NEDERLAKDSCHE STAATSWETTEN Editie Schuurman & Jordens N° 68 JWTJ1IR-EH RIJWIELIET Wi$*van den lOden Februari 1905, S. 69, zooals die wet gewijzigd is bij de wetten van 6 October 1908, S. 313 en 18 Juli 1910, S 237, houdende regeling van het verkeer op de wegen in verband met het gebruik van motorrijtuigen en rijwielen MET . -Vwfj aanteekeniiigen, aan de gewisselde stukken en beraadslagingen ontleend, besluiten ter uitvoering en alphabetisch register ZESDE DRUK Mr. J. DE LANGE Referendaris tei Gemeente Secretarie van Utrecht 32 ZWOLLE - W. E.J.TJEENK WILLINK - I921 1 ' . ■ 1 0.60 Voor mogelijke aanvullingen en wijzigingen zie mén achter bet register. KONINKLIJKE BIBLIOTHEEK 1374 7313 van den lOden Februari 1905, S. 69, zooals die wet gewijzigd is bij de wetten van t 6 October 1908, S. 813 en 18 Juli 1810, S.237,/Jl/V' / HOUDENDE regeling van het verkeer op de «/egen in verband met het gebruik van motorrijtuigen en rijwielen (MOTOR- EN RIJWIELtf ET) MET aanteekeningen, aan de gewisselde stukken en beraadslagingen ontleend, besluiten ter uitvoering en alphabetisch register ZESDE DRUK door Mr. J. DE LANGE Referendaris ter Gemeente-Secretarie van Utrecht ZWOLLE •W. E. J. TJEENK WILLINK 1921. — 3 — INHOUD. Wet van 10 Februari 1906, S. 69, houdende regeling van het verkeer op de wegen in verband met het gebruik van motorrijtuigen en rijwielen 7 B IJ L A G E N. Bladz. 6 November 1905, S. 294. Besluit, tot vaststelling van voorschriften ter bevordering van de vrijheid en veiligheid van het verkeer op de wegen in verband met het gebruik van motorrijtuigen en rijwielen, alsmede ter regeling van het verkeer op rijwielpaden, met toelichting van den Minister van Waterstaat, Handel en Nnverheid van die voorschrift»*. (Zooals dit besluit gewijzigd is.) (Motor- en Rijwiel reglement.) , • • 48 10 November 1905. Beschikking van den Minister van Waterstaat, Handel en Nnverheid, houdende vaststelling van bepalingen betreffende de afmetingen, de kleur, het aanbrengen en het verlichten der nummers met letter voor motorrijtuigen. (Zooals die beschikking is gewijziad.) (Motor-kenteekenbesluit 1905, Staatscourant van 24 November 1905.) 70 10 November 1905. Beschikking van den Minister van Waterstaat, Handel en Nijverheid, houdende uitvoering van art. 12 der Motor- en Bflwielwet 1905, Staatsblad n°. 69. (Zooals die beschikking gewijzigd is.) (MOtOr-reglStreerbesiult.) 74 23 Maart 1906. Resolutie van den Minister van Financiën, N°. 70, houdende uitvoering van art. 6- ytt. c, der wet van 15 Augustus 1862 (Staatsblad n°. 170, Verzameling n°. 100) en van art. 5 van het Koninklijk besluit van 6 Ootober 1862, n°. 42 (Staatsblad n°. 182, Verzameling n°. 104), voor zooveel betreft automobielen, waarmede vreemdelingen tot het doen eener reis hier te lande het Rijk binnenkomen. (Zooals die resolutie ia gewijzigd en aangevuld.) 81 23 Maart 1906. Resolutie van den Minister van Rnanciën, n°. 71, houdende uitvoering van art. 6, litt. c, der wet van 15 Augustus 1862 (Staatsblad n°. 170, Verzamelta* n°. 100) en van art. 5 van het Koninklijk besluit van 8 0etober 1862, n°. 42 (Staatsblad n°. 182, — 4 — jsiaüz.. Verzameling-n°. 104), voor zooveel betreft motorrijwielen, waarmede vreemdelingen tot het doen eener reis hier te lande het Rijk binnenkomen .... 81) 31 Januari 1908. Resolutie van den Minister van Financiën, n°. 26, houdende onder intrekking van het besluit van 23 ' Maart 1906, n°. 69, Bitvoering van art. 6, litt. c der wet van 16 Augustus 1862 (Staatsblad n°. ,170) dn I van, art. 6 van het Koninklijk besluit van 6 October 1862, n». 42 (Staatsblad n°. 182), voor i zooveel betreft motorrijtuigen, die door ingezetenen des Rijks' als reisrijtuigen worden gebezigd. (Zooals deze resolutie gewijzigd is.) . . ....... . «$jwielpaden" en aan het tweede lid de bepaling sub 6°: w De commissie van rapporteurs, die de laatstgemelde bepaling voorstelde en de Regeering, die deze overnam, na daaraan de aanvulling van het eerste lid te hebben toegevoegd, achtten het wenschelijk en noodzakelijk dat de rijwielpaden, welke met moeite en kosten zijn aangelegd en in eene belangrijke verkeersbehoefte in sommige streken van het Rijk voorzien, te besehermen, zoowel in het belang der instandhouding en bruikbaarheid, als in het belang der ' veiligheid voor het verkeer over die paden. Bjj de tweede lezing van het wetsontwerp in de 2e Kamer, zijn echter op voorstel der Regeering de in het eerste lid gebrachte woorden : „alsmede in hét belang van de instond' Itouding en bruikbaarheid van rijwielpadentyvwl vangen door de woorden : ^alsmede ter regeling van het verkeer op rijwielpaden", met de volgende toelichting : „In art. 2 eerste lid is eene toevoeging aangebracht waardoor werd verzekerd dat de algemeene maatregel van bestuur ook zal kunnen bevatten bepalingen ter bescherming van de rijwielpaden. De aanhef van dit artikel is aldus aangevuld dat de maatregel mocht betreffen het belang van de instandhouding en bruikbaarheid Van rijwielpaden. Het is intusschen later opgevallen, dat die uitdrukking wat al te ver gaat, omdat het niet in de bedoeling ligt den beheerders van de wegen voorschriften te geven ten aanzien van het onderhoud dier paden. Daarom wordt voorgesteld een meer bepaalde uitdrukking te kiezen, namelijk „alsmede ter regeling van het verkeer op rijwielpaden" ". — De in dit -artikel bedoelde algemeene maatregel van bestuur, aan welken is toegevoegd eene toelichting van den Minister van 13 November 1905, is uitgevaardigd bij het sedert gewijzigde besluit van 6 November 1905, S. 294. Het besluit is, zooals het gewijzigd is, onder de bijlagen opgenomen overeenkomstig de nieuwe bekendmaking van den tekst bij besluit van 24 December 1918, S. 834. — 17 - Art. 8 Art. 3. Onze met de uitvoering van deze wet belaste Minister is bevoegd Rijkswegen gesloten te verklaren : a. in het belang van de vrijheiden veiligheid van het verkeer op die wegen, hetzij voor alle motorrijtuigen op meer dan twee wielen, hetzij voor die motorrijtuigen op meer dan twee wielen, welke bij de verklaring te bepalen afmetingen te boven gaan j b. in het belang van de instandhouding en bruikbaarheid dier wegen, voor die motorrijtuigen op meer dan twee wielen, welke een bij de verklaring in verband met samenstelling en inrichting te bepalen gewicht te boven gaan. Van de beschikkingen, waarbij eene verklaring, als bedoeld in het eerste lid, wordt gedaan of opgeheven, geschiedt aankonxfiging in de Staatscourant. Het is onnoodig naast wegen, gedeelten daarvan te vermelden, niet alleen wijl het meerdere het mindere insluit, maar ook omdat elke weg feitelijk slechts 'een gedeelte is van eene grootere geleding van het geheele wegennet. (M. v. A. I.) Litt. 6. De woorden „in verband met samenstelling en inrichting" zijn bij amendement in dit artikel gebracht, terwijl ook de artt. 4 en 8 daarmede werden aangevuld. De commissie van rapporteurs, die het amendement voorstelde, wees er op dat het gewicht, het eenig criterium zou zijn waarop de Minister zou mogen letten en nu zou het, naar hare meening, niet twijfelachtig.zijn dat het een groot versohil maakt, hoe dat gewicht op den weg drukt, b. v. door het aantal wielen en de soort van wielen; in een woord: de inrichting van het rijtuig, waardoor dat gewicht op den weg wordt overgebracht, zou van grooten invloed zijn op de instandhouding en de duurzaamheid ■rari' den weg. De Regeering, dit amendement overnemende, achtte het eene Verbete- Art. 4 — 18 — ring te zjjn wat bedoeld wordt en yereenigde er zich te eerder mede, omdat zij aap het woord „gewicht" eene generieke beteekenis hecht in dien zin, dat voor het eene rijtuig een ander gewicht zal kunnen wórden toegelaten dan voor het andere. Heeft men b.v. te doen met een rijtuig met zeer breede velgen, dan zal het allicht geoorloofd zijn een grooter gewicht aan te nemen, omdat het dan beter verdeeld is dan wanneer de velgen smal zijn, wat zich ook kan voordoen bij verschil van radstand. Door het toekennen van die generieke beteekenis aan het woord „gewicht" werd, naar de meening der Regeering, alles gedekt. — Van de bepaling onder 6 is meermalen gebruik gemaakt, o. m. voor verschillende Rijkswegen in Groningen, Frieslanden Drenthe, bij beschikking van den Minister van Waterstaat van 9 Augustus 1919 (Nederlandache Staatscourant van 1919, n°. 175). Art. 4. Gedeputeerde Staten zijn bevoegd wegen in hunne provineie, geene Rijkswegen zijnde, buiten bebouwde kommen der gemeenten en provinciale wegen ook daarbinnen gesloten te verklaren : a. in het belang van de vrijheid en veiligheid van het verkeer op die wegen, hetzij voor alle motorrijtuigen op meer dan twee wielen, hetzij voor die motorrijtuigen op meer dan twee wielen, welke bij de verklaring te bepalen afmetingen te boven gaan ; 6. in het belang van de instandhouding en bruikbaarheid dier wegen, voor die motorrijtuigen op meer dan twee wielen, welke een bij de verklaring in verband met samenstelling en inrichting te bepalen gewicht te boven gaan. De beschikkingen, waarbij eene verklaring, als bedoeld in het eerste lid, wordt gedaan of opgeheven, of waarbij een verzoek tot het doen of het opheffen — 19 — Art. 4 van zoodanige verklaring wordt afgewezen, worden niet genomen, dan nadat de betrokken gemeentebesturen en, in het sub b bedoelde geval, de betrokken wegsbeheerders zijn gehoord; rij worden met redenen omkleed. Van hunne beschikkingen doen Gedeputeerde Staten aankondiging in het provinciaal blad «*iigalqktijdig mededeeling aan Onzen Minister voornoemd. Van de beschikkingen van Gedeputeerde Staten staat voor ieder belanghebbende beroep op Ons open binnen dertig dagen na den dag der aankondiging. Het adres van beroep wordt aan Ons gericht, maar ingediend bij Onzen Commissaris in de provincie, die daarop den dag van ontvangst aanteekent en het adres vervolgens aan Ons opzendt. Hij geeft een bewijs van de ontvangst af. Het beroep kan, met inachtneming van den in het derde lid bepaalden termijn, door Onzen Commissaris voornoemd worden ingesteld. Bij de M v. A. I werd aangevoerd dat in de oorspronkelijke artt.. 4 en 5 het weren van motorrijtuigen buiten bebouwde kommen onttrokken werd aan de gemeentebesturen. Evenzoo werd in het gewijzigd ontwerp van wet de bevoegdheid hiertoe over alle andere dan Rijkswegen aan Gedeputeerde Staten toevertrouwd in gelijken omvang als voor laatstgemelde wegen aan den Minister. „Binnen bebouwde kommen verklaarden de genoemde artikelen de provinciale besturen bevoegd voor wegen, welke deel uitmaken van een verder strekkenden weg, en de gemeentebesturen voor die, welke deze eigenschap missen. Ten einde bezwaren in de praktijk, als in het voorloopig verslag zijn gevreesd, te ondervangen, wórdt de in beginsel juist voorkomende onderscheiding thans op andere wijze doorgevoerd. Ofschoon provinciale wegen nader staan Art. 4 — 20 — aan het plaatselijk belang dan Rijkswegen, mag toch ook van eerstgenoemde, naar de omschrijving van art. 1, sub 4°., de overwegende beteekenis voor het doorgaand verkeer worden aangenomen, en behooren Gedeputeerde Staten voor deze wegen, ook binnen bebouwde kommen, te beslissen. Daarentegen laat het karakter van wegen binnen bebouwde kommen, welke niet door Kijk of provincie worden beheerd* zich bezwaarlijk van te voren bepalen ; het is dus beter de beslissing omtrent sommige dezer niet a priori aan de gemeente te onttrekken, doch, zooals door middel van art. 8, sub 1, geschiedt, in ieder bijzonder geval te doen waken tegen plaatselijke willekeur. Binnen bebouwde kommen beperkt de eigen bevoegdheid van Gedeputeerde Staten zich alzoo tot provinciale wegen; dit eenvoudig kenmerk neemt allen twijfel weg. De verplichte raadpleging der gemeentebesturen doet aan plaatselijke belangen recht wedervaren. Het ruime recht van beroep, hetwelk ook wordt toegekend tegen weigerende beschikkingen, stelt de Regeering in staat, met inachtneming van art. 23 der wet op den Raad van State te zorgen voor gelijkmatige wetstoepassing ten behoeve van de betrokken belangen. Dit Regeeringstoezicht wordt versterkt door mededeeling der beschikkingen aan den Minister en door toekenning van beroepsrecht aan den Commissaris der Koningin". (M. v. A. I.) Volgens de M. v. A. II, blijkt uit het tweede lid dat het woord „beschikking" generiek is. „Daar het recht van beroep in het derde lid wordt toegekend aan ieder belanghebbende, zonder eenige uitzondering, zijn daaronder begrepen de belanghebbenden, die geen verzoek om eene verklaring of opheffing hebben ingediend, of ook anderen dan dengenen wier verzoek is afgewezen." Naar aanleiding van de vraag, bij het voorl. verslag II, of het aan de gemeentebesturen zou staan te bepalen hoe verre de bebouwde kom der gemeente zich uitstrekt en daarmede dus hoe verre hunne bevoegdheid gaat om wegen, geen Rijks- of provinciale wegen zijnde, te sluiten, antwoordde de Regeering, bij hare — 21 — Art. 4 memorie, dat Gedeputeerde Staten de werkingssfeer van hunne verklaring bepalen, en zij dus daarin voor een niet-provineialen weg de grens der bebouwde kom zullen hebben aan te geven. „Maakt nu het gemeentebestuur kraohtens art. 8 eene verordening'. Itoet het oog op een aansluitenden weg, dan ligt het voor de hand in' of krachtens die verordening de bebouwde kom te begrenzen met inaohtneming der beschikkingen van Gedeputeerde Staten, die kraohtens de gemeentewet hierop invloed kunnen uitoefenen, In dit en elk ander geval is de in art. 8 bedoelde bevoegdheid van het gemeentebestuur door de wet bepwkt tot de bebouwde kom, zoodat het hooger gezag de Tetordening of de uit .haai. voortvloeiende beschikking heeft te toetsen aan deze beperking en vernietiging vermag uit te* lokken, zoo vaak de verordening of beschikking hare grenzen traeht uit te breiden buiten.het gebied, dat in. redelijkheid en werkelijkheid als bebouwde kom mag worden beschouwd. Welk terrein nu bebouwde kom is, kan eerst in ieder bijzonder geval naar omstandigheden worden uitgemaakt. Dit in de wet te omschrijven word» .(Ondoenlijk geacht." — Zie over de beteekenis „bebouwde kom" de tweede aanteekening op het tweede lid van art. 8. Bij het gewijzigd wetsontwerp heeft de Regeering nog voorgesteld, achter! het laatste lid een tweetal leden aan dit artikel toe te voegen, - luidende : yDe beschikkingen, waarbij eene verklaring, als bedoeld in het eerste lid, wordt gedaan of opgeheven, treden • niet in werking, voordat dé termijn van beroep is verstreken»; of, ingeval beroep is ingesteld, .daarop door Ons is beslist. Niettemin kunnen Gedeputeerde Staten bij dringend of dreigend gevaar eene verklaring, als bedoeld in het eerste lid, hangende den termijn van beroep, of, ingeval beroep is ingesteld, .hangende de beslissing daarop, in werking doen treden. Het hiertoe strekkend besluit kan te allen tijde door Ons worden1 inge-t rok ken." : Art. 5 — 22 — D ze leden zijn echter door aanneming , van een amendement vervallen. Volgen» de schriftelijke toelichting van dat amendement — nader bij de beraadslaging mondeling toegelicht en door de commissie van rapporteurs gedeeld, doch door de Regeering bestreden — had men in de eerste plaats bezwaar tegen de slotbepaling : „htt hiertoe strekkend b; sluit kanten allen tijde door Ons worden ingetrokken". Het zou in onze wetgeving een eenigszins zonderlinge en zeer zeker noodelooze bepaling zijn dat de Koningin een door Gedeputeerde Staten genomen besluit zou kunnen „intrekken" daar de Koningin, volgens art. 140 der Grondwet en art. 166 der Provinciale wet, het recht heeft een dergelijk besluit te schorsen of te vernietigen. „Juist met het oog op dat recht — zoo luidt de toelichting'verder — schijnt de regeling in de laatste twee leden niet noodig of wenschelijk. De hier bedoelde beschikking wordt door Gedeputeerde Staten genomen in het publiek belang; men moet dus aannemen dat het dan ook hun oordeel is, dat het publiek belang het dadelijk in werking treden van hun besluit v< reischt of veroorlooft, tenzij zij zeiven daarbij een termijn van inwerkingtreding vast stellen. De omstandigheid, dat de een of andere belanghebbende bezwaar heeft tegen die beschikking en daarvan in beroep komt. schijnt op zichzelve geen voldoende reden om het in werking treden van het besluit op te schorten. Deze schorsing is te minder noodig1, ómdat in de gevallen, waarin het beroep op zulke gewichtige gronden steunt, dat het, om deze (of eenige andere) reden, wenschelijk schijnt, het in werking treden van het besluit te schorsen, de Regeering, bij wie het beroep inkomt, het Koninklijk schorsingsrecht op het besluit kan toepassen. Het is trouwens een jaron lange praktijk om, wanneer de vernietiging van eenig besluit aan de Regeertng wordt verzocht, het besluit hangende het onderzoek te schorsen, indien daarvoor redenen bestaan." Art. 5. Het gesloten zijn van wegen wordt, voor Rijkswegen op kosten van het Rijk, bij toepassing, van art. 4 op — 23 — Art. 7 kosten der provincie, op die wegen aangeduid door waarschuwingsborden van een door Onzen Minister voornoemd vast te stellen model. De plaats der waarschuwingsborden wordt bepaald bij de in art. 3 en art. 4 bedoelde verklaringen. Zie voor de waarschuwingsborden de sedert gewijzigde en aangevulde beschikking van den Minister van Waterstaat van 5 October 1908, onder de bijlagen opgenomen. Art. 6. Wegen, als bedoeld in art. 3, eerste lid, of art. 4, eerste lid, kunnen niet gesloten worden verklaard voor motorrijtuigen op twee wielen of voor rijwielen. Bij het voorl. verslag II werd gevraagd of het wel vaststaat, dat voortaan niet bij of krachtens provinciale of plaatselijke verordening de in de artt. 3 en 4 bedoelde wegen in het belang van de vrijheid en veiligheid, voor het verkeer met tweewielige motorrijtuigen gesloten zouden kunnen worden verklaard en of althans deze bevoegdheid in de wet niet uitdrukkelijk behoorde te worden ontzegd. Naar men meende zou kunnen worden beweerd, dat het hier betreft een punt, waaromtrent in de wet of den in art. 2, eerste lid, bedoelden algemeenen maatregel van bestuur niet is voorzien en hetwelk daarom, overeenkomstig art. 7, eerste lid, aan de besturen der provinciën en gemeenten ter regeling is gebleven. Be Begeering heeft, naar aanleiding van het vorenstaande, art. 6 hier ingelaseht. Art. 7. De besturen der provinciën en gemeenten zijn bevoegd tot het vaststellen van verordeningen ter regeling van het verkeer op de wegen in verband met het gebruik van motorrijtuigen en rijwielen, voor zooveel betreft punten, waaromtrent in deze wet of in den in Art. 7 — 24 — art. 2, eerste lid, bedoelden algemeenen maatregel van bestuur niet is voorzien. Eene provinciale verordening wordt niet vastgesteld, dan nadat op het ontwerp de gemeentebesturen zijn gehoQrd. Wordt van eene plaatselijke verordening het in art. 167, tweede lid, der gemeentewet bedoeld ontvangstbericht verzonden, en houdt dit bericht niet in, dat Gedeputeerde Staten de schorsing of vernietiging der verordening aan Ons hebben gevraagd, dan wordt de verordening door Gedeputeerde Staten gelijktijdig aan Onzen Minister voornoemd medegedeeld. De artikelen 7 en 8 bestonden, naar het gewijzigd wetsontwerp, uit één artikel "7. De Regeering heeft tijdens de beraadslaging, naar aanleiding van eene gemaakte opmerking, dat waar twee heterogene onderwerpen waren samengevat in een artikel als : 1°. de verordeningsbevoegdheid van provincie en gemeente in het algemeen en 2°. de sluitingsbevoegdheid voor de gemeentebesturen van wegen in de bebouwde kommen, waardoor de lezing der wet zou worden bemoeilijkt, het artikel met de noodige wijziging, daarmede in verband, gesplitst. — Zie ten aanzien van de bevoegdheid" Van de lagere besturen met bétrekking tot de sluiting van voetpaden enz. de aanteekening op art. 1 sub 2°., in verband met de wijzigingswet van 6 October 1908, S. 313. — Zie het arrest van den Hoogen Raad van 11 Maart 1907, W. 8609, betreffende de rechtsgeldigheid van eene gemeente-verordening, bevattende een verbod, om met eenig ander vervoermiddel dan rijwielen en motorrijwielen en paardetram de rails of het klinkerpad tusschen de rails van den paardentram te berijden, alsmede om paarden en vee daarover té 'feMBh of te drijven.