"*LANDSCHE STAATS WETTÊN rap -huurman & Jordens N°. 27 3 2 > 1922— ^VEEWET'1 , Wetten betreffende: Veeartsenijkundig Staatstoezicht en Uitoefening dér Veeartsenijkunst MET Aanteèkeningën, besluiten ter uitvoering en alphabetisch reeister DOOR Dr. L. LEUDESDORFF Referendaris ter Gemeente-Secretarie van Utrecht ZWOLLE - W.E.J.TJEENK WILLINK -1922 | 0,70 I Voor mogelijke aanvullingen en wijzigingen zie len acbter het register.     VEEWET h ' /_i / Wetten betreffende j Veeartsenijkundig Staatstoezicht en Uitoefening der Veeartsenijkunst MET Aanteekeningen, besluiten ter uitvoering en alphabetisch register - DOOR Dr. L. LE1JDESDORFF Referendaris ter Gemeente-Secretarie van Utrecht ZWOLLE - W. E. J. TJEENK WILLINK -1922  ■KÜNINKI i.iacH ^.'BUOTHEFif/I  INHOUD. Wet van den 26sten Maart 1920, S. 153, houdende bepalingen tot regeling van het Veeartsenijkundig Staatstoezicht Bladz. Titel I. Algemeene bepalingen. Artt. 1—4. 13 Titel II. Van de zorg voor den dlgemeenen gezondheidstoestand van den veestapel. Artt. 5, 6. 16 Titel III. Van de wering en bestrijding van besmettelijke veeziekten. Artt. 7—49. 17 § 1. Algemeene bepalingen 17 § 2. Van de wering van besmettelijke veeziekten 19 § 3. Van de bestrijding van besmettelijke veeziekten 20 § 4. Van de schadeloosstellingen. . . 29 § 5. Slotbepalingen 31 Titel IV. Van de wering en bestrijding van hondsdolheid van honden en katten. Artt. 50—65. 35 Titel V. Van de keuring van voor uitvoer bestemd vee en vleesch. Artt. 66—75 . 40 § 1. Van de keuring van voor uitvoer bestemd vee 40 § 2. Van de keuring van voor uitvoer bestemd vleesch 44 Titel VI. Strafbepalingen. Artt. 76—96 46 Titel VII. Slotbepalingen. Artt. 97—102. 53 Wet van den 8sten Julij 1874, S. 98, tot regeling van de uitoefening der veeartsenijkunst, zooals die Is gewijzigd bi] de wetten van 4 April 1875, S. 37, 15 April 1886, S. 64, 3 Februari 1902, S. 14 en 15 December 1917, S. 700. . £6  — 4 — BIJLAGEN. Bladz. 11 Julij 1871, S. 75. Besluit, waarbij de burgemeesters, of die hen als zoodanig vervangen, bevoegd worden verklaard tot het houden van openbare verkoopingen van roerende goederen, voor rekening van het rijk wegens besmettelijke ziekten onteigend enz. (Zooals dit besluit is gewijzigd bij besluit van 3 Februarij 1902, S. 15.) ...... 65 I Mei 1877. Missive van den Minister van 66 Binnenlandsche Zaken, betrekkelijk het houden van verkoopingen van vleesch en huiden, afkomstig van onteigend vee II November 1916. Missive van den Minister van Binnenlandsche Zaken, betreffende telegrammen inzake vee¬ ziekten 67 24 Maart 1921. Ctkoulatre van den Minister van Landbouw, Nijverheid en Handel, betreffende rentezegels voor wachtdiensten bij besmettelijke veeziekten ....... 67 17 Mei 1921. Aanschrijving van den Minister van Landbouw, Nijverheid en Handel aan Heeren Commissarissen der Koningin in de verschillende provinciën, betreffende uurloon voor werkzaamheden, verricht ingevolge de Veewet. 69 23 Februari 1922, S. 76. Besluit tot uitvoering van artikel 5 der Veewet . 70 23 Februari 1922, S. 77. Besluit tot uitvoering van artikel 8 der Veewet . 72 23 Februari 1922, S. 78. Besluit tot uitvoering van artikel 39, onder b, der Veewet 73 23 Februari 1922, S. 79. Besluit tot uitvoering van artikel 11 der Veewet . 74 23 Februari 1922, S. 80. Besluit tot uitvoering van de artikelen 18 en 54 der Veewet 75 23 Februari 1922, S. 81. Besluit tot uitvoering van artikel 24 der Veewet . 76 23 Februari 1922, S. 82. Besluit tot uitvoering van artikel 3 der Veewet . 78 23 Februari 1922, S. 83. Besluit tot uitvoering van de artikelen 6, 25, 30, 32 en 57 der Veewet 79 25 April 1922, S. 217. Besluit tot uit¬ voering van artikel 47 der Veewet . 91 25 April 1922, S. 218. Besluit tot uitvoering van artikel 99 der Veewet 94 25 April 1922, S. 219. Besluit tot uitvoering van artikel 2 der Veewet . 95  Bladz. 25 April 1922, S. 220. Besluit tot uit¬ voering van de artikelen 16 en 51 der Veewet 101 24 Mei 1922, S. 377. Besluit, betreffende den in- en doorvoer van vee en van mest (art. 12 der Veewet) 104 24 Mei 1922, n°. 60 Stct. n°. 105. Besluit tot uitvoering van de artikelen 14 en 68 der Veewet 105 26 Mei 1922, n°. 203, Stct. n° 107. Be¬ sluit tot uitvoering van de artikelen 66 en 67 der Veewet, 106 6 Juni 1922, n°. 37, Stct. 114. Besluit tot uitvoering van artikel 2 van de Veewet en van artikel 4 van het besluit van 25 April 1922, S. 219. ... 127 6 Juni 1922, n° 39, Stct. n° 114. Besluit tot uitvoering van artikel 70 der Veewet 128 6 Juni 1922, n». 41, Stct. n° 114. Besluit tot uitvoering van artikel 75 der Veewet 129 6 Juni 1922, n». 42, Stct. n°. 114. Besluit tot uitvoering van artikel 99, lste lid, der Veewet 130 6 Juni 1922, n°. 40, Stct. n°. 116. Besluit tot uitvoering van artikel 74 der Veewet 130 14 Juni 1922, Stct. n°. 115. Beschikking van den Minister van Landbouw, Nijverheid en Handel tot uitvoering van artikel 22 der Veewet. 160 14 Juni 1922, Stct. n°. 115. Beschikking van den Minister van Landbouw, Nijverheid en Handel tot uitvoering van artikel 60 der Veewet 152 15 Juni 1922, Stct. n°. 115. Beschikking van den Minister van Landbouw, Nijverheid en Handel tot uitvoering van artikel 71 der Veewet 153 15 Juni 1922, Stct. n°. 116. Beschikking van den Minister van Landbouw, Nijverheid en Handel tot uitvoering van het besluit van 24 Mei 1922, S. 377 154 15 Juni 1922, Stct. n°. 117. Beschikking van den Minister van Landbouw, Nijverheid en Handel tot uitvoering van het besluit van 24 Mei 1922, S. 377. 159 24 Juni 1922, Stct. n°. 122. Beschikking van den Minister van Landbouw, Nijverheid en Handel tot uitvoering van artikel 38 der Veewet 166 3 Juli 1922, S. 427. Besluit tot uitvoe- . ring van artikel 69 der Veewet. . .167  VERKORTINGEN : S. Staatsblad. M. v. T. Memorie van Toelichting tot het oorspronkelijke wetsontwerp. V. V. Voorloopig Verslag van de Commissie van Rapporteurs, Tweede Kamer. M. v. A. Memorie van Antwoord op het Voorloopig Verslag. In n°. 9 dezer serie is opgenomen de wet van 15 December 1917, S. 700, tot regeling van het hooger landbouw- en het hooger veeartsenijkundig onderwijs met de ter uitvoering van die wet verschenen besluiten en beschikkingen.  INLEIDING. Sedert de totstandkoming der wet van 20 Juli 1870 (Staatsblad n°. 131), tot regeling van het veeartsenijkundig Staatstoezicht en de veeartsenijkundige politie, zijn tal van wetten en besluiten uitgevaardigd tot regeling van verschillende onderwerpen van veeartsenijkundigen aard, waarvan in het bijzonder te noemen zijn : 0. de wet van 5 Juni 1875 (Staatsblad n°. 110), tot vaststelling van bepalingen bij het voorkomen van hondsdolheid bij honden en katten; b. de wet van 8 Augustus 1878 (Staatsblad n°. 115), houdende vaststelling van bijzondere bepalingen tot beteugeling der longziekte onder het rundvee in bepaalde deelen des lands, gewijzigd bij de wet van 15 April 1886 (Staatsblad n°. 64); c. de wet op de uitvoerkeuring van vleesch 1907 (Staatsblad n°. 217). Ter uitvoering van de wet van 20 Juli 1870 zijn onderscheidene Koninklijke besluiten vastgesteld te weten : 1. de Koninklijke besluiten van 11 Juli 1871 (Staatsblad n°. 75) waarbij de burgemeesters, of die hen als zoodanig vervangen, bevoegd worden verklaard tot het houden van openbare verkoopingen van roerende goederen, voor rekening van het Rijk wegens besmettelijke ziekten onteigend, enz., en 11 Juli 1874 (Staatsblad n°. 109), waarbij de burgemeesters, of die hen als zoodanig vervangen, bevoegd worden verklaard tot het houden van openbare verkoopingen van in beslag genomen vee of goederen, bedoeld in art. 37 der wet van 20 Juli 1870 (Staatsblad n°. 131); 2. het Koninklijk besluit van 10 Juli 1896 (Staatsblad n°. 104), waarbij nader wordt bepaald, welke ziekten van het vee voor besmettelijk worden gehouden en welke der, in de wet van 20 Juli 1870 (Staatsblad n°. 131) genoemde,  — 8 — maatregelen bij het heerschen of bij het dreigen van elke dier ziekten moeten toegepast worden ; 3. het Koninklijk besluit van 9 Juni 1885 (Staatsblad n°. 125), houdende voorschriften betreffende het begraven, verbranden of op andere wijze vernietigen van het volgens de wet van 20 Juli 1870 (Staatsblad n°. 131) afgemaakt, aan eene besmettelijke ziekte gestorven of wegens zoodanige ziekte geslacht vee, of volgens de wet van 5 Juli 1875 (Staatsblad n°. 110) afgemaakte honden en katten en van andere voorwerpen en de ontsmetting van stallen en andere gebouwen en het onschadelijk maken van mestvaalten ; 4. het Koninklijk besluit van 26 Mei 1888 (Staatsblad n°. 86), waarbij, met herziening van het Koninklijk besluit van 16 November 1884 (Staatsblad n°. 223), bepalingen worden vastgesteld omtrent het vervoer van vee langs spoor- en tramwegen en met schepen, en de reiniging en ontsmetting van vervoermiddelen, laatstelijk gewijzigd bij het Koninklijk besluit van 3 Februari 1902 (Staatsblad n°. 15); 5. het Koninklijk besluit van 1 December 1369 (S tal. bl-id n<\ 1 ) be reffende vervi er, merking en visitatie van vee in nabij de grenzen gelegen gemeenten, gewijzigd bfl het Koninklijk besluit van 3 Februari 1902 (Staatsblad n°. 15) ; 6. de Koninklijke besluiten van 8 December 1870 (Staatsblad n°. 194), 14 Augustus 1888 (Staatsblad n°. 142), 22 Juni 1896 (Staatsblad n°. 98), en 3 Mei 1905 (Staatsblad n°. 132), betreffende verbod van invoer van vee, vleesch, afval van vee en hout, hetwelk voor stalling van vee heeft gediend; 7. het Koninklijk besluit van 28 Mei 1871 (Staatsblad n°. 42), houdende verbod van inlading van vee in een schip, naar buiten 's lands bestemd, zonder voorafgaande visitatie van een veearts, van Regeeringswege daartoe aangesteld. Voorts werden bij Koninklijk besluit van 10 September 1908, n°. 41, regelen gesteld voo*' de uitvoerkeuring van vee, terwijl bij Koninklijk besluit van 1 December 1910 (Staatsblad n°. 364) bepalingen ter bevordering van de bestrijding van de tuberculose onder het rundvee werden gegeven.  — 9 — Ten aanzien ^an verschillende onderwerpen zijn ten slotte bij Ministerieele beschikkingen regelen gesteld. In dezen doolhof van wetten, besluiten en beschikkingen kunnen slechts enkelen den weg vinden. Bovendien is het bij Verschillende dier voorschriften zeer de vraag, of zij wel volkomen met de Wet, waarop zij berusten, in overeenstemming zijn. Het scheen den ondergeteekende daarom wenschelijk en noodig, dezen verwarrenden toestand te doen beëindigen en de wettelijke voorschriften meer voor een ieder toegankelijk te maken. Voorgesteld wordt dit te doen door de onderwerpen, thans in de bovengenoemde wetten geregeld, in ééne wet samen te brengen. Behalve om de aangevoerde redenen is eene regeling, zooals bij het wetsontwerp wordt voorgesteld, noodig om aan de onderscheidene wettelijke voorschriften eenheid van uitvoering te verzekeren. Zooals bekend wordt het bij de wet van 20 Juli 1870 (Staatsblad n°. 131) geregelde veeartsenijkundig staatstoezicht en de veeartsenijkundige politie uitgeoefend door districtsveeartsen, die, voorzooveel noodig, de hulp kunnen inroepen van plaatsvervangende districtsveeartsen en waarvan enkele tot voor korten tijd werden bijgestaan door adsistent-districtsveeartsen, terwijl alle een of meer veeopzichters onder hunne bevelen hebben. Aangezien ieder distriotsveearts zelfstandig werkt in zijn district en niet ieder hunner omtrent de uitvoering van verschillende onderdoelen zijner taak de denkbeelden zijner ambtgenooten behoeft te deelen, is de eenheid van handelen in gelijksoortige omstandigheden bezwaarlijk te verkrijgen en is een gezamenlijk optreden niet verzekerd, wanneer deze bij het bestrijden eener besmettelijke ziekte beslist noodig is. De uitvoering van het Koninklijk besluit van 28 Mei 1871 (Staatsblad n° 42) is in handen gelegd van gouvernementskeurmeesters, die weder een op zich zelf staand korps van ambtenaren vormen. Hetzelfde is het geval met de gouvernements-veeartsen in algemeenen en bijzonderen dienst, die de keuringen, bedoeld bij het Koninklijk besluit van 10 September 1908,  — 10 — n°. 41, verrichten. Het hoofd van dezen Iaatsten dienst is de directeur der Rijksserum inrichting te Rotterdam. De keuring van voor uitvoer bestemd vleesch, geregeld bij de wet van 14 Juli 1907 (Staatsblad n°. 217), is ten slotte onder een inspecteur opgedragen aan Rijkskeurmeesters, 1ste, 2de en 3de klasse, benevens Rijkskeurmeesters in bijzonderen dienst. Deze Rijkskeurmeesters worden bijgestaan door Rijkshulpkeurmeesters. Al deze ambtenaren, met uitzondering van de veeopzichters en Rijkshulpkeurmeesters, zijn gediplomeerde veeartsen, aan wie door iedere wet of besluit, waarbij een nieuwe diensttak aan het veeartsenijkundig Staatstoezicht werd toegevoegd, een anderen titel werd gegeven. Dit geeft aanleiding tot den zonderlingen toestand, dat onderscheidene veeartsen drie, ja zelfs vier, van bovengenoemde titels dragen en nu eens in deze dan weer in gene hoedanigheid moeten optreden. Zoo onderzoekt b.v. de districtsveearts of diens plaatsvervanger het uit het buitenland ingevoerde levende vee; de gouvernementsveearts keurt het levende vee, dat, voorzien van een gezondheids-certificaat wordt uitgevoerd ; gaat dit vee echter per schip naar het buitenland, dan moet eerst de gouvernementskeurmeester zich van den goeden gezondheidstoestand der dieren overtuigd hebben. De Rijkskeurmeester keurt vleesch, dat naar het buitenland gaat,- de districtsveearts of diens plaatsvervanger onderzoekt het ingevoerde vleesch. Zoo worden werkzaamheden, die gevoeglijk door één persoon konden geschieden, door onderscheidene veeartsen verricht, die soms verschillende chefs hebben, hetgeen tijdverlies en grootere kosten ten gevolge heeft. Het spreekt van zelf, dat deze ingewikkelde toestand verwarrend en tengevolge van de onmogelijkheid eener goede arbeidsverdeeling bovendien zeer oneconomisch werkt. Daarom is het wenschelijk deze werkzaamheden beter te regelen en een veeartsenijkundigen dienst in het leven te roepen, zoo gedacht, dat aan het hoofd van den dienst een inspecteur zal staan, bij wien de leiding van en het toezicht op den  — 11 — dienst zal berusten en die rechtstreeks ondergeschikt zal zijn aan den Directeur-generaal van den landbouw en den met de uitvoering der wet belasten Minister. Het Rijk zal zijn verdeeld in districten aan wier hoofd zal staan een distrietsveearts. Zoowel de inspecteur als de districtsveearts zullen zoo noodig worden bijgestaan, door veeartsen met den titel Rijksveearts en door opzichters. 1 De bijzondere korpsen van ambtenaren, aan wie de uitvoering van verschillende der hiervoor genoemde voorschriften is opgedragen, zullen daardoor vervallen en deze ambtenaren zullen ook met andere werkzaamheden van den veeartsenijkundigen dienst worden belast. Deze regeling heeft, behalve dat zij aan de bestaande verwarring een eind maakt en eene betere, meer economische arbeidsverdeeling bevordert, het voordeel, dat zij toezicht en uitvoering doet samengaan. In het bijzonder bij de bestrijding van verschillende besmettelijke veeziekten — en hierbij moet in de eerste plaats worden gedacht aan het mond- en klauwzeer —■ is de onvoldoende organisatie van den bestaanden dienst door de ervaring aan het licht gebracht. De geldende wet laat eene dergelijke concentratie niet toe. Wel is bij Ministerieele beschikking van 14 October 1912 meer eenheid in den veearfceenijkundigen dienst gebracht door de regeling van de verhouding tusschen den inspecteur en de districtsveeartsen, doch de werking dezer beschikking is begrensd door de voorschriften der wet van 1870. Tusschen de bestrijding der besmettelijke veeziekten in de verschillende districten moet meer samenwerking worden gebracht, ten einde bij het optreden eener ziekte reeds in den aanvang doeltreffend te kunnen optreden. Voorts moet de veeartsenijkundige dienst ook voorbehoedend eene krachtige, heilzame werkzaamheid ontwikkelen; hij moet niet bijna uitsluitend een politiedienst zijn, maar vooral ook opvoedend werken. Het streven moet er meer dan te voren op gericht zijn, het uitbreken van ziekten te voorkomen en de veehouders 1 BÜ de nota van wiizicrino- ia inmni,i;„„ van den veeartsenijkundigen dienst overgelaten aan de regeling bij algemeenen maatregel van bestuur.  — 12 — op te wekken tot en te leeren mede te werken bij de bestrijding van de besmettelijke veeziekten. Om dit doel te bereiken zal, ook in tijden, waarin geen besmettelijke veeziekten heerschen, een krachtig optreden van den veeartsenijkundigen dienst wenschelijk zijn. Van de onderhavige regeling is bovendien gebruik gemaakt, om in de leemten, bij de uitvoering der wet van 1870 aan den dag getreden, te voorzien. (M. v. T.)  Art. 1 WET van den 26sten Maart 1920, 8. 153, houdende bepalingen tot regeling van het Yeeartsenijkundig Staatstoezicht. Zie betreffende deze wet: Bijl. Hand. ?•» Kamer 1913/14, n°. 384, 1—3 ; 1914/15, n°. 139—1 ; 1919/20, n°. 43, 1—7. Hand. id. 1919/20, bladz. 1471—1475. Hand. 1<* Kamer 1919/20, bladz. 596,604—605, 611. Wij WILHELMINA, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz., enz., enz. Allen, die deze zullen zien of hooren lezen, salut! doen te weten: Alzoo Wij in overweging genomen hebben, dat het wenschelijk is nieuwe wettelijke voorschriften tot regeling van het veeartsenij kundig Staatstoezicht uit te vaardigen; Zoo is het, dat Wij, den Raad van State gehoord, en met gemeen overleg der Staten-Generaal, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze : TITEL h algemeene bepalingen. Art. 1. Het veeartsenij kundig Staatstoezicht omvat: a. de zorg voor den algemeenen gezondheidstoestand van den veestapel; b. de wering en bestrijding van besmettelijke veeziekten;  Art. 2 — 14 — c. de wering en bestrijding van hondsdolheid bij honden en katten; d. de keuring van voor uitvoer bestemd vee en vleesch ; e. hetgeen door Ons wordt bepaald verder tot dat toezicht te behooren. De opneming van de voorschriften betreffende bestrijding van hondsdolheid van honden en katten, hoewel deze dieren gewoonlijk niet worden gerekend tot vee, is in overeenstemming met het geldende recht; verwezen zij naar artikel 20 der wet van 8 Juli 1874 {Staatsblad n°. 98), tot regeling van de uitoefening der veeartsenijkunst, waar door het woord vee mede worden aangeduid de honden; naar artikel 2 der thans vervallen wet van dienzelfden dag (Staatsblad n°. 99), tot regeling van het onderwijs in de veeartsenijkunde en van de voorwaarden tot verkrijging van het diploma van veearts, volgens welke het onderwijs in de veeartsenijkunde alle huisdieren omvatte, en ten slotte naar artikel 42 der wet van 20 Juli 1870 (Staatsblad n°. 131), tot regeling van het veeartsenij kundig Staatstoezicht en de veeartsenijkundige politie, volgens welke deze veeartsenijkundige wet ook van toepassing kan worden verklaard op andere in de wet niet genoemde dieren. Verwezen zij overigens naar de te dien aanzien bij de behandeling van de wet van 25 December 1917 (Staatsblad n°. 700) tot regeling van "het hooger landbouw- en hooger veeartsenijkundig onderwijs gevallen beslissing. (M. v.A.) Art. 2. Het veeartsenijkundig Staatstoezicht wordt uitgeoefend door de ambtenaren van den vee artsenij kundigen dienst. De ambtenaren van dezen dienst zijn werkzaam onder de bevelen van Onzen Minister van Landbouw, Nijverheid en Handel. De wijze, waarop zij worden benoemd, geschorst en ontslagen, benevens hun werkkring en hunne be-  — 15 — Art. 4 voegdheid worden hij algemeenen maatregel van bestuur geregeld. Daarbij wordt het Rijk verdeeld in districten en wordt bepaald, dat voor ieder district een ambtenaar als hoofd van den dienst wordt aangewezen. De instructie van de ambtenaren van den veeartsenijkundigen dienst wordt door Ons vastgesteld. Zie de besluiten van 25 April 1922, S. 219 en van 6 Juni 1922, n°. 37, onder de bijlagen opgenomen. Art. 3. Bij algemeenen maatregel van bestuur wordt bepaald, welke wetenschappelijke inrichtingen geheel of ten deele ten dienste van den veeartsenijkundigen dienst zullen worden gebezigd en op welke wijze de ambtenaren van dien dienst, met de leiders dier inrichtingen zullen samenwerken. Zie het besluit van 23 Februari 1922, S. 82, onder de bijlagen opgenomen. Art. 4. In deze wet wordt verstaan : a. door vee: herkauwende en eenhoevige dieren en varkens; 6. door vleesch: alle deelen van herkauwende en eenhoevige dieren en varkens, ongeboren vruchten daaronder begrepen, met uitzondering van huiden, voor zoover deze niet van varkens afkomstig zijn, hoornen, klauwen, hoeven, borstels, haar, wol en geheel van spieren ontdane beenderen. De begrips-omschrijving van vleesch is overgenomen uit de wet op de uitvoerkeuring van vleesch 1907, S. 217. Ingevoegd zijn echter in deze omschrijving de woorden: hoeven, haar en wol. De grond van uitsluiting is hier dezelfde als bij de andere met name genoemde artikelen: zij worden niet als voe-  Art. 5 — 16 — dingsmiddelen gebruikt en maken bovendien afzonderlijke handelsartikelen uit. Daarentegen zijn de woorden „voor technische doeleinden bestemde" vervallen, daar deze bestemming objectief niet is vast te stellen. (M. v. T.) TITEL II. VAN DE ZORG VOOR DEN ALGEMEENEN GEZONDHEIDSTOESTAND VAN DEN VEESTAPEL. Art. 5. Ter uitvoering van bij algemeenen maatregel van bestuur te geven voorschriften betreffende het veeartsenijkundig toezicht op veemarkten, worden in gemeenten, waar veemarkten worden gehouden, onder Onze goedkeuring door den gemeenteraad verordeningen vastgesteld. Bij gebreke van eene verordening, als bedoeld in het vorige lid, is het verboden veemarkten te houden. Zie het besluit van 23 Februari 1922, S. 76, onder de bijlagen opgenomen. — De praktijk heeft bewezen, datde veemarkten een belangrijke factor vormen bij de verspreiding van smetstof. Daarom is het noodig, dat op die markten een geregeld veeartsenijkundig toezicht plaats vindt, ten einde ziek of verdacht vee - te kunnen weren en daardoor besmetting van vee van andere eigenaren te voorkomen. In verschillende gemeenten is een dergelijk toezicht, door het ontbreken eener behoorlijke verordening, onmogelijk. Het onderhavige artikel beoogt nu, dat de gemeentebesturen, naar gelang der plaatselijke gesteldheid, eene behoorlijke verordening tot regeling van het veeartsenijkundig toezicht op de markt zullen vaststellen. (M. v. T.) — Zie artikel 78. Art. 6. Bij algemeenen maatregel van bestuur worden voorschriften gegeven betreffende het reinigen en  — 17 — Art. 7 ontsmetten van openbare middelen van vervoer, welke zijn gebruikt tot vervoer van vee, vleesch, huiden, hoornen, klauwen, hoeven, borstels, haar, wol, beenderen, vellen, mest of veevoeder. Zie het besluit van 23 Februari 1922, S. 83, onder de bijlagen opgenomen. TITEL III. VAN DE WERING EN BESTRIJDING VAN BESMETTELIJKE VEEZIEKTEN. § 1. Algemeene bepalingen. Art. 7. Deze titel is toepasselijk op de volgende besmettelijke veeziekten : a. de veepest der herkauwende dieren ; b. de longziekte der runderen; c. het inond- en klauwzeer bij herkauwende dieren en varkens ; d. het miltvuur bij alle vee ; e. de hondsdolheid bij alle vee; /. de schurft (sarcoptes-schurft en psoroptes-schurft) bij schapen, geiten en eenhoevige dieren ; g. de schaapspokken bij schapen en geiten; h. de kwade droes bij eenhoevige dieren. In tegenstelling met het geldende recht (artikel 34 der wet van 1870, S. 131) zijn de besmettelijke veeziekten genoemd in het ontwerp zelf. De voorschriften betreffende de wering en bestrijding van besmettelijke veeziekten zullen, — daar zij in tegenstelling met de bestaande voorschriften zoo geredigeerd zijn, dat, naar den eisch van iedere ziekte en de omstandigheden van ieder bepaald geval, door de uitvoerende macht kan worden uitgemaakt, of de daarin voorgeschreven maatregelen zullen worden toegepast of niet, — rechtstreeks en  Art. 8 — 18 — niet eerst door tusschenkomst Tan een algemeenen maatregel van bestuur, als bedoeld in artikel 34 der wet van 1870, van toepassing zijn op alle in dit artikel genoemde veeziekten. (M. v. T.) Art. 8. Bij het dreigen, optreden . of heerschen eener besmettelijke veeziekte kan door Ons hetzij voor het geheele Rijk, hetzij voor bepaalde gedeelten daarvan worden verboden, dat in inrichtingen, waar melk van vee van verschillende eigenaren wordt verwerkt, melk en door Ons aan te wijzen producten der zuivelbereiding ten verkoop voorhanden zijn of te koop aangeboden, verkocht, afgeleverd of uit die inrichtingen vervoerd worden, tenzij voldaan is aan de bij algemeenen maatregel van bestuur te geven voorschriften tot voorkoming van verspreiding van smetstof. Zie het besluit van 23 Februari 1922, S. 77, onder de bijlagen opgenomen. — In het bijzonder is dit artikel van belang, omdat het zeer vaak voorkomt, dat, hetgeen na de bereiding van boter en kaas van de verwerkte melk overblijft, aan veehouders wordt teruggegeven of verkocht, om als veevoeder te dienen. (M. v. T.) Art. 9. Bij het dreigen, optreden of heerschen eener besmettelijke veeziekte kan door Ons hetzij voor het geheele Rijk, hetzij voor bepaalde gedeelten daarvan worden bevolen, dat het vee, dat door die ziekte kan worden aangetast, op de bij algemeenen rnaatregel van bestuur te bepalen wijze voorbehoedend wordt behandeld en gemerkt of een van beide. De kosten van het in het vorige lid bedoelde behandelen en merken worden betaald uit 's Rijks kas.  — 19 — Art. 12 Dit voorschrift is ontleend aan de wet van 8 Augustus 1878, S. 115. Daar ook bij andere besmettelijke veeziekten voorbehoedende behandeling — deze uitdrukking is uit een veeartsenijkundig oogpunt beter dan inenting — noodig kan zijn, is het artikel uit de wet van 1878 in algemeehen vorm overgenomen in het onderhavige ontwerp. (M. v. T.) —■ Schade door de hier bedoelde behandeling veroorzaakt, kan volgens art. 44 uit 's Rijks kas worden vergoed. Van belanghebbenden —• aldus de Minister in de M. v. A. — zal niet het strenge bewijs worden gevorderd, dat de dood van het dier het reohtstreeksch gevolg was van de behandeling. Art. 10. Bij het dreigen, optreden of heerschen eener besmettelijke veeziekte kan door Ons hetzij voor het geheele Rijk, hetzij voor bepaalde gedeelten daarvan schorsing van veemarkten en sluiting van diergaarden en soortgelijke inrichtingen worden bevolen en het houden van keuringen, tentoonstellingen, verkoopingen en dergelijke wijzen van bijeenbrenging van vee worden verboden. De strekking van dit artikel komt overeen met die van art. 42, lid 2, der wet van 1870, S. 131. Art. 11. Bij algemeenen maatregel van bestuur worden voorschriften gegeven betreffende het gebruik van sera en entstoffen. Zie het besluit van 23 Februari 1922, S. '79, onder de bijlagen opgenomen. § 2. Van de wering van besmettelijke veeziekten. Art. 12. Tot wering van besmettelijke veeziekten kunnen door Ons de in- en doorvoer worden verboden of niet dan voorwaardelijk worden toegestaan van :  Art. 13 — 20 — a. vee, vleesch, huiden, hoornen, klauwen, hoeven, borstels, haar, wol, beenderen, melk, afgeroomde melk, karnemelk, wei, mest en veevoeder; b. andere voorwerpen, welke dragers van smetstof kunnen zijn. Zie het onder de bijlagen opgenomen besluit van 24 Mei 1922, S. 377 en de eveneens opgenomen beschikkingen van den Minister van 15 Juni 1922, Stct nos 116 en 117. — In tegenstelling met de wet van 1870, S. 131, (art. 15) kan bij deze wet de in- en doorvoer voorwaardelijk worden toegestaan. — Zie de beide volgende artikelen. Art. 13. Het is verboden voorwerpen, waarvan de in- of doorvoer voorwaardelijk is toegestaan, in- of door te voeren langs andere dan de door Onzen Minister van Landbouw, Nijverheid en Handel aan te wijzen kantoren. Art. 14. Indien de in- of doorvoer is toegestaan ondei voorwaarde van voorafgaand onderzoek, wordt voor dat onderzoek vergoeding van kosten geheven naar een door Ons vast te stellen tarief. Zie het onder de bijlagen opgenomen besluit van 24 Mei 1922, n°. 60. § 3. Van de bestrijding van besmettelijke veeziekten. Art. 15. In dezen titel wordt verstaan : a. door ziek vee: vee, dat door eene besmettelijke veeziekte is aangetast ; 6. door verdacht vee: vee, dat verdacht wordt gevaar op te leveren voor besmetting. Art. 16. Bij algemeenen maatregel van bestuur wordt bepaald, in welke  — 21 — Art. 17 gevallen vee verdacht wordt gevaar op te leveren voor besmetting. Zie het besluit van 25 Aprü 1922, S. 220, onder de bijlagen opgenomen. — De wet van 1870, S. 131, bepaaldeinartikel 22 zelf, in welke gevallen vee voor verdacht werd gehouden. Art. 17. Indien vee verschijnselen van eene besmettelijke ziekte vertoont, geeft de eigenaar, houder of hoeder hiervan terstond kennis aan den burgemeester der gemeente, waar het vee zich bevindt. „In artikel 13der wet van 1870is de aangifteplicht opgelegd aan den houder of hoeder, niet aan den eigenaar. Door het ontbreken van het woord „eigenaar" bestaat een onverklaarbaar gebrek aan overeenstemming tusschen artikel 13 en artikel 16, waar wel gesproken wordt van aangifte door den eigenaar, en artikel 14, waar de eigenaar wordt verplicht tot afzondering van vee, dat verschijnselen eener besmettelijke ziekte vertoont. Meermalen is het voorgekomen, dat de eigenaar van vee vervolgd werd wegens het niet doen eener aangifte, doch ontslagen werd van rechtsvervolging, omdat niet hij, doch zijn knecht, de houder of hoeder was. Het ontworpen artikel beoogt in deze leemte te voorzien. De verplichting tot afzondering van vee, dat verschijnselen eener besmettelijke ziekte vertoont, volgens art'kel 14 der wet van 1870 rustend op den eigenaar, houder of hoeder van het vee, is vervallen. In de praktijk is gebleken, dat deze afzondering, welke vaak gepaard gaat met vervoer, een groot gevaar oplevert voor verspreiding van smetstof en zoo in eene geheel verkeerde richting werkt." (M. v. T.) Ten aanzien van een soortgelijke bepaling der wet van 1870, besliste de Hooge Kaad: — Voor de strafbaarheid der overtredingen van dit artikel, wordt niet vereischt dat de overtreder de verschijnselen der besmettelijke ziekte werkelijk heeft opgemerkt en waargenomen, maar indien hij deze slechts, evenals  Art. 18 — 22 — anderen, die dit verklaarden, heeft kunnen waarnemen. (Arrest van 15 April 1901, W.7596.) — De aangifte volgens dit artikel moet geschieden door den houder of hoeder van eenig stuk vee, ook dan wanneer hij de burgemeester zelf is. De aangifte moet dan geschieden aan dengene, die den burgemeester bij diens ontstentenis vervangt. (Arrest van 14 Maart 1910, W. 8997.) Art. 18. Indien een burgemeester verneemt, dat in zijne gemeente vee verschijnselen van eene besmettelijke ziekte vertoont, geeft hij hiervan terstond kennis aan het districtshoofd van den veeartsenijkundigen dienst en neemt hij de bij algemeenen maatregel van bestuur aangewezen voorloopige maatregelen tot voorkoming van verspreiding van smetstof. Zie het besluit van 23 Februari 1922, S. 80 en de missive van den Minister van 11 November 1916, beide onder de bijlagen opgenomen. — Uiteraard zullen, in verband met hun voorloopig karakter, deze maatregelen een niet ingrijpend karakter dragen. Zij zullen o. a. hebben te bestaan in afzondering, opstelling of ophokking van het aangetaste vee, indien dit zonder gevaar van overbrenging van smetstof mogelijk is, het plaatsen van waarschuwingsborden enz. (M. v. T.) Art. 19. Het districtshoofd van den veeartsenijkundigen dienst deelt den burgemeester zoo spoedig mogelijk mede, welke maatregelen tot bestrijding der ziekte door hem worden noodig geacht. Mondelinge mededeelingen worden terstond schriftelijk bevestigd. Art. 20. De in het vorige artikel bedoelde maatregelen kunnen bestaan in: a. het afzonderen van ziek en verdacht vee ; b. het opstallen of ophokken van ziek en verdacht vee;  — 23 — Art. 21 c. het plaatsen van waarschuwingsborden ; d. het door het plaatsen van kenteekenen besmet of van besmetting verdacht verklaren van gebouwen en terreinen ; e. het merken van ziek, verdacht en hersteld vee ; /. het afmaken van ziek en verdacht vee; g. het onschadelijk maken van ziek en verdacht vee, dat is afgemaakt of gestorven, en van besmette voorwerpen ; h. het ontsmetten van gebouwen, terreinen, bewaarplaatsen van mest en roerende voorwerpen; i. het vastleggen of opsluiten van honden, katten en pluimvee ; k. het toepassen der bij algemeenen maatregel van bestuur genoemde bestrijdingsmaatregelen, welke door wetenschap of praktijk verder als doeltreffend worden aangewezen. Zie de onder de bijlagen opgenomen circulaire van 24 Maart 1921 en de aanschrijving van 17 Mei 1921. ■—■ Waarschuwingsborden dienen, zooals de naam aanduidt, alleen om belanghebbenden te waarschuwen, dat eene bepaalde besmettelijke ziekte op de betreffende plaats heerscht; zij komen derhalve overeen met de duidelijk zichtbare kenmerken, waarmede, volgens artikel 20 der wet van 4 December 1872 {Staatsblad n°. 