De Vrije, Orden-, Gereedsehapsoefeningen Heien en Veldspelen VOOR Yrowllfte Leerlingen van IWflelbare Molen DOOR J. A. VAN DER BOOM ADW I NEDERLANDSE SPORT FEDH   DE VRIJE, ORDEN-, GEREEDSCHAPSOEFENINGEN, REIEN EN VELDSPELEN   ^ Present-exemplaar van-de uitgevers. DE VRIJE, ORDEN-, GEREEDSCHAPSOEFENINGEN, W REIEN EN YELDSPELE^. fff^ PEACTISCHE HANDLEIDING VOOR HET ONDERWIJS AAN Vrouwelijke Leerlingen tan Hoogere Burger-, Kweeken Normaalscholen en aan Dames-Turnvereeniöingen DOOR J. A. VAN DER BOOM oüd-leeraar aan eljks- en bijzondere kweekscholen voor Onderwijzers en Onderwijzeressen MET OORSPRONKELIJKE FIGUREN VAN H. D. TJEENK WILLINK & ZOON 1918  BOEK-, COURANT- RN STEENDRUKKERIJ G. .3. THIRHE, NIJMEGEN.  AAN DEN WELEDELGESTRENGEN HEER P. H. VAN DER LEY, DIRECTEUR DER RIJKSKWEEKSCHOOL VOOH ONDERWIJZERS TB HAARLEM, WORDT DIT WERK OPGEDRAGEN, ALS EEN BEWIJS VAN HOOGACHTING EN WAARDEERING VOOR ZIJN ONVERMOEID STREVEN INZAKE DE LICHAMELIJKE OPVOEDING VAN DE LEERLINGEN DER RIJKSKWEEK- EN LEERSCHOOL.   VOORAFGAANDE OPMERKINGEN. A. Ter completeering van mijn serie boeken over gymnastiek, ziet dit werkje het licht. De behandelde leerstof is geen product van de schrijftafel, noch van theorieën of fantasieën, doch het resultaat van jarenlange ervaring bij het lesgeven aan meisjes en jonge vrouwen. Het spreekt van zelf, dat rekening is gehouden met anderer meening en ondervinding en dat overleg is gepleegd met vooraanstaande collega's in ons vak, waardoor ik de hoop koester, dat de waarde van dit werkje is verhoogd. B. De leerstof in elk leerjaar is opgebouwd uit die welke in een vorig jaar is behandeld, waardoor geleidelijke opklimming in moeilijkheid is gewaarborgd en te groote geestes-inspanning is buitengesloten. De leergang is dus volstrekt concentrisch-synthetisch. C. Gelijk aan mijne beide handleidingen voor lagere en middelbare scholen, zijn de vrije, staaf-, halter-, springriet- en knotsoefeningen in groepen ingedeeld, waardoor alzijdige oefening wordt verzekerd. D. De voor meisjes geschikte zaal- en veldspelen zijn voor de verschillende leerjaren beschreven en worden ter beoefening warm aanbevolen.  vm voorafgaande opmerkingen. E. Aan de ordenoefeningen is voor de meisjes éen ietwat grootere plaats ingeruimd, dan in mijn overeenkomstige handleiding voor de jongens. Bovendien zijn de voorbereidende reien en eenige reien, als een m. i. z. onmisbaar onderdeel der meisjes-gymnastiek, in een afzonderlijk #oofdstuk, als aanhangsel opgenomen. Ik knoop hieraan de opmerking vast, dat niet alles wat voor een leerjaar wordt aangegeven, in dat jaar beoefend moet worden, doch dat zoo noodig een keuze uit de stof gedaan kan worden. F. Behalve de hier en daar ingevoegde onderwijskundige opmerkingen, en een korte beschouwing över het recht van meisjes en jonge vrouwen op lichamelijke opvoeding, komt geen theorie in dit werkje voor. Hiervoor verwijs ik naar mijn handleiding: ,De Vrije en Ordenoefeningen enz. voor de lagere school", llde druk, en naar „De Toesteloefeningen voor de lagere en middelbare school", 3de druk. Met een woord van dank en waardeering aan den heer B. H. Stomps, leeraar in het teekenen aan de H. B.-School te Zutfen, voor zijne medewerking, zend ik deze handleiding de wereld in. Moge zij veel nut stichten voor de lichamelijke opvoeding van meisjes en jonge vrouwen. J. A. VAN DER BOOM. Apeldoorn, 1918.  HET GOED RECHT DER LICHAMELIJKE OPVOEDING BGb-yOOR MEISJES EN JONGE VROUWEN. Om het goed recht, hier boven genoemd, te bepleiten, dienen we ons rekenschap te geven van het doel, dat wij beoogen met het gymnastiek-onderwys aan meisjes boven den 12-jarigen leeftijd. Dat dit doel in hoofdzaak een hygiënisch karakter draagt, n.1. bevordering van de gezondheid, zal wel geen tegenspraak ontmoeten. De jonge vrouw, de aanstaande moeder, zal, wil ze als moederlijk erfdeel gezondheid schenken aan de hope der toekomst, voor haren physieken toestand moeten zorg dragen en voor zoover zij dat zelf nog niet kan, zullen ouders, opvoeders en onderwijzers die zorg op zich moeten nemen. Maar ook de jonge vrouw, die de weelde van het moederschap zal moeten missen, die zich zelf een weg in het leven zal hebben te banen, waar zjj zal moeten steunen op eigen kracht en wil om zich een plaats in de maatschappij te veroveren, ook zij zal dienen te zorgen voor hare gezondheid, voor een frisch en krachtig lichaam, dat bestand is tegen dikwijls ontmoedigende, harde en vermoeiende levensomstandigheden. Dat we hierbij te waken hebben tegen overdrijving en ruwe krachts-ontwikkeling sta op den voorgrond. Door de keuze en samenstelling der oefeningen kunnen we er voor zorgen, dat het meisje en de jonge vrouw niet een enkele van hare bijzonder vrouwelijke eigenschappen inboet. Een v. d. Boom, Vrije én Ordenoefeningen HB.-Sch. M. 1  2 HET GOED RECHT DER LICHAMELIJKE OPVOEDING nevendoel van de lichamelijke opvoeding moet dus zijn: den zin voor sierlijkheid en bevalligheid in houding en beweging aan te kweeken of te bevorderen. Noodzakelijk zijn dus die oefeningen, welke de verschillende levensverrichtingen, ademhaling, bloedsomloop, spijsvertering en zenuwwerking regelen, bevorderen of verbeteren, maar ook oefeningen, die een goede houding ten gevolge hebben of doen ontstaan en die sierlijkheid en lenigheid van beweging aankweeken. Voor de bereiking van dit doel zjjn de vrije en gereedschapsoefeningen en de gymnastische openluchtspelen van het grootste belang. De vrije oefeningen zullen en moeten den hoofdschotel vormen van het gymnastisch menu. Echter, het gaat hiermede als met alle menu's, „ verandering van spijs doet eten". Op den duur blijkt het zeer moeilijk, zoowel bij vrouwelijke als bij mannelijke leerlingen, den lust en de zoo noodige opgewektheid gaande te houden bij de uitsluitende beoefening der zooeven genoemde leerstof. Bovendien zijn bij deze oefeningen de leerlingen voortdurend werkzaam, zoodat, bij een eenigszins stramme uitvoering, spoedig vermoeidheid, en als gevolg daarvan, lusteloosheid en tegenzin intreden. Het zal daarom noodzakelijk zijn om deze leerstof regelmatig, in elke les, met eenvoudige toesteloefeningen af te wisselen, waardoor nie% alleen de gymnastiekles in aantrekkelijkheid zal winnen, maar waardoor ook verhooging van de lichamelijke inspanning, vlugheid, vaardigheid en wilskracht zal verkregen worden. Deze laatste eigenschappen zullen, naast de bevordering der gezondheid ook door de verfrisschende openluchtspelen, die wij gaarne met de gymnastiek gelijkberechtigd zien, in hooge mate bevorderd worden. Waar ik zooeven een waarschuwende stem liet hooren tegen overdrijving, daar deed ik dit niet zonder grond. Het is  VOOR MEISJES EN JONGE VROUWEN. 3 dan ook vóór alles een waarschuwing tegen overdrijving van het toestelturnen door meisjes en jonge vrouwen in de turnverenigingen, dat in de laatste jaren groote afmetingen aanneemt. Te verwonderen is dat niet. Als we nagaan, dat het vrouwenturneh in de laatste 15 jaren met reuzenschreden is vooruitgegaan, dan kon overdrijving niet uitblijven, door de zucht om alles te willen probeeren wat turners wel te zien gaven en niet het minst... uit concurrentiezucht met vereenigingen van gelijke strekking. De „Kenau-turnster" is velen een gruwel en doet haar geslacht, al wordt zij door gelijkgezinden toegejuicht, geen eer aan. Bovendien werken zulke overdrijfsters de zaak der lichamelijke opvoeding van de vrouw tegen; afgezien nog van het feit, dat zij haar lichaam sloopen. Een bijna 40-jarige ondervinding aan verschillende inrichtingen van onderwijs, voor meisjes van 6—20-jarigen leeftijd, en een veeljarige praktijk als leider van damesturnyereenigingen, hebben mij een blik doen slaan op de weinig krachtige ontwikkeling der schoone sekse en op het geringe volhardingsvermogen bij toesteloefeningen. Deze ondervinding trouwens is volkomen in overeenstemming met de physiologie en de anatomie van het vrouwenlichaam : smallere schouderstreek, kleinere borstomvang, kleinere borstorganen, minder sterk ontwikkeld beender- en spierstelsel enz. enz. Ook het reeds ingetreden tijdperk der menstruatie gebiedt matiging van te sterke spierinspanning. Komen we dus op voor het goed recht der lichamelijke opvoeding van meisjes en jonge vrouwen, dan doen we dit uit volle overtuiging, zooals we tevens uit volle overtuiging en met nadruk moeten waarschuwen tegen te sterke krachtsinspanning, tegen over-inspanning. Slechts verstandige oefening kan het vrouwenlichaam  4 HET GOED BECHT DER LICHAMELIJKE OPVOEDING, ENZ. ontwikkelen tot een frisch, schoon, gezond en krachtig omhulsel van de ziel. Een gezonde ziel zal in een gezond lichaam zich het best kunnen uiten, want hoe dikwijls komt het niet voor, dat rijke zielsgaven onvruchtbaar blijven door een ongunstigen lichaamstoestand. Juist de toestand van het lichaam is van het grootste belang voor het zieleleven, daar ziel en lichaam zoo nauw met elkaar zijn vereenigd als het zaad met den akker. Slechts bij goede verzorging van den akker kan een rijke oogst verwacht worden.  ORDENOEFENINGEN. Evenals in mijn andere handleidingen worden de ordenoefeningen in drie groepen beschreven, n.1.: 1°. tot opstelling voor de vrije en gereedschapsoefeningen; 2°. tot afwisseling met vermoeiende vrije of gereedschapsoefeningen ; 3°. tot verbinding met gaan en loopen. De laatste rubriek heeft voor meisjes meer waarde dan voor jongens, omdat de verschillende vrije oefeningen van de plaats gemakkelijk verbonden kunnen worden met het doorloopen van kunstmatige banen. Toch beschouwe men deze oefeningen als bijzaak en verspille er niet te veel tijd aan. Ook voor meisjes zijn lichaamsoefeningen hoofdzaak. De ordenoefeningen zullen, om reeds in vorige handleidingen aangegeven redenen, in twee gedeelten beschreven worden; het le deel voor de Ie en He klasse en het tweede deel voor de Ille—Ve klasse der H.B.-School. Ie en lle klasse H.B.-School. A. Ordenoefeningen tot opstelling voor de vrije en gereedschapsoefeningen. I. Het verdeden van de enkelvoudige frontlijn (rij) in een samengestelde frontlijn of -rij. Op het bevel: afnummeren (of nummeren) tot vier (2 of 3)!  6 ORDENOEFENINGEN Is EN IIE KLASSE. begint nummer 1 van den rechtervleugel haar nummer af te roepen en draait daarbij het hoofd naar nummer 2, vervolgens wordt ditzelfde gedaan door de nummers 2, 3 en 4 totdat de geheele frontlijn is afgedeeld in frontrijen van vièr. Verschillende in mijn handboek voor de lagere school aangegeven wijzen van kolomvorming kunnen nu beoefend worden, zooals: a. het vormen van traprijen; b. het vormen van een kolom door voor-, achter- en (na */* draai) nevenplaatsing; c. door rechthoekgang (uit de flankrij) en d. door zwenken. Zie voor de uitvoering dezer oefeningen het 5e en 6e leerjaar van „De Vrije en Ordenoefeningen voor de lagere school* lle druk. II. Het afdeelen der front- en flanklijn in drie- of viertallen, gevolgd door opstelling voor de vrije of gereedschapsoefeningen. In de plaats van het vroeger beoefende afnummeren kan de navolgende ordenoefening behandeld worden. I. Op het bevel: Afdeelen in vier (drie) tallen — marsch! maken de eerste vier meisjes 4 schotsche passen voorwaarts, gevolgd door „linksomkeert* en 4 schotsche passen naar de plaats terug, gevolgd door „linksomkeert" en halt; te zamen dus 16 tellen. Zoodra de eerste vier meisjes 4 passen, dus 8 tellen, gedaan hebben, beginnen de volgende vier meisjes. Dit gaat zoo door, totdat de geheele frontlijn in vier- of drietallen is afgedeeld. Uit de flanklijn geschiedt dit afdeelen door 2 of 3 zijwaartsche passen heen en terug.  OBDENOEFENINGEN Ie EN D.k KLASSE. 7 III. Afdeelen in vier- (of drie) tallen, gevolgd door opstelling in. traprij - marsch ! Nadat het viertal zich heeft afgedeeld, op de hiervoor beschreven wijze (in 16 tellen), maken bijv. de nummers 4 zes, de nummers 3 vier, en de nummers 2 twee schotsche passen voorwaarts, gevolgd door een snel bijtrekken van het achterste been. Het terugkeeren tot de frontlijn wordt door allen tegelijk op de volgende wijze uitgevoerd. Bevel : Linksomkeert de frontlijn herstellen =■ marsch 1 Allen maken V» draai links met 6, 4 en 2 schotsche passen, gevolgd door */» draai links en halt. • IV. Afdeelen in vier- (of drie) tallen, gevolgd door */* zwenking rechts (links) en openen naar links (rechts) — marsch! «. Afdeelen als bij oefening II, in 16 tellen; b. V* zwenking rechts (links) met 4 schotsche passen en met verbonden handen; c. de rij zijwaarts openen naar links (rechts) in 6 tellen, gevolgd door één pas voorwaarts van de nummers 1 en 3. Het terugkeeren tot de frontlijn geschiedt in tegenovergestelde volgorde. Opmerking. Oefening I voor de Ie en de oefeningen n—IV voor de He klasse te beoefenen. B. Ordenoefeningen tot afwisseling met vrije of gereedschapsoefeningen. 1. Kwadraatgang in de frontkolom. Voor het onderwijzen en varieeren van deze oefening zie men het 5e leerjaar van: „De Vrije en Ordenoefeningen enz. voor de lagere school* 11e druk.  8 OKDENOEFENINGEN Ie EN IIe' KLASSE. II. Kruisgang in de frontkolom met ljt draai. a. Gaan in een kruis naar links ~ marsch! De meisjes zijn opgesteld in een kolom van gesloten frontrijen van vier. Op het bevel marsch! maken allen V* draai links en 4 gewone passen voorwaarts, gevolgd door 4 kleinere passen achterwaarts, vervolgens weer 1U draai links met 4 passen voor- en achterwaarts. Na deze oefening nog tweemaal (dus in 't geheel viermaal) herhaald te hebben, heeft de geheele rijenkolom haar oorspronkelijke plaats weer ingenomen. b. Gaan in een kruis naar rechts = marsch! De leerlingen maken nu telkens V* ir&ai réchts en beginnen eiken eersten van acht passen met hefrrechterbeeh. c. Dezelfde oefeningen herhalen in de kolom van geopende frontrijen. d. Gaan in een kruis, de beide linker gelederen naar links en de beide rechter gelederen naar rechts = marsch! Hiertoe moeten de beide linker (of rechter) gelederen vooraf een pas vóór- of achterwaarts gemaakt hebben. e. Gaan in een kruis, de oneven frontrijen links en de even frontrijen rechts = marsch! f. Gaan in een kruis, de le en 3e gelederen links (rechts) en de 2e en 4e gelederen rechts (links) = marsch! De le en 3e gelederen hebben vooraf één pas voorwaarts gemaakt. g. Gaan in een kruis, de gelederen bij opvolging naar links — marsch! Het eerste (rechter) gelid vangt aan; na vier of acht passen het tweede gelid, enz. Als oefening g, doch rechts. Opmerking, a. Voor de uitvoering van oefening f en g is het. noodzakelijk de rijen vooraf op dubbelen  ORDENOEFENINGEN Ie EN He KLASSE. 9 afstand te openen en de nummers 1 en 3 één pas voorwaarts te laten maken. b. De hierboven beschreven oefeningen kunnen ook door de rijenkolom van drietallen of paren worden uitgevoerd. C. Ordenoefeningen tot verbinding met gaan en loopen. , 7. Diagonaal-, dubbele diagonaal-, zigzag- en dubbele zigzaggang, met enkele en gepaarde rijen, met drie- en viertallen. Zie voor deze oefeningen „De Vrije en Ordenoefeningen enz. voor de lagere school" (5e en 6e leerjaar). II. Gaan in vier kwadraten. De leerlingen gaan met paren door het midden van het lokaal en spreiden bij a (fig. 1) twéé links en twéé rechts, zwenken in b naar binnen en begeven zich naar c (het midden van het lokaal). In „. „ c geKomen, araaien Fig. 2. a de tegenover elkaar staanden zich om en gaan naar a.a (fig. 2); daar gekomen,  10 ORDENOEFENINGEN Ie EN IIe KLASSE. verlaten ze elkaar (één links en één rechts), gaan haar d en vervolgens weer naar b om de oefening nog eens te Het terugkeeren tot de gepaarde of enkele rij kan op verschillende wijzen geschieden, de eenvoudigste manier is deze: in c (fig. 3) gekomen, sluiten de rijen weer met paren achter elkaar in, om bij a één links en één Fig. 3 rechts te spreiden en zoo de enkele flanklijn te vormen. III. Gaan in vier kwadraten met gepaarde rijen. Nadat de leerlingen éénmaal de vier kwadraten als in fig. 2 hebben doorloo- later in s/* of */* maat. Wmê, 2. a. Halve beenbuiging rechts en gelijktijdig het linker¬ been zijwaarts plaatsen met de armen zijwaarts heffen (fig. 22); b. de linkerknie voorwaarts heffen, het rechterbeen strekken en de armen buigen met de toppen der  VRIJE OEFENINGEN. Ie KLASSE H.B.-SCHOOL. 23 vingers op de schouders (ellebogen geheven), vergelijk fig. 26 en 16; c. terug in stand en houding als bij a; d. stand, armen omlaag. Dezelfde oefening rechts^ Herhalen als voren. 3. a. Halve beenbuiging rechts en gelijktijdig het linkerbeen achterwaarts plaatsen met de armen voorwaarts- hoog heffen; b. de linkerknie voorwaarts heffen, het rechterbeen strekken en- de armen buigen voor de schouders (fig. 26); c. terug in stand en houding als bij a; d. stand, armen omlaag. Dezelfde oefening Fig. 24. Fig. 25. Fig. 26. rechts. Herhalen als voren. GROEP III. Halve beenbuiging met beenplaatsen, beenheffen en armoefeningen (vierdeelig). 1. a. Halve beenbuiging rechts en gelijktijdig het linkerbeen voorwaarts plaatsen met de armen voorwaarts heffen; b. het linkerbeen voorwaarts heffen, het rechterbeen strekken en de armen op de schouders buigen (ellebogen geheVen) of voorwaarts-hoog heffen (fig. 27).  24 VRIJE OEFENINGEN. » KLASSE H.B.-SOHOOL. c. terug in stand en houding als bij a; d. stand, armen omlaag. Dezelfde oefening rechts. De oefening links en rechts herhalen in */* en later in 3'* of */* maat. Fig. 27. Fig. 28. 2. Als oefening 1, doch het been zijwaarts plaatsen en heffen en de armen zijwaarts heffen en hoogbuigen, vergelijk fig. 28. 3. Als oefening 1, maar het been achterwaarts plaatsen en heffen en de armen hoogbuigen en zijwaarts strekken, vergelijk fig. 25. GROEP IV. Halve beenbuiging met beenplaatsen, knielen en armoefeningen (vierdeelig). 1. a. Het linkerbeen voorwaarts plaatsen en de armen hoogbuigen; b. knielen op het rechterbeen en de armen zijwaarts strekken; c. terug in stand en houding als bij a;  VRIJE OEFENINGEN. Ie KLASSE H.B.-SCHOOL. 25 d. stand, armen omlaag. Dezelfde oefening -rechts. De oefening links en rechts herhalen in 4/é maat, gevolgd door kwadraatgang links met vier gewone passen van en vier op de plaats (zie ordenoefeningen) op elke zijde van het kwadraat. 2. a. Het linkerbeen achterwaarts plaatsen en de armen kruisen op den rug; b. knielen op het linkerbeen en de armen hoogbuigen; c. terug in stand en houding als bij a; d. stand, armen omlaag. Dezelfde oefening rechts. De oefening links en rechts herhalen in 4/* maat, gevolgd door kwadraatgang rechts met vier gewone passen van en op de plaats op elke zijdé van het kwadraat. 3. a. Het linkerbeen zijwaarts plaatsen en de armen zij¬ waarts heffen; b. met V* draai links knielen en de armen buigen met gevouwen handen in den nek; c. terugdraaien in stand en houding als bij a; d. stand, armen omlaag. Dezelfde oefening rechts. De oefening links en rechts herhalen in 4j* maat, gevolgd door kwadraatgang links met twee schotsche passen voorwaarts en vier gewone passen op de plaats op elke zijde van het kwadraat. GROEP V. Halve beenbuiging met beenplaatsen, romp- en armoefeningen (vierdeelig). 1. a. Halve beenbuiging rechts, het linkerbeen voorwaarts plaatsen en de armen voorwaarts-hoogbuigen;  26 VRIJE OEFENINGEN. Ie KLASSE H.B.-SCHOOL. b. rompbuiging voorover en de armen zijwaarts strekken; c. terug in stand en houding als bij a; d. stand, armen omlaag. Dezelfde oefening rechts. De oefening links en rechts herhalen in 4/i maat en vervolgens afwisselen met kwadraatgang links, waarbij op elke zijde van het kwadraat 4 passen voorwaarts en 4 passen op de plaats worden gemaakt of, indien de ruimte het toelaat, 8 passen voorwaarts op elke zijde van het kwadraat. 2. a. Halve beenbuiging rechts, het linkerbeen zijwaarts plaatsen en de armen zijwaarts heffen; b. rompbuiging links zijwaarts, den linkerarm op den rug en den rechter boven het hoofd buigen; c. terug in stand en houding als bij a; d. stand, armen omlaag. Dezelfde oefening rechts. De oefening links en rechts herhalen hv*/* maat en vervolgens afwisselen met kwadraatgang rechts als bij oefening 1. 3. a. Halve beenbuiging rechts, het linkerbeen achterwaarts plaatsen en de armen zijwaarts-hoogbuigen; b. rompbuiging achterover en de armen zij waarts strekken; c. terug in stand en houding als bij a; d. stand, armen omlaag. Dezelfde oefening rechts. De oefening links en rechts herhalen in 4/* maat en vervolgens kwadraatgang links door de twee linker gelederen, terwijl de beide rechter gelederen kwadraatgang rechts maken.  VKIJE OEFENINGEN. 1e KLASSE H.B.-SCHOOL. 27 GROEP VI. Halve beenbuiging met beenplaatsen, romp- en armoefeningen, met armoefeningen in de romphouding (vierdeelig). 1. a. Halve beenbuiging rechts, het linkerbeen voorwaarts plaatsen, rompbuiging voorover en de armen hoogbuigen ; b. de armen zijwaarts strekken; c. de armen weer hoogbuigen; d. stand. Dezelfde oefening met rechts beenplaatsen. Herhaling in SU maat. 2. a. Halve beenbuiging rechts, het linkerbeen zijwaarts plaatsen, rompbuiging links zijwaarts, de armen buigen, toppen op de schouders; b. de armen zijwaarts strekken; c. de armen weer buigen als bij a; d. stand. Dezelfde oefening rechts. Herhaling in 3/* maat. 3. a. Halve beenbuiging rechts, het linkerbeen achter¬ waarts plaatsen, rompbuiging achterover, de armen zijwaarts heffen; b. de armen in horizontale buighouding vóór (fig. 9); c. de armen weer zijwaarts strekken, i d. stand. Dezelfde oefening met rechts beenplaatsen. Herhaling in 3/4 maat.  28 VEIJE OEFENINGEN. Ie KLASSE H.B.-SCHOOL. Deze oefeningen kunnen met kwadraatgang of met gevarieerden kwadraatgang worden afgewisseld, waarbij tweemaal den driepas op elke zijde van het kwadraat. GROEP VIL Spreid- en schredesprong met arm- en rompoefeningen (vierdeelig). 1. a. Schredesprong links vóór en de armen hoogbuigen (fig. 30); Fig. 29. Fig. 30. Fig. 31. b. rompbuiging voorover en de armen zijwaarts strekken; c. terug in stand en houding als bij a; d. sluitsprong, armen omlaag; Dezelfde oefening met schredesprong rechts. De oefening links en rechts herhalen in 8/* of maat. 2. a. Schredesprong links vóór en de armen zijwaarts heffen; b. rompbuiging achterover en de armen in horizontale buighouding vóór; c. terug in stand en houding als bij a;  VRIJE OEFENINGEN. II» KLASSE H.B.-SCHOOL. 29 d. sluitsprong, armen omlaag. Dezelfde oefening met schredesprong rechts voorwaarts. De oefening links en rechts herhalen in 8/4 of 4/4 maat. 3. a. Spreidsprong en de armen zijwaarts heffen (fig. 29); b. rompbuiging links zijwaarts, den linkerarm op den rug en den rechterarm boven het hoofd buigen; c. terug in stand en houding als bij a; d. sluitsprong, armen omlaag. Dezelfde oefening rechts. De oefening links en rechts herhalen in 3/4 of 4/4 maat. 4. a. Spreidsprong en de armen hoogbuigen (fig. 29); b. rompdraaiing links en de armen zijwaarts strekken; c. terug in stand en houding als bij a; 'd. sluitsprong, armen omlaag. Dezelfde oefening rechts. De oefening links en rechts herhalen in s/4 of */* maat. Voorgaande oefeningen kunnen weer met kwadraatgang worden afgewisseld (als één der vorige groepen). Ile Klasse H.B.-School. Verkort overzicht der oefeningsgroepen. ^ / Groep I. Halve beenbuiging met beenplaatsen, knielen met S g 1 '/» draai en armoefeningen (vierdeelig). jj a l Groep II. Schrede- en spreidsprong, knielen zónder en met , § j draaien en armoefeningen (vierdeelig). g § f Groep III. Aanleeren van de heele beenenbuiging. \ Groep IV. Aanleéren van den uitval, -ai . ( Groep V. Halve beenbuiging met beenplaatsen, romp- en g , J » 1 armoefeningen (zesdeelig). p2 § g .5 ) Groep VI. Als groep V, met armoefeningen in de romp•° ' houding (zesdeelig).  30 VRIJE OEFENINGEN. II» KLASSE H.B.-SCHOOL. £ £ . at Groep VII. Halve beenbuiging, met beenplaatsen, knie(hiel)- »! heffen en armoefeningen (zesdeelig). w ? ° '3 ' Groep VIII. Als groep VII, doch beenheffen. GROEP % Halve beenbuiging met beenplaatsen, knielen met '/« draai en armoefeningen (vierdeelig). 1. a. Het linkerbeen voorwaarts plaatsen (halve beenbuiging rechts) en de armen zijwaarts-hoog heffen of buigen. b. met V2 draai rechts óp de voetballen, knielen op het linkerbeen en de armen zijwaarts strekken; c. terugdraaien tot stand en houding als bij a; d. stand, armen omlaag. Dezelfde oefening rechts. De oefening links en rechts herhalen in 4/* maat, gevolgd door kruisgang links (zie ordenoefeningen blz. 8). 2. a. Het linkerbeen achterwaarts plaatsen (halve been¬ buiging rechts) en de armen zijwaarts heffen; b. met V2 draai links knielen op het rechterbeen en de armen buigen met gevouwen handen in den nek (fig. 10); c. terugdraaien tot stand en houding als bij a; d. stand, armen omlaag. Dezelfde oefening rechts. De oefening links en rechts herhalen in */« maat, gevolgd door kruisgang rechts. Variatiën: A. Het le en 3e gelid de oefening en het 2e en 4e gelid kruisgang links (r.) en omgekeerd. B. Het le en 3e gelid vooraf x/2 draai links en vervolgens  VRIJE OEFENINGEN. He KLASSE H.B.-SCHOOL. 31 maken alle leerlingen tegelijk de le of 2e oefening. Hierna kan de kruisgang volgen. C. Het le en 3e gelid .begint met de oefening en het 2e en 4e gelid vier tellen later. Met den kruisgang gaat het evenzoo. GROEP II. Schrede- en spreidsprong, knielen zonder en met draaien en armoefeningen (vierdeeUg). 1. a. Schredesprong links vóór en de armen hoogbuigen; b. knielen op het rechterbeen en de armen op den rug kruisen; c. terug in stand en houding als bij a; d. sluitsprong, armen omlaag. Dezelfde oefening rechts. De oefening links en rechts herhalen in 3/* of iji maat. 2. a. Spreidsprong en de armen zijwaarts heffen; b. met V* draai links knielen en de armen hoogbuigen; c. terug in stand en houding als bij a; d. sluitsprong, armen omlaag. Dezelfde oefening rechts. De oefening links en rechts herhalen in 3/4 of 4/4 maat. 3. a. Schredesprong links vóór en de armen voor kruisen ; b. met % draai rechts knielen op het linkerbeen en de armen zijwaarts strekken; c. terug in stand en houding als bij a: d. sluitsprong, armen omlaag. Voorgaande oefeningen kunnen weer afgewisseld worden door kwadraatgang, met tweemaal den driepas op elke zijde van het kwadraat, of door kruisgang (zie' groep I).  32 VRIJE OEFENINGEN. 11» KLASSE H.B.-SCHOOL. GROEP III. Het aanleeren van de heele beenenbuiging. Opmerking. Hoewel mijn persoonlijke overtuiging is, dat deze oefening en het uitvallen, uit een aesthetisch oogpunt, voor meisjes zeer goed gemist kunnen worden, heb ik toch gemeend anderer meening te moeten eerbiedigen, door deze oefeningen in het leerplan op te nemen. Ik kan dat met te meer recht doen, omdat uit een hygiënisch oogpunt tegen deze oefeningen geen bezwaren bestaan. b. a. a. b. Fig. 32. Fig. 33. 1. a. Teenenstand met de armen voorwaarts heffen (fig. 32a); b. de beenen langzaam buigen tot 3/4 beenenbuiging; De armen blijven voorwaarts geheven, de ruggestrekt, het hoofd rechtop en de knieën gespreid met aangesloten hielen (fig. 32&); c. de beenen langzaam strekken tot stand en houding als bij a ; d. stand, armen omlaag. Niet in de maat herhalen.  VRIJE OEFENINGEN. IIe KLASSE H.B.-SCHOOL. 33 2. a. Als a oefening 1; b. de beenen langzaam buigen tot heele beenenbuiging; c. terug tot stand en houding als bij a; d. stand, armen omlaag. Niet in de maat herhalen. 3. a. Teenenstand met de armen zijwaarts heffen (fig. 33a); b. langzaam komen tot heele beenenbuiging (fig. 33i); c. terug tot stand en houding als bij a; d. stand, armen omlaag. Niet in de maat herhalen. GROEP IV. Het aanleeren van den uitval. Zie de opmerking bij groep III. Om het onaesthetische van den uitval voor meisjes een weinig te verminderen, wordt de uitval minder wijd ge- Fig. 34. Fig. 35. Fig. 36. maakt. De hiel van den voet welke niet verplaatst wordt verlaat den grond (fig. 34, 35 en 36). 1. a. Het linkerbeen schuin-voorwaarts plaatsen tot schredestand op de teenen met de armen hoogbuigen; v. d. Boom, Vtije en Ordenoefeningen H.B.-Sch. M. 3  34 VRIJE OEFENINGEN. He KLASSE H.B.-SCHOOL. b. het linkerbeen half buigen tot uitvalstand (den linkerhiel op en den rechterhiel van den grond) en de armen zijwaarts strekken (vergelijk fig. 34); c. terug tot stand en houding als .bij a; d. stand, armen omlaag. Dezelfde oefening rechts. 