-' "> — Zie het arrest van den Hoogen. Raad — 26 — Art. 8 van 28 Qetober 1907, W. 8611, C. V., aannemende de rechtsgeldigheid van een gemeente-verordening, waarbij verboden wordt een motorrijtuig op meer dan drie wielen met in rust gebrachten motor op den openbaren weg onbeheerd te laten staan, in verband met art. 13 (thans : 17) van het Motor- en Rijwielreglement. — Door art. 16 (thans: 21) van het Motor- en Rijwielreglement is voorzien in het onderwerp van een gemeente-strafverordening, waarbij verboden was op de straten op rijwielen te rijden,'zonder gebruik te maken van de stuurstang (arrest van den Hoogen Raad van 6 Januari 1908, W. 8647, C. V.). — Art. 47 sub 2 van dé Verordening op het rijden te Utrecht, den bestuurder van een rijwiel verbiedende, om daarop een of meer personen te vervoeren boven het aantal, waarvoor het bestemd is, geeft eene regeling omtrent een punt, waaromtrent noch in de Motor- en Rijwielwet, noch in het Motoren Rijwielreglement eene bepaling is te vinden en strijdt dus niet met art, 7 der genoemde wet. De vraag, of die bepaling treedt in hetgeen van algemeen rijksbelang is, is aan het oordeel der rechtelijke macht onttrokken. (Arrest van den Hoogen Raad van 25 Maart 1913, N. J. bladz. 766, W. 9483.) — Onder sluiting van een weg moet in den zin van art. 8 worden verstaan het algemeen voortdurend of tijdelijk werkend verbod van gebruik van een weg met de daar genoemde voertuigen, ,door het bevoegd gezag uitgevaardigd. Het verbod van gebruik van een weg in een bepaalde richting houdt zoodanig algemeen verbod niet iri, maar betreft een punt, dat naar gelang, van plaatselijke toestanden en behoeften, met het oog op de vrijheid en veiligheid van het verkeer in overeenstemming met art. 7 der wet, kan worden geregeld door de gemeentebesturen (arrest van den Hoogen Raad van 14 October 1907, W. 8596, C. V.). Art. 8. Bij of krachtens eene plaatselijke verordening, als bedoeld in art. 7, eerste lid, kunnen wegen binnen be- Art. 8 — 26 — bouwde kommen der gemeenten, geene Rijks- of provinciale wegen zijnde, gesloten worden verklaard: a. in het belang van de vrijheid en veiligheid van het verkeer op die wegen, hetzij voor alle motorrijtuigen, hetzij voor alle motorrijtuigen en voor rijwielen, hetzij voor motorrijtuigen op twee wielen en voor rijwielen, hetzij voor alle motorrijtuigen op meer dan twee wielen, hetzij voor die motorrijtuigen op meer dan twee wielen, welke bij of krachtens de verordening te bepalen afmetingen te boven gaan. b. in het belang van de instandhouding en bruikbaarheid dier wegen, de wegsbeheerders gehoord, voor die motorrijtuigen op meer dan twee wielen, welke een bij of krachtens de verordening in verband met samenstelling en inrichting te bepalen gewicht te boven gaan; mits de verordening voorschriften bevat ter verzekering, dat: 1°. van het in de verordening gesteld verbod, met een motorrijtuig of een rijwiel over een gesloten weg te rijden, ontheffing kan worden verleend; '2». het gesloten zijn van wegen wordt aangeduid door waarschuwingsborden van een door Onzen Minister voornoemd vast te stellen model; 3°. voor zooveel punt a betreft, de voor het doorgaand verkeer met motorrijtuigen en rijwielen vereischte en geschikte wegen daarvoor open blijven. Bij of krachtens eene plaatselijke verordening, als bedoeld in artikel 7, eerste lid, kan ten aanzien van wegen binnen bebouwde kommen der gemeenten een hetzij door motorrijtuigen, hetzij door — 27 — Art. 8 motorrijtuigen en rijwielen in acht te nemen maximum-snelheid, niet beneden tien -kilometer per uur, worden aangegeven, mits de verordening voorschriften bevat ter verzekering, dat de in 'acht te nemen maximum-snelheid Wordt aangeduid door waarschuwingsborden van een door Onzen Minister voornoemd vast te stellen model. Eerste lid o. Op de vraag bij de beraadslaging in de 2" Kamer of het de bedoeling is alleen het rijden met rijwielen op de wegen te verbieden en niet het loopen daarmede wanneer men ze aan de hand heeft, iets wat herhaaldelijk voorkomt, antwoordde de Regeering dat de bedoeling der sluiting zeer duidelijk is. In het artikel staat dat de verordening voorschriften zal bevatten ter verzekering dat gedispenseerd worde van het in de verordening gesteld verbod met een motorrijtuig of met een rijwiel over een gesloten weg te rijden. Deze litt. is aldus nader vastgesteld bij de wet van 6 October 1908, S. 313. Eerste lid onder 1°., 2°., 3°. Deze nos. zijn aldus nader vastgesteld bij de wet van 6 October 1908, S. 313. — Sub 1°. Bij de M. v. A. I, werd door de Regeering opgemerkt dat hg het gesloten zijn van wegen de belangen van gemeentenaren, aanwonenden enz., kunnen worden beschermd door in sub 1°. 1 de mogelijkheid van dispensatie verplicht te stellen. Deze bescherming achtte men, blijkens het voorl. verslag II, niet voldoende, omdat de Regeering wel bijj machte is te waken dat de verordening voorschriften in dezen zin bevat, maar niet, dat in de afzonderlijke gevallen de gevraagde ontheffing, waar daarvoor goede gronden zijn aan te voeren, ook zal worden verleend. Daarom zou men de bepaling van sub 1 aangevuld wenschen te hebben in dezen zin, dat niet alleen van het in de verordening gesteld verbod ontheffing zou kunnen worden 1 Tengevolge van de wet van 6 October 1908, S. 313, is het oorspronkelijk onder 2°. vastgestelde thans onder 1°. geregeld. Art. 8 — 28 - verleend, maar ook beroep van elke beschikking daaromtrent op Gedeputeerde Staten zou openstaan. De Regeering achtte, gelijk blijkt uit de M. v. A. II, die aanvulling hier niet aan te bevelen, omdat dan élf verschillende beroepsinstantiën, zonder centraal ressort zouden worden geschapen. Het kwam haar voor dat het, ontwerp voorshands genoeg doet voor de hier op het spel staande uitteraard weinig talrqke bijzondere belangen en' het Verkieselijk zou zijn eerst eens de werking van de bepaling aan te zien. B|j de beraadslaging in de 2e Kamer'aehtte men de bepaling van sub 1 te eng gesteld omdat daar gesproken wordt van een weg; wèt is waar zou men kunnen beweren dat de bedoeling duidelijk 'is, want dat men ontheffing van een gesloten weg kan geven, I men die ook voor meerdere wegen kan toestaan. Wil men dan echter voor een groep1 van Wegen, of een gedeelte van de gemeente of de geheele gemeente ontheffing verleénen, dan zou men al die wegén moeten noemen. In overweging werd gegeven om in plaats van de woorden: „over' een gesloten weg" te lezen : „over gesloten wegen." Hierop werd door de Regeering geantwoord dat tegen de vervanging van het Woord „weg" door „wegen", bij haar wel bezwaar, hoewel geen overwegend bezwaar bestond. Bij het voorl. verslag I, is aangeraden het woord in het enkelvoud te gebruiken en dit is gedaan, en er staat niet „één weg", maar ,,'n weg." Voorts heeft de Regeering op eene vraag : „of eene verordening de bepaling mag bevatten dat burgemeester en wethouders de bevoegdheid hebben om ontheffing te verleenen aan bepaalde Categoriën van personen, b.v. aan alle ambtenaren in dienst van 's Rijks- of gemeentepolitie, zoodat het niet noodig is, 'dat ieder ambtenaar een afzonderlijke persoonlijke ontheffing aanvraagt," bevestigend geantwoord mits maar vaststa dat de verordening de mogelijkheid open houdt om ook nog aan anderen en voor andere gevallen ontheffing te verleenen. — 2ie het op art. 7 aangeteekende arrest van den Hoogen Raad van 14 October 1907, W. 8590, C. V., betreffende de beteekenis ■ van — 29 — Art. 8 sluiting van een weg in verband met het gebruik van een weg in een bepaalde richting. — Zie voor de waarschuwingsborden de s sedert gewijzigde en aangevulde beschikking van den Minister van Waterstaat van 5 October 1908, onder de bijlagen opgenomen. Jü' Tweede lid. Oorspronkelijk was aan art. 7 bij de beraadslaging door de Regeering, doch eenigszinB geamendeerd, een tweede alinea toegevoegd, welke alinea bij. de tweede lezing van het wetsontwerp, in de 2e Kamer met Wijziging van de redactie, aan art. 8 is toegevoegd. Deze alinea is opnieuw vastgesteld bij de wet van 6 October 1908, S. 313 ; de wijziging had ten doel de mogelijkheid te scheppen ook voor Rijks- en provinciale wegen en voor het doorgaand verkeer met motorrijtuigen en rijwielen vereischte en geschikte wegen, mits gelegen binnen bebouwde kommen, een 'in acht te nemen maximum-snelheid bij of krachtens plaatselijke verordening vast te stellen. Tevens is bij die wet het minimum van 10 K.M. vastgesteld. De Regeering had voorgesteld 16 K.M., doch bij amendement is dit aantal teruggebracht tot. 10 K.M. — bebouwde kom. In het voorl; verslag 1ste Kamer werd bezwaar tegen deze bepaling gemaakt op grond dat dit punt zou zijn overgelaten aan de willekeur van de gemeentebesturen. De Minister bestreed deze meening in de M. v. A. 1ste Kamer als volgt: „In tegenstelling toch met den gewonen regel, dat de gemeente eigener bevoegdheid optreedt volgens art. 135 der Gemeentewet, in welk geval zij de bebouwde kom naar believen ruim of eng kan omschrijven, staat men hier voor het bijzonder geval, dat de wet zelfs de bij uitzondering gelaten gemeentelijke bevoegdheid beperkt tot de bebouwde kom. Niet de gemeente, maar de wet trekt de grens dier bevoegdheid. Hieruit volgt noodwendig, dat in dit geval de uitwerking van het begrip niet aan de gemeente is overgelaten, maar evenzeer ter beoordeeling staat van ieder, wiens oog gaat over de wettigheid der verordening. Immers, laat de gemeente hare verordening ruimer gebied beslaan dan hetgeen naar waarheid bebouwde kom is, dan komt zij in Strijd met de wet, en is hare verordening vatbaar Art. 8 — 30 — voor vernietiging. Hierop wordt toegezien door Gedeputeerde Staten volgena de artt. 167 en 169 en door de Regeering volgens art. 153 der Gemeentewet, welk Regeeringstoezicht in dit geval nog wordt vergemakkelijkt door verplichte mededeeling van alle verordeningen volgens het slot van art. 7 der Motoren Rijwielwet. En mochten Gedeputeerde Staten en Regeering al onverhoopt te kort schieten, dan nog is de rechter verplicht iedere verordening buiten toepassing te laten, die in dit opzicht buiten de wet gaat. Alzoo waarborgen te over, om begane onwettigheden te brengen onder het oog van hooger of ander gezag. Zie ook de aanteekening op art. 4 betreffende bebouwde kom en de onder de bijlagen opgenomen missive van den Minister van Waterstaat van 14 December 1908. — Zie het arrest van den Hoogen Raad van 5 November 1906, W. 8454, betreffende de bebouwde kom in verband met de Scheveningsche boschjes te s-Gravenhage. — Zie voor de waarschuwingsborden de sedert gewijzigde en aangevulde beschikking van den Minister van Waterstaat van 5 October 1908, onder de bijlagen opgenomen, en de eveneens onder de bijlagen opgenomen, missive van den Minister van Waterstaat van 6 September 1910. Op de vraag, bij de behandeling van het oorspronkelijke tweede lid gedaan, of het de bedoeling is, dat in alle straten, waarvoor de gemeente een maximum-snelheid voorschrijft, een waarschuwingsbord wordt gezet, antwoordde de Regeering, dat de bedoeling zeker is, dat men wete waar men de snelheid moet verminderen en dat men dit wete door een waarschuwingsbord. Het spreekt echter van zelf, dat dit zal kunnen geschieden op generale of speciale wijze. Wanneer door een bord moet worden aangeduid, dat de snelheid moet worden verminderd, kan men dit natuurlijk op meer algemeene wijze doen, door b.v. aan te geven tusschen welke punten met beperkte snelheid moet worden gereden. Door bij de uitvoering niet onnoodige bijzonderheden te eisehen, zal aan het bezwaar tegen zooveel borden wel tegemoet zijn te komen. — 31 — Art. 9 Art. 9. Het is verboden met een motorrijtuig over een weg te rijden, tenzij: 1°. behoorlijk zichtbaar zij een op of aan het rijtuig aangebracht nummer met letter, aan den eigenaar of houder opgegeven door Onzen Commissaris m de provincie, waar de eigenaar of houder woont, of, ingeval deze in het buitenland woont, door Onzen Minister voornoemd, van zoodanige afmetingen en kleur en zoodanig aangebracht en verlicht, als door dien Minister zal worden bepaald en in de Staatscourant aangekondigd ; 2°. aan den eigenaar of houder door Onzen Commissaris of Minister voornoemd ter zake van de sub 1°. bedoelde opgave een nummerbewijs zij afgegeven ; 3°. aan den bestuurder een rijbewijs zij afgegeven door Onzen Commissaris in de provincie, waar de bestuurder woont, of, ingeval deze in het buitenland woont, door Onzen Minister voornoemd, en dit rijbewijs niet ingevolge art. 11, tweede lid, of art. 20, tweede lid, zijne geldigheid hebbe verloren. Voor overtreding van het eerste lid zijn aansprakelijk de bestuurder, en, voor zooveel betreft het aldaar sub 1°. en 2°. bepaalde, de eigenaar of houder, die in strijd met laatstgenoemde bepalingen doet of laat rijden. Als rechthebbende noemt de wet naast den eigenaar den houder, ten einde naar omstandigheden een eigen nummer te kunnen toestaan aan hem, die een rijtuig b. v. in bruikleen of in eenigszins duurzame huur heeft. Bij verandering van rechthebbende is dus, althans voor particulieren, een nieuw bewijs noodig, dat intussohen in zekere krachtens art. 11 te Art. 9 — 32 — omschrijven gevallen het oude nummer zal j kunnen vermelden. Dat deze eenvoudige formaliteit den handel zou belemmeren, wordt door de tegenwoordige ervaring niet bevestigd. Aan handelaren zal trouwens ook voortaan één nummer voor een aantal, ook toekomstige, rijtuigen kunnen worden gegeven, zoodat zij voor een nieuw rijtuig geen nummer beho°v'n.j a'ah te vragen. -Het rijbewijs beoogt den bestuurder in staat | te stellen aan te toonen, dat hij «jet behoort tot de in art. 11 eerste lid, .vermelde categoriën, die geen bvoegdhiia "tot h t b sturen bezitten. Het draagt uitteraard een persoonlijk karakter en blijft, "behoudens met name genoemde uitzonderingen, voortdurend geldig, Het zou te ver gaan voor overtreding van het eerste lid alle mederijdenden aansprakelijk te stellen. Volledig aansprakelijk mag alleen zijn de bestuurder, wien punt 3 persoonlijk aangaat en die zioh vooraf kan vergewissen of aan punten 1 en 2 is voldaan. Terwijl thans der derde punt om zijne persoonlijke strekking uitsluitend voor rekening der bestuurders wordt gebracht, wordt overigens de meening gehandhaafd, dat de eigenaar of houder onder bepaalde omstandigheden mag worden verplicht voor de naleving te zorgen; hij behoort naast den bestuurdsr aansprakelijk te zijn, doch alleen voor zooverre ng in overtreding van punt 1 of 2 doet of laat rijden. (M. v. A. I.) — alinea 1, sub 1°. Aan het bepaalde bij deze alinea, sub 1°. is uitvoering gegeven bij beschikking van den Minister van 10 November 1905, onder de bijlagen opgenomen (Motorkenteekenbesluit 1905), sedert gewijzigd, iu', — Het enkel in reparatie geven van een motorrijtuig bv. ngt «niet verandering van rechthebbende teweeg, welke verbreking van den band tusschen het nummerbewijs en het rijtuig tengevolge heeft, zoodat de reparateur, aan wien het motorrijtuig ih reparatie is gegeven en die als zoodanigTniet als „houder" daarvan in den zin der Motor- en Rijwielwet aangemerkt kan worden bijhet rijden daarmede, het aan den rechtHJbbende afgegeven nummerbewijs moet veftoónen en niet kan volstaan met het vertooneif'van een aan hém — 33 — Art. lObis afgegeven nummerbewijs. (Arrest van den Hoogen Raad van 12 Januari 1914, N. J. bladz. 489, C. V., W. 9608.) — Volgens eene missive van djn Minister van Waterstaat van 16 November 1914 aan de Commissarissen der Koningin in de provinciën moet —"met het oog op de woorden der wet in verband met hare geschiedenis — door den eigenaar of houder en door den bestuurder van een motorrijtuig in geval van verhuizing naar eene andere provincie, een nieuw bewijs worden aangevraagd. Art. 10. Aan den bestuurder van een motorrijtuig wordt, bij inkomst bier te lande zonder dat het rijtuig is Voorzien van de in art. 9, eerste lid, sub 1°., bedoelde kenteekens en zonder dat de aldaar sub 2°. en 3°. bedoelde nummer- en rijbewijzen zijn afgegeven, een rijbewijs afgegeven, geldig gedurende acht dagen na den dag der afgifte. De afgifte geschiedt aan het kantoor der invoerrechten, waar de douane-formaliteiten worden vervuld, door de daar dienstdoende ambtenaren. Gedurende den in het eerste lid genoemden termijn is art. 9 op den eigenaar, houder of bestuurder van het motorrijtuig niet van toepassing, mits een op of aan het rijtuig aangebracht buitenlandsch kenteeken door de in het tweede lid bedoelde ambtenaren zij vermeld in het rijbewijs en behoorlijk zichtbaar zij, en het rijbewijs niet ingevolge art. 20, tweede lid, zijne geldigheid hebbe verloren. Art. lObis. Op den eigenaar, houder of bestuurder van een motorrijtuig, die als rechthebbende gebruik maakt van een geldig internationaal rijbewijs, afS. & J. n». 