>_> c- 1 4NDSCHE STAATSWETTEN. ■7^^V Jhuurman & Jordens. N°. 30. WET van den 2den Juni 1875, S. 95, I ' zooals deze wet nader is gewijzigd TOT REGELING yan het toezicht bij het oprichten /an inrichtingen welke gevaar, schade of hinder kunnen veroorzaken HINDERWET) MET aarfteekeningen, bijlagen en alphabetisch register TWAALFDE DRUK door ' Mr. Dr. J. H. W. VERZIJL Referendaris ter Gemeente Secretarie van Utrecht \ ZWOLLE - W. E. J. TJEENK WILLINK - 1919 l"-5" I met 20^ Voor mogelijke aanvullingen en wijzigingen zie W ET van den 2den Juni 1875* S. 95, \ * iooals die wet is gewijzigd bij de wetten van 19 December 1876, S. 266, 26 April 188*, S. 81, 15 April 1886, V 84, 4 September 1896, S, 152, 24 Juni 1901, S. 161, 16 Juli 1907, S. 216 en 1 Juli 1909, S. 246 TOT REGELING van het toezicht bij het oprichten van inrichtingen welke gevaar, schade of hinder kunnen veroorzaken (HINDERWET) MET ' . aanteekeningen, belagen en alphabetisch register TWAALFDE DRUK door Mr Dr. J. M. W. VERZIJL Referendaris ter Oemeente-Secretarle van Utrecht. W. Ê. J. TJEENK WILLINK 1919 VERKORTINGEN: A. B. Administratieve en Rechterlijke Be- slissingen. B. Bijvoegsel tot het Staatsblad. C. V. LtUtenberg's Chronologische Verza¬ meling. G. Gemeentestem. M. v. T. Memorie van Toelichting, behoorende bij het wetsontwerp. Ned. Jut. Nederlandsche Jurisprudentie. R. v. S. Raad van State, afdeeling voor de geschillen van bestuur. S. Staatsblad. W. B. A. Weekblad voor de Burgerlijke Administratie. W. . Weekblad van het Recht. 3 ■ INHOUD. H . Bladz. 2 Juni 1875, S. 95. -Wet, tot regeling van het toezicht bij het oprichten van inrichtingen, welke gevaar, schade of hinder kunnen veroorzaken. (Zooals die wet sindsdien is gewijzigd en aangevuld). 5 B IJ L A G E N. 28 Juli 1875, S. 141. Besluit, ter uitvoering van art. 2, I sub 6 der wet van 2 Juni 1875 (Staatsblad n°. 95), tot regeling van het toezicht' bij het oprichten van inrichtingen, welke gevaar, schade of hinder kunnen veroorzaken t 73 18 Maart 1902. Missive van den Minister van Waterstaat, Handel en Nijverheid aan de Gedeputeerde Staten van de provinciën, betreffende den duur der beroepsinstantie enz. krachtens de Hinderwet ......... 74 31 Oetober 1907. Missive -van den Minister van Landbouw, Nijverheid en Handel aan de Commissarissen der Koningin in de provinciën, betreffende interpretatie van art. 7 der Hinderwet. 76 25 November 1907, S. 302. Besluit, tot vaststelling van een algemeenen maatregel van bestuur, als bedoeld in artikel 2, Ibis der Hinderwet (Staatsblad 1896, n°. 222), laatstelijk gewijzigd bij de wet van 16 Juli 1907 (Staatsblad n°. 216) 77 17 April 1909. Missive van den Minister van Landbouw, Nijverheid en Handel aan de Commissarissen der Koningin, betreffende naleving der Hinderwet. 78 10 Januari 1912. Missive van den Minister van Landbouw, Nijverheid en Handel aan de Commissarissen der Koningin in de provinciën, betreffende naleving van de Stoomwet 79 30 Januari 1913. Missive van den Minister van Landbouw, Nijverheid en Handel aan de burgemeesters, betreffende voorkoming van conflicten tusschen de Hinderwet en Steenhouwerswet . . 80 — 4 — Bladz. 12 September 1917. Missive van den Minister van Staat, Minister van Bin-" - § nenlandsche Zaken aan de Commissarissen der Koningin, houdende mededeelingen van den Centralen Gezondheidsraad betreffende bewaarplaatsen van lompen, beenderen enz. 82 Lijst van Koninklijke beslissingen in hooger beroep betreffende het verleenen of weigeren van vergunningen in verband met de omstandigheden genoemd in art. 11, litt. a, b en c der wet, betreffende toepassing van art. 20 enz. 90 Zie omtrent: de wet van 2 Juni 1875, S. 95 : . Bijl. Hand. 2* Kamer 1874/75, h°. 97, 1—16. Hand. id. 1874/75, bladz. 761, 766, 1128, 1205—1259, 1262—1286. Hand. le Kamer 1874/75, bladz. 242, 243— 247, 250, 252, 269—272 ; de wijzigingswet van 4 September 1896, S. 152 : Bijl. Hand. 2« Kamer 1895/96, n°. 92, 1—15. Hand. id. 1895/96, bladz. 1043^-1050, 1063, 1064. Hand. le Kamer 1895/96, bladz. 427, 440, 411, 457, 473—475; de wijzigingswet van 24 Juni 1901, S. 161: Bijl. Hand. 2« Kamer 1900/1901, n°. 183, 1—10. Hand. id. 1900/1901, bladz. 1567—1579. Hand. le Kamer 1900/1901, bladz. 441, 527 ; de wijzigingswet van 16 Juli 1907, S. 216: Bijl. Hand. 2° Kamer 1905/06, n°. 186, 1—4; 1906/07, n°. 27, 1—4. Hand. id. 1906/07, bladz. 1664. Hand. le Kamer 1906/1907, bladz. 449, 605. de wijzigingswet van 1 Juli 1909, S. 246: Bijl. Hand. 2* Kamer 1908/09, n°. 263, 1, 4, 8—10, 12. Hand, id. 1908/09, bladz. 2271. Hand. le Kamer 1908/09, bladz. 537, 584. Nota. De artikelen dezer wet zijn geheel overeenkomstig den tekst, zooals deze bij Koninklijk Besluit van 15 December 1896, S. 222 is bekend gemaakt, behoudens de daarin bij latere wetten aangebrachte wijzigingen. — 5 — Art. 1 WET tot regeling van het toezicht bij het oprichten van inrichtingen wolke gevaar, schade of hinder kunnen veroorzaken. (HINDERWET)12 Wu WILLEM III, bij de gratie GODS, Koning der Nederlanden Prins van Oranje-Nassau, Groothertog van Luxemburg, enz., enz. enz. Allen, die deze zullen- zien of hooren lezen, salut ! doen te; weten : Alzoo Wij in overweging genomen hebben, dat het wenschelijk is omtrent het oprichten van inrichtingen-, welke gevaar, schade of hinder kunnen veroorzaken, regels bij de wet te stellen ; Zoo is het, dat Wij, den Raad van State gehoord en met gemeen overleg der Staten-Generaal, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze': Art. 1. Het is verboden inrichtingen welke gevaar, schade of hinder kunnen veroorzaken, op te richten zonder ver- 1 Zie ten aanzien van de toepassine dez«r wet te Hoek van Holland, art. l|X let van 31 December 1913, S. 469 1914 fes^tr/^- - W6t T5n 31 ^cember 1»14, S>. 653, tot wnzigmg van de grens tusschen de gemeenten Groningen en Harln is eene bil zondere regeling getroffen ten aanzfen van twee m laatstgenoemde gemeente tesLande tenichrsM«rht met verguw^ ^ 2 De zorg voor de uitvoering van deze wet 1919 S 48 ' \flr van 2X Februari 1Ö19 I' 64 ha*? K°n-, be8lülr van 6 Maart i»ia, b. 64, bij den Minister van Arbeid. Art. 1 6 ■ gunning, welke, behoudens de bij deze wet gemaakte uitzonderingen, door het gemeentebestuur wordt gegeven. De vrijstelling van zegel, welke vroeger berustte op een Kon. besluit van 4 November 1875, n°. 21, berust thans rechtstreeks op de Zegelwet 1917 (art. 32, nos. 2°, 3°); registratie is niet meer voorgeschreven sinds de Registratiewet 1917. — De bedoeling is om in den regel de beslissing aan de gemeentebesturen over te laten, maar altijd met gelegenheid tot beroep, daar waar gevaar bestaat, dat een gemeentebestuur te eenzijdig te werk gaat of niet genoegzaam is voorgelicht. (Redev. Min. van Binnenl. Zaken, le Kamer.) — „gemeentebestuur" beteekent hier : Burgemeester en wethouders. (Kon. besluiten van 21 October 1877, n°. 11, W. B. A. 1494 en 9 September 1888, W- B. A. 2063.) — Omtrent de uitzonderingen zie men de -artt. 16, 24, 26 en 27. De vraag, of er is eene bij de Hinderwet verboden inrichting, is in die wet nergens afhankelijk gesteld van de omstandigheid, of die inrichting in eene roerende dan wel in eene onroerende zaak is gevestigd. De wet verbiedt in het algemeen het zonder de vereischte vergunning hebben of houden der in die wet genoemde inrichtingen, (Arrest van den Hoogen Raad van 11 April 1910, W. 9029, C. V. bladz. .660.) Zie omtrent de oprichting van een lompenbewaarplaats in een vaartuig het arrest van den Hoogen Raad van 5 Februari 1917, aangeteekend op art. 2, VII. — De omstandigheid, dat iemand in zijne onder de Hinderwet vallende inrichting (i.c. een zagerij) slechts een tijdelijk bedrijf uitoefent, sluit de verplichting om voor het in werking brengen daarvan eene vergunning aan te vragen, niet uit. De wet onderscheidt evenmin tusschen inrichtingen, die wèl en die niet van industrieelen aard zijn. (Kon. besluit van 8 Mei 1918, C. V., W. B. A. 3599, G. 3489.) .— Zie omtrent den mogelijken inhoud van beslissingen van het administratief gezag krachtens deze wet het arrest van den Hoogen Raad van 23 Maart 1917, vermeld op art. 8; Art. 2 Art. 2. De in art. 1 bedoelde inrichtingen zijn : I. die, bij welke stoom, gassen of dampen van hooge spanning worden gebezigd ; met name de inrichtingen, gedreven door stoom. en gaskrachtwerktuigen en door werktuigen met vloeibaar koolzuur ; die tot voortbrenging van ijs of koude door ammoniak, aether of samengeperste lucht, en die tot vervaardiging van koolzuur-houdende wateren. Hiervan zijn uitgezonderd : a. de stoomwerktuigen in vaartuigen, de locomotieven, de zoogenaamde locomobielen tot tijdelijk gebruik bij de uitvoering van bouwwerken en bij den landbouw, de stoomkranen, de stoombrandspuiten en dergelijke vervoerbare stoomwerktuigen; b. die inrichtingen, bij welke de spanning, door stoom, gassen of dampen te weeg gebracht, in verband met den inhoud van het daartoe gebezigd werktuig, eene grens niet overschrijdt, door Ons bij algemeenen maatregel van bestuur aan te geven ; Ibis. die, welke gedreven worden door een of meer electromotoren, waaraan het vermogen of het gezamenlijk vermogen de grens overschrijdt door Ons bij algemeenen maatregel van bestuur aan te geven • II. die, bestemd tot vervaardiging, verwerking en bewaring van buskruit en andere ontplofbare stof- Art. 2 8 • fen (fulminaten, picraten, chloraten en de zoogenaamde nitroverbindingen, met name schietkatoen, pyroxilin, nitro-glycerine, dynamiet en dualin). Hiertoe behooren de fabrieken en bewaarplaatsen van vuurwerken; III. die, bestemd tot vervaardiging van chemicalia, met name die tot bereiding van koolzure, dubbel koolzure en zwavelzure soda, soda-hydraat; zwavel-, zout-, salpeter-, zuring- en arsenigzuur ; ammonia en ammoniakzouten; bleekpoeders en bleekwateren ; de lood-, zink- en kwikverbindingen (waaronder begrepen zijn de looden zinkwitfabrieken-) ; de cyaanverbindingen (waaronder begrepen zijn de bloedloogzouten) ; en • van phosphorus (waaronder begrepen is de lucifersfabricatie) ; IV. die, bestemd tot verkrijging, verwerking en bewaring van vluchtige producten, met name alkohols, aethers,. vluchtige oliën, zwavelkoolstof, vluchtige koolwaterstoffen (waaronder begrepen zijn de benzine, steenolie of petroleum en petroleum-naphta) ; V. die, bestemd tot de droge distillatie van plantaardige en dierlijke zelfstandigheden en de verwerking van de daardoor verkregen producten, met namede gasfabrieken; de been-^ en ivoorzwartbranderijen : de zwartsel- en drukinktfabrieken ; de steenkolencoaks-, tuifcoaks- en houtskoolbranderijen ; de fabrieken van gaeolie, 9 - Art. 2 turfolie, photogeen, solarolie, en creosoot (waaronder begrepen zijn de inrichtingen tot creosoteering van hout, de teer1 en asphaltkokerijen, de fabrieken van kleurstoffen uit de producten der droge distillatie, de zoogenaamde anilinekleuren) ; VI. die, bestemd tot de bereiding der vetten en harsen, met name de vetsmelterijen, de kaarsenfabrieken, de zeepziederijen, de olie-, traan-, verf-, vernis-, harpuis- en lakkokerijen, de patentolie- en harsoliefabrieken, de fabrieken tot het ontvetten van wol en van de residus der olieslagerijen ; VII. die, bestemd tot 'bewaring en verwerking van, afval, met name asch, vuilnis, bagger, roet, bloed, beenderen, hoornen, lompen, guano, mest en meststoffen (waaronder begrepen zijn de poudretten . en kunstguano's), zoomede de bloeddrogerijen en lijmfabrieken ; VIII. de mouterijen, brouwerijen, branderijen, distilleerderijen, azijnfabrieken en likeurstokerijen ; IX. de beetwortelsuikerfabrieken, suikerraffinaderijen, stijfsel-, aardappelmeel-, aardappel- en vruchttenstroopfabrieken en bakkerijen; de zuivel- en cichoreifabrieken ; X. de slachterijen, vilderijen, pens'enjen, drogerijen, rookerijen en zouterijen van dierlijke stoffen (met name vleesch, visch, huiden, darmen, lebben) ; de leerlooierijen en bewaarplaatsen van huiden en vellen; Art. 2 10 ■ XI. de porselein- en aardewerkfabrieken, steen-, pannen-, plavuis- en tegelbakkerijen, glasblazerijen;: kalk- en gipsbranderijen en kalkblusscherijen, benevens de 'bewaarplaatsen van ongebluschte kalk ; XII. de metaalsmelterijen, gieterijen, smederijen (anker-, grof-, kachel-, hoef-, sloten- en andere) ; de metaalklopperijen, pletterijen, stoomketel- en andere ketelmakerijen ; machinefabrieken; de geschutgieterijen en boorderijen en geweerf abrieken, koper- en blikslagerijen, alsmede de amneerderijen van goud en zilver ; XIII. de eesten tot verschillende doeleinden (waaronder begrepen zijn de meestoven en drogerijen van sigaren) ; XIV. de koren-, cacao-, mout-, pel-, schors-, grut-, tras-, houtzaagen oliemolens ; XV. de klopperijen van visch, katoen, wol, haar, vederen, huiden, schors en tapijten ; "J^B XVI. de orseille- (lakmoes) en garancinefabrieken, ververijen, katoendrukkerijen en wasscherijen en snelbleekerijen ; XVII. de scheepstimmerwerven, steenhouwerijen en zagerijen, molenmakerijen en kuiperijen ; XVIII. de schietinrichtingen. Omtrent de beteekenis van de uitdrukking m dit artikel der woorden : „met name en waaronder begrepen", werden bij de beraadslaging in de 2e Kamer van de regeering inlichtingen gevraagd. „De beteekenis" — zoo werd geantwoord — „van „met name" is deze : De woorden moeten 11 Art 2 strekken tot leiddraad, van den rechter bij de toepassing, van dit artikel. De algemeene omschrijving en de bijzondere opnoeming van eenige zaken zijn daar : wanneer nu een gelijksoortige zaak zich onder een anderen naam voordoet dan zal de rechter de bepaling moeten toepassen, ofschoon die naam hier niet voorkomt. De woorden „met. name" dienen dus alleen ter verduidelijking van de algemeene bepaling. Bij voorbeeld iemand . heeft opgericht een atelier tot het voortbrengen van bevroren vloeistof, de rechter zal dan zeggen dat deze is eene andere benaming voor ijs en dus valt onder n°. I. De redaotie laat die uitlegging toe en gebiedt haar zélfs; men kan haar niet anders verstaan. „ Waaronder begrepen". Dit beteekent, dat de met name genoemde inrichtingen anders niet zouden geacht worden te behooren onder de generieke benaming, maar door den wetgever niettemin worden aangewezen als daartoe te behooren." N°. I. De vergunning wordt niet gevorderd voor het stoomwerktuig op zich zelf, maar voor de inrichting in haar geheel, bij welke stoom gebezigd of die door stoomkracht gedreven wordt. (Kon. besluiten van 13 Juli 1883, G. 1673, en 7 November 1884, G. 1741, W. B. A. 1861.) Bij Kon. besluit van 27 December 1905, G. 2861, is een zelfde beslissing genomen ten aanzien van een gasmotor. Zie ook het Kon. besluit van 1 Augustus 1906, R. v. S. bladz. 733. Zie in verband hiermede' ook het Kon. besluit van 1 Augustus 1913, C. V., betreffende het graven van kanalen ten dienste eener drinkwaterleiding in verband met een door krachtwerktuigen gedreven pompstation. a. Het is de bedoeling van den wetgever geweest, de ruim gestelde uitzonderingsbepaling van art. 2, la. der Hinderwet uit te strekken tot alle krachtwerktuigen, welke vervoerbaar zijn en als zoodanig gebruikt worden; onder den term „vervoerbare stoomwerktuigen" moeten dus ook andere vervoerbare krachtwerktuigen dan stoomtoestellen worden begrepen, i. c. een benzinemotor, welke was een locomobiel op wielen. (Arrest van den Hoogen Raad van29 Januari 1917,C.V.,A. B. bladz 29 W. 10072, W. B. Al 3586, Ned.Jur. bladz. 212.) Alt. 2 — 12 — — De uitzonderingsbepaling van art. 2 onder Ia der Hinderwet heeft slechts betrekking op inrichtingen, die niet aan eene vaste plaats zijn gebonden. (Kon. besluit van 8 Mei 1918, C. V.) — b. De algemeene maatregel van bestuur is uitgevaardigd bij Kon. besluit van 28 Juli 1875, S. 141, onder de bijlagen opgenomen. — Bij de wet van 16 Juli 1907, S. 216, is „algemeenen maatregel van bestuur" in de plaats gesteld van : „maatregel van inwendig bestuur". —- N°. Bis. Dit nummer is in het artikel opgenomen bij de wet van 16 Juli 1907, S. 216. — De algemeene maatregel van bestuur is uitgevaardigd bij Kon. besluit van 25 November 1907, S. 302, onder de bijlagen opgenomen. Zie ook art. 29ier. — N°. II. In de wet van 26 Januari 1815, S. 7, gewijzigd bij die van 9 Juli 1855, S. 68, kwam in art. 24 eene beperkende bepaling voor nopens het oprichten van fabrieken van vuur- ' werken. Deze wetten bleven volgens het laatste (vierde) lid van art. 24 der Hinderwet van kracht, totdat nader voorzien zou zijn in de daarbij geregelde onderwerpen. Daarna zijn deze wetten vervallen door de wet van 26 April 1884, S. 81, gewijzigd bij art. 19, vijfde alinea der wet van 15 April 1886, S. 64. ■ Art. 71 (volgens de oude nummering : 68) van het laatstelijk bij Kon. besluit van 15 September 1917, S. 58.7, gewijzigde en daarna bij Kon. besluit van 6 December 1917, S. 686, in eene doorloopend genummerde reeks van artikelen opnieuw in het Staatsblad geplaatste, Kon. besluit van 15 October 1885, S. 187, vastgesteld ter uitvoering van de wet van 26 April 1884, S. 81, houdt in, dat voor het bewaren van ontplofbare stoffen de vergunning wordt vereischt van het gemeentebestuur overeenkomstig de Hinderwet, en dat zij, die reeds eene bewaarplaats hadden vóór het in werking treden dier wet, zich moeten gedragen naar de voorschriften, die door de gemeentebesturen voor het bewaren van ontplofbare stoffen zijn of zullen worden vastgesteld. Zie verder de tweede aant. op art. 24. — Bij de Kon. besluiten van 4 December 1908, W. B. A. 3106, C. V. en 11 December 1908, R. v. S. 1909 bladz. 3, is beslist, dat 13 - Art. 2 calcium carbid niet als eene ontplofbare stof beschouwd kan worden. — N°. IV. Het woordje „es" tusschen de woorden „verwerking' en „bewaring" is disjunctief gebezigd, zoodat ook de bewaarplaats waarin petroleum, noch vervaardigd, noch verwerkt wordt, onderworpen is aan de bepalingen der wet. (Arrest van den Hoogen Raad" van 26 October 1891, W. 6100.) — Onder inrichtingen bestemd tot bewaring van petroleum, in dit nummer genoemd, is ook begrepen eene bewaarplaats voor een wagen tot berging van petroleum. (Kon. besluit van 11 Juli 1904, W. B. A. 2876.) — Bij circulaire van den Minister van Waterstaat, Handel en Nijverheid van 21 Juni 1900, C. V., is de aandacht der gemeentebesturen gevestigd op het bestaan van inrichtingen voor de vervaardiging van harde gloeikousjes voor gasgloeilicht, zonder dat daarbij voorzorgsmaatregelen worden genomen tot voorkoming van brandgevaar. Deze inrichtingen vallen onder art. 2, sub IV, zoodat zij met m werking mogen zijn zonder dat daarvoor vergunning is verleend, onder Voorwaarden te stellen krachtens de artt. J 2 en 17. — Eene luchtgasinstaUatie valt onder art 2 IV der Hinderwet. (Kon. besluit van 15 Mei 1917, C. V., W. B. A. 3647 A. B. bladz. 71.) N°. V. De woorden aan het slot dezer groep, luidende : „de fabrieken van kleurstoffen uit de producten der droge distillatie, de zoogenaamde aniline-kleuren" zijn bij Kon. besluit van 18 Mei 1876, S. 105, hetwelk is bekrachtigd bij de wet van 19 December 1876, S. 255, aan deze groep toegevoegd. N°. VII. De wetgever heeft bij de wet het toezicht willen regelen bij de oprichting van inrichtingen, die uit hoofde van haar doel haar duur en omvang het karakter dragen eener industrieele onderneming, waarmede het verzamelen van eene hoeveelheid mest of het bloot hebben van dergelijke stoffen, hoe gering ook, niet kan zijn bedoeld. Bijgevolg verschilt het onderwerp, bij deze wet geregeld, geheel van dat. eener plaatselijke verordening, verbiedende o het voorhanden hebben binnen de gemeente van stalmest, secreetmest, asch, vuilnis, bloed en anderen afval van welken aard Art. 2 14 en omvang ook, en is mitsdien zoodanige verordening ook na de invoering dezer wet bestaanbaar. (Arrest van den Hoogen Raad van 20 December 1875, W. 3942.) Zie ook het arrest van den Hoogen Raad van 13 December 1880, W. 4593, C. V. Zie over het al- of niet industrieele karakter eener onderneming echter ook het besluit van 8 Mei 1918, vermeld in de voorlaatste aant. op art. 1. — De toepasselijkheid dezer wetsbepaling is niet, althans niet uitsluitend, afhankelijk van den korteren of langeren duur der inrichtingen, bestemd tot bewaring en bewerking van o. m. mest en meststoffen, maar daarvan, of die inrichtingen door haar doel en omvang het karakter dragen eener handels- of nijverheidsonderneming. (Arrest van den Hoogen Raad van 11 October 1886, W. 5349.) — De aard der inrichtingen in n°. VII bedoeld, bestemd tot bewaring van beenderen, hangt niet af Van den tijd gedurende welken de daarin telkens gebrachte beenderen aldaar verblijven. (Arrest van den Hoogen Raad van 2 Januari 1906, W. 8322, C. V.) Voor het bestaan eener inrichting tot bewaring van lompen wordt niet vereischt dat een geheel perceel daartoe is ingericht, maar is het voldoende dat een enkele localiteit in dat perceel voor het bewaren van lompen is bestemd en wordt gebezigd. Het voegwoord „en" tusschen de woorden „bewaring" en „verwerking" moet disjunctief worden opgevat. (Arresten van den Hoogen Raad van 7 November 1898, W. 7199, C. V. en 29 Januari 1906, W. 8334.) — Noch in art. 2, VII der Hinderwet, noch elders in die wet wordt de èisch'gesteld, dat eene bewaarplaats van lompen bepaaldelijk daarvoor moet zijn ingericht; de bestemming en het gebruik als zoodanig is voor de toepassing dier wet voldoende. Ook een vaartuig kan een inrichting tot het bewaren van lompen, in den zin van dit artikel, zijn. In het onderhavig geval belette niets den houder der schuit, bij het aanvragen eener vergunning alle formaliteiten te vervullen, in art. 5 voorgeschreven. (Arrest van den Hoogen Raad van 5 Februari 1917, C. V., W. 10078, W. B. A. 3573, A. B. bladz. 37, Ned. Jur. bladz. 262.) 15 ■ Art. 2 — Indertijd hebben de toenmalige inspecteurs van het geneeskundig staatstoezicht de aandacht der Regeering gevestigd op het gevaar van overbrenging of verbreiding van besmettelijke ziekten door de lompenmagazijnen en het yérvoer van lompen. • Naar hun oordeel zou het wenschelijk zijn : 1°. het aanleggen van bewaarplaatsen van lompen in den regel alleen te doen plaats hebben buiten de bebouwde kom der gemeente, of wel op de plaatsen door den betrokken inspecteur van het geneeskundig staatstoezicht goed te keuren ; 2°. het vervoer van lompen niet anders te doen plaats hebben dan in goed gesloten, met een vochtig zeil gedekte zakken. Bij missive van 7 Augustus 1883, C. V., heeft de Minister van Waterstaat, Handel en Nijverheid het nuttig geoordeeld de gemeentebesturen, door wie de vergunning tot het oprichten van lompenbewaarplaateèn wordt verleend, op deze wenken van het geneeskundig staatstoezicht te doen wijzen. Intusschen heeft de Minister van Binnenlandsche Zaken bij schrijven van 12 September 1917 nader de aandacht der gemeentebesturen doen vestigen op zekere beschouwingen van den Centralen Gezondheidsraad betreffende lompenbewaarplaatsen. Deze zijn hierachter onder de bijlagen afgedrukt. — Bij besluit van 19 Maart 1909, C. V., is beslist, dat een inrichting tot biologische reiniging van water van een beek niet onder dit nummer valt. N°. VIII. Onder branderijen moeten alleen worden verstaan branderijen tot het verkrijgen van alcoholhoudende producten en met name niet stroop-koffiebranderijen. (Kon. besluit van 1 Mei 1916, C. V., A. B. bladz 147 W. B. A. 3494.) — Zoutziederijen vallen niet onder de wet, met urne niet onder de „distilleerderijen". (Kon. besluit van 29 Mei 1883, G. 2200.) N°. IX. De aan het slot van dit nummer voorkomende woorden „de zuivel- en cichoreifabrieken", zijn daaraan toegevoegd bij de wet van 4 September 1896, S. 152. — Zie de missive van den Minister van Landbouw, Nijverheid en Handel van 9 Juli 1913, C. V., aan de Commissarissen der Konin- Art. 3 — 16 — gin in de provinciën, betreffende maatregelen ter verontreiniging door stroocartön- en aardappelmeelfabrieken. — N°. XII. Volgens missive van den Minister van Binnenlandsche Zaken van 16 October 1875, n°. 67, valt onder „metaaIsmellerijen'- een fabriek van voorwerpen vervaardigd uit goud en zilver, gesmolten over zoogenaamde bluschkolen. — N°. XIII. Bij Kon. besluit van 18 October 1894, R. v. S. bladz. 838, is beslist, dat als „eest" is te beschouwen elke inrichting waarbij door kunstmatige verwarming vochtige stoffen worden gedroogd. — N°. XVI en XVII. In hét ontwerp kwamen onder de eerste groep ook voor : „hennepen vlasroterijen" en ,,brakerijen" en onder laatstgenoemde groep : „spinnerijen" en „weverijen". Tengevolge der aanneming tijdens de beraadslaging van een tweetal amendementen, verviel de vermelding dezer inrichtingen. — N°. XVII. Zie de onder de bijlagen opgenomen! missive van den Minister van Landbouw, Nijverheid en Handel van 30 Januari 1913, betreffende steenhouwerijen. — N°. XVIII. Onder „schietinrichtingen" zijn niet begrepen de banen voor handboogschutterijen. (Missive van den Minister van Binnenlandsche Zaken van 18 Juli 1875, n°. 23.) Daarentegen is bij Kon. besluit van 28 November 1886, n°. 