KONINKLIJ K|||| | 2289 4239    WETTEN EN VERORDENINGEN VAN NED.-INDIE Uitgave Hekmeijer en Corporaal No. 12 SCHEEPVAARTVERORDENINGEN I Verzameling van voorschriften betreffende de openstelling van havens, de kustvaart, zeebrieven en jaarpassen, de politie ter reede, de huishouding en tucht op koopvaardijschepen enz. BIJEENVERZAMELD EN BEWERKT DOOR Mr. F. C. HEKMEIJER. O. KOLFF Rijk in andere werelddeelen met de Nederlandsche vlag gelijkgesteld. Deze gelijkstelling strekt zich echter voor zooveel de kustvaart in Nederlandsch-Indië betreft, niet verder uit dan tot de vaart tusschen de voor den algemeenen handel opengestelde havens '). Alleen de Nederlandsche schepen en die welke in Nederlandsch-Indië tehuis behooren, zijn gerechtigd tot de kustvaart aldaar ook buiten de voor den algemeenen handel opengestelde havens. De Gouverneur-Generaal is bevoegd om in dringende gevallen aan slechts tot de kustvaart tusschen de voor den algemeenen handel opengestelde havens gerechtigde schepen, ook daarbuiten kustvaart toe te staan voor bepaalde reizen of het vervoeren van 1) Volgens Bb. No. 4295 zijn er geen bepalingen die de riviervaart onder vreemde vlag verbieden.  10 Kustvaart. bepaalde goederen. De uitoefening der kustvaart in Nederlandsch-Indië wordt voor het overige bij ordonnantie geregeld '). Tusschen de artikelen 8 en 9 wordt ingelascht: Artikel 8a. Wij behouden Ons voor de schepen, tehuisbehoorende in Staten of Koloniën, waar de kustvaart verboden is aan in Nederland of in Nederlandsch-Indië tehuisbehoorende schepen, de kustvaart in het Rijk in Europa te ontzeggen en van het in het eerste lid van artikel 6 bedoelde recht van kustvaart in Nederlandsch-Indië uit te sluiten. Deze wet treedt in werking op een nader door Ons te bepalen datum 2). Lasten en bevelen, enz. Gegeven ten Paleize het Loo, den 29*ttn juni 1912, WILHELMINA. De Minister van Koloniën, DE WAAL MALEFIJT, De Minister van Financiën, KOLKMAN. De Minister van Landbouw, Nijverheid en Handel, A. S. TALMA. De Minister van Buitenlandsche Zaken, R. de MAREES van SWINDEREN. 1) Volgens St. 1907 no. 102 worden schepen onder vreemde vlag ook toegelaten tot de kustvaart van en op de havens Stagen (residentieZuider- en Oosterafdeeling van Borneo) en Sabang (gouvernement Atjeh en onderhoorigheden). 2) Blijkens St. 1912 no. 478 in werking getreden op 1 November 1912.  Kustvaart. 11 Uitgegeven den twintigsten Juli 1912. De Minister van Justitie, E. R. H. REGOUT. En opdat enz. Gelast enz. Gedaan te Buitenzorg, den 20sten September 1912. IDENBURG. De wd. Algemeene Secretaris, DE GRAEFF. Uitgegeven den derden October 1912. De wd. Algemeene Secretaris, DE GRAEFF (Besluit van den Gouverneur-Generaal van 20 September 1912 No. 37). Ordonnantie van 20 September 1912 No. 37, St. no. 479, tot regeling van de uitoefening van de kustvaart in Nederlandsch-Indië, en tot buitenwerkingstelling van de ordonnanties van St. i8^f nos. ï1/ en $8, de laatste voor zooveel betreft Kafeli. IN NAAM DER KONINGIN! DE GOUVERNEUR-GENERAAL VAN NEDERLANDSCH-INDIË, Den Raad van Nederlandsch-Indië gehoord: Allen, die deze zullen zien of hooren lezen, Saluut!  12 Kustvaart. doet te weten: Dat Hij, eene regeling willende vaststellen voor de uitoefening van de kustvaart in Nederlandsch-Indië, voor zoover die regeling niet reeds heeft plaats gehad bij de wet van 8 Augustus 1850 (Indisch Staatsblad no. 42), zooals zij laatstelijk bij de wet van 29 Juni 1912 (Indisch Staatsblad no. 477), is gewijzigd, en het voorts noodig achtende een tweetal ordonnantiën buiten werking te stellen, welke met die wet in strijd zijn; Lettende op de artikelen 20, 29, 31, 33 en 130 van het Reglement op het beleid der Regeering van NederlandschIndië, en op het 4de lid van artikel 6 der evenaangehaalde wet; Heeft goedgevonden en verstaan: Artikel 1. Onder kustvaart in Nelandsch-Indië wordt verstaan het te water vervoeren van handelsgoederen, ingeladen in eene in het rechtstreeks bestuurd gebied gelegen haven, naar een andere in dat gebied gelegen haven en het lossen van die goederen in de laatstbedoelde haven ')• Het lossen van goederen, als gevolg van zeeramp of nood wordt niet als kustvaart aangemerkt. Artikel 2. Het is verboden kustvaart uit te oefenen door middel van daartoe niet gerechtigde schepen. Bij overtreding van dat verbod wordt de gezagvoerder van het schip gestraft 1) Volgens Bb. no. 4481 kan sleepdienst door stoombooten onder vreemde vlag niet onder kustvaart worden gerangschikt.  Kustvaart. 13 met eene boete van ten hoogste ƒ 10000.—. De opgelegde boeten en de kosten van de gerechtelijke vervolging zijn verhaalbaar op het vaartuig, waarmede, en de goederen, ten opzichte waarvan de overtreding is gepleegd. De goederen kunnen door de ambtenaren, die de bekeuring instellen, worden aangehouden en na inventarisatie in bewaring worden genomen. Na zekerheidstelling voor de in de vorige alinea bedoelde boeten en kosten kunnen de goederen, voor zoover zij niet als stukken van overtuiging behoeven te dienen, aan de daarop rechthebbenden worden afgegeven, onder voorwaarde dat zij weder ingeladen worden, of ook, bijaldien invoer ter plaatse waar zij zich bevinden wettelijk kan geschieden, om te worden ingevoerd op den voet van goederen, afkomstig van eene plaats buiten het Nederlandsch-Indisch tolgebied gelegen. Artikel 3. Op plaatsen waar ambtenaren der in- en uitvoerrechten en accijnzen zijn gevestigd, zijn dezen, en daar, waar zoodanige ambtenaren niet, doch wel havenmeesters gevonden worden, zijn deze laatsten in het bijzonder belast met de zorg voor de handhaving van de bepalingen betreffende de kustvaart. Eerstbedoelde ambtenaren hebben ten opzichte van de overtredingen dier bepalingen gelijke bevoegdheden als bij overtreding van de reglementen betreffende de in- en uitvoerrechten. Artikel 4. De Directeur van Financiën voor zooveel Java en Madoera aangaat en de Hoofden van gewestelijk bestuur voor zooveel betreft de gewes-  14 Kustvaart. ten daarbuiten, kunnen ter voorkoming van gerechtelijke vervolging wegens alle overtredingen met de bekeurden in schikking treden of doen treden. Artikel 5. Buiten werking worden gesteld de ordonnantiën van 4 Maart en 6 Juli 1857 (Staatsblad n°s. 17 en 58), de laatste voor zooveel betreft Kajeli. Artikel 6. Deze ordonnantie treedt in werking op 1 November 1912. En opdat enz. Gelast enz. Gedaan te Buitenzorg, den 208ten September 1912. IDENBURG. De wd. Algemeene Secretaris, DE GRAEFF. Uitgegeven den derden October 1912. De wd. Algemeene Secretaris, DE GRAEFF. (Besluit van den Gouverneur-Generaal van 20 September 1912 no. 37). Ordonnantie van den Gouverneur-Generaal van 6 Juni 1857, St. no. 58, houdende vergunning aan alle vaartuigen om goederen van Amboina, Banda, Ternate en Kajeli naar andere Neder landsch-Indische bezittingen, waar zij wettiglijk kunnen worden toegelaten, over te brengen en omgekeerd.  Kustvaart. 15 IN NAAM DES KONINGS! DE GOUVERNEUR-GENERAAL VAN NEDERLANDSCH-INDIE, Den Raad van Nederlandsen-Indiè gehoord; Allen, die deze zullen zien of hooren lezen, Salut! doet te weten: Dat Hij, in overweging genomen hebbende de wenschelijkheid, om de belemmeringen op te heffen welke nog in de vaart op en van Amboina, Banda, Ternata en Kajeli worden ondervonden. Lettende op de art. 20. 29, 31 en 33 van het reglement op het beleid der regeering van Nederlandsch-Indië. Heeft goedgevonden en verstaan: Artikel 1. Ten vervolge op de ordonnantie van den 30sten April 1855 (staatsblad no. 28a), wordt bepaald, dat het aan alle vaartuigen, hetzij die al dan niet in Nederlandsch-Indië thuis behooren, is toegestaan, om goederen van Amboina, Banda, Ternate en Kajeli ') naar eene der andere Nederlandsch-Indische bezittingen, waar zij wettiglijk kunnen toegelaten worden, over te brengen of van die bezittingen naar de evengeneemde vrijhavens 2) uit te voereni Artikel 2. Deze ordonnantie treedt in werking met de dagteekening van het staats- 1) Hij St. 1912 no. 479 is deze ordonnantii buiten werking gesteld voor zoover Kaiee betreft. 2) Sedert St. 1903 no. 422 zijn genoemde havens in het tolgebied opgenomen.  16 Kustvaart. blad van Nederlandsch-Indië waarin dezelve is opgenomen. En opdat enz. Gelast enz. Gedaan te Buitenzorg, den 6den Julij 1857. Chs. F. PAHUD. De Algemeene Secretaris, VAN DE GRAAFF. Uitgegeven den dertienden Julij 1857. De Algemeene Secretaris, VAN DE GRAAFF. Ordonnantie van 18 Augustus 1857, St. no. 75, houdende toelating van schepen en vaartuigen tot de kustvaart in Nederlandsch-Indië gerechtigd, om die vaart uit te oefenen, ook dan, -wanneer zy goederen aan boord hebben, buiten Nederlandsch-Indië ingeladen. IN NAAM DES KONINGS! DE GOUVERNEUR-GENERAAL VAN NEDERLANDSCH-INDIË. Den Raad van Nederlandsch-Indië gehoord; Allen, die deze zullen zien of hooren lezen Salut! doet te weten: Dat Hij, door den Koning gemachtigd zijnde tot de uitvaardiging der ondervolgende verklaring;  Kustvaart. 17 Lettende op de art. 20, 29, 31 en 33 van het reglement op het beleid der regeering van Nederlandsch-Indië en op art. 2 van Èet reglenJéwt op het heffen der inkomende en uitgaande rechten op Java en Madoera, gearresteerd bij publicatie van 31 December 1825 (Staatsblad no. 48) en art. 3 van de publicatie van 23 December 1850 (Staatsblad no. 42); Heeft goedgevonden en verstaan: Art 1. Het is aan schepen en vaartuigen, tot dektiütVaartin NederlandschIndië gerechtigd, toegelaten die vaart uit te oefenen, ook dan, wanneer zij goederen aan boord hebben, buiten Nederlandsch-Indië ingeladen, of bestemd om door die schepen naar buiten Nederlandsch-Indië te worden uitgevoerd, en zij dus niet de geheele lading innemen ter plaatse van waar zij aai*vankelijk wenschen uit te klaren. Art. 2. Deze ordonnantie treedt in werking op den dag der uitgifte van het Staatsblad waarin zij is opgenomen En opdat enz. Gelast enz Gedaan te Buitenzorg, den 18den Augustus 1857. Chs. F. PAHUD. De Algemeene Secretaris, VAN DE GRAAFF. 2  18 Kustvaart. Besluit van den Gouverneur-Generaal van NederlandschIndië van 5 April 1890, St. no. 82, tot afkondiging van de wet van 20 Januari 1890, houdende toekenning van de bevoegdheid aan den Gouverneur- Generaal om voor het vervoer van suikerriet en gedeelten daarvan tijdelijk de kustvaart binnen Nederlandsch-Indië te vergunnen aan schepen varende onder vreemde vlag. Wij WILLEM III, bij de gratie Gods Koning der Nederlanden, Prins van Oranje Nassau, Groothertog van Luxemburg, enz, enz., enz. Allen die deze zullen zien of hooren lezen, Saluut! doen te weten: Alzoo Wij in overweging genomen hebben, dat het eerlang noodig kan zijn om de door de serehziekte bedreigde suikerindustrie in Nederlandsch-Indië te hulp te komen door tijdelijk op te heffen het verbcd aan schepen, varende onder vreemde vlag, om de kustvaart binnen Nederlandsch-Indië uit te oefenen; Zoo is het, dat Wij den Raad van State gehoord en met gemeen overleg der Staten-Generaal hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze:  Kustvaart. 19 Eenig artikel. De Gouverneur-Generaal van Nelandsch-Indië wordt gemachtigd om indien hem zulks noodig voorkomt en voor zoolang als hij die noodzakelijkheid aanwezig acht, uitsluitend voor het vervoer van suikerriet en gedeelten daarvan, de kustvaart binnen Nederlandsch-Indië te vergunnen aan andere dan Nederlandsche schepen, schepen in Nederlandsch-Indië thuis behoorende en Inlandsche vaartuigen aan deze schepen gelijk gesteld <)• Lasten en bevelen enz. Gegeven op het Loo, den 20sten Januari 1890. WILLEM De Minister van Koloniën KEUCHENIUS. Accordeert met het origineel. De Serectaris-Generaal bij het Departement van Koloniën, H. VAN DER WIJCK. En opdat enz. Gelast enz. Gedaan te Buitenzorg, den 5den April 1890. C. PIJNACKER HORDIJK. De Algemeene Secretaris, GALLOIS. Uitgegeven den tienden April 1890. De Algemeene Secretaris, GALLOIS. 1). In werking getreden bij St. 1890 No. 98.  20 Kustvaart. Ordonnantie van 30 April 1890 St- no. 99, tot uitvoering van de wet van 20 Januari 1890 St no. 82. IN NAAM DES KONINGS! DE GOUVERNEUR-GENERAAL VAN NEDERLANDSCH-INDIË, Den Raad van Nederlandsch-Indië gehoord; Allen, die deze zullen zien ofhooren lezen, Saluut! doet te weten: Dat Hij wenschende gebruik te maken van de machtiging, Hem verleend bij de wet van 20 Januari 1890 (Nederlandsch Staatsblad no. 22, Indisch Staatsblad no. 82), en het noodig achtende regelen te stellen op het verleenen van de bij die wet bedoelde vergunningen; Lettende op de art. 20, 29, 31 en 33 van het Reglement op het beleid der regeering van Nederlandsch-Indië; Heeft goedgevonden en verstaan: Artikel 1. Andere dan Nederlandsche schepen, schepen, in NederlandschIndië thuis behoorende, en Inlandsche vaartuigen, aan deze schepen gelijkgesteld, kunnen na bekomen vergunning, uitsluitend voor het vervoer van suikerriet en gedeelten daarvan de kustvaart binnen Nederlandsch-Indië uitoefenen. Artikel 2. De in artikel 1 bedoelde vergunning wordt op schriftelijke aanvraag van belanghebbende verleend door den Gouverneur-Generaal of door het Hoofd van het gewest, waar het suikerriet moet worden ingeladen.  Kustvaart. 21 Elke vergunning is slechts geldig voor èèn bepaalde reis met een bepaald vaartuigWeigering der aangevraagde vergunning door een Hoofd van gewestelijk bestuur geschiedt bij met redenen omkleed besluit, waarvan beroep is toegelaten bij den Gouverneur-Generaal. Artikel 3. De lossing van suikerriet wordt slechts toegestaan nadat het bewijs der verleende vergunning door den Havenmeester voor gezien zal zijn onderteekend. Bedoeld bewijs moet op de laatste plaats der lossing aan den Havenmeester worden afgegeven. Artikel 4. Deze ordonnantie treedt in werking op den dag harer afkondiging. En opdat enz. Gelast enz. Gedaan te Buitenzorg, den 30sten April 1890. C. PIJNACKER HORDIJK. De Algemeene Secretaris, GALLOIS. Uitgegeven den derden Mei 1890. De Algemeene Secretaris, GALLOIS.  22 Zeebrieven en jaarpassen. Koninklijk besluit van 25 Maart 1905, Ned. St. 116, Ind. St. no. 316, ter bekendmaking van den tekst van het Koninklijk besluit van jo Januari 1874 (Ned. St. no. 75, Ind. St. no. 113), houdende bepalingen omtrent de zeebrieven en jaarpassen in Nederlandsch-Indië, zooals die bij latere besluiten is gewijzigd en aangevuld. Wij WILHELMINA, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje Nassau, enz., enz., enz. Op de voordracht van Onzen Minister van Koloniën van 22 Maart 1905 Litt. A2 no. 26; . Gelet op de Koninklijke besluiten van: 30 Januari 1874 (Staatsblad no. 15), 14 Mei 1876 (Staatsblad no. 104), 29 Augustus 1878 (Staatsblad No. 134), 27 Maart 1888 (Staatsblad no. 68), 8 Maart 1892 (Staatsblad no. 49),  Zeebrieven en jaarpassen. 