134), huizen en vaartuigen, waarin een voor menschen besmettelijke ziekte voorkomt, moeten zijn voorzien. Rechtsgevolgen zijn aan een waarschuwingsbord niet verbonden. Aan een kenteeken zijn daarentegen de rechtsgevolgen verbonden, vermeld in de artikelen 24 en 25. De kenteekenen hebben mitsdien volgens de wet verder strekkende gevolgen dan de waarschuwinpsborden. (M. v. A.) Art. 21. Ten aanzien van de toe-  Art. 24 — 24 — passing der door het districtshoofd van den veeartsenijkundigen dienst noodig geachte maatregelen neemt de burgemeester zoo spoedig mogelijk eene beslissing. Indien de burgemeester bezwaar heeft maatregelen te bevelen of te nemen, welke door het districtshoofd van den veeartsenijkundigen dienst worden noodig geacht, geeft hij daarvan terstond kennis aan Onzen Minister van Landbouw, Nijverheid en Handel, die beslist. Art. 22. Door Onzen Minister van Landbouw, Nijverheid en Handel worden voorschriften gegeven omtrent stof, vorm, grootte, opschrift en wijze van plaatsing van waarschuwingsborden en kenteekenen. Zie de orjder de bijlagen op blz. 160 opgenomen beschikking van 14 Juni 1922. Art. 23. De burgemeester zorgt, dat waarschuwingsborden en kenteekenen in zijne gemeente aanwezig zijn. De kosten van het vervaardigen en plaatsen van waarschuwingsborden en kenteekenen worden betaald uit 's Rijks kas. Zie het onder de bijlagen opgenomen besluit van 11 Juhj 1871, S. 75. Art. 24. Het is verboden bij algemeenen maatregel van bestuur aangewezen voorwerpen te vervoeren van of naar gebouwen of terreinen, waar een kenteeken is geplaatst. Van het in het vorige lid bepaalde wordt door den burgemeester, op verzoek van den belanghebbende, ontheffing verleend, indien het districtshoofd van den veeartsenijkundigen dienst tegen deze ontheffing geen bezwaar  Art. 27 heeft, en zoo noodig, onder de door dien ambtenaar te stellen voorwaarden. Zie het hesluit van 23 Februari 1922, S. 81, onder de bijlagen opgenomen. — Het is practisch en meer in het belang eenei spoedige behandeling ontheffing van het in het eerste lid bedoelde verbod te doen verleenen door den burgemeester dan, zooals het derde lid van artikel 29 der wet van 1870 voorschrijft, door den Commissaris der Koningin. De burgemeester is bovendien het orgaan, waaraan de uitvoering der wet is toevertrouwd ; er is geen reden om in dit bijzondere geval den Commissaris tot medewerking te roepen. (M. v. T.) Art. 25. Het is verboden gebouwen of terreinen, waar een kenteeken is geplaatst, te verlaten, dan na toepassing van de bij algemeenen maatregel van bestuur voorgeschreven maatregelen van ontsmetting. Zie het besluit van 23 Februari 1922, S. 83, onder de bijlagen opgenomen. —Volgens art. 29 der wet van 1870, S. 131, was de ontsmetting beperkt tot de kleeren van personen, die een afgesloten terrein willen verlaten. Art. 26. De burgemeester zorgt, dat bij den toegang of de toegangen van gebouwen of terreinen, waar een kenteeken is geplaatst, middelen tot de in het vorige artikel bedoelde ontsmetting aanwezig zijn. De kosten van het vervaardigen of aanschaffen van de middelen tot ontsmetting worden betaald uit 's Rijks kas. Zie het onder de bijlagen opgenomen besluit van 11 Julij 1871, S. 75. Art. 27. Voor de handhaving van het verbod, bedoeld in de artikelen 24 en 25, kan de burgemeester de hulp inroepen van de gewapende macht.  Art. 28 — 26 — Art. 28. De burgemeester doet waarschuwingsborden en kenteekenen verwijderen, zoodra het districtshoofd van den veeartsenijkundigen dienst eene daartoe strekkende schriftelijke verklaring heeft afgegeven. Art. 29. Door Onzen Minister van Landbouw, Nijverheid en Handel worden voorschriften gegeven betreffende het merken van ziek, verdacht en hersteld vee. Art. 30. Bij algemeenen maatregel van bestuur worden voorschriften gegeven omtrent het onschadelijk maken van ziek en verdacht vee, dat is afgemaakt of gestorven, en van andere voorwerpen, welke besmet zijn of welke kunnen worden verondersteld gevaar op te leveren voor besmetting. Zie het besluit van 23 Februari 1922, S. 83, onder de bijlagen opgenomen. Art. 31. Indien voorwerpen niet kunnen worden onschadelijk gemaakt op het terrein, waar zij zich bevinden, geschiedt dit op het naastbijgelegen, daarvoor geschikte terrein. Volgens het vierde lid van artikel 31 der wet van 1870, mag de begraving op een nabij gelegen terrein nimmer geschieden, indien ergens, misschien zelfs ver verwijderd gemeentegrond beschikbaar is. In dat geval moet het afgemaakte of gestorven vee eerst worden vervoerd, waarvan een verspreiding van smetstof het gevolg kan zijn. - Artikel 43 is de aanvulling van artikel 31. (M. v. T.) Art. 32. Bij algemeenen maatregel van bestuur worden voorschriften gegeven omtrent de ontsmetting van  — 27 — Art. 85 gebouwen, terreinen, bewaarplaatsen van mest en roerende voorwerpen. . De kosten van eene ontsmetting, als bedoeld in bet vorige lid, met uitzondering van die van veemarkten en van openbare middelen van vervoer, worden betaald uit 's Rijks kas. Zie het besluit van 23 Februari 1922, S. 83, onder de bijlagen opgenomen. — Het tweede lid is in overeenstemming met de bestaande praktijk, volgens welke de kosten van ontsmetting van veemarkten worden betaald door de gemeente en die van openbare middelen van vervoer door de ondernemers. (M. v. T.) Art. 33. De burgemeester brengt een door hem uitgevaardigd bevel, dat honden, katten of pluimvee in de gemeente of in een bepaald gedeelte der gemeente moeten worden vastgelegd of opgesloten, ter openbare kennis. Art. 34. Losloopende honden en katten en niet opgehokt pluimvee mogen in de gemeente of het gedeelte der gemeente, ten aanzien waarvan een bevel, als bedoeld in het vorige artikel, ter openbare kennis is gebracht, op. last van den burgemeester worden gedood. Volgens het derde lid van artikel 30 der wet van 1870 kunnen losloopende honden in eene gemeente, waar een bevel tot vastleggen of vasthouden is uitgevaardigd, worden gedood door de ambtenaren van politie. Het is echter rationeeler en meer overeenstemmend met de eischen der openbare veiligheid, indien het dooden kan geschieden door een door den burgemeester aangewezen persoon bijv. een jager. (M. v. T.) Art. 35. Het is verboden ziek of verdacht vee te vervoeren.  Art. 36 — 28 — Van het in het vorige lid bepaalde kan door den burgemeester ontheffing worden verleend, indien het districts* hoofd van den veeartsenijkundigen dienst tegen deze ontheffing geen bezwaar heeft, en zoo noodig, onder de door dien ambtenaar te stellen voorwaarden. Ten aanzien van een soortgelijke bepaling der wet van 1870, besliste de Hooge Kaad: — Het vervoer van vee, door eene besmettelijke ziekte aangetast, is strafbaar, zoodra het feit dat het vee is aangetast waarneembaar is zij het ook niet uit bij den eersten oogopslag zigtbaro verschijnselen, doch slechts na een nauwkeurig onderzoek. (Arrest van 3 Januarij 1898. W. 7067.) — Bij de bepaling van art. 21 der wet van 20 Juli 1870, strafbaar stellende het vervoer van vee door eene besmettelijke ziekte aangetast of daarvan verdacht, is art. 47 Wetb. v. Strafr. van toepassing, zoodat onder die strafbepaling ook valt hij die doet vervoeren, mits de feitelijk handelende persoon in strafrechtelijkeu zin niet als dader kan worden beschouwd, immers strafrechtelijk niet mag worden aansprakelijk gesteld. lArrest van 29 Juni 1908, W. 8746.) Art. 36. Het in het vorige artikel bedoelde verbod is niet van toepassing, indien het vervoer door Onzen Minister van Landbouw, Nijverheid en Handel is bevolen. Art. 37. Het is verboden ziek of verdacht vee te koop aan te bieden, te verkoopen of af te leveren. Art. 38. Tot voorkoming van besmetting kan door Onzen Minister van Landbouw, Nijverheid en Handel worden verboden of niet dan voorwaardelijk worden toegestaan, dat vee, vleesch, huiden, hoornen, klauwen, hoeven, borstels, haar, wol, beenderen,  — 29 — Art. 89 melk, afgeroomde melk, karnemelk, wei, mest, veevoeder en andere voorwerpen, welke dragers van smetstof kunnen zijn, worden vervoerd binnen het Rijk of uit, naar of binnen bepaalde gedeelten van het Rijk. Zie de onder de bijlagen opgenomen beschikking van den Minister van 24 Juni 1922. § 4. Van de schadeloosstellingen. Art. 39. Ingeval van afmaking van vee, wordt den eigenaar als schadeloosstelling uitgekeerd : a. voor verdacht vee, de waarde in gezonden toestand; b. voor ziek vee, het bij algemeenen maatregel van bestuur te bepalen gedeelte der waarde in gezonden toestand. Ingeval van vernietiging van andere besmette voorwerpen wordt den eigenaar de waarde dier voorwerpen als schadeloosstelling uitgekeerd. Zie de besluiten van 11 Julij 1871, S. 75 en 23 Februari 1922, S. 78, alsmede de missive van den Minister van 1 Mei 1877, alle onder de bijlagen opgenomen. — In deze wet is het onteigeningsbegrip, dat in de wet van 1870 was neergelegd, vervallen. Toen de wetgever van 1870 de ontneming van eigendom ingeval van besmetting onteigening noemde, stelde hij zich op het standpunt der Grondwet van 1848. In 1848 had de Regeering, met afwijking van het advies der Staatscommissie, voorgesteld, in het derde lid van artikel 147 der Grondwet van 1848, dat handelt over de onteigening, ook op te nemen de besmetting. Daarmee liet zij het dogma der onteigening los, waarop oorspronkelijk in het verslag der Staatscommissie artikel 147 der Grondwet was gebouwd; een stuk politierecht, vernietiging van eigendom door het publiek gezag, werd tot onteigening gestempeld. De Grondwetgever van 1887 heeft de fout van 1848 hersteld en in de artikelen 151 en 152 der Grondwet tusschen de twee rechtsinstituten  Art. 40 — 30 — onderscheiden. De wet van 1870 is dientengevolge niet in overeenstemming met de Grondwet van 1887. Door de voorgestelde wijziging zal daaraan een eind worden gemaakt. (M. v. T.) — Zie verder voor mogelijke bedrijfsschade art. 44. Art. 40. Alvorens tot afmaking van vee of vernietiging van andere besmette voorwerpen wordt overgegaan, worden het vee of de voorwerpen gewaardeerd. Art. 41. De in het vorige artikel bedoelde waardeering geschiedt door een door den burgemeester benoemden deskundige. Indien de burgemeester, het districtshoofd van den veeartsenijkundigen dienst of de eigenaar of diens gemachtigde, geen genoegen nemen met de waardeering, geeft de burgemeester biervan terstond kennis aan den kantonrechter, die hij eenvoudige beschikking twee deskundigen benoemt, welke met den eersten deskundige de waardeering verrichten en hij meerderheid van stemmen beslissen. Indien geen meerderheid is te verkrijgen, geldt het bedrag, dat noch het hoogste, noch het laagste is. Art. 42. Terstond nadat de waarde is vastgesteld, geeft de burgemeester van de gemeente, waar de voorwerpen zich bevinden, aan den eigenaar eene verklaring af, dat hem de daarin uitgedrukte geldsom uit 's Rijks kas zal worden uitgekeerd. De burgemeester zendt van de in het vorige lid bedoelde verklaring terstond een afschrift aan Onzen Minister van Landbouw, Nijverheid en Handel.  — 31 — Art. 45 Art. 43. Indien door het onschadelijk maken van voorwerpen schade wordt toegebracht aan gebouwen of terreinen, wordt de eigenaar of gebruiker uit 's Rijks kas schadeloos pgesteld. Bij geschil over het bedrag der schadeloosstelling wordt dit op verzoek van de meest gereede partij, door den kantonrechter bepaald bij beschikking, zonder hooger beroep. Art. 44. Schade, veroorzaakt door de toepassing van maatregelen, strekkende om verspreiding van smetstof buiten het bedrijf te keeren, of veroorzaakt door een behandeling,- als bedoeld in artikel 9, kan in bijzondere gevallen door Onzen Minister van Landbouw, Nijverheid en Handel uit 's Rijks kas geheel of gedeeltelijk worden vergoed. Volgens de bepalingen van het Koninklijk besluit van 25 Juli 1911 (Staatsblad n°. 260), kon reeds ingeval van schade, veroorzaakt door de toepassing van maatregelen tegen het mond- en klauwzeer, in bijzondere gevallen door den Minister van Landbouw, Nijverheid en Handel vergoeding van bedrijfsschade worden toegekend. § 5. Slotbepalingen. Art. 45. Bij algemeenen maatregel van bestuur kan worden bepaald, dat Ie voorschriften van dezen titel geheel of gedeeltelijk zullen worden toegepast tot wering en bestrijding van : a. de tuberculose der runderen ; b. het houtvuur der runderen; c. de huidschimmelziekte bij runleren en paarden; d. de goedaardige droes der paarden;  Art. 46 — 32 — e. de borstziekte der paarden; f. bet rotkreupel der sebapen ; g. de vlekziekte der varkens ; h. de borstziekte der varkens; i. de varkenspest; j. de trichinenziekte der varkens i h. besmettelijke aandoening der geslachtsorganen ; l. het besmettelijk verwerpen bij. runderen en paarden. Wanneer ingevolge het eerste lid] de voorschriften van dezen titel ge-I deeltelijk van kracht worden, tredenj de bepalingen van § 4 daarbij van rechtswege in werking. De opneming van de ingewandswormziektê bij runderen en paarden, bij amendement voori gesteld, scheen den Minister niet raadzaam,; daar ten aanzien van deze , ziekte nog geregelcü onderzoekingen aan de Veeartsenijkundige Hoogeschool worden verricht. Mocht later? noodig blijken te haren aanzien voorschriften uit te vaardigen, dan kan dit — aldus de Minister — geschieden aan de hand van artike^ 48 van het ontwerp. (Toel. op nota van wij-j ziging.) — Het 2e lid is aan het artikel toegevoegd om te voorkomen, dat de Minister de bepaling) van de schadeloosstelling eenvoudig buiteni werking zou stellen of niet toepassen. (Hand.; 2° K. blz. 1474.) Art. 46. Bij algemeenen maatregel! van bestuur kan worden verboden, i dat vee, aangetast door of verdacht; van eene der in het vorige artikel beri doelde ziekten, wordt gebracht opj veemarkten of keuringen, tentoonstelt lingen of verkoopingen van vee. Art. 47. Bij algemeenen maatregel) van bestuur worden voorschriften gen geven betreffende het verleenen van  — 33 — Art. 43 steun aan maatregelen tot bestrijding van tuberculose onder bet rundvee. Zie het besluit van 25 April 1922, S. 217, onder de bijlagen opgenomen. — Dit artikel beoogt een wettelijken grondslag te geven aan de thans reeds uitgevaardigde voorschriften tot het verleenen van steun aan maatregelen tot bestrijding der tuberculose onder het rundvee. (M. v. T.) Art. 48. Bij algemeenen maatregel van bestuur kunnen hetzij voor het geheele Rijk, hetzij voor bepaalde gedeelten daarvan, voorschriften tot wering en bestrijding van andere dan de in de artikelen 7 en 45 bedoelde veeziekten of van ziekten van andere dan de in artikel 4 bedoelde dieren worden gegeven. Het is denkbaar, —■ aldus de Minister in de M. v. T. — dat zich in den loop der tijden de noodzakelijkheid doet gevoelen voorschriften uit te vaardigen betreffende de wering en bestrijding van andere dan de in de artikelen 7 en 45 genoemde besmettelijke veeziekten of dat de wering en bestrijding van besmettelijke ziekten van andere dieren moeten worden ter hand genomen. Wat dit laatste betreft zij slechts gedacht aan het pluimvee en de konijnen. Eerst sedert betrekkelijk korten tijd is men meer aandacht gaan wijden aan de besmettelijke ziekten, die de tamme vogels, bijvoorbeeld kippen, kunnen treffen. In het bijzonder heeft men daarbij het oog gevestigd .jp twee ziekten, die zich in den laatsten tijd sterk hebben verbreid, de vogelcholera en de vogelpest. Zoowel de vogelcholera als de vogelpest zijn twee uitermate besmettelijke ziekten, die zeer veel op elkaar gelijken. Vooral de vogtlcholera is, waar zij eenmaal in een troep vogels is iiitgebroken, zeer moeilijk te bestrijden en het vereischt eene buitengewone zorg om te voorkomen, dat de smetstoffen naar naburige erven worden overgebracht. In het bijzonder met het oog op de sterke uitbreiding der kippenen eendenhouderijen is het van belang, die zoo Ü. & J. n° 27 2  Art. 49 — 34 — gevreesde ziekten doelmatig te kunnen bestrijden. De onderzoekingen van den laatsten tijdi hebben aan het licht gebracht, dat de invoes van uit het buitenland tot de verspreiding de? twee genoemde besmettelijke ziekten het meest) bgdraagt. Groote verliezen zijn vaak van hetj heerschen dier ziekten het gevolg en het verdient daarom zeer zeker ernstige overweging, na te gaan, hoe men die ziekten het doeltreffendst zal bestrijden. In het bijzonder de invoer uit den vreemde zal daarbij aan toezicht dienen onderworpen te worden. Door de sterke uitbreiding, die de konijnenteelt in den laatsten tijd heeft ondervonden, heeft men ook aan de ziekten, die onder deze dieren hare slachtoffers maken, meer aandacht gewijd en kan het ook hier wenschelijk zijn, vanwege den veeartsenijkundigen dienst maatregelen tot wering en bestrijding dezer ziekten te treffen. Deze wering en bestrijding zullen dan kunnen worden geregeld in eenen algemeenen maatregel van bestuur met provisorische wetskracht. Deze oplossing biedt het groote voordeel, dat, indien de noodzakelijkheid zich doet gevoelen, onmiddellijk kan worden opgetreden bij algemeenen maatregel van bestuur onder voorbehoud van nadere regeling bij de wet. Bij de bescherming van cultuurgewassen tegen de hen bedreigende plagen is het groote nut van deze wijze van wetgeving aan den dag gekomen, terwijl zij ook in het ontwerp tot bescherming van in het wild levende nuttige dieren is overgenomen. Niet alleen kan onmiddellijk zoo noodig worden ingegrepen, j maar bovendien kan de eeldinesduur van dan J algemeenen maatregel van bestuur gelden alsf| een proeftijd, waaraan de Staten-Generaal ieder oogenblik een eind kunnen maken (art. 49). Art. 49. Tegelijk met de afkoadi- ' ging van een algernèenen' maa'.regel van bestuur, als bedoeld in het' vorige artikel, wordt een voorstel van wet, houdende regeling van het in den algemeenen maatregel van bestuur geregelde onderwerp, aan de Tweede  — 35 — Art. 51 Kamer der Staten-Generaal gezonden, indien het voorstel tot wet wordt verheven, houdt tegelijk met de inwerkingtreding de algemeene maati-eael van bestuur op van kracht te j.? Indien het voorstel wordt ingetrokken of indien een van de beide Kamers der Staten-Generaal tot nietaanneming van het voorstel besluit, wordt de algemeene maatregel van bestuur dadelijk ingetrokken. Zie de aanteekening bij het voorgaande artikel. TITEL IV.1 VAN DE WERING EN BESTRIJDING VAN HONDSDOLHEID VAN HONDEN EN KATTEN. Art. 50. In dezen titel wordt verstaan : a. door dolle honden en katten: honden en katten, welke door hondsdolheid zijn aangetast; b. door van dolheid verdachte honden en katten: honden en katten, welke verdacht worden gevaar op te leveren voor verspreiding van hondsdolheid. Art. 51. Bij algemeenen maatregel van bestuur wordt bepaald, wanneer honden en katten verdacht worden gevaar up le leveren voor verspreiding van hondsdolheid. Zie het besluit van 25 April 1922, S. 220, onder de bijlagen opgenomen. 1 Deze titel houdt, behoudens eenige wijzigingen van ondergeschikt belang, hetzelfde in als de wet van 5 Juni 1875, S. 110. De voorschriften zijn thans overzichtelijker geredigeerd. 2*  Art. 52 — 36 — Art. 52. Een hond of eene kat, welke verschijnselen van dolheid vertoont of van dolheid verdacht is, wordt door de zorg van den eigenaar, houder of hoeder terstond afgemaakt, vastgelegd of opgesloten. Art. 53. Indien een hond of eene kat verschijnselen van dolheid vertoont of van dolheid verdacht is, geeft de eigenaar, houder of hoeder hiervan terstond kennis aan den burgemeester der gemeente, waar de hond of de kat zich bevindt. Indien de hond of de kat niet is afgemaakt, vastgelegd of opgesloten, geschiedt de in het vorige lid bedoelde kennisgeving aan den burgemeester der gemeente, waar de eigenaar, houder of hoeder het dier het laatst heeft gezien. Volgens artikel 1 der wet van 1875 geschiedt de kennisgeving, hetzij aan den burgemeester, hetzij aan den commissaris van politie. Ten einde eenheid in de uitvoering der wettelijke voorschriften te verkrijgen is het wenschelijk, dat de wet voorschrijft, dat, evenals bij de bestrijding der besmettelijke veeziekten, ook bij de bestrijding der hondsdolheid de aangifte moet geschieden bij den burgemeester. Tot het in ontvangst nemen van aangiften kan dan door den burgemeester een bepaald ambtenaar, bijv. de commissaris van politie, worden aangewezen. (M. v. T.) Art. 54. Indien een burgemeester verneemt, dat in zijne gemeente een hond of eene kat verschijnselen van dolheid vertoont of van dolheid verdacht wordt, geeft hij hiervan terstond kennis aan het districtshoofd van den veeartsenijkundigen dienst en neemt hij de bij algemeenen maatregel van  — 37 — Art. 57 bestuur aan te wijzen voorloopige maatregelen tot voorkoming van gevaar voor menschen en dieren. - Zié het besluit van 23 Februari 1922, S. 80, onder de bijlagen opgenomen. Art. 55. Indien bet districtshoofd van den veeartsenijkundigen dienst heeft bevonden, dat een hond of eene kat dol of van dolheid verdacht is, doet de burgemeester bet dier afmaken en onschadelijk maken. Het denkbeeld, — aldus de Minister in de M. v. A. — dat schadevergoeding zal worden toegekend voor het afmaken van een dollen hond of eene dolle kat, wordt door den ondergeteekende bestreden, niet alleen omdat het gemeen gevaarlijk karakter dezer dieren verbiedt, dat iemand ze in zijn bezit houdt, doch mede omdat zij geen waarde vertegenwoordigen. Ook in de bestaande wet van 1875 is geen recht op schadevergoeding gevestigd. Art. 56. Indien. het districtshoofd van den veeartsenijkundigen dienst niet de zekerheid heeft, dat een hond of eene kat, welke een mensch of een dier heeft gebeten, dol of van dolheid verdacht is, doet de burgemeester den hond of de kat vastleggen qf opsluiten en in waarneming houden, overeenkomstig de voorschriften van dien ambtenaar, totdat omtrent het al of niet aanwezig zijn van de ziekte zekerheid is verkregen. Volgens art. 3 der wet van 1875 moest in een dergelijk geval het dier terstond op bevel en door de zorg van den burgemeester of commissaris van politie worden afgemaakt. Art. 57. Bij algemeenen maatregel van bestuur worden voorschriften ge-  Art. 68 - 38 — geven omtrent het onschadelijk maken van honden en katten, welke overeenkomstig de bepalingen van dezen titel zijn afgemaakt of, aangetast door hondsdolheid, zijn gestorven en van besmette voorwerpen. Zie het besluit van 23 Februari 1922, S. 83, onder de bijlagen opgenomen. Art. 58. Indien honden of katten of besmette voorwerpen niet kunnen worden onschadelijk gemaakt op het terrein, waar zij zich bevinden, geschiedt dit op het naastbijgelegen, daarvoor geschikte terrein. Art. 59. Indien door het afmaken van honden of katten of het onschadelijk maken van voorwerpen schade wordt toegebracht aan gebouwen, terreinen of voorwerpen, wordt de eige-' naar of gebruiker uit 's Rijks kas schadeloos gesteld. Bij geschil over het bedrag der schadeloosstelling wordt deze op verzoek van de meest gereede partij door den kantonrechter bepaald bij beschikking, zonder hooger beroep. Overeenkomstig artikel 43. Ook schade aan voorwerpen is hier vermeld, omdat het mogelijk is, dat een dolle hond of kat zich bevindt in een kamer en van uit een raam moet worden neergeschoten, waardoor schade kan worden toegebracht aan meubelen, spiegels enz. (M. v. T.) ! Art. 60. Indien zich in eene gemeente een geval van hondsdolheid heeft voorgedaan, beveelt de burgemeester, dat alle in de gemeente aanwezige honden, welke zich bevinden buiten woningen en niet voor  — 39 — Art. 64 openbaar vervoer bestemde vaartuigen, moeten voorzien zijn van een muilkorf, volgens een door Onzen Minister van Landbouw, Nijverheid en Handel vast te stellen model. Het in het vorige lid bepaalde is niet van toepassing op honden, welke op een afgesloten erf aan een ketting liggen. Zie de onder de bijlagen op blz. 162 opgenomen beschikking van 14 Juni 1922. Art. 61. Van ieder door hem uitgevaardigd bevel, als bedoeld in het vorige artikel, geeft de burgemeester terstond kennis aan de burgemeesters van de aangrenzende gemeenten, die een gelijk bevel voor hunne gemeenten kunnen en aan den Commissaris der Koningin, die een gelijk bevel voor de geheele of een gedeelte der provincie kan uitvaardigen, i Art. 62. Van ieder door hem uitgevaardigd bevel, als bedoeld in het vorige artikel, geeft de Commissaris der Koningin kennis aan de Commissarissen der Kóningin in de aangrenzende provinciën, die een gelijk bevel voor hunne of een gedeelte hunner provincie kunnen uitvaardigen. Art. 63. De burgemeesters van gemeenten, grenzende aan buitenlandsche gemeenten, waar zich een geval van hondsdolheid heeft voorgedaan, zijn bevoegd een bevel, als bedoeld in artikel 60, uit te vaardigen. Art. 64. De burgemeester of de Commissaris der Koningin, die een bevel, als bedoeld in artikel 60 of 61, heeft uitgevaardigd, brengt het in  Art. 65 — 40 — werking treden en vier maanden na het laatste ziektegeval de opheffing van het bevel ter openbare kennis. Art. 65. Honden en katten, welke zich zonder toezicht bevinden op erven van derden, mogen door of vanwege de gebruikers dier erven straffeloos worden gedood. N. a. v. een desbetreffende opmerking gaf de Minister gaarne toe, dat deze bepaling strikt genomen niet in het kader der wet thuis behoort. Zij is echter overgenomen uit de wet van 1875 (artikel 7) wegens het nauwe verband, waarin zij staat met de materie van het ontwerp, en bovendien, omdat zij, bij niet opneming in de onderhavige wet, zou vervallen en men toch voor deze ééne bepaling geen bijzondere wet kan maken. (M. v. A.) TITEL V. VAN DB KEURING VAN VOOR UITVOER BESTEMD VEE EN VLEESCH. § 1. Van de keuring van voor uitvoer bestond vee. Art. 66. In de door Ons aan te wij'en gemeenten wordt gelegenheid gegeven tot het doen keuren van voor uitvoer bestemd vee ter verkrijging van een bewijs, dat het vee bevonden is niet te lijden aan eene der door Ons aan te wijzen veeziekten en ook overigens ten uitvoer geschikt te zijn. Zie het besluit van 26 Mei 1922, n°. 203, onder de bijlagen opgenomen. — Het doel, dat met deze artikelen beoogd wordt, is uiteraard in de eersteen voornaamste plaats commercieel. Een der hoofdbronnen van ons volksbestaan is de veehouderij. Nederland brengt veel meer vee voort dan voor de  — 41 — Art. 66 binnenlandsche markt noodig is en daarom is het voor ons van onberekenbaar belang, dat wij in het buitenland geregelden afzet voor ons vee en daarvan afkomstige producten vinden. Het is nu ongetwijfeld een zeer in het oog springend belang, dat de vreemde landen, die onze voornaamste afnemers zijn, een genoegzamen waarborg bezitten, dat het bij hen uit ons land ingevoerde vee althans niet lijdt aan een besmettelijke veeziekte, en voor de welvaart van den veehouder is het van het grootste gewicht, dat ons vee, vooral in tijden, dat hier te lande besmettelijke veeziekten mochten heerschen, gezond en onbesmet in het buitenland aankomt. De verzending van ziek en verdacht vee naar het buitenland moet zooveel mogelijk worden tegengegaan, te meer, daar het gevaar bestaat, dat, indien eerst in het buitenland blijkt, dat een uit Nederland ingevoerd stuk vee lijdt aan eene besmettelijke veeziekte, dat land, ten einde den gezondheidstoestand van zijn eigen veestapel te verzekeren en van den ongewenschten en gevaarlijken invoer bevrijd te zijn, de grenzen zal sluiten. Daartoe nu zal het buitenland natuurli jk minder gauw overgaan, het zal meer vertrouwen stellen in den invoer van vee uit Nederland, indien van Rijkswege door den ambtenaar van den veeartsenijkundigen dienst een scherp en nauwlettend toezicht wordt uitgeoefend ook op den uitvoerhandel van vee. En te meer is zulk een onderzoek noodig, omdat in de laatste jaren in alle landen, in verband met de groote vorderingen der veeartsenijkunde, met betrekking tot de besmettelijke veeziekten de bepalingen steeds strenger worden. In het bijzonder zijn strenge maatregelen genomen ten aanzien van den invoer van vee, èn door het bouwen van quarantainestallen, èn door het eischen van certificaten. Dat de wet van 1870 aan den uitvoerhandel niet dacht en het geheel aan de Rijken, waarheen Nederlandsch vee wordt uitgevoerd, overliet, zoodanige maatregelen te treffen als zij noodig oordeelen om het gevaar van besmetting door het ingevoerde vee tegen te gaan, mag haar voorzeker niet als eene leemte worden aangerekend. In de meeste vreemde landen bestonden toen toch óf geene óf zeer gebrekkige  Art. 66 — 42 — veeartsenij kundige politie-wetten en belemmerende veeartsenijkundige bepalingen ten aanzien van den invoer van vee waren door de ons omringende landen nog weinig of niet genomen. Daarom bestond toen ter tijde ook geen aanleiding om zich de kosten en lasten, verbonden aan eenig toezicht op den uitvoer te getroosten. Thans echter is dat anders geworden en de naburige landen zijn dan ook meer en meer bedacht geworden op de beveiliging van de gezondheid van den inheemschen veestapel. Daarom hebben zij voortdurend scherpere maatregelen genomen ter voorkoming van overbrenging van besmettelijke veeziekten uit het buitenland. Vele zjjn de belemmerende bepalingen, die de laatste dertig jaren in het buitenland zijn uitgevaardigd met betrekking tot den invoer van Nederlandsen vee. Thans is dan ook de tijd daar, om in de zoo zeer gevoelde leemte van de wet van 1870 te voorzien. Het eerst is het belang van eene keuring van voor uitvoer bestemd vee ingezien door de ondernemingen van stoomvaartmaatschappijen. Reeds voor 50 jaar hebben deze eene keuring van voor uitvoer bestemd vee in het leven geroepen. Later heeft de Regeering door een Koninklijk besluit van 28 Mei 1871 (Staatsblad n°. 42), aangevuld bij dat van 18 Maart 1878 (Staatsblad n°. 20) en gewijzigd bij het Koninklijk beslui; van 3 Februari 1902 (Staatsblad n°. 15), in dien dienst voorzien, zij het ook onvoldoende, door de aanstelling van gouvernementskeurmeesters, belast met de keuring van per stoomschip uit te voeren vee. Een stelselmatig opgebouwd toezicht op het voor den uitvoer bestemde vee heeft Nederland echter niet. De nadeelen van dat gemis nu zijn maar al te dikwijls, zeer ten nadeele van den blij venden afzet van Nederlandsen vee in het buitenland, aan het licht getreden. In verband hiermede is het dringend noodzakelijk, dat de Regeering door hare ambtenaren een nauwkeurig toezicht op den uitvoer van vee kan doen uitoefenen en dat zij, met het oog op de groote belangen van den uitvoer, die maatregelen zal kunnen nemen, welke eene blijvende, gestadige ontwikkeling van onzen uitvoer in de hand werken.  — 43 — Art. 69 De thans bestaande toestand, dat het buitenland, uit hoofde van het ten eenen male ontbreken van bepalingen hier te lande met betrekking tot den uitvoerhandel, allerlei, voor de ontwikkeling van dien handel remmende voorschriften heeft vastgesteld, moet geleidelijk veranderen en plaats maken voor een zoodanige, dat het buitenland in voldoende mate kan steunen en vertrouwen op de bij ons geldende bepalingen betreffende den uitvoer. Eene wettelijke regeling van de uitvoerkeuring van vee wordt reeds in enkele andere Rijken gevonden. (M. v. T.) Art. 67. Door Ons worden voorschriften gegeven omtrent: a. de plaatsen, waar, alsmede de tijdruimten, waarbinnen vee ter keuring kan worden aangeboden; b. de keuring; c. de vereischten, waaraan het vee moet voldoen, ter verkrijging van een bewijs, bedoeld in het vorig artikel. Zie het onder de bijlagen opgenomen besluit van 26 Mei 1922, n°. 203. Het sub c bepaalde is opgenomen in verband met de aan het slot van het voorgaande artikel toegevoegde woorden. Art. 68. Vergoeding van de kosten van keuring wordt geheven naar een door Ons vast te stellen tarief. Zie het besluit van 24 Mei 1922, n° 60, onder de bijlagen opgenomen. Art. 69. Bij algemeenen maatregel van bestuur kan worden verboden naar de bij dien maatregel aan te wijzen landen vee uit te voeren of aan een middel van vervoeg tot uitvoer naar die landen vee aan te bieden, ten aanzien waarvan geen bewijs is afgegeven, als bedoeld in artikel 66. Zie het onder de bijlagen opgenomen besluit van 3 Juli 1922, S. 427.  