21, R. v. S. 1886, blz. 897, stilzwijgend in tegenovergestelden zin beslist ten opzichte eener schietinrichting voor den hand-, kruis- en voetboog. Art. 3. Wij behouden Ons voor, zoo noodig, de aanwijzing der inrichtingen in art. 2 bij algemeenen maatregel van inwendig bestuur aan te vullen. - Zoodanige maatregel van inwendig bestuur vervalt, indien de daarbij bepaalde aanvulling niet binnen een jaar na de afkondiging van dien maatregel bekrachtigd is door de wet. Wanneer een voorstel van zoodanige wet binnen het jaar bij de Staten-Gene.raal is aanhangig gemaakt, kan door Ons 17 Art. 4 deze termijn eenmaal met zes maanden «orden verlengd. . Deze aanvulling heeft slechts eenmaal plaats gehad. Zie de aant. op art. 2,'n°. V. Art. 4. Bij plaatselijke verordening kan de gemeenteraad : 1°. wijken, buurt n of straten aanwijzen, waar een of meer uitdrukkelijk genoemde inrichtingen, in art. 2 bedoeld, zonder voorafgaande vergunning kunnen • worden opgericht; 2°. in het belang der openbare orde, veiligheid of gezondheid eene bepaalde plaats of gedeelte der gemeente aanwijzen voor het oprichten, hebben of gebruiken van eene der in art. 2 genoemde inrichtingen, met verbod om elders in de gemeente het bedrijf of de bedrijven uit te oefenen, waartoe de oprichting of het gebruik van die inrichting vereischt wordt. Deze bevoegdheid strekt zich evenwel niet uit tot de inrichtingen, die onder geen ander nommer dan I van art. 2 vallen; 3°. in het belang der openbare orde, veiligheid of gezondheid verbieden eene slachterij, vilderij, penserij, drogerij, rookerij of zouterij van dierlijke stoffen, of eene inrichting, bestemd tot bewaring of verwerking van bloed of dierlijken afval op te richten, te hebben of te gebruiken indien in de gemeente eene inrichting aanwezig is, waarin belanghebbenden onder eveneens bij verordening vastgestelde voorwaarden het bedrijf kunnen uitoefenen, waartoe eene inrichting wordt vereischt als bij de verordening verboden. Plaatselijke verordeningen, in dit artikel bedoeld, gelden voor een bepaalden ' S. & J. n». 30, 12» dr. 2 Art 4 18 daarin genoemden tijd, die 20 jaren niet mag te boven gaan. Zij kunnen, voor dat die tijd is afgeloopen, telkens worden hernieuwd. N°. 1 en 2. „De bevoegdheid onder nu. 1 van dit artikel gegeven, is in het voordeel der nijverheid en is ook bij art. 5 van het Koninklijk besluit van 1824 geschonken. De bepaling onder n°. 2 daarentegen, moet dienen ter bescherming van de openbare veiligheid, orde of gezondheid. Herhaaldelijk is de behoefte aan laatstbedoelde bevoegdheid gebleken. Er zijn bedrijven, waarvan de uitoefening op onderscheidene plaatsen in de gemeente schadelijk is voor de veiligheid, de orde, de gezondheid, in zekeren zin zelfs voor de zeden, ten opzichte waarvan alleen dan doeltreffende maatregelen, ter wegneming van de daaraan verbonden bezwaren zijn voor te schrijven, indien zij alle op één en dezelfde plaats worden uitgeoefend." (M. v. T.) — N°. 1. Bij het besluit van 28 Juli 1897, S. 183, houdende vernietiging van eene verordening van den raad der gemeente Bergen op Zoom, is overwogen, dat dit nummer slechts beoogt den gemeenteraad eene bijzondere bevoegdheid te geven ten aanzien van zoodanige deelen eener gemeente, waarvan men a priori kan aannemen, da.t de plaatselijke gesteldheid medebrengt, dat zekere inrichtingen, behoorende tot die in art. 2 der wet vermeld, aldaar kunnen worden opgericht, zonder dat daarvan gevaar, schade of hinder van ernstigen aard te duchten is, zoodat het vereischte van bijzondere vergunning zonder bezwaar kan wegvallen. — N0. 2. Op den wensch dat alle industrieele inrichtingen, waarbij stoomwerktuigen gebezigd worden, verwezen zouden worden naar buiten de kom der gemeente, antwoordde de Minister van Binnenlandsche Zaken bij de beraadslaging in de le Kamer: „Deze bepaling zou mij te streng voorkomen, daargelaten de bekende moeilijkheid in de definitie van het woord „kom der gemeente". Er zijn zoovele inrichtingen van meer of minder belang waarbij stoom gebezigd wordt, en die inrichtingen nemen zoo toe, dat men de industrie te zeer aan — 19 — Art. 4 banden zou leggen, rnet dergelijke bepalingen op te nemen." — Bij Kon. besluiten van 6 Februari 1902, S. 29 en S. 30, 26 Februari 1904, S. 52 en 12 April 1907, S. 84, zijn plaatselijke verordeningen vernietigd uit aanmerking dat geen der drie gronden sub 2 van art. 4, waarop de verordening kon worden ~ gebaseerd, aanwezig was. 'Zie ook het besluit van 29 November 1916, S. 519, waarbij wegens strijd met het algemeen belang vernietigd is eene plaatselijke verordening, die zonder gebleken noodzakelijkheid ook het oprichten van slachterijen enz. buiten de bebouwde kom der gemeente in hooge mate belemmerde. — De bevoegdheid, bij art. 4 der Hinderwet aan den Gemeenteraad toegekend, is eene uitzondering op den regel van art. 150 der Gemeentewet: zij geldt dus alleen ter bescherming van de in eerstgenoemd artikel uitdrukkelijk genoemde belangen der openbare orde, veiligheid of gezondheid en kan niet worden uitgebreid tot lietgeen de huishouding der gemeente in het algemeen betreft. Het behoud van natuurschoon kan niet gerekend worden tot een belang betreffende de openbare orde in den zin der Hinderwet; dan toch zou de uitzonderingsbepaling aan het slot van art. 4, onder 2°. niet aldus gesteld zijn. Eèn verordening, voor welker vaststelling het behoud van natuurschoon de beweegreden geweest is, moet dus wegens strijd met de wet vernietigd worden. (Besluit van 22 Maart 1918, S. 164.) — Volgens een. bericht in G. 1468, ontleend aan het verslag van de Gedeputeerde Staten van Zeeland over 1878, was de Minister van Binnehl. Zaken destijds van oordeel, dat de bepaling onder 2°. de bevoegdheid insluit om te bepalen, dat de oprichting van inrichtingen in een bepaald gedeelte der gemeente niet geoorloofd- is. — De plaatselijke verordening is eene strafverordening, daar op overtreding er van bij art. 22 sub a straf is bedreigd, en moet derhalve worden afgekondigd. (Kon. besluit van 21 Januari 1888, C. V, R. v. S. blz. 90, G. 1905, W. B, A. 2028.) — Zie omtrent het al of niet aanbevelenswaardige van toepassing van dit n°. op lompen- Art. ibis 20 bewaarplaatsen de onder de bijlagen opge" nomen mededeelingen van den C'entralen Gezondheidsraad (September 1917). — Bij Kon. besluit van 27 Juli 1917, W. B. A. 3557, A. B. bladz. 148, is eene afwijzende hinderwetbeschikking vernietigd, omdat déze steunde op eene verordening ex art. 4, 2e lid, der Hinderwet, welke, na die afwijzende beschikking, zelve door de Kroon vernietigd was. (Vgl. art. 158 der Gemeentewet.) — N°. 3. Dit nummer is hier ingelascht bij de wet van 24 Juni 1901, S. 161. — Onder „plaatselijke verordeningen" in den oorspronkelijken tekst van art. 4 der Hinderwet konden alleen worden verstaan die, waarbij de gemeenteraad bepaalt, dat hij gebruik maakt van de hem in dat artikel gegeven bevoegdheid. Hierin is geene verandering gebracht door. de toevoeging van een derde geval, waarin de gemeenteraad de bevoegdheid heeft gekregen bij plaatselijke verordening beperkende bepalingen te maken. Het tweede lid van het genoemde artikel geldt niet voor de in de latere toevoeging van het artikel vermelde verordeningen, waarin de . voorwaarden worden vastgesteld. (Arrest van den Hoogen Raad van 17 Januari 1910, W. 8975, C. V.) — Op een verzoek om vergunning tot oprichting eener slachtplaats moet door burgemeester en wethouders afwijzend worden beschikt, wanneer eene behoorlijk afgekondigde verordening het oprichten ter bedoelde plaatse verbiedt, al is ook het verzoek anterieur aan het in werking treden der verordening. (Kon.besluit van 11 Juli 1888, W. B. A. 2061.) In gelijken zin Kon. besluit van 7 December 1899, G. 2542. Art. 4bis. (Vervallen.) Dit artikel, dat was ingelascht bij de wet van 4 September 1896, S. 152, is weder vérvallen krachtens de wet van 1 Juli 1909, S. 246. ' Art. 5. Bij het verzoek om vergunning worden overgelegd : 1°. eene nauwkeurige beschrijving, in dubbel, van de plaats waar de inrichting 21 Art. 6 zal worden gesteld, eene opgave van hetgeen in de inrichting zal worden verricht vervaardigd of verzameld, benevens vande beweegkracht, die daarbij wordt aangewend ; 2°. eene plattegrond-teekening, in dubbel, op eene schaal van minstens een op twee honderd vijftig, aanduidende de uit- en inwendige samenstelling der inrichting en toebehooren ; 3°. een uittreksel uit de kadastrale leggers, aanduidende de gebouwen of lokalen, bestemd tot ziekenverpleging, uitoefening van den openbaren eeredienst of scholen, binnen een kring van twee honderd meter van het gebouw of lokaal der inrichting gelegen ;' 4°. eene verklaring of de inrichting al of niet eene fabriek of werkplaats zal zijn in den zin der Veiligheidswet. Bij Kon. besluit van 8 Aug. 1900, 8. 148, is vernietigd een besluit van burgemeester en wethouders van Haren, waarbij in strijd met dit artikel de eisch werd gesteld om de beschrijving te doen vergezeld gaan van eene door burgemeester en wethouders krachtens de politieverordening verleende vergunning tot oprichting van het gebouw, waarin de inrichting zou worden gevestigd. •— Zie het Kon. besluit van 26 April 1901, aangeteekend op art. 7. — Nos. 1—4. Bij onderscheidene Koninklijke besluiten is beslist, dat op een verzoek, waarbij de in dit artikel genoemde stukken niet zijn overgelegd of waarbij de overgelegde stukken niet voldoen aan de gestelde eischen, niet mag worden beschikt. — N°. 2. Waar vergunning gevraagd wordt voor eene inrichting, die niet tot één verdieping beperkt is, moet de over te leggen plattegrond-teekening ook de bovenverdieping omvatten. (Kon. besluit van 18 Mei 1907, R. v. S. bladz. 490, C. V.) •— N°. 3. Bij missive van den Minister van Art. Sbis — 22 — Binnenlandsche Zaken van 8 September 1875, C V., zijn de gemeentebesturen uitgenoodigd aan den bewaarder van de hypotheken en van het kadaster, onder wien de gemeente ressorteert, de gegevens voor die lijst te verstrekken en jaarlijks een staat toe te zenden van de voorgevallen veranderingen. — De wet vordert wel eene bijzondere kennisgeving aan de eigenaars of gebruikers van de hier bedoelde gebouwen binnen een kring van 200 meter, maar de aanwezigheid van zulk een gebouw op zich zelve is door de wet niet gemaakt tot een reden, waarom eene gevraagde vergunning in ieder geval zou moeten geweigerd worden. (Kon. besluit van 10 Januari 1886, W. B. A. 1920.) — Er bestaat geen reden een vergunning te vernietigen, wanneer de kadastrale uittreksels bij de inzending der aanvrage niet overgelegd zijn, maar dit verzuim daarna hersteld is en niet tengevolge heeft gehad dat de eigenaars der gebouwen niet in de gelegenheid zijn geweest bezwaren in te brengen en dus niemand door. het verzuim in zijn rechten is verkort. (Kon. besluit van 7 Juni 1893, R. v. S. bladz. 563. Zie ook Kon. besluit van 20 Juli 1891, W. B. A 2221.) — Er bestaat geen reden een vergunningsbesluit te vernietigen, wanneer bij de inzending der aanvrage niet zijn overgelegd uittreksels uit de kadastrale leggers, betreffende gebouwen genoemd onder 3°., doch dit verzuim niet tengevolge heeft gehad, dat de eigenaar en gebruiker dezer gebouwen de gelegenheid heeft gemist bezwaren in te brengen, waartoe zij door Burg. en Weth. zijn opgeroepen. (Kon. besluit van 6 September 1915, R. v. S. bladz. 996.) — Zie omtrent de mogelijkheid van naleving van dit artikel bij een tot lompenberging gebezigd vaartuig, het op art. 2, VII vermeld arrest van den Hoogen Raad van 5 Februari 1917. —- N°. 4. Dit nummer is aan het artikel toegevoegd bij de wet van 4 September 1896, S. 152. Art. 5bis. Zal de inrichting tevens zijn eene fabriek of werkplaats in den zin der Veiligheidswet, dan wordt van elk der Art. 6 in art. 5, sub 1 en 2, bedoelde stukken een exemplaar, meer overgelegd. . Dit artikel is hier ingelascht bij de wet van 4 September 1896, S. 152. Art. 6. Van elk verzoek om vergunning tot oprichting van eene inrichting, in art. 2 genoemd, geeft het gemeentebestuur ten spoedigste schriftelijk kennis aan de eigenaars en gebruikers van elk der perceelen, onmiddellijk grenzende aan dat, waar de inrichting zal worden opgericht, en van de gebouwen of lokalen, bedoeld in art. 5, sub 3. Het verzoek met de bijlagen, genoemd in dat artikel, wordt ter visie gelegd op de secretarie en het gemeentebestuur geeft daarvan gelijktijdig op de in de gemeente gebruikelijke wijze, alsmede door aanplakking op het terrein voor de inrichting bestemd, kennis aan het publiek. Valt een gedeelte van , een gebouw of lokaal binnen den kring, bedoeld in art. 5, sub 3°., dan wordt het geheele gebouw of lokaal gerekend binnen dien kring te liggen. Strekt de kring zich in andere gemeenten uit, dan geschiedt ook daar openbare aankondiging. De kennisgeving met betrekking tot belendende perceelen, waarvan het Rijk eigenaar of gebruiker is, behoort, ingevolge missive van den Minister van Binnenlandsche Zaken van 27 November 1875, C. V., geadresseerd te worden aan de autoriteiten, colleges of ambtenaren, onder wie de perceelen, gebouwen of lokalen onmiddellijk ressórteeren, waardoor deze in de gelegenheid worden gesteld zelve, desgevorderd, bezwaren tegen het verleenen eener vergunning in te brengen. — Zie de missive van den Minister van Land- Art. 6 — 24 — bouw, Nijverheid en Handel van 31 October 1907, hierna onder de bijlagen opgenomen. Zie ook de onder de bijlagen opgenomen missive van den Minister van Landbouw, Nijverheid en Handel van 30 Januari 1913, betreffende steenhouwerijen. — Ten aanzien van ieder verzoek om vergunning tot oprichting eener inrichting, ingediend overeenkomstig de wet, zijn burgemeester en wethouders verplicht, de voorschriften van dit artikel en volgende toe te passen, zelfs al 'mocht dat verzoek in strekking hetzelfde zijn als een waarop vroeger afwijzend was beschikt. (Kon. besluit van 8 April 1890, W. B. A. 2144.) — De omstandigheid dat op het terrein, voor ; de inrichting bestemd, zich geen voorwerp bevindt waarop de vereischte kennisgeving kan worden geplaatst, mag geen reden zijn om de aanplakking achterwege te laten, vermits hierin op eenvoudige wijze door een paal met een plank kan worden voorzien. (Kon. besluit van 16 Januari 1895, W. B. A. 2403.) — Zie omtrent de aanplakking op het terrein der inrichting ook het besluit van 17 Maart 1917, vermeld op art. 7. — Bij Kon. besluit van 13 Juni 1916, A. B. bladz. 390, R. v. S. bladz. 766, is beslist, dat de opvatting als zoude onder het in het eerste lid bedoelde „perceelen" niet „kadastrale perceelen" te verstaan zijn, maar slechts „gebouwen" of „werven", te beperkt is en niet in overeenstemming met de bedoeling, waarvoor de kennisgeving is voorgeschreven. — Waar in art. 6 sprake is van perceelen grenzende aan het perceel waar de inrichting zal worden opgericht, zijn daaronder niet alleen begrepen de kadastrale perceelen die grenzen aan het perceel der inrichting, maar alle aangrenzende perceelen en dus ook de perceelen die gelegen zijn op hetzelfde kadastrale perceel als het perceel der inrichting en die aan laatstgenoemd perceel grenzen. (Besluit van 28 April 1917, C. V., W. B. A. 3545, A. B. bladz. 68.) —■ Bij onderscheiden besluiten zijn vernietigd besluiten van gemeentebesturen, waarbij vergunning werd verleend tot oprichting van eene inrichting, terwijl verzuimd was aan een of meer eigenaren van belendende perceelen van het verzoek tot oprichting kennis te geven. Deze — 25 — Art. titer vernietigingen geschiedden in den regel in verband met een aanhangig beroep ingevolge art. 15, doch een enkele maal ook op grond van art. 153 der Gemeentewet, wegens strijd met de wet. (Kon. besluit van 3 Augustus 1916, S. 370.) — Bij onderscheiden besluiten zijn vernietigd besluiten van burgemeester en wethouders op grond dat de afkondiging, bedoeld in het laatste lid van art. 6, niet had plaats gehad. — Hoewel in casu in strijd met het bepaalde in art. 6, al. 1, aan de bedoelde eigenaars en gebruikers van perceelen geen schriftelijke kennis was gegeven van het gedaan verzoek, en door dezen op de zitting, bèdoeld in art. 7 dier wet, ook geën bezwaren zijn ingebracht, zoo moet, waar door belanghebbenden vóór het houden dier zitting bij Burg. en Weth. een schriftelijk bezwaar was ingezonden, worden aangenomen, dat zij in hun recht om bezwaren in te brengen, niet zijn verkort en behoeft dus in dit geval de niet-nakoming van bedoeld wetsvoorschrift niet tot vernietiging van de door Burg. en Weth. verleende vergunning, te leiden. (Kon. besluit van 10 December 1913, C. V.). Art. 6bis. Zal de inrichting tevens zijn eene fabriek of werkplaats in den zin der Veiligheidswet, dan zendt het gemeentebestuur aan het districtshoofd der arbeidsinspectie eene kennisgeving als bedoeld in het tweede lid van art. 6, gelijktijdig met de kennisgeving, in dat lid bedoeld. Het zendt hem tevens een exemplaar der in art. 5, sub 1 en 2, bedoelde stukken. Dit artikel is hier ingelascht bij de wet van 4 September 1896, S. 152 en daarna gewijzigd bij de wet van 1 Juli 1909, S. 246. Art. 6ter. Zal de inrichting tevens zijn eene fabriek of werkplaats in den zin der Veiligheidswet, dan is de verzoeker verplicht het districtshoofd der arbeidsinspectie alle inlichtingen te verschaffen, Art. 7 — 26 — die deze behoeft tot eene juiste beoordeeling van de bij het verzoek' overgelegde stukken. Dit artikel is hier ingelascht bij de wet van 4 September 1896, S. 152 en daarna gewijzigd bij de wet van 1 Juli 1909, S. 246. Art. 7. Op den veertienden dag na de openbare kennisgeving wordt op de daarin aangewezen plaats en uur gelegenheid gegeven om, ten overstaan van het gemeentebestuur of een of meer zijner leden, bezwaren tegen het oprichten der inrichting in te brengen. Daarbij worden zoowel de verzoekers als zij, die bezwaren inbrengen, in de gelegenheid gesteld de bezwaren mondeling en schriftelijk toe te lichten. Van het op de zitting voorgevallene wordt proces-verbaal opgemaakt. Zoowel de verzoeker, als zij, die bezwaren inbrengen, kdnnen gedurende drie dagen vóór het tijdstip, in het eerste lid van dit artikel bedoeld, op de secretarie der gemeente van de ter zake ingekomen schrifturen kennis nemen. De missive van den Minister van' Landbouw, Nijverheid en Handel, van 31 October 1907, n°. 13508, afd. Nijverheid, onder de bijlagen opgenomen, bevat eene interpretatie van dit artikel. — Dé omstandigheid, dat de aanvrager van eene vergunning niet is opgeroepen tot de zitting in dit art. bedoeld, leidt niet tot vernietiging der beschikking van Burg. en Weth. (Kon. besluiten van 23 Juli 1890, C. V. etó 6 Februari 1915, R. v. S. bladz. 189.) — Burg. en Weth. zijn niet bevoegd op de aanvrage eene beschikking te nemen, wanneer de verzoeker, na de zitting bedoeld in art. 7, de oorspronkelijk overgelegde beschrijving en plattegrond-teekening door andere vervangen heeft. (Kon. besluit van 26 April 1901, G. 2623.) — Wanneer in eene plattegrond-teekening, • 27 Art. Ibis na de ter visielegging, bedoeld in art. 6, alinea 2, wijziging is gebracht, wat de bestemming van eenige loealiteiten betreft, is het gemeentebestuur niet meer bevoegd om op het gedaan verzoek te beschikken. (Kon. besluit van 4 Juni 1902, W. B. A. 2768.) — Niet-inachtneming van den in lid 1 genoemden termijn (zitting op den veertienden dag) maakt een daarop genomen besluit onwettig. (Kon. besluiten van 29 Juni 1907, R. v. S. bladz. 670; 28 November 1908 C. V. ; 4 Januari 1909, S. 7 ; 8 Maart 1916, A. B. bladz. 452, R. v. S. bladz. 328 ; 24 September 1917, A. B. bladz. 452 en 13 Juli 1918, R. v. S. bladz. 660.) — De aanplakking op het terrein der inrichting, bedoeld in art. 6, tweede lid, maakt deel uit van de openbare kennisgeving, bedoeld in art. 7, eerste lid; een beslissing van het gemeentebestuur op een vergunningsaanvrage is dus onwettig, wanneer de gelegenheid tot het inbrengen van bezwaren is gegeven binnen veertien dagen na die aanplakking. (Besluit van 17 Maart 1917, C. V., W. B. A. 3539, A. B. bladz. 55.) — Door slechts gelegenheid te geven ten overstaan van den gemeentesecretaris bezwaren in te brengen, is in strijd gehandeld met art. 7. (Kon. besluiten van 24 Maart 1911, R. v. S. bladz. 334, 24 Januari 1913, C. V. en 27 September 1916, C. V., A. B. bladz. 450, W. B. A. 3514.) Art. Ibis. Zal de inrichting tevens zijn eene fabriek of werkplaats in den zin der Veiligheidswet, dan is het dis trictshoofd der arbeidsinspectie bevoegd de zitting, in het vorig artikel bedoeld, bij te wonen. Het gemeentebestuur zendt hem afschrift van het in dat artikel bedoelde proces-verbaal, terwijl het laatste lid van dat artikel op hem van toepassing is. Het districtshoofd der arbeidsinspectie deelt zoo spoedig mogelijk schriftelijk aan het gemeentebestuur mede, of de in- Art. 8 - 28 - richting, voor zoover zulks kan blijken uit de in ratikel 5, sub 1 en 2, bedoelde stukken, zal voldoen aan de eischen, krachtens artikel 6 der Veiligheidswet gesteld. Dit artikel is hier ingelascht bij de wet van 4 September 1896, S. 152 en daarna gewijzigd bij de wet van 1 Juli 1909, S. 246. — Eene vergunning tot oprichting eener inrichting die tevens onder de Veiligheidswet valt, mag niet worden verleend vóór dat de bij art. Ibis alinea 2, bedoelde mededeeling bij het gemeentebestuur is ingekomen. (Kon. besluiten van 8 Januari 1901, S. 22, 14 September 1903, W. B. A. 2833, C. V. en 14 Februari 1916, A. B. bladz. 503.) Art. 8. Binnen eene maand na het in art. 7 bedoelde onderzoek beslist het gemeentebestuur over het verzoek, en geeft daarvan onmiddellijk aan den verzoeker en gelijktijdig, door aankondiging, aan het publiek kennis. Kan de beslissing binnen den in het eerste lid van dit artikel bepaalden tijd niet genomen worden, dan wordt zij, bij een met redenen omkleed en af te kondigen besluit, verdaagd, hetwelk aan den verzoeker wordt medegedeeld. Het gemeentebestuur zorgt, dat in de gevallen, bij art. 6, laatste lid, voorzien, de beslissing ook in de andere gemeenten worde bekend gemaakt. Voor de weigering eener gevraagde vergunning is geen bepaalde vorm voorgeschreven. (Kon. besluit van 7 December 1898, G. 2490.) — Bij Kon. besluit van 21 December 1908, S. 419, is vernietigd een besluit van Burg. , en Weth. waarbij eene beslissing was verdaagd om eene andere reden, dan dat zij niet binnen den voorgeschreven termijn kon worden genomen. — In hét voorloopig verslag 2e Kamer werd gevraagd, of de wet niet een termijn behoort te stellen, binnen welken, als verdaging plaats vindt, beslissing volgen moet. 29 - Art. 8bis Bij de memorie van antwoord werd door de Regeering te kennen gegeven : „Bestaat er reden om de beslissing niet binnen den voorgeschreven termijn van eene maand te nemen, dan zal in den regel een nader veelal technisch onderzoek worden vereischt. Dergelijk onderzoek, dat aan deskundigen wordt opgedragen, door een termijn te beperken, kan niet raadzaam zijn, of die termijn zou zeer ruim gesteld moeten worden." — Bij Kon. besluit van 8 Juli 1897, R. v. S. bladz. 587, is beslist, dat van een besluit van burgemeester en wethouders tot verdaging der beslissing, krachtens alinea 2 genomen, geen beroep op den Koning openstaat. In gelijken zin Kon. besluit van 7 November . 1908, R. v. S. bladz. 1037, W. B. A. 3102. • — Bij onderscheiden besluiten «ijn vernie. tigd besluiten van gemeentebesturen, waarvan de in dit art. voorgeschreven afkondigingen niet hadden plaats gehad. Zie in verband hiermede de missive van den Minister van Landbouw, Nijverheid en Handel van 17 April 1909, onder de bijlagen opgenomen. — Hangende een beroep bij de Kroon van een besluit van Burg. en Weth., kan door di* college terzelfder zake geen vergunning worden verleend. (Kon. besluit van 3 December 1915 C. V., W. B. A. 3471.) — Wanneer het administratief gezag op eene aanvrage om vergunning heeft beslist, dat voor het verleenen daarvan geen aanleiding bestaat, wijl de aanvrager die volgens de wet niet noodig heeft, moet de rechter zich bij die beslissing neerleggen. (Arrest van den Hoogen Raad van 23 Maart 1917, C. V., W. 10128 W B. A. 3577, A. B. bladz. 61, Ned. Jur. bladz.449.) Art. 8bis. Zal de inrichting tevens zijn eene fabriek of werkplaats in den zin der Veiligheidswet, dan zendt het gemeentebestuur binnen tweemaal 24 uren na het nemen der in Jiet eerste lid van artikel 8 bedoelde beslissing hiervan afschrift aan het districtshoofd der arbeidsinspectie. Dit artikel is hier ingelascht bij de wet van Art. 9 — 30 — 4 September 1896, S. 152 en daarna gewijzigd bij de wet van 1 Juli 1909, S. 246. Art. 9. De vergunning wordt schriftelijk verleend, en gesteld ten name van den verzoeker en zijne rechtverkrijgenden. Aan de vergunning wordt een exemplaar van de in art. 5, sub 1 en 2, bedoelde stukken, van wege het gemeentebestuur gewaarmerkt, gehecht. Indien eene vergunning is verleend „overeenkomstig de aan deze vergunning gehechte beschrijving en teekening" en het blijkt, dat de inrichting van bedoelde beschrijving en teekening afwijkt, dan is voor die aldus opgerichte inrichting geen vergunning in den zin der wet verleend. (Kon. besluit van 2 December 1912, C. V.) — Zie ten aanzien van het begrip „rechthebbende" het Kon. besluit van 8 Juni 1915, C. V., W. B. A. 3453. — Zie de missive van den Minister van Landbouw, Nijverheid en Handel van 10 Januari 1912, betreffende kennisgeving van verleende vergunningen aan het districtshoofd voor het stoomwezen. De missive is onder de bijlagen opgenomen. Art. 10. Indien er binnen den afstand van 100 meter van het gebouw of lokaal, waarin het bedrijf, waarvoor de inrichting bestemd is, zal worden uitgeoefend, geene perceelen aan anderen, dan de aanvragers, toebehoorende of bij anderen in gebruik, en binnen den afstand van 200 meter, bedoeld in art. 5, n°. 