"ILANDSCHE STAATSWETTEN. Schuurman & Jordens. Nj^JjfL^ J>6l' 'WETTEN- m^J y HOUDENDE VOORZIENINGEN TEGEN BESMETTELIJKE ZIEKTEN. MET BESLUITEN TER UITVOERING, ENZ. ELFDE DRUK door Mr. Dr. J. H. W. VERZIJL Referendaris ter Gemeente-Secretarie van Utrecht ZWOLLE W. E. j. TJEENK WILLINK 1918 I 0.65 I v<*lioog 1 I met 100 Voor mogelijke aanvullingen en wijzigingen zie len achter het register. verhoog met 10 KONINKLIJKE BIBLIOTHEEK ... iiiiiiiiiiiiiiiini 1374 1480 I v \ WETTEN HOUDENDE VOORZIENINGEN TEGEN BESMETTELIJKE ZIEKTEN MET Aanteekeningen, besluiten ter uitvoering en alphabetisch register op die wetten ELFDE DRUK door Mr. Dr. J. H. W. VERZIJL Referendaris ter Gemeente-Secretarie van Utrecht ZWOLLE W. E. J. TJEENK WILLINK 1918 — 3 — INHOUD. Bladz. WET van 4 December 1872, S. 134, houdende voorzieningen tegen besmettelijke ziekten, zooals die wet is gewijzigd bij de wetten van 3 December 1874, S. 188, 28 Maart 1877, S. 86, 15 April 1886, S. 64, 8 April 1893, S. 64, 21 Juli 1899, S. 166, 21 Juni 1901, S. 157, 14 Juli 1910, S. 204, 17 Juli 1911, S. 208 en 27 April 1912, S. 165 9 BIJLAGEN DIER WET. 20 Juli 1867. Missivk van den Minister van Binnenlandsche Zaken betreffende mededeeling der gevallen van kinder; pokkeu en der verrigte vaccinatiën . 35 15 April 1873. Missive van den Minister van Binnenlandsche Zaken betreffende de uitvoering der wet 36 25 Augustus 1873. Missivk van den Minister van Binnenlandsche Zaken betreffende de plaatsing in een dagblad van de besluiten der burgemeesters, tot onteigening van besmette goederen, krachtens art! 5 der wet .... 40 8 April 1874. Missive van den Minister van Binnenlandsche Zaken betreffende onteigening van besmette voorwerpen krachtens art. 5 der wet ...... 41 19 Augustus 1885. Missive van den Minister van Binnenlandsche Zaken betreffende vernietiging van besmette voorwerpen, krachtens de wet onteigend . . 41 2 Augustus 1886. Missive van den Minister van Binnenlandsche Zaken betreffende onteigening van goederen, ingevolge art. 6 der wet 42 29 Januari 1891. Missive van den Minister van Binnenlandsche Zaken houdende voorschriften o. a. aangaande de verrekening der kosten, voortvloeiende uit de toepassing der wet. (Zooals die voorschriften gewijzigd zijn,) 43 — 4 - Bladz. 8 Juli 1902. Missive van den Minister van Binnenlandsche Zaken betreffende onteigening ingeval van artikel 69 der wet van 28 Augustus 1851 (Staatsblad n°. 125) 51 16 Februari 1903. Missive van den Minister van Binnenlandsche Zaken, betreffende art. 69 der onteigeningswet. 52 29 Juni 1907, S. 155. Besluit, houdende regelen, op te volgen bij verbranding of vernietiging van onteigende voorwerpen, ontsmetting van besmette voorwerpen, gebouwen, voer- of vaartuigen, en onechadelijkmaking van mestvaalten en andere verzamelingen van vuil, benevens bij de inrichting en plaatsing van hot kenmerk, vermeld in artikel 20 der wet van 4 December 1872 (Staatsblad n°. 134), houdende voorzieningen tegen besmettelijke ziekten 53 16 Jvli 1907. Beschikking van den Minister van Binnenlandsche Zaken, houdende vaststelling van de voorschriften bedoeld in art. 1 van het Koninklijk besluit van 29 Juni 1907 (Staatsblad n°. 155). (Zooals deze beschikking , gewijzigd is.) 58 20 December 1911, S. 364. Besluit, tot uitvoering van de artikelen 56 en 5c der wet van 4 December 1872 (Staatsblad n°. 134), tot voorziening tegen besmettelijke ziekten. (Zooals dit besluit gewijzigd is.) 63 29 Februari 1912, S. 97. Besluit, tot uitvoering van de artikelen 17a en 17a" der wet van 4 December 1872 (Staatsblad n°. 134), tot voorziening tegen besmettelijke ziekten 70 19 April 1912. Beschikking van den Minister van Binnenlandsche Zaken tot vaststelling van de voorwaarden, b edoeld in art. 4, 1ste lid, van het Koninklijk besluit van 29 Februari 1912 (Staatsblad n°. 97) ..... . 87 19 April 1912. Beschikking van den Minister van Binnenlandsche Zaken tot vaststelling van het model van de Bladz. verklaring en van het verslag, bedoeld in art. 7, 2de lid, van de beschikking van den Minister van Binnenlandsche Zaken tot vaststelling van de voorwaarden, bedoeld in art. 4, 1ste lid van het Koninklijk besluit van 29 Februari 1912, S. 97. 89 13 Maart 1913. Missive van den Minister van Binnenlandsche Zaken, aan de Commissarissen der Koningin in de provinciën, betreffende declaratiën wegens onteigening van goederen bij besmettelijke ziekten 94 30 Oclober 1916. Beschikking van den Minister van Binnenlandsche Zaken, houdende, met intrekking van zijne beschikking van 27 April 1916, vaststelling van nadere bepalingen, met inachtneming van wélke de onder beheer van den Centralen Gezondheidsraad staande verplaatsbare ziekenbarakken aan gemeentebesturen ten gébruike worden afgestaan 95 9 M-i 1917, S. 391. Besluit, waarbij de wet van 4 December 1872 (Staatsblad n°. 184), houdende voorzieningen tegen besmettelijke ziekten, van toepassing wordt verklaard op meningitis cerebrospinalis epidemica 98 WET van 28 Maart 1877, S. 35, tot wering van besmetting door uit zee aankomende schepen, zooals die wet is gewijzigd bij de wetten van 15 April 1886, S. 64, 8 April 1893, S. 63 en 21 Juni 1901, S. 157 100 BESLUIT van 24September 1915, S. 405, houdende bekendmaking van den tekst der wet van 28 Maart 1*77, S. 35, gewijzigd bij de wetten van 15 April 1886, S. 64, S April 1893, S. 63, ai Juni 1901, S- 157 en 31 Juli 1915, S. 846, tot wering van besmetting door uit zee aankomende schepen. 111 — 6 — Bladz. BIJLAGEN DIER WET. 21 Juni 1877, S. 152. Besluit, houdende instructie voor den geneeskundige, belast met het gezondheidsonderzoek, bedoeld bij art. 7 der wet van 28 Maart 1877 (Staatsblad n°. 35), tot wering van besmetting door uit zee aankomende schepen. (Zooals dat besluit is gewijzigd bij besluit van 9 Mei 1886, S. 103, 4 Juni.1902, S. 80, 14 November 19J7, S. 297 en 28 Februari 1911, S- 82.) 118 21 Juni 1877, S. 153. Besluit, tot vaststelling van het tarief van verpleegkosten, bedoeld in art. 13 der wet van . 28 Maart 1877 (Staatsblad n°. 35), tot wering van besmetting door uit zee aankomende schepen 122 17 Octóber 1895. Besluit, betreffende de toekenning van belooning aan geneeskundigen, belast met het gezondheidsonderzoek van zeeschepen 123 WET van 26 April 1884, S. 80, houdende buitengewone maatregelen tot afwending van eenige besmettelijke ziekten en tot wering harer uitbreiding en gevolgen, zioals die wet is aangevuld en gewijzigd bij de wetten van 20 Juli 1884, S. 164, 15 April 1886, S. 64 en 9 Juli 1916, S. 314^ 125 BIJLAGEN DIER WET. 15 Januari 1885, S. 5. Besluit, tot vaststelling der regelen volgens welke, krachtens de wet van 26 April 1884, S. 80, in beslag genomen voer- of vaartuigen met hunnen inventaris tegen zekerheid worden ontslagen . . 131 2 November 1917, S. 611. Besluit, tot toepassing der wet van 26 April 1884 (Staatsblad n°. 80), laatstelijk gewijzigd bij de wet van 9 Juli 1915 (Staatsblad n°. 314), tot vaststelling van buiten- Bladz. gewone maatregelen tot afwending van eenige besmettelijke ziekten en tot wering harer uitbreiding en gevolgen. 132 4 December 1917, S. 686. Besluit, tot nadere vaststelling van buitengewone maatregelen tot afwending der Aziatische cholera en tot wering harer uitbreiding en gevolgen 134 28 December 1917, S. 731. Besluit, tot nadere vaststelling van buitengewone maatregelen tot afwending van Missive van den Minister van Binnenl. Zaken, van 16 April 1873, betreffende de uitvoering der wet van 4 December 1872, S. 134, houdende voorzieningen tegen besmettelijke ziekten. (Uittreksel.) Bij de aanstaande uitvoering der wet van den 4 December 1872 (8taatsblad n°. 134), die op 1 Mei e.k. in werking treedt, heb ik de eer Uwe aandacht te vestigen op het navolgende. Overleg met de geneeskundige ambtenaren omtrent alles wat tot de volksgezondheid betrekking heeft, is aan provinciale- en gemeentebesturen voorgeschreven bij art. 14 der wet — 37 — van 1 Junij 1865 (Staatsblad n». 58). (1) Bij de bedoelde uitvoering zijn dus de geneeskundige ambtenaren de door de wet aangewezen raadgevers. Behoudens spoedeisehende gevallen behooren de voormelde besturen en de burgemeesters met die ambtenaren in overleg te treden, tenzij omtrent de wijze van uitvoering geen twijfel bestaat. Door dat overleg zal eenheid van handelen, bij het voorkomen van besmettelijke ziekten, in het geheele Rijk worden bevorderd. Snelheid van handelen is noodzakelijk. Besmettelijke ziekten kunnen inzonderheid met vrucht bestreden worden, wanneer snel en krachtig gehandeld wordt zoodra de allereerste gevallen, zich vertoonen. Op slaapsteden en logementen, niet zelden plaatsen waar de eerste gevallen een er besmettelijke ziekte zich voordoen, houde de burgemeester een waakzaam oog en drale in dat geval nooit met de toepassing van artt. 2 en 3. De woorden „openbare inrigting" in art. 2 bedoelen inrigtingen tot verpleging van lijders aan besmettelijke ziekten, en de \ woorden „andere verblijfplaats" zijn wel is waar algemeen, maar daaruit volgt niet dat het onverschillig is welke verblijfplaats tot verpleging gekozen wordt. Die verblijfplaats is steeds de beste, waar het minste gevaar voor verbreiding van besmetting te vreezen is. Bij ontsmetting of vernietiging van besmette voorwerpen of ontsmetting van gebouwen, ge. . drage de burgemeester zich stipt naar de regelen bij art. 25 van de wet bedoeld. Evenzoo bij toepassing van art. 6. Dit artikel is een krachtig wapen ter bestrijding van besmettelijke ziekten, indien burgemeester en wethouders daarvan tijdig gebruik maken en daarmede niet wachten tot dat zoodanige ziekte in de gemeente verschenen zij. Van uw collegie zal ik gaarne te zijner tijd rapport ontvangen omtrent de uitvoering aan art. 7 der wet gegeven. Wanneer men bij die uitvoering het doel der bepaling in het oog houdt, het isoleren vooral van de eerste lijders aan^eene besmettelijke ziekte, dan schijnt de (1) Deze wet is ingetrokken en vervangen S^B/n gewijzigde wet van 21 Juni 1901 ». 167 ((Gezondheidswet). — 38 — inrigting noodig van een groot aantal — weinig groote of kostbare — gebouwen door het geheele land verspreid. Een enkel vertrek met een paar bedden en de rioodigste middelen tot ziekenverpleging zullen in vele gemeenten voldoende zijn. Bij het geven van vergunning tot vervoer van lijders aan eene besmettelijke ziekte naar eene andere gemeente, krachtens art. 9, al. 2 en 6, geve de burgemeester tijdig kennis aan zijn ambtgenoot, opdat deze vóór de aankomst van den lijder in zijne gemeente de noodige maatregelen kunne nemen. Art 10 der wet, met overleg toegepast, strekt om een gemeente voor epidemiën van besmettelijke ziekten te vrijwaren. Sehippers en schepelingen brengen zeer dikwijls besmetting in eene gemeente. Talrijke voorbeelden daarvan zijn waargenomen gedurende de cholera-epidemie van 1866—1867. Het verbod van gemeenschap met den vasten wal zal door den burgemeester met beleid moeten worden gehandhaafd en met de noodige voorziening in de noodzakelijke behoeften van de opvarenden gedurende den tijd van hunne afzondering. Den geneesheer, die den lijder behandelt, den geestelijke, die hem bezoeken wil, mag de toegang tot het vaartuig niet ontzegd worden. De personen met het vervoer van den lijder of dë ontsmetting van het vaartuig belast, moeten evenzeer toegelaten worden. De burgemeester bevordere, zooveel van hem afhangt, dat zij onmiddellijk daarna het aangezigt met zeepwater en de handen eerst met een carbolzuur-oplossing en daarna met zeepwater wasschen en dat hunne bovenkleederen met carbolzuur-oplossing besprenkeld, afgeborsteld en aan de lucht blootgesteld worden. (1) De burgemeester belaste voorts een vertrouwd persoon met het aankoopen en bezorgen voor en ten koste van de opvarenden van de dagelijksche levensbehoeften; dit kan geschieden zonder dat die persoon het vaartuig betreedt. (1) Zie het hierna opgenomen Koninklijk besluit van 29 Juni 1907, S. 156 en de sedert gewijzigde beschikking van den Minister van Binnenlandsche Zaken van 16 Juli 1907, eveneens hierna opgenomen. — 39 — De gemeentebesturen en eigenaars van bijzondere begraafplaatsen in het algemeen kunnen herinnerd worden aan het voorschrift van art. 12. Van veel belang is de handhaving van art. 14 en 16, Het schijnt wenschelijk dat de ingezetenen bij openbare aankondiging herinnerd, worden aan de verpligtingen, hun bij dit en andere artikelen der wet opgelegd. Herhaling dier bekendmaking zoodra eene besmettelijke ziekte in de gemeente zich vertoont, schijnt een nuttige maatregel. De geneeskundigen te herinneren aan hunne verpligting volgens art. 16 van deze wet en artikel 6 van die van 1 Junij 1865 (Staatsblad n°. 60) ware niet minder in het belang van eene goede uitvoering van beide wetten. Bij de toezending enz. Daar het van belang is, dat de geneeskundige ambtenaren zoodra mogelijk bekend worden gemaakt met het verschijnen eener besmettelijke ziekte en op de hoogte blijven van den stand eener epidemie van zoodanige ziekte, verzoek ik TJ de burgemeesters uit te noodigen, behoudens het hierboven vermeld overleg, den geneeskundigen ambtenaar van het verschijnen eener besmettelijke ziekte en van de wekeüjksohe opgaven volgens art. 21, mededeeling te doen. (1) Bij ontsmetting of vernietiging van voorwerpen of gebouwen, het onschadelijk maken van mestvaalten en andere verzamelingen van vuil zullen de regelen, bedoeld bij art. 26 naauwgezet moeten worden opgevolgd. Overal, waar ontsmetting volgens die regelen mogelijk is, behooren de burgemeesters te overwegen, of niet hieraan boven onteigening en vernietiging de voorkeur te geven zij. (2) Uw collegie gelieve de inhoud dezer ter kennis te brengen van de gemeentebesturen in Uwe provincie, met bijvoeging van datgene wat (1) Zie ook de circulaire van 13 October 1916, vermeld op art. 16 der wet. (2) Aan deze zinsnede is herinnerd bij missive van den Minister van Binnenlandsche Zaken van 26 Maart 1874, C. V., daar herhaaldelijk goederen zijn onteigend en vernietigd die ontsmet hadden kunnen worden. Zie de bij de wet van 14 Juli 1910, S. 204, nieuw ingevoegde artikelen ba—6c der wet en de aanteekeningen op art 6, benevens de missive van 13 Maart 1913, hierna opgenomen. — 40 — verder door U in het belang eener goede uitvoering der wet raadzaam geacht mocht worden. De Minister van Binnenlandsche Zaken, Gekbtsema. Missivb van den Minister van Binnenlandsche Zaken, van den 25sten Augustus 1873, betreffende de plaatsing in een dagblad van de besluiten der burgemeesters, tot onteigening van besmette goederen, krachtens art. 6 der wet van 4 December 1872 (Staatsblad n°. 134), houdende voorzieningen tegen bosmettelijke ziekten. B\j onteigening van besmette goederen, krachtens art. 5 der wet van 4 December 1872 Staatsblad n°. 134) is door een burgemeester het besluit tot onteigening in een dagblad geplaatst. In het aangehaalde wetsartikel wordt plaatsing van besluiten tot onteigening in één of méér dagbladen niet gevorderd. In de oorspronkelijke redactie van het artikel was dit voorschrift opgenomen op het voetspoor van art. 69 der wet van den 28 Augustus 1851 (Staatsblad n°. 125). Bij de behandeling in de Staten-Generaalisdit voorschriftteruggenomen. De wet gebiedt thans, dat het besluit tot onteigening op de gebruikelijké wijze ter openbare kennis worde gebracht; worden nu alleen de dagbladen gebruikt voor publicatiën van wege den burgemeestor, dan is plaatsing van een besluit tot onteigening in een dagblad op dien grond juist. In andere gevallen was het ongetwijfeld niet de bedoeling van den wetgever, dat dit geschieden zou. Ik heb de eer U te verzoeken de burgemeesters in Uw gewest te wijzen op het verschil, hetwelk in dit opzigt bestaat tusschen art. 5 der wet van 4 December 1872 (Staatsblad n°. 134) en art. 69 der wet van 28 Augustus 1851 (Staatsblad n°. 126) en hen uit te noodigen bij onteigening van besmette voorwerpen, krachtens art. 6 van eerstgenoemde wet, het besluit daartoe alleen in het bovenvermelde geval in de dagbladen te doen plaatsen. De Minister van Binnenlandsche Zaken, Voor den Minister, De Secretaris-Generaal, Hubrbcht. — 41 — Missivb van den Minister van Binnenlandsche Zaken, van den 8sten April 1874, betreffende de onteigening van besmette voorwerpen, krachtens art. 5 der wet van 4 December 1872 (Staatsblad n°. 134). Herhaaldelijk zijn voorwerpen, in aanraking geweest met lijders van eene der ziekten, vermeld in art. 1 der wet van 4 December 1872 {Staatsblad n°. 134), niet krachtens art. 5 dier wet door den burgemeester, maar krachtens art. 69 der wet van 28 Augustus 1851 (Staatsblad n». 126) door burgemeester en wethouders onteigend. De declaratiën wegens deze onteigeningen zijn niet vatbaar voor verevening. Ik heb de eer IT te verzoeken de burgemeesters in uwe provincie te herinneren, dat bovenvermelde onteigeningen behooren te geschieden krachtens art. 6 der voormelde wet van 4 December 1872 en dat de kosten niet kunnen vergoed worden, indien onteigening van voorwerpen, die in aanraking zijn geweest met lijders aan eene der in die wet genoemde ziekten, heeft plaats gehad door burgemeester en wethouders. De Minister van Binnenlandsche Zaken, Voor den Minister, De Secretaris-Generaal, Hubrecht. Missive van den Minister van Staat, Minister van Binnenlandsche Zaken, van den 19den Augustus 1886, betreffende vernietiging van besmette voorwerpen, krachtens de wet van 4 December 1872 (Staatsblad n°. 134) onteigend. In sommige gemeenten worden de voorwerpen, die krachtens art. 5 der wet van 4 December 1872 (Staatsblad n». 134), zijn onteigend, niet altijd door verbranding vernietigd, ook al laat de aard van de voorwerpen dit toe, maar begraven. Ik acht dit in strijd met de bedoeling van den wetgever, die een dadelijke vernietiging wil en welke alleen door verbranding wordt verkregen. Ik heb de eer U te verzoeken hierop de aandacht te vestigen van de burgemeesters der gemeenten in Uwe provincie, met mededeeling dat, indien voorwerpen die daarvoor — 42 — geschikt zijn, niet door verbranding worden vernietigd, in het vervolg de schadeloosstelling van het onteigende niet ten laste van de Staatsbegrooting kan worden verevend. Zijn de voorwerpen ongeschikt voor vernietiging door verbranding, dan moet dit, alsmede de reden daarvan, in het proces-verbaal worden vermeld. De Min. van Staat, Min, van Binnenl. Zaken, Heemskerk. Missive van den Minister van Staat, Minister van Binnenlandsche Zaken, van den 2de» • Augustus 1886, betreffende onteigening van goederen, ingevolge art. 5 der wet van 4 December 1872 (Staatsblad n°. 134). (1) Het heeft mijne aandacht getroffen, dat de uitgaven tot onteigening van goederen, die niet ontsmet kunnen worden, voortdurend toenemen en gedurende de laatste jaren verre de raming overtreffen. Ofschoon do gevallen van onteigening van dezen aard bezwaarlijk naar algemeene regelen kunnen beoordeeld worden en ingevolge art. 5 der wet van 4 December 1872 (Staatsblad n°. 184) aan de discretie en het goed oordeel der burgemeesters, in overleg met de geneeskundigen, moet overgelaten worden, hoever die onteigening zal worden uitgestrekt, zoo acht ik het toch in het belang van 's lands schatkist gewenscht, de burgemeesters uit te noodigen de ontsmetting zooveel mogelijk en de onteigening tot vernietiging zoo weinig mogelijk toe te passen. Aanleiding daartoe geeft mij mede dè vaststelling van het nieuwe ontsmettingsregulatief en de goede uitkomsten, verkregen bij de ontsmetting in ovens, waarin stoom op de goederen inwerkt, tengevolge waarvan in onderscheidene gemeenten ontsmettingsovens worden opgericht, die als een der krachtigste middelen ter bestrijding van uitbreiding van besmettelijke ziekten de meeste aanbeveling verdienen. (1) Zie de bij de wet van 14 Juli 1910, S. 204, nieuw ingevoegde artikelen 5a—5c der wet en de aanteekeningen op art. 6. — 43 — Ik heb derhalve de eer TJ te verzoeken de burgemeesters in Uw gewest met een en ander in kennis te stellen. De Min. van Staat, Min. van Binnenl. Zaken, Heemskerk. Missive van den Minister van Binnenlandsche Zaken van den 29* ten Januari 1891 (Bijvoegsel Staatsblad n°. 47 van 1891), houdende voorschriften o. a. aangaande de verrekening der kosten, voortvloeiende uit de toepassing der wet tot voorziening tegen besmettelijke ziekten. (Zooals die voorschriften gewijzigd zijn volgens de missive van dien Minister van 22 September 1892 en 18 Mei 1894.) VOORSCHRIFTEN aangaande de verrekening der kosten, voortvloeiende uit de toepassing der Wet van 4 December 1872 (Staatsblad n°. 134), tot voorziening tegen . besmettelijke ziekten, voor zoover die kosten ten laste van het Rijk komen. De besmettelijke ziekten, waarop de Wet van 4 December 1872 (Staatsblad n°. 184), aangevuld bij die van 3 December 1874 (Staatsblad n°. 188), van toepassing is, zijn: a. Aziatische cholera ; 6. typhus en febris typhoïdea ; c. pokken (variolae en varioloïdes); rf. roodvonk; e. diphtheritis ; ƒ. dysenterie; g. pest. (1) Geene andore uitgaven komen ten laste van het Rijk dan de schadeloosstelling voor de onteigende goederen, de kosten van taxatie, een .chrijfloon van hoogstens ƒ 2.— per onteigening, indien het schrijfwerk niet door den burgemeester is verricht, (2) en, bij gebreke van (1) Deze opsomming is in overeenstemming gebracht met het gewijzigd art. 1 der wet van 4 December 1872, S. 134. (2) Bij missive van den Minister van Binnenlandsche Zaken van 19 Februari 1913, C. V., is aan de Commissarissen der Koningin in de provinciën het volgende medegedeeld : „In de voorschriften, toegezonden bij de circulaire van mijn ambtsvoorganger van 29 Januari 1891, n«. 689», afd. A. Z. C. (Büv. Staatsblad n». 47, 1891), is o. a. bepaald, dat — 44 — minnelijke schikking, de kosten waartoe de toepassing van artt. 70 en 71 der Wet van 28 Augustus 1851 {Staatsblad n°. 125) aanleiding geven. Deze uitgaven worden bij voorschot uit de gemeentekas voldaan. Kan om een der redenen, vermeld in art. 72 der laatstgemelde wet, de schadeloosstelling niet worden uitbetaald, dan wordt het bedrag daarvan overeenkomstig dat wetsartikel geconsigneerd. Tot het terugbekomen der voorgeschoten of geconsigneerde gelden wordt door den burgemeester der gemeente, door tusschenkomst van 's Konings Commissaris in de provincie, aan het Departement van Binnenlandsche Zaken ingezonden eene declaratie, in duplo opgemaakt, en op ongezegeld papier geschréven, volgens hierbij gevoegd model A. Bij die declaratie moet worden overgelegd: 1°. het advies van den geneeskundige tot onteigening; 2°. }het besluit van den burgemeester tot onteigening; bij onteigening krachtens art. 5 der wet van 4 December 1872, Staatsblad n°. 134, ten laste van het Rijk komt een schrijfloon van hoogstens ƒ 2.— per onteigening, indien het schrijfwerk niet door den Burgemeester is verricht. Ik wil in het midden laten de vraag of het Rijk uit algemeene beginselen en op grond van bovenaangehaalde wet wel verplicht is tot betaling van deze schrnfloonen. Aan de eenmaal uitgesproken erkenning om deze aan het Kijk in rekening te kunnen brengen, wil ik thans niet meer raken. Het komt mij echter voor, dat meermalen schrijfloon in rekening wordt gebracht, hetwelk geheel buiten verhouding staat tot het verrichte werk. Het in bovenbedoelde circulaire gestelde maximum van ƒ2.— heeft het oog op het geval, dat geen gebruik wordt gemaakt van imprimé's en dat de omschrijving van de onteigende artikelen meer tijd vordert dan in gewone omstandigheden, Het kan echter nimmer de bedoeling van die circulaire zijn geweest, dat voor invulling van imprimé's bij normale onteigeningen het maximum bedrag ad ƒ 2.— wordt berekend. In dat geval vordert het te verrichten werk ter nauwer; nood een half uur en het komt mij voor, dat alsdan een loon van 50 cent ruim voldoende kan worden geacht. Ik heb de eer U H.E.G. te verzoeken toe te zien dat niet meer dan laatstgenoemd bedrag in rekening wordt gebracht." — 45 — 3°. a. het proces-verbaal van minnelijke schikking, en, zoo taxatie heeft plaats gehad, de deswege opgemaakte verklaring, of *. bij gebreke van minnelijke schikking, het vonnis van den kantonrechter ; 4o. a. de quitantie der betaalde schadeloosstelling, of *. het bewijs, dat het bedrag der schadeloosstelling is geconsigneerd; 5°." de quitantiën voor de betaalde beloon ing^ voor de gedane taxatie en verricht schrijfwerk; 6". indien de tusschenkomst van den kantonrechter is ingeroepen, eene quitantie voor de daardoor veroorzaakte kosten ; 7°. eene verklaring van den burgemeester of van een gemeente-beambte, waaruit blijkt, dat de goederen door verbranding zijn vernietigd. Laat de aard der goederen geene verbranding toe, of is deze om andere redenen volstrekt onmogelijk, dan moet daarvan mélding worden gemaakt in het advies van den geneeskundige en in het besluit tot onteigening, en behoort de vernietiging door begraving plaats te hebben. In dat geval moet de begraving op dezelfde wijze worden geconstateerd als ten aanzien der verbranding is voorgeschreven. Voor de stukken sub 1, 2, 3a, 4a, 6 en 7 zijn te volgen de hierbij gevoegde modellen gemerkt B tot en met I met opmerking, dat in de stukken sub I en 2 (modellen B en C) de goederen afzonderlijk moeten worden om. schreven, terwijl in het besluit tot onteigening sub 2 vermeld (model C) ook de namen der eigenaars moeten worden vermeld. Zijn de" eigenaars minderjarige kinderen, dan moet de schadeloosstelling aan en op quitantie van hun voogd worden uitbetaald en is bij de declaratie tevens over te leggen de akte van voogdij. Het bedrag der belooning voor taxatie wordt door den burgemeester in billijkheid, in verband met den omvang der werkzaamheden, toegelegd. Wordt bij gebreke van minnelijke schikking, de tusschenkomst van den kantonrechter ingeroepen en door dezen een of meer deskun. digen voor de taxatie der goederen benoemd, dan wordt de belooning voor die taxatie door den kantonrechter toegelegd. Indien belanghebbenden niet kunnen schrij* — 46 - ven en het bedrag der schadeloosstelling de som van ƒ 300.— te boven gaat, dan moe de minnelijke schikking en de betaling, ten koste der belanghebbenden, bij notarieele akte plaats hebben. Beloopt de schadeloosstelling ƒ 300 — of minder, dan kan de handteekening door een x merk worden vervangen, mits dit gewaarmerkt worde door twee personen, vreemd aan de aanbieding en betaling. [De stukken, krachtens de Wet van 4 December 187'2 (Staatsblad n«. 184) opgemaakt, waaronder ook gerekend wordt te behooren de quitantie wegens schadeloosstelling, zijn bij Koninklijk besluit van 19 Juli 1873, n. 39, vrijgesteld van de rechten van zegel en registratie, onder voorwaarde, dat op die stukken worde gesteld: „Vrij van zegel, ingevolge het Koninklijk besluit van 19 Juli 1873, n°. 39". In de vrijstelling van het recht van zegel zijn echter niet begrepen de quitantiën wegens belooning voor bewezen diensten. Gaan deze de som van ƒ 10.— te boven, dan moeten zij van zegel worden voorzien. Bij het gebruik van plakzegels, moet daarop worden vermeld het tijdstip, waarop het is gebruikt (dagteekening, maand en jaar), terwijl de handteekening op of over het zegel is te stellen. (1)] Quitantiën en alle andere stukken moeten door belanghebbenden zeiven worden geteekend. Indien de onderteekening door derden geschiedt, moet eene gezegelde, gelegaliseerde en geregistreerde procuratie worden overgelegd. In schrift mag geen rature plaats hebben en geene veranderingen worden gemaakt zonder behoorlijke waarmerking. (1) De tusschen vierkante haakjes geplaatste woorden zijn na de inwerkingtreding der Zegelen Begistratiewetten 1917 in zoover verouderd, dat de vrijstellingen thans rechtstreeks naar de bepalingen dier wetten moeten worden beoordeeld. Model A. (1) - 47 — DECLARATIE van den burgemeester der gemeente ten laste van het Rijk, wegens uit de gemeentekas gedane voorschotten, krachtens de Wet van 4 December 1872 (Staatsblad n». 134), aangevuld bij die van 3 December 1874 (Staatsblad n°. 188), ter zake van (naam der ziekte) 19 . Betaald: aan } de getaxeerde waarde van onteigende goederen, volgens quitantie n° ƒ aan wegens het waardeeren van de goederen, volgens quitantie n° aan wegens .belooning voor het schrijven der stukken, volgens quitantie n° aan Totaal ƒ I De ondergeteekende, burgemeester der gemeente verklaart op zijn ambtseed, dat deze declaratie is deugdelijk en onvergolden tot een bedrag van (in schrijfletters) en dat wegens schadeloosstelling voor onteigende goederen en voor verdere kosten van de onteigening niets wordt in rekening gebracht dan hetgeen werkelijk verschuldigd is en volgens het bij artikel 6 der Wet van 4 December 1872 (Staatsblad n«. 184) toepasselijk verklaarde artikel 72 der Wet van 28 Augustus 1851 (Staatsblad n°. 125), betaald is of geconsigneerd. , den .... 19 . Gezien en na onderzoek goedgekeurd door mij Commissaris der Koningin in de Provinc'e tot een bedrag van . . . , den 19 . (1) Dit model is gewijzigd volgens missives van 22 September 1892 en 18 Mei 1894. — 48 — Model B. De ondergeteekende geneeskundige te verklaart, dat ten huize van te besmettelijke ziekte met name heeft geheerscht en dat er ter voorkoming van besmetting noodzakelijkheid bestaat tot onteigening en vernietiging door verbranding van de met de lijder in aanraking geweest zijnde goederen als : (volledige omschrijving der goederen) den .... . 19 . (handteekening.) Model G. De Burgemeester der Gemeente Gezien het advies van" den heer geneeskundige te , dd. . . 19 , waaruit blijkt, dat ten huize van te besmettelijke ziekte met name (soort van ziekte) heeft geheerscht, en dat het ter voorkoming van besmetting noodzakelijk is, dat de met die lijder in aanraking geweest zijnde goederen, bestaande in : (volledige omschrijving der goederen) worden onteigend en vernietigd ; Gelet op artikel 6 der Wet van den 4den December 1872 (Staatsblad n". 134); Besluit: Te onteigenen de hierboven vermelde goederen, toebehoorende aan met bevel tot onmiddellijke inbeslagneming en vernietiging door verbranding. ...... , den 19 . De Burgemeester voornoemd. N.B. Indien om de goederen te taxeeren een deskundige wordt benoemd, dan . aan het slot van het besluit te stellen: „Te benoemen tot deskundige om voormelde goederen te waardeeren — 49 — Model D. De ondergeteekende, burgemeester van . . en wonende te ... . verklaren bij deze bij minnelijke schikking te zijn overeengekomen omtrent de waadde der bij besluit van onteigende en daarin omschreven goederen, tot oen gezamenlijk bedrag van den. . . . 19 . Be Eigenaar, Be Burgemeester voornoemd. Model E. De ondergeteekende te ... . door den burgemeester der gemeente . . . . . benoemd tot deskündige, voor de waardeering van eenige goederen, aanwezig ten huize van te v . al- waar hoeft geheorscht, en welke ter voorkoming van besmetting moeten worden onteigend en vernietigd, verklaart bij deze, dié te waardeeren, als volgt: (omschrijving der goederen, met de waarde van elk stuk) Verklarende voorts die schatting naar zijn beste weten te hebben gedaan, ten blijke waarvan dit proces-verbaal door hem is opgemaakt en geteekend op heden den 19 . (handteékeiung.) Model F. De ondergeteekende wonende te . . . .' als eigenaar der bij besluit van den burgemeester der gemeente ........ onteigende goederen, verklaart het bedrag der schadeloosstelling, bij minnelijke schikking dd 19 vastgesteld op (in schrijfletters) te hebben ontvangen uit handen van voormelden burgemeester. , den ..... 19 . S. & J. n°. 26, He dr. 4 — 50 — Model G. Ontvangen van den burgemeester der gemeente de somma van .... — .' , ... besluit voor het taxeeren van de bij DOSiu;ten van voornoemden burgemeester, d.d . . . 19 onteigende goederen, toebehoorend hebbende aan den 19 . Model H. Ontvangen van den burgemeester der gemeente de somma van .... wegens verricht schrijfwerk in zake de bij, I8 ."'^ van voornoemden burgemeestér, J besluiten dd. . 19 onteigende goederen, toebehoord hebbende aan , den 19 . Model I. De ondergeteekende (naam en voornamen) (betrekking) te . . verklaart bij deze, dut op ... ■ 19 , in zijne tegenwoordigheid door verbranding zijn vernietigd, wegens het ontstaan van (soort der ziekte), de goederen, onteigend bij en om-, schreven in het besluit van den burgemeester der gemeente dd 19 . ....... , den 19 . (handteekening.) — 51 — .missive van den Minister van Binnenlandsche Zaken aan de Gedeputeerde Staten van de provinciën, van den Sden Juli 1902, betreffende onteigening ingeval van artikel 69 der wet van 28 Augustus 1851 (Staats, blad n°. 125). Langzamerhand zijn de gemeentebesturen in enkele provinciën aan artikel 69, alinea 2, der Onteigeningswet van 28 Augustus 1861 (Staatsblad n'. 125) ten behoeve van de bestrijding van andere besmettelijke ziekten, dan genoemd zijn in de wet van 4 December 1872 (Staatsblad n°. 134), eene toepassing gaan geven, die de Begeering .niet langer lijdelijk mag aanzien, niet alleen, omdat zij onberekenbare eischen stelt aan 's Rijks schatkist, maar vooral omdat zij in strijd is met de strekking van genoemde wetsbepaling. Volgens deze kunnen in „zeer dringende" gevallen de gemeentebesturen een besluit tot onteigening nemen. Met die „zeer dringende" gevallen had men die gevallen op hot oog, waarin de tijd zou ontbreken voor het nemen, ingevolge de eerste alinea van het artikel, van een Koninklijk besluit, of van een besluit van Gedeputeerde Staten. De ziekten nu, waarbij zulk een spoedig optreden noodzakelijk is, zijn, naar het mij voorkomt, alle, wat de ziekten onder menschen betreft, genoemd in de destijds nog niet bestaande, maar na dien tijd uitgevaardigde wet van 4 December 1872 (Staatsblad n°. 134). Ik kan niet aannemen, dat bij andere dan de in die wet genoemde ziekten de zorg voor de volksgezondheid een ingrijpen op staanden voet, als het 2de lid van artikel 69 der Onteigeningswet bedoelt, noodzakelijk kan maken. Bij het voorkomen van die andere besmettelijke ziekten, aangenomen, dat daarbij onteigening noodig is, zal hét tijdsverloop tussèhen het overlijden en de begrafenis van den patiënt wel voldoende wezen om zich tot Uw College te wenden voor een besluit, als bedoeld in artikel 69, alinea 1, 2de zinsnede. Voortaan zullen daarom geene declaraties wegens onteigeningen, geschied op grond van artikel 69 der wet van 28 Augustus 1851 [(Staatsblad n°. 125), worden verevend, indien het besluit, uit kracht waarvan de onteigening 4* heeft plaats gevonden (behalve in de gevallen, waarin een Koninklijk besluit wordt toegepast) niet is genomen door het College van Gedeputeerde Staten. "Wat betreft de verevening van declaraties wegens onteigeningen, geschied vóór dat van deze aanschrijving mededeeling aan de gemeentebesturen is kunnen worden gedaan, behoud ik mij de beslissing voor ieder bijzonder geval voor. Ik heb de eer Uw College te verzoeken den gemeentebesturen in Uwe provincie spoedig van een en ander kennis te geven en mij mede te deelen, wanneer dit geschied is. De Minister van Binnenlandsche Zaken, Kittper. Missive van den Minister van Binnenlandsche Zaken, van den lfiden Februari 1903, betreffende art. 69 der onteigeningswet. Ik heb de eer Uw College mede te deele'fl, dat bij de wet van 4, December 1872 (Staatsblad n°. 134), zooals die sedert is gewijzigd, de ziekten zijn aangewezen, waartegen bijzondere voorzieningen (o. a. onteigening en vernietiging) noodig zijn. Toepassing van artikel 69 der onteigeningswet is nu alleen toe te laten bij eeno ziekte, die onverwachts binnen onze grenzen uitbreekt, hetzij dat deze ziekte tot nu toe onbekend was, hetzij dat men tot nu toe niet heeft gedacht aan de mogelijkheid, dat deze ziekte ons land zou bezoeken. Voor andere ziekten, zooals de tuberculose, waarvan men dus wel wist, dat ze hier te lande voorkwamen, maar ten aanzien waarvan de noodzakelijkheid van wettelijk ingrijpen zich tot nu toe niet deed gevoelen, is het laatste lid van artikel 1 van de wet van 1872 geschreven. De redactie van deze bepaling wijst er op, dat deze zaak door den wetgever aan zich is gehouden en dat ontduikt men door eene toepassing van art. 69 der onteigeningswet als Uw College verlangt. Voorts doe ik Uw College opmerken, dat het tegengaan van het misbruik, dat ten koste van het Kijk van de onteigeningswet is ge- — 53 — maakt, de gemeenten niet behoeft te weerhouden van het verordenen van maatregelen tegen de tuberculose. Ik meen zelfs; dat dit ligt op den weg van het bestuur van eene gemeente, dat van meening is, dat bestrijding der tuberculose van het hoogste gewicht is, althans zoolang op die ziekte het laatste lid van artikel 1 der wet van 1872 niet is toegepast. De Minister van Binnenlandsche Zaken, Kuypeb. Besluit van den 'JSsten Juni 1907, S. 155, houdende regelen, op te volgen bij verbranding of vernietiging van onteigende voorwerpen, ontsmetting van besmette voorwerpen, gebouwen, voer- of vaartuigen, en onschadelijkmaking van mestvaalten en andere verzamelingen van vuil, benevens bij de inrichting en plaatsing van het kenmerk, vermeld in artikel 20 der wet van 4 December 1872 (Staatsblad n°. 134), houdende voorzieningen tegen besmettelijke ziekten. Wij WIIxHELHLNA, enz. Op de voordracht van Onzen Minister van Binnenlandsche Zaken van 18 Mei 1907, n°. 3786, Afdeeling Binnenlandsch Bestuur; Gelet op artikel 25 der wet van 4 December 1872 (Staatsblad n°. 134); ? Den Raad van State gehoord (advies van 11 Juni 1907, n°. 34); Gezien het nader rapport van Onzen voornoemden Minister van 24 Juni 1907, n°. 5607, Afdeeling Binnenlandsch Bestuur; Hebben goedgevonden en verstaan: te bepalen : '<■'"SisHsa Art. 1. Moet volgens de wet van 4 December 1872 (Staatsblad n°. 134) verbranding of vernietiging van onteigende voorwerpen, ontsmetting van besmette en bij artikel. 8 van die wet genoemde voorwerpen, gebouwen, voer- of vaartuigen of onschadelijkmaking van mestvaalten en andere verzamelingen van vuil plaats hebben, dan geschiedt dit met inachtneming van de regelen, gesteld in artikel 2 en verder volgens de voorschriften — 54 — door Onzen Minister van Binnenlandsche Zaken vast te stellen. (1) 2. Verbranding of vernietiging van onteigende voorwerpen geschiedt op eene of meer door den burgemeester daartoe aan te wijzen plaatsen; zoodanig dat de algemeene gezondheidstoestand daardoor geen gevaar kan lijden en geen brandgevaar kan ontstaan. Kleine voorwerpen kunnen in de kachel der woning verbrandt worden. Bedvulsel van weinig of geen waarde, zooals stroo, duil, zeegras, varen, doppen, enz., worden bij voorkeur verbrand. Ontsmetting van besmette of van besmetting verdachte en van de bij artikel 8 der wet bedoelde voorwerpen, van gebouwen of vertrekken, van voer- of vaartuigen geschiedt door personen, door den burgemeester daartoe aangewezen, en zooveel mogelijk in de te verrichten werkzaamheden onderricht en geoefend. Deze geven een verklaring af, dat de ontsmetting is geschied volgens de bestaande bepalingen. Zonder deze verklaring wordt de ontsmetting geacht niet te hebben plaats gehad en kan zij geene wettelijke gevolgen hebben. De bedoelde verklaring kan ook afgegeven worden door burgemeesters, commissarissen van politie, directeuren van ziekenhuizen, militaire gebouwen, gevangenissen en kommandanten en gezagvoerders van zeeschepen. Indien de te ontsmetten voorwerpen niet ontsmet kunnen worden in de woning of op het erf, waar zij aanwezig zijn, worden zij vervoerd naar een door den burgemeester aan te wijzen plaats. De lijken van overledenen aan een besmettelijke ziekte worden zoo spoedig mogelijk gekist en, zoo mogelijk, spoedig uit de woning naar het lijkenhuis overgebracht. 3. Het kenmerk, in artikel 20 der wet vermeld, bestaat in een wit papier, waarop de woorden „besmettelijke ziekte" en de naam der ziekte zwart gedrukt zijn. De letters, die den naam der ziekte vermeldén, zijn ten minste drie centimeters hoog en twee centi- (1) Vastgesteld bij de sedert gewijzigde beschikking van 16 Juli 1907, hierachter afgedrukt. - 55 - meters breed; de dikke lijnen der letters zijn ten minste één centimeter breed. 4. Dit kenmerk wordt bevestigd op eene van buiten in het oog vallende plaats op of vlak boven de straatdeur en evenzoo bij eiken anderen ingang; bij winkels wordt het bevestigd aan den post van de deur of deuren ; in elk geval een en een halven meter boven den drempel. 5. Het wordt, geplakt op een houten bord, gehecht: o. bij vaartuigen met hooge verschansing: aan 'de valreep van stuur- en bakboordszijde ; b. bij vaartuigen met lage Verschansing : aan de buitenzijde van het want, een meter boven boord, aan stuur- en bakboordszijde; c. bij elke andere soort van vaartuigen en bij vlotten: aan een paal of staak, ter hoogte van twee meters boven het vaartuig of vlot. 6. De artikelen 1, 2, 3 en 5 van dit besluit worden des noodig toegepast op alle buiten, landsche en binnenlandsche vaartuigen en vlotten, met uitzondering van vreemde oorlogschepen. 7. Met ingang van 1 Augustus 1907 wordt ingetrokken het Koninklijk besluit van 26 Juli 1885 (Staatsblad n°. 167), met de daarbij behoorende regelen, zooals die zijn vastgesteld bij het Koninklijk besluit van 24 Juli 1891 (Staatsblad n°. 153). 8. Met ingang van denzelfden dag worden de regelen, vastgesteld bij dit besluit, opgevolgd bij verbranding of vernietiging van onteigende voorwerpen, ontsmetting van besmette voorwerpen, gebouwen, voer- of vaartuigen, en onschadelijkmaking van mestvaalten en andere verzamelingen van vuil, benevens bij de inrichting en de plaatsing van het in artikel 20 der wet vermelde kenmerk. Onze Minister van Binnenlandsche Zaken is belast met de uitvoering van dit besluit, dat in het Staatsblad en gelijktijdig in de Staatscourant zal worden geplaatst, en waarvan afschrift zal worden gezonden aan den Baad van State. Het Loo, den 29sten Juni 1907. WILHELMINA. De Min. van Binnenl. Zaken, P. Bink. (Uitgeg. 11 Juli 1907.) - 58 - Beschikking van den Minister van Binnen• landsche Zaken, van den 16de» Juli 1907, houdende vaststelling van de voorschriften bedoeld in art. 1 van het Koninklijk besluit van 29 Juni 1907 (Staatsblad n". 165). (Gewijzigd bij de beschikking van 9 Mei 1911.) De Minister van Binnenlandsche Zaken; Gelet op art. 1 van het Koninklijk besluit van 29 Juni 1907 (Staatsblad n°. 155); Gezien de adviezen van den Centralen Gezondheidsraad, dd. 2 Februari en 20 April 1907, nos. 341 en 341/6; Heeft goedgevonden: de voorschriften, bedoeld in art. 1 van genoemd Koninklijk besluit, vast te stellen zooals die hiernevens zijn gevoegd, 's Gravenhage, 16 Juli 1907. P. Bink. Voorschriften, bedoeld in art. 1 van het Koninklijk besluit van 29 Juni 1907 (Staatsblad n°. 155) A. Over de aanwijzing der middelen. De middelen te gebruiken bij de uitvoering van art. 1 van het Koninklijk besluit van 29 Juni 1907 (Staatsblad n°. 155) zijn: 1°. Verzadigde stoom op atmospherischen druk of daarboven. 2°. Kokend water, waarin 2 procent soda is opgelost. 3°. Oplossing van sublimaat 1 : 1000, bereid door per liter zuiver water op te lossen één sublimaatpastille der Nederlandsche Pharmacopee, 4de uitgave, of 1 gram sublimaat en 400 milligram keukenzout met een spoórtj9 methyleenblauw. Wordt de oplossing van sublimaat in voorraad gehouden, dan moeten de flesschen met een etiket voorzien zijn, waarop, behalve de naam, ook het woord „Vergift" duidelijk leesbaar voorkomt, en in een gesloten kast worden bewaard. Voorzichtigheid bij het gebruik is zeer noodig. Bij voorkeur worde van warme oplossingen ge-, bruik gemaakt. Voorwerpen, ontsmet met sublimaatoplossing; worden nabohandeld met eene oplossing van één deel soda op 100 deelen water. — 57 — 4°. Kresolzeepwater, versch bereid door één volumen kresolzeepoplossing der NederlandBche Pharmacopee, 4de uitgave, te mengen met 19 volumina zuiver water. De vloeistof bevat ongeveer 2% procent ruw kresol. Bij voorkeur worde van warme oplossingen gebruik gemaakt. Voorwerpen, ontsmet met kresolzeepwater, worden nabehandeld met gewoon water. (1) 5°. a. Oebluschte kalk; b. Kalkmelk. Deze laatste moet versch bereid worden door één volumen gebluschte kalk te mengen met 3 volumina water. 6°. Chloorkalk. Deze moet minstens 20 procent werkzaam chloor, bevatten en in goed gesloten flesschen worden bewaard buiten invloed van het licht. 7°. Formaldehyde. 8°. ZwaveUgzuurgas. 9°. Koolmonoaoyde en kooldiöocyde gemengd.10°. Phpsphorus. 