatting der Kamer staat het begrip van sterken drank vast in de jurisprudentie, en daarom zal de hier gekozen uitdrukking ook vastheid hebben". — vierde, Md. Na dit lid volgde in het ontwerp oorspronkelijk een lid waarbij voor de toepassing van dit artikel als localiteiten werden beschouwd : vaartuigen, tenten of wagens. De Begeering heeft dat lid doen vervallen, omdat z bij nadere overweging meende dat het voor het doel der wet niet noodig is, verkoop van bier en soortgelijke dranken in vaartuigen, wagens of tenten mede onder dit artikel te stellen. De kans dat wetsontduiking in die inrichtingen ongestoord plaats vindt, is zóó gering, dat deze verkoop veilig kan worden vrijgelaten. Het groote gevaar schuilt in den verkoop in huizen, de inriohtingen, die onder de groote  65 — Art. 35 menigte verdwijnen. Daarom is dit artikel beperkt tot localiteiten, welk woord dus hier, ten gevolge van de eenheid van terminologie, denzelfden zin heeft als in art. 2 en volgende. (M. v. B. 2e Kamer.) Vierde lid. Zie het besluit van 12 Juni 1918, S. 353, vermeld in de tweede aant. op art. 7. Een vijfde lid van dit artikel is vervallen ingevolge art. 98 der Zegelwet 1917. Zie omtrent de vrijstelling van zegel thans de hierachter afgedrukte missive van den Minister van Financiën van 3 Juli 1917. Art. 35. 1. Bij algemeenen maatregel van bestuur worden met betrekking tot ruimte, bcbt en lucbtverversching I eischen gesteld, waaraan eene locabteit moet voldoen, om voor een verlof voor den verkoop, bedoeld in art. 34, tweede bd, letter a, in aanmerking te kunnen komen. 2. Bij plaatselijke verordening kan bovendien de gemeenteraad eischen stellen, waaraan eene localiteit moet voldoen, om voor een verlof voor den verkoop, bedoeld in art. 34, tweede lid, letter a, in Iaanmerking te kunnen komen. 3. Verordeningen, ingevolge het tweede bd van dit artikel vastgesteld, worden binnen eene maand, nadat zij door den raad zijn vastgesteld, aan Gedeputeerde Staten medegedeeld. Eerste lid. De algemeene maatregel van bestuur is vastgesteld bij het sedert gewijzigde besluit van 7 Februari 1906, S. 22, hierna onder de bijlagen opgenomen. — Zie art. 69. — tweede lid. Bij de beraadslaging in de 2e Kamer heeft de Begeering uitdrukkelijk verklaard, dat het aan geen twijfel onderhevig is of de gemeenteraden hebben en behouden  Art. 36 — 56 — de bevoegdheid om verordeningen vast te stellen nopens le het bepalen van uren, gedurende welke voor het publiek toegankelijke localiteiten, waarvoor verlof voor den verkoop, bedoeld in art. 34, tweede lid a is verleend, gesloten moeten zijn, met dien verstande, dat voor verschillende dagen verschillende uren kunnen worden bepaald en 2°. het bepalen Van dagen, waarop wegens omstandigheden, op grond van welke misbruik van alcoholhoudenden drank te vreezen is, in de gemeente of in bepaalde wijken of buurten voor het publiek toegankelijke localiteiten, waarvoor verlof voor den verkoop, bedoeld in art. 34, tweede lid, litt. a., is verleend, gesloten moeten zijn, hetzij gedurende den geheelen dag, hetzij gedurende bepaalde uren. Na deze verklaring werd een amendement, om na art. 35 een artikel in te stellen, waarbij de bevoegdheid daartoe aan de gemeenteraden werd verleend, ingetrokken. Art. 36. 1. Het verlof wordt geweigerd : 1°. wanneer de verzoeker tot eene gevangenisstraf van een jaar of tot eene zwaardere straf onherroepelijk is veroordeeld, en er nog niet vijf jaren zijn verloopen, nadat hij zijne straf heeft ondergaan; 2°. wanneer : a. binnen de laatste vijf jaren tweemaal de verzoeker onherroepelijk is veroordeeld wegens een der feiten, omschreven in de artt. 44, eerste bd ; 46; 47, eerste of vierde lid ; 50, eerste bd, nos. 1, 3,4, 7,10 ; of 52 van deze wet; in art. 184, voor het geval het feit betrekking heeft op een bevel, eene vordering of handeling, krachtens deze wet of de bij deze wet bedoelde plaatselijke verordeningen gedaan, of in de artt. 252, 426, 453 en 454 van het Wetboek van Strafrecht; b. binnen de laatste tien jaren vier-  ■ 57 - Art. 36 maal dé verzoeker onherroepelijk is veroordeeld wegens een der feiten, omschreven in de artt. 43, eerste lid ; 45, eerste of derde lid; 50, eerste lid, nos. 2, 5, 6, 8, 9, 11; of 51, tweede lid, van deze wet. Met onherroepelijke veroordeeling wordt gelijk gesteld betaling van de opgelegde boete ; 3°. wrnneer de verzoeker van een of meer rechten, vermeld in art. 28 van het Wetboek van Strafrecht, bij rechterlijke uitspraak is ontzet, zoolang het gemis van dat recht ten gevolge van die ontzetting voortduurt; 4°. wanneer het wordt gevraagd voor den verkoop in eene locabteit, waarvoor eene vergunning voor den verkoop, bedoeld in art. 1, tweede bd, letter 6, is verleend; 5°. wanneer binnen de laatste vijf jaren een vroeger verlof^ den verzoeker verleend, werd ingetrokken krachtens art. 39, 1°. of 4°. Het verlof wordt mede geweigerd, indien binnen de laatste vijf jaren tweemaal een vroeger verlof, den verzoeker verleend, werd ingetrokken krachtens art. 39, 2°. of 3°.; 6°. wanneer de verzoeker of het hoofd van het gezin, waarvan hij bd is, tot het plegen van ontucht gelegenheid biedt, of ook in ander opzicht van bekend slecht levensgedrag is ; 7°. wanneer de verzoeker is de tusschenpersoon voor iemand, die in een der onder nos. 1, 2, 3, 5 en 6 vermelde gevallen verkeert. 2. Het verlof voor den verkoop, bedoeld in art. 34, tweede bd, letter a. wordt bovendien geweigerd, wanneer de locab-  Art. 87 — 58 - teit, waarvoor het wordt gevraagd, niet voldoet aan de eischen, gesteld krachtens art. 35. Zie de eerste aant. op art. 8. — Zie art. 65. Art. 37. Het in art. 12 bepaalde ten aanzien van het verzoekschrift om eene, door burgemeester en wethouders te verleenen vergunning is mede van toepassing op het verzoekschrift om een verlof, en het in art. 16 bepaalde ten aanzien van de weigering van eene vergunnmg door burgemeester en wethouders, met uitzondering van het bepaalde in art. 16. zesde lid, ten aanzien van de opschorting der besbssing, is mede vün toepassing op de weigering van een verlof. . Art. 38. 1. Het verlof geldt uitsluitend voor de in de akte van het verlof vermelde locabteit of localiteiten, alsmede voor de open aanhoorigheden van het buis, waarin zich die locabteit of die tocabteiten bevinden en, behoudens het bepaalde daaromtrent bij plaatselijke verordening, voor den openbaren weg bij dat huis. Het geldt uitsluitend voor den persoon des verzoekers. 2. In de vermelding der locabteit kan op schriftelijk verzoek door burgemeester en wethouders wijziging worden gebracht. Die wijziging wordt geweigerd in de gevallen; vermeld in art. 36, eerste bd, 4°., en tweede bd. 3. Op verzoek om wijziging wordt binnen eene maand beschikt. 4. Van verbouwing of herhouw van eene locabteit, waarvoor een verlof is  - 59 — Art. 40 verleend, wordt binnen drie maanden, nadat daarmede is aangevangen, onder overlegging van bet plan, kennis gegeven aan burgemeester en wethouders. 5. Van verandering van eene locabteit of van haar oppervlakte geschiedt vermelding in de akte van het verlof en op het afschrift, bedoeld in art. 41, eerste bd. 6. Van de kennisgeving, bedoeld in het vierde bd, wordt op verzoek een bewijs van ontvangst uitgereikt, vermeldende den dag, waarop zij is geschied.^ Art 39. Het verlof wordt door burgemeester en wethouders ingetrokken: 1°. wanneer omstandigheden zich voordoen, op grond waarvan, waren ze vroeger aanwezig of bekend geweest, het krachtens art. 36 zou zijn geweigerd ; 2°. wanneer hij, die voor den houder van het verlof het bedrijf uitoefent, verkeert in een van de gevallen, vermeld in art. 36, eerste lid, nos. 1, 2, 3 en 6 ; 3°. wanneer niet voldaan is aan het voorschrift .van art. 38, vierde bd ; 4°. wanneer zich in de localiteit feiten hebben voorgedaan, die de vrees wettigen, dat de voortduring van het verlof een gevaar zou opleveren voor de openvare orde of veiligheid ; 5°. wanneer eene schriftelijke, door den houder van het verlof onderteekende verklaring wordt overgelegd, dat deze afstand doet van het verlof. Zie de eerste aant. op art. 8. Art. 40. Het in de artt. 29 en 30 bepaalde ten aanzien van de intrekking van de vergunnmg door burgemeester en wet-  Art. 41 - 60 — houders is mede van toepassing op de intrekking van het verlof. Art. 41. 1. In elke inrichting, waar krachtens verlof drank wordt verkocht, moet een door den gemeente-secretaris gewaarmerkt afschrift van de akte van het verlof alsmede een gedrukt exemplaar van de wettelijke bepalingen tot regebng van den kleinhandel in sterken drank en tot beteugeling van openbare dronkenschap, beide duidelijk leesbaar en niet hooger dan twee meter boven den vloer, zijn opgehangen. Tevens moet boven of terzijde van de buitendeur, die toegang geeft tot de inrichting, met duidelijke letters te lezen zijn : 1°. de naam van hem, aan wien het verlof is verleend ; 2°. het woord „Verlof". 2. Indien het verlof is verleend voor den verkoop, bedoeld in art. 34, tweede bd, letter 6, wordt naast of onder het woord : „Verlof", geplaatst: „voor alcoholvrijen drank". 3. Binnen acht dagen wordt het in het eerste hd bedoelde afschrift, in geval van het vervaUen of intrekken van het verlof, aan burgemeester en wethouders teruggezonden en het woord „Verlof" weggegenomen. Indien dat woord niet binnen den gestelden termijn is weggenomen, doen burgemeester en wethouders het wegnemen ten koste van den nalatige. : Ar t. 42. Wanneer zonder het vereischte verlof andere dan sterke drank voor gebruik ter plaatse van verkoop wordt verkocht, verbieden burgemeester en wethouders het voortzetten van dien verkoop en doen zij dien desnoods beletten. Art. 43. 1. Het is verboden, in eene  — 61 — Art. 45 voor het publiek toegankelijke locabteit, waarvoor door burgemeester en wethouders eene vergunning is verleend, personen beneden 16 jaar anders dan in gezelschap van een meerderjarige, en personen in kennelijken staat van dronkenschap toe te laten. 2. Door Ons kan ten aanzien van eene gemeente op voorstel van den gemeenteraad, Gedeputeerde Staten gehoord, ontheffing worden verleend van het bepaalde in het eerste bd, voor zooveel betreft het toelaten van personen beneden 16 jaar. Zie de artt. 67 en 73. —■ tweede lid. Als criterium naar 't welk hier gehandeld zal moeten worden, moet gelden het antwoord op de vraag of de verbodsbepaling, vervat in het eerste lid, in zekere gemeente onuitvoerbaar is, omdat er geene andere gelegenheid voor onderkomen bestaat en is dit zoo, dan zal ontheffing moeten worden verleend. (Redev. Min. 2e Kamer.) Art. 44. 1. Het is verboden, in eene voor het pubbek toegankebjke locabteit,. waarvoor door burgemeester en wethouders eene vergunning is verleend, of in eene locabteit, die daarmede binnen'shuis gemeenschap heeft, arbeidsloonen uit te betalen, of toe te laten, dat arbeidsloonen in zoodanige locabteit uitbetaald worden. 2. Onder arbeidsloonen worden niet verstaan loonen, verschuldigd voor werkzaamheden, die zijn verricht in de locabteit of ter zake van het bedrijf, dat daarin wordt uitgeoefend. Art. 45. É Het is verboden, in eene voor het pubbek toegankelijke locabteit, waarvoor door burgemeester en wethouders eene vergunning is verleend, hazard¬ spelen toe te laten.  Art. 45 62 - 2. Onder hazardspel wordt begrepen elk spel, waarbij in bet algemeen de kans .op winst van bet toeval afhangt, ook wanneer die kans toeneemt met de meerdere geoefendheid of de grootere behendigheid van den speler. 3. Het i i verboden, in daarvoor door Ors aangewezen gemeenten, in eene voor het publiek toegankelijke locabteit, waarvoor door burgemeester en wethouders eene vergunning is verleend, of in de aanhoorigheid van zoodanige locabteit zonder toestemming van den burgemeester muziek, vertooningen of andere verrichtingen ten vermake van het publiek toe te laten. Deze bepabng is niet van toepassing op eene locabteit, waarvoor eene vergunning is verleend ingevolge art. 5, eerste bd. 4. In gemeenten, welke niet door Ons ingevolge het vorige bd zijn aangewezen, blijft de bevoegdheid van den gemeenteraad onverminderd, om ingevolge art. 135 der Gemeentewet verordeningen te maken betreffende het toelaten van verrichtingen ten vermake van het pubbek in locabteiten, als bedoeld in het vorige bd. 5. De toestemming, bedoeld in het derde bd, wordt telkens voor niet langer dan vijf jaren gegeven en kan te allen tijde worden ingetrokken. Intrekking geschiedt bij met redenen omkleed besluit. Tweede lid. Deze bepaling geeft eenige uitbreiding aan het begrip,, hazardspel". Groot zal die uitbreiding niet blijken te zijn, aangezien vast wordt gehouden aan den eisch, dat in het algemeen de kans op winst van het toeval afhangt. Een spel, dat niet op dit beginsel beruBt, zal dus niet als hazardspel beschouwd kunnen worden. De Regeering meent dat, met eene gezonde opvatting van deze be-  — 63 — Art. 45 paling, de uitbreiding van het begrip niet groot kan zijn. (M. v. B. le Kamer.) — derde lid. Volgens het voorl. verslag le Kamer werd gevraagd naar de beteekenis van deze bepaling naast art. 188 der gemeentewet. „De hier aan den burgemeester toegekende bevoegdheid" — zoo werd opgemerkt — i „heeft hij ook thans krachtens genoemd wetsartikel. Nu zou men nog met deze bepaling, hoewel overbodig en in deze wet niet op hare plaats, vrede kunnen hebben, ware het niet, dat de laatste zinsnede zóó zou kunnen geïnterpreteerd worden, dat in de aldaar genoemde localiteiten de macht van den burgemeester werd beperkt en men daar dus zonder toestemming van den burgemeester, muziek zóu mogen maken. Dit ware eene bedenkelijke inkrimping van 's burgemeesters macht om, hetzij direct krachtens art. 188 der gemeentewet, hetzij indirect krachtens op dit artikel steunende raadsverordeningen, ook in de inrichtingen, in art. 5 genoemd, op te treden. Ten einde deze interpretatie te voorkomen, vroeg men te dezen opzichte eene uitdrukkelijke verklaring van de Regeering." ■ Bij de memorie van antwoord deelde de Regeering mede: „De bevoegdheid, die in deze bepaling aan den burgemeester wordt gegeven, is in tweeërlei opzicht een andere dan die welke art. 188 der gemeentewet hem toekent. Ten eerste wordt hier geen politiemaatregel getroffen, maar een regel gegeven voor den kleinhandel in sterken drank. In zoover gaat deze bepaling reeds geheel buiten de materie van art. 188 der gemeentewet. In de tweede plaats stelt art. 188 het maken van muziek niet afhankelijk van de permissie van den burgemeester en kent dezen ook niet de bevoegdheid toe, het vereischte voor permissie te stellen; het geeft hem slechts de bevoegdheid te verbieden. Het vereischte van voorafgaande permissie moest tot dusver gesteld zijn in eene plaatselijke verordening ; wanneer dit ontwerp wet zal zijn geworden, zal het ook voortvloeien uit de aanwijzing van eene gemeente door de Kroon. De laatste zinsnede van deze bepaling heft voor de daarin bedoelde inrichtingen wel het vereischte van permissie op, voor zoover dit onderwerp het stelt, maar onttrekt die inrich-  Art. 46 — 64 — tingen geenszins aan het algemeen toezicht dat art. 188 der gemeentewet den burgemeester opdraagt. In geenen deele wordt derhalve de macht des burgemeesters door deze bepaling ingekrompen". — Bij besluit van 7 Maart 1906 zijn ingevolge het derde lid aangewezen : Balgoy, Nijkerk, Oud-Beijerland, Pijnacker, Beemster, Spaarndam, Velsen en Lonneker. Bij besluit van 30 Juli 1908 is aangewezen de gemeente Gouda, terwijl bij besluit van 3 Juli 1913 de gemeente Oudenbosch is aangewezen. Bij deze besluiten is bepaald, dat het verbod niet van toepassing is op eene localiteit, waarvoor eene vergunning is verleend ingevolge artikel 5, ie lid. Art. 46. 