fFy-jag^ 'ANDSCHE STAATSWETTEN ^ 'luunoan « joraens n". 80 Éft)GELWET Wet van den 23sten September 1912, S. 303, houdende bepalingen tot bescherming van in het I wild levende vogels MET Aanteekeningen, ontleend aan de gewisselde stukken ,en beraadslagingen enz., bijlagen en alphabetisch registeF DERDE DRUK door Mr. J. DE LANQE Referendaris ter Gemeente.Secretarie van Utrecht ZWOLLE - W. E. J. TJEENK WILLINK -1920 0.40 Voor mogelijke aanvullingen en wijzigingen zie men achter het register.    ■  Iran den 23sten September 1912, S. 303, HOUDENDE bepalingen tot bescherming van in het wild levende vogels (VOGEL WET) MET fAanteekeningen, ontleend aan de gewisselde I stukken en beraadslagingen enz., bijlagen en alphabetisch register DERDE DRUK door Mr. J. DE LANGE Referendaris ter Gemeente-Secretarie van Utrecht. W. E. J. ZWOLLE TJEENK WILLINK 1920  VERKORTINGEN: c- V. Luttenberg's Chronologische Ver¬ zameling. M. v. T. Memorie van Toelichting, behoo- rende bij het wetsontwerp. V. V. '2*. K. Voorloopig Verslag van het afdeéHngsonderzoekder'l" Kamer. M . v. A. 2e K. Memorie van Antwoord op het Voorloopig Verslag van het af deelingsonderzoek der 2e Kamer. M. v. A. 1« K. Memorie van Antwoord op het Voorloopig Verslag der Commissie van Rapporteurs van de le Kamer. A. B. Administratieve en Rechterlijke Beslissingen. Ned. Jur. ^ . Nederlandsche Jurisprudentie. V« Verzameling van voorschriften voor de ambtenaren der directe belastingen enz. W. Weekblad van het Recht.  Zie ten aanzien van de wet van 23 September 1912, S. 303 : Bijl. Hand. 2' Kamer 1910/11, n«. 249,1—7 ; 1911/12, n°. 47, 1—35. Hand. 2' Kamer 1911/12, bladz. 1920—1934, 1936—1952,1955—1976, 1981—1989, 1993—2000, 2002—2026, 2028—2038, 2114. Hand. 1« Kamer 1911/12, bladz. 509—512, 534—537 ; 1912/13, bladz. 34—44.   Art. 1 WET van den 23sten September 1912, S. 303, houdende bepalingen tot bescherming van in het wiM levende vogels. (VOÖELWIT.) Wij WILHELMINA, bij de geatie Gods, Koningin dhr "Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz., enz., enz. Allen, die deze zullen zien of hooren lezen, salut ! doen te weten : Alzoo Wij in overweging genomen hebben, dat het wenschelijk ia voorschriften vast te stellen tot bescherming van in het wild levende vogels ;1 Zoo is het, dat Wij, den Raad van State gehoord, en met gemeen overleg der Staten-Generaal, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze : Aft. 1. Door beschermde vogels worden verstaan alle vogels, welke behooren tot eene der in Europa in het wild levende soorten van vogels, met uitzondering van : a. het pluimvee ; b. de bij artikel \7 der Jagtwet als wild aangewezen vogels ; c. de bij algemeenen maatregel van bestuur als schadelijk voor den land-, 1 Zie voor de bescherming van de voor den landbouw nuttige vogels het verdrag, waarvan de tekst is bekend gemaakt bij het hierachter opgenomen besluit van 21 Juli 1917, S. 495.  Aft. & — 8 — tuin- of boschbouw of voor de visscherij aangewezen vogels. De algemeene maatregel van bestuur is vastgesteld bij besluit van 18 November 1913, S. 412, onder de bijlagen opgenomen. Art. 2, Het is verboden beschermde vogels te vangen, te dooden, ten verkoop voorhanden te hebben, te koop aan te bieden, te verkoopen, af te leveren of te vervoeren. Het is eveneens verboden huiden van beschermde vogels ten verkoop voorhanden te hebben, te koop aan te bieden, te verkoopen, af te leveren of te vervoeren. De inwerkingtreding van het 2de lid van dit artikel is bij besluit van 7 Januari 1920, S. 6, bepaald op 1 April 1920. Art. 3. Het is verboden eieren van beschermde vogels te rapen, uit te halen, ten verkoop voorhanden te hebben, te koop aan te bieden, te verkoopen, af te leveren of te vervoeren. Art. 4. Het in het vorige artikel bepaalde is van 1 Februari tot en met 28 April niet van toepassing ten aanzien van eieren van kieviten. Het ten verkoop voorhanden hebben, te koop aanbieden, verkoopen, afleveren en binnen de bebouwde kommen der gemeenten en langs openbare wegen en voetpaden vervoeren van eieren van kieviten is tot eh met 30 April, of, indien deze dag op Zondag valt, tot en met 1 Mei toegelaten. Art. 5. Vergunning kan worden verleend om van 15 April tot en met 15 Juni eieren van meeuwvogels te rapen en in het veld, buiten openbare wegen en voetpaden te vervoeren. Het ten verkoop voorhanden hebben, te  — 9 — Art. 5 koop aanbieden, verkoopen, afleveren en binnen de bebouwde kommen der gemeenten en langs openbare wegen en voetpaden vervoeren van eieren van meeuwvogels is tot en met 21 Juni toegelaten. In het V. V. 2e K. ,yerd aangedrongen op uitbreiding van art. 5 tot andere vogels, als starren, kluiten, grutto's daakjes, scholeksters, kemphanen en koeten, of opneming van eene. bepaling, die een afzonderlijk vergunningsstelsel regelt voor plaatsen, waar van ouds vogelarijen bestaan. De Minister antwoordde hierop in de M. v.A, 2e $L. : „Het geopperde bezwaar, dat eieren van wulpen, grutto's, plevieren en kemphanen niet op gelijken voet worden behandeld als .die van kieviten, berust, althans wat de eieren yan wulpen, plevieren en kemphanen betreft, op eene vergissing. Immers deze drie vogelsoorten zijn opgenomen onder het waterwild van art. 17 der Jagtwet, zoqdat volgens art. 22, lid 2, dier wet het rapen, verhandelen en vervoeren van de eieren dezer vogels gedurende den daar bepaalden termijn is toegestaan. Wat de eieren van grutto's betreft, is aan het gemaakte bezwaar tegemoet gekomen, door, zooals èn in het Voorloopig Verslag onder art. 43 (thans art. 48), èn in het Verslag van de Staatscommissie voor de jacht is voorgesteld, deze vogelsoort onder het wild van art. 17 der Jagtwet op te nemen. Ten aanzien van de vogelarijen op Schouwen zij opgemerkt, dat het rapen van meeuweneieren met inachtneming van de bepalingen der artikelen 6 en 6 mogelijk blijft. Ten einde • mogelijken twijfel, of ook de eieren van kleinere ' meeuwvogels, zooals sterna's of zeezwaluwen, onder dit artikel vallen, af te snijden, is het woord „meeuwen" veranderd in „meeuwvogels" (Laridae : Vgl. dr. E. D. van Ooet : Contrïbufion to our knowledge of the avifauna of the Netherlands). Het rapen van eieren van waterwild, waartoe, indien het onderhavige wetsontwerp tot wet zal zijn verheven, naast de kemphanen ook de grutto's zullen behooren, is volgens het tweede lid van artikel 22 der Jagtwet geoorloofd. Eene bepaling, waar-  Art. 6 — 10 — bij het rapen van eieren van andere dan de genoemde vogels, zooals kluiten, daakjes, scholeksters en koeten zou worden mogelijk gemaakt, zou onvereenigTjaar zijn met de bepalingen der Conventie van Par^s.*1' ' Een amendement, strekkende om achter het woord „meeuwvogels" de woorden „kluiten, koeten en scholeksters" in te voegen, werd verworpen. — Zie de aant. op art. 6 en 27, Art. 6. De in bet -vorige artikel bedoelde vergunningen worden bij verzoekschrift aangevraagd aan Onzen Commissaris in de provincie, waar de gronden, waarop de verzoeker eieren van meeuwvogels wenscht te rapen, gelegen zijn, en door dien Commissaris verleend. „Blijkens het verband tusschen de artikelen 5 en 6 is de Commissaris der Koningin niet verplicht eene aangevraagde vergunning te verleenen." (M. v. A. 2« K.) Bjj de behandeling in de 2« Kamer werd gevraagd of de vergunning bij voortduring dan wel slechts voor een bepaald sijzoen zal gelden. Volgens de meening van de Regeering kon dat overgelaten worden aan den Commisares der Koningin. — Zie de aant. op art. 27. Art. 7. Het is verboden nesten van beschermde vogels opzettelijk te verstoren^ ten verkoop voorhanden te hebben, te koop aan te bieden, te verkoopen, af te leveren of te vervoeren. „De vraag, of door het verbod van dit artikel ook wordt getroffen hij, die opzettelijk nesten verstoort, nadat de jongen reeds zijn uitgevlogen, moet bevestigend worden beantwoord." (M. v. A. 2« K.) Art. 8. Het in