68, 6« dr. 2 Art. 11 — 34 — gegeven in het buitenland ingevolge artikel 3 van het-internationale verdrag betreffende het verkeer met automobielen, op 11 October 1909 te Parijs gesloten, zijn artikel 9 en artikel 10 dezer wet niet van toepassing, mits de ingevolge artikel 4 van dat verdrag op of aan het rijtuig aangebrachte beide kenteekens behoorlijk zichtbaar zijn. Onze Minister voornoemd is bevoegd besturen van als rechtspersoon erkende, behartiging van verkeersbelangen ten doel hebbende vereenigingen te machtigen tot het afgeven van internationale rijbewijzen, als bedoeld bij genoemd verdrag, ten behoeve van het verkeer met motorrijtuigen in het buitenland. Dit artikel is ingevoegd bij de wet van 18 Juli 1910, S. 237. Het in dit artikel bedoelde verdrag is hierna onder de bijlagen opgenomen. Art. i% Een rijbewijs, als bedoeld in art. 9, eerste lid, sub 3°., of art. 10, wordt aan een ieder op aanvrage afgegeven, behalve : 1°. voor het besturen van motorrijtuigen op twee wielen, aan hem, die den leeftijd van zestien jaren niet heeft bereikt; 2°. voor het besturen van motorrijtuigen in het algemeen, aan hem, die den leeftijd van achttien jaren niet heeft bereikt; 3°. aan hem, wien ingevolge art. 20, eerste lid, de bevoegdheid, motorrijtuigen te besturen, is ontzegd, voor den duur der ontzegging. Een rijbewijs, als bedoeld in art. 9, eerste lid, sub 3°., verliest zijne geldigheid, zoodra aan den houder een ander zoodanig rijbewijs is afgegeven. — 35 — Art. 18 't Bij het gewijzigd wetsontwerp was de leeftijd voorgesteld in punt 1 op 14 en in punt 2 op 17 jaren. [ I Deze leeftijd is bij amendement, dat de Regeering overnam, respectievelijk gesteld op 16 ;en 18 jaren. Art. 12. Omtrent den inhoud der aanvragen om nummer- en rijbewijzen, pet opgeven van nummers en letters, jdé modellen van nummer- en rijbewijzen, liet aanleggen van registers van houders der bewijzen en het bekend maken van den inhoud der registers worden voor-' schriften door Onzen Minister voornoemd gegeven en in de Staatscourant bekend gemaakt. De bedoelde voorschriften zijn gegeven bij de sedert gewijzigde ministerieele beschikking van 10 November 1905 (Motor-registreerbesluit). De beschikking is, zooals zij gewijzigd is, onder de bijlagen opgenomen. Art. 13. Het is den bestuurder van een motorrijtuig op meer dan twee wielen verboden daarmede te rijden over een weg, die volgens eene in art. 3 of art. 4 bedoelde verklaring voor zoo¬ danig rijtuig is gesloten. Van het in het eerste lid vervat verbod kan voor Rijkswegen door Onzen i Minister voornoemd, voor ingevolge art. i geslotèn wegen door Gedeputeerde Staten der provincie ontheffing worden verleend. I Bij het voorl. verslag II werd betoogd, dat niet alleen de bestuurder, maar ook de eigenaar en houder van het motorrijtuig aansprakelijk behoort te zijn. Werden ook de eigenaar of houder aansprakelijk gesteld, dan zouden deze tegen het berijden van gesloten' wegen wel waken; van de bepaling zou dus «en preventieve werking kunnen uitgaan. Art 14 — 36 — Voorts achtte men het niet zonder bedenking dat ontheffing van het verbod tot het berijden van een weg met motorrijtuigen, kan worden verleend. Het publiek toch dat er op rekent op een weg geen motorrijtuigen te zullen aantreffen en, in het vertrouwen daarop, aldaar b.v. met aan motorrijtuigen niet gewende paarden gaat rijden, zal onverwachts zoodanig rijtuig zien opdagen, zoodat ongelukken niet zullen kunnen uitblijven. Moest de bepaling van het tweede lid behouden blijven, dan wenschte men dat althans van elke verleende ontheffing aankondiging zou behooren te geschieden. De Regeeriug hierop, bij hare memorie antwoordende, achtte het scheppen van eene afzonderlijke overtreding voor den eigenaar of houder in dit artikel minder billijk, omdat hier medeweten van den eigenaar niet als regel behoeft te worden aangenomen en het een feit geldt, waarbij waakzaamheid en wil des bestuurders meer bepaaldelijk voorop staan. Heeft de eigenaar de overtreding bepaald in de hand gewerkt, dan zal hij, naar algemeene regelen van strafrecht, straf kunnen beloopen. De bewijslevering behoeft niet lastiger te zijn dan bij andere gevallen van mededaderschap. Of de verlangde aankondigingen omtrent ontheffing, veel zouden bijdragen tot voorkoming van ongelukken, werd door de Regeering betwijfeld. De vrees dat ongelukken niet kunnen uitblijven schijnt, naar hare meening, overdreven. Al is een weg ongeschikt voor motorrijtuigen in het algemeen, zoo behoeft de verschijning van een enkel zoodanig rijtuig nog geen gevaar te geven. De ontheffing wordt uitteraard slechts in bijzondere gevallen ver^ leend. De belanghebbende is gehouden aan den algemeenen regel van art. 15, die hier des te strenger werkt, en wellicht ook aan voorwaarden. Worden die voorwaarden niet nageleefd, dan handelt hij in zooverre zonder ontheffing en wordt hij strafbaar naar het eerste lid, terwijl hem bovendien intrekking der ontheffing boven het hoofd zal hangen. Op groote voorzichtigheid van zijn kant mag dus worden gerekend. Art. 14. Het is verboden op een — 37 — Art. 15 weg een snelheidswedstrijd met motorrijtuigen of rijwielen te houden of daaraan deel te nemen. Als deelnemer worden beschouwd de bestuurder van een motorrijtuig of rijwiel, waarmede aan een snelheidswedstrijd wordt deelgenomen, en de eigenaar of houder van het rijtuig of rijwiel, die aldus doet of laat deelnemen. Van het in het eerste en tweede lid vervat verbod kan ontheffing worden verleend: 1°. ten behoeve van snelheidswedstrijden met motorrijtuigen van gering snelheidsvermogen, door Onzen Minister voornoemd; 2°. ten behoeve van snelheidswedstrijden met rijwielen, voor Rijkswegen door Onzen Minister voornoemd, voor wegen, als bedoeld in art. 4, eerste lid, door Gedeputeerde Staten der provincie. Het verbod van snelheidswedstrijden behoort houders en deelnemers te treffen. Wie houder is, beslisse de rechter in ieder bijzonder geval, evenals geschiedt ten opzichte van het „houden" in art. 446 Strafrecht (Smidt, Geschiedenis van het Wetboek van Strafrecht, 2de druk III, bladz. 333). De hoedanigheid van deelnemer blijft>.billijkheidshalve beperkt tot den bestuurder en den eigenaar of houder, die doet of laat deelnemen. (M. v. A. I.) 3e lid. Zoowel de houder van als de deelnemer aan een wedstrijd zal ontheffing noodig hebben. In de praktijk zal dit bij ééne beschikking kunnen worden geregeld. (M. v. A. II.) Art. 15. Het is den bestuurder van een motorrijtuig of rijwiel verboden daarmede over een weg te rijden op zoodanige wijze of met zoodanige snelheid, dat de vrijheid of de veiligheid van het verkeer op dien weg wordt belemmerd of in gevaar gebracht. 68 2 Art. 15 — 38 — In dit artikel van het gewijzigd weisonl werp, kwamen aan het slot achter het woord „gebracht", voor de woorden „en onder aUe andere omstandigheden, met eene grootere snelheid dan van veertig kilometer per uur". Na een zeer uitvoerige beraadslaging in de 2e Kamer, zijn die woorden door een aangenomen amendement vervallen, welk amendement echter in zoover door de voorstellers werd gewijzigd door in het artikel op te nemen de woorden: „of met zoodanige snelheid". '! De voorstellers van het amendement waren van oordeel, nader bij de beraadslaging meer uitvoerig toegelicht, dat de eigenlijke waarborg tegen hinderlijk of gevaarlijk rijden ligt in het eerste gedeelte van het artikel en dat de bijvoeging van een maximum-snelheid, die in de praktijk zeer moeilijk is te oonstateeren, dezen waarborg niet versterken, ;maar veelal verzwakken zal. Blijkens het voorl. verslag le Kamer had men groot bezwaar tegen het verdwijnen uit de wet van de maximum-snelheid, zonder dat daarvoor in de plaats andere waarborgen tegen roekeloosheid zijn gegeven. „Wie zal moeten oonstateeren" — zoo luidde de vraag — „of gereden wordt met eene snelheid waardoor de vrijheid of veiligheid van het verkeer op den weg in gevaar wordt gebracht. De chauffeur, de verbalisant of wie anders ? Het is" meende men — „een geheel onzeker begrip of men de vrijheid of veiligheid in gevaar brengt, terwijl eene bepaling van een maximumsnelheid iets positiefs is, dat vastgesteld kan worden." De Begeering antwoordde hierop, bij hare memorie, dat het 'van zelf spreekt, dat het oonstateeren van het gebeurde in de eerste plaats voor rekening komt van den verbalisant. „Uit het door dezen en door middel van getuigenverklaringen en verdere bewijsmiddelen bijeen gebracht feitenmateriaal zal de rechter moeten opmaken, of op de bewezen daad de uit art. 15 voortvloeiende qualificatie past. Wat nu betreft de bewering dat dia qualificatie een onzeker begrip oplevert, wordt gaarne erkend dat de bepaling den rechter noopt in fraor< schriften. 1 § 3. Bepalingen betreffende rijwielen. 21 (16*). Een I rijwiel, waarmede over een weg of een- .rijwielpad wordt gereden, moet voorzien zijn van een nauwkeurig werkend stuurtoestel. 2 22 (17*). Een van. n eene zoogenaamde freewheel-inrichting voorzien rijwiel, waarmede over een weg of een rijwielpad wordt gereden, moet voorzien zijn van minstens één rem, waarmede het ieder oogenblik tot stilstand kan worden gebracht.-2. > i> 23 (18*.) Ben rijwiel, waarmede over een weg of een ■ rijwielpad wordt gereden, moet voorzien zijn van minstens één bel, waarvan het geluid op een afstand van 50 iM. duidelijk hoorbaar is. 2 24 (19*). 1. De bestuurder van een rijwiel, waarmede over een weg of een rijwielpad wordt gereden, is verplicht met de bel een signaal te geven telkens, wanneer de veiligheid van het verkeer zulks vordert. 2. Hij is verplicht bij het gebruik van de bel, zooveel doenlijk, alles te vermijden, wat het schrikken van rij- of trekdieren of ander vee ten gevolge zoude kunnen hebben. 3. Het is hem verboden eenig ander geluidsignaal dan de bel te gebruiken. 2 25 (20*). L Een rijwiel, waarmede tusschen een half uur na zonsondergang en een half uur vóór zonsopgang over een weg pf een /T^jwial: pad wordt gereden, moet voorzien zijn van minstens één lantaarn, die voorwaarts een helder wit licht uitstraalt. Van die lantaarn mogen ook de zijglazen Keen gekleurd licht uitstralen. 1 Dit artikel is ingevoegd bij besluit van 19 September 1910, S. 283. 2 Dit art. is. aldus aangevuld bij besluit ^»h 16 October 1918, S. 563. Zie bij art. 21 (oud: 16) het ÜireBt van den Hoogen Raad van 6 Januari 1908, W. 8647, C. V., aangeteekend op art. 7 der wet. 2. Het eerste lid is niet van toepassing : ; V. ten aanzien van dienstverrichtingen der maréchaussee en der Rijks- en gemeentepolitie, voor zooveel afwijking van het daar bepaalde is gelast door den procureur-generaal, fungeerend directeur van politie of den burgemeester ; 2°. ten aanzien van dienstverrichtingen van ambtenaren der invoerrechten en accijnzen, voor zooveel afwijking van het daar bepaalde ia gelast door den inspecteur dier middelen; 3°. ten aanzien van militaire oefeningen, voor zooveel afwijking van het daar bepaalde is gelast door het militair gezag. 1 26 (21*). De bestuurder van een rijwiel, waarmede over een weg of een rijwielpad wordt, gereden is verplicht het rijwiel te doen stilhouden telkens, wanneer de veiligheid van het verkeer zulks vordert. 2 27 (22*). Tot naleving van artikel 21, artikel 22, artikel 23 en artikel 25 zjjn gehouden de bestuurder van een rijwiel en de eigenaar of houder, die doet of laat rijden.* § 4. Bepalingen betreffende rij- of voertuigen, geene motorrijtuigen of rijwielen zijnde. 28 (28*). 1. Met uitzondering van kruiwagens, kinderwagens en daarmede gelijk te stellen rij- of voertuigjes, moet elk *j-°<«f voertuig, geen motorrijtuig of rijwiel zijnde, dat zich tusschen een nur na zonsondergang en een uur vóór zonsopgang op een kunstweg bevindt zonder dat het achter een ander rijof voertuig is gekoppeld, voorzien zijn van minstens één lantaarn, die voorwaarts een helder wit licht uitstraalt en geplaatst is vooraan aan de linkerzijde van het voertuig, of, als de lading buiten het voertuig uitsteekt, vooraan 1 Nadat aan dit artikel brj* besluit van 18 September 1907, S. 252, een tweede lid was toegevoegd, is dit, lid aldus nader vastgesteld bn besluit van 30 November 1908, S. 345 en gewijzigd bij besluit van 9 Juli 1915, S. 330.' De tweede volzin is aan het eerste lid toegevoegd b-jj besluit van 15 December 1916, S. 532 ; daarna is dat lid nader gewijzigd bij besluit van 15 October 1918, S, 563. 2 Dit art. is aldus aangevuld bn besluit van' 15 October 1918, S. 563. 8 Dit art. is opnieuw aldus vastgesteld bij besluit van 15 October 1918, S. 563. — 69 — aan de linkerzijde van het meest uitstekende deel van de lading. Van die lantaarn mogen ook de zijglazen geen gekleurd licht uitstralen. 2. Ten aanzien ■ van voertuigen op vaste assen wordt de in het eerste lid omschreven verplichting in zooverre gewijzigd, dat het licht ook kan worden geplaatst: a. aan de voorzijde van het voertuig, zoo veel doenlijk naar links; b. links aan het gareel van het trekdier of van het meest linksche van meer trekdieren; c. aan het vooreinde van den disselboom ; d. bij voertuigen op twee wielen onder aan de as en bij voertuigen op vier wielen onder aan de vooras ; c. gedragen voor de borst of in de hand door den bestuurder of door een geleider, mits deze zich ter linkerzijde op of nevens het voertuig bevindt. 3. In de provinciën of gedeelten van provinciën, waarvoor dit door Gedeputeerde Staten wordt bepaald, is het eerste lid ten aanzien van voertuigen op vaste assen, in het landbouwbedrijf gebezigd, niet van toepassing van 16 Mei tot en met 15 Augustus. 4. De beschikkingen van Gedeputeerde Staten, als bedoeld in het derde lid, behoeven de goedkeuring van Onzen met de uitvoering der Motor- en Rijwielwet belasten Minister, en vervallen van rechtswege drie jaren na goedkeuring ; zij worden geplaatst in de Staatscourant, in het Algemeen Politieblad en in het Provinciaal blad. 5. Ten opzichte van vuurmonden en caissons van de artillerie der landmacht en ten opzichte van de overige voertuigen, bij het leger in gebruik, wanneer deze laatste bij oefeningen deel uitmaken van een militaire troepenmacht, is het eerste lid niet van toepassing, voor zooveel afwijking van het daar bepaalde is gelast door het militair gezag. 1 29 (24*). Tot naleving van artikel 28 zijn 1 Nadat dit art. nader was vastgesteld hij besluit van 18 September 1907, S. 252, is het gewijzigd en aangevuld '%fj besluiten van 30 November 1908, S. 345, 15 December 1916, S. 532 en 15 October 1918, S. 563. — Zie het arrest van den Hoogen Raad. van 2 Januari 1911, W. 9132, C. V. — 60 — gehouden de bestuurder van een daaraan onderworpen rij- of voertuig en de eigenaar of houder, die doet of Iaat- rijden. 1 § 5. Bepalingen betreffende rijwielpaden. 30 (25*). 1. Het is, onverminderd het bepaalde bij artikel 36, verboden een rijwielpad buiten noodzaak anders te berijden dan met motorrijtuigen op twee wielen of met rijwielen of daarover paarden of ander vee te leiden of te1 drijven. 2. Tot rirffeving van het eerste lid is, voor zooveel betrèfv' meer verlichting en aan vroeger aanvang, dan kunnen de gemeentebesturen ook hierin blijven voorzien. Art. 24. Verwezen wordt naar art. 15. § 5. Bepalingen betreffende rijwielpaden. Art. 25. Blijkens art. 1, sub 4°., is de toepasselijkheid van dit en volgende artikelen beperkt tot die rijwielpaden, welke zijn aangeduid door een kenteeken, dat de Minister vaststelt. • Het kenteeken behoeft niet uitsluitend door het openbaar gezag geplaatst te worden; dit kan ook met goedvinden van dat gezag geschieden door belanghebbenden. Het artikel beoogt het rijwielpad te beschermen tegen beschadiging. Art. 26. Daar het rijwielpad bestemd is voor rijwielen en motortweewielers, moeten anderen het ten behoeve van deze verlaten, ook al leidt dit tot afwijking van de gewone regelen omtrent uitwijken (artt. 2, 3 en 4). AH: 27. Ligt aan beide Zijden van den weg een rijwielpad daarmede gemeen, dan zullen tegenover het verkeer op den eigenlijkeiB''Weg vanzelf de artt. 2, 3 en 4 worden nageleefd. Is er echter slechts één pad, en ligt dit voor een wielrijder of mo tor wielrijder links van don weg, dan zou hij, om een hem op den — 68 — weg tegenkomend voertuig te passeeren, naar de gewone regelen het pad moeten verlaten om rechts uit .te wijken. Dit ware minder billijk, en zou ook niet strooken met wat in werkelijkheid pleegt te gebeuren. Hierom stempelt het artikel het rijwielpad als afzonderlijke weg tegenover den weg, waarlangs het ligt. Wielrijders en motorwielrijders mogen dus het pad blijven berijden, ook al zouden zij tegenover het verkeer op den hoofdweg moeten afwijken van de gewone regelen. Art. 28. De verhouding tusschen de wettige gebruikers van het pad onderling zou geen bijzondere regeling behoeven, wanneer alle paden breed genoeg waren om elkaar te passeeren. Evenzoo zullen de gewone regelen vanzelf gevolgd worden, als aan weerskanten van den weg een pad voorhanden is. Is er maar aan één kant een pad, te smal om elkaar te passeeren, dan handhaaft het eerste lid daarvoor in beginsel den gewonen regel; de rijder, die voor naleving van art. 2 geen voldoende ruimte vindt op het pad, moet het verlaten. Bijzondere regeling is slechts noodig geoordeeld voor het geval, dat een rijwiel of motortweewieler een ander zoodanig voertuig inhaalt op een pad, dat voor beiden links van den weg ligt. Bij handhaving van den gewonen regel, art. 2, sub 2°. en 3°., zou de voorste rijder rechts moeten houden, en dus het pad moeten verlaten, terwijl de inhalende op het pad zou kunnen doorrijden. Dit zou eene minder billijke bevoordeeling zijn van den snelleren rijder, eene premie op snel rijden, vooral dus ten bate van de motorrijders, maar niet ten voordeele der verkeersveiligheid. Beter scheen het, bezadigd rijden in de hand te werken, door den gewonen regel om te keeren voor het aangegeven bijzondere geval; de snellere rijder moet zijn oogenblik kiezen om het pad te verlaten en rechts te passeeren. In de praktijk zal het trouwens veelal toch reeds zoo gaan. Men herinnere zich, dat deze regel enkel is voorgeschreven voor rijwielpaden met reglementair kenteeken. § 6 Straf-, overgangs- en slotbepalingen. Art. 29. Hechtenis is slechts mogelijk ge- — 69 - maakt in die gevallen, waar de overtreding geacht mag worden de veiligheid van het verkeer meer onmiddellijk te schaden. Art. 30. Deze overgangsbepaling beoogt het afschaffen van hoorns en trompetten voor rijwielen te vergemakkelijken. Art. 31. Uit art. L sub 1°., volgt reeds, dat de voorschriften omtrent motorrijtuigen niet gelden voor motoren op spoor- en tramwegen. Hier is voor het rollend materieel op deze in het algemeen hetzelfde bepaald ten opzichte van de voorschriften omtrent andere rij- en voertuigen. Art. 32. De korte titel stemt overeen met dien van art. 29 der wet. 's Gravenhage, 13 November 1905. De Min. van Waterstaat, Handel en Nijverheid, j. Kbaus. — 70 — Beschikking van den Minister van Waterstaat, Handel en Nijverheid van den lOden November 1905, houdende vaststelling van bepalingen betreffende de afmetingen, de kleur, het aanbrengen en het verlichten der nummers met letter voor motorrijtuigen. (Moto r-kenteekerteluit 1905, Nederl. Staatscourant n°. 276 van 24 November 1905.) (Zooals deze beschikking is gewijzigd bij die van 12 Maart 1920, Nederl. Staatscourant, n°. 52.) De Minister van Waterstaat, Handel en Njjverheid; Gezien art. 9, eerste lid, sub 1°. der Motoren Rijwielwet 1905 (Staatsblad n°. 69): Heeft goedgevonden : Vast te stellen de volgende BEPALINGEN betreffende de afmetingen, de Meur, het aanbrengen en het verlichten der nummers met letter voor motorrijtuigen. § l. Motorrijtuigen op meer dan rap; wielen, benevens motorrijtuigen op drie wielen met meer dan twee zitplaatsen. Art. 1. Het nummer met letter mag niet anders worden aangebracht dan in witte teekens op donkerblauwen grond volgens achterstaande modellen. De letter mag niet anders worden geplaatst dan hetzij boven, hetzij vóór het nummer, in het laatste geval daarvan te halver hoogte gescheiden door eene horizontale streep, een en ander volgens achterstaande voorbeelden. Naast nummer of letter mag geen ander kenteeken worden geplaatst. 2. De afmetingen ten opzichte van de cijfers en de letter moeten zijn ten minste : hoogte 90 m.M. breedte (behalve van cijfer 1). 65 „ dikte overal (behoudens geringe afschuining aan uiteinden, volgens modellen) ...... 15 „ lengte der horizontale streep . 15 „ dikte dier streep 10 ruimte tusschen verschillende teekens 15 Bij grootere afmetingen worden alle aange- — 71 — geven minimum-afmetingen naar evenredigheid verhoogd. 8. Het nummer met letter moet Worden aangebracht zoowel aan de voor- als aan de achterzijde van het rijtuig en niet anders dan hetzij door aanhechting, in vasten stand, van rechthoekige metalen platen, hetzij door schilderen op rechthoekige velden. 4. De kleur van plaat óf veld rondom en binnen nummer of letter mag geen andere zijn dan donkerblauw. Langs de boven- en' benedenranden móet eene hoogte van ten minste 10 ra.M.. langs dé zijranden eene breedte van ten minste 15 mM. buiten de teekens overblijven. Deze maten worden bij afmetingen der teekens- boven de minima van art. 2 naar evenredigheid verhoogd. 5. Tusschen een half uur na zonsondergang en een half uur vóór zonsopgang moet het nummer met letter aan de achterzijde van het rijtuig helder verlicht zijn, hetzij door beschijning, hetzij door middel van een transparant. § 2. MOTORRIJTUIGEN OP DRIE WIELEN MET NIET MEER DAN TWEE ZITPLAATSEN EN MOTORRIJTUIGEN OP TWEE WIELEN. 