ÏDSCHE STAATSWETTEN uurman & Jordens. N°. 8. IE WET van den 2den Mei 1863, S. 50, HOUDENDE REGELING VAN HET IIDDELBAAR ONDERWIJS' zooals deze wet nader is gewijzij; BESLUITEN TER UITVOERING, ENZ; TWAALFDE DRUK Mr. Dr. J. H. W. VFRZIJL Referendaris ter Oemeeote-Secretarie van Utrecht ZWOLLE W. E. J. TJEENK WILLINK 1918 0.65 verhooj metlO' Voor mogelijke aanvullingen en wijzigingen zie  mi 11 li iilïifil ii iiiiïlll i u 11 1284 9532    \0\ U \ WET van den 2den Mei 1863, S. 50, zooals deze bi] de wetten van 28 Juni 1876, S. 148, 25 April 1879, S. 87, 15 April 1886, S. 64, 9 Mei 1890, 8 . 78, 28 Hei 1901, S. 128, 22 Mei 1905, 8.141, 5 Juni 1905, S. 154, 27 Mei 1907, S. 128, 14 Juni 1909, S. 173, 15 December 1917, S. 700 en 26 April 1918, S. 267, is gewijzigd, HOUDENDE REOELINO VAN HET MIDDELBAAR ONDERWIJS MET besluiten ter uitvoering, aanteekeningen en alphabetisch register TWAALFDE DRUK door Mr. Dr. J. H. W. VERZIJL Referendaris ter Gemeente-Secretarie van Utrecht, ZWOLLE W. E. J. TJEENK WILLINK 1918  VERKORTINGEN •• C. V. iMttenberg's Chronologische Verza¬ meling. M. v. T. Memorie van Toelichting, behoorende bij het wetsontwerp. M. v. B. Memorie van Beantwoording van het voorloopig verslag. g. Staatsblad. V/. Weekblad van het Recht.  INHOUD. Middelbaar-Onderwijswet. . Bladz. Titel I. Algemeene bepalingen. Artt. 1—5, 8—11 .... 9 Titel II. Van het openbaar middelbaar onderwijs. Art. 12 .... 14 Hoofdstuk I. Van de burgerscholen, hoogere burgerscholen en landbouwscholen. § ti Van de scholen. Artt. 13—19, 21, 22 14 § 2. Van de onderwijzers. Artt. 23—30, 32, 33 . 21 § 3. Van de kosten. Artt. 36—38. 27 Hoofdstuk II. (Vervallen.) Titel III. Van het bijzonder middelbaar onderwijs. Artt. 44, 45, i5bis, é&ter. 29 Titel IV. Van het toezicht. Artt. 46 54. 36 > Titel V. Van de eindexamens. Artt. 55—57, 66, 67 . . . 40 | Titel VI. Van de acten van bekwaamheid. Artt. 68—82 ... 44 Titel VII. Overgangsbepalingen. Artt. 83—95 53 Overgangs- en slotbepalingen van de wet • van 15 December 1917, S. 700, tot regeling ■ van het hooger landbouw- en hooger vee- ■ artsenijkundig onderwijs gg B IJ L A G E N. | 2 Februari 1864, S. 8. Besluit, houdende bepalingen ten aanzien der examens ter verkrijging van acten van be- uolJ gcven van middelbaar onderwijs. (Zooals dit besluit is gewijzigd en aangevuld, laatstelijk bij besluit van 29 Juni 1917, S. 481.) 62 30 Augustus 1864, S. 91. Besluit, houdende vaststelling van" een reglement voor de Rijks-hoogere burgerscholen. (Zooals dit reglement laatstelijk is gewijzigd bij besluit van 19 Januari 1917 S. 186.) _ g2  89 92 4 TUarïz j Augustus 1879, S. 148. Besluit, houdende bepalingen ter uitvoering; yan art 4 der wet van 25 April 1879, s 87 en art. 65 (86) der wet van i '7 Augustus 1878, S. 127. (Zooals dU besluit is gewijzigd bij besluit van 14 uc- tober 1884, S. 216.) 9 Augustus 1879, S. 149. Besluit, omtrent het afnemen der examens in de levende talen, waarvoor de programma's bij Koninklijk besluit van 3 Au,o-m a tas 7.;in vastgesteld. 4 Mei 1883, S. 41. Besluit, waarbij met intrekking der Koninklijke besluiten van 1 Mei 1882, S. 59 en van 5 December 1882, S. 152, worden vastgesteld algemeene regelen omtrent den bouw ° , „«.„ schoollokalen. en ub inniiu"«it, 17 September 1904, S. 223. Besluit tot intrekking van het Koninklijk besluit „ t.._: iom «o. 114 en tot vast- van ö dUUl " j„ stelling van een Reglement voor de , T„;„Kniiwwmterscholen. . Liana- <=u 2 »ri 1909. Missive van den Minister van Binnenlandsche Zaken, aan de Gedeputeerde Staten van de provinciën, betreffende den duur van cursussen aan burgeravondscholen, m ji tïükeYifiTisïoen • • • vernana me« 17 November 1909, S. 368. Besluit, ter uitvoering van artikel 456», der wet tot regeling vanhet middelbaar onder.. 6 ,t,_. »»7 hü art. 2 behoo¬ rde tabel betreft, gewijzigd bij besluit r. TH^.n.ri 1914. S. 31.) . • • • 19 Juli 1910, S. 239. Besluit, waarbij de akte, genoemd onder d van art 77 Zr U van 2 Mei 1863 (Staatsblad no 50) zooals dat artikel is gewijzigd M de wet van 27 Mei 1907 (Stoa^M ■ n° 128), wordt gesplitst in onderscheidene akten, met wijziging in ÏÏÜ van het Koninklijk beslu* van 24 April 1885 (Staatsblad n°. 1U) programma's voor deze akten worden vastgesteld en de bevoegdheid tot het geven van onderwijs wordt bepaal! aan het bezit van elke dezer iw akten verbonden 95 101 110 111  6 Bladz. derwijs voor hen die tijdens het afleggen van het examen onder de wapenen zullen zijn of wel minder dan 10 maanden vóór het examen den militairen dienst zullen hebben verlaten na daarin ten minste 12 maanden onafgebroken te hebben doorgebracht. 209 Wet van 2 Mei 1868, 8. 50, Aangeboden aan de Tweede Kamer bij Kon boodslp van 23 Oei. 1862: (Bijlagen Handel. 1862/63, bladz. 311-) Voorl verslag van 12 Deo. 1862, W«fa._B01. ' Mem. van beantw. met nota van wyzvgvngen van 5 Febr. 1863, bladz. 808 en volg Eindverslag van 2G Febr. 1863 W, 836. ^«demente», &Z0d*. 836, 844, 846 1««W. op 8-7, 9-12 Jf-or* 1868. (Handelingen 6todz. 526 en volg.) flei ,„eiS0M> W aangenomen met 40 feoem 25 stemmen. . ■„■,„ 2* de Ante Kamer in^ome» m de van 22 4^1863. (Handel.l862/63,6Wz.l82.) yLJcomm.»»»^.^^. vanbeantw. ,a„27e«28^U863^198^ Beraadslaging op 30 4pr*t en, H*fa. 223 en volg. Het wetsontwerp werd aangenomen met 26 tegen 7 stemmen. WIJZIGINGSWETTEN: Wet van 28 Juni 1876, S. 143. Aangeboden « * ^ &£Tl boodschap van 16 J«n» 1876. (i»ji. » 1875/76 n°. 198, 1-3-) y'S7„0 van 22 Juni 1876, n°. 198, 4. ZX op 23 1876. (Handehngen ^llltwerp werd aangenomen zonder hoofdelijke stemming. Bij de Eerste Kamer ™°e^n ™de*m% van 23 Juni 1876. (Handelingen 1875/70, bladz. 295.) dz 315. net algemene stemmen aangenomen m ie züUng van 26 Juni 1876, bladz. 319.  Art. 3 — 12 — onderwijs aan volwassenen wordt dus niet uitgeoefend een beroep waartoe de wet eone toelating vordert, en het onderwijs, aan volwaasenen gegeven door hem, die niet in het bezit is van eenige volgens voormelde wetten verkregen akte van bekwaamheid, levert dus in geen geval eene overtreding op van art. 436 Wetboek van Strafrecht. (Arrest v. d. Hoogen Raad van 12 April 1898, W. 7119.) — Zie omtrent de subsidieering van vakscho-' len uit 's Rijks kas, de missive van den Minister van Binnenlandsche Zaken van 4 Maart 1911, hierna onder de bijlagen opgenomen. Art. 3. Middelbaar onderwijs, gegeven aan jongelieden van niet meer dan drie gezinnen gezamenlijk, wordt als huisonderwijs beschouwd. Art. 4. Niemand mag middelbaar onderwijs geven, die niet in het bezit is der bij deze wet gevorderde bewijzen van bekwaamheid en zedelijkheid. Vreemdelingen behoe\en bovendien Onze vergunning. Art. 5. De bepalingen van het voorgaande artikel zijn niet toepasselijk : a. op hen, die aan de kinderen van slechts één gezin middelbaar onderwijs geven ; b. op hen-, die, van het geven van middelbaar onderwijs geen beroep makende en zich zonder geldelijke belooning daartoe bereid verklarende, van Ons vergunning hebben verkregen tot het geven van zoodanig onderwijs. Artt. 6, 7. (Vervallen.) Eerstgenoemd artikel, bij de wet van 15 April 1886, S. 64, niet gehandhaafd, is krachtens art. 3 litt. d dier wet vervallen, terwijl het laatstgenoemde is ingetrokken bij art. 17 der zelfde wet. Art. 8. De bevoegdheid tot het geven  13 — Art. 11 van middelbaar onderwijs vervalt voor tem, die bij een eindvonnis is veroordeeld : a. wegens misdaad ; 6. tot eene der straffen omschreven in art. 28, n°s. 4 en 5, van het Wetboek van Strafrecht. Bij ergerlijk levensgedrag of wanneer hij, bij het geven van onderwijs, keringen verspreidt strijdig met de goede zeden of aansporende tot ongehoorzaamheid aan de wetten des Lands, kan de onderwijzer door Ons worden verklaard zijne bevoegdheid tot het geven van I onderwijs verloren te hebben. alinea 1, litt. a. Zie art. 3 litt. d van de wet van 15 April 1886, S. 64. — alinea 1, litt. 6. Dit onderdeel is aldus gewijzigd bij • art. 17 der wet van 15 April 1886, S. 64. Art. 9. Hij, die de bevoegdheid tot het geven van middelbaar onderwijs verloren heeft, kan haar niet terugkrijgen. In het geval, omschreven in het laatste lid van het voorgaande artikel, • kan zij door Ons worden teruggegeven. Art. 10. Van elk besluit, krachtens deze wet door Gedeputeerde Staten genomen, kan bij Ons in beroep worden \ gekomen. Art. 11. Deze wet is niet toepasselijk op inrigtingen van onderwijs der zeeen landmagt, noch op de onderwijzers, bij die inrigtingen aangesteld. Zij is, voor zooveel de bevoegdheid tot het geven 'van onderwijs aangaat, evenmin toepasselijk op de scholen voor doofstommen of blinden, welke nog-  Art. 12 — 14 ■ tans onderworpen zijn aan het toezigt, vermeld in art. 46. Bij geschil, of eene school hetzij geheel, hetzij gedeeltelijk, tot de inrigtingen van het lager, het middelbaar of het hooger onderwijs behoore, wordt daarover door Ons beslist. TITEL II. Van het openbaar middelbaar onderwijs. Art. 12. Openbaar middelbaar onderwijs wordt gegeven in : o. burgerscholen ; 6. hoogere burgerscholen ; c. landbouwscholen. Litt. d is vervallen bij de wet van 22 Juni 1905, S. 141 (betrof de polytechnische school). HOOFDSTUK I. Van de burgerscholen, hoogere burgerscholen en landbouwscholen. § 1. Van de scholen. Art. 13. De burgerscholen, voornamelijkbe8temd vooraanstaande ambachtslieden en landbouwers, zijn dag- en avondscholen. De burgerdagschool is van een tweejarigen cursus. Aan de burgerdagschool wordt onderwijs gegeven in : a. de wiskunde ; b. de eerste beginselen der theoretische en toegepaste mechanica en der kennis van werktuigen ; c. die der natuur- en scheikunde ; d. die der natuurlijke historie :  17 — Art. 15 der laatste, des te gemakkelijker in de burgerschool treden; zoodanige uitbreiding, voor beide soms heilzaam, kan daarenboven tot vereenvoudiging en besparing van kosten leiden. D3 verbinding kan geschieden zonder dat in het plan der lagere school eene aanmerkelijke wijziging behoeft gemaakt te worden. (M. v. T.) De verbinding der burgerschool stel ik mij voor op dezen voet. Bij de lagere school worden eenige klassen gevoegd, waarin volgens het leerplan van de burgerschool onderwezen wordt, zoodat de leerlingen van de lagere school, na de lessen van de hoogste klasse in die school te hebben doorloopen, in de eerste klasse of den eersten cursus van de burgerschool treden. De leiding van die middelbare ichool, verbonden met de lagere school, zal in handen zijn van den directeur der eerste, en het toezicht bij den inspecteur van middelbaar onderwijs. (Bedev. Min. v. Binn. Z.) — alinea 2. De bepaling van het tweede lid van art. 14 doelt voornamelijk op de uitgebreide plattelands-gemeenten in het noorden van ons vaderland. (M. v. T.) — alinea's 2 en 3. Aanvragen van gemeentebesturen om verlenging van de in deze alinea's bedoelde' vrijstellingen, behooren te worden ingediend ten minste twee maanden vóór dat de verleende vrijstelling verstrijkt. (Missive van den Min. van Binnenl. Zaken van 28 Mei 1885, C. V.) — alinea 3. Hoewel het in art. 14 niet uitdrukkelijk is te kennen gegeven, schijnt er geen bezwaar in gelegen, zoo de avondschool niet gedurende alle maanden van het jaar gehouden wordt. Indien gedurende enkele zomermaanden niet op een geregeld bezoek te rekenen is, zal het zeker verkieslijk zijn de school eenigen tijd te sluiten. Dit is reglementair en zij aan plaatselijke verordeningen overgelaten. (Redev. Min. v. Binn. Z.) Art. 15. De hoogere burgerscholen worden onderscheidén in hoogere burgerscholen met vijfjarigen, en in hoogere burgerscholen met driejarigen cursus. 'Niemand is verplicht andere lessen bij te wonen dan die hij goedvindt te volgen. (M. v. T.) S. & J. n° 8, 1 Je dr. 2  Art. 16 — 18 Art. 16. Aan de hoogere burgerscholen met driejarigen cursus wordt onderwijs gegeven in: a. de wiskunde ; b. de eerste beginselen der natuuren scheikunde ; e. de beginselen der plant- en dierkunde ; d. die der staatshuishoudkunde ; e. die van het boekhouden ; ƒ. de aardrijkskunde ; g. de geschiedenis; h. de nederlandsche taal; i. de fransche taal; k. de engelsche taal; l. de hoogduitsche taal; m. het schoonschrijven ; n. het hand- en regtlijnig teekenen ; o. de gymnastiek. Art. 17. Aan de hoogere burgerscholen met vijfjarigen cursus wordt onderwijs gegeven in : a. de wiskunde ; b. de beginselen van de theoretische én toegepaste mechanica, van de kennis van werktuigen en van de technologie ; c. de natuurkunde en hare voornaamste toepassingen ; d. de scheikunde en hare voornaamste toepassingen ; e. de beginselen der delfstof-, aard-, plant- en dierkunde ; ƒ. die der kosmographie ; g. de gronden van de gemeente-, provinciale- en staatsinrigting van Nederland ; h. staatshuishoudkunde en de statistiek, inzonderheid van Nederland en van zijne koloniën en bezittingen in andere werelddeelen ;  21 — Art. 23 Art. 22. Al hetgeen de toelating tot de Rijks-hoogere burger- en landbouwscholen, de verpligtingen van den directeur en de leeraren en de regeling van het onderwijs betreft, wordt, voor zooverre het niet door deze wet is geregeld, bij algemeenen maatregel van bestuur vastgesteld. Reglementen zijn vastgesteld voor: 1°. de Rijks-hoogere burgerscholen, bij het onder de bijlagen opgenomen besluit van 30 Augustus 1864, S. 91, laatstelijk gewijzigd bij besluit van 19 Januari 1917, S. 186. Dit reglement was oorspronkelijk ook van toepassing op de Rijks-landbouwschool, die echter later door afzonderlijke reglementen geregeld is geworden en ten slotte, sedert de regeling van het hooger landbouwonderwijs bij- de wet van 15 December 1917, S. 700, opgehouden heeft als zoodanig te bestaan. (Zie de aant. op art. 19); 2°. voor de Middelbare Landbouwschool en de Middelbare Koloniale Landbouwschool, bij het onder de bijlagen opgenomen besluit van 3 Augustus 1912, S. 274, gewijzigd bi} de besluiten van 8 Juni 1915. S. 235 en 30 Mei 1917, S. 447. Zie ook het besluit van 17 September 1904, S. 223, betreffende de land- en tuinbouwwinterseholen en dat van 26 Augustus 1915, S. 377, betreffende de Rijkszuivelschool té Bolsward, beide onder de bijlagen opgenomen. §2. Va ndeonderwijzers. Art. 23. De onderwijzers aan de openbare burgerscholen en de hoogere burgerscholen dragen den titel van leeraar. Aan het, hoofd van elke dier scholen is een der leeraren geplaatst, die den titel draagt van directeur. De vermelding van de Rijks-landbouwsohool is uit dit artikel vervallen door art. 66 van de  Art. 24 — 22 wet van 15 December 1917, S. 700, tot regeling van het hooger landbouw- en hooger veeartsenijkundig onderwijs. Art. 24. Het getal der leeraren voor de gemeentescholen, alsmede het bedrag hunner jaarwedden, wordt door den gemeenteraad vastgesteld. De besluiten van den gemeenteraad, daartoe betrekkelijk, worden voor de scholen, tot wier oprigting de gemeenten krachtens deze wet verpligt zijn, aan de goedkeuring van Gedeputeerde Staten, voor die, welke door het Rijk worden gesubsidieerd, aan de goedkeuring van Onzen Minister van Binnenlandsche Zaken onderworpen. Gelijke goedkeuring wordt gevorderd met betrekking tot scholen, door eene provincie met Rijkssubsidie opgerigt. Art. 25. Om tot leeraar aan eene burgerschool benoemd te kunnen worden, wordt gevorderd, behalve een getuigschrift van goed zedelijk gedrag, afgegeven door het dagelijksch bestuur der gemeente of gemeenten, waar men gedurende de twee laatste jaren heeft gewoond : a. voor de vakken, vermeld onder a—d van art. 13, en voor de technologie, het bezit eener acte van bekwaamheid A, \ermeld in art. 70, of voor elk dier vakken afzonderlijk het bezit van eece der acten, vermeld in art. 76 ; b. voor de landbouwkunde, het bezit eener acte A voor dat vak, afgegeven krachtens art. 73 ; c. voor de vakken, vermeld onder f—h van art. 13, het bezit eener acte, vermeld in het eerste lid van art. 74, of voor elk dier vakken afzonderlijk, het  23 — Art. 26 bezit van eene der acten, vermeld in art. 76 ; d. voor de eerste gronden der staatshuishoudkunde, het bezit eener acte, vermeld in het tweede lid van art. 74, of van de acte voor dat vak, vermeld in art. 76 ; e. voor het teekenen en de gymnastiek, het bezit eener acte voor die vakken, vermeld in art. 77. Tot het geven van onderwijs in de vakken, vermeld onder ƒ—h van art. 13, zijn tevens bevoegd zij, die in het bezit zijn eener acte van bekwaamheid ais hoofdonderwijzer voor het lageronderwijs; tot het onderwijs in wiskunde en levende talen, zij, die eene acte voor dat onderwijs bezitten, afgegeven krachtens art. 47 der wet van 13 Augustus 1857 (Staatsblad n°. 103). Laatste alinea. Bij de wet, van 25 April 1879, S. 87, is aan den bezitter der acte van bekwaamheid, bedoeld in art. 56 (77), letter 6, der wet van 17 Augustus 1878, S. 127 (Wet tot regeling van het lager onderwijs), bevoegd heid toegekend tot het geven van onderwijs in de vakken, vermeld in art. 13 onder lett. /—h, aan de aldaar bedoelde scholen. Art. 26. Om tot leeraar aan eene hoogere burgerschool met driejarigen cursus benoemd te kunnen worden, wordt vereischt, behalve het in het voorgaand artikel vermelde getuigschrift: a. voor dè vakken, vermeld onder a—c van art. 16, het bezit eener acte van bekwaamheid A, vermeld in art. 70, of voor elk dier vakken afzonderlijk, het bezit van eene der acten, vermeld in art. 76 ; b. voor de beginselen der staatshuis-  Art. 87 - 24 houdkunde het bezit eener acte. vermeid in het tweede lid van art. 74, of van de acte voor dat vak, vermeld in art. 76 ; c. voor de beginselen van het boekhouden, het bezit eener acte, vermeld in het eerste lid van art. 75, of van de acte voor dat vak, vermeld in art. 76 ; d. voor de vakken, vermeld onder ƒ—h van art. 16, het bezit eener acte, vermeld in het eerste lid van art. 74, of voor elk dier vakken afzonderlijk, het bezit van eene der acten, vermeld in art. 76 ; e. voof de vakken, vermeld onder 4, k, l, n en o van art. 16, het bezit der acten voor die vakken, afgegeven krachtens art. 77. Zie de tweede aant. op art. 78. Art. 27. Om tot leeraar aan eene hoogere burgerschool met vijfjarigen cursus benoemd te kunnen worden, wordt, behalve het in art. 25 vermelde getuigschrift, gevorderd: a. voor de vakken, vermeld onder a en b van art. 17, het bezit eener acte van bekwaamheid B, vermeld in art. 70 of in art. 71 ; 6. voor het vak, vermeld onder c, het bezit eener acte B, vermeld in art. 71; c. voor het vak, vermeld onder d, het bezit eener acte B, vermeld in art. 72; d. voor de vakken, vermeld onder e en /, het bezit eener acte A, vermeld in art. 70 ; e. voor de vakken, vermeld onder g en h, het bezit eener acte, vermeld in het tweede lid van art. 74, of van de  25 — Art. 29 acten voor die vakken, afgegeven krachtens art. 76 ; /. voor de vakken, vermeld onder i—l, het bezit eener acte, vermeld in het eerste lid van art. 74, of voor elk dier vakken- afzonderlijk, het bezit van eene der acten, afgegeven krachtens art. 76 ; g. voor de vakken, vermeld onder ra—o, r en s, het bezit van de acten voor die vakken, afgegeven krachtens art. 77 ; h. voor het vak, vermeld, onder p, het bezit eener acte, vermeld in het eerste lid van art. 75, of van de acte voor dat vak, vermeld in art. 76. Art. 28. De directeuren en leeraren der Rijks-hoogere burgerscholen worden door Ons benoemd, geschorst en ontslagen. Ü3 vermelding der Rijks-landbouwschool is uit dit art. vervallen door art. 66 der wet van 15 December 1917, S. 700, tot regeling van het hooger landbouw- en hooger veeartsenijkundig onderwijs. Art. 29. De directeuren en leeraren der gemeentescholen worden benoemd door den gemeenteraad, die vooraf eene aanbevelingslijst van benoembaren ontvangt, door burgemeester en wethouders, na verhoor van den inspecteur, opgemaakt. Zij kunnen door burgemeester en wethouders worden geschorst. Deze geven zoo spoedig mogelijk rekenschap van hun besluit aan den gemeenteraad. Zij worden ontslagen door den gemeenteraad, burgemeester en wethouders en den inspecteur gehoord. Is schorsing naar inzien van den inspecteur noodig, en zijn burgemeester en  Art. 30 — 26 wethouders nalatig of weigerachtig daartoe o'ver te gaan, dan kan de schorsing door Gedeputeerde Staten geschieden. Is ontslag naar inzien van burgemeester en wethouders of van den inspecteur .noodig, en is de gemeenteraad nalatig of weigerachtig daartoe over te gaan, dan kan het ontslag door Gedeputeerde Staten geschieden. Zie betreffende de benoeming van leeraren aan burgeravondscholen, in verband met den duur der cursussen aan die scholen en het Rijkspensioen, de missive van den Minister van Binnenlandsche Zaken van 2 Januari 1909, hierna onder de bijlagen opgenomen. Art. 30. De schorsing van een directeur of leeraar geschiedt hoogstens voor drie maanden. Het besluit tot schorsing bepaalt, of zij geschiedt met behoud, dan wel met gedeeltelijk of geheel verlies der bezoldiging. Art. 31. Vervatten. (Wet van 5 Juni 1905, S. 154.) Art. 32. De directeuren en leeraren der gemeente- hoogere burgerscholen, der gemeente-burgerscholen en der gemeentelijke middelbare scholen voor meisjes worden voor de toepassing der bepalingen omtrent pensioen als burgerlijke ambtenaren aangemerkt. Dit artikel is aldus nader vastgesteld bij de wet van 5 Juni 1905, S. 154. Art. 33. De bijdragen, ingevolge het voorgaande artikel door de directeuren en leeraren verschuldigd, worden door de zorg der gemeentebesturen geïnd en aan het Rijk verantwoord. Zie ter uitvoering van dit artikel de besluiten van 21 Februari 1906, S. 38 en 17 Maart 1914,  29 Art. 44 het schoolgeld wordt vastgesteld; de wet. behoeft niet verder te gaan dan tot aanwij-zing van het maximum. (M. v. B.) Art. 38. Ieder, die als kweekeling eener Rijks-landbouwschool is ingeschreven, stort, bij den aanvang van elk studiejaar, eene som van minstens / 40 en hoogstens / 100. Hij verkrijgt daardoor den toegang tot alle lessen der school. De bepaling der bijdrage geschiedt door Onzen Minister van Binnenlandsche Zaken. Zij, die slechts enkele- lessen wenschen te volgen, kunnen daartoe van den directeur vergunning bekomen. Zij betalen, mede bij den aanvang van elk studiejaar, voor lessen die gegeven worden : eenmaal 's weeks, / 5 ; tweemaal 's weeks, / 10; driemaal 's weeks, / 15 ; viermaal of meermalen 's weeks, / 20. De in dit artikel vermelde gelden worden in 's Rijks schatkist gestort. alinea 1. Deze alinea is aldus nader vastgesteld bij de wet van 28 Juni 1876, S. 143. De Rijks-landbouwschool, bedoeld in de sedert vervallen artt. 19, eerste lid en 20 dezer wet, bestaat niet meer als zoodanig. — Zie de noot op titel IV. HOOFDSTUK II. Van de polytechnische school. (Dit hoofdstuk, bevattende de artt. 39—43, is vervallen bij de wet van 22- Mei 1905, S. 141.) TITEL III. Van het bijzonder middelbaar onderwijs. Art. 44. Om onderwijs in bijzondere  Art. 45 — 30 scholen of huisonderwijs te kunnen 'geven, wordt vereischt het bezit van : a. eene acte van bekwaamheid, volgens deze wet verkregen ; 6. een getuigschrift van goed zede1 ijk gedrag, afgegeven door het dagelijksch bestuur der. gemeente of gemeenten, waar de bezitter gedurende de twee laatste jaren heeft gewoond ; c. een bewijs, dat beide deze stukken door burgemeester en wethouders der gemeente, waar het onderwijs zal gegeven worden, zijn gezien en in orde bevonden. Art. 45. Omtrent de afgifte van het bewijs, vermeld onder c van het voorgaand artikel, wordt uiterlijk binnen vier weken, te rekenen van den dag, waarop de aanvraag daartoe is geschied, door burgemeester en wethouders beslist. Van de beslissing, e* wanneer binnen dien termijn de beslissing niet is kenbaar gemaakt aan hem, die het onderwijs wenscht te geven, wordt beroep toegelaten op Gedeputeerde Staten. Na afwijzing door Gedeputeerde Staten, of indien binnen den tijd van zes weken hunne beschikking niet aan den belanghebbende is kenbaar gemaakt, kan bij Ons in beroep worden gekomen. Art. 45&ïs. 1. Aan de besturen van bijzondere hoogere burgerscholen met ten minste driejarigen en ten hoogste vijfjarigen cursus kan door Ons telkens voor een tijdvak, overeenkomende met den duur • van het aantal leerjaren, subsidie uit 's Rijks kas worden toegekend, mits : lo. de school staat onder het bestuur van eene instelling of vereeniging, die rechtspersoonlijkheid bezit;  31 — Art 456is 2°. het leerplan aan Onzen Minister van Binnenlandsche Zaken wordt overgelegd en uit dat stuk blijkt, dat het onderwijs, waar het geldt eene school met driejarigen cursus, de vakken, vermeld in artikel 16 onder a—l en n, en, waar het geldt eene school met I vierjarigen of vijfjarigen cursus, de vakken, vermeld in artikel 17 onder a—p en r, zal omvatten, in elke klasse in de bij het leerplan voor die klasse aangegeven vakken te zamen gedurende ten minste vijf en twintig uren per week en in ieder dier vakken afzonderlijk in alle leerjaren te zamen gedurende ten minste het bij algemeenen maatregel van bestuur vast te stellen getal uren per week onderwijs zal worden gegeven ; 3°. dat onderwijs gegeven wordt volgens een jaarlijks aan Onzen Minister van Binnenlandsche Zaken medegedeelden en in een der schoolvertrekken op eene zichtbare plaats opgehangen rooster van lesuren, waarop tevens de feestdagen en vacantietijden zijn vermeld ; 4°. het onderwijs in de vakken, vermeld in de artikelen 16 en 17, wordt gegeven door leeraren in het bezit van de akten van bekwaamheid, voor de benoembaarheid tot leeraar in die vakken aan de openbare hoogere burgerscholen met overeenkomstigen cursus vereischt, of, voor zooveel het onderwijs in eenig vak tijdelijk wordt of zal worden gegeven door eenen niet -volledig bevoegde, daartoe door Ons vergunning zij verleend. Deze vergunning kan alleen om bijzondere redenen en telkens voor niet langer dan één schooljaar worden gegeven ; 5°. de directeur, waar het geldt eene  Art. 87 — 42 burgerscholen betreft de vakken, vermeld onder a—p en r van art. 17. Het diploma van landbouwkundige wordt verkregen ten gevolge van een examen, waaruit blijkt, dat de geëxamineerde de kundigheden bezit, waarin aan de school onderwijs gegeven wordt. Een algemeen reglement voor de eindexamens der hoogere burgerscholen met vijfjarigen cursus is laatstelijk vastgesteld bij besluit van 21 April 1917, S. 299, hierna als bijlage opgenomen . — Zie ook het onder de bjjlagen opgenomen besluit van 14 November 1917, S. 641, tot het verleenen van gedeeltelijke vrijstelling van de in 1918 af te nemen examens, bedoeld o.m. in dit artikel, voor hen, die tijdens het afleggen van het examen onder de wapenen zullen zijn of wel minder dan 10 maanden vóór het examen den militairen dienst zullen hehben verlaten na daarin ten minste 12 maanden onafgebroken te hebben doorgebracht. alinea 2. Regelen hieromtrent zijn vastgesteld bij besluit van 7 Maart 1907, n°. 28. Zie voorts het Reisbesluit 1916 (besluit van 29 October 1915, S. 451, gewijzigd en aangevuld bij besluit van 23 Januari 1917, S. 194). Zie ook de onder de bijlagen opgenomen missive van den Minister van Binnenlandsche Zaken van 20 Maart 1913 aan de Commissarissen der Koningin in de provincie, betreffende het berekenen van vacaties. alinea 4. Krachtens art. 66, lid 2, van de wet van 15 December 1917, S. 700, tot regeling van het hooger landbouw- en hooger veeartsenijkundig onderwijs, zal het vierde lid van dit artikel vervallen vier jaren na het in werking treden dier wet, wat krachtens besluit van 1 Maart 1918, S. 152, is geschied met ingang van 9 Maart 1918. De Memorie van Antwoord op het voorloopig verslag betreffende het ontwerp der genoemde wet merkt dienaangaande het volgende op : „Volgens artikel 48 van het Koninklijk besluit van 18 September 1916 (Staatsblad n°. 443)" — nl. tot vaststelling van een Reglement voor de  49 — Art. 77 commissiën zijn bevoegd om, na afgelegd examen, afzonderlijke acten van bekwaamheid af te geven voor elk der vakken, vermeld in artt. 70 en 74, en voor het boekhouden. Dit artikel dient om, hetgeen vooral in den aanvang te stade zal komen, de kans te doen toenemen, dat men geschikte docenten verkrijgt, al zijn ze juist niet met die uitgebreide kundigheden toegerust, welke voor de in artt. 70, 74 en 75 vermelde acten worden gevorderd. (M. v. T.) Art. 77. Door de in art. 69 vermelde commissiën worden, na afgelegd examen afzonderlijke akten van bekwaamheid uitgereikt voor schoolonderwijs in : a. de fransche taal en letterkunde ; b. de engelsche taal en letterkunde ; c. de hoogduitsche taal en letterkunde; d. het teekenen ; e. het schoonschrijven ; /. het boetseren ; g. de gymnastiek. Om onderwijs in de vakken, onder e en f genoemd, te kunnen geven, behoeft men evenwel niet in het bezit eener acte van bekwaamheid voor die vakken te zijn. Gemelde commissiën zijn eveneens bevoegd tot het na afgelegd examen uitreiken van eene acte van bekwaamheid voor schoolonderwijs in andere levende talen. Bij algemeenen maatregel van bestuur wordt de akte, onder d genoemd, gesplitst in onderscheidene akten, in de programma's waarvan tevens voor zooveel noodig het boetseeren kan worden opgenomen. Voorts wordt daarbij de bevoegdheid voor het geven van onderS. & J. n». 8, 12' dr. 4  Art. 79 — 52 - baar onderwijs verkregen, b j die wet of andere wetten is toegekend. De bezitster der acte, bedoeld m art. 56 (77) letter 6, der wet van 17 Augustus 1878, S. 127, heeft de bevoegdheid tot het geven van onderwijs aan middelbare scholen voor meisjes in de vakken, waarin het derde lid van art 78 der wet op het middelbaar onderwijs gelrjke bevoegdheid geeft aan de bezitster der acte vermeld in art. 45 der wet van 13 Augustus 1857, S. 103. Art, 79. Eene acte van bekwaamheid voor het huisonderwijs wordt verkregen door een- gelijk examen als dat ter verkrijging eener acte voor schoolonderwijs, met weglating van het examen in de theorie van onderwijs en opvoeding. De acten van bekwaamheid voor schoolonderwijs gelden ook voor het huisonderwijs. 's^pf Art. 80. Wanneer het examen naar genoegen der commissie, met het afne. men belast, is afgelegd, wordt door haar aan den geëxamineerde de verlangde acte uitgereikt, waarvan het model door Onzen Minister van Binnenlandsche Zaken wordt vastgesteld. Zie de noot op Titel IV. Art. 81. De acte van bekwaamheid voor middelbaar- schoolonderwijs wordt uitgereikt tegen betaling van : twintig gulden voor eene der acten B, vermeld in artt. 70, 71, 72 [en 73] ; vijftien gulden voor eene der acten A, vermeld in artt. 70, 71 en 72, of voor eene der acten, vermeld in artt. 74 en 75 ;• tien gulden [voor de acte A, vermeld in art. 73, of] voor eene der acten, vermeld n artt. 76 en 77.  53 — Art. 83 l»e acte van bekwaamheid voor middelbaar huisonderwijs wordt uitgereikt tegen betaling van zeven gulden, wanneer zij geldt voor één vak, en van tien gulden, wanneer zij geldt voor twee of meer vakken. De opbrengst van de voor de acten betaalde gelden wordt, na aftrek van de kosten der vergadering van de commissie, waaronder echter niet gerekend worden de reis- en verblijfkosten en vacatiegelden der leden, in 'e Rijks schatkist gestort. De tusschen haakjes geplaatste, gecursiveerde woorden en cijfers zullen krachtens art. 66 der wet van 15 December 1917, S. 700, tot regeling van het hooger landbouw- en hooger veeartsenijkundig onderwijs, vervallen vijf jaren na het in werking treden dier wet, hetgeen geschied is op 9 Maart 1918. (Vgl. besluit van 1 Maart 1918, S. 152). Zie hieromtrent de aanteekening op art. 73. Art. 82. Ieder, die krachtens rWn wet of krachtens vroegere verordeningen hier te lande een diploma van veearts of landbouwkundige verkregen heeft, is bevoegd onderwijs te geven in de technische wetenschappen, waarin hij ter verkrijging van zijn diploma een examen heeft afgelegd. Hij behoort echter daartoe m het bezit te zijn van het getuigschrift van goed zedelijk gedrag, vermeld in art. 25. 22WT™ o aldUS g6W«Zigd b* de »»* Mei 1905, S. 141. TITEL Vu Overgangsbepalingen. Art. 83 Ieder, die op het tijdstip van het in werlang treden dezer wet aan eene  Art S4 — 64 openbare of bijzondere inrigting van middelbaar onderwijs, zonder in strijd met bestaande verordeningen te zijn, onderwijs geeft, waartoe volgens deze wet eene acte wordt vereischt, beboert, om met zijn onderwijs aan die inrigting voort te gaan, geene herbenoeming of erkenning. . Hij kan ook in gelijke betrekking bij eene openbare school, volgens deze wet opgerigt, worden aangesteld. Art. 84. De acte van algemeene toelating' van den eersten rang, verkregen krachtens de wet van den 3den April 1806, geeft gelijke regten als de acte van bekwaamheid A, vermeld in art. 70, en de acte van bekwaamheid, vermeld in het eerste lid van art. 74. Art. 85. De acte van bekwaamheid, krachtens art. 72 der wet van den 13den Augustus 1857 (Staatsblad n°. 103) uitgereikt voor het verder voortgezet onderwijs in de levende talen en in de wisen natuurkunde, als ook de daarmede gelijkstaande acten, verkregen krachtens de wet van den 3den April 1806, geven gelijke regten als de acten van bekwaamheid voor die vakken, krachtens artt. 76 en 77 dezer wet uitgereikt. Art. 86. Zij die, vóór de invoering dezer'wet, aan eene van 's Rijks hoogescholen een akademischen graad verkregen hebben, behouden de bevoegdheid tot het geven van middelbaar onderwijs m de vakken, waarin zij krachtens het hun verleend diploma de bevoegdheid hadden onderwijs te geven. De graad van doctor in de wis- en natuurkunde geeft gelijke bevoegdheid als de acte B, vermeld in artt. 70, 71 en 72.  35 — Art. 89 Ue graad van candidaat in de wis- en natuurkunde geeft gelijke bevoegdheid als de acte A, vermeld in art. 70. De graad van doctor of van candidaat in de letteren geeft gelijke bevoegdheid als de acte, vermeld in het eerste lid van art. 74. De graad van doctor in de regten geeft gelijke bevoegdheid als de acte voor de staatshuishoudkunde, vermeld in art. 74. Art. 87. Gelijke bevoegdheid, als in het voorgaand artikel, wordt toegekend aan hen, die na de invoering dezer wet de genoemde graden van doctor of candidaat zullen verkrijgen, tot dat.de wet tot regeling van het hooger onderwijs anders zal hebben beschikt. Art. 88. Het getuigschrift, vermeld in art. 3 van het Koninklijk besluit van den 13den April 1817, n. 22, geeft, wanneer het vóór de invoering dezer wet verkregen is, gelijke regten als de acte van bekwaamheid voor het onderwijs in het teekenen, uitgereikt krachtens art. 77 dezer wet. * f^ro Art. 89. Zij die, hoewel niet in het bezit van een diploma van ingenieur, in 'sLands dienst deze betrekking beHeeden of hebben bekleed, zijn, onder de aan het slot van art. 82 gestelde voorwaarde, bevoegd tot het geven van onderwijs in de technische wetenschappen, waarvan de kennis tot het vervullen der betrekking van ingenieur wordt vereischt. Onder dezelfde voorwaarden zi™ ™ die aan eene der Rijksinstellingen tot ~t—vm ingenieurs en oüicieren der land- en zeemagt den cursus hebben ten einde (Zebra»* )u»ao„J ku 0 Q„, „^,v„c„u M)b net geven  Art. 90 — 86 - van onderwijs m ae tecnniscne werenschappen, waarin zij gedurende dien cursus onderwijs hebben ontvangen. Art. 90. Gedurende de eerste zes jaren na het in werking treden dezer wét kan door Ons aan Nederlanders en vreemdelingen, die buiten 'slands de bevoegdheid om in een of meer der in deze wet vermelde vakken onderwijs te geven verkregen hebben, gelijke bevoegdheid hier te lande v erleend worden. De bepaling van dit artikel is nuttig en -wellicht onmisbaar om in een mogeüjk gebrek aan onderwijzend personeel gedurende dé eerste jaren te kunnen voorzien. (M. v. T.) Art. 91. Gemeenten, die krachtens art. 14 dezer wet tot het oprigten en onderhouden van burgerscholen gehouden zijn, voldoen aan die verpligting binnen een termijn van uiterlijk zes jaren, te rekenen van het tijdstip, waarop deze wet in werking treedt, of waarop de bevolking der gemeente boven het cijfer van tien duizend geklommen is. Dat de bevolking boven de 10,000 zielen geklommen is, moet blijken niet uit de laatste tienjarige volkstelling, maar uit de jaarlijksche staten, zooals zij van wege de Regeering worden opgemaakt. (Redev. Min. v. Binn. Z.) Art. 92. De in art. 18 vermelde Rijkshoogere burgerscholen worden geopend binnen de eerste vijf jaren na het tijdstip van de invoering dezer wet. Art. 93. De lessen aan de polytechnische school worden geopend binnen een ja*r na het in werking treden dezer wet. De kweekelingen der Akademie ter opleiding van burgerlijke ingenieurs te  67 — Art. 95 ^ Uf Ileü ujQstip dier opening tot de lessen van het 3de of 4de studiejaar der Akademie voor de ingenieurswetenschappen of het mijnwezen zijn toegelaten, worden vrijgesteld van het examen A, vermeld in art. 59. De kweekelingen, die op dat tiidstin tot d« — — ^„„^ vau nel zae stu_ aiejaar znn toegelaten, worden bij het afleggen van dat examen vrijgesteld van het onderzoek in de vakken, waarover zich het examen ter toelating tot die Akademie heeft uitgestrekt, of waarin aan de Akademie geen onderwijs wordt gegeven. Art. 94. Zoolang nog geen voldoend getal hoogere burgerscholen met vijfjarigen cursus in werking is, wordt een deel van het aldaar te geven onderwijs, als voorbereidend tot den cursus der polytechnische school, aan deze gegeven. Dat voorbereidend onderwijs omvat: a. wiskunde ; b. natuurkunde ; c. scheikunde ; d. beginselen der plant- en dierkunde ; e. boekhouden en beginselen der handelswetenschappen ; /. hand- en regtlijnig teekenen. Door Ons wordt behaald w*™^. au vwUlucIeiaena onderwijs aan de poly- «iiaunscne school zal ophouden. „ s,,e auuea- Het voorbereidend onderwijs aan de polytechnische school is opgehouden met het einde van den cursus 1865/66. Art. 95. Deze wet treedt in werking ' voor of op den Isten Julij 1863. Bestaande voorschriften betreffende middelbaar onderwijs vervallen met de invoering dez«r -arct  Art. 95 - 58 alinea 2. Door de bestaande voorscnrnten betreffende middelbaar onderwijs wordt, wat de algemeene verordeningen aangaat, gedoeld op het besluit van 27 Mei 1830, S. 9, voor zooveel daarin van middelbaar onderwijs sprake is. (M. v. T.) Lasten en bevelen, dat deze in bet Staatsblad zal worden geplaatst, en dat alle Ministeriele Departementen, Autoriteiten, Collegien en Ambtenaren, wien zulks aangaat, aan de naauwkeurige uitvoering de band zullen bouden. Gegeven te Amsterdam, den tden Mei 18*3. WILLEM. De Minister van Binnenlandsche Zaken, Thobbecke. ' {üitgeg. 19 Mei 1863.) Uit de Overgangs- en slotbepalingen van de wet van 15 December 1917, S. 700, tot regeling van het hooger landbouw- en hooger veeartsenijkundig onderwijs: Art. 63. Bij algemeenen maatregel van bestnur wordt door Ons bepaald van welke der examens, af te nemen aan de landbouwhoogeBchool en aan de veeartsenijkundige hoogeschooL geheel of gedeeltelijk zijn vrijgesteld zij, die vóór het in werking treden dezer wet één of meer examens aan de Rijks hoogere land-, tuin- en boschbouwschool te Wageningen of aan de Rijksveeartsenguchool te Utrecht met gunstig gevolg hebben afgelegd. Art. 64. 1. Zij, die vóór het in werking treden dezer wet, krachtens de wet van 2 Mei 1863 (Staatsblad n°. 50), houdende regeling van het middelbaar onderwijs, laatstelijk gewijzigd bij do wet  - 00 van 14 Juni 1909 (Staatsblad n°. 178), een diploma van landbouwkundige of eene'akte van bekwaamheid B tot het geven van middelbaar schoolonderwijs in de landbouwkunde hebben verkregen, worden op vertoon van dat diploma of die akte toegelaten tot de verdediging van een proefschrift ter verkrijging van het doctoraat in de landbouwkunde, bedoeld in het vierde lid van artikel 46. 2. Zij, die op den voet van -het bepaalde in artikel 41 (1) van het reglement, behoorende bij het Koninklijk besluit van 18 September 1916 {Staatsblad n». 443) tot vaststelling van een reglement voor de Rijks hoogere land-, tuinen boschbouwschool, het diploma van landbouwkundige, en zij, die de akte van bekwaamheid B tot het geven van middelbaar school, onderwijs in de landbouwkunde in het eerste hd bedoeld, hebben verkregen, zijn gerechtigd tot het voeren van den titel van landbouwkundig ingenieur. (1) Art. 41 van het reglement behoorende bij bet intusschen vervallen besluit van 18 Sentember 1916, S. 443, luidde als volgt- „" /'J, "««ïuuB van nel seüooljaar wordt aan de leerlingen van het vijfde studiejaar, alsmede aan personen, die niet als leerlinê zun ingeschreven, gelegenheid gegeven tot het afleggen van een openbaar examen, af te nemen door de commissie, bedoeld in artikel 67 der wet van 2 Mei 1863 (Staatsblad n°. 60) ter verkrijging van het diploma van landbouwkundige, waarvan sprake is in het laatste lid van genoemd wetsartikel. 2. Tot dit examen worden toegelaten zij die overleggen een getuigschrift, uitgereikt ingevolge artikel 40, benevens zij, die in het belit SSü lau18?? of later behaald diploma van landbouwkundige, als bedoeld in art 67 der wet van 2 Mei 1863 (Staatsblad n«. 60). rf Trom,oll„„  Art. 67 — 44 vier jaren na het in werking treden dier wet, wat krachtens besluit van 1 Maart 1918, S. 152, is geschied met ingang van 9 Maart 1918. Zie verder de aant. op alinea 4 van art. 57. Art. 67. De commissiën, bedoeld in art. 56, zenden een verslag van hare werkzaamheden aan den gemeenteraad en een afschrift daarvan aan den inspecteur of de inspecteurs, met het toezigt op de burgerscholen belast. De commissiën, bedoeld in art. 57, zenden een verslag van hare werkzaam heden aan Onzen Commissaris in de provincie, en een afschrift aan den inspecteur of de inspecteurs, met het toezigt op de hoogere burgerscholen of op de landbouwscholen belast. Eene oorspronkelijke derde alinea van dit artikel is vervallen bij de wet van 22 Mei 1905, S. 141. i TITEL VI. Van de acten van bekwaamheid. Art. 68. De acten van bekwaamheid tot het geven van school- en huis-onderwijs worden verkregen ten gevolge van het afleggen van examens. Zie het besluit van 2 Februari 1864, S. 8, en de daarbij gevoegde programma's der examens ter verkrijging van acten van bekwaamheid voor het geven van middelbaar onderwijs, zooals dat besluit en die programma's bij 'besluiten van 25 November 1867, S. 115, 28 Februari 1868, S. 27, 11 October 1869, S. 156, 14 Juli 1876, S. 163, 3 Augustus 1879, S. 148, 14 October 1884, S. 216, 24 April 1885, S. 112, 19 Juli 1910, S. 239, 3 Augustus 1911, S. 264, 27 Juni 1917, S. 478 en 29 Juni 1917, S. 481, zijn gewijzigd of aangevuld. Dat besluit met de gewijzigde programma's is hierna als bijlage opgenomen.  - 45 — - Art. 70 Zie ook het op art. 77 aangeteekend besluit van 3 Augustus 1879, S. 148, gewijzigd bij besluit van 14 October 1884, S. 216, en verder het besluit van 19 Juli 1910, S. 239, eveneens onder de bijlagen opgenomen. — Zie verder de onder de bijlagen opgenomen beschikking van den Minister van Binnenlandsche Zaken van 14 Mei 1915, houdende vaststelling van regelen voor de subsidieering van cursussen teropleiding voor akten van bekwaamheid tot het geven van middelbaar onderwijs. Art. 69. Ieder jaar worden door Onzen Minister van Binnenlandsche Zaken commissiën benoemd, aan welke wordt opgedragen hen te examineren, die eene acte van bekwaamheid voor het middelbaar onderwijs wenschen te verkrijgen. De plaatsen, waar deze commissiën hare zittingen houden, worden telkens door Onzen voornoemden Minister aangewezen. De examens worden in het openbaar gehouden, met uitzondering van die voor onderwijzeres. De leden der commissiën ontvangen uit 's Rijks schatkist vergoeding voor reisen verblijfkosten, benevens vacatiegelden. Art. 70. Er zijn twee acten van bekwaamheid voor het schoolonderwijs in de wis- en werktuigkundige wetenschappen. De eerste acte A wordt verkregen tengevolge van een examen in : a. de rekenkunde, de stelkunde, de meetkunde, de platte en bolvormige driehoeksmeting, de beginselen der beschrijvende en der analytische meetkunde ; 6. de beginselen der theoretische en toegepaste mechanica, der kennis van werktuigen en der technologie ; c. de beginselen der natuurkunde, der scheikunde en der kosmographie :  Art. 71 — 46 d. de beginselen der delfstof-, aard-, plant- en dierkunde. De tweede acte B, welke alleen verkregen kan worden door hen, die reeds de in dit artikel vermelde acte A bezitten, wordt verkregen ten gevolge van een examen ' in : e. de beschrijvende en analytische meetkunde, de differentiaal- en integraalrekening ; /. de theoretische en toegepaste mechanica. Art. 71. Er zijn twee acten van bekwaamheid voor het schoolonderwijs in de natuurkunde. De eerste acte A is dezelfde als de acte A, vermeld in art. 70. De tweede acte B, welke alleen kan verkregen worden door hen, die reeds de'bovengemelde acte A bezitten, wordt verkregen ten gevolge van een examen in : a. de analytische meetkunde ; b. de differentiaal- en integraalrekening ; c. de theoretische mechanica ; d. de natuurkunde en hare voornaamste toepassingen ; e. de meteorologie ; /. de scheikunde. Art. 72. Er zijn twee acten van bekwaamheid voor het schoolonderwijs in de scheikunde. De eerste acte A is dezelfde als de acte A, vermeld in art. 70. De tweede acte B, die alleen kan verkregen worden door hen, die reeds de bovengemelde acte A bezitten, wordt verkregen ten gevolge van een examen in : d. de algemeene, de toegepaste en de analytische scheikunde ;  47 — Art. 74 b. de scheikundige technologie ; c. de natuurkunde. Art. 73. Er zijn twee acten van bekwaamheid voor het schoolonderwijs in de landbouwkunde. De eerste acte A wordt door den bezitter der acte A, vermeld in art. IQ, verkregen ten gevolge van een examen in de beginselen van den landbouw. De tweede acte B wordt verkregen ten gevolge van een examen, als hetgeen ter verkrijging van het diploma van landbouwkundige wordt gevorderd. Dit artikel zal krachtens art. 66, lid 3, der wet van 15 December 1917, S. 700, tot regeling van het hooger landbouw- en hooger veeartsenijkundig onderwijs, vervallen vijf jaren na het in werking treden dier wet, wat ingevolge besluit van 1 Maart 1918, S. 152, geschied is met ingang van 9 Maart 1918. De Memorie van Antwoord merkt aangaande dit vervallen van art. 73 het volgende op: „De studie voor de acten land-, tuin- en bosohbouw M. O. zal wel nooit langer duren dan vijfjaren, en zij die bij het in werking treden dezer wet reeds aan de studie voor een dier acten zijn begonnen, hebben dus nog ruim vol¬ doende gelegenheid ze te voltooien. Den termijn hog langer te stellen schijnt dus wel niet noodig. Het komt overigens tegenwoordig nog slechts zelden voor, dat het bedoelde examen wordt afgelegd door. personen, die niet het einddiploma der Rijks hoogere land-, tuin- en boschbouwschool bezitten; de regel is, dat het examen M. O. dan 2 jaren na het eindexamen dier inrichting wordt gedaan." — Zie verder de hierachter (bladz. 58/59) afgedrukte overgangsbepaling van art. 64 der evengenuemae wet van lö December 1917, S. 700. Art. 74. Voor het geven van schoolonderwijs in de nederlandsche taal en letterkunde en de geschiedkundige we-  Art. TB — 48 ■ tenschappen, wordt de acte van bekwaamheid verkregen ten gevolge van een examen in : o. de nederlandsche taal en letterkunde ; 6. de geschiedenis ; c. de wiskundige, natuurkundige en staatkundige aardrijkskunde. Voor het geven van schoolonderwijs in de staatshuishoudkunde ten gevolge van een examen in : o. de staatshuishoudkunde en de statistiek, inzonderheid van Nederland en van zijne koloniën en bezittingen in andere werelddeelen ; 6. de gronden van de gemeente-, provinciale en Staatsinrigting van Nederland. Art. 75. Voor het gevén van schoolonderwijs in de handelswetenschappen wordt eene acte van bekwaamheid verkregen ten gevolge van een examen in : a. het boekhouden ; b. de beginselen der handelswetenschappen, omvattende het handelsregt, de handelsgeographie, de statistiek van nijverheid en handelsverkeer, de kennis van het finantiewezen der Staten, en de beginselen der warenkennis. Voor het geven van schoolonderwijs in de zeevaartkunde wordt de acte verkregen ten gevolge van een examen in : a. de lagere wiskunde, de bolvormige driehoeksmeting daaronder begrepen ; 6. de beginselen der sterrekunde ; c. de kennis der verschijnselen in den dampkring en op den oceaan ; d. de kennis der werktuigen, bij de waarnemingen op zee gebruikelijk. Art. 76. De in art. 69 vermelde  Art. 78 — 50 wijs bepaald, welke aan het bezit Van . elke dezer akten verbonden is. Bij de wet van 25 April 1879, S. 87, is vastgesteld dat, met wijziging van art. 77, twe e a f z onde r 1 ij k e acte n van bekwaamheid voor het schoolonderwijs in de Fransche, Duitsche en Engelsche taal worden verkrijgbaar gesteld, de eerste, acte A, tengevolge van een examen in de taal, omvattende grondige, kennis van de taal, van hare uitspraak en hare spraakleer; de tweede, B, ten gevolge van een examen in de taal- en letterkunde. De programma's dier examens zijn vastgesteld bij besluit van 3 Augustus 1879, S. 148, voorzoover het middelbaar onderwijs betreft gewijzigd bij besluit van 14 October 1884, S. 216. .. . , Dit gewijzigd besluit, met de gewijzigdo programma's, voorzoover zij op het middelbaar onderwijs betrekking hebben, zijn hierna onder de bijlagen opgenomen. Bij besluit van 9 Augustus 1879, S. 149, mede hierna als bijlage opgenomen, zijn bepalingen vastgesteld omtrent het afnemen der examens. — litt. d is aldus gewijzigd en de laatste alinea is aan het artikel toegevoegd bij de wet van 27 Mei 1907, S. 128. _ zie ter uitvoering van litt. d het onder de bijlagen opgenomen besluit van 19 Juli 1910, S. 239. Art. 78. Tot het verkrijgen van eene der acten van bekwaamheid voor schoolonderwijs, vermeld in artt. 70—76, en in levende talen, wordt bovendien vereischt een examen in de theorie van onderwijs en opvoeding, hoofdzakelijk m ■ betrekking tot het middelbaar onderwijs. Zij, die in het bezit, zijn van eene dier acten, zijn bij het examen ter verkrijging eener andere acte voor middelbaar schoolonderwijs vrijgesteld van een nieuw examen in de theorie van onderwijs en opvoeding.  51 — Art. 78 De acte, vermeld in art. 45 der wet van den 13den Augustus 1857 (Staatsblad n°. 103), maakt bevoegd tot het geven Van het aldaar omschreven onderwijs aan middelbare scholen voor meisjes. alinea 1. Eenige paedagogische .vorming zal bij het onderwijs geven in levende talen wel te pas komen. En nu mag men toch wel van de commissiën van examen verwachten, dat ze niet dezelfde gestrengheid zullen toepassen op een ieder, welk onderwijs hij ook geve, van welken omvang dat ook zjj, welke zijne bestemming zij op het gebied van onderwijs. Maar dat hij in 't geheel niet zou worden getoetst, wat paedagogische geschiktheid en omgang betreft, wanneer men enkel onderwijs in levende talen geeft, zou ik nog niet durven aannemen. Ik zou hier liever het meer kiezen, dan bij het mindere laten. Het t onderwijs in levende talen zal in den regel te geven zijn aan zoodanigen, in wier omgang de regelen der jmedagogie wel mogen betracht worden. Daarom zou ik niet gaarne zien, dat deze onderwijzers daarvan ten eenenmale vreemd bleven. (Redev. Minister van Binnenlandsche Zaken.) — Bij de wet van 25 April 1879, S. 87, is de bezitter der acte van bekwaamheid bedoeld in art. 56 (77), letter a, der wet van 17 Augustus 1878, S. 127, bij het afleggen van het examen voor de acte A Fransch, Duitsch of Engelsen (zie de eerste aanteekening op art. 77) vrijgesteld van het examen in de theorie van onderwijs en opvoeding. Gelijke vrijstelling geniet de bezitter der acte bedoeld in art. 56 (77), letter b, der wet van 17 Augustus 1878, S. 127, bij het afleggen van het examen voor de acte B in de genoemde talen. De bezitter der acte A is voor het vak, waarvoor zij is uitgereikt, bevoegd tot het geven van schoolonderwijs aan alle scholen van lager en middelbaar onderwijs, met uitzondering der hoogere burgerscholen met vijfjarigen cursus; dè bezitter der acte B heeft gelijke bevoegdheid als aan den bezitter der acte, ingevolge art. 77 der wet op het middel 4*  ■ 60 3. Het bepaalde dij net eerste en iwuwc lid is van toepassing op hen, die krachtens het bepaalde in artikel 66, derde lid, na het in werking treden dezer wet, eene akte van bekwaamheid B tot het geven van middelbaar schoolonderwijs in de landbouwkunde verwerven. 4. Enz. Art. 66. (1) 1. Bij het in werking treden dezer wet vervallen in de wet van 2 Mei 1863 (Staatsblad n". 60) houdende regeling van het middelbaar onderwijs, laatstelijk gewijzigd bij de wet van 14 Juni 1909 (Staatsblad n°. 173), a. de eerste alinea van artikel 19; b. artikel 20; c. in artikel 23, eerste lid, de woorden „en' de Bijkslandbouwschool", terwijl de eerste komma in dit lid wordt vervangen door het woord „en"; d. in artikel 28 de woorden „en der Bijkslandbouwschool". 2. Vier jaren na het in werking treden dezer wet vervalt in voornoemde wet het vierde lid van artikel 67 en de laatste zin van het tweede lid van artikel 66, terwijl de punt-komma in dat Jid wordt vervangen door een punt. 3. Vijf jaren na het in werking treden dezer wet vervalt artikel 73 der voornoemde wet, terwijl in plaats van de in artikel 81, eerste lid, dier wet voorkomende woorden: „twintig gulden voor eene der acten B, vermeld in artikelen 70, 71, 72 en 73;" worden gelezen de woorden : „ttrinüg gulden voor eene der acten B, vermeld in artikelen 70, 71 en 72;"; • en voorts in plaats van de in datzelfde lid voorkomende woorden: „tien gulden voor de acte A, vermeld irr artikel 73 of voor eene der acten, vermeld in artikelen 76 en 77" de woorden : „tien gulden voor eene dor acten, vermeld in artikelen 76 en 77.". Art. 68. Bij het in werking treden dezer wet vervallen (1) Met dit artikel is in den hiervóór afgedrukten tekst der Middelbaar-onderwijswet reeds rekening gehouden.  . V.' *M. - 61 .... .w.^„iW11 en verordeningen betreffende de Rijks hoogere land-, tuin- en boschbouwschool, behoudens het bepaalde bij artikel 48 van het reglement der Rijks hoogere landtmn- en boschbouwschool (1), behoorende bij het Koninklijk besluit van 18 September 1916 (Staatsblad n°. 443). Art. 70. Deze wet treedt in werking op. den nader door Ons te bepalen dag. (2) \±i a.n. ia van ait r» im«,t i„:jt , . ïïwV lofsteId bï hAait S 1906 (O. V ). 6n °P het besJuit van !2 April •o % wet, van 15 Deeember 1917 s 700 is krachtens besluit van 1 Maart 1918 S Ï52* in werking getreden-met ingang Van 9 M^rt  64 3°. de meetkunde, waaronder begrepen wordt de stereometrie ; 4". de platte- en bolvormige driehoeksmeting, met toepassing op vraagstukken der werkdadige meetkunst en der spherisohe astronomie ; 5°. de beginselen der beschrijvende meetkunde, omvattende : de leerwijze der projeotien, de werkstukken betrekkelijk de regte lijn en het platte vlak, de drievlakkige hoeken, de veelvlakkige ligchamen en den bol; 6°. de beginselen der analytische meetkunde tot en met de kegelsneden en de vergelijkingen van de regte lijn in de ruimte en van het platte vlak; 6. kennis van 1. de beginselen der theoretische en toegepaste mechanica, omvattende : de leer van het even-wigt van vaste ligchamen, der zwaartepunten, der stabiliteit, der wrijving; de enkelvoudige en de voornaamste zamengestelde werktuigen ; den weerstand der bouwstoffen, met eenige eenvoudige toepassingen ; het beginsel der virtuele snelheden ; — de leer der beweging en der beweegkracht in het algemeen; de momenten van traagheid; de wetten der beweging om eene vaste as ; de botsing ; algemeene begrippen omtrent arbeid en arbeidsvermogen; — de wetten van het evenwigt der vloeistoffen en van drijvende lichamen; — de wetten van de beweging der vloeistoffen; — de wetten van I evenwiet en bewering der gassen; 2°. de beginselen der werktuigkennis en der technologie, omvattende : de kennis der beweegkrachten en der werktuigen bij hare toepassing gebezigd; de kennis der werktuigen tot het overbrengen of wijzigen van beweging, en van die tot het verrigten van arbeid, als: het verplaatsen van lasten, het veranderen van vorm, het bewerken van metaal en andere vaste stoffen, enz.; de kennis van de inrigting der voornaamste werkplaatsen, waar deze bewerkingen geschieden; c. kennis van 1°. de beginselen der natuurkunde, waardoor verstaan wordt de. proefondervindelijke natuurkunde ; 2». de beginselen der scheikunde, omvattende : de kemrs der algemeene wetten van scheikundige werkingen; van het scheikundig teeken-  05 Bourui; van ae equivalentenleer en de naamregels; van het voorkomen, de bereiding (ontstaan) en de eigenschappen der voornaamste enkelvoudige stoffen en van hare belangrijkste anorganische verbindingen; van het voorkomen, de bereiding (ontstaan) en de eigenschappen van eenige belangrijke organische stoffen, als vertegenwoordigers voor geheele reeksen of klassen; de praktisohe bereiding en zuivering van stoffen, en de handgrepen, — ook praktisch toe te passen, — voor zooveel zij bij onderwijs in de beginselen vereischt worden; 3«. de beginselen der kosmografie, omvattende:" de kennis der spherische coördinatenstelsels, waardoor de plaats van punten op de aarde en aan den hemel wordt bepaald; van de schijnbare en ware beweging der ligchamen van ons zonnestelsel; van tijd- en plaatsbepaling op aarde en der tijdrekenkunde ; kennis der voornaamste verschijnselen aan den hemel en van de natuurkundige gesteldheid der hemelligchamen; d. kennis van 1°. de beginselen der delfstofkunde, nameliik. van de kristalvormen, de zamenstelling, de rangschikking en het voorkomen der voornaamste delfstoffen; 2°. de beginselen der aardkunde, omvattende : de kennis van de rangschikking en opeenvolging der vormingen, van de onderscheiding der steensoorten en der voornaamste versteehingen, welke de vormingen kenschetsen; 3°. de beginselen der plantenkunde, omvattende : de kennis van den bouw en de levensverrigtingen van de deelen der plant; van de kunstwoorden, bij de plantenbeschrijving in gebruik, en van de rangschikking der planten; de kennis van eenige voorname inlandsche planten; 4°. de beginselen der dierkunde, omvattende : de kennis van den bouw der dieren en van de levensverrigtingen der ligchaamsdeelen; van de rangschikking van het dierenrijk ; de kennis van de voornaamste diersoorten, vooral van inlandsche. S. & J. n». 8, 12» dr.  «6 B. Examen ter verkrijging eener acte van bekwaamheid B voor schoolonderwijs in de wis- en werktuigkundige wetenschappen, vermeld in art. 70 der wet. De vereisohten zijn: a. kennis van 1. de beschrijvende meetkunde, daaronder ook begrepen die der gebogen vlakken; 2°. de analytische meetkunde, daaronder ook begrepen die der gebogen vlakken; . 3°. de differentiaal- en integraalrekening, vooral Kare -toepassingen op de meetkunde ; b. kennis der theoretische en toegepaste mechaniza, omvattende: de mechanica met toepassing van analyse behandeld; den weerstand der bouwstoffen en de theorie van kappen en gewelven ; de volledige leer der beweegkrachten van menschen en dieren, van den wind, van water, van warmte en van. de voornaamste arbeids we rktu ige n. c. Examen ter verkrijging eener akte van bekwaamheid B voor schoolonderwijs in de natuurkunde, vermeld in art. 71 der wet. De vereischten zijn: a. kennis der analytische meetkunde, als in programma B onder a 2°. ; 6. kennis der differentiaal- en integraalrekening, als in programma B onder a 3°. ; c. kennis der theorethische mechanica met toepassing van analyse behandeld; d. kenn;s der natuurkunde ;n haren geheelen omvang en van eenige harer voornaamste toepassingen ; e. kennis der meteorologie, omvattende : de kennis der verschijnselen van den dampkring, der verdeeling van warmte en regen over de oppervlakte der aarde en van het klimaat van verschillende landen; ƒ. kennis der scheikunde, omvattende : behalve de kennis der scheikundige eigenschappen van onbewerktuigde stoffen in het algemeen, de kennis van het ontstaan der stoffen uit elkander, zoowel organische als anorganische ; van het verband tussohen scheikundige en natuurkundige eigenschappen; do theorie van  • 67 qualitatieve en quantitatieve analyse van anorganische stoffen; bedrevenheid in de uitvoering van eenvoudige anorganische analysen. ' D. Examen ter verkrijging eener akte van bekwaamheid B voor schoolonderwijs in t>e scheikunde, vermeld in art. 72 der wet. De vereischten zijn : o. kennis van de algemeene, de toegepaste en de analytische scheikunde, omvattende : de theoretische scheikunde en hare geschiedenis; de anorganische en organische scheikunde in haren geheelen omvang; de theorie van qualitatieve en quantitatieve analyse en bedrevenbeid in het uitvoeren van anorganische en organische analysen ; de toepassing der scheikunde op fabrieken, landbouw en het dagelijksch leven; b. kennis der scheikundige technologie, namelijk, eene beschrij /ing, verklaring en korte geschiedenis van enkele dier takken van fabrieksen ambachtsnijverheid, bij welke scheikundige en natuurkundige bewerkingen voorkomen, kennis van het scheikundig onderzoek der onderscheidene producten van nijverheid, voor zooveel dit noodig is om hunne betrekkelijke ■waarde te bepalen; c. kennis der proefondervindelijke natuurkunde, uitvoerig vooral in die deelen, welke met scheikunde in bijzonder verband staan. E. Examen ter verkrijging eener acte' van bekwaamheid A voor schoolonderwijs in de landbouwkunde, vermeld in art. 73 der wet. (1) De vereischten zijn: kennis der beginselen van den landbouw, om. (1) Blijkens de aanteekening op art. 73 der *et zullen dat artikel, en derhalve eveneens de in dat artikel bedoelde akten van bekwaamheid voor het scholonderwijs in de landbouwkunde A„en B (programma's E, R, S en T) vervallen vijf jar.n na het in werking treden van de wet Van C December 1917, S. 700, tot regeling van het hooger landbouw- en hooger veeartsennkundig onderwijs; wat ingevolge besluit van 1 Maart 1918, S. 152, is geschied met ingang van 9 Maart 1918. 6 5*  — 70 — naamste Staten, gepaard met eenige bekendheid met hunne staati regeling, nijverheid en handelsbetrekkingen . G. Examen ter verkrijging eener acte van bekwaamheid voor schoolonderwijs in de staatshuishoudkunde, vermeld in art. 74 der wet. De vereischten zijn : a. kennis van : M^ggl 1°. de staathuishoudkunde, dat is, van het ■wezen, den omvang en het doel dier wetenschap en van de wijze, waarop hare beginselen op de huishouding van staat zijn en moeten worden toegepast. Het examen omvat zoowel de voornaamste onderwerpen dér wetenschap als haar algemeen begrip; 2°. de statistiek, inzonderheid van Nederland en zijne koloniën en bezittingen in andere werelddeelen, namelijk, een jVst begrip van den aard en het doel der statistiek; kennis van den tegenwoordigen toestand van de voornaamste rijken en inzonderheid van Nederland en zijne koloniën. Hieronder behoort inzonderheid ook de kennis van het land en zijne natuurlijke bronnen van bestaan, van de middelen om het publiek huishouden te voeren, en van den toestand der particuliere bedrijvigheid; 6. kennis der gronden van de gemeente-, provinciale- en staatsinrigting van Nederland, zooals die in de Grondwet en de daaruit voortgevloeide organieke wetten geformuleerd zijn. H. Examen ter verkrijging eener akte van bekwaamheid voor schoolonderwijs in de handelswetenschappen, vermeld in art. 75 der wet. De vereischten zijn: a. kennis van het boekhouden, waaronder wordt verstaan de kennis der wettelijke bepalingen aangaande de koopmansboeken; van de methoden van het enkel, van het gewoon dubbel of Italiaansch en van het gewijzigd dubbel boekhouden (journaal-grootboek); van de verschillende berekeningen, welke bij  71 het inschrijven in de boeken te pas komen, hoofdzakelijk die betreffende de verschillende stelsels van munten, maten en gewigten, den koers der munten, wisselkoers, reduotie, arbitrage enz.; kennis der handelsusantien van de voornaamste handelsplaatsen ten opzigte van zegel, courtage, enz. 6. kennis van de beginselen der handelswetenschappen, omvattende : 1°. het handelsregt in zijne hoofdtrekken, en in het bijzonder het Nederlandsch handelsregt, zooals het in het Wetboek van Koophandel en in afzonderlijké wetten beschreven is. Hiertoe behooreh ook de Nederlandsche tariefwetten en de scheepvaartwetten; 2°. de handélsgeografie en statistiek van nijverheid en handelsverkeer, te weten : de kennis der landen, welke de middelpunten van handel en nijverheid zijn, van de hoofdtrekken hunner bedrijvigheid, van de voornaamste markten van aan- en uitvoer, van de groote wegen van verkeer en van den toestand der internationale handelp- en nijverheidsbetrekkingen; 3°. de kennis van het financiewezen der Staten, omvattende : een vergelijkend overzigt van de belastingstelselp, de financiële huishoudingen inrigtingen in de voornaamste Staten; 4°. de beginselen der warenkennis, omvattende : de kennis van de soorten, kenmerken en betrekkelijke waarde van eenige der voornaamste handelswaren, en van hare bereiding en zamenstelling, voor zooveel die daarmede in verband staan; van de vervalschingen en de middelen om die te herkennen; van de voornaamste plaatsen waar, en de wijze waarop zij worden ter markt gebragt. I. Examen ter verkrijging eener acte van bekwaamheid voor schoolonderwijs in de zeevaartkunde, vermeld in art. 75 der wet. De vereischten zjjn: o. kennis van de lagere wiskunde, omvattende : 1°. de rekenkunde in haren geheelen omvang ; 2°. de stelkunde, daaronder begrepen de tweede magtsvergelijkingen, de reken- en  — 72 — meetkunstige reeksen, de theorie en het gebruik der logarithmen; 3°. de meetkunde, omvattende ook de stereometrie en de platte en bolvormige driehoeksmeting, met toepassing op vraagstukken uit de werkdadige meetkunst en uit de spherisehe astronomie ; 6. kennis van de beginselen der sterrekunde, omvattende : de spherisehe astronomie, de kennis der ligchamen van ons zonnestelsel, van hunne ware en schijnbare beweging en van de vaste sterren ; c. kennis van de verschijnselen in den dampkring en op den oceaan, voornamelijk de wetten van winden en stroomen; d. kennis der werktuigen bij de waarnemingen op zee gebruikelijk, van hunne inrigting en gebruik, van de bronnen van fouten en van de middelen om die op te sporen, weg te nemen of het bedrag der fouten in rekening te brengen. K. Examen ter verkrijging van afzonderlijke acten van bekwaamheid voor schoolonderwijs in' de vakken, vermeld in art. 70 en 74 der wet, en in het boekhouden, volgens art. 76. D3 vereischten z\jn: I. voor de wiskunde, dezelfde als in programma A, onder a; II. voor de beginselen der theoretische en toegepaste mechanica, der kennis van werktuigen en der technologie, dezelfde als in programma A, onder 6/ III. voor de beginselen der natuurkunde, der scheikunde en der kosmographie, dezelfde als in programma A, onder c; IV. voor de beginselen der delfstof-, aard-, plant- en dierkunde, dezelfde als in programma A, onder d; V. voor de hoogere wiskunde, dezelfde als in programma A, onder a, en programma B, onder a; VI. voor de hoogere mechanica, dezelfde als in programma A, onder 6, en programma B, onder b; VII. voor de Nederlandsche taal- en letterkunde, dezelfde als in programma F, onder a;  73 vill. voor de geschiedenis, dezelfde als in programma F, onder b; IX. voor de wiskundige, natuurkundige en staatkundige aardrijkskunde, dezelfde als in programma F, onder c; X. voor de staatshuishoudkunde en de statistiek, inzonderheid van Nederland en van zijne koloniën en bezittingen in andere werelddeeUn, dezelfde als in programma G, onder a; XI. voor de gronden der gemeente-, provinciale- en staatsinrigting van Nederland, dezelfde als in programma G, onder 6;. XII. voor het boekhouden, dezelfde als in programma H, onder a. K. Examen ter verkrijging van afzonderlijke akten van bekwaamheid als onderwijzeres in de nederlandsche taal- en letterkunde, geschiedenis en aardrijkskunde. (1) De vereischten zijn: VII. voor de Nederlandsche taal- en letterkunde, dezelfde als in programma F voor onderwijzeressen, onder a; VIII. voor de • geschiedenis, dezelfde als in programma F voor onderwijzeressen, onder b; IX. voor de aardrijkskunde, dezelfde als in programma F voor onderwijzerossen, onder c. L. Examen ter verkrijging van akten van bekwaamheid tot het geven van schoolonderwijs in de levende talen en hare letterkunde, bedoeld in het voorlaatste lid van artikel 77 der wet tot regeling van het middelbaar onderwijs. (2) De vereischten zijn : eene grondige kennis van de taal, van hare spraakkunst en van de vereischten van een ir^rnT6 af5°°derlijke programma's K VII, fsv • *en rSrT..v,oor vr°uwelijke candidaten -t 156 J besluit van 11 October 1869. „J2? H°* programma L, zooals dit in 1864 is vastgesteld omvatte in het algemeen alle levende alen, ook de Fransche, Engelsche en Hoogduitsche talen. Nadat bij besluit van 11 October 1869, S. 156, voor vrouwelijke oan  74 goeden stijl, blijkende uit een vaardig en juist gebruik, zoowel mondeling als schriftelijk ; kennis van de geschiedenis en de voornaamste voortbrengselen harer letterkunde. Voor de Spaansche taal wordt mede geëischt kennis van de geschiedenis der taal. (1) L. Examen ter verkrijging eener akte van belwaamheid als onderwijzeres in eene der levende TALEN EN HARE LETTERKUNDE (ANDERE DAN DE PrANSCHE, EnOELSOHE EN HOOGDUITSCHE), bedoeld in art. 77, voorlaatste lid der wet. (2) De vereischten zijn: grondige kennis van de taal, hare spraak- didaten nog een bijzonder programma was vastgesteld, zijn bij besluit van 3 Augustus 187», S 148 ter uitvoering van art. 4 der wet van 25 April 1879, S. 87, waarbij voor elke der drie genoemde talen twee afzonderlijke akten zijn ingesteld, voor die talen twee nieuwe programma's vastgesteld, zulks met gelijktijdige vervallenverklaring van het programma L, vastgesteld bij besluit van 2 Februari 1864, b. 8. Die nieuwe programma's zijn bij besluit van 14 October 1884, S. 216, door andere vervangen, welke hierachter in het besluit van 3 Augustus 1879 S 148, zijn afgedrukt. Bij het besluit van 'l4 October 1884, S. 216, is tevens het in 1869 voor vrouwelijke candidaten vastgestelde programma L, voorzoover de Fransche, Engelsche en Hoogduitsche talen betreft, vervallen verklaard. (1) Aangezien in 1918 voor het eerst examen zal worden afgenomen ter verkrijging van een akte van bekwaamheid tot het geven van middelbaar onderwijs'in de Spaansche taal en letterkunde, heeft de Minister van btaat. Minister van Binnenlandsche Zaken ten gerieve van de candidaten, in de Nederlandsche Staatscourant van 21 Juli 1917, n». 169, eenige inlichtingen verstrekt door bekendmaking van een „Leidraad voor hen, die zich willen onderwerpen aan het examen voor de akte middelbaar onderwijs in de Spaansche taal en letterkunde". (2) Dit afzonderlijke programma voor vrouwelijke candidaten, dat aanvankelijk alle levende tal n, waarin examen wordt afgenomen, omvatte, is vastgesteld bij besluit van 11 October 1869, S. 156, en daarna gedeeltehjk — nL voorzooveel de Fransche, Engelsche en Hoogduitsche talen betreft — vervallen verklaard bij besluit van 14 October 1884, S. 21b. Verg. noot (2) op het voorafgaande programma L.  76 Kun.t en de vereischten van een goeden stijl, blijkende uit een vaardig en juist gebruik, zoowel mondeling als schriftelijk; kennis van de hoofdtrekken van de geschiedenis der letterkunde en van eeDige harer voornaamste voortbrengselen uit dat tijdvak, waarin de letterkunde het meest beeft gebloeid, en van den laatsten tijd, bijzonder van die welke geschikt zijn om bij het onderwijs aan meisjes gebruikt te worden. M. Zie voor deze programma's (teekenen) het hierna opgenomen besluit van 19 Juli 1910 S. 239. (1) N. Examen ter verkrijging eener acte van bekwaamheid voor schoolonderwijs in het schoonschrijven, vermeld in art. 77 der wet. ue vereisonten zijn: kennis der verschillende methoden van schrijfonderwijs; het vervaardigen van een schoonschrift, — groot, middelsoort en klein, het laatste zoowel met eene loopende als met eene staande hand — het teekenen van hoofdletters, cijfers en versieringen voor facturen, journalen, enz. O. Examen ter verkrijging eener akte van bekwaamheid voor schoolonderwijs in het boetseeren, vermeld in art. Tl der wet van 2 Mei 1863 (Staatsblad n°. 50). (2) De vereischten zijn: o. hetzelfde als onder a van programma M 1; (1) Oorspronkelijk was er één ongesplitst examen ter verkrijging «ener akte van bekwaamheid voor schoolonderwijs in het handteekenen, het rechtlijnig teekenen en de per■• 1J besluit ™n 28 Februari 1868, fe. J7, zyn twee afzonderlijke programma's oï A6n -i £ vaetSB8teld, welke bij besluit van jooo, o. m, vervallen verklaard en door nieuwe vervangen zijn. Ook deze laatste \Y iWver1(y,e„rvailen bij besluit van 19 Juli 1910, S. 239, waarbij voor de thans m. t,en ,?kten gesplitste akle teekenen, tien afzonderlijke programma's Ma tot en met Mk zrjn vastgesteld. , (2) Dit programma is, met vervallenverklaring van het oorspronkelijk programma, vastgesteld bij besluit van 24 April 1885 S 112  — 76 — 6. hetzelfde als onder c van programma M 1; c. hetzelfde als onder d van programma M 1; (1) d. vaardigheid in het boetseeren van ornamenten en van deelen van het menschelijk figuur naar afgietsels en naar graphisohe modellen eh in het boetseeren van ontwerpen van ornamenten; e. kennis der eischen van een doeltreffenden gang van het onderwijs in het boetseeren voor de verschillende soorten van scholen, waar dat onderwijs wordt gegeven. P. Examen ter verkrijging van eene akte van bekwaamheid voor schoolonderwijs in de gymnastiek, vermeld in artikel 77 der wet tot regeling van het middelbaar onderwijs. (2) De vereischten zijn: L voor mannelijke candidaten : Theoretisch. » Schriftelijk. 1. Het maken van een opstel over één van drie opgegeven onderwerpen, ontleend aan de stof voor het mondeling onderzoek; 2. Het beantwoorden van drie vragen, mede ontleend aan de onder 1 bedoelde stof. (1) Van programma M1, dat vervallen is verklaard bij besluit van 19 Juli 1910, S. 239, luidde het onder a, c en d bepaalde respectievelijk: „o. kennis van de beginselen van de projec- 'e. kennis der theorie van het ornament en van de decoratieve kunst en der hoofdtrekken van de geschiedenis der stijlen ; vaardigheid in het slileeren van bloemen en bladeren en in het ontwerpen van eene éénvoudige omamentale samenstelling; d. kennis vaD de proportiën van het menschelijk lichaam, van het menschelijk geraamte, van den vorm der voornaamste beenderen en van de spieren, die zich aan.de oppervlakte van het lichaam vertoonen." (2) Het oorspronkelijk in 1864 vastgestelde programma P is bij besluit van 24 April 1886, S. 112, vervallen verklaard en door een nieuw vervangen ; dit laatste is weder ingetrokken bij besluit van 29 Juni 1917, S. 481, en vervangen door het programma, dat hierboven is afgedrukt.  — 77 - Mondeling. a. Duidelijk begrip van : 1. het doel der lichaamsoefeningen; 2., de plaats, welke de lichaamsoefeningen in de taak der school behooren in te nemen. 6. I. Algemeen kennis van de geschiedenis der lichaamsoefeningen, meer in het bijzonder van het begin der achttiende eeuw af; 2. Kennis van de meest p-ehnillrpp;;!,» =,tQi seis van lichamsoefenineen en van dn hi;ir.r,rlo_ re waarde van iede» hunner; 3. Kennis van de voornaamste at.anrlaa^ werken, op de lichaamsoefeningen betrekking ucuuenae. c. Kennis der leerstof : 1. Van dé lichaamsoefenino-nn A~ ~~ derscheidene scholen, waar zii onnV™»-«,r, &m den, de veldspelen daaronder begrepen; 2. Van enkele vormen van de kunst van zelfverdediging, het schermen daaronder be¬ grepen ; 3. van de zwemkunst. d. Kennis van de toenaaseliJMnp^ «„ w methodisch gebruik der onder c bedoelde leerstof. '■• Kennis van de veilio-heiHamontr»™!,,,, bij het onderwijs in de lichaamsoefeninrrer, *»' nemen, meer in het bijzonder met betrekking tot de ademhaling en de hartwerking. /. tennis van het menschelijk lichaam : 1. Van het geraamte vn„ Aa hunne verbindingen en van de spieren voor de animale verrichtingen. die, welke uitsluitend aanhechting hebben aan de beenderen van hoofd, hand of voet); 2. Van de vegetatieve verrinht.^ bloementeelt, fruitteelt, bloembollenteelt, en zaadteelt in haren vollen omvang en van de grondslagen der gebruikte enltunrmethoden; van de vor mmg, de samenstelling, de- scheikundige en natuurkundige eigenschappen van den grond ■ van de grondbewerkingen de grondverbetering' van de bemesting ; van de voornaamste ziekten en beschadigingen der tuinbouwgewassen en hare bestrndmg; van de verschillende methoden van vermenigvuldiging en veredeling, die i„ den tuinbouw worden toegepast; van de mo. thoden van bewaren, conserveeren en verwerken van tuinbouwproducten; 6 wetenschappelijke en practische kennis van de economische grondslagen van den tuin- , muuib van Oen handel in tuinbouwproducten, in het bijzonder met het oog op Nederiandsche toestanden; c. kennis van de gebouwen, kassen, bakken verwarmingsmiddelen en andere cultnurinrichtmgen, bij den tuinbouw in gebruik, en van de wetenschappelijke grondslagen van het «ecruik; 6 d. kennis van de tuinarchitectuur en het in teekening brengen van tuinen. Examen ter verkrijging eener akte van bekwaamAetdBvoor schoolonderwijs in denB0SCSB0vw.(l) De vereischten zijn: o. wetenschappelijke en »twi„ f. ■ van ae algemeene en hrizondem hni,*t„.i.t _ inbegrip van de vemenigvuidiging der houtgewassen en de behandeling gedurende hunnen groei; van de vorming, de samenstelling, de scheikundige en natuurkundige eigenschappen van den grond; van de grondbewerking en grondverbetering; van de bemesting; van de bij de houtteelt, in het bjjzonder in Nederland gebruikelijke gewassen; van de voornaamste ziekten en beschadigingen der houtgewassen en hare bestrijding; van de natuurlijke eigen- het ,ver^al1Ln0^0pZr0gramma R en omt»°t XrTmniaE ° P™*™* T op S. & J. n». 8, 12« dr. 6  — 82 — schappen der verschillende houtsoorten en van het gebruik, dat ervan wordt gemaakt; van de waardeering van houtgewas en van de houtmeetkunde; van de bewerking, die de boschvoortbrengselen ondergaan, alvorens te worden aangeboden; \ wetenschappelijke en practische kennis van de bosohbedrijfsregeling, met inbegrip van het opmeten en in kaart brengen van bossohen; de boschrenferekening en de boekhouding met het oog op den boschbouw ; e. kennis van de werktuigen en gereedschappen bij de houtteelt in gebruik. Besluit van den 30sten Augustus 1864, S. 01, houdende vaststelling van een reglement voor de Rijks-hoogere burgerscholen. (D Wij WILLEM III, enz. Op de voordragt van Onzen Minister van Binnenlandsche Zaken, van den 8 Augustus 1864, n°. 306, 5C afdeeling; Overwegende, dat art. 22 der wet van den • 2 Mei 1863 (Staatsblad n°. 50) voorschrijft, dat al hetgeen de toelating tot de Rijks- hoogere burger (en landbouw)aoholen(l), de verpligtmgen van den directeur en de leeraren en de regeling van het onderwijs betreft, voor zooverre het niet door die wet is geregeld, bij algemeenen maatregel van bestuur wordt vastgesteld; Den Raadkan State gehoord (advies van den 26sten dezer, n°. .5); Hebben goedgevonden en verstaan : het reglement vast te stellen, hetwelk aan dit besluit is gehecht. Onze Minister van Binnenlandsche Zaken is m Dit reglement gold oorspronkelijk.voor de Rijks- hoogere burger- en 1™»"^'%% Bij het sedert ingetrokken besluit van 28 JuH 1884 S 181. is echter bepaald dat dit reglement niet meer van toepassing zou zijn op de RijkslandbouwschooL Deze laatste is eerst bij afzonderlijke reglementen geregeld geworden doch heeft ten slotte opgehouden als zoodanig te Destaan tengevolge van .de instelling van het hooger landbouwonderwijs bij de wet van ?5 December 1917, S. 700. (Zie thans het besluit van 1 Maart 1918, S. 153).  83 belast met de uitvoering van dit besluit, hetwelk in het Staitsblad zal worden geplaatst, 's Gravenhage, den 30sten Augustus 1864. WILLEM. De Min. van Binnenl. Zaken, Thorbeckb. (Uitgeg. 5 Sept. 1864.) REGLEMENT voor de Rijks-hoogere burgerscholen. (Zooals dit reglement is gewijzigd bij besluiten van 13 Augustus 1873, S. 121, 9 April 1879, S. 55, 9 April 1892, S. 85,' 7 Juli 1899, S. 154, 23 Januari 1902, S. 7 en 19 Januari 1917, S. 186.) (1) § 1.. Van den directeur en de leeraren. Art. 1. De directeur is, onder toezigt van den inspecteur, belast met het beheer der school. Hij draagt zorg, zoowel door bijwoning van lessen, als door andere gepaste middelen, dat het onderwijs geregeld en overeenkomstig de voorschriften gegeven worde. 2. De regeling van het onderwijs geschiedt door den direoteur, in overleg met de leeraren. Bij verschil beslist de Minister. In zaken, die op de schooltucht of op de inwendige huishouding der school betrekking hebben, gedragen de leeraren zich naar de beslissing van den directeur, behoudens beroep op" den Minister. 3. De directeur geeft aan den inspecteur de verlangde inlichtingen en uit eigen beweging steeds kennis van hetgeen meldingwaardig voorvalt. 4. Jaarlijks vóór den laatsten October doet de direoteur den inspecteur een beredeneerd verslag toekomen van den staat der school gedurende het laatste schooljaar. 5. Bij ongesteldheid, afwezigheid of ontstentenis van den directeur, gedurende ten hoogste drie dagen, wijst hij zeif een der leeraren aan, die hem op zijne verantwoordelijkheid vervangt. Voor langer afwezigheid van den directeur uit de school, vraagt hij vergunning aan den Minister, die, bij het verleenen daarvan, een der leeraren met de waarneming van het directeurschap belast. (1) Zie de noot op de vorige bladzijde. 6*  84 In beide gevallen doet de directeur mededeeling der gedane opdragt aan den inspecteur en aan de commissie van toezigt op het middelbaar onderwijs. Verkeert de directeur, door plotselinge ongesteldheid of eenig ander toeval, in de onmogelijkheid om aan het voorschrift van het 1ste lid van dit artikel te voldoen, dan treedt de oudste leeraar der school voorloopig in zijne plaats en geeft ten spoedigste van het gebeurde kennis aan den Minister, aan den inspecteur en aan de commissie van toezigt op het middelbaar onderwijs. (1) 6. Is een der leeraren door ongesteldheid of andere wett'ge reden verhinderd onderwijs te geven, dan verwittigt hij daarvan aanstonds den directeur, die ten spoedigste maatregelen neemt, om hem, zoo mogelijk, door eenen anderen der leeraren tijdelijk te doen vervangen. Om geene andere redenen mag het onderwijs worden nagelaten zonder vergunning van den directeur. Voor eene afwezigheid van eenen leeraar gedurende langer dan eene week wordt de vergunning van den Minister vereisoht, welke door tusschenkomst van den directeur wordt gevraagd. 7. Bij ontstentenis van eenen leeraar gedurende langer dan eene week worden de vol gens het programma aan hem opgedragen beuren zoo veel doenlijk door de andere leeraren vervuld. De directeur maakt daarvan eene regeling op, waaraan de leeraren verpligt zijn zich te houden, behoudens beroep op den Minister. 8. De leeraren en de directeur behoeven de vergunning van den Minister tot het bekleeden van openbare of bijzondere betrekkingen en tot het geven van privaat onderwijs. 9. De directeur roept de leeraren zoo dikwijls te zamen als hij noodig acht- De zamenroeping moet geschieden, indien drie leeraren schriftelijk het verlangen daartoe aan den directeur te kennen gevèn. De vergadering der leeraren tenoemt een harer leden tot secretaris. 10. Ieder leeraar is bevoegd in de vergade- (1) Dit artikel is aldus opnieuw vastgesteld bij besluit van 9 April 1879, S. 66.  85 PW" *""ua"»ge onderwerpen, het onderwijs en de school betreffende, ter sprake te brengen als hij goed vindt. 11. De /ergadering is bevoegd tot het doen van voorstellen aan den Minister. 12. Ieder jaar in de maand Mei wordt het Programma der lessen voor het volgend schooljaar m eene vergadering der leeraren vastgestelden vóór 1 Junij aan de goedkeuring van oen Minister onderworpen. 13. Het programma vermeldt het getal lesuren. wekelijks in iedere klasse aan elk vak te wijden, de namen der zeeraren, die het onderwijs geven, de daarbij te gebruiken boeken en zooveel doenlijk voor elke klasse den omvang van het onderwijs in elk vak. Bij het programma wordt een door den directeur vastgestelde rooster der lesuren «evoegd. B 14. Het programma wordt tijdig gedrukt. Afdrukken worden gezonden aan den inspecteur en aan de leden der plaatselijke ODmmQe van toezigt voor het middelbaar onderwijs. 15. De directeur doet zich, zoo dikwijls hii zulks noodig oordeelt, door de leeraren schriftelijk verslag geven van den toestand van het hun opgedragen onderwijs en van de vorderingen der leerlingen. . Deze verslagen worden, minstens eenmaal s jaars, m eene vergadering der leeraren ter sprake gebragt. 16. De directeur houdt een register der leerlingen waarin,-onder meer, aanteekening wordt gehouden van den tijd, dien zij aan de schooi dë beT^f"0*6" hebben'en 200 "«WdSk **» de betrekking, waarin'zij na het verlaten der scnool werkzaam zijn geweest. 17. De zorg voor de verzamelingen, hulpmiddelen en werkplaatsen, welke bij sommige vakken van onderwijs dienen, is opgedragen aan de leeraren, met dat onderwijs belast Ingeval dezelfde hulpmiddelen ' door meer dan een leeraar bij . het onderwijs gebruikt worden, beslist de directeur, wie met de zorg daarvoor zal zijn belast. 18. De directeur heeft het algemeen toezigt over de gebouwen, schoolmeubelen, verza-  ■ 80 Geen aankoopen of bestellingen gosv-mo^u door hem, dan na bekomen magtiging van den Minister. 19. De bedienden der school, waaronder ook gerekend wordt een amanuensis voor natuurkunde of scheikunde, worden tenoemd en ontslagen door of van wege den Minister. 20. De directeur stelt, onder goedkeuring van den Minister, een huishoudelijk reglement vast, waarin zoodanige voorschriften, ook betreffende belooning en straf der leerlingen en beoordëeling hunner vorderingen, wordon opgenomen, als ter uitvoering van dit reglement noodig worden bevonden. § 2. Van de leerlingen. 21 Behoudens het bepaalde bij het tweede, vierde en vijfde lid van dit artikel, wordt niemand tot eenige klasse der school toegelaten dan na het afleggen van een openbaar examen, afgenomen door den directeur en de leeraren, waaruit blijke, dat hij de kundigheden bezit, vereischt om het onderwijs in die klasse met vrucht te kunnen bijwonen. Van het toelatingsexamen tot de eerste klasse kunnen door den directeur geheel of gedeeltelijk worden vrijgesteld zij, die eene schriftelijke verklaring overleggen van het hoofd eener lagere school, dat zjj gerchikt zijn het onderwijs in die klasse te volgen. Deze verklaring zal voor eik vak, in het examenprogramma genoemd, duidelijke aanwijzing bevatten omtrent de vorderingen van den candidaat. Geen leerling wordt tot eene hoogere klasse bevorderd dan na het afleggen van een bij het einde van het schooljaar door den direoteur en de leeraren te houden openbaar examen. Aan leerlingen, die voor de derde maal voor eene hoogere klasse worden afgewezen, wordt, behoudens buitengewone omstandigheden, door den Minister te beoordeelen, de verdere toegang tot de school ontzegd. Leerlingen, komende van eene andere hoogere burgerschool, kunnen door den directeur worden toegelaten tot dezelfde klasse, waarin zij volgens schriftelijke verklaring van den directeur der school, die zij verlieten, hadden  ■ 87 moeten plaats nemen, indien zij daar gebleven waren. Leerlingen, in het bezit van het getuigschrift wegens voldoend afleggen van het eindexamen Tan eene hoogere burgerschool met driejarigen cursus, kunnen door den directeur zonder examen worden toegelaten tot de vierde klasse, wanneer zij behalve dit getuigschrift overleggen eene schriftelijke verklaring van den directeur der school, die zij verheten, dat zij geschikt zijn het onderwijs in die klasse te volgen. Be dagen, waarop de examens worden gehouden, worden door den directeur tijdig bekend gemaakt. De plaatselijke commissie van toezicht voor het middelbaar onderwijs wordt door hem tot bijwoning uitgenoodigd.