23 27 December 1901 (Staatsblad no. 275), 14 December 1903 (Staatsblad no. 327), 18 April 1904 (Staatsblad no. 71), 5 October 1904 (Staatsblad no. 226); Hebben goedgevonden en verstaan: den tekst van het Koninklijk besluit van 30 Januari 1874 (Nederlandsch Staatsblad no. 15, Indisch Staatsblad no. 113), houdende bepalingen omtrent de zeebrieven en jaarpassen in Nederlandsch-Indië, zooals het is gewijzigd en aangevuld bij de Koninklijke besluiten van: 14 Mei 1876 (Nederlandsch Staatsblad no. 104, Indisch Staatsblad no. 195), 29 Augustus 1878 (Nederlandsch Staatsblad no. 134, Indisch Staatsblad no. 304), 27 Maart 1888 (Nederlandsch Staatsblad no. 68, Indisch Staatsblad no. 109), 8 Maart 1892 (Nederlandsch Staatsblad no. 49, Indisch Staatsblad no. 121), 27 December 1901 (Nederlandsch Staatsblad no. 275, Indisch Staatsblad 1902 no. 132), 14 December 1903 (Nederlandsch Staatsblad no. 327, Indisch Staatsblad 1904 no. 145). 18 April 1904 (Nederlandsch Staatsblad no. 71, Indisch Staatsblad no. 387). 5 October 1904 (Nederlandsch Staatsblad No. 226, Indisch Staatsblad no 503), algemeen bekend te maken door bijvoeging van dien gewijzigden en aangevulden tekst in zijn geheel bij dit besluit ')• 1) Dit besluit is later weer gewijzigd en aangevuld bij St. 1908 no. 424. 1910 no. 425 en 1913 no. 439.  24 Zeebrieven en jaarpassen Onze Minister van Koloniën is belast met de uitvoering van dit besluit, dat in het Staatsblad zal worden geplaatst en waarvan afschrift zal worden gezonden aan Onze Ministers van Waterstaat, Handel en Nijverheid en van Buitenlandsche Zaken en aan den Raad van State. 's Gravenhage, den 25sten Maart 1905 WILHELMINA. De Minister van Koloniën, IDENBURG. Uitgegeven den zevenden April 1905. De Minister van Justitie, J. A. LOEFF. En opdat enz. Gelast enz. Gedaan te Buitenzorg, den 24sten Mei 1905. J. A. VAN HEUTSZ. De Algemeene Secretaris, VAN REES. Uitgegeven den een en dertigsten Mei 1905. De Algemeene Secretaris, VAN REES. TEKST van het Koninklijk besluit van 30 Januari 1874 (Nederlandsch Staatsblad no. 15, Indisch Staatsblad no. 113), houdende bepalingen omtrent de zeebrieven en jaarpassen in Nederlandsch-Indië, zooals het sedert is gewijzigd en aangevuld.  Zeebrieven en jaarpassen 25 Iste AFDEELING. Algemeene bepalingen. Art. 1. Elk in Nederlandsch-Indië tehuis behoorend zeeschip, dat de Nederlandsche vlag voert, moet voorzien zijn van een zeebrief of van een jaarpas, afgegeven overeenkomstig de voorschriften van dit besluit. Onder zeeschepen worden in dit besluit verstaan alle schepen en vaartuigen, varende buiten de tonnen in zee, met uitzondering van: a. vaartuigen, in dienst bij het loodswezen, betonning en de bebakening van Nederlandsch-Indië, en in het algemeen alle vaartuigen in dienst van den lande; b. vaartuigen van zeilvereenigingen of jachtclubs, als zoodanig wettig erkend; c. reddingsvaartuigen; d. visschersvaartuigen, uitsluitend tot het vangen van visch, tripang en schelpdieren, of tot het vervoeren van deze en andere zeeproducten gebezigd wordende; e. binnenschepen, die bij uitzondering buiten de tonnen varen; ƒ vaartuigen, ten hoogste zeven en een halven M3. metende. Art. 2. Aan schepen en vaartuigen, op de Europeesche wijze getuigd, worden zeebrieven, — aan vaartuigen, op de inlandsche wijze getuigd, worden jaarpassen verleend, overeenkomstig de voorschriften van dit besluit. Art. 3. Een zeebrief of jaarpas wordt alleen afgegeven voor een zeeschip, voor meer dan de helft in eigendom toebehoorende aan:  26 Zeebrieven en jaarpassen a. een ingezetene van NederlandschIndië ; b. een ingezetene van Nederland; c. eene reederij, gevestigd in Nederlandsch-Indië'; d. eene vennootschap onder eene firma of bij wijze van geldschieting, gevestigd in Nederlandsch-Indië of in Nederland, mits minstens de helft der vennooten onder de firma of minstens de helft der hoofdelijk voor het geheel aansprakelijke vennooten der commanditaire vennootschap ingezetenen zijn van Nederlandsch-Indië of van Nederland; e. eene naamlooze vennootschap van koophandel of eene vereeniging, die rechtspersoonlijkheid bezit, mits de vennootschap of vereeniging in Nederlandsch-Indië of in Nederland is gevestigd en opgericht volgens de wettelijke voorschriften, geldende op de plaats der vestiging, en mits minstens de helft der bestuurders ingezetenen zijn van NederlandschIndië of van Nederland. In elk geval moeten de eigenaren in Nederlandsch-Indië behoorlijk vertegenwoordigd zijn. Het bestuur over alles wat tot het onderhoud, de uitrusting en het victualieeren of bevrachten van het schip vereischt wordt, moet in NederlandschIndië gevoerd worden. In bijzondere gevallen kan daarvan met Onze machtiging worden afgeweken. Art. 4. Ingezetenen van Nederlandsch-Indië zijn in den zin van dit besluit: 1. Nederlanders in Nederlandsch-Indië woonachtig;  Zeebrieven en jaarpassen. 27 2». de inboorlingen des lands in Nederlandsch-Indië woonachtig; 3°. alle andere personen, die, na krachtens de bestaande bepalingen verkregen vergunning tot vestiging, in Nederlandsch-Indië gewoond hebben gedurende het jaar, geëindigd met den dag, waaróp de zeebrief of jaarpas wordt aangevraagd. Ingezetenen van Nederland zijn iit den zin van dit besluit al degenen, die als zoodanig worden aangemerkt krachtens de in Nederland geldende wettelijke bepalingen betrekkelijk de afgifte van zeebrieven. Art. 5. Qeene zeebrieven of jaarpassen worden afgegeven voorschepen, op den voet van oorlog uitgerust, noch voor schepen, waarvoor de Gouverneur-Generaal om redenen van Staatsbelang de afgifte niet raadzaam acht. Onverminderd de bepalingen der artikelen 11 en 23 kunnen om redenen van Staatsbelang reeds verleende zeebrieven of jaarpassen door den GouverneurGene aal worden vervallen verklaard. Art. 6. Alle schippers van zeeschepen, zoo Nederlandsch-Indische als andere, zijn gehouden, bij het inof uitvaren van Nederlandsch-Indische havens of zeegaten, een zeebrief, jaarpas of ander geldig bewijs der nationaliteit van hun schip te vertoonen aan de ambtenaren, belast met de inof uitklaring. Bij gemis van dergelijken zeebrief, jaarpas of bewijs, wordt door die ambtenaren geene uitklaring verleend, en kunnen zij het schip desnoods aanhouden, totdat het vereischte document wordt overgelegd Bij het binnenkomen kan echter het hoofd van gewestelijk bestuur onder  28 Zeebrieven en jaarpassen. de noodige voorwaarden vergunning verleenen, om zoodanig schip naar de bestemmingsplaats over te brengen en om dddr of elders de lading op te slaan. Op dezelfde wijze wordt gehandeld, wanneer de schipper een NederlandschIndischen zeebrief of jaarpas aanbiedt, die niet beantwoordt aan de voorschriften van dit besluit, onverminderd de toepassing der strafbepalingen van dit besluit, zoo daartoe termen bestaan. Ongeldige of vervallen zeebrieven en jaarpassen worden door de ambtenaren bij de in- of uitklaring ingetrokken. Art. 7. De schippers van Nederlandsch-Indische zeeschepen, die eene vreemde haven binnenvallen, waar een Nederlandsch consul, vice-consul of consulair agent gevestigd is, zijn verplicht om, wanneer zij aldaar langer dan vier en twintig uren verblijven, ufterlijk op den tweeden dag na dien hunner aankomst, zich in persoon bij dien ambtenaar te vervoegen, ten einde hunnen zeebrief of jaarpas te doen afteekenen. Zeebrieven en jaarpassen, vallende in de termen der laatste alinea van artikel 6, worden door den consul, vice-consul of consulairen agent ingetrokken. De schippers van stoombooten, varende in geregelden dienst op vreemde havens, moeten hunne zeebrieven eenmaal in het jaar, en wel bij de eerste binnenkomst in die havens, op de bedoelde wijze doen afteekenen. IIde AFDEELING. Van de zeebrieven. Art. 8. De zeebrief vermeldt: a. den naam van het schip;  Zeebrieven en jaarpassen. 29 b. den inhoud, waarop het volgens de bestaande bepalingen is gemeten; c. de soort en andere voornaamste kenmerken van het schip; d. den naam van den schipper; e. in de gevallen, bedoeld bij de artikelen 14 en 15, de volgens die artikelen vereischte bijzonderheden. Art. 9. Zeebrieven worden in Onzen naam uitgereikt door den GouverneurGeneraal, onverminderd het bepaalde bij de artikelen 14 en 15, op de schriftelijke met eede (belofte) bevestigde verklaring, dat het schip voldoet aan de voorwaarden gesteld bij artikel 3. Deze verklaring wordt afgelegd door den eigenaar, door den boekhouder der reederij, door één der vennooten onder de firma, door één der hoofdelijk voor het geheel aansprakelijke vennooten van de commanditaire vennootschap, of door één der bestuurders van de naamlooze vennootschap of vereeniging, naarmate het schip aan één of meer personen of wel aan eene vennootschap van koophandel of vereeniging toebehoort. Is de eigenaar ingezetene van Nederland, de vennootschap of de vereeniging aldaar gevestigd, zoo wordt de verklaring afgelegd door den vertegenwoordiger in Nederlandsch-Indië des eigenaars, der vennootschap of der vereeniging. Het formulier der verklaring wordt door den Gouverneur-Generaal vastgesteld. Art. 10. Tot het afleggen van den eed (belofte), volgens artikel 9 gevorderd, wendt de belanghebbende zich bij verzoekschrift tot het hoofd van  30 Zeebrievfn en jaarpassen. gewestelijk of van plaatselijk bestuur zijner woonplaats, onder overlegging van: a. de te bevestigen verklaring; b. een meetbrief, afgegeven volgens de bestaande voorschriften; c. het bewijs van eigendom, (gew. bij St. 1913 no. 439.) Wanneer een of meer dezer bescheiden ontbreken of niet in overeenstemming zijn met de aangeboden verklaring, of wel wanneer daaruit blijkt, dat het schip in een of ander opzicht aan de vereischten ter verkrgging van een zeebrief niet voldoet, wordt de bevestiging der verklaring geweigerd. Ten blijke hiervan wordt eene met reden omkleede beschikking op het verzoekschrift gesteld. De bevestigde verklaring en de meetbrief worden bij de aanvraag om den zeebrief overgelegd, en de aanvraag ingediend door tusschenkomst van het hoofd van gewestelijk of van plaatselijk bestuur. Art. 11. De zeebrieven vervallen: a. door het verloop van vier jaren na den dag van afgifte; b. wanneer de eigendom van het schip ophoudt te voldoen aan de voorwaarden, gesteld in artikel 3, of het bestuur, bedoeld in de laatste alinea van artikel 3, zonder Onze machtiging niet in NederlandschIndië gevoerd wordt; c. door naamsverandering van het schip; d. door gebruik van het schip tot kaapvaart, zeeroof, strandroof of slavenhandel; e. wanneer het schip wordt gesloopt, door schipbreuk of stranding ver-  Zeebrieven en jaarpassen. 31 gaat, verbrandt of wel door zeeroovers of vijanden is genomen. Wanneer echter de termijn, onder a bepaald, vervalt, terwijl het schip zich buiten Nederlandsch-Indië bevindt, blijft de zeebrief tot de terugkomst van het schip in Nederlandsch-Indië van kracht. Art. 12. Vervallen zeebrieven worden door den schipper bij aankomst in eene Nederlandsch-Indische haven, met de eerste gelegenheid, door tusschenkomst van het hoofd van gewestelijk of van plaatselijk bestuur, ingezonden aan den Commandant der zeemacht en Chef van het Departement der Marine in Nederlandsch-Indië, behoudens de gevallen, voorzien bij de artikelen 6 en 14, laatste zinsneden, en artikel 7, tweede zinsnede, (gew. bij St. 1910 no. 425.) Wanneer het schip buiten Nederandsch-Indië verongelukt, wordt gesloopt of verkocht, geschiedt die inzending met de eerste gelegenheid aan den Gouverneur-Generaal, door tusschenkomst van Onzen Minister van Koloniën, van den naastbijzijnden Nederlandschen gezant, consul, vice-consul, consttlairen agent of Nederlandschen kolonialen ambtenaar. De oorzaak van het vervallen van den zeebrief wordt bij de inzending opgegeven ')• Voor den ingezonden zeebrief wordt den schipper een bewijs van ontvangst uitgereikt. 1) Volgens Bb. no. 4423 moet van het vervallen van een zeebrief ook mededeeling worden gedaan, wanneer die zeebrief bij het vergaan of stranden van het vaartuig te loor gegaan is, of om andere redenen niet tijdig kan worden ingediend.  32 Zeebrieven en jaarpassen. Art. 13. In de gevallen, bedoeld bij artikel 11 letters a en c, wordt op aanvraag der belanghebbenden een nieuwe zeebrief uitgereikt. Deze aanvraag, met den vervallen zeebrief in te zenden, gaat vergezeld van eene nieuwe, overeenkomstig de artikelen 9 en 10 bevestigde verklaring en van den meetbrief. Nieuwe zeebrieven kunnen op bovenstaanden voet mede worden uitgereikt, wanneer voldoende blijkt, dat de vroegere buiten schuld der belanghebbenden is verloren gegaan of niet kan worden overgelegd. De aanvraag tot verkrijging van een nieuwen zeebrief kan ook geschieden in de laatste drie maanden vóór het verstrijken van den in artikel 11 letter a genoemden termijn. In dat geval behoeft de zeebrief niet bij de aanvraag te worden overgelegd. De nieuwe zeebrief wordt alsdan uitgereikt tegen afgifte van den vroegeren zeebrief, of nadat voldoende gebleken is, dat deze buiten .schuld van belanghebbenden is verloren gegaan of niet kan worden overgelegd. Bevindt zich het schip buiten Nederlandsch-Indië op het oogenblik dat de aanvraag tot verkrijging van een nieuwen zeebrief wordt gedaan wegens het weldra verstrijken van den in artikel 11 letter a genoemden termijn, dan wordt de nieuwe zeebrief niet uitgereikt, dan na aankomst van het schip in eene Nederlandsch-Indische haven. Art. 14. Bij aankoop of aanbouw van schepen buiten NederlandschIndië voor rekening van personen, reederijen, vennootschappen of veree-  Zeebrieven en jaarpassen. 33 nigingen, vallende in de termen van artikel 3, wordt door Onzen Minister van Koloniën of door den GouverneurGeneraal voor het bedoelde schip een voorloopige zeebrief verleend. Deze zeebrief vermeldt den inhoud naar de meting van het land, waar het schip is aangebouwd, en is geldig voor den termijn, daarin met overleg der belanghebbenden uit te drukken, doch die nimmer den tijd, bij artikel 11 letter a bepaald, mag overschrijden. Hij wordt eerst afgegeven na vertoon van het bewijs van eigendom, dat, voor zoover de door Onzen Minister van Koloniën af te geven voorloopige zeebrieveri betreft, in Nederland moet zijn geregistreerd, (gew. bij St. 1913 no. 439.) Bij aankomst in Nederlandsch-Indië ter plaatse waar het schip thuis behoort, wordt terstond overgegaan tot de formaliteiten, vereischt voor het verkrijgen van een gewonen zeebrief; Wordt deze uitgereikt binnen den termijn, verleend krachtens het tweede lid, dan vervalt de voorloopige zeebrief. De gewone zeebrief wordt in geen geval uitgereikt -dan tegen intrekking van den voorloopigen zeebrief. Art. 15. De Gouverneur-Generaal kan, zoo noodig, een buitengewonen zeebrief verleenen voor schepen, in Nederlandsch-Indië gebouwd, gekocht of uitgerust voor rekening van personen, reederijen, vennootschappen of vereenigingen buiten NederlandschIndië gevestigd, opdat die schepen onder Nederlandsche vlag rechtstreeks binnen een bepaalden termijn naar het land hunner bestemming kunnen worden overgevoerd. 