1. Het is verboden, sterken drank bi het klein te verkoopen, te schenken, toe te dienen of te verstrekken in eene localiteit, waarvoor eene vergunning is verleend, tijdens het houden daarin van zitdagen voor het pubbek door ambtenaren van het Rijk, eene provincie, eene gemeente of een waterschap, of van openbare verkoopingen, verhuringen of verpachtingen, alsmede gedurende twee uren vóór het begin en twee uren na den afloop der drie laatstgenoemde verrichtingen. 2. Het is, behoudens het bepaalde in art. 3,1°., verboden, sterken drank toe te dienen of te verstrekken op of in een openbaar middel van vervoer. Art. 47. 1. Het is verboden, in daarvoor door Ons aangewezen gemeenten in eene locabteit, waarvoor door burgemeester en wethouders eene vergunning, of waarvoor een verlof voor den verkoop, bedoeld in art. 34, tweede bd, letter a, is verleend, zonder toestemming van den burgemeester vrouwelijke personen ge-  65 — Art. 47 durende de uitoefening van .het bedrijf dienst te laten doen of vanwege den houder van do vergunning of van het verlof aanwezig te doen zijn. 2. Die toestemming wordt telkens voor niet langer dan vijf jaren gegeven en kan te allen tijde worden ingetrokken. Intrekking "geschiedt" bij met redenen omkleed besluit. 3. Het bepaalde in hét eerste bd is niet van toepassing op de inwonende echtgenoote en op inwonende dochters, van den houder van eene vergunning of van een verlof. 4. Het is verboden personen beneden 16 jaar dienst te laten doen hetzij in eene voor het publiek .toegankelijke locabtèit, waarvoor door burgemeester en wethouders eene vergunning is verleend, gedurende de uitoefening van het bedrijf in die locabteit, hetzij ter zake van den veikoop van sterken drank in het klein Voor gebruik elders dan ter plaatse van verkoop. Zie art. 73, tweede lid. — Meende men volgens het voorl. verslag 1e Kamer, dat de in dit artikel vervatte verbodsbepaling in het algemeen zeer streng genoemd moet worden, in het bijzonder werd bezwaar gemaakt tegen de opdracht aan den burgemeester gegeven orn onderzoek te doen naar het gedrag van alle buffetjuffrouwen en kellnerinnen zijner gemeente. Men achtte dit onuitvoerbaar. Daarmede was, naar men meende, de bepaling zelf geoordeeld. Hierop antwoordde de Regeering, bij hare memorie: „De. Regeering vat dit artikel in dien zin op, dat een onderzoek naar het gedrag van de in aanmerking komende vrouwen alleen dan zal plaats hebben, als vermoeden van- onbetamelijkheid bestaat. Waar een inrichting, die boven alle verdenking verheven is, een of meer vrouwen in dienst heeft of wil nemen, S, & J. n°. 41, 7» dr. 3  An. 48 — 66 — daar zal de burgemeester in den aard der inrichting reeds het richtsnoer voor zijn oordeel vinden. Alleen bij de inrichtingen van twijfelachtigen aard zal een onderzoek naar het gedrag der vrouw noodig kunnen zijn; en dan zal het der politie niet zwaar vallen, de gegevens voor een juist oordeel aan den burgemeester te verstrekken ; in de meeste gevallen zal zij die bij voorbaat reeds bezitten." — Bij besluit van 28 December 1905 zijn ingevolge het eerste lid de volgende gemeenten aangewezen : Breda, Dongen, Oudenbosch, Steenbergen, Tilburg, Veghel; • Apeldoorn, Arnhem, Ede, Nijmegen; Oud-Beijerland, Delft, Dordrecht, 's-Gravenhage, Leiden, Botterdam; den Helder, Middelburg, Terneuzen; Amersfoort, Driebergen, Bhenen, Rijssenburg, Utrecht; Deventer, Enschede, Lonneker, Zwolle; Groningen; Heer, Heerlen, Maasniel, Melick, eh Herkenbosch, Roermond, Schimmert, Schinnen, Vaals en Venlo. Bij besluit van 25 Mei 1906 is aangewezen de gemeente Bpendam, bij besluit van 29 Juli 1911 de gemeente Sittard, bjj besluit van 28 Juni 1912 de gemeente Kerkrade, bij besluit van 7 Februari 1917 de gemeente Velsen, bij besluit van 21 Maart 1917 de gemeenten Amsterdam, Merkelbeek en Geleen en bij besluit van 22 Juni 1920 de gemeente Brunssum. — vierde lid. De memorie van toelichting teekent op deze verbodsbepaling aan, dat meermalen gebleken is, dat handelaars in sterken drank jeugdige personen belasten met het vervoer van sterken drank, waardoor het kind kwam tot gebruik, zelfs tot buitensporig gebruik van dien drank, terwijl ook het dienen van jeugdige personen in localiteiten met vergunning een groot gevaar oplevert. Art. 48. Vervallen bij art. 32 van de Gezondheidswet 1919, S. 784. Krachtens het vroegere art. 48 werd onder de bevelen van den Minister het toezicht op  67 — Art 49 de naleving der Drankwet mede opgedragen aan inspecteurs of adjunct-inspecteurs, die door de Koningin werden benoemd, geschorst en ontslagen, en wier werkkring door de Koningin werd geregeld. Dit laatste was geschied bij besluit van 24 Februari 1905, S. 85. Dit artikel is bij het bovenvermelde artikel 32 der Gezondheidswet 1919, S. 784 (onder n°. 63 in deze editie opgenomen) vervallen verklaard, uit overweging, dat de Drankwet ondanks haar administratief karakter, toch alleen beestrijd:ng van het alcoholisme ten doel heeft. Het moet, volgens het betoog van den Minister in de M. v. A., aan die bestrijding ten goede komen, wanneer zij komt te staan in het kader der volksgezondheid. Bij Kon. besluit van 11 Augustus 1920, n°. 69, opgenomen in de Ned. Staatscourant n°. 157, zijn o.m. benoemd tot inspecteurs en adjunct-inspecteurs bij den dienst der volksgezondheid, welke is belast met de zaken, rakende de drankbestrijding, de toenmalige inspecteurs en adjunct-inspecteurs, belast met het toezicht op de naleving van de Drankwet. Zie voor de regeling van hun werkkring, enz. het als bijlage opgenomen besluit van 24 Februari 1905, S. 85, alsmede het besluit van 19 Februari 1920, S. 83, ter uitvoering van art. 19 der Gezondheidswet (in n°. 63 dezer editie als bijlage der Gezondheidswet opgenomen). — Bij besluit van 4 September 1906 is vrijdomL van port verleend voor de briefwisseling over dienstzaken van de inspecteurs o.a. met de Gedeputeerde Staten der provinciën en de gemeentebesturen. Art. 49. 1. Door Ons kunnen in eene gemeente op voorstel van den gemeenteraad ééne of meer commissies van meerderjarige ingezetenen worden ingesteld. Indien in eent gemeente meer dan ééne commissie wordt ingesteld, bepalen burgemeester en wethouders, over welk deel der gemeente de bemoeiingen' Van iedere commissie zich uitstrekken. 2. Die commissies dienen de Overheid van.raad, zoowel desgevraagd als uit eigen  Art. 49 - 68 - beweging, omtrent alles, wat betreft de bereiking van het doel van deze wet. 3. Het aantal leden dier commissies wordt bepaald door Onzen Commissaris in de provincie, burgemeester en wethouders gehoord. 4. De leden worden benoemd door Onzen Commissaris in de provincie. Zij treden volgens een door Onzen Commissaris in de provincie op te maken rooster af, met dien verstande, dat geen lid, behoudens herbenoeming, langer dan drie jaren zitting heeft. 5. Burgemeester en wethouders stellen eene instructie vast, waarin worden geregeld de verkiezing van een voorzitter en een secretaris, de vergaderingen en de werkwijze. 6. De instructie is onderworpen aan de goedkeuring van Gedeputeerde Staten. Indien geene overeenstemming wordt verkregen, geschiedt de vaststelling van de instructie door Gedeputeerde Staten. 7. Den secretaris van de commissie kan uit 's Rijks kas een door Ons vast te stellen vergoeding van bureaukosten worden toegekend. 8. De gemeenteraad stelt een, zoo noodig verwarmd en verlicht, lokaal ter beschikking voor de vergaderingen der commissie. Eerste lid. Oorspronkelijk was hier van mannelijke ingezetenen sprake. Het woord „mannelijke" is vervallen. Tegen het opnemen van vrouwelijke leden bestond aanvankelijk het bezwaar, dat de vrouw minder geschikt zou zijn te achten om zich persoonlijk op de hoogte te stellen van wat in beruchte buurten voorvalt. (M. v. B. 2e Kamer.) — vierde lid. De aftreding wordt door den Commissaris der Koningin geregeld. Daardoor  — 69 — Art. 50 kan op de eenvoudigste wijze worden voorkomen dat alle leden tegelijk aftreden, wat uit het oogpunt van continuïteit ongewenscht ware. (M. v. B. 2« Kamer.) — Bij Koninklijk besluit van 10 Juli 1912 is in ieder der gemeenten Leeuwarderadeel en Lemsterland eene commissie ingesteld, als bedoeld in het eerste lid. Strafbepalingen. Art. 50. 1. Met hechtenis van ten hoogste drie weken of geldboete van ten hoogste honderd gulden wordt gestraft : 1°. hij, die zonder de vereischte vergunning sterken drank in het klein verkoopt, in het klein te koop aanbiedt, of in voorraad heeft ten verkoop in het klein; 2°. hij, die zonder het vereischte verlof alcoholhoudenden drank, anderen dan sterken drank, of alcoholvrijen drank voor gebruik ter plaatse van verkoop verkoopt of te koop aanbiedt, of voor dien verkoop in voorraad heeft; 3°. hij, die in eene voor het publiek toegankelijke localiteit, waarvoor niet de vereischte vergunning is verleend, sterken drank schenkt, toedient of verstrekt; 4°. hij, die in eene localiteit van eene sociëteit, waarvoor geene vergunning is verleend, sterken drank schenkt, toedient of verstrekt; 5°. hij, die sterken drank, geschonken, toegediend of verstrekt in eene localiteit, ■ waarvoor eene vergunning voor den verkoop, bedoeld in art. 1, tweede lid, letter u, is verleend, uit die locaUteit uitdraagt naar eene andere plaats dan waarvoor de akte van de vergunning voor die localiteit geldt; 6°. hij, die :  Art. 60 - 70 o. in eene localiteit, waarvoor eene vergunning voor den verkoop, bedoeld in art. 1, tweede lid, letter b, is verleend, sterken drank anders dan op de wijze, omschreven in art. 1, vierde lid, in voorraad heeft; b. in zoodanige localiteit sterken drank anders dan op de wijze, omschreven in art. 1, vierde lid, verstrekt; c. in zoodanige localiteit het drinken van sterken drank toelaat; d. in eene localiteit, die met zoodanige localiteit gelijkvloers of op dezelfde verdieping is gelegen en binnen 's huis gemeenschap heeft, sterken drank verstrekt aan anderen dan zijne huisgenooten ; e. in eene localiteit, als bedoeld in letter d, toelaat het drinken van sterken drank door anderen dan zijne huisgenooten ; 7°. hij, die in eene localiteit, waarvoor een verlof is verleend, sterken drank aanwezig heeft of in eene localiteit, die met zoodanige localiteit binnen's huis gemeenschap heeft, sterken drank in voorraad heeft; 8°. hij, die in eene localiteit, waarvoor een verlof voor den verkoop uitsluitend van alcoholvrijen drank is verleend, alcoholhoudenden drank, anderen dan sterken drank, in voorraad heeft; 9°. hij, die in een logement, waarvoor geene andere vergunning is verleend dan eene voor den verkoop alleen aan logeergasten, sterken drank in het klein verkoopt of in het klein te koop aanbiedt aan anderen dan hen, die naar redelijk inzicht als logeergasten in dat logement zijn te beschouwen ; 10°. hij, die in eene localiteit, waar sterke drank in het klein verkocht wordt, op eenigerlei wijze aan koop van dien drank een kans op winst verbindt;  71 — Art. 60 11°. hij, die in zijne woning of zijne localiteit eene der handelingen in de vorige nummera, met uitzondering van n°. 6, letter c en e, omschreven, toelaat, voor zooveel betreft de in de nos. 5, 6, 7 en 8 omschreven handelingen, alleen voor zoover degene, die deze pleegt, een lid van zijn gezin of in zijnen dienst is. 2. Indien tijdens het plegen van de overtreding, omschreven in het vorige lid, nog geen twee jaren zijn verloopen, sedert eene vroegere veroordeeling van den schuldige wegens eene dier overtredingen of wegens overtreding van art. 252, 2°. of 3°. van het Wetboek van Strafrecht, onherroepelijk is geworden of de opgelegde boete is betaald, wordt hij gestraft met hechtenis van ten hoogste eene maand. 3. De strafbepalingen van dit artikel zijn toepasselijk bij overtreding van de nos. 1, 2, 3, 4, 9 of 10, onverschillig, wie het feit gepleegd heeft; bij overtreding van de nos. 5, 6, 7 of 8 alleen, indien het feit gepleegd is door het hoofd van het bedrijf, of dengene, die hem als zoodanig vervangt. N°. 