11° Petroleum. B. Over de wijze van ontsmetting, § 1. Voorschriften omtrent het ontsmetten van besmette of van besmetting verdachte voorwerpen. Het vervoer van besmette voorwerpen, die niet in de woning of op het erf kunnen worden ontsmet of verbrand, naar dè'plaats van ontsmetting of verbranding moet geschieden in met sublimaatoplossing of met eene gelijke hoeveelheid water verdund kresolzeepwater gedrenkte zakken,, die in waterdichte kisten gepakt worden, welke goed moeten worden gesloten. üleedingstukken, beddegoed; bedden, matrassen, tapijten en alles van dien aard, wat met den lijder in aanraking of in diens naaste omgeving is geweest, of door hem tijdens de ziekte is gebruikt, worden zoo', mogelijk door verzadigden stoom op atmospnerischen druk of daarboven, ontsmet. Voorwerpen, die zonder nadeel kookhitte kunnen verdragen, zooals linnen, katoen, eet- (1) Dit nummer is aldus nader vastgesteld bij de beschikking van 9 Mei 1911. - 58 — en drinkgereedschap enz., kunnen ook in een van een deksel voorzienen pot, in eene ruime hoeveelheid eener oplossing van 2 deelen soda in 100 deelen water ondergedompeld en gedurende minstens een kwart uur worden gekookt. Ook kunnen deze voorwerpen gedurende minstens 2 uren in kresolzeepwater, met de gelijke hoeveelheid gewoon water verdund, worden ondergedompeld en daarna gewasschen. Lijf- en bedgoederen en andere voorwerpen die zichtbaar met uitscheidingen van den lijder zijn bevuild, mogen niet vooraf worden gespoeld. Voorwerpen, welke schade zouden lijden, of wel geheel bedorven zouden worden door den waterdamp in een ontsmettingsoven of door koken, zooals pelswaren, lederwerk, ingebonden boeken, sommige kleedingstukken enz., kunnen behandeld worden öf in een bepaaldelijk daartoe aangewezen toestel, goedgekeurd door den inspecteur, krachtens de Gezondheidswet belast met het toezicht op de handhaving van de wettelijke bepalingen betreffende besmettelijke ziekten, öf door ze overvloedig met eene oplossing van formaldehyde' te bestuiven (door middel van een spray-apparaat) en daarna flink te borstelen. (1) Voorwerpen die gewasschen kunnen worden en bepaaldelijk die, welke kookhitte niet verdragen, zooals voorwerpen van wol, flanel, caoutchouc, kunnen ook gedurende minstens 2 uur in kresolzeepwater, met de gelijke hoeveelheid gewoon water verdund, worden gedompeld, daarna gewasschen en gedroogd. Meubelen, huisraad, springveermatrassen en dergelijke voorwerpen worden voor zooveel noodig met sublimaatoplossing terdege afgewasschen en vervolgens met lappen nauwkeurig afgewreven, welke lappen daarna worden verbrand. Voorwerpen, die voor behandeling met sublimaat niet vatbaar zijn, zooals voorwerpen van metaal, worden met kresolzeepwater behandeld. § 2. Voorschriften mei betrekking tot lijken. I De lijken van overledenen aan eene besmettelijke ziekte worden, zonder ontkleed te zijn, (1) Deze alinea is aldus nader vastgesteld bij de beschikking van 9 Mei 1911. - 59 — geheel gehuld in een met sublimaatoplossing gedrenkt laken en gelegd in eene kist, waarvan de bodem bedekt is met een eenige centimeters dikke laag houtzaagsel, turfmolm of tuinaarde. Voorwerpen bij lijken gebruikt. De schragen en roeven, in het sterfhuis of bij de begrafenis gebruikt, worden met sublimaatoplossing of kresolzeepwater afgewasschen. De dekkleeden, rouwmantels, lamfers, enz. worden, nadat de begrafenis is afgeloopen, op de begraafplaats onmiddellijk met sublimaatoplossing of kresolzeepwater afgesponst, of zij worden met stoom ontsmet. § 3. Voorschriften"omtrent het onsmetten van gebouwen oj vertrékken en van vaar- of voertuigen: ' Aan eene ontsmetting van alle voorwerpen afzonderlijk zal zooveel mogelijk voorafgaan eene ontsmetting van het vertrek waarin zich deze voorwerpen bevinden, door verstuiving of verdamping van eene /oplossing van formaldehyde. Door de behandeling met formaldehyde zijn slechts de wanden, het plafond, de vrije, gladde vlakten der meubels als ontsmet te "beschouwen, voor zoover zij geene reten of voegen vertoonen of zichtbaar vervuild zijn. Al het overige moet volgens de reeds gegeven voorschriften nog afzonderlijk worden ontsmet. Is een tapijt aanwezig, dan snijdt men, overeenkomstig de grootte van den .ontsmettingoven, de banen van het tapijt zoodanig los, dat men deze kan oprollen. De vloer wascht men terdege met sublimaatoplossing of met kresolzeepwater. Aarden .vloeren worden met een mengsel van één deel kalkmelk en vijf deelen water overgoten. - Is geen ontsmetting mét formaldehyde voorafgegaan, dan moeten ook de wanden, het plafond en de vrije, gladde oppervlakten der meubels met sublimaatoplossing of kresolzeepwater worden behandeld op de wijze als voor den vloer is aangegeven, behoudens gekalkte muren en zolderingen, die ontsmet worden door ze te bestrijken met kalkmelk. Geteerde — 60 — wanden of voorwerpen kunnen ook worden ontsmet door ze opnieuw te teren. Op gelijke wijze als met vertrekken en huizen, wordt gehandeld met kajuiten en andere scheepsruimten en gesloten voertuigen, waarin een lijder aan eene besmettelijke ziekte of het lijk van een daaraan overledene is geweest. Open voer- en vaartuigen,draagbaren,alsmede kisten en manden, gebruikt tot het vervoer van een lijder aan eene besmettelijke ziekte of vaD het lijk van een daaraan overledene of van besmette goederen worden, na elk zoodanig vervoer, van binnen met sublimaatoplossing of kresolzeepwater goed afgesponst en daarna goed gereinigd. Gevulde zittingen worden met sublimaatoplossing of kresolzeepwater besproeid en, na gedroogd te zijn, uitgeklopt; lederen zittingen worden daarmede afgesponst. § i. Voorschriften omtrent het onschadelijk maken van door zieken langs verschillende wegen ontlaste stoffen. Voor zoover de af- en uitscheidingen van lijders verdacht zijn, worden zij op de volgende wijze behandeld: In de potten of flesschen, waarin de darmontlasting, het braaksel of de urine wordt opgevangen, worden vooraf 200 gram (een bierglas) kresolzeepwater gedaan. De potten of flesschen mogen niet eerder dan een uur nadat de laatste darmontlasting enz. daarin is opgevangen, worden geledigd en moeten vervolgens met kresolzeepwater worden omgespoeld. Waar door de zorg van het gemeentebestuur gekenmerkte tonnen, uitsluitend bestemd tot het opnemen van de uitwerpselen der lijders, worden verstrekt, wordt de inhoud der potten of flesschen en het kresolzeepwater, waarmede zij zijn omgespoeld, daarin verzameld. In die tonnen moet vooraf 1 liter kresolzeepwater of ongeveer 600 gram chloorkalk worden gedaan. Zij moeten, alvorens zij na lediging weder aan huis worden bezorgd, met kresolzeepwater worden omgespoeld. Zijn de uit neus- of keelholte afgescheiden stoffen opgevangen op lapjes of zakdoeken, - 61 — dan worden de eerste verbrand en de zakdoeken, telkens wanneer zij door schoone vervangen worden, behandeld zooals in § 1 is aangegeven. § 5. Voorschriften omtrent het onschadelijk maken of .ontsmetten van water en van verzamelingen van vuil en omtrent het ontsmetten van privaten en urinoirs. Water wordt met chloorkalk of met kalkmelk ontsmet. Van chloorkalk is zooveel toe te voegen, dat de vloeistof sterk naar chloor riekt, van kalkmelk zooveel, dat hét mengsel rood lakmoespapier sterk en blijvend blauw kleurt. In beide gevallen mag de vloeistof eerst na 2 uren weggegoten worden. Waar het water met metalen oppervlakten in aanraking komt, is kalkmelk boven chloorkalk te verkiezen. Verzamelingen van vuil. Wanneer bij het heerschen van eenige besmettelijke ziekte verzamelingen van mest of ander vuil worden opgeruimd, moet dat vuil, na zoo noodig en zoo mogelijk behandeld te zijn met chloorkalk, worden verbrand of op een daarvoor geschikt terrein diep ondergeploegd. BiLvérmoeden of zekerheid van besmetting wordt de bodem waarop zij hebben gelegen, met eene voldoende hoeveelheid kresolzeepwater of kalkmelk begoten of met chloorkalk, met een weinig water aangemengd, behandeld. Wanneer wegruiming niet inpgelijk of niet raadzaam is, bedekke men den Vuilnishoop of mestvaalt of het verspreide vuil met een laag chloorkalk-, met een weinig water aangemengd. Ierputten. Deze worden behandeld als hieronder voor beerputten is aangegeven. Privaten. Bij het voorkomen van Aziatische cholera of pest en bij het epidemisch heerschen van darmtyphus (febris typhoidea) of dysenterie worden openhare privaten en urinoirs en andere privaten en urinoirs, die niet uitsluitend door personen uit één en hetzelfde huisgezin worden gebruikt, zooals-in logementen en slaapsteden, scholen en openbare gebouwen, dagelijks ontsmet, door er eene ruime hoeveelheid kalkmelk of chloorkalk in te storten. Ook de trechters worden met eene behoorlijke hoeveelheid bedeeld'. De zitting van het privaat, de vloer, de deur en de wervels, klinken, knoppen, haken, knippen of sleutels worden met kalkmelk of kresolzeepwater gewasschen. Op gelijke wijze wordt gehandeld met die privaten en urinoirs welke wel alleen voor de leden van één huisgezin bestemd zijn, maar in welke niet ontsmette uitwerpselen van lijders aan die ziekten zijn gestort. Beerputten mogen in de bovengenoemde gevallen niet geledigd worden dan nadat zij minstens 12 uur te voren zijn ontsmet, door den inhoud met kalkmelk of chloorkalk te bedeelen en daarna te roeren. Als maatstaf wordt hierbij aangenomen, dat 10 K.G. gebluschte kalk of 5 K.G. chloorkalk voldoende zijn voor een M3. faecaliën. Goten of andere waterloozingen, slooten en waterloopen, van welke men vermoeden kan dat daarin uitwerpselen van lijders aan Aziatische cholera, pest, darmtyphus (febris typhoidea) of dysenterie zijn geraakt, worden ontsmet op overeenkomstige wijze als de privaten. Straatvuil in straten, stegen, sloppen, gangen of poorten wordt behandeld volgens de regelen in de 2de alinea van deze paragraaf aangegeven. § 6. Voorschriften omtrent het onschadelijk maken van besmet of van besmetting verdacht ' ongedierte. A. Met betrekking tot ratten en muizen. " Katten en muizen moeten worden gedood met zwaveligzuurgas, koolmonoxyde en kooldioxyde gemengd, of phosphorus. De gedoode dieren worden zooveel mogelijk, ter plaatse waar zij worden gevonden, overgoten met kokend water, kresolzeepwater of petroleum, daarna met een tang aangepakt en in een waterdichten emmer of bak gedaan en ten spoedigste verbrand. Is verbranding niet mogelijk, dan kan daarvoor in de plaats treden begraving in een laag chloorkalk of fijn gemaakte ongebluschte kalk, of, zoo dezen niet ter beschikking zijn, een laag gebluschte kalk, waarover aarde. B. Met betrekking tot insecten. Insecten worden gedood met'zwaveligzuurgas. De gedoode dieren worden zooveel mogelijk verzameld en daarna verbrand. De bij de verzameling gebruikte werktuigen worden ontsmet. — 63 — § 7. Voorschriften omtrent het onschadelijk maken van water, in het bijzonder aan boord van schepen. Het ruimwater, zoomede het verdere aan boord aanwezige water, wordt, indien en voor zoover zulks noodig wordt geacht, overeenkomstig het bepaalde.in § 5 ontsmet en vervolgens, doch niet eerder dan na verloop van ten minste 6 uren, buiten boord gepompt. Voor de ontsmetting, kan worden gebruikt kresolzeepwater, kalkmelk, chloorkalk of sublimaatoplossing. (1) Behoort bij de beschikking van den Minister van Binnenlandsche Zaken van 16 Juli 1907, n°. 6072, afd. B. B. Mij bekend, De Secretaris-Generaal, A. F. van Lijnden. Besluit van den 20sten December 1911, S. 364, tot uitvoering van de artikelen 5b en 5c der wet van 4 December 1872 (Staatsblad n°. 134), tot voorziening tegen besmettelijke ziekten. (Gewijzigd bij besluit van. 14 Augustus 1913, S. 353.) Wij WILHELM INA, enz. Op de voordracht van Onzen Minister van Binnenlandsche Zaken van 6 October 1911, n°. 5948, afdeeling Volksgezondheid en Armwezen ; Gelet op de artikelen' 55 en 5c der wet van 4 December 1872 (Staatsblad n°. 134), tot voorziening tegen besmettelijke ziekten, welke .artikelen zijn ingelascht bij de wet van 14 Juli 1910 (Staatsblad n°. 204); Den Raad van State gehoord (advies van 14 November 1911, n°. 25); Gelet op het nader rapport van Onzen Minister van Binnenlandsche Zaken van 18 De¬ cember 1911, n°. 8727, afdeeling Volksgezondheid en Armwezen; Hebben goedgevonden en verstaan : het navolgende vast te Stellen : Art. 1. De verzoeken om eene der bijdragen, (1) Deze alinea is aldus gewijzigd bij de beschikking van 9 Mei 1911. — 64 — oedoeld in art. 56 der wet van 4 December 1872 (Staatsblad n°. 134), worden door het bestuur der gemeente met de daarbij behoorende stukken in tweevoud gericht tot Onzen Minister van Binnenlandsche Zaken. Deze beslist en stelt het bedrag der bijdrage vast, na den inspecteur, belast met het toezicht op de handhaving van de wettelijke bepalingen betreffende besmettelijke ziekten, te hebben gehoord. «-,7J('.Si Aanvragen om toekenning van Rijksbijdragen in de kosten van uitgaven voor reiniging en ontsmetting en voor deskundige leiding van den ontsmettingsdienst, die op of na 1 April van het jaar, volgende op dat, waarop de aanvrage betrekking heeft, worden ingediend, blijven buiten behandeling. (1) 2. Bij eene aanvrage om toekenning van eene Rijksbijdrage in de kosten van oprichting of van uitbreiding van een gemeentelijken ontsmettingsdienst, als bedoeld in art. 5b, sub 1°. der wet van 4 December 1872 (Staatsblad n°. 134), worden overgelegd : a. een uitgewerkt plan der voor den dienst te bestemmen terreinen en op te richten of te bezigen gebouwen, met nauwkeurige en volledige begrooting ; b. eene uitgewerkte opgave met duidelijke omschrijving van de aan te schaffen toestellen en verdere hulpmiddelen, met nauwkeurige en volledige begrooting; c. eene volledige opgave van het aan te stellen personeel en van de hieraan toe te kennen salarissen; d. eene raming van de bedrijfskosten voor het eerstvolgend dienstjaar; en e. verder alle besoheiden, die voor eene juiste beoordeeling van het plan wenschelijk zijn.. Zoodra Onzen voornoemden Minister zal zijn gebleken, dat de ontworpen dienst wenschehjk of noodzakelijk is en zonder te kostbaar te zijn, voldoet aan den eisch, dat daarmede eene deugdelijke en betrouwbare vernietiging van smetstoffen verkregen zal kunnen worden, deelt deze aan het gemeentebestuur mede, dat aanspraak gemaakt kan worden op toekenning van eene Rijksbijdrage. (1) Dit artikel is aldus gewijzigd bij besluit van 14 Augustus 1913, 8. 353. — 05 — Het gemeentebestuur doet daarop Onzen Minister zoo spoedig mogelijk weten, of het plan ten uitvoer zal worden gelegd. Zoodra het plan is uitgevoerd en het juiste bedrag der daarop gevallen kosten bekend is, zendt het gemeentebestuur Onzefl Minister opgave van die kosten, onder overlegging van alle stukken, welke ter richtige beoordeeling van de juistheid van de opgave noodig zijn. Indien de aanvrage betrekking heeft op eene uitbreiding van den ontsmettingsdienst, voegt het gemeentebestuur bij zijne aanvrage tevens een overzicht van den bestaanden ontsmettingsdienst en van de daardoor in het laatstverloopen dienstjaar verriohte werkzaamheden, benevens eene uiteenzetting van de wenschelijkheid of noodzakelijkheid van de voorgenomen uitbreiding. (1) 3. De aanvrage om toekenning van eene Rijksbijdrage in de uitgaven voor de reiniging en de ontsmetting, als bedoeld in artikel 56, sub 2°, der wet van 4 December 1872 (Staatsblad n°. 134), wordt vóór den lsten April van hetjaar volgende op dat, waarop de aanvrage betrekking heeft, ingediend. Bij die aanvrage worden overgelegd : o. eene volledige en uitgewerkte Opgave van alle voor den ontsmettingsdienst iri het laatstverloopen dienstjaar gedane uitgaven, met uitzondering evenwel van d(e voor- een der doeleinden, genoemd in artikel 56, sub 1°, 3° en 4°, der wet van 4 December 1872 (Staatsblad n°. 134); ' 5* — 68 — Bonen, dat tot ontsmetter zal worden opgeleid én de wijze en duur van de opleiding. " Zoodra Onzen Minister zal zijn gebleken, dat het aantal tot ontsmetter op te leiden personen voor den dienst, waarbij deze personen werkzaam zullen zijn, niet te groot is, en dat de opleiding als voldoende kan worden beschouwd, deelt deze aan het gemeentebestuur mede, dat aanspraak kan worden gemaakt op de toekenning van eene Rijksbijdrage voor de opleiding, van het door den Minister te noemen aantal ontsmetters. • De opleiding tot ontsmetter moet voltooid zijn uiterlijk binnen 3 maanden na de dagteekening van de beslissing van den Minister. Bij de opleiding wordt het maken van alle onnoodige kosten vermeden. Zoodra de opleiding voltooid is en het juiste bedrag der daarop gevallen kosten bekend is zendt het gemeentebestuur Onzen Minister opgave van die kosten onder overlegging van alle stukken, welke ter richtige beoordeeling van de juistheid van de opgave noodig zijn. - De in dit artikel bedoelde Rijksbijdrage wordt niet uitgekeerd, indien de inrichting van den ontsmettingsdienst niet door den Minister is goedgekeurd. 6. .De aanvrage om toekenning van eene Rijksbijdrage in de uitgaven voor deskundige leiding van den ontsmettingsdienst, als bedoeld in art. 56, sub 4°., der wet van 4 December 1872 (Staatsblad n°. 134), wordt vóór den lsten April van het jaar volgende op dat, waarop de aanvrage betrekking heeft, ingediend. Bij de aanvrage, waarin opgave wordt gedaan van het juiste bedrag der uitgaven voor de deskundige leiding in het laatstverloopen dienstjaar, worden alle stukken gevoegd, welke voor de richtige beoordeeling van de juistheid van die opgave noodig zijn. De in dit artikel bedoelde Rijksbijdrage over eenig dienstjaar wordt niet uitgekeerd, indien de inrichting van den ontsmettingsdienst niet door Onzen Minister van Binnenlandsche Zaken is goedgekeurd. (1) 7. Het staat den gemeentebesturen vrij de (1) Dit artikel is aldus gewijzigd bij besluit van 14 Augustus 1913, S. 363. — 69 — ontsmettingsdiensten, waarvoor de Rijksbijdragen, bedoeld in de artt. 2, 3, 5 en 6 van dit besluit zijn of worden genoten, ook reinigingen en ontsmettingen bij niet in de wet van 4 December 1872 (Staatsblad n°. 134) genoemde ziekten te doen verrichten. 8. Het bestuur van de vereeniging, die voor toekenning van eene Rijksbijdrage voor een der doeleinden, genoemd in art. 5c der wet van 4 December 1872 (Staatsblad n°. 134), in aanmerking wenscht te komen, zendt zijne aanvrage daartoe aan Onzen Minister van Binnenlandsche Zaken. Op die aanvrage zijn van toepassing de artt. 1, 2, 5 en 6 van dit1 besluit, behoudens dat de verplichtingen, die bij een dezer artikelen aan het gemeentebestuur worden opgelegd, rusten op het bestuur der vereeniging. Het staat het bestuur der vereeniging vrij ook reinigingen en ontsmettingen bij niet in de wet van 4 December 1872 (Staatsblad n°. 134) genoemde ziekten te doen verrichten. Aan de toekenning van de Rijksbijdragen, bedoeld in het lste lid, zijn de voorwaarden verbonden, genoemd in art. 4, 2de lid, sub 1, 2 en 3, van dit besluit, behoudens dat de verplichtingen, ' die daarbij aan het gemeentebestuur worden opgelegd, rusten op het bestuur der vereeniging. - Daarenboven is de vereeniging gehouden alle reinigingen en ontsmettingen bij ziekten, genoemd in de wet van 4 December 1872/(Staatsblad n°. 134), te doen verrichten in allé binnen den arbeidskring der vereeniging gelegen, door Onzen Minister aan te wijzen gemeenten, indien en voorzooverre de besturen dier gemeenten dat verlangen, met uitzondering evénwel van de gemeenten, die zelve over een ontsmettingsdienst beschikken; eene ovéreenkomst met het bestuur van eene andere vereeniging hebben gesloten ter uitvoering van de noodige reinigingen en ontsmettingen, of deze door eene andere gemeente doen verriohten. Voorts is het bestuur der vereeniging gehouden jaarlijks vóór den lsten April aan Onzen . Minister, benevens aan den inspecteur, een verslag van den staat van den ontsmettingsdienst en van de daartoe behoorende gebouwen — 70 — en goederen, benevens van de gedurende het afgeloopen dienstjaar door den dienst verrichte werkzaamheden te zenden. In dat verslag worden vermeld de bijzonderheden, bedoeld in artikel 3, 2de lid c, met opgave van de namen der gemeenten, waarin de reinigingen en ontsmettingen zijn verricht. (1) 9. De Rijksbijdragen, bedoeld in art. 8 van dit besluit, kunnen slechts aan vereenigingen, die rechtspersoonlijkheid bezitten, verleend worden. 10. Het door eene vereeniging vastgestelde tarief voor vergoeding wegens bewezen diensten ter zake van reinigingen en ontsmettingen bij ziekten, genoemd in de wet van 4 December 1872 (Staatsblad n°. 134), behoeft de goedkeuring van Onzen Minister van Binnenlandsche Zaken. Onze Minister van Binnenlandsche Zaken is belast met de uitvoering van dit besluit, dat in het Staatsblad zal worden geplaatst en waarvan afschrift zal worden gezonden aan den Raad van State en aan de Algemeene Rekenkamer. 's Gravenhage, den 20sten December 1911. WILHELMINA. De Minister van Binnenlandsche Zaken, Heemskerk. (üitgeg. 31 Dec. 1911.) Besluit van den 29sten Februari 1912, S. 97, tot uitvoering van de artikelen 17a en lid der wet van 4 December 1872 (Staatsblad n°. 134), tot voorziening tegen besmettelijke ziekten. (2) Wij rt'ILHELMINA, enz. Op de voordracht van Onzen Minister, van Binnenlandsohe Zaken van 7 Februari 1912, (1) Dit artikel is aldus gewijzigd bij besluit van 14 Augustus 1913, S. 353. (2) Zie de missive van den Minister van Binnenlandsche Zaken van 28 Juni 1912 aan de Commissarissen der Koningin, aldus luidende: „Ik heb de eer U H.E.G. te verzoeken mij vóór 1 Oct. e.k. eene nauwkeurige opgaaf te doen toekomen van het aantal exemplaren, — 71 — n°. 1030, afdeeling Volksgezondheid en Armwezen ; Gelet op de artikelen 17a en 17e? der wet van 4 December 1872 (Staatsblad n°. 134), tot voorziening tegen besmettelijke ziekten, zooals die artikelen z^jn vastgesteld bij de wet van 17 Juli 1911 (Staatsblad n°. 208); Den Raad van State gehoord (advies van 20 Februari 1912, n°. 15); Gelet op het nader rapport van Onzen Minister van Binnenlandsche Zaken van 27 Februari 1912, n°. 1464, afdeeling Volksgezondheid en Armwezen; Hebben goedgevonden en verstaan : het navolgende vast te stellen : Art. 1. De geneeskundige gaat tot de inenting niet over dan na zich te hebben overtuigd van den gezondheidstoestand van den in te enten persoon. Ducht hij van de inenting bijzonder gevaar voor de gezondheid van den in te enten persoon, dan deelt hij dit, aan hem, die den in te enten persoon geleidt, of aan dezen-zelf, mede, en wordt de inenting uitgesteld. 2. De geneeskundige neemt bij de behandeling der entstof en bij de inenting de noodige antisèptisohe en aseptiscjie voorzorgen in acht. Indien de plaats der inenting niet door een verband wordt beschut, zal met de bedekking van het entveld door de kleeding ten "minste tien minuten na de inenting worden gewacht. 3. Bij elke inenting worden met het, niet entstof bedeelde, instrument vijf schrapjes van ongeveer één centimeter lengte en ongeveer twee centimeters van elkander verwijderd, of vijf prikjes, ongeveer twee centimeters jvan elkander verwijderd, in de huid van het entveld gemaakt. dat van ieder der modellen nos. 1, 2, 3, 4 en 5, genoemd in het K. B. van 29 Februari 1912 (Staatsblad n°. 97), met den aanvang van 1913 ten behoeve van ieder van de gemeentebesturen in Uw gewest benoodigd e{jn. Ik_merk hierbij op, dat het materiaal, benoodigd door de vaccinatiebureaux, in den vervolge door de gemeentebesturen aan die bureaux moet worden verstrekt. B\j de te ramen hoeveelheid zullen de betrokken gemeentebesturen hiermede rekening dienen te houden." — 72 — 4. Voor de inenting mag slechts stof worden gebezigd, afgeleverd door eene entstof-inrichting, die voldoet aan de voorwaarden door Onzen Minister van Binnenlandsche Zpken gesteld. (1) De entstof moet op eene koele, donkere, plaats worden bewaard. Zij mag niet binnen vier weken na den datum der bereiding en niet langer dan twee weken na den datum der ver-, zending worden gebruikt. De entstof moet worden gebruikt, zooals ze door de inrichting is afgeleverd. Telken jare, in de maand Januari, wordt de lijst der entstof-inrichtingen, die voldoen aan de voorwaarden, door Onzen Minister van Binnenlandsche Zaken gesteld, in de Nederlandsche Staatscourant geplaatst. 5. Het tijdstip, bedoeld in art. 17a der wet van 4 December 1872 (Staatsblad n°. 134), laatstelijk gewijzigd bij de wet van 17 Juli 1911 (Staatsblad n°. 208), wordt bepaald op 31 December 1912. 6. De verklaringen omtrent het met goed gevolg ondergaan hebben van de inenting tegen de pokken, bedoeld in art. 17, lste lid, der wet, worden afgegeven volgens de bij dit besluit behoorende modellen n°. la of n°. 1, al naar gelang de inenting heeft plaats gevonden vóór of op, dan wel na 31 December 1912. 7. De verklaringen omtrent het meer dan eens. ondergaan hebben van dé inenting tegen de pokken, bedoeld in art. 17, lste lid, der wet, worden afgegeven volgens de bij dit besluit behoorende modellen n°. 2a of n°. 2, al naar gelang de inenting de laatste maal heeft plaats gevonden vóór of op, dan wel na 31 December 1912. >{8jp|tj 8. De verklaringen omtrent het geleden hebben aan de natuurlijke kinderpokken (variolae), bedoeld in art. 17, lste lid, der wet, worden afgegeven volgens het bij dit besluit behoorend model n°. 3. 9. De verklaringen omtrent het éénmaal ondergaan hebben van de inenting tegen de * pokken zonder goed gevolg, bedoeld in art. 17, (1) Vastgesteld bij beschikking van den Minister van Binnenlandsche Zaken van 19 April 1912, hierna onder de bijlagen opgenomen. — 73 — 2de lid, der wet, worden afgegeven volgens de bij dit besluit behoorende modellen n°. ia of n°. 4, al naar gelang de inenting heeft plaats gevonden vóór of op, dan wel na 31 December 1912. 10. De verklaringen van twee geneeskundigen, dat van de inenting tegen de pokken bijzonder gevaar te duchten is voor de gezondheid van den persoon, te wiens behoeve de verklaring wordt overgelegd, bedoeld in art. 176 der wet, worden afgegeven volgens het bij dit besluit behoorend model n°. 5. 11. Verklaringen, niet opgemaakt volgens een der,, bij de artikelen 6 tot en met 10 van dit besluit vastgestelde, modellen, zijn, behoudens het bepaalde in art. 20, niet geldig. 12. Exemplaren van de, bij-de artikelen 6 tot en met 10 van dit besluit vastgestelde modellen zijn voor geneeskundigen steeds kosteloos verkrijgbaar bjj den burgemeester van hunne woonplaats. 13. Onderwijzers, onderwijzeressen en leerlingen zijn verplicht de verklaringen, .bedoeld in de artikelen 6 tot en met 10 van di,t besluit, ieder voorzoover hem öf haar betreft, vóór of bij de toelating tot de school aan het hoofd der school af te geven. Voor minderjarigen zijn. hunne ouders of voogden hiertoe verplicht. Bezoeken de in het lste lid van dit artikel genoemde personen meer dan ééne school, dan; berusten de verklaringen bij het hoofd 'vim.: een der scholen en houden de hoofden der andere bezochte scholen daarvan aanteekening in de kolom Bijzonderheden, van de lijst, bedoeld in artikel 15. 14. De ingevolge het vorige artikel afgegeven verklaring wordt door het hoofd der school aan den belanghebbende teruggegeven, wanneer deze de school verlaat. Die teruggave wordt, met vermelding-van dagrekening', op de verklaring aangeteekend.'. Indien de belanghebbende de school verlaat in het jaar, waarin de verklaring is overgelegd, wordt van die teruggave aanteekening gedaan in de kolom Bijzonderheden van de lijst, bedoeld in art. 15. 15. Het hoofd van elke school legt, te beginnen met den aanvang van elk jaar, eene — 74 — lijst aan, achtereenvolgens aanwijzende, wie in den loop van dat jaar tot zijne school toegelaten zijn. Deze lijst is ingericht volgens het bij dit bestuit behoorend model n°. 6 en wordt bij het einde des jaars door het hoofd der school afgesloten en onderteekend. Op deze lijst worden tevens vermeld: 1°. alle onderwijzers, onderwijzeressen en leerlingen, voor wie een der verklaringen, bedoeld in de artikelen 9 en 10 van dit besluit, is overgelegd, en 2°. alle onderwijzers, onderwijzeressen en leerlingen, voor wie in den loop van het jaar een der verklaringen, bedoeld in de artikelen 6, 7 of 8 van dit besluit, is overgelegd, nadat dezen te voren tot de school waren toegelaten tegen overlegging van een der verklaringen, bedoeld in de artikelen 9 en 10 van dit besluit. 16. Telken jare vóór 15 Januari zendt het hoofd der school de lijst, bedoeld in artikel 15, over het afgeloopen jaar, met de daarop vermelde verklaringen, voor zoover zij niet ingevolge artikel 14 zijn teruggegeven, aan den burgemeester der gemeente, waar de school gevestigd is. Is het hoofd der school in het afgeloopen jaar voor het eerst als zoodanig in de gemeente opgetreden, of heeft het hoofd een der verklaringen, bedoeld in de artikelen 9 en 10 van dit besluit, overgelegd, of een der verklaringen, bedoeld in de artikelen 6, 7 of 8 van dit besluit, nadat hij te voren tot de school was toegelaten tegen overlegging van een der verklaringen, bedoeld in de artikelen 9 en 10 van dit besluit, dan wordt de hem of haar betreffende verklaring daarbij gevoegd. 17. De burgemeester onderzoekt de, ingevolge het vorig artikel ontvangen verklaringen en de daarbij behoorende lijsten, ten einde na te gaan, of aan de bepalingen van de artikelen 17 en 176 der wet en de artikelen 6 tot en met 10, 13 tot en met 16 en 20 van dit besluit is voldaan. Zoodra aan het in het eerste lid van dit artikel bepaalde is voldaan, zendt hij aan den Inspecteur, krachtens de Gezondheidswet belast met het toezicht op de handhaving van de wettelijke bepalingen betreffende besmettelijke ziekten, eene lijst, ingericht volgens het bij dit besluit gevoegde model n°. 7, vermeldende — 76 — de scholen, waarvoor verklaringen ingeleverd zijn, het aantal ingeleverde verklaringen, en het aantal verklaringen, bedoeld bij artikel 10 van dit besluit. Maakt de burgemeester proces-verbaal op wegens overtreding van een der in het eerste lid genoemde artikelen, dan zendt hij, gelijktijdig met de toezending aan het Openbaar Ministerie, afschrift daarvan aan den Inspecteur. 18. Binnen drie weken, nadat aan het 2de lid van artikel 17 voldaan is, zendt de burgemeester de lijsten en de verklaringen terug aan de hoofden der scholen, die ze hebben ingeleverd. Indien de inspecteur binnen zeven dagen, nadat hij de lijst, bedoeld in artikel 17, 2de lid, heeft ontvangen, zijn verlangen daartoe aan den burgemeester te kennen geeft, zendt deze hem de verklaringen, afgegeven volgens model n°. 5, onverwijld ter inzage toe. De inspecteur zendt de verklaringen zoo spoedig mogelijk terug. 19. Hoofden van scholen zijn verplicht de verklaringen, bij de artikelen 17 en 176 der wet bedoeld, voor zoover zij personen betreffen, die tot de school zijn toegelaten, desgevraagd, te vertoonen aan den burgemeester of die hem vervangt, aan de leden van het schooltoezicht en aan de ambtenaren van het Staatstoezicht op de volksgezondheid. 20. Verklaringen, afgegeven door geneesof heelkundigen in 's Rijks koloniën en bezittingen in andere werelddeelen, verklaringen, door buitenlandsche geneeskundigen afgegeven omtrent in het buitenland verrichte inentingen, en verklaringen vóór den datum, waarop de wet van 17 Juli 1911 (Staatsblad n°. 208) in werking treedt, afgegeven door genees- of heelkundigen hier te lande, niet overeenkomende met de modellen, bedoeld in de artikelen 6, 7, 8 en 9 van dit besluit, worden daarmede gelijk gesteld, mits duidelijk blijke, dat de aangeduide persoon de inenting tegen de pokken met goed gevolg, meer dan eens, of éénmaal zonder goed gevolg heeft ondergaan of dat hij aan de natuurlijke kinderpokken (variolae) geleden heeft. Indien de aangeduide persoon de inenting tegen de pokken éénmaal zonder goed gevolg heeft ondergaan, behoort uit de verklaring tevens duidelijk te blijken, op welken dag de inenting geschied is. — 76 — 21. Met de verklaringen, bedoeld in de artikelen 6 tot en met 9 van dit besluit, worden gelijk gesteld afschriften daarvan, door den secretaris van eene gemeente voor overeenkomstig het oorspronkelijke gewaarmerkt. 22. Met afwijking van het bepaalde in art. 15 van dit besluit, legt het hoofd der school op het tijdstip, waarop de wet van 17 Juli 1911 (Staatsblad n°. 208) in werking treedt, de in dat artikel bedoelde lijst aan. Ten aanzien van hen, die in den loop van het jaar 1912 doch vóór het in werking treden van de in het lste lid genoemde wet tot zijne school zijn toegelaten, maakt hij gebruik van eene lijst, waarvan het model is vastgesteld bij art. 5 van het Koninklijk besluit van 28 Februari 1873 (Staatsblad n°. 35). Met deze lijst en met de daarbij gevoegde verklaringen wordt gehandeld, als in de artikelen 16, 17 en 18 van dit besluit is bepaald. Onze Minister van Binnenlandsche Zaken is belast met de uitvoering van dit besluit, dat in het Staatsblad zal worden geplaatst en waarvan afschrift zal worden gezonden aan den Raad van State. 's Gravenhage, den 29sten Februari 1912. WILHELM INA, De Minister van Binnenlandsche Zdkerp^ Heemskerk. (Uitgeg. 11 April 1912.) Model n°. la. [Art. 17, lste lid, der wet van 4 December 1872 (Staatsblad n°. 134).] De ondergeteekende (1) geneeskundige, gevestigd te (2). . . . . ;. ,, verklaart dat (3) , geboren den (4) .... ... , wonende te (5) . . -, . . .-, . , . . . . ,, met goed gevolg de inenting tegen de pokken heeft ondergaan. ' (Dagteekening). (Handteekening. van den geneeskundige). N. B. Het verdient aanbeveling het geboortebewijs van den in te enten persoon bij de inenting mede te brengen. (1) In te vullen : den naam van den geneeskundige. — 77 — (2) In te vullen : den naam der g3meente, waar de geneeskundige is gevestigd. (3) In te vullen : den naam en de voornamen (voluit) van den ingeënten persoon. (4) In te vullen : den datum en het jaar van geboorte. (5) In te vullen : den naam der gemeente, waar de ingeënte persoon woont. (Voorzijde.) Model n°. 1. [Art. 17, lste lid, der wet van 4 December 1872 (Staatsblad n°. 134).] De ondergeteekende (1) , geneeskundige, gevestigd te (2) , verklaart dat (3) geboren den (4) , wonende te (5) , met goed gevolg de inenting tegen de pokken overeenkomstig de, krachtens art. 17a van bovengenoemde wet uitgevaardigde, hierachter afgedrukte, voorschriften heeft ondergaan. (Dagteekëning). (Handteekening van den geneeskundige). N. B. Het verdient aanbeveling het geboortebewijs van den in te enten persoon bij de inenting mede te brengen. (1) In te vullen : den naam van den geneeskundige. (2) In te vullen : den naam der gemeente, waar de geneeskundige is gevestigd. (3) In te vullen : den naam en de voornamen (voluit) van den ingeënten persoon. (4) In te vullen : den datum en het jaar van geboorte. (5) In te vullen : den naam der gemeente, waar de ingeënte persoon woont. (Achterzijde.) K. B. van 29 Februari 1912 (Staatsblad n°. 97) houdende voorschriften omtrent de inenting tegen de pokken. [Art. 17a der wet vanJ4 December 1872 (Staatsblad n°. 134).] Artikel 1. De geneeskundige gaat tot dé inenting niet over dan na zich te hebben overtuigd van den gezondheidstoestand van den in te enten persoon. Ducht hij'van de inenting bijzonder gevaar - 78 — voor de gezondheid van den in te enten persoon, dan deelt hij dit aan hem, die den in te enten persoon geleidt, of aan dezen zelf mede, en wordt de inenting uitgesteld. Artikel 2. De geneeskundige neemt bij de behandeling der entstof en bij de inenting de noodige antiseptische en aseptische voorzorgen in acht. Indien de plaats der inenting niet door een verband wordt beschut, zal met de bedekking van het entveld door de kleeding ten minste tien minuten na de inenting worden gewacht. Artikel 3. Bij elke. inenting worden met het, met entstof bedeelde, instrument vijf schrapjes van ongeveer één centimeter lengte en ongeveer twee centimeters van elkander verwijderd, of vijf prikjes, ongeveer twee centimeters van elkander verwijderd, in de huid van het entveld gemaakt. Artikel 4. Voor de inenting mag slechts stof worden gebezigd, afgeleverd door eene entstofinrichting, die voldoet aan de voorwaarden door Onzen Minister van Binnenlandsche Zaken gesteld. De entstof moet op eene koele, donkere plaats worden bewaard. Zij mag niet binnen vier weken na den datum der bereiding en niet langer dan twee weken na den datum der verzending worden gebruikt. De entstof moet worden gebruikt, zooals ze door de inrichting is afgeleverd. Telken jare in de maand Januari wordt de lijst der entstof-inrichtingen, die voldoen aan de voorwaarden, door Onzen Minister van Binnenlandsche Zaken gesteld, in de Nederlandsche Staatscourant geplaatst. Model n°. 2a. [Art. 17, lste lid, der wet van 4 December 1872 (Staatsblad n". 134).] De ondergeteekende (1) geneeskundige, gevestigd te (2) , verklaart dat (3) . . . v , geboren den (4) » wonende te (5) * - 79 — meer dan eens de inenting tegen de pokken heeft ondergaan. (Dagteekening). (Handteekening van den geneeskundige). N. B. Het verdient aanbeveling het geboortebewijs van den in te enten persoon bij de inenting mede te brengen. (1) in te vullen : den naam van den geneeskundige. (2) In te vullen : den naam der gemeente, waar de geneeskundige is gevestigd. (3) ln te vullen : den naam en de voornamen (voluit) van den ingeënten persoon. (4) ih te vullen : den datum en het jaar van geboorte. (6) In te vullen : den naam der gemeente, waar de ingeënte persoon woont. (Voorzijde.) Model n°. 2. [Art. 17, lste lid, der wet van 4 December 1872 (Staatsblad n°. 134).] De ondergeteekende (1) geneeskundige, gevestigd te (2). . -. verklaart dat (3) , geboren den (4) ■'. . wonende te (5) , meer dan eens de inenting tegen de pokken (6) , overeenkomstig de, krachtens art. 17a van bovengenoemde wet uitgevaardigde, hierachter afgedrukte, voorschriften heeft ondergaan. (Dagteekening). (Handteekening van den geneeskundige). N. B. Het verdient aanbeveling het geboortebewijs van den in te enten persoon bij ■ de inenting mede te brengen. (1) In te vullen : den naam van den genees kundige. (2) In te vullen : den naam der gemeente, waar de geneeskundige is geveBtigd. • (3) In te vullen : den naam en de voornamen (voluit) van den ingeënten persoon. (4) In te vullen i den datum en het jaar van geboorte. (6) In te vullen : den naam der gemeente, waar de ingeënte persoon woont. (6) Indien de eerste inenting heeft plaats gehad vóór of op 31 December 1912, behooren na het woord „pokken" te worden ingevoegd de woorden „de laatste maal". — 80 — (Achterzijde.) IC. B. van 29 Februari 1912 (Staatsblad n°. 97) houdende voorschriften omtrent de inenting tegen de pokken. [Art. 17a der wet van4 December 1872 (Staatsblad n°. 134).] Artikel L De geneeskundige gaat tot de inenting niet over dan na zich te hebben overtuigd van den gezondheidstoestand van den in te enten persoon. Ducht hij van de inenting bijzonder gevaar voor de gezondheid van den in te enten persoon, dan deelt hij dit aan hem, die den in te enten persoon geleidt, of aan dezen zelf mede, en wordt de inenting uitgesteld. iiï"»s&» Artikel 2. De geneeskundige neemt bij de behandeling der entstof en bij de inenting de noodige antiseptische en aseptische voorzorgen in acht. Indien de plaats der inenting niet door een verband wordt beschut; zal met de bedekking van het entveld door de kleeding ten minste tien minuten na de inenting worden gewaoht. Artikel 3. Bij elke inenting worden met het, met entstof bedeelde, instrument vijf schrapjes van ongeveer één centimeter lengte en ongeveer.twee centimeters van elkander verwijderd, of vijf prikjes, ongeveer twee centimeters van elkander verwijderd, in de huid van het entveld gemaakt. Artikel 4. Voor de inenting mag slechts stof worden gebezigd, afgeleverd door eene entstofinrichting, die voldoet aan de voorwaarden door Onzen Minister van Binnenlandsche Zaken gesteld. De entstof moet op eene koele, donkere plaats worden bewaard. Zij mag niet binnen vier weken na den datum der bereiding en niet langer dan twee weken na den datum der verzending worden gebruikt. - De entstof moet worden gebruikt, zooals ze door de inrichting is afgeleverd. Telken jare in de maand Januari wordt de lijst der entstof-inrichtingen, die voldoen aan de voorwaarden, door Onzen Minister van Binnenlandsche Zaken gesteld, in de Nederlahdsche Staatscourant geplaatst. - 81 — Dit model wordt op geel papier gedrukt. Model u°. 3. [Art. 17, lste lid, der wet van 4 December 1872 (Staatsblad n°. 134).] De ondergeteekende (1) , geneeskundige, gevestigd te (2) , verklaart dat (3) , geboren den (4) j wonende te (5) , aan de natuurlijke kinderpokken (variolae) heeft geleden. (Dagteekening). . (Handteekening van den geneeskundige). (1) In te vullen: den naam van den geneeskundige. (2) In te vullen: den naam der gemeente waar de geneeskundige is gevestigd. (3) In te vullen: den naam en de voornamen (voluit) van den persoon, die aan de natuurlijke kinderpokken (variolae) heeft geleden. (4) In te vullen: den datum en het jaar van geboorte. (5) In te vullen: den naam der gemeente waar de persoon, die aan de natuurlijke kinder pokken (variolae) heeft geleden, woont. Dit model wordt op groen papier gedrukt. Model n°. 4a. [Art. 17, 2de lid, der toet van 4 December 1872 (Staatsblad n°. 134).] De ondergeteekende (1) %- geneeskundige, gevestigd te (2) ..... ja verklaart dat (3) • geboren den (4) 1 wonende te (5) den (6) éénmaal de inenting tegen de pokken zonder goed gevolg heeft ondergaan. (Dagteekening). . (Handteekening van den genees kundi ge). N.B. Deze verklaring is slechts gedurende één jaar, nadat de inenting heeft plaats gehad, geldig. Het verdient aanbeveling het geboortebewijs van den in te enten persoon bij de inenting mede te brengen. (1) In te vullen: den naam van den genees kundige. S. & J. n«. 26, 11« druk. 6 — 82 — (2) In te vullen: den naam der gemeente, waar de geneeskundige is gevestigd. (S) In te vullen : den naam en de voornamen (voluit) van den ingeënten persoon. (4) In te vullen: den datum en het jaar van geboorte. (5) In te vullen: den naam der gemeente, waar de ingeënte persoon woont. (6) In te vullen : den datum, waarop en het jaar, waarin de inenting is verricht. Dit model wordt op groen papier gedrukt. (Voorzijde.) Model n°. 4. [Art. 17, 2de lid, der wet van 4 December 1872 (Staatsblad n°. 134).] De ondergeteekende (1) , geneeskundige, gevestigd te (2) , verklaart dat (3) . . geboren den (4) .............. wonende te (5) ~ . ,, den (6) éénmaal de 1nenting tegen de pokken overeenkomstig de, krachtens art. 17a van bovengenoemde wet uitgevaardigde, hierachter afgedrukte, voorschriften, zonder goed gevolg heeft ondergaan. (Dagteekening). (Handteekening van den geneeskundige). N.B. Deze verklaring is slechts gedurende één jaar, nadat de inenting heeft plaats gehad, geldig. Het verdient aanbeveling het geboortebewijs van . den in te enten persoon bij de inenting mede te brengen. (1) In te vullen: den naam van den geneeskundige. (2) In te vullen: den naam der gemeente, waar de geneeskundige is gevestigd. (3) In te vullen : den naam en de voornamen (voluit) van den ingeënten persoon. (4) In te vullen : den datum en het jaar van geboorte. (6) In te vullen! den naam der gemeente, waar de ingeënte persoon woont. (6) In te vullen: den datum, waarcp en het jaar, waarin de inenting is verricht. — 83 — (Achterzijde.) K. B. van 29 Februari 1912 (Staatsblad n°. 97) houdende voorschriften omtrent de inenting tegen de pokken. [Art. 17a der wet van 4 December 1872 (Staatsblad n°. 134).] Artikel 1. De geneeskundige gaat tot de inenting niet over dan na zich te hebben overtuigd van den gezondheidstoestand van den in te enten persoon. Ducht hij van de inenting bijzonder gevaar voor de gezondheid van den in te enten persoon, dan deelt hij. dit, aan hem, die den in te enten persoon geleidt, of aan dezen zelf mede, en wordt de inenting uitgesteld. Artikel 2. De geneeskundige neemt bij de behandeling der entstof en bij de inenting de . noodige antiseptische en aseptische voorzorgen in acht. Indien de plaats der inenting niet door een verband wordt beschut, zal met de bedekking van het entveld door de kleeding ten minste tien minuten na de inenting worden gewacht. Artikel 3. Bij elke inenting worden met het, met entstof bedeelde, instrument vijf schrapjes van ongeveer één centimeter lengte en ongeveer twee oentimeters van elkander verwijderd, of Vijf prikjes, ongeveer twee centimeters van elkander verwijderd, in de huid van het entveld gemaakt. Artikel 4. Voor de inenting mag slechts stof worden gebezigd, afgeleverd door eene entstofinrichting, die voldoet aan de voorwaarden door Onzen Minister van Binnenlandsche Zaken gesteld. De entstof moet op eene koele, donkere plaats worden bewaard. Zij mag niet binnen vier weken na den datum der bereiding en niet langer dan twee weken na den datum der verzending worden gebruikt. De entstof moet worden gebruikt, zooals ze door de inrichting is afgeleverd. Telken jare in de maand Januari wordt de lijst der entstof-inrichtingen, die voldoen aan de voorwaarden, door Onzen Minister van Binnenlandsche Zaken gesteld, in de Nederlandsche Staatscourant geplaatst. ü* 84 — Dit model wordt op rood papier gedrukt. Model n°. 5. [Artikel 176 der wet van 4 December 1872 (Staatsblad n°. 134).] De eerste ondergeteekende (1) geneeskundige, gevestigd te (2) . . . . - .., en de tweede ondergeteekende (3) . . . . V geneeskundige, gevestigd te (4) . . . . . ., verklaren, op grond van persoonlijk, op heden den (5) , ingesteld onderzoek, dat van inenting tegen de pokken bijzonder gevaar te duchten is voor de gezondheid van (6) geboren den (7) wonende te (8) , omdat (9) (Dagteekening (Handteekening van den van afgifte). eersten geneeskundige). (Handteekening van den '. tweeden geneeskundige). N.B. Deze verklaring is slechts gedurende drie jaren na de afgifte geldig. (1) In te vullen: den naam van den eersten ondergeteekende. (2) In te vullen: den naam der gemeente, waar de eerst ondergeteekende is gevestigd. (3) In te vullen : den naam van den tweeden ondergeteekende. (4) In te vullen: den naam der gemeente, waar de tweede ondergeteekende is gevestigd. (6) In te vullen: den datum, waarop en het jaar, waarin het onderzoek heeft plaats gehad. (6) In te vullen : den naam en de voornamen \ (voluiy van den persoon, te wiens behoeve de verklaring wordt uitgereikt. (7) In te vullen : den datum en het jaar van geboorte van den persoon, te wiens behoeve de I verklaring wordt uitgereikt. (8) In te vullen : den naam van de gemeente, waar de persoon, te wiens behoeve de verklaring wordt uitgereikt, woont. (9) Zooveel mogelijk duidelijk omschrijven de ziekelijke aandoening of stoornis, op grond waarvan de verklaring wordt afgegeven. ' Artikel 176 der wet van 17 Juli 1911 {Staatsblad n°. 208). Met afwijking van het bepaalde in artikel 17, — 85 — wordt een onderwijzer, eene onderwijzeres of een leerling in eene school mede toegelaten, indien wordt overgelegd eene onderteekende, gedagteekende en met redenen omkleede verklaring van twee geneeskundigen, dat van de inenting tegen de pokken voor de gezondheid van den persoon, te wiens behoeve de verklaring wordt overgelegd, bijzonder gevaar te duchten is. Zoodanige verklaring blijft gedurende drie jaren na de afgifte van kracht. Model n°. 6. [Artikel 15 van het Kon. Best. van 29 Februari 1912 (Staatsblad n°. 97).] LIJST, bedoeld in artikel IS van dit besluit. 1. I ~~2~. W. I 4. 6. 6. : T. & ST 10. j Aanwijzing iWum g| £ Namen en voor- dagteekening van Naam van „ van de ge- _.t~ TT' . Jg | namen van de " ~ hem, die de Namen van meente of de w*£Fg™™T' I S onderwijzers, de inenting, " verklaring hen, die de gemeenten, bed" aTn de £ g onderwijzeressen hunne vermeld 0 *de C «=; Modeln" la, 1, verklaring waar de ge- Hommen 5 = J, en leerlingen, hunne toelating verkl&1^ 2«, 2, 3, ia of 4 Model r° 5 „eeskundigen, J^-S^A 8 o die tot de school geboorte. tot de Model n°. 4a .2 3 8 heeft onder- hebben onder- bedoeld in ^.'Tracht iö > zijn toegelaten. school. 0f n« 4 v 3 teekend. ■ teekend. kolom 8, ge- vaP *F£°flt ^ ' * vestigd zijn. te 2"°- I QO I — 87 — Model n°. 7. [Artikel 17, 2de lid van het Kon. Besluit van 29 Februari (Staatsblad n°. 97).] 1.| 2. 3. 4. | 5. Aantal ingeleverde verklaringen. 5 Aan Naam Z i E -T g duiding van het a- g j£ | van hoofd 7 4! T3* Model 1° de school, der school. ° cê S n°- ° - m Totaal . .j (Dagteekening) De Burgemeester van Behoort bij Koninklijk besluit van 29 Februari 1912 {Staatsblad n°. 97). Mij bekend, De Minister van Binnenlandsche Zaken, Heemskerk. Beschikking van den Minister van Binnenlandsche Zaken van 19 April 1912 tot vaststelling van de voorwaarden, bedoeld in art. 4, lste lid, van het Koninklijk besluit van 29 Februari 1912 (Staatsblad n°. 97). De Minister van Binnenlandsche Zaken; Gelet op art. 4, lste lid, van het Koninklijk besluit van 29 Februari 1912 (Staatsblad n°. 97); — 88 — Stelt de voorwaarden, bedoeid in bovengenoemd art. 4, late lid vast, zooals die hiernevens zijn gevoegd, en Bepaalt, dat deze beschikking,' met de daarbij vastgestelde voorwaarden, in de Nedertandsche Staatscourant zal worden geplaatst.- 's Gravenhage, 19 April 1912. Heemskerk. VOORWAARDEN bedoeld in art. 4, lste lid, van het Koninklijk besluit van 29 Februari 1912 (Staatsblad n°. 97), waaraan de entstofinrichtingen hebben te voldoen. Art. 1. Aan elke entstoflnrichting moeten ten minste twee geneeskundigen verbonden zijn, waarvan één met de leiding van de inrichting is belast; aan de inrichting moet tevens een veearts verbonden zijn. De inrichting is te allen tijde toegankelijk voor den ziekten-inspecteur, die met het onmiddellijk toezicht is belast. 2. De lokalen der inriohting moeten zijn ruim, luchtig, zindelijk, goed verlicht en voldoende verwarmd en mogen niet dan met toestemming van den inspecteur voor andere doeleinden worden gebruikt, dan waarvoor zij bestemd zijn. 3. De noodige antiseptische en aseptische voorzorgen worden in acht genomen bij het inenten en afenten der dieren en bij het bereiden en voor verzending in gereedheid brengen der entstof. 