het vorige artikel bepaalde is, voor zoover het opzettelijk verstoren van in of tegen gebouwen of in binnenplaatsen zich bevindende nesten  — 11 — Art. 9 van beschermde vogels betreft, niet van toepassing op de gebruikers van die gebouwen en hunne lasthebbers. „In art. 5 van de wet van 1880 wordt den gebruikers van bij een woning behoorende erven en van tuinen, fruitboomgaarden en kweekersen, de vrijheid gelaten, om de b§ die wet beschermde dieren te vangen of te dooden en de zich aldaar bevindende eieren en nesten uit te halen, te vernielen en te verstoren. Deze bepaling kan bij toetreding tot de Conventie van Parijs niet gehandhaafd blijven. De Conventie toch verleent in haar artikel 2 slechts aan gebruikers van gebouwen en hunne lasthebbers het recht om de op of tegen die gebouwen en in binnenplaatsen zich bevindende nesten te verstoren. De gebruikers van tuinen en kweekerijen, die schade of overlast ondervinden van vogels en die vogels niet door geraas of door schieten met los kruit kunnen verdrijven, behooren zich daarom volgens het onderhavige ontwerp in het bezit te stellen van eene vergunning, als bedoeld in art. 9." (M. v. T.) Art. 9. Op verzoek van de eigenaren of gebruikers van gronden of wateren waar beschermde vogels of vogels, als bedoeld in artikel 1 c, schade toebrengen of overlast veroorzaken of zulks dreigen . te doen, wordt aan die eigenaren of gebruikers of aan hunne lasthebbers vergunning verleend deze vogels te dooden of te vangen en daarna te vervoeren. Tn die gevallen kan tevens vergunning worden verleend, om de nesten dezer vogels te verstotene. Blijkens het V. V. 2» K. werd uit de volgende artikelen, met name uit art. 13 opgemaakt, dat de burgemeester vrij is om de in het eerste lid bedoelde vergunning te weigeren. De Minister antwoordde in de M. v. A. 2« K.: „Dat uit de volgende artikelen, met name art. 13 moet worden afgeleid, dat de burge-  Art. 10 — 12 — meestér de bevoegdheid heeft, om eene aangevraagde vergunning te weigeren, is slechts in zoover juist, dat het bestaan van schade of overlast over de al of niet uitreiking der vergunning beslist. Blijkt eene vergunning te zijn aangevraagd zonder dat schade of overlast is te constateeren, dan weigert de burgemeester de vergunning." —„Ongetwijfeld kan de burgemeester bij het afgevén van eene vergunning, als bedoeld in artikel 9, de beperking opnemen, dat daarvan slechts mag worden gebruik gemaakt bü dag. Indien deze beperking niet is opgenomen, geldt de vergunning voor dag en nacht. Van vergunningen, als bedoeld in art, 9, kunnen de gemeentebesturen geen leges heffen." (M. v. A. le K.) — Zie de aant. op art. 27. — Zie de onder de bijlagen opgenomen missive van den Minister van Landbouw, Nijverheid en Handel van 12 Maart 1914. — Namens den Minister van Landbouw, Nijverheid en Handel heeft de Comm. der Kon. in Zuidholland bij missive van 30 Juli 1918 de burgemeesters in die provincie ver» zocht om bij het afgeven van vergunningen' als bedoeld in dit artikel ten aanzien van de in art lc bedoelde vogels zoo liberaal mogelijk te zijn, onder opmerking, dat zulks gewenscht is ten einde schade aan landbouwgewassen door vogels zooveel mogelijk ,te voorkomen, wat met het oog op de volksvoeding van het grootste belang is. Alt. 10. De in het vorige artikel bedoelde vergunningen worden aangevraagd aan den burgemeester van de gemeente, waarin de grond, het water of het grootste gedeelte daarvan gelegen is, en door dien burgemeester zoo spoedig mogelijk verleend. De vergunningen vermelden den door den burgemeester te bepalen geldigheidstermijn en wijzen de gronden en wateren aan, waarvoor zij verleend worden, Volgens het gewijzigd ontwerp van wet, werd in plaats van de woorden „waarin de  — 13 — Art. 10 grond, bet water of het grootste gedeelte daarvan gelegen is" gelezen : „waarin de gronden of wateren of het grootste gedeelte daarvan gelegen zijn." Bij de behandeling in de 2e K. werd gewezen gp de moeilijkheid, welke deze redactie, tengevolge kon hebben : o. a. werd gewezen op het geval dat iemand in Friesland gronden heeft en in Zuidholland, en hij voor beide vergunning wil vragen, hij volgens de letter van het artikel zich moet wenden tot den burgemeester van de gemeente, waar het grootste gedeelte van die gronden gelegen zijn ; dan zou zich het geval kunnen voordoen, dat iemand, die h.v. in Amsterdam woont, aan een burgemeester in Zuidholland vergunning vraagt om vogels te schieten in Friesland. De Minister antwoordde dat, wanneer men goed leest, de redactie toch wel te begrijpen was: „Wanneer jemand gronden in Friesland en Zuidholland heeft, zal niemand kunnen beweren, dat het hier één exploitatie geldt, die met schade wordt bedreigd; en wanneer men zegt: ik heb een exploitatie in Friesland en Zuidholland, dan ben ik overtuigd, dat niet een burgemeester zeggen zal dat is dezelfde exploitatie. Zulke dingen gebeuren niet in de practijk. Wanneer de geachte afgevaardigde een amendement voorstelt, om de woorden te schrappen, dan zal ik er mij bij nederleggen en zouden de menschen zich den last moeten getroosten, die de afgevaardigde hen wil opleggen. Ik zou alleen zeggen, dat het niet practisch is." Ten einde deze interpretatie in het artikel te doen passen, werd de boven omschreven redactie-wijziging aangebracht. — „Ter tegemoetkoming aan den door sommige leden geuiten wensch, dat, ter vermijding van administratieven omslag en belemmerende werking, de eisch van het schriftelijk indienen van de aanvrage om eene vergunning zal vervallen, zijn de woorden „ „bij verzoekschrift" " uit het artikel geschrapt." (M. v. A. 2« K.) — Zie de aant. op art. 27. — Blijkens missive van den Minister van Landbouw, Nijverheid en Handel van 8 September 1919 aan den Comm. der Kon. in Overijsel (Bijv. Stbl. 1919, n°. 289) kan de Minister er zich mee vereenigen, dat aan  Art. 11 — U — houders van vergunningen krachtens dit art. geen buitengewone machtigingen tot het schieten van schadelik gedierte krachtens art. 26, der Jagtwet worden verleend, doch alleen in die gevallen, waarin de tijd, gedurende welken de vergunning geldig is, alleszins vol doet om schade door schadelijk gedierte tegen te gaan, en onder voorwaarde, dat zij, aan wie uit dezen hoofde geen buitengewone machtiging wordt verleend, worden ingelicht, dat zij krachtens hunne vergunning, zoolang deze geldig is, schadelijk gedierte mogen schieten. Art. 11. Binnen de eerste tien dagen van iedere maand geeft de burgemeester aan Onzen Commissaris kennis van de door hem in den loop der vorige maand verleende en geweigerde vergunningen. Art. 12. Onze Commissaris is bevoegd eene door den burgemeester verleende vergunning in te trekken. Het V. V. 2« K. vermeldt op dit artikel : „In dit artikel wordt den Commissaris der Koningin de bevoegdheid verleend eene door den burgemeester verleende vergunning in te tiekken. Ook in verband met artikel 28, waarin het intrekken der vergunningen algemeen is geregeld, meenden sommige leden art. 12 aldus te moeten opvatten, dat daarbij den Commissaris niet de bevoegdheid wordt gegeven de vergunning op elk oogenblik in te trekken, doch alleen terstond na kennisneming van de beslissing van den burgemeester." De Regeering beantwoordde deze opmerking in de M. v. A. 2» K. als volgt: „Tusschen de artikelen 12 en 28 bestaat geen verband, artikel 28 regelt de intrekking van eene der in deze wet bedoelde vergunningen door de autoriteit, die ze heeft verleend, in de aldaar met name genoemde gevallen. Artikel 12 daarentegen regelt een onbeperkt contröle-recht op de door den burgemeester afgegeven vergunnningen door een hoogere autoriteit. Dat contröle-recht en daarmede het recht om eene door den burgemeester verleende vergunning  — 15 — Art. 13 in te trekken, kan—het artikel is zoo algemeen mogelijk gesteld en behoeft daarom geen wijziging — gedurende den geheelen