^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^  KONINKLIJKE BIBLIOTHEEK 1152 2551  VOORREDE. Toen mij het verzoek werd gedaan een Engelsch boek voor dè Hollandsche vrouwen en meisjes te bewerken, en het geheel van toepassing te maken op Hollandsche toestanden, deinsde ik eerst voor zulk een taak terug;maar het boek doorbladerend, ontwaakte de lust in mij den arbeid te aanvaarden. Laat geen angstvallig recensent zorgvuldig het oorspronkelijke werk met het Hollandsche gaan vergelijken; hij zou zeker vreemd staan te kijken. Want, zooals de opdracht luidde, moest ik aan de hand van den onbekenden auteur — hoe jammer dat het oorspronkelijk boek ons zijn naam noch pseudoniem meldt! — een werk leveren dat in zijn Hollandsen kleed ook inwendig door niets meer zijne Engelsche geboorte zou verraden. Ik hoop dat zulks mij is gelukt. Door de ontelbare wijzigingen, toevoegingen en weglatingen, die noodzakelijk waren, zou ik er in slagen de Engelsche kleur door een Hollandsche te vervangen, durf ik  VI bijna zeggen dat als 't ware een ander boek is ontstaan. Wie het onvoldaan uit de hand moge leggen, wijtehetaan de vertolkster der beschouwingen van den hooggeachten schrijver, niet aan den oorspronkeHjken schepper van dit uitstekende werk, dat ik een plaatsje toewensen op den boekenhanger van iedere Hollandsche vrouw. De toepassing van de lectuur op haar dagelijksch leven zal gewis aan haar geluk niet schaden. J. v. W.  INHOUD. Blz. I. De schoonste gaven der vrouw i II. De glimlach der vrouw 7 III. Hoe staat het met uwe kookkunst? .... 18 IV. De kunst van kleeden 25 V. Heerschen orde en netheid in uw huis? ... 33 VI. De vrouw als onderwijzeres 42 VII. Tusschen school en huwelijk 49 VIII. Examen van huwelijkscandidaten 57 IX. Wien kiest ge u tot man? 65 X. Dames, welk lokaas gebruikt gij ? 76 XI. Den man een'hulpe 82 XII. De invloed der vrouw. . . . 94 XIII. De moeder 103 XIV. Engelen of bengelen? 117 XV. Onze dienstboden 126 XVI. Wat moeten wij met onze dochters aanvangen ? 138 XVII. Pas op uw geld 148 XVIII. De «rouw in betrekking tot de algemeene ge¬ zondheid 158  vm Blz. XIX. Ook de ongehuwde vrouw kan gelukkig zijn. 168 XX. De vrouw als ziekenverpleegster 177 XXI. Het meisje in den huiselijk en kring . . . .189 XXII. Praat wat minder en zeg wat meer . . . .196 XXIII. Damesbrieven 208 XXIV. De geestelijke vorming der vrouw 215 XXV. Mag de vrouw dapper zijn? 224 XXVI. De vermaken der vrouw 234 XXVII. De godsdienst der vrouw 245  HOOFDSTUK l DE SCHOONSTE GAVEN DER VROUW. «De vrouw werd door haar aard, bevalligheid en zachtheid bestemd den man het huiselijk leven dierbaar te maken, kinderen tot goede menschen te vormen en het maatschappelijk leven hoogere beschaving te verleenen. Niets kan haar aantrekkelijker maken dan de volbrenging dezer heilige taak, noch mag er iets worden verzuimd wat die aangeboren voortreffelijkheid en aanminnigheid kan verhoogen.» , . Fénélon. oo aan de vrouw op aarde een bijzondere taak te doen gegeven is, haar werden tegelijk de gaven geschonken, welke haar dien arbeid gemakkelijk maken. Enkele dochteren Eva's kunnen zich mogelijk nog op andere talenten beroemen, iedere vrouw heeft een aangeboren bekwaamheid of gave om het vijftal plichten te vervullen, die opgesloten liggen in hare levenstaak. Die plichten zijn: 1. Hare medemenschen te behagen. 2. Hun voedsel aangenaam toe te bereiden. 3. Hen goed te kleeden. 4. Orde en reinheid te doen heerschen. 5. Hen te onderrichten.  Hooren wij misschien een «k^aaige» jonge dame, die zich aan de hoogere kunst heeft gewijd en hare wijsheid niet in de keuken wil verspillen, zeggen dat dit vervelende, ouderwetsche plichten zijn en dat de vrouwen hoogere gaven ontvangen hebben, dan antwoorden wij haar dat er geen verhevener taak denkbaar is, dan die wij zoo even aanduidden als de taak der vrouw. Al wordt haar werk grootendeels binnen de vier muren van haar huis verricht, het is niet minder belangrijk en noodzakelijk dan dat van den man. Zelfs zou het den man onmogelijk zijn iets tot stand te brengen zonder de hulp der vrouw. Shakespeare, Göthe, Schiller, de Gracchen, Napoleon, wat zouden zij geweest zijn zonder hunne moeders! Al konden wij ons hen voorstellen geboren uit een anderen oorsprong, zoo gelooven wij toch niet dat zij zouden geworden zijn wat zij waren, noch zouden hebben kunnen doen wat zij deden, als zij in hunne kindsheid de teedere zorgen van die moeders hadden gemist. Een moeder heeft veel meer invloed op het lot van haar zoon dan een vader. Een veldheer wint een slag, maar idaaxtoe zou hij niet in staat zijn geweest, als hij niet was gevoed, gekleed en onderricht geworden, welk werk bijna geheel door vrouwen werd gedaan. Een groot staatsman gaat naar de Kamer om een nieuwe wet voor te stellen. Wie bemoedigt hem door haar- glimlach, als hij zijn huis verlaat ? — Een vrouw. Wie s,terkte en verkwikte hem door een goed maal? — Een vrouw. Wie zorgde voor zijn lichamelijk welzijn? — Een vrouw. Wie ordende lang geleden zijn denkvermogen en scherpte zijn verstand? —Een vrouw. Zeg nu eens, aan wien is het land meer dank verschuldigd voor de nieuwe wet, aan den man of wel aan de vrouw? Onlangs werd in Amerika een vergadering gehouden,  3 waar de rechten der vrouw werden bepleit. Een juffer, zegt men, liet zich daar op de volgende wijze hooren: «Mejuffrouw de presidente, medezusters en gij heeren mispunten in het algemeen, ik sta hier om over de rechten der vrouw te spreken, wraak te roepen over het onrecht haar aangedaan en de mannen op hunne plaats te zetten. Het is mijne overtuiging dat de beide seksen volmaakt gelijk werden geschapen, en de vrouw vooral geen zier minder dan de man. Het zou er in de wereld op dit oogenblik heel wat beter uitzien, als de man nooit had bestaan. Een man is een misproduct en ik zegen er mijn goed gesternte voor dat mijne moeder een vrouw was. (Toejuiching.) Men zegt dat de man het eerst werd geschapen. Best mogelijk.' Maar zijn eerste proeven niet altijd misbaksels? Het beste aan hem was nog een rib, en die werd hem weer afgenomen,' omdat' er iets beters uit gemaakt moest worden. (Toejuiching.) En nu gooien ze ons voor de voeten dat het Eva was, die de appel nam Ik verwed er vijf dollars onder dat Adam haar optilde om bij den tak te komen en dat zij niets van hem kreeg dan het klokhuis. En wat deed hij bij de ontdekking? Getrouw aan zijn mannenaard, kroop hij achter Eva weg, en zei: «Ik heb het niet gedaan; %ij deed het». Wat wij noodig hebben, is het stemrecht, en het stemrecht zullen wij hebben, al zouden wij ook met hangend haar móeten gaan loopen en in een zee van' geronnen bloed zwemmen.» — (Sensatie.) Wat ons betreft, mogen de vrouwen gaan stemmen, schoon wij vreezen dat zij er haar macht en invloed door verliezen zullen. Maar waarom zouden zij zich zoo gek gaan aanstellen om iets te verkrijgen, wat door de mannen weinig geteld  4 •wordt en dikwerf niet eens gebruikt? — Wat echter de keuze van een beroep aangaat, de vrouw moest daarin even vrij zijn als de man, en aan iedere hoogeschool kunnen studeeren. Waarom niet! Zij, die niet geschikt bleken voor deze of gene betrekking, zouden die óf niet kiezen óf die spoedig moeten opgeven, genoodzaakt door die groote macht in de maatschappij, welke concurrentie heet. En de beste vrouwen zullen toch nooit ophouden de gaven te kweeken, waarover dit boek handelt. Het is een groote dwaasheid van de «meerderheid» te spreken van een der beide seksen, want vergelijking is hier onmogelijk. Elke sekse heeft juist dat, wat de andere ontbreekt. Wederkeerig vullen zij elkaar aan. De man handelt , streeft voorwaarts, baant zich een weg; hij is uitvinder, ontdekker, beschermer. Daarin ligt zijne kracht. De vrouw was echter niet bestemd tot uitvinden en ontdekken, maar tot liefelijk beschikken en regelen. De man streeft er naar zijn tehuis tot een veilige en aangename rustplaats te maken, de vrouw brengt er gezelligheid, orde en liefelijkheid. Maar man en vrouw beiden hebben ook maatschappelijke plichten te vervullen en mogen zich niet uitsluitend aan hunne bijzondere belangen wijden. De man moet zijne krachten veil hebben voor het behoud, den vooruitgang en de verdediging des Lands. De vrouw brenge het hare bij tot bevordering der algemeene rust, welvaart en tevredenheid. Dat, wat de vrouw in haar eigen huis behoort te zijn: een toonbeeld van orde, troostende liefelijkheid en bevalligheid, moet zij te meer zijn buitenshuis, waar zooveel meer wanorde, ellende en ruwheid heerschen. Zeg mij, wat mag het recht der ware vrouw toch zrjn ? Het recht te minnen en te bidden en te werken,  Vermoeide harten door haar troostend woord te sterken, En met een zoeten lach te stillen aardsche pijn. Onwillekeurig komen ons hier de schoone woorden van Arnold Ising voor den geest: «Vrouw te zijn, dat is immers lijdzaam wezen en geduldig, duizend kleine opofferingen brengen zonder dat het opgemerkt wordt,' de wenschen en begeerten der huisgenooten raden en voorkomen, altoos gereed om gemak te verschaffen of hulp te leenen en zichzelvé te vergeten voor de anderen». De vrouw, die deze hoogte heeft bereikt, zetelt als op een troon, en de treden, die er heen leiden, iedere vrouw, ieder jong meisje kan ze bestijgen. Zij dragen de namen der vijf plichten, de vrouw opgelegd: behagen, voeden, kleeden, orde houden en onderrichten. Niemand zal ontkennen dat deze plichten tot den werkkring der vrouw behooren, wat daartoe ook nog meer moge gerekend worden, onbegrensd als die inderdaad is. O, zonder vrouwen kan schier niets genoegen geven, Haar lieflijk bijzijn schenkt aan alles geest en leven. Haar tegenwoordigheid verdrijft de felste smart En toovert zachte vreugd ook in het somberst hart. Een jong predikant, rijker in ijver dan in levenservaring, preekte onlangs in een volle kerk en sprak de vrouwelijke bezoeksters aldus toe: «Zelfs gij, geliefde zusters, ofschoon gij slechts vrouwen zijt, hebt nog wel de een of andere roeping te volbrengen.» «Nu, men behoeft niet te vragen hoe zijne moeder de hare volbracht heeft!» zeide later een dame, die deze wonderlijke opmerking gehoord had. ««Slechts vrouwen!» Alsof eenig aardsch wezen hooger staat dan de vrouw! En «de een of andere roeping!» Alsof de roeping der vrouw niet «ven gewichtig is als die van den man!» De vrouw is de koningin van het huiselijk leven; aan 5  — 8 — zij had gehoord dat mijnheer zulk een knap man was, dacht zij dat hij haar misschien ook wel zeggen kon hoe zij het moest aanleggen om haar man te doen veranderen. Het was geen opzienbarend geval en hij meende wel te kunnen adviseeren, zonder zijn goeden naam als wiskunstenaar in gevaar te brengen. «Het middel is wel eenvoudig,» zeide hij, «maar zoover ik weet heeft het nog nooit gefaald. Begroet uw man altijd met een glimlach.» De vrouw .bedankte hem, neeg en ging heen. Eenige maanden later kwam zij terug met een paar vette kippen, die zij hem smeekte niet te weigeren. Zij vertelde hem, terwijl tranen van vreugde en dankbaarheid in hare oogen blonken, dat zij zijn raad had opgevolgd en dat haar man geheel was genezen. De glimlach der vrouw heeft machtigen invloed ten goede of ten kwade. Die glimlach is het kenmerk van de kunst om te behagen, haar geschonken om ten goede werkzaam te zijn. De man is dikwerf wat de vrouw van hem maakt, en door hare gave om te behagen op de rechte wijze te gebruiken, kan de vrouw van den man maken wat hij behoort te zijn. Wat de veraangenaming van het huiselijk leven betreft, daarbij kan de man veilig gemist worden; zij is de vrouw goed toevertrouwd en is daarenboven haar heilig recht. Hare taak is het leven te verzoeten, haar huis en hare persoon aantrekkelijk te maken, hare vertrekken smaakvol te versieren en hare omgeving een geest van reinheid en welvoegelijkheid mede te deelen. Wie stemt niet in met Victor Hugo, waar hij zegt: «Geen gewichtiger bezigheid in deze wereld dan die van te behagen. Is het niet der menschheid een dienst bewijzen als men vreugde en geluk verspreidt, donkere dagen ver-  — 9 — heldert, de hoop levendig houdt en vrede en liefelijkheid met zich brengt ? Nu en dan ontmoeten wij een wezen op •ons levenspad, dat allen betoovert; zij is als een zonnestraal in huis, hare nadering is als een koesterende warmte. -Zij gaat ons voorbij en wij zijn verkwikt; zij toeft een poos en wij zijn gelukkig. Is het niet iets goddelijks een glimlach te bezitten, die — niemand weet hoe — de macht heeft den last te verlichten van dien reusachtigen keten, ■die door de menschheid wordt getorst?» Zelfs de deugd, die gepaard gaat met onvriendelijkheid, mishaagt, en het is niet zeer gemakkelijk de vraag te beantwoorden, onlangs door een kind gedaan: «Moeder, naar welk gedeelte van den hemel gaan de menschen, die wel braaf zijn, maar niet lief?» Als een vrouw niet behaagt, vervult zij hare roeping -niet. En hoe moet zij behagen? — Door hare lichamelijke •en geestelijke schoonheid, haar onberispelijk gedrag, hare goede manieren en zacht humeur. Wij hebben nooit kunnen begrijpen wat zedepredikers toch tegen een vroolijk gelaat hebben, en het oordeel dat schoonheid ijdelheid is, schijnt •ons ijdele praat. Het was de bedoeling der Natuur dat lichamelijke schoonheid bewondering zou wekken. Zij maakte haar tot een gids bij het «begeeren». Een ranke leest, een welgevormde gestalte, een fraaie buste, een ronde arm en hals, een frissche kleur, een lief gelaat, zijn over het algemeenjjkenteekenen, die een krachtige en gezonde vrouw en moeder voorspellen. Dus heeft de vrouw allereerst te zorgen dat door hare levenswijze hare gezondheid bevorderd en hare schoonheid verhoogd wordt. Die schoonheid kan niet te overweldigend zijn, noch haar heilig licht te ver uitstralen, maar men vergete niet dat geen lichamelijke schoonheid denkbaar is zonder zielenadel.  10 — Er is inderdaad geen physieke volmaaktheid mogelijk, waar geestelijke en zedelijke kracht ontbreken. Talleyrand zeide eens van een beminnelijke vrouw dat «hare schoonheid hare minste bekoorlijkheid» was. Een opgeruimd gezicht is op zichzelf bijna schoon, en een lieve glimlach doet de onbevalligheid van een leelijk gelaat verdwijnen. Verstand en rechtschapenheid zijn bijna even noodzakelijk als gezondheid en kracht om ons ideaal te verwezenlijken van een schoon gelaat en een fraaie gestalte. Wat baat der Maagd haar schoon, als 't harte 't niet bezielt? Wat zelfs der Gratie krans, niet door de Deugd geweven? Zij is een afgodsbeeld, waarvoor de dwaze knielt, Dat dagen, weken boeit, — dan achtloos prijs gegeven. Maar waar het Zieleschoon zich spiegelt in 't gelaat En de adel van het hart zich uit in leest en vormen , Daar rijst het Ideaal in hemeldageraad, Dat vastklemt tot aan 't graf, schoon leed en onheil stormen'). Die volmaakte liefelijkheid van een vrouwengelaat kan daarin alleen langzamerhand gegrift worden door een gelukkig en welbesteed leven. Zelfs de pokziekte is zulk een groote vijand niet van de schoonheid als de zonde. Geen kunstmiddelen kunnen zoozeer de schoonheid verhoogen als een vroolijke glimlach en het verlangen om te behagen, terwijl de uitdrukking van het gelaat meer dan eenige andere bekoorlijkheid voor veredeling vatbaar is. «La vie habituelle fait 1'ame, Et 1'ame fait la physionomie.» Een vrouw moge geen regelmatige trekken hebben, haar gelaat kan door haar zielenadel zoozeer worden verfraaid, dat >) Abraham Boxman.  — II — het een innemende uitdrukking verkrijgt. Zeker zal dat het geval zijn, wanneer zij getrouw eenige der onderstaande voorschriften opvolgt: Kweek in uw hart zelfbeheerschjpg, geduld en liefde. Houd uw humeur in bedwang, vooral in tijden van ziekte, beproeving en zorg, en denk aan uwe eigenetekortkrJtÓitJr gen en feilen. Spreek of handel nooit in toorn, maar vraag u eerst af hoe Jezus in uwe plaats zou gesproken en gehandeld hebben. Vergeet in sommige omstandigheden het spreekwoord niet: spreken is zilver, maar zwijgen is goud. Wees niet veeleischend voor anderen, maar, verdraag en vergeef, zooals ge zelf verdraagzaamheid en toegevendheid wenscht. Laat een scherp of boos woord onopgemerkt. Het antwoord alleen maakt den twist. Wacht u voor de eerste oneenigheid. Wen u aan op vriendelijken toon te spreken. Zeg, zoo dikwijls de gelegenheid zich voordoet, iemand iets aangenaams. Bestudeer ieders karakter en deel in ieders zorgen, hoe onbeduidend die ook zijn mogen. Veronachtzaam de «kleinigheden» niet, die het geluk van anderen maar in het minst kunnen yerhoogen. Geef luimen noch grillen macht over u. Leer uzelf verloochenen voor anderen. Hoed u voor bemoeiallen en babbelaars. Veronderstel nooit een slechte drijfveer voor de daden van anderen, als een goede aannemelijk is. Wees zacht maar flink tegenover kinderen. Het laatste voorschrift spreekt van kinderen, maar dikwijls is een echtgenoot nog veel moeilijker te leiden. Als echter  — 14 — Dit was hem te machtig. Zijn wrevel was verjaagd en zij barstte in tranen uit. Hij erkende zijn ongelijk en beloofde zijne vrouw dat zij nooit weer aanleiding zou hebben hém zulk een les te geven. En hij hield woord. Als een vrouw beminnelijk is, kunt ge er zeker van zijn dat zij zich reeds jong leerde oefenen in de kunst om te behagen, en daarom zouden wij Wel ieder jong meisje willen toeroepen: «Wees altijd natuurlijk en vriendelijk en stel u niet op den voorgrond. Vraagt men u te spelen of te zingen , doe het terstond, als gij het kunt. Wees angstvallig netjes op uwe kleeding. «Pour la fille,» zeide onze bekende opvoedster, Mevrouw Van Meerten-Schilperoört, «j'aime mieux la coquetterie que la négligeöce.» Neem gèen hinderlijke gewoonten aan. Val niemand in de rede, omdat hij u verveelt. Die verveling zal u minder deren dan hem de wonde, die gij zijne ijdelheid zoudt toebrengen. Dóe nooit of ge een kennis niet ziet, die uwe achting waardig is, waar hij zich ook bevïn'dt' en hoe kaal hij er ook uitziet_ Het jonge meisje dat voor ieder een groet, een glimlach en een goed woord overheeft, zal zich vele vrienden verwerven. Bovenal — wees oprecht. Op een kerkhof in Nieuw-Zeeland kan men op een grafsteen , behalve den naam en den leeftijd der overledene, de woorden lezen: «Zij was zoo lieftallig». Welk een beminnelijk wezen moet de vrouw geweest zijn, dié zulk een grafschrift heeft! Zij was zóó lieftallig, dat hare vrienden in dagen van ziekte en leed het eerst tot haar gingen om hulp en troost. Bij het koortsachtige kind had de aanraking van hare zachte hand een bedarende uitwerking; enkele woorden door haar mond gefluisterd in het oor eener door smart neergebogen zuster verlichtte den last, die het arme schepsel drukte. Haar man kwam soms thuis, vermoeid en verbitterd; maar als hij de vriendelijke  — i6 — uithing, «je zoudt niet gelukkig zijn als je eens niet «naar»waart.» Zachtheid van humeur is onmisbaar in een vrouw. De hemel schonk haar geen aanminnigheid, opdat zij norsch zoude zijn, noch maakte haar zwak om den baas te spelen;, zij ontving geen zachte stem om er mede te kijven, noch lieve gelaatstrekken om die te misvormen door toorn. Nu en dan ontmoet men een vrouw, als geschapen om te behagen, zoodat zij ieder voor zich inneemt, die haar hoort en ziet. Dit is niet alleen een gave van moeder Natuur, maar dikwijls het gevolg van veel wereldkennis en zelfbedwang. Duizend dingen, die niemand kan omschrijven, maar door ieder worden gevoeld, werken mede tot dat liefelijk o-eheel; als de verschillende deelen van een mozaiek , welke, gescheiden, weinig schoonheid of waarde bezitten, maar, behoorlijk bijeengevoegd, die fraaie figuren vormen, welke iedereen bekoren. Een blik, een gebaar, een stembuiging, alles heeft beteekenis, als men behagen wil. .j>V;i Niet zelden is het de algemeen erkende beauté, die het minst geschikt blijkt een man gelukkig te maken, daar zij,. steunende op hare schoonheid, het niet noodig vindt zich tevens aangenaam te maken. Maar gewonnen terrein kan ook weer verloren worden. — Veel meer geluk belooft een minder schoon meisje, dat zichzelf niet op den voorgrond stelt en geleerd heeft met anderen mede te gevoelen, zonder welke eigenschap men onmogelijk kan behagen. Haar is de beleefdheid eigen, die de Hertog De Morny aldus omschrijft: «Een beleefd mensch is iemand, die schijnbaar met belangstelling luistert, als een ander zonder eenig oordeel zaken bespreekt, waarvan hij zelf volkomen op de hoogte is.» Het eenig middel tegen het vervelende doorslaan van som-  — 19 — Het is helaas waar, dat sommige huisvrouwen niet veel lof verdienen. Aandoenlijk was het verhaal, dat mij een ongelukkig echtgenoot deed over den uitslag van zijn onberaden huwelijk. Eenige jaren geleden, zoo deelde hij mij mede, was hij getrouwd met een juweel van geestelijke volmaaktheid. Zijne vrouw had de algemeene bewondering gewekt in beschaafde kringen en stelde zichzelf op één lijn met de eerste kunstenaars. Maar zij had zich nooit verwaardigd eenige kennis te vergaren omtrent de prijzen der voedingsmiddelen of het bestier eener huishouding. Zij dacht er even weinig aan een voet in de keuken te zetten, als het vleesch te bestellen uit dat onaesthetische oord, den slagerswinkel. «Dientengevolge,» zoo klaagde de rampzalige echtgenoot, «had ik, wat mijn gemak betreft, evengoed een trekschuitpaard kunnen zijn; en terwijl ieder mij gelukwenscht met het juweel, dat ik bezit, ga ik gebukt onder den last, dien het mij veroorzaakt.» — In een vrouwenblad werd onlangs de opmerking gemaakt dat tegenwoordig aan kunstnaaldwerk de tijd besteed wordt, die behoorde gewijd te worden aan huishoudelijken arbeid en dat «de vermoeide broodwinner thuis komt en een armzalig middagmaal vindt, toebereid door een domme dienstbode, terwijl zijne dochter hare Duitsche thema afmaakt». Een verstandige huishoudster kan welvaart en gezondheid — ja, zelfs een zekere weelde rondom zich scheppen — met beperkte middelen. En toch, hoe weinig meisjes keren huishouden! Onophoudelijk hoort men klagen over gebrek aan o-oede keukenmeiden. Zij worden flink betaald en nochtans zijn zij schaarsch. Voor eenigen tijd plaatste een mijner bekenden een advertentie in het Nieuws van den Dag om een betrekking te vinden voor een fatsoenlijke vrouw, die vroe-  — 20 — o-er een flinke, eenvoudige keukenmeid was -geweest, tot een ongelukkig huwelijk verandering bracht in haar lot. Reeds des middags hadden zich zeven heeren en dames aan het opgegeven adres vervoegd om de vrouw te zien, en binnen drie dagen had zij 133 brieven ontvangen van dames , die haar wilden huren. Hoe komt het dan dat er niet meer flinke keukenmeiden in Holland zijn! Vraagt men onze meisjes in welke vakken zij onderwijs ontvangen, dan zullen zij antwoorden: «Hollandsche, Fransche, Engelsche en Duitsche taal en letterkunde, Algemeene en Vaderlandsche geschiedenis, Aardrijkskunde, Natuurlijke historie, Natuurkunde, Scheikunde, Teekenen,. Geschiedenis der beeldende kunst, Gronden van Staatsinrichting, Boekhouden, Wiskunde, Gymnastiek en Handwerken.» «Wat een halve opvoeding!» roept een geestig schrijver spottend uit. «Daar moet nog Latijn, Grieksch, Wijsbegeerte, Polytechniek en Waterbouwkunde bij, anders zal zij totaal ongeschikt zijn over eenige jaren hare plichten als vrouw en moeder te vervullen.» Inderdaad — moest er niet veel meer gebruik gemaakt worden van de Kook- en Huishoudscholen ? — 't ls waar,, velen missen het voorrecht zulk een cursus te kunnen volgen, maar door de practijk en met behulp van een eenvoudig kookboek zouden zij zichzelf kunnen onderwijzen. Och, gingen onze jonge dames eens iederen dag één uurtje in de keuken om een der spijzen, die des middags moeten oegeten worden, eigenhandig toe te bereiden op de zuinigste en tevens smakelijkste manier! De kookkunst zou daardoor in de achting der dienstboden rijzen en deze zouden niet meer op zulk een gespannen voet met de spaarzaamheid staan. Een vrouw heeft, om hare huisgenooten lekker eten voor te kunnen zetten, geen andere bekwaamheden noodig  — 21 — ■dan die zij aanwendt bij het maken eener japon, of het versieren éerïer kamer, of welken arbeid ook, die doorgaans — maar ten onrechte — oneindig hooger staat aangeschreven. Noem de kookkunst een onderdeel der scheikunde en de keukenmeid een wetenschappelijk scheikundige, en op eens gaan u de oogen open voor de achtenswaardigheid van haar vak. Waarlijk, het schijnt wel dat de spreuk: «voorkomen is beter dan genezen» algemeen wordt vergeten, anders zouden goede keukenmeiden dezelfde achting genieten als dokters. Bekwame kooksters voorkomen ziekten, terwijl de dokters, ofschoon zij in rijtuigen rijden en zich veel meer op hunne kunst laten voorstaan, die slechts kunnen genezen. «Hoe ouder ik word,» zegt een Fransch auteur, «des te meer word ik overtuigd dat de apotheker een veel gewichtiger persoon is dan Seneca en dat de helft van alle aardsche ellende voorkomt uit verstoppingen, uit voedsel., dat op de verkeerde plaats zit, uit een geplaagden darm of een overladen maag.» Het woord «keukenmeid» zou hier zeer goed in de plaats van «apotheker» kunnen staan. Maar het is niet aHeen de stoffelijke mensch, die wel vaart bij met zorg gekozen en goed toebereid voedsel; ook het humeur en het karakter ondervinden er den invloed van. « Wanneer men ziet,» zegt Dr. Coronel, «hoe plant en dier in hun samenstelling en uiterlijk, in hun gehalte en vorm gewijzigd worden door de soort van voedsel en de wijze en mate, waarop dit voedsel wordt aangebracht, dan mag men terecht ■daaruit ook tot denzelfden invloed bij den mensch, inzonderheid bij den nog in ontwikkeling verkeerenden mensch besluiten.» Wat men onder kookkunst verstaan moet?—«Zij omvat ■de kennis van alle kruiden en vruchten, geuren en specerijen, en van alles in velden en bosschen, wat genezende  22 — kracht heeft, of het verhemelte streelt, of de spijzen smakelijk maakt. Zij vereischt zorgvuldigheid en vindingrijkheid, oplettendheid en ijver, en vaardigheid in het toepassen. Zij is de huishoudkunde onzer overgrootmoeders vereenigd met de moderne scheikunde,» gelijk een buitenlandsch schrijver zegt. «En zooals de huisvrouw te zorgen heeft dat ieder harer huisgenooten goed gekleed is,, zoo behoort zij er ook voor te waken dat allen smakelijk voedsel krijgen.» Ofschoon de man de kostwinner is voor het huisgezin r drukken de zorgen voor het dagelijksch brood op hem niet zwaarder dan op de vrouw; want het is even moeilijk een inkomen op zijn zuinigst uit te geven als het te verdienen. «Een gek kan geld verdienen,» zegt het spreekwoord, «maar alleen een verstandig mensch kan het goed besteden.» Een goede huisvrouw weet wat zij koopen moet en de waarde der huishoudelijke behoeften. Zij weet hoe het vleesch op zijn voordeeligst gesneden wordt, en met kliekjes doet zij wonderen. Zij voorziet in alle behoeften van het gezin, met een inkomen, dat menige minder bekwame huisvrouw geheel onvoldoende zou schijnen. En hoe fijn beschaafd wellicht, zij acht zich nooit te goed voor het toebereiden van een middagmaal. Als njen ziet hoe roekeloos er in sommige huishoudens met de voedingsmiddelen wordt omgesprongen en hoe jammerlijk weinig er van terechtkomt, vraagt men zich verbaasd af hoe die huismoeders durfden trouwen. Het is waar,, dat de dwazen daar binnengaan, waar wijzen aarzelen hunne schreden te zetten, maar het is erger dan dwaasheid den moeilijken post van huismoeder te aanvaarden, als men er zich zoo weinig toe voorbereid heeft. Het is onze vaste overtuiging dat ieder verloofd meisje zich volkomen op de  — 23 — hoogte moest stellen van de huishoudkunst in al hare onderdeden. Niet alleen behoorde zij zich te bekwamen inde bereiding der spijzen, maar ook moest zij leeren welke rol het voedsel speelt in het lichaam, de verhouding van vaste spijzen tot vloeibare, en welk bijzonder voedsel zieken toekomt, zoowel als kinderen «in den groei». Als de vrouwen dit laatste wilden leeren en toepassen, zouden, volgens de verzekering van de bekwaamste geneeskundigen, na een of twee geslachten allerlei wanstaltigheden, zooals Engelsche ziekte, kromme beenen, hooge schouders en ruggen verdwenen zijn als bij tooverslag. Hoe is het mogelijk dat eenige vrouw zich schaamt te koken of te kunnen koken! Als zoo iemand slechts over een matig inkomen heeft te beschikken, zal ongetwijfeld binnen weinige jaren haar man zich te schamen hebben over haar en zichzelf. Met de kookkunst staat de gezondheid in nauw verband, met de gezondheid humeur en werkkracht, en met onze werkkracht ons geluk. Als de vrouwen vroolijke, voorspoedige mannen willen hebben en gezonde, bloeiende kinderen, laat haar dan waken over de toebereiding der spijzen. Het «niet in verzoeking brengen» is een der eerste grondbeginselen van den zedekundige; maar hoe schuldig zijn dan die vrouwen, welke hare mannen een slecht toebereid middagmaal voorzetten en aldus aanleiding geven tot kwade luim en al de gevolgen er van. «Nochtans,» zoo zegt een Amerikaansch geestelijke, Dr. Cox, als hij jonge meisjes goeden raad geeft en haar waarschuwt zich nooit te schamen om hare mouwen op te stroopen en een boezelaar voor te spelden, ten einde een lekkeren schotel klaar te maken voor zieken of zwakken, «nochtans hoop ik d*t gij nooit zult vergeten dat er nog hoogere plichten te vervullen zijn en dat de verzorging van  — 24 — . Een meisje, dat zich zoo aanstelt, moge al aandacht trekken en een half uur in het rond bekend zijn, slim'is-zij niet. Vroolijke jongelui zullen zich mogelijk een tijdlang .met- haar amuseeren, geen degelijk man zal haar ten huwelijk vragen. Er is een vrijheid, die onze boeien slaakt, maar ook een vrijheid, die ons boeien aanlegt, en het meisje, dat zich te groote vrijheid veroorlooft in woorden en manieren, en de grens overschrijdt der vrouwelijke zedigheid, legt zich banden aan, knellender dan die, welke zij aflegde. De toejuiching der mannen, die zij beoogde, wordt haar juist onthouden door de middelen, welke zij bezigde om ze te winnen. Wat de mannen zelf ook zijn mogen, in de vrouw zien-  - 78 - zij gaarne zachtheid, zedigheid en kuischheid. Zij verlangen dat hunne vrouwen beter zijn dan zij zelf, en beschouwen haar als de vaandraagster van alles wat rein, liefelijk: en edel heet. In een dagblad kwamen onlangs in een artikel over jonge dames de volgende woorden voor. «Sommigen onzer jonge dames, vooral zij, welke men doorgaans met den naam van «oude-jongéjuffrouwen» aanduidt, hebben de fatale gewoonte aangenomen vrije en gewaagde gesprekken te voeren, een hebbelijkheid, die zij hebben overgenomen van de getrouwde vrouwen, welke er de heeren mede denken te behagen. Maar zij schijnen te vergeten dat, wat een heer om verschillende redenen misschien aardig vindt in een vroolijk jong vrouwtje, hij in het geheel niet verdragen kan in een meisje, dat hij misschien ten huwelijk zou willen vragen. Het zou hem terstond afschrikken en hem aan het nadenken brengen wat soort van vrouw zij zou zijn en of zij de liefde en het vertrouwen van haar man wel zou verdienen. Andere jonge dames begaan soms dezelfde fout, als zij de «causes célèbres» bespreken, die tegenwoordig zoo openlijk en onbewimpeld in sommige onzer nieuwsbladen worden behandeld; en in plaats van ze ongelezen te laten en daardoor protest aan te teekenen tegen de walgelijke bijzonderheden, die de pers goedvindt het publiek op te dringen, lezen zij ze niet alleen, maar beredeneeren ze ook nog. Gelukkig durven wij met grond beweren dat het aantal jonge dames, dat behagen schept in twijfelachtige literatuur en onkiesche gesprekken, zeer klein is.» — Ieder meisje moet zich netjes kleeden, en als zij het kan betalen, tevens fraai; maar «opgedirkte» jonge dames hen-? gelen met een verkeerd lokaas. Over het rechte en het verkeerde lokaas, dat een meisje  — 79 — moet aanwenden — maar bij haar weten mag zij er in het geheel geen gebruiken — schreef onlangs een vader den volgenden brief aan zijne dochter. Eerst noemt hij de hoedanigheden op, die naar zijne meening een goede vrouw vormen. «Een goede vrouw moet de zedigheid zelf zijn en niet de minste gemaaktheid hebben in hare manieren. Een fijn gevoel is *ier de beste gids. Maar beproeft zij naar vaste regels te handelen of anderen na te apen, dan zal zij ontwijfelbaar stijf en gemaakt worden. Wat haar uiterlijk betreft, zal zij er het best uitzien als zij zich hare schoonheid niet bewust is, maar tevens beschaving en adeldom van ziel bezit. Want de kleederen alleen zijn niet voldoende om een vrouw schoonheid te verleenen.» En dan laat hij er op volgen: «Een goede vrouw doet mets om bewonderd te worden, want daardoor wekt zij juist minachting en verdient die ook. De vrouw, die vleit en lokt en allerlei kunsten uithaalt om de bewondering van anderen te wekken, schijnt er om te bedelen en aldus te bekennen dat die bewondering slechts door onwaardige middelen kaft verkregen worden.» «Ik heb een moeder gekend,» zoo schreef onlangs een dame m een vrouwenblad, «die altijd zeide: Ik zal mijne meisjes zóó opvoeden, dat zij gerust een man zonder fortuin zullen kunnen huwen. En zij deed het ook. Ieder van de freules C had op hare beurt de «week», en werd dan door de huishoudster ingewijd in al de geheimen van keuken en provisiekast, mangel- en naaikamer. Wel, op haar tijd werden zij behoorlijk ten hove voorgesteld en allen deden spoedig prachttige partijen. Hare huishoudelijke bedrevenheid scheen de mannen niet af te schrikken. Integendeel, de meisjes waren er des te meer om gezocht en zij hebben uitstekend bestuurde huishoudens.»  — 80 — Deze moeder wist met welk lokaas men de beste visschen vangt. Een tweede voorbeeld over de geschiktheid van dit aas geeft een andere dame. «Drie of vier jaar geleden,» zegt zij, «hoorde ik van een familie op het land, die in omstandigheden kwam, waardoor het wenschelijk bleek een tijd lang haar kostbaar huishouden op te breken en hare levenswijze belangrijk te vereenvoudigen. Het scheelde niet veel of zij moest haar heerlijk voorvaderlijk huis verlaten, en trachten het te verhuren af te verkoopen. Maar de dochters — zeven in getal — flinke, moedige meisjes, die zich niet lieten neerslaan door het ongeval, smeekten te mogen blijven. Alle dienstboden konden ontslagen worden, zeiden zij; zelf waren zij bereid al het huishoudelijke werk op zich te nemen. — En zoo geschiedde het. Vader, moeder en kinderen werkten met hartelijke welwillendheid samen. Zuinigheid werd het consigne. Toch scheen het oude huis aan hunne kennissen en vrienden even gezellig als te voren, en de jongelui zeiden vol bewondering dat zij de liefste en verstandigste meisjes waren uit den geheelen omtrek. Toen ik de laatste maal naar haar informeerde, hoorde ik dat vijf van haar reeds uitstekende huwelijken hadden gedaan; en dat is nu al een poos geleden. Misschien zijn de twee overigen nu ook al het nestje ontvlogen.» — De meisjes, die geleerd hebben haar eigen brood te verdienen, blijven volstrekt niet,het. langst ongehuwd. Hieruit zou men besluiten dat de jongman van onzen tijd veel meer verstand heeft dan men hem -wel toedicht. Men kan er ook gerust op aan dat een meisje, hetwelk heeft leeren werken en de verantwoordelijkheid kent, die verplichten arbeid met zich brengt, in gelijke omstandigheden waarschijnlijk een betere huisvrouw zijn zal dan een meisje dat, hoe lief ook, nooit een andere taak heeft gekend dan er goed uit te zien.  — 8i — Het huwelijk is nog iets anders dan trekkebekken en kirren, zooals vele verloofden schijnen te denken. De vrouw, die zich als meisje het nuttigst maakte, zal ook het meest geluk brengen in haar huis. — De mannen zijn in den grond zelfzuchtige wezens — geen enkele uitgezonderd. Everard is vóór zijn trouwen bereid door een vuur te gaan of iedere andere beproeving te dragen voor zijne aangebedene Engelina. Maar na het huwelijk! Als het eten een kwartiertje te laat is, of de biefstuk iets te gaar, of een wieltje in de huishoudelijke machine hapert een weinig, dan krijgt Engelina van haar Everard de volle laag. Dat Engelina daarom vóór haar huwelijk leere hoe zij al de raadjes het best gesmeerd kan houden! 6  - «3 - terwijl negen van de tien jonge dames .deze plechtigheid zóó bevallig doormaken, alsof het een alledaagsche gebeurtenis gold. En dit vreesachtig wezen in een gekleeden rok belooft de beschermer te zijn van de kalme engel met haar aureool van oranjebloesem! Welk een spotternij! En later, als de man gebukt gaat onder zorg en een kleinigheid voldoende is om zijn zielevrede te verstoren, dan wordt de vrouw, die hij beloofde te beschermen, zijn staf en steun. Zi, ziet de zon achter de wolken. Zij strijkt zijn voorhoofd glad. Zij montert hem op. Zij stort nieuw leven in zijn gemoed, nieuwe hoop in zijne ziel, en des morgens gaat hij aan den arbeid met nieuwe kracht en nieuwen ijver om den strijd voor het bestaan met frisschen moed nogmaals te strijden. De vrouw moge het zwakkere vat zijn, maar zij valt niet zoo spoedig als de man in duigen. Zeer schoon schetst Multatuli deze eigenschap der vrouw. «Er moet hulp zijn vóór n Juni. Die man is radeloos hij heeft aan alles gebrek. Z'n vrouw en kinderen . » «Kinderen ook ? Kinderen ? 0, dat is hard. Een vrouw is niets. Maar kinderen, zegt ge ? Ja, dat is verschrikkelijk. Maar 'n vrouw! O, dat steunt, dat verheft, dat adelt Zeg dat de man lijdt om zh kinderen, maar haal niet de vrouw daarbij, als ware ook zij een lastpost op de beo-rootmg zijner ellende. Helpt ze hem niet ? Troost ze hem niet ? Zou hij sterker wezen zonder haar? O, ge weetniet hoe 'n vrouw liefheeft! «Als er diepe wonden worden geslagen door de' noodzakelijkheid, dat is: God, als men diep neergebogen door smart op het punt staat te vergaan in wanhoop, dan treedt de vrouw op en glimlachend zegt ze: «Waarom weent ge?  - 85 - poogde te overwinnen. Zij gevoelde met hem, luisterde naar hem en trachtte hem te begrijpen; en op haar sterfbed, toen zij haar einde voelde naderen, voegde zij hem deze aandoenlijke woorden toe: «Mijn arme Zimmermann, wie zal u nu verstaan?» Vrouwen zijn oogen, handen, ziel,— ja, alles voor hunne mannen geweest. De Geneefsche natuurkundige Huber, de bekende schrijver over de bijen, was reeds op zijn zeventiende jaar geheel blind en toch gelukte het hem door te dringen tot natuurkundige verborgenheden, die de nauwkeurigste waarneming en het scherpste gezicht vereischten. De oogen zijner vrouw zagen voor hem. Zij spoorde hem tot de studie aan, wijl zij hoopte dat hij er zijn smartelijk gemis door zou vergeten; en werkelijk voelde hij dat ten laatste niet meer.— Franklin placht te zeggen: «Wanneer een man vooruit wil komen, dan moet hij zijne (eene) vrouw raadplegen». En de held van de volgende kleine geschiedenis was van hetzelfde gevoelen. Toen, bij gelegenheid van een huwelijksinzegening, de predikant de gewone toespraak hield en juist den bruidegom vermaande om zijne vrouwlief te hebben en te eeren, voegde deze zelf er de woorden tusschen: «en te gehoorzamen,» in de veronderstelling dat deze uitdrukking overgeslagen was, hoewel zij in het formulier slechts voorkomt in de toespraak aan de vrouw. Verwonderd dat de man reeds bij voorbaat solliciteerde om onder de pantoffel te komen, nam de predikant geen notitie van de voorgestelde wijziging, waarop de bruidegom hem nogmaals zijn verzuim herinnerde. «Jawel, mijnheer, gehoorzamen — liefhebben, eeren èn gehoorzamen, weet u;» en het scheen den man geweldig te hinderen dat zijne opmerking in den wind werd geslagen.  — 86 — Eenige jaren later reed de geestelijke door het dorp, waar het echtpaar zich metterwoon gevestigd had. De man kwam haastig uit zijn huis en hield hem staande met deze merkwaardige woorden: «Weet gij nog, mijnheer, dat gij mij getrouwd hebt, en hoe ik er op stond de belofte van gehoorzaamheid af te leggen! Nu kunt ge u overtuigen dat ik toch gelijk had. Of gij het goed vondt of niet, ik heb mijne vrouw gehoorzaamd en kijk, nu ben ik de eenige man hier in den omtrek, die een huis met twee verdiepingen rijk is.» — «Menigmaal», zegt Holmes, «wanneer ik nederlag in mijne boot, die lange, puntige, zwarte wieg, waarin ik mij zoo gaarne liet schommelen door de oude moeder, de zee, heb ik'gezien hoe een groot schip tegen het getij in langs mij henen dreef als door honderden sterke armen aan onzichtbare koorden voortgetrokken. De zeilen hingen slap, geen stoomkracht was te bespeuren, en toch gleed het statig daarheen, als trotsch op eigen kracht. Maar ik wist dat er aan de andere zijde van het schip, verborgen door de groote romp, die zoo fier de wateren kliefde, een kleine sleepboot zwoegde, met vurig hart en ijzeren arm, die het niet losliet en het dapper voorttrok; en ik wist ook dat als de sleepboot hét groote schip aan zijn lot overliet, het zou waggelen en wenden,- zwalken en dobberen, en afdrijven met het getij,, wie weet waarheen. En zoo heb ik menigen trotschen, voorspoedigen, algemeen geëerden man gekend , die toch met den stroom zou zijn afgedreven én verloren zou zijn geraakt zonder de ijverige,, onvermoeide handen en het kloeke, warme hart van het trouwe vrouwtje, dat onopgemerkt aan zijne zijde leefde, zoo innig aan. hem hing, dat niets hen scheiden kon, en hem vooruithielp tegen het getij in van tegenspoed en wederwaardigheden.»  — 88 — «Mij dunkt, Alphonse,» antwoordde zij, «dat het eerder een stukje leven is, hetwelk wij in een roman zullen brengen.»— Vrouwen als mevrouw Carlyle wisten door haar bedachtzaam huiselijk bestier de gezondheid en de opgewektheid van hare echtgenooten zóó goed te bewaren, dat zij daardoor onmerkbaar een heilzamen invloed oefenden op hunnen arbeid. Hawthorne heeft erkend dat hij de bezieling, welke hem zijne onsterfelijke bijdragen in de pen gaf voor de Amerikaansche klassieken, geheel te danken had aan de kalme en liefelijke huiselijke omgeving, die zijne vrouw voor hem schiep. Burdette, even gunstig bekend door zijne humoristische geschriften, als door zijne aangename voordracht, verhaalt ons van den invloed, dien zijne zieke, nu onlangs overleden echtgenoote op zijn arbeid had. «Welk ernstig of edel doel ik ook in mijn leven heb nagejaagd», zegt hij aan het slot dezer bekentenis, «ik heb het alles te danken aan de beste, beminnelijkste en verstandigste aller beoordeelaars en medewerkers — een liefhebbende, trouwe vrouw.» ■ Aangaande zijn werk zegt hij: «Toen de gezondheid mijner vrouw begon te kwijnen, werkte ik hoe langer hoe meer thuis, tot ik ten laatste mijne bezigheid op het bureau er geheel aan gaf, om alles thuis te schrijven. «Hare kleine Doorluchtigheid» was in dien tijd volkomen hulpbehoevend, en leed in alle gewrichten hevige, plotselinge rheumatische pijnen. Maar in deze jaren van hulpeloosheid en smart was zij mij meer dan ooit tot steun. Ieder manuscript las ik haar voor, eer het weggezonden werd. Hier voegde zij eenige juist gekozen woorden in, daar wijzigde zij een volzin; en dat alles deed zij met zooveel teederheid, dat het gewoonlijk zoo gevreesde en onverbiddelijke blauwe potlood in hare bevende hand een zegenende tooverstaf werd, al vernietigde die ook geheele volzinnen en geliefkoosde tirades. Hoe goed wist zij  — 104 — kind. Als het jonge volkje opgroeit en zich vaste gewoonten eigen maakt, dan kunnen onderwijzers zoo bitter weinig doen ter verbetering; maar een moeder weet altijd in het ontvankelijke jeugdige gemoed het goede te kweeken. De kleinen, die heden nog op moeders schoot spelen, zullen eenmaal de mannen en vrouwen zijn, die ons volk groot of verachtelijk maken. Bij het lezen der levensbeschrijvingen van beroemde mannen wordt men dikwerf getroffen door de liefde, die zij voor hunne moeders koesterden, aan wie zij al hun roem toeschreven. Buffon, de groote Fransche natuurkundige, placht te zeggen dat hij het karakter zijner moeder had, en beweerde dat kinderen doorgaans de geestelijke en moreele hoedanigheden hunner moeder erven. Napoleon I zeide dat hij zijne latere verheffing voornamelijk te danken had aan de wijze, waarop zijne moeder zijne eerste levensjaren leidde. Naar zijne meening hing het goede of slechte gedrag van een kind geheel van de moeder af. Een van de fraaiste gedichten van den dichter Ledeganck is aan zijne moeder gewijd. Wij ontleenen er de volgende regelen aan. De storm, die ceders velt, jaagt misten heen en dampen, De schrikbare oceaan bergt schatten boven maat, En 't menschdom, samenhang van boosheid en van rampen, Heeft als een zegening de Moeder tot sieraad 1 De moeder! O, dit woord viel uit den mond der engelen Voorzeker op de tong van d'eersten sterveling, Toen hij in éénen klank, in één en galm wou. mengelen Al 't edelst, dat uit God in schepslen overging; De Zachte lijdzaamheid, 't verheven zelfverachten, Den balsemenden troost in rouw en bange smart, De liefde in al haar schoon, de liefde in al haar krachten , En wat geen tong ooit meldt: het Moederlijke hart I Een hart, dat als een vat vol heiige wondergaven Den omtrek zaligmaakt , waarin 't zijn geuren brengt,  - 105 — Dat, nimmer uitgeput, hoeveel er zich aan laven, ,", Nog altijd voller wordt, hoe meer 't -zijn schatten plengt! Watt, de groote werktuigkundige, had ontzaglijk veel aan zijne moeder te danken. Zij was een uitstekende vrouw, van wie iemand, die haar van nabij kende, getuigde: «een dapper, kloek wijfje, zooals er weinig loopen.» Daar Watt een zwakke gezondheid had, was zij in zijne kindsheid bijna zijn eenig gezelschap. Haar lieftallig karakter, haar gezond verstand en hare stille vroomheid oefenden een allergelukkigsten invloed uit op de vorming van zijn gemoed; en daar zij tevens zijne eerste schreden leidde op het pad der wetenschap, is het aan geen twijfel onderhevig dat ook zijn verstand en verbeelding de werking gevoelden van haar maehtigen invloed. De bekende geologist, Cüvier, leerde niet alleen bij zijne moeder lezen, maar, om hem bij zijne latere studies terzijde te kunnen staan, leerde zij zelf nog Latijn; en zij had de voldoening te bemerken dat hij van al zijne schoolmakkers het grondigst voorbereid was. Ook wist zij hem smaak in te boezemen voor het teekenen en de letterkunde, en stond hem zóó trouw terzijde bij al zijne studiën, dat hij steeds aan hare zorgen een groot deel van zijn later welslagen toeschreef. De Maistre beschreef zijne edele moeder als «een engel, door God voor korten tijd met een aardsch lichaam bekleed». Hij zeide dat haar Verheven natuur alle andere vrouwen in zijn oog eerbiedwaardig maakte. Gelukkig hij, wien zulk een moeder geschonken 'werd! Zalig wie een Moeder hebben , Die op 's levens kronkelvloed, 't Zij hij rij zen moog' of ebben, 't Hulk jen voor het stranden- hoedt! t-r./".- Moederliefde is de eelste zegen; • Gids op blijde en donkere wegen.;»?. -i • •  — ioé — Roos aan onzen pelgrimsstaf; Bloemperk in de doornendreven; Lichtstraal in den nacht van 't leven; Rustpunt op den tocht naar 't graf! Benxinck Janssoniüs. George Washington, de oudste van vijf kinderen, was maar elf jaar oud, toen zijn vader stierf. De weduwe bleef achter, belast met de opvoeding en verzorging van dit jeugdig vijftal, met het bestuur van een groot huishouden en het toezicht over uitgestrekte goederen, maar zij kweet zich uitstekend van deze moelijke taak. Haar gezond verstand, hare teederheid, hare waakzaamheid en ijver deden haar elke moeilijkheid te boven komen en hare zorg en inspanning werden rijkelijk beloond. Want zij had het geluk al hare kinderen veelbelovend te zien opgroeien , terwijl zij er later getuige van mocht zijn hoe zij de hun aangeboden betrekkingen vervulden op een wijze, even eervol voor hen, als voor de moeder, die hen had opgevoed. Mevrouw Washington had de gewoonte haar kuddeken elke dag rondom zich te verzamelen en voor te lezen uit boeken, vol van godsdienstzin en zedeleer; en het boekje, waarin zij de stelregels neerschreef, die haar tot richtsnoer waren, werd later door haar zoon niet alleen bewaard als een kostbaren schat, maar ook dikwerf door hem geraadpleegd. De liefde eener moeder is altijd een heilige natuurdrift, maar zal er kracht en zegen voor hare kinderen van uitgaan, dan moet de moeder zelf een vast, ernstig en onberispelijk karakter hebben. Zulk een moeder hadden de Wesley's. Zij was zeer schoon, en huwde, twintig jaar oud, een dorpsT predikant, dien zij negentien kinderen schonk. Tot het einde haars levens zagen al hare zonen, en John vooral, tot haar op, en beschouwden haar als hunne beste vriendin en verstandigste raadgeefster. In haar huis heerschten vrijheid en  — 107 — geluk, men vond er de vroolijkheid en gezonde lichaamsbeweging van de vacantie, naast de orde en den geregelden arbeid der school. Gehuil en gekrakeel werden er niet geduld, maar een gulle schaterlach mocht er onverhinderd klinken. Mevrouw Wesley had enkele verstandige stelregels, waarvan zij nimmer afweek. Onder andere zonderde zij zich eiken avond met een harer kleinen af, luisterde naar zijne onschuldige biecht, en raadde en troostte hem in zijne kinderlijke bezwaren. Daarentegen was de moeder van Nero een moordenares; Nero was een moordenaar op groote schaal. De moeder van Byron was trotsch, slecht-gehumeurd en heftig. Byronwas trotsch, slecht-gehumeurd en heftig. alk doe zóó mijn best om mijne kinderen gelukkig te maken,» zuchtte een moeder op zekeren dag, wanhopig over hare vergeefsche pogingen, «en zij zijn nooit tevreden.» «Houd dan op uw best te doen,» antwoordde hare verstandige vriendin, «en doe liever zooals een mijner kennissen.» «Wat doet die dan ?» vroeg de moedelooze. «Wel, zij laat hare kinderen stil hun gang gaan, en bepaalt er zich toe een oog op hen te houden. Zooveel mogelijk laat zij hen op eigen krachten steunen, gewent hen voor zichzelf te zorgen, hoeveel dienstboden zij ook heeft, en laat hen zelf speelgoed maken. Wanneer zij uit is, zijn zij toch tevreden, en bij hare thuiskomst vragen zij niets dan — haar welkomstkus. Wat zij voor hen koopt, krijgen zij ter gelegener tijd. Vooral des avond wordt elke opwinding vermeden, zoodat zij bij het naar bed gaan in een kalmen toestand verkeeren, die een vasten slaap met zich brengt. Zij kweekt liefde voor de natuur in hun gemoed en maakt hen opmerkzaam op de wonderbare schoonheid van de veldbloemen, van de bijen en de vlinders. Zij leert hun  — io8 — dat niets lager is dan een leugen, niets droeviger in de gevolgen dan ongehoorzaamheid, niets schandelijker dan kleinzeerigheid; en dat een goede gezondheid, gave tanden en een opgewekt humeur het gevolg zijn van eenvoudig voedsel, een goede nachtrust en rechtschapenheid.» Een onbegrensd vertrouwen in moeder's liefde, weinig speelgoed, geen weelde, eenvoudig voedsel, geen geneesmiddeltjes en vroeg in de veeren — ziedaar, wat een kind waarlijk gelukkig maakt. Er is zooveel te zeggen voor hetgeen men bij de opvoeding van kinderen «beredeneerde verwaarloozing» zou kunnen noemen. Hiermede bedoel ik een «zorgvolle onbezorgheid», die hen noodzaakt op eigen beenen te staan, in zooverre zulks veilig kan geschieden, maar toch altijd gereed staat op het rechte oogenblik ter hulp te schieten. Natuurlijk zullen zij vaker vuile kleeren en builen in het hoofd hebben dan angstig bewaakte lievelingen,.maar zij zullen ook flinker opgroeien en meer zelfvertrouwen verkrijgen. Om te kunnen «gedijen», moet men kinderen tot op zekere hoogte aan zichzelf overlaten. Evenals het een dwaling is een kind aanhoudend te bedillen, is het ook verkeerd hem te willen gieten in een voorgeschreven vorm, die zooveel mogelijk het getrouwe afdruksel van onszelf is. Menige moeder is bitter teleurgesteld als haar zoon, of erger nog: hare dochter neigingen aan den dag legt, die zij nooit gekend heeft. In haar oog zijn deze zoo al niet slecht, toch hoogst ongepast, en dan begaat zij den ongelukkigen misslag alles, wat haar mishaagt of wat zij niet begrijpt, zooveel zij kan tegen te werken. De neigingen, die een kind aan den dag legt, klaarblijkelijk als een natuurlijk uitvloeisel van zijn aanleg, mogen nooit onderdrukt worden — behalve wraakzucht, onoprechtheid, gebrek aan eergevoel en andere treurige afwijkingen van het goede pad — en zelfs bij het tegengaan  — 109 — van dergelijke verkeerdheden dient men met voorzichtigheid, te werk te gaan. Want sommige er van voorspellen de aanwezigheid van groote talenten, die nog in de kinderziel sluimeren. De gewoonte onwaarheden te vertellen is dikwerf de voorbode van een fijn bewerktuigden, dichterlijken, scheppenden geest, en in de hardnekkige stijfhoofdigheid, die het geduld der ouders zoo dikwerf op proef stelt, ligt vaak de kiem van een moed en standvastigheid, die in later jaren het kind zullen maken tot een held — een gids zijner medemenschen. De gaven onzer kinderen worden hun echter maar al te dikwerf ten vloek; en de schuld daarvan ligt veelal bij de onverstandige moeders, die, door overdreven bewondering of partijdige overschatting aan verdere inspanning en vlijt een einde maken en het talent te niet doen gaan; of wel door aanhoudende tegenwerking het verstikken. Vele onzer fraaie tuinbloemen en kasplanten zijn, door onafgebroken zorg en bekwaamheid, uit onkruid geteeld. En zou dan de verstandige moeder niet kunnen wedijveren met den tuinman in het veredelen van de menschelijke plant, die aan hare zorgen is toevertrouwd? Zou zij niet, door oordeelkundige behandeling, koppigheid kunnen veranderen in standvastigheid, onbeschaamdheid in vrijmoedigheid, zelfingenomenheid in zelfvertrouwen, weekheid in zachtzinnigheid, wuftheid in vroolijkheid, overgevoeligheid in teederheid voor anderen, en norsche ingetrokkanheid in ernstig nadenken? — In een Zweedsch boekje, getiteld: «Foor moeders», vonden wij de volgende regelen: «Niemand bouwt zulke heerlijke luchtkasteelen als een moeder. Welke moeder heeft fich het teedere knaapje op haar schoot niet wel eens gelucht als minister, als geliefd spreker, als gevierd kunstenaar ? of wel de schoonste droomen gedroomd over het  — 110 — geluk, dat haar klein meisje in de toekomst wacht? Allen maken zich aan dezelfde vergeeflijke dwaasheid schuldig. Zij mijmeren altijd over het geluk, dat zij hare lievelingen toewenschen. Maar de meesten vergeten dat de toekomst van het kind-grootendeels ligt in de hand zijner moeder.» Ik heb een moeder gekend, die aan.al hare luimen en «stemmingen» toegaf. Nu eens kwam de kleine wereld van haar huishoudentje haar in het schoonste licht voor, dan weer zag zij alles even donker in. De ongelukkige toestand der kinderen, die onder den druk leefden van deze «stemmingen», werd mjj aldus beschreven: «Zij wisten nooit vooruit of hunne moeder al of niet te spreken zijn zou. Zij waren onzeker wat geoorloofd zou zijn en wat hen als een vrijheid ten kwade geduid zou worden; zij konden niet zeggen of hun werk welwillend aangenomen of wel knorrig weggeduwd worden zou. Moeder's oordeel was voor hen als een loterijspel; naar gelang haar humeur was, oogstten zij lof of blaam; en de oudste zoon, reeds half volwassen, had de vaste gewoonte om, als hij des avonds van zijne bezigheden thuiskwam, aan zijne zuster te vragen: «Hoe is 't er mee?» en de antwoorden waren even verschillend van elkander als de zomerzon van den Novembermist. Gelukkig de kinderen, die rechtvaardigheid kennen. Zij kunnen menig genoegen missen, mits zij zeker zijn van onpartijdige belooning en berisping. Zelfs kunnen zij groote gestrengheid verdragen, als zij maar vooruit weten wat ongenoegen zal opwekken of hun straf zal berokkenen. Ik weet het bij ondervinding, het is moeilijk den dwingeland te bekampen, dien wij «humeur» noemen. Die donkere schaduw volgt ons allen wel eens na. En als wij ons gedrukt, zenuwachtig en teleurgesteld gevoelen, en alles ons tegenloopt — met opzet, zooals het ons toeschijnt —dan is het zeker niet gemakkelijk onze eigen ontstemming niet te wre-  — III — ken aan hen, die ons onderworpen zijn, en aldus al onze huisgenooten in " onze neerslachtigheid te doen deelen. Maar door zoo te handelen zijn wij wreed tegenover onze kinderen en doen hun onberekenbaar veel kwaad. Wij maken hen daardoor schuw, en schuwheid voert tot lafhartigheid, lafhartigheid kweekt valschheid en valschheid is de vruchtbare moeder van alle mogelijke ondeugden en zonden. Onlangs vonden wij den volgenden goeden raad aan moeders in een buitenlandsche uitgave: «Leer uwe kinderen u te eerbiedigen.» — Gij glimlacht? Gij meent dat liefde eerbied verre te boven gaat. En uwe kinderen hebben u hartelijk lief, niet waar? — Goed, maar daarom behoeven zij den eerbied nog niet uit het oog te verliezen. Een teedere moeder offert met liefde haar eigen- gemak ter wille harer lievelingen. Slapelooze nachten en vermoeide leden moeten zij zich wel eens getroosten, maar er is nog een andere soort van moederlijke belangeloosheid. Als Marietje haar eigen portie gebak of fruit heeft opgepeuzeld en dan hare poezele vingertjes begeerig uitstrekt naar mama's bord, ontzeg uzelf dan het genoegen om haar nog, hoe weinig ook, af te staan. Als uwe Johanna «zoo'n vreeselijken zin» heeft in dien nieuwen hoed, welken zij niet bepaald noodig heeft en dien gij haar niet koopen kunt dan met opoffering van den wintermantel, waaraan gij zelf groote behoefte hebt, koop dan den mantel en laat den hoed wachten. Er worden gedurende den winter belangrijke lezingen gehouden, maar om de een of andere reden kunt ge er niet allen tegelijk heengaan. Laat uwe beurt niet voorbijgaan. Gij zult eens zien hoe gewillig uw man of uwe meisjes thuis zullen blijven, als zij bemerken dat «mama» ook graag eens gaat. Zeg nooit: «Voor mij komt het er niet op aan,» maar draag behoorlijk zorg voor uwe belangen en uw voorkomen.  — 112 — Spoor uwe kinderen aan tot werken. Somtijds is er meer noodig dan bloote aansporing, maar meestal kan een verstandige moeder hare jongens en meisjes zóóveel belangstelling inboezemen voor hunne taak, dat deze hun nimmer zwaar valt. • , Marietje wil het ontbijt opruimen, maar daar is zij nog te klein voor. Laat haar stof afnemen, terwijl Johanna de kopjes wascht, en onderricht haar beiden langzamerhand in de kunst van bedden opmaken, eten toebereiden, en zoo voort. Laat de jongens de kachels aanmaken en water aandragen. Zeker, het is oneindig gemakkelijker al deze bezigheden door de dienstboden te doen, het «houdt zoo op», kinderen alles te wijzen, maar getroost u om hunnentwil dat tijdverlies en die moeite. Dit is de ware zelfopoffering der liefhebbende moeder. Wanneer ieder kind zijn deel heeft in den arbeid en de moeder behandeld wordt met het ontzag, dat haar toekomt, dan zullen er zeker minder mislukte kunstproeven het licht zien, en minder onbeduidende verhaaltjes en flauwe versjes saamgeflanst worden. Ook zullen er dan zeker minder arme, afgetobde, naar rust smachtende vrouwen zijn en in plaats van een vervallen huissloof te worden, die zich uit de wereld terugtrekt, zal de moeder waardiglijk de plaats vervullen, haar door God aangewezen, die van koningin van het huis.»— De zoo vaak herhaalde vraag: «Wanneer moet men beginnen met de opvoeding van een kind?» wordt door een bekend opvoedkundige aldus beantwoord: «Zes maanden oud beantwoordt het kind reeds glimlach met glimlach, ongeduld met ongeduld. Reeds kan het opmerken, genieten en verdriet hebben. Zou het dan geen verschillenden indruk maken op het jeugdig zieltje of het in een liefelijke, rustige omgeving is, dan wel in het sombere gezin van slechte men-  — H3 — schen; of vriendelijke gezichten het toelachen en zachte stemmen het teedere namen geven, en duizend liefkoozingen zijn deel zijn, dan wel of het overgaat van den eenen arm op den anderen, onder ruwe, hartelooze lieden. Er is geen twijfel aan of de zedelijke geaardheid van het kind wordt reeds grootendeels gevormd in de eerste levensjaren. «Wanneer moeten wij beginnen een kind op te voeden ?» Een andere wijsgeer antwoordt op die vraag: «Twintig jaren vóór zijne geboorte met de opvoeding van zijn vader en zijne moeder.» Zeker beslissen de eerste jaren over het toekomstig karakter van een kind. Ere your boy fias reached to seven, Teach him well the way to heaven. Better still the work will thrive, If he learns before he's five. Een der stelregels van de Jezuieten is: «Geef ons uw kind tot zijn zesde jaar, en hij blijft levenslang een Jezuiet.» Velen onzer lezeressen kunnen misschien een droeven glimlach niet bedwingen bij het verhaal van de arme jonge moeder, die maar niet kon begrijpen, waarom haar kindje met tieren wou. Zij gaf het toch wat mee, zeide zij, van alles wat zij en haar man zelf namen: «een mootje bokking, een stukje kaas, een teugje bier.» Maar handelen wij wel' veel verstandiger bij het toedienen van geestelijk voedsel ? Jaarlijks worden er over de geheele wereld drie en veertig millioen kinderen geboren; dagelijks ruim honderd zeventien duizend; dat is tachtig per minuut. Welk een treurige gedachte dat zoovelen dezer arme schepseltjes, die toch niet helpen kunnen dat zij geboren zijn, een leven moeten leiden, dat nauwelijks leven heeten mag, in plaats van tot nuttige menschen te worden opgevoed! Vóór alles — kweek liefde tot waarheid in uwe kinderen. De verfoeilijke gewoonte hen meer op den schijn te wijzen 8  — H4 — dan op het wt\m, het groote deel, dat in de opvoeding is toegewezen aan vormen en manieren, vernietigt de vrijmoedigheid en openhartigheid, die de grootste bekoorlijkheid uitmaken van een jeugdig gemoed. Beloof uw kind nooit iets, zonder het te geven. Een predikant zeide eens in gezelschap tot een vriend: dfcls uwé kinderen u iets vertellen, veroorloof hun dan niet de minste opsmukking der feiten.» «Neen, dat is toch wat al te sterk,» riep een dame, die dit hoorde. «Een verhaal wordt zoo licht wat opgesierd. Daar kan men niet op passen.» «Gif moest er toch op passen, mevrouw,» hernam de predikant. «Veel leugenaars zijn dit geworden door gebrek aan stipte oprechtheid, en niet door opzettelijk liegen.» Het is verkeerd als een moeder het straffen der kinderen geheel aan den vader overlaat en al hunne liefkoozingen voor zich alleen houdt. Speelt zij voor hare kinderen de rol van beschermengel, onder wier vleugelen zij zich verbergen kunnen, als «Vader» hen berispt, dan zal deze zelfzucht allernadeeligst werken op hen, die zij beweert lief te hebben. De kinderen gewennen zich daardoor hun vader te beschouwen als een bullebak, terwijl hij toch met zijne gestrengheid hun waarachtig welzijn beoogt, en hun aldus meer liefde bewijst dan de moeder met hare zwakke toegeeflijkheid. «De opvoeding van een kind is geen spel,» zegt dezelfde schrijfster van het bovengenoemde Zweedsche boekje, «geen spel, maar een strijd; een kamp der moeder tegen duizend vijanden. De sterkste daarvan is wellicht de verzoeking om het kleine, innig geliefde schepseltje iedere teleurstelling, iedere ontbering, alle leed te besparen, en elke zijner tranen terug te dringen. Waarachtige liefde echter verleent de kracht dezen vijand te bevechten; en \ij ook alleen. En  — H5 — de moeder moet zegevieren, zullen de tranen, die zij nu zoo haastig wegwischt, niet eenmaal met looden gewicht haar op het hart drukken.» Niets is zoo verderfelijk voor een kind als gebrek aan samenwerking tusschen vader en moeder. De ouders moeten nooit zware straffen opleggen dan na gezamelijk overleg en ernstige overweging. Het volgende is een aanhaling uit de levensbeschrijving van «Vader Bourke», een man, die in Ierland en Amerika beroemd was om zijne groote welsprekendheid. «In spijt van zijn kluizenaarsleven, zijne nachtwaken en boetedoeningen veroorloofde hij zich meer scherts dan men van een streng Puriteinsch prediker zou verwachten. Als jongen was hij buitengewoon ondeugend. Op zekeren dag, toen zijne moeder in de kamer trad om hem te kastijden, sloot zij de deur en zeide het gebed op, dat begint met de woorden: «Bestuur Gij, o God, onze daden en sta ons bij met Uwe genadige hulp.» > «Toen ik mijne moeder zag binnenkomen,» placht Vader Bourke te zeggen, als hij dit verhaal deed, «haar het teeken des kruises zag maken en den Heiligen Geest hoorde aanroepen om hare handelingen te besturen, toen begreep ik dat ik geen genade te wachten had, en ik heb dan ook nooit weer zulk een pak ransel gehad, als dat hetwelk mij met behulp van den Heiligen Geest werd toegediend, en ik heb het nooit vergeten.» Deze moeder had gelijk, want onschuld en jeugd zijn heilig, en zij, die een kind tot zijn bestwil kastijden of in zijn hart het goede zaad strooien, zij volvoeren een daad, die met den diepsten ernst verricht moet worden. Moeders, die zich alleen bezighouden met de lichamelijke verzorging en opvoeding harer kinderen en niets hoogers beoogen, moesten de volgende woorden van Channing ter harte nemen.  — u6 — «De geboorte van een kind is een van de gewichtigste gebeurtenissen in bet heelal Gij huivert bij de gedachte uwe kinderen te verminken, te vergiftigen of ze aan besmetting bloot te stellen, en toch is er nog vreeselijker verminking, zwaarder gif en gevaarlijker besmetting. Het is die der \iel.-h Zeer zeker zijn de plichten eener moeder zwaar, vooral wanneer zij te worstelen heeft tegen wind en getij, tegen een zwakke gezondheid, tegen beperkte middelen, of misschien zelfs tegen een echtgenoot , die haar edel streven belemmert of tegenwerkt; maar hare belooning zal niet uitblijven. 'tKan wezen dat de mensch geen naam meer hoort, Dat hem geen klank meer zoet of dierbaar klinkt, Daar is één naam, dien hij verstaat; één woord. Dat altijd hem ontroert en 't hart doordringt: «Mijn Moeder» Tooverwoord vol zielsgenot! De mensch kan 't al vergeten; zelfs zijn God, — Zijn moeder ooit vergeten, kan hij niet! Wat in zijns harten tempel zij vergaan, Haar beeld blijft overeind op 't voetstuk staan, 't Moog' schuilen achter 't klimop van den tijd, Het is er toch, bedekt, maar ononlwijdt Ten Kate.  HOOFDSTUK XIV. ENGELEN OF BENGELEN? Voed uw kind op, zooals gij zoudt wenschen zelf opgevoed te zijn. Spurgeon. e ware moeder heeft geen gemakkelijke taak, — wij wezen er reeds in het vorig hoofdstuk op, — maar geen andere taak ook brengt zulk een zoete belooning met zich. Zonder twijfel schenken ouders veel aan hunne kinderen, maar hoeveel ontvangen zii daarvoor ook terug! Wij hebben behoefte aan wat drukte en beweging om ons heen; wij, die de middaghoogte des levens reeds bereikt hebben, missen noode de vroolijkheid van het opkomend geslacht in onze omgeving, ^/verliezen onze illusiën, maar die onzer kinderen zijn nog ongerept. Wij zijn allicht achterdochtig en daardoor onbillijk; onze kinderen nemen alles vertrouwend aan, en zijn daardoor dikwerf dichter bij de waarheid dan wij. Herhaalde teleurstellingen sloegen zóó vaak aan onze verwachtingen den bodem in, dat ons oordeel onwillekeurig daarvan den invloed ondervindt. Maar de jeugd twijfelt niet aan de macht  — n8 — van deugd en waarheid; zij is vol vertrouwen, vol edelmoedigheid, vol hoop, vol blijde verwachting. Op die wijze ontvangen wij, die pralen met onze kracht, minstens evenveel steun van onze kinderen, als wij hun geven. «Wat de vrouwen in onze opvoeding onvoltooid hebben gelaten,» zegt Goethe, «vullen onze kinderen aan.» Ik ben het geheel eens met Holmes, waar hij beweert dat de edelste en schoonste trekken in een mannenkarakter niet tot ontwikkeling en volmaking komen, eer hij weet wat het zeggen wil een kind te hebben, dat naar hem opziet en hem «.Vader» noemt. En is dit het geval met den man, hoeveel meer nog met de vrouw! Eer zij weet wat het is een kind aan het hart te drukken, dat, tot haar opziende, den heiligen moedernaam stamelt, heeft zij hare bestemming niet bereikt. Kinderen zijn «de poëzie des levens, zonnestralen, bronnen van liefde, frissche bloemen op 'ons levenspad.» Zij zijn het zout der aarde, zonder hetwelk alles smakeloos zijn zoude. Ah, what would the world be to us, Jf the children were no more? We should dread the desert behind us Worse than the dark before. Gome to me, O ye children! And whisper in my ear What the birds and the winds are singing In your sunny atmosphere For what are all our contrivings, And the wisdom of our books, When compared with your caresses, And the gladness of your looks ? Ye are better than all the hallads That ever were sung or said;  — H9 — For ye are living poems, And all the rest are dead. Longfellow. Kinderen zijn «een glimlach uit den Hoogen». Laten wij ze dan nooit geringschatten. .Zelfs in den meest haveloozen straatjongen kunnen krachten sluimeren, die hem eens tot een edel, groot man zullen maken, en er kan een tijd komen, wanneer wij er trotsch op zullen zijn een groet van hem op te vangen. «Babies» zijn wonderlijke wezentjes. Eenige hunner eigenaardigheden zal. ik hier opsommen, en iedere, moeder zal er nog wel wat bij weten te voegen. «Baby» speelt gaarne voor wekker, en is op ieder uur bereid de geheele familie het bed uit te jagen. Geef «Baby» maar gelegenheid en hij zal meer scherven maken dan de bedrijvigste boerenmeid. «Baby» valt vaker en is onkwetsbaarder dan de meest bedreven circusclown. «Baby» maakt meer geweld over een speldeprik dan zijne moeder over een gebroken been. «Baby» kan het geheele huis op stelten brengen van 's morgens vroeg tot 's avonds laat en van 's avonds laat tot 's morgens vroeg, zonder dat zijn eentonig gegil hem verveelt. «Baby» slaapt den geheelen dag rustig, als vader op het kantoor is, maar wanneer deze vermoeid naar bed is gegaan, schreeuwt hij hem telkens wakker. «Baby» kan het onhebbelijkste, morsigste, leelijkste, dwingerigste kind van de wereld zijn, zonder dat zijne moeder daar iets van bemerkt, en -wee hem, die het haar aan het verstand zou willen brengen. «Baby» kan een model-kind zijn, als er niemand bij is, maar zoodra er bezoek komt, allen oudertrots beschamen. «Baby»' verleent aan het huis grooter luister dan het  120 — kostelijkste sieraad; hij kan de liefelijkste muziek maken ter wereld en een liefde in het hart zijner ouders wekken machtiger dan zij wisten te kunnen koesteren. En als «Baby» heengaat, laat hij een leegte na zóó groot, zóó onherstelbaar, dat een gansche wereld die niet weder vullen kan «Niets,» zegt Ludlow, «gaat boven het genot een kind genoegen te geven, een genot, zóó groot, dat de zwartste zwartgalligheid er voor op de vlucht gaat.» De waarheid dier woorden hebben wij reeds zóó dikwijls ondervonden, dat wij onze kinderen koesteren en vertroetelen, zooveel wij maar kunnen. En komt al eens de vrees bij ons op dat wij hen bederven, dan stillen wij die met de gedachte dat zij niet lang kinderen blijven zullen, of erger nog, dat de dood hen, wie weet hoe spoedio-, uit onze armen rukken kan. Laat hen toch zoolang mogelijk gelukkig zijn; waartoe hen noodeloos te kwellen! Maar onze lievelingen kunnen — en zullen — ware kwelgeesten voor ons worden, indien wij hen, niet te veel, want dat kan niet — maar indien wij hen onverstandig lief hebben Kinderen worden zooals men hen maakt; het is maar jammer dat er zooveel door de opvoeding bedorven worden. «Ik ben zoo bang,» schreef Carlyle's moeder hem, «dat wij met meer zulke lange brieven van u krijgen zullen, als gij naar buiten gaat. Zij doen mij zoo goed; zij zijn het licht mijns ouderdoms, de oogst mijns levens.» Alle ouders kunnen op hun ouden dag een rijken oogst van geluk genieten, als zij het goede zaad in de harten hunner kinderen hebben uitgestrooid; maar wee dezulken, die het achteloos hebben nagelaten! Leer eerst uw kind gehoorzamen, en daarna kunt ge hem leeren wat ge verkiest, maar trek de teugels niet al te strak aan; het jonge gemoed moet zich onbelemmerd kunnen ontwikkelen.  — 121 — Niemand heeft meer behoefte aan gezond verstand en helder oordeel dan een moeder of opvoedster, om te kunnen weten wanneer zij dwarsboomen moet en wanneer toeo-even. Het kind moet geregeerd worden, maar niet met een ijzeren roede. Zijn wil moet gebogen worden, niet gebroken. Zijn vurige geest moet worden geleid, maar niet uitgedoofd. «Pour bien élever un enfant,» zegt Lamfoin, «il faut beaucoup de fermeté, revêtue de beaucoup de douceur: en un mot, il faut le conduire avec une main de fer couverte d'un gant de velours.» De uitersten moeten vermeden worden; aan den eenen kant overgroote toegevendheid, die het karakter bederft, nog voordat de eerste jeugdige bloesems zich hebben kunnen ontwikkelen; aan den anderen kant stuurschheid, hardheid en somberheid, die des levens Mei veranderen in een triestigen Novemberdag, de warmte van het jongeJiart verkillen, en vrees en verwijdering wekken, waar nog onomstootelijk vertrouwen heerschen moet. Gezegend de moeder, die tusschen deze gevaarlijke klippen het midden weet te houden! Zoowel voor zichzelf als voor anderen wordt het bedorven kind een kruis. Hij gaat de wereld in zonder zedelijke kracht om met het lot te worstelen. Hij is verweekelijkt en ontzenuwd, een speelbal van personen en omstandigheden, en nochtans onwillig goeden raad aan te nemen. En hij levert het droevig schouwspel van de gevolgen dier dwaze moederliefde, welke zelfs niet vermocht wederliefde te verwerven. Als een overdreven weekhartige moeder in hare kortzichtigheid haar kind iederen arbeid uit de handen neemt en elke hindernis wegruimt van zijn pad, berooft zij hem zelfvan het uistekende opvoedingsmiddel, dat ons in de trouwe vervulling onzer plic&ten gegeven is. «De weekelijkste en toegevendste ouders hebben de ondankbaarste en ongehoorzaamste kinderen», zegt Wilmsen.  — 122 — Eenige jaren geleden kwam ik in aanraking met een soldaat, die gedurig in het militaire hospitaal moest worden opgenomen, ten gevolge -van herhaald misbruik van sterken drank. Toen hij wegens ongeschiktheid uit den verderen dienst ontslagen was, vertelde hij mij wat de eerste aanleiding was geweest tot zijne ongelukkige gewoonte. Hij schreef die geheel daaraan toe, dat zijn vader, een rijk indigoplanter, hem als schooljongen te veel zakgeld had toegestaan. Dit had hem in de gelegenheid gesteld te drinken en te spelen. Wie zal zeggen hoeveel jongelieden zedelijk te gronde gericht zijn door het geld, hun door hunne zwakke moeders «toegestopt», buiten weten en dikwerf zelfs tegen het uitdrukkelijk verbod in van hunne verstandiger vaders. Zoo maakt men kinderen zichzelf en der maatschappij ten vloek. De grootste ondienst, dien men de maatschappij kan bewijzen, is zijne kinderen zoodanig te verwennen en te bederven, dat de wereld het later betreuren moet dat zij niet reeds in de wieg gestorven zijn. Een moeder veroorlooft haar jongen haar tegen te spreken en haar oneerbiedig te behandelen. Maar jaren daarna, wanneer zij reeds lang ter verantwoording opgeroepen is, plukt een ander nog de bittere vruchten harer zwakheid. De bedorven knaap is echtgenoot geworden, en behandelt zijne vrouw op dezelfde ruwe wijze, die hij zich jegens zijne moeder mocht veroorloven. Mogelijk kan er uit een bedorven kind nog een waardig, deugdzaam man groeien, maar de gevolgen zijner verkeerde opvoeding zullen zich immer nog doen gevoelen in zijne ongemanierdheid, verwaandheid, zelfzucht, of op welke andere wijze zij zich mogen uiten. «Wij kennen een vrouw,» zoo lazen wij onlangs in een ernstig blad, «wier heilige overtuiging het is, dat iemand niet gelukkig zijn kan, tenzij hij steeds bij de eerste roepstem  van den plicht volkomen bereid gevonden wordt zijn genot te offeren en zijne zoete rust blijmoedig op te geven. Haar grootste geluk is hare kinderen genoegen te doen, maar dit streven tracht zij te vereenigen met haar innig verlangen blijmoedige zelfverloochening in hen aan te kweeken. Wij waren er getuige van hoe zij zonder eenige waarschuwing één van hen een kop thee zonder suiker overreiftte, en bespiedden den glimlach, die daarop tusschen die twee gewisseld werd. Dit scheen een kleinigheid, maar de toekomst zal er de vruchten van dragen.» Gestrengheid, mits rechtvaardig toegepast, ontrooft ons nooit de liefde onzer kinderen. Zij gevoelen de billijkheid er van en worden niet gaarne aan zichzelf overgelaten, maar hebben behoefte aan een leidende hand. De liefde, die geen zelfbedwang en zelfverloochening inprent, die zóólang de oogen sluit voor alle gebreken, tot zij reeds ondeugden geworden zijn, en uit verfoeilijke gemakzucht het opschietend onkruid welig laat tieren, die liefde is een moeder onwaardig. Twee jonge dames in Indië stonden tusschen het struikgewas aan den kant van een beekje, zich afvragend hoe er overheen te komen. Toevallig kwam er juist een Javaansche knaap voorbij en zij riepen hem toe haar te helpen. Hij trad naderbij, en gilde plotseling met een ontsteld gezicht, terwijl hij achter haar wees: «Slangenffa In een ommezien waren de dames aan den overkant. Menige moeder zal het gemakkelijker toeschijnen een afgrond over te springen, dan de liefkoozingen en smeekbeden van haar lieven jongen te weerstaan; maar de gedachte aan de gevaren, die zoowel hem als haar dreigen, wanneer zij haar plicht verzaakt, zal haar sterken. Een ondankbaar kind is een foltering voor" het hart zijner moeder, maar als zij hem bederft, zal hij natuurlijk ondankbaar zijn, wijl hij alsdan geen reden tot dankbaarheid hebben zal. Door bittere er-  — 124 — varing zal hij tot de ontdekking komen, dat er geen grooter wreedheid is dan een kind te bederven. «Wanneer het kind, dat door de toegevendheid der ouders een slaaf van den hartstocht geworden is,» zegtRitter, «volwassen zijnde, de oogen opengaan, — weet ge, zwakke ouders! wat dan het loon uwer toegevendheid is? Dat ge van uw eigen zoon en dochter het verwijt zult moeten aanhooren: «Gij hebt mij rampzalig gemaakt. De oorzaak van mijn ongeluk zijt gij. Gij hadt wijzer moeten zijn: ik was een kind en wist niet beter.» Na verloop van tijd zal de onverstandige moeder zuchten over de verkoeling harer kinderen, of weeklagen dat zij zoo «den verkeerden weg opgaan». Zij denkt aan den tijd toen zij voor hen zorgde, voor hen zwoegde, voor hen bad, en misschien zal eindelijk in hare droeve ziel de gedachte rijzen, dat zij «onverstandig» was. De verstandige moeder daarentegen oogst de kostelijke vruchten van haar arbeid. Hare dochters worden vriendinnen voor haar; hare zonen worden haar tot hulp en steun. Hun eerbied houdt gelijken tred met hunne liefde, en op hunne beurt ouders geworden, gaan zij hunne kinderen in het goede voor. «Nog is er een ernstig gevaar,» lezen wij in het boven aangehaalde Zweedsche boekje, «waaraan kinderen door de traagheid en gemakzucht hunner moeder zijn blootgesteld. De jeugdige ziel verlangt alles te begrijpen, alles te doorzien, wat zich aan zijne blikken voordoet. Geven zijne ouders hem geen antwoord op zijne dikwijls «penibele» vragen; schepen zij hem af met een: «Dat zult ge later wel begrijpen,» of trachten zij angstvallig het kwade voor de oogen van hun kind te verbergen, dan vraagt dit hun niet meer; buitenshuis zoekt het opheldering. En toch is het van zoo groot gewicht hoe het antwoord gegeven wordt. De stipte waar-  heid moet het kind gezegd worden. Verklaren zijne ouders hem de zonde, die hem overal toelacht, en wijzen zij hem tevens op de vreeselijke gevolgen er van, dan zal zich reeds vroeg een onoverwinnelijke afschuw er voor in het jeugdig gemoed woning maken. Zijne vrienden daarentegen zullen hem allicht die zaken geheel anders voorstellen; als iets wat «ieder doet», en wat ook «zoo erg niet is, als men er zich maar niet al te veel aan overgeeft». Zij zullen hem alles in zulk een geheel ander licht doen voorkomen, dat in het jonge gemoed zich de overtuiging vestigen zal, dat men zich niet aan zulke zaken kan onttrekken, zonder zich belachelijk te maken.» — Moeders, weest op uwe hoede. Is u een kind geschonken, beschouwt het niet als een speeltuig, maar aanvaardt den u toevertrouwden schat als een heilig pand, — een talent, waarvan ge eenmaal rekenschap zult hebben af te leggen. Voedt het op in reinheid, waarheid, zelfverloochening en onafhankelijkheid. Leert uw kind wreedheid schuwen en de zwakke beschermen, en doordringt het van de achting, die het de vrouw verschuldigd is, te beginnen met zijne moeder en zijne zusters. Zoo zult gij met God's hulp verhoeden dat uw kind de vloek van uw leven wordt. — 125 —  HOOFDSTUK XV. ONZE DIENSTBODEN. Van de ontelbare klachten over dienstboden komen er vele ten laste van de vrouwen zelf. Te goed en toegevend, of te streng voor een onbeschaafd mensch te wezen, is geen van beide verstandig. Nicolai. oen Sydney Smith predikant was geworden van een dorpskerspel verhaalt hij ons, waar hij zijne huishoudelijke inrichting beschrijft : «Een huisknecht was óns te duur; daarom raapten we een onbeholpen boerenkind van den weg op, hingen haar een servet over den arm, doopten haar Bunch en noemden haar onze hofmeesteres. De meisjes leerden haar lezen, mijne vrouw leerde haar werken en ik belastte mij met hare zedelijke vorming. Bunch werd de beste dienstbode uit den geheelen omtrek.» Deze goede luitjes hadden een flinke dienstbode noodig, dus gingen ze er een «maken», en Bunch was het waarlijk niet ontmoedigend resultaat.  — 127 - Maar het geslacht van Bunch is uitgestorven. Wie tegenwoordig met ontzaglijk veel moeite en geduld een dienstr bode tot zekere bekwaamheid gebracht heeft, zal, zoodra het meisje een dienst weet, waar zij het nog wat gemakkelijker en beter hebben zal, of waar haar loon een tiental guldens meer zal bedragen, van haar vernemen dat zij «hooger op» gaat en kan haar nakijken. — En in zekeren zin heeft het meisje gelijk. Onze dienstboden zijn niet meer wat zij plachten te wezen, maar kan de oorzaak daarvan'ook gelegen zijn in het feit, dat de meesters niet meer zijn wat zij eertijds waren? Zoo heer, zoo knecht. De jacht naar genot, die in de eerste standen heerscht, heeft zich ook aan de lagere standen medegedeeld, en brengt de jacht naar geldverdienen met zich. Geen zekerder maatstaf voor de waarde eens volks dan het gehalte der dienstboden, want deze zijn de kopieën hunner meesters. «Bedienden volgen de meesters na», zegt Rousseau, «en daar zij het ietwat ongelikt doen, vallen de gebreken, die onder het vernis der uiterlijke beschaving zoowat bedekt bleven, bij hen in het oog. Men kan uit den toon en het gedrag der kamenier den aard en de zeden harer meesteres opmaken.» In de dienstbodenkamers van een dergelijke natie vindt men de wijsgeeren; een diep gezonken volk telt er karakters van het minste allooi. Over het algemeen bestaat er helaas te weining samenwerking tusschen de dochters en de dienstboden van het gezin. Maar al te dikwijls zien de eersten op de laatsten neer als op wezens van een lagere orde, gaan haar voor in luidruchtig en ongemanierd gedrag en leeren haar door eigen voorbeeld zich opzichtig en smakeloos te kleeden. Mevrouw Smith leerde hare meid tafeldienen, maar onze  — 128 — hedendaagsche mevrouwen zijn veel te deftig, te traag of te onwetend, om hare dienstboden werken te leeren. Men heeft er wel eens over gedacht dienstbodenscholen op te richten. Uitstekend, maar de mevrouwen zijn ook niet volmaakt. Een goede meesteres te zijn is nog moeilijker dan een goede dienstbode te zijn. Iedere vrouw, die aan het hoofd eener huishouding staat, moet niet alleen de plichten kennen der verschillende onderhoorigen, die zij in haar diénst heeft, maar ook hoe en wanneer zij vervuld moeten worden; anders zal zij nooit «baas» zijn in haar huis. «Kennis is macht» zoowel voor de huisvrouw, als voor ieder ander: de dienstbode, die haar werk grondig verstaat, ontdekt al heel spoedig of hare meesteres er verstand van heeft of niet; en zij wordt feitelijk meesteres van het terrein, zoodra zij bemerkt dat hare mevrouw de handen verkeerd staan. «Waarom ben je uit je laatsten dienst gegaan?» vroeg onlangs een dame aan een dienstbode, die zich voor keukenmeid kwam presenteeren. «U ben erg nieuwsgierig,» antwoordde de sollicitante snibbig. «Ik heb immers ook niet gevraagd waarom uwe vorige keukenmeid is vertrokken!» Zulke histories zijn ongetwijfeld hoogst onaangenaam vóór de dames, maar zij moeten bedenken dat onze dienstboden niet langer bloote machines zijn, en door hun «volk» met eenig respect willen behandeld worden. De heer Smith zelf belastte zich met de zedelijke vorming van Bunch. Zeker, het hoofd des huisgezins is deszelfs natuurlijke geestelijke voorganger, maar hij moet meer voor zijne onderhoorigen doen dan hen iets stichtelijks voorlezen of gelegenheid tot kerkgaan geven. Toon een weinig oprechte belangstelling in de betrekkingen, die zij aanknoopen, de vermaken, die zij najagen, en de omstandig-  — 129 — heden van hun huiselijk leven, en gij zult hen meer goeddoen dan ellenlange vermaningen en omvangrijke preeken vermogen. Preeken vooral kunnen zoo zwaar te verteren zijn! Maar godsdienst en zedelijkheid worden niet uitsluitend door leeringen en uiterlijke teekenen van godsdienstoefening gekweekt; ieder lid van het huisgezin heeft door zijn voorbeeld invloed op een dienstbode als Bunch. In alles zal zij de jonge dames van den huize tot model nemen. Staan zij vroeg op, Bunch doet het ook; zijn zij ordelijk en netjes, Bunch zal het ook zijn; verrichten zij al haar werk met nauwgezetheid, Bunch doet het haar na. De kleeding en manieren van mevrouw worden in de keuken getrouwelijk, nagevolgd, waarom het plicht der meesteressen is, hare dienstboden voor te gaan in zedigheid, smaak en zachtmoedigheid. Kortom, van het voorbeeld der meerderen hangt het gedrag der minderen af. Ziedaar dan, gij jonge dames, een taak, even heilig.en nuttig als het moeilijkste huisbezoek, en zij heeft nog vóór dat gij haar binnenshuis kunt verrichten. Vormt de karakters uwer dienstboden, zoodat zij mettertijd goede vrouwen en moeders zullen worden, en gij zult een werk doen, dat «niet ijdel is». Voor eenigen tijd zag ik een mooie schilderij met het onderschrift: «De wijde wereld in». De kunstenaarstelteen bevallig en zedig jong meisje voor, dat op het punt staat voor het eerst haar ouderlijk huis te verlaten om te gaan «dienen». Onwillekeurig voelt ge u aangegrepen door dit aandoenlijk tafereeltje. Het meisje ontvangt op den drempel der hut de laatste omhelzing harer moeder, terwijl de oude grootvader en het kleine zusje, dat ook hare pop heeft medegenomen om «dag» te zeggen, met weemoedigen blik toezien; eri de voerman wacht met zijn karretje. Kon hare 9  — i.30 — toekomstige meesteres de bezorgde gezichten der ouders zien, en voor een oogenblik gevoelen als zij, wanneer zij bidden voor de deugd en het geluk van hun kind, o, zeker zou zij zich meer bekommeren over hare jeugdige dienstbode en meer haar best doen het meisje op den goeden weg te houden. 1 Onlangs vroeg een dame in een veelgelezen advertentieblad een kindermeid, en ontving onder andere een brief, waarin de moeder der aspirante bezwaar maakte tegen het dragen van mutsjes en katoenen japonnetjes, wijl zij wilde, zooals zij zich uitdrukte, dat hare dochter als juffrouw behandeld zou worden; — natuurlijk tot groote verontwaardiging der dame. Toch moeten de meesteressen, die zich over de aanmatiging dezer onverstandige moeder ergeren, de hand eens in eigen boezem steken en zich afvragen of zij haar eigen kinderen ook niet dikwerf «hooger op» verlangen te zien en voor hen toegang begeeren tot kringen, waarin zij niet thuis behooren. «Waarom staat gij er zoo op,» vraagt Ruskin , «altijd door minderen gediend te worden? Waarom steekt ge zelf uwe handen niet wat meer uit? waarom leert ge uwen jongens niet kleine huiselijke plichten te vervullen, — waarom verstaan uwe meisjes de kunst niet het huis zindelijk te houden , waarin zij geboren en opgegroeid zijn ? Misschien zal het eenmaal zoo ver komen, en huis en hof zullen uerte dierbaarder om worden Maar, zoo ge volstrekt door minderen wilt bediend zijn, stelt dan vast hoe gij ze wilt opgevoed hebben, sticht eigen dienstbodenscholen en plaatst ze daar. Zoo zullen zij voor hun beroep geschikt worden, het eer aandoen en niet lichtvaardig veranderen; mits gij zelf dan ook een waardig voorbeeld geeft. Maar nog eens — het zou een zegen zijn als bet gebrek aan goede dienst-  — I3i — boden er ons toe bracht wat meer onze eigen handen te gebruiken; wij zouden er stellig niet minder gelukkig om zijn.» «De omgang met de huisbedienden,» zegt Nicolaï, «is een der onaangenaamste dingen voor een fijnbeschaafde vrouw. Men zou werkelijk het gelukkigst leven, als men zonder dienstboden kon zijn; want vooral de vrouw, die steeds met hen in aanraking komt, zal het ondervinden dat, hoe meer dienstboden zij heeft, haar des te meer aanleiding tot verdriet en ergernis gegeven wordt.» Misschien zijn er onder mijne lezeressen, die verlangen iets meer van Bunch te vernemen. Ziehier hare korte geschiedenis, gelijk die te vinden is in de levensbeschrijving van Sydney Smith. «Bunch was een stevig gebouwde en sterke deern. Haar eigenlijke naam was Rachel Masterman. Zij moest bij Sydney Smith tafeldienen, het huis in orde houden, en allerlei kleine diensten bewijzen. Na verloop van tijd werd zij keukenmeid en huwde den koetsier. De laatste jaren haars levens bracht zij te York door, waar zij ook gestorven is — nu reeds lang geleden.» Toen Bunch tot keukenmeid bevorderd was, werd er een ander klein meisje van de straat opgeraapt om hare ledige plaats te vervullen. Twee jaar geleden ontmoette de levensbeschrijver van Sydney Smith haar in de buurt van York, en zij vertelde hem menig staaltje van welwillendheid, dié ons de gehechtheid verklaren, welke zijne dienstboden voor hem koesterden. Hunne genegenheid was van het allooi, dat voor geen geld te koop is. In het huishouden van een anderen predikant ging het op dezelfde wijze toe. «Laat mij u eens vertellen,» zeide zijne dochter tot mij, «hoe wij in onze dierbare, oude pastorie leerden onze dienstboden te dienen. Het spreekt vanzelf dat men in een diuk  — I?2 — gezin, waar ieder zijne eigene bezigheden heeft, op weekdagen de dienstboden niet veel werk van belang uit de handen kan nemen. Maar op den zevenden dag legden geen lessen beslag op onzen tijd. Men gewende ons dien als den, «rustdag der dienstboden» te beschouwen, en zooveel wij konden, moesten wij bijdragen om dien inderdaad tot een rustdag te maken. Wij ontbeten dan vroeger, en terwijl wij daarmede bezig waren, schudden de meiden onze bedden, want die waren voor ons kinderen te zwaar. Dadelijk na het ontbijt gingen wij naar onze kamers, maakten onze bedden verder op, ruimden onze kleeren weg, namen stof af— kortom , brachten alles in orde. Dan gingen wij naar de eetkamer en dekten de tafel; en dat ging ons wat netjes af,hoor! Op die manier konden al de dienstboden om tien uur in hunne Zon'dagsche pakken met ons naar de kerk gaan. Gasten of niet — Zondags aten we om één uur in plaats van om vijf; en dan werd er dien dag niet meer gekookt. Bij het middagmaal en het avondeten mochten de meiden afwezig zijn en zelf moesten wij dan tafeldienen. Ik moet nog lachen als ik aan de verschrikte gezichten denk der deftige geleerden of galante militairen, die gekomen waren om vader te hooren preeken en om den Zondag in de pastorie door te brengen. Hunne tegenstribbelingen om door de dochters des huizes bediend te worden, hunne pogingen om zelf hunne borden te verwisselen, en eindelijk hunne gedwongen berusting, als vader bedaard zeide: «Dat is nu eenmaal gewoonte hier in huis!» Zoo leerden wij ook iets over te hebben voor de trouwe dienstboden, die ons van den morgen tot den avond dienden. Wat wij deden, was wel niet veel, maar zij hadden er toch een bijna geheel vrijen Zondag door.» Volgens het Fremdenblatt zijn er in Berlijn twee dames, moeder en dochter, die om de veertien dagen des Zondags  — i?3 — in alles met hare dienstboden van plaats verwisselen. Zij doen zelf al het werk en staan de ontvangkamer af aan hunne bedienden en hunne kennissen. Deze spelen piano, zingen, lezen, breien, naaien en doen wat hun bevalt, terwijl de dames hen bedienen, juist zooals de meiden het in de week doen. Gewoonlijk hebben deze bij die gelegenheid gasten; en de welwillende meesteressen moeten een uitgezochten maaltijd bereiden, en ruimen daarna blijmoedig het vaatwerk weg. Dit schijnt ons echter een al te hooge opvatting van de verplichtingen, die wij tegenover onze dienstboden hebben. De beroemde graaf van Chesterfield liet bij zijn dood aan ieder zijner onderhoorigen een legaat na, gelijkstaande met twee jaar loon, en duidde hen in zijn testament aan als «mijne ongelukkige vrienden, in geboorte mijne gelijken, doch in het bezit van wereldsche goederen mijne minderen.» •Indien alle meesters hunne bedienden in zulk een licht wilden beschouwen, dan zou een moeilijk maatschappelijk vraagstuk in eens opgelost zijn. Iemand van de Inwendige Zending oppert in de Standaard het denkbeeld om meisjes, die met naaiwerk den kost willen verdienen, niet voort te helpen, en haar daardoor, als het ware, te dwingen een dienst te zoeken. Volgens zijne overtuiging geven de meesten er de voorkeur aan voor een «bloedgeld te werken, om des avonds hare volle vrijheid te kunnen genieten — wie weet welk een vrijheid!» Zou het onze plicht niet zijn onze huishoudingen zóó in te richten, dat die volle vrijheid minder aantrekkelijk werd ? Vriendelijkheid voor dienstboden bestaat evenmin als vriendelijkheid voor kinderen in louter toegeeflijkheid, maar veel meer in het behartigen van hun waar belang. Ofschoon wij tot hiertoe slechts hebben gesproken over de plichten der meesteressen jegens hare onderhoorigen,  — 134 — weten wij zeer goed dat diezelfde meesteressen dikwijls diep te beklagen zijn door de onwilligheid en onbruikbaarheid harer dienstboden. Wij weten allen dat booien dikwerf ware beproevingen zijn, al gaan wij niet zoo ver als Carlyle, die hen beschouwde als de natuurlijke vijanden van het menschelijk geslacht en hen rangschikte bij het huiselijk ongedierte. Niet zonder reden beklagen de hedendaagsche huismoeders zich over de verkwisting, de ongeschiktheid en de onverschilligheid harer dienstboden. Maar het was vroeger niet beter. Verkwistend waren zij ten minste al in den tijd van Walter Scott, die boven den schoorsteenmantel van Abbotsford de woorden had doen graveeren: «Waste not, want not.» (Die wat spaart, die wat heeft.) De groote romanschrijver schijnt doordrongen te zijn geweest van het feit dat de Engelschen op het punt van voedsel van geen spaarzaamheid willen weten, en kende wellicht het Arabische spreekwoord: «Te veel is de vader van te weinig.» Op zekeren dag hoorde een predikant van mijne kennis zijne beide meiden kibbelen over het schrobben van den gang. «Het is jouw werk,» riepen beiden om het hardst. Hij zond haar de een na de ander uit voor een verzonnen boodschap, en toen zij weg waren, nam de zonderlinge geestelijke zelf den luiwagen ter hand. Toen de dienstmeisjes bij haar terugkeer haar meester op die wijze bezig vonden, protesteerden zij beiden met vuur. «Dat is geen werk voor u, mijnheer.» «Wel,» zeide hij , «als het toch uw werk niet is, Pietje, en uw werk ook niet, Jansje, dan is het zeker niijn werk.» Natuurlijk heeft de vrouw des huizes geen recht al den tijd harer dienstboden in beslag te nemen en haar elke uitspanning te onthouden, maar de meiden mogen toch ook  — 135 — niet te veel vergen. Wie gaat «dienen», moet bedenken dat haar geen kost en loon gegeven wordt om er haar gemak van te nemen. Er zijn er maar al te veel onder haar , die met haar werk de hand wat lichten, en zeggen: «Nu, zoo kan het wel!» En het voorbeeld der meesters en meesteressen is helaas daaraan niet vreemd. Mevrouw. «Brechtje, er ligt overal in huis een duimdik stof. Ik kan het niet langer aanzien.» Brechtje. «Doe zoo als ik, mevrouw, en kijk er niet naar.» Maar Brechtje zou er wél naar gekeken hebben als zij een braaf meisje was geweest, dat lust in hare plichten had; evenals de jeugdige dienstbode, die aan hare vriendin vertelde dat zij «bekeerd» was. «Hoe weet je dat zoo zeker?» vroeg deze. «Omdat ik nu onder de matten veeg,» antwoordde de bekeerling op zegevierenden toon. Vroeger deed zij haar werk alleen goed, waar zulks in het oog viel; nu verrichtte zij het, zooals haar verhoogd plichtbesef het haar gebood. Een andere dienstbode, die een bijbellezing bezocht had, waar gesproken was over «den doorn in het vleesch», waarvan Paulus gewaagt, zeide bij het naar huis gaan: «Ik zal den dienst niet opzeggen, zooals ik van plan was; maar ik zal het slechte humeur van mevrouw beschouwen als .mijn doorn in het vleesch, en daarmee mijn voordeel doen.» Dit was het goede zaad, opschietende en vrucht dragende in haar hart. Waren er veel zulke dienstboden, dan zouden de meesteressen minder gekweld worden door het humeur van hen, die betaald worden voor willig dienstbetoon. Eens kwam ik bij een dame van mijne kennis en vond haar geheel ontstemd. De meid was van alles de schuld. «Zij heeft het van morgen weer op hare heupen,» klaagde mijne  - i36 - vriendin. «Dan is er niets met haar aan te vangen. Dan gaat alles verkeerd!» . De meesteressen vergeten echter te dikwijls dat dienstboden van hetzelfde maaksel zijn als zij. Misschien wat grover bewerkt, maar van dezelfde grondstof. Mevrouw, ("tot de nieuwe meid.) «Wij ontbijten gewoonlijk om acht uur.» Nieuwe meid. «Goed, mevrouw, maar als ik niet beneden ben, behoeft u niet te wachten.» Mevrouw, (tot een welwillende dienstbode.) «Ik ga van avond naar de opera. Het kan wel Iaat worden, Antje.» Antje. «O, dat komt er niet op aan, mevrouw.» — In Amerika schijnt het met de dienstboden treurig gesteld te zijn. De volgende knipsels uit een daar verschijnend blad geven een bewijs van de tirannie der Amerikaansche dienstboden. Bij ons verschijnen dergelijke advertenties slechts in bladen als Uilenspiegel en Het humoristisch Album, maar wie weet hoe spoedig zij ook in andere bladen te vinden zullen zijn. Wordt gevraagd: een vroolijkè en vriendelijke mevrouw voor een tweede meid, die pony en tournure draagt en er aardig uitziet. Verzoeke opgave van het aantal mannelijke bedienden, en eenige inlichtingen over de andere dienstboden. Ondergeteekende verlangt minstens drie avonden in de week hare kennissen bij zich te mogen ontvangen. Goede getuigen worden verstrekt door hare mededienstboden. Adres, enz. Gezocht: door een «meid-alleen» een geschikte en ijverige meesteres, genegen een flink deel van het huiswerk voor hare rekening te nemen. Mijnheer wordt verzocht de ramen te wasschen en zijne eigene laarzen te poetsen. Niet aan vroeg  - 137 — opstaan gewoon, zou men ook gaarne zien dat hij — als het eens nöodig was — het [eerst bij de hand was. De Zondagen geheel vrij, evenals de bezoeken van onderofficiers. Adres, enz.  HOOFDSTUK XVI. WAT MOETEN WIJ MET ONZE DOCHTERS AANVANGEN ? Daar is een breede schare van vrouwen, die met zichzelf even verlegen schijnen als de maatschappij het met haar is. Zij hebben niets te doen en weten ook niets te doen. Waarom ? — Omdat zij ongehuwd aijn ? — Neen, maar omdat zij niet tot bruikbare en nuttige menschen gevormd zijn. Elise van Calcar. ngeveer twintig jaren geleden schreef de auteur van dit boek als student een opstel, getiteld: ons oordeel te scherpen en ortze denkkracht te versterken, en al deze verschillende oogmerken vloeien ineen: het is om te vorderen in onze ontwikkeling en volmaking.» En elders: «Er is een nauw verband tusschen onzen omgang met boeken en met menschen, tusschen ons lezen en ons verkeer met-anderen. In de keuze van- onze lectuur en van onzen omgang drukt zich veelal ons eigenaardig karakter duidelijk uit.» Men heeft bij de keuze van boeken zoowel als van vrienden slechts dezen éénen regel te volgen: «kies de besten.» Ieder meisje, iedere vrouw moest tot gewoonte hebben een uitstekend boek door en door te leeren kennen. Als zij er tien minuten per dag voor overheeft, zal zij vijf of zes degelijke boeken in haar hoofd hebben, eer er een jaar verloopen is. Er bestaat geen verontschuldiging meer voor het lezen van prullen, nu standaardwerken zoo goedkoop zijn. Tracht zelf een kleine boekerij van degelijke werken bijeen te krijgen; zoowel in uw eigen als in anderer  - 2i7 in¬ schatting zult gij er door rijzen. En vul schrift op schrift met de schoonste en treffendste regelen, die gij niet gaarne •weder vergeten zoudt. Lees en denk, dat wil zeggen: lees weinig en denk veel. Lees in-uw ledigen tijd en denk na onder uwe bezigheden. In een van Lord Macaulay's brieven aan een aardig nichtje zegt hij: «Kindlief, gij zult ervaren dat boeken meer waard zijn dan alle taartjes, en koekjes, en poppen der wereld. Bood iemand mij een koningskroon met paleizen en tuinen, met lekkernijen en koetsen, met fraaie klëederen en honderd bedienden, op voorwaarde dat ik geen oog meer in eenig boek zou slaan, geloof mij, ik zou al die schatten weigeren. Liever een arm man op een zolderkamertje met overvloed van boeken, dan een vorst, die zich zulk geestelijk genot ontzeggen moet.» Wij vreezen wel dat heel veel kleine meisjes «taartjes, koekjes en poppen» de voorkeur zullen geven boven boeken, en dat heel veel groote meisjes niets zoozeer beminnen als «fraaie kleederen»; toch kunnen alle jonge menschen zich een zekeren smaak eigen maken in onderhoudende lectuur. Zelfs zoogenaamde «zware» lectuur is op den duur niet zoo «taai», als zij aanvankelijk schijnt. Als een meisje zich met ijver zet aan de lezing van een degelijk hoek, zal zij eindigen met er smaak in te.krijgen. Een bekend .schrijver vertelde ons onlangs van een jonge dame, die hem gevraagd had haar een boek te leenen- «Ik gaf haar Carlyle's Sartor Resartus,» zeide hij,. «en was niet weinig benieuwd wat zij er van zeggen zou. Toen zij mij het boek terugbracht, vertelde zij mij dat zij er bij de eerste lezing niets van begrepen had. Toen las zij het een tweeden keer, en reeds werd het haar duidelijker, en bij een derde lezing bracht het boek haar in verrukking. — Dit was ware zelfopvoeding.»  — 2l8 — Armoede noch drukke bezigheden behoeven een meisje te beletten zichzelf te ontwikkelen. Aan de hoogeschool voor vrouwen te Vassar in Noord-Amerika heeft een kordaat jong meisje het bewijs geleverd dat zelfs de meest onbemiddelde jonge vrouw hare opvoeding aan een universiteit kan bekostigen. Dadelijk na hare aankomst plaatste zij de volgende bekendmaking voor haar raam: «Handschoenen -worden hier netjes versteld voor . 10 cents. «Ontbijt wordt thuis bezorgd voor .10 cents. «Het haar wordt eenmaal daags netjes opgemaakt voor 25 cents per week. «Een bed wordt opgemaakt voor 10 cents per week.» Het New-York'sche Morgenblad verklaart dat zij, sedert -zij te Vassar woont, nog steeds genoeg heeft verdiend om zichzelf te onderhouden en tevens de collegegelden te voldoen. De lezing van een goeden roman kan zeer leerzaam zijn, en het is dikwijls een gezonde ontspanning zichzelf een tijdlang geheel te kunnen vergeten door zich te verdiepen in de lotgevallen van denkbeeldige personen^ maar het is daarentegen onbetwistbaar dat opwindende lectuur verslapt, vooral wanneer de bedorven smaak, steeds sterker prikkels vraagt. Men heeft deze eeuw «de lezende eeuw» geheeten, maar men zou beter doen haar «de pratende eeuw» te noemen. Er zou heel wat minder gebabbeld worden, als men de boeken las, die waard zijn gelezen te worden. Een Engelsch geleerde raadt met klem het onderwijs in de wiskunde aan voor «vluchtige knapen», dat wil zeggen voor zulke jongens, wier gedachten zich nooit rustig bij iets kunnen bepalen, ' maar voortdurend van den hak op den tak springen. En als jongens leeren moeten hunne aandacht op één punt te vestigen, voor meisjes is dit nog noodzakelijker. Nu couranten en tijdschriften de boeken meer en meer verdringen, loopen Wij allen min of meer gevaar «vluchtig» te worden. Velen vinden zelfs een dagbladartikel te lang en vergenoegen zich ,  — 2i9 — evenals de musschen, met kruimeltjes en brokjes. Versmaadt men 'aldus het voedende brood der zuivere letterkunde voor de zemelen en het kaf, dat zoogenaamde «lichte lectuur» biedt, dan moet er een geestelijke verslapping volgen, die vurige belangstelling en degelijke studie onmogelijk maakt. Het leven is kort en het aantal couranten, tijdschriften én boeken, die ons dagelijks worden aangeboden , zijn vele; laten wij dus de beste uitkiezen, en de overige onverbiddelijk ter zijde leggen. «Weet gij wel, meisjes,» vraagt een bekend opvoedkundige van onzen tijd, «dat gij,', terwijl gij een onbeduidend tijdschrift leest, het degelijke ongeopend weer weg zult moeten zenden? En dat wat gij heden verzuimt, morgen niet kan ingehaald worden ? Waarom staat gij te babbelen met uwe keukenmeid of stalknecht, terwijl gij u met vorsten en vorstinnen onderhouden kunt ?» «Lees het uitstekende dikwijls,» zegt Ehrenberg. «Daar vindt men altijd iets nieuws; nieuw onderricht, nieuwe schoonheden, nieuwe opwekking en bezieling des gemoeds, als men maar met verstand weet te lezen.» Voorlezen is een edeler uitspanning dan voor zichzelf lezen, omdat er meer personen van kunnen genieten. Jammer dat die kunst zoo uit de mode gaat. Velen onzer hedendaagsche meisjes kennen het genot niet, anderen op die wijze genoegen te geven, hetzij omdat zij er te gemakzuchtig toe zijn, hetzij dat zij zich nooit toegelegd hebben op een aangename en heldere voordracht. Ik heb een huisvader gekend, die twee jaren achtereen ziek was, onbekwaam zich zonder hulp te bewegen. Zijn humeur was onbeschrijfelijk prikkelbaar. Zijne vrouw kon helaas zingen noch spelen, maar zij las uitstekend voor, zóó ongedwongen, alsof zij zat te praten, en menig pijnlijk uur wist zij op die wijze voor haar man te verzachten.  — 22Q — Het voorlezen en opzeggen yan gedichten is een talent, dat. ieder jeugdig meisje moest aankweeken; want het verleent aan de vrouw op eiken leeftijd een groote aantrekkelijkheid. Ongelukkig zijn ér vele vrouwen en dochters , die overal schitteren, behalve daar, waar men het meest recht heeft van hare talenten te genieten. «Wel, oude jongen!» zeide onlangs een heer tot zijn vriend, «ge zijt dus eindelijk getrouwd ?. Laat mij u gelukwenschen, want ik hoor dat gij een uitstekend begaafde vrouw hebt.» «Dat heb ik,» luidde het antwoord, «begaafd is zij zeker. Ik zeg u, zij is volmaakt tehuis in de literatuur; tehuis in muziek; tehuis in kunst; tehuis in allerlei wetenschap1pen — kortom tehuis in alles, behalve » «Nu, behalve ?» «Behalve in haar tehuis.». .Een meisje moest dezelfde vakken beoefenen als een jongen, maar niet tot op dezelfde hoogte. In eiken stand der maatschappij- moet de vrouw ongeveer hetzelfde weten als haar echtgenoot, ofschoon dan ook minder grondig. Wat zij leert, moet zij goed leeren, al bepaalt zij zich dan ook slechts tot de beginselen. Hare kennis van een taal of een wetenschap zal reeds groot genoeg zijn, als die haar slechts in staat stelt het werk van haar man te begrijpen. .Misschien werpt men mij tegen dat een meisje ook om haar zelfswil moet studeeren, en niet alleen ter wille van een man, die mogelijk nooit zal komen opdagen. Dit is waar, maar ouders doen een meisje groot onrecht, als zij haar zulk- een halve opvoeding geven, dat haar man en hare zonen later met minachting op haar neer moeten zien. Als onze meisjes alleen worden grootgebracht om te kunnen dienen tot versiering onzer salons, zullen zij al heel weinig invloed ten goede kunnen oefenen op hare echtgenooten. Een mij bekend gezin bestaat uit drie zoons en twee doch-  — 221 — ters. De zoons zijn buitengewoon begaafd, schrander en ontwikkeld. De meisjes hebben, naar ik oordeelen kan, even goede vermogens. Zij hebben veel smaak, zijn vriendelijk en beminnelijk, maar hare gedachten bewegen zich steeds in beperkten kring. Zij lezen zelden en dan nog slechts flauwe romannetjes; zij zijn niet in staat een verstandig gesprek op prijs te stellen, en zijn volmaakt onverschillig voor de groote vragen van den dag. Ik kon mij maar niet begrijpen hoe het toch kwam dat de zonen en de dochters uit dit gezin zoozeer van elkaar verschilden, tot de moeder, een bijzonder knappe huishoudster, mij het raadsel oploste. alk' begrijp niets van die meisjes van den tegehwoordigèn tijd,» zeide zij. aHet zal mij benieuwen wat voor huisvrouwen en moeders daaruit zullen groeien. Den tijd, dien zij aan het huishouden moesten-wijden, geven zij aan hare boeken. Zij leeren Fransch, Engelsch en Duitsch in plaats van brood te bakken en overhemden en' boorden voor haar vader en broers te stikken. Nu, al zeg ik het zelf, ik heb mijne dochters vrij wat beter opgevoed. Als ik een van beiden met een boek in handen zag, heb ik ze onmiddellijk aan het naaien gezet. Nooit heb ik haar toegestaan den tijd met lezen te verknoeien.» fxu., „"k^ii «En hiermede hebt gij haar' groot onrecht gedaan, mijne waarde vriendin,» dacht ik. «Gij mocht haar leeren huishouden, maar gij mocht haar niet verbieden te lezen.' Het is uwe schuld, als uwe dochters, wanneer zij ontwikkelde mannen krijgen, langzamerhand allen invloed op hen verliezen zullen, en in geen enkel opzicht ware «kameraden» voor hen zullen zijn. U zullen zij het moeten wijten wanneer hare kinderen, opgroeiende, op hunne moeder zullen neerzien. Voor de rust van uw hart hoop ik dat gij nooitzult hegrijpen hoeveel kwaad gij hebt gesticht.»  222 — Gelukkig is de ouderwetsche opvatting, dat een goed onderwezen vrouw noodwendig onvrouwelijk moet worden, zoogoed als geheel verdwenen. Men is tot het inzicht gekomen dat onder al de eigenaardige, vrouwelijke bekoorlijkheden, aan onwetendheid geen plaats meer mag worden ingeruimd, en dat een wetenschappelijke ontwikkeling haar slechts ten goede komen kan. Immers daardoor alleen kan zij voor haar echtgenoot een ware vriendin zijn, en voor hare, kinderen een steun bij hunne studiën, een gidse voor hunnen smaak; terwijl de ongehuwde vrouw zich in haré kennis een schild heeft verworven tegen armoede, of geringschatting. «Men heeft geleerde vrouwen belachelijk gemaakt,» zegt Göthe, «zelfs de welonderwezene niet willen dulden, waarschijnlijk omdat men het voor onhoffelijk hield, zooveel onkundige mannen te laten beschamen.» Nochtans — hoewel wij erkennen dat zoowel de genoegens der samenleving als de vooruitgang op elk gebied bevorderd worden door de ontwikkeling der vrouw,— willen wij geenszins beweren dat alleen langs wetenschappelijken weg bruikbare en verstandige vrouwen gevormd worden. Daarenboven is er één eigenschap, die geen enkele ontwikkelde vrouw ontbreken mag, of zij wordt ondraaglijk voor ieder die met haar in aanraking komt; het is deze: de bescheidenheid. • • «Misleid u niet, ook de man schat de geestesontwikkeling der vrouw hoog,» zegt Necker-Saussure. «Alleen zij, die er zich op verheft, mishaagt,» en Sydney Smith maakt de aardige vergelijking: «Als de kous blauw is, moet de rok lang zijn.» In één opzicht zullen degelijke, ernstige mannen ten minste geheel medegaan met den Duitschen wijsgeer Kant. Hij was gaarne in gezelschap en dan was het aardig op te merken welken vrouwen hij zijne bijzondere oplettendheid schonk.  Hij nam niet de minste notitie van de zoogenaamde geleerde vrouwen, maar wendde zich meest tot zulken, die blijk gaven van gezond verstand, eenvoud, opgeruimdheid en ervarenheid in het huishouden. Hij schijnt van dezelfde meening geweest te zijn als een schrijver van den jongsten tijd, die beweert dat een vrouw niet behoorlijk, opgevoed is «als zij niet in staat is een huishouden naar den eisch te besturen.» En hij voegt er bij: «Ziet gij een man 's avonds om negen uur de sociëteit verlaten en met vluggen tred naar huis gaan, dan kunt ge' er van op aan dat hij een bijzonder ontwikkelde vrouw heeft.» Een onnadenkend, zelfzuchtig, bits, gemelijk, verwaand en aanmatigend jong meisje kan op school alle prijzen behalen, uitmunten in muziek en de wereld omreizen, maar beschaafd is zij niet. Het eenvoudigste buitenmeisje met een goede gezondheid, een helder hoofd, en een liefhebbend, onzelfzuchtig, geduldig gemoed, is honderdmaal beschaafder dan zulk een kostschooldame, die het met hare moeder niet vinden kan, overhoop ligt met hare broeders en zusters, en veel te veel weet om met andere jonge meisjes te kunnen omgaan. Ware beschaving sluit ook die van het gemoed in. Gezondheid is de grond, verstand de stam, en zielenadel de bladeren, knoppen en bloesems van den boom der ware ontwikkeling; zonder vorming van het hart is de overigens volledigste opvoeding slechts een boom met koude, naakte takken. - 223 -  HOOFDSTUK XXV. MAG' DE VROU\V DAPPER ZIJN ? De vrouwen heeten het zwakkere geslacht, en terecht, als men aan lichaamsbouw en spierkracht denkt. Maar in zielskracht, geduld, moed en volharding is de zwakke vrouw boven den man verheven. en hijzonder heftige spreekster, die op een vergadering ter bevordering van de rechten der vróuw het woord voerde, vroeg, terwijl hare lange armen als molenwieken rondzwaaiden: «Indien alle vrouwen van dit land opstonden en in duizendtallen ter stembus trok¬ ken, wat ter wereld zou haar kunnen tegenhouden?» In de oogenblikkelijke stilte, die op deze ontboezeming volgde, hoorde men een zachte stem zeggen: «Eenmuis,» een spotternij, destijds volkomen ad rem. In den ouden tijd en in de middeleeuwen schijnen de vrouwen zeer dapper geweest te zijn, getuige de vele verhalen, daaromtrent tot ons gekomen, maar omstreeks honderd jaar geleden werd het mode teer en vreesachtig te zijn. De dames verbeeldden zich destijds dat een vertoon van angst haar belangwekkend en aantrekkelijk maakte, en dus vielen zij  — 225 — ftaüW; als zij een spin ofi een muis zagen loopen, en gilden bij de ontmoeting: met een-vreedzame koe. Tegenwoordig echter begint men in te zien dat moed even bewonderenswaardig is in een vrouw als in een man, en het is verre van ons een meisje te bewonderen, dat geheel van haar stuk geraakt bij plotselingen schrik of dreigend gevaar. Het meisje naar ons hart is vol zelfvertrouwen, zonder in het minst uitdagend te zijn, maar gewapend met een kalmen moed in staat om voor zichzelf zorg te dragen. Een Indische dame vertelde mij onlangs dat zij hare dochter op veertienjarigen leeftijd naar Holland had moeten zenden om hare opvoeding te voltooien. «Waart u niet bezorgd, mevrouw,» vroeg iemand uit het gezelschap, «zulk een jong meisje zoo geheel aan haar lot over te moeten laten?» «Neen, volstrekt niet,» was het antwoord. «Elize is in staat voor zichzelf te zorgen. Ik kan altijd gerust over haar zijn.» Mark Twain verhaalt ons van jonge dames, die dpor dik en dun vliegen, zoodra zij maar een hond hooren blaffen. Wandelt één harer op zulk een oogenblik met een heer, dan zal zij zich aan zijn arm vastklemmen en hem smeeken haar zoo spoedig mogelijk uit het bereik van zoo'n «vreeselijk» dier te brengen. Geloof echter niet dat zulk een dwaze angst een meisje aantrekkelijker maakt, zelfs niet in de oogen van hem, bij wien zij hulp zoekt. Men noemt vrouwen «het zwakke geslacht», maar kon men wel ooit onjuister benaming uitdenken? Zeker was er al heel weinig «zwakheid» in het gedrag der geestelijke zuster, van wie de Nieuwsbladen voor eenigen tijd het volgende meldden: «Voor het front van de Fransche troepen, die de hoofdstad van Tonkin bezet hielden, vereerde de opperbevelhebber het kruis van het Legioen van Eer aan een geestelijke 15  — 226 — zuster, Moeder Marie Thérèse, Overste der zusters van liefdadigheid in dat rijk. De troepen waren op het plein der stad in een vierkant opgesteld, rondom een verhevenheid, waarop de opperbevelhebber zich met zijn staf bevond. De adjudant, die werd uitgezonden om de zuster te halen, vond haar bij een soldaat, wiens been werd afgezet. Zij weigerde diens bed te verlaten, vóór de operatie geheel was'afgeloopen; daarna volgde zij den officier naar het plein, waar de ópperbevelhebber haar in persoon ontving en haar naar de verhevenheid geleidde onder het geestdriftig gejuich der soldaten. Hierna sprak hij haar onder een plechtige stilte aldus toe: «Moeder Marie Thérèse, toen gij twintig jaar oud waart, werdt gij door een kanonskogel gewond, terwijl gij op het slagveld van Balaklava een der gekwetsten bijstond. In 1859 wierp het schot van een mitrailleuse u terneder, terwijl ge uw plicht deedt in het heetst van het strijdgewoel op het slagveld van Magenta. Sedert dien tijd zijt ge naar Syrië getogen, naar China en naar Mexico; en zoo gij niet gewond werdt, was dit geenszins omdat gij u niet blootsteldet aan kanon- of geweervuur, aan sabel of lans. In 1870 vond men u te Reischoffen met sabelhouwen overdekt te midden van doode kurassiers. En aan al die heldendaden hebt gij deze week de kroon opgezet door een der moedigste bedrijven, waarvan de geschiedenis gewaagt. Een granaat viel midden in de ambulance, aan uwe zorgen toevertrouwd. Zij spatte niet terstond uiteen, maar dit kon ieder oogenblik gebeuren om opnieuw jammer te zaaien onder de ongelukkige gekwetsten. Maar gij naamt het projectiel in uwe armen, en glimlachtet de gewonden geruststellend toe, wier blikken u volgden, vol angst over uw lot. Tachtig meter ver droegt gij de granaat. Toen gij haar nederlegdet, zaagt gij dat zij ging uiteenbarsten. Gij wierpt u ter aarde en de ontploffing  volgde. Men vond u bedekt met bloed, maar gij stondt glimlachend op, volgens uwe gewoonte zeggende: «O, het is niets.» En nauwelijks van uwe wonden hersteld, zijt "ij nadr het hospitaal teruggekeerd, vanwaar wij u moesten laten halen.» Gedurende deze lofrede hield de goede zuster den blik neergeslagen, de oogen gevestigd op het crucifix aan bare zijde. De bevelhebber verzocht haar te knielen, waarop hij zijn zwaard trok en driemaal daarmede haren schouder aanraakte. Toen hechtte hij het kruis van het Legioen van Eer op haar ordekleed vast, en sprak met van aandoening trillende stem: «In naam van het Fransche volk, in naam van 'het Fransche leger versier ik u met het heldenkruis. Niemand heeft er meer aanspraak op dan gij door het betoonen van waren moed en door uw leven van zelfverloochening, gewijd aan het welzijn uws naasten en in den dienst van uw vaderland. — Soldaten, presenteert het geweer!» De troepen salueerden, de trommels roffelden, de trompetten schetterden, de lucht was vol van toejuichingen, vol gejubel. Het gelaat met een gloeienden blos overdekt, stond Marie Thérèse op en vroeg zacht: «Is de plechtigheid afgeloopen ?» «Ja,» antwoordde de bevelhebber. «Nu,» zeide zij, «dan ga ik maar weer gauw naar mijne zieke soldaten in het hospitaal.». En een donderend gejuich deed haar uitgeleide. Toch worden er ook dagelijks door vrouwen blijken van moed gegeven, die hun weg niet alle naar de nieuwsbladen vinden. Verscheidene voorbeelden van dien aard kwamen mij ter oore, waarvan ik er hier een laat volgen. «Help, help!» gilde een opgewonden menigte, die zich nog eenige oogenblikken van te voren rustig door de straten van San Diëgo, een stad in Californië, bewogen bad.  — 228 — Wat was de oorzaak van deze algemeene ontsteltenis ? — Een kudde wilde runderen werd door de stad gedreven. Zooals bekend is, zijn deze dieren niet te vertrouwen. Een klein kind speelde aan den weg, niet ver van de plaats, waar de kudde voorbijtrok, toen plotseling een der stieren — een reusachtig beest met groote hoorns, — op het arme ventje toeliep. Wat het gevaar verhoogde, was dat de drijver zóó dronken was, dat hij bij een poging om. het woedende dier te keeren, van zijn paard viel. Vandaar dat gegil en geroep der toeschouwers. Het kind scheen onherroepelijk verloren. Juist op dat oogenblik sloeg , een dame den. hoek der straat om, en overzag terstond het gevaar. Zonder zich een seconde te bedenken, sprong zij in den ledigen zadel, haalde den stier in en kon hem nog juist haar shawl over den kop werpen, eer hij tijd had het kind op zijne hoorns te nemen. Toen bukte zij zich zonder af te stijgen naar het kind, trok het bij zich op het paard en bracht het in veiligheid. Een daverend gejuich uit honderden kelen volgde.op deze schitterende daad, waardoor Miss Lawrence —dit was haar naam — niet alleen bewijs gaf van heldhaftigheid, maar ook van een bekwaamheid in de rijkunst, als waarop weinigen zich kunnen beroemen.. Zich bloot te stellen aan besmetting en andere onzichtbare gevaren schijnt minder dapper dan het hoofd te bieden aan een regèn van kogels; maar dat vele vrouwen dagelijks grooter gevaar trotseeren, dan dat, waaraan de soldaten op een slagveld blootstaan, bewijst ons de sterfte onder de pleegzusters. Een bekend statisticus heeft bevonden dat in de vijftien grootste hospitalen der wereld de sterfte onder de pleegzusters het gewone sterftecijfer der vrouwelijke bevolking in Londen met veertig percent overtreft, en naar aanleiding van deze opgave roept Professor Erichsen uit: «Weet gij.  — 229 — wat dat zeggen wil — een sterfte van veertig percent ? — Het wil zeggen dat van iedere honderd, in de laatste jaren overleden pleegzusters er nog veertig in leven konden zijn, als zij een minder gevaarlijke loopbaan hadden gekozen. Een sterfte van veertig percent is tienmaal grooter dan die, welke ooit op het slagveld door het vijandelijk vuur werd aangericht. Zij is een gevolg van de leefwijze, die deze vrouwen vrijwillig volgen, en dit blijkt uit het feit dat vijftig percent (juist de helft) der overledenen bezwijken aan besmettelijke ziekten of koortsen, opgedaan bij de vervulling harer plichten. Voeg bij dit sterven ten gevolge van typheuze koortsen, pokken en zoo voort, nog het nadeel aan lijf en leden toegebracht of de ondermijning van alle levenskracht ten gevolge van bloedvergiftiging, onvoldoende nachtrust, overspanning van spieren en zenuwen, neerdrukkende invloeden, gemis aan versche lucht, gebrek aan afwisseling en honderd nadeelen meer.» Mogelijk school er eenige schertsende overdrijving in zijne woorden, maar generaal Gordon verklaarde toch dat al het gevaar en de angst, door hem ondervonden, niet in vergelijking kwamen met hetgeen een pleegzuster moet verduren, die een lastigen patiënt te verzorgen heeft. Volgens Rochefoucauld bestaat de ware moeddaarin.dat men ongezien volvoert, wat men voor het oog der gansche wereld had kunnen verrichten. Is dit waar, dan is de dapperheid van menige vrouw van de edelste soort, want niet op straat, maar in den stillen huiselijken kring wordt deze ten toon gespreid. «Moedig wagen en moedig verdragen is,» volgens een ander, «even heldhaftig», en is dit het geval, dan mag men gerust vele vrouwen «dapper» noemen. Wij vergeten zoo dikwerf dat het veel moeilijker is moedig te dulden, dan moedig te handelen, en wij mogen de eerste deugd niet  — 230 — geringschatten, alleen omdat zij bij uitnemendheid door «het zwakke geslacht» beoefend wordt. In den regel.gelooft men dat bij een paniek — bij voorbeeld een schouwburgbrand of een schipbreuk — de vrouwen het ergst ontstellen en het eerst van haar stuk geraken. Wij trekken dit echter ernstig in twijfel. Een Franschman, die verscheidene schipbreuken had bijgewoond, verklaarde mij dat dikwijls de lafhartigheid der mannen de vrouwen angstig maakt en haar aan het gillen brengt, wat natuurlijk den toestand niet verbetert. Eenige rustige woorden door een bedaard man tot de vrouwen gesproken, zullen haar steeds hare kalmte terugschenken. Wanneer men slechts in zulke hachelijke oogenblikken zich beter wist te beheerschen, dan zou de kans op redding zeker vertienvoudigen. Meestal zijn juist de roekelooze, wanhopige pogingen, in eigen belang aangewend om het gevaar te ontsnappen, voor velen de oorzaak van een noodlottigen dood. In het verhaal van een schipbreuk in 1825 vermeldt men het moedige en waardige gedrag van twee dames bij die ontzettende ramp. Toen de vrouwen, die zich allen in haar angst bijeengedrongen hadden, hoorden dat er geen hoop meer was en dat de dood snel en zeker naderde, knielde een der bovengenoemde dames neder, en hare handen samenvouwende, bad zij overluid: «Zoo kom dan, Heer Jezus!» en dadelijk daarop bood zij aan eenige troostwoorden uit den Bijbel voor te lezen. Hare zuster, even kalm en koelbloedig als zij, sloeg nu den zes en veertigsten psalm op, die door andere werd gevolgd, en door beiden met afwisselend gebed werd voorgelezen. — Hoevele vrouwen en meisjes zijn er levend verbrand, doordat zij hare tegenwoordigheid van geest verloren, toen zij door het vuur aangetast werden!  — 231 Wat zoudt gij doen, schoone lezeressen, als ge uzelf eensklaps in vlam zaagt staan ? «Ik zou uit alle macht aan de bel trekken,» antwoordt mij een jonge dame, die gewoon is bij elke gelegenheid hare meid te schellen. «Ik zou gauw water halen,» zegt een tweede, en een derde meent dat het verstandigst zijn zou zich in een kleedje of een deken te rollen. Wat gij te doen hebt is dit. Verliest geen tijd met hulp te roepen, maar hebt den moed u onmiddellijk op den grond te werpen, en u heen en weer te rollen. Op die manier kunt gij zelf het vuur veel beter dooven dan iemand anders dat kan, terwijl gij overeind blijft staan. Steekt maar eens een opgerold papiertje aan, en gij zult zien dat het in uwe hand, veel sneller brandt, dan wanneer gij het laat liggen Zoo zullen uwe kleeren ook spoediger branden, wanneer gij rechtop staat, dan wanneer gij op den grond ligt. Het volgende ware verhaal geeft een voorbeeld van moed en tegenwoordigheid van geest door een jong meisje aan den dag gelegd. Reeds in een neteldoeksch avondjaponnetje gekleed, wilde zij nog een boek krijgen van de hoogste plank van een boekenrekje, dat boven een latafel hing. Zij plaatste haar blaker op den verst verwijderden hoek van die latafel en klom op een stoel, om zoo het boek te kunnen bereiken. Eensklaps vatte haar kleedje vuur. Zij zag dat de kamer op eens helder verlicht was, en schrikte hevig toen zij bemerkte zelf dat licht te verspreiden. De meeste meisjes van haar leeftijd zouden gillend de kamer uit- en de trap afgevlogen zijn, om hulp te verkrijgen. Had zij dit gedaan, hoogstwaarschijnlijk zou zij levend verbrand zijn. Maar haar moed en zelfbeheersching deden haar een beter middel aan de hand. Zij sprong naar beneden en wierp  — 232 — zich. onmiddellijk plat op den grond. Dadelijk voelde zij den vreeselijken gloed der vlammen, die reeds haar hals en gelaat schroeiden, verminderen. Later vertelde zij dat zij naar het haardkleed had willen loopen om zich daarin te wikkelen, maar zelfs daartoe ontbrak haar de tijd, want zij stond reeds geheel in lichte laaie. Toch verloor zij geen oogenblik hare tegenwoordigheid van geest en liep niet naar de bel; maar zij rolde zich voortdurend heen en weer, telkens op den kant, waar zij de vlam zag uitslaan, tot die geheel was uitgedoofd. Dit alles gebeurde in zoo korten tijd, dat, hoewel het neteldoeksche kleedje geheel verbrand was, de witte rok, dien zij er onder droeg, nauwelijks was geschroeid. Dit verhaal bewijst alweer dat «moed behoedt». — In de dagen onzer grootmoeders werden de genoegens bezongen van een leven in het hoekje van den haard; maar in onzen tijd geven de vrouwen en meisjes de voorkeur aan uitspanningen buitenshuis en lichaamsbeweging in de open lucht. Natuurlijk zijn er nog hier en daar zoogenaamde «delicate» Hollandsche dames te vinden, die bang zijn voor een ferme wandeling en een regenbui, maar zij gaan uit de mode en beginnen tot de uitzonderingen te behooren. Tegenwoordig kunnen vrouwen wielrijden en te paard over een heg springen; zij verstaan tennis- en croquetspel; visschen en jagen, of zoo zij al zelf niet schieten, draven zij toch met hare jachtgenooten over heide en akkers. Dat is een stap in de gewenschte richting. De lust tot uitspanning en lichaamsoefeningen in de open lucht, welker genot dikwerf nog door het gewaagde er van verhoogd wordt, zal de Hollandsche vrouw kloek en onversaagd maken. Men zegt wel eens: «Mannen moeten werken en vrouwen moeten weenen,» maar in onzen bedrijvigen, moeilijken tijd valt in vele standen het een zoowel als het ander alleen de  — 253 — vrouw ten deel. Alles dus wat haar kan sterken voor den zwaren strijd des levens, is aanbevelingswaardig. Niemand zal wel ontkennen dat vrouwen evenzeer behoefte hebben aan zedelijken moed als-mannen. Inderdaad, zonder dien moed is geen waardig vrouwenkarakter denkbaar. Het eischt moed om waar te zijn in spreken en handelen. De vrouw, die niet durft bekennen dat zij geene kostbare toiletten kan betalen, zal zich tot allerlei uitvluchten laten verleiden en aldus liegen met woord of daad. De moed zijner overtuiging te hebben, waarlijk zichzelf te durven zijn, «neen» te kunnen zeggen, als de verzoeking lokt, dit'alles is niet gemakkelijk, maar meisjes en vrouwen moeten er-zich evenzeer op toeleggen als mannen. Gelooft mij, meisjes, als gij de kracht verkrijgt om in sommige levensomstandigheden «neen» te zeggen, dan zult gij u op meer waarachtigen moed kunnen beroemen dan er noodig is om een cavalerie-charge mede te maken. In den strijd des levens is daar evenveel behoefte aan den waren moed der edele vrouw als aan mannendapperheid. - Ziedaar ons antwoord op de vraag: «Mogen vrouwen dapper zijn?»  HOOFDSTUK XXVI. DE VERMAKEN DER VROUW. Ue herinnering, die een vermaak achterlaat, is de proef v'an zijn gehalte. Jean Paul. e evangelist Johannes, zoo verhaalt ons CasSs sianus, vermaakte zich op zekeren dag met V • een tammen patrijs. Jk «Hoe is het mogelijk,» zeide een jager, » «dat een man als gij zijn tifd zoo kan verbeuzelen !» «Waarom hebt gij uw boog niet gespannen?» vroeg de evangelist. «Wel», hernam de jager, «als ik dat deed, zou hij zijne spankracht verliezen en spoedig geheel onbruikbaar zijn.» «Verwonder u dan ook niet,» zeide de apostel, «dat ik mijn ingespannen geestesarbeid nu en dan een oogenblik afwissel met een onschuldig tijdverdrijf, opdat ik mij daarna met te meer ijver in godsdienstige overpeinzingen zal kunnen verdiepen.» Geen verstandig mensch zal zich verwonderen dat ook  — 235 — de ernstigste en zedigste vrouw somtijds aan eenige uitspanning behoefte gevoelt. Daarom willen wij een hoofdstuk aan dat onderwerp wijden, opdat zij, die de vorige hoofdstukken lazen over den arbeid der vrouw, het boek niet onvoldaan zullen ter zijde leggen met de woorden: «Enkiel plichten en geen vermaak, neen, hoor, dat kan voor niemand goed zijn.» «Het vermaak is voor de vrouw, wat de zon is voorde bloem,» zegt Beauchêne. «Zij krijgt er kleur en schoonheid door. Maar zoodra het de gestelde maat te boven gaat, verkwijnt ze er onder.» Volgens een oud godgeleerde kan men den ganschen godsdienst in een enkel gebod samenvatten: «Dien God en wees vroolijk.» Maar het is niet mogelijk vroolijk te zijn, als de boog altijd gespannen is, en wij nooit eenige verstrooiing hebben. Weinigen onzer genieten het schoone leven naar waarde. Weinigen onzer waardeeren den onberekenbaren zegen van gezondheid, kracht en tijd. Toch is het wel degelijk onze plicht, zoo gelukkig te zijn als wij kunnen. Zij dwalen, die vroolijkheid zonde noemen. Er zijn vrouwen, die altijd nog een donkere plek zien in den heldersten zonneschijn. Zij moesten bedenken dat het even verkeerd is een kruis op te zoeken, als zich er aan te willen onttrekken, wanneer het ons opgelegd wordt. Ieder onzer kent jonge dames, die zingen noch spelen, lezen noch rijdenschaatsrijden noch kaatsen — kortom, die nergens plezier in hebben. Gelukkig begint dit soort van vrouwen schaarsch te worden, maar dit neemt niet weg, dat de eene vrouw veel spoediger voldaan is over een vermaak dan de ander. De minst eischenden zijn dezulken die haar dag het nuttigst besteden. Zij, wier eenige bezigheid bestaat in het najagen van allerlei vermaken, zij ken-  - 256 - nen geen gezonde vroolijkheid. In hare zelfzucht zijn zij zichzelf te veel, en hebben nergens plezier in. Ofschoon uitspanning voor ieder mensch een behoefte is, zoo is er niets, wat den geest en het lichaam meer afmat,' dan een onafgebroken reeks van vermaken. «Het is waarlijk geen wonder», zegt Carlylè, «dat de beklagenswaardige vrouwen van de groote wereld zich aan de bedwelming van opium overgeven en avonturen zoeken. Veeleer moet men zich verbazen dat deze toongeefsters der beschaving niet op een goeden dag, getroffen door het hopelooze van haar toestand, gelijktijdig besluiten er een eind aan te maken, en aan de wereld het schouwspel bieden van gravinnen en baronessen, bengelend aan hare kousebanden, aldus op de eenvoudigste en goedkoopste wijze verlost van haar «ennui.» . «Ennui,» die vreeselijke matheid, door geen slaap te over_ winnen, is het natuurlijk gevolg van een levenswijs aan louter vermaak gewijd, en is even ondraaglijk als de doodende eentonigheid van een geheel vreugdeloos bestaan. Neen, om waarlijk gelukkig te kunnen zijn moet men aan een matigen arbeid gematigde uitspanning paren, en het vermaak steeds door den arbeid laten, voorafgaan. Zonder arbeid is ontspanning geen ontspanning meer, zooals het woord ons zelf aanduidt. Zal het vermaak ons verfrisschen en opmonteren kunnen, .dan moeten wij eerst vermoeid zijn geweest. Evenals zooveel andere goede zaken, werden eertijds de uitspanningen in de open lucht alleen door mannen genoten; maar tegenwoordig zijn de vrouwen verstandig genoeg er ook aan deel te nemen, daar zij eindelijk tot de ontdekking gekomen zijn dat een goede eetlust, een vaste slaap en sterke zenuwen alleen veroverd kunnen worden door lichaamsbeweging in de open lucht. Ja, zelfs zijn er nu weer jonge  ■ 237 — meisjes, die in een tegenovergesteld uiterste vervallen en te veel beweging nemen. Wij zullen hier geen opsomming geven van al de lichaamsbewegingen in de open lucht, die de gezondheid bevorderen, mits met mate genoten. Een wandeling moet men liefst niet in gezelschap doen, opdat men zich bij het spreken niet in gedachten verdiepen zal. Roeien en gymnastiseeren, mits onder het oog van een ervaren meester, kunnen heilzaam werken op het figuur en de gezondheid. Jagen en paardrijden zijn kostbare genoegens, maar het wièlrijden wordt door verscheidene doctoren zeer aanbevolen. Sommige dames hebben plezier in schieten; maar waarom zullen zij de harten van arme, onschuldige vogeltjes doorboren ? Cricket schijnt ons voor dames een even geschikte uitspanning als lawntennis, en is een zeer nuttig spel, daar het lichaam en-geest gelijktijdig oefent. Onder de uitspanningen binnenshuis noemën wij allereerst het dansen; het geeft een gezonde lichaamsbeweging, maar heeft een gevaarlijke zijde', waartegen elk verstandig meisje op hare hoede moet zijn. Het ware namelijk te wenschen dat danspartijen vroeger begonnen en eindigden. Want het is onmogelijk den volgenden morgen verkwikt op te staan en mét moed de dagtaak te beginnen, wanneer men dén ganschén nacht heeft doorgedanst, terwijl toch het doel van elke uitspanning-is ons te bekwamen voor ons werk en niet ons daarvoor ongeschikt te maken. 'x ^ *? In een boek, door een geestige vrouw geschreven, las ik onlangs het volgende: «Een jonge man, die voornemens is een meisje ten huwelijk te vragen, moet trachten te weteni te komen, hoe zij zich gedraagt op den mórgen na een bal of een laat feest. Komt zij «frisch ais een hoentje» aan het ontbijt, met een opgewekt gezichtje en'een goeden eetlust, dan kan hij er op aan dat zij twee, voor een huisvrouw  - 238 - uitstekende eigenschappen bezit: een sterk gestel en een goed humeur. Is daarentegen aan de ontbijttafel hare plaats ledig en verschijnt zij laat met bleeke wangen en fletse oogen, terwijl zij haar boterham zit te verkruimelen, dan zal hij verstandig doen elders naar een vrouw uit te zien.» Laten jonge meisjes deze waarschuwing ter harte nemen, en op den morgen na een bal eens in den spiegel kijken. Zien zij er bleek en flets uit, dan kunnen zij er van verzekerd wezen dat zij te lang bleven, te zwaar soupeerden, te veel dansten of op de eene of andere manier misbruik maakten van een gezonde uitspanning. In het belang der menschheid trekken wij te velde tegen de bewering, dat een meisje dagelijks eenige uren moet piano spelen, of zij er al dan niet genoegen in schept. «Drie dingen,» zeide Mozart, «zijn onontbeerlijk voor een goed speler,» en daarbij wees hij veelbeteekenend naar zijn hoofd, zijn hart en de toppen zijner vingers, als symbolen van begrip, gevoel en vaardigheid. Hoe kan menJan van een meisje, dat deze eigenschappen mist, veronderstellen dat zij plezier in muziek zal krijgen? Haar zullen de uren aan muziek gewijd, steeds een kwelling blijven, en voor hare betrekkingen zullen zij een ware beproeving zijn. «Ja,» zeide Heine reeds, toen hij over de piano schreef, «de piano is het marteltuig, waarmede de tegenwoordige elegante wereld gefolterd wordt tot straf voor hare gekunsteldheid. Hadden de onschuldigen nu maar niet mede te lijden! ("Helaas, mijne naaste buren, twee jonge dames, studeeren op dit oogenblik een schitterende étude voor twee /«Vierhanden!) Deze scherpe, ratelende tonen, zonder eenigen geleidelijken overgang, — dat ziellooze, dwarrelende rumoer, — dat aarts-prozaïsch gerommel en getingel, die piano-manie doodt alle geest en gevoel, en wij worden stomp, ongevoelig en dof. Die algemeene speelwoede, — die triomf-  — 2-39 — tochten van allerlei piano-virtuosi — zij teekenen onzen tijd en bewijzen niets dan de zegepraal van werktuiglijke krachten over den menschelijken geest. Technische vaardigheid, machi^ nale juistheid, vereenzelviging met het besnaarde speeltuig — in één woord, een tot instrument geworden mensch, ziedaar het hoog verheven en veel geprezen ideaal van onzen tijd!» «Neen, hoor,» zeide onlangs iemand, «nooit in mijn leven zal ik er weer bij een dame op aandringen piano te spelen. Eens heb ik er maar al te veel berouw over gehad.» «Hoe dat? —Wat gebeurde er dan ?» vroeg een half dozijn nieuwsgierige stemmen. «Zij speelde,» was het antwoord. «Nooit zal ik de les vergeten, welke ik dien dag kreeg.» Vele zoogenaamde amusementen worden ons zóó onhandig voorgediend, dat zij allesbehalve vermakelijk zijn. De gewone uitspanning van alledaagsche menschen bepaalt zich hoofdzakelijk tot wat men «conversatie.» noemt. Maar hoe stijf en onbelangrijk, hoe zouteloos en geestdoodend is onze conversatie meestal! Twee heeren, waarvan de een doof was, gingen eens te zamen wandelen. «Mooi weer!» zei de ander. «Wat ?» vroeg de doove. «Mooi weer!» «Wat zegt ge?» De opmerking moest nog eenige malen herhaald worden, eer de dóove man haar begreep. «Het is verwonderlijk,» riep hij uit, «hoe weinig een doove mist!» Een vrouw, die zich de moeite geeft om een gesprek belangrijk te maken, en, zonder zich op den voorgrond te stellen, het gezelschap aangenaam bezighoudt, is een schat voor hare vrienden.  — 240 — Het reizen in vreemde streken is een uitstekend en tevens leerzaam middel om zich te ontspannen, mits volgens een goed overlegd plan en behoorlijk voorbereid. Kunnen wij eens gaan «uitrusten», dan moeten wij onszelf ook niet dwingen allerlei vergezichten, museums en wat dies meer zij te gaan zien, tenzij wij er bepaalden lust toe gevoelen. Een Engelschman ging eens op reis, zeggende dat hij voornemens was Frankrijk te bezoeken. Te Dover aangekomen, veranderde hij echter van gedachten; en op de Engelsche klippen gezeten, liet hij zijne blikken dwalen naar de Fransche kust aan de overzijde van het kanaal. «Wel,» vroegen zijne vrienden bij zijne terugkomst, «hoe vincFgij de Franschen?» «Och, juist als vroeger,» luidde het antwoord. «Zij hielden zich nogal op een afstand.» Hij had er voor bedankt zich tegen zijn zin te vermoeien, juist in een tijd, dien hij geheel had gewijd aan zijn genoegen. De eerste eisch voor een ware vacantie is rust. En dus zag hij van zijn voornemen af, omdat het hem niet meer toelachte. Alle mannen beweren dat zij nu en dan behoefte hebben aan ontspanning, maar dat zulks ook het geval is met hunne vrouwen, dat komt velen niet in de gedachten. En toch hebben deze er doorgaans veel meer behoefte aan, want de werkkring van een man is meestal vol afwisseling, terwijl die van een huisvrouw eentonig is en zij daarenboven eigenlijk nooit «gedaan» heeft. In een aflevering van een geneeskundig tijdschrift vonden wij de volgende regelen. ■ «Mevrouw N., vier en veertig jaar, moeder van acht kinderen, werd plotseling krankzinnig. Haar man, dien men ondervroeg naar de vermoedelijke oorzaak van hare ziekte, verzekerde dat hij er geen verklaring voor vinden kon.»  — 241 — «Zij was een zeer huiselijke vrouw,» vertelde hij, «altijd bezig, voor de kinderen of de huishouding; zij ging nooit uit, zelfs niet naar de kerk; met de buren bemoeide zij zich niet, kortom, zij was altijd thuis en een van de beste vrouwen en moeders.» De geneesheer van het krankzinnigengesticht — uit welks jaarboeken dit verslag is overgenomen — zegt, waar hij dit geval bespreekt: «Deze echtgenoot, die zijne vrouw zoo hoog waardeerde, had moeilijk de oorzaak van hare krankzinnigheid helderder uiteen kunnen zetten, als hij die volkomen doorgrond had.» Het is waar dat het altijd moeite kost een vrouw en moeder een tijd van ontspanning te bezorgen; en hoe trouwer zij hare plichten vervult, des te grooter worden de bezwaren. Zij denkt dat niemand hare huishouding zoo goed kan bestieren als zij zelf, en daarin heeft zij gelijk. Zij weet zeker dat niemand voor de kinderen zijn kan, wat zij voor hen is. Ook dit is waar. Toch moet zij vacantie nemen, en na een week van volkomen rust zal zij nog beter huishoudster en trouwer moeder zijn, terwijl door hare afwezigheid de hnisgenooten haar dubbel op prijs zullen leeren stellen. Is zij somtijds prikkelbaar ? — Zij is ook zoo moe. Is zij wellicht gedrukt en somber ? — Maar zij is uitgeput en overwerkt. Zend haar ergens heen, waar zij slapen kan zonder gestoord te worden door kindergeschrei; waar zij zich aan tafel kan zetten zonder zelf de gerechten te hebben toebereid ; waar hare nachten zonder kwellende droomen en hare dagen zonder beslommeringen zijn; waar de onhandigheden der dienstboden haar niet aangaan, en zelfs het gerinkel van scherven haar niet doet ontstellen. Zulk een vacantie zal haar matten blik den ouden glans terugschenken; haar gullen meisjeslach opnieuw door uw huis doen klinken, haar stap de vroegere veerkracht geven en rozen tooveren op hare bleeke 16  — 242 — wangen. Het is merkwaardig hoe snel een vrouw opknapt, wanneer haar maar de kleinste gelegenheid daartoe gegeven wordt. Een zeer geschikte uitspanning is ook de eene of andere liefhebberij, die ons voor eenige dagen aan de sleur van het dagelijksch leven onttrekt, hoe eenvoudig en goedkoop, ja, hoe onbeduidend zij wellicht wezen moge. Al is onze kennis der plantenkunde, scheikunde, geologie of wat dan ook nóg zoo gering, die luttele wetenschappelijke voorbereiding kan iedere gewone wandeling hoogst belangrijk maken. George Lewes, de bekende schrijver en geleerde, vischte op zekeren dag in een sloot langs den weg. Een glazen kom stond naast hem, en daarin wierp hij telkens zijne «vangst». Een Iersche daglooner, die hem daarmede bezig zag, vroeg hem spottend of hij zalm vischte. Lewes antwoordde bedaard van ja. De Ier bleef toezien, en toen de geleerde een grooten, zwart-en-geelen watersalamander ophaalde, werd 's mans nieuwsgierigheid nog meer gewekt. Hij sloeg de andere levende wezens gade, die in de kom rondzwommen, en deed allerlei vragen, die welwillend beantwoord werden. De man bleef op de plek, tot Lewes naar huis ging, en scheidde toen met den uitroep: «Och, 't is toch een mooi ding God's schepselen allemaal bij hun waren naam te kennen.» Zoo is het ook «'n mooi ding» voor een moeder, als zij, terwijl zij met hare kinderen wandelt, God's schepselen alle bij hun waren naam noemen kan. Niets zal hun — den jongens vooral — zooveel eerbied inboezemen als hare kennis van de voorwerpen en levende wezens, die zij vinden in slooten of langs het strand. De moeder van den wijsgeer Kant had de vaste gewoonte met haar jongen groote wandeliingen te maken, en hem te wijzen op de wonderen in de natuur. Dit deed zij op zulk  — 243 — een lieve, aantrekkelijke wijze, dat deze wandelingen tot de gelukkigste uren zijner jeugd behoorden, en nooit door hem vergeten werden. Onlangs wandelde ik met mijn zesjarig zoontje langs het strand. Nadat hij met schelpen, zeegras en allerlei andere voorwerpen was komen aandragen, en mij veel meer vragen gedaan had dan ik kon beantwoorden, zeide hij, ha mij eenige oogenblikken in stomme verbazing aangestaard te hebben: «Zoo'n domoor heb ik nog nooit gezien.» Niet alleen op dit oogenblik, maar nog menigmaal daarna, heb ik het, als wij wandelden, betreurd niet meer te weten van de natuur — van bloemen, schelpen, boomen, en de gewoonten van vögels, dieren en insecten. Legden wij ons meer toe op de kennis der natuur, dan zou er onder ons meer reinheid van gemoed gevonden worden, en bijgevolg meer helderheid en opgewektheid van geest. Toch moeten wij oppassen dat een dergelijke uitspanning geen wetenschappelijke inspanning worde. Vele vrouwen hebben er ook volstrekt geen smaak of aanleg voor. «Jonge meisjes,» vraagt een buitenlandsch schrijver, «denkt gij er wel eens over hoe gij uw leven doorbrengt? Als gij twee en zeventig jaar oud wordt, hetgeen ik van ganscher harte hoop, dan krijgt gij de volgende verdeeling: Eén uur per dag maakt drie jaar. Dit geeft dus zeven en twintig jaar slapen, negen jaar kleeden, negen jaar eten en de rest niets doen en bezoeken afleggen.» De meeningen over de genoemde soorten van ontspanning loopen zeer uiteen. Wat den slaap betreft, kan men als den besten regel aannemen dat men spoedig moet inslapen, en bij het ontwaken dadelijk moet opstaan. Slapen of waken, geen zweven daartusschen; geen verlangen naar «een weinig meer sluimerens, een weinig meer slapens.» «Wanneer men  — 244 — ziph in bed omdraait, is het tijd er zich uit te draaien.» Dit gezegde, terecht of ten onrechte aan den Hertog van Wellington toegeschreven, is ten minste geheel in zijn geest, en in overeenstemming met de energie, waardoor hij niet alleen zijn leven wist te verlengen, maar zichzelf tevens tot een groot man maakte. Over het kleeden hebben wij reeds in een vorig hoofdstuk gesproken. Gedurende de negen jaar, die wij aan tafel doorbrengen, moeten wij ons nu en dan het spreekwoord eens herinneren, hetwelk zegt dat, «wat wij onaangeroerd laten ons meer goeddoet dan wat wij gebruiken.» Van het nut van visites maken zijn wij nog niet volkomen doordrongen. Zelfs kunnen kwaadsprekendheid en geestelooze gesprekken deze bezigheid verderfelijk op het karakter doen werken.  HOOFDSTUK XXVII. DE GODSDIENST DER VROUW. Mijn kind, sta op! Jezus. nder de schoonste verhalen, in den bijbel vermeld , behoort dat van de opwekking te Capernaüm. Aldaar woonde een man, genaamd Jairus, een der Oversten van de Synagoge. Hij had slechts een eenig dochtertje van twaalf jaar, en dit meisje was nu ziek geworden, zóó ziek, dat men haar reeds stervende waande. Haar radelooze vader snelt naar Hem, van wien men verhaalt dat Hij wonderen verricht, valt Hem te voet en smeekt Hem mede te gaan en zijn kind te redden. Terstond voldoet de Heer aan zijn verzoek. Door een groote menigte omstuwd, volgt Hij den bedroefden vader, want het leven der kleine Galileesche is in Zijne oogen even kostbaar als de zielen van hen, die hij bezig was het Evangelie te prediken. Ondanks het rumoer der menigte hoort het waakzaam oor des Meesters de stem van een boodschapper, die de  — 246 — droeve tijding brengt: «Te laat! Uwe dochter is gestorven.» Maar Jezus, dat hoorende, zegt. tot den vader: «Vrees niet, geloof alleenlijk.» I Zij komen aan het huis. Gehuurde klagers zijn reeds daar, weeklagende en sombere melodieën spelende, gelijk zulks in Oostersche landen gewoonte is. Maar de Heer grijpt de hand van het meisje, zeggende: «Talitha cumi» (mijn kind, sta op). De Hollandsche vertaling geeft slechts flauw de teederheid en diepte terug van den oorspronkelijken tekst. De uitdrukking: «Mijn lievelingslammetje» zou beter gekozen zijn. En de eigenaardige schoonheid der oorspronkelijke woorden treft ons nog meer, als wij weten dat teedere Syrische moeders ze gebruikten om hare kinderen uit een al te langen slaap te wekken. Het was dus een gemeenzame uitdrukking, behoorende tot het intieme huiselijke leven; en met dezen liefelijken uitroep wekte de goede Herder de sluimerende ziel. Negentien eeuwen zijn verloopen sedert de Zaligmaker deze woorden sprak, maar zij hebben nog dezelfde beteekenis voor ieder thans levend meisje. «Talitha cumi.» «Mijn kind, ontwaak; — uit den slaap der traagheid, der lichtzinnigheid, der tjdelheid, der zelfzucht. Sta op, mijn lieveling, en wees dit jaar beter dan het voorgaande.» Laat zijne stem tot in het binnenste uws harten doordringen en u doen ontwaken uit den slaap der onverschilligheid.— In de gedenkschriften van een geneesheer vonden wij het volgende: «Er bestaat voor mij in de menschelijke natuur geen moeilijker studie dan die van zekere jonge meisjes. Twee van dat soort ontmoette ik dezen zomer zeer dikwijls. In opmerkingsgave, verstand en gevoel deden zij niet onder voor andere jonge dames. Hare opvoeding was kostbaar geweest en niets verried dat het haar  — 247 — een van beiden aan denkvermogen ontbrak, maar toch !... Hare moeder was ziek, ja, haar einde scheen zelfs te naderen, en alleraandoenlijkst was de smeekende blik' der kranke, waarmede zij hare dochters volgde, smachtend naar eenig bewifs van liefde. Maar deze hadden alleen oogen voor een nieuwe japon, die zij bezig waren te maken. Zij waren gewoon aan hare liefde, aan hare ziekte, ja, zelfs aan de gedachte van haar dood. Eens ging ik met haar wandelen in een groot bosch onder een plechtigen sterrenhemel, maar zij zagen geen schoonheid, zij gevoelden niets van het verheven natuurtooneel, dat haar omgaf. Onophoudelijk ratelden zij door over een nieuwe garneering harer hoeden. Het eenige, waarvoor zij gevoel schenen te hebben, waren linten, doffen en strooken. Ik vergezelde haar naar de kerk, en zong met haar de heerlijke lofzangen, waarin sedert eeuwen de harten van ontelbare geloovigen zich tot God hebben opgeheven. Maar terwijl zij zongen, stiet de een de ander aan, om haar een gitten mantel in de naaste bank te wijzen. Wij, dokters, nemen tegenwoordig de temperatuur waar van het menscheli jk lichaam, en als die beneden zeker cijfer blijft, dan weten wij dat de dood reeds zijn intocht heeft gehouden in het menschelijk hart. En wanneer ik zulk een laag peil waarneem in de woorden, gedachten en daden van een menschelijk wezen, dan weet ik dat de ziel daarbinnen onherroepelijk koud en dood is.» Sommige menschen breken zich het hoofd over allerlei godsdienstige vraagstukken, die zij meenen opgelost te moeten hebben, eer zij godsdienstig kunnen worden. Het is echter gemakkelijk te begrijpen welke godsdienst een jong meisje past, want deze moet beginnen en eindigen met een ernstig streven harerzijds om de woorden des Heilands te gehoorzamen: «Mijn kind, sta op!»  — 248 — Een meisje, dat Jezus waarlijk liefheeft en tracht Hem na te volgen, doet zulks zonder vertoon; van haar ziet men geen lang, uitgestreken gelaat, maar op haar gezichtje spiegelt zich de vroolijkheid haars harten af. Een meisje moet een meisje blijven, ook al is zij een Christin. Zij mag aan elk spel deelnemen en zich vermaken, zoogoed als ieder ander. Maar in al haar doen en laten moet de geest van Christus doorstralen. Zij moet vroolijk en vlijtig wezen, vrij van lichtzinnigheid en zelfzucht. Zij moet een afschuw hebben van alles, wat naar onreinheid zweemt. Zij moet zacht, vriendelijk en edelmoedig zijn. Zij moet de kracht hebben «neen» te zeggen, als de verzoeking vleit, en er zich niet over schamen. Nooit mag zij spotten met het heilige, maar den spot van anderen beantwoorden met de rustige bekentenis, dat zij haar geloof innig liefheeft. Nauwgezetheid in de vervulling harer plichten, liefde voor de armen, zelfbeheersching en stipte oprechtheid, ziedaar de kern van den waren godsdienst der vrouw. Er zijn vrouwen, juist vroom genoeg om geen vermaak in de zonde te scheppen, maar niet genoeg om er gelukkig door te zijn, en haar godsdienst is dikwerf zonder eenig nut, omdat zij dien afscheiden van hare dagelijksche bezigheden en uitspanningen. En toch is de vrouw, die haar godsdienst in gezelschap ter zijde zet, even dwaas als iemand, die zijne schoenen uitdoet, als hij een steenachtigen weg opgaat. «Ik boud niet van die soort van vroomheid,» hoorde ik onlangs een verstandige vrouw zeggen, toen er sprake was van een jong meisje, dat zich zeer verdienstelijk maakte met armen te bezoeken, maar dat door haar slecht humeur een allesbehalve aangename huisgenoote was in haar familiekring. Zij verklaarde «bekeerd» te zijn, maar hare bloedverwanten merkten er niets van.  — 249 — Wij vreezen dat vele jongelieden voor den godsdienst terugschrikken door de vele dwaalbegrippen, die maar al te algemeen zijn. Den godsdienst doorgaans vereenzelvigende met gedachten over den dood, oordeelen zij dien ongeschikt voor jongelieden in de kracht des levens. Of wel gelooven zij dat hij alleen bestaat in bidden, kerkgaan of bijbellezen, en zij gevoelen zich voor zulk een leven volkomen ongeschikt. Maar de manieren van de zoogenaamde «ware vromen» behoeft niémand aan te nemen, en de onschuldige vermaken, die het leven vervroolijken, zijn ook den godsdienstigsten mensch geoorloofd. De ware opvatting van den godsdienst is dat hij ons leven heiligt en veredelt, en geen voortdurende herinnering aan den dood is. Een der geliefkoosde uitdrukkingen van een bekend godvreezend man was: aAls mij de genade gegeven wordt om zóó te leven, dat ik doe wat ik doen moet, en dat ik-laat, wat ik' laten moet, dan behoef ik mij niet te bekommeren over God's genade in mijne stervensure. Die zal dan vanzelf wel komen.» Zeer waar. Als wij God dienen gedurende ons leven, dan zal Hij ons in de ure des doods niet verzaken. Welk een zegen voor haar en haar tijd, dat ElizabethFry haar godsdienst niet voor haar sterfbed bewaarde! Toen zij zeven en zestig jaar oud was en reeds leed aan de ziektt.* die haar ten grave zou sleepen, zeide zij tot een harer dochters: «Van mijn zeventiende jaa», toen ik God leerde liefhebben, ben ik nooit ontwaakt, bij ziekte of gezondheid, bij nacht of bij dag, zonder dat mijne eerste gedachte was, hoe ik het best den Heer zou kunnen dienen.» In waarheid hebben de jeugdigen onder ons nog meer behoefte aan godsdienst dan de ouden, want hunne hartstochten zijn machtiger en kunnen zonder behoorlijken breidel groot onheil aanrichten.  — 250 — Oude menschen kunnen niet veel kwaad meer stichten, maar een jong, hartstochtelijk man kan een bron van maatschappelijke ellende worden, als hij geene beginselen heeft. Ook komt men nooit gemakkelijker tot God dan in de dagen der jeugd. «Bekeert u één dag vóór uw dood,» zeide Rabbi Eliezar eens. Zijne discipelen vroegen hem: «Hoe kan een mensch den dag van zijn dood weten?» ?"«Wendt u dan terstond tot God,» was het antwoord, «want misschien zult gij morgen sterven.» Zij, die aldus handelen, hebben niets te vreezen, zelfs niet, als zij in de zonnige dagen der jeugd worden opgeroepen om de vallei door te gaan der schaduwen des doods. iÜfilden jongelieden wat meer in het wezen van den godsdienst doordringen, in plaats van dien zoolang mogelijk te ontduiken, dan zouden zij gevoelen welk een schat zij ongebruikt laten. Had de Romeinsche keizer gelijk, een dag «verloren» te noemen, waarop hij geen goede daad verricht bad, hoeveel meer reden hebben zij, om hunne jeugd «verloren» te noemen, die niet eer aan God denken, dan wanneer hunne jeugd en hunne krachten verdwenen zijn, verspild in den dienst der zonde. Van de apostelen in Gethsemané sprekende, diesliepen, in plaats van met den Meester in het gebed kracht te zoeken tegen de ure der beproeving, zegt een geestelijke onzer dagen: «Mijne jeugdige broeders en zusters, de jeugd is de tijd, waarin het leven u zijne schoonste kansen biedt, rijk in zegeningen, als gij wilt, maar een bron van kwellend berouw, wanneer gij den tijd nutteloos verspil" Uw vredig Gethsemané doorleeft gij thans. Het Gethsemané der smarten kan u nog niet bekend zijn. Hoedt u voor den slaap van  — 251 — Gethsemané, dat wil zeggen: verspilt de kostbare jaren uwer jeugd niet in ijdel nietsdoen, denkt niet alleen aan eigen genot; weest niet zorgeloos, zoodat de moeilijkheden en plichten des levens u onvoorbereid vinden, als iemand,die uit een diepen slaap ontwaakt, gejaagd, verward, wankelend en onbekwaam tegen de verzoeking te strijden, omdat gij niet tijdig geleerd hebt het goede te doen.» O, leeft niet onverschillig voort, loom en traag, als ge u niet opgewekt voelt, knorrig, als u iets in den wegkomt, driftig, als men uwe drift wekt, lichtzinnig, als de verleiding lokt, liefdeloos, als teederheid uwe plicht is., onverschillig in één woord, voor de vorming van uw gemoed en voor de hooge, heilige taak, op uwe schouders gelegd. Uit dien noodlottigen slaap wekt u, ook in deze regelen, de stem van den Heer: «Talitha cumi, mijn kind, sta op!»  Bij de Uitgevers dezen is mede verschenen: handleiding' BIJ HET Kllill , DOOR JOHANNA W. A. NABEB. Met 73 figuren tusschen den tekst. Bekroond door de Algemeene Nederlandsche Vrouwen- vereeniging „ TeSSCHELSGHADE" . Tweede, herziene druk. & iftriis ƒ2.25; gebonden ƒ2.75. DE AESTHETIER BER Vróuwen-Handwerken. BEKROONDE BEANTWOORDING . van de door de Vereeniging „Tesselschade" gestelde Prijsvraag: „KUNST TOEGEPAST OP VROUWELIJKE HANDWERKEN". DOOR C. ED. TAURtL, Leeraar aan de Industrieschool te Amsterdam. Met 17 Afbeeldingen en eene Wapenplaat. DERD3, YE^IEERDERDE DRUK. Prijs f 2,-.        K SCHÖOHSTS UYKK BIK YEOÜÏ.   De schoonste gaven der Vrouw. EEN BOEK VOOR MEISJES EN VROUWEN, door JOHANNA VAN WOUDE, (Mevr. Van Wermeskerken—Junius). VIERDE DRUK. AMSTERDAM, VAN HOLKEMA & WARENDORF.   — 6 — haar ontleent het kleur en geur. Als zij vrouwelijk is in de hoogste beteekenis van het woord, — trouw en teeder, liefdevol en moedig, geduldig' en zelfverloochenend, — brengt zij, bewust of onbewust, tallooze invloeden in werking, die over het lot van een volk beslissen. In het paradijs kon de vrouw niet gemist worden — hoeveel minder nog in deze aardsche wildernis! Lichamelijk is zij een zwak vat, maar in hare zwakheid ligt hare kracht. In het rijk van den man is kennis macht; in dat der vrouw voert zachtheid den schepter.  HOOFDSTUK II. f>E GLIMLACH DER VROUW. «Was she beautiful ?» I said, «That so many hearts wcre led To her feet? «Was her mind of rarest kind, Depth and brilliancy combined, Thus complete?» «No; not beautiful nor wise More than thousands whom we prize; But her smile Was.like sunshine in a room, That before was filled with gloom AU the while.» Anonyjcous. n de levensbeschrijving van een beroemd wiskunstenaar -wordt verhaald dat er eens een fatsoenlijke boerenvrouw bij hem kwam en verzocht hem te mogen spreken. Zij vertelde hem op geheimzinnigen toon dat haar man haar onvriendelijk behandelde, ander gezelschap zocht en dikwijls zijne avonden buitenshuis doorbracht, waardoor zij zich diep ongelukkig voelde; en daar  — 12 — een vrouw haar goed humeur weet te bewaren en niet versaagt in hare pogingen om te behagen, zal zij ten laatste overwinnen. Mijn vriend Van Sloten was van nature geen kwade kerel. Dat hij zijne vrouw eer als slavin dan als zijne gelijke behandelde, kwam meer voort uit gebrek aan nadenken dan uit een slecht hart. Als hem buitenshuis iets overkwam, wat zijn goeden luim bedierf, moest zijne vrouw het geregeld ontgelden. Vooral op zijn eten had hij altijd wat aan te merken, en wat de arme vrouw ook deed om hem ge'noegen te geven, het was nooit goed. Lang verdroeg zij zijn kwaad humeur, maar ziende dat het hoe langer hoe erger werd, bedacht zij een middel om hem voor zijn onredelijk gedrag te straffen, dat uitstekend werkte. Op zekeren dag, toen haar man na het ontbijt naar zijn kantoor was gegaan, stuurde hij haar een groote zoó paling, met de boodschap dat hij die 's middags wilde eten. Daar hij er niet bij liet zeggen hoe hij de visch wilde klaargemaakt hebben, wist de goede vrouw al vooruit dat, of zij ■die kookte of bakte of stoofde, haar man op haar knorren zou, als hij thuiskwam. Maar zij besloot hem, al was het nu maar voor een enkele maal, te voldoen, en maakte de visch bij gedeelten op verschillende wijze klaar. Ook haalde zij, niet zonder moeite, nog een beest uit een beek achter het huis en deed dit in den pot. Op den gewonen tijd kwam haar man thuis; eenige overdekte schalen stonden op de tafel en met een nijdig gezicht opende de brompot het gesprek. «Wel, vrouw, heb je de paling gekregen?» «Ja, lieve.» «Ik wil wel eens hooren hoe je ze hebt klaargemaakt. Ik wed dat je ze bedorven hebt.» (Hij lichtte een deksel op.) «Zie je, heb ik het niet gedacht! Waarom ze ge-  — 13 — bakken in vredesnaam? Ik eet net zoo graag een gekookten kikvorsch.» «Wel, beste, ik dacht dat je ze het liefst gebakken at.» «Dat dacht je in het geheel niet. Je wist wel beter. Ik heb nooit van' gebakken visch gehouden. Waarom ze niet gekookt ?» «Lieve, je weet wel: de laatste maal dat wij paling aten T had ik die gekookt en je zei toen dat je ze gebakken lekkerder vondt. Ik meende je genoegen te doen, maar kijk eens » Zij opende een schaal en zie, daar lagen de dikste mooten van de paling keurig gekookt, een gezicht, dat een lekkerbek zou hebben doen watertanden, maar dat het kwaad humeur van haar man slechts verergerde. «Een mooi middagmaal!» riep hij uit. «Als je nu niet de domste vrouw waart, die er bestaat, zou je ze gestoofd hebben.» Zijne geduldige vrouw zette terstond met een glimlach het verlangde voor hem neer. «Beste man,» zeide zij, «ik was er op gesteld je genoegen te doen. Ziedaar je lievelingsschotel.» «Lievelingsschotel! 't Is wat lekkers!» bromde de ontevreden echtgenoot. «Ik wed dat het een onsmakelijk, waterig mengsel is. Nog liever had ik een gekookten kikvorsch dan dat heele zootje bij elkaar.» Dit was een geliefkoosde uitdrukking van hem, die reeds door zijne vrouw was voorzien. En nauwelijks had hij uitgesproken, of zij opende een schaal aan zijne rechterhand, waarin een kolossale, afschuwelijke kikvorsch in zijne volle lengte lag uitgestrekt. Van Sloten sprong van zijn stoel op, niet weinig verschrikt door dit onverwachte gezicht. «Ik hoop dat je eindelijk zult kunnen eten, lieve,» zeide zijne vrouw op smeekenden toon.  huiskamer binnentrad, waar het vuur vroolijk brandde en zijne lieve vrouw hem met een glimlach verwelkomde, ■vloden alle booze geesten uit zijn hart voor de weldadige liefelijkheid, die van haar uitging. Haar oudste, een ruwe schoolknaap, zocht voor de plagerijen zijner makkers troost in hare armen; haar jongste kwam zijn kinderleed uitschreien aan hare borst. En nog vele anderen, die de betoovering .gevoelden van haar glimlach, betreuren haar nu zij is heengegaan, omdat zij «zoo lieftallig» was. Ongelukkig zijn zulke vrouwen schaarsch. Velen hebben een slecht humeur, de «azijnflesch, waarin al de paarlen van het huiselijk geluk worden opgelost». «Ik heb een vrouw gekend-,» zegt een zeker schrijver, «wier grootste genoegen scheen den goeden man te plagen, die het ongeluk had haar echtgenoot te zijn. Op een avond kwam hij later thuis dan gewoonlijk, en hij vond wel een helder vuur in de keuken, maar geen vrouw. Zij was verdwenen. Hij doorzocht het huis van boven tot beneden, den halven nacht dwaalde hij de straten door om haar te .zoeken, maar alles tevergeefs. En geen wonder — want al dien tijd was zij in haar eigen huis, waar zij verscholen zat in een klein kastje,, zóó klein dat men zich moest afvragen hoe zij er in had kunnen kruipen; en in dat kastje zat zij den geheelen nacht, enkel en alleen om haar armen man te plagen en bang te maken, neergehurkt op een warme stoof als een kip op haar nest, maar zonder ook maar even te kakelen om haar man op het spoor te helpen.» Een vrouw, die mokt bij oostenwind, nu, die is te verdragen, maar een vrouw, die zuur kijkt uit welken hoek de wind ook waait, die is onuitstaanbaar. «Ik voel me van morgen weer zoo naar,» zeide een vrouw, die altijd klaagde. «Ja,» antwoordde haar man, dien dat geklaag de keel - 15 —  — 17 — mige vrouwen is haar geest te beschaven. Daar is zulk een onmiddéllijk verband tusschen ons innerlijk en ons uiterlijk, dat een vrouw, wil zij een aangenamen indruk maken, ook vriendelijk van gemoed zijn moet. Naarmate de vrouw hare edele hoedanigheden kweekt, zal haar glimlach, harten veroveren en over harten heerschen. 2  HOOFDSTUK III. HOE STAAT HET MET UWE KOOKKUNST? Wee den man en de kinderen, die jarenlang vergast worden op de verongelukte resultaten eener te laat geleerde kunst I LOUISE BÜCHNER. Du Huldgestalt mit Lilienhanden, Kannst du auch festnahn einen Knopf? Und kannst du auch den Braten wenden? Und wachen über'm Suppentopf? Arthur von Tot. al van meisjes krijgen een opvoeding, die haar S in staat stelt later roem of fortuin te ver'Jë werven; het werk eener pleegzuster werd 3 steeds met een aureool omgeven, terwijl *fc het leven eener kunstenares als buitengewoon veredelend wordt genoemd, maar voor de uitstekende huishoudster heeft men slechts schaarschen lof. Echtgenooten vooral waardeeren over het algemeen veel te weinig den arbeid hunner vrouwen, en vergeten dikwerf dat een weinig hulp meer waard is dan veel vitterij. «Mijn meester is niet kwaad,» zei de hond, «maar ik wou wel dat hij een staart had om te kwispelen, als hij tevreden is..» —  HOOFDSTUK IV. 5E KUNST VAN KLEEDEN- De naald en:draad, mijn lieve kind, Moet gij nooit laten varen. Wat helpt het of de man wat wint, Als vrouwlief 't niet kan sparen. Oud volksrijmpje. Werden de vrouwen plotseling zóó door de natuur, als zij zich aan de hand der mode door allerlei kunstmiddelen maken, zij zouden ontroostbaar zijn. e kleur van een strik, zoo beweert men, of de vorm van een hoed kunnen beslissen over het toekomstig lot eener vrouw. Men zou er gerust bij kunnen voegen dat haar geluk als huisvrouw grootendeels af hangt van hare bekwaamheid , en hare vaardigheid met de naald. Natuurlijk is het een groote dwaasheid te gelooven — zooals de zendelingen zeggen dat de heidenen doen —. dat het Christendom bestaat in het dragen van kleeren, maar zeker is het dat de kleeding grooten invloed heeft ten goede of ten kwade; en, gelijk een bekend zedekundige beweert, «dat wij tegenwoordig niet genoeg gewicht hechten aan  — 26 — fraaie kleeren als een van de middelen om onzen smaak en Ons gemoedsleven te veredelen.» Als de mensch bekleed was gelijk het vee en het gevogelte, zou menigeen smaakvoller zijn getooid dan nu het geval is, en veel zorgen, ijdelheid en ellende zouden der menschheid zijn bespaard. Maar daarentegen zou een heilzaam opvoedingsmiddel hebben ontbroken; want terwijl wij ons best doen ons gezond en welvoegelijk te kleeden, eenvoudig en verstandig over ons toilet te denken en er niet meer dan de allernoodzakelijkste aandacht aan te schenken, voeden wij onszelf op. Bij een Amerikaansche schrijfster, mevrouwHenry Ward Beecher, leest men het volgende: «Ik herinner mij nog zeer goed hoe wij naar de restauratie-zaal werden geleid door een statig, deftig heer, en toen wij wilden binnengaan, stuitten wij juist op een ander deel der genoodigden, dat zoo pas van tafel was opgestaan. Zooveel japonsiepen, ruischende in verschillende richtingen, konden — hoe kunstig ook bestuurd — niet missen in elkaar verward te raken, en bij de haastige pogingen om ze uiteen te houden, geraakte onze geleider gevangen in een zwaren fluweelen sleep, die hem bijna op den grond deed tuimelen. Ofschoon hij zich goedhield, kon hij niet laten een- half gesmoorden uitroep te doen hooren. Toen keerde hij zich glimlachend tot ons en zeide kalm: «Een weinig meer stof boven aan een damesjapon en een weinig minder onderaan, zou wèl zoo doelmatig zijn.» — Welk een droeve gedachte dat, zoodra er van kleeding sprake was in het Paradijs, het geluk verdween! «Hij was er,» zegt Bella thuis komende, «en hij was juist, zooals hij nu reeds zes weken achtereen geweest is. Waarom verklaart hij zich toch niet!.... Ik weet zeker dat ik hem genoeg aanmoedig.»  — 27 — «Zij was er,» mijmert Ernst, «zooals gewoonlijk in een japon, die meer kost dan ik in drie weken verdienen kan. Hoe kan ik Kaar ten huwelijk vragen, terwijl het mij niet mogelijk zou zijn haar den staat te laten voeren, waaraan zij gewoon is!» Ziedaar twee menschen ongelukkig gemaakt door de roekelooze pronkzucht van een van beiden. Een der kerkvaders heeft de vrouw genoemd: «een kleerendragend dier, een kleerenlievend schepsel.» — Uit de manier, waarop een man met zijn geld omspringt, kan men zijn karakter raden, en evenzoo kanomen uit de wijze, waarop een meisje of vrouw met hare kleeren omgaat, den sleutel vinden tot haar gemoed. «Ik zegen Eva voor het eten van dien appel,» zeide een jonge dame onlangs tot hare vriendin, toen zij voor den spiegel stond. «Waarom?» vroeg deze. «Omdat het zoo heerlijk is een nieuwe japon aan te passen, die goed zit,» was het antwoord. Dit is nu een onschuldig genot, maar er zijn vele vrouwen, wier eenige gedachte de kleeding is. De eerste vraag, die men van haar hoort na de eene of andere openbare plechtigheid, is: «Wat hadden de dames aan?» en bij iedere ongewone gebeurtenis in haar eigen leven is haar toilet hare grootste zorg. Zij schijnen te meenen dat de kleeren de vrouw waarde geven en niet de vrouw de kleeren, en zijn het met Napoleon Bonaparte eens, die zeide dat de eerste plicht der vrouw was «schoon te zijn». Afkeer gevoelende van deze soort van vrouwen en de groote hoeveelheid tijd en geld afkeurende, die zij aan kleeding verspillen, vallen anderen in een tegenovergesteld uiterste. Het spijt haar dat zij geen natuurlijk bekleedsel hebben ontvangen gelijk de dieren, en vinden dat, zoo zij  — 28 — dan volstrekt iets moeten aantrekken, een eenvoudige zak goéd genoeg is. «Mijne ziel is voor mij alles,» zeggen zij. «Wat komt het er op aan hoe mijn ellendig lichaam gedekt is ? Met zulke' nietigheden houd ik mij niet op.» Aan beide categorieën van dames bevelen wij den stelregel aan van een presidentsvrouw der Vereenigde Staten. «Een dame,» zeide zij, «behoort de meest mogelijke aandacht aan haar toilet te wijden, zoolang zij in hare kleedkamer-is, maar zoodra zij die verlaten heeft, moet zij het volkomen vergeten.» Wij zijl} goed gekleed als ons toilet overeenstemt met het seizoen, met onzen leeftijd, met onze plaats in de maatschappij, met ons wérk of tijdverdrijf, al naarmate wij ons met het een of met het ander bezighouden. Het is geen quaestie van geld, maar van smaak en van snit. De ééne vrouw kan smakeloos gekleed zijn in fluweel en satijn, terwijl de andere er allerliefst uitziet in katoen of wol. Eindelijk is er ook een dokter gevonden, die een goed woord heeft gedaan voor de corsetten. Hij -zeide dat het nauwe rijgen een algemeerie zegen is, daar het de dwaze meisjes doodt en de verstandigen overlaat om tot vrouw op te groeien. De vrouwen der oude Grieken (misschien het schoonste menschenras der wereld) wier prachtige standbeelden men nog tegenwoordig veinst te bewonderen, droegen nooit corsetten. Het gebruik er van werd, meen ik, eerst genoemd 400 jarën na de geboorte van Christus, toen eenige Grieksche vrouwen, naar men zegt, een arme slavin uitlachten, wijl zij haar middel had samengeperst. Het kleed dezer Grieksche vrouwen hing van de schouders af, was uit één stuk, en toonde de natuurlijke bevalligheid van het lichaam zonder behulp der kunst. Geen Grieksche dame droeg ooit dat afschuwelijk ding, hetwelk heet het figuur te verbeteren.  - 40 — En toch heeft deze dame drie volwassen dochters, echter «zóó zwak, de arme lieve kinderen, dat zij geen hand kunnen uitsteken». Daar hare zwakheid van de «nerveuse» soort is, zou het zeker veel beter zijn, zoowel voor hare gezondheid als voor de gezelligheid in huis, als de beide dienstboden werden ontslagen en de jonge dames zelf het huis bestierden. Een andere bezorgde mama kwam dezer dagen bij een dokter van naam in Amsterdam en kreeg het volgend advies: «Het beste versterkende geneesmiddel is de ouderwetsche manier om onze eigen handen te gebruiken, in plaats van alles door dienstboden te laten verrichten. Laat uwe dochters friesche boezelaars voordoen en minstens twee of drie uur daags in het huishouden helpen.» «Maar dat is geen «ton», antwoordde de mama. «Dat kan ik niet helpen,» zei de dokter. «De natuur laat echter niet met zich spotten. De mensch is een machine, gemaakt voor beweging, niet voor rust. Versmaden uwe dochters het versterkende middel, dat de natuur haar aanwijst, dan moeten zij mijne drankjes nemen — een armzalig surrogaat voorwaar!» De couranten melden indertijd dat de koningin van Zweden, tijdens haar verblijf alhier, op raad van Dr. Mezger, iederen morgen zelf hare kamer «deed», vegen incluis. Een zeer gezonde lichaamsoefening inderdaad, maar hoeveel onzer jonge dames hanteeren ooit den vloerschuier? Hoeveel harer trachten zich in huis nuttig te maken en de zware taak harer moeders te verlichten in plaats van visites te maken en te wandelen? Evenwel — de netheid heeft ook een keerzijde. Zoodra een huisvrouw haar overdrijft, wordt deze deugd eer een plaag dan een zegen voor hare huisgenooten. Vooral de Hollandsche vrouw verheft bezem en stofdoek al te dikwijls  — 46 - dan eens, zoo ge het nog nooit beproefd hebt, met uwe linkerhand te schrijven, en bedenk dan dat een kind geheel en al linkerhand is. Het behoeft nauwelijks betoog hoe hartelijk een onderwijzeres met de jeugd moet medegevoelen om haar te kunnen verstaan. Sommigen van haar schijnen niet in staat te zijn zich hare eigene kindsheid te herinneren en geven aan hare leerlingen den indruk, dat zij nooit kinderen zijn geweest. Zich aldus onbegrepen gevoelende, ontbreekt een kind de moed zijne zwarigheden te openbaren. De vrouw, die niet in staat is het menschelijk hart te doorgronden, deugt niet voor onderwijzeres. Een van de voorschriften voor de kapelaans, die opgeleid worden om later in militaire gevangenissen nuttig te zijn, luidt aldus: «Hij moet zooveel hij kan — en vooral door het winnen van hun vertrouwen — eèn grondige kennis trachten te verkrijgen van het karakter en den aard van alle gevangenen.» Deze regel moest evenmin ooit worden verwaarloosd bij de opvoeding van kinderen. De eerste Jezuïeten, die meesterlijke opvoeders waren, hadden de gewoonte in het geheim aanteekeningen te maken over hunne leerlingen, en vele jaren later, toen deze aanteekeningen onderzocht werden, zegt men, werd de juistheid dier voorzeggingen treffend bewezen door het gevolgd succes van velen, die naam hadden gemaakt. Een andere tactiek van deze Jezuïeten kan worden aanbevolen aan zulken, die dwaselijk meenen dat er weinig bekwaamheid en kennis vereischt wordt om jonge kinderen te onderwijzen. In hunne scholen plachten zij de jongste en minstgevorderde leerlingen aan de zorg der beste onderwijzers toe te vertrouwen. Want terwijl ieder met behulp van eenigen ijver, een goed geheugen en een tamelijke dosis verstand zich voldoende kennis kan verwerven ommeerge-  - 48 - nalaten verontwaardigd te zijn over de manier, waarop sommige lieden hunne gouvernantes behandelen. «Moeders!» zoo roept de Engelsche schrijver Ruskin uit, «is het wel waarschijnlijk dat uw dochtertje haar eigen gedrag of ontwikkeling van veel gewicht zal achten, wanneer gij de geheele vorming van haar gemoed en verstand toevertrouwt aan iemand, die gij door uwe dienstboden met minder achting laat behandelen dan uwe huishoudster (alsof de ziel van uw kind van minder gewicht ware dan geleien en kruidenierswaren!), en wie gij zelfs een eer meent aan te doen, als ge haar somtijds des avonds in de gezelschapskamer duldt?» «Als wij recht willen waardeeren al degenen, die medewerken tot den voorspoed van den staat, dan moeten wij den eersten rang toekennen aan hen, die kinderen onderwijzen, wier arbeid invloed oefent op de toekomst, en van wier streven het welzijn des lands grootendeels afhangt,» zegt Lorenzo de Medici. Onderwijzen is slechts een onderdeel van die heilige taak der vrouw op aarde: invloed te oefenen. Vergeet noch verspil ooit die groote macht, welke u geschonken is, maar houd haar in eere als een heilig, kostbaar, u toevertrouwd goed, en gebruik uw talent zóó goed, dat het u in uwe laatste ure zijn zal, als sprak de Heer tot u: «Gij hebt wél gedaan, gij goede en trouwe dienstmaagd.»  HOOFDSTUK VII. TDSSCHEN SCHOOL EN HUWELIJK. Den ledigen tijd niet ledig doorgebracht 1 Sir Henrt Wilton. e jaren in het leven van een meisje, die volgen op het verlaten der school en voorafgaan aan haar huwelijk, zijn dezelfde, welke de jongeling aan de hoogeschool doorbrengt, of gebruikt om zich voor een beroep te bekwamen. Sommip-e ione-e meisips «rnHeprot. die jaren voor examens, maar verreweg de meesten beschouwen ze als een «mauvais quart d'heure,» dat op een onverantwoordelijke wijze doorgebeuzeld mag worden, tot haar trouwdag gekomen zal zijn. Trouwen beteekent voor haar een tehuis, een positie, neen, soms nog minder: de titel van mevrouw of een huwelijksreis. Dus haasten zij zich door de dagen der jeugd zoo snel zij kunnen, alsof zij een vervelende taak hadden af te maken. En toch zijn deze jaren, waarin men zich 200 ]icht vaste gewoonten dgen maakt) q _ felbaar de gewichtigste van haar geheele leven. Brengt het meisje ze door in gedachteloos nietsdoen, de gevolgen er van zullen zich doen gevoelen in het karakter der vrouw. Gelukkig de mensch, wiens dagelijksch werk hem als 't ware  — 5o — ■wordt aangewezen en die dus niet behoeft te zitten bedenken hoe hij zijn tijd klein zal krijgen. Dit laatste is helaas de ellendige toestand van ontelbare meisjes, die in ruime omstandigheden leven en veel zusters hebben. Wat zullen zij doen in de jaren tusschen school en huwelijk? Meisjes, die hare dagen slijten zonder zich ooit af te vragen hoe zij dat doen, verdroomen haar gouden jeugd en zijn volslagen nutteloos. Regel de uren van uw dag. Ge behoeft u geen slavin te maken van die regeling, maar wij moeten onzen tijd zoodanig verdeelen, dat wij geen enkel oogenblik laten verloren gaan en gemakkelijk onze plichten kunnen vervullen. Bijzonder kostbaar zijn de uren tusschen negen en twaalf. Gebruik ze voor studie, muziek, (als ge er aanleg voor hebt), of tot het aanleeren van de een of andere nuttige kunst, waarmede gij uw brood zoudt kunnen verdienen, als gij daartoe eens gedwongen werdt. Niemand zou er slechter aan" toe zijn, integendeel. Iedereen zou er wél bij varen, als meisjes van alle standen in het een of andere vak zóó bekwaam werden gemaakt, dat zij ten allen tijde, zoo noodig, geld konden verdienen. De oplettendheid, orde en vlugheid, die men zich eigen maakt bij het aanleeren van een handwerk of bij het beoefenen eener schoone kunst, leggen een beteren grond voor het karakter eener waardige huismoeder, dan het doelloos gefladder van het gewone jongemeisjesleven. Met fortuin begiftigde jonge dames behoeven hare vaardigheid of bekwaamheid niet te koop te bieden, alleen omdat zij vaardig of bekwaam zijn. Omdat zij kunnen graveeren, behoeven zij nog geen graveersters van beroep te worden, evenmin als zij dienstboden behoeven te worden, omdat zij een kamer aanvegen of een aardappel koken kunnen. Bekwaamheid van eiken aard kan in voorraad worden gehouden, als zij niet terstond in klinkende munt behoeft  — 5i — te worden omgezet. Er bestaat een opvoeding van volwassenen en wij leeren steeds voort tot den dag van onzen dood. Daarom is het zoo dwaas de opvoeding van een meisje voltooid te noemen, wanneer zij de school verlaat. Zij behoeft zich aan de volgorde der lessen niet meer te houden, maar zij kan ten minste beproeven niet te vergeten wat zij geleerd heeft. «Het is minder hard in de jeugd te leeren dan in den ouderdom onwetend te zijn,» zegt het spreekwoord. Waarom zal een meisje op achttienjarigen leeftijd alle studie vaarwelzeggen, juist als zij een weinig in de verschillende vakken begint thuis te geraken? Als zij bij het verlaten der school de boeken gaat beschouwen als geestelijke martelwerktuigen, staakt zij hare vorming, juist nu die haar eerst recht genot zou gaan geven. Maar geest en lichaam zijn nauw met elkander verwant, en bij het beschaven van den geest mag een meisje niet verzuimen ook het lichaam zijn eisch te geven. Op lateren leeftijd zal zij heel wat gezondheid en lichaamskracht noodig hebben, en die kan zij verkrijgen door wielrijden, zwemmen, kaatsen, roeien en het doen van die gymnastische •oefeningen, welke tegenwoordig voor meisjes zijn uitgedacht. Door deze spelen verovert zij zich, mits zij ze matig beoefent en wel in een doelmatige kleeding, die de longen vrijlaat (vooral geen nauwsluitend corset), een vaste hand, een scherpen blik, een frisschen blos en de luchthartigheid,' welke in een lichaam woont, dat niet belemmerd wordt in zijne bewegingen. Zij bestendigen de gezondheid en volmaken de schoonheid. ^ Welopgevoede meisjes kleeden zich eenvoudig en wijden niet al hare gedachten uitsluitend aan haar toilet. Vooral op het gebied van hoeden heerscht nog veel wansmaak. Onlangs ving ik een opmerking op, die sotto voce door een student werd gemaakt over een jonge dame, die de aandacht trok.  — 52 — «Zeker, ze is heel lief,» zeide hij tot zijn vriend, «maar die afschuwelijke met vogelafval versierde hoed bederft alles.» Het bewuste hoofddeksel was gegarneerd met een vogelkop, halsveeren en klauwen. Een teerhartig jong meisje van mijne kennis zeide tot haar broertje: «Jij wreede bengel, mag jij die arme vogels hunne eieren afnemen?» «O,» antwoordde het ventje, »dat beest daar op je hoed is de moeder. Zij trekt er zich niets van aan.» Natuurlijk is het onmogelijk voor een meisje, dat hare eigene japonnen en hoeden maakt, iedere nieuwste nieuwigheid te volgen, maar dat is ook volstrekt niet noodig, en haar werk. stijft haars vaders kas, evenals wanneer zij het eerste onderwijs van hare kleine broertjes en zusjes op zich neemt. •■ , ;}*•-,* «Wat kan ik doen om moeder te helpen ?» Die vraag moest ieder jong meisje zich dagelijks voorleggen. In een groot en welingericht huishouden moet iedere dochter haar eigen taak hebben. De een heeft toezicht te houden in keuken en eetkamer; zij moet zorgen dat de tafel behoorlijk voorzien is van spijzen en dat er in het sousterrain zuinig wordt huisgehouden. Een ander brengt de ontvangkamer en de slaapvertrekken in orde; een derde heeft het verstelwerk voor hare rekening. De volgende week verwisselen zij eens van bezigheden en op die manier heeft hare moeder tijd om te lezen, uit te gaan, vrienden te ontvangen en een welverdiende rust te smaken. Wij zijn het volkomen met Von Raumer eens, waar hij zegt: «Wij oordeelen dat ieder meisje, van welken stand en in welken staat ook, noodzakelijk moet onderricht worden in de bezigheden van het huishouden en dat hare opvoeding anders niet voltooid kan heeten. Ik zeg: meisjes van alle stand en staat moeten leeren met kennis en overleg huiselijk  — 53 — ■werk te verrichten, dewijl zij later allen, al leven zij ook in den ruimsten overvloed, een overzicht moeten houden • van de huishouding en goed bekend zijn met wat zij van de dienstboden in betamelijkheid eischen kunnen. Dit oordeel kan geen vrouw bezitten, die niet zelf de bijzonderheden des huishoudens door eigen ervaring heeft leeren kennen.» Vloeren boenen, pannen schuren, laarzen poetsen, borden reinigen, linnengoed wasschen en strijken, dat alles kan goed of slecht verricht worden, en een meisje zal er niet van bederven, als zij het eens zelf beproeft, opdat zij later hare dienstboden kan wijzen hoe het gedaan moet worden. «Moeders!» zegt Dr. Coronel, «laat uwe dochters in de jaren, die tusschen de school en het huwelijk liggen, rijkelijk plukken van de vruchten aan den boom des levens, dien gij ^elf in den huiselijken hof vertegenwoordigt. Leidt haar reeds vroeg op tot nuttige werkzaamheid. Laat geen werk haar vernederend toeschijnen, dat in het belang van haar gezin wordt ondernomen. Leert haar beurtelings het huishouden met spaarzaamheid leiden, de voeding met verstand regelen, de reinheid op prijs stellen, de waardigheid tegenover het dienstpersoneel, de liefde en genecenheid jegens de overige huisgenooten in acht nemen.» Met naaiwerk hebben meisjes doorgaans niet veel op, vooral niet als het wat eentonig is. Toch kan men van moeder de vrouw niet verwachten dat zij al het verstelwerk doet, en in tegenwoordigheid van nadenkende meisjes moest zij nooit hare eigene handschoenen behoeven te herstellen , nog veel minder die van vader of de jongens. Bezoekers zijn dikwijls vervelend of vermoeiend. Helpt gij uwe moeder wel eens om het gesprek gaande te houden ? Misschien berooft dit u van een welverdiend uitspanningsüurtje , maar gij doet er een goed werk aan naar hun  — 55 — zij aanbiedingen van hulp krijgen, en geven gaarne wat te doen aan hen, die toonen hunne krachten aan het goede doel te willen wijden. Het was vroeger de gewoonte in Indië dat een bruid den geheelen namiddag van haar trouwdag met haar gezicht naar den muur ging zitten. Als iemand sprak, mocht zij niet antwoorden. Dit was de zinnebeeldige voorstelling harer smart over het verlaten harer maagdelijke gelukstaat. Al voelt een Hollandsch meisje deze smart nu juist niet zoo diep, als zij trouwt, wanneer zij hare meisjesjaren geluk-, kig maakt door ze goed te gebruiken, kan zij ten minste rustig wachten tot de rechte Jozef komt, in plaats van zichzelf weg te gooien aan den eerste den besten. Meent zij hulpmiddelen te moeten gebruiken om zichzelf grooter aantrekkelijkheid te geven, dat hangt af van de soort van man, dien zij wenscht te huwen. Maar als zij zich een braaf, waardig man tot echtgenoot wenscht, doet zij veel wijzer geen kunstgrepen aan te wenden, maar zich juist voor te doen, zooals zij is. Laat zij haar geest ontwikkelen , zich bezighouden met goed en nuttig werk, zoowel binnen als buitenshuis, zich oefenen om practische kennis te verkrijgen van huishoudelijke zaken en dan afwachten of het lot haar een echtgenoot toeschikt, die haar bevalt. Dat schoolmeisjes en jonge dames veel en ernstig over het huwelijk nadenken, geloof ik niet. Zij houden van gekheid maken, beminnen vroolijke scherts en laten zich graag de hulde welgevallen, waarop hare jeugd en schoonheid haar recht geven. Velen onder haar — maar het aantal is niet zoo groot meer als vroeger — zijn bang een oude vrijster te worden, en nemen dwaselijk het eerste het beste huwelijksaanzoek aan, vreezende dat zij misschien nooit weer gevraagd zullen worden. Maar er zijn tegenwoordig zóóveel middelen voor de vrouw om in haar eigen onder-  - 56 - houd te voorzien, terwijl de publieke opinie het meisje, dat' werkt minstens even hoog eert als hare zusters, die «arbeiden noch spinnen,» dat het trouwen om een onderkomen te hebben .(wat vroeger maar al te veel in zwang was) tegenwoordig meer en meer als iets schandelijks ° wordt beschouwd.  HOOFDSTUK VIII. EXAMEN VAN HUWELIJKSCANDIDATEN. Trouwen, o, dat is gemakkelijk genoeg; maar een goede huisvrouw worden, daarop komt het aan, en de mannen van zulke dames, die er maar op los getrouwd zijn , zonder eenige huishoudelijke kennis of ervaring te bezitten, ontdekken te laat de bittere waarheid van de spreuk: «De trouwring maakt de huisvrouw niet, evenmin als de gereedschappen den schrijnwerker maken.» Anonymus. atechismus vóór het huwelijk,» zoo luidt het onderschrift eener schilderij, die ik onlangs in een museum aantrof. Het tooneel is de keuken eener boerderij in België. Een vaderlijke oude pastoor zit in een leuningstoel, en ondervraagt den verlegen. dommen uitverkorene der bruid, welke laatste op eenigen afstand staat, zenuwachtig haar aanstaanden echtgenoot gadeslaande en angstig den uitslag afwachtende van het examen. Blijkbaar zou zij hem graag «vóórzeggen,» maar de pastoor houdt haar scherp in het oog. De moeder van het meisje heeft het te druk met het gereedmaken van een maal voor den eerwaarde of misschien voor het bruiloftsmaal, dat  - 58 - morgen moet aangerecht worden, om zich te bemoeien met dingen, die zóó ver boven haar begrip gaan. In den catalogus staat de schilderij aldus aangeduid: «Catechismus vóór het huwelijk, bij de Belgische Wet voorgeschreven,, als noodzakelijk voor de rust van Staat en volk.» Hoe verstandig van de Belgen een wet te maken, die voorschrijft dat men zich, eer men huwt, voorbereide tot dien gewichtigen stap, opdat jongelieden zich zullen afvragen hoe zij zich tegenover elkander hebben te gedragen!' Ieder huisgezin is een eenheid in het getal der natie en slechts de algemeene trouwe plichtsbetrachting van ieder huisgezin afzonderlijk kan natiën vormen en in stand doen blijven. Op de schilderij is het de bruidegom, die door den pastoor op zijne plichten gewezen wordt; wij daarentegen willen in dit hoofdstuk iets zeggen over de onmisbare voorbereiding der bruid, wil zij op waardige wijze hare plichten als gehuwde vrouw vervullen. Hooren wij daar niet den vrooüjken lach van een meisje y dat zulk een voorbereiding bespottelijk of minstens overbodig vindt ? Dat zij de ronde woorden verneme, welke een dame van mijne kennis onlangs tot een jonge vrouw sprak, die een dergelijke meening was toegedaan. «O ja,» zeide zij, «je dacht zeker dat een vrouw vanzelf huishouden leert, zooals een eend het zwemmen? Het lijkt er niet naar. Huishouden moet geleerd worden evenals iedere andere kunst, en zij die het niet vóór haar trouwdag leeren, moeten het daarna doen, of gelijk zoovelen,. haar levenlang in een rommel zitten. «Kijkt vóór je springt,* is mijn raad aan jonge vrouwen. Alle meisjes willen trouwen, maar ik zou wel eens willen weten hoevelen reeds haar best doen om later een goede vrouw te worden.»  — 59 — Toen ik onlangs een bezoek bracht bij vrienden van mij, kwam juist hunne dochter van de school thuis. «Nu, pa, wat zegt u van mijn getuigschrift?» vroeg zij. «Staathuishoudkunde, voldoende; teekenen en muziek, teer goed; redeneerkunde, uitstekend.» «'t Is mooi,» zei de vader lachend, «vooral met het oog op je toekomst. Als je man nu maar wat kan huishouden, koken, verstellen en met de naaimachine weet om te gaan, zullen jullie wel een gelukkig paartje zijn.» Wij juichen gaarne een hoogere, ja, een hoogst mogelijke opvoeding van meisjes toe, mits zij terzelfder tijd leeren huishouden. Alle meisjes kunnen geen rijke huwelijken doen, en al doen zij een goede partij, bij de onzekere toestanden van het tegenwoordige leven, kan een man, die heden rijk is binnen weinige jaren tot hen behooren, die met moeite strijden om hun bestaan. En zonder twijfel mogen deze mannen verwachten dat de vrouwen, die zij aan het hoofd stellen vau hun dikwerf met zooveel moeite veroverd tehuis, in staat zullen zijn de dienstboden met oordeel aan het werk te zetten, of desnoods zelf de handen uit de mouw te steken en, zonder hulp van dienstboden, alles geregeld zijn gang te laten gaan. Gisteren sprak ik een mijner bekenden op een vergadering. «Ik ben verbaasd over het voorkomen van je vriend B,» zeide ik. «Wat ziet hij er ellendig uit! Heeft hij misschien een ongelukkige liefde?» «Neen,» zeide mijne vriendin, «hij is ongelukkig getrouwd.» Voor eenigen tijd verscheen er in Engeland een klein boekje over de moeielijkheden, die een jonge vrouw ontmoet, als zij getrouwd is zonder zich met huishoudelijke kennis gewapend te hebben. Uit de voorrede er van halen we het volgende aan. «Duizenden van mannen en vrouwen zijn gehuwd, en daarna  — 6o — met wederzijdschen afkeer gescheiden, eenvoudig door de onbekwaamheid der vrouw om met hare middelen rond te komen en door hare onbekendheid met die kleine geriefelijkheden, welke een man aan zijn huis binden. De slordigheid en verkwisting, die een man tot een zwerver maken> hebben dikwerf hun oorsprong in de verkeerde opvoeding van zijn «kind-vrouwtje.» Moeders, luistert naar mijn raad en voegt bij de vakken van wetenschap en kunst, Waarin ge uwe meisjes laat onderwijzen, toch die van het huishouden en het tactvol omgaan met kinderen en dienstboden.» «Oefent uwe dochters in huiselijk werk,» zegt Ehrenberg, «opdat zij zich daaraan wijden met de warmte eener jeugdige liefde, door de gewoonte er behoefte aan krijgen en er gelukkig bij zijn.» • Vele huisvrouwen kunnen tehuis zóó slecht gemist worden, dat, willen zij hare huisgenooten gelukkig maken, zij zich geen tijd mogen] geven naar de kerk te gaan. Maar tehuis verspreiden zij zegen. Hare .plichten te vervullen, dat is haar godsdienstoefening. Mogelijk hebt gij de schoone legende gelezen van Francisca? De overlevering zegt dat zij een Romeinsche edelvröow was, die te midden van de pracht van het hofleven en een hoogen rang den eenvoud bewaarde van de ware vroomheid. léderen dag trok zij zich op vaste tijden in hare bidkapel terug, om daar tot zichzelf in te keeren ; maar zoodra zij geroepen werd, wat dikwerf gebeurde, kwam zij welgemoed voor den dag, zeggende dat een vrouw en moeder God in de eerste plaats moet dienen in de trouwe vervulling harer huishoudelijke plichten, en eerst daarna voor het altaar. Francisca had een vrij wat zuiverder opvatting van den waren godsdienst dan die dames, welke trouw naar de kerk loopen en huisbezoek doen, terwijl zij haar eigen huis ver-  — 6i- — waarloozen, waaraan zij toch wel het allereerst hare zorgen mochten wijden. «Ik zag je vandaag niet in de kerk,» zeide een dame tot een harer kennissen, «'t Was een prachtige preek over de opvoeding van kinderen.» «Neen,» was het eenvoudig antwoord, «ik was thuis met de kinderen bezig.» Maar cr is voor de vrouw, behalve de voorbereiding om een goede huisvrouw te zijn, nog een andere, n. 1. die om geestelijk een goede gezellin van haar man te zijn. «Waarachtige levensgemeenschap kan er tusschen echtgenooten alleen dan bestaan, wanneer zij met elkander kunnen denken en gevoelen,» zegt De Keijser. Een meisje kan niet te veel zorg wijden aan de beschaving van haar geest, als zij wil dat haar man haar zal liefhebben en waardeeren als een makker, en als iemand, wier raad waardig is overwogen te worden, wijl zij een helderen blik heeft in zijne zaken. Maar wat zij ook leert, laat zij het goed doen; Een vrouw kan haar man altijd met hare kennis, hoe gering die ook zij, te hulp komen; maar door hem hare halve of onjuiste-kennis op te dringen, kwelt zij hem slechts. «Hoe ver men den kring ook wille trekken voor de wetenschap der vrouw, men wachte zich voor den waan, dat het bij haar minder dan bij den man op degelijkheid en grondigheid aankomt,» zegt Niemeyer. «Het moge nog zoo weinig zijn wat zij leert: als er maar juistheid, nauwkeurigheid, zekerheid en orde is in hetgeen zij weet.» Een hoofdonderwijzeres had onder hare leerlingen een ondeugend meisje van dertien jaar, dat de talen met opzettelijke achteloosheid behandelde en een onverholen minachting aan den dag legde voor kunsten en wetenschappen in het algemeen. Eindelijk nam de juffrouw haar eens ernstig onder handen, en na uitgeweid te hebben over de verkeerd-  — 62 — heid van zulk een gedrag, roerde de onderwijzeres, die zelf ongetrouwd was, het teedere punt aan, wat er in de toekomst wel van hare pupil moest worden. «Denk eens na, lieve Emilie, hoe noodig het nu is dat ge uw geest beschaaft, opdat ge gewapend zult zijn voor den strijd om het bestaan.» «Ik begrijp u niet, juffrouw,» zei Emilie uit de hoogte. «Weet u dan niet dat ik later zal trouwen?» Niet kwaad gezegd voor een dertienjarige! Maar het toont ons in welke richting de gedachten onzer meisjes kunnen afdwalen, en het is misschien maar beter dat zij er voor uitkomen, opdat • er een tegengif kan worden toegediend. Waarschijnlijk was dit denkbeeld in dat jonge hoofdje ontstaan door de een of andere onbedachtzame opmerking, in tegenwoordigheid van het kind gemaakt. Het beste tegengif in zulk een geval is het meisje te overtuigen dat, al is zij misschien bestemd te trouwen, onwetendheid toch geen zeer wenschelijk huwelijksgoed is om haar man mede te brengen. Al was het maar ter wille van hem, dien zij, zooals te hopen is, uit liefde zal huwen, moest een meisje haar best doen hare zedelijke en verstandelijke gaven zooveel mogelijk te ontwikkelen. Wij weten wel dat kennis alleen geen goede vrouw maakt, maar onwetendheid zal dat nog minder doen, en wat ons betreft, wij zouden liever in het huwelijksbootje stappen met een meisje, welks geest is ontwikkeld, dan met een gansje, welks brein op een ongewieden tuin gelijkt. Een vrouw moet een degelijk gesprek kunnen gaande houden met haar man en zijne vrienden, en daartoe moet haar verstand veelzijdig ontwikkeld zijn, omdat zij niet^eleerd mag schijnen, zooals dat aan een man geoorloofd is, maar den indruk moet teweegbrengen als gaf haar aangeboren gezond verstand haar alles in.  - 63 - Ieder talent, dat onze woning aantrekkelijker kan maken voor de mannelijke huisgenooten, verdient te worden aangekweekt, maar zonder twijfel staan de zedelijke gaven der vrouw voor dit doel hooger dan de verstandelijke. Vooral een goed humeur en een onverstoorbaar optimisme zijn niet genoeg te waardeeren. Een bestendig goed humeur is een hoedanigheid, die door geen verstandig man geringgeschat zal worden, als hij een vrouw kiest. Een waarlijk goede vrouw is beleefd, vriendelijk en zacht bij alles, wat zij doet. Zij mag leelijk zijn, maar altijd is zij innemend. Hare eerste zorg is nooit — zelfs niet voor een oogenblik — de behagelijkheid te verstoren, waarmede zij zich heeft omringd. Zij weet dat, terwijl het de plicht van haar man is geld te verdienen, op haar de taak rust het leven aantrekkelijk en aangenaam voor de haren te maken. Haar voortdurend streven is genoegen te geven en beminnelijk te zijn, en zij maakt het spreekwoord tot waarheid: Eigen haard Is goud waard. Maar dit alles eischt voorbereiding, eer men huwt. Letterkundigen of kunstenaars hadden zich dikwijls te beklagen over de kinderachtige afgunst hunner vrouwen. De wijsgeer der oudheid, die drie jaren lang zijne oogen niet wilde opslaan, uit vrees dat zij op een vrouw zouden rusten, had zonder twijfel een dergelijke ondervinding opgedaan. Dit is een dikwerf voorkomende fout bij alledaagsche vrouwenkarakters. In een vlaag van woede verscheurde de eene vrouw het schildersdoek, waaraan haar man arbeidde; een andere koos met nijdige standvastigheid juist altijd de uren, wanneer haar man zat te schrijven, om hare gamma's te stu•deeren of een sonate te trommelen; en een derde (maar -zulk een kwaadaardigheid is haast ongelooflijk!) begon al-  -64 — tijd, zegt men, een liedje te zingen in dezelfde kamer, waar haar man, die dichter was, poogde een schoon en doorwrocht sonnetaf te maken. En dit alles.trit pure jaloezie over een denkbeeldige veronachtzaming. Als zulke vrouwen zich ooit tot het huwelijk hadden voorbereid, zouden zij tot beter besef zijn gekomen van hare verplichtingen als vrouw en moeder. De maanden, die het huwelijk voorafgaan, konden vrij wat nuttiger besteed worden dan met het klaarmaken van een uitzet. Als een meisje, verloofd rakende, zich voor hare taak ging bekwamen, zooals ieder wijs mensch doet, die een werkkring gaat aanvaarden, zou de wereld er niet slechter bij varen. «Of welk vak is er.,» vraagt Manssen in zijn bekroond werk: «het Christendom en de vrouw», «dat geen degelijke voorbereiding eischt, geen kennis van al die zaken, welke bij de uitoefening van dat vak voorkomen ? Welke betrekking zal zonder die kennis ooit naar waarde worden bekleed, welk ambt aanvaard ? Zal b. v. een koopman ooit een boekhouder nemen, die niet kan boekhouden ? De reeder een kapitein, die aardrijkskunde noch stuurmanskunst geleerd heeft?» Maar al te veel wordt het huwelijk door onze jonge dames beschouwd als het einde van al hare beproevingen, terwijl het inderdaad pas het begin er van is. Mochten deze denkbeelden algemeen ingang vinden, er zou heel wathartepijn minder in de wereld zijn.  HOOFDSTUK IX. WIEN KIEST GE U TOT MAN ? Gather the rose-buds, while ye may,. Old Time is still a-flying, And this same flower, that smiles to-day, To-morrow will be dying. Then be not coy and use your time, And while ye may, go marry, For, having lost but once your prime, You may for ever tarry. Herrick. .„IC^, «etr*"'} et eerste > een meisje te doen heeft, wan- j| neer zij haar catechismus van het huwelijk I goed van buiten heeft geleerd, of met andere I woorden, zich physiek, geestelijk en zedelijk V VlPÉ»ft tmnrhprMA *r\+ Atexrt UaiVirrnr, rins,* Ir. een man te kiezen. «Och hemel», zoo hoor ik verscheidene meisjesstemmen, «hielen ? Ik kan noch kiezen, dien ik graag zou willen hebben, noch afwijzen, die me vraagt.» Helaas, 't is waar. Een meisje kan niet kiezen, dien zij liefheeft, omdat hij haar misschien niet trouwen kan, of omdat hare liefde onbeantwoord blijft. Ook kan zij niet wei- 5  — 66 — geren, die haar niet bevalt, zonder gevaar te loopen nooit weer een kans te krijgen om aan den onnatuurlijken toestand van het coelibaat te ontsnappen. Arm kind! Vooral de meisjes zonder fortuin zijn in het laatste opzicht dubbel afhankelijk. Mpeder's tranen, Toekomst zwart, Vaders toespraak, Wijs maar hard. Idealen, Trouw gekweekt, Vlien den boezem, Die schier breekt. «Weet ze zeker Dat 't verschiet Haar een andren Minnaar biedt?» Wreede weifling, Bittre strijd: Heel een leven Ramp gewijd! — Van der Hoop. Toch moet het ons van het hart dat een meisje zedelijk verplicht is een man af te wijzen, als zij hem niet liefheeft, want het is toch nog beter een oude-jongejuffrouw te worden dan levenslang ongelukkig gehuwd te zijn. Het zij verre van ons een meisje aan te raden het huwelijk uit te stellen tot zij 380 jaren oud zal zijn, wat, naar ik meen, de leeftijd was, waarop de dochter vanHenochden «houwelijcken staat» intrad; maar wij waarschuwen haar met nadruk toch vooral niet te veel over liefde en trouwen te denken in den tijd, dien men gewoonlijk noemt: «de jaren tusschen mal en dwaas». Zulk een vroegrijpheid richt in vele opzichten schade aan. Zij bederft de gelukkige meisjes-  - 67 - jaren, wanneer gemoed en geest onder gezonden invloed juist zoo frisch en liefelijk kunnen ontluiken; zij leidt de gedachten van de studie af, vervult den geest met droombeelden, wenschen en illusies, die niet alleen nutteloos zijn, maar zelfs schadelijk, en maakt ongeschikt tot een gezonde levensbeschouwing; zij vormt oppervlakkige en lichtzinnige karakters en leidt niet zelden tot dwaze engagementen, die de bron zijn van veel last en verdriet. Soms zelfs voert zij tot een huwelijk, eer nog jongeling of meisje recht weten wat zij doen, en terwijl het meisje noch physiek, noch redelijk, noch op huishoudelijk gebied geschikt is te huwen. Er zijn menschen, die nooit schijnen te bedenken dat de liefde een heilige en ernstige zaak is, nog iets anders dan «een wond van Amor's pijl» of een geschikt onderwerp voor boert en scherts. En als de vrouwen daarin voorgaan, zullen de mannen niet achterblijven. Gij meisjes, bedenkt dat _gij de liefde heilig moet houden, of de mannen zullen haar gaan geringschatten. Als ge uw hart wegwerpt aan iederen knaap, die u maar gewone beleefdheid bewijst, zal hij u achter uw rug uitlachen en dingen zeggen, die gij niet graag zoudt hooren. Pogen meisjes door allerlei kunsten de aandacht op zich te vestigen, dan vergeten zij de waardigheid, die zij zichzelf verschuldigd zijn. Een Geldersch boerinnetje van mijne kennis deed anders. Toen zij door een rijk man, dien zij graag nam, zonder veel plichtplegingen werd ten huwelijk gevraagd, zeide zij flinkweg: «Joa, Joap, ik vat oe wel, moar ge mot me toch erst, zooas 'tbeheurt, 'n puske noaloópe.» — Het behoeft geen betoog, dat op het karakter van den man het geluk der vrouw berust. Een rechter vroeg eens aan een beschuldigde of hij gehuwd was.  — 68 — «Neen,» zei de man norsch. «Gelukkig voor je vrouw,» hernam Zijnedelgestrenge.— Een jongmensen biedt zijn hart en hand aan een jonge dame. Als zij zich de moeite wilde geven onderzoek te doen, zou zij vernemen dat hij een sluwe deugniet is, die haar nooit gelukkig zal maken. Maar omdat hij er goed uitziet: of een gladde tong heeft en zijne zaak welsprekend bepleit,. zegt zij ja en dompelt zich voor haar gansche volgendeleven in ellende. — «Als ik ga trouwen,» zeide een bakvischje tot hare schoolvriendinnen, «wil ik een mooien, grooten, knappen mam hebben, die door iedereen bewonderd wordt.» «Dat zou toch niet slim van je zijn, zus,» zeide hareoudere en verstandiger zuster. «Op een minder knappen manzou je niet zoo behoeven te passen en je zoudt veel meer zijn gezelschap genieten.» — Ook moet ik jonge meisjes., waarschuwen voor een man die met geringschatting spreekt van de vrouw en de liefde der vrouw. — . Eenige maanden geleden woonde ik het volgende tooneel bij in een familie, waar ik den dag doorbracht. Het middagmaal zou juist worden opgedragen, toen de heer des huizes thuiskwam, blijkbaar zeer opgewonden en slecht geluimd. Bij het een of andere gezegde zijner vrouw werd hij woedend,. wierp een stoel omver en vloekte en raasde. De dienstboden vluchtten, de kinderen wérden-haastig weggebracht. Ik -vroeg de vrouw des huizes, die aan mij verwant was, of zij vóór haar trouwen geweten had dat haar aanstaande dronk. «Neen,» zeide zij, «eigenlijk niet. Ik hoorde het pas den dag te voren, en dat was natuurlijk te laat.» Het was niet te laat; vijf minuten van te voren zou het nbg niet te laat geweest zijn. Ja, al had zij reeds op het stadhuis gestaan, toen zij het hoorde, zou zij het recht gehad heb-  vijf en veertig en vijf en zestig jaren oud en een ijverig afschaffer. Een -weduwnaar zal de voorkeur genieten, maar hij moet liever thuis zijn bij zijne vrouw dan in gezelschap. Wat mij betreft, ik geloof dat ik een trouwe en liefhebbende gade zou zijn, bekwaam om een huishouden te besturen en niet onwiffig mij eenvoudig te kleeden en zuinig te leven als het moest.» Voorwaar een roerend epistel, vooral wanneer men bedenkt dat een onnoemelijk aantal vrouwen evenzoo zouden kunnen spreken. — Een coquette is een jonge dame met meer gratie dan verstand; meer talenten dan kennis; meer lichamelijk dan zedelijk schoon; meer bewonderaars dan vrienden, en meer dwaze dan verstandige lieden in haar gevolg. Menig jong meisje verspeelt hare kans op een gelukkig huwelijk door hare lichtzinnigheid en hare behoefte om te coquetteeren. Ofschoon in hare coquetterie misschien geen kwaad steekt, schrikt zij er een degelijk man door af. De leerzame geschiedenis van «Colijn, een brave boerenzoon» en Lizette, de fiere schoone, behoort helaas tot de volksliedjes, die uit den tijd zijn geraakt, maar is nog steeds vol diepe, actueele waarheid. Als een meisje het hoofd te hoog draagt, en de mannen versmaadt, die haar hart en hand bieden, dan zal zij veracht worden door hen, die zij aan zich zou wenschen te binden. . Het gebeurt soms dat een meisje huwt met iemand, om wien zij niets geeft, alleen om een minnaar te straffen, die haar trots gekwetst heeft, hetzij in werkelijkheid of in schijn. Was het onderwerp niet al te treurig om er over te schertsen, dan zouden wij zeggen dat zulk een meisje, hetwelk uit «dépit» trouwt, doet als iemand, die zijn neus afsnijdt om zijn gezicht te ergeren. Bij de mannen bestaat soms een andere drijfveer tot het — 70 —  sluiten van een huwelijk zonder liefde, een drijfveer, die minder onedel is, maar evenveel ellende na zich sleept. Wanneer een nauwgezet man het spel van het courtiseeren te ver gedreven heeft, kan hij zich verplicht gevoelen het meisje te huwen, al heeft hij haar niet meer lief. Met een vertoon van hemelsche berusting biedt hij zichzelf ten offer op Hymen's altaar. Natuurlijk heeft een man het recht niet met een vrouwenHart te spelen, maar geen meisje moest toch zulk een offer aannemen. Zij, die het doet, stelt hare waardigheid en haar geluk in de waagschaal. — Een boerenvrouw had een vrij onverstandig huwelijk gedaan. Toen iemand haar vroeg wat haar daartoe had doen besluiten, gaf zij een zeer voldoende reden op. «Ja, ziet u, mijnheer, ik had zulk een groote wasch, en zelf was ik verplicht thuis te blijven; als ik dus hém niet genomen had, zou ik een ezel hebben moeten koopen.» Men kan moeilijk een meisje achten, dat alleen trouwt om gevoed en gekleed te worden; maar wat kunnen sommige van die arme schepseltjes anders doen? Zij zijn niet, zooals hunne broers, opgeleid tot nuttigen arbeid, en men heeft haar altijd geleerd dat de hoogste roeping der vrouw het huwelijk is. Daarop zou men kunnen antwoorden: Most truc; but to make a mere business of marriage , To call it a «living», «vocation» , «career» , Is but to pervert, degrade and disparage A contract of all the most sacred and dear. De vrouwen moesten nooit om geld trouwen, maar geheel zonder geld moesten zij het toch ook niet doen; want gelijk een praktisch meisje eens zeide: «een kus en een kroes koud water zijn een armzalig ontbijt.» Toch is het veel verstandiger een braaf knap man te huwen zonder fortuin, dan een rijken dwaas, die u slechts — 71 —  — 72 — vergulde ellende schenken kan. Wie met weinig tevreden is, is altijd rijk genoeg, maar dat is juist de groote kunst, die de meeste menschen maar niet kunnen leeren. — Onlangs sprak ik iemand, die uit Indië was teruggekomen, den eigenaar van een groote plantage. «Toen wij naar Indië gingen, nu zoowat veertig jaar geleden ,» zoo vertelde hij mij, «zeide ik tot mijne vrouw dat ik rijk wilde worden. — «Och,» antwoordde ze, «rijk, dat behoeft nu juist niet; als ik maar genoeg heb om het mij «comfortable» te maken.» — Goed, ik ging aan het werk en heb nooit gerust, en nu ben ik zoo rijk, als ik nooit gedroomd heb te zullen worden. Al mijne kinderen zijn gevestigd of hebben eigen plantages — maar mijne vrouw kan het zich nog maar altijd niet comfortable maken.» -r- Twee minnenden wandelden in het Vondelspark. «Zul je alles voor mij overhebben ?» fluisterde zij. «Ja, lieveling.» «Al je gedachten, je leven, » «Ja, dierbaarste.» «En al je ....» «Alles, alles, mijn engel!» viel hij haar in de rede. «Al je geld?» vervolgde zij, zonder zich uit het veld te laten slaan. Een oogenblik snakte hij naar lucht, toen boog hij en... alles was uit. Meisjes, als ik u een goeden raad mag geven, trouwt dan een man, die in zijne kennis en bekwaamheid een fortuin met zich omdraagt. Landerijen, geld en zulke dingen zijn op zichzelf niet kwaad, maar twee of drie ongelukkige beleggingen — en weg zijn ze. Vele mannen zijn schatten op zichzelf door hunne groote hoedanigheden van hoofd en hart. Maar laat mij u ook op het gemoed drukken, kijkt niet uit naar een volmaakt man. Als gij een man vindt, die geen  — 73 — kwaad kan doen, trouwt hem niet, hoor; wat zoudf ge slecht bij hem passen! Maar scherts ter zijde: er %ijn geen volmaakte "mannen. Als er een u wijsmaakt dat hij geene gebreken heeft, dan kunt ge er op aan dat hij liegt. Tweemaal in mijn leven heb ik met zulke buitengewoon brave lui zaken gedaan, en heiden hebben mij beetgehad. — De jeugdige spruit van een aanzienlijk geslacht liet zich -onlangs bij een dokter aandienen, die bij de «chic» in trek Was. «Dokter, ik ben gekomen om u de hand uwer dochter te vragen.» «Inderdaad ?» «Ja, dokter. Ik heb genoeg om haar in overvloed, zelfs in weelde te doen leven.» «Zeker, dat weet ik wel; maar zul je vriendelijk jegens haar zijn ? Kan ik er van op aan dat je een goede man voor haar zijn zult?» «Dokter, ik zweer u ....» «O, zweer als je blieft niet, jonge vriend. Je wil is zonder twijfel goed, maar ik moet mij overtuigen dat je haar niet dood zult plagen, als je haar eenmaal hebt. Trek je jas uit en laat mij eens onderzoeken of je een gezonde lever hebt.» — De sympathie en de antipathie van een jong meisje kunnen haren vrienden onredelijk toeschijnen, maar het gaat niet gemakkelijk ze weg te redeneeren. «Ik heb hem lief, omdat ik hem liefheb,» ziedaar haar echt vrouwelijk argument. Het volgende gesprek komt voor in de Levensbeschrijving van Heinrich Stilling. . «Heb je opgemerkt, Doris, dat je aanstaande mank is?» «Ja, pa, ik heb het gezien; maar als hij zoo vriendelijk en gemoedelijk met mij praat, denk ik aan zijne voeten niet.»  — 74 — «Maar jonge meisjes letten toch doorgaans wel op het uiterlijk van een man.» «Ja, ik ook wel; maar Wilhelm bevalt me, zooals hij is. Als hij gewone voeten had, zou hij Wilhelm Stilling niet zijn, en dan zou ik niet van hem kunnen houden.» — Ofschoon wij vinden dat de tegenwoordige jonge dames hare naaste bloedverwanten wel wat heel weinig raadplegen in hare liefdezaken, gelooven wij toch niet dat het ooit de plicht eener dochter kan zijn zich uit vergedreven gehoorzaamheid te verbinden aan een man, die haar niet gelukkig zal maken. Ouders hebben geen recht het geluk te verwoesten van hen, die nog lang leven zullen, nadat zij zelf reeds van alle aardsche beslommeringen znllen zijn ontheven. Het feit, dat een man niet volmaakt is, belet hem volstrekt niet een goed echtgenoot te zijn. Het meisje, dat hem huwt, heeft slechts te zorgen dat zij van hem maakt r ■wat er van hem te maken is. De schrijfster van John Halifax zegt: «Menige vrouw loopt er rond, die eén heele drukte maakt over pure kleinigheden. Haar man heeft haar de positie niet geschonken, die zij verwachtte; hij houdt van het stadsleven, %ij daarentegen van het buitenleven, of omgekeerd ; hij heeft een goed hart, maar een slecht humeur; zijne familie is niet aangenaam, of hij houdt, terecht of ten onrechte, niet van de hare. Al die kleine misères meet zulk een gekkinnetje breed uit, in plaats van ze — met den man — te nemen zooals ze zijn, en door alle geoorloofde middelen, door geduld, door zelfverloochening, desnoods door moed, en altijd door stille verdraagzaamheid, den stand der zaken te verbeteren.» Het is dikwerf bedroevend te zien hoe menig huwelijk, dat uit innige liefde gesloten werd, den echtgenooten op rijperen leeftijd tot een ondraaglijk juk is geworden; maar er zijn ook genoeg voorbeelden van huwelijken, die, hoewel  — 75 — zij door een dwaling tot stand kwamen en alle kenteekenen hadden, dat zij op ellende zouden uitloopen, toch door het tactvol gedrag der vrouw eindigen in kalm geluk. Iedere vrouw, die den heiligen huwelijksband knoopt — en die band is heilig! — moet vroeg of laat leeren (gelukkig als zij het spoedig leert 1) dat geen twee menschelijke wezens voor het leven kunnen saamgekoppeld worden zonder eindelooze moeilijkheden te ontmoeten, niet alleen in hunne omgeving, maar ook in elkander. Wat laat Van Zeggelen den vader van Geerte Van Apeldoorn tot zijne dochter zeggen, als zij met Jan Van Katwijk zal gaan trouwen? «Daor is méér neudig veur de lieven, «Dan t mallen in den maeneschien; «Want um mekander trouw te bliiven «Moi taoi van zielsgevrichten ziin. «Daor komt veul kiiken in het léven, «Nie altiid gift het trouwen pret. «Was mennïg schaop maor thnus gebléven, «Hi haj zen Kif en ziel gered.» En al de zwarigheden, die zich mochten voordoen, moeten worden opgelost — gewoonlijk door de vrouw.  HOOFDSTUK X. DAMES, WELK LOKAAS GEBRUIKT GIJ? De tweede hemelbode Die niemand ooit beschaamd', En schoon de jeugd kan sieren, Is zedigheid genaamd. Drie engelen van A. van der Hoop. en vraag, die men dikwerf hoort, als hengelaars elkaar ontmoeten, is: «Welk aas gebruikt ge ?» Onlangs waren we op zee uit visschen gegaan , maar wij hadden weinig geluk. Dat ver->. wonderde ons zeer, want den vorigen dag hadden wij een flinke vangst gehad, en de een na den ander begon gissingen te opperen omtrent de oorzaak van dezen tegenspoed. Eindelijk zeide een van ons: «De visschen schijnen dit nieuwe aas niet lekker te vinden. Nu en dan knabbelen zij er eens aan, maar bijten doen ze niet.» Wij hadden namelijk dien dag een nieuw aas, meenende dat het de visschen nog meer zou lokken. Maar het bleek nu dat wij ons hadden vergist. Dit voerde ons tot bespiegelin-  HOOFDSTUK XL DEN MAN EEN HTJLPE. God helpe den vrijgezel! de huisvrouw helpt haar man. Russisch spreekwoord. en meisje, dat door hare bekoorlijkheden en talenten — en niet door onwaardige middelen — een geschikten echtgenoot gekregen heeft, is reeds op den rechten weg om hem een «hulp» te worden. Een oude vrijer zeide tot zijn dokter: «Ik voel mij ellendig naar lichaam en geest. Wat zal ik er tegen doen ?» «Neem een vrouw,» antwoordde de dokter barsch. Velen zijn er wél bij gevaren, als zij dezen raad opvolgden. Vóór hun huwelijk waren zij niet veel waard, maar daarna werden zij achtenswaardige menschen. De man gevoelt nooit dieper zijne minderheid tegenover de vrouw, als wanneer hij, te midden zijner vrienden, met haar voor den ambtenaar van den burgerlijken stand staat en hoort hoe deze hem tot echtgenoot maakt. Negen van de tien mannen beven in zulk een geval, alsof zij op het punt waren voor moord in hechtenis te worden genomen;  — 84 - We zijn rijk, rijk in liefde, rijk in adel! Lijdt ge aan eerzucht ? Ik' maak u koning, ik kroon u Drukt u de laster? Ik noem u groot; ik noem u edel; ik, die alleenu ken, en de armen beklaag, die u niet kennen.» «Hulpe van den man» is, na den moedernaam, de schoonste titel, dien een vrouw zich kan verwerven, en ter aanmoediging van zulken, die dezen titel begeeren, geven wij hier een paar voorbeelden van zulke vrouwen, wier namen door de faam tot ons zijn gekomen. Mevrouw Rachel Russell, een Engelsche dame, is een van die vrouwen, welke haren echtgenooten den moed hebben geschonken om sterk te zijn in hun tegenspoed. Gedurende het publiek verhoor van haar man zat zij dag aan dag naast hem, aanteekeningen makende en alles doende om hem te helpen. Zij werkte en pleitte voor zijne vrijlating, zoolang zij het eervol doen kon, ja, zóólang tot hij zelf zeide te wenschen dat zij «zou ophouden voor hem de kastanjes uit het vuur te halen». Eindelijk , toen zij zag dat alles vergeefsch was, verzamelde zij al haar moed en trachtte door haar voorbeeld haar man kracht te geven. En toen zijne laatste ure gekomen was en zijne vrouw en kinderen hem opwachtten om hem voor het laatst te omhelzen, toen wist zij, moedig tot het einde toe, haar zielsangst en haar harteleed onder een uiterlijke bedaardheid te verbergen, om zijne smart niet te vergrooten. Zoo scheidden zij zwijgend na een teeder afscheid. Toen zij weg was, zeide Lord William: «Nu is de bitterheid des doods geweken». Vele van de grootste denkers op wijsgeerig en godsdienstig gebied zouden hunne denkbeelden nooit hebben openbaar gemaakt, als zij er niet toe gebracht waren door de waardeering en aanmoediging hunner vrouwen. Zulk een dienst bewees de vrouw van Zimmermann aan haar echtgenoot, wiens diepe neerslachtigheid zij vruchteloos  - 87 - Menig schrijver heeft rondweg erkend hoeveel hij aan zijne gade verschuldigd was. Tom Hood stelde zulk een vertrouwen in het oordeel zijner vrouw, dat hij alles, wat hij schreef, met haar las, herlas en verbeterde. Haar sterk geheugen kwam hem bij zijne aanhalingen en toelichtincen uitstekend te pas. Anthony Trollope zeide dat zijne vrouw de eenige was, die ooit een blik in zijn manuscript mocht slaan. En hoevele vrouwen van schrijvers en dichters hebben, zoo zij hunne echtgenooten al niet geheel begrepen, hen toch bezield door de machtige liefde, die zij wisten in te boezemen. Menig auteur en journalist vond in zijne vrouw-niet alleen een goed kopiist, maar ook een letterkundigen steun. De romanschrijver, Alphonse Daudet, had besloten ongehuwd te blijven, uit vrees dat een verkeerde keuze het vuur zijner verbeelding zou uitdooven. Deze angst heeft hij beschreven in zijn «Femmes d'Artistes», en vooral in het verhaal «Madame Heurtebise», het eerste in den bundel. Maar toen hij kennismaakte met Mademoiselle Julie Allard, een ontwikkeld meisje, dat zelf niet onaardig schreef en recenseerde, verdwenen eensklaps al zijne bezwaren. Het werd een zeer gelukkig huwelijk, en een bekoorlijk tafereel hangt ons zijn broeder op van den arbeid van het tweetal. «Zij was de zonneschijn in zijn huis,» zegt hij. «Zij bracht orde in zijn werk en leidde zijne verbeelding. Geen bladzijde zijner boeken of zij heeft die herzien, verbeterd en verfraaid. En in zijne opdracht van den «Nabob» heeft haar echtgenoot een treffend getuigenis afgelegd van hare toewijding en onvermoeide hulp. Jammer dat zij niet wilde toestaan dat deze opdracht in druk verscheen!» Eens greep er, zoo verhaalt men, een aandoenlijk tooneeltje plaats tusschen hem en zijne vrouw, wat Daudet de opmerking ontlokte: «Dit heeft veel van een hoofdstuk uit een roman, kindlief.»  - 89 - wat ongedrukt moest blijven! Gelukkig de man, die schrijft, terwijl zulk een vriendelijke gids over zijne schouder gluurt,— een liefhebbende, vrouw, die zijne ijdelheid en zorgeloosheid niet spaart, om zijn goeden naam in stand te doen blijven.» De verheffende invloed, dien Laura de Noves op den o-rooten Italiaanschen dichter Petrarca had, is algemeen bekend, en Michel Angelo, sprekende van de macht, door Vittoria Colonna op hem uitgeoefend, vergelijkt zichzelf bij «une grossiére étoffe, qui, par 1'effort d'une main délicate, va s'amender, s'assouplir et se transformer.» Van Félix Dahn gaat geen werk ter perse of zijne vrouw heeft haar deel gehad in den arbeid, en hoe diep Multatuli den invloed zijner vrouw gevoelde blijkt uit de door hem aangehaalde woorden van Henry de Péne, waarmede hij den Max .Havelaar opent. Dat een vrouw zich door en door in den arbeid van haar man kan inwerken, hebben twee Amerikaansche dames bewezen. De ingenieur, die het toezicht hield op den bouw van de reusachtige brug, die nu New-York met Brooklyn verbindt, werd door ziekte verhinderd daarmede voort te gaan, terwijl een groot gedeelte van het werk nog onvoltooid was. Toen nam zijne vrouw, die haar man reeds met raad en daad had bijgestaan in het maken der plannen en berekeningen, en dus geheel was ingewijd in alles wat den aanleg betrof, zijne plaats in, en wel met het beste gevolg. De prachtige brug werd onder haar toezicht voltooid en terwijl zij dagelijks het werk bezocht, dwong zij zoowel aannemers als werklieden eerbied af door de zaakkennis en schranderheid, die zij aan den dag legde bij het leiden der werkzaamheden. Het andere voorbeeld is dat van mevrouw Frank Leslie, de eenige vrouw, naar ik meen, die aan het hoofd staat eener groote uitgeverszaak, en tegelijk de zaken bestuurt en de  — 90 — redactie voor hare rekening neemt. Toen —■ zes jaren geleden — haar man stierf, waren zijne zaken deerlijk in de war. Zijne laatste woorden tot haar waren: «Ga naar mijn kantoor, neem daar mijne plaats in, en doe mijn werk tot mijne schulden betaald zijn.» Zij arbeidde dag en nacht, bewoonde een karig gemeubeld zolderkamertje, ontzegde zich alle genoegens en gemakken , die het leven biedt, tot het haar gelukt was de zaak. een soliditeit en uitbreiding te geven, grooter dan ooit te voren. «Ik leefde,» zegt zij zelf van dit tijdperk in haar leven, «als een man, zonder ooit te genieten als een man.» Men noemde haar «de bekoorlijkste en innemendste courantier in geheel Amerika». Ook de geschiedenis geeft de treffendste voorbeelden van vrouwen, die een ware hulpe voor hare mannen waren. Onder anderen getuigt Jhr. Mr. J. H. Hora Siccama van de derde gemalin van Willem den Zwijger: «Hoewel zwak van gezondheid volgde Charlotte van Bourbon haren gemaal waarheen en wanneer zij slechts konde, op al de omzwervingen, die de zorg voor het behoud des lands van hem vorderde en zonder zich te ontveinzen aan welke gevaren haar leven, nevens het zijne, blootgesteld was. Eene vrouw voorwaar, die als zeldzaam mag worden geroemd.» Beerte Van Yselstein verdedigde in afwezigheid van haar man het slot Yselstein tegen de Hollanders, en het deel, dat Maria Van Reigersbergen in de ontsnapping van Hugo De Groot had, is algemeen bekend. Met het oog op den tachtigjarigen oorlog zingt Spandaw: Toen teed're vrouwen in de lang benauwde steden Als helden aan de zij van hare mannen streden; Niet vreesden voor gevaar, voor pest of hongersnood, Voor vuur, of foltering noch wreeden marteldood.  — 9i — Ten slotte herinneren wij nog aan het heldhaftig gedrag van Aria, een Romeinsche vrouw. Toen haar gemaal Paetus door den keizer Claudius ter dood veroordeeld was, trachtte zij hem over te halen zich aan die schande te onttrekken door zichzelf om het leven te brengen. Tevergeefs. Toen trok zij plotseling zijn dolk uit de schede, en zeide kalm: «Doe het zóó, Paetus!» Bij deze woorden stak zij zich den dolk diep in de borst, haalde dien er weer uit en reikte hem aan haar man, stervende met de heldhaftige en onsterfelijke woorden op de lippen: «Paete, non dolet.» (Paetus, het doet geen pijn.) Carlyle noemde zijne vrouw dikwerf schertsend: «een noodzakelijk kwaad»; en inderdaad, de meeste mannen zijn niet lang getrouwd, of zij vinden hunne vrouw werkelijk zulk een «huiper,, dat zij hun reeds onontbeerlijk is. ,Een vrouw heeft nooit «gedaan». Eten bestellen, slaapkamers nazien, werklieden orders geven, de wasch uitzoeken, eer zij gaat, en «aan kant maken», als zij terugkomt van den bleeker, kinderen opvoeden, boodschappen doen, visites maken.. In het buitengewoon geval dat een man zijn eten zelf moet bestellen, zullen de meesten dat een gruwel vinden; hoeveel zwaarder moet deze taak een vrouw dan drukken, die, in een gewoon huishouden, zich met eiken maaltijd moet bemoeien en, als zij een zuinige huismoeder is, zelfs het vleesch moet wegen, eer het gebraden wordt. Hoevele dames heb ik dan ook niet hooren zeggen dat een van de grootste genoegens van reizen en uit logeeren gaan is dat men zich aan tafel zet zonder te weten wat er opgedischt zal worden! Een vrouw mag nóg zooveel theoretische kennis hebben, de practijk stelt haar dikwerf voor allerlei onverwachte belemmeringen. Onvermijdelijke «zwakheden des vleesches» en de meest alledaagsche misères — zelfs de beste huishoudster moet er zich aan onderwerpen.  — 92 — Als door de een of andere oorzaak het lichaam den zoo hoog noodigen slaap heeft moeten ontberen, dan is het bijna ondoenlijk op den gewonen tijd op te staan en onze plichten te vervullen met dezelfde onvermoeide opgewektheid, die al onze spieren staalt, als wij behoorlijk uitgerust en verkwikt zijn door den slaap. Toch moet een goede huishoudster vroeg uit de veeren. Hoe verleidelijk het ook moge zijn zich 's morgens «nog eens om te keeren», dat genot kan een ganschen dag in de war brengen. Vruchteloos blijken dan alle pogingen om den verloren tijd terug te winnen, want de uren snellen voorbij spottende met onze wenschen. Voorts kunnen de oneerlijkheid of de zorgeloosheid eener dienstbode de bron worden van onbeschrijfelijke kwelling. Ook heeft een huismoeder voortdurend strijd te voeren tegen hitte en koude, vochtigheid en droogte, kortom, tegen allerlei natuurlijke invloeden, die onophoudelijk inwerken op haar arbeid. De heer des huizes meent dat het vanzelf spreekt dat elke maaltijd en alles wat daartoe behoort hem op den bepaalden tijd wordt voortgezet; dat zijne dienstboden behoorlijk gedresseerd zijn; dat zijne kinderen vader's rustuurtje eerbiedigen; dat zijne schoorsteenen geveegd worden, eer het roet in brand kan vliegen, in één woord, dat zijne huishoudelijke machine, goed gesmeerd en uitstekend in orde, onhoorbaar maar onberispelijk loopt. Maar wat zou hij beginnen zonder vrouw? Wij hooren meer dan ons lief is van ontevredenheid en werkstakingen onder de arbeidende klasse; maar er is ééne soort van werklieden, die nooit «strike» maakt en zich maar zelden beklaagt. Zij staan eiken morgen om vijf uur op en kunnen aan geen rust denken vóór tien of elf uur des avonds. Zonder ophouden werken zij den geheelen dag door en ont-  — 93 — vangen geen ander loon dan karig voedsel en schamele kleeding. Van alles moeten zij verstand hebben, van rekenen af tot koken toe. Schoon gekweld door honderd zorgen, schoon gejaagd en afgetobd, schoon dikwerf miskend en weinig in tel, nooit komen zij in opstand; en tot eio-en bescherming kunnen zij niets doen. Zelfs ziekte ontslaat hen niet van hun post. Geen opoffering zoo groot of zij wordt van hén gevergd, en geen verzuim, hoe gering ook, wordt hun kwijtgescholden. Geen verhandelingen, geen gedichten zijn ooit geschreven ter verheerlijking hunner stille standvastigheid. Zij sterven in het gareel en worden zoo spoedig mogelijk vervangen^ Vrouwen uit den werkenden stand heeten zij.  HOOFDSTUK XII. DE INVLOED DER VROUW. De man zal altijd zijn wat de vrouw van hem maakt. Wilt gij dus den man groot en edel maken, leer de vrouw dan wat grootheid is en adeldom van ziel. Rousseau. No man ever lived a right life, who had not been chastened by a woman's love, strentghened by her courage, and guided by her discretion. Ruskin. oo de vrouw hare schoone roeping, den man een hulpe te zijn, goed begrijpt, is zij hem allereerst een gids op den weg van het goede. Het is onmogejijkv*^!»: invloed te over¬ schatten, dien een vrouw op èen man kan uitoefenen. Zelfs in onze prozaïsche negentiende eeuw gevoelen wij de diepe waarheid eh ernst, in de volgende woorden van Ruskin vervat: «Het pantser, dat de ziel eens mans omgeeft, kan slechts door een vrouwenhand zijn aangebracht; en alleen wanneer zij het te los heeft bevestigd, is zijne eer in gevaar.» Dezelfde schrijver zegt in een ander zijner werken: «Daar is geen strijd in de wereld, ja, zelfs geen onrecht, of gij  — 95 — vrouwen zijt er verantwoordelijk voor, niet zoozeer omdat gij die hebt te voorschijn geroepen, maar wijl ge ze niet verhinderd hebt. De mannen zijn uit hun aard tot strijden geneigd. Strijden zullen zij , of zij er reden toe hebben of niet. Maar gij moest hun niet toestaan te strijden zonder reden; en waar er werkelijk een aanleiding is, moest gij verzoenend optreden. Daar is geen smart, geen onrecht,geen ellende in de wereld, of de schuld er van ligt bij u. De mannen kunnen alles zonder medegevoel aanzien, maar gij moest daartoe niet in staat zijn. In het vuur hunner worsteling voor eigen belangen vergeten zij alles: zij zijn van een ander maaksel. Maar gij kunt de diepte peilen van de smart uws naasten en het middel vinden om die te heelen.» — Een oude vrijer zeide eens: «Die niet ongetrouwd kan blijven, moet ten minste een goede vrouw nemen.» Hij behoorde tot de mannen, die het oude rijmpje huldigen: «Trouw toeh niet, trouw toch niet I Als je trouwt, begint je verdriet.» «Je hebt het glad mis,» zei iémand, die hem hoorde, «als je geen goede vrouw nemen kunt, moet je ongetrouwd blijven.» Inderdaad, als een man het geluk niet heeft dat zijn leven door een lieve vrouw wordt verhelderd, doet hij ten minste wijs zich niet aan een Xantippe te verbinden. De mééste mannen zijn wat de vrouwen van hen maken. Zelfs een slecht man wordt beter in den engagementstijd. O woman 1 lovely woman I nature made thee To temper man; we had been brutes without you. En welk soort van «brutes» zij geweest zouden zijn, zegt ons een Proven^aalscn spreekwoord. «Waren er geen vrouwen op aarde, dan zouden de mannen maar ongelikte beeren zijn.»  - 96 - Een verstandige vrouw is altijd bezig uit het karakter van haar man kleine' uitspruitsels weg te snoeien, die denverkeerden kant opgaan. Door het snoeien houdt zij hem in den behoorlijken vorm. Als hij iets onnoozels zegt, zal zij hem met zachtheid daarop wijzen. Als hij verklaart een dwaasheid te willen doen, zal zij wel een middeltje vinden het hem te beletten. Een vrouw is bekwaam in het hanteeren van ..het zedelijke snoeimes. Als Olivier Goldsmith getrouwd was geweest, zou hij nooit die gedenkwaardige, bespottelijke jas hebben gedragen. Ontmoet gij een u zoo goed als onbekend man, dwaas gekleed, gekkepraat uitslaande of met in 't oog loopende manieren, dan kunt ge er van op aan dat hij ongetrouwd is ; want bij getrouwde mannen zijn de hoeken rond en de wilde loten weggesnoeid. Vrouwen hebben veel meer gezond verstand dan mannen. De raad der vrouw is als de ballast, die het schip in evenwicht houdt. Menige man, die den raad zijner vrouw in den wind sloeg, beklaagde het zich te laat. Reeds in 1643 zag onze dichter Cornelis Boy dit in, toen hij zong: Daer zijn verwaande mans, die alle vrouwen laken, En sluyten haar de deur, oock in geringe saken, Jae, houden voor geval en edckel kinderpraet Igfifciï? Oock dat een deftigh wijf of vaste gronden raet, En uit een eijgen sin en aengenomen waen Al wat de vrouw* seijt geen acht en willen slaan. Lavater, een Zwitsersch geestelijke en beroemd gelaatkundige, dacht er anders over dan die «verwaande mans», wat het volgend uittreksel uit zijn dagboek bewijst. 23 Januari. Onze dienstbode vroeg mij na het eten of zij mijne studeerkamer mocht vegen. «Ja», zeide ik, «maar je moogt niet aan mijne papieren of boeken raken.» Ik sprak niet op vriendelijken toon, want ik was niet op  — 97 ~ mijn gemak en vreesde dat er onaangenaamheid uit zou voortkomen. Toen zij een poosje weg was, zeide ik tot mijne vrouw: «Ik ben bang dat zij boven aan het opruimen zal gaan». Daarop sloop mijne vrouw met de beste bedoelingen de kamer uit en verzocht de meid toch niets te verleggen. «Is ze nu nóg al niet klaar?» riep ik onder aan de trap, en zonder antwoord af te wachten, liep ik naar boven. Toen ik binnenkwam, wierp de meid een inktkoker om, die op de tafel stond. Zij was zeer ontsteld. «Wat een lomp schepsel ben je toch!» riep ik ruw. «Heb ik je niet gezegd dat je voorzichtig zoudt zijn ?» Ik ontmoette den blik mijner vrouw, maar in plaats van mij te schamen, barstte ik opnieuw in verwijtingen los. Ik liep klagend en zuchtend naar de tafel, alsof allerlei gewichtige papieren waren bedorven, ofschoon eigenlijk nergens inkt op gevallen was dan op wat vloeipapier en een onbeschreven blad. De meid nam deze gelegenheid waar om zich uit de voeten te maken, en mijne vrouw sloeg hare armen om mijn hals. «Mijn lieve man!» fluisterde zij met zacht verwijt. Ik keek haar woedend aan, maar voelde dat ik haar niet kon weerstaan en trachtte haar uit den weg te komen. Zij echter legde haar wang tegen den mijnen, zweeg eenige oogenblikken en zeide toen met de teederste bezorgdheid: «Je zult je gezondheid benadeelen, lieveling.» Nu begon ik mij te schamen. Ik zweeg en er welden tranen in mijne oogen. «Ik ben een ellendige slaaf van mijn drift,» zeide ik. «Ik durf mijne oogèn niet op te slaan. Die verwenschte hartstocht is mij de baas.» «Neen, neen!» wierp zij zacht tegen. «Bedenk hoeveel dagen en weken er voorbijgaan zonder dat je een driftbui krijgt. Laten wij samen bidden.».. 7  - 98 - Ik knielde naast haar neder, en zij bad zóó natuurlijk, zóó vurig, en zóó toepasselijk, dat ik God dankte voor dat uur en voor zulk een vrouw.» — Zouden wij niet allen tal van huwelijken — zelfs onder onze vrienden — kunnen aanwijzen, waar de oploopende, ruwe man langzamerhand door zijne vrouw op het rechte pad is gebracht? Zachtheid zal den dwingeland leiden. — In het heiligdom der trouw Heerscht onmerkbaar en bescheiden De almacht van de stille vrouw. Haar gebod ruischt als een bede, En haar wenken is gebod; Voor haar voeten dauwt het vrede, En haar zonen zegent God. De Gensstet. Maar ofschoon een goede vrouw niet vitterig is, waakt zij er toch tegen haar man niet te bederven. Zij is steeds: De vriend, die (hem zijn) feilen toont. «De ware hulpe van den man,» zegt Sir Henry Taylor, «is zij die prijst en overreedt, waarschuwt en vermaant op klare gronden, en liefheeft met een krachtige liefde, niet met ziekelijke weekheid.» Een vrouw kan wonderen doen door zachtheid en goedheid. Deze karaktertrekken van Monica, de moeder van den Heiligen Augustinus, werden bekroond door de bekeering van haar man niet alleen, maar ook van haar beroemden zoon. De huiselijke vrede werd dagelijks verstoord door de prikkelbaarheid van den eersten, maar nooit gaf Monica hem een ruw antwoord terug, noch klaagde zij ooit tegen anderen over zijn gedrag. Zij wachtte rustig tot de bui was afgedreven en trachtte dan hem zijn ongelijk te doen inzien, zoodat zij nooit in toorn scheidden. Hare lieftalligheid en zachtheid  — 99 — maakten hem ook zacht en vriendelijk; en hij gevoelde zulk een diepe liefde en achting voor haar, dat hij zich langzamerhand verbeterde, en eindelijk een onberispelijk en godsdienstig leven leidde. Ziedaar wat Monica's liefde had uitgewerkt. Mochten andere vrouwen zich aan haar spiegelen! Helaas, er zijn ook tal van voorbeelden aan te wijzen van vrouwen, die een slechten invloed hadden op hare echtgenooten, en alles deden, wat in haar vermogen was, om het karakter hunner mannen te verlagen. Zulk een vrouw was de tweede gade van Thomas Moore. Toen hij niet spoedig genoeg naar haar zin in aanzien steeg, .zeide zij dikwerf: «Haast je toch wat! Mijne moeder zeide altijd dat het beter is te commandeeren dan gecommandeerd te worden.» «Nu, wijfje!» placht Moore dan te antwoorden op zachten, welwillenden toon, «dat geloof ik graag. Want nog nooit heb jij je iets laten zeggen.» Tevergeefs trachtte hij haar de grondbeginselen in te prenten, of zelfs maar te doen begrijpen, die voor hemde alpha en de omega waren van de maatschappelijke zedelijkheid. Zij kon maar niet vatten dat iemand eer bedacht kon zijn op het geluk van anderen dan op het zijne, en het wilde er bij haar niet in dat strikte oprechtheid een eerste vereischte is voor het algemeene welzijn en dat dus waarheidsliefde de voornaamste plicht is van een rechtschapen man tegenover zijne medemenschen. Waarlijk geen vrouw om haar man aan te vuren tot het streven naar de martelaarskroon ! Toen hij in de staatsgevangenis zat, wierp zij hem de volgende woorden naar het hoofd. «Ik kan mij niet begrijpen dat jij, die tot dusver altijd voor een verstandig man ben gehouden, je nu zoo gek kunt aanstellen om hier in die muffe, vuile gevangenis te gaan  — IOO — zitten terwijl je toch vrij zoudt kunnen rondloopen en je zoudt kunnen verheugen in de gunst van den koningen het Parlement, als je maar woudt doen wat de bisschoppen en geleerden van het land ook gedaan hebben. Je hebt immers een mooi huis te Chelsea, waar je vroolijk kunt levenmet je vrouw en kinderen. Wat doe je dan toch in God's naam hier!» Dit voorbeeld van een man, willig te sterven voor zijne overtuiging, en van een vrouw, hem voor gek uitmakende, staat niet alleen. Het is er slechts een uit de velen, die wij allen dagelijks voor Oogen hebben van vrouwen, die al haar best doen hare mannen te verlagen tot haar eigen peil. Theodota zeide pochend tot Socrates dat zij gemakkelijk al zijne leerlingen van hem zou kunnen aftrekken en tot haar doen ovèrloopen. «Best mogelijk!» antwoordde de wijsgeer, «want gij leidt hen naar beneden langs een gemakkelijke helling, terwijl ik hen noodzaak te klimmen op het pad der deugd — een steile hoogte, aan de meeste menschen onbekend.» «Cherchez la femme!» zegt de Franschman, als hij in korte woorden een verklaring wil geven voor de opzienbarende handelwijze van een man, en in dit spreekwoord schuilt zooveel diepe waarheid, dat het zich reeds over de geheelewereld een weg gebaand heeft. Natuurlijk wordt het voor een vrouw bijna onmogelijk invloed op haar man te oefenen, als hij heeft opgehouden haar lief te hebben. Het beste, wat zij dan doen kan, is te trachten zijn hart opnieuw te winnen, met evenveel ijver als zij dat deed in haar jongemeisjestijd. Wellicht zal het haar gelukken, als zij onderstaande regelen volgt. Maar ik geef die met eenigen schroom, want eigenlijk hebben de mannen meer behoefte aan goeden raad dan de vrouwen, en er zijn twee menschen noodig om een gelukkig paar te vormen;.  — IOI — toch zou het al te dwaas zijn in een boek, geschreven voor vrouwen en meisjes, tot de heeren der schepping het woord te richten. Moeder de vrouw, u dus zij het volgende op het hart gedrukt. Allereerst: wees even vriendelijk en beleefd jegens uw echtgenoot, als toen hij nog uw minnaar was. Toen placht gij tot hem op te zien; zie nu niet op hem neer. Vlied het voorbeeld van die ijdele vrouwen, welke iederen man trachten te behagen behalve de ongelukkigen, die door huwelijksbanden aan haar geketend zijn. Houd u dagelijks voor dat ge een mensch gehuwd hebt ^n geen god; en wees dus voorbereid op zijne onvolmaaktheden. Eens voor al — laat uw man het laatste woord; het zal hem voor u innemen, en geen bijzonder groot verlies voor u zijn. Houd u altijd, alsof ge hem knapper vindt dan uzelf; dat geeft hem een gevoel van eigenwaarde, en gij wordt er niet minder öm als gij erkent feilbaar te zijn. Wees niet onhandelbaar. Onder sommige omstandigheden -valt een verzoek zwaar, maar beproef het toch. Zulke vrouwen zijn zeldzaam — behoor gij tot haar. Lees nog iets anders in de courant dan Modeberichten en Gemengd Nieuws, en stel u op de hoogte van wat er in het buitenland omgaat. Als uw echtgenoot in verstand boven u staat, tracht dan als een makker voor hem te zijn; en zoo niet, poog hem tot uw kameraad te maken. Verhef hem steeds en laat hij u niet verlagen. Vergeet uzelf, en denk er altijd aan dat hij u koos; waarschijnlijk zal hij zich dan met dankbaarheid herinneren dat ge hem niet hebt afgewezen. Heeft hij mogelijk geen hart, een maag heeft hij zeker;  — 102 verlicht dus het huwelijksjuk door het eten lekker toe te bereiden. Plaag hem niet altijd om geld en geef niet meer uit dan ge moogt. Behandel zijne familie met onderscheiding, vooral zijne moeder. Al is zij uwe schoonmoeder, zij is toch zijne moeder — zij had hem eerder lief dan gij.  HOOFDSTUK XIII. DE MOEDER. Moeder — kent gij een toon, een woord op aarde, zoo zoet als dit? het doet alle snaren der ziel van heilige ontroering trillen. M. Waldau. De moeder alleen vormt het kind tot mensch ; de mannen voeden op en oogsten den lof; maar de ontelbare slapelooze nachten en de tallooze opofferingen, die een moeder zich getroost om een held of een dichter voor den staat op te kweeken, worden vergeten, ja, niet eens geteld; de moeder zelf telt ze niet eens. En aldus vormen, eeuw in , eeuw uit, vergeten en onbekende moeders de meteoren, de zonnen, de baanbrekers en de zangers van den tijd. Jean Paul. s er ter wereld nuttiger werk dan dat, hetwelk een goede moeder verricht? De arbeid onzer Kamerleden is ongetwijfeld van groot belang, maar een goede moeder, wie zij ook zijn moge, bewijst het land nog veel grooter dienst. Eén verstandige en teedere moeder weegt op tegen honderd schoolmeesters. Veel meer dan de vader oefent zij invloed op de daden en het gedrag van haar