2. a. Het linkerbeen zijwaarts plaatsen tot spreidstand op de teenen met de armen zijwaarts heffen; b. het linkerbeen half buigen tot uitvalstand (den linkerhiel op en den rechterhiel van den grond) en de armen in horizontale buighouding vóór (fig. 35); c. terug in stand en houding als bij a; d. stand, armen omlaag. Dezelfde oefening rechts. 3. a. Als a, oefening 1; b. als b, oefening 1; c. stand, armen omlaag. Dezelfde oefening rechts. 4. a. Het linkerbeen schuin-voorwaarts plaatsen tot schre- destand met gelijktijdig halve beenbuiging, den linkerarm hoogbuigen en den rechter schuin-achterwaarts omlaag (fig. 34) = uitval schuin-links voorwaarts, den rechterhiel van den grond, de romp helt een weinig voorover; b. stand, armen omlaag. Dezelfde oefening rechts. Opmerkingen. A. Oeféning 2 kan op dezelfde wijze behandeld worden. B. Deze oefeningen worden niet in de maat uitgevoerd. Slechts de laatste oefening kan, bij voldoende uitvoering op bevel, in 3/4 of % maat herhaald worden.  VKIJE OEFENINGEN. He KLASSE H.B.-SCHOOL. 35 GROEP V. Halve beenbuiging met beenplaatsen, romp- en armoefeningen (zesdeelig). 1. a. Het linkerbeen voorwaarts plaatsen (halve been¬ buiging rechts) en de armen hoogbuigen; b. het linkerbeen zijwaarts plaatsen (halve beenbuiging rechts) en de armen zijwaarts strekken; c. rompbuiging links zijwaarts, den linkerarm op den rug (of hand in de zijde) en den rechterarm over het hoofd gebogen; d. terug tot stand en houding als bij b; e. terug tot stand en houding als bij a; f. stand, armen omlaag. Dezelfde oefening rechts. De oefening links en rechts herhalen in \ maat. 2. a. Het linkerbeen zijwaarts plaatsen (halve beenbuiging rechts) en de armen zijwaarts heffen; b. het linkerbeen voorwaarts plaatsen (halve beenbuiging rechts) en de armen hoogbuigen; c. rompbuiging voorover en de armen op den rug kruisen; d. terug in stand en houding als bij b; e. terug in stand en houding als bij a; f. stand, armen omlaag. Dezelfde oefening rechts. \||1§§ De oefening links en rechts herhalen in 3/4 maat. 3. a. Het linkerbeen voorwaarts plaatsen (halve beenbuiging rechts) en de armen hoogbuigen; b. Het linkerbeen achterwaarts plaatsen (halve beenbuiging rechts) en de armen zijwaarts strekken; c. rompbuiging achterover en de armen in horizontale buighouding vóór;  36 VRIJE OEFENINGEN. IIe KLASSE H.B.-SCHOOL. d. terug in stand en houding als bij b; e. terug in stand en houding als bij a; sf'&ï**'. f. stand, armen omlaag. Dezelfde oefening rechts. De oefening links en rechts herhalen in 3/4 maat. Opmerking. A. Voorgaande oefeningen kunnen worden afgewisseld door kwadraat- of kruisgang met den driepas. B. Het thema kan uitgebreid worden door verandering der armoefeningen, of door de tweede beenplaatsing tot schrede- of spreidstand te laten uitvoeren; in dit geval zonder halve beenbuiging. GROEP VI. Halve beenbuiging met beenplaatsen, romp- en armoefeningen, met armoefeningen in de romphouding (zesdeelig). 1. a. Het linkerbeen voorwaarts plaatsen (halve been¬ buiging rechts) en de armen hoogbuigen; b. rompbuiging voorover en de armen zijwaarts strekken; c. de voorarmen buigen, de handen gestrekt voor de borst (horizontale buighouding vóór); d. de armen weer zijwaarts strekken; e. terug in stand en houding als bij a; f. stand, armen omlaag. Dezelfde oefening met beenplaatsen rechts. Herhalen in 3/4 of 4/4 maat. 2. a. Het linkerbeen zijwaarts plaatsen (halve beenbuiging rechts) en de armen zijwaarts heffen; b. rompbuiging links zijwaarts en de armen hoogbuigen of hoogheffen; c. de armen op den rug kruisen;  VRIJE OEFENINGEN. He KLASSE H.B.-SCHOOL. 37 d. de armen weer hoogbuigen; e. terug tot stand en houding als bij a; f. stand, armen omlaag. Dezelfde oefening rechts. Herhalen in 3/4 of 4/4 maat. 3. a. Het linkerbeen achterwaarts plaatsen (halve beenbuiging rechts) en de armen zijwaarts-hoog heffen of buigen; b. rompbuiging achterover en de armen zijwaarts brengen; e. de armen buigen als bij c, oefening 1; d. de armen zijwaarts strekken; e. terug in stand en houding als bij a; f. stand, armen omlaag. Dezelfde oefening met beenplaatsen rechts. Herhalen in 3/4 of 4/4 maat. Voorgaande oefeningen kunnen met den kruisgang worden afgewisseld. GROEP VII. Halve beenbuiging met beenplaatsen, knieheffen en armoefeningen (zesdeelig). 1. a. Het linkerbeen kruisen voor het rechter en de armen zijwaarts-hoog buigen; b. het linkerbeen zijwaarts plaatsen (halve beenbuiging rechts) en de armen zn'waarts strekken; c. de linkerknie voorwaarts heffen met strekken van het rechterbeen en de armen buigen naast de schouders; d. terug tot stand en houding als bij b; e. terug tot stand en houding als bij a; f. stand, armen omlaag. Dezelfde oefening rechts. Herhalen, eerst in -jh later in 3/4 of 4/4 maat.  38 VRIJE OEFENINGEN. lm KLASSE H.B.-SCHOOL. 2. a. Het linkerbeen voorwaarts plaatsen (halve beenbuiging rechts) en de armen voorwaarts heffen; b. het linkerbeen achterwaarts plaatsen (halve beenbuiging rechts) en de armen omhoog heffen; c. de linkerknie voorwaarts heffen met strekken van het rechterbeen en de armen zijwaarts brengen; d. terug tot stand en houding als bij b; e. terug tot stand en houding als bij a; f. stand, armen omlaag. Dezelfde oefening rechts. Herhalen als voren. GROEP VIII. Halve beenbuiging met beenplaatsen, beenheffen en armoefeningen (zesdeelig). 1. a. Het linkerbeen zijwaarts plaatsen (halve beenbuiging rechts) en de armen zijwaarts heffen; b. het rechterbeen strekken, het linkerbeen kruisen voor het rechter en de armen hoogbuigen; c. Het linkerbeen zijwaarts heffen en de armen zijwaarts strekken (fig. 28); d. terug tot stand en houding als bij b; e. terug tot stand en houding als bij a; f. stand, armen omlaag. Dezelfde oefening rechts. Herhalen als bij groep VII. 2. a. Het linkerbeen voorwaarts plaatsen (halve been¬ buiging rechts), den linkerarm boven het hoofd gebogen en den rechter in de zijde;  VBIJE OEFENINGEN. He KLASSE H.B.-SCHOOL. 39 b. het rechterbeen strekken, het linkerbeen achterwaarts plaatsen (punt van den voet op den grond), den linkerarm schuin-achterwaarts omlaag en den rechterarm schuin-voorwaarts omhoog strekken (de handen plat en gestrekt), naar de rechterhand zien; c. het linkerbeen voorwaarts heffen en de armen zijwaarts brengen; d. terug in stand en houding als bij b; e. terug in stand en houding als bij a; f. stand, armen omlaag. Dezelfde oefening rechts. Herhalen als bij groep VII. 3. a. Het linkerbeen achterwaarts plaatsen (halve beenbuiging rechts) en de armen zijwaarts-hoog buigen; b. het rechterbeen strekken, het linkerbeen voorwaarts plaatsen (punt van den voet op den grond) en de armen in horizontale buighouding vóór; c. het linkerbeen achterwaarts heffen en de armen zijwaarts strekken; d. terug in stand en houding als bij b; e. terug in stand en houding als bij a; f. stand, armen omlaag. Dezelfde oefening rechts. Herhalen als bg groep VII. Opmerking. De groepen VII en VIII kunnen ook zoo worden uitgevoerd, dat bij d den stand wordt aangenomen. Zij zijn dan onregelmatig vierdeelig.  40 VRIJE OEFENINGEN. IITe KLASSE H.B.-SCHOOL. IIIe klasse H.B.-School. Verkort overzicht der oefeningsgroepen. / Groep I. Halve beenbuiging met beenplaatsen, knielen I zonder en met 'j« en '/i draai en armoefeningen gal (zesdeelig). q s? J Groep II. Schrede-, vrissel-, kruis- en spreidsprong met * g ) knielen en armoefeningen (zesdeelig). § o I Groep III. Heele beenenbuiging met armoefeningen (vierdeelig). \ Groep IV. Uitvallen met armoefeningen (vierdeelig). S , a ( ^roeP Schrede-, wissel-, kruis- en spreidsprong met es § S) \ romp- en armoefeningen (zesdeelig). 'C'0'! J Groep VI. Halve beenbuiging met beenplaatsen, romp- en § • "3 / armoefeningen, met armoefeningen in de romp- f"3 \ houding (zesdeelig). • & ( Groep VII. Enieheffen, beenplaatsen met gelijktijdig romp- > -§ *g < boigen en armoefeningen (vierdeelig). & { Groep VIII. Beenheffen en verder als groep VII (vierdeelig). GROEP I. Halve beenbuiging met beenplaatsen, knielen zonder en met 1/t en V3 draai en armoefeningen (zesdeelig). 1. a. Het linkerbeen achterwaarts plaatsen (halve beenbuiging rechts) en de armen voorwaarts-hoog heffen; b. het linkerbeen voorwaarts plaatsen (halve beenbuiging rechts) en de armen voorwaarts brengen; c. knielen op het rechterbeen en de armen zijwaarts brengen; d. terug in stand en houding als bij b; e. terug in stand en houding als bij a; f. stand, armen omlaag. Dezelfde oefening rechts. Herhalen in 3/4 of % maat.  VRIJE OEFENINGEN. HF KLASSE H.B.-SCHOOL. 41 2. a. Het linkerbeen voorwaarts plaatsen (halve beenbuiging rechts) en de armen hoogbuigen; b. Het linkerbeen zijwaarts plaatsen (halve beenbuiging rechts) en de armen zijwaarts strekken; c met % draai links knielen en de armen buigen met de handen op de schouders, ellebogen geheven; d. terug in stand en houding als bij b; e. terug in stand en houding als bij a; f. stand, armen omlaag; Dezelfde oefening rechts. Herhalen in 3/4 of 4/4 maat. 3. a. Het linkerbeen voorwaarts plaatsen (halve been- buiging rechts) en de armen hoogbuigen; b. het linkerbeen achterwaarts plaatsen (halve beenbuiging rechts) en de armen zijwaarts strekken; c. met % draai links knielen op het rechterbeen en de armen buigen, handen gevouwen in den nek; d. terug in stand en houding als bij b; e. terug in stand en houding als bij a; f. stand, armen omlaag. Dezelfde oefening rechts. Herhalen in 3/4 of % maat. Voorgaande oefeningen kunnen worden afgewisseld met den kruisgang met % draai op elk % deel van het kruis (zie ordenoefeningen). GROEP II. Schrede-, wissel-, kruis- en spreidsprong, knielen en armoefeningen (zesdeelig). V. a. Schredesprong links voorwaarts en de armen zijwaartshoog buigen; b. Wissel-schredesprong en de armen zijwaarts strekken;  42 VRIJE OEFENINGEN. IIIe KLASSE H.B.-SCHOOL. c. knielen en de armen in horizontale buighouding vóór; d. terug in stand en houding als bij b; e. terug in stand en houding als bij a: f. stand, armen omlaag. Dezelfde oefening rechts. Herhalen in 3/4 of 4/4 maat. 2. a. Kruissprong links voor en de armen hoogbuigen; b. spreidsprong en de armen zijwaarts strekken; c. met V4 draai links knielen, den linkerarm boven het hoofd en den rechterarm op den rug buigen; d. terug in stand en houding als bij b; e. terug in stand en houding als bij a; f. stand, armen omlaag. Dezelfde oefening rechts. Herhalen in 3/4 of 4/4 maat. 3. a. Spreidsprong en de armen zijwaarts heffen; b. schredesprong links voorwaarts en de armen hoogbuigen ; c. met V2 draai rechts knielen op het linkerbeen en de armen op den rug kruisen; d. terug in stand en houding als bij b; e. terug in stand en houding als bij a; f. stand, armen omlaag. Dezelfde oefening naar de andere zijde. Herhalen in 3/4 of 4/4 maat. Voorgaande oefeningen kunnen met den kruisgang en variatiën op den kruisgang worden afgewisseld.  VRÏJE OEFENINGEN. IIIe KLASSE H.B.-SCHOOL. 43 GROEP III. Heele beenenbuiging met armoefeningen (vierdeelig). 1. a. Heele beenenbuiging en de armen voorwaarts heffen; b. de beenen strekken tot stand en de armen hoogbuigen ; c. terug tot stand en houding als bij a; d. stand, armen omlaag. Herhalen in iji maat. 2. ' a. Heele beenenbuiging en de armen zijwaarts heffen; b. de beenen strekken tot stand en de armen kruisen op den rug; c. terug tot stand en houding als bij a; d. stand, armen omlaag. Herhalen in iji maat. 3. a. Heele beenenbuiging en de armen in horizontale buighouding vóór; b. de beenen strekken tot stand, de armen strekken en buitenwaarts draaien tot schuin-achterwaartsche strekhouding (fig. 37); c. terug tot stand en houding als bij a; d. stand, armen omlaag. Herhalen in 4/4 maat. Opmerking. Voorgaande oefeningen worden zoowel op tel als in de maat langzaam en geleidelijk uitgevoerd.  44 VRIJE OEFENINGEN. IIIe KLASSE H.B.-SCHOOL. GROEP IV. Uitvallen met armrollen en kreitsen (vierdeelig). 1. a. Uitval schuin-links voorwaarts (zonder stamp, den rechterhiel van den grond) en de armen in horizontale buighouding voor de schouders; b. de armen strekken en buitenwaarts rollen tot schuinachterwaartsche strekhouding (fig. 37); c. terug tot de armhouding als bij a; d. stand, armen omlaag. Dezelfde oefening rechts. *'i'iC^ Herhalen in 3/4 of 4/4 maat. 2. a. Uitval links zijwaarts, de armen 3/4 kreits binnen-, op- tot zijwaarts (fig. 35); b. de armen hoogbuigen; c. de armen zijwaarts strekken; d. stand en de armen met 5/4 kreits binnen-opwaarts omlaag brengen. Dezelfde oefening rechts. Herhalen in 3/4 of 4/4 maat. 3. a. Kruis-uitval met het linkerbeen, den linkerarm hoog¬ buigen en den rechterarm buitenwaarts rollen tot schuin-achterwaartsche strekhouding (fig. 36); b. de armen wisselen van houding; c. de armen wisselen nogmaals van houding. d. stand, armen omlaag. Dezelfde oefening rechts. Herhalen in 3/4 of 4/4 maat. Deze oefeningen af te wisselen met kruisgang met den driepas of met den gewonen pas, al naar mate de oefening in 3/4 of 4/4 maat wordt herhaald.  VRIJE OEFENINGEN. IIIe KLASSE H.B.-SCHOOL. 45 GROEP V. Schrede-, wissel-, kruis- en spreidsprong met rompen armoefeningen (zesdeelig). 1. Als oefening 1, groep II, doch op c in de plaats van knielen rompbuiging achterover. 2. Als oefening 2, groep II, doch op c den romp zijwaarts buigen. 3. Als oefening 3, groep II, doch op c den romp voorover buigen. Herhalen in 4/4 maat. Afwisselen met kruisgang en variatiën op den kruisgang. GROEP VI. Halve beenbuiging met beenplaatsen, romp- en armoefeningen, met armoefeningen in de romphouding (zesdeelig). 1. a. Het linkerbeen voorwaarts plaatsen (halve beenbui¬ ging rechts) en de armen hoogbuigen; b. het linkerbeen zijwaarts plaatsen (halve beenbuiging rechts) met rompbuigen links zijwaarts en de armen zijwaarts strekken; c. de armen hoogheffen (langs de ooren); d. de armen weer zijwaarts brengen; e. terug tot stand en houding als bij a; f. stand, armen omlaag. Dezelfde oefening rechts. Herhalen in 3/4 maat, 2. a. Het linkerbeen zijwaarts plaatsen (halve beenbuiging rechts) en de armen zijwaarts heffen; b. het linkerbeen voorwaarts plaatsen (halve beenbuiging  46 VRIJE OEFENINGEN. LUe KLASSE H.B.-SCHOOL. rechts) met rompbuiging voorover en de armen hoogbuigen; c. de armen rugwaarts kruisen; d. de armen weer hoogbuigen; e. terug tot stand en houding als bij a; f. stand, armen omlaag. Dezelfde oefening rechts. Herhalen in % maat. 3. a. Het linkerbeen voorwaarts plaatsen (halve beenbuiging rechts) en de armen voorwaarts heffen; b. Het linkerbeen achterwaarts plaatsen (halve beenbuiging rechts) met rompbuiging achterover en de armen zijwaarts brengen; c. de voorarmen buigen, de handen gestrekt voor de borst (horizontale buighouding vóór); d. de armen weer zijwaarts strekken; e. terug tot stand en houding als bij a; f. stand, armen omlaag. Dezelfde oefening rechts. Herhalen in 3/4 maat. Voorgaande oefeningen af te wisselen met kruisgang met den driepas. GROEP VII. Knie(hiel)heffen, beenplaatsen met gelijktijdig rompbuigen en armoefeningen (vierdeelig). 1. a. de linkerknie voorwaarts heffen en de armen zijwaarts heffen; b. het linkerbeen zijwaarts strekken en plaatsen (halve beenbuiging rechts) met. rompbuiging links zijwaarts, den linkerarm op den rug en den rechter boven het hoofd gebogen; c. terug in stand en houding als bij a;  VEIJE OEFENINGEN. IIIe KLASSE H.B.-SCHOOL. 47 d. stand, armen omlaag. Dezelfde oefening rechts. Herhalen in % of 4/4 maat. 2. a. De linkerknie voorwaarts heffen en de armen voor- waarts-hoog heffen of buigen; b. het linkerbeen achterwaarts strekken en plaatsen (halve beenbuiging rechts) met rompbuiging achterover, de armen zijwaarts strekken; c. terug in stand en houding als bij a; d. stand, armen omlaag. Dezelfde oefening rechts. Herhalen als voren. 3. a. Het linkeronderbeen(hiel) achterwaarts heffen en de armen buitenwaarts draaien en heffen tot schuinachterwaartsche strekhouding (fig. 24); b. het linkerbeen voorwaarts strekken en plaatsen (halve beenbuiging rechts) met rompbuiging voorover en de armen in horizontale buighouding voor de schouders; c. terug in stand en houding als bij a; d. stand, armen omlaag. Herhalen als voren. Afwisselen met kruisgang etc. GROEP VIII. Beenheffen en verder als groep VII. 1. Als oefening 1, groep VII, doch het been gestrekt voorwaarts heffen. 2. Als oefening 2, groep VII, doch het been gestrekt voorwaarts heffen. 3. Als oefening 3, groep VII, doch bij a het been gestrekt zijwaarts heffen en de armen zijwaarts heffen.  48 VBIJE OEFENINGEN. IVe EN VE KLASSE H.B.-SCHOOL. IVe en Ve Klasse H.B.-School. Verkort overzicht der oefeningsgroepen. ; Groep I. Beenplaatsen met 'gelijktijdig knielen en armkreitsen (vierdeelig). 4 /jv' | o 1 Groep II. Uitvallen met armoefeningen, voorafgegaan door "° g> i beenplaatsen met armkreitsen (vierdeelig). " § I Groep III. Heele beenenbuiging, gevolgd door beenplaatsen; § o / een en ander met armoefeningen. I Groep IV. Uitvallen gevolgd door knielen, zonder en met */« en '/s draai, verbonden met armoefeningen. / Groep V. Beenplaatsen met gelijktijdig rompbuigen, knielen S g 1 en armoefeningen (zesdeelig), S.S 1 Groep VI. Beenplaatsen met gelijktijdig rompbuigen en arma J> < oefeningen met armoefeningen in de romphouding ó.o J (zesdeelig). 3 * F Groep VIL Schrede- en spreidsprong met rompoefeningen met armoefeningen in de romphouding (zesdeelig). ^ • / Groep VIII. Halve beenbuiging met beenplaatsen, beenheffen § §j I en slingeren, met armoefeningen (zesdeelig). '3 \ Groep IX. Beenplaatsen, gevolgd door romp- en zweefstand% *S / oefeningen, verbonden met armoefeningen (vier¬ deelig) 5e klas. GROEP I. Beenplaatsen met gelijktijdig knielen en armkreitsen (vierdeelig). 1. a. Het linkerbeen voorwaarts plaatsen (halve beenbuiging rechts) met 3/4 armkreits binnen-opwaarts tot zijwaarts; b. het linkerbeen achterwaarts plaatsen en gelijktijdig knielen, de armen hoogbuigen; c. terug tot stand en houding als bij a;  VKIJE OEFENINGEN. IVe EN Ve KLASSE H.B.-SCHOOL. 49 d. stand met 3/4 armkreits buiten-opwaarts tot omlaag. Dezelfde oefening rechts. Herhalen in % maat. 2. a. Het linkerbeen zijwaarts plaatsen (halve beenbuiging rechts) met 5/« armkreits buiten-opwaarts tot zijwaarts; b. het linkerbeen voorwaarts plaatsen en gelijktijdig knielen, de armen in horizontale buighouding voor de schouders; c. terug tot stand en houding als bij a; d. stand met 3/4 armkreits binnen-opwaarts. Dezelfde oefening rechts. Herhalen in 4/4 maat. 3. a. Het linkerbeen achterwaarts plaatsen met armkreits binnen-opwaarts tot schuin-achterwaartsche strekhouding (handpalmen buitenwaarts); b. het linkerbeen zijwaarts plaatsen en gelijktijdig met} lU draai rechts knielen, de armen in gekruiste buighouding voor de borst; c. terug in stand en houding als bij a; d. stand met armkreits buiten-opwaarts. Dezelfde oefening rechts. Herhalen in 4/4 maat. GROEP II. Beenplaatsen met armkreitsen, gevolgd door uitvallen met armoefeningen (vierdeelig). 1. a. Het linkerbeen zijwaarts plaatsen (halve beenbuiging rechts) en 3/4 armkreits binnen- op- tot zijwaarts; b. het linkerbeen heffen en uitval links zijwaarts, de armen buigen met de gevouwen handen in den nek; c. terug tot stand en houding als bij a; t. d. Boom, Vrije en Ordenoefeningen B.B.-Sch. M. 4  50 VRIJE OEFENINGEN. IVe EN Vb KLASSE H.B.-SCHOOL. d. met 3/4 armkreits buiten-opwaarts tot stand. Dezelfde oefening rechts. Herhalen in % of 4/4 maat. 2. a. Het linkerbeen voorwaarts plaatsen (halve beenbui¬ ging rechts) en % armkreits voor-opwaarts tot voorwaarts ; b. het linkerbeen heffen en uitval schuin-links voorwaarts, de armen zijwaarts brengen; c. terug in stand en houding als bij a; d. met 3/4 armkreits voor-opwaarts tot stand. Dezelfde oefening rechts. Herhalen in 3/4 of % maat. 3. a. Het linkerbeen zijwaarts plaatsen (halve beenbuiging rechts) en % armkreits buiten-opwaarts tot zijwaarts; b. het linkerbeen heffen en kruis-uitval voorwaarts, den linkerarm schuin-achterwaarts omlaag en den rechterarm boven het hoofd gebogen (fig. 36); c. terug in stand en houding als bij a; d. met 3/4 armkreits buiten-opwaarts tot stand. Dezelfde oefening rechts. Herhalen in 3/4 of 4/4 maat. Voorgaande oefeningen kunnen op de bekende wijze met kruisgang enz. worden afgewisseld. GROEP III. Heele beenenbuiging, gevolgd door beenplaatsen en armoefeningen (vierdeelig). 1. a. Heele beenenbuiging, de armen voorwaarts heffen; b. de beenen strekken en het linkerbeen zijwaarts plaatsen, de armen zijwaarts brengen; c. terug tot stand en houding als bij a;  VBIJE OEFENINGEN. IVe EN VE KLASSE H.B.-SCHOOL. 51 d. stand, armen omlaag. Dezelfde oefening met beenplaatsen rechts. Herhalen in % maat. 2. a. Heele beenenbuiging, de armen zijwaarts heffen; b. de beenen strekken en het linkerbeen achterwaarts plaatsen, de armen hoogbuigen; c. terug in stand en houding als bij a; d. stand, armen omlaag. Dezelfde oefening met beenplaatsen rechts. Herhalen in V, maat. Opmerking. In de plaats van het heenplacdsen kan later beenheffen genomen worden. GROEP IV. Uitvallen, gevolgd door knielen met V* en Va draai, verbonden met armoefeningen (vierdeelig). 1: a. Uitval links zijwaarts en de armen zijwaarts heffen of kreitsen tot zijwaarts; b. met V4 draai rechts knielen op het linkerbeen en de handen gevouwen in den nek; c. terug tot stand en houding als bij a; d. stand, armen omlaag, zonder of met kreits. Herhalen in 3/4 of % maat. 2. a. Uitval links voorwaarts, den linkerarm gebogen boven het hoofd en den rechter schuin-achterwaarts gestrekt; b. met V-2 draai rechts knielen op het linkerbeen, de armen in horizontale buighouding vóór; c. terug tot stand en houding als bij a; d. stand, armen omlaag. Dezelfde oefening rechts. Herhalen in 3/< of 7j maat.  52 VRIJE OEFENINGEN. IVE EN Ve KLASSE H.B.-SCHÖOL. GROEP V. Beenplaatsen met gelijktijdig rompbuigen, gevolgd door knielen, een en ander met armoefeningen (zesdeelig). (Het beenplaatsen geschiedt met halve beenbuiging van het andere been). 1. a. Het linkerbeen achterwaarts plaatsen en de armen hoogbuigen; b. het linkerbeen voorwaarts plaatsen, rompbuigen voorover en de armen zijwaarts strekken; c. rompstrekken en knielen, de armen buigen en met gevouwen handen in den nek; d. terug in stand en houding als bij b; e. terug in stand en houding als bij a; f. stand, armen omlaag. Dezelfde oefening rechts. De oefening links en rechts herhalen in 4/4 maat. 2. a. Het linkerbeen voorwaarts plaatsen, de armen in horizontale buighouding vóór de schouders; b. het linkerbeen achterwaarts plaatsen, rompbuigen achterover, de armen zijwaarts strekken; c. rompstrekken en knielen, de armen hoogbuigen; d. terug in stand en houding als bij b; e. terug in stand en houding als bij a; f. stand, armen omlaag. Dezelfde oefening rechts. De oefening links en rechts herhalen in % maat. 3. a. Het linkerbeen voorwaarts plaatsen, de armen voor¬ waarts heffen; b. het linkerbeen zijwaarts plaatsen, rompbuigen links  VRIJE OEFENINGEN. IVe EN VE KLASSE H.B.-SCHOOL. 53 zijwaarts, den linkerarm op den rug en den rechterarm over het hoofd gebogen ; c. rompstrekken en met V4 draai links knielen, de armen wisselen van houding'; d. terug in stand en houding als bij b; e. terug in stand en houding als bij a; f. stand, armen omlaag. Dezelfde oefening rechts. De oefening links en rechts herhalen in 4/4 maat. Voorgaande oefeningen (1 en 2) kunnen verzwaard worden door aan het knielen Va draai te verbinden. GROEP VI. Beenplaatsen met gelijktijdig rompbuigen en armoefeningen, met armoefeningen in de romphouding (zesdeelig). Geheel als de vorige groep, doch in de plaats van knielen wordt bij c en d een armbeweging genomen, terwijl de romphouding bewaard blijft. GROEP VII. Schrede- en spreidsprong met romp- en armoefeningen en met armoefeningen in de romphouding (zesdeelig). 1. a. Schredesprong links voorwaarts, de armen zijwaartshoog buigen; b. rompbuiging achterover, de armen zijwaarts strekken; c. de armen buigen tot horizontale buighouding vóór de schouders; d. de armen zijwaarts strekken; e. terug tot stand en houding als bij a;  54 VRIJE OEFENINGEN. IVE EN V« KLASSE H.B.-SCHOOL. f. sluitsprong, de armen omlaag. Dezelfde oefening met schredesprong rechts voorwaarts. Herhalen in 3/4 of 4/4 maat. 2. a. Spreidsprong, de armen zijwaarts heffen; b. rompbuiging links zijwaarts, de armen hoogheffen of hoogbuigen; c. de armen op den rug kruisen; d. de armen als bij b; e. terug tot stand en houding als bij a; f. sluitsprong, de armen omlaag. Dezelfde oefening rechts. Herhalen in 3/4 of 4/4 maat. 3. a. Als a oefening 1; b. met V» draai rechts (op de punten der voeten) rompbuiging voorover, de armen zijwaarts strekken; c. als c oefening 1; d. als d oefening 1; e. terugdraaien tot stand en houding als bij a; f. sluitsprong, armen omlaag. Dezelfde oefening met schredesprong rechts voorwaarts. Herhalen in 3/4 of Vi maat. Opmerking. Ook het rompdraaien in schrede- of spreidstand beoefenen. GROEP VIII (evenwichtsoefeningen 4e en 5e klasse). Halve beenbuiging met beenplaatsen, beenheffen en slingeren, met armoefeningen (zesdeelig). 1. a. Halve beenbuiging rechts, het linkerbeen voorwaarts plaatsen, de armen voorwaarts heffen; b. het rechterbeen strekken, het linkerbeen voorwaarts  VEIJE OEFENINGEN. IVe EN V= KLASSE H.B.-SCHOOL. 55 heffen en de armen omhoog heffen of hoogbuigen (fig. 27); c. het linkerbeen en de armen zijwaarts brengen (het been blijft geheven), fig. 28; d—f. op tegenovergestelde wijze terug tot stand. Dezelfde oefening rechts. De oefening links en rechts herhalen in */« of 3/4 maat. 2. a. Halve beenbuiging rechts, het linkerbeen zijwaarts plaatsen, de armen zijwaarts heffen; b. het rechterbeen strekken, het linkerbeen zijwaarts heffen en de armen omhoog heffen of hoogbuigen c. het linkerbeen en de armen voorwaarts brengen (het been blijft geheven); d—f. op tegenovergestelde wijze terug tot stand. Dezelfde oefening rechts. De oefening links en rechts herhalen in % of 3/4 maat. 3. a. Halve beënbuiging rechts, het linkerbeen achterwaarts plaatsen en de armen voorwaarts-hoog heffen; b. het rechterbeen strekken, het linkerbeen achterwaarts heffen, de armen zijwaarts brengen; c. het linkerbeen voorwaarts slingeren en de armen in horizontale buighouding vóór; d—ƒ. op tegenovergestelde wijze terug tot stand. Dezelfde oefening rechts. De oefening links en rechts herhalen in !/4 of 3/4 maat. GROEP IX (evenwichtsoefeningen 5e klasse). Halve beenbuiging met beenplaatsen, gevolgd door romp- en „zweefstand"oefeningen, verbonden met armoefeningen (vierdeelig). 1. a. Het linkerbeen achterwaarts plaatsen (halve beenbuiging rechts) en de armen voorwaarts-hoog heffen;  56 VRIJE OEFENINGEN. IVE EN Ve KLASSE H.B.-SCHOOL. b. het rechterbeen strekken, het linkerbeen langzaam achterwaarts heffen en den.romp gelijktijdig voorover doen hellen; in den beginne matig en later tot romp en been met het standbeen een hoek van 90 graden vormen (fig. 39). De armen in hetzelfde tempo zijwaarts brengen; c en d. op tegenovergestelde wijze tot stand. Dezelfde oefening rechts. Niet herhalen in de maat. 2. a. Het linkerbeen zijwaarts plaatsen (halve beenbuiging rechts) en de armen zijwaarts-hoog heffen of hoogbuigen ; b. het rechterbeen strekken, het linkerbeen langzaam Fig. 38. Fig. 39. zijwaarts heffen en den romp gelijktijdig rechts zijwaarts doen hellen (zoo ver mogelijk, maar niet rechthoekig met het rechterbeen), de armen langzaam zijwaarts brengen (fig. 38); eend. op tegenovergestelde wijze terug tot stand. Dezelfde oefening naar de andere zijde. Niet herhalen in de maat.  VRIJE OEFENINGEN. IVE EN Ve KLASSE H.B.-SCHOOL. 57 3. a. Het linkerbeen voorwaarts plaatsen (halve beenbuiging rechts) en de armen voorwaarts heffen; b. het rechterbeen strekken, het linkerbeen langzaam achterwaarts heffen en den romp gelijktijdig voorover doen hellen (opmerking zie oefening 1), de armen langzaam zijwaarts brengen; eend. op tegenovergestelde wijze terug tot stand. Dezelfde oefening rechts. Opmerking. In den regel worden voorgaande oefeningen niet in de maat uitgevoerd. Worden zij echter wel in % maat herhaald, dan moeten de onderdeden a en d vlug en de onderdeelen b en c geleidelijk worden uitgevoerd.  