9. De uitdrukking „naar redelijk inzicht" komt, althans in het verband waarin zij hier wordt gebezigd, geenszins te vaag voor. Zij gaat uit van de onderstelling, dat degene die voornemens is den nacht als logeergast in een logement door te brengen, van dat voornemen op de eene of andere wijze doet blijken. Nu is maar de vraag of de handelingen of gedragingen, waaruit zoodanig voornemen werd afgeleid, inderdaad van dien aard waren, dat die gevolgtrekking daaruit kan worden gemaakt door een normaal denkend wezen. Het onderzoek en de beantwoording van deze vraag is volkomen aan den rechter toevertrouwd. De bedoelde woorden zullen niet zelden den beklaagde of den van overtreding verdachte  Art. 51 — 72,— ten goede komen, door hem voor straf of zelfs voor vervolging te vrijwaren, zoodra hij maar een geldige reden kan opgeven voor zijn vermoeden, dat degene, aan wie de sterke drank werd verkocht, in zijn logement zou blijven overnachten, ook al bleek dit .vermoeden daarna onjuist. Het weglaten van die woorden zou daarentegen ten gevolge hebben, dat de verkooper strafbaar zou zijn zoo dikwijls hij, aan wien werd verkocht, niét bleef overnachten, ook al mocht het tegendeel worden vermoed, want dan zou de kooper van den sterken drank niet als logeergast zijn te beschouwen. Thans zal alleen verboden zijn het verkoopen of te koop aanbieden, opdat niet worde uitgesloten, dat één logeergast voor iemand, die hem in het logement bezoekt, een of ander bestelt. (M. v. B. 2? Kamer.) Art. 51. 1. Overtreding van een der voorschriften, gegeven in de artt. 43, eerste lid ; 44, eerste lid ; 45, eerste of derde lid ; 46 ; 47, eerste of vierde lid, wordt gestraft met hechtenis van ten hoogste vijf weken of geldboetef van ten hoogste hónderd vijftig gulden. "2. ''Verstrekken van sterken drank in het Méin op den openbar/en weg door een yérguimihghóüder, mdièii dat niet bij eene plaatselijke verordening, als bedoeld in art. 11, is toegestaan, of in strijd met de bepalingen van zoodanige vérordening, wordt gestraft met hechtenis van ten hoogste drie weken of geldboete van ten hoogste honderd gulden. 3. Indien tijdens het plegen van eene overtreding, als bedoeld in het eerste en tweede lid van dit artikel, nog geen twee jaren zijn verloopen, sedert eene vroegere vér^o^deeling • van den schuldige wegens die overtreding onherroepelijk is geworden of de opgelegde boete is betaald, wordt hij gestraft met hechtenis van ten hoogste twee maanden-  - 73 - Art. 54 Art. 52. Hij-, dié bij gelegenheid van eene voor hem of' voor zijn lastgever geL houden operibkre verkooping, verhuring of verpachting den kooper of gegadigde1 in staat stelt, kosteloos sterken drank te gebruiken, wordt gestraft met hechtenis van ten hoogste drie weken of geldboete van ten hoogste honderd gulden. Dit artikel stemt in wezen overeen met het oude ; door de gewijzigde redactie komt evenwel duidelijk uit,'dat niet bedoeld wordt de verkooper van steiken drank of diens vervanger, maar dat straf wordt bedreigd tegen hem, die de openbare verkooping enz. doet houden of diens lasthebber. Voorts wordt ook strafbaar gesteld het gereed zetten van sterken drank voor kosteloos verbruik. (M. v. T.) Art. 53. 1. Met geldboete van ten hoogste honderd gulden wordt gestraft de overtreding van elk der bepalingen van art. 32 of art. 41. 2. Indien de vergunning of het verlof is verleend aan eene vennootschap onder eene firma of eene naamlooze vennootschap of een zedelijk lichaam of aan het bestuur van deze, zijn voor de hiërbedoelde overtredingen aansprakelijk degenen, aan wie de verkoop van drank is opgedragen, en bij gebreke van zoodanige personen, de beheerende vennooten of bestuurders. Art. 54. 1. Met het opsporen var de overtredingen van deze wet en van de bij deze wet bedoelde plaatselijke verordeningen zijn, behalve de ambtenaren, aangewezen bij art. 8 van het Wetboek van Strafvordering, belast de marechaussee en alle ambtenaren van rijks- en gemeentepolitie. 2. De voormelde ambtenaren zijn te  Art. 54 - ■ 74 - allen tijde bevoegd, de uitlevering te vor" deren van al betgeen redelijkerwijze ver moed kan worden gediend te bebben of bestemd te zijn geweest tot bet plegen van eene overtreding van deze wet of van de artikelen 252 of 454 van bet Wetboek van Strafrecbt, en in beslag te nemen alles, wat dienen kan tot bewijs van de overtreding. 3. De voormelde ambtenaren benevens de inspecteurs en adjunct-inspecteurs, bedoeld in art. 48, hebben te allen tijde vrijen toegang tot alle localiteiten, waar verkoop van sterken drank in het klein of van alcoholhoudenden drank, anderen dan sterken drank, of alcoholvrijen drank voor gebruik ter plaatse van verkoop plaats vindt, of waar redelijkerwijze vermoed kan worden, dat die verkoop plaats vindt. Zij hebben mede vrijen toegang tot alle localiteiten en aanhoorigheden van localiteiten, waar redelijkerwijze vermoed kan worden, dat overtreding van eenige bepaling dezer wet plaats vindt. Wordt hun de toegang geweigerd, dan verschaffen zij zich dien desnoods met inroeping van den sterken arm. 4. Is de locaüteit tevens eene woning of alleen door eene woning toegankelijk, dan treden zij deze tegen den wil van den bewoner niet binnen dan op schriftelijken last van den burgemeester. 5. Van dit binnentreden wordt door hen binnen tweemaal vier-en-twintig uren proces-verbaal opgemaakt, dat aan den ingezetene, wiens woning is binnen getreden, in afschrift wordt medegedeeld. Zie betreffende het opsporen van overtredingen der Drankwet de missive van den Minister van Justitie van 9 Augustus 1909, C. V.  — 75 — Art. 55 Overgangsbepalingen. Art. 55. 1. Voor de localiteiten, waarin op 1 Mei 1881 zonder strijd met wet of verordening sterke drank werd verkocht, kan, zoolang aan die localiteiten de bestemming om voor verkoop van sterken drank in het klein te worden gebruikt niet door eene daad van den eigenaar of gebruiker is ontnomen, de vergunning, tenzij in de gevallen bedoeld bij art. 8, eerste lid nos. 2, 6,10—14,16 en 18, voor zooveel de nos. 10—14 eri 16 betreft, niét geweigerd worden : a. aan hem, die op voormeld tijdstip daarin het bedrijf uitoefende, zoolang hij leeft ; b. aan de overlevende echtgenoote of echtgenoot van hem of haar, die op 1 Mei 1901 d aarin het bedrijf uitoefende, zoolang zij of hij leeft, indien het huwelijk op 1 Mei 1904 nog bestond en de echtgenooten te zamen woonden. 2. De vergunning voor de bovengemelde localiteiten, waarin eene andere winkelnering wordt uitgeoefend of die met zoodanige localiteit binnen's huis gemeenschap hebben, wordt bij tijdige betaling van het vergunningsrecht slechts geacht verlengd te zijn onder voorwaarde : 1°. dat de verkoop van sterken drank geschiede in gesloten flesschen, kannen of kruiken ; 2°. dat in de voor het publiek toegankelijke localiteiten geene aangebroken vaten, flesschen, kannen of kruiken, sterken drank inhoudende, aanwezig mogen zijn; en 3°. dat het drinken van sterken drank in die localiteiten niet worde toegelaten.  Art. 56 ■ 76 - 3. Het eerste lid van dit artikel is niet meer van toepassing, indien de vergunning is ingetrokken op grond van art. 28, 8°. 4. Het bepaalde in art. 1, tweede lid, is niet van toepassing op eene vergunning, verleend krachtens het. eerste lid, letter b. Het bepaalde in art. 58, tweede, derde en vierde lid, is van toepassing. Eerste lid, aanhef. De uitdrukking „kan niet geweigerd wórden", ziet niet op één keer, maar telkens, zoo dikwijls men na de vergunning te hebben laten vervallen, door vertrek uit het huis of waardoor dan ook, haar weer wenscht te verkrijgen, zoodat men, zoo dikwijls men wil, de vergunning kan laten vervallen en met succes een nieuwe aanvragen, mits men haar natuurlijk vrage voor de localiteit van 1 Mei 1881 en niet valle onder een der in dit artikel genoemde nummers van art. 8. Zoo is het onder de thans geldende wet; zoo zal het ook nu zijn. (Redev. Min. 2 Kamer.) — eerste lid, b. De nieuwe bepaling van letter b. regelt alleen den toestand van hen, wier rechtspositie bij de noodwet van 1901 in het onzekere bleef en thans nog voor regeling vatbaar is. Daarom is 1 Mei 1901 als uitgangspunt genomen. Na 1 Mei 1901 kunnen, op grond van litt. 6., geen andere personen de vergunning verkregen hebben dan die haar op 1 Mei 1901 hadden, vermits de noodwet het voorrecht alleen toekende aan hen, die op 1 Mei 1901 het bedrijf Uitoefenden. (M. v. B. le Kamer.) Art. 56.1. Hij, wiens vergunning krachtens het tweede lid van art. 55 wordt geacht verlengd te zijn of diens vervanger, die eene der voorwaarden, daar genoemd, niet in acht neemt, wordt gestraft met geldboete van ten hoogste honderd gulden. 2. De vergunning vervalt met den dag, waarop de veröórdeeiing onherroepelijk wordt of de opgelegde boete wordt be-  Att. 57 taakt, tenzij de veroordeelde is de vervanger van hem, te wiens name de vergunning is verleend. In dat geval kunnen burgemeester en wethouders, nadat de veroordeeling onherroepelijk is geworden of de opgelegde boete is betaald, de vergunning op grond van die veroordeeling intrekken. Art. 57. Het eerste lid van art. 2 is niet van toepassing op verkoop van sterken drank door wijnhandelaren, welke ingevolge art. 13 van de wet van 20 Juli 1870 (Staatsblad n°. 127) op 1 Mei 1904 een verlengbaar crediet hadden, zoolang zij dat onafgebroken behouden en sterken drank niet anders dan bij hoeveelheden van ten minste drie liter tegelijk verkoopen voor gebruik elders dan ter plaatse van verkoop. Wijnkoopers met verlengbaar crediet worden thans van de wet uitgezonderd in art. 2 eerste lid, voor zoover zij althans bij hoeveelheden van ten minste 3 liter tegelijk verkoopen. Deze voorwaarde is niet bezwarend, vermits de h^er bedoelde 'wijnkoopers hun afzet uitsluitend vinden onder personen, die nimmer sterken drank bij zeer kleine hoeveelheden inslaan. (M. v. B. 2e Kamer.) — Bij amendement werd voorgesteld om de bepaling van het eerste lid "van art. 2, mede niet van toepassing te maken op verkoop door distillateurs 2e klasse, die op 1 Mei 1904 ingevolge de wet van 20 Juni 1862 (Staatsblad n°. 62) bij de administratie als zoodanig bekend waren. Dit amendement werd, voor zooveel het die uitbreiding betrof, door den voorsteller ingetrokken. Opgemerkt werd dat bij de wijnkoopers de verkoop van sterken drank is bijkomstig, bij de d'stülateurs hoofdzaak. Rationeel zou het zijn dat deze laatsten onder de wet vallen, nu uitdrukkelijk is uitgemaakt dat het begrip van verkoop van sterken drank in het klein, is uitgebreid tot den verkoop beneden 10 liter. - 77 -  Art. 68 - 78 — — Zie betreffende de mededeeling van ontvangers der accijnzen aan de gemeentebesturen betreffende de in dit art. bedoelde wijnhandelaren de missive van den Minister van Binnenlandsche Zaken van 23 Maart 1905 C. V., waarbij mededeeling wordt gedaan van de resolutie van den Minister van Financiën van 25 Januari 1905, B. S. Art. 58. 1. Het bepaalde in art. 1, tweede lid, geldt in eene gemeente, waar het van toepassing is, niet voor eene vergunning, welke vóór 1 Mei 1904 verleend is voor eene, voor het publiek toegankelijke localiteit. 2. Die bepaling wordt evenwel van toepassing, indien ingevolge art. 25 in de akte van de vergunning en in het afschrift daarvan eene localiteit in een ander huis wordt vermeld, of de oppervlakte der localiteit, vermeld in die akte en in dat afschuift, door verbouwing of herbouw met meer dan twintig ten honderd wordt vergroot. 3. Het verzoekschrift om wijziging van de vermelding der localiteit en de in art. 27 bedoelde kennisgeving bevat in dat geval eene opgave, welke verkoop, bedoeld in art. 1, tweede lid, letter a of 6, in de nieuwe of vergroote localiteit zal plaats vinden. Indien in geval van verbouwing of herbouw de kennisgeving, bedoeld in art. 27, geschiedt, vóór dat beslist is, of art. 1, tweede lid, ten aanzien van de gemeente al dan niet van toepassing is, geschiedt die opgave binnen eene maand, nadat over de toepasselijkheid van art. 1, tweede lid, beslist is. 4. De verkoop, genoemd in die opgave, wordt vermeld in de akte van de vergunning en in het afschrift daarvan.  79 - Art. 53 5. Bij gebreke van de opgave, bedoeld in het' derde lid, of bij gebreke van aanbieding bij die opgave van het afschrift van de akte van de vergunning tot vermelding daarin van den in die opgave genoemden verkoop, vervalt de vergunning met den lsten Mei, volgende op den termijn, gesteld voor het doen van die opgave. Art. 59. 1. Eene vóór 1 Mei 1904 verleende vergunning voor den verkoop in eene voor het publiek toegankelijke localiteit blijft, behoudens intrekken of vervallen, van kracht tot 1 Mei 1905 voor den verkoop bij hoeveelheden van minder dan twee liter. 2. Indien een houder van eene vergunning, als bedoeld in het eerste lid, het bedrijf na 30 April 1905 wenscht voort te zetten, wordt op een vóór 1 Maart 1905 tot burgemeester en wethouders te richten verzoek, waarbij opgave wordt overgelegd van de oppervlakte der localiteit of localiteiten, in de akte van zijne vergunning en in het afschrift daarvan de wijziging aangebracht, dat zij voortaan gelden zal voor den verkoop bij hoeveelheden van minder dan tien liter voor gebruik ter plaatse van yerkoop of elders met vermelding van de oppervlakte der localiteit of localiteiten. 