duur der vergunning worden toegepast." — Zie de onder de bijlagen opgenomen missive van den Minister van Landbouw, Handel en Nijverheid van 10 Maart 1914. Art. 13. Indien de burgemeester weigert eene vergunning, als bedoeld in artikel 9, te verleenen, geeft hij daarvan zoo spoedig mogelijk bij geadviseerden dienstbrief kennis aan den belangheb bende. Den belanghebbende staat gedurende veertien dagen na dagteekening van den brief beroep open bij Onzen Commissaris. Art. 14. Nietig is elk beding, waarbij de gebruiker van gronden of wateren afstand doet van zijne bevoegdheid eene vergunning, als bedoeld in artikel 9, aan te vragen of te gebruiken. Art. 15. Indien beschermde vogels of vogels, als bedoeld in artikel lc, schade toebrengen of overlast veroorzaken op gronden of wateren, in gebruik bij het Rijk, eene provincie of eene gemeente, of zulks dreigen te doen, zijn Onze Minister van Landbouw, Nijverheid en Handel voor het Rijk, Onze Commissaris voor de provincie en de burgemeester voor de gemeente, bevoegd personen aan te stellen, om deze vogels te dooden of te vangen en daarna te vervoeren en de nesten dezer vogels te verstoren. Art. 16. Voor een wetenschappelijk doel of in het belang van den vogelstand kan vergunning worden verleend, om beschermde vogels te vangen of te dooden, eieren van beschermde vogels te rapen of uit te halen, nesten van beschermde vogels te verstoren en die  Art. 17 — 16 — vogels, eieren of nesten alsmede huiden van beschermde vogels te vervoeren. „De woorden „ „in het belang van den vogelstand" " hebben ten doel de mogelijkheid te openen om, indien in eene bepaalde streek bepaalde nuttige vogelsoorten niet of in te geringe hoeveelheid voorkomen, uit andere streken, waar zij in misschien te groote hoeveelheid aanwezig zijn exemplaren daarheen te doen overbrengen. Ook geeft artikel 16 het middel aan de hand, om daar, waar plaatselijk eene vogelsoort door te groote aanwezigheid van een andere, haar vijandige soort mocht dreigen uit te sterven, de eerste tegen de laatste in bescherming te nemen." (M. v. T.) — Zie de aant. op art.i 27: Ar . 17. De in het vorige artikel bedoelde vergunningen worden bij verzoekschrift aangevraagd aan Onzen Minister van Landbouw, Nijverheid en Handel en door dien Minister verleend. De vergunningen zijn voor de door den Minister te bepalen gedeelten van het Rijk van kracht en gelden gedurende een jaar. — Zie de aant. op art. 27., jfljajf'gju Art. 18. Zendingen van beschermde vogels of van eieren of nesten van beschermde vogels van personen, aan wie eene vergunning, als bedoeld in artikel 16, is verleend, alsmede zendingen van zoodanige vogels, eieren of nesten naar de door Ons aan te wijzen wetenschappelijke inrichtingen worden gedekt door verklaringen, ingericht en afgegeven volgens de bij algemeenen maatregel van bestuur te geven voorschriften. De algemeene maatregel van bestuur is vastgesteld bij besluit van 18 November 1913, S. 412, onder de bijlagen opgenomen.  — 17 — Art. ig Bij besluit van 6 Januari 1914 (V. n°. 358) zijn aangewezen als wetenschappelijke inrichtingen, als bedoeld in art. 18 : het Rijksmuseum van Natuurlijke Historie van de Rijksuniversiteit te Leiden ; het Zoötomisch Laboratorium van de Rijksuniversiteit te Leiden; het Zoölogisch Museum en Laboratorium van de Rijksuniversiteit te Utrecht; Het Zoölogisch Laboratorium van de Rijksuniversiteit te G-roningen ; de Rijks Hoogere land-, tuin- en boschbouwschool te Wageningen; het Zoölogisch Laboratorium van de gemeentelijke' Universiteit te Amsterdam ; het Koninklijk Zoölogisch Genootschap „Natura Artis Magistra" te Amsterdam en de Rotterdamsche Diergaarde te Rotterdam. Bij besluit van 29 Juni 1914 (V. n°. 431) is als zoodanig aangewezen het Museum van natuurlijke historie en warenkennis, gevestigd in het Canisius-Oollege te Nijmegen en bij besluit van 19 December 1914 (V. n». 480) het Museum van de Nederlandsche Heidemaatschappij te Arnhem. Bij besluit van 8 Juli 1916 (V. n«. 702) is als zoodanig nog aangewezen het laboratorium van J. J. Luden van Heumen te Heumen. Art. 19. Vergunning kan worden verleend, om de bij algemeenen maatregel van bestuur aan te wijzen beschermde vogels voor de kooi of voor de jacht te vangen, ten verkoop voorhanden te hebben, te koop aan te bieden, te verkoopen, af te leveren of in het veld, buiten openbare wegen en voetpaden te vervoeren. Zoodanige vergunning geldt niet voor het ten verkoop voorhanden hebben, te koop aanbieden, verkoopen of afleveren van verminkte vogels. In het V. V, 2° K. werd de opmerking gemaakt, dat het artikel verder behoorde te gaan. „Immers blijkt niet te zijn gedacht aan de park- en siervogels, die niet in eene kooi worden  Art. 20 — 18 — gehouden. Deze worden in parken, op buitenplaatsen en in onze dierentuinen in vrij groote hoeveelheden aangetroffen. Artikel 16 komt wellicht te hulp, wat het vangen van vogels voor dierentuinen betreft; echter voorziet het niet in de gevallen, dat deze vogels voor genoegen worden gehouden." De Minister beantwoordde deze opmerking in de M. v. A. 2« K. als volgt: „Het houden van park- en siervogels is, waar het bezitten van vogels niet is strafbaar gesteld niet verboden. In het vangen van vogels voor dierentuinen voorziet art. 16. Ten aanzien van het vangen van vogels, bestemd om buiten kooien op buitenplaatsen te worden gehouden, zij opgemerkt, dat de daarvoor in het algemeen in aanmerking komende vogels niet worden beheerscht door dejbepalingen dezer wet (men. denke slechts aan pauwen, fazanten, kalkoenen, zwanen, eenden)." — Naar aanleiding eener opmerking in het V". V. 2» K. dat het onjuist geacht werd, dat vergunning noodig is voor den eigenaar van het jachtterrein om aldaar fazanten te vangen voor de broederij, antwoordde de Minister in de M. v. A. 2e K.: „Daar de fazanten behooren tot het vliegend wild, bedoeld in art. 17 der Jagtwet, mist de opmerking, dat het verkeerd is voor den eigenaar van een jachtterrein vergunning te eischen, om aldaar fazanten te vangen voor de broederij, voldoenden grond." — Zie de aant. op art. 20 en 27. — De algemeene maatregel van bestuur is vastgesteld bij besluit van 18 November 1913, S. 412, onder de bijlagen opgenomen. _ Zie ie onder de bijlagen opgenomen missive van den Minister van Landbouw, Nijverheid en Handel van 12 Maart 1914. Art. 20. De in het vorige artikel bedoelde vergunningen worden bij verzoekschrift aangevraagd aan Onzen Commissaris in de provincie, waar de aanvrager woonachtig is, en door dien Commissaris verleend. De vergunningen zijn voor het geheele Rijk van kracht en gelden gedurende een jaar.  — 19 — Art. 21 De in net V. V. 2» K. gestelde vraag of de Commissaris der Koningin, niettegenstaande de imperatieve redactie, vrij is de vergunning te weigeren, beantwoordde de Minister in de M. v. A. 2« K. bevestigend door te verwijzen naar het antwoord, gegeven bij art* 6. (Zie de eerste aant.) Zie verder de aant. op art. 27. Art.'21. Hij, wien eene vergunning, als bedoeld in artikel 19, wordt verleend kan ten behoeve van een persoon, behoorende tot zijn gezin, eene .vergunning bekomen om vogels, aangewezen in den bij artikel 19 bedoelden algemeenen maatregel van bestuur, te koop aan te bieden, te verkoopen of af te leveren. Art. 22. Onverminderd het zegelrecht volgens de wet, dat ook bij niet afhaling van de aangevraagde vergunning ten laste des verzoekers blijft, wordt voor eene vergunning, als bedoeld in artikel 19, betaald tien gulden. Voor eene vergunning als bedoeld in artikel 21 wordt niet anders betaald dan het zegelrecht volgens de wet. Art. 23. Bij algemeenen maatregel van bestuur wordt bepaald gedurende welken tijd van het jaar het vangen en het in het veld, buiten openbare wegen en voetpaden vervoeren van vogels, aangewezen in den bij artikel 19 bedoelden algemeenen maatregel van bestuur, is toegelaten. De algemeene maatregel van bestuur is vastgesteld bij besluit van 18 November 1913, 8. 