STOK(STAAF)OEFENINGEN OP DE PLAATS. Verschillende stok(staaf)houdingen. Fig. 40. Stok loodrecht voor, linkerhand boven. Fig. 41. Stok links hoog. Fig. 42. Stok in den nek. Fig. 43. Stok links laag. Fig. 44. Stok schuin-links voorwaarts hoog. Fig. 45. Stok horizontaal hoog. Fig. 46. Stok schuin-links zijwaarts hoog.  STOK(sTAAF)OEFENINGEN. Ie KLASSE H.B.-SCHOOL. 59 Fig. 44. Fig. 45. Fig. 46. Fig. 47. Stok zij-achterwaarts laag. Fig. 48. Stok schuin-links achter. Fig. 49. Stok links voor ( °nder den arm' ( boven den arm. Fig. 47. Fig. 48. Fig. 49. Ie klasse H.B.-School. le halfjaar. Boenplaatsen met stokoefeningen (tweedeelig). Knieheffen met stokoefeningen (tweedeelig).  60 STOk(sTAAf) OEFENINGEN. Ie KLASSE H.B.-SCHOOL. c. Beenheffen met stokoefeningen (tweedeelig). d. Rompbuigen en -draaien met stokoefeningen (tweedeelig). Zie voor deze leerstof het 5e leerjaar van „De Vrije- en Ordenoefeningen enz. voor de lagere school", lle druk. 2e halfjaar. Verkort overzicht van de oefeningsgroepen. ■ / Groep I. Halve beenbuiging met beenplaatsen en stokje , a \ oefeningen (vierdeelig). ® ë a ) Groep II. Halve beenbuiging met beenplaatsen, knielen g \ en stokoefeningen (vierdeelig). c o f Groep III. Schrede-, spreid- en sluitsprong (tweedeelig) met 3a \ stokoefeningen (vierdeelig). -g « ö ( Groep IV. Halve beenbuiging, romp- en stokoefeningen S , 1 (vierdeelig). "o 6*§ | Groep V. Halve beenbuiging met beenplaatsen, romp- en w n f stokoefeningen (vierdeelig). g , *S ( Groep VI. Halve beenbuiging met beenplaatsen, knie-(hiel) ■ «*S < heffen en stokoefeningen (vierdeelig). S ■ * -2 f Groep VII. Als groep VI, doch beenheffen (vierdeelig). GROEP I. Halve beenbuiging met beenplaatsen en stokoefeningen (vierdeelig). 1. a. Halve beenbuiging rechts, het linkerbeen voorwaarts plaatsen, stok loodrecht vóór met de linkerhand boven (fig. 40); b. het linkerbeen zijwaarts plaatsen (het rechterbeen blijft gebogen), stok schuin-links zijwaarts hoog (fig 46);  STOk(sTAAF)oEFENINGEN. Ie KLASSE H.B.-SCHOOL. 61 c. terug in stand en houding als bij a; d. stand, stok omlaag. Dezelfde oefening rechts. De oefening links en rechts herhalen in % of 3/4 maat. 2. a. Halve beenbuiging rechts, het linkerbeen zijwaarts plaatsen, stok links hoog (fig. 41); b. het linkerbeen voorwaarts plaatsen, stok horizontaal vóór; c. terug in stand en houding als bij a; d. stand, stok omlaag. Dezelfde oefening rechts. Herhalen als voren. 3. a. Halve beenbuiging rechts, het linkerbeen achterwaarts plaatsen, stok in den nek (fig. 42); b. het linkerbeen voorwaarts plaatsen, stok schuinlinks voorwaarts hoog (fig. 44); c. terug in stand en houding als bij a; d. stand, stok omlaag. Dezelfde oefening rechts. Herhalen als voren. GROEP it Halve beenbuiging met beenplaatsen, knielen en stokoefeningen (vierdeelig). 1. a. Het linkerbeen voorwaarts plaatsen, stok loodrecht vóór met de linkerhand boven; b. knielen op het rechterbeen, stok in den nek; c. terug in stand en houding als bij a; d. stand, stok omlaag. Dezelfde oefening rechts. De oefening links en rechts herhalen in % of 4/4 maat.  62 STOK(sTAAF)oEFENINGEN. Ie KLASSE H.B.-SCHOOL. 2. a. Het linkerbeen achterwaarts plaatsen, stok links zij- achterwaarts laag (fig. 47); b. knielen op het linkerbeen, stok horizontaal hoog (fig 45); c. terug in stand en houding als bij a; d. stand, stok omlaag. Dezelfde oefening rechts. De oefening links en rechts herhalen in 3/4 of 4/4 maat. 3. a. Het linkerbeen zijwaarts plaatsen, stok schuin-links zijwaarts hoog; b. met % draai links knielen op het rechterbeen, stok schuin-rechts achter (vergelijk fig. 48); c. terug in stand en houding als bij a; d. stand, stok omlaag. Dezelfde oefening rechts. De oefening links en rechts herhalen in 3/4 of 4/4 maat. Voorgaande oefeningen afwisselen met kwadraatgang. GROEP III. Schrede-, spreid- en sluitsprong (tweedeelig) met stokoefeningen (vierdeelig). 1. a. Schredesprong links voor, stok horizontaal hoog; b. sluitsprong, stok in den nek; c. schredesprong rechts voor, stok als bij a; d. sluitsprong, stok omlaag. Herhalen in 4/4 maat. 2. a. Spreidsprong, stok horizontaal hoog; b. sluitsprong, stok schuin-links achter (fig. 48); c. als a; d. sluitsprong, stok omlaag. Dezelfde oefening met stok schuin-rechts achter. Herhalen in 4/4 maat. Voorgaande oefeningen afwisselen met kwadraatgang.  STOK(sTAAF)oEFENINGEN. IE KLASSE H.B.-SCHOOL. 63 GROEP IV. Halve beenenbuiging romp- en stokoefeningen (vierdeelig). 1. a. Halve beenenbuiging, stok horizontaal hoog; b. de beenen strekken, rompbuiging voorover, stok in den nek; eend.op tegenovergestelde wijze terug tot stand. Herhalen in iji maat. 2. a. Halve beenenbuiging, stok loodrecht voor met de linkerhand boven; b. de beenen strekken, rompbuiging achterover, stok horizontaal hoog; c. halve beenenbuiging, stok loodrecht voor met de rechterhand boven; d. stand, stok omlaag. Herhalen in % maat. 3. a. Halve- beenenbuiging, stok links hoog; b. de beenen strekken, rompbuiging links zijwaarts, stok omzwaaien en rechts hoog; eend.op tegenovergestelde wijze terug tot stand. Dezelfde oefening rechts. Herhalen in *U maat. GROEP V. Halve beenbuiging met beenplaatsen, romp- en stokoefeningen. 1. a. Halve beenbuiging rechts, het linkerbeen voorwaarts plaatsen, stok loodrecht vóór met de linkerhand boven; b. rompbuiging voorover, stok in den nek; c. terug in stand en houding als bij a;  64 STOK(sTAAF)oEFENINGEN. Ie KLASSE H.B.-SCHOOL. d. stand, stok omlaag. Dezelfde oefening rechts. De oef. links en rechts herhalen in 4/4 maat; ook in afwisseling met kwadraatgang, (zie 4e groep der Vrije oef.) 2. a. Halve beenbuiging rechts, het linkerbeen zijwaarts plaatsen, stok schuin-links zijwaarts hoog; b. rompbuiging links zijwaarts, stok omzwaaien en rechts hoog; c. terug in stand en houding als bij o.; d. stand, stok omlaag. Dezelfde oefening rechts. Herhalen en afwisselen als voren. 3. a. Halve beenbuiging rechts, het linkerbeen achterwaarts plaatsen, stok links zij-achterwaarts omlaag; b. rompbuiging achterwaarts, stok voor de schouders of horizontaal hoog; c. terug in stand en houding als bij a.; d. stand, stok omlaag. Dezelfde oefening rechts. Herhalen en afwisselen als voren. GROEP VI. (Evenwichtsoefeningen). Halve beenbuiging met beenplaatsen, knie (hiel) heffen en stokoefeningen (vierdeelig). 1. o. Het linkerbeen voorwaarts plaatsen (halve beenbuiging rechts), stok horizontaal voor; b. het rechterbeen strekken, den linkerhiel achterwaarts heffen, stok in den nek; eend. op tegenovergestelde wijze terug tot stand. Dezelfde oefening rechts. Herhalen in 2/4 maat.  STOk(sTAAf)oEFENINGEN. Ie KLASSE H.B.-SCHOOL. 65 2. a. Het linkerbeen achterwaarts plaatsen (h. b. b. r.), stok links zij-achterwaarts omlaag; b. het rechterbeen strekken, de linkerknie voorwaarts heffen, stok horizontaal hoog; c en d. op tegenovergestelde wijze terug tot stand. Dezelfde oefening rechts. Herhalen in % maat. 3. a. Het linkerbeen zijwaarts plaatsen (h. b. b. r.), stok schuin-links zijwaarts hoog; b. het rechterbeen strekken, de linkerknie voorwaarts heffen, stok loodrecht voor met de linkerhand boven; eend. op tegenovergestelde wijze terug tot stand. Dezelfde oefening rechts. Herhalen in % maat. Opmerking. Deze oefeningen worden moeilijker door de herhaling in % of % maat te doen uitvoeren. GROEP VII (Evenwichtsoefeningen). Halve beenbuiging met beenplaatsen, beenheffen en stokoefeningen (vierdeelig). % a. Het linkerbeen achterwaarts plaatsen (h. b. b. r.), stok schuin-links achter; b. het rechterbeen strekken, het linkerbeen voorwaarts heffen, stok horizontaal voor; eend. op tegenovergestelde wijze terug tot stand. Dezelfde oefening rechts. W'ïfi Herhalen in % maat. 2. a. Het linkerbeen voorwaarts" plaatsen (h. b. b. r), stok schuin-links voorwaarts hoog; b. het linkerbeen achterwaarts heffen, stok in den nek ; v. d. Boom, Vrije en Ordenoefeningen HB.-Sch. M. 5  66 STAAFOEFENINGEN. IIE KLASSE H.B.-SCHOOL. eend. op tegenovergestelde wijze terug tot stand. Dezelfde oefening rechts. Herhalen in % maat. 3. a. Het linkerbeen kruisen voor het rechter, stok rechts hoog; b. het linkerbeen zijwaarts heffen, stok omzwaaien en links hoog; eend. op tegenovergestelde wijze terug tot stand. Dezelfde oefening rechts. Herhalen in % maat. Opmerking. Zie opmerking groep VI. 1 Ie klasse H.B.-School. Verkort overzicht der oefeningsgroepen. a I Groep I. Halve beenbuiging met beenplaatsen, knielen J> a \ met '/» draai en staafoefeningen (vierdeelig). -ga0 ) Groep H. Spreid-, schrede-, kruis- en wisselsprong met » | staafoefeningen (vierdeelig). 13 * / Groep III. Schrede- en spreidsprong met knielen en staaf- jg \ oefeningen (vierdeelig). -§ a . [ Groep IV. Schrede- en spreidsprong met romp- en staaf- ^ " g \ oefeningen (vierdeelig). «« p< o < g S S I Groep V. Halve beenbuiging met beenplaatsen, romp- en oq ' staafoefeningen (zesdeelig). § 13 ( Groep VI. Halve beenbuiging met beenplaatsen, knie (hiel) «w § -3 < heffen en staafoefeningen (zesdeelig). te ° 'I ( Groep VII. Als groep VII, doch beenheffen. ,2 "3 . ( Groep VIII. o. Aanleeren polsdraaien. pj,£ » I b. Polsdraaien met been- en rompoefeningen.  STAAFOEFENINGEN. IÏE KLASSE H.B.-SCHOOL. 67 GROEP I. Halve beenbuiging met beenplaatsen, knielen met Va draai en staafoefeningen (vierdeelig) 1. a. Het linkerbeen voorwaarts plaatsen (h. b. b. r.), staaf links hoog; b. met *ji draai rechts knielen op het linkerbeen, staaf schuin-rechts achter; eend. op tegenovergestelde wijze terug tot stand. Dezelfde oefening rechts. Herhalen in 4j4 maat. 2. a. Het linkerbeen achterwaarts plaatsen (h. b. b. r.), staaf horizontaal hoog; b. met '/z draai links knielen op het rechterbeen, staaf rechts zij-achterwaarts omlaag; eend. op tegenovergestelde wijze terug tot stand. Dezelfde oefening rechts. Herhalen in 4h maat. Opmerking. Oefening 1 af te wisselen met kruisgang links en oefening II met kruisgang rechts. Zie Ordenoefeningen. GROEP II. Schrede-, wissel-, spreid- en kruissprong met staafoefeningen (vierdeelig). 1. a. Schredesprong links voor, staaf horizontaal hoog; b. wissel-schredesprong, staaf in den nek; eend. op tegenovergestelde wijze terug tot stand. Herhalen in % maat. 2. a. Kruissprong links voor, staaf schuin-rechts zijwaarts hoog;  68 STAAFOEFENINGEN. He KLASSE H.B.-SCHOOL. b. spreidsprong, staaf schuin-links achter; eend. op tegenovergestelde wijze terug tot stand. Dezelfde oefening naar de andere zijde. Herhalen in 3/4 maat. 3. a. Schredesprong, staaf schuin-links voorwaarts hoog; b. spreidsprong, staaf in den nek; c en d. op tegenovergestelde wijze terug tot stand. Dezelfde oefening naar de,andere zijde. Herhalen in 3/4 maat. Opmerking. Voorgaande oefeningen afwisselen met kwadraatgang (ook gevarieerd) met den driepas of met den kruisgang met twee driepassen voor- en zes halve gewone passen achterwaarts. Zie Ordenoefeningen. GROEP III. Schrede- en spreidsprong met knielen en staafoefeningen (vierdeelig). 1. a. Schredesprong links vóór, staaf links hoog; b. knielen op het rechterbeen, staaf schuin rechts achter; c. terug in' stand en houding als bij a; d. stand, staaf omlaag. Dezelfde oefening rechts. De oefening links en rechts herhalen in 3/4 of 4/4 maat. 2. a. Spreidsprong, staaf horizontaal hoog; b. met V* draai links knielen, staaf rechts zij-achterwaarts omlaag; c. terug in stand en houding als bij a; d. stand, staaf omlaag. Dezelfde oefening rechts. De oefening links en rechts herhalen in 3/4 of 4/4 maat.  STAAFOEFENINGEN. ITe KLASSE H.B.-SCHOOL. 69 3. a. Schredesprong links vóór, staaf schuin-links voorwaarts hoog; i. met Va draai rechts knielen, staaf schuin-rechts achter; c. terug in stand en houding als bij a; d. stand, staaf omlaag. Dezelfde oefening rechts. De oefening links en rechts herhalen in 3/< of % maat. Opmerking. Voorgaande oefeningen af te wisselen met kwadraat- of kruisgang (zie vorige groep). GROEP IV. Schrede- en spreidsprong met romp- en staafoefeningen (vierdeelig). 1. a. Schredesprong links voor, staaf horizontaal hoog; b. rompbuiging voorover staaf in den nek; c en d. op tegenovergestelde wijze terug tot stand. Dezelfde oefening met schredesprong rechts voor. Herhalen in % maat. 2. a. Spreidsprong, staaf links hoog; b. rompbuiging links zijwaarts, staaf omzwaaien tot rechts hoog; eend. op tegenovergestelde wijze terug tot stand. Dezelfde oefening rechts. Herhalen in 4/4 maat. 3. a. Schredesprong links achter (rechts voor), staaf links zij-achterwaarts omlaag; b. rompbuiging achterover, staaf horizontaal hoog; eend. op tegenovergestelde wijze terug tot stand. Dezelfde oefening rechts. Herhalen in V, maat. Afwisselen als bij vorige* groepen.  70 STAAFOEFENINGEN. HE KLASSE H.B.-SCHOOt. GROEP V. Halve beenbuiging met beenplaatsen, romp- en staafoefeningen (zesdeelig). 1. a. Het linkerbeen voorwaarts plaatsen (h. b. b. r.), staaf links hoog; b. het linkerbeen zijwaarts plaatsen (h. b. b. r.) staaf schuin-links achter; c. rompbuiging links zijwaarts, staaf omzwaaien en rechts hoog; d. terug in stand en houding als bij b; e terug in stand en houding als bij a; f. stand, staaf omlaag. Dezelfde oefening rechts. De oefening links en rechts herhalen in 3/4 of 4/4 maat. 2. a. Het linkerbeen achterwaarts plaatsen (h. b. b. r.), staaf links zij-achterwaarts omlaag; b. het linkerbeen voorwaarts plaatsen (h. b. b. r.), staaf horizontaal omhoog; c. rompbuiging voorover, staaf in den nek. d. terug in stand en houding als bij ö; e. terug in stand en houding als bij «; f. stand, staaf omlaag. Dezelfde oefening rechts. De oefening links en rechts herhalen in 3/4 of iji maat. 3. a. Het 'linkerbeen voorwaarts plaatsen (h. b. b. r.), staaf loodrecht vóór, linkerhand boven; b. het linkerbeen achterwaarts plaatsen (h. b. b. r.), staaf horizontaal hoog; c. rompbuiging achterover, staaf met gebogen armen ■ voor de borst; d. terug in stand en houding als bij b; e. terug in stand en houding als bij a;  STAAFOEFENINGEN. 11e KLASSE H.B.-SCHOOL. 71 f. stand, staaf omlaag. Dezelfde oefening rechts. De oefening links en rechts herhalen in 3/4 of 4/4 maat. Voorgaande oefeningen kunnen ook in afwisseling met den kruisgang worden uitgevoerd. GROEP VI (Evenwichtsoefeningen). Halve beenbuiging met beenplaatsen, knie- (hiel) heflfen en staafoefeningen (zesdeelig). 1. a. Het linkerbeen voorwaarts plaatsen (h. b. b. r.), staaf links voor; b, het linkerbeen achterwaarts plaatsen (h. b. b. r.), staaf horizontaal hoog; c. de linkerknie voorwaarts heffen, het rechterbeen strekken, staaf in den nek; d—f. op tegenovergestelde wijze terug tot stand. Dezelfde oefening rechts. Herhalen in t(i of 3/4 maat. 2. a. Het linkerbeen schuin achter het rechter plaatsen (h. b. b. r.), staaf rechts hoog; b. het linkerbeen zijwaarts plaatsen (h. b. b. r.), staaf omzwaaien en links hoog; c. de linkerknie voorwaarts heffen, het rechterbeen strekken, staaf horizontaal voor; d-f. op tegenovergestelde wijze terug tot stand. Dezelfde oefening rechts. Herhalen in 2/4 of 3/4 maat. 3. a. Het linkerbeen achterwaarts plaatsen (h. b. b. r.), staaf links zij-achterwaarts omlaag; b. het linkerbeen voorwaarts plaatsen (h. b. b. r.), staaf loodrecht voor, linkerhand boven;  72 STAAFOEFENINGEN. JJe KLASSE H.B.-SCHOOL. c. hielheffen achterwaarts, staaf horizontaal hoog; d—f. op tegenovergestelde wijze terug tot stand. Dezelfde oefening rechts. Herhalen in ~L of 3I. maat. GROEP VII (Evenwichtsoefeningen). Halve beenbuiging met beenplaatsen, beenheffen en staafoefeningen (zesdeelig). Zie groep VI. Het knie(biel)heffen wordt vervangen door beenheffen. GROEP VIII. Polsdraaien. a. Voorbereidende oefeningen. Het polsdraaien wordt op de volgende wijze aangeleerd. De leeraar(es) laat de in geopende rijen en gelederen op¬ gestelde leerlingen de oefening zien en doet de onderdeden langzaam voor. Hij (zij) vat daartoe de staaf in ondergreep aan de uiteinden vast, heft op 1 de staaf horizontaal voorwaarts (fig. 50); op 2 wordt de linkerarm gebogen, de rug der band binnenwaarts (naar de borst) gedraaid en  STAAFOEFENINGEN. He KLASSE H.B.-SCHOOL. 73 de elleboog geheven (fig. 51); op 3 wordt de linkerarm, met gedraaiden pols, links zijwaarts gestrekt en> de rechterarm gebogen (fig. 52); op 4 weer in houding 2 terug; op 5 terug tot houding 1 en op 6 de staaf omlaag. Dezelfde oefening wordt vervolgens met den rechterarm voorgedaan. De leerlingen m,ogen nu zonder bevel zich in deze bewegingen oefenen (= vrij oefenen). Zoodra de leeraar(es) bemerkt, dat zij reeds eenige bedrevenheid in de uitvoering verkrijgen, worden de bewegingen op bevel uitgevoerd. Vervolgens wordt de oefening tot vier onderdeelen terug gebracht, bijv.: Staaf in ondergreep. a. de armen en de staaf voorwaarts heffen; b. den linkerpols draaien en den linkerarm zijwaarts strekken; c. terugdraaien in de houding als bij a; d. staaf omlaag. Dezelfde oefening rechts. Opmerking. In plaats van den arm zijwaarts te strekken, kan de arm omhoog, schuin-hoog, voorwaarts en schuin-achterwaarts gestrekt worden. b. Vervólgoefeningen. Hebben de leerlingen in de uitvoering van voorgaande oefeningen eenige vaardigheid verkregen, en ze in maat en tempo leeren uitvoeren, dan late de leerares het polsdraaien in twee onderdeelen uitvoeren. Vooraf echter kunnen aan het polsdraaien in 4 onderdeelen, beenoefeningen verbonden worden. Het polsdraaien, in twee onderdeelen, kan ook weer met beenplaatsen, rompoefeningen enz. gecombineerd worden. Het polsdraaien wordt eerst met den stok aangeleerd en daarna met de staaf beoefend.  74 ',>-V' STAAFOEFENINGEN. IIIe KLASSE H.B.-SCHOOL. Ille klasse H.B.-School. Verkort overzicht der oefeningsgroepen. | Groep I. Halve beenbuiging met beenplaatsen, knielen en s staafoefeningen (zesdeelig). ep Groep II. Schrede-, wissel-, spreid- en kruissprong met § knielen en staafoefeningen (zesdeelig). o Groep III. Polsdraaien in verbinding met beenplaatsen S < (vierdeelig). ^Sjp1 tg j Groep IV. Polsdraaien en verbinding met beenplaatsen si en knielen (vierdeelig). "3 F Groep V. Heele beenenbuiging met staafoefeningen (vierco deelig). \ Groep VI. Uitvallen met staafoefeningen (vierdeelig). » j q I Gróep VII. Schrede-, wissel-, spreid- en kruissprong, romp- 5 p° I en staafoefeningen (zesdeelig). 3 o. Jg ) Groep VIII. Polsdraaien in verbinding met beenplaatsen en co | o f rompoefeningen (Vierdeelig). , g( Groep IX. Knieheffen, beenplaatsen met gelijktijdig rompS »«8 buigen en staafoefeningen (vierdeelig). ^[a-S / Groep X. Als groep IX, doch beenheffen. GROEP I. Halve beenbuiging met beenplaatsen, knielen en staafoefeningen (zesdeelig.) 1. a. Het linkerbeen achterwaarts plaatsen (h. b. b. r.), staaf horizontaal hoog; b. het linkerbeen voorwaarts plaatsen (h. b. b. r.), staaf loodrecht voor met de linkerhand boven; c. knielen op het rechterbeen, staaf schuin-links achter; d—f. op tegenovergestelde wijze terug tot stand. Dezelfde oefening rechts. Herhalen in 3/4 of 4/< maat. "5 * n eJ S, SIS  STAAFOEFENINGEN. IHe KLASSE H.B.-SCHOOL. 75 2. a. Het linkerbeen kruisen voor het rechter, staaf schuin- rechts zijwaarts hoog; b. het linkerbeen zijwaarts plaatsen (h. b. b. r.), staaf omzwaaien tot links hoog; c. met 74 draai links knielen op het rechterbeen, staaf rechts zij-achterwaarts laag; d—f. op tegenovergestelde wijze terug tot stand. Dezelfde oefening rechts. Herhalen in % of % maat. 3. a. Het linkerbeen voorwaarts plaatsen (h. b. b. r.), staaf horizontaal hoog; b. het linkerbeen achterwaarts plaatsen (h. b. b. r.), staaf links zij-achterwaarts laag; c met 7* draai links knielen op het rechterbeen, staaf in den nek; d—f. op tegenovergestelde wijze terug tot stand. Dezelfde oefening rechts. Herhalen in % of 7< maat. Voorgaande oefeningen afwisselen met kruisgang of variatiën op den kruisgang. Zie Ordenoefeningen. GROEP II. Schrede-, wissel-, spreid- en kruissprong, knielen en staafoefeningen (zesdeelig). 1. a. Schredesprong links voor, staaf horizontaal hoog; b. wissel-schredesprong, staaf schuin-links achter; c. knielen op het linkerbeen, staaf links zij-achterwaarts laag; d—f. op tegenovergestelde wijze terug tot stand. Dezelfde oefening naar de andere zijde. Herhalen in 74 maat.  76 STAAFOEFENINÖEN. IIIe KLASSE H.B.-SCHOOL. 2. a. Kruissprong links voor, staaf in den nek; b. spreidsprong, staaf loodrecht voor met de linkerhand boven; c. met '/< draai links knielen op het rechterbeen, staaf schuin-links achter; d—f. op tegenovergestelde wijze terug tot stand. Dezelfde oefening rechts. Herhalen in 4jt maat. 3. a. Spreidsprong, staaf horizontaal hoog; b. schredesprong links voor, staaf links voor; c. met 7* draai rechts knielen op het linkerbeen, staaf schuin-links achter; d—f. op tegenovergestelde wijze terug tot stand. Dezelfde oefening rechts. Herhalen in 7* maat. Voorgaande oefeningen afwisselen met kruisgang. GROEP III. Polsdraaien in verbinding met beenplaatsen (vierdeelig). De staaf in ondergreep vast. 1. a. De staaf voorwaarts heffen en het linkerbeen voor¬ waarts plaatsen (h. b. b. r.); b. links polsdraaien, staaf horizontaal zijwaarts en het linkerbeen zijwaarts plaatsen (h. b. b. r.); c. terug in stand en houding als bij a; d. stand, staaf omlaag. Dezelfde oefening rechts. De oefening herhalen 7» of 7» maat. 2. a. Als a oefening 1. b. links polsdraaien, staaf schuin-links achter en het linkerbeen achterwaarts plaatsen (h. b. b. r.);  STAAFOEFENINGEN. IIIe KLASSE H.B.-SCHOOL. 77 c terug in stand en houding als bij a; d. stand, staaf omlaag. Dezelfde oefening rechts. Herhalen als oefening 1. 3. a. Het linkerbeen achterwaarts plaatsen (h. b. b. r.), links polsdraaien, staaf links zij-achterwaarts; b. het linkerbeen voorwaarts plaatsen (h.b.b.r.), linkerpols terug draaien, staaf schuin-rechts hoog met rechts polsdraaien; c. terug in stand" en houding als bij a; d. stand, staaf omlaag. Dezelfde oefening rechts. Herhalen in 3/4 maat. Opmerking. Voorgaande oefeningen zijn slechts enkele voorbeelden en kunnen uitgebreid worden. GROEP IV. Polsdraaien met beenplaatsen en knielen (vierdeelig). Staaf in ondergreep vast. 1. a. Het linkerbeen voorwaarts plaatsen (h. b. b. r.), pols¬ draaien links, staaf schuin-links zijwaarts hoog b. knielen op het rechterbeen, linkerpols terugdraaien en polsdraaien rechts, staaf schuin-rechts zijwaarts hoog; c. terug in stand en houding als bij a. d. Stand, staaf omlaag. Dezelfde oefening rechts. De oefening links en rechts herhalen in 4/4 of 3/4 maat. 2. a. Het linkerbeen achterwaarts plaatsen (h. b. b. r.), pols¬ draaien links, staaf links zij-achterwaarts omlaag; b. knielen op het linkerbeen, linkerpols terugdraaien en polsdraaien rechts, staaf schuin-rechts zijwaarts hoog;  78 STAAFOEFENINGEN. IIIe KLASSE H.B.-SCHOOL. c. terug in stand en houding als bij a d. stand, staaf omlaag. Dezelfde oefening rechts. De oefening links en rechts herhalen in 4/4 of 3/4 maat. 3. a. Het linkerbeen zijwaarts plaatsen (h. b. b. r.), polsdraaien links; staaf horizontaal links zijwaarts; b. met V* draai links knielen, polsdraaien links terug en rechts heen, staaf schuin-rechts zijwaarts hoog; c. terug in stand en houding als bij a'; d. stand, staaf omlaag. Dezelfde oefening rechts. De oefening herhalen in 4/4 of 3/4 maat. Voorgaande oefeningen kunnen worden uitgebreid door 'lz draai aan het knielen te verbinden. Zij kunnen 'ook worden afgewisseld door kruisgang. GROEP V. Heele beenenbuiging met staafoefeningen (vierdeelig.) 1. a. Heele beenenbuiging, staaf loodrecht voor met de linkerhand boven, rechterpunt van de staaf op den grond; b. de beenen strekken tot stand, staaf horizontaal hoog; c en d. op tegenovergestelde wijze terug tot stand. Dezelfde oefening met de staafoefening rechts. Herhalen in 4/4 maat. 2 en 3. Als oefening 1, doch andere staafoefeningen. GROEP VI. Uitvallen met staafoefeningen (vierdeelig). 1. a. Uitval schuin-links voorwaarts, staaf links hoog; b. staaf rechts zij-achterwaarts laag;  STAAFOEFENINGEN. IIIe KLASSE H.B.-SCHOOL. 79 c. staaf als bij a; d. stand, staaf omlaag. Dezelfde oefening rechts. Herhalen in % of 74 maat. 2. a. Uitval links zijwaarts, staaf schuin-rechts zijwaarts hoog; b. staaf schuin-links achter; c. staaf als bij a; d. stand, staaf omlaag. Dezelfde oefening rechts. Herhalen in % of 7* maat. 3. a. Kxuis-uitval links, staaf links zij-achterwaarts laag; b. staaf schuin-rechts zijwaarts hoog; - c staaf als bij a; d. stand, staaf omlaag. Dezelfde oefening rechts. Herhalen in % of *U maat. O p m e r k i n g. Voor de wijze van uitvoering van den uitval en de heele beenenbuiging (vorige groep) zie men groep III en IV van de vrije oefeningen der He klasse. GROEP VII. Schrede-, wissel-, spreid- en kruissprong, rompen staafoefeningen (zesdeelig). 1. a. Schredesprong links voor, staaf loodrecht voor, linkerhand boven; b. wissel-schredesprong, staaf links zij-achterwaarts laag; c. rompbuiging achterover, staaf horizontaal hoog; d—f. op tegenovergestelde wijze terug tot stand. Dezelfde oefening rechts. Herhalen in % maat.  80 STAAFOEFENINGEN. IHe KLASSE H.B.-SCHOOL. 2. a. Kruissprong links voor, staaf horizontaal hoog; b. spreidsprong, staaf omlaag omzwaaien en links hoog; c. rompbuigen links 'zijwaarts, staaf omzwaaien en rechts hoog; d—f. op tegenovergestelde wijze terug tot stand. Dezelfde oefening rechts. Herhalen in 4/4 maat. 3. a. Spreidsprong, staaf loodrecht voor, linkerhand boven; b. kruissprong links voor, staaf horizontaal hoog; c. met V» draai rechts op de punten der voeten tot sluitstand en rompbuiging voorover, staaf in den nek; d—f. op tegenovergestelde wijze terug tot stand. Dezelfde oefening rechts. Herhalen in iji maat. Opmerking. Voorgaande oefeningen afwisselen met kruisgang of met variatiën op den kruisgang. GROEP VIII. Polsdraaien in verbinding met beenplaatsen en rompoefeningen (vierdeelig). Staaf in ondergroep vast. Het beenplaatsen geschiedt met halve beenbuiging van het andere been. ï. a. Het linkerbeen zijwaarts plaatsen, polsdraaien links, staaf horizontaal links zijwaarts; b. rompbuiging links zijwaarts, linkerpols terugdraaien, gevolgd door polsdraaien rechts, staaf rechts hoog; c. terug in stand en houding als bij a; d. stand, staaf omlaag. Dezelfde oefening rechts. De oefening herhalen in % maat, gevolgd door kruisgang links.  STAAFOEFENINGEN. IIIe KLASSE H.B.-SCHOOL. 2. a. Het linkerbeen voorwaarts plaatsen, polsdraaien links, staaf horizontaal links voor (boven den arm); b. rompbuiging voorover, linkerpols terugdraaien, staaf in 'den nek; |ig§p£ c. terug in stand en houding als bij a; d. stand, staaf omlaag. Dezelfde oefening rechts. De oefening herhalen in % maat, gevolgd door kruisgang rechts. 3. a. Het linkerbeen achterwaarts plaatsen, polsdraaien links, staaf links zij-achterwaarts laag; b. rompbuiging achterwaarts, linkerpols terugdraaien, staaf horizontaal hoog; c terug in stand en houding als bij o; d. stand, staaf omlaag. Dezelfde oefening rechts. De oefening herhalen in % maat, gevolgd door kruisgang links van het le en 3e gelid en kruisgang rechts van het 2e en 4e gelid. GROEP IX (Evenwichtsoefeningen). Knieheffen, beenplaatsen met gelijktijdig romp-" buigen en staafoefeningen (vierdeelig). Het beenplaatsen geschiedt met halve beenbuiging van het andere been. 1. a. Linkerknie voorwaarts heffen, staaf links hoog; b. het linkerbeen strekken en voorwaarts plaatsen met gelijktijdig j-ompbuiging voorover, staaf in den nek; eend. op tegenovergestelde wijze terug tot stand. Dezelfde oefening rechts. Herhalen in % of 74 maat. Afwisselen met kruisgang links. v. d. Boom, Vrije en Ordenoefeningen S.B.-Sch. M.  82 STAAFOEFENINGEN. 111* KLASSE H.B.-SCHOOL. 2. a. Linkerknie voorwaarts heffen, staaf loodrecht voor met de linkerhand boven; b. het linkerbeen strekkea en achterwaarts plaatsen met gelijktijdig rompbuiging achterover, staaf horizontaal hoog; c en d. op tegenovergestelde wijze terug tot stand. Dezelfde oefening rechts. Herhalen in 3/i of 4/4 maat. Afwisselen met kruisgang rechts. 