3. Bij gebreke van een verzoek, als bedoeld in het tweede lid, vervalt de vergunning met 1 Mei 1905. Tweede lid. In dit lid was sprake van het verleenen eener gewijzigde vergunning. Men maakte bij de beraadslaging in de 2e Kamer de opmerking dat vroeger door de Regeering werd te kennen gegeven dat waar in de wet sprake was van verleende vergunningen, men te doen had met alle, oude en nieuwe ver-  Art. 60 — 80 — gunningen en dat, waar sprake is van te verleenen vergunningen men te doen had met nieuwe vergunningen. Daar in art. 59 tweede lid sprake is van eene gewijzigde vergunning waarbij nieuwe rechten worden verleend, werd betwijfeld of het hier eene oude of wel eene nieuwe vergunning geldt. Ofschoon de Regeering oordeelde dat waar de acte blijft voortbestaan, van het verleenen van vergunning geen sprake kan zijn en bovendien, met het oog op art. 25, aan het verleenen niet gedacht kan worden, is zij • aan het bezwaar tegemoet gekomen door wijziging van dit lid. Art. 60. Eene na 1 Mei 1904 en vóór 15 October 1904 verleende vergunning voor den verkoop in eene voor bet publiek toegankelijke localiteit, vervalt, behoudens intrekken of vroeger vervallen, met den eersten dag van de zevende maand, nadat beslist is, of art. ï, tweede lid, ten aanzien van de gemeente al dan niet van toepassing is. Eene nieuwe vergunning wordt niet geweigerd op grond, dat het vastgestelde maximum is bereikt. Dit tijdstip, 15 October 1904, is de dag van de inwerkingtreding der wijzigingswet. Art. 61. 1. Eene op 1 Mei 1904 bestaan de vergunning voor den verkoop in de locahteit van eene sociëteit blijft, behoudens intrekken of vervallen, tot 1 Mei 1905 van kracht voor den verkoop bij hoeveelheden van minder dan twee liter. 2. Indien de houder van eene vergunning, als bedoeld in het eerste lid, het bedrijf na 30 April 1905 wenscht voort te zetten, wordt op een vóór 1 Maart 1905 tot Gedeputeerde Staten te riehten verzoek, waarbij opgave wordt overgelegd van de oppervlakte der locaEteit of loca-  — 81 — Art. 63 Hteiten, in de akte van zijne vergunning en in het afschrift daarvan de wijziging aangebracht, dat zij voortaan gelden zal voor den verkoop, bedoeld in art. 1, tweede lid, letter a, met vermelding van de oppervlakte der localiteit of localiteiten. 3. Bij gebreke van een verzoek, als bedoeld in het tweede lid, vervalt de vergunning met 1 Mei 1905. Laatste lid. Zie de aant. op het tweede lid van art. 59. Daar hier dezelfde opmerking gold, is in dit artikel mede wijziging gebracht. Art. 62. Eene na 1 Mei 1904 en vóór 15 October 1904 verleende vergunning voor den verkoop in de locaüteit van eene sociëteit, vervalt, behoudens intrekken of vroeger vervallen, met 1 Mei 1905. Eene nieuwe vergunning wordt niet geweigerd op grond, dat het vastgestelde maximum is bereikt. Zie de aanteekening op art. 60. Art. 63. 1. Hij, die op 1 Januari 1904 handel dreef in sterken drank alleen bij hoeveelheden van ten minste twee liter, kan daarmede doorgaan tot 1 Mei 1905. 2. Indien hij na 30 April 1905 sterken drank in het klein wenscht te verkoopen, dient hij binnen zes weken na 14 October 1904 overeenkomstig de bepalingen dezer wet een verzoek in om eene vergunning. Indien in de gemeente art. 1 tweede lid, van toepassing is, kan hem geene andere vergunning worden verleend dan die voor den verkoop, bedoeld aldaar bij letter b. 3. Deze vergunning wordt hem voor de localiteit, waarin hij op 1 Januari 1904 het bedrijf uitoefende, geweigerd, indien  Art. 63 - 82 - het vastgestelde maximum is bereikt en verder in de gevallen, vermeld in art. 8, eerste lid, nos. 4, 5, 6, 9, 10—16 en 18, voor zooveel de nos. 10—14 en 16 betreft. De vergunning wordt bovendien, indien hij het bedrijf wenscht voort te zetten in eene andere localiteit, geweigerd in de gevallen, vermeld in art. 8, eerste lid, n°. 1, voor zooveel betreft eene verordening, als bedoeld in art. 7, eerste lid, 1°. of 2°., nos. 2 en 3. 4. Indien die vergunning hem geweigerd moet worden uitsluitend hetzij op grond, dat het vastgestelde maximum bereikt is, hetzij óp grond van art. 8, eerste lid, n°. 9, wordt hem eene bijzondere vergunning verleend voor den verkoop bij hoeveelheden van twee tot tien liter op de wijze, omschreven in art. 1, vierde lid. Onder het woord „Vergunning" boven of ter zijde van de buitendeur, die toegang geeft tot de inrichting, worden geplaatst de woorden : „Verkoop beneden 2 Uter verboden". 5. Indien de houder van eene bijzondere vergunning sterft, kunnen de akte van de vergunning en het afschrift daarvan worden overgeschreven ten name van zijne overlevende echtgenoote, indien deze op 1 Mei 1904 met hem gehuwd was en bij hem inwoonde, en binnen eene maand na het overlijden een schriftelijk verzoek om overschrijving indient. Die overschrijving wordt geweigerd in de gevallen, vermeld in art. 8, eerste lid, nos. 10—14. 6. De namen van de natuurlijke personen, die ieder in het bezit zijn van eene bijzondere vergunning, worden vóór de namen der andere personen, bedoeld in  - 83 - Art. 63 art. 13, geplaatst op de lijst, aldaar bedoeld, in de volgorde van de dagen, waarop bun verzoek om eene vergunning inkwam, met dien verstande, dat, voor zoover verzoeken op denzelfden dag inkwamen, de in leeftijd oudere vóór gaat. Art. 14, eerste, tweede en derde lid, is van toepassing. 7. Het recht voor eene bijzondere vergunning ingevolge art. 20, eerste lid, te betalen, bedraagt vijf en zeventig ten honderd van het bedrag bepaald in art. 20, derde lid. 8. De bijzondere vergunning wordt ingetrokken : 1°. wanneer zich omstandigheden voordoen, op grond waarvan, waren zij vroeger aanwezig of bekend geweest, zij zou zijn geweigerd ; 2°. in de gevallen, bedoeld in art. 28, nos. 3—6; 3°. wanneer den houder eene vergunning, als bedoeld in het tweede lid, wordt verleend of een der gevallen, gesteld in art. 14, derde lid, zich voordoet. 9. Eene bijzondere vergunning wordt gelijk gesteld met eene vergunning voor den verkoop, bedoeld in art. 1, tweede lid, letter b, voor de toepassing van art. 6 ; art. 8, n°. 15, tweede lid ; art. 26, eerste lid; art. 28, 2°., tweede lid; art. 36, eerste lid 4°.; en art. 50, 6°. 10. Burgemeester en wethouders kunnen vóór 1 Mei 1906 aan den houder van eene bijzondere vergunning, zijnde een natuurlijk persoon, eene vergunning verleenen voor den verkoop, bedoeld in art. 1, tweede lid, letter 6, wanneer een vergunninghouder bij schriftelijke, door hem onderteekende, verklaring afstand doet van eene te zijnen name verleende vergunning onder vermelding van de  Art. 64 - 84 - localiteit, waarvoor op dat oogenblik die vergunning geldt. Zie art. 66 en de aant. op art. 60. Art. 64. Verkoop van sterken drank in bet klein in een logement alleen aan logeergasten kan zonder vergunning geschieden tot 1 Mei 1905. Art. 65. 1. Verkoop van alcoholhoudenden drank, anderen dan sterken drank, en van alcoholvrijen drank in eene localiteit, als bedoeld in art. 34, eerste lid, kan zonder verlof geschieden tot 1 Augustus 1906. 2. Een verzoek om verlof voor de voortzetting van dien verkoop na 31 Juli 1906 wordt ingediend vóór 1 Maart 1906. Vóór 1 Mei 1906 wordt op het verzoek schriftelijk beschikt. 3. Op verzoeken, ingevolge het tweede lid ingediend, is het bepaalde in artikel 36, eerste lid, 2°., niet van toepassing, voor zoover de daar bedoelde veroordeelingen zijn uitgesproken wegens feiten, begaan vóór 15 October 1904. 4. Op verzoeken, ingevolge het tweede lid ingediend, is art. 36, tweede lid, niet van toepassing, voor zoover de verzoeker op 15 April 1905 het bedrijf uitoefende in de localiteit, waarvoor het verlof wordt gevraagd. Het verlof wordt evenwel ingetrokken, indien die localiteit op 1 Januari 1916 niet voldoet aan de eischen, krachtens art. 35 gesteld, voor zoover die eischen golden op het tijdstip, waarop het verlof werd verleend. Dit artikel is aldus gewijzigd bij de wet van 30 December 1905, S. 361. — Zie betreffende de toepassing van het vierde lid van dit artikel de onder de bijlagen opgenomen missive van den Minister van Binnenlandsche Zaken van 8 September 1915.  85 - Art. 70 Art. 66. Vergunningen, vóór 1 Mei 1904, en bijzondere vergunningen, op grond van art. 63, verleend aan vennootschappen, zedelijke lichamen of aan de besturen van deze, vervallen, behoudens intrekken of vroeger vervallen, met 1 Mei 1930. Tot dat tijdstip blijft art. 28, n°. 2, buiten toepassing. Art. 67. 1. Vergunningen, verleend voor den verkoop in ten dienste van het publiek bestemde locaüteiten van openbare middelen van vervoer, vervallen, behoudens intrekken of vroeger vervallen, met 1 Mei 1910. Tot dat tijdstip blijft art. 28, n°. 2, en art. 43 buiten toepassing. 2. Het bepaalde in art. 66 is ten aanzien van de vergunningen, bedoeld in het eerste lid, niet van toepassing. Art. 68. Het bepaalde in art. 28, n°. 2, is niet van toepassing op eene vergunning, verleend vóór 1 Januari 1904, Art. 69. De algemeene maatregel van bestuur, tedoeld in art. 6, eerste lid, en die, bedoeld in art. 35, eerste lid, worden vastgesteld vóór 1 Mei 1905. Art. 70. 1. De lijst, bedoeld in art. 17, eerste lid, wordt in 1904 vastgesteld, vóór 15 November. Gedeputeerde Staten kunnen voor de vaststelling, indien zij dit noodig oordeelen, een anderen grondslag nemen dan in art. 17, eerste lid, is voorgeschreven. 2. Na 14 October 1904, worden, zoolang niet beslist r, of art. 1, tweede lid, ten aanzien van de gemeente al dan niet van toepassing is, vergunningen verleend voor den verkoop voor gebruik ter plaatse van verkoop en elders. Het verzoek om eene vergunning bevat eene opgave, voor welken verkoop, bedoeld in art. 1, tweede  Art. 71 - - 86 lid, letter a of 6, zij verlangd wordt, indien art. 1, tweede lid, ten aanzien van de gemeente, van toepassing is. 3. Die verkoop wordt, indien art. 1, tweede lid, ten aanzien van de gemeente van toepassing is, vermeld in de akte van de vergunning en in het afschrift daarvan binnen eene maand, nadat over de toepasselijkheid van art. 1, tweede lid, beslist is. Bij gebreke van tijdige aanbieding van het afschrift der akte van de vergunning te dien einde vervalt de vergunning met den lsten Mei na afloop van die maand. 4. Het bepaalde in het tweede en derde lid is niet van toepassing op vergunningen voor den verkoop in logementen alleen aan logeergasten of in localiteiten van sociëteiten. Zie de aanteekening op art. 60. Art. 71. Gedeputeerde Staten kunnen het voorstel, bedoeld in het tweede lid van art. 18, voor de eerste maal doen vóór 1 December 1904. Zij kunnen voor dat voorstel een anderen grondslag nemen dan in art. 17, eerste lid, is voorgeschreven. Art. 72. Alle plaatselijke verordeningen, regelende het heffen van vergunningsrecht, worden, zoo noodig, overeenkomstig de bepalingen dezer wet herzien vóór 1 Maart 1905. Indien herziening noodig is, blijven de thans geldende niet langer dan tot 1 Mei 1905 van kracht. Art. 73. 1. Het bepaalde in art. 25 en 43 eerste lid, blijft buiten toepassing tot 1 Juli 1905. 2. Tot dat tijdstip blijft mede het verbod, vervat in art. 47, eerste lid, buiten toepassing.  — 87 —• Art. 75 Slotbepalingen. Art. 74. De feiten, bij deze wet strafbaar gesteld, worden beschouwd als overtredingen. Art. 75. Deze wet kan worden aangehaald onder den titel van „Drankwet". Ingevolge art. XLV der wijzigingswet van 12 October 1904, S. 230, is bij Koninklijk besluit van 12 October 1904, S. 231, bepaald dat die wet in werking zou treden op 15 Ootober 1904. leasten en bevelen, dat deze in het Staatsblad zal worden geplaatst, en dat alle Ministerieele Departementen, Autoriteiten, Colleges en Ambtenaren, wie zulks aangaat, aan de nauwkeurige uitvoering de hand zullen houden. Gegeven te Wildungen, den 28sten Junij 1881. WILLEM. De Min. van Justitie; A. E. j. Moddbbmah. De Minister van Binnenlandsche Zaken, Six. (Vitgeg. 5 Julij 1881.) Overgangsbepalingen. De Wet van 30 December 1905, S. 361 bevat in artikel II de volgende bepaling : Zij, op wier ingevolge artikel 65, tweede lid, der Drankwet (Staatsblad 1904, n°. 235) ingediend verzoek om verlof vóór het in werking treden dezer wet afwijzend is beschikt op grond van artikel 36, eerste lid, 2°., kunnen een nieuw verzoek om verlof indienen vóór 1 Maart 1906. Op dat verzoek wordt vóór 1 Mei 1906 schriftelijk beschikt. Zij, die hun verzoek om verlof voorde voortzetting van den verkoop van alco-  - 88 - holhoudenden drank anderen dan sterken drank, hebben ingediend vóór 15 April 1908 en op wier verzoek afwijzend is beschikt op grond van artikel 36, tweede lid, kunnen een nieuw verzoek indienen vóór 1 Maart 1906. Op dat verzoek is van toepassing het bepaalde in artikel 65, laatste lid. Op verzoeken, ingediend op grond van het eerste en tweede lid van dit artikel, is het bepaalde in art. 12, eerste, tweede; derde, vierde en vijfde lid, niet van toepassing. De Wet van 1 November 1907, S. 291 beéat in artikel II de volgende bepaling: Aan hem, wiens vergunning is ingetrokken op grond, dat daarvan gedurende drie maanden achtereen opzettelijk niet is gebruik gemaakt, hoewel de verkoop van sterken drank in het klein niet gedurende langer dan drie maanden achtereer opzettelijk niet had plaats gevonden, wordt, indien hij daartoe binnen drie maanden na het in werking treden van deze wet een schriftelijk verzoek tot burgemeester en wethouders richt, door dat college een afschrift van de akte der ingetrokken vergunning uitgereikt, door welke uitreiking hij in den vroegeren- staat van houder eener vergunning voor den kleinhandel in sterken drank wordt hersteld. Burgemeester en wethouders beslissen binnen twee maanden op het verzoek Het in artikel 16 van de Drankwet (Staatsblad 1904, n°. 235) bepaalde ten aanzien van weigeren en verleenen eener vergunning door burgemeester en wethouders is mede van toepassing ten aan-  ■ 89 - zien van weigeren en uitreiken van het afschrift. Het verzoekschrift, waarbij het afschrift wordt gevraagd, het bezwaarschrift aan Gedeputeerde Staten en het afschrift zijn vrij van zegelrecht. Indien hij, te wiens aanzien het eerste lid van dit artikel wordt toegepast, het bedrijf, waarvoor de vergunning geldt, niet meer kan uitoefenen of doen uitoefenen in de localiteit, waarvoor de vergunning is verleend, kan éénmaal in afwijking van het bepaalde in artikel 25, 2de lid, van de Drankwet (Staatsblad 1904, n°. 