3, geene gebouwen of lokalen van aldaar bedoelde soorten zijn, wordt deze omstandigheid eenvoudig door het gemeentebestuur verklaard aanwezig te zijn en op het verzoek beschikt, zooals bevonden wordt te behooren. Art. iObis. Zal de inrichting tevens 31 Art. 11 zijn eene fabriek of werkplaats in den zin der Veiligheidswet, dan zendt het gemeentebestuur aan het districtshoofd der arbeidsinspectie een exemplaar deiin artikel 5, sub 1 en 2, bedoelde stukken , en zijn de artikelen 6ter, Ibis, tweede lid, 8bis en \2bis van toepassing. Dit artikel is hier ingelascht bij de wet van 4 September 1896, S. 152 en daarna gewijzigd s bij de wet van 1 Juli 1909, S. 246. Art. 11. In geval van weigering der vergunning worden de redenen, die daartoe geleid hebben, in het besluit vermeld. Tot weigering kunnen alleen leiden de bezwaren, ontleend aan vrees voor : , a. gevaar ; b. schade aan eigendommen, bedrijven of de gezondheid ; c. hinder van ernstigen aard, waartoe behoort het ter bewoning ongeschikt maken van woonhuizen of gedeelten van woonhuizen, het belemmeren van het gebruik van de lokalen en gebouwen, in art. 5, 3°., bedoeld, ieder overeenkomstig de bestemming, die het gebouw of lokaal, tijdens het verzoek werd gedaan, had, en het verspreiden van vuil of van walgelijke uitdampingen. Vrees voor mededinging in eenig bedrijf, door belanghebbenden geuit, kan geene reden tot weigering zijn. „de gezondheid". De wet heeft ook op het oog de zorg voor de openbare gezondheid. Daarom zijn gemeenteverordeningen, die in het belang der gezondheid voorschriften inhielden voor inrichtingen welke onder deze wet vallen, thans vervallen. (Arrest van den Hoogen Raad van 3 Februari 1879 W 4344 CV.) — Een besluit tot weigering eener verèun- Alt. 11 — 32 — ning, waarin slechts vermeld wordt welke, bezwaren tegen het verleenen der vergunning zijn ingebracht, doch niet in hoeverre deze ■ bezwaren gegrond 'zijn, voldoet niet aan het vporsohrift van art. 11 lid 1. (Kon. besluitenvan 30 Maart 1915, R. v. S. bladz. 371 en 11 Mei 1918, C. V., W. B. A. 3601.) — De vrees voor eventueele waarde vermin-. dering van naburige perceelen, aangezien die wellicht later voor bouwterrein in aanmerking zouden kunnen komen, mag niet gelden als grond tot weigering eener gevraagde vergunning, omdat daarbij alleen de bestaande toestand, niet een toestand die in de toekomst mogelijk of naar de verwachting van som-, migen waarschijnlijk of wenschelijk zou zijn, tot grondslag mag genomen worden. (Kon. besluiten van 10 December 1884, R. v. S. 1885, bladz. 1 ; 11 Maart 1885, R. v. S. bladz. 71 ; 15 Juni 1894, R. v. S. bladz. 549 ; 13 Mei 1898, R. v. S. bladz. 430 en 448 en 18 Januari 1905, R. v. S. bladz. 60.) — Eventueele waardevermindering van ön-' roerende goederen valt niet onder de schade, bij de Hinderwet bedoeld. (Kon. besluiten van 1.5 Januari 1909, R. v. S. bladz. 114, 17 Mei 1909, R. v. S. bladz. 714, C. V., 23 Mei 1912, R. v. S. bladz. 555 en 4 September 1913, R. y, S. bladz. 1090.) — Ontsiering der omgeving en dienten- ■' gevolge te lijden waardevermindering van per-, ceelen, ook al mocht daarvoor eenige grond bestaan, kunnen niet als redenen van weigering in aanmerking komen, daar art. 11 door schade aan eigendommen, kennelijk eene meer ■ dadelijke beschadiging verstaat dan eenige ver-. mindering in aanzien, welke de gebouwde, eigendommen in eene of andere buurt, ten gevolge van dé vestiging aldaar van eene bij de wet bedoelde inrichting, kunnen ondergaan. (Kon. besluiten van 10 September 1891, R. v. S. bladz. 936; 29; November 1892, R. v. S. bladz. 860 ; 20 Maart 1893, R. v. S. bladz. 294; 7 Augustus 1895, R. v. S. bladz. 497 ; 11 Maart 1896, R. v. S. bladz. 237 ; 26 Mei 1897, R. v. S. bladz. 409 en 29 Januari 1898, R. v. S. bladz. 111.) — Het bezwaar tegen de oprichting eener inrichting tot bewaring enz. van meststoffen, 33 Art. H ontleend aan het vervoer dier stoffen in of door de gemeente, moet buiten beschouwing blijven, als niet de inrichting zelve betreffende. (Kon. besluit van 11 Maart 1885, R. v. S. bladz. 71.) Bezwaren, ontleend aan het verblijven van ter slachting bestemde varkens, in de slachtplaats, kunnen niet leiden tot, weigering van vergunning voor een varkensslachterij, omdat voor een verblijfplaats van varkens geen vergunning vereischt wordt. (Kon. besluit van 26 Maart 1888, W. B. A. 2037.) Daarentegen werd bij Kon. besluit van 9 Juli: 1889, W. B. A. 2106, overwogen, dat, ofschoon voor het stallen van vee geen vergunning wordt geëischt, toch voor het al of niet verleenen der vergunning met of zonder voorwaarden gelet moet worden op alle omstandigheden, welke zoodanige inrichting voor de omwonenden in meerdere of mindere mate bezwarend kunnen , "maken, weshalve niet is uitgesloten de beslissing over het al of niet noodzakelijke van 'het verbod van stalling van vee in de slachtplaats. In gelijken zin Kon. besluiten van 14 November 1894, R. v. S. bladz. 956 en 13 Juli 1899, R. v. S. bladz. 711. Zie ook het Kon. besluit van 3 November 1896, R. v. S. bladz. 871. — Voor het verleenen van vergunning voor eene op te richten stoompompinrichting ten ||jenste eener in aanleg zijnde drinkwaterleiPSag, moet niet alleen onderzocht worden inhoever bezwaar kan ontstaan uit de stoommachine als zoodanig, maar ook rekening worden gehouden met de bezwaren, voor belendende eigenaren voortvloeiende uit de inrichting in haar geheel, in het bijzonder het uitdrogen van den grond. (Kon. besluit van 19 Juli 1892, W. B. A. 2267.) Zie ook het Kon. besluit van 1 Augustus 1913, C. V., betreffende het graven van kanalen ten dienste van een 'drink waterleiding. Mogelijkheid van verhooging van assurantie-premie, door buren te betalen, is niet eene zoodanige. onmiddellijke schade aan eigendommen, als bedoeld wordt in dit artikel. (Kon. besluiten van 16 November 1895, R. v. S. bladz. 653 en 1 Juli 1903, R. v. S. bladz. 545.) — Een beroep op het feit, dat het stichten van eene inrichting strijdig is met de bestemming, S. & J. n. 30, I2« dr. 3 Art. 116m 34 bij eene akte van erfpachtsuitgifte aan het perceel gegeven, kan niet tot weigering van de vergunning leiden, daar deze geheel onaangetast laat de rechten en verplichtingen, wélke, op grond van het burgerlijk recht bestaan. (Kon. besluit van 25 October 1917, A. B. bladz. 458.) — „hinder van ernstigen aard". Ten. opzichte van deze uitdrukking werd door den Minister ■van Binnenlandsche Zaken bij de beraadslaging in de le Kamer het volgende gezegd : „Het is niet te ontkennen dat het begrip van hinder eenigszins subjectief is, maar ik geloof niet, met het oog op de groote verscheidenheid van toestanden en belangen, dat iemand in staat is eene objectieve definitie daarvan te geven, zoo dat alle mogelijke verkeerde beslissingen worden voorkomen. Om de meening van den wetgever duidelijk te maken, zijn in art. 11. eenige voorbeelden, uit de ondervinding geput, genoemd." — Met „hinder van ernstigen aard" wordt bedoeld de hinder, die een gevolg is van de inrichting of werking der fabriek, niet van omstandigheden die ook, en zelfs in grootere mate, bij andere dan in de wet bedoelde perceelen, welke door een talrijk personeel bezocht worden, kunnen worden aangetroffen. (Kon. besluiten van 9 September 1876, G. 1330, 4 Maart 1888, G. 1909 en 20 Augustus 1889, G. 1991, W. B. A. 2113. Zie ook het Kon. besluit van 20 December 1890, R. v. S. bladz. 21.) De Koninklijke beslissingen, ten aanzien van verleende of geweigerde vergunningen sedert de invoering der wet genomen ten gevolge van het instellen van hooger beroep door belanghebbenden, in verband met de onder litt. a c genoemde omstandigheden, zijn zóó talrijk en staan in zóó nauw verband met plaatselijke gesteldheden, dat de korte inhoud er van hier niet wel kan worden medegedeeld. Onder de bijlagen dezer wet is echter een naar de benaming der inrichtingen geordende alphabetische lijst opgenomen, vermeldende, behalve de betrokken gemeenten, de dagteekening dier beslissingen met aanwijzing waar ze zijn te vinden. Art. 11 (ms. Zal de inrichting tevens zijn eene fabriek of werkplaats in den zin 35 - Art. 12 der Veiligheidswet, dan wordt de vergunning ook geweigerd, indien de inrichting, voor zoover zulks kan blijken uit de in artikel 5, sub 1 en 2, bedoelde stukken, volgens het districtshoofd der arbeidsinspectie niet zal voldoen aan de eischen, krachtens artikel 6 der Veiligheidswet gesteld. Dit artikel is hier ingelascht bij de wet van 4 September 1896, S. 152 en daarna gewijzigd bij de wet van 1 Juli 1909, S. 246. — De duidelijke woorden van dit artikel laten geene andere uitlegging toe dan deze, :dat in het geval, bij dit artikel bedoeld, burgemeester en wethouders de vergunning behooren te weigeren, zonder in een onderzoek van de ' gegrondheid van de bewering des inspecteurs (thans : van het districtshoofd der arbeidsinspectie) te treden, omdat het slechts* de vraag is of volgens den inspecteur de inrichting aan de eischen der Veiligheidswet "zal voldoen. -(Kon. besluiten van 18 Augustus 1898, C. V. en 30 Augustus 1915, C. V.) —' Het in dit artikel bedoeld oordeel van den inspecteur (thans : districtshoofd der arbeidsinspectie) is beslissend en een onderzoek betreffende de juistheid van dat oordeel, kan van geenerlei invloed zijn op de beantwoording van de vraag, of de vergunning al of niet kan worden verleend. (Kon. besluit van 2 September 1902, W. B. A. 2780.) — Zie de besluiten van 8 Januari 1901, S.'22, 14 September 1903 en 14 Februari 1916, aangeteekend op art. 76j>. Art. 12. Indien door het stellen van voorwaarden aan het bezwaar van gevaar, schade of hinder kan worden te gemoet gekomen, wordt de vergunning voorwaardelijk verleend. Indien, na het verleenen eener voorwaardelijke vergunning, blijken mocht, dat de naleving der gestelde voorwaarden niet noodig mocht zijn, kan het gemeentebestuur den concessionaris ge3* Art. 12 - 36 - heel of gedeeltelijk daarvan ontslaan, na aan belanghebbenden, ten wier behoeve de voorwaarden zijn gesteld, gelegenheid te hebben gegeven hunne bezwaren in te brengen. Evenzoo kunnen Wij den concessionaris geheel of gedeeltelijk ontslaan van de naleving van voorwaarden, welke bij eene door Ons verleende vergunning zijn opgelegd. Belanghebbenden worden alsdan vooraf gehoord, na op Onzen last door den burgemeester te zijn opgeroepen. Kan over de gevolgen eener inrichting tijdens de aanvrage om vergunning, niet met voldoende zekerheid worden geoordeeld, zoo wordt eene vergunning voor een bepaalden proeftijd verleend. Van de aanvrage om verlenging van proeftijd, of om definitieve vergunning na afloop van den proeftijd, wordt de in art. 6 vermelde kennisgeving en openbare aankondiging gedaan, en vervolgens het onderzoek, in art. 7 bedoeld, herhaald. Art. 8 is op dit geval van toepassing- „De vraag is gedaan, of de ondernemer van alle aanprakelijkheid voor gevaar of hinder zal zijn ontheven uit krachte der hem verleende vergunning. Ik heb daarop niet anders te antwoorden dan door te verwijzen naar de artt. 1401 en 1405 Burgerlijk Wetboek. Het plegen van eene onrechtmatige daad is aan niemand veroorloofd en stelt den dader bloot aan eene actie tot schadevergoeding. Schade, aangebracht door een gebouw, dat opgericht wordt of is, aan de bezitting van een buurman, stelt evenzeer aan eene actie bloot. Het enkel toebrengen van schade is, volgens ons recht, nog geen onrechtmatige daad. Art. 1382 Code Civil is in ons wetboek niet overgenomen. Daar staat: „Tout fait quelconque de 1'homme, qui cause a autrui un dommage, oblige celui par la fautë duquel il HHB Art. 12 est arrivé, a le réparer." Onze wet is zoo streng niet, maar vordert bepaald dat de schade zij toegebracht door eene onrechtmatige daad. Wanneer er quaestie is van nadeel of hinder, kan degeen, die publiekrechtelijke autorisatie heeft om eene fabriek of andere inrichting te hebben, zich daarop wel beroepen. Wanneer hij daarentegen öf de voorwaarden niet naleeft, of andere wetten of reglementen overtreedt, öf in het algemeen .eene onrechtmatige daad pleegt, eene onvoorzichtigheid begaat enz., dan zal hij daarvoor aansprakelijk zijn. • „Het ware der Regeering aangenaam geweest indien het laatste artikel van dit wetsontwerp bepaald had dat deze publiekrechtelijke voorschriften aan burgerlijke rechten niet konden te kort doen; maar, ofschoon dit door de Tweede Kamer niet is aangenomen, geloof ik toch dat uit een, algemeen rechtsbeginsel de burgerlijke rechten ongekrenkt zullen blijven wanneer dit wetsontwerp wet wordt." (Redev. van den Min. van Binnenl. Zaken, LP Kamer.; — Het door het veroorzaken van veel geraas, sterk gedreun en ernstige trillingen aan iemand hinder toebrengen in het normaal gebruik van , zijn eigendom, kan, evengoed als beschadiging der zaak zelve, schending van diens eigendomsrecht zijn. Die schending kan bestaan, ook indien de bepalingen der Hinderwet zijn nagekomen. (Arrest van den Hoogen Raad van 30 Januari 1914, Ned. Jur. bladz. 497, W. 9648.) — De bij dit artikel bedoelde voorwaarden kunnen niet worden vervangen door eene bedreiging dat de vergunning zal worden ingetrokken, indien mocht blijken dat bij het gebruik der inrichting, waarvoor zij is verleend, deze niet aan de vereischten voldoet én aanleiding tot ongelukken zou kunnen geven. (Kon. besluit van 1 October 1888, W. B. A. 2066.) — alinea 1. Eene voorwaarde, wélke de strekking heeft om de verhooging der door naburen te betalen assurantiepremie door den ondernemer te doen betalen, is niet in overeenstemming met de wet. (Kon. besluit Van 7 Aug. 1889, W. B. A. 2109.) — Aan de vergunning mag niet verbonden worden de voorwaarde, dat de concessionaris verplicht zal zijn te, vergoeden de schade, Art. 12 38 • welke aan een derde als direct gevolg van de exploitatie der inrichting mocht worden toegebracht. (Kon. besluit van 1- Mei 1886, W. B. A. 1943.) — Een besluit, waarbij door het gemeente-, bestuur de krachtens de Hinderwet gevraagde vergunning verleend is onder zoodanige voorwaarden, dat bij voldoening daaraan, de aard der inrichting geheel zou veranderen, behoort te worden vernietigd. (Kon. besluit van 4 Januari 1913, C. V.) — Eene voorwaarde krachtens welke het gemeentebestuur de vergunning te allen tijde ' kan intrekken, is in strijd met de wet. (Kon. besluit van 7 Augustus 1889, W. B. A. 2109.) — Eene vergunning kan niet „tot wederopzeggens" worden verleend. (Kon. besluit van 23 Nov. 1896, K. v. S. bladz. 873.) — De bewering, dat Burg. en Weth., wanneer geen bezwaren tegen eene gevraagde vergun* ning zijn ingebracht, deze eenvoudig moeten weigeren of verleenen, maar daaraan geen voorwaarden mogen verbinden, vindt geen steun in de wet. (Kon. besluiten van 12 October 1903, R. v. S. bladz. 823 en 826 en 11 Juli 1904, W. B. A. 2876.) — Door eene bepaling, die de nadere uit werking en verklaring eener voorwaarde aan Burg. en Weth. overlaat, wordt het recht van beroep voor den concessionaris en de buren verkort. (Kon. besluit' van 16 September 1899, C. V.) — De wet verzet er zieh niet tegen, dat aan Burg. en Weth. de mogelijkheid wordt gegeven in bijzondere gevallen dispensatie van eene voorwaarde te verleenen. (Kon. besluiten van 2 October 1916, C. V., W. B. A. 3514, A. B. bladz. 449 en 487.) — Eene voorwaarde, die. het in gebruik nemen van de inrichting niet afhankelijk maakt van de al- of niet-opvolging van de door Burg. en Weth. gestelde voorwaarden, maar van de vraag of de inrichting, in verband met haar doel, naar het oordeel van een derde (hoofdinspecteur over het bouwen) al of niet voor goedkeuring vatbaar is, is in strijd met de wet. (Kon. besluit van 24 Juli 1896, W. B. A. 2498.) Zie ook het Kon. besluit van 10 Mei 1916, C. V., A. B. bladz. 130, W. B. A. 3492. — 39 — Art. 12 — Aan de vergunning tot oprichting eener schietbaan kan niet de voorwaarde worden verbonden, dat op Zondag niet zal> mogen worden geschoten, daar die voorwaarde niet dient tot voorkoming van gevaar, schade of hinder, als bedoeld in art. 11. (Kon. besluit van 2 Maart 1903, W. B. A. 2806. Zie ook Kon. besluit van 25 Juni 1908, W. B. A. 3090.) Bij Kon. besluit van 10 December 1913, C. V., is, met verandering van de oorspronkelijk opgelegde voorwaarde, de volgende opgelegd: „dat op de schietbaan noch binnen-, noch buitenshuis oefeningen of andere werkzaamheden mogen worden uitgevoerd op Zondag en op de algemeen erkende Christelijke feestdagen tijdens de openbare godsdienstoefeningen." — Eene voorwaarde, welke uitsluitend betreft het verkeer buiten verband met den aard der inrichting, kan niet worden opgelegd. (Kon. besluit van 28 Juli 1915, B. v. S. bladz. 830.) Zie ook het Kón. besluit van 24 Mei 1916, C. V., A. B. bladz. 129, W. B. A. 3495, betreffende het vervoer van vee naar een exportslagerij. — In tal van Kon. besluiten is overwogen, dat "eene voorwaarde, krachtens welke motoren werktuigen met aanbèhooren niet in beweging zullen mogen zijn gedurende een vastgestelde tijdsruimte, betrekking heeft "op een bezwaar, waartegen de Hinderwet bedoelt te waken en noch met eenige bepaling, noch met eenig algemeen beginsel dier wet in strijd is. (o.a. Kon. besluit van 10 Mei 1916, C. V.. A. B. bladz. 130, W. B. A. 3492.) — De in casu gestelde voorwaarde, dat van uit de boven de bakkerij aanwezige slaapgelegenheid een brandvrije ladder worde gemaakt, die rechtstreeks naar buiten leidt, beantwoordt niet aan art. 12, aangezien zij niet strekt ter tegemoetkoming aan het bezwaar van gevaar, schade of hinder van belanghebbende buren of van eigenaars en gebruikers van naburige' perceelen. (Kon. besluit van 1 Maart 1911, C. V.) — Eene voorwaarde, die verband houdt met het gebouw der inrichting en niet met de inrichting zelve, kan niet worden gesteld. (Kon. besluit van 12 Augustus 1915, C. V.) — Bij missive van den Minister van Landbouw, Nijverheid en Handel van 10 December Art. 12 — 40 — 1910 is de aandacht gevestigd op de Vereeniging tot bevordering van rookvrij stoken, gevestigd te Amsterdam, die bereid is kosteloos van advies te dienen bij het opleggen van voorwaarden ter voorkoming van hinder door rook van schoorsteenen van industrieele ondernemingen. De statuten dezer vereeniging zijn opgenomen onder n°. 770 in het bijvoegsel van de Nederlandsche Staatscourant van 18 Juni 1908, n°. 141. — In eene vergunning, krachtens de Hinderwet gegeven is geen plaats voor de vermelding eener eventueele toepassing der Woningwet. (Kon. besluit van 15 Juni 1909, C. V.) Zie ook Kon. besluit van 7 October 19*14, R. v. S. bladz. 1377. — alinea 2. Deze alinea kan slechts toepassing vinden, wanneer op afdoende gronden kan worden aangenomen dat de bestendiging eener vroeger gestelde voorwaarde niet langer wordt vereischt. (Kon. besluit van 28 November 1888, W. B. A. 2080. Evenzoo Kon. besluiten van 21 November 1907, R. v. S. bladz. 1288, 21 Januari 1908, R. v. S. bladz. 111 en 9 Maart 1912, R. v. S. bladz. 293.) — Bij Kon. besluiten van 11 Februari 1899, S. 70, 28 Maart 1907, C. V., 9 November 1908, C. -V. en 6 April 1910, C. V., zijn vernietigd besluiten van een gemeentebestuur, waarbij, de concessionaris van de naleving van een der voorwaarden gedeeltelijk werd ontheven, zonder dat aan belanghebbenden, te wier behoeve de opgelegde voorwaarden waren gesteld, gelegenheid was gegeven hunne bezwaren in te brengen. — Bij Kon. besluiten van 23 Februari 1893, R. v. S. bladz. 199, en 3 April 1917, W. B. A. 3541, A. B. bladz. 65, is beslist, dat -burgemeester en wethouders, alvorens op een verzoek om ontslag van eene voorwaarde te beslissen, ook dan de belanghebbenden moeten hooren, waruieer zij voornemens zijn het verzoek toch af te wijzen. ,— Een verzoek om wijziging van eene voorwaarde kan in bepaalde omstandigheden behandeld worden als een verzoek om ontslag, (Kon. besluit van "2 Februari 1918, W. B. A. 3597, A. B. bladz. 77.) — Uit de aanduiding, aan welke belangheb- 41 Art. 12 benden gelegenheid gegeven moet worden hunne bezwaren in te brengen, vloeit voort, dat hiervan aan ieder hunner in het bijzonder moet worden kennis gegeven. (Kon. besluiten van 2 Mei 1891, S. 94 en 9 Januari 1911, R. v. S. bladz. 67.) — De tweede alinea laat niet toe van eene gestelde voorwaarde voorloopige of voorwaardelijke ontheffing te verleenen. (Kon. besluit van 28 Maart 1907, C. V.) — Blijkens het Kon. besluit van 2 Februari 1918, A. B. bladz. 77, kan ontslag van eene, opgelegde voorwaarde zelfs wel enkele dagen na het Verleenen van de voorwaardelijke vergunning worden gevraagd en verleend, mits de naleving ervan inderdaad gebleken is niet noodig te zijn. — Ontheffing van opgelegde voorwaarden behoort van burgemeestér en wethouders te worden gevraagd, zoodat een desbetreffend incidenteel verzoek aan de Koningin, gedaan ter gelegenheid van het beroep eener beschikking tot intrekking eener vergunning wegens niet-nakoming der daarbij opgelegde voorwaarden, niet-ontvankelijk is. (Kon, besluiten van 28 December 1903, W. B. A. 2849 en 31 October 1904, W. B. A. 2892.) — Zie de onder de bijlagen opgenomen missive van den Minister ■ van Landbouw, Nijverheid en Handel van 30 Januari 1913, betreffende steenhouwerijen. — alinea 4. De ondernemer verkrijgt, door het verleenen eener vergunning voor een bepaalden tijd, het recht om zijn bedrijf gedurende dien tijd uit te oefenen; het gemeentebestuur kan niet vóór den afloop van den proeftijd de vergunning definitief weigeren. (Kon. besluit van 27 Juni 1880, G. 1515.) " — Wanneer vaststaat, dat aan de tegen het verleenen eener vergunning tot uitbreiding eener bestaande inrichting bestaande bezwaren door het stellen van voorwaarden kan worden tegemoet 'gekomen, moet die vergunning definitief en niet voor een proeftijd worden verleend. Mocht het blijken, dat de aanvankelijk-opgelegde voorwaarden niet voldoende zijn, dan kunnen altijd nog nieuwe voorwaarden worden opgelegd. (Kon. besluit van 9 November 1899, R. v. S. bladz. 1126.) Art. 126w 42 - — Indien de mogelijkheid bestaat, om ove de gevolgen van eene inrichting met voldoende zekerheid te oordeelen, is er geen grond om de vergunning voor een proeftijd te verlengen, en evenmin, indien de ondervinding, in den loop van den proeftijd verkregen, over de gevolgen eener inrichting uitspraak heeft gedaan. (Kon. besluit van 21 October 1891, R. v. S. bladz. 1243. Zie ook Kon. besluiten van 23 October 1897, S. 208 ; 14 Februari 1907, R. v. S. bladz. 190 en 6 December 1907, R, v. S. bladz. 1411.) — Eene vergunning voor een bepaalden tijd mag alleen dan verleend worden, wanneer over de gevolgen van eene inrichting, tijdens de aanvrage om vergunning niet met voldoende zekerheid kan geoordeeld worden. (Kon. besluiten van 20 April 1911, R, v. S. bladz. 420, 8 Juli 1911, R. v. S. bladz. 777 en 12 AuguBtus 1915, C V.) — Een proeftijd in den zin van dit artikel mag niet strekken om eene proef te nemen met de op te leggen voorwaarden. (Kon. besluit van 19 December 1902, R. v. S. bladz. 18 van 1903.) Art, \2bis. Zal de inrichting tevens zijn eene fabriek of werkplaats in den zin der Veiligheidswet, dan zullen de voorwaarden, in het vorige artikel bedoeld, de naleving van de eischen, gesteld krachtens de Veiligheidswet, niet mogen onmogelijk maken. Het gemeentebestuur zendt, indien dit meent aan de te verleenen vergunning voorwaarden te moeten verbinden, het ontwerp van zijne te nemen beschikking ter kennisneming aan het districtshoofd der arbeidsinspectie/ Deze deelt zoo spoedig mogelijk schriftelijk aan het gemeentebestuur mede, of, en zoo ja, welke wijzigingen die beschikking behoeft om de naleving van de eischen, gesteld krachtens de Veiligheidswet, niet onmogelijk te maken. 43 Art. 13 Kan het gemeentebestuur zich niet vereenigen met de opmerkingen van het districtshoofd der arbeidsinspectie, dan treedt het, alvorens eene beslissing te nemen, met dezen in overleg, ten einde zoo mogelijk tot overeenstemming te geraken. Dit artikel is bij de wet van 4 September 1896, S. 152, hier ingelascht en daarna gewijzigd bij de wet van 1 Juli 1909, S. 246. — De bij dit artikel voorgeschreven toezending aan den inspecteur (thans: districtshoofd der arbeidsinspectie) van het ontwerp der beschikking moet ook dan plaats hebben, als het gemeentebestuur van meening is, dat de bij de beschikking op te leggen voorwaarde buiten het. kader der Veiligheidswet valt. (Kon. besluit van 23 Mei 1899, C. V.) r, — Eene beschikking op een verzoek om vergunning tot oprichting van eene inrichting, in de eerste alinea bedoeld, zonder dat het ontwerp dier beschikking aan den inspecteur van den arbeid (thans: districtshoofd der arbeidsinspectie) is gezonden, behoort te worden vernietigd. (Kon. besluiten van 30 September 1904, R. v. S. bladz. 757, 13 November 1905, R. v. S. bladz. 884, 21 September 1914, R. v. S. bladz. 1273 en 14 Februari 1916, A. B. bladz. 