3si.«t*»Jl 3. a. Linkerknie voorwaarts heffen, staaf schuin-links zij¬ waarts hoog; b. het linkerbeen strekken en zijwaarts plaatsen met gelijktijdig rompbuiging links zijwaarts, staaf door omlaag omzwaaien tot rechts hoog; c en d. op tegenovergestelde wijze terug tot stand. Herhalen in 3/4 of 4/4 maat door het le en 3e gelid, terwijl -het 2e en 4e gelid den kruisgang uitvoert en omgekeerd. GROEP X (Evenwichtsoefeningen). Beenheffen, beenplaatsen met gelijktijdig rompbuigen en staafoefeningen (vierdeelig). 1. Als oefening 1, groep IX, doch beenheffen voorwaarts. 2. Als oefening 2, groep IX, doch beenheffen achterwaarts. 3. Als oefening 3, groep IX, doch beenheffen zijwaarts. Herhaling en afwisseling als bij groep IX. Opmerking. Groep IX en X kunnen ook met polsdraaien verbonden worden.  STAAFOEFENINGEN. IVe EN Ve KLASSE H.B.-SCHOOL. 83 IVe en Ve klasse H.B.-School. Verkort overzicht der oefeningsgroepen. g / Groep I. Polsdraaien met beenplaatsen en knielen J£ § I (zesdeelig). g J> 1 Groep II. Heele beenenbuiging, gevolgd door beenplaat- ) sen' verbonden met polsdraaien (vierdeelig). Jg / Groep III. Beenplaatsen, gevolgd door uitvallen, verbonden m \ - met polsdraaien (vierdeelig). ^ / Groep IV. Polsdraaien met beenplaatsen en rompoefenin- g gen (zesdeelig). * I Groep V. Beenplaatsen met gelijktijdige rompbeweging ? g' I en staafoefeningen (vierdeelig) 4e klasse. ó.| 1 Groep VI. Beenplaatsen met gelijktijdige rompbeweging, 2 'g \ gevolgd door beenplaatsen met gelijktijdig knie- "S g i len> verbonden met staafoefeningen (vierdeelig) ^ I 5e klasse. «| f Groep VII. Polsdraaien met beenplaatsen, gevolgd door m' ; rompoefeningen en knielen met gelijktijdig beenplaatsen (zesdeelig) 5e klasse. Hij GroeP VIIL Beenplaatsen, beenheffen en slingeren met af| ) staafoefeningen (zesdeelig). | g| ) Groep IX. Beenplaatsen, gevolgd door romp- en zweef- w % o ( standoefeningen (vierdeelig) 5e klasse. GROEP I. Polsdraaien met beenplaatsen en knielen (zesdeelig). Het beenplaatsen geschiedt met halve beenbuiging van het andere been. Staaf in ondergreep. | a. Het linkerbeen achterwaarts plaatsen, staaf horizontaal hoog;  84 STAAFOEFENINGEN. IVe EN Ve KLASSE H.B.-SCHOOL. b. het linkerbeen voorwaarts plaatsen, polsdraaien links, staaf links hoog; c. knielen, polsdraaien links terug, gevolgd door polsdraaien rechts, staaf rechts zij-achterwaarts omlaag; d. terug in stand en houding als bij b; e. terug in stand en houding als bij a; f. stand, staaf omlaag. Dezelfde oefening rechts. De oefening links en rechts herhalen in iji maat. 2. a. Het linkerbeen voorwaarts plaatsen, polsdraaien links, staaf links hoog; b. het linkerbeen achterwaarts plaatsen, polsdraaien links terug, staaf horizontaal hoog; c. knielen, polsdraaien links, staaf schuin-links achter; d. terug in stand en houding als bij b; e. terug in stand en houding als bij a; f. stand, staaf omlaag. Dezelfde oefening rechts. De oefening herhalen in *U maat. 3, a. Het linkerbeen schuin achter het rechterbeen plaatsen, polsdraaien rechts, staaf horizontaal rechts zijwaarts; b. het linkerbeen zijwaarts plaatsen, polsdraaien rechts terug, gevolgd door polsdraaien links, staaf schuinlinks zijwaarts hoog; c. Met V4 draai links knielen, polsdraaien links terug, gevolgd door polsdraaien rechts, staaf schuin-rechts zijwaarts hoog; d. terug in stand en houding als bij b; e. terug in stand en houding als bij a; ƒ*. stand, staaf omlaag. Dezelfde oefening rechts. De oefening herhalen in 4/< maat.  STAAFOEFENINGEN. IVe EN V* KLASSE H.B.-SCHOOL. 85 GROEP II. Heele beenenbuiging, gevolgd door beenplaatsen, verbonden met polsdraaien (vierdeelig). Het beenplaatsen geschiedt met halve beenbuiging van het andere been. Staaf in ondergreep vast. 1. a. Heele beenenbuiging, staaf horizontaal voor ; b. de beenen strekken en het linkerbeen zijwaarts plaatsen, polsdraaien links en de staaf horizontaal zijwaarts; eend. op tegenovergestelde wijze terug tot stand. Dezelfde oefening rechts. Herhalen in *U maat. 2. a. Heele beenenbuiging, polsdraaien rechts en de staaf loodrecht voor met de linkerhand boven; b. de beenen strekken en het linkerbeen achterwaarts plaatsen, wisselend polsdraaien, staaf links zij-achterwaarts laag; eend. op tegenovergestelde wijze terug tot stand. Dezelfde oefening rechts. Herhalen- in 4/4 maat. Uitbreiden door beenplaatsen voorwaarts, schuinachter enz. en door variatie in de staafoefeningen. GROEP III. Beenplaatsen, gevolgd door uitvallen, verbonden met polsdraaien (vierdeelig). Het beenplaatsen geschiedt met halve beenbuiging van het andere been.  86 STAAFOEFENINGEN. IVE EN Ve KLASSE H.B.-SCHOOL. Staaf in ondergreep vast. 1. a. Het linkerbeen voorwaarts plaatsen, polsdraaien links en de staaf schuin-links voorwaarts hoog; b. het linkerbeen heffen en uitval schuin voorwaarts, wisselend polsdraaien en de staaf rechts zij-achterwaarts omlaag; c en d. op tegenovergestelde wijze terug tot stand. Dezelfde, oefening rechts. Herbalen in 3/4 of 4/4 maat. 2. a. Het linkerbeen schuin achter het rechter plaatsen, polsdraaien rechts en de staaf schuin-rechts zijwaarts hoog; b. uitval links zijwaarts, wisselend polsdraaien en de staaf links zijwaarts; c en d. op tegenovergestelde wijze terug tot stand. Dezelfde oefening rechts. Herhalen in 3/4 of 4/4 maat. 3. a. Het linkerbeen zijwaarts plaatsen, polsdraaien links, staaf horizontaal zijwaarts; b. kruis-uitval links, wisselend polsdraaien en de staaf schuin-rechts zijwaarts hoog; c en d. op tegenovergestelde wijze terug tot stand. Dezelfde oefening rechts. Herhalen in 3/4 of 4/4 maat. GROEP IV. Polsdraaien met beenplaatsen en rompoefeningen (zesdeelig). Het beenplaatsen geschiedt met halve beenbuiging van het andere been. Staaf in ondergreep. 1. a. Het linkerbeen schuin achter het rechterbeen plaatsen,  STAAFOEFENINGEN. IVe EN Ve KLASSE H.B.-SCHOOL. 87 polsdraaien rechts, de staaf schuin-rechts zijwaarts hoog; b. het linkerbeen zijwaarts plaatsen, wisselend polsdraaien (rechts terug en links heen), de staaf horizontaal links zijwaarts; c. rompbuiging links zijwaarts, de staaf rechts hoog; d—f. op tegenovergestelde wijze terug tot stand. Dezelfde oefening rechts. Herhalen in 3/4 of 4/4 maat. 2. a. Het linkerbeen voorwaarts plaatsen, de staaf schuin- links voorwaarts hoog met polsdraaien links; b. het linkerbeen achterwaarts plaatsen, pols terugdraaien, staaf in den nek; c. rompbuiging achterover, staaf voorwaarts omlaag; d—f. op tegenovergestelde wijze terug tot stand. Dezelfde oefening rechts. Herhalen in 3/4 of 4/4 maat. 3. a. Het linkerbeen zijwaarts plaatsen, polsdraaien links, staaf horizontaal links zijwaarts; b. het linkerbeen voorwaarts plaatsen, wisselend polsdraaien, staaf links hoog; c. polsdraaien rechts terug, rompbuiging voorover, staaf in den nek; d—f. op tegenovergestelde wijze terug tot stand. Dezelfde oefening rechts. Herhalen in 3/4 of 4/4 maat. GROEP V (4° klasse). Beenplaatsen met gelijktijdige rompbeweging en staafoefeningen (vierdeelig). Het beenplaatsen geschiedt met halve beenbuiging van het andere been.  88 STAAFOEFENINGEN. IVe EN Ve KLASSE H.B.-SCHOOL. 1. a. Het linkerbeen voorwaarts plaatsen, rompbuiging voorover, staaf in den nek; b. het linkerbeen achterwaarts plaatsen, rompstrekken en achterover buigen, staaf horizontaal omhoog; c. terug in stand en houding als bij a; d. stand, staaf omlaag. Dezelfde oefening rechts. Herhalen in % maat. 2. a. Het linkerbeen zijwaarts plaatsen, rompbuiging links zijwaarts, staaf rechts hoog; b. het linkerbeen kruisen voor het rechterbeen, rompstrekken en rechts zijwaarts buigen, staaf omzwaaien en links hoog; c. terug in stand en houding als bij a; d. stand, staaf omlaag. Dezelfde oefening rechts. ' Herhalen in % maat. Opmerking. Deze oefeningen uit te breiden door het beenplaatsen en de rompbuiging van voor- naar zijwaarts of van zijwaarts naar achterwaarts enz. uit te voeren en door' rompdraaien. GROEP VI (5e klasse). Beenplaatsen met gelijktijdige rompbeweging, gevolgd door beenplaatsen met gelijktijdig knielen, verbonden met staafoefeningen (vierdeelig). Het beenplaatsen geschiedt zooveel mogelijk met halve beenbuiging van het andere been. 1. a. als a 1 der vorige groep; b. rompstrekken, het linkerbeen achterwaarts plaatsen en knielen, staaf links zij-achterwaarts laag;  STAAFOEFENINGEN. IVe EN Ve KLASSE H.B.-SCHOOL. 89 c. terug in stand en houding als bij a; d. stand, staaf omlaag. • Dezelfde oefening rechts. Herhalen in 4/4 maat. 2. a. als a 2 der vorige groep; b. rompstrekken en met V4 draai links, het linkerbeen achterwaarts plaatsen en knielen, staaf omzwaaien en links hoog; c. terug in stand en houding als bij a; d. stand, staaf omlaag. Dezelfde oefening rechts. Herhalen in 4/4 maat. 3. a. Het linkerbeen achterwaarts plaatsen, rompbuiging achterover, staaf horizontaal hoog; b. rompstrekken, het linkerbeen voorwaarts plaatsen en knielen, staaf links zij-achterwaarts laag; c. terug in stand en houding als bij a; d. stand, staaf omlaag. Dezelfde oefening rechts. Herhalen in ili maat. GROEP VII (5° klasse). Polsdraaien met beenplaatsen, gevolgd door rompoefeningen en knielen met gelijktijdig beenplaatsen (zesdeelig). Het beenplaatsen geschiedt met halve beenbuiging van het andere been. Staaf in ondergreep. 1. a. Het linkerbeen zijwaarts plaatsen, polsdraaien links, staaf links zijwaarts; b. het linkerbeen voorwaarts plaatsen, rompbuiging voorover, wisselend polsdraaien, staaf rechts zijwaarts;  90 STAAFOEFENINGEN. IVe EN Ve KLASSE H.B.-SCHOOL. c. rompstrekken, het linkerbeen achterwaarts plaatsen en knielen, wisselend polsdraaien, staaf links zijachterwaarts laag; d—f. op tegenovergestelde wijze terug tot stand. Dezelfde oefening rechts. Herhalen in ijl maat. 2. a. Het linkerbeen voorwaarts plaatsen, polsdraaien links, staaf schuin-links voorwaarts hoog; b. het linkerbeen zijwaarts plaatsen, rompbuiging links zijwaarts, wisselend polsdraaien, staaf rechts hoog; c. rompstrekken en met lU draai links het linkerbeen achterwaarts plaatsen en knielen, wisselend polsdraaien, staaf links zij-achterwaarts laag; d—f. op tegenovergestelde wijze terug tot stand. Dezelfde oefening rechts. Herhalen in 4/* maat. 3. a. Het linkerbeen voorwaarts plaatsen, polsdraaien links, staaf loodrecht voor met de rechterhand boven; b. het linkerbeen achterwaarts plaatsen, rompbuiging achterover, polsdraaien links terug, staaf horizontaal hoog; c. rompstrekken, het linkerbeen voorwaarts plaatsen en knielen, polsdraaien rechts, staaf rechts zijachterwaarts laag; d—f. op tegenovergestelde wijze terug 'tot stand. Dezelfde oefening rechts. Herhalen in maat. Opmerking. A. Deze laatste oefeningsgroep is een combinatie van de groepen IV, V en VI; slechts voor zeer geoefende klassen of voor dames-vereenigingen geschikt. B. Alle voorgaande oefeningsgroepen kunnen in afwisse-  STAAFOEFENINGEN. IVe EN Ve KLASSE H.B.-SCHOOL. 91 ling met den kruisgang of met variatiën op den kruisgang worden uitgevoerd. GROEP VIII (Evenwichtsoefeningen) 4e en 5e klasse. Beenplaatsen, beenheffen en slingeren met staafoefeningen (zesdeelig). Het beenplaatsen geschiedt met halve beenbuiging van het andere been. 1. o. Het linkerbeen voorwaarts plaatsen, staaf loodrecht voor, linkerhand boven; b. het rechterbeen strekken, het linkerbeen voorwaarts heffen, staaf horizontaal hoog; c. het linkerbeen zijwaarts brengen (geheven), staaf horizontaal rechts zijwaarts; d—f. op tegenovergestelde wijze terug tot stand. Dezelfde oefening rechts. Herhalen in % of 3U maat. 2. fa. Het linkerbeen zijwaarts plaatsen, staaf links hoog; b. het rechterbeen strekken, het linkerbeen zijwaarts heffen, staaf omzwaaien en rechts hoog; c. het linkerbeen voorwaarts brengen (geheven), staaf in den nek; d—f. op tegenovergestelde wijze terug tot stand. Dezelfde oefening rechts. Herhalen in % of % maat. 3. a. Het linkerbeen achterwaarts plaatsen, staaf links zij-achterwaarts laag; b. het rechterbeen strekken, het linkerbeen achterwaarts heffen, staaf horizontaal hoog; c. het linkerbeen voorwaarts slingerehs/geheven), staaf loodrecht voor met de linkerhand boven;  92 STAAFOEFENINGEN. IVE EN Ve KLASSE H.B.-SCHOOL. d—f. op tegenovergestelde wijze terug tot stand. Dezelfde oefening rechts. Herhalen in ~U of 3/4 maat. GROEP IX (Evenwichtsoefeningen) 5e klasse. Beenplaatsen, gevolgd door romp- en zweefstandoefeningen, verbonden met staafoefeningen (vierdeelig). Het beenplaatsen geschiedt met halve beenbuiging van het andere been. 1. a. Het linkerbeen achterwaarts plaatsen, .staaf in den nek; b. het rechterbeen strekken, het linkerbeen langzaam achterwaarts heffen en den romp gelijktijdig voorover doen hellen (zie opmerking bij de overeenkomstige vrije oefening), de staaf in hetzelfde tempo omhoog brengen (de armen langs de ooren); c en d. op tegenovergestelde wijze terug tot stand. Dezelfde oefening rechts. Niet herhalen in de maat. 2. a. Het linkerbeen zijwaarts plaatsen, staaf rechts hoog; b. het rechterbeen strekken, het linkerbeen langzaam ' zijwaarts heffen (tot een hoek van 60 graden met het standbeen) en den romp gelijktijdig rechts zijwaarts doen hellen, de staaf langzaam links hoog brengen; c en d. op tegenovergestelde wijze terug tot stand. Dezelfde oefening rechts. Niet herhalen in de maat. 3. a. Het linkerbeen voorwaarts plaatsen, staaf loodrecht voor, linkerhand boven; b. het rechterbeen strekken, het linkerbeen langzaam achterwaarts heffen en den romp gelijktijdig voorover  STAAFOEFENINGEN. IVe EN ve KLASSE H.B.-SCHOOL. 93 doen hellen (zie oefening 1), de staaf langzaam in den nek brengen. c en d. op tegenovergestelde wijze terug tot stand. Dezelfde oefenipg rechts. Niet herhalen in de maat. Opmerking. In den regel worden voorgaande oefeningen niet in de maat herhaald. Wil de leeraar(es) ze wel in 4ji maat laten herhalen, dan moeten de onderdeelen a en d vlug en b en c geleidelijk worden uitgevoerd.  HALTEROEFENINGEN. Zwaarte der halters 1 K.G. 1e klasse H.B.-School. Verkort overzicht der oefeningsgroepen. Groep I. Armen strekken en buigen. Groep II. Armen strekken en buigen, verbonden met beenplaatsen. Groep III. Armen strekken en buigen, verbonden met rompoefeningen. Groep IV. Armen strekken en buigen, verbonden met sprongen. GROEP I. (Voorbereidende oefeningen). Armen strekken en buigen. Stand met de armen gebogen voor de schouders. 1. In langzaam marschtempo de armen viermaal voorwaarts strekken en. buigen == 8 tellen. 2. Als 1, maar de armen zijwaarts strekken en buigen. 3. Als 1, maar de armen achterwaarts strekken en buigen. 4. Als 1, maar de armen omhoog strekken en buigen. 5. Als 1, maar de armen omlaag strekken en 'buigen. Opmerking. Voorgaande oefeningen in regelmatige afwisseling doen -uitvoeren, zooals: viermaal de armen omhoog strekken en buigen, gevolgd door viermaal omlaag strekken en buigen, enz.  HALTEROEFENINGEN. IE KLASSE H.B.-SCHOOL. 95 i GROEP II. Armen strekken en buigen, verbonden met beenplaatsen (vierdeelig). Stand, armen gebogen voor de schouders. Het beenplaatsen geschiedt met halve beenbuiging van het andere been. 1. a. Het linkerbeen voorwaarts plaatsen en tweemaal de armen voorwaarts strekken en buigen; b. het linkerbeen zijwaarts plaatsen en tweemaal de armen zijwaarts strekken en buigen; c. als a; d. stand en de armen tweemaal omlaag strekken en buigen. Dezelfde oefening rechts. 2. a. Het linkerbeen zijwaarts plaatsen en tweemaal de armen zijwaarts strekken en buigen; b. het linkerbeen kruisen voor het rechter (het rechterbeen strekken) en tweemaal de armen omhoog strekken en buigen; c. als a; d. stand en de armen tweemaal omlaag strekken en buigen. Dezelfde oefening rechts. GROEP III. Armen strekken en buigen, verbonden met rompoefeningen (vierdeelig).- Stand, armen gebogen voor de schouders. h «• Rompbuiging voorover en de armen tweemaal omlaag strekken en buigen;  96 HALTEROEFENINGEN. IE KLASSE H.B.-SCHOOL. b. rompstrekking en de armen tweemaal voorwaarts strekken en buigen; c. rompbuiging achterover en de armen tweemaal zijwaarts strekken en buigen; d. rompstrekking en de armen tweemaal omlaag strekken en buigen. 2. a. Rompdraaien links en de armen tweemaal zijwaarts strekken en buigen; b. romp terugdraaien en de armen tweemaal achterwaarts strekken en buigen; c. als a, maar rechts draaien; d. als b. 3. Als oefening 1 of 2, doch rompbuiging links en rechts zijwaarts. Voorgaande oefeningen ook afwisselen met kwadraatgang met vier passen op elke Vzijde. GROEP IV. Armen heffen, buigen en strekken, verbonden met spreid-, schrede- en sluitsprongen (driedeelig). Stand, armen omlaag. 1. a. Spreidsprong, de armen zijwaarts heffen = 4 tellen; b. tweemaal de armen buigen en zijwaarts strekken = 4 tellen; c. sluitsprong, de armen omlaag = 4 tellen. 2. a. Schredesprong links voor, de armen voorwaarts-hoog heffen = 4 tellen; b. tweemaal de armen buigen en omhoog strekken = 4 tellen; c. sluitsprong, de armen voorwaarts omlaag = 4 tellen; Dezelfde oefening met schredesprong rechts.  HALTEROEFENINGEN. 11* KLASSE H.B.-SCHOOL. 97 3. a. Kruissprong links voor, de armen voorwaarts heffen; b. tweemaal de armen buigen en voorwaarts strekken; c. sluitsprong, de armen omlaag. Dezelfde oefening met kruissprong rechts voor. Opmerking. Vele der reeds beoefende vrije oefeningen kunnen met „halteren" verbonden worden. Ile klasse H.B.-School. Verkort overzicht der oefeningsgroepen. Groep I. Armen strekken en buigen met beenplaatsen en knielen (vierdeelig). Groep II. Armen heffen en brengen, gevolgd door beenplaatsen en rompoefeningen (vierdeelig). Groep DL Armen heffen, buigen en strekken, verbonden met sprongen en rompoefeningen. GROEP I. Armen strekken en buigen men beenplaatsen en knielen (vierdeelig). Stand, armen gebogen voor de schouders. Het beenplaatsen geschiedt met halve beenbuiging van het andere been. 1. a. Het linkerbeen voorwaarts plaatsen en de armen tweemaal voorwaarts strekken en buigen =Ü 4 tellen; b. knielen op het rechterbeen en de armen tweemaal zijwaarts strekken en buigen = i tellen; c. terug tot stand en beweging als bij a; v. d. Boom, Vrije en Ordenoefeningen B.S. Sch. M. 7  98 HALTEROEFENINGEN. He KLASSE H.B.-SCHOOL. d. stand, armen tweemaal omlaag strekken en buigen = 4 tellen. Dezelfde oefening rechts. De oefening afwisselen met kwadraatgang met vier passen van en vier op de plaats op elke zijde. 2. a. Het linkerbeen zijwaarts plaatsen en de armen tweemaal zijwaarts strekken en buigen = 4 tellen; b. met V* draai links knielen en tweemaal de armen omhoog strekken en buigen = 4 tellen; c. stand en beweging als bij a = 4 tellen; d. stand en de armen tweemaal omlaag strekken en buigen = 4 tellen. Dezelfde oefening rechts. Afwisselen als bij oefening 1. 3. a. Het linkerbeen achterwaarts plaatsen en tweemaal den rechterarm schuin-voorwaarts en den linkerarm schuin-achterwaarts strekken en buigen = 4 tellen; b. met V» draai links knielen en tweemaal de armen zijwaarts strekken en buigen =ss 4 tellen; c. stand en beweging als bij a = 4 tellen; d. stand en de armen tweemaal omlaag strekken en buigen. Dezelfde oefening rechts. Afwisselen als bij oefening 1. Opmerking. De oefeningen kunnen ook zóó uitgevoerd worden, dat bij d de stand wordt hernomen en de armen vier tellen in de gebogen houding verblijven. Hierdoor wordt de inspanning verminderd.  HALTEROEFENINGEN. tte KLASSE H.B.-SCHOOL. 99 GROEP II. Armen heffen en brengen, gevolgd door beenplaatst en rompoefeningen (vierdeelig). Stand, armen omlaag. Het beenplaatsen geschiedt met halve beenbuiging v£ het andere been. 1. o. De armen in langzaam marschtempo, zijwaarts < omhoog heffen, zijwaarts en omlaag brengen sa tellen; b. het linkerbeen zijwaarts plaatsen, de armen zijwaar heffen = 4 tellen; c. het linkerbeen aansluiten tot stand, rompbuigin links zijwaarts, den rechterarm over het hoofd g< bo gen en den linkerarm zijwaarts gestrekt — 4 teller d. rompstrekken tot stand, de armen vluchtig omlaa brengen, gevolgd door de armoefening als bij = 4 tellen. Dezelfde oefening rechts. 2. a. De armen voorwaarts heffen, zijwaarts, weer vooi waarts en omlaag brengen = 4 tellen; b. het linkerbeen voorwaarts plaatsen, de armen voor waarts heffen = 4 tellen; c. het linkerbeen aansluiten tot stand, rompbuigin; voorover, de armen zijwaarts brengen = 4 tellen ■ d. rompstrekken tot stand, de armen vluchtig omlaa, brengen, gevolgd door de armoefening als bij a — tellen. Dezelfde oefening met beenplaatsen rechts. 3. a. De armen voorwaarts en omhoog heffen, voorwaart en omlaag brengen s= 4 tellen;  100 HALTEROEFENINGEN. II* KLASSE H.B.-SCHOOL. b. het linkerbeen achterwaarts plaatsen, de armen voor; waarts hoog heffen = 4 tellen; c. het linkerbeen aansluiten tot stand, rompbuiging achterover, de armen zijwaarts brengen of horizontaal buigen voor de schouders = 4 tellen; d. rompstrekken tot stand, de armen vluchtig omlaag brengen, gevolgd door de armoefening als bij a = 4 tellen. GROEP III. Armen heffen, buigen en strekken, verbonden met sprongen en rompoefeningen (vierdeelig). Stand, armen omlaag. 1. a. Spreidsprong, de armen zij waarts heffen = 4 tellen; b. rompbuiging links zgwaarts, de armen buigen en zijwaarts strekken (tweemaal) 3= 4 tellen; c. rompstrekken en dezelfde armoefening als bij b = 4 tellen; d. sluitsprong, de armen omlaag == 4 tellen. Dezelfde oefening rechts. 2. a. Schredesprong links voorwaarts, de armen voorwaarts- hoog heffen = 4 tellen; b. rompbuiging voorover, de armen tweemaal buigen en voorwaarts strekken = 4 tellen; c. rompstrekken en de armoefening als bij b = 4 tellen; d. sluitsprong, de armen omlaag — 4 tellen. Dezelfde oefening met den schredesprong rechts. 3. o. Kruissprong links voor, de armen zijwaarts heffen = 4 tellen; b. met V» draai rechts op de voorvoeten rompbuiging achterover, de armen tweemaal buigen en zijwaarts strekken == 4 tellen;  HALTEROEFENINGEN. III» KLASSE H.B.-SCHOOL. 101 c. terugdraaien en rompstrekken en de armoefening als bij b; d. sluitsprong, de armen omlaag = 4 tellen. Dezelfde oefening met kruissprong rechts voor. Voorgaande groep af te wisselen met kwadraat of kruisgang. Ille klasse H.B.-School. Verkort overzicht der oefeningsgroepen. Groep I. Voorbereidende zwaaioefeningen. Groep II. Armen zwaaien in verbinding met beenheffen. Groep HL Groep II in verbinding met rompbuiging. GROEP I. Voorbereidende zwaaioefeningen. Opmerking. Onderstaande oefeningen worden uitgevoerd in langzaam marsch- of in walstempo. Stand armen omlaag. L De armen eenige raaien voorwaarts en achterwaarts zwaaien = Va kreits voor-achter (achter-voor) waarts. 2. De armen eenige malen buiten- en binnenwaarts (voorlings) zwaaien = Va kreits zij- en binnenwaarts voorlings. 3. Als oefening 2 maar ruglings. 4. De armen eenige malen voor-opwaarts on omlaag zwaaien = Va kreits voor-opwaarts. 5. De armen eenige malen zij-opwaarts en omlaag zwaaien = 7i kreits zij-opwaarts. Stand, armen achterwaarts geheven. 6. % kreits voor-opwaarts, twee-, drie- en meermalen.  102 HALTEROEFENINGEN. Hl*'KLASSE H.B.-SCHOOL. Stand, armen gekruist voor de borst. 7. '/* kreits zij-opwaarts, twee-, drie- en meermalen. Stand, armen zijwaarts geheven. 8. Eenige malen de armen in een horizontaal vlak bewegen, van zijwaarts naar gekruist voor de borst en omgekeerd = 7» kreits voor-zijwaarts. 9. In dezen stand de oefeningen 2 en 3 herhalen. GROEP II. Armen zwaaien in verbinding met beenheffen. Opmerking. De oefeningen geschieden in *jt maat en in langzaam tempé. Bij uitvoering met muziek in walstempo. Stand, armen achterwaarts geheven. 1. a. Tweemaal '/. kreits voor-achter (achter-voor) waarts = 4 tellen; b. het linkerbeen voorwaarts, de armen voorwaartshoog heffen, = 4 tellen; c. stand en de armen achterwaarts heffen = 4 tellen; d. als a = 4 tellen. Dezelfde oefening met rechts beenheffen. Stand, armen gekruist voor de borst. 2. a. Tweemaal 7a kreits buiten-binnen (binnen-buiten) waarts — 4 tellen; b. het linkerbeen zijwaarts, de armen zijwaarts heffen = 4 tellen; c. stand, de armen gekruist voor de borst = 4 tellen; d. als a = 4 tellen. Dezelfde oefening met rechts beenheffen. Stand, armen achterwaarts geheven. 3. a. Tweemaal % kreits voor-opwaarts en omgekeerd = 4 tellen (zie hg. 62);  HALTEROEFENINGEN, THE KLASSE H.B.-SCHOOL. 103 b. het linkerbeen achterwaarts heffen, de armen voorwaarts-hoog heffen = 4 tellen. c. stand, de armen achterwaarts geheven = 4 tellen; d. als a = 4 tellen. Dezelfde oefening met rechts beenheffen. GROEP III. Groep II in verbinding met rompbuiging (zesdeelig). Opmerking. Zie groep II. Stand, armen achterwaarts geheven. 1. o. Als a oefening 1, groep II; b. Als b oefening 1, groep II; c. het been in den stand brengen en rompbuiging voorover, de armen zijwaarts brengen; d. terug in stand en houding als bij b; e. stand en de armen achterwaarts brengen; f. als a oefening 1, groep II. Op dezelfde wijze wordt gehandeld met de twee volgende oefeningen van groep II, door de rompbuiging zijwaarts of achterwaarts op het beenheffen zijwaarts of achterwaarts te laten volgen.  KNOTSOEFENINGEN. IVe klasse H.B.-School. Voor het nut, den invloed, de moeilijkheid, in één woord: voor de theorie van de knotsoefeningen, zie men mijn Theoretisch-practische Handleiding: „De Vrije en Ordenoefeningen enz.' voor de lagere school; 11e druk. Niet alle bewegingsmogelijkheden met de knots, niet alle kunstige en ingewikkelde zwaaien worden hier opgenomen," slechts wat voor de school geschikt en uitvoerbaar is gebleken, vinde hier plaatsing. NOMENCLATUUR DER BEWEGINGEN. De bewegingen met de knots kunnen plaats hebben in het hand- (pols-) en in het schoudergewricht. A. Bewegingen in het hand(pols)gewricht. Stand, de armen en de knotsen voorwaarts geheven. 1. Knots heffen = loodrecht omhoog; 2. knots opwippen = horizontaal op den voorarm; 3. V» handkreits beneden-binnenwaarts — langs de binnenzijde van de armen zwaaien de knotsen van voor naar achter en omgekeerd; 4. Va handkreits beneden-buitenwaarts = als oefening 3, maar langs de buitenzijde van de armen; 5. '/i handkreits beneden-binnenwaarts = kringbeweging  KNOTSOEFENINGEN. 105 van de knots naar beneden, borstwaarts, opwaarts en weer voorwaarts, langs de binnenzijde van den arm (** ^ Fig. 53. Mg. 55. , 6. '/i handkreits op binnenwaarts = kringbeweging van de knots naar boven, borstwaarts, benedenwaarts en weer voorwaarts, langs de binnenzijde van den arm (fig. 54). 7. 7i handkreits bene- den-buitenwaarts= Fig- 54- Fi8- 56- als oef. 5, maar de knots wordt langs de buitenzijde van den arm bewogen (fig 55). 8. yi handkreits op-bui- Fig. 57. tenwaarts = oef. 6, I«j -x de knots wordt langs de buitenzijde van den arm bewogen (fig 56). Stand, de armen en de knotsen zijwaarts geheven. 9. 7« handkreits benedenvoorlings = de knots zwaait door omlaag van de buiten naar de binnenzijde, in een on- gev. vertikaal vlak, langs de voorzijde van den arm; 10. % handkreits op-voorlings = oef. 9, doch de knots beschrijft een opwaartschen boog;  106 KNOTSOEFENINGEN. 11. % handkreits beneden-ruglings = oef. 9, de knots zwaait langs de achterzijde van den arm; 12. Va handkreits op-ruglings = oef. 10, langs de achterzijde van den arm. 13. '/ï handkreits beneden-voorlings (tig. 57); 14. Vi handkreits op-voorlings (fig. 58); 15. Vi handkreits beneden-ruglings (tig. 59); 16. Vi handkreits op-ruglings (fig. 60); Opmerking. Oefening 13—16 behoeven door de voorafgaande omschrijvingen en de bijgevoegde figuren, geen nadere verklaring. B. Bewegingen in het schoudergewricht. 1. Heffen; als de gestrekte armen, voor onbepaalden tijd, van een lager naar een hooger gelegen punt worden bewogen; 2. Brengen; als de gestrekte of gebogen armen, voor onbepaalden tijd, van een hooger naar een lager punt, of naar een punt van gelijke hoogte worden bewogen; Fig. 59. Fig. 60.  KNOTSOEFENTNGEN. 107 3. Zwaaien; als de beweging zonder rusttellen en rhythmisch plaats heeft = Va of 3/4 kreits ; 4. Rondzwaaien ; als de armen een geheelen cirkelboog beschrijven = '/i kreits. Opmerking. Ien2 zullen niet afzonderlijk beschreven worden, zij zijn daarvoor te onbelangrijk en te gemakkelijk. Wij beginnen dus met: III. Armzwaaien = Va of ■/* kreits; Stand armen omlaag. 