412, onder de bijlagen opgenomen. Art. 24. Het is verboden vogels, aangewezen in den bij artikel 19 bedoelden algemeenen maatregel van bestuur, te vangen of in het veld, buiten openbare wegen en voetpaden te vervoeren : a. op Zondagen;  Art. 26 20 b. voor zonsopgang en na zonsondergang ; c. wanneer de grond met sneeuw bedekt is. Art. 25. Het vervoeren van vogels, aangewezen in den bij artikel 19 bedoelden algemeenen maatregel van bestuur, binnen de bebouwde kommen der gemeenten en langs openbare wegen en voetpaden is te allen tijde toegelaten. Art. 26. Indien zij, wien eene vergunning, als bedoeld in artikel 19, is verleend, andere beschermde vogels dan die, genoemd in den bij artikel 19 bedoelden algemeenen maatregel van bestuur, voorhanden hebben, worden zij geacht deze vogels ten verkoop voorhanden te hebben. A t . 27. De in deze wet bedoelde vergunningen worden geweigerd aan personen beneden den leeftijd van achttien jaren en aan personen, die in het jaar, voorafgaande aan hunne aanvrage, wegens een der in het eerste lid van artikel 36 of in een der artikelen 40, eerste lid, 41, 41&« of 42 der Jagtwet strafbaar gestelde feiten onherroepelijk zijn veroordeeld of de opgelegde geldboete of het maximum van de bedreigde geldboete betaald hebben. Onverminderd de bepalingen van het eerste lid wordt eene vergunning als bedoeld in artikel 5 of in artikel 19 niet geweigerd, indien de aanvrager te goeder naam en faam bekend is en het rapen van eieren van meeuwvogels of het vangen van vogels voor de kooi of voor de jacht als bedrijf uitoefent. Naar atnleiding van de formuleering van het begrip vergunning in deze wet, werd tijdens de discussie in de 2e K. gevraagd of de Minister onder de uitdrukking „wordt" iets anders ver-  — 21 — Art. 27 staat dan onder „kan worden". (Zie de artt. 5, 9, 16, 19.) De stéiler van de vraag hield het er voor, dat die twee uitdrukkingen eigenlijk hetzelfde beteekenen, want dat ook als er staat „wordt" niet een bepaald recht op vergunning werd gecreëerd, doch altijd het facultatieve karakter behouden bleef. Naar diens meening bracht de aard der vergunning mede, dat er bij het geven van een vergunning altijd blijft bestaan een arbitiair element. De Minister antwoordde hierop: „Er is in dit ontwerp verschil tüsschen „„kan worden verleend" '■ en „ „wordt verleend" ". Dit is niet altijd het geval. Ik kan mij een constructie van een wet denken, waarbij men begint in artikel 1 een algemeen verbod neer te schrijven, maar, ter wille van den stijl, het woord„„kan" " gebruikt, niettegenstaan de men bedoelt, dat de vergunning niet onderworpen is aan een arbitrium. Dat een vergunning per se in zich heeft een element van arbitrium, zou ik durven betwijfelen. Mag ik den geachten afgevaardigde wijzen op art. 1, alinea 4, van de Drankwet, waar staat: de vergunning wordt alleen geweigerd in de gevallen bij de wet vernield. Hier is dus in principe uitgedrukt, dat de vergunning alleen wordt geweigerd in de gevallen, bij de wet vermeld. En waarom is dit hier zoo? Omdat wij te maken hebben met een vergunning, als door den geachten afgevaardigde uit Zuidhorn is bedoeld, die noodzakelijk is, om het bedrijf voort te zetten." „Ik geloof dus, dat het woord vergunning in de wet volstrekt niet impliceert, dat het geven of het niet geven van de vergunning moet worden onderworpen zijn aan het vrije oordeel van iemand. Nu is er onderscheid tusschen het rapen van meeuweneieren en het vogelvangen eenerzijds en de vergunning krachtens art. 9 anderzijds. Er is bij hét rapen van meeuweneieren en het vangen van vogels een arbitrium overgebleven in het stelsel van het wetsontwerp, ook nadat door mij het amendement van den geachten afgevaardigde uit Weststelingwerf is overgenomen ; 1 het arbitrium is (1) Het tweede lid van art. 27 is als amendement voorgesteld en door de Kegeering overgenomen.  Art. 29 — 22 alleen uitgeschakeld, voor zoover men te maken heeft met personen, die de zaak beroepsgewijze doet, maar het blijft volledig bestaan ten opzichte van hen, die het als liefhebberij doen. De vergunning krachtens artikel 9 is echter geheel anders." „Iemand heeft recht, om, wanneer hij zijn arbeid, zijn productie bedreigd ziet door dieren, dit af te weren. Daarom wordt ook in art. 9 gezegd, dat, zoodra de schade vaststaat, de vergunning wordt verleend. Dat wordt niet aan de willekeur overgelaten, maar uitsluitend wordt aan het oordeel van den ambtenaar overgelaten uit te maken, of er schade dreigt of is." „Dat is het eenige wat aan het oordeel van den ambtenaar is onderworpen, hy kan niet om de een of andere reden weigeren de vergunning te geven. Daarom geloof ik, dat de formuleering van het begrip vergunning in het ontwerp geheel in orde is.'" Nader verklaarde de Minister nog, dat, waar „kan" in deze wet staat, altijd sprake is van een arbitrium, behalve voorzoover dit door de wet is uitgesloten. Art. 28. Indien blijkt, dat eene vergunning is verleend ten gevolge van onware of onvolledige gegevens, of indien in den tijd, waarvoorde vergunning geldt, de rechthebbende wegens een der in het eerste lid van artikel 36 of in een der artikelen 40, eerste lid, 41, 41bis of 42 der Jagtwet strafbaar gestelde feiten onherroepelijk is veroordeeld of de opgelegde geldboete of het maximum van de bedreigde geldboete betaald heeft, is Onze Minister, Onze Commissaris of de burgemeester, door wien de vergunning is verleend, bevoegd de vergunning in te trekken. Art. 29 De in deze wet bedoelde vergunningen worden verleend volgens een door Onzen Minister van Landbouw,  — 23 — / Art. 30 Nijverheid en Handel vast te stellen model. De modellen zijn vastgesteld bij beschikking van den Minister van Landbouw, Nijverheid en Handel van 4 December 1918, C. V. Art. 39. Van de in deze wet bedoelde vergunningen mag op gronden of wateren van derden geen gebruik worden gemaakt dan in gezelschap van den eigenaar of rechthebbende of met diens schriftelijke toestemming. Het rapen van eieren van kieviten op gronden van derden is slechts geoorloofd onder de in het eerste lid bedoelde voorwaarden. Dit art. is op voorstel van de Commissie van Rapporteurs in de wet opgenomen. De voorzitter dier Commissie lichtte de bedoeling als volgt toe: „Het amendement van de Commissie van Rapporteurs heeft geen andere bedoeling dan een bepaling te handhaven, die reeds in de Jachtwet staat, dat namelijk niemand zonder vergunning van den eigenaar of den rechthebbende zich opgronden of wateren van derden mag begeven. Aan de vergunningen die in deze wet worden verleend, moeten dezelfde voorwaarden worden gesteld." Bij de mondelinge behandeling in de Tweede Kamer van art. 14 werd eene discussie gevoerd over de beteekenis van „rechthebbende." Door een der leden werdt betoogd: „Nu is hier overgenomen een artikel uit de Jachtwet en daarbij heeft men — ik zou haast met Thorbecke in een soortgelijk geval zeggen — „„onnadenkend"" overgenomen het woord: rechthebbende, dat in dit verband er niet in thuis behoort. Rechthebbende doelt op het voorkomend geval, dat het jachtrecht en het recht van eigendom niet in dezelfde hand zijn. Over de beteekenis van het woord rechthebbende in de Jachtwet zijn uiteenloopende beslissingen der rechterlijke macht. Hiermede zou volgens een arrest van den Hoogen Raad alleen bedoeld zijn degenen, die een zakelijk  Art. 80 — 24 — recht heeft, en ook is nog een andere interpretatie door den Hoogen Raad gegeven namelijk, dat er ook onder verstaan wordt degene, die de jacht gehuurd heeft maar niet de gebruiker van den grond alleen omdat hij gebruiker is. Wanneer men aanneemt, dat onder dit woord hier wordt verstaan de gebruiker van den grond, dan zou men tot zeer zonderlinge uitleggingen en gevolgtrekkingen komen. Dan zou er eigenlijk staan : „„Van de in deze