503.) — Dit artikel verbiedt alleen het opleggen van voorwaarden, die op het oogenblik het naleven van voorschriften krachtens de Veiligheidswet onmogelijk maken ; niet het opleggen van voorwaarden, die dit in de toekomst wellicht zullen doen, in welk geval is voorzien bij art. 17. (Kon. besluit van 31 Juli 1906, W. B. A. 2986.) Art. 13. Bij de vergunning wordt een termijn gesteld, binnen welken de inrichting voltooid en in werking gebracht moet zijn. Bij niet inachtneming van den termijn vervalt de vergunning, tenzij het bestuur dat haar verleend heeft, haar nog eenmaal, vóór het verstrijken van den termijn, met een nieuwen termijn heeft verlengd. * eerste zinsnede. Uit deze bepaling blijkt Art. 14 — 44 — duidelijk, dat deze wet alleen aan het oprichten van nieuwe, het in werking brengen van vernieuwde, verouderde of gestaakte, maar niet aan de voortzetting van bestaande inrichtingen de voorwaarde van het bezit van vergunning heeft verbonden. (Arrest van den Hoogen Raad van 14 Februari 1876, W. 3964.) — Bij Kon. besluit van 18 Mei 1908, S. 135, is een besluit van Burg. en Weth. vernietigd, op grond dat geen termijn was gesteld, binnen welken de inrichting moest zijn voltooid en in werking gebracht. . — „tenzij het heat-uur, dat haar verleend- heeft"-.' Volgens de beslissing van den Minister van Waterstaat, Handel en Nijverheid van 15 November 1887 zou deze 'zinsnede in dier voege moeten worden verstaan, dat hier niet de autoriteit bedoeld wordt, die de vergunning als rechter in hooger beroep verleende, maar het bestuur dat in de eerste instantie tot het verleenen der vergunning bevoegd was. — Zie omtrent het begrip „voltooid" in art. 13 en de mogelijkheid van intrekking van eene vergunning vóór het verstrijken van den termijn, in dit artikel bedoeld, het besluit van 8 Juni 1918, S. 348, vermeld in de voorlaatste aant. op art: 20. — Tegen eene verklaring van Burg. en Weth., dat eene vergunning ingevolge art. 13 vervallen is, staat geen beroep open. (Kon. besluit van 28 September 1898, W. B. A. 2576.) Van het voorschrift, ter uitvoering van dit artikel door Burg. en Weth. gegeven, staat evenmin beroep op de Kroon open. (Besluit van 25 Mei 1918, G V., W. B. A. 3603.) Art. 14. Eene nieuwe vergunning is noodig, om : 1°. de inrichting uit te breiden of eene andere wijze van bewerking, welke verandering van den aard der inrichting ten gevolge heeft, in te voeren ; 2°. eene inrichting, welke vier jaren heeft stil gestaan, op nieuw in werking te brengen ; 3°. eene inrichting, welke door -eenig onheil, dat het gevolg is van den aard of 45 Art. 14 het gebruik maken der inrichting, is verwoest, te herstellen. Volgens de besluiten van 28 Januari 1876, S. 35 en 3 Augustus 1876, S. 167, zou tot het nemen van beslissingen ten opzichte van inrichtingen, vóór de invoering dezer wet opgericht, alléén bevoegd zijn het gezag, dat tot die oprichting vergunning heeft verleend. Bij besluiten van 16 Mei 1884, C. V., W. B. A. 1833 en 13 Augustus 1887, G: 1883, is echter van die leer afgeweken op grond*, a., dat deze wet geen bepalingen inhoudt, waarbij aan Gedeputeerde Staten de bevoegdheid wordt toegekend om vergunningen, door hen verleend onder de werking van het besluit van 31 Januari 1824, S. 19, maar waarvan de wet het verleenen thans aan de gemeentebesturen opdraagt, voortaan nog te wijzigen of aan te vullen; dat daarenboven door den Minister bij de verdediging dezer wet uitdrukkelijk is gezegd, dat, waar van uitbreiding of verandering eener inrichting sprake is, de nieuwe aanvraag — en dus ook de nieuwe vergunning — zoo zij verleend wordt,, alleen betrekking heeft op de uitbreiding of • verandering. — De sub 1°. bedoelde vergtïnning is niet eene nieuwe vergunning in den zin van de gevallen sub. 2°. en 3°.", maar-eene nadere vergunning tot aanvulling der oorspronkelijke. (Kon. besluit van 3 Augustus 1876, S. 167.) — Voor uitbreiding van eene inrichting, opgericht vóór de inwerkingtreding der Hinderwet, in een tijd toen daarvoor nog geen vergunning werd vereischt, moet vergunning worden gevraagd. (Kon. besluit van 3 Juli 1907, W. B. A. 3038.) - Zie voorts de eerste aant. op art. 20 en de •derde aant. op art. 21. — Zie de onder de bijlagen opgenomen missive van den Minister van Landbouw, Nijverheid en Handel van 30 Januari 19Ï3, betreffende steenhouwerijen. j — Wanneer voor de uitbreiding eener inrichting krachtens dit artikel vergunning wordt verleend, mogen aan die vergunning geen voorwaarden worden verbonden, die haren grond niet vinden in die uitbreiding, maar strekken om aan de onvoorwaardelijk verleende ver- Art. 14 — 46 — gunning tot oprichting alsnog voorwaarden te verbinden. (Kon. besluit van 4 Augustus 1898, W. B. A. 2568. In gelijken zin Kon. besluiten van 18 April 1908, R. v. S. bladz. 386 ; 27 Mei-1908, R. v. S. bladz. 493, C. V. en 27 Juni 1912, R. v. S. bladz. 668, CV.)- Bij Kon. besluit van 3 September 1915, C V., W. B. A. 3458, is beslist, dat aan eene vergunning tot uitbreiding geen voorwaarden kunnen worden verbonden, die de strekking hebben, niet om tegemoet te komen aan bezwaren aan de voorgenomen uitbreiding verbonden, maar om gevolgen te keeren, die onafhankelijk van de uitbreiding en reeds voordat daartoe was besloten, werden ondervonden. Zie ook de Kon. besluiten van 4 November 1916, C V-, A. B. bladz. 384 en 8 November 1917, A. B. bladz. 474. — Aan eene vergunning tot uitbreiding eener inrichting mogen geen voorwaarden worden verbonden, die verder reiken dan noodig is om tegemoet te komen aan bezwaren van de uitbreiding te vreezen. (Kon. besluit van 12 Maart 1913, R. v. S. bladz. 338, C V.) Aan eene vergunning tot uitbreiding mogen geen voorwaarden worden verbonden, die met de uitbreiding niet rechtstreeks verband houden. (Kon. besluit van 30 Juni 1914, R. v. S. bladz. 834.) In denzelfden zin Kon. besluit van 26 October 1916, C. V., W. B. A. 3518, A. B. bladz. 416. — Eene vergunning tot uitbreiding eener inrichting, kan alleen worden verleend aan hem, wien de vergunning tof oprichting verleend was, of aan diéns rechtverkrijgenden. (Kon. besluit van 28 Mei 19Q7, C V., W. B. A. 3027.) — Voor het oprichten eener inrichting in een pand, dat, ofschoon vroeger voor zoodanige inrichting gebruikt, later geheel had opgehouden voor dat gebruik bestemd te zijn, is eene nieuwe vergunning noodig. (Arrest van den Hoogen Raad van 6 November 1905, W. 8293.) Zie ook de Kon. besluiten van 16 Februari 1912, C. V. en 21 Juni 1913, S. 300.' — Door verandering van de grondstoffen, die. in de inrichting worden verwerkt, door verandering van het product dat er wordt vervaardigd en door uitbreiding van de technische hulnmiddelen welke worden gebezigd,' 47 Art 15 kan de aard der inrichting waarvoor vergunning was verkregen, geheel zijn veranderd ; in zulk een geval mag terecht worden aangenomen, dat de inrichting zonder de vereischte vergunning in werking is en dus art. 21 worden toegepast. (Kon. besluit van 17 September 1918, C, V,, W. B. A. 3620, R. v. St. bladz. 902.)- Art. 15. Van de beslissing, ingevolge de artikelen 8, 12 en 14 genomen, staat beroep bij Ons open binnen veertien dagen na de afkondiging bij artikel 8 bedoeld. Tot dat beroep zijn gerechtigd de verzoeker en de belanghebbende, ieder voor zoover hij in het ongelijk is gesteld. Hij, die het beroep instelt, geeft daar van gelijktijdig kennis aan het gemeentebestuur, hetwelk zorgt 'voor onverwijlde openbare kennisgeving. Zoo het beroep wordt ingesteld door een ander dan den verzoeker, moet aan dezen bij exploit worden kennis gegeven van het beroep. Onze beslissing wordt, na verhoor van den Raad van State (afdeeling geschillen van bestuur), binnen drie maanden nadat het beroep is ingesteld, bij een met redenen omkleed besluit genomen, ten ware zij vooraf bij afzonderlijk besluit mocht verdaagd zijn. Waar aan de administratieve. macht in hoogste ressort het oordeel is opgedragen o.m. over de wettigheid, zoowel als over de doelmatigheid eener aan de oorspronkelijke .of nieuwe vergunning verbonden voorwaarde; komt een oordeel daarover aan de rechterlijke macht niet toe. (Arrest van den Hoogen Raad van 23 April 1900, W. 7438.) — alinea 1. Als een adres om uitspraak in hoogèr beroep door den Koning kan niet. worden aangemerkt een verzoekschrift, geteekend door een ander dan den belanghebbende wanneer van de machtiging daartoe niet tijdig is gebleken. (Kon. besluiten van 3 Mei 1890, W. B. A. 2147 eri 7 Juli 1890, G. 2055. Zie Art. 15 48 - ook Kon. besluit van 20 Mei 1896, R. v. S bladz. 454.) — Bij onderscheidene Koninklijke besluiten is beslist, dat onder „belanghebbende die in het ongelijk is gesteld", aan wien ingevolge dit artikel, hooger beroep wordt toegekend, alleen is te verstaan iemand, die ingevolge 'art. 7 zijne bezwaren „ten overstaan van het gemeentebestuur of een of meer zijner leden" heeft ingebracht. Zie ook de missive van den Minister van Landbouw, Nijverheid en Handel van 31 October-1907, onder de bijlagen opgenomen. — Hoewel slechts hij in beroep kan komen, die zijn bezwaren op de in art. 7 bepaalde tijd, en wijze heeft ingebracht, mag iemand, die door overmacht verhinderd was dat te doen, toch nog als in het ongelijk gestelde belanghebbende en dus als ontvankelijk in zijn beroep worden aangemerkt. (Kon. besluit van 25 April 1916, C. V., A B. bladz. 52, W. B A 3492.) — Onder „belanghebbende" in art. 15 moet worden verstaan hij die redelijkerwijze gevaar, schade of hinder in den zin van art. 11 der Hinderwet kan duchten. Het enkele feit dat iemand op de zitting, ingevolge art. 7 der. wet gehouden, is verschenen en daar bezwaren heeft ingebracht, maakt hem niet tot belanghebbende. (Kon. besluit van 27 Juni 1913, C. V.) — Een besluit van Burg. en Weth., waarbij aan een adressant te kennen gegeven wordt, dat wegens ongenoegzaamheid der overgelegde stukken op. zijn verzoek om vergunning geen beschikking kan genomen worden, is als eene afwijzende beschikking te beschouwen, waartegen hooger beroep openstaat. (Kon. besluit van 22 Juni 1900, R. v. S. bladz. 576. In anderen zin Kon. besluit van 4 October 1899, R. v. S. bladz. 965.) — Indien door Burg. en Weth. voor een proeftijd vergunning is verleend,.kan in hooger beroep niet worden beslist omtrent een verzoek om geen definitieve vergunning te verleenen. '(Kon. besluit van 12 jÉebruari 1903. R. v. .8. I bladz. 166.) — Het hooger beroep is tijdig ingesteld, wanneer de appellant het verzoekschrift, 49 Art. 15 •waarbij hij verklaart in hooger beroep te komen, heeft verzonden binnen den genoemden termijn van veertien dagen. (Kon. besluit van 10 December 1896, R. v. S. bladz. 902.) Bij onderscheidene, later gedagteekende besluiten is als datum van beoordeeling genomen het tijdstip, waarin het appel te 's Gravenhage of in het Kabinet der Koningin is ontvangen, al of niet met vermelding van den datum van het poststempel. — Wanneer een vergunning verleend is en op denzelfden dag van die beslissing door aankondiging op de in de gemeente gebruikelijke wijze aan het publiek kennis is gegeven, doch enkele (i. c. zes) dagen later die beslissing ook nog eens in een plaatselijk nieuwsblad is bekend gemaakt, geldt voor de berekening van den beroepstermijn uitsluitend de eerste datum. (Besluit "van 25 Maart 1918, C. V., A. B. bladz. 148, W. B. A. 3596.) Geheel Overeenkomstig : Kon.besluit van 25 Juli 1918, 0. V., W. B. A 3610. — Bij talrijke Koninklijke besluiten is aangenomen, dat een beroep, niet binnen den gestelden termijn ingediend en waarvan de hier bedoelde kennisgeving aan het gemeentebe-" stuur of wel bij -eiploit aan den verzoeker niet is gedaan, niet j ontvankelijk moet worden verklaard. Daarom zijn dan ook de gemeentebest uren bij - circulaire van den Minister van Waterstaat, Handel en Nijverheid van 15 Januari 1887, C. V., aangeschreven om belanghebbenden op de bepalingen van het le en 2e lid van art. 15 indachtig te maken. — Bij onderscheiden besluiten is beslist, dat het beroep van eene beslissing niet kan worden toegelaten vóór dat de afkondiging in de eerste alinea van dit artikel bedoeld, heeft plaats gehad en werden de niet afgekondigde besluiten vernietigd. — alinea 2. Wel de zorg voor onverwijlde openbare kennisgeving van het ingesteld beroep, maar niet de kennisgeving bij exploit aan den verzoeker, welke door den appellant moet worden gedaan, is uitdrukkelijk opgelegd aan het gemeentebestuur. (Kon. besluit van 10 September 1887, W. B. A. 2016.) -— Uit de omstandigheid dat het 2de lid niet voorschrijft dat, in geval hooger beroep S. & J. n». 30, 12» dr. 4 Art. 15 — 50 — wordt ingesteld door een ander dan den verzoeker, de kennisgeving van dat beroep aan den verzoeker gelijktijdig met het beroep moet geschieden, kan allerminst worden afgeleid, dat van het ingesteld beroep ook nog ongeveer 2 maanden later geldig bij exploit zou kunnen worden kennis gegeven. Heeft zoodanige tardieve kennisgeving plaats gehad, dan behoort het beroep niet-ontvankelijk te worden verklaard. (Kon. besluit van 28 Mei 1902, B. v. S. bladz. 472. In gelijken zin Kon. besluiten van 12 Mei 1910, G. V. en 10 Januari 1.912, C. Y.) Bij Kon. besluiten o. m. van 8 Juni 1917, C. ■ V., ' A. B. bladz. 128 'eri 11 Juli 1918, B.i v. S. blz. 658, is nader beslist, dat het voorschrift van alinea 2 medebrengt, dat de kennisgeving van het beroep bij exploit aan . den verzoeker in elk geval moet geschieden' binnen den termijn voor het beroep gegund. —• De strekking Van deze bepaling is, den verzoeker, die geene kennisgeving van een ingesteld beroep heeft ontvangen, de overtuiging te schenken, dat de vergunning in beroep niet meer kan worden aangetast en dat hij mitsdien daaraan met gerustheid uitvoering kan geven. De termijn voor deze kennisgeving houdt alzoo verband met den termijn, bepaald voor het instellen van beroep. (Kon. besluit van 12 Maart 1913, n°. 32, B. v. S. bladz. 338.) Zie ook besluit van 13 October 1914, R. v. S. bladz. 1398. — Eene mondelinge kennisgeving ter gemeentesecretarie voldoet niet aan het voorschrift van het tweede lid van dit artikel. (Kon. besluiten van 13 Maart 1912, C. V. en 13 Maart 1918, B. v. S. bladz. 340.) — alinea 3. De gewestelijke .besturen zijn bij circulaires van den Minister van Binnenlandsche Zaken van 21 Augustus 1876, C. V., en van den Minister van Waterstaat, Handel en Nijverheid van 14 Maart 1878,' C. V., aangeschreven om, met het oog op den bij de derde alinea bepaalden termijn voor 's Konings beslissing, binnen eene maand na den dag waarop aan hen de stukken ter instructie zijn toegezonden, er op te berichten, en om, indien buitengewone omstandigheden eene langere instructie noodzakelijk mochten maken, daarvan aan den. Minister kennis te geven, opdat, 51- Art. 16 zoo noodig, verdaging der Koninklijke beslissing kan worden voorgesteld. Zie voorts de missive van laatstgenoemden Minister van 18 Maart 1902; onder de bijlagen opgenomen. Later is nog op toezending van de adviezen uiterlijk twee maanden na de ontvangst der beroepschriften aangedrongen. Art. \5ibis. Zal de inrichting tevens zijn eene fabriek of werkplaats in den zin der Veiligheidswet, dan is ook het districtshoofd der arbeidsinspectie tot beroep gerechtigd. Hij geeft van een door hem ingesteld beroep onmiddellijk bij aangeteekenden brief kennis aan den verzoeker. Zoo het beroep wordt ingesteld door een ander dan het districtshoofd der arbeidsinspectie, dan geeft het gemeentebestuur dezen zoo spoedig mogelijk schriftelijk kennis van een ingesteld beroep. , Dit artikel is .hier ingelascht bij de wet van 4 September 1896, S. 152 en daarna gewijzigd bn' de wet van d Jiüi 1909, S. 246. — Indien dloV Burg. en Weth. aan het districtshoofd def arbeidsinspectie geen kennis is gegeven van 'jeeu ingesteld beroep, behoort het daarna genomen besluit te worden vernietigd. (Kon. besluit van 21 September 1914, R. v. S. bladz, 127.) Art. 16. Indien eene inrichting, voor welker oprichting vergunning vereischt wordt, in twee of meer gemeenten eener provincie zal liggen, dan wordt de vergunning door. Gedeputeerde Staten, de besturen dier gemeenten gehoord, verleend of geweigerd. Van die beslissing van Gedeputeerde Staten staat beroep bij Ons open. Liggen de gemeenten in verschillende provinciën, dan wordt de beslissing door Ons genomen, na Gedeputeerde Staten te hebben gehoord. Alvorens advies uit te brengen, handelen Gedeputeerde Staten en de ge4* Art. tBbis - 52 - meentebesturen overeenkomstig het bépaalde bij de artt. 6 en 7. Ten opzichte der beslissingen, door Ons en Gedeputeerde Staten te. nemen, zoo mede van het beroep tegen de door Gedeputeerde Staten genomen beslissingen, geldt hetgeen voor die gevallen bij de artt. 8—15 ten aanzien der ge-' meentebesturen is bepaald. Art. I6bis. Zal de inrichting tevens zijn eene fabriek of werkplaats in den zin der Veiligheidswet, dan zijn in de gevallen, in het vorige artikel bedoeld, de artikelen 6bis, 6ter, Ibis en I2bis van toepassing. Ten opzichte der beslissingen, bedoeld in het derde lid van artikel 16, geldt het in de artikelen 8bis, lObis, ïlbis, lZbis en \hbis bepaalde. Dit artikel is hier ingelascht bij de wet van 4 September 1896, S. 152 en daarna gewijzigd bij de wet van 1 Juli 1909, S. 246. Art. 17. Het bestuur, dat. de vergunning geeft, kan aan den concessionaris nieuwe voorwaarden opleggen, indien de ondervinding de noodzakelijkheid daarvan mocht aantoonen. Geene nieuwe voorwaarden worden opgelegd dan bij een met redenen omkleed besluit, nadat de concessionaris is gehoord of behoorlijk opgeroepen. Van het besluit van een gemeentebestuur of van Gedeputeerde Staten kan de concessionaris, binnen 14 dagen nadat het hem is bekend gemaakt, bij Ons in beroep komen. Artt. 15 en 16 zijn op dit beroep toepasselijk. „bestuur dot de vergunning geeft". Zie de eerste aant. op art. 14. — Onder den „concessionaris", in het eerste — 53 — Art. 17 lid genoemd, moet worden verstaan de „houder eener vergunning". (Kon. besluit van 24 Juni 1898, W. B. A. 2562.) — Art. 29 laat het opleggen van nieuwe voorwaarden aan inrichtingen, vóór het in werking treden der Hinderwet opgericht, alleen dan toe, wanneer de Vergunning tot hare oprichting verleend, krachtens de toen geldende Kon. besluiten werd geëischt. (Kon. besluit van 3 April 1916; C. V., A. B. bladz. 77, W. B. A. 3488.) — Zie de onder de bijlagen opgenomen missive van dén Minister van Landbouw, Nijverheid en Handel van 30 Januari 1913, betreffende steenhouwerijen. — Bij Kón. besluit van 16 September 1899, C. V., is, beslist, dat bij de voorwaarden eener vergunning niet reeds bij voorbaat mag worden voorzien in het geval, dat zij mochten blijken onvoldoende te zijn. — Bij het opleggen van nieuwe voorwaarden mag nimmer zoover worden gegaan, dat de zaak zou neerkomen op het intrekken der oude vergunning en het verleenen eener nieuwe, onder 'geheel andere voorwaarden. (Kon. besluit van 31 Juli 1894, R. v. S. bladz. 652.) — Blijbena de bewoordingen en ook blijkens de geschiedenis der wet, moet van de bevoegdheid tot het opleggen van nieuwe voorwaarden, die voor de 'ondernemers van den een of anderen tak van nijverheid zeer bezwarende gevolgen kan hebben, een uiterst omzichtig gebruik worden gemaakt en slechts dan, wanneer duidelijk gebleken is, dat door de inrichting gevaar bestaat, schade geleden of hinder veroorzaakt wordt en in dien omvang dat nadere voorziening wordt vereischt. (Kon. besluiten van 27^ Nov. 1900, R. v. S. "bladz. 1057 en 23 Maart 1901, R. v. S. bladz. 312.) -— Zie o. a. ook de besluiten van 6 Februari 1917, G. 3414 en 24 Augustus 1917, W. B A, 3563, A. B. bladz. 274, waarbij' onnoodig bezwarende nieuwe voorwaarden in hooger beroep door andere minder bezwarende vervangen zijn. — Eene vermelding in het besluit, alleen dat het noodig is gebleken aan de vergunning eene nieuwe voorwaarde te verbinden, is niet met redenen omkleed. (Kon. besluit van 12 Juli 1910, W. B. A. 3196, C. V.) Zie ook Kon. be-. Art. tlbis öl - sluiten van 10 Januari 19] 1, R. v. |. bladz 69 25 Juni 1912, R. v. S. bladz. 663 en 6 Januari 1914, C.V., W. B. A. 3373. — Ook indien bij de vergunning geen voorwaarden zijn opgelegd, zijn Burg. en Weth. bevoegd nieuwe voorwaarden op te leggen, vermits art. 17 geen onderscheid maakt tusschen het geval dat de vergunning voorwaardelijk en het geval, dat zij onvoorwaardelijk is verleend. (Kon. besluit van 9 November 1896 ' ; R. v. S. bladz. 819.) — Er staat geen beroep open van een besluit van Burg. en Weth. tot afwijzing van een verzoek tot toepassing Van dit artikel. (Kon. besluiten van 2 April 1892, G. 2134 en 6 Januari 1913, R. v. S. bladz. 62.) — Volgens art. 17 staat voor hem, aan wiens vergunning nieuwe voorwaarden zijn verbonden, beroep bij Ons open en zijn, wanneer door dezen beroep wordt ingesteld, op dit beroep de artt. 15 en 16 toepasselijk. Aan anderen is echter het recht van beroep ten aanzien van besluiten, genomen krachtens art. 17, bij de wet niet toegekend. (Kon. besluit van 14 Februari 1912, R. v. S. bladz. 232.) Art. Ubis. Is de inrichting tevjens eene fabriek of werkplaats in den zin der Veiligheidswet, dan wordt voordat nieuwe voorwaarden worden opgelegd, het districtshoofd der arbeidsinspectie gehoord en is het laatste lid van artikel 12bis van toepassing. Gelijktijdig met de bekendmaking, in het 'derde lid van artikel 17 bedoeld, zendt het gemeentebestuur het districtshoofd der arbeidsinspectie een afschrift van het daar bedoeld besluit. De artikelen 15bis en 16bis zijn op het in artikel 17, 3de lid, bedoelde beroep van toepassing. Dit artikel is bij de wet van 4 September 1896, S. 152, hier ingelascht en daarna gewijzigd bij de wet van 1 Juli 1909, S. 246. . — Zie het Kon. besluit van 8 December 1906, R. v. S. bladz. 1161, waarbij een besluit van Burg. en Weth. vernietigd is, omdat daarbij - 55 ■ Art. liter nieuwe voorwaarden waren opgelegd, zonder dat de inspecteur (thans : districtshoofd der arbeidsinspectie) was gehoord. Art. liter. Wanneer de toepassing van artikel 6 der Veiligheidswet mocht ten gevolge hebben, dat van den inhoud van de bij artikel 5, sub 1 en* 2, bedoelde stukken of van eene bij de vergunning gestelde voorwaarde zoude moeten worden afgeweken, dan geeft de concessionaris daarvan kennis aan het gemeentebestuur. Wanneer de toepassing van artikel 7 der ' Veiligheidswet ten gevolge mocht hebben, dat van den inhoud van de bij het vorige lid bedoelde stukken of van eene bij dè vergunning gestelde voorwaarde zoude moeten worden afgeweken, dan geeft het districtshoofd der arbeidsinspectie daarvan kennis aan het gemeentebestuur, zoodra tegen het door hem gegeten voorschrift geen beroep meer kan worden ingesteld en zoodra omtrent een ingesteld beroep is beslist. Het gemeentebestuur beslist, of, en zoo ja, welke nieuwe voorwaarden zullen worden opgelegd. Artikel 126is is dan toepasselijk. Op deze beslissingen zijn het tweede, derde en vierde lid van artikel 17 en het tweede lid van artikel llbis van toepassing. Wanneer het gemeentebestuur beslist, dat geene nieuwe voorwaarden worden opgelegd, dan is de concessionaris bevoegdjvan^de hem verleende vergunning ai te wijken, voor zooveel zulks noodzakelijk is, om te voldoen aan eischen, gesteld krachtens de Veiligheidswet. Pit artikel is bij de wet van 4 September 1896, S. 152, hier ingelascht en daarna gewijzigd bij de wet van 1 Juli 1909, S. 246. Art. 18 - 56 - •Art- 18. Het gemeentebestuur houdt behoudens de uitzonderingen, in art. 24 vermeld, toezicht dat aan de voorwaarden, bij de vergunning of later gesteld, worde voldaan. Art. 19. De leden van het gemeentebestuur en de* door dat bestuur aan te .wijzen gemeente- en politieambtenaren hebben, behoudens de uitzonderingen in artikel 24, te allen tijde vrijen toegang tot de inrichtingen, bedoeld in art. 2. Zij hebben de bevoegdheid van de overtredingen dezer wet proces-verbaal op den ambtseed op te maken. Wordt hun de toegang geweigerd, dan verschaffen zij zich dien des noods met inroeping van den sterken arm. Is de inrichting enkel door eene woning toegankelijk, dan treden zij deze, tegen den wil van den bewoner, niet binnen, dan op schriftelijken last van den burgemeester. Hiervan wordt door hen binnen tweemaal vier en twintig uren proces-verbaal opgemaakt en aan den ingezeten, wiens woning is binnengetreden, in afschrift medegedeeld. Zij, die krachtens dit artikel eene inrichting binnentreden, zijn, op verzoek van den concessionaris, verplicht tot geheimhouding van hetgeen het daarin uitgeoefende bedrijf betreft, voor zoo verre dit niet met de naleving der gestelde voorwaarden in verband staat. Art. 20. Worden de gestelde voorwaarden niet opgevolgd, dan kan het gemeentebestuur de vergunning intrekken. Indien de vergunning Verleend is door Ons of door Gedeputeerde Staten, geeft het gemeentebestuur aan het gezag, dat de 57 - Art. 20 vergunning verleend heeft, kennis van de niet-naleving der voorwaarden en beslist dit, na onderzoek, over de intrekking. Van het besluit tot intrekking, door het gemeentebestuur of door Gedeputeerde Staten genomen, kan de concessionaris binnen veertien dagen aan Ons voorziening vragen. Hierbij gelden de artt. 15 en 16. Hangende Onze beslissing kunnen de werkzaamheden van de inrichting op Ons bevel worden geschorst. De tweede volzin van dit artikel: „Indien de vergunning verleend is" enz.- heeft ten doel eene regeling te maken voor de gevallen omschreven in art. 16 en art. 27, waarin volgens deze wet vergunningen door Gedeputeerde Staten of door den Koning worden verleend, en hef is eene geheel toevallige omstandigheid, dat onder de uitdrukking, in dezen volzin gebezigd, om ,yoor die bijzondere gevallen de -regeling te maken, welke de wetgever daarvoor noodig oordeelde, ook valt hetgeen vóór de invoering < Jler wet geschiedde volgens dè artt. 1 en 2. van het bij art. 28 der wet afgeschafte Koninklijke besluit van 31 Januari 1824, S. 19. Het ligt in den aard der zaak dat, wanneer wijziging of intrekking vereischt wordt van eene regeling, onder eene vroegere wetgeving gemaakt, daartoe, tenzij anders bepaald mocht zijn, bevoegd geacht of, voor zoover eene uitdrukkelijke opdracht van bevoegdheid noodig mocht geoordeeld worden, in den regel geroepen wordt de macht, tot wier competentie het onderwerp onder de nieuwe wetgeving behoort, en niet meer de macht, die vroeger was aangewezen om te handelen, daar het anders, wanneer deze laatste door de verandering van wetgeving had opgehouden te bestaan, zou kunnen gebeuren dat hoogst noodige veranderingen in bestaande toestanden rióoit konden tot stand komen. (Kon. besluit van 4 Juli 1887, C. V.) Art. 20 58 Zie ook de eerste aantekening op art. 14 en de derde aant. op art. 21. " • — Blijkens een bericht in W. B. A. 2902 . (1905) was de toenmalige Minister van Waterstaat, Handel en Nijverheid van oordeel, dat met de woorden : „indien de vergunning verkend i* door Ons", bedoeld worden alleen zoodanige vergunningen, als waarvan sprake is in de artt. 16 en 27 en welke door de Kroon in eersten aanleg zijn verleend. — Eene voorwaarde, volgens welke de vergunning te allen tijde kan worden ingetrokken, is in werkelijkheid' geen voorwaarde, maar slechts een willekeurige bepaling, die aan de vergunning een opzegbaar'karakter zou geven, hetwelk de wet niet kent. Het geval toch, waarin eene verleende vergunning kan worden ingetrokken, is bij de wet zelve in art. 20 voorzien en derhalve heeft het gemeentebestuur daaromtrent niets te bepalen, terwijl het bovendien niet aangaat aan eene bevoegdheid, die de wet in zekere gevallen toekent, een onbeperkte uitbreiding te geven. (Kon. besluit van 7 Augustus 1889, G. 1989, W. B. A. 2109.) — Wanneer de omstandigheid, die bij het verleenen eener vergunning aanleiding gegeven heeft tot het stellen eener aan die vergunning verbonden voorwaarde, beeft opgehouden te bestaan, kan wegens het niet naleven dier voorwaarde geen 'intrekking der • vergunning meer plaats hebben. (Kon. besluit van 7 Juni 1906, C. V.) — Van de bevoegdheid tot intrekking eener vergunning, behoort alleen dan te worden gebruik gemaakt, indien daartoe overwegende redenen bestaan. (Kon. besluiten van 6 April 1907, W. B. A. 3021, 27 Januari 1908, W. B. A. 3061, C. V. en 21 October 1915, R. v. S. bladz. 