1. '/a kreits voor-opwaarts (fig. 61); 1 i 2. Va kreits voor-achterwaarts; I S 3. '/a kreits zij-binnenwaarts voorlings; ï'öM 4. Va kreits zij-binnenwaarts ruglings; f05 -S 5. '/a kreits zij-opwaarts (vergelijk fig. 63); 6. Va kreits rechts en links en omgekeerd; de beide -s£ armen worden langs de voorzijde van het lichaam B naar rechts en voor omlaag naar links (en omgekeerd) -g bewogen; | a Fig. 62. Fig 61.  108 KNOTSOEFENINGEN. , 7. % kreits voor-op en voor-achterwaarts; de armen bewegen zich naar voren omhoog en daarna van j«>'3 omhoog naar voren en omlaag-achterwaarts (fig. 62); / ^ J 8.3/4 kreits zij-op en terug tot voor gekruist; de / -2 g armeim worden naar zijwaarts omhoog en daarna \ £ § door zijwaarts omlaag voor de borst gebracht; | -g | 9.3li kreits zij-op en terug tot achter gekruist; Ja a 10. Oefening 8 herhalen met beide armen in dezelfde richting zwaaiend. IV. Rondzwaaien = kreitsen. Stand, armen omlaag. 1. Beide armen 7j kreits rechts-omhoog en links-omlaag; Fig. 63. Fig. 64. 2. Beide armen 7i kreits links-omhoog en rechts-omlaag; Bg deze oefeningen bewegen de armen zich parallel in dezelfde richting. Bij de volgende oefeningen bewegen de armen zich links en rechts van het lichaam. 3. '/t kreits zijwaarts-omhoog voorlings (fig. 63);  KNOTSOEFENINGEH. 109 4. Vi kreits binnenwaarts-omhoog (fig. 64); 5. 7i kreits voor-opwaarts, als de linkerarm omhoog is begint de rechterarm; de romp draait hierbij een weinig mede; 6. als oefening 5, maar achter-opwaarts; # 7. als oefening 5, met beide armen gelijktijdig; 8. met beide armen '/i kreits achter-opwaarts langs de linkerzijde; 9. als oefening 8 langs de rechterzijde. Na de voornaamste der voorgaande oefeningen doorgewerkt te hebben, kunnen de volgende oefeningen, als eenvoudige variaties en combinaties, onderwezen worden. . GROEP I. Armheffen, gevolgd door hand- en armkreitsen. Stand, armen omlaag. 1. a. De armen zijwaarts heffen; b. 7i handkreits op-voorlings (fig. 58); c 7i handkreits op-voorlings; d. de armen omlaag brengen. 2. (/. De armen zijwaarts heffen; b. 7i handkreits op-ruglings (fig. 60); c. 7i handkreits pp-ruglings; d. de armen omlaag brengen. 3. Als 1 en 2 maar het handkreitsen geschiedt benedenvoorlings en beneden-ruglings (fig. 57 en 59). 4. a. De armen zijwaarts heffen = 1 tel; b. ^ armkreits binnen-op tot zijwaarts = 2 tellen; c. de armen omlaag brengen = 1 tel. 5. Oefening 1, 2, 3 en 4 achter elkaar herhalen in langzaam marsch- of walstempo.  110 KNOTSOEFENINGEN. GROEP II. Variatiën op het voorgaande. Stand, armen omlaag. a. De armen zijwaarts heffen, !/i handkreits op-ruglings, gevolgd door '/> armkreits beneden-ruglings en terug = 4 walsmaten; b. '/ï armkreits beneden-ruglings en terug, gevolgd door handkreits op-, rug- en op-voorlings = 4 walsmaten; c. l/i armkreits beneden-voorlings en terug, daarna handkreits voor- en ruglings = 4 walsmaten; d. '/i armkreits omlaag-voorlings tot zijwaarts (2 tellen), gevolgd door handkreits en armen omlaag brengen tot stand (2 tellen) = 4 walsmaten. Verdere verbindingen en opvolgingen zullen in de Ve klas gegeven worden. Ve klasse H.B.-School. Voorbeelden van eenvoudige variaties op het armen handkreitsen, ook in verbinding met beenoefeningen. le Voorbeeld. Stand, armen lichtgebogen omlaag, knotsen loodrecht tegen de voorarmen. Bij de eerste beweging, dus bij a, worden de knotsen vlug omlaag gezwaaid. a. Beide armen (links van den romp) 7* kreits achter- en voorwaarts, daarna (rechts van den romp), 1/2 kreits achter- en voorwaarts = 4 walsmaten; b. '/s kreits achter- en weer voorwaarts (den linkerarm  KNOTSOEFENINGEN. 111 links en den rechterarm rechts van den romp), gevolgd door 2 maal '/i handkreits op-binnen- en op-buitenwaarts = 4 walsmaten; c. beide armen links van den romp 1% kreits omlaag, achter-op-voor- en weer achterwaarts = 2 walsmaten, gevolgd door Va kreits omlaag voorwaarts en eenmaal handkreits = 2 walsmaten, totaal 4 walsmaten; d. dezelfde oefening rechts van den romp = 4 walsmaten; e. Va kreits omlaag achterwaarts, den linkerarm links en den rechterarm rechts van den romp, daarna '/» kreits omlaag voorwaarts met het linkerbeen voorwaarts plaatsen en knielen, gevolgd door tweemaal handkreits = 4 walsmaten; f. de beenen strekken tot stand en verder als bij a = 4 walsmaten; g. als b = 4 walsmaten; h. stand, armen licht gebogen omlaag, de knotsen tegen de voorarmen = 4 walsmaten. Opmerking. l/Sj of 1'jf* armkreits geschiedt in 2 walsmaten, een arm- of Vi handkreits in 1 walsmaat. 2e Voorbeeld. Stand, armen omlaag, knotsen loodrecht tegen de voorarmen. o. Beide armen tweemaal Va kreits links en rechts zijbinnenwaarts = 4 walsmaten; b. beide armen '/. kreits links binnen-zijwaarts, gevolgd door Vi handkreits op-voorlings, daarna Va armkreits rechts zijwaarts, gevolgd door % handkreits = 4 walsmaten ; c. den linkerarm Va kreits links zijwaarts (de rechterarm blijft zijwaarts geheven), vervolgens beide armen 7»  112 KNOTSOEFENINGEN. kreits binnenwaarts voorlings en .l1/» kreits buitenopwaarts tot zijwaarts = 4 walsmaten; d. '/« kreits binnenwaarts-voorlings (de armen zijn gekruist) met spreidstand links zijwaarts, daarna Va kreits buitenwaarts en 2 maal handkreitsen = 4 walsmaten; e. stand, Va kreits binnen- en buitenwaarts ruglings, gevolgd door 2 maal handkreitsen = 4 walsmaten; /'. als d met spreidstand rechts zijwaarts = 4 walsmaten; g. stand met Va kreits binnen- en buitenwaarts, gevolgd door l1/8 kreits binnen-opwaarts tot gekruist voorlings — 4 walsmaten; h. % kreits buitenwaarts en eenmaal handkreits, daarna de armen omlaag en de knotsen tegen de voorarmen — 4 walsmaten. Opmerking. Met deze eenvoudige voorbeelden meen ik te kunnen volstaan. De meer kunstige zwaaien en variatiën behooren m. i. tot het vereenigingsturnen.  OEFENINGEN MET HET SPRINGRIET. Behalve de oefeningen met het springriet, in mijn handleiding voor de lagere school beschreven, volgen hier eenige voorbeelden van verbinding van vrije oefeningen met springriet-oefeningen. Het komt mij voor, dat deze j wijze van behandeling de voorkeur geniet boven de afzon- I derlijke beoefening der springriet-oefeningen, omdat hierbij eenzijdigheid is buitengesloten en bovendien een voldoende afwisseling van de meerinspan- I nende springriet-oefeningen ^ met minder inspannende vrije I : I oefeningen wordt verkregen. Fig. 65. Een ruim veld voor variatie, combinatie en fantasie ligt hier voor ons. Ik zal mij echter bepalen tot eenige' zeer eenvoudige voorbeelden. Ie en Ne klasse H.B.-School. Opstelling voor de oefeningen. Voor de volgende oefeningsgroepen zijn de leerlingen opgesteld in een frontkolom of in een flankkolom, op dubbelen afstand geopend (fig. 65). v. d. Boom, Vrije en Ordenoefeningen H.B.-Sch. M. 8  114 OEFENINGEN MET HET SPRINGRIET. Alle meisjes zijn voorzien van een springriet, dat, met de handen op de heupen geplaatst, gebogen boven het hoofd wordt gehouden (fig. 66). Het springen geschiedt met één tusschentel. GROEP I. Beenplaatsen en rompbuigen, afgewisseld door springen met gesloten voeten. Stand, handen in de zij. 1. a. Het linkerbeen zijwaarts plaatsen (h. b. b. r.) met Fig. 66. Fig. 67. rompbuiging links zijwaarts, de armen zijwaarts strekken, het riet gebogen boven het hoofd (fig. 67) = 4 tellen, daarna stand, handen in de zijde (— 4 tellen); b. 4 maal springen met gesloten voeten en met voorwaarts draaien van het riet (= 8 tellen); c. als a, maar rechts (— 8 tellen); d. als b (= 8 tellen). a. Het linkerbeen achterwaarts plaatsen (h. b. b. r.) met rompbuiging achterover, den linkerarm achterwaarts omlaag en den rechterarm voorwaarts omhoog  OEFENINGEN MET HET- SPRINGRIET. 115 (fig. 68), het riet achter den rug (= 4 tellen), daarna stand als voren (= 4 tellen); 6. springen als bij i 1 (=8 tellen); c. als a, maar rechts (== 8 tellen); d. als 6 (= 8 tellen). 3. a. Het linkerbeen voorwaarts plaatsen (h. b. b. r.) met rompbuiging voorover, de armen zijwaarts strekken, het riet achterwaarts omlaag (= 4 tellen), daarna stand als voren (— 4 tellen);. b. springen als bij b 1 (=8 tellen); c als a, maar rechts (= 8 tellen); d. als b (=8 tellen). Variatiën bij oefening 1—3. A. De onevengelederen beginnen met de vrije oefening en de evengelederen met springen e. o. g. B. De 'onevengelederen % draai rechts (1.) en daarna gelijktijdig of ongelijktijdig aanvangen. GROEP Hf Beenplaatsen en knielen in afwisseling met springen met gesloten voeten. Stand als bij groep Ë 1. a. Het linkerbeen achterwaarts plaatsen en knielen, het riet voorwaarts, achterwaarts, weer voor- en achterwaarts zwaaien met hoorbaar op den grond tippen (= 4 tellen), gevolgd door stand, handen in de zij (= 4 tellen) • b. 4 maal springen met voorwaarts draaien, afwisselend met gewonen en met kruisslag (= 8 tellen) ; c. als a, maar rechts (= 8 tellen); d. als b (=8 tellen). 2. a. Het linkerbeen zijwaarts plaatsen (h. b. b. r.) en de  116 OEFENINGEN MET HET SPEINGRIET. armen zijwaarts strekken, het riet gebogen omhoog, daarna ty4 draai links en knielen, het riet achterwaarts omlaag zwaaien; terug in de eerste houding en vervolgens in den stand. De onderdeelen in ty« maat (= 8 tellen); b. 4 maal springen als voren (= 8 tellen); c. als a, maar rechts (= 8 tellen); d. als b (= 8 tellen). Variatiën zie groep I. GROEP III. Variëerende passen en ordenoefeningen, afgewisseld of verbonden met springriet-oefeningen. Stand en opstelling als voren. 1. Schotsche pas links en rechts met huppen op den eersten tel, gevolgd door springen met looppas op de plaats in */« maat, bjj eiken eersten pas % draai, vervolgens de oefening Tierhalen (=16 tellen). Deze oefening kan eenige malen herhaald worden. Variatiën. A. De onevengelederen beginnen met springen en de evengelederen met schotschen pas. B. Zie B, groep I. 2. Wiegelpas links met tweemaal voetwippen (= 4 tellen), gevolgd door tweemaal springen met gesloten voeten met '/« draai links bij den eersten sprong (= 4 tellen). Deze oefening nog driemaal herhalen (— 24 tellen). Totaal 32 tellen. Dezelfde oefening rechts. Variatiën als bij oefening 1.  OEFENINGEN MET HET SPRINGRIET. 117 3. Wiegelpas met V2 draai links en eenmaal voetwippen (= 4 tellen), gevolgd door tweemaal springen als voren (= 4 tellen). Uitvoering. 1 en 2. wiegelpas links; 3. op de punten der voeten 'ja draai links tot gesloten stand; 4. eenmaal voetwippen; 5—8. tweemaal springen met tusschentel en met voor- of achterwaarts draaien van het riet. De oefening wordt tweemaal links en daarna tweemaal réchts uitgevoerd. Het geheel in 32 tellen (tijdmaten). Variatiën.* A. Het 1« en 2e gelid rechts en het 3e en 4e gelid links beginnen. B. Het le en 3e gelid begint met springen en het 2e en 4e gelid met wiegelpas. C. De oefening in canonvorm* uitvoeren. Opmerking. Met deze voorbeelden, zal het den ~Ieeraar(es) niet moeilijk vallen, voor de volgende leerjaren andere verbindingen te ontwerpen met voor deze leerjaren overeenkomstige vrije oefeningen op en van de plaats.  VRIJE OEFENINGEN VAN DE PLAATS. Voor de theorie van het gaan en loopén verwijs ik, om niet in herhalingen te vervallen, naar mijn beide handleidingen voor de lagere en hoogere burgerscholen. Slechts enkele opmerkingen wensch ik nog te maken en wel: 1°. dat het gaan en loopen voor meisjes, om reeds vroeger aangevoerde redenen, van nog grooter belang is dan voor jongens; 2°. dat voor meisjes het gaan op de teenen, vooral met gestrekte of bijna gestrekte beenen, zeer nuttig is voor de versterking van het voetgewricht en tot voorkoming en verbetering van de onder vrouwen veel voorkomende platvoeten; 3°. dat deze wijze van gaan dus in elke les, met de andere vrije oefeningen van de plaats, moet beoefend of afgewisseld worden; 4°. dat het versneld gaan en de afwisseling van versneld en gewoon gaan op bevel, zooals dat in mijn handleiding voor de jongens der H.B.-school is beschreven, ook door meisjes beoefend behoort te worden; 5°. dat het gaan in kunstmatige banen, onder het hoofdstuk ordenoefeningen beschreven, met de hiervoor genoemde oefeningen in het gaan, op de teenen gaan en loopen kan verbonden worden;  VRIJE OEFENINGEN VAN DE PLAATS. Is KL. H.B.-SCHOOL. 119 6°. dat het langzaam gaan en het gaan met rusttellen, waarbij het lichaamsgewicht op het voorste been rust, al of niet verbonden met armoefeningen, voor de versterking der rugspieren groote waarde heeft en ter afwisseling met andere gangwijzen kan dienen. Deze rusttellen kunnen ook verbonden worden aan tusschentred, driepas, wiegelpas, enz. De vrije oefeningen van de plaats worden in elk leerjaar in drie rubrieken beschreven, nl.: A. OEFENINGEN IN HET GAAN. B. OEFENINGEN IN HET HUPPELEN EN SPRINGEN. C. OEFENINGEN IN HET LOOPEN. Ie klasse H.B.-School. Verkort overzicht der oefeningsgroepen. le halfjaar. Groep I. Teenen- en hielgang of tusschentred met beenplaatsen en armoefeningen. Groep II. Driepas met armoefeningen. Groep, III. Variatiën op den driepas met armoefeningen. Groep IV. Driepas in verbinding met beenplaatsen. Groep V. Wiegelpas. Groep VI. Oefeningen in het huppelen en springen. Groep VII. Oefeningen in het loopen. Groep VIII. Gaan en huppelen in verbinding met stokoefeningen.. Zie voor deze oefeningsgroepen het 5e leerjaar van „De Vrije en Ordenoefeningen, enz. voor de lagere school".  120 VRIJE OEFENINGEN VAN DE PLAATS. I" EN He KL. H.B.-SCH. 2e halfjaar. Groep I. Driepas met beenplaatsen en armoefeningen. Groep II. Wiegelpas met armoefeningen. Groep III. Oefeningen in bet huppelen en springen. Groep IV. Oefeningen in het loopen. Groep V. Gaan en huppelen in verbinding met stokoefeningen. Groep VI. Vrije oefeningen van de' plaats in afwisseling met die op de plaats. Groep VII. Loopen in verbinding met ordenoefeningen. Zie voor deze oefeningsgroepen het 6e leerjaar der reeds genoemde handleiding voor de lagere school. 11e klasse H.B.-School. Verkort overzicht der oefeningsgroepen. -g / Groep I. Driepas, gevolgd door beenheffen en armoefeningen, l Groep II. Driepas met armoefeningen, gevolgd door draaien * . 1 om de lengte-as zonder armoefeningen. o ö J • §> a \ Groep III. Groep I, verbonden met staaf(stok)oefeningen bij *2 j het beenheffen. *S [ Groep IV. Groep II, verbondeD met staaf(stok)oefeningen bij \ den driepas. o ó. . [ Groep V. De schotsche pas met beenplaatsen en armoefe- 5 a Y~ ,2 { ningen. O draai links op de punten der voeten; 10—15. driepas rechts en links; 16. het rechterbeen voorwaarts plaatsen; 17. het linker over het rechter kruisen; 18. '/i draai rechts op de punten der voeten. 3. Driepas links en rechts met beenplaatsen en ]/i draai, gevolgd door tweemaal wiegelpas links met draai links. Uitvoering. 1—9 als bij oefening 2; 10—15. zie oefening 1 van groep I. Vervolgens wordt dezelfde oefening met driepas rechts en links en met wiegelpas rechts uitgevoerd. wffoll Opmerking. Bij oefening 2 en 3 kunnen weer driedeelige armoefeningen aan den driepas verbonden worden. Bij oefening 3 kunnen driedeelige armoefeningen aan den wiegelpas verbonden worden. GROEP III. Groep I, verbonden met staafoefeningen. 1. Oefening 1, groep I, bij den eersten wiegelpas de staaf schuin-links •hoog, bij den tweeden wiegelpas de staaf in den nek en bij het gaan op de teenen de staaf omlaag. 2. Oefening 2, groep I; dezelfde staafoefening maar schuinrechts hoog en in den nek. 3. Oefening 3, groep I; bij den eersten wiegelpas de staaf links hoog, bij den tweeden wiegelpas de staaf omlaag, bij den derden rechts hoog en bij den vierden omlaag.  128 VKIJE OEFENINGEN VAN DE PLAATS. IIIe KL. H.B.-SCHOOL. GROEP IVGroep II, verbonden met staafoefeningen. 1. Oefening 1, groep II; bij den driepas een driedeelige staafoefening en bij den wiegelpas de staaf omlaag houden. 2. Oefening 2, groep II; bij den driepas een driedeelige staafoefening, bij het beenplaatsen en draaien de staaf omlaag houden. 3. Oefening 3, groep II; met driedeelige staafoefeningen bij den driepas of bij den wiegelpas. B. OEFENINGEN IN HET HUPPELEN EN SPRINGEN. GROEP V. Schotsche pas met draaien om de lengte-as, verbonden met armoefeningen en afgewisseld door andere passen. Handen in de zij. 1. Schotsche pas links en rechts, gevolgd door eenmaal beenplaatsen en % draai. Uitvoering. 1—4. Schotsche pas links en rechts; 5. het linkerheen voorwaarts plaatsen; 6. V« draai rechts op de punten der voeten en daarna weer met schotschen pas links aanvangen. Armoefening. Bij den schotschen pas links de armen hoogbnigen en hij den schotschen pas réchts de handen in de zij brengen. Afwisseling. 6 passen gestrekt gaan op de teenen met de armen zijwaarts strekken op den len tel en in de zij brengen op den 6«n tel. 2. Schotsche pas links en rechts, gevolgd door beenplaatsen en '/a draai, tweemaal.  VRIJE OEFENINGEN VAN DE PLAATS. IIIe KL. H.B.-SCH. 129 Uitvoering. 1—4. Schotsche pas links en rechts; 5. het linkerbeen voorwaarts plaatsen; 6. '/» draai rechts; 7—8. nogmaals het linkerbeen voorwaarts plaatsen en '/« draai rechts. Armoefening. Bij den schotschen pas de armen zijwaarts strekken, hoogbuigen, zijwaarts en in de zij brengen in marschtempo. Bij het beenplaatsen en draaien geen armoefening. Afwisseling. 8 passen gestrekt gaan op de teenen, zonder armoefening of met dezelfde armoefening als bij den schotschen pas is aangegeven. 3. Vier schotsche passen, gevolgd door wiegelpas met draaien en voetwippen. Uitvoering. 1—8. vier schotsche passen; 9—12. wiegelpas links met '/» draai links (zie oef. 1, groep I) en eenmaal voetwippen; 13—16. nogmaals wiegelpas links met '/> draai en voetwippen. Dezelfde oefening rechts beginnen. Armoefening. Bij de schotsche spassen een vierdeelige armoefening in */« maat. Bij den wiegelpas geen armoefening. C. LOOPEN IN VERBINDING MET ORDENOEFENIN GEN. 1. Herhaling der loopoefeningen uit de He klasse. 2. De bij de ordenoefeningen aangegeven banen, (gaan in 4 en 8 kwadraten of driehoeken) te beoefenen bij den duurloop. Duurloop 5 a 6 minuten. IVe en Ve klasse H.B.-School. Voor deze leerjaren geldt als regel, dat de oefeningen uit vorige leerjaren herhaald worden. Van meer ingewikkelde samenstellingen mag geen sprake zijn, omdat de geestelijke v. d. Boom, Vrije en Ordenoefeningen B.B.-Sch. M. 9  130 VRIJE OEFENINGEN VAN DE PLAATS. inspanning onevenredig zou worden aan de lichamelijke en ... niet het minst, omdat in deze jaren, de voorbereidingsjaren voor het eindexamen, reeds zooveel van de geestelijke inspanning der meisjes gevorderd wordt. Het is mij bij mijne lessen gebleken, dat de gymnastische passen in dansmatigen vorm gegeven het meest gewild en het ijverigst geoefend werden. Ter toelichting volgen hier eenige voorbeelden. OPSTELLING IN EEN FLANKCIRKEL MET PAREN. Voorbereidende oefeningen. 1. 8 gewone passen voorwaarts, gevolgd door vier schotsche passen met draaien (= schotsche draaipas) met de handen in danshouding vast. Opmerking. Bij deze en alle volgende oefeningen begint het linkermeisje met het linkerbeen en het rechtermeisje met het rechterbeen. Met twee schotsche draaipassen is '/i draai rechts gemaakt. 2. Met twee zijwaartsche passen heen en teüug, de rijen openen en sluiten, gevolgd door 4 schotsche draaipassen. Vervolg-oefeningen. 3. Met twee schotsche passen heen en terug, de rijen openen en sluiten. 4. Driepas links en rechts met eenmaal beenplaatsen, gevolgd door 4 schotsche draaipassen. 5. Twee schotsche passen met beenplaatsen en l/3_ draai (tweemaal); gevolgd door 4 schotsche draaipassen.  VRIJE OEFENINGEN VAN DE PLAATS. 131 6. De paren staan met front naar elkaar. Tweemaal wiegelpas links met '/, draai en eenmaal voetwippen (oef. 3,. groep V,) gevolgd door 4 schotsche draaipassen. Aan den wiegelpas kan een tweedeelige armoefening in 4/4 maat, of een vierdeelige armoefening in marschtempo, verbonden worden. Zie verder het „Aanhangsel", de voorbereidende reien. Duurloop. De duurloop voor de 4e klasse 6 a 7 en voor de 5e klasse 7 a 8 minuten in verbinding met de aangegeven ordenoefeningen.   I 0 ZAAL- EN OPENLUCHTSPELEN.   A. ZAALSPELEN. Spelen behooren in de openlucht beoefend te worden. Slechts daar, waar een speelplaats ontbreekt, kunnen enkele daarvoor geschikte spelen in de zaal plaats hebben, mits de zaal goed gereinigd en de luchttoevoer onbelemmerd is. De benaming: zaalspelen is dus zeer betrekkelijk. I. DE SCHATBEWAARSTER (Ie klasse H.B.-School). De meisjes vormen een kring, waar binnen een meisje als schatbewaarster staat. Drie klosjes, halters of andere voorwerpen liggen rondom haar op den grond, zijnde de schat, haar ter bewaking gegeven. Twee andere meisjes buiten den kring zoeken binnen te sluipen, om een der voorwerpen machtig te worden. De schatbewaarster tracht door wenden, keeren, her- en derwaarts springen daarvoor te waken. Gelukt het een of beiden anderen een voorwerp weg te nemen, dan zet zij hen achterna. Wordt de dievegge nog binnen den kring gevat, dan moet zij het voorwerp terug geven en haar geluk opnieuw beproeven; buiten den kring gekomen, mag de vervolging niet worden voortgezet. Meestal zijn twee voorwerpen spoedig weggenomen, doch het kost vrij wat moeite, list en overleg om het derde meester te worden; evenzeer geeft het de schatbewaarster niet weinig moeite om de pogingen te verijdelen. Zijn alle voorwerpen weggenomen, dan worden drie andere speelsters benoemd.  136 ZAA1SPELEN. — DE ROOFVOGEL. HET V1SCHNET. n. DE ROOFVOGEL (Ie kl. H.B.-Sch.). Dit spel wordt op de volgende wijze gespeeld: 6 of 8 meisjes nemen achter elkaar plaats en houden de handen om eikaars lijf vast; zij stellen evenzooveel kuikens voor. Aan het begin der rij wordt een der behendigste meisjes als klokhen geplaatst. Deze houdt de armen (vleugels) gespreid om de kiekens te beschermen. Op eenigen afstand bevindt zich de roofvogel die een der kiekens tracht te tikken, wat door de klokhen verhinderd moet worden. De roofvogel mag alleen de achterste tikken; is dit gebeurd dan moet het getikte kuiken afvallen. Heeft de roofvogel de helft der meisjes getikt, dan is het spel uit en mag het meisje, dat voor roofvogel speelde, bij het nu volgende spel voor klokhen fungeeren. III. HET VISCHNET (Ie kl. H.B.-Sch.). Dit spél kan het best met een groot aantal meisjes op de volgende wijze gespeeld worden. f^y&m De meisjes staan in een kring en houden de handen vast. Acht meisjes worden, in twee kringen van vier, in het midden geplaatst. Deze twee kringen stellen twee vischnetten voor. De oppervlakte binnen den grooten cirkel is de vijver, waarin één meisje als paling rondzwemt. Het doel is nu, den paling in één der netten te vangen. Als regels gelden de volgende bepalingen: 1°. De paling mag niet buiten den kring (vijver) komen. 2°. De vischnetten mogen niet loslaten. 3°. Het net, waarin de paling gevangen wordt, mag bij het volgende spel nog eens meedoen. Opmerkingen. Men kan ook meer dan één paling in den kring plaatsen. Bij kleine klassen kan de kring vervallen en de geheele speelruimte worden gebruikt.  Z AALSPELEN. DERDE AFSLAG. HET TEERLINGSPEL. 137 IY. DERDE AFSLAG (Ie en He kl. H.B.-Sch.). De meisjes staan in een dubbelen kring, de paren achter elkaar; de achterste legt de handen op de schouders van de voorste, terwijl de voorsten elkaar bij de handen vasthouden. Een der meisjes bevindt zich binnen den kring en één (de af tik ster) is er buiten. Het meisje binnen den kring plaatst zich vlug voor een der paren, zoodat er op dat oogenblik drie staan. De aftikster moet nu trachten de achterste van het drietal te tikken, doch deze moet dit voorkomen door zich spoedig voor een der andere paren te plaatsen. Wordt zij echter getikt, dan komt zij in de plaats van de aftikster en de laatste gaat nu vlug binnen den kring voor een der paren staan. Bij kleine klassen worden de handen losgelaten en mag de aftikster zich zoowel buiten als binnen den kring bewegen. V. HET TEERLINGSPEL (Ie en He kl. H.B.-Sch.). De meisjes vormen twee tegenover elkander staande frontrijen, ongeveer 5 passen van elkaar verwijderd. De eene partij is de witte en de andere de zwarte partij. De leeraar(es) werpt een kubus, met 3 zwarte en 3 witte vlakken, tusschen de rijen door op den grond. Komt een zwart vlak boven te liggen, dan moet de gelijknamige partij zich zoo spoedig mogelijk omkeeren en vluchten de „zwarten" over de grenslijn, welke op twee of drie passen van de achter- en voorgrens der speelplaats of van het turnlokaal is getrokken. De witte partij tracht nu zooveel mogelijk speelsters der zwarte partij te tikken en dus gevangen te nemen.  138 ZAALSPELEN. AFTIKKEN MET HINDERNISSEN. De gevangenen blijven tot aan het einde van het spel in de vrijplaatsen van de tegenpartij. Komt een wit vlak boven te liggen, dan worden de rollen omgekeerd. De partij, welke slechts twee of drie spelers over heeft, verliest het spel. VI. AFTIKKEN MET HINDERNISSEN (Ie en He kl. H.B.-Sch.). De meisjes zijn opgesteld op rijen van vier in een frontof flankkolom. Zij hebben in zij-, voor- en achterwaartsche richting een afstand van iets minder dan dubbele armlengte. Twee meisjes staan buiten de kolom (fig. 69). MuisX X Kat Fig. 69. Bij 't begin van het spel staan de meisjes in front met de handen vast. Op een gegeven teeken beginnen de twee, buiten de kolom geplaatste meisjes, te loopen met het doel elkaar te vangen (te tikken). Zij loopen daartoe tusschen de gevormde gangen door en mogen niet onder de armen der verbonden meisjes door sluipen. Op een gegeven teeken of bevel laten de meisjes, die de frontkolom vormen, elkaar los, maken vlug een kwartdraai rechts en vatten de handen van de naast haar staanden. Hierdoor wordt de richting der  ZAALSPELEN. KRINGWEDLOOP. DE AANNEEMSTEE. 139 gangen gewijzigd en hebben de vermakelijkste tooneeltjes plaats. Is de wegloopster getikt, of duurt het spel te lang, dan volgen twee andere meisjes. Bij groote klassen kunnen ook twee of drie meisjes wegloopen. VII. KRINGWEDLOOP (Ie en Ile kl. H.B.-Sch.). De meisjes zijn opgesteld in een frontcirkel. Vier meisjes staan, elk op V4 gedeelte, buiten den kring. Op een gegeven teeken beginnen zij te loopen met het doel de voorgaande medespeelster te tikken en inmiddels op te passen zelf niet getikt te worden door de achteraankomende. Wie getikt wordt is „af" en neemt weer plaats in den kring. Zijn twee meisjes getikt, of duurt het te lang alvorens een getikt is, dan volgen 4 andere meisjes. Deze wedloop kan ook zoo gevarieerd worden, dat de meisjes, bij het elkaar achtervolgen, onder de opgeheven armen doorslingeren. R§| VIH. DE AANNEEMSTER.(Ie en Il"e kl. H.B.-Sch.). De ruimte in het vierkant (zie fig. 70) stelt voor: het gymnastiek-lokaal of de speelplaats. In die ruimte wordt een Fig. 70. groote cirkel getrokken, zóó, dat de wanden van het lokaal ongeveer 1 Meter van den cirkel verwijderd blijven. Aan één der vier zijden wordt een dikke streep getrokken (zie het stippellijntje in o o o o o o o o o  140 ZAALSPELEN. BLOK- OP HALTERRAPEN. de fig.). Eén der meisjes moet nu aannemen om in een zeker aantal keeren, bijv. 10, de andere meisjes te tikken. Zij mag daarbij overal komen in de ruimte tusschen de wanden, doch niet in den kring. De andere meisjes mogen ook niet in den kring komen, doch kunnen vrij in 't rond gaan. De aftikster verliest telkens, wanneer zij het stippellijntje (de streep) overschrijdt, een der keeren (jaren), waarin zij heeft aangenomen; 't is dus haar zaak om, zonder de streep te overschrijden, er zooveel mogelijk te tikken. Ziet zij echter de kans schoon om, de streep overschrijdende, er véél te tikken, dan doet zij dit. Raakt de aftikster den cirkel aan, dan verliest zij eveneens een der aangenomen keeren (jaren). Loopt een der andere meisjes over de grenslijn (cirkel) dan is zij af en moet evenals de meisjes, die gelikt zijn, in het hok (den cirkel) wachten tot allen getikt zijn. De meisjes, die getikt zijn, moeten telkens als zij een meisje de lijn zien aanraken, de aftikster daarop attent maken. Heeft de aftikster, binnen den bepaalden tijd, alle meisjes getikt, bijv. in 8 jaren, dan heeft zij het spel gewonnen. Heeft zij er langer over gedaan, dan heeft zij het spel verloren en is „af". Zij moet dan gedurende het volgende* spel in den kring staan. IX. BLOK- OF HALTERRAPEN (Ie—Ille kl. H.B.