wet bedoelde vergunningen mag op gronden of wateren van derden geen gebruik worden gemaakt dan in gezelschap van dengenen die vergunning geeft." " Dat behoeft men niet te zeggen. Het spreekt van zelf, dat degeen die de vergunning geeft, daarvan alleen mag gebruik maken, maar er wordt hier nog uitdrukkelijk bijgevoegd, dat bij moet hebben toestemming van den eigenaar. Wanneer men aanneemt, dat de rechthebbende, de huurder daaronder begrepen is, dan zal men ten aanzien van het rapen van kievietseieren tut de gevolgtrekking komen, dat de raper de vergunning kan vragen aan den eigenaar of aan den huurder. Dat zal toch wel nooit de bedoeling van de Commissie van Rapporteur» zijn geweest. Men vraagt mij : waarom niet ? Ik kan mij inderdaad niet voorstellen, dat de Commissie zou bedoelen, dat men eieren zou kunnen rapen op iemands land, niet met diens toestemming, maar met de toestemming van een'ander. Mocht dit de eenige uitlegging zgn van het amendement, dan zou ik moeten aannemen, dat de Commissie de volle portee daarvan niet begrepen heeft." De Minister beantwoordde den spreker, door op te merken, dat naar zijne meening, de afgevaardigde er niet genoeg den nadruk op gelegd had, dat „regthebbende" in de jachtwet natuurlijk alttjd betrekking heeft op het „jachtrecht". „M.a. w. er wordt daar gesproken van den eigenaar of van dengene, die uit anderen hoofde recht heeft om ten opzichte van de jacht te ageeren. Dit is de rechthebbende in de Jagtwet, nietwaar ? Nu hebben wij hier de Vogelwet De woorden van de Jagtwet zijn overgenomen, maar er staat niet bij: de eigenaar of rechthebbende, bedoeld in de Jagtwet. Br wordt in de Vogel-  — 25 — Art. 31 wet van een rechthebbende gesproken en wie is nu volgens die wet eigenaar of rechthebbende? Dat is de eigenaar of ieder ander, die uit eenigen hoofde recht heeft om te ageeren krachtens deze wet. Degenen nu, die krachtens deze wet het recht hebben te ageeren, zijn de eigenaar en de gebruiker. Dat is zonder eenigen twijfel; het volgt uit art. 9. Oorspronkelijk stond in dat artikel, dat de eenige rechthebbende om op te treden volgens de Vogelwet was de gehruiker en later is daaraan toegevoegd, dat ook de eigenaar rechthebbende was; maar nooit heeft iemand willen ontkennen, dat de gebruiker zelf recht heeft om te ageeren, om een vergunning te vragen en als hij die heeft daarvan gebruik te maken. Nu is de zaak, dat bij art. 9 oorspronkelijk zeer in het algemeen zonder eenige beperking werd gezegd: gij krijgt vergunning om die vogels te dooden welke schade opleveren. Er stond niet bij, waar die vogels achtervolgd mochten worden, zoodat feitelijk die vogels, waar zij werden aangetroffen, ook op gronden waarop een bepaalde eigenaar of gebruiker geen recht kan doen gelden, mochten worden gedood. De Commissie van Rapporteurs heeft gezegd: neen, dat gaat niet, als die man zich om de vogels die hem schade toebrengen, te dooden, op gronden van anderen wil begeven, heeft hij vergunning noodig öf van den eigenaar óf van den rechthebbende, zijn, wordt de eigenaar op bevel van den ambtenaar van het Openbaar Ministerie, dat hem bij . exploit wordt beteekend, tot een door dien ambtenaar te bepalen bedrag schadeloos gesteld. Art. 44, De in de vorige twee artikelen bedoelde schadeloosstelling wordt door een door Onzen Minister van Financiën aan te wijzen ambtenaar aan den rechthebbende uitgekeerd. Art. 45. De rechthebbende kan zich gedurende vijf jaren, nadat het vonnis onherroepelijk is geworden, de opgelegde geldboete is betaald of het in artikel 43 bedoelde bevel van den ambtenaar van het Openbaar Ministerie is beteekend tot den door Onzen Minister van Financiën aan te wijzen ambtenaar wenden,  Art. 46 — 30 — om de schadeloosstelling te ontvangen. Na verloop van deze vijf jaren is de vordering vervallen. Art. 46. De in deze wet strafbaar gestelde feiten worden beschouwd als over- I tredingen. Art. 47. Van de bepalingen van de wet van 25 Mei 1880 (Staatsblad n°. 89), gewijzigd bij de wet van 15 April 1886 | (Staatsblad n°. 64), vervallen in de artikelen 1 en 3 de woorden : „of vogels" ; wordt artikel 2 ingetrokken ; wordt in artikel 3 in plaats van „artikelen 1 en 2", gelezen „artikel 1" ; wordt in de artikelen 4 en 6 in plaats van de woorden : „de artikelen 1 en 2" gelezen : „artikel 1"; vervallen in artikel 5 de woorden : „Gelijke uitzondering geldt voor het uithalen, vernielen of verstoren van de zich aldaar bevindende eyeren of nesten" ; vervallen in het eerste lid .van artikel 7 de woorden:■ „de eyeren en" en in het derde lid de woorden | „en de eyeren". Are. 48. Van de bepalingen der Jagtwet wordt artikel 12 vervangen door het voorschrift: „Geene jagtacte noch buitengewone magtiging wordt vereischt voor het jagen door den eigenaar of regthebbende in lust- of bouwhoven of buitenplaatsen, door muren, schuttingen, rasters of grachten geheel afgesloten" ; worden in artikel 17 vóór het woord „eenden" de woorden „zwanen, ganzen" en achter het woord „kemphanen" de woorden „ruiters, grutto's" ingevoegd; worden artikel 21 en het derde lid van artikel 22 ingetrokken ; worden in het tweede lid van artikel 22 de woorden „gedurende de maanden Februari, Baart en April" vervangen door de woorden  — 31 — Art. 49 „van 1 Februari tot en met 28 April" en vervallen de woorden : „en van kievitten" ; vervallen in artikel 28 de woorden „en roofvogels" ; vervallen in artikel 29 de woorden: „voor een arend f 1,00, voor een valk, een havik, een sperwer, een wouw. een buizerd f 0,30" en wordt in plaats van de woorden „Voor het viervoetig gedierte":,, Voor de in het eerste lid bedoelde dieren" en in plaats van „het is": „zij zijn" gelezen ; en vervallen in de artikelen 45c en 48 eerste lid de woorden : „de kievitten en nachtegalen, die niet overeenkomstig het laatste lid van artikel 21 in vrijheid zijn gesteld". Art. 49. Gedurende vijf jaren na-het in werking treden van het eerste lid van artikel 2 dezer wet blijft,' in gemeenten en gedurende den tijd hij algemeenen maatregel van bestuur aan te wijzen, het vangen van lijsters door strikken niet lager gesteld dan één meter boven den grond en het daarna dooden dier vogels geoorloofd, doch op gronden van derden 'niet dan in gezelschap van den eigenaar of rechthebbende of met diens schriftelijke toestemming. Het ten verkoop voorhanden hebben, te koop aanbieden, verkoopen, afleveren en vervoeren van lijsters is toegelaten in de gemeenten en gedurende den tijd genoemd in den algemeenen maatregel van bestuur, bedoeld, in het vorige lid. Zendingen van lijsters buiten de gemeenten, als bedoeld in het eerste lid, worden gedekt door eene verklaring, af te geven door den burgemeester van de woonplaats der verzenders. De algemeene maatregel van bestuur is vastgesteld bij het sedert gewijzigde besluit  Art. 50 — 32 — van 17 OctoberWtS, S. 394, onder de bijlagen opgenomen. Art. 50. In het eerste lid van artikel 3 van de wet van 9 Mei 1890 (Staatsblad n°. 81), houdende verbodsbepalingen tegen het dragen van wapenen, worden tusschen het bepaalde sub 6° en 7° ingevoegd de woorden : „6°6»s. krachtens de bepalingen van de Vogelwet 1912, bevoegd om vogels te dooden met vuurwapenen, zich met vuurwapenen buiten openbare wegen en voetpaden in het veld bevinden, van die bevoegdheid gebruik maken, zich daartoe op weg bevinden of zich, na van die bevoegdheid gebruik te hebben gemaakt, naar huis begeven ;". Art. 51. Deze wet kan worden aangehaald onder den titel van „Vogelwet" met bijvoeging van het jaartal van het Staatsblad, waarin zij zal worden afgekondigd. Ari. 52 Het tijdstip, waarop deze wet, of de tijdstippen, waarop onderscheidenlij k de bepalingen dezer wet zullen in werking treden, worden door Ons vastgesteld. Bij besluit van 15 November 1913, S. 410, is de inwerkingtreding, met uitzondering van het tweede lid van artikel 2, bepaald op 1 Januari 1914. De inwerkingtreding van het tweede lid van art. 2 is hij besluit van 7 Januari 1920, S. 6, bepaald op 1 April 1920. Lasten en bevelen, dat deze in het Staatsblad zal worden geplaatst, en dat alle Ministerieele Departementen, Autoriteiten, Colleges en Ambtenaren, wie zulks aangaat, aan de nauwkeurige uitvoering de hand zullen houden. Gegeven te Soestdijk, den 23sten"September 1912' WILHELMINA. De Minister van Landbouw, NijverheidenHandel A. S. Talma. {Uitgeg. 