1115.) Zie ook de besluiten van 9 October 1916, C. V., A. B. bladz. 387, en 8 Juni 1918, S. 348, 0. V. — Intrekking eener vergunning behoort niet te geschieden dan na voorafgaande uitdrukkelijke schriftelijke waarschuwing,, waar deze door de billijkheid gevorderd wordt en zonder bezwaar geschieden kan. (Besluiten van 18 Januari 1918, C. V., W. B. A. 3582, A. B. bladz. 69, R. v. S. 1918, bladz. 119 en 120.) — De omstandigheid, dat van een inrichting — 59 — Alt. 21 hinder van ernstigen aard is blijven bestaan, kan geen grond opleveren tot intrekking der vergunning op grond van art. 20, wanneer van die vergunning geheel naar de voorwaarden, waaronder zij is verleend, is gebruik gemaakt, maar kan alleen aanleiding geven tot het opleggen van nieuwe voorwaarden. (Kon. besluit van 21 April 1915, C. V., W. B. A. 3439.) Zie ook de Kon. besluiten van 19 April 1916, C. V., A. B. bladz. 108, G. 3372 en 13 Februari 1919, S. 35. — Zie het besluit van 15 Juli 1913, R. v. S. bladz. 832, £!. V., betreffende intrekking eener vergunning, waarbij een algemeene onbestemde verplichting was opgelegd. — Van een besluit tot afwijzing van een verzoek om toepassing van art. 20 is geen beroep bij de Kroon opengesteld. (Kon. besluiten van 27 Februari. 1912, C. V. en 21 September 1914, R. v. S. bladz. 1273.) — Bij het in strijd met het gevoelen van den Raad van State genomen besluit van 8 Juni 1918, S. 348, is beslist, dat eene vergunning -wegens niet-naleving van de voorwaarden kan worden ingetrokken zelfs vóór het verstrijken van den termijn, bedoeld in art. 13. Zie verder over het verband tusschen de artt. 20 en 21 de voorlaatste aanteekening op art. 21. — Zie de onder de bijlagen opgenomen missive van den Minister van Landbouw, Nijverheid en Handel van 30 Januari 1913, betreffende steenhouwerijen. Art. 20bis. Is de inrichting tevens eene fabriek of werkplaats in den zin der Veiligheidswet, dan geeft het gezag, dat de vergunning introk, daarvan binnen 24 uren kennis aan het districtshoofd der arbeidsinspectie. Dit artikel is hier ingelascht bij de wet van 4 September 1896, S. 152 en daarna gewijzigd bij de wet van 1 Juli 1909, S. 246. Art. 21. Het voortzetten der werkzaamheden in eene inrichting wordt door het gemeentebestuur verboden, en des noods wordt de inrichting gesloten Art. 21 ■ 60 oi worden de daarin aanwezige werktuigen verzegeld, wanneer de inrichting zonder de vereischte vergunning in werking is. De belanghebbende kan hiertegen binnen veertien dagen aan Ons voorziening vragen. . Het tweede en derde lid van art. 15 zijn bierbij van toepassing. Een door Burg. en We.th. verleende vergunning wordt niet geschorst gedurende den tijd, dat een ingesteld beroep hangende is. Er bestaat dus geen grond om het voortzetten der werkzaamheden, hangende het beroep, te verbieden en de fabriek te sluiten en te verzegelen. (Kon. besluit van 30 September 1899, W. B. A. 2618.) — In het in de eerste alinea bedoelde geval, is het gemeentebestuur verplicht om de voortzetting der werkzaamheden in de betrokken inrichting te verbieden. (Kon. besluit van 6 April 1905, G. 2509.) — Waar de wet niet toepasselijk is op inrichtingen, die ten tijde-van haar in-werkingtreden reeds bestonden en volgens aan haar anterieure bepalingen geene vergunning behoefden, hebben Burg: en Weth. ten onrechte art. 21 van toepassing geacht. (Kon. besluit van 18 Maart 1912, C. V.) In denzelfden zin Kon. besluit van 26 September 1916, C. V., A. B. bladz. 450, W. B. A. 3515. Zie ook de eerste aant. op de artt. 14 en 20. — Volgens het, van het gevoelen van den Raad van State afwijkend, oordeel van den Minister van Landbouw, Nijverheid en Handel, blijkende uit S. 348 van 1918, is art. 21 'van toepassing, indien voor de inrichting, in het geheel geen vergunning bestaat, 'of indien werken zijn tot stand gebracht, die niet door een vergunning worden gedekt of die zich op een plaats bevinden, welke niet overeenkomt met die in de vergunning aangegeven. Daarentegen is art. 20 toepasselijk op hem, die minder tot stand brengt dan hij ingevolge de aan de vergunning verbonden voorwaarden verplicht was tot stand te brengen ; zoo iemand bezit de mm 6! • Art. 22 vereisohte vergunning, doch handelt in strijd met de voorwaarden, door de inrichting in werking te brengen, zij het ook vóór het verstrijken van den termijn, gesteld krachtens art. 13. — Zie in "het bijzonder ook de laatste aant. op art. 14 (verandering van den aard der inrichting). Art. 2\bis. Is de inrichting tevens eene fabriek of werkplaats in den zin der Veiligheidswet, dan geeft het gemeentebestuur van elke sluiting of verzegeling binnen 24 uren kennis aan het districtshoofd der arbeidsinspectie. Dit artikel is hier ingelascht bij de wet van 4 September 1896, S. 152 en daarna gewijzigd bij de wet van 1 Juli 1909, S. 246. Art. 22. Het hoofd der onderneming wordt, gestraft : a. met eene geldboete van vijftig cents tot twee honderd gulden of eene hechtenis van een dag tot zestig dagen, indien hij zonder de vereischte vergunning, of op eene andere plaats dan in de vergunning is aangewezen, eene in art. 2 omschreven inrichting in werking brengt of houdt, in strijd handelt met het verbod, bedoeld in art. 4, sub 2 of 3, of in een der gevallen, vermeld in art. 20 (3de lid) en 21, met de werkzaamheden voortgaat; b. met eene geldboete van vijftig cents tot honderd gulden of eene hechtenis van een dag tot veertien dagen, indien hij in strijd met de gestelde voorwaarden handelt. Bij de ontdekking van een der in dit artikel genoemde strafbare feiten kunnen de aanwezige gevaarlijke of schadelijke stoffen in beslag worden genomen, en bij het veroordeelend vonnis kan vernieti- Art. 22 — 62 ->- ging of onbruikbaarmaking van die stoffen worden bevolen. Oorspronkelijk kwam in dit artikel een tweede lid voor, lnidende : „Met gelijke straffen als onder 6 zijn bedreigd, wordt gestraft ieder, die den toegang tot de inrichting aan hen, die daartoe bevoegd zijn, weigert, of tot die weigering last geeft, behoudens zwaardere straffen in geval van feitelijken wederstand of rebellie." Dit lid is bij art. 10, n0.. 31, der wet van 15 April 1886, S. '64, niet gehandhaafd, omdat in de bepaling is voorzien bij de artt. 180 en 181 van het Wetboek van Strafrecht. Overigens is in dit artikel de wijziging aangebracht, die het ingevolge art. 10, n°. 31, in verband met art. 11 der genoemde wet, heeft ondergaan. — Litt. a van dit artikel is aldus gewijzigd bij de wet van 24 Juni 1901, S. 161. — Zie het onder art. 28 medegedeelde arrest van den Hoogen Baad van 26 November 1883. — Voor de strafbaarheid van het zonder vergunning in werking houden eener inrichting als in art. 2 bedoeld, wordt noch in art. 22, noch elders vereischt, dat vooraf een veroordeeling ter zake van het in werking brengen van die inrichting heeft plaats gehad. (Arrest van den Hoogen Baad van 7 November 1898, W. 7199.) — De strafbedreiging van art. 22 tegen het zonder de vereischte vergunning in werking houden eener in art. 2 omschreven inrichting is niet afhankelijk van een voorafgegaan verbod tot- of eene voorafgegane veroordeeling tot straf wegens het oprichten daarvan. (Arrest van den Hoogen Baad van 29 Januari 1906, W. 8334.) — Krachtens dit artikel is het hoofd der onderneming voor de niet-naleving der gestelde voorwaarden aansprakelijk, ook al is hetgeen in strijd met de voorwaarden werd verricht, buiten zijn toedoen geschied. Die strafbaarheid wordt eerst dan uitgesloten als eene omstandigheid aanwezig is, die volgens het Wetboek van Strafrecht zoodanige uitsluiting medebrengt. (Arrest van — 63 — Art. 28 den Hoogen Raad van 14 October 1889, W. 5781.) — Een fabrikant, die, toen hij wist dat door zijn knecht gehandeld was in strijd met de voorwaarden, gesteld bij eene hem' verleende vergunning, die handeling liet voortduren, is r aansprakelijk voor de niet-naleving der voorwaarden. (Arrest van den Hoogen Baad van 19 Januari 1891, W. 5991.) — Zie de onder de bijlagen opgenomen missive van den Minister van Landbouw, Nijverheid en Handel van 30 Januari 1913, betreffende steenhouwerijen. Art, 22bis. Nalatigheid in de voldoening aan het voorschrift van het eerstelid van artikel liter wordt gestraft met hechtenis van ten hoogste eene maand of geldboete van ten hoogste honderd gulden. Het in dit artikel strafbaar gestelde feit wordt beschouwd als eene overtreding. Hit artikel is hier ingelascht bij de wet van 4 September 1896, S. 152. Art. 23. Hij, die opzettelijk de in het slot van artikel 19 opgelegde geheimhouding schendt, wordt gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste zes maanden of geldboete van ten hoogste zeshonderd gulden, met of zonder ontzetting van het recht om ambten of bepaalde ambten te bekleeden. Hij, aan wiens schuld schending van die geheimhouding te wijten is, wordt géstraft met hechtenis van ten hoogste drie maanden of geldboete van ten hoogste drie honderd gulden. Geen vervolging heeft plaats dan op klachte van den concessionaris. De bij dit artikel strafbaar gestelde feiten worden beschouwd als misdrijven. Het oorspronkelijk artikel 23 werd bij de wet van 15 April 1886, S. 64, niet gehand- Art. 24 — 64 — haafd en was derhalve vervallen. Bij de wet van 4 September 1896, S. 152, is het tegenwoordig artikel er voor in de plaats gesteld. Uitzonderingen en overgangsbepalingen. Art. 24. De inrichtingen, bedoeld sub II van art. 2, daaronder niet begrepen de fabrieken en'bewaarplaatsen van vuurwerken, staan onder het toezicht van Onzen Minister van Oorlog. Genoemde Minister wijst de ambtenaren en officieren aan, op welke de bepalingen van art. 19 van toepassing zijn, en die, krachtens deze aanwijzing, de bevoegdheid verkrijgen van de overtredingen dezer wet, ten aanzien van de in dit artikel bedoelde inrichtingen, proces-verbaal op te maken. Door Ons kunnen bij algemeenen maatregel van inwendig bestuur plaatsen worden aangewezen, waar inrichtingen, in het eerste lid bedoeld, kunnen worden opgericht en in werking gebracht, zelfs zonder vergunning der betrokken gemeentebesturen of collegiën van Gedeputeerde Staten. . Bij missive van den Minister van Waterstaat, Handel en Nijverheid van 29 Maart 1902, zijn de Commissarissen der Koningin in de provinciën uitgenoodigd de gemeentebesturen aan te schrijven om ten aanzien van de inrichtingen, bedoeld sub II van artikel 2 der Hinderwet, het volgende in acht te nemen : 1°. bij elk verzoek tot oprichting behoort, nadat aan de voorschriften der artikelen 5, 6 en 7 der Hinderwet en, zoo noodig, aan die van de bis en ter nummers van deze artikelen is voldaan, met overlegging der betrekkelijke stukken, aan het Departement van Oorlog voorlichting te worden gevraagd nopens de. eventueel te stellen voorwaarden ; 2°. van elke vergunning tot oprichting behoort, onder overlegging van een afschrift mm 65 Art. 24 van het genomen besluit, onverwijld te worden kennis gegeven aan het Departement van , Oorlog ; ■ 3°. nopens bestaande inrichtingen, waaromtrent nog geene mededeeling aan het Departement van Oorlog heeft plaats gehad, behoort te worden gehandeld als onder 2°. vermeld, tenzij aan den officier, krachtens artikel 24 der Hinderwet met het toezicht belast, reeds de vereischte inlichtingen betreffende die inrichtingen zijn verstrekt; 4°. aan het Departement van Oorlog behoort mededeeling te geschieden van de opheffing, verplaatsing, verbouwing, uitbreiding of andere belangrijke verandering van bestaande inrichtingen. , Ingevolge 'genoemde missive is tevens de aandacht op het volgende gevestigd : «. dat het bewaren van munitie in gemeentehuizen of andere gebouwen, waarin administratiën zijn gevestigd, in den regel niet wenschelijk is en dat het dus overweging verdient om, voor zooverre daartoe nu of later de gelegenheid ontstaat, de munitie elders te bewaren, bij voorkeur door het doen maken van eene voldoende, doch veelal weinig kostbare bergplaats op de schietbanen, en b. dat in de bewaarplaatsen, bestemd voor schutterijen of weerbaarheidsvereenigingen geene andere dan in goeden toestand verkeerende munitie moet worden bewaard en dus geene patronen of buskruit, waarvan wegens bederf of om andere redenen geen gebruik meer kan worden gemaakt, zijnde het beter dergelijke munitie te vernietigen of in te leveren. De Minister teekent in zijn genoemde missive nog aan, dat de boven onder 1 tot en met 4 aangegeven voorschriften mede in acht zouden behooren te worden genomen ten aanzien van de gevallen, waarin voor de in deze bedoelde mriohtingen, op grond van artikel 27 der Hinderwet, vergunning van Gedeputeerde Staten wordt gevorderd. — alinea 3. Zie de besluiten van : 27 Augustus 1897, S. 198; 11 November 1883, S. 155; 2 October 1894, S. 160 en 26 November 1886, S. 183. — De wet bevatte oorspronkelijk als laatste alinea de volgende bepaling : „De wetten van S. & J. n». 30, 12« dr. 5 Art. 25 — 66 - 26 Januarij 1815 (Staatsblad n°. 7') en 9 Julij 1855 (Staatsblad n°. 68) en het Koninklijk besluit van 21 Maart 1915 (Journal Ofhciel n°. 5) blijven' van kracht, totdat nader zal zijn voorzien in de daarbij geregelde onderwerpen." Deze bepaling is nimmer uitdrukkelijk ingetrokken ; in de bekendmaking van den tekst der wet bij besluit van 15 December 1896, S. 222, is zij echter niet meer opgenomen^ De wetten van 26 Januari 1815, S. 7 en 9 Juli 1855, S. 68 en bet besluit van 21 Maart 1815 zijn vervallen door art. 9 van de sedert gewijzigde wet van 26 April 1884, S. 81, j°. art. 75 (oude nummering) van het sedert (laatstelijk > bij besluit van 15 September 1917, S. 587) gewijzigde en daarna bij besluit van 6 December 1917. S. 686, opnieuw bekend gemaakte besluit van 15 October 1885, S. 187. Verg. verder de desbetreffende aant. op n°. II van art. 2. Art. 25. In de gevallen, bedoeld in de artt. 20 en 21, ten opzichte van de in het vorig artikel genoemde inrichtingen, zendt Onze Minister van Oorlog het proces-verbaal der gepleegde overtreding aan den Minister van Arbeid, die het betrokken bestuur tot uitvoering van de bij die artikelen voorgeschreven maatregelen uitnoodigt. Oorspronkelijk werd in dit artikel genoemd de Minister van Binnenlandsche Zaken. Op grond van art. 1 der wet van 19 December 1877, S. 285 en van de bepaling sub 6 van het Koninklijk besluit van 6 November 1877, S. 194, werd biervoor in de plaats gesteld : „Minister van Waterstaat, Handel en Nijverheid". Op grond van de wet van 28 April 1906y S. 100 is deze vermelding veranderd in „Minister van Landbouw, Nijverheid en Handel". Thans vermeldt het artikel den Minister van Arbeid, op grond van het Koninklijk besluit van 25 September 1918, S. 551 en de wet van 21 Februari 1919, S. 48. Art. 26. Inrichtingen, bedoeld in art. 2, kunnen door een departement van algemeen bestuur met Onze goedkeuring 67 - Art. 27 worden opgericht, zonder vergunning van het gemeentebestuur. Het hoofd van het departement zendt in dat geval de stukken, in art. 5 genoemd, aan het gemeentebestuur, dat voor de naleving van art. 6 zorgt. Binnen eene maand na de openbare kennisgeving wordt op vooraf aan te wijzen plaats en uur gelegenheid gegeven om, ten overstaan eener commissie uit Gedeputeerde Staten, bezwaren tegen het oprichten van de inrichting in te brengen. Van die bezwaren wordt proces-verbaal opgemaakt, hetwelk, met het advies der commissie, aan het departement wordt toegezonden. Over aangevoerde bezwaren wordt door Ons, den Raad van State (afdeeling voor de geschillen van bestuur) gehoord, beslist. Bij Onze beslissing, krachtens dit artikel te nemen, behoeven plaatselijke verordeningen; in art. 4, sub n°. 2 of 3, bedoeld, niet té worden in acht genomen. De laatste alinea van dit artikel is aldus gewijzigd bij de wet van 24 Juni 1901, S. 161. Art. 27. Voor het oprichten van eene inrichting, bedoeld in art. 2, door het bestuur eener gemeente of van een waterschap wordt de vergunning van Gedeputeerde Staten; voor het oprichten van zoodanige inrichting door eene spoorwegmaatschappij, door een provinciaal bestuur of door het bestuur van een waterschap, dat in meer dan ééne provincie is gelegen, Onze vergunning gevorderd. In beide gevallen zijn de artt. 5—7 en. 9—14 van toepassing. Het proces-verbaal, in art. 7 bedoeld, 5* Art. 276ïs ■ «8 - wordt onverwijld aan Onzen "Commissaris in de provincie gezonden, de stukken, in art. 9 vermeld, door den genoem? . den Commissaris gewaarmerkt, en de ontheffing van voorwaarden, in art. 12, 2de lid, bedoeld, wordt door Ons of Gedeputeerde Staten verleend, naar gelang de vergunning aan Ons of aan Gedeputeerde Staten is gevraagd. Van de beslissing door Gedeputeerde Staten, volgens het .eerste lid van dit artikel genomen, staat hooger beroep aan Ons open. Artt. 15, en 16 zijn daarbij van toepassing. alinea 1. Bestuur eener gemeente. De wetgever heeft geen onderscheid gemaakt tusschen oprichting op eigen gebied of daar buiten. (Kon. besluiten van 24 September 1878, G. 1415, W. B. A. 1536 en 20 October 1891, W. B. A. 2229.) — Bij Kon. besluit van 6 Juni 1906, S. 124, is vernietigd een besluit van een gemeentebestuur, waarbij aan de commissie voor de gasfabriek en waterleiding, zijnde eene commissie van bijstand, vergunning werd verleend tot uitbreiding van de gasfabriek, waartoe door den raad vergunning had behooren te zijn aangevraagd aan Gedeputeerde Staten. Art. 27bis. Zal in de gevallen, in het vorige artikel bedoeld, de inrichting tevens zijn eene fabriek of werkplaats in den zin der Veiligheidswet, dan zijn de artikelen bbis, (ibis, (tier, Ibis, lObis, llbis, \1bis en 15bis van toepassing. Dit artikel is hier ingelascht bij de wet van 4 September 1896, S. 152. Art. 28. Het Koninklijk besluit van ' 31 Januari 1824 (Staatsblad n°. 19) en andere Koninklijke besluiten, die omtrent het daarbij geregelde onderwerp hebben gegolden, zijn afgeschaft. 69 Art. 29 Niettemin wordt op de verzoeken om I vergunning, bij het in werking treden dezer wet ingediend, voor zoover die vergunning ingevolge deze wet wordt I vereischt, door het bestuur, hetwelk daartoe volgens de tot dusver van kracht zijnde Koninklijke besluiten bevoegd l was, beslist. Daarbij wordt tevens bepaald, binnen I welken termijn de inrichting in werking I moet zijn gebracht, óp straffe van het vervallen der vergunning. Met het Kon. besluit van 31 Januari 1824, S. 19, zijn afgeschaft de Koninklijke besluiten I van 5 October .1824, S. 52 ; 20 Mei 1845, S. 19 ; 18 Februari 1846, S. 9; 13 Februari 1847, S. 4; 6 Februari 1850, S. 6; 19 October 1852, S. 185; 16 December 1855, S. 140; 29 April 1864, S. 39 ; 5 October 1864, S. 99 en 22 Mei 1868, S. 69. Door die afschaffing, met vervanging door gelijksoortige bepalingen, heeft de wetgever getoond de nieuwe regeling te willen doen aansluiten aan de vroegere. In een aantal artikelen worden dan ook de gevolgen geregeld der aan de vroegere Koninklijke besluiten ontleende ver; gunningen, en wel op eene wijze van geheele of bijna geheele gelijkstelling met de vergunfningen krachtens de wet zelve verkregen. De inrichting, welke vóór de invoering der wet vergunning behoefde, doch zonder haar tot stand kwam, is derhalve in het oog der wet opgericht zonder de vereischte vergunning en dus ziet het in art. 22 strafbaar gestelde inwerkinghouden, zonder de vereischte ver" gunning, evenzeer op deze als op degene, welke na de invoering der wet zonder de daarbij voorgeschrevene vergunning in werking worden gebracht. (Arrest van den Hoogen Raad van 26 November 1883, W. 4977, C. V. In gelijken zin de arresten van den Hoogen Raad van 15 Juni 1896, W. 6826 en 29 Januari 1906, W. 8334.) Art. 29, Op inrichtingen, tot welker oprichting krachtens de vóór het in werking Art. 2übis ■ 70 ■ treden dezer wet geldende Koninklijke besluiten vergunning is verleend, zijn de artt. 14, 17, 18, 19, 20 en 21 van toepassing, en ten aanzien van overtredingen van die artikelen gepleegd, artt. 22 en 23. Dit artikel is bij art. 10, n°. 31, der wet van 15 April 1886, S. 64, van blijvende kracht verklaard, voor zooveel betreft de toepasselijk- | verklaring van art. 22. — Bij arrest van den Hoogen Baad van 6 Maart 1899, W. 7249, C. V., is beslist dat, wanneer eene inrichting, die voor de wet van 1875 is opgericht en waarvoor dus geen vergun? ning vereischt is, is opgeheven en van bestemming veranderd, die inrichting niet weder in, werking kan worden gebracht dan krachtens" eene volgens art. 2 der genoemde wet verkregen ' vergunning. — Uit dit artikel volgt, dat ook voor inrichtingen, waartoe vóór deze wet vergunning was verleend, het bestuur, dat thans de vergunning tot oprichting geeft, geroepen is, de vergunning tot uitbreiding van de inrichting te verleenen. (Kon. besluit van 7 Juni 1906, S. 124.) — Art. 29 moet zóó verstaan worden, dat inrichtingen, opgericht vóór het in werking treden dezer wet, aan de in dat artikel genoemde wetsvoorschriften zijn onderworpen, als de vergunning, tot hare oprichting verleend krachtens de vóór het in werking treden dezer wet geldende Koninklijke besluiten werd geëischt. (Kon. besluit van 3 April .1916; C. V., A. B. bladz. 77.) Art. 29bis. Is eene inrichting, als in het vorige artikel bedoeld, tevens eene "fabriek of werkplaats in den zin der Veiligheidswet, dan zijn ook de artikelen llbis, liter, 20bis, 2lbis, 22bis, en 23 van toepassing. Dit artikel is hier ingelascht bij de wet van 4 September 1896, S. 152. Art. 29«er. Hij, die op 1 Juli 1907 eene door één of meer electromotoren gedreven inrichting in werking heeft, 71 Art. 31 I welke slechts uithoofde van de aangeï wende, beweegkracht onder deze wet l valt, wordt geacht in het bezit te zijn [ van eene vergunning tot oprichting ' daarvan, door het bevoegde bestuur ge| geven, en mitsdien concessionaris te ■ zijn in den zin dezer wet, met dien verstande, dat op eene zoodanige inrichting- I de artikelen 14, 17, =18, 19, 20 en 21 en e ten aanzien van overtredingen van : die artikelen gepleegd, de artikelen 22 I en 23 dezer wet van toepassing zijn, Is eene inrichting, als in het eerste lid | bedoeld, tevens eene fabriek of werk-. plaats in den zin der Veiligheidswet, dan zijn ook de artikelen llbis, liter, 20bis, l 2lbis. 22bis en 23 van toepassing. I Dit artikel is, hier ingelascht bij de wet van - 16 Juli 1907, S. 216. Art. 30. Vergunningen tot oprichting [ van inrichtingen, krachtens de vroeger geldende Koninklijke besluiten verleend vóór het in werking treden dezer wet, I vervallen, zoo zij niet binnen één jaar na de afkondiging dezer wet in werking zijn gebracht, ten ware in de vergunning een langere termijn was gesteld of het gezag, dat de vergunning verleend heeft, vóór den afloop van den termijn een [nieuwen termijn toestaat. Art. 31. Algemeene bepalingen vóór het in werking treden dezer wet bestaande, ^waarbij in eenige gedeelten van gemeenten of plaatsen het uitoefenen van be- ■ drijven of het hebben van inrichtingen |is vrijgelaten zonder bijzondere vergunning, blijven van kracht gedurende vijf ij aren na het in werking treden dezer wet, ten ware zij vóór dien tijd worden vervangen door plaatselijke verordeningen Art. 32 72 - krachtens art. 4 dezer wet uit te vaardigen. Art. 32. Door deze wet wordt geene verandering gebracht in de bestaande wetten en verordeningen omtrent mijnen, steengroeven en daarmede in verband staande fabrieken en werkplaatsen', omtrent het bouwen in en langs rivieren, bp en aan dijken en andere waterkeerende werken, en op het onderhouden en, in- I standhouden van wegen, vaarten en wateringen, omtrent het hebben van magazijnen of nederlagen op onvrij territoir, omtrent het bouwen, planten en maken van werken op zekeren afstand van vestingwerken, noch ook omtrent het gebruik van stoomtoestellen. Art. 33. Deze wet kan worden aangehaald onder den titel van „Hinderwet". Dit artikel is aan de wet toegevoegd bij de wet van 4 September 1896, S.- 152. — Bij art. 4 der wijzigingswet van 24 Juni 1901, S. 161, is het volgende bepaald: ,,Deze wet treedt in werking op den dag van hare afkondiging en werkt terug tot' 30 Juni 1875, met dien verstande, dat niet tengevolge der terugwerkende kracht wegens overtredingen, vóór de inwerkingtreding dezerwet begaan, eene strafvervolging kan worden ingesteld, welke zonder die terugwerkende kracht zou zijn uitgesloten." Lasten en bevelen, dat deze in het Staatsblad zal worden geplaatst, en dat alle Ministerieele Departementen, Autoriteiten, Colleges en Ambtenaren, wie zulks aangaat, aan de nauwkeurige uitvoering de hand zullen houden. Gegeven op het Loo, den 2den Juni 1875. WILLEM.' De Minister van Binnenlandsche Zaken, Heemskerk. De Minister van Oorlog, Endeklein. (Vitgeg. 10 Juni 1875.) ■ 73 ■ B IJ L A G E N. • Besluit van den 28stén' Julij 1875, S. 141, ter uitvoering van art. 2, I; sub 6, der wet van 2 Junij 1875 (Staatsbjad n°. 95), tot regeling van het toezigt tij het oprigten van inrigtingen, welke gevaar, schade of hinder kunnen veroorzaken. Wij WILLEM III, enz. Op de voordragt yan Onzen Minister van Binnenlandsche Zaken, van 9 Julij 1875, litt. B, 12de af deeling ; Den Raad van State gehoord (advies van 20 Julij 1875, n°. 5); Oezien het nader rapport van Onzen Minister van Binnenlandsche Zaken, van 22 Julij 1875, litt. O, 12de afdeeling; Hebben goedgevonden en verstaan : Art. 1. De vergunning, bedoeld in art. 1 der wet van 2 Junij 1875 (Staatsblad n°. 