f^*$2- NDSCHE STAATSWETTEN l ||2 uurman & Jordens N°. 73 0CTR00IWET1910, S. 313 Wet van den 7den November 1910 tot regeling van het octrooirecht.voor uitvindingen (zooals die wet is aangevuld en gewijzigd bij de wetten van 15|Januari 1921, S..15 en 15 October 1921, S. 1127) MET BESLUITEN TER UITVOERING, ENZ. VIERDE DRUK door Dr. J. DE LANQE Referendaris ter Gemeente Secretarie van s Utrecht [ 0.80 | ZWOLLE - W. E. J. TJEENK WILLINK - I92I Voor mogelijke aanvullingen en wijzigingen zie men achter het register.  KONINKLIJKE om, 1374 8055    OCTROOIWET1910, S. 313 Wet van den 7den> November 1910 tot regeling van het octrooirecht vooi uitvindingen (zooals die wet is aangevuld en gewijzigd bij de wetten van 15 Januari 1921, S. 15 en 15 October 1921, S. 1127) met aanteekeningen, aan de gewisselde stukken en beraadslagingen ontleend, met de internationale verdragen en uitvoeringsbesluiten en alphabetisch register VIERDE DRUK door Dr. J. DE LANGE Referendaris ter Gemeente-Secretarie van Utrecht ZWOLLE - W. E. J. TJEENK WILLINK - I92I  VERKORTINGEN: M. v. T. Memorie van Toelichting. < V. V. 2de K. Yoorloopig verslag van het afdeelingsonderzoek der 2de Kamer. M. v. A. 2de K. Memorie van Antwoord op het voorloopig verslag van het afdeelingsonderzoek der 2de Kamer. V. V. lste K. Voorloopig verslag der commissie van rapporteurs van de lste Kamer. M. v. A. lste K. Memorie van antwoord op het voorloopig verslag der commissie van rapporteurs van de lste Kamer. O. V. Luttenberg's Chronologische Ver¬ zameling. Ned. Jur. Nederlandsche Jurisprudentie. A. B. Administratieve en rechterlijke beslissingen. Zie betreffende deze wet: Bijl. Hand. 2e Kamer 1904/1905, n». 197, 1—3; 1907/1908, n°. 35; 1909/1910, n°. 24, 1—6. Hand. 2» Kamer 1909/1910, bladz. 2112— 2121; 2124—2138, 2158. Hand. le Kamer 1910/1911, bladz. 18—21, 33—36, 41—52. Zie betreffende de wijzigingswet van 15 Januari 1921, S. 15 : Bijl. Hand. 2' Kamer 1918/19, n°. 307, 1—3 ; 1919/20, n°. 70, 1—5; 1920/21, n°. 26, 1—2. Hand. idem 1920/21, bladz. 375—376. Hand. 1» Kamer 1920/21, bladz. 73, 108— 110, 192—193, 224—225. In verband met een vroeger wetsontwerp dd. 19 Mei 1914, opgenomen in Bijl. Hand. 2« Kamer 1913/14, n°. 311. De artikelen der Oetrooiwet zijn geheel overeenkomstig den tekst, bekend gemaakt bij besluit van 31 October 1921, S. 1150.  INHOUD. Hoofdst. Bladz. I. Algemeene omschrijving van het begrip octrooi. Onderwerpen waarvoor en personen aan wie octrooi wordt verleend. Artt. 1—5 A, 6—8 A, 9—12. 5 II. Wijze waarop octrooi wordt verleend. Octrooiraad. Afdeeling I. Van den Octrooiraad. Artt. 13—19 33 Afdeeling II. Van de verleening van octrooi. Artt. 20—21 A, 22—24 A, 25—29 40 Afdeeling III. Van de verleening van octrooien, waarvan het geheim blijven van de uitvinding in het belang van 's Lands defensie kan zijn. Artt. 29 A—29 F. . . 55 III. Rechtsgevolgen van het octrooi. Afdeeling I. Rechten en verplichtingen van den octrooihouder. Artt. 30—36 61 Afdeeling II. Het octrooi als deel van het vermogen. Artt. 37—42. 78 Afdeeline III. Handhaving van het octrooi. Artt. 43—46 . 83 IV. Duur van het octrooi. Onteigening. Opeisching. Artt. 47—53 ... 93 V. Behandeling van geschillen betreffende octrooien voor den rechter. Artt. 54—57 A 106 VI. Toepasselijkheid van deze wet op de koloniën en bezittingen in andere werelddeelen. Artt. 58—64 . . . 109 VII. Invoerings- en slotbepalingen. 113 Artt. 65—71. Overgangs- en slotbepaling der wet van 15 Januari 1921, S. 15 .... 119  BIJLAGEN. Bladz. 18 Maart 1912, S. 106. Besluit, houdende vaststelling van een Reglement betreffende het optreden als gemachtigde voor den Octrooiraad. (Octrooigemachtigden-reglement S. 106 van 1912.) (Zooals dit besluit gewijzigd is.) 120 19 Maart 1913, S. 104. Wet, houdende goedkeuring van internationale verdragen tot bescherming van den industrieelen eigendom 128 25 April 1913, S. 142. Besluit, tot bekendmaking in het Staatsblad van de op 2 Juni 1911 te Washington mede namens Nederland geteekende verdragen tot bescherming van den industrieelèn eigendom en betreffende de internationale inschrijving van fabrieksen handelsmerken 1*4 15 December 1914, S. 558. Besluit, tot vaststelling van een Reglement voor het Bureau voor den Industrieelen Eigendom. (Reglement Industrieele Eigendom S. 558 van 1914.) (Zooals dit besluit gewijzigd is.) 162 19 Maart 1921, S. 612. Wet, houdende goedkeuring van het op 30 Juni 1920 te Bern geteekend internationaal verdrag, betreffende het behoud of het herstel van de door den wereldoorlog getroffen industrieele eigendomsrechten 168 21 Mei 1921, S. 733. Besluit, houdende bekendmaking in het Staatsblad van het op 30 Juni 1920 te Bern geteekend internationaal verdrag, betreffende het behoud of het herstel van de door den wereldoorlog getroffen industrieele eigendomsrechten 173 22\September 1921, S. 1083-1 Besluit, tot vaststelling van een „Octrooi-reglement" 182 — 4 —  — 5 — Art 1 WET van den 7den November 1910, S. 313, tot regeling van het octrooirecht voor uitvindingen.1 (Zooals die wet is aangevuld en gewijzigd bij de wetten van 15 Januari 1921, S. 15, en 15 October 1921, S. 1127.) Wij WILHELMINA, bij de'gratie Gods, Koningin dek Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz., enz., enz. Allen, die deze zullen zien of hooren lezen, salut! doen te weten : Alzoo Wij in overweging genomen hebben, dat het wenschelijk is het octrooirecht voor uitvindingen voor het Rijk in Europa en voor de koloniën en bezittingen in andere werelddeelen te regelen ; Zoo is het, dat Wij, den Raad van State gehoord, en met gemeen overleg der Staten-Generaal, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze : HOOFDSTUK I. 2 algemeene omschrijving van het begrip octrooi. onderwerpen waarvoor en personen aan wie octrooi wordt verleend. Art. 1. Onder den naam van oc- 1 Voor de talrijke uitspraken van den Ootrooiraad, en zijne afdeelingen, waarbij deze wet wordt toegepast en geïnterpreteerd, vergelijke men de Nederlandsche Jurisprudentie en het daarop gemaakte kaartstelse!. * „De opvatting, dat voor deze wet in het  Art. 1 — 6 — trooi worden aan hem, die een nieuw voortbrengsel, eene nieuwe werkwijze, of eene nieuwe verbetering van een voortbrengsel of van eene werkwijze heeft uitgevonden, op zijne aanvrage uitsluitende rechten toegekend. — „Waar eene regeling van het octrooirecht voor uitvindingen beoogd wordt, is het in de eerste plaats noodzakelijk aan te geven, wat onder eene uitvinding is te verstaan. In geene der bestaande ootrooiwetten wordt eene voldoende omschrijving van het begrip uitvinding aangetroffen, en er zal ook niet getracht worden zoodanige omschrijving in dit wetsontwerp te geven. Al laten zich de kenmerkende elementen van dat begrip niet zonder groote nadeelen in eene wettelijke begripsbepaling wringen, die elementen zijn intusschen door de wetenschap en de practijk der reeds sedert lang bestaande buitenlandsche ootrooiwetten voldoende in het licht gesteld. Er ligt in de uitvinding een weten, een kunnen en een vooruitgang op het gebied van de aanwending van natuurkrachten. De erkenning van de mogelijkheid van die aanwending is het eerste element, het weten; het maken van die mogelijkheid tot eene van den menschelijken wil afhankelijke werkelijkheid, het beschikken over het doelmatige middel ter verkrijging van die uitkomst is het tweede, het kunnen; die uitkomst ten slotte moet iets algemeen geen verschil bestaat tusschen de onderscheidene Staten en de ingezetenen daarvan, is juist; zelfs voor de toepassing der bijzondere bepalingen, vervat in de artikelen 7 en 8, doet het ingezetenschap van den betrokken persoon niets ter zake. Immers de aanvrager van een octrooi, wiens recht daar nader wordt beschermd, behoeft niet ingezetene te zijn der daar bedoelde Staten; geëischt wordt slechts dat de handelingen, op grond van welke toepassing van een dier artikelen wordt gevraagd, binnen een der Unie-Staten hebben plaats gehad. Het aanvragen van het octrooi in een niet tot de Conventie toegetreden Staat leidt «iettot toepassing van artikel 7, evenmin als het ten toon stellen in een zoodanigen Staat aanleiding geeft tot toepassing van artikel 8." (Mem. van Antw. le K.)  = 7 - Art. 1 meer brengen dan een deskundige, met de wetenschap waarover zijn vak beschikt, tot nu toe bereiken kon, en hierin is het derde element gelegen, de vooruitgang, ook wel genoemd het nieuwe technische effect. De moeilijkheid, bij de toepassing van ootrooiwetten gewoonlijk ondervonden, ligt in de onderscheiding die gemaakt moet worden aan de eene zijde tusschen uitvinding en ontdekking, en aan de andere zijde tusschen uitvinding en deskundigen handgreep. Door het tweede element wordt van de uitvinding de zuivere ontdekking afgescheiden, die alleen op het gebied van het kennen ligt; door het derde wordt de deskundige handgreep onderscheiden, die den vorm of een ondergeschikt deel van iets, wat reeds verkregen is, wijzigt en alzoo wel eene verbetering kan zijn, maar niet eene, die eene uitvinding is, omdat het nieuwe technische effect ontbreekt. Met dat al kan het inderdaad bezwaarlijk zijn bij de veelsoortigheid der bijzondere gevallen den juisten weg te vinden ; de bezwaren worden evenwel niet weggenomen door eene wettelijke begripsbepaling, die het nadeel heeft, dat zij den uitlegger opsluit in een kring van woorden en dat nadeel niet vergoedt door meerdere rechtszekerheid, omdat toch niet de beteekenis van elk woord der wettelijke begripsbepaling op haar beurt weer door de wet bepaald kan worden. In het element „vooruitgang" of in het nieuwe technische effect ligt reeds de eisch, dat de uitvinding nieuw zij, en dat niet slechts van het standpunt van den uitvinder, doch objectief beschouwd. De eisch van nieuwheid zal intusschen uitdrukkelijk zijn te stellen en het zal wensehelijk blijken de beteekenis van dien eisch eenigszins nader aan te geven. 1 Het octrooirecht voor uitvindingen heeft ten doel het recht vast te stellen van hem, die op het gebied der stoffelijke voortbrenging een dienst aan de gémeensohap bewees, en hem voor dien dienst eene belooning te verzekeren. Als uitvinding in den zin van dit wetsontwerp is daarom alleen te beschouwen die, welke binnen dat gebied valt. Slechts onder deze 1 Zie de derde en de vierde aant. op art. 2.  Art. 1 — 8 - voorwaarde blijft het octrooirecht binnen de grenzen van het begrip industrieele eigendom, waarvan het een onderdeel is, welk begrip het best kan worden omschreven als het samenstel van rechtsregelen dienende om in de nijverheid (dit woord in ruimen zin genomen) den intellectueelen eigendom te bepalen. Moet dus, om onder de werking van het octrooirecht te vallen, eene uitvinding nieuw en op het gebied der nijverheid gelegen zijn, niet elke zoodanige uitvinding behoeft aanleiding tot eene bescherming door octrooi te kunnen geven. Er is hier voor verscheidenheid van wettelijke regeling een ruim veld. Die verscheidenheid komt in de eerste plaats voort uit de meer of minder heldere voorstelling, die de verschillende wetgevers van het begrip uitvinding hebben gehad. Sommige wetten achten het noodig plannen en combinaties voor financieele en credietoperaties uit te sluiten (zoo de Fransche en de Spaansche wetten), andere weer zonderen wetenschappelijke theorieën uit (zoo de Oostenrijksche, de Hongaarsche, de Italiaansche en de Russische wetten). Al deze uitsluitingen zijn echter overbodig wanneer men in het oog houdt, dat de uitvinding op het gebied der stoffelijke productie moet zijn gelegen.. Redeneeringen van abstracte wetenschap, financieele combinaties, stelsels van: opvoeding, hygiënische leefwijzen, heelkundige operaties zijn daardoor vanzelf van octrpoi bescherming uitgesloten. Enkele buitenlandsche wetten ontzeggen octrooi voor uitvindingen, die niet voldoende belangrijk of nuttig zijn (zoo ia r Ons te bepalen datum. Bij besluit van 23 Mei 1912, S. 172, is bepaald, dat de Octrooiwet 1910 (Staatsblad n°. 313) in werking zal treden op 1 Juni 1912, des namiddags te twee ure Amsterdamsche tijd, hetgeen overeenkomt met des namiddags acht uur vijftig minuten in Nederlandsch-Indië,( des voormiddags negen uur acht-en-vijftig minuten in Suriname en des voormiddags negen uur drié minuten in Curacao. 'fb Lasten en bevelen, dat deze in het Staatsblad zal worden geplaatst, en dat alle Ministerieele Departementen, Autoriteiten, Colleges en Ambtenaren, wie zulks aangaat, aan de nauwkeurige uitvoering "de hand zullen ht.uden. Gegeven ten Paleize het Loo, den 7den November 1910. WILHELMINA. De Min. van Landbouw, Nijverheid en Handel, A. S. Talma. De Minister van Justitie, E. R. H. Reootjt. De Minister van Koloniën, de Waal Malefijt. (Uitgeg. 26 Nov. 1910.) - 118 — Art. 67  OVERGANGS- EN SLOTBEPALING der wet van 15 Januari 1921 (Staatsblad n°. 15). 0 Art. III. Op de octrooi-aanvragen, ten aanzien, waarvan bij bet in werking treden dezer wet reeds een besluit tot al of niet openbaarmaking is geDomen, zijn, zoolang omtrent de al of niet' verleening van het octrooi nog niet definitief is beslist, de voorschriften dezer wet niet van toepassingArt. IV. Deze wet treedt in werking op een door Ons te. bepalen tijdstip»1 4 De inwerkingtreding van deze en van de volgende wijzigingswet (van 16 Cctoher 1921, S. 1127) is bij besluit van 31 October 1921, S, 1149, bepaalH, voor wat het Kijk in Europa betreft, op 15 November 1921, voor de koloniën en bezittingen in andere werelddeelen op 16 Februari 1922. — 119 -  — 120 — B IJ L A G E N. Besluit van 18 Maart 1912, S. 106, houdende vaststelling van een Reglement betreffende het optreden als gemachtigde voor den Octrooiraad. (Zooals dit besluit gewijzigd is bij dat van 1 Mei 1914, S. 190.) (Octrooigemachtigden-reglement 3. 106 van 1912.) Wij WILHELMINA, enz. Op de voordracht van Onzen Minister van Landbouw, Nijverheid en Handel, van 4 November 1911, n°. 9292, Afdeeling Handel; Gezien de artikelen 29, 32 en 34 van de Octrooiwet 1910 (Staatsblad n». 313); Den Raad van State gehoord (advies van 2 Januari 1912, n° 9); Gelet op het nader rapport van Onzen voornoemden Minister van 14 Maart 1912, n°. 2539, Afdeeling Handel; Hebben goedgevonden en verstaan : met ingang van den dag, op welken de Octrooiwet 1910 (Staatsblad n°. 313) in werking zal treden, vast te stellen het bij dit besluit gevoegde „Reglement betreffende het optreden als gemachtigde voor den Octrooiraad", houdende voorschriften, als bedoeld in artikel 29 sub g; artikel 29 juncto artikel 25, derde lid; artikel 32, derde lid; en artikel 34, vierde lid, juncto artikel 32, derde lid, van de Octrooiwet 1910 (Staatsblad n°. 313). Onze Minister van Landbouw, Nijverheid en Handel is belast met de uitvoering van dit besluit, hetwelk in het Staatsblad geplaatst en in afschrift aan den Raad van State medegedeeld zal worden. 's Gravenhage, den 18 Maart 1912. WILHELMINA. De.Min. van Landbouw, Nijverheid en Handel, A. S. Talma. (Uitgeg. 13 April 1912.)  121 — REGLEMENT betreffende 'het optreden als gemachtigde voor den Octrooiraad. Art. 1. 1. Als gemachtigde van den aanvrager om octrooi, bedoeld in de artikelen 20, eerste lid, 24, laatste lid, 27, eerste lid en 32, vijfde lid der Octrooiwet 1910 (Staatsblad n°. 313), als gemachtigde van den opposant bedoeld in de artikelen 25, tweede lid en 27, eerste lid, dier wet en als gemachtigde van de verzoekers, bedoeld onderscheidenlijk in artikel 25, derde lid, artikel 32, derde en vijfde lid, en artikel 34, vierde lid, dier wet, mogen behoudens het tweede lid van dit artikel alleen optreden : a. zij, die als octrooibezorger zijn ingeschreven in het in artikel 2 bedoelde register; 6. zij, die als advocaat zijn ingeschreven bij een der rechterlijke collegiën hier te lande. 2. De Octrooiraad is bevoegd, in bijzondere omstandigheden ook aan andere personen toe te staan als gemachtigde op te treden, mits zij van zulk optreden niet hun beroep maken. 2. 1. Bij den Oetrooiraad wordt een register van octrooibezorgers gehouden, waarvan de inrichting door dien Raad wordt vastgesteld. De inschrijvingen en doorhalingen in dit register geschieden ingevolge besluit van den Octrooiraad en worden door den Voorzitter van den Octrooiraad openbaar gemaakt. 