-ScV De leeraar(es) trekt aan de beide einden van het lokaal twee of vier cirkeltjes (al naarmate de klasse klein of groot is)'op den grond. In de twee of vier cirkels van het eene einde plaatsen zich even zoovele leerlingen, terwijl in elk der cirkels van het andere einde twee of drie blokjes of halters liggen. Op een teeken van de(n) leeraar(es) nu, moeten de meisjes trachten, zoo spoedig mogelijk de voorwerpen van den eenen in den  Z A ALSPELEN. BLOK- OF HALTERBAPEN. 141 anderen kring te brengen en dan zelf in den ledigen cirkel plaats te nemen. Wie het eerst aankomt, heeft een punt voor haar partij gewonnen. Er mag slechts één voorwerp tegelijk worden overgebracht. Dit spel wordt door twee partijen van ongeveer gelijke krachten gespeeld.  B. OPENLUCHT(VELD)SPELEN. HOEPEL-WERPSPELEN (Jeu de grace). VOORBEREIDENDE OEFENINGEN (Ie kl. H.B.-Sch.) I. Ooerwerpen met één stokje. De meisjes in twee frontrijen tegenover elkaar geplaatst, hebben elk een stokje met handvat in de rechterhand; bovendien heeft de eene rij (A) een hoepeltje in de linkerhand. Op een teeken of bevel van de(n) leeraar(es) werpen de meisjes van rij A de hoepeltjes naar die van rij B en omgekeerd. Door de afstanden te vergrooten kan de oefening moeilijker gemaakt worden. II. Overwerpen met twéé stokjes. Hebben de meisjes in oefening 1 eenige vaardigheid verkregen, dan moeten zij dezelfde oefening herhalen met twee stokjes; in elke hand één. Het opvangen en werpen moet nu ook met twee stokjes geschieden. III. Kruiswerpen met twéé stokjes. Opstelling en uitvoering als bij het kruiswerpen met den bal, bladz. 149.  openlucht(veld)spelen. hoepel-werpspelen. 143 IV. Overwerpen en kruiswerpen met twee hoepeltjes en twee stokjes. De meisjes hebben nu elk een hoepeltje en elk twee stokjes en werpen bij het overwerpen op bevel en bij het Arwt's-werpen om het snelst. , Hiervoor gelden dezelfde regels als bij het kruiswerpen met den bal. V. Overwerpen in een kring (voor kleine klassen). De meisjes staan in een geopenden kring en werpen elkaar één hoepeltje toe, dat door een binnen den kring staand meisje moet worden aangeraakt of opgevangen. Is haar dit gelukt, dan wisselt zij van plaats met het meisje, dat het hoepeltje het laatst aanraakte. VI. HOEPELWERPSPEL IN PARTIJEN. (He—Ve kl. H.B.-Sch.). Op de speelplaats wordt door vier hoekpaaltjes, verbonden door op den grond gespannen lijnen of door kalkstrepen, een ruimte afgebakend van 10 a 12 'M. breedte en van 20 a 24 M. lengte. De ruimte kan ook kleiner zijn. Deze ruimte wordt door een koord of net in twee gelijke helften gescheiden, elk van 10 a 12 M. lengte. Dit.net of koord is minstens 2 M. hoog. In elk der ruimten neemt een partij van 6 of 5 meisjes plaats (fig. 71 A); er kunnen ook 4 (fig. 71 B), 3 of 2 speelsters zijn. Elk meisje is gewapend met twee stokjes. Door loting is uitgemaakt, dat bijv. partij A begint. Een der meisjes (num. 3) werpt met twee stokjes een hoepeltje over het net, welk hoepeltje door één der meisjes vah^artij B moet worden opgevangen. Dit opvangen moet op één of op beide stokjes plaats hebben, onmiddellijk daarna werpt zij, die  144 openlucht(veld)spelen. hoepel-werpspelen. het hoepeltje opving, het naar de andere partij terug. Dit gaat zoo door, tot een der partijen het hoepeltje mist. Dit missen geeft één verliespunt. Wordt een hoepeltje te ver geworpen, zoodat het buiten de afbakening neervalt, dan is die worp ongeldig en moet overgeworpen worden. Voortrollen van het hoepeltje telt niet mede. Valt het dus in de speelruimte, doch rolt het er buiten, dan is de worp geldig en ontvangt de partij, die vangen moest, één verliespunt. Wordt het hoepeltje tegen het net of onder het touw door geworpen, dan geeft dit één verliespunt voor de werpende partij. De hoepeltjes moeten horizontaal geworpen worden. Wordt een hoepeltje vertikaal of op een andere wijze geworpen, waardoor het niet opgevangen kan worden, dan moet de worp overgedaan worden. Na 10 of 15 minuten eindigt het spel, de punten worden opgeteld. De partij, welke de minste punten heeft, wint. Bestaat de klasse uit meer dan 12 meisjes, dan spelen twee partijen na elkaar elk 5 of 10 minuten. Aan het einde van de twee partijen worden dan de punten opgeteld enz. Bij meerdere geoefendheid kan ook met twee hoepeltjes van verschillende kleur geworpen worden. De speelruimte en de opstelling der speelsters is als volgt: X Leider(ster). Fig. 71.  LOOPSPELEN. NOEMEN EN BAKEN. 145 Nummer 3 moet de beste speelster zijn. De hoepeltjes mogen niet met de handen opgevangen of geworpen worden. Zondigen tegen dezen regel geeft één punt verlies. LOOPSPELEN. VII. NOEMEN EN RAKEN (Ie kl. H.B.-Sch.). De meisjes staan in een kring. Een der meisjes staat in het midden en werpt een bal loodrecht omhoog; tegelijkertijd noemt zij den naam van een der medespeelsters. Zij wier. naam genoemd wordt, moet den bal opvangen, werpt hem weer omhoog en noemt den naam van een andere speelster. Indien de genoemde den bal niet vangt, moeten alle meisjes zich zoo ver en zoo snel mogelijk verwijderen. Zij, die den bal moest vangen, doch gemist heeft, gaat nu op de plaats, waar de bal gevallen is, staan, raapt dezen op en tracht eene der medespeelsters te raken, zonder echter van haar plaats te komen. s^^É Wie geraakt wordt, moet weer, op de plaats staande, waar de bal gevallen is, trachten een ander te raken. De meisjes mogen zich voortdurend van de werpster verwijderen. Werpt een der geraakten op hare beurt mis, dan is zij ,af. Het spel begint weer opnieuw. Zij die 9af is, moet zoolang wachten, totdat bij een volgend spel een ander 9af raakt, waardoor de eerste is afgelost. VIII. NOEMEN EN RAKEN (als partijspel). Voorgaand spel kan ook als partijspel worden gespeeld, waardoor het voor de leerlingen wint aan belangrijkheid. De meisjes worden door een zichtbaar merkteeken in tweè v. d. Boom, Vrije en Ordenoefeningen B.B.-Sch. M. 10  146 BALWEDLOOE, partijen verdeeld (zakdoek om den arm). Zij plaatsen zicb in dubbelen frontcirkel, de eene partij binnen, de andere buiten. De leerlingen der achterste (buitenste) partij werpen elkander, onder het noemen van den naam van haar die vangen moet, den bal toe, die, als hij valt, door een der speelsters van de binnenste partij wordt opgeraapt om een der vluchtende meisjes van de tegenpartij te raken. Zij die geraakt wordt, raapt nu weer den bal op, om thans een speelster van haar tegenpartij te raken. Dit gaat zoo door, tot een speelster mis gooit en het spel opnieuw begint. De partij van het meisje, dat gemist heeft, wordt nu binnenste partij en de andere partij heeft 1 punt gewonnen. De partij, welke de meeste punten heeft behaald, wint. IX. BALWEDLOOP (Ie—Ve kl. H.B.-Sch.). De meisjes zijn opgesteld in twee flankrijen, welke mg. n. ongeveer 3 a 4 passen van elkander verwijderd zijn. De onderlinge afstand bedraagt, al naarmate den leeftijd, een armlengte of meer. De nummers 1 van elke flankrij hebben een bal (onverschillig hoe groot). Op een sein van den leeraar(es) loopen de nummers 1,  DE KOERIERS. 147 met den bal in één hand of in den arm, binnenwaarts van ae rgen om net laatste meisje neen en geven den bal aan de nummers 2; deze handelen evenzoo, maar moeten, alvorens den bal aan de nummers 3 te geven, eerst om de nummers 1 heen loopen. Alle overige nummers loopen nu op hun beurt dezelfde baan. Het laatste meisje van elke rij loopt eerst buiten en dan binnenwaarts om en behoudt den bal. De partij, welke het eerst hiermede gereed -is, wint een punt. Na 4 of 5-maal herhaald te zijn, wint de partij, welke de meeste . punten heeft. X. DE KOERIERS i (Ie_Ve kl. H.B.-Sch.) rife De meisjes worden in twee partijen verdeeld en opgesteld als in de nevenstaande figuur. De nummers 1 van elke partij hebben een bal, vlag of stokje. Op het bevel: marsch! van de(n) leeraarfes) brengt nummer 1 het voorwerp aan nummer 2 en keert naar haar plaats terug; nummer 2 brensrt het naar rmmmor 3 on r,„r. vervolgens, terwijl nummer 6 het aan de(n) leeraar(es)jbrengt. De partij, die hiermede het eerst gereed is, wint een punt.  148 VANG- EN WERPSPELEN. Het spel kan eenige malen herhaald worden, waarna de punten van elke partij worden opgeteld. De spelers mogen elkaar niet tegemoet loopen. Al naarmate de grootte van de speelplaats en afhankelijk van den leeftijd .der leerlingen, kunnen de afstanden der tegenover elkaar staanden vergroot worden. Op afstanden van 50 a 75 M. van elkaar is dit spel bij oudere meisjes en turnsters bekend onder den naam van Estafetteloop. In dit geval wordt dan steeds van vlaggen gebruik gemaakt. VANG- EN WERPSPELEN. VOORBEREIDENDE BALSPELEN (Ie kl. H.B.-Sch.). XI. DOORGEVEN. De leerlingen (onverschillig hoeveel) staan in twee, op heelen afstand geopende, frontrijen tegenover elkander. Bij een oneven aantal staat de leeraar(es) op de open plaats, van iedere rij heeft een grooten bal, dien zij vlug aan N°. 1 N°. 2 geeft, deze geeft hem even snel aan N°. 8 enz. Men kan hiérvan een wedstrijd maken, door te bepalen, dat de rij, die het eerst den bal aan het eind, of weer bij N°. 1 terug heeft, wint. Geen der deelneemsters mag hierbij van haar plaats komen; alleen als de bal.valt, moet zij, die hem liet vallen, hem oprapen, weer vlug in de rij gaan staan, en eerst dan verder geven. WERPEN EN VANGEN. Deze oefening geschiedt als bij XI met dit onderscheid, dat de leerlingen nu in frontrijen op dubbelen afstand staan en elkander den bal niet overgeven maar toewerpen. XH. KRUISWERPEN. De leerlingen staan in twee geopende frontrijen op een  KRUISWERPEN. WANDELBAL. 149 paar meters van' en tegenover elkander. De leerlingen van één der rijen worden van een herkenningsteeken (een zakdoek om den arm) voorzien. De onevennummers wisselen van rij, zoodat de leerlingen, die eerst naast elkander stonden, nu schuin tegenover elkander staan. N°. 1 van iedere partij werpt nu den bal naar N°. 2 van haar eigen partij, deze naar N°. 3 enz. Men kan hiervan ook weder een wedstrijd maken door de bepaling, dat de partij, waarvan de laatste /? W f? W ft WK W W /? W ft W ft W ft Fig. 74. het eerst den bal heeft een punt wint. Ook kan de bal, door de laatste speelster te beginnen, weer in tegenovergestelde volgorde teruggeworpen worden, tot nummer 1 hem weer heeft. De oefening wordt moeilijker, als men de rijen, door achterwaarts gaan der leerlingen, verder van elkander plaatst. XIII. WANDELBAL (le manier). De meisjes staan in een frontcirkel en geven elkander een grooten bal zoo snel mogelijk van hand tot hand over. Een der meisjes loopt huiten den kring en tracht den bal te tikken. Gelukt dit, dan wisselt zij van plaats met het meisje, dat op dit oogenblik den bal in handen heeft. Ook wisselt zij van plaats met het meisje, dat den bal niet aan haar naaste buurvrouw geeft, maar een of meer leerlingen overslaat. Als de bal valt, mag alleen zij, die hem liet vallen, van haar plaats gaan om hem op te rapen. Aan-  150 WANDELBAL. JACHTBAL. ' vankelijk geven de leerlingen den bal naar links, daarna uitsluitend naar rechts, eindelijk kan men hen vrijlaten V naar willekeur van ^" richting te veran- ^ deren. > ^ XP7. WANDEL- \ BAL. ^ (2e manier). y- D e m eisj es staan in "Y ^ likker een geopendenfront- / cirkel en werpen el- ,'—p kander den bal toe. -\ 4—.ft Deaftikster,dieeerst buiten den kringliep, staat er nu binnen en tracht den bal te tikken in zijn vlucht. Overigens als bij de le manier, nog met deze uitbreiding, dat de leerlingen ten slotte niet in een bepaalde i, volgorde behoeven te werpen, \ maar vrij zijn in de keuze van K | f&'^&d haar, naar wie zij den bal willen werpen. c. - ' j' XV. JACHTBAL. De meisjes staan in een ge- ; openden frontcirkel, bij een on- % ^ even aantal staat ook de leer- 1 aar(es) er in, en zijn genummerd tot twee. Een der éénen heeft een bal, ook de recht tegen haar overstaande N° 2. De éénen werpen elkander den bal toe naar links zonder één partijgenoote over te slaan, eveneens de tweeën. Beide ballen gaan dus in dezelfde richting (fig. 76)  VIERKANTBAL. 151 en zouden op even grooten afstand blijven, als in beide partijen even snel werd geworpen en gevangen. Dit geschiedt meestal niet en zoo komt er een oogenblik, waarop de bal van de éénen dien der tweeën heeft ingehaald of omgekeerd en de strijd is beslecht. Natuurlijk kan men ook dit weer variëeren door de ballen naar rechts te doen werpen. VERVOLG BALSPELEN. Spelen, waarbij niet een bepaald leerjaar wordt aangegeven, zijn voor alle leerlingen der verschillende klassen geschikt. XVI. VIERKANT-BAL. De speelsters, 24 in getal, worden verdeeld in twee partijen. De leden der eene partij hebben een rood, die der andere partij een wit lintje om den arm. Het speelveld (25 bij 45 M. op zijn grootst) is verdeeld in twee vakken. In ieder vak worden 6 vierkanten afgeteekend, met krijt in de zaal, op het veld met latjes, die niet boven den grond mogen uitsteken. In het ééne vak gaan 6 rooden, in het andere 6 witten in de vierkantjes staan, die er met geen der voeten buiten mogen komen. Later kan men bepalen, dat één der voeten buiten het vierkant mag. De andere speelsters posteeren zich ieder bij een vierkantje, waarin een speelsters staat met een andere kleur dan die zij zelf hebben. In het eene vak staan dus de rooden in de vierkantjes en de witten er buiten, in het andere de witten in de vierkantjes en de rooden er buiten. Om den bal wordt geloot. Van de partij, die het lot wint, krijgt een der speelsters, die in een vierkantje het dichtst bij de middellijn staat, den bal. Deze moet  152 VIEKKANTBAL. WEEPBAL. nu den bal werpen naar een van haar partijgenooten, die weer naar een ander en zoo F'g- 77- verder, tot de bal in handen is van de partijgenoote, die in het achterste vierkantje staat, in welk geval één punt gewonnen is. De speelsters, die niet in de vierkantjes staan, mogen het doorwerpen van den bal verhinderen en loopen dus om het vierkantje, dat zij bewaken heen, zonder er zich al te ver van te verwijderen. Hebben zij echter den bal gevangen, dan mogen zij daarmede niet loopen en moeten (op de plaats, waar zij op dat oogenblik staan) trachten, den bal naar een partijgenoote te werpen. Van tijd tot tijd laat men de speelsters, die wel en niet in de vierkantjes staan, van plaats verwisselen. De partij, die na een bepaalden tijd (b.v. een half uur) de meeste punten beeft, wint. XVII. WERPBAL. Ingezonden door den heer J. M. Scheffer. Het aantal speelsters is onbepaald. Zij zijn verdeeld, volgens de gewone wijze, in een vang- en een werp(loop)partij. Door loting wordt beslist welke partij het eerst werpt.  WERPBAX. 153 Het speelterrein is een rechthoek, afgebakend door 4 hoekvlaggen (a, b, c en d) Door kalklijnen (linten) zijn de beide zijgrenzen en de voorgrens duidelijk aangegeven. A = werp(loop)partij. Fig. 78. • = vangpartij. Achterveld (onbegrensd). 1 Midden op de voorgrens staat een honkpaal (O) en in het veld op een afstand, die gekozen wordt in verhouding tot den leeftijd en de geoefendheid der meisjes (8, 10 of 12 M.), staat nog een honkpaal (00). De rechte lijn daartusschen is de loopbaan. De speelsters stellen zich op, zooals in figuur 78 is aangegeven.  154 WERPBAL. De vangpartij in het veld achter de honkpaal, de werp(loop)partij terzijde op een rij. Als spelmateriaal dient een goede tennisbal. N°. 1 van de werppartij staat voor de voorgrens en werpt met een aanloop den bal zoover zij kan in het veld. Hierbij mag zij de voorgrens niet overschrijden. Na den worp loopt zij onmiddellijk naar honkpaal 00, raakt deze met de hand aan of loopt er omheen en keert zonder te wachten weer terug. Heeft zij de voorgrens overschreden, zonder door den bal te zijn uitgeworpen, dan heeft zij 1 punt behaald. Is de bal zoo ver door haar geworpen, of wordt door de vangpartij zoo lang met terugwerpen getalmd, dat zij kans ziet eert tweeden loop te maken, dan doet zij zulks, na nu ook met de hand honkpaal O te hebben aangeraakt. Ook voor den tweeden goed volbrachten loop wordt aan haar partij één punt toegekend. Bij goed geoefende speelsters lukt een tweede loop slechts zeer zelden. Op N°. 1 volgt nu N°. 2 en zoo vervolgens. Elke loopster plaatst zich na den loop achteraan bij haar partij. Werpt een loopster den bal niet ver genoeg, d. w. z. niet voorbij honkpaal 00, of werpt zij den bal uit, d. i. over een der zijgrenzen a—c. of b—d., dan mag zij op dien worp niet loopen en plaatst zij zich achter aan de rij harer partij. De leeraar(es) roept in het eerste geval voor!, in het tweede geval uit! en kent in beide gevallen een punt toe aan de tegenpartij (de vangsters). Dit laatste geschiedt om „unfair play" te voorkomen. Een speelster, die niet ver kan werpen en dus groote kans heeft om haar partij „af" te maken, zou anders opzettelijk een misworp doen. De taak van de tegenpartij, opgesteld in het achterveld  WEEPBAL. 155 als in de figuur aangegeven, is het vangen van den bal uit de lucbt. Voor eiken gevangen bal wordt één punt toegekend. Het tweede doel is de loopster uit te werpen voor zij bij den terugloop de voorgrens heeft overschreden. Dit kan geschieden door de vangster, die onmiddellijk na het vangen loopt in de richting van honkpaal 00 en de loopster dus zoo dicht mogelijk tracht te naderen alvorens haar met den bal uit te werpen. Zij mag hiertoe de loopster vervolgen over het geheele veld. Staat de vangster te ver in het achterveld om de loopster te kunnen bereiken, dan mag zij den bal naar een harsr medespeelsters, bij voorkeur naar een, die het dichtst bij honkpaal 00 staat, gooien en deze mag dan de loopster uitwerpen. Bij honkpaal 00 wordt een der beste vangsters geplaatst. Wanneer de loopster wordt geraakt voor zij de voorgrens heeft overschreden, dan roept de leeraar(es) wisselen! Alle speelsters nemen nu zoo snel mogelijk de plaatsen der tegenpartij in. N°. 1 der vangsters, die nu loopsters zijn geworden, raapt schielijk den bal op en voor de voorgrens gekomen werpt zij onmiddellijk den bal in het veld, om reeds een loop te kunnen maken, voor de vangsters hare plaatsen in het achterveld hebben ingenomen. Voor het uitwerpen wordt geen punt toegekend. Dit geschiedt alleen voor het vangen van een bal of het volbrengen van een loop. Het wisselen van plaats geschiedt alleen, wanneer een loopster wordt uitgeworpen. Na het wisselen begint met werpen de speelster, die bij het voorafgaand wisselen aan de beurt zou zijn geweest. Voorbeeld. N°. 8 werpt en wordt in haar lóóp uitgeworpen, waarop gewisseld wordt.  156 OPBRENGEN, DOELEN EN DEKKEN. Bij het volgende wisselen komt nu N°. 9, die aan de beurt van werpen zou geweest zijn, het eerst aan den worp. Zij let dus goed op den bal en ziet waar deze neerkomt, om hem op het woord wisselen snel op te rapen en er mee over de voorgrens te komen, teneinde spoedig een worp te kunnen maken. Het snelle wisselen is een der spannendste deelen van het spel. De loopster mag, als zij door een vangster wordt nagezeten, zich in alle richtingen van het veld bewegen ten einde het uitwerpen te ontgaan. Ook hurken en opspringen is toegestaan. Zij mag echter niet over een zijgrens vluchten. Doet zij dit, dan wordt eveneens gewisseld. Een loopster mag alleen.een tweeden loop aanvangen, als de bal nog in handen van de vangpartij is of nog niet over de voorgrens is geworpen of gerold. Een loopster mag een eenmaal begonnen loop niet afbreken en terugkeeren, wanneer zij bemerkt, dat haar loop kans heeft te mislukken. XVIII. OPBRENGEN, DOELEN EN DEKKEN (Ie kl. H.B.-Sch.). (Voorbereidend korf balspel). De meisjes, 24 in getal, worden in drie velden, welke elk weer in drie vakken-zijn verdeeld, geplaatst als in fig. 79. Zij zijn afgedeeld in een roode en een witte partij. Het doel van het spel is het leeren opbrengen van en het samenspelen met den bal, benevens het doel werpen en dekken. Er wordt 'op één korf gespeeld. Overigens is de verdeeling van het speelveld dezelfde als bij het korfbalspel, met "dit verschil, dat dit voorbereidende spel op een kleinere ruimte kan gespeeld worden.  Fig. 79.  158 OPBRENGEN, DOELEN EN DEKKEN. De loop van het spel. We veronderstellen, dat de witte partij de verdedigende en de roode partij de aanvallende is. 1. De roode partij moet trachten den bal door den witten korf te werpen, terwijl de witte partij dit tracht te verhinderen en den bal weer naar het punt van uitgang (W. 1) terug ziet te brengen. 2. Elke door den korf geworpen bal geeft één punt aan de roode partij, daarentegen geeft elke naar W. 1 terug geworpen bal één punt aan de witte partij. 3. De leeraar(es) geeft den bal aan R(ood) 1, deze werpt hem naar R. 2 (die ongedekt is), R. 2 werpt den bal naar R. 3 (of naar R. 5); R. 3 naar R. 4, 5 of 6; R. 4 naar R. 6 of 8 ; R. 5 naar R. 6 of 9; R. 6 naar R. 7, 10 of 12 (aanvalpartij). 4. Zoodra een aanvalster den bal in handen heeft, moet zij „doelen", d. w. z. den bal van boven door den korf trachten te werpen (wat haar witte tegenstandster tracht te verhinderen). Mist zij den korf en komt de bal in handen van een ifoode-partijspeelster, dan moet ook deze doelen, want de roode partij mag den bal nooit terug-, maar moet steeds in de richting naar of door den korf spelen. 5. Komt de bal in handen van een witte-partijspeelster, dan moet deze den bal terugspelen in de richting van W(it) 1, want de witte partij mag den bal niet in de richting naar den korf spelen, maar steeds terug naar W. 1. 6. In de figuur zijn eenige voorbeelden van het naar den korf spelen door de roode partij door de lijntjes met pijltjes aangegeven. Duidelijkheidshalve is van het  OPBRENGEN, DOELEN EN DEKKEN. 159 terugspelen van den bal door de witte partij slechts één voorbeeld met stippellijntjes aangeduid. Overigens gelden de navolgende regels: A. De aanvallende partij moet den bal steeds in de richting naar den korf of in zuiver zijwaartsche richting spelen. Overtreding wordt gestraft met het in handen geven van den bal aan de nevenspeelster van de tegenpartij. B. De verdedigende partij moet den bal steeds in de richting van W(it) 2 en daarna naar W. 1 spelen. W. 1 mag den bal slechts door W. 2 in handen krijgen. Overtreding wordt gestraft als boven. C. De om den korf geplaatste aanvalsters moeten steeds trachten te „doelen". Overtreding wordt gestraft als voren. D. De bal mag niet uit de handen worden geslagen. Overtreding wordt gestraft met een vrijen worp voor haar, tegenover wie de overtreding gepleegd is. E. Wordt een bal uitgeworpen (over de grenslijnen), dan werpt de tegenspeelster van haar, die den bal het laatst aanraakte, den bal in; maar of zuiver zijwaarts of in de richting, waarin zij behoort te werpen. F. De partijen moeten elkaar zooveel mogelijk hinderen, maar dit mag niet plaats hebben door vastgrijpen der armen, van een der andere lichaamsdeelen of van den bal. Overtreding wordt gestraft met een vrijen worp. G. De speelsters mogen zich niet buiten haar speelvak bewegen, daar het doel van dit voorbereidend spel is: kalm en zuiver samenwerkend te leeren spelen. Overtreding wordt gestraft met een vrijen worp  160 KORFBAL. voor de tegenspeelster in het vak, waar de overtreding plaats heeft. H. Er mag met den bal niet geloopen worden. Overtreding wordt gestraft als voren. J. Na een vooraf bepaalden tijd wisselen de speelsters van plaats, worden de doelwerpsters opbrengsters en de doelverdedigsters veldverdedigsters en omgekeerd. K. Is vooruit bepaald, dat het spel */» uur za^ duren, dan wisselen, na 15 minuten, de partijen van rol. L. De partij, die aan het einde van het spel met doelen en verdedigen het grootste aantal punten heeft behaald, wint. XIX. KORFBAL. Korfbal is van Amerikaanschen oorsprong en wordt daar te lande door jongens en meisjes, mannen en vrouwen gespeeld. Het spel is aan te bevelen voor kinderen boven de 11 jaar van de lagere school en meer in het bijzonder voor meisjes en jongens der Uitgebreid lagere en Hoogere Burgerscholen. Het vereischt groote vaardigheid in het werpen, vangen, doelen en samenspelen; daarom zal het goed zijn de hiervoor aangegeven voorbereidende spelen met de leerlingen te behandelen, alvorens tot het korfbalspel zelf over te gaan. I. Het speelveld. Het speelveld is 25 bij 45 M. en wordt afgebakend door 4 hoekvlaggen (bij wedstrijden worden de zijgrenzen aangegeven door vlak op den grond gespannen touwen of door kalklijnen). Het veld wordt door langs den grond gespannen linten of touwen of door kalklijnen in drie even groote vakken verdeeld  KORFBAL. 161 A, B en C. In de vakken A en C staan in de. lengte-as van het speelveld en 5 M. van de achtergrens de korfpalen. n. Spelmateriaal. A. De bal. De bal is rond en bestaat uit rubber binnen- en lederen buitenzak. De omtrek is ok hoogstens 71 en minstens 68 c.M. Het afsluitriempje mag er niet bijhangen. B. De palen. De palen 5 c.M. in middellijn zijn rond, 3,6 M. lang en voorzien van gaten, 1 d.M. uit elkaar. Zij worden geplaatst in kokers op kruisvoeten, of bevestigd aan losse palen van 1,5 M. lengte, die eerst in den grond gedreven worden. C. De horven. De korven zijn gevloch- Fig- 80' ten van teenen en cylindervormig. Zij hebben geen bodem en zijn 25 c.M. hoog met een binnenwerksche middellijn van 38-42 c.M. Aan de buitenzijde zijn twee boven elkander geplaatste ijzeren ringen aangebracht, die om den paal passen en van 2 gaten zijn' voorzien, om den korf door een ijzeren pin aan den paal te bevestigen. De korf hangt aan dien kant van den paal, die naar het middenvak r. d. Boom, Vrije en Ordenoefeningen H.B.-Sch. M. n  162 KORFBAL. is gekeerd op verschillende hoogten, naar gelang van leeftijd en geoefendheid der spelers. Bij wedstrijden moet de bovenrand van den korf zich 3.50 M. boven den grond bevinden. D. Het spel. De meisjes, 24 in getal, worden verdeeld in twee partyen, die worden onderscheiden door roode en witte lintjes om den arm. In ieder vak komen 4 rooden en 4 witten, die elkander bewaken en ieder zooveel mogelijk een eigen gedeelte van het vak bezetten. Bij gemengd spel komen in ieder vak 2 meisjes en 2 jongens van elke partij. Om den bal wordt geloot. De partij, die den bal niet krijgt, mag de speelrichting kiezen. De bal wordt ingespeeld uit het middenvak (B). Bij het inspelen moeten alle speelsters op 6 passen afstand van de inspeelster staan. De inspeelster werpt den bal naar een partijgenoote, die ongedekt', staat naar den kant van den vijandelijken korf, deze weer naar een ander, enz., tot het haar, die het dichtst of het meest gunstig bij dien korf staat, gelukt den bal er van boven naar onder door te werpen. De partij, die den bal door den vijandelijken korf werpt, wint daarmede telkens een punt. De speelsters mogen, zoodra zij den bal in handen hebben, daarmede niet loopen, maar moeten (op de plaats, waar zij op dat oogenblik staan) den bal verder werpen. De speelsters der tegenpartij trachten het doorwerpen van den bal te voorkomen en werpen, als zij den bal in handen krijgen, dien op haar beurt naar haar partijgenooten en door den vijandelijken korf. Een speelster mag slechts door één speelster gedekt en gehinderd worden. Bij gemengd spel geschiedt dit bij een meisje door een meisje en bij een jongen door een jongen. De bal moet zooveel mogelijk  KORFBAL. 