4. De voor inenting van den mensch bestemde entstof moet in de inrichting zelve worden gewonnen door voortplanting op kalveren of op andere voor het gewinnen van entstof geschikte dieren, die in de inrichting worden verpleegd. 5. De van het kalf of van een ander dier gewonnen pokkerimassa mag, ter bereiding van entstof voor het gebruik hier te lande, ten hoogste worden vermengd in de verhouding van één gewichtsdeel pokkenmassa op negen gewichtsdeelen glyoerine-mengsel, terwijl als laagste verdunning één gewichtsdeel pokkenmassa op vier gewichtsdeelen glycerine-mengsel is toegestaan. 6. De enting van de kalveren of van andere voor het gewinnen van entstof geschikte dieren — 89 — geschiedt door met deze kunstbewerking vertrouwde geneeskundigen of veeartsen. 7. De entstof, die-verstrekt wordt aan de geneeskundigen en aan de gemeentebesturen, moet: o. afkomstig zijn van een kalf-of eenig ander voor het gewinnen van entstof geschikt dier, dat blijkens verklaring van den aan de inrichting verbonden veearts door hem bij het leven en na de slachting volkomen gezond bevonden is; 6. blijken na onderzoek deugdelijk te zijn bevonden. De onder a bedoelde verklaring, benevens het verslag van het onderzoek, worden door den onderzoeker opgemaakt volgens een door den Minister van Binnenlandsche Zaken vast te stellen model. (1) De entstof mag, voor het gebruik hier te lande, niet worden verzonden binnen 26 dagen na de bereiding. 8. Bij elke Zending entstof worden vermeld de naam der inrichting, doortoopend nummer van het registernummer van het dier, waarvan de entstof is genomen, datum der bereiding en datum der verzending. 9. Van de kalver- of andere dier entingen, van de inentingen en de herinentingen en van de verzending van de entstof worden, door de zorg van het bestuur der inrichting, registers met klapper, volgens door den Minister van Binnenlandsche Zaken goed te'keuren modellen, bijgehouden. Van deze registers kan te allen tijde door den inspecteur inzage worden genomen. Behoort bij beschikking van den Minister van Binnenlandsche Zaken van 19 April 1912 n°. 2596, afd. V. A. Mij bekend, De-Secretaris-Generaal, J. B. Kan. '1] Vastgesteld bij de beschikking van den Minister van Binnenlandsche Zaken van 19 April 1912, hierachter afgedrukt. — 90 — Beschikking van den Minister van Binnenlandsche Zaken van 19 April 1912 tot vaststelling van het model van de verklaring en van het verslag, bedoeld in art. 7, 2de lid, van de beschikking van den Minister van Binnenlandsche Zaken tot vaststelling van de voorwaarden, bedoeld in art. 4, lste lid van het Koninklijk besluit van 29 Februari 1912, S. 97. De Minister van Binnenlandsche Zaken; Gelet op art. 7, 2de lid, der bij zijne beschikking van 19 April 1912, n°. 2596, afd. V. A., vastgestelde voorwaarden; Stelt het model van de verklaring en van het verslag, bedoeld in bovengenoemd art. 7, 2de lid vast, zooals dat hiernevens is gevoegd, en Bepaalt, dat deze beschikking, met het daarbij vastgestelde model, in de Nedeiiandsche Staatscourant zal worden geplaatst. 's Gravenhage, 19 April 1912. Heemskerk. MODEL van de verklaring en van hel verslag, bedoeld in art. 7, 2ae lid, der beschikking van den Minister van Binnenlandsche Zaken, van 19 April 1912, n°. 2596, ■ afd. V. A. kleur. gkslauht. Bijzondere kenteekenen : De ondergeteekende als veearts verbonden aan de (zwartbonte) (vaars) _ ■ verklaart, het — ' . / kalf, in (roodbonte) (stier) hoofde dezes vermeld, persoonlijk, met inachtneming van den aan ommezijde afgedrukten leidraad, te hebben onderzocht, en daarbij geen .., . , , , — — afwijkingen te nebben bevonden : de volgende — 91 — (Op grond van die onderzoekingen verklaart ondergeteekende, het kalf, . zoowel bij het -leven als na de slachting, volkomen gezond te hebben I bevonden. den . . (Handteekening.) (1) Indien het kalf bij het leven of na de slachting niet volkomen gezond is bevonden, worden deze vijf regels doorgehaald. LEIDRAAD. A. Onderzoek bij het leven Voedingtoestand ? Is de huid gaaf en gezond 1 Is de navel niet gezwollen of ontstoken ? Is het kalf kreupel ? Zijn de gewrichten normaal ? Kan het bestaan van polyartjiritis worden uitgesloten ? Temperatuur ? Is de ademhaling normaal ? Wordt hoesten opgemerkt ? _, Zijn mond en keel normaal ? (Kan het bestaan van stomatitis eh diphteritus worden uitgesloten ?)^ Hoe is de eetlust ? Bestaat er icterus ? Bestaat er diarrhee ? Bestaat er opgeblazenheid ? Is de mamma of het scrotum normaal ? I I O . I O SC I !'£ f aS tx ■O O B. Onderzoek na de slachting I. Tuberculeuze aandoeningen. Aan de huid ? „ den mond ? „ de tong ? „ „ ademhalingsorganen en het hart: Keelholte met tonsillen ? Luchtpijp ? Longen ? Borstvlies ? Hart ? Pericardium ? — 92 — Aan de spijsverteringsorganen en het buik vlies : Slokdarm ? Magen ? Darmen ? Lever ?• Milt ? Alvleesohklier ? Buikvlies ? „ „ nieren ? „ „ bijnieren ? „ „ baarmoeder ? „ „ eierstokken (ovaria) ? „ „ testikels ? „ „ uier ? „ „ hersenen ? „ „ beenderen ? „ „ gewrichten ? „ ., lymphoglaridulae: 1. van den kop : ig. submaxillares ? „ subparotideae ? 2. van den hals: Ig. cervicales craniales f . „ „ mediae ? „ caudales ? „ superficiales ? 3. van de voorste ledematen: lg. axillares ? 4. van de achterste ledematen : lg. popliteae ? „ subiliacae externae ? „ inguinales superficiales ? „ „ profundae ? 5. van de borstholte : lg. thoracis ? ., mediastinales ? „ bronchiales ? 6. van den buik- en bekkenwand lg. lumbales ? „ sacrales ? ,, iliacae internae ? „ „ externae ? „ ischii (zitbeensklier) ? 7. van de buikingewanden : lg. hepaticae ? „ lienales ? „ gastricae ? „ mesentericae T — 93 — II. Verschijnselen, die er op wijzen, dat een niettvbercvleuze ziekte of een gebrek heeft bestaan, in het bijzonder verschijnselen, die wijzen op bestaan hebbende : Miltvuur ? Boutvuur ? Septicaemie ? Pyaemie ? Leucaemie of pseudo leucaemie ? Oogontsteking ? Huidontsteking ? Ontsteking van het onderhuidsehe bindweefsel ? Polyarthritis ? Navelontsteking ? Stomatitis ? Parotitis ? Ontstekingen van den thymus t, Diphtheritus ? Lebmaag- en darmcatarrh f Maagzweer ? ƒ">'*' Pancreatitis ? Enteritis ? Peritonitis ? Cyatitis ? Nephritis ? Splenitis ? Metritis ? Longontsteking ? Pericarditis ? Pleuritis ? • ' Longwormziekte ? Gezwellen ? Lymphadenitis ? Abcessen ? Actinomycose 1 Icterus ? Verwondingen ? Beenbreuk ? Ontsteking van de testikels, van de zaadstreng, het scrotum of van den uier ? Behoort bij beschikking van den Minister van Binnenlandsche Zaken van 19 April 1912, n». 25961, afd. V. A. Mij bekend, De Secretaris-Generaal, j. B Kak — 94 — Missive van den Minister van Binnenlandsche Zaken van 13 Maart 1913 aan de Commissarissen der Koningin in de provinciën, betreffende declaratiën wegens onteigening van goederen bij besmettelijke ziekten. Het komt nog herhaaldelijk voor, dat goederen, door Burgemeesters ingevolge art. 5 der wet van 4 December 1872 (Staatsblad n°. 134), worden onteigend, terwijl ontsmetting binnen hunne gemeente of elders zeer wel mogelijk was. U H.E.G. gelieve de Burgemeesters in Uw gewest uit te noodigen er toe mede te werken, dat de uitgaven voor onteigening zooveel mogelijk worden beperkt. Daarbij ware den Burgemeesters op te merken, dat door hen niet uitsluitend behoeft te worden afgegaan, op het advies van de geneeskundigen, doch dat zij naar eigen inzicht over onteigeningen hebben te oordeelen. Vooral sedert de wet van 14 Juli 1910 (Staatsblad n°. 204) is tot stand gekomen, is de wil van den wetgever ten duidelijkste gebleken, dat, waar eenigszins mogelijk, ontsmetting en alleen in het uiterste geval onteigening is toe te passen. De Burgemeesters zullen dan ook dienen te bedenken, dat mijnerzijds zooveel mogelijk de kosten van onteigening van besmette goederen beperkt moeten worden. Jk roep daarom de medewerking in van de Burgemeesters om art. 5 der wet naar geest en bedoeling toe te passen, opdat moeilijkheden worden voorkomen. Ten einde vragen over declaratiën zooveel mogelijk te voorkomen, noodig ik de Burgemeesters hierbij uit, in het vervolg bij elk onteigeningsbesluit eene toelichting te voegen, waaruit zakelijk,, eenigszins omstandig en gedetailleerd blijkt, dat ontsmetting niet mogelijk of ongewenscht was. De Minister van Binnenlandsche Zaken, Voor den Minister, De Secretaris-Generaal, J. B. Kan. — 95 — Beschikking van den Minister van Binnenlandsche Zaken van 30 October 1916, houdende, met intrekking van zijne beschikking van 27 April 1916, vaststelling van nadere bepalingen, met inachtneming van welke de onder beheer van den Centralen Gezondheidsraad staande verplaatsbare ziekenbarakken aan gemeentebesturen ten gebruike worden afgestaan (Nederlandsche Staatscourant n°. 255; Bijv. Staatsblad n°. 370). De Minister van Staat, Minister van Binnenlandsche Zaken; Gelet op het advies van den voorzitter van den Centralen Gezondheidsraad, van 24 October 1916, n°. 1438/12; Heeft goedgevonden: met intrekking van zijne beschikking van 27 April 1916, n°. 6137, afdeeling V. A. (Neder • landsche Staatscourant van 28 April daaraanvolgende, n». 100), tot vaststelling van de daarbij behoorende bepalingen, met inachtneming van welke de onder beheer van den Centralen Gezondheidsraad staande verplaatsbare ziekenbarakken aan gemeentebesturen ten gebruike worden afgestaan, die bepalingen nader vast te stellen, zooals ze hierbij zijn gevoegd. Deze beschikking zal worden geplaatst in de Nederlandsche Staatscourant. 's Gravenhage, 30 October 1916. Voor den Minister, * De Secretaris-Oeneraal, J. B. Kan. BEPALINGEN, met inachtneming van welke de onder beheer van den Centralen Gezondheidsraad staande verplaatsbare ziekenbarakken aan gemeentebesturen ten gebruike worden afgestaan. Art. 1. Het bestuur der gemeente richt zijne aanvrage tot het in gebruik afstaan van eene barak met toebehooren — badkuip met kachel, ijzeren ledikanten, tijken voor matrassen, kachels, linoleum op den vjoer — door bemiddeling van den betrokken ziekeninspecteur tot den voorzitter van den Centralen Gezondheidsraad. Deze staat de aanvrage toe, indien eene barak beschikbaar is, met dien verstande, dat, indien gelijktijdig meerdere aanvragen inkomen — 96 — dan barakken beschikbaar zijn, de barakken ten gebruike worden afgestaan aan de besturen van die gemeenten, waarin, naar het oordeel van den voorzitter, de grootste behoefte daaraan bestaat. SteMM In gevallen van bijzonder spoedeischenden aard kan de voorzitter van den Centralen Gezondheidsraad eene rechlstreeksche aanyrage van een gemeentebestuur toestaan. De voorzitter geeft van zijne beslissing onverwijld kennis aan den betrokken ziekteninspecteur. Moet eene barak, op grond van dringender behoeften elders, uit eene gemeente worden verwijderd, vóórdat de inspecteur tot de verwijdering geraden heeft, dan geschiedt zij op last van den voorzitter van den Centralen Gezondheidsraad. Deze geeft van zijne beslissing onverwijld kennis aan den ziekteninspecteur. 2. Eene barak blijft bij het bestuur van eenezelfde gemeente niet langer dan drie achtereenvolgende maanden in gebruik, tenzij met goedvinden van den Centralen Gezondheidsraad, welke dien termijn, op aanvrage van het gemeentebestuur, telkens voor hoogstens ééne maand kan verlengen. 3. De voorzitter van den Centralen Gezondheidsraad wijst twee deskundige werklieden en, zoo noodig, een ambtenaar van dien raad aan, onder wier toezicht de barak ten gebruike wordt verzonden, en die ter plaatse de opstelling en het uiteennemen, ontsmetten, inpakken en op- of inladen der barak leiden en daarbij als voorwerkers dienst doeu. De overige werklieden en de hulpmiddelen hiertoe gevorderd, alsmede het noodige tot het geschikt maken van het terrein, worden door het gemeentebestuur beschikbaar gesteld. 4. Voor eiken dag dat eene barak ter beschikking van het bestuur eener gemeente is, is die gemeente aan den Staat der Nederlanden een bedrag van één gulden en vijftig cent (f 1.50) verschuldigd, waarin is begrepen ver» goeding voor de kosten van het vervoer naar het naast bij de plaats van bestemming gelegen spoorwegstation of aanlegplaats en terug. De termijn, gedurénde welken eene barak ter beschikking van het bestuur eener gemeente is, wordt geacht aan te vangen met het begin — 97 — van den dag, volgende op dien, waarop de barak aan het naastbij gelegen «tation of aanlegplaats aankomt, en te eindigen met het einde van den dag, voorafgaande aan dien, waarop de barak van dat station of van die aanlegplaats wordt teruggezonden. -De voldoening van het verschuldigde geschiedt binnen <5éne maand, nadat het gebruik der barak Is geëindigd, ten kantore van een der Eijksbetaalmeestors. De voor de betaling ontvangen quitante van storting wordt uiterlijk binnen vier dagen na de afgifte gezonden aan den voorzitter van den Centralen Gezondheidsraad, die desverlangd een bewijs van ontvangst afgeeft. 5. Voor rekening van de gemeente komen voorts de volgende kosten : a die van het loon, de reis en het verblijf der twee deskundige werklieden en die van de reis en het verblijf van den ambtenaar, bedoeld in art. 3, in dezer voege, dat in rekening kan worden gebracht : door de werklieden : a. een uurloon, vast te stellen door den voorzitter van den Centralen Gezondheidsraad, na bekomen goedkeuring van den Minister van Binnenlandsche Zaken, welk uurloon wordt verhoogd met : 100 pCt. voor arbeid op Zondagen of daarmede gelijkgestelde dagen ; 50 pCt. voor nachtarbeid, waaronder is te verstaan arbeid tusschen 10 uur des namiddags en 6 uur des voormiddag ; 25 pCt. voor de uren, waarop de ontsmettingsarbeid is verricht. b. reis- en verblijfkosten, te berekenen overeenkomstig de vijfde klasse van bet tarief, vastgesteld bij Koninklijk besluit van 29 October 1915 (Staatsblad n°. 451) • door den ambtenaar: reis- en verblijfkosten, berekend overeenkomstig die klasse van bovengenoemd tarief, als waarin hij volgens zijn rang is gerangschikt ; *■ die der ontsmetting van de barak j c. . die van het vervoer der barak van en naar het naastbij gelegen spoorwegstation of aanleg, plaats ; d. die der vernieuwingen van de barak of van haar toebehooren, voor zooverre deze nood- S. & J. no. 26, 11» dr. 7 98 - zakelijk zijn geworden door onoordeelkundig gebruik van de barak of toebehooren, en e. die vallende op de exploitatie van de barak ter plaatse van gebruik, geen uitgezonderd! De voldoening der in dit artikël bedoelde kosten geschiedt rechtstreeks aan hen die de werkzaamheden hebben verricht, de kosten gemaakt, of de diensten hebben bewezen. 6. Alle geschillen, geen uitgezonderd, die over de uitvoering dezer bepalingen mochten ontstaan, worden door den Minister van Binnenlandsche Zaken in hoogste instantie beslist. 7. Deze bepalingen treden in werking den eersten November 1916. Behoort bij beschikking van den Minister van Staat, Minister van Binnenlandsche Zaken, van 30 October 1916, n°. 13583, afdeeling V. A. Mij bekend. De Secretaris-Generaal van Binnenl. Zaken, j. b. KAN. ;|yi Besluit van den 9den Mei 1917, S. 391, waarbij de wet van 4 Deoember 1872 (Staatsblad n°. 184), houdende voorzieningen tegen besmettelijke ziekten, van toepassing wordt verklaard op meningitis cerebrospinalis epidemica. (1) Wij WILHELMINA, enz. Overwegende, dat meerdere gevallen van meningitis cerebrospinalis epidemica in het Rijk voorkwamen ; Gelet op art. 1 der wet van 4 December 1872 (Staatsblad n°. 134), laatstelijk gewijzigd bij de wet van 27 April 1912 (Staatsblad n°. 165); Op de voordracht van Onzen Minister van Staat, Minister van Binnenlandsche Zaken van 14 Maart 1917, n°. 2806, Afdeeling Volksgezondheid en Armwezen; Den Raad van State gehoord (advies van 17 April 1917, n°. 21); Gelet op het nader rapport van Onzen Minister van Staat, Minister van Binnenlandsche (1) Bij het afdrukken was nog geen nieuw besluit van gelijke strekking verschenen. Ofschoon bovenstaand besluit slechts voor één jaar geldt, is het daarom hier nog afgedrukt. - 99 — Zaken van 27 April 1917, n°. 5138, Afdeeling Volksgezondheid en Armwezen; Hebben goedgevonden en verstaan : te bepalen : Art. 1. De wet van 4 December 1872 {Staatsblad n°. 134) houdende voorzieningen tegen besmettelijke ziekten, laatstelijk gewijzigd bij de wet van 27 April 1912 (Staatsblad n°. 165), is gedurende één jaar in het geheele Rijk van toepassing op meningitis cerebrospinalis epidemica. 2. De voorschriften, die in de artikelen 11, 16 en 22 van de wet van 4 December 1872 (Staatsblad n°. 134) zijn gegeven ten aanzien van de bepaaldelijk in die artikelen genoemde ziekten, zijn ook van toepassing ten aanzien van meningitis cerebrospinalis epidemica. 3. Dit besluit treedt in werking met ingang van den tweeden dag na dien der dagteekening van het Staatsblad en de Staatscourant, waarin het is geplaatst. Onze Minister van Binnenlandsche Zaken is belast met de uitvoering van dit besluit, dat gelijktijdig in het Staatsblad en in de Staatscourant zal worden geplaatst en waarvan afschrift zal worden gezonden aan den Raad van State. 's-Gravenhage, den 9den Mei 1917. WJLHELMINA. De Minister van Staat, Minister van Binnenlandsche Zaken, Cort v. d. Linden. (Uitgeg. 19 Mei 1917.) 7' — 100 — WET van 28 Maart 1877, S. 35, tot wering van besmetting door uit zee aankomende schepen. *) Zooals die wet is gewijzigd bij de wetten van 15 April 1886, S. 64, 8 April 1893, S. 63 en 21 Juni 1901, S. 157. Zie omtrent deze wet: Bijl. Hand. 2e Kamer 1875/76, n°. 196, 1—3; 1876/77, n°. 59, 1—3, 6—9. Hand. Ze Kamer 1875/76, bladz. 1729; 1876/77, bladz. 54, 71, 796, 849—854, 857—867. Hand. le Kamer 1876/77, bladz. 204, 206— 209, 213, 222, 226, 245. Wij WILLEM III, bij de gratie Gods, Koning der Nederlanden , Prins van Oranje-Nassau, GrootHertog van Luxemburg, enz., enz., enz. Allen, die deze zullen zien of hooren lezen, salut! doen te weten : Alzoo Wij in overweging genomen hebben, dat de publicatie van 10 Januarij 1805, houdende het Reglement ter wering van besmettelijke ziekten, welke door middel der scheepvaart, naar herwaarts zouden kunnen worden overgebragt, vervangen behoort te worden door andere *) De wet is hier nog afgedrukt, zooals zij luidde v66r de herziening bij de wet van 31 Juli 1915, S. 346. Deze laatste wijzigingswet is n.1. nog steeds niet in werking getreden, en de daaruit voortvloeiende uitvoeringsvoorschriften lijn nog niet vastgesteld. Als bijlagen van de wet van 28 Maart 1877, S.35, zijn derhalve de nog geldende oud» uitvoeringsbesluiten opgenomen. ■.• Daar intusschen, overeenkomstig het bepaalde in art. III van de wijzigingswet van 31 Juli 1915, S. 846, reeds bi] besluit van 24 September 1915, S. 405, eene nieuwe bekendmaking van den tekst der herziene wet heeft plaats gehad, is, onmiddellijk achter den ongewijzigden tekst, ook die nieuwe tekstpublicatie hierna op bladz. 111 en vlg. opgenomen. - 101 - Art. 3 bepalingen tot wering van besmetting door uit zee aankomende schepen; Zoo is het, dat Wij, den Raad van State gehoord en fnet gemeen overleg der Staten-Generaal, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze : Art. 1. Elk schip, uit zee in eene Nederlandsche haven of op eene Nederlandsche reede aankomende of na aankomst uit zee daar liggende, wordt onderworpen aan een gezondheidsonderzoek : 1°. wanneer het komt uit landen of plaatsen, door Onzen Minister van Binnenlandsche Zaken besmet verklaard, wegens eene der ziekten, in het volgend artikel genoemd ; 2°. wanneer eene zoodanige ziekte tijdens de jongste zeereis waargenomen is, of aan boord waargenomen-wordt. Art. 2. De ziekten, in het voorgaande artikel bedoeld, zijn : pest, gele koorts en Aziatische cholera. Bij algemeenen maatregel van inwendig bestuur kan door Ons deze wet ook van toepassing verklaard 'worden op daarin niet genoemde ziekten. Die maatregel is niet langer verbindende dan gedurende een jaar na zijne afkondiging, tenzij hij binnen dat tijdperk door de wet bekrachtigd zij. Art. 3. De schipper van een vaartuig, dat aan een gezondheidsonderzoek moet worden onderworpen, uit zee eene Nederlandsche haven of reede willende aandoen, laat, zoodra hij in het gezigt van den wal is, een gele vlag van den top, of bij gebreke van die, zijne natievlag op eene zigtbare plaats uit het voorwant waaijen, Art. 4 - 102 — en zorgt, dat die blijve waaijen en dat geene gemeenschap van het schip met den wal of met andere vaartuigen plaats hebbe, alvorens het' gezondheidsonderzoek is afgeloopen. De schipper van het loodsyaartuig is verpligt, wanneer hij verneemt, dat eene der in art. 2 bedoelde ziekten aan boord voorkomt, zorg te dragen, dat de bemanning van het loodsvaartuig geene gemeenschap met het schip hebbe. Hij mag evenwel zijne hulp en die van den loods aan het schip niet onthouden. De aan boord genomen loods is verpligt voor de naleving van het in de eerste alinea van dit artikel vermelde voorschrift te waken, voor zoover dit nog niet vóór zijne komst aan boord is nageleefd, en den schipper bekend te maken met de namen der landen en plaatsen krachtens art. 1 besmet verklaard, en met zijne verpligtingen volgens deze wet. De loods, of bij ontstentenis van een loods, de schipper, geeft onverwijld aan den burgemeester der havenplaats, of der gemeente, waartoe de reede behoort, die het schip zal aandoen, hetzij door seinen, hetzij schriftelijk, berigt van den gezondheidstoestand der opvarenden en yan de reden, waarom het schip de vlag, in de eerste zinsnede van dit artikel aangeduid, voert. De schipper is verpligt met zijn schip de ligplaats, hem door of van wege den burgemeester aangewezen, in te nemen, en aldaar te verblijven, totdat de gemeenschap met den wal hersteld is. Art. 4. Het verbod van gemeenschap met den wal of met andere vaartuigen brengt méde, dat geen der opvarenden — 103 — Art S het schip mag verlaten en dat niemand zich aan boord van het schip mag begeven, met uitzondering van den loods, de geneeskundigen met het gezondheidsonderzoek en de personen met de ontsmetting belast, van de geneeskundigen of geestelijken, belast met het verleenen van geneeskundige of geestelijke hulp aan de lijders, en van de Rijksambtenaren der belastingen tot uitoefening van hunne functien, alsmede van ambtenaren van justitie en politie, wanneer hunne ambtsverrigtingen dit vereischen ; dat geene goederen gelost mogen worden en geene andere goederen aan boord gebragt mogen worden dan die, welke voor het levensonderhoud der opvarenden of de verpleging der zieken noodig zijn, met bepaling dat de personen, met het overbrengen belast, zich niet aan boord mogen begeven. De kleederen van de personen, die krachtens de vorige zinsnede aan boord worden toegelaten, worden onmiddellijk na het verlaten van het schip, op de krachtens art. 25 der niet van 4 Dece mber 1872 (Staatsblad n°. 134) voorgeschreven wijze, ontsmet. Zij, die zich in strijd met het verbod van gemeenschap aan boord hebben begeven, worden onder de opvarenden gerekend en zijn aan dezelfde bepalingen als deze onderworpen, onverminderd de straffen tegen de gepleegde overtreding bedreigd. Art. 5. De schipper is verpligt de vragen, hem door den loods en den met het gezondheidsonderzoek belasten geneeskundige gedaan, naauwkeurig en naar waarheid te beantwoorden en aan Alt. 6 - 104 — laatstgenoemden zijn gezondheidsbrief, zoo hij dien bezit, te overhandigen. Art. 6. Onverminderd de verpligting tot aangifte krachtens art. 19 der wet van 4 December 1872 (Staatsblad n°. 134), geeft de schipper, op wiens vaartuig, na aankomst uit zee in eene Nederlandsche haven of op eene Nederlandsche reede liggende, eene der in art. 2 bedoelde ziekten waargenomen, wordt, daarvan binnen twaalf uren kennis aan den burgemeester van die havenplaats of van de gemeente, die het naast aan zijne ankerplaats ligt, hijscht de gele vlag en zorgt dat die blijve waaijen en dat geene gemeenschap met den wal en met andere vaartuigen plaats hebbe, alvorens het gezondheidsonderzoek is algeloopen. Art. 7. Het gezondheidsonderzoek geschiedt door den inspecteur, krachtens de gezondheidswet belast met het toezigt op de handhaving der wettelijke bepalingen betreffende besmettelijke ziekten of, onder zijn opzigt door geneeskundigen, daartoe door Ons aangewezen. Bij ontstentenis van de in het vorige lid genoemde personen, wordt in spoedeischende gevallen door den burgemeester, in art. 3 of 6 bedoeld, een voorloopig gezondheidsonderzoek aan een anderen geneeskundige opgedragen. De eerste alinea van dit artikel is aldus gewijzigd bij de wet van 21 Juni 1901, S. 157. — Bij besluit van 21 Juni 1887, S. 152, gewijzigd bij besluiten van 9 Mei 1886, S'. 103, 4 Juni 1902, S. 80, 14 November 1907, S. 297 en 28 Februari 1911, S. 82, is een instructie voor de geneeskundigen vastgesteld. Dit gewijzigd besluit is onder de bijlagen dezer wet opgenomen- — Bij besluit van 17 October 1895 is de be- — 105 - Art. » looning geregeld der in dit artikel bedoelde geneeskundigen. Dit besluit is onder de belagen dezer wet opgenomen. Art. 8. Het schip, dat j»ij het onderzoek, in art. 7 bedoeld, in een toestand gevonden wordt, die gevaar voor de gezondheid van de opvarenden of van anderen oplevert, of dat sedert minder dan een door den Minister van Binnenlandsche Zaken voor elke der in art. 2 bedoelde ziekten te bepalen en in de Nederlandsche Staatscourant aan te wijzen aantal dagen, eene wegens die ziekte besmet verklaarde haven verlaten heeft of een geval van die ziekte aan boord heeft gehad, kan bij bevelschrift van den burgemeester buiten gemeenschap met den wal gesteld worden, totdat de gezondheidsmaatregelen, krachtens art. 9 bevolen, toegepast zijn. De schipper zorgt met al de te zijner beschikking staande middelen voor de stipte naleving van de voorschriften dezer wet. Het staat evenwel aan den schipper vrij weder naar zee te vertrekken, wanneer hij zich aan deze voorschriften niet wil onderwerpen. alinea 1. Deze alinea is aldus nader vastgesteld bij de wet van 8 April 1893, S. 63. Art. 9. Hij, die het onderzoek doet, in art. 7 bedoeld, geeft den burgemeester, aangewezen in art. 6, schriftelijk advies omtrent de in 't belang der volksgezondheid te nemen maatregelen, aan welk advies de burgemeester verpligt is, overeenkomstig de bepalingen dezer wet en zoo noodig onder inroeping van de hulp der maritieme of militaire magt, onver- Art. 10 — 106 — wijld gevolg te geven, behoudens zijn beroep op Onzen Minister van Binnenlandsche Zaken. Hangende diens beslissing, blijft het schip buiten gemeenschap met den wal. Art. 10. De opvarenden, die bij het gezondheidsonderzoek bevonden worden niet te lijden aan eene der in art. 2 bedoelde ziekten, kunnen, met toestemming van den met het onderzoek belasten geneeskundige, terstond onbelemmerd aan den wal worden toegelaten; vooraf heeft ontsmetting plaats, indien deze door den geneeskundige noodig' wordt geoordeeld. Zij mogen niet weder in het schip komen, alvorens de gemeenschap met den wal hersteld is. alinea 1. Deze alinea is aldus nader vastgesteld bij de wet van 8 April 1893, S. 63. Art. 11. De opvarenden, die bij het gezondheidsonderzoek bevonden worden aan eene der in art. 2 bedoelde ziekten te lijden of ziekteverschijnselen vertoonen, welke het ontstaan van zoodanige ziekte bij hen' doen verwachten, worden overgebragt naar eene door den burgemeester aan te wijzen inrigting voor verpleging van lijders aan besmettelijke ziekten, en daar afgezonderd en verpleegd, tenzij de geneeskundige, met het gezondheidsonderzoek belast, verklare dat de toestand van den lijder het vervoer niet gedoogt of dat andere omstandigheden het vervoer niet raadzaam make '. • Lijders, die op de plaats, waar het onderzoek geschiedt, of in hare onmiddellijke nabijheid wonen, kunnen, met vergunning van den burgemeester, ge- — 107 — Art. 14 geven na ingewonnen advies van den geneeskundige, naar hunne woning vervoerd worden. Geene voer- of vaartuigen worden tot het in de twee vorige zinsneden bedoelde vervoer gebruikt, dan die door den burgemeester aangewezen of goedgekeurd zijn. Zij worden na gebruik ontsmet volgens zijne voorschriften. Op het begraven der aan eene der genoemde ziekten overledenen zijn de bepalingen der wet van 4 December 1872 (Staatsblad n°. 134) van toepassing. Art. 12. Indien in de gemeente geene gelegenheid tot verpleging van zieken aanwezig is, worden de lijders op de wijze, in het voorgaande artikel bedoeld, vervoerd naar eene naburige inrigting, des noodig door Onzen Minister van ■ Binnenlandsche Zaken aan te wijzen. Art. 13. De kosten -van verpleging worden door de verpleegden of hunne erfgenamen vergoed, volgens een tirief, vast te stellen bij algemeenen maatregel van inwendig bestuur. Behoeftigen worden op 's Rijks kosten verpleegd volgens een op voormelde wijze vast te stellen tarief. alinea 1. De bedoelde maatregel van inwendig bestuur is vastgesteld bij besluit van 21 Juni 1877, S. 153, onder de bijlagen dezer wet opgenomen. Art. 14. De bij het gezondheidsonderzoek besmet of yan besmetting verdacht bevonden schepen worden, indien en voor zoover de geneeskundige, met het onderzoek belast, dit noodig oordeelt, onverwijld ontsmet, na verwijdering der passagiers en van het gedeelte der bemanning, .dat niet met de Art. 14 — 108 — bewaking van bet schip of hulp bij de ontsmetting belast wordt. Zoodra de ontsmetting van het schip is afgeloopen, worden ook de aan boord gebleven personen ontsmet. Wanneer er nog zieken aan boord zijn, kan een gedeelte van het schip worden ontsmet en later het overige, of nog eenmaal het geheele schip, naar omstandigheden. De ontsmetting geschiedt volgens de regelen, krachtens art. 25 der wet van 4 December 1872 (Staatsblad n°. 134) vastgesteld. De in de lading aanwezige koopmansgoederen worden onbelemmerd aan den vasten wal toegelaten, tenzij de toestand van het schip of de aard dezer goederen de ontsmetting noodzakelijk maakt. De kleederen en het beddegoed, alsmede andere voorwerpen, die met zieken of lijken in aanraking zijn geweest, worden ontsmet of na onteigening vernietigd, overeenkomstig de regelen vastgesteld krachtens artt. 5 en 25 van de -in dit artikel aangehaalde wet. Sis er, naar het oordeel van den persoon met het toezigt op de ontsmetting van koopmansgoederen belast, geene voor de ontsmetting geschikte plaats door den burgemeester aan te wijzen, dan worden zij onder de, door den inspecteur of die hem vervangt, aan te wijzen en door den burgemeester vast te stellen voorzorgen vervoerd naar eene voor dat doel door Onzen Minister van Binnenlandsche Zaken^aangewezen plaats. alinea 7. I>3zo alinea is aldus gewijzigd bij de wet van 21 Juni 1901, S. 157. — 109 — Art, 19 Art. 15. De kosten van het gezondheidsonderzoek en van de dien ten gevolge genomen maatregelen komen, behoudens het bepaalde in art. 13, ten laste van het Rijk. Zie het besluit van 17 October 1895, onder de bijlagen opgenomenAlt. 16. De burgemeester en het door hem noodig gekeurde en hem vergezellende personeel is bevoegd, ter uitvoering van deze wet, uit zee aankomende of aangekomen schepen ten allen tijde te betreden, zelfs zonder toestemming van den schipper. Art. 17. De voorafgaande bepalingen omtrent schepen zijn op oorlogschepen, zoowel Nederlandsche als vreemde, toepasselijk, met dien verstande : 1°. dat hetgeen ten aanzien van den schipper is voorgeschreven toepasselijk is op den kommanderenden officier ; 2°. dat het gezondheidsonderzoek, bedoeld bij artt. 1 en 7, zich kan bepalen tot eene schriftelijke beantwoording van vragen door een der in art. 7 aangewezen ambtenaren of geneeskundigen gedaan. Die beantwoording moet dan worden onderteekend door den kommanderenden officier en den eerstaanwezenden officier van gezondheid aan boord. Strafbepalingen. Art. 18. (Vervallen.) Dit artikel is vervallen op grond van art. 3, litt. d der wet van 15 April 1886, S. 64, als zijnde in de bepaling voorzien bij art. 184 van het Wetboek van Strafrecht. Art. 19. Overtreding van de bepalingen der artt. 3, 4, 5, 6 en alinea 3 van Art. 20 — 110 — art. 11 wordt gestraft met heehtenr van ten hoogste een jaar of geldboete van ten hoogste ƒ 500. De straf tegen het niet hijschen der vlag, zooals dat bij het eerste lid van art. 3 is voorgeschreven, is niet toepasselijk op hem, die tijdens het verzuim met de besmetverklaring niet bekend was.~ Dit artikel is gehandhaafd bij art. 10, n°. 38 der wet van 15 April 1886, S. 64; in het artikel is de wijziging gebracht, die het bij genoemd nummer en volgens art. 11 dier wet heeft ondergaan. Ait. 20. (Vervallen.) Dit artikel^ houdende toepasselijkverklaring van art. 463 van het Strafwetboek en art. 20 der wet van 29 Juni 1854, S. 102, is vervallen. Slotbepalingen. Art. 21. De publicatie van 10 Januarij 1805 van het Staatsbewind der Bataafsche Republiek en de Koninklijke besluiten van 8 Maart 1817, van 19 November 1819 en van 6 Julij en 10 Augustus 1831 zijn ingetrokken. Art. 22. Onder het woord reede" wordt in deze wet verstaan elke ankerplaats voor uit zee komende schepen binnen de zeegaten en op de rivieren en stroomen. Art. 23. Deze wet treedt in werking op een nader door Ons te bepalen tijdstip. De inwerkingtreding der wet is bij besluit van 3 Juli 1877, S. 156, bepaald op 1 Augustus 1877 -111 — Lasten en bevelen, dat deze in het Staatsblad zal worden geplaatst, en dat alle Ministeriële Departementen, Autoriteiten, Colleglen en Ambtenaren, wien zulks aangaat, aan de nasuwkeurige uitvoering de hand zullen houden. Gegeven te 's-Gravenhage, den 28sten Maart 1877. WILLEM De Min. van Binnenl. Zaken, Heemskerk. De Minister van Marine, Taalman Kip. (üitgeg. 6 April 1877.) In afwachting van de inwerkingtreding van de wet van 81 Juli 1915, S. 346, houdende herziening van de wet van 28 Maart 1877, S. 85, zooals die eerder is gewijzigd, is reeds bij besluit van 24 September 1915, S. 405, de tekst der herziene wet opnieuw bekend gemaakt. Deze tekstpublicatie, geschied uit kracht van art. III der bovengeaoemde wijzigingswet, luidende als volgt: osAT'" ?ïo,?,po0nzen la8t wordt de wet van 28 Maart 1877 {Staatsblad n°. 35), met de daarin door of tengevolge van vroegere wetten en van deze wet gebrachte wijzigingen en aanvullingen, zoo spoedig mogelijk na de totstandkoming van deze wet m eene doorloopend genummerde reeks van artikelen samengevat en, onder inachtneming van de, in van Begeeringsweee uitgaande stukken, gevolgde spelling in hit Staatsblad geplaatst, ^ Is hieronder opgenomen (verg. de noot op bladz. 100). | Besluit van den 2isten September 1915, S. 405, ' houdende bekendmaking van den tekst der wet van 28 Maart 1877 (Staatsblad n°. 35), gewijzigd bij de wetten var 15 April 1886 (Staatsblad n°. 64), 8 April 1893 (Staatsblad n°. 63), 21 Juni 1901 (Staatsblad n°. 157) en 31 Juli 1915 (Staatsblad n°. 346), tot wering van besmetting door uit zee aankomende schepen. — 112 — Wij WILHELMLNA, enz. Op de voordracht van Onzen Minister van Staat, Minister van Binnenlandsche Zaken en van Onzen Minister van Marine van 10 September 1915, n°. 11581, afdeeling Volksgezondheid en Armwezen en van 22 September 1915, afdeeling B n°. 45; Gelet op artikel III der wet van 31 Juli 1915 (Staatsblad n°. 346); Hebben goedgevonden en verstaan: den tekst der wet van 28 Maart 1877 (Staatsblad n°. 35), tot wering van besmetting door Uit zee aankomende schepen, zooals deze is gewijzigd bij de wetten van 15 April 1886 (Staatsblad n°. 64), 8 April 1893 {Staatsblad n°. 63), 21 Juni 1901 (Staatsblad n°. 157) en 31 Juli 1915 (Staatsblad n°. 346), overeenkomstig het bepaalde in artikelIII van laatstgenoemde wet(*), algemeen bekend te maken door bijvoeging van dien tekst in zijn geheel bij dit besluit. Onze Ministers van Binnenlandsche Zaken en van Marine zijn „belast met de uitvoering van dit besluit, dat ip het Staatsblad zal worden geplaatst. 's-Gravenhage, den 24sten September 1915. WILHELMINA. De Minister van Staat, Minister van Binnenlandsche Zaken, Cort v. d. Linden. De Minister van Marine, 3. J. Bambonnet. (Uitgeg. 16 Oct. 1915.) TEKST der wet van 28 Maart 1877 (Staatsblad n°. 35), tot wering van besmetting door uit zee aankomende schepen. Art. 1. Elk schip, uit zee in eene Nederlandsche haven of op eene Nederlandsche reede aankomende of na aankomst uit zee daar liggende, wordt onderworpen aan een gezondheidsonderzoek : 1°. wanneer het komt uit landen, landstreken of plaatsen, die, op het tijdstip van het vertrek van het schip, door Onzen Minister van Binnenlandsohe Zaken zijn besmet verklaard wegens (*) Zie omtrent de laatste wijzigingswet van 31 Juli 1915, S. 346: Bijl. Hand. 2« Kamer 1914/15, n°. 292, 1-9, ffanrf. 2o Kamer 1914/15, bladz. 1742. Hand. 1« Kamer 1914/15, bladz. 437. (1) Gewijzigd vastgesteld in 1915. — 113 — eene der ziekten, in of krachtens het volgend artikel aangewezen; 2°. wanneer eene zoodanige ziekte tijdens de jongste zeereis voorgekomen is, of aan boord voorkomt. Bij algemeenen maarregel van bestuur kan nader worden bepaald, wanneer een schip, voor de toepassing van dezt? wet, wordt geacht te komen uit een land, landstreek of plaats. Bij algemeenen maatregel van bestuur kunnen gevallen worden aangewezen, waarin schepen, met afwijking van het bepaalde in het eerste lid-, niet aan een gezondheidsonderzoek worden onderworpen. 2. De ziekten, in het voorgaande artikel bedoeld, zijn : pest, gele koorts en Aziatische cholera. Bij algemeenen maatregel van bestuur kan deze wet ook van toepassing verklaard worden op daarin niét genoemde ziekten. Die maatregel is niet langer verbindende dan . gedurende een jaar na zijne afkondiging, tenzij hij binnen dat tijdperk door de wet bekrachtigd zft. 3. De gezagvoerder van een schip, dat aan een gezondheidsonderzoek moet worden onderworpen, uit zee eene Nederlandsche. haven of reede willende aandoen, zorgt, zoodra bij in het gezicht van den wal is, dat zijn schip een bij algemeenen maatcegel van bestuur te om- 5 sofcjqven sein voert, totdat het schip tot het I vrije verkeer is toegelaten of totdat het het gebied van het Bink in Europa verlaten heeft, -en zorgt voorts dat geene gemeenschap van' het sohip met den wal of met andere schepen plaats hebbe, alvorens het gezondheidsonderzoek is afgeloopen. De gezagvoerder van het loodsvaartuig is verplicht, wanneer hij verneemt, dat eene der in of krachtens art. 2 aangewezen ziekten aan boord voorkomt, zorg te dragen, dat de bemanning van het loodsvaartuig geene gemeenschap met het sohip hebbe. Hij mag evenwel zijne hulp en die van den loods aan het sohip niet onthouden. De aan boord genomen loods is verplicht voor de naleving van het in de eerste alinea van dit artikel vermelde voorschrift te waken, voor zoover dit nog niet vóór zijne komst aan boord is nageleefd, en den gezagvoerder bekend te maken met de namen der landen, landstreken en plaatsen krachtens art. 1 besmet verklaard, en met zijne verplichtingen volgens deze wet. De loods, of bij ontstentenis van een loods de gezagvoerder, geeft onverwijld aan den' burgemeester der plaats, waar het gezondheidsonderzoek zal worden verricht, of aan dé door deze aan te wijzen personen, betzij door seinen betzn schriftelijk, bericht van den gezondheidstoestand der opvarenden en van de reden (2) Gewijzigd in 1915. (3) Gewijzigd vastgesteld in 1915. S. & J. n°. 26, 11» dr. a — 114 — waarom het sohip het sein, krachtens de eerste zinsnede van dit artikel voorgeschreven, voert. De gezagvoerder is verplicht met zijn schip de ligplaats, hem door of van wege den burgemeester aangewezen, in te nemen, en aldaar te verblijven, totdat hem, in verband met op eene andere plaats te nemen maatregelen, bevel tot opvaren daarheen is verstrekt; of hem verlof tot doorvaren gegeven is, of hij, gebruik makende van de bevoegdhed hem bij artikel 8, 2de lid, toegekend, weder zee kiest. 4. Het verbod van gemeenschap met den wal of met andere schepen, brengt mede dat geen der opvarenden het schip mag verlaten en dat niemand zich aan boord van het schip mag begeven, met uitzondering van den loods, de ambtenaren van het Staatstoezicht op de volksgezondheid, de geneeskundigen met het gezondheidsonderzoek en de personen met de uitvoering van ingevolge deze wet te nemen maatregelen belast, van de geneeskundigen of geestelijken, belast met het verleenen van geneeskundige of geestelijke hulp aan de lijders , en van de Rijksambtenaren der belastingen tot uitoefening van hunne functiën, alsmede van ambtenaren van juBtitie en politie, wanneer hunne ambtsverrichtingen dit vereischen ; dat geene goederen gelbst mogen worden en geene andere goederen aan boord gebracht mogen worden dan die, welke vóór het levensonderhoud der opvarenden, voor de uitvoering van ingevolge deze wet te nemen maatregelen of voorde verpleging der zieken noodig zijn, met bepaling dat de personen, met het overbrengen belast, zich niet aan boord mogen begeven. De kleederen van de personen, die krachtens de vorige zinsnede aan boord worden toegelaten, worden, zoo noodig, onmiddellijk na het verlaten van het schip, op de krachtens artikel 25 der wet van 4 December 1872 (Staatsblad. n°. 134) voorgeschreven wijze, ontsmet. Zij, die zich in strijd met het verbod van gemeenschap aan boord hebben begeven, worden onder de opvarenden gerekend en zijn aan dezelfde bepalingen als deze onderworpen, onverminderd de straffen tegen de gepleegde overtreding bedreigd. 5. De gezagvoerder, indien een geneeskundige aan boord is, ook deze en de opvarenden zijn verplicht de vragen, hun door den loods, den inspecteur, of den met het gezondheidsonderzoek belasten geneeskundige gedaan, desgevraagd ook schriftelijk, nauwkeurig en naar waarheid te beantwoorden. Zij bevorderen, voorzooverre dat in hun vermogen staat, het gezondheidsonderzoek. De gezagvoerder overhandigt zijne gezondheidspassen, zoo hij die bezit, aan den inspecteur of den geneeskundige, die het gezondheidsonderzoek verricht. De (4) Gewijzigd in 1915. (5) Gewijzigd vastgesteld in 1915. — 115 - overige scheapspapieren Worden desverlaned het ~ WteU!; °f den geneeskundig^ Jegeirn ° 6rZOek Terricüt' *er inzage <,;£' t°nIfminderd de verplichting tot aan- ™J.f (Sta.amad»°- 134), geeft de gezag, voerder op wiens schip, na aankomst uit zie n eene Nederlandsche Wen of op eene Neder i5? j aangewezen ziekten waargenomen wordt, daarvan binnen twaalf uren kelnlsaaS den burgemeester van die havenplaats of van de gemeente, die het naast aan zijne ankerplaats ligt, doet zijn schip het kraohtens artikel 3 voorgeschreven sein voeren, totdat het sohip tot hit jerkeer is toegelaten, of totdat het het gebied van het Rijk in Europa verlaten heeft, en zorgt dat geene gemeenschap met den wal en met andere schepen plaats hebbe, alvorens het gezondheidsonderzoek is afgeloopen. 7. Hetgezondherdsonderzoek geschiedt door xZS h»?flSP+ Ti krachtel"< de GezondheidsZ?w T-f^ het,:toezicht °P de handhaving fcf W>k%bep^Iingen betreffende besmetteiX Z ™ 3 °Vndf zlJn door genees¬ kundigen, daartoe door Ons aangewezen. k,,nL„ai?eme!nen maatregel van bestuur 3 blJ?ondere voorschriften worden vastgesteld omtrent het gezondheidsonderzoek van passagiersbooten. Bij verhindering of ontstentenis van de in ™L?6™^ hd genoemde personen, wordt in fn^T-t8? o6n,de gevallen door den burgemeester, Sm^S1 3 of ,6 bed°ld, een voorloopig gezondopgedragen ^ ^ anderen geneeskundige -■8- ^e gezagvoerder zorgt met al de te zjjner beschikking staande middelen voor de stipte naleving van de voorschriften, die in of Kracütens deze wet worden gegeven. Met staat evenwel aan den gezagvoerder vrij, weder naar zee te vertrekken, wanneer hij zien aan deze voorschriften niet wil onderwerpen. Hij neemt daarbij de hem gegeven bevelen in acht. B| algemeenen maatregel van bestuur women de voorwaarden vastgesteld, onder weiKe de gezagvoerder in dat geval passagiers lossen en Iading en P°st8tukken kan \ Hjj. die het gezondheidsonderzoek doet, an j n burgemeester van de gemeente, w»»r de maatregelen behooren te worden toe- (6) Gewijzigd in 1915. • ^7X?iet üet tweede lid aangevuld en gewijzigd in 191o. J ° (8) Gewijzigd vastgesteld in 1915. (9) Gewijzigd vastgesteld in 1915. — 116 — gepast, schriftelijk advies omtrent de in 't belang der volksgezondheid te nemen maatregelen. De burgemeester beslist, behoudens beroep van hem, die het gezondheidsonderzoek instelde, op Onzen Minister van Binnenlandsche Zaken, welk gevolg aan dit advies zal worden gegeven. Zoo noodig, roept hij daarbij de hulp der maritieme of militaire macht in. In geval van beroep blijft, hangende de beslissing van Onzen Minister van Binnenlandsche Zaken, het schip buiten gemeenschap met den wal. 10. Bij algemeenen maatregel van bestuur worden, voorgeschreven de maatregelen, waaraan het schip, dat aan een gezondheidsonderzoek onderworpen iB geweest, zijn lading, daaronder begrepen postpaketten, en zijn opvarenden worden of kunnen worden onderworpen. 11. Bij algemeenen maatregel van bestuur kunnen tevens voorschriften worden gegeven ten aanzien van de periodieke verdelging van ratten aan boord van schepen, liggende binnen bet Rijk in Europa, ook al zijn deze niet aan een gezondheidsonderzoek onderworpen ge' weest. 12. Bij of krachtens algemeenen maatregel van bestuur wordt vastgesteld de vorm der aan de belanghebbenden af te geven verklaringen betreffende de toegepaste maatregelen. 13. Bij algemeenen maatregel van hestuur worden aangewezen de plaatsen, waar het gezondheidsonderzoek wordt ingesteld en waar de maatregelen, bedoeld in artikel 16, en de voorschriften, bedoeld in artikel 11, warden toegepast. 14. Door Ons kan, met afwijking voor zoover noodig van b,** bepaalde bij artikel 7, onder nader te stellen voorwaarden, in overleg met het bestuur eener gemeente, worden bepaald, dat het gezondheidsonderzoek, de maatregelen, bedoeld in artikel 10, en de voorschriften, bedoeld in artikel 11, worden toegepast door die gemeente. De kosten van een en ander worden, volgens door Ons te stellen regelen, aan de gemeente vergoed. 15. De kosten van hfit gezondheidsonderzoek en van de dientengevolge genomen maatregelen komen ten laste van het Rijk. 16. De burgemeester, de ambtenaren van het Staatstoezicht op de volksgezondheid, de geneeskundige, die net gezondheidsonderzoek instelt, benevens het verdere personeel, dat belast is met de uitvoering van ingevolge deze (10—14). In 1915 nieuw ingevoegd ter vervanging van de artikelen 10—14 (ojid). De in deze nieuwe artikelen bedoelde algemeene maatregelen van bestuur zijn nog niet vastgesteld. Zie de noot op blz. 100. (15) Gewijzigd in 1915. (16) Gewijzigd in 1915. - 117 — wet te nemen maatregelen, zijn bevoegd, ter uitvoering van deze wet, uit zee aankomende hlwg °m,en Mjwpen ten allen tijde te betreden, zelfs onder toestemming van den gezagvoerder. 