Art. 70 — 44 — § 2. Van de keuring van voor uitvoer bestemd vleesch. 1 Art. 70. Het is verboden naar de door Ons aan te wijzen landen vleesch uit te voeren of aan een middel van vervoer tot uitvoer naar die landen vleesch aan te bieden, hetwelk niet voorzien is va'n een of rneer merken als bewijs, dat het bij eene van Rijkswege ingestelde keuring voor uitvoer geschikt is bevonden. Zie het onder de bijlagen opgenomen besluit van 6 Juni 1922, n». 39. Art. 71. Van het in het vorige artikel bedoelde verbod kan door Onzen Minister van Landbouw, Nijverheid en Handel ontheffing worden verleend voor vleesch, hetwelk: a. verduurzaamd is; b. zich bevindt in spoorwegrijtuigen of op schepen of vlotten en bestemd is voor gebruik van de zich daarin of daarop bevindende personen. Zie de onder de bijlagen opgenomen beschikking van 15 Juni 1922, Stct. n°. 115. Art. 72. Ter keuring aangeboden, voor uitvoer ongeschikt bevonden vleesch wordt, indien het niet aanstonds ongeschikt wordt bevonden, om als voedingsmiddel te dienen, aan een nader onderzoek onderworpen. Art. 73. Indie^bij het nadere onderzoek vleesch geschikt bevonden is, 1 De artikelen van deze § houden, behoudens eenige wijzigingen van zuiver redactioneelen aard, hetzelfde in als de Wet op de uitvoerkeuring van vleesch 1907, S. 217.  — 46 — Art. 75 om als voedingsmiddel te dienen, wordt het, na voorzien te zijn van een of meer merken en zoo noodig na sterilisatie teruggegeven aan hem, die het ter keuring heeft aangeboden. Indien bij de keuring of het nadere onderzoek vleesch ongeschikt bevonden is, om als voedingsmiddel te dienen, wordt' het vernietigd of, indien de eigenaar dit wenscht, als voedingsmiddel onbruikbaar gemaakt. Art. 74. Door Ons worden voorschriften gegeven omtrent: a. de wijze, waarop de dieren, waarvan het vleesch aan keuring onderworpen is, worden geslacht ; 6. de gemeenten en de plaatsen I waar, alsmede de tijdruimten, waarbinnen vleesch ter keuring kan worden aangeboden; c. den staat, waarin vleesch ter keuring aangeboden en voor uitvoer ingeladen wordt; d. de keuring, de sterilisatie, de onbruikbaarmaking als voedingsmiddel en de vernietiging van vleesch ; e. de wijze, waarop de merken worden ingericht en aangebracht. Zie het onder de bijlagen opgenomen besluit van 6 Juni 1922, n°. 40. Art. 75. Vergoeding van de kosten van keuring en sterilisatie wordt geheven naar een door Ons vast te stellen tarief. Zie het onder de bijlagen opgenomen besluit van 6 Juni 1922, n°. 41.  Art. 76 — 46 — TITEL VI. STRAFBEPALINGEN. Art. 76. Met het opsporen van de in deze wet strafbaar gestelde feiten zijn belast, behalve de bij artikel 8, 1°. tot en met 6°., van het Wetboek van Strafvordering aangewezen ambtenaren : a. de met de uitoefening van den veeartsenijkundigen dienst belaste ambtenaren ; b. de marechaussee; c. alle andere ambtenaren van Rijksen gemeentepolitie; d. de ambtenaren van de invoerrechten en accijnzen. Art. 77. De in het vorige artikel bedoelde ambtenaren zijn bevoegd besloten lokalen en erven binnen te treden. Indien dit binnentreden geschiedt tusschen zonsonder- en zonsopgang, wordt door hen een proces-verbaal opgemaakt, dat binnen tweemaal vier en twintig uren aan dengene, in wiens lokaal of erf is binnengetreden, in afschrift wordt medegedeeld. Indien hun de toegang wordt geweigerd, verschaffen zij zich dien desnoods met inroeping van densterkenarm. In woningen treden zij tegen den wil van den bewoner niet binnen dan op vertoon van een schriftelijken, bijzonderen last van den burgemeester of van den kantonrechter. Van dit binnentreden wordt door hen een proces-verbaal opgemaakt, dat binnen tweemaal vier en twintig uren aan dengene, in wiens woning is binnengetreden, in afschrift wordt medegedeeld.  — 47 — Art. 81 Art. 78. Overtreding van het bepaalde in de artikelen 13, 17, 24, eerste lid, 25, 37, 52, 53 of 70, of krachtens de artikelen 6, 8, 10, 11, 12, 29, 33, 35, 37, 45, 46, 48, 57, 60, 61, 63 of 69 dezer wet, wordt gestraft met hechtenis van ten hoogste één jaar of geldboete van ten hoogste vijfhonderd gulden. Op overtreding van eene verordening, als bedoeld in artikel 5, lid 1, kan hechtenis worden gesteld van ten hoogste zes maanden of geldboete van ten hoogste, vijfhonderd gulden. Art. 79. Hij, die een der in deze wet bedoelde kenteekenen of naerken namaakt of valschelijk plaatst of een echt vervalscht met het oogmerk om het als echt en onvervalscht te gebruiken of te doen gebruiken, wordt gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste twee jaren. Zoowel wat de strafmaat als wat de redactie betreft, is dit artikel in overeenstemming met art. 219 lid 1 Strafwetboek. Art. 80. Hij, die wederrechtelijk een der in artikel 9 bedoelde merken verwijdert of vernietigt, wordt gestraft met geldboete van ten hoogste drie honderd gulden. Art. 81. Hij, die in strijd met de krachtens deze wet uit te vaardigen voorschriften een waarschuwingsbord of een kenteeken wegneemt of onleesbaar maakt, wordt gestraft met geldboete van ten hoogste honderd gulden. Het opzettelijk en wederrechtelijk vernielen, beschadigen, onbruikbaar maken of wegmaken  Art. 82 — 48 — van een waarschuwingsbord of een kenteeken wordt volgens artikel 350 Strafwetboek gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste twee jaar of geldboete van ten hoogste drie honderd gulden. (M. v. T.) Art. 82. Hij, die opzettelijk vee in verdachten toestand brengt, wordt gestraft met hechtenis van ten hoogste één jaar of geldboete van ten hoogste vijfhonderd gulden. Art. 83. Hij, die opzettelijk voorwerpen, welke krachtens deze wet zijn begraven, geheel of gedeeltelijk opgraaft, wordt gestraft met hechtenis van ten hoogste één jaar of geldboete van ten hoogste vijfhonderd gulden. Art. 84. Hij, die vleesch wederrechtelijk onttrekt aan een nader onderzoek, als bedoeld in artikel 72,. of aan sterilisatie, vernietiging of onbrnikbaarmaking, als bedoeld in artikel 73, wordt gestraft met geldboete van ten hoogste achthonderd gulden. Art. 85. Hij, die last geeft tot het plegen van een feit, waarop bij deze wet straf is gesteld, wordt, indien dat feit is gepleegd, geacht de dader te zijn. Niet strafbaar wegens een der in deze wet strafbaar gestelde feiten, welke als overtredingen worden beschouwd is, een werknemer, indien het strafbaar feit een gevolg is van een last van zijn werkgever. Art. 86. Voorwerpen, waarmede eene overtreding is gepleegd, worden met uitzondering van openbare middelen van vervoer, zoo spoedig mogelijk in beslag genomen en bij den burgemeester van de gemeente, waar de in-  _ 49 — Art. 88 beslagneming beeft plaats gehad, in bewaring gesteld. De juistheid der uitzondering vindt steun in artikel 32, hetwelk de mogelijkheid opent dat openbare middelen van vervoer, ten koste der ondernemers, aan eene ontsmetting worden onderworpen. (M. v. T.) Art. 87. De in het vorige artikel bedoelde voorwerpen worden zoo spoedig mogelijk na de inbeslagneming gewaardeerd. De waardeering geschiedt door een door den burgemeester benoemden deskundige. Indien de burgemeester, bet districtshoofd van den veeartsenijkundigen dienst of de eigenaar of diens gemachtigde geen genoegen nemen met de waardeering, geeft de burgemeester hiervan terstond kennis aan den kantonrechter, die bij eenvoudige beschikking twee deskundigen benoemt, welke met den eersten deskundige de waardeering verrichten en bij meerderheid van stemmen beslissen. Indien geen meerderheid is te verkrijgen, geldt het bedrag, dat noch het hoogste, noch het laagste is. Art. 88. De burgemeester kan, indien het districtshoofd van den veeartsenijkundigen dienst daartegen geen bezwaar heeft, bevelen, dat in beslag genomen vee aan den belanghebbende worde teruggegeven, na betaling van hetgeen voor het onderhoud is uitgegeven. Andere in beslag genomen voorwerpen kunnen op dezelfde wijze aan den belanghebbende worden teruggegeven, na op diens kosten, welke bij  Art. 89 — 80 — vooruitbetaling zijn te voldoen, te zijn ontsmet. Art. 89. Indien de wering van besmetting dit eiscbt, worden in beslag genomen voorwerpen, op bevel van den burgemeester, zoo spoedig mogelijk onschadelijk gemaakt. De uitoefening van dezen politiemaatregel berustte tot dusver voor een gedeelte bij den rechter. Art. 90. Van de inbeslagneming, waardeering, teruggave en vernietiging van in beslaggenomen vee en andere voorwerpen wordt zoo spoedig mogelijk door den burgemeester schriftelijk kennis gegeven aan den betrokken ambtenaar van het Openbaar Ministerie. Art. 91. Bij veroordeeling kunnen voorwerpen, waarmede de overtreding is gepleegd, in hun geheel of gedeeltelijk worden verbeurd verklaard. Met het bestaande en zoo dikwerf bestreden stelsel der imperatieve verbeurdverklaring, welke alle in beslag genomen zaken moet betreffen, wordt gebroken: de verbeurdverklaring is — in overeenstemming met het Wetboek van Strafrecht — facultatief, kan ook niet in beslag genomen zaken betreffen (artikel 34 Strafwetboek) en kan mede ten aanzien van een gedeelte der bedoelde voorwerpen worden toegepast. In afwijking van het Wetboek van Strafrecht blijft het geen vereischte, dat de verbeurdverklaarde voorwerpen den veroordeelde toebehooren. Eveneens wordt gebroken met het in bewaring geven van het bedrag der waarde van O. vrijgegeven of 6. vernietigd vee (artikelen 37 en 36 wet van 1870). (M. v. T.) Art. 92. Verbeurdverklaring van voorwerpen, welke na inbeslagneming aan den belanghebbende zijn teruggegeven,  — 51 — Art. 93 wordt, ingeval die voorwerpen niet worden uitgeleverd of net geldelijkbedrag, waarop zij gewaardeerd zijn, niet wordt betaald binnen twee maanden na den dag, waarop de rechterlijke uitspraak kan worden ten uitvoer gelegd, vervangen door hechtenis. De duur dezer hechtenis is ten minste een dag en ten hoogste zes maanden. Die duur wordt in de rechterlijke uitspraak in dier voege bepaald, dat niet meer dan een dag voor eiken halven gulden van het in het eerste lid bedoeld geldelijk bedrag in de plaats treedt. Op deze hechtenis zijn de artikelen 24 en 25 van het Wetboek van Strafrecht van toepassing. jj* Ook de uitlevering van de voorwerpen bevrijdt van de hechtenis. Deze regeling is in hoofdzaak ontleend aan art. 34 Strafwetboek. De artt. 24 en 25 Strafwetboek luiden: Art. 24. De veroordeelde kan de hechtenis ondergaan, zonder den termijn van betaling af te wachten. Hij is altijd bevoegd zich van de hechtenis of van de plaatsing in eene tuchtschool te bevrijden door betaling van de boete. De betaling van een gedeelte der boete bevrijdt van de uitvoering van een evenredig gedeelte der vervangende straf. Art. 25. Bevindt de veroordeelde, die de hechtenis ter vervanging van de boete moet ondergaan, zich in een gesticht bestemd tot de uitvoering van gevangenisstraf, dan kan op zijn verzoek de hechtenis terstond na het eindigen der gevangenisstraf in dat gesticht worden ondergaan, zonder daardoor van aard te veranderen. Art. 93. In beslag genomen vee en  Art. 94 — 52 — andere voorwerpen, welke niet reeds aan den belanghebbende teruggegeven zijn, worden teruggegeven, indien de zaak niet wordt voortgezet of bij gewijsde geen verbeurdverklaring is uitgesproken. Aan den met name te noemen eigenaar van in beslag genomen vee of andere voorwerpen, welke krachtens artikel 89 vernietigd zijn, wordt bij het te wijzen strafvonnis eene schadeloosstelling tot het gewaardeerde bedrag toegekend, tenzij dat vonnis die schadeloosstelling geheel of ten deele mocht uitsluiten. De in het vorige lid bedoelde eigenaar wordt tot het gewaardeerde bedrag schadeloos gesteld, indien de zaak niet wordt voortgezet. In de wet van 1870 zijn de rechten van den eigenaar slechts gewaarborgd bij vrijspraak of ontslag van rechtsvervolging (artikel 36, lid 2, en artikel 37, laatste lid). Aan eene metontvankelijk verklaring of niet-voortzetting der zaak schijnt niet gedacht te zijn. ' In deze leemte voorziet het 1ste en 3de lid van dit artikel. (M. v. T.) Art. 94. De bij of krachtens deze wet strafbaar gestelde feiten worden heschouwd als overtredingen, behalve de bij artikel 79 strafbaar gestelde feiten, welke als misdrijven worden beschouwd. Art. 95. Op feiten, vallende in eene strafbepaling dezer wet, zijn niet van toepassing de strafbepalingen, voorkomende in de wetten betreffende de invoerrechten en accijnzen. De feiten, welke volgens het voorgestelde  — 53 — Art. 99 ontwerp van wet strafbaar zullen zijn, kunnen plaats vinden onder zoodanige omstandigheden, dat daardoor tevens de belastingwetgeving is overtreden : frauduleuze invoer, vervoer zonder het vereisohte !<*6ó§hsbil]et, enz. Het is wenschelijk, dat deze zoogenaamde eendaadsche samenloop worde vermeden, vooral omdat hij door de eigenaardigheid van het fiscale strafrecht tot allerlei lastige quaesties kan leiden. Daarom is dit artikel ingevoegd. (Toel. op nota van wijziging.) Art. 96. Onder de uitvoering van deze wet en van de krachtens deze wet vast te stellen voorschriften behoort de bevoegdheid tot het op kosten van de overtreders doen wegnemen, beletten of verrichten van hetgeen in strijd met deze wet of die voorschriften is of wordt gesteld, ondernomen of nagelaten. TITEL VIL SLOTBEPALINGEN. Art. 97. Onder districtshoofd van den veeartsenijkundigen dienst wordt begrepen hij, die dien ambtenaar vervangt. Art. 98. De krachtens deze wet opgemaakte stukken zijn vrij van zegel en van de formaliteit van registratie. Art. 99. Deze wet is niet van toepassing op de door Ons aan te wijzen inrichtingen van onderwijs en van wetenschappelijk onderzoek. Bij algemeenen maatregel van bestuur worden voorschriften vastgesteld, ten einde het verspreiden van smetstof door inrichtingen, als bedoeld in het vorige lid, te voorkomen. Zie de besluiten van 25 April 1922, S. 218 en 6 Juni 1922, n°. 42, onder de bijlagen opgenomen.  Art. 100 — 54 — Art. 100. Met het inwerkingtreden dezer wet vervallen : o. de wet van 20 Julii 1870 {Staatsblad n°. 131), tot regeling van het veeartsenijkundig Staatstoezigt en de veeartsenijkundige politie, gewijzigd bij de wetten van 1 Augustus 1880 (Staatsblad n°. 123), 15 April 1886 (Staatsblad n°. 64), 15 April 1896 (Staatsblad n°. 68), 21 Juni 1901 (Staatsblad n°. 157) en 3 Februari 1902 (Staatsblad n°. 14); b. de wet van 5 Junij 1875 (Staatsblad n°. 110), tot vaststelling van bepalingen bij het voorkomen van hondsdolheid, gewijzigd bij de wetten van 15 April 1886 (Staatsblad n°. 64), 15 April 1891 (Staatsblad n°. 80) en 3 Februari 1902 (Staatsblad n°. 14); c. de wet van 8 Augustus 1878 (Staatsblad n°. 115), houdende vaststelling van bijzondere bepalingen tot beteugeling der longziekte onder het rundvee in bepaalde deelen des lands, gewijzigd bij de wet van 15 April 1886 (Staatsblad n°. 64); d. de wet van 16 Juli 1907 (Staatsblad n°. 217), houdende bepalingen betreffende de keuring van voor uitvoer bestemd vleesch. Art. 101. Deze wet kan worden aangehaald onder den titel van „Veewet". Art. 102. Deze wet treedt in werking op een door Ons te bepalen tijdstip. Bij besluit van 19 Mei 1922, S. 306, is het tijdstip van de inwerkingtreding der Veewet bepaald op 15 Juni 1922. Lasten en bevelen, dat deze in het Staatsblad zal worden geplaatst, en dat  _ 55 — Art. 102 alle Ministerieele Departementen, Autoriteiten, Colleges en Ambtenaren, wie zulks aangaat, aan de nauwkeurige uitvoering de band zullen houden. Gegeven te 's-Gravenhage, den 26sten Maart 1920. WILHELMINA. De Minister van Landbouw, Nijverheid en Handel, H. A. VAN IJSSBLSTEIJN. (Uitgeg. 21 April 1920.)  — 66 WET van den 8sten Jnlij 1874, S. 98, tot regeling van de uitoefening der veeartsenijkunst. (Zooals die wet is gewijzigd bij de wetten van 4 April 1875, S. 37, 15 April 1886, S. 64, 3 Februarij 1902, S. 14 en 15 December 1917, S. 700.) Zie omtrent de wet van 8 Julij 1874, S. 98: Bijl. Hand. 2e Kamer 1873/74, n°. 98, 3—9. Hand. id. 1873/74, bladz. 819, 833 1439 1563—1578, 1580—1583. Hand. 1" Kamer 1873/74, bladz. 241, 243 244, 245, 261, 262, 263, 292—295, 297. Wij WILLEM III, bij de gratie Gods, Koning der Nederlanden, Prins van Oranje-Nassau, GrootHertog van Luxemburg, enz., enz., enz. Allen, die deze zullen zien of hooren lezen, salut ! doen te weten : Alzoo Wij in overweging genomen hebben, dat het noodzakelijk is de uitoefening der veeartsenijkunst bij de wet te regelen ; hÈusTè Zoo is het, dat Wij, den Raad van State gehoord en met gemeen overleg der Staten-Generaal, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze : § 1. algemeene bepalingen. Art. 1. Uitoefening der veeartsenijkunst, waaronder de wet het verleenen van genees- en heelkundigen raad of bij-  stand voor vee als bedrijf verstaat, is alleen geoorloofd aan hen, die, na afgelegd examen hier te lande, eene akte van bevoegdheid tot die uitoefening hebben verkregen. Uitoefening der verloskunst van het vee en het doen van heelkundige operatien op gezond vee zijn, met uitzondering van inenten, aan ieder geoorloofd. Bg de wet van 11 Julij 1884, S. 139, is eene overeenkomst goedgekeurd, gesloten tusschen Nederland en België den 5 Maart te voren en bij de wet van 6 December 1898, S. 253, tusschen Nederland en Duitschland den 23 Februarij 1898, tot wederzijdsche toelating in grensgemeenten van veeartsen voor de uitoefening der veeartsenijkunst. Art. 2. Wij behouden Ons voor, personen, dié na afgelegd examen in een ander Rijk de bevoegdheid tot uitoefening der veeartsenijkunst in haren geheelen omvang hebben verkregen, tot uitoefening daarvan hier te lande toe te laten. De bepalingen dezer wet zijn alsdan op hen van toepassing. Art. 3. Zij, die eene akte van bevoegdheid als veearts bezitten, zijn bevoegd, ten behoeve van vee, de geneesmiddelen, door Onzen Minister van Binnenlandsche Zaken volgens art. 30 der wet van 1 Junij 1865 (Staatsblad n°. 61) aangewezen, ook beneden de hoeveelheid te verkoopen, daarbij voor elk dier middelen bepaald. Behalve ten behoeve van het door hen behandelde vee, verkoopen zij geené vergiftige zelfstandigheden dan aan veeartsen of op hun voorschrift, of wel op schriftelijke en onderteekende aanvraag, aan andere, doch bij hen bekende, personen.  — 58 - De vergiftige zelfstandigheid wordt afgeleverd in een verzegeld voorwerp, waarop, nevens den naam, het woord vergift duidelijk staat uitgedrukt. Zie art. 1 van de wet van 3 Februari 1902, S. 14. § 2. VAN DB VEEARTSEN. Art. 4. Alvorens de praktijk uit te oefenen, dóen de veeartsen hunne akten van bevoegdheid viseren door den districts-veearts in den kring, waar binnen zij zich wenschen te vestigen. Dit visum wordt kosteloos verleend. Zij geven, op vertoon van de geviseerde akte van bevoegdheid, aan de burgemeesters der gemeenten, waarin zij praktijk wenschen uit te oefenen, kennis van hun voornemen. Art.-5. Zij, die gebruik maken van de bevoegdheid hun bij art. 3 verleend, voorzien de voorwerpen waarin zij geneesmiddelen afleveren, van een door hen onderteekend en gedagteekend opschrift, houdende aanwijzing van den eigenaar, houder of hoeder en van de soort van het dier, waarvoor het middel bestemd is. De wijze van gebruik wordt daarbij vermeld met bijvoeging van het woord vergift, wanneer het geneesmiddel vergiftige bestanddeelen bevat. In dit geval wordt het opschrift op rood papier geschreven. Art. 6. Zij schrijven in een register elke aflevering van geneesmiddelen in art. 3 bedoeld, met vermelding van den dag waarop, en van den persoon ten behoeve van wiens vee de aflevering is gedaan. De districts-veearts is bevoegd van  — 59 — des morgens 7 tot des avonds 9 uur de woningen van de veeartsen in zijn district binnen te treden, ten einde inzage te nemen van dit register, dat, des gevorderd, door den veearts aan hem vertoond moet worden. Het wordt gedurende twintig jaren bewaard en bij overlijden van den veearts door zijne erfgenamen aan den districts-veearts gezonden, die voor de verdere bewaring zorg draagt. Art. 7. Zij, die gebruik maken van de bevoegdheid hun bij art. 3 verleend, bewaren de vergiften, door Onzen Minister van Binnenlandsche Zaken, krachtens art. 7 der wet van 1 Junij 1865 (Staatsblad n°. 61) aangewezen, in ééne of meer voor de bewaring van vergiften uitsluitend bestemde en afgesloten kasten. Op deze zoowel als op de voorwerpen, waarin vergiften bevat zijn, moet het woord vergift duidelijk vërmeld worden. Een sleutel van die kasten berust bij den eigenaar ; een tweede verzegelde sleutel is steeds ten zijnen huize voorhanden. Bij overlijden van of bij het verlaten der praktijk door een der in dit artikel bedoelde veeartsen, worden de sleutels der vergiftkas binnen 24 uren door de erfgenamen of den bewindvoerder of bij ontstentenis van dezen door de huisgenooten ter hand gesteld aan den burgemeester der gemeente. Wordt de vergiftkas door een anderen veearts overgenomen, dan worden dezen de sleutels ter hand gesteld. Zie art. 1 van de wet van 3 Februari 1902, S. 14. Art. 8. Bij bet verkoopen in het openbaar van de in art. 3 dezer wet bedoelde  — 60 — geneesmiddelen, mogen de vergiftige zelfstandigheden alleen worden verkocht aan apothekers, aan geneeskundigen tot het leveren van geneesmiddelen bevoegd, en aan veeartsen. De verkoop geschiedt niet, dan na minstens vijf dagen voorafgegane schriftelijke kennisgeving aan den districtsveearts. Art. 9. De in art. 7 dezer wet bedoelde vergiften moeten, des gevorderd, door den veearts aan. den districts-veearts worden vertoond, die bevoegd is te dien einde tusschen 7 uur des morgens en 9 uur des avonds de woningen van de veeartsen in zijn district binnen te treden. Art. 10. Blijkt bij onderzoek dat niet voldaan is aan eene of meer der bepalingen van de artt. 6, 7 of 8, dan maakt de districts-veearts daarvan proces-verbaal op. Art. 11. De veeartsen zijn verpligt onverwijld aan den districts-veearts in den kring, waar binnen hunne woonplaats gelegen is, en aan den burgemeester der gemeente, waar het geval plaats had, kennis te geven van alle door hen opgemerkte veeziekten, die besmetting van vee of van menschen kunnen veroorzaken of op andere wijze gevaarlijk voor den gezondheidstoestand van den mensch of van den veestapel kunnen worden. § 3. strafbepalingen. Art. 12. Overtreding van het tweede of derde lid van art. 3, van de artt. 4, 5, 6, 7, 8, 9, 11, 18 of 19 dezer wet, wordt gestraft met geldboete van f 5 tot f 50. Bij herhaling van eene der in de vorige zinsnede bedoelde overtredingen, binnen  — 61 — I twee. jaren na de eerste veroordeeling, kan de boete tot het dubbele gebragt of eene gevangenisstraf van 3 tot 8 dagen opge- I legd worden. Dit artikel bestond oorspronkelijk uit drie alinea's. De eerste alinea is krachtens art. 3, litt. d, der wet van 15 April 1886, S. 64, vervallen, aangezien in de strafbepalingen dier alinea is voorzien bij art. 436 van het Wetboek van Strafrecht. De tweede en de derde alinea — thans het geheele artikel •— zijn gehandhaafd en aldus gewijzigd bij art. 10 n°. 28 der bovengenoemde wet. Volgens art. 11 dier wet worden de feiten 1 beschouwd als overtredingen ; het minimum der geldboete gesteld op / 0.50 ; de gevangenisstraf vervangen door hechtenis met een Minimum der van één dag en de aanvangstijd van den termijn voor de herhaling vastgesteld wanneer tijdens het plegen van de overtreding nog geen vijf I jaren zijn verloopen sedert de vroegere veroordeeling van den schuldige onherroepelijk is geworden of de op de overtreding gestelde geldboete vrijwillig is betaald. Art. 13. (Vervallen). Dit artikel is met de invoering van het Wetboek van Strafrecht vervallen. Het verklaarde art. 463 van het afgeschafte Wetboek van Strafrecht en art. 20 der Wet van 29 Junij 1854, S. 102, toepasselijk op de misdrijven voorzien bij art. 12. § 4. OVERGANGSBEPALINGEN. Art. 14. Zij, die vóór het in werking treden dezer wet een diploma van veearts aan de Rijksveeartsenijschool hebben verkregen, blijven bevoegd tot uiti oefening der veeartsenijkunst. Art. 15. Aan allen, die gedurende de laatste 10 jaren vóór het in werking treden dezer wet een patent hadden als ^ veearts, zonder een diploma van vee-  — 62 — arts te bezitten, blijft de uitoefening der veeartsenijkunst vergund, indien zij zich binnen drie maanden na het in werking treden dezer wet met een daartoe strekkend verzoekschrift tot Onzen Minister van Binnenlandsche Zaken wenden. Bij dit verzoekschrift moeten zij een bewijs overleggen, dat zij gedurende den in de eerste zinsnede van dit artikel vermelden termijn een patent als veearts hebben gehad. Daarna wordt hun een bewijs van toelating tot de uitoefening der veeartsenijkunst uitgereikt. Zie art. 1 van de wet van 3 Februari 1902, S. 14. Art. 16. Zij, die, zonder een diploma als veearts te bezitten, voor 1°. Februarij 1875 als veearts gepatenteerd zijn, of vóór dien dag aanvrage om patent als veearts hebben gedaan, blijven tot de uitoefening der veeartsenijkunst tot den lsten Januarij 1877 bevoegd. Om tot de verdere uitoefening dier kunst in haren geheelen omvang vergunning te bekomen, moeten zij met goed gevolg het nader te vermelden examen hebben afgelegd. Bij hunne aanvrage tot het afleggen van dit examen moeten zij een bewijs overleggen, dat zij vóór den lsten Februarij' 1875 een patent als veearts hadden, of daartoe vóór dat tijdstip aanvrage gedaan hebben. Het examen wordt afgenomen door eene commissie, waarvan de leden en uit dezen de voorzitter en de secretaris door Onzen Minister van Landbouw, Nijverheid en Handel worden benoemd.  — 63 — Het. programma van dit examen, alsmede de plaats waar en de tijd wanneer het zal worden afgenomen, wordt door Onzen Minister van Landbouw, Nijverheid en Handel vastgesteld. Het examen loopt hoofdzakelijk over de ziekte- en geneesleer der besmettelijke veeziekten, alsmede over de middelen, waardoor hare verspreiding kan worden tegengegaan. Aan hem, die dit examen op voldoende wijze afgelegd heeft,wordt een bewijs van toelating tot uitoefening der veeartsenijkunst uitgereikt. Dit artikel is ?ldns gewijzigd bij de wet van ft 4 April 1875, S. 37. Art 17. Het bepaalde in de artt. 3, 5, 6' 7' 8' 9' 10 en 11 i*5 °°k van toepassing °P hen, die volgens art. 14 bevoegd zijn ||tot uitoefening der veeartsenijkunst of : - volgens de artt. 15 en 16 tot die uitoe| fening zijn toegelaten. Art. 18. Zij, die bij de invoering van deze wet een diploma van veearts bezitten of dit krachtens het bepaalde in art. 16 der wet, regelende het onderwijs in de veeartsenijkunde en de voorwaarden I tot verkrijging van het diploma van veearts hebben verkregen, of dit krachp tens het bepaalde in artikel 46 der wet tot regebng van het hooger landbouw- en 'hooger veeartsenijkundig onderwijs verr krijgen, zijn verphgt op straffe van verblies hunner bevoegdheid dit binnen drie f maanden te doen viseren door den disr-tricts-veearts in den kring, waarin zij wonen, en verder te voldoen aan het bepaalde bij art. 4 dezer wet. Zij, die volgens artt. 15 of 16 een bewijs van toelating tot uitoefening der veeart-  — 64 — senijkunst hebben verkregen, doen, alvorens de praktijk uit te oefenen, bun bewijs van toelating viseren door den districts-veearts in den kring, waarin zij zich wenschen te vestigen. Het eerste lid van dit artikel is aldus gewijzigd bij de wet van 15 December 1917, S. 700. Art. 19. Allen, die volgens de artt. 15 of 16 toegelaten zijn tot uitoefening der veeartsenijkunst, geven, onder vertoon van hunne geviseerde bewijzen van toelating, aan de burgemeesters der . gemeenten, waarin zij praktijk wenschen uit te oefenen, kennis van hun voornemen. § 5. SLOTBEPALINGEN. Art. 20. Door het woord vee worden in deze wet aangeduid eenhoevige en herkaauwende dieren, de varkens en de honden. Art. 21. Deze wet treedt in werking op een nader door Ons te bepalen tijdstip. Bij besluit van 10 Augustus 1874, S. 118, bepaald op 1 September 1874. Lasten en bevelen, dat deze in het Staatsblad zal worden geplaatst, en dat alle Ministeriële Departementen, Autoriteiten, Collegien en Ambtenaren, wien zulks aangaat, aan de naauwkeurige uitvoering de hand zullen houden. Gegeven te Montreux, den 8sten Julij 1874. WILLEM. De Minister van Binnenlandsche Zaken, Geertsema. (üitgeg. 17 Julij 1874.)  — 65 — B17 L A G E N Besluit van den lïden Julij 1871, S. 75, waarbij de burgemeesters, of die hen als zoodanig vervangen, bevoegd worden verklaard tot het houden van openbare verkoopingen van roerende goederen, voor rekening van het Rijk wegens besmettelijke ziekten onteigend, enz. (Zooals dit besluit is gewijzigd bij dat van 3 Februarij 1902, S. 15.) Wij WILLEM III, enz. Op de gemeenschappelijke voordragt van Onzen Minister van Staat en van Binnenlandsche Zaken, van 24 Mei 1871, n°. 218, 1ste afd., en van Onzen Minister van Justitie, van den 31sten daaraanvolgende, n°. 133, 2de afd. A; Gelet op art 1 der wet van 22 Pluviose, jaar VII (Bulletin des Lois n°. 258),) op de arrêtés van 12 Fructidor, jaar IV, en 27 Nivose, jaar V (Bulletin des lois n°. 72 en 101), den openbaren verkoop van goederen betreffende, alsmede op art. 81 der wet op het notarisambt van 9 Julij 1842 (Staatsblad n°. 20); Willende, ter uitvoering van art. 1 der wet van 22 Pluviose, jaar VII, de ambtenaren aanwijzen, bevoegd tot het houden van openbare verkoopingen van de na te melden aan het Rijk toebehoorende roerende goederen : Den Raad van State gehoord (advies van den 27 Junij 1871, n°. 6) j . Gezien het nader rapport van Onze voornoemde Ministers, van 1 Julij 1871, n°. 231, 1ste afd., en van den 7den daaraanvolgende, n°. 169, 2de afd. A. ; Hebben goedgevonden en verstaan te bepalen : De burgemeesters, of die hen als zoodanig vervangen, zijn bevoegd tot het houden van openbare verkoopingen van roerende goederen, voor rekening van het Rijk wegens besmettelijke ziekten onteigend, of voor Rijksrekening aangeschaft om tot ontsmetting, waarschuwing of alzondering in die ziekten te dienen, doch voor Rijksdienst niet meer noodig. Onze Ministers van Landbouw, Ngverheid S. & J. n». 27. 3  — 66 — en Handel en van Justitie zijn belast met de uitvoering van dit besluit, dat in het Staatsblad zal worden geplaatst, en waarvan afschrift zal worden gezonden aan Onzen Minister van Financiën en aan den Raad van State. Het Loo, den 11 den Julij 1871. WILLEM. De Minister van Staat en van Binnenl. Zaken, Thorbeoke. De Minister van Justitie, J. A. Jolles (Uitgeg. 18 Julij 1871.) Missive 'van den Minister van Binnenlandsche Zaken, van 1 Mei 1877, betrekkelijk het houden van verkoopingen van vleesch en huiden, afkomstig van onteigend vee. Door de Algemeene Rekenkamer is mijne aandacht gevestigd op verkoopingen van vleesch en huiden, afkomstig van onteigend vee, die op last van burgemeesters in eenige gemeenten door notarissen of deurwaarders plaats hebben, waardoor de daarmede gepaard gaande onkosten zeer hoog worden opgevoerd. In sommige gemeenten schijnt zelfs de gewoonte te bestaan, om in de rekening slechts de opbrengst en niet de geheven opcenten te verantwoorden : de op die verkooping vallende kosten worden dan uit de opcenten gekweten en het daarvan soms nog aanzienlijk overblijvende bedrag wordt als salaris door den notaris of deurwaarder genoten. Het houden van verkoopingen op die wijze is niet alleen zeer ten nadeele van 's Rijks schatkist, maar bovendien in strijd met de voorschriften, laatstelijk o.a. gegeven bij de circulaire van mijn departement d.d. 6 Julij 1873, n°. 1. Naar aanleiding daarvan heb ik de eer U te verzoeken de burgemeesters in Uwe provincie op te merken, dat zij tot het houden van die verkoopingen bij Koninklijk besluit van 11 Julij 1871 (Staatsblad n°. 75) zijn bevoegd verklaard, dat, zoo de hulp van een notaris of deurwaarder daarbij volstrekt noodzakelijk is, omtrent het daarvoor toe te kennen salaris naar billijkheid vooraf mondeling is overeen te komen, terwijl in allen gevalle de geheven  — 67 — opcenten door de burgemeesters in hunne rekening moeten worden verantwoord. De Minister van Binnenlandsche Zaken, Voor den Minister, De Secretaris-Generaal, Hubrecht. Missive van den Minister van Binnerüadsche Zaken van 11 November 1916, aan de Commissarissen der Koningin in de provinciën, betreffende telegrammen inzake veeziekten. Ik heb de eer U.H.E.G. te verzoeken, den burgemeesters ih Uw ambtsgebied mede te deelen, dat telegrammen, betreffende de bestrijding van veeziekten, tusschen burgemeesters en veeartsen onderling gewisseld, voortaan in afrekening met mijn Departement aan de telegraafkantoren kunnen worden aangeboden. Circulaire van den Minister van Landbouw, Nijverheid en Handel van 24 Maart 1921, n°. 