163 van hand tot hand gaan en mag in geen geval in eens van vak A naar C of omgekeerd worden geworpen. Geschiedt dit, dan krijgt de tegenpartij een „vrijen worp" op de plaats, waar de bal voor de tweede maal over een binnenlijn (scheidingslijn der vakken) ging. Als de bal, al of niet den grond rakende, over de buitengrenzen gaat, is hij „uit" en wordt ingespeeld door één der leden van de tegenpartij van de speelster, die den bal het laatst heeft aangeraakt. Dit in-spelen geschiedt met een „vrijen worp" op de plaats, waar de bal over de grenslijn ging. De speelster staat daarbij met de voeten op de lijn, de hielen in het buitenveld. Bij een „vrijen worp" staan alle speelsters op 3 pas afstand van de inspeelster. Komt een speelster, terwijl zij den bal aanraakt, met een of beiden voeten op of over de binnenlijn, dan krijgt één der leden van haar tegenpartij een „vrijen worp", staande met beide voeten op de binnenlijn, het gezicht naar den vijandelijken korf. Telkens na het maken van een punt wordt de bal uit het middenvak ingespeeld door een speelster van de partij door wier korf de bal .ging. Als de bal door den eigen korf wordt geworpen, geldt dit toch als een punt voor de tegenpartij. Telkens na twee punten wisselen de speelsters door opschuiving van vak. (Na de eerste 2 punten komen dus de speelsters van vak A in B, van B in C en van C in A). Een spel duurt tweemaal 45 minuten met 15 minuten rust tusschenbeide (naar gelang van omstandigheden kan men de tijden van spelen en rust verminderen). Na de rust worden de vakken A en C verwisseld. Ook de' speelsters, korven en palen van beide genoemde vakken wisselen mee. De speelster, die bij het ingaan der rust den bal heeft, ontvangt dezen weer bij het eindigen der pauze. Zij stelt  164 KORFBAL. zich zoo op, dat zij ten opzichte van haar doelkorf dezelfde plaats inneemt als vóór de pauze. De partij, die in den bepaalden tijd de meeste punten maakt, wint. Eén der leden van de tegenpartij krijgt een vrijen worp, op de plaats, waar de overtreding geschiedt, wanneer een speelster: a. Met den bal loopt, b. met opzet den bal met beenen of voeten aanraakt, c. den bal aan een ander overgeeft, d. den bal met de vuist slaat, e. den bal verkeerd of vóór het fluiten van den leeraar(es) inspeelt, f. met beide of een der voeten op of buiten de grenzen van haar vak komt, terwijl zij den bal aanraakt, g. den grond met een ander lichaamsdeel dan één of beide voeten aanraakt, terwijl zij den bal bemachtigt, h. bij een doelworp harer eigen partij aan den paal stoot, i. zich schuldig maakt aan aZZeewspel. Een speelster krijgt zelf een vrijen worp op de plaats, waar jegens haar de overtreding wordt begaan, wanneer: a. Haar de bal uit de handen wordt genomen, geslagen of geloopen, b. zij wordt weggeduwd, omvergeworpen, vastgehouden of een been naar haar wordt uitgestoken, zoodat zij wordt belemmerd in het loopen, c. haar armen of handen worden vastgehouden, terwijl zij den bal in handen heeft, d. de bal wordt aangeraakt, als zij dien in handen heeft, e. zij door meer dan één speelster wordt gehinderd, f. tijdens haar doelworp de tegenpartij aan den paal stoot.  SLAGBAL MET ÉÉN HONK. 165 SLAGBALSPELEN. XX. SLAGBAL MET ÉÉN HONK (Ie kl. H.B.-Sch.). Speelveld. De lengte van het speelveld bedraagt 40 a 50 M.; de Het speelveld mag niet begrensd worden door huizengevels met ramen op minder af- ^ stand dan 20 M. van de grenzen. Loop van het spel. " ^ 1. De twee flinkste meisjes loten ^ wie de eerste keus heeft. 4 5 Ieder kiest nu achtereenvolgens om beurten een medespeelster. Is het getal * ^ speelsters oneven, dan wordt om de laatste speelster ge- 'w r>. , , , „ .. 6, X Binnen loot als voren of kan de leeraar(es) medespelen. 2. Zoodra de partijen gevormd \ zijn, krijgt een der partijen 4* een witten band om den arm. 2,3,4.5,6,7,8,9,10. Bepaald noodig is dit niet, Fj doch het is gemakkelijk. Nu W O 3 O? wordt weer geloot om te bepalen, welke partij het eerst aan den slag is. 3. De slagpartij plaatst zich nu in volgorde (naar de  166 SLAGBAL MET ÉÉN HONK. grootte) achter de slaglijn, welke 5 M. van de voorgrens verwijderd is. Nummer 1 plaatst zich 1 M. voor de slaglijn, voorzien van bal en slaghout. De vangpartij plaatst zich achter het door een steen of een bankje of door een paaltje aan te geven binnenpunt, op de wijze in de figuur aangegeven; nummer 5 en 8 dicht bij El honk. 4. Op een sein van den leeraar(es) tracht nummer 1 den bal zoover mogelijk in het veld te slaan en loopt, zoodra de bal, zonder den grond te raken, het binnenpunt voorbij is, naar honk en als zij kan weer terug tot over de slaglijn. Wordt zij echter gedurende haar loop naar honk of van honk naar slaglijn met den bal geraakt, dan is de slagpartij van slag af en wordt vervangen door de vangpartij. 5. De vangpartij moet trachten den bal zoo spoedig mogelijk te bemachtigen en de loopster er mee te raken. 6. Wordt de bal door een meisje der vangpartij gevangen, zonder dat de bal den grond geraakt heeft, dan is de vangpartij aan slag. 7. Er mag naar een bal driemaal geslagen worden. Is ook de derde slag ongeldig, dan is de slagpartij van slag en wordt vangpartij. 8. Een slag is ongeldig, indien een bal den grond raakt vóór hij het binnenpunt gepasseerd is, indien hij vóór den honkpaal zonder den grond aan te raken over een zijgrens gaat en indien zij, die slaat, verder dan 1 M. voor de slaglijn staat. 9. Geen speelster der vangpartij mag voorbij het binnenpunt komen. Overigens mag zij met den bal loopen,  SLAGBAL MET ÉÉN HONK. 167 zoover zij wil. Het kan echter soms raadzaam zijn den bal naar een speelster, die het dichtst bij de loopster of bij honk staat te spelen. 10. Elke goed volbrachte loop naar honk en terug telt voor één punt. Het ver wegwerpen van het slaghout is verboden en geeft een punt aan de tegenpartij. 11. Als 6 punten achter elkaar gemaakt zijn, wisselen de partijen. 12. Na afloop van het spel worden de punten opgeteld. De partij, die de meeste punten heeft gemaakt, wint het spel. XXI. SLAGBAL MET ÉÉN HONK (Moeilijker vorm). (He kl. H.B.-Sch.). De lengte van het speelveld bedraagt 50 a 60 M,; de breedte 25 a 30 M. Evenals bij het vorige spel mogen binnen een afstand van 20 M. van de grenzen van het speelveld geen belendende huizen gevonden worden. Loop van het spel. 1. Zie 1 het vorige spel. 2- . 2 » 3- , 3 „ „ , , met dit verschil dat het honk Q] nu 10 M. van de achtergrens geplaatst is en door 9, 10, 11 en 12 bewaakt wordt (fig. 82). 4. Op een sein van den leeraar(es) tracht nummer 1 den bal zoo ver mogelijk het veld in te slaan en loopt, zoodra de bal, zonder den grond aan te raken, het Mn-  168 SLAGBAL MET EEN HONK. .60 nenpunt voorbij is, naar honk en als zij kan, weer terug tot over de slaglijn. Zij mag echter aan honk blijven staan, of gedurende haar terugloop naar de slagplaats weer op honk terugkeeren. ™ «n. Achtererens. durende haar loop naar of van honk (vóór de slaglijn) met den bal geraakt, dan rennen de vangsters (vangpartij) naar de slagplaats. Gedurende dezen ren mogen de meisjes der slagpartij de vangsters trachten te raken en loopen op hare beurt weer naar de slagplaats. Dit gaat zoolang voort, tot een der partijen zonder geraakt te zijn over de slaglijn is gekomen, welke partij dan aan slag is. Hierbij dient opgemerkt, dat het honk ook een vrijplaats is. Wie dus geen kans ziet de slagplaats te bereiken, kan bij honk gaan staan om een gun¬ stiger gelegenheid af te wachten. Van honk naar de slagplaats mag dan echter niet geloopen worden, voor de eigen partij een slag doet. Voor deze terugloopsters worden geen punten berekend. De vangpartij moet trachten den bal zoo spoedig mogelijk te bemachtigen en de loopster er mee te raken. Voorgrens. Fig. 82.  SLAGBAL MET ÉÉN HONK. 169 6. Wordt de bal door een meisje der vangpartij gevangen, zonder dat de bal den grond geraakt heeft, dan werpt de vangster den bal zoo hoog mogelijk loodrecht omhoog en volgt weer het rennen van de vangpartij naar de slagplaats of naar honk, terwijl de oorspronkelijke slagpartij den slag tracht te behouden door een der vangsters te raken. 7. De loopsters der tegenpartij mogen elkaar niet vasthouden, om daardoor het raken gemakkelijk te maken. De partij, die zich hieraan schuldig maakt, wordt vangpartij. 8. Er mag naar een bal driemaal geslagen worden. Is ook de derde slag ongeldig, dan is de slagpartij van slag en wordt vangpartij. 9. Een slag is ongeldig, indien een bal zonder den grond aan te raken over een zijgrens geslagen wordt, als hij vóór het binnenpunt den grond aanraakt en indien zij die slaat over de slaglijn staat. 10. Geen speelster der vangpartij mag voorbij het binnenpunt komen. (Dit is niet van kracht bij het loopen van beide partijen om elkaar te raken). Overigens mag zij met den bal loopen, zoover zij wil. Het kan echter soms raadzaam zijn den bal naar een partijgenoote, die het dichtst bij een loopster of bij honk staat, te spelen. 11. Elke goed volbrachte loop naar honk en terug telt voor één punt. 12. Na een geldigen slag moet naar honk geloopen worden. De loopster mag niet gehinderd of vastgehouden worden. Bij overtreding mag de loopster vrij naar en van honk loopen.  170 SLAGBAL MET III, IV OF V HONKEN. 13. Het ver wegwerpen van het slaghout is verboden en geeft één punt aan de tegenpartij. 14. Is bij het slaan van het laatste meisje geen enkele speelster der slagpartij in de slagplaats (staan zij dus allen aan honk), dan moeten de vangsters den bal zoo snel mogelijk in de slagplaats werpen vóór een der slagpartij de slagplaats bereikt heeft. De slagpartij is dan „uitgehongerd''. In dit geval is de vangpartij aan slag. 15. De leeraar(es) teekent de punten van beide partijen op. De partij, die aan het einde van het spel de meeste punten heeft behaald, wint. XXII. SLAGBAL MET III, IV OF V HONKEN. (IHe—Ve kl. H.B.-Sch.). Het hiervolgende slagbalspel, dat een groote klasse kan bezig houden, werd door mijne leerlingen van de kweekscholen met voorliefde gespeeld. Krachtig slaan, goed vangen en snel loopen zijn de voorwaarden waaraan goede speelsters moeten voldoen. Een ruim speelveld, minstens 60 M. lang en 30 M. breed, komt het spel ten goede. Loop van het spel. Twee meisjes raden, door het opwerpen van een geldstuk, wie de eerste keuze heeft. Zij kiezen dan om beurten een medespeelster. Is het getal oneven, dan wordt om de laatste speelster geloot. Als de partijen gevormd zijn, wordt weer geloot, om te bepalen welke partij het eerst „aan slag" is. De slagpartij neemt haar plaats in (zie figuur 83), benoemt  SLAGBAL MET III, IV OF V HONKEN. 171 Honk 3 • VII VI VIII Honk 4 • • Honk 2 IV V I II III Honk 5 • • Honk 1 Tip-lijn si '£ ^^^^ K ^^^^ lO 10 Opschenkster. Slaggeefster. 1 J Brandplankje. X Brandster. Plaats voor de . . slagpartij. Plaats ™01.. haar 2, 3, 4, 5, 6, 7,8,9.- | die af zijn. IX Hulpbrandster. Fig. 83.  172 SLAGBAL MET III, IV OF V HONKEN. een opschenkster, terwijl nummer 1 zich naar een hoek van het vierkant (zie figuur) begeeft, voorzien van een slaghout. De opschenkster plaatst zich schuin voor haar, die slaat (zie figuur). De vang- of veldpartij plaatst 'zich, zooals de figuur aangeeft, achter de tiplijn, na alvorens een „brandster" en „hulpbrandster" benoemd te hebben. Brandster en hulpbrandster moeten goede vangsters zijn. Op een begin-sein van de(n) leeraar(es) werpt de opschenkster den bal naar haar die slaat, die met haar slaghout den bal in het veld slaat. Er mag naar een bal driemaal geslagen wordèn. Is ook de derde slag ongeldig, dan is de slaggeefster af en neemt plaats (zie figuur) rechts van de speelruimte. Een bal is ongeldig als: 1°. de slag mist, 2°. de bal niet over de tiplijn (zie figuur) komt, zonder den grond te raken en 3°. als de bal links of rechts buiten de foutlijn wordt geslagen. Is de slag raak, dan werpt de slaggeefster haar slaghout in het vierkant en loopt naar honk 1. Heeft zij een verren slag gegeven, dan kan zij vervolgens honk 2 trachten te bereiken; ja zelfs alle honken afloopen. Nooit mag een honk worden overgeslagen. Alle honken moeten met de hand worden aangeraakt. Inmiddels heeft de vangpartij den bal öf gevangen öf van den grond opgeraapt. In het eerste geval mag niet meer van honk tot honk geloopen worden. In het tweede geval wordt de bal onmiddellijk naar de brandster geworpen, die den bal opvangt en op het brandplankje werpt, dus „afbrandt". Zoolang de bal niet op het brandplankje is geworpen, mogen de loopsters der slagpartij van honk tot honk en binnen loopen, zorgende, dat zij bij een honk staan, als het fluitsein van den leeraar(es) aangeeft, dat de bal is afgebrand.  TAHBOEBIJNBAL. 173 De honkloopster(s) die geen honkt bereikt heeft (hebben) moet(en) terug naar het vorig honk. Zij beeft (hebben) een fout gemaakt, moet(en) vervolgens wel verder loopen, doch krijgt (krijgen) geen punt. Wie de 3, 4 of 5 honken zonder fout heeft afgeloopen en over de foutlijn is, vóór de bal is afgebrand, heeft voor haar partij een punt verdiend. Voor eiken bal, die zonder den grond aan te raken, door de vangpartij gevangen is, ontvangt deze partij één punt. Na drie of vijf vangballen wordt omgewisseld, zoodat de vangpartij aan slag is en omgekeerd. Is de slagpartij „uitgehongerd", d.w.z., dat er geen enkele speelster is om te slaan, doordat een deel wegens mis- of foutslaan af is en een ander deel nog aan de honkpalen staat, dan komt de vangpartij aan slag en omgekeerd. Punten worden dus verkregen aan de eene zijde door vangballen en aan de andere zijde door een zonder fouten volbrachten loop langs alle honken. De partij, die aan het einde van het spel de meeste punten heeft behaald, wint het spel. Opmerking. Men gebruikt voor deze spelen (kiepers I, kiepers II en slagbal met meerdere honken) dezelfde soort ballen en slaghouten. XXIII. TAMBOERIJNBAL. Het tamboerijnbalspel is van Italiaanschen oorsprong en ƒ behoort met vuistbal, lawntennis en kaatsen tot deT z.g.n. heen- en terug-slagspelen. Het wijkt echter van ^ de andere héén- en terug-slagspelen in zooverre af, dat de ballen niet in een vlakke baan, maar in een hoogen wijden boog over de lijn worden geslagen. Het spel, hoewel geschikt voor jongens en mannen, meisjes en vrouwen, eigent zich het best voor het vrouwelijk  174 TAMBOERIJNBAL. geslacht als tegenhanger van vuistbal, dat beter door oudere jongens en mannen is te spelen. Als schoolspel is het op zijn plaats voor meisjes boven 12 jaar. . Het is «en zomerspel en kan zoowel persoonlijk als partijspel zijn. Vooral in het begin, als de spelers nog niet goed slaan, doet men beter het als- persoonlijk-spel te beoefenen, om het later, bij meerdere geoefendheid, als partijspel te doen spelen. In verband daarmede zijn de verschillende Wijzen van spelen, die als voorbereiding voor het eigenlijke kampspel kunnen worden aangemerkt, ook beschreven. I. Spelgereedschap. A. De tamboerijn. De tamboerijn (niet te verwarren met het bekende muziek-instrument tamburino) is een 1 c.M. dikke hoepel van 5 c.M. breedte, waarover een kalfsvel strak gespannen is door middel van een tweeden, buitensten hoepel 3 m.M. dik en 2 c.M. breed. De middellijn van een tamboerijn is 26 c.M. Voor jongens en meisjes zijn de hoepels van pijnboom-, voor volwassenen van beukenhout. Opmerking, a. Als het vel slap wordt, legt men de tamboerijn in de zon, of houdt haar eenigen tijd onder water en laat haar dan in de schaduw drogen. b. De goede tamboerijns zijn nogal duur. Men doet het best in vereenigingen ieder deelnemer zijn (haar) eigen tamboerijn te laten koopen en bewaren. In de groote speelgoedwinkels zijn ook kleinere zeer goedkoope exemplaren te verkrijgen, die voor schoolgebruik en in het begin, om het slaan te leeren, zeer goed zijn te gebruiken.  TAMBOEKIJNBAL. 175 B. De Bal. De bal is hol en van 'bruine gummi (z.g.n. terracotta bal). De doorsnee is 6 c.M. Het gewicht 36 gram. Opmerking. Ook gewone elastieken ballen zijn te of te groot. C. Palen en lijn. De lijn moet 8 m.M. dik zijn en gevlochten van katoen. Touw is te zwaar en zakt door. De palen zijn 5 c.M. in doorsnee en 7.10 M. hoog. De lijn moet door ophijschtouwen op verschillende hoogten van 2 tot 7 M. kunnen worden gesteld. II. Speelveld. Het speelveld moet effen en vast zijn, omdat bij dit spel veel stuitballen voor¬ komen. Op een oneffen of week terrein is van goed stuiten natuurlijk geen sprake. De afmetingen bedragen 50 en 30 M. De grenzen worden aangegeven door lijnen of kalkstrepen. Bij oefenspelen kan men volstaan met 4 hoekvlaggen. Alleen tusschen de palen, die juist in het midden van de lengte-zijden moeten staan, is het spannen van een lijn vlak op den grond noodig, om de beide speelhelften duidehjk aan te geven. Fig. 84.  176 TAMBOERIJNBAL. III. Het slaan. Het slaan moet niet in vlakke baan, doch in hoogen wijden boog geschieden. De tamboerijn moet met de vier vingers, die om den hoepelrand grijpen, losjes worden vastgehouden. De duim ligt tegen den buitenrand en mag nooit op het kalfsvel rusten. Het vel zou hierdoor verliezen aan veerkracht en de duim liep gevaar telkens door den bal te worden getroffen, wat zeer pijnlijk is. Het opslaan geschiedt zóó, dat de bal met de eene hand een weinig wordt omhoog geworpen en met de tamboerijn over de lijn geslagen. Het terugslaan geschiedt, als regel, van onderen naar boven, doch kan in geval van nood ook boven het hoofd geschieden. Het is gewenscht het slaan zoowel links als rechts te doen beoefenen. IV. Het spelen. A. Oefenspel zonder tellen (persoonlijk spel). Reeds door twee tegenover elkander staande deelneemsters kan dit spel worden gespeeld. Hun taak is een dubbele. De eerste moet den bal in een hoogen, wijden boog over de lijn opslaan, de ander moet hem over de lijn terugslaan. Dit terugslaan kan geschieden onmiddellijk uit de lucht (de )>&\ heeft dus den grond niet geraakt) z.g.n. luchtbal, of na één opsprong (stuit) van den grond, „Stuitbal". Stuit de bal, hetzij op den grond of op de tamboerijn, meer dan eens, dan is hij dood. De speelster in wier veld de bal dood is, moet opnieuw opslaan. De opslag is ongeldig en moet door dezelfde speelster worden overgedaan, als: a. de bal onder de lijn doorgaat, b. de bal tegen de lijn stoot, c. de bal buiten de zijgrenzen van het speelveld van de tegen-  TAMBOEElJNBAL. 177 overstaande speelster komt. Het is gewenscht de speelsters van tijd tot tijd van veld te doen verwisselen. Men kan natuurlijk meerdere paren tegelijk laten spelen. B. Oefenspel met tellen. le manier (persoonlijk spel). Als bij A (oefenspel zonder tellen). De terugslagen van iedere speelster worden door haarzelf bij elkander geteld. Wie in een bepaalden tijd (V* uur of V* uur) de meeste punten heeft, wint het spel van haar tegenoverstaande speelster. Opmerking. Men kan ook hierbij meerdere paren tegelijk laten spelen. 2e manier (Partijspel). De deelneemsters staan in twee partijen tegenover elkander ter weerszijden van de lijn. No. 1 tegenover No. 2, No. 3 tegenover No. 4 enz. Ieder paar leerlingen heeft één bal, als bij de le manier. Ook de punten worden geteld als daar, maar nu worden de punten van de oneven nummers allen bij elkander geteld. Ook zoo voor de even nummers. De partij, die de meeste punten heeft, wint. ,jv* C. Kampspel (Partijspel). Dit is het eigenlijke tamboerijnbalspel. De speelsters (hoogstens 10 in getal) stellen zich op als in de teekening, zie fig. 84, is aangeduid, en blijven zooveel mogelijk op haar eigen plaats. Er kunnen ook minder, zelfs een oneven aantal speelsters zijn, die zich dan natuurlijk anders moeten opstellen. Met minder dan 4 speelsters is geen kampspel mogelijk. Door het lot wordt de keuze van de terreinhelft beslist. De partij, die de keuze heeft, moet ook het eerst opslaan. t. d. Boom, Vrije en Ordenoefeningen B.B.-Sch. M. 12  178 TAMBOERIJNBAL. De opslag geschiedt, onverschillig door welke speelster, van een plaats op minstens 10 M. van de lijn. Bij een wedstrijd kan iedere partij een vasten opslag aanwijzen. Bij oefeningen is het gewenscht, dat ieder op haar beurt opslaat. Als bij den opslag de bal, a. onder de lijn door (onder), b. tegen (geraakt) of c. buiten de zijgrenzen van de tegenoverliggende terreinhelft (buiten) gaat, moet de partij die opsloeg, dat opnieuw doen. In alle drie de gevallen krijgt de tegenpartij een punt. Intusschen heeft de tegenpartij het recht na de foutballen a en b toch terug te slaan, zij behoeft dat echter niet te doen. Is de opslag goed, dan tracht de tegenpartij den bal over de lijn terug te slaan. Dit mag gebeuren: a. direct uit de lucht (luchtbal), b. na één keer stuiten op den grond (stuitbal). Stuit de bal meer dan eens, dan is hij dood en moet de partij, in wier veld de bal dood raakt, opnieuw opslaan. Als de bal niet dadelijk kan worden teruggeslagen, mag hij door de eene speelster aan de andere worden overgegeven. Toch mag ook hierbij de bal maar ééns in het geheel stuiten. Bijv. No. 9 slaat den bal naar 6, die hem over de lijn slaat, of No. 10 slaat den bal naar 7, die hem eerst laat stuiten en dan over de lijn slaat, of No. 8 laat hem stuiten, slaat hem daarna naar 10, die hem naar 6 slaat, welke laatste hem over de lijn slaat. Iedere speelster mag maar één slag maken. Is, de terugslag goed geweest, dan telt dit één punt voor een „sluitbal" en 2 punten voor een „luchtbal". Nu tracht weer de andere partij terug te slaan en dit gaat over en weer, zoolang tot de bal „bnder", „geraakt?, „buiten" of „dood" is. De partij, die de fout maakte, slaat dan weer opnieuw op. Behalve bij meermalen stuiten is de bal dood:  TAMBOERIJNBAL. 179 1. wanneer hij met de hand of de binnenvlakte der tamboerijn wordt geslagen of opgevangen ; 2. wanneer bij het slaan de tamboerijn uit de hand vliegt; 3. wanneer een speelster den bal slaat, terwijl zij niet met beide voeten binnen de grenzen van haar terreinhelft staat; 4. als éénzelfde speelster den bal tweemaal direct achter elkander slaat; 5. wanneer de bal in zijn vlucht een speelster of haar. kleeding raakt. Een kampspel duurt een half uur. Na een kwartier wordt van terreinhelft gewisseld. De partij, die bij het einde van het half uur de meeste punten heeft (eigen teruggeslagen ballen + foutballen van de tegenpartij), wint.  AANHANGSEL. Wat de gymnastische groepen en standen zijn voor de mannelijke leerlingen, dat zijn de reien met hare voorbereidingen voor de meisjes, n. L het dessert van den maaltijd, de belooning voor ijver en inspanning. Het aesthetisch-rhythmisch karakter dezer oefeningen geeft ze nog een bijzondere waarde als opvoedingsmiddel; meer voor den geest echter, dan voor het lichaam. Het kan echter niet ontkend worden, dat naast deze opvoeding van den aesthetischen zin en het gevoel voor rhythmus, toch ook de achtereenvolgende lichaamsbewegingen haren invloed zullen doen gelden. Waar echter nog niet gesproken kan worden van een opinio communis in deze materie, waar de meeningen dus nog verdeeld zijn, heb ik gemeend deze leerstof te moeten scheiden van die, welke wel de algemeene instemming bezit, door de reien en voorbereidende reien als aanhangsel aan dit werk toe te voegen. Nog een ander doel beoog ik hiermede. Het kwam en komt nog herhaaldelijk voor, dat op kleine plaatsen gevestigde onderwijzers, leiders van turnvereenigingen, mij schriftelijk vroegen of vragen om leerstof voor openbare lessen of uitvoeringen. Zij wilden de gymnastiek gaarne op z'n mooist laten zien, om bij ouders en toeschouwers propaganda te kunnen maken.  AANHANGSEL. 181 Ook voor hen (haar), leiders(sters) van dames- en meisjesclubs of vereenigingen, is dit aanhangsel bestemd. Ieder kan er uit putten of leeren hoe, op eenvoudige wijze, verschillende oefeningen tot een aesthetisch-rhythmisch geheel kunnen vereenigd worden. Zooals ik reeds in het begin van dit werk heb gedaan, moet ik ook hier waarschuwen tegen overdrijving. Het nagerecht mag geen hoofdschotel worden. De hierbeschreven leerstof is ingedeeld in drie hoofdstukken. A. ORDENOEFENINGEN. B. VOORBEREIDENDE REIEN. C. REIEN. A. Ordenoefeningen. GROEP £ Zwenken in de gevormde ster. 1. Een.ster vormen van vier stralen. Ui t voer in- g. 16, 24 of 32 meisjes zijn opgesteld in een flankcirkel en afgenummerd %£!Mi$!. Op het bevel: vormt een ster naar links — marsch! gaan allen voorwaarts en volgen de nummers 1, die '/« draai links makende naar het midden marcheeren (vergelijk fig. 85). De nummers 1 moeten ongeveer '/a M. van het middelpunt verwijderd blijven. respectievelijk tot 4, 6 of 8 tallen. Fig. 85.  182 AANHANGSEL. 2. Een ster vormen van acht stralen. Uitvoering. 32 meisjes, opgesteld in een flankcirkel, zijn afgedeeld in viertallen. Vorige figuur en voorgaande V r beschrijving geven de oefe- y /. ning volkomen duidelijk weer. <* \ / ^ ■< x y 3. Zwenken met paren in -r- -r- tó^* -4- -L- de gevormde ster van 4, / i X 6 of 8 stralen. >- / x r Uitvoering. De nummers y .\ 1 en 2 maken */J draai rechts / j en zwenken links; de num- mers 3 en 4 K draai links yjg gg en zwenken rechts of omgekeerd (fig. 86). Op de oorspronkelijke plaats gekomen wordt pas op de plaats gemaakt. 4. Zwenken met viertallen in de gevormde ster. Uitvoering. Als voorbereiding late de leeraards) de buitenste of de binnenste drie van elke straal 'ja draai rechts of links maken; elke straal zwenkt nu den cirkel rond, zorgende in vier passen '/* cirkel te hebben doorloopen. Na 16 passen staan alle weer op hare plaatsen in de ster (fig. 87).  AANHANGSEL. 183 Zwenken ; de binnenste halve straal in het kruis, de buitenste halve straal in een cirkel buitenwaarts (fig. 88) . Zwenken met halve stralen buitenwaarts (fig. 89) . Zwenken; 1 en 2 van elke straal in het kruis, 3, 4, 5 en 6 in cir¬ kels met bet middelpunt tusschen 4 en 5 (fig. 90). *ig- «»• Fig. 90. Opmerking A. Bij deze oefening maken de leerlingen voor elke */* zwenking 2 passen.  184 AANHANGSEL. B. Voorgaande zwenkingen achtereenvolgens uitgevoerd en met vrije oefeningen afgewisseld of verbonden, kunnen een rei vormen, waarbij ook een in maat, tempo en inhoud passend lied kan worden- gezongen. 8. Het vormen van twee door elkaar zwenkende sterren,, uit de rijenkolom -r- -—r- — (fig. 91 en 92). Uitvoering. De leerlingen hebben op een der vroeger beschreven wijzen een kolom" van rijen van vier gevormd. Deze kolom marcheert voorwaarts door het midden van het lokaal. In het midden van het lokaal beveelt de zwenken tot dubbele ster [= marsch! (fig. 91). Na twee- of meermalen den cirkel te hebben doorloopen, beveelt de leeraar(es): met rijen van vier links in omgang = marsch.' (fig. 92). Het bevel marsch ! wordt uitgesproken, als het eerste viertal vooraan is. Dit viertal gaat links in om¬ gang en wordt gevolgd door de overige geleidelijk insluitende viertallen. Fig. 91. leeraar(es): beurtelings vier links en vier rechts Fig. 92.  AANHANGSEL. 185 GROEP II., Het vormen van groote en kleine cirkels, enkele en gepaarde molens uit de steropstelling. 1. Uit de achtstralige ster (elke straal van 4 meisjes) twee cirkels vormen. Uitvoering. De meisjes staan met het gezicht naar het midden gekeerd. De even (oneven) nummers plaatsen zich links (rechts) naast de oneven (even) -•- . nummers (fig. 93) met ^ "™T ^ tweepassen,gevo]gddoor » V twee passen op de plaats. . •• S| Hierbij kunnen de handen ' *r^*7* '• A ^' en armen op een der '''""'f? ^\ '"' /' vroeger geleerde wijzen |_ ;|- . -|- -| (zie 5e leerj. 1. sch.) / ,/V V .. worden verbonden. .' y- *' ' -y Het terugkeeren tot ^ m, y'' ' de ster geschiedt in \ ^ ^ omgekeerde orde. ' WM 2. Uit de ster van 4, 6, Fi§- 93, of 8 stralen (elke straal van zes meisjes) drie cirkels vormen. Uitvoering. De nummers één vormen den binnensten, de nummers twee en drie vormen den tweeden en de nummers vier, vijf en zes den derden frontcirkel. 3. Uit de ster van vier stralen (elke straal van zes leerlingen) één „grooten ring' en vier „kleine ringen" vormen (fig. 94). Uitvoering. De nummers één en twéé vormen op de in oefening 1 beschreven wijze een kring van 8 (grooten ring). De nummers drie tot zes draaien linksom, vatten de'handen en scharen zich in een kring van 4 (kleinen ring). Het geheel in 4 passen.  186 AANHANGSEL. Opmerking. Een en ander kan afgewisseld en verbonden worden met vrije oefenineen op en van de plaats. Na de verkregen figuur kanb.v. een oefening op de plaats worden gedaan of wel acht galoppassen links en rechts zijwaarts heen en terug uitgevoerd worden, enz. A tt'j. 3 -1- -- *±. uil ut: atci / . Fig. 94. van vier, zes of acht stralen (elke straal van zes leerlingen) één gepaarden „molen (de nummers 1 en 2) en vier, zes of acht enkele „molens" (de nummers '6—6) vormen. Het geheel met 4 passen op en van de plaats. Hierna de binnenste, gepaarde molen, met 16 gewone of 8 schotsche passen rond gaan en de buitenste (enkele) molens met 8 gewone of 4 schotsche passen in de rondte gaan. De handen zijn hierbij half-hoog vast.  