235) tijdens den duur van het loopende vergunningsjaar wijziging worden gebracht in de vermelding van de localiteit in de akte van de vergunning en in het afschrift daarvan.  — 90 — B IJ L A G E N Bbslüit van den 24sten Februari 1005, S. 85, tot regeling van den werkkring van de inspecteurs en de adjunct-inspecteurs voor het toezicht op de naleving van de drankwet. 1 Wij WILHELMINA, enz. Op de voordracht van Onzen Minister van Binnenlandsche Zaken van 22 Februari 1935, n°. 1740, af deeling Binnenlandsch Bestuur; Gelet op art. 48 der Drankwet (Staatsblad 1904 n°. 235) ; Hebben goedgevonden en verstaan: tot regeling van den werkkring van de inspecteurs en de adjunct-inspecteurs voor het toezicht op de naleving van de Drankwet vast te stellen de bij dit besluit gevoegde instructie voor deze ambtenaren. Onze Minister van Binnenlandsche Zaken is belast met de uitvoering van dit besluit, dat in het Staatsblad zal worden geplaatst. 's-Gravenhage, den 24sten Februari 1905. WILHELMINA. De Minister van Binnenlandsche Zaken, Kuypeb. (Uitgeg. 1 Maart 1905.) INSTRUCTIE voor de inspecteurs en adjunct-inspecteurs voor het toezicht op de naleving van de Drankwet (Staatsblad 1904, n°. 235). Art. 1. Voor het toezicht op de naleving van de Drankwet {Staatsblad 1904, n°. 235) door de ambtenaren, bedoeld in art. 48 dier wet, wordt het Rijk zoo noodig door Onzen Minister Tan Binnenlandsche Zaken in inspectiën verdeeld, waarbij de standplaatsen der inspecteurs worden aangewezen. Van die verdeeling en van die aanwijzing geschiedt mede- 1 Zie de aanteekeningen bij het thans vervallen art. 48.  — 91 — deeling in de Nederlandsche Staatscourant. 1 2. Onze Minister van Binnenlandsche Zaken bepaalt, de inspecteurs gehoord, hoeveel adjunct-inspecteurs aan iederen inspecteur duurzaam of tijdelijk worden toegevoegd. Voornoemde Minister wijst de standplaatsen der adjunct-inspecteurs aan.1 3 De inspecteurs en adjunct-inspecteurs bekleeden geen ander ambt en geene andere bediening zonder Onze toestemming. Zij mogen middellijk noch onmiddellijk betrokken zijn bij de voortbrenging van of den handel in drank. 4. Alvorens hun betrekking te aanvaarden leggen de inspecteurs en adjunct-inspecteurs in handen van Onzen Minister van Binnenlandsche Zaken den eed (belofte) af, omschreven bij het Koninklijk besluit van 31 October 1828, n°. 103. 5. Een inspecteur wordt in geval van ongesteldheid, afwezigheid, verlof of ontstentenis, gedurende langer dan een week, vervangen door een inspecteur of adjunct-inspecteur, door Onzen Minister van Binnenlandsche Zaken aan te wijzen. Van ongesteldheid, die langer dan een week duurt, wordt kennis gegeven aan voornoemden Minister. 1 Bij beschikking van den Minister van Binnenlandsche Zaken van 25 Apeil 1905 is, met intrekking van vroegere beschikkingen, het Biijk, voor het toezicht op de naleving der Drankwet, verdeeld in drie inspectiën, waarvan : de eerste omvat de provinciën Zuidholland, Noordholland en Utrecht; de tweede : de provinciën Gelderland, behalve het gedeelte ten zuiden van den Rijn en de Lek, Friesland, Overijssel, Groningen en Drenthe ; de derde : de provinciën Noordbrabant, Zeeland, Limburg en het gedeelte van Gelderland ten zuiden van den Rijn en de Lek. Na de beschikkingen van 2 Juni 1905, 26 Januari 1907, 17 April 1907, 8 Juni 1909, 22 Juni 1910, 11 October 1913, 14 Mei 1914, 8 en 18 Februari 1916 is de dienst thans aldus geregeld, dat aan den inspecteur in de eerste inspectie (standplaats Zeist) zijn toegevoegd twee adjunct-inspecteurs, beide ter standplaats 's-Gravenhage, aan den inspecteur in de tweede inspectie (standplaats Oosterbeek) twee adjunctinspecteurs, ter standplaats Zwolle, resp. Arnhem, en aan den inspecteur in de derde inspectie (standplaats Breda) twee adjunct-inspecteurs, ter standplaats ■ Breda, resp. Venlo.  — 92 — 6. Aan een inspecteur kan verlof worden verleend door Onzen Minister van Binnenlandsche Zaken. Een inspecteur behoeft verlof voor elke afwezigheid van meer dan 24 uren uit anderen hoofde dan van den dienst. 7. Onze Minister van Binnenlandsche Zaken is bevoegd, de betrokken inspecteurs gehoord, één of meer adjunct-inspecteurs, toegevoegd aan eenen inspecteur, ingeval van ongesteldheid, afwezigheid, verlof of ontstentenis te vervangen door één of meer adjunct-inspecteurs, toegevoegd aan een anderen inspecteur. Van ongesteldheid wordt door een adjunctinspecteur onverwijld kennis gegeven aan den inspecteur, aan wien hij is toegevoegd. 8. Verlof aan een adjunct-inspecteur wordt voor minder dan een week verleend' door den inspecteur, aan wien hij is toegevoegd; voor langeren tijd dóór Onzen Minister van Binnenlandsche Zaken. Een adjunct-inspecteur behoeft verlof voor afwezigheid • uit anderen hoofde dan van den dienst. 9. Bij dé uitoefening van hun ambt zijn de inspecteurs en adjunct-inspecteurs voorzien van een, hun door Onzen Minister van Binnenlandsche Zaken uitgereikte ambtskaart. 10. De inspecteurs volgen de bevelen op, hun door Onzen Minister van Binnenlandsche Zaken gegeven. 11. Iedere adjunct-inspecteur is werkzaam onder de bevelen van den inspecteur, aan wien hij is toegevoegd. 12. Iedere inspecteur en de hem toegevoegde adjunct-inspecteur slaan ter zake van het hun opgedragen toezicht op de naleving der Drankwet in het bijzonder acht op alles, wat voor de bereiking van het doel der wet van belang is. Te dier zake verrichten zij de onderzoekingen en plegen zij te bevoegder plaatse het overleg, die de inspecteur geraden acht of hem door Onzen Minister van Binnenlandsche Ztken worden opgedragen. 13. Iedere inspecteur dient aan Onzen Minister van Binnenlandsche Zaken en desgevraagd, aan Gedeputeerde Staten en de Commissarissen der Koningin van bericht en raad over alle zaken, het hun opgedragen toezicht en do  — 93 — bereiking van het doel der Drankwet betreffende. Zij kannen te bevoegder plaatse voorstellen doen of opmerkingen mededeelen te dier zake. 14. De inspecteurs brengen jaarlijks vóór 1 April aan Onzen Minister van Binnenlandsche Zaken een verslag uit van hunne werkzaamheden en hunne bevindingen gedurende het afgeloopen kalenderjaar. De adjunct-inspecteurs verstrekken hun de daarvoor vereischte gegevens in den door deze gewenschten vorm. 15. De inspecteurs kunnen met elkander overleg plegen over onderwerpen, hun taak betreffende. Zij kunnen tot dat doel hetzij op last hetzij met machtiging van Onzen Minister van Binnenlandsche Zaken vergaderen. Binnen acht dagen na iedere vergadering zenden zij aan Onzen Minister van Binnenlandsche Zaken een overzicht van het in de vergadering behandelde. 16. Wordt aan een inspecteur of adjunctinspecteur de toegang geweigerd tot een plaats tot welke hij krachtens art. 54, 3de lid, der Drankwet toegang heeft, dan roept hij de hulp in van den burgemeester der gemeente of van een anderen ter plaatse bevoegden hulpofficier van Justitie. Behoort bij Koninklijk besluit van 24 Februari 1905 (Staatsblad n°. 85). Mij bekend, De Minister van Binnenlandsche Zaken, kuypeb. Missive van den Minister van Binnenlandsche Zaken aan de Gedeputeerde Staten in de provinciën, van den 25ste Februari 1905, betreffende toepassing van art. 5, 2de lid der Drankwet. Terzoekers, die op grond van het bepaalde in artikel 5, tweede lid der Drankwet (Staatsblad 1904, n°. 235), een vergunning voor den kleinhandel in sterken drank boven het maximum vragen onder overlegging van twee verklaringen, waarbij afstand wordt gedaan van twee vergunningen, hebben die afstandsverklaringen veelal tegen niet geringe geldelijke  — 94 — bedragen verkregen. Sommige gemeentebesturen nemen die verklaringen aanstonds in ontvangst en gaan over tot intrekking van de daarbij bedoelde vergunningen, afgescheiden van de vraag, die zij later overwegen, of de verzoekers hun doel kunnen bereiken en dezen een vergunning kan worden verleend. Blijkt dit niet het geval te zjjn, wordt dus afwijzend op de verzoeken beschikt, dan lijden de verzoekers groote schade, vermits de koopsommen voor de verklaringen van afstand vergeefs zijn besteed. Tot deze toepassing van genoemd artikel acht men zich gehouden door de letter der wet. Voor bovenbedoelde verzoekers bestaat krachtens de wet verband tusschen hun verzoek en het overleggen der afstandsverklaringen, welk verband moet doen veronderstellen, dat zij de verklaringen niet zouden hebben overgelegd, indien zij hadden geweten of bedacht, dat hun een vergunning niet zou worden verleend. Eenerzijds nu ben ik van meening, dat de wet een, elders ook gebruikte, gelegenheid laat tot herstel van dwaling. Men kan nl. vóór de intrekking der vergunningen, waarvan afstand is gedaan (wil men, vóór het in ontvangst nemen der afstandsverklaringen), onder? zoeken, of tegen het verleenen der vergunning bezwaar bestaat en indien dit het geval blijkt te zijn, de verzoekers op hun dwaling wijzen. Anderzijds acht ik evenwel, dat ook, waar men tot deze wijze van uitvoering niet wenscht over te gaan, kan worden voorkomen, dat verzoekers schade lijden, voor zoover bij hen zeiven niet onwil of grove nalatigheid in het spel is. Men zou nl. op het voetspoor van zoovele gemeentebesturen, die in min of meer uitvoerige publicaties kor . na het in werking treden der herzieningswet, belanghebbenden wezen op onderscheidene voor hen gewichtige bepalingen der herziene Drankwet, hun, die overeenkomstig artikel 5, 2e lid, der Drankwet een vergunning- willen vragen, kunnen raden, zich, vóór dat zij afstandsverklaringen overleggen, te vergewissen, of zij vallen in de termen van één der bepalingen van artikel 8 der wet; daarbij zou onder hun aandacht gebracht kunnen worden, dat burgemeester en wethouders ook om andere redenen, dan vermeld in artikel 8, de vergunning kunnen  — 95 — weigeren, zoodat voor hen, wier omstandigheden bedenking kunnen doen rijzen, omzichtigheid is aan te bevelen bij het opkoopen van vergunningen met het doel ëene nieuwe vergunning te vragen. Door het bestuur eener gemeente is mg voorts gevraagd, of het als geoorloofd mag worden beschouwd, dat wanneer op grond van afstandsverklaringen twee vergunningen zijn ingetrokken en het verzoek om vergunning van hem (A), die de verklaringen overlegde, is afgewezen, „een later aanvrager (B) zich „beroept op de verklaringen van afstand, door „A overgelegd, mits uit eën schriftelijke verklaring van A blgkt, dat deze daarvoor is „schadeloos gesteld, althans er mede genoegen „neemt, dat B in zijne rechten treedt". Ik acht ook een dergelijke handelwijze niet in strijd met de wet, mits steeds — hetzij op de wijze, die bedoeld gemeentebestuur aangeeft, hetzij op andere wijze — blijke, dat het door de wet gewilde verband tusschen de afstandsverkliringen en het verzoek om een nieuwe vergunning bestaat. Ik heb de eer Uw college te verzoeken, het bovenstaande ter kennis van de gemeentebesturen in Uw gewest te brengen. De Minister van Binnenlandsche Zaken, Ktjtpbb. Besluit van den Vlden Juli 1905, S. 240, houdende aanwijzing van sterke dranken, die bij geringere hoeveelheid dan twee deciliter verkocht kunnen worden krachtens eene vergunning voor den verkoop, bedoeld bij letter 6 van het tweede lid van art. 1 der Drankwet. Wij WILHELMINA, enz. Op de voordracht van Onzen Minister van Binnenlandsche Zaken van 18 Mei 1905, n°. 4528, afdeeling Binnenlandsch Bestuur; Overwegende, dat ingevolge artikel 1, vierde lid, der Drankwet (Staatsblad 1904, n». 235) door Ons kan worden bepaald, welke bitters en dergelijke alcoholhoudende dranken, die  96 - alleen na toevoeging aan anderen sterken drank worden gebruikt, bij geringere hoeveelheid dan twee deciliter verkocht kunnen worden krachtens eene vergunning voor den verkoop, bedoeld bij letter b van het tweede lid van genoemd artikel ;■ Den Raad van State gehoord (advies van 23 Juni 1905, n°. 42); Gezien het nader rapport van Onzen Minister van Binnenlandsche Zaken van 13 Juli 1905, n°. 6282, afdeeling Binnenlandsch Bestuur ; Hebben goedgevonden en verstaan.: te bepalen : , Art. 1. Bij geringere hoeveelheid dan twee deciliter kunnen krachtens eene vergunning voor den verkoop, bedoeld bij letter b van het tweede lid van artikel 1 der Drankwet, verkocht worden vloeistoffen, die een alcoholgehalte hebben van ten minste vijf en zestig ten honderd en bij verdunning met water tot een sterkte van twee en veertig ten honderd troebel worden, mits zij worden verkocht met inachtneming van het bepaalde in het volgend artikel. 2. De verkoop mag slechts geschieden in gesloten, over kurk en bovenrand van den hals door metalen doppen of lak omsloten flesschen, kannen of kruiken, welke voorzien zijn van een etiket, vermeldende den naam van den fabrikant; de plaats, waar zij vervaardigd zijn, benevens den naam, waaronder zij in den handel worden gebracht. Onze Minister van Binnenlandsche Zaken is belast met de uitvoering van dit besluit, dat in het Staatsblad zal worden geplaatst en waarvan afschrift zal worden gezonden aan den Raad van State. Het Loo, den 17den Juli 1905. WILHELMINA. De Minister van Binnenl. Zaken, Kuypeb.. (Uitgeg. 29 Juli 1905;)'  — 97 — Besluit van den Iden Februari 1906, S. 22, tot nadere uitvoering van de artikelen 6, eerste lid, en 35, eerste lid, van de Drankwet (Staatsblad 1904, n°. 235). {Zooals dü besluit is gewijzigd en aangevuld bij besluiten van 25 Mei 1909, S. 127, 7 Juli 1910, S. 196, 11 Januari 1912, S. 9, 2 Juli 1912, S. 211 en 17 Februari 1916, S. 72.) Wij WILHELMINA, enz. Op de voordracht van Onzen Minister van Binnenlandsche Zaken van 8 Januari 1906, n°. 11538/1905, afdeeling Binnenlandsch Bestuur ; Overwegende, dat het wenschelijk is, met intrekking van Ons besluit van 1 April 1905 (Staatsblad n°. 