4157 afd. Comptabiliteit aan de Commissarissen der Koningin betreffende rentezegels voor wachtdiensten bij besmettelijke veeziekten. Ik heb de eer U H.E.G. te verzoeken het navolgende ter kennis van de Burgemeesters in Uwe provincie te willen brengen. In geval bij het uitbreken van besmettelijke veeziekten, wachtdiensten of andere werkzaamheden worden verricht door personen voor wie, naar het oordeel van den Raad van Arbeid waaronder de betrokken gemeente ressorteert, ingevolge de Invaliditeitswet, premiën verschuldigd zijn, kunnen de noodige rentèzegels, (zoo noodig ook navorderingszegels) aangekocht en aan mijn Departement in rekening worden gebracht. Nadat bedoelde diénsten of werkzaamheden zijn afgeloopen moeten de voorgeschoten zegelkosten op eene afzonderlijke declaratie, in duplo en ingericht volgens bijgaand model, aan de Afdeeling Comptabiliteit aan dit Departement worden ingezonden, waarna binnen 3*  — 68 — 14 dagen het voorgeschoten bedrag wordt gerestitueerd. Aangeteekend zij, dat geen zegel behoeft te worden geplakt, indien uit anderen hoofde voor den betrokkene reeds een weekzegel verschuldigd is, terwijl, indien de dienstverrichting korter dan 3 dagen duurt of, met onderbreking, minder dan 4 dagen per kalenderweek in beslag neemt, geen weekzegel, doch vooi eiken dag een dagzegel moet worden geDeal; : De Miniaei van Landbouw, Nijverheid en Handel Voor den Minister, De Secretaris-Generaal, Versteeg. Declaratie van BURGEMEESTER der gemeente .... wegens bij voorschot aangekochte invaliditeitszegels tot voldoening van premiën wegens werkzaamheden voor het Rijk. (Besmettelijke veeziekten). Zegels. Naam van den |Dag. 0f'waBrde|.Bed werknemer, jAantal.' weejj._ per j r' j zegel.. | zegel, j De ondergeteekende verklaart deze declaratie te zijn deugdelijk en onvergolden tot een bedrag van den 19 . (Handteekening). De Minister van Landbouw, Nijverheid en Handel verklaart, dat bovengenoemde zegels in rekening worden gebracht wegens werkzaamheden ten behoeve van het Rijk, (besmettelijke veeziekten) en keurt mitsdien de declaratie goed tot een bedrag van De Min. van Landbouw, Nijverheid en Handel, Voor den Minister, De Secretaris-Generaal, Versteeg.  — co — Aanschrijving van den Minister van Landbouw, Nijverheid en Handel, van den Iden Mei 1921, n°. 6149, Afd. Comptabiliteit, aan Heeren Commissarissen der Koningin in de verschillende provinciën, betreffende uurloon voor werkzaamheden, verricht ingev. de Veewet, Bij mijne circulaire van 20 Juni 1919 n°. 7387 afd. Comptabiliteit werd het uurloon voor werkzaamheden, verricht in verband met de wering van veeziekten vastgesteld op 0.40 (voor Zondagsarbeid op ƒ 0.60). Daarbij werd tevens bepaald, dat, wanneer bijzondere omstandigheden vorderen, dat, naar het oordeel van den Burgemeester, een hooger loon zou moeten worden uitbetaald, daartoe mijne machtiging zou moeten worden gevraagd. Ingevolge deze bepaling kwamen in den loop dezer jaren tal van brieven van Burgemeesters in, waarin deze verzochten het uurloon op een hooger bedrag te stellen, aangezien zij er niet in konden slagen geschikte arbeiders te vinden, die bereid waren de bovenbedoelde werkzaamheden te verrichten voor een uurloon van / 0.40. In het algemeen kan een uurloon van / 0.40 dan ook vrijwel als onvoldoende worden beschouwd. Het is in de tegenwoordige tijdsomstandigheden echter ondoenlijk, om zooals tot nu toe, voor het geheele land een bepaald uurloon vast te stellen. Het zij mjj daarom veroorloofd U H.E.G. uit te noodigen aan de Burgemeesters in Uw Gewest mede te deelen, dat voorshands de bepaling van het uurloon voor de werkzaamheden verricht bij de bestrijding van veeziekten, aan hen wordt overgelaten en dat dit door hen ware vast te stellen op een bedrag, hetwelk in evenredigheid is met de loonstandaard in de betrokken gemeenten en in de omgeving daarvan. U H.E.G. gelieve de Burgemeesters er op te willen wijzen, dat vertrouwd wordt, dat zij ten deze steeds zullen rekening houden met  de belangen van 's Rijks Schatkist en deswege steeds de noodige zuinigheid zullen betrachten. Gaarne enz. De Min. van Landbouw, Nijverheid en Handel, H. A. van LTsSELSTEYN. Besluit van den 23sten Februari 1922., S. 76, tot uitvoering van artikel 5 der veewet. Wij WILHELMINA, enz. Op de voordracht van Onzen Minister van Landbouw, Nijverheid en Handel van 4 September 1920, Directie van den Landbouw, n°. 12462, 3de Afdeeling; tv Gelet op artikel 5 der Veewet; Den Raad van State gehoord (advies van 28 September 1920, n°. 57); Gezien het nader rapport van Onzen Minister van Landbouw, Nijverheid en Handel van 20 Februari 1922, Directie van den Landbouw, n°. 2811, 3de Afdeeling; Hebben goedgevonden en verstaan: te bepalen: In de verordeningen, welke in gemeenten, waar veemarkten worden gehouden, onder Onze goedkeuring door den gemeenteraad moeten worden vastgesteld, wordt: o. het begin en het einde bepaald van den tijd, waarbinnen vee ter veemarkt mag worden toegelaten. •Het begin van dien tijd mag niet worden gesteld vóór zonsopgang. In bijzondere gevallen kan Onze Minister van Landbouw, Nijverheid en Handel vergunnen, dat het vee vóór zonsopgang ter veemarkt wordt toegelaten; b. het terrein aangewezen, waarbinnen, bij uitsluiting van iéder ander terrein, veemarkt mag worden gehouden. Het terrein, bestemd voor veemarkten, welke in den regel eenmaal per maand of met korter tusschenruimten worden gehouden, moet gedurende de markt geheel van den openbaren weg zijn afgescheiden, tenzij Onze Minister van Landbouw, Nijverheid en Handel op grond van plaatselijke omstandigheden gedurende een overgangstijd van ten hoogste vijf jaren van deze verplichting ontheffing verleent;  — 71 — c. voor de verschillende diersoorten een afzonderlijk gedeelte van het marktterrein aangewezen; d. bepaald, langs welke toegangen vee ter veemarkt mag worden aangevoerd. Bij de uitvoering van het bepaalde onder c. en d. wordt rekening gehouden met de eischen van een deugdelijk veeartsenijkundig onderzoek ; e. bepaald, dat eenhoevige dieren en vrouwelijke runderen boven één jaar niet anders dan geleid en niet in grooter aantal dan twee tegelijk langs één toegang ter veemarkt mogen worden aangevoerd. In verband hiermede worden, met het oog op den eisch van een deugdelijk veeartsenijkundig onderzoek, voorschriften gegeven betreffende het aanvoeren ter markt; /. bepaald, dat op de veemarkt geen veo wordt gebracht of gehouden, dan toegelaten na tevoren van gemeentewege ter plaatse veeartsenijkundig onderzocht te zijn; g. bepaald, dat een verscherpt markttoezicht zal intreden, wanneer en voor zoover de inspecteur zulks bij het dreigen, optreden of heerschen eener besmettelijke veeziekte noodig acht; h. verboden, dat reeds gebruikt strooisel op de markt wordt gebracht of anders dan van gemeentewege daarvan wordt weggevoerd; ». bepaald, dat op de plaats, waar het onderzoek van het vee geschiedt, tot bijstand en ter beschikking van den met de keuring belasten veearts, zullen aanwezig zijn : 1. het noodige hulppersoneel voor het veeartsenijkundig toezicht; 2. de noodige middelen ter reiniging en ontsmetting ; 3. een overdekte localiteit voor den met het onderzoek belasten veearts; j. de wering of afzonderlijke plaatsing geregeld van zieke en gevaarlijke dieren; k. de plaats aangewezen, bestemd voor afzondering van in beslag genomen vee ; ï. verboden, dat buiten noodzakelijkheid dieren op het marktterrein worden gedood of aan bloedige operaties onderworpen. Onze Minister van Landbouw, Nijverheid en Handel is belast met de uitvoering van dit besluit, hetwelk in het Staatsblad zal worden  — 72 — geplaatst en waarvan afschrift zal worden I gezonden aan den Raad van State. 's-Gravenhage, den 23sten Februari 1922. WILHELMTNA. De Mi n. van Landbouw, Ni}verheid en Handel, H. A. van ijsselsteijn. (üitgeg. 19 April 1922.) j Besluit van den 2Zsten Februari 1922, S. 77, tot uitvoering van artikel 8 der Veewet. Wij WILHELMINA, enz. Op de voordracht van Onzen Minister van Landbouw, Nijverheid en Handel van 4 September 1920, Directie van den Landbouw, n°. 12462, 3de Afdeeling; Gelet op artikel 8 der Veewet; Den Raad van State gehoord (advies van 28 September 1920, n°. 57); Gezien het nader rapport van Onzen Minister van Landbouw, Nijverheid en Handel van 20 Februari 1922, Directie van den Landbouw, n°. 2811, 3de Afdeeling; Hebben goedgevonden en verstaan : te bepalen: Art. 1. Bij het dreigen, optreden of heerschen eener besmettelijke veeziekte moeten in inrichtingen, waar melk van vee van verschillende eigenaren wordt verwerkt, de door Ons aangewezen producten der zuivelbereiding, voor zoover zij eindproduct zijn, onmiddellhk na hun ontstaan tot zoodanige temperatuur worden verhit, dat deze producten, zoo noodig na opheffing van den zuurgraad ten aanzien van hunne reactie tegenover lakmoespapier, bij vermenging met waterstofsuperoxydeoplossing en zoutzure paraphenyleendiamineoplossing binnen vijf minuten niet verklëurenj tenzij genoemde producten door verhitting van de melk of den room, waarvan zij afkomstig zijn, voormelde reactie bereids niet meer vertoonen. 2. Onze Minister van Landbouw, Nijverheid en Handel kan in bijzondere gevallen van de verplichting, bedoeld in art. 1, ontheffing verleenen. Onze Minister van Landbouw, Nijverheid en Handel is belast met de uitvoering van dit besluit, hetwelk in het Staatsblad zal worden  — 73 — geplaatst en waarvan afschrift zal worden gezonden aan den Baad van State. 's-Gravenhage, den 23sten Februari 1922. WILHELMINA. De Min. van Landbouw, Nijverheid en Handel, H. A. van ijsselsteijn. {Uitgeg. 22 Mei 1922.) Besluit van den 23ste» Februari 1922, S. 78, tot uitvoering van artikel 39 onder 6 der Veewet. Wij WILHELMINA, enz. Op de voordracht van Onzen Minister van Landbouw, Nijverheid en Handel van 4 September 1920. Directie van den Landbouw, n° 12462, 3de Afdeeling; b Gelet op artikel 39, onder 6, der Veewet; Den Baad van State gehoord (advies van 28 September 1920, n°. 57); Gezien het nader rapport van Onzen Minister van Landbouw, Nijverheid en Handel van 20 Februari 1922, Directie van den Landbouw, n°. 2811, 3de Afdeeling; Hebben goedgevonden en verstaan: te bepalen: Eenig artikel. Ingeval van afmaking van vee, dat is aangetast door veepest, longziekte, kwaden droes, schaapspokken en hondsdolheid, wordt aan den eigenaar als schadeloosstelling uitgekeerd 50 pet. en in geval van afmaking van vee, dat is aangetast door mond- en klauwzeer, 90 pet. van de waarde, welke het vee in gezonden toestand zou hebben. Onze Minister van Landbouw, Nijverheid en Handel is belast met de uitvoering van dit besluit, hetwelk in het Staatsblad zal worden geplaatst en waarvan afschrift zal worden gezonden aan den Raad van State en aan de Algemeene Rekenkamer. 's-Gravenhage, .den 23sten Februari 1922. WILHELMINA. De Min. van Landbouw, Nijverheid en Handel, H. A. van ijsselsteijn. {Uitgeg. 22 Mei 1922. i  — 74 — Besluit van den 23sten Februari 1922, S. 79, ter uitvoering van artikel 11 der Veewet. Wij WILHELMINA, enz. Op de voordracht van Onzen Minister van Landbouw, Nijverheid en Handel van 18 Uctober 1921, Directie van den Landbouw, n°. 15212, 3de Afdeeling ; Gelet op artikel 11 der Veewet; Den Raad van State gehoord (advies van 13 December 1921, n°. 44) • Gezien het nader rapport van Onzen Minister van Landbouw, Nijverheid en Handel van 20 Februari 1922, Directie van den Landbouw, n°. 2811, 3de Afdeeling; Hebben goedgevonden en verstaan : te bepalen : Art. 1. Het is verboden vee in te enten 1 met levende entstoffen, welke aanleiding kunnen geven tot het optreden of verspreiden van eene der in artikel 7 der Veewet genoemde of door Ons uit de opsomming van artikel 45 ] der Veewet aangewezen besmettelijke veeziekten, tenzij de eigenaar eene schriftelijke 'I vergunning heeft verkregen van den burge- I meester van de gemeente, waar de inenting I zal geschieden. De vergunning wordt slechts verleend, indien de inspecteur-districtshoofd van den veeartsenijkundigen dienst daartegen geen bezwaar heeft en onder de door dézen te stellen voorwaarden. 2. Indien en voor zoover de inspecteurdistrictshoofd het noodig oordeelt, wordt bij de verleening der vergunning den eigenaar de verplichting opgelegd de ingeente dieren, alsmede de stallen en gebouwen, waar zij zich sedert de inenting bevonden hebben, binnen den door den inspecteur-districtshoofd bepaalden tijd te ontsmetten of te doen ontsmetten. 3. Onze Minister van Landbouw, Nijverheid en Handel is bevoegd in bijzondere gevallen de inenting te doen geschieden op kosten van het Rijk. Onze Minister van Landbouw, Nijverheid en Handel is belast met de uitvoering van dit besluit, hetwelk in het Staatsblad zal worden geplaatst en waarvan afschrift zal worden ge-  — 75 — zónden aan den Raad van State en aan de Algemeene Rekenkamer.- 's-Gravenhage, den 23sten Februari 1922. WILHELMINA. De Min. van Landbouw, Nijverheid en Handel, H. A. van ijsselsteijn. (Uitgeg. 22 Mei 1922.) Besluit van den 23ste» Februari 1922, S. 80, ter uitvoering van de artikelen 18 en 54 der Veewet. Wu WILHELMINA, enz. Op de voordracht van Onzen Minister van Landbouw, Nijverheid en Handel van 18 October 1921, Directie van den Landbouw, n°. 15212, 3de Afdeeling ; Gelet op de artikelen 18 en 54 der Veewet; Den Raad van State gehoord (advies van 13 December 1921, n°. 44); Gezien het nader rapport van Onzen Minister van Landbouw, Nijverheid en Handel van 20 Februari 1922, Directie van den Landbouw, n°. 2811, 3de Afdeeling; Hebben goedgevonden en verstaan : te bepalen: Art. 1. Als voorloopige maatregelen tot voorkoming van verspreiding van smetstof, welke de Burgemeester neemt, indien hij verneemt, dat in zijne gemeente vee verschijnselen van eene besmettelijke veeziekte vertoont, worden aangewezen : 1°. het den eigenaar, houder of hoeder gelasten, het verdachte vee af te zonderen, totdat daaromtrent door den Burgemeester eene nadere beslissing is genomen; 2°. bij veepest, longziekte en mond- en klauwzeer het door het plaatsen van kenteekenen van besmetting verdacht verklaren van het gebouw of terrein, waar het verdachte vee zich bevindt of bevonden heeft; 3°. miltvuur; o. het verbieden, dat cadavers van gestorven of afgemaakte dieren worden verwijderd uit het gebouw of van het terrein, waar dieren zijn gestorven of afgemaakt; 6. het doen ontsmetten van met bloed van afgemaakte dieren verontreinigde plaatsen door overgieten met eene 10 pet. creolineoplossing ;  — 76 — c. het verbieden van het afmaken van vee door verbloeding en. van het afslachten van cadavers van gestorven of afgemaakte dieren. 2. Als voorloopige maatregelen tot voorkoming van gevaar voor menschen en dieren, welke de Burgemeester neemt, indien hij verneemt, dat in zijne gemeente een hond of eene kat verschijnselen van dolheid vertoont of van dolheid verdacht wordt, worden aangewezen : 1°. het den eigenaar, houder of hoeder van den hond of de kat gelasten, te zorgen, dat menschen noch dieren met de cadavers van de afgemaakte of met do vastgelegde of opgesloten dieren in aanraking kunnen komen; 2°. indien de hond of de kat niet is afgemaakt, vastgelegd of opgesloten, het onverwijld hiervan kennis geven, met aanduiding van het gevaar voor menschen en dieren, aan de ingezetenen zijner gemeente en de Burgemeesters der aangrenzende gemeenten. Onze Minister van Landbouw, Nijverheid en Handel is belast met de uitvoering van dit besluit, hetwelk in het Staatsblad zal worden geplaatst en waarvan afschrift zal worden gezonden aan den Raad van State. 's-Gravenhage, den 23sten Februari 1922. WILHELMINA. De Min. van Landbouw, Nijverheid en Handel, H. A. van ijsselsteijn. (Uitgeg. 22 Mei 1922.) Besluit van den 23sie» Februari 1922, S. 81, ter uitvoering van artikel 24 der Veewet. Wij WILHELMINA, enz. Op de voordracht van Onzen Minister van Landbouw, Nijverheid en Handel van 18 October 1921, Directie van den Landbouw, n° 15212, 3de Afdeeling ; Gelet op artikel 24 der Veewet; Den Raad van State gehoord (advies van 13 December 1921, n°. 44); Gezien het nader rapport van Onzen Minister van Landbouw, Nijverheid en Handel van 20 Februari 1922, Directie van den Landbouw, n°. 2811, 3de Afdeeling; Hebben goedgevonden en verstaan : te bepalen : Art. 1. Als voorwerpen, welker vervoer  — 77 — -verboden is van en naar gebouwen of terreinen, welke door het plaatsen van een kenteeken besmet of van besmetting verdacht zijn verklaard, worden aangewezen : a. bij veepest: herkauwende dieren, varkens, honden, katten en pluimvee ; 6. bij longziekte : runderen ; c. bij mond- en klauwzeer: herkauwende dieren, varkens, honden, katten, konijnen en pluimvee; d. bij miltvuur : alle vee ; e. bij schurft van schapen en geiten : schapen en geiten; /. bij schurft van eenhoevige dieren : eenhoevige dieren; g. bij schaapspokken : schapen en geiten ; h. bij kwaden droes : eenhoevige dieren. 2. Als voorwerpen, welker vervoer van gebouwen of terreinen, welke door het plaatsen van een kenteeken besmet of van besmetting verdacht zijn verklaard, worden aangewezen : o. bij veepest: eenhoevige dieren, melk, vleesch, onbereide huiden, hoornen, klauwen, haar, wol, vederen, beenderen, ongesmolten vet, mest en alle andere afval, hooi, stroo, en ander veevoeder, touw, koedekken en stalgereedschap; b. bij longziekte: schapen, onbereide of niet ontsmette huiden, melk, vleesch, hoornen, hoeven en klauwen van herkauwende dieren, mest en alle andere afval, hooi, stroo en ander veevoeder; c. bij mond- en klauwzeer: melk, vleesch, niet ontsmette huiden, hoornen, hoeven en klauwen van herkauwende dieren, wol, mest en alle andere afval, hooi, stroo en ander veevoeder, touw, koedekken en stalgereedschap ; d. bij miltvuur: vleesch alsmede melk, daar waar, en zoolang, en voor zoover als dit door den Inspecteur-distriotshoofd noodzakelijk wordt geacht; hierop geen The malleintest men- positieve reactie vertioned sub 2 may be toonde(n). omitted in regarding De sub 2 bedoelde to race-horses, polo- malleinatie mag achponies, performing ani- terwege blijven ten mals or animals in- aanzien van renpaartended for exportation den, poloponies, cirprovided that the above cusdieren of voor uitmentioned oertiflcate voer bestemde dieren, is accompanied by the mits dit cerficaat ver(signed) deelaration on gezeld zij van achterreverse side. staande (onderteeken- de) verklaring. Horses, asses or mules referred to in the above , certificate. Paarden, ezels of muildieren bovenbedoeld. Description of animal. (Beschrijving der dieren.) Breed. Age. Sex. (Bas.) (Leeftijd.) (Geslacht.) Date of malleintest. Besult of test. (Datum malleinatie.) (Uitslag malleinatie.) Signature of Veterinary Surgeon (Stating professional qualifications). (Onderteekening.) Dated this...... day of 192 . : den 192 . Nota Bene. This certificate must accompany the animals to the frontier douane, where it is to be retained by the proper customsofficer and as soon as possible be sent to the veterinary director at The Haguê. NB. Dit certificaat moet de dieren begeleiden tot aan de uiterste wacht, daar door den betrokken ambtenaar der invoerrechten worden ingehouden en zoo spoedig mogeüjk gezonden aan den Directeur van het Veeartsenijkundig Staatstoezicht te 's-Gravenhage. Nota Bene. This duplicate remains at the  — 118 — disposal of the.persou in charge of the animals to be delivered up to a customsofflcer at the port of landing. ^.N^B" dP* luP1i°aat blÖft ter beschikking van den belanghebbende ter inlevering aan df belastingambtenaren in de Engelschl haven van aankomst. Declaration regarding race harses, polo-ponies, performing animale or animals intended for exportation. I > being the *) (owner) , *) (perspn in charge) Verklaring ten aanzien van renpaarden, poloponies, circusdieren of voor uitvoer bestemde dieren. Ondergeteekende *) eigenaar *) gelastigde •) (consignor) *) commissionnair... of the animal described van het hieronder om- below, hereby de- schreven dier, ver- clare that the ani- klaart dat dit dier mal is : ja . I. *) a thoroughbred I. *) een volboed horse and is being im- paard, in te voeren om ported for the purpose deel te nemen aan of being run in a race ; rennen ; H. *)aponytrained U. *) een pony in te and imported for the voeren voor polo; purpose playing polo; Hl. *) bona fide per- III. *) een bona fide forming animal, and circusdier, in te voeren is being imported for voor oircusdoeleinden; the purpose of performing ; IV. *) intended tobe IV.*) bestemd om exported from Great binnen 14 dagen na Britain witbin 14 days landing in Engeland te after landing. worden uitgevoerd. Animal referred to in above declaration. Bovenbedoeld dier. Estimated value (Geschatte waarde). He8*1*6 °Ut ^ words wIucn are inappli*) Doorhalen hetgeen niet bedoeld wordt.  — 119 — Name and laddress of eonsigner in Gieat Britain (Naam en adres eommissionnair in Engeland). Address of stables to which animal is consigned (Adres stal van bestemming). Dated this day of 192 . . den 192 . Signature of owner, person in charge or eon¬ signer j. onderteekening Behoort bij Koninklijk besluit van 26 Mei 1922, n°. 203. Mij bekend, De Min. van Landbouw, Nijverheid en Handel, H. A. van IJssei,steïjn. MODEL-CERTIFICAAT EN DUPLICAAT VOOB RUNDEREN, irie Serie iÊÊÊlÈ$Êa- Certificaat. N° N° Ja|p|||j| (DuPlicaat-) Ministerie van Landbouw, Nijverheid en Directie van den Landbouw. Uitvoer van runderen. runderen. De ondergeteekende, , Inspecteur van het Veeartsenijkundig Staatstoezicht te Afgegeven: , verklaart, dat 192 runderen van Nederlandsche herkomst van „ te bij onderzoek bevonden zijn niet lijdende te zijn aan of door kenteekenen verdacht te zijn van eenige in artikel 7 der Veewet genoemde veeziekten en geen andere verschijnselen of gebreken' te vertoonen, welke den uitvoer onraauzaam maKen. . De runderen zijn bestemd om spoor l wagon; n- 1 schip  — 120 — via naar te worden uitgevoerd. , den 192 . . De Inspecteur, Le soussigné, , Inspecteur vétérinaire a , déclare, que 1'examen réglementaire a établi que bêtes a cornes, d'origine néer- landaise, appartenant a , ne souffrent d'aucune des maladies contagieuses prévues par la loi; qu'elles ne montrent aucun symptome de nature a faire soup9onner ces maladies, ni d'autres symptomes ou défants, rendant 1'exportation peu désirable. Les bêtes a cornes susmentionnées sont destinées a 1'exportation par chemin de fer (wagon) n° bateau - via , le 192 . . L'Inspecteur vétérinaire, Der TJnterzeiohnete, Veterinar-Inspektor in , erkl&rt, dass Binder, von Niederlandischer Herkunft, bei der Untersuchung keinerlei Er- " scheinungen oder Verdacht im Gesetz genannter ansteckender Krankheiten zeigten noch andere Erscheinungen oder Fehler, welche die Ausfuhr unerwünscht machen. Die obenerwahnten Binder sind bestimmt zur Ausfuhr per Eisenbahn (Wagen) n°. Sohiff nach ...... , den .'. 192 . • Der Veterinar-Inspektor, N.B. Dit certificaat moet de dieren begeleiden tot aan het grenskantoor, daar. door den betrokken ambtenaar der invoerrechten worden ingehouden en zoo spoedig mogelijk gezonden  — 121 — aan den Directeur van het Veeartsenijkundig 5. Staatstoezicht te 's-Gravenhage. Dit duplicaat blijft ter beschikking van den belanghebbende. Nota bene. Ce certificat doit accompagner les bêtes jusqu'au bureau de la douane a la ' frontière oü le fonctionnaire compétent des douanes et accises le retiendra pour lé transmettre aussitót que possibler au Directeur du Service Vétérinaire h, la Haye. Ce duplicata est tenu a la disposition de l'intéresse. Nota bene. Diese Bescheinigung ist dem Transport bis an die Grenze mitzugeben. Der : Grenzzollbeamter zieht die Bescheinigung ein und sendet sie unverzüglich an den Veterinar-Direktor im Haag. Dieses Duplikat bleibt zur Verfügung des Interessenten. Behoort bij Koninklijk besluit van 26 Mei 1922, n°. 203. Mij bekend, De Min. van Landbouw, Nijverheid en Handel, H. A. van ijsselsteijn. MODEL-CERTIFICAAT EN DUPLICAAT VOOR EENHOEVIGE DIEREN. 'Serie.. N°. Certificaat. (Duplicaat.) Ministerie van Landbouw, Nijverheid en Handel. Directie van den Landbouw. Uitvoer van eenhoevige dieren. .... Eenhoevige De ondergeteekende, , . dieren. Inspecteur van het Veeartsenii- kundig Staatstoezicht te , verklaart, dat paarden (ezels, muildieren) van Afgegeven : te bij onderzoek bevonden 192 . zijn niet te lijden aan of door kenteekenen te zijn verdacht van eenige in artikel 7 der Veewet genoemde veeziekten, en geen andere verschijnselen of gebreken te vertoonen, welke den uitvoer onraadzaam maken.  — 122 — Bovenbedoelde dieren zijn bestemd om per spoor(wagon) n° schip _ naar te worden uitgevoerd. -~ ,'den 192 . . De Inspecteur, Le soussigné, , Inspecteur vétérinaire a.... , dé- clare, que 1'examen réglementaire a établi, que ohe- vaux (anes, muiets), apparte- nant a . ne souffrent d'aucune des maladies prévues par la loi; qu'ils ne montrent aucun symptome de nature a faire soupconner ces maladies, ni d'autres symptomes ou défauts rendant 1'exportation peu désirable. Les solipèdes susmentionnés sont destinés a 1'exportation a . •_■ par chemin de fer( wagon) n°. bateau via , le : 192 . . L'Inspecteur vétérinaire, Der Unterzeichnete, , Veterinar-Inspektor in ..; , erklart, dass Pferde (Esel, Maultiere) bei der Untersuchung keinerlei Erscheinungen oder Verdacht im Gesetz genannter ansteckender Erankheiten zeigten noch andere Erscheinungen oder Fehler, welche, die Ausfuhr unerwünscht machen. Die obenerwahnten Tiere sind bestim mt zur Ausfuhr per Eisenbahn (Wagen) n°. Sohlff.._ " nach den 192 . Der Veterinar-Inspektor, N B. Dit certificaat moet de dieren begeleiden tot aan he^ grenskantoor, daar door den  — 123 — betrokken ambtenaar der invoerrechten wnrHen ingehouden en zoo spoedig mogelijk gezonden aan den Directeur van het Veeartsenijkundig Staatstoezicht te 'a-Oravenhage. Dit duplicaat blijft ter beschikking van den belanghebbende. Nota Bene. Ce certifioat doit accompagner les bêtes jusqu'au bureau de la douane ala frontière oü le fonctionnaire compétent des douanes et accises le retiendra pour le transmettre aussitöt que possible au Directeur dn Service Vétérinaire a la Haye. Ce duplicata est tenu a la disposition de 1'intéressé. Nota Bené. Diese Bescheinigung ist dem Transport bis an die Grenze mitzugeben. Der Grenzzollbeamter zieht die Bescheinigung ein und sendet sie unverzüglich an denVeterinar Direktor im Haag. ' Dieses Duplikat hleibt zur Verfügimg des Interessenten. Behoort bn Koninklijk besluit van 26 Mei 1922, n°. 203. Mij bekend, De Min. van Landbouw, Nijverheid en Handel, H. A. van ijsselsteijn. MODEL-CERTIFICAAT VOOR SCHAPEN. [Serie Serie ^^S^t CertifioBat- N°...„.. N° miMÈê, (Duplicaat.) Ministerie van Landbouw, Nijverheid en Handel. Directie van den Landbouw. §§|f jpfj .— schapen. De ondergeteekendé, Inspecteur van het Veeartsenijkundig Staatstoezicht te , Afgegeven: verklaart, dat schapen van . iyi . INederlandsche herkomst van .... ............ te .„ bg onderzoek bevonden zijn niet lijdende*te zijn aan of door kenteekenen verdacht van eenige in artikel 7 der Veewet genoemde veeziekten en geen andere verschijnselen of gebreken te vertoonen, welke den uitvoer^onraadzaam maken.  — 124 — De schapen zijn bestemd om per spoor (wagon) n° schip via naar te wor¬ den uitgevoerd. , den 192 . . De Inspecteur, Le soussigné, , Inspecteur vétérinaire a , déclare, que Tezamen réglementaire a établi que mout ons, d'origine néerlandaise, apparte- nant a , ne souffrent d'aucnne des maladies contagieuses prévues par la loi; qu'ils ne montrent aucun symptome de nature a faire soupconner ces maladies, et qu'ils ne montrent pas d'autres symptomes ou défauts, rendant 1'exportation pen désirable. Les moutons susmentionnés sont destin és a 1'exportation par ehemin de fer(wagon) n°. bateau _' via ._ , le 192 . . L'Inspecteür vétérinaire. Der TJnterzeichnete, , Veterinar-Inspektor in ....... , erklart, dass _ Schafe, von Niederlandischer Herkunft, bei der Untersuchung keinerlei Erscheinungen oder Verdacht im Gesetz genannter ansteckender Krankheiten zeigten noch andere Erscheinungen oder Fehler, welche die Ausfuhr unerwünscht machen. Die obenerwahnten Schaf e sind bestimmt zur Ausfuhr per Eisenbahn (Wagen) _ - n°. Schift ...... nach , den ..... 192 . Der Veterinür-Inspetctor, N.B. Dit certificaat moet de dieren begeleiden tot aan het grcnskantoor, daar door den  — 125 — betrokken ambtenaar der invoerrechten worden: ingehouden en zoo spoedig mogelijk gezonden aan den Directeur van het Veeartsenijkundig Staatstoezicht te 's-Gravenhage. Dit duplicaat blijft ter beschikking van den belanghebbende. Nota bene. Ce certificat doit accompagner les moutons jusqu au bureau de la douanes a la frontière oü le fonctionnaire compétent des douanes et accises le retiendra pour le transmettre aussitót que possible au Directeur du Service Vétérinaire a la Haye. Ce duplicata est tenu a la disposition de 1'intéressé. Nota bene. Diese Bescheinigung ist demi Transport bis an die Grenze mitzugeben. Der Grenzzollbeamter zieht die Bescheinigung eirt und sendet sie unverzüglich an den VetennarDirektor im Haag. Dieses Duplikat bleibt zur Verfügung des Interessenten. Behoort bij Koninklijk besluit van 26 Mei 1922, n». 203. Mij bekend, De Min. van -Landbouw. Handel en Nijverheid, H. A. VAN IJSSELSTEIJN. MODEL-CERTIFICAAT VOOR VARKENS. bene öene N° N°. jiuxmojmuvus vak hujjbuuïï, nijverheid en Handel. Directie van den Landbouw. Uitvoer van varkens, varkens. De ondergeteekènde Inspecteur van het Veeartsenij- IniTlllicT K+.n.n.+.Qf-.r.b™!^ fo Afgegeven: verklaart, dat varkens 192 . van Nederlandsche herkomst van te bij onderzoek bevonden zijn niet lijdende te zijn aan of door kenteekenen verdacht van eenige in artikel 7 der Veewet genoemde veeziekten en geen andere verschijnselen of gebreken te vertoonen, welke den uitvoer onraadzaam maken en bestemd Certificaat. (Duplicaat.)  — 126 — zijn om per spoor (wagon) n°. naar te worden uitgevoerd. , den 192 . . De Inspecteur, Le soussigné, , Inspecteur vétérinaire a , déclare,- que 1'examen réglementaire a . établi, que poros d'origine néerlandaise; appartenant a ., ne souffrent d'aucune des maladies contagieuses prévues par la loi; qu'ils ne montrent aucun symptome de nature a faire soupconner ces maladies et qu'ils ne montrent pas d'autres symptomes ou défauts rendant 1'exportation peu désirable. Les porcs susmentionnés sont des- tinés a 1'exportation a par chemin de fer (wagon) n°. via , le 192 . . h'Inspecteur vétérinaire, Der Unterzeiohnete, ; Veterinax-Inspecktor in , er- klart, dass Schweine von Niederlandiseher Herkunft von bei der TJntersuehung keinerlei Erscheinungen oder Verdacht im esetz Ggenannter ansteckender Krankheiten zeigten noch andere Erseheinungen oder Fehler, welche die Ausfuhr unerwünscht machen. Die obenerw&hnten Schweine sind bestimmt zur Ausfuhr per Eisenbahn (Wagen N°. nach _ , den 192 . . Der Veterinar-Inspektor, N B. Dit certificaat moet de dieren begeleiden tot aan het grenskantoor, daar door den betrokken ambtenaar der invoerrechten worden ingehouden en zoo spoedig mogelijk gezonden aan den Directeur van het Veeartsenijkundig Staatstoezicht te 's-Gravenhage. Dit duplicaat blijft ter beschikking van den belanghebbende. Nota bene. Ce certificat doit acoompagner  — 127 — les porcs jusqu'au bureau de la douane a la frontière oü le fonctionnaire compétent des douanes et accises le retiendra pour le transmettre aussitöt que possible au Directeur du Service Vétérinaire a la Haye. Ce duplicata est tenu a la disposition de 1'intéressé. Nota bene. Diese Bescheinigung ist dem Transport bis an die Grenze mitzugeben. Der Grenzzollbeamter zieht die Bescheinigung ein und sendet sie unverzüglich an den Vetenn&rDirektor im Haag. Dieses Duplikat bleibt zur Verfügung des Interessenten. Behoort b(j Koninklijk besluit van 26 Mei 1922, n°. 203. Mij bekend, De Min. van Landbouw, Nijverheid en Handel, H. A. van ijsselsteijn. Besluit van den 6de» Juni 1922, n°. 37, tot uitvoering van artikel 2 van de Veewet en van artikel 4 van het besluit van 25 April 1922 (Staatsblad n°. 