8 „vf7" De.. voorafgaande bepalingen omtrent op °°rl°g<»schepen, zoowel NedervTrsSdef8 VTeemde' toePa88elÜk> ™t dien. da* hétgeen ten aanzien van den gezagvoerder is voorgeschreven toepasselijk is op de" commandeerenden officier ■ J,-,™1»1 gezondheidsonderzoek zich kan ™£ ™ °j eene sohriftelijke beantwoording ITi^f d°°r 6en der in artikel 7 of ingevolg! SgengSr2611 awbtenaren 0f genee8" tJv^j 8!ftw0?dillg moet dan worden onderreeKend door den commandeerenden officier en den eerstaanwezenden officier van gezondneid aan boord. Strafbepalingen. frSl . Overtreding van een van de bepalin- deze w.frtlkefeh ?' tl5' 6' 8'of Tan de krachtens van w vastgestelde algemeene maatregelen van t:fifcUUr ^ordt gestraft met hechtenis hoogste 6en ]aar °f geldb°ete van ten 7ooal,SHÏÏfvteg^ hef"uiet v°eren van het sein, zooals dat krachtens het eerste lid van artikel 3 " die SSr'18 niet toepasselijk op hem, rinVnï!alHet T1erzulIn "«et de besmetverkla! ring niet bekend was. w0«LÏV? ^SZe 7et, strafbaargesfcelde feiten worden beschouwd als overtredingen. Slotbepalingen. van"'* J\ PnWcatje van 10 Januari 1805 "bliek 1 |taatsb.e^nd der Bataafsohe Republiek en de Konmkhjke besluiten van 8 Maart »n i a Tn 19. November 1819 en van 6 Juli oJ8 Ar^StlS 1831 ziJ"n ingetrokken. ai. Under het woord „reede" wordt in deze komen6/8^ elke ankèrplaats voor uit z" Komende schepen binnen de zeegaten en öp de rivieren en stroomen. y ,22. Deze wet treedtin werking op een nader door Ons te bepalen tijdstip. 1 e™adael ■ Behoort bij het Koninfiijk besluit van 24 September 1915 (Staatsblad n°. 405). n ir- • Ons bekend, t>e Minister van Binnenlandsche Zaken, n i,. . Cort v. d. Linden üe Minister van Marine, J. J. Rambonnet (17) Gewijzigd in 1915. (18) Gewijzigd in 1915 (oud 19). (19) Nieuw ingevoegd in 1916. - 118 - B IJ L A G E N der wet van 28 Maart 1877, S. 35. Besluit van den 2lsten Junij 1877, S. 152, houdende instructie voor den geneeskundige belast met het gezondheidsonderzoek, bedoeld bij art. 7 der wet van 28 Maart 1877 (Staatsblad n°. 35), tot wering van besmetting door uit zee aankomende schepen. (Zooals dat besluit is qemjzigd bij besluiten van 9 Mei 1886, S. 103, 4 Juni 1902, S. 80, 14 November 1907, S. 297 en 28 Februari 1911, S. 82.) (1) Wu WILLEM III, enz. Op de voordragt van Onzen Minister van Binnenlandsche Zaken, van 14 Mei 1877, litt. N, 9de afdeeling; Den Baad van State gehoord (advies van den 12den Junij 1877, n°. 26); Gezien de nadere voordragt van Onzen Minister voornoemd, van 18 Junij 1877, n°. 61, 9de afdeeling ; Hebben goedgevonden en verstaan: Art. 1. De geneeskundigen, krachtens artikel 7 der wet van 28 Maart 1877 (Staatsblad n°. 36), belast met het gezondheidsonderzoek van schepen, zijn verpligt bij dit onderzoek de voorschriften op te volgen, vermeld in de bij dit besluit gevoegde instructie. 2. Dit besluit treedt in werking gelijktijdig met de wet van 28 Maart 1877 (Staatsblad no. 35). (2) Onze Minister van Binnenlandsche Zaken is belast met de uitvoering van dit besluit, waarvan afschrift zal worden gezonden aan Onzen (1) Dit besluit sluit zich nog aan bij de wet, zooals deze luidt in hare redactie v6or de wijziging van 1915. Vergelijk daaromtrent de noot op blz. 100. (2) Bij besluit van 3 Juli 1877, S. 156, bepaald op 1 Augustus 1877. — 119 — Minister van Marine, en hetwelk in het Staattsblad zal worden geplaatst, 's Gravenhage, den 21sten Junij 1877. WILLEM. De Minister van Binnenlandsche Zaken, Hkemskkrk. {Uitgeq. 28 Junij 1877.) INSTRUCTIE voor den geneeskundige, belast met het gezondheidsonderzoek, bedoeld bij art. 7 der wet van 28 Maart 1877 (Staatsblad n°. 35), tot weting van besmetting door uit zee aankomende schepen. Art. 1. De geneeskundige verrigt de werkzaamheden, in deze instructie omschreven, onder het opzigt van den inspecteur, krachtens de Gezondheidswet belast met het toezigt op de handhaving van de wettelijke bepalingen betreffende besmettelijke ziekten (1) (art. 7 der wet). 2. Hij zorgt, dat hij steeds zoo spoedig mogelijk beschikbaar zij, wanneer zijne diensten worden gevorderd. 3. Hij vangt het gezondheidsonderzoek van het schip, dat daaraan moet worden onderworpen aan, zoodra de omstandigheden van weer en tijd dit veroorloven, met inachtneming van door den Minister van Binnenlandsche Zaken gegeven bevelen. (2) 4. Hij neemt inzage van de monsterrol en van den gezondheidsbrief zoo de schipper dien bezit. 5. Hij doet aan den schipper de vragen volgens het voorschrift door den Minister van Binnenlandsche Zaken gegeven, en meldt de beantwoording daarvan bij door hem en, in het geval van art. 17 der wet door den kómmanderenden officier en den eerstaan wezenden officier van gezondheid, onderteekend rapport aan den burgemeester. 6. Hij moet alle opvarenden zien en, bij twijfel omtrent hun gezondheidstoestand, zoo naauwkeurig mogelijk onderzoek doen. Indien uit de verklaring van den schipper blijkt dat lijders aan pest, gele koorts of Aziatische cholera gedurende de reis aan boord zijn van^unYlS,Wo"8 | beBluit — 120 — geweest, of dat gedurende de reis eene ongewone sterfte onder de ratten is waargenomen, zoomede indien het onderzoek aantoont of termoeden doet, dat er lijders aan genoemde mekten aan boord zijn of geweest zijn, of dat onder de ratten ongewone sterfte bestaat, stelt hij -een onderzoek in naar den toestand van het schip (verblijfplaatsen, kielwater, drinkwater, enz.), naar den aard der lading en de wijze van stuwing. (1) 7. Vóór of onmiddellijk na het verlaten van een besmet schip draagt hij zorg voor de ontsmetting zijner kleederen, volgens de regelen ingevolge art. 26 der wet van 4 December 1872 (Staatsblad n°. 134) door Ons bij algemeenen maatregel van inwendig bestuur vastgesteld of nader vast te stellen. (2) 8. Hij geeft aanden burgemeieater onmiddellijk berigt van den uitslag van het onderzoek en, zoo daarvoor grond is, een schriftelijk advies omtrent: 1°. het buiten gemeenschap met den wal stellen van het schip (art. 8 der wet); 2°. de noodzakelijkheid van de ontsmetting der opvarenden, voor zoover dezen aan den wal kunnen worden toegelaten (art. 10); 3°. het vervoer van lijders naar eene inrigting voor verpleging van lijders aan besmettelijke ziekten (art. 11, alinea 1); 4«. de vergunning tot het vervoer van lijders naar hunne woning (art. 11, alinea 2); 5°. de ontsmetting van het schip en van de koopmansgoederen, daaronder begrepen de verdelging van de aan boord aanwezige ratten en ander ongedierte en de ontsmetting of vernietiging van voorwerpen, die met zieken of lijken in aanraking zijn geweest (art. 14). (3) (1) Lid 2 is aldus nader vastgesteld bij besluit van 14 November 1907, S. 297. h (2) Dit artikel is aldus gewijzigd bij besluit van 9 Mei 1886, S. 103. — De regelen zijn vastgesteld bij besluit van 29 Juni 1907, S. 155, ter uitvoering waarvan is vastgesteld de sedert gewrjzigde beschikking van den Minister van Binnenlandsche Zaken van 16 Juli 1907. Het besluit en de beschikking z»n onder de bijlagen van de wet van 4 December 1872, S. 134, opgenomen. (3) 50. is aldus gewijzigd bij besluit van 14 November 1907, S. 297, — 121 — 9. Hij zendt aan den inspecteur vóór den lOden der maanden April, Julij, October en Januarij eene opgaaf volgens door den Minister van Binnenlandsche Zaken vast te stellen model, van de in het afgeloopen kwartaal onderzochte schepen, of een berigt, dat hij in dien tijd niet tot het onderzoek van schepen geroepen is. Indien het gezondheidsonderzoek leidt tot het nemen van maatregelen, geeft hij hem binnen 24 uren kennis van het hetgeen is Vèrrigt. Bij twgiel omtrent de te nemen maatregelen wordt door hein ten spoedigste advies van den inspecteur gevraagd. (1) 10. Hij houdt toezigt óp de uitvoering der maatregelen, wanneer hem dit door den burgemeester wordt opgedragen. 11. Het is hetu verboden eenige andere beteening, dan die hem van Rijkswege is toegekend, te vorderen of aan te nemen ter zake van het gezondheidsonderzoek van schepen. 42. De bepalingen dezer instructie gelden, **ft uitzondering van art. 9, ook voor de inspecteurs indien het gezondheidsonderzoek door hen wordt verrigt en met uitzondering van art. 2 en van het berigt, bedoeld in het lste lid van art. 9, ook voor den geneeskundige, die krachtens het 2de lid van art. 7 der wet van 28 Maart 1877 (Staatsblad n°-. 35) door den burgemeester met het gezondheidsonderzoek van een schip is belast. Deze geneeskundige zendt voor het einde der maand, waarin een gezondheidsonderzoek door hem is verrigt, hetwelk niet tot het nemen van maatregelen geleid heeft, daarvan berigt aan den inspecteur in zijnen kring. (2) Behoort bij Koninklijk besluit van 21 Junij 1877, n°. 38 (Staatsblad n°. 152). Mij bekend, De Minister van Binnenlandsche Zaken, Heemskerk. (1) De eerste en de laatste alinea van dit artikel zijn aldus gewijzigd bij besluit van 4 Juni 3902, 8. 80. (2) Dit artikel is aldus gewijzigd bij besluit van 4 Juni 1902, S. 80. — 122 — 33KSLUIT van den 2\sten Junij 1877, S. 153, tot vaststelling van het tarief van verpleegkosten, bedoeld in art. 13 der wet van 28 Maart 1877 (Staatsblad n°. 35), tot wering van besmetting door uit zee aankomende schepen, (i-) Wij WILLEM III, enz. Gelet op artikel 13 der wet van 28 Maart 1877 (Staatsblad n°. 35); Op de voordragt van Onze Ministers van Binnenlandsche Zaken en van Marine, van 7 Mei 1877, n°. 62, afdeeling IX, en van den 14den daaraanvolgende, litt. B, n°. 47; Den Raad van State gehoord (advies van den 12den Junij 1877, n°. 25); Gelet op het nader rapport van Onze voornoemde Ministers, van den löden Junij 1877, litt. G, afdeeling IX, en van den 18den dier maand, litt. B, n°. 6; Hebben goedgevonden en verstaan te bepalen: Art. 1. De kosten, verschuldigd ter zake van verpleging wegens eene der besmettelijke ziekten bedoeld in art. 2 der wet van 28 Maart 1877 (Staatsblad n°. 35), voor lijders die in een schip uit zee aangekomen, zijn opgenomen in eéne inrigting voor verpleging van lijders aan die ziekten, bedragen vier gulden (f 4) per etmaal voor eiken lijder. Deze kosten worden in elk geval over drie etmalen berekend, al heeft de verpleging korter geduurd. Een gedeelte van een etmaal wordt vooreen geheel berekend. 2. Voor behoeftige lijders die, om de redenen in art. 1 vermeld, in eene inrigting voor verpleging van lijders aan eene besmettelijke ziekte zijn opgenomen, worden de uit 's Rijks schatkist aan het bestuur dier inrigting te betalen kosten van verpleging bepaald op tien gulden (f 10) voor het eerste etmaal en twee guden vyjftig cents (7 2.50) voor elk volgend etmaal. 3. Dit besluit treedt in werking gelijktijdig (1) Dit besluit sluit zich nog aan bij de wet, zooals deze luidt in hare redactie vóór de wijziging van 1915. Vergelijk daaromtrent de noot op bladz. 100. — 123 — met de wet van 28 Maart 1877 (Staatsblad n°. 35). (1) Onze Minister van Binnenlandsche Zaken ia belast met de uitvoering van dit besluit, dat in het Staatsblad zal worden geplaatst, en waarvan afschrift zal worden gezonden aan den Raad van State en aan de Algemeene Rekenkamer, 's Gravenhage, den 21sten Junij 1877. WILLEM. De Minister van Binnenlandsche Zaken, Heemskerk. De Minister van Marine, Taalman Kip. (üitgeg. 2 Junij 1877.) Besluit van den Ylden October 1895, betreffende de toekenning van belooning aan geneeskundigen, belast met het gezondheidsonderzoek van zeeschepen. (2) Wij EMMA, enz. «j*f? Op de voordraoht van den Minister van Binnenlandsche Zaken van 14 October 1895, n°. 3951, afdeeling Medische Politie; Gelet op artt. 7 en 15 der wet van 28 Maart 1877 (Staatsblad n°. 35), gewijzigd bij de wet van 8 April 1893 (Staatsblad n°. 63), en op het Koninklijk besluit van 14 Januari 1881, n°. 2 ; Hebben goedgevonden en Verstaan : Met ingang van 1 Januari 1896, met irtrekking van het Koninkhjk besluit van 14 Januari 1881, n°. 2, te bepalen : 1°. dat aan de geneeskundigen bedoeld in art. 7 der wet van 28 Maart 1877 (Staatsblad n°. 35), voorzoover zij niet tot de ambtenaren van het geneeskundig Staatstoezicht behooren, ter zake van het door hen, ingevolge de bepa1' Ugen dier wet, verrichte gezondheidsonderzoek zal worden toegekend :' o. de som van tien gulden (/ 10) voor elk der (1) Bij besluit van 3 Juli 1877, S. 156, bepaald op 1 Augustus 1877. (2) Dit besluit sluit zich nog aan bij de wet, zooals deze luidt in hare redactie van vóór de wijziging van 1915. Vergelijk daaromtrent de noot op bladz. 100. — 124 — eerste honderd schepen, onderzocht tusschen 1 Januari en 31 December van ieder jaar; 5. de som van vijf gulden (/ 5) voor elk volgend schip, in dat tijdvak onderzoekt; 2°. dat aan bedoelde geneeskundigen bovendien eene som van tien gulden (/ 10) zal worden toegekend, wanneer zij, ingevolge lastgeving van den burgemeester, toezicht hebben gehouden op de uitvoering der voorschriften in artt. 10,11 en 14 der wet of in een dier artikelen vermeld ; 3°. dat de sub 1°. vermelde belooning, wanneer de Minister van Binnenlandsche Zaken het noodig oordeelt, kan worden vervangen door eene vaste belooning van honderd gulden (/ 100) 's jaars; in welk geval de geneeskundige voor de werkzaamheden sub 2°. bedoeld bovendien aanspraak kan maken op de daarvoor vastgestelde belooning van tien gulden (/ 10); 4°. dat bedoelde geneeskundigen de kosten van hun vervoer naar het Schip aan het Rijk in rekening kunnen brengen, tenzij door den Minister van Binnenlandsche Zaken in dat vervoer op andere wijze is voorzien. De Minister van Binnenlandsche Zaken is belast met de uitvoering van dit besluit, waarvan afschrift zal worden gezonden aan de Algemeene Rekenkamer. Het Loo, den 17den October 1895. EMMA. De Minister van Binnenlandsche Zaken, VAN HOTTTBN. — 125 — Art. 1 WET van 26 April 1884, S. 80, BOTOKKDI buitengewone maatregelen tot afwending van eenige besmettelijke ziekten en tot wering harer uitbreiding en gevolgen. Zooals die wet is aangevuld en gewijzigd bij de wetten van 20 Juli 1884, S. 164, 15 April 1886, S. 64 en 9 Juli 1915, S. 314. Zie omtrent deze wet: Bijl. Hand. 2' Kamer 1883/84, n°. 22, 1—7. Hand. id. 1883/84, Uadz. 11, 194, 616, 1132—1152. Hand. 1» Kamer 1883/84, bladz. 229, 240, 248, 247,249,268, 259, 277, 278. Wij WILLEM III, bij de gratie Gods, Koning der Nederlanden, Prins van Oranje-Nassau, GrootHertog van Luxemburg, enz., enz., enz. Allen die deze zullen zien of hooren lezen, salut, doen te weten: Alzoo Wij in overweging genomen nebben, dat tot afwending van eenige besmettelijke ziekten en tot wering harer uitbreiding en gevolgen buitengewone voorziening noodig kan zijn ; Zop is het, dat Wij, den Raad van State gehoord en met gemeen overleg der Stateh-Gëneraal, hebben goedgevonden en verstaan, geüjk Wij goedvinden en verstaan bq deze : Art. 1. Bij het bestaan, binnen ol buiten 'slands van Aa»tische cholera, pest, gele koorts, pokken of vlektyphus Art. 2 — 126 — (typhus), kan door Ons bij algemeenen maatregel van inwendig bestuur in-, door- en vervoer van lompen, gebruikte kleedingstukken, ongewasschen lijf- en beddegoed, onbewerkte wol en kaar, tuiden, bontwerk en andere voor het overbrengen van besmetting vatbare voorwerpen voor den tijd van ten hoogste een jaar verboden worden. Op gelijke wijze kunnen door Ons bepalingen vastgesteld worden omtrent het onderzoek, i de afzondering en de ontsmetting van personen en" goederen, het vervoer van personen en goederen en de middelen, zoo openbare als bijzondere, waarmede dat vervoer geschiedt, een en ander onverminderd de bepalingen der wet van 4 December 1872 (Staatsblad n°. 134), aangevuld bij die van 3 December 1874 (Staatsblad n°. 188) en de wetten van 28 Maart 1877 (Staatsblad nos. 35 en 36). „Vlektyphus (typhus)" is ingevoegd bij de wet van 9 Juli 1915, S. 314. — Zie de laatstelijk uitgevaardigde algemeene maatregelen van bestuur van 2 November 1917, S. 611, 4 December 1917, S. 685, 28 December 1917, S. 731 en S. 732, 7 Maart 1918, S. 157 en 9 Maart 1918, S. 158, en de beschikking van den Minister van Binnenlandsche Zaken van 5 April 1918, onder de bijlagen opgenomen. Art. 2. Onverminderd de toepassing van bij andere wetten bedreigde straffen, zoo daartoe termen zijn, worden gestraft met hechtenis van een dag tot een jaar of geldboete van f 0.50 tot f 2000 : 1°. hij, die een der voorschriften, door Ons krachtens het voorgaande artikel gegeven overtreedt; .-' , 2°. en 3°. (Vervatten.) De aanhef van dti artikel is gehandhaafd — 127 — Art. 4 en aldus gewijzigd overeenkomstig art. 19 juncto art. 11 der wet van 15 April 1886, S. 64 ; het sub 2° en 3° bepaalde is vervallen op grond van art. 3 litt. d dier wet, vermits in de strafbepalingen is voorzien bij art. 184 van het Wetboek van Strafrecht. Art. 3. Indien tijdens het plegen van het strafbare feit nog geen twee jaren zijn verloopen, sedert eene vroegere veroordeeling van den schuldige wegens gelijk feit onherroepelijk is geworden, kunnen de in art. 2 bepaalde straffen met een derde worden verhoogd. Dit artikel is aldus gewijzigd bij art. 19 der wet van 15 April 1886, S. 64. Art. 4. Hetgeen in strijd met Onze in art. 1 bedoelde voorschriften ingevoerd, doorgevoerd of vervoerd is en alle voer- of vaartuigen en andere voorwerpen, die gebruikt zijn tot het invoeren, doorvoeren of vervoeren, of tot het plegen van eenige handeling, die bij art. 2 strafbaar is gesteld, worden in beslag genomen en kunnen door den rechter in geval van veroordeeling verbeurd verklaard worden. Echter heeft verbeurdverklaring der voer- of vaartuigen, die gebruikt zijn tot het invoeren, doorvoeren of vervoeren, alleen dan plaats, zoo het strafbare feit door den vervoerder is gepleegd. Voor zooveel in het belang der gezondheid of ter wering van besmetting noodig is, worden de in beslag genomen voorwerpen, op last van den burgemeester, vernietigd of onschadelijk gemaakt. Vernietiging geschiedt niet dan na waardeering door een deskundige, ts benoemen door den kantonrechter var. het kanton, waarin de inbeslagneming Art. 5 — 128 - heeft plaats gehad ; de deskundige legt in handen van den kantonrechter een eed (verklaring) af, dat hij de hem vertoonde voorwerpen naar zijn beste' weten naar waarheid heeft gewaardeerd. De geldsom vertegenwoordigende de waarde van hetgeen vernietigd is, wordt, in geval van vrijspraak of ontslag van rechtsvervolging, of indien de verbeuicj-.. verklaring niet is uitgesproken, aan den eigenaar van de vernietigde voorwerpen ten laste van 's Rijks schatkist uitgekeerd. Wanneer de in beslag genomen voorwerpen niet zijn vernietigd, worden zij, in geval van vrijspraak of ontslag van rechtsvervolging, of wanneer de rechter geene termen tot verbeurdverklaring heeft gevonden, aan den eigenaar teruggegeven in den toestand waarin zij zich bevinden. De bewaarde onschadelijke of onschadelijk gemaakte voorwerpen die verbeurd verklaard zijn, worden ten ba.te. van 's Rijks schatkist in het openbaar verkocht. De tweede alinea ia ingevoegd bij de wet van 20 Juli 1884, S. 164. Art. 5. Het in beslag genomen YOefc. of vaartuig met zijnen inventaris wordt tegen zekerheid ontslagen volgens regelen die bij algemeenen maatregel van inwendig bestuur door Ons worjj^g gesteld. Dit artikel ia achter art. 4 ingevoegd bij de wet van 20 Juli 1884, S. 164, waardoor de volgende artikelen zijn geworden artt. 6 en 7. — De bedoelde algemeene maatregel van (inwendig) bestuur is uitgevaardigd bij' besluit van 15 Januari 1885, S. 6, hierna als bijlage opgenomen. — 129 — Art. 7 Art. 6. Met het opsporen van de overtredingen van deze wet en de door Ons ingevolge art. 1 uitgevaardigde algemeene maatregelen van inwendig bestuur zijn, behalve de bij art. 8 van het Wetboek van Strafvordering aangewezen personen, belast de ambtenaren der invoerrechten en accijnzen, alle ambtenaren en beambten van de Rijks- en gemeentepolitie en zoodanige ander personen, als bij de bedoelde besluiten daartoe zullen worden aangewezen. De in het eerste lid van dit artikel bedoelde personen hebben te allen tijde vrijen toegang tot voer- of vaartuigen, waarmede zij vermoeden, dat voorwerpen, waarvan de in-, door- en vervoer tijdelijk verboden zijn, worden vervoerd, alsmede tot de winkels en bergplaatsen, waar zij vermoeden, dat die voorwerpen worden verkocht of bewaard. Wordt hun de toegang geweigerd, dan verschaffen zij zich dien, desnoods met inroeping van den sterken arm. Woningen en bewoonde vaartuigen treden zij tegen den wiLvan den bewoner niet binnen, dan op schriftelijken last van den burgemeester. Van dit binnentreden wordt door hen binnen tweemaal vier en twintig uren proces-verbaal opgemaakt, en aan den bewoner in afschrift medegedeeld. In alinea 1 was oorspronkelijk vermeld art. 11 van het Wetboek van- Strafvordering. Op grond van art. 2 der wet van 31 December 1887, S. 265, ia daarvoor in de plaats gesteld: art. 8. Art. 7. Deze wet treedt in werking op den dag harer afkondiging. S. & J. n°. 26, 11e dr. 9 — i30 — Lasten en bevelen, dat deze in bet Staatsblad zal worden geplaatst, en dat alle Ministerieele Departementen, Autoriteiten, Colleges en Ambtenaren, wie zulks aangaat, aan de nauwkeurige uitvoering de hand zullen houden. Gegeven op Oranje-Nassau, den 26sten April 1884. WILLEM. De Minister van Binnenlandsche Zaken, Heemskerk. (üitgeg, 1 Mei 1884.) — 131 — B IJ L A G E N. der wet van 26 April 1884, S. 80. Besluit van den \5den Januari 1885, S. 5, tot vaststelling der regelen volgens welke, krachtens de wet van 26 April 1884 (Staatsblad n°. 80) in beslag genomen voer- of vaartuigen met hunnen inventaris tegen zekerheid worden ontslagen. Wij WILLEM III, enz. Overwegende, dat de regelen moeten worden vastgesteld volgens welke voer- of vaartuigen, krachtens de wet van 26 April 1884 (Staatsblad n°. 80) in beslag genomen, met hunnen - inventaris tegen zekerheid worden ontslagen; Gelet op de wetten van 26 April 1884 (Staatsblad n°. 80) en van 20 Juli 1884 (Staatsblad n°. 164); Op de voordracht van Onzen Minister van Binnenlandsche Zaken, van' & October 1884, n°. 2235, afdeeling Medische Politie; Den Raad van State gehoord (advies van den 25 November 1884, n°. 8); Gelet op het nader rapport van Onzen voor. noemden Minister, van 12 Januari 1885, n°. 32, afdeeling Medische Politie; >Sj$Sp Hebben goedgevonden en yerstaan : Art. 1. Het bedrag der zekerheid, bedoeld bij art. 6 der wet van 26 April 1884 (Staats- ' blad n°. 80), zooals die is gewijzigd bij de wet van 20 Juli 1884 (Staatsblad n°. 164), wordt bepaald door den ambtenaar van het openbaar ministerie, die belast is met de vervolging van het strafbare feit. 2. Als zekerheid kan door den vervoerder, ter beoordeeling van dien ambtenaar, een voldoende borgtocht met solidaire verbintenis van den borg of de borgen gesteld, of de be- — 132 — paalde som in geld of geldswaardige papieren (courante effecten) gestort worden. 3. Deze storting geschiedt op een kantoor van registratie, door den ambtenaar van het openbaar ministerie aan te wijzen. 4. Zoodra, overeenkomstig art. 2 de borgtocht gesteld of het geld of de geldswaarde gestort is, wordt het bedrag daarvan geacht de waarde van het in beslag genomen voerof vaartuigen te vertegenwoordigen. 5. In geval van veroordeeling wordt de gestorte of de op den borg of de borgen verhaalde som aan 's Rijks schatkist verantwoord ; indien de zekerheid in effecten is gesteld, worden die ten bate van die schatkist ter beurze gerealiseerd; in geval van vrijspraak of ontslag van rechtsvervolging, of wel bjj niet verbeurdverklaring, wordt de gestorte som of worden de gedeponeerde geldswaardige papieren aan den belanghebbende teruggegeven ; laatstgemelde papieren met de daarop verschenen renten of dividenden, en vervalt de borgtocht. Onze Minister van Binnenlandsche Zaken is belast met de uitvoering van dit besluit, dat in het Staatsblad zal worden geplaatst, en waarvan afschrift zal worden gezonden aan den Raad van State. 's Gravenhage, den löden Januari 1885. WILLEM. De Minister van Binnenlandsche Zaken Heemskerk. {Uitgeg. 19 Jan. 1885.) Beslott van den 2den November 1917, S. 611, tot toepassing der wet van 26 April 1884 {Staatsblad n°. 80), laatstelijk gewijzigd bij de wet van 9 Juli 1915 (Staatsblad n°. 314), tot vaststelling van buitengewone maatregelen tot afwending' van eenige besmettelijke ziekten en tot wering harer uitbreiding en gevolgen. Wij WILHELMINA, enz. Overwegende, dat toepassing der wet van 26 April 1884 (Staatsblad n?. 80), laatstelijk gewijzigd bij de wet van 9 Juli 1915 (Staatsblad n°. 314), tot vaststelling van buitengewone — 133 — maatregelen tot afw nding van eenige besmettelijke ziekten en tot wering harer uitbreiding en gevolgen, noodzakelijk is, wegens het voorkomen van pest en andere der bedoelde ziekten in enkele plaatsen in het buitenland; Op de voordracht van Onzen Minister van Staat, Minister van Binnenlandsche Zaken van 16 Augustus 1917, n°. 10418, afd. Volksgezondheid en Armwezen, en van Onzen Minister van Financiën van 18 Augustus 1917 n°. 138, afd. Invoerrechten; Gelet op Ons besluit van 27 September 1916 (Staatsblad n°. 458); Den Raad van State gehoord (advies van 16 October 1917, n°. 30); Gelet op het nader rapport van Onzen Minister van Staat, Minister Van Binnenlandsche Zaken van 26 October 1917, n°. 13397, afd. Volksgezondheid en Armwezen, en van Onzen Minister Van Financiën van 30 October 1917, n°. 184, afd. Invoerrechten; Hebben goedgevonden en verstaan: te bepalen: £,<-,.,;;, Art. '1. In-, door- en vervoer van lompen, gebruikte kleedingstukken en ongewasschen lijf- ën beddegoed zijn verboden uit landen of plaatsen door Onze Ministers van Binnenlandsche Zaken en van Financiën aan te wijzen. De aanwflzingen worden telkens ten minste één dag vóórdat zij in werking treden, door plaatsing in de Nederlandsche Staatscourant ter algemeene kennis gebracht: Onze voornoemde Ministers zijn bevoegd die aanwijzingen te veranderen, zoo dikwijls de omstandigheden dit gedoogen of noodig maken, alsmede te bepalen of en in hoeverre de bagages, door reizigers medegebracht, onder het verbod zijn begrepen. De beschikkingen over deze onderwerpen worden ook in de Nederlandsche Staatscourant geplaatst. 2. Heeft het verbod afwending van de Aziatische cholera of van pest ten doel, dan gedragen zich Onze genoemde Ministers bij aanwijzingen betreffende den in- en doorvoer uit landen die toegetreden zijn tot de op 17 Januari 1912 te Parijs gesloten en bij de wet van 26 Februari 1914 (Staatsblad n°. 57) goedgekeurde internationale sanitaire overeenkomst, naar de bepalingen van die overeenkomst. — 134 — 3. Met het opsporen van de overtredingen van de wet van 26 April 1884 (Staatsblad n°. 80) en van dit besluit zijn, behalve de ambtenaren en beambten, daartoe in artikel 6 dier wet aangewezen, mede belast met de geneeskundigen, die ingevolge het bepaalde in artikel 7, lste lid, der wet van 28 Maart 1877 (Staatsblad n°. 35), tot wering van besmetting door uit zee aankomende schepen, door Ons voor het in artikel 7, bedoelde gezondheidsonderzoek zijn aangewezen. 4. Dit besluit, dat gedurende 1 jaar van kracht blijft, treedt in werking met ingang van den tweeden dag na dien der dagteekening van het Staatsblad en van de Staatscourant, waarin het is geplaatst. Onze Ministers van Binnenlandsche Zaken en van Financiën zijn belast met de uitvoering van dit besluit, dat gelijktijdig in het Staatsblad en in de Staatscourant zal worden geplaatst en waarvan afschrift zal worden gezonden aan den Raad van State. 's-Gravenhage, den 2den November 1917. WILHELMINA. De Minister van Staat, Minister van Binnenlandsche Zaken, Cort v. d. Londen. De Minister van Financiën, Treub. (Uitgeg. 24 Nov. 1917.) Besluit van den 4den December 1917, S. 685, tot nadere vaststelling van buitengewone maatregelen tot afwending der Aziatische cholera en tot wering harer uitbreiding en gevolgen. Wij WILHELMINA, enz. Overwegende, dat, onverminderd Ons besluit van 27 September 1916 (Staatsblad n°. 458), nader buitengewone maatregelen noodzakelijk zijn tot afwending der Aziatische cholera en tot wering harers uitbreiding en gevolgen ; Op de voordracht van Onzen Minister van Staat, Minister van Binnenlandsche Zaken, en van Onze Ministers van Financiën, van Waterstaat en van Landbouw, Nijverheid en Handel van 28 September 1917, n°. 12159, afdeeling Volksgezondheid en Armwezen; van - 135 — 3 October 1917, n°. 101, Invoerrechten; van 8 October 1917, La. C, afdeeling Spoorwegen en van 10 October 1917, n°. 7556, afdeeling Nijverheid; Gelet op de wet van 26 April 1884 (Staatsblad n° 80), laatstelijk gewijzigd bij de wet van 9 Juli 1915 (Staatsblad n°. 314), en op de wet van 26 Februari 1914 (Staatsblad n°. 57); Den Raad van State gehoord (advies van 6 November 1917, n°. 22); Gelet op het nader rapport van Onzen Minister van Staat, Minister van Binnenlandsche Zaken, en van Onze Ministers van Financiën, van Waterstaat en van Landbouw, Nijverheid en Handel van 17 November 1917, n°. 14300, afdeeling Volksgezondheid en Armwezen; 24 November 1917, n°. 98, afd. Invoerrechten, 27 November 1917, La. L, afdeeling Spoorwegen en van 30 November 1917, n°. 8741, afdeeling Nijverheid; Hebben goedgevonden en verstaan: te bepalen : HOOFDSTUK I. algemeene bepalingen. Art. 1. De gemeentebesturen en de burgemeesters, ieder voor zooveel hen aangaat, dragen nauwlettend zorg voor eene doeltreffende toepassing van de bepalingen der wet van 4 December 1872 (Staatsblad n°. 134), gewijzigd bij de wetten van 3 December 1874 (Staatsblad n°. 188), 28 Maart 1877 (Staatsblad n°. 36), 15 April 1886 (Staatsblad n°. 64), 8 April 1893 (Staatsblad n°. 64), 21 Juli 1899 (Staatsblad n°. 166), 21 Juni 1901 (Staatsblad n». 157), 14 Juli 1910 (Staatsblad n°. 204), 17 Juli 1911 (Staatsblad n°. 208) en 27 April 1912 (Staatsblad n°. 165). Uittreksels uit den tekst dier wet, voor zoover de bepalingen op Aziatische oholera toepasselijk zijn, en de herinnering daarvan aan de ingezetenen van belang moet worden geacht, benevens uit den tekst van dit besluit worden vanwege Onzen Minister van Binnenlandsche Zaken, zoodra deze dit noodig acht, aan de gemeentebesturen verzonden, ten einde in elke gemeente te worden aangeplakt. 2. Een ieder is verplicht de inlichtingen, door ambtenaren of geneeskundigen van hem — 136 verlangd ter zake van de uitvoering van dit besluit, nauwkeurig en naar waarheid onverwijld te geven. 3. Een ieder, die waarneemt, dat een persoon aan Aziatische cholera lijdt of verschijnselen vertoont, welke doen vermoeden dat hij door die ziekte is besmet, is verplicht daarvan onverwijld kennis te geven aan den burgemeester of den meest nabij zijnden ambtenaar van Rijks- of gemeentepolitie. Deze verplichting rust in het bijzonder op houders van vervoermiddelen en daarbij geëmployeerden. 4. De burgemeester is bevoegd, op de personen, die aan Aziatische cholera lijden of, op grond van een ingewonnen advies van den ambtenaar van het Staatstoezicht op de volksgezondheid of van een geneeskundige, doen vermoeden dat zij door die iiekte besmet zijn of de besmetting op anderen kunnen overbrengen, de door hem, gehoord genoemden ambtenaar of geneeskundige, noodig geachte maatregelen van onderzoek, afzondering en ontsmetting te doen toepassen en hen naar eene openbare inrichting of andere verblijfplaats inde gemeente ter verpleging te doen overbrengen, wanneer hun toestand overeenkomstig de verklaring van den behandelenden geneeskundige dit gedoogt. De personen, waarop de in de vorige alinea bedoelde maatregelen worden toegepast, zijn verplicht zich aan die maatregelen te onderwerpen en mogen zich niet zonder vergunning van den burgemeester naar eene andere plaats begeven. Indien het gemeentebestuur aan personen, die inkomsten derven ten gevolge van krachtens het eerste lid van dit artikel genomen maatregelen van afzondering, deswege schadeloosstelling verleent, wordt door den Staat aan de gemeente eene bijdrage verleend van vijftig ten honderd in de uitgaven voor die schadeloosstelling. 5. De burgemeester is bevoegd, na ingewonnen advies van den ambtenaar van het Staatstoezicht op de volksgezondheid of van een geneeskundige, het uitvoeren van verdachte of voor het overbrengen van besmetting vatbare voorwerpen, van welken aard ook, uit het huis, erf, voer- of vaartuig, waar een geval — 137 — of een verdacht geval van Aziatische cholera voorkwam, anders dan met inachtneming van de door hem te geven voorschriften, te verbieden. 6. In spoedeischende gevallen zijn de bestuurders van Rijksinrichtingen, voor zoover de dienst in hunne inrichting he't toelaat, verplicht, op verzoek van een burgemeester aan dezen onmiddellijk te doen toekomen of ten gebruike af te staan tot hunne inrichting behoorend materieel, noodig voor behandeling, verpleging, afzondering, ontsmetting of vervoer van lijders aan Aziatische cholera of daarvan verdachten, of voor ontsmetting of vervoer van besmette goederen. Bij weigering of geschil wordt onverwijld de beslissing ingeroepen van het hoofd van het Departement, waaronder de inrichting ressorteert. 7. De burgemeester doet de hand houden aan een nauwkeurig bijhouden van het in artikel 438 van het Wetboek van Strafrecht bedoelde register in slaapsteden en logementen, en doet, voor zoover hem dit noodig voorkomt, toezicht houden op deze inrichtingen en op de aldaar nachtverbhjfhoudende reizigers. Indien vanwege het gemeentebestuur een geneeskundige met het houden van toezicht op de in het eerste lid vap dit artikel bedoelde reizigers belast is, zijn dezen verplicht dien geneeskundige bij zich te Ontvangen en hem alle verlangde inlichtingen ter zake van de uitvoering van dit besluit, hetzij mondeling, hetzij schriftelijk, te verschaffen, tenzij zij kunnen aantoonen binnen de laatste vijf dagen niet in eene met Aziatische cholera besmette plaats vertoefd té hebben. De burgemeester doet van hetgeen door hem ter bestrijding der Aziatische cholera of van verdachte gevallen dier ziekte wordt of is verricht, ten spoedigste mededeeling aan den ambtenaar van het Staatstoezicht op de Volksgezondhei d. HOOFDSTUK II. § 1. Van het toezicht op landverhuizers en dergelijken. 8. In de aan de grenzen des lands gelegen gemeenten, door Onze Ministers van Binnen- — 138 — landsche Zaken en van Financiën aan te wijzen, worden: a. landloopers en zigeuners (bohémiens), 6. landverhuizers en personen, die bij troepen reizen of de grens overtrekken, niet toegelaten, dan na geneeskundig onderzocht te zijn en zoo noodig, na ontsmetting der kleederen en reiniging der personen. Uitzonderingen op het bepaalde in de eerste alinea worden niet toegestaan, dan met inachtneming van de voorschriften, daaromtrent door Onze Ministers van Binnenlandsche Zaken en van Financiën gegeven. Onze Ministers van Binnenlandsche Zaken, van Financiën, van Waterstaat en van Landbouw, Nijverheid en Handel kunnen bepalen, dat personen, bedoeld sub 6 van het eerste lid van dit artikel, in Nederland slechts worden toegelaten, langs de wegen en casu quo met de treinen, daartoe door hen aan te wijzen. De beschikkingen tot aanwijzing van bedoelde gemeenten, wegen en casu quo treinen, worden in de Nederlandsche Staatscourant geplaatst tenminste één dag, vóórdat zij in werking treden. 9. Het onderzoek geschiedt aan het grensstation of den eersten Nederlandschén grenspost, waar de in het vorig artikel bedoelde personen aankomen, door eenen geneeskundige, die daartoe door Onzen Minister van Binnenlandsche Zaken met toekenning van een door dezen te bepalen vergoeding tot wederopzeggens wordt aangewezen, met inachtneming van het bepaalde in de artikelen 10, 11 en 12 van dit besluit. 10. Het onderzoek valt steeds zooveel mogelijk samen met het douane-onderzoek en wordt verricht op de wijze, die door den geneeskundige het meest doeltreffend wordt geoordeeld. Deze treedt omtrent het onderzoek in overleg met den hoogst in rang zijnden der aanwezige ambtenaren van de Invoerrechten en Accijnzen en, indien het onderzoek geschiedt op een spoorweg- of tramstation, tevens met den chef daarvan. 11. Personen, die door den geneeskundige bevonden worden, niet aan Aziatische cholera te lijden, noch verschijnselen vertoonen, welke doen vermoeden, dat zij door die ziekte besmet zijn, mogen niet worden aangehouden, maar — 139 — worden terstond tot voortzetting van hunne reis toegelaten. Aan de vergunning tot voortzetting van de reis kunnen voorwaarden worden verbonden. Aan hen wordt zoo spoedig mogehjk een schriftelijk bewijs afgegeven, volgens door Onzen Minister van Binnenlandsche Zaken vastgesteld model, vermeldende dat zij, Nederland binnengekomen, geen ziekteverschijnselen vertoonden, welke het bestaan van Aziatische cholera deden vermoeden. 12. Personen, die door den geneeskundige bevonden worden aan Aziatische cholera te lijden, worden onverwijld, met inachtneming van artikel 9 der wet van 4 December 1872 (Staatsblad n°. 134), overgebracht naar eene door den burgemeester der grensgemeente, waarin het onderzoek plaats heeft, volgens artikel 20 van dit besluit aan te wijzen inrichting voor verpleging van lijders aan besmettelijke ziekte, en daar afgezonderd en verpleegd. Gelijke maatregelen worden genomen, indien de geneeskundige dit noodig oordeelt, ten opzichte van personen, die verschijnselen vertoonen, welke doen vermoeden, dat zij door die ziekte besmet zijn. De kosten van vervoer en verpleging worden door de verpleegden of hunne erfgenamen vergoed. Behoeftigen. worden op 's Rijks kosten vervoerd en verpleegd. Personen, wier lichaam of kleederen besmet moeten worden geacht, worden niet tot voortzetting hunner reis toegelaten, dan na reiniging en ontsmetting. , § 2. Van het grensverkeer. 13. In de aan de grenzen des lands gelegen gemeenten, door Onze Ministers van Binnenlandsche Zaken en van Financiën aan te wijzen, worden geen personen .toegelaten, komende uit door Onze genoemde Ministers aangewezen naburige, met Aziatische cholera besmette, buitenlandsche gemeenten, dan na geneeskundig onderzocht en zoo noodig ontsmet te zijn. De beschikkingen tot aanwijzing van bedoelde gemeenten worden in de Nederlandsche Staatscourant geplaatsti ten minste één dag, vóórdat zq in werking treden. Uitzonderingen op het bepaalde in het lste — 140 — lid worden niet toegestaan, dan met inachtneming van de voorschriften, daaromtrent door Onze Ministers van Binnenlandsche Zaken en van Financiën gegeven. Op dit onderzoek is toepasselijk het bepaalde in de artikelen 9, 10, ll^n 12 van dit besluit. § 3. Van het goederenvervoer. 14. Onverminderd de bestaande bepalingen omtrent bet verbod van in-, door- en vervoer van lompen, gebruikte kleedingstukken en ongewasschen lijf- en beddegoed uit landen en plaatsen, door Onze Ministers van Binnenlandsche Zaken en van Financiën aan te wijzen, is verboden in-, door- en vervoer van onbewerkte wol en haar, huiden, bontwerk en andere voor het overbrengen van besmetting vatbare voorwerpen, uit landen of plaatsen, mede door Onze genoemde Ministers aan te wijzen. De aanwijzingen worden door plaatsing in de Nederlandsche Staatscourant ter algemeene kennis gebracht. Bij aanwijzingen betreffende den in- of doorvoer uit landen, die toegetreden zijn tot de op 17 Januari 1912 te Parijs gesloten en bij de wet van 26 Februari 1914 (Staatsblad n°. 57) goedgekeurde internationale sanitaire overeenkomst, gedragen Onze genoemde Ministers zich naar de bepalingen van die overeenkomst. 15. Een ieder, die waarneemt, dat van goederen, waarvan in-, door- en vervoer verboden is, in-, door- of vervoer plaats heeft, is verplicht daarvan onverwijld kennis te geven aan den burgemeester of den meest nabijzijnden ambtenaar van Rijks- of gemeentepolitie of van 's Rijks belastingen. Deze verplichting rust in het bijzonder op houders van vervoermiddelen en daarbij geëmployeerden. Op de goederen, van welke, niettegenstaande daarvan in-, door- of vervoer verboden is, in-, door- of vervoer plaats heeft, is artikel 5 der wet van 4 December 1872 (Staatsblad n°. 134) toepasselijk. 16. Brieven en correspondentie, drukwerken, boeken, dagbladen, dienststukken enz. (postpakketten niet inbegrepen) worden aan geen enkele belemmering of ontsmetting onderworpen. 141 — 17. Spoor- of tramwagens (zoo personenals goederenwagens) uit het buitenland binnenkomende, worden aan de grenzen niet aangehouden, behoudens dat wagens, die bevuild zijn —- indien de geneeskundige het noodig oordeelt — van den trein worden gehaakt en op de wijze, door den geneeskundige voorgeschreven, worden besmet. 18. Bagages en lijfgoederen van personen, als bedoeld in de artikelen 8 en 13, zijn onderworpen aan het onderzoek, bedoeld in genoemde artikelen. Deze bagages en lijfgoederen worden niet aangehouden dan voor zoover en voor zoolang dit ter ontsmetting noodig is. Bagages en lijfgoederen, voor ontsmetting aangehouden, worden, desverlangd, aan de eigenaars op hunne kosten door den burgemeester nagezonden. 19. Koopmans- en andere goederen, uit het buitenland aangevoerd, waarvan de in- of doorvoer niet verboden is, worden niet aangehouden en aan ontsmetting onderworpen, tenzij zij, naar het oordeel van den met het onderzoek belasten geneeskundige, geacht kunnen worden besmet te zijn. i § 4. Verdere bepalingen. 20. De burgemeester van elke grensgemeente, als in artikel 8 en artikel 13 van dit besluit is bedoeld, zorgt, zoo spoedig mogelijk, op Rijkskosten, in overleg met den ambtenaar van het Staatstoezicht op de volksgezondhéid of met den krachtens artikel 9 aangewezen deskundige: o. voor de inrichting van een gelegenheid tot afzondering en verpleging van de in de artikelen 8 en 13 van dit besluit bedoelde personen, lijdende aan of verdacht van Aziatische cholera; 6. voor een geschikte plaats voor de ontsmetting van de in de artikelen 18 en 19 van dit besluit bedoelde goederen); e. voor het personeel, noodig tot hulp of opzicht bij het onderzoek, de afzondering, de ontsmetting of het vervoer van personen en goederen, bedoeld in de artikelen 8, 13, 18 en 19 van dit besluit; d. voor de noodige geneesmiddelen, ont- — 142 - smettingsmiddelen, vervoermiddelen, meubelen en ander noodig materieel. Zoo gebruik gemaakt wordt van de inrichting van gemeentewege tot stand gebracht ter voldoening aan artikel 7 van de wet van 4 December 1872 (Staatsblad n°. 134), bepaalt Onze Minister van Binnenlandsche Zaken de som deswege aan de gemeente te vergoeden. 21. De ambtenaren van Rijks- en gemeentepolitie, de ambtenaren der invoerrechten en accijnzen, de stationschefs en alle geëmployeerden aan een spoor- of tramwegonderneming zijn, voor zoover hun dienst het toelaat, verplicht met al de hun ten dienste staande middelen, onverwijld mede te werken tot de uitvoering van de door den krachtens artikel 9 van dit besluit aangewezen geneeskundige voorgeschreven maatregelen, betreffende het onderzoek, de afzondering, de ontsmetting, behandeling en verpleging en het vervoer van personen of van goederen. Onverminderd het bepaalde in artikel 3, zijn conducteurs van eiken uit het buitenland binnenkomenden trein of tram verplicht, den geneeskundige, zoo spoedig mogelijk na aankomst van den trein of tram aan het station, kennis te geven van de verdachte verschijnselen, die zij bij personen, als bedoeld in de artikelen 8 en 13, hebben waargenomen en van hunne bevinding omtrent de aanwezigheid in den trein of tram van voor het overbrengen van besmetting vatbare voorwerpen. 22. De kosten, vallende op de maatregelen, voorgeschreven in de artikelen 9, 11, 12, 13, 18 en 19 van dit besluit, komen ten laste van het Rijk, voor zooveel in genoemde artikelen niet anders is bepaald, en die kosten niet ingevolge eenige andere wettelijke bepaling, ten laste van anderen moeten worden gebracht. 23. De kraohtens artikel 9 van dit besluit aangewezen geneeskundige volgt in de uitoefening van zijn ambt de aanwijzingen, die Onzj Minister van Binnenlandsche Zaken of de ambtenaar van het Staatstoezicht op de volksgezondheid, tot wiens dienstkring zijne standplaats behoort, hem geven. Hij staat den burgemeester, eiken ambtenaar van Rijks- of gemeentepolitie, of van de invoerrechten en accijnzen, de stationschefs en de — 143 — overige geëmployeerden bij eene .spoor- of tramwegondememing met zijn advies ter zijde, wanneer zij dit behoeven bij de uitvoering van wettelijke voorschriften betreffende de wering of bestrijding der Aziatische cholera. . Ontdekt hij dreigend gevaar voor de openbare gezondheid, dan geeft hij daarvan, onverminderd artikel 16 der wet van 4 December 1872 (Staatsblad n°. 134), onverwijld kennis aan den burgemeester en aan bovengenoemden ambtenaar van het Staatstoezicht op de volksgezondheid. § 5. Van het scheepvaartverkeer. 24. Onze Minister van Binnenlandsche Zaken is bevoegd om, waar noodig, met medewerking van Onze Ministers van Financiën, van Waterstaat en van Landbouw, Nijverheid én Handel, tot werng van de besmetting van Aziatische .cholera, toezicht te doen houden op schepen, die langs binnenwateren het land binnenvaren, en zulks met toepassing, voor zoover mogelijk en noodig, van de artikelen 8 tot en met 12 en 20 tot en met 23 van dit besluit. 25. Schippers van vaartuigen, komende uit landen of plaatsen door Onzen Minister van Binnenlandsche Zaken wegens Aziatische cholera besmet verklaard of aan boord waarvan een geval dier ziekte tijdens de jongste zeereis is voorgekomen, mogen geen andere Nederlandsche havens of reeden dan die van Vlissingen, Hoek van Holland, TJmuiden, Helder, Harlingen, Delfzijl, HeUevoetsluis of Neuzen of die nader door Onzen Minister van Binnenlandsche Zaken zuilen-zijn aangewezen, aandoen, of elders in Nederland landen, die na hun schip in eene der genoemde havenB of op eene der genoemde reeden het gezondheidsonderzoek, voorgeschreven bij de wet van 28 Maart 1877 (Staatsblad n°. 35), te hebben doen ondergaan. De schipper van een vaartnig, na aankomst uit zee in Nederland elders liggende, dan in een van bovengenoemde havens of op een van bovengenoemde reeden, en waarop de Aziatische cholera wordt waargenomen, is verplicht op de eerste aanzegging van den burgemeester van de havenplaats, waar hij ligt, of van de gemeente, die het naast aan zijn ankerplaats — 144 — ligt, naar-«ene der genoemde havens of reeden te vertrekken,'tenzij hij verkiest weder zee te kiezen. Onder „reede" wordt verstaan elke ankerplaats voor uit zee komende schepen binnen de zeegaten en op de rivieren en stroomen. 26. Aan elk der door Onze Ministers van Binnenlandsche Zaken en van Waterstaat, aan te wijzen plaatsen, gelegen aan stroomen, rivieren, kanalen of andere binnenwateren, wordt geneeskundig toezicht gehouden op de daarlangs varende schepen en hunne opvarenden door een of meer geneeskundigen, - die daartoe door Onzen Minister van Binnenlandsche Zaken, met toekenning van een door dezen te bepalen vergoeding, tot wederopzegging worden aangewezen. De beschikking tot aanwijzing van bedoelde plaatsen wordt in de Nederlandsche Staatscourant geplaatst ten minste één dag, vóórdat zij in werking treedt. Onverminderd het bepaalde in de beide voorgaande leden, is de burgemeester bij het verschijnen of dreigen der Aziatische cholera bevoegd, ten koste van de gemeente, geneeskundig toezicht te doen houden op de opvarenden van de in de gemeente vertoevende vaartuigen. De personen, waarop dit toezicht wordt uitgeoefend, zijn verplicht zich daaraan te onderwerpen. 27. Onverminderd artikel 10 der wet van 4 December 1872 (Staatsblad n". 134), zooals dat luidt volgens de wet van 28 Maart 1877 (Staatsblad n°. 