(l) 22. Niemand wordt tot de lessen toegelaten dan na door den directeur der school ie zijn ingeschreven. De inschrijving van candidaten voor elk schooljaar heeft plaats in de eerste helft der maand Juni; zij geschiedt kosteloos en wordt telken jare herhaald. De toelatingsexamens worden afgenomen tegen het midden der maand Juli. De directeur der school kan na de zomervakantie tot het inschrijven van candidaten en . het afleggen van een toelatingsexamen opnieuw de gelegenheid openstellen, indien de omstandigheden hem daartoe aanleiding geven. Bij den aanvang van elk schooljaar ontvangt ieder leerling een exemplaar van het gedrukte programma der lessen en van den lesrooster. De leerlingen die van de betaling van school, geld zijn vrijgesteld, ontvangen een, en ander kosteloos, voor de overige leerlingen is deswege een bedrag van f 0.25 verschuldigd. Ieder ingeschrevene geeft aan den directeur Op, of hij het volledig onderwijs dan slechts het onderwijs in enkele vakken wenscht te volgen. Zij, d„ u dag in September. Er zijn drie vacantien; eene van half Julij tot den aanvang van den volgenden cursus; eene met Kerstmis en eene met Pasohen, elke m ° " »ok°ii. Behoort bij het Koninklijk besluit van den • 30 Augustus 1864, n°. 56 (Staatsblad n». 91). Mij bekend, De Minister van Binnenlandsche Zaken, Thorbecke. Besluit van den Zden Augustus 1879 S 148 houdende bepalingen ter uitvoering v«.n vum n". BV) Rn art. RK IQa\ J i. , , vwlffWu^t miuaei- oaar Onderwijs betreft, is gewijzigd bij be- ™'<- uctooer 1884, 8. 216.) Wi.i wrr.t.vm ttt lYn ~~—j . "f ï"uiuiam van ()nw>n M;„iot^, «— Binnenlandsche Zakén van 9 Julij 1879, litt. N afdeeling Onderwijs; Overwegende, dat de noodige bepalingen ter uitvoering van art. 4 der wet van 25 April 1879 (Staatsblad n°. 87) en art. 65 (86) der wet van 17 Augustus 1878 (Staatsblad n°. 127) door Ons behooren te worden vastgesteld; Den Raad van State gehoord (advies van den 29 Julij 1879, n°. 9); Gelet op het nader rapport van Onzen voornoemden Minister, van 31 Julij 1879, litt. V afdeeling Onderwijs • W«M-„ iJE'fi BOTuffivunaen en wrstom palen: 1°. dat de examens, bedoeld in art. 4 der wet van 25 April 1879 (Staatsblad n°. 87) en in art. 65 (86) der wet van 17 Augustus 1878 (Staatsblad n». 127), zullen worden afgenomen op gelijke wijze als de examens, bedoeld onder n°. 1 van Ons besluit van 2 Februarij 1864  90 2°. dat bfl het afnemen dier examens vi; programma's aan dit-besluit gehecht, tot leiddraad zullen strekken; (2) 3°. dat voor zooveel betreft het examen ter verkngging van akten van bekwaamheid voor het schoolonderwijs in de Fransche, Engelsche en Hoogduitsche talen, de programma's L, vastgesteld bij Onze besluiten van 2 Februarij 1864 (Staatsblad n°. 8), en 11 October 1869 (Staatsblad n°. 156) vervallen; (3) 40. dat dit besluit in werking treedt op het tijdstip, voor het in werking treden der wet van 17 Augustus 1878 (Staatsblad n°. 127) door Ons te bepalen. (4) Onze Minister van Binnenlandsche Zaken is belast met de uitvoering van dit besluit, hetwelk in het Staatsblad zal worden geplaatst en waarvan afschrift zal worden gezonden aan den Baad van State. Het Loo, den 3den Augustus 1879. WILLEM. De Minister van Binnenlandsche Zaken, KAPPEYN.lt. (Uitgeg. 12 Aug. 1879.) (1) Betreffende do samenstelling en den werkkring der commissiën, belast met het afnemen van deze examens, zijn voorschriften gegeven bij het hierachter opgenomen besluit van 9 Augustus 1879, S. 149. (2) De programma's, niet betrekking hebbende op het middelbaar onderwijs, zijn hierna niet opgenomen. (3) Dit nummer is alduB gewijzigd bij n«. 2 van het besluit van 14 October18*4, S. 216, terwijl bij n». 3 van dat besluit is bepaald dat zij, die vóór 1881 de acte A. vermeld in art. 4 der wet van 26 April 1879. {Staatsblad n». 87) hebben verkregen, bij het afleggen van een examen voor de acte B in dat wetsartikel bedoeld, vrijgesteld zijn van het onderzoek in de ónderdeelen genoemd in alinea 1 en i van het programma voor laatstbedoelde acte. (4) Bij besluit van 5 Augustus 1880, S. 166, bepaald op 1 November 1880.  91 PROGRAMMA van het examen ter verkrijging eener akte van bekwaamheid A voor schoolonderwijs in de Fransche, Hoogduitsche of Engelsche taal, naar aanleiding van art. 4 der wet van 25 April 1879 (Staatsblad n°. 87). (1) De vereischten zijn: Grondige kennis van de verschillende onder deelen der spraakkunst van de hedendaagsehc taal. Het maken van eene schriftelijke vertaling van een niet te gemakkelijk stuk proza uit het Nederlandsen in de vreemde taal. (Vreemdelingen die verklaren de Nederlandsche taal niet machtig te zijn, kunnen de vertaling vervangen door oen opstel en eene paraphrase van een gedicht in de taal waarover het examen loopt.) Vaardigheid in het spreken der taal; eene goede uitspraak. Het gebruik van woordenboeken bij het examen is verboden. PROGRAMMA van het examen ter verkrijging eener akte van bekwaamheid B voor schoolonderwijs in de ' Fransche, Hoogduitsche of Engelsche taal- en letterkunde, naar aanleiding van art. 4 der wet van 25 April 1879 (Staatsblad n°. 87). (1) De vere ischten zijn : Grondige kennis van de verschillende onderdeelen der spraakkunst ook op historischen grondUag, vooral met het oog op de klankwetten, de leer der vormen en de etymologie. Kennis der stijlleer. Het mondeling of schriftelijk vertalen van een niet te gemakkelijk stuk proza uit het Nederlandsen in de vreemde taal. (Vreemdelingen die verklaren de Nederlandsche taal niet machtig te zjjn, kunnen de vertaling vervangen door een opstel en eene paraphrase van een gedicht in de taal waarover het examen loopt.) (1) Dit programma is aldus nader vastgesteld bij besluit van 14 October 1884, S. 216.  92 Kennis van de geschiedenis der letterkunde, ook van haar verband met de geschiedenis van het volk. Bekendheid met eenige der voornaamste letterkundige voortbrengselen, ook van den laatsten tijd. Het maken van een opstel over een letterkundig onderwerp. Vaardigheid in het spreken der taal; eene goede uitspraak. Het gebruik van woordenboeken bij het examen is verboden. enz. (de verdere programma's hebben betrekking op het lager onderwijs). Besluit van den 9den Augustus 1879, S. 149, omtrent het afnemen der examens in de levende talen, waarvoor de programma's bij Koninklijk besluit van 3 Augustus 1879 (Staatsblad n°. 148) zijn vastgesteld. Wij WILLEM III, enz. Op de voordragt van Onzen Minister van Binnenlandsche Zaken, van 19 Julij 1879, litt. N, afdeeling Onderwijs; Overwegende, dat het nuttig is voorschriften te geven omtrent de zamenstelling en den werkkring der commissiën, die worden belast met het afnemen der examens in de Fransche, Engelsche en Hoogduitsche talen, waarvoor de programma's bij Ons besluit van 3 Augustus 1879 (Staatsblad n°. 148) zijn vastgesteld; Dan Raad van State gehoord (advies van 5 Augustus 1879, n°. 4); Gelet op het nader rapport van Onzen voornoemden Minister, van 6 Augustus 1879, litt. J, afdeeling Onderwijs; .Hebben goedgevonden en verstaan : Art. 1. Tot het afnemen der examens in de Fransche, Engelsche en Hoogduitsche talen, waarvoor de programma's zijn vastgesteld bij Ons besluit van 3 Augustus 1879 (Staatsblad n°. 148), worden door Onzen Minister met de uitvoering der wetten tot regeling van het lager en middelbaar onderwijs belast, voor elke taal afzonderlijk telken jare een of meer commissiën benoemd.  93 2. Het getal der commissiën voor elke taal is zoodanig, dat niet meer dan honderd en worden onderzocht. De verdeeling der werkzaamhedèn tusschen meerdere commissiën, zoo die er zijn, wordt door Onzen voornoemden Minister geregeld. 3. • Iedere commissie bestaat uit ten minste vijf leden. Hun worden twee plaatsvervangers toegevoegd. 4. Onze voornoemdé Minister wijst één van de leden der commissie tot voorzitter aan. De commissie benoemt een ander harer leden tot secretaris. 5. De voorzitter belegt vergadering zoo dikwijls hij het noodig acht en wijst de lokalen aan, waar de examens worden afgenomen. 6. Onze voornoemde Minister maakt telken jare door middel van de Nederlandsche Staatscourant het tijdstip bekend, waarop de verschillende commissiën hare werkzaamheden zullen aanvangen en dén termijn binnen welken ieder die tot het afleggen van examen bij de . commissie verlangt te worden toegelaten, zich schriftelijk bij hem zal kunnen aanmelden met overlegging der bij de wet vereischte stukken en opgave welk examen bij wenscht te doen. Voornoemde Minister zendt de bij hem ingekomen stukken aan den voorzitter van de commissie die met het afnemen van het examen belast is. 7. De secretaris der commissie geeft namens den voorzitter aan eiken candidaat kennis waar en wanneer hij tot het afleggen van examen moet verschijnen. 8. Schriftelijk werk wordt door de candidaten onder voortdurend toezigt gemaakt. 9. Het oordeel over de kennis deroandidaten wordt voor ieder onderdeel van het examen uitgedrukt op zoodanige wijze als door de leden der commissie vooraf zal zijn overeengekomen. ;a#j.|ü! Omtrent den uitslag van het examen wordt nng, waarin ten minste vier loHc . -i. stemming deelnemen. De beslissing w^t nomen hiiniee,-rWVi»;,l Jo.„:i i i_ ik -j mwiourasjie stemmen Staking van stemmen eeldt voor Mtazii io. jje uitslag van het examen wordt da-  — 94 — delijk aan de candidaten medegedeeld; de toegekende acten van bekwaamheid worden zoo spoedig mogelijk uitgereikt. 11. Na afloop der zittingen van de commissie wordt het schriftelijk werk der candidaten met het over elk van de onderdeelen van het examen uitgesproken oordeel toegezonden aan den inspecteur van het middelbaar onderwijs of den arrondissements-sohoolopziener, onder wiens ambtsgebied de candidaat woont. Het eerste geschiedt met het werk der candidaten, die examen hebben afgelegd krachtens de wet tot regeling van het middelbaar onderwijs, het laatste met dat van hen, die dit deden krachtens de wet tot regeling van het lager onderwijs. 12. Gedurende de eerst daaropvolgende drie maanden is ieder geëxamineerde bevoegd bij den in het vorig artikel bedoelden inspecteur of schoolopziener inzage te nemen van zijn schriftelijk werk en van het over elk der onderdeelen van het examen uitgesproken oordeel. Na afloop van dezen termijn kan de inspecteur of schoolopziener het schriftelijk werk en de verdere stukken vernietigen. 13. De commissiën tot het afnemen der examens bedoeld in art. 1 houden twee voorloopige vergaderingen. In de eerste voorloopige vergadering wordt onderzocht, of de stukken der candidaten, die verpligt zijn deze over te leggen, in orde zijn en bepaald hoevele candidaten tegelijk zullen worden onderzocht en hoeveel tijd voor elk onderdeel van het examen beschikbaar zal worden gesteld. In de tweede voorloopige vergadering stelt de commissie de opgaven vast voor het schriftelijk werk. 14. Onze voornoemde Minister wijet aan welke van de in art. 1 benoemde commissiën bevoegd zullen zijn tot het afnemen der examens, bedoeld in het laatste lid van art. 77 der wet van den 2 Mei 1863 (Staatsblad n°. 50). Bij het afnemen van dergelijk examen kan de commissie zich door een of meer deskundigen doen bijstaan. 15. De commissiën zenden aan Onzen voornoemden Minister een proces-verbaal van hare  sa zittingen, eene naamlijst van de toegelaten candidaten en eene opgave van het getal der afgewezenen. 16. Dit besluit treedt in werking op het tijdstip, voor het in werking treden der wet van 17 Augustus 1878 (Staatsblad n°. 127) door Ons vast te stellen. (1) Onze Minister van Binnenlandsche Zaken is belast met de uitvoering van dit besluit, hetwelk in het Staatsblad zal worden geplaatst, en waarvan afschrift zal worden gezonden aan den Raad van State. Het Loo, den 9den Augustus 1879. WILLEM. De Minister van Binnenlandsche Zaken, Kafpeyne. (Uitgeg. 15 Aug. 1879.) Besluit van den iden Mei 1883, S. 41, waarbij, met intrekking der Koninklijke besluiten van 1 Mei 1882 (Staatsblad n°. 59) en van 5 Ddcember 1882 (Staatsblad n°. 152), worden vastgesteld algemeene regelen omtrent den bouw en de inrichting van schoollokalen. (2) Wij WILLEM III, enz. Op de voordracht van Onzen Minister van Binnenlandsche Zaken, van 10 Februari 1883, afdeeling Onderwijs, n°. 115/3 ; (1) Bij besluit van 5 Augustus 1880, S. 166, bepaald op 1 November 1880. (2) Bij besluit van 26 Juni 1912, S. 192, gewijzigd bij de besluiten van 13 Februari 1913, S. 65 en 31 October 1918, S. 403, is het besluit van 4 Mei 1883, S. 41. herzien, voorzooveel betreft de lokalen voor nnnnhaar lnn*, nnwi gedeeltelijk van dit examen worden vrijgesteld. 7. De dagen, waarop de in lid 1 en 5 bedoelde, examens worden afgenomen, worden door den directeur tijdig bekend gemaakt. De leden der commissie van toezicht worden door hem tot bijwoning uitgenoodigd. 8. Aan het einde van het schooljaar wordt zoovee] mogelijk ten overstaan van „„„._  — J08 — missie van toezicht en van den inspecteur, van de leerlingen der tweede klasse een openbaar examen afgenomen ter verkrijging van een kosteloos uit te reiken getuigschrift, waaruit blijkt, dat zij het onderwijs aan de winterschool met vrucht hebben gevolgd. 22. Zij, die het onderwijs m Blechts enkele vakken wenschen bij te wonen, kunnen door den directeur, in overleg met de betrokken leeraren, van de in het voorgaande artikel vermelde examens worden vrijgesteld. 23. 1. Niemand wordt tot de lessen toegelaten dan na door den directeur te zijn ingeschreven. 2. De inschrijving geschiedt kosteloos en wordt bij dén aanvang van ieder schooljaar herhaald. 3. Den direoteur wordt overgelaten, onverminderd het bepaalde in artikel 21, in bijzondere gevallen ook binnentijds tot de insohrijving van nieuwe leerlingen over te gaan. 4. ' Bij de inschrijving ontvangt ieder een exemplaar van het gedrukte programma der lessen en van den in artikel 17 bedoelden rooster van lesuren alsmede, (tegen betaling van het zegelrecht) een bewijs van de inschrijving. 5. Ieder ingeschrevene geeft aan den directeur op, of hij het volledig onderwijs of het onderwijs in slechts enkele vakken wenscht te volgen. 24. 1. Het bedrag van het schoolgeld wordt vastgesteld door den Minister, met dien verstande, dat het per winterhalfjaar niet meer dan f 10 bedraagt. Het wordt door iederen leerling, voor wien geene kostelooze toelating overeenkomstig het derde lid van dit artikel is gevraagd, vóór den aanvang der lessen bij een der Rijksbetaalmeesters gestort. De daarvoor ontvangen quitantie van storting moet, na binnen drie dagen na de ^-afgifte door of van wege den burgemeester van de gemeente, waar de betrokken betaalmeester is gevestigd, te zijn geviseerd, onmiddellijk aan den directeur worden ter hand gesteld. Deze zendt de quitantiën van storting binnen ééne maand na de ontvangst aan den Directeur-Generaal. 2. Eenmaal betaalde bijdragen worden niet teruggegeven.  109 3. Leerlingen, die zich door bijzonderen aanleg onderscheiden doch onvermogend zijn schoolgeld te betalen, kunnen daarvan door den Minister worden vrijgesteld op de voorwaarden, betreffende de kostelooze toelating van leerlingen op de Rijks hoogere burgerscholen, vastgesteld bij Koninklijk besluit van 7 Juli 1899 (Staatsblad n°. 154). (1) 25. Voor kost en inwoning moet door de leerlingen zelf worden gezorgd. De directeur licht hen daarbij desgewenscht voor. 26. 1. De directeur treedt met ouders of voogden in overleg omtrent de plaats, waar de leerlingen op de voor hen meest doelmatige wijze de zomermaanden zullen doorbrengen. Zij worden daar, zoo mogelijk, door den directeur bezocht en staan met hem in briefwisseling. 2. Van hunne waarnemingen gedurende de zomermaanden houden zij aanteekening en bij hunne terugkomst op de school dienen zij een uitvoering verslag daarover in. 27. 1. De leerlingen zijn gehoorzaamheid verschuldigd aan den directeur en de leeraren. Indien zij de orde storen, moeten zij zich op bevel van den leeraar verwijderen. De leeraar geeft van het voorgevallene zoodra mogelijk kennis aan den directeur. 2. Wanneer een leerling zich bij herhaling schuldig maakt aan wangedrag, nalatigheid of verzet of in het algemeen nadeelig op zijne medeleerlingen werkt, kan hem door den directeur voor ten hoogste veertien dagen de toegang tot de school worden ontzegd. 3. In overleg met de commissie van toezicht kan de directeur in het geval, in het voorgaande lid bedoeld, den leerling voor goed van de school verwijderen. 4. De directeur geeft van iedere door hem gelaste verwijdering, met opgaaf van de redenen, kennis aan de. commissie van toezicht en aan den inspecteur, die op zijne beurt hiervan mededeeling doet aan den Directeur-Generaal. (1) Deze voorwaarden zijn vervangen door die vastgesteld bij besluit van 9 Januari 1905 ?\ ?n ,vorma,d als noot op art. 23 van net bij besluit van 30 Augustus 1864, S 91 Ivastgesteld en sedert gewijzigd reglement  — 110 — § VI. Van dé vacantiën. 28. Ei is slechts ééne vacantie : van 24 December tot 3 Januari. Behoort bij Konmklijk besluit van den 17den September 1904 (Staatsblad n°. 223). Mij bekend, De Min. van Waterstaat, Handel en Nijverheid, de Marez Ovens. Missive van den Minister van Binnenlandsche Zaken, van den 2den Januari 1909, aan de Gedeputeerde Staten van de provinciën, betreffende den duur van cursussen aan burgeravondscholen, in verband met Rijkspensioen. Tijdelijke diensten, krachtens aanstelling in burgerlijke betrekkingen bewezen, komen ingevolge art. 9bis der Burgerlijke Pensioenwet dan eerst bij de regeling van pensioen als diensttijd in aanmerking, indien zij door eene vaste aanstelling worden gevolgd, of — volgt de vaste aanstelling niet onmiddellijk — indien zij zijn bewezen gedurende tenminste twee achtereenvolgende jaren. Niet als voor pensioen geldig moeten derhalve worden aangemerkt de diensten, welke niet aan de in voornoemd artikel gestelde voorwaarden voldoen, zooals diensten van leeraren aan burgeravondscholen, voor zooverre de benoemingen telkens slechts voor één cursus of schooljaar zijn geschied, terwijl de betrokken gemeente-verordeningen den duur van het schooljaar of van den cursus op minder dan twaalf maanden vaststellen. Met den Pensioenraad voor de burgerlijke ambtenaren is de 'Minister van meening. dat de onbillijkheden, waartoe deze toestand ongetwijfeld in vele gevallen leidt, kunnen worden voorkomen, indien de gemeentebesturen bereid zijn bij verordening te bepalen, dat de cursussen aan de burgeravondschool een vol jaar duren, doch dat slechts gedurende zekeren tijd van het jaar onderwijs zal worden gegeven, of wel door de benoemingsbesluiten aldus te formuleeren, dat de benoeming in tijdelijken dienst telkens voor een vol jaar geschiede.  111 Ik heb de eer Uw college te verzoeken de besturen der gemeenten in Uwe provincie door welke burgeravondscholen in stand worden gehouden, met het bovenstaande in kennis te stellen en ze namens mij uit te noodigen de belangen van het leeraren-personèel dezer scholen, wat betreft de toekomstige aanspraken op Rijkspensioen wel in het oog te willen houden door de bovenaangegevén gedragslijn te volgen. De Minister van Binnenlandsche Zaken, Heemskerk. Besluit van den lldezLNovember 1909, S. 368 ter uitvoering van artikel 45bis der wet tot regeling van het middelbaar onderwijs. - ae oij artikel 2 behoorende tabel betreft, gewijzigd bij besluit van 9 Februari 1914, S. 31. Wij WILHELMINA, enz. Op de voordracht van Onzen Minister van binnenlandsche Zaken van 16 September 1909, n». 3933», afdeeling Hooger en Middelbaar Onderwijs; Overwegende, dat door Ons de noodige voorschriften moeten worden gegeven tot uitvoering van artikel 4Bbis der wet tot regeling van het middelbaar onderwijs; Den Raad van State gehoord (advies van 26 October 1909, n°. 37); Gezien het nader rapport van Onzen voornoemden Minister van 13 November 1909 n°. 7398, afdeeling Hooger en Middelbaar . . Onderwijs; Hebben goedgevonden en verstaan : met ingang van den dag, waarop in werking treedt de wet van 14 Juni 1909 (Staatsblad n • 173) (1), vast te stellen de navolgende berpalmgen ter uitvoering van artikel 45bis der wet tot regeling van het middelbaar onderwijs : Art. 1. Het bestuur van eene bijzondere |oogere burgerschool, dat Voor Rijkssubsidie ■pdoeld i„ artikel 45bis der wet tot regeling van het middelbaar nnH»^. ; , . _„—* ir-yo, m oaumerKing weuseht te komen, richt tot Ons eene daartoe strekkende aanvrage. J1' £j> besluit van 18 November 1909 S 369 bepaald op 1 Januari 1910. '  _. 112 — Bij die aanvrage worden overgelegd : a. de statuten van de instelling of vereeniging, onder welker bestuur de bijzondere hoogere burgerschool staat, en het reglement der school; 6. het leerplan der school; c. een staat, bevattende de namen en voornamen van den directeur en de leeraren der school, met vermelding: 1°. van den datum, sinds welken zij als zoodanig aan die school verbonden zijn; 2°. van het vak of de vakken, waarin door hen aan die school onderwijs wordt gegeven en, voor het geval zij op 1 Januari 1910 aan dezelfde school verbonden waren, van het vak of de vakken, waarin op dat tijdstip door hen onderwijs werd gegeven; d. van de akten, die zij bezitten. Is de vereeniging krachtens de wet van 22 April 1855 (Staatsblad n°. 32) bij de wet of bij Koninklijk besluit erkend, dan wordt nevens de dagteekening en het nummer van de wet óf het besluit, vermeld de dagteekening en het nummer der Staatscourant, waarin de goedgekeurde statuten dier vereeniging of wijzigingen of veranderingen daarin zijn openbaar gemaakt. 2. Aan de bijzondere hoogere burgerscholen, welker bésturen in aanmerking wenschen te komen voor Rijkssubsidie, bedoeld in artikel iSbis der wet tot regeling van het middelbaar onderwijs, moet, waar het geldt eene school met driejarigen cursus in ieder der vakken, vermeld in artikel 16 onder ah—l en n dier wet, en, waar het geldt eene school met vierjarigen of vijfjarigen cursus, in ieder der vakken, vermeld in artikel 17 onder o—p en r dier wet, in alle leerjaren te zamen, onderwijs worden gegeven gedurende ten minste het getal uren per week, aangegeven in de tabel, aan dit besluit gehecht. 3. Het bestuur van eene bijzondere hoogere burgerschool, aan hetwelk Rijkssubsidie krachtens artikel 45bis der wet tot regeling van het middelbaar onderwijs is verleend', zendt jaarlijks vóór den aanvang van het schooljaar, den rooster van lesuren voor dat schooljaar in tweevoud aan Onzen Minister van Binnenlandsche Zaken.  - 113 Op dien rooster moeten tevens de feestI dagen en vacantietijden vermeld zijn. Bij opening der school in den loop van het schooljaar geschiedt de inzending ten minste tien dagen vóör die opening. Onze voornoemde Minister zendt na beide stukken voor „gezien" te hebben onderteekend met vermelding van de dagteekening der onderteekening, één exemplaar daarvan aan het bestuur der school terug, hetwelk dit vervolgens in een der schoolvertrekken doet ophangen. 4. Van elke aanstelling van een leeraar geeft het bestuur van eene bijzondere hoogere burgerschool, als in het voorgaand artikel • bedoeld, binnen één maand kennis aan Onzen Minister van Binnenlandsche Zaken met overlegging van eene opgave van de diploma's en akten van bekwaamheid, die de aangestelde bezit, of met vermelding van de dagteekening on het nummer van het besluit, bij hetwelk door Ons tot de aanstelling vergunning is verleend. 5. Jaarlijks in de maand Januari zendt het bestuur van eene bijzondere hoogere burgerschool, als bedoeld in artikel 3 van dit besluit, aan Onzen Minister van Binnenlandsche Zaken over het afgeloopen jaar eene opgave : 1°. van de dagteekening en het nummer van het Konmklijk besluit, waarbij aan het bestuur van de hoogere burgerschool Rijkssubsidie is Korteend; 2°. van de vakken, waarin onderwijs is geiBPven en van het aantal wekelijks gegeven lesuren in ieder dier vakken, met vermelding van de lesuren, die bij de berekening van het subsidie buiten aanmerking blijven, en van den duur van de lesuren in minuten; 3°. van het aantal leerlingen van elke klasse, alsmede, indien eene klasse gesplitst is geweest in parallelklassen, hét aantal leerlingen van elke parallelklasse ; ' 4°- van den tijd van ontspanning tusschen ■phtereenvolgende lesuren gegeven; C 5° van het aantal leerlingen, dat op den pöden Januari van het voorafgaande jaar en, wanneer de bijzondere hoogere burgerschool in den loop van dat jaar is geopend, het aantal, dat op den laatsten dag der maand, volI S. & J. n° 8; 12» dr. 8  — 114 — ogende op die, waarin de opening plaats had, als werkelijk schoolgaande bekend stond; 6°. van de dagteekening van de opening der school, indien deze, waar het geldt eene school met driejarigen cursus, nog geen drie, en waar het geldt eene school met vierjarigen of vijfjarigen cursus, nog geen vijf jaren geleden werd geopend; 7°. het bedrag van de opbrengst der schoolgelden in zijn geheel, alsmede per leerling en per jaar. •6. De opgave, in het voorafgaand artikel bedoeld, wordt voor het eerst ingezonden in de maand Januari 1911 en moet vergezeld gaan van een staat van alle inkomsten en uitgaven der school over het afgeloopen jaar. Bij dezen staat worden overgelegd de door den directeur en de leeraren voor salaris afgegeven quitantiën, zoomede quitantiën tot staving van alle die verdere uitgaven, die een bedrag van tien gulden zijn te boven gegaan. Het bedrag, ten koste gelegd voor huur en onderhoud van het gymnastieklokaal, zoomede voor aanschaffing van gymnastiektoestellen wordt daarbij afzonderlijk vermeld. 7. Het aantal wekelijks gegeven lesuren wordt, indien het schooljaar niet samenvalt met het burgerlijk jaar, berekend naar verhouding van het in elk der beide schooljaren aangegeven aantal wekelijksche lesuren en van de verdeeling van het burgerlijk jaar over de beide schooljaren. 8. De opgave, in artikel 5 van dit besluit vermeld, wordt opgemaakt in den vorm, door Onzen Minister van Binnenlandsche Zaken te bepalen. 9. De kosten, noodig om te voorzien in de behoefte aan een gymnastieklokaal ten behoeve van eene krachtens artikel 45£>is der wet tot regeling van het middelbaar onderwijs gesubsidieerde hoogere burgerschool, aan welke volgens het overgelegd leerplan onderwijs wordt gegeven in de gymnastiek, worden door het Rijk vergoed, overeenkomstig de bepalingen en onder de voorwaarden, in de artikelen10 tot en met 13 van dit besluit gesteld. 10. Ten opzichte van een gymnastieklokaal,! als bedoeld in artikel 9, worden aan de goed-  — 115 — keuring van Onzen Minister van Binnenlandsche Zaken onderworpen: o. ingeval van stichten of verbouwen, de bouwkundige teekeningen met bestek, zoomede eene raming van de bouwkosten; 6. ingeval van aankoop of huur het ontwerp koop- of huurcontract; c. ter zake van de'inriehting, eene raming van de inrichtingskosten. 11. Als kosten, bedoeld in artikel 9, komen in aanmerking de in het afgeloopen jaar gedane uitgaven voor het stichten, verbouwen, aankoopen of huren, zoomede voor het inrichten en onderhouden van een gymnastieklokaal, gedaan volgens de krachtens het voorafgaand artikel door Onzen Minister van Binnenlandsche Zaken goedgekeurde stukken, van welke uitgaven de bewijzèn zijn overgelegd bij den staat, bedoeld in artikel 6 van dit besluit. 12. Indien de kosten, bedoeld in artikel 9, zijn begrepen in de kosten van het schoolgebouw, zoo wordt het bedrag, dat geacht moet worden voor het gymnastieklokaal te zijn besteed, op kosten van de instelling .of vereeniging, onder welker bestuur de hoogere burgerschool staat, geschat door drie deskundigen, van wie één wordt benoemd door Onzen Minister van Binnenlandsche Zaken, de tweede door het bestuur en de derde door de twee benoemde deskundigen. Indien de twee deskundigen omtrent het benoemen van een derden niet tot overeenstemming kunnen geraken, doen zij daarvan mededeeling aan Onzen genoemden Minister. Deze draagt alsdan den burgemeester der gemeente, waar de hoogere burgerschool is gevestigd, op, den derden deskundige te benoemen. De drie deskundigen bepalen het bedrag der kosten, dat geacht moet worden besteed te zijn ten behoeve van het gymnastieklokaal, en zenden de akte van taxatie aan Onzen genoemden Minister. Indien de drie deskundigen niet eenstemmig zjjn in de bepaling van dat bedrag, in dier voege dat er eene meerderheid en eene minderheid bestaat, dan worden de kosten vastgesteld op het door de meerderheid geschatte bedrag, terwijl, indien ieder der drie deskundigen een verschillend cijfer aangeeft, de kosten bepaald 8*  116 ■woraen op net bedrag, dat noch het hoogste, noch het laagste is. 13. Een gymnastieklokaal, als bedoeld in artikel 9, mag niet zonder uitdrukkelijke toestemming van Onzen Minister van Binnenlandsche Zaken aan anderen in medegebruik worden afgestaan. Het voor medegebruik ten behoeve van andere onderwijsinrichtingen te vergoeden bedrag wordt vastgesteld onder goedkeuring van dien Minister en komt bij de berekening van het Rijkssubsidie, in mindering van de over het afgeloopen jaar gedane uitgaven. Onze Minister van Binnenlandsche Zaken is belast met de uitvoering van dit besluit, dat in het Staatsblad zal worden geplaatst en waarvan afschrift zal worden gezonden aan den Raad van State en aan de Algemeene Rekenkamer. Het Loo, den 17den November 1909. WILHELMINA. De Minister van Binnenlandsche Zaken, Heemskerk. (Uitgeg.- 2 Dec. 1909.) TABEL, bedoeld in artikel 2 van het Koninklijk besluit van 17 November 1909 (Staatsblad n°. 368), gewijzigd bij Koninklijk besluit van 9 Februari 1914 (Staatsblad n°. 31). (1) Hoogere burgerschool met 3-jarigen cursus. VAKKEN. | 0'g £ - . . . ' . 3 a. de wiskunde 11% b. de eerste beginselen der natuur- en scheikunde "• • 4y6 c. de beginselen der plant- en dierkunde 2% d. die der staathuishoudkunde ... 5/« e. die van het boekhouden .... 5/6 (1) Ingevolge punt 2°. van het besluit van 9 Februari 1914, S. 31, is de wijziging van de tabel in werking getreden op 1 September 1914.  '— 117 - VAKKEN. de aardrijkskunde de geschiedenis de Nederlandsche taal .... de Fransche taal de Engelsche taal de Hoogduitsche taal I «% ». het hand- en rechtlijnig teekenen. j 5. • Hoogere burgerschool met 4-iariiren cursus 41/6 «V. 6% VAKKEN. i 3 o. de wiskunde b. de beginselen van de theoretische en toegepaste mechanica, van de kennis van werktuigen en "van de technologie c. de natuurkunde en hare voornaam- I ste toepassingen ....... de scheikunde enhare voornaamste toepassingen e. de beginselen der delfstof-, aard-, plant- en dierkunde I /. die der kosmographie g. de gronden van de gemeente-, provinciale- en staatsinrichting van Nederland h. staathuishoudkunde en de statistiek, inzonderheid van Nederland en van zijne koloniën en bezittingen in andere werelddeelen. . i. de aardrijkskunde. ...... k. de geschiedenis I. de Nederlandsche taal en letterkunde m. de Fransche taal en letterkunde. n. de Engelsche taal en letterkunde. o. de Hoogdttitsche taal en letterkunde p. de beginselen der handelswetenschappen, daaronder die der warenkennis en het boekhouden.... r. het hand- en rechtlijnig teekenen 13% v6 6V. 6% »% 6% 7% SU  118 Hoogere burgerschool met 5-jarigen cnrsns. 1-1 ■ VAKKEN. S g 8 s 0. de wiskunde 16% 4. de beginselen van de theoretische » en toegepaste mechanica, van de kennis van werktuigen en van de ■ technologie 2% c. de natuurkunde en hare voornaamste toepassingen 5 d. de scheikunde en hare voornaamste toepassingen 6 - e. de beginselen der delfstof-, aard-, plant- en dierkunde 56/6 /. die der kosmographie 1 % g. de gronden van de gemeente-, provinciale en staatsinstellingen van Nederland 1 % h. staathuishoudkunde en de statistiek, inzonderheid van Nederland en zijne koloniën en bezittingen in andere werelddeelen 1% ï. de aardrijkskunde 6% k. de geschiedenis 8% 1. de Nederlandsche taal en letterkunde. .. . 9Vs m. de Fransche taal en letterkunde 8% ji. de Engelsche taal en letterkunde. 7% o. de Hoogduitsche taal en letterkunde 8% p. de beginselen der handelswetenschappen, daaronder die der warenkennis en het boekhouden . . 1% r. het hand- en rechtlijnig teekenen 10 Mij bekend, De Minister van Binnenlandsche Zaken. s Cort v. d. Linden.  — 119 — Besluit van den \9den Juli 1910, S. 239, waarbij de akte, genoemd onder d van art'. 77 der wet van 2 Mei 1863 (Staatsblad n°. 50), zooals dat artikel is gewijzigd bij de wet van 27 Mei 1907 (Staatsblad n°. 128), wordt gesplitst in onderscheidene akten, met wijziging in zooverre van het Koninklijk besluit van 24 April 1885 (Staatsblad n°. 112) programma's voor deze akten worden vastgesteld en de bevoegdheid tot het geven van onderwijs wordt bepaald, aan het bezit van elke dezer akten verbonden. . Wij WILHELMTNA, enz. Op de voordracht van Onzen Minister van Binnenlandsche Zaken van 11 Juni 1910, n°. 4132', afdeeling Hooger en Middelbaar Onderwijs; . Gelet op art. 77 der wet van 2 Mei 1863 (Staatsblad n°. 50), zooals dat artikel is gewijzigd bij de wet van 27 Mei 1907 (Staatsblad n°. 128); Gezien het Koninklijk besluit van 24 April 1885 (Staatsblad n°. 112); Den Raad van State gehoord, advies van 5 Juli 1910, n°. 19 ; Gelet op het nader rapport van Onzen voornoemden- Minister van 15 Juli 1910, n°. 5070, afdeeling Hooger en Middelbaar Onderwijs ; Hebben goedgevonden en verstaan : le. vervallen te-verklaren de programma's M1 en M2, vastgesteld bij voornoemd besluit; 2e. te bepalen, dat de akte, genoemd onder d van art. 77 der wet van 2 Mei 1863 (Staatsblad n°. 50), zooals dat artikel is gewijzigd bij de wet van 7 Mei-1907 (Staatsblad n°. 128), wordt gesplitst in tien akten, onderscheidenlijk genaamd: Mo, Mb, Mc, Md, Me, M/, Wig, WSh, Mj' en Wc; 3C. voor de onder. 2e. genoemde akten vast te stellen de programma's aan dit besluit gehecht; 4». de bevoegdheid, aan het bezit van elke der. onder 2°. genoemde akten verbonden, vast te stellen als aan het hoofd van ieder programma is aangegeven; 5e. te bepalen: a. dat de bezitters van een of meer der onder 2e. genoemde akten bij het afleggen  — 120 — van het examen voor elke der overige akten, indien zij dit wenschen, worden vrijgesteld van een onderzoek in de vakken, waarin zij bij het examen voor de verworven akte(n) reeds voldoende bewijzen van bekwaamheid hebben gegeven, zooals dit nader in ieder programma is omschreven; 6. dat de bezitters van de akte M1, vastgesteld bij Koninklijk besluit van 24 April 1885 (Staatsblad n°. 112), indien zij dit wensohen, worden vrijgesteld van een examen in de onderdeelen van de nieuwe akten: Mo in de vakken c, d en e, in / voor zoover het handteekenen betreft, en in hetgeen onder 1, 2, 3, 4, 5, 9 en 10 van letter g is aangegeven; M6 „ „ „ a, b, c en «, in / voor zoover het handteekenen betreft, en in hetgeen onder 1, 2, 3, 4, 5, 6, 8, 9 en 10 van letter g is aangegeven; Mc „ „ „ a, b, c en e, in / voor zoover het handteekenen betreft, en in hetgeen onder 1, 2, 3, 4, 5, 6, 10, 11 en 12 van letter g is aangegeven; Md „ „ „ e en d en in hetgeen onder 1, 2, 4 en 8 van letter g is aangegeven; Me „ „ „, c en d en in hetgeen onder 1, 2, 4 en 9 van letter g is aangegeven; M/ in hetgeen onder 1 en 6 van letter / is aangegeven; Mj in het vak c en hetgeen onder 1, 3 en 8 van letter h is aangegeven ; Mh „ „ „ c en hetgeen onder 1, 3 en 8 van letter h is aangegeven; Mj' „ „ „ c en in hetgeen onder 1, 2, 4, 5 en 10 van letter g is aangegeven; Mfc in de vakken 6, c en e, in / voor zoover het handteekenen betreft, en in hetgeen ondei 1, 2, 3, 5, 6 en 8 van letter g is aangegaan;  121 o. uut, ae Dezitters van de akte M2, vastgesteld bij vorenbedoeld besluit, indien zij dit wenschen, zijn vrijgesteld van een examen in de onderdeelen van de nieuwe akten: Mo in de vakken o, b, c en d, in / voor zoover het rechtlijnig teeke nen betreft, en hetgeen onder 3, 6, 7, 8 en 9 van letter g is aangegeven; » » „ o, b en c en in hetgeen onder 4, 8 en 9 van letter g is aangegeven ; *fc „ „ „ o, b en c en in hetgeen onder 4, 10 en 11 van letter g is aangegeven; ^ " " »C a, b, c, d en / en in hetgeen onder 3, 4, 5 en 8 van letter g is aangegeven; Me » „ a, b, c, den f en in het¬ geen onder 3, 4, 5 en 9 . vanletter g is aangegeven; • „ „ „ o, 6 en e en in hetgeen onder 2, 3, 4 en 6 van letter / is aangegeven ; „ „ „ o, b, c en g en in hetgeen onder 2, 3, 5 en 8 van letter h is aangegeven; ™* » •> » o, 6 en c, in y voor zoover het reohtUjnig teekenen betreft, en in hetgeen Sï*: ,fi* onder 2 en 3 van letter h ' is aangegeven; „ „ „ a, b en c, in / voor zoover het reohtUjnig teekenen betreft, en in hetgeen onder 3, 4 en 5 van letter g is aangegeven; " " „ o en 6, in / voor zoover het rechtlijnig teekenen betreft, en in hetgeen onder 3, 7 en 8 van letter g is aangegeven; d. dat de bezitters van de akte O, vastgesteld bij vorenbedoeld besluit, indienzij dit wenschen, zijn vrijgesteld van een examen in de onderdeelen van de nieuwe akten : Mo in de vakken d ei e en in hetgeen onder 3 en 5 van letter g is aangegeven;  - 122 Mb in de vakken O en e en in onder 4, 6 en 8 van letter g is aangegeven ; Mc „ „ ,i 6 en e en in hetgeen onder 4, 6, 7, 8 en 10 van letter g is aangegeven; Md in het vak d; Me „ „ „ d; Mj in hetgeen onder 5 en 9 van letter g is aangegeven; . MA in het vak e en in hetgeen onder 3 en 6 van letter g is aangegeven; 6e. te bepalen, dat dit besluit voor het eerst zal worden toegepast op de in 1911 te houden examens. Onze Minister van Binnenlandsche Zaken is belast met de uitvoering van dit besluit, hetwelk in het Staatsblad zal worden geplaatst en waarvan afschrift zal worden gezonden aan den Baad van State. Het Loo, den 19den Juli 1910. WILHELMLNA. De Minister van Binnenlandsche Zaken, Heemskerk. (üitgeg. 13 Aug. 1910.) Programma voor de akte Ma. Deze akte geeft bevoegdheid om te onderwijzen : het handteekenen en het rechtlijnig teekenen aan hoogere burgerscholen, burgeravond-, ambachts-, teekenscholen, kunstnijverheidsscholen, industriescholen voor meisjes en daarmede gelijkstaande of gelijk te stellen inrichtingen. De vereischten zijn: o. Kennis van de vlakke meetkunde en van de stereometrie, voor zoover noodig ter verklaring "van de regelen der beschrijvende meetkunde en der perspectief. 6. Kennis van de beschrijvende meetkunde tot en met de behandeling van regelmatig gebogen vlakken, omwentelingslichamen en regelvlakken. Kennis van de axonometrische projectieleer. c. Kennis van de leer der perspectief en . van licht en schaduw (zon- en kunstlicht). d. Algemeene kennis van de geschiedenis der beeldende kunsten (bouwkunst, beeldhouw-  123 Kunst, schilderkunst en kunstnijverheid) in hare hoofdtijdperken. e. Kennis van de ontleedkunde, omvattende het geraamte, den oorsprong, de inplanting en de werking van de voornaamste spieren, gelegen aan de oppervlakte van het lichaam en de spieren, die den vorm van het mensenbeeld bepalen. Algemeene kennis van de proportieleer van den mensch (man, vrouw en kind). ƒ. Kennis der eisohen, van een doeltreffenden gang voor het onderwijs in het hand- en het TéchtHjnig teekenen aan de scholen, waarvoor deze akte bevoegdheid geeft. Algemeen overzicht van de ontwikkeling van dat onderwijs in den laatsten tjjd. g. Vaardigheid in: 1. het teekenen van een vlakversiering op groote schaal; 2. „ „ „ een stilleven naar de natuur; 3- „ „ „ planten, bloemen of dieren naar de natuur; 4. „ „ „ een borstbeeld naar gipsafgietsel; 5. „ „ „ eeri spierbeeld; 6. „ „ „ een rechtlijnige vlak¬ versiering ; 7. „ „ „ de projecties van een op te meten voorwerp ; 8. „ „ „ een werkstuk uit de beschrijvende meetkunde ; 9. „ „ „ een werkstuk uit de perspectief; 10. „ schetsen op het sohoolbord. Het examen in de vakken o tot en met ƒ geschiedt mondeling, met verklarende schetsen op het schoolbord; bovendien: in de vakken d en f door het maken van een opstel, door schetsen in den tekst te verduidelijken ; in de vakken 6, c en e door het vervaardigen der teekeningen onder 8, 9 en 5 van letter g genoemd. Vrijstelling wordt verleend, door het behalen van een voldoend cijfer: voor vak a, van vak o in akte M6, Mc, Md, Me, Mf, Mj' en MA;  124 voor vak o, van vak o in akte MO, Mc, ma, Me, M/, Mo, MA en M/; voor vak c, van vak c in akte Mé, Mc, Md, Me, Mo, MA en Mj en van vak 6. in akte Mi; voor vak e, van vak e in akte M6, Mc en Mi; voor vak /, van vak / in akte Mé, Mc en Mi voor zoover het handteekenen betreft, en van vak / in akte Md, Me, Mj, en Mi en van vak e in akte M/, en van vak g in akte Mo en MA voor zoover het rechtlijnig teekenen betreft; voor teekening g1, van teekening g1 in akte Mé, Mc, Md, Me, Mj en Mi; voor teekening g2, van teekening g2 in akte Mé, Mc, Md, Me, Mj en Mi; voor teekening g2, van teekening A1 in akte Mg en MA en van teekening ƒ* in akte Mf; voor teekening g*, van teekening g* in akte Mé en Mc; van teekening g6 in akte Mj en 9* „ ï Mk; voor teekening g*, van teekening g6 in akte Mé, Mc en Mi ; voor teekening g*,. van teekening g* in akte Mé, Mc en Mi; voor teekening g*, van teekening g7 in akte Mi ; voor teekening g8, van teekening g8 in akte Mé ; van teekening g10 in akte Mc; „ „ g3 „ „ Md, Me en Mj ; f „ „ Mf en „ A2 „ „ Mg en MA; voor teekening g9, van teekening g9 in akte Mé ; van teekening ga in akte Mc ; „ „ g* „ „ Md, Me en M; en g8 „ „ Mi; „ A» „ „ Mg. en MA; voor teekening g10, van teekening g10 in akte Mé en van teekening gw_ in akte Mc Toelichting tot de teekeningen te vervaardigen voor de akte M&. -*jfjÉjp^ (Letter g van het pragramraa.) 1. Naar plaat, teekening of ander daarvoor geschikt voorbeeld, o. a. geweven stof, glas in lood, tegels, versierde hoofdletters, enz.  125 - (Uit te voeren in zuivere omtreklijnen en in vlakke tinten.) 2. Eenvoudig stilleven, samengesteld uit enkele voorwerpen, versehillend in vorm en stof. (Té bewerken met schaduwen.) 3. Deze nauwkeurig te teekenen, daarna te ontleden, te styleeren en toe te passen als motief voor een eenvoudig ornament. (Uit te voeren in waterverf.) 4. Het borstbeeld te teekenen op ongeveer natuurgrootte. (Te bewerken met schaduwen.) 5. .Het teekenen van een geheel mensenbeeld naar gipsafgietsel. (Uit te voeren in omtrek op academie-grootte.) Daarna in die teekening vorm en ligging der voornaamste uitwendige spieren duidelijk aan te geven. 6. Deze versiering is samengesteld uit rechte lijnen, cirkels, cirkelbogen en vrij gebogen lijnen. (Uit te voeren in zuivere inktlijnen met toepassing van kleuren in vlakke tinten.) 7. Het opmeten en zuiver cm a/>hial i^.» van een eenvoudig meubel of onderdeel der architectuur; vooral met betrekking tot den uitwendigen vorm. (Uit te voeren in inktlijnen zonder schaduw bepaling.) 8. Deze opgaaf heeft zooveel mogelijk een 'practisch karakter. 9. Deze opgaaf heeft zooveel mogelijk een practisch karakter. (Uit te voeren in zuivere potloodlijnen; de schaduw in vlakke tint aan te geven.) 10. Perspeotievisehe schets van een voorwerp, waarvan de vormen in platte grond en opstand duidelijk zijn bepaald. Perspeotievisehe schets, uit het geheugen, van een voorwerp dat te voren is waargenomen.' Behoort bij Koninklijk besluit van den 19 Juli 1910 (Staatsblad n°. 