120), nader ter uitvoering van de artikelen 6, eerste lid, en 35, eerste lid, van de Drankwet (Staatsblad 1904, n°. 235), eischen vast te stellen, waaraan met betrekking tot ruimte, licht en luchtverversching eene localiteit moet voldoen om in aanmerking te kunnen komen, hetzij voor eene door Burgemeester en Wethouders te verleenen vergunning voor den verkoop van sterken drank in het klein, met ■ uitzondering van die voor den verkoop, bedoeld in art. 1, tweede lid, letter 6, der wet, hetzij voor een verlof voor den verkoop van alcoholhoudenden drank, anderen dan sterken drank; • Den Baad van State gehoord (advies van 30 Januari 1906, n°. 21); Gezien het nader rapport van Onzen Minister van Binnenlandsche Zaken van 5 Februari 1906, n°. 1190, afdeeling Binnenlandsch Bestuur; Hebben goedgevonden en verstaan: - te bepalen : § 1. Eischen, bedoeld in art. 6, eerste lid, der Drankwet. Art. 1. Om voor eene door Burgemeester en Wethouders te verleenen vergunning voor den verkoop van sterken drank in het klein, met uitzondering van die voor den verkoop, bedoeld in art. 1, tweede lid, letter b, der Drankwet, in aanmerking te kunnen komen, moet eene localiteit voldoen aan de eischen, omschreven in de artikelen 2—8 van Ons tegenwoordig besluit. S- & J. n°. 41, 7» dr. 4  - 98 2. De localiteit moet eene oppervlakte hebben: o. in huizen of gebouwde aanhoorigheden van huizen, gebouwd vóór de inwerkingtreding van dit besluit, van ten minste 20 M2.; 6. in huizen of gebouwde aanhoorigheden van huizen, gebouwd of geheel verbouwd na de inwerkingtreding van dit besluit, van ten minste 25 H2. 3. De gemiddelde hoogte van de localiteit, gerekend van den vloer tot den onderkant van de zoldering, van het plafond of van de bekapping, zoo deze als zoldering dient, mag niet minder zijn dan : o. in huizen of gebouwde aanhoorigheden van huizen, gebouwd vóór de inwerkingtreding van dit besluit: 2.80 M. ; 6. in huizen of gebouwde aanhoorigheden van huizen, gebouwd of geheel verbouwd na de inwerkingtreding van dit besluit: 3 M.; met dien verstande, dat de hoogte niet minder mag bedragen dan is bepaald bij de voorschriften, vastgesteld ingevolge artikel 1 of artikel 8 der Woningwet. 4. Ten minste één wand van de localiteit moet buitenwand zijn over de volle afmeting, die de localiteit aan de zijde van dien wand heeft. 5. Ten minste één buitenwand van de localiteit moet gedeeltelijk bestaan uit één of meer lichtramen van ongekleurd, doorzichtig glas, of uit één of meer deuren, gedeeltelijk bestaande uit zoodanig glas. Indien de localiteit één of meer buitenwanden heeft aan de zijde van den openbaren weg, moet ten minste één zoodanige buitenwand voldoen aan het bepaalde in het eerste lid. 6. De gezamenlijke oppervlakte van het ongekleurd, doorzichtig glas in den buitenwand of in de buitenwanden mag niet minder bedragen dan een zesde gedeelte van de vloeroppervlakte der localiteit. 7. De buitenlucht moet door ventilatie-openingen of beweegbare ramen of deuren rechtstreeks in de localiteit binnen gelaten kunnen worden, met dien verstande, dat de gezamenlijke doorlaat-ruimte niet minder bedragen mag dan een twintigste deel van de vloeroppervlakte der localiteit, en dat voor de be-  — 99 — rekening van die doorlaat-ruimte buiten aanmerking blijft wat minder dan 2 M. boven den vloer der localiteit gelegen is. Indien slechts in één buitenwand zich ventilatie-openingen of beweegbare ramen of deuren bevinden, moeten in de localiteit bovendien ééne of meer met de buitenlucht rechtstreeks in verbinding staande, niet in dien wand aangebrachte ventilatie-openingen aanwezig zijn, waarvan de gezamenlijke vrije doorlaat niet kleiner is dan een vijfhonderdste deel van de vloeroppervlakte der localiteit.1 1 Met het oog op de zeer verschillende methoden voor de berekening van de doorlaatruimte der ventilatieopeningen in vergunnings- en verlofslokaliteiten, is, op voorstel van de inspecteurs voor het toezicht op de naleving der Drankwet, een leidraad vastgesteld voor de meting in de meest voorkomende gevallen. Die leidraad, goedgekeurd bij schrijven van den Minister van Binnenlandsche Zaken van 6 Mei 1914, n° 4583, afd. V. A., luidt, blijkens de mededeelingen daaromtrent in het Aanhangsel van het verslag van de werkzaamheden en bevindingen van de inspecteurs voor het toezicht op de naleving der Drankwet over het dienstjaar 1913 (blz. 105 en 106), als volgt: a. Voor rechthoekige ramen, die kunnen zakken: De oppervlakte van den rechthoek, die tot afmetingen heeft de breedte der opening, ontstaande bij het zakken van het raam, en de hoogte der opening bij het gezakt zijn van het raam op het laagste punt. 6. Voor rechthoekige ramen, die gedeeltelijk om de basis kunnen openvallen: De oppervlakte van den rechthoek die tot afmetingen heeft de lengte van den bovenregel van het beweegbare raamgedeelte en den afstand van dezen tot den bovenkant der raamopening, Ingeval een raam verder kan openvallen dan over twee derde gedeelte, dus . over een hoek grooter dan 60°, wordt voor doorlaatruimte berekend de oppervlakte van den rechthoek, die lengte en breedte van het valraam tot afmetingen heeft. c. Voor segment- of halfcirkelvormige ramen, die gedeeltelijk om de basis kunnen openvallen : De oppervlakte van den rechthoek, die tot afmetingen heeft de horizontale lijn, die de twee punten verbindt, waarin het geheel geopende valraam het kozijn snijdt, en den afstand van het hoogste punt van den boog van dat geheel geopende deel'tot den bovenkant der raamopening. d. Voor ramen, die om hunne as kunnen tuimelen, gelden de berekeningen, als onder 6 en c aangegeven voor de openingen aan beide zijden van de as.  — 100 — 7a. In de localiteit mogen niet aanwezig zijn vaste of verplaatsbare schotten, schermen, gordijnen of andere afscheidingen, hooger dan 1.25 M. van den vloer af gemeten, die van de localiteit een deel, waarin zich een deur bevindt, die, al of niet rechtstreeks, van den openbaren weg toegang geeft tot de localiteit, afzonderen, tenzij dit deel der localiteit niet meer ruimte bevat dan noodig is voor het draaien van de deur. 1 8. Van iedere der bepalingen van de artikelen 3—7a kan, op schriftelijk verzoek, afwijking worden toegestaan door den Inspecteur voor het toezicht op de ïaleving van de Drankwet, binnen wiens ambtsgebied de localiteit, voor welke afwijking wordt verlangd, gelegen is. De Inspecteur beschikt op het verzoek binnen zes weken na de ontvangst. Tegen weigering van de gevraagde ontheffing kan de belanghebbende binnen veertien dagen in beroep komen bij Onzen Minister van Binnenlandsche Zaken. De termijn van veertien dagen begint met den dag, waarop de beschikking is uitgereikt.2 § 2. Eischen, bedoeld in art. 35, eerste lid, der (Drankwet. 3 9. Om voor een verlof voor den verkoop van alcoholhoudenden drank, anderen dan sterken drank, in aanmerking te kunnen komen, moet eene localiteit voldoen aan de eischen, omschreven in de artikelen 10—16 van Ons tegenwoordig besluit. 10. De localiteit moet eene oppervlakte hebben van ten minste 25 M2. Wordt in eene inrichting het bedrijf in meer 1 Dit artikel is ingevoegd bij besluit van 17 Februari 1916, S. 72. 2 Dit art. is, na opnieuw vastgesteld te zijn geweest bij besluit van 25 Mei 1909, S. 127, aldus nader vastgesteld bij besluit van 7 Juli 1910, S. 196. In het eerste lid is daarna 7a nog in de plaats gekomen van 7, bij besluit van 17 Februari 1916, S. 72. 3 Nadat bij .besluiten van 25 Mei 1909, S. 127 en 7 Juli 1910, S. 196, • wijzigingen aangebracht waren in deze §, is .zij aldus opuit iw vastgesteld bij besluit van 11 Januari 1912, S. 9 en daarna gewijzigd bij besluit van 2 Juli 1912, S. 211. Zie de aant. op art. 17 van dit besluit. oca ijséi'  ■ 101 - dan ééne localiteit uitgeoefend, dan moet ten minste ééne dier localiteiten aan dezen eisoh voldoen en moeten de overige localiteiten elk eene oppervlakte hebben van ten minste 20 M2.1 11. De gemiddelde hoogte van de localiteit, gerekend van den vloer tot den onderkant van de zoldering, van het plafond of van de bekapping, zoo deze als zoldering dient, mag niet minder zijn dan 2.80 M., met dien verstande, dat de hoogte niet minder mag bedragen dan bepaald is bij de voorschriften, vastgesteld ingevolge artikel 1 of artikel 8 der Woningwet. 12. Ten minste één wand aan de localiteit moet bjlitenwand zijn over de volle afmeting, die de localiteit aan de zijde van dien wand heeft. 18. Ten minste één buitenwand van de localiteit moet gedeeltelijk bestaan uit één of meer lichtramen van ongekleurd, doorzichtig glas, of uit één der meer deuren, gedeeltelijk bestaande uit zoodanig glas. Indien de localiteit één of meer buitenwanden heeft aan de zijde van den openbaren weg, moet ten minste één zoodanige buitenwand voldoen aan het bepaalde in het eerste lid. 14. De gezamenlijke oppervlakte van het ongekleurd doorzichtig glas in den buitenwand of in de buitenwanden mag niet minder bedragen dan een zesde gedeelte van de vloeroppervlakte der localiteit. 15. De buitenlucht moet door ventilatieopeningen of beweegbare ramen of deuren rechtstreeks in de localiteit binnen gelaten kunnen worden, met dien verstande, dat de gezamenlijke doorlaatruimte niet minder mag bedragen dan een twintigste deel van de vloeroppervlakte der Idealiteit en dat voor de berekening van die doorlaatruimte buiten aanmerking blijft wat minder dan 2 M. boven den vloer der localiteit gelegen is. 16. De localiteit mag voor geen ander doel dan voor de uitoefening van het bedrijf zijn ingericht en worden gebruikt. 1 Zie de aant. op het opschrift dezer §. Het'artikel is ten slotte aldus nader vastgesteld bj" besluit van 2 Juli 1912, S. 211. 4*  — 102 — 17. Van het bepaalde bij artikel 11 alleen ten aanzien van de in artikel 10, tweede lid, bedoelde overige localiteiten en van iedere der bepalingen van de artikelen 12—16 ten aanzien van alle localiteiten kan, op schriftelijk verzoek, afwijking worden toegestaan door den inspecteur voor het toezicht op de naleving van de Drankwet, binnen wiens ambtsgebied de localiteit, voor welke afwijking wordt verlangd, gelegen is. De inspecteur beschikt op het verzoek binnen zes weken na de ontvangst. Tegen weigering van de gevraagde ontheffing kan de belanghebbende binnen veertien dagen in beroep komen bij Onzen Minister van Binnenlandsche Zaken. De termijn van veertien dagen begint met den dag, waarop de beschikking is uitgereikt.1 Onze Minister van Binnenlandsche Zaken is belast met de uitvoering van dit besluit, dat gelijktijdig in het Staatsblad en in de Staatscourant zal worden geplaatst en waarvan af- 1 Bij de toezending van het besluit van 11 Januari 1912, S. 9, waarbij § 2 van dit besluit nader is vastgesteld, aan de Gedeputeerde Staten der provinciën, verzocht de Minister van Binnenlandsche Zaken bij schrijven van 22 Januari 1912, namens hem aan de gemeentebesturen en, door hunne tusschenkomst, aan de houders van verloven voor den verkoop van alcoholhoudenden drank, anderen dan sterken drank, mede te deelen, „dat indien ten aanzien van de localiteiten, waarin zij het bedrijf uitoefenen, door den Minister van Binnenlandsche Zaken toestemming is verleend tot afwijking van tot dusver voor verlofslocaliteiten gestelde eischen, die toestemming vervalt met ingang van het tijdstip, waarop de tegenwoordige verlofhouder overlijdt of zijn zaak in andere handen overgaat. Den Inspecteur — zoo schrijft de Minister verder — voor het toezicht op de naleving van de Drankwet noodig ik uit ook de door hem ten aanzien van verlofslocaliteiten verleende toestemmingen tot afwijking van de gestelde eischen met ingang van het bedoelde tijdstip in te trekken. De gemeentebesturen zullen dus alle localiteiten, waarvoor verlof voor den verkoop van alcoholhoudenden drank, anderen dan sterken drank mocht worden gevraagd, nadat het besluit van 11 dezer in werking is getreden, aan de nieuw gestelde eischen moeten toetsen, onverschillig of voor die localiteiten thans reeds een zoodanig verlof geldt of niet."  - 103 — schrift zal worden gezonden aan den Baad van State. 's-Gravenhage, den 7den Februari 1906. WILHELMINA. De Minister van Binnenlandsche Zaken, P. Rink. (üitgeg. 9 Febr. 1906.) Missive van den Minister van Binnenlandsche Zaken aan de Gedeputeerde Staten van de provinciën, van den 12de» December 1906, betreffende maatregelen ter bereiking van de door de Drankwet aan onherroepelijk geworden veroordeelingen verbonden gevolgen in zake weigering of intrekking van eene vergunning of een verlof. De Minister van Justitie heeft, met intrekking van de circulaire van zijn departement aan de Procureurs-Generaal bij de gerechtshoven, d.d. 11 November 1904, n° 137, 2de afdeeling A, waarvan U een afdruk werd gezonden bij dezerzijdsche circulaire, d.d. 6 December d.a.v., n°. 9854, afdeeling B. B., nieuwe voorschriften, ter bevordering van eene richtige naleving van de Drankwet, gegeven omtrent het verstrekken van inlichtingen door de ambtenaren van het openbaar ministerie aan de colleges van Gedeputeerde Staten en de gemeentebesturen. Deze nieuwe voorschriften zijn opgenomen in de circulaire van genoemd departement d.d. 26 November j.1. n°. 341, 2de afd. A, waarvan een afdruk hierbij is gevoegd. 1 1 Die circulaire luidt: „Het is Uit de door mij naar de werking van de dezerzijdsche circulaire van 11 November 1904, n°. 137, 2de Afdeeling A, gehouden enquête gebleken, dat de daarbij gegeven voorschriften eenige wijziging kunnen en moeten ondergaan om de daaruit voortvloeiende administratieve werkzaamheden der parketten te verlichten, terwijl daardoor de richtige naleving der herziene Drankwet, waarvan de tekst werd bekend gemaakt bij Koninklijk besluit van 17 October 1904 (Staatsblad n°. 