36), wordt elk schip, varende langs of aankomende aan eene der in artikel 26 van dit besluit bedoelde plaatsen, onderworpen aan een gezondheidsonderzoek. . De schipper is verplicht met zijn schip de door den burgemeester aan te wijzen ligplaats in te nemen en aldaar zonder gemeenschap met den wak of met andere vaartuigen te blijven, totdat het gezondheidsonderzoek en de naar aanleiding daarvan bevolen gezondheidsmaatregelen toegepast zijn. Op dit verbod van gemeenschap met den wal is toepasselijk het tweede lid van artikel 10 der wet van 4 December 1872 (Staatsblad n°i 134), zooals dat luidt volgens de wet van 28 Maart 1877 (Staatsblad n°. 36). — 145 De schipper zorgt met al de te zijner beschik-' king staande middelen' voor de stipte naleving van de gegeven bevelen en is verplicht de vragen, hem door of namens den met het gezondheidsonderzoek bels sten geneeskundige gedaan, nauwkeurig en naar waarheid te beantwoorden. 28. De geneeskundige verricht het gezondheidsonderzoek van het schip, van de opvarenden en van de lading of andere op het schip aanwezige goederen, op de wijze, die hem, na overleg met den burgemeester, het meest doeltreffend voorkomt. Indien het blijkt, dat het schip binnen de laatste 24 uren een gezondheidsonderzoek overeenkomstig de voorschriften van dit besluit heeft ondergaan, kan hij het van verder onderzoek vrijstellen, indien de toestand van het schip of van de opvarenden hem tot zoodanig onderzoek overigens geen aanleiding geeft. . 29. De geneeskundige, die het onderzoek verricht heeft, geeft den burgemeester advies omtrent de in het belang der volksgezondheid te nemen maatregelen, aan welk advies de burgemeester verplicht is onverwijld gevolg te geven, behoudens beroep op Onzen Minister van Binnenlandsche Zaken. De kosten op deze maatregelen vallende, komen ten laste van het Bijk. Ontsmetting geschiedt, zoo noodig, volgens de regelen, krachtens artikel 25 der wet van 4 December 1872 (Staatsblad n°. 134) vastgesteld. 30. Het schip wordt dadelijk tot den verderen doortocht toegelaten en het verbod van gemeenschap met den wal opgeheven, hetzij na afloop van het gezondheidsonderzoek, indien dit tot geen verdere maatregelen aanleiding geeft, hetzij, nadat aan de maatregelen naar aanleiding van het gezondheidsonderzoek voorgeschreven, uitvoering is gegeven. In het laatste geval kunnen evenwel de opvarenden, die bij het gezondheidsonderzoek bevonden worden, niet te lijden aan Aziatische cholera, noch Verschijnselen van die ziekte te vertoonen, met toestemming van den met het onderzoek belasten geneeskundige, terstond onbelemmerd aan.den wal worden toegelaten. Vooraf heeft ontsmetting der kleederen en reiniging der S. & J., n». 26, li" dr. 10 - 146 — personen plaats, indien dit door dén geneeskundige noodig wordt geoordeeld. 31. Ten bewijze dat het schip tot den verderen doortocht ;s toegelaten, en het verbod van gemeenschap met den wal is opgeheven, ontvangt de schipper van den mat het gezondheidsonderzoek belasten geneeskundige eene schriftelijke verklaring volgens het model door Onzen Minister van Binnenlandsche Zaken vast te stellen en waaruit zal moeten blijken van den toestand van het schip, van dien der opvarenden en van dien der lading of andere op het schip aanwezige goederen, benevens van het aantal der opvarenden. Eene dergelijke verklaring wordt ook door den geneeskundige afgegeven in het geval; b'edöéld in het tweedè'lid van artikel 28 van dit besluit, in welk geval daarvoor ook de bevestiging van een vroegere verklaring in de plaats kan treden. 82. De burgemeester van elke gemeente, waarin 'eene plaats ligt als in artikel 26 var dit besluit bedoeld, zorgt zoo spoedig mogelijk* op Rijkskosten, in óverleg met den ambtenaar van het Staatstoezicht op de volksgezondheid öf den krachtens genoemd artikel aangewezen geneeskundige, voor het personeel en het materieel, dat de geneeskundige voor het gezondheidsonderzoek behoeft en dat noodig is voor de uitvoering van de naar aanleiding van het gezondheidsonderzoek voorgeschreven maatregelen, en voorts voor de voortdurende aanwezigheid van zuiver drinkwater en water voor hniishoiidelijke doeleinden, opdat dit aan de schippers, indien de geneeskundige het noodig oordeelt, kunne worden verstrekt. Onverminderd het in het voorgaande lid bepaalde, zorgt de burgemeester van elke gemeente, waarin eene plaats ligt, daartoe door Onzen Minister van Binnenlandsche Zaken aangewezen, zoo spoedig mogelijk op *s Rijks kosten voor de verstrekking Van zuiver drinkwater en water Voor hrnshoudélijke doeleinden aan de schippers der langs de plaats varende schepen. 33. Op de krachtens artikel 26 van dit besluit aangewezen geneeskundigen zijn toepasselijk het eerste én derde lid van artikel 23 van clit besluit. — 147 — ZÖ staan den burgemeester en eiken ambtenaar van Rijks- of gemeentepolitie met hun advies ter zijde, wanneer dezen dit behoeven bij de uitvoering van wettelijke voorschriften betreffende de wering of bestrijding van de Aziatische cholera. De ambtenaren van Rijks- en gemeentepolitie zijn, voor zooveel de dienst het toelaat, verplicht, met al de hun ten dienste staande middelen, onverwijld mede te weiken tot de uitvoering van de door bedoelde geneeskundigen voorgeschreven maatregelen. HOOFDSTUK III. slotbSfalinöes. 34. Onze in dit besluit genoemde Ministers zijn bevoegd de door hen krachtens dit besluit genomen beschikkingen of gedane aanwijzingen, zoo dikwijls de omstandigheden dit gedoogen of noodig maken, op dezelfde wijze als zij zijn tot stand gekomen, te wijzigen of in te trekken. 35. Waar in dit besluit sprake is Van den ambtenaar van het Staatstoezicht op de volksgezondheid, wordt daaronder verstaan de Inspecteur, krachtens dè Gezondheidswet nelast met het toezicht op de handhaving van de wettelijke bepalingen betreffende besmettelijke ziekten. 36. Dit beshtit, dat, tenzij het eerder wordt ingetrokken, gedurende één jaar van kracht blijft, treedt in werking met ingang van den tweeden dag na dien der dagteekening van hét Staatsblad en van de Staatscourant, waarin hét geplaatst is. Onze Ministers van Binnenlandsche Zaken, van Financiën, van Waterstaat en van Landbouw, Nijverheid en Handel zijn belast met de uitvoering van dit besluit,'dat gelijktijdig in het Staatsblad en in de Staatscourant zal worden geplaatst, en waarvan afschrift zal worden gezonden aan den Raad van State. 's-Gravenhage, den 4den December 1917. WILHELMINA. Uè Min. van Staat, Min. van Binnenl. Zaken, Cort v. d. Linden. De Minister van Financiën, Treub. -De 'Minister van Waterstaat, C. Lely. JÏf.'"'.- ??? Landbouw, Nijverheid en Handel, posthuma. (Uitgeg. 12 Dec. 1917.) 10* — 148 — Besluit van den 2Ssten December 1917, S. 731, tot nadere vaststelling van buitengewone maatregelen tot afwending van de pest én tot wering harer uitbreiding en gevolgen. Wij WILHELMINA, enz.. Overwegende, dat, onverminderd Ons besluit van 27 September 1916 (Staatsblad n°. 458), nader buitengewone maatregelen noodzakelijk zijn tot afwending der pest en tot wering harer uitbreiding en gevolgen; Op de voordracht van Onzen Minister van Staat, Minister van Binnenlandsche Zaken, en van Onze Ministers van Financiën, van Waterstaat en van Landbouw, Nijverheid en Handel van 18 October 1917, n°. 11992, afdeeling Volksgezondheid en Armwezen; 22 October 1917, n°. 89, afd. Invoerrechten; ,24 October 1917, La. N, afd. Spoorwegen; 30 October 1917, n°. 7963, afd. Nijverheid; Gelet op de wet van 26 April 1884 (Staatsblad n°. 80), laatstelijk aangevuld en gewijzigd bij de wet van 9 JuH 1915 (Staatsblad n°. 314) ; Den Raad van State gehoord (advies van 27 November 1917, n°. 37); Gelet op het nader rapport van Onzen Minister van Staat, Minister van Binnenlandsche Zaken, en van Onze Ministers van Financiën, van Waterstaat en van Landbouw, Nijverheid en Handel van 8 December 1917, n°. 15183, afdeeling Volksgezondheid en Armwezen; van 17 December 1917, n°. 118, afdeeling Invoerrechten ; 19 December 1917, La. G, afdeeling Spoorwegen en van 22 December 1917, n°. 9356, afdeeling Nijverheid; Hebben goedgevonden en verstaan : te bepalen: HOOFDSTUK I. Algemeene bepalingen. Art. 1. De gemeentebesturen en de burgemeesters, ieder voor zooveel hun aangaat, dragen nauwlettend zorg voor eene doeltreffende toepassing van de bepalingen der wet van 4 December 1872 (Staatsblad n°. 134), gewijzigd bij de wetten van 3 December 1874 (Staatsblad n°. 188), 28 Maart 1877 (Staatsblad n°. 36), 15 April 1886 (Staatsblad n°. 64), 8 April 1893 (Staatsblad n°. 64), 21 Juli 1899 (Staatsblad — 149 — n°. 166), 21 Juni 1901 (Staatsblad n°. 157), 14 Juli 1910 (Staatsblad n°. 204), 17 Juli 1911 (Staatsblad n°. 208) en 27 April 1912 (Staatsblad n°. 165). ■ Uittreksels uit den tekst dier wet, voor zoover de bepalingen op pest toepasselijk zijn, en de herinnering daarvan aan de ingezetenen van belang moet worden geacht, benevens uit den tekst van dit besluit wordeh vanwege Onzen Minister van Binnenlandsche Zaken, zoodra deze dit noodig acht, aan de gemeentebesturen verzonden, ten einde in elke gemeente te worden aangeplakt. 2. Een ieder is verplicht de inlichtingen, door ambtenaren of geneeskundigen van hem verlangd ter zake van de uitvoering van dit besluit, nauwkeurig en naar waarheid onverwijld te geven. 3. Een ieder, die waarneemt, dat een persoon aan pest lijdt of verschijnselen vertoont, welke doen vermoeden, dat hij door die ziekte" is besmet, is verplicht daarvan onverwijld kennis te geven aan den burgemeester of den meest nabij zijnden ambtenaar van Rijksof gemeentepolitie. Deze verplichting rust in het bijzonder op houders van vervoermiddelen en daarbij geëmployeerden. 4. De burgemeester is bevoegd, op de personen, die aan pest lijden of, op grond van een ingewonnen advies van den ambtenaar van het Staatstoezicht op de volksgezondheid of van een geneeskundige, doen Vermoeden dat zij door die ziekte besmet zijn of de besmetting op anderen kunnen overbrengen, de door hem noodig geachte maatregelen van onderzoek, afzondering en ontsmetting te doen toepassen en hen naar eene openbare inrichting of andere verblijfplaats in de gemeente ter verpleging te doen overbrengen, wanneer hun toestand overeenkomstig de verklaring van den behandele den geneeskundige dit gedoogt. De personen, waarop de in de vorige alinea bedoelde maatregelen worden toegepast, zjjn verplicht zich aan die maatregelen te onderwerpen en mogen zich niet zonder vergunning van den burgemeester naar eene andere plaats begeven. Indien het gemeentebestuur aan personen, — 150 — die inkomsten derven ten gevolge van krachten» het eerste lid van dit artikel genomen maatregelen van afzondering, deswege schadeloosstelling verleent, wordt door den Staat aan de gemeente eene bijdrage verleend van vijftig ten honderd van de uitgaven voor die schadeloosstelling. 5. De burgemeester is bevoegd, na mapwonnen advies van den ambtenaar van het Staatstoezicht op de volksgezondheid of van een geneeskundige, het uitvoeren van verdachte of voor het overbrengen van besmetting vatbare voorwerpen van welken aard ook, uit het huis, erf, voer- of vaartuig, waar een geval of een verdacht geval van pest voorkwam, anders dan met inachtneming van de door hem te geven voorschriften, te verbieden. 6. In spoedeischende gevallen zün de bestuurders van Rijksinrichtingen, voor zoover de dienst in hunne inrichting het toelaat, verplicht, op verzoek van een burgemeester aan deze onmiddellijk te doen toekomen of ten gebruike af te staan tot hunne inrichting behoorend materieel, noodig voor behandeling, verpleging, afzondering, ontsmetting of vervoer van lijders aan pest of daarvan verdachten, of voor ontsmetting — waaronder is begrepen het onschadelijk maken van besmet of van besmetting verdacbjt ongedierte —■ of voor vervoer van besmette goederen of voorwerpen. Bij weigering of geschil wordt onverwijld de belissing ingeroepen Van het hoofd van het Departement, waaronder de inrichting, ressorteert. 7. De burgemeester doet de hand houden aan een nauwkeurig bijhouden van het in artikel 438 van het Wetboek van Strafrecht bedoelde register in slaapsteden en logementen, en doet, voor zoover hem dit noodig voorkomt, toezicht houden op deze inrichtingen en op de aldaar nachtverblijfhoudondo reizigers. Indien vanwege het gemeentebestuur een geneeskundige met het houden van toezicht op de in het eerste lid van dit artikel bedoelde reizigers belast is, zijn deze verplicht dien geneeskundige bij zich te ontvangen en hem aBe verlangde inlichtingen ter zake van de uitvoering van dit besluit, hetzij mondeling, hetzij schriftelijk, te verschaffen, tenzij zij — 151 — knnnen aantoonen binnen de laatste vijf dagen niet in eene met pest besmette plaats vertoefd te hebben. De burgemeester doei van hetgeen door hem ter bestrijding der pest of van verdachte gevallen dier ziekte wordt ai is verricht, ten spoedigste mededeeling aan den ambtenaar van het Staatstoezicht op de volksgezondheid-, HOOFDSTUK U. | 1. Van het toezicht op landverhuizers en dergelijken. 8. In de aan de grenzen des lands gelegen gemeenten, door Onze Ministers van Binnenlandsche Zaken en van Financiën aan te wflzen, worden: a. lamdloopers en zigeuners (bohémiens), 6. landverhuizers en personen, die bij troepen reizen of de grens overtrekken, niet toegelaten, dan na geneeskundig onderzocht te zijn en zoo noodig, na ontsmetting der kleederen en reiniging der personen. Uitzo deringen op het bepaalde in het eerste lid worden niet toegestaan, dan met inachtneming van de voorschriften, daaromtrent door Onze Ministers van Binnenlandsche Zaken en van Financiën gegeven. Onze Ministers van Binnenlandsche Zaken, van Financiën, Van Waterstaat en van Landbouw, Nijverheid en Handel kunnen bepalen, dat personen, bedoeld sub b. van het eerste üd van dit artikel, in Nederland slechts worden toegelaten, langs de wegen en casu quo met de treinen, daartoe door hon aan ta wijzen. De beschikkingen tot aanwijzing van bedoelde gemeenten, wegen en casu quo treinen, worden in de Nederlandsche Staatscourant geplaatst ten minste één dag, voordat zij in werking treden. 9. Het onderzoek geschiedt aan het grensstation of den eersten Ncd ilandschen grenspost, waar de in hot vorig artikel bedoelde personen aankomen, door eenen geneeskundige, die daartoe door Onzen Minister van Binnenlandsche Zaken met toekenning van een door deze te bepalen vergoeding tot wederopzeggens wordt aangewezen, met inachtneming van het bepaalde in de artikelen 10, 11 en 12 van dit besluit. — 152 — 10. Het onderzoek valt steeds zoovéél mogelijk samen met het douane-onderzoek en wordt verricht op de wijze, die door den geneeskundige het meest doeltreffend wordt geoordeeld. Deze treedt omtrent het onderzoek in overleg met den hoogst in rang zijnden der aanwezige ambtenaren van de Invoerrechten en Accijnzen, en, indien het onderzoek geschiedt op een spoorweg- of tramstation, tevens met den chef daarvan. 11. Personen, die door den geneeskundige bevonden worden niet aan pést te lijden, noch 3rerscltijnselen vertoonen, welke doen vermoeden, dat zij door die ziekte besmet zijn, mogen niet worden aangehouden, maar worden terstond tot voortzetting van hunne reis toegelaten. Aan de vergunning tot voortzetting van de reis kunnen voorwaarden worden verbonden. Ai'i hen wordt zoo spoedig mogelijk een schriftelijk bewijs afgegeven, Volgens door Onzen Minister van Binnenlandsche Zaken vastgesteld model, vermeldende dat zij, Nederland binnengekomen, geen ziekteverschijnselen Vertoonden, welke het bestaan van pest deden vermoéden. 12. Personen, die door den geneeskundige bevonden worden aan pest te lijden, worden onverwijld, met machtneming van artikel 9 der wet van 4 December 1872 (Staatsblad n°. 134), overgebracht naar eene door den burgemeester der grensgemeente, waarin het onderzoek plaats heeft, volgens artikel 20 Van dit besluit aan te wijzén inrichting voor verpleging van lijders aan besmettelijke ziekte en daar afgezonderd en verpleegd. Gelijke maatregelen worden genomen, indien de geneeskundige dit noodig oordeelt, ten opzichte van personen, die verschijnselen vertoonen, welke doen vermoeden, dat zij door die ziekte besmet zijn. De kosten van vervoer en verpleging worden door de verpleegden of hunne erfgenamen vergoed. Behoeftigen worden op 's Rijks kosten vervoerd of verpleegd. Personen, wier lichamen of kleederen besmet moeten worden geacht, worden niet tot voortzetting hunner reis toegelaten, dan na reini-' — 153 — ging en ontsmetting, waaronder het onschadelijk maken van ongedierte is begrepen. § 2. Van het grensverkeer. . 13. In de aan de grenzen des lands gelegen gemeenten, door Onze Ministers van Binnenlandsche Zaken en van Financiën aan te wijzen, worden geen personen toegelaten, komende uit door Onze genoemde Ministers aangewezen naburige, met pest besmette, buitenlandsche gemeenten, dan na geneeskundig onderzocht en zoo noodig ontsmet te zijn. De beschikkingen tot aanwijzing van bedoelde gemeenten worden in de Nederlandsche Staatscourant geplaatst tenminste één dag vóórdat zij in werking treden. Uitzonderingen op het bepaalde in het lste lid worden niet toegestaan, dan met inachtneming van de voorschriften, daaromtrent door Onze Ministers van Binnenlandsohe Zaken en van Financiën gegeven. Op dit onderzoek is toepasselijk het bepaalde in de artikelen 9, 10, 11 en 12 van dit besluit. § 3. Van het goederenvervoer. 14. Onverminderd de bestaande bepalingen omtrent het verbod van in-, door- en vervoer van lompen, gebruikte kleedingstukken en ongewasschen lijf- en beddegoed uit landen en plaatsen, door Onze Ministers van Binnenlandsche Zaken en van Financiën aan te wijzen, is verboden in-, door- en vervoer van onbewerkte wol en haar, huiden, bontwerk en' andere voor het overbrengen van besmetting vatbare voorwerpen, uit landen of plaatsen, mede door Onze genoemde Ministers aan te wijzen. Do aanwijzingen worden door plaatsing in de Nederlandsche Staatscourant ter algemeene kennis gebracht. Bij aanwijzingen betreffende den in- of doorvoer uit landen, die toegetreden zijn tot de op 17 Januari 1912 te Parijs gesloten en bij de 'wet van 26 Februari 1914 (Staatsblad n-°. 57) goedgekeurde internationale sanitaire Overeenkomst, gedragen Onze genoemde Ministers zich naar de bepalingen van die overeenkomst. — 154 - 15. Een ieder, die waarneemt, 'dat van goederen, waarvan in-, door- of vervoer verboden is, in-, door- of vervoer plaats heeft, is verplicht daarvan onverwijld kennis te geven aan den burgemeester of den meest nabij zijnden ambtenaar van Rijks- of gemeentep olitie of van 's Rijks belastingen. Deze verplichting rust in ïret bijzonder op houders van vervoermiddelen en daarbij geëmployeerden. Op de goederen, van welke, niettegenstaande daarvan in-, door- of vervoer verboden is, in-, door- of vervoer plaats heeft, is artikel 5 der wet van 4 December 1872 (Staatsblad n°. 134) toepasselijk. 16. Brieven en correspondentie, drukwerken, boeken, dagbladen, dienststukken enz. (postpakketten niet inbegrepen) worden aan geen enkele belemmering of ontsmetting onderworpen. 17. Spoor- of tramwagens (zoo personenals goederenwagens^ uit het buitenland binnenkomende, worden aan de grenzen niet aangehouden, behoudens dat wagens, waarin pestlijders of personen, die verdacht worden aan pest te lijden of waarin besmette of van besmetting verdachte goederen aangebracht zjjn — indien de geneeskundige het noodig oordeelt — van den trein worden gehaakt en op de w^jze door den geneeskundige voorgeschreven, worden ontsmet en zoo noodig van ongedierte worden gezuiverd. 18. Bagages en lijfgoederen van personen, als bedoeld in de artikelen 8 en 13, zijn onderworpen aan het onderzoek, bedoeld in genoemde artikelen. Deze bagages en lijfgoederen worden niet aangehouden dan voor zoover eh voor zoolang dit ter ontsmetting noodig is. Bagages en lijfgoederen, voor ontsmetting aangehouden, worden desverlangd aan de. eigenaars op hunne kosten door den burgemeester nagezonden.' 19 . Koopmans- en andere goederen, uit het buitenland aangevoerd, waarvan de in- of doorvoer niet verboden is, worden niet aangehouden en aan ontsmetting onderworpen, ZÜ> naar het oordeel van den met het onderzoek belasten geneeskundige, geacht kunnen worden besmet te zijn. — 155 — § 4. Verdere bepalingen. 20. De burgemeester van elke grensgemeente, als in artikel 8 en artikel 13 van dit besluit is bedoeld, zorgt, zoo spoedig mogelijk, op Rijkskosten, in overleg met den ambtenaar van het Staatstoezicht op de volksgezondheid of met den krachtens artikel 9 aangewezen deskundige; a. voor de inrichting van een gelegenheid tot afzondering en verpleging van de in de artikelen 8 en 13 van dit besluit bedoelde personen, lijdende aan of verdacht van pest; b. voor een geschikte plaats voor de ontsmetting— waaronder is begrepen het onschadelijk maken van besmet of van besmetting verdacht ongedierte — van de in de artikelen 18 en 19 van dit besluit bedoelde goederen; e. voor het personeel, noodig tot hulp of opzicht bij het onderzoek, de afzondering, de ontsmetting — waaronder is begrepen het onschadelijk maken van besmet of van besmetting verdacht ongedierte — of het vervoer van personen of van goederen, bedoeld in de artikelen 8, 13, 18 en 19 van dit besluit; d. voor. de noodige geneesmiddelen, ontsmettingsmiddelen, middelen tot het omschadelijk maken van besmet of van besmetting verdacht ongedierte, vervoermiddelen, meubelen en ander noodig materieel. Zoo gebruik gemaakt wordt van de inrichting van gemeentewege tot stand gebracht ter voldoening a n artikel 7 van de wet van 4 December 1872 (Staatsblad n°. 134), bepaalt Onze Minister van Binnenlandsche Zaken de «om deswege aan de gemeente te vergoeden. 21. De ambtenaren van Rijks-en gemeentepolitie, de ambtenaren der invoerrechten en accijnzen, de stationschefs en alle geëmployeerden aan een spoor- of tramwegonderneming zijn, voor zooveel hun dienst het toelaat, V^rtMtot met al de hun ten dienste staande middelen, onverwijld mede te werken tot de uitvoering van de door den krachtens artikel 9 van dit besluit aangewezen geneeskundige voorgeschreven maatregelen, betreffende het onderzoek, de afzondering, de ontsmetting — waaronder is begrepen het onschadelijk maken van, besmet of van besmetting verdacht onge- — 156 — dierte — behandeling en verpleging en het vervoer van personen of van goederen. Onverminderd het bepaalde in artikel 3, zijn conducteurs van eiken uit het buitenland binnenkomenden trein of tram verplicht, den geneeskundige zoo spoedig mogelijk na aankomst van den trein of tram aan het station, kennis te geven van de verdachte verschijnselen, die zij bij personen, als bedoeld in dé artikelen 8 en 13, hebben waargenomen en van hunne bevinding omtrent de aanwezigheid in den trein of tram van voor het overbrengen van besmetting vatbare voorwerpen. 22. De kosten, vallende op de maatregelen, voorgesohreven in de artikelen 9, 11, 12, 13, 18 en 19 van dit besluit, komen ten laste van het Rijk, voor zoover in genoemde artikelen niet anders is bepaald, en die kosten niet ingevolge eenige andere wettelijke bepaling, ten laste van andere moeten worden gebracht. 23. De krachtens artikel 9 van dit besluitaangewezen geneeskundige volgt in de uitoefening van zijn ambt de aanwijzingen, die Onze Minister van Binnenlandsche Zaken of de ambtenaar van het Staatstoezicht op de volksgezondheid, tot wiens dienstkring zijne standplaats behoort, hem geven. Hjj staat den burgemeester, eiken ambtenaar van Rijks- of gemeentepolitie, of van invoerrechten en accijnzen, de stationschefs en de overige geëmployeerden bij eene spoorof tramwegonderneming met zijn advies ter zijde, wanneer zij dit behoeven bij de uitvoering van wettelijke voorschriften betreffende de wering of bestrijding der pest. Ontdekt hij dreigend gevaar voor de openbare gezondheid, dan geeft hij daarvan, onverminderd artikel 16 der wet van 4 December 1872 (Staatsblad n°. 134), onverwijld kennis aan den burgemeester en aan b ovengenoemden ambtenaar van het Staatstoezicht op de volksgezondheid. § 5. Van het scheepvaartverkeer. 24. Onze Minister van Binnenlandsche Zaken* is bevoegd om, waar noodig, met medewerking Van Onze Ministers van Financiën, van Waterstaat en van Landbouw, Nijver- — 157 - heid en Handel, tot wering van de besmetting van pest, toezicht te doen houden op schepen, die langs binnenwateren het land binnenvaren, en zulks met toepassing, voor zoover mogelijk en noodig, van de artikelen 8 tot en met 12 en 20 tot en met 23 van dit besluit. 25. Schippers van vaartuigen, komende uit landen of plaatsen door Onzen Minister van Binnenlandsche Zaken wegens pest besmet verklaard of aan boord waarvan een geval dier ziekte tijdens de jongste zeereis is voorgekomen, mogen geen andere Nederlandsche havens of reeden dan die van Vlissingen, Hoek van Holland, IJmuiden, Helder, Harlingen, Delfzijl, HeUevoetsluis of Neuzen of die nader door Onzen Minister van Binnenlandsche Zaken zullen zijn aangewezen, aandoen, öf elders in Nederland landen, dan na hun schip in eene der genoemde havens pf op eene der genoemde reeden het gezondheidsonderzoek, voorgeschreven bij de wet van 28 Maart 1877 (Staatsblad n°, 35), te hebben doen ondergaan. De schipper van een vaartuig, na aankomst •uit zee in Nederland elders liggende, dan in een van bovengenoemde havens of op een van bovengenoemde reeden, en waarop de pest wordt waargenomen, is verplicht op de eerste aanzegging van den burgemeester van de havenplaats, waar hij ligt, of van de gemeente, die het naast aan zijn ankerplaats ligt, naar eene der genoemde havens of reeden te vertrekken, tenzij hij verkiest weder zee te kiezen. Onder „reede" >wordt verstaan elke ankerplaats voor uit zee komende schepen binnen de zeegaten en op de rivieren en stroomen. 26. Aan elk der door Onze Ministers van Binnenlandsche , Zaken en van Waterstaat aan te wijzen plaatsen, gelegen aan stroomen, rivieren, kanalen of andere binnenwateren, wordt geneeskundig toezicht gehouden op de daarlangs varende Schepen en hunne opvarenden door een of meer geneeskundigen, die daartoe door Onzen Minister van Binnenlandsche Zaken, met toekenning van een door dezen te bepalen vergoeding, tot wederopzegging worden aangewezen. De beschikking tot aanwijzing van bedoelde plaatsen wordt in de Nederlandsche Staatscou- - 158 — rant geplaatst ten minste één dag vóórdat zij in werking treedt. Onverminderd het bepaalde in de beide voorgaande leden, is de burgemeester bij het verschijnen of dreigen der pest bevoegd, ten koste van de gemeente geneeskundig toezicht te doen houden op de opvarenden van de in de gemeente vertoevende vaartuigen. De personen, waarop dit toezicht wordt uitgeoefend, zijn verplicht zich daaraan te onderwerpen. 27. Onverminderd artikel 10 der wet van 4 December 1872 (Staatsblad n°. 134), zooals dat luidt volgens de wet van 28 Maart 1877 (Staatsblad n°. 36), wordt elk schip, varende langs of aankomende aan eene der in artikel 26 van dit besluit bedoelde plaatsen, onderWorpen aan een gezondheidsonderzoek. De schippers is verplicht met zijn schip de door den burgemeester aan të wijzen ligplaats in te nemen en aldaar zonder gemeenschap met den wal öf met andere vaartuigen te blijven, totdat het gezondheidsonderzoek en de naar aanleding daarvan bevolen gezondheidsmaatregelen toegepast zijn. Op dit verbod van gemeenschap met den wal is toepasselijk het tweede lid van artikel 10 der wet van 4 December 1872 (Staatsblad h°. 134), zooals dat luidt volgens de wet van 28 Maart 1877 (Staatsblad n°. 36> De schipper zorgt met al de te zijner beschikking staande middelen voor de stipte naleving van de gegeven bevelen én is verplicht de vragen, hém door of namens den met het gezondheidsonderzoek belasten geneeskundige gedaan, nauwkeurig en naar waarheid te beantwoorden. 28. De geneeskundige verricht het gezondheidsonderzoek van hét schip, van de opvarenden en van de lading of andere op het schip aanwezige goederen, op de wijze, die hem, ha overleg met den burgemeester, het méést doeltreffend voorkomt. Indien het blijkt, dat het schip binnen de laatste 24 uren een gezóndhéidsonderzoék overeenkomstig de voorschriften van dit besluit heeft ondergaan, kan hij het van verder onderzoek vrijstellen, indien de toestand van het schip of Van de opvarenden hem tot zoo- — 159 — danig onderzoek overigens geen aanleiding geeft. 29. De geneeskundige, die het onderzoek verricht heeft, geeft den burgemeester advies omtrent de in het belang der volksgezondheid te nemen maatregelen, aan welk advies de burgemeester verplicht is onverwijld gevolg te geven, behoudens beroep op Onzen Minister van Binnenlandsche Zaken. De kosten op deze maatregelen vallende, komen ten laste van het Rijk. Ontsmetting — waaronder is begrepen het onschadelijk maken van besmet of van besmetting verdacht ongedierte — geschiedt, zoo noodig, volgens de regelen, krachtens artikel 25 der wet van 4 December 1872 (Staatsblad n°. 134) vastgesteld. 30. Het schip wordt dadelijk tot den verderen doortocht toegelaten en het verbod, van gemeenschap met den wal opgeheven, hetzij na afloop van het gezondheidsonderzoek, malen &H tot geen verdere maatregelen aanleiding geeft, hetzij, nadat aan de maatregelen naar aanleiding van het gezondheidsonderzoek voorgeschreven, uitvoering is gegeven. In het laatste geval kunnen evenwel de opvarenden, die bij het gezondheidsonderzoek "bevonden worden, niette lijden aan pest, noch verschijnselen van die ziekte te vertoonen, met toestemming van den met het onderzoek belasten geneeskundige, terstond onbelemmerd aan den wal worden toegelaten. Vooraf heeft ontsmetting der kleederen en reiniging der personen plaats,'indien dit door den geneeskundige noodig wordt geoordeeld. 31. Ten bewijze, dat het schip tot den verderen doortocht is toegelaten, en het verbod van gemeenschap met den wal is opgeheven, ontvangt de schipper van den met het gezondheidsonderzoek belasten geneeskudige eene schriftelijke verklaring volgens het model door Onzen Minister van Binnenlandsche Zaken vast te stellen en waaruit zal moeten blijken van den toestand van het schip, van dien der opvarenden en van dion der lading of andere op het schip aanwezige goederen, benevens van het aantal der opvarenden. Eene dergelijke verklaring wordt ook door den geneeskundige afgegeven in het geval — 160 — bedoeld in het tweede lid van artikel 28 van dit besluit, in welk geval daarvoor ook de bevestiging van eene vroegere verklaring in de plaats kan treden. 32. De burgemeester van elke gemeente, waarin eene plaats ligt, als in artikel 26 van dit besluit bedoeld, zorgt zoo spoedig mogelijk, op Rijkskosten, in overleg met den ambtefaaar van het Staatstoezicht op de volksgezondheid of den krachtens genoemd artikel aangewezen geneeskundige, voor het personeel en het materieel, dat de geneeskundige voor het gezondheidsonderzoek behoeft en dat noodig is voor de uitvoering van de naar aanleiding van het gezondheidsonderzoek voorgeschreven maatregelen. 33. Op de krachtens artikel 26 van dit besluit aangewezen geneeskundigen zijn toepasselijk het eerste en derde lid van artikel 23 van dit besluit. Zij staan den burgemeester en eiken ambtenaar van Rijks- of gemeentepolitie met hun advies ter zijde, wanneer dezen dit behoeven bij de uitvoering van wettelijke voorschriften betreffende de wering of bestrijding der pest. De ambtenaren van Rijks- en gemeentepolitie zijn, voor zooveel hun dienst het toelaat, verplicht met al de hun ten dienste staande middelen, onverwijld mede te werken tot de uitvoering van de door bedoelde geneeskun7 digen voorgeschreven maatregelen. HOOFDSTUK III. Slotbepalingen. 34. Onze in dit besluit genoemde Ministers zijn bevoegd de door hen krachtens dit besluit genomen beschikkingen of gedane aanwijzingen, zoo dikwijls de omstandigheden dit gedoogen of noodig maken, op dezelfde wijze als zij zijn tot stand gekomen, te wijzigen of in te trekken. 35. Waar in dit besluit sprake is van den ambtenaar van het Staatstoezicht, op ..de volksgezondheid, wordt daaronder verstaan d,e Inspecteur, krachtens de Gezondheidswet belast met het toezicht op de handhaving van de wettelijke bepalingen betreffende besmet^l^be ziekten. - 161 — 36. Dit besluit, dat, tenzij'het eerder wordt ingetrokken, gedurende één jaar van kracht Dljjfe,* treedt in werking met ingang van den tweeden dag na dien der dagteekening van het 8 aatsblad en van de Staatscourant, waarin het geplaatst is. Onze Ministers van Binnenlandsche Zaken, van Financiën, van Waterstaat en van Landbouw, Nijverheid en Handel zijn belast met de uitvoering van dit besluit, dat gelijktijdig in het Staatsblad en in de Staatscourant zal worden geplaatst en waarvan afschrift zal worden gezonden aan den Baad van State. 's-Gravenhage den 28sten December 1917. WILHELMINA. De Minister van Staat, Minister van Binnenlandsche Zaken, Coet v. d. Linden. De Minister van Financiën, Tbeub. De Minister van Waterstaat, C. Lely. De Min. van Landbouw, Nijverheid en Handel, glijdt?: PoSTHUMA. (üitgeg. 12 Jan. 1918.) Besluit van den 28sten December 1917, S. 732 tot vaststelling van buitengewone maat- j regelen tot 'afwending van vlektyphus en tot wering zijner uitbreiding en gevolgen. Wij WILHELMINA, enz . Overwegende, dat toepassing der wet van 26 Aprü 1884 (Staatsblad n°. 80), aangevuld door de wet van 20 Juli 1884 (Staatsblad n°. 164) en gewijzigd bij ai*. 19 van de wet van 15 April 1886 (Staatsblad n°. 64) en bg de wet van 9 Juli 1915 (Staatsblad n°. 314), tot vaststelling Van buitengewone maatregelen tot afwending van eenige besmettelijke ziekten en tot wering harer uitbreiding en gevolgen, noodzakelijk is wegens het voorkomen van vlektyphus in het buitenland ; Op de voordracht Van Onzen Minister van Staat, Minister van Binnenlandsche Zaken, en van Onze Ministers van Financiën, van Waterstaat en van Landbouw, Nijverheid en Handel van 17 October 1917, n°. 11993, afdeeling Volksgezondheid en Armwezen, 20 October 1917, n°. 99, afdeeling Invoerrechten; 24 Oe- S. X- J. n». 26, 11« dr. 11 — .162 — tober 1917, La. M., afdeeling Spoorwegen, 30 October 1917, n°. 7962, afdeeling Nijverheid ; Gelet op de wet van 26 April 1884 [Staatsblad n°. 80); Den Raad van State géhoord (advies van 27 November 1917, n°. 36); Gelet op het nader rapport van Onze ï Minister van Staat, Minister van Binnenlandsche Zaken, en van Onze Ministers van Financiën, van Waterstaat en van Landbouw, Nijverheid en . Handel van 8 December 1917, n°. 15184, afdeeling Volksgezondheid en Armwezen; van 17 December 1917, n°. 117, afdeeling Invoerrechten; 19 December 1917, La. H, Spoorwegen, en van 22 December 1917, n°. 9355, afdeeling Nijverheid; Hebben goedgevonden en verstaan: te bepalen: HOOFDSTUK I. Algemeene bepalingen. Art. 1. De gemeentebesturen en de burgemeesters, ieder voor. zooveel hun aangaat, dragen nauwlettend zorj; voor eene doeltreffende toepassing van de bepalingen der wet van 4 December 1872 (Staatsblad n°. 134), gewijzigd bij de wetten van 3 December 1874 (Staatsblad n°. 188), 28 Maart 1877 (Staatsblad n°. 36), 15 April 1886 (Staatsblad n°. 64), 8 April 1893 (Staatsblad n°- 64), 21 Juli 1899 {Staatsblad n°. 166), 21 Juni 1901 (Staatsblad n°. 157), 14 Juli 1910 (Staatsblad n°. 204), 17 Juli 1911 [Staatsblad n". 208) en 27 April 3912 (Staatsblad n°: .165). Uittreksels uit den tekst dier wet, voor zoover de bepalingen op vlektyphus toepasselijk zijn, en de herinnering, daarvan aan de. ingezetenen van belang moet worden geacht, henevens uit den tekst van dit besluit worden vanwege Onzen Minister van Binnenlandsche Zaken verzonden aan de besturen der gemeenten, waar dit noodig wordt geacht, ten einde, m elk van die gemeenten te worden aangeplakt. Z. Een ieder is verplicht de inlichtingen, door ambtenaren of geneeskundigen van hem verlangd ter zake van de uitvoering van — 163 — dit besluit, nauwkeurig en naar waarheid onverwijld te geven. 3. Een ieder, die waarneemt, dat een persoon aan vlektyphus l^jdt of verscbgnselen vertoont, welke doen vermoeden dat hij door die ziekte is besmet, is verplicht daarvan onverwijld kennis te geven aan den burgemeester of den meest nabij zijnden ambtenaar van -Rijks-:ef gemeentepolitie. Deze verplichting rust in het bijzonder op houders van vervoermiddelen en op het daarbij werkzame personeel. 4. De burgemeester is be/i egd, opd e pen. sonen, die aan vlektyphus lijden of, op grond van een ingewonnen advies van den ambtenaar van het Staatstoezicht op de volksgezondheid of van een geneeskundige, doen vermoeden dat zij door die ziekte zijn besmet of de besmetting op anderen kunnen overbrengen,; de door hem noodig geachte maatregelen van onderzoek, afzondering en ontsmetting te doen toepassen en hem naar eene openbare inrichting of andere verblijfplaats in de gemeente ter verpleging te doen overbrengen, wanneer hun toestand overeenkomstig de verklaring van den behandelende» geneeskundige ditgedoogfc. De personen, waarop de in de vorige alinea bedoelde maatregelen worden toegepast, zijn vèiplieht zich aan die maatregelen te onderwerpen en mogen zich niet zonder Vergunning Van den burgemeester naar eene andere plaats begeven. Indien het gemeentebestuur aan pefsoneijj die inkomsten derven ten gevolge van krachtens het eerste lid van dit artikel genomen maatregelen van afzondering, deswege schadeloosstelling verleent, wordt door den Staat aan de gemeente eene bijdrage verleend van vijftig ten honderd van de uitgaven voor die schadeloosstelling. 5- De burgemeester is bevoegd, na ingewonnen advies van den ambtenaar van het Staatstoezicht op de volksgezondheid of van een geneeskundige, het uitvoeren van verdachte of voor het overbrengen van besmetting vatbare voorwerpen van welken aard óbk-, uit het huis, erf, voer- of Vaartuig, waar een geval of een verdacht geval van Vlektyphus -voorkwam,- anders dan met inachtneming 11* — 16-1 — van de door hem te geven voorschriften, te verbieden. 6. In spoedeischende gevallen zijn de bestuurders van Rijksinrichtingen, voor zoover de dienst in hunne inrichting het toelaat, verplicht, op verzoek van een burgemeester aan deze onmiddellijk te doen toekomen of ten gebruike af te staan tot hunne inrichting behoorend materieel, noodig voor behandeling, verpleging, afzondering, ontsmetting of vervoer van lijders aan vlektyphus of daarvan verdachten, of voor ontsmetting of voor vervoer van besmette of van besmetting verdachte goederen of voorwerpen. Bij weigering of geschil wordt onverwijld de beslissing ■ ingeroepen van het hoofd van het Departement, waaronder de inrichting ressorteert. 7. De burgemeester doet de hand houden aan een nauwkeurig bijhouden van het m artikel 438 van het Wetboek van Strafrecht bedoelde register in slaapsteden en logementen, en doet, voor zoover hem dit noodig voorkomt, - toezicht houden op deze inrichtingen en op de aldaar nachtverblijfhoudende reizigers, zoomede op woonwagens en woon. schepen en op de daarin verblijfhoudende personen. Indien vanwege het gemeentebestuur een geneeskundige met het houden van toezicht op de in het eerste lid van dit artikel bedoelde personen belast is, zijn deze verplicht dien geneeskundige bij hem te ontvangen en hem alle verlangde inlichtingen ter zake van de uitvoering van dit besluit hetzij mondeling, hetzij schriftelijk, te verschaffen. De burgemeester doet van hetgeen door hem ter bestrijding van vlektyphus of van verdachte gevallen dier ziekte wordt of is verricht, ten spoedigste mededeeling aan den ambtenaar van het Staatstoezicht op de volksgezondheid. HOOFDSTUK II. § 1. VAN HET TOEZICHT OP LANDVERHUIZERS EN DERGELIJK.EN. 8. In de aan de grenzen des lands gelegen gemeenten, door - Onze Ministers van Binnen- — 165 — landsche Zaken en van Financiën aan te wijzen, worden: a. landloopers en personen die met woonwagens reizen, 6. landverhuizers en personen, die bij troepen reizen of de grens overtrekken, niet toegelaten dan na geneeskundig onderzocht te zijn en, zoo noodig, na ontsmetting. Uitzonderingen op het bepaalde in het eerste lid worden niet toegestaan, dan met inachtneming Van de voorschriften, daaromtrent door Onze Ministers van Binnenlandsche Zaken en van Financiën gegeven. "Onze Ministers van Binnenlandsche Zaken, van Financiën, van Waterstaat en van Land. bouw, Nijverheid en Handel kunnen bepalen, dat personen, bedoeld sub 6. van het eerste lid van dit artikel, in Nederland slechts worden toegelaten, langs de wegen en met de treinen, daartoe door hen aan te wijzen. De beschikkingen tot aanwijzing van bedoelde gemeenten, wegen en treinen, worden in de Nederlandsche Staatscourant geplaatst tenminste één dag, voordat zij in werking treden. 9. Het onderzoek geschiedt aan het grensstation of den eersten Nederlandschen grenspost, waar de in het vorig artikel bedoelde personen aankomen, door eenen geneeskundige, die daartoe door Onzen Minister van Binnenlandsche Zaken met toekenning van een door deze te bepalen vergoeding tot wederopzeggens wordt aangewezen, met inachtneming van het bepaalde in de artikelen 10, 11 en 12 van dit besluit. 10. Het onderzoek valt steeds zooveel mogelijk samen met het douane-onderzoek en wordt verricht op de wijze, die door den geneeskundige,s met inachtneming van het bepaalde in het eerste lid van artikel 23, het meest doeltreffend wordt geoordeeld. Deze treedt omtrent het onderzoek in overleg met den hoogst in rang zijnden der aanwezige ambtenaren van de Invoerrechten en Accijnzen, en, indien het onderzoek geschiedt op een spoorweg- of tramstation, tevens met den chef daarvan. 11. Personen, die door den geneeskundige bevonden worden aan vlektyphus te lijden, worden onverwijld, met inachtneming van' — 166 — artikel 9 der wet van 4 December 18.72 (Staatsblad n°. 134), overgebracht naar eene door den bpjcgemeester der grensgemeente, waarin het. onderzoek plaats heelt, volgens artikel 20 van dit besluit aan te wijzen inrichting voor verpleging van lijders aan besmettelijke ziekten en daar afgezonderd en verpleegd. Mede worden maatregelen van afzondering en ontsmetting genomen, indien de geneesr. kundige dit noodig oordeelt, ten opzichte van personen, die verschijnselen vertoonen, welke doen vermoeden, dat zij door die ziekte zijn. aangetast of de besmetting op anderen kunnen overbrengen of behept zijn met ongedierte of daarvan verdacht. De kosten, van vervoer en verpleging worden door de verpleegden of erfgenamen vergoed. Bfihoeftjigen worden op, 's Rijks kosten vervoerd of verpleegd. 12. Personen, wier lichamen of kleederen besmet moeten worden geacht, worden niet tot voortzetting hunner reis toegelaten, dan na ontsmetting. Personen, die door den geneeskundige bevonden worden niet aan vlektyphus te lijden, noch verschijnselen vertoonen, welke doen vermoeden, dat zij door die ziekte zijn aangetast of de besmetting op anderen kunnen overbrengen of behept zijn met ongedierte of daarvan verdacht, mogen niet worden aangehouden, maar worden terstond tot voortzetting van hunne reis toegelaten. Aan de vergunning tot voortzetting van de reis kunnen voorwaarden worden verbonden. Aan hen wordt zoo spoedig mogelijk een schriftelijk bewijs afgegeven, volgens door Onzen Minister van Binnenlandsche Zaken vastgesteld model, vermeldende dat zij, Nederland binnengekomen, geen ziekteverschijnselen vertoonden, welke het bestaan van vlektyphus deden vermoeden. § 2. VAN HET GRENSVERKEER. 13. In de. aan de grenzen des lands gelegen gemeenten,~door Onze Ministers van Binnenlandsche Zaken en van Financiën aan te wijzen, worden geen personen toegelaten, komende uit door Onze genoemde Ministers aangewezen — 167 — naburige, met vlektyphus besmette, buitenlandsehe gemeenten, dan na geneeskundig onderzocht en zoo noodig ontsmet te zijn. De beschikkingen tot aanwijzing van bedoelde gemeenten worden, in de Nederlandsche Staatscourant geplaatst tenminste één dag vóórdat zij in werking treden. Uitzonderingen op het bepaalde in het lste lid worden niet toegestaan, dan met inachtneming van de voorschriften, daaromtrent door Onze Ministers van Binnenlandsche Zaken en van Financiën gegeven. Op dit onderzoek is toepasselijk het bepaalde in de artikelen 9, 10, 11 en 12 van dit besluit. § 3. VAN HET GOEDERENVERVOER. 14. Onverminderd de bestaande bepalingen omtrent het verbod van in-, door- en vervoer van lompen, gebruikte kleedingstukken en ongewasschen lijf- en beddegoed uit landen en plaatsen, door Onze Ministers van Binnenlandsche Zaken en van Financiën aan te wijzen, is verboden in-, door- en vervoer van "onbewerkte, wol en haar, huiden, bontwerk en andere voor het overbrengen van voor besmetting vatbare voorwe pen, uit landen of plaatsen, mede door Onze genoemde Ministers aan te wijzen. De aanwijzingen worden door plaatsing in de Nederlandsche Staatscourant ter algemeene kennis gebracht. 15. Een ieder, die waarneemt, dat van goederen, waarvan in-, door- en vervoer verboden is, in-, door- of vervoer plaats heeft, is verplicht daarvan onverwijld kennis te geven aan den burgemeester of den meest nabij zijndcn ambtenaar van Rijks- of gemeentepolitte óf van 's Rijks belastingen. Deze verplichting rust in het bijzonder op houders van vervoermiddelen, en op het daarbij werkzame personeel. Op de goederen, van welke, niettegenstaande daarvan in-, door- of vervoer vérboden is, in-, door- of vervoer plaats heeft, is artikel 5 der wet van 4 December 1872 (Staatsblad n°. 134) toepasselijk. 16. Brieven en correspondentie, drukwerken, boeken, dagbladen, dienststukken enz. (post- — 168 — pakketten niet inbegrepen) worden aan geen enkele belemmering of ontsmetting onderworpen. 17. Spoor- of tramwagens (zoo personenals goederenwagens) uit het buitenland binnenkomende, worden aan de grenzen niet aangehouden, behoudens dat wagens, waarin lijders aan vlektyphus of personen, die verdacht worden aan vlektyphus te lijden of doen vermoeden, dat zij de ziekte op anderen kunnen overbrengen, of behept zijn met ongedierte of daarvan verdacht, of waarin besmette of van besmetting verdachte goederen aangebracht zijn —• indien de geneeskundige het noodig oordeelt —• van den trein worden gehaakt en op de wijze, door den geneeskundige voorgeschreven, worden ontsmet. 18. Bagages en lijfgoederen van personen, als bedoeld in de artikelen 8 on 13, zijn onderworpen aan het onderzoek, bedoeld in genoemde artikelen. Deze bagages en lijfgoederen worden niet aangehouden dan voor zoover en voor zoolang dit ter ontsmetting noodig is. Bagage? en lijfgoederen, voor ontsmetting aangehouden, worden desverlangd door den burgemeester op Rijkskosten aan de eigenaars nagezonden. tB. Koopmans- en andere goederen, uit het buitenland aangevoerd, waarvan de in- of doorvoer niet verboden is, worden niet aangehouden en aan ontsmetting onderworpen, tenzij zij, naar het oordeel van den met het onderzoek belasten geneeskundige, geacht worden besmet te kunnen zijn. § 4. VERDERE BEPALINGEN. 