95), wordt, overeenkomstig art. 2, n°. I, sub 6, dier wet niet vereischt voor het oprigten van de hierna genoemde inrigtingen, als : die, gedreven door stoomwerktuigen, bij welke het product van den inhoud van den stoomketel en de spanning tegen zijne wanden het getal twee honderd (200) niet overschrijdt, of van een vermogen van niet meer dan een (1) paardenkracht; die, gedréven door gaskrachtwerktuigen, van een vermogen van niet meer dan een vierde ;gedeelte (V4) van een (1) paardenkracht; die, tot voortbrenging van ijs of koude door ammoniak, aether of zaïnengeperst'e lucht; en die, tot vervaardiging van koolzuurhoudende wateren, bij welke het product van den inhoud van den daartoe gebezigden toestel en de spanning tegen zijne wanden het getal zes honderd (600) niet overschrijdt. Voor de toepassing van bovenstaande bepaling wordt de spanning uitgedrukt in atmospheren en de inhoud iri kubieke decimeters. — 74 — Onder paardenkracht wordt verstaan de arbeid, vereischt om een last van vijf en zeventig (75) kilogram, in eene (1) seconde, een (1) meter hoog op te heffen. 2. Dit besluit treedt in werking op den vijfden dag na zijne afkondiging. Onze Minister van Arbeid is beiast met de uitvoering van dit besluit, hetwelk in het Staatsblad en te gelijker tijd in de Staatscourant zal worden geplaatst, (o) Clarens, den' 28sten Julij 1875. WILLEM. De Minister van Binnenlandsche Zaken, Heemskerk. (Uitgeg. 6 Aug. 1875.) Missive van den Minister van Waterstaat,. Handel en Nijverheid, aan de Gedeputeerde Staten van de provinciën, van den 18 3 Sept. 1885, n». 29; 493. » 4 Juni 1886, n°. 25; 453. 5 Jan. 1904, n°. 15; 31. Herwen en Aerdt. 22 Dec. 1906, n°. 36; 43 van 1907. Hardenberg (Stad). 24 Sept. 1909, n°. 80; 1242. - 94 - Heer. 21 AprU 1910, n°. 42; 401. Hillegom. 13 Nov. 1905, n°. 79; 886. 21 Mei 1910, n°. 36; 538. Hoogkerk. 8 Nov. 1909, n°. 36 ; 1436. Klaaswaal. 2 Mei 1912, n°. 114; 497. Leiden. 3 Mrt. 1911, n°. 39; 284. Maastricht. 24 Mei 1916, n°. 38; 698. Meerssen. 12 Juni 1911, n°. 37; 632. Meppel. st.r 11 Dec. 1894, n°. 22; 1027. Middelburg. 7 Sept. 1907, n°. 41; 893. 25 Oct. 1907, n°. 13; 1100. JNijmegen. 29 Juni 1895, n°. 20; .400. 17 Dec. 1897, n°. 20; 6 van 1898.. Raamsdonk. 6 Febr. 1915, n°. 142; 189. Rheden. • ' 14 Aug. 1893, n°. 27; 747. Rotterdam. 8 Mrt: 1893, n°. 8; 256. 24 Jan. 1901, n°. 33; 135. „ 16 Dec. 1908, n°. 20; 14 van 1909. Schiedam. 10 Juli 1909, n°. 60; 1000. 6 Jan. 1917, n°. 55; 107. Schin op Geulle. 28 Jan. 1915, n° 29; 153. Sliedrecht. 24 Mei 1909, n°. 75; 779. Sloten.(N.-H.) 29 Juni 1899, n°. 39; 638. 31 Jan. 1901,' n°. 46; 187. Tilburg. 4 Jan. 1909, n°, 65 ; ' . 82. Utrecht. , 6 Sept. 1894, n". 40; 743. „ 17 Jan. 1895, n°. 19; 90. 9 Mrt. 1915, n°. 22; 292. Venlo. 27 Jan. 1916, n°. 23; 162. Wieringen. 15 Mei 1917, n°. 22; 475. Winschoten. 3 Jan. 1905, n°. 16; 24. Winterswijk. 20 Juli 1909, n°. 44; 1015. Zutphen. 5 Juli 1918, n". 64; 680. Benzine-motors. (Voorzoover niet onder andere rubrieken vermeld.) Bruinisse. 9 Mei 1911, n°. 37; 486. Meppel. Jff . 22 Nov. 1905, n°. 39; 944. 's Gravenhage. 13 Aug. 1906, n°. 87 ; 780. Utrecht. 24 Juni 1904, n°. 35; 516. Bierbrouwerijen. 's Gravenhage. 15 Sept. 1908, n° 52; 837. Helmond. 8 Sept. 1894, n°. 36; 750. Maastricht. 3 Aug. 1908, n°. 50; 742. Zwolle. 2 Sept. 1891, n°. 50; 924. - 95 Bioscoopinrichtingen. Zie: Gasmotors. Biscuitfabriek. Doesburg. 4 Jan. 1909, n". 67; 63. Leiden. 20 Juli 1908, n°. 65; 660. Bleekerijen. Zie: Wassoherijen en bleekerijen. B leekpoederf abrieken. Ouder-Amstel. 8 Mei ' 1918. n°. 23; 471. Bloed. (Verwerken van) 's Gravenzahde. 11 Mei 1912, n°. 69; 522. Vlissingen. 25 Juni 1907, n°. 47 '; 626. Bloedloogzoutfabrieken. Ouder-Amstel. 16 Nov. 1893, n°. 37 ; 857. Rotterdam. 23 Mrt. 1896, n°. 18; 299. Branderijen. (Moutwijn-) Delft. 1 Aug. 1881, n°. 20; 408. f^ji'. 16 Oec. 1891, n". 10; 4 van 1892. Briquettenfabriek. Zie: Steenkool- en houts- koolbrikettenfabrieken. Bronsinriehtlng. Zie: Veiguldinrichting. Buskruit. Zie: Ontplofbare stoffen. Bussen. Inrichting tot bet maken van blik- ken bussen. Deventer. * 25 Mrt. 1903, n°. 55; 308. Cacaofabrieken. Zie: Chocoladefabrieken. Caoutchouc!abrieken. Zie: Gutta-Perchafa- briek. Carboniseerinrichting. Tilburg. 7 Dec. 1911, n°. 27; 1488. Celluloid. Verwerking en bewaring van. Rotterdam. 16 Jan.-| 1918, n°. 68; 115. Cementfabrieken. Vaak. 22 Juli 1895, n°. 32; 453. Oud-Vroonhoven. . 21 Mei 1915, n°. 35; 567. Chemicaliën- en drogerijenbewaarplaatsen. Rotterdam. i 7 Jan. 1905, n°. 18; 33. 96 - Chemicaliën- en verlstoffenbewaarplaatsen. 's Gravenhage. 3 Jan. 1901, n°. 33; 70. Chemicaliën- en verf stoffen! abrieken. Hilligersberg. 25 Juni 1893, n°. 77; 650. Meppel. 20 Juni 1894, n°. 47 ; .562. Sneek. 4 Mei 1894, n°. 20; 426. Texel. 19 Mrt. 1915, n°. 16; 322. Weesperkarspel. 7 Dec. 1903, n°. 50; 1059. < „ l- 3 Aug. 1910, n°. 14; 763. Chininefabrieken. Arasterdam. 5 Sept, 1918, n». 34 ; 874. Chocolade- en cacaofabrieken. 's Gravenhage. 12 Aug. 1880, n°. 9 ; 323. i Nov. 1912, n». 51; 1191. „ 2 Jan. 1914, n°. 24; 36. Zaandijk. 24 Juni 1912, n°. 64; 660. 25 Jan. 1915, n°. 10; 147. Cichoreif abrieken. Borculo. 19 Nov. 1878, n°. 24; 603. '.Eindhoven. 24 Oct. 1895; S. 172; 630. Swalmen. 6 Febr. 1899, n». 19; 137. Conservenf abrieken. Amsterdam. 15 Nov. 1900, n°. 22; 1005. 15 Nov. 1909, n° 56; 1460. Overschie. 16 Juli 1918, n°. 42; 693. Darmwasscherijën, -zouterijën enz. Borculo. 24 Aug. 1917, n°. 35; 927. Deventer. 16 Nov. 1908, n». 28; 1059. 's Gravenhage. 12 Juni 1893, n°. 29; 584. 6 April 1907, n°. 38; 340. Groningen. 25 Aug. 1902, n°. 39; 955. Haren. 21 Febr. 1913, n°..36; 237. Leeuwarden. 9 Mei 1910, n°. 53; 482. Maastricht. 18 Juli 1892. n°. 20; 576. Diamantslijperijen. Amsterdam. 22 Dec. 1877, n°. 6; 18 van 1878. 7 Oct. 1887, n°. 31; 739. J. 4 Mrt. 1888, n°. 6; 191. ' ",. 10 Juli 1888, n°. 23; 493. 20 Aug. 1889, n°. 17 ; 507. 97 Amsterdam. 8 Aug. 1904, n°. 31; 648. ;',-5t.0 28 Nov. 1908, n°. 58; 1107. Bussum. 23 Mei 1902, n°. 23; 446. Nieuwer- Amstel. 21 Oct. 1888, n°. 18; 714. Distilleerderij. Zie: Likeurstokerijen. Dynamietbewaarplaatsen. Zie ook: Ontplofbare stoffen. Grubbenvorst. 21 Juli 1909, n°. 48; 1022. Heerlen. 5 Jan. 1899, n°. 14; 42. Jutphaas. 28 April 1904, n°. 72; 293. Westbroek. 28 April 1904, n°. 74; 295. Dowsongasf abrieken. Utrecht. 4 Febr. 1901, n°. 7; 216. Drogerijenbewaarplaatsen. Zie: Chemicaliën- bewaarplaatsen. Drogerijen van groenten, aardappelen enz. Zie: Groenten- en aardappeldrogerijen. Drogerijen van tabak, sigaren en granen. Alkmaar. 1 Sept. 1879,- n°. 27 ; 366. | „ 10 Oct. 1879, n°. 29; 444. Alphen. . . 19 Aug. 1885, n°. 13; 479. Borculo, V 1 Juli 1903, n°. 49; 545. 's Gravenhage. 22 Mrt. 1910, n°. 52; 282. Groningen. 10 Sept. 1891, n°. 20; 936. Schoonhoven. 8 Nov. 1888, nQ. 20; 752. Wageningen. 12 Nov. 1903, n°. 33; 971. Zutphen. 11 Oct. 1894, n°. 17; 838. Zwolle. 19 Juli 1899, n°. 39; 721. Drukkerijen. (Boek- en Steendrukkerijen en binderijen.) Amsterdam. 15 Sept. 1882, n°. 30; 424. - -%,'\ , 17 Mei 1901, n°. 59; 462. ^'é-i' 25 Mrt. 1903, n°. 56; 310. '/*V , 1 • 4 Jan. 1909, n°. 66; 61. "'*»'/ 4 Jan. 1909, n°. 68; 64. ï-'X7^ 5 Febr. 1909, n°. 21; 224. -> 13 Jan- 1910, n°. 22; 77. ^llftvfi 21 0ct 1910' n°- 49; 1015. IIPl!» 20 April 1911, n°. 26; 420. $Sëpf 20 Jan. 1914, n°. 69; 137. Ut5 ' 12 Juni 1914, n°. 48; 727. |^^^ 31 Juli 1915, n°. 75; 846. 1 „ 23 Juni 1916, n°. 47; 925. S. & J. n°. 30 .12» dr. 7 _ 98 — Bergen op Zoom. 23 Oct. 1897, S. 208 ; 967. Bruinisse: 9 Mei 1911, n°. 37; 486. Dordrecht. 27 Mei 1908, n°. 65; 493. - 's Gravenhage. 16 Dec. 1896, n°. 20; , 13 van 1907. 19 Febr. 1903, n°. 35; 193. „ 31 Oct. 1904, n°. 29; 820. 23 Mrt. 1914, n°. 13; 357. Groningen. 8 Aug. 1904, n°. 32; 649. „ 15 Mei 1905, n°. 46; 362. Haarlem. 14 April 1897, n°. 16; 308. Hoorn. 20 Jan. 1912, n°. 20; 149. Maastricht. 27 Oct. .1915, n°. 44; 1144. Nijmegen. 6 April 1905, n°. 60; 265. 4 Sept. 1905, n". 54; 606. Roermond. 31 Dec. 1895, n°. 43; 4L Rotterdam. 12 Mei 1893, n°. 43; 492. Sas van Gent. 4 Nov. 1901, n°. 22; 875- Sneek. 5 Febr. 1913, n°. 26; 169. Utrecht. 24 Febr. 1893, n°. 16; 202. „ 24 Mei 1899, n°. 71; 501. „ 28 Aug. 1905, n°. 50; 596. Zalt-BommeJ. 15 Oct. 1909, n°. 33; 1321. Zwolle. 30 Nov. 1894,, n°. 29; 998. Drukrollenfabriek. Amsterdam. 13 Deo. 1910, n°. 91; 5 van 1911. Dynamo's. Zie; Gasmotors en dynamo's. Edels mederij. Utrecht. . 22 Febr. 1918, u°. 56 ; 2ti4. Eesten voor het drogen van granen enz. Groningen. 30 Oct. 1882, n°. 18; 513. Maastricht. 1 Sept. 1888, n°. 24; ,606, Zutfen. 11 Oct. 1894, n°. 17; 839. Eesten voor mouterij. 's Hertogenbosch. 26 Sept. 1913, n°. 38; 1175. Eiwit. Leiden. 3 Mrt. 1911, n°. 39; 284. Eleetriciteitsinrichtingen. (Voorzoover niet onder andere rubrieken vermeld.) Amsterdam. 24 Nov. 1889, n". 12; 692. 4 Mei 1899. n°. 35; 456. 15 Jan. 1914, n°. 24; 116. 99 's Gravenhage. 3 Sept. 1887, n°. 21; 646. «t*»^*.. 12 Mei 1906, n°. 43; 450. 13 Aug. 1906, n°. 87; 780. Groningen. 8 Juni 1898, n°. 25; 507. T" « 2 Febr. 1911, n°. 52; 176. Nijmegen. 11 Juli 1895, n°. 22; 433. Utrecht. 24 Juni 1904, n°. 37; 497. Westkapelle (Lichttoren). 4 Juli 1906, n°. 76; 647. Zandvoort. 23 Dec. 1913, n°. 35; 8 van 1914. Emailbereiding. (Ovens voor) Nieuwer-Amstel. /<<9 Dec. 1905, n°. 39; 4 van 1906. Emballagefabriek (blik). Dordrecht. 15 Nov. 1909, n°. 55; 1448. Garnalenzouterijen. Zie: Rockerijen en zouterijen. Gasfabrieken. .Helmond. 3 Jan. 1896, S. 3; 98. . Hengelo. 25 Febr. 1905, n°. 73 ; 133. - Putten. ' 6 Sept. 1913, n°. 38; 1117. Gasmotors en dynamo's. (Het plaatsen van) 'Voorzoover niet onder andere rubrieken.. vermeld. Amsterdam. 1 Aug. 1896, n°. 31 ; 643. Breda. 16 Mrt. 1917, n°: 24; 311. Culemborg. 23 Oct. 1901, n°. 56; 848. Gorinchem. 23 Juni 1902, n°. 62; 704. 's Gravenhage. 26 Mei 1897, n°. 73; 406. 10 Jan- 1900, n°. 30; 59. jfgte' 7 Nov. 1900, n°. 47; 970. 18 Dec- 1905, n°. 34; 23 van 1906. *Ï'J" \27 Dec. 1905, n°. 57 ; 28 van 1906. ^"»«Ë>' 12-Mei 1906, n°. 43; 450. Groningen. 15 Oct. 1896, n°. 14; 777. g^VX 14 April 1915, n°. 9; 401. Leeuwarden. 30 Dec. 1914, n°.117; 44 van 1915. Leiden. 4 April 1899, n°. 9; 369. Maastricht. 28 Dec. 1901, n°. 61; 35 van 1902. 7* — 100 — Nijmegen. 14 Juli 19,08, n0.-,52; 656. Oost-Dongeradeel. 3 Nov. 1911, n°. 46 ; 1340. - Purmerend. 29 Sept. 1898, S, 216; 885. Roermond. 25 Juni 1907, n°. 45; 621. Rotterdam. 19 Sept. 1899, n°. 27 ; 901. Utrecht. 1 Oct. 1892, n°. 53; 743. gfi„ ' , 22 Sept. 1902, n°: 6 ; 1057. IjfLa.'' 14 Jan. 1904, n°. 14; 61. Zaandam. 11 Dec. 1908, n°. 27; . 3 van 1909. Zutphen. 27 Dec. 1906, n°. 60; 51 van 1907. Zwolle. 7 Juni 1905, n°.110; 450. Gas- en waterleidingtoestellenfabrieken. 's Gravenhage. 10 Febr. '1883, n°. 9; 36. Glasblazerijen en inrichtingen tot bewerken van glas. Amsterdam. 1 Mrt. 1898, n°. 3; 216. Groningen. 26 Aug. 1916, n°. 34; 1097. Schiedam. . 4 Mrt. 1911, n°. 55; 288. * „ 4 Mrt. 1911, n°. 56; 292. Vrijenban. 3 Nov. 1910, n°. 47; 1068. Glasfabrieken. Overschie. 24 Mei 1910, n°'. 51; ' 540. Schiedam. 8 Juli 1911, n°. 39; 781. 15 Nov. 1911, n». 58; 1376. 12 Mrt. 1913, n°..31; -334. „ 17 Febr. 1914, n°. 12 ; 243. Gloeilampenfabrieken. Zie; Glasfabrieken. Gomsmelte rijen. Aalsmeer. 22 Mei 1913, n°. 50; 577. Granen. (Inrichtingen voor het reinigen, malen enz. van) ^ölll Broek in Waterland. 29 Juli 1918, n°. 67 ; 742. Deventer. 7 Mrt. 1912, n°. 33; 284. Giessen-Nieuwkerk. 14 Febr. 1912, n°. 12; 233. Groningen. 16 Febr. 1903, n°. 35; 189. ,\ 11 April 1903, n°. 67; 383. „ • 13 April 1908, n°. 55; 386. ' ' „ 7 Juni 1910, n«. 70; 597, • IOl - s uravennage. 7 Nov. 1900, n». 47; 970. Hooge- en Lage Mierde. 3 Aug. 1912, n°. 15; 815. Koog a/d Zaan. 8 Juni 1915, n°. 26 ; 616. " 5 Mei 1916, n°. 40; 624. 'Meppel. 10 Mei 1916, n°. 22; 659. Middelburg. 10 Mei 1909, n°. 24; 689.' Sneek. 21 April 1915, n°. 18; 429. Twisk. 20 Oct. 1911, n». 65; 1268. Venlo. 12 Nov. 1912, n°. 42; 1257. * " ,.'4 Jan. 1913, n°. 26; 61. Granendrogerlj. Zie: Drogerij van Tabak enz. en Eesten. Groenten- en aardappeldrogerijen. Zie ook; Vruchten en groenten. Arnhem. 17 Sept. 1918, n°. 37; 902. Breda. 21 Juni 1917, n°. 53; 613. - " • 4 Juli 1917, u°. 62 ; 671. Castricum. 18 Sept. 1918, n°. 25 ; 904. Het Bildt. 24 Sept. 1918. n°. 32 • 937! St. Pieter (L.) 18 Juli 1917, n". 26 ; 689! Rotterdam. 15 Mrt. 1918. n°. 25; 341. Schiedam. 28 Aug. 1917, n°. 30,' 938. f ft' 12 April 1918, n°. 27 ; 417. Grutterijen en malerijen. Zie ook: Korenmalerijen. Amsterdam. 16 Mei 1892, n°. 20; 381. 4 Juni 1902, n°. 56; 558. Arnhem. 24 Mei 1913, n°. 53; 585. Deventer. 7 Juni 1893, n°. 84; 563. Leeuwarden. 15 Mrt. 1892, n°. 6; 190. Oudshoorn. 21 Aug: 1876, S. 174 • 352! Gummi-, gutta-peicha- en caoutchoucf abrieken. Amsterdam. 14 Dec. 1901, n°. 40; 8 van 1902. 31 Mrt. 1917, n°. 53; 357. Ridderkerk. 27 Jan. 1882, n°. 7; 55. Hoedenfabrieken. Amsterdam. 25 Jan. 1917, n». 33 . j37 Maastricht. 4 Nov. 1918, n°. 58 ; 1055. Hortbewerkinginriehtingen. Zie ook: Houtzagerijen. Alkmaar. 6 April 1907, n°. 40; 344. Amsterdam. 16 Juli 1910, n°. 86; 728. — 102 — Amsterdam. 16 Mrt. 1911, n°. 44; 305. ' „ 28 Mrt. 1912, n°. 38 ; 374. 17 Mrt. 1913, n°. 47 ; 343. 23 April 1913, n°. 55; 497 25 Juli 1913, n°. 65; 863. - „ 6 Jan. 1914, n°. 52; 101. ■ \, 12 Sept. 1914, n°. 33; 1243. P§Sijij&:- 20 Mrt. 1915, n°. 13; 309. Dordrecht. 29 Jan. 1898, n°. 43; 111. Bréda. 18 April 1913, n°. 48; 493. Delft. 19 Febr. 1913, n°. 22; 234. Enschedé. 25 Oct. 1901, n°. 36; 855. 2 Mei 1912, n°.115; 501. 's Gravenhage. 12 Nov. 1900, n°. 65; 975. . _„ " 25 Juni 1907, n°. 46; 623. Harlingen. 23 Sept. 1908, n°. 33; 865. "Hilversum. 10 Aug. 1914, n° 38; 1068. ' „ 22 Aug. 1917, n°. 49; 971. Leeuwarden. 19 Juni 1878, n°. 18; 290. „ 15 Dec. 1908, n°: 42; 1158. Leiden. 22 Mei 1907, n°. 64; 495. 15 Febr. 1915, n°. 14; 209. 1 Mei 1918, n°. 86 ; 441. Maastricht. 28 Dec. 1901, n°. 61; 35 van 1902. Rotterdam. 29 Oct. 1908, n°. 29; 976. 16 Febr. 1911, n°. 20; 220. Schagen. 20 Sept. 1879, n°. 12; 409. Utrecht. '-. :. 25 Mrt. 1914, n". 50 ; 360. Velsen. 15 Juni 1910, n°. 47; 617. Waspik. 5 Mei 1915, n°. 52; 488. IJsselmonde. 9 Jan. 1904, n°. 22; 37. Zeist. 2 Oct. 1916, n°. 30; 1217. Houtcement. Zie: Mastik. Houtdraaierijen. (Stoom-) Wageningen. 20 Febr. 1887, n°. 9; 131. Houtzagerijen. Zie ook: Houtbewerkingsinrichtingen. Amsterdam. 11 Sept. 1915, n°. 19; 974. Brummen. 26 Juni 1918, n° 18; 603. Delft. 26 Febr. 1906, n". 77 ; 231. „ ' 8 Mei 1918, n°. 22; 470. 's Gravenhage. 3 Mrt, 1894, n°. 22 ; 27.9. „ 25 Mrt. 1912, n°. 38; 344. Den Ham. 28 Febr. 1918, n°. 36 ; 287. 's Hertogenbosch. 7 Febr. 1893, n°. 15; 114- "S Jtlertogènbosch. 1 Febr. 1897, n°. 22; 73. Nijmegen. 11 Juli 1908, n°. 44; 653.' Utrecht. 13 Febr. 1902, n°. 48; 197. : '. » 4 Aug. 1916, n°. 55; 985. Veendam. ,i Oct. 1879, 11°. 22; 422. Zaandam. .12 Dec. 1876, n°. 21 • 481.' F " 22 Oct. 1908, n°. 46;' 969.' Zwolle. 23 Sept. 1884, n°. 20; 477. Huldenbewaarplaatsen. Alkmaar. 19 Febr. 1901, n°. 29; 226. Almelo. (Stad) 28 Dec. 1899, n°. 38 • 30 van 1900. r " 17 Jan. 1901, n°. 23; 123. Amsterdam. 3 Juni 1910, n°. 54 ; 32. Apeldoorn. 10 Juli 1907, n°. 70 • 102. Barneveld. 6 Jan. 1894, n. 9 • 61.' Bergambacht. 11 Aug. 1904, n°. 37; 665' Delft. -- -i 22 Mei 1912, n». 92 ■ 553.' Groningen. . 24 Febr. 1885, n°. 4- 74 - " 20 Mei 1898, n». 86; 457 Harlingen. 25 April 1910, n°. 61; 446. Hengelo. 22 Mrt. 1905, n». 42; 211. 's Hertogenbosch. ; 32 April 1898, n°. 30; 390. Hilversum. , 7 Juni 1897, 11°. 56; 438. y » 9 Jan. 1907, n°. 29; 89. Leeuwarden. 7 Nov. 1883, n°. 11- 440 Middelburg. 11 Dec. 1895* n°. tS- ' 1 van 1896. Boermond. 29 Dec. 1910 n° 49 • j-, 33 van 1911. Kotterdam. 23 Juni 1893, n°. 78; 654. 24 De0- 1909, n». 44; t' c, „. , - 6 van 1910. Jb.-Smallmgerland. 27 Dec. 1906, n°. 58; 46 van 1907. Winschoten. 1 Nov. 1883, n". 31 f 406. Huidendrogerijen enz. Aalten. 17 Aprü 1900, n". 16; 374 Alkmaar. 19 Febr. 1901, n°. 29- 996 Almelo. (Stad) 28 Dec. 1899, n". 38; 30 van 1900. " 17 Jan. 1901, n°. 23; 123 • Apeldoorn. 27 April 1906, n°. 35' 409 Arnhem. 29 Jan. 1894, n°. 82;' 130. " — 103 - 1(4 - Delft. 22 Mei 1912, n°. 92; 553. Goor. 14 Oct. 1902, n°. 62; 1115. Gouda. 4 Juli 1895, n°. 15; 418. Haarlem, 'Wïi 19 Febr. 1901, n°. 29; 226. Haren. 17 Jan. 1910, n°. 64; 109. Harlingen. . 24 Mrt. 1905, n°. 27 ; 214. Hilligersberg. 4 April 1896, n°. 24; 347. Hoogeveen. 22 Juni 1899, n°. 76; 618. Leeuwarden. 8 Mei 1908, n". 69; 437. Middelburg. 12 Juni 1893, n°. 30; 586. Roermond. 15 Juni 1894, n-. 10; 549. 29 Dec. 1910, n°. 49; 33 van 1911. Rotterdam. 14 Jan. . 1908, n°. 22; 99. Tiel. 26 Jan. 1885, n°. 5; 38. Tilburg. 2 Juli 1886, n°. 15; 533. Winschoten. 1 Nov. 1883, n°. 31; 406. 9 Nov. 1896, n°. 34; 819. Workum. 14 Dec. 1901, ri°. 38; 3 van 1902. Zierikzee. 2 Sept. 1903, n°. 133 ; 705. Zwolle. 7 Dec. 1894, n°. 31; 1 van 1895. '£ 'ï 24 Mei 1909, n°. 74; 775. Huidenwasseherijen. Hoogezand. 27 Aug. 1890, n°. 19; 472. Winschoten. 13 Mei 1898, n°. 38; 448. Huidenzouterijen. Zie: Leerlooierijen en Huidenzcuterijen. Kaasstrems8lf abrieken. Opsterland. 7 Nov. 1900, n". 48; 951.1 Kaasvatenfabriek. Harmeien. 11 Oct. 1878, n°. 25,;;, 529. j Kaehelaanleggersf abrieken. Oudenbosch. 2 April 1888, n°. 3; 264. j Ka lande rijen. Almelo. (Ambt) 3 Sept, 1908, n°. 43; 796. Enschedé: 9 Dec. 1895, n°. 15; 702. j Kalkblusseheriien en KaïKDranaenjeu; ™- ovens. Almelo. (Stad) 24 Febr. 1906, n°„ 37 ; 225. Amsterdam. 23 Jan. 1902, n°. 21; .110; 105 Apeldoorn. 7 Oct. 1911, n°. 46; 1169' Arnhem. 12 Oct. 1896, n°. 26; 768' Brielle. 22 Sept. 1896, n°. 24; 726' „ 16 Jan. 1912, n°. 29; 123" jjolft. 15 Febr. 1904, n°. 53; 139" Diepenveen. 15 April 1904, n°. 25; 285' „ 4 Jan. 1909, n°. 64; 81' Emmen. 23 Juli 1908, n°. 55; 67 T Gieten, 15 Dec. 1908, n°. 43; 1160' Groningen. 10 Febr. 1888, n°. 2; 186' ' ' „> 8 Juli 1911, n". 38; 777" 's Gravenhage. 27 Febr. 1883, n°. 10 ; • 50" „ . 18 Sept. 1893, n°. 29; 815. Haarlem. 17 Juli 1888, n°. 21; 521. Hoorn. 12 Jan. 1917, n°. 39; 113. Leeuwarden. 11 Oct. 1877, n°. 4; 530. Meppel. 23 Oct. 1888, n°. 19; 744. „ 20 Nov. 1891, n°. 21; 1411. 8 Oct. 1900, n°. 52; 876. Ouder-Amstel. 14 Dec. 1881, n°. 16; 582. Onstwedde. 30 Jan. 1900, n°. 15; '145. „ 30 Jan. 1900, n°. 16; 147. Sloten. (N.-H.) 20 Juni 1878, n°. 23; 301. Smallinger- land. 18 April 1913, n°. 46; 488. „ 4 Dec. 1913, n°. 32; 1387. Smilde. 16 Aug. 1906, n°. 33; 789. Sloten. .13 April 1915, n°. 65; 399. Utrecht^ ' ,' 4 Juni 1902, n°. 54; 553. Terneuzen. 9 Jan. 1890, n°. 13; 32. Velsen. 21 Mrt. 1912, n°. 10; 339. Yerseke. 9 Oct. 1883, n°. 24; 388. Kalk. (Bewaarplaatsen van ongebluschte) Almelo. (Stad) 9 Oct. 1903, n°. 45; 820. • „ 24 Febr. 1906, n°. 37; 225. Smilde. 16 Aug. 1906, n°. 33; 789. SliedrecM. 26 Febr. 1885, n°. 10; 82. Sloten. 13 April 1915, n° 65; 399. Steenwijk. 14 Febr. 1905, n°. 21; 108. Tilburg. 15 Mrt. 1910, n°. 54; 271. Kalkzandsteenfabrieken. Bussum. 15 Aug. 1904, n°. 63; 674. Kandijmakerijen. Muntendam. 27 April 1887, n°. 19; 297. Kartonpapierfabrieken. Coevorden. 15 Febr. 1909, n°. 38; 236. — 106 — Hoogkerk.* 14 Juli 1915, n°. 54 ; 776. Leeuwarden. 19 Dec. 1902, n°. 13; 18 Van 1903. Nieuwe-Pekela. g 24 Oct, 1888, n». 17; 741. Nieuwerschans. 20 April 1889, n". 17; .214. Oude-Pekela. 8 Dec. 1883, n°. 35; 474. l^'^n 31 Aug. 1886, n°. 24; 682. ' 4 Mrt. 1888, n°. 5; 188. 12 Sept. 1888, n°. 20; 643. jljPff||| 14 Jan. 1892, n°. 16; 65. 8||Epi ' 20 Juli 1917, n". 85 ; 733. Sappemeer. 1 Juni 1904, n°. 93; 429. Katoenafvalbewaarplaatsen. Lonneker. 23 Aprü 1884, n». 29 : 202. Katoenreinigingsinriehtingen. Enschedé. 30 Mei 1896, n°. 46; 464. Ketelmakerijen. Enschedé, 15 Nov. 1902, n°. 50; 1201. Kisten makerijen. Zie ook: Sigarenkistenfabriek.' Amsterdam. 19 Juni 1912, n°. -33; 643. Gouda. 8 Juli 1887, n°.-14; 518. . IJsselmuiden. 30 April 1901, n°. 38 ; 425. Klinkhamers. 1 Mei 1918, n». 75; 453- Knoopenfabrieken. Zie: Baleinenfabrieken. Koehoorns. (Bewaarplaats van) Zie: Lompen, vodden, beenderen enz. Koelinrichting. Rotterdam. 4 Febr. 1913, n°. 67; 165. Koffiebranderijen enz. Amsterdam. 19 Aug. 1901, n». 33; 672. - „ 14 Mrt. 1903, n°. 16; 284. 15 Juni 1903, n° 29; 510. „ 30 Oct. 1903, n°. 44 ; 907. 5 Mrt. 1918, n". 14; 337. Delft. 4 April 1907, n". 9; 337. Heer. 13 Juli 1911, n°. 40; 789. J07 - Kampen. 22 Mrt. 1880, n°. 8; 126. Nijmegen. 2 Nov. 1903, n°. 68; 912. Rotterdam. 10 Juli 1897, n°. 33; 540. ^ft. 17 April 1899, n". 99; 402. Zutphén. 9 Juni 1898, n°. 31 ; 533. Koffie male rij. Utrecht. 27 Sept. 1900, n°. 17 ■ 819 Kofflestroopfabriek. Alkmaar. 3 April 1916, n". 24; 469. Zwartsluis. 28' Juni 1887, n°. 23; 485. Kokerijen en stokerijen van olie, lak, vernis en teer. Zie ook: Vernisfabrieken. Charlois. 18 Aug. 1894, n°. 30; 690. Delfshaven. 3 Dec. 1877, n°. 7; 665. Delft. 27 Mei 1898, n°. 55; 481. Dokkum. 8 Juni 1900, n°. 63; 522. Dordrecht.; 13 Aug. 1912, n°. 43 •' 866. Haskerland. 4 Nov. 1898, n° 31; 988. Hekendorp. 12 Sept. 1886, n°. 13; 721. Hillegersberg. 29 Dec. 1878, n°. 32; 8 van 1879. Lemsterland. (Lemmer) 17 Mrt. 1906, n°. 75; 291. Opsterlamt 24 Febr. 1880, n°. 5"; 79. Oss. 19 April l900, n°. 14; 375. Ouder-Amstel. 5 Febr. 1906, n°. 32; 186. /Overschie. 20 Febr. 1914, n°. 79; 249. Rijswijk. 2 Juni 1913, n". 26; 631. Sloten. (N.-H.) 10 Dec. 1884, n°. 19; 1 van 1885. " » . 2 Juni 1916, n°. 32; 759. Tilburg. ; 24 Sept. 1886, n°. 29; 752. - 19 Nov. 1910, n°. 53; 1123. Utrecht. 21 Jan. 1902, n°. 22; 87. Winschoten. ;24 Nov. 1903, n°. 53; 1016. Zaandam. 5 Jan. 1917, n°. 39; 72. Zegwaard. 21 Mei 1886, n°. 17; 422. Zwolle. -13 Aug. 1887, n°. 30; 605. %>„ 13 Aug. "1887, n°. 31; 608. Koolteerproducten-bereidingsfabrieken. Krimpen a/d IJssel. 4 Aug. 1898, n° 22; 739. Koolzure soda. Zie: Zeeppoeder- en zeepfabrieken. ■ 108 - Koolzuurhoudende dranken. (Inrichtingen voor) Arnhem. 6 Dec. 1901,-n». 32; 933. Koper- en blikslagerijen. Amsterdam. 18 Juni 1907, n°. 61; 578. - ., 15 Sept. 1908, n°. 50; 835. „ 5 Mei 1914, n°. 43; 540. 1 Sept. 1914, n°. 47; 1185. Bolsward. 5 Aug. 1880, n°. 18; 312. Delft, 27 Febr. 1885, n°. 3; 84.; ' - Gnasterland. 19 April 1894, n°. 12; 394. V 's Gravenhage. 19 Sept. 1899, n°. 25; 895. Hoorn. ' 11 Nov. 1895, n». 22; 650. Leeuwarden. 12 Febr. 1909, n°. 55;, 230. i~ Leiden. 10 Oct. 1911, n». 52; 1171. ;„ 31 Juli 1912, n°. 58; 794. Koren- en pelmolens. Baflo. 7 Jan. 1877, n°. 17: 18. Dalfsen. 1 Mei 1894, n". 33; 408. Hardenberg. (Ambt) 4 Sept. 1890, iip. 26; 484. Hellendoorn. 21 Oct. 1891, n°. 36; 1246. Heumen. 21 Nov: 1894, n°. 32: 966. Krimpen a/cl Ijssel. 4 Febr. 1902, n°. 14; 162. Utrecht. 29 Mei 1885, n°. 17; 292. S^Éïi 7 Nov- 1914> n°-24; l-i2- Ylaardingen. 29 Mrt. 1910, n°. 67; 327. Zoeterwoude. 19 Juni 1896, n°. 51; 553. Zuidlaren. . 5 Aug. 1876, n°. 20; 321. Korenmalerijen. (Stoom-, gas- enz.) Zie ookï Grutterijen en Malerijen. Aalsmeer. 11 Sept. 1905, n°. 53; 628. Abcoude-Proosdij. 12 Mrt. 1902, n°. 15; '263. Barneveld. 1 Sept. 1891, n°. 31; 918. Bedum.- 27 Juli 1905, n°. 36;, 561. Doesburg. 18 Sept. 1883, n". 18; 344. Deventer. 7 Juni 1893, n°. 84; 563. Duiven. 25 Juli 1904, n°. 53; 593.' Gouda. 31 Juli 1894, n°. 24; 652: „'" 31 Oct. 1895, n". 27; 638. Groenlo. 2 Oct. 1895, n° 40; 589. 31 Oct. 1895, n°. 27; 638. Heerewaarden. 21 Nov. 1883, n°. 26; 467. 's Hertogenbosch. 4 Mrt, 1908, n°. 70; 248. 109 Aeeclc. 27 Dec. 1906, n°. 59; 49 van 1907. . Nijmegen. 2 Nov. 1903, n°. 68: 912. Ooststellingwerf. 9 Sept. 1888, n". 11 ; 640. Ridderkerk. 4 Jan. 1908, n°. 22 ; 60, Rijswijk. ■ 7 Juli 1885, n°. 21; 402. ' 'SIuis- 7 AuS- 1889, n°. 20; 489. ' 7 Aug. 1889, n". 21 ; 492. - Steen wijkerwold. 7 April 1905, n°. 41: 266. . Sijbekarspel. 4 Nov. 1899, n°. 40; 1090. Uithuizermeeden. 22 Mrt. 1882, n°. 12; 146. Waddinxveen. 16 Febr. 1900, n°. 29; 189. Kuiperijen. 's Gravenhage. 25 Mrt, 1912, n°. 38 ; 344. Haarlem. 3 Febr. 1879, h°. 9; 55. Leeuwarderadeel. 9 Juli 1914, n°. 37 ; 875. Sliedrecht. 4 Juni 1878, n°. 19; 263. W'ijnbritseradeel. 14 Mei 1887, n°. 25; 338. Zwolle, 25 April 1880, n°. 15; 168. Kunstbotei fabrieken. Groningen. 31 Dec. 1891, ,n°. 43 ; 31 van 1892. Utingeradeel. 26 Jan. 1882, n°.' 6; 52. Vught. 5 Sept. 1879, n°. 39; 383. Zwolle. 9 April 1881, n°. 11; 183. Kunstmestfabrieken en -bergplaatsen. Capelle op de IJssel; , 11 Febr. 1913, n". 76; 176. Groenlo, 18 Jan. 1917, n°. 20; 120. Schiedam. 16 Nov. 1896, n°. 36; 851. Veghel. 7 Oct. 1896, n". 28; 760. ; « , 2 Juli 1915, n». 16; 754. Lak. Zie: Kokerijen. Lederbereiderij en lederververij. Hilversum. 13 Aug. 1898, n°. 16; 781. Oegstgeest. 5 Jan. 1887, n". 5; 47. Leerlooierijen en huidenzouterijen. Aalten. 18 Jan. 1900, n°. 6; 87. ,:: » 17 April 1900, n". 16; 374. — 110 — Almelo. (Stad) 28 Deo. 1,899, n°. 38; 30 van 1900. !" ^rt* 17 Jan- 1901, n°.,23; 123. Apeldoorn. 10 Juli 1897, n°. 34; 541. jpV .. c 14 Sept, 1903, n°. 92; ' 746. ^ip"" 27 April 1906, n°. 35; 409. Arnhem. 23 Aug. 1888, n°. 74 ; 602. .6 Sept. 1899, n°. 37; 881. Bergambacht, 2 Jan. 1877, n°. 1; 16. „ 11 Aug. 1904, n°. 37; 665. Deventer. ;jrf; 10 Oct. 1914, n°. 24; 1394. Druten. 20 Febr. 1876, n°,. 5 ; • 72. Goor. 14 Oct. 1902, n°. 62; 1115. Gouda. 4 Juli 1895, n°. 15; 418. 's Gravenhage. 12 Oct. 1882, n°. 2; 467. . „ 20 Febr. 1893, n°. 17; 195. "Groningen. 23 Dec. 1879, n°. 29; 3 van 1880. Haarlem.-ifc 21 Nov. 1882, n°. 19; 549. Hardenberg. (Ambt) 11 Juni 1877, n°. 7 ; 287. Haren. .17 Jan. 1910, n". 64; 109. Harlingen. 24 Mrt, 1905, n°. 27 ; 214. Hengelo. -fjS.' 22 Mrt. 1905, n°. 42; 211. Hillegersberg. 4 April 1896, n°. 24 ; 347. Hilvarenbeek. 20 Nov. 1899, n°. 56; 1165. Hoogeveen. 22 Juni 1899, n°. 76; 61§.' Kerkrade. ■ 24 Juni 1876, n°. 30; 253. Leeuwarden. 8 Mei 1908, n°. 69; 437. Leiden. ' . 31 Mrt, 1917, n°. 52; 355. Maasbree. 2 Nov. 1903, n°. 69; 938. Meppel. 17 Aug. 1877, n°v 10; 438. Middelburg. 16 Oct. 1885, n°. 33: 570. > „ 19 Sept. 1899, n". 26; 898. „ 20 Nov. 1905, n°. 