235) naar ik verwacht, geene verandering ten ongunste zal ondervinden. „Voornoemde circulaire wordt mitsdien bij deze ingetrokken, terwijl voortaan de navolgende regeling zal gelden. Door de ambtenaren van het openbaar ministerie zal elke onherroepelijk geworden veroordeeling (of de daar-  — '104 — Zooals uw college daaruit blijken zal, zullen de inlichtingen, noodig ter beantwoording van de vraag of een verzoek om vergunning of verlof of tot overschrijving van eene vergunning moet worden geweigerd op de gronden, vermeld in art. 8, 1ste lid, n°. 10, 11 en 12 of in art. 36, 1ste lid, n°. 1, 2 en 3 van de Drankwet, in het vervolg aan de in de circulaire mede gelijkgestelde betalingen van opgelegde boeten), waaraan die wet met betrekking tot intrekking van eene vergunning of van een verlof gevolgen vastknoopt, voor zoover het betreft de veroordeeling van een houder van eene vergunning of van een verlof of de veroordeeling van iemand, die voor den houder van eene vergunning of van een verlof het bedrijf uitoefent, mededeelen aan het bestuur der gemeente, binnen welke de veroordeelde zijn pedrijf uitoefent, c. q. aan het college van Gedeputeerde Staten, dat in een gegeven geval eene vergunning heeft verleend. „Voor de beantwoording van de vraag, welke veroordeelingen ten deze in aanmerking komen, bieden de artt. 28 sub 1 en 39 sub 1 van de Drankwet een leiddraad. „Daar het met het oog op art. 8 lid 1 sub 10, 11, 12 en 18, art. 26 lid 3, art. 36 lid 1 sub 1, 2, 3 en 7, art. 55 en art. 63 voor de gemeentebesturen van belang is nopens de in die artikelen bedoelde omstandigheden inlichtingen te verkrijgen betreffende personen, wien eene der aanvragen, als in die artikelen bedoeld, betreft, zullen de ambtenaren van het openbaar ministerie bij het gerecht, binnen welks ressort de gemeente of indien de aanvrager daar niet woont, de woonplaats van dezen is gelegen, en c. q. de ambtenaren van het openbaar ministerie bij het gerecht, binnen welks gebied de aanvrager gedurende de laatste vijf resp. tien jaren heeft gewoond, op daartoe van die gemeentebesturen ontvangen verzoek de gewenschte inlichtingen moeten verschaffen. „Bijaldien tot den ambtenaar van het openbaar ministerie bij het gerecht, binnen welks gebied de geboorteplaats van den aanvrager van eene vergunning of van een verlof is gelegen, verzoeken van bovenbedoelden aard mochten worden gericht, zal ook aan deze voor zooveel mogelijk het noodige gevolg dienen te worden gegeven. In de desbetreffende gevallen moeten de te verstrekken inlichtingen betrekking hebben op dengene, voor wien de vergunning of het verlof bestemd is, terwijl de aanvrage door dezen niet is gedaan. „Voor het doen van bovenbedoelde verzoeken zal worden gebruik gemaakt van een formulier, hetwelk door den Minister van Binnenlandsche Zaken wordt vastgesteld. „Voor zooveel het vergunningen betreft, die door Gedeputeerde Staten moeten worden  — 105 — bedoelde ambtenaren van het openbaar ministerie moeten worden gevraagd. Dergelijke aanvragen om inlichtingen zullen moeten worden gedaan op formulieren volgens onderstaand model; eventueele veroordeelin?'.' gen van den betrokken persoon zullen daarop van wege het openbaar ministerie worden gesteld ; de voornamen van den persoon, omtrent wien inlichting wordt gevraagd, behooren door het college, dat de aanvrage inzendt, daarop voluit te worden vermeld, onder toevoeging van de plaats en den datum van de geboorte, zulks ter voorkoming van vergissing bij gelijknamigheid van personen. Formulier : Aanvrage om inlichting vanGedeputeerde Staten van het Gemeentebestuur ' ten aanzien van , wonende te in verband met art van gg' 5< -g 3 eventueel " > ^ " M bethrifl* boeten; ,,T1) „ , , , Gedeputeerde Staten (N.B. Deze kolommen door herG^nftl)St55r in te vullen.) Wanneer de aanvrager van eene vergunning of van een verlof buiten het Bijk in Europa is geboren of wanneer zijne geboorteplaats onbekend mocht zijn, kan men zich om inlichtingen tot het Departement van Justitie wenden. (Zie artt. 1, 2 en 3 van het Koninklijk Besluit van 19 Februari 1896, Staatsblad n° 29, tot instelling van strafregisters.) verleend, zullen met het oog op art. sub 1 der Drankwet bovenstaande voorschriften ten aanzien van dat college analoge toepassing behooren te vinden. „TJ WelEdelGestrenge gelieve de onder TJ ressorteerende ambtenaren van het openbaar ministerie met den inhoud dezer circulaire in kennis te stellen. „Te dien einde gaat een voldoend aantal exemplaren ter uitreiking hiernevens."  — 106 — Missive van den Minister van Binnenlandsche Zaken van 21 December 1912, aan Gedeputeerde Staten der provinciën, betreffende de opgaven en het formulier, bedoeld in artikel 31 der Drankwet. Ten einde het formulier, bedoeld in art. 31 der Drankwet, eenigszins te vereenvoudigen en te verduidelijken, komen eenige wijzigingen daarin wenschelijk voor. De onderscheiding van de ingetrokken en de vervallen vergunningen naar de artikelen van de Drankwet, die tot het intrekken of het vervallen aanleiding hebben gegeven (zie kolom 16—23 van het formulier) komt mij overbodig voor; in het vervolg zoude kunnen worden volstaan met eene onderscheiding van beide groepen van vergunningen in „vergunningen, meetellende voor het maximum", „logements-vergunningen" en „bijzondere vergunningen". Wanneer verder het maximum is verlaagd krachtens art. 4, 2e lid, 1°. der Drankwet, en kolom 34 dus ingevuld wordt, is het dikwijls van belang te weten hoe groot het maximum zoude zijn, indien het bevolkingscijfer als maatstaf, had gediend. Bij noot in de kolom „Opmerkingen" wordt daarom verzocht dat maximumcijfer alsdan in kolom 31 (oud kolom 33) tusschen haakjes in te vullen. Eindelijk is gebleken, dat het voor een juist overzicht wenschelijk is, dat de Statistiek niet loopt over het kalenderjaar doch over het vergunningsjaar, waardoor wijziging in de omschrijving van enkele kolommen noodig was. Ik heb de eer Uw College te verzoeken het bovenstaande ter kennis te brengen van de gemeentebesturen in Uw gewest, met uitnoodiging de in art. 31 der Drankwet bedoelde opgaven in het vervolg te verstrekken volgens het formulier, zooals dit gewijzigd hierbij is gevoegd en niet meer over het tijdvak van een kalenderjaar, doch over het tijdvak van een vergunningsjaar. In verband daarmede zag ik gaarne, dat de eerst m te zenden opgaven zich bij wijze van overgang uitstrekten over het tijdvak 1 Januari 1912—30 April  107 — 1913, en dus den toestand weergeven, zooals die zal zijn op 1 Mei 1913. Gaarne zoude ik zien, dat in de opgaven, door Uw College aan mijn departement in te zenden, ook de totalen van de verschillende kolommen voor Uwe provincie werden vermeld. De Minister van Binnenlandsche Zaken, Voor den Minister, De Secretaris-Oeneraal, J. B. Kan.  108 — .109 OPGAVEN, bedoeld in art. 31 der hrankwet (Staatsblad 1904, n°. 235). Aantal vergunningen in het tergunningsjaar 191 /191 . Verleend (de hier be„ , , doelde vergunningen zijn Over- Verleend voor reeds vermeld £ koloJm "hreven I 1-5) GEMEENTE. ongespïitsten verkoop (zoowel voor tappen als voor slijten). to tappen (art. 1, 2de lid a). slijten (art. 1, 2de lid 6). *- sociëteiten (art. 2, 2de lid). logementen, voor den verkoop alleen aan logeergasten (art. 2, 2de lid). os binnen de grens van het geldend maximum. krachtens art. 5, 1ste lid. co krachtens art. 5, 2de lid. i£> krachtens art. IS. g letter a. it 3. ^ ET is^gg S letter 6. «£ m T S op eene andere localiteit (art. 25). Waarvan de localiteit is vergroot met meer dan <=< 20 ten honderd (art. 58, 2de lid). Ingetrokken Vervallen ■ " g vergunningen, meetellende voor het maximum. ^ logements-vergunningen. bijzondere vergunningen. | r£ vergunningen, meetellende voor het maximum. j g logements-vergunningen. j |f bijzondere vergunningen.  — no — — 111 — Aantal inrichtingen, waar op 1 Mei 191 krachtens vergunning sterken drank in het klein werd verkocht. Ongesplitste verkoop (zoowel tappen als slijten), g Tappen (art. 1, 2de lid a). S Slijten (art. 1, 2de lid b). g Sociëteiten (art. 2, 2de lid). ^ Logementen, waarin de verkoop alleen geschiedt * aan logeergasten (art. 2, 2de lid). Ê5 Slijten van 2 tot 10 liter (art. 63, 4de lid), g Totaal van de kolommen 22—27. fc. Aantal van de in kolom 30 vermelde vergunningen, die verleend » zijn vóór 1 Mei 1904-. ~ Bedrag van het in het vergunningsjaar 191 /191 betaald 3 vergunningsrecht. OP 1 Mei 191 geldend maximum aantal vergunningen Ï2 ingevolge art. 4, 1ste lid. £j! ingevolge art. 4, 2de lid, 1°. Aantal ver- Aantal in- oveninhet Aantal richtingen, vergun- verloven waar op ningsjaar in het 1 Mei 191 /191 vergun- 191 /191 verleend ningsjaar krachtens voor den 191 /191 verlof verkoop geschiedt rï bedoeld in art. 34, 2de lid, lettel a. 2 bedoeld in art. 34, 2de lid, letter b. r i §j ingetrokken krachtens art. 39. M vervallen door overlijden van de houders °> (art. 38, 1ste lid). 5* verkoop, bedoeld in art. 34, 2de lid, letter a. gg verkoop, bedoeld in art. 34, 2de lid, letter b. OPMERKINGEN. * Bij invulling van kolom 32 wordt verzocht in kolom 31 tusschen ( ) ook het maximum in te vullen, berekend volgens den daar bedoelden maatstaf.  — 112 — Missive van den Minister van Staat, Minister van Binnenlandsche Zaken, van 8 September 1915, aan de Gedeputeerde Staten der provinciën, betreffende toepassing van art. 65, 4e lid, Drankwet. Binnen korten tijd zal- door de gemeentebesturen moeten worden overgegaan tot het geven van uitvoering aan het voorschrift van het tweede gedeelte van art. 65, 4e lid der Drankwet. Aangezien die Uitvoering wellicht tót moeilijkheden aanleiding kan geven, heb ik de eer Uw college te verzoeken aan de gemeentebesturen in Uwe provincie het volgende te hunner voorlichting mede te deelen. Volgens de aangehaalde wetsbepaling zullen moeten worden ingetrokken de verloven, indertijd verleend zonder dat met de localiteitseischen rekening behoefde te worden gehouden, indien de localiteiten op 1 Januari 1916 niet voldoen aan de eischen, krachtens art. 35 der wet gesteld, voor zoover die eischen golden op het tijdstip, waarop het verlof werd verleend. Van de thans geldende localiteitseischen, komen dus slechts die in aanmerking, die reeds golden, of met een minder verre strekking golden, op het tijdstip, waarop het verlof verleend werd. Aangezien de uiterste termijn; waarop dergelijke verloven verleend konden worden, 30 April 1906 was, valt dus na te gaan, welke der eischen van de Koninklijke besluiten vóór dien datum van kracht geworden (dat zijn dus de Koninklijke besluiten van 1 April 1905, Staatsblad n°. 120, en 7 Februari 1906, Staatsblad n° 22), met de thans geldende eischen overeenstemmen of in de thans geldende eischen liggen opgesloten. Vergelijkt men nu de bepalingen van die beide Koninklijke besluiten met die van het thans geldende besluit, dan blijkt dat daarvan voor toepassing in aanmerking komen de volgende artikelen, als daarachter is aangegeven : A. voor de verloven, waarop het Koninklijk besluit van 1905 van toepassing is : Art 10. Vloeroppervlakte ten minste 20 M2. Art. 11. Gemiddelde hoogte, van den vloer  — 113 — tot den onderkant van de daarboven gelegen bintlaag of tot het plafond, niet minder dan 2.80 M, met dien verstande, dat de hoogte niet minder mag bedragen dan is bepaald bij de voorschriften, vastgesteld ingevolge art. 1 of art. 8 der Woningwet. Art. 12. Geheel. Art. 13, le lid. Geheel. 2e lid. Indien de localiteit meer dan één buitenwand heeft en één buitenwand zich aan de zijde van den openbaren weg bevindt, moet deze voldoen aan het bepaalde in het eerste lid. Art. 14. Glasoppervlakte 1/6 van de vloeroppervlakte. Art. 15. Bovengedeelte lichtramen beweegbaar ter oppervlakte van ten minste 1/20 gedeelte der vloeroppervlakte, met dien verstande, dat door eene opening van gelijke grootte de buitenlucht de localiteit kan worden binnengelaten. Afwijkingen toe te staan : Art. 10. Niet. Art. 11. Door den inspecteur. Art. 12. Idem. Art. 13. Idem. Art. 14. Idem. Art. 15. Niet. B. voor de verloven, waarop het Koninklijk besluit van 1906 van toepassing is : Art. 10. Vloeroppervlakte ten minste 20 Ml. Art. 11. Geheel, behalve wat de maat van 2.80 M. betreft, waarvoor te lezen 2.65 M2. Art. 12. Geheel. Art. 13, le lid. Geheel. 2P lid. Indien de localiteit meer dan één buitenwand heeft en één buitenwand zich aan de zijde van den openbaren weg bevindt, moet deze voldoen aan het bepaalde in het eerste lid. Art. 14. Geheel. Art. 15. Eén beweegbaar raam en één beweegbare deur, zich elk bevindend in een buitenwand of in een van de buitenwanden, tenzij voldaan wordt aan den thans geldenden eisch. Afwijkingen toe te staan : Art. 10. Niet. Art. 11. Door den inspecteur.  114 Art. 12. Door den inspecteur. Art. 13. Idem. Art. 14. Idem. Art. 15. Idem. Het Koninklijk besluit van 1 April 1905 is van toepassing voor de verloven, vallende onder het ongewijzigde art. 65, waarvoor de verzoeken zijn ingediend vóór 1 Januari 1905 en voor zoover de verloven werden verleend na 4 Mei 1905, omdat het Koninklijk besluit eerst 5 Mei 1905 van kracht werd. De verloven vóór 5 Mei 1905 verleend, vallen derhalve niet onder het eischenbesluit. Het (ongewijzigde) Koninklijk besluit van 7 Februari 1906 is van toepassing voor de verloven, vallende onder het gewijzigde art. 65, waarvoor de verzoeken werden ingediend tusschen 1 Januari 1906 (datum waarop de wijzigingswet van kracht werd) en 1 Maait 1906 (datum waarop de termijn voor het indienen van verzoeken verliep), doch slechts voor zooverre de verloven werden verleend nk 10 Februari 1906, omdat het Koninklijk besluit op 11 Februari 1906 van kracht werd. Voor de hierbedoelde verloven, verleend vóór 11 Februari 1906, gold het Koninklijk besluit van 1905 niet, doch wordt (beperkt) met 1 Januari 1916 er voor van toepassing. Er zijn dus vier categoriën van verloven te onderscheiden: 1°. die, waarvoor het verzoek is ingeoiend vóór 1 Januari 1905 én het verlof verleend is vóór 6 Mei 1905. Deze hebben aan geen localiteitseischen te voldoen; 2°. die, waarvoor het verzoek is ingediend vóór 1 Januari 1905 en het verlof is verleend na 4 Mei 1905. Op deze zijn van toepassing de eischen (beperkt als boven aangegeven) van het Koninklijk besluit van 1 Ap ü 1905 (Staatsblad n°. 