6. Ten opzichte van het nummer met letter zijn art. 1 en art. 2 van toepassing, doch met verlaging van de in art. 2 gevorderde minimum-afmetingen tot de helft. 7. Het nummer met letter moet zoowel links en rechts van de richting van het rijtuig als van achteren zichtbaar zijn. Daartoe moet het worden aangebracht: a. hetzij aan weerskanten op een metalen plaat, welke aan de voorzijde van het rijtuig, in vasten stand, recht en ongeveer horizontaal vooruitsteekt; 6. hetzij aan weerskanten van het voorgedeelte eener benzinebewaarplaats of dergelijk voorwerp, indien dit. voorgedeelte zich vlak achter het balhoofd bevindt; terwijl het b wendien aan de achterzijde van het rijtuig wordt aangebracht op een metalen plaat, bevestigd aan het zadel, aan den bagagedrager, aan het achterspatbord, of wel aan de duo-zitting. — 72 — Indien in het geval a de plaat ongeveer boven het voorwiel komt, zonder daarvan door een spatscherm gescheiden te zijn, moet de afstand tussohen plaat en wielband ten minste 10 cM. bedragenIn het geval b geschiedt het aanbrengen hetzij door aanhechting, in vasten stand, van rechthoekige metalen platen, hetzij door schilderen op rechthoekige velden. 1 8. Op de kleur en de randen van plaat of veld is art. 4 van toepassing, doch met verlaging van de aldaar gevorderde minimumafmetingen tot de helft. § 3. Slotbepalingen. 9. Met nadruk wordt er aan herinnerd, dat vólgens de wet het nummer met letter steeds behoorlijk ziohtbaar moet zijn, en dat overtreding van dit en van bovenstaande voorschriften wordt gestraft met hechtenis van ten hoogste dertig dagen of geldboete van ten hoogste honderd vijftig gulden. 10. Deze bepalingen kunnen worden aangehaald onder den titel „Motor-kenteekenbesluit", doch met bijvoeging van het jaar en den datum van de Staatscourant, waarin zij zijn geplaatst. 's Gravenhage, 10 November 1905. De Minister voornoemd, j. Keaus. 1Het eerste lid van dit artikel luidt aldus sinds de beëohikking van 12 Maart 1920. — 73 — MODELLEN BTW GRONINGEN VRIESLAND 151 DRENTHE lU OVERIJSSEL |3 NOORD HOLLAND @ m VUIDHOLLAND lal ZEELAND y] UTRECHT Q| GELDERLAND |J| LIMBURG B DEPARTEMENT 0 VOORBEELDEN ï72 U1 Behoort bij' de beschikking van den Minister van Waterstaat, Handel en Nijverheid van 10 November 1006, betreffende de uitvoering van Art, 9, eerste lid, sub 1°. oer Motor- en Rijwielwet 1905 (Staatsblad n°. 69). S. & J. n°. 68, 6« dr. - 74 — Beschikking van den Minister van Waterstaat, Handel en Nijverheid van 10 November 1905, houdende uitvoering van art. 12 der Motor- en Rijwielwet 1905, Staatsblad n°. 69. (Zooals deze beschikking gewijzigd is bij die van 22 September 1910 en 12 Juli 1919.) (Motor-registreerbeslnit.)1 s De Minister van Waterstaat, Handel en Nijverheid; Gezien art. 12 der Motor- en Rijwielwet 1905 (Staatsblad n°. 69); Heeft goedgevonden ter uitvoering van genoemd artikel vast te stellen de volgende voorschriften : § 1. NUMMERBEWIJZEït. Art. 1. De eigenaar of houder van een motorrijtuig, die opgave van een nummer met letter verlangt, richt eene schriftelijke aanvrage tot den Commissaris der Koningin in de provincie zijner: woonplaats, of, ingeval de aanvrager in het buitenland woont, tot den Minister van Waterstaat. Daarbij worden naam, voornamen en woonplaats medegedeeld. 3 2. Voor elk rijtuig wordt den aanvrager een afzonderlijk nummer met letter opgegeven. 4 l' 3. De opgave van een nummer met letter geschiedt door afgifte van een nummerbewijs volgens model L 1 In deze beschikking is, op grond van het besluit van 7 September 1905, S. 264, gewijzigd bij dat van 17 Februari 1906, S. 35, in plaats van „Waterstaat, Handel en Nijverheid^' gesteld „Waterstaat". 2 Deze beschikking en hare wijzigingen zijn opgenomen geworden in de Nederlandsche Staatscourant van 1905, n°. 276, van 1910, n° 222 en van 1919, n° 154. 'Ingevolge missive van den Minister van_ Waterstaat van 24 Maart 1908 moet bij: de aanvrage van nummer- en rijbewijzen het volledig adres (vermelding van straat en huisnummer) vermeld worden. 4 Ben tweede en derde lid van dit artikel (regelende de mogelijkheid van het opgeven van één nummer met letter voor meer dan één rijtuig) zijn vervallen bij beschikking van 12 Juli 1919. 5 Een tweede lid van- dit art. is vervallen bjj beschikking van 12 Juli 1919 (in verband met de schrapping van de laatste twee leden van art. 2 bij diezelfde beschikking). — 75 — 4. Een reeds opgegeven nummer met letter kan opnieuw worden opgegeven, indien net vroegere nummerbewijs is of wordt overgelegd. De overgelegde vroegere bewijzen worden niet teruggegeven; in het register (art. 7) worden zij als vervallen vermeld.1 5. De letters zijn voor: Groningen A Friesland B Drenthe D Overijssel E Noordholland G 6. Bij het nummerbewijs wordt afgegeven een afdruk van de Ministerieele bepalingen betreffende de afmetingen, de kleur, het aanbrengen en Uet verlichten van nummer en letter. 7. Een register van houders van nummerbewijzen wordt aan elke provinciale griffie en aan het Departement van Waterstaat aangelegd volgens model II. 8. Hij die afgifte van een rijbewijs voor het besturen van motorrijtuigen verlangt, richt eene schriftelijke aanvrage tot den Commissaris der Koningin in de provincie zijner woonplaats, of, ingeval hij in het buitenland woont, tot den Minister voornoemd. Daarbij worden naam, voornamen en woonplaats medegedeeld en een uittreksel uit het geboorteregister of eenig ander bewijsstuk betreffende jaar en datum van geboorte overgelegd. 1 9. Zoodra het Departement van Waterstaat mededeeling heeft ontvangen van eene ver- 1 Het eerste lid is aldus gewijzigd bij beschikking van 12 Juli 1919. 2 Zie de aanteekèning op art. 1 van deze beschikking. Zuidholland . Zeeland. . . Utrecht. . . Gelderland . Noordbrabant Limburg . . Departement H K L M N P R § 2. Rijbewijzen. — 76 — oordeeling tot de straf van ontzegging (art. 20 der wet), wordt hiervan onverwijld kennis gegeven aan de Commissarissen der Koningin. 10. Is van het bereikt zijn van den vereischten leeftijd en van het niet loopen van een ontzeggingstermrjn (art. 20 der wet) gebleken, dan wordt het rijbewijs afgegeven volgens model UI en wel: aan personen, die den leeftijd van zestien, doch niet dien van achttien jaren hebben bereikt, voor het besturen van motortweewielers, en aan personen, die den leeftijd van achttien jaren hebben bereikt, voor het besturen van motorrijtuigen in het algemeen. 11. Een register van houders van rijbewijzen wordt aan elke provinciale griffie en aan het Departement van Waterstaat aangelegd volgens model IV. De houders worden daarin aangeduid door nummering, welke ieder jaar opnieuw aanvangt. § 3. Bekendmaking van den inhoud der registers. 12. Aan het einde van den laatsten werkdag van iedere week wordt aan elke provinciale griffie, voor elk register afzonderlijk, een uittreksel daaruit opgemaakt, inhoudende de nieuwe gegevens, welke in de afgeloopen week zijn opgenomen. In het uittreksel omtrent de nummerbewijzen worden de wijzigingen, welke in de vroegere gegevens zijn aangebracht, in de laatste kolom vermeld, indien zij opnieuw opgegeven nummers (art. 4) betreffen, en overigens aan den voet. 18. De uittreksels worden onverwijld zonder begeleidenden brief in tweevoud opgezonden naar het Departement van Waterstaat, aldaar vermeerderd met de gegevens van het Departement en op de gebruikelijke wijze bekend gemaakt. In de bekendmakingen worden veroordeelingen tot de straf van ontzegging (art. 20 der wet) vermeld. § 4. Aohtdaagsohe rijbewijzen. 14. Aan den bestuurder van een motorrijtuig wordt, bij inkomst hier te lande zonder — 77 — dat het rijtuig is voorzien. van een nummer met letter, als bedoeld in art. 1, en zonder, dat de in de artt. 2 en 8 bedoelde bewijzen zijn afgegeven, een achtdaagsoh rijbewijs afgegeven door de ambtenaren, dienst doende aan het kantoor der invoerrechten, waar de douane-formaliteiten worden vervuld. De afgifte kan niet geschieden dan nadat de bestuurder zijn naam, voornamen, woonplaats, alsmede jaa» "en datum van geboorte heeft medegedeeld. Bij twijfel omtrent het tijdstip van geboorte kan vertooning van eenig bewijsstuk worden gevorderd. 15. Is van het bereikt zijn van den vereischten leeftijd en van het niet loopen van een ontzeggingstermijn (art. 20 der wet) gebleken, dan wordt het rijbewijs afgegeven volgens model V, en wel: aan personen, die den leeftijd van 16, doch niet dien van 18 jaren hebben bereikt, voor het besturen van motortweewielers, en aan personen, die den leeftijd van achttien jaren hebben bereikt, voor het besturen van motorrijtuigen in het algemeen. Alvorens het tijbewijs af te geven wordt daarin vermeld het op of aan het rijtuig aangebracht buitenlandsch nummer met letter, of ander kenteeken. 16. Bij afgifte van het rijbewijs wordt van de volgens art. 15 verkregen gegevens en van het daarin vermeld buitenlandsch kenteeken aanteekening gehouden. Een afschrift van de aanteekeningen wordt iederen Woensdag en Zaterdag zonder begeleidenden brief opgezonden naar het Departement van Waterstaat. 17. Met afwijking in zooverre van art. 14 blijft afgifte van een achtdaagsoh rijbewijs achterwege voor die hier te lande binnenkomende motorrijtuigen met bestuurders, teD aanzien waarvan een in het buitenland afgegeven internationaal rijbewijs, als bedoeld bij art. 3 van het internationaal verdrag van Parijs van 11 October 1800 betreffende het verkeer met automobielen wordt overgelegd. Bit internationaal rijbewijs wordt door de in art. 14 bedoelde ambtenaren afgeteekend. — 78 — Daarbij wordt-, aanteekening gehouden .van: o. naam, voornaam(namen) en woonplaats van den eigenaar; b. naam, voornaam(namen), woonplaats, jaar en dag van geboorte van den bestuurder; c. het op of aan het rijtuig aangebracht buitenlandsch nummer met letter of ander kenteeken, en het letterteeken ter onderscheiding van de nationaliteit, bedoeld in art. 4 van genoemd verdrag. Bjj verlaten van het land wordt aan het laatste daarbij gepasseerd wordende kantoor der invoerrechten het internationaal rijbewijs wederom afgeteekend en van de onder a, b en c bedoelde bijzonderheden, alsmede van de uit het rijbewijs blijkende plaats en dag van inkomst aanteekening gehouden. Op de in dit artikel bedoelde aanteekeningen is art. 16, tweede lid, van toepassing.1 § 5. Slotbepaling. 18. Deze voorschriften kunnen worden aangehaald onder den titel „Motor-registreerbesluit." 2 's Gravenhage, 10 November 1905. De Minister voornoemd, J. Kbatjs. 1Dit artikel is ingevoegd bij beschikking van 22 September 1910. 2 Dit artikel (oud 17) is aldus gewijzigd bij beschikking van 22 September 1910. — 79 — MO D E Ij Ij kin, belioorende bi/ de beschikking van den Minister van Waterstaat, Handel en Nijverheid van 10 November 1905, betreffende de uitvoering van art. 12 der Motor- en Bijwiehvet 1905 (Stbl. n°. 69). MODEL I. NUMMERBEWIJS. A. Af te geven door de Commissarissen der Koningin. Kleur: Grijs. Motor- en Rijwielwet 1905 (Staatsblad n°. 69). Nummerbewijs voor Motorrijtuig. Afgegeven aan wonende te Volgnummer Letter den 19 . De Commissaris der Koningin in de provincie B. Af te geven door den Minister van Waterstaat. Kleur: Blauw. Overigens als A, met de noodige wijziging boven de plaats der onderteekening. MODEL II. REGISTER VAN HOUDERS VAN NUMMERBEWIJZEN. Volgnummer motorrijtuig. Naam en voornamen van den eigenaar of Houder. Woonplaats. Getal motorrijtuigen. Datum van afgifte. Aanmerkingen of verwijzingen. | — 80 — MODEL III. R IJ B E W IJ S. A. Af te geven door de Commissarissen der Koningin. Kleur: Groen. Motor- en Rijwielwet 1905 (Staatsblad n°. 69), Rijbewijs voor bet besturen van motortweewielers *& motorrijtuigen in het algemeen' Afgegeven aan oud jaren, wonende te J den 19 . De Commissaris der Koningin in de provincie Jaarnummer ') Schrappen hetgeen niet wordt toegepast. B. Af te geven door den Minister van Waterstaat. Kleur: Geel. Overigens als A, met de noodige wijziging boven de plaats der onderteekening. MODEL IV. REGISTER VAN HOUDERS VAN RIJBEWIJZEN. § a 4§ MODEL V. ACHTDAAGSOH RIJBEWIJS. Af te geven door de ambtenaren der invoerrechten en accijnzen. Kleur: Oranje. t Motor- en Rijwielwet 1905 (Staatsblad n°. 89). Achtdaagsoh rijbewijs voor het besturen van motortweewielers | motorrijtuigen in het algemeen' geldig tot en met 19 . Afgegeven aan | oud jaren, wonende te den 19 . De Ontvanger der invoerrechten en accijnzen, I1 Kenteeken van het motorrijtuig l) Sohrappen hetgeen niet wordt toegepast. Resolutie van den Minister van Financiën, n°. 70, van den 23sten Maart 1906, houdende uitvoering van art. 6, litt. c, der wet van 15 Augustus 1862 (Staatsblad n°. 170, Verzameling n°. 100) en van art. 5 van het Koninklijk besluit van 6 October 1862, n°. 42 (Staatsblad n°. 182, Verzameling n°. 104), voor zooveel betreft automobielen, waarmede vreemdelingen tot het doen eenér reis hier te lande het Rijk binnenkomen. (Zooals die resolutie is gewijzigd en aangevuld bij de resoluties van 26 October 1906 en 22 April 1920.) § L Van 1 Juni e.k. vorderen de ontvangers voor elke automobiel, waarmede vreem' delingen tot het doen eener reis hier te lande de grens passeeren, overeenkomstig art. 5 van —• 81 — MODEL V. ACHTDAAGSOH RIJBEWIJS. — 82 — het Koirinklijk besluit van 6 October 1862 n°. 42 (Staatsblad n° 182), zekerheid voor de invoerrechten, tenzij de bestuurder voorzien is van een geldig document ingericht naar het bij deze resolutie vastgestelde model, waarvan echter in zooverre kan worden afgeweken, dat daarin naast de Nederlandsche, ook een Fransche, Duitsche of Engelsche tekst mag worden opgenomen. § 2. Tot afgifte van de in § 1 bedoelde documenten die verder in deze resolutie onder den naam van Triptiek worden aangeduid, zijn bevoegd erkende vereenigingen die, na ten genoegen van den Minister van Financiën zekerheid te hebben gesteld, van dezen daartoe vergunning hebben verkregen. De in de vorige zinsnede bedoelde vereenigingen kunnen hare bevoegdheid- overdragen op vereem'gingen in het buitenland, met dien verstande dat zij tegenover het Rijk verantwoordelijk blijven. Zij geven van elke zoodanige overdracht kennis aan den Minister van Financiën onder opgaaf van den naam en de functie van den persoon of de personen, door wie namens de buitenlandsche vereeniging de afgifte van triptieken zal geschieden. § 3. De triptieken zijn geldig voor den tijd van één jaar na den dag der afgifte, en gedurende dien termijn voor een onbepaald aantal reizen. Zij worden bij den eersten invoer en bij den laatsten wederuitvoer van de daarop omschreven automobiel door of namens den ontvanger algeteekend op de wijze, zooals het model aangeeft. Bij elke volgende binnenkomst is de bestuurder van de automobiel verplicht het triptiek op verlangen van de ambtenaren van het grenskantoor te vertoonen. § 4. Bij de eerste binnenkomst onderzoekt de ontvanger of de waarde van de automobiel zooals die in het triptiek is vermeld, voldoende is te achten. Is dit naar zijne meening of naar die der visiteerende ambtenaren niet het geval, dan stelt hij de waarde ambtshalve vast; vordert van den houder eene zekerheid ad 5 percent over het verschil tusschen de aangegeven en — 83 — vastgestelde waarde, en stelt van een en ander, overeenkomstig de aanwijzingen op het model, eene aanteekening op het triptiek. Voor het bedrag der zekerheid geeft de ontvanger eene quitantie af uit het register Comptabiliteit n°. 6, waarin het nummer van het triptiek wordt vermeld. De houder levert die quitantie in aan het grenskantoor, waar het certificaat n°. II wordt ingetrokken. § 5. De als zekerheid gestorte som wordt na aftrek van de kosten op de verzending vallende, zoo spoedig mogelijk overgemaakt aan het bestuur der hier te lande gevestigde vereeniging, die tegenover het Rijk voca" de betaling van het eventueel verschuldigde invoerrecht aansprakelijk is. Genoemd bestuur zendt den ontvanger dadelijk voor het volle bedrag der zekerheid eene quitantie, die in het register Comptabiliteit n°. 6 wordt gehecht, ter plaatse, waar de zekerheid is verantwoord. § 6. Het ingetrokken certificaat n°. II en de quitantie bedoeld in de laatste alinea van § 4; worden door den ontvanger rechtstreeks toegezonden aan zijn ambtgenoot van het kantoor van eerste binnenkomst. Is het certificaat niet binnen 30 dagen na afloop van het jaar waarvoor het triptiek geldig was, ten kantore van eerste binnenkomst van de automobiel terugontvangen, dan geeft de ontvanger van dat kantoor daarvan rechtstreeks kennis aan het Departement van Financiën, dat voor invordering van het verschuldigde invoerrecht zorg draagt. Indien de ontvanger binnen een jaar na de inzending van de in het vorig lid bedoelde kennisgeving nog geen mededeeling heeft ontvangen, dat het triptiek als gezuiverd kan worden aangemerkt of wel, dat de geldigheidsduur daarvan is verlengd, geeft jhij, onder aanhaling van datum en nummer van die kennisgeving, opnieuw kennis aan dat Departement van de niet-ontvangst van het certificaat II.1 § 7. De ontvangers houden in met de pen te trekken registers aanteekening van de trip. tieken, die bij de eerste binnenkomst en brj 1 Het laatste lid van § 6 is ingevoegd bij resolutie van 22 April 1920. — 84 — den laatsten wederuitvoer van automobielen ter afteekening worden aangeboden. Register I, dienende tot inschrijving van triptieken, die bij de eerste binnenkomst worden vertoond, bevat de volgende kolommen : a. volgnummer; b. naam en zetel der vereeniging, die zich voor de betaling van het invoerrecht aansprakelijk heeft gesteld; c. naam en zetel der vereeniging, door welke het triptiek is afgegeven; d. naam en woonplaats van den houder ; e. dagteekening en nummer van het triptiek ; /. omschrijving van de automobiel, zooals die in het triptiek is opgenomen; g. bedrag der aangegeven en e. q. dat van de door den ontvanger vastgestelde waarde ; h. bedrag der gestelde zekerheid en nummer der quitantie uit het register Comptabiliteit n°. 6; »'. datum waarop de gestelde zekerheid is overgemaakt; ƒ. datum waarop voor de overmaking quitantie is ontvangen. ; k. datum waarop de eerste binnenkomst plaats heeft gehad; £ datum waarop certificaat n°. II, en c. q. de quitantie wegens borgstelling is ontvangen ; m. datum waarop de niet-ontvangst van certificaat n°. II aan het Departement is bericht; n. datum, waarop herhaald bericht aan het Departement is ingezonden nopens de nietontvangst van het certificaat II.1 Register II, dienende tot inschrijving van triptieken, die bij den laatsten wederuitvoer worden vertoond, bevat de volgende kolommen : a. tot en met h als register I; i. kantoor, waarlangs de eerste binnenkomst is geschied ; j. datum waarop de automobiel is uitgevoerd ; ifc. datum waarop certificaat n°. II en c. q. de quitantie uit het register Comptabiliteit n°. 6 is verzonden. De certificaten I en II en c. q. de quitantiën ComptabiUteit n°. 6, worden bij register I bewaard. Voor gelijkluidend afschrift, De Secretaris-Generaal, S. van Citters. 1 Het bepaalde onder n is aan § 7 toegevoegd bij resolutie van 22 April 1920. — 85 — a. I • gevestigd te J:' gevestigd te ^6det\andsche D0Uane TRIPTIEK, voor het verkeer met automobielen. Dit triptiek is den 19 onder nummer uitgereikt aan lid van bovenvermelde vereeniging, wonende te straat n° De houder, De (c) van de Nota. Dit triptiek is geldig voor den tijd van één jaar na den dag der afgifte en binnen dien termijn voor een onbepaald aantal reizen. De stok moet door den houder worden bewaard en dadelijk nadat certificaat II is ingeleverd, worden ingetrokken bij het Secretariaat der Vereeniging te De (o) verklaart tegenover het Rijk aansprakelijk te zijn voor het verschuldigd invoerrecht in de gevallen voorzien bij § 6 der resolutie van den Minister van Financiën, d.d. 23 Maart 1906, ■ n°. 