239). Mij bekend, De Minister van Binnenlandsche Zaken, Heemskerk. Programma voor de akte Mb. Deze akte geeft bevoegdheid om té onder¬ teekenen fvlalrvOTsioi-Jnn-l oo„ „„1,„1 -  - 126 de opleiding van technici, burgeravond-, ambacht*-, toeken-, kunstnijverheidsscholen en daarmede gelijkstaande of gelijk te stellen inrichtingen, alsmede het handteekenen aan hoogere burgerscholen en aan industriescholen voor meisjes. De vereischten zijn: a. Algemeene kennis van de vlakke meetkunde, voor zoover noodig ter verklaring van de projectieleer en de perspectief. 6. Kennis van de gewone projectieleer, toegepast op eenvoudige meetkundige lichamen met doorsnijding en ontwikkeling van hunne oppervlakken. c Kennis van de leer der perspectief en van licht en schaduw (zon- en kunstlicht). d. Kennis van de geschiedenis der decoratieve kunst, van haar verband tot de architectuur en van de technische uitvoeringen op het gebied der vlakversiering. Algemeene kennis van de heraldiek. e. Kennis van de ontleedkunde, omvattende het geraamte, den oorsprong, de inplanting en de werking van de voornaamste spieren, gelegen aan de oppervlakte van het lichaam en de spieren, die den vorm van het mensenbeeld bepalen. Algemeene kennis van de proportieleer van den mensen (man, vrouw en kind). /. Kennis der eischen van een doeltreffenden gang voor het onderwijs in het hand- en decoratief teekenen aan de scholen, waarvoor deze akte bevoegdheid geeft. g. Vaardigheid in: 1. het teekenen van een vlakversiering op groote schaal; 2_ n „ een stilleven naar de natuur; 3 „ „ een ornament naar plastisch model; 4 „' planten, bloemen of dieren-naar de natuur; 5 „ een menschbeeld naar gipsafgietsel; 6 „ een spierbeeld ; 7. het ontwerpen van vlakversieringen en opschriften; 8. de practische toepassing van de projectie- leer ;  12/ 9. het teekenen van een werkstuk uit de perspectief; 10. het schetsen op het schoolbord. Het examen in de vakken o tot en met f geschiedt mondeling, met verklarende schotser» op het schoolbord; bovendien: in -de vakken d en / door het maken van een opstel, door schetsen in den tekst te verduidelijken ; in de vakken 6, c en e door het vervaardigen der teekeningen onder 8, 9 en 6 van letter g genoemd. vrijstelling wordt verleend, door het behalen van een voldoend cijfer.: voor vak o, van vak o in akte Mc en Mi; voor vak 6, van vak b in akte Mc; voor vak c, van vak c in akte Mo, Mc, Md, Me, Mg, MA en M; en van vak 6 in akte Mk; voor vak d, van vak d in j voor zoover het akte Mc en van vak c ! de heraldiek in akte Mk \ betreft'; voor vak e, van vak e in akte Mo, Mc en Mi ; voor vak /, van vak / in akte Ma, Me en Mk voor zoover het handteekenen betreft; voor teekening g\ van teekening g1 in akte Mo, Me, Md, Me, Mj en Mi; voor teekening g2, van teekening g2 in akte Mo, Mc, Md, Me, Mj en Mi; van teekening f1 in akte Mf en » » h1 „ ,", Mg en Mi; voor teekening g3, van teekening g» in akte Mc ; voor teekening g4, van teekening g* in akte Mo en Mi; van teekening gl in akte Mc en 9* „ „ Mj; voor teekening g5, van teekening g* in akte Mo en van teekening g& in akte Mc en Mi; voor teekening g*, van teekening g5 in akte Mo en van teekening g8 in akte Mc en Mi; voor teekening g8, van teekening g1» in akte Mc; voor teekening g', van teekening g9 in akteMo ; van teekening g11 in akte Mc; 9* ,, „ Md, Me en Mj en g8 „ „ Mi; „ „ Mg en MA;  128 voor teekeningen g1', van teekening g1* in akte Ma en van teekening g/lz in akte Mc. Toelichting tot de teekeningen, te vervaardigen voor de akte Mb. (Letter g van het programma.) 1. Naar plaat, teekening of ander daarvoor geschikt voorbeeld, o. a. geweven stof, glas in lood, tegels, veraierde hoofdletters, enz. (Uit te voeren in zuivere omtreklijnen en in vlakke tinten.) 2. Eenvoudig stilleven, samengesteld uit enkelevoorwerpen, verschillend in vorm en stof. (Te bewerken met schaduwen.) 3. Naar oorspronkelijk beeldhouwwerk of naar een gipsafgietsel. (Te bewerken met schaduwen.) 4. Deze nauwkeurig te teekenen, daarna te ontleden, te styleeren en toe te passen als motief voor een vlakornament. (Uit te voeren in .waterverf.) 5. Deze teekening uit te voeren in omtrek op academiegrootte. 6. Daarin vorm en ligging der voornaamste uitwendige spieren duidelijk aan te geven. Hierbij kan worden gebruik gemaakt van een calque der teekening in deze toelichting onder 5 bedoeld. 7. Te ontwerpen twee of drie vlakversieringen voor verschillende uitvoeringen, waarbij met het vak van den candidaat rekening zal worden gehouden. Uit te voeren op bepaalde schaal; fragment of werkteekening op ware grootte. (Alles in kleur te bewerken.) Desverlangd zijn planten, bloemen of dieren ter beschikking. 8: Het zuiver op schaal teekenen van een interieur, het teekenen en ontwikkelen van wanden, gewelven, koepels en plafonds. 9. Deze opgaaf heeft zooveel mogelijk een practisch karakter. (Uit te voeren in zuivere potloodlijnen ; de schaduw in vlakke tint aan te geven.) 10. Persneetievische schets van een voorwerp, waarvan de vormen in plattegrond en opstand duidelijk zijn bepaald.  129 Perspeotievisehe schets, uit het geheugen, van een voorwerp dat te voren is waargenomen. Behoort bij Koninklijk besluit van den 19 Juli 1910 (Staatsblad n°. 239). Mij bekend, , De Minister van Binnenlandsche Zaken, Heemskerk. Programma voor de akte Mo. Deze akte geeft de bevoegdheid om te onderwijzen : het handteekenen, het decoratief teekenen (reliefversiering) en het boetseeren aan scholen voor de opleiding van technici, burgeravond-, ambachts-, teeken-, kunstnijverheidsscholen en daarmede gelijkstaande of gelijk, te stellen inrichtingen, alsmede het handteekenen aan hoogere burgerscholen en aan industriescholen voor meisjes. De vereischten zijn: a. Algemeene kennis van de vlakke meetkunde, voor zoover noodig ter verklaring van de projectieleer en de perspectief. 6. Kennis van de gewone projectieleer, toegepast op eenvoudige meetkundige lichamen met doorsnijding en ontwikkeling van hunne: oppervlakken. 6. Kennis van de leer der perspectief en van licht en schaduw (zon- en kunstlicht): d. Kennis van de geschiedenis der decoratieve kunst, van haar verband tot de architectuur en van de technische uitvoeringen op het gebied der plastiek. Algemeene kennis van de heraldiek. e. Kennis van de ontleedkunde, omvattende het geraamte, den oorsprong, de inplanting en de werking van de voornaamste spieren, gelegen aan de oppervlakte van het lichaam en de spieren, die den vorm van het menschbeeld bepalen. Algemeene kennis van de proportieleer van den mensen (man, vrouw én kind). /. Kennis der eischen van een doeltreffenden gang voor het onderwijs in het hand- en het decoratief teekenen en het boetseeren aan de scholen, waarvoor deze akte bevoegdheid geeft. g. Vaardigheid in: 1. het teekenen van een vlakversiering op groote schaal; S. &J.n». 8, 12e dr. 9  - 130 - 2. het teekenen van een stilleven naar de natuur; 3. „ „ „ een ornament naar plastisch model; 4. „ „ „ planten, bloemen of dieren naar de natuur; 5. „ „ „ een menschbeeld naar gipsafgietsel; 6. „ „ „ een spierbeeld; 7. „ boetseeren „ een ornament; 8. „ „ „ een borstbeeld of deco¬ ratief masker naar gips- 9. het Ontwerpen van een voorwerp der gebruiks- of sierkunst en het ontwerpen van de plastische versiering voor een architectonisch onderdeel; 10. de practische toepassing van de projectieleer ; 11. het teekenen van een werkstuk uit de perspectief; 12. het schetsen op het schoolbord. Het examen in de vakken o tot en met / geschiedt mondeling, met verklarende schetsen'' op het schoolbord; bovendien : in de vakken d en f door het maken van een opstel, door schetsen in den tekst te verduidelijken ; in de vakken 6, c en e door het vervaardigen der teekeningen onder' 10, 11 en 6 van letter g genoemd. Vrijstelling wordt verleend door het behalen van een voldoend cijfer : voor vak o, van vak o in akte M6 en Mi; voor vak 6, van vak 6 in akte M6; voor vak c, van vak c in akte Mo, M6, Md, Me, Mg, MA, en M/ en van vak 6 in akte Mi; voor vak d, van vak d in ï voor zoover het akte M6 en van vak c > de heraldiek in akte Mi I. betreft; voor vak e, van vak e in akte Mo, M6 en Mi; voor vak /, van vak / in akte Mo, M6 en Mi voor zoover het handteekenen betreft; voor teekening g1, van teekening g1 in akte Mo, M6, Md, Me, M?' en Mi; voor teekenibg g2, van teekening g2 in akte Mo, Mé, Md, Me, M? en Mi;  131 van teekening f1 in akte M/ en A1 „ | Mg en MA; voor teekening g5, van teekening g» in akte M6 ; voor teekening g», van teekening g! in akte Ma en M/c; van teekening g* in akte M6 en 9* „ „ Mj; voor teekening g6, van teekening g1 in akte Ma en van teekening g6 in akte M6 en Mk; . voor teekening g«, van teekening g6 .in akte Ma en van teekening g* in akte M6 en Wc; voor teekening gw, van teekening gMn akte M6 ; voor teekening gn, van teekening g9 in akte Ma en M6; van teekening g4 in akte Md, Me en Mj en 9B 'i „ Mk; S „ A3 „ „ Mg en MA; voor teekening g1, van teekening g"> in akte Ma en M6 en voor het boetseerwerk g', van het boetseerwerk g9 in akte Mj. Totlichting tot de teekeningen en boetseerwerken, te vervaardigen voor de akte Mc. (Letter g van het programma.) 1. Naar plaat, teekening of ander daarvoor geschikt voorbeeld, o. a. geweven stof, glas in lood, tegels, versierde hoofdletters, enz. (Uit te voeren in zuivere omtreklijnen en in vlakke tinten.) 2. Eenvoudig stilleven, samengesteld uit enkele voorwerpen, verschillend in vorm en stof. (Te bewerken met schaduwen.) • 3. Naar oorspronkelijk beeldhouwwerk of naar een gipsafgietsel. (Te bewerken met schaduwen.) 4. Deze nauwkeurig te teekenen, daarna te ontleden, té styleeren en toe te passen als motief voor een reliefornament. . 5. Deze teekening uit te voeren in omtrek op academiegrootte met eenvoudige schaduwbewerking. 6-_ Daarin vorm en ligging der voornaamste uitwendige spieren duidelijk aan te geven. Hierbij kan worden gebruik gemaakt van 9*  — 132 — een calque der teekening in deze toelichting onder 5 bedoeld. 7. Uit te voeren op groote schaal naar gipsafgietsel, teekening of photografie. 8. Een vrijstaand borstbeeld of decoratief masker. 9. Deze voorwerpen zijn bestemd ter uitvoering in marmer, steen, hout, stuc of metaal, waarbij met het vak van den candidaat rekening zal woTden gehouden. Vooraf te maken een geteekende schets op ware grootte en daarnaar in klei, pastelline of was te boetseeren. 10. Het opmeten en zuiver op schaal teekenen van een eenvoudig meubel of onderdeel der architectuur; vooral met betrekking tot den uitwendigen vorm. (Uit te voeren in inktlijnen zonder schaduwbepaling.) 11. Deze opgaaf heeft zooveel mogelijk een practisch karakter. (Uit te voeren in zuivere potloodlijnen; de schaduw in vlakke tint aan te geven.) 12. Perspectievische schets van een voorwerp, waarvan de vormen in plattegrond en opstand duidelijk zijn bepaald. Perspectievische schets, uit het geheugen, van een voorwerp, dat te voren is waargenomen. Behoort bij Koninklijk besluit van den 19 Juli 1910 (Staatsblad n°. 239). Mij bekend, De Minister van Binnenlandsche Zaken. Heemskerk. Programma voor de akte Md. Deze akte geeft bevoegdheid om te onderwijzen : het rechtlijnig teekenen en het bouwkundig teekenen aan ambachtsscholen, aan de eerste vier klassen van burgeravond-, teekenscholen of daarmede gelijkstaande of gelijk te stellen inrichtingen. De vereischten zijn : a. Kennis van de voornaamste constructies uit de vlakke meetkunde en van de eigenschappen der voornaamste meetkundige lichamen. 6. Kennis van de rechthoekige en scheefhoekige projectie van lichamen begrensd door platte en gebogen vlakken, van hunne door-  — 133 — snijdingen en de ontwikkeling hunner oppervlakken. c. Kennis van de beginselen der perspectief. d. Algemeene kennis van de voornaamste bouwstijlen. e. Algemeene kennis van de constructies in de bouwvakken en van de eigenschappen en de bewerking der bouwmaterialen. Grondige kennis van de constructies in hout. /. Kennis der eischen van een doeltreffenden gang voor het onderwijs in het rechtlijnig- en het bouwkundig tieekenen. aan de soholen, waarvoor deze akte bevoegdheid geeft. g. Vaardigh eid in : 1. het teekenen van een eenvoudige vlak-. versiering op groote schaal; 2. „ „ „ een eenvoudig voor¬ werp naar de natuur; 3. ,, „ „ een werkstuk uit de projectieleer; 4. „ „ „ een eenvoudig werkstuk uit de perspectief; 5. het schetsen, opmeten en in teekening brengen van een bouwkundig1 onderdeel; 6. het maken van wërkteekeningen; 7. het ontwerpen en teekenen van eenvoudige versieringsnormen, toe te passen op onderdeelen uit het bouwambacht; 8. het schetsen op het schoolbord. Het examen in de vakken a tot en met / geschiedt mondeling, met verklarende schetsen op het schoolbord: bovendien: in de vakken' e en / door het maken van een opstel, door schetsen in den tekst te verduidelijken ; in de vakken 6, c en e door het vervaardigen der teekeningen onder 3, 4, 5 en 6 van letter g genoemd. Vrijstelling wordt verleend door het behalen van een voldoend cijfer: voor vak o, van vak a in akte M6, Mc, Md, Mj en Mk; voor vak 6, van. vak 6 in akte M6, Mc, Md en M/; voor vak e, van vak 6 in akte Mi;; voor teekening g1, van teekening f1 in akte Mf en  134 van teekening A1 in akte Mg en MA; voor.teekening g3, van teekening g8 in akte M6 ; van teekening g10 in akte Mc; f „ „ M/ en » g3 „ „ M;'; voor teekening g*, van teekening g8 in akteM/fc. Toelichting tot de teekeningen te vervaardigen voor de akte Md. (Letter g van het programma.) 1. Naar plaat, teekening of ander daarvoor geschikt voorbeeld. (Uit te voeren in zuivere omtreklijnen en in vlakke tinten.) 2. Een eenvoudig onderdeel uit het bouwambacht. (Uit te voeren enkel in lijnen.) 3. Deze opgaaf heeft zooveel mogelijk een practisch karakter. (Uit te voeren in zuivere inktlijnen.) 4. Deze opgaaf heeft zooveel mogelijk een practisch karakter. (Uit te voeren in zuivere potloodlijnen.) 6. Plattegrond, opstand en doorsnede. (Uit te voeren in zuivere inktlijnen.) De schets, met ingeschreven maten, moet bij de teekening worden ingeleverd. 6. Naar gegeven schets of mondelinge opgaaf, zooals voor de uitvoering in de practijk noodig is. Ook op hoofdvorm en profileering zal worden gelet. • (Uit te voeren in zuivere potloodlijnen met aanduiding der verschillende materialen.) 7. Deze zijn hoofzakelijk voor werkstukken in hout bedoeld. 8. Projectievische schets, uit het geheugen, van een bouwkundig onderdeel. Behoort bij Koninklijk besluit van den 19 Juli 1910 {Staatsblad n°. 239). Mij bekend, De Minister van Binnenlandsche Zaken, Heemskerk. Programma voob de akte Me. Deze akte geeft bevoegdheid om te onderwijzen : het rechtlijnig teekenen en het bouw-  — 136 - kundig teekenen aan scholen voor de opleiding van technici, burgeravond-, ambachts-, teeken-, kunstnijverheidsscholen en daarmede gelijkstaande of gelijk te stellen inrichtingen, alsmede het rechtlijnig teekenen aan hoogere burgerscholen. De vereischten zijn : 0. Kennis van de vlakke meetkunde en van de stereometrie, voor zoover noodig ter verklaring van de regelen der beschrijvende meetkunde en der perspectief. 6. Kennis van de beschrijvende meetkunde tot en met de behandeling van regelmatig gebogen vlakken, omwentelingslichamen en regelvlakken. Kennis van de axonometrische projectieleer. c. Kennis van de leer der perspectief en van licht en schaduw (zonlicht). d. Grondige kenniB van de geschieden's der bouwkunst, in hare hoofdtijdperken. e. Grondige kennis van de bouwkundige samenstellingen; van de eigenschappen en de bewerking van hout, steen en metalen, welke in de burgerlijke bouwkunde toepassing vinden. /. Kennis der eischen van een doeltreffenden gang voor het onderwijs in het rechtlijnigen het bouwkundig teekenen aan de scholen, waarvoor deze akte bevoegdheid geeft. g. Vaardigheid in : . 1. het teekenen van een vlakversiering op groote schaal; 2. „ „ „ een voorwerp naar de natuur; 3. „ „ „ een werkstuk uit de beschrijvende meetkunde ; -■ „ „ „ een werkstuk uit de perspectief; 5. ,-, schetsen, opmeten, en in teekening brengen van een bouwkundig onderdeel; 6. het teekenen van onderdeelen van gebouwen naar gegeven schets; 7. het teekenen van eenvoudige gebouwen naar gegeven schets; 8. het ontwerpen van constructieve onderdeelen van gebouwen met de daarbij behoorende versiering; 9. het schetsen op het schoolbord. Het examen in de vakken a tot en met ƒ  136 geschiedt mondeling, met verklarende schetsen op het schoolbord; bovendien: in de vakken d en / door het maken van een opstel, door schetsen in den tekst te verduidelijken ; in de vakken b, c en e door het vervaardigen der teekeningen onder 3, 4 en 8 van letter g genoemd. Vrijstelling wordt verleend, door het behalen van een voldoend cijfer : voor vak o, van vak o in akte Mo, Mb, Mc, M/, Mj en Mk; voor vak 6, van vak 6 in „akte Mo, M6, Mc, M/, Mg, MA en Mj'; voor vak c, van vak c in akte Mo, Mb, Mc, Mg, MA en Mj" en van vak b in akte Mk; voor vak /, van vak / in akte Mo, Mj en M&'en van vak e in akte Mf en van vak g in akte Mg en MA voor zooveel het rechtlijnig teekenen betreft; voor teekening g1, van teekening g1 in akte Mo, M6, Mc, Mj' en Mk; voor teekening g1, van teekening f1 in akte Mf ; van teekening Al in akte Mg en MA en 9Z „ „ Mj; voor teekening g3, van teekening g8 in akte Mó en Mb; van teekening g10 in akte Mc; f' „ „ M/; „ „ A* „ „ Mg en MA en 9' „ „ Mj; voor teekening g4, van teekening g9 in akte Mo en Mè ; van teekening gu in akte Mc; „ „ A3 „ „ Mg en MA; „ „ g4 „ „ Mj' en g8 „ „ Mk. Toelichting tot de teekeningen .te vervaardigen voor de akte Me. (Letter g van het programma.) 1. Naar plaat, teekening of ander daarvoor geschikt voorbeeld, o. a. geweven stof, glas in lood, tegels, versierde hoofdletters, enz. (Uit te voeren in zuivere omtreklijnen en in vlakke tinten.)  — 137 — 2. Een bouwkundig fragment met constructief en ornamentaal sprekende vormen. (Uit te voeren in zuivere lijnen met het aangeven der groote schaduwpartijen.) 3. Deze opgaaf heeft zooveel mogelijk een practisch karakter. (Uit te voeren in zuivere inktlijnen.) 4. Deze opgaaf heeft zooveel mogelijk een practisch karakter. (Uit te voeren in zuivere potloodlijnen ; de schaduw in vlakke tint aan te geven.) 5. Platte grond, opstand en doorsnede. (Uit te voeren in zuivere inktlijnen.) De schets, met ingeschreven maten, moet bij de teekening worden ingeleverd. 6. Naar gegeven schets met ingeschreven maten. (Op schaal uit te voeren in zuivere inktlijnen en op te werken met toepassing van schaduwen.) Hieruit moet blijken de vaardigheid in het zuiver teekenen en opwerken, ook metLschrijfpen en penseel. 7. Samenstellen en uitwerken van eenvoudige gebouwen naar gegeven schets met ingeschreven hoofdmaten. (De teekening zuiver op schaal en in inkt uit te voeren met duideBjke aanwijzing der samenstellende deelen.) 8. Het ontwerpen, teekenen op groote schaal en détailleeren, waarbij ook zal worden gelet op hoofdvorm, pronleering en versiering. (Uit te voeren in zuivere potloodlijnen met aanduiding der verschillende materialen.) 9. Pfojeetievische schets, uit het geheugen, van een bouwkundig onderdeel. Behoort bij Koninklijk besluit van den 19 Juli 1910 [Staatsblad n°. 239). Mij bekend, De Minister van Binnenlandsche Zaken, , Heemskerk. Programma voor de akte Mf. D eze akte geeft bevoegheid om te onderwijzen : het rechtlijnig teekenen', het smidsteekenen en het werktuigkundig teekenen aan ambachtsscholen, aan de eerste vier klassen van burgeravond-, teekenscholen en daarmede gelijkstaande of gelijk te stellen inrichtingen.  — 138 — De vereischten zijn : a. Kennis van de voornaamste constructies uit de vlakke meetkunde en van de eigenschappen der voornaamste meetkundige lichamen. 6. Kennis van de rechthoekige en scheefhoekige projectie van lichamen, begrensd door platte en gebogen vlakken, van hunne doorsnijdingen en de ontwikkeling hunner oppervlakken. c. Kennis van de samenstelling van eenvoudige krachts- en arbeidswerktuigen, van de onderdeelen van werktuigen en van de voornaamste oonstructies van het smidsvak. d. Kennis van de eigenschappen van ijzer, koper en van metaallegeeringen, van de bewerkingen dezer metalen in bankwerkerij, smederij en draaierij en van de eenvoudigste daarvoor noodige gereedschappen. e. Kennis der eisohen van een doeltreffenden gang voor het. onderwijs in het rechtlijnig^, het smids- en het werktuigkundig teekenen aan de scholen, waarvoor deze akte bevoegdheid geeft. / Vaardigheid in : '1. het teekenen naar de natuur van voorwerpen uit het smidsvak of het machinevak ; 2. het teekenen van de projecties van een of meer eenvoudige meetkunstige lichamen; • 3. het teekenen van eenvoudige ijzeroonstructies naar opgaaf of schets; 4. het opmeten en teekenen van werktuigdeelen; 5. het teekenen van werktuigdeelen naar gegeven schets; 6. het schetsen op het schoolbord. Het examen in de vakken a tot en met e geschiedt mondeling, met verklarende schetsen op het schoolbord; bovendien: in de vakken c en e door een opstel, door schetsen in den tekst te verduidelijken; in het vak b door het vervaardigen der teekening onder 2 van letter / genoemd. Bij het onderzoek in het vak c wordt slechts de kennis van de eenvoudigste beginselen der mechanica ondersteld. Vrijstelling wordt verleend door het behalen van een voldoend cijfer : voor vak a, van vak o in akte Md, M/ en Mi;  139 voor vak b, vari vak 6 in akte M6, Mc, Md en Mj ; voor vak e, van vak / in akte Md en Mj voor zoover het rechtlijnig teekenen betreft; voor teekening f*, van teekening o8 in akte M6 ; van teekening gu in akte Mc en <7S Md en M4 Toelichting tot de teekeningen, te vervaardigen voor de akte Ml. (Letter / van het programma.) 1. De teekening uit te voeren in potlood met aanduiding van schaduw. 2. De teekening in zuivere inktlijnen uit te voeren. 3. Hiermede zijn bedoeld : liggers, eenvoudige kappen en plaatwerken. De opgaaf of schets geeft alle maten aan. 4. Het voorwerp wordt bij de opmeting dadelijk geteekend, zoodat een afzonderlijke schets bij de teekening niet wordt verlangd. 5. De schets geeft alle maten aan. De teekeningen onder 3, 4 en 5 bedoeld, dragen het karakter van zuivere werkteekeningen. (Een dezer teekeningen wordt in inktlijnen uitgevoerd.) 6. Projectievische schets, uit het geheugen, van een onderdeel uit het «mids- of het maohinevak. Behoort bij Koninklijk besluit van den 19 Juli 1910 (Staatsblad n<\ 239). . Mij bekend, De Minister van Binnenlandsche Zaken, Heemskerk. Programma voor de akte Mg. Deze akte geeft bevoegdheid om te onder¬ wijzen : net rechtlijnig teekenen. het smids¬ teekenen en het Wfirkt,llicrlninri;van werktuigen. f. Kennis van de bereiding en van de eigenschappen der in den machinebouw gebruikt wordende materialen, van de voornaamste bewerkingen die zij ondergaan en van de daarvoor noodige werktuigen en gereedschappen. g. Kennis der eischen van een doeltreffenden gang voor het onderwijs in het rechtlijnig-, het smids- en het werktuigkundig teekenen aan de scholen, waarvoor deze akte bevoegdheid geeft. h. Vaardigheid in : 1. het teekenen naar de natuur van voorwerpen uit de werktuigkunde; 2. het teekenen van een werkstuk uit de beschrijvende meetkunde; 3. het teekenen van een werkstuk uit de perspectief; 4. het teekenen van ijzerconstructies naar opgaaf; 5. het opmeten en teekenen van werktuigen' en. werktuigdeelen; 6. het teekenen van werktuigen en werktuigdeelen naar gegeven schets ; 7. het construeeren van werktuigdeelen naar opgaaf; 8. het schetsen op het schoolbord. Het examen in de vakken o tot en met g 'geschiedt mondeling, met verklarende schetsen op het schoolbord; bovendien: in de vakken d, ƒ en g door het maken van  141 een opstel, door schetsen in den tekst te ver¬ duidelijken ; in de vakken 6, een e door het vervaardigen der teekeningen onder 2, 3 en 7 van letter A genoemd. I Bij het onderzoek in de vakken d en e wordt ue Keunis van ue ueginseien aer natuurkunde en der mechanica ondersteld, voor zoover noodig ter verklaring van de werking der genoemde werktuigen en van de regelen waarop het construeeren van werktuigdeelen berust. Vrijstelling wordt verleend, door het behalen van een voldoend cijfer: voor vak a, van vak a in akte Ma, M6, Mc, Md, Me, MA, Mj en Mk; voor vak 6, Van vak 6 in akte Ma, M6, Mc, Md, Me, Mf, Mg en Mj; voor vak c, van vak c in akte Ma, Mé, Mc, Md, Me, MA, Mj en van vak 6' in akte Mi ; voor vak e, van vak e in akte MA ; voor vak /, van vak / in akte MA; voor vak g, van vak / in akte Ma, Md, Me en Mj en van vak g in akte MA voor zoover het rechtlijnig teekenen betreft ; voor teekening A1, van teekening g2 in akte Md, Me en Mj en van teekening A1 in akte MA; voor teekening A2, van teekening g8 in akte Ma en M6 ; van teekening g10 in akte-Mc; „ „ g3 „ „ Md, Me en M; eh A2 „ „ MA; voor teekening A3, van teekening g9 in akte Ma en Mb; van teekening gu in akte Mc; » „ r „ „ Md, Me en Mj; A3 „ „ MA; 9* „ „ Mi;. voor teekening A', van teekening A' in akte MA. Toelichting tot de teekeningen te vervaardigen voor de akte Mg. (Letter A van het programma.) 1. De teekening uit te voeren in potlood met aanduidine van schaduw  — 142 — 2. De teekening in zuivere inktlijnen uit te voeren. 3. Deze opgaaf heeft zooveel mogelijk een practisch karakter. (Uit te voeren in zuivere potloodlijnen ; de schaduw in vlakke tint aan te geven.) 4. Hiermede zijn bedoeld : kappen, geconstrueerde kolommen met balkverbinding, plaat■werken, als o. a. de rookkast van een scheepsketel. De opgaaf bevat de hoofdmaten. De teekening wordt op schaal, met details op ware grootte, uitgevoerd. 5. Van de op te meten voorwerpen wordt een teekening gemaakt naar een vooraf door den candidaat vervaardigde schets met ingeschreven maten, welke met de teekening wordt ingeleverd. 6. Elke schets geeft de onderdeelen aan, waaruit de candidaat het werktuig, of het werktuigdeel, moet samenstellen. 7. De opgaaf bevat slechts enkele hoofdmaten, alle overige maten moeten door den candidaat berekend worden. De wijze van berekening moet worden aangegeven. De teekeningen 4, 5, 6 en 7 dragen het karakter van zuivere werkteekeningen. Een dezer teekeningen wordt in inktlijnen uit gevoerd. 8. Projectievisehe schets, uit het geheugen, van een onderdeel uit het smids- of het machinevak. Behoort bij Koninklijk besluit van den 19 Juli 1910 (Staatsblad n°. 239). Mij bekend, De Minister van Binnenlandsche Zaken, Heemskerk. Programma voor de akte Mh. Deze akte geeft bevoegdheid om te onderwijzen : het rechtlijnig teekenen en het electrotechnisch teekenen aan scholen voor de opleiding van technici, burgeravond-, ambachts-, teekenscholen en daarmede gelijkstaande of gelijk te stellen inrichtingen, alsmede het rechtlijnig teekenen aan hoogere burgerscholen.  -»- 143 — De vereischten 'zijn a. Kennis van de vlakke meetkunde en van de stereometrie, voor zoover noodig ter verklaring van de regelen der beschrijvende meetkunde. Kennis van de berekening van oppervlak en inhoud van regelmatige lichamen, van cylinder, kegel en bol. b. Kennis van de beschrijvende meetkunde tot en met de behandeling van regelmatig gebogen vlakken, om-wentelingslichamen en regelvlakken. Kennis van de axonometrische projectieleer. e. Kennis van de leer der perspectief en van licht en schaduw (zonlicht). d. Kennis van de samenstelling en van de werking van dynamo's, electromotoren, transformatoren en accumulatorenbatterijen en van de daarbij noodige hulptoestellen. e. Kennis van de werktuigbouwkunde, toegepast op het construeeren van ondeideelen van werktuigen. /• Kennis van de bereiding en van de eigenschappen der in den machinebouw gebruikt wordende materialen, van de voornaamste bewerkingen die zij ondergaan en van de daarvoor noodige werktuigen en gereedschappen. g. Kennis der eischen van een doeltreffenden gang voor het onderwijs in het rechtlijnig- en het electrotechnisch teekenen aan de scholen waarvoor deze akte bevoegdheid geeft. h. Vaardigheid in : 1. het teekenen naar -de natuur van voorwerpen uit de werktuigkunde, of uit de electrotechniek ; 2. het teekenen van een werkstuk uit de beschrijvende meetkunde; 3. het teekenen van een werkstuk uit de perspectief; 4. het opmeten en teekenen van werktuigen en werktuigdeelen uit de electrotechniek ; 5. het teekenen van werktuigen en werktuigdeelen uit de electrotechniek naar gegeven schets; 6. het teekenen van eenvoudige schakelschema's naar opgaaf; 7. het construeeren van werktuigdeelen naar opgaaf; 8. het schetsen op het schoolbord. Het ejxamen in de vakken o tot en met g  144 geschiedt mondeling, met verklarende schetsen op het schoolbord; bovendien : in de vakken d, f en g door het maken van een opstel, door schetsen in den tekst te verduidelijken ; in de vakken 6, c en e door het vervaardigen der teekeningen onder 2, 3 en 7 van letter h genoemd. Bij het onderzoek in de vakken d en e wordt de kennis van de beginselen der natuurkunde en der mechanica ondersteld, voor zoover noodig ter verklaring van de werking der genoemde werktuigen en van de regelen waarop het construeeren van werktuigdeelen berust. - Vrijstelling wordt verleend, door het behalen van een voldoend cijfer: voor vak o, van vak o in akte Mo, M6, Mc, Md, Me, M/, Mo, Mj en Mk; voor vak 6, van vak 6 in akte Mo, Mé, Mc, Md, Me, M/ Mo en Mj; voor vak c, van vak e in akte Mo, M6, Mc, Md, Me, Mg en Mj; van vak 6 in akte Wc; voor vak e, van vak e in akte Mg; voor vak /, van vak d in akte W en van vak f in akte Mg; voor vak g, van vak / in akte Mo, Md, Me en Mj en van vak g in akte Mg en van vak e in akte M/, voor zoover het rechtlijnig teekenen betreft; voor teekening h1, van teekening f1 in akte Mf ; van teekening h1 in akte Mg en „ „ g2 „ „ Md, Me en Mf; voor teekening h2, van teekening g8 in akte Mo en M6; van teekening g10 in akte Mc; g3 „ „ Md, Me en Mf; P „ „ M/ en h' „ „ Mg; . voor teekening h", van teekening g9 in akte Mo en M6; van teekening gu in akte Mc; „ g4 „ „ Md, Me en Mj; ',! „ & „ „ Mg; • „ „ g3 „ „ Mk; voor teekening h7, Van teekening V in akte My-  — 145 — Toelichting tot de teekeningen le vervaardigen voor de akte Mh. (Letter h van het programma.) 1. De teekening uit te voeren in potlood met aanduiding van schaduw. 2. De teekening in zuivere inktlijnen uit te voeren. 3. Deze opgaaf heeft zooveel mogelijk een practisch karakter (uit te voeren in zuivere potloodlijnen, de schaduw in vlakke tint aan te geven). 4. Van de op te meten voorwerpen wordt een teekening gemaakt naar een vooraf door den candidaat vervaardigde schets met ingeschreven maten, welke met de teekening wordt ingeleverd. 5. Elke schets geeft de onderdeden aan waaruit de candidaat het werktuig, of het werktuigdeel, moet samenstellen. 6. De teekening moet op gebruikelijke wijze worden uitgevoerd. 7. De opgaaf bevat slechts enkele hoofd maten, alle overige maten moeten door den candidaat berekend worden. De wijze van berekening moet worden aangegeven. De teekeningen 4, 5, 6 en 7 dragen het karakter van zuivere werkteekeningen. Een dezer teekeningen wordt in inktlijnen uitgevoerd. 8. Projectievische schets, uit het geheugen, van een onderdeel uit de electrotechniek. Behoort bij Koninklijk besluit van den 19 Juli 1910 (Staatsblad n°. 239). Mij bekend, De Minister van Binnenlandsche Zaken, Heemskerk. Programma voor de akte Mj. Deze akte geeft bevoegdheid om te onderWijzen : het rechtlijnig teekenen en het meubelteekenen aan burgeravond-, ambachts-, teeken-, kunstnijverheidsscholen, en daarmede gelijk staande of gelijk te stellen inrichtingen. De vereischten zijn : a. Kennis van de voornaamste constructies uit de vlakke meetkunde en van de eigenS. & J. n. 8, 12» dr. 10  — 146 — schappen der voornaamste meetkundige lichamen. 6. Kennis van de rechthoekige en scheefhoekige projectie van lichamen, begrensd door platte en gebogen vlakken, van hunne doorsnijdingen en de ontwikkeling hunner oppervlakken. c. Kennis van de leer der perspectief, met eenvoudige schaduwbepaling (zonlicht). d. Kennis van de geschiedenis van het meubel, van het hiermede in verband staande ornament en van voorwerpen, die betrekking hebben op dé versiering der woning. e. Grondige kennis van de samenstelling van het meubel, van de materialen, die daarbij worden gebruikt en van hunne bewerking. Algemeene kennis van de aanverwante vakken. ƒ. Kennis der eischen van een doeltreffenden gang voor het onderwijs in het rechtlijnig- en het meubelteèkenen aan de scholen, waarvoor deze akte bevoegdheid geeft. g. Vaardigheid in : 1. het teekenen van een vlakversiering op groote schaal; .2 „ „ „ een voorwerp naar de natuur; 3. „ „ „ een werkstuk uit de projectieleer; 4. „ „ „ een werkstuk uit de perspectief; 6. „ „ „ planten, bloemen of dieren naar de natuur; 6. het schetsen, opmeten en in teekening brengen van een meubel; 7. het ontwerpen en teekenen van een meubel naar opgaaf; 8. het ontwerpen, teekenen en ontwikkelen van een draperie naar opgaaf; 9. het boetseeren van het eenvoudig ornament ; 10. het schetsen op het schoolbord. Het examen in de vakken a tot en met ƒ geschiedt mondeling, met verklarende schetsen op het schoolbord; bovendien: in de vakken d en f door het maken van een opstel, door schetsen in den tekst te verduidelijken ;  147 in de vakken 6, e en e door het vervaar digen der teekeningen, onder 3, 4 en 7 van letter g genoemd. Vrijstelling wordt verleend, door het behalen van een voldoend cijfer: voor vak a, van vak a in akte Md, Mf en Wc ; voor vak 6, van vak 6 in akte M6, Mc, Md en Mf; voor vak c, van vak c in akte Md en van vak 6 in akte Mi; voor vak /, van vak / in akte Md en van vak e in akte Mf, voor zoover het rechtlijnig teekenen betreft;. voor teekening g1, van teekening g1 in akte Ma, M6, Mc, Md, Me en Mi; voor teekening g», van teekening g» in akte Md en Me; van teekening f1 in akte Mf en A1 „ „ Mg en MA; voor teekening g3, van teekening g8 in akte M6 ; van teekening g10 in akte Mc; g3 „ „ Md; f* „ „ Mf; voor teekening g*, van teekening g* in akte Md en van teekening g8 in akte Mi; voor teekening g5, van teekening g3 in akte Ma en Mi en van teekening g* in akte M6 en Mc. Toelichting tot de teekeningen en het boetseerwerk, te vervaardigen 'voor de akte M\. (Letter g van het programma.) 1. Naar plaat, teekening of ander daarvoor geschikt v-nnrhooM n ■> J..L . , 7 . ' ec»<=vCU Btui, gia» m loqd, mtarsia, enz. (Uit te voeren in zuivere omtreklijnen en in vlakke tinten.) 2. Een eenvoudig meubel of plastisch onderdeel, behoorende tot het interieur. (Uit te voeren in potlood.) 3. Deze opgaaf heeft zooveel mogelijk een practisch karakter. (Uit te voeren in zuivere inktlijnen.) 4. Deze opgaaf heeft zooveel mogelijk een practisch karakter. (Uit te voeren in zuivere potloodlijnen; de schaduw in vlakke tint aan te geven.) 10»  — 148 — 5. Deze nauwkeurig te teekenen, daarna te ontleden, te styleeren en toe te passen als motief iïot versiering van een meubel. 6. Plattegrond, opstand en doorsnede. (Uit te voeren in zuivere inktlijnen.) 1 e schets, met ingeschreven maten, moet bij de teekening ■worden ingeleverd. 7. Te teekenen op schaal, met enkele details op ware grootte van de profileering en van de belangrijkste constructiedeelen. 8. Uit te voeren in potloodlijnen met vlakke tinten. 9. Het boetseeren van de motieven in deze toelichting onder 5 genoemd. 10. Perspectievische schets, uit het geheugen, van een meubel, dat te voren is waargenomen. Behoort bij Koninklijk besluit van den 19 Juli 1910 {Staatsblad n°. 239). Mij bekend, De Minister van Binnenlandsche Zaken, Heemskerk. Programma voor de akte Mk. Deze akte geeft bevoegdheid om te onderwijzen : het handteekenen, het rechtlijnig teekenen en het technisch teekenen aan industriescholen voor meisjes en daarmede gelijkstaande of gelijk te stellen inrichtingen. De vereischten zijn : o. Kennis van de voornaamste constructies uit de vlakke meetkunde. 6. Kennis van de beginselen der perspectief. c. Algemeene kennis vton de geschiedenis der decoratieve kunst, vooral in verband met geweven stoffen, borduurwerken, passementen en kanten. Algemeene kennis van de heraldiek. d. Kennis van de geschiedenis van het eostuum. e°. Kennis van de ontleedkunde, omvattende het geraamte, den oorsprong, de inplanting en de werking van de voornaamste spieren, 'gelegen aan de oppervlakte van het lichaam en de spieren, die den vorm van het menschbeeld bepalen. Algemeene kennis van de proportieleer van den mensch (man, vrouw en kind).  149 - /• Kennis der eischen van een doeltreffenden, gang voor het onderwijs in het hand-, rechtlijnig- en technisch teekenen aan de scholen waarvoor deze akte bevoegdheid geeft. g. Vaardigheid in : 1. het teekenen van een vlakversiering op groote schaal; 2- „ „ ' „ een stilleven naar de natuur; 3- „ „ „ planten, bloemen of dieren naar de natuur; 4- ,, ,, * „ een costuum op een mannequin; o. „ „ „ een mensenbeeld naar gipsafgietsel; 6- „ „ „ een spierbeeld; „ ,, „ een rechtlijnige vlakversiering ; 8- ,, „ „ een eenvoudig werkstuk uit de perspectief; 9. „ ontwerpen van monogrammen en opschriften; 10. het schetsen van een costuum uit het geheugen. . Het examen in de vakken o tot en met ƒ geschiedt mondeling, met verklarende schetsen op het schoolbord; bovendien: in de vakken c en / door het maken van een opstel, door schetsen in den tekst te verduidelijken ; in de vakken 6 en e door het vervaardigen der teekeningen, onder 8 en 6 van letter g genoemd. Vrijstelling wordt verleend, door het behalen van een voldoend cijfer : voor vak 6, van vak c in akte'Md; voor vak c, van vak d in akte Mo en Mc voor zoover het de heraldiek betreft; voor vak e, van vak e in akte Mo, M6 en Mc; voor teekening g1, van "teekening g1 in akte Mo, M6, Mc, Md, Mc en Mj; voor teekening g2, van teekening g* in akte Mo, M6, Mc, Md, Me en Mj'; van teekening f1 in akte Mf en h1 „ „ Mg en MA; voor teekening g», van teekening g* in akte Ma ; van teekening g* in akte M6 en Mc en ff5 „ „ M;;  150 voor teekening o6, van teekening g* in akte Ma en van teekening o* in akte M6 en Mc; voor teekening g', van teekening o6 in akte Ma en van teekening g* in akte Mb en Mc; voor teekening ga, van teekening g* in akte Md. Toelichting tot de teekeningen, te vervaardigen voor de akte Mk. (Letter g van het programma.) 1. Naar plaats, teekening of ander daarvoor geschikt voorbeeld, o. a. geweven stof, borduurwerk, kant, enz. (Uit te voeren in zuivere omtreklijnen en in kleur.) 2. Eenvoudig stilleven, samengesteld uit enkele voorwerpen, verschillend in vorm en stof. (Te bewerken met schaduwen.) • 3. Deze nauwkeurig te teekenen, daarna te ontleden, te styleeren en toe te passen als motief tot versiering van geweven stoffen, tapijten, costumes, gordijnen, tafelkleeden, enz. Hierbij duidelijk aan te geven de wijze van bewerking, hetzij applicatie, plastiek- of kruissteek-borduren. (Alles in kleur te bewerken.) 4. De teekening; uit te voeren op ongeveer natuurgrootte. (Te bewerken met schaduwen.) 5. Deze teekening uit te voeren in omtrek op academiegrootte. 6. Daarin vorm en ligging der voornaamste uitwendige- spieren duidelijk aan te geven. Hierbij kan worden gebruik gemaakt van een calque der teekening in deze toelichting onder 5 bedoeld. 7. Deze versiering is samengesteld uit rechte lijnen, cirkels, cirkelbogen en vrij gebogen lijnen. (Uit te voeren in zuivere inktlijnen met toepassing van kleuren in vlakke tinten.) 8. Deze opgaaf heeft zooveel mogelijk een practisch karakter. (Uit te voeren in zuivere potloodlijnen.) 9. Te bewerken in inkt, met potlood of penseel. (Uit de teekening moet blijken in welke techniek het ontwerp is uit te voeren.) 10. Deze schets te maken naar een costuum, dat te voren is waargenomen. (Uit te voeren  161 in potlood en kleur op ongeveer de helft der ware grootte). unüf Behoort bij Koninklijk besluit van" den 19 Juli 1910 (Staatsblad n». 239). Mij bekend, De Minister van Binnenlandsche Zaken*, Heemskerk. Missive van den Minister van Binnenlandsche Zaken, van 4 Maart 1911, betreffende de voorwaarden, geldende voor het verleenen van Rijks-subsidie aan vakscholen. "°' "cciu mijne aanaacnt getrokken, dat de Desturen van verschillende, door het Rijk gesubsidieerde vakscholen niet geregeld de hand houden aan het tijdig aan mijn Departement inzenden van het reglement, het programma van onderwijs, de rekening en verantwoording, het verslag, de begrooting, en de voordrachten ter benoeming van het onderwijzend personeel van die scholen. Deze bescheiden moeten krachtens de voor het verleenen van subsidie aan vakscholen aeldende vr ommin- den, aan mijne goedkeuring, worden onderworpen, terwijl afschriften of afdrukten daarvan moeten worden gezonden aan den Inspecteur tan het Middelbaar Onderwijs' met het toezicht op de school belast. ■ De dienaangaande thans geldende voorschriften luiden : De eventueele toekenning van het Rijkssubsidie wordt afhankelijk gesteld van het eveneens verleenen van subsidie door de provincie en door de gemeente en van de uit, drukkelijke aanvaarding van de volgende voorwaarden : 1. Aan de goedkeuring van den Minister van Binnenlandsche Zaken worden onderworpen: o. het reglement, het programma van onderwas, de rooster' van lesuren, zoomede de wijzigingen, welke in voornoemde stukken worden aangebracht; 6. de voordrachten ter benoeming van onderwijzend personeel, de regeling van hunne bezoldiging en de besluiten tot het verleenen van ontslag, wanneer dit niet op eigen verzoek geschiedt; van benoeming en op eigen  152 verzoek verleend ontslag van dat personeel wordt aan genoemden Minister binnen 14 dagen kennisgeving gezonden; c de voorstellen, betreffende den bouw en het gebruik van de lokalen, waarin onderwijs gegeven zal worden; d. jaarlijks vóór 1 April de rekening en verantwoording over het afgeloo oen kalenderjaar en vóór 1 December de begrooting van inkomsten en uitgaven voor het volgend kalenderjaar ; 2. Jaarlijks vóór 1 April wordt aan den Minister van Binnenlandsche Zaken gezonden een verslag van de uitkomsten van het onderwijs in het afgeloopen kalenderjaar; 3 Onvermogenden worden geheel en minvermogenden gedeeltelijk vrijgesteld van de betaling van schoolgeld; 4. Van de aan den Minister van Binnenlandsche Zaken in te zenden stukken wordt een afschrift.of afdruk toegezonden aan den inspecteur van het middelbaar onderwijs, met het toezicht op de school belast. Gaarne zal ik vernemen of deze voorwaarden door TJ worden aanvaard. . Voor zoover dit nog niet geschiedde, gelieve U alsnog aan mijn Departement in te zenden de bescheiden, welke in het jaar 1910 behoorden te zijn ingezonden; aan den Inspecteur de afschriften te zenden, waarvan de inzending hierboven is voorgeschreven, en na te gaan, of bovenstaande voorwaarden in het reglement van Uwe school zijn opgenomen, zoo niet, dan is het reglement, voor zooveel noodig, aan te vullen, en daarna tevens ter goedkeuring aan mijn Departement in te zenden. Besluit van den 3den Augustus 1912, S. 274, tot vaststelling van reglementen voor de Middelbare Landbouwschool en de Middelbare Koloniale Landbouwschool (Zooals dit besluit, met name wat de bijbehoorende Reglementen betreft, is gewijzigd bij de besluiten van 8 Juni 1915, S. 235 en 30 Mei 1917, S. 447.) Wu WILHELMINA, enz. Op de voordracht van Onzen Minister van Landbouw, Nijverheid en Handel van 10 Juni  - 153 1912, Directie' van den Landbouw, n°. 5953, lste afdeeling; Overwegende, dat het wensohelijk is over te gaan tot de vaststelling van reglementen voor de Middelbare Landbouwschool en de Middelbare Koloniale Landbouwschool; < Den Raad van State gehooid (advies van ' 9 Juli 1912, h° 24); Gelet op het nader rapport van Onzen voornoemden Minister van 30 Juli 1912, Directie van den Landbouw, n°. 