219). Wij WILHELMINA, enz. Op de voordracht van Onzen Minister van Landbouw, Nijverheid en Handel van 27 Mei '■ 1922, Directie van den Landbouw, n°. 7331, 3de afdeeling; Gelet op artikel 2 van de Veewet en op artikel 4 van Ons besluit van 25 April 1922 (Staatsblad n°. 219); Hebben goedgevonden en verstaan : aan te wijzen als ambtenaren, belast met de uitvoering van het veeartsenijkundig Staatstoezicht : o. als directeur : den inspecteur van den Veeartsenijkundigen dienst ; b. als inspecteurs in algemeenen dienst: de adjunct-inspecteurs van den Veeartsenijkundigen Dienst; c. als inspecteurs-districtshoofden : de districtsveeartsen ; d. als plaatsvervangende inspecteurs : de plaatsvervangende districtsveeartsen; e. als Rijkskeurmeesters in vasten dienst. de Rijkskeurmeesters in algemeenen dienst; /• a's Rijkskeurmeesters in bijzonderen dienst: de Rijkskeurmeesters in bijzonderen dienst.  — 128 — g. als opzichters: de veeopzichters en de Rijkshulpkeurmeesters. Onze voornoemde Minister is belast met de uitvoering van dit besluit, hetwelk in de Staatscourant zal worden geplaatst en waarvan afschrift zal worden gezonden aan de Algemeene Rekenkamer. S.S. Batavier V, Noorwegen, den 6 Juni 1922. WILHELMINA. De Min. van Landbouw, Nijverheid en Handel, H. A. van ijsselsteijn. Besluit van den 6den Juni 1922, n°. 39, tot uitvoering van art. 70 der Veewet. Wij WILHELMINA, enz. Op de voordracht van Onzen Minister van Landbouw, Nijverheid en Handel van 27 Mei, 1922, Directie van den Landbouw, n°. 7328. 3de afdeeling; Gelet op art. 70 der Veewet; Hebben goedgevonden en verstaan : alle landen van Europa aan te wijzen als de landen, naar welke het verboden is vleesch, hetwelk niet voorzien is van een of meer merken als bewijs, dat het bij eene van Rijkswege ingestelde keuring voor uitvoer geschikt bevonden is, a. uit te voeren ; 6. aan een middel van vervoer tot uitvoer aan te bieden. Onze voornoemde Minister is belast met de uitvoering van dit besluit, hetwelk in de Nederlandsche Staatscourant zal worden geplaatst en waarvan afschrift zal worden gezonden aan de Algemeene Rekenkamer en aan Onzen Minister van Financiën. S.S. Batavier V, Noorwegen, den 6den Juni 1922. WILHELMINA. De Min van f. indbouw. Nijverheid en Handel, H. A vin IJsf bi steun.  — 129 — Besluit van den 6den Juni 1922, n°. d l, tot uitvoering van artikel 75 der Veewet. Wij WILHELMINA, enz. Op de voordracht van Onzen Minister van Landbouw, Nijverheid en. Handel van 27 Mei 1922, Directie van den Landbouw, n°. 7329, 3de afdeeling; Gelet op artikel 75 der Veewet ; Hebben goedgevonden en verstaan : te bepalen: Art. 1. Ten behoeve van de keuring van wxw uitvoer bestemd vleesch wordt eene vergoeding geheven, berekend als volgt: o. voor de keuring van nuchtere kalveren, schapen en geiten f 0.40 per stuk ; 6. voor de keuring van varkens, vette kalveren en graskalveren f 0.60 per stuk ; c. voor de keuring van alle andere runderen en van eenhoevige dieren f 2 per stuk ; d. voor de keuring van organen of deelen, bedoeld in artikel 22 van de bij Koninklijk besluit van 6 Juni 1922 n°. 40 vastgestelde voorschriften, f 0.30 voor iedere 25 kilogram of een gedeelte daarvan; met dien verstande, dat voor ieder etmaal, waarin in eene slachterij keuringsdienst zal zijn, eene rninimum vergoeding geheven wordt van f20 of van f 10, indien die keuring niet langer dan vijf achtereenvolgende uren duurt. 2. De slotbepaling van artikel 1 is niet toepasselijk op inrichtingen, als bedoeld in artikel 4, 3°., der Hinderwet. 3- Door Onzen met de uitvoering van dit besluit belasten Minister kan, op grond van bijzondere omstandigheden, het bedrag der minimum vergoeding, genoemd in de slotbepaling van artikel 1, worden verlaagd of eene minimum vergoeding voor een langeren termijn dan één etmaal worden vastgesteld. 4. De invordering van de vergoeding, bedoeld in artikel 1, geschiedt volgens regelen, door Onzen met de uitvoering van dit besluit belasten Minister vast te stellen. Onze voornoemde Minister is belast met de uitvoering van dit besluit, hetwelk in de Nederlandsche Staatscourant zal worden geplaatst en waarvan afschrift zal worden gezonden aan 5. & J. N.p. 27 5  — 130 — de Algemeene Rekenkamer en aan Onzen Minister van Financiën. S.S. Batavier V, Noorwegen, den 6 Juni 1922. WILHELMINA. De Min. van Landbouw, Nijverheid en Handel, H. A. van ijsselsteijn. Besluit van den Oden Juni 1922, n°. 42, tot uitvoering van artikel 99, 1ste lid, der Veewet. Wij WILHELMINA, enz. Op de voordracht van Onzen Minister van Landbouw, Nijverheid en Handel van 27 Mei 1922, Directie van den Landbouw, n°. 7326, 3de afdeeling; Gelet op artikel 99, lste lid, der Veewet; Hebben goedgevonden en verstaan : te bepalen: * als inrichtingen van onderwijs en van wetenschappelijk . onderzoek, op welke de Veewet niet van toepassing is, worden aangewezen : de Veeartsenijkundige Hoogeschool te Utrecht en de Pajksserum inrichting te Rotterdam. Dit besluit treedt in werking met ingang van 15 Juni 1922. Onze voornoemde Minister is belast met de uitvoering van dit besluit, hetwelk in de Staatscourant zal worden geplaatst en waarvan afschrift zal worden gezonden aan de Algemeene Rekenkamer. S.S. Batavier V, Noorwegen, den 6 Juni 1922. WILHELMINA. De Min. van Landbouw, Nijverheid en Handel, H. A. van ijsselsteijn. Besluit van den 6de» Juni 1922, n°. 40, tot uitvoering van artikel 74 der Veewet. Wij WILHELMINA, enz. Op de voordracht van Onzen Minister van Landbouw, Nijverheid en Handel van 27 Mei 1922, Directie van den Landbouw, n°. 7330, 3de afdeeling; Gelet op artikel 74 der Veewet; Hebben goedgevonden en verstaan: vast te stellen de bij dit besluit behoorende Voorschriften ter uitvoering van genoemd artikel der Veewet. Onze voornoemde Minister is belast met de  — 131 — uitvoering van dit besluit, hetwelk in de Nede.rlandsche Staatscourant zal worden geplaatst en waarvan afschrift zal worden gezonden aan de Algemeene Rekenkamer en aan Onzen Minister van Financiën. S.S. Batavier V, Noorwegen, den 6den Juni 1922. WILHELMINA. De Min. van Landbouw, Nijverheid en Handel, H. A. VAK IJSSELSTEIJN. VOORSCHRIFTEN TER UITVOERING VAN ARTIKEL 74 DER VEEWET. § i. Van de wijze, waarop de dieren, waarvan het vleesch aan keuring onderworpen is, worden geslacht. Art. 1. 1. Het dooden geschiedt door verbloeding, bij eenhoevige dieren, runderen en varkens na bedwelming, tenzij de slachting plaats heeft volgens den Israëlietisehen ritus, of door aanwending van werktuigen, wier toepassing een onmiddellijken dood ten gevolge heeft. 2. Toepassing van den neksteek of nekslag is verboden. 3. Bedwelming of aanwending van sub 1 bedoelde werktuigen mag slechts geschieden door geoefende, krachtige, onder goedkeuring van den Directeur van het Veeartsenijkundig Staatstoezicht door den eigenaar of directeur van de slachterij aan te wijzen, personen. 4. Het is verboden voort te gaan met slachten, voordat de dood zichtbaar is ingetreden. 2. 1. De varkens worden van de borstels ontdaan; de andere dieren van de huid, met dien verstande, dat deze op ten minste eene plaats aan het dier verbonden moet blijven, indien dit door den met de keuring belasten ambtenaar noodzakelijk wordt geacht. 2. Kop, pooten, borst- èn buikingewanden en uier worden overeenkomstig eene door den directeur of den eigenaar, van de slachterij onder goedkeuring van den Directeur van het Veeartsenijkundig Staatstoezicht vastgestelde regeling, tot na afloop van de keuring zoo bewaard, dat geen twijfel kan bestaan, bij welk  — 132 — dier deze deelen behooren, en de keuring naar behooren kan geschieden. 3. De vliezen van borst- en buikholte worden noch geheel, noch gedeeltelijk verwijderd. 4. Bij het slachten is het maken van onnoodige insnijdingen verboden. 3. Indien gedurende het slachten ziekelijke afwijkingen bij een dier worden ontdekt, geeft hij, die slacht, hiervan onmiddellijk kennis aan den met de keuring belasten ambtenaar. 4. Tenzij in opdracht van den Rijkskeurmeester, is het verboden de geslachte dieren of deelen daarvan over te brengen naar andere plaatsen, voordat de keuring is geëindigd. § 2. Van de gemeenten, en de plaatsen, waar, alsmede de tijdruimten, waarbinnen vleesch ter keuring kan worden aangeboden, 5. In door Ons aan te wijzen gemeenten worden keuringsdiensten ingesteld in plaatsen, welke voldoen aan de in de artikelen 6, 7, 8, 9, 10, 11 en 12 gestelde voorwaarden. 6. 1. Het terrein van eene slachterij, waar keuring plaats heeft, is van de omgeving afgescheiden en heeft één toegang. 2. Met toestemming van den Directeur van het Veeartsenijkundig Staatstoezicht en onder de door dezen te stellen voorwaarden mogen meerdere toegangen worden gemaakt. 7. Op het terrein is eene voldoende hoeveelheid goed water ter beschikking. 8. De verbindingswegen tusschen de gebouwen onderling, tusschen deze en den openbaren weg, alsmede de vrije grond van het terrein, bedoeld in artikel 6, tot eene breedte van ten minste 1 M., gemeten uit den buitenwand van het slachthuis, zijn regelmatig bestraat, zoodat afdoende reiniging gemakkelijk kan plaats vinden. 9. 1. De vloeren van het slachthuis en van de stallen zijn waterdicht; zij vertoonen geene scheuren en onnoodige verdiepingen en hebben zooveel helling, dat het spoel- en schrobwater hetzij rechtstreeks, hetzij door open goten, gemakkelijk wegvloeit naar met afneembaren rooster afgedekte en van stankafsluiting voorziene kolken, vanwaar het door een goed ge-  — 133 — sloten, waterdicht rioolstelsel van het terrein wordt weggevoerd of geleid naar een waterdichten put, die op geregelde tijden wordt geledigd 2. De wanden van het slachthuis zijn aan de binnenzijde van steen en tot eene hoogte van ten minste 2% M. glad, waterdicht en licht gekleurd 3. De luchtverversching geschiedt door roosters in den wand, geopende vensters of één of meer op het dak aangebrachte luchtkokers. 4. Het lokaal, waarin de keuring plaats heeft, is zoo ingericht, dat deze bij gesloten deuren bij dag overal zonder kunstlicht kan geschieden. 9bis. 1. In slachterijen, waarin, behalve varkens, ook ander vee wordt geslacht, geschiedt het slachten der varkens in een uitsluitend daarvoor bestemd lokaal. 2. De Rijkskeurmeester is bevoegd te vergunnen, dat op de tijdstippen, waarop dat lokaal niet voor het slachten van varkens wordt gebezigd, daarin ander vee wordt geslacht. 10. Het slachthuis staat niet in rechtstreeksche verbinding met woningen, schaftlokalen, privaten, vleeschwinkels, werkplaatsen ter bereiding van vleeschwaren of ter verwerking van darmen en andere producten van dierlijken oorsprong of bewaarplaatsen van afvalproducten van dierlijken oorsprong. 11. De ruimte in het slachthuis is zoo groot, dat de voor het slachten noodige handelingen en de keuring naar behooren kunnen geschieden. 12. Op het terrein van de slachterij zijn ter beschikking van den Rijkskeurmeester eene inrichting voor het onschadelijk maken van afgekeurd vleesch en één of meer lokalen tot het' verrichten der voortgezette keuring, der keuring, bedoeld in artikel 22, sub 2, het doen van bijzondere onderzoekingen, het bewaren van keuringsbenoodigdheden en het verblijven van de met de keuring belaste ambtenaren. 13. 1. De geslachte en gekeurde dieren worden bij voorkeur in eene uitsluitend daarvoor bestemde ruimte opgehangen; indien dit niet geschiedt, blijft tusschen de hang- en  — 134 — de slachtruimte eene strook van ten minste 3 M. vrij. 2. Het ophangen van vleesch in de stallen en het stallen van vee in de hangruimte is verboden. 14. Voor zooveel de vaste afval niet •onmiddellijk na iedere slachting van het terrein wordt verwijderd wordt deze in een goed afgedekten, waterdicht gemetselden bak verzameld en met kalk bestrooid 15. 1. Het terrein, de kolken, de lokalen en de zich daarin bevindende voorwerpen worden geregeld schoon gehouden. 2. Na iedere slachting worden het slachthuis en de gebruikte slachttoestellen gereinigd 16. 1. De slacht- of hanglokalen worden niet gebruikt voor het bewaren van kleederen en afval-produoten van dierlijken oorsprong. 2. Gedurende het slachten en zoolang vleesch aanwezig is, worden in de slacht- of hanglokalen geene andere werkzaamheden verrioht dan die, welke tot de uitoefening van het bedrijf en de keuring behooren. 17. De keuring geschiedt tusschen zonsopen ondergang; in lokalen, waar naar het oordeel van den Direoteur van het Veeartsenijkundig Staatstoezicht voldoende kunstlicht aanwezig is, ook tusschen zonsonder- en zonsopgang. 18. Hij, die de instelling van een keuringsdienst voor zijn bedrijf wenscht, richt daartoe eene aanvrage tot Onzen met de uitvoering van dit besluit belasten Minister, met gebruikmaking van een door dien Minister vast te stellen formulier, waarvan exemplaren kosteloos op alle gemeentesecretarieën verkrijgbaar zijn. 19. 1. Op aanvrage worden door Ons keuringsdiensten ingesteld in gemeentelijke. slachthuizen en in slachterijen, wier bedrijfsomvang de instelling van een afzonderlijken keuringsdienst toelaat, mits voldoende aan de in de artikelen 6, 7, 8, 9, 10, 11 en 12 gestelde voorwaarden. 2. Keuringsdiensten kunnen door Ons ook worden ingesteld op eene of meer gemeenschappelijke aanvragen van hen, wier slachterijen in dezelfde of in eene aangrenzende gemeente gelegen zijn en wier bedrijfsomvang  — 135 — de instelling van een afzonderlijken keuringsdienst als regel niet toelaat. 3. De Rijkskeurmeester is bevoegd het aantal dieren te bepalen, dat te gelijker tijd in één slachtlokaal mag worden geslacht. 20. Onze, voornoemde Minister kan : o. in bijzondere gevallen eisohen, dat door of vanwege den eigenaar of directeur der slachterij eene woning ter beschikking wordt gesteld van één der met de keuring belaste ambtenaren, tegen eene jaarlijksohe vergoeding ; b. bepalen, dat voor het ter beschikking stellen van één of meer lokalen, bedoeld in artikel 12, eene iaarlijksche vergoeding zal worden toegekend. 21. 1. Keuringsdiensten worden opgeheven, indien de slachterijen, waarin zij zijn ingesteld, ophouden te voldoen aan de in de artikelen 6, 7, 8, 9, 10, 11 en 12 gestelde voorwaarden. -2. Een ingestelde keuringsdienst kan worden opgeheven, indien het hoofd of de bestuurder van het bedrijf het bij een der artikelen 13, 14, 15, 16 en 17 bepaalde niet nakomt of geen gevolg geeft aan een eisch, als bedoeld in art. 20, sub a. § 3. Van den staat, waarin het vleesch ter keuring aangeboden en voor uitvoer ingeladen wordt. 22. 1. Het vleesch wordt eerst levend ter keuring aangeboden en vervolgens in den staat, waarin het gedurende of dadelijk na het in § 1 bedoelde slachten verkeert. 2. Ter plaatse, bedoeld in de artikelen 12 en 19, kunnen afzonderlijke organen ter keuring worden aangeboden, en in bijzondere gevallen, met toestemming van Onzen voornoemden Minister, onder door dezen te geven voorschriften, ook andere deelen. 23. Vleesch wordt voor uitvoer ingeladen in den staat, waarin het verkeert, nadat het merk, bedoeld in artikel 70 der Veewet, is aangebracht. 24. Vleesch, dat verpakt voor uitvoer wordt ingeladen, moet zoodanig verpakt zijn, dat het geen nadeel kan ondervinden van het verpakkingsmateriaal. 6**  — 136 — § | Van de regelen mor de keuring, de sterilisatie, de onbruikbaarmaking als voedingsmiddel en de vernietiging. 25. I. Hij, die een dier slacht of doet slachten, is verplicht de door den met de keuring belasten ambtenaar ten behoeve van de keuring te verlangen hulpdiensten te verrichten of te doen verrichten. 2. Hij laat toe, dat deze ambtenaar ten behoeve van de keuring organen of deelen insnijdt, losmaakt of aan andere handelingen onderwerpt. 26. De keuring omvat een onderzoek vóór en na het slachten. 27. Bij het onderzoek vóór het slachten wordt vastgesteld: o. of het dier ziekten of afwijkingen vertoont, welke van invloed kunnen zijn op de deugdelijkheid van het vleesch ; b. of verschijnselen aanwezig zijn van besmettelijke veeziekten, bedoeld bij de Veewet. 28. Van het te slachten dier worden voor zooveel noodig nagegaan: o. de indruk, welken het dier maakt, in verband met den algemeenen gezondheids- en voedingstoestand; 6. houding, gang, stand, blik, meerdere of • mindere opgewektheid; c. de algemeene toestand van de huid, in het hijzonder wat temperatuur en beharing betreft; d. het al of niet aanwezig zijn van storingen in de spijsverterings- en ademhalingsorganen; e. de toestand der natuurlijke lichaamsopeningen, van den neusspiegel, en bij vrouwelijke dieren, van de scheede en den uier. /. de inwendige lichaamstemperatuur, indien het dier vermoed wordt ziek te zijn. 29. Bij het onderzoek van paarden wordt in het bijzonder gelet op kwaden droes en huidworm, schurft, miltvuur, hondsdolheid, tetanus, bloedvlekziekte en op koortstoestanden in verband met infectieziekten, ontstekingsen etteringsprocessen, ziekten der gewrichten, peesscheeden en hoeven. 30. Bij het onderzoek van runderen wordt in het bijzonder gelet op veepest, longziekte,  — 137 — mond- en klauwzeer, miltvuur, hondsdolheid, houtvuur, hoosaardige kopziekte, haemorrhagische septieaemie, bloedwateren, geelzucht, tuberculose en op koortstoestanden in verband met ziekten van uier, scheede en baarmoeder, maag en darmen, gewrichten, klauwen, en met infectieziekten, etterings- en ontstekingsprocessen ; bij" jonge kalveren bovendien op navelontstekingen, diarrheeën, gewrichtsontstekingen en mondziekten. 31. Bij bet onderzoek van schapen en geiten wordt in het hijzonder gelet op mond- en klauwzeer, schurft', schaapspokken, rotkreupel, miltvuur, hondsdolheid, houtvuur, leverbotziekte, uierziekten, tetanus en diarrheeën. 32. Bij het onderzoek van varkens wordt in het bijzonder gelet op mond- en klauwzeer, vlekziekte, miltvuur, hondsdolheid, besmettelijke borstziekte, varkenspest en etteringsprocessen in verband met castratie. 33. Dieren, welke verschijnselen van ziekte vertponen, wordèn gemerkt. 34. De met de keuring belaste ambtenaar is bij het slachten tegenwoordig en draagt zorg, dat de keuring zoo spoedig mogelijk afloopt. 35. Omtrent de keuring in het algemeen gelden de volgende voorschriften : o. de met de keuring belaste ambtenaar gaat na, of voldaan is aan de bepalingen van dit besluit; b. hij verricht het onderzoek met goed gereinigde handen; c. hij is voorzien van ten minste twee goed gereinigde messen; d. messen, welke gebruikt zijn voor het insnijden van zieke of verontreinigde organen of deelen, worden voor onderzoek- niet weder gebruikt dan na behoorlijke reiniging of ontsmetting ; e. verontreiniging of bezoedeling van het vleesch bij het onderzoek wordt vermeden; /. het onderzoek is zoo nauwkeurig, dat ook geringe afwijkingen niet aan de aandacht ontsnappen ; g. het insnijden van de longen geschiedt door het maken van verschillende, diepgaande, evenwijdig loopende insnijdingen. Het insnijden van het hart geschiedt door middel van eene rechtsche en eene linksche over-  — 138 — langsche snede, waardoor boezems en kamers worden geopend. Daarna wordt eene snede in den scheiwand gemaakt; h. het onderzoek van de lymphklieren geschiedt door betasten, bezichtigen en het maken van verschillende overlangsche msnijdingen. 36 1. Bij de keuring der geslachte dieren wordt: o. nagegaan of afwijkingen bestaan in kleur en uiterlijk voorkomen van het vleesch in het algemeen en van de verschillende organen en deelen in het bijzonder; b. nagegaan of het bloed afwijkingen vertoont ; c een onderzoek ingesteld naar de gesteldheid van de tong, de longen, het hart, de lever, de milt, de baarmoeder, de blaas, de nieren en den uier door betasting en zoo noodig door insnijding; d. de kop bij de runderen en varkens, behoudens de in artikel 38 te noemen uitzonderingen, zóó onderzocht, dat door het lossnijden van de tong de gesteldheid van deze en van mond- en keelholte kan worden nagegaan, terwijl de bijbehoorende lymphklieren aan een nauwkeurig onderzoek worden onderworpen. 2. Achtereenvolgens worden onderzocht: o. de maag en de darmen, de blaas, de baarmoeder en de scheede; b. het net, het darmscheil en de daarin gelegen klieren; c. de milt; d. de longen met de bijbehoorende long- en middenschotslvmphklieren; e. het hartezakje en het hart; /. de lever en de buikspeekselklier met de bijbehoorende lymphklieren; g. het middenrif en het borst- en buikvlies ; h. de nieren met de bijbehoorende lymphklieren ; ». de uier met de bijbehoorende lymphklieren ; j. het spierweefsel, het vet, de beenderen en de gewrichten. 3. Zoo noodig worden ook andere orgaanklieren en verder de lymphklieren aan den hals, van den borstwand, de darmbeens-, lenden-, schaam-, boeg-, oksel-, liesplooi-, knieholte-, zitbeen- en aarsklieren onderzocht.  — 139 — 37. Bij de keuring van runderen worden de tong, het hart, do uit- en inwendige kauwspieren, laatstgenoemde door het maken van verschillende overlangsche insnijdingen, in het bijzonder op blaaswormen onderzocht. 38. Het onderzoek, bedoeld in de artikelen 36, eerste lid, sub d, en 37, kan hij vette en nuchtere kalveren achterwege blijven. 39. Bij de keuring Van nuchtere kalveren wordt in het bijzonder gelet op long-, gewrichts-, navel- en darmziekten. 40. De Rijkskeurmeester is bevoegd, in overleg met den Directeur van het Veeartsenijkundig Staatstoezicht, in het belang van den uitvoerhandel de in artikel 37 bedoelde insnijdingen na te laten. . 41. Bij de keuring van paarden worden de neus- en keelholte, het strottenhoofd en de luchtpijp nauwkeurig onderzocht en wordt de kop daartoe, zoo noodig, gekliefd. 42. Bij de keuring van varkens wordt in het bijzonder gelet "op voor den mensch gevaarlijke blaaswormen. 43. De met de keuring belaste ambtenaren onthouden hunne goedkeuring aan het voor uitvoer bestemde vleesch : a. indien het vleesch afkomstig is van dieren, van welke de keuring niet volledig is geweest, met uitzondering van de gevallen, bedoeld in artikel 22, sub 2 ; b. indien bij het onderzoek eene ziekte werd geconstateerd, vermeld in artikel 47, met uitzondering van tuberculose ; c. in gevallen van tuberouleuzen of anderen aard, niet genoemd in artikel 47, indien zoodanig vleesch in het land van de bestemming wordt afgekeurd: 1 1 Bij beschikking van 15 Juni 1922 heeft de Minister bepaald, dat de met de keuring belaste ambtenaren hunne goedkeuring met betrekking tot het voor uitvoer naar GrootBritannië en Ierland bestemde vleesch zullen onthouden, wanneer dit afkomstig is van kalveren, welke, van kop, huid, borst- en buikorganen en ondervoeten ontdaan, minder wegen dan 21,5 K.G., terwijl bij beschikking van denzelfden datum is bepaald, dat de Rijkskeurmeesters hunne goedkeuring met betrekking tot het voor uitvoer naar Groot-Britannië en Ierland bestemde vleesch zullen onthouden in geval van tuberculose :  — 140 — d. ingeval van beenbreuken en belangrijke kneuzingen of verwondingen van de huid en het onderhuidsche bindweefsel; e. ingeval van uitgebreide huidaandoeningen bij varkens; /. indien plaatselijke ziekteprocessen of gezwellen vóór de keuring zijn verwijderd ; g. indien het vleesch onzindelijk is behandeld! h. indien zij ernstig twijfelen aan de geschiktheid voor uitvoer. 44. 1. De Rijkskeurmeesters zijn bevoegd hunne goedkeuring te verleenen aan het voor uitvoer bestemde vleesch, afkomstig van dieren, welke lijdende waren aan plaatselijke ziekteprocessen of gezwellen, mits a. de goedkeuring, behoudens het bepaalde in het derde lid, uitsluitend betrekking hebbe op de helften of vierendeelen, waaraan geene afwijkingen aanwezig zijn ; b. de ziekteprocessen of gezwellen geacht kunnen worden noch door infectie of intoxicatie noch op andere wijze op de deugdelijkheid van, het vleesch of op zijn weerstandsvermogen tegen ontbinding eene nadeelige uitwerking te hebben gehad. 2. Indien, in verband met het in het eerste lid, sub a, bepaalde, overgegaan wordt tot verdeeling van het dier in helften of vierendeelen, geschiedt dit in tegenwoordigheid van den met de keuring belasten ambtenaar. 3. Indien de in het eerste lid bedoelde af- 1°. bij varkens : bij bevmding van algemeene en eiken vorm van locale tuberculose ; 2°. bij herkauwende dieren : a. wanneer miliair tuberculose van beide longen bestaat'; b. wanneer tuberculeuze veranderingen aanwezig zijn op het borstvlies of op het bmkvlies ; c wanneer tuberculeuze veranderingen aanwezig zijn in de spieren of in de lymphklieren, gelegen m of tusschen de spieren; d. wanneer tuberculose voorkomt bij een vermagerd dier ; e. wanneer verschijnselen aanwezig zijn van eene bloedinfectie, die kort voor de slachting heeft plaats gehad, gepaard gaande met zwelling van müt en lymphklieren en miliair tuberkels in longen, lever, milt en nieren ; /. wanneer bij omvangrijke tuberculeuze cavernen reeds eene stoornis in den voedingstoestand is ingetreden.  — 141 — wijkingen uitfluitend inwendige organen betreffen, wordt geene goedkeuring verleend, voordat de aangedane organen verwijderd zijn. 4. De Rijkskeurmeester vermeldt op de daarvoor op het merk bestemde plaats de reden, welke tot de verdeeling der stukken aanleiding heeft gegeven. 45. De Rijkskeurmeesters zijn bevoegd hunne goedkeuring aan het voor uitvoer bestemde vleesch te onthouden : a. indien het vleesch afwijkingen in consistentie, kleur, reuk of smaak vertoont, al kunnen die eigenschappen met eene bekende, oorzaak in verband worden gebracht; 6. indien het vleesch afkomstig is van zeer magere dieren en in het bijzonder, inoien de | slechte voedingstoestand verband houdt met hun hoogen leeftijd. 46. Indien de goedkeuring aan het voor uitvoer bestemde vleesch wordt onthouden, I wordt de keuring gestaakt, het vleesch gemerkt en onmiddellijk overgebracht naar de plaats, waar de voortgezette keuring moet geschieden. 47. Behoudens de gevallen, bedoeld in artikel 50, wordt het geheele dier afgekeurd : A. indien het betreft gestorven dieren, met uitzondering van plotselinge stergevallen, waarbij het. afdoende is gebleken, dat de oorzaak van den dood van geen invloed heeft kunnen zijn op de deugdelijkheid van het vleesch. B. in geval van : 1. veepest ; 2. mond- en klauwzeer, indien het dier deswege in nood is geslacht ; 3. kwaden droes ; 4. schaapspokken; 5. vlekziekte der varkens, indien het dier andere dan zeer geringe ziekteverschijnselen I vertoonde, en uitgebreide veranderingen in ; huid, spier- en vetweefsel en in de ingewanden bestaan; 6. trichinosis; 7. miltvuur ; 8. hondsdolheid ; 9 houtvuur ; 10. haemorrhagische sépticaemie van het rund, indien het dier deswege in nood is geI slacht;  — 142 — 11. borstziekte en pest der varkens, indien het dier deswege in nood is geslacht of indien sterke vermagering bestaat; 12. influenza, longontsteking, borstvliesontsteking, goedaardigen droes bij het paard, indien het dier deswege in nood is geslacht ; 13. koliek bn het paard, indien het dier deswege in nood is geslacht; ] 4. tuberculose: o. indien het dier deswege in nood is gedacht ; b. indien de ziekte sterke vermagering ten evolge heeft gehad; e. in gevallen van acute mUiair-tuberculose ; d. indien infectie van beenderen, van het spierweefsel of daarbij behoorende lymphklieren en vetweefsel heeft plaats gevonden of niet met zekerheid kan worden buitengesloten, hetzij deze infectie van haematogenen of lymphogenen aard is ; e. indien, bij het niet geïnfecteerd of vermoedelijk geïnfecteerd zijn van het spierweefsel of van de daarbij behoorende sub d genoemde deelen, dat spierweefsel of die deelen zóó met smetstof bezoedeld zijn, of bij het uitnemen of verwijderen van aangetaste deelen bezoedeld zouden worden, dat ze als geïnfecteerd moeten worden beschouwd; 15. alle andere gevallen, waar septicaemische, py aemische of toxaemische en met koorts gepaard gaande processen, als gevolg van infecties, bestaan hebben, in het bijzonder die, welke zich aansluiten aan verwondingen en aan ontstekingen van den uier, de baarmoeder, de gewrichten, peesscheeden, hoeven en klauwen, den navel, de longen, de weivliezen, de maag en de darmen; 16. tetanus, indien het dier deswege in nood is geslacht of indien het spierweefsel zichtbaar veranderd is; 17. uraemie ; 18. geelzucht, indien de verkleuring van het vleesch na 24 uur niet verdwenen is of vermagering is ingetreden ; 19. sterke algemeene hydraemie, c'achexie, sterke algemeene vermagering; 20. gezwellen, indien eene metastase zoo  heeft plaats gevonden, dat het spierweefsel met bijbehoorend vetweefsel, beenderen en lymphklieren, voor een belangrijk deel werd aangetast; 21. algemeene • straalschimmelziekte ; 22. algemeene botriomycose ; f 23. sarkosporidiën, indien het spierweefsel in sterke mate waterzuchtig of op andere wijze veranderd is ; i 24. cysticercosis, indien waterzucht, sterke verkleuring of 'vermagering bestaat of de parasieten zeer verspreid in het spierweefsel van den romp voorkomen j 25. abnormalen reuk, smaak of consistentie van het vleesch, ook indien de eerstgenoemde alleen door de kookproef ontdekt wordt; 26. onvoldoende uitbloeding, of indien de toestand van het dier vóór het slachten of vóór het sterven de zekerheid geeft, dat het vleesch zeer spoedig zal bederven ; 27. ontbinding en uitgebreide bezoedeling van het dier' met onreinheden; C. indien het betreft ongeboren vruchten, dood geboren. gestorven en in nood gedoode dieren, welke niet dadelijk werden geopend en verder geslacht. 48. Afgekeurd worden : a. ziekelijk veranderde organen en deelen : 6. mot smetstof bezoedelde of op andere wijze verontreinigde organen en deelen; c. organen en deelen, welke afwijkingen in consistentie, reuk of kleur vertoonen. 49. Bij de toepassing van het vorige artikel gelden de volgende bepalingen : a. indien parasieten door uitsnijden niet nauwkeurig kunnen verwijderd worden, worden de organen en deelen, waarin zij zich bevinden, afgekeurd; 6. organen en deelen worden ook als tuberculeus beschouwd, indien de regionnaire lymphklier of lymphklieren tuberculeus zijn, indien zij werden aangesneden met een mes, dat met smetstof bezoedeld was, of indien zij op eene andere wijze met smetstof bezoedeld kunnen zijn ; c. de afgekeurde organen en deelen worden zóó ruim uitgesneden of verwijderd, dat slechts gezonde deelen overblijven ;  — 144 — d. litteeken vorming is geen verandering, als bedoeld in artikel 48, sub a en c. 50. Indien gelegenheid tot sterilisatie bestaat, wordt voorwaardelijk goedgekeurd : o. bij vlekziekte: het» niet veranderde vleesch ; 6. bij borstziekte en pest van varkens: het niet veranderde vleesch, tenzij de dieren sterk vermagerd zijn; c bij tuberculose in de gevallen, genoemd in artikel 47, sub 14, d en e : het vleesch, indien de veranderde deelen zooveel mogelijk zijn uitgesneden of op andere wijze verwijderd, geen sterke vermagering bestaat, en geen acute miliairtuberculose aanwezig is; d. bij cysticercosis: het vleesch, tenzij waterzucht, sterke verkleuring of vermagering bestaat, of de parasieten zeer verspreid in het spierweefsel van den romp voorkomen; e. in de gevallen, vermeld in art. 47, sub 26. 51. De keuring van het geslachte dier geschiedt door den Rijkskeurmeester: o. indien het een dier- :betreft, bedoeld in; artikel 33; b. indien gehandeld is in strijd met de artikelen 2 en 3; c. in alle andere gevallen, tenzij de opzichter, overeenkomstig het bepaalde in artikel 52, tot keuring bevoegd is. 52. 1". De opzichter is tot keuring van het geslachte dier bevoegd: o. indien alle organen en deelen gezond zijn ; 6. indien de volgende afwijkingen of veranderingen aanwezig zijn : 1°. dierlijke parasieten, welke geen gevaar opleveren voor de gezondheid van den mensch; 2°. plaatselijke en weinig uitgebreide ontstekingsprocessen, ook indien deze met vergroeiing van organen en ettervorming gepaard gaan, waarbij geen stinkende ontstekingsproducten zijn gevormd, de etterhaarden volkomen van de omgeving afgesloten zijn,en geen bezoedeling van gezonde deelen heeft plaats gevonden; 3°. afwijkingen in organen en deelen, welke den algemeenen gezondheidstoestand niet heb- 1 ben geschaad en geen verandering in de hoe- I  — 145 — ■danigheid van het vleesch hebben teweégge' bracht; 4°. plaatselijke gezwellen ; 5°. plaatselijke straalsehimmelziekte ; 6°. tuberculose-van één orgaan of van één [orgaan met bijbehoorende lymphklieren, of, indien de tuberculose niet tot één orgaan bei-perkt is, die vormen, waarbij de aangetaste deelen gemakkelijk te verwijderen zijn, geen uitgebreide verweeking van haarden heeft plaats gevonden, en de ziekte in zeer geringe -uitbreiding aanwezig is.. 2. De opzichter is in de sub 4°., 5° en 6° genoemde gevallen niet bevoegd het oordeel nit te spreken, indien bij het onderzoek blijkt, dat de gevonden afwijkingen den gezondheids[toestand én den voedingstoestand van het dier of de hoedanigheid van het vleesch, anders dan onbeduidend, hebben benadeeld 53. Het steriliseeren geschiedt door stoomen, koken of smelten. i 54. 