16 Oct. 1912.)  — 33 — BIJLAGEN. Besluit van den Vlden October 1913, S. 894, houdende bepalingen ter uitvoering van artikel 49 der Vogelwet 1912 («x>als dit besluit is gewijzigd bij dat van 20 Juli 1918, S. 468). Wij WILHELMINA, enz. Gezien de wet van 23 September 1912 (StooUblad n°. 303), houdende bepalingen tot bescherming van in het wild levende vogels; Op de voordracht van Onzen Minister van Landbouw, Nijverheid en Handel van 16 Augustus 1918, Directie van den Landbouw, n°. 6204, tweede afdeeling, bureau B ; Den Baad van State gehoord (advies van 23 September 1913, n». 20) ; Gelet op het nader rapport van Onzen voornoemden Minister van 14 October 1913, Directie van den Landbouw, n°. 8005, tweede afdeeling, bureau B ; Hebben goedgevonden en verstaan : Art. 1. De in het eerste lid van artikel 49 der Vogelwet 1912 bedoelde gemeenten, waarin het vangen van lijsters door strikken, niet lager gesteld dan één meter boven den grond, en het daarna dooden dier vogels gedurende vijf jaren na het in werking treden van het eerste lid van artikel 2 der wet geoorloofd blijft — mits op gronden van derden niet dan in gezelschap van den eigenaar of rechthebbende of met dieps schriftelijke toestemming — zijn : DUden, Doornspijk, Ermelo, Hardenoijk, Texel, Wierivgen, Utrecht, Amersfoort, Shenen, Gaasterland, Hemelumer Oldephaart en Noordleolde, Haskerland, Otingaradeel, Workum,Leék, Marum, Haren, Tlagtwedde, Onstwedde, Norg', Odoorn, Oosterhesselen, Houthem, Limbricht, Noorbeek. S. & J. n. 80. 3e dr. 2  — 34 — 2. Het in het eerste artikel bedoelde vangen en dooden van lijsters is geoorloofd: a. in het eerste jaar van 1 Oct. tot 31 Dec. ■ b. e. derde „ » 1 * 3°Nov- • „i^o 15 .. .. 30 „ ; e in het vijfde jaar in de gemeenten Qaasterland, HetnilLmer Oldephaart en Noordwolde en Workum van 1 October tot 31 October en in de overige in het eerste artikel genoemde gemeenten van 15 October tot 15 November . > Onze Minister van Landbouw, Nijverheid en Handel is belast met de uitvoering van dit besluit, hetwelk in het Staatsblad zal worden geplaatst en waarvan afschrift zal worden gezonden aan den Raad van State Het Loo, den 17den October 1913. Het i^oo, wiLHELMIIn A. De Min. van Landbouw, Nijverheid en Handel. Trbub. (TJitgeg. 1 Nov. 1913.) Besluit van den-men November 1913, S. 412, houdende bepalingen ter uitvoering van de artikelen lc, 18, 19 23, en 33 der Vogelwet 1912. Wij "W1LHELMINA, enz. Gezien de wet van 23 September 1912 (Staatsblad n°. 303), houdende bepalingen tot bescherming van in het wild levende vogels; Op de voordracht van Onzen Minister van Landbouw, Nijverheid en Handel van 22 Juli JJ918» Directie van den Landbouw, n°. 6272, tweede afdeeling. Bureau B ; Den Raad van State gehoord (advies van 19 Augustus 1913, n°. 15); Gelet op het nader rapfiflit van Onzen voornoemden Minister van 14 November 1913, Directie van den Landbouw, n°. 7182, tweede afdeeling, Bureau B ; Hebben goedgevonden en verstaan : Art. 1. Als schadelijk voor den land-, tuinAotiboach%ouw of voor de visscherij worden aangewezen : ï Het onder e bepaalde is aldus gelezen bij Besluit van 20 Juli 1918, S. 468. «  — 35 — de schollevaar Phalacrocorax carbo (L.). de blauwe reiger Ardea cinerea L. de vlaarasche gaai Garrulus glandarius (L.). 2. Zendingen van beschermde vogels of van eieren of nesten van beschermde vogels van personen, aan wie eene vergunning, als bedoeld in artikel 16 der Vogelwet 1912, is verleend, worden gedekt door eene desbetreffende verklaring, onderteekend door den afzender en gedrukt op strooken oranjekleurig linnenpapier ter lengte van 11 centimeter en ter breedte van 7 centimeter, die op de collis worden bevestigd. 3. Zendingen van beschermde vogels of van eieren of nesten van beschermde vogels van andere personen dan die, bedoeld in artikel 2, naar de door Ons aan te wijzen wetenschappelijke inrichtingen worden gedekt door desbetreffende verklaringen, onderteekend door den directeur der inrichting en gedrukt op strooken oranjekleurig linnenpapier ter lengte van 11 centimeter en ter breedte van 7 centimeter, die op de collis worden bevestigd. 4. Zendingen van beschermde vogels of van eieren of nesten vau beschermde vogels uk het buitenland naar de door Ons aan te wijzen wetenschappelijke inrichtingen worden, indien zü niet voorzien zijn van eene verklaring, als bedoeld in artikel 3, gedekt door eene verklaring van een ambtenaar der invoerrechten, langs wiens kantoor de zending wordt ingevoerd, inhoudende, dat de zending uit het buitenland afkomstig is, en gedrukt op strooken oranjekleurig linnenpapier ter lengte van 11 centimeter en ter breedte van 7 centimeter, die op de collis worden bevestigd. 5. Verklaringen, als bedoeld in de artikelen 2 en 3, worden door Onzen Minister van Landbouw, Nijverheid en Handel op hun verzoek afgegeven aan de houders van vergunningen, als bedoeld in artikel 16 der Vogelwet 1912, en aan de directeuren van de wetenschappelijke inrichtingen, bedoeld in artikel 3. de sperwer het smelleken de woudtilrfr" de kraai de ekster Accipifer nisus (L.). Falco merillus (Gerini), Columba palumbus L. Oorpus corone L. Pica pica (L.). de huismusch de ringmusch Passer domestica (L.). Passer montana (L.). 2*  — 36 — 6. Tot de in artikel 19 der Vogelwet 1912 bedoelde vogels behooren : Falconidae. de Mvik « Astur palumbarius (Lu), de giervalk HierofaUo gyrfalco (li.). de witte giervalk Hierojalco gyrfalco islandus (Briinnich). de slechtvalk Falco peregrinus Tunstall. de boomvalk Falco subbuteo L. OOLUMBIDAE. de tortel Turtur turtur (L.).. TüRDIDAE. de zwarte lijster Turdus tnerula L. de beflijster Turdus torquatus Lr de kramsvogel Turdus pilaris L. de groote lijBter Turdus viscivorus L. de zanglijster Turdus musicus L. de koperwiek Turdus iliacus L. de Naumann's lijster Turdus naumanni Temminck. de vale lijster '"' Turdus obseurus Omelin. de bruine lijster Titrdus dwiius Be chstein. de Siberische lijster Geocichla sibiricus(P»i\a -f •Golotus monedula (L.). de europeesche nö- Nucifraga caryocatactes tenkraker (L.). de Siberische noten-. Sxicifraga caryocatactes kraker maerorhynchos Brehm. Oriolidae. de wielewaal Oriolus oriolus (L.). Stdbjstdae. de spreeuw Sturnus vulgaris L. de roséspreeuw Pastor roseus (L.).  — 37 — Fringillidae. de vink Fringilla coelebs L. de keep Fringillamontifringilla'L. de kneu Oannabina cannabinafli.). het fratertje Aegiotkus flavirostris(L.). het barmsijsje Aegiotkus linaria (L.). het kleine barmsijsje Aegiotkus linaria cabaret (P. L. S. Miiller)." Lariueliü-carduelis (L.). OhrysoHtitris spinus (L.). Petronia petronia (L>.). de putter het sijsje de rotsmusch de europeesche kanariede kruisbek de groote kruisbek Serinus serinus (L ). Loxia durvirostra L. Loxiapytyopsittacus Borkhausen. Loxia bifasciata (Brehni). Pinicola enucleator (L.). Carpodacus erythritt^-'"1' (Pallas). Pyrrhula pyrrhula (L.). Pyrrhula pyrrhuta'^ewrb- paea Vieillót. Ghloris chloris (L.). Coccofhraustes coccothraus- tes (L.). Emberiza citrinella L. Emberiza leucocephalos S. Gt. Gmelin. Emberiia'kxrtus L. Emberiza da L. Emberiza hortulana L. Emberiza rustica Pallas. Emberiza aureola Pallas. Emberiza pusilla Pallas. Emberiza sckoeniclus L. Emberiza calandra L. Plectrophenax nivalis(h.). Oalcarius lapponica kt*,). 7. Het vangen en in het veld buiten openbare wegen en voetpaden vervoeren van vogels, genoemd in het vorige artikel, is toegelaten van 15 September tot en met den laatsten Februari. 