AANHANGSEL. 187 5. Uit de ster, als bij oefening 3, één gepaarden molen en vier kleine ringen vormen. '!p|§ 6. Uit de ster, als voren, één grooten ring en vier enkele molens vormen. 7. Uit de ster, als voren, één kléinen, één grooten ring en vier kleine ringen (van drietallen) vormen (fig. 95). Opmerking. Ook deze oefeningen kunnen op velerlei wijzen met vrije oefeningen van en op de plaats afgewisseld of verbonden worden. B. Voorbereidende reien. GROEP I. Kettinggang en variatiën op den kettinggang met ver¬ schillende verbindingen. 1. De kettinggang (fig. 96). Uitvoering. De leerlingen zijn opgesteld in een flankcirkel en worden afgenummerd van 1—2. (Het getal deelneemsters moet altijd even zijn). De nummers 1 maken nu draai rechts, zoodat ze tegenover de nummers 2 komen te staan. Op 't bevel: Kettinggang = marsch f ge¬ ven de leerlingen elkaar de Yig. 96. rechterhand, gaan elkaar in een halven kring voorbij, waardoor de nummers 1 voor de volgende nummers 2 (en omgekeerd) komen te staan; deze geven nu elkaar de linkerhand, gaan vervolgens elkaar weer in een halven kring voorbij; dit gaat zoo door, totdat de eenen en  188 AANHANGSEL. tweeën, die bij elkaar behooren, elkaar ontmoeten, waarop allen den pas op de plaats maken. De leeraar(es) kan ook den kring meermalen laten doórloopen. Voor eiken omgang worden tweemaal zooveel gewone passen berekend, als er leerlingen meededoen. Opmerking. Voor de oefeningen, welke dienen om den kettinggang aan te leéren, verwijs ik naar het 5e leerjaar mijner handleiding voor de lagere school. 2. Kettinggang met den driepas met beenkruisen. Uitvoering. De opstelling is gelijk aan die als bij oefening 1. Ook de wijze van uitvoering blijft dezelfde met dit verschil, dat voor elke omwisseling of hal ven kringgang één driepas wordt gemaakt. Bij eiken eersten tel van den driepas wordt de rechterof linkerhand aangegrepen. De geheele omgang geschiedt in even zooveel driepassen als er leerlingen medewerken. 3. Als oefening 2 met beurtelings één arm hoogbuigen. 4. Kettinggang met galoppas. Uitvoering. De tegenover elkaar staande leerlingen maken 3 of 4 galop passen binnen- (buiten-)waarts, links aanvangende, waardoor zij zich van elkaar; verwijderen. Bij de hierop volgende drie of vier galoppassen rechts, kruisen zij de volgende meisjes, enz. 5. Kettinggang met den driepas, gevolgd door 1/i draai om de lengte-as. Uitvoering. Na eiken driepas links en rechts staan de leerlingen naast elkaar en maken dan tweemaal '/> draai jijg rechts (zie vrije oefeningen van de plaats) om daarna weer met den driepas links aan te vangen. 6. Kettinggang; na elke twee driepassen eenmaal kreitsen. Uitvoering. Na den driepas links en rechts, komen de meisjes met de linkerzijde naast elkaar, leggen de linkerhand op eikaars  AANHANGSEL. 189 9. schouder en kreitsen met zes gewone passen (vergelijk fig. 97) rond, waarna weder met den driepas links wordt aangevangen. Kettinggang met voortdurend kreitsen. Uitvoering. De tegenover elkaar staande meisjes haken den rechterarm ineen en kreitsen, met zes of acht gewone of vier schotsche passen rond; vervolgenshaken zij metde volgendemeisjes den linkerarm ineen om dan ook links te kreitsen. Dit gaat zoo door, tot de bij elkaar behoorende meisjes elkaar weer ontmoeten. Fig. 98. 8. Kettinggang met paren (fig. 98). Uitvoering. Zooals de figuur duidelijk aangeeft, wordt deze oefening, evenals de kettinggang, met enkele leerlingen (zie oefening 1) uitgevoerd; met dit verschil, dat elke omwisseling niet met twee, doch met vier gewone passen plaats heeft. Elk paar heeft de armen vóórgekruist vast. kettinggang met Gepaarde galoppas. Uitvoering. Zie oefening 8. In de plaats van gewone passen komen nu telkens 4 galoppassen links en rechts. Fig. 99. 10. Gepaarde kettinggang in afwisseling met den molen. Uitvoering. De paren maken vier gewone passen naar links en evenzooveel naar rechts. De gewone passen naar rechts worden echter slechts half zoo groot gemaakt als die naar  190 AANHANGSEL. links, zoodat de paren over elkaar komen te «taan. Nu volgt met acht passen de molen rechts. Vervolgens worden weer vier passen naar links en vier naar rechts gemaakt, gevolgd door molen rechts (fig. 99). Bit gaat afwisselend door, totdat de paren weer op'hunne plaatsen tegenover elkaar staan. 11. Gepaarde kettinggang in afwisseling met den kleinen ring. Uitvoering. Als bij oefeninfy 10 dnr.n in ii ■ j Fig. 100. plaats van gaan in den molen, worden 8 galoppassen in den kleinen.ring (fig. 100) gemaakt. GROEP II. Gaan in omgang met spreiden en doortrekken der paren en verbindingen. De meisjes gaan met paren in omgang. De paren zijn verdeeld in le en 2e paren = oneven en even paren. 1. De le paren spreiden met 2 zijwaartsche passen en sluiten met evenzooveel passen terwijl de 2e paren tusschen de l6 paren doorgaan (doortrekken) met 8 gewone passen voorwaarts. Vervolgens de 2e paren spreiden en sluiten en de le paren doortrekken. 2. Dezelfde oefening, doch het doortrekken geschiedt met acht galoppassen. Zie fig. 101 A. 3. Dezelfde oefening, doch de oneven (even) paren spreiden door wiegelpas met draaien, heen en terug = 6 tellen  AANHANGSEL. 191 en de even (oneven) paren doortrekken met zes gewone of galoppassen. 4. Dezelfde oefening, doch de oneven (even) paren spreiden met twee schotsche passen heen en met ffa draai links en twee schotsche passen terug, onder het beurtelings hoog buigen der armen (fig. 1015) en de even (oneven) paren doortrekken met acht galoppassen (fig. 101 A). 5. Als oefening 4, doch het doortrekken geschiedt met 4 schotsche draaipassen. Fig. 101. Opmerking. Bij den schotschen draaipas houden de meisjes elkaar in danshouding vast en wordt bij eiken schotschen pas Va draai gemaakt. 6. Spreiden en doortrekken als bij oefening 1, gevolgd door molen rechts en links der viertallen. Uitvoering, a. de le paren spreiden en sluiten en de 2e paren doortrekken *.....= 8 tellen. b. de 2e paren spreiden en sluiten en de le paren doortrekken =8 c. de viertallen de molen rechts (fig. 99) . . . . =8 , d. vlug omdraaien en de molen links = 8 • „ Totaal ... 32 tellen. 7. Dezelfde oefening, doch het spreiden en sluiten met schotsche passen en het doortrekken met galoppassen enz.  192 AANHANGSEL. 8. Spreiden en sluiten met halven kringgang en doortrekken (fig. 102). Uitvoering. De oneven (le) paren halven kringgang buitenwaarts met 4 schotsche passen en de even (2e) paren 4 schotsche passen voorwaarts. Daarna wisselen de paren van werkzaamheid. -' )f * ^ De buitenste handen van de le pa- ,' \ ren houden gedurende den halven ^m kringgang de eveneens buitenste \ handen van de even (2e) paren ' 5* vast (e. o. g.) Loslaten tegen het yjg jq2 einde van den halven kringgang. 9. Dezelfde oefening gevolgd door molen rechts en links als* bij oefening 6. 10. 4 galoppassen zijwaarts, gevolgd door beenkruisen en 1lv draai. U i fv o e r i n g. a. De meisjes gaan als in fig. 101 A met 4 galoppassen zijwaarts = 4 tellen; b. het binnenste meisje kruist het rechterbeen vóór het linker en het buitenste meisje het linkerbeen voor het rechter = 2 tellen; c. op de punten der voeten '/» draai links (rechts) onder de voorste geheven en verbonden armen door = 2 tellen. De achterste armen worden bij het draaien losgelaten, doch na het draaien onmiddellijk weer verbonden en hooggeheven. De leerlingen staan nu ruglings verbonden, maken weer 4 galoppassen, beenkruisen en draaien en komen dan weer tegenover elkaar te staan. Het geheel in 16 tellen. 11. Dezelfde oefening, afgewisseld door molen rechts en links met 16 gewone of 8 schotsche passen. 12. Oefening 8, gevolgd door oefening 10. 13. Oefening 8, gevolgd door oefening 11. 14. Oefening 4, gevolgd door oefening o. 15. Oefening 4, gevolgd door oefening 11.  AANHANGSEL. 193 C. REIEN. EENDRACHT. REI I. Hup-pelt na wo-nen pas, Maar weer lus-tig door. Ü Als wij zoo eendrachtig zijn Onder zang en spel, Kunnen wij het later ook In de wereld wel. Vreugde is de zonneschijn Van den levenstijd; Eendracht geeft slechts vruchten, Waar zij door vreugd gedijt. W. Meerwaldt. bis. v. d. Boom, Vrije en Ordenoefeningen H.B.-Sch. M. 18  194 AANHANGSEL. De meisjes zijn opgesteld in een geopende kolom van frontparen. Twee paren vormen een viertal. Twee viertallen vormen een achttal (zie fig. 103). Er kunnen 8—16—24 of 32 meisjes aan deelnemen. 2e achttal. le achttal. 4e viertal. 3e viertal. 2e viertal. le viertal. 4 passen afstand. Fig. 103. F Versje. Maatdeelen. a. 1. Spreidsprong en de armen zijwaarts heffen; 2. Sluitsprong en de armen hoogbuigen; 3. als 1 ; 4. sluitsprong en de armen omlaag, in */i maat = 16 b. De rijen sluiten met 2 znwaartsche passen; daarna 4 passen op de plaats , =-8 c. De viertallen geven elkaar de rechterhand en maken den molen rechts (fig. 99), onmiddellijk gevolgd door molen links met 2X4 schotsche passen = 16 d. Openen met 2 zgwaartsche passen en 4 passen op de plaats = 8  AANHANGSEL. 195 Maatdeelen. «./ Elk achttal vormt, met 8 passen op de plaats, een kring (fig. 104), waarbij de nummers 1 en 2 zich naar elkaar draaien en de rechterhanden half-hoog aanvatten = 8 f. Met 4 schotsche passen molen van twee rechts (kreitsen) en met evenzoo veel passen links = 16 g. De meisjes hernemen hare opstelling als in fig. 103 . . . = 8 Totaal . . . . = 80 IIe Versje. De oefeningen zijn geheel dezelfde als bij het eerste versje. De viertallen beginnen echter niet in dezelfde volgorde. De le en 3e viertallen doen de oefeningen in dezelfde volgorde als bij het le versje is aangegeven. De 2e en 4e viertallen vangen echter op de volgende wijze aan: a. De rijen slniten, b. de molen rechts en links, e. de rijen openen, d. de vrije oefening, «—g. als in het le versje. Deze eenvoudige variatie geeft een mooie afwisseling van figuren te zien. Y~ Jt Fig. 104.  196 AANHANGSEL. REI II. Woorden van IJpehburg. Muziek van J. C. Andbeae. Lus -tig, on - ge-dwon-gen, Voor -waarts en ge - zon - gen! Heffen wij een liedje aan Onder het marcheeren. Bij het vroolijk voorwaarts gaan Ean geen lied ons deren. Linker, rechter in den tred, Flink de voeten neergezet! Lustig, ongedwongen, Voorwaarts en gezongen!  AANHANGSEL. 197 II. Richt u allen in een rij, Houdt het doel voor oogen, Plaatst u dan weer zij aan zij, Arm en been bewogen! Recht van lijf en recht van ziel, Och, dat ieder dit beviel! Minder ziekteplagen, Zouden ons belagen. De meisjes zijn opgesteld in een frontlijn van vier naast elkaar geplaatste frontrijen van zes leerlingen (fig. 105). De nummers 1 van elke rij worden door de grootste vier meisjes, denummers 2 door de in grootte daaropvolgendeenz.gevormd. €54321 654321 123456 123456 16 rÜ- 2e rij. 3e rij. "^^rijT^ Fig. 105. le Versje. ... o , , Maatdeelen. «. Met 8 passen een kruis vormen (fig. 106). 6 De le rij '/* draai links en 8 5 passen voorwaarts; 4 de 4e rij '/« draai rechts en 3 . 8 passen voorwaarts; 2 de 2e en 3e rij met 8 passen 1 '/* zwenking om een middel654321 123456 Punt> gelegen tusschen de ^ nummers 1 (de 2e rij zwenkt 2 achterwaarts en de 3e rn g ■ zwenkt voorwaarts). Bij den i achtsten pas een kwart draai g naarhetmiddenvanhetkruis. = 8 g b. De nummers 1 geven elkaar -n>- ma de rechterhand en houden iig. 10b. , deze omhoog vast, de nummers 2 vatten de linkerhand van denummers 1 half-hoog vast en zoo verbonden zwenkt dit achttal in 16 passen den  198 AANHANGSEL. Maatdeelen. cirkel rond, de nummers 3, 4, 5 en 6 vormen een molen en gaan 8 passen rechts en 8 passen links in de rondte. Bij den laatsten pas komen allen in het kruis = 16 e. Met 8 passen 3 cirkels vormen (fig. 107). De vier nummers 1 vormen den binnensten cirkel, met de handen omhoog vast; de nummers 2 en 3 vormen den tweeden cirkel, de handen half-hoog vast; de nummers 4, 5 en 6 vormen den derden cirkel met de armen zijwaarts gestrekt vast = 8 d. 16 galoppassen zijwaarts; de binnenste en buitenste cirkel 8 galoppassen links en 8 rechts • ^""^ terug, de tweede cirkel begint met 8 galoppassen rechts en daarna 8 £ JC' ^ '\ ^ links terug . = 16 ƒ .' ". "• e. Met 8 passen het kruis herstellen = 8 -\ Vb Hl \ f. Met 8 passen de frontlijn herstellen. ' —y-' •• De le en 4e rij gaan 8 passen ach\ "••■!»•• ¥ terwaarts, gevolgd door '/» draai, "•(^ j?' de 2e en 3e rijen zwenken als bg a, doch in omgekeerde volgorde. = 8 Fig. 107. Totaal . . . = '64 II' Versje. Maatdeelen. a. Met 8 passen een kruis vormen als bjja. }.e Versje . . . = 8 b. Elke rij maakt kwadraatgang links met 4 passen op elke zijde van het kwadraat = 16 e. Elke rij maakt '/* draai links met 4 passen voorwaarts, gevolgd door nogmaals '/* draai links met 4 passen voorwaarts ' (Bij beperkte ruimte de laatste 4 passen op de plaats) . . = 8 d. De nummers 1, 3 en 5 maken '/» draai links en twee schotsche passen voorwaarts, gevolgd door */» draai links en twee schotsche passen naar de plaats terug, (de armen beurtelings hoogbuigen), de nummers 2,4 en 6 doen hetzelfde, maar naar rechts en terug. Deze oefening wordt nog eens herhaald, doch 1, 3 en 5 naar rechts en terug, 2, 4 en 6 links en terug = 16 e. als c = 8 f. Met 8 passen de frontlijn herstellen als bij f. Ie Versje . . = 8 Totaal . . . = 64  AANHANGSEL. 199 REI III. Op het versje: „Alle vogels zijn er al". De leerlingen zijn opgesteld in een'vierkant met het front naar binnen. Elke zijde van het vierkant bestaat uit acht meisjes, die weer in twee viertallen zijn afgedeeld. De grootste meisjes staan in de linker of le viertallen; de kleinste meisjes vormen de tweede viertallen. De viertallen hebben de armen „voor-gekruist vast*. t I Fig. 108. Opmerking. Hoewel voor de verschillende viertallen ook verschillende oefeningen worden aangegeven, zal toch de leeraar(es) verstandig handelen, de oefeningen der linker viertallen nu en dan met die der rechter viertallen om te wisselen, of wel elk versje tweemaal — met omwisseling der werkzaamheden — te laten zingen.  200 AANHANGSEL. P Versje. Maatdeelen. a. De le viertallen vier passen voorwaarts en vier passen op de plaats (zie fig. 108), waardoor een kruis gevormd wordt, en de tweede viertallen vier passen achterwaarts en vier passen b. Met acht passen, gedeeltelijk van en op de plaats, worden 3 cirkels — met front binnenwaarts — gevormd, doordat de vier binnenste meisjes, zijnde de numm. 4 der le viertallen, een kleinen ring vormen — de handen „hoogvast"; de numm. 1, 2 en 3 der zelfde viertallen een kring daaromheen maken door links nevenplaatsen, terwijl de 2e viertallen door handvatting een derden cirkel om de beide andere vormen . . = 8 Opmerking. De binnenste cirkel — kleine ring — de armen „hoog-vast", de tweede „halfhoog" en de buitenste „omlaag-vast". c. 8 galoppassen zijwaarts heen en terug; de binnenste en buitenste cirkels beginnen links en daarna rechts en de tweede cirkel begint rechts en daarna links = 16 d. De meisjes van den binnensten cirkel gaan nu 8 gewone passen rechts in „den molen" (fig. 99), en vervolgens even zooveel passen links in den molen terug. De meisjes van den tweeden cirkel, uit vier drietallen bestaande, handelen nu als volgt: het middelste meisje van elk drietal knielt en de beide buitenste meisjes kreitsen rechts en links met 2X4 schotsche passen (één arm vast en een arm hoogbuigen) om het knielende meisje. De meisjes van den buitensten cirkel met paren rechts (fig. 97) en links kreitsen met 4 schotsche passen heen en met even zooveel terug = 16 e. Met 8 passen de plaatsen hernemen, die door de lijnen in (fig. 108) worden aangegeven = 8 f. Met voor- en achterwaarts gaan tot het vierkant terugkeeren. = 8 op de plaats (fig. 108) 8 Totaal . = 64  AANHANGSEL. 201 11" Versje.* Maatdeelen. a. De 2e viertallen vier passen voorwaarts en vier passen op de plaats. De le viertallen vier passen achterwaarts en vier passen op de plaats. . = 8 b. De tweede viertallen '/> cirkel zwenken in het kruis; elke 7* zwenking met 8 passen = 32 passen. De even en oneven nummers der eerste viertallen beurtelings met 8 passen kringgang links en rechts voorwaarts met knielen der oneven (even) nummers = 16 tellen; vervolgens worden 8 passen rechts en 8 links in „den molen" uitgevoerd =32 e. De meisjes der tweede viertallen handelen nu als de meisjes der eerste viertallen in d, le versje. De meisjes der eerste viertallen vormen vier kleine ringen en maken 8 galoppassen links heen en 8 rechts terug ..../.. = 16. di Met 8 passen gedeeltelijk van en op de plaats tot het vierkant terug. . = 8 Totaal . . . = 64 Opmerking. Zang en beweging kunnen gelijktijdig aanvangen. Deze rei kan ook op . . - . het versje van de vorige rei uit- . ' .•*-.• gevoerd worden. ." I •. • REI IV. ' " Op het lied: „Op Reis" * " ' . '. (Zangvogeltjes, 5e stukje, numm. 12). * • ' '•' jm ' J_ j De meisjes zijn opgesteld in een •. * * . kolom van frontrijen van vier—onver- . . * schillig hoeveel. Tusschen elk viertal / "• ' moet een afstand zijn gelijk aan de front- • " • 'JT breedte van vier leerlingen (fig. 109). \ "• ' iaDeze rei heeft het voordeel, dat ' , * • •=» ze reeds door slechts vier meisjes " «>• kan worden uitgevoerd. Fig. 109.  202 AANHANGSEL. le Versje. le deel. Maatdeelen. a. Be even nummers kringgang rechts voorwaarts om de oneven nummers en deze laatste knielen (fig. 110) . = 8 b. De oneven nummers kringgang links voorwaarts om de even nummers welke knielen = 8 c. De nummers 2 en 3 kringgang buitenwaarts om de nummers 1 en 4 . ' . '. . = 8 2e deel. d. Met paren '/< cirkel links , voorwaarts zwenken. . . = 8 e. Met paren '/i cirkel rechts voorwaarts zwenken. . . = 8 f. Met paren '/» cirkel/buitenwaarts zwenken (fig. 111) = 8 3e deel. g. Met viertallen */i cirkel links voorwaarts zwenken (fig. 109). . = 16 h. Met viertallen '/> cirkel rechts voorwaarts zwenken = 16 Totaal . . . = 80 Opmerking.' Bij het zwenken worden de armen op een der vroeger beschreven wijzen verbonden. le deel. Versje. Maatdeelen. a. Kwadraatgang links; bn eiken eersten van twee schotsche passen */* draai links (fig. 112) = 16 Opmerking. Zoodra de meisjes in flankrij komen, worden de armen boven het hoofd gebogen; weer in frontrij komende „hoog-vast* gehouden. b. Als a, doch rechts = 16  AANHANGSEL. 203 2e deel. Maatdeelen. c. 8 gewone passen op de plaats, waarbij de nummers 2 en 3 twéé passen voorwaarts maken, en de rijen zijwaarts openen = 8 d. De nummers 2 en 3 kwadraatgang rechts en links buitenwaarts (fig. 113) en de nummers 1 en 4 de volgende vrije oefening:- 1. de armen zijwaarts heffen en het binnenste been zijwaarts plaatsen, 2. rompbuigen zijwaarts (naar binnen), den buitensten arm hoogbuigen en den anderen in de holte van den rug, 3. rompstrekken, stand en houding, als 1, 4. stand, armen omlaag. > * * a Dezelfde oefening buitenwaarts. Ïl I l . . V r r r * "•" v v « A r 1 F r h F > Fig. 113. Opmerking. De vrije oefening r r r r > wordt in 'jt maat uitgevoerd en de Fig. 112. kwadraatgang met 4X4 passen . .*-= 16 e. De nummers 1 en 4 kwadraatgang buitenwaarts en de nummers 2 en 3 de vrije oefening = 16 f. Met 8 gewone passen (gedeeltelijk op de plaats) de rijen sluiten = 8 Totaal . . . = 80 Opmerking, a. De eerste en de laatste acht maten der muziek worden tweemaal en de middelste acht maten slechts eenmaal gezongen. b. Zang en beweging kunnen gelijktijdig aanvangen.  204 AANHANGSEL. II. Vroolijk en losjes zie Maak ik den pas van drie; Geen van mijn voeten raakt bijna den grond. Slingert nu keurig net, Luchtig en los van tred En is de molen klaar, schaart U terstond! W. Meebwaldt. De meisjes worden opgesteld als in fig. 114. Tusschen elke kolom is een afstand van twee passen. De oefeningen worden eerst door alle meisjes te zamen aangeleerd en daarna in canonvorm uitgevoerd; de eerste rijenkolom begint, 12 tellen later de tweede en zoo ververvolgens. De leeraar(es) zal verstandig handelen door  AANHANGSEL. 205 den zang niet aan de oefeningen te verbinden alvorens de leerlingen deze laatste zonder fouten uitvoeren. 123 123 12 3 12 3 123 123 . 123 123 Fig. 114. I' Versje. Maatdeelen a. De nummers 1 en 3 tweemaal wiegelpas buitenwaarts (van het midden) met '/» draai om de lengte-as en evenzoo naar de plaats terug; de nummers 2, a. het linkerbeen achterwaarts \ plaatsen en de armen hoogbuigen, b. knielen en de > ,. armen zijwaarts 'brengen, c. terug als a., d. stand / =12 b. De nummers 2 knielen met beide armen hoogbuigen en de nummers 1 en 2 „kreitsen" rechts en daarna links (elk met 6 passen) om de nummers 2; de armen zijwaarts gestrekt vast = 12 c. De nummers 1 en 3 knielen met den buitensten arm hoog gebogen. De nummers 2 gaan in 00-vorm om de nummers 3 en 1 =12 Opmerking. De nummers, welke knielen, moeten op den llen en 12en tel den stand hernemen. d. Elk drietal gaat zes passen rechts en even zooveel passen links in „den molen" (vergelijk fig. 99). Opmerking. De laatste twee passen worden gebezigd om in den stand, als bij fig 114 terug te komen j . . . = 12 Totaal . . . = 48  206 AANHANGSEL. Ile Versje. Maatdeelen. ar. De nummers 1 en 3 tweemaal driepas voorwaarts en tweemaal driepas achterwaarts naar de plaats terug. De nummers 2 dezelfde oefening, doch eerst achterwaarts en vervolgens voorwaarts naar de plaats terug. Bij den eersten van elke twee passen worden de beide armen drie tellen hoog gebogen en daarna weer drie tellen in de zij gebracht . . . = 12 b. De nummers 1 en 3 tweemaal driepas van het midden en met '/» draai links tweemaal'driepas naar de plaats terug. De nummers 2 tweemaal driepas voor- en achterwaarts . = 12 Opmerking. Bij den driepas links wordt de linkerarm en bij den driepas rechts de rechterarm hoog gebogen. c en d. Als c en d le versje =24 Totaal . . . = 48 Zon-der onzen gang te sta-ken Gaan vv' een kreitskring ma-ken.  AANHANGSEL. 207 II. Loopt nu netjes in 't vierkant Naar de linkerzijde En wanneer we 't rechts gaan doen, Zijn wij even blijde Als wanneer we gaan in kringen, Onder lnstig zingen. De meisjes zijn opgesteld in drie kolommen van paren. Tusschen elke kolom vier passen afstand (fig. 115). 5 6 5 6 5 6 3 4 3 4 3 4 12 12 12 Fig. 115. De eerste (rechter) kolom begint met zang en beweging, 16 tellen later de tweede kolom en weer 16 tellen later de derde kolom. De twee versjes worden achter elkaar gezongen en dus volgen ook de bewegingen der twee versjes elkaar op, zonder tusschenruimte. le Versje. Maatdeelen. 1. De oneven nummers kringgang links voorwaarts om de knielende even nummers (voor de uitvoering en armhouding vergelijk figuur 110) = 8 2. De even nummers kringgang rechts voorwaarts om de knielende oneven nummers (fig. 110) = 8 3. De viertallen 1—4 en 5—8 vormen een molen (rechterhanden vast) en gaan 8 passen rond in den molen rechts (fig. 99) en na '/» draai 8 passen in den molen links =16 4. De naast elkaar behoorende tweetallen kreitsen rechts en links met 2X4 schotsche passen (fig. 97) = 16  208 AANHANGSEL. IIe Versje. Maatdeelen 5. De even nummers kwadraatgang links met 4X2 schotsche passen of met 4X4 gewone passen. De oneven nummers: a. spreidsprong, armen zijwaarts heffen; b. sluitsprong, armen hoogbuigen; c. als a. en d. sluitsprong armen omlaag. De oefening wordt in % maat uitgevoerd = 16 6. De oneven nummers kwadraatgang rechts en de even nummers de aangegeven vrije oefening =16 7. De oneven nummers knielen en de even nummers kringgang met 4 schotsche passen = 8 8. De even nummers knielen en de oneven nummers kringgang = 8 Totaal . . . = 96 Opmerking. A. De versjes kunnen meermalen achter elkaar herhaald worden. B. De oefeningen worden weer eerst door alle meisjes te zamen aangeleerd en daarna in Canonvorm uitgevoerd. VII. NATIONA AL-REI. Op de woorden en de melodie van het vlaggelied. 32 meisjes, in het wit gekleed, zijn in 8 frontrijen van vier in één lijn opgesteld (fig. 116). De grootste 8 meisjes vormen de nummers 1 der viertallen, de opvolgenden in grootte vormen de nummers 2 en zoo vervolgens. De nummers i hebben een breede roode sjerp schuin over den linker schouder, met een lossen knoop'in de rechterzijde vast gemaakt, waardoor een gedeelte als franje neerhangt. Bovendien hebben zij een rooden strik in het haar. De nummers 2 zijn reeds in het wit gekleed en behoeven dus geen sjerp, doch alleen een witten haarstrik.  AANHANGSEL. 209 De nummers 3 zijn van een blauwe sjerp en van een blauw haarlinb voorzien en de nummers 4 op dezelfde wijze oranjekleurig uitgedost. De frontlijn' van viertallen is verdeeld in een middendeel A, bestaande uit 4 viertallen en in twee flankdeelen B. B., elk uit 2 viertallen bestaande (zie fig. 116). B A B O.B.W.E. B.W.B.O. O.B.W.E. O.B.W.E. E.W.B.0, R.W.B.O. O.B.W.E. E.W.B.O. 43211234 43214321 1234 123443 2 11234 Fig. 116. f 8 Z 1 ;i 2 3 4 f 1 Z *. O) (O h h « M 2 4 f 8 Z % 1 2 3 4 Fig. 117. Wat dus onder A beschreven wordt geldt het middengedeelte, terwijl het onder B aangegevene voor de buitenste rijen bestemd is. De drie versjes van het vlaggelied worden achter elkaar gezongen, zonder rustpoos tusschen elk couplet. le versje. Maatdeelen. O, schittrende kleuren van Nederlands vlag, 1. Allen 8 passen voorwaarts tot het midden van het lokaal . = 8 v. d. Boom, Vrije en Ordenoefeningen ILB.-Sch. M. li  210 AANHANGSEL. Maatdeelen. Wat wappert gij fier langs den vloed f 2. A. Een kruis vormen (zie rei II, bladz. 197), bij den \ laatsten zwenkpas front naar het midden. I B. B. Deze twee viertallen '/* zwenking om het midden; > = 8 het linker viertal voorwaarts en het rechter viertal ach- I terwaarts, bij den laatsten pas front naar elkaar. / De meisjes zijn nu opgesteld als in fig. 117. Hoe klopt ons het harte van vreugd en ontzag, 3. Alle even nummers knielen en alle oneven nummers kringgang links achterwaarts met één arm hoogbuigen en één hand vast = 8 Wanneer het uw banen begroet t 4. Alle even nummers kringgang links voorwaarts en alle oneven nummers knielen ,....= 8 Ontplooi u, waai uit nu, bij nacht en bij dag: Gij blijft ons het teeken, o neilige vlag, 5. A. De nummers 1 en 2 zwenken/in het kruis (molen van \ tweetallen) met 16 passen, de nummers 3 en 4 rechts en links kreitsen met 2X4 schotsche passen. 1 BB. De nummers 1 en 3 met '/* draai links 2 schotsche f passen voorwaarts en met *ƒ• draai links en 2 schotsche > = 16 passen naar de plaats terug, de nummers 2 en 4 dezelfde L oefening naar rechts en terug; vervolgens dezelfde oefening I nog eens naar de andere zijde. De armen worden beurtelings boven het hoofd gebogen. / Van trouw -en van vroomheid, van vroomheid en moed, Van trouw en van vroomheid en moed. 6. A. 4 molens vormen en met 2X4 schotsche passen rechts \ en links in den molen rond gaan. BB. De nummers 1 en 3; I a. het linkerbeen zijwaarts plaatsen en de armen zijwaarts I heffen; V _ jg b. met '/* draai links knielen, de handen gevouwen in f den nek; \ c. als a en d. stand. 1 De nummers 2 en 4 doen dezelfde oefening rechts. De oefening wordt in */• maat(met 3 tusschentellen) uitgevoerd. I  AANHANGSEL. 211 II" Versje. ... . . Maatdeelen. Of ia met aar blauw ro zy» smetlooze pracht. Der trouw onzer vad'ren gewijd? 7. A. Oefening 6 van B. ] BB. Oefening 6 van A. \ = 16 Of tuigt niet dat rood van hun manlijke kracht, 8. Allen. 3 kringen vormen: de nummers 1 van het kruis vormen, met 8 passen op de plaats, den binnensten kring met de armen omhoog vast; de nummers 2, 3 en 4 van het kruis vormen den tweeden kring met 8 passen (gedeeltelijk op en gedeeltelijk van de plaats), de armen half-hoog vast. De beide flanken vormen met 8 passen van de plaats den derden kring er omheen, de armen licht gebogen zijwaarts vast = 8 En moed in zoo menigen strijd ? Of wijst niet die blankheid, zoo rein en zoo zacht, 9. 8 galoppassen heen en 8 terug: de binnenste kring 8 links en 8 rechts, de tweede kring 8 rechts en 8 links, de derde kring 8 links en 8 rechts = 16 Op vroomheid, die zegen van Gode veneacht, 10. Met 8 passen op en van de plaats terugkeeren tot de opstelling als bij fig. 117 = 8 Den zegen die eenig, die eenig gedijt, 11. Terugzwenken tot de frontlijn (fig. 116) = 8 Den zegen die eenig gedijt ? . 8 halve Dassen anhtfirwanrta in