1. Het stoomen kan geschieden in alle gevallen, bedoeld in artikel 50. 2. Het koken; kan geschieden : o. in de gevallen, bedoeld in artikel 50, sub a, b, d en e; b. in de gevallen, bedoeld in artikel 50, sub e, indien voorwaardelijke goedkeuring werd uitgesproken op grond van het bepaalde in art. 47, sub 14, e. 3. Het smelten kan geschieden in alle genvallen, bedoeld in art. 50. 55. Het stoomen geschiedt door het vleesch, in stukken van ten hoogste 30 cM. lang en 10 cM. breed en dik, in daarvoor ingerichte toebellen, gedurende 2% uur bloot te stellen aan rde inwerking van stroomenden waterdamp van 3s/4—1 atmosfeer overdruk. 56. Het koken geschiedt door het vleesch, in stukken van ten hoogste 10 cM. breed en dik, gedurende ten minste 2% uur in kokend water te doen verblijven. 57. Het smelten geschiedt in daarvoor ingerichte open ketels, nadat het vleesch tot -stukken van ten hoogste 1 cM3. is verkleind, zóó, dat het, na het volkomen vloeibaar worden, gedurende ten minste 1 uur in dien vloeibaren toestand wordt gehouden, tenzij vóór dien tijd een temperatuur van 100° C. wordt bereikt,  — 146 — in "welk geval het smelten onder goedkeuring van den Rijkskeurmeester vroeger kan eindigen. 58. Onhruikhaarmaking van vleesch geschiedt : o. door behandeling in een destructor ; b. door het, nadat het in kleine stukken is gesneden, te vermengen met stinkende dierlijke olie, kalk, carbol, creoline of andere, met goedkeuring van den Directeur van het Veeartsenijkundig Staatstoezicht aan te wenden stoffen. 59. Vernietiging van vleesch geschiedt door verbranding in open vuur of in daartoe ingerichte toestellen. § 5. Van de wijze, waarop de merken worden ingericht en aangebracht. 60. Het merken, bedoeld in artikel 33, geschiedt bij eenhoevige dieren, runderen, schapen en geiten door het aanbrengen van twee elkaar loodrecht kruisende roode streepen op de lendenen ; bij varkens door het aanbrengen van oormerk. . 61. Het in artikel 70 der Veewet bedoelde merk bestaat uit een etiket van lichtgeel, stevig linnenpapier, groot 6% bij 12% centimeter en ingericht als volgt: Voorzijde. \ O) NEDERLAND. OVleesch voor uitvoer goedgekeurd overeenkomstig de I Wet van 26 Maart 1920 (Staatsblad n°. 153) en het Koninklijk Besluit van 1922. Datum : 19 De Rijkskeurmeester Naam : (o.) Ruimte voor den naam van de keuringsplaats en voor administratieve aanwijzingen.  — 147 — Achterzijde. Heat inspected for export according to the Dutch Law of 26 Mareh 1920 and the Royal Decree or 1922. Fleisch zur Ausfuhr untersucht laut Niederlandisches Gesetzes vom 26 Marz 1920 und König- licher Verordnung vom 1922. Viande déclarée propre a 1'exportation èn vertu de la loi Néerlandaise, du 26 Mars 1920 et 1'Arrêté Royal du 1922. 6 (6.) Ruimte voor opmerkingen van den Rijkskeurmeester . Indien het voor uitvoer bestemde vleesch afkomstig is van eenhoevige dieren, wordt dit vermeld in de ruimte (6). 62. Het aanbrengen van het merk geschiedt doordat: o. bij geheele dieren door middel van een paknaald de buikwand wordt doorgestoken in de . nijbijheid van den navel, op ongeveer 2 cM. afstand van eene der snedevlakten, gevormd doordat de buikwand van het dier bij de slachting langs de linea alba is doorgesneden, en, nadat door de zoo verkregen opening een stuk gegalvaniseerd ijzerdraad, waaraan het etiket is geregen, gevoerd is ; de uiteinden van den draad worden gestoken door een lood, dat vervolgens wordt vastgeknepen met een plombeertang, bevattende aan de eene binnenzijde het Rijkswapen en aan de andere binnenzijde de letters U. K. (uitvoerkeuring). 6. bij halve dieren het merk op de wijze en ter plaatse, sub a omschreven, wordt aangebrachte aan de aangeboden helft; c. bij vierendeelen het merk op de wijze, sub a omschreven, wordt aangebracht in de nabijheid van den hoek, gevormd ter plaatse, waar eene der snedevlakten, gelegen tusschen een voor- en een achtervierendeel, de linea alba raakt; d. bij verduurzaamd vleesch en organen of deelen, bedoeld in artikel 22, sub 2, het merk op eene in het oog vallende plaats wordt aan-  — 148 — gebracht aan de verpakking op de wijze, sub o omschreven. 63. Onze voornoemde Minister kan bevelen, dat vleesch bovendien wordt voorzien van stempel-, tatoëer of brandmerken, ingericht volgens door hem te geven voorschriften. 1 64. 1. Het in artikel 46 bedoelde merk bestaat uit een rood koperen driehoek, waarvan iedere zijde 5 cM. lang is. 2. Op een der vlakken van den driehoek bevindt zich het woord „onthouden". 3. Het merk wordt door middel van een haak, welke in den bovenhoek van het andere vlak is bevestigd, aangebracht ter plaatse, bedoeld in artikel 62. 65. Indien na voortgezette keuring het dier wordt goedgekeurd, wordt het in het vorige artikel bedoelde merk verwijderd en 1 Bij beschikking van den Minister van 15 Juni 1922 is bepaald : - a. varkensvleesch, overeenkomstig de bepalingen van bovengenoemd Koninklijk besluit ter keuring aangeboden, met de bedoeling het als licht gezouten varkensvleesch, z.g. bacon, uit te voeren, zal onmiddellijk nadat het voor uitvoer geschikt is bevonden, worden voorzien van een stempelmerk, ingericht als volgt: (x) Ruimte voor den naam van den keuringsdienst ; b. afdrukken van dit stempelmerk zullen worden aangebracht op iedere lichaamshelft, op de buitenvlakte van de dij, op bet middengedeelte van den ri bwand en op den schouder : c. het merk, omschreven in voornoemd artikel 61, zal op het sub a bedoelde varkensvleesch door den Rijkskeurmeester niet worden aangebracht, dan nadat hem bij onderzoek is gebleken, dat dit vleesch nog voor uitvoer geschikt is.  — 149 — het geslachte dier voorzien van de volgende stempelmerken: o. bij 'runderen, schapen en varkens : een rechthoek met zijden van 6% en 3% oM., door twee lijnen, evenwijdig aan de langste zijde, in drie kleinere rechthoeken verdeeld, waarvan de bovenste het woord „Rijksdienst" en den naam van de keuringsplaats, de middelste den datum en de onderste het woord „goedgekeurd" bevat; 6. bij eenhoevige dieren en geiten: een gelijkbeenigen driehoek, waarvan de beenen 5 cM. lang zijn, en waarvan de basis op een rechthoek met zijden van 6% en 1 cM. rust, terwijl de driehoek het woord „Rijksdienst", den naam van de keuringsplaats en het woord -„goedgekeurd" en de rechthoek den datum bevat. 66. Indien na voortgezette keuring het dier voorwaardelijk .wordt goedgekeurd, wordt het in artikel 64 bedoelde merk verwijderd en het geslachte dier voorzien van een stempelmerk, bestaande uit een cirkel van 5 cM. middellijn, waarin de letters V. O. (voorwaardelijk goedgekeurd). 67. 1. De, in de artikelen 65 en 66 bedoelde merken worden op iedere lichaamshelft aangebracht op de buitenvlakte van de dij, het midden van den rug, den schouder, de binnenvlakte van de dij, de navelstreek eri het middengedeelte van den ribwand. 2. Afdrukken worden geplaatst op zulke stukken en deelen, als de eigenaar of hij, die hem vervangt, wenscht, en op die, waarop de met de keuring belaste ambtenaren het noodig oordeelen. 68. Indien na voortgezette keuring het dier wordt afgekeurd, wordt het in artikel 64 bedoelde merk verwijderd en het geslachte dier voorzien van een stempelmerk, bestaande uit een parallelogram, met zij'den van 5 en 4 cM., door eene lijn,, evenwijdig aan de langste zijde, in twee gelijke deelen verdeeld, waarvan het bovenste den naam van de keuringsplaats en het onderste het woord „afgekeurd" bevat. 69. Het in het vorige artikel bedoelde merk wordt op iedere lichaamshelft op ten minste tien plaatsen aangebracht. 70. De in de artikelen 63, 65, 66 en 68 bedoelde stempel- of tatoëermerken worden  — 150 — aangebracht met behulp van eene kleurstof, bereid volgens de door Onzen voornoemden Minister te geven voorsohriften. 1 Behoort bij Koninklijk besluit van 6 Juni 1922, n°. 40. Mij bekend, De Min. van Landbouw, Nijverheid en Handel, H. A. van ijsselsteijn. Beschikking van den Minister van Landbouw, Nijverheid, en Handel van 14 Juni 1922, tot uitvoering van artikel 22 der Veewet. De Minister van Landbouw, Nijverheid en Handel; Gelet op artikel 22 der Veewet; Heeft goedgevonden te bepalen: 1°. De waarschuwingsborden en de kenteekenen, bedoeld in artikel 20 der Veewet, zullen bestaan : voor zoover de waarschuwingsborden betreft uit strooken wit papier, voor zoover de kenteekenen betreft uit strooken blauw papier ter lengte van 5 decimeters en ter breedte van 3 decimeters, op duidelijke wijze bedrukt met zwarte kapitale drukletters, overeenkomstig de bij deze beschikking behoorende modellen. Deze strooken zijn voor gemeentebesturen op aanvrage met nauwkeurige aanduiding van de verlangde soort, tegen den kostenden prijs verkrijgbaar bij de Algemeene Landsdrukkerij ; 2°. De waarschuwingsborden en de kenteekenen worden op de door den burgemeester in overleg met het districtshoofd van den veeartsenijkundigen dienst te bepalen plaatsen vastgehecht aan daartoe geschikte voorwerpen. Deze beschikking treedt in werking met ingang van 15 Juni 1922. 's-Gravenhage, 14 Juni 1922. De Minister voornoemd, H. A. van ijsselsteijn. 1 Bij beschikking van 15 Juni 1922 is bepaald, dat de kleurstof, bedoeld in dit artikel zal zijn samengesteld als volgt: Gentiaanviolet . 10 Glycerine 500 Spiritus mcthylatus . . 500  — 151 — Model 1. (wit papier) (Naam der ziekte) Behoort hij beschikking van den Minister van Landbouw, Nijverheid en Handel van 14 Juni 1922, Directie van den Landbouw, n°. 8190, 3de afdeeling. Mij békend, De Secretaris-Oeneraal, Versteeg. Model 2. (wit papier) Verdacht vee. (Naam der ziekte) Tekst als model 1. Model 3. (blauw papier) (Naam der ziekte) Besmet gebouw. Tekst als model 1. Model 4. (blauw papoer) (Naam der ziekte) Besmet terrein. Tekst als model 1. Model 5. (blauw papier) iivaam oer ziemei Van besmetting verdacht gebouw. Tekst als model 1. Model 6. (blauw papier) (Naam der ziekte) Van besmetting verdacht terrein. Tekst als model 1.  — 152 — Beschikking van den Minister van Landbouw, Nijverheid en Handel van 14 Juni 1922, tot uitvoering van artikel 60 der Veewet. De Minister van Landbouw, Nijverheid en Handel; Gelet op de artt. 60, 61, 62, 63 en 64 der Veewet, houdende bepalingen bij het voorkomen van hondsdolheid van honden en katten ; Heeft goedgevonden te bepalen : de muilkorven, waarvan honden moeten voorzien zijn in de gevallen, in voormelde artikelen vermeld, moeten zijn ingericht naar het model, dat ter secretarie van elke gemeente voor ieder te bezichtigen zal zijn en waarvan de beschrijving luidt als volgt: Een enkelvoudige stalen of koperen band omgeeft den hals van den hond. De uiteinden van den band worden met behulp van een vastzittend of hangend slot zoo bevestigd, dat afnemen van den korf zonder sleutel of zonder doorsnijding van den band onmogelijk is. Aan weerszijden van het verticale middelvlak en evenwijdig daaraan zijn aan het nekgedeelte van den band twee sterke metalen draden vastgeklonken, die over het aangezicht van den hond loopen, den neus tusschen zich opnemen, naar beneden buigen en aan de keelzijdè van den bank opnieuw zijn vastgeklonken. De aldus afgesloten ruimte moet toelaten, dat het dier de onderkaak binnen den korf kan openen. In dwarse richting zijn, naar gelang van de grootte van den korf, meerdere metaaldraden aangebracht, wier uiteinden eveneens aan den band zijn vastgeklonken. Het aantal in dwarse richting loopende draden en de dikte van alle draden moeten evenredig zijn aan de lengte van den muilkorf, gemeten van den voorrand van het nekgedeelte van den halsband in rechte lijn tot aan het meest naar voren gelegen gedeelte der draden. Dat aantal en die dikte moeten minstens bedragen :  — 153 — Bij eene korflengte van: Aantal in dwarse rich- Draad- tingloopende dikte, draden. 3 ? m.M. 4 idem. 5 2,5 m.M. 6 idem. 7 3 m.M. 8 I idem. minder dan 15 o.M 15 tot 18 „ 18 „ 21 „ 21 „ 24 „ 9A s»7 27 en meer fflpt Vipatn.nnHe utanrlaarH-model vertegen¬ woordigt de grens van het kleinste type dezer schaal.) Bovendien moeten de in dwarse richting loopende draden op zoodanigen ouderlingen afstand geplaatst zijn, dat zij beletten, dat tanden naar buiten uitsteken. De metaaldraden der korven moeten verbonden worden door uitvijlen der draden en opvolgend soldeeren, zoodanig dat er volstrekt geen scherpe of uitstekende j punten aanwezig zijn. Zij moeten vervaardigd zijn van ijzerdraad. dekken met een laagje voor DeoeKKmg gescniKi metaal en den band om den hals en den metaaldraad boven den kop, maar niet de gedeelten vóór, om of onder den neus en den mond, met eene zachte stof te bekleeden. Deze bescliikking treedt in werking met ingang van 10 duni lazz. 's-Gravenhage, 14 Juni 1922. De Minister voornoemd, H. A. van ijsselsteijn. Beschikking van den Minister van Landbouw, Nijverheid en Handel van 15 Juni 1922, tot uitvoering van, artikel 71 der Veewet. De Minister van Landbouw, Nijverheid en Tl — .J..1 . Gelet op artikel 71 der Veewet; Mede gelet op het Koninklijk besluit van 6 Juni 1922 n°. 39, waarbij alle landen van Europa zijn aangewezen als de landen, naar welke het verboden is vleesch, hetwelk niet voorzien is van één of meer merken, als bewijs, dat het bij eene van Rijkswege ingestelde  — 154 — keuring voor uitvoer geschikt is bevonden, uit te voeren of aan een middel van vervoer tot uitvoer aan te bieden ; Verleent ontheffing van dit verbod : o. voor verduurzaamd vleesch, met uitzonderirg van licht gezouten varkensvleesch (z.g. bacon); 6. voor vleesch, hetwelk zich bevindt in spoorwegrntuigen, hetzij op schepen of vlotten en bestemd is voor verbruik van de daarin of daarop verblijvende personen. 's-Gravenhage, 15 Juni 1922. De Minister voornoemd, H. A. van ijsselsteijn. Beschikking van den Minister van Landbouw, Nijverheid en Handel van 15 Juni 1922, Stct. n°. 116, tot uitvoering van het besluit van 24 Mei 1922, S. 377. De Minister van Landbouw, Nijverheid en Handel; Gelet op het Koninklijk besluit van 24 Mei 1922 (Staatsblad n°. 377), betreffende den inen doorvoer van vee en van mest; Heeft goedgevonden : met ingang van 15 Juni 1922, in werking te stellen de navolgende regelen, waarnaar, ten behoeve van den invoer van vee en mest ter beweiding, beakkering en bemesting van grenslanderijen, afwijking wordt toegestaan van het Koninklijk besluit van 24 Mei 1922 (Staatsblad n°. 377). § 1. Algemeene bepalingen. Art. 1. Onder grenslanderijen worden verstaan de bouw- en weilanden in grensgemeenten alsmede de bouw- en weilanden in Nederland, welke, niet in grensgemeenten gelegen, zich bevinden binnen eene uitgestrektheid van 5 kilometers van de grens. 2. Behoudens het bepaalde in artikel 16 sub 1°, 6, worden de in deze Regelen bedoelde vergunningen, indien geen bijzondere omstandigheden, ter beoordeeling van den Commissaris der Koningin, het stellen van een korteren termijn noodzakelijk maken, verleend voor één jaar, doch in elk geval onder voorbehoud van de bevoegdheid tot intrekking tusschentijds.  — 155 — § 2. Invoer van vee ter beweiding of beahkering van grenslanderijen in Nederland. 3. Vergunning tot den invoer van .vee ter beweiding of beakkering van grenslanderijen in Nederland zal door de Commissarissen der Koningin ;n de aan België of Duitschland grenzende provinciën worden verleend, indien in de gemeente van herkomst en in de daaraan grenzende buitenlandsehe gemeenten binnen de laatste 120 dagen geen longziekte en binnen de laatste 21 dagen geen veepest, geen monden klauwzeer en geen schaapspokken zijn voorgekomen. Deze termijnen moeten gerekend worden van het einde van het laatste geval door den dood of het herstel der dieren, gevolgd door ontsmetting der localiteiten, waarin de dieren zich hebben bevonden. 4. De termijn, vastgesteld in artikel 3, wordt in geval van longziekte verminderd tot 20 dagen nadat de zieke of verdachte dieren, alsmede die, welke met de zieke of verdachte dieren in onmiddellijke aanraking zijn geweest, zullen zijn afgemaakt en nadat de ontsmetting der besmette localiteiten zal hebben plaats gehad. 5. Bij het verzoek om vergunning tot den invoer van vee moet de belanghebbende overleggen eene verklaring van den burgemeester van de gemeente van herkomst, waaruit blijkt» dat de dieren gedurende de laatste 3 weken in zijne gemeente zijn verbleven. 6. De dieren worden bij den invoer of wel, indien de belanghebbende zulks verlangt, op diens erf vóór den invoer door of vanwege den inspecteiuvdistrictshoofd van den veeartsenijkundigen dienst gekeurd en van een merkteeken voorzien, ingeval zij bevonden worden niet te zijn lijdende aan of wegens kenteekenen verdacht van eene besmettelijke ziekte. De keuring bij den invoer geschiedt kosteloos. De keuring op het erf geschiedt steeds tegen betaling door den belanghebbende van eene vergoeding voor daaruit voortvloeiende buitengewone moeite en kosten. Het signalement-der dieren-wordt in de vergunning vermeld. De dieren, die dagelijks of op gezette tijden  — 156 — heen en weder over de grens worden gevoerd, worden maandelijks aan een veeartsenijkundig onderzoek onderworpen. 7. Wanneer zich bij een stuk vee kenteekenen van eene besmettelijke ziekte vertoonen, is de belanghebbende verplicht het onverwijld over de grens terug te voeren, tenzij er tusschen den invoer en het zich openbaren der kenteekenen een langer termijn verstreken is dan voor de betrokken ziekte is aangegeven bij artikel 4 van het Koninklijk besluit van 25 April 1922 (Staatsblad n°. 220). 8. De vergunning wordt ingetrokken : o. wanneer in de gemeente van herkomst of in de daaraan grenzende buitenlandsche gemeenten veepest, longziekte, mond- en klauwzeer of schaapspokken voorkomen; in dat geval is de belanghebbende bovendien verplicht de door hem bereids ingevoerde dieren onverwijld over de grens terug te voeren, indien er sedert den invoer een korter termijn verstreken is dan voor de betrokken ziekte is aangegeven bij artikel 4 van het Konmklijk besluit van 25 April 1922 (Staatsblad n°. 220); b. wanneer de houder der vergunning niet stipt de voorwaarden naleeft. 9. Aan kooplieden in vee wordt de in artikel 3 bedoelde vergunning niet verleend § 3. Terugvoer Tiaar Nederland van vee, dat, ter beweiding of berd-lering van grenslanderijen in België of Duitschland, uit Nederland is uitgevoerd. 10. Behalve aan kooplieden in vee, zal door de Commissarissen der Koningin in de aan België en Duitschland grenzende provinciën, onder de noodige, in overleg met den inspecteur-districtshoofd te bepalen, voorzorgen tegen overbrenging van besmetting, vergunning verleend worden: o. tot den terugvoer van vee, dat ter beweiding of beakkering van grenslanderijen in België of Duitschland is uitgevoerd ; 6. tot den invoer van dieren, gedurende het laatste jaar in België of Duitschland geboren uit het sub o genoemde vee. De terugvoer van het sub a bedoelde vee kan ook geschieden met inachtneming van de bepalingen, genoemd in de artikelen 11—14.  — 157 — 11. Be dieren van hem, die gebruik wil maken van het tweede lid van artikel 10, worden vóór den uitvoer uit Nederland door de zorg van den burgemeester van de gemeente van herkomst voorzien van een" merkteeken, vastgesteld in overleg met den inspecteurdistriotshoofd, en ingeschreven in een register, bevattende eene nauwkeurige beschrijving van elk der dieren door opgave van geslacht, leeftijd, kleur en blijvende bijzondere, kenteekenen en van het merkteeken, waarvan het is voorzien, benevens eene opgave van den naam van den belanghebbende en van diens woonplaats, mitsgaders van den datum, waarop, en van de gemeente, waarheen het dier wordt uitgevoerd. Een door den burgemeester^ gewaarmerkt uittreksel uit dit register wordt aan den belanghebbende, voor zooveel diens vee betreft, ter hand gesteld. 12. Elk der dieren,' ingeschreven op het in artikel 11 bedoelde register, kan op vertoon van het uittreksel uit net register, bedoeld aan het slot van artikel 11, te allen tijde over de grens worden teruggevoerd, mits die terugvoer geschiede tusschen zonsop- en, ondergang en binnen één jaar, nadat de uitvoer heeft plaats gehad, en voorts niet dan nadat de burgemeester, daartoe door voorafgaande kennisgeving van den belanghebbende in staat gesteld, op het aan den belanghebbende toebeh'ooiend uittreksel uit het register eene door- hem gewaarmerkte mededeeling zal hebben geplaatst van oen dag, waarop de terugvoer van het dier zal plaats hebben; indien de terugvoer niet op dien dag is geschied, wordt daarvan' door den belanghebbende binnen 2 dagen aan den burgemeester mededeeling gedaan en blijft de bevoegd neid tot terugvoer op een anderen dag, mits met inachtneming van het bovenstaande, onverkort. Binnen 2 dagen na den terugvoer van het dier wordt daarvan door de zorg van den burgemeester aanteekening gedaan op het register en op het aan den belanghebbende behoorend uittreksel daaruit. 13." Wanneer in de gemeente van herkomst of in de daaraan grenzende buitenlandsche gemeenten longziekte, veepest, mond- en klauwzeer of schaapspokken zijn voorgekomen  — 158 — binnen de termijnen, genoemd in de artikelen 3 en 4, geschiedt de terugvoer van het in artikel 12 bedoelde vee niet dan onder de noodige, door den burgemeester in overleg met den inspecteur-districtshoofd te bepalen, voorzorgen tegen overbrenging van besmetting. 14-. Ten aanzien van dieren, die dagelijks of op gezette tijden heen en weder over de grens worden gevoerd, kunnen de Commissarissen der Koningin, den inspecteur-distóctehoofd gehoord, afwijking van het bepaalde in artikel 12 toestaan. 15. Het in artikel 11 bedoelde register wordt aan den Commissaris der Koningin, zoo dikwijls deze dit verlangt en ten minste éénmaal in het jaar, door den burgemeester oer viseering toegezonden. De Commissaris der Koningin kan voorschriften geven omtrent de inrichting van het regisuer. Aan den inspecteur-districtshoofd wordt, telkens wanneer deze dit-verlangt, op de secretarie der gemeente door den burgemeester inzage van het register gegeven. De burgemeester doet wekelijks aan den inspecteur-districtshoofd mededeeling van de gemeenten in het buitenland, waarheen, volgens het register, vee uit zijne gemeente is uitgevoerd. § 4. Invoer van mest. 16. Invoer van mest ter bemesting van grenslanderijen in 'Nederland is toegestaan onder voorwaarden 1°. dat bij den invoer worde getoond eene door den betrokken inspecteur-districtshoofct voor „gezien" geteekende vergunning van den burgemeester der betrokken Nederlandsche gemeente, welke vergunning: a. slechts kan worden verstrekt, indien bij de aanvrage wordt overgelegd eene binnen de laatste 8 dagen afgegeven schriftelijke verklaring van den burgemeester der grensgemeente, waar de mest zich bevindt,inhoudende, dat in zijne gemeente binnen de laatste 6 weken geen longziekte, geen veepest, geen mond- en klauwzeer en geen schaapspokken zijn voorgekomen (welke termijn gerekend moet worden v— het einde van het laatste geval door het  — 159 — sterven, de afmaking of het herstel der dieren, gevolgd door ontsmetting der localiteiten, waarin de dieren zich hebben bevonden) en bovendien, dat de mest uit zijne gemeente afkomstig is, of, indien de mest van elders is aangevoerd, dat zij gedurende ten minste 6 weken in zijne gemeente heeft gelegen ; 6. gedurende zes maanden na de afgifte geldig is ; e. van rechtswege vervalt, zoodra zich in de gemeente, waar de in te voeren mest zich bevindt, een geval van longziekte, veepest, mond- en klauwzeer of schaapspokken voordoet ; 2°. dat de mest bn bemesting van bouwland onmiddellijk ondergeploegd of wel in een mestput of op hoopen, bedekt met eene aardlaag van ten minste 10 c.M., geplaatst worde en dat bij bemesting van weiland daarop gedurende 14 dagen geen vee worde toegelaten. 's-Gravenhage, 15 Juni 1922. De Minister voornoemd, H. a. van ijsselsteijn. Beschikking van den Minister van Landbouw, Nijverheid en Handel van 15 Juni 1922, Stct. n°. 117, tot uitvoering van het besluit van 24 Mei 1922, S. 377. De Minister van Landbouw, Nijverheid en Handel; . Gelet op het Koninklijk besluit van 24 Mei 1922 (Staatsblad n°. 377), betreffende den inen doorvoor van vee en van mest; Heeft goedgevonden: met ingang van 15 Juni 1922, te bepalen : het verbod van in- en doorvoer van buitenslands is, voor zooveel aangaat eenhoevige dieren, niet toepasselijk: I. Wat den invoer betreft: a. op eenhoevige dieren, van Rijkswege aangekocht ten behoeve van het leger; b. op eenhoevige dieren bij gebruik in grensverkeer, ten aanzien van welke bn den invoer kan worden getoond eene ambtelijke verklaring van de overheid van de plaats van herkomst ten bewijze, dat zij voor bedoeld verkeer gebezigd worden ; c. op eenhoevige dieren, bestemd om deel te nemen aan hier te lande te houden rennen  — 160 — harddraverijen of concoursen hippiques, behoorende bij circusoen of bestemd voor diergaarden, indien bij den invoer wordt getoond eene vergunning van den directeur van het Veeartsenijkundig Staatstoezicht,ingericht overeenkomstig het bij deze beschikking behoorende model A; d. op to Amsterdam of te Rotterdam per schip aangevoerde eenhoevige dieren, die onmiddellijk na aankomst, onder de door den inspecteur-districtshoofd van den veeartsenijkundigen dienst aan te geven voorzorgsmaatregelen, afgescheiden van andere eenhoevige dieren en onder politietoezicht naar het gemeentelijk slachthuis of, met bestemming voor een gemeentelijk slachthuis elders, naar de voor het vervoer daarheen bestemde spoorwagens worden vervoerd en binnen 8 dagen na het tijdstip van ontscheping worden geslacht, na in het gemeentelijk slachthuis, waar de slachting zal geschieden, onmiddellijk na aankomst te zijn geplaatst in de uitsluitend voor slachtvee bestemde stallen. Het vervoer naar de plaats van bestemming elders moet geschieden in geplombeerde wagens, zonder overlading, en het verbreken van de loodjes alsmede het vervoer naar het gemeentelijk slachthuis aldaar onder politietoezicht; e. op eenhoevige dieren, ten aanzien waarvan de volgende voorwaarden worden in acht genomen : 1. Andere dan de sub d bedoelde, te Amsterdam of te Rotterdam per schip aangevoerde dieren moeten eveneens onder de door den inspecteur-districtshoofd aan te geven voorzorgsmaatregelen en onder politietoezicht naar het gemeentelijk slachthuis worden vervoerd, tenzij aan de belastingambtenaren eene verHaring van den betrokken inspecteur-districtshoofd, ingericht overeenkomstig het bij deze beschikking behoorende model B, wordt overgelegd, inhoudende, dat hetzij te Amsterdam of te Rotterdam, hetzij elders voor quarantaine geschikte stalruimte voor de(n) belanghebbende^) beschikbaar is. In laatstbedoeld geval mogen de dieren onder bovengenoemde voorzorgsmaatregelen, eveneens onder politietoezicht, worden vervoerd naar de in bovengenoemde gemeenten gelegen stallen, respec-  — 161 — tievekj'k de voor het vervoer naar elders bestemde spoorwagens, welke eveneens onmid dellijk na de inlading moeten worden geplombeerd. Vervoer naar elders moet steeds per spoor geschieden, tenzij de inspecteur-districtshoofd te Amsterdam of die te Rotterdam, onder de door hem te stellen voorwaarden, voor eene andere wijze van vervoer vergunning heeft verleend, blijkende uit de bovenbedoelde verklaring. 2. Ten aanzien van elders dan te Amsterdam of te Rotterdam aangevoerde eenhoevige dieren moet aan het eerste kantoor worden overgelegd eene verklaring, als bedoeld sub 1, van den inspecteur-districtshoofd, in wiens ambtsgebied de plaats van bestemming der dieren is gelegen, terwijl de dieren na aankomst aan het eerste kantoor onmiddellijk, zonder overlading, in geplombeerde wagens naar de plaats van bestemming moeten worden vervoerd, tenzij de inspectenr-discrictshoofd, in wiens ambtsgebied het eerste kantoor gelegen is, ten aanzien van voor zijn ambtsgebied bestemde dieren, onder de door hem te stellen voorwaarden, voor eene andere .wijze van vervoer vergunning heeft verleend, blijkende uit de sub 1 bedoelde verklaring. 3. De uit Amsterdam of Rotterdam per spoor naar elders vervoerde dieren, alsook de elders aangevoerde dieren, moeten na aankomst aan het station van uitlading, nadat het verbreken van de loodjes onder politietoezicht heeft plaats gehad, onder door den betrokken inspecteur-districtshoofd aan te geven voor zorgsmaatregelen en eveneens onder politietoezicht onmiddellijk, worden vervoerd naar de voor hen bestemde stallen. 4. Belanghebbenden stellen den inspecteurdisirictshoofd, in wiens ambtsgebied de voor de dieren bestemde stallen zijn. gelegen, ten minste 2 maal 24 uren te voren schriftelijk in kennis van het aantal en het tijdstip van vermoedelijke aankomst der in te voeren dieren en toonen onmiddellijk na aankomst ter plaatse van bestemming het duplicaat der aan hen uitgereikte verklaring aan de politie. 5. De dieren moeten na aankomst in het gemeentelijk slachthuis of in de voor hen bestemde stallen,, volgens voorsenrift van den be-  — 162 — trokken inspecteur-districtshoofd, tegen betaling door den belanghebbende van de daarvoor vastgestelde vergoeding, aan een onderzoek onderworpen worden en blijven, behoudens de naar een gemeentelijk slachthuis vervoerde dieren, onder politietoezicht tot na den afloop van dit onderzoek. 6. Eenhoevige dieren, die bij het onder 5 bedoelde onderzoek bevonden worden te zijn lijdende aan of verdacht van kwaden droes moeten binnen tweemaal 24 uur na kennisgeving door of vanwege den betrokken inspecteur-districtshoofd door den belanghebbende, met inachtneming van de door dien inspecteur-districtshoofd aan te wijzen voorzorgsmaatregelen, geslacht worden. 7. De dieren moeten tot na den afloop van het onder 5 bedoelde onderzoek afgezonderd worden gehouden van andere eenhoevige dieren. De bovenbedoelde vergoeding, bedragende voor veulens tot 1 jaar f 0.50 per stuk, voor andere eenhoevige dieren f 2.50 per stuk en voor malleinatie bovendien f 2.50 per stuk, wordt voldaan ter plaatse, waar het onderzoek geschiedt; /. op te Amsterdam of te Rotterdam per schip aangevoerde cadavers van dieren, die gedurende het vervoer zijn gestorven of afgemaakt, mits deze zoo spoedig mogelijk na aankomst, onder politietoezicht, naar het abattoir worden vervoerd. II. Wat den doorvoer betreft: op eenhoevige dieren, welke, afgescheiden van andere eenhoevige dieren, c. q_. terstond na de overlading uit het schip, vervoerd worden per spoor, zonder (verdere) overlading, in afzonderlijke, gesloten en verzegelde wagens ; wat den rechtstreekschen doorvoer en het vervoer in verzegelde wagens betreft, kan door den inspecteur-districtshoofd afwijking worden toegestaan voor dieren, die bij onderzoek blijken geen gevaar voor besmetting op te leveren, alsmede worden vergund, dat de bedoelde dieren vóór hunne inlading in het schip of in den spoorwagen eenigen tijd onder politietoezicht hier te lande vertoeven. III. Wat den wederinvoer betreft: a. op eenhoevige dieren, welke naar het buitenland zijn uitgevoerd, indien bij den  — 163 — wederinvoer wordt getoond eene door den directeur van het Veeartsenijkundig Staatstoezicht vóór den uitvoer afgegeven vergunning, ingericht overeenkomstig het bij deze beschikking behoorende model C; b. op eenhoevige dieren, welke van uit Zeeuwsch-Vlaanderen via België naar het overige deel van Nederland of van uit het overige deel van Nederland via België naar Zeeuwsch-Vlaanderen worden vervoerd, mits de doorvoer door België geschiede per spoor, zonder overlading, in afzonderlijke, gesloten en verzegelde of geplombeerde wagens, uit de vrachtbrieven blijke, dat de dieren uit Nederland afkomstig zijn en de invoer plaats vinde uitsluitend langs respectievelijk Boosendaal en Sas van Gent of Hulst. De sub I, c, en sub III, a, bedoelde vergunningen en de sub I, e, 1 en 2, bedoelde verklaringen worden op aanvrage aan de betrokken ambtenaren kosteloos aan belanghebbenden verstrekt. De eventueele kosten van het in deze beschikking voorgeschreven politietoezicht zijn voor rekening van belanghebbenden. De vóór het in werking treden van deze beschikking verstrekte vergunningen en vergaringen ten aanzien van den invoer of wederinvoer van eenhoevige dieren blijven van kracht. 