8. Het is verboden vogels te vangen of te dooden door middel van i kunstlicht ; lijm j strikken j de witbandkruisbek de haakbek de roodmusch de groote goudvink de goudvink de groenling de appelvitfM "' de geelgors de wïtkopgors de cirlgors de grijze gors de ortolaan de boschgors de wilgengors de dwerggors de rietgors de grauwe gors de sneeuwgors de ijsgors  — 38 — beugels ; vallen ; klemmen ; kanongeweren; slagkooien ; staltnetten ; vang- of treknetten, waarvan de vleugels eene lengte hebben van meer dan tien Meter, gemeten van stijggaren tot stijggaren, zooals het iB bevestigd aan de bovenlijn, en eene breedte van meer dan twee Meter, gemeten volgens de lengte der staven en waarvan de mazen eene lengte en eene breedte hebben van minder dan drie centimeter • giftige of verdoovende middelen ; lokvogels, die geblind of verminkt zijn. Hij, aan wien eene vergunning is verleend, om vogels te vangen voor de kooi, mag gebruik maken van netten, waarvan de mazen eene lengte en eene breedte hebben van tenminste twee centimeter. 9. Op verzoek van de eigenaren of gebruikers van gronden of wateren, kan door den burgemeester van de gemeente, waarin die gronden of wateren gelegen zijn, aan hen of hunne lasthebbers vergunning worden verleend, om bij het vangen of dooden van vogels, genoemd in art. 1, gebruik te maken van een of meer der in art. 8 genoemde middelen, mei uitzondering van kunstlicht, onder de door den burgemeester te stellen voorwaarden. 10. Aan hen, wien eene vergunning, als bedoeld in artikel 9 of 16, of eene aanstelling, als bedoeld in artikel 16 der Vogelwet 1912, is verleend, kan worden vergund gebruik te maken van een of meer der in artikel 8 genoemde middelen, met uitzondering van kunstlicht, onder de door de autoriteit, die de vergunning of aanstelling verleent, te stellen voorwaarden.1 11. Door Onzen Minister van Landbouw, Nijverheid en Handel wordt bepaald, dat, indien vogels, behoorende tot bepaald aangewezen soorten, schade toebrengen of overlast veroorzaken of zulks dreigen te doen, de vergunning, bedoeld in artikel 9 der Vogelwet 1912, zal zijn beperkt tot het dooden met vuurwapenen. 1 in het Staatsblad staat abusievelijk „6" in plaats van „9".  — 39 — 12. Het is aan ieder, behalve aan hen, die «ene vergunning, als bedoeld in artikel 9 of 10. hebben verkregen, verboden zich in het veld buiten openbare wegen en voetpaden te bevinden met: kunstlicht ; strikken ; beugels ; vallen ; klemmen ; kanongeweren : slagkooien ; staltnetten ; vang- of treknetten, waarvan de vleugels eene lengte hebben van meer dan tien Meter, gemeten van stijggaren tot stijggaren, zooals het* is bevestigd aan de bovenlijn, en eene breedte van meer dan twee Meter, gemeten volgens de lengte der staven en waarvan de mazen een lengte en eene breedte hebben van minder dan drie centimeter : lokvogels, die geblind of verminkt zijn. Hij, aan wien eene vergunning is verleend, om vogels te vangen voor de kooi, mag zich in het veld buiten de openbare wegen en voetpaden bevinden met netten, waarvan de mazen eene lengte en eene breedte hebben van ten minste twee centimeter.1 Onze Minister van Landbouw, Nijverheid en Handel is belast met de uitvoering van dit besluit, hetwelk in het Staatsblad zal worden geplaatst en waarvan afschrift zal worden gezonden aan den Raad van State. Het Loo, den 18den November 1913. WILHELMINA. De Min. van Landbouw, Nijverheid en Handel, Trkub. (Uitgeg. 26 Nov. 1913.) Missive van den Minister Van Landbouw, Nijverheid en Handel van den lOrfen Maart 1914 aan de Commissarissen der Koningin in onderscheidene provinciën,' betreffende toepassing van artikel 12 Vogelwet 1912. 1 Zie de op art. 33 der wet aangeteekende arresten van den Hoogen Raad.  — 40 — Naar aanleiding van de door een Uwer ambtgenooten gedane vraag, waarvan U Hoogedelgestrenge hiernevens een afschrift gelieve aan te treffen, heb ik het volgende geantwoord : In antwoord op het in margine vermeld schrijven, heb ik de eer U Hoogedelgestrenge mede te deelen, dat artikel 12 der Vogelwet in dien zin moet worden opgevat, dat de Commissaris der Koningin nagaat of de gedragslijn van den Burgemeester ten aanzien van het verleenen of het niet intrekken van eene vergunning juist was. Indien de Commissaris zich bij de toepassing van artikel 12 moest laten leiden, door overwegingen die de Burgemeester niet mocht laten gelden, zou eene onverklaarbare disharmonie bestaan tusschen de artikelen 9 en 12. Waar de Burgemeester vrij is zoowel in de bepaling van het middel, waardoor de aanvrager zich van de schade toebrengende vogels zal mogen ontdoen, als om de vergunning te verleenen hetzij aan den aanvrager, hetzij aan een lasthebber, komt het mij voor, dat hij bij zijne beslissing wel degelijk met de betrouwbaarheid heeft rekening te houden. In het geval b.v. dat de omstandigheid bedoeld in artikel 9, aanwezig is, maar den aanvrager een wapen niet kan worden toevertrouwd, zal hij hem geen vergunning geven, om met schietgeweer te dooden. Hij zal hem een andere vergunning verleenen of wel mededeelen dat hü bereid is de uitreiking van de gewenschte vergunning aan een lasthebber, in overweging te nemen. In dergelijke zaken van beleid stel ik mij voor, dat het contröle-recht van den Commissaris der Koningin zeer goed zal werken ; ook preventief, doordat Burgemeesters, eene intrekking willende voorkomen, in twijfelgevallen te voren 's Commissaris' oordeel zullen inwinnen. Waar in verband met deze aangelegenheid mij opnieuw een vraag bereikt, meen ik goed te doen U Hoogedelgestrenge met deze briefwisseling in kennis te stellen. De Min. van Landbouw, Nijverheid en Mandel, Voor den Minister, De Secretaris-Oeneraal, H. FlEVEZ VAN GlNKEL, l.-S.-G-  — 41 — afschrift. Ik heb de eer Uwer Excellentie beleefd te verzoeken my omtrent de toepassing van artikel 12 der Vogelwet 1912 eenigëlSlfchtingen te willen verstrekken. Volgens de Memorie van Antwoord op het Voorloopig Verslag der Tweede Kamer regelt genoemd artikel een „onbeperkt" controle, recht op de vergunningen ex artikel 9 der wet. DaarnH bou voortvloeien, dat de Commissaris der Koningin eene door den Burgemeester verleende vergunning kan intrekken in gevallen, waarin de Burgemeester het recht miste tot weigering van de vergunning, b.v. in geval van onbetrouwbaarheid van den aanvrager of diens lasthebber. Dat de bevoegdheid van den Burgemeester beperkt is, blijkt uit hetgeen door Uwen ambtsvoorganger is gezegd bij de behandeling in de Tweede Kamer van artikel 27 der Vogelwet 1912 : „dat (of er schade dreigt of is) is het eenige wat aan het oordeel van den ambtenaar is onderworpen; hij kan niet om de een of andere reden weigeren de vergunning te geven". Intrekking van eene door den Burgemeester krachtens de hem toegekende bevoegdheid verleende vergunning, is echter naar mijne meening met in het belang van diens gezag. Anderzijds schijnt het contröle-recht weinig te beteekenen als het zich tot de wettigheid der verleende vergunningen zoude moeten beperken. Het zal mü aangenaam zijn van Uwe Excellentie te mogen vernemen hoe de in artikel 12 der Vogelwet 1912 bedoelde bevoegdheid dient te worden uitgeoefend. Missive van den Minister van Landbouw, Nijverheid en Handel van den V2den Maart 1914 aan de Commissarissen der Koningin in de provinciën, betreffende verkapte vogelvangst door toepassing van art. 9 Vogelwet 1912. De Commissaris der Koningin in de provincie Utrecht heeft de ervaring opgedaan, dat door sommige burgemeesters der gemeenten fazfjrre provincie niet in den geest der wet werd ge.  _ 42,-*- handeld voor zooveel betrof de toepassing van artikel 9 der Vogelwet 1912. In verband hiermede is tot hen in het Provincieblad van Utrecht n». 33 het in afschrift hiernevens gaande schrijven gericht, waarop ik de aandacht van U H. E. G. vestig. De Min. van Landbouw, Nijverheid en Handel, Voor den Minister, H. FlEVEZ VAN GlNKEL, l.