70. Voor de De President, De Secretaris, (a) Alhier in te vullen naam en zetel der Vereeniging, die tegenover het Rijk voor de betaling van het invoerrecht aansprakelijk is. (6) Alhier in te vullen naam en zetel der Vereeniging, die het triptiek afgeeft. (e) Alhier in te vullen de functie van het bestuurslid, dat namens de Vereeniging het triptiek afgeeft. 86 ' gevestigd te Li ~- ::v:- 1 gevestigd te TRIPTIEK N° STOK, door den houder te bewaren. Be Heer M. lid van bovenvermelde vereeniging zal met een automobiel, merk aantal cy- linders , nummer van het chassis nummer van den motor , model , ingericht voor personen, soort der banden waarde (d) op 19 I verlaten om zich naar Nederland te begeven. Gezien bij eerste binnenkomst in Nederland langs het kantoor' V op V 19.al¬ waar het tegenwoor/ dig triptiek in het \ y register I is ingeschre- / ven onder n° De waarde van de automobiel is conform de aangifte bevonden , vastgesteld op Ut)... ..... .TT en voor de zekerheid ad ƒ is eene quitantie afgegeven uit het register Comptabiliteit n°. 6 onder n° De Ontvanger, Gezien bij den laatsten wederuitvoer uit / Nederland langs het / \ kantoor / . \ op 19.... , alwaar het tegenwoorƒ dig triptiek in het re\ / gister II is ingeschre- \ / ven onder n° De hierboven omschreven quitantie is van den houder overgenomen. *' . De Ontvanger, (d) In schrijfletters en in Nederlandsche munt. «. gevestigd te 6. | I gevestigd te TRIPTIEK N° CERTIFICAAT II. In te trekken aan het grenskantoor van laatsten wederuitvoer. De Heer B lid van bovengenoemde vereeniging verklaart n uit Nederland te zullen uitvoeren een automo- i biel, merk aantal cylinders , I nummer van het chassis , nummer van den motor model» ingericht voor personen, soort der I? banden waarde (d) * ; | welke automobiel op 19.... in [ Nederland is ingevoerd langs het kantoor ... De houder van het triptiek, Gezien bij den laatsten wederuitvoer uit I Nederland, langs het kantoor 'f op 19 , alwaar het tegen woor- | dig triptiek in het register II is ingeschreven § onder n? De hieronder genoemde quitantie is van den houder overgenomen. De Ontvanger, De Ontvanger te , l| waarlangs de in dit triptiek omschreven auto1 mobiel is ingevoerd, verklaart de waarde daarvan te hebben bevonden conform do aangifte vastgesteld op (<£) .'. Voor de gestelde zekerheid ad/ is afgegeven eene quitantie Comptabiliteit n°. 6 onder n° De Ontvanger voornoemd, — 87 — — 88 — gevestigd te b.} gevestigd te TRIPTIEK N° CERTIFICAAT I. In te trekken aan bet grenskantoor van eerste binnenkomst. De Heer H7 lid van bovenvermelde vereeniging verklaart in Nederland, tijdelijk te zullen invoeren een automobiel, merk aantal cylinders i nummer van het chassis nummer van den motor model | ingericht voor personen, soort der banden , waarde (d) ; en verbindt zich bedoelde automobiel uiterlijk na verloop van één jaar na heden weder te zullen uitvoeren. den 19 De houder van het triptiek, Gezien bij eerste binnenkomst in Nederland ; langs het kantoor op jl 19.... , alwaar het tegenwoordig I triptiek in het register I is ingeschreven onder De waarde van de automobiel is bevonden conform de aangifte " . ; vastgesteld op (d) De zekerheid ad / is verantwoord in het register Comptabiliteit n°. 6 onder n°.... De Ontvanger, II II — 89 — Resolutie van den Minister van Financiën, n°. 71, van den 23sten Maart 1906, houdende uitvoering van art. 6, litt. c, der wet van 15 Augustus 1862 (Staatsblad n». 170, Verzameling n°. 100) en van art. 5 van het Koninklijk besluit van 6 October 1862, n°. 42 (Staatsblad n°. 182, Verzameling n°. 104), voor zooveel betreft motorrijwielen, waarmede vreemdelingen tot het doen eener reis hier te lande het Rjjk binnenkomen. § 1. Van 1 Juni e. k. vorderen de ontvangers voor elk motorrijwiel, waarmede vreemdelingen tot het doen eener reis hier te lande de grens paBseeren, overeenkomstig art. 5 van het Koninklijk besluit van 6 October 1862 n°. 42 (Staatsblad n°. 182) zekerheid voor de invoerrechten, tenzij de bestuurder voorzien is van eene geldige identiteitskaart, ingericht naar het bij deze resolutie vastgestelde model. Van bedoeld model kan in zoover worden afgeweken, dat daarin naast de Nederlandsche ook een Fransche, Duitsche of Engelsehe tekst mag worden opgenomen. § 2. Tot afgifte van identiteitskaarten zijn bevoegd erkende vereenigingen, die daartoe van den Minister van Financiën vergmining hebben verkregen. De in de vorige zinsnede bedoelde vereenigingen kunnen hare bevoegdheid overdragen op vereenigingen in het buitenland. Zij geven vanfelke zoodanige overdracht kennis aan den Minister van Financiën, onder opgaaf van den naam en de functie van den persoon of de personen, door wie namens de buitenlandsche vereeniging afgifte van identiteitskaarten zal geschieden. § 3. De identiteitskaarten zijn geldig gedurende den tijd van één jaar na den dag der afgifte. Zij moeten, om geldig te zijn, voorzien zijn . van het goedgelijkend portret van den houder en diens handteekening dragen. § 4. De identiteitskaarten moeten op eerste aanvraag van de ambtenaren der invoerrechten aan de grenskantoren worden vertoond. Indien blijkt, dat het motorrijwiel niet voldoet aan de in de identiteitskaart vermelde — 90 — kenmerken of dat de kaart gebruikt wordt door een ander dan de persoon, aan wie zij is verstrekt, dan wordt zij als ongeldig beschouwd. De ontvangers aan de grenskantoren zijn bovendien bevoegd om in alle gevallen, waarin zij vermoeden, dat een motorrijwiel niet weder zal worden uitgevoerd, zekerheid te vorderen voor het invoerrecht, zelfs al vertoont de bestuurder eene geldige identiteitskaart. § 5. Het is der vereenigingen, bedoeld in § 2, verboden: o. om identiteitskaarten te verstrekken aan ingezetenen des Rijks; b. om aan één persoon te gelijker tijd of in. hetzelfde kalenderjaar meer dan twee identiteitskaarten te verstrekken ; c. om identiteitskaarten te verstrekken aan personen, die geen lid der vereeniging zijn; d. om na eene te dier zake ontvangen mededeeling identiteitskaarten te verstrekken aan personen, van wie gebleken is of vermoed wórdt, dat zij daarvan misbruik hebben gemaakt of zullen maken. De bedoelde mededeeling wordt gericht aan de betrokken Nederlandsche vereeniging, ten einde zoo noodig door hare tusschenkomst ter kennis van de buitenlandsehe vereeniging te worden gebracht. § 6. Indien blijkt! dat door leden van eene buitenlandsehe vereeniging bij herhaling misbruik van identiteitskaarten wordt gemaakt, dan wordt de bevoegdheid, bedoeld in het tweede lid van § 2, ten aanzien van die vereeniging ingetrokken. Drie maanden nadat die intrekking ter kennis is gebracht van de Nederlandsche vereeniging, worden alle door de betrokken buitenlandsehe vereeniging afgegeven identiteitsbewijzen ongeldig. Voor gelijkluidend afschrift, , ■ De Secretaris-Generaal, S. VAN ClTTEBS. — 91 — (Alhier in te vullen den naam der vereeniging, door welke de kaart wordt verstrekt.) Plaats waar het Naam en voornaam, portret van den Woonplaats met ophouder dezer ëave van 8traat en nummer. kaart, voorzien Nummer van het lidvan het zegel- maatschap der verstempel der ver- °elli&1>:?-. , . . Omschrijving van het eemging, moet motorrijwiel als: worden aange- o. Fabrieksmerk, hecht. b. Fabrieksnummer. c. Aantal cylimlers. d. Nummer op don motor ingeslagen. Afgegeven den 19 . en geldig tot 19 . Namens de Vereeniging, Handtekening (*} Handtekening van van den houder. den President of een ander bestuurslid. — 92 — Resolutie van den Minister van Financiën, n°. 26 van den Sisten Januari 1908, honden de onder mtreWring Van het besluit van 23 Maart 1906, n°. 69, uitvoering van art. 6, litt. c der wet van 15 Augustus 1862 (Staatsblad n°. 170) en van art. 5 van het Koninklijk besluit van 6 October 1862, n°. 42 (Staatsblad n°. 182), voor zooveel betreft motorrijtuigen, die door ingezetenen des Rijks als reisrijtuigen worden gebezigd. (Zooals deze resolutie gewijzigd is bij die van 22 December 1911.) § 1. Onder motorrijtuigen verstaat deze resolutie zoowel automobielen als motorrijwielen. § 2. Behoudens hetgeen hierna in het tweede lid van § 10 is bepaald, wordt van 1 Mei e.k. door de ontvangers en verdere ambtenaren aan de grenskantoren van de ingezetenen des Rijks, die na het doen van eene buitenlandsehe reis met een motorrijtuig de grens passeeren, een bewijs gevorderd, waarvan het model bij deze resolutie wordt gearresteerd. § 3. Ben bewijs, als bedoeld in de vorige paragraaf, wordt schriftelijk aangevraagd bij den ontvanger der invoerrechten en waar een zoodanige ontvanger niet resideert, bjj dien der directe belastingen over de woonplaats van den belanghebbende. De aanvraag behelst eene opgaaf van: a. naam en woonplaats van den aanvrager ; b. voor zooveel automobielen betreft: fabrieksmerk, nummer van het chassis, aantal eylinders, de op de motoren ingeslagen nummers, model van de carrosserie (duc, tonneau, phaëton, limousine, enz.), aantal vaste en klapzitplaatsen, naam van den fabrikant der carrosserie, kleur van het rijtuig en hoofdbekleeding daarvan (laken, leer, enz.), voor zooveel motorrijwielen betreft: fabrieksmerk, aantal eylinders en de op het frame en op den motor ingeslagen nummers; c. het land, waar het motorrijtuig vervaardigd is; voor zooveel automobielen betreft, voor chassis en carrosserie afzonderlijk; d. de plaats waar en de dagen waarop het rijtuig ten behoeve van het hierna bedoeld onderzoek kan worden opgenomen. — 93 — Indien chassis, frame en motor geen nummers dragen, behooren die deelen vóór het inleveren der aanvraag daarvan te worden voorzien. § 4. De ontvanger atelt de aanvraag in handen van de ambtenaren van den aotieven dienst, die zich door persoonlijk onderzoek overtuigen van de nauwkeurigheid en juistheid der opgaven, bedoeld in litt. b en c der vorige paragraaf en daaromtrent berichten. Blijkt uit het verslag der ambtenaren dat de opgaven van den belanghebbende nauwkeurig en juist zijn, dan wordt deze, voor zoover het motorrijwiel of de automobiel, dan wel het chassis of de carrosserie daarvan, van buitenlandsch fabrikaat is, door den ontvanger in de gelegenheid gesteld om aan te toonen, dat bij den invoer de daarvoor verschuldigde invoerrechten zijn betaald of anderszins de vereischte douaneformaliteiten zijn vervuld. Slaagt de belanghebbende daarin niet, dan wordt afgifte van het bewijs geweigerd. § 5. Ten einde den belanghebbende in ataat te stellen het in § 4 bedoelde bewijs te leveren, worden de dubbel-paapoorten van betaalde invoerrechten voor motorrijtuigen en voor chassis en carrosserieën van automobielen afgeteekend onder vermelding van fabrieksmerken, nummers en andere bijzonderheden als bedoeld in litt. 6 van § 3. Indien een motorrijtuig wordt ingevoerd met vrijdom van invoerrecht (bijv. als behoorende tot een verhuisboedel) geven de met de visitatie belaste ambtenaren den belanghebbende eene verklaring af, waarin de bovenbedoelde kenmerken van het rijtuig nauwkeurig zijn omschreven. § 6. Ingezetenen des Rijks, die na 1 Mei e.k. per motorrijtuig de grens passeeren, zonder in het bezit te zijn van een bewijs als bedoeld in § 2 hiervóór of § 10, 2" lid, hierna, moeten zekerheid stellen' voor de eventueel van het rijtuig verschuldigde invoerrechten. Tot opheffing dier zekerheid verleent de directeur der invoerrechten machtiging, wanneer hem voldoende aanwijzing is gedaan, dat de vrijstelling van artikel 6, litt. e der wet — 94 — van 15 Augustus 1862 (Staatsblad n°. 170) toepassing kan erlangen. De invoerrechten worden aan het Rijk verantwoord, wanneer de zekerheid niet binnen één jaar is opgeheven. § 7. Alle andere middelen strekkende om de Nederlandsche herkomst van een motorrijtuig aan te toonen, zooals: afgifte van zoogenaamde vrij-paspoorten, het waarmerken van photographieën, het maken van beselwjj-? vingen of het aanhechten van looden enz. worden in het vervolg niet meer toegepast. § 8. De ontvangers houden in een met de pen te trekken register doorloopend aanteekening van de door hen verstrekte bewijzen. Dit register bevat de volgende kolommen : a. naam van den aanvrager; 6. woonplaats van den aanvrager; c. soort van het vervoermiddel (nl. automobiel of motorrijwiel); d. aantal eylinders; e. fabrieksmerk; /. nummers als bedoeld in litt. 6 van § 3; g. model van de carrosserie; h. het getal der vaste en dat der klapzitplaatseh; »'. naam van den fabrikant der carrosserie ; j. kleur van de carrosserie; k. hoofdbekleeding van de carrosserie; L land, waar het motorrijtuig resp. : het chassis of de carrosserie is vervaardigd; m. dagteekening van het bewijs ; n. nummer van het bewijs; o. aanmerkingen. De aanvragen van belanghebbenden worden bij het register bewaard. Van een verloren of versleten bewijs kan, indien daartegen geene bezwaren bestaan, op schriftelijk verzoek van den belanghebbende, een duplicaat worden afgegeven. § 9. Zij, die in het bezit zijn van meer dan ééne carrosserie tot afwisselend gebruik op hetzelfde chassis, moeten in de aanvraag bedoeld in § 3 hiervóór de bijzondere kenmerken der verschillende carrosserieën opgeven, opdat daarvan in het bewijs bedoeld in § 2 melding worde gemaakt. Wordt eene carrosserie, waarvan de om- — 95 — schrijving in het bewijs voorkomt, vervangen door eene andere, dan behoort de belanghebbende, onder opgaaf van bijzonderheden als bedoeld in § 3, daarvan schriftelijk mededeeling te doen aan den ontvanger der invoerrechten of der directe belastingen van zijne woonplaats, die, nadat hem is aangetoond, dat óf voor de nieuwe carrosserie het invoerrecht is betaald, óf dat zij van Nederlandsch fabrikaat is, het afgegeven bewijs vervangt door een nieuw exemplaar en daarvan aanteekening houdt in het bij § 8 bedoelde register. Gelijke mededeeling, vervanging en aanteekening moeten geschieden, indien de carrosserie wijzigingen ondergaat, waardoor de vaststelling van de identiteit, in verband met de in het bewijs daarvan gegeven omschrijving, wordt bemoeilijkt of wel onmogelijk gemaakt. § 10. Ce resolutie van 23 Maart 1906, n°. 69, wordt met ingang van 1 Mei 1908 ingetrokken. De overeenkomstig die resolutie tot 30 April 1908 voor motorrijwielen afgegeven bewijzen blijven echter voor onbepaalden tijd geldig. Aan hen, die in het bezit zijn van een ingevolge de aangehaalde resolutie van 23 Maart 1906, n°. 69, voor een automobiel afgegeven bewijs, wordt tot 1 Mei 1908 een bewijs, als bedoeld in de tegenwoordige resolutie afgegeven, zonder dat naar de herkomst van het rijtuig een onderzoek wordt ingesteld. Eene daartoe strekkende aanvraag, als bedoeld in § 3 hiervóór, moet vóór den lsten Mei e.k. ten kantore van den ontvanger der invoerrechten (casu quo van de directe belastingen) over hunne woonplaats worden ingeleverd en het vroeger afgegeven bewijs moet daarbij worden overgelegd. De ingetrokken bewijzen worden door de ontvangers bij de aanvragen bewaard en van de intrekking wordt melding gemaakt in kolom o van het in § 8 bedoelde register. § 11. De voorschriften van §§ 1 tot en met 9 der tegenwoordige resolutie treden op 1 Mei e.k. in werking. De ontvangers worden echter gemachtigd — 96 — reeds nu bewijzen, als in deze resolutie bedoeld, af te geven, mits de asÉnvragen van belang hebbenden alle bijzonderheden, bedoeld in § 3, vermelden en voor zoover tegen afgifte van een „bewijs", als bedoeld in de meergemelde resolutie van 23 Maart 1906, n°. 69, geen bezwaar zou bestaan. Vóór 15 Februari e.k. wordt van de ontvangers eene opgaaf ingewacht van het aantal blanco-bewijzen, dat vermoedelijk over 1908 benoodigd zal zijn. Voor den dienst 1909 en volgende jaren wordt het materieel voor blanco-bewijzen, dat in de serie In-, Uit- en Doorvoer onder nummer 69 wordt opgenomen, op de gewone wijze aangevraagd. Voor afgifte van drplicaten van onder de werking der resolutie van 23 Maart 1906, n°. 69 afgegeven bewijzen, kan van het nieuwe materieel worden gebruik gemaakt. § 12. Indien bij binnenkomst van een motorrijtuig een bewijs wordt vertoond, waarvan blijkt, dat het zijne geldigheid heeft verloren, doordien het daarop omschreven vervoermiddel in eigendom is overgegaan aan een niet-ingezetene des Rijks, wordt dat document door de ambtenaren der invoerrechten ingetrokken en toegezonden aan den ontvanger die bet heeft afgegeven. Laatstgenoemde ambtenaar teekent in kolom O van het in § 8 bedoelde register aan, dat het bewijs niet meer geldig is en bewaart het bij het register. 1 Voor gelijkluidend afschrift, De Secretaris-Generaal, Hbshttsius. 1 Deze § is ingevoegd bij resolutie van 22 December 1911. — 97 — KANTOOR ^^^^ N° | B E W IJ S. . , „. f invoerrechten De ontvanger der *) < —r. ±—n—r= ' ( directe belastingen te '- „„11 . i , *. ( de automobiel , , . . i- verklaart dat *){-,—7 n—n-, fabneks- t het motorrijwiel merk *\ chassisnummer *) . — motor- frame-nummer nummer , aantal eylinders r model der carrosserie aantal I vaste en klapzitplaatsen !' * *H naam van den fabrikant der carrosserie { *) ] ..... »,< kleur der carrosserie , | hoofdbekleeding der carrosserie als reisrijtuig vrij ten invoer kan worden toegelaten, omdat hem gebleken is, dat: idit motorrijtuig vóór 1 Mei 1908 in het bezit was van een ingezetene des Rijks, dit motorrijtuig is van Nederlandschen oorsprong, het daarvoor verschuldigde invoerrecht is betaald, de vereisohte douaneformaliteiten daarvoor zijn vervuld. Dit bewijs verliest zijne geldigheid wanneer *) de . . 4. automobiel -t—, daarop omsonreven *) 1 ^—s— het r ' motorrijtuig in eigendom is overgegaan aan een niet-inge- zetene des Rijks. 1 , den 19... De Ontvanger voornoemd, *) De woorden die niet te pas komen, door te halen. **) Voor elke carrosserie afzonderlijk in te f vullen. (In-, uit- en doorvoer, n°. 69.) 1 Dit model is aldus gewijzigd bij resolutie van 22 December 1911. MOTOR- EN RIJWIELWET. Waarschuwingsborden en Kenteeken voor rijwielpaden. a MODEL I ègslf^llS"3'! Sluiting voor alle motorrijtuigen op meer dan twee wielen (art. 3, art. 4, art. 8, alle 2.£J3g-slc eerste lid, sub a). l~*aa S~<§"e.i"3 A. VOORTDUREND. B. TIJDELIJK. § Igl^lgè-* QKleur: Linker- Rechterhelft «, | g. P £ 1 jjj' gf § o g Kleur: rood met witte letters. helft rood met wit met roode s §• .§ s' » < 3 < "°° p. witte letters. letters. ''sia'sf^sfS W ; Co 3 8 <§ B g B p B •; ^^^^^^^ ^ ^^^^--^^ l?i^liiliï ■■O 00 I Sluiting voor motorrijtuigen op meer dan twee wielen boven zekere afmetingen of gewicht i-{art. 3, art. 4, art. 8, alle eerste lid, sub a en b). B. BOVEN ZEKER GEWICHT. A. BOVEN ZEKERE AFMETINGEN. {Te bepalen in verband met samenstelling en inrichting.) Jfteur rood nut/ -tviltt Ua&v I CO I van Waterstaat van 14 Dec. 1910, n°. 247, afd. Waterstaat.] B». [Het hierboven afgebeelde bord is vastgesteld bij beschikking van 2 Augustus 1917, n°. 238. afd. Waterstaat, Ned. Staatse. n°. 181 en alsnog met letter B1 aangeduid bij beschikking van 19 April 1920. letter A, afd. Water, staat, Ned. Ste. n°. 76. B«. [Hét hierboven afgebeeldè J65föT~ B* is vastgesteld bij beschikking van 19 April 1920, lit. A, afd. Waterstaat A, Ned. Stc. n°. 76.] B». [Het hierboven afgebeelde bord B' is vastgesteld bij beschikking van 7 September 1920, n«. 