's-Gravenhage, 15 Juni 1922. De Minister voornoemd, H. A. van ijsselsteijn. Model A. U VERGUNNING. Duplicaat. Departement van Landbouw, Nijverheid en Handel. Invoer van eenhoevige dieren, bestemd om deel te nemen aan hier te lande te houden rennen, harddraverijen, concoursen hippiques, behooren¬ de bij circussen of bestemd voor diergaarden. Ondergeteekende, \ directeur van het Veeartsenijkundig Staatstoezicht, verleent hierbij, overeenkomstig het bepaalde sub I, c, van de Ministerieele beschikking van 15 Juni 1922, Directie van den Land-  — 164 — bouw, n°. 8243, 3de afdeeling, vergunning tot invoer van onderstaande eenhoevige dieren, toe behoorende aan- te «ta-jg; Deze vergunning is geldig gedurende 30 dagen na dagteekening. „ , , Signalement Naam (namen) van (gedacl?t leeftijd, kleur, het (de) dier(en). «iteekeningen). 3. 4. 5. Bovengenoemde dieren mogen ingevolge Ministerieele beschikking van 15 Juni 1922, Directie van den Landbouw, n°. 8243, 3de afdeeling, zonder veeartsenijkundig onderzoek langs alle laatste kantoren op de dagen en uren, gedurende welke deze zijn opengesteld, worden uitgevoerd. .„ , den ,;192 . De Directeur van het Veeartsenijkundig Staatstoezicht, N.B. Deze vergunning1 moet worden afgegeven aan het eerste kantoor en zoo spoedig mogelijk gezonden aan den directeur van het Veeartsenijkundig Staatstoezicht te 's-Gravenhage. N.B. Dit duplicaat blijft ter beschikking, van den belanghebbende en moet bh den wederuitvoer aan hot laatste kantoor worden getoond. Behoort bij de beschikking van den Minister van Landbouw, Nijverheid en Handel van 15 Juni 1922, Directie van den Landbouw, n°. 8243, 3de afdeeling. Mij bekend, De Secretaris-Oeneraal, Versteeg. Model B. VERKLARING. Duplicaat. Departement van Landbouw, Nijverheid en Handel. Invoer van eenhoevige dieren. Ondergeteekende 'nspecteur-districtshoofd van den Veeartsenijkundigen Dienst te ' :. ...... ,".  — 165 — verklaart, dat voor door te via in te voeren eenhoevig(e) dier(en) met bestemming voor *t .'. in den stal van te geschikte stalruimte voor quaran¬ taine beschikbaar is. f Ter plaatse van bestemming moeten de dieren onder politietoezicht, afgezonderd van andere eenhoevige dieren, van de plaats van uitlading station ." naar bovenbedoelden stal vervoerd worden. Deze verklaring is geldig gedurende ••• , den 192 . De Inspecteur-Districtshoofd, ij. Ontheffing van net vervoer per spoor wordt [Verleend onder de volgende voorwaarden: De Inspecteur-Districtshoofd, N.B. Deze verklaring moet worden afgegeven aan het eerste kantoor, om aldaar te worden gedeponeerd tot het einde van den geldigheidsduur en daarna zoo spoedig mogelijk te worden gezonden aan den betrokken ïinspecteur-districtshoofd. [ N.B. Dit duplicaat blijft ter beschikking van den belanghebbende en moet onmiddellijk na aankomst ter plaatse van bestemming worden getoond aan de politie. Behoort bij de beschikking van den Minister -van Landbouw, Nijverheid en Handel van 15 Juni 1-922, Directie van den Landbouw, n°. 8243, 3de afdeeling. Mij bekend, De Secretaris-Oeneraal, Versteeg VERGUNNING. Duplicaat. Wepartement van Landbouw, Nijverheid en Mandel. Wederinvoer van eenhoevige dieren I Ondergeteekende, ." directeur van het Veeartsenijkundig Staatstoezicht, verleent hierbij, overeenkomstig het behaalde sub III, o, van de Ministerieele beschildring van 15 Juni 1922, Directie van den Landbouw, n». 8243, 3de afdeeling, vergunning tot wederinvoer van onderstaande naar het  — 166 — buitenland uit te voeren eenhoevige dieren, toe behoorende aan I te via ; j Deze vergunning is geldig gedurende maanden en voor meer dan één wederinvoer. „ . . Signalement Naam (namen) van (geslacnt, leeftijd, kleur, het (de) dier(en). vs afteekeningen). 1. 2. 3. 4. 5. Bovengenoemde dieren mogen ingevolge Minister! eele beschikking van 15 Juni 1922, Directie van den Landbouw, n°. 8243, 3de afdeeling, zonder veeartsenijkundig onderzoek angs alle laatste kantoren op de dagen en uren, gedurende welke deze zijn opengesteld, worden uitgevoerd. den 192 . De Directeur van het Veeartsenijkundig Staatstoezicht, N.B. Deze vergunning moet bij den eersten wederinvoer worden afgegeven aan het eerste kantoor, om aldaar te worden gedeponeerd tot na afloop van den geldigheidsduur en daarna zoo spoedig mogelijk gezonden aan den directeur van het Veeartsenijkundig Staatstoezicht te 's-Gravenhage. N.B. Dit duplicaat blijft ter beschikking van den belanghebbende, om bij herhaalden wederinvoer aan den betrokken ambtenaar der invoerrechten te worden getoond. Behoort bij de beschikking van den Minister van Landbouw, Nijverheid en Handel van 15 Juni 1922, Directie van den Landbouw, n°. 8243, 3de afdeeling. Mij bekend. De Secretaris-Generaal, Versteeg. Beschikking van den Minister van Landbouw, Nijverheid en Handel van 24 Juni "1922 tot uitvoering van artikel 38 der Veewet. De Minister van Landbouw, Nijverheid en Handel; Gelet op art. 38 der Veewet; Heeft goedgevonden : met intrekking zijner beschikking van 2  — 167 — Juni 1922, Directie van den Landbouw, np. 7645, 3de afdeeling: a. met ingang van 26 Juni 1922 het vervoeren of doen vervoeren van herkauwende dieren en varkens te verbieden uit, naar of binnen een kring in de gemeente Winsum (Gr.), omvattende het gedeelte dezer gemeente, gelegen ten Oosten van den spoorweg Sauwerd— Roodesohool; 6. te bepalen, dat, wanneer bijzondere redenen afwijking van het sub a bedoelde verbod noodzakelijk maken, zoodanige afwijking kan worden toegestaan door den burgemeester van Winsum, onder de door den inspecteur van het veeartsenijkundig Staatstoezicht te Groningen aan te geven voorwaarden. 's-Gravenhage, 24 Juni 1922. Voor den Minister, De Secretaris-Oeneraal, Versteeg. Besluit eet» den Zden Juli 1922, S. 427, tot uitvoering van artikel 69 der Veewet. Wij WILHELMINA, enz. Op de voordracht van Onzen Minister van Landbouw, Nijverheid en Handel van 1 Juni 1922, Directie van den Landbouw, n°. 7412, 3e Afdeeling; Overwegende, dat volgens artikel 69 van de Veewet kan worden verboden naar de bij dit besluit aan te wijzen landen vee uit te voeren of aan een middel van vervoer tot uitvoer naar die landen vee aan te bieden, ten aanzien waarvan geen bewijs is afgegeven, als bedoeld in artikel 66 van genoemde wet; Den Raad van State gehoord (advies van 20 Juni 1922, n°. 26); Gelet op het nader Tapport van Onzen voornoemden Minister van 26 Juni 1922, Directie van den Landbouw, n». 8578, 3de Afdeeling'; Hebben goedgevondenjenjverstaan: het is verboden naar welk land ook, vee uit te  — 168 — voeren of aan een middel van vervoer tot uitvoer aan te bieden, ten aanzien waarvan een bewijs als bovenbedoeld niet is afgegeven. Afwijking van dit verbod kan, zoo noodig onder bepaalde voorwaarden, worden toegestaan door Oneen Minister van Landbouw, Nijverheid en Handel. Onze Minister van Landbouw, Nijverheid en Handel is belast met de uitvoering van dit besluit, hetwelk in het Staatsblad zal worden geplaatst en waarvan afschrift zal worden gezonden aan den Raad van State. 's-Gravenhage, den 3den Juli 1922. WILHELMINA. . De Minister van Landbouw, Nijverheid en Handel, H. A. VAN IJSSELSTEIJN. (Uitgeg. 20 Juli 1922.)  — 169 — ALPHABETISCH REGISTER OP DE VEEWET. (De cijfers geven de artikelen der wet aan.) Aanwijzing van gemeenten, waar gelegenheid gegeven wordt voor het doen keuren van voor uitvoer bestemd vee 66. Aflevering. Verbod van —- van zuivelproducten 8; verbod van — van ziek en verdacht vee 37. Afmaken. — van ziek en verdacht vee 20, 40 ; — van dolle honden en katten 52, 55. Afzonderen van ziek en verdacht vee 20. Beroep op den Minister 21. Beslag (in) nemen van voorwerpen, waarmede een overtreding is gepleegd 86». Besmet of van besmetting verdacht verklaren van gebouwen en terreinen 20. Bevel. Publicatie van — tot vastlegging of opsluiting van honden, katten of pluimvee 33; — tot het doen dragen van een muilkorf 60—63; opheffing van dit — 64. Bewijs. — van keuring van voor uitvoer bestemd vee 66, 67 ; idem van vleesch 70. Binnentreden van woningen, erven enz. 77. Diergaarden. Bevel tot sluiting van — 10. Districten. Indeeling van het Rijk in ■— 2. Districtshoofd. Aanwijzing — 2 ; maatregelen van het — 19; wie onder — wordt begrepen 97. Dooden. — van losloopende honden en katten en niet opgehokt pluimvee 34 ; straffeloos — van honden en katten, die zich op erven van derden bevinden 65. Doorvoer. Verbod van in- en —• 12; route van — 13. Entstoffen. Gebruik van — 11. Honden. Bevel tot vastlegging van —• 33; dooden van losloopende — 34; omschrijving dolle — 50. Hondsdolheid. Wering en bestrijding van — 50—65. Inbeslagneming van voorwerpen, waarmede een overtreding is gepleegd 86t>. Invoer. Verbod van in- en doorvoer 12; route van — 13. Inwerkingtreden der wet 102. Katten. Bevel tot opsluiting van — 33; dooden van losloopende — 34; omschrijving dolle — 50. Kennisgeving. — van verschijnselen van besmettelijke ziekte door eigenaar, houder of hoeder 17 ; —■ door burgemeester 18; — van hondsdolheid door eigenaar, houder of hoeder 53; — door burgemeester 54. Kenteekenen. Voorschriften omtrent — 22;  — 170 — kosten van — 23 ; verwijderen van — door burgemeester 28. Keuring. — van voor uitvoer bestemd vee 66—69 ; idem van vleesch 70—75 ; voorschriften omtrent plaatsen waar, en tijdsruimten waarbinnen vleesch ter — moet worden aangeboden 74; voorschriften omtrent de keuring zelve 74. Keuringen van vee. Verbod van het houden van — 9; verbod om door een bepaalde ziekte aangetast vee naar — te brengen 46. Kosten. — van voorbehoedend behandelen en merken van vee 9 ; — van voorafgaand onderzoek bij in- en doorvoer 14; — van waarschuwingsborden en kenteekenen 23 ; — van middelen tot ontsmetting 26; — van ontsmetting 32 ; — van keuring van voor uitvoer bestemd vee 68 ; — van keuring en sterilisatie van voor uitvoer bestemd vleesoh 75. Maatregelen door districtshoofd noodig geacht ter bestrijding van besmettelijke ziekten 20, 21; Zie verder: Voorloopige maatregelen. Merken van vee 9, 20. 29; voorschriften omtrent — van voor uitvoer bestemd vleesch 74. Middelen tot ontsmetting. Zorg voor en kosten van — 26. Muilkorf. Bevel tot het doen dragen van een — 60—63 ; opheffing van dit bevel 64. Onbruikbaar maken van afgekeurd vleesch 73, 74. Onderzoek. Nader — van voor uitvoer onge schikt bevonden vleesch 72, 73. Onschadelijk maken. — van vee enz. 20, 3' 31; — van dolle honden of katten 55, i 58 ; — van in beslag genomen voorwerpen 89. Ontheffing van een verbod. — van vervoer van bepaalde voorwerpen 24; — van vervoer van ziek en verdacht vee 35, 36; —- van uitvoer van vleesch 71. Ontsmetting. — van openbare middelen van vervoer 6; — van gebouwen, terreinen enz. 20 ; zorg voor en kosten van middelen tot — 26 ; voorschriften omtrent en kosten van — 32. (Openbare middelen van vervoer. Reiniging en ontsmetting van —■ 6. 'Opheffing van een bevel tot het doen dragen van een muilkorf 64. Ophokken van ziek en verdacht vee 20. Opsluiten van honden, katten en pluimvee 20, 52 en 56. Opsporing van strafbare feiten 76, 77. Opstallen van ziek en verdacht vee 20. -Pluimvee. Bevel tot opsluiting van — 33; dooden van niet opgehokt —- 34. -Registratie. Vrijstelling van de formaliteit van — 98. Schadeloosstelling. — in geval van afmaken van vee en van vernietiging van andere  — 171 — besmatte voorweroen 39: —- inaeval door onschadelijk maken van voorwerpen schade aan gebouwen of terreinen wordt toeget bracht 43, 59 ; — voor schade, veroorzaakdoor toepassing van maatregelen strekkende om verspreiding van smetstof te keeren 44; — ingeval door afmaken van honden of katten schade wordt toegebracht aan gebouwen, terreinen of voorwerpen 59 ; — voor vee of andere voorwerpen, die na inbeslagneming zijn vernietigd 93. Sera. Gebruik van —- 11. Slachten. Voorschriften omtrent — van dieren, waarvan het vleesch aan keuring wordt onderworpen 74. Slotbepalingen 97—102. Sterilisatie van gekeurd vleesch 73—75. Strafbepalingen 76—96. Tentoonstellingen. Verbod van het houden van —; 10; verbod om door een bepaalde ziekte aangetast vee naar — te brengen 46. Teruggave van in beslag genomen vee of andere voorwerpen 88, 90, 93. Titel der wet 101. Toepassing. Op welke inrichtingen van onderwijs e. d. de wet niet van — is 99. Tuberculose. .Voorschriften betreffende verleening van steun aan maatregelen tot bestrijding van — onder het rundvee 47. Uitvoer. Keuring van voor — bestemd vee 66—69 ; idem van vleesch 70—75 ; verbod van — van vee naar bepaalde landen 69; idem van vleesch 70. Vastleggen van honden, katten en pluimvee 20, 52, 56. Vee. Omschrijving van — 4; omschrijving van ziek en verdacht — 15; keuring van voor uitvoer bestemd — 66—69. Veeartsenijkundige dienst. Ambtenaren van den — 2; wetenschappelijke inrichtingen ten dienste van den — gebezigd 3. Veeartsenijkundig Staatstoezicht. Wat het — omvat 1; door wie het —- wordt uitgeoefend 2. Veemarkten. Verordening voor — 5; bevel tot schorsing van — 10 ; verbod om door bepaalde ziekten aangetast vee naar — te brengen 46. Veeziekten. Besmettelijke — 7 ; andere — 45. Verbeurdverklaring van voorwerpen, waarmede een overtreding is gepleegd 91, 92. Verbod. — van verkoop, aflevering en ver¬ voer van zuivelproducten 8 ; — van net en verKoopmgen van vee 10; — van inen doorvoer van vee enz. 12; — van vervoer van bepaalde voorwerpen 24, 27 ; — om gebouwen en terreinen te verlaten 25, 27; — van vervoer van ziek of verdacht vee of van vee, vleesch enz., dat drager van smetstof kan zijn 35—37 ; van verkoop en aflevering van ziek en verdacht vee 37 ; — om door bepaalde ziekten  — 172 — aangetast vee naar veemarkten, keuringen, tentoonstellingen of verkoopingen van vee te brengen 46 ; — van uitvoer van vee naar bepaalde landen 69; idem van vleesch 70. Verdaoht vee. Omschrijving van — 15; gevallen, waarin vee verdacht wordt gevaar voor besmetting op te leveren 16. Vereischten, waaraan voor uitvoer bestemd vee moet voldoen 67. Vergoeding. —• van de kosten van keuring van voor uitvoer bestemd vee 68; van kosten van keuring en sterilisatie van voor uitvoer bestemd vleesch 75. Zie Schadeloosstelling. Verkoop. Verbod van — van zuivelproducten 8; verbod van — van ziek of verdacht vee 37. Verkooping. Verbod om door een bepaalde ziekte aangetast vee naar een — van vee te brengen 46. Verlaten van gebouwen en terreinen. Verbod van — 25. Vernietiging. — van afgekeurd vleesch 73, 74 ; — van in beslag genomen vee of andere voorwerpen 90. Verordeningen. — voor veemarkten 5. Vervallen van wetten bij inwerkingtreding der Veewet 100. Vervoer. Verbod van — van zuivelproducten 8; verbod van — van bepaalde voorwerpen 24; verbod van •— van ziek en verdacht vee of van vee, vleesch enz., dat drager van smetstof kan zijn 35—37. Vleesch. Omschrijving van — 4 ; keuring van voor uitvoer bestemd — 70—75. Voorbehoedende behandeling van vee 9. Voorloopige maatregelen van den burgemeester ingeval van besmettelijke ziekten 18 • ingeval van hondsdolheid 54. Waardeering. — van af te maken vee en te vernietigen voorwerpen 40—42 ; •— van in beslag genomen voorwerpen 87». Waarneming (in) houden van honden en katten 56. Waarschuwingsborden. Plaatsen van — 20; voorschriften omtrent — 22 ; kosten van — 23; verwijderen van — door burgemeester 28. Zegel. Vrijstelling van het recht van ■— 98. Ziekten. Zie Veeziekten. Zuivelproducten. Verbod van verkoop, aflevering en vervoer van — 8.  S. & J. N°. 27. EERSTE AANVULLING der VEEWET Nijverheid en Handel van den Wen Juni 1922, N°. 6149n, Afd. Comptabiliteit, (Bijv. Staatsblad n°. 135), aan Heeren Commissarissen der Koningin in de verschillende provinciën, betreffende uurloon verncnt ingevolge de Veewet. Bij mijne circulaire van 17 Mei 1921, n°. 6149. Afdee iri£T Cotrmtahilitoit werrl morWo. deeld, dat de bepaling van het uurloon voor werkzaamheden verricht ingevolge de Veewet, aan de Burgemeesters zou worden overgelaten en dat dit door hen ware vast te stellen op een bedrag, hetwelk in evenredigheid is met den loonstandaard in de betrokken gemeente en in de omgeving daarvan. Zonder nu aan de strekking dezer circulaire tekort te doen, meen ik toch, dat uit een oogpunt van de noodige zuinigheid voor 's Rijks kas, een uitzondering ware te maken voor gemeente-ambtenaren of beambten, die een vast salaris genieten. Het komt mij voor, dat toekenning aan deze personen, voor werkzaamheden ter uitvoering van de Veewet van een uurloon van f 0.25 als voldoende mag worden geacht, en zij mitsdien niet meer dan dat bedrag aan het Rijk in ^rekening mogen brengen. U. H.E.G. gelieve den inhoud van deze missive ter kennis van de Burgemeesters in Uw Gewest te brengen. ue Minister van Landbouw, Ny verheid en Handel, Voor derf Minister, De Secretaris-Oeneraat, Versteeg. MISSIVE van den Minister vnn Tjinrthmiw ' Nijverheid en Handel van den 19 Juni 1922, n°. 6821, Afd. Compt., (Bijv. Staatsblad n°. 143), aan Heeren Burgemeesters betreffende de Nieuwe Veewet. Met ingang van den loden Juni 1922 is de nieuwe Veewet (Wet van 26 Maart 1920, Staatsblad n°. 153) in werking getreden. Het zij mij veroorloofd te dezer zake het navolgende onder Uwe aandacht te brengen. Ingevolge art. 18 en volgende der Nieuwe Veewet is de uitvoering van en het toezicht  - 174 — op de naleving van de adviezen van de disstrictshoofden van den Veeartsenijkundigen dienst tenbpzichte van de te nemen maatregelen ter bestrijding van besmettelijke veeziekten opgedragen aan de Burgemeesters. Hieruit vloeit' voort-, dat; de Burgemeesters in de eerste plaats zijn aangewezen op de zorg voor de betaling van de kosten, welke het nemen dier maatregelen met zich brengt. In verband hiermede dienen de kosten, zooals tot nu toe gebruikelijk, uit de gemeentekas te worden yooigeschptentij; ... Voor het geval de gemeentekas niet toereikend is, om daaruit de hierbédoélde voorschotten te bestrijden;, kan de Burgemeester-rechtstreeks aan mij verzoeken het betrokken bedrag als voorschot te ontvangen, hetwelk hem dan in den vorm van. gelden ter goede rekening zal worden verstrekt. ; i . Mocht in een enkel geval, een Burgemeestér het bedrag der voorschot-declaratie uit zijn privékas hebben voorgeschoten, dan zal dit uit het hoofd dier declaratie moeten blijken. Wat betreft de schadeloosstellingen, bedoeld in art. 39 en volgende zij medegedeeld, dat de uitbetalingen van de schadeloosstellingen voor voorwerpen, die niet ontsmet kunnen worden en derhalve moeten worden vernietigd, zoomede die van de schadeloosstellingen voor onteigende dieren rechtstreeks door het Departement zullen geschieden, nadat bij het Departement zal zijn ingekomen een. geleekend, afschrift in duplo van de verklaring, bedoeld in art. 42, mits daarin uitdrukkelijk is medegedeeld dat de voormalige eigenaar met de schatting.; genoegen heeft genomen, en dat de uitbetaling' uit de gemeentekas niet heeft plaats gehad, noch zal plaats hebben. Bedoeld stuk zal moeten zijn vergezeld van het advies van den Inspecteur-districtshoofd, en .van het taxatierapport der schatters. De betaalbaarstelling zal dan geschieden op grond van deze verklaring, hetzij door afgifte van een betalingsstuk (assignatie) ten name van den belanghebbende, hetzij door overschrijving van het betrokken bedrag op zijne postrekening, mits dan het postrekeningnummer en het kantoor op vorenbedoelde verklaring vermeld zijn. Een model van een dergelijke verklaring gaat hiel bij. Ter terugbe koming van de i voorschotten wegens .verschillende te maken kosten hieronder vermeld, wordt eene voorschotdeclaratie in duplo opgemaakt en belegd met de gebruikelijke bewijsstukken, zooals dit tot nu toe steeds geschie dde. Het wil mij gewenscht voorkomen, dat bedoelde voorschot de claratiën (en ook de aanvragen om décharge, opgemaakt naar aanleiding van verstrekte gelden ter goede' rekening) woiden gezonden naar de betrokken InspecteurSrdistrictshoofden, ten einde daaromtrent eventueele opmerkingen te maken.  - 175 - De uitgaven, welke op voorschptdeclaratie aan het Rijk in rekening kunnen worden gebracht, zijn omschreven in de volgende arti" kelen der nieuwe Veewet : art. 23 (kosten van het vervaardigen en plaatsen van waarschuwingsborden). art. 26 (kosten van het vervaardigen of aanschaffen van de niicjdelen tot ontsmetting). art. 32 (kosten van ontsmetting van gebouwen, terreinen, bewaarplaatsen van mest en roerende voorwerpen). Ten slotte teeken ik hierbij aan, dat het in mijn voornemen ligt, binnenkort een gewijzigde „Leidraad" té dóen samenstellen. De Min. van Landbouw, - Nijverheid en Handel* sv Voor-den?Minister, 'l De Secretaris-Generaal, Versteeg. VERKLARING. (als bedoeld in art.: 42 der wet van 26 Maart 1920, Staatsblad 153). De Burgemeester van verklaart, dat op grond van het bier aangehecht advies van ; den , Inspeetèur-Districtshobfd té .'..'...J...'..'.'....;..;.! ......L/dë hieronder vermelde voorwerpen, oorspronkelijk toebehoörendë aan te V , met inaichtneming van het bepaalde bij art. 41 der Wet van 26 Maart 1920 (Staatsblad ir? 163) onteigend zijn, n.ï. geschat an -Jj ■J *■ ,-w ;' ,■• ïdji id. „ '.. '. „' • \"*„i£\,,')A,. '^'Ï^^HSIJI genoegen waarmede de eigenaar voornoemd heeft, genomen. Het uit te keeren bedrag is dus in' totaal . ....., / 'eh is niet uit de GémeenteV kas uitbetaald, noch zal daaruit betaald worden. . , den .. 19'Ji.^.if^: Postrekeningnummer van den oörspronkelijkéii eigenaar ..„..".".:..'.' Kantoor....' Model. VERKLARING (aZs bedoeld in art. 42 der Wet van 26 Maart 1920, Staatsblad 153). n|j De Burgemeester van ,.„-, . verklaart,, dat op grond van het hieraan gehecht advies van den Inspecteur-Districtshoofd V - .dej hieronderver- melde dieren, oorspronkelijk, toebehoörendë aan +*>' met inachtneniinp van het, heTin.ii.IH».,K« «-+ 2i der Wet van 26 Maart ÏQ2() (StnnJxhlnsl „o ik»\ onteigend zijn, n.1.  — 176 — verdacht van geschat op ƒ id. id. ... .: id. id lijdende aan geschat op / toe te kennen % f. id. id. / id. id. id % / id. id. / id. id. id. % f waarmede de eigenaar voornoemd genoegen heeft genomen. Het uit te keeren bedrag is dus in totaal ■-• f en is met uit de gemeen¬ tekas uitbetaald, noch zal daaruit betaald worden. , den 19 Postrekeningnummer van den oorspronke- lijken eigenaar ' Kantoor Besluit van S Juli 1922, n°. 57, (Nederl. Staatscourant n°. 135) houdend een verbod als bedoeld in artikel 8 der Veewet. Wij WILHELMINA, enz. Op de voordracht van Onzen Minister van Landbouw, Nijverheid en Handel, van 5 Juli 1922, Directie van den Landbouw, n°. 9097, 3de afdeeling; Gelet op art. 8 der Veewet en op het Koninklijk besluit van 23 Februari 1922 (Staatsblad n°. 77); Hebben goedgevonden en verstaan : te bepalen : Het is voor het geheele Rijk verboden, dat in inrichtingen, waar melk van vee van verschillende eigenaren wordt verwerkt, afgeroomde melk en karnemelk ten verkoop voorhanden zijn of te koop aangeboden, verkocht, ■afgeleverd of uit die inrichtingen vervoerd worden, tenzij deze producten der" zuivelbereiding, voor zoover zij eindproduct zijn, onmiddellijk na hun ontstaan tot zoodanige temperatuur worden verhit, dat deze producten, zoonoodig na opheffing, van' den zuurgraad ten aanzien van hunne reactie tegenover lakmoespapier, bij vermenging met waterstof-superoxyde-oplossing en Zoutzure paraphenyleendiamine-oplossing, binnen vijf minuten niet verkleuren, tenzij genoemde producten door verhitting van de melk of den room, waarvan zij afkomstig zijn, voormelde reactie bereids niet meer vertoonen. «Onze voornoemde Minister is belast met de uitvoering van dit besluit, hetwelk in de Staatscourant zal worden geplaatst en waarvan afschrift zal worden gezonden aan de Algemeene Rekenkamer. Het Loo, 8 Juli 1922. WILHELMINA. De Minister van Landbouw', Nijverheid en Handel, H. A. van Usselsteltn.  — 177 — Beschikking van den Minister van Landbouw, Nijverheid en Handel van 14 Juli 1922 (Nederl. Staatscourant n°. 137) tot intrekking van zijne beschikking van 24 Juni 1922, tot uitvoering van art. 38 der Veewet. De Minister van Landbouw, Nijverheid en Handel; Gelet op artikel 38 der Veewet; Heeft goedgevonden : met ingang van 15 Juli 1922, in te trekken zijne beschikking van 24 Juni 1922, Directie van den Landbouw, n°. 8691, 3de Afdeeling, waarbij werd verboden het vervoeren of doen vervoeren van herkauwende dieren en varkens uit, naar of binnen een kring in de gemeente Winsum (Gr.), omvattende het gedeelte dezer gemeente, gelegen ten Oosten van den spoorweg Sauwerd—Roodeschool. 's-Gravenhage, 14 Juli 1922. Voor den Minister, De Secretaris-Generaal, Versteeg. Beschikking van den Minister van Landbouw, Nijverheid en Handel van 27 Juli 1922 (Nederl. Staatscourant n°. 146) betreffende ontheffing van de verplichting, bedoeld in art. 1 van het besluit van 23 Februari 1922, S. 77 (behandeling en vervoer van afgeroomde melk en karnemelk.) De Minister van Landbouw, Nijverheid en Handel, Gelet op het bepaalde bij art. 8 der Veewet en bij de Koninklijke besluiten van 23 Februari 1922 (Staatsblad n°. 77) en van 8 Juli 1922 (Nederlandsche Staatscourant van 13 Juli 1922, n°. 135), houdende vaststelliTiir var, horaiTr.' gen omtrent behandeling en vervoer van afgeroomde melk en karnemelk; Heeft goedgevonden : A. Ontheffing van de in art. 1 van eerstgenoemd Koninklijk besluit heiWlrlp. ranjïxi. ting te verleenen ten aanzien van de niet voor veevoeder bestemde nevenproducten der zuivelbereiding, onder voorwaarde : I. dat deze producten: o- voor zoover zij eindproduct zijn, onmiddellijk na haar ontstaan van de voor veevoeder bestemde nevenproducten der zuivelbereiding worden afgescheiden ; 6. voor zoover zij niet onmiddellijk worden vervoerd, op eene afzonderlijke plaats worden bewaard in voorwerpen, waarop duidelijk zichtbaar het opschrift: „niet. voor veevoeder he«temrlo afgeroomde,fmelk" . mde karnemelk" ~ 18 ^«bracht; c. met vervoerd worden - in transportmiddelen, waarmede tegelijkertijd voor veevoeder bestemde producten worden vervoerd.  — 178 — Op de , transportmiddelen moet duidelijk zichtbaar eene behoorlijk ingevulde verklaring zijn aangebracht van den volgenden inhoud : „Onverhitte, niet. voor , veevoeder bestemde afgeroomde melk, ,, '' '; ' Se ——.—— ~> - —- atkomstig van de karnemelk, zuivelfabriekmelkinrichting 1) van ;.i.iu'm.H hoeve _* (2) te ..... ; " (3) bestemd voor ...!J/..:...:-.VïA:.l;..-,('4): öl In'té vullen fm,> (1) naam der zuivelfabriek of melkinrichting.' 11 (2) naam van den verantwoordelijken lei dei' der zuivelfabriek of melkinrichting of van den Veëhöuder. (3) gemeente en büurtscha'p. (4) verkoop in het klein /té' .:.L.-.......'J.i.'4-, r'dë fabriek van melkproducten 'M '!?^?.'?.::..:.'.... de kaasfabriek te';^...^!..'i!.:...?..L.:..:.:' ehzf'-,J;f'-'"' II. dat de verantwoordelijke leider der zuivelfabriek of mèlkmrichting of de betrokken veehouder 'ih: net bezit zij van eene op bovenbedoelde ontheffing betrekking hebbende verklaring overeenkomstig het bij deze beschikking behoorend model, welke op franco aanvrage, bij den betrokken inspecteur van den veeartsenijkundigen dienst door dezen aan den belanghebbende' zal' worden toegezonden. In deze aanvrage dienen té worden opgegeven' :: , ; dé naam der zuivelfabriek of melkinrichting ; r"' 2°. de gemeente en buurtschap, waar de zuivelfabriek, mélMni'iehtirig of hoevéj is ge7 legen,;, , , 'IJ".-. 3°. naam van den verantwoordelijken leider dei; zuivelfabriek óf melkinrichting öf van den veehouder \.''L 4°. de bestemming 'der niet voor veevoeder bestemde1 'producten (verkoop in' het klein te ..l'."'!,!'de' fabriek van melkproducten te ;., 'de kaasfabriek fe !.... ,.',,......,.....■...3 enz. ); .. ; <,' t ' 'té bepalen, dat, wanneer daartoe aanleiding bestaat, :Üe ;b$".«itó''beschikking verleende ontheffing ten aanzien van bepaalde bedrijven zal worden ingetrokken. 's-Gravenhagè', '27 Juli 1922. ï)e Mlnfflter voornoemd, H A. vak' IJsselsteun.  — ïW _ MODELVERKLARING. Ministerie vax Landbouw, Nijverheid en Haxdel, Directie van den gandbouw. Behandeling en vervoer van afgeroomde melk en karnemelk. Wet van 26 Maart 1920 (Staatsblad n°. 153) en Koninklijke besluite» van 23 Februari 1922 (Staatsblad n°. 77) en van 8Juli 1922 (NedenlandscheStaatscourant van 13 Juli 1922, n°. 135). De ondergeteekende Cf. _. in- specteur van den veeartsenijlnmdigen dienst *e ■ verklaart, dat hem bekend is, dat ten aanzien van de niet voor veevoeder bestemde nevenproducten der zuivelbereiding zuivelfabriek afomstig van de melkinrichting van (1) hoeve *e ■• ••■ (2), bestemd voor (3) wordt gebruik gemaakt van de bij mimstërieelê beschikking van 27 Juli 1922, verleende ontn™ng, ™n dc in art. 1 van eerstgenoemd Koninklijk besluit bedoelde verplichting. ■ , . (*) De inspecteur van den veeartsenijkundigen dienst. In te vullen: (1) naam der zuivelfabriek of melkinrichting met bijvoeging van den naam van den verantwoordelijken leider of van den veehouder. (I) gemeente en buurtschap. (3) verkoop in het klein te de fabriek van melkproducten te de kaarfabrtek te en zoo voort. (4) dagteekening. 97Bf,!,?0iiooobijT,?lmiisterieele beschikking van Woffi ^le' 233Ëi~ ^ Landb0UW' D°Mij bekend, De Secretaris-Generaal, Versteeg. BESCMreKiNG van den Minister van Landbouw 1099 ,kTj 7 £a°ael mn 18 Augustus vóii. (jseaerl. Staatscourant n° 161) tot uitvoering van artikel 13 der Veewet De AfltllstpT- irar, T n~A\ T.T Handel: —«nverneitt en Gelet or, nrt 13 Aa* -ir» * ■ . „ Heeft goedgevonden : afwijking van het verbod van doorvoer van  — 180 - vee toe te staan voor vee, op in Nederland langs de daarvoor in aanmerking komende kantoren binnenkomende schepen aanwezig, mits de dieren tijdens het verblijf hier te lande afgezonderd Wijven van ander vee en niet gelost worden. Ingeval een der dieren tijdens het verblijt hier te lande sterft of in nood wordt geslacht, is de eigenaar of houder verplicht hiervan onmiddellijk aan den betrokken inspecteur van den veeartsenijkundigen dienst kennis te geven en moet alles, wat tot het gestorven of geslachte dier behoort, aan boord blijven totdat dienaangaande door genoemden inspecteur zal zijn beslist. 's-Gravenhage, 18 Augustus 1922. Voor den Minister, De Secretaris-Generaal, Versteeg.  S. & J. N». 27. TWEEDE AANVULLING der VEEWET Besluit van den lOden Augustus 1922, n°. 34, vj.. Behoort bij beschikking van den Minister van Landi bouw, Nijverheid en Handel a. i. van 21 Septembw 1922, Directie van den Landbouw, n°. 10693, 3de afd< Mij bekend, De Secretaris-Oeneraal, H. Fievez v. Ginkel, 1. S.-GÏ Formulier 3. BEKENING voor , ] wegens aan het Rijk verschuldigde vergoeding voor de, volgens onderstaande opgaven, gedu-i 1 rende de maand 19 i verrichte keuringen van voor uitvoer bestemd vleesch. Aantal gekeurde • Tl Tg j Bedrag §> 9 A fi- g d 8 d g § g van het £ 5 S £ SS £ i S U te-s , , K Ê % ï i P 4 1P I °%\ verschul- I P i §1 1 1 g Ó gl digde. § 1 ■ fi, M / I n Totaal bedrag (in letters) , den 19 De Bijleskeurmeester, Behoort bij beschikking van den Minister van Landbouw, Nijverheid en Handel a. i. van 21 September 1922, Directie van den Landbouw, n°. 10693, 3de afdeeling. Mij bekend, De Secretaris-Generaal, H. Fievez v. Ginkel, 1. S.-G.  — 187 — I* g (0 w t3.±j "o b e b 8 Si T3 o g"0 fi B 8 ü S ■sa bo c*f .^T fl ©1 o o-grt co bo oó b " -o bo tl T3 bO £ © fc j..3 „ U'S, H-T3 bo » b -e. ,3 ."s ° ° 2 bb ► " ^■o "ë ei SJ a-S 2-B cd B BS .3 bfioo- '3I HJ= fi £:= ■•g S B-g 3 g,° g al B g> B § 53 S fi ^ P ,,-„±4 H 35 1 1 -^H 1I0-8 o § .9 o-S sfB g ^gi|aipB: "33 bo o » I» I b c 5 ,v:s>m > >ö 55 e m bir^ gji ^ 9 SÖ? O ra s ©Oh •Sb b co ► Sm ' 5^'B ESOKi bo~ «J3 g SrÖtC be s - § § PU ts fi Jd -ts. © fi ja" a M s " js 3« B § b ö rö' ; B boS 9 55 Big J=! J'i'B'iS 8 iS b ö e d '"g |1| ►"O'S B S ^ a B I's 1 .5»! T3 B O Bg S 13 • hP3 r bp 'ssgs 3 43 ('pj99IOIJ9d"0)3) !«■§ _g b_S "S bD.5P C-S2 B» S B 3 <8rt .to S t bo «4? « g P.S  — 188 — Formulier 5. UITTREKSEL UIT HET REGISTER. bedoeld in artikel 2 van de beschikking van den Minister van Landbouw, Nijverheid eri Handel a, i. van 21 September 1922, Directie van den Landbouw, n°. 10693, 3de afd., over de maand 192... Naam van den aanvrager van den keuringsdienst. . & fi tl-8 lal i^êo o 0-3 _.