20. De burgemeester van elke grensgemeente, als in artikel 8 en artikel 13 van dit besluit is bedoeld, zorgt, zoo spoedig mogelijk, op Rijkskosten, in overleg met den ambtenaar van het Staatstoezicht op de volksgezondheid of met den krachtens artikel 9 aangewezen geneeskundige: o. voor de inrichting van een gelegenheid tot afzondering, ontsmetting en verpleging van de in de artikelen 8 en 13 van dit besluit bedoelde personen, lijdende aan of verdacht - 109 — van vlektyphus, zoomede van een gelegenheid tot huisvesting van gezonde verdachte personen en tot het reinigen van personen; 6. voor een geschikte plaats voor de ontsmetting van de in de artikelen 18 en 19 van dit besluit bedoelde goederen; c voor het personeel, noodig tot hulp of opzicht bij het onderzoek, de afzondering, de verpleging, de ontsmetting, of het vervoer van personen of van goederen, bedoeld in de artikelen 8, 13, 18 en 19 van dit besluit; d. voor- de noodige geneesmiddelen, ontsmettingsmiddelen, vervoermiddelen, meubelen en ander noodig materieel, en voor alles wat noodig is voor een behoorlijke verzorging van hen,, die zijn afgezonderd. Zoo gebruik gemaakt wordt van de inrichting van gemeentewege tot stand gebracht ter voldoening aan artikel 7 van de wet van 4 December 1872 (Staatsblad n°. 134), bepaalt Onze Minister van Binnenlandsche Zaken de som deswege aan de gemeente te vergoeden. 21. De ambtenaren van Rijks- en gemeentepolitie, de ambtenaren der invoerrechten en accijnzen, de stationschefs en het personeel werkzaam aan een spoor- of tramwegonderneming zijn, voor zooveel hun dienst het toelaat, verplicht met al de hun ten dienste staande middelen, onverwijld mede te werken tot de uitvoering van de door den krachtens artikel 9 van dit besluit aangewezen geneeskundige voorgeschreven maatregelen, betreffende het onderzoek, de afzondering, de ontsmetting, de behandeling en verpleging en het vervoer van personen of van goederen. Onverminderd het bepaalde in artikel 3, zijn conducteurs van eiken uit het buitenland binnenkomenden trein of tram verplicht, den geneeskundige zoo spoedig mogelijk na aankomst van den trein of tram aan het station, kennis te geven van de verdaohte verschijnselen, die zij bij personen, als bedoeld in de artikelen 8 en 13, hebben waargenomen en van hunne bevinding omtrent de aanwezigheid in den trein of tram van voor het overbrengen van voor besmetting vatbare voorwerpen. 22. De kosten, vallende op dé maatregelen, voorgeschreven in de artikelen 9, 11, 12, 13, — 170 — 18 en 19 van dit besluit, komen ten laste van. het Biijk, voorzoover in genoemde artikelen niet anders is bepaald en die kosten niet, ingevolge eenige andere wettelijke bepaling, ten laste van anderen moeten worden gebracht. 23. De krachtens artikel 9 van dit besluit aangewezen geneeskundige volgt in de uitoefening van zijn ambt de aanwijzingen, die Onze Minister van Binnenlandsche Zaken of de ambtenaar van het Staatstoezicht op de volksgezondheid, tot wiens dienstkring zijnestandplaats behoort; hem geven. Hij staat den burgemeester, eiken ambtenaar van Bijks- of gemeentepolitie, of vaninvoerrechten en accijnzen, de stationschefs en het overige personeel werkzaam bij eene spoor- of tramwegonderneming met zijn advies ter zijde, wanneer zij dit behoeven bij de uitvoering van wettelijke voorschriften betreffende de wering of bestrijding van vlektyphus Ontdekt hij dreigend gevaar voor de openbare gezondheid, dan geeft hij daarvan, onverminderd artikel 16 der wet van 4 December 1872 (Staatsblad n°. 134), onverwijld kennis aan den burgemeester en aan bovengenoemden ambtenaar van het Staatstoezicht op de volksgezondheid. § 5. VAN HET SCHEEPVAARTVERKEER. 24. Onze Minister van Binnenlandsche Zaken is bevoegd om, waar noodig, met medewerking van Onze Ministers van Financiën', van Waterstaat en van Landbouw, Nijverheid' en Handel, tot wering van de besmetting door vlektyphus, toezicht te doen houden op schepen, die. langs binnenwateren het land binnenvaren, en zulks met toepassing voor zoover mogelijk en noodig, van de artikelen 8 tot en met 12 en 20 tot en met 23 van dit besluit. 25- Aan elk der door Onze Ministers van Binnenlandsche Zaken en van Waterstaat aan te wijzen gemeenten, gelegen aan stroomen, rivieren, kanalen of andere binnenwateren, wordt geneeskundig toezicht gehouden op de daarlangs varende schepen en hunne opvarenden door een of meer geneeskundigen, die daartoe door Onzen Minister van Binnenlandsche Zaken, met toekenning van een door - 171 — deze te bepalen vergoeding, tot wederopzegging worden aangewezen. De beschikking tot aanwijzing van bedoelde gemeenten wordt in de Nederlandsche Staatscourant geplaatst ten minste één dag vóórdat zij in werking treedt. Onverminderd het bepaalde in de beide voorgaande leden, is de burgemeester bij het verschijnen of dreigen van vlektyphus bevoegd, geneeskundig toezicht te doen houden op. de opvarenden van de in de gemeente vertoevende vaartuigen. De personen, waarop dit toezicht wordt uitgeoefend^ zijn verplicht zioh daaraan te onderwerpen. 26. Onverminderd artikel 10 der wet van 4 December 1872 (Staatsblad n°. 134), zooals dat luidt volgens de wet van 28 Maart 1877 (Staatsblad n°. 36), wordt elk sohip, varende . langs of aankomende aan eeneder in artikel 25 van dit besluit bedoelde gemeenten, onderworpen aan een gezondheidsonderzoek. De schipper is verplicht met zijn schip de door den burgemeester aan te wijzen ligplaats in te nemen en aldaar zonder gemeenschap met den wal of met andere vaartuigen te blijven, totdat het gezondheidsonderzoek en de naar aanleiding daarvan bevolen gezondheidsmaat, regelen toegepast zijn. Opidit verbod van gemeenschap met den wal is toepasselijk het tweede lid van artikel 10 der wet van 4 December 1872 (Staatsblad n°. 134), zooals dat luidt volgens de wet van 28 Maart 1877 (Staatsblad n°. 36). De schipper zorgt met al de te zijner beschikking staande middelen voor de stipte naleving van de gegeven bevelen en is verplicht de vragen, hem door of namens den met het gezondheidsonderzoek belasten geneeskundige gedaan, nauwkeurig en naar waarheid te beantwoorden. 27. De geneeskundige verricht, behoudens het bepaalde in artikel 23, lste lid, het gezondheidsonderoek van het sohip, van de opvarenden en van de lading of andere op het sohip aanwezige goederen, op de wijze, die hem, n» overleg met den burgemeester, het meest doeltreffend voorkomt. Indien het blijkt, dat het schip binnen de laatste 24 uren een gezondheidsonderzoek — 172 — overeenkomstig de voorschriften van dit besluit heeft ondergaan, kan hij het van verder onderzoek vrijstellen, indien de toestand van het schip of van de opvarenden hem tot zoodanig onderzoek overigens geen aanleiding geeft. 28. De geneeskundige, die het onderzoek verricht heeft, geeft den burgemeester advies omtrent de in het belan der volksgezondheid te nemen maatregelen, aan welk advies de burgemeester verplicht is onverwijld gevolg te geven, behoudens beroep op Onzen Minister van Binnenlandsche Zaken. De kosten op deze maatregelen vallende komen ten laste van het Rijk. 29. Het schip wordt dadelijk tot den verderen doortocht toegelaten en het verbod van gemeenschap met den wal opgeheven, hetzij na afloop van het gezondheidsonderzoek, indien dit tot geen verdere maatregelen aanleiding geeft, hetzij, nadat aan de maatregelen, naar aanleiding van het gezondheidsonderzoek voorgeschreven, uitvoering is gegeven. In het laatste geval kunnen evenwel de opvarenden, die bij het gezondheidsonderzoek bevonden worden, niet te lijden aan vlektyphus, noch verschijnselen van die ziekte te vertoonen, noch doen vermoeden dat zij de besmetting op anderen kunnen, overbrengen, noch behept zijn met ongedierte of daarvan verdacht, met toestemming van den met het onderzoek belasten geneeskundige terstond zonder verdere belemmering aan den wal worden toegelaten. Vooraf heeft ontsmetting der Ideederen en reiniging der personen plaats, indien dit door den geneeskundige noodig wordt geoordeeld. 80. Ten bewijze, dat het schip tot den verderen doortocht is toegelaten en het verbod van gemeenschap met den wal is opgeheven, ontvangt de schipper van den met het gezondheidsonderzoek belasten geneeskundige eene schriftelijke verklaring volgens het model door Onzen Minister van Binnenlandsche Zaken vast te stellen en waaruit zal moeten blijken van den toestand van het schip, van dien der opvarenden en van dien der lading of andere op het schip aanwezige goederen, benevens van het aantal der opvarenden. Eene dergelijke verklaring wordt ook door — 173 — den geneeskundige afgegeven in het geval, bedoeld in het tweede lid van artikel 27 van dit besluit, in welk geval daarvoor ook de bevestiging van eene vroegere verklaring in de plaats kan treden. 31. De burgemeester van elke gemeente, als in artikel 25 van dit besluit bedoeld, zorgt, overeenkomstig het bepaalde in art. 20, zoo spoedig mogelijk, op Rijkskosten, in overleg met den ambtenaar van het Staatstoezicht op de volksgezondheid of den krachtens eerstgenoemd artikel aangewezen geneeskundige, voor het personeel en het materieel, dat de geneeskundige voor het gezondheidsonderzoek behoeft en dat noodig is voor de uitvoering van de naar aanleiding van het gezondheidsonderzoek voorgeschreven maatregelen. 32. Op de krachtens artikel 25 van dit besluit aangewezen geneesku - digen zijn toepasselijk het eerste en derde lid van artikel 23 van dit besluit. Zij staan den burgemeester en eiken ambtenaar van Rijks- of gemeentepolitie met hun advies ter zijde, wanneer dezen dit behoeven bij de uitvoering van wettelijke voorschriften betreffende de wering of bestrijding van vlektyphus. De ambtenaren van Rijks- en gemeentepolitie zijn, voor zooveel hun dienst het toelaat, verplicht met al de hun ten dienste staande middelen, onverwijld mede te werken tot de uitvoering van de voorgeschreven maatregelen. HOOFDSTUK III. Slotbepalingen. 33. Onze in dit besluit genoemde Ministers zijn bevoegd de door hen krachtens dit besluit genomen beschikkingen of gedane aanwijzingen, zoo dikwijls de omstandigheden dit gedoogen of noodig maken, op dezelfde wijze als zij zijn tot stand gekomen, te wijzigen of in te trekken. 34. Waar in dit besluit sprake is van den ambtenaar van het Staatstoezicht op de volksgezondheid wordt daaronder verstaan de Inspecteur, kraohtens de Gezondheidswet belast met het toezicht op de handhaving — 174 — Tan de wettelijke bepalingen betreffende besmettelijke ziekten. Waar in dit besluit sprake is van ontsmetten of ontsmetting, wordt daaronder mede verstaan het verdelgen van ongedierte. 85. Dit besluit, dat, tenzij het eerder wordt ingetrokken, gedurende één jaar van kracht blijft, treedt ih werking met ingang "van den tweeden dag na dien der dagteekening van het Staatsblad en van de Staatscourant, waarin het geplaatst is. Onze Ministers van Binnenlandsche Zaken, van Financiën, van Waterstaat en van Landbouw, Nijverheid en Handel zijn belast met de uitvoering van dit besluit, dat gelijktijdig in het Staatsblad en in de Staatscourant zal worden geplaatst en waarvan afschrift zal worden gezonden aan dén Baad van State. 's-Gravenhage, den 28sten December 1917. WILHELMINA. De Minister van Staat, Minister van Binnenlandsche Zaken, Oobt v. d. Linden. De Minister van Financiën, Tkeub. De Minister van Waterstaat, C. Lely. De Min. van Landbouw, Ni/verheid en Handel, posthuma. (Uitgeg. 12 Jan. 1918.) Besluit van den Tden Maart 1918, S. 157, tot vaststelling van eenige buitengewone maatregelen tot afwending van de pest en de Aziatische cholera en tot wering harer uitbreiding en gevolgen. Wij WILHELMINA, enz. Overwegende, dat toepassing der wet van 26 April 1884 (Staatsblad n°. 80), laatstelijk gewijzigd bij de wet van 9 Juli 1915 (Staatsblad h°. 314) tot vaststelling van buitengewone maatregelen tot afwending van eenige besmettelijke ziekten en tot wering harer uitbreiding en gevolgen noodzakelijk is: wegéns het voorkomen van pest en Aziatische cholera op enkele plaatsen in het buitenland ; Op de voordracht van Onzen Minister van Staat, Minister van Binnenlandsche Zaken van — 175 - 19 Januari 1918, n°. 443, afdeeling Volksgezondheid en Armwezen; Den Raad van State gehoord (advies van 12 Februari 1918, n°. 20); Gelet op het nader rapport van Onzen Minister van Staat, Minister van Binnenlandsche Zaken, van 26 Februari ,1918, n°. 1998, afdealing Volksgezondheid en Armwezen ; Hebben goedgevonden en verstaan : " te bepalen : Art. 1. Verboden zijn, tenzij met vergunning van Onzen Minister van Binnenlandsche Zaken en met inachtneming van de door dezen ter voorkoming van verbreiding der besmetting te geven voorschriften : 1°. onderzoek van personen en goederen op de aanwezigheid van pestèmetstoffen door middel van proefneming op dieren; 2°. het verrichten van lijkopeningen op lijken van personen, overleden aan de pest of verdacht van aan de pest lijdende te zijn geweest; 3°. het verrichten van lijkopeningen op lijken van dieren, gestorven aan de pest of verdaoht van aan de pest lijdende te zijn geweest. • 2. Verboden is, tenzij met inachtneming van de door Onzen Minister van Binnenlandsche Zaken ter voorkóming van verbreiding der besmetting te geven voorschriften, het vervoer van stoffen, die pest- of cholerasmetstoffen bevatten of verdacht worden dit te doen. 8. Dit besluit, dat gedurende één jaar van kracht blijft; treedt in werking met ingang van den tweeden dag na dien der dagteekening van het Staatsblad en de Staatscourant, waarin het is geplaatst. Onze Minister van Binnenlandsche Zaken is belast met de uitvoering van dit besluit, dat gelijktijdig in hèt Staatsblad en in de Staatscourant zal worden geplaatst en waarvan afschrift zal worden gezonden aan den Raad van State. Het Loo, den 7den Maart 1918. WILHELMINA. De Minister van Staat, Minister van Binnenlandsche Zaken, Cort v. d. Linden. (Uitgeg. 27 Maart 1918.) — 176 — Besluit van den 9den Maart 1918, S. 158, tot nadere vaststelling van buitengewone maatregelen tot afwending van de pokken en tot wering harer uitbreiding en gevolgen.Wu WILHELMINA, enz. Overwegende, dat, onverminderd Ons besluit van 2 .October 1915 (Staatsblad n°. 416), nader buitengewone maatregelen noodzakelijk zijn tot afwending der pokken en tot wering harer uitbreiding en gevolgen ; Op de voordracht van Onzen Minister van Staat, Minister van Binnenlandsche Zaken en van Onze Ministers van Financiën,'van Water* staat en van Landbouw, Nijverheid en Handel van 9 Januari 1918, n°. 15381 (1917), afdeeling Volksgezondheid en Armwezen ; van 17 Januari 1918, n°. 137, Invoerrechten; van 21 Januari 1918, La. D., afd. Spoorwegen, dd. 23 Januari 1917, n°. 609, afd. Nijverheid; Gelet op de wet van 26 April 1884 (Staatsblad n°. 80), laatstelijk gewijzigd bij de wet van 9 Juli 1915 (Staatsblad n°. 314); Den Raad van State gehoord (advies van 12 Februari 1918, n°. 19); Gelet op het nader rapport van Onzen Minister van Staat, Minister van Binnenlandsche Zaken en van Onze Ministers van Financiën, van Waterstaat en van Landbouw, Nijverheid en Handel van 23 Februari 1918, n°. 1999, afdèèling Volksgezondheid en Armwezen; van 1 Maart 1918, n°. 186, Invoerrechten; van 5 Maart 1918, La. A, Spoorwegen ; van 6 Maart 1918, n°. 1746, afd. Nijverheid; Hebben goedgevonden en verstaan : te bepalen: HOOFDSTUK I. Algemeene bepalingen. Art. 1. De gemeentebesturen en de burgemeesters, ieder voor zooveel hun aangaat, dragen nauwlettend zorg voor eene doeltreffende toepassing van de bepalingen ,der wet van 4 December 1872 (Staatsblad n°. 134), gewijzigd bij de wetten van 3 December 1874 (Staatsblad n°. 188), 28 Maart 1877 (Staatsblad. n°. 36), 15 April 1886 (Staatsblad n°. 64), 8 April 1893 (Staatsblad n°. 64), 21 Juli 1899- - 177 - (Staatsblad n°. 166), 21 Juni 1901 (Staatsblad n°. 157), 14 Juli 1910 (Staatsblad n°. 204), 17 Juli 1911 (Staatsblad n°. 208) en 27 April - 1912 (Staatsblad n°. 165). Uittreksels uit den tekstdierwet,voorzoover de bepalingen op pokken toepasselijk zijn, en de herinnering daarvan aan de ingezetenen van belang moet worden geacht, benevens uit den tekst van dit besluit worden vanwege Onzen Minister van Binnenlandsche Zaken, zoodra deze dit noodig acht, aan de gemeentebesturen verzonden, ten einde in elke gemeente te worden aangeplakt. 2. Een ieder is verplicht de inliohtingen, door ambtenaren of geneeskundigen van hem verlangd ter zake van de uitvoering van dit besluit, nauwkeurig en naar waarheid onverwijld te geven. 3. Een ieder, die waarneemt, dat een persoon aan pokken lijdt of verschijnselen vertoont, welke doen vermoeden dat hij door die ziekte is besmet', is verplicht daarvan onverwijld kennis te geven aan den burgemeester of den meest nabij zijnden ambtenaar van Rijks- of gemeentepolitie. Deze verplichting rust in het bijzonder op houders van vervoermiddelen en daarbij geëmployeerden. 4. De burgemeester is bevoegd, op de personen, die aan pokkeft lijden of, op grond van een ingewonnen advies van den ambtenaar van het Staatstoezicht op de volksgezondheid of van een geneeskundige, doen vermoeden dat zij door die ziekte besmet zijn of de besmetting op anderen kunnen overbrengen, de door hem noodig geachte maatregelen van onderzoek, afzondering en ontsmetting te doen toepassen en hen naar eene openbare inrichting of andere verblijfplaats voor de opneming beschikbaar ter verpleging te doen overbrenger., \r?™e°r hun toestand overeenkomstig de verklaring van den behandelenden geneeskundige dit - gedoogt. De personen, waarop de in de vorige alinea bedoelde maatregelen worden toegepast, zijn verplicht zich aan die maatregelen te onderwerpen en mogen zich niet zonder vergunning van den burgemeester naar eene andere plaats begeven. S. & J. no 26, 11» dr. 12 - 178 - Indien het gemeentebestuur aan personen» die inkomsten derven ten gevolge van krachtens het eerste lid van dit artikel genomen maatregelen van afzondering, deswege schadeloosstelling verleent, wordt door den Staat aan de gemeente eene bijdrage verleend van vijftig ten honderd in de uitgaven voor die schadeloosstelling. 5. De burgemeester is bevoegd, na ingewonnen advies van den ambtenaar van het Staatstoezicht op de volksgezondheid of van een geneeskundige, het uitvoeren van verdachte of voor het overbrengen van besmetting vatbare voorwerpen van'welken aard ook, uit het huis, erf, voer- of vaartuig, waar een geval of een verdacht geval van pokken voorkwam, anders dan met inachtneming van de door hem te geven voorschriften, te verbieden. 6. In spoedeischende gevallen zijn de bestuurders van Rijksinrichtingen, voor zoover de dienst in hunne inrichting het toelaat, vérplicht, op verzoek van een burgemeester aan deze onmiddellijk te doen toekomen of ten gebruike af te staan tot hunne inrichting behoorend materieel, noodig voor behandeling, verpleging, afzondering, ontsmetting of vervoer van lijders aan pokken of daarvan verdachten, of voor ontsmetting •— waaronder is begrepen het onschadelijk maken van besmet of van besmetting verdacht ongedierte — of voor vervoer van besmette goederen of voorwerpen. Bij weigering of geschil wordt onverwijld de beslissing ingeroepen van het hoofd van het Departement, waaronder de inrichting ressorteert. 7. De burgemeester doet de hand houden aan een nauwkeurig bijhouden van het in artikel 438 van het Wetboek van Strafrecht bedoelde register in slaapsteden en logementen. Hij doet, voor zoover hem dit noodig voorkomt, toezicht houden op alle tijdelijk in de gemeente verblijvende personen en op hunne verblijfplaatsen. Indien vanwege het gemeentebestuur een geneeskundige met het houden van toezicht op de in het eerste lid van dit artikel bedoelde personen belast is, zijn dezen verplicht dien geneeskundige bij zich te ontvangen en hem — 1,79 — alle verlangde inlichtingen ter zake van de uitvoering van dit besluit, hetzij mondeling, hetzij schriftelijk, te verschaffen, tenzij zij kunnen aantoonen binnen de laatste vijf dagen niet in eene met pokken besmette plaats vertoefd te hebben. De burgemeester is bevoegd, na ingewonnen advies van den ambtenaar van het Staatstoezicht op de volksgezondheid, de personen, die tijdelijk in zijne gemeente verblijf houden, en van wie niet blijkt, dat zij met goed gevolg of meer dan eens de koepokinenting hebben ondergaan of aan de natuurlijke kinderpokken (variolae) hebben geleden, ten spoedigste in de gelegenheid te stellen te worden ingeënt. Onverminderd het voorschrift van artikel 18 der wet van 4 December 1872 {Staatsblad n°. 134), draagt de burgemeester zorg voor zoo ruim mogelijk opengestelde gelegenheid tot kostelpoze koepokinenting en herinenting, zoo noodig op verschillende plaatsen in de gemeente. ' De aankondigingen geschieden, behalve op de gebruikelijke wijze, o.m. ook door mededeeling in scholen, en in andere inrichtingen, waar vele personen verblijf houden of arbeiden. De burgemeester doet van hetgeen door hem -ter bestrijding der pokken of van verdachte gevallen dier ziekte wordt of is verricht, ten spoedigste mededeeling aan den ambtenaar van het Staatstoezicht op de volksgezondheid. HOOFDSTUK II. § !• Van het toezicht op landverhuizers en dergelijken. . 8. In de aan de grenzen des lands gelegen gemeenten, door Onze Ministers van Binnenlandsche Zaken en van Financiën aan te wijzen, worden : a. landloopers en zigeuners (bohémiens), 6. landverhuizers en personen, die bij troepen reizen of de grens overtrekken, niet toegelaten, dan na geneeskundig onderzocht te zijn en zoo noodig, na ontsmetting der kleederen en reiniging der personen. Uitzonderingen op het bepaalde in het eerste lid worden niet-toegestaan, dan met inachtneming van de voorschriften, daaromtrent 12* — 180 — door Onze Ministers van Binnenlandsche Zaken en van Financiën gegeven. Onze Ministers van Binnenlandsche Zaken, van Financiën,.van Waterstaat en van Landbouw, Nijverheid en Handel kunnen bepalen, dat personen, bedoeld onder 6, van het eerste lid. van dit artikel, in Nederland slechts worden toegelaten, langs de wegen en casu quo met de treinen, daartoe door hen aan te wijzen. De beschikkingen tot aanwijzing van bedoelde gemeenten, wegen en casu quo treinen, worden in de Nederlandsche Staatscourant geplaatst tenminste één dag, voordat zij in werking treden. 9. Het onderzoek geschiedt aan het grensstation of den eersten Nederlandschen grenspost, waar de in het vorig. artikel bedoelde personen aankomen, door eenen geneeskundige, die daartoe door Onzen Minister van Binnenlandsche Zaken met toekenning van een door dezen te bepalen vergoeding tot wederopzeggens wordt aangewezen, met inachtneming van het bepaalde in de artikelen 10, 11 en 12 van dit besluit. 10. Het onderzoek valt steeds zooveel mogelijk samen met het douane-onderzoek en wordt verricht op de wijze, die door den geneeskundige het meest doeltreffend wordt geoordeeld. Deze treedt omtrent het onderzoek in overleg met den hoogst in rang zijnden der aanwezige ambtenaren van de Invoerrechten en Accijnzen, en, indien het onderzoek geschiedt op een spoorweg- of tramstation, tevens met den chef daarvan. 11. Personen, die door den geneeskundige bevonden worden niet aan pokken te lijden, noch verschijnselen vertoonen, welke doen vermoeden, dat zij door die ziekte besmet zijn, mogen niet worden aangehouden, maar worden terstond tot voortzetting van hunne reis toegelaten. Aan de vergunning tot voortzetting van de reis kunnen voorwaarden worden verbonden. Aan hen wordt zoo spoedig mogelijk een schriftelijk bewijs afgegeven, volgens door Onzen Minister van Binnenlandsche Zaken vastgesteld model, vermeldende dat zij, Nederland binnengekomen, geen ziekteverschijnselen — 181 — vertoonden, welke het bestaan van pokken deden vermoeden. 12. Personen, die door den geneeskundige bevonden worden aan pokken te lijden, worden onverwijld, met inachtneming van artikel 9 der wet van 4 December 1872 (Staatsblad n°. 134), overgebracht naar eene door den burgemeester der grensgemeente, waarin het onderzoek plaats heeft, volgens artikel 20 van dit besluit aan te wijzen inrichting voor verpliging van lijders aan besmettelijke ziekte en daar afgezonderd en verpleegd. H Gelijke maatregelen worden genomen, indien de geneeskundige dit noodig oordeelt, ten opzichte van personen, die verschijnselen vertoonen, welke doen vermoeden, dat zij door die ziekte besmet zijn. De kosten van vervoer en verpleging worden door de verpleegden of hunne erfgenamen vergoed. Behoeftigen worden op 's Rijks kosten vervoerd of verpleegd. Personen, wier lichamen of kleederen besmet moeten worden geacht, worden niet tot voortzetting hunner reis toegelaten, dan na reiniging en ontsmetting, waaronder het onschadelijk maken van ongedierte is begrepen. § 2. Van het grensverkeer. 13. In de aan de grenzen des lands gelegen gemeenten, door Onze Ministers van Binnenlandsche Zaken en van Financiën aan te wijzen, worden geen personen toegelaten, komende uit door Onze genoemde Ministers aangewezen naburige, met pokken besmette buitenlandsche gemeenten, dan na geneeskundig onderzocht en zoo noodig ontsmet te zijn. De beschikkingen tot aanwijzing van bedoelde gemeenten worden in de Nederlandsche Staatscourant 'geplaatst tenminste één dag vóórdat zij in werking treden. Uitzonderingen op het bepaalde in het lste lid worden niet toegestaan, dan met inachtneming van de voorschriften, daaromtrent door Onze Ministers van Binnenlandsche Zaken en van Financiën gegeven. Op dit onderzoek is toepasselijk het bepaalde in de artikelen 9, 10, 11 en 12 van dit besluit. — 182 — § 3 Van het goederenvervoer. 14. Onverminderd de bestaande bepalingen omtrent het verbod van in-, door- en vervoer van lompen, gebruikte kleedingstukken en ongewasschen lijf- en beddegoed uit landen en plaatsen, door Onze Ministers van Binnenlandsche Zaken en van Financiën aan te wijzen, is verboden in-, door- en vervoer van onbewerkte wol en haar, huiden, bontwerk en andere voor het overbrengen van besmetting vatbare voorwerpen, uit landen of plaatsen, mede door Onze genoemde Ministers aan te wijzen.-^ De aanwijzingen worden door plaatsing in de Nederlandsche Staatscourant ter algemeene kennis gebracht. 15. Een ieder, die waarneemt, dat van goederen, waarvan in-, door- en vervoer verboden is, in-, door- of vervoer plaats heeft, is verplicht daarvan onverwijld kennis te geven aan den burgemeester of den meest nabij zijnden ambtenaar van Rijks- of gemeentepolitie of van 's Rijks belastingen. Deze verplichting rust in het bijzonder op houders van vervoermiddelen en daarbij geëmployeerden. Op de goederen, van welke, niettegenstaande daarvan in-, door- of vervoer verboden is, in-, door- of vervoer plaats heeft, is artikel 5 der wet van 4 December 1872 (Staatsblad n°. 134) toepasselijk. 16. Brieven en correspondentie, drukwerken, boeken, dagbladen, dienststukken enz. (postpakketten niet inbegrepen) worden aan geen enkele belemmering of ontsmetting onderworpen. 17. Spoor- of tramwagens (zoo personenals goederenwagens) uit het buitenland binnenkomende, worden aan de grenzen niet aangehouden, behoudens dat wagens, waarin lijders aan pokken of personen, die verdacht worden aan pokken te lijden of waarin besmette of van besmetting verdachte goederen aangebracht zijn — indien de geneeskundige het noodig oordeelt — van den trein worden gehaakt en op de wijze door den geneeskundige voorgeschreven, worden ontsmet en zoo noodig van ongedierte worden gezuiverd. 18. Bagages en lijfgoederen van personen, — 183 - als bedoeld in de artikelen 8 en 13, zijn onderworpen aan het onderzoek, bedoeld in genoemde artikelen. Deze bagages en lijfgoederen worden niet aangehouden dan voor zoover en voor zoolang dit ter ontsmetting noodig is. Bagages en lijfgoederen, voor ontsmetting aangehouden, worden desverlangd aan de eigenaars op hunne kosten door den burgemeester nagezonden. 19. Koopmans- en andere goederen, uit het buitenland aangevoerd, waarvan de in- of doorvoer niet verboden is, worden niet aangehouden en aan ontsmetting onderworpen, tenzij zij, naar het oordeel van den met het onderzoek belasten geneeskundige, geacht kunnen worden besmet te zijn. § 4. Verdere bepalingen. 20. De burgemeester van elke grensgemeente, als in artikel 8 en artikel 13 van dit besluit is bedoeld, zorgt, zoo spoedig mogelijk, op Rijkskosten, in overleg met den ambtenaar van het Staatstoezicht op de volksgezondheid of met den krachtens artikel 9 aangewezen deskundige: a. voor de inrichting van een gelegenheid tot afzondering en verpleging van de in de artikelen 8 en 13 van dit besluit bedoelde personen, lijdende aan of verdacht van pokken; 6. voor een geschikte plaats voor de ontsmetting — waaronder is begrepen het onschadelijk maken van besmet of van besmetting verdacht-ongedierte — van de in de artikelen 18 en 19 vam dit besluit bedoelde goederen; c. voor het personeel, noodig tot hulp of opzicht bij het onderzoek, de afzondering, de ontsmetting — waaronder is begrepen 'het onschadelijk maken van besmet of van besmet, ting verdacht ongedierte — of het vervoer van personen of van goederen, bedoeld in de artikelen 8, 13, 18 en 19 van dit besluit; d. voor de noodige geneesmiddelen, ontsmettingsmiddelen, middelen tot het onscba. delijk maken van besmet of van besmetting verdacht ongedierte, vervoermiddelen, meubelen en ander noodig materieel. Zoo gebruik gemaakt wordt van de inrichting van gemeentewege tot stand gebracht — 184 — ter voldoening aan artikel 7 van de wet van 4 December 1872 (Staatsblad n°. 134), bepaalt Onze Minister van Binnenlandsche Zaken de som deswege aan de gemeente te vergoeden. 21. De ambtenaren van Bijks- en gemeentepolitie, de ambtenaren der invoerrechten en acoijnzen, de stationschefs en alle geëmployeerden aan een spoor- of tramwegonderneming zijn, voor zooveel hun dienst het toelaat, verplicht met al de hun ten dienste staande middelen, onverwijld mede te werken tot de nitvoering van de door den krachtens artikel 9 van dit besluit aangewezen geneeskundige voorgeschreven maatregelen, betreffende het onderzoek, de afzondering, de ontsmetting — waaronder is begrepen het onschadelijk maken van besmet of van besmetting verdacht ongedierte — behandeling en verpleging en het vervoer van personen of van goederen. Onverminderd het bepaalde in artikel 3, zijn conducteurs van eiken uit het buitenland binnenkomenden trein of tram verplicht, den geneeskundige zoo spoedig mogelijk na aankomst van den trein of tram aan het station, kennis te geven van de verdachte verschijnselen, die zij bij personen, als bedoeld in de artikelen 8 en 13, hebben waargenomen en van hunne bevinding omtrent de aanwezigheid in den trein of tram van voor het overbrengen van besmetting vatbare voorwerpen. 22. De kosten, vallende op de maatregelen, voorgeschreven in de artikelen 9, 11, 12, 13, 18 en 19 van dit besluit, komen ten laste van het Rijk, voor zoover in genoemde artikelen niet anders is bepaald, en die kosten niet ingevolge eenige andere wettelijke bepaling, ten laste van anderen moeten worden gebracht. 23. De krachtens artikel 9 van dit besluit aangewezen geneeskundige volgt in de uitoefening van zijn ambt de aanwijzingen, die Onze Minister van Binnenlandsche Zaken of de ambtenaar van het Staatstoezicht op de volksgezondheid, tot wiens dienstkring zijne standplaats behoort, hem geven. Hij staat den burgemeester, eiken ambtenaar van Rijks- of gemeentepolitie, of van invoerrechten en aócijnzen, de stationschefs en de overige geëmployeerden bij eene spoor- of tramwegonderneming met zijn advies ter zijde, — 185 - vranneer zij dit behoeven bij de uitvoering van -wettelijke voorschriften betreffende de wering ■of bestrijding der pokken. Ontdekt hij dreigend gevaar voor de openbare gezondheid, dan geeft hij daarvan, onverminderd artikel 16 der wet van 4 December 1872 (Staatsblad n°. 134), onverwijld kennis aan den burgemeester en aan bovengenoemden ambtenaar van het Staatstoezicht op de volksgezondheid. § 5. Van net scheepvaartverkeer. 24. Onze Minister van Binnenlandsche Zaken is bevoegd om, waar noodig, met medewerking van Onze Midisters van Mnanoiën, van Waterstaat en van Landbouw, Nijverheid' en Handel, tot wering van de besmetting van pokken, toezicht te doen houden op schepen, die langs binnenwateren het land binnenvaren, en zulks met toepassing, voor zoover mogelijk en noodig, van de artikelen 8 tot en met 12 en 20 tot en met 23 van dit besluit. 25. Aan elk der door Onze Ministers van Binnenlandsche Zaken en van Waterstaat aan te wijzen plaatsen, gelegen aan stroomen, rivieren, kanalen of andere binnenwateren, wordt 'geneeskundig toezicht gehouden op de daarlangs varende schepen en hunne opvarenden door een of meer geneeskundigen, die daartoe door Onzen Minister van Binnenlandsche Zaken, met toekenning van een door dezen te bepalen vergoeding, tot wederopzegging worden aangewezen. De beschikking tot aanwijzing van bedoelde plaatsen wordt in de Nederlandsche Staatscourant geplaatst ten minste één dag vóórdat zij in werking treedt. Onverminderd het bepaalde in de beide voorgaande leden, is de burgemeester bij het verschijnen of dreigen der pokken bevoegd, ten koste van de gemeente geneeskundig toezicht te doen houden op de opvarenden van de in de gemeente vertoevende vaartuigen. De personen, waarop dit toezicht wordt uitgeoefend, zijn verplicht zich daaraan te onderwerpen. 26. Onverminderd artikel 10 der wet van 4 December 1872 (Staatsblad n°. 134), zooals — 186 — dat luidt volgens de wet van 28 Maart 1877 (Staatsblad n°. 36), wordt elk schip, varende langs of aankomende aan eene der in artikel 2& van dit besluit bedoelde plaatsen, onderworpen aan een gezondheidsonderzoek. De schipper is verplicht met zijn sohip de' door den burgemeester aan te wijzen ligplaats, in te nemen en aldaar zonder gemeenschap met den wal of met andere vaartuigen te blijven, totdat het gezondheidsonderzoek en de naar aanleiding daarvan bevolen gezondheidsmaatregelen toegepast zijn". Op dit verbod van gemeenschap met den wal is toepasselijk het tweede lid van artikel lO der wet van 4 December 1872 (Staatsblad n°. 134), zooals dat luidt volgens de wet van 28 Maart 1877 (Staatsblad n°. 36). De schipper zorgt met al de te zijner beschikking staande middelen voor de stipte naleving van de gegeven bevelen en is verplicht de vragen, hem door of namens den met het gezondheidsonderzoek belasten geneeskundige gedaan, nauwkeurig en naar waarheid te beantwoorden. 27. De geneeskundige verricht het gezondheidsonderzoek van het schip, van de opvarenden en van de lading of andere op het sohip aanwezige goederen, op de wijze, die hem, na overleg met den burgemeester, het meest doel treffend voorkomt. Indien het blijkt, dat het schip binnen de laatste 24 uren een gezondheidsonderzoek overeenkomstig de voorschriften van dit besluit heeft ondergaan, kan hij het van verder onderzoek vrijstellen, indien de toestand van het schip of van de opvarenden hem tot zoodanig onderzoek overigens. geen aanleiding geeft. 28. De geneeskundige, die het onderzoek verricht heeft, geeft den burgemeester advies omtrent de in het belang der volksgezondheid te nemen maatregelen, aan welk advies de burgemeester verplicht is onverwijld gevolg te geven, behoudens beroep op Onzen Minister van Binnenlandsche Zaken. De kosten op deze maatregelen vallende, komen ten laste van het Rijk. Ontsmetting — waaronder is begrepen heï onschadelijk maken van besmet of van besmetting verdacht ongedierte — geschiedt, — 187 — zoo noodig, volgens de regelen, krachtens artikel 25 der wet van 4 December 1872 (Staatsblad n°. 134) vastgesteld. 29. Het sohip wordt dadelijk tot den verderen doortocht toegelaten en het verbod van gemeenschap met den wal opgeheven, hetzij na afloop van het gezondheidsonderzoek, indien dit tot geen verdere maatregelen aanleiding geeft, hetzij, nadat aan de maatregelen naar aanleiding van het gezondheidsonderzoek voorgeschreven, uitvoering is gegeven. In het laatste geval kunnen evenwel de opvarenden, die bij het gezondheidsonderzoek bevonden worden, niet te lijden aan pokken, noch verschijnselen van die ziekte te vertoonen, met toestemming van den met het onderzoek belasten geneeskundige, terstond onbelemmerd aan den wal worden toegelaten. Vooraf heeft ontsmetting der kleederen en reiniging der personen plaats, indien dit door den geneeskundige noodig wordt geoordeeld.. 30. Ten bewijze, dat het schip tot den verderen doortocht is toegelaten, en het verbod van gemeenschap met den wal is opgeheven, ontvangt de schipper van den met het gezondheidsonderzoek belasten geneeskundige eene schriftelijke verklaring volgens het model door Onzen t Minister van Binnenlandsche Zaken vast te stellen en waaruit zal moeten 'blijken van den toestand van het schip, van dien der opvarenden en van dien der lading of andere op het schip aanwezige goederen, benevens van het aantal der opvarenden. Eene dergelijke verklaring wordt ook door den geneeskundige afgegeven in het geval, bedoeld in het tWeede lid van artikel 27 van dit besluit, in welk geval daarvoor ook de bevestiging van eene vroegere verklaring in de plaats kan treden. 31. De burgemeester van elke gemeente, waarin eene plaats ligt, als in artikel 25 van, dit beslufcbedoeld, zorgt zoo spoedig mogelijk, op Rijkskosten, in overleg met den ambtenaar van het Staatstoezicht op de volksgezondheid of den krachtens genoemd artikel aangewezen geneeskundige, voor het personeel en 'het materieel, dat de geneeskundige voor het gezondheidsonderzoek behoeft en dat noodig is voor de uitvoering van de naar aanleiding — 188 — van het gezondheidsonderzoek voorgeschreven maatregelen. 32. Op de krachtens artikel 25 van dit besluit aangewezen geneeskundigen zijn toe. passelijk het-eerste en derde lid van artikel 23 van dit besluit. Zij staan den burgemeester en eiken ambtenaar van Rijks- of gemeentepolitie met hun advies ter zijde, wanneer dezen dit behoeven bij de uitvoering van wettelijke voorschriften betreffende de wering of bestrijding der pokken. De ambtenaren van Rijks- en gemeentepolitie zijn, voor zooveel hun dienst het toelaat, verplicht met al de hun ten dienste staande middelen, onverwijld mede te werken tot de uitvoering van de door bedoelde geneeskundigen voorgeschreven maatregelen. HOOFDSTUK III. Slotbepalingen. 33. Onze in dit besluit genoemde Ministers zijn bevoegd de door hen krachtens dit besluit genomen beschikkingen of gedane aanwijzingen, zoo dikwijls de omstandigheden dit gedoogen of noodig maken, op dezelfde wijze als zij zijn tot stand gekomen, te wijzigen of in te trekken. 34. Waar in dit besluit sprake is van den ambtenaar van het Staatstoezicht op de volksgezondheid, wordt daaronder verstaan de Inspecteur, krachtens de Gezondheidswet belast met het toezicht op de handhaving van de wettelijke bepalingen betreffende besmettelijke ziekten* 35. Dit besluit, dat, tenzij het eerder wordt ingetrokken, gedurende één jaar van kracht blijft, treedt in werking met ingang van den tweeden dag na dien der dagteekening van het Staatsblad en van de Staatscourant, waarin het geplaatst is. Onze Ministers van Binnenlandsche Zaken, van Financiën, van Waterstaat en van Landbouw, Nijverheid en Handel zijn belast met met de uitvoering van dit besluit, dat gelijktijdig in het Staatsblad en in de Staatscourant zal worden geplaatst en waarvan af- - 189 — schrift zal worden gezonden aan den Raad van State. 's-Gravenhage, den 9den Maart 1918. WILHELMINA. De Minister van Staat, Minister van Binnenlandsche Zaken, Coet v. d'. Linden. De Minister van Financien, Theub. De Minister van Waterstaat, C. Lely. De Minister van Landbouw, Nijverheid en Handel, PoSTHtTMA. (Uitgeg. 19 Maart 1918.) Beschikking van den Minister van Binnenlandsche Zaken van den Sden A prd 1918, tot uitvoering van het Koninklijk besluit van 7 Maart 1918 (Staatsblad n°. 157). De Minister van Staat, Minister van Binnenlandsche Zaken; Overwegende, dat krachtens het Koninklijk besluit van 7 Maart 1918 (Staatsblad n°. 157), strekkende tot vervanging van het Koninklijk besluit van 21 Februari 1917 (Staatsblad n°. 223), verboden zijn, tenzij met vergunning van den Minister van Binnenlandsche Zaken en met inachtneming van de door dezen ter voorkoming van verbreiding der besmetting te geven voorschriften : 1°. onderzoek van personen en goederen op de aanwezigheid van pestsmetstoffen door middel van proefnemingen op dieren ; 2°. het verrichten van lijkopeningen op lijken van personen overleden aan de pest of verdacht van aan de pest lijdende te zijn geweest; 3°. het verrichten van lijkopeningen op lijken van dieren gestorven aan de pest of verdacht van aan de pest lijdende te zijn geweest; 4°. het vervoer van stoffen die pest- of cholerasmetstoffen bevatten of verdacht worden dit te doen ; Gelezen het advies van den Centralen Gezondheidsraad van 10 Januari 1918, n°. 28; Heeft goedgevonden te bepalen : — 190 — § 1. Onderzoek van personen en goederen op de aanwezigheid van pestsmetstoffen door middel van proefnemingen op dieren. Aanvragen om vergunning tot het verrichten van zulk een onderzoek kunnen worden gedaan aan den inspecteur, krachtens de Gezondheidswet belast met het toezicht op de handhaving der wettelijke bepalingen betreffende besmettelijke ziekten, in wiens inspectie men het onderzoek wil verrichten. Daarbij zullen alle mogelijke inlichtingen moeten worden gegeven betreffende de inrichting van de locailteit waar het onderzoek zal worden verricht, én de voorzorgen welke bij het onderzoek zullen worden genomen tegen de verspreiding van de smetstof. Er zal o.a. moeten blijken welke voorzorgen de aanvrager heeft genomen : a. om de localiteit waar het onderzoek zal worden verricht ontoegankelijk te maken voor personen die niet bij het onderzoek behoeven te zijn, en voor dieren die daarbij niet gebezigd worden. 6. om de ontsnapping van proefdieren te voorkomen ; c. om de vernietiging der proefdieren enz. behoorlijk te doen plaats hebben ; d. om de personen, kleeren en voorwerpen voldoende te kunnen ontsmetten. Voorts zal moeten worden opgegeven, welke personen bij het onderzoek tegenwoordig zullen zijn en inliohtingen moeten worden gegeven aangaande de bekwaamheid', de ervaring, de nauwgezetheid en de betrouwbaarheid van de personen die bij het onderzoek zullen behulpzaam zijn. De inspecteur brengt de aanvrage, met bijvoeging van zijn advies, zoo spoedig mogelijk (desnoods per telegraaf) over aan den Minister van Binnenlandsche Zaken. § 2. Bet verrichten van lijkopeningen op lijken van personen overleden aan de pest of verdacht van aan de pest lijdende te zijn geweest. Aanvragen om vergunning tot het ve richten van zulk eene lijkopening kunnen worden gedaan aan den inspecteur, krachtens de Gezond- — 191 - heidswet belast met het toezicht op de handhaving der wettelijke bepalingen betreffende besmettelijke ziekten, in wiens inspectie men de lijkopening wil verrichten. Daarbij zullen alle mogelijke inlichtingen moeten worden gegeven betreffende : a. de wijze waarop de stoffen, van het lijk afkomstig, zullen worden gehouden buiten het bereik van dieren, we'ke de smetstof kunnen verspreiden; 6. de wijze waarop die stoffen zullen worden verzameld en onschadelijk gemaakt; c. de voorzorgen legen verspreiding der smetstof, te nemen door hen die de lijkopening verrichten, en door hen die daarbij behulpzaam zijn. Met de aanvrage wordt gehandeld als met die bedoeld in § 1. § 3. Het verrichten van lijkopeningen op lijken van dieren gestorven aan de pest of verdacht van aan de pest lijdende te zijn geweest. Aanvragen om vergunning tot het verrichten van zulke lijkopeningen kunnen worden gedaan aan den inspecteur, krachtens de "Gezondheidswet belast met het toezicht op de handhaving der wettelijke bepalingen betreffende besmettelijke ziekten, in wiens inspectie men de lijkopeningen wil verrichten. Daarbij zullen alle mogelijke inlichtingen moeten .worden gegeven betreffende de inrichting van de localiteit waar de lijkopeningen zullen wprden verricht, en de voorzorgen welke daarbij zullen, worden genomen tegen de verspreiding van de smetstof. Er zal o.a. moeten blijken welke voorzorgen de aanvrager heeft genomen : a. om de localiteit waar de lijkopeningen zuUen worden verricht, ontoegankelijk te maken voor personen die niet bij het onderzoek behoeven te zijn, alsmede voor dieren • b. om de vernietiging der dierenlijken, bekoorlijk te doen plaats hebben ; c om de personen, kleeren'en voorwerpen voldoende te kunnen ontsmetten. Voorts zal moeten worden opgegeven, welke personen bestemd zijn om bij de lijkopeningen tegenwoordig te zijn, en inlichtingen moeten — 192 — worden gegeven aangaande de bekwaamheid,, de ervaring, de nauwgezetheid en de betrouwbaarheid van de personen die bestemd zijn daarbij behulpzaam te zijn. De inspecteur brengt de aanvrage, met bijvoeging van zijn advies, over aan de.i Minister van Binnenlansche Zaken. § 4. Vervoer van stoffen die pestsmetstoffen 5evatten of verdacht worden dit te doen. Het vervoer van zulke stoffen zonder geleide, met eenig middel van vervoer, wordt niet toegelaten. Het vervoer is geoorloofd, wanneer het persoonlijk geschiedt door een lid van den Centralen Gezondheidsraad, door een inspecteur, krachtens de Gezondheidswet belast met het toezicht op de handhaving der wettelijke bepalingen betreffende besmettelijke ziekten, door een directeur van een openbaar'pathologisch, hygiënisch of phannaceutisch laboratorium door een geneeskundige of door een persoon in het bezit van eene bijzondere schriftelijke machtigng daartoe van een lid van den Centralen Gezondheidsraad, een inspecteur, een directeur of een geneeskundige als bovengenoemd, mits: a. de te onderzoeken stof, met uitzondering van doode ratten (rattenlijken), zij gebracht in een waterdicht gesloten wijdmondsch fleschje, dat, gelijk met gegolfd carton, watten of houtwol omgeven, in een stevig goed gesloten kistje of bus verpakt is, welk kistje of busje weder met papier is omwikkeld of wel in verpakkingsmateriaal, daartoe verstrekt door het Centraal laboratorium voor de volksgezondheid ; 6. de te onderzoeken doode ratten (rattenlijken) gebracht zijn in eene met schroefsluiting afgesloten metalen bus, in welker deksel zich eene met een schroefdopje gesloten kleine opening bevindt en welke bus zoodanig hangt in een daarvoor bestemd goed gesloten houten kistje, dat de bus bij het dragen steeds verticaal blijft, of wel in verpakkingsmateriaal, daartoe verstrekt door het Centraal laboratorium voor de volksgezondheid; c. het pakket voorzien zij van een duidelijk — 193 - adres en daarop ook het woord „smetstof" met duidelijke letters vermeld zij. § 5. Vervoer van stoffen die cholerasmetstoffen bevatten of verdacht worden dit te doen. Het vervoer van zulke stoffen is geoorloofd, mits met inachtneming van de voorschriften in § 4, onder a en c omschreven. Deze beschikking zal worden geplaatst in de Nederlandsche Staatscourant. 's Gravenhage, 5 April 1918. Voor den Minister, De Secretaris-Oeneraal, J. B. Kan. (Ned. Staatscourant n». 