7921, lste afdeeling; Hebben goedgevonden en verstaan : vast te stellen de bij dit besluit behoorende Reglementen voor de Middelbare Landbouwschool te Groningen en de Middelbare Koloniale Landbouwschool te Deventer. Onze Minister van Landbouw, Nijverheid en Handel is belast met de uitvoering van dit besluit, hetwelk in het Staatsblad zal worden geplaatst en waarvan afschrift zal worden gezonden aan den Raad van State. Soestdijk, den 3den Augustus 1912. WILHELMINA. De Min. van Landbouw, Nijverheid en Handel, A. S. Talma. (Uitgeg. 21 Aug. 1912.) REGLEMENT voor de Middelbare Landbouwschool te Groningen. (1) I. Algemeene bepalingen. Art. 1. Dit reglement verstaat door a. Minister: Minister van Landbouw, Nijverheid en Handel; 6. Directeur-Generaal: Directeur-Generaal van den Landbouw. 2. De Middelbare Landbouwschool heeft een twee en een halfjarigen cursus en is bestemd voor hen, die zich, na enkele jaren voorbereidend hooger, middelbaar of meer uitgebreid lager onderwijs te hebben genoten, voor de landbouwpractijk wenschen voor te bereiden. ï j reglement is afgedrukt, zooals het ViJiv na de daa,rin bij de besluiten van 8 Juni 1915, S. 235 en 30 Mei 1917, a 447, aan gebrachte wijzigingen.  154 3. Aan de Middelbare Landbouwschool wordt onderwijs gegeven ir : a. wiskunde; 6. natuurkunde.; c. scheikunde; d. plantkunde; e. dierkunde; f. Nederlandsch; g. Engelseh ; h. Duitsch; i. Fransch; k. aardrijkskunde; 1. geschiedenis;' •m. technisch teekenen ; n. kennis van den grond, grondverbetering en grondbewerking; o. bemestingsleer; p. plantenteelt; q. veeteelt en veevoeding ; r. zuivelbereiding} s. landmeten en waterpassen ; t. ■ landbouwboekhouden; u. landbouwwerktuigkunde; ». bedrijfsleer; w. lichaamsoefeningen. Door Onzen Minister kunnen vakken aan de bovenstaande worden toegevoegd. De voor volledig onderwijs ingeschreven leerlingen zijn verplicht van de onder g, h en » genoemde vakken twee te volgen ter keuze. Bij het onderwijs wordt zooveel mogelijk rekening gehouden met de bestemming der leerlingen. (1) 4. De cursus omvat drie winter-semesters en twee zomer-semesters. In de zomer,-semeaters zal ongeveer drie maanden schoolonderwijs worden gegeven. Het begin van ieder semester, zoomede de (1) Dit artikel is gewijzigd vastgesteld bij artikel I A van het besluit van 8 Juni 1916, S. 235, en daarna nader gewijzigd bij besluit van 30 Mei 1917, S. 447. Bij art. XI van eerstgenoemd besluit is voorts bepaald, dat de eerste wijziging van kracht zou worden met ingang van het schooljaar 1915/1916, met dien verstande dat de verplichting om aan de Middelbare Landbouwschool te Groningen het onderwijs in de Fransche, de Duitsche of de Engelaohe taal te volgen, zou gelden voor hen, die mét ingang van dat schooljaar en daarna als leerling zouden worden ingeschreven.  — 155 — vacantie-tijden, worden bij het in artikel 12 bedoelde huishoudelijk reglement vastgesteld. Het schooljaar omvat een winter- en een zomersemester. II. Van het toezicht. 5. Het toezicht op de school is opgedragen aan den inspecteur van het landbouwonderwijs, en aan eene commissie van toezicht. 6. Be commissie van toezicht heeft tot taak de belangen van de school en van de leerlingen te bevorderen en Onzen Minister, den Directeur-Generaal en den inspecteur van het landbouwonderwijs dienaangaande, hetzij desgevraagd, hetzij uit eigen beweging v»n advies te dienen. 7. De commissie van toezicht bestaat uit vijf leden, die door Ons worden benoemd en ontslagen. 8. De commissie van toezicht stelt, onder goedkeuring van Onzen Minister, een hui«- houdelijk reglement en een reglement van orde voor hare vergadering vast. 9. De commissie van toezicht houdt *inh door geregeld bezoek op de hoogte van den gang van zaken aan de school. III. Van het personeel. a. Van den directeur. 10. De directeur van de school wordt door Ons benoemd, geschorst en ontslagen. 11. Hij bekleedt geen ander ambt en oefent geen beroep uit zonder toestemming van Onzen . Minister. Het geven van privaat-onderwijs wordt beschouwd als het uitoefenen van een beroep. 12. Hij is belast met het beheer der school en stelt onder goedkeuring van den DirecteurGeneraal een huishoudelijk reglement vast. 13. Hij regelt in overleg met de leeraren het onderwijs. Bij verschil van meening tusschen den directeur en de leeraren beslist Onze Minister. 14. Hij stelt voor den aanvraag van ieder scnooijaar een rooster van lessen vast en zorgt dat aan WWen 1~>,-1;„„ „„ , ' ..B wrl Bs.uiuBu oAcmpiitar van oezen rooster wnHt, nitm_>{U 15. Hij draagt zorg, zoowel door het bij-  — 156 — wonen van de lessen en practische oefeningen als door andere gepaste middelen» dat het onderwijs geregeld en overeenkomstig de voorschriften gegeven wordt. 16. Hij heeft het algemeene toezicht op de terreinen, gebouwen, werkplaatsen en hulpmiddelen voor het onderwijs en is belast met de zorg voor het archief der school. 17. Hg houdt een register van de leerlingen en vermeldt daarin den tijd, gedurende welken zij aan de school onderwijs hebben genoten, de betrekkingen, waarin zij na het verlaten j der school werkzaam zijn, en verdere meldenswaardigheden. 18. Hij draagt zorg, dat ieder leeraar bij den aanvang van het schooljaar eene naamlijst I ontvangt van hen, die zijne léssen zullen volgen. 19. Hij doet zich, zoo dikwijls hij zulks . noodig oordeelt, door de leeraren schriftelijk- 1 verslag geven omtrent den toestand van het I hun opgedragen onderwijs en van de kundigheden, den ijver en het gedrag der leerlingen. Deze verslagen worden ten minste twee maal in het jaar, de laatste maal tegen het einde j van de lessen van het schooljaar, in de ver- j gadering van leeraren ter sprake gebracht. 20. Hij doet, zoo dikwijls hij zulks noodig oordeelt, aan ouders of voogden mededeelingen omtrent de kundigheden, den ijver en het gedrag der leerlingen. 21. Hij verstrekt aan den inspecteur van j het landbouwonderwijs en aan de commissie ] van toezicht de door hen verlangde inlichtingen en geeft den eerstgenoemde kennis van hetgeen ten aanzien van de school meldenswaardig voorvalt. 22. Hg zendt jaarlijks vóór 1 Mei, onder overlegging van de door de leeraren verstrekte gegevens, eene begrooting van uitgaven en inkomsten voor het volgend kalenderjaar aan den Directeur-Generaal. vil% Hij doet, tenzij met machtiging van Onzen Minister, geen aankoopen of bestellingen dan die op de goedgekeurde begrooting zijn voorzien. 23. Hij brengt jaarlijks vóór 1 October aan den inspecteur van het landbouwonderwijs een beredeneerd verslag uit omtrent den toestand van de school in het afgeloopen schooljaar.  157 Hij zendt een afschrift van dit verslag aan de commissie van toezicht. 24. Hij behoeft voor afwezigheid gedurende langer dan drie dagen verlof van den Directeur-Generaal. 25. Bij afwezigheid of ontstentenis van den directeur treedt een voor elk schooljaar door den Directeur-Generaal aangewezen leeraar als directeur op. Bij afwezigheid zoowel van den directeur als van zijn plaatsvervanger treedt tijdelijk als directeur op de oudste der aanwezige vaste leeraren. (1) b. Van de leeraren. 26. De leeraren worden door Ons benoemd, geschorst en ontslagen. 27. Zij bekleeden geen ander ambt en oefenen geen beroep uit zonder toestemming van Onzen Minister. Het geven van privaat-onderwijs wordt beschouwd als het uitoefenen van een beroep. 28. Zij gedragen zich met betrekking tot de schooltucht en de inwendige huishouding naar de aanwijzingen van den direoteur, behoudens beroep op Onzen Minister. Het beroep heeft geen schorsende werking. 29. De zorg voor de hulpmiddelen, welke bij bepaalde vakken van onderwijs dienen, is opgedragen aan de met dat onderwijs belaste leeraren. Indien zij door meer dan een leeraar bij het onderwijs worden gebruikt, beslist de directeur, wie met de zorg zal zijn belast. 30. De leeraren leggen van de aan hunne zorg toevertrouwde hulpmiddelen inventarissen volgens een door den Directeur-Generaal vast te stellen model aan. Vóór 31 December van ieder jaar leggen zij de in het eerste lid bedoelde inventarissen, met vermelding van den staat, waarin de hulpmiddelen zich bevinden, over aan den directeur. Vóór 1 Maart van ieder jaar worden de inventarissen met een door den directeur op te maken inventaris van de bezittingen der l) Dit artikel is aldus gewijzigd vastgesteld besluit van 8 Juni- 1915, S. 235.  — 158 — school aan den inspecteur van het landbouwonderwijs ter waarmerking gezonden. 81. Zij verstrekken aan den directeur op diens verzoek de noodige gegevens voor het opmaken van eene begrooting van uitgaven en inkomsten voor het volgend kalenderjaar. 32. Indien een leeraar verhinderd is onderwijs te geven, geeft hij hiervan terstond kennis aan den directeur onder opgave van de reden. Zoodra de reden van verhindering heeft opgehouden te bestaan, geeft de leeraar hiervan kennis aan den directeur. 33. Behalve in het geval van ongesteldheid mogen de leeraren het geven van onderwijs niet nalaten zonder vergunning van den directeur. 84. Voor afwezendheid gedurende langer dan één week behoeven de leeraren verlof van ,den Directeur-Generaal. Het verlof wordt aangevraagd door tusschenkomst van den directeur, die in zijn begeleidend advies tevens een voorstel doet ter voorziening in het onderwijs. 35. Bij afwezigheid of ontstentenis van een leeraar worden zijne lesuren door den directeur zooveel mogelijk over de andere leeraren verdeeld. De leeraren kunnen tegen deze verdeeling in beroep komen bij Onzen Minister. (1) c. Van de vergadering van leeraren. 36. Zoo dikwijls hij het noodig oordeelt of ten minste drie leeraren het schriftelijk, onder opgaaf van het te behandelen onderwerp, aanvragen, belegt de directeur eene vergadering van leeraren, in het tweede geval binnen acht dagen na ontvangst der aanvraag. 37. De directeur is voorzitter van de vergadering, r.ij&trit,.. Voor ieder schooljaar kiest de vergadering uit haar midden een secretaris. 38. Ieder leeraar kan, mits'ten minste één dag te voren, ieder onderwerp, het onderwijs, de leerlingen of de school betreffend, op de agenda voor een te houden vergadering doen plaatsen. (1) Het eerste lid van dit artikel is aldus gewijzigd bij besluit van 8 Juni 1915, S. 235.  — 159 — 39. Ieder leeraar is bevoegd na behandeling der agenda andere onderwerpen, het onderwijs, de leerlingen of de school betreffend, ter sprake te brengen. De beraadslaging over deze punten kan door den voorzitter worden verdaagd tot eene volgende vergadering, die binnen acht dagen moet worden gehouden. 40. De vergadering van leeraren is bevoegd voorstellen te doen aan rw<», m;„;„+„. den Directeur-Generaal. 41. Vóór 1 Mei van ieder' jaar wordt het programma van lessen voor het volgend schooljaar door de vergadering van leeraren vastgesteld en aan de goedkeuring van Onzen Minister onderworpen. 42. Het in het vorige artikel bedoelde programma vermeldt: o. Het aantal lessen, in iedere klasse aan de onderscheiden vakken van onderwijs te wijden ; b. voor iedere klasse eene omschrijving van het onderwijs in ieder vak van onderwijs en een overzicht van de practische oefeningen; c. de bij het onderwijs en de practische oefeningen te gebruiken boeken, de leer. «n hulpmiddelen en hun prijs; d. hetgeen de vergadering van leeraren verder meent te moeten opnemen; In dit programma worden tevens opgenomen : e. de namen van de leden der commissie van toezicht en van het personeel; /. de eischen van toelating en het bedrag van het schoolgeld; g. het huishoudelijk reglement ; h. een uittreksel uit het geldende reglement. 43. Afdrukken van het in artikel 41 bedoelde programma worden vóór het berin van f het schooljaar door den directeur gezonden aan den Directeur-Generaal, den insnertpm- van het landbouw onderwijs, de commissie van toezicht en de leeraren, 44. Alle besluiten der vergadering van leeraren worden bij volstrekte meerderheid van stemmen genomen. Bij staking van stemmen beslist over zaken de voorzitter, over personen het lot. Overgang naar eene hoogere klasse en uitslag van examens worden als zaken beschouwd. 45. Over zaken wordt mondeling en bij  — 160 — hoofdelijke oproeping, over personen met ongeteekende briefjes gestemd. 46. Dé voorzitter en de secretaris teekenen alle stukken, die van de vergadering uitgaan. 47. De voorzitter is, behoudens beroep op Onzen Minister, belast met de uitvoering van de besluiten der vergadering. d. Van het verdere personeel der school. 48. Het verdere personeel van de school wordt benoemd, geschorst en ontslagen door Onzen Minister, die deze taak wat de arbeiders betreft kan overdragen aan den directeur. 49. De instructie van het in artikel 48 bedoelde personeel wordt vastgesteld door den directeur onder goedkeuring van den Directeur-Generaal. 50. Het aantal arbeiders en hunne bezoldiging worden bepaald door Onzen Minister. 51. De werkzaamheden der arbeiders worden geregeld door den directeur, voor zoover die regeling niet door hem is opgedragen aan de betrokken leeraren. IV. Van de leerlingen. 52. Zij, die als leerling tot eene der klassen van de school wenschen te worden toegelaten, melden zich daartoe vóór een bij het huishoudelijk reglement te bepalen en jaarüjks tijdig in de Nederlandsche Staatscourant bekend te maken dag, schriftelijk aan bij den directeur. 53. Zij leggen in het openbaar een examen af, waaruit blijkt, dat zij in staat mogen worden geacht het onderwijs in die klasse te volgen. Het examen, bedoeld in het vorige lid, wordt vóór het begin van het schooljaar afgenomen door den directeur en de door dezen aangewezen leeraren. 54. Zij, die overleggen het diploma van te zijn geslaagd voor het eindexamen van eene hoogere burgerschool met driejarigen cursus, of het bewijs van te zijn bevorderd tot de vierde klasse van eene hoogere burgerschool met vijfjarigen cursus, of het diploma B der examens van meer uitgebreid lager onderwijs, kunnen geheel of gedeeltelijk, en zij,! dié- dveiv ' leggen het bewijs van te zijn bevorderd tot éè  — 161 — vierde klasse van een gymnasium, kunnen gedeeltelijk van het afleggen van het toelatingsexamen tot de eerste klasse worden vrijgesteld door den direoteur en de door dezen voor het afnemen van het examen aangewezen leeraren. Z\j moeten tevens overleggen de cijfers, bij een door hen afgelegd examen, als bedoeld in het vorige lid, behaald en de rapporten in hun laatste schooljaar. Boor Onzen Minister kunnen, tot wederopzeggens toe, andere onderwijsinrichtingen gelijkgesteld worden met de'in het eerste Üd van dit artikel genoemde. (1) 55. Zij, die in de koloniën of bezittingen van het Rijk hebben behaald het einddiploma van eene hoogere burgerschool met driejarigen cursus, of van een cursus voor meer uitgebreid lager onderwijs, of aldaar zijn bevorderd tot de vierde klasse van eene hoogere burgerschool met vijfjarigen cursus, kunnen zonder examen voorloopig tot de eerste klasse worden toegelaten. Zij moeten overleggen de rapporten van hun laatste schooljaar. * Vóór Kerstmis wordt door den directeur en de leeraren der eerste klasse over hunne toelating beslist. (2) 56. Aan hen, die het onderwijs in slechts enkele vakken wenschen te volgen, kan daartoe door den directeur in overleg met de leeraren in die vakken vergunning worden verleend. Zij kunnen door den directeur, in overleg met de leeraren, van het in artikel 53 bedoelde examen worden vrijgesteld. 57. Als leerling worden slechts toegelaten zij, die op 1 Januari van het loopend schooljaar ten minste den leeftijd zullen hebben bereikt van : o. voor de eerste klasse vijftien jaar; b. voor de tweede klasse zestien jaar; c. voor de derde klasse zeventien jaar. 58. Ter zake van het onderwijs is een Bchoolgeld verschuldigd waarvan het bedrag, tot een maximum van tachtig gulden, wordt bepaald door Onzen Minister. (1) Het laatste lid is aan dit artikel toegevoegd bij besluit van 8 Juni 1915, S. 235. (2) Dit artikel is aldus gewijzigd vastgesteld bij besluit van 8 Juni 1915, S. 235. Ö. & J.n°. 8, 12e dr. 11  — 162 — 59. Door hen, die slechts enkele vakken volgen, is verschuldigd voor lessen, welke gegeven worden : éénmaal per week vijf gulden; tweemaal per week tien gulden; driemaal per week vijftien gulden; meer dan driemaal per week twintig gulden, met dien verstande, dat het gezamenlijk bedrag voor het onderwijs in enkele vakken niet meer bedraagt dan voor volledig onderwijs verschuldigd is. 60. On- en minvermogenden van goeden aanleg kunnen door Onzen Minister van het betalen van schoolgeld worden vrijgesteld. Leermiddelen kunnen hun kosteloos worden verstrekt. 61. De schoolgelden worden gestort bij een der Rijksbetaalmeesters of ontvangers van de registratie. De voor deze storting ontvangen quitantiën worden bij den directeur ingezonden, die ze binnen eene maand na ontvangst opzendt aan den Directeur-Generaal. (1) 62. Terugbetaling ' van gestorte schoolgelden kan slechts worden gevorderd in geval van afwezigheid wegens vervulling van militaire plichten gedurende ten minste vier achtereenvolgende weken in den loop van een schooljaar. In hét geval, bedoeld in het vorige lid, wordt den leerling, die zulks, onder overlegging van het bewijs der verplichte afwezigheid, aanvraagt, voor iedere afwezigheid van vier achtereenvolgende weken, een tiende gedeelte van het voor dat jaar gestorte schoolgeld terugbetaald. 63. Niemand wordt tot de lessen toegelaten dan na overlegging van eene quitantie van storting van het verschuldigde schoolgeld. 64. In bijzondere gevallen kan de DirecteurGeneraal den directeur machtigen tusschentijds tot het doen afnemen van een toelatingsexamen en het toelaten van leerlingen over te gaan. 65. De leerlingen zijn verplicht de hun door den directeur of een der leeraren opgedragen (1) -Het tweede lid van dit artikel is aldus gewijzigd bij besluit van 8 Juni 1915, S. 235.  — 163 — werkzaamheden naar behooren te vervullen. 66. De leerlingen zijn verplicht zich in de schoolgebouwen en op de terreinen ordelijk te gedragen. Indien zij de orde verstoren, moeten zij zich op bevel van den aanwezigen leeraar verwijderen. De leeraar geeft van het voorgevallene zoo spoedig mogelijk kennis aan den directeur. 67. Indien, een leerling door zijn gedrag in of buiten de school reden tot ernstige ontevredenheid geeft, kan hij door den directeur voor ten hoogste veertien dagen van de school worden verwijderd. (1) 68. Indien een leerling door zijn gedrag in of buiten de school bij herhaling reden tot ernstige ontevredenheid geeft of zich in of buiten de school schuldig maakt aan wangedrag, kan hij door de vergadering van leeraren, op voorstel van den directeur, voor ten hoogste twee maanden van de school worden verwijderd. (1) 69. Indien een leerling zich bij herhaling schuldig maakt aan wangedrag in of buiten de school of'feiten pleegt, die zijne verwijdering voor goed wenschelijk maken, kan hij op voorstel van de vergadering van leeraren, door den Directeur-Generaal voor goed van de school verwijderd worden, den Inspecteur en de Commissie van Toezicht gehoord. (1) 70. Van elke verwijdering van een leerling van de school geeft de directeur terstond kennis aan de ouders of voogden van den leerling en aan dezen zelf. Van eene verwijdering volgens artikel 68 of 69 en van eene volgens artikel 67, welke langer duurt dan eene week, geeft de directeur bovéhdien kennis aan den Inspecteur en de Commissie van Toezicht. (1) 71. Iedere leerling is verplicht te verschijnen voor den directeur of de vergadering van leeraren, indien hij eene oproeping heeft ontvangen. 72. Aan het einde van de lessen van ieder schooljaar wordt in eene vergadering van leer¬ aren eene VOOrlOOTO[m hurnrHorinmlSot to„ Aa (1) De artikelen 67, 68, 69 en 70 zijn aldus jewijzigd vastgesteld bij besluit van 8 Juni 11*  — 164 — leerlingen der eerste en tweede klasse opgemaakt. Deze lijst met de daarbij behoorende gegevens wordt door eene commissie van drie leeraren aan een nauwkeurig onderzoek onderworpen. Indien deze commissie geen aanleiding vindt in de voorloopige lijst verandering voor te stellen, wordt ze geacht bindend te zijn. In het tegenovergestelde geval wordt in eene nieuwe vergadering van leeraren, na kennisneming van de door genoemde commissie gemaakte opmerkingen, over de bevordering der leerlingen beslist. (1) 72bis. Leerlingen, welke ten gevolge van ernstig gebrek aan ijver of herhaald verzuim zijn afgewezen bij den overgang tot eene hoogere klasse, kan door den Directeur-Generaal, op voorstel van de vergadering van leeraren, het opnieuw volgen van het onderwijs in dezelfde klasse ontzegd worden. Leerlingen, die voor de tweede maal zijn afgewezen bij den overgang tot eene hoogere klasse of bij het eindexamen, kunnen alleen met toestemming van den Directeur-Generaal, gehoord de vergadering van leeraren, nogmaals het onderwijs in dezelfde klasse volgen. (2) 73. Door den directeur èn de leeraren wordt vóór het einde van de lessen van het schooljaar van de leerlingen der derde klasse een examen afgenomen ter ' verkrijging van een kosteloos uit te reiken getuigschrift, dat zij het onderwijs aan de school met vrucht hebben gevolgd. Behoort bij Koninklijk besluit van den 3 Augustus 1912 (Staatsblad n°. 274). Mij bekend, De Min. van Landbouw, Nijverheid en Handel, Ai S. Talma. (1) Het derde lid van dit artikel is aldus gewijzigd bij besluit van 8 Juni 1915, S. 235. (2) Dit artikel is nieuw ingevoegd bij besluit van 8 Juni 1915, S. 235.  — 165 — REGLEMENT voor de Middelbare Koloniale Landbouwschool te Deventer. (1) L Algemeene bepalingen. Art. 1. Dit reglement verstaat door a. Minister» Minister van Landbouw, Nijverheid en Handel; b. Directeur-Generaal: Directeur-Generaal van den Landbouw. 2. Be Middelbare Koloniale Landbouwschool heeft een driejarigen cursus en is bestemd voor hen, die zich, na enkele jaren voorbereidend hooger, middelbaar of meer uitgebreid lager onderwijs te hebben genoten, voor de landbouwpractijk in de tropen en in het bijzonder in de koloniën en bezittingen van het Rijk wenschen voor te bereiden. 3. Aan de Middelbare Koloniale Landbouwschool wordt onderwijs gegeven in : a. wiskunde; b. natuurkunde; c. scheikunde; d. plantkunde; e. dierkunde; /. Nederlandsch; g. Engelsch; .- h. Duitsch; i. Pransch; k. aardrijkskunde; l. geschiedenis; m. technisch teekenen, eenvoudige bouw¬ constructies en werktuigen, hout- en metaalbewerking ; n. algemeene landbouwkunde'; o. tropische culturen ; - p. veeteelt; q. houtteelt; r. landmeten en waterpassen ; s. Maleisch; t. land- en volkenkunde van Indië u. boekhouden; v. gezondheids- en verbandleer; w.' lichaamsoefeningen,- (1) Dit Reglement is afgedrukt, inoals h«t, luidt na de daarin bii besluit van 8 Juni 1915. S. 235. aangebrachte wnzitrincren  — 166 — Aan hen die zulks verlangen wordt ook onderwijs verstrekt in Javaanse!)., Soendaneesch en Madoereesch, terwijl door Onzen Minister vakken aan de bovenstaande kunnen worden toegevoegd. De voor volledig onderwijs ingeschreven leerlingen zijn verplicht van de onder h en i genoemde vakken één te volgen ter keuze. Bij het onderwijs wordt zooveel mogelijk rekening gehouden met de bestemming der leerlingen. (1) 4. Het schooljaar vangt aan op den tweeden Dinsdag in de maand September. De vacantie-tijden worden vastgesteld bij het in artikel 12 bedoelde huishoudelijk reglement II. Van het toezicht. 5. Het toezicht op de school is opgedragen aan den inspecteur van het landbouwonderwijs, en aan eene commissie van toezicht. » - < 6. De commissie van toezicht heeft tot taak de belangen van de school en van de leerlingen te bevorderen en Onzen Minister, den DirecteurGeneraal en den inspecteur van het landbouwonderwijs dienaangaande, hetzij desgevraagd, hetzij uit eigen beweging, van advies te dienen. 7. De commissie van toezicht bestaat uit vijf leden, die door Ons worden benoemd en ontslagen. 8. De commissie van toezicht stelt, onder goedkeuring van Onzen Minister, een huishoudelijk reglement en een reglement van orde voor hare vergaderingen vast. 9. De commissie van toezicht houdt zich door geregeld bezoek op de hoogte van den gang van zaken aan de Bchool. (1) Die artikel is aldus gewijzigd vastgesteld bij artikel I B van het besluit van 8 Juni 1915, S. 235, terwijl bij art. XI van 'ditzelfde besluit is bepaald, dat de wijziging van kracht zou worden met ingang van het schooljaar 1915/1916, met dien verstande dat de verplichting om aan de Middelbare Koloniale Landbouwschool te Deventer het onderwijs in de Duitsohe of de Fransche taal te volgen, zou gelden voor hen, die met ingang van dat schooljaar en daarna als leerling zouden worden ingeschreven.  — 167 — III. Van het personeel. a. Van den directeur. 10. De directeur van de school wordt door Ons benoemd, geschorst en ontslagen. 11. Hij bekleedt geen ander ambt en oefent geen beroep uit zonder toestemming van Onzen Minister. Het geven van privaat-onderwijs wordt beschouwd als het uitoefenen van een beroep. 12. Hij is belast met het beheer der school en stelt onder goedkeuring van den DirecteurGeneraal een huishoudelijk reglement vast. 18. Hij regelt in overleg met de leeraren het onderwijs. Bij verschil van meening tusschen den directeur en de leeraren beslist Onze Minister. 14. Hij stelt voor den aanvang van ieder schooljaar een rooster van lessen vast en zorgt dat aan iederen leerling een gedrukt exemplaar van dezen rooster wordt uitgereikt. 15. Hij draagt zorg, zoowe1 door het bijwonen van de lessen en practische oefeningen als door andere gepaste middelen, dat het onderwijs geregeld en overeenkomstig de voorschriften gegeven wordt. 16. Hij heeft het algemeene toezicht op de terreinen, gebouwen, werkplaatsen en hulpmiddelen voor het onderwijs en is belast met de zorg voor .het archief der school. 17. Hij houdt een register van de leerlingen en vermeldt daarin den tijd, gedurende welken zij aan de school onderwijs hebben genoten, de betrekkingen, waarin zij na het verlaten der school werkzaam zijn, en verdere meldenswaardigheden. 18. Hij draagt zorg, dat ieder leeraar bij den aanvang van het schooljaar eene naamlijst ontvangt van hen, die zijne lessen zullen volgen. 19. Hij doet zich, zoo dikwijls hij zulks noodig oordeelt, door de leeraren schriftelijk verslag geven omtrent den toestand van het hun opgedragen onderwijs en van de kundigheden, den ijver en het gedrag der leerlingen. Deze verslagen worden ten minste twee maal in het jaar, de laatste maal tegen het einde van de lessen van het schooljaar, in de vergadering van leeraren ter sprake gebracht.  — 168 — 20. Hij doet, zoo dikwijls hij zulks noodig oordeelt, aan ouders of voogden mededeelingen omtrent de kundigheden, den ijvOr en het gedrag der leerlingen. 21. Hij verstrekt aan den inspecteur van het landbouwonderwijs en aan de commissie van toezicht de door hen verlangde inlichtingen en geeft den eerstgenoemde kennis van hetgeen ten aanzien van de school meldenswaardig voorvalt. 22. Hij zendt jaarlijks vóór 1 Mei, onder overlegging van de door de leeraren verstrekte gegevens, eene begrooting van uitgaven en inkomsten voor het volgend kalenderjaar aan den Directeur-Generaal. Hij doet, tenzij met machtiging van Onzen Minister, geene aankoopen of bestellingen dan die op de goedgekeurde begrooting zijn voorzien. 23. Hij brengt jaarlijks vóór 1 October aan den inspecteur van het landbouwonderwijs een beredeneerd verslag uit omtrent den toestand van de school in het afgeloopen schooljaar. Hij zendt een afschrift van dit verslag aan de commissie van toezicht. 24. Hij behoeft voor afwezigheid gedurende langer dan drie dagen verlof van den Directeur-Generaal. 25. Bij afwezigheid of ontstentenis van den directeur treedt een voor elk schooljaar door den Directeur-Generaal aangewezen leeraar als directeur op. Bij afwezigheid zoowel van den directeur als van zijn plaatsvervanger treedt tijdelijk als directeur op de oudste der aanwezige vaste leeraren. (1) b. Van de leeraren. 26. De leeraren worden door Ons benoemd, geschorst en ontslagen. 27. Zij bekleeden geen ander ambt en oefenen geen beroep uit zonder toestemming van Onzen Minister. Het geven van privaat onderwijs wordt beschouwd als het uitoefenen van een beroep. 28. Zij gedragen zich met betrekking tot de schooltucht en de inwendige huishouding (1) Dit artikel is aldus gewijzigd vastgesteld bij besluit van 8 Juni 1915, S. 235.  — 169 — naar de aanwijzingen van den directeur, behoudens beroep op Onzen Minister. Het beroep heeft geen schorsende werking. 29. Be zorg voor de hulpmiddelen, welke bij bepaalde vakken van onderwijs dienen, is opgedragen aan de met dat onderwijs belaste \ leeraren. Indien zij dóór meer dan één leeraar bij het. onderwijs worden gebruikt, beslist de directeur, wie met de zorg zal zijn belast. 30. De leeraren leggen van de aan hunne zorg toevertrouwde hulpmiddelen inventarissen volgens een door den Directeur-Generaal vast te stellen model aan. Vóór 31 December van ieder jaar leggen zij de in het eerste lid bedoelde inventarissen, met vermelding van den staat, waarin de hulpmiddelen zich bevinden, over aan den directeur. Vóór 1 Maart van ieder jaar worden de inventarissen met een door den directeur op te maken inventaris van de bezittingen der school aan den inspecteur van het landbouwonderwijs ter waarmerking gezonden. 31. Zij verstrekken aan den directeur op diens verzoek de noodige gegevens voor het opmaken van eene begrooting van uitgaven en inkomsten voor het volgend kalenderjaar. 32. Indien een leeraar verhinderd is onderwijs te geven, geeft hij hiervan terstond kennis aan den directeur; onder opgave van de reden. Zoodra de reden van verhindering heeft opgehouden te bestaan, geeft de leeraar hiervan kennis aan den directeur. 33. Behalve in het geval van ongesteldheid mogen de leeraren het geven van onderwijs niet nalaten zonder vergunning van den directeur. 34. Voor afwezigheid gedurende langer dan één week behoeven de leeraren verlof van den Directeur-Generaal. Het verlof wordt aangevraagd door tusschenkomst van den directeur, die in zijn begeleidend advies tevens een voorstel doet ter voorziening in het onderwijs. 35. Bij afwezigheid of ontstentenis van een ■' leeraar worden zijne lesuren door den directeur zooveel mogelijk over de andere leeraren ver¬ deeld.  — 170 — De leeraren kunnen tegen deze verdeeling in beroep komen bij Onzen Minister. (1) c. Van de vergadering van leeraren. 36. Zoo dikwijls bij het noodig oordeelt of ten minste drie leeraren het schriftelijk, onder opgaaf van het te behandelen onderwerp, aanvragen, belegt de directeur eene vergadering van leeraren, in het tweede geval binnen acht dagen na ontvangst der aanvraag. 37. De directeur is voorzitter van de vergadering. Voor ieder schooljaar kiest de vergadering uit haar midden een secretaris. 38. Ieder leeraar kan, mits ten minste één dag te voren, ieder onderwerp, het onderwijs, de leerlingen of de school betreffend, op de agenda voor een te houden vergadering doen plaatsen. 39. Ieder leeraar is bevoegd na behandeling der agenda andere onderwerpen, het .onderwijs, de leerlingen of de school betreffend, ter, sprake te brengen. De beraadslaging over deze punten kan door den voorzitter worden verdaagd tot eene volgende vergadering, die binnen acht dagen moet worden gehouden. 40. De vergadering van leeraren is bevoegd voorstellen te doen aan Onzen Minister en den Directeur-Generaal. 41. Vóór 1 Mei van ieder jaar wordt het programma van lessen voor het volgend schooljaar door de vergadering van leeraren vastgesteld en aan de goedkeuring van Onzen Minister onderworpen. 42. Het in hét vorige artikel bedoelde programma vermeldt: o. het aantal lessen, in iedere klasse aan de onderscheiden vakken van onderwijs te wijden ; 6. voor iedere klasse eene omschrijving van. het onderwijs in ieder vak van onderwijs en een overzicht van de practische oefeningen; c. de bij het onderwijs en de practische oefeningen te gebruiken boeken, de leer- en hulpmiddelen en hun prijs ; (1) Het eerste lid van dit artikel is aldus gewijzigd bij besluit van 8 Juni 1916, S. 238.  — 171 — d. hetgeen de vergadering van leeraren verder meent te moeten opnemen. In dit programma worden tevens opgenomen : e. de namen van de leden der commissie van toezicht en van het personeel; /. de eischen van toelating en het bedrag van het schoolgeld; g. het huishoudelijk reglement; h. een uittreksel uit het geldende reglement. 43. Afdrukken van het in artikel 41 bedoelde programma worden vóór het begin van het schooljaar door den directeur gezonden aan den Directeur-Generaal, den inspecteur van het landbouwonderwijs, de commissie van toezicht en de leeraren. 44. Alle besluiten der vergadering van leeraren worden bij volstrekte meerderheid van stemmen genomen. Bij staking van stemmen beslist over zaken de voorzitter, over personen het lot. Overgang naar eene hoogere klasse en uitslag van examens worden als zaken beschouwd. 45. Over zaken wordt mondeling- en bij hoofdelijke oproeping, over personen met ongeteekende briefjes gestemd. 46. De voorzitter en de secretaris teekenen alle-stukken, die van de vergadering uitgaan. 47. De voorzitter is, behoudens beroep op Onzen Minister, belast met de uitvoering van de besluiten der vergadering. d. Van het eerdere personeel der school. 48. Het verdere personeel der school wordt benoemd, geschorst en ontslagen door Onzen Minister, die deze taak, wat de arbeiders betreft, kan overdragen aan den directeur. 49. De instructie van het in art. 48 bedoelde personeel wordt vastgesteld door den directeur, onder goedkeuring van den Directeur-Generaal. 50. Hét aantal arbeiders en hunne bezoldiging worden bepaald door Onzen Minister. 51. De werkzaamheden der arbeiders worden geregeld door den directeur, voor zoover die regeling niet door hem iB opgedragen aan de betrokken leeraren. IV. Van de leerlingen. 52. Zij, die als leerling tot eene der klassen van de school wenschen te worden toegelaten,  — 172 — melden zich daartoe vóór een bij het huishoudelijk reglement te bepalen en jaarlijks tijdig in de Nederlandsche Staatscourant bekend te maken dag, schriftelijk aan bij den directeur. 53. Zij leggen in het openbaar een examen af, waaruit blijkt, dat zij in staat mogen ■worden geacht het onderwijs in die klasse te volgen. Het examen, bedoeld in het vorige lid, wordt vóór het begin van het schooljaar afgenomen door den directeur en de door dezen aangewezen leeraren. 54. Zij, die overleggen het diploma van te zijn geslaagd voor het eindexamen van eene hoogere burgerschool met driejarigen cursus, of het bewijs van te zijn bevorderd tot de vierde klasse van eene hoogere burgerschool met vijfjarigen cursus, of het diploma B der examens van meer uitgebreid lager onderwijs, kunnen geheel of gedeeltelijk, en zij, die overleggen het bewijs van te zijn bevorderd tot de vierde klasse van een gymnasium, kunnen gedeeltelijk van het afleggen van het toelatingsexamen tot de eerste klasse worden vrijgesteld door den directeur en de door dezen voor het afnemen van het examen aangewezen leeraren. Zij moeten tevens overleggen de cijfers,bij een door hen afgelegd examen, als bedoeld in het vorige lid, behaald en de rapporten in hun laatste schooljaar. Door Onzen Minister kunnen, tot wederopzeggens toe, andere onderwijsinrichtingen gelijkgesteld worden met de in het eerste lid van dit artikel genoemde. (1) 55. Zij, die in de koloniën of bezittingen van het Rijk hebben behaald het einddiploma van eene hoogere burgerschool met driejarigen cursus, of van een cursus voor meer uitgebreid lager onderwijs, of aldaar zijn bevorderd tot de vierde klasse van eene hoogere burgerschool met vijfjarigen cursus, kunnen zonder examen voorloopig tot de eerste klasse worden toegelaten. Zij moeten overleggen de rapporten van hun laatste schooljaar. (1) Het laatste lid is aan dit artikel toegevoegd bij besluit van 8 Juni 1915, S. 235.  173 Vóór Kerstmis wordt door den directeur en de leeraren der eerste klasse over hunne toelating beslist. (1) 56. Aan hen, die het onderwijs in slechts enkele vakken wenschen te volgen, kan daartoe door den directeur in overleg met de leeraren in die vakken vergunning worden verleend. Zij kunnen door den directeur, in overleg met de leeraren, van het in artikel 53 bedoelde examen worden vrijgesteld. 57. Als leerling worden slechts toegelaten zij, die op 1 Januari van het loopend schooljaar ten minste den leeftijd zullen hebben bereikt van: a. voor de eerste klasse vijftien jaar; 6. voor de tweede klasse zestien jaar; c. voor de derde klasse zeventien jaar. 58. Ter zake van het onderwijs is een schoolgeld verschuldigd, waarvan het bedrag, tot een maximum van tachtig gulden, wordt bepaald door Onzen Minister. 59. Door hen, die slechts enkele vakken volgen, is versohuldigd voor lessen, welke gegeven worden: éénmaal per week vijf gulden ; . tweemaal per week tien gulden ; driemaal per week vijftien gulden ; meer dan driemaal per week twintig gulden, met dien verstande, dat het gezamenlijk bedrag voor het onderwijs in enkele vakken niet meer bedraagt dan voor volledig onderwijs verschuldigd is. 60. On- en minvermogenden van goeden aanleg kunnen door Onzen Minister van het betalen van schoolgeld worden vrijgesteld. Leermiddelen kunnen hun kosteloos worden verstrekt. 61. De schoolgelden worden gestort bij een der Rijksbetaalmeesters of ontvangers van de registratie. De voor deze storting ontvangen quitantiën worden bij den directeur ingezonden, die ze binnen eene maand na ontvangst opzendt aan den Directeur-Generaal. (2) , .W -P'* artikel is aldus gewijzigd vastgesteld bij besluit van 8 Juni 1915, S. 235. (2) 'Het tweede lid van dit artikel is aldus gewijzigd bij besluit van 8 Juni 1915, S. 235.  — 174 - 62. Terugbetaling van gestorte schoolgelden kan slechts worden gevorderd in geval van afwezigheid wegens vervulling van militaire plichten gedurende ten minste vier achtereenvolgende weken in den loop van een schooljaar. In het geval bedoeld in het vorige lid, wordt den leerling, die zulks, onder overlegging van het bewijs der verplichte afwezigheid, aanvraagt, voor iedere afwezigheid van vier achtereenvolgende weken, een tiende gedeelte van het voor dat jaar gestorte schoolgeld terugbetaald. 63. Niemand wordt tot de lessen toegelaten dan na overlegging van eene quitantie van storting van het verschuldigde schoolgeld. 64. In bijzondere gevallen kan de DirecteurGeneraal den directeur machtigen tusschentijds tot het doen afnemen van een toelatingsexamen en het toelaten van leerlingen over te gaan. 65. De leerlingen zijn verplicht de hun door den directeur of een der leeraren opgedragen werkzaamheden naar behooren te vervullen. 66. De leerlingen zijn verplicht zich in de schoolgebouwen en op de terreinen ordelijk te gedragen. Indien zij de orde verstoren, moeten zij zich op bevel van den aanwezigen leeraar ver. wijderen: De leeraar geeft van het voorgevallene zoo spoedig mogelijk kennis aan den directeur. 67. . Indien een leerling door .zijn gedrag in of buiten de school reden tot ernstige ontevredenheid geeft, kan hij door den directeur voor ten hoogste veertien dagen van de school worden verwijderd. (1) 68. Indien een leerling door zijn gedrag in of buiten de school bij herhaling reden tot ernstige ontevredenheid geeft of zich in of buiten de school schuldig maakt aan wangedrag, kan hij door de vergadering van leeraren, op voorstel van den directeur, voor ten hoogste twee maanden van de school worden verwijderd. (1) 69. Indien een leerling zich bij herhaling schuldig maakt aan wangedrag in of buiten de school of feiten pleegt, die zijne verwijdering (1) De artikelen 67, 68, 69 en 70 zijn aldus gewijzigd vastgesteld bij besluit van 8 Juni 1915, S. 235.  — 175 — voor goed wenschelijk maken, kan hij op i voorstel van de vergadering van leeraren, door den Directeur-Generaal voor goed Wan f de school verwijderd worden, den Inspecteur I en de Commissie van Toezicht gehoord. (1) 70. Van elke verwijdering van een leerling F van de school geeft de directeur terstond kennis I aan de ouders of voogden van den leerling en K aan dezen zelf. Van eene verwijdering volgens artikel 68 ï of 69 en van 'eene volgens artikel 67, welke I langer duurt dan eene week, geeft de directeur \ bovendien kennis aan den Inspecteur en de ft Commissie van Toezicht. (1) 71. Iedere leerling is verplicht te verschijf nen voor den directeur of de vergadering van '. leeraren, indien hij eene oproeping heeft ontf vangen. 72. Aan het einde van de lesseh van ieder I schooljaar wordt in eene vergadering van I leeraren eene voorloopige bevoideringslijst van de leerlingen der eerste, en tweede klasse 1 opgemaakf. Deze lijst met de daarbij behoorende gegevens wordt door eene commissie van drie leeraren aan een nauwkeurig onderzoek onderworpen. Indien deze commissie geen aanleiding vindt | in de voorloopige lijst verandering voor te E stellen, wordt ze geacht bindend te zijn. In het tegenovergestelde geval wordt in eene nieuwe | vergadering van leeraren, na kennisneming van ■ de door genoemde commissie gemaakte ; opmerkingen, over de bevordering der leerlingen |, beslist. (2) 726t«. Leerlingen, welke ten gevolge van ernstig gebrek aan ijver of herhaald verzuim zijn afgewezen bij den overgang tot eene hoogere klasse, kan door den Directeur-Generaal, op voorstel van de vergadering van leeraren, het opnieuw volgen van het onderwijs in I dezelfde klasse ontzegd worden. Leerlingen, die voor de tweede maal zijn afgewezen bij den overgang tot eene hoogere ; klasse of bij het eindexamen, kunnen alleen met toestemming van den Directeur-Generaal, (1) Zie de noot op blz. 174. (2.) .He* .derde lid van dit artikel is aldus |s gewijzigd bij besluit van 8 Juni 1915, S. 235. i  — 176 — gehoord de vergadering van leeraren, nogmaals het onderwijs in dezelfde klasse volgen. (1) 73. Door den directeur en de leeraren wordt vóór het einde van de lessen van het schooljaar van de leerlingen der derde klasse een examen afgenomen ter verkrijging van een kosteloos uit te reiken getuigschrift, dat zij het onderwijs aan de school met vrucht hebben gevolgd. Behoort bij Konmklijk besluit van den 3 Augustus 1912 {Staatsblad n°. 274). Mij bekend, De Min. van Landbouw, Nijverheid en Handel, A. S. Talma. Missive van den Minister van Binnenlandsche Zaken van 20 Maart 1913 aan de Commissarissen der Koningin in de provinciën: betreffende het berekenen van vacaties. Het is eenige malen voorgekomen, dat personen lid waren van meer dan ééne examencommissie, die tezelfdertijd vergaderen. Daardoor heeft het geval zich voorgedaan, dat voor denzelfden examendag meer dan eene vacatie werd in rekening gebracht. In beginsel moet ik bezwaar maken dergelijke declaratiën goed te keuren. Het komt mij echter voor, dat het beter ware dergelijke quaesties te voorkomen, dan later op vermindering der declaratiën te moeten aandringen. Daarom heb ik besloten als regel te stellen, dat aan leden van examen-commissiën de verplichting wordt opgelegd geene zitting te nemen in andere commissiën, die tezelfdertijd vergaderen. Van dien regel zal alleen dan door mij worden afgeweken, wanneer mocht blijken, dat zonder bezwaar vrijstelling kan worden verleend. Doch ook in dat geval, zal niet dubbel gedeclareerd mogen worden. In verband hiermede wênsch ik als 2den regel te stellen, dat voor het vervullen der werkzaamheden in de ochtend- en middaguren, slechts eene vacatie mag worden in rekening gebracht en wel het hoogste bedrag. (1) Dit artikel is nieuw ingevoegd bij besluit van 8 Juni 1915, S. 235.  — 177 — Mochten er in de avonduren ook werkzaamheden worden verricht, dan kan slechts de helft van het vacatiegeld, dat voor die commissie is vastgesteld, worden gedeclareerd. Ik heb de eer U te verzoeken het bovenstaande steeds tijdig mede te deelen aan hem of haar, die door U benoemd wordt tot lid eener Commissie, aan wie wordt opgedragen het afnemen der eind-examens voor de hoogere burgerscholen met 5-jarigen cursus. Beschikkino van den Minister van Staat, Minister van Binnenlandsche Zaken, van den 14den Mei 1915, houdende vaststelling van regelen van de snbsidieering van cur sussen ter opleiding voor akten van bekwaamheid tot het geven van middelbaar onderwijs. De Minister van Staat, Minister van Binnenlandsche Zaken, Heeft goedgevonden : 1°. vast te stellen de navolgende Begelen voor de subsidieering van cursussen ter opleiding van akten van bekwaamheid tot het geven van middelbaar onderwijs; 2°. te bepalen, dat deze Regelen in de Nederlandse?^ Staatscourant zullen worden geplaatst. 's Gravenhage, 14 Mei 1915. Cort v d. Linden. REGELEN van de subsidieering van cursussen ter opleiding voor akten van bekwaamheid tot het geven van middelbaar onderwijs. Art. 1. Aan cursussen ter opleiding voor akten van bekwaarnheid tot het geven van middelbaar onderwijs kan uit 's Rijks kas subsidie worden verleend, mits zij staan onder het bestuur van eene instelling of vereeniging, die rechtspersoonlijkheid bezit. 2- Het subsidie wordt jaarlijks toegekend en berekend naar het getal akten, bedoeld in art. 4, hetwelk in het vorige jaar is verworven door de leerlingen, welke voldeden aan die in art. 3 gestélde eischen. 3. De leerlingen, voor wier opleiding subsidie kan worden verleend, moeten : S. & J. n«, 8,12» dr. 12  — 178 — a. bij den aanvang der opleiding in het bezit ^sijn, hetzij van eene akte van bekwaamheid als bedoeld in art. 77, onder a, der wet tot regeling van het lager onderwijs, en daarenboven kennis hebben van ten minste ééne der Fransche, Hoogduitsche of Engelsche talen, hetzij van een getuigschrift wegens met goed gevolg afleggen van het eindexamen eener h. b. s. met driejarigen cursus of daanriede gelijkgesteld of gelijk te stellen diploma of getuigschrift, hetzij van eene door den Minister van Binnenlandsche Zaken afgegeve^ verklaring, dat hunne vooropleiding voldoende wordt geacht; 6. tijdens den geheelen duur der opleiding tèn minste twee uur per week aan den cursus opleiding hebben ontvangen ; c. bij het behalen der akte ten minste twee jaar onafgebroken zijn opgeleid. 4. Indien dé opleiding door ten minste twee docenten heeft plaats gehad, die ieder elke veertien dagen ten minste twee uren les hebben gegeven, wordt voor het verwerven van de navolgende akten van bekwaamheid hét daarachter genoemde bedrag toegekend: Natuurlijke historie (Krv). . . . . . . / 800 Natuurkunde, scheikunde en cosmogra-| phie (Km) . 6{K) Akte B voor Fransch, Duitsch ofr' Eneelsch I Hoogere wiskunde (Kv)....... Hoogere werktuigkunde (Kvi) .... Nederlandsche taal en letterkunde. (Kvn)} „ 450 Gesohiedenis (Kvm) , . Aardrijkskunde (Krx) . . . . , .,. , Staathuishoudkunde (Kx), voor bezitters der akte staatsinrichting (Kxi) „ 450 Staathuishoudkunde (Kx) voor wie de akte staatsinrichting niet bezitten . „ 300 Staatsinrichting (Kxi), uitsluitend voor bezitters der akte staathuishoudkunde (Kx). . . . .; ... -iso Wiskunde (Ki) •. . . . I Werktuigkunde (Kn) ( .Akte A voor Fransch, Duitsch of En- I" gelsch J Indien de opleiding op andere wijze heeft plaats gehad, wordt de toelage per akte bepaald op drie vijfden der bovengenoemde bedragen. Indien de examinandi bij het behalen der  — 179 — B-akten voor de vreemde talen, de akte Kv, of de akte Kvi, in het bezit zijn onderscheidenlijk van de A-akte, de akte Ki, of de akte Kn, worden de toelagen met ƒ 100 verminderd. Voor akten van bekwaamheid tot het geven van huisonderwijs wordt geen subsidie uitgekeerd. 5. Indien de examinandus zijne opleiding: aan verschillende gesubsidieerde cursussen heeft genoten, geschiedt de verdeeling der toelage naar verhouding van den duur der opleiding, aan iederen cursus (tot op een maand nauwkeurig) met dien verstande, dat de toelage uitsluitend wordt verleend aan den cursus, dien de candidaat laatstelijk vóór het behalen der akte heeft gevolgd, indien zijne opleiding aan dezen cursus drie jaar of langer heeft geduurd, en dat opleiding gedurende minder dan een jaar buiten beschouwing blijft. 6. Het bestuur van een cursus, hetwelk voor subsidie in aanmerking wenscht te komen, richt eene daartoe strekkende, op zegel gestelde, aanvrage tot den Minister van Binnenlandsche Zaken. Bij die aanvrage worden overgelegd: a. de statuten van de instelling of vereeniging, onder welker bestuur de cursus staat, en het reglement voor den cursus; 6. het leerplan van den cursus ; c. een staat, bevattende de(n) na(a)m(en) en voorna(a)m(en) van de(n) leera(a)r(en) van den cursus, met vermelding: 1°. van den datum, sinds welken zij (hij} aan den cursus verbonden zijn (is); 2°. van het vak of de vakken, waarin zij ,(hij} ónderwijs geven (geeft) en van hunne (zijne), bevoegdheden; , d. de lesrooster voor den cursus, vermeldende het gebouw waarin, de dagen en uren waarop, en de(n) na(a)m(en) van de(n) leera(a)r(en), door wie(n) het onderwijs gegeven wordt. Ook de eventueele vacantiën worden daarop vermeld. Een afschrift van de onder c en d bedoelde bescheiden wordt door het cursusbestuur na ontvangst van het in art. 7 bedoelde bericht gezonden aan den betrokken inspecteur van het middelbaar onderwijs. • 7 Het bestuur van een cursus, hetwelk in 12*  — 180 — antwoord op de in art. 6 bedoelde aanvrage van den Minister van Binnenlandsche Zaken bericht heeft ontvangen, tot wederopzegging voor subsidie in aanmerking te komen, geeft van elke wijziging in den, volgens de onder a t/m d van dat artikel bedoelde bescheiden bestaanden, toestand binnen veertien dagen kennis aan den Minister van Binnenlandsche Zaken en aan den betrokken inspecteur van het. middelbaar onderwijs. 8. Binnen twee maanden na den aanvang van ieder cursusjaar zendt een cursusbestuur, als bedoeld in art. 7, aan den Minister van Binnenlandsche Zaken en aan den betrokken inspecteur van het middelbaar onderwijs een staat, vermeldende de namen en voornamen der personen die dat jaar tot den cursus zijn toegelaten, de plaatsen en data hunner geboorte, de vakken waarin, en de(n) docent(en) van wie(n), zij onderwijs ontvangen. Baarbij worden overgelegd de akten, getuigschriften, diploma's en verklaringen, bedoeld in art. 3 onder a. Voor zooveel betreft de bezitters der akte, bedoeld in art. 77 onder a der wet op het lager onderwijs, moet het bestuur tevens aantoonen dat zij, alvorens tot den cursus te worden toegelaten, na het bereiken van den twaalfjarigen leeftijd, ten minste gedurende 2 jaren onderwijs hebben genoten in eene der Fransche, Hoogduatsche of Engelsche talen. 9. Eene verklaring, als bedoeld in art. 3 onder o, wordt door het cursusbestuur voor een of meer leerlingen bij gezegeld adres aangevraagd aan den Minister van Binnenlandsche Zaken. Bie aanvrage bevat eene omschrijving van het onderwijs, hetwelk de belanghebbende leerling(en) tevoren heeft (hebben) genoten, voor zooveel mogelijk gestaafd door schriftelijke bewijzen van de hoofden* der inrichtingen waar het onderwijs is gevolgd, en voorts alle gegevens welke omtrent de algemeene ontwikkeling van bedoelde(n) leerling(en) inlichtingen kunnen verschaffen. Eene verklaring, als in het vorige lid bedoeld, zal slechts' worden afgegeven voor leerlingen, van wie moet worden aangenomen, dat hunne algemeene ontwikkeling ten minste gelijk is te stellen met die welke het bezit van de in  - 181 — art. 3 onder a genoemde akten, getuigschriften en diploma's waarborgt. 10. Binnen veertien dagen nadat een leerling, als bedoeld in art. 3, heeft opgehouden het onderwijs aan den cursus te volgen, geeft het cursusbestuur hiervan kennis aan den Minister van Binnenlandsche Zaken en den betrokken inspecteur van het middelbaar Onderwijs, met vermelding van den datum van vertrek en van de redenen, die daartoe hebben geleid. 11. Ieder jaar in de maand Januari zendt het cursusbestuur aan den Minister van Binnenlandsche Zaken eene op zegel gestelde aanvrage tot uitkeering der bijdrage, waarop het meent aanspraak te hebben, vergezeld van eene opgave der namen, geboorteplaatsen en -data der in het vorige jaar geslaagde leerlingen, bedoeld in art. 3, met vermelding van de door hen behaalde akten. Deze akten worden bij de aanvrage, in originali of in door den betrokken inspecteur van het middelbaar onderwijs gewaarmerkt afschrift, overgelegd. Voor zooveel betreft de leerlingen, geslaagd voor de akte Staatsinrichting (Kxi), worden tevens overgelegd de te voren behaalde akten Staathuishoudkunde (Kx) en, voor zooveel betreft de oandidaten, geslaagd voor de akte Staathuishoudkunde (Kx), eventueel, de te voren verworven akten Staatsinrichting (Kxi). 12. De cursussen zijn te allen tijde voor den betrokken inspecteur van het M. O. toegankelijk. 13. Over het jaar, waarin een cursus, als bedoeld in art. 7, is geopend en ten hoogste de onmiddellijk daaropvolgende vier jaren kan voor de berekening van het subsidie art. 2 buiten toepassing worden gelaten en het subsidie op een hooger bedrag worden bepaald, dan waarop art. 4 aanspraak zou geven.  — 182 — Besluit van den 26sten Augustus 1915, S. 377, tot intrekking van het Koninklijk besluit van 19 September 1904 (Staatsblad n°. 224) en tot vaststelling van een nieuw Reglement voor de Rijkszuivelschool te Bolsward. Wij WILHELMINA, enz. Op de voordracht van Onzen Minister van Landbouw, Nijverheid en Handel van 7 Juli 1915, Directie van den Landbouw, n°. 16983, eerste afdeeling; Gezien Onze besluiten van 19 September 1904 (Staatsblad n°. 224) en van 16 Juni 1908 (Staatsblad n°. 198); Overwegende, dat het wenscheüjk is het bij Ons eerstgenoemd besluit vastgestelde Reglement voor de Rijkszuivelschool te Bolsward te wijzigen ; Den Raad van State gehoord (advies van 3 Augustus 1915, n°. 21); Gelet op het nader rapport van Onzen voornoemden Minister van 23 Augustus 1915, Directie van den Landbouw, n°. 19891, eerste afdeeling; Hebben goedgevonden en verstaan : I. vast te stellen het bij dit besluit behoorende Reglement voor de Rijkszuivelschool te Bolsward; II. te bepalen, dat dit Reglement van kracht zal worden met ingang van het schooljaar 1916/1917, op welk tijdstip het Reglement, vastgesteld bij Ons besluit van 19 September 1904 (Staatsblad n°. 224), zal vervallen, met dien verstande evenwel, dat voor hen, die met ingang van of gedurende het schooljaar 1915/16 als leerling der Rijkszuivelschool zijn of worden ingeschreven, niet zal gelden de -verplichting, bedoeld in artikel 3, tweede lid, van het sub I bedoelde Reglement. Onze Minister van Landbouw, Nijverheid en Handel is belast met de uitvoering van dit besluit, hetwelk in het Staatsblad zal worden geplaatst en waarvan afschrift zal worden gezonden aan den Raad van State. Het Loo, den 26sten Augustus 1915. WILHELMINA. De Min. van Landbouw, Nijverheid en Handel, PoSTHUMA. (Uitgeg. 11 Sept. 1915.)  — 183 — REGLEMENT voor de Rijkszuivelschool te Bolsward, vastgesteld bij Koninklijk besluit van 1915 (Staatsblad n°, 377). Hoofdstuk I. Algemeene bepalingen. Art. 1. Wanneer in de volgende artikelen gesproken wordt van Minister, DirecteurGeneraal of inspecteur, worden bedoeld Onze Minister van Landbouw, Nijverheid en Handel, de Directeur-Generaal van den Landbouw en de Inspecteur van het Landbouwonderwijs. 2. li De school heeft een tweejarigen cursus. De leerlingen vormen twee klassen. 2. Aan de school wordt theoretisch onderricht gegeven met het doel grondig onderlegde leiders van zuivelbedrijven te vormen. 3. Aan de school kunnen cursussen van korten duur in onderdeelen van de zuivelbereiding worden gegeven. 4. Alles, wat op. de in het voorgaande lid. bedoelde cursussen betrekking heeft, wordt door den Directeur, onder goedkeuring van den Directeur-Generaal, geregeld. 3. 1. Aan de Rijkszuivelschool wordt onderwijs gegeven in : ft. wiskunde; b. natuur- en werktuigkunde en kennis van werktuigen; c. scheikunde; d. zuivelbereiding; e. bacteriologie; ƒ. voedings- en gezondheidsleer van het rundvee; g. beginselen der staathuishoudkunde; h. boekhouden en handelsrekenen; i. kennis van wetten ; k. economische aardrijkskunde; l. Nederlandsen en Nederlandsche handelscorrespondentie ; m. Duitsch en Duitsche handelscorrespondentie ; n. Engelsen en Engelsche handelscorrespondentie ; o. Eransch en Fransche handelscorrespondentie ; p. technisch teekenen;  — 184 — q. eerste hulp bij bedrijfsongevallen ; r. lichaamsoefeningen. • 2. De voor volledig onderwijs ingeschreven leerlingen zijn verplicht van de onder m, n en o genoemde vakken ten minste één ter keuze te volgen. 3. Door den Minister kunnen vakken aan de in het eerste lid van dit artikel genoemde worden toegevoegd. 4. Bij al het onderwijs wordt zooveel mogelijk rekening gehouden met de bestemming der leerlingen. Hoofdstuk II. § 1. Van den directeur, de leeraren en de vergadering van leeraren. 4. Aan het hoofd van de school staat een directeur, die, onder het toezicht van den inspecteur, belast is met het beheer. 5. De directeur verstrekt aan den inspecteur de verlangde inlichtingen en geeft hem uit eigen beweging steeds kennis van hetgeen meldenswaardig voorvalt. 6. De directeur draagt zorg, zoowel door het bijwonen van de lessen en practische oefeningen als door andere gepaste middelen, dat het onderwijs geregeld en overeenkomstig de voorschriften gegeven wordt. 7. De directeur stelt, onder goedkeuring van den Directeur-Generaal, een huishoudelijk reglement vast, waarin zoodanige voorschriften worden opgenomen als ter uitvoering van dit reglement, noodig worden bevonden. 8. 1. De directeur heeft het algemeen toezicht over de tot de school behoorende terreinen, gebouwen, werkplaatsen, hulpmiddelen voor het onderwijs en meubelen. 2. Hij is belast met het administratieve beheer en daarvoor verantwoordelijk. 9. 1. Onder overlegging van de daarvoor door iederen leeraar verstrekte gegevens zendt de directeur jaarlijks vóór 1 Mei aan den Directeur-Generaal eene begrooting van uitgaven en eene raming van inkomsten voor het volgende kalenderjaar. 2. Hg doet, tenzij met machtiging van den Minister, geen aankoopen of bestellingen dan die op de goedgekeurde begrooting zijn voorzien.  185 10. Jaarlijks vóór 1 December doet de directeur aan den inspecteur'een verslag toekomen van den staat der school gedurende het afgeloopen schooljaar. 11. 1. Be directeur wordt bijgestaan door zooveel vaste en tijdelijke leeraren als voor het onderwijs noodig zullen zijn. 2. De tijdelijke leeraren worden door den Minister, den inspecteur gehoord, benoemd, geschorst en ontslagen. 3. De inspecteur zendt zijn hiertoe betrekkelijk advies, vergezeld van het voorstel van den directeur, aan den Directeur-Generaal. 4. De tijdèKjke leeraren genieten eene bezoldiging, waarvan het bedrag door dén Minister wordt vastgesteld. 12. 1. Voor het geval van afwezigheid, ongesteldheid of andere verhindering van den directeur gedurende 'ten hoogste drie dagen wijst hij een der vaste leeraren aan, die hem, op zijne verantwoordelijkheid, vervangt. 2. Voor afwezigheid gedurende langer dan drie dagen behoeft de directeur verlof van den Directeur-Generaal, die bij het verleenen van dat verlof een der vaste leeraren met de waarneming van het directeurschap belast. 3. Voor verblijf buitenslands behoeft de directeur verlof van den Minister. 4. De directeur doet van eene door hem volgens het eerste lid gedane opdracht mededeeling aan den inspecteur. 5. Verkeert de directeur door ongesteld¬ heid of eenig ander geval in de onmogelijkheid aan het voorschrift van het eerste lid te voldoen, dan treedt de vaste leeraar, die den hoogsten leeftijd heeft, in zijne plaats en geeft ten spoedigste van het gebeurde kennis aan den Directeur-Generaal en aan den inspecteur. 6. Bij ontstentenis van den directeur wordt door den Directeur-Generaal in de waarneming van het directeurschap voorzien. 13. De directeur houdt een register van de leerlingen en vermeldt daarin onder meer den tijd, gedurende welken zij aan de school onderwijs hebben genoten, en, zoo mogelijk, de betrekkingen, waarin zij na het verlaten der . school werkzaam zijn. 14. 1. Onverminderd het bepaalde bij de artikelen 30 en 33, roept de directeur deleer-  186 — aren samen, zoo dikwijls hij zulks noodig oordeelt. , 2. De directeur is tot samenroeping binnen acht dagen verplicht, indien drie leeraren hem het verlangen daartoe schriftelijk te kennen geven. 3. De directeur is voorzitter van de vergadering van leeraren. 4. De vergadering van leeraren kiest vóór het einde van ieder schooljaar uit haar midden eenen secretaris voor het volgende jaar. 5. Alle besluiten worden bij volstrekt» meerderheid van stemmen genomen. 6. Behoudens het in artikel 34, 2de. lid, en in artikel 35, 6de lid, bepaalde hebben alle leeraren eene beslissende stem. 7. Bij staking van stemmen beslist, zoo het personen geldt, het lot, zoo het zaken geldt de Stem van den voorzitter; beslissingen over den uitslag van een examen,, de toelating of de bevordering van een leerling en de verwijdering van -een leerling volgens artikel 27, 5de en 6de lid, gelden zaken. 8. De directeur zorgt voor de uitvoering van de besluiten der vergadering, behoudens beroep op den Minister. . 9. Stukken, van de vergadering van leeraren uitgaande, worden door den voorzitter en den secretaris onderteekend. 10. Het archief der school berust onder den directeur. 11. Ieder leeraar is bevoegd in de vergadering van leeraren zoodanige onderwerpen, het onderwijs of de school betreffende, ter sprake te brengen als hem goeddunkt. 12. De vergadering van leeraren is bevoegd tot het doen van voorstellen aan den Minister en aan den Directeur-Generaal. 15. 1. De leeraren gedragen zich in zaken, die op de schooltucht of op de inwendige huishouding der school betrekking.hebben, naar de beslissing van den directeur, behoudens beroep op den Minister. Het beroep heeft geene schorsende kracht ten aanzien van de beslissing van den directeur. 2. Is een der leeraren verhinderd onderwijs te geven, dan geeft hij daarvan onverwijld kennis aan den directeur onder opgaaf van de reden; laatstgenoemde wordt eveneens ver-  — 187 — wittigd, zoodra de reden van verhindering heeft opgehouden. 3. Anders dan wegens ongesteldheid mag het geven van onderwijs niet worden nagelaten zonder vergunning van den directeur, behoudens het bepaalde bij het vierde lid. 4. Voor afwezigheid van eenen leeraar gedurende langer dan ééne week wordt de, door tusschenkomst van den directeur aan te vragen, vergunning van den Directeur-Généraal vereischt. 16. 1. Bij afwezigheid of ontstentenis van een leeraar wordt door den directeur zooveel doenlijk in diens lessen voorzien.. 2. Is extra hulp noodzakelijk, dan doet hg daartoe onverwijld de noodige voorstellen aan den Directeur-Generaal. 17. 1. De directeur en de vaste leeraren behoeven de vergunning van den Minister tot het bekleeden van openbare of bijzondere betrekkingen en tot het geven van privaat onderwijs. 2. De leeraren verzoeken deze vergunning door tusschenkomst van den directeur. 18. 1. De zorg voor de verzamelingen, hulpmiddelen en werkplaatsen, welke bij sommige vakken van onderwijs dienen, is opgedragen aan de leeraren, met dat onderwijs belast. Ingeval dezelfde hulpmiddelen door meer dan één leeraar bij het onderwijs worden gebruikt, beslist de direoteur, wie met de zorg daarvoor zal zijn belast. 2. De leeraren houden van de aan hunne zorg toevertrouwde verzamelingen en andere hulpmiddelen nauwkeurige inventarissen volgens model bij. 3. Aan het einde van elk burgerlijk jaar leggen zij deze over bij den directeur met vermelding van den staat, waarin een en ander zich bevindt. 4. Vóór 1 Maart van ieder jaar worden deze inventarissen met eenen door den directeur op te maken en bij te houden staat van de meubelen en andere bezittingen der school aan den inspecteur ter waarmerking gezonden. § 2. Van de beambten. 19. 1. De beambten hebben zich te gedragen naar de voorschriften, te geven door den  - 188 — directeur of door dén leeraar, dien zij behulpzaam moeten zijn. Hunne werkzaamheden kunnen worden geregeld bij eene instructie, door den directeur, onder goedkeuring van den Directeur-Généraal, vast te' stellen. 2. De beambten worden benoemd, geschorst en Ontslagen door den Minister. § 3. Van de leerlingen. 20. 1. Behoudens het bepaalde in het tweede en derde lid, wordt iemand niet tot de eerste klasse van de school toegelaten dan na het afleggen van een openbaar examen, af te nemen door den directeur en de leeraren, waaruit blijkt, dat hij de kundigheden bezit, vereischt om het onderwijs in die klasse met vrucht te kunnen bijwonen. 2. Zij, die in het bezit zijn van het einddiploma eener hoogere burgerschool met driejarigen cursus, der Middelbare Landbouwschool, of eener Rijkslandbouwwinterschool, of van het diploma B der examens van meer uitgebreid lager onderwijs, benevens zij, die overleggen het bewijs van te zijn bevoiderd tot de vierde klasse van eene hoogere burgerschool met vijfjarigen cursus of van een gymnasium, kunnen door den directeur, ip overleg met de betrokken leeraren, geheel of gedeeltelijk van het toelatingsexamen worden vrijgesteld. 3. Door Onzen Minister kunnen, tot wederopzeggens toe, andere diploma's gelijkgesteld worden met de in het eerste lid van dit artikel genoemde. 4. Zij, die hét onderwijs in slechts enkele vakken wenschen te volgen, kunnen door den directeur, in overleg met de leeraren, van het in dit artikel bedoelde examen worden vrijgesteld. 5. De dagen, waarop het examen wordt afgenomen, worden door den directeur tijdig bekend gemaakt. 6. Al hetgeen voorts betrekking heeft op de toelating en de bevordering der leerlingen, wordt door den Minister geregeld. 21. L Tot de eerste klasse van de school worden alleen toegelaten zij, die bij den aanvang van het schooljaar den leeftijd van negentien jaren hebben bereikt en een naar het oordeel van den directeur voldoend bewijs overleggen van t n minste tweejarige werk-  — 189 — zaamheid in eene inrichting voor fabriekmatige boter- en kaasbereiding of in eene roomboterfabriek en eene inrichting yoor kaasbereiding. 2. Uit het in het vorige lid bedoelde bewijs moet blijken, da$ hij, die tot de schoo' wenscht te worden toegelaten, voldoende met de practijk van de boter- en kaasbereiding ver¬ trouwd is. ?. Zij, die zonder het onderwas in de eerste klasse te hebben gevolgd tot de tweede klasse van de school wenschen te worden toegelaten, moeten bij den aanvang van bet schooljaar den leeftijd van twintig jaren hebben bereikt, in het bezit zijn van een bewijs als in het eerste en tweede lid bedoeld van minstens 274-jarige practische werkzaamheid en door het afleggen van een openbaar examen, af te nemen door den directeur en de'leeraren, blijken geven, dat zij de kundigheden bezitten, vereischt om het onderwijs in de tweede klasse met vrucht te kunnen bijwonen. 4. Op het examen, in het vorige lid bedoeld, is het bepaalde in artikel 20, vierde lid, van toepassing. 22. 1. Be bepaling der halfjaarlijks door iederen leerling voor het onderwijs te storten bijdrage geschiedt door den Minister, met dien verstande, dat de som per halfjaar niet meer dan f 30.— bedraagt. 2. Zij, die het onderwijs in slechts enkele vakken wenschen te volgen, betalen ieder halfjaar voor lessen, die gegeven worden : eenmaal per week . . ; ƒ 2.50 tweemaal „ „ k 5. driemaal „ „ ... ^ .... „ 7.50 viermaal of meermalen per week . . „ 10.— met dien verstande, dat het gezamenlijk bedrag voor het onderwijs in enkele vakken niet meer bedraagt dan voor volledig onderwijs verschuldigd is. 3. Be bijdragen voor het onderwijs moeten worden gestort bij den Ontvanger der Registratie te Bolsward of bij een der Rijksbetaal- ■ meesters. De daarvoor ontvangen quitantiën van storting moeten bij den directeur worden ingezonden, die ze binnen ééne maand na ontvangst opzendt aan den Directeur-Generaal. 4. Op voorwaarden, door den Minister te  — 190 — stellen, kunnen kosteloos leerlingen worden toegelaten. 23. Leerlingen die voor de tweede maal zijn afgewezen bij den overgang naar de tweede klasse of bij het eindexamen, kunnen alleen met toestemming van den Directeur-Generaal, gehoord de vergadering van leeraren , het onderwijs in dezelfde klasse blijven volgen. 24. i> Niemand wordt tot de lessen toegelaten dan na door den directeur te zijn ingeschreven en de verschuldigde gelden te hebben voldaan. 2. De inschrijving, welke voor niet langer dan één semester geldt, geschiedt kosteloos. 3. Ieder ingeschrevene ontvangt een gedrukt exemplaar van het in artikel 30 bedoelde programma en van den in artikel 31 bedoelden rooster van lesuren. 4. Ieder ingeschrevene geeft aan den directeur op, of hij het volledig onderwijs of het onderricht in slechts enkele vakken wenscht te volgen. 25. Onverminderd het bepaalde bij de artikelen 20, 21, 22 en 23 kan de directeur ook in den loop van een semester tot inschrijving van nieuwe leerlingen overgaan. 26. 1. De leerlingen kunnen, behalve in het geval, bedoeld bij het*tweede lid, geene terugbetaling der voor het onderwijs gestorte bijdragen vorderen. 2. Voor elke afwezigheid wegens vervulling van militaire plichten gedurende vier achtereenvolgende weken tijdens een semester wordt den leerling, die zulks onder overlegging van het bewijs der verplichte afwezigheid aanvraagt, een vijfde deel van de voor dat semester gestorte bijdrage terugbetaald. 27. 1. De leerlingen zijn verplicht zich gedurende het onderwijs ordelijk te gedragen. 2. Indien zij de orde storen, moeten zij zich op bevel van den leeraar verwijderen. 3. De leeraar geeft van het voorgevallene zoodra mogelijk kennis aan den directeur. 4. De directeur kan een leerling wegens wangedrag voor ten hoogste veertien dagen van de school verwijderen. 5. Wanneer een leerling zich bij herhaling schuldig maakt aan wangedrag, nalatigheid of verzet of in het algemeen nadeelig op zijne  — 191 — medeleerlingen werkt, kan hem door de vergadering van leeraren, op voorstel van den direoteur, de toegang tot de school voor ten hoogste twee maanden worden ontzegd. 6. Op voorstel van de vergadering van leeraren kan de Directeur-Generaal den toegang tot de school voor goed aan een leerling ontzeggen. 7. De directeur geeft van elke verwijdering kennis aan de ouders of voogden van den leerling eh aan dezen zelf, en van eene verwijdering voorlanger dan een week ook aan den inspecteur. 28. Ieder leerling is verplicht voor dett directeur of voor de vergadering van leeraren te verschijnen, wanneer hij daartoe van den directeur eene oproeping heeft ontvangen. § 4. Van het onderwijs, »Aet eindexamen en de vacantiën. 29. De régeling van het onderwijs geschiedt door den directeur in overleg met de leeraren. Bij verschil beslist de Minister. 30. 1. In de maand April wordt het programma der lessen voor het volgende schooljaar ih eene vergadering van leeraren vastgesteld en vóór 1 Mei aan de goedkeuring van den Minister onderworpen. 2. Het programma vermeldt: 0. de namen van het onderwijzend personeel en de beambten; b. de eischen van toelating en het bedrag van het schoolgeld; c. het getal uren in elke klasse aan de onderscheidene vakken van onderwijs te wijden; ' d. voor elke klasse eene omschrijving van het onderwijs in ieder vak en een overzicht van de practische oefeningen; • e. de bij het onderwijs te gebruiken boeken en leermiddelen en hunnen prijs: /. de hulpmiddelen, bénoodigd voor de practische oefeningen, en den prijs daarvan; g. het in artikel 6 bedoelde huishoudelijk reglement; h. een uittreksel uit het geldende reglement; 1. al datgene, wat de vergadering van leeraren ter voorlichting van belanghebbenden meent te moeten mededeelen. 3. Afdrukken van het programma worden vóór den aanvang van het schooljaar door den  — 192 — directeur gezonden aan den Directeur-Generaal, den inspecteur en de leeraren. 31. Vóór den aanvang van het schooljaar wordt door den directeur een rooster van lesuren vastgesteld, waarvan hij afdrukken zendt aan den Directeur-Generaal, den inspecteur en de leeraren. 32. De directeur draagt zorg, dat ieder leeraar hij den aanvang van elk semester eene naamlijst ontvangt van hen, die zijne lessen zullen volgen. 33. 1. De directeur doet zich, zoo dikwijls hij zulks noodig oordeelt, door de leeraren schriftelijk verslag geven van den toestand van het hun opgedragen onderwijs en van de vorderingen, den ijver en het gedrag der leerlingen. 2. Deze verslagen worden ten minste éénmaal vóór het einde'van het schooljaar in eene vergadering van leeraren ter sprake gebracht. 3. De directeur doet aan ouders of voogden mededeelingen betreffende de vorderingen der leerlingen en indien hij zulks gewenscht vindt betreffepde- hun vlijt en gedrag en hetgeen verder aangaande hen te vermelden valt. 34. 1. Aan het einde van het schooljaar wordt door de vergadering van leeraren, mede op grond van de verslagen, in het vorige artikel bedoeld, beslist, welke leerlingen van de eerste klasse tot de tweede klasse worden bevorderd. 2. Een leeraar heeft ten aanzien van een leerling, aan wien hij in het laatste semester geen les heeft gegeven, alleen een raadgevende stem. 3. De directeur geeft van de beslissing, bedoeld in het eerste lid, kermis aan den Directeur-Generaal, den inspecteur, de ouders of voogden van den leerling en aan dezen zelf. 35. 1. Aan het einde van het schooljaar kunnen de leerlingen der 2de klasse een examen afleggen, ter verkrijging van een kosteloos uit te reiken getuigschrift, waaruit blijkt, dat de geëxamineerde voldoet aan de eischen van bekwaamheid, bij dit examen gesteld overeenkomstig het aan de Rijkszuivelschool gegeven onderwijs. 2. Tot het examen, in het eerste lid bedoeld, worden ook toegelaten zij, die niet als leerling van de tweede klasse zijn ingeschreven, mits  — 193 — zij bij den aanvang van het eerstvolgende schooljaar den leeftijd van een en twintig jaren zullen hebben bereikt en een bewijs overleggen als bedoeld in artikel 21, eerste en tweede lid, met dien verstande, dat het bewijs moet loopen over een minstens 2 /4-jarige werkzaamheid. 3. Op het in het eerste lid bedoelde examen is het bepaalde in artikel 20, vierde lid, toepasselijk. 4. Dit examen is openbaar en wordt afgenomen door den directeur en de leeraren ten overstaan van drie door den Directeur-Generaal te benoemen deskundigen en voor zooveel mogelijk van den inspecteur. 5. De inspecteur en de deskundigen zijn bevoegd tot het stellen van vragen aan de examinandi en hebben in de vergadering van leeraren, waarin na afloop van het examen over de uitreiking der getuigschriften wordt beslist, eene raadgevende stem. 6. De leeraren hebben in deze vergadering ten aanzien van geëxamineerden aan welke zij in het laatste semester geen les hebben gegeven en welke zij ook niet hebben geëxamineerd, alleen eene raadgevende stem. 36. 1. Het schooljaar vangt aan op den. eersten September en is verdeeld in twee semesters, waarvan het eerste aanvangt op den eersten September en het tweede op den eersten Maart. 2. Er zijn jaarlijks drie vacantiën, eene Kerstvacantie van ten hoogste twaalf dagen, eene Paaschvacantie van ten hoogste tien dagen, beide met inbegrip van Zon- en feestdagen, en eene zomervacantie van den laatsten Vrijdag in Juni tot aan den. eersten Donderdag in September, op welken dag de lessen beginnen. 3. De leerlingen der eerste klasse en zij die niet slaagden bij het eindexamen, en weer tot de tweede klasse wenschen te worden toegelaten zijn verplicht van het begin der zomervacantie gedurende zes weken en de leerlingen der tweede klasse van het begin der Paaschvacantie gedurende een maand practisch werkzaam te zijn in, hun door den directeur aan te wijzen, inrichtingen voor zuivelbereiding. 4. Zij worden daar, zoo mogelijk, door den directeur bezocht en staan met hem in briefwisseling. 5. & J.n°. 8, 12e dr. 13  — 194 — 5. Van hunne waarnemingen en werkzaamheden houden zij volgens hun door den directeur te geven voorschriften aanteekening en na afloop van hunne practische werkzaamheid dienen zij een verslag daarover bij den directeur in. Behoort bij Koninklijk besluit van 26 Augustus 1915 (Staatsblad n°. 377). Mij bekend, De Min. van Landbouw, Nijverheid en Handel, POSTHUMA. Besluit van den 2lsten April 1917, S. 299, waarbij, met intrekking van het bij Koninklijk besluit van 27 Juni 1901 (Staatsblad n°. 190), gewijzigd en aangevuld bij Koninklijk besluit van 18 September 1912 (Staatsblad n°. 297), vastgestelde Algemeen ■ Reglement en Programma, wordt vastgesteld het Algemeen Reglement en Programma der Hoogere Burgerscholen mat vijfjarigen cursus, vermeld in de artt. 55 en 57 der Wet op het Middelbaar Onderwijs. Wu WILHELMINA, enz. Op de voordracht van Onzen Minister van Staat, Minister van Binnenlandsche Zaken van 28 Maart 1917, n°. 3791/3, afdeeling Onderwijs ; Gezien Ons besluit van 27 Juni 1901 (Staats: blad n°. 190), gewijzigd en aangevuld bij Ons besluit van 18 September 1912 (Staatsblad n°. 297); Den Raad van State gehoord (advies van 10 April 1917, n°. 18); Gezien het nader rapport van Onzen voornoemden Minister van 19 April 1917, n°. 5316, afdeeling Onderwijs; Hebben goedgevonden en verstaan : 1°. Met intrekking van het bij Ons voormeld besluit vastgesteld Algemeen Reglement en Programma, vast te stellen het Algemeen Reglement en Programma, voor de eindexamens der Hoogere Burgerscholen met vijfjarigen cursus, vermeld in de artikelen 55 en 57 der Wet van 2 Mei 1863 (Staatsblad n°. 50), houdende regeling van het Middelbaar Onderwijs, zooals dit b ierbij is gevoegd ; 2°. te bepalen, dat dit reglement voor het  195 eerst zal worden toegepast op de in dit jaar te houden examens, met uitzondering van artikel 6, derde lid, dat voor het eerst bij de in 1918 af te nemen examens toepasselijk zal zijn. Onze Min'ster van Binnenlandsche Zaken is belast met de uitvoering van dit besluit, hetwelk in het Staatsblad zal worden geplaatst, en waarvan afschrift zal worden gezonden aan den Raad van State. . 's-Gravenhage, den 21sten April 1917. WILHELMINA. De Min. van-Staat, Min. van Binnenl. Zaken, Cobt v. d. Linden. (Uitgeg. 30 April 1917.) ALGEMEEN REGLEMENT voor de eindexamens der Hoogere Burger-Scholen met vijfjarigen cursus, afgenomen krachtens de artt. 55 en 57 der Wet van 2 Mei 1863 (Staatsblad n°. 50). Art . 1. Be eindexamens der hoogere burgerscholen met vijfjarigen cursus worden in de afzonderlijke of tot dat doel gecombineerde provinciën afgenomen tegen het einde van den cursus, en wel in de laatste helft van Juni, in Juli en, zoo noodig, in Augustus. 2. Onze Commissarissen in de provinciën benoemen, na ontvangen aanbeveling van den inspecteur van het middelbaar onderwijs in de provincie, de examencommissiën vóór den laten April en wijzen tegelijkertijd de gemeente aan, waar het mondeling examen zal worden gehouden. Van die benoeming en aanwijzing doen zij aanstonds mededeeling aan Onzen Minister van Binnenlandsche Zaken en aan.dehinspecteur van het middelbaar onderwijs in de provincie. De examencommissiën zijn enkele of dubbele commissiën. Eene enkele commissie is eene zoodanige, waarvan het aantal leden tusschen 14 en 16 ligt; eene dubbele commissie telt ten minste 29 en ten hoogste. 31- leden. 3. De voorzitter en de ondervoorzitter der commissie worden door Onzen Commissaris in de provincie aangewezen. De commissie benoemt een harer leden tot haren secretaris. 4. Het examen wordt schriftelijk en mondeling afgenomen. 13*  — 196 — De omvang der kennis, die in elk vak van de candidaten kan worden gevorderd, is aangewezen in het als bijlage bij dit reglement gevoegd programma. 5. Het schriftelijk examen heeft plaats aan de openbare hoogere burgerscholen met vijfjarigen cursus alsmede aan de jaarlijks door Onzen Minister van Binnenlandsche Zaken daartoe aan te wijzen bijzondere hoogere burgerscholen. 6. De voorzitters der commissiën doen terstond na hunne benoeming in- eenige dag- ' bladen naar hunne keuze oproepingen plaatsen, waarbij de leerlingen van de openbare of ingevolge art. 5 aangewezen bijzondere hoogere burgerscholen, die het eindexamen voor hunne commissie wenschen af te leggen, worden uitgenoodigd zich schriftelijk bij hen aan te melden met opgave van de school, aan welke zij onderwijs ontvangen. De voorzitters zenden vóór den lsten Mei aan den inspecteur van het middelbaar onderwijs in de provincie eene lijst der candidaten met aanwijzing van de school, aan welke elk hunner het schriftelijk examen zal afleggen. De candidaten, die geen leerlingen van eene openbare of ingevolge art. 5 aangewezen bijzondere hoogere burgerschool zijn, melden zich vóór den lsten Mei aan bij den inspecteur van het middelbaar onderwijs in hunne provincie. Deze wijst de hoogere burgerschool aan, waaraan ieder hunner het schriftelijk examen, en de commissie, voor welke ieder hunner het mondeling examen zal hebben af te leggen. 7. Het schriftelijk examen omvat de volgende vakken: 1°. de wiskunde, 2°. de beginselen der theoretische en toegepaste mechanica, 3°. de natuurkunde, 4°. de scheikunde, 5°. de Nederlandsche taal, 6°. de Fransche taal, 7°. de Erigelsche taal, 8°. de Hoogduitsche taal, 9°. het hand- en rechtlijnig teekenen. 8. De voorzitter der examencommissie roept, zoo spoedig mogelijk na de benoeming, de leden samen ter plaatse, waar het mondeling  — 197 — examen zal worden gehouden, en deelt hun bij die oproeping tevens mede, voor welk vak ieder hunner als examinator optreedt. In die bijeenkomst verdeelt de commissie zich in subceommissiën, elke meer bepaaldelijk belast met het onderzoek in eene of meer der volgende afdeelingèn: A. wis- en werktuigkunde (vak o en 6 van art. 17 der wet), B. natuurkundige wetenschappen (vak c, d, e en f van art. 17 der wet), C. geschiedkundige, staats- en handelswetenschappen (vak g, h, », k en p van art. 17 der ■wet), D. taal- en letterkunde (vak l, ra, n en o van art. 17 der wet), E. hand- en rechtlijnig teekenen (vak r van art. 17 der wet). Eenzelfde lid der commisfde kan in verschillende sub-commissiën zitting- hebben. In eene enkele commissie wordt voor ieder vak of onderdeel daarvan één lid meer bepaald aangewezen als examinator, die zich belast met het nazien van het daarvoor gemaakte schriftelijke werk en het afnemen van het mondeling examen ; een tweede lid om eveneens het schriftelijke werk na te zien en bij het mondeling examen tegenwoordig te zijn. Indien de commissie eene dubbele is, zien beide examinatoren het schriftelijk werk na. De voorzittèr regelt, na overleg met de commissie, den duur van het mondeling examen voor de verschillende vakken. De leden van élke sub-commissie treden onderling in overleg omtrent de te volgen wijze van ondervragen of beoordeelen. 9. In dezelfde bijeenkomst der commissie worden de door de leden opgemaakte opgaven voor het schriftelijk werk in de onderscheidene vakken besproken en vastgesteld. Deze opgaven worden vóór- den 20sten April met de noodige toelichting en, voor zooveel de voorgestelde vraagstukken betreft, vergezeld van de oplossing, gezonden aan den inspecteur van het middelbaar onderwijs, in de provincie. 10. Het schriftelijk examen wordt ieder jaar door Onzen Minister van Binnenlandsche Zaken, op voordracht van de inspecteurs van het middelbaar onderwijs, zóódanig geregeld, dat  — 198 — alle candidaten op denzelfden dag het schriftelijk werk voor hetzelfde vak' verrichten. De dagen, waarop het schriftelijk examen plaats heeft, en de duur van eikexamen worden door de inspecteurs vóór 1 Juni medegedeeld aan de voorzitters der examen commissiën, aan de directeuren der hoogere burgerscholen, aan welke het schriftelijk werk wordt gemaakt, en aan de plaatselijke commissiën, met het toezicht op die scholen belast. De voorzitters der examen-commissiën geven daarvan kennis aan de candidaten. 11. De inspecteurs doen in eene daarvoor bestemde bijeenkomst eene keus uit de hun door de voorzitters der examen-commissiën toegezonden opgaven voor schriftelijk werk. Zij kunnen zich daarbij doen voorlichten door leden dier commissiën of door leeraren der hoogere burgerscholen. Voor die vakken, waarin een opstel wordt gevorderd, zorgen zij, dat den candidaten de keus;, tusschen ten minste twee onderwerpen wordt gelaten. Deze opgaven worden, met de vereischte zorg voor geheimhouding, op Rijkskosten gedrukt. 12. De inspecteurs zenden aan de directeuren der hoogere burgerscholen, aan welke het schriftelijk examen zal plaats hebben, eene lijst der candidaten, die daaraan zullen deelnemen, alsmede in verzegelde pakketten de noodige exemplaren der in het voorgaande artikel vermelde gedrukte opgaven. Op die pakketten zijn uitgedrukt het vak, tot hetwelk de opgaven behooren, de dag, waarop zij moeten worden gebruikt, en de tijd, die voor het werk beschikbaar is gesteld. De pakketten worden in tegenwoordigheid der candidaten geopend bij den aanvang van het schriftelijk examen in elk vak. 13. De candidaten maken het schriftelijk wérk onder toezicht van den directeur en de leeraren der hoogere burgerechool, met dien verstande, dat de directeur voor den geregelden gang van zaken verantwoordelijk is en dat steeds in elk lokaal, waar dit werk gemaakt wordt, öf twee leeraren öf de directeur en een leeraar tegenwoordig zijn. Al het werk der candidaten moet gemaakt worden op papier, door den directeur der school  — 199 — verstrekt. Hierop moet alleen het nummer, maar niet dë naam van den candidaat vermeld zijn. Nadat de pakketten geopend en, onmiddellijk daarop, de opgaven rondgedeeld zijn aan de candidaten, mogen geene mededeelingen of inlichtingen omtrent de opgaven, van welken aard of door wien ook, aan de candidaten worden verstrekt. Pauzeeringen worden den candidaten bij het examen niet toegestaan. Het gebruik van eenig geschreven of gedrukt hulpmiddel, met uitzondering van eene logarithmentafel, die door den directeur voor den aanvang van het examen moet zijn onderzocht, is den candidaten verboden. De candidaten, die zich aan eenig bedrog bij het schriftelijk examen schuldig maken, worden niet verder tot het examen toegelaten. Indien de ontdekking van eenig bedrog eerst na afloop van het schriftelijk examen plaats vindt, kan het getuigschrift den candidaat, die zich daaraan schuldig maakte, worden onthouden. " Op deze voorschriften behoort de directeur bij den aanvang van de eerste zitting voor het schriftelijk examen, en wel vóór de opening van het pakket, de candidaten uitdrukkelijk opmerkzaam te maken. Van ieder schriftelijk examen wordt door hen, die daarbij het toezicht hebben uitgeoefend, een proces-verbaal opgemaakt. Aan de directeuren worden de daarvoor noodige gedrukte exemplaren door of vanwege Onzen Minister van Binnenlandsche Zaken toegezonden. Het door de candidaten gemaakte schriftelijk werk kan door den voorzitter der commissie drie jaren na afloop van het examen worden vernietigd. 14. Iederen dag wordt het door de candidaten gemaakte werk met een exemplaar der gedrukte opgave en het proces-verbaal van het examen door den directeur der school gezonden aan den voorzitter der examencommissie, die het, eveneens met een exemplaar der gedrukte opgave, vervolgens toezendt aan het lid of de leden, meer bepaald met het examen in dat vak belast. 15. Na afloop van het geheele schriftelijk examen zenden de inspecteurs een volledig stel  — 200 — van de opgaven voor het schriftelijk werk aan elke hoogere hurgerschoolmet vijfjarigen cursus. 