• P| . ■£ 00 £ T3 < -8 ^ 3 —i 3 J § p' o <1r Totaal. Behoort bij beschikking van den Minister van Landbouw, Nijverheid en Handel a. i. van 21 September 1922, Dir. v. d. Landb., n°. 10693, 3de afd. Voor uittreksel conform, De Sijkskeurmeester, Mij bekend, De Secretaris-Oeneraal, H. Fievez v. Ginkel, 1. S.-G  S. & J. No. 27. DERDE AANVULLING der VEEWET. Missive van den Minister van Landbouw, Nijverheid en Handel van den 4den December 1922, n°. 10976, Afd. Compt. (Bijv. Staatsblad n°. 240), aan Hèerèn Burgemeesters, begeleidende de Leidraad voor het opmaken van declaratiën enz. inzake veeziekte. Ik heb de eer U hierbij te doen toekomen een exemplaar van den Leidraad voor het opmaken van declaratiën, enz., inzake verrekening van kosten, voortvloeiende uit de nieuwe Veewet (Wet vaii 26 Maart 1920, Staatsblad n°. 153), welke 15'Juni j.1. in werking is getreden.' De Minister van Landbouw, Nijverheid en Handel a. i., Voor den Minister, De Secretaris-Generaal, Versteeg. Ministerie van Landbouw, • Nijverheid en Handel. Afdeeling Comptabiliteit. Leidraad voor het opmaken van declaratiën, enz. inzake veeziekte. A. Declaratie. 1°. De declaratie moet zijn ingericht overeenkomstig formulier A en worden onderteekend door den burgemeester óf door den loco-burgemeester. 2°. De declaratie moet in duplo binnen een maand na afloop van het betreflende ziektegeval worden ingezonden aan het Departement van Landbouw, Nijverheid en Handel, door tusschenkomst van den betrokken Inspecteur jan den Veeartsenijkundigen Dienst, door wien de daarop gestelde verklaring moet worden onderteekend. ' 3°. Wanneer de voorschotten niet zijn gedaan uit de gemeentekas, doch door den burgemeester of loco-burgemeester uit eigen middelen, moet dit blijken uit het hoofd der declaratie en moeten de woorden: „uit dè' gemeentekas" ■worden vervangen door : '„uit eigen middelen": V.oor elk dienstjaar moet een afzonderlijke declaratie worden opgemaakt. R Staat houdende onischrijviiig der uitgaven.' 1°. Bij elke declaratie moét'gevoegd worden een „staat houdende ömschrgvingdèr uitgaven".  — 190 — Deze staat moet in simplo worden gevoegd bij de declaratie in duplo en zijn ingericht overeenkomstig formulier B. 2°. In het hoofd van den staat moeten worden vermeld de soort der ziekte (voor elke soort een afzonderlijken staat) en de naam van den eigenaar of van de eigenaren, wanneer verschillende- ziektegevallen van dezelfde soort in ééne declaratie worden opgenomen. 3°. In de verschillende rubrieken mogen alleen die uitgaven worden ondergebracht, welke in het hoofd van elke rubriek bepaaldelijk staan aangegeven. Andere uitgaven, bijvoorbeeld die, betreffende bewaking, moeten ondergebracht worden in de rubriek „Diversen". 4°. Voor alle leveringen en werkzaamheden, zoo zij uitgaven van meer dan vijf gulden betreffen, moet op den staat voor voldaan worden geteekend. Afzonderlijke quitantiën mogen niet worden overgelegd. 5°. Door personen, die niet kunnen schrijvan moet in de plaats van de voldaanteekening een X worden gesteld in het bijzijn van twee getuigen, die verklaren dat betrokkenen niet kunnen schrijven. 6°. Tusschen den naam en de handteekening moet overeenstemming bestaan. 7°. Betalingen aan particulieren voor leveringen en arbeidsloonen behooren, voor zooveel zij uitgaven van f 5 en meer betreffen, te worden gestaafd {loor voldaanteekeningen van dén leverancier of werknemer op den staat. 8°. Wanneer werkzaamheden zijn uitgevoerd, moet op den staat van uitgaven worden vermeld, hoeveel uren is gewerkt. Zijn de werkzaamheden geschied door iemand, die den arnbeid door anderen heeft laten verrichten, dan dient op den staat te worden aangegeven, hoeveel uren per dag en per persoon is gewerkt. C. Bescheiden, behoorende bij de declaratie. 1°. Advies. Élke declaratie moet belegd z;jn met een advies van den Inspecteur van den Veeartsenijkundigen dienst of van diens plaatsvervanger. Wanneer een advies betrekking heeft op verschillende ziektegevallen en meer dan ééne declaratie wordt overgelegd, of indien de uitgaven worden verrekend, gedeeltelijk bij eene aanvrage om décharge en gedeeltelijk bij een voorschot-declaratie, dan wordt bij de declaratie, waarbij het advies niet wordt overgelegd, een, door;, den burgemeester of loco-burgemeester gewaarmerkt afschrift van het reeds vroeger ingezonden advies gevoegd. 2°. Verklaring van onschadelijkmaking. Indien in het advies een der methoden van onschadelijkmaking, bedoeld bij art. 5 van het Koninklijk besluit van 23 Februari 1922 (Staatsblad n°. 83) is voorgeschreven, moet bij het in rekening brengen van kosten hiervoor eene verklaring, ingericht overeenkomstig formulier C, worden overgelegd. 3°. Verklaring van ontsmetting. Bij ont-  — 191 — smetting moet worden overgelegd eene verklaring, afgegeven door een inspecteur van den veeartsenijkundigen dienst of diens plaatsr vervanger. Eene verklaring van .onschadelijkmaking of ontsmetting mag niet worden afgegeven door denzelfden persoon, die tevens de betreffende leveringen of werkzaamheden uitvoert. 4°. Verklaring van gebruik van grond pan derden. Bij gevallen, waarbij de onschadelijk^ making niet is kunnen geschieden op het terrein waar een en ander zich bevond en daarvoor grond van derden in gebruik is genomen, waarvoor kosten worden in rekening gebracht, moet worden overgelegd eene verklaring van den burgemeester, of loco-burgemeester, ingericht volgens formulier D, dat ingebruikneming van dien grond noodzakelijk was, 5°. Afmaking van vee en vernietiging van besmette voorwerpen. Bij afmaking van vee of vernietiging van andere besmette voorwerpen moet een gewaarmerkt afschrift van de verklaring, bedoeld in art. 42 der Veewet, ingericht volgens formulier E, terstond aan het Departement van Landbouw, Nijverheid en Handel worden ingezonden. 6°. Schadeloosstelling voor intjeslaggenomen vee en andere voorwerpen (ingevolge ,art. .93 der Veewet). Met betrekking tot uitbetaalde schadeloosstellingen voor vee of andere voorwerpen, moet bij de declaratie of aanvrage om décharge steeds afschrift van het proces-verbaal van inbeslagneming worden overgelegd. Is dit stuk evenwel overgelegd bij een aan de declaratie voorafgegane ingezonden aanvrage om décharge, of omgekeerd, dan moet daarbij opnieuw afschrift van het proces-verbaal worden gevoegd. Verder moeten worden overgelegd : het advies van den inspecteur van den veeartsenijkundigen dienst of van diens plaatsvervanger waaruit blijkt, hoe met het inbeslaggenomene gehandeld moet worden ; de verklaring van taxatie ; de verklaring van den eigenaar, dat hij met het bedrag der geschatte waarde genoegen neemt en in geval vernietiging heeft plaats gehad, eene verklaring van den burgemeester of van een gemeente-beambte, waaruit zulks blijkt. D. 'Algemeene opmerkingen. 1°. Arbeidsloonen bij ontsmetting en onschadelijkmaking en bij plaatsing en wegneming van kenteekenen. Arbeidsloon en kosten voor toezicht kunnen — behalve voor den eigenaar — met inachtneming van den plaatselijlen loon- • standaard in rekening worden gebracht, mits de noodige beperking, wat den arbeidsduur betreft, is in acht genomen. Aan gemeenteambtenaren en -beambten mag niet meer worden uitbetaald dan f 0.25 per uur; voor nachtarbeid en voor -arbeid op Zondagen en algemeen erkende ^Christelijke .feestdagen, kan .ditibedrag met ten hoogste ,100 % worden verhoogd.27  — 192 — 2°. Leveringen van materialen, en arbeidskrachten. Levering van materialen en arbeidskrachten behoort niet te geschieden "door personen in dienst der gemeente, als agenten van politie, gemeente-veldwachters, enz., die in het wezen der zaak tusschen-personen zijn, maar bij voorkeur door handelaren in de betrokken artikelen en werkgevers. 3°. Waardeeren van aangetast vee. De schatter moet uitsluitend vaststellen de waarde, die het zieke dier in gezonden toestand zou hebben gehad, en die waarde moet ook in de bij de declaratiën en aanvragen om décharge behoorende bewijsstukken zijn uitgedrukt, opdat kan worden beoordeeld, of het bedrag, hetwelk in rekening kan worden gebracht, juist is berekend. De maatstaf, naar welken, ter uitvoering van artikel 39 der wet van 6 Maart 1920 (Staatsblad n°. 153), de waardeering van vee, door eene besmettelijke ziekte aangetast, geschiedt, bedraagt bij'veepest, longziekte, kwaden droes, schaapspokken en hondsdolheid 50 pCt., en bij mond- en klauwzeer 90 pCt. der waarde, die het vee in gezonden toestand zou hebben. 4°. Schattingsloon. Voor het schatten van vee geldt voor alle gevallen het volgende tarief : f 3.— voor 1 tot 4 paarden of runderen. 5.— „ 5 „ 12 „ ,. 7.50 „ 13 „ 20 ,. „ ■■■>„>■ ! • 10.— „ 21 .. 40 „ .. „ • 15.— „ 41 „ 60 ., „ ,, 20.— „ meer dan 60 „ „ „ ■/ Voor schapen, varkens, kalveren, of geiten mag ten hoogste de helft van het bovenvermelde tarief in rekening worden gebracht. Dit tarief geldt per persoon en per dag. Hééft één schatter dus op één dag bij drie verschillende eigenaren bijvoorbeeld respectievelijk 3, 5 en 14 paarden of runderen geschat, dan mag hij in totaal in rekening brengen f 10. (Belooning voor het schatten van 22 stuks groot vee, namelijk van 3 -f- 5 -t_ 14 stuks groot vee). Wanneer bij eene schatting, schapen, varkens, kalveren of geiten voorkomen, dus kleine dieren, dan worden twee kleine dieren voor één stuk groot vee gerekend; b.v. een schatter moet op één dag schatten 10 paarden, 4 runderen, 16 varkens en 12 schapen, dan is de berekening als volgt : 10 paarden = 10 stuks groot vee 4 runderen — 4 „ „ „ 16 varkens '==;'_' 8 „ „ „ 12 schapen = 6 „ ' „ " Totaal 28 stuks groot vee, de belooning bedraagt alzoo f 10. Bedraagt het aantal schapen b.v. 13 dan is het totaal 28% stuks groot vee en blijft de belooning f 10. Aan ambtenaren in dienst van het- Rijk, van een provincie of van eene gemeente, die  — 193' — krachtens hunne instructie niet verplicht zijn tot het kostëloos waardeeren van vee, kan slechts de helft van bovenstaande belooningen worden uitbetaald. 5°. Belooning aan Rijksveldwachters. Wanneer door Rijksveldwachters diensten zijn verricht voor bewaking als anderszins, mogen aan hen daarvoor geene belooningen uit de gemeentekas worden toegekend. De burgemeester zendt in deze gevallen aan den betrokken districtscommandant opgave van de door den betrokken rijksveldwachter bewezen diensten,- vergezeld van een voorstel voor de te verleenen belooning. De districtscommandant zorgt voor de verdere afdoening. 6°. Huisvesting van militairen. De te betalen schadeloosstelling voor huisvesting met voeding van een onderofficier of soldaat mag tot geen hooger bedrag plaats vinden dan daarvoor bij legerorder is bepaald. 7°. Kosten vernieuwing van houtwerk. Besmet houtwerk uit stallen, hetwelk niet voor ontsmetting geschikt is, moet worden verbrand en de volle Vaarde daarvan moet, na waardeering, aan den eigenaar worden vergoed. Kosten voor vernieuwing van het uitgebroken houtwerk mogen derhalve niet ten laste van het Rijk worden gebracht. 8°. Kosten aanschaffing declaratieformulieren. Kosten wegens aanschaffing van declaratieformulieren en ander drukwerk, benoodigd in' verband met het declareeren van uitgaven, gemaakt in het belang van de wering van besmettelijke veeziekten, kunnen niet ten laste van het Rijk worden gebracht. 9°. Datum advies en datum uitvoering werkzaamheden. Wanneer vóór den datum van het advies werkzaamheden zijn verricht, onverschillig van welken aard, moet, indien daarvoor kosten worden in rekening gebracht, de noodzakelijkheid der werkzaamheden blijken uit een begeleidend schrijven van den inspecteur van den veeartsenijkundigen dienst of diens plaatsvervanger ' of van den burgemeester. 10°. Inbeslagneming van vee. Onderscheid dient te 'worden gemaakt tusschen de uitgaven op declaratie en uitgaven in mindering komende van de ontvangsten bij verkoop van in beslag genomen vee en voorwerpen. Bij deze gevallen dient het volgende in het oog te worden gehouden : , In het algemeen mogen in de rekeningen en verantwoordingen alleen die kosten voorkomen, die in onmiddellijk verband staan met den verkoop. Daarentegen moeten die uitgaven, welke ook gedaan zouden zijn indien geen verkoop had plaats gehad, op declaratie aan het Rijk in rekening worden gebracht. . Onder deze laatste vallen o.a. ook de kosten wegens het slachten, omdat deze handeling in de eerste plaats strekt tot onschadelijkmaking van de dieren, welke gevaar voor besmetting opleveren en de mogelijkheid niet is uitgesloten,  — 194 — dat het vleesch na de slachting ongeschikt blijkt.voor de consumptie en in dat geval geen verkoop plaats heeft. Verder moeten op declaratie in rekening worden gebracht kosten wegens de aanhaling van het vee en de voorwerpen (premie); die van het vervoer naar het gemeentehuis; het opbergen en waardeeren van het in beslag genomene, zoomede de kosten van het ontsmetten. In de rekeningen en verantwoordingen be„hooren alzoo slechts te worden opgenomen de kosten, direct betrekking hebbende op den verkoop. Als zoodanig zijn te noemen : eventueele kosten wegens het zegelen en registreeren van het proces-verbaal van den verkoop; de advertentiekosten; kosten van het zout voor de geslachte dieren; uitveilloon; weegloon van het vleesch; eventueele huur van verkooplokalen ; aankoop van vleeschhaken: accijns. Is namelijk het in beslag genomen vee levend verkocht, dan wordt de opbrengst van den verkoop van het vee aan den gemeente-ontvanger in bewaring gegeven. Uit die opbrengst worden de kosten van onderhoud van het vee sedert den dag der inbeslagneming tot aan den verkoop gekweten. Bij verkoop van in beslag genomen vee of goederen heeft de storting van het zuivere overschot niet plaats bij een Rijksbetaalmeester, maar wordt het — zoo het vee betreft, na aftrek der kosten van onderhoud — gedeponeerd bij den gemeente-ontvanger tegen afgifte van quitantie, welke bij de rekening en verantwoording moet worden overgelegd. 11°. Hebben uitgaven plaats bij voorschot uit de gemeentekas of uit eigen middelen, dan dient een voorschot-declaratie te worden ingezonden ; zijn de uitgaven gekweten uit terzake verstrekte gelden ter goede rekening, dan dient ter Verrekening van de uitgaven eene aanvrage om décharge te worden ingezonden. 12°. Dubbele inzending . van adviezen en verklaringen. Voor elk ziektegeval mag slechts één stel adviezen en één stel verklaringen in originali worden afgegeven. Zijn meerdere' exemplaren noodig, dan ^behoort uit deze duidelijk te blijken, dat het afschriften zijn. Als regel is aan te nemen, dat, wanneer met alle uitgaven betrekkelijk eenzelfde geval tegelijkertijd worden ingezonden, de origineele stukken worden overgelegd bij de eerste declaratie of aanvrage om décharge. Bij volgende declaraties of aanvragen om décharge moet een gewaarmerkt afschrift van de reeds vroeger ingezonden adviezen en verklaringen worden overgelegd. Behoort bij schrijven van den Minister van Landbouw, Nijverheid en Handel a. i., dd. 4 December 1922, n°. 10976, afdeeling Comptabiliteit. Mij bekend, De Secretaris-Oeneraal, Versteeg.  — 190 — Formulier A. Declaratie van, Burgemeester van ten laste van het Bijk,- wegens gedane voorschotten uit de gemeentekas, uit krachte. van de wet van den 26sten Maart 1920 (Stbl. n°. 153). 19 . BETAALD (Zie voor specificatie de hij déze declaratie behoorende omschrijving van uitgaven). 1. Ontsmetting : Aan : Ontsmettingsmiddelen f Arbeidsloon „ Toezicht , 2. Onschadelijkmaking: Levering f Arbeidsloon Toezicht , 3. Kenteekenen: Levering f Arbeidsloon voor plaatsen en weghalen ) 4. Taxatieloon: 5. Schadeloosstelling voor in beslag genomen vee of andere voorwerpen f 6. Diversen ; 5 f Aldus opgemaakt door mij, Burgemeester der Gemeente tot een bedrag van f . ., verklarende de ondergeteekende deze declaratie deugdelijk en onvergolden, , den 19 . De Burgemeester voornoemd, Gezien en doorgezonden aan den Directeur van den Veeartsenijkundigen Dienst, .... den .... 19 . De. Inspecteur van den Veeartsenijkundigen dienst,  — 196 — Formulier B. OMSCHRIJVING DER UITGAVEN wegens leverantiën en werkzaamheden inzake (o) . ■ bij het vee van (6) te (e) . . Ontsmetting. Arbeids- I Toeziont. loonen. | (o) Naam der veeziekte. (6) Naam van den eigenaar. (c) Woonplaats van den eigenaar. Formulier B. (vervolg.) Onschadelijkmaking. SI I ^ I Arbeids- ' Toezicht. Ito J aa \a | Kosten van om- loonen. I ■8 d 5 M heining, brand- . Töj T "| 1» i g g oS d-3 stof£en,vergoeding es L'fa ti\ • — 'S1 ^ . -^.-s ijll gebruik grond I ^ ? g ï 5 ïgl ï | B |g>!te| enz. en Lg g g * g g * Lg k Ui fi eenheidsprijs. H g ft ffl M g & m w o: .sl Mi f J 1 -I 1 r>:  — 197 — Formulier B. (vervolg.) Waarschuwingsborden en kenteekenen. S „ , , Arbeidsloonen tm • ?el!vert ■ bij het plaatsen jjj •8 | houtwerk en weghalen. g § ja voor jij 5 O'S bevesti- Bedrag Aanta 8'3 ||, ging der uren i , | * •zjg formu- en Pelad n°. 37), 15 April 1886 (Staatsblad n°. 64), 3 Februari 1902 (Staatsblad 700)- 6n December 1917 (Staatsblad n». Zoo is het, dat Wij, den Raad van State geboord, en met gemeen overleg der StatenGeneraal, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze • In de wet van 8 Juli 1874 (Staatsblad n°. 98), tot regeling van de uitoefening der veeartsenijaunst, gewijzigd bij de wetten van 4 April 1875 (Staatsblad n°. 37), 15 April 1886 (Staatsblad n°. 64), 3 Februari 1902 (Staatsblad n». 14) en 15 December 1917 (Staatsblad n°. 700) worden de volgende wijzigingen aangebracht: i j l ^ de *rtikelen 4, eerste lid, 6, derde lid, 8, tweede lid, 9 en 11 worden de Woorden „den districtsveearts!' en in de artikelen 6 tweede lid, en 10 de woorden „de disfrictsveearts veranderd in „het districtshoofd van dén veeartsenijkundigen dienst". In de artikelen 4, eerste lid, en 11 worden de woorden „den kring" veranderd in „het district . Art. II. In het eerste lid van artikel 12 wordt de komma tusschen de cijfers 9 en 11 veranderd in hèt woord „of", vervallen de cijfers en woorden „ , 18 of 19" en worden de woorden „van f 0,50 tot" vervangen door de woorden „van ten hoogste".  — 203 — Het tweede lid van artikel 12 wordt vervangen door het volgende voorschrift: „De geldboete kan worden verdubbeld of hechtenis van ten hoogste acht dagen kan worden oneeleed. indien tndens het nW»n v-nn de overtreding nog geen twee jaren zijn verloopen sedert eene veroordeeling van den schuldige wegens een der in het vorig lid strafbaar gestelde feiten onherroepelijk is geworden of het maximum van de in het vorig lid bedreigde geldboete betaald is." Lasten en bevelen, enz. Gegeven ten Paleize het Loo, den 29sten December 1922. WILHELMINA. De Minister van Landbouw, Nijverheid en Handel a. >., Ch. Ruys de Beerenbbouok. (Uitgeg. 18 Jan. 1923.) Beschikking van den Minister, van Binnenlandsche Zaken en Landbouw van 25 Januari 1923, Ned. Staatscourant n°. 18, tot intrekking van de beschikking van den Minister van Landbouw, Nijverheid en Handel van 15 Juni 1922. 1 De. Minister van Binnenlandsche Zaken en Landbouw; Gelet od artikel 43. letter fi v»n . 27 NEGENDE AANVULLING dhr VEEWET. VERBETERING. Verbetering van het besluit van 28 Juli 1924, S. 380, tot wering en bestrijding van net rotkreupel der schapen. Op pagina 1, derden regel van onder, staat: „h. bij het rotkreupel der schapen 15 dagen". lees: „j. bij het rotkreupel der schapen 15 dagen." 's-Gravenhage, 18 December 1924. De Minister van Justitie, Heemskerk.   S. & J. N°. 27. TIENDE AANVULLING DER VEEWET Besluit van 30 December 1924, S. 616, tot wijziging van het Koninklijk besluit van 25 April 1922 (Staatsblad n°. 219) ter uitvoering van art. 2 der Veewet, zooals dit is gewijzigd bij Koninklijk besluit van 10 Juni 1924 (Staatsblad n°. 289). Wij WILHELMINA, enz. Op de voordracht van Onzen Minister van Binnenlandsche Zaken en Landbouw van 18 November 1924, Directie van den Landbouw, n°. 2126, 3e afdeeling ; Gelet op het Koninklijk besluit van 25 April 1922 (Staatsblad n°. 219) ter uitvoering van artikel 2 der Veewet, zooals dit is gewijzigd bij Koninklijk besluit van 10 Juni 1924 (Staatsblad n°. 289); Den Baad van State gehoord (advies van 23 December 1924, n°. 55); Gezien het nader rapport van Onzen Minister van Binnenlandsche Zaken en Landbouw van 24 December 1924, Directie van den Landbouw, n°. 2342, 3e afdeeling ; Hebben goedgevonden en verstaan : met intrekking van Ons besluit van 10 Juni 1924 (Staatsblad n°. 289) met ingang van 1 Januari 1925 en voorloopig tot 1 April 1925 te bepalen : Artikel 3 van bovengenoemd besluit luidt als volgt: Ten behoeve van den Veeartsenijkundigen dienst wordt het Rijk verdeeld in de volgende districten : District Groningen—Drenthe. De provinciën Groningen en Drenthe, met uitzondering van de Gemeente Vledder, benevens de Overijselsche Gemeenten Staphorst en Wanneperveen. District Friesland. De provincie Friesland en de eilanden Vlieland en Terschelling. District Overijssel. De provincie Overijssel, met uitzondering van de G m enten Staphorst en Wanneperveen, benevens het Eiland Urk en de Drentsche gemeente Vledder. District Gelderland— Oostelijk Utrecht. De provincie Gelderland en het gedeelte van de provincie Utrecht, niet behoorende tot de districten Noord-Holland—Noord-Westelijk  — 218 — Utrecht en Noordelijk Zuid-Holland—Westelijk Utrecht. District Noord-Holland—Noord-Westelijk Utrecht. De provincie Noord-Holland, met uitzondering van de eilanden Terschelling, Vlieland en Urk benevens de Utrechtsche gemeenten Abcoude-Baambrugge, Abcoude-Proostdij, Breukelen-Xijenrode, Breukelen-St. Pieters, Kockengen, Laag-Nieuwkoop, Loenen, Loenersloot, Loosdrecht, Mijdrecht, Nigtevegt, Ruwiel, Tienhoven, Vinkeveen, Vreeland en Wilnis. District Noordelijk Zuid-Holland—Westelijk Utrecht. De provincie Zuid-Holland, met uitzondering van de gemeenten, behoorende tot het district Zuidelijk Zuid-Holland, benevens de Utrechtsche gemeenten Benschop, Harmeien, Hoenkoop, Jaarsveld, Kamerik, Linschoten, Lopik, Montfoort, Polsbroek, Snelrewaard, Vreeswijk, Willige-Langerak, Willeskop en IJsselstein. District Zuidelijk Zuid-Holland. Het gedeelte van de provincie Zuid-Holland, omvattende de gemeenten : o. gelegen ten zuiden van Lek, Nieuwe Maas, Scheur en Nieuwen Waterweg; 6. Ammerstol, Bergambacht, Bergschenhoek, Berkel, Berkenwoude, Capelle a. d. IJssel, 's-Gravenzande, HiUigersberg, Kethel, Krimpen a. d. Lek, Krimpen a. d. IJssel, Lekkerkerk, Maasland, Maassluis, Ouderkerk, Overschie, Rotterdam, Schiebroek, Schiedam, Schoonhoven, Stolwijk, Vlaardingen, Vlaardinger-Ambacht en " Distriet Zeeland—Westelijk Noord-Brabant. De provincie Zeeland en het gedeelte van de provincie Noord-Brabant ten Oosten begrensd en met inbegrip van de gemeenten Hooge- en Lage Zwaluwe, Terheyden, Teteringen, Oinneken c. a. en Chaam. District Oostelijk Noord-Brabant. De provincie Noord-Brabant met uitzondering van het gedeelte, behoorende tot het district Zeela?Mi—Westelijk Noord-Brabant. District Limburg. De provincie Limburg. . Dit besluit treedt in werking met ingang van 1 Januari 1925. .... * j„ Onze voornoemde Minister is belast met de uitvoering van dit besluit, hetwelk inhet Staatsblad zal worden geplaatst en waarvan afschriit zal worden toegezonden aan den Raad van btate en aan de Algemeene Rekenkamer Het Loo, den 30sten December 1924. WILHruLiM 1JN A. De Min. v. Binnenl. Zaken en Landbouw, Ch. Ruts de Beerenbroitck. (Uitgeg. 15 Jan. 1925).  S. & J. No. 27. ELFDE AANVULLING DER VEEWET. Besluit «km» den 4den April 1925, S. 134, ter bepaling, dat het Koninklijk besluit van 30 December 1924 (Staatsblad n° 616), na 1 April 1925 zal blijven gelden, nadat enkele wijzigingen en aanvullingen zijn aangebracht. Wij WILHELMINA, enz. Op de voordraoht van Onzen Minister van Binnenlandsche Zaken en Landbouw van 21 Maart 1925, Directie van den Landbouw, n°. 458, 3« Afdeeling; Gelet op het Koninklijk Besluit van 25 April 1922 (Staatsblad n°. 219), ter uitvoering van artikel 2 der Veewet, zooals dit is gewijzigd bij Koninklijk Besluit van 10 Juni 1924 (Staatsbladn°. 289) en opnieuw gewijzigd bij Koninklijk „,„ °" ^eceuiDer lyz* lis taatsblad n°. 616); jjen riaaa van ötate gehoord (advies van 31 Maart 1925, n°. 25); Gezien het nader rapport van Onzen Minister van Binnenlandsche Zaken en Landbouw van 2 April 1925, Directie van den Landbouw. n°. 529, 3e Afdeeling ; Hebben goedgevonden en verstaan te bepalen : Ons besluit van 30 December 1924 (Staatsblad n°. 616) zal na 1 April 1925 blijven gelden, nadat de samenstelling van onderstaande districten is gewijzigd en aangevuld als volgt : District Noordelijk Zuid-Holland- Westelijk Zegveld W aangevuld met de gemeente District Oostelijk Noord-Brabant wordt aldus gelezen: De provincie Noord-Brabant, met uitzondering van de gedeelten behoorende tot de districten Zeeland Westelijk Noord-Brabant en Ifmburg benevens de Limburgsche gemeenten Mook, Gennep, Ottersum en Bergen. District Limburg wordt aldus gelezen • -Ue provincie Limburg, met uitzondering van het gedeelte behoorende tot het district Oostelijk Noord-Brabant, benevens de Noordürabantsche gemeenten Budel en Maarheeze. Uit besluit treedt in werking met ingang van 1 April 1925. mëang Onze voornoemde Minister is belast met de  — 220 — uitvoering van dit besluit, hetwelk in het Staatsblad zal worden geplaatst en waarvan afschrift zal worden toegezonden aan den Raad van State en aan de Algemeene Rekenkamer. Het Loo, den 4den April 1925. WILHELMINA. De Min. van Binnenl. Zaken en Landbouw, Ch. Ruts de Beerenbeouck. (Uitgeg. 4 Mei 1925.)  S. & J. N°. 27. TWAALFDE AANVULLING der VEEWET. Wet van den 29sten Juni 1925, S. 283, tot wijziging en aanvulling der hooger-onderwijswet en der wet tot regeling van het hooger landbouw- en hooger veeartsenij kondig onderwijs. Zie omtrent deze wet: Bijl. Hand. 2» Kamer 1924/1925, n°. 358, 1—9. Hand. id. 1924/1925, bladz. 2356—2359, 2384—2386. Hand. 1« Kamer 1924/1925, bladz. 920—922, 978, 1009. Wu WILHELMINA, enz. .. doen te weten : Alzoo Wij in overweging genomen hebben, dat het wenschelijk is tot vereeniging van de Veeartsenijkundige Hoogeschool met de Rijksuniversiteit te Utrecht over te gaan, in verband waarmede wijziging en aanvulling der hoogeronderwijswet en der wet tot regeling van het hooger landbouw- en hooger veeartsenijkundig onderwijs noodig is; en dat het wenschelijk is in artikel 183 der hooger-onderwijswet eene wijziging aan te brengen; Zoo is het, dat Wij., den-Raad van State, enz. Vrt, I. enz. Art. XL. Het tweede lid van artikel 69 wordt gelezen als volgt: - „In artikel 18 der wet van 8 Juli 1874 (Staatsblad n°. 98), laatstelijk gewijzigd bij de wet van 16 December 1917 (Staatsblad n°. 700), worden de woorden „hebben verkregen, of dit krachtens het bepaalde in artikel 46 der wet tot regeling van het hooger landbouw- en hooger veeartsenijkundig onderwijs verkrijgen" vervangen door : „of het bepaalde in artikel 46 •der wet tot regeling van het hooger landbouwen hooger veeartsenijkundig onderwijs hebben verkregen of dit krachtens de bepalingen van de hooger-onderwijswet verkrijgen"." Het derde en het vierde lid van artikel 69 vervallen. Overgangsbepalingen. Art. XLI. enz. Art. XLU. De acte van bevoegdheid, vermeld in het eerste lid van artikel 1 der wet van 8 Juli 1874 (Staatsblad n°. 98), laatstelijk gewijzigd bij de wet van 15 December 1917 (Staatsblad n°. 700), alsmede het diploma van veearts, bedoeld in het derde lid van artikel 46 der wet tot regeling van het hooger landbouwen hooger veeartsenijkundig onderwijs, geven gelijke bevoegdheid als de hoedanigheid van veearts, bedoeld in artikel 1456is der hoogeronderwijswet.  — 222 — Slotbepaling. Art. XLIII. Deze wet treedt in werking met ingang van 1 September 1925. Lasten en bevelen, enz. Gegeven te Zermatt, den 29sten Juni 1925. , WILHELMINA. De Minister van Onderwijs, Kunsten en Wetenschappen, J. Th. de Visser. De Minister van Binnenlandsche Zaken en Landbouw, Ch. Ruys de Beerenbrouok. (Uitgeg. 27 Juli 1925.) Wet van 2» Jwti 1925, S. 308, tot invoering van het nieuwe Wetboek van Strafvordering. {Wet van 15 Januari 1921, S. 14, gewijzigd bij de wetten van 29 Juni 1925, S. 308 en 314, en in haar gewijzigden en aangevulden tekst nader bekend gemaakt in S. 1925, N«. 343). Zie omtrent deze wet: Bijl. Hand. 2» Kamer 1923/1924, n°. 187, 1—3: 1924/1925, n°. 71, 1—4. Hand. id. 1924/1925, bladz. 2073—2079. Hand. le Kamer 1924/1925, bladz. 848, 972, 981—982, 1049. Wij WILHELMINA, enz. . . d oer te weten : Alzoo Wij in overweging genomen hebben, \ dat volgens de slotbepaling van het nieuwe ■ Wetboek van Strafvordering het in werking treden van dat Wetboek nader bij de wet wordt geregeld ; Zoo is het, dat Wij, den Baad van State, enz INVOERINGSWET STRAFVORDERING. TITEL I. Enz. TITEL III. Afschaffing of wijziging van bestaande wettenArt. 116. Enz. 208 In de Veewet (wet van 26 Maart 1920, Staatsblad n°. 153, gelijk die is gewijzigd bij de wet van 17 Maart 1923, Staatsblad n». 93) worden in artikel 76 de woorden: „artikel 8, io tot en met 6°., van het Wetboek van Strafvordering"'vervangen door: „artikel 141 van het Wetboek van Strafvordering ; vervallen de woorden : „6. de. marechaussee en wordt onder c. in plaats van de woorden : „alle andere gelezen: „de". 204. Enz. TITEL V. j Overgangs- en slotbepalingen. 226. Enz. 227. Deze wet treedt in werking op een door Ons te bepalen tijdstip, enz. Lasten en bevelen, enz. . Gegeven te Zermatt, d-n^tgJj^WM. De Minister van Justitie, Heemskerk. (UUgag. 29 Juli 1925.)  S. & J. N°. 27. DERTIENDE AANVULLING der VEEWET. Besluit van den \2den November 192S, S. 443, tot wijziging van het Koninklijk besluit van 23 Februari 1922 (Staatsblad n°. 76). Wij WILHELMINA, enz. Op de voordracht van Onzen Minister van Binnenlandsche Zaken en Landbouw van 19 September 1925, Directie van den Landbouw, n«. 799», 3de Afdeeling; Gelet op artikel 5 der Veewet; Den Raad van State gehoord (advies van 27 October 1925, n°. 13); Gezien het nader rapport van Onzen Minister van Binnenlandsche Zaken en Landbouw van 7 November 1925, Directie van den Landbouw, n°. 1421, 3de Afdeeling; Hebben goedgevonden en verstaan: te bepalen: In het Koninklijk besluit van 23 Februari 1922 (Staatsblad n°. 76) tot uitvoering van artikel 6 der Veewet, worden in littera g achter het woord „zoover" ingevoegd de woorden „ , en zal worden gehandhaafd, zoolang". Onze Minister van Binnenlandsche Zaken en Landbouw is belast met de uitvoering van dit besluit, hetwelk in het Staatsblad zal worden geplaatst en waarvan afschrift cal worden gezonden aan den Raad van State. Het Loo, den I2den November 1925. ' lr. WILHELMINA. De Mtn. v. Binnenlandsche Zaken en Landbouw, de Geer. (Uitgeg. 26 Nov. 1925.) Beschikking van den Minister van Binnenlandsche Zaken en Landbouw, d.d. 17 November 1925 (Ned. Stct. 1925, n°. 223), tot wijziging van de beschikking van den Minister van Landbouw, Nijverheid en Handel van 15 Juni 1922 (Ned. Stct. 1922 n°. 115). De Minister van Binnenlandsche Zaken en Landbouw, Gelet op de beschikking van den Minister van Landbouw, Nijverheid en Handel van 15 Juni 1922 (Ned. SM. van 15 Juni 1922 n°. 116); Heeft goedgevonden te bepalen : In het bepaalde sub a van bovengenoemde beschikking zal n«. I- „ !,„„—\>r _i worden : „en van voor" uitvoer naar Engeland bestemd gesmolten vet;". s-iiravenhage, 17 November 1925. Voor den Minister, De Secretaris-Oeneraal, J. B. Kan.   S. & J. N°. 27. VEERTIENDE AANVULLING DER VEEWET. Rondschrijven van den Minister van Binnenlandsche Zaken en Landbouw van den 9den Januari 1926 aan de burgemeesters. (Gem. Stem 1926 n°. 3878.) Het bi paalde in D sub 10 van den Leidraad voor. het opmaken van declaratiën, enz. inzake verrekening van kosten, voortvloeiende uit de veewet /zie schrijven van den Minister van Landbouw, Nijverheid en Handel van 4 December 1922, n°. 10976, afd. Compt), is niet geheel, in overeenstemming met de bepalingen der nieuwe veewet en met de op grond daarvan getroffen maatregelen. In den Leidraad is n.1. niet tot uitdrukking gekomen, dat voor het houden van verkoopingen van vee, enz., in beslag genomen of onteigend op grond van de bepalingen dier wet, de ontvangers der nwistratie en domeinen de aangewezen ambte•i zijn. Deze dienen dus ter zake hunne verantwoordingen in. Van het opmaken van eene rekening en verantwoording door de burgemeesters en van het door dezen deponeeren van de opbrengsten bij den gemeente-ontvanger kan derhalve in het vervólg in geen geval meer sprake zijn.  i