8U van 1M18.) S. & J. n» 26, 11» dr. 13 194 - Wet van den 81sten December 1913, S. 469, tot toevoeging van de terreinen langs den Nieuwen Waterweg en het Scheur, thans deel uitmakende van de gemeenten 's Gravenzande en Naaldwijk, aan de gemeente Rotterdam (gewijzigd bij het Additionneel Artikel IX der Grondwet 1917). Ww WILHELMIN A, enz. .. doen te weten: Alzoo Wij in overweging genomen hebben, dat het wenschelijk is de terreinen langs den Nieuwen Waterweg en het Scheur, thans deel uitmakende van de gemeenten 's-Gravenzande en Naaldwijk, bij de gemeente Rotterdam te voegen ; Gelet op art. 3 der Grondwet; Zoo is het, dat Wij, den Raad van State, enz. § 1. Toevoeging van deelen van de tegenwoordige gemeenten 's- Gravenzande en Naaldwijk aan de gemeente Rotterdam. Art. 1 enz. Art 12. De Militiewet, de Wet op de Kamers van Arbeid, de Hinderwet, de Drankwet en de wettelijke voorschriften betreffende besmettelijke ziekten worden te Hoek van Holland toegepast, als ware dit een afzonderlijke gemeente. Art. 13 enz. Lasten en bevelen, enz. Gegeven te 's Gravenhage, den 31sten December 1913. WILHELMINA. De Minister van Binnenlandsche Zaken, Cort v. d. Linden. (Uitgeg. 1 Jan. 1914.) — 195 — ALPHABETISCH REGISTER op de wetten. (Waar alleen cijfers, zonder aanduiding der bladz., zijn vermeld, betreffen deze de artt. der wet van 4 December 1872, S. 134, én waar de cijfers van het artikel met die der bladz. zijn vermeld, de wetten van 28 Maart 1877, S. 35 en 26 April 1884, S. 80.) Aangifte door geneeskundigen aan den burgemeester van cholera asiatica, pokken of pest. 16. „ aan den burgemeester, door schippers van vaartuigen, bij het binnenvaren van eene gemeente, wanneer zichlijders aan - boord bevinden of bevonden hebben. 10. „ door hoofden van gezinnen, houders van slaapsteden of logementen. 19. „ door schippers, wanneer eene besmettelijke ziekte aan boord voorkomt. 19 ; 6 bladz. 104. „ door bestuurders van gestichten van weldadigheid, van gevangenissen, van bedelaars- en krankzinnigengestichten, door kommandanten van legercorpsen of oorlogschepen in havens. 19. >' 'door den geneeskundigen ambtenaar aan den burgemeester. 19. Afzondering-van lijders. Gelegenheid tot — 7; lLbladz. 106; 1 bladz. 125.Barakken : Zie Afzondering van lijders. Bedelaarsgestichten. Verplichting van bestuurders tot aangifte. 19. Begraafplaatsen. Begraven uitsluitend op — 11 Bekendmaking omtrent besmettelijke ziekten 21. 24. Beslag. In beslag name van ter onteigening aangewezen goederen. 5. „ In beslag name bij verboden in-, uit- en doorvoer. 4 bl. 127. Besmettelijke ziekten, waarop de wet van toepassing is. 1. Bestuurders van scholen. Verbod tot toelating. 15. — 196 — Bestuurders van gestichten van weldadigheid enz. Verplichting van—tot aangifte. 19. Betreden van voer- of vaartuigen. 16 bl. 109 ; 6 blz. 129. Bewoners van huizen of vaartuigen. Verbod voor — tot bezoeken van scholen. 14. Binnentreden van de woningen enz. 27. 28; 6 bl. 129. Burgemeesters. Bevoegdheid. 2. 3. 4. 5. 9. 10. 13. 17c. 28 ; 8 bl. 105 ; 16 bl. 109 ; 4 bl. 127. „ Verplichtingen. 16. 20. 21. 24. 26 ; 7 bl. 104 ; 9 bl. 105 ; 11 bl. 106 ; 14 bl. 107. Burgemeester en wethouders. Maatregelen reinheid. 6. ,, Zorg voor inrichting van lijkenhuis op bijzondere begraafplaats. 12. Gedeputeerde Staten. Gelegenheid tot afzondering en verpleging van lijders. 7. Gemeentebesturen. Locaal voor afzondering en verpleging van lijders. 7. „ Verordening: vervoer van lijders. 9. „ Lijkenhuizen. ' 12. ,, Inenting en herinenting. 18. „ Schorsen van kermissen of jaarmarkten. 22. 23. ,, Verordeningen ter voorkoming enz. van besmettelijke ziekten. 29. Gestichten van weldadigheid. Verplichting van bestuurders tot aangifte. 19. Gevangenissen. Verplichting van bestuurders tot aangifte. 19. Gezondheidsbrief. Overhandiging door den schipper aan den loöds van een — 5 bl. 103. Gezondheidsonderzoek. Verplichting tot onder-, gaan van •— 1 bl. 101. ,, Inspecteur of geneeskundigen voor het — 7 bl. 104; 9 bl. 105. ,, Kosten. 15 bl. 109. Goten. Reiniging. 6. Havens. Nederlandsche ■— 1 bl. 101. Herinenting. 18. Hoofden van gezinnen. Verplichting tot aangifte. 19. Hoofden van scholen. Verbod tot toelating. 15. Inenting. 17. 17a. 176. 17c. 17d. 18. Inwerkingtreding der wet. 34; 23 bl. 110; 7 bl. 129. Jaarmarkten. 22. 23. — 197 — Kenmerk aan huizen en vaartuigen waarin besmettelijke ziekte voorkomt. 20. 25. Kermissen. 22. 23. Kommandanten van legercorpsen of oorlogschepen in havens. 19; 17 bl. 109. Kostelooze inenting en herinenting. 18. Kosten van overbrenging van lijders. 2. » van reiniging, ontsmetting enz. 4. 5. 5a. 5b. 5c. 6. 9. H van onteigening. 5. ,, van lijkenhuizen. 12. ,"> van overbrenging naar lijkenhuis. 13. " van aanbrenging van kenmerk. 20. „ van verpleging. 13 bl. 107. ,, van het gezondheidsonderzoek enz. 15 bl. 109. Krankzinnigengestichten. Verplichting van bestuurders tot aangifte. 19. Leerlingen. Toelating op de scholen. 17 176. 17c. Lijkenhuizen. 12. 13. Logementen. Overbrenging van lijders uit— 2. ,, Maatregelen tot ontsmetting enz. in 3. ,, Sluiting van — 3. Logementhouders. Verplichtingen. 3. 19. Loods. Verplichting tot rapport aan den burgemeester nopens den gezondheidstoestand. 3 bl. 101. Mestverzamelingen. Opruiming. 6. 25. Onderwijzers en onderwijzeressen. 17. 176. 17c. Onteigening van voorwf. -ien. 5; 14 bl. 107 Ontslag van in beslag ge. ja voer- of vaartuigen. 5 bl. 128. Ontsmetting in slaapsteden en logementen. 3. » van huizen, keeten en vaartuigen enz. 4. „ van Voorwerpen. 5 ; 14 bl. 107 ; 1 bl. 128. ,, bijdrage van belanghebbenden in de kosten van — 5a. " bijdrage van den Staat aan de gemeenten in de kosten van — enz. 56. » bijdrage .van den Staat aan yereenigingen in de kosten van — enz. 5c. ,, van voer- en vaartuigen, waarmede vervoer yan lijders heeft plaats gehad. 9. 10. 25. „ Regelen voor — 25. " der Goederen van personen die aan boord van zeeschepen zijn geweest. 4 bl 102 • 14 bl. 107. — 198 - Ontsmetting van opvarenden. 10 bl. 100; 14 bl. 107. ,, van schepen. 14 bl. 107. ,, van koopmansgoederen enz. 14 bl. 107. Oorlogschepen. 17 bl. 109. Opsporen van overtredingen. Personen belast met het — 6 bl. 129. Overbrengen van zieken naar eene inrichting of andere verblijfplaats. 2 ; 11 bl. 106 ; 12 bl. 107. Provinciale besturen. Verordeningen. 29. Quarantaine. 10; 4 bl. 102 ; 8 bl. 105. Reede.' Nederlandsche— 1 bl. 101. ,, Wat daaronder verstaan wordt. 22 bl. 110. Regelen omtrent verbranden enz. van voorwerpen, ontsmetting en onschadelijk making van mestvaalten enz. 25. Reglementen. Provinciale en gemeentelijke — 29. Reinigen. Zie: Ontsmetten. Revaccinatie. 18. Rijksopvoedingsgestichten. Verplichting van bestuurders tot aangifte. 19. Rijkswerkinrichtingen. Verplichting van bestuurders tot aangifte. 19. Schippers. 4. 10. 14. 19 ; 3 bl. 101 ; 5 bl. 103 ; 8 bl. 105. Schippers van loodsvaartuigen. 3 bl. 101. Scholen. 14. 15. 17. Slaapstedehouders. Verplichtingen. 3. 19. Slaapsteden. Overbrwpnng van lijders uit— 2. „ Maatregelenifte-ontsmetting enz. in— 3. „ Sluiting van — 3. Slooten. Reiniging. 6. Strafbepalingen. 30. 31; 19 bl. 109 ; 2 bl. 126 ; 3 bl. 127; 4 bl. 127. Subsidie aan gemeenten en vereenigingen ter zake van kosten van ontsmetting. 56: 5c. „ voor inrichtingen tot inenting en herinenting. 18. Teruggaaf van in beslag genomen voorwerpen. 4 bl. 128. Uitkeermg der waarde van vernietigde voorwerpen bij vrijspraak. 4 bl. 127. .Vaccinatie. 17. 18. Verbeurdverklaring bij overtreding. 4 bl. 127. Verbod betreffende het vervoeren enz. van lijders en van voorwerpen, die in aan- - 199 — raking waren met lijders of overledenen of daarvan afkomstig. 8- 11 bl 106 Verbod tot het doen ontstaan van gevaar. 8.' " betreffende het bezoeken van scholen bij besmettelijke ziekten. 14. 15. " tot toelating in scholen in verband met inenting. 17. 17a. 176. 17c. lid. " van gemeenschap met den wal of andere vaartuigen, van schepelingen enz. 10 • 4 bl. 102; 6 bl. 104. ,, Uitzondering voor anderen van het — 10; 4 bl. 102. "• van in-> door" en vervoer van lompen en andere voorwerpen. 1 bl. 125 Verbranden. Regelen voor —25. Verkoop van verbeurdverklaarde voorwerpen . 4 bl. 127. • Vernietiging of onsehadelijkmaking van in beslag genomen of onteigende voorwerpen. 5. 25; 14 bl. 107; 4 bl. 127. Verordeningen. Provinciale en gemeentelijke — 5a. 9. 29. Verpleging van lijders. Gelegenheid tot- 7 Vervoer. Vervoer van lijders uit slaapsteden en logementen. 3. ,, van lijders naar een ziekenhuis of naar hunne woning. 9; 11 bl. 106; 12 bl 107 „ Verbod. 8. " mt °Pe°eare middelen van vervoer. Verbod. 9. " Van voorwerpen, die in aanraking zijn geweest met lijder*. 8. „ van overledenen aan besmettelijke ziekten. '11. 13. ' " Va" koopmansgoederen tot ontsmetting 14 bl. 107. 6 " Van Pers°nen en goederen en middelen van vervoer. Bepalingen omtrent — 1 bl. 126. Verzamelingen van mest en ander vuil. Op- ruimingr 6. 25. Vlag. Gele of natievlag i„ top van schepen als sein voor gezondheidsonderzoek. ■1 bl. 101; 6 bl. 104. I S. &J. No. 26 U«druk. EERSTE AANVULLING der WETTEN houdende voorzieningen tegen besmettelijke ziekten. Besluit vanden lUen Juni 1918, S. 351 waarbij de wet van 4 December 1872 (Staatsblad n°. 134), houdende voorzieningen tegen besmettelijke ziekten, met uitzondering van art. 20, van toepassing [ Overwegende, dat meerdere gevallen van in het R«k voorkwamen] 1879« fi0p, m*?61 1 der wet ran 4 December 1872 {Staatsblad n°. 134), laatstelijk gewijzigd bn de wet van 27 April 1912 (StaatsUadn^qj.n°P de voordracht van Onzen Minister van ™ ¥mi.ftern Jan Binnenlandsche Zaken Jl-, iA-5rÜ 19.18> n° 4486, afdeeling Volta , gezondheid en Armwezen; 8 28 Md i^, nr2!hte gehoord (ad"es van nisto6vfl?^rt,naJrl^'ïapp0rt van 0nzen MiZaken Tn^' Tan Binnenlandsche VV.iv J .^unl 1918> n° 7749, afdeeling Volksgezondheid en Armwezen • g Hebben goedgevonden en verstaan • te bepalen : blaf no l-SvXïntDecember 1872 (Staatsoiaa n°. 134), houdende voorzieningen tegen besmettehjke ziekten, laatstelijk gelijmd °M t mei H?,5/l?ra 1912 n° 165)! . Kar in^ h^T8,^^^"1 20> gedurende ntkCm£ R,jk Van toepassing op 2. Dit besluit treedt in werking met inmn» va*n tt tt?» «? dïfn der dagteekë|anl het 6n de waarif Onze maUet van Binnenlandsche Zaken is belast met de uitvoering van dit besluit d»? gelijktijdigin het Staatsblad enin te Staats courant zal worden geplaatst en waarva^f™ Stete WOTden geZOnden aa° cUm Raad 's-Gravenhage, den 12den Juni 1918 WILHELMINA.' De Minister van Staat, Minister van Binnenlandsche Zaken cort V. D. LlïïDEV. (Uitgeg. 4 Juli 1918.) S. & J. N". 26 11e druk. TWEEDE AANVULLING der W E T T E N houdende voorzieningen tegen besmettelijke ziekten. ï Besluit van den 3den Juli 1918, S. 441, tot toepasselijkverklaring van eenige artikelen van de wet van 4 December 1872 (Staatswaa n°. 134) tot voorziening tegen besmettend J ■Lt'SÏ?11' °P s°l"-rft (scabies). Wij WILFELMINA, enz. ' = i?iie"ïeg5nd,e' dat 8ch,lrft (scabies) in ver■ schillende deelen van het Rijk voorkomt; I 1S79?7o°P(B*t*el 1 der ^t van 4 December I 1872 (Staatsblad n°. 134), laatstelijk gewijzigd i bij de wet van 27 April 1912 (Staatsblad n°. 165) 1 q* ? - ? voordracht van Onzen Minister van f ^aat. Trnl ,en,0van Binnenlandsche Zaken ï y,-^1 1918> n». 6024, afdeeling Volks- I gezondheid en Armwezen; 1 nDTn -R,a„ad van State gehoord (advies van f 11 Juni 1918 n°. 34); P' „„Gelf °?^et nader raPP°rt van Onzen voors n°fmden Minister van 21 Juni 1918, n°. 8650, i af dcehng Volksgezondheid en Armwezen ■ h ebben goedgevonden en verstaan : I o 9 \ i voorschrrrten van de artikelen ï r, V ' 5' voor zooveel betreft de woorden f V ^rgemeester is bevoegd besmette of van . besmetting verdachte voorwerpen ten koste f gemeente' te doen ontsmetten", 6, 19, ' tal . j,?/8 van de wet van 4 December 1872 . (Staatsblad n» 134), tot voorziening tegen ; besmettelijke ziekten, laatstelijk gewi&gd bij de wet van 27 April 1912 (Staatsblad daim? I zijn gedurende één jaar in het geheele Riik van toepassing op schurft (scabies). s ! besluit treedt in werl ing met ingane van den tweeden dag na dien der dagtéekeninl van het Staatsblad en van de Staatscourant, k waarin het geplaatst is. ï Onze Minister van Binnenlandsche Zaken is belast rnet de uitvoering van dit besluit, dat in het Staatsblad en gelijktijdig in de Staatscourant zal worden geplaatst en waarvan afP™ ™ worden gezonden aan den Raad - van feta te. 's-Gravenhage, den 3den Juli 1918 n ... - WILHELMINA. uc Mxn. van Staat, Min. van Binnenl. Zaken, Cokt v. d. Linden. (Uitgeg. 22 Juli 1918.) — 204 Beschikking van den Minister van Staat, Minister van Binnenlandsche Zaken, van den Ssten Augustus 1918, tot nadere vaststelling van de bepalingen, met inachtneming van welke onder beheer van den Centralen Gezondheidsraad staande verplaatsbare ziekenbarakken aan gemeentebesturen ten gebruike worden afgestaan. {Nederl. Staats van 1918, n°. 185.) De Minister van Staat, Minister van Binnenlandsche Zaken. Gelet op het advies van den voorzitter van den Centralen- Gezondheidsraad van 25 Juli 1918, n°. 1052: Heeft goedgevonden : met intrekking van zijne beschikking van 30 October 1916^ n°. 13583, afd. V. A. (Nederlandsche Staatscourant van 30 October^ 1916, n°. 256), tot vaststelling van de daarbij behoorende bepalingen, met inachtneming van welke de onder beheer van den Centralen Gezondheidsraad staande verplaatsbare ziekenbarakken aan gemeentebesturen ten gebruike worden afgestaan : die bepalingen nader vast te stellen zooals ze hierbij zijn gevoegd. Deze beschikking zal worden geplaatst m de Nederlandsche Staatscourant. 's-Gravenhage, 8 Augustus 1918. Voor den Minister, De Secretaris-Oeneraal, J. B. Kan. BEPALINGEN, met inachtneming van welke de onder beheer van den Centralen Gezondheidsraad staande verplaatsbare ziekenbarakken aan gemeentebesturen ten gebruike worden afgestaan. \ Art. 1. Het bestuur der gemeente richt zijne aanvrage tot het in gebruik afstaan van eene barak door bemiddeling van den betrokken ziekteninspecteur tot den voorzitter van den Centralen Gezondheidsraad. Deze staat de aanvrage toe, indien eene barak beschikbaar is, met dien verstande, dat, indien gelijktijdig meerdere aanvragen inkomen dan barakken beschikbaar zijn, de barakken ten gebruike worden afgestaan aan de besturen van die gemeenten waarin, naar het oordeel van den voorzitter, de grootste behoefte daaraan- be- S|In gevallen van bij zonderen spoedeischenden aard kan de voorzitter van den Centralen Gezondheidsraad eene rechtstreeksche aanvrage van een gemeentebestuur toestaan. Do voorzitter geeft van zijne beslissing onverwijld kennis aan den betrokken ziekteninsnecteur. v"-:V<' , . . Moet eene barak, op grond van drmgenaer behoeften elders, uit eene gemeente, worden verwijderd vóórdat de inspecteur tot de verwijdering geraden heeft, dan geschiedt zrj op last van den voorzitter van den Centralen Gezondheidsraad. Deze geeft van zijne be- — 205 — SeXur?yei"WijM k6nniS ^ d6n fip,2; EfJ*e barak blijft bij het bestuur van eene zelfde gemeente niet langer dan drie achtereenvolgende maanden in gebruik, tenzij rw S°ed™den ™ den voorzitter van den g Centralen Gezondheidsraad, welke dien termijn op aanvrage van het gemeentebestuur, telkens' voor hoogstens drie maanden kan verlengen 4 *JÏm¥! v0?rzit*er ™n den Centralen Ge zondheidsraad wijst een of twee deskundige werklieden en, zoo noodig, een ambtenaar vin dien raad aan, onder wier toezicht de barak ten gebruike wordt verzonden, en die ter ïnt±lJe 9VSt^ë 6n "c* «iteenïemen! ontsmetten, inpakken en verladen der barak leiden en waarbij de deskundige werklieden als voorwerkers dienst doen De overige werklieden en de hulpmiddelen hiertoe gevofderd, alsmede het noodige tot het geschikt maken van het terrein, worden door het ge meentebestuur beschikbaar gesteld e 4. Voor eiken dag dat eene barak met toebehooren — een Badkuip met kachel» of geyser, ijzeren ledikanten, tijken voor matrassen, kaehels, linoleum op den vloer _ ter bescmkkmg van het bestuur eener gemeente is, ƒ die gemeente aan den Staat der Nedercent?f na*??™* mT *Wee ?n een balven vlak ierschu/dlgr ^ Indien geen „toebehooren" ter beschikking kunnen worden gesteld, wordt het in de vorig! alinea bedoeld bedrag verminderd tot ander:1 {gSff* (f ***** PCT --ndig vloerIn deze bedragen is begrepen vergoeding" voor de kosten van het vervoer naar het naast mj de plaats van bestemming gelegen spoorwegstation of aanlegplaats, en terug Hij de bepaling der oppervlakte eener barak • vooT.n^e{eelte^Jan een Akanten meter voor 1 M2 berekend. De termijn gedurende wolken eene barak ter beschikking van het bestuur eener gemeente is, wordt geacht aan te vangen met het begin La" Tff g V°igende, °P dien ^arop de barak aan het naastbij gelegen station of aanleg plaats aankomt, en te eindigen met het einde van den dag voorafgaande aan dien waarop de barak van dat station of van die aanleamaats wordt teruggezonden. ol o ,De ™!doenin,g van hot verschuldigde ee- „ - schiedt binnen eéne maand, nadat het gebruik der barak is geëindigd, ten kantore vin een der Rijksbetaalmeesters^' De voor de betaling ontvangen quitantie van storting wordt uiterlijk binnen vier dagen na dc afgifte gezonden aan den voorzitter van den Centralen Gezondheidsraad, die desver iangd een bewijs van ontvangst afgeeft o. Voor rekening v*n de gemeente i-m„„„ voorts de volgende kosten ■ " - 11 — 206 — i. die van het loon, de reis en het verblijf der deskundige werklieden en die van de reis en het verblijf van den ambtenaar bedoeld in art. 3, in dezer voege, dat in rekening kan worden gebracht: voor de werklieden : a. een uurloon, als vastgesteld in eene te dier zake door den voorzitter van den Centralen Gezondheidsraad, na bekomen goedkeuring van,dén Minister van Binnenlandsche Zaken met' een werkgever gesloten overeenkomst, welk uurloon wordt verhoogd met: ÏOÓ pet. voor arbeid op Zondagen of daar- t mede gelijk gestelde dagen ; . 50 pet. voor nachtarbeid, waaronder is te verstaan arbeid tusschen 10 uur des namiddags eh 6 uur des .voormiddags ; 25 pet. voor de uren waarop ontsraettingsarbeid is veracht; . b. reis- en verblijfkosten, té: berekenen overeenkomtsig de vijfde klasse van het tarief bedoeld in het Reisbesluit 1916 : door den ambtenaar : reis- en verblijfkosten, berekend overeenkomstig die klasse van bovengenoemd tarief als waarin hij volgens zijn rang is gerangschikt; II. die der ontsmetting van de barak; III. die van het vervoer der barak van en naar het naastbijgelegen spoorwegstation of aanlegplaats ; IV. die der vernieuwingen van de barak of van haar toebehooren, voor zooverre deze noodzakelijk zijn geworden door onoordeelkundig gebruik van de barak of toebehooren, en V. die vallende op de exploitatie van de barak ter plaatse van" gebruik, geene uitgezonderd. De voldoening der in dit artikel bedoelde kosten geschiedt, voor zoover de deskundige werklieden betreft, aan den werkgever met wien te dezer zake door den voorzitter van den Centralen Gezondheidsraad eene overeenkomst, als bedoeld in art. 5, onder Ia, is aangegaan eh overigens rechtstreeks aan hen die de werkzaamheden hebben verricht, de kosten gemaakt, of de diensten hebben bewezen. De in de voorgaande alinea bedoelde kosten zullen worden verevend binnen twee maanden na dagteekening van de te dier zake ingezonden declaratiën. i: 6. Alle geschillen, geene uitgezonderd, die over de uitvoering dezer bepalingen mochten ontstaan, worden door den Minister van Bin-, 1 nenlandsche Zaken in hoogste instantie beslist. 7. Deze bepalingen treden in werking den eersten October 1918. Behoort bij beschikking van den Minister van Staat, Minister van Binnenlandsche Zaken, van 8 Augustus 1918, n°. 10905 afd. V. A. Mij bekend, De Secretaris-deneraal van Binnenlandsche Zaken, J. B. Kan. — 207 — Besluit van den iden November 1918, S. 581, tot toepassing der wet van 26 April 1884 (Staatsblad n°. 80), laatstelijk gewijzigd bij de wet van 9 Juli 1915 (Staatsblad n°. 314) t.ot vaststelling van buitengewone maatregelen tot afwending van eenige besmettelijke ziekten en tot wering harer uitbreiding en gevolgen. Wh WILHELMINA, enz. Overwegende, dat toepassing der wet van 26 April 1884 (Staatsblad n°. 80), laatstelijk gewijzigd bij de wet van 9 Juli 1915 (Staatsblad n°. '314), tot vaststelling van buitengewone maatregelen tot afwending van eenige besmettelijke ziekten en tot wering harer uitbreiding en gevolgen, noodzakelijk is, wegens het voorkomen van pest en andere der bedoelde ziekten m enkele plaatsen in het buitenland; Op voordracht van Onzen Minister van Binnenlandsche Zaken van 12 September 1918, n°. 12137, afdeeling Volksgezondheid en Armwezen, en van Onzen Minister van Financiën van 16 September 1918, n°. 167, afdeeling Invoerrechten ; Gelet op Ons besluit van 2 November 1917 (Staatsblad n». 611); Den Raad van State «ehoord (advies van 15 October 1918, n°. 25); Gelet pp het nader rapport van Onzen Minister van Binnenlandsche Zaken van 28 October 1918, n°. 15059, afdeeling Volksgezondheid en van Onzen Minister van Financiën van 1 November 1918, n°. 123, afdeeling Invoerrechten ; Hebben goedgevonden en verstaan : te bepalen : V ' \ Artt. 1—4. J)k tekst hiervan is geheel gelijkluidend aan die van het besluit van 2 November' 191/. S. 611, voorkomen/Te op bladz. 133—134. Onze Ministers -van Binnenlandsche Zaken en van Financiën zijn belast met de uitvoering van dit besluit, dat in' het Staatsblad zal worden geplaatst en waarvan afschrift zal worden gezonden aan den Raad van State. , s-Gravenhage, den 4den November 1918. .',.''• WILHELMINA. De Minister van Binnenlandsche Zaken, pH- Rt/ys de Beerenbrodck. De Minister van Financiën, De Vries. (Uitgeg. 29 Nov. 1918.) — 208 — Besluit van den loden November 1918, S. 594, tot nadere vaststelling van buitengewone maatregelen tot afwending der Aziatische cholera én tot wering harer uitbreiding en gevolgen. Wu WILHELMINA, enz. Overwegende, dat, onverminderd Ons besluit van 2 November 1917 (Staatsblad n». 611), nader buitengewone maatregelen noodzakelijk zijn tot afwending der Aziatische cholera en tot wering harer uitbreiding en gevolgen; Op de voordracht van Onze Ministers van Binnenlandsche Zakèn, van Financiën, van Waterstaat en van Landbouw, Nijverheid en Handel van 14 September 1918, n°. 12892, afdeeling Volksgezondheid en Armwezen ; van 20 September 1918, n°. 116, Invoerrechten; van 29 September 1918, La. M., afdeeling Spoorwegen; 26 September 1918, n°. 6688, afdeeling Nijverheid: ' ': Gelet op de wet van 26 April 1884 (Staatsblad n°. 80), laatstelijk gewijzigd bij de wet van 9 Juli 1915 (Staatsblad n». 314), en op de wet van 26 Februari 1914 (Staatsblad n°. 57); Den Baad van State gehoord (advies van 22 October 1918, n°. 25); Gelet op het nader rapport van Onze Munsters van Binnenlandsche Zaken, van Financiën, van Waterstaat en van Landbouw, Nijverheid en Handel van 31 October 1918, n°. 15295, afdeeling Volksgezondheid; van 6 November 1918, n°. 70, afdeeling Invoerrechten ; van 9 November 1918, La. A, afdeeling Spoorwegen; BÈiip Hebben goedgevonden en verstaan: te bepalen: HOOFDSTUK I. Algemeene bepalingen. Artt. 1—36. De tekst hiervan is geheel gelijkluidend aan die van.het besluit van 4 December 1917, S. 685, voorkomende op bladz. 135—147. Onze Ministers van Binnenlandsche Zaken, van Financiën, van Waterstaat en van Landbouw, Nijverheid en Handel zijn belast met de uitvoering van dit besluit, dat in het Staatsblad zal worden geplaatst, en waarvan afschrift zal worden gezonden aan den Baad van State. 's-Gravenhage, den 15den November 1918. - WILHELMINA. De Minister van Binnenlandsche Zaken, l Ch. Rtjys de Beerenbrouck. De Minister van Financiën, De Vries. De Minister van Waterstaat, A. A. H. W. König. -2)e Min. van Landbouw, Nijvesheid en Handel, H A. van ijsselsteijn. (Uitgeg. 23 Nov. 1918.) — 209 — Wet vanden 26éfem Juli 1918, S. 492, houdende scho ierf betreffeade woonwagens en woon- Il^^¥?BLMINA'ENZ- • • ■ doen te weten : cUf o»n ', Jrln oyerweging genomen hebben, dat een regeling bij de wet betreffende woonwagens en woonschepen noodzakelijk is- Zoo is het, dat Wij, den Raad van'State, enz; - Art. 1, enz. bladJ? itWf 1?,.* December 1872 (Staatsotad n». 134) laatstelijk gewijzigd bij de wet T '21 Ap/n 1912 WaatsbladJ. 166)worden de volgende wijzigingen aangebracht: In de artikelen 2 en 3, lid 1, wordt voor „slaapsteden of logementen" gelézeni slaan scnepen".l0gementen' »00™°S™ °f "wZ- vaartuS 4 T°rdt V00ur -"huizen' keeten en vaartuigen gelezen: „huizen, woonwagens keeten en vaartuigen". woonwagens, In artikel 14 wordt voor „huizen of vaarwoonwagen!^ In artikel 20 wordt voor huizen en vaar vSigen^1626^ »hllizen- -onwa^nHi Art. 33 enz. Lasten en bevelen, enz ^Gegeven te 's-Gravenhage, den 26sten Juli . WILHELMINA. De Minister var, Justitie, H. Ort. »*« Minister van Binnenlandsche Zaken Cort v. d. Linden. (Uitgeg. 2 1918.) S. &J. No. 26. He druk. DERDE AANVULLING der WETTEN houdende voorzieningen tegen besmettelijke ziekten. Besluit van den 27sten December 1918, S. 835, tot nadere vaststelling van buitengewone' maatregelen tot afwending van de pest en tot wering harer uitbreiding en gevolgen Wij WILHELMINA, enz. ' Overwegende, dat, onverminderd Ons besluit van 2 November 1917 (Staatsblad n°. 611) nader buitengewone maatregelen noodzakelijk zgn tot afwending der pest en tot wering harer uitbreiding en gevolgen; Op de voordracht van Onze Ministers van Binnenlandsche Zaken, van Financiën, van Waterstaat en van Landbouw, Nijverheid en Handel van 21 September 1918, n° 13221 afdeeling Volksgezondheid en Armwezen,' 28 September 1918, n°. 183, afd. Invoerrechten • 3 October 1918, La. C, afd. Spoorwegen: 8 October 1918, n. 6941, afd. Nijverheid Gelet op de wet van 26 April 1884 (Staatsblad n . 80), laatstelijk aangevuld en gewijzigd bij de wet van 9 Juli 1915 (Staatsblad n°. 314). Den Raad van State gehoord (advies van ö November 1918, n°. 23); Gelet op het nader rapport' van Onze Ministers van Binnenlandsche Zaken, van Financiën, van Waterstaat en van Landbouw, Nijverheid en Handel van 20 November 1918, n°. 16216 afdeeling Volksgezondheid; van 22 November 1918, n° 160, afdeeling Invoerrechten; van 2 December 1918, La. L, afdeeling Spoorwegen • van 20 December 1918, n». 8469, afdeeling Nnverheid; 6 Hebben goedgevonden en verstaan: te bepalen: - 212 - HOOFDSTUK I. Algemeene bepalingen. Artt. 1—35. enz. De tekst van deze artikelen is gelijkluidend aan die van het besluit van 28 December 1917, S. 731, voorkomende op bladz. 148—161. Art. 36. Dit besluit, dat, tenzij het eerder wordt ingetrokken, gedurende één jaar van kracht blijft, treedt in werking met ingang van den tweeden dag na dien der dagteekening van het Staatsblad waarin het geplaats is. Onze Ministers van Binnenlandsche Zaken, van Financiën, van Waterstaat en van Landbouw, Nijverheid en Handel zijn belast met de uitvoering van dit besluit, dat in het Staatsblad zal worden geplaatst en waarvan afschrift zal worden gezonden aan den Raad van State. 's-Gravenhage, den 27sten December 1918. WILHELMINA. De Minister van Binnenlandsche Zaken, Ch. Ruts db Beerenbboitck. De Minister van Financiën, de Vetes. De Min. van Waterstaat, A. A. H. W. Köniq. De Min. van Landb., Nijverheid en Handel, H. A. van ijsselsteijn. {Uitgeg. 14 Jan. 1919.) Besluit van den tlsten December 1918, S. 836, tot vaststelling van buitengewone maatregelen tot afwending van vlektyphus en tot wering zijner uitbreiding en gevolgen. Wu WILHELMINA, enz. Overwegende, dat toepassing der wet van 26 April 1884 {Staatsblad n°. 80), aangevuld door de wet van 20 Juli 1884 (Staatsblad n°. 164) en gewijzigd bij art. 19 van de wet van 15 April 1886 (Staatsblad n°. 64) en bij de wet van 9 Juli 1915 (Staatsblad n°. 314), tot vaststelling van buitengewone maatregelen tot afwending van eenige besmettelijke ziekten en tot wering harer uitbreiding en gevolgen, noodzakelijk is wegens het voorkomen van vlektyphus in het buitenland; Op de voordracht van Onze Ministers van Binnenlandsche Zaken, van Financiën, van Waterstaat en van Landbouw, Nijverheid en Handel van 21 September 1918, n°. 13220, afdeeling Volksgezondheid en Armwezen, 28 - 213 - September 1918, n°. 182, afdeeling Invoerrechten ; 3 October 1918, La D., afdeeling Spoorwegen, 8 October 1918, n°. 6942, afdeeling Nijverheid; Gelet op.de wet van 26 April 1884 (Staatsblad n°. 80); Den Raad van State gehoord (advies van 5 November 1918, n°. 22); Gelet'op het nader rapport van Onze Ministers van Binnenlandsche Zaken, van Financiën, van Waterstaat en van Landbouw, Nijverheid en Handel van 21 November 1918, n°. 16218, afdeeling Volksgezondheid; van 22 November 1918, n°. 159, afdeeling Invoerrechten; van 3 December 1918, La. K, af deeling Spoorwegen; van 20 December 1918, n°. 8468, afdeeling Nijverheid: Hebben goedgevonden en verstaan : te bepalen i HOOFDSTUK L Algemeene bepalingen. Artt. 1—34. enz. De tekst van deze artikelen is gelijkluidend aan die van het besluit van 28 December 1917, S. 732, voorkomende op bladz. 161 174. Art. 35. Dit besluit, dat, tenzij het eerder wordt ingetrokken, gedurende één jaar van kracht blijft, treedt in werking met ingang van den tweeden dag na dien der dagteekening van het Staatsblad, waarin het geplaatst is. Onze Ministers van Binnenlandsche Zaken, van Financiën, van Waterstaat en van Landbouw, Nijverheid en Handel zijn belast met de uitvoering van dit besluit, dat in het Staatsblad zal worden geplaatst en waarvan afschrift zal worden gezonden aan den Raad van State. 's-Gravenhage, den 27sten December 1918 WILHELMINA. De Minister van Binnenlandsche Zaken, CH. RlJYS DE BEERKWHTjnTT^ De Minister van Finantiën, de Vries. De Minister van Waterstaat, A. A. H. W. Köniq De Minister van Landb., Nijverheid en Handel, H. A. van IJsselsteijn. (Uitgeg. 14 Jan. 1919. - 214 — Besluit van den lOden Maart 1919, S. 97, tot vaststelling van eenige buitengewone maatregelen tot afwending van de pest en de Aziatische cholera en tot wering harer uitbreiding en gevolgen. Wu WILHELMINA, enz. Overwegende, dat toepassing der wet van 26 April 1884 (Staatsblad n°. 80), laatstelijk gewijzigd bij de wet van 9 Juli 1915 (Staatsblad n°. 314), tot vaststelling van buitengewone maatregelen tot afwending van eenige besmettelijke ziekten en tot wering harer uitbreiding en gevolgen noodzakelijk is wegens het voorkomen van pest en Aziatische cholera op enkele plaatsen in het buitenland; Op de voordracht van Onzen Minister van Binnenlandsche Zaken, van 24 Januari 1919, n°. 17719, afdeeling Volksgezondheid; Den Baad van State gehoord (advies van 25 Februari 1919, n°. 26); Gelet op het nader rapport van Onzen Minister van Binnenlandsche Zaken, van 5 Maart 1919, n°. 1849, afdeeling Volksgezondheid; Hebben goedgevonden en verstaan : te bepalen: Artt. 1 en 2. enz. De tekst van deze artikelen is gelijkluidend aan die van het besluit van 7 Maartl918,S. 157, voorkomende op bladz. 174—175. Art. 3. Dit besluit, dat gedurende één jaar van kracht blijft, treedt in werking met ingang van den tweeden dag na dien der dagteekening van het Staatsblad, waarin het geplaatst is. Onze Minister van Binnenlandsche Zaken is belast met de uitvoering van dit besluit, dat in het Staatsblad zal worden geplaatst en waarvan afschrift zal worden gezonden aan den Baad van State. 's-Gravenhage, den lOden Maart 1919. WILHELMINA De Minister van Binnenlandsche Zaken, Ch. Ruys de Beerenbrouck. (Uitgeg. 28 Maart 1919.) Besluit van den Istem Mei 1919, S. 250, tot nadere vaststelling van buitengewone maatregelen tot afwending van de pokken en tot wering harer uitbreiding en gevolgen. — 215 - Wij WILHELMINA, enz. Overwegende, dat, onverminderd Ons besluit van 2 October 1915 (Staatsblad n°. 146), nader buitengewone maatregelen noodzakelijk zijn tot afwending der pokken en tot wering harer uitbreiding on gevolgen; Op de voordracht van Onze Ministers van Arbeid, van Einanoiën, van Waterstaat en van Landbouw, Nijverheid en Handel van 12 Februari 1919, n°. 17144 (1918), afdeeling Volksgezondheid, 15 Februari 1919, n°. 47 Invoerrechten; 20 Februari 1919, La. L., afdeeling Spoorwegen; 25 Februari 1919, n°. 1704, afdeeling Nijverheid; Gelet op de wet van 26 April 1884 (Staats, blad n°. 80), laatstelijk gewijzigd bij de wet van 9 Juli 1915 (Staatsblad n». 314); Den Raad van State gehoord (advies van 1 Aprü 1919, n°. 44); Gelet op het nader rapport van Onze Ministers van Arbeid, van Financiën, van Waterstaat en van Landbouw, Nijverheid en Handel van 11 April 1919, no. 3g87> Volks gezondheid; 15 Aprü 1919, n°. 116, Invoerrechten ; 23 Aprü 1919, La. C, afdeeling Spoorwegen; Hebben goedgevonden en verstaan : te bepalen: HOOFDSTUK I. Algemeene bepalingen. Artt. 1—34. enz. De tekst van deze artikelen is gelijkluidend aan dke van het besluit van 9 Maart 1918, ö. 158, voorkomende op bladz. 176—189 6ehoudens dat in plaats van „Onze Minister van Bmnerdandsche Zaken" telkens gelezen wordt: „Unze Minister van Arbeid". Art. 35. Dit besluit, dat, tenzij het eerder wordt ingetrokken, gedurende één jaar van kracht blijft, treedt in werking met ingang van den tweeden dag na dien der dagteekening van het Staatsblad, waarin het geplaatst is Onze Ministers van Arbeid, van Financiën, van Waterstaat en van Landbouw, Nnverheid en Handel znn belast met de uitvoering van dit besluit, dat in het Staatsblad zal worden - 216 — geplaatst en waarvan afschrift zal worden gezonden aan den Baad van State. 's-Gravenhage, den lsten Mei 1919. WILHELMINA. De Minister van Arbeid, Aalberse. De Minister van Financiën, i>e Vries. De Minister van Waterstaat, A. A. H. W. Kömb. De Min. van Landbouw, Nijverheid en Handel, H. A. van ijsselsteun. (Uitgeg. 3 Juni 1919.) Besluit van den lOden Mei 1919, S. 259, waarbij de wet van 4 December 1872 (Staatsblad n°. 134) houdende voorzieningen tegen besmettelijke ziekten, met uitzondering van art. 20, van toepassing verklaard wordt op nekkramp. Wij WILHELMINA, enz. Overwegende, dat meerdere gevallen van -nekkramp in het Eijk voorkwamen ; Gelet op artikel 1 der wet van 4 December 1872 (Staatsblad n°. 134), laatstelijk gewijzigd bij de wet van 27 April 1912 (Staatsblad n°. 165); { Op de voordracht van Onzen Minister van Arbeid van 24 Maart 1919 n° 2201 Afdeeling Volksgezondheid; Den Raad van State gehoord (advies van 26 April 1919 n°. 28); Gelet op het nader rapport van Onzen Minister van Arbeid van 8 Mei 1919, n°. 5007, Afdeeling Volksgezondheid; Hebben goedgevonden en verstaan : te bepalen: Art. L De wet van 4 December 1872 (Staatsblad n°. 134), houdende voorzieningen tegen besmettelijke ziekten, laatstelijk gewijzigd bij de wet van 27 April 1912 (Staatsblad n°. 165), is, met uitzondering van artikel 20, gedurende één jaar in het geheele Rijk van toepassing op nekkramp. Art. II. Dit besluit treedt in werking met ingang van den tweeden dag na dien der dagteekening van het Staatsblad en de Staatscourant, waarin het geplaatst is. Onze Minister van Arbeid is belast met de uitvoering van dit besluit, dat in het Staatsblad en de Staatscourant zal worden geplaatst en — 217 - waarvan, afschrift Zal worden gezonden aan den Kaad van State. 's-Gravenhage, den lOden Mei 1919. WILHELMINA. De Minister van Arbeid, Aalbbbse. (Uitgeg. 3 Juni 1919.) Beschikking van den Minister van Arbeid van 23 Mei 1919, tot uitvoering van het Koninklijk besluit van 10 Maart 1919 (Staatsblad n°. 157). De Minister van Arbeid; Overwegende, dat krachtens het Koninklijk besluit van 10 Maart 1919 (Staatsblad n». 97) strekkende tot vervanging van het Koninklijk besluit van 7 Maart 1918 (Staatsblad n» 157) verboden zijn tenzij met vergunning van den Mmister van Arbeid en met inachtneming van de door dezen ter voorkoming van verbreiding der besmetting te geven voorschriften • 1°. onderzoek van personen en goederen op de aanwezigheid van pestsmetstoffen door ' middel van proefnemingen op dieren ; 2°. het verrichten van lijkopeningen'op lijken van personen, overleden aan de pest of verdacht • van aan de pest lijdende te zijn geweest; 3. het verrichten van lijkopeningen op Iflken van dieren, gestorven aan de pest of verdach aan de pest lijdende te zijn geweest; smt',t TT6r Vanstoffendie Pest of cholerasmetstoffen bevatten of verdacht worden dit te doen; Gelezen het advies van den Centralen Gezondheidsraad van 10 Januari 1918, n° 28 • Heeft goedgevonden te bepalen • ' JJ 1~5' tekst d™>- §§ « gelijklui- dend aan die van de beschikking van den Minister van Binnenlandsche Zaken van 5 April 1918, voorkomende op bladz. 189-193 behou dens dat in plaats van „Minister van BinnenWArted" tdkenS 9deZen ^ : "M^ter Deze beschikking zal worden geplaatst in de Nederlandsche Staatscourant. 's Gravenhage, 23 Mei 1919. v°°r den Minister, De Secretaris-Generaal, A. L. Schomens. (Ned. Staatscourant n°. 121 van 1919.) S. &J. N°. 26. 11» druk. VIERDE AANVULLING n WETTEN houdende voorzieningen tegen besmettelijke ziekten. Besluit van den 24Men Juli 1919, S. 508, tot toepasselijkverklaring van eenige artikelen van de wet van 4 December 1872 (Staatsblad n°. 134) tot voorziening tegen besme^lhke ziekten, op schurft (scabies). Wij WILHELMINA, enz. ' Overwegende, dat schurft (scabies) in verschillende deelen van het Rijk voorkomt: l8^ /L°P,ïïtlkel 1 der wet van 4 December 1872 (Staatsblad n°. 134), laatstelijk gewijzigd bg de wet van 27 April 1912 (Staatsbladn''. 165) ; Up de voordracht van Onzen Minister van Arbeid van 3. Juni 1919, n«. 6334, afdeeling Volksgezondheid; 8 8 Juli l!lTno™27S)T^ geh°°rd (adVi6S VM1 "Pjiet nader'rapport van Onzen voornoemden Minister van 19. Juli 1919, n° 8646 afdeeling Volksgezondheid; Hebben goedgevonden en verstaan : Art. 1. De voorschriften van de artt. 2 3 4 o, voor zooveel betreft de woorden „De burireXdacnte b6V0egd besmette of ™ besmetting rPPnt0ï6 ™0rWefpen ten ko-ste van de gemeente te doen ontsmetten", 6> 19 26 27 en 28 7,tw.™ 4 Pecember 1872 (Staatsblad Sekten 1 * v?.?rzlenï?g tegen besmettelijke s«^tfheek Rijk - i ™^?1**bed?it *reedt in werking met ingang van hZ na der dagteekeninf * Staatsblad, waarin iet geplaatst is. ë uit™«ri Mmlsteï.7™ .Arbeid is belast met de dl\besluit, dat in het Staatsblad worZ > Z|6?laatSt' en waarvan afschrift zal Het lf„ ndenoaaf ^Baad van State. Het Loo, den 24sten Juli 1919 7). v ■ , , ,. .WILHELMINA. De Minister van Arbeid Aalbekse. (Uitgeg. 8 1919.) S.&J. No. 26. 11» druk. VIJFDE AANVULLING DER W E T T E N houdende voorzieningen tegen besmettelijke ziekten. Besluit van den iden October 1919, S 595a Xll^XT^ jan de wet van 28 Maart' 1877 (Staatsblad n°. 35), gewijzigd bii de wetten van15 April 1886! (StaatmLda'? 64) fqoi^l18,9?,^6^ n°- 63). 21 Juni' im (Staatsblad n°. 157) en 31 Juli 1915 ( f taaisblad n? 346) tot wering van besinet WiTwilTelminI aea^omende schep-- ArbSdd«nTrdnaCht van.°^en Minister van 30 Juni fqTQ ^'E^Sf*? van Marine van au.Juni 1919, n°. 4605. afdeel ng Volksgezond- Bur! n". 60° 16 *f. 1919'deling Rte llGÏ2Pn0?^e artikeIen l 3' 5' 7> 8' 9, 10, btadJ™ wSfc.van 28 Maart 1877 (Staats' April lW^);efWAZ,lgd blJ de ^tten van 15 t<£ . ,\, 6 (Staatsblad n°. 64), 8 April 1893 no, 63) 211 Juni 1901 (M n . 157) en 31 Juh 1915 (Staatsblad n°. 346) tot sZpf n f1 be™mS door uit z<* aankomende 26^^ 19T9, S^te4f°°rd (advieS ™ van^Arh!?^ nade"aPPort van Onzen Minister v2 L8^'ien rn ^ Minister van Marine van 18 September 1919, n°.-10650, Afd. Volks- lsteB^reauV^?0 September ^.AfH, Hebben goedgevonden en verstaan : te bepalen : § 1- Van gevallen, bedoeld in artikel 1 der wet geacht wordt te komen uit een land, landstreek of plaats. statui' °fder «'«f wordt'in dit besluit vern« 35116 -v5n 28 Maart 1877 (Staatsblad 18MW w g^Figd b^ ^ wetten van 15 April „o8 63f D\28' 1893 (Staatsblad U^ll? 1901(5^^04 n». 157) en fci.^.J915 (Staatsblad n°. 346) tot wering van besmetting door uit zee aankomendesehepen sta^ H • lre'^c van aankomst. 12. Onverminderd het bepaalde in artikel 6 wordt bij de toepassing van de in artikel-10 bedoelde maatregelen rekening gehouden met de maatregelen, welke vóór de aankomst van het schip door den scheepsgeneeskundige, indien deze aan boord is, zijn genomen ter vermindering van het gevaar van besmetting, en met de bruikbaarheid van de daartoe gebezigde middelen. Ten aanzien van schepen, die-uit een gezondheidsoogpunt bijzonder gevaarlijk geacht moe-, ten worden, hetzij door onhygiënische " tóe- ■ standen, hetzij door een tp groot aantal opvarenden, kunnen uitgebreider maatregelen worden toegepast, dan die, waaraan zij volgens de klasse, waarbij zii moeten worden ingedeeld, onderworpen hadden kunnen worden. 13. Brievenmalen, drukwerken, boeken, dagbladen, papieren en besoheiden, enz. (met uitzondering van postpaketten, aangevoerd met schepen, die wegens gevaar voor pest of Aziatische cholera aan een gezondheidsonderzoek onderworpen zijn geweest worden niet aan maatregelen van ontsmetting onderworpen, doch dadelijk tot het vrije verkeer toegelaten. Zij, die na aankomst van het schip uitsluitend, deel hebben'gehad aan het afgeven en innemen van de in het eerste lid genoemde stukken, zonder daarbij gemeenschap met het schip te hebben gehad, worden aan geen enkelen maatregel onderworpen. 14. Ontsmetting kan alleen worden toegepast op goederen en voorwerpen, welke als besmet worden beschouwd. ' Evenwel kunnen de navolgende goederen of- voorwerpen aan ontsmetting onderworpen, of de in- en doorvoer ervan zelfs verboden worden, onverschillig of al dan niet besmetting is vastgesteld t i' oude en gedragen kleedingstukken (benoodigdheden voor dagelijksch gebruik), ongewasschen lijf- en beddegoed met inbegrip. Van plunje van overleden soldaten en matrozen, vodden en lompen, met uitzondering in geval van Aziatische cholera van tot balen samengeperste en door hoepels bijeengehouden vodden, welke in het groot worden verhandeld. -De in het voorgaande lid gestelde regel lijdt uitzondering, wanneer kan worden aangetoond; dat de daar- bedoelde goederen en voorwerpen minstens vijf dagen vóór het uitbreken der ziekte verzonden zijn. - 227 — HkYf£T°7Jr'fe ? het tweede hd van dit artikel bedoelde goederen of voorwerpen behooreh tot de bagage of tot den huisboedel van passa giers worden zij alleen dan ontsmet, wanneer zij als besmet worden besohouwd. *5', De invoe.r mag niet verboden worden van afval van nieuwe stof en, rechtstreeks afKomstig uit spinnerijen, weverijen, werkplaatsen waar kleedingstukken vervaardig wErden stoddv? enJen' Vaï? kunstW (KWwolle" snoaayj en van snippers van nieuw panier . JJe-ln,- en doorvoer van de in artikel 11. tweede lid genoemde goederen en voorwerpen mag niet verboden worden, indien ^Toewe" aangevoerd van besmet verklaarde ' landen zTnPn,oon,°f-plaatSen' Van elders afkomstig 9 6 *. ^amg zijn vervoerd en verpakt, dat SsmetteVo^en ^ ^ gewéest met Evenmin mag de doorvoer dezer goederen mkfedJerb0den' indien-zij' ^odaniggziinTr pakt, dat zij onderweg, geenerlei bewerking of behandeling kunnen ondergaan. „;A6: .°ver zee aangevoerde goederen mogen met in de havens worden aangehouden. Evenwel kunnen stortg-cd en goederen in gebrekkige verpakking, gedurende den overtocht mogelijk besmet door aan pest lijdende ratten, indien zij met ontsmet kunnen worden, gedurende eene *fld™c ten hoogste veertien dagen aan daar Te woS T W°rden plagen om rl^lJ? T? dfn °nderworpen aan de maatnoot voorkoming van besmetting noodig feacht -worden, waarna zij tot het vrije verkeer worden toegelaten. J De toepassing van dezen laatsten maatregel S^°°h °P°nthoud van het schip, noch buitengewone onkosten veroorzaken ten gevolge van het ontbreken van voldoende opslagplaatsen in de havens. P 17. De toepassing van maatregelen van ontsmetting, met inbegrip van die tot het ver delgen van ongedierte, van besmette schepen en g"?o?ren geschiedt volgens de regelen, door Onzen Minister van Arbeid vast te* stellen Waardelooze bedvulling en kleedingstukken, lorren, besmette verbandstoffen, papier en andere voorwerpen van weinig waarde worden brand8 ^ ™n den gezagvoerdeT ver Verdere bepalingen. Van maatregelen tegen pest. he?8n^i1fPi^d,er klasse A worden behoudens het bepaalde bij da artikelen 8, 9 en 12 van dit worpen ^ Tolgende maatregelen onder- De4 opvarenden, die lijden aan pest, worden, tenzij hun toestand dit niet gedoogt ontscheept en overgebracht naar de daarvoor aan te wijzen inrichtingen, waar zij worden afgezonderd, gereinigd, nader onderzoekt- en — 228 — verpleegd tot zij geen gevaar voor het overbrengen van besmetting meer opleveren. 2. De personen, die met de lijders in aanraking zijn geweest, en zij, die als verdaoht worden beschouwd, worden, zoo mogelijk, eveneens ontscheept, gereinigd, nader onderzocht en gedurende den tijd van ten hoogsta vijf dagen na de aankomst van het sohip onder? worpen aan eene waarneming. Zij die gedurende die waarneming blijken niet aan pest lijdende te zijn, worden daarna tot het vrije verkeer toegelaten. Aan een dergelijke waarneming kunnen eveneens wonden onderworpen zij-, die niet tot de bemanning of de passagiers gerekend worden en aan de behandeling van lading deel hebben gehad, tot den zesden dag nadat hunne werkzaamheden bij de lossing zijn geëindigd. De kosten van deze waarneming worden door net Rijk gedragen. 3. Het vuile linnen, de benoodigdheden voor dagelijksoh gebruik en die voorwerpen van bemanning en passagiers, welke als besmet beschouwd worden, moeten ontsmet worqpn. 4. De gedeelten vans-Bet sohip welke bewoond zijn geweest door. pestlijders of welke om andere reden als besmet'beschouwd worden, moeten ontsmet worden. 5. Het'schip wordt zoo spoedig mogelijk van ratten gezuiverd, hetzij vóór, hetzij na de lossing, met vermijding, zooveel mogelijk, van het beschadigen der goederen, van het metaalwerk en de machines. De bewerking moet zoo spoedig en snel mogehjk verricht worden en mag in geen geval langer dan 2 maal 24 uur duren. . Schepen in ballast worden zoodra en zoo snel mogelijk, doch in elk geval vóór het innemen van Uling, van ratten gezuiverd. 6. De kabels van het schip worden onmiddellijk na aankomst terstond van zoodanige inrichtingen voorzien, dat geen ratten zich langs die kabels van het schip kunnen verwijderen ; deze inrichtingen worden niet weggenomen vóór de verdelging van de ratten is afgdoopen. 1 Deelneming aan de behandeling van lading door personen, niet behoorende tot de bemanning van het sohip, is alleen geoorloofd aan hen, dh overkleeding dragen, van zoodanige stof, of zoodanig maaksel, dat zij besmetting van het lichaam zooveel mogelijk voorkomt. 19. Schepen der klasse B worden behoudens het bepaalde bij de artikelen 6, 9 en 12 yan dit besluit onderworpen aan de maatregelen, in artikel 18 aangegeven ónder 3, 4, 5 eu 6. Am de bemanning kan ' vei boe" tn worden tot den zesden dag na de aankomst van het schip van boord te gaan, behoudens voor zooveel dienstredenen, naar het oordeel van den burgemeester, het verlaten van het sohip eisehen. De bemanning en de passagiers kunnen wor- - 22» — den onderworpen aan een waarneming tot dén zesden dag na de aankomst van het sohip. Aan een dergelijke waarneming kunnen mede worden onderworpen zij, die niet tot de bemanning of de passagiers gerekend worden en aan de behandeling van lading nebben deel gehad tot den zesden dag nadat hunne werkzaamheden hij de lossing zijn geëindigd. Ten aanzien van de behandeling van lading is van toepassing de slotbepaling van artikel 18. 