16. Indien een candidaat door behoorlijk bewezen ongesteldheid of om andere wettige redenen, ter beoordeeling van den voorzitter der commissie, verhinderd is bij het schriftelijk examen in eenig vak tegenwoordig te zijn, wordt hem nog tijdens de mondelinge examens gelegenheid tot het maken van schriftelijk werk, onder toezicht van de commissie, gegeven. De opgaven voor zoodanig werk stelt de commissie vast, daarbij zorgende, dat deze niet dezelfde zijn ais de aan de andere candidaten voorgestelde, maar zooveel mogehjk van gelijken omvang en moeilijkheid. 17. Vóór den aanvang van het mondeling examen, waarvan de dag door de commissie wordt bepaald, moet het schriftelijk werk der candidaten zijn nagezien. De voorzitter wordt gemachtigd de leden tegen een door hem te bepalen dag vóór den aanvang van het mondeling examen op te roepen in de gemeente, waar dit wordt gehouden. Op dezen dag worden de cijfers voor het schriftelijk werk vastgesteld en op eene lijst geschreven en de vrijstellingen volgens art. 18 bepaald. Bedraagt het aantal candidaten voor eene énkele commissie meer dan 48 en voor eene dubbele meer dan 96, dan is de voorzitter bevoegd eene tweede vergadering voor dat doel uit te schrijven. In dat geval kunnen bovendien door den voorzitter en den secretaris der commissie ten hoogste twee vacaties in rekening worden gebracht voor het verrichten van de verschillende administratieve werkzaamheden. Voor de beoordeeling van bet schriftelijk werk van elk 24-tal candidaten ontvangen de examinatoren, die met de beoordeeling belast zijn, ééne vacatie; is het aantal niet juist een veelvoud van 24, dan wordt voor de beoordeeling van het werk der overgebleven candidaten evenzeer ééne vacatie berekend. De leden der sub-commissie voor de afdeeling E. bedoeld in art. 8, kunnen, desgewenscht. de teekeningen beoordeelen ter plaatse, waar deze vervaardigd zijn. Zoo spoedig mogelijk wordt aan de candidaten medegedeeld, welke cijfers zij voor hun schriftelijk werk hebben verkregen.  — 201 — De regeling van de mondelinge examens geschiedt door den voorzitter, met inachtneming van het in de artt. 18 en 19 voorgeschrevene. 18. Een mondeling examen wordt in elk geval afgelegd in de krachtens de wet tot het examen behoorende vakken, waarvoor geen schriftelijk werk is gemaakt, in de drie vreemde talen en hare letterkunde en in de Nederlandsche letterkunde. Van een mondeling examen in elk ander vak zijn desgewenscht vrijgesteld zij, die in dat vak niet minder dan het praedicaat „ruim voldoende" (7) hebben behaald. Ingeval de commissie grond heeft te vermoeden, dat er bij het schriftelijk werk bedrog is gepleegd, kan de candidaat, die zich daaraan schuldig heeft gemaakt, in alle vakken mondeling geëxamineerd worden. 19. Bij eene enkele commissie worden de candidaten voor het mondeling examen opgeroepen in groepen van teD hoogste 12, bij eene dubbele commissie in groepen van ten hoogste 24. Het aantal groepen wordt, met inachtneming van deze maxima, tot het kleinst mogelijk getal beperkt. Het mondeling examen loopt voor iederen candidaat binnen drie dagen ten einde m*et een duur van ten hoogste drie uren daags. Elke candidaat wordt afzonderlijk ondervraagd. Des avonds wordt geen examen gehouden. 20. De voorzitter geeft aan de candidaten tijdig kennis van den tijd en de plaats, waar het mondeling examen zal worden gehouden, en noodigt de plaatselijke commissie van toezicht op het Middelbaar Onderwijs in de gemeente, waar het examen plaats heeft ter bijwoning uit. 21. Voor de beslissing omtrent de toelating van de candidaten worden de vakken, waarover het examen zich uitstrekt, verdeeld in vijf afdeelingen, die in art. 8 zijn aangewezen. 22. Het is aan de sub-commissiën geheel vrijgelaten, op welke wijze zij tot een oordeel over de kennis der candidaten in eenig vak of in elke der in art. 8 genoemde afdeelingeri willen geraken. In geval van twijfel raadplegen zij, voor zooveel de in art. 6, eerste lid, bedoelde candidaten betreft, de rapportcijfers van het laatste schooljaar. Te dien einde worden door de directeuren der hoogere burgerscholen  — 202 — tijdig voor den aanvang van het mondeling examen de rapporten van dat schooljaar nopens alle leerlingen, die aan het examen deelnemen, aan den voorzitter der betrokken commissie toegezonden. Het oordeel over de kennis der candidaten in elk der vakken, genoemd in art. 17 der wet, wordt uitgedrukt door een der cijfers van 1 tot 10, aan welke de volgende beteekenis is te hechten: 10 uitmuntend, 5 even voldoende, 9 zeer goed, 4 onvoldoende, 8 goed, 3 gering, 7 ruim voldoende, 2 slecht, 6 voldoende, 1 zeer slecht. De aldus toegekende cijfers worden op daartoe door het Departement van Binnenlandsche Zaken te verstrekken tabellen ingevuld en de eindcijfers voor de af deelingen A, B, C, D en E worden daarbij bepaald. Voor de berekening van het eindcijfer van de afdeelingen A, B en C worden voor de verschillende vakken coëfficiënten gebruikt en wel: In afdeeling A : wiskunde : 2. mechanica: 1. In afdeeling B : natuurkunde : 3. scheikunde: 3. plant- en dierkunde : 2. cosmographie: 1. In afdeeling C : staatsinrichting : 1. staathuishoudkunde: 1. geschiedenis: 2. aardrijkskunde : 2. boekhouden : 1. Voor de berekening van het eindcijfer van de dfdeeling D en E wordt aan ieder der daartoe behoorende vakken gelijke waarde toegekend. 23. Na afloop van het examen voor elke groep wordt eene vergadering gehouden, in welke de commissie over den uitslag beslist. Is aan een candidaat voor elke der vijf afdeelingen het cijfer 5 of hooger toegekend, dan wordt hem het getuigschrift wegens voldoend afgelegd examen uitgereikt. Heeft hij voor één der afdeelingen A, B, C, D of E, of één der eerste vier afdeelingen en afdeeling E minder dan het cijfer 5 verkregen, dan wordt door de commissie over de uitreiking van het getuigschrift beraadslaagd, en, zoo noodig  — 203 — bij meerderheid van stemmen beslist. Bij staking van-de stemmen is de candidaat geslaagd. Be candidaat, die in twee der afdeelingen A, B, C 'of D een eindcijfer verkrijgt, dat beneden 5 ligt, is afgewezen, tenzij-minstens drie-vierde der aanwezige leden van de oommissie zich vóór de uitreiking van het getuigschrift verklaren. Met meer dan twee onvoldoende groepen is de candidaat afgewezen. Be uitslag wordt den candidaten terstond medegedeeld met overlegging van eene lijst der door ben voor iedere afdeeling en, zoo mogelijk, voor ieder vak, behaalde cijfers en met uitreiking van het getuigschrift aan de geslaagden. 24. Na afloop van het geheele examen houdt de commissie eene vergadering tot het opmaken van het verslag, bedoeld in art. 67, tweede lid, der wet. Behoort bjj Koninklijk besluit van 21 April 1P17 (Staatsblad n° 299). Mij bekend, De Min. van Staat, Min. van Binnenl. Zaken, Cobt v. d. Linden. bijlage. PROGRAMMA. Daar het eindexamen der hoogere burgerscholen moet dienen om te onderzoeken, cf de jongeb'eden, die zich daartoe aanmelden, met vrucht den vijfjarigen cursus eener hoogere burgerschool hebben gevolgd of een daarmede gelijkstaand onderricht hebben genoten, behoort bij dit onderzoek het hoofddoel der hoogere burgerschool, de vorming van ontwikkelde jongelieden, toegerust met de kundigheden, die de hedendaagsche maatschappij in elk beschaafd man eischt, op den voorgrond te staan. De candidaten moeten dus bewijzen kunnen ge-^en, dat zij door degelijke studie een voldoenden grondslag hebben gelegd voor de speciale voorbereiding tot verschillende ambten of bedrijven, en door veelzijdige oefening van het verstand in staat gesteld zijn om met oordeel partij te trekken van de ervaringen, die het pract'sche leven hun zal aanbieden. Het examen moet meer de strekking hebben om te ontdekken, wat de candidaten weten en  — 204 — tot welke mate van inzicht hunne studie heeft geleid dan om de leemten aan den dag te brengen, die in zaken van ondergeschikt belang hunne kennis verraadt; het eiscbe daarom meer van het verstand dan van het geheugen. De grenzen, die aan de verschillende vakken behooren te worden gesteld, en de eischen, welke als billijk mogen worden beschouwd, worden hieronder opgegeven. Het examen bepale zich in hoofdzaak tot hetgeen in de vierde en vijfde klassen is onderwezen. A. De Wiskunde. Het examen omvat: o. de driehoeksmeting, reken- en stelkunde ; b. de stereometrie en de beschrijvende meetkunde. Het examen in de driehoeksmeting strekt zich uit over de goniometrische betrekkingen van een of meerhoeken en de toepassing hiervan op meetkundige vraagstukken. De oplossing van . goniometrische vergelijkingen wordt niet geëischt. Het examen in d<5 reken- en stelkunde omvat de logarithmen en de reken- en meetkundige reeksen, benevens de toepassing hiervan op de samengestelde intrestrekening. Bij de stereometrie wordt inzonderheid geëischt inzicht in ruimtefiguren en bekendheid met de eigenschappen van de eenvoudigste veelvakken en omwentelingslrehamen. Bij de beschrijvende meetkunde zal bekendheid met de uitvoering van de voornaamste werkstukken op den voorgrond treden. Toepassingen betreffende onderwerpen, waarop de bovengenoemde steunen of die daarmede in onmiddellijk verband staan, zijn niet uitgesloten. B. De beginselen van de theoretische en toegepaste mechanica, van de kennis van werktuigen en van de technologie. Het examen omvat de beginselen der mechanica, voor zooverre die voor eene degelijke beoefening der natuurkunde, overeenkomstig de eischen voor dit vak, hieronder omschreven, noodig zijn. De candidaat behoort bekend te zijn met de  — 205 - leer der beweging en der krachten. Bij de bewegingsleer wordt de kennis geëischt van de wetten der eenparige en eenparig veranderlijke bewegingen, de parabolische en de cirkelvormige beweging. Tot de leer der krachten wordt gerekend te behooren hen opmaken van evenwichtsvergelijkingen in eenvoudige gevallen, ook met inachtneming van de wrijving, de wet van het behoud van Ijet arbeidsvermogen en de wetten voor de eenvoudigste gevallen van botsing. Het examen in de kennis van werktuigen en de technologie bepaalt zich uitsluitend tot datgene, wat daarvan bij de natuur- en scheikunde behandeld wordt. C. De natuurkunde en hare voornaamste toepassingen. Het examen omvat de proefondervindelijke natuurkunde en de belangrijkste toepassingen, die in het dagelijksch leven en de nijverheid voorkomen. Be candidaat behoort bekend te zijn met de voornaamste natuurkundige methoden, welke dienen tot het opsporen van de natuurwetten en tot de bepaling van de standvastige grootheden; hij moet de wiskundige uitdrukking dier wetten kunnen toepassen op eenvoudige vraagstukken. Inzonderheid wordt gewicht gehecht aan een juist begrip van het verband, dat tusschen de verschillende groepen van verschijnselen bestaat, meer dan aan eene uitvoerige kennis van bijzonderheden. D. De scheikunde en hare voornaamste toepassingen. Het examen omvat de beginselen der anorganische scheikunde, de hoofdpunten der organische scheikunde en enkele belangrijke toepassingen. Verder wordt, in aansluiting met het onderwijs in de scheikunde, de kennis geëischt van enkele handelswaren ter keuze van den candidaat en" van die delfstoffen, welke als van zelf bij het onderwijs in de scheikunde behandeld worden. E. De beginselen der delfstof-, aard-, planten dierkunde. Be beginselen der delfstof kunde zijn reeds bij  — 206 — de scheikunde genoemd, die van de aardkunde zullen bij de aardrijkskunde ■worden vermeld. Het examen in plant- en dierkunde omvat eenige kennis van een tiental natuurlijke plantenfamiliën, zooveel mogelijk op eigen aanschouwing gegrond, ter keuze van den candidaat, waarbij hij blijk moet geven verschillende inheemsche planten te kennen ; aan deze kennis behoort bekendheid met de hoofdtrekken der orgaansbeschrijving en met de hoofdindeeling van het plantenrijk ten grondslag te liggen ; voorts kennis van de levensverrichtingen van de onderscheidene deelen der plant en van haren anatomischen bouw, voor zoover deze daarbij vereischt wordt. De candidaat behoort verder, voor zoover mogelijk door eigen aanschouwing, goed bekend te zijn : 1°. met den bouw en de verrichtingen van het menschelijk lichaam; 2°. met de klasse der zoogdieren en eene andere klasse van de hoofdafdeeling der gewervelde dieren te zijner keuze; 3°. met den bouw van een vertegenwoordiger van elke der andere hoofdafdeelingen ; 4°. ter keuze van den candidaat o. met een paar der belangrijkste insectenorden, of ' 6. met eene der andere hoofdafdeelingen met hare voornaamste klassen. F. De beginselen der cosmographie.. Het examen in de cosmographie strekt zich uit over de gedaante en de afmetingen der aarde, de wijze, waarop deze bepaald worden, de plaatsbepaling op hare oppervlakte en aan den hemel, de verschijnselen ontstaande door de asbewèging der aarde," door de beweging, zoowel van de aarde als van de planeten om de zon en door de beweging van de maan, de bewegingswetten en de algemeene aantrekkingskracht. G. De gronden van de gemeente-, provinciale .en staatsinrichting van Nederland. Voor dit vak wordt eenige kennis geëischt van de inrichting van het bestuur van den staat, de pfövinciën en de gemeenten en van de onderlinge verhouding der onderscheidene staatsmachten in Nederland.  - 207 — H. De staathuishoudkunde en de statistiek, inzonderheid van Nederland en van zijne koloniën en bezittingen in andere werelddeelen. Het examen in staathuishoudkunde omvat de hoofdbeginselen van de voortbrenging, den omloop, de verdeeling en het verbruik van de maatschappelijke goederen. Van enkele hoofdonderwerpen, ter keuze van den candidaat, kan eenige meerdere kennis worden gevorderd. Bij het examen in de statistiek wordt eenige kennis geëischt van hare hulpbronnen, voornamelijk met betrekking tot de statistiek van Nederland en van zijne koloniën en bezittingen in andere werelddeelen. I. De aardrijkskunde. Het examen in de aardrijkskunde omvat een overzicht van den natuurkundigen toestand, benevens de staatkundige indeeling van Nederland, zijne koloniën en overzeesche bezittingen, van Europa en in algemeene trekken van de werelddeelen. Verder, wat de algemeene aardrijkskunde betreft, eenige kennis van luoht- en zeestroomen in verband met hun invloed op het klimaat, alsmede van eenige belangrijke handelsproducten en van de ethnographische verdeeling der menschheid. Van de aardkunde wordt bij dit examen geëischt de kennis van de hoofdtrekken der grondsoorten van Nederland. K. De geschiedenis. Het examen in de geschiedenis omvat: o. de vaderlandsche geschiedenis, meer in het bijzonder sedert 1713.; 6. de algemeene geschiedenis sedert de Eransche revolutie, met eene inleiding sedert 1713. L. De Nederlandsche taal en letterkunde. Zoowel bij het schriftelijk als bij het mondeling examen moet de candidaat de bewijzen geven, dat hij eené voldoende kennis bezit van de Nederlandsche taal, zoodat hij in staat is zich juist en vaardig in die taal uit te drukken, haar zuiver te schrijven en de voornaamste voortbrengselen der letterkunde te verstaan.  — 208 —. Het examen in de letterkunde omvat naast de kennis der hoofdtrekken van hare geschiedenis sedert het begin der 17de eeuw, die van enkele harer voornaamste voortbrengselen sedert dienzelfden tijd en meer in het bijzonder van het laatste honderdtal jaren. M. N. O. Fransche, Engelsche en Hoogduitsche taal- en letterkunde. Het examen bestaat uit het schriftelijk weergeven in de vreemde taal van een verhaal of verhalend gedicht in het Nederlandsen, waaruit blijken moet, dat de candidaat zich van elke der drie vreemde talen zonder grove fouten bedienen kan. Bij het mondeling onderzoek wordt geëischt,. dat de candidaat toont een hem voorgelegd stuk in die talen goed te begrijpen, dat hij zich in de vreemde taal redelijk goed weet uit te drukken en eene behoorlijke uitspraak heeft. Het onderzoek in de letterkunde blijft beperkt tot eene bespreking van eenige werken, dis de candidaat in de vreemde taal gelezen heeft uit twee harer hoofdtijdperken. P. De beginselen der handelswetenschappen, waaronder die der warenkennis en het boekhouden. De eischen van het examen in warenkennis zijn nader omschreven in het programma voor de scheikunde. In het dubbel of Italiaansch boekhouden behoort de candidaat genoegzaam ervaren te zijn om eenige memoriaalposten in journaal te kunnen overbrengen en eene proefbalans en eene balans te kunnen opmaken. Verder wordt eenige kennis geëischt van de voornaamste berekeningen, die bij het boekhouden te pas komen. B. 1. Het handteekenen. De candidaat moet vaardigheid bezitten in het maken van eene op eenvoudige wijze geschaduwde perspectievische teekening van een paar voorwerpen uit het dagelijksch leven, waarbij een omwentelingslichaam kan voorkomen.  — 208 — R. 2. Het rechtlijnig teekenen. De candidaat moet vaardigheid bezitten : a. in het projecteeren en zuiver in teekening brengen van een of meer voorwerpen uit het dagelijksch leven, waarvan de hoofdvormen bestaan uit meetkundige lichamen (ook omwentelingslichamen) naar gegeven perspectievische schets met ingeschreven maten ; b. in het uitwerken van een vraagstuk uit de planimetrie, toegepast op een vlak-ornament' De candidaat wordt slechts in één dezer onderdeelen, ter keuze van de inspecteurs, geëxamineerd. "Bbsluit van den \4den November 1917, S. 641, tot het verleenen van gedeeltelijke vrijstelling van de in 1918 af te nemen examens, bedoeld in de artt. 12 en 123 der Hooger-onderwijswet en 57 der wet tot regeling van het Middelbaar Onderwijs voor hen die tijdens het afleggen van het examen onder de wapenen zullen zijn of wel minder dan 10 maanden vóór het examen den militairen dienst zullen hebben verlaten na daarin ten minste 12 maanden onafgebroken te hebben doorgebracht. Wij WILHELMINA, enz. Op de voordracht van Onzen Minister van Staat, Minister van Binnenlandsche Zaken van 11 October 1917, n°. 16264/3, afdeeling Onderwijs; Gelet op de artt. 12 en 123 der Hoöger-onderwijswet en de artt. 55 en 57 der wet tot regeling van het Middelbaar Onderwijs; Gezien het Koninklijk besluit van 21 Juni 1887 (Staatsblad n°. 106), laatstelijk gewijzigd bij Ons besluit van 25 Februari 1907 (Staatsblad n°. 57), artt. 1 en 2 van Ons besluit van 4 Juli 1905 (Staatsblad n°. 227), laatstelijk gewijzigd bij dat van 16 November 1912 (Staatsblad n°. 348), Ons besluit van 29 Januari 1916 (Staatsblad n°. 58), gewijzigd bij dat van 6 April 1916 (Staatsblad n°. 157) en Ons besluit van 25 Januari 1917 (Staatsblad n°. 195) ; Den Raad van State gehoord, advies van 6 November 1917, n°. 26; S. & .1'. n« 8, 12e dr, 14  — 210 — Gelet op het nader rapport van Onzen voornoemden Minister van 12 November 1917, n°. 19493, afdeeling Onderwijs; Hebben goedgevonden en verstaan : te bepalen, dat zij, die, na in 1914, 1915, 1916 of 1917 hiervoor te zijn afgewezen, zich in 1918 opnieuw zullen onderwerpen aan een der examens, bedoeld in de artt. 12 en 123 der Hooger-onderwijswet en in art. 57 der Wet op het Middelbaar Onderwijs, en bij het afleggen van het examen onder de wapenen zullen zijn of wel minder dan 10 maanden vóór het examen den militairen dienst zullen hebben verlaten, na daarin ten minste 12 maanden onafgebroken te hebben doorgebracht, vrijgesteld zijn van het examen : 1°. in die groepen, waarvoor hun bij het examen, in 1914, 1915, 1916 of 1917 gehouden,een voldoende of hooger eindo/jfer is toegekend ; 2°. in die onderdeelen der groepen met onvoldoende of. lager eindcijfer, waarvoor hun bij het examen, in 1914, 1915, 1916 of 1917 gehouden, een voldoende of hooger eindcijfer is toegekend. Onze Minister van Binnenlandsche Zaken is belast met de uitvoering van dit besluit, het-welk in het Staatsblad zal worden geplaatst en waarvan afschrift zal worden gezonden aan den Baad van State. 's-Gravenhage, den 14den November 1917. WILHELMINA. De Minister van Staat, Minister van Binnenlandsche Zaken, Coet v. d. Ltnden. (üitgeg. 27 Nov. 1917.)  — 211 — ALPHABETISCH REGISTER. (De cijfers zijn de artikelen der wet.) Aanbevelingslijst ter- benoeming van directeuren en leeraren aan gemeentescholen. 29. Aardkunde. Vak van onderwijs. 17. „ Acte van bekwaamheid. 27. 76. „ Examen. 70—73. Aardrijkskunde. Vak van onderwijs. 13. 16.17. „ Acten van bekwaamheid. 25. 26. 27. 76. „ Examen. 74. Acten van bekwaamheid. Bepalingen. 68 82. „ Aanwijzing der acte die vereischt wordt. 4. 5. 25. 26. 27. . „ Wis- en werktuigkunde. 70. „ Natuurkunde. 71. „ Scheikunde. 72. „ Landbouwkunde. 73. „ Ned. taal, letterkunde en geschiedenis. 74. .. Staathuishoudkunde. 74 „ Handelswetenschappen. 75, „ Zeevaartkunde. 75. „ Afzonderlijke vakken. 76. „ Levende talen. 77. „ Teekenkunde. 77. ,-, Schoonschrijven. 77. „ Boetseeren. 77. „ Gymnastiek. 77. „ Huisonderwijs. 79. „ Model. 80. „ Kosten 81. „ Hoofdonderwijzer voor lagere scholen. 25. „ Hoofdonderwijzeres „ „ .«-s^ „ 78. Ambachtslieden. Voor deze zijn de burgerscholen voornamelijk bestemd. 13. Avondschool. Burger- — 13. Beëediging. Leden der commissiën van toezicht en inspecteurs. 49. Bekwaamheid en zedelijkheid. Bewijzen van — 4. 5. Belofte. AfWmnir v«.n ;„„ t leden commissiën van toezicht. 49.  212 Benoeming der directeuren en leeraren: aan de Rijks hoogere burgerscholen. 28. „ aan de gemeente-scholen. 29. Beroep op den Koning van besluiten van Gedep. Staten. 10. 45. „ op Gedeputeerde Staten, over beslissing van burgemeester en wethouders, ten aanzien van de overgelegde stukken, bij art. 44 vermeld. 45. Bevoegdheid tot het geven van middelbaar onderwijs. 4. 5. 8. 9. 11. 70—80. 83—90. Bevolkingscijfer. Verplichting tot oprichting eener burgerschool. 14. Bewijs, af te geven door burgemeester en wet- " houders. 44. 45. Bijdragen voor pensioen. 33. Bijeenkomst der inspecteurs. 48." Bijzonder onderwijs. Onderscheiding tusschen openbare en bijzondere scholen. 2. „ Programma. 21. „ Vereischten voor het geven van onderwijs in bijzondere scholen. 44. „ Afgifte enz. van de vereischte stukken voor het geven van onderwijs in bijzondere scholen. 45. „ Voorwaarden voor en bepalingen betreffende Rijkssubsidie. 456is. 45fcr. „ Toezicht. 46—54. Blinden. Toepasselijkheid der wet op de scholen voor blinden. 11.Boekhouden. Vak van onderwijs. 16. 17. „ Examen in het — 75. „ Akten van bekwaamheid. 26. 27. 76. Boetseeren. Vak van onderwijs. 13. „ Examen en akte van bekwaamheid. 77. Burgemeester en wethouders geven getuigschrift van goed zedelijk gedrag. 25. 26. 27. 44. „ Aanbeveling ter benoeming van directeuren en leeraren aan gemeente-scholen. 29. „ Bevoegdheid tot schorsen. 29. „ worden gehoord over ontslag dier leeraren. 29. „ geven bewijs dat zij de hun overgelegde stukken gezien en in orde bevonden hebben. 44. 45. Burgerscholen. Bestemming en voornaamste bepalingen. 13. 14. 21. 22.  213 Burgerscholen. Benoeming enz. der directeuren en leeraren. 29. „ Leeraren en directeuren. 23. 24. - „ Vereischten der leeraren. 25. „ Kosten. 36. „ Schoolgelden. 37. „ Jaarl. examen. 55. 56. „ Hoogere — Met 3- en Sjarigen cursus. 15. „ Vakken van onderwijs voor die met 3jarigen cursus. 16. 21. „ Hoogere — Vakken van onderwijs voor die met öjarigen cursus. 17. 21. „ Getal. 18. „ Toelating tot de Rijks Verplichtingen van den directeur en leeraren enz. 22. „ Leeraren en directeur. 23. „ Leeraren en directeur. Vereischten tot benoeming. 26. 27. „ Leeraren en directeur van Rijks hoogere — Benoeming schorsing en ontslag. 28. „ Kosten. 36. „ Schoolgelden. 37. „ Rijkssubsidie v. bijzondere — 456t's. 45«er. „ Toezicht. 46—54. „ Jaarlijkseh examen. 55. 57. Commissaris der Koningin. Benoeming der leden van de commissiën tot het afnemen van eind-examens voor de hoogere burgerscholen met öjarigen cursus en voor de landbouwscholen. 57. „ ontvangt van die commissiën verslag van hare werkzaamheden. 67. Commissiën van toezicht. Plaatselijke Kosten. 36. „ Benoeming. 46. „ Afleggen van eed of belofte. 49. „ Opmaking van proces-verbaal wegens overtreding der wet. 50. „ Toegankelijkheid tot de scholen. 51. „ Inlichtingen door onderwijzers aan — 51. „ Werkkring. 52. „ Jaarlijksch verslag. 52. „ Voorzitter van de commissie van het eind-examen. 56. Commissie tot het afnemen van examens, voor de burger-, hoogere burger- en landbouwscholen. 56. 57. 66. 67. „ voor verkrijging van acten van bekwaamheid. 69.  214 Cursus. Duur van den—derburgerdagsehool. 13. „ der burgeravondschool. 14. „ „ hoogere burgerscholen. 16. „ „ Rijks hoogere burgerscholen. 18. Dagelijksch bestuur. Zie Burgemeester en Wethouders. Dagschool. 13. Dampkring. Examen in de kennis der. verschijnselen. 75. Delfstofkunde. Vak van onderwijs. 17. „ Examen. 70—73. „ Acte van bekwaamheid. 27. 76. Dierkunde. Vak van onderwijs. 16. 17. „ Acten van bekwaamheid. 26. 27. 76. „ Examen. 70—73. Differentiaal- en integraalrekening. Examens. 70—73. Diploma. Te verkrijgen door eindexamen. 55. 56. 66. „ als landbouwkundige. 57. 66. 73. 82. Directeur eener middelbare school. Verplichtingen. 22. 23. „ der burgerschool is lid der commissie voor het eindexamen. 56. „ Zie verder Leeraren. Ijt£ jfc Doofstommen. Scholen voor — 11. Driehoeksmeting. Examens. 70—73. 75. „ Acte van bekwaamheid voor schoolonderwijs. 76. Eedsaflegging door de commissiën van toezicht en de inspecteurs. 49. Eind-examen. Bepalingen. 55—57. 66. 67. Engelsche taal en letterkunde. Vak van onderwijs. 13. 16. 17. „ Acten van bekwaamheid. 26. 27. 77. „ Examen. 77. Ergerlijk levensgedrag. Verlies van bevoegdheid tot het geven van onderwijs. 8. Examens ter verkrijging van de diploma's en getuigschriften. 55—57. „ ter verkrijging van de acten van bekwaamheid. 68—79. Financiewezen der Staten. Kennis van het — Examen. 75. Eransche taal en letterkunde. Vak van onderwijs. 13. 16. 17. ,-, Acten van bekwaamheid. 26. 27. 77. „ Examen. 77. Gedeputeerde Staten. Beroep op den Koning van beslissingen door — 10. 45.  215 Gedeputeerde Staten. Goedkeuring op het getal en de jaarwedde der leeraren aan de gemeonte-scholen. 24. „ Schorsing of ontslag van eenen directeur of leeraar eener gemeente-school. 29. „ Beroep op — van beslissingen door burgemeester en wethouders genomen. 45, Gemeente. Subsidie aan bijzondere scholen. 2, „ Verplichting tot het oprichten eener burgerschool. 14. „ draagt de kosten der gemeente-scholen. 36. Gemeentebestuur. Invordering der pensioensbijdragen door de directeuren en leeraren der gemeente-scholen verschuldigd. 33. Gemeente-inrichting van Nederland. Gronden der —■ Vak van onderwijs. 17. „ Acte van bekwaamheid. 27. 76. „ Examen. 74. Gemeenteraad. Bepaling der vakken van onderwijs aan de burger dag- en avondschool. 13. 14. „ Getal en jaarwedden der leeraren. 24. „ Benoeming en ontslag der leeraren. 29. „ Bijdrage van iederen leerling te 'vorderen. 37. „ Benoeming der plaatselijke commissiën van toezicht. 46. „ ontvangt het verslag der examen-commissie voor de burgerschool. 67. Geologie. Zie Aardkunde. Geschiedenis. Vak van onderwijs. 13. 16. 17. „ Examen. 74. „ Acten van bekwaamheid. 25. 26. 27. 74. 76. Geschiedkundige wetenschappen. Examen en acten van bekwaamheid. 74. Geschil. Over den aard eener school, door den Koning te beslissen. 11. Getuigschrift van zedelijkheid. 4. 5. „ van goed zedelijk gedrag, gevorderd om als leeraar benoemd te worden. 25. 26. 27. „ van goed zedelijk gedrag, gevorderd voor bijzondere onderwijzers. 44. „ eindexamen voor de hoogere burgerschool. 55. 66. „ voor de burgerschool. 55. 66. Gezinnen. Onderwijs aan jongelieden van niet meer dan drie gezinnen is huisonderwijs. 3.  216 Gezinnen. Op onderwijs, gegeven aan de kinderen van slechts één gezin, is art. 4 der wet niet toepasselijk. 5. Godsdienstige gezindheid. Weigering van toelating van leerlingen op bijzondere hoogere burgerscholen wegens —< 456*8. Gymnastiek. Vak van onderwijs. 13. 16. 17. „ Acte van bekwaamheid. 25. 26. 27. „ Examen en acte van bekwaamheid. 56. 77. Handelsgeographie. Examen in de —- 75. Handelsrecht. Examen. 75. Handelsverkeer. Statistiek van — Examen. 75. Handelswetenschappen. Vak van onderwijs. 17. „ Acte van bekwaamheid. 27. 75. ,-, Examen. 75. Handteekenen. Vak van onderwijs. 13. 16. 17. „ Examen. 77. „ Acte van bekwaamheid. 25—27. 77. Hoofdonderwijzer voor lager onderwijs. Bevoegd tot het geven van onderwijs aan burgerscholen. 25. Hoofdonderwijzeres voor lagere scholen. Bevoegdheid tot het geven van onderwijs aan middelbare scholen voor meisjes. 78. Hoogduitsche taal en letterkunde. Vak van onderwijs. 13. 16. 17. „ Acte van bekwaamheid. 26. 27. 77. „ Examen. 77. Hooger onderwijs. Geschil of eene school geheel of gedeeltelijk daartoe behoort. 11. Hoogere .burgerscholen. Zie Burgerscholen hoogere. Huisonderwijs. Bepaling wat daardoor iB te verstaan. 3. „ Vereischten tot het geven van — 44. 45. „ Acte van bekwaamheid. 79. .Hulpmiddelen voor het onderwijs. Bekostiging. 36. Inspecteurs. Getal, benoeming, jaarwedde, enz. 47. „ Toezioht op de openbare en bijzondere scholen. 46. „ bekleeden geen ambten of bedieningen zonder toestemming van Koning. 47. „ Hunne bemoeiing bij benoeming, schorsing of ontslag van directeuren of leeraren aan de gemeentescholen. 29.  217 Inspecteurs. Jaarlijksche bijeenkomst. 48. „ Aflegging van eed of belofte. 49. „ Bevoegdheid tot het opmaken van processen-verbaal wegens overtreding der wet enz. 50. „ hebben te allen tijde toegang tot de scholen. 51. „ Inlichtingen door onderwijzers aan — 51. „ Voorschriften betreffende het waarnemen hunner betrekkingen. 53. 54. „ ontvangen afschriften van verslag van examencommissie. 67. Integraalrekening. Examen. 70—73. Invordering van schoolgelden. 37. Jaarwedden der leeraren aan de gemeentescholen door den gemeenteraad vast te stellen. 24. 36. „ der inspecteurs. 47. Kantonrechter. Aflegging van eed of belofte door leden der plaatselijke commissiën. 49. Koning regelt de voorwaarden aan subsidiën te verbinden. 2. „ kan aan vreemdelingen vergunning geven tot onderwijs.[4. „ kan vergunning geven voor middelbaar onderwijs, zonder dat men bewijzen van bekwaamheid of zedelijkheid behoeft te leveren. 5. 45bis. „ kan de bevoegheid tot onderwijs ontnemen. 8. „ kan de bevoegdheid tot onderwijs teruggeven. 9. „ beslist in hooger beroep. 10. „ beslist over den aard eener school. 11. „ kan vrijstelling verleenen van de oprichting eener burgerschool. 14. „ kan ontheffing verleenen van de oprichting der burger-dagschool en bepaalt in dat geval het programma der avondschool. 14. „ benoemt, schorst en ontslaat de leeraren aan de Rijks' hoogere burgerscholen. 28. „ beslist in hooger beroep over afgifte van bewijs aan bijzondere onderwijzers. 45. „ kan Rijkssubsidie verleenen voor bijzondere hoogere burgerscholen, iobis. „ bepaalt het getal der inspecteurs, benoemt en ontslaat hen en kan hun  218 toestemming geven tot het bekleeden van ambten of bedieningen. 47. Kosmographie. Vak van onderwijs. 17. „ Acten van bekwaamheid. 27. 76. „' Examen. 70—73. Kosten der gemeentescholen. 36. „ van het diploma landbouwschool. 66. „ van de acte van bekwaamheid. 81. ■ „ van de vergadering der examen-commissie. 81. Lager onderwijs. Geschil of eene school geheel of gedeeltelijk tot de inrichtingen van dat onderwijs behoort. 11. Landbouwers. De burgerscholen zijn voornamelijk bestemd voor —! 13. Landbouwkunde. Vak van onderwijs. 18. „ Acte van bekwaamheid. 25, „ Examen en acten van bekwaamheid. 73. Landbouwkundige. Vereischten tot verkrijging van het diploma als — 57. „ Bevoegdheid van den bezitter van het diploma. 82. S^^SW Landbouwonderwijs. Toezicht. 54. Landbouwscholen. Rijks-subsidie voor bijzondere —v.19. „ Toelating tot de —. Verplichtingen van den directeur en leeraren enz. 22. „ Leeraren en directeur. 23. „ Benoeming, schorsing en ontslag van directeur en leeraren. 28. „ Schoolgeld. 38. „ Jaarlijksch examen. 55. 57. „ Plan van inrichting. 21. „ Toezicht. 46. „ Bemoeiingen van den inspecteur. 54. „ Jaarlijksch examen. 55. 57. Landmacht. Niet-toepasselijkheid dér wet op inrichtingen van onderwijs der — en onderwijzers, daaraan verbonden. 11. Leeraren. Verplichtingen. 22. „ Benaming. 23. „ Getal en jaarwedde der — 24. „ Vereischten tot benoeming. 25. 26. 27. „ Benoeming, schorsing en ontslag. 28. 29. 30. „ Pensioenen. 32. 33. „ Leden der commissie voor het eind-examen. 56. „ Vrije woning (gemeente-scholen). 36.  219 Levende talen. Examen en acte van bekwaamheid. 77. Lokalen. Kosten voor de gemeente-scholen. 36. Mechanica. Vak van onderwijs. 13. 17. „ Examen. 70—73. „ Acte van bekwaamheid. 25. 27. 76. Meetkunde. Examen. 70—73. „ Acten van bekwaamheid. 76. Meisjesscholen. Inrichting. 21. „ Bevoegdheid tot het geven van onderwijs. 78. Metereologie. Examen. 71. Middelbaar onderwijs. Bepaling. 1. Minister van Binnenl. Zaken. Goedkeuring der besluiten over het getal en de jaarwedden der leeraren. 24. „ Bepaling van het schoolgeld voor de Rijksscholen. 37. „ Vaststelling der wijze van invordering der schoolgelden voor de Rijks hoogere burgerscholen. 37. „ Bepaling der bijdrage schoolgeld Rijkslandbouwschool. 38. „ Oppertoezicht op 'de openbare en bijzondere scholen. 44. „ Overlegging aan — van leerplan en lesrooster van bijzondere hoogere burgerscholen. 456£.s. „ Verplichting voor besturen van bijzondere hoogere burgerscholen tot het geven van inlichtingen aan — 456t'«. „ heeft oppertoezicht op openbare en bijzondere scholen. 46. » Jaarlijksche bijeenroeping der inspecteurs. 48. „ Aflegging van eed of belofte door de inspecteurs. 49. * „ Model van het getuigschrift of diploma. 66. „ Benoeming der commissiën tot het afnemen der examens ter verkrijging van acten van bekwaamheid. 69. „ Vaststelling van het model der acte van bekwaamheid. 80. Model van het getuigschrift of diploma. 66. » van de acte van bekwaamheid. 80. Natuurkunde. Vak van onderwijs. 13. 16. 17. „ Acte van bekwaamheid. 25. 26. 27. 71. 76. „ Examen. 70—73. Natuurlijke historie. Vak van onderwijs. 13.  22Ö Natuurlijke historie. Acte van bekwaamheid. 25. Nederlandsche taal en letterkunde. Vak van onderwijs. 13. 16. 17. „ Acte van bekwaamheid. 25. 26. 27. 74. 76. „ Examen. 74. Onderwijs en opvoeding. Theorie van Examen. 78. Onderwijzeres. Examen niet in 't openbaar. 69. „ Acte van bekwaamheid voor schoolonderwijs. 78. Onderwijzers dragen den titel van leeraar. 23. Ongehoorzaamheid aan de wetten des lands. Verlies van bevoegdheid tot het geven van onderwijs wegens — 8. Ontslag der directeuren en leeraren. Rijks hoogere burgerscholen en aan de landbouwschool. 28. „ gemeente-scholen. 29. Openbaarheid der eind-examens. 55. „ der examens voor de acten van bekwaamheid. 69. Openbare scholen. Bepaling. 2. „ Verschillende soorten van — 12. Oppertoezicht. Uitoefening door den Minister van Binnenl. Zaken. 46. Oprichting der burgerscholen. 14. „ der Rijks hoogere burgerscholen. 18. Overgangsbepalingen. 83—95. Overtredingen dezer wet. Opmaking van proces-verbaal. 50. Pensioen. Bepalingen betreffende —• 32. 33. Perspectief. Acte van bekwaamheid. 77. Plantkunde. Vak van onderwijs. 16. 17. „ Actèn van bekwaamheid. 26. 27. „ Examen. 70—73. Proces-Verbaal op te maken van de overtredingen. 50. Programma der scholen. 13. 16. 17. 21. 456»«. „ der eindexamens. 56. 57. „ der examens ter verkrijging van acten van bekwaamheid. 70—79. Provinciale inrichting van Nederland. Vak van onderwijs. 17. „' Acte van bekwaamheid. 27. 76. „ Examen. 74. „ Staten bepalen het bedrag van het schoolgeld voor provinciale scholen. 37. Provincie. Is bevoegd om subsidie te verleenen ten behoeve van scholen. 2.  221 Rechtlijnig teekenen. Vak van onderwijs op de scholen. 13. 16. 17. „ Acte van bekwaamheid. 26. 27. 77. „ Examen. 77. Reis- en vëfhlijfkosten der inspecteurs. 47. „ der leden der examen-commissiën. 67. -' n !> i, * „ ii voor de acten van bekwaamheid. 69. Rekenkunde. Examen. 70—73. „ Acte van bekwaamheid. 76. Schatkist. *s Rijks — ontvangt de schoolgelden voor de Rijks hoogere burgerscholen. 37. „ Idem. Rijks landbouwscholen. 38. „ Idem. Gelden voor de diploma's. 66. „ Idem. Acten van bekwaamheid tot het geven van huis- en schoolonderwijs. 81. Scheikunde. Vak van onderwijs. 13. 16. 17. „ Examen. 70—73. „ Acten van bekwaamheid. 26—27. 72. 76. Schoolbezoek. 52—54. Schoolgelden. 37. 38. Schoolmeubelen enz. op de gemeente-scholen. 36. Schoolonderwijs. Examen en acten van bekwaamheid. 68—78. 80—82. ■ Schoonschrijven. Vak van onderwijs. 16. 17. „ Examen en acte van bekwaamheid. 77. Schorsing van leeraren aan de Rijks-scholen. 28. „ van leeraren aan gemeente-scholen. 29. „ Duur der — 30. Staathuishoudkunde en statistiek. Vak van onderwijs. 13. 16. 17. „ Acten van bekwaamheid. 25—27. 74. 76. „ Examen. 74. Staatsinrichting van Nederland. Vak van' onderwijs. 17. „ Acte van bekwaamheid. 27. 76. „ Examen. 74. Statistiek van nijverheid en handelsverkeer. Examen. 75. Stelkunde. „ Examen. 70—73. „ Acte van bekwaamheid. 76. Sterrekunde. Examen. 75. Subsidiën door gemeenten, provinciën of het Rijk. 2. 19. 21. 456i*. 45(er. Taal. Vreemde — Andere dan Fransch, En- gelsch en Hoogduitsch. 77. Technologie. Vak van onderwijs. 13. 17.  222 Technologie. Examen. 70—73. „ Acten van bekwaamheid. 25. 27. 76. Teekenen. Vak van onderwijs. 13. 16. 17. „ Examen. 77. „ Acten van bekwaamheid. 26. 26. 27. 77. Toezicht op het middelbaar onderwijs. 46—54. Vacatiegelden voor de commissie tot het afnemen van examens. 67. 69. Vakken van onderwijs op bnrger dagschooh, 13. „ op burger avondschool. 13. „ op hoogere burgerschool met 3jarigen cursus. 16. iobis. „ van onderwijs op hoogere burgerschool . met 5jarigen cursus. 17. 456Ü. Veearts. Bevoegdheid van een diploma als — tot het geven van onderwijs. 82. Verbinding der burgerschool aan eene lagere school. 14. Verblijfkosten. Zie Beis- en verblijfkosten. Vergadering. Jaarlijksche — der inspecteurs. 48. Verlichting der schoollokalen in de gemeentescholen. 36. Verlies der bevoegdheid tot het geven van onderwijs. 8. Verschijnselen in den dampkring en op den Oceaan. Examen. 75. Verslag. Jaarlijks op te maken door de commissiën van toezicht. 52. „ Idem. Boor de inspecteurs aan den Min. van Binrienl. Zaken. 53. 54. „ der commissiën van de eind-examens. 67. Vervallen der bevoegdheid tot het geven van onderwijs. 8. Verwarming der schoollokalen van gemeentescholen. 36. fiii&4iit Vreemdelingen behoeven vergunning om onderwijs te geven. 4. „ Uitzonderingen daarop. 5. Vreemde taal. Facultatief vak der burgerschool. 13. Vrijstelling van de oprichting eener burgerschool. 14. „ Idem. Burger dagschool. 14. Warenkennis. Vak van onderwijs. 17. „ Acte van bekwaamheid. 27. „ Examen. 75. Werktuigen. Kennis van ■—. Vak van onderwijs. 13. 17. „ Examen. 70—73.  - 223 i Werktuigen. Acte van bekwaamheid. 25. 27. 76. Werktuigkunde. Examen. 70. „ Akte van bekwaamheid. 70, Wiskunde. Vak van onderwijs. 13. 16. 17. „ Examen. 70. 75. „ Acte van bekwaamheid. 25. 26. 27. 70. Wis- en werktuigkundige wetenschappen. Examen en acte van bekwaamheid. 70. Woning. Kosten van vrije — 36. Zedelijk gedrag. Zie Getuigschrift. Zeemacht. Niet-toepasselijkheid der wet op inrichtingen van onderwijs der — en onderwijzers, daaraan verbonden. 11. Zeevaartkunde. Examen en acte van bekwaamheid. 75.   S.& J. N°. 8. 12» druk. EERSTE AANVULLING der WET houdende regeling van het Middelbaar Onderwijs. Besluit van den lOden Augustus 1918, S. 515, tot wijziging en aanvulling van enkele bepalingen van het Algemeen Reglement voor de eindexamens der hoogere burgerscholen met vijfjarigen cursus, vastgesteld bij Koninklijk besluit van 21 April 1917 (Staatsblad n°. 299). Wli WDjHELMINA, enz. Op de voordracht van Onzen Minister van Staat, Minister van Binnenlandsche Zaken, van 27 Juni 1918, n°. 10881/4, afd. Onderwijs ; Overwegende, dat het wenschelijk is enkele bepalingen van het Algemeen Reglement voor de eindexamens der hoogere burgerscholen, vastgesteld bij Ons besluit van 21 April 1917 (Staatsblad n°. 299), te wijzigen en aan te vullen; Den Raad van State gehoord, advies van 30 Juli 1918, n°. 72; Gezien het nader rapport van Onzen voor¬ noemden Minister van 7 Augustus 1918, n°. 14609, afdeeling Onderwijs; Hebben goedgevonden en verstaan: te bepalen : I. a. Aan art. 6, tweede lid, van vorenbedoeld Reglement worden toegevoegd de woorden: „en aan ieder der directeuren van de hoogere burgerscholen, welker leerlingen door hunne commissie zullen worden geëxamineerd, eene lijst, bevattende de namen en de nummers der candidaten, die aan zijne school het schriftelijk examen zullen afleggen". 6. in het derde lid van art. 6 wordt in stede  226 van „voor den lsten Mei" gelezen: „voor den 15den April". c. In art. 12, eerste lid, eersten volzin, vervallen de woorden: „eene lijst der candidaten, die daaraan zullen deelnemen, alsmede". d. In art. 17, derde lid, tweeden volzin, wordt in stede van „In dat geval kunnen bovendien" gelezen: „Ingeval eene enkele of dubbele commissie meer dan 48 candidaten telt, kunnen". e. In art. 22, eerste lid, eersten volzin, vervallen de woorden : „of in elk der in art. 8 genoemde afdeelingen". /. Aan art. 22 wordt een nieuw lid toegevoegd, luidende: „Voor het geval het afdeelingscijfer een gemengd getal is, wordt dit tot het naastliggend geheel getal afgerond. Gemengde getallen met de breuk een half worden naar beneden afgerond," II. Het onder I. a, b en c bepaalde zal voor het eerst worden toegepast op de in 1919 te houden examens; het onder I. d, e en ƒ bepaalde op de in 1918 te houden examens. Onze Minister van Binnenlandsche Zaken is belast, met de uitvoering van dit besluit, hetwelk in het Staatsblad zal worden geplaatst en waarvan afschrift zal worden gezonden aan den Raad van State. Het Loo, den lOden Augustus 1918. WILHELMINA. De Minister van Staat, Minister van Binnenlandsche Zaken, Cobt v. d. Linden. (Uitgeg. 28 Aug. 1918.)  S. & J. N°. 8. 12* druk. TWEEDE AANVULLING DEB WET houdende regeling van het Middelbaar Onderwijs. 'Besluit van den SOsten October 1918, S. 580, tot het verleenen van gedeeltelijke vrijstelling van de in 1919 af te nemen examens, bedoeld in de artt. 12 en 123 der HöogerOnderwijswet en art. 57 der wet tot regeling van het middelbaar onderwijs voor hen, die tijdens het afleggen van het examen onder de wapenen zullen zijn of wel minder dan 10 maanden vóór het examen den militairen dienst zullen hebben verlaten na daarin ten minste 12 maanden onafgebroken te hebben doorgebracht. Wij WILHELMINA, enz. Op de voordracht van Onzen Minister van Staat, Minister van Binnenlandsche Zaken van 30 Augustus 1918, n°. 16716/3, afdeeling Onderwijs ; Gelet op de artt. 12 en 123 der HoogerOnderwijswet en op de artt. 55 en 57 der wet tot regeling van het Middelbaar Onderwijs ; Gezien het Koninklijk besluit van 21 Juni 1887 (Staatsblad n'. 1(16), laatstelijk gewijzigd bij Ons besluit van 25 Februari 1907 (Staatsblad n°. 67), artt. 1 en 2 van Ons besluit van 4 Juli 1905 (Staatsblad n». 227), laatstelijk gewijzigd dij dat van 16 November 1912 (Staatsblad n. 348), Ons besluit van 29 Januari 1916 (Staatsblad n°. 58), gewijzigd bij dat van 6 April 1916 (Staatsblad n». 167), Ons besluit van 26 Januari 1917 (Staatsblad n». 195) en Ons besluit van 14 November 1917 (Staatsblad n° 641); Den Raad van State gehoord, advies vm> 8 October Ü'18, n°. 27;  228 Gelet op het nader rapport van unzen minister van Onderwijs, Kunsten en "Wetenschappen van 26 October 1918, n». 