807, afd. Waterstaat A. Ned. Ste. n°. 173.] I 3 I MODEL III. Sluiting voor alle motorrijtuigen en voor rijwielen (art. 8, eerste lid, sub a). A. VOORTDUREND. B. TIJDELIJK. Kleur: Linker- Rechterhelft Kleur: rood met witte letters. helft rood met wit met roode witte lette>s. letters. I © MODEL IV. Sluiting voor alle motorrijtuigen (art. 8, eerste lid, sub a). A. VOORTDUREND. B. TIJDELIJK. Kleur: Linker- Rechterhelft Kleur: rood met witte letters. helft rood met wit met roode witte letters. letters. I O te I MODEL V. Sluiting voor motorrijtuigen op twee wielen en voor rijwielen (art. 8, eerste lid sub a). A. VOORTDUREND. B. TIJDELIJK. Kleur: Linker- Rechterhelft Kleur: röod met witte letters. helft rood met wit metroode witte letters. letters. 3 I MODEL VI. Snelheidsbeperking binnen bebouwde kommen (art;. 8, tweede lid) Kleur: groen met witte letters. A. voor motorrijtuigen en rijieielen. B. voor motorrijtuigen. I © — 105 — KENTEEKEN VOOR RIJWIELPADEN. (Art. 2, tweede lid, sub 6°., der wet en art. 1, sub 4°., van het Motor- en Rijwielreglement.) [Bij beschikking van den Minister van Wateistaat van 9 Juli 1919 (Nederl. Staatscourant n°. 161) is nader bepaald, dat van het boven afgebeelde kenteeken voor rijwielpaden het oog, hetwelk op de teekening boven het bord uitsteekt, geen deel uitmaakt, zoodat het noeb aan dit kenteeken, noch aan den stijl, waar aan dit is bevestigd, behoeft te worden aan gebracht.] S. .& J. n°. 68, 6» dr. 4 Kleurzwart met witte letters. 106 Bijzonderheden omtrent de stijlen. Doorsnede.over A B. dr Bijzonderheden omtrent het hechten aan muren. Doorsnede A B {zie Model III). Achteraanzicht. \tt ï . r—£S 1 li' i / c^gnH E i, Bevestigingsduim. j : CZFB " — 107 — AANMERKINGEN.1 De lengte van de stijlen bedraagt in der regel achtereenvolgens voor model I, II, III, IV, V en VI: 3.55 M., 3.62 M., 3.62 M., 3.80 M., 3 75 M. en 3.47 M. en voor het kenteeken voor rijwielpaden en voor dat, hetwelk strekt om aan te duiden, dat een rijwielpad gesloten ia voor motorrijtuigen op twee wielen: 3.50 M. De afstand van den onderkant der borden boven den beganen grond bedraagt in den regel voor de modellen I, II, III, IV, V en VI, 2 M. en voor de borden tot aanduiding der rijwielpaden en voor die, welke strekken om aan te duiden, dat een rijwielpad gesloten is voor motorrijtuigen op twee wielen : 2.20 M. Het verdient aanbeveling de stijlen te verven in blokken rood, wit en blauw. Wat betreft de plaatsing der borden en kenteekens is op te merken, dat hierbij letterlijk volgen der teekening niet in de bedoeling ligt. Plaatselijk kan eene iets grootere hoogte noodig zijn of wel zijdelingsche aanhechting door middel van uithouders of armen. Steeds zal zoodanige wijze van plaatsing zijn te volgen, welke op de meest praktische wijze de zichtbaarheid verzekert met inachtneming van een stand, zooveel mogelijk loodrecht op de richting (as) van den gesloten of aan snelheidsbeperking onderworpen weg of van het betrokken rijwielpad. Evenzoo zjjn afwijkingen in de samenstelling toegelaten, mits het uiterlijk niet verschilt van de aangegeven modellen. Aldus vastgesteld bij beschikking van den Minister van Waterstaat van 5 October 1908, La. H. 1 Mij bekend, De Secretaris-Generaal, Salverda de Grave. 1 Deze aanmerkingen zijn hier opgenomen met de wijzigingen, erin aangebracht bij beschikking van den Minister van "Waterstaat van 9 Juli 1919. 4* — 108 - Missive van den Minister van Waterstaat aan de Gedeputeerde Staten der provinciën, van 14 December 1908, betreffende uitvoering der Motor- en Rijwielwet. Volgens de onlangs tot stand gekomen wijziging der Motor- en Rijwielwet, welke wijziging blijkens Staatsblad n°. 344 van 1908 in wérking treedt op 1 Januari 1909, zullen de gemeentebesturen naar art. 8, tweede lid, bevoegd zijn een maximum snelheid, voor motorrijtuigen en rijwielen of voor motorrijtuigen alleen, te bepalen ten aanzien van alle wegen binnen bebouwde kommen. Waar deze bevoegdheid niet voor het geheele gebied der gemeente, maar enkel voor de bebouwde kom is toegekend, is het duidelijk, dat eene verordening, die een maximum bepaalt voor eenigen weg buiten de kom, of zoodanige bepaling mogelijk maakt, strijdig is met de wet. Zoo dikwijls eene verordening wordt gegrond op art. 8, tweede lid, is het derhalve, evenals tot dusverre, noodig zorgvuldig na te gaan, of het gemeentebestuur de aan zijn bevoegdheid gestelde grens heeft geëerbiedigd. Ter bevordering van een deugdelijk onderzoek komt het mij noodig voor, dat bij elke verordening worde overgelegd eene situatieteekening, waarop de aanwezige bebouwing en de grens der kom volgens de verordening nauwkeurig zijn aangegeven. Bij inzending der verordeningen zie ik een exemplaar van • zoodanige teekening tegemoet. Het komt mij noodzakelijk voor onder de aandacht der gemeentebesturen te brengen, dat door gebruik te maken van art. 8, tweede lid, der Motor- en Rijwielwet, geenerlei wijziging kan worden gebracht in de toepasselijkheid van de algemeene bepaling, vervat in art. 15. Daar het antwoord op de vraag, of het verkeer in gevaar is gebracht, in hooge mate afhankelijk is van de omstandigheden in elk bijzonder geval, is alleen zoodanig algemeen voorschrift er volledig op berekend op afdoende en tevens rechtvaardige wijze de veiligheid te beschermen. Stipte handhaving van art. 15 is dus noodig, onverschillig of van art. 8, tweede lid, al dan niet gebruik is gemaakt. Dat bij gestrenge handhaving art. 15 doel treft en kan leiden tot veroordeeling, ook — 109 — al was van eenig ongeval geen sprake, mag worden afgeleid uit de arresten van der Hoogen Raad van 13 Mei, 30 September, 25 November en 2 December 1907 (Weekblad van het Recht nos. 8548, 8589, 8624 en 8627), waarbij de mogelijkheid van overtreding van art. 15 is aangenomen, zelfs al was op het oogenblik en ter plaatse daarvan geen verkeer op den weg. Bovendien houde men wel in het oog, dat overtreding van art. 15 kan leideD tot oplegging van dertig dagen hechtenis of geldboete van f 150, benevens een jaar ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen, terwijl overtreding van een gemeentelijk maximum hoogstens kan leiden tot zes dagen hechtenis of f 25 geldboete. In het algemeen acht ik het noodig, dat opnieuw worde aangedrongen op krachtige handhaving van de wet en van het Motor- en Rijwielreglement. Met name geldt dit van den eisoh van art. 9 der wet, dat het nummer met letter van motorrijtuigen behoorlijk zichtbaar zij, met inachtneming van het motor-kenteekenbesluü. Afwijking van dit besluit bemoeilijkt in sterke mate het opsporen van overtredingen, zooals werd betoogd in den brief van 6 April 1906, n°. 187 Overigens spreekt het vanzelf, dat evenzeer de hand moet worden gehouden aan die bepalingen, welke mede ten bate der gebruikers van motorrijtuigen zijn geschreven Men denke b.v. aan de artt. 3, 4 (thans: 7), 20 (thans: 26) en 23 (thans : 29) van het Motor- en Rijwielreglement, en, wat de motortweewielers (en de gewone rijwielen) betreft, aan de artt. 25 en 26 (thans 30 33). Vooral aan de naleving van de artt. 23, 25 en 26 (thans 18, en 30 en 33) schijnt in sommige streken des lands tot dusverre veel te haperen. Ik heb de eer U te verzoeken het bovenstaande te willen mededeelen aan de gemeentebesturen in Uwe provincie. De Minister van Waterstaat, j. G. S. Bevers. - 110 — Missive van den Minister van Waterstaat aan de Commissarissen der Koningin in de provinciën, van 6 September 1910, betreffende het plaatsen van borden, welke de maximum snelheid voor motorrijtuigen en rijwielen aangeven. De besturen van de Nederlandsche Motorrijwielers-vereeniging en van de Nederlandsche Automobiel-Club maken er mij opmerkzaam op, dat de borden, welke de maximum snelheid van de motorrijtuigen (en rijwielen) in de bebouwde kommen der gemeenten aangeven (zie model VT der beschikking van 5 October 1908, La. H), vooral wanneer zij tussehen of onder boomen zijn geplaatst, wegens hunne groene kleur weinig uitkomen; dit geeft die besturen aanleiding tot het verzoek, dat de groene kleur der borden worde vervangen door een blauwe kleur. Ik kan dit verzoek niet inwilligen. Wel zijn ook naar mijn gevoelen de aangevoerde bezwaren niet geheel ongegrond, doch het komt mij voor, dat ook bij het behoud van de groene kleur der borden aan die bezwaren vrijwel geheel zal worden tegemoet gekomen, indien voor de doelmatige naleving der thans geldende voorschriften slechts de medewerking der gemeentebesturen kon worden verkregen. Op grond van die meening heb ik de eer U uit te noodigen laatstgenoemde besturen in Uwe provinciën, onder mededeeling van het vorenstaande uit te noodigen bij de plaatsing der borden zorg te willen dragen, dat deze goed en spoedig in het oog vallen, onder herinnering, voor zooveel noodig, aan de bij bovengenoemde beschikking behoorende „Aanmerkingen", waarbij tot het aangegeven doel het verven der stijlen in rood, wit en blauwe blokken wordt aanbevolen. Besluit van den Iden September 1910, S. 277, tot bekendmaking van het op 11 October 1909 te Parijê gesloten internationaal verdrag betreffende het verkeer met automobielen. Wij WILHELMINA, enz. Gezien het op 11 October 1909 te Parijs ge- — 111 — sloten internationaal verdrag betreffende., het verkeer met automobielen, van welk verdrag een afdruk met vertaling bij dit besluit is gevoegd; Overwegende, dat voornoemd verdrag is goedgekeurd bij de wet van 18 Juli 1910 (Staatsblad n°. 236); Overwegende, dat voornoemd verdrag door Ons is bekrachtigd en dat Onze akte van bekrachtiging op 19 Augustus 1910 te Parijs is nedergelegd; Op de voordracht van Onzen Minister van Buitenlandsehe Zaken van den 3 September 1910, n°. 18542, Directie van het Protocol; Hebben goedgevonden en verstaan de bekendmaking van voornoemd verdrag met de vertaling daarvan te bevelen door de plaatsing van dit besluit in het Staatsblad. Onze Ministers, Hoofden van Departementen van Algemeen Bestuur, zijn belast, ieder voor zooveel hem betreft, met de uitvoering van hetgeen ten deze wordt vereischt. Het Loo, den 7den September 1910. WILHELMINA. De Minister van Buitenlandsehe Zaken, R. de Mabees van Swinderen. (Uitgeg. 13 Sept. 1910.) vertaling. Internationaal verdrag betreffende het verkeer met automobielen. De ondergeteekenden, gevolmachtigden van de na te noemen Begeeringen, te Parijs in conferentie vereenigd van 5 tot 11 October 1909, hebben, ten einde zooveel doenlijk het internationaal verkeer met automobielen te vergemakkelijken, het volgende verdrag vastgesteld. Artikel t Voorwaarden, waaraan automobielen moeten voldoen om tot verkeer op den openbaren weg te worden toegelaten. Om tot het internationaal verkeer op den openbaren weg te worden toegelaten, moet een automobiel hetzij geschikt bevonden zijn om in gebruik te worden genomen na onderzoek ten overstaan van het bevoegd gezag of van — 112 - eene vereeniging daartoe door bedoeld gezag gemachtigd, hetzij behooren tot een type, dat op dezelfde wijze deugdelijk is bevonden. Het onderzoek moet in het bijzonder de volgende punten betreffen : 1°. De toestellen moeten nauwkeurig werken, en er op berekend zijn om zooveel mogelijk elk gevaar voor brand of ontploffing te voorkomen; om niet door gedruisch rij- of trekdieren te verschrikken; om geen enkel ander gevaar voor het verkeer op te leveren en de voorbijgangers niet ernstig door rook of damp te hinderen. 2°. De automobiel moet voorzien zijn van de volgende toestellen : A. een krachtig stuurtoestel, waarmede wendingen gemakkelijk en nauwkeurig gemaakt kunnen worden; B. twee onafhankelijk van elkaar werkende, genoegzaam afdoende reminrichtingen. Ten minste een van beide moet snel werken en rechtstreeks op de wielen of op onmiddellijk daarmede verbonden remschijven of trommels ; C. eene inrichting in staat om bij het bestijgen zelfs van steile hellingen terugloopen geheel te beletten, voor het geval dat een der reminrichtingen niet aan deze voorwaarden voldoet. Een automobiel van grooter eigen gewicht dan van 350 kilogram moet voorzien zijn van eene inrichting, waarmede men van de zitplaats des bestuurders het rijtuig door middel van den motor achteruit kan doen rijden. 3°. De inrichtingen tot bediening van de automobiel moeten zoodanig zijn geplaatst, dat de bestuurder ze veilig kan doen werken zonder de aandacht op den weg te staken. 4°. De automobiel moet zijn voorzien van platen, waarop zijn aangegeven de fabriek en het fabrieksnummer van het chassis, het.vermogen in paardekrachten van den-motor of het aantal en de boring der eylinders, en het eigen gewicht van het rijtuig. Artikel 2. Voorwaarden, waaraan bestuurders- van automobielen moeten voldoen. De bestuurder van een automobiel moet de hoedanigheid bezitten, die voor de openbare veiligheid genoegzamen waarborg schenken» Wat aangaat het internationaal verkeer mag niemand een automobiel besturen, tenzij hij daartoe heeft ontvangen een bewijs van toelating, hetwelk door het bevoegd gezag of door eene vereeniging, daartoe door bedoeld gezag gemachtigd, wordt afgegeven, nadat de belanghebbende bewijs van zijne geschiktheid zal hebben gegeven. Het bewijs van toelating kan niet worden gegeven aan personen beneden den 18-jarigen leeftijd. Artikel 3. Afgifte en erkenning van de internationale rijbewijzen. Ten einde voor het internationaal verkeer te waarborgen, dat aan de in de artikelen 1 en 2 gestelde voorwaarden is voldaan, worden internationale rijbewijzen afgegeven volgens bijgevoegd model en aanwijzingen (bijlagen A en B). Deze rijbewijzen zijn geldig gedurende een jaar te rekenen van den dag van afgifte. De daarin vervatte geschreven opgaven moeten steeds in Latijnsche letter of Engelsohe schrijfletter gesteld worden. De internationale rijbewijzen, welke zijn afgegeven door het bevoegd gezag van een der oontracteerende Staten of door eene vereeniging daartoe door bedoeld gezag gemachtigd, en in het laatste geval zijn gewaarmerkt door dit gezag, geven vrijen toegang tot het verkeer in alle overige oontracteerende Staten en worden aldaar zonder nader onderzoek als geldig erkend. Erkenning van internationale rijbewijzen kan worden geweigerd: 1°. wanneer aan de voorwaarden, waaronder zij naar de beginselen der artikelen 1 en 2 zjjn afgegeven, klaarblijkelijk niet meer wordt voldaan; !°. wanneer de bezitter of de bestuurder van een automobiel niet de nationaliteit .bezit, van een der oontracteerende Staten. Artikel 4. Aanbrengen der nummers van inschrijving aan de automobielen. Geen automobiel mag van het eene land — 114 — naar het andere overgaan, tenzij duidelijk zichtbaar aan de achterzijde, behalve eene nationale nummerplaat, is aangebracht eene plaat met letters ter onderscheiding van de nationaliteit. De afmetingen van deze plaat, de letters en afmetingen van deze worden vastgesteld in eene lijst, welke aan dit verdrag is gehecht (bijlage C). Artikel 5. Waarschuwingstoestellen. Een automobiel moet voorzien zijn van een hoorn met zwaren toon voor het geven van waarschuwingssignalen. Buiten de bebouwde kommen staat het vrij bovendien gebruik te maken van andere signaaltoestellen, met inachtneming van de reglementen en gebruiken van het land. Met het invallen der duisterris moet een automobiel voorzien zijn van twee lantaarns aan de voorzijde en van een licht aan de achterzijde, welk laatste in staat is om de teekens op de platen leesbaar te doen blijven. De weg moet aan de voorzijde over voldoenden afstand verlicht worden, maar in stedelijke bebouwde kommen is het bezigen van verblindende verlichting steeds verboden. Artikel 6. Bijzondere voorzieningen omtrent motordrie«ftidiHi en -tweewielers. Op motor drie- en -tweewielers zijn de voorschriften van dit verdrag van toepassing, behoudens de volgende wijzigingen : 1°. de inrichting om terugloopen te beletten, als bedoeld in punt 2 van artikel 1 onder letter 0, is niet vereischt, evenmin als de inrichting om achteruit1 te rijden }■ • j 2°. ten aanzien der verlichting kan worden volstaan met één lantaarn, aangebracht aan de voorzijde van het motorrijwiel; 3°. voor motorrijwielen zijn de afmetingen van de plaat ter onderscheiding van de nationaliteit slechts 18 centimeter in horizontale en 12 centimeter in verticale richting; de letters zijn 8 centimeter lang en de breedte harer strepen 10 millimeter; — 115 — 4°. de hoorn der motorrijwielen moet een schellen toon hebben. Artikel 7. Tegenkomen en inhalen van voertuigen. Bij het tegenkomen of inhalen van andere voertuigen moeten de bestuurders van automobielen de gebruiken der streek, waar zij zich bevinden, stipt in acht nemen. Artikel 8. Plaatsing der waarschuwingsborden op den openbaren weg. De oontracteerende Staten verbinden1 zich ieder naar gelang van zijne bevoegdheid er voor te waken, dat langs de wegen ter aanduiding van gevaarlijke weggedeelten geen andere teekens worden geplaatst dan die, waarvan eene lijst bij dit verdrag is gevoegd (bijlage D). Intusschen kunnen in dit stelsel door de Regeeringen der oontracteerende Staten met gemeen overleg Wijzigingen worden gebraoht. Aan dit stelsel van teekens kan worden toegevoegd een teeken ter aanduiding van kantoren der invoerrechten en houdende bevel te stoppen, evenals een tweede ter aanduiding van tolhuizen of van kantoren der plaatselijke belastingen. De Regeeringen-Sullen eveneens waken voor het in acht nemen van de volgende beginselen : 1°. in het algemeen bestaat er geen aanleiding belemmeringen, gelegen binnen bebouwde kommen, door waarschuwingsborden aan te duiden; 'UilV' 2°. de borden moeten op ongeveer 250 meter vóór het aan te duiden weggedeelte worden aangebracht, tenzij de plaatselijke toestand zich hiertegen verzet. Wanneer de afstand van het teeken tot de plaats der belemmering zeer aanmerkelijk van 250 meter verschilt, worden bijzondere voorzieningen getroffen; 3°. de waarschuwingsborden moeten loodrecht op de richting van den weg worden geplaatst. — 116 — Artikel 9. Algemeene voorzieningen. De bestuurder van een automobiel is gehouden in elk land zich te gedragen naar de aldaar geldende wetten en reglementen betreffende het verkeer op de openbare wegen. Een uittreksel uit die wetten en reglementen kan hem bij inkomst in een land worden ter hand gesteld aan het kantoor der invoerrechten, waar de douane-formaliteiten worden vervuld. Artikel 10. o. Dit verdrag zal worden bekrachtigd en de nederlegging der akten van bekrachtiging zal geschieden op 1 Maart 1910. 6. De akten van bekrachtiging zullen worden nedergelegd in de archieven van de Erarisehe Republiek. c. Het feit der nederlegging van de akten van bekrachtiging zal worden vastgesteld bij proces-verbaal, te onderteekenen door de vertegenwoordigers der daaraan deelnemende Mogendheden, en door den Minister van Buitenlandsehe Zaken van de Pransche Republiek. d. De Mogendheden, die niet in de gelegenheid geweest zijn om haar akte van bekrachtiging den lsten Maart 1910 te doen nederleggen, zullen dit kunnen doen door middel van eene schriftelijke kennisgeving aan de Regeering der Fransche Republiek, vergezeld van de akte van bekrachtiging. e. Gewaarmerkt afschrift van het proces-verbaal omtrent de eerste nederlegging der akten van bekrachtiging, van de kennisgevingen, vermeld in de voorgaande alinea, alsmede van de daarbij behoorende akten van bekrachtiging, zal onverwijld door toedoen van de Eransehe Regeering langs diplomatieken weg worden toegezonden aan de Mogendheden, die dit verdrag hebben geteekend. In het geval, bedoeld in de voorgaande alinea, zal gezegde Regeering gelijktijdig mededeeling doen van den dag van ontvangst der kennisgeving. Artikel 11. a. Dit verdrag is van rechtswege slechts van toepassing op het moederland der contra eteerende Staten. — 117 — ft. Ingeval een dier Staten dit verdrag wenseht in werking te brengen in zijne koloniën, bezittingen of protectoraten, moet hij van Zijne bedoeling uitdrukkelijk doen blijken in de akte van bekrachtiging, of door schriftelijk tot de Fransche Regeering eene bijzondere kennisgeving te richten, welke in de archieven van deze Regeering zal worden nedergelegd. Indien de betrokken Staat deze laatste wijze Van handelen kiest, zal gezegde Regeering onverwijld aan alle andere oontracteerende Staten gewaarmerkt afschrift van de kennisgeving doen toekomen met opgaaf van den dag van ontvangst daarvan. Artikel 12. o. De Mogendheden, welke dit verdrag niet hebben geteekend, kunnen er toe toetreden. 