3  34 Zeebrieven en jaarpassen. Bij aankomst ter bestemmingsplaats wordt met deze zeebfieven gehandeld volgens de laatste drie volzin en van artikel 12. Wanneer van eenen op den voet van dit artikel verleenden buitengewonen zeebrief misbruik is gemaakt, of gegrond vermoeden bestaat, dat zoodanig misbruik zal worden gemaakt, wordt die zeebrief terstond buiten werking gesteld. Art. 16. De hoofden van gewestelijk bestuur en de door den GouverneurGeneraal aangewezen hoofden van plaatselijk bestuur zijn bevoegd om, wanneer de stukken, volgens dit besluit gevorderd ter bekoming van zeebrieven, bij de daartoe aan hen ing diende verzoekschriften in orde zijn overgelegd, hangende de beslissing daarop van den Gouverneur-Generaal, ten behoeve van de schepen, voor welke aanvragen om zeebrieven worden gedaan, af te geven certificaten voor bepaalde reizen naar een; of meer havens binnen en buiten Nederlandschindië. Een certificaat, afgegeven voor eene reis binnen Nederlandsch-Ind ë, is slechts geldig tot de haven van laatste bestemming. Een certificaat, afgegeven voor eene buiten Nederlandsch-Indië eindigende reis, is geldig ook voor de terugreis naar eene haven binnen Nederlandsch-Indië. Ter plaatse waar een certificaat ophoudt geldig te zijn, moet het worden ingeleverd aan het hoofd van gewestelijk of van plaatselijk bestuur, door wien het echter, zoolang de aangevraagde zeebrief niet verkregen is, vervangen kan worden door een certificaat voor eene nieuwe  Zeebrieven en jaarpassen. 35 reis naar eene of meer havens binnen of buiten Nederlandsch-Indië. Zonder noodzakelijkheid mogen geen andere havens worden aangedaan, dan de in de certificaten vermelde, (gew. bij St 1908 no. 424.) Art. 17. Alvorens van eenigen zeebrief gebruik wordt gemaakt, moet de schipper daarop zijne gewone onderteekening stellen in tegenwoordigheid van- en die dotn bekrachtigen door den havenmeester ter ligplaats van het schip, of wel, wanneer dit laatste zich buiten Nederlandsch-Indië bevindt, in Nederland door den eerstaanwezenden ambtenaar der in- en uitgaande rechten, en elders door den naastbijzijnden consul, vice-consul, consulairen agent of kolonialen Nederlandschen ambtenaar. Gelijke onderteekening moet worden gesteld op de certificaten, uitte reiken volgens artikel 16, en wel in tegenwoordigheid van en met bekrachtiging door de autoriteit, door wie zij worden afgegeven. De onderteekening van den schipper op den zeebrief of het certificaat kan door de ambtenaren belast met de inof uitklaring, consuls, vice-consuls en consulaire agenten, bedoeld in de artikelen 6 en 7, worden geverifieerd, wanneer zij dit noodig achten. Het bovenstaande is mede van toepassing bij tijdelijke of definitieve vervanging van den schipper, waarvan door zijn opvolger of door een der personen, aangewezen bij artikel 9, 2de zinsnede, mededeeting moet worden gedaan aan den betrokken ambtenaar, consul, vice-cunsul of consulairen agent, ter plaatse waar die verandering  36 Zeebrieven en jaarpassen. geschiedt, of waar het schip na die verandering het eerst binnenkomt. In buitengewone gevallen, waarin dit mocht noodig zijn, kunnen uitzonderingen op de bepalingen van dit artikel worden toegestaan door den Gouverneur-Generaal, of bij de certificaten, bedoeld in artikel 16, door de autoriteit, die ze uitreikt. Art. 18. De naam van het schip en die der plaats, waar het tehuis*behoort, moeten door de zorg van den schipper met duidelijke, goed zichtbare letters op het achterschip worden vermeld. IIIde AFDEELING. Van de jaarpassen. Art. 19. De jaarpas vermeldt: a. den naam van het vaartuig; b. den inhou J, waarop het volgens de bestaande bepalingen is gemeten; c. de soort en andere voornaamste kenmerken van het vaartuig; d. den naam van den schipper. Art. 20. De jaarpassen worden verleend vanwege den Gouverneur-Generaal door de hoofden van gewestelijk of van plaatselijk bestuur en andere daartoe door den Gouverneur-Generaal aan te wijzen ambtenaren van het binnenlandsch bestuur. Art. 21. Tot het verleenen van een eersten jaarpas zijn bevoegd de hoofden van gewestelijk bestuur en de daartoe door den Gouverneur-Generaal aangewezen hoofden van plaatselijk bestuur. De verzoeken tot het verkrijgen van een eersten jaarpas worden schriftelijk' ingediend; voor vaartuigen metende vijftien M3. en daar beneden, op ongezegeld papier.  Zeebrieven en jaarpassen. 37 Art. 22. Bij het verzoekschrift ter verkrijging van een eersten jaarpas moeten worden overgelegd: a. het bewijs van eigendom; (gew. bij St. 1913 no. 439.) b. eene voor het hoofd van gewestelijk of plaatselijk bestuur beëedigde en kosteloos te zijnen bureele opgemaakte of ingevulde verklaring van een der personen, genoemd! 'in het tweede en derde lid van artikel 9, dat het vaartuig voldoet aan de voorwaarden, gesteld bij artikel 3 van dit besluit; c. opgave der soort en benaming van het vaartuig; d. een meetbrief, afgegeven volgens de bestaande voorschriften; e. opgave van den naam van den gezagvoerder; ƒ. opgave van het getal opvarenden, van de bewapening en ammunitie. Wanneer een of meer dezer bescheiden ontbreken of niet in overeenstemming zijn met de aangeboden verklaring, of wel wanneer daaruit blijkt d,at het vaartuig in een of ander opzicht aan de vereischten ter verkrijging van een jaarpas niet voldoet, wordt het verzoek afgewezen. Ten blijke hiervan wordt eene met reden omkleede beschikking op het verzoekschrift gesteld. Het formulier der verklaring, bedoeld onder letter b, wordt door den Gouverneur-Generaal vastgesteld. Art. 23. De jaarpassen vervallen: a. met den laatsten December van elk jaar; b. wanneer de eigendom van het vaartuig ophoudt te voldoen aan de voorwaarden, geste'd in artikel  38 Zeebrieven en jaarpassen. 3, of het bestuur, bedoeld in de laatste alinea van artikel 3, zonder Onze machtiging niet in Nederlandsch-Indië gevoerd wordt; c. door verandering van soort en benaming van het vaartuig; d. door gebruik van het vaartuig tot kaapvaart, zeeroof, strandroof of slavenhandel; e. wanneer het vaartuig wordt gesloopt, door schipbreuk of stranding vergaat, verbrandt, of wel door zeeroovers of vijanden is genomen. Wanneer echter de termijn, onder a bepaald, vervalt gedurende de reis, blijft de jaarpas van kracht tot de aankomst van het vaartuig in eene Nederlandsch-Indische haven, waar een Europeesch Nederlandsch-fndisch ambtenaar gevestigd is. Art. 24. Vervallen jaarpassen worden door den schipper, binnen acht dagen na aankomst in eene NederlandschIndische haven, waar een Europeesch Nederlandsen-Indisch ambtenaar gevestigd is, aan dien ambtenaar ingeleverd. Art. 25. In de gevallen, bedoeld bij artikel 23 letters a en c, wordt op aanvraag der belanghebbenden, welke ook mondeling kan worden gedaan, een nieuwe jaarpas uitgereikt. Aan deze aanvraag wordt geen gevolg gegeven, zoolang de vervallen jaarpas niet is ingeleverd en voorts niet dan nadat: a. het in artikel 22 letter a bedoelde stuk is overgelegd; b. ten genoegen van de autoriteit, die bevoegd is tot het afgeven van den jaarpas, is aangetoond, dat het vaartuig nog voldoet aan de voorwaarden, gesteld bij artikel 3  Zeebrieven en jaarpassen. 39 Indien die autoriteit eene nieuwe verklaring als bedoeld in artikel 22 letter b vordert, wordt die verklaring kosteloos te haren bureele opgemaakt of ingevuld en daarna voor haar beëedigd. Een nieuwe jaarpas kan op bovenstaanden voet mede worden uitgereikt wanneer voldoende blijkt, dat de vroegere buiten schuld der belanghebbenden is verloren gegaan of niet kan worden overgelegd. Art. 26. Indien geene termen bestaan om een nieuwen jaarpas te verleenen en de schipper wenscht te verzeilen naar de bestemming-haven, dan wel daar of elders de lading wenscht op te slaan, kan de tot het uitreiken van jaarpassen bevoegde autoriteit onder de noodige voorwaarden daartoe vergunning verleenen. Die autoriteit is mede bevoegd om, na de aanvraag om een jaarpas in orde te hebben bevonden, in afwachting van de uitreiking daarvan al dadelijk ten behoeve van het vaartuig, waarvoor de aanvraag om een jaarpas gedaan is, een certificaat af te geven voor eene bepaalde reis naar eene of meer havens binnen en buiten Nederlandsch-Indië, welk certificaat kosteloos wordt opgemaakt en van zegelrecht is vrijgesteld. Het tweede en derde lid van artikel 16 zijn van toepassing, met dien vers'ande, dat in plaats van „zeebrief" in het tweede lid gelezen wordt „jaarpas", (gew. bij St. 1908 no. 424.) IVde AFDEELINQ. Strafbepalingen. Art. 27. De schipper, die de Nederlandsche vlag voert, zonder zeebrief,  Zeebrieven en jaarpassen. 41 De aldus opgemaakte processenverbaal gelden als wettig bewijsmiddel der daarin geconstateerde overtredingen, mits zij voldoen aan artikel 381 van het reglement op de strafvordering voor de Raden van Justitie op Java en het Hooggerechtshof van Nederlandsch-Indië, enz., of, ingeval zij zijn opgemaakt door eenen consulairen ambtenaar, bevestigd worden door zijn daarin opgenomen schriftelijken eed (belofte). Slotbepaling. • Art. 33. Het reglement op de zeebrieven en jaarpassen, vastgesteld bij ordonnantie van den Gouverneur-Generaal van 15 December 1858 (Indisch Staatsblad no. 134) wordtingetrokken. De zeebrieven en jaarpassen, afgegeven en alsnog geldig op het tijdstip van inwerkingtreding van dit besluit, blijven van kracht, behoudens naleving van het bepaalde bij de artikelen 11 en 23 van dit besluit. Behoort bij het Koninklijk besluit van 25 Maart 1905 (Staatsblad no. H6) i). Mij bekend: De Minister van Koloniën, I DENBURG. I) Indisch Staatsblad no. 316.  42 Zeebrieven en jaarpassen. Besluit van den Gouverneur-Generaal van NederlandschIndië van 19 December 1911 no. 38, St. no. 662, betreffende de afgifte van certificaten en jaarpassen. Gelezen enz.; Den Raad van Nederlandsch-Indië gehoord; Is goedgevonden en verstaan: Eerstelijk: enz. Ten tweede: Krachtens de artikelen 16, 20 en 21 van het Koninklijk besluit van 30 Januari 1874 no. 16 (Indisch Staatsblad No. 113), zooals die artikelen luiden blijkens het Koninklijk besluit van 25 Maart 1905 (Indisch Staatsblad No. 316) en, wat aangaat het eerstgemeld artikel, zooals het is gewijzigd bij het Koninklijk besluit van 18 April 1908 No. 70 (Indisch Staatsblad No. 424), met buitenwerkingstelling van alle tot dusver bij verschillende besluiten ter zake gedane aanwijzingen te bepalen: 1°. dat certificaten voor bepaalde reizen naar eene of meer havens binnen of buiten Nederlandsch-Indië, als bedoeld bij het eerste lid van voormeld artikel 16, ook kunnen worden afgegeven: a. in de residentie Banjoemas door den Assistent-resident van Tjilatjap; b. in de residentie Zuider- en Oosterafdeeling van Borneo door den Assistent-resident van Koetei en de Noord Oostkust van Borneo; c. in de residentie Menado door den Assistent-resident van Gorontalo;  Zeebrieven en jaarpassen. 43 Bij St. ip/j no. 647 is bepaald, dat de hier bedoelde certificaten in de residentie Zuider- en Oosterafdeeling van Borneo ook kunnen, worden afgegeven door den ambtenaar belast met het bestuur over de onderaf deeling Balikpapan der af deeling Samarinda. 2°. dat eerste jaarpassen, als bedoeld bij het eerste lid van voormeld artikel 21, ook kunnen worden verleend door: a. de Assistent-residenten van: Soemenep, Bangkalan en Sampang (residentie Madoera), Tjilatjap (residentie Banjoemas), Bengkalis (residentie Oostkust van Sumatra), Sambas (residentie Westerafdeeling van Borneo), Gorontalo en Midden-Celebes (residentie Menado), West-NieuwGuinea (residentie Amboina), Noord-Nieuw-Guinea (residentie Ternate en onderhoorigheden), Lombok (residentie Bali en Lombok), Koetei en de Noord-Oostkust van Borneo (residentieZuider en Oosterafdeeling van Borneo), (aangevuld bij St. 1912 no. 224.) b. de controleurs van de afdeelingen Semangko en Ketimbang en de onderafdeelingen Sëkampoeng en Toelang Bawang (residentie Lampongsche districten), van de afdeelingen Sampit, Tanah Boemboe en Pasir en de onderafdeelingen Beraoe en Boeloen- . gan (residentie Zuider- en Oosterafdeeling van Borneo), van de onderafdeelingen Sindjai eri Saleijer (Gouvernement Celebes en  Zeebrieven en jaarpassen. 47 Heeft goedgevonden en verstaan: Met intrekking van de ordonnantie van 6 Juni 1900 (Staatsblad No. 173) te bepalen: Art. 1. De vaartuigen genoemd in artikel 1, alinea 2, letters b, c, d, e en f van het Koninklijk besluit van 30 Januari 1874 No. 16 (Indisch Staatsblad No. 113), zoo is de tekst daarvan luidt volgens het Koninklijk besluit van 25 Maart 1905 (Indisch Staatsblad no. 316), moeten elk, alvorens in de vaart gebracht te worden, op aangifte van of namens den eigenaar ingeschreven zijn in een daartoe bestemd register ten kantore van het Hoofd van plaatselijk bestuur der afdeeling, waarin de eigenaar metterwoon is gevestigd. Van deze inschrijving wordt onmiddellijk een certificaat opgemaakt volgens het aan deze ordonnantie gehecht model. De uitreiking van het certificaat, welke op plaatsen, waar een havenmeester of fungeerend havenmeester bescheiden is, door dien ambtenaar geschiedt, heeft niet plaats, dan nadat gebleken is, dat het vaartuig voldoet aan de in Nederlandsch-Indië geldende algemeene zoowel als plaatselijke scheepvaartverordeningen. Aan het certificaat wordt de bevoegdheid ontleend tot het voeren van de Nederlandsche vlag. Art. 2. Het certificaat van inschrijving moet eens per jaar door of namens den eigenaar, dan wel, indien het vaartuig door een in eene andere afdeeling gevestigden persoon gebruikt wordt, door of namens den gebruiker aan het Hoofd van plaatselijk bestuur  48 Zeebrieven en jaarpassen. der afdeeling, waarin de eigenaar of de gebruiker metterwoon gevestigd is, ter viseering worden aangeboden. Door genoemd Hoofd van plaatselijk bestuur wordt het certificaat geviseerd ais volgt: Gezien, den 19 . . . Het Hoofd van plaatselijk bestuur: (Handteekening). Art. 3. Bij eigendomsovergang of bij gebruik van het vaartuig door een in eene andere afdeeling gevestigden persoon, wordt daarvan door of namens den nieuwen eigenaar of den gebruiker binnen acht dagen ten kantore van het Hoofd van plaatselijk bestuur der afdeeling, waar hij metterwoon gevestigd is, aangifte gedaan, onder overlegging van het certificaat van inschrijving. In de gevallen bedoeld bij de vorige alinea, of wanneer aan het vaartuig eene andere bestemming wordt gegeven dan waarvoor het ingeschreven was, zoomede wanneer het certificaat van inschrijving verloren geraakt of zoodanig versleten is, dat het vervangen moet worden, wordt het vaartuig opnieuw ingeschreven daar waar het behoort en tevens een nieuw certificaat uitgereikt op de in artikel 1 aangegeven wijze, met intrekking van het oude, voor zoover dit niet is verloren geraakt. Indien het vaartuig in eene andere afdeeling, dan voor welke het oude certificaat is uitgereikt, wordt ingeschreven, wordt hiervan kennis gegeven aan het Hoofd van plaatselijk bestuur der afdeeling, waarvoor het oude certificaat is afgegeven, onder  Zeebrieven en jaarpassen. 