120); 3°. die, waarvoor het verzoek is ingediend vóór 1 Januari 1906 en het verlof is verleend vóór 11 Februari 1906. Van toepassing zijn (beperkt) de eischen van het Koninklijk besluit van 1 April 1905 (Staatsblad n°. 120); 4°. die, waarvoor het verzoek is ingediend vóór 1 Januari 1906 en het verlof werd verleend na 10 Februari 1906. Hierop zijn van toepassing (beperkt) de eischen van het Ko-  — 115 — ninklijk besluit van 7 Februari 1906 (Staats blad n°. 22). Ik vertrouw, dat na deze uiteenzetting de toepassing van de bedoelde wetsbepaling geen moeilijkheden meer zal opleveren. De Minister van Staat, Minister van Binnenlandsche Zaken, Voor den Minister, De Secretaris-Generaal, J. B. Kast. Missive van den Minister van Financiën, van 3 Juli 1917 aan den Minister van Staat, Minister van Binnenlandsche Zaken, betreflende toepassing van de Zegelwet 1917 bij naleving van de Drankwet. In antwoord op den hiernevens aangehaalden brief heb ik de eer U. E. mede te deelen, dat alle daarin genoemde stukken op ongezegeld papier kunnen worden gesteld. De verklaringen van afstand, bedoeld in de artt. 5, 2e lid en 28 der Drankwet zijn vrij van zegel op grond van art. 32, n°. 4 der Zegelwet 1917. De verzoeken om ontheffing (van localiteitseischen) en de gunstige beschikkingen, bedoeld in art. S, zijn vrij ingevolge art. 32, nos. 2 en 3 der Zegelwet, terwijl de weigering van art. 36 niet aan zegelrecht onderworpen is. Het verzoek om plaatsing op de lijst, waarvan sprake is in art. 13, is vrij van zegel overeenkomstig voormeld art. 32, n°. 3. De bezwaarschriften van art. 21 en de verzoeken om terugbetaling van vergunningsrecht, bedoeld in art. 22, lid 3, zijn niet aan zegelrecht onderworpen, omdat daarbij een gunst noch gevraagd, noch verleend wordt. Artt. 25, 26 en 38, lid 2. De hier bedoelde verzoeken en beschikkingen vallen onder de in meergenoemd art. 32, nos. 2 en 3 omschreven stukken en zijn derhalve vrij van zejel. 1 Zie ook de aanschrijving van den Minister van Arbeid van 24 December 1920 (Bijvoegsel Staatsblad n°. 265) waarin deze er de aandacht op vestigt, dat verzoekschriften naar aanleiding van verordeningen inzake de Drankwet, die van algemeene strekking zijn en dus niet beoogen het verkrijgen van een gunst voor den adressant niet aan zegel onderworpen zijn.  116 — Het bezwaarschrift tegen de intrekking van een vergunning en de beschikking daarop betreffen niet het vragen of verleenen van een gunst, weshalve deze stukken aan zegelrecht niet onderworpen zijn. Missive van den Minister van Arbeid van 20 Januari 1919 aan de Gedeputeerde Staten der provinciën, betreffende den verkoop van rookartikelen in vergunningslocaliteiten. Het is mij gebleken dat, in het bijzonder in de gemeenten waar vervroegde winkelsluiting is ingevoerd, de houders van vergunningen ingevolge de Drankwet zich meer en meer zijn gaan toeleggen op den verkoop in de vergunningslocaliteit van sigaren, sigaretten en andere rookartikelen. Voor zooveel deze verkoop zich bepaalt tot hetgeen geacht kan worden te dienen voor gebruik ter plaatse, kan daartegen mijns inziens geen bezwaar worden gemaakt. Wordt echter ook verkocht voor gebruik elders, dan rijst de vraag of die verkoop niet in bepaalde gevallen een zoodanig karakter kan aannemen, dat zij kan geacht worden te vallen onder het begrip „andere winkelnering", bedoeld in art. 8, le lid, 15°. der Drankwet. Die vraag staat krachtens de rankwet in eerste instantie ter beantwoording aanB. en W. Wordt zij bevestigend beantwoord, dan zal die verkoop gestaakt moeten worden of ingevolge het bepaalde bij art. 28, 1° dier wet moeten worden overgegaan tot intrekking van de vergunningen, geldende voor die localiteiten, waar bedoelde verkoop plaats vindt. Ik heb de eer TJw college te verzoeken de gemeentebesturen in Uwe provincie met het bovenstaande in kennis te stellen en hen uit te noodigen voormelde wettelijke vraag te overwegen en in geval zij meenen, dat de bedoelde verkoop kan leiden tot het aannemen van de aanwezigheid van eene „andere winkelnering", in de eerste plaats de aandacht van de houders zoowel van gewone als van logementvergunningen in hunne gemeente te vestigen op het gevaar  - 117 - dat hun vergunning loopt bij een verkoop als bovenbedoeld in hun vergunningslocaliteit in de tweede plaats tot intrekking van de vergunning over te gaan indien die verkoop, welke het karakter van eene winkelnering heeft aangenomen, na de gedane waarschuwing mocht blijken niet te zijn gestaakt. Deze laatste uitnoodiging gelieve Uw college voor wat de logementsvergunningen betreft als tot U gericht te willen bescho wen.  - 118 — ALPHABETISCH REGISTER. De cijfers duiden de artikelen der wet aan. Acten van vergunning en verlof. Omschrijving in akte van localiteiten, met vermelding van oppervlakte. 12. „ Aanteekening te doen op — en afschriften. 19. 27. 38. 70. „ Wijziging aan te brengen in — 25. 38. 58. 73. „ Overschrijving van —• 26. 63. „ Ophangen en terugzenden van — 32. 41. Algemeene maatregelen van bestuur. 1. 6. 35. 69. Beroep van beslissingen enz. 16. 17. 25. 26. 30. 37. 40. Commissie uit ingezetenen van gemeenten. 12. 16. 29. 37. 40. „ Instelling van —, werkkring, aantal, benoeming enz. 49. Localiteiten. Te stellen eischen. 6. 35. „ Sluiting. 7, n°. 3 en 4. „ Gebruik voor den openbaren dienst. 8, n°. 2. 10. 25. „ Wijziging van — vermelding in de acte van vergunning of verlof en het afschrift. 25. 38. 58. 73. „ Kennisgeving bij verbouwing en herbouw van — 27. 38. 58. „ Ophanging van een afschrift der vergunning of verlof en van een exemplaar der wet in de inrichting. 32. 41. „ Het plaatsen van een opschrift enz. aan het gebouw. 32. 41. „ Verbod tot toelating in — voor welke vergunning is verleend, van jeugdige personen en van personen in kenneIijken staat van dronkenschap. 43. 73. „ Verbod tot uitbetaling van arbeidsloonen in — met vergunning. 44. „ Verbod tot toelating in — met vergunning, van verschillende handelingen. 45. 46. 47. 73. Lijst van personen, wier vergunning is vervallen, of afwijzende beschikking hebben, ontvangen. 13. 14. 15. „ van gemeenten, bedoeld in art. 1 derde lid. Vaststelling enz. der — 17. 18. 19. 70. 71. Overgangsbepalingen. 55—73. Opsporen van overtredingen. Ambtenaren daarmede belast. 54. Plaatselijke verordeningen. 6. 7. 11. 20. 35. 72.  — 119 — Slotbepalingen. 74. 75. Sterke drank. Wat de wet onder ve oop van — in het klein verstnat. X. „ Gesplitste verkoop van — 1. 2. 4. 6. 17—19. 26. 32. 55. 58. 59. 60. 63. 70. „ Aanvraag tot verkoop van — 2. n J£erk-'0P van — zonder vergunning. 3. „ Verkoop van — op den openbaren weg. 11. „ Verbod tot voortzetting van verkoop van — zonder de vereischte vergunning. 33. Strafbepalingen. 50—54. 56. 74. Titel. 75. Vergunningen. Aanvraag. 2. 59. 61. 63. „ Niet vereischt. 3. „. A-.ntaL 4. ., Verliging van het maximum. 4. ,, Bep*»hrk dat verleende vergunningen vervallen en nieuwe niet verleend mogen worden. 4. 5. „ Boven het maximum te verleenen. 5. „ Afstand van — 5. 22. 28, 8°. „ Beperking van •— in bepaalde wijken enz. 7, n°. 1 en- 2. „ Weigering van — 2. door burgemeester en wethouders. 8. 55. 59. 6'J. 63. door Gedeputeerde Staten. 9. 61. 62. „ Ter openbare kennisbrenging enz. van verzoeken tot bekoming van — 12. „ Inbrenging van bezwaren tegen het verleenen van — 12. „ Beschikking op aanvragen om — 12. „ Kennisgeving van be-chikbare — 14. 15. „ Voortzetting van — 19. 24. „ Geld'gheid van — bij betaling van het recht. 20. „ Tijdvak voor het verleenen en van het verlengen van — 22. „ geldt voor lokaliteiten en open aanhoorigheden en voor persoon des verzoe- kers. 24. „ Voortzetting van het bedrijf bij overlijden enz. van den vergunninghouder, zonder nadere — 15. 24. „ Intrekking van — 28. 20. 30. 56. „ Jaarlijksche opgaaf van verleende, vervallen of ingetrokken ■— enz. 31. „ Terugzending van de vergunningsacte en wegneming van de aanduiding der inrichting, bij intrekking van — 32. „ Verbod, behoudens toestemming, tot het doen van dienst enz. van vrouwelijke personen in inrichtingen, in daarvoor aangewezen gemeenten, voor welke — is verleend. 47. „ Vervallen van — 56. 58. 59. 60. 61. 62. 66. 67. „ Bijzondere — 63. 66. Vergunningsrecht. Vaststelling, grondslag van berekening en bedrag. 20. 72. „ Bezwaren tegen den aanslag, beslissing, teruggaaf bij vermindering, betaling bij verhooging. 21.  — 120 — Vergunningsrecht. Verlenging van vergunningen bij tijdige betaling van het —■ 22. „ Teruggaaf van — bij afstand van vergunningen. 22. „ Jaarlijksche opgaaf betreffende — 31. Verlof. Jaarlijksche opgaaf van verleend, vervallen of ingetrokken — 31. „ voor den verkoop voor gebruik ter plaatse van verkoop van andere dranken, dan sterkèn drank. 34. 36. 65. „ Weigering van het — 34. 36. 37. „ geldt voor localiteiten en open aanhoorigheden en voor persoon des verzoekers. 38. „ Wijziging van de vermelding der localiteit in de acte van — en kennisgeving van verbouwing of herbouw. 38. „ Aanteekening van verandering van eene localiteit en oppervlakte in de acte van — 38. Verbod. Intrekking van het — 33. 40. „ Verbod tot voortzetting van het :— indien het vereischte verlof ontbreekt. 42. „ Verbod, behoudens toestemming tot het doen van dienst enz. van vrouwelijke personen in inrichtingen, in daarvoor aangewezen gemeenten, voor welke — is verleend. 47. 73. Wijnhandelaren, die verlengbaar crediet hebben. 57.  S.& J. N°.41. 7edruk, EERSTE AANVULLING dhr DBANKWET. Wet van den 12sten December 1922, S. 697, tot aanvalling van artikelen 8, 9, 28, 36 en 39 der Drankwet. Zie betreffende deze wet: Bül. Hand. 2e Kamer 1922/23, n°. 247, 1—4. Hand. id. 1922/23, bladz. 649. Hand. le Kamer 1922/23, bladz. 74, 84. Wu WILHELMINA, enz. . . doen te weten : Alzoo Wij in overweging genomen hebben, dat het wenschelijk is artikel 8, eerste lid, 10°., artikel 9, 1°., artikel 28, 1°., artikel 36, eerste lid, 1°., alsmede artikel 39 der Drankwet aan te vullen in verband met de mogelijkheid, dat de rechter bij het uitspreken der veroordeeling het bevel heeft gegeven, bedoeld bij artikel 14a van het Wetboek van Strafrecht; Zoo is het, dat Wij, den Raad van State, enz. Eenig artikel. In de Drankwet worden de volgende aanvullingen aangebracht: A. In artikel 8, eerste lid, 10°., wordt de puntkomma aan het slot vervangen door een pont. Daarna wordt een nieuwe zin ingelascht, luidende : „Wanneer in geval van veroordeeling tot gevangenisstraf van een jaar de rechter het bevel heeft gegeven, bedoeld bij artikel 14a Van het Wetboek van Strafrecht, wordt gedurende den daarbij gestelden proeftijd de vergunning geweigerd. Is in het geval van artikel I4A van het Wetboek van Strafrecht de ten uitvoerlegging der straf bevolen, dan wordt de vergunning geweigerd, wanneer er nog niet vijf jaren zijn verloopen, nadat de verzoeker zijn straf heeft ondergaan." B. In artikel 9, eerste lid, 1°., wordt de puntkomma aan het slot vervangen door een punt. Daarna wordt een nieuwe zin ingelascht, luidende : „Het bepaalde bij artikel 8, eerste lid, 10°., aan het slot, vindt overeenkomstige toepassing." C. In artikel 28, 1°., wordt de puntkomma aan het slot vervangen door een punt. Daarna wordt een nieuwe zin ingelascht, luidende : „Wanneer bij veroordeeling tot gevangenisstraf van een jaar of bij een tweede veroor-  — 122 — deeling binnen de laatste vijf jaren in een der gevallen, bedoeld bij artikel 8, 11.°., onder o), onderscheidenlijk een vierde veroordeeling binnen de laatste tien jaren in een der gevallen bedoeld bij artikel 8, 11°., onder 6), dé rechter het bevel heeft gegeven, bedoeld bij artikel 14a van het Wetboek van Strafrecht, wordt de vergunning alleen ingetrokken, wanneer de rechter alsnog den last tot tenuitvoerlegging der straf geeft. De hier genoemde termijnen wordei. teruggerekend van het tijdstip der veroordeeling". D. In artikel 36, eerste lid, 1°., wordt de puntkomma aan het slot vervangen door eei. punt. Daarna wordt een nieuwe zin ingelascht. luidende : „Wanneer in geval van veroordeeling to gevangenisstraf van een jaar de reohter hetbeve heeft, gegeven, bedoeld bij artikel 14a van hf Wetboek van Strafrecht, wordt gedurende de daarbij gestelden proeftijd het verlof ge weigert, Is in het geval van artikel 14A van het Wetboe L van Strafrecht de tenuitvoerlegging der sta ' bevolen, dan wordt het verlof geweigerd, wa; neer er nog niet vijf jaren zijn verloopen, nacL de verzoeker zijn straf heeft ondergaan." E. In artikel 39 worden de bestaande bt palingen eerste lid. Aan het slot wordt ee. tweede lid toegevoegd, luidende : „Wanneer in geval van veroordeeling var. den verlofhouder of van hem, die voor den verlofhouder het bedrijf uitoefent tot gevangenisstraf van een jaar of bij een tweede veroordeeling binnen de laatste vijf jaren in een der gevallen, bedoeld bij artikel 36, eerste lid, 2°., onder a), onderscheidenlijk een vierde veroordeeling binnen de laatste tien jaren in een der gevallen, bedoeld bij artikel 36, eerste lid, 2°., onder 6), de rechter het bevel hééft gegeven, bedoeld bij artikel 14a van het Wetboek van Strafrecht, wordt het verlof alleen ingetrokken, wanneer de rechter alsnog den 'last tot tenuitvoerlegging der straf geeft. De hier genoemde termijnen worden teruggerekend van af het tijdstip der veroordeeling." Lasten en bevelen, enz. Gegeven ten Paleize het Loo, den 22sten December 1922. WILHELMINA. De Minister van Arbeid, Aalbebse. --- De Minister van. Justitie. Heemskerk. (üitgeg. 10 Jan. 1923.) *