-S.-G. AFSCHRIFT. Blijkens het bepaalde in art. 7 van het Koninklijk besluit van 18 November 1913, Staatsblad n°. 412, mag van de vergunningen, welke door mij krachtens art. 19 der Vogelwet 1912 worden verleend, voorzooveel het vangen en in het veld buiten openbare wegen en voetpaden vervoeren van vogels betreft, slechts worden gebruik gemaakt van 15 September tot ultimo Februari. Aangezien het vangen van beschermde vogels, waarvoor de evenbedoelde vergunning geldt, ook in de overige maanden des jaars een voordeelig bedrijf oplevert, hebben enkele beroeps-vogelvangers een middel gevonden om aan de beperkende bepaling van genoemd art. 7 te ontkomen. Zij weten nl. van de eigenaren of gebruikers van gronden gedaan te krijgen, dat deze voor hen als hunne lasthebbers bij den burgemeester eene vergunning vragen als bedoeld in art. 9 der Vogelwet 1912, op grond van schade of overlast. t Wordt door den betrokken Burgemeester m zoodanig geval de gevraagde vergunning verleend, dan is hiermede voor de beroepsvogelvangers een aanzienlijk voordeel verkregen. Immers, vooreerst ontkomen zij hiermede aan de beperkende bepaling van art. 7 van het Koninklijk besluit van 18 November 1913, Sttatmad n°. 412, terwijl zij nog de kanB loopen, dat — indirect te hunnen behoeve — door den Burgemeester gebruik wordt gemaakt van de hem in art. 9 van dat Koninkljj^bejjluit gegeven bevoegdheid en in de tweede plaats hebben deze beroepBVOgelvangers, indien hun eene vergunning als«bedoeld in art. 9 der Vogelwet 1912, voor een vol jaar wordt verleend, de vergunning van art. 19 dier wet niet meer noodig, althans voorzoover zij er niet tevens  - 43 — hun beroep van maken vogels te koop aan te bieden en besparen daardoor het in art. 22 bedoelde recht van tien gulden. Het behoeft geen betoog, dat, indien art. 9 der Vogelwet 1912 in den bovenaangeduiden zin wordt toegepast, aan de strekking van deze wet, welke de bescherming van de in het wild levende vogels ten doel heeft, ernstig wordt te kort gedaan. Ik vind hierin dan ook aanleiding het bovenstaande onder Uwe aandacht te brengen en U — voor zooveel noodig — met aandrang er op te wijzen, dat ook blijkens de geschiedenis der wet de vergunningen als bedoeld in art. 9 der Vogelwet 1912 nimmer kunnen worden afgegeven in het belang van hen, die van het vangen van vogels een beroep maken, doch uitsluitend in het belang van eigenaren of gebruikers van gronden of wateren, en dan nog slechts, indien na onderzoek is geconstateerd, dat inderdaad de beweerde schade of overlast het afgeven der vergunning voldoende wettigt. Utrecht, den 7den Maart 1914. De Commissaris der Koningin en de provincie Utrecht, F. D. Schimmelpknninck. Wet van den 29sten Juli 1916, S. 366, tot voorbehoud der bevoegdheid tot toetreding van Nederland tot het op 19 Maart 1902 te Parijs tusschen Duifschland, Oostenrijk, België, Spanje, Frankrijk, Griekenland, Hongarije, Lichtenstein, Luxemburg, Monaco, Noorwegen, Portugal, Zweden en Zwitserland gesloten verdrag tot bescherming van de voor den landbouw nuttige vogels. Wij WILHELMINA, enz... doen te weten : Alzoo Wij in overweging genomen hebben, dat het wenschelijk is voor Nederland toe te treden tot het op 19 Maart 1902 te Parijs tusschen Duifschland, Oostenrijk, België, Spanje, Frankrijk, Griekenland, Hongarije, Lichtenstein, Luxemburg, Monaco, Noorwegen, Portugal, Zweden en Zwitserland gesloten verdrag tot bescherming van de voor den landbouw nuttige vogels •  — 44 — Mede overwegende dat dit verdrag wettelijke rechten betreft ; Gelet op artikel 59, tweede en derde lid, der Grondwet; Zoo is het, dat Wij, den Raad van State, enz. Eenig artikel. Wij behouden Ons voor de bevoegdheid tot toetreding voor Nederland tot het nevens deze wet in afdruk gevoegde op 19 Maart 1902 te Parijs tusschen Duifschland, Oostenrijk, België, Spanje, Frankrijk, Griekenland, Hongarije, Lichtenstein, Luxemburg, Monaco, Noorwegen, Portugal, Zweden en Zwitserland gesloten verdrag tot bescherming van de voor den landbouw nuttige vogels. Lasten en bevelen, enz. Gegeven te 's-Gravenhage, den 29sten Juli 1916. WLLHELMTNA. De Min. .van Buitenlandsche Zaken, J. Lotjdou. De Min. van Landbouw, Nijverheid en Handel, POSTUMA. . (Uügeg. 2 Sept. 1916.) CONVENTION pour la protection des oiseaux utiles d V agriculture. Art. 1. Les oiseaux utiles a 1 agriculture, spécialement les insectivores et notamment les oiseaux énumérés dans la liste n°. 1 annexée a la présente Convention, laquelle sera susceptible d'additions par la législation de chaque pays, jouiront d'une protection absolue, de facon qu'il soit interdit de les tuer en tout temps et de quelque manière que ce soit, d'en ■détruire les nids, ceufs et couvées. En attendant que ce résultat soit atteint partout, dans son ensemble, les Hautes Parties Contractantes s'engagent è, prendre ou a proposer a leurs législatures respectives les dispositions nécessaires pour assurer 1'exécution des mesures comprises dans les articles ci-après. 2. II sera défendu d'enlever les nids, de prendre Ie»1 (Staatsblad n«. 303), houdende bepSmgen tot bescherming van in het wild levende vogels r 5, de v°OTdracht van Onzen Minister van «uË^T^W^ 611 HaDJdel » Au «^Wir eus "^edula L.) de Cu co*fe (L-) Lannabina cannabina het' W™*- ^e^HXAw. flavirostrü (L) het hSÏÏ TJe - . AegiotU^s linaria (L.) het kleine barmsijsje Aegiotkus linaria cabaret furïpeesche kanarie W eouavink Pyrrhula pyrrhula euro' de rietfor? " f™Je".zo «frweft» (L.) ambenza schoeniclus (L)  — 64 — II. de havik de giervalk de witte giervalk Astur palurnbariu» (L.) Bierofalcp gyrfalco (L.) Hierofaleo gyrfalco is- landus (Brünnich)- de slechtvalk Falco peregrinus (Tunstall) de boomvalk de klapekster Falco subbufeo (L.) Lanius excubitor (L.) Art. II. In artikel 9 worden achter het woord „kunstlicht" ingevoegd de woorden „en van lokvogels, die geblind of verminkt zijn". Art. IÏL In artikel 10 worden achter het woord „kunstlicht" ingevoegd de woorden „en van lokvogels, die geblind of verminkt zijn". Art. IV. In artikel 12 wordt opgenomen een nieuw eerste lid, luidende: „Het is aan ieder verboden zich in het veld buiten openbare wegen en voetpaden te bevinden n.et kunstlicht of met lokvogels, die geblind of verminkt zijn". Tn het eerste lid van artikel 12 vervallen de woorden „kunstlicht" en „lokvogels, die geblind of verminkt zijn", terwijl de kommapunt achter „centimeter" wordt veranderd in een punt. Onze Minister van Landbouw, Nijverheid en Handel is belast met de uitvoering van dit besluit, hetwelk in het Staatsblad zal worden geplaatst en waarvan afschrift zal worden gezonden aan den Raad van State. Het Loo, den 4den September 1922. De Minister van Landbouw,Nijverheid en Handel, H. A. VAN IJSSBLSTEIJN. (Uitgeg. 18 Sept. 1922.) WILHELMINA.  S.& J. N-..80. 3e druk. TWEEDE AANVULLING DIB VOGELWET. Wet van den 2den Juli 1923, S. 331, houdende bepalingen betreffende de jacht Wu WXLHEIiMTNA, enz. . . doen te weten : hJw j ■"VOT?rwe!?ing genomen hebben, dat het wenschehjk is wijziging te brengen in dê wettelijke bepalingen regelende de jacht en daarbij m het belang van den landbouw, regetreffen ter voorkoming van schade t°rja^ehtta.elljk gedierte eD t6r °Pheffi^ Zoo ia het, dat Wij, den Raad van State, enz. Titel I. Algemeene bepalingen. Art. 1. Enz. JD de V5«elwe* 1912 worden in artikel 1 onder 6, de woorden „17 der Jagtwet" veranderd m 1 der Jachtwet 1923" en m de artSn 27 en 28 de woorden „40 eerste lid, 41, 416t« of 42 Jachte^" "46' M' 47 °f 48 der 128. Enz. Lasten en bevelen, enz. Gegeven te Rydal Hall, den 2den Juli 1923 Ambleside _ , WILHELMINA. Ve Minister van Binnenlandsche Zaken en landbouw, , n ar-0?', RuTS DE Beebenbeodok. Ve Minister van Financiën, de Geer Ve Minister van Justitie, Heemskerk' (Uttgeg. 24 Juli 1923.)  d d d d