20176, afdeeling Middelbaar Onderwijs; Hebben goedgevonden en verstaan: te bepalen, dat zij, die, na in 1914, 1915, 1916, 1917 of 1918 hiervoor te zijn afgewezen, zich in 1919 opnieuw zullen onderwerpen aan een der examens, bedoeld in de artikelen 12 en 123 der Hooger-Onderwijswet en in artikel 57 der wet op het Middelbaar Onderwijs, en bij het afleggen van het examen onder de wapenen zullen zijn, of wel minder dan 10 maanden vóór het examen den militairen dienst zullen hebben verlaten, na daarin tenminste 12 maanden onafgebroken te hebben doorgebracht, vrijgesteld zijn van het examen : 1°. . in die groepen, waarvoor hun bij het examen, in 1914,1915, 1916, 1917, of 1918 gehouden, een voldoende of- hooger eindcijfer is toegekend; 2°. in die onderdeelen der groepen met onvoldoende of lager eindcijfer, waarvoor hun bij het examen, in 1914, 1915, 1916, 1917 of 1918 gehouden, een voldoende of hooger - eindcijfer is toegekend. Onze Minister van Onderwijs, Kunsten en Wetenschappen is belast met de uitvoering van dit besluit, hetwelk in het Staatsblad zal worden geplaatst, en waarvan afschrift zal worden gezonden aan den Raad van State. 's-Gravenhage, den 30sten October 1918. WILHELMINA. De Minister van Onderwijs, Kunsten en Wetenschappen, j. Th. de Visser. (Vitgeg. 16 Nov. 1918.)  S.& J. N». 8. 12» druk. DERDE AANVULLING der W E T houdende regeling- van het Middelbaar Onderwijs. Wet van den Wden Januari li)19,S. 19, houdende gelijkstelling van Indische eindexamen getuigschriften met het getuigschrift van het eindexamen der hoogere burgerscholen met vijfjarigen curcus in ' Nederland. Wu WILHELMINA, enz. . . doen te weten : Alzoo Wij in overweging genomen hebben dat eene wijziging van de wet van 21 Mei 1873 (Staatsblad n°. 56) noodig is; in verband met het voornemen om in Nederlandsch-Indië naast de bestaande hoogere burgerscholen met vijfjarigen -jutsus eene inrichting voor middelbaar onderwijs (algemeene middelbare school, afdeeling B) in het leven te roepen; Zoo is het, dat Wij, den Raad van State enz. .- Benig artikel. Artikel 1 der wet van 21 Mei 1873 (Staatsblad n°. 56) wordt gelezen als volgt: „De getuigschriften in Nederlandsch-Indië Uitgereikt aan hen, die voldaan hebben aan het eindexamen van de hoogere burgerscholen met vijfjarigen cursus of van de algemeene middelbare school, afdeeling B, worden gelijkgesteld met de in Nederland afgegeven getuigschriften van met gunstig gevolg afgelegd eindexamen der hoogere burgerscholen met vijfjarigen cursus." Lasten en bevelen, enz. Gegeven te 's-Gravenliage, den llden Januari 1919. WILHELMINA. De Minister van Koloniën, Idenboho De Minister van Onderwijs, Kunsten en Wetenschappen, j. Th. de Visser. (Uitgeg. 31 Jan. 1919.)  2?0 ■ Wet van den 2lsten Feliruari 1919, S: 49, houdende instelling van oenen Onderwijsraad. Zie betreffende deze toet: Bijl. Hand. 2° Kamer 1918/19, n°. 265, 1—7. Hand. id. 1918/19, bladz. 933—938. .Hand. 1" Kamer 1918/19, bladz. 144,145—146. Wij WILHELMINA, enz doen te weten : AIzoo Wij in overweging hebben genomen, dat de wenschelijkheid is gebleken van het instellen van eenen Onderwijsraad: Zoo is het, dat Wij, den Raad van State, enz. Art. 1. 1. Bij het Departement van Onderwijs, Kunsten en Wetenschappen wórdt ingesteld een Onderwijsraad, bestaande uit ten minste vijftien leden, den voorzitter in- 2. Door Ons wordt de Raad verdeeld in vier afdeelingen en worden de leden aangewezen, die in elke afdeeling zitting zullen hebben. 3. De afdeelingen behandelen onderscheidenlijk de vraagstukken betreffende : a. het hooger onderwijs ; b. het algemeen vormend voorbereidend hooger- en het algemeen vormend middelbaar c. het algemeen vormend lager onderwijs en het bewaarschool-onderwijs, d. m het vakonderwijs. 4. Door Ons kan het aantal afdeelingen worden vermeerderd en kunnen afdeelingen in onderafdeelingen worden verdeeld. 2. 1 De voorzitter en de overige loden van den Raad worden door Ons benoemd en ontslagen. 2. Zij mogen niet zijn lid van eenig schooltoezicht. 3. Om de vijf jaren treedt een derde gedeelte hunner af ; de aftredenden zijn aanstonds weder benoembaar. 4. Zij ontvangen vergoeding voor reis- en verblijfkosten. Bovendien wordt hun voor iedere vergadering, die zij bijwonen, eene zitpenning toegekend. 3. 1. De Raad wordt bijgestaan door eenen bezoldigden secretaris. 2. Hij wordt door Ons benoemd en ontslagen. 3. Om de vijf jaren treedt hij af, doch is aanstonds weder benoembaar.  231 1. Voor bureaukosten wordt hem een jaarlijksch abonnement toegestaan. Hij ontvangt vergoeding voor reis- en verblijfkosten. 4. 1. De Raad geeft aan Onzen voornoemden Minister desgevraagd of eigenor beweging advies omtrent vraagstukken van algemeene strekking op het gebied van het aan de zorg van diens Departement toevertrouwd onderwijs. 2. De Raad en elke zijner afdeelingen yerrichten voorts de werkzaamheden, hem of haar bij de wet opgedragen. 5. De Raad doet ieder jaar vóór 1 Mei aan Onzen voornoemden Minister schriftelijk verslag omtrent zijne werkzaamheden gedurende het afgeloopen jaar. 6. De inrichting en de werkzaamheden van den Raad worden, met inachtneming van de bepalingen dezer wet, bij algemeenen maatregel van bestuur geregeld. - ^Lasten en bevelen, enz. Gegeven te 's-Gravenhzge, den Sisten Februari 1919. WILHELMINA. De Min. v. Onderwijs, Kunsten en Wetenschappen, J. Th. de Visser. (Uitgeg. 3 Maart 1919.) Besluit van den 'listen Maart 1919, S. 125, tot aanvulling van het Koninklijk besluit van 30 October 1918 (Staatsblad n°. 580), tot het in verband met de mobilisatie verleenen van gedeeltelijke vrijstelling van in 1919 af te nemen examens. Wij WILHELMINA, enz. Op de voordracht van Onzen Minister van Onderwijs, Kunsten en Wetenschappen van 8 Februari 1919, n°. 4923, afdeeling Middelbaar Gelet op de artikelen 12 en 123 der Hoogeronderwijswet en op de artikelen 55 en 57 der wet tot regeling van het Middelbaar Onderwijs ; Gezien het Koninklijk besluit van" 21 Juni 1887 (Staatsblad n°. 106), laatstelijk gewijzigd bij Ons besluit van 25 Februari 1907 (Staatsblad n°. 57), artikelen 1 en 2 van Ons besluit van 4 Juli 1905 (Staatsblad n°. 227), laatstelijk ge-  232 wijzigd bij dat van 16 November 1912 (Staatsblad n°. 348), Ons besluit van 29 Januari 1916 {Staatsblad n°. 58), gewijzigd bij dat van 6 April 1916 (Staatsblad n°. 157), Ons besluit van 26 Januari 1917 (Staatsblad n°. 195), Ons besluit van 14 November 1917 (Staatsblad n°. 641) en Ons besluit van 30 October 1918 (Staatsblad n°. 580); Den Baad van State gehoord, advies van 11 Maart 1919, n°. 20; Gelet op het nader rapport van Onzen voornoemden Minister van 19 Maart 1919, n°. 1508, afdeeling Middelbaar Onderwijs; Hebben goedgevonden en verstaan : 1°. in de eerste zinsnede van het bepaalde in Ons laatst vermeld besluit tusschen de woorden „doorgebracht" en „vrijgesteld" in te lasschen : „of wel in het tijdvak tusschen de in 1918 gehouden en in 1919 te houden examens ten minste een maand in den militairen dienst geweest zullen zijn" ; 2°. te bepalen, dat de woorden in het bepaalde in het meergenoemd besluit „of wel" tusschen „zijn" en „minder" vervallen. Onze Minister van Onderwijs, Kunsten en Wetenschappen is belast met de uitvoering van dit besluit, hetwelk in het Staatsblad zal worden geplaatst, en waarvan afschrift zal worden gezonden aan den Raad van State. 's-Gravenhage, den 21sten Maart 1919. WILHELMINA. De Minister van Onderwijs, Kunsten en Wetenschappen, J. Th. de Visser. (Uitgeg. 2 April 1919.)  S. & J. N°. 8. 12» druk. VIERDE AANVULLING dek WET houdende regeling van het Middelbaar Onderwijs. Wet -van den 4den October 1919, S. 593, tot regeling van het Nijverheidsonderwijs, Zie betreffende deze wet: Bijl. Hand. 2<= Kamer 1914/1915, n°. 366, 1—3; 1918/19, n». 72. 1—3. Hand. idem 1918/1919, bladz. 2721—2746, 2747—2748, 2752—2776. 2864. Hand. le Kamer 1918/1919, bladz. 663,; 1919/2,0 bladz. 24—25, 43—52. Wij WILHJiLMINA, enz. .. doen te weten : Alzoo Wii in overwecn'ncr fmnnmAn hahlw». dat het wenschelijk is over te gaan tot eene wettelijke regeling van het nijverheidsorider- Zoo is het, dat Wij, den Raad van State, enz. Algemeene bepalingen. Art. 1. enz. Overgangsbepa lingen.. Art. 65. enz. 69. In de wet van 2 Mei 1863 (Staatsblad n°. 50), houdende regeling van het middelbaar onderwijs, laatstelijk gewijzigd bij de wet van 26 April 1918 (Staatsblad n°. 267) worden de volgende wijzigingen aangebracht; 1°. de artikelen 13, 14, 25, 56, 67, eerste lid, en 91 vervallen; 2°. in artikel 12 vervalt achter o het woord „burgerscholen" ; 3°. in artikel 21 vervalt het woord „burgerscholen" ; 4°. in artikel 23 vervallen de woorden „de openbare burgerscholen en" ; 5°. in artikel 24, tweede lid, vervallen de woorden „tot wier oprigting de gemeenten krachtens deze wet verpligt zijn, aan de goedkeuring van Gedeputeerde Staten, voor die" • 6°. in artikel 32 vervallen de woorden „der gemeenteburgerscholen" ; 7°. in artikel 36 wordt tusschen het woord „gemeente" en het woord .„burgerscholen" ingevoegd het woord „hoogere" ; 8°. in artikel 37, tweede lid, vervallen de woorden „vodr de gemeente-scholen, die artikel 14 vordert, niet hooger worden gesteld dan op twaalf gulden 's jaars en", en worden  234 aan het slot toegevoegd de woorden „worden gesteld" ; 9». in artikel 52 vervallen de woorden „openbare burgerscholen en" ; 10°. in artikel 53, eerste lid, vervallen de woorden „der burgerscholen en" ; 11°. in artikel 54, eerste lid, vervallen de woorden „en der burgerscholen, waar onderwijs in landbouwkunde wordt gegeven" ; 12°. in artikel 65 vervalt het woord „burgerschool" ; . «É^ÉSia 13°. in artikel 66 vervallen de woorden „burgerscholen en". 70. Deze wet treedt in werking op een nader door Ons to bepalen tijdstip. Lasten en bevelen, enz. Gegeven ten Paleize het Loo, den 4 Oct >ber 1919. WILHELMINA. De Minister van Onderwijs, Kunsten en Wetenschappen, j. Th. de Visser. [ÜUgeg. 13 Oct. 1919.) Besluit van den \Sden December 1919, S. 816, tot regeling van de inrichting en de werkzaamheden van den onderwijsraad, ingesteld bij de wet van 21 Februari 1919 (Staatsblad n°. 49). Wij WILHELMINA, enz. Op de voordracht van Onzen Minister van Onderwijs, Kunsten en Wetenschappen van 23 October 1919, n°. 17, afdeeling Kabinet ; Overwegende, dat het noodig is de inrichting en de werkzaamheden van den bij de wet van 21 Februari 1919 [Staatsblad n°. 49) ingestelden onderwijsraad te regelen; Den Raad van State gehoord (advies van 9 December 1919, n°. 29) ; Gelet op het nader rapport van Onzen voornoemden Minister van 16 December 1919, n°. 17, afdeeling Kabinet; Hebben goedgevonden en verstaan : te bepalen : TITEL L Algemeene bepalingen. Art. 1. Be onderwijsraad is gevestigd te ' s-Oravenhage. . 2. 1. Hij bestaat uit ten minste vijftien leden, waarvan een derde gedeelte om de vijf jaren aftreedt volgens een door Onzen Minister van Onderwijs, Kunsten en Wetenschappen goedgekeurden rooster. 2. De eerste aftreding heeft plaats op 1 Januari 1924. 3. Wie ter vervulling van eene plaats, buiten den bij den rooster bepaalden tijd opengevallen, tot lid benoemd is, treedt af op het tijdstip, waarop degene, in wiens plaats hij benoemd is, moest aftreden. 4. Van een periodieke aftreding geeft de  — 235 — Voorzitter twee maanden voor het tijdstip van aftreding kennis aan Onzen voornoemden Minister. 3. Bij ontstentenis of afwezigheid wordt de Secretaris vervangen door een door den Voorzitter aan te wijzen lid. 4. 1. Door Ons wordt de Baad verdeeld in afdeelingen en worden voor iedere afdeeling de Voorzitter en de leden, die daarin zitting hebben, aangewezen. 2. Bij ontstentenis of afwezigheid wordt de Voorzitter vervangen door het in jaren oudste lid dier afdeeling. 3. De Secretaris van den Baad is tevens Secretaris van elke afdeeling van den Raad. Bij ontstentenis of afwezigheid wordt hij vervangen door een door den Voorzitter dier afdeeling aan te wijzen lid. 4. Afdeelingen van den Raad kunnen door Ons in onderafdeelingen worden verdeeld. De Voorzitter, de leden en de Secretaris van eene onderafdeeling worden door den Voorzitter der afdeeling aangewezen. TITEL II. Wijze van uitoefening van de taak van den Raad. 5. 1. De in iedere afdeeling voorbereide onderwerpen worden overgelegd aan den Raad, die daarover een door meerderheid van stemmen verkregen en door den Voorzitter en den Secretaris onderteekend advies uitbrengt aan Onzen voornoemden Minister. 2. Indien een lid zich met het gevoelen der meerderheid aangaande het uit te brengen advies niet kan vereenigen, kan hij bij afzonderlijke nota van zijn afwijkend gevoelen aan Onzen voornoemden Minister doen blijken. 6. Bij staking van stemmen, geeft de stem des Voorzitters hetzij van den Raad, hetzij van de afdeeling, den doorslag. 7. Aan een of meer leden kan door den raad of door een zijner afdeelingen het verrichten van bepaalde werkzaamheden worden opgedragen. 8. 1. Voor zoover dat noodig is ter vervulling van de aan den Raad opgedragen taak, worden de leden zooveel mogelijk in de gelegenheid gesteld tot het bezoeken van de onderwijsinstellingen, behoorende tot de in artikel 1 der wet, houdende instelling van eenen onderwijsraad, genoemde onderdeelen. Zoo noodig roept de Raad daarvoor de bemiddeling van Onzen voornoemden Minister in. 2. De Raad, de afdeelingen en de onderafdeelingen zijn bevoegd niet-leden tot hunne vergaderingen toe te laten, ten einde zich omtrent bepaalde onderwerpen door hen te doen voorlichten. 9. 1. De Raad, de afdeelingen en de onderafdeelingen kunnen omtrent onderwerpen, in hunne vergaderingen behandeld, aan allen, die daarbij tegenwoordig waren, geheimhouding  — 236 — opleggen. Deze wordt in acht genomen totdat de Baad of de afdeeling haar opheft. 2. De leden van den Baad en van de afdeelingen zijn voorts tot geheimhouding verplicht ten aanzien van stukken door de Hoofden der Departementen van Algemeen Bestuur of door den Voorzitter tot den Baad of tot de afdeeling gericht, indien op die stukken het woord „geheim" voorkomt. Deze geheimhouding wordt in acht genomen, totdat zij door het Hoofd van het betrokken Departement of den Voorzitter opgeheven wordt. 10. De Baad brengt ieder jaar vóór 1 Mei aan Onzen voornoemden Minister schriftelijk verslag uit van zijne werkzaamheden gedurende het afgeloopen jaar en zulks voor de eerste maal in 1920. 11. De Raad stelt een reglement van orde voor zijne werkzaamheden vast en brengt dat ter kennis van Onzen voornoemden Minister. Onze Minister van Onderwijs, Kunsten en Wetenschappen is {belast met de uitvoering van dit besluit, hetwelk in het Staatsblad zal worden geplaatst, en waarvan afschrift zal worden gezonden aan den Baad van State. 's-Gravenhage, den 18den December 1919. WlXHELMTNA. De Minister van Onderwijs, Kunsten en Wetenschappen, j. Th. de Visser. {Uitgeg. 8 Jan. 1920).  S.&J. N°.8. 12» druk. VIJFDE AANVULLING der WET houdende regeling van het Middelbaar Onderwijs. Wet van den lsten Maart 1920, S. 106, tot wijziging en aanvulling van dé wet tot regeling van het Middelbaar Onderwijs. Zie betreffende deze wet: BUI. Hand 2« Kamer 1918/19, n°. 392, 1—3 : 1919/20, n». 58, 1—8. Hand. id. 1919/20, bladz. 704—723, 961. Hand. I» Kamer 1919/20, bladz. 449—450. 480—481. 561—562. Wu, WILHELMINA, enz. . doen te weten: Alzoo Wij in overweging genomen hebben, dat wijziging en aanvulling der wet tot regeling van het middelbaar onderwijs wenschelijk is • Zoo is het, dat Wij, den Raad van State, enz.' Art. I. De in de navolgende artikelen te noemen artikelen der Wet tot regeling van het middelbaar onderwijs worden gevraziird" of aangevuld. Art II. In art. 13, onder »' wordt, in stéde van de eerste gronden der staatshuishoudkunde , gelezen: „de eerste beginselen der staatsinrigting". In art. 13 onder l wordt'in stede van de gymnastiek", gelezen: „de lichamelijke oefening . Art. III. In art. 16 onder d wordt, in stedé van „die der staatshuishoudkunde", gelezen • „die der staatsinrigting". In art 16 onder o wordt, in stede van de gymnastiek", gelezen: „de lichamelijke oefening . J Art. IV. In art 17, onder q wordt, in stede van_ „het schoonschrijven", gelezen: het band- en regtlijnig teekenen". In art. 17 onder r wordt, in stede van „het liand- en regtlijnig teekenen" gelezen vde lichamelijke oefening". In art 17 vervalt „«. de gymnastiek". Art. V. Na art. 19 wordt ingevoegd art. 20, luidende als volgt: „Het onderwijs aan de openbare hoogere burgerscholen met vijfjarigen cursus voor zooveel deze scholen opleiden voor de eindexamens, bedoeld m art. 57, onder 6, wordt gegeven in overeenstemming met een algemeen leerplan, aoor Uns bij algemeenen maatregel van bestuur vastgesteld, regelende den omvang van het onderwijs en de grondtrekken van den cursus.  — 238 — De duur der lessen wordt daarbij bepaald op vijftig minuten". Art. VI. In art. 21 wordt achter „kan" ingevoegd : „behoudens het bepaalde in art. 20". Art. VII. Ingevoegd wordt een artikel 21 bis, luidende : „De eischen van toelating tot de hoogere burgerscholen met vijfjarigen cursus worden bij algemeenen maatregel van bestuur vastgesteld". Art. VIII. Art, 22 wordt gelezen als volgt: „Al hetgeen de toelating' tot de landbouwscholen, de verpligtingen van den directeur en de leeraren en de regeling van het onderwijs aan de Rijks hoogere burgerscholen en landbouwscholen betreft, wordt, voor zoo verre het niet door deze wet is geregeld, bij algemeenen maatregel van bestuur vastgesteld". Art IX. In art. 24, eerste lid, wordt achter „leeraren" ingevoegd : „en beambten". Art X. In art. 25, onder d, wordt in stede van „de eerste gronden der staatshuishoudkunde"^ gelezen: „de eerste beginselen der st aa t sinrigt ing"'. In art. 25 onder e wordt, in stede van „de gymnastiek" gelezen: „de lichamelijke oefening''. Art. XI. In art. 26, onder 6 wordt in stede van „de beginselen der staatshuishoudkunde" gelezen: „de beginselen der staats inrigting". Art. XII. Aan art. 27 onder o worut toegevoegd : „of, voor het vak, vermeld onder a van art. 17, het bezit der afzonderlijke akte, bedoeld in art. 70 onder e, en voor het vak, vermeld onder 6 van art. 17, het bezit der afzonderlijke akte, bedoeld in art. 70, onder ƒ, afgegeven krachtens art. 76". Aan art. 27 onder d wordt toegevoegd: „of, voor het vak, vermeld onder e, het bezit der afzonderlijke akte, bedoeld in art. 70, onder d en voor het vak, vermeld onder /, het bezit der afzonderlijke akte, bedoeld in art. 70, onder c, afgegeven krachtens art. 76". Art. 27, onder g, wordt gelezen : „voor de vakken, vermeld onder m—o, q en r, het bezit van akten voor die vakken, afgegeven krachtens art: 77. Art. XIII. Na artikel 27 wordt ingevoegd een nieuw artikel 276is, luidende als volgt: „Tot het geven van onderwijs in de vakken, vermeld in de artikelen 13, 16 en 17, met uitzondering van het hand- en regtlijnig teekenen, de lichamelijke oefening, de - handelswetenschappen en het schoonschrijven, zijn ook benoembaar zij, die in het bézit zijn van een getuigschrift van met goed gevolg afgelegd doctoraal examen in eene der faculteiten, bedoeld in art. 76 der Hooger-Onderwijswet, met onderwijs bevoegdheid voor die vakken' . Art. XIV. Het eerste lid van art. 37 wordt gewijzigd als volgt: . „Ter tegemoetkoming in de kosten der Rijks hoogere burgerscholen en der van Rijkswege  — 239 — gesubsidieerde gemeente-hoogere burgerscholen wordt voor iederen leerling eene bijdrage gevorderd, behoudens de bevoegdheid tot kostelooze toelating van onvermogenden". In art. 37, tweede lid, wordt in stede van „zentig gulden" gelezen : „driehonderd gulden". Aan het derde lid van art. 37 wordt toegevoegd : „Het schoolgeld wordt geheven met inachtneming van de financieele draagkracht der belanghebbenden". Aan het vijfde lid van art. 37 wordt toegevoegd : „Op het schoolgeld zijn de artikelen 264—266 dier wet mede van toepassing". Art. XV. Art. iSbis wordt vervangen door tien nieuwe artikelen, luidende als volgt: '• „Art. iöbis. Aan de besturen van bijzondere hoogere burgerscholen met ten mhjste driejarigen en ten hoogste vijfjarigen cursus kan door Ons telkens voor een tijdvak, overeenkomende met het aantal leerjaren, subsidie uit 's Rijks kas worden toegekend, mits voldaan wordt aan de voorwaarden, gesteld in art. iater. Art. 45*er. la. De school staat onder het bestuur van eene instelling, stichting of rechtspersoonlijkheid bezittende vereeniging; 6. De instelling, stichting of vereeniging en het bestuur, waaronder de school staat, zijn onafhankelijk van het aan de school verbonden personeel. 2. Het leerplan wordt overgelegd aan Onzen Minister, met de uitvoering dezer wet belast. 3. Voor zooveel de hoogere burgerscholen met vijfjarigen cursus betreft, zijn de eischen van toelating, met uitzondering van die voor de extra-vakken, bedoeld in art. 46 quinquies, 1, eerste lid, gelijk aan die, krachtens art. 21 'bis bij algemeenen maatregel van bestuur vastgesteld. 4a. Het onderwijs aan eene hoogere burgerschool met driejarigen cursus omvat de vakken, vermeld in art. 16, onder a—l, n en o. In élke klasse wordt in die vakken en, eventueel, ia de extra-vakken, bedoeld in art. 45 quinquies, 1, eerste lid, te zamen ten minste het getal lessen, en in alle klassen te zamen wordt in de verplichte vakken niet meer dan het getal lessen gegeven, dat volgens- het algemeen leerplan, bedoeld in art. 20, in de laagste drie klassen van openbare hoogere burgerscholen met vijfjarigen cursus moet gegeven worden.- b. Het onderwijs aan eene hoogere burgerschool met vierjarigen en aan eene hoogere burgerschool met vijfjarigen cursus omvat de vakken, vermeld in art. 17. In elke klasse wordt m die vakken en, eventueel, in de extravakken bedoeld in art. 45 quinquies, 1, eerste • iïe 1zamen ten niinste het getal lessen, en in alle klassen te zamen wordt in de verplichte vakken niet meer dan het getal lessen gegeven,  240 dat volgens het algemeen leerplan, bedoeld in art. 20, onderscheidenlijk in de hoogste vier klassen en in allé klassen moet gegeven worden. 5. In elke klasse worden in de verplichte vakken, voor zoover zij in het leerplan voor die klasse zijn vermeld, te zamen ten minste 30 lessen gegeven. 6. In ieder der verplichte vakken afzonderlijk wordt in alle leerjaren te zamen gedurende ten minste het bij algemeenen maatregel van bestuur vast te stellen getal lessen gegeven. 7. Het onderwijs wordt gegeven volgens een jaarlijks aan Onzen, met de uitvoering dezer wet belasten, Minister medegedeelden en in een der schoolvertrekken op eene zichtbare plaats opgehangen, rooster van lesuren, waarop tevens de feestdagen en vacantietijden zijn Vermeld. 8. Het onderwijs in de vakken, vermeld in de artikelen 16 en 17, wordt gegeven door leeraren in het bezit van de akten van bekwaamheid voor de benoembaarheid tot leeraar in die vakken aan de openbare hoogere burgerscholen met overeenkomstigen cursus vereischt,. of, voor zooveel het onderwijs in eenig vak tijdelijk wordt of zal worden gegeven door eenen niet-volledig bevoegde, daartoe door Ons vergunning zij verleend. Deze vergunning kan alleen om bijzondere redenen en telkens voor niet langer dan één schooljaar worden gegeven. 9. De directeur bezit, waar het geldt eene hoogere burgerschool met driejarigen cursus, de in art. 26, en, waar het geldt eene school met vierjarigen- of vijfjarigen cursus, de in art. 27 geëischte bevoegdheid tot het geven van onderwijs in een der onder 4 bedoelde Tai0.enbe bezoldiging Van den directeur, de leeraren en de beambten wordt geregeld onder goedkeuring van Onzen Minister, met de uitvoering dezer wet belast. 11. De directeur, de leeraren en de beambten zijn in het'bezit van eene door het bestuur der school onderteekende akte van benoeming, vermeldende: naam en voornamen van den benoemde, bepaling of de benoeming voor vast of voor welk tijdvak zij is geschied, de bezoldiging, bepalingen in verband met het vervullen van mihtieplichten, de regeling ter voorziening in geval van langdurige ziekte, bepalingen omtrent den wederzijdschen termijn van opzegging, zoomede de verdere bij algemeenen maatregel van bestuur aan te geven voorwaarden ., ... 12. De voor vast of voor een bepaald tijdvak benoemde directeuren, leeraren en beambten, die, voordat zij den leeftijd van oo jaar hebben bereikt of het tijdvak, waarvoor zij zijn aangesteld, is verloopen, anders dan op eigen verzoek worden ontslagen, kunnen van dat ontslag in beroep komen bij eene com-  — 241 — missie, aan." wier uitspraak het schoolbestuur zich heeft te.onderwerpen. Dat beroep moet schriftelijk ingediend worden bij den voorzitter der commissie binnen tien dagen, nadat het ontslag schriftelijk ter kennis van den belang hebben de is gebracht. Hangende het beroep blijft de belanghebbende in het genot zijner jaarwedde. De commissie van beroep moet haar werkkring uitstrekken over ten minste drie scholen, welke ingevolge dit artikel worden gesubsidieerd. Deze oommissie kan haar werkkring tevens uitstrekken over scholen, welke ingevolge art. 168 der Hooger-Onderwijswetworden gesubsidieerd. Zij moet bestaan uit zeven leden en zes plaatsvervangende leden waarvan drie leden en drie plaatsvervangende leden worden gekozen door de besturen en drie leden en drie plaatsvervangende leden door het personeel der in ue vorige zinsnede bedoelde scholen, terwijl de zes leden het zevende lid, tevens voorzitter, kiezen. De leden en plaatsvervangende leden dezer commissie mogen geen zitting hebben in het bestuur, noch deel uitmaken van het personeel eener middelbare school. 13. Het schoolgeld wordt aldus geregeld, dat het voor geen groep van belanghebbenden lager is dan aan de ter plaatse aanwezige openbare hoogere burgerscholen. Art. 45 quater. Jaarlijks wordt het bedrag van het subsidie, op hetwelk het Bestuur over het afgeloopen jaar aanspraak heeft, door Ons vastgesteld. Art. iöquinqiiies. Het subsidie wordt berekend : 1. per wekelijks gegeven les van 50 minuten in de vakken, vermeld in de artt. 16 en 17, alsmede in die vakken, waarvan Onze Minister, met de uitvoering dezer wet belast, aan het bestuur op daartoe gedaan verzoek heeft medegedeeld, dat tegen het verleenen van subsidie daarvoor geen bezwaar bestaat, tot een maximum van het getal lessen, aangegeven in het algemeen leerplan, bedoeld in art. 20, vermeerderd met drie per klasse, waarbij voor de hoogere burgerscholen met drie-jarigen cursus gelden de getallen uren van de laagste drie klassen, voor die met vier-jarigen cursus die van de hoogste vier klassen in het algemeen leerplan. Tusschen meer dan twee achtereenvolgende lesuren mag ten hoogste een kwartier-uur van ontspanning worden gegeven, welke tijd voor de berekening van het subsidie medetelt. Parallelklassen komen op dezelfde wijze voor subsidie in aanmerking, indien zij gevormd zijn om te voorkomen, dat het getal leerlingen voor volledig onderwijs eener klasse vier en twintig zou overschrijden. Indien het getal leerlingen voor volledig onderwijs eener klasse 26 overschrijdt, is de vorming eener parallelklasse verplicht,tenzij daartegen wegens buitengewone omstandigheden overwegende bezwaren  bestaan. In dat gevalkan door Onzen Minister, met de uitvoering dezer wet belast, voor niet langer dan één cursusjaar vergunning worden verleend om de splitsing achterwege te laten. Voor eene in parallelklassen gesplitste klasse, waarvan het getal leerlingen daalt beneden het getal, waarbij aanspraak op subsidie ontstaat, kunnen deze parallelklassen gedurende ten hoogste drie jaren achtereen niettemin in rekening worden gebracht, indien ten genoegen van Onzen Minister, met de uitvoering dezer wet belast, wordt aannemelijk gemaakt, dat deze daling van tijdelijken aard zal zijn. Eveneens kunnen de parallel afdeelingen deï vijfde klasse in rekening worden gebracht, indien in de voorafgaande vier cursussen achtereenvolgens de eerste, tweede, derde en vierde klasse uit ten minste een gelijk getal parallelafdeelingen hebben bestaan en door vorming van die parallelafdeelingen wordt voorkomen, dat het getal leerlingen voor volledig onderwijs eener klasse twintig zou overschrijden. 2. Waar het geldt eene school met driejarigen cursus tot een bedrag van «énhonderd dertig, éénhönderd twintig of éénhonderd tien gulden, en, waar het geldt eene school met vier-jarigen- of vijf-jarigen cursus tot een bedrag van éénhönderd zestig, éénhonderd vijftig of één honderd veertig gulden, naar mate de gemeente, waar de school gevestigd is. in het bezoldigingsbesluit voor de burgerlijke Rijksambtenaren gerangschikt is in de eerste, tweede of derde klasse. Indien de laagste twee ■ klassen van eene hoogere burgerschool met vijfjarigen cursus tevens vormen de laagste twee klassen van een gymnasium, wordt voor de lessen in die klassen gegeven uitsluitend subsidie volgens deze wet uitgekeerd. 3. Voorts wordt uit 's Rijks kas aan het schoolbestuur gedurende een tijdvak van veertig jaren jaarlijks eene tegemoetkoming verleend in de stichtingskosten der school, mits die stichting is geschied volgens door Onzen Minister, met de uitvoering dezer wet belast, goedgekeurde plannen en begrootingen. De stichtingskosten omvatten de kosten van speelen schoolterrein, de kosten van aankoop, bouw of verbouw en de kosten van eerste inrichMng met inbegrip van de schoolmeubelen en de leermiddelen. De in de eerste zinsnede bedoelde tegemoetkoming wordt bepaald op een bedrag, overeenkomende met 75 ten honderd van de annuïteit, noodig voor rente en aflossing eener onder goedkeuring van Onzen voornoemden Minister ter bestrijding van de stichtingskosten te sluiten geldleening, aflosbaar over een tijdvak van veertig jaar. Indien de laagste twee klassen van eene hoogere burgerschool, met vijfjarigen cursus tevens vormen de laagste twee klassen van een gymnasium, of indien eene hoogere burgerschool met vierjarigen ourBUs de voortzetting is  — 243 — van de laagste tweo klassen van een gymnasium, "hetwelk in hetzelfde gebouw gevestigd is, wordt in de kosten van dat gebouw uitsluitend subsidie overeenkomstig deze wet uitgekeerd. De tegemoetkoming wordt niet meer uitgekeerd, zoodra aan het gebouw eene andere bestemming wordt gegeven. Een en ander wordt rtader door Ons bij algemeenen maatregel van bestuur geregeld. Van de kosten van huur en erfpacht der terreinen, van huur, onderhond; verwarming, verlichting en schoonmaak der gebouwen, van waterverbruik, van leer- en hulpmiddelen voor het onderwijs, zoomede van alle andere uitgaven van materieelen aard ten behoeve van de school wordt aan het bestuur 75 ten honderd vergoed, volgens door Ons vast te stellen' regelen. Indien de laagste twee klassen van eene hoogere burgersohool met vijfjarigen cursus tevens vormen de laagste twee klassen van een gymnasium of indien eene hoogere burgerschool met vierjarigen cursus de voortzetting is van de laagste twee klassen van een gymnasium, wordt het subsidie berekend naar 75 ten honderd van het totaal bedrag der uitgaven van materieelen aard ten behoeve van die hoogere burgerschool en dat gymnasium tezamen en uitsluitend subsidie overeenkomstig deze wet uitgekeerd. 4. Het overeenkomstig dit artikel berekend subsidie wordt echter verminderd tot het bedrag, waarmede over het afgeloopen jaar de uitgaven der school de overige inkomsten zijn te boven gegaan en wordt niet uitgekeerd, wanneer bedoelde inkomsten niet door de uitgaven zijn overtroffen. - Art. 45 sexies. Uitkeering van het subsidie heeft niet plaats ten opzichte van hoogere burgerscholen, waarvan is gebleken, dat gedurende het afgeloopen jaar de in art. 45 «er gestelde voorwaarden niet zijn nageleefd. Art. 45 septies. De besturen zijn gehouden aan Onzen Minister, met de uitvoering dezer wet belast, alle inlichtingen te geven, verlangd met betrekking tot de artikelen 45 ter en 45 quinquies en zulks op straffe van verval van aanspraak op subsidie. Art. 45 octies. Voorschriften omtrent de uitvoering der artikelen 45bis tot en met 45 septies worden bij algemeenen maatregel van Bestuur gegeven. Art. 45 novies. Behoudens het bepaalde in artikelen 45 bis tot en met 45 septies mag aan eene krachtens die artikelen gesubsidieerde i°Pi^ burgerschool van Overheidswege eene geldelijke bijdrage of eenige andere ondersteuning noch middellijk noch onmiddellijk worden toegekend. Art. 45 decies. Ten aanzien van eene krachtens de artikelen 45 6»'» tot en met 45 septies gesubsidieerde hoogere burgerschool zijn de artikelen 2, derde en vierde lid, en 21, eerste  — 244 — lid, dezer wet en art, 1 der wet van 25 April 1879 (Staatsblad n°. 87) niet van toepassing. Art. 45 undecies. In gemeenten, waar geen openbare hoogere burgerschool gevestigd is, mag de toegang tot de gesubsidieerde hoogere burgerschool, tenzij de school uitsluitend voor interne leerlingen bestemd is, aan geen leerling geweigerd worden op grond van godsdienstige gezindheid". Art. XVI. Art. 45 ter wordt vervangen door art. 45 duodecies luidende als volgt : „Art. 45 duodecies. Het subsidie, bedoeld in art. 45 quinquies, wordt verminderd met vijftig ten honderd over elk jaar, waarin het aantal leerlingen minder bedraagt dan 24, waar het geldt eene school met driejarigen-, minder dan 32, waar het geldt eene school met vierjarigen,- en minder dan 40, waar het geldt eene school met vijfjarigen cursus. Het subsidie vervalt over elk jaar, waarin het aantal leerlingen aan die scholen onderscheidenlijk minder dan 18, 24 en 30 bedraagt. Dit is niet van toepassing, waar het geldt eene school met driejarigen cursus gedurende de eerste drie, en, waar het geldt eene school met vierjarigen of vijfjarigen cursus, onderonderscheidenlijk gedurende de eerste vier en de eerste vijf jaren na de opening der school. Bij de toepassing van dit artikel wordt tot grondslag genomen het getal leerlingen, die op den vijftienden dag der maand Januari van het loopende schooljaar als werkelijk schoolgaande bekend staan". Art. XVII. Ingevoegd wordt een art. 45 tredecies, luidende : „Door Onzen Minister, met de uitvoering dezer wet belast, kunnen bijzondere hoogere burgerscholen met vijfjarigen- en vierjarigen cursus jaarlijks aangewezen worden, als bevoegd aan hare leerlingen, die het onderwijs in de hoogste klasse tot het einde van den cursus hebben gevolgd, gelegenheid te geven om, op dezelfde voorwaaiden en op dezelfde wijze als de leerlingen der openbare hoogere burgerscholen, na afgelegd eindexamen, het getuigschrift, bedoeld in art. 55, te verkrijgen. Art. XVIII. Art. 55 wordt gelezen : „Aan hen, die aan eene openbare burgerschool, openbare of ingevolge art. 45 tredecies aangewezen bijzondere hoogere burgerschool, of landbouwschool het onderwijs in de hoogste klasse tot het einde van den cursus hebben bijgewoond, wordt eenmaal 's jaars gelegenheid gegeven om tengevolge van een examen een getuigschrift of diploma te verkrijgen. Aan degenen, die niet aan een openbare hoogere burgerschool met vijfjarigen cursus «ff eene ingevolge art. 45 tredecies aangewezen bijzondere hoogere burgerschool met vijfjarigen- of vierjarigen cursus het onderwijs tot het einde hebben bijgew ond, wordt eenmaal 's jaars gelegenheid gegeven om, door het met gunstig gevolg afleggen van een met  245 het in art. 57 onder 6 bedoelde eindexamen overeenkomend examen voor eene door Ons te benoemen commissie, gelijk getuigschrift te verkrijgen. Daarbij moet echter blijken, op'de wijze bij algemeenen maatregel van bestuur vast te stellen, dat zij, die zulk een getuigschrift verlangen, voldoende onderwezen zijn of voldoende kennis bezitten ook in de vakken, die op de hoogere burgerschool met vier- of vijfjarigen cursus onderwezen zijn, maar bij het eindexamen niet worden gevraagd. Door Onzen Minister, met de uitvoering dezer wet belast, wordt bepaald, voor welke vakken of deelen van vakken zij, die andere examens met goed gevolg hebben afgelegd, bij het examen kunnen worden vrijgesteld. De tijd en plaats der vergaderingen van deze commissie worden door Onzen Minister, met de uitvoering dezer wet belast, vastgesteld. Hare leden genieten uit 's Rijks kas vergoeding voor reis- en verblijfkosten benevens vacatiegelden". Art. XIX. In art. 56 wordt in stede van „de gymnastiek" gelezen : „de lichamelijke oefening". Art. XX. Art. 57 wordt gelezen : a. „De eindexamens voor de landbouwscholen worden afgenomen door commissiën, jaarlijks te benoemen door Onzen Commissaris in iedere provincie, waar zoodanige scholen aanwezig zijn. De leden genieten uit 's Rijks schatkist vergoeding voor reis- en verblijfkosten benevens vacatiegelden. _ Het diploma van landbouwkundige wordt verkregen ten gevolge van een examen, waaruit blijkt, dat de geëxamineerde de kundigheden bezit, waarin aan de school onderwijs Wordt gegeven. 0. De eindexamens der openbare hoogere burgerscholen met vijfjarigen cursus en ingevolge art. 4,5 tredecies aangewezen 'bijzondere hoogere burgerscholen met vijfjarigen- en vierjarigen cursus — voor zoover zij mondeling zhn in het openbaar te houden i— worden afgelegd voor eene commissie, bestaande uit : 1. leeraren van de hoogste klasse der hoogere burgerschool in de vakken, waarover het examen loopt : 2. deskundigen, door Onzen Minister, met de uitvoering dezer wet belast, telken jare aan te wijzen. Be directeur der hoogere burgerschool is voorzitter <}er commissie. e* mondeling examen wordt afgenomen door de leeraren onder 1 vermeld. ,Pe deskundigen, bedoeld onder 2, genieten uit s Rijks schatkist vergoeding voor reis- en verblijfkosten benevens vacatiegelden. Het programma van dit examen, alsmede de regelen bij het afnemen van het examen in acht te nemen, en de bevoegdheden van de  246 deskundigen, worden bij algemeenen maatregel van bestuur vastgesteld". ^ Art. XXI. Art. 66, eerste lid, wordt, ge- „Wanneer een der in art. 65 vermelde examens met voldoenden uitslag is afgelegd, wordt aan de(n) geëxamineerde een getuigschrift of een diploma afgegeven, volgens het model, door Onzen Minister, met de uitvoering dezer wet belast, vastgesteld". Art. XXII. Art. 67, tweede lid, wordt gelezen : „De commissie, bedoeld in het tweede lid van art. 55, zendt een verslag van hare werkzaamheden aan Onzen Minister, met de uitvoering dezer wet belast. De commissiën, belast met de in art. 57 bedoelde examens voor de "landbouwscholen* zenden een verslag - van hare werkzaamheden aan Onzen Commissaris in de provincie, en een afschrift aan den inspecteur of de inspecteurs, met het toezicht op de landbouwscholen belast". Art. XXIII Aan art. 68 worden twee leden toegevoegd, luidende: „Bevoegd tot het afleggen van deze examenB zijn alleen zij, die bewijzen hebben geleverd van voldoende algemeene ontwikkeling als voorbereiding voor de beoefening der vakken, waarvoor zij examens wenschen af te leggen. De algemeene ontwikkeling moet blijken uit overgelegde getuigschriften of akten van bekwaamheid. De aard dezer bescheiden wordt bij algemeenen maatregel van bestuur vastgesteld. Die algemeene maatregel van bestuur bevat tevens voorschriften omtrent de wijze, waarop candidaten voor deze examens, die niet in het bezit zijn van zoodanige getuigschriften of akten, het bewijs kunnen leveren van voldoende algemeene ontwikkeling' als voorbereiding voor de beoefening der vakken, waarvoor zij examen wenschen af te, leggen". Art. XXIV. In art. 77 onder g wordt in stede van „de gymnastiek" gelezen : „de lichamelijke oefening". Art. XXV. Art. 81 wordt gelezen : „Zij, die aan het examen ter verkrijging van eene akte van bekwaamheid voor middelbaar schoolonderwijs wenschen deel te nemen, storten te voren bij den voorzitter der commissie een bedrag van : twintig gulden voor eene der akten B, vermeld in de artt. 70, 71, 72 en 73 ; " vijftien gulden voor eene der" akten A, vermeld in de artt. 70, 71 en 72, of voor eene der akten, vermeld in de artt. 74 en 75 ; tien gulden voor de akte A, vermeld in art. 73, of voor eene der akten, vermeld in de artt. 76 en 77. Zij, die aan het examen ter verkrijging van eene akte van bekwaamheid voor middelbaar huisonderwijs wenschen deel te nemen, storten te voren bij den voorzitter der commissie een  247 bedrag van zeven gulden, wanneer zij geldt voor één vak, en van tien gulden, wanneer zij geldt voor twee of meer vakken. In geval van afwijzing wordt voor de eerste herhaling van hetzelfde examen geene betaling gevorderd. De examengelden worden, na aftrek van de kosten der vergadering van de commissie, waaronder echter niet gerekend worden de reis- en verblijfkosten en vacatiegelden der leden, in 's Rijks schatkist gestort". Art. XXVI. Na artikel 95 wordt ingevoegd een artikel 96, luidende als volgt : „Deze wet kan worden aangehaald onder I den titel van „middelbaar-onderwijswet". Overgangsbepalingen. Art. XXVII. Tot het geven van onderwijs in de Nederlandsche taal, de geschiedenis en de aardrijkskunde aan burgerscholen en hoogere burgerscholen zijn gedurende vijf jaren na de inwerkingtreding dezer wet ook benoembaar zij, die het examen, laatstelijk voorafgaande aan het doctoraal examen, met goed gevolg hebben afgelegd. Art. XXVIII. De tegemoetkoming in de stichtingskosten en kosten van eerste inrichting, bedoeld in art. 45 quinquies, wordt voor de scholen, die op 1 Januari 1919 in gebruik waren, uitgekeerd gedurende zooveel jaren, te rekenen van 1 Januari 1919, als die scholen alsdan minder dan veertig jaren in gebruik I zijn 'en berekend over de waarde, welke die ge bouwen op genoemden datum naar schatting hadden. Voor zooveel de scholen na 1 Januari 1919 en vóór de totstandkoming dezer wet in gebruik zijn genomen, wordt de in het eerste lid bedoelde tegemoetkoming op gelijke wijze berekend van den dag af, waarop de ingebruikneming plaats vond. De waarde der in het eerste en tweede lid van dit artikel bedoelde schoolgebouwen zoomede die van de bij de totstandkoming dezer wet in aanbouw zijnde schoolgebouwen, met inbegrip van de inrichting, en der terreinen wordt geschat door drie deskundigen, van wie één wordt benoemd door Onzen Minister, met de uitvoering dezer wet belast, de tweede door j het bestuur der school en de derde door de twee benoemde deskundigen. Indien de twee desfs kundigen omtrent het benoemen van een derden • niet tot overeenstemming kunnen geraken, ! doen zij. daarvan mededeeling aan Onzen geI noemden Minister. Deze verzoekt alsdan den burgemeester der gemeente, waar de school is gevestigd, den derden deskundige te benoemen. E- De drie deskundigen bepalen het bedrag der I waarde van het gebouw en het terrein en zenden r de akte van taxatie zoo spoedig mogelijk aan r Onzen genoemden Minister. Indien de drie " deskundigen niet eenstemmig zijn in de bepaling van dat bedrag, in dier voege, dat er I eene meerderheid en eene minderheid bestaat,  248 wordt de waarde vastgesteld op het door de meerderheid geschatte bedrag, terwijl, indien ieder der drie deskundigen een verschillend cijfer aangeeft, dc waarde bepaald wordt op het bedrag, dat noch het hoogste, noch het laagste is. Indien, naar de meening van Onzen genoemden Minister, het aldus geschatte bedrag, hooger is dan het bedrag, hetwelk voor stichting van eene overeenkomstige Rijks hoogere burgerschool zou noodig zijn, wordt het tot laatstbedoeld bedrag verminderd. Indien de in gebruik zijnde gebouwen en terreinen, naar de meening van Onzen genoemden Minister, ongeschikt zijn. voor hunne bestemming, wordt deswege geen tegemoetkoming in de stichtingskosten uitgekeerd. In dat geval blijft de in het derde lid bedoelde waardeschatting achterwege. Art XXIX. Deze wet wordt, voor zooveel betreft de subsidie-berekening geacht in werking te zijn getreden op Uanuari 1919. Voor^ zooveel de overige bepalingen betreft, treedt zn in werking op een nader door Ons vast te stellen datumLasten, en bevelen, enz. Gegeven te 's-Gravenhage, den lsten Maart 1920- WILHELMINA. De Minister van Onderwijs, Kunsten en Wetenschappen, J. Th. DB VlSSEB. (Uttgeg. 31 Maart 1920.)