20. Schepen der klasse C worden, behoudens hetgeen hieronder is bepaald, onmiddellijk tot het vrije verkeer toegelaten, welke de inhoud van hun gezondheidspas ook zij. Voor zooveel noodig worden zij echter onderworpen aan de maatregelen, in artikel 18 aangewezen onder 3, 5 en 6 en in art. 19 onder lid 2 en 3. Wanneer verdelging der aan boord aanwezige ratten noodig wordt geacht , wordt belemmering van het verkeer der passagiers en der bemant nmg met den vasten wal daarbij zooveel mogelijk vermeden. - . Ten aanzien van de behandeling van lading is van toepassing de slotbepaling van artikel 18. De burgemeester der gemeente kan, tot het schip vertrekt, éisohen, dat voor hem, onder | oede en schriftelijk, door een scheepsgeneeskundige, of, bij ontstentenis van dezen, door den gezagvoerder, wordt verklaard, dat op het schip sedert zijn vertrek uit besmet verklaarde landen}, landstreken of plaatsen geen geval van pest en geen buitengewone sterfte onder de ratten zijn waargenomen. 21. Worden op een schip der klasse C ratten gevonden, die bij bacteriologisch onderzoek met pest besmet blijken te zijn, of wordt onder de ratten eene buitengewone sterfte waargenomen, dan worden de volgende maatregelen toegepast : j- Op schepen met pestratten: 1- De opvarenden worden aan een nader ■ geneeskundig onderzoek onderworpfen. n 2. Het schip wordt zoo spoedig 'en zoo snel mogelijk van ratten gezuiverd, hetzij vóór, hetzij na de lossing met vermijding, zooveel mogelijk, van het beschadigen der goederen van het metaalwerk en de machines. De be-1 werking moet zoo spoedig en snel mogelijk verricht worden en mag in geen geval langer dan & maal 24 uur duren. Schepen in ballast worden zoodra en zoo snel mogelijk, doch in ieder geval vóór het innemen van lading, van ratten gezuiverd. Ten behoeve van de verdelging der ratten worden de kabels van het schip terstond na de aanfeomst van het schip van zoodanige inrich' rVgf voorzien, dat geen ratten zich langs die kabels van het schip kunnen verwijderen f deze inrichtingen worden niet weggenomen vóór de verdelging van de ratten is afgeloopen. 3. De gedeelten van het schip en de voorwerpen, die als besmet worden beschouwd worden ontsmet. — 280 — 4. De bemanning en de passagiers kunnen worden onderworpen aan een waarneming tot den zesden dag na de aankomst van bet schip. Aan een dergelijke waarneming kunnen mede worden onderworpen zij, die niet tot de bemanning of de passagiers gerekend worden en aan de behandeling van lading deel hebben gehad tot den zesden dag nadat hunne werkzaamheden bij de lossing zijn geëindigd. Ten aanzien van de behandeling van lading is van toepassing de slotbepaling van artikel 18. II. Op schepen, waarop eene buitengewone sterfte onder de ratten is waargenomen: 1. De opvarenden worden aan een nader geneeskundig onderzoek onderworpen. 2. De gevonden ratten worden zooveel en zoo snel mogelijk met het oog op pest onderzocht. 3. Blijkt verdelging van de ratten noodig, dan wordt "zij uitgevoerd, als onder I is bepaald. 4. De bemanning en de passagiers kunnen worden onderworpen aan een waarneming- tot den zesden dag na de aankomst van het schip, Aan een dergelijke waarneming kunnen mede worden onderworpen zij, die niet tot de bemanning of de passagiers gerekend worden en aan de behandeling van lading hebben deel gehad tot den zesden dag nadat hunne werkzaamheden bij de lossing zijn geëindigd. Ten aanzien van de behandeling van lading is van toepassing de slotbepaling van artikel 18. Van maatregelen tegen Aziatische cholera. 22. Schepen der klasse A worden behoudens het bepaalde bij de artikelen 6, 9 en 12 van dit besluit aan de volgende maatregelen onderworpen : 1. De opvarenden, die lijden aan Aziatische cholera, worden, tenzij hun toestand dit niet gedoogt, ontscheept en overgebracht naar de daarvoor aan te wijzen inrichtingen, waar zij worden afgezonderd, gereinigd.naderonderzocht en verpleegd tot zij geen gevaar voor het overbrengen van besmetting meer opleveren. 2. De overige opvarenden worden, zoo mogelijk, eveneens ontscheept, gereinigd, nader onderzocht en gedurende een tijd van ten hoogste vijf dagen na de aankomst van het schip onderworpen aan een waarneming. Zij die geerarende die waarneming blijken niet aan Aziatische cholera lijdende te zijn, worden daarna tot het vrije verkeer toegelaten. Aan een dergelijke waarneming kunnen eveneens worden onderworpen zij, die niet tot de bemanning of de passagiers gerekend worden en aan de behandeling van lading deel hebben gehad tot den zesden dag nadat hunne werkzaamheden bij de lossing zijn geëindigd. 3. Het vuile linnen, de benoodigdheden voor dagelijkseh gebruik en de voorwerpen van de bemanning en van de passagiers, welke als besmet worden beschouwd, moeten ontsmet worden. 4. De gedeelten van het schip, welke be- - 251 — woond zijn geweest door choleralijders of welke om andere reden als besmet worden beschouwd, moeten ontsmet worden. 5. Het drinkwater aan boord wordt, als het drhfwer.' °nfemet m mDgen d°0r «oed Ballastwater, ingenomen in eene door Onzen fltoister van Arbeid besmet verklaarde haven, r^i^'V"' of ""m water, huiahoudwater en faecahen mogen, tenzfl'Tporaf behoorlijk ontsmet, zonder vergunning van den burgegXo'sd' ëemeente niet uit het schip werden l. Jt' 0? ,scb_epen der klasse B zijn, behoudens net bepaalde bij de artikelen 6, 9 en 12 van dit Desluit, van toepassing de voorschriften, onder diender klasse AVOrig aane™n voor Voor zooveel noodig worden verder de volgende maatregelen genomen : +^f'j ,de bokanning kan verboden worden tot den 6den dag na de aankomst van het schip van boord te gaan, behoudens voor zooveel cuenstredenen, naar het oordeel van den eSn.669*61' h6t Verlate" Van het 8chiP De bemanning en de passasiers kunnen worden onderworpen aan een waarnem ing tot den zesden dag na de aankomst van,het schip Aan een dergelijke waarneming kunnen mede worden onderworpen zü, die niet tot de bemanmng of de passagiers gerekend kunnen worden en aan de behandeling van ladinghel ben deel gehad tot den zesden dag nadat hmme '«lamheden bij de lossing zijn geëindfgd! 2 De drink- en ballastwatertanks en de vullingen/wmrden ontsmet.. Op het ballastwater, indien het is ingenomen ver!?,"6 0,12611 mniater van Arbeif besmet verklaarde haven. en het Vulling-, kiel- of ruim? 1? ^toepassing het te dien aanzien beP li £iJLet laatst,e1lid van hetzerig artikel. Ji. bchepen der klasse C worden, behoudens hetgeen hieronder is bepaald, onndddeHük tot het vnje verkeer toegelaten, welke de inhoud van hun gezondheidspas ook nL wornTn f0"?1 n0odi« w?rden z« ec"ter onderworpen aan de maatregelen, in artikel 22 aan gewezen onder 3 en I en in ar^ekkoX * en Op het ballastwatoo, indien het is hef^n™611.111 ee,n,e doJor °« Minster van Aibeid besmet verklaarde haven, en het vwlimrtoel-of ruimwater is van toepassing het te dien aanzien bepaaldein hetlaatstelid van artikel22 De burgemeester der gemeènte kan, tot het schip vertrekt, eisohen, dat voor hem, onder eede en schriftelijk, door den scheemgeneesiTat186*^ blJ "ntstentenis-van deze, dolrTen gezagvoerder, wordt verklaard, dat op het SXert, *fln vertrek „ft besmet verkfaarde ' J.and8treken of plaatsen geen geval van Aziatische cholera is waargenomen. — 232 — Van maatregelen tegen gele koorts. 25. Schepen van de klasse A en B worden, voor zooveel noodig, aan de volgende maatregelen onderworpen : 1. Het sohip wordt, zoo mogelijk, op niet minder dan 200 meter van den wal voor anker gelegd. 2. Het schip wordt, zoo mogelijk vóór de lossing, van muskieten gezuiverd. Schepen van de klasse C worden onmiddellijk tot het vrije verkeer toegelaten, onverschillig den inhoud van hun gezondheidspas. § 8. Van de periodieke verdelging van ratten, bedoeld in artikel 11 der wet, aan boord van schepen, liggende binnen het Rijk in Europa, ook al zijn deze niet aan een gezondheidsonderzoek onderworpen geweest. 26. Onverminderd het bepaalde in de artikelen 18, 19, 20 en 21 van dit besluit kunnen aan maatregelen tot verdelging van de ratten worden onderworpen : o. alle schepen,;liggende binnen het Bijk in Europa, tenzij zij blijkens ambteüjke verklaring binnen de voorafgaande zes maanden van ratten gezuiverd zijn ; b. alle schepen, ongeacht den tijd, die sedert de laatste maal, dat een verdelging van de ratten heeft plaats gehad, is verloopen, die ratten herbergen of verdacht worden dat te doen, of aan boord waarvan een of meer met pest besmette of van pest verdachte ratten zijn aangetroffen. De termijn, waarin de maatregelen tot verdelging van de ratten voltooid moeten zijn, bedraagt niet meer dan 2 maal 24 uur. De burgemeester geeft van de uitvoering dezer maatregelen eene schriftelijke verklaring af volgens het bij dit besluit behoorend model IV. § 9. Van de afgifte en den vorm der verklaringen, door den Burgemeester af te geven ingevolge artikel 13 der wet. 27. De burgemeester geeft, onverminderd het bepaalde in artikel 26, op hun verzoek, de volgende verklaringen af : tl Aan de eigenaars van lading of van andere goederen, of aan hunne vertegenwoordigers, eene schriftelijke verklaring omtrent de maatregelen, waaraan die lading of die andere goederen onderworpen zjjn geweest. Deze verklaring is ingericht volgens het bij dit besluit behoorend model V. . ,i2n Aan den gezagvoerder, den reeder !of diens vertegenwoordiger, eene schriftelijke verklaring omtrent de maatregelen, waaraan het schip, zijne lading en zijne opvarenden onderworpen zijn geweest. Deze verklaring is ingericht volgens het bij dit besluit behoorend model VI. 3. Aan de passagiers, die aangekomen zijn - 233 — met een schip, dat aan maatregelen onderworpen is geweest, eene schriftelijke verklaring nopens het tijdstip hunner aankomst en de maatregelen, waaraan zij en hunne bagage onderworpen zijn geweest. Deze verklaring is ingericht volgens hei bii dit besluit behoorend model VJ$. »i § 10. Slotbepalingen. 28. De personen, op wie de in dit besluit aangewezen maatregelen worden toegepast, zlJn verplicht zich aan die maatregelen te onderwerpen. 29. Dit besluit "treedt in werking met ingang van een door Ons te bepalen dag Alsdan vervalt tevens Ons besluit van den 21sten Juni 1877 (Staatsblad n°. 153) Onze Munsters van Arbeid en van Marine znn belast met de uitvoering van dit besluit waarvan afschrift zal worden gezonden aan' den Raad van State. ' Het Loo, den 4den October 1919 n . WILHELMINA. De Minister van Arbeid, Aalbebse. Ve Minister van Marine, H. Bijmüveld Jb. (Uitgeg. 22 Dec. 1919.) Modbi. I. (Vragenlijst). VRAGEN, ingevolge het bepaalde bij art. 5 n ^8t 7an' 28 Maart 1877 (Staatsblad n°. 35), laatstelijk gewijzigd bi) de wet van 31 Juli 1916 (Staatsblad n°. 346), van den inspecteur of den met het gezondheidsonderzoek belasten geneesi? S? aan den gezagvoerder van een schip, dat aan een gezondheidsonderzoek moet worden onderworpen. 506 's uw naam en voornaam? Name of the captain? Nom du capitaine? Name des Kapitans? 2. Welke is de naam van het j schip en onder welke vlag vaart het? Name of the ship and of what Jog? Nom du navire, pavillon? __Name des Schifjes, Flaggz? | 3. Waar is uw reis begonnen en ] welke andere plaatsen hebt gij aangedaan? ) Port of departure? • Intermediate ports? i Ports de départt \ Ports d'escale? i Abfahrtshafen? 1 Einlaufhajen? 4. Op welkeh~dag is de reis htëi. j :" gonnen en wanneer hebt gij — 234 — de onder 3 bedoelde andere I plaatsen verlaten? !Date of beginning of the jour- I ney? \ Departure from the intermediate ports? (Date du commencement du voyage? Départs des potrs d? escale? ■ Datum nvo Aafang der Beise? .1 Abfahrt von Einlaufhafen? 5. Hoeveel personen zijn aan boord? a. Bemanning? 6. 'Passagiers? I a. Crew ; number? • b. Passengers; „ ? i a. Equipage ; nombre? 16. Passagers ; „. ? , a. Mannschaft ZtM'P*. 1 6. Passagiere „ ? 6. Zijn personen in tusschen- havens achtergebleven of aan boord gekomen ? Zoo ja, hoeveel en waar? Hoevelen van hen behoorden tot de bemanning? Hoevelen tot de passagiers? o. Nwmber of crew left in intermediate ports, and where? b. Number of crew shipped in intermediate ports, and where? ' c. Number of passengers disembarked in intermediate ports, and where? d. Number of passengers embarked in intermediate ports, and where? a. Nombre de personnes de Véquipage restées en escale et en quels ports? b. Nombre de personnes de F équipage abordées en escale ) et en quels ports? c. Nombre de personnes désembarqués en 'escale et en quels ports? d. Nombre de passagers embarqués en escale et en quels ports? a. Zahl der Mannschaft in Einlaufhafen zurückgeblieben wnd wo? b. Zahl der Mannschaft an Bord genommen in Einlauf- ( hafen und wo? c. Zahl der Passagiere in Einlaufhafen von Bord gegangen und wo? d. Zahl der Passagiere in Einlaufh&fèn an Bord gekommen und wo? -25 — 7. Welke is de volgende plaats van I bestemming van het schip? [ Next port? Port suivant? Nachster Haf en? 8. Waren er zieken aan boord gedurende de reis? Zoo ja, hoe vele? Welke waren de verschijn_ selen der ziekte ? ia. Had you sicks on board ~ during journey? b. How many cases? c. Which were the symptoms? !a. Y-avait-il quelque maladie '\ d bord pendant le voyage? b. Quels étaient les symptomes? c. Nombre de cos? | a Sind wahrend der Fahrt I Personen erkrankt? j b. Welche waren die Krank- I heitserscheinungent I c. Zahl der F&tte? [\ |" 9. Hoevele personen znn gedu- | rende de reis ■ overleden? | Onder welke verschjnselen? I ia. Deaths duriuq journey ; how \ many cases? b. Which were rhe symptoms? Ia. Nombre de décès pendant I le voyage? b. Quels. étaient les symptomes? Ia. Zahl der Personen..wahrend der Fahrt gestorben? b. Welche waren die Erscheiniungen? 10. Hoeveel zieken zijn nog onder behandeling? How many sicks have you at present? Nombre de malades au. moment? Wieviel Klanken sind augenblicklich an Bord? 11. Welke maatregelen zijn in ver- band met de ziektegevallen aan boord genomen ; hoe is ontsmet en waarmede? Measures taken on board against the sicjmess. How did you do and what means of disinfection were applied? Quelles mesures ont été prises oontre la maladie? Quel méthode et quels moyens de désinfeetion ont été appliqués? Welche Massnahmen wurden wider die Krankheit genommen, welche Desinfizierungsmittel wurden angewandt und auf welcher Weise wurde desinfiziert? — 236;— 12. Is er een ontsmettingsoven aan boord of een toestel tot verdelging van ratten, zoo ja, van welk stelsel? Werden zij gedurende deze reis gebruikt? Have you any apparatus for disinfection and (or) any for deratisation on board? Of what systèm? Did you use them during journey? Y-a-t-il üne étuve de désinfection et (ou) un appareil de deratisation? De quels systernes? Ont-ils été employés pendant le voyage? Ist eine Desinfectionsvorrich- 1 tung vorhanden und (oder) ein Apparat zur Rattenverlilgung ? Noch welchen Systemen? Sind sie wahrend der Fahrt gebrautkt? ' 11 13. Kwam in de plaats van ver¬ trek of in een der andere plaatsen, door u op reis aangedaan, bij het vertrek pest, gele koorts of Azia- j tische cholera voor? . Was plague, yellow fever or cholera stated in the port of departure or in any other port you touched, when you left them? Est-ce-que la peste, la fièvre jaune ou le choléra se sont présentés dans les ports de départ oü d'escale au moment de partance? War im Abfahrtshafen oder in Einlauflidfen Pest, Gelbfieber oder Cholera festgestélit worden, wenn Sie von dort abfuhren? 14. Hebt gij veel ratten aan boord? | Is gedurende de reis 'eene bui¬ tengewone sterree onaer ae ratten waargenomen? Have you many rats on board? ■ Was under same an uncom- mon mortalitv stated? i Y-a-til béaucoup de rats d 1 bord? j A-t-on constaté une mortalitê \ insolite parmi ces rongeurs? Sind viele Ratten an Bord? \ \ Ist eine grosse Mortalitat wnter diesen Tieren festgestellt | worden? 16. Waaruit bestaat de lading | van het schip? What is your cargo? Quette est la nature de votre j cargaison? — 237 — Welche ist die Ladunq des I Schiffes? I 16. Welk soort drinkwater is in- I genomen? Waar is het ingenomen t | ) What kind of drinkingwater I | is on board? ' Where did you water? \ QueUe sorte d'eau potable est en magasin? Quelle est sa provenance? 1Welche Art Trinkwasser haben Sie? Welche ist die-' Her kun ft desselben? 17. Hebt gij ballastwater aan boord? Zoo ja, waar hebt gij het ingenomen?Hoeveel ballastwater hebt gij nog aan boord? Is water-ballast on board? Present quantity? Where did you load it? i T-a-t-il de Veau de lest a bord? [ Quantité presente? ' l Oü a-t-eüe été puisée? . Ist WasserbdÜasi an Bord? ) Noch vorhandenes Quantum? 1 Wo ist dasselbe geladen? 18. Is uw sohip in tusschenha- I vens aan gezondheidsmaatregelen onderworpen geweest ? Zoo ja, waar, en welke waren die maatregelen? Bid your ship pass sanitary measures in intermediate ports? In.... which ports? Which were the measures? Est-ce-que votre navire a été Vobjet de mesures sanitaires appliquées en ports cT escale? Dans quels ports? Et queUes étaient les mesures? Ist das Schiff in Einlaufhafen an Qesundheilsmassregéln unterworfen gewesen? Wo? Und ivelche waren die Mass- regeln? iia.: •if.j.-.r.,, 19. Verdere bijzonderheden?" General remarks. Observations générales. Allgemeine Bemerkungen. Bovenstaande vragen naar waarheid beantwoord den 19 ^ kowhdgf dtfUrotion done *° Me "bist 'of' m'y tabhUeClaraHOn ci'^esus faüe sineè're'tivfri- — 238 — Obiges nach bestem Wissen bescheinigt den zu Öe Gezagvoerder, Descheepsgeneeskundige, The Captain, The doctor, Le Capitaine, Le médicin, Der Kapitan, Der Arzt, !De ondergeteekende, Inspecteur van de volksgezondheid belast met het toezicht op de handhaving der wettelijke bepalingen betreffende besmettelijke ziekten, ^ ^ ■ j | Geneeskundige, ingevolge het bepaalde bij artikel 7 der wet van 28 Maart 1877 (Staats\blad n°. 35). laatstelijk gewijzigd bij de wet Ivan 31 Juli 1915 (Staatsblad n°. 346), met 'het gezondheidsonderzoek belast, verklaart op bovenstaande vragen de daarnevens gestelde antwoorden te hebben ontvangen. den 19 Opmerkingen van hem, die het gezondheidsonderzoek heeft vérricht. x) 1) N.B. Hieronder o^m. te vermelden alle waargenomen afwijkingen van de hierboven vermelde antwoorden. Model II. (Advies aan den burgemeester.) N°. Advies, bedoeld in artikel 9 der Wet van 28 Maart 1877 (Staatsblad n°. 35), laatstelijk gewijzigd bij de Wet van 31 Juli 1915 (Staatsblad n°. 346) en in artikel 8 van het Koninklijk besluit van (Staatsblad n° ), aan den burgemeester der gemeente omtrent de in het belang der volksgezondheid te nemen maatregelen, waaraan het schip, genaamd zijne lading en zijne opvarenden dienen te worden onderworpen. I Be ondergeteekende Inspecteur, krachtens de Gezondheidswet '.belast met het toezicht op de handhaving (der wettelijke bepalingen betreffende be'smettebjjke ziekten, , IGeneeskundige, aangewezen voor het gezondheidsonderzoek Van uit zee aankomende schepen, verklaart : heden, den 19.... aan een gezondheidsonderzoek, bedoeld in de Wet van 28 Maart 1877 (Staatsblad n°.35),. laatstelijk gewijzigd bij de wet van 31 Juli 1915 (Staatsblad n°. 346), te hebben onderworpen. het schip, genaamd ; varende onder vlag ; —<*»•— indójiaVen'19 gekomen op do reede van : Gezagvoerder: Geneeskundige : .....'. Vertegenwoordiger hier 'te ' lande' 'van' 'dèft eigenaar : , Haven van afvaart: \ \ \'. Aangedane tusschenhavens' \ .......'. Volgende haven van . bestemming : ".' Sterkte der bemanning: ... •' Getal passagiers : •' Lading : Haven, waar drink- óf' bail'astwater' is' 'ing'e-' nomen : 6 Maatregelen, bedoóld' ' artikel 6 van het Koninklijk besluit van (Staatsblad n»....), gedurende'de'■'reis' 'aan boord door den door de Koningin aangewezen geneeskundige genomen • Maatregelen, bedoeld in artikel 12 van het Konmkhjk besluit van (s<™tsblad n°...), gedurende'de'' rëi's'aan Doord door den soheepsgeneeskundige eenomen Maatregelen, bedoeld In het tweede lid van artikel 9 van het Koninllijk besluit van (.Staatsblad n°. ..), waaraan het sohip vóór znn aankomst onderworpen is geweest in de haven van Bij het gezondheidsonderzoek is aan ondergeteekende het volgende gebleken : Op grond van het bovenstaande adviseert im^S8' gelet pp dé Wet van 28 Maart Wil (Staatsblad n°. 35) laatstelijk gewijzigd bii t E^-'tfïW5 («Wn«.J3«) e2 op het Koninklijk besluit van Gebeente I' den burgem'e'e'ster' dór lregelent-t°epaSSen van de voIgende maat- (volgen de maatregelen) L he-j?!h?p,' zijne lading en zijne opvarenden 'onmiddelkjk tot het vrije verkeer toe te laten Gegeven den 19... te tj„ Inspecreur Geneeskundige ™°nioemd, miï; Aan dit adres, wordt een afschrift gehecht van de aan den gezagvoerder of den scheepsgeneeskuiidige gedane %ragen en de daarop door hen gegeven antwoorden. Beslissing van den burgemeester op bovenstaand advies M. p uoven- «ogeven aen...: 19... te. De burgemeester van. l) N-B- Indien de beslissing van den bur gemeester afwijkt van het advies van hem die het gezondheidsonderzoek heeft gedaan word? daarvan aan dezen terstond en op de snelste — f240 — wijze, zoo mogelijk langs draad weg, door (dén burgemeester mededeeling gedaan (artikel 8 van het Koninklijk besluit van .wij,.:.. (Staatsblad n° ). Model III. (Ambtelijk rapport aan den burgemeester.) N°. Verklaring, bedoeld in het 3de lid van artikel 9 van het Koninklijk besluit van „, ;iT">>" (Staatsblad n° ) van omtrent de maatregelen, waarin het schip genaamd zijne lading en zijne opvarenden zijn onderworpen. Aan den burgemeester van De ondergeteekende door U belast met de tenuitvoerlegging van maatregelen, waaraan het in hoofde dezes aangeduide schip, dat aan een gezondheidsonderzoek onderworpen is geweest, zijne lading en zijne opvarenden moesten worden onderworpen, verklaart dat de volgende maatregelen zijn toegepast: a. op het schip, genaamd , varende onder vlag,-den , in de haven 19.... aangekomen —j——3- van ; B op de reede gezagvoerder: • •; vertegenwoordiger hier te lande van den eigenaar : ; haven van afvaart: j aangedane tusschenhavens : ; haven van volgende bestemming: ; (volgen de maatregelen) 6. op de lading van het onder o. genoemde schip : (volgen de maatregelen) c. op de opvarenden van net onder a. genoemde schip: (volgen de maatregelen) De , den 19.. Model IV. (Verklaring nopens verdelging van (Engelsen.) ratten.) Vrij van zegel ingevolge Koninklijke besluit van (re0.......)- N°. Declaration mentioned-in the last section of article 26 of the Royal Decree of (Staatsbladn ° ) with respect to the dora- tisations of ships. The Burgom aster of ; having regard to what is appointed in the last section of article 26 of the Boyal Decree of (Staatsblad n° ); .. having seen the written. report dated n° of ; hereby declares: — 241 — that of the ship, named sailing under the .' 'flaK'.' captain : &}ng ■■ ^Zm captain : representative of the owner ini this country • port of departure : J '. intermediate ports : ' Next port of destination ' have been submitted to the foïiöwnM saoitary measures: J Delivered on the day of 19.., at... The Burgomaster, Model V. (Verklaring ten behoeve van eige(Uransch). naars van lading van andere goederen). Vrij van zegel ingevolge Koninklijk besluit van («o i J N°. . ï Déclaration stipulée a la première section de 1 article 27 de 1'Arrêté Royal du (Staatsblad n° ), concernant les mesures sanitaires auxquelles la cargaison et les autres marchandises du bateau nommé ont été soumises dan8leP°^ de en rade Le Bourgmestre de ...;; / en yertu de la dispositibn arrêtée par la' premièr section de 1'article 27 de 1'Arrèté Roval ou (iStoaisèfowi n° ); vu le rapport écrit en date du 19.... mfm de ; que la cargaison et les^a'utres marchandises du bateau nommé battant pavillon ' arrivé dans le port , entre en" rade" de' le 19... ; capitaine: ............. représentant du propriéiMre en ce pays • port de départ: J ; escales effectuéés : ' port de destination suivante :' . ] [ ont été soumises aux mesures' sanitaires Bai' vantes: Délivré le 19... a. Le Bourgmestre, — 244 — Model V. (Verklaring ten behoeve van eige(Duitseh). naars van lading en van andere goederen.) Vrij van zegel ingevolge Koninklijk besluit van. (n°....). N». Erklarung, behandelt unter 1 des Artikels 27 des Königlichen Beschlusses vorn {Staatsblad n° ), bezüglich der Gesund- heitsmassregeln, welchen die Ladung und die anderen Güter des Sohiffes, namens im Hafen vQn „ lmtcrworfen ge. auf der Reede wesen sind. Der Bürgermeister von ; verwiesen auf die Bestimmung unter 1 des Artikels 27 vom Königliehen Beschlusse vom {Staatsblad n° ); nach Einsiehtnahme in deff schriftliehen Bericht, d.d..< 19 n° vom ftrJ erklart: dass die Ladung und die anderen Güter des.... Schiffes, namens ; fahrend unter Hagge ; , im Hafen am 19--' angekommen au{ der Bteedi von ; Kapitan : • • } Vertreter des Eigentümers hier zu Lande : ; Hafen der Abfahrt ; Zwischenhafen : ; folgender Bestimmungshafen : ; fclgenden Gezundheitsmassregeln unterworfen gewesen sind : Abgegeben den 19...., zu Der Bürgermeister, i, Model VI. (Verklaring ten behoeve van den gezagvoerder, van den reeder of van diens vertegenwoordiger.) Vrij van zegel ingevolge Koninklijk besluit van (n° ). N°. Verklaring, bedoeld onder 2 van artikel 27 van het Koninklijk besluit, van {Staatsblad n° ) omtrent de maatregelen, waaraan het schip, genaamd , zijne lading en zijne opvarenden onderworpen , in de haven zijn geweest van De burgemeester van ; gelet op het bepaalde onder 2 van artikel 27 van het Koninklijk besluit van (Staatsblad n° ) ; gezien het schriftelijk rapport, d.d , 19 n° van ; — 246 — verklaart : o. dat het schip, genaamd varende onder Vlag • den 19.... aangekomen ind?JbaIel1 van x...., opdere3de gezagvoerder,:..,) vertegenwoordiger hier 'te' lande 'van den eigenaar ; ' ° haven van afvaart: .'!.'.. aangedane tusschenhavens : . . .... ' volgende haven van bestemming V ■ aan de volgende maatregelen onderworpen 'is' geweest : 1 6. dat de lading van het onder a. genoemde schip aan de volgende maatregelen onderworpen is geweest: c. dat de opvarende van het onder a genoemde schip aan de volgende maatregelen onderworpen zijn geweest. Afgegeven den 19 te De burgemeester voornoemd Mïwïï' Yï' (Verkla™g ten behoeve van den (Jïïngelsch). gezagvoerder, van den reeder of van diens vertegenwoordiger.) 1 Vrij van zegel ingevolge Koninklijk besluit van (n° ) N°. I ^tcIaBti01?' mentioried unter 2 of article 27 of the Royal Decree of [Staatsblad n" ), as to thé sanïta'ry'meaVureó te which the. ship, named.... lts cargo and the persons on board have been submitted — the narbour at the roadstead The Burgomaster of 2 ^Tigire!BIi'!? wha't'iè'appóinted' under f °f artwfc» 27 of the Royal Decree of...™" ^having seen the written report, dated. xa > n° • of hereby declares • a that the ship, named.. saihng unter the " flag . ' which arrived ip tne karbonr ' ., , *t the roadstead • on rne day of 19 captain :... ' representatiye o'f' 'the''own'e'r' 'i'n ' 'this'' coun-' port of departure : . ' . . . '.; intermediate ports : ' next port of destination '.j ^oeen submitted to the following sanitar^ has bi measures : under ^hJ?L0MB°vof. th? shiV mentioned under o. has been submitted to the following sanitary measures : «mowmg — 246 — c. that the persons on board the ship mentioned under a. have been submitted to the following sanitary measures: Delivered on the day of 19..., at... The Burgomaster: Model VI. (Verklaring ten behoeve van den (Fransch). gezagvoerder, van den reeder of van diens vertegenwoordiger.) Vrij van zegel ingevolge Koninklijk oesluit van (re0 )■ N°. , Déclaration stipulée a la section 2 de 1'article 27 de 1'Arrêté Royal du„ (Staatsblad n° ), concernant les mesures sanitaires auxquelles ont été soumis le bateau , nommé sa cargaison T , dans le port et les personnes de son bord — raje de Le Bourgmestre de en vertu de la disposition arrêtée par la section 2 de Partiele 27 de 1'Arrêté Royal du (Staatsblad n° ) ; vu le rapport écrit en date du 19...., n°.... de i déclare : a. que le bateau , nommé battant pavillon ! arrivé dans le port , je • - éntre' en rade 19.... ; capitaine : ; representant du popnétaire en ce pays :...... ; port de départ: > escales effectuées > port de destination suivante : • • • ■ ; a été soumis aux mesures sanitaires suivantes ; b. que la cargaison du bateau nommé en a. a été soumise auxmesuressanitairessuiyantes; c. que les personnes du bord du bateau nommé en a. ont été soumises aux mesures sanitaires suivantes; Dólivré le 19 , a Le Bourgmestre, Model VI. (Verklaring ten behoeve van den (Duitsch). gezagvoerder, van den reeder 01 van diens vertegenwoordiger). Vrij van zegel ingevolge Koninklijk besluit van (»° )• Erklarung, behandelt unter 2 des Artikels 27 vom Königlichen Beschlusse vom.. ■• (Staatsblad n» ), bezüglich der Gesund- heitsmassregeln, welchen das Sscnitt, namens......... seine Ladung und seine Mitfahrenden unterworfen gewesen sind im Hafen von auf der Reede — 247 — Der Bürgermeister von ■ verwiesen auf die Bestimmung' unter' 2 des Artikels 27 vom . KSniglichen Beschlusse ™m {Staatsblad n° ) ; nach Einsichtnahme in den schriftlichen Bericht, d.d 19 .„o vom erklart: a. dass das Schiff, namens - iahrend unter Flagge • am 19- ■ - angekommen --~j?UÏ!^— ,- auf der Reede von • Kapitan : VertrBter des Eigentümers hier zu Lande •. Hafen der Abfahrt: " '. Zwischenhafen : • folgender Gesundheitsmassregeln untenvorfen gewesen ist; 6. dan die Ladung des unter a. genannten Bcniffes folgenden Gesundheitsmassregeln unterworfen gewesen ist: c dass die Mitfahrenden des unter a genannten Sóhiffes folgenden Gesundheitsmassregeln unterworfen gewesen sind Abgegeben den 19 J zu Der Bürgermeister, Model VIL (Verklaring voor passagiers.) vrv) van zegel ingevolge Koninklijk besluit «an („o ) ■> KT». ! ;' Verklaring, bedoeld onder 3 van artikel 27 van het Koninklijk besluit van (Staatsblad n» ), omtrent dë ' 'aankomst t„? ; -. passagier van nec schip, genaamd en z"nemaatr6ëelen' waaraan die passagier' en harë DaSaSe onderworpen zijn geweest. De burgemeester van gelet op het bepaalde onder 3 'van' 'artikeï&7 van het Koninklijk besluit van. (Staatsblad n° ) • gezien het schriftelijk rapport, d.d n° van '. verklaart: h„?' at,-. passagiervan nel •• schip, genaamd en varende onder vla„ . gezagvoerder: den...... 19.... met dai>' schip is aangekomen ln de haven komen ^—g- van vnb^Jfe*' gen,oemde passagier aldaar aan de volgende maatregelen onderworpen is geweest • dat de, baSage van-genoemde(n) passagier aldaar aan de volgende maatregelen onderworpen is geweest. 8 1 Afgegeven den 19 te De burgemeester voornoemd, — 248 — Model VII. (Verklaring voor passagiere.) (Engelsen). Vrij van zegel ingevolge Koninklijk besluit van (»° )• N°. Déclaration, mëhtioned under 3 of article 27 of the Royal Decree of (Staatsblad n° ), as to the arival of passenger of the. ship, named. , and the sanitary measures to which this passenger and g^8. luggage have been submitted. The Burgomaster of ; having regard to what is appointed under 3 of article 27 of the}Royal Decree of (Staatsblad n° ) ; having seen the written report, dated 19 n° of ; hereby declares : a. that......... passenger of the ship, named and sailing under the flag, captain : ; arrived by that ship on the of jq in the port of at the roadstead 6. that the above-mentioned passenger there has been submitted to the following sanitary measures; c. that the above-mentioned passenger s ■ luggage there has been submitted to the folio wing sanitary measures: Delivered the day of 19..., at The Burgemaster, Model VII. (Verklaring voor passagiers.) (Fransch). . Vrij van zegel ingevolge Koninklijk besluit van (n° ) N°. Déolaration stipulée a la section 3 de 1'article 27 de 1'Arrêté Royal du (Staatsblad n° ) conoernant 1 arrivee de passager du bateau..,....., nommé et les mesures sanitaires auxquelles ce passager et ses bagages ont été soumis". Le Bourgmestre de • ; en vertu de la disposition arrêtee par la section 3 de Partiele 27 de 1'Arrêté Royal du (Staatsblad n° ) ; vu le rapport écrit en date du 19 n° de déclare : a. que • \ passager du bateau , nommé et battant pavillon ; capitaine : ; — 249 — est arrivé a bord de ce bateau danslePort de ,le 19.... ; en rade 6. que le passager prénómmé y a été soumis aux mesures sanitaires suivantes • „ Ltqüe- 168 baSaSes du passager prénommé vantes- S B 8UX mesur6s sanitaires sui- I „:] Délivré Ie 19 a | 4 Le Bourgmestre, (DuitschJ11' (VerkIaring voor Passagiers.) i m«H^ mn zegel in9evolge Koninklijk besluit 1 ^a (n° ) I Erklarung behandelt unter 3 des Artikels 27 ■ 72T Komghchen Beschlusse vom. (Staatsblad n".. .), bezüglieh der Ankun'ft ï oT:'«'Passagier des re^Sv.n?menS• ™d bezüglich der Gesundheitsmassregeln, welchen dieser Passa- gier und Bagage unterworfen gewesen sind. Der Burgermeister von AïS2u"5r aUf die ^stipmung' un'ter 3 des vonT 27™m Königlichen Beschlusse vom-- (Staatsblad n°. )• Bericht, ^d8i.C.htnahke "ie d6n ' ^üehen vom '/ '.''' ■ n Sn?:~dB38 Passagier des Schiffes, namens un(f fahwnd ï?r Plagge ; Kapitan : „ . am"" "xV ,19 "Üti, diesem Sohiffê ankam _ iPl _Ha£en_ auf der Reede von : folL^Tn Senann.ter Passagier daselbst gewest^«^eitsmassregeln unterworfen dasélhdfSidie ?agf,ge des g^armten Passagiers werfên^^^ Abgegeben den 19 , zu Der Bürgermeister, 19f9e^/bE5°nmkSk besluit van 4 October (Staatsblad n°. 595a). r>„ • , "n* bekend, De Mlnister van Arbeid, Aalbebse De Mmister van Marine, H. Bijleveld Je. — 250 — Wet vanuien Heten November 1919, S. 784, houdende regeling van -het Staatstoezicht op de Volksgezondheid. Wij WILHELMINA, enz. . . doen te weten: Alzoo Wij in overweging genomen hebben, dat het wenschelijk is, de wettelijke regeling van het staatstoezicht op de volksgezondheid te herzien ; Zoo is het, dat Wij, den Raad van. State, enz. Art. i. Enz. 24. In de wet van 4 December 1872 (Staatsblad n°. 134), tot voorziening tegen besmettelijke ziekten, gewijzigd bij de wetten van 3 December 1874 (Staatsblad n°. 188), 28 Maart 1877 (Staatsblad n°. 36), 25 April 1886 (Staatsblad n°. 64), 8 April 1893 (Staatsblad n°. 164), 21 Juli 1899 (Staatsblad n°. 166), 21 Juni 1901 (Staatsblad n°. 157), 14 Juli 1910 (Staatsblad n°. 204), 17 Juli 1911 (Staatsblad n°. 208) en 27 April 1912 (Staatsblad n°. 165) worden de volgende wijzigingen gebracht: voor : wordt gelezen : Artikel 3, eerstelid : „van den inspecteur, „van den geneeskun- krachtens de Gezonddigen ambtenaar" heidswet belast met het toezigt op de handhaving van de wettelijke bepalingen betreffende besmettelijke ziekte". Artikel 3, tweede „van den inspeclid : „van den genees- teur". kundigen ambtenaar" Artikel 16, eerste „aan den mspeclid : „aan den genees- teur". kundigen inspecteur" Artikel 16, tweede telkens: „den ïnlid : 'artikel 21 : „den specteur". geneeskundigen ambtenaar" Atrikel 26, eerste „telkens: „den men tweede lid : „den specteur". 1 geneeskundigen ambtArtikel 26, tweede „de inspecteur", lid : „de gemeeskundige ambtenaar" Artikel 27 wordt gelezen als volgt! „Bij het verschijnen van besmettelijke ziekten zijn de voorzitter, de secretaris en de leden van den Gezondheidsraad in het geheele Rijk, de inspecteurs en de leden van de gezondheidscommissiën binnen hun ambtsgebied bevoegd, de woningen der ingezetenen binnen Wanneer in het in het eerste lid van dit artikel omschreven geval eene woning moet worden binnen getreden tegen den wil van, den bewoner, kan de aldaar bedoelde bevoegdheid slechts worden uitgeoefend op vertoon van een schriftelijken bij zonderen last van den kantonregter of van den burgemeester en in bijr - '51 — zijn van den kantonregter, den burgemeester rts%Tn'Se dM °f ™ Van dit binnentreden en van de redenen die daartoe geleid hebben, wordt door dengene, d e opfemaa^ lng^eeft ?ttrioht' J™ceSgverbaal opgemaakt en binnen tweemaar 24 uren aan den ingezetene wiens woning is binnengetre den, in afschrift medegedeeld uinnengetre- last 9hnJ?\tW6ede i.id van dit artikel bedoelde last houdt m voor hoe langen tijd hij geldig is en mag niet tusschen zonsondergang en Zs? opgang worden uitgevoerd, tenzij h/inhoudt Phttthebt^ 3a™ te allen Ve mag' 4Wn.\f,W,et Va? 28 Maart 1877 (StaatstftdZ'J5 ' t0t rrm« van besmetting door Uit zee aankomende schepen, gewijzigd bii de f^?l,j3(a^Jabladn0- 63) en 31 Juli 1915 SS? glC-ht346)worden de TOlg-de -ë6 d^falreUd: "d- "peevan Lt Jf mbtfnaren 'teur, krachtens deGeV?Lt f gei!eefkundig zondheidswet belast Staatstoezigt 0f, onder met het toezigt op de hun opzicht" handhaving der wette! • lijke bepalingen betreffende besmettelijke ziekten of, onder zijn . ,., , , opziet". Artikel 14, zevende „door den insnec lid: „door den genees- teür" P kundigen ambtenaar" 34. 1. Deze wet treedt in werking met in- ' 8TaiI* PHS te bepalen8da| ^an vervalt de wet van 21 Juni 1901 (Staatsblad no. 157)> houdende regeling "an het 3 C °P de volksgezondheid8. Lasten en bevelen, enz Gegeven te 's-Gravenhage, den 27sten lVTo vember 1919. ö ' u ■"s<»n jno- WILHELMINA. De Minister van Arbeid, Aalberse. (Uitgeg. 8 Dec. 1919.) S.&J. N°.26. 11» druk. ZESDE AANVULLING DER WETTEN houdende voorzieningen tegen besmettelijke ziekten. Besluit van den llden December 1919, S. 813, tot toepassing der wet van 26 April 1884 (Staatsblad n°. 80) laatstelijk gewijzigd bij de wet van 9 Juli 1915 (Staatsblad n°. 314) tot vaststelling van buitengewone maatregelen tot afwending van eenige besmette'jke ziekten en tot wering harer uitbreiding n gevolgen. De artt. zijn gelijkluidend aan die van het besluit van 2 November 1917, S. 611, voorkomende op bladz. 132—'134, behoudens dat voor „Minister van Buitenlandsche Zaken" gelezen wordt: „Minister van Arbeid". Besluit van den 30sten December 1919, S. 1153 tot nadere vaststelling van buitengewone maatregelen tot afwending van de pest en tot wering harer uitbreiding en gevolgen Ue artt. zijn gelijkluidend aan die van het 6e- ™ ,!e^Tf ^J' S- 731 > voorkomende op bladz. 148—161, behoudens dat voor „Minister van Binnenlandsche Zaken": gelezen wordt. ■ „Minister van Arbeid". Besluit van den 30sten December 1919, S 1154 tot vaststelling van buitengewone maatregelen tot afwending van vlektyphus en tot wering zijner uitbreiding en gevolgen De artt. zijn gelijkluidend aan die van het 6e- MhS l«.öe^fi\1917' 8- 732> voorkomende op bladz. 161—174, behoudens dal voor „Minister mn Binnenlandsche Zaken" gelezen wordt: „Minister van Arbeid". Besluit van den 30 December 1919 S 1155 tot nadere vaststelling van buitengewone maatregelen tot afwending der Aziatische cholera en tot wering harer uitbreiding en gevolgen. s Ju? am\zit gelijkluidend aan die van het 6e%t£b S- 685' ««"komende Z. 34T147V6eW^ „Minister van Binnenlandsche Zaken" gelezen wordt ■ „Minister van Arbeid". &}. N°.26 11e dr. ZEVENDE AANVULLING der WETTEN houdende voorzieningen tegen besmettelijke ziekten. Besluit van den SOsten Maart 1920, S. 163, tot vaststelling van eenige buitengewone maatregelen tot afwending van de pest en de Aziatische cholera en tot wering harer uitbreiding en gevolgen. Is gelijk aan besluit van 7 Maart 1918, Stbl 157, voorkomende op bladz. 174—175, behoudens dat in plaats van „Onze, Minister van Binnenlandsche Zaken" telkens gelezen wordt. „Onze Minister van Arbeid"'. Beschikking van den Minister van Arbeid van den 27 April 1920 n°. 6876, afd. Volksgezondheid, Ned. Staatscourant n°. 86, tot uitvoering van het Koninklijk besluit van 30 Maart 1920, S. 163. Is gelijk aan beschikking van 5 April 1918 voorkomende op bladz. 189—193, behoudens dat in plaats van „Onze Minister van Binnenlandsche Zaken" telkens gelezen wordt. , Onze Minister van Arbeid". Beschikking van de Ministers van Arbeid en Financiën van 26/28 April 1920 Ned Staatscourant n°. 82, ter uitvoering van io*ioTS'k besluit van 17 December iyiy, o. oio. Financiën-*^ ^ Arbeid en de Minister van Voorgenomen hunne beschikking van 12/16 Decernber 1918 (Staatscourant van 17 December 1918), volgens «elke alsnog in werking waren de krachtens het Koninklijk besluit van 4 November 1918 (Staatsblad n°. 581) uitgevaardigde verbodsbepalingen omtrent in- en doorvoer van lompen, gebruikte kleedingfS^V" ongewasschenJijf- en beddegoed uit Bombay en Caloutta"; vOverwegende, dat het Koninklijk besluit Van 4 November 1918 (Staatsblad n". 681) niet meer van kracht is op het tijdstip van het in atoE ^" ^ M-h,etuteï Yervanging daarvan foTo%nde Koninklijk besluit van 17 December ™ Sffltsbladn o. 813) en mitsdien bov noemde beschikking alsdan vervallen is • — 154 - dat het voorkomen van pest het in stand houden der bovenbedoelde verbodsbepalingen alsnog noodig doet achten; Brengen ter algemeene kennis, dat krachtens het Koninklijk besluit van 17 December 1919, (Staatsblad n . 813), met ingang van heden de in- en doorvoer van lompen, gebruikte kleedingstukken en ongewassohén lijf- en beddegoed uit bovengenoemde plaatsen verboden zijn. Bagages, door'reizigers medegebracht, zijn onder dit verbod begrepen, voor zoover betreft ongewasschen lijf- en beddegoed. Voorts is het verbod niet toepasselijk; f. wat den in- en doorvoer betreft, op goederen, die wel van bovenbedoelde plaatsen zijn aangevoerd, maar waarvan voldoende blijkt, dat zij van elders afkomstig zijn, en die zoodanig zijn vervoerd en verpakt, dat zij met in aanraking kunnen geweest zijn met besmette voorwerpen; II. wat den doorvoer betreft, op goederen, die zoodanig zijn verpakt, dat zij onderweg geenerlei bewerking of behandeling kunnen ondergaan. 's-Gravenhage, 26/28 April 1920. De Minister van Arbeid, Voor dén'Minister, De Secretaris-Oeneraal, A. L. Scholtens. De Minister van Financiën, Voor den Minister, De Secretaris-Oeneraal, de Jonge. Besluit van den lOden JvM 1920, S. 08 waarbij de wet van 4 December 187.s (Staatsblad n°. 134), houdende voorzieningen tegen besmettelijke ziekten, met uitzondering van art. 20 van toepassing verklaard wordt op nekkramp. Wij WILHELMINA, enz. Overwegende, dat meerdere gevallen van nekkramp in het Rijk voorkwamen; Gelet op artikel 1 der wet van 4 December 1872 (Staatsblad n°. 134), laatstelijk gewnzigd bü de wet van 27 April/1912 (Staatsblad n». 165); Op de voordracht van Onzen Minister van Arbeid van 26 Mei 1920, n°. 8174, afdeeling Volksgezondheid; . Den Raad van state gehoord (advies van 29 Juni 1920, n°. 30); Gelet op het nader rapport van Unzen Minister van Arbeid van 8 Juli 1920, n°. 11981, afdeeling Volksgezondheid; Hebben goedgevonden en verstaan te Art1?11 De wet van 4 December 1872 (Staatsblad n°. 134), houdende voorzieningen tegen besmettelijke ziekten, laatstelijk gewijzigd bif de wet van 27 April 1912 (Staatsblad n°. 165), is met uitzondering van artikel 20, gedurende één jaar in het geheele Rijk van toepassing op nekkramp. , . . . 2. Dit besluit treedt in werking met ingang — 155 — van den tweeden dag na dien der dagteekening van het Staatsblad en de Staatscourant, waarin het geplaatst is. Onze Minister van Arbeid is belast met de uitvoering van dit besluit, dat gelijktijdig in het Staatsblad en in de Staatscourant zal worden geplaatst en waarvan afschrift zal worden gezonden aan den Baad van State. 's-Gravenhage, den lOden Juli 1920. WILHELMINA. De Minister van Arbeid, Aaleek se. {Uitgeg. 29 Juli 1920). Besluit van den SOsten Juli 1920, S. 628, tot toepasselijkverklaring van eenige artikelen van de wet van 4 December 1872 (Staatsblad n°. 134) tot voorziening tegen besmettelijke ziekten op schurft (scabies). Wu WILHELMINA, enz. Overwegende, dat schurft (scabies) in verschillende deelen van het Rijk voorkomt; Gelet op artikel 1 der wet van 4 December 1872 (Staatsblad n°. 134), laatstelijk gewijzigd bij de wet van 27 April 1912 (Staatsblad n°. 165); Op de voordracht van Onzen Minister van Arbeid van 11 Juni 1920, n°. 9840, Afdeeling Volksgezondheid : Den Raad van State gehoord (advies van 13 Juli 1920, n°. 24); Gelet op het nader rapport van Onzen voornoemden Minister van 26 Juli 1920, n°. 13227, Afdeeling Volksgezondheid; Hebben goedgevonden en verstaan : Art. 1. De voorschriften van de artikelen 2, 3, 4, 5 voor zooveel betreft de woorden „De Burgemeester is bevoegd besmette of van besmetting verdachte voorwerpen ten koste van de gemeente te doen ontsmetten", 56, 6, 19, 26, 27 en 28 van de wet van 4 December 1872 (Staatsblad n°. 134), tot voorziening tegen besmettelijke ziekten, laatstelijk gewijzigd bij de wet van 27 April 1912 (Staatsblad n°. 165), zijn gedurende één jaar in het geheele Rijk van toepassing op schurft (scabies). 2. Dit besluit treedt in werking met ingang van den tweeden dag na dien der dagteekening van het Staatsblad, waarin het geplaatst is. Onze Minister van Arbeid is belast met de uitvoering van dit besluit, dat in het Staatsblad zal worden geplaatst, en waarvan afschrift zal worden gezonden aan den Raad van State. Het Loo, den 30sten Juli 1920. WILHELMLNA. De Minister van Arbeid, Aalbebse. y(Uitgeg. 24 Aug. 1920). S.& J. N». 26. 11e dr. ACHTSTE AANVULLING DER WETTEN houdende voorzieningen tegen besmettelijke ziekten. vZTm^"1^-}920' S- 736' nadere tof ".g Vatt b"tengewone maatregelen narer^tnïd,n-8<-Van de pokken en *°* ™ring narer uitbreiding en gevolgen. 8 S. & J. N°. 26. He druk. NEGENDE AANVULLING dek wetten houdende voorzieningen tegen besmettelijke ziekten. Bij besluit van 11 Augustus 1920, S. 696 is de inwerkingtreding van de Gezondheidswet (Staatsblad 1919, n° 784) bepaald op 1 September 1920. Wet van den Sisten December 1920, S. 954, tot wijziging van artikel 1 van de wet van 26 April 1884 (Staatsblad n». 80) houdende buitengewone maatregelen tot afwending van eenige besmettelijke ziekten en tot wering harer uitbreiding en gevolgen, zooals die wet is gewijzigd bij de wetten van 20 Juli 1884 (Staatsblad n°. 164). 15 April 1886 (Staatsblad n°. 64) en 9 Juli 1915 (Staatsblad n". 314). ' Zie betreffende deze wet : Bijl. Hand. 2e. Kamer 1920/21, n». 301 1—7 Hand. id. 1920/21 bladz. 1307. Hand. 1*. Kamer 1920/21 bladz. 122, 191. Wij WILHELMINA, enz. .. . doen te weten : Alzoo Wij in overweging genomen hebben', dat tot betere bescherming tegen overbrenging van besmettelijke ziekten wijziging wenschelijk is van artikel 1 van de wet van 26 April 1884 (Staatsblad n°. 80) houdende buitengewone maatregelen tot afwending van eenige besmettelijke ziekten en tot wering harer uitbreiding en gevolgen, zooals die Wet gewijzigd is bij de wetten van 20 Juli 1884 (Staatsblad n°. 164), 15 April 1886 (Staatsblad n°. 64) en 9 Juii 1915 (Staatsblad n°. 314) ; Zoo is het, dat Wij, den Baad van State, enz. icoJS „ Aan arfcikel 1 van de wet van 26 April 1884 (Staatsblad n". 80), houdende buitengewone maatregelen-tot afwending van eenige besmettelijke ziekten en tot wering harer uitbreidingTen gevolgen, gewijzigd bij de wetten Tqoc2^^11,1,88,4 Staatsblad n°. 164), 15 April 1886 (Staatsblad n°. 64) en 9 Juli 1915 (Staatsöladn': 314) wordt de volgende zin toegevoegd •' „Door Ons kan worden verboden of beperkt • a. het binnenkomen in het land van perl — 262 - sonen, komende uit landen of streken, waar een der genoemde ziekten voorkomt; • het doortrekken door en het verkeer in net land van personen, komende uit landen, streken of plaatsen, buitenslands of binnenlands, waar een der genoemde ziekten voorkomt. 2. Deze wet treedt in werking met ingang van den dag na dien der dagteekening van het Staatsblad, waarin zij is geplaatst. Lasten en bevelen, enz. Gegeven te 's Gravenhage, den 31sten December 1920. . . WILHELMINA. De Minister van Arbeid. Aalbebse. (Uitgeg. 25 Jan. 1921.)