6. De Mogendheid, die wenseht toe te treden, geeft hiervan schriftelijk kennis aan de Pransche Regeering onder toezending van de akte van toetreding, welke in de archieven van gezegde Regeering zal worden nedergelegd». Deze Regeering zal onverwijld aan alle andere oontracteerende Mogendheden gewaarmerkt afschrift van de kennisgeving en van de akte van toetreding doen toekomen, onder opgaaf van den dag van ontvangst der kennisgeving. 1 Artikel 13. Dit verdrag zal voor de Mogendheden, die 1 Blijkens resolutie van den Minister van Financiën van 24 September 1910, n°. 67, (Verz. n°. 159) was op dat tijdstip het verdrag! behalve voor Nederland, voor de volgende landen van kracht: Duitschland, Oostenrijk, België, Spanje, Frankrijk, Hongarije, Italië, Monaco, Rusland, Bulgarije en Groot-Britannië. Daarna is het verdrag nog bekrachtigd door, óf zijn daartoe toegetreden : Zwitserland, Zweden en Luxemburg (Bes. van den Min. van Financiën van 24 April 1911, n°. 60, Verz. n°. 94); Rumenië, Portugal, Frankrijk voor Algerië en Tunis, en Engeland voor Britsch-IndiS, Gibraltar en Malta (id. van 4 Maart 1912, n. 26, Verz. n». 21 en 2 September 1913, n». 60, Verz. n». 277); Montenegro (id. van 12 Augustus 1912, n°. 54, Verz. n°. 93); Griekenland (ld. van 4 September 1912, n°. 9, Verz. n°. 99) en Denemarken (id. van 2 October 1913, n°. 45, Verz. n°. 292). — 118 — aan do eerste nederlegging van de akten van bekrachtiging hebben deelgenomen, van kracht zijn den lsten Mei 1910, en voor de Mogendbeden, die haar later bekrachtigen of tot haar toetreden, alsmede ten aanzien van de koloniën, bezittingen of protectoraten, welke niet in de akte van bekrachtiging zijn vermeld, den lsten Mei volgende op het jaar waarin de kennisgevingen, bedoeld in artikel 10, alinea d artikel 11, alinea 6, en artikel 12, alinea b, door de. Fransche Begeering zijn ontvangen. Artikel 14. '' Ingeval een der oontracteerende Mogendheden dit verdrag mocht willen opzeggen, moet van de opzegging schriftelijk kennis worden gegeven aan de Fransche Regeering, die onverwijld gewaarmerkt afschrift van de kennisgeving aan alle andere Mogendheden zal doen toekomen, onder mededeeling van den dag van ontvangst der kennisgeving. De opzegging zal slechts van kracht zijn ten aanzien van de Mogendheid die haar heeft gedaan, en niet eerder dan een jaar nadat de kennisgeving de Fransche Begeering heeft 'bereikt. Artikel 15. De op gezegde Conferentie vertegenwoordigde Staten zullen tot onderteekening van dit verdrag worden toegelaten tot 15 November 1909. Gedaan te Parijs, den 11 den October 1909, in één exemplaar, waarvan afschrift zal worden gegeven aan alle Begeeringen die het verdrag hebben geteekend : Voor Daitscldand : Lancken. Dammann. bckabdt. Voor Oostenrijk en voor Hongarije : R. Khevenhullbr, Ambassadeur van Oostenrijk-Hongarije. Vee*r België: Lagasse de Locbt. G. C'arez Voor Bulgarije : M. de la Farque. — 119 — Voor Spanje : F. de Albacete. NOBBEBTO GONZALEZ AUBIOLES. Voor Frankrijk • Fernand Gaverry. worms de romilly. M. Delanney. Walckenaer. Hennequin. Maiiieu. DE DlON. H. Defert. Voor Groot-Britannië: Francis Bertie. Voor Griekenland: N. p. Delyanni. Voor Italië .*• Aloio. pompeo bodrebo. RüINI. Voor Monaco: ü. GuOLTELMINBTTt. V oor Montenegro: Brunbt. Voor Nederland: D. VAN asbegk. . Voor Portugal: Joao Verissimo Mendes Guerreird. Voor Rmnenië: C'. M MmiiNEui Voor Rusland: A. Nelidow. Voor Servië: Mil. b. Vbsnitok. ■ : Bijlage a. (Inhoud van het titelblad.) Verkeer met automobielen. Internationaal Verdrag van 1909. Internationaal rijbewijs voor tijdelijk verkeer in het buitenland. — 120 — Dit boekje is geldig, in alle oontracteerende Staten *, gedurende één jaar van den dag van afgifte af. ■ Afgifte van het boekje. Plaats : Dag: (Stempel van het be- (Onderteekening van voegd gezag.) het bevoegd gezag of van de betrokken'vereeniging met visa van bedoeld gezag.) (Inhoud van een der binnenbladen.) (I Voorzijde, met uit te vouwen laatste blad.) KONINKRIJK . % '. V . . Gegevens omtrent het voertuig. (Naam Voornaam. Woonplaats Soort (wagen, driewieler enz.) Fabriek Type van het chassis Volgnummer in de serie van het type of fabrieksnummer van het chassis {Aantal eylinders , Vermogen van den motor in paardekrachten of boring der eylinders. Vorm Kleur Aantal zitplaatsen Eigen gewicht van het voertuig (in kilogrammen) ; Nummer van inschrijving, dat op de nationale plaat moet voorkomen Koetswerk Gegevens omtrent dén bestuurder of bestuurders. Naam (Photographie.) Voornaam (Stempel van het be- Geboorteplaats . . . voegd gezag.) Geboortedag .... Woonplaats .... * Deze Staten zijn do volgende. — 121 — (II Achterzijde) KONINKRIJK . . Visa van de inkomst in Plaats Dag De der invoerrechten. (Stempel van het kantoor der invoerrechten.) Visa van het vertrek uit Plaats Dag De der invoerrechten. (Stempel van het kantoor der invoerrechten.) Uitsluiting van een bestuurder. Toelating van . een nieuwen bestuurder. (on. het De heer Te ., den .... (naam en voor- De naam), hierboven toege- derteekening). laten door het bevoegd (Photograpbie.) gezag van (Stempel van (land) , is de bevoegd gezag.) bevoegdheid ontnomen Naam om de automobiel te be- enz. enz. sturen op grondgebied, ingevolge (Stempel van het bevoegd gezag.) Te . . ., den .... De . . . (ondertee*^* kening). Bijlage B. In het internationaal rijbewijs worden het titelblad, het eerste binnenblad en het laatste blad gesteld in de taal, voorgeschreven door de wetgeving van het land van uitgifte. De overige binnenbladen, in getal overeenkomende met dat der verdere oontracteerende Staten, worden elk in de taal van het betrokken land gesteld. De definitieve vertaling der rubrieken in de verschillende talen zal aan de Regeering van de Fransche Republiek door de overige Regeeringen worden medegedeeld, ieder voor zooveel haar betreft. - 122 — Bijlage C. Het onderscheidingsteeken van het land van herkomst bestaat uit een eironde plaat van 30 centimeter breed en 18 centimeter hoog, bevattende een of twee in zwart op witten grond geschilderde'letters. Voor letters dient de Latijnsehe hoofdletter. Zij zijn ten minste 10 centimeter hoog, met strepen van 15 millimeter dik. De letters ter onderscheiding van de verschillende landen zijn : Duitschland Dr Oostenrijk A ; België B; Spanje E; Vereenigde Staten DS; Frankrijk P; Groot- Britannië 6 B; Griekenland 0 R; Hongarije H ; ItaliëlJ'Montenegro H N; Monaco M 0; Nederland H L; Portugal P; Busland R; Kumenië RH; Servië S B; Zwepen S; Zwitserland C H',1 Bijlage D. WAARSCHUWINGSBORDEN OMTRENT BELEMMERINGEN. (Uitholling overdwars.) i1?*» Bulgarije e lden.de letters: B G (Resolutie van den Minister van Financiën van 24 September 19j»,-tKT^ TerW. n» 'l69); voor Luxemburg l, (id. van 24 April 1911', n°. 60, Verz. n°. 94) ; voor Algerië en Tunis F, (id. van 4 Maart 1912, n°. 26, Verz. n°. 21); voor Gibraltar en Malta G B, (id. van 12 Augustus 1912, n». 54, Verz. n°. 93 en 2 September 1913, n°. 60, Verz. n°. 277); voor Britsoh-IndiS B I, (id. van 10 Februari 1913, n°. 24, Verz. n». 176); voor Denemarken D K, (id. van 2 October 1913, n°. 45, Verz. n°. 292). - iSS - ' (Spoorwegovergang) (Bocht.) — 124 — Resolutie van den Minister van Financiën van 16 April 1913, n°. 76, betreffende internationaal verkeer met automobielen en motorrijwielen. (Zooals die resolutie is aangevuld bij die van 22 April 1920). Zie de hierna opgenomen Resolutie van 13 Augustus 1914. De Minister van Financiën, Gelezen de adressen van het dagelijksch bestuur van den Algemeenen Nederlandsehen Wielrijdersbond, Toeristenbond voor Nederland dd. 21 December 1912 en van het bestuur van de Nederlandsche Automobielclub, dd. 14 Januari 1913 ; Gezien artikel 6, litt. c, der wet van 15 Augustus 1862 (Staatsblad n°. 170, Verzameling 1862, n°. 100); artikel 5 van het Koninklijk besluit van 6 October 1862, n°. 42 (Staatsblad n°. 182, Verzameling 1862, n°. 104) en de resoluties van 23 Maart 1906, nos. 70 en 71 (Verzameling 1906, nos. 45 en 46); Heeft goedgevonden en verstaan : Het volgende ter kennis te brengen van de ambtenaren der invoerrechten: § 1. Van 1 Juni 1913 af kunnen vreemdelingen, die tot het doen van eene reis hier te lande, met een motorrijtuig het Rijk binnenkomen, zonder voor het invoerrecht zekerheid te stellen, het grenskantoor passeeren, indien zij voorzien zijn van een document, genaamd „Carnet de passages en douanes", waarvan het model bij deze resolutie wordt gearresteerd en waarvan een exemplaar zal worden gezonden aan alle kantoren der invoerrechten, waar zoodanige documenten kunnen worden aangeboden. Onder motorrijtuigen worden in deze voorschriften verstaan zoowel automobielen als motorrijwielen. § 2. Het „Carnet de passages en douanes" is voornamelijk ingesteld om hen die per motorrijtuig eene reis door verschillende landen wenschen te maken, van het aanvragen van een triptiek voor elk land afzonderlijk vrij te stellen. Daardoor wordt tevens bereikt, dat de reiziger, ten behoeve van de vereeniging, die hem het document verstrekt, slechts ééne voor alle te bereizen staten geldende zekerheid behoeft te stellen. Hierbij wordt opgemerkt, dat in vele staten door de douaneadministratie, ook bij het bin —'186— nenkomen van al» reisrijtuigen gebezigde motorrijwielen, het vertooneta van een triptiek woldt' gevorderd, zoodat men aldaar niet kan volstaan met de hier te lande gebruikelijke identiteitskaart. Vandaar, dat het „Carnet de passages en douanes", verder in deze voorschriften „Carnet" genoemd, zoowel voor het internationaal verkeer met automobielen als met motorrijwielen zal'worden gebruikt1;* P' ' Het internationaal karakter van het Carnet en de ónmogelijkheid om het in verschillende Europeesohe talen af te drukken, heeft er toe geleid, voor den tekst uitsluitend de Fransche taal te bezigen. Ten einde de daaruit voor sommige' aKnbtenaren voortvloeiende bezwaren zooveel mogelijk te ondervangen, zal in het Carnet eene gebruiksaanwijzing ook in de Nederlandsche taal worden opgenomen. § 3. Carnets zullen kunnen worden afgegeven door en onder verantwoordelijkheid Van erkende Nederlandsche vereenigingen, die daartoe door den Minister van Financiën z\jn gemachtigd en ten genoegen van dien Minister daarvoor zekérheid hebben'gesteld. 1 § 4. Elk Carnet bestaat uit een titel- of omslagvel, vermeldende ï a. het nummer van afgifte, 6. den dag, waarop de geldigheid afloopt, c. den naam der vereeniging, die het heeft afgegeven, d. de namen van de vereenigingen, die in de verschillende staten voor het invoerrecht verantwoordelijk kunnen worden gesteld, e. den naam en de woonplaats vari den persoon, aan wien en het nwrtorrljltuig, waarvoor het is afgegeven, ƒ. de staten, waarvoor het geldig is. Op de binnenzijde van het omslagvel wordt het signalement van het motorrijtuig omschreven. Wat den geldigheidsduur van het Carnet betreft, wordt opgemerkt, dat, voor zooveel be- 1 Bij resoluties van den Minister van Financiën van 6 Juli 1913, no. 78, en 26 Augustus lfltó, no. 48, (Veri. nos. 247 en 276) zijn de Koninklijke Nederlandsche Automobielclub en de Algemeene Nederlandsche Wielrijdersbond, Toeristenbond voor Nederland, beide te 's-Gravenhage, gemachtigd tot het afgeven en het onder hare verantwoordelijkheid^ooen afgeven vlin ;c*fnets de passages en douanes. - 126 — treft Nederland, zoowel de invoer al».de wederuitvoer van het motorrijtuig moet geschieden vóór het verstrijken van den dag op het titelvel als .uiterste termijn aangewezen voor alle andere landen dan Rusland, België en Italië, Ten behoeve van de landen, die van motorrijtuigen een invoerrecht naar de waarde heffen, vermeldt het signalement ook de waarde dier voorwerpen. Voorts bevat het Carnet behalve eene bladzijde, waarop in verschillende talen voorschriften nopens het gebruik en de invulling zijn vermeld, een aantal bladzijden, bestemd om daarop successievelijk de binnenkomst in en het verlaten van eenigen staat aan te teekenen. Deze laatste bladzijden zijn geperforeerd en bestaan uit stok (souche) en expeditie (volet). De expedities worden door de ontvangers der kantoren van binnenkomst en wederuitvoer uitgescheurd en ingetrokken, nadat dezen in het Carnet de vereischte aanteekeningen hebben gesteld. § 5. Terwijl in de meeste staten, die het Carnet toelaten, dit ook dient voor den vrijen weder-invoer Van het motorrijtuig, waarmede een ingezetene eene reis in het buitenland heeft gemaakt, is dit en Nederland en in Groot Britannië niet het geval. Immers hier te lande wordt van een ingezetene, indien hij geene zekerheid wil stellen, vertooning van een geldig bewijs In-, Uit- en Doorvoer n°. 69 gevorderd. Het is om deze reden, dat voor de in Nederland afgegeven Carnets het daarin voorkomende document genummerd I, niet behoeft te worden ingevuld. Hieruit volgt, dat de ontvangers der invoerrechten met het Carnet van den ingezetene, die eene reis naar het buitenland maakt, niets te doen hebben ; immers zij oonstateeren in dat Carnet nooh den uitvoer uit, doch den wederinvoer in Nederland. Evenmin zal door de Britsche douaneambtenaar in een daar te lande afgegeven Carnet de uitvoer van het motorrijtuig worden geconstateerd, aangezien iri - Groot-Britannië van die voorwerpen geen invoerrecht wordt geheven. 1 Indien daarentegen b.v. een Duitsch ingezetene, voorzien van een hem in Duitschland afgegeven Carnet, eene reis wenseht te maken 1 Om dezelfde reden zal een Carnet, dat op eene reis door Engeland is gebruikt, nooh bn -127 — door verschillende landen en op die reis ook Nederland bezoekt, dan zal de ontvanger aan het grenskantoor van binnenkomst, alvorens den stok en het volet d'entrée af te .teekenen en het laatste in te trekken, zich hebben te overtuigen of wel de uitvoer uit Duitschland, of, indien de reis via België is gemaakt, de uitvoer uit België is geconstateerd. Is dat niet het geval, dan kan het Carnet niet dienen voor den tijdelijken invoer van het motorrijtuig in Nederland en moet dus de reiziger worden behandeld alsof hij geen Camet had vertoond. Zijn echter in het land, dat de reiziger het laatst heeft verlaten, de vereischte formaliteiten vervuld, dan teekent de ontvanger van het grenskantoor, na het motorrijtuig te hebben getoetst aan het daarvan gegeven signalement, den stok en het volet d'entrée af, trekt het laatste in en vermeldt op het volgende „volet de sortie" op den derden regel den naam van zijn kantoor. Stemt het motorrijtuig «iet overeen met het daarvan in het Carnet gegeven signalement, acht de ontvanger de in het Carnet vermelde waarde niet voldoende of blijkt hem dat het Carnet door eene buitenlandsehe vereeniging is afgegeven ten name van een ingezetene des Rijks, dan wordt de reiziger behandeld, alsof hij geen Carnet kon vertoonen. Mocht twijfel rijzen, of hij, die het Carnet vertoont, wel de persoon is aan wien het is afgegeven, dan behoort die twijfel ten genoegen van den ontvanger te worden opgeheven. Hetgeen bij den wederuitvoer van een motorrijtuig aan het laatste kantoor moet geschieden, wordt door den inhoud v. hl Carnet voldoende aangewezen. § 6. De ontvangers houden in een met de pen te trekken register I, aanteekening van do door hen ingenomen „volets d'entrée". In dat register worden vermeld: o. het volgnummer van inschrijving, b. het nummer van het Carnet, c. de dag, waarop de geldigheid van het Carnet afloopt, invoer in, nooh bij uitvoer uit dat land door de Britsche douane worden afgeteekend. De ontvanger der invoerrechten zal zich dus hebben te overtuigen, of in zoodanig Carnet de uitvoer geconstateerd is uit het land, dat door den reiziger bij zijn vertrek naar Engeland werd verlaten. — 128 - d. de naam van de vereeniging, die het heeft afgegeven, e. de soort van het motorrijtuig (automobiel of motorrijwiel), 'rï'<*iV'i /. het tijdstip van binnenkomst, g. het tijdstip van wederuitvoer van het motorrijtuig (in te vullen na ontvangst van het volet de sortie), h. aanmerkingen. In een eveneens met de pen te trekken register U wordt aanteekening gehouden van de bij den wederuitvoer van motorrijtuigen ingenomen „volets de sortie". In dit register worden vermeld: a.—e. dezelfde bijzonderheden als hiervoor zijn aangewezen voor opneming in het register I, /. het kantoor van binnenkomst, g. het tijdstip van wederuitvoer, h. het tijdstip van verzending van het volet de sortie, »'. aanmerkingen. De ontvanger zendt een door hem ingetrokken „volet de sortie" steeds dadelijk aan zijnen ambtgenoot over het kantoor waarlangs het motorrijtuig is binnengekomen. Nadat deze kolom g van het register I heeft ingevuld, trekt hij door het volgnummer van inschrijving in dit register eene roode inktstreep. Indien uiterlijk 14 dagen na het verstrijken van den geldigheidsduur van een Carnet, het „volet de sortie''"niet is ingekomen bij den ontvanger, door wien het „volet d'entrée" is ingenomen, geeft deze daarvan onder inzending van laatstbedoeld „volet" kennis aan het Departement van Financiën (Afdeeling Invoerrechten), dat voor de invordering van het invoerrecht zorg draagt. Van deze kennisgeving wordt aanteekening gehouden in de kolom h van het register I. Indien de ontvanger binnen een jaar na de inzending van de in het vorig lid bedoelde kennisgeving nog geen mededeeling heeft ontvangen, dat het carnet als gezuiverd kan worden aangemerkt of wel, dat de geldigheidsduur daarvan is verlengd, geeft hij, onder aanhaling van datum en nummer van die kennisgeving, opnieuw kennis aan dat Departement van de niet-ontvangst van het volet de sortie. Ook - 129 — van deze kennisgeving wordt aanteekening gesteld in de kolom h van het register I. 1 § 7. De „volets d'entrée" en de „volets de sortie" worden bij het register I bewaard. Voor de vernietiging van de registers I en U en de daarbij behoorende bescheiden, gelden de voorschriften van § 21, lett. c, der resolutie van 27 Februari 1911, n° 119 (Verzameling 1911, n». 57). Aan de inspecteurs wordt opgedragen, om op alles wat de uitvoering van deze resolutie betreft, nauwlettend toezicht te houden. Inzonderheid dient hunne aandacht gevestigd te z$n op de dadelijke verzending van de ingenomen ,;,vólets de sortie" aan de kantoren van invoer en op tijdige inzending aan het Departement van onaangezuiverd gebleven „volets d'entrée". Zij instrueeren aan de hand van het exemplaar van een Carnet, dat ook hun zal worden toegezonden, de ontvangers, van wie bekend is of vermoed wordt, dat zij het fransch niet voldoende machtig zijn om den inhoud van het Carnet in den origineelen tekst te kunnen lezen. Ook de directeurs overtuigen zich bij gelegenheid van hunne kantoorbezoeken van eene juiste uitvoering der gegeven voorschriften. Voor gelijkluidend afschrift, De Secretaris-Generaal, db JoiraK Resolutie van den Minister van Financiën van 13 Augustus 1914, betreffende internationaal verkeer met automobielen en motorrijtuigen. De Minister van Financiën, Heeft goedgevonden en verstaan : Het volgende ter kennis te brengen van de ambtenaren der invoerrechten: „Carnets de passages en douanes" als bedoeld in de resolutie van 16 April 1913, n°. 75, kunnen door vreemdelingen gebezigd worden tot het doen van verschillende reizen hier te lande. Indien b.v. een Belgisch ingezetene zoodanig carnet wil gebruiken om herhaaldelnk van België via Nederland naar Duitschland 1 Het laatste lid van § 6 is ingevoegd bij resolutie van 22 April 1920. — 130 — vice-versa te rijden, dan zal de ontvanger van het grenskantoor bij wederbinnenkomst van de automobiel uit Duitschland zich hebben te overtuigen dat bij bet verlaten van Nederland de vereisehte.'oitvoerf ormaliteiten hebben plaats gehad. Immers zoolang Duitschland de carnets niet erkent, kan afteekening van die documenten bij het verlaten van dat land door de Duitsohe douane niet worden gevorderd. Komt de automobiel voor eene eerste of volgende maal uit België Nederland binnen, dan zal het carnet aldaar telkens voor uitvoer moeten zijn afgeteekend. Voor gelijkluidend afschrift, De Secretaris-Generaal, de Jonge. Beschikking van den Minister van Waterstaat van 9 Juli 1919, tot vaststelling van een kenteeken ter aanduiding, dat een rijwielpad is gesloten voor motorrijtuigen op twee wielen. (Nederl. Staatscourant van 1919, n°. 161.) De Minister van Waterstaat heeft goedgevonden : 1°. ingevolge artikel 36 van het Motor- en Rijwielreglement (zie Staatsblad n°. 834 van 1918) vast te stellen het op de bijlage dezes aangegeven kenteeken ter aanduiding, dat een rijwielpad is gesloten voor motorrijtuigen op tweejwielen; 2°. enz.1 's Gravenhage, 9 Juli 1919. De Minister voornoemd, A. A. H. W. König. Kenteeken voor rijwielpaden, welke ingevolge artikel 36 van het Motor- en Rijwiel- 1 Voor het overige heeft deze beschikking betrekking op de hiervóór opgenomen beschikking van 5 October 1908, La. H, waarin zij is verwerkt. — 131 — reglement (Staatsblad n°. 834 van 1918) ge. sloten zjjn voor motorrijtuigen. Afmetingen in millimeters. ^VERBODEN VOOR^ i\ motor- yr !— r —r-*-v!r. — <. * Het heeft mijn aandacht getrokken en evenzeer is mijn aandacht er op gevestigd, dat tegenwoordig het te snel en roekeloos rijden door bestuurders van automobielen en vooral ook door bestuurders van motorrijwielen een grooten omvang aangenomen heeft. Herhaalde waarschuwingen tegen dit rijden, vanwege den Algemeenen Nederlandschen Wielrijdersbond, Toeristenbond voor Nederland, de Kon. Ned. Automobielclub en de Kon. Ned. Motorwielrijders Vereeniging gericht tot de automobilisten en motorrijders, hebben geen voldoende verbetering hl deze ten gevolge gehad. In verband met het bovenstaande is de vraag gerezen, of de Motor- en Rijwielwet niet de mogelijkheid opent om door strenger optreden dér Justitie meer dan tot nu toe de veiligheid van het verkeer te bevorderen en het roekelooze rijden tegen te gaan. De ondergeteekende — 132 — meent, dat deze wet daartoe de gelegenheid geeft. Veelal schijnt, ook bij roekeloos rijden, proces-verbaal opgemaakt en ten gevolge daarvan een dienovereenkomstige strafvervolging ingesteld te worden op grond van overschrijding van een gemeenteverordening, bepalende de maximum-rijsnelheid, uitgevaardigd ingevolge het voorschrift van art. 8, lid 2, der Motoren Rijwielwet, terwijl een proces-vBrbaal, constateerende overtreding van art. 15 dezer wet, tot de uitzonderingen schijnt te behooren. Hierbij is echter wel te bedenken, dat eer vervolging op grond van een krachtens art. 8, lid 2, der Motor- en Rijwielwet uitgevaardigde plaatselijke verordening in veel geringere mate zal bijdragen tot een strenge handhaving der wet dan een vervolging op grónd van overtreding van art. 15. Overtreding van dit laatste artikel toch wordt bedreigd met een straf van ten hoogste 30 dagen hechtenis of geldboete van f 150, benevens met ten hoogste een jaar ontzetting van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen (art. 18 en 20 der wet), terwijl overtreding van een bij verordening vastgestelde maximum snelheid hoogstens kan leiden tot 6 dagen hechtenis of f 25 geldboete. Met het oog op het bovenstaande vestigt de ondergeteekende er met den meesten nadruk de aandacht van de verbaliseerende ambtenaren op, dat zij bij het constateeren van overtredingen wegens overschrijding der gestelde maximum snelheid zullen moeten te rade gaan of ook niet op zoodanige wijze, of met zoodanige snelheid is gereden, dat de vrijheid of de veiligheid van het verkeer op den weg wordt belemmerd of in gevaar gebracht. In het bevestigend geval is het hun plicht in het proces-verbaal ook die omstandigheden op te nemen, waardoor het betrokken parket in. staat gesteld wordt een vervolging op grond van art. 15 der Motoren Rijwielwet in te stellen. Dat er in meer dan één geval reden zal kunnen bestaan overtreding van art. 15 in een proces-verbaal te constateeren, volgt hieruit, dat ons hoogste rechtsoollege heeft beslist, dat voor de toepasselijkheid van dit artikel niet als eisch mag worden gesteld, dat er steeds oogenblikkelijk gevaar moet bestaan voor de - 133 — zich op den weg bevindenden, voorts, dat niet enkel strafbaar is het belemmeren of in gevaar brengen van de vrijheid of de vettigheid van het verkeer, dat juist ten tijde en ter plaatse aanwezig is, maar ook zoodanig rijden, hetwelk, alle omstandigheden in aanmerking genomen, door de wijze waarop, of de snelheid waarmede het geschiedt, het verkeer op den weg onvrij of onveilig maakt, hetgeen ook kan geschieden daar, waar verkeer geregeld plaats heeft, al bevinden zich precies op het oogenblik dat, en juist ter plaatse waar het rijden plaats vindt, geen andere voertuigen of personen. Als omstandigheden, in het proces-verbaal op te nemen, kunnen, om een paar voorbeelden te noemen, in aanmerking komen het met groote snelheid rijden door een bocht, waarbij bijv. bosch het uitzicht om de bocht aan het gezicht onttrekt, zelfs zonder een signaal te " geven; het met groote snelheid rijden op een weg, waaraan verschillende huizen staan of waarop verschillende toegangswegen uitkomen, terwijl er daaronder zijn, waarop men eerst uitzicht heeft op korten afstand; deze voorbeelden zijn natuurlijk een greep uit de talrijke gevallen van verschillenden aard, die Zich in de practijk kunnen voordoen. De ondergeteekende beveelt het bovenstaande in de bijzondere aandacht van de verbaliseorende ambtenaren aan. Tot heeren Procureurs-Generaal bjj de Gerechtshoven is ter zake eveneens een schrijven £ gericht. 's Gravenhage, den 16den Augustus 1919. De Minister van Justitie, Heemskerk — 134 — ALPHABETISCH REGISTER. (De cijfers duiden de artikelen der wet aan.) Algemeene maatregel van bestuur. Voorschriften vast te stellen bij — 2. Ambtenaren belast met de opsporing van overtredingen der wet. Verplichting van den bestuurder van motorrijtuig of rijwiel tot het doen stilhouden en vertooning van nummer- en rijbewijs enz. op vordering van -— 16. „ Aanwijzing der —■ 21. „ Bevoegdheid van sommige — tot op kosten van overtreders doen wegnemen, beletten ' enz. van 't geen in strijd met de wet is ondernomen enz. 22. Beroep van beschikkingen van Gedeputeerde Staten nopens sluiting of opheffing van '•' ''shiiting van wegen. 4. Bestuurder. Wat de wet verstaat onder — 1. „ Aansprakelijkheid van — 9. „ Verbod, behoudens ontheffing, voor den— tot het berijden, met een motorBjjtuig op meer dan twee wklen, van een gesloten weg. 13. „ Verbod voor den — tot het berijden van een weg met motorrijtuigen en rijwielen, op zoodanige wijze of met zoodanige snelheid, dat er gevaar bestaat voor: de vrijheid en veiligheid van het verkeer. 15. „ Verplichting van den — tot het op eerste vordering van de ambtenaren belast met het opsporen van overtredingen doen stilhouden van motorrijtuig of rijwiel en het vertoonen van nummer en rijbewijs. 16. „ Verplichting van den — eigenaar of houder, als voren, met betrekking tot het verschaffen van toegang tot motorrijtuig of rijwiel voor het onderzoek van deugdelijkheid van stuurtoestel, remtoestel en geluidsignaal enz. 16. Beleg. Niet toepasselijkheid der wet in geval van staat van — enz. 24. Brandweer. Niet toepasselijkheid der wet op motorrijtuigen van openbare besturen, gebezigd ten dienste der brandweer. 23. Gemeente-verordeningen. Zie: Verordeningen* Inwerkingtreding der wet. 30. Motorrijtuigen. Wat de wet verstaat onder —- 1. „ Aanbrenging aan — van nummer met letter. 9 n°. 1. „ Aangifte van een nummerbewijs voor — aan den eigenaar of houder. 9 n°. 2. „ Afgifte van een rijbewijs aan den bestuurder van — 9 n°. 3. 10. 11. 12. Nummer met letter. Het aanbrengen aan een motorrijtuig van een aan den eigenaar of houder opgegeven — 9 n°. 1. Nummerbewijs. Afgifte aan den'eigenaar of houder van een motorrijtuig, van een — 9 n°. 2. 12. Oorlog, enz. Niet toepasselijkheid der wet ingeval van — enz. 24. Overgangsbepalingen. 26. 26. 27. Provinciaal blad. Aankondiging van beschikkingen van Gedeputeerde Staten tot sluiting of opheffing van sluiting van wegen in het — 4. Provinciale verordeningen. Zie: Verordeningen. Provinciale wegen. Wat de wet verstaat onder — 1. ,, Bevoegdheid van Gedeputeerde Staten tot het gesloten verklaren van — ook binnen de bebouwde kom van gemeenten. 4. 6. 13. Rijbewijs. Afgifte aan den bestuurder van een motorrijtuig van een — 9 n°. 3. 10. 11. 12. Rijkswegen. Wat de wet verstaat onder — 1. „ Bevoegdheid van den Minister tot het gesloten verklaren van — 3. 6. 13. Sluiting van wegen. Bevoegdheid van den Minister tot sluiting van Rijkswegen. „ Bevoegdheid van Gedeputeerde Staten tot — 4. 6. 13. „ Aanduiding van — door waarschuwingsborden. 5. 8. ,, Voorwaardelijke bevoegdheid van gemeenten om bij of krachtens plaatselijke verordening, wegen binnen de bebouwde kom, geen Rijks- of provinciale wegen zijnde, te sluiten. 8. „ Regeling van wegen, welke bij in werking treden van wet gesloten zijn bij of krachtens provinciale of plaatselijke verordeningen. 26. Snelheidswedstrijden. Verbod tot het houden van of deelnemen aan — op een weg. 14. Staatscourant. Aankondiging van het sluiten en opheffing der sluiting van Rijkswegen in de ■— 3. „ Aankondiging in — van afmetingen, kleur, wijze van aanbrengen en verlichten van nummer met letter. 9. „ Bekendmaking door den Minister in de — van voorschriften nopens den inhoud van aanvragen van nummer- en rijbewijzen, opgaaf van nummers en letters, registers enz. 12. Strafbepalingen. 17—20. 27. — 136 — Titel voor het aanhalen der wet. 29. Verbodsbepalingen. Voorwaardelijk verbod tot het rijden met een motorrijtuig over een weg. 9. 10. „ Verbod tot het rijden met een motorrijtuig op meer dan twee wielen over een gesloten weg, behoudens ontheffing. 13. „ Verbod tot het houden van een snelheidswedstrijd met motorrijtuigen of rijwielen, behoudens ontheffing. 14. „ Verbod tot het met motorrijtuigen en rijwielen berijden van een weg op zoodanige wijze of met zoodanige snelheid, dat er gevaar ontstaat voor de vrijheid of de veiligheid van het verkeer. 15. Verordeningen. Bevoegdheid van provincie en gemeente tot vaststelling van — ter regeling van het verkeer op de wegen m verband met het gebruik van motorrijtuigen en rijwielen. 7. 17. „ Voorwaardelijke bevoegdheid om h\j of krachtens plaatselijke verordening wegen binnen bebouwde kommen, geen Rijks- of provinciale wegen zijnde, te sluiten. 8. 17. „ Bevoegdheid om bij of krachtens plaatselijke — ten aanzien van wegen, binnen de bebouwde kommen van de gemeenten, een in acht te nemen snelheid te bepalen. 8. Verordening. Het vervallen, van rechtswege, van provinciale en gemeentelijke — bij of krachtens welke wegen voor motorrijtuigen of rijwielen zijn gesloten. 26. Waarschuwingsborden; i Aanduiding van het gesloten zijn enz. van wegen door — 5. 8. 25. „ Aanduiding van maximum-snelheid door — 8. Wegen. Wat de wet verstaat onder — 1. Zie ook : Sluiting van wegen. S. & J. N°. 68 6e druk. EERSTE AANVULLING DER Motor- en Kijwielwet Figuur BJ pag. 100 gelieve men door onderstaand te vervangen. S. & J. N°. 68 6e druk. TWEEDE AANVULLING DER Motor- en Kijwielwet. Besluit van den 20sten October 1921, S. 1140, tot wijziging van het „Motor- en Rijwielreglement".Wij WILHELMINA, enz. Op de voordracht van Onzen Minister van Waterstaat van 22 September 1921, La. L, Af deeling Waterstaat A ; Gezien artikel 2 van de Motor- en Rijwielwet ; Gelet op de door Onzen Minister voornoemd overgelegde adviezen van Gedeputeerde Staten dra* provinciën; Den Raad van State gehoord, advies van 13 October 1921, n°. 57; Gezien het nader rapport van» Onzen Minister voornoemd van 17 October 1921, La. Q. Afdeeling Waterstaat A; Hebben goedgevonden en verstaan : Het Motor- en Rnwielreglement te wijzigen als volgt: In artikel 25, tweede lid, onder 1°. wordt achter het woord „marechaussée" een komma geplaatst en worden daarna gesteld de woorden „dér politietroepen". Onze Minister van Waterstaat is belast met de uitvoering van dit besluit, dat in het Staatsblad geplaatst en aan den Raad van State in afschrift medegedeeld zal worden. Het Loo, den 20sten October 1921. WILHELMINA. De Min. van Waterstaat, A. A. H. W. Könio. (Uitgeg. 7 Nov. 1921.) S. Se J. N». 68 6e druk. DERDE AANVULLING der Motor- ea Rijwielwet. Beschikking van den Minister van Waterstaat van den Qden October 1922 (Nederlandsche Staatscourant n°. 199) tot vaststelling van een waarschuwingsbord onder letter B*. Bij beschikking van den Minister van Waterstaat van 9 October 1922, n°. 309, Afdeeling Waterstaat A, is naast het waarschuwingsbord B8, vastgesteld bij dezerzijdsche beschikking van 7 September 1920, n° 307, Afdeeling Waterstaat A, en vallende onder model II van de beschikking van '5 October 1908, La. H, gewijzigd b ij de beschikkingen van 14 Decemb. 1910, n°. 247, 2 Augustus 1917, n». 233, Afdeeling Waterstaat, en 19 April 1920, La. A, Afdeeling Waterstaat A, en bn de boven eerstgenoemde beschikking, vastgesteld een nieuw waarschuwingsbord, onder letter B*, van gelijke kleur en afmetingen, met'het opschrift in witte letters: Verboden voor Motorrijtuigen (behalve personenrijtuigen met ton hoogste 8 zitplaatsen) gummi . . , met —i 2, :—. wiel handen andere dan gummi ledig zwaarder dan .... K.G. of wielbelasting boven .... K.Q. Beschikking van den Minister van Waterstaat (Nederlandsche Staatscourant van den 2Zsten October 1922, n°. 206), houdende verbod tot het bezigen van schijnwerpers nabij beweegbare bruggen. De Minister van Waterstaat; Overwegende, dat naar gebleken is, de scheepvaart bij het naderen en doorvaren van geopende bruggen bezwaar ondervindt van verblindende verlichting (schijnwerpers), welke gebezigd wordt aan voor die bruggen wachtende motorrijtuigen; Gelet op de artt. 14, 3de lid, en 15, 2de lid, van het Motor- en Rijwielreglement; Heeft goedgevonden het volgende te bepalen : het is verboden buiten stedelijke bebouwde kommen binnen den afstand van 20 M. gemeten uit de naastbijzijnde afsluitinrichtingen van beweegbare bruggen, die voor de scheepvaart geopend worden of geopend zijn, aan motorrijtuigen verblindende verlichting (schijnwerpers) te bezigen. S. & j. N". 68. 6e dr. VIERDE AANVULLING DER Motor- en Rijwielwet. Besluit van den 23ste» December 1924, S. 577, houdende bepaling van het tijdstip, waarop eenige bepalingen van de wet van 1 November 1924 (Staatsblad n°. 492) tot wijziging der Motor- en Rijwielwet in werking treden. Wij WILHELMINA, enz. Op de voordracht van Onzen Minister van Waterstaat van 19 December 1924, La. G., Afdeeling Waterstaat A ; Gelet op § 4 der wet van 1 November 1924 (Staatsblad n°. 492) tot wijziging der Motoren Rijwielwet; Hebben goedgevonden en verstaan : te bepalen ,dat op 1 Januari 1925 in werking treden : o. artikel XXVI van § 1 van genoemde wet, voor zoover bij dat artikel wordt bepaald, dat artikel 28 der Motor- en Rijwielwetvervalt; b. het bepaalde bij het eerste lid van § 3 van genoemde wet. Onze Minister voornoemd is belast met de uitvoering van dit besluit, hetwelk in het Staatsblad zal worden geplaatst. 's-Gravenhage, den 23sten December 1924. WILHELMINA. De Minister van Waterstaat, G. J. van Swaay. (Uitgeg. 30 Dec. 1924.) Besluit van den Tlsten April 1925, S. 166, houdende bepaling van het tijdstip, waarop eene bepaling van de wet van 1 November 1924 (Staatsblad n°. 492) tot wijziging der Motor- en Rijwielwet in werking treedt. Wij WILHELMINA, enz. Op de voordracht van Onzen Minister van Waterstaat van 17 April 1925, n°. 343, Afdeeling Waterstaat A ; Gelet op § 4 der wet van 1 November 1924 (Staatsblad n°. 492) tot wijziging der Motoren Rij wielwet; Hebben goedgevonden en verstaan : te bepalen, dat op 1 Juli 1925 in werking treedt, de bij artikel XIV van S 1 der wet van 1 November 1924 (Staatsblad n°. 492) tot wijziging der Motor- en Rijwielwet vastgestelde invoeging in de Motor- en Rijwielwet van - 144 — artikel 256t«, gelijk dit artikel als artikel 25 is opgenomen in den tekst der gewijzigde Motor- en Rijwielwet, in het Staatsblad geplaatst krachtens Ins besluit van 27 Januari' 1925 (Staatsblad n°. 24). Onze Minister voornoemd is belast met de uitvoering van dit besluit, hetwelk in het Staatsblad zal worden geplaatst. Het Loo, den 27sten April 1925. WILHELMINA. De Minister van Waterstaat, G. j. van Swaay. (Uitgeg. 11 Mei 1925.) S. & J. No. 68. 6« dr. VIJFDE AANVULLING DÉR Motor- en Bijwielwet. Wet van 29 Juni 1925, S. 308, tot invoering van het nieuwe Wetboek van Straf vordering. (Wet van 15 Januari 1921, S. 14, gewijzigd bij de wetten van 29 Juni 1925, 8. 308 en 314, en in haar gewijzigden en aangevulden tekst nader bekend gemaakt in 8. 1925 N«. 343). Bijl. Hand. 2e Kamer 1923/1924, n°. 187 1—3 ; 1924/1925, n°. 71, 1—4. Hand. id. 1924/1925, bladz. 2073—2079 Hand. 1« Kamer 1924/1925, bladz. 848. 972 981—982, 1049. Wij WILHELMINA, enz. . . doen te weten : Alzoo Wij in overweging genomen hebben, dat volgens de slotbepaling van het nieuwe Wetboek van Strafvordering het in werking treden van dat Wetboek nader bij de wet wordt geregeld ; Zoo is het, dat Wjj, den Raad van State, enz. INVOERINGSWET STRAFVORDERING. TITEL L Enz. TITEL IH. Afschaffing of wijziging van bestaande wetten. Art. 116. Enz. In de Motor- en Rijwielwet (wet van 10 Februari 1905, Staatsblad n°. 69, gelijk die laatstelijk is gewijzigd bij de wet van 18 Juli 1910, Staatsblad n». 237) worden de volgende wijzigingen aangebracht: 1°. in het tweede lid van artikel 20 vervallen de woorden : „of de opgelegde boete is betaald" ■ 2«. m artikel 21 wordt in plaats van de woorden: „art. 8 van het Wetboek van Strafvordering gelezen : „art. 141 van het Wetboek van Strafvordering en vervallen de woorden • „marechaussee, alle". 154. Enz. TITEL V. Overgangs- en slotbepalingen. 226. Enz. 227. Deze wet treedt in werking op een door Ons te bepalen tijdstip, enz. i Lasten en bevelen, enz. Gegeven te Zermatt, den 29sten Juni 1925 .... WILHELMINA. üe Minister van Justitie, Heemskerk. (Uitgeg. 29 Juli 1925.) ... * He* tijdstip van inwerkingtreden is, teeehjk met dat van het (nieuwe) Wetboek van Strafvordering, bij besluit van 4 December 1925, (Staatsblad n». 465), bepaald op 1 Januari 1926