32; 937. Nieuwer- Amstel. 11 Mei 1881, n°. 15; 253. Roermond. 15 Juni 1894, n°. 10; 549. „ 29 Dec. 1910, n°. 49; 33 van 1911. Rotterdam. 14 Jan. 1908, n°. 22; 99. 24 Dec. 1909, n°. 44; . 6 van 1910. Rijswijk. -II,; 8 Aug. 1913, n°. 33; 978. Sloten. (N.-H.) 2 Jan. 1887, n°. 2; 44. Tiel. 23 Juni 1885, n°. 17 ; 355. Tilburg. 21 Jan. 1877, n°. 13; -51. 18 April 1889, n». 19; 199. Veghel. 8 April 1886, n°. 6; 282. -111 Yeghel. 16 Juni 1898, .n°. 22; 557. Venlq. 12 Jan. 1917, n°. 38; 111. Waalwijk. 30 Mrt. 1915, n». 77; 376. '' Winschoten. 13 Mei 1898, n°. 38; 448. [|$jF ' 9 Aug. 1900, n°. 39; 708. Workura. 26 Sept. 1881, n°. 7 ; '462] ' 14 Deo- 19«1, n°. 38; 3 van 1902. Zuidlaren. -' 10 Nov. 1880, n°. 18-, 403, Zwolle. 6 Juli 1891, n°. 37: 481. Ef^ü 24 Mei 1909, n». 74: -775, Lepel- en vorkenfabrieken. . 's-Hertogenbosch. 23 Aug. 1918, n°, 46 ; .SIS. jZ-^iq- 7 Sept. 1918, n°. 20 : 880. Liften. (Electrisehe) Amsterdam. 12 Juli 1913, n°. 78: 827. . 2 Febr. 1918, n°. 15: .160. Eindhoven. 13 Aug. 1915, n°. 56; 894. Likeurstokerijen en distilleerderijen. Delft, 10 Dec. 1891, n°. 10; 7 van 1892. Nijmegen. 16 Febr. 1903, n°. 34; 174. Lithoponefabrieken. Eijsden.'* 11 Febr. 1907, n°. 20; 183. Lompen, vodden, beenderen, afval, oud Ijzer enz. (Plaatsen voor bewaren en bewerken.) , —Alblasserdam. 28 Aug. 1913, n°. 71; 1064. Alkmaar. 15 Mei 1897, n°.117; 384. Almelo. (Stad) 25 Nov. 1898, n°. 26 : 1046. Amsterdam. 20 Jan. 1882, n°. 11; 37. j.-^^. 14 Sept. 1882, n°. 30 : 423. ." tat- . 9 Jan. 1888, n°. 64; 49. Ipfe^ ' 19 Juli 1889, n". 21; 454. 4vi>CL' 20 Sept. 1890, n°. 20; 505. §ÈgM$ 22 Jan. 1904, n°. 45; • SI. §8%^ 25 April 1905, n°.113; 313. SH\>«<:\'.: 30 Juni. 1906, n°. 43 ; 642. yÜÊ$f\ 4 Mrt. 1908, n°; 69; 247. % ' i*. 23 Mrt. 1908, n". 31; 318. Si »' 25 Mrt, 1908, n°. 34; 319. ^,5**.' 29 Mei 1908, n°. 53 ; 495. 112 Amsterdam. 15 Sept. 1908, n°..54; 84U '.„ ' 23 Sept. 1908, n°, 32; 864. 8 Jan. 1912, n". 15; 82., jffi&ih 18 Jan. 1918, n». 12; 119. wS??' 19 Oct. 1918, n°; 56 ; 1002. Apeldoorn. 30 Jan. 1901, n°. 67 ; 168. Arnhem- *d ' 6 Sept. 1899, n°. 37 ; 881. Assen. 8 Nov. 1907, n». 52; 1208. "Barneveld. 6 Jan. 1894, n°. 9; 61. Bergambacht. 11 Aug. 1904, n°. 37; 665. Bergen-op-Zoom. 23 Sept. 1908, n"..34; 867. Beverwijk. 1 Oct. 1918, n°. 43; 946. Borculo. \ "23 Sept. 1909, n». 36; 1222. Breda. 4 April 1907, n°. 8; 336. Dokkum. 'f j 16 Oct. 1905, n°. 24; 757. Drachten. 27 Dec. 1906, n". 58; 46 van 1907. Eindhoven. 5 Aug. 1913, n". 48; 975. Franeker. , 23 Sept. 1910, n°. 41; 900. ' , 1 13 Febr. 1911, n°. 20; 194. Geertruidenberg. f^f'K 6 Mrt. 1906, n",. 49; 233. Gorinchem. 8 Jan. 1901, n°. 7; 78. „ 13 Juni 1914, n°. 53; 728. 's Gravenhage. 9 Febr. 1891, n°. 4; 78. i | 5 Nov. 1891, n°. 16; 1383. 29 April 1897, n". 22; 324. ;i~ ■• *.* 3 Jan. 1899, n°. 63; 38. 23 Nov. 1899, n°. 31; 1192. 24 April 1900, n°. 20; 394. 11 Oct. 1902, n°. 20; 1099. | ,, 19 Dec. 1902, n°. 12; 16 van 1903. „ 22 Jan. 1906, n°. 41; 130. 16 Aug. 1906, n°. 34; 792. 31 Oct. 1908, n°. 57; 999. 30 Dec. 1909, n°. 129 ; 14 van :1910. " ' „ 5 Mrt. 1910, n°. 45; 252. „ 19 Nov. 1910, n°. 54; 1126. 5 Mrt. 1912, n". 30; 282. 16 Mrt. 1912, n". 37; 328. ■ ' \, 25 Aug. 1914, n°. 17; 1148. 20 April 1917, n°. 42 ; 417. . „ ■ 3 Nov. 1917, n°. 57 ; 1207. „ 19 Oct. 1918, n". 57 ; 1005. Groenlo. 15 Oct. 1896, n°. 13; 775. 21 Juli 1917, n". 23 ; 737. — 113 — Groningen. rt 8 Oct. 1879, n". 7; 424. Haarlem, ' 26 Aug. 1884, n°. 17; 450. 27 Dec. 1884, n°. 11; 11 van 1885. Pl§|^ 1 Mei 1908, n". 91; 429. Harderwijk. 30 Mrt. 1899, n°. 25; 338. Harlingen. 25 April 1910, n°. 61; 446. Helder. 14 Aug. 1897, n° 48; 658. IKifH1 1 Mrt- 1804; n°. 37; 181. ,: „ 29 Jan. 1907, n". 10; 145. Helmond., 3 April 1906, n°. 17; 348. 's Hertogenboscli. 15 Oct. 1889, h°. 31; 585. pt^j't 22 April 1898, n°. 30; 390. Hilversum. 1 Sept. 1894, n°. 16; 718. ■f «'t*^- 7 Juni 1897, n°. 56; 438. ■?• V*' 14 Dee- 1906> n°.- 34; 10 van 1907. 28 Juni 1911, n°. 55; 728. '• „ 7 Oct. 1918, n". 63; 951. Hoogeveen. 17 Juni 1909, n°. 52; 884. Hoorn. 3 Nov. 1905, n°. 47; 839. Jutphaas. ' 19 Oct. 1892, n°.-24; 786. Kampen. -16 Mrt. 1878, n°. 21; 112. r . 19 Febr. 1894, n°. 17 ; 204. ' c 12 Oct. 1896, n°. 27 ; 770. Leeuwarden. 2 Mrt. 1914, n°. 19; 288. Leiden. 18 April 1894, n°. 13; 391. feff* ' 2 Febr. 1901, u°. 27 ; 202. ^f' > 10 Sept. 1906, n°. 51; 889. fe's, .> 12 Sept, 1906, n°. 46 ; 891. f*: Schoonhoven- 8 Sept. 1890, n°. 19; 495. Smallingerland. 28 Juli 1916, n°. 43 ; 977. ' Sneek. • "JSh 3 Juni 1901, n". 124 ; 497. gjfc'-ï? 22 Mrt. 1904, n°. 20; 229. i^VS 1 Oct. 1906, c°. 116*; " 959. '.Si';*-;-' 13 Jan. 1909, h°. 16; 142. ' „ 8 Mei 1913, n°. 53; 5»f. Stad aan 't Haringvliet. 22 Mei 1906, n°. 31; 471. Staphorst. 30 Oct. 1891, n°. 29; 1337. , „ . '28 Mrt. 1898, n". 40; 325. Tiel. 26 Jan. 1885, h°" 5; ' 38; Tilburg. 2 Juli 1886, n°. 15: 533. Uden. 21 Febr. 1908, n°. 31; 209. Ursem. 13 Juni 1918, n°. 37 : 560. Utrecht. 19 Mrt. 1883, n°. 7; ■ 80." i[jfcj$'r 20 Nov. 1891, n°. 22 ; 1414. pfe'-fi .13 Oct. 1894, n°. 25.; 841. ftlji 1 Mei 1906, n.,49; 416. Hg°f$ij 23 Jan. 1908, n°. 40; 131. " 27 Jan. 1914, n». 16; 156. 25 April 1914, n°. 37; 486. ËÉpfï 5 April 1916, n°. 34; 493. „ ,- . 6 Febr. 1917, n°. 16 ; 161. „ 7 Aug. 1917, S. 560; 963. Wageningen. 26 Mei 1882, n°. 16; 240. „ 8 Febr. 1889, n". 20 ; 122. Winschoten. 22 Mrt, 1879, n°. 18: 131. |p^" 1 Nov. 1883, n". 31; 406. Zierikzee. 30 Mei 1882, n°. 20; 242. Zwolle. 11 Aug. 1888, n°. 18; 574. "^jaC. ?5 Febr. 1909, n». 74;-,,;SQj£ Lood- en tinaschbranderijen. Zwammerdam. 7 Juli 1903, n°. 66;'. 555: Loodsuiker. Schiedam. 30 Dec. 1909, n°. 130; 28 van 1910, Luchtdrukinstallatie. Zie: Klinkhamers. Luchtgasf abrieken. Wieringen. 15 Mei 1917, n°. 22; '475. 115 Lucifersfabrieken. Eindhoven." 8 Juli 1881, n°. 13; 373. Lij m vleeschdrogerij. Hilvarenbeek. 19 Mrt. 1913, n°. 71; 366. Lijnoliekokerij. Aalsmeer. . 22 Mei 1913, n°. 50; 577. Berg-Ambacht. 8 Oct. 1896, n°. 30; 763. Machinewerkplaatsen en fabrieken. Apeldoorn. 22 Mrt. 1910, n°. 50; 278. Arnhem. 28 Sept. 1881, n". 4; 465. Dordrecht. 1 Febr. 1915, n°. 35; 159. ■ 's Gravenhage. 21 Dec. 1893, n°. 16; 22 van 1894. ■PPI'. 17 Dec. 1907, n°. 8; 10 van 1908. Gouda. 7 Mrt. 1917, n». 40; 261. Groningen. 11 Sept. 1916, n°. 23; 1177. Heerlen. 1 Mei 1918, n°. 75; 453. Hengelo. 15 Jan. 1909,'n°. 42; 114. Princenhage. 6 Juni 1904, n°. 63; 446. Tiel- 2 Mrt. 1915, n°. 20; 261. Zeist. 1 Sept. 1899, n°. 36; 842. B&> - ■' 30 Sept. 1899, n°, 31; 955. Maltose. Leiden. 3 Mrt. 1911, n°: 39; 284. Mastik en houteement. (Inrichtingen tot het verwarmen van) Nijmegen. 19 Febr. 1902, n°. 41; 209. Matrassenhaarfabrieken enz. Schiedam. 23 Jan. 1907, n°. 24; 123. Melkbeieiding. Zie: Zuivelfabrieken. Mest-, Guf.no-en Vuilnisbewaarplaatsen. Zie: Vuilnis- en Mestbewaarplaatsen en Kunstmestfabrieken. Metaaldrukkerij. (Lithografische) Dordrecht. 15 Nov. 1909, n°. 55; 1448. Metaalgieterijen enz. en metarlwarenfabrieken. Almelo. (Stad) 6 Jan. 1888, n°. 19; 18. Amsterdam. ' 15 Mrt. 1899, n°. 20; 271. SQ^,--? 12 Febr. 1909, ,n°. 54 ; 228. 8» 116 Amsterdam. 10 Aug. 1917y''n°. 25'; !1.S44. 8 Mrt. 1918, n°. 60; -339.' Apeldoorn. 22 Mrt. 1910, n°. 50; 278. Arnhem. 15, Jan. 1879, n°. 23: 33. 3 Sept. 1879, n°. 14; 376. Asten. 8 Oct. 1913, n°. 55; 1210. 's Gravenhage. 30 Juni 1882, n°. 13; 307. 31 Mei 1906, n°. 44; 502. f^ö^bV- 16 Juni 1910, n°. 36; 619. Groningen. 13 Juli 1895, n°. 51; 436. Haarlem. 2 April 1888, n°. 4;" 266. Krommenie. 29 April 1892, n°. 24;;i,-i-32# Leeuwarden. 20 Juni 1907, n°. 61: 582. ^ V"';' 12 Febr. 1909, n". 55; 230. : Leiden: - : 19 Mei 1894, n". 29; 451: Ridderkerk. 19 Nov. 1907, n° 45 :'.lè?8.J V TJtrécht. 30 Mrt. 1890, n°. 33;" 145. 1 S Oct. 1896, n°. 31; 766. fP>#'' 31 Oct, 1900, n°.167; 938. 6 Sept, 1902, n°. 35; '981'.. Meubelfabrieken. 's Gravenhage. 15 Nov. 1902, n°. 48; 1195. Rotterdam. 11 Jan. 1913, n°. 63; 88. Moffelinrichting. Amsterdam. 12 Mrt. 1909, n°. 30; 380. Leeuwarden. 12 Febr. 1909, n°. 55; 230. Moes. (Mengen van) Góuda. 3 Febr. 1914, n°. 37 ; 203. Munitie. Zie: Ontplofbare stoffen bewaaren bereidplaatsen. Muscusf abrieken. Alphen en Riel. 12 Sept. 1894, n°. 43 ; 547. Tilburg. || ' 11 Aug. 1894, n°. 30; 685. Naphtabewaarplaatsen. Zie: Petroleumbewaarplaatsen. Nettenf abrieken. 's Gravenhage. 10 Jan. 1886, n°. 17; 74. Nikkelinrichting. Zie: Verguldinrichting. OUefabrieken en olieslagerijen. _ Ermelo. (Nunspeet) 18 Mei 1907, n°. 45; ( 488. Franeker. 19 Juli 1876, n°. 19; 308. „ 20 April 1889, n". 14; 224. 117 Hof van Delft. 16 Mrt. 1885, n". 2; 106.. jfCipf"^ 24 Nov. 1915, n". 41; 1262. ' „>- 24 Nov. 1915, n". 40; 1270, Leiden. 3 Mrt. 1911., n°. 39; 284. Meppel. - . 25 Sept. 1883, n°. 4; 348. 0ss- 19 April 1900, n". 14; 375. Tiel, . 26 Dec. 1881, n".. 15.; ï/ 10 van 1882. Zaandam. 4 Dec. 1908, n°. 49; 1131. Oliekokerijen. Zie: Kokerijen. Ontplofbare stoffen-bewaar- en bereldplaatsen. Abstede. 14 Sept. 1904, n°. 59; 728. Amersfoort. 13 Mei 1898, n°. 52; 430. Amsterdam. 14 Mei i888, n°. 11; 351. Arnhem. 24 Sept. 1910, n°. 43; 983. Assendelft en Uitgeest. 22 Jan. 1895, n". 13; 98. Brielle. 14 Oct. 1904, n°. 25; 788. » 14 Sept. 1906, n». 71; 896. Delft. 6 Jan. 1891, n°. 11; 48. ':*.». 14 Oct. 1912, n°. 23; 1092. Deventer. 2 Juli 1890, n°. 25; 358. Dpkkurn. 1 April 1909, n°. 7 ; 491. ,'s Gravenhage. 10 Sept. 1887, n°. 20; 667. 'j j 25 Juni 1890, n°. 23; 342. f)$$y 18 Dec. 1915, n°. 35; 7 van 1916. Groningen. 15 Aug. 1890, n°. 27; 441. .. n 2 Mei 1891, n°. 28, 239. Gulpen. 29 Mrt. 1909, n°. 60; 459. Haarlemmérliede en Spaamwoude. 16 Jan. 1895, n°. 26; 70. Harderwijk. 23 Mei 1912, n". 73; 555. Heerlen. 17 Mei 1909, n°. 34; 714. Helmond. 20 Mrt. 1909, n°. 99; 44L Herwen en Aerdt. "17 Mei 1894, n°. 53; 446. Hilversum. 18 Jan. 1905, n". 25; 60. Hooge- en Lage Zwaluwe. 30 Oct. 1908, n°. 70; 997. Hoorn. 28 Juni 1912, n°. 88; 700. Horst. 20 Mrt. 1909, n°.105; 445. Kampen. 28 Nov. 1907, n°. '43 ; 1343. Landsmeer. 26 Sept. 1898, n°. 33: 855. Leiden. 1 Febr. 1904, n°. 19; 100. 28 Juni 1912, n°. 86; 699. „ 26 Jan. 1914, n°. 13; 180. — 118 — Maastricht. 27 Aug. 1879, n°. 16;, 364. Meppel. .29 Mrt. 1909, n°. 61; 460. Muntendam. 24 Mei 1909, n°. 48; 752. Nieuwendam. 1 April 1891, n°. 14; 169. „ 27 Mrt. 1906, n°. 41; 324. Oostburg. • 6 April 1909, n°. . 7; 528. Ootmarsum. 20 Mrt. 1909, n°. 107; 446. Ouder-Amstel. 9 Mei 1916, n°. 2; 654. Raamsdonk. 14 Sept. 1906, n». 69; 894. 5 Sept. 1913, n°: 10; 1092. Roermond. 21 Sept. 1903, n°. 13; 768. Roozendaal. 20 Mrt. 1909, n°. 101; "442. Rozenburg. 9 Juli 1891, n°. 42; 484. ; „ 28 Mrt. 1894, n°. 49; 340. Schoonhoven. 23 Juli 1890, n°. 35; 391. Sittard. 20* Mrt. 1909, n°.103; 443. Sloten. (N.-H.) 14 Mei 1888, n». 13; 342, Tjfc*'' 30 Jan. 1889, n°. 18; : 85. 30 Jan. 1889, n°. 19. 87. » ; 25 Sept. 1891, n°. 43; 1049. -V^T ' 27 Mrt. 1906, n°. 37; 319. Tilburg. 20 Mrt. 1909, n°. 97; 440. ■ „ ' 13 Dec. 1909, n°. 48; 1527. ""„:. 30 Dec. 1912, n°. 112; 57 van 1914. 5 Febr. 1913, n». 25; 167. Utrecht. 24 Dec. 1913, n°. 33; 11 van 1914. Yenlö. 20 Juli 1891, n°. 38; 539. ;■'.„,'- 22 April 1914, n°. 28; 485. Vlissingen. 11 Juni 1906, ri°. 59; 551. Wassenaar (Waalsdorp). 4 Oct. 1900, n°. 33; 853. S,-^l5- 30 Sept. 1903, n°. 65; 786. „ 10 Mrt.' 1909, n°. 69 ; 235. Weesperkarspel. 11 Juni 1891, n°. 40; 340. Werkendam. 14 Mei 1904, n°. 41; 366. Winschoten. 6 Nov. 1909, n°. 45; 1419. Zaandam. (Hembrug) 29 Juli 1902, n°. 64; 877. Zaandam. (Oostzaan) 27 Mrt. 1906, n°. 39; 322. W\ f 16 Dec. 1907, n°. 92; 1424. Ze'ist. 27 Juli 1893, n°. 46 ; 703. Zierikzee. . 28 Mrt. 1913, n° 58; 370. Zuidhorn. 26 Mei 1909, n". 17; 785. Zutphen. ^ 23 Mei 1906, n°. 69; 490. Zwolle. 1 Oct. 1891, n°. 41; 1114. 119 - raaraenslachterijen. Breda. 19 Juni 1913, n». 63; 703. Ede. 23 Jan. 1914, n°. 20; 144. 's Gravenhage. 24 Mrt, 1903, n°, 48; 305. Haarlem. 19 Juli 1889, n».;: 12; 455. Kampen. 17 Juli 1911, n°. 56 ; 795. Leiden. 15 Jan. 1894, n°. 10; 108. Valburg. . 8 Oct. 1887, n". 35; 742. Veghel. 8 April 1886, n". 6; 282. ge;""-!,' 16 Juni 1898, n°. 22; 557. Pannenfabrieken. Zie: Steenfabrieken. Papier-, eartonnage- en kaartenfabrieken. Amsterdam. 20 Mei 1914, n". 64; 619. Houthem. 19 Aug. 1876, n°. 19; 332. - Waddinxveen. 26 Mei 1911, n°. 51- 553. Parafine. (Bewaarplaatsen voor; Haarlem. 19 Juni 1889, n°. 20 ; 360. Parfumeiie-grondstoffenfabriek. Zaandam.- 5 Sept. 1913, n°. 9; 1091. Patrooncaissons (gevulde) en -herplaatsen. Zie: Ontplofbare stoÏÏen, enz. Petroleummotors. (Voorzoover niet onder andere rubrieken vermeld.) Bolsward:" 13 Febr. 1903, n°. 35; 167. Krommenie. 29 April 1892, n°. 22; 326. Wageningen. 28 Mei 1896, n°. 38; 462. Petroleum- en naphthabewaarplaatsen. Almelo. (Ambt)31 Jan. 1913, n°. 28; 161. Almelo. (Stad) 15 Jan. 1894 n°. 9 ■ 105. . „ 31 Oct. 1900, n°,136; 931. Amsterdam. 19 Febr. 1876, n°. 28; 71. - ?» 3 Juni 1903, n°. 66; 482. Dordrecht. 19 Oct. 1901, n°. 36; 838. : „ 11 Juli 1904, n°. 72;' 544, Eindhoven. 30 Juni 1890 n°. 21 ■ 351 's Gravenhage.. 22 Febr. 1878, n°. 4 ; 382. fcSic-' 16 Juli 1881, n". 21; 379. Pj=£ï'! _ 31 Mei 1899, n». 54 ;■ 518. > " 6 Juli 1916, n". 10; 890. Gorinchem. 18 Aug. 1878, n°. 20; 382. Gulpen. 30 Juli 1913, n°. 48; 881. Haarlem. 19 Juni 1889, nu. 20; 360. 120 Haarlem'. 5 Dec. 1903, n°. 40; 1052. Harlingen. 22 Jan. 1908, n°. 30; 127. Heerlen.' . 22 Nov. 1910, n°. 40; 1154. Hülegom. 13 Nov. 1905, n°.'79: 886. Klaaswaal. 2 Mei 1912, n°. 114; 497. Krimpen a/d Lek. 25 Mr.t. 1912, n°. 39; " 340.' Leeuwarden. 7 Nov. 1886, n°. 14; 836. ] l 2 Aug. 1895, n°. 41; 475. Maastricht. 4 Sept. 1890, n°. 25; 480. MeerssemlMs 21 April 1910, n°. 42; 401. „ 12 Juni 1911, n°. 37 ; 632. Middelburg. 1 Mei 1893, n°. 35; 464. Nijmegen. 11 Jan. 1880, n°. 8; 14. , „ 7 Oct. 1903, n°. 23; 817. Nijkerk. 15 Jan. 1894, n°. 11; 110. Nieuwer-Amstel. 22 Oct. 1889, n°. 14; 590. Puttershoek. 22 Jan. 1897, n°. 12; 54. Rosmalen:- 5 Febr. 1907, n°. 11; 173. Rotterdam. 10 Nov. 1905, n°. 24; 882. Schiedam. 10 Juli 1909, n°. 60; 1000. Schin op Geulle. 28 Jan. 1915, n°. 29; 153. Sliedrecht. , 24 Mei 1909, n°. 75; 779. Sprang. ' 'h'~x 15 Oct. 1914, n°. 41; 1423. Steenbergen. 30 Nov. 1888, n". 13; 811. \ ,, 7-, Aug. 1889,'n°. 22; 494. 17 Nov. 1890, n°. 32; 641. 28 Mei 1891, n°. 17; 312. Terneuzen. 12 Oct. 1903, n°. 42; 823. 12 Oct. 1903, n°. 43; 826. ^ '1#"V 12 0ct- 1903' n°-44' 828- Texel. 31 Mei 1905, n°. 32; 420. Urk. 3 Juni 1905, n°. 53; 430. Utrecht, 1 Juli 1880, n°. 29; 278. Vianen. 14 April 1881, n". 8; 185. Winschoten. 26 Mrt. 1888, n°. 43; 234. Plateelbakkerij. Zaandam. 29 Juni 1907, n°. 106; 673. Pluizerijen en wasscherijen. Oldenzaal. 4 Nov. 1898, n°. 32; 990. Potaschfabrieken. Zie: Spiritusfabrieken. Projeetlelenmagazijnen. Zie: Ontplofbare stoffen. Pijpenfabriek. Aalten. 14 April 1900, n°. 9 ; 369. 121 - Rij tuigf abrieken. de Bildt. 3 Oct. 1896, n°. 45; 744. Rijwielfabrieken en reparatieinrichtingen. : Amsterdam. 30 Nov. 1888, n°. 14; 813. ; .,. 28 Nov. 1899, n°. 33; 1195. Deventer. § 38 Sept. 1898, n°. 19; 874. Doetinchem. 4 Sept. 1913, n°. 30; 1090. Dordrecht. 30 Oct. 1905, n°. 89; 804. Rotterdam. 10 Jan. 1914, n°. 51; 110. Utrecht. 27 Jan. 1899, n°. 10; 113. lookerijen en Zouterijen. (Vleesch-, spek- en visch-) Amsterdam. 31 Juli 1890, n°. 28; 409. jjgfÊjj \ ', -21 Mrt. 1902, n°.' 38; 310. ' „ 22 Mrt. 1902, n°. 41; 315. Kfft^- 27 Mei 1904, n°. 43; 406. SS^4., 6 April 1907, n°. 39; 342. Ép^> 88 Nov. 1908, n°. 59; 1108. gS^jï 25 April 1916, n°. 90; 568. Apeldoorn. 1 Febr. 1887, n°. 1; 112. Bedum. 14 Juni 1906; n°. 35; 553. Breda. 19 Juni 1913, n°. 53; 703. Dordrecht. 11 Mei 1904, n». 21; 342. 's Gravenhage. 7 Nov. 1883, n°. 10; 447. ■ „< " 17 Jan. 1887, n°. 8; 55. . 7 Juli 1889; n°. 26; 415. - „ 14 Mrt. 1894, n°. 11; 302. ' „ " 14 Mrt. 1896, n°. 8; 262. %tf* ï 'r 8 Juni 1896, n°. 36; 510. È „ . 28 Sept. 1898, n°. 17; 870. . „ - 24 Juni 1901, n°. 61; 544. ■ „ .- 19 Oct. 1903, n°. 46; 858. „ 18 Dec. 1905, n°. 34; 23 van 1906, - „ 17 Dec. 1907, n°. 9; 1426. Groningen. 9 Febr. 1895, n°. 12; 155. 15 Oct. 1896, n°. 14; 777. „ 13 Nov. 1897, n°. 27; 999. 25 Aug. 1902, n°. 39; 955. Haarlem. 26 Mrt. 1888, n°. 42; 231. ifl^^.j; 11 Juni 1894, n°. 58; 546. - - ,, 3 Dec. 1896, n°. 20; 897. 'ij, 16 Dec. 1896, n°. 19; 11 van 1897. ÈSjgï' ' 12 Nov. 1904, n°. 67 ; 856. 8 Febr. 1918, n°. 24 ; 223. Hardinxveld. 18 Mrt. 1901, n°. 60, 334. 122 - Haren. 30 Sept. 1899; n°. 32; 957. Helder. 28 Febr. 1910, n°. 48.; 202. Hengelo; 12 Mrt. 1901, n°. 53; 277. , V Kampen. 29 Juni 1907, n°, 105; 671. ? Leiden. - 22 Dec. 1893, n°. 14;r'KWf* 14 van 1894. 'i?>\ ~ 15 Jan- 1894> n°- 10; los. ■ Lemsterland. '4 Sept. 1913, n°. 29; 1088. £t ■- . 8 Febr. 1918, n°. 25 ; 185. Monnikendam. 13 Juni 1911, n". 72; 634. Rotterdam. 15 Mrt. 1893, n°. 8; 283. . Tiel. 1 Dec. 1879, n°. 32; 525. V Veghel. 8 April 1886, n°. 6; 282. „ 16 Juni 1898, n°. 22; 557. Vlaardingen. 20 Febr. 1882, ri". 11; 103. Vlissingeh. 25 Mrt, 1918, n°. 83 ; 384. Warmond. 7 Oct. 1914, n°. 23; 1377. •■■ . Winschoten. 16 Oct. 1917, n°. 40; 1171. Winterswijk. 27 Mei 1904, n°. 42; 404. Zandvoort. 16 Juli 18,85, n°. 55; 406. pPife'> 24 Febr. 1903, n°. 30; 196. : Zwolle. 15 Mrt. 1893, n°. 9; 286. ||fyj«S|» " . 26 Mei 1911, n°. 50; 549. Rubber. Zie; Gummi-, gutta percha- en . caoutchoucfabrieken. Sagofabrieken. Zie: Aardappelmeelfabrieken. Salamoniakf abrieken. ,' Nieuwer-Amstel. 16 Mei 1884, n°. 28; 249. 17 Jan. 1886, n". 9 ; 97. Sardijnenbereidingfabrieken. Maassluis. 21 Oct. 1891, n°. 35; 1243. Scheepstimmerwerven. Aarlanderveen. 22 Nov. 1907, n°. 46 ; 1292. - 's Gravenhage. 16 Mei 1877, n°. 21; 254. Haarlem. 6 Sept. 1887, n". 18; 653. Haskerland. 24 Jan. 1913, n°. 29; 124. Klundert. 19 Juni 1880, n°. 5; 256. Koudum. 18 Juli 1898, n°. 51 ; 665. . Leeuwarden. 28 Nov. 1903, n°. 43; 1028. Leiderdorp. 1 Dec. 1900, n°. 16; 1062. Schiedam. 23 Dec. 1913, n°. 31; 6. Sliedrecht. 9 Nov. 1899, n°. 30; 1126. /Woubrugge. 18 Dec. 1895, n°. 26; . 21 van 1896. 123 - Zaandam 17 Jan. 1898, n° 47: 67. Zaandijk. 31 Jan. 1901, n°. 44; 183. Zwammerdam. 10 Jan. 1898, n°. 8; 54. Schelpkalkbranderijen. Zie: Kalkblussoherijen en kalkbranderijen. Schietinrichtingen. Aarle-Rixtel. 28 Sept. 1892, n°. 34"; 733. Ameide. _ 25 Juni 1908, n°. 45; 632. 10 Dec. 1913, n". 69; 1395. Amersfoort. 14 Mei 1887, n°. 24; 336. 5V\» 2 Mrt. 1888, n°. 15; 186. Amsterdam. 21 Nov. 1878, n°. 21; ' .->' 1 van 1879. „ 9 Juli 1897, n°. 44; 537. • „ 24 Juni 1898, n». 47; 583. Apeldoorn. , 16 Juni 1906, S. 129; 576. Arkel. 2 Oct. 1912, n°. 24 ; 1065. Arnhem. *gï 5 Oct. 1904, n°. 17; 768. Assen. 8 Mei 1906, n°. 66; 430. Bergéijk. j,. j 10 Febr. 1910, n°. 26; 142. Bildt. (de) 22 Sept. 1897, n°. 12; 789. Buiksloot. 8 Nov. 1911, n". 30; 1347. Bussum. 3 Oct. 1889, n°. 15; 565. Culemborg. 22 Sept. 1902, n°. 14; 1061. Diever. 16 Juni 1906, S. 130; 583. Gemert. 29 Juli 1902, n°. 48; 875. Gestel. 15 Nov. 1902, n". 99; 1199. Ginneken, • 2 April 1907, n°. 67; 334. „ h 10 Jan. 1908, n°. 58; 87.. 's Gravenhage. 26 Jan. 1903, n°. 32; 124. Groningen. 28 Juli 1888, n°. 19; 556. ,, 9 Jan. 1899, n°. 16; 61. Haarlem.,- 28 Juli 1880, n°. 18; 307. Harderwijk. 13 Juni 1911, n°. 99; 635. Heemstede. 13 Nov. 1885, n°. 15; 640. Hengelo. (O.) 28 Jan. 1911, n°. 26; 157. \f" \-*~ 20 SeP*- 1916, n°- 41 : 1183. Heumen. 22 April 1905, n°. 70; 310. Heusden." . „' - 28 Nov. 1886, n°. 21; 897. Hillegersberg. 25 Febr. 1885, n°. 6; TJ. Leiden. 23 Juni 1902, n°. 38; 688. Loenen a/d Vecht. 4 Juni 1902, n°. 55 ; 555. Lonneker. 1 Oct. 1888, n". 20 ; 696. Loosdrecht, 2 Mrt. 1903, n°. 27; 240. Maarsseveen. 11 Jan. 1902, n°. 28: ~70. Melick en Herkenbosch. 15 Juni 1906, n°. 21 ; 557. 124 "" Aüddelburg. 29 April 1892, n°. 20;' 322. " ■ Raamsdonk. 27 Oct. 1911, n°. .49; 1277. Rixtel. 28 Sept. 1892, n°. 34; 733. Roermond. . 9'Febr. 1915, n°. 15; 205. Roosendaal en Nispen. 19 Juni 1913, n°. 52; 700. Rijsbergen. 30 Dec. 1913, n°. 81; 21 van 1914. Sliedrecht. 8 Jan. 1912, n°. 14; 80. Teteringen. 29 Dec. 1914, n°. 11; 38-van 1915. ' Tiei: 30 Oct. 1894, n°. 21 ; 911. Tilburg. 21 Aug. 1911, n°. 50; 973. „' 30 Dec. 1912, n". 112; 57 van 1914. Udenhout. 8 Juli 1914, n°. 60; 840. V, Venray. 22 Sept. 1902, n°. 15; 1065. Voorschoten. 19 Aug. 1901, n°. 34; 674. Vught. 24 Jan. 1895, n°. 30; 104. Waalwijk. 4 Mrt. 1877, n°. 23; 119. Waspik. 12 Nov. 1886, n°. 12; 862. Woensel. 27 Dec. 1884, n°. 10; 9 van 1885. Zaandam. (Hembrug) 22 Sept. 1897, n°. 22 ; 792. Schoenenfabriek en -makerij. Gorinchem. 18 April 1913, n°. 47 ; 489. Schorsmalerijen. Hoogezand. 27 Aug. 1890, n°. 19; 472. ^ Kampen. 23 Mei 1916, n°. 69; 684. Sigarendrogerij. Zie: Drogerij van tabak enz. Sigarenkistenfabriek. Stratum. 27 Sept. 1910, n°. 54; 910. Sigarettenfabriek. Watergraafsmeer. 21 April 1913, n°. 46; 495. Slachterijen. Zie ook: Paardenslachterijen. Aalsmeer. 10 Juni 1912, n°. 68; 628. Aduard. 27 Juli 1917, h°. 31; Alkmaar. 6 Mrt. 1903, n°. 13: 259. Almelo. (Stad) 14 Juni 1899, h°. 29; 582. yéj'- 14 Febr. 1900, n°. 39; 182. Apeldoorn. , 1 Febr. 1887, n°. 1; 112. Assen. 30 Jan. 1905, n°. 30; 84. Baarn. 11 Juni 1890, n°. 32; 309. Bedum. 14 Juni 1906, n°. 35; 553. É •• 2 Jan. 1917, n°. 233; 54. Beemster. _ 6 Mrt. 1907, n°. 60: 267. De Bildt. 31 Mei 1887, n°. 38; 432. Beigen op Zoom. 1 Juni 1899, n°. 26; 531. Bloemendaal. 18 Juli 1917, n°. 52'; 713. Breda. ,^„* 12 Dec. 1875, n°. 13; 645. " 14 Juni 1876, n°. 8; 225. . - ïi 30 Mei 1917, n°. 40; 538. Cuijk. 2 Nov. 1909, n°. 27; 1397. Delden. 6 Aug. 1913, n°. 37; 977. Delfs haven. 13 Jan. 1886, n°. 9; 94. Delft. 13 Dec. 1887, n°. 22; 3 van 1886. Wm*i {; ■ 29 Jan. 1895, n°. 9; 111. 29 Febr. 1904, n°.103; 176. Deventer.' _ 1 Nov. 1881, n°. 28; 505. f( • 22 Dec. 1894, n°. 17; 38 van 1895. v. 14 Oct. 1898, n°. 27: 936. ; t. 23 Jan. 1907, n°. 23; 120. Diepenveen. 17 Jan. 1916, n°. 25; 131. Doetinchem. (Stad) 12 Sept. 1912, n°. 41; 998. Dordrecht. 4 Febr. 1888, n°. 32; 116. „ 16 Juni 1902, n°. 60; 628; „ ' .11 Mei 1904, n°. 21; 342. Eibergen., /i 26 April 1912, n°. 59; 495. Enschedé: ' 20 Nov. 1905, n°. 34; 940. Gouda. 22 Sept. 1885, n°. 9; 522. 9 Juli 1889, h°. 27; 417. 's Gravenhage. 14 Nov. 1877, n° 4 • 615. 31 Dec. 1885, n°. 28; 47 van 1886. „ 4 Sept. 1886, n°. 23; 711. 9 Sept. 1888, n". 10; 637. 7 Juii 1889' n°- 26; 415. 6 Aug. 1889, n°. 12; 487. 4. 4 Mrt. 1890, n°. 16; 88. gPSi^ 29 April 1891, n°. 19; 199. 29 Nov. 1892, n». 7; 860. 20 Mrt. 1893, n». 8 294. f"%ïtlt 7 Juni 1893, n°. 83; 555. | -gi 14 Nov. 1894, n". 27 ; 956. 16 Jan. 1895, n°. 18; 67. Üf"»P 27 Jan. 1896, n». 40; 130. mË%: . 14 Mrt. 1896, n". 8; 262. Dordrecht. Eibergen. - 126 — 's Gravenhage. S Juni 1896, n". 36'; 510. 28 Sept. 1898, n°. 17 ; 870. 'v^j? ' 3 Jan. 1899, n". 63; 38. 2 Mei 1899, n°. 99; 453. "> Jöf'ï.»._ 27 Sept. 1899, n°. 46 ; 928. 24 Juni 1901, n°. 61; 544. 17 Mrt. 1902, n°. 39; 306. 6 Sept. 1902, n°. 36; 1000. --;„ 18 Dec. 1905, n°. 34 ; I *■> £ ƒ' 21 Mrt. 1906, n°, 67; 308. 7 Juni 1906, n°. 42; 530. \ • „ 1 Oct. 1906, n". 1117: 962. 17 Dec. 1907, n°. 9; 1426. 12 Jan. 1910, n°. 15; 60. Grijpskerk. 12 Juli 1906, n°. 54; 668. Groenlo. 28 April 1917, n°. 41 ; 422. Groningen. 31 Juli 1876, n". 20; 319. . „ 30 Juni 1888, n°. 21; 463. 10 Nov. 1890, n°. 27 ; 593. 6 April 1893, n°. 17 ; 315. 15 Oct. 1896, n°. 14; 777. 5 Jan. 1898, n°. 19 ; - - 52. Haarlem. " 23 Sept. 1877, n°. 6; 495. i .„" , , 19 Nov. 1877, n°. 8; 621. 6 Dec. 1878, n°. 30 ; 267. ; „ 24 Mei 1879, n°. 53; 219. „ 9 Mei 1887, n°. 17; 330. 26 Mrt, 1888, n°. 42; 231. "" 28 Juli 1888, n°. 18; 554. 11 Juni 1894, n°. 58: 546. „ 3 Dec. 1896, n°. 20; 897. 16 Dep. - 1896, n°. 19; H 11 van 1897. Hardinxveld. 2 Febr. 1895, n°. 22; 123. „ 18 Mrt. 1901, n°. 60; 334. Haren. . 30 Sept. 1899, n°. 32; 957. „ 24 Jan. 1901, n°. 71: Ï61. 20 Jan. 1903, n°. 25 ; 106.' Harlingen. 30 Nov. 1917, n», .25; 1295. Haskerland. 4 Juni 1902, n°. 52^- 549. Hengelo. 12 Mrt. 1901, a». 53; 277. 's Hertogenboach. 22 April 1898, n". 31; 393. Holten. 2 Juli 1914, n». 25; 805. *^*:# 3 Aug. 1916, n°. 69; 982. Hoogeveen". 23 Nov. 1911, n°. 44 ; 1428." Hoogkerk." 10 Mei 1905, n". 43; 351. Hoorn. 21 Febr. 1894, n°. 19 : ': 213. 127 Hoorn. 20 Sept. 1898, n°. 42; 853. Horst. ■ 6 Febr. 1917, n°. 17 :' 168. Kralingen. 7 Nov. 1885, n°. 18; 597. Leeuwarden. 27 Juni 1880, n°. 16; 264. jfr-W^ 2 Nov- 188.1, n°. 17; 511. 6 Mei 1888, 8; 335. 9 Juli 1889, n°. 28; 420. P^?- -13 Deo. 1895, n°. 38; '~ 6 van 1896. Leiderdorp. S Sept. 1894, n°. 35; 747. Maasbree. 2 Nov. 1903, n°. 69; 938. Meppel. 12 Dec. 1888, n°. 23 ; 5 van 1889. Kfe 30 Aug. 1898, n°. 44; 815. ||.JV ' 9 Sept. 1902, n". 29; 1003. » "-6 Aug. 1904, n°: 23; 693. Middelburg. 19 Juli 1879, n°. 22; 299. W: •»'• 19 Mei 1894, n». 28.' 448. Moordrecht. 18 Sept. 1885, n°. 15; 506. Nieuwer-Amstel. 9 April 1912, n°. 16; 416. Oeffelt. 22 Nov. 1910, n°. 41; 1156. Oldenzaal. 26 Febr. 1917, n°. 13; 230. Ooststellingwerf. 12 Oct. 1882, n°. 20; 465. Oud-Beijerland. • 16 Nov. 1900, n°. 16; 1008. Overschie... «i 7 April 1884, n°. L4; 188. " " 17 Jan. 1886, n°. 5; 279. Rijsenburg. 4 Aprü 1886, n°. 5; 279! Roermond. 3 Nov. 1896, n°. 12; 871. Schoterland. 2 Jan. 1905, n°. 69; 22! i% « -14 Dec. 1905, n°. 56; K V. 17 van 1906. Sittard. 26 Juli 1892, n°. 26; 598 Sloten. (N.-H.) 8 Juli 1898] n°. 64; 645. Sommelsdijk. 8 Oct. 1918, n". 16; 999 Tegelen. - 25 Juli 1904, n°. 54 • 595' Twisk. 16 juli 1904, no. 45. 566 Uden. 1 Nov. 1886> n„ 22. g31 Utrecht. ^ 3 Sept. 1876, n°. 7; 365. Vaals. 14 Mei 1900, n°.124; 472! \Valkenburg. (L.)* V"- 1 April 1897. n°. 18; 233 Veenendaal. 24 Mei 1887, n°. 9 ■ 364 Veghel. 16 Juni i898j no. 22; 557' V eisen. 5 Juni 1906, n°. 83;' 524 Venlo. 20 April 1883, n°. 11 • 132. Vlissingen. 13 Juli 1899, n°. 25- 711 128 Warmond. 7 Oct. 1914, n°. 23; 1377. Watergraafsmeer. 11 Juli 1888, n°. 17; 496. Winterswijk. 27 Juni 1900, n°. 28; 588. -■ „ , 6 Aug. 1903, n°: 77; 626. 27 Mei 1904, n°. 42; 404. 29 Oct. 1906, n°. 