49 toezending zoo mogelijk van het vervallen certificaat. In het register, waarin het vorige certificaat is ingeschreven, wordt in de kolom „bijzonderheden" achter die inschrijving van de uitreiking van een nieuw certificaat aanteekening gehouden. Van het buiten de vaart geraken moet door den eigenaar binnen 14 dagen, onder inlevering van het certificaat van inschrijving, kennis gegeven worden ten kantore van registratie van het vaartuig, waar daarvan aanteekening wordt gehouden in het register van inschrijving. De ingevolge dit artikel ingeleverde certificaten worden vernietigd. Art. 4. De inschrijving van het vaartuig in het register geschiedt door vermelding van: le. den naam en de woonplaats van den eigenaar en casu quo van den gebruiker; 2e. den naam, de soort en hoofdafmetingen (daaronder begrepen grootste lengte van steven tot steven, grootste inwendige breedte en holte op de grootste breedte) van het vaartuig; 3e. den datum der inschrijving; een en ander volgens het aan deze ordonnantie gehecht model. Het register wordt aangelegd voor elke klasse van vaartuigen (naar de onderscheiding in de letters b t m ƒ in de eerste alinea van artikel 1), op den 31en December van elk jaar afgesloten en op den len Januari van elk jaar opnieuw geopend. Het ingeschreven vaartuig wordt door den havenmeester en op de plaat4.  50 Zeebrieven en jaarpassen. sen, waar een zoodanig ambtenaar niet bescheiden of geen persoon met de functiën van havenmeester belast is, door den daartoe door het Hoofd van gewestelijk bestuur aan te wijzen persoon, gemerkt met een letter en nummer door inbranding op eene in het oog vallende plaats aan den voorsteven aan stuurboordszijde. De eigenaar of gebruiker is verplicht het vuur tot verwarming der voor het merken benoodigde brandijzers te leveren. De letter wordt voor elke afdeeling door het Hoofd van gewestelijk bestuur bepaald, de nummers der vaartuigen zijn opvolgend en doorloopend tot en met het getal 9999, wordende na uitgifte van dit getal de nummering weder met 1 begonnen onder toevoeging van het lettertje a en zoo vervolgens met b, c enz. -Van de brandmerken wordt een afzonderlijk register aangehouden ten kantore van het Hoofd van plaatselijk bestuur bedoeld in artikel 2, overeenkomstig het aan deze ordonnantie gehecht model. Art. 5. De schipper is verplicht aan boord steeds voorzien te zijn van het certificaat van inschrijving en dit op de eerste aanvraag te vertoonen aan den havenmeester of de ambtenaren van politie. Bij gebreke daarvan kan het vaartuig worden aangehouden, totdat het certificaat vertoond is. Art. 6, De eigenaar of de gebruiker is verplicht voor den goeden staat der brandmerken te zorgen en het vaartuig nog aan bakboordszijde van den voorsteven te voorzien van eene zwart  Zeebrieven en jaarpassen. 51 geverfde plaat van 20 c.M. in het vierkant, waarop met witte verf letter en nommer van het vaartuig ter grootte van 7 c.M. geschilderd zijn. Art. 7. Overtredingen der bepalingen van deze ordonnantie door den eigenaar, den gebruiker of den schipper, worden gestraft, wanneer zij begaan zijn door Europeanen of met dezen gelijkgestelden, met eene geldboete van tien tot vijf en twintig gulden of gevangenis van één tot vier dagen, en wanneer zij begaan zijn door Inlanders of met dezen gelijkgestelden, met eene gelijke geldboete of ten arbeidstelling aan de publieke werken voor den kost zonder loon van drie tot twaalf dagen. Ingeval van herhaling van dezelfde overtreding binnen het jaar, kunnen de maxima dezer straffen verhoogd worden, respectievelijk tot eene geldboete van zestig gulden of gevangenis van zes dagen en tot eene gelijke geldboete of ten arbeidstelling aan de publieke werken voor den kost zonder loon van achttien dagen. Art. 8. De verrichtingen, uit deze ordonnantie voortvloeiende, geschieden kosteloos. Art. 9. Deze ordonnantie is alleen van toepassing op Java en Madoera. Zij treedt in werking op 1 Juli 1907 met dien verstande, dat tot ultimo 1908 gelegenheid blijft bestaan de ingevolge de ordonnantie van 6 Juni 1900 (Staatsblad no. 173) uitgereikte certificaten en aangebrachte merkteekens te vernieuwen overeenkomstig de voorschriften in deze ordonnantie, (gew. bij St. 1907 no. 470.) En opdat enz.  54 Zeebrieven en jaarpassen. MODEL-REGISTER van afgegeven certificaten aan vaartuigen bedoeld sub (in te vullen b, c, d, e of ƒ) van artikel 1, tweede alinea van Staatsblad 1905 No. 316. „-.,*. - , I r. t Brandmerk vol- Datum Naam en woon- Hoofdafmetingen in *, Datum van s net brand. van . Volgnummer, elk . meters en onderdeelen. s inschrijving. merkregister. viseering. a jaar te beginnen Plaats van den Soort; Naam = 1 Ü met 1. (Bij eerste eigenaar en van ion I «« -g uitreiking of ver- den gebruiker, . . ,„„ . „+ g > = „ „ tj, -o a . >S -ë nieuwing van het 6 d , * van het van het »Z» ^ s| | certificaat is dit wanneer ae eige •«« |*5 o-S-a g£ . : Ö ■ g nummer tevens naar zich in eene t , vaartuig. ||™ S^ S°e|ü . | . Ö | g ^ g dat van het andere afdeeling § > o o*« ö mj= z £ « ë1 *; I « « certificaat). bevjndt g | " j 35 A g|o 3 Z S \ O | j _j \ ! 1 ' ~ Behoort bij artikel 4 der ordonnantie van 9 Juni 1907 (Staatsblad no. 265). Mij bekend: De Algemeene Secretaris, VAN REES.  Zeebrieven en jaarpassen. 57 Heeft goedgevonden en verstaan: Met intrekking van de ordonnantie van 7 Juni 1874 (Staatsblad no. 152) vast te stellen de volgende regeling, voor zooveel betreft de bezittingen buiten Java en Madoera, van het toezicht op de scheepvaart met de onder letter b tot en met ƒ van artikel 1 der bepalingen in Staatsblad 1905 no. 316 genoemde vaartuigen, die niet behoeven voorzien te zijn van een zeebrief of van een jaarpas: Artikel 1. De vaartuigen, genoemd in artikel 1, letter b, c, d, e en ƒ van de bepalingen in Staatsblad 1905 no. 316 moeten, alvorens daarmede in zee mag worden uitgevaren, voorzien zijn van passen, te verleenen door het Hoofd van bestuur van de plaats, waar die vaartuigen tehuis behooren, op verbeurte eener boete door de eigenaren, vijftig gulden niet te boven gaande. Deze passen worden op ongezegeld papier en kosteloos uitgereikt en blijven van kracht, zoolang de vaartuigen niet van eigenaren of bestemming veranderen, doch in geen geval langer dan één jaar. Artikel 2. De uitreiking der passen geschiedt op plaatsen, waar een havenmeester of als zoodanig fungeerend ambtenaar bescheiden is, door dien ambtenaar doch niet dan nadat gebleken is, dat het vaartuig voldoet aan de in Nederlandsch-Indië geldende algemeene zoowel als plaatselijke scheepvaartverorderrfngen. Het daartoe noodige onderzoek geschiedt kosteloos. Artikel 3. Aan de passen wordt de bevoegdheid ontleend tot het voeren der Nederlandsche vlag.  Politie op de reede. 73 ambtenaren en het verhinderen of belemmeren van hunne onderzoekingen aan boord. (4). Met geldboete van ten hoogste drie gulden voor eiken kubieken meter netto inhoud van het.schip wordt gestraft elke overtreding van: a. het eerste of tweede lid van artikel 8, b. het eerste lid" van artikel 14. Art. 23. (1) Voor de betaling der geldboeten, wegens overtredingen van dit reglement door de opvarenden verbeurd, is de Gezagvoerder aansprakelijk. (2) Voor de betaling der krachtens dit reglement opgelegde geldboeten en der gemaakte kosten is het schip verbonden en executabel. Vastgesteld bij artikel 1 van de ordonnantie in Staatsblad 1905 no. 547. Mij bekend: De wd. Algemeene Secretaris, DE GROOT. Ordonnantie van 16 October 1905, St. no.s 513, tot vaststelling van politioneele voorschriften geldende voor vreemde oorlogsvaartuigen, welke zijn binnengeloopen en ten anker gekomen op de reeden of in de zeegaten, havens en rivieren van Nederlandsch-Indië.  74 Politie op de reede. IN NAAM DER KONINGIN! DE GOUVERNEUR-GENERAAL VAN NEDERLANDSCH-INDIË. Den Raad van Nederlandsch-Indië gehoord: Allen, die deze zullen zien of hooren lezen, Saluut! doet te weten: Dat Hij, het wenschelijk achtende politioneele voorschriften vast te stellen, geldende voor vreemde oorlogsvaartuigen, welke zijn binnengeloopen en ten anker gekomen op de reeden of in de zeegaten, havens en rivieren van Nederlandsch-Indië; Lettende op de artikelen 20, 29, 31 en 33 van het Reglement op het beleid der Regeering van Nederlandsch-Indië; Heeft goedgevonden en verstaan: Vast te stellen de volgende Politioneele Voorschriften geldende voor vreemde oorlogsvaartuigen, welke zijn binnengeloopen en ten anker gekomen op de reeden of in de zeegaten, havens en rivieren van Nederlandsch-Indië. Art. 1. Onder vreemde oorlogsvaartuigen worden in deze Voorschriften verstaan: le. alle oorlogsvaartuigen van met Nederland bevriende staten; 2e. alle vaartuigen, welke gewapende troepen van met Nederland bevriende staten aan boord hebben. Art. 2. Van het binnenloopen en ten anker komen van vreemde oorlogs-  Politie op dp reede. 75 vaartuigen op de reeden of in de zeegaten, havens en rivieren van Nederlandsch-Indië, wordt onmiddellijk en voor zoover mogelijk telegraphisch door de eerste met het burgerlijk gezag bekleede civiele autoriteit ter plaatse mededeeling gedaan aan den Commandant der Zeemacht en, in de bezittingen buiten Java en Madoera, bovendien aan het betrokken Hoofd van gewestelijk bestuur, wanneer dit Hoofd niet zelf de eerste met het burgerlijk gezag bekleede civiele autoriteit ter plaatse is. Art. 3. (1) Aan den Commandant van ieder op een Nederlandsch-Indische reede of in een zeegat, haven, of rivier van Nederlandsch-Indië binnenloopend en ten anker komend vreemd oorlogsvaartuig, wordt door den Havenmeester of als zoodanig fungeerenden ambtenaar: a. ter hand gesteld een in de Fran sche, Duitsche of Engelsche taal gesteld extract van deze Voorschriften ; b. ter invulling aangeboden een door den Commandant der Zeemacht vastgesteld formulier in de Fransche, Duitsche of Engelsche taal, bevattende vragen betreffende vlag, charter, naam, bemanning, bewapening, plaats van herkomst, duur der reis, duur van het voorgenomen verblijf, bestemming, gezondheidstoestand enz. (2) Een afschrift van het ingevuld formulier wordt onverwijld gezonden aan het Hoofd van gewestelijk bestuur en aan den Commandant der Zeemacht Art. 4. (1) De opvarenden van vreemde oorlogsschepen mogen binnen  82 Huishouding en tucht. Ordonnantie van 14 Juli 1873 St. no. 119, houdende bepalingen omtrent de huishouding en tucht op de Nederlandsch-Indische koopvaardijschepen. IN NAAM DES KONINGS! DE GOUVERNEUR-GENER/IlAL VAN NEDERLANDSCH-INDIË, Den Raad van Nederlandsch-Indië gehoord; Allen, die deze zullen zien ofhooren lezen, Salut! doet te weten: Dat Hij, het noodzakelijk achtende eenige wettelijke bepalingen vast te stellen omtrent de huishouding en tucht op Nederlandsch-Indische koopvaardijschepen en in verband daarmede allen, die tot de equipage dier schepen behooren, te onderwerpen aan de voorschriften van den vierden titel van het Ilde boek van het Wetboek van Koophandel voor Nederlandsch-Indië; Lettende op de artikelen 20, 29, 31, 33 en 75 alinea 2 van het Reglement op het beleid der Regering van. Nederlandsch-Indië;Heeft goedgevonden en verstaan: Vast te stellen de volgende BEPALINGEN omtrent de huishouding en tucht op de NederlandschIndische koopvaardijschepen. Bij St. 1900 no. 192 is bepaald, dat op de Inlandsche schepelingen aan boord der stoomschepen, welke gebezigd worden tot bestrijding van den opiumsluikhandel, en op de Inlandsche schepe-  Huishouding en tucht. 83 lingen aan boord der schepen van de bebakenlng, van de kustverlichtlng en van het haven- en loodswezen, van kracht zijn de bij ordonnantie van 14 Juli 1873 (Staatsblad no. 119) vastgestelde en sedert gewijzigde voorschriften omtrent de huishouding en tucht op de Nederlandsch-Indische koopvaardijschepen, voor zoover die voorschriften niet in strijd zijn met andere voor bedoelde Schepelingen geldende bepalingen. Bij St. 1905 no. 240 is bepaald, dat op de Inlandsche schepelingen aan boord der gewestelijke communicatie- enpolitievaartuigen van kracht zijn de bij de ordonnantie van 14 Juli 1873 (Staatsblad no. 119) vastgestelde en sedert gewijzigde voorschriften omtrent de huishouding en tucht op de Nederlandsch-Indische koopvaardijschepen, voor zoover die voorschriften niet in strijd zijn met andere voor bedoelde stkepëlingen geldende bepalingen. Art. \. De schipper en het scheepsvolk zijn, ook in de gevallen niet door het gewone strafregt voorzien, wegens het verzuim of de overtreding hunner **rï>Kg«ngen strafbaar, naar de onderscheidingen in deze ordonnantie gemaakt; De bepalingen dezer ordonnantie laten ongekrenkt de burgerlijke regtsvötöering, voortvioeijende uit de nietnakoming der verbind*enis van den schipper jegens de reeders of jegens het scheepsvolk en van het scheepsvolk jegens den schipper. Art. 2. De schipper, de stuurlieden en de verdere schepelingen, die na de monstering en vóór den aanvang der reis zich niet op den bepaalden tijd aan boord bevinden, of zich daarvan  HUISHOUDINQ EN TUCHT. 85 maanden tot drie jaren als zij door een stuurman, — en van drie maanden tot twee jaren als zij door de overige schepelingen is gepleegd, indien zij zijn Europeanen of met dezen gelijkgestelden, en met dwangarbeid buiten den ketting van een tot vijf jaren als zij door den schipper, — van zes maanden tot drie jaren als zij door een stuurman,—en van drie maanden tot twee jaren als zij door de overige schepelingen is gepleegd, indien zij zijn inlanders of met dezen gelijkgestelden. Rij de toepassing van dit en het voorgaand artikel wordt de reis geacht aan te vangen, zoodra het schip vertrokken is van de plaats, waar de aanmonstering geschied is, en te eindigen, wanneer het schip na volbrenging van de reis, waartoe zich de schipper, de stuurman en de schepelingen hebben verbonden, ter los- of bestemmingsplaats is aangekomen. De desertie na afloop der reis, vóór den afloop der verbindtenis, wordt gestraft naar het 1ste lid van artikel 2. Art. 4. De medeptigtigheid aan de misdrijven, waartegen bij de twee vorige artikelen is voorzien, wordt van hen, die tot de bemanning van het schip behooren, met dezelfde straf ais die misdrijven zelve gestraft; de medepligtigheid van andere personen met gevangenisstraf van drie dagen tot drie maanden en geldboeten van ƒ 10.— tot ƒ 200.