2. 'Hij, die als octrooibezorger in het in het vorige lid bedoelde register wenscht te worden ingeschreven, moet: a. ingezetene zijn van het Koninkrijk, meerderjarig en niet staande onder curateele; 6. niet als octrooibezorger zijn ontzet, tenzij die ontzetting door den in artikel 8 bedoelden Raad van Toezicht is ingetrokken. 3. Hij moet bij zijn verzoek aan den Octrooiraad overleggen het bewijs, dat hij met goed gevolg heeft afgelegd het examen, bedoeld bij artikel 3 van dit reglement en verder ten genoegen van den Octrooiraad doen blijken: a. dat hij gedurende ten minste een jaar practisch in de nijverheid is werkzaam geweest ; b. dat hij bovendien gedurende ten minste één jaar een werktijd heeft volbracht op het kantoor van iemand, die van het behandelen van octrooi-aangelegenheden zijn gewoon beroep maakt.  — 122 3. 1. Op tijdstippen, door den Minister van Landbouw, Nijverheid en Handel te be'palen, wordt door eene door dien Minister te benoemen commissie, bestaande uit leden van den Octrooiraad en andere technische en rechtsgeleerde deskundigen, een examen afgenomen. 2. Om dit examen met goed gevolg af te leggen, moet hij, die zich daaraan onderwerpt, daarbij doen blijken, dat hij de noodige kennis bezit van de Nederlandsche en de voornaamste vreemde wetgevingen en regelingen van de internationale overeenkomsten betreffende den industrieelen eigendom, de voorschriften dier wetgevingen en regelingen practisch weet toe te passen en bekend is met de beginselen van het Nederlandsche burgerlijk en handelsrecht, voor zoover die kennis noodig is voor een goed begrip van de Nederlandsche wetgeving betreffende den industrieelen eigendom. 3. Om aan dit examen te kunnen deelnemen moet de candidaat aan de in het eerste lid bedoelde commissie doen toekomen: a. het bewijs, dat hij aan eene Rijks-Universiteit of daarmede wettelijk gelijkgestelde inrichting den graad van doctor in een der vakken van de faculteit der wis- en natuurkunde heeft verkregen; of 6. het diploma van ingenieur, door hem verworven aan de Technische Hoogeschool of aan de voormalige Polytechnische School ; of c. het bewijs, dat hij de studie voor officier der genie of der artillerie bij het Nederlandsche of het Nederlandsch-Indische leger of voor officier der Koninklijke Nederlandsche Marine heeft volbracht. 4. Met den in het derde lid vermelden graad van doctor of het diploma van ingenieur kan door de in het eerste lid bedoelde commissie worden gelijkgesteld een diploma eener buitenlandsche academie, universiteit of technische hoogeschool. 5. De werkzaamheden der in het eerste lid bedoelde Commissie, het tijdstip, waarop belanghebbenden zich tot het afleggen van het examen bij den Voorzitter der Commissie moeten hebben aangemeld, de plaats, waar het examen zal worden afgenomen, en het voor de deelneming aan het examen te storten bedrag worden geregeld door den in hét eerste  — 123 — lid genoemden Minister; deze doet van een en ander openbare mededeeling. 4. De inschrijving in het in artikel 2 bedoelde register kan door den Octrooiraad, den in artikel 8 bedoelden Kaad van Toezicht gehoord, worden geweigerd aan. hem, die a. ter zake van misdrijf is veroordeeld tot gevangenisstraf; b. in staat van faillissement is verklaard en wiens faillissement nog niet is geëindigd. 5. Alvorens als gemachtigde, overeenkomstig artikel 1 op te treden, leggen de in het daar bedoelde register ingeschrevenen . in handen van den Voorzitter van den Octrooiraad de volgende belofte af : „Ik beloof, dat ik het beroep van gemachtigde in octrooiaangelegenheden nauwgezet zal vervullen, met inachtneming van de daarop betrekkelijke wettelijke . voorschriften, de mij als zoodanig toevertrouwde belangen met ijver en eerlijkheid zal behartigen en geheimhouding zal bewaren omtrent alle uitvindingen, die in mijne praktijk als gemachtigde te mijner kennis komen, zoolang de desbetreffende aanvragen om octrooi niet op de bij de wet voorgeschrevene wijze zijn openbaar gemaakt. Dat beloof ik." 6. Ingeval een advocaat krachtens artikel 1 als gemachtigde bij den Octrooiraad wenscht op te treden, kan van hem, alvorens hij als zoodanig wordt toegelaten, door den Octrooiraad worden gevorderd de vertooning van zijne acte van beëediging als advocaat, behoorlijk geviseerd naar de voorschriften van artikel 6 van het Reglement N°. III, in voldoening aan artikel 19 der wet op de Zamenstelling van de Regterlijke Magt en het beleid der Justitie vastgesteld bij Koninklijk besluit van 14 September 1838 {Staatsblad n°. 36), laatstelijk gewijzigd bij Koninklijk besluit van 1 Juli 1910 (Staatsblad n°. 178). 7. 1. De inschrijving in het in artikel 2 bedoelde register wordt op bevel van den Octrooiraad doorgehaald : a. op verzoek van den ingeschrevene aan den Octrooiraad; 6. bij overlijden of curateeie van den ingeschrevene ; c. indien de ingeschrevene ophoudt ingezetene van het Koninkrijk te zijn;  d. ingeval van ontzetting van het recht om als gemachtigde op te treden door den in artikel 8 bedoelden Raad van Toezicht.: * 2. De Octrooiraad kan de doorhaling gelasten, indien een der gevallen zich voordoet, bedoeld in artikel 4. 3. Binnen acht dagen na de doorhaling van de inschrijving wordt daarvan aan den ingeschrevene of zijne erfgenamen of zijnen curator kennis gegeven. 8. 1. De in het in artikel 2 bedoelde register ingeschrevenen staan, wat betreft hunne werkzaamheden als zoodanig, onder toezicht van een Raad van Toezicht voor de gemachtigden in octrooiaangelegenheden, samengesteld uit een voorzitter en vier andere door de Koningin te benoemen leden, waarvan drie rechtsgeleerden en twee technisch deskundigen moeten zijn. 2. De Raad stelt onder goedkeuring van den Minister van Landbouw, Nijverheid en Handel een reglement van orde voor zijne werkzaamheden vast. Een der leden, door den Raad aan te wijzen, treedt als secretaris op, tenzij door de Koningin een afzonderlijke secretaris is benoemd. 3. De Raad van Toezicht is in het algemeen belast met het toezicht op de wijze, waarop de ingeschreven gemachtigden hun beroep uitoefenen, neemt kennis van klachten ter zake en treedt onder meer op, ingeval een ingeschreven gemachtigde zich in de uitoefening van zijn beroep in strijd met zijn plicht of op onwaardige wijze gedraagt. 4. Als onwaardig gedrag is onder meer aan te merken het in octrooiaangelegenheden samenwerken met een persoon : o. die krachtens het in artikel 4, sub a bepaalde niet als gemachtigde zou kunnen worden ingeschreven; 6. die van het recht om als gemachtigde op te treden is ontzet; c. 1 die, hoewel onbevoegd om als gemachtigde bij den Octrooiraad op te treden, toch er zijne gewoonte van maakt hier te lande opdrachten tot de behandeling van octrooiaangelegenheden uit te lokken of advies omtrent octrooizaken te geven. 5. Indien ter kennis van den Raad aan- — 124 -  — 125 — wijzingen mochten komen, dat een advocaat bij de behandeling van octrooiaangelegenheden zich in strijd met zijn plicht of op onwaardige wijze gedraagt of heeft gedragen, geeft de Raad hiervan kennis aan den Raad van Toezicht en Discipline of het rechterlijke College, aan welks toezicht de advocaat ingevolge de artikelen 9 tot en met 12 van het Reglement N°. III, hierboven in artikel 6 vermeld, is onderworpen. 6. De Raad van Toezicht en Discipline of het rechterlijke College stelt naar aanleiding van de gedane mededeeling een onderzoek in en geeft van de uitkomsten daarvan kennis aan den Raad van Toezicht voor de gemachtig den in octrooiaangelegenheden. 7. Aan laatstgenoemden Raad wordt door den betrokken Raad van Toezicht en Disoi- | pline of het betrokken rechterlijke College eveneens kennis gegeven van de uitkomsten van elk ander onderzoek, ingesteld ter zake van de behandeling van octrooiaangelegenheden door een advocaat en van de genomen disciplinaire maatregelen. 8. De Raad van Toezicht voor de gemachtigden in octrooiaangelegenheden geeft van de ingevolge beide vorige leden ontvangen mededeelingen kennis aan den Octrooiraad. 9. 1. De Raad van Toezicht kan na verhoor van den belanghebbende of deze behoorlijk opgeroepen zijnde, en desgeraden na verhoor van getuigen, aan een ingeschreven gemachtigde, naar gelang van omstandigheden, een der volgende straffen opleggen : a. waarschuwing; 6, berisping; c. schorsing in de uitoefening der praktijk als gemachtigde voor den tijd van ten hoogste een jaar. 2. Hij, die reeds tweemalen is geschorst, kan, ingeval van een nieuw vergrijp, worden gestraft met ontzetting van het recht om als gemachtigde in zake octrooiaangelegenheden op te treden. 3- Bij de bepaling der straffen wordt rekening gehouden met de omstandigheid, of de schuldige al dan niet heeft vergoed de schade, door zijn vergrijp aan een ander toegebracht. 10 1. De Raad van Toezicht geeft van  — 126 — elke straf door hem opgelegd onverwijld kennis aan den OctrooirataL Daarbij wordt mededeeling gedaan, of en in hoever van het toebrengen van schade, als aan het slot van het vongeh artikel bedoeld, en van de vergoeding daarvan aan den Raad is gebleken. 2. Indien de opgelegde straf bestaat in schorsing of ontzetting, wordt daarvan door den Voorzitter van den Octrooiraad openbare kennisgeving gedaan. 11. ' 1. Elk ingeschte*Jên gemachtigde is verplicht ten aanzien van hem gedane opdrachten, uit de Octrooiwet 1910 {Staatsblad n°. 313) voortvloeiende, op behoorlijke wijze aanteekening te houden en over'Wt algemeen de hem toevertrouwde zaken zoo te beheeren, dat deze desnoods dadelijk door een plaatsvervanger of opvolger kunnen worden overgenomen. 2. De Raad van Toezicht heeft het recht zich hiervan door een harer leden te allen tijde te overtuigëili' "' 12. 1. Voor hen, die ten genoegen van den Octrooiraad aantoonen, dat zij zich gedurende de laatste 12 maanden vóór den datum van het inwerkingtreden der Octrooiwet 1910 (Staatsblad n°. 313) in hun beroep hebben beziggehouden met de behandeling van aanvragen om octrooi in het buitenland of met andere octrooi-aangelegenheden, of ten genoegen van genoemden Raad anderszins 'waarborgen geven, dat'ty tot eene behoorlijke behandeling van octrooi-aangelegenheden in staat zijn, gelden niet dé vereischten, voor de inschrijTrihg in het in artikel 2 bedoelde register gesteld bij artikel 2, derde lid, mits zij"ziCTi binnen drie maanden na genoemden datum bij den Voorzitter van den Octrooiraad ter inschrijvitig hebben aangemeld. 2. De krachtens het eerste Ha' als octrooi bezorger ingeschrevene is verplicht zich te Onderwerpen aan het eerst te houden examen, als in artikel 3 voorgeschreven^' Hn kan daaraan deelnemen ook al voldoet hij niet aan de vereischten, bij het derde lid van dat artikel gestéld.' 3. Van de verplichting in het tweede lid bedoeld, kan door den Octrooiraad vrijstelling worden verleend, wanneer de ingeschrevene  — 127 - voldoet aan de vereischten, gesteld bij artikel 3, derde .ii, sub a, b of c van dit reglement of aan eene Rijks-Universiteit of daarmede wettelijk gelijkgestelde inrichting den graad van doctor in de rechtswetenschap heeft verkregen, en ten genoegen van dien Raad schriftelijk aantoont, dat hij zich reeds gedurende vijf jaren in zijn beroep heeft bezig gehouden met de behandeling van aanvragen om octrooi in het buitenland of met andere octrooiaangelegenheden. In andere gevallen kan bij bijzondere omstandigheden door den Octrooiraad uitstel van da vervulling der verplichting worden verleend tot ten hoogste twee jaren na het in werking treden der Octrooiwet of tot het tweede examen na dat in werking treden te houden, wanneer dit binnen dien termijn nog niet mocht hebben plaats gehad. 1 4. Voordat een jaar zal verstreken zijn sedert den datum van het in werking treden der Octrooiwet 1910 (Staatsbjad n°. 313). wordt gelegenheid gegeven het in artikel 3 bedoelde examen af te leggen. De Voorzitter der examencommissie geeft onverwijld kennis aan den V^orz^tter van den Octrooiraad van het gevolg, waarmede iedere deelnemer aan het examen dit heeft afgelegd. De inschrijving van hen, die overeenkomstig het tweedo of derde lid daartoe verplicht, bet examen niet of niet met goed gevolg aflegden, wordt op bevel van den Octrooiraad doorgehaald. 13. Dit reglement kan worden aangehaald onder den titel van „Qctrooigemachtigdenreglement", doch met bijvoeging van den jaargang en het nummer van het Staatsblad, waarin het is geplaatst. Behoort bij Koninklijk besluit van 18 Maart 1912 (Staatsblad n°. 106). Mij bekend, De Min. van Landbouw, Nijverheid en Handel, A. S. Talha. 1 Lid 3 is aldus gewijzigd bij besluit van 1 Mei 1914, S. 190.  — 128 — Wet van 19 Maart 1913, S. 104, houdende goedkeuring van internationale verdragen tot bescherming van den industrieelen eigendom. 1 Wij WILHELMINA, enz. . . doen te weten : Alzoo Wij in overweging genomen hebben dat de verdragen tot bescherrrdng van den industrieelen eigendom, den 20 Maart 1883 te Parijs, en den 14 April 1891 te Madrid gesloten tusschen verschillende Staten, waaronder Nederland, en den 14 December 1900 en den 2 Juni 1911 achtereenvolgens te Brussel en te Washington herzien, bepalingen inhouden, welke aan het Rijk geldelijke verplichtingen opleggen en wettelijke rechten betreffen; Gelet op artikel 69, 2de lid, der Grondwet; Zoo is het, dat wij, den Raad van State, enz. Art. 1. Worden goedgekeurd de nevens deze wet in afdruk gevoegde, door de wederzijdsche gevolmachtigden geteekende verdragen, zijnde : 1°. het op 2 Juni 1911 te Washington tusschen het Duitsche Rijk, Oostenrijk en Hongarije, België, de Vereenigde Staten van Bra zilië, Cuba, Denemarken, de Dominicaanse!»' Republiek, Spanie, de Vereenigde Staten van Amerika, Frankrijk, Groot-Britannië en Ierland, Italië, Japan, de Vereenigde Staten van Mexico, Noorwegen, Nederland, Portugal, Zweden, Zwitserland en Tunis gesloten herziene Verdrag van Parijs van 20 Maart 1883, met daartoe behoorend slot-protocol, zooals die waren herzien te Brussel den 14 December 1900; 2°. de op 2 Juni 1911 te Washington tusschen Oostenrijk en Hongarije, België, de Vereenigde Staten van Brazilië, Cuba, Spanje, Frankrijk, 1 Zie het hierna opgenomen besluit van 25 April 1913, S. 142, tot bekendmaking in het Staatsblad van de op 2 Juni 1911 te Washington mede namens Nederland geteekende verdragen tot bescherming van den industrieelen eigendom en betreffende de internationale inschrijving van fabrieks- en handelsmerken. Zie ook de hierna opgenomen wet van 19 Maart 1921, S. 612, houdende goedkeuring, en besluit van 21 Mei 1921 ,S.'733, houdende bekendmaking in het Staatsblad van het op 30 Juni 1920 te Bern geteekend internationaal verdrag, betreffende het behoud of het herstel van de door den wereldoorlog getroffen industrieele e gendomsrechten-  — 129 — Italië, de Vereenigde Staten van Mexico, Nederland, Portugal, Zwitserland en Tunis gesloten herziene schikking van Madrid van 14 April 1891, zooals die was hierzsen té Brussel den 14 December 1900. 2. Deze wét treedt in werking op den dag harer afkondiging. Lasten en bevelen, enz. , Gegeven te Oberursel, den 19den Maart 1913. I WILHELMINA. De Minister van Buitenlandsche Zaken,. B. de Mabees van S wind eken. De Min. van Landbouw, Nijverheid en Handel, A. S. Talma. De Minister van Justitie ad interim, Heemskerk. : De Minister van Koloniën, de Waal Malefijt. > {Uitgeg. 29; Maart .1913.). UNION INTERNATIONALE POUB LA PKOTKCTIoN de LA PKOPHIETÉ INDUSTKIKLLE. CONVENTION D'UNION DE PARIS du 20 mars 1883 pour la prbthUXón dè la' propriété industriclJe, reoisée d Bruxelles le 14 décembre 1900 et d Washington le 2 juin 1911. Sa Majesté FEmpereur d'Allemagne, Roi de Prusse, au nom de 1'Empire Allemand; Sa Majesté I'Empereur d'Autriche,!Roiide Bohème,: etc, et Roi Apostoliqüe de Hongrie pour l'Autriohe et pour la Hongrie; Sa Majesté le Roi des Beiges ; Ie Président des Etats-Unis dui Brésil; le Président de la Républiqpe de Cuba ; Sa Majesté Ie Roi de Danemark ; le Président de la République Dominicaine ; Sa Majesté le "Roi d'Espagne; le Président des > " Etats-Unis d'Amérique; le Président de la République Eraneaise ; Sa Majesté le Roi duiRoyaume-UnA de la Grande-Bretagne et d'Irlande et des Terri toires : Britanniqües au dcla ' dés > Mers,Empereur des'Indes ; Sa Majesté le Roi' d'Italie ; Sa Majesté I'Empereur du Japon'; le Président S. & J. n°. 73, 3* dr 6  des Etats-Unis du Mexique ; 8a Majesté le Roi de Nbrvège ; Sa Majesté la Reine des Pays-Bas ; le Président du Gouvernement Provisoire de la République de Portugal; Sa Majesté le Roi de Serbie; Sa Majesté Ie Roi de Suède ; le Conseil Fédéral de la Confédération Suisse ; le Gouvernement Tunisien, Ayant jugé utile d'apporter certaines modifications et additions a la Convention internationale du 20 mars 1883, portant création d'une Union internationale pour la Protection de la Propriété industrielle, revisée a Bruxelles e 14 décembre 1900, ont nommé pour Leurs Plénipotentiaires, savoir : etc. Lesquels, après s'être communiqué leurs pleins pouvoirs respectifs, trouvés en bonne et due forme, sont convenus des articles suivants: Art. 1. Les pays contractants sont constués a 1'état d'Union pour la protection de la propriété industrielle. 2. Les sujets ou citoyens de chacun des pays contractants jouiront, dans tous les autres pays de 1'Union, en ce qui concerne les brevets d'invention, les modèles d'utilité, les dessins ou modèles industriels, les marqués de fabrique ou de commerce, le nom commercial, les indications de provenance, la répression de la concurrence déloyale, des avantages que les lois respectives accordent actuellement ou accorderont par la suite aux nationaux. En conséquence, ils auront la même protection que ceux-ci et le même recours légal contre toute atteinte portee a leurs droits, sous réserve de 1'accomplissement des conditions et formalités imposées aux nationaux. Aucune obligation de domicüe ou d'établissement dans le pays oü la protection est réclamée ne pourra être imposée aux ressortissants de 1'Union. 3. Sont assimilés aux sujets ou citoyens des pays contractants, les sujets ou citoyens des pays ne faisant pas partie de 1'Union, qui sont domiciliés ou ont des établissements industriels ou commerciaux effectifs et sérieux sur le territoirs de 1'un des pays de 1'Union. 4. (a) Celui qui aura régulièrement fait le dépot d'une demande de brevet d'invention, d'un modèle d'utilité, d'un dessin ou modèle industrie!, d'une marqué de fabrique ou de - 130 —  commerce, dans 1'un des pays contractants, ou son ayant cause, jouira, pour effectuer le dépot dans les autres pays, et sous réserve des droits des tiers, d'un droit de priorité pendant les délais déterminés ci-aprés. 1 (6) En conséquence, le dépot ultérieuremént opéré dans 1'un des autres pays de 1'TJnion, avant 1'expiration de ces délais, ne pourra être invalidé par des faits accompliB dans 1'intervalle, soit, notamment, par un autre dépot, par la publication de 1'invention ou son exploitation, par la mise en vente d'exemplaires du dessin ou du modèle, par 1'emploi de la marqué. (c Les délais de priorité mentionnés cidessus seront de douze mois pour les brevets d'invention et les modèles d'utilité, et de quatre mois pour les dessins et modèles industriels et pour les marqués de fabrique ou de oommerce. (d Quiconque voudra se prévaloir de la priorité d'un dépót antérieur, sera tenu de faire une déelaration indiquant la date et le pays de ce dépot. Chaque pays déterminera a quel moment, au plus tard, cette déelaration devra être effeotuée. Ces indications seront mentionnées dans les publieations émanant de 1'Administration compétente, notamment sur les brevets et les deseriptions y relatives. Les pays contractants pourront exiger de celui qui fait une déelaration de priorité las production d'une copie de la demande (description, dessins, etc.) déposée antérieurement, certifiée conforme par 1'Administration que 1'aura recue. Cette copie sera dispensée de toute légalisation. On pourra exiger qu'eüe soit accompagnée d'un certificat de la date du dépot, émanant dé cette Administration, et d'une traduction. D'autres formalités ne pourront être requises pour la déelaration de priorité au moment du dépot de la demande. Chaque pays contractant déterminera les conséquences de 1'omission des formalités prévues par le présent article, sans que ces conséquences puissent excéder la perte du droit de priorité. 1 Zie ook het op 30 Juni 1920 te Bern geteekend internationaal verdrag, betreffende het behoud of het herstel van de door den wereldoorlog getroffen industrieele eigendomsrechten, hierachter opgenomen. 5* - 131 —  — 132 — (e> Ultérieurement d'autres justifications pourront être demandées. 4o/a. Les brevets demandés dans les différents pays contractants par des personnes admiscs au bénéfice de la Gonvention aux termes des articles 2 et 3, seront indépendants des 'brevets obtenus pour la même invention dans lés autres pays, adhérents ou non a 1'Union. Cette disposit'on doit s'entendre d'une fa9on absolue, notamment en ce sens que les brevets demandés pendant le délai de priorité sont indépendants, 'tant au point de vue des causes de nullité ct de décbéance, qu'au point de vue de la durée:normale. Elló s'applique ia tous les brevets existant au moment de sa mise en vigueur. II en sera de même, en cas d'aoeession de nouveaux pays, pour les brevets existant de part et d'autre au moment de 1'accession. 5. L'introduction, par le breveté, dans le paysroü le brevet aiétédciivré, d'objetsfaljriqués dans 1'un ou I'autre des' pays de 1'Union, n'entrainera pas . la déehëance. i' ■Toutef..4s,1 le breveté restera soumis a : 1'obligation d'exploiter. son brevet conforI mémerit aux lois du pays oü il introduit les objets brevetés, mais avec la restricti.m que le brevet ne pourra être fraj>pó de dcchénnce pour cause de non-exploitation dans un des pays de 1' Union qu'après un délai de trbis ans, conipté a partir du dépot de la demande dans ee pays, et seulement dans le cas oü le breveté ne justifierait pas des causes de son inaction. 6. Toute marqué de fabrique ou de commèrce régulièrement ehregistrée 'dans le pays d'origine sera admisé au dépót et protégée telle quellè dans iles' autres pays de 1'Union. ii i Toutefois, pourront être refusées ou invalidées : 1°. Les marqués qui sont de nature a porter atteinte a des droits acquis par des tiers dans le pays oü la protection est réelamée. 2°. Les marqués. dépourvue6 de tout caractère distinctif, ou bicn composées exclusivement de signes ou d'indications pouvant servir, dans le cominerce,' pour designer'1'espèce, la qüaiité, la quantité, la destination, la valeur, le lieu d'origine des produits ou 1'époque de production, ou devenus usuels dans le langage courant  — 133 - ou les habitudes loyales et oonstantes du commerce du pays oü la protection est réclamée. Dans l'appréciation du caractère distinctif d'une marqué, on devra tenir compte de toutes les eirconstances de fait, notamment de la durée de 1'usage de la marqué. iriJfaSi 3°. Les marqués qui sont contraires a la morale ou a 1'ordre public. Sera considéré comme pays d'origine le pays oü le deposant a son prineipal établissement. '-> £i ce prineipal établissement n'est point situé dans un des pays de 1'Union, sera considéré comme pays d'origine celui auquel appartient le deposant. 7. La nature du produit sur lequel la marqué de fabrique ou de commerce doit être apposée ne peut, dans aucun cas, faire obstacle au dépot de la marqué. Ibis. Les pays contractants s'engagent a admettre au dépot et a protéger les marqués appartenant a des collectivités dont 1'existence n'est pas contraire a la loi du pays d'origine, même si ces colectivités ne possèdent pas un établissement industriel ou commercial. Cependant chaque pays sera juge des conditions particulières sous lesquelles une collectivité pourra être admise a faire protéger ses marqués. 8. Le nom commercial sera protégé dans tous les pays de 1'Union sans obligation. de dépot, iqu'il fasse ou non partie d'une marqué de fabrique ou de commerce. 9. Tout produit portant illicitement une marqué de fabrique ou de commerce, ou un nom commercial, sera saisi a 1'importation dans ceux des pays de 1'Union dans lesquels cette marqué ou ce nom commercial ont droit a la protection légale. Si la législation d'un pays n'admet pas la saisie a 1'importation, la saisie sera remplacée par la prohibition d'importation. La saisie sera également effectuée dans le pays oü 1'apposition illicite aura eu lieu, ou dans le pays oü aura été importé le produit. La saisie aura lieu a la requête soit du ministère public, soit de toute autre autorité compétente, soit d'une partie intéressée, particulier ou société, conforménent a la législation intérieure de chaque pays.  Les autorites ne seront pas tenues d'efïectuer la saisie en cas de transit. Si la législation d'un pays n'admet ni la saisie a 1'importation, ni la prohibition d'importation, ni la saisie a 1'intérieur, ces mesures seront remplacées par les actions et moyens que la loi de ce pays assurerait en pareil cas aux nationaux. 10. Les dispositions de 1'article précédent seront applicables a tout produit portant faussement, comme indication de provenance, le nom d'une localité déterminée, lorsque cette indication sera jointe a un nom commercial fictif ou emprunté dans une intention frauduleuse. Est réputé partie intéressée tont producteur, fabricant ou commercant, engagê dans la production, la fabrication ou le commerce de ce produit, et établi soit dans la localité faussement indiquée comme lieu de provenance, soit dans la région oü cette localité est située. 10bi«.. Tous les pays contractants s'engagent a assurer aux ressortissants de 1' Union une protection effective contre Ia concurrence deloyale. 11. Les pays contractants accorderont, oonformément a leur législation intérieure, une prctection temporaire aux inventions brevetables, aux modèles d'utilité, aux dessins ou modèles industriels, ainsi qu'aux marqués de fabrique ou de commerce, pour les produits qui figureront aux expositions internationales officielles ou officiellement reconnues organisées sur le territoire de 1'un d'eux. 12. Chacun des pays contractants s'engage a établir un service spécial de la Propriété industrielle et un dépot central pour la communication au public des brevets d'invention, des modèles d'utilité, des dessins ou modèles industriels et des marqués de fabrique ou de commerce. Ce service publiera, autant que possible une feuille périodi ue officielle. 13. L'Office international institué a Berne sous le nom dé Bureau international pour la protection de la Propriété industrielle est placé sous la haute autorité du Gouvernement de la Confédération suisse, qui en règle 1'organisation et én surveille le fonctionnement. - 134 —  — 135 - Le Bureau international centralisera les renseignements de toute nature relatifs a la protection de la Propriété industrielle, et les réunira en une statistique générale, qui sera distribuée a toutes les Adnvinistrations. H procédera aux études d'utilité commune intéressant 1'Union et rédigera, a 1'aide des documents qui seront mis a sa disposition par les diverses Adnrinistrations, une feuille périodique en langue francaise sur les questions concernant 1'objet de 1'Union. Les numéros de cette feuille, de même que tous les documents publiés par le Bureau international, seront répartis entre les Administrations des pays de 1'Union, dans la proportion du nombre des unités contributives, ci-dessous mentionnées. Les exemplaires et documents supplémentaires qui seraient réclamés, soit par lesdites Administrations, soit par des sociétés ou des particuliers, seront payés a part. Le Bureau international devra se tenir en tout temps a la disposition des membres de 1'Union, pour leur fournir, sur les questions relatives au service international de la propriété industrielle, les renseignements spéciaux dont ils pourraient avoir besoin. H fera sur sa gestion un rapport annuel qui sera communiqué a tout les membres de 1'Union. La langue officielle du Bureau International sera la langue francaise. Les dépenses du Bureau international seront supportées en oommun par les pays contractants. Elles ne pourront, en aucun cas, dépasser la somme de soixante mille francs par année. Pour déterminer la part contributive de chacun des pays dans cette somme totale des frais, les pays contractants et ceux qui adhéreraient ultérieurement a 1'Union seront divisés en six classes, contribuant ohacune dans la proportion d'un certain nombre d'urrités, savoir : Unités. 1* classe .25 2" 20 3e 15 *e 10 56 5 6e 3  — 13G Ces coefïïcients seront multipl'és par le nombre des pays de chaque classe, et la somme des produits ainsi obtenus fournira le nombre d'unités par lequel la dépense totale doit être di isée. Le quotiënt donnera le montant de 1'unité de dépense. Chacun des pays contractants désignera, au moment de son accession, la classe dans laquelle il désire être rangé. Le Gouvernement de la Confédération suisse surveillera les dépenses du Bureau international, fera les avances nécessaires et établira le compte annuel, qui sera communiqué a toutes les autres Administrations. 14. La présente Convention sera soumise a des revisions périodiques, en vue d'y introduire les améliorations de nature a perfectionner le système de 1'Union, A eet effet, des Conférences auront lieu, successivement, dans 1'un des pays contractants entre les Délégués desdits pays. L'Administration du pays oü doit siéger la Conférence préparera, avec le concours du Bureau international, les travaux de cette Conférence. Le Directeur du Bureau international assistera aux séances des Conférences, et prendra part aux discussions sans voix délibérative. 5. II est entendu que les pays contractants se réservent respectivement le droit de prendre séparément, entre eux, des arrangements particuUers pour la protection de la Propriété industrielle, en tant que ces arrangements ne contreviendraient point aux dispositipns de la présente Convention. 16. Les pays qui n'ont point pris part a la présente Convention seront admis a y adhérer sur leur demande. Cette adhésion, sera notifiée par la voie diplomatique au Gouvernement de la Confédération suisse, et par celui-ei, a tous les autres. Elle emportera, de plein droit, accession a toutes les clauses et admissión a tous les avantages stipulés par la présente Convention, et produira ses effets un mois après 1'envoi de la notificatiun faite par le Gouvernement de la Confédération suisse aux autres pays unionistes,  — 137 — a moins qu'une date postérieure n'ait été indiquée par le pays adhérent. 16W«. Les pays contractants ont le droit d'accédés en tout temps a la présente Convention pour leurs colonies, possessions, dépendances et protectorats, ou pour certains d'entre eux. ' Hs peuvent a eet effet soit faire une déelaration générale par laquelle toutes leurs colonies, possessions, dépendances et protectorats sont compris dans l'acct-ssion, soit nommer expressément ceux qui y sont compris, soit se borner a indiquer ceux qui en sorit exclus. Cette déelaration sera notifiée par écrit au Gouvernement de la Confédération suisse, et par celui-ci a tous les autres. Les pays contractants pourront, dans les mêmes conditions, dénoncer la Convention pour leurs colonies, possessions; dépendances et protectorats, ou pour certains d'entre eux. 17. L'exécution des engagements réciproques contenus dans la présente Convention est subordonnée, en tant que de besoin, a l'accompüssement des formalités et régies établios par les lois constitutionnelles de ceux des pays contractants qui sont tenus d'en provoquer 1'application, ce qu'ils s'obügent a faire dans le plus bref délai possible. 17óis. La Convention demeurera en vigueur pendant un temps indéterminé, jusqu'a 1'expiration d'une année a partir du jour oü la dénonciation en sera faite. Cette dénonciation sera adressée au Gouvernement de la Confédération suisse. Elle ne produira son effet qu'a F égard du pays qui 1'aura faite, la Convention restant exécutoire pour les autres pays contractants. 11 18. Le présent Acte sera ratifié, et les H ratifications en seront déposées a Washington au plus tard le Ier avril 1913. II sera mis a exécution, entre les pays qui 1'auront ratifié, t un: mois après 1'expiration de ce délai. Cet Acte, avec son Protocole de clöture, remplacera, dans les rapports entre les pays qui 1'auront ratifiée : la Convention de Paris du 20 mars 1883; le Protocole de clöture annexé a cet Acte; le Protocole de Madrid dn 15 avril 1891 concernant la dotation du Bureau K international, et 1'Acte additionnel de Bruxelles  — 138 — du 14 décembre 1900. Toutefois, les Actes précités resteront en vigueur dans les rapports avec les pays qui n'auront pas ratifié le présent Acte. 19. Le présent Acte sera signé en un seul exemplaire, lequel sera déposé aux archives du Gouvernement des Etats-Unis. Une copie certifiée sera remise par ce dernier a chacun des Gouvernements unionistes. En foi de quoi les Plénipotentiaires respectifs ont signé le présent Acte. Fait k Washington, en un seul exemplaire, le deux juin 1911. Pour VAllemagne : etc. Protocole de Clöture. Au moment de procéder a la signature de 1'Acte conclu a la date de ce jour, les Plénipotentiaires soussignés sont convenus de ce qui suit: Ad article 1. Les mots „Propriété industrielle" doivent être pris dans leur acception la plus large ; ils s'étendent a toute production du domaine des industries agricoles (vins, grains, fruits, bestiaux, etc), et extractives (minéraux, eaux minérales, etc). Ad article 2 (a Sous le nom de brevets d'invention sont comprises les diverses espèces de brevets industriels admises par les législations des pays contractants, telle qne brevets d'importation, brevets de perfectionnement, etc, tant pour les procédés que pour les produits. V) II est entendu que la diposition de 1'article 2 qui dispense les ressortissants de 1'Union de 1'obligation de domicile et d'établissement a un caractère interprétatif, et doit, par conséquent, s'appliquer a tous les droits nés en raison de la Convention du 20 mars 1883, avant la mise en vigueur du présent Acte. (c) H est entendu que les dispositions de 1'article 2 ne portent aucune atteinte a la législation de chacun des pays contractants, en ce qui concerne la procédure suivie devant les tribunaux et la compétence de ces tribunaux, ainsi que 1'élection de domicile ou la constitution d'un mandataire requises par les lois sur les brevets, les modèles d'utilité, les marqués, etc.  Ad article 4. II est entendu que, lorsqu'un dessin ou modèle industriel aura été déposé dans 'un pays en vertu d'un droit de priorité basé sur le dépöt d'un modèle d'utilité, le délai de priorité ne sera que celui que 1'article 4 a fixé pour les dessins et modèles industriels. Ad article 6. H est entendu que la disposition du premier alinea de 1'article 6 n'exclut pas Ie droit d'exiger du déposant un certiflcat d'enregistrement régulier au pays d'origine, délivré par Pautorité compétente. II est entendu que 1'usage des armoiries, insignes ou décorations publiques qui n'aurait pas été autorisé par les pouvoirs compétents, ou 1'emploi des signes et poincons officiels de oontróle et de garantie adoptés par un pays unioniste, peut être considéré comme oontraire a i'ordre public dans le sens du N°. 3 de 1'article 6. Ne seront, toutefois, pas considérées comme oontraires a I'ordre public les marqués qui oontiennent, avec 1'autorisation des pouvoirs compétents, la reprodüction d'armoiries, de décorations ou d'insignes publics. H est entendu qu'une marqué ne pourra être considérée comme contraire a I'ordre public pour la seule raison qu'elle n'est pas conforme a quelque disposition de la législation sur les marqués, sauf Ie cas oü cette disposition ellemême conceme I'ordre public. Le présent Protocole de clöture, qui sera ratifié en même temps que 1'Acte conclu a la date de ce jour, sera considéré comme faisant partie intégrante de cet Acte, et aura même force, valeur et durée. En foi de quoi, les Plénipotentiaires respectifs ont signé le présent Protocole. Eait a Washington, en un seul exemplaire, le deux juin 1911. (Volgen de onderteekeningen.) UNION INTERNATIONALE POUR LA PROTEOTION DB LA PROPRIÉTÉ INDUSTRIELLE. ARRANGEMENT DE MADRID du 14 avril 1891 pour T enregistrement international des marqués de fabrique ou de commerce revisé d Bruxelles le 14 décembre 1900 et — 139 —  — 140 — d Washington le 2 juin 1911, conelu entre VAulriche, la Hongrie, la Belqiquê, le Brésïl, Cuba, l'Espagne, la Ffance, V Italië, le Mexique, les Pays-Bas, le Portugal, la Suisse et la Tunisie. Les Soussignés, düment autorisés par leurs Gouvernements respeotifs, ont, d'un commun aocord, arrèté le texte suivant, qui remplaoera 1'Arrangement signé a Madrid le 14 avril 1891 et 1'Acte additionnel signé a Bruxelles le 14 décembre 1900, savoir : Art. 1. Les sujets ou citoyens de chacun des pays contractants pourront s'assurer, dans tous les autres pays, la protection de leurs marqués de fabrique ou de commerce acceptées au dépot dans le pays d'origine, moyennant le> dépöt desdites marqués au Bureau international, a Berne, fait par l'entremise de 1'Administration dudit pays d'origine. 2. Sont assimilés aux sujets ou citoyens des pays contractants les sujets ou citoyens des pays n'ayant pas adhéré au présent Arrangement qui, sur le territoire de 1'Union restreinte constituée par ce demier, satisfont aux conditions établies par 1'article 3 de la Conventlbn générale. 3. Le Bureau international enregistrera immédiatement les marqués déposées conformément a 1'article premier. II notifiera cet enregistrement aux diverses- Administrations. Les marqués enregistrées seront publiées dans une feuille périódique édrbee par le Bureau international, au moyen des indications contenues dans la demande d'enregistrement et d'un cliché fourni par le déposant. Si le déposant revendique la couleur a titre d'élément distinctif de sa marqué, il sera tenu : lo. De le déclarer, et d'accompagner son dépöt d'une mention indiquant la couleur ou la combinaison de couleurs revendiquée ; 2°. De joindre a sa demande des exemplaire» de ladite marqué en couleur, qui serontannexés aux notifications faites par le Bureau international. Le nombre de ces exemplaires sera fixé par le Règlement d'exécution. En vue de la publicité a donner, dans les pays contractants, aux marqués enregistrées, cha ue Admin stration recevra gratuitement du Bureau international le nombre d'exemplaires  — 141 — de la susdite publication qu'il lui platra dé demander. Cette publicité sera considérée dans tous les pays contractants comme pleinement sumsante, et aucune autre ne pourra être < xigée du déposant. 4. A partir de 1'enregistrement ainsi fait au Bureau international, la protection de la marqué dans cbacun des pays contractants sera la même que si cette marqué y avait été directement déposée. Toute marqué enregistrée interhationalement dans les quatre mois qui sul vent la date du dépöt dans le pays d'origine'; jouira du dróit de priorité'établi par 1'article 4 de la Convention générale. ibis. Lorsqu'une marqué, déja déposée dans un ou plusieurs des pays contractants, a été postérieurement enregistrée par le Bureau international au.'nom du même titulaire ou de son ayant cause, 1'enregistrement international, sera considéré comme substitué aux enregistrements nationaux antérieürs, sans préjudice des droits acrjuis par le fait de ces dèrniors. 5. Dans les pays oü leur législation les y autorise, les Administrations auxquelles le Bureau international notifiera 1'enregistrement d'unè marqué, auront la faculté de dcclarèr que la protection ne peut être accordée a cette marqué sur leur territoire. Un tel refus ne pourra être opposé que dans les conditionS' qui s'appli-i queraient, en vertu de la Convention générale, a une marqué déposée a 1'enregistremerifc national. Elles devront exercer cette faculté dans le délai prévu par leur loi nationale, et, au plus tard, dans 1'année dé la notincatian prévue par 1'article 3, en indiquant au Bureau international leurs motifs de refus. Ladite déelaration, ainsi notifiée au Bureau ■ international, sera par. lui transmise sans délai a 1'Administration dus pays d'origine et au propriétaire de la marqué. L'intéressé aura les mêmes moyens de recours:que si la marqué' avait été par lui directement déposée dans Ié' pays oü la protection est refusée. 5bis. Le Bureau international délivrera a toute personne qui en f era la demande, moyennant une taxe fixée par le Bètrlement d'exécution, une copie des mentions inscrites dans le  — 142 — Registre relativement a une marqué déterminée. 6. La protection résultant de ï'enregiBtrement au Bureau international durera 20 ans a partir de cet enregistrement, mais ne pourra être invoquée en faveur d'une marqué qui ne jouirait plui de la protection légale dans le pays d'origine. 7. L'enregistrement pourra toujours être renouvelé suivant les prescriptions des artieles 1 et 3. Six mois avant 1'expiration du terme de protection, le Bureau international donnera un avis officieux a 1'Administration du pays d'origine et au propriétaire de la marqué. 8. L'Administration du pays d'origine fixera a son gré, et percevra a son profit, une taxe qu'elle réclamera du propriétaire de la marqué dont l'enregistrement international est de mandé. A cette taxe s'ajoutera rn émolument international de cent francs pour la première marqué, et de cinquante francs pour chacune des marqués suivantes, déposées en même temps par le même propriétaire. Le produit annuei de cette taxe sera réparti par parts égales entre les pays contractants par les soins du Bureau international, après déduction des frais communs nécessités par 1'exécution de cet Arrangement. Sbis. Le propriétaire d'une marqué internationale peut toujours renorcer a la protection dans un ou plusieurs des pays contractants, au moyen d'une déelaration remise a 1'Administiation du pays d'origine de la marqué, pour être communiquée au Bureau international, qui la notifiera aux pays que cette renonciation concerne. 9. L'Administration du pays d'origine notifiera au Bureau international les annulations, radiations, renonciations, transmissions et autres changements qui se produiront dans la propriété de la marqué. Le Bureau international enregistrera ces changements, les notifiera aux Administrations des pays contractants, et les publiera aussitöt dans son journal. On procédera de même lorsque le propriétaire de la marqué demandera a réduire la liste des produits auxquels elle s'applique. L'addition ultérieure d'vn nouveau produit a la liste ne peut être obtenue que par un  — 143 — nouveau depót effectué oonformément aux prescriptions de 1'article 3. A 1'addition est assimilée la substitution d'un produit a un autre. 96ts. Lorsqu'une marqué inscrite dans le Registre international sera transmise a une personne établie dans un pays contractant autre que le pays d'origine de la marqué, la transmission sera notifiée au Bureau international pari' Administration de ce même pays d'origine. Le Bureau international enregistera la transmission et, après avoir recu 1'assentiment de 1'Administration a laqi elle ressort it le nouveau titulaire, il la notifiera aux autres Administrations et la publiera dans son journal. La présente disposition n'a point pour effect de modifier les législations des pays contractants qui prohibent la transmission de la marqué sans la cession simultanée de 1'établissement industriel ou commercial dont elle distingue les produits. Nulle transmission de marqué inscrite dans le Registre international, faite au profit d'une personne non établie dans 1'un des pays contractants, ne sera enregistrée. 10. Les Administrations règleront d'un eommun accord les détails relatifs a 1'exécution du présent Arrangement. 11. Les pays de 1'Union pour la protection de la propriété industrielle qui n'ont pas pris part au présent Arrangement seront admis a y adhérer sur leur demande, et dans la forme preseriite:par la Convention générale. Des que le Bureau international sera informé qu'un pays ou une de ses colonies a adhéré au présent Arrangement, il adressera a 1'Administration de ce pays, oonformément a 1'article 3, une notification collective des marqués qui, a ce moment, jouissent de la protection internationale. Cette notification assurera, par elle-même, auxdites marqués le bénéfice des précédentes dispositions sur le territoire du pays adhérent, et fera courir le délai d'un an pendant lequel 1'Administration intéressée peut faire la déelaration prévue par 1'article 5. 12. Le présent Arrangement sera ratifié et les ratifications en seront déposées a Washington au plus tard le Ier avril 1913. II entrera en vigueur un mois a partir de  — 144 — 1'expiration de ce délai. et aura la même force et durée que la Convention générale. En foi de quoi, les Plénipotentiaires respeetifs ont signé le présent Arrangement. Fait k Wasnington, en un seul exemplaire. le deux juin 1911. Pour V Au/richc et pour la Mbngfiéf wtèfhp Besluit van den 25sten April 1913, S. 142. tot bekendmaking in bet Staatsblad van de op 2 Juni 1911 te Washington mede namens Nederland geteekende verdragen tot bescherming van den industrieelen eigendom en betreffende de internationale inschrijving van fabrieks- en handelsmerken! ' -'' Wij WILHELMINA, enz. Gezien : o. het op 2 Juni 1911 te Washington gesloten verdrag, met daarbij behoorend slotprotocol, tot bescherming van den industrieelen eigendom, welk verdrag strekt tot vervanging van dat van Parijs van 20 Maart 1883 (Staatsblad 1884, n°. 189) en van Brussel van 14 December 1900 (Staatsblad 190 , n°. 177) ; 6. de op 2 Juni 1911 te Washington aangegane schikking betreffende de internationale inschrijving van fabrieks- en handelsmerken, welke schikking strekt tot vervanging van die •van' Madriê van 14 April 1891 (Staatsblad 1893, n°. 55) en van de Additioneele Akte van Brussel van 14 December 1900 (Staatsblad 1902, n». 177 ; " Overwegende dat bedoeld verdrag en slotprotocol van 2 Juni 1911 en de schikking van denzelfden datum, van wélke akten een afdruk 'met vertaling lij dit Besluit■'■ is gevoegd, zijn goedgekeurd bij de wet van den 19den Maart 1913 (Staatsblad n° 104) ; Overwegende mede dat Onzë akten van bekrachtiging van genoemd verdrag, s'otprotocol en schikking den lsten April 1913 te Washington zijn nedergelegd;' Op de voordracht van Onzen Minister van Buitenlandsche Zaken van den 2lsten April 1913, Directie van het Protocol, n°. 8036 ; Hebben goedgevonden en verstaan : de bekendmaking in het Staatsblad te be-  — .145 — velen ran meergenoemde internationale akten en van de vertaling daarvan. Onze Ministers, Hoofden van Departementen van Algemeen Bestuur, worden belast, ieder voor zooveel hem betreft, met de uitvoering van hetgeen ten deze wordt vereischt. 's Gravenhagc den 25stt n April 1913. WILHELMINA. Ds, Minister van Buitenlandsche Zaken, K. DE MaEEES van SwiNDEKEJf (üitgeg. 6 Mei 1913.) VEETAIJGXG. UNIE-VERDRAG VAN PARIJS van den 20sten Maart 1883 tot bescherming van den industrieelen eigendom, herzien te Brussel, den 14de» December 1900 en te Washington, den 2den Juni 1911. Zijne Majesteit de Keizer van Duitschland, Koning van Pruisen, in naam van het üu'tsche Keizerrijk; Zijne Majesteit de Keizer van Oostenrijk. Koning van Bohemen, enz. en Apostolisch Koning van Hongarije, voor Oostenrijk en voor Hongarije: Zijne Majesteit de Koning der Belgen; de President der Vereenigde Staten van Brazilië; de President der Republiek Cuba; Zijne MajesteJt de Koning van Denemarken : de President der Dominicaansche Republiek ; Zijne Majesteit de Koning van Spanje; de President der Vereenigde Staten van Amerika ; de President der Eransche Republiek ; Zijne Majesteit de Koning van het Vereenigd Koninkrijk van Groot-Britanniê en Ierland en de Britsche overzeesche landen, Keizer van Indië; Zijne Majesteit de Koning van Italië ; Zijne Majesteit de Keizer van Japan ; de ,< President der Vereenigde - Staten van Mexico; Zijne Majest. it de Koning van Noorwegen ; Hare Majesteit de Koningin der Nederlanden ; de President der voorloopige regeering Tan de Republiek Portugal; Zijne Majesteit de Koning van Zweden ; de Bondsraad van den Zwitserschen Bond ; de Regeering van Tunis, het dienstig geoordeeld hebbende het internationale verdrag van den 20sten Maart 1883 tot het in het leven roepen van eene interna-  — 146 - tionale unie tot bescherming van den industrieelen eigendom, herzien te Brussel den 14den December 1900, in eenige opzichten te wijzigen en aan te vullen, hebben tot Hunne gevolmachtigden benoemd, te weten; '" Zijne Majesteit de Keizer van Duitschland, Koning van Pruisen, enz. die, na elkander hunne volmachten vertoond te hebben, en deze over en weer in goeden en behoorlijken vorm bevonden te hebben, zijn overeengekomen als volgt: Art. 1. De contracteerende landen vormen eene Unie tot bescherming van den Industrieelen eigendom. 2. De onderdanen of burgers van elk der contracteerende landen zullen in alle andere landen der Unie, voor wat betreft de octrooien van uitvmding, de gebruiksmodellen, de teekeningen of modellen van nijverheid, de fabrieks- of handelsmerken, den handelsnaam, de aanduidingen van herkomst, het tegengaan van de oneerlijke mededinging, de voordeelen genieten, welke de onderscheidene wetten thans aan de nationalen toekennen of in het vervolg zullen toekennen. Dientengevolge zullen zij dezelfde bescherming hebben als deze en hetzelfde wettelijk verhaal tegen elke inbreuk op hunne rechten, mits zij de voorwaarden en formaliteiten nakomen, aan de nationalen opgelegd. Geene verplichting omtrent woonplaats of inrichting in het land; waar de bescherming wordt verzocht, kan aan hen, die tot de Unie behooren. worden opgelegd. 3. Met de onderdanen of burgers der contracteerende landen worden gelijkgesteld de onderdanen of burgers van landen, welke niet deel uitmaken der Unie; die op het grondgebied van een der landen van de Unie woonplaats hebben of inrichtingen van nijverheid of handel, in werkelijkheid opgericht en gebruikt tot het uitoefenen van nijverheid of handel. 4. a. Hij, die op regelmatige wijze een aanvraag om octrooi van uitvinding, een gebruiksmodel, een teekening of model van nijverheid of een fabrieks- of handelsmerk in een der contracteerende landen heeft gedeponeerd; of zijn rechtverkrijgende, zal, onder  voorbehoud der rechten van derden, gedurende de hierna te bepalen termijnen een recht van voorrang hebben voor het depot in de andere landen. b. Dientengevolge zal het, vóór het verstrijken dier termijnen, in een der andere landen der Unie later verrichte depot niet krachteloos kunnen gemaakt worder, door feiten, die inmiddels hebben plaats gehad, met name door een ander depót, door het bekend maken der uitvinding of hare toepassing, door het te koop stellen van exemplaren van de teekening of het model, door gebruik van het merk. c. De hiervoor vermelde termijnen van voorrang sj^iwaalf maanden voor de octrooien van uitvindingen en de gebruiksmodellen, en vier maanden voor de teekeningen en modellen van nijverheid en voor de fabrieks-of handelsmerken. d. Wie zich wil beroepen op den voorrang van een vroeger depót, is gehouden eene verklaring in te leveren, aanwijzende den dag en het land van dat depót. Elk land bepaalt, op welk tijdstip deze verklaring op zijn laatst moet worden gedaan. Deze aanwijzingen worden vermeld in de bekendmakingen vanwege de bevoegde administratie, met name in de octrooien en de daartoe betrekkelijke beschrijvingen. De contracteerende landen kunnen van hem, die een verklaring van voorrang doet, de overlegging eischen van een afschrift der vroeger gedane aanvraag (beschrijving, teekeningen; enz.), voor overeenkomstig de oorspronkelijke gewaarmerkt door de administratie, die haar ontving. Dit afschrift is vrij gesteld van elke legalisatie. Gevorderd kan worden dat het vergezeld zij van eene verklaring omtrent den dag van het depót afgegeven door die administratie, en van een ver taling. Andere formaliteiten mogen op het oogenblik van het depót der aanvraag niet voor de verklaring van voorrang worden gevorderd. Elk contracteerend land stelt de gevolgen vast van het verzuim der formaliteiten, door dit artikel voorgeschreven, zonder dat deze gevolgen verder kunnen reiken, dan het verlies van het recht van voorrang. e. Later kunnen andere bewijzen worden gevraagd. — 147 —  — 148 — ibis. De octrooien, aangevraagd in de ■ verschillende contracteerende landen < door personen, die ingevolge het bepaalde in de artt. 2 en 3 kunnen genieten van de voordeelen van het verdrag, zullen onafhankelijk zijn van de octrooien voor dezelfde vinding, verkregen in de andere landen, 1 onverschillig of deze al dan niet tot de Unie zijn toegetreden. Deze bepaling moet volstrekt worden opgevat, met name in dezen zin, dat de octrooien, aangevraagd gedurende den termijn van voorrang onafhankelijk zijn, zoowel uit een oogpunt van redenen van' nietigheid 1 en verval, > als uit een oogpunt van gewonen duur. Zij is van toepassing op a)le octrooien, bestaande op het tijdstip; waarop zij in werking treedt. Dezelfde Tegel geldt, in geval van toetreding van nieuwe landen, voor de octrooien over en weer bestaande op het oogenblik der toetreding; ( 5. De invoer door den octrooihouder in het land, waar het octrooi werd verleend, van voorwerpen, vervaardigd in een of ander land: der Unie. zal het octrooi niet doen vervallen. Niettemin blijft i de octrooihouder onderworpen aan de verplichting zijn octrooi toe te passen overeenkomstig de wetten van het land, waar'hij de geoctrooieerde voorwerpen invoert, maar onder voorbehoud, dat het octrooi.niet vervallen kan worden verklaard op grond van' niet-toepassing in één der landen van de Unie dan na verloop van drie jaren, gerekend van het depót der aanvrage in dat land, en alleen in geval de octrooihouder niet zijn stilzitten kan rechtvaardigen. 6. Elk fabrieks- of handelsmerk, dat op regelmatige wijze in het land van oorsprong is ingeschreven, zal in de andere landen der Unie tot hét depót toegelaten en zooals het is beschermd worden. Echter kunnen worden (geweigerd of nietig verklaard : 1 °. de merken, "die van dien aard zijn, dat zij inbreuk kunnen maken op rechten, door derden verkregen iri het land, waar de bescherming wordt gevraagd; 2°. de merken, die elk onderscheidend kenmerk missen of wel uitsluitend I bestaan uit teekens of aanwijzingen, welke'W den handel  — 149 — kunnen dienen tot aanduiding van de soort, de hoedanigheid, de hoeveelheid, de bestemming, de waarde, de plaats van herkomst der waren of het tijdstip van voortbrenging of gebruikelijk zijn geworden in de gangbare taal of de rechtmatige en vaststaande gewoonten van den handel in het land, waar de bescherming wordt gevraagd. ,,Bij 1de beoordeeling van het onderscheidend kenmerk van een merk moet rekening worden gehouden met al de feitelijke omstandigheden, met name met den duur van het gebruik van het merk; 3°. de merken, die strijdig zijn'met de zedelijkheid of de openbare orde. Als land van oorsprong zal beschouwd worden het land, waar de inzender zijn Voornaamste inrichting heeft. Indien de voornaamste inrichting niet in een der landen van de Unie gevestigd is, zal bet land waartoe de inzender behoort, als het land van oorsprong worden beschouwd. |, 7. De aard van het voortbrengsel, waarop het fabrieks- of handelsmerk moet . worden geplaatst, kan in geen geval een ■beletsel tegen het depót van het merk opleveren. 76 >«. De contracteerende landen verbinden zich tot het depót toe te laten en te beschermen de merken, die aan gemeenschappen toebehooren, welker bestaan niet strijdig is met de wet van het land van oorsprong, zelfs al bezitten deze gemeenschappen niet een inrichting van nijverheid of handel. Evenwel zal elk land vrij. zijn in het stellen van bijzondere voorwaarden, waaronder een gemeenschap kan worden toegelaten tot het doen beschermen van hare merken. 8. De handelsnaam zal in alle landen der Unie, zonder verplichting van depót, beschermd worden, onverschillig of die naam deel uitmaakt van een fabrieks- of handelsmerk of niet. 9. Elk voortbrengsel, dat onrechtmatig van een fabrieks- of handelsmerk, of van een handelsnaam voorzien is, zal in beslag genomen worden, bij den invoer in die landen der Unie, waar dat merk of die naam aanspraak hebben op wettelijke bescherming. Indien de wetgeving van een land niet de inbeslagneming bij den invoer toelaat, zal een  — 160 — verbod van invoer in de plaats treden voor de inbeslagneming. De inbeslagneming zal eveneens plaats hebben in het land, waar het voortbrengsel op ongeoorloofde wijze van een merk of een handelsnaam is voorzien of waar het werd ingevoerd. De inbeslagneming zal plaats hebben ten verzoeke óf van het openbaar ministerie óf van elke andere bevoegde macht, óf van de belanghebbende partij, hetzij particulier of vereeniging, Overeenkomstig de binnenlandsche wetgeving van elk land. De autoriteiten zullen niet tot inbeslagnerning gehouden zijn ingeval van doorvoer. Indien de wetgeving van een land noch de inbeslagneming bij invoer, noch een verbod van invoer, noch de inbeslagneming in het land zelf toelaat, zullen deze maatregelen worden vervangen door de handelingen en middelen, welke de wet van dat land in gelijk geval aan de nationalen verzekert. 10. De bepalingen van het voorgaand artikel zullen toepasselijk zijn op elk voortbrengsel, datxvalschelijk, ter aanduiding van herkomst, van den naam eener bepaalde plaats voorzien is, wanneer die aanduiding vergezeld gaat van een handelsnaam, die verdicht of met een bedriegelijke bedoeling aan een ander ontleend is. Als belanghebbende partij wordt beschouwd ieder voortbrenger, fabrikant of koopman, die zich met de voortbrenging of bewerking van dat voortbrengsel of den handel daarin bezig houdt 'en gevestigd is hetzij in de plaats, welke valschelijk als plaats van herkomst is opgegeven, hetzij in de landstreek, waarin deze plaats is gelegen. lO&is. Alle contracteerende landen verbinden zich aan hen, die tot de Unie behooren, een werkelijke bescherming te verzekeren tegen de oneerlijke mededinging. 11. De contracteerende landen zullen aan de voor octrooi vatbare uitvindingen, de gebruiksmodellen, de teekeningen of modellen van nijverheid en de fabrieks- of handelsmerken, die betrekking hebben op de voortbrengselen, welke op de officieele of officieel erkende internationale tentoonstellingen, in een  — 151 — dier landen gehouden, zullen worden ten toon gesteld, een tijdelijke bescherming verleenen overeenkomstig hunne binnenlandsche wetgeving. 12. Elk der contracteerende landen verbindt zich tot het inrichten van een bijzonderen dienst van den industrieelen eigendom en een centrale bewaarplaats, ten einde openbare mededeeling te doen van de octrooien van ^uitvinding, de gebruiksmodellen, de teekeningen of modellen van nijverheid en defabrieksof handelsmerken. Deze dienst zal, voor zooverre mogelijk, een regelmatig verschijnend officieel blad uitgeven. 18. Het internationaal bureau, te Bern opgericht onder den naam van Internationaal Bureau tot bescherming van den. industrieelen eigendom, is geplaatst onder het hoog gezag der Begeering van de Zwitserschen Bond, die daarvan de inrichting regelt en toeziet op zijne werking. Het Internationaal Bureau zal allerlei inlichtingen betreffende de beschenning van den industrieelen eigendom verzamelen en in eene algemeene statistiek vereenigen, welke aan alle administratiën zal worden rondgedeeld. Het zal bestudeeren wat van gemeenschappelijk nut en belang voor de Unie is, en, met behulp van de bescheiden, welke door de verschillende Administratiën te zijner beschikking zullen worden gesteld, een regelmatig verschijnend Wad in de Pransehe taal samenstellen over de vragen, die het doel der Unie raken. De nummers van dit blad, evenzeer als alle bescheiden door het Internationaal Bureau uitgegeven, zullen tusschen de Administratiën der tot de Unie behoorende landen worden verdeeld naar evenredigheid van het aantal der hieronder vermelde eenheden. De exemplaren en bescheiden, welke bovendien mochten worden aangevraagd, hetzij door de genoemde Administratiën, hetzij door vereenigingen of bijzondere personen, «uien afzonderlijk worden betaald. Het Internationaal Bureau zal zich te allen tijde ter beschikking, van de leden der Unie moeten houden, ten einde hun over de vragen betreffende den internationalen dienst van den industrieelen eigendom de bijzondere inlich-  tingen te geven, welke zij noodig zouden kunnen hebben. Het zal omtrent zijn werking een jaarlijksch verslag uitbrengen, dat aan al de leden der Unie zal worden medegedeeld. De officieele taal van het Internationaal Bureau zal de Fransche taal zijn. "«i De uitgaven van het Internationaal Bureau zullen gemeenschappelijk door de contracteerende landen worden gedragen. Zij zullen in geen geval het bedrag van 60,000 francs per jaar te boven gaan. Ten einde het aandeel van elk der landen in dat totaal bedrag der kosten te bepalen, zullen de contracteerende landen en die, welke zich later bij de Unie mochten aansluiten, worden verdeeld in zes klassen, die ieder in evenredigheid van een zeker aantal eenheden bijdragen, te weten : lste klasse 25 eenheden. 2de ,„.'.... 20 3de , . . . 15 j »aw Art. 21. 1. De aanvrage moet, behalve hetgeen de Octrooiwet voorschrijft, bevatten : a. wanneer de aanvrager een gemachtigde gesteld heeft, den naam, het beroep en de woonplaats van den gemachtigde. Indien de aanvrager in het buitenland woont, blijft het gekozen domicilie van kracht totdat aan den Octrooiraad mededeeling is gedaan van een ander domicilie; b. indien er meerdere aanvragers zijn, een gemeenschappelijk domicilie ; c. bij aanvragen om aanvullingsoctrooi, dagteekening en nummer van het hoofdoctrooi of van de hoofdaanvrage ; d. indien beroep gedaan wordt op een recht van voorrang op grond van artikel 8 der Octrooiwet, den naam, de plaats en het tijdstip van opening der tentoonstelling, op welke het  onderwerp der octrooi-aanvrage is tentoongesteld of aanschouwelijk gemaakt. 2. Bij de aanvrage moet worden overgelegd eene lijst der bijlagen met opgave van het nummer en den aard van ieder stuk. Art. 22. 1. De beschrijving moet worden ingediend in drievoud; de teekening, wanneer deze ter toelichting van de beschrijving noodig is, in tweevoud. 2. Alvorens tot openbaarmaking wordt besloten, kan de overlegging binnen een aan te geven termijn van nog zes exemplaren van de beschrijving worden gevorderd. Art. 23. 1. Aan het hoofd der beschrijving moet de korte aanduiding van datgene waarop de uitvinding betrekking heeft, geplaatst worden. 2. Bestaat de uitvinding uit de vereeniging van bekende onderdeden tot een nieuw geheel, dan moet zulks uit de beschrijving duidelijk blijken. 3. De beschrijving moet aangeven, welke uitkomst op het gebied der nijverheid met de uitvinding wordt beoogd, met afbakening van het nieuwe ten opzichte van het bekende. Zij moet datgene wat nieuw is en waarvoor het uitsluitend recht verlangd wordt, aan het slot jn eene of meer conclusies nauwkeurig en afzonderlijk aanwijzen. Deze conclusies moeten doorloopend genummerd zijn. 4. De beschrijving van een aanvullingsoctrooi moet kunnen worden begrepen zonder raadpleging van het hoofdoctrooi. De conclusies moeten, ook indien verwezen wordt naar het hoofdoctrooi, onafhankelijk van die verwijzing het voortbrengsel of de werkwijze, waarvan de uitvinding eene verbetering geeft, volledig aanduiden. Art. 24. 1. Maten, gewichten, alsook electrische eenheden moeten volgens de in Nederland geldende voorschriften, temperaturen in graden Celsius en opgaven aanga nul de dichtheid als soortelijke gewichten worden aangegeven. Zooveel mogelijk moet van de door de „International Eleetrotechnical Commission" vastgestelde symbolen en afkortingen worden gebruik gemaakt en moeten de door deze commissie vastgestelde regels worden gevolgd. Als symbolen voor chemische ele- - 1»! —  inenten en verbmdingen mogen slechts de in Nederland gebruikelijke gebezigd worden. 2. Figuren mogen niet in de beschrijving voorkomen. 3. De beschrijving moet door den aanvrager of diens gemachtigde- onderteekend zijn. Art. 25. 1. Voor de beschrijving moet wit stevig papier van circa 33 c.M. hoogte en circa 21 c.M. breedte worden gebezigd. 2. De beschreven bladzijden moeten aan de linkerzijde een onbeschreven rand van ten minste 3 c.M breedte hebben, terwijl ook tusschen de regels voldoende ruimte moet worden gelaten voor het invoegen van eventueele veranderingen. De regels der beschrijving moeten bij vijftallen genummerd zijn. 3. De bladen mogen slechts aan eene zijde beschreven en moeten doorloopend genummerd worden. 4. Ten minste een exemplaar van de beschrijving moet met git-zwarten inkt geschreven zijn, welk exemplaar geen carbon of andere afdruk mag zijn. Art. 26. 1. Van de twee exemplaren der teekening moet het eene op wit,- stérk en glad teeken-, z.g. kartnnpapier en het andere op goed doorschijnend calqueerlinnen of sterk calqueerpapier zijn aangebracht. Zoowel voor de hoofdteekening als voor de bijteekening d. i. de calque der hoofdteekening, moet een bladformaat van 21 bij 33 c.M worden gebezigd ; zoo noodig kan een bladformaat van 33 bij 42 c.M. worden gebruikt. 2. De teekening moet duidelijk zijn, mag niet meer bevatten dan voor een juist begrip der uitvinding gewenscht is en moet overigens aan de volgende eischen voldoen : a. de lijnen en het schrift moeten duidelijk : l in één kleur, op de calque gitzwart zijn; ö. elke lijn moet krachtig en overal even dik getrokken worden en scherp begrensd zijn ; lijnen van gelijke beteekenis moeten even dik, letters en cijfers eenvoudig en duidelijk zijn; c. op de hoofdteekening, die voor de photo- I graphische reproductie geschikt moet zijn, I mogen geene kleuren voorkomen; ook mogen schaduwen alleen door goed zwart getrokken lijnen worden weergegeven; dwars doorsneden — 192 -  moeten of door ze geheel zwart te maken of door arceeringen worden voorgesteld. Wil men daarbij aangeven nit welk materiaal de doorsnede bestaat, dan wordt dit materiaal, door verschillende soorten arceeringen aangeduid en in een bijschrift de beteekenis der arceeringen verklaard; de lijnen der arceering mogen niet te dicht hij elkaar worden getrokken en, wat de dikte betreft, niet te veel verschillen van die der eigenlijke teekening. Hetzelfde geldt voor de schaduwlijnen, die evenals projectie- en middellijnen zoo mogelijk moeten worden vermeden. De lijnen der arceering mogen niet in elkaar overgaan : d. de afzonderlijke figuren moeten op een voldoenden ouderlingen afstand geplaatst en ongeacht het aantal bladen doorloopend genummerd worden; hun aantal mag het strikt noodzakelijke niet te boven gaan ; e. wanneer de schaal wordt aangegeven, moet zulks graphisch geschieden; /• verklaringen mogen op de teekening niet voorkomen; uitgezonderd zijn korte aanduidingen; als „water", „stoom", „doorsnede A B", alsook opschriften, die op de voorgestelde voorwerpen worden aangebracht, als b.v. „open", „dicht" ; g. rechts onderaan op elk blad moet de handteekening van den aanvrager of van diens gemachtigde, in het laatste geval met vermelding van den naam des aanvragers, rechts bovenaan moet het nummer van het blad (blad I, II, III, enz.) geplaatst worden ; h. ter aanduiding van de onderdeelen der figuren mogen alleen verwijzingsteekens worden gebruikt, voor zoover1 zulks voor eene duidelijke verklaring der uitvinding door verwijzing van de beschrijving naar de teekening noodzakelijk is ; f. komen dezelfde onderdeelen in verschillende figuren voor, dan mogen daarvoor slechts dezelfde verwijzingsteekens worde» gebezigd. Voor versohillende onderdeelen mogen dezelfde verwijzingsteekens niet gebezigd worden, ook zelfs dan niet, wanneer die figuren op versohillende bladen staan. Komen in de teekeningen, behoorende bij aanvragen om aanvullingsoctrooi dezelfde onderdeelen voor, als in die van het hoofdootróoi, dan moeten S. & J. n°. 73, 8« dr. 7 — 193 —  — 194 — de voor deze deelen gekozen verwijzingsteekens overeenstemmen; k. voor de verwijzingsteekens moet van de kleine Latijnsche letters (a, b, c) of van Arabische cijfers worden gebruik gemaakt. Worden zoowel letters als cijfers gebruikt, dan mag de letter l niet voorkomen. Ter aanduiding van doorsneden dienen Romeinsche cijfers te worden gebezigd, overeenkomende met het nummer der figuur waarin de doorsnede wordt weergegeven. Hoeken worden met kleine Grieksche letters aangeduid; 1. de bijvoeging van accenten of cijfers bij bovenbedoelde teekens moet in het algemeen worden vermeden. Zij mogen slechts gebruikt worden indien zij voor een goed begrip der teekening noodzakelijk zijn. Art. 27. 1. Modellen en monsters, uitgezonderd van ontplofbare en licht ontvlambare stoffen, kunnen desverlangd ter nadere verduidelijking der beschrijving worden ingediend ; zij worden in den regel slechts in één exemplaar gedeponeerd. 2. Ten aanzien van de hoedanigheid dezer modellen en monsters geldt het volgende : . a. modellen en monsters, die gemakkelijk kunnen worden beschadigd, moeten in stevige verpakking worden ingezonden. Voorwerpen van kleinen omvang moeten op stijf papier worden bevestigd ; 6. monsters van vergiftige, bijtende, ontplofbare of gemakkelijk ontvlambare stoffen moeten op de verpakking en voor zoover mogelijk op het voorwerp zelf door een duidelijk opschrift als zoodanig worden aangeduid ; c. monsters van vluchtige stoffen, poedervormige stoffen, stoffen, die van de buitenlucht moeten afgesloten worden, vloeistoffen en van gassen moeten in glazen fleschjes, met in overeenstemming met den inhoud gekozen afsluiting worden ingezonden; de fleschjes moeten met een duurzaam zegel afgesloten worden en van een op duurzame' wijze aangebracht opschrift met inhoudsopgave voorzien zijn ; d. monsters van geverfde stoffen moeten op stijf papier van 33 c.M hoogte en 21 c.M. breedte duurzaam aangebracht worden en van nauwkeurige met de gegevens der beschrijving  overeenkomende opschriften worden voorzien. Bjj deze monsters moet een voor den vakman voldoende beschrijving van de manier van verven worden gevoegd met nauwkeurige opgave van het gehalte van het bad aan verfstof, de eventueel gebruikte bijtmiddelen, de temperatuur, enz., alsook of het bad na gebruik uitgewerkt, dan wel of het nog als zoo-danig voor hetzelfde doel bruikbaar was. 3. Bij monsters moet een inventaris worden overgelegd, waarvan de volgorde in overeenstemming moet zijn met de beschrijving. 4. Modellen en monsters worden alleen dan teruggegeven wanneer bij de indiening een verzoek om teruggave is gedaan. Art. 28. Alle bijlagen der aanvrage moeten van een opschrift voorzien zijn, waaruit blijkt, bij welke aanvrage zij behooren. Hetzelfde geldt voor modellen en monsters. Op later ingediende stukken, die bij de aanvrage behooren, moet de naam van den aanvrager en, indien dit bekend kan zijn, het nummer der aanvrage vermeld worden. Alle bijlagen der aanvrage en later ingediende stukken, die bjj. eene aanvrage behooren, mogen slechts op die aanvrage betrekking hebben. Art. 29. De volmachten, bedoeld in de Octrooiwet, moeten, indien zulks wordt verlangd, worden opgesteld in overeenstemming met een door de centrale afdeeling vast te stellen model. Art. 30. 1. De memories van grieven als bedoeld in artt. 24 A, lste lid en 27 der Octrooiwet, de bezwaarschriften als bedoeld in art. 25, vierde lid dier wet en de verzoekschriften, als bedoeld in art. 25< vijfde lid en artikel 32 derde lid moeten bevatten.: o. den naam en de woonplaats van hem die in beroep komt, het bezwaar maakt of het verzoek doet; 6. de gronden, waarop het beroep, het bezwaar of het verzoek berust, zoo volledig mogelijk aangegeven en door de noodige bewijzen gestaafd; c. de onderteekening van hem, die in beroep komt, het bezwaar maakt of het verzoek doet of van diens gemachtigde. 2. De memories van grieven moeten in vijfvoud, de andere stukken in drievoud worden ingediend. 195 —  - 196 — 3: Van het inkomen van eene memorie van grieven wordt aan de andere belanghebbenden bij de beslissing over de aanvrage van wier bestaan uit'het register blijkt, door den Voorzitter van den Octrooiraad en van het inkomen van een bezwaar- of verzoekschrift aan den aanvrager van het octrooi door den Voorzitter der betrokken afdeeling kennis gegeven, onder mededeeling van den termijn, gedurende welken van het stuk kan worden kennis genomen en van den termijn, binnen welken de geadresseerde van schriftelijk antwoord kan dienen. Dit antwoord moet, indien het memories van grieven betreft, in vijfvoud, in andere gevallen in drievoud worden ingediend. Art. 31. Ter nadere verklaring van het bepaalde in de artikelen 21 tot en met 30 heeft de centrale afdeeling de bevoegdheid instructies te geven. Paragraaf 7. Oclrooibewijs. Art. 32. Het in artikel 28, derde lid der Octrooiwet bedoelde bewijs moet, behalve de verklaring, dat octrooi verleend is, bevatten : a. den naam en woonplaats van den octrooihouder ; 6. de korte aanduiding der uitvinding ; e. het nummer en de dagteekening van het octrooi en, zoo het een aanvullingsoctrooi betreft, tevens van het hoofdoctrooi, waartoe het behoort; d. het tijdstip van indiening der aanvrage ; e. vermelding van het recht van voorrang ; /. vermelding van de oorspronkelijke aanvrage als bedoeld in art. 8 A der wet; g. den dag, tot welken de bescherming zich uiterlijk kan uitstrekken ; h. de onderteekening van den Voorzitter van den Octrooiraad. Paragraaf 8. Wijze van bepaling van het tijdstip, waarop aan den Octrooiraad gerichte stukken ,j zijn ingediend. Art. 33. De aan den Octrooiraad gerichte stukken worden ter bepaling van het tijdstip, waarop zij zijn ingediend, onmiddellijk na ontvangst voorzien van een stempel, houdende uur, dag, maand en jaar van die ontvangst. Bij bezorging van een zoodanig stuk anders  dan per post, wordt op verlangen een ontvangstbewijs afgegeven. Stukken, welke na de sluiting van het Bureau worden bezorgd, hetzij in- de brievenbus, hetzij in den postbox van het Bureau, worden, behoudens tegenbewijs, geacht te zijn bezorgd te 12 ure des avonds van dienzelfden dag, en op dat uur afgestempeld. Paragraaf 9. Verstrekking van inlichtingen en afgifte van afschriften en uittreksels. Art. 34. 1. Op verzoek wordt: 1°. tegen betaling van f 1.— aan ieder een schriftelijke inlichting verstrekt van hetgeen in het openbaar gedeelte van het octrooiregister of in het register, bedoeld in art; 15, sub 6, voorkomt. Een negatief bericht geldt voor eene inliohtitag } 2°. tegen betaling van een door de centrale afdeeling te bepalen bedrag met een maximum van 50 cents voor iedere 300 lettergrepen en een minimum van f 1.— aan een ieder uittreksels verstrekt uit het openbaar gedeelte van het octrooiregister of uit het register, bedoeld in artikel 15 sub 6, en gewone of fotografische afschriften, ter keuze van den Octrooiraad, van openbaar gemaakte stukken, en aan daarop rechthebbenden ook uittreksels uit het niet openbaar gedeelte van het octrooiregister en gewone of fotografische afschriften van niet openbaar gemaakte stukken. Voor het verstrekken van een lichtdruk wordt daarenboven f 0.50 in rekening gebracht voor elke oppervlakte van 21 bij 33 c.M. of gedeelte daarvan. Indien aan een verzoek tot het verstrekken van andere hchtdrukken dan de gebruikelijke wordt voldaan, zal het loon door de centrale afdeeling worden bepaald. 2. Voor de afgifte van een bewijs van voor rang is bovendien verschuldigd een bedrag van f 3.—. Paragraaf 10. Inzage van aanvragen. Art. 35. 1. Ter verkrijging van inzage van stukken overeenkomstig artikel 25, derde lid der Octrooiwet, wordt een aanvraagbiljet, verkrijgbaar bij den met het toezicht op de openbare leeskamer belasten ambtenaar, door den belanghebbende ingevuld met zijnen naam en zijne woonplaats en met het nummer der be73 7 * — 197 -  doelde aanvrage om octrooi, aan dien ambtenaar onderteekend ter hand gesteld, die daarop dé verlangde stukken in de daarvoor bestemde zaal ter inzage verstrekt. 2. Op inzage van meer dan eene aanvrage tegelijkertijd heeft niemand aanspraak. 3. Nadat de inzage heeft plaats gehad, moeten de stukken, zooals zij ontvangen zijn, aan den genoemden ambtenaar persoonlijk worden teruggegeven. Voor alsdan ontdekte en vastgestelde beschadigingen van die stukken is hij, die de stukken laatstelijk ter inzage had, verantwoordelijk. Art. 36. Ten einde in de Hulpbureaux voor den Industrieelen Eigendom in de koloniën en bezittingen in andere werelddeelen ter inzage te worden gelegd, worden aan elk dier bureaux een der in artikel 22 van dit reglement bedoelde exemplaren van de beschrijving der uitvinding, tot welker openbaarmaking is besloten en een afdruk der bijbehoorende teekening, zoo spoedig mogelijk opgezonden door het Bureau voor den Industrieelen Eigendom. Paragraaf 11. Openstelling van het Bureau voor den Industrieelen Eigendom. Art. 37. Het Bureau voor den Industrieelen Eigendom is ten' dienste van de uitvoering van de Octrooiwet voor het publiek opengesteld op alle tijden, waarop het volgens artikel 7 van het Reglement voor het Bureau voor den Industrieelen Eigendom, vastgesteld bij Koninklijk besluit van 15 December 1914 (Staatsblad n°. 558), laatstelijk gewijzigd bij Koninklijk besluit van 22 September 1921 (Staatsblad n°. 1085) voor het publiek is geopend. HOOFDSTUK TL BLAD DOOR HET BUREAU VOOR DEN INDUSTBI. EELEN EIGENDOM UIT TE GEVEN. Art. 38. 1. Het blad, bedoeld in artikel 25, eerste lid, der Octrooiwet draagt den naam van „de Industrieele Eigendom" en verschijnt op zoodanige tijdstippen, als de voorhanden stof zal vorderen. 2. De centrale afdeeling is belast met de - 198  zorg voor de samenstelling van dit blad, voor zooveel de octrooi-aanvragen en octrooien betreft. Art. 39. In dit blad worden achtereenvolgens openbaar gemaakt : l Onder de rubriek „Aanvragen". Van de aanvragen, tot welker openbaarmaking besloten is : a. het cijfer der uitvindingsklasse ; b. het registernummer; c. den dag van indiening der aanvrage ; d. de korte aanduiding der uitvinding; e. de naam en de woonplaats van den'aanvrager en tevens, wanneer deze een gemachtigde gesteld heeft, de naam en de woonplaats van den gemachtigde; /. de kort aangeduide gronden, waarop voorrang ingevolge artikel 7 of 8 der wet wordt gevorderd; g. het registernummer en den datum van de oorspronkehjke aanvrage, bedoeld in art. SA van de Octrooiwet. II. Onder de rubriek „Ingetrokken aanvragen". Van de reeds openbaar gemaakte aanvragen, welke door den aanvrager zijn ingetrokken: a. het cijfer der uitvindingsklasse ; 6. het registernummer ; c. de datum van het vroegere nummer van dit blad waarin de betreffende aanvrage openbaar is gemaakt. III. Onder de rubriek „Afgewezen aanvragen". Van de openbaar gemaakte aanvragen, welke afgewezen zijn en tegen welker afwijzing niet meer kan worden opgekomen of ten aanzien van welke in beroep de beslissing is gehandhaafd : o. het Cijfer der uitvindingsklasse ; 6. het registernummer; c de datum van het vroegere nummer van dit blad, waarin de aanvrage is openbaar gemaakt. IV. Onder de rubriek „Verleende octrooien". Van de verleende octrooien : a. het cijfer der uitvindingsklasse ; 6. het registernummer en de dagteekening van het octrooi; - J99 —  c. de korte aanduiding der uitvinding, indien gewijzigd na openbaarmaking; d. de naam en woonplaats van den octrooi houder, indien gewijzigd na openbaarmaking ;- e. de kort aangeduide gronden, waarop ingevolge artikel 7 of 8 der Octrooiwet voorrang wordt erkend, indien gewijzigd na openbaar, making; ƒ. het registernummer en datum van de oorspronkelijke aanvrage, bedoeld in artikel 8 A der Octrooiwet, indien gewijzigd na openbaarmaking ; g. de datum van het vroegere nummer van dit blad, waarin de aanvrage is openbaar gemaakt. V. Onder de rubriek „Overdracht van het octrooi of van het recht, voortvloeiende uit de openbaar gemaakte aanvrage om octrooi". Van de octrooien of openbaar gemaakte aanvragen, ten aanzien waarvan deze overdracht plaats greep : a. het cijfer der uitvindingsklasse ; b. het nummer van het octrooi of van de aanvrage om octrooi; c. de naam en woonplaats van den vroegeren en van den nieuwen houder ; d. de datum, waarop de acte van overdracht in de openbare registers werd ingeschreven. VI. Onder de rubriek „Vervallen octrooien". Van de vervallen octrooien : a. het cijfer der uitvmdmgsklasse ; b. het registernummer; c. de datum van verval. VII. Onder de rubriek „Door den Octrooiraad krachtens artikel 50 der Octrooiwet ingetrokken octrooien". Van de aldus ingetrokken ootrooien : a. het cijfer der uitvindingsklasse ; 6. het registernummer; c de dagteekening van het besluit van in trekking. VIII. Onder de rubriek „Nietig verklaarde octrooien". Van de geheel of gedeeltelijk ingevolge artikel 51 der Octrooiwet nietig verklaarde octrooien : o. het cijfer der (uitvindingsklasse ; 6. het registernummer; - 200 —  e. de dag, waarop de rechterlijke beslissing in kracht van gewijsde is gegaan; d. ingeval van gedeeltelijke nietigverklaring de vermelding der nietigverklaarde conclusie of conclusies. ' IX. Onder de rubriek „Voorstellen van wet tot onteigening van octrooien". Van deze in artikel 98 der Onteigeningswet bedoelde voorstellen: de korte inhoud, benevens van het octrooi in quaestie: a. het cijfer der nitvindingsklasse ; b. het registernummer. X. Onder de rubriek „Onteigende octrooien". Van de onteigende octrooien ingevolge artikel 103, tweede lid, der Onteigeningswet: o. het cijfer der uitvmdingsklasse; b. het registernummer; c. de dag, waarop het vonnis van onteigening in kracht van gewijsde is gegaan. XI. Onder de rubriek „Inbezitneming van octrooien". Van de ingevolge artikel 104 der Onteigeningswet in bezit genomen octrooien : a. het cijfer der uitvindingsklaase; b. het registernummer; c. de dagteekening van het daartoe strekkend Koninklijk Besluit. XII. Onder de rubriek „Met goed gevolg opgeëischte octrooien". Van de ingevolge artikel 53 der Octrooiwet met goed gevolg opgeëischte octrooien : o. het cijfer der uitvindingsklasse ; 6. liet registernummer; c. de dag, waarop de rechterlijke beslissing in kracht van gewijsde is gegaan; d. ingeval van gedeeltelijke opeisching : de vermelding der met goed gevolg opgeëischte conclusie of conclusies. XIII. Onder de rubriek „Inschrijvingen en doorhalingen in het register van gemachtigden bedoeld in artikel 2 van het Reglement betreffende het optreden ais gemachtigde voor den Octrooi, raad". Deze inschrijvingen en doorhalingen. XIV. Onder de rubriek „Tentoonstellingen". Het tijdstip van opening der in artikel 8 der Octrooiwet, bedoelde tentoonstellingen. — 201 —  2. In elk nummer van het blad wordt openbaar gemaakt al hetgeen betreffende de I—XIII genoemde punten, sedert het in het vorige nummer vermelde ter zake, voor openbaarmaking is in aanmerking gekomen. HOOFDSTUK III. BEPERKING VAN HET OCTROOIRECHT TEN OPZICHTE VAN VOORWERPEN, DIE ZICH TIJDELIJK OP HET GRONDGEBIED VAN HET KONINKRIJK BEVINDEN. Art. 40. 1. Vervoermiddelen en voorwerpen, die behooren tot vervoermiddelen als bedoeld in artikel 31 der Octrooiwet, worden bij de beoordeeling of inbreuk op een octrooi is gemaakt buiten rekening gelaten, indien hun eigenaar buiten het Koninkrijk is gevestigd, en zij zich tot geen ander met artikel 30 der Octrooiwet strijdig doel tijdelijk op het grondgebied van het Koninkrijk bevinden, dan tot gebruik in of voor des eigenaars bedrijf, zijnde dat van landbouw, tuinbouw, boschbouw, veehouderij of veenderij, of bestaande in het verhuren van die vervoermiddelen of het vervoer van personen of goederen. 2. In hun geheel verhuurde vervoermiddelen worden alleen dan geacht zich tijdelijk op het grondgebied van het Koninkrijk te bevinden, indien zij daar niet langer dan drie maanden achtereen verblijven. Tot vervoer van personen of goederen gebezigde vervoer middelen, welke niet in hun geheel verhuurd zijn, worden alleen dan geacht zich tijdelijk op het grondgebied van het Koninkrijk te bevinden, indien dat vervoer strekt tot het brengen van personen of goederen over de grens van het Koninkrijk. Art. 41. Voorwerpen, welke in verband met eene in het Koninkrijk plaatsvindende tentoonstelling zich tijdelijk op het grondgebied van het Koninkrijk bevinden, worden bij de beoordeeling of inbreuk op een octrooi is gemaakt, tijdens den duur dier tentoonstelling en gedurende ééne maand vóór hare opening en ééne maand na hare sluiting buiten rekening gelaten, indien hij, die deze voorwerpen tentoonstelt, buiten het Koninkrijk is gevestigd - 202 -  en deze voorwerpen uit het buitenland ter tentoonstelling zijn aangevoerd. HOOFDSTUK IV. MERKTEEKEN AAN TE BRENGEN OP VOORWERPEN OP STOFFEN TEN OPZICHTE VAN WELKE EEN OCTROOI BESTAAT. Art. 42. 1. Het in artikel 36 der Octrooiwet voorgeschreven merkteeken bestaat uit de woorden „Nederlandsen Octrooi", indien noodig afgekort tot Ned. Octrooi, met bijvoeging van het nummer, waaronder het octrooi werd verleend, alles in duidelijk leesbare Latijnsche boekdrukletters en Arabische cijfers. 2. Indien de aard van het voortbrengsel toelaat dat het merkteeken op het voortbrengsel zelf wordt aangebracht, moet dit geschieden door ingieten, inslaan, inbakken of op andere wijze, die tegen het verdwijnen van het merkteeken zoo volledig mogelijken waarborg geeft. 3. -Voor zoover het merkteeken op de verpakking mag worden aangebracht, moet dit geschieden door het daarop af te drukken of in standhoudende verf te schilderen. HOOFDSTUK V. HÜLPBtTREAUX V00B DBN INDTTSTBJEELEN EIGENDOM IN DE KOLONIËN OF BEZETTINGEN IN ANDERE WERELDDEELBN. Art. 43. Elke aanvrage om octrooi, bij een Hulpbureau voor den Industrieelen Eigendom ingediend wordt, nadat het daarvoor verschut digde bedrag van f75.— is betaald, daar onder een doorloopend nummer ingeschreven in een register, waarin wordt vermeld : a. het registernummer der aanvrage en tevens, voor het geval zij een aanvui-ingsoctrooi betreft, het registernummer van de aanvrage om het hoofdoctrooi, indien deze bij hetzelfde Hulpbureau werd aangeboden; b. de korte aanduiding der uitvinding • c. de naam en de woonplaats van den aanvrager en van zijn gemachtigde ; d. het tijdstip van ontvangst; - 203 —  e. de gronden, waarop voorrang ingevolge artikel 7 of artikel 8 der Octrooiwet wordt gevorderd; /. het registernummer en het tijdstip van ontvangst van de oorspronkelijke aanvrage bedoeld in artikel 8A der Octrooiwet indien deze bij hetzelfde Hulpbureau werd aangeboden. Art. 44. 1. Het Hulpbureau doet de aanvrage om octrooi met bijbehoorende stukken, indien het meent, dat een en ander voldoet aan de voorschriften van de artikelen 21, 22, eerste lid en 23—29 van at reglement, overeenkomstig artikel 61, eerste lid der Octrooiwet aan den Octrooiraad toekomen. 2. Meent het Hulpbureau, dat aan de in het eerste lid van dit artikel bedoelde voorschriften van dit reglement niet is voldaan, dan doet het de aanvrage met bijbehoorende stukken eerst aan den Octrooiraad toekomen, nadat de bepalingen van artikel 61, tweede lid, der Octrooiwet zijn in acht genomen. De daarbij bevolen schriftelijke kennisgeving geschiedt bij aangeteekenden brief, en de dienovereenkomstig te bepalen termijn wordt vastgesteld naar gelang van den afstand der woonplaats van den aanvrager of zijn gemachtigde in de kolonie of bezitting van den zetel van het Hulpbureau. Art. 45. Gelijktijdig met de aanvrage om octrooi wordt door het Hulpbureau aan het Bureau voor den Industrieelen Eigendom overgemaakt het daarvoor gestorte bedrag van f 75.—. Art. 46. Van de indiening bij een Hulpbureau voor den Industrieelen Eigendom van een verzoek, als bedoeld in artikel 32, derde lid, der Octrooiwet, geeft dat Hulpbureau onverwijld telegrafisch kennis aan den Octrooiraad. Art. 47. De telegrafische kennisgeving, voorgeschreven bij artikel 63 der Octrooiwet of bij artikel 46 van dit reglement wordt gericht tot „Octrooiraad 's-Gravenhage" en houdt in het woord „memorie" of het woord „bezwaarschrift" of het woord „verzoek", met vermelding vóór het woord „memorie", „bezwaarschrift" of „verzoek" van het nummer, waaronder de aanvrage om ootrooi, waarop - 204 -  het ingekomen stuk betrekking heeft, werd ingeschreven. Achter dat nummer wordt gevoegd het woord „Indië", „Suriname" of „Curacao" naar gelang de indiening der aanvrage om octrooi in Nederlandsch-Indië, in Suriname of in Curacao plaats had. Art. 48. Bij de indiening hij een Hulpbureau voor den Industrieelen Eigendom van een stuk, als bedoeld in artikel 63, eerste lid der Octrooiwet, wordt door dat Hulpbureau artikel 33 van dit reglement toegepast en van die indiening aanteekening gedaan in een register door vermelding van het registernummer, het tgdstip van ontvangst, den aard van het stuk, den naam en de woonplaats van den aanvrager en zijn gemachtigde, zoo hij dezen heeft gesteld, alsmede van het nummer waaronder de aanvrage of het octrooi, waarop het betrekking heeft, overeenkomstig artikel 22 der Octrooiwet of artikel 43 van dit reglement of overeenkomstig artikel 28, tweede lid, dier wet is ingeschreven. Bij de toezending aan den Octrooiraad van zoodanig stuk wordt daarbij een desbetreffend uittreksel uit dat register gevoegd. Art. 49. De verdere wijze van werken en de inrichting van elk Hulpbureau voor den Industrieelen Eigendom, voor zooveel betreft de uitvoering van de Octrooiwet, worden door het hoofd van dat Hulpbureau geregeld, voor zooveel mogelijk met inachtneming van de overeenkomstige bepalingen van dit reglement. Art. 60. Aanvragen om octrooi, ingediend bij een Hulpbureau voor den Industrieelen Eigendom, worden na ontvangst bij den Octrooiraad, ingeschreven in dat deel van het octrooiregister hetwelk voor aanvragen, door tusschenkomst van dat Hulpbureau ingediend, is bestemd. Art. 51. 1. Voor de in artikel 62, eerste lid, der Octrooiwet bedoelde herleiding van het tijdstip van ontvangst bij een Hulpbureau van eene aanvrage om octrooi, wordt die ontvangst gerekend te hebben plaats gehad zooveel vroeger of later dan dat tijdstip, als hieronder is aangegeven; van een aanvrage in Nederlandsch-Indië aangeboden, zes uur en vijftig minuten vroeger ; van eene aanvrage in Suriname ingediend, vier uur en twee minuten later; - 206 —  — 206 — van eene aanvrage in Curacao ingediend, vier uur en zeven en vijftig minuten later. 2. Indien hier te lande een andere tijd geldt dan de Amsterdamsehe Middelbare zonnetijd wordt bij de berekening hiermede rekening gehouden. Art. 52. Het tijdstip van ontvangst bij een Hulpbureau van een stuk, als bedoeld in artikel 63, eerste lid, der Octrooiwet, wordt herleid overeenkomstig artikel 51 van dit reglement, geacht het tijdstip van ontvangst van dat stuk bij den Octrooiraad te zijn. SLOTBEPALING. Art. 53. Dit reglement kan worden aangehaald onder den titel „Octrooireglement", doch met bijvoeging van den jaargang en het nummer van het Staatsblad, waarin het is geplaatst. Behoort bij Koninklijk besluit van 22 September 1921 (Staatsblad n°. 1083). Ons bekend, De Min. van Landbouw, Nijverheid en Handel, H. A. van ijsselsteltn. De Minister van Koloniën, de Graait. TARIEF, bedoeld bij art. 14, vierde lid van het Octrooireglement. Art. 1. Aan den getuige of deskundige, die ingevolge de oproeping, bedoeld in artikel 14 van het Octrooireglement is verschenen, wordt voor de noodzakelijke uitgaven voor reiskosten heen en terug toegelegd eene vergoeding, met inachtneming van zijnen maatschappelijken stand te bepalen, indien hij zich verder dan 2 kilometers buiten de gemeente zijner woonplaats of zijner tijdelijke verblijfplaats heeft moeten begeven. Art. 2. De reizen worden geacht gedaan te zijn of te worden met openbare middelen van vervoer, tenzij bij gemis daarvan of ten gevolge van bijzondere omstandigheden van andere vervoermiddelen moest worden gebruik gemaakt, ter beoordeeling van hem, die de vergoeding toelegt. Art. 3. Aan den getuige of deskundige in artikel 1 bedoeld, wordt voor verblijfkosten buiten de gemeente zijner woonplaats of zijner tijdelijke verblijfplaats toegelegd eene ver-  goeding, met inachtneming van zijnen maatschappelijken stand te bepalen, tot een bedrag van ten hoogste f 10.— per etmaal, gedeelten van etmalen, 12 uren of meer bedragende voor een geheel, kleinere voor een half etmaal gerekend. Art. 4. Aan den getuige óf deskundige, die door ziekte of lichaamsgebreken zich noodzakelijk door een ander moest doen vergezellen, kan het dubbel van het bedrag der vergoeding voor reis- en verblijfkosten worden toegelegd. Hij, die de vergoeding toelegt, beoordeelt of het geleide noodzakelijk was. Art. 5. Aan den getuige, in artikel 1 bedoeld, wordt voor tijdverzuim toegelegd eene vergoeding, met inachtneming van zijnen maatschappelijken stand te bepalen, tot een bedrag van ten hoogste f 10.— per dag, indien nadeel door tijdverzuim moet geacht worden geleden te worden, gedeelten van dagen voor geheele dagen gerekend. Art. 6. De vergoedingen voor reis- en verblijfkosten en die voor tijdverzuim worden niet meer dan éénmaal genoten voor al de .verrichtingen te zamen, die in den loop eener zelfde reis zijn volbracht, onverschillig of de verrichtingen al dan niet tot dezelfde zaak betrekkelijk zijn. Art. 7. Aan den deskundige, in artikel 1 bedoeld, wordt een vacatiegeld toegelegd van f 6.— voor eene vacatie van één uur of minder. Zoo de vacatie meer dan één uur bedraagt, wordt hem voor elk volgend uur of gedeelte daarvan een vacatiegeld van f 3.— toegelegd, tot een maximum van f 15.— per dag. Hierbij kan worden medegerekend de tijd, aan de bestudeering der zaak gewijd. Art. 8. Aan den deskundige, die op uitnoodiging van eene afdeeling van den Octrooiraad of van den Voorzitter van den Octrooiraad een schriftelijk verslag heeft uitgebracht, wordt daarvoor door die afdeeling of door den Voorzitter van den Octrooiraad eene vergoeding toegelegd van f 15.—. Indien voor het uitbrengen van dat verslag een scheikundig onderzoek noodig was, wordt voor de kosten daarvan tevens eene vergoeding toegelegd van f 5.— per uur. Art. 9. Stelt een getuige, die niet binnen — 207 -  het Rijk in Europa woonachtig is, of een deskundige zijne overkomst of het uitbrengen van een schriftelijk verslag afhankelijk van eene andere of hoogere vergoeding, dan wordt deze vooraf door den Voorzitter van den Octrooiraad met hem geregeld. Behoort bij Koninklijk besluit van 22 September 1921 (Staatsblad n°. 1083). Ons bekend, •"e Min. van Landbouw, Nijverheid en Handel, H. A. van ijsselsteijn. De Minister van Koloniën, de Graaff. — 208 -  — 209 — ALPHABETISCH REGISTER. De cijfers duiden de artikelen der wet aan. Aanspraak op octrooi. Uitvinder heeft aan" spraak. 1. 11. „ Wie in den regel als uitvinder wordt beschouwd. 6. „ Uitzonderingen hierop. 7. 8. 9. 10. „ Zie: Aanvullingsoctrooi. Aanvraag om octrooi en verleenen van octrooi. „ Aanvraag wordt gericht aan en octrooi wordt verleend door octrooiraad. 13. „ slechts voor één uitvinding. 5 A. 8 A. „ kunnen aan het Hulpbureau voor den Industrieelen Eigendom, dat voor kolonie of bezitting is aangewezen, ingediend worden. 59. „ Eischen, waaraan de aanvraag moet voldoen. 20. 29. ,, Bij aanvraag moet bewijs van storting overgelegd worden. 21. „ van een bij algemeenen maatregel van bestuur te bepalen bedrag van niet meer dan f 100. „ Op ingekomen aanvraag wordt juiste tijdstip, waarop zij bij den octrooiraad of hulpbureau voor den Ind. Eigendom is igediend, enz. gesteld. 22. 29. 60. 62. „ Vooronderzoek en voorloopige behandeling van aanvraag. 23. 24. 61. 62. „ Openbaarmaking of niet-openbaarmaking van aanvraag. 23. 24. 25. „ ligt ter inzage bij octrooiraad. 25. 29. „ Bezwaren tegen aanvraag. 25. „ Beslissing op aanvraag en op bezwaaren verzoekschriften. 26. „ Beroep van beslissingen op aanvraag en op bezwaar- en verzoekschriften. 24 A. 27. 29. „ Dagteekening en datum van werking van octrooi. 28. „ Uitreiking van bewijs van octrooi. 28. 29.  Aanvraag openbaarmaking van verleenen en weigeren van octrooi. 28. „ om octrooi van ingezetenen eener Nederlandsche kolonie of bezitting in een ander werelddeel en behandeling dier aanvraag. 59—62. 64. Aanvullingsoctrooi. 12. „ Voortbestaan van — bij nietigverklaring van hoofdoctrooi. 51. „ bij opeisching van hoofdoctrooi. 53. Afstand van octrooi. 48. Arbeidsovereenkomst. Rechtsvorderingen, gegrond op bepaling van art. 10, 2" lid, worden geacht te zijn rechtsvorderingen betrekkelijk tot een —. 56. Automatische octrooiverleening. 26 (4). Belanghebbenden.' Verschijning van —. 15. 18. 55. Beroep van beslissing van aanvraagafdeeling tot niet-openbaarmaking van aanvraag om octrooi. 24A. 63. „ van beslissing van aanvraagafdeeling op bezwaar- en verzoekschriften. 27. 29. 63. „ van beslissing van afdeeling van octrooiraad op aanvraag om recht als voorgebruiker. 32. „ van beslissing van afdeeling van octrooiraad op aanvraag om licentie. 34. „ van beslissing door rechtbank in zake inschrijving van stukken, mits geen aanvraag om octrooi. 55. Beslag op octrooi. 41. 42. Bezittingen .in andere werelddeelen. Zie Koloniën. Bezwaarschriften tegen aanvraag om octrooi. 25. 26. 63. „ Zie ook Beroep. Bezwaren van octrooi. 41. Blad door Bureau voor den Industrieelen Eigendom uit te geven. Bekendmakingen in — 25. 28. 48. 49. 50. 51. 65. „ Naam, vorm en wijze van uitgifte van — 29. Bureau voor den Industrieelen Eigendom. „ Octrooiraad maakt deel uit van — 14. „ Tijdstippen, waarop — ten dienste van de uitvoering van Octrooiwet voor publiek zal zijn opengesteld. 15. „ Betalingen geschieden bij — 35. — 210 -  Bureau als woonplaats. 40. „ Zie ook Hulpbureau voor den Industrieele* Eigendom in kolonie of bezitting. Defensie. Verleening van octrooien, waarvan het geheim blijven van de uitvinding in het belang van 's Lands defensie kan zijn. 29 A—29 F. Deskundigen. 15. 18. Dien tbetrekking. Uitvinding door iemand in — 10. Domicilie. Verplichting tot het kiezen van — 20. 25. 32. 34. 40. Duur van octrooi. 47. „ van aanvullingsoctrooi. 12. „ Zie ook Einde van octrooi. Eigendom of mede-eigendom van octrooien enz. Overdracht in — 37. 38. » Regeling van rechten bij mede-eigendom van octrooi. 39. t Einde van octrooi door tijdsverloop. 47. „ door afstand. 48. „ door niet betalen van kosten. 49. „ door niet voldoen aan exploitatieplicht. 50 „ door nietigverklaring. 51. Erfopvolging. Octrooi gaat over bij — 37. Exploitatieplicht. 50. Geheimhouden van octrooiaanvragen. Zie: Defensie. Getuigen. 15. 18. Handhaving van octrooi. 43. 44. 45. 46. Hulpbureau voor den Industrieelen Eigendom in kolonie of bezitting. Indiening van octrooiaanvraag bij — 59. „ stelt op ingekomen octrooiaanvraag juiste tijdstip, waarop deze is ingediend. 60. „ Behandeling van ingekomen octrooiaanvraag door — 61. „ Aanbieding van bezwaarschriften enz. aan octrooiraad door middel van . Hiervan geeft — telegrafisch kennis en zendt stuk aan octrooiraad. 63. „ Wijze van werken en inrichting van wordt bij algemeenen maatregel van bestuur geregeld. 64. Inschrijving van stukken. Wijze van — 15. „ Rangorde van rechten wordt bepaald door — 16. „ Weigering van — door octrooiraad en bezwaren tegen inschrijving. 17.  Inschrijving van aanvragen om octrooi. 22. 29. 60. 62. „ van verleening en weigering van octrooi. 28. „ van verklaring van voorgebruiker. 32. „ van licenties. 33. 34. „ van acte van overdracht. 38. „ van acte van pandrecht en daarmede in verband staande acten. 40. „ van proces-verbaal van beslaglegging en opheffing van beslag. 41. „ Van titel van verkoop van verpand of in beslag genomen octrooi. 42. „ van acte van afstand van octrooi. 48. „ van vervallen van octrooi. 49. „ van intrekking van octrooi. 50. „ van dagvaarding tot en eindbeslissing in zake nietigverklaring van octrooi. 51. „ van stukken van dagvaarding en eindbeslissing in zake opeisching van < octrooi. 53. „ van stukken, mits geen aanvrage om octrooi. Behandeling door rechterlijke macht na weigering door octrooiraad tot inschrijving en krachteloos verklaring van inschrijving door octrooiraad. 55. „ van vonnis betreffende onteigend octrooi. 65. Intrekken van octrooi. 50. . Inwerking treden der wet. 71. Koloniën. Verbindend zijn van de wet voor —■ 58—64. Kosten te betalen voor octrooi. 12. 35. „ voor inschrijving van stukken, geen aanaanvragen om octrooi zijnde, voor afschriften of uittreksels uit registers van octrooiraad, enz. 15. „ te betalen bij aanvraag. 21. 21 A. „ Hoofdelijke aansprakelijkheid voor — 39. „ Vervallen van octrooi bij niet betaling van — 49. Licentie. Verleenen en omvang van vrijwillig verleende — 33. „ Verplichting tot verleenen van — en omvang van verplicht verleende — 34. „ Wijze van verkrijging van verplicht verleende — 34. 63, Vergoeding bij — 33. 34. 40. 41. 51. 53. „ bij pandrecht op octrooi. 40. — 212 -  Licentie bij inbeslagname van octrooi. 41. „ Handhaving door licentiehouder. 43. „ bij n etigverklaring van octrooi. 51. „ bij opeisching van octrooi. 53. Merkteeken. Verplichting tot aanbrengen van — 36. Haam. Bevoegdheid tot vermelding van —. in octrooi. 10. 25. Nietigverklaring van octrooi. 51. Nieuwheid. Eisch van ■— 1. 2. 7. 8. 9. Nijverheid. Uitvinding slechts vatbaar voor octrooi, wanneer zij strekt tot verkrijging van eenige uitkomst op het gebied van — 3. Octrooi. Omschrijving van het begrip- — 1. „ Eisch van nieuwheid. 1. 2. 7. 8. 9. „ Uitvinding moet strekken tot verkrijging van eenige uitkomst op het gebied van de nijverheid. 3. „ voor eene werkwijze tot bereiding eener stof of voor eene verbetering van eene zoodanige werkwijze, kan zich uit. strekken tot die stof. 4. „ wordt niet verleend voor voortbrengselen of werkwijzen, welke zelve of welker doel in strijd zijn met de wetten, openbare orde of de goede zeden. 5. „ Wie aanspraak heeft op — 1. 6. 7. 8. 8 A. 9. 10. 11. „ Zie ook Aanvullingsoctrooi. Octrooiraad. Bepaling door •— van bedrag, toe te leggen bij het doen van een uitvmding door iemand in dienstbetrekking. 10. „ Aanvrage wordt gericht en octrooi wordt verleend door — 13. „ Indeeling en wijze van werken. 14. 15. „ Tijdstip, waarop bepaalde stukken bij — inkomen bepaalt rangorde van rechten. 16. „ is bevoegd inschrijving van bepaalde stukken te weigeren. 17. „ is bevoegd getuigen en deskundigen te hooren en verschijning van belanghebbenden te gelasten. 18. „ Behandeling van ingekomen aanvraag. 23. „ Aanvraagafdeeling van den — beslist in eerste in stantie en afdeeling van beroep beslist in beroep over niet-open baarmaking van aanvraag. 24. 24 A. 213 —  Octrooiraad. bij — ligt aanvraag enz. ter inzage. 25. 29. „ Indienen van bezwaar- en verzoekschriften en behandeling daarvan. 25. 26. „ Beslissing door afdeeling van — op aanvraag, ingeval van indiening van bezwaar- en verzoekschriften. 26. „ Beslissing door afdeeling van beroep van den — in beroep op aanvraag enz. 27. „ Behandeling en beslissing door afdeeling van — en door — over recht van voorgebruiker. 32. „ Idem over verleenen van verplichte licentie. 34. „ Werkzaamheden betreffende bepaling van vergoeding terzake van verplicht verleende licentie. 34. „ Intrekking van octrooi door — 50. „ Verplichting tot geven van inlichtingen en technische adviezen aan rechter. Waarde dier adviezen. 57. - „ Krijgt afschrift van rechterlijke uitspraken. 57 A. „ Bemoeiingen bij onteigening van octrooi of van de rechten, voortvloeiende juit aanvraag om octrooi. 66. 66. Onteigening van octrooi of van de rechten, uit octrooiaanvraag voortvloeiende. 52. 65. 66. Onteigeningswet. Wijziging van — 65. 66. 67. Opeisching van octrooi. 53. Openbaarmaking octrooiaanvrage. 23. 24. 25. Oproeping. Wijze van — aanvragers enz. 15. Opschorting openbaarmaking octrooiaanvrage. 25. Overdracht. Zie Eigendom. Pandrecht op octrooi. 40. 42. 43. 53. Rangorde. Bepaling van — van rechten. 16. Rechtbank. Beslissing van — bij weigering van'inschrijving van bepaalde stukken door octrooiraad en bij verzoek om inschrijving krachteloos te verklaren. 17. „ Bepaling door — van vergoeding ter zake van verplicht verleende licentie. 34. „ Bijzondere bevoegdheid van arrondissements— te 's Gravenhage. 54. 65. „ Behandeling door — van verzoekschriften en bezwaren betreffende de inschrijving — 214 —  m een register van een stuk, mits geen aanvrage om octrooi. 55. Rechtbank. Bevoegdheid van — 56. „ Verrichtingen bij onteigening van octrooi, of van de rechten, uit octrooiaanvrage voortvloeiende. 65. 66. Rechten en verpHchtingen van octrooihouder. 30—36. 39. Registratie. Vrijstelling van de formaliteit van — 19. Roerende zaken. Octrooien worden beschouwd als — 37. Schadevergoeding bij inbreuk op recht van octrooi 43. 44. „ bij nietigverklaring van octrooi. 51. " bÜ onteigening van octrooi of van de rechten uit octrooiaanvraag voortvloeiende. 65. 66. „ Zie ook Vergoeding. Strafbepalingen. 44 A. 45. 46. Tentoonstelling. Bijzondere regeling van octrooi bn — 8. „ Regeling bij algemeenen maatregel van bestuur in geval van inbreuk op octrooi. 31. Titel der wet. 69. Uitvinder. Wie als — wordt beschouwd. 6. Uitvinding van nieuw voortbrengsel, nieuwe werkwijze of nieuwe verbetering van een voortbrengsel of van een werkwijze kan voorwerp voor octrooi ziin 1 2 3. 5. ■ Uitvoering van de wet. Minister belast met — 68. Verbeurdverklaring. 45. Vergoeding bij uitvinding in dienstbetrekking. 10. „ aan getuigen en deskundigen. 15. „ voor vrijwillig verleende licentie. 33. „ voor verplicht verleenen van licentie. 34. » voor licenties bij verpanding van octrooi. 40. „ voor licenties bij inbeslagneming van octrooi. 41. „ voor licenties bij nietigverklaring van octrooi. 51. » voor licenties bij opeisching van octrooi. 53. „ Zie ook Schadevergoeding. - 215 -  rerjanng van vordering tot Dij zonetere uitkeering bij uitvmding door iemand in dienstbetrekking. 10. „ van vordering tot nietigverklaring van octrooi. 51. „ van vordering tot opeisching van octrooi. 53. Verkoop van in beslag genomen en verpand octrooi. 42. Verleenen van octrooi. Zie Aanvraag. Verplichtingen van octrooihouder. Zie Rechten. Vertegenwoordiging door gemachtigde. 20. 25. 29. 32. 34. Vervallen van octrooi door afstand. 48. ii van octrooi van rechtswege. 49. „ van wetten. 70. Vervoermiddelen. Regeling bij algemeenen maatregel van bestuur ingeval van inbreuk op octrooi. 31. Vervreemden van octrooi. 37. 38. 41. 42. Verzoekschrift tot vermelding van naam in octrooi. 10. 25. Voorgebruiker. Recht van —. Wie aanspraak heeft op recht als — 32. 51. 53. „ Omvang en wijze van verkrijging van dit recht. 32. 63. Voorrang. Recht van —- bij het aanvragen van een octrooi. 7. 8 A. Voortbrengsel. Nieuw — of verbetering van — kan onderwerp voor octrooi . zijn. 1. 2. 3. 5. Werkwijze. Nieuwe — of verbetering van — kan onderwerp voor octrooi zijn. 1. 2. 3. 5. „ Octrooi verleend voor — of voor verbetering van —• kan zich verder uitstrekken. 4. Zegel. Vrijstelling van — 19. - 216 -  S. & J. N°.73. 4«druk. EERSTE AANVULLING der OCTEOOIWET. Besluit van den IZden Juni 1923, S. 262, tot nadere wijziging van het „Reglement Industrieele Eigendom (Staatsblad n°. 558 van 19U)", gelijk dit laatstelijk is gewurgd bij besluit van 22 September 1921 (Staatsblad n°. 1085). Wij WILHELMINA, enz. Pp.,de voordracht van Onzen Minister van ' Handel en Nijverheid van 8 Januari 1923, n°. 1, Afdeeling Handel; Gezien "Ons besluit van 15 December 1914 (ütaatsblad n°. 558) houdende vaststelling van een „Reglement voor het Bureau voor den i ."rï?.. en E'gendom", gelijk dit besluit laatstelak is. gewijzigd bij Ons besluit van 22 September 1921 (Staatsblad n°. 1085) • Den Raad van State gehoord (advies van 1 Mei 1923, n°. 35); Gezien het nader rapport van Onzen voornoemden Minister van 2 Juni 1923, n°. 6295 afdeeling Handel en Nijverheid; Hebben goedgevonden en verstaan : _ Artikel 1 van het „Reglement Industrieele üigendom wordt gelezen als volgt: Het Bureau voor den Industrieelen Eigendom bestaat uit: 0. den Octrooiraad ; 6. het Bureau voor de fabrieks- en handelsmerken. Art. 2 wordt gelezen als volgt: 1. Met de leiding van het Bureau voor den Industrieelen Eigendom is een Directeur belast, behoudens dat voor den Octrooiraad gelden de voorschriften in dit reglement en in net „Octrooireglement" gegeven; 2. De Voorzitter van den Octrooiraad is tevens Directeur van het Bureau voor den Industrieelen 'Eigendom. 3. De Directeur is bevoegd een deel van 31J??, werkzaamheden onder zijne verantwoordelijkheid aan een ambtenaar bij het Bureau voor den Industrieelen Eigendom op te dragen in het eerste lid van Artikel 3 worden de woorden „Minister van Landbouw, Nijverheid eïr- ■ ndel vervangen door de woorden „Minister onder wien het Bureau ressorteert". In het tweede lid van Artikel 3 worden de woorden Minister van Landbouw, Nijverheid en Handel vervangen door de woorden „in net eerste lid bedoelden Minister". In het eerste lid van Artikel 4 wordt in  — 218 — plaats van „een der Directeuren" gelezen „den Directeur". Artikel 5 wordt gelezen als volgt: 1. Alle ambtenaren en bedienden bij het Bureau voor den Industrieelen Eigendom, uitgezonderd die bij den Octrooiraad, zijn ondergeschikt aan den Directeur, die hunne werkzaamheden regelt, daarop toezicht uitoefent en hun verlof tot afwezigheid geeft. 2. Indien de Minister, onder wien het Bureau ressorteert, dat wenscht, wordt onder diens goedkeuring door den Directeur een reglement voor de inrichting van den dienst en de werkzaamheden der ambtenaren en bedienden vastgesteld. Art. 6 wordt gelezen als volgt) Opdrachten van leveringen en werkzaamheden ten dienste van het Bureau voor den Industrieelen Eigendom, niet uitsluitend ten dienste van den Octrooiraad strekkende, in welk geval de Centrale Afdeeling van den Octrooiraad hiervoor zorg draagt, geschieden door of namens den Directeur. In Artikel 7, tweede lid, worden de woorden „Minister van Landbouw, Nijverheid en Handel" vervangen door de woorden „Minister onder wien het Bureau ressorteert", en wordt in plaats van „het College van Directeuren" gelezen „den Directeur". Art. 8 wordt als volgt gelezen: Bij afwezigheid of ontstentenis van den Directeur worden zijne werkzaamheden verricht door een door den Minister, onder wien het Bureau ressorteert, aan te wijzen lid van den Octrooiraad of ambtenaar bij het Bureau voor den Industrieelen Eigendom. Het eerste lid van Artikel 9 wordt gelezen als volgt: 1. De bij het Bureau ontvangen gelden worden door den Directeur of door een door den Minister, onder wien het Bureau ressorteert, op voorstel van den Directeur aangewezen ambtenaar, verantwoord aan de Algemeene Rekenkamer. Het derde lid van Artikel 9 wordt gelezen als volgt : 3. Binnen eene maand na afloop van ieder kwartaal zendt de Directeur of de in het eerste lid bedoelde ambtenaar de rekening en verantwoording over dat kwartaal in drievoud aan de Algemeene Rekenkamer door tusschenkomst van het departement van den Minister, onder wien het Bureau res orteert. Het vijfde lid van Artikel 9 vervalt. In Artikel 11 vervallen de woorden „aan het slot van artikel 3 der Merkenwet en". Art. 12 wordt als volgt gelezen: Jaarlijks, uiterlijk in de maand Mei, wordt door den Directeur aan den Minister, onder wien het Bureau ressorteert, een verslag uitgebracht van de werkzaamheden van het Bureau gedurende het laatstverloopen kalenderjaar.  De artikelen 13, 14, 15 en 16 worden door het navolgende vervangen : Art 13. 1. De Directeur of de ambtenaar overeenkomstig het derde lid van artikel 2 aangewezen, oefent alle bevoegdheden uit en vervult alle verplichtingen, door de Merkenwet ■aan het Bureau voor den Industrieelen Eigendom opgedragen. 2. Hij is belast met de zorg voor de samenstelling en de uitgifte van de afzonderlijke afleveringen van het blad, waarin worden openbaar gemaakt de ingeschreven fabrieksen handelsmerken, en bepaalt den prijs, waarvoor die afzonderlijke afleveringen, en dien, waarvoor het blad „Les Marqués Internationales" voor het publiek verkrijgbaar zullen zijn. Art. 14. Van de in de Merkenwet bedoelde openbare registers kan ieder inzage nemen op de tijdstippen in artikel 7 vermeld. Te dien emde worden die registers op aanvrage in de openbare leeskamer nedergelegd onder behoorlijk toezicht. Art. 16. 1. De Directeur is bevoegd modellen vast te stellen voor de ingevolge de bepalingen der Merkenwet door den belanghebbende te*