28; 1072. " „ 20 Oct. 1911, n°. 66; 1270. ' Wijhe. 24 Mei 1916, n°. 39; 700. Workum. 14 Oct, 1913, n°. 53; 1241. Zandvoort. 16 Juli 1885, n°. 55; 406. Zeist. 19 Oct. 1904, n°. 64; 800. Zelhem. 18 Jan. 1918, n°. 13; 120. Zuidlaren. 24 April 1915, n°. 29; 433. Zutfen. 30 Juli 1910, n°. 40; 760. Zwolle. : 8 Mei 1877, n°'. 18; 243. ' „ 20 Nov. 1877, n°. 3; 623. 26 April 1901, n°. 34; 414. . '„ _ 16 Juni 1902, n°. 61; 632. 29 Juli 1902, n°. 47 ; 871. ■ 26 Mei 1911, n°. 50; 549. Slagerijen. Zie: Slachterijen. Slotenfabriek. Dordrecht. 4 Aug. 1913, n°. 32 r 944. ' Smederijen. Zie ook: Metaalgieterijen enz. Alkmaar. 10 Oct. 1896, n°. 15; 747. Almelo. (Stad) 24 Juli 1885, n°. 35; 426. Amersfoort. 7 April 1910, n°. 19; 355. Amsterdam. 7 Aug. 1895, n°. 29; 497.; t 10 Dec. 1896, n°. 37 ; 900. ; 22 Oct. 1897, n°. 33 ; 892., ,. '■■ „ 21 Jan. 1902, n». 21; 103. 19 Febr. 1904, n°. 78; 162. 20 Jan. 1909, n°. 25; 145. " „ 14 April 1914, n°. 33; 420.' 28 Oct. 1915, n°. 56; 1163. 23 Mei 1917, n». 192 ; 535.' 27 Juni 1917, n° 40 ; 636. Arnhem. 15 Jan. 1879, n°. 23; 33. 3 Sept. 1879, n°. 14; 376. 20 Sept. 1893, n°. 37 ; 825. 7 Juni 1890, n°. 22; 297. Assen. 28 Oct. 1884, n°. 16; 517. Barneveld. 3 Mei 1901, n°. 31; 427.' Bathmen. 27 Juni 1911, n°. 65; 696. 28 Dec. 1912, n°. 41; 54 van 1913. 129 - Beerta. 27 Aug. 1876, n°. 4; 358. Bérgh. 12 Juni 1885, n°. 14; 353. Bleskensgraaf. 20 April 1890, n°. 27; 186. Boxtel. 28 Nov. 1908, n°. 56; 1104. Breda. 5 Mrt. 1915, n°. 43; 270. Coevorden. 5 Nov. 1887, n°. 18; 822. Cuijk. 10 Febr. 1890, n°. 19; 63. Delft. 17 Aug. 1877, n°. 9; 437. rSl, . 1 Nov. 1883, n°. 32; 409. 20 April 1893, n°. 26; 433. ■ „ •' 14 Febr. 1913, n°. 39; 201. Deventer. 30 Juni 1878, n°. 19; 315. 14 Juli 1878, n°. 30; 328. 23 Sept. 1880, n°. 7; 378. Doesburg. 23 April 1913, n°. 47; 496. Dongen. 5 Juli 1910, n°. 59; 698. Enschede, f 26 Juli 1913, n°. 48; 876. Ferwerderadeel. 17 Aug. 1884, n°. 20; 422. Gieten. 23 Juli 1914, n°. 57; 963. Gorinchem. 4 Juli 1917, n°. 63; 672. Gouda. 17 Mrt. 1884, n°. 13; 145. 12 Febr. 1897, n°. 7; 111. 16 Juli 1902, n°. 77; 796. Grave. ' 14 Juni 1889, n°. 23; 354. 's Gravenhage. 20 April 1883, n°. 12; 135. „ 10 Aug. 1886, n°. 16; 639. ' . • 7 Oct. 1886, n°. 21; 799. 15 Febr. 1889, ri°. 6; 147. „ . 20 April 1889, n°. 18; 217. 11 Febr. 1890, n°. 20; 65. 20 Nov. 1894, n°. 29; 964. . )v^ t 26 Mei 1897, n°. 73; 406. 27 Aug. 1900, n°. 34; 777. 27 Dec. 1905, n°. 57; 28 van 1906. . „ 13 Aug. 1906, n°. 87; 780. „ . 7 Dec. 1906, n°. 36; 1159. 17 Dec. 1907, n°. 8; 10 van 1908. 2 Juni 1910, n°. 143; 566. Groningen. 20 Mrt. 1882, n°. 5; 127. 6 Aug. 1895, n°. 48; 493. 13 Mei 1896, n°. 25; 416. 12 Juni 1911, n°. 36; 647. „ 12 Mrt. 1913, n°. 33; 338. Haarlem. 6 Febr. 1889, n°. 24; 120. Hattem. 5 Jan. 1904, n°. 14; 29. „ 13 Jan. 1909, n°. 15; 112. S. & J n°. 80, 12» dr. 9 130 Hengelo. 15 Jan. 1909, n°. 42; 114. - Hilligersberg. 19 Oct. 1906, n°. 41; 1052. Hoogeveen. 30 April 1876, n°. 8; 153. Hoorn. 8 Dec. 1884, n°. 13; 590. Kampen. 16 Sept. 1899, n». 25 890. 17 Juli 1905, n°. 57; 522. Kerkrade. 9 Oct. 1876, n°. 13; 391. Leeuwarden. 10 Nov. 1880, n°. 17; 401. „ 30 Aug. 1907, n°. 83; 873. „ 27 Jan. 1909, n°. 38; 164. „ 14 Oct. 1914, n°. 28; 1420. Leenwarderadeel. 24 Sept. 1895, n°. 29; 560. 18 Juli 1902, n°. 79; 799. 9 Juli 1914, n°. 37 ; 875. Middelburg. 8 Sept. 1890, n°. 18; 493. Neede. 15 Sept. 1908, n°. 53; 838. Nigtevecht. 4 Aug. 1878, n°. 5; 371. Nijmegen. 7 Oct. 1910, n°. 37; 953. Oegstgeest. 13 Juli 1906, n°. 27; 670. Oud-Beijerland. 11 Mrt. 1911, n°. 51; 299. Papekop. 17 Mrt. 1902, n°. 38; 304. Ridderkerk. 29 Juni 190? n°. 29; 500. Rotterdam. 11 Oct. 1892, n°. 27; 776. 17 Oct. 1898, n°. 35; 939. „ 19 Juli 1809, n°. 40; 722. 28 Febr. 1910, n°. 49; 205. Ruwiel. 14 Aug. 1888, n°. 20; 590. Scherpenzeel. 15 Sept. 1908, n°. 51; 836. Schiedam. 27 Juli 1909, n°. 49; 1049. Serooskerke. 31 Jan. 1913, n°. 55; 164. Sliedrecht. 28 Jan. 1897, n°. 21; 92. Soest. 19 Juni 1896, n°. 50; 550. Sommelsdijk. 25 Mrt. 1902, n°. 11; 335. Tiel. 24 Mrt. 1876, n°. 14; 91. Tietjerksteradeel. 10 Jan. 1886, n°. 6; 72. Utrecht. 1 Juli 1880, n°. 28; 280. „ 19 Aug. 1880, n°. 7; 332. 15 Oct. 1909, n°. 35; 1322. 6 Mei 1912, n°. 73; 502. Veenendaal. 23 Sept. 1877, n°. 7; 496. Vlaardingen. 14 Juli 1916, n». 43; 909. Vrijenban. 3 Nov. 1910, n°. 47; 1068. Vught. 19 Nov. 1908, n°. 55; 1081. Wamel. 24 Juli 1916, n°. 21; 966. Wateringen. 18 Dec. 1895, n°. 27; 23 van 1896. 131 Willemstad. 1 Mei 1883, n°. 12; 151. Winterswijk. 11 Aug. 1894, n°. 31; 688. Yerseke. 1 29 April 1887, n°. 42; 310. Zaandam. 17 Jan. 1898, n° 47; 67. 7 Juli 1903, n°. 67; 576. Zuidhorn. 15 Juli 1915, n°. 7; 781. Zwartsluis. 16 Sept. 1878, n°. 12; 449. Zwolle. 15 Mrt. 1888, n° 6; 214. 1 „ . 31 Oct. 1888, n°. 17; 746. Solutie. Amsterdam. 28 Febr. 1912, n°. 31; 278. Spinnerijen. Almelo. (Stad) 3 April 1897, n°. 17; 241 Helmond. 27 Juni 1916, n°. 53; 849 Leiderdorp. 20 April 1917, n°. 41 ; 415 Spiritusfabrieken. Jutphaas. 24 Sept. 1918, n°. 33 • 939. Steenbrekerijen. Schiedam. 18 Jan. 1913, n°. 30; 117. Steen- en pannenfabrieken. Aardenburg. 22 Juni 1903, n°. 62; 515. Alblasserdam. 14 Febr. 1876, n°. 9; 56. Ambij. 3 Nov. 1896, n°. 14; 818. 'Angerlo. 28 Dec. 1884, n°. 16; 13 van 1885. Best." 6 Dec. 1895, n°. 16; 701. Eysden. " 12 Juli 1913, n°. 77; 826. Halsteren. 28 Oct. 1877, n°. 10; 550. Heerlen. 19 Juni 1913, n°. 51; 680. 24 Aug. 1914, n°. 46; 1139. ' Helvoirt. ~ ,"-16 Juli 1881, n°. 23; 381. Heteren. 2 Mrt. 1880, n°. 7; 96. »; 6 Aug. 1880, n°. 10; 316. Hilvarenbeek. 17 Juli 1877, n°. 21; 390. Hilversum. 29 Febr. 1880, n°. 7; 95. Jutphaas. 4 April 1878, n°. 13; 135. Kantens. - 4 Juni 1876, n°. 29; 219. Maashees. 17 Aug. 1877, n°. 11; 440. Meerloo. 10 Nov. 1911, n°. 32; 1375. Mheer. 9 Aug. 1913, n°. 66; 981. Purmerend. 8 Mei 1906, n°. 28; 425. Rheden. 14 Dec. 1911, n°. 36; 2 van 1912. Schaesberg. 4 Mei 1903, n°. 64; 418. •/ 10 Sept. 1906, n°. 50; 886. 7J-4U 8 April 1911, n°. 32; 395. 9* — 132 — Sittard. 3 Nov. 1905, n°. 46; 837. Swalmen. 12 Juli 1912, n°. 26; 745. Tegelen. r 17 Oct. 1906, n°. 52; 1035. Wageningen. 28 Febr. 1883, n°. 9; 54. Steenhouwerijen. Amsterdam. 14 Oct. 1885, n< 14; 564. 27 Sept. 1900, n°. 16; 817. „ 31 Jan. 1901, n°. 45; 186. Apeldoorn. 2 Mrt. 1915, n°. 19; 260. 's Gravenhage. 3 April 1884, n°. 12; 165. Meppel. " 28 Sept. 1882, n°. 10; 454. 21 Dec. 1886, n°. 16; 11 van 1887. Naarden. | 10 Jan. 1911, n°. 19; 70. Nijmegen. |10 April 1883, n°. 22; 101. ,, 11 Aug. 1888, n°. 19; 576. Roosendaal en Nispen. 15 Juni 1909,. n°. 60; 878. .Schoterland. 27 Nov. 1905, n». 58; 970. Sneek. 26 Oct. 1909, n". 30; 1388. Steenkool- en houtskool-briquettenfabrieken. Alphen a/d Rijn. 21 Oct. 1891, n°. 34; 1240. Bussum. 9 Nov. ,1.882, n°. 21; 515. Rotterdam. 21 Jan. 1890, n°. 16; 35. Stokerijen van olie, lak, vernis en toer. Zie: Kokerijen. Stoom- en andere werktuigenfabrieken. Groningen. 24 Juli 1885, n°. 36; 429. Haarlem. 6 Sept. 1887, n°. 18; 653. Rotterdam. 15 Oot. 1876, n°. 18; 417. Stoomgemalen. Alinkerk. 9 Aprü 1903, n°. 19; - 373. 's Gravenhage. 11 Mrt. 1896, n°. 27; 236. Stoomwerktuigen in inlichtingen. (Voorzoover niet in andere rubrieken vermeld.) Enschede. . 25 Mrt. 1918, n". 84; 351. Electrische stroomopwekken van. Vlissingen. 17 Mrt. 1917, n°. 17>; 316. Kleedingstukkenjabrieken. Amsterdam. 3 April 1884, n°. 13; 167. 133 Laboratorium voor toegepaste natuurkunde. Delft. 8 Juli 1903, n°. 31; 578. Malerij van cacao, specerijen en krijt. Bussura. -9 Nov. 1882, n°. 21; 515. Middelbare Technische School. Leeuwarden. 14 Oct. 1914, n°. 28; 1420. P . Nat uurkundig laboratorium en kabinet. Leiden. Jf* 18 Nov. 1905, n°. 36; 935. ■p. Suikerwerken. Dokkum. 7 Aug. 1911, n°. 47; 895. Zakkenfabriek (Papieren). Arnhem. 19 Sept. 1896, n°. 33; 724. Strokartonfabrieken. Zie: Kartonpapierfabrieken. Stroohulzenfabriek. 2 Sept. 1902, n°. 5; 960. Stroopfabrieken. Zie: Aardappelmeelfabrieken en koffiestroopfabrieken. Strijkinrichtingen. Zie: Wasch- en -inrichtingen. Stijfselfabrieken. Koog a/d Zaan. 31 Juli 1907, n". 74; 762. ■ 22 Nov. 1907, n°. 47; 1294. ,( 14 Jan. 1910, n°. 48; 78. „18 Mei 1915, n°. 17 ; 550. ^ ■■■„'', ' 18 Mei 1915, n°. 18; 552. Superphosphaatfabrieken. Perhip., 17 Mrt. 1917, n". 16 ;. 314. SgP^"-! 15 Dec. 1917, n°. 25 ; 39 van 1918. Tabakdrogerij. Zie: Drogerij van tabak enz. Tabakfabriek. Nijmegen.- 17 April 1888, n". 5; 308. Tabakskerverije n. Gulemborg. 4 Mrt. 1877, nu. 24; 120. Delft. 4 April 1907, n°. 9; 337. Nijkerk. 30 Jan. 1894, n°. 6; 132. 134 Tapijtfabrieken. Hilversum. .11 Jan. f001; li». 43; 181. Tapijtklopperijen. Diemen. 20 Mrt. 1893, n°. 7; 290. Dordrecht. 23 Sept. 1880, n°. 9; 380. 's Gravenhage. 3 Dec. 1885, n°. 23; 671. Leiden. 8 Nov. 1878, n°. 6; 574. Voorburg. 20 Nov. 1894, n°. 28; 962. Zwolle. 7 Aug. 1878, n°. 25; 376. Tapijtreinigingsinrichtingen. Rijswijk. 3 Juni 1898, n°. 46; 485. Rotterdam. 24 Juli 1896, n°. 42; 626. Teer en asphalt. (Inrichtingen voor vermenging van) Hoogezand. 13 Febr. 1918, n°. 35; 225. . Nijmegen. 4 Febr. 1902, n°. 15: 164. 25 Aug. 1902, n°. 38; 952. Teerkokerijen. Zie: Kokerijen. Teerproducten. Oss. 19 April 1900, n». 14; 375. Timmerfabrieken. Zie: Houtzagerijen. Tinaschbranderljen. Zie: Loodbranderijen. Touw fabrieken. Zie: Spinnerijen. Traan. (Fabrieken tot bereiding van) en vischguano; traanstokerijen. Schipluiden. 30 Mei 1918, n°. 33; 534. Zaandam. 8 Jan. 1903, n°. 16; 56. 10 Aug. 1904, n°. 34; 660. Turfstrooiselfabriek. Hoogeveen. 7 April 1911, nP. 44; 391. T u rf wolf abrieken. Roermond. 24 Mei 1897, n°.106; 389. Vaseline. Oss. 19 April 1900, n°. 14; 375. Veevoeder. (Fabriek voor) Alkemade. 25 April 1913, n». 56; 498. Broek in Waterland. 29 Juli 1918, n°. 67 ; 742. 135 Giessen-Nieuwkerk. 14 Febr. 1912, n°. 12; 233. Kampen. 5 Mei 1916, n°. 39; 622. Leeuwarden. 10 Febr. 1910, n°. 25; 140. Leiden. 3 Mrt. 1911, n°. 39; 284. Reeuwijk. 2 Jan. 1915, n°. 65; 48. Schiedam. 16 Dec. 1912, n°. 12; 1374. Vellenklopperijen. Groningen. 15 Febr. 1899, S. 24; 168. Ventilatieinrichting. Amsterdam. 12 Oct.' 1897, n°. 38; 850. Verbandmiddelen. Rotterdam, 23 Sept. 1916, n°. 32; 124 Verf male rijen. Amsterdam. 11 Aug. 1891, n°. 5; 781. „ 13 Dec. 1910, n°. 91; 5 van 1911. 15 Juni 1911, n°. 64; 654. Zwolle. 31 Juli 1906, n°.102; 729. Verfstoffenf abrieken. Zie: Chemicaliënfabrieken.Verguldinrichting. 's Gravenhage. 3 Oct. 1910, n° 58; 916. Vermicellifabrieken. Groningen. 16 Nov. 1895, n°. 21; 653. Vernisfabrieken. Krommenie. 6 Dec. 1894, n°. 18; 1022. Verniskokerijen. Zie: Kokerijen. Vertinnerijen. Zie: Lenei-envorkenfabrieken. Ververijen en wasseherijen. (Stoffen-) Almelo. (Stad) 19 Mei 1884, n°. 24; 253. %,j 5 Sept. 1889, n°. 21; 527. 3 April 1897, n°. 17; 241. Amsterdam. 3 Mrt. 1902, n° 70; 245. Eindhoven. 16 Dec. 1889, n°. 22; 4 van 1890. Groningen. 25 Nov. 1887, n°. 26; 864. den Ham. 30 Nov. 1894, n°. 31; 1003. Hoogeveen. 29 Jan. 1901, n°. 43; 165. Meppel. 17 Mrt. 1906, n». 73; 286. Oegstgeèst. 24 Sept. 1886, n°. 30; 755. Princenhage. 25 Sept. 1913, n°. 46; 1202. - 136 - Rotterdam. 8 Mrt. 1893, n». 8; '256* ,,- 24 Jan. 1901, n°. 33; 135' 'Schiedam. 31 Jan. 1902, n°. 12; 146" Tilburg. 'S 15 Febr. 1902, n°. 43 ; 199-; „-,_<,, " 12 Mei 1910, ut». 51; 514; "„ ~ 7 Dec. 1911, n°. 27; 1488. Utrecht. 17 Jan. 1895, n". 19; 90. Vaals. 10 Oct. 1894, n». 27; 833. . Zwartsluis. 11-Mrt. 1880, n». 21; 141. Verwarmingsinrichting. Amsterdam. 12 Oct. 1897, n". 38; 850. Vetsmelterijen. (Vetfabrieatie enz.) Amsterdam. 5 Jan. 1898, n°. 18; 31. „ . 6 April 1907, n°. 39; 342. 28 Nov. 1908, n». 59; 1108. ; „ 25 April 1916, n°. 90; 568. Bedura. 14 Juni 1906, n°. 35; 553. Dordrecht. 10 Febr.' 1882, n°. 6; 88. „ 11 Jan. 1901, R«, 17; 100. 's Gravenhage. 12 Juli 1909, n". 47 ; 1001. Groningen. 18 Nov. 1910, n°. 24; 1120. „ 21 Nov. 1910, n". 37; 1149. Kampen. 14 Dec. 1906, n". 32; 4 van 1907. Leiden. 3 Mrt. 1911, n". 39; 284. 'Maasbree. 2 Nov. 1903, n°. 69; 938. •" Venlo. 12 Jan. 1917, n". 38 ; 111. " Vlissingen. 7 Febr. 1893, n". 14; 113. „ 21 Nov. 1914, n°. 58; 1551. Vischdrogerijen. Groningen. 26 Mei 1897, n°. 72; 402. Helder. 19 Oct. 1904, n°. 61; 795. ' „ 19 Oct. 1904, n°. 62; 797. , „ 19 Oct. 1904, n°. 63; 798. Monnikendam. 7 Mrt. 1916, n°. 19; 373. ' Zandvoort. 24 Febr. 1903, n°. 20; 196. Visehguano. Zie: Traan. Vlasdrogerijen en -bereiderijen. Appingedain. 11 Mrt. 1890, n». 24; 107. . Ridderkerk. 25 Dec. 1889, n°. 21; 18 van 1890. 7 Juli 1911, n°. 40; 747. Vleeschsnijderij. Groningen. 8 April 1897, n°. 29 ; 280. - 137 - Vleeseb waren f abrieken. Deventer. ;22 Oct. 1906, n°. 35; 1057. Groningen. 26 Sept. 1913, n". 37; 1173. tt$fi* ?> 31'Jan. 1914, n». 23; 181. Vluchtige producten. (Inrichtingen tot verwerken en bewaren van) Zie ook: Benzine enz. en petroleum; celluloid. Utrecht., 6 Sept. 1894, n°. 40; 743. „ 30 Aug. 1906, n°. 41; '. 845. Rotterdam. 19 Sept. 1899, n°. 27; 901. Voddenbewaarplaafsen. Zie: Lompenbewaarplaatsen. Vollerijen. Zie: Spinnerijen en weverijen. Vruchten en groenten. (Inrichtingen tot bewerken van) Ajkmaar. 9 Febr. 1904, n°. 6; 125. Amsterdam. 19 Nov. 1908, n° 54; 1080. Princenhage. 1 Febr. 1911, n°. 21; 173. ' » ':- 8 Mei 1918, n°. 21 ; 469. Schiedam. 10 Aug. 1916, n°. 37; 1001. Westervoort. 11 Dec. 1887, n°. 11; 885. Vuilnis- en mestbewaarplaatsen. Amersfoort. 24 Febr. 1885, n°. 3; 71. Amsterdam. 25 Nov. 1898, n°. 25; 1044. Bolsward. 30 Juni 1880, n°. 15; 271. Haren. 24 Sept. 1878, n°. 10; 485. Helder, j . 29 Mrt. 1910, n°. 68; 330. Helmond. "21 Oct. 1909, n°. 41; 1351. 's Hertpgenbosch. 28 Nov. 1907, n°. 45; 1345. Lonneker. 8 Oct. 1898, n°. 53; 917. Nijmegen. . 25 Juli 1908, n° 61;- 680. Oostdongeradeel. 14 Dec. 1901, n°. 39;] 6 van 1902. Overschie. 21 Febr. 1896, n°. 34; 182. Roermond. , 26 Mei 1897, n°. 74; 409, Rotterdam. 15 Sept. 1875, n°. 21; 505. . .» ~ 11 Nov. 1892, n°..23; 828. Sassenheim. 4 Sept. 1905, n°. 53; 605. Sloten. (N.-H.) 18 Jan. 1892, n°. 7 ; 84. „ 16 Nov. 1911, n°. 48; 1384. Smajlingerland. 27 Dec. 1906, n°. 58; 46 van 1907. 138 - Tilburg. 9 Mei 1911, n°. 51 ; 488. ' Velsen. 30 Juni 1913, n°. 33; 758. - Weesp. 7 Aug. 1911, n°. 46; 894. Zalt-Bommel. 17 Mei 1893, n° 42; 497. Zwollerkerspel. '2 Juli 1898, n°. 38; 597. Vulcaniseerinrichting. Amsterdam. 28 Febr. 1912, n°'. 31; 278. Vuurwerkfabrieken en bewaarplaatsen. Buiksloot. 27 Juli 1900, n". 23; 685. ', 's Gravenhage. 3 Mei 1885, n°. 19 ; 225. ' Haskerland. 12 Aug. 1904, n°. 37 ; 668. „ 12 Mei' 1905, n°. 46; 357. Hilligersberg. 7 Nov. 1906, n°. 97 ; 1080. .Hilversum. 18 Jan. 1905, n°. 25; 60. ■ Oegstgeest. 13 Jan. 1910, n». 21; 105. Wagenmakerlj. Amsterdam. 23 Mei 1917, n°. 192; 535. - Groningen. 12 Juni 1911, n°. 36; 647. Schiedam. 27 Juli 1909, n°. 49; 1049, Wijchen. 22 Mrt. 1910, n°. 51; 281. Zaandam. 22 Oct. 1908, n°. 46; 969. Wagensmeerfabrieken. Fijnaart. 19 April 1884, n°. 10; 195. Oss. 19 April 1900, n°. 14; 375. Waseh- en appreteerinrlehtingen. Haren. 15 Nov. 1882, n°. 29; 530Waseh- en strijkinrichtingen. Bussum. 10 Dec. 1906, n°. 52; 1164. Deventer. 17 Mrt. 1905, n°. 44; 193. Leusden. 14 Mrt, 1912, n°. 56; 325. Rotterdam. 12 Mrt. 1908, n°. 42; 262. Sneek. 24 Dec. 1913, n°. 34; 12 van 1914. Utrecht. 3 April 1917, n°. 18 ; 360. Zutfen. 24 Mei 1911, n°. 46; • 544. Wasscherijen van stoffen. Zie: Ververijen. Wasscherijen en bleekerijen. Alinelo.(Ambt) 25 Aug. 1903, n°. 27 ; 678. 3 Sept. 1908, n°. 43; 796. ' Amsterdam. 3 Mrt. 1902, n°. 70; 245. 26 Juli 1910, n°. 55; 751. 18 Oct. 1910, n°. 38; 1010. 17 Febr. 1913, n°. 15; 232. ' ,-, 10 Juli 1914, n°. 50; 880. 139 ■ -Arnhem. 30 April 1898, n". 53; 402. 14 Febr. 1907, n°. 39; 190. I Dordrecht. 30 Juli 1909, n°. 46; 1054. Leeuwarderadeel. 26 Oct. 1912, n». 35; 1158. :*\ » ' 25 Mrt. 1914, n°. 104; 362. Naarden. 2 Oct. 1903, n°. 35; 793. Rheden, 25 Juli 1888, n°. 40; 538. Rotterdam. 8 Mrt. 1893, n° 8; 256. Schiedam. 31 Jan. 1902, n°. 12; 146. 22 Mrt. 1902, n°. 39; 312. Stratum. 1 Mei 1886, n°. 14; 351. Utrecht. 25 Aug. 1892, n°. 30; 673." „ • 17 Jan. 1895, n". 19; 90. Vleuten. 20 Oct. 1894, n". 13; 887. Waterleidingtoestellenfabrleken. Zie: Gas en —. Waterstof- en zuurstof fabrieken. Zie; Zuurstof- en waterstofiabrieken. Watertoren met Dieselmotoren. Schoterland. 12 Dec. 1914, n°. 44; 1641. Wattenf abrieken. 's Gravenhage. 23 Mei 1890, n°. 31; 255. Weverijen enz. Almelo.JStad) 3 April 1897, n°. 17; 241. Amersfoort. 29 Nov. 1882, n°. 17; 558. Arnhem. 6 Dec. 1907, n°. 65; 1411. ' » 18 Oct. 1910, n°.~35; 1005: Enschede. 26 Juli 1913, n°. 48; 876. „' • 30 Juni 1914, n°. 70; 834. Hengelo. 9 Juni 1915, n°. 14; 633. Goirle. 6 Oct. 1909, n°. 38; 1280. Haarlem. 12 Mrt. 1882, n°. 3; 117. Hengelo. (0.) 2 Aprü 1912, n°. 24; 392. Stratum. 1 Mei 1886, n». 14; 351. Tilburg,; 25 Mei 1909, n°. 28; 781. Wig' 16 Febr. 1918, n». 19 ; 243. Witglasfabrieken. Zie: Glasfabrieken. Wollengarenfabriek. Leiden. 16 Juni 1911, n». 38; 664. Ijsfabriek. i&ihenv'*" r6 Mei 1916, n». 28; 626. 's Gravenhage. 27 April 1890, n°. 17; 204. „ 15 Sept. 1908, n°. 52; 837. Kampen. 14 Febr. 1913, n°. 40; 203. — 140 - Velsen. 12 Juli 1916, n». 22; 960. Zandvoort. 28 Oct. 1915, nT. 54; 1152.. Ijzeraarde. (Verwerking van) Wormerveer. 8 Jan. 1901, n». 6 "; ' '94. Zeeppoeder- en zeepfabrieken. Amersfoort. 16 Mrt. 1900, n°. 12; 272. Eindhoven. 14 Juni 1916, n°. 22; 791. Hilversum. 4 Nov. 1915, n°. 54; 1171. Maastricht. 30 Mrt. 1911, n°. 23; 352. Meppel. 6 Jan. 1914, n°. 54; 105. Sliedrecht. 19 Juni 1917, n°. 25 ; 612. Zeepziederijen. Bergen op Zoom. 11 Aug. 1890, n°. 14; 454, Breda. 28 Sept. 1914, n°. 52; 1299. Kampen. 16 Juni 1902, n°. 62; 634. „ 15 Mrt. 1904, n°. 4; 212. Maastricht. 12 Febr. 1908, n°. 25; 176. ^Zwolle. 11 Jan. 1885, n°. 52; 30. Zinkertssmelterijen. Utrecht.' |12 Sept. 1889, n°. 12; 530. „ 30 Mrt, ' 1890, n°. 33 ; 145. Zouterijen van vleeseh enz. Zie: Rookerijeri. Zoutziederij. (Stoom-) Zaandijk. 27 Juli 1890, n°. 20; 396. Zuivelfabrieken en melkbereiding. Amsterdam. 7 Aug. 1895, n°. 29; 497. 14 Dec. 1899, n". 16; 1236. „ 15 Nov. 1900, n°. 24; 978.' 10 Nov. 1903, n°. 67 ; 955. Beden. 30 Mrt. 1915, n°. 76; 378. Blokzijl.^ 26 Jan. 1903, n°. 34; 128.; , Bunschoten. 30 Aug. 1907, n°. 82; 871. Delft. 20 April 1889, n°. 15; 207. Deventer. 13 Juli 1893, u°. 29; 685. „ 25 Mrt. 1903, n°. 55; 308. Gramsbergen. 6 Oct. 1899, n°.102; 982. 's Gravenhage. ' 6 Dec. 1909, n°. 73 ; 1511. Groningen. 22 Oct. 1898, n°.' 81; 963. 30 Aug. 1915, n°. 30; 931. , Haarlem. 28 Jan. 1902, n°. 10; 137. Koudum. 2 Mei 1898, n». 82; 404. Leeuwarderadeel. 2 Mrt. 1894, n°. 16; 276. Nrjkerk. Sr 27 Oct. 1905, n°. 27; 802. 141 Oldebroek. 10 April 1915, n°. 12; 384. Ootmarsum. 21 Dec. .1896, n°. 27; 18 van 1897. . Steen wijkerwold. 7 April 1905, n°. 41; 266. Sfc. Oedénrode. 6 Sept. 1915, n°. 57; 996. Weststellingwerf. 3 Febr. 1906, n°. 37; 161. Willige Langerak. 27 Juni 1912, n°. 21; 668. . Workum. 24 Juni 1899, n°. 24; 636. „ 29 Juli 1904, n°. 33; 625. de Wijk. 6 Nov. 191.2, n°. 16; 1229. Zuurstof- en waterstoflabriek. Amsterdam. 2 Juni 1910, n°. 144; 567. Schiedam. 13 Febr. 1919, S. 35. Zwaardvegerswerkplaatsen. Deventer. 15 Mrt. 1906, n°. 48; 266. Zwavelkoolstofbewaarplaatsen enz. Amsterdam. 10 Juli 1900, n". 37; 625. Zwavel- en salpeterzuurlabrieken. Nieuwer-Amstel. 10 Mrt. 1896, n° 21; 255. Zweminrichting. Zie: Bad- en Zweminrichting. 142 ALPHABETISCH REGISTER. De cijfers duiden de artikelen der wet aan. .anwijzing der inrichtingen welke niet zonder vergunning mogen worden opgericht. 2. 3. Aardappelmeelfabrieken. 2. IX Aardappelstroopfabrieken. 2. IX. Aardewerkfabrieken. 2. XI. Aethers. 2. IV. Affineerderijen van goud en zilver. 2. XII. Afval 2. VII. Alkohols. 2. IV. Ammonia en ammoniakzouten. 2. III. Ammoniak, aether. Inrichting tot voortbrenging van ijs of koude door — 2. I. Analine. 2. V. Arsenigzuur. 2. III. Asch. 2. VII. Asphaltkokerijen. 2. V. Azijnfabrieken. 2. VIII. Bagger. 2. VIL Bakkerijen. 2. IX. Beenderen. 2. VIL Beenzwartfabrieken. 2. V. • Beenwortelsuikerfabrieken. 2. IX. Benzine. 2. IV. Bleekpoeders en bleekwateren. 2. III. Blikslagerijen. 2. XII. Bloed. 2. VIL Bloeddrogerijen. 2. VIT. Bloedloogfcouten. 2. IIL Branderijen. 2. VIII. Brouwerijen. 2. VIII. Buskruit. 2. II. Cacao-molens. 2. XIV. Chemicalia. 2. III. Chloraten. 2. II. Cichoreifabrieken. 2. IX. Creosoot. Fabrieken van — 2. V. Creosoteering van hout. Inrichting tot — 2. V. Cyaanverbindingen. 2. III. Distilleerderijen. 2. VIII. Drogerijen van dierlijke stoffen. 2. X. - „ van sigaren. 2. XIII. Drukinktfabrieken. 2. V. Dynamiet. 2. II. Dualin. 2. LL Eesten. 2. XIII. Electromotoren. 2. Kis. Fulminaten. 2. IL Garancinefabrieken. 2. XVI. 143 Gaskrachtwerktuigen. 2. I. Gasfabrieken. 2. V. Gasolie. Fabrieken van — 2. V. Geschutgieterijen en boorderijen. 2. XII. Geweerfabrieken. 2. XII. Gieterijen. 2. XII. Gipsbranderijen. 2. XI. Glasblazerijen. 2. XI. Grutmolens. 2. XIV. Guano. 2. VII. Harpuiskokerijen. 2. VI. Harsoliefabrieken. 2. VI. Hoornen. 2. VII. Houtskoolbranderijen. 2. V. Houtzaagmolens. 2. XIV. Huiden. Bewaarplaatsen van — 2. X. Ivoorzwartfabrieken. 2. V. Kaarsenfabrieken. 2. VI. Kalk. Bewaarplaatsen van ongebluschte —• 2. XI. Kalkblusscherijen. 2. XI. Kalkbranderijen. 2. XI. Katoendrukkerijen en wasscherijen. 2. XVI. Ketelmakerijen. 2. XII. Klopperijen van visch, katoen, wol, haar, vederen, huiden, schors en tapijten. 2. XV. • . Koolzuurhoudende wateren. Inrichting tot vervaardiging van — 2. I. Koperslagerijen. 2. XII. Korenmolens. 2. XIV. Kuiperijen. 2. XVII. Kwikverbindingen. 2. III. Lakkokerijen. 2. VI. Leerlooierijen. 2. X. Lij mfabrieken. 2. VIL Likeurstokernen. 2. VIII. . Lompen. 2. VIT. Loodverbindingen. 2. HL Loodwitfabrieken. 2. III. Lucifersfabrieken. 2. IIL Machinefabrieken. 2. XII. Meestovèn. 2. XHI. Mest- en meststoffen. 2. VII. Metaalgieterijen. 2. XII. Metaalklopperijen. 2. XII'. Metaalsmelterijen. 2. XII. Molenmakerijen. 2. XVII. Mouterijen. 2. VHL Moutmolens. 2. XIV. Nitro-glycerine. 2. II. Nitro-verbindingen. 2. II. Oliekokerijen. 2. VI. Oliemolens. 2. XIV. Ontplofbare stoffen. 2. II. Ontvetten van wol en van de residus der olieslagerijen. Fabrieken tot — 2. VI. Orseiüe (lakmoes) fabrieken. 2. XVI. Pannenbakkerijen. 2. XI. Patentoliefabrieken. 2. VI. Pelmolens. 2. XIV. Penserijen. 2. X. Petroleum en petroleum-naphta. 2. IV — 144 — Photogeen. Fabrieken van — 2. V. Phosphorus. 2. III. Pioraten. 2. II. Plavuisbakkerijen. 2. XI. Pletterijen. 2. XII. Poreeleinfabrieken. 2. XI. Pyroxlin. 2. II. Roet. 2. VII. Rookerijen van dierlijke stoffen. 2. X. Salpeter-zuur. 2. III. Samengeperste lucht. Inrichtingen tot voortbrenging van ijs of koude door — 2. I. Scheepstimmerwerven. 2. XVII. Schietmrichtingen. 2. XVIII. Schietkatoen. 2. II. Schorsmolens. 2. XIV. Slachterijen. 2. X. Smederijen. 2. XII. Snelbleekerijen. 2. XVI. Soda (koolzure, dubbel koolzure en zwavelzure). 2. III. Soda-hydraat. 2. III. Solarohe. Fabrieken van — 2. V. Steenbakkerijen. 2. XI. Steenhouwerijen en zagerijen. 2. XVII. Steenkolencoaksbranderijen. 2. V. Steenolie. 2. IV. Stijfselfabrieken. 2. IX. Stoominriohtingen en stoomwerktuigen, 2. I. Stoomketelmakerijen. 2. XII. Suikerraffinaderijen. 2. IX. Teerkokerijen. 2. V. Tegelbakkerijen. 2. XI. Traankokerijen. 2. VI. Trasmolens. 2. XIV. Turfcoaksbranderijen. 2. V. ■ Turfolie. Fabrieken van — 2. V. Uitzonderingen voor sommige stoomwerktuigen. 2. II. a, b. Vellen. Bewaarplaatsen van — 2. X. Verfkokerijen. 2. VL Vemiskokerijen. 2. VI. Ververijen. 2. XVI. Vetsmelterijen. 2. VI. VUderijen. 2. X. Vloeibaar koolzuur. Werktuigen met — 2. I. Vluchtige koolwaterstoffen. 2. IV. „ oliën. 2. IV. . Vruchtehstroopfabrieken. 2. IX. Vuilnis. 2. VII. Vuurwerken. 2. II. Wasscherijen. 2. XVI. Zeepziederijen. 2. VI. Zinkverbindingen. 2. III. Zinkwitfabrieken. 2. III. Zouterijen van dierlijke stoffen. 2. X. Zoutzuur. 2. III. Zuivelfabrieken. 2. IX. Zuringzuur. 2. III. — 145 - Zwartselfabrieken. 2. V. Zwavelkoolstof. 2. IV. Zwavelzuur. 2. III. Aanvulling van die aanwijzing. 3. Aanwijzing van een gedeelte der gemeente voor sommige inrichtingen. 4. Beroep van beslissingen. 15. 156is. 16. 17. I9ter. 20. 21. 27. Beslissing van het gemeentebestuur op verzoeken om vergunning. 8. 8bis. 10. I06is, Bestuur eener gemeente of van een waterschap. Oprichten van inrichtingen. 27. 276»'*. Bewaarplaatsen van vuurwerken. 24. Bezwaren tegen verzoeken om vergunning. 7. Ibis. 26. » tegen ontslaan van opgelegde voorwaarde. 12. Binnentreden van woningen, ondanks den wi1 der bewoners. 19. Departement van algemeen bestuur kan inrichtingen oprichten, zonder vergunning van het gemeentebestuur. 26. Districtshoofd van de arbeidsinspectie. 6bis. Ibis. Sbis. 106»«. 12bis. lSbis. IGbis. nbis en ter. 206is. 276»*. 29bis. 29«er. Exploit. Kennisgeving van beroep bij — 15. Fabrieken van vuurwerken. 24. Geheimhouding van het bedrijf in binnengetreden inrichtingen. 19. 23. Gemeenten, oprichting van inrichtingen door — 27. 276m. Gevaar. 1. 11. Gezondheid. Schade aan — 11. Herstelling eener door onheil verwoeste inrichting. 14. Hinder. 1. 11. Inlichtingen te verstrekken aan het districtshoofd der arbeidsinspectie door den verzoeker om vergunning. 6ter. Inrichtingen in twee of meer gemeenten eener provincie. Vergunning door Gedeputeerde Staten. 16. 166is. „ in verschillende provinciën. Beslissing door den Koning. 16. 166»'«. „ vóór het in werking treden der wet opgericht. 29. 296i«. Intrekking van het besluit van 31 Jan. 1824, S. 19, en andere besluiten. 28. „ der vergunning. 20. 206»>. — 146 — Intrekking der voorwaarden van. vergunningen. 12. 126»*. Inzage van stukken ter secretarie. 7. Kennisgeving van 't verzoek om vergunning aan de eigenaars en gebruikers van aangrenzende perceelen enz. 6. ëbis. „ van beslissing of verdaging. 8. Sbis. „ van beroep. 15. Mededinging. Vrees voor — geene reden tót weigering. 11. Mieuwe vergunningen. 14. „ voorwaarden. 17. nbis. 17ier. Overgangsbepalingen en uitzonderingen. 24— 29. 29bis. 29