—te zamen of afzonderlijk, indien zij zijn Europeanen of met dezen gelijkgestelden, en met ten arbeidstelling aan de publieke werken voor den kost zonder loon van drie dagen tot drie maanden en geldboete van ƒ 10.— tot / 200.— te zamen of afzon-  86 Huishouding en tucht. derlijk, indien zij zijn inlanders of met dezen gelijkgestelden. Ter zake van de in de artikelen 2 en 3 bedoelde misdrijven en de medepligtigheid daaraan kan tegen den schipper, de stuurlieden en de schepelingen, die zich daaraan schuldig maken, een bevel van voorloopige aanhouding of van gevangenneming worden verleend. Art. S. Zij, die ingevolge artikel 402 van het Wetboek van Koophandel met den sterken arm tot de vervulling van hunne dienst worden genoodzaakt, kunnen tot het oogenblik der afreis in verzekerde bewaring worden gehouden. De kosten, welke op de opsporing, aanhouding en bewaring vallen, komen ten laste van den schuldige, en worden op znn gagie gekort 1). Art. 6. Allen, die aan boord zijn, moeten de bevelen des schippers betrekkelijk het behoud en de zekerheid van schip en lading en de bevordering der reis opvolgen. Bij weigering is de schipper geregtigd hen daartoe te noodzaken. De schipper wordt, ook ten opzigte der passagiers, tot het bewijs van het tegendeel, geacht tot gemeen behoud en uit geoorloofde zelfverdediging te hebben gehandeld. Art. 7. De schipper oefent een disciplinair gezag over de scheepsgezellen uit en kan hen wegens verwijde- 1) Volgens St. 1872 no. 67 wordt door den schipper als opvatloon betaald: a. voor een Eur. schepeling f3.-; 6. voor een lol. schepeling f 2-; onverminderd een bedrag van f JL— voor een Europeeschen en f 0.50 voor een Inlandschen schepeling, wegens aanhouding en bewaring voor elk vol etmaal.  HUISHOUDINO EN TUCHT. 87 ring van boord zonder verlof, verlengde afwezigheid na afloop van verlof, verzuim van dienst en wegens elke inbreuk op hunne verpligtingen met de verbeurte van één tot vijftien dagen gagie straffen. Dronkenschap, twist en stoorniswekbende onzedelijkheid kunnen met gelijks verbeurte van gagie door den schipper worden gestraft. Art. 8. Hij, die eenmaal op grond van art. 7 is gestraft, kan in geval van herhaling in den loop derzelfde reis, door den schipper disciplinair van een tot drie dagen regt in de boeien worden gesloten. Art. 9. Muiterij, gewelddadig verzet, dienstweigering, bedreiging tegen meerderen in rang, of tegen hen, die met eenig tijdelijk gezag zijn bekleed, en weigering van bijstand bij muiterij of gewelddadig verzet en bij het arresteren van schepelingen, kunnen met gelijke disciplinaire sluiting in de boeien gedurende drie dagen, zelfs verhoogd door kromslutting iri de boeien gedurende den dag, door den schipper worden gestraft. In de gevallen, voorzien in dit en het vorig artikel, kan de verbeurte Van gagie tot dertig dagen worden uitgestrekt. Indien de schipper gebruik maakt van het bepaalde bij de artikelen 436 en 437 van het Wetboek van Koophandel, kan hij geene disciplinaire straf opleggen. Art. 10. De monsterrol wijst de bestemming van de gelden aan, voortvlOèijende uit de verbeurde gagie. De schipper kan, welke ook de besteritming dier gelden zij, nimmer eenig deel daarvan genieten. Art. 11. Onverminderd de boven-  88 Huishouding en tucht. vermelde disciplinaire straffen tegen schepelingen bedreigd, zijn de bepalingen van artikel 143 tot 152 van het Strafwetboek voor Europeanen en artikel 145 tot 154 van het Strafwetboek voor Inlanders toepasselijk op muiterij en verzet van passagiers tegen den schipper en van de mindere schepelingen tegen hunne meerderen in rang. De schipper wordt ten aanzien van de passagiers en van alle schepelingen, en de meerderen in rang worden ten aanzien der mindere schepelingen beschouwd als ambtenaren, werkzaam ter uitvoering der wet. Art. 12. Aan boord van het schip is, behalve de stukken in het Wetboek van Koophandel gevorderd, aanwezig een strafregister, hetwelk bij de aanmonstering door den ambtenaar, ten wiens overstaan de aanmonstering plaats heeft, kosteloos wordt geparapheerd. Art. 13. In het strafregister wordt achtervolgens, zonder meerdere tusschenruimte dan voor de onderteekening noodig is, elke opgelegde straf, met de opgave der overtreding, door den schipper ingeschreven en onderteekend. De schipper doet elke aanteekeningin het strafregister door twee schepelingen, bij voorkeur door de stuurlieden, mede onderteekenen. Kan dit geen plaats hebben, dan vermeldt de schipper het in het register met de reden daarvan. Art. 14. Misdrijven buitengaats aan boord gepleegd, strafbaar naar deze of andere wettelijke bepaling, worden op het strafregister vermeld. De schipper neemt ten aanzien van hen, die ze hebben gepleegd, zoowel passagiers als schepelingen, al die  Huishouding en tucht. 89 maatregelen van voorzorg, welke de aard der zaak vordert; hij kan hen, zoo hun vrij verkeer gevaarlijk is, in overleg met de stuurlieden, in verzekerde bewaring stellen; hij verzamelt de bewijzen van het gepleegde feit, maakt een relaas op van de verklaringen der getuigen, vermeldt de genomen maatregelen op het strafregi»r ter en deelt bij zijne aankomst in eene Nederlandsch-Indische haven, met overlegging van het strafregister en de verzamelde bewijzen, het gebeurde aan het hoofd van bestuur der plaats van zijne bestemming mede, ter bevordering der vereischte vervolging. In eene haven buiten NederlandschIndië binnenloopende, doet hij die mededeeling aan den bevelvoerder van de Nederlandsche oorlogsschepen, welke zich daar mogten bevinden, en bij gebreke van dezen aan den Nederlandschen konsul, zoo die er is, en anders aan de plaatselijke autoriteit. Hij wint aldaar den raad dier autoriteiten in en besluit tot die maatregelen, waardoor de misdadiger, met de verzamelde bewijzen, spoedig en met zekerheid aan den bevoegden regter in Nederlandsch-Indië kan worden overgeleverd. De bepalingen van dit artikel zijn ook toepasselijk, indien iemand op reis krankzinnig mogt worden. Van de voorvallen in dit en het vorig artikel voorzien, wordt ook in het scheepsjournaal melding gemaakt. Art. 15. Schippers, die geen strafregister aan boord hebben of het niet behoorlijk hebben ingevuld of zoo daarin, hetzij misdrijven naar wettelijke be-  90 Huishouding en tucht. palingen strafbaar, hetzij inbewaarstélling van personen als veiligheidsmaatregelen zijn vermeld, het niet binnen veertien dagen na hunne aankomst ter plaatse van bestemming in NederlandschIndië aan het hoofd van het plaatselijk bestuur hebben vertoond, zijn strafbaar: indien zij zijn Europeanen en met dezen gelijkgestelden, voor de eerste maal met boete van ƒ 50.— tot ƒ300.—, en bij herhaling met het maximum der boete en gevangenisstraf van drie dagen tot één maand; en indien zij zijn inlanders en met dezen gelijkgestelden, voor de eerste maal met boete van ƒ90.—tot/300.-, en bij herhaling met het maximum der boete en ten arbeidstelling aan de publieke werken voor den kost zonder loon, van drie dagen tot ééne maand. Het hoofd van het plaatselijk bestuur stelt een door hem geteekend en gedagteekend „gezien" op het hem vertoonde strafregister. Art. 16. De straffen van verbeurde gagie, op het strafregister niet vermeld, worden geacht ten onregte te zijn toegepast. Art. 17. De schepeling, die zich bij het betalen der gagie met de korting als opgelegde straf bezwaard acht, kan bij het hoofd van bestuur der plaats, waar de betaling geschiedt, vorderen, dat de schipper het strafregister en het journaal overlegt, dat hij gehoord en dat naar zijne bezwaren tegen de toepassing dezer straf onderzoek gedaan wordt. De schipper en de klagende schepeling worden op een bevel van het hoofd van plaatselijk bestuur gelast om op een bepaalden dag te verschijnen en mondeling hunne belangen voor te dragen.  HüJSHOUCMiVQ EN TUCHT. 91 Het hoofd van plaatselijk bestuur handhaaft, matigt of vernietigt de opgelegde korting zonder beroep. Indien de betaling geschied is buiten Nederlandsch-Indië, behoudt de schepeling gedurende drie jaren het regt om van het hoofd van het bestuur der plaats in Nederlandsch-Indië, van waar de laatste reis ondernomen was, op denzelfden voet herziening der hem opgelegde korting te vragen. Art. 18. Misbruik van bevoegdb^id tot sluiting in de boeien of tot het in bewaring stellen naar artikel 14, kan aanleiding geven tot burgerlijke en strafregterlijke vervolging en tot toepassing van artikel 23 dezer ordonnantie, (gew. bij St. 1874 no. 135.) Het vermelden der sluiting in de boeien op het sfc-ajfegister strekt tot bewijs, dat die straf teregt is opgelegd, totdat van het tegendeel blijkt. Het niet of het onjuist vermelden dezer straf levert een vermoeden van misbruik op. Art. 19. De gagie, voeding, ruimte tot ligging en verblijf en betamelijke behandeling der schepelingen worden in de monsterrol omschreven en het regt daarop door volgende bepalingen verzekerd. Art. 20. De gagie, zoowel van den schipper als van de overige schepelingen, wordt aan hen persoonlijk of aan hunne gemagtigden uitbetaald. De volmagt door hen afgegeven is steeds herroepelijk, al ware zij in verband met andere verbindtejüssen gebragt. Op de gagie kan geen beslag gelegd worden; zij kan evenmin met eenig gevolg woiden afgestaan dan ten be-  Huishouding en tucht. 95 vak van onbevoegdheid, buiten noodsdwang als zoodanig optreedt, wordt gestraft: indien hij is Europeaan of met dezen gelijkgestelde, met boete van ƒ300.— tot ƒ 1000.—, met of zonder gevangenisstraf van acht dagen tot zes maanden, en indien hij is inlander of met dezen gelijkgestelde, met boete van ƒ 300.- tot ƒ 1000.—, met of zonder dwangarbeid buiten den ketting van acht dagen tot zes maanden. Art. 23a. Personen, aan wie in Nederland de bevoegdheid is ontnomen om gedurende eenigen tijd in de betrekking van schipper, stuurman of machinist op een Nederlandsch schip te varen, en die gedurende het tijdvak van onbevoegdheid, buiten nooddwang, als zoodanig optreden aan boord van een op Nederlandsch-Indischen zeebrief varend schip, worden gestraft met eene boete van ƒ 300.— tot ƒ 1000.—, met of zonder gevangenisstraf van acht dagen tot zes maanden, (ingev. bij St. 1910 no. 437.) Art. 24. Waar in deze ordonnantie wordt gesproken van den schipper, wordt daardoor ook hij verstaan, die den schipper vervangt. Art. 25. Bij monstering worden de artikelen 2, 3, 4, 5, 6, 7, 8, 9, 11, 17, 19, 20, 21, 22 en 24 dezer ordonnantie aan de schepelingen voorgelezen. Op alle schepen is een exemplaar dezer ordonnantie. Slotartikel. De voorschriften dezer ordonnantie hebben alleen betrekking op schepen en vaartuigen, op Europesche wijze getuigd, welke ingevolge de wettelijke bepalingen van een Nederlandsch-  96 Huishouding en tucht. Indischen zeebrief moeten voorzien zijn. De op die schepen en vaartuigen als schipper, scheepsofficier of scheepsgezel dienstdoende inlanders zijn onderworpen aan de voorschriften van den vierden titel van het Hde boek van het Wetboek van Koophandel, daarvan uitgezonderd de woorden: „en de verdere scheepsgezellen eene maand der gagie", voorkomende aan het slot van den eersten volzin van artikel 398. En opdat enz. Gelast enz. Gedaan te Buitenzorg, den 14den JUÜ 1874. LOUDON. De Algemeene Secretaris, LEVTSOHN NORMAN. Uitgegeven den 24sten Juli 1874. De Algemeene Secretaris, LEVYSOHN NORMAN.  Huishouding en tucht. 97 Besluit van den Gouverneur Generaal van NederlandschIndië van den 19den Mei 1874 no. 6 St. no. 136 houdende eene instructie voor den President en de Leden van den Raad van tucht, bedoeld bi) art. 23 der bepalingen in Staatsblad 1873 no. 119. Gelezen, enz. Den Raad van Nederlandsch-Indië gehoord; Is goedgevonden en verstaan: Eerstel ijk: enz. Ten[derde: Vast te stellen de aan di besluit gehechte instruktie voor den president en de leden van den raad van tucht, bedoeld bij art. 23 der bepalingen omtrent de huishouding en tucht op de Nederlandsch-Indische koopvaardijschepen (Staatsblad 1873 no. 119), Ten vierde: enz. Afschrift enz. Ter ordonnantie van den Gouverneur-Generaal van Nederlandsch-Indië, De Algemeene Secretaris, LEVYSOHN NORMAN. Uitgegeven den 27en Mei 1874 De Algemeene Secretaris, LEVYSOHN NORMAN. 7  98 Huishouding en tucht. Instructie voor den president en de leden van den raad van tucht, bedoeld bij art. 23 der ordonnancie van den i^den Julij 1873 (Staatsblad no. 119). Art. 1. De President en leden van den raad van tucht leggen, alvorens zitting te kunnen nemen, in handen van den resident van Batavia, den navolgenden eed af: „Ik zweer (beloof), dat ik het ambt „van president (lid) van den raad van „tucht ter goeder trouw met alle vlijt „en naarstigheid en geheimhouding van „de in den raad plaats te vinden overwegingen zal waarnemen; dat ik mij „in alle zaken bij den raad voorkomende zal gedragen met alle opregtheid, „eerlijkheid en onzijdigheid, zonder „daarin aan de partijen toe te dragen „eenige gunst of ongunst, en zonder „mij daarvan te laten aftrekken door „eenige beweegredenen hoegenaamd; „en dat ik, zooveel eenigzins in mijn „vermogen is, de voorschriften der wettelijke bepalingen in de uitoefening „mijner functiën zal in acht nemen en „nakomen. „Zoo waarlijk helpe mij God almachtig (dat beloof ik)". Art. 2. De raad van tucht heeft, overeenkomstig het derde lid van art. 23 der ordonnancie van 14 Julij 1873 (Staatsblad no. 119), voortdurend zitting te Batavia in een der lokalen van het  Huishouding en tucht. 99 paleis van den raad van Justitie door den President van dien raad aangewezen. Art. 3. De werkkring en de bevoegdheid van den raad van tucht is in de ordonnancie van 14 Julij 1873 (Staatsblad no. 119), en meer bepaald in art. 23 dier ordonnancie, die hem in het leven riep, ter neer gesteld. Zijne attributen vloeijen voort uit die ordonnancie en wanneer bij den raad eventueel behoefte aan voorlichting zich mocht komen voor te doen, zal hij zich ter bekoming daarvan tot den Directeur van Justitie kunnen wenden. Art. 4. Bij voorkomende klachten, zooals die bij art. 23 der meergenoemde ordonnancie worden omschreven, zal de raad van tucht zoo spoedig doenlijk vergaderen en die klachten onderzoeken, wordende aan dezen raad de volkomene bevoegdheid toegekend om met alle zoodanige ambtenaren en bij de aanklacht betrokkene personen te correspondeeren, en zelfs, dit onvermijdelijk oordeelende, de in de zaak betrokkene personen voor zich te doen komen, als hij tot een grondig onderzoek van de aanklacht en rechtvaardige uitspraak nuttig en noodig zal achten, verder de bevoegdheid tot het oproepen van getuigen, zoo ook, alvorens de getuigen aan te hooren, hun den eed van de waarheid en niets dan de waarheid te zullen zeggen, te kunnen afnemen, na alvorens de gevolgen van den meineed te hebben voorgehouden, en eindelijk de bevoegdheid om de overlegging van alle bescheiden, als journalen, strafregisters, enz. te kunnen vorderen. Aan de getuigen wordt, zoo zij dit verlangen, door den raad toegelegd  100 Huishouding en tucht. eene schadeloosstelling naar den maatstaf van de bestaande tarieven der vergoeding aan getuigen in strafzaken. In buitengewone gevallen kan de raad aan den Gouverneur-Generaal, door tuschenkomst van den Directeur van Justitie een voordracht doen tot verhooging dezer schadeloosstelling. Voor het geval dat de getuigenis van buiten Nederlandsch-Indië verblijvende personen noodzakelijk ' is, wordt een rogatoire commissie, de te doene vragen inhoudende, door den raad toegezonden aan den Directeur van Justitie. Art. 5. De uitspraken van den raad benevens zijne verdere gestiën zijn aan geene justiciele vormen gebonden, met dien verstande echter, dat de uitspraken steeds de gronden inhouden, waarop zij berusten, en eene veroordeeling in de kosten voor het geval het eerstetid van art. 23 der meergenoemde ordonnancie op den schipper wordt toegepast. Art. 6. De uitspraken van den raad van tucht zullen ter griffie van den raad van Justitie te Batavia worden nedergelegd, waar de belanghebbenden, des verkiezende, inzage of afschrift van de uitspraak kunnen bekomen; en zal de voorzitter zorg dragen dat, alvorens die nederlegging plaats hebbe, de noodige afschriften der uitspraak worden gemaakt, ten einde ze in te zenden aan de departementen van Justitie en Marine. Art. 7. De uitspraken zullen door alle leden van den raad, die aan het onderzoek hebben deelgenomen, worden onderteekend binnen 24 uren na de uitspraak, die op een bij het onderzoek te kennen gegeven dag en uur in het openbaar zal moeten plaats hebben.  HüISHOUDINQ EN TUCHT. 101 Art. 8. Alle correspondentiën van dezen raad uitgaande, zullen de onderteekeningen van den president en van den secretaris of fungeerenden secretaris dragen. Art. 9. De vergaderingen van den raad van tucht zijn onbepaald, doch vinden zoo dikwerf plaats als daartoe aanleiding bestaat, en worden door den President belegd, die de leden daarvan zoo tijdig mogelijk door de secretaris doet kennis geven bij schriftelijke of gedrukte konvokatie-briefjes, welke tevens de te behandelen punten kortelijk zullen inhouden. Art. 10. De raad wordt door den president en bij ontstentenis van dezen door het oudste lid (naar benoeming) voorgezeten. De raad wordt geacht voltallig te zijn als er, behalve de president of diens plaatsvervangers, zich twee leden ter vergadering tegenwoordig bevinden, zullende bij elke te houden vergadering de aanwezigen vóór het openen der vergadering de presentielijst ten wettig bewijs hunner tegenwoordigheid, onderteekenen. Art. 11. De raad besluit bij meerderheid van stemmen en in alle zaken zal de voorzitter hoofdelijke omvraag doen beginnende bij het jongst benoemde lid. De Voorzitter brengt het laatst zijn stem uit, welke, in geval van staking der stemmen, beslissend is. Geen afwezend lid kan zijn stem, hetzij door een zijner medeleden, hetzij door schriftelijke indiening uitbrengen of doen gelden. Art. 12. Bij elke vergadering zullen notulen gehouden worden; die van de laatstvoorgaande vergadering zullen onmiddellijk na het openen der vol-  106 Huishouding en tucht. Bij de Ordonnantie van 12 November 1914 St. 645 zijn overeenkomstige bepalingen vastgesteld ten aanzien van de Inlandsche schepelingen aan boord der zeebouwende schepen en vaartuigen van den baggerdienst der Burgerlijke Openbare Werken. Koninklijk besluit van 6 Mei 1874, No. 10 St. No. 189 houdende strajbepalingen tegen het misdrijf van desertie, gepleegdaan boord van Nederlandsche schepen die zich op Nederlandsch-Indische reeden of in Nederlandsch-Indische havens bevinden. Wij WILLEM III bij de gratie Gods, Koning der Nederlanden, Prins van Oranje Nassau, Groot-Hertog van Luxemburg, enz. enz. enz., Op de voordracht van onzen Minister van Koloniën van den 3den Januari 1874 La. A. A.Z. No. 30a; Den Raad van State gehoord (advies van den 24en Februari 1874 No. 12); Gezien het nader rapport van onzen Minister van Koloniën van den len Mei 1874 La. A. A.Z. No. 30; Overwegende, dat het noodzakelijk is het misdrijf van desertie, gepleegd aan boord van Nederlandsche schepen, die zich op Nederlandsch-Indische  Haven- en ankeragegelden. 111 Zij is verschuldigd zoodra het schip of vaartuig in de haven of op de reede is aangekomen. Voor de toepassing der bepaling van het vorig lid wordt een schip gerekend in de haven of op de reede te zijn aangekomen, wanneer het daarbuiten is ten anker gekomen krachtens vergunning of bevel der bevoegde macht of in opvolging van een voorschrift, dat het liggen binnen de haven of de grenzen der reede verbiedt. De belasting is gedurende zes maanden na het tijdstip van aankomst niet op nieuw verschuldigd, ook al komt het schip of vaartuig gedurende dat tijdvak in of op meer dan ééne der in artikel 1 bedoelde havens of reeden, of meermalen in of op dezelfde haven of reede aan. Art. 3. De belasting is niet verschuldigd: a. van schepen, welker inhoud niet meer dan zestig kubieken meter bedraagt; b. van binnenschepen, die bij uitzondering buiten de tonnen varen; c. van visschersvaartuigen, uitsluitend tot het vangen van visch, tripang en schelpdieren, of tot het vervoeren van deze en andere zeeproducten gebezigd wordende. • De belasting is mede niet verschuldigd, indien blijkt, dat de aankomst van het schip of vaartuig niet tot doel had het drijven van handel en dat geen handel gedreven is. Indien blijkt, dat er handel gedreven is, is de belasting verschuldigd, te rekenen van het tijdstip van aankomst, bedoeld in het tweede lid van artikel 2 Voor de toepassing van het vorig  112 Haven- en ankeragegelden. lid van dit artikel wordt het innemen of het ontschepen van passagiers of koopmansgoederen, anders dan tengevolge van zeeschade, mede beschouwd als het drijven van handel, en worden schepen en vaartuigen, door of ten behoeve van het Gouvernement ingehuurd, aangemerkt als tot het drijven van handel gebezigd te worden. Art. 4. De belasting wordt betaald ten kantore van den Ontvanger der In- en Uitvoerrechten ter plaatse, waar zij verschuldigd Wordt. De betaling geschiedt volgens de berekening van dien ambtenaar en tegen bewijs. Art. S. De schipper of zijn vervanger is verplicht aan de ambtenaren der In- en Uitvoerrechten en de Havenmeesters des gevorderd den meetbrief of de verklaring omtrent den inhoud van zijn schip of vaartuig te vertoonen. Art. 6. Een schip of vaartuig mag niet vertrekken vóórdat den Havenmeester is gebleken, dat de belasting betaald of niet verschuldigd is. Indien het schip of vaartuig op een in Nederlandsch-Indië verleenden pas vaart, houdt de Havenmeester ter plaatse waar de belasting betaald of de pas vernieuwd is, op dat stuk aanteekening van de betaling. Art. 6a. Indien blijkt dat de gezagvoerder van een op den voet van artikel 9 van het Algemeen Politiereglement voor Reeden in NederlandschIndië (Staatsblad 1905 no. 547) van in- en uitklaren vrijgesteld schip niet heeft nageleefd het bepaalde bij het eerste lid van artikel 4, wordt hij gestraft met eene boete van ten hoogste  114 Hospitaalschepen. Bij St. 1908 No 517 is bepaald, dat de hospitaalschepen, bedoeld in artikel i van de in Staatsblad igoj No. jjó opgenomen Conventie, in Nederlandsch-Indische havens in tijd van oorlog zullen zijn vrijgesteld van de betaling van loods-, kaai- en steigergelden en van vergoedingen voor het gebruik van 's Lands los- en laadhoofden, voorzoover die gelden en vergoedingen ten bate van het Gouvernement worden geïnd.     40 Zeebrieven en jaarpassen. vergunning, jaarpas of certificaat, overeenkomstig de wettelijke bepalingen, geldende in het Rijk in Europa of zijne koloniën en bezittingen in andere werelddeelen, of in strijd met artikel 17 van dit besluit, wordt gestraft met eene boete van ƒ 200 tot ƒ3030, met of zonder gevangenzetting van één maand tot twee jaren. Gelijke straf is op den schipper van toepassing wegens het voeren van genoemde vlag met een zeebrief, vergunning, certificaat of jaarpas, die vervallen is, of wel die voo' een ander schip is afgegeven. Art. 28. Het bevestigen met eede (belofte) eener geheel of gedeeltelijk onware verklaring ter verkrijging van een zeebrief of jaarpas, overeenkomstig dit besluit, wordt gestraft met gevangenisstraf van één tot drie jaren en geldboete van ƒ 200 tot / 1500 te zamen of afzonderlijk. Art. 29. Het niet inzenden van vervallen zeebrieven, jaarpassen of certificaten, zooals dit bij dit besluit is voorgeschreven, %ordt gestraft met eene boete van ƒ 100 tot ƒ 2000. Art. 30. Overtreding van dit besluit, voor zooveel die niet reeds bij de voorgaande bepalingen is strafbaar gesteld, wordt gestraft met eene boete van ƒ 500 tot ƒ 1000. Art. 31. Waar in dit besluit wordt gesproken van den schipper, wordt daardoor ook hij verstaan, die den schipper vervangt. Art. 32. Door de havenmeesters en de consuls, vice-consuls en consulaire agenten wordt próces-verbaal opgemaakt wegens alle overtredingen van dit besluit, die te hunner kennis komen.  44 Zeebrieven en jaarpassen. Onderhoorigheden), van de afdeelingen Aroe-eilanden, Kei- en Zuid-Wester-eilanden, Saparoea en Banda (residentie Amboina); c. de civiele gezaghebbers van de onderafdeeling Poso (residentie Menado), van de afdeeling Tanimbar-eilanden, en de onderafdeelingen Amahai, West-Ceram, Wahai en de tijdelijke onderafdeeling Boeroe (residentie Amboina); d. den posthouder van de onderafdeeling Cetamlaut en Goram (residentie Amboina); Bij St. 1913 No. 32 8 is bepaald, dat de hier bedoelde eerste jaarpassen in de residentie Riouw en Onderhoorigheden ook kunnen worden verleend door de ambtenaren, belast met het bestuur over de afdeelingen Karimoen en Lingga en over de onderafdeelingen Noord-Natoena-eilanden, ZutdNatoena- eilanden, A nambas-eilanden en Indragirische Benedenlanden. Bi/ St. 1913 No 647 is bepaald, dat de hier beaoelde eerste jaarpassen in de residentie Zuider- en Costerafdeeling van Borneo ook kunnen worden afgegeven door den ambtenaar, belast met het bestuur over de onderaf deeling Bahkpapan der afdeeling Samarinda. 3°. dat nieuwe jaarpassen, als bedoeld bij het eerste lid van artikel 25 van voorschreven Koninklijk besluit van 30 lanuari 1874 no. 16 (Indisch  Zeebrieven en jaarpassen. 45 Staatsblad no. 113) zooals het luidt ingevolge Staatsblad 1905 no. 316, behalve door de autoriteiten die hun bevoegdheid ontleenen aan artikel 20 van gemeld Koninklijk besluit, ook kunnen worden verleend door de ambtenaren, géén Hoofd van plaatselijk bestuur zijnde, genoemd in § 2 hiervoren, en voorts door: a. de controleurs van Krawang en Soebang (residentie Batavia), Djoewana (residentie Semarang), Bawean (residentie Soerabaja), Zuid-Bangkalan en Kangean (residentie Madoera) en Besoeki (residentie Besoeki); b. de Civiele gezaghebbers van de afdeeling Batjan en te Tobelo (residentie Ternate en Onderhoorigheden) ; c. den posthouder van de Duizendeilanden (residentie Batavia) en den bij wijze vantijdelijken maatregel in de plaats van den posthouder in dienst gestelden Civielen Gezaghebber van de Controle-afdeeling Karimoendjawa, afdeeling Japara (residentie Semarang); (gew. bijSt 1912 no. 280.) Ten derde: Te bepalen dat artikel 2 van dit besluit in werking treedt op den datum van de inwerkingtreding van de ordonnantie van heden (Staatsblad no. 661). Afschrift enz. Ter ordonnantie van den GouverneurGeneraal van Nederlandsch-Indië: De Algemeene Secretaris, STAAL Uitgegeven den achtsten Januari 1912. De Algemeene Secretaris, STAAL.  46 Zeebrieven en jaarpassen. Ordonnantie van 9 Juni 1907, St. no. 265, houdende bepalingen tot regeling, voor zoover Java en Madoera betreft, van het toezicht op de scheepvaart met vaartuigen genoemd in art. i, al. 2, letters b, c, d, e en f, van het reglement op de zeebrieven en jaarpassen opgenomen in St. /905 no. 316. IN NAAM DER KONINGIN! DE GOUVERNEUR-GENERAAL VAN NEDERLANDSCH-INDIË. Den Raad van Nederlandsch-Indië gehoord: Allen, die deze zullen zien of hooren lezen, Saluut! doet te weten: Dat Hij, het wenschelijk achtende de bij de ordonnantie van 6 Juni 1900 (Staatsblad No. 173) voor Java en Madoera vastgestelde bepalingen ter uitbreiding en verscherping van het toezicht op de scheepvaart met vaartuigen genoemd in artikel L alinea 2, van het Koninklijk besluit van 30 Januari 1874 no. 16 (Indisch Staatsblad no. 113), zooals dat opnieuw is afgekondigd bij het Koninklijk besluit van 25 Maart 1905 (Indisch Staatsblad no. 316) te herzien; Lettende op de artikelen 20, 29, 31 en 33 van het Reglement op het beleid der Regeering van NederlandschIndië ;  52 Zeebrieven en jaarpassen. Gelast enz. Gedaan te Buitenzorg, den 9den jut,i 1907J. B. VAN HEUTSZ. De Algemeene Secretaris, VAN REES. Uitgegeven den zeventienden Juni 1907. De Algemeene Secretaris, VAN REES.  Zeebrieven en Jaarpassen. 53 MODEL CERTIFICAAT. Register (')• Certificaat Folio (2). No. . . . (Rijkswapen). Van wege den Gouverneur-Generaal van Nederlandsch-Indië. Het Hoofd van plaatselijk bestuur te (3) doet te weten: dat (4) , genaamd (5) .... , grootste lengte , grootste breedte . . , holte op de grootste breedte hebbende dekken en masten, bestemd voor (6) , toebehoorende aan (?) , wonende te (8) ; ten politie- kantore alhier is ingeschreven en in Nederlandsch-Indië tehuis behoort en dat daaraan het recht toekomt om de Nederlandsche vlag te voeren. Alle ambtenaren en autoriteiten in Nederlandsch-Indië en een ieder ander, wien zulks kan aangaan, worden mitsdien verzocht om den schipper met zijn schip en lading vriendschappelijk te ontvangen en hem zoodanig te behandelen, als de wetten van Nederland en de verdragen door dat Rijk met andere Souvereinen gesloten, medebrengen. Uitgereikt te . . . Gegeven te (3) . . . den den 19 . • Het Hoofd van plaatselijk bestuur, Brandmerk (9). (1) Naam der afdeeling. (2) Nummer van het folio. (3) Zetel plaatselijk bestuur. (41 Soortnaam van het vaartuig. (5) Naam van het vaartuig. (6) Waarvoor het vaartuig bestemd is. (7) Naam van den eigenaar. (8) Woonplaats van den eigenaar. (9) Letters en nummer van het brandmerk. Behoort bij artikel 1 der ordonnantie van 9 Juni 1907 (Staatsblad no. 265). Mij bekend: De Algemeene Secretaris, VAN REES.  Zeebrieven en jaarpassen. 55 BRANDMERK-REG1STER van de vaartuigen, bedoeld in artikel 1 tweede alinea van Staatsblad 1905 no. 316. Brandmerk. Nummer Jaartal In welk register van afgegeven Letter en nummer, doorloopend van certificaten geboekt naar de tot en met 9999 (zie artikel van net wg' onderscheiding in letters b, c, Bijzonderheden. . , - v .;. . certificaat van net d, e of ƒ van artikel 1 van 4 voorlaatste alinea). i.eruiu.ddi. certificaat. Staatsblad 1905 no. 316. Behoort bij artikel 4 der ordonnantie van 9 Juni 1907 (Staatsblad no. 265). Mij bekend: De Algemeene Secretaris, VAN REES.  56 Zeebrieven en jaarpassen. Ordonnantie van 24 Januari 1907, St. no. 68, tot regeling voor zooveel de bezittingen buiten Java en Madoera betreft, van het toezicht op de scheepvaart met de vaartuigen, genoemd in artikel i, letter b, c, d, e en f van de bepalingen omtrent de zeebrieven en jaarpassen in Nederlandsch-Indië {Staatsblad 1905 no. 316). IN NAAM DER KONINGIN! DE GOUVERNEUR-GENERAAL VAN NEDERLANDSCH-INDIË. Den Raad van Nederlandsch-Indië gehoord: Allen, die deze zullen zien of hooren lezen, Saluut! doet te weten: Dat Hij, opnieuw wenschende te regelen het toezicht op de Scheepvaart met de vaartuigen, genoemd in artikel 1 letter 6, c, d, e en ƒ van de bepalingen omtrent de zeebrieven en jaarpassen in Nederlandsch-Indië (Staatsblad 1905 no. 316). Lettende op de artikelen 20, 29, 31 en 33 van het Reglement op het beleid der Regeering van Nederlandsch-Indië;  58 Zeebrieven en jaarpassen. En opdat enz. Gelast enz. Gedaan te Buitenzorg, den 24sten Januari 1907. J. B. VAN HEUTSZ. De Algemeene Secretaris, VAN REES. Uitgegeven den een en dertigsten Januari 1907. De Algemeene Secretaris, VAN REES. Gouvernementsbesluit van 11 Augustus 1901 no. 10, St. no. 294 tot vaststelling van formulieren voor zeebrieven en jaarpassen uit te reiken door de zelfbesturen van In* landsche landschappen. Gelezen enz.; Den Raad van Nederlandsch-Indië gehoord; Is goedgevonden en verstaan: Met intrekking van alle ter zake bestaande modellen te bepalen, dat de zeebrieven en jaarpassen, die door de zelfbesturen van Inlandsche landschappen worden verleend, worden ingericht volgens de aan dit besluit gehechte formulieren. Afschrift enz- Ter ordonnantie van den GouverneurGeneraal van Nederlandsch-Indië: De Algemeene Secretaris, C. B. NEDERBURGH. Uitgegeven den negentienden Augustus 1901. De Algemeene Secretaris, C. B. NEDERBURGH.  FORMULIER VAN EEN ZEEBRIEF. Register No. Folio -v. (Handteekening / de \ V3n ^ei1 I iniandschèn I 'n'- Zelfbestuurder). \ Zelfbestuur-/ ^—^ De (titel van den Inlandschen Zelfbestuurder) Doet te weten: (Maleische Het is voldoende gebleken, dat tekst in het op Europeesche wijze geArabische tuigde. ..... schip , . karakters), groot kubieken meter of registerton, hebbende dekken en masten en gevoerd wordende door schipper in ons gebied te huis behoort en dat daaraan het recht toekomt om de Nederlandsche vlag te voeren. Zoo is het, dat wij ten behoeve van genoemd vaartuig dezen zeebrief verleenen, geldig voor den tijd van vier jaar. Allen autoriteiten en ambtenaren in Nederlandsch-Indië en ieder ander, wien zulks kan aanTapak gaan, wordt verzocht om getangan noemden schipper met zijn schip djoeragan. en lading vriendschappelijk te ontvangen, en hem zoodanig te behandelen, als de wetten van Handteeke- Nederland en de verdragen, door ningvanden dat Rijk met andere Souvereinen schipper, gesloten, medebrengen. Gegeven te den .... van het jaar negentien honderd... Gesteld in In kennisse van mij: tegenwoor- (titel van het Hoofd van plaatsedigheid van lijk bestuur) (ambtszegel en handmij : teekening van idem). Behoort bij besluit van den GouverneurGeneraal van Nederlandsch-Indië van 11 Augustus 1901 no. 10 (Staatsblad no. 294). Mij bekend: De Algemeene Secretaris, C. B. NEDERBURGH.  FORMULIER VAN EEN JAARPAS. Register No. Folio j\ (Handteekening / d \ van ^en f lnUnd«chen j Inl. Zelf bestuurder). \Zeia.eBtuur-y ïW**rv De (titel van den Inlandschen Zelfbestuurder) Doet te weten: (Maleische Het is voldoende gebleken, dat tekst in het op Inlandsche wijze geArabische tuigde vaartuig , karakters)- groot kubieken meter of registerton, hebbende dekken en masten en gevoerd wordende door schipper in ons gebied te huis behoort en dat daaraan het recht toekomt om de Nederlandsche vlag te voeren. Zoo is het, dat wij ten behoeve van genoemd vaartuig dezen pas verleenen, geldig voor den tijd van één jaar. Allen autoriteiten en ambtenaren in Nederlandsch-Indie en ieder ander, wien zulks kan aanTapak gaan, wordt verzocht om getangan noemden schipper met zttn schip] djoeragan. en lading vriendschappelijk te ontvangen, en hem zoodanig te behandelen, als de wetten van Handteeke- Nederland en de verdragen, door ning van dat Rijk met andere Souvereinen den schipper, gesloten, medebrengen. Gegeven te den. . . . van het jaar negentien honderd. . Gesteld in In kennisse van mij: tegenwoor- (titel van het Hoofd van plaat- digheid van selijk bestuur) (ambfszegel en mij: handteekening van idem). Behoort bij besluit van den GouverneurGeneraal van Nederlandsch-Indië van 11 Augustus 1901 no. 10 (Staatsblad no. 294). Mij bekend: De Algemeene Secretaris, C. B. NEDERBURGH.  Politie op de reede. 61 Ordonnantie van 1 November 1905 St. no. 547, houdende vaststelling van een Algemeen Politiereglement voor reeden in NederlandschIndië. IN NAAM DER KONINGIN! DE GOUVERNEUR-GENERAAL VAN NEDERLANDSCH-INDIË. Den Raad van Nederlandsch-Indië gehoord: Allen, die deze zullen zien of hooren lezen, Saluut! doet te weten: Dat Hij, het noodig achtende het Algemeen Politiereglement voor Reeden, Ankerplaatsen en Havens in Nederlandsch-Indie, vastgesteld bij de ordonnantie van 17 April 1885 (Staatsblad no. 87), zooals die laatstelijk is gewijzigd bij de ordonnantie van 8 Maart 1904 (Staatsblad no. 157), te herzien ; Lettende op de artikelen 20, 29, 31 en 33 van het Reglement op het beleid der Regeering van Nederlandsch-Indië; Heeft goedgevonden en verstaan : I. Met buitenwerkingstelling van het Algemeen Politiereglement voor Reeden, Ankerplaatsen en Havens in Nederlandsch-Indië, vastgesteld bij ar-  62 Politie op de reede. tikel 1 van de ordonnantie van 17 April 1885 (Staatsblad no. 87) en laatstelijk gewijzigd bij die van 8 Maart 1904 (Staatsblad no. 157), vast te stellen het aan deze ordonnantie gehecht: „Algemeen Politiereglement voor Reeden in Nederlandsch-Indië". II. Deze ordonnantie treedt in wer king drie maanden na hare afkondiging. En opdat enz. Gelast enz. Gedaan te Buitenzorg, den lsten November 1905. J. B. VAN HEUTSZ. De wde Algemeene Secretaris, DE GROOT. Uitgegeven den negenden November 1905. De wde Algemeene Secretaris, DE GROOT. ALGEMEEN Politiereglement voor Reeden in Nederlandsch-Indië Art. 1. De Havenmeesters of de als zoodanig fungeerende landsdienaren zijn belast met de toepassing en de handhaving van dit reglement. Art. 2. (1) In dit reglement wordt verstaan onder: r e e d e n: alle reeden, havens en rivieren, welke tot lig- of ankerplaats dienen, zoomede ligplaatsen aan losen laadhoofden, kaden en steigers; schepen: alle schepen, vaartuigen, vlotten en dergelijke vervoermiddelen te water;  Politie op de reede. 63 Havenmeester: de Havenmeester of de landsdienaar, die als zoodanig fungeert; Gezagvoerder: de Gezagvoerder of de persoon, die hem vervangt; opvarenden: allen, die zich aan boord bevinden, met uitzondering van den Gezagvoerder. Art. 3. (I) Alle schepen zijn verplicht hunne natievlag te toonen bij aankomst op of vertrek van eene reede, tiij verhalen, verzeilen of yerstoomen ter reede, en tijdens de GouverneurGeneraal zich aldaar bevindt. (2) Van deze verplichting zijn vrijgesteld vlotten, visschersvaartuigen en vaartuigen, minder dan 10 M3 bruto metende, (gew. bij St. 1911 no. 414.) Art. 4. (1) Schepen, komende met het doel om te laden, te lossen, passagiers in te nemen of te ontschepen of om gesloopt te worden, zijn verplicht eene ligplaats in te nemen binnen de grenzen der reede, tenzij de Havenmeester anders vergunne of bevele, of bizondere voorschriften, wegens den toestand van het schip of wegens den aard van de lading, anders bepalen. (2) Een schip, dat in brand staat of dat in gevaar van zinken verkeert, mag niet ter reede komen, doch moet door den Gezagvoerder worden gebracht op eene door den Havenmeester aan te wijzen plaats. (3) De schepen, welke om de in het eerste of tweede lid van dit artikel genoemde redenen eene ligplaats buiten de reedegrenzen innemen, zijn eveneens onderworpen aan de voorschriften van dit reglement. Art. 5. (1) De Havenmeester is bevoegd aan ter reede komende sche-  64 Politie op de reede. pen de in te nemen ligplaatsen aan te wijzen en aan ter reede liggende schepen te bevelen van ligplaats te veranderen. (2) De Gezagvoerders zijn verplicht aan de daartoe strekkende bevelen van den Havenmeester onverwijld te gehoorzamen. (3) Ter reede liggende schepen mogen, behoudens de gevallen van brand en gevaar van zinken, niet van ligplaats veranderen, dan krachtens vergunning van den Havenmeester. Art. 6. (1) Zoodra een schip op of nabij eene reede eene ligplaats heeft ingenomen, zendt de Havenmeester den Gezagvoerder ter invulling een praaibrief overeenkomstig het door den Commandant der Zeemacht, Chef van het Departement der Marine in Nederlandsch-Indië, vastgesteld model. (2) De Gezagvoerder is verplicht den praaibrief na ontvangst onverwijld, volledig en naar waarheid, in te vullen en eigenhandig te onderteekenen. (3) De praaibrief wordt aangeboden in de Nederlandsche, Fransche, Engelsche, Duitsche of Maleische taal, ter keuze van den Gezagvoerder. (4) Dit voorschrift is niet van toepassing op schepen, welke op een jaarpas varen, en op vlotten, visschersvaartuigen, binnenschepen en vaartuigen, minder dan 10 W bruto metende, (gew. bij St. 1911 no. 414.) Art. 7. (1) De Gezagvoerder van een op een zeebrief varend schip is verplicht te zorgen, dat uiterlijk op den dag—of, zoo die een Zondag is, uiterlijk op den tweeden dag — na aankomst de scheepspapieren aan den Havenmeester in bewaring worden gegeven.  Politie op de reede. 65 (2) De Gezagvoerder van een op een jaarpas varend schip is verplicht uiterlijk op den dag — of, zoo die een Zondag is, uiterlijk op den tweeden dag — na aankomst de scheepspapieren in persoon bij den Havenmeester te brengen en hem alle gevraagde inlichtingen te geven. (3) De scheepspapieren blijven bij den Havenmeester in bewaring, totdat de akte van uitklaring wordt uitgereikt. (4) De scheepspapieren van vreemde schepen worden desverlangd door den Havenmeester, nadat hij er het vereischt gebruik van gemaakt heeft, overgegeven aan den ter plaatse gevestigden Consul-Generaal, Consul» Vice-Consul of Consulairen Agent van den Staat, waartoe het schip behoort, tegen ontvangst eener verklaring, dat zij bij dezen blijven berusten, totdat de akte van uitklaring wordt vertoond. (5) Onder scheepspapieren wordt verstaan: a. de zeebrief, jaarpas of ander geldig bewijs der nationaliteit, b. de meetbrief of verklaring omtrent den inhoud, c. de monsterrol, d- de gezondheidspas, e. de laatst verleende akte van uitklaring, en, in geval het schip bestemd is voor den overvoer van passagiers, ƒ. het certificaat van keuring. Art. 8. (1). Een op een zeebrief varend schip mag van eene reede niet vertrekken, dan na van den Havenmeester eene akte van uitklaring te hebben bekomen, opgemaakt overeenkomstig het door den Commandant der Zeemacht en Chef van het Depar- 5  66 Politie op de reede. tement der Marine in NederlandschIndië, vastgesteld model. (2) Een op een jaarpas varend schip mag van eene reede niet vertrekken, dan na van den Havenmeester eene vergunning tot vertrek te hebben verkregen, welke -door dezen op den jaarpas wordt geschreven, op welken pas tevens worden vermeld de dag van aankomst, de bewapening en de aanwezige munitie. (3) De akte van uitklaring of de vergunning tot vertrek wordt niet verleend, dan nadat den Havenmeester gebleken is, dat de Gezagvoerder aan alle verplichtingen, voor hem uit dit reglement en andere, zoo algemeene als plaatselijke, verordeningen of voorschriften voortvloeiende, voldaan heeft of, voor zooveel zulks is toegelaten, zijne aansprakelijkheid ter zake door anderen is overgenomen. (4) Tot het verleenen van hulp aan in nood verkeerende schepen mogen de op een zeebrief of op een jaarpas varende schepen tijdelijk eene reede verlaten zonder akte van uitklaring of schriftelijke vergunning tot vertrek, doch zulks alleen met verlof van den Havenmeester. Art. 9. (1) De Commandant der Zeemacht en Chef van het Departement der Marine in Nederlandsch-Indië, kan aan schepen vrijstelling verleenen van de in artikel 7 en 8 genoemde voorschriften onder door hem nader vast te stellen voorwaarden. (2) De verleende, gewijzigde of ingetrokken vrijstellingen zullen in de Javasche Courant worden bekend gemaakt. Hédhf'^ Art. 10. (1) Behoudens het lossen  Politie op de reede. 67 van seinschoten door een schip bij aankomst of vertrek en van saluutschoten, is het verboden op eene reede met vuurwapens te schieten of vuurwerk te ontsteken, anders dan krachtens vergunning van den Havenmeester. (2) Het lossen van seinschoten in de onmiddellijke nabijheid van schepen of van bewoonde plaatsen is verboden. Art. 11. (1) Bij het ontstaan van brand aan boord van een schip ter reede moet de Gezagvoerder van het brandend schip onverwijld bericht zenden aan den Havenmeester en alles in het werk stellen om zijn schip buiten de reede te brengen en uit de nabijheid van andere schepen te houden. (2) De Gezagvoerders der ter reede liggende schepen, die eene sloep aan boord hebben, zenden ieder minstens één goed bemande en zooveel mogelijk met bluschmiddelen voorziene sloep naar het brandend schip. (3) De sloepen staan onder de bevelen van den Havenmeester, die aan de bemanning der sloepen beveelt al datgene te verrichten, wat door hem in het belang der veiligheid van personen en goederen wordt noodig geacht. (4) De Havenmeester is bevoegd rondhouten en touwen te doen kappen en brandende schepen te doen zinken, en voorts, behoudens teruggave aan of schadeloosstelling van den eigenaar, te bevelen, dat door de aanwezige schepen: vaartuigen, trossen en wat dies meer zij beschikbaar worden gesteld. (5) Bij brand in een aan den waterkant staand en met sloepen bereikbaar gebouw, zijn de voorschriften van het  68 Politie op de reede. tweede, derde en vierde lid van dit artikel van toepassing. Art. 12. (1) Wanneer ontdekt wordt, dat een schip ter reede in gevaar van zinken verkeert, moet de Gezagvoerder het onverwijld vervoeren naar de door den Havenmeester aan te wijzen plaats, waar het moet blijven, totdat het gevaar voor zinken is weggenomen. (2) Is ter reede een schip gezonken, dan bericht de Gezagvoerder onverwijld het ongeval aan den Havenmeester. (3) De Havenmeester neemt ter zake de vereischte maatregelen, en is bepaaldelijk bevoegd den eigenaar of den Agent van het schip, of, zoo noch de een noch de ander in NederlandschIndië aanwezig is, den Gezagvoerder te bevelen: a. op of bij het gezonken schip te plaatsen en in goeden staat te houden eene steeds boven water blijvende baak, des daags van een witte vlag, en van zonsondergang tot zonsopkomst van eene helder lichtgevende lantaren voorzien; b. het gezonken schip te lichten of weg te ruimen. (4) De eigenaar, de Agent of de Gezagvoerder is verplicht aan dc ontvangen bevelen te voldoen met inachtneming van de door den Havenmeester voor den aanvang en voor de beëindiging der daartoe noodige werkzaamheden bepaalde termijnen. Art. 13. Er moet aan boord van elk zich op eene reede bevindend schip steeds een voldoend aantal schepelingen, ter beoordeeling van den Havenmeester, aanwezig zijn, om het schip onmiddellijk te kunnen verhalen  Politie op de reede 69 bij het ontvangen van een daartoe strekkend bevel van den Havenmeester. Art. 14. (1) Het is verboden op eene reede of elders langs de kust, in vaarwaters van minder dan tien vadem diepte, ballast te werpen. (2) Van de boeten, welke wegens overtreding van dit verbod worden opgelegd en voldaan, wordt één derde gedeelte uitgekeerd aan den aanbrenger of de aanbrengers van de overtreding. Art. 15 Het is verboden de vaart op of naar de reede te belemmeren Art. 16. (1) Behalve aan het personeel van den Dienst van Scheepvaart is het aan een ieder verboden om: a. 'van Gouvernementswege geplaatste boeien, tonnen, lichtschepen, loodsstationsschepen, lichten, bakens, peilschalen en andere merken, los te maken of schepen dan wel andere drijvende of gezonken voorwerpen daaraan vast te leggen; b. ten anker te gaan binnen een afstand van 200 meter van zoodanige licht- of loodsstationsschepen of binnen een afstand van 100 meter van zoodanige boeien, tonnen, bakens, peilschalen of andere te water staande merken; c. zich zonder vergunning van den Havenmeester aan boord van een niet bemand lichtschip te begeven of onbewaakte kustlichten, lichtbakens en lichtboeien te betreden en de bijbehoorende toestellen aan te raken. (2) De boeten, welke wegens overtreding van dit artikel worden opgelegd en voldaan, worden ten volle uitgekeerd aan den aanbrenger of de  70 Politie op de reede. aanbrengers van de overtreding, (gew. bij St. 1911 No. 414.) Art. 17 (1) Zieke schepelingen mogen van een schip ter reede niet naar eene Gouvernements-ziekeninrichting aan den wal worden overgebracht, dan met een biljet, waarop zij duidelijk aangewezen zijn en, zoo het schip hier te Lande geconsigneerd is, tevens de betrokken Handelsagent vermeld is. (2) Binnen vier en twintig uur na de overbrenging naar zulk eene ziekeninrichting moet de Gezagvoerder of zijn Agent voor de verpleeg- en andere kosten zekerheid stellen door ten kantore van den Havenmeester een geldsom of een borgtocht, door dien ambtenaar voldoende geacht, neder te leggen. (3) De voorschriften van dit artikel zijn niet van toepassing op scheoelingen, behoorende tot de bemanning van Rijksschepen, zoowel Nederlandsche als vreemde. Art- 18. (1) Het is verboden ter reede een lijk over boord te zetten. (2) In bizondere gevallen, ter beoordeeling van den Havenmeester, kan met diens vergunning een lijk buiten de reede worden gebracht en aldaar op den bodem van de zee worden nedergelaten. (3) Het is verboden zonder vergunning van den Havenmeester een lijk aan wal te brengen of op eene andere, dan door den Havenmeester aangewezen plaats te begraven. (4) Het in dit artikel bepaalde is ook van toepassing op de lijken van groote dieren, zooals varkens, schapen, geiten, runderen, paarden enz.  Politie op de reede. 71 Art. 19. (1) De Havenmeester is gerechtigd zich te alten tijde aan boord van een zich ter reede bevindend schip te begeven, ten einde zoodanige onderzoekingen aangaande het schip, de lading, de bemanning, als anderszins te doen als hem voorgeschreven zijn of noodig voorkomen. (2) Hij is bevoegd een hem ondergeschikt ambtenaar met deze werkzaamheden te belasten. (3) Rijksschepen, zoowel Nederlandsche als vreemde, zijn van dit recht tot onderzoek uitgezonderd. Art. 20. (1) De Havenmeester is bevoegd, ten koste en gevare van de overtreders, indien mogelijk en raadzaam na voorafgaande waarschuwing, en des vereischt met geweld, te doen wegnemen of beletten en te doen verrichten, al wat in strijd met dit reglement of met de krachtens dit reglement door hem uitgevaardigde bevelen is of wordt gedaan of nagelaten. (2) Hij is eveneens bevoegd het vertrek van een schip te verhinderen in de gevallen, waarin het vertrek in strijd zoude zijn met dit reglement of met andere verordeningen. (3) Hij is bevoegd in de gevallen, genoemd in het eerste en tweede lid van dit artikel, indien hem zulks noodig voorkomt, gewapende hulp bij Hoofden van politie of Commandanten van Nederlandsche oorlogsschepen in te roepen. (4) De in het eerste en tweede, lid van dit artikel aan den Havenmeester gegeven bevoegdheden hebben geene betrekking op Rijksschepen, zoowel Nederlandsche als vreemde Art. 21. Behoudens het geval dat  72 Politie op de reede zij passagiers of goederen vervoeren aan eigen boord, zijn sleepbooten niet onderworpen aan de voorschriften genoemd in de artikelen 7 en 8 van dit reglement. Art. 22. (1) Met geldboete van ten hoogste vijftig gulden wordt gestraft elke overtreding van: a. het eerste lid van artikel 3, b. het eerste of tweede lid van artikel 10. (2) Met geldboete van ten hoogste één honderd gulden wordt gestraft elke overtreding van: a. het tweede of derde lid van artikel 5, b. het eerste of tweede lid van artikel 7, c. het vierde lid van artikel 8, d. artikel 15, e. § b of § c van het eerste lid van artikel 16, ƒ. het eerste of tweede lid van artikel 17, g. het eerste, tweede of derde lid van artikel 18. (3) Met geldboete van ten hoogste één duizend gulden wordt gestraft: A. elke overtreding van: a. het eerste of tweede lid van artikel 4, b. het tweede lid van artikel 6, c. het eerste, tweede of vierde lid van artikel 12, d. artikel 13, e. § a van het eerste lid van artikel 16; Ï3. onwil of nalatigheid in het opvolgen der voorschriften van artikel 11 of der daarin bedoelde bevelen van den Havenmeester. C. het weigeren van toegang tot het schip aan de in artikel 19 bedoelde  76 Politie op de reede- het gebied van Nederlandsch-Indië geen hydrografische of topografische opnemingen doen, geen oefeningen houden in het doen van landingen en, met uitzondering van het bepaalde in artikel 5, geen schietoefeningen houden. (2) De bemanning mag niet dan ongewapend aan den wal komen — Officieren en Onderofficieren mogen echter de tot hun uniform behoorende sabel of ponjaard aan den wal dragen — en de sloepen, zoowel als hare bemanningen, mogen niet anders dan ongewapend varen. (3) Het vorig lid geldt niet ingeval van nooddwang. (4) Indien om bijzondere redenen, bijvoorbeeld bij begrafenisplechtigheden aan den wal, gewenscht wordt van het verbod, in het tweede lid vervat, af te wijken, kan de vergunning daartoe worden verleend: op de hoofdplaatsen van gewesten door het Hoofd van gewestelijk bestuur en op andere plaatsen door de eerste met het burgerlijk gezag bekleede civiele autoriteit ter plaatse. Art. 5. (1) Aan den Commandant van een te Batavia vertoevend vreemd oorlogsvaartuig kan vergunning gegeven worden aan den wal schietoefeningen met geweer te doen houden. (2) Het verzoek hiertoe wordt door dien Commandant gericht tot den Commandant der Zeemacht. (3) Zoo tegen de inwilliging van het verzoek geen bezwaren bestaan, doet de Commandant der Zeemacht den betrokken Commandant eene opgaaf toekomen van de plaats, waar en het tijdstip, waarop de oefeningen kunnen  Politie op de reede. 77 gehouden worden, benevens van het aantal beschikbare schietbanen. (4) Een Zeeofficier wordt steeds aan den leider der oefeningen toegevoegd, ten einde, in verband met de inrichting onzer schietbanen, de noodige inlichtingen te verstrekken en op de nakoming der voorschriften toezicht te houden. (5) Van bovengenoemde'vergunning en van het tijdstip, waarop geschoten zal worden, wordt door den Commandant der Zeemacht telefonisch kennis gegeven aan het Hoofd van gewestelijk bestuur. Art. 6. Vreemde oorlogsvaartuigen zijn binnen het gebied van Nederlandsch-Indië verplicht de aldaar geldende wettelijke regelingen te eerbiedigen. Art. 7. (1) Mocht eenig vreemd oorlogsvaartuig een der vorenstaande bepalingen hebben overtreden, dan kan door de eerste met het burgerlijk gezag bekleede civiele autoriteit ter plaatse zoo mogelijk na overleg met de Regeering, aan dat vaartuig gelast worden zich te verwijderen en zoo noodig kan het, nadat ter zake door genoemde civiele autoriteit overleg zal zijn gepleegd met de bevoegde maritieme en militaire autoriteiten, met geweld daartoe gedwongen worden. (2) In het laatste geval zal de bevoegde maritieme of militaire autoriteit de gehoorzaamheid bevelen met een scherp schot op ongeveer vijf honderd meter afstand langs het vaartuig, vervolgens met een tweede schot op ongeveer den halven afstand van het eerste, en, zoo noodig, verder met scherpe schoten over het vaartuig heen  78 Politie op de reede. of tegen het tuig en daarna tegen den romp. Art. 8. (1) Gouvernements Loodsen worden met deze Voorschriften in kennis gesteld en ontvangen van den Havenmeester of als zoodanig fungeerenden ambtenaar mededeeling, of een saluut aan de Nederlandsche vlag kan worden beantwoord, en zoo ja, waar. (2) Zij doen van een en ander, voor zooveel noodig, mededeeling en verstrekken verder de omtrent deze Voorschriften gevraagd wordende inlichtingen aan den Commandant van het vreemde oorlogsvaartuig. Art. 9. (1) Op oorlogsvaartuigen in dienst van met Nederland bevriende staten, die in oorlog zijn, zijn deze Voorschriften van toepassing, voor zoover niet, bij of na het ontstaan van dien oorlog, tot handhaving der onzijdigheid andere voorschriften gegeven zijn. (2) In geval van een oorlog, waarin Nederland betrokken is, zijn deze Voorschriften van toepassing, voor zoover niet het tegendeel wordt bepaald. En opdat enz. Gelast enz. Gedaan te Buitenzorg, den 16den October 1905. J. B. VAN HEUTSZ. De Algemeene Secretaris, VAN REES. Uitgegeven den een en twintigsten October 1905. De wde Algemeene Secretaris, DE GROOT.  STRAFBARE FEITEN OP VREEMDE SCHEPEN. 79 Circulaire van den lsten Gouvernements Secretaris van 4 Juni 1895 no. 1099, Bb. no. 5115, houdende maatregelen ter voorkoming van vertraging in het vertrek van vreemde schepen, voor het geval door de agenten, den gezaghebber of iemand der equipage een overtreding of misdrijf is gepleegd. Aan de Hoofden van Gewestelijk Bestuur in Nederlandsch-Indië, met uitzondering van de Residenten van Krawang, de Preanger Regentschappen, Bagelen, de Vorstenlanden, Kedoe, Kediri en Madoera. Buitenzorg, 4 Juni 1895. Op last van den Gouverneur-Generaal heb ik de eer UHEdG. uit te noodigen, aan de betrokken plaatselijke autoriteiten in Uw gewest te willen opdragen om, telkens wanneer door de agenten, den gezagvoerder of iemand der equipage van een vreemd schip  80 STRAFBARE FEITEN OP TREEMDE SCHEPEN. eene overtreding of misdrijf wordt gepleegd, tengevolge waarvan de uitklaring van dat schip geweigerd zou moeten worden, daarop dadelijk de aandacht van belanghebbenden te vestigen, ten einde hen in de gelegenheid te stellen het noodige te verrichten om vertraging in het vertrek van het schip zoo mogelijk te voorkomen, en voorts van een en ander spoedig aan het betrokken consulaat kennis te geven. De wde le Gouvernements Secretaris, COHEN STUART. Circulaire van den Gouvernements Secretaris van 24 Mei 1905 no. 2047, Bb. no. 6273, betreffende het onderzoek naar overtredingen in te stellen op vreemde schepen. Aan de Hoofden van Gewestelijk Bestuur. Buitenzorg, den 24sten Mei 1905. In een der havens van NederlandschIndië heeft zich onlangs het geval voorgedaan, dat aan boord van een onder vreemde vlag varend schip door den Havenmeester, op last van het Hoofd van gewestelijk bestuur, een onderzoek naar een overtreding werd ingesteld, zonder dat daarvan vooraf kennis was gegeven aan den Consulairen Vertegenwoordiger van de natie waartoe het schip behoorde. Naar aanleiding hiervan heb ik de eer, op last van den Gouverneur-Ge-  STRAFBARE FEITEI OF VREEMDE SCHEPEN. 81 neraal, UHEdG. te verzoeken, van het voornemen tot het instellen van een dergelijk onderzoek steeds aan den betrokken Consul kennis te willen geven, en wel, indien mogelijk, zóó tijdig dat deze in de gelegenheid zij het onderzoek bij te wonen. Een en ander geldt zoowel voor verrichtingen van de gewone als van de havenpolitie. De Gouvernements Secretaris, DE GROOT. 6.  84 HUISHOUDINQ EN TUCHT. verwijderen, zoodat zij door eigen schuld de reis niet medemaken, worden, indien zij noch voorschot op nog te verdienen gagie, noch handgeld hebben ontvangen, gestraft: indien zij zijn Europeanen of met dezen gelijkgestelden, de schipper en de stuurlieden met gevangenisstraf van acht dagen tot zes maanden, de overige schepelingen met gevangenisstraf van drie dagen tot drie maanden; en indien zij zijn inlanders of met dezen gelijkgestelden, de schipper en de stuurlieden met dwangarbeid buiten den ketting van acht dagen tot zes maanden, de overige schepelingen met tenarbeidstelling aan de publieke werken voor den kost zonder loon, van drie dagen tot drie maanden. Zij, die eenig voorschot op nog te verdienen gagie of handgeld hebben ontvangen en zich op den voormelden voet onttrekken, worden gestraft: indien zij zijn Europeanen of met dezen gelijkgestelden, met gevangenisstraf van ten minste twee maanden, ten hoogste twee jaren, en eene geldboete, voor den schipper en de stuurlieden van ƒ 50.— tot ƒ 600. , voor de overige schepelingen van / 10.— tot ƒ 150.—; en indien zij zijn inlanders en met dezen gelijkgestelden, met dwangarbeid buiten den ketting van ten minste twee maanden, ten hoogste twee jaren, en eene geldboete, voor den schipper en de stuurlieden van ƒ 50. tot ƒ 600. —, voor de overige schepelingen van ƒ 10.— tot ƒ 150.—. Art. 3. De desertie van boord gedurende de reis wordt gestraft met gevangenisstraf van een tot vijf jaren als zij door den schipper, — van zes  92 Huishouding- en tucht. hoeve van ouders, huisvrouwen en kinderen voor de helft en ten behoeve van andere bloed- en aanverwanten tot in den vierden graad voor één derde. De gagie der schepelingen is echter verbonden voor de kortingen, door den schipper als straf opgelegd en voor die uit de toepassing van artikel 5 dezer ordonnantie in verband met artikel 402 van het Wetboek van Koophandel voortvloeijende. De gagie van den schipper is verbonden voor de vergoeding, welke hij door het te kort doen aan zijne verbindtenis of door wangedrag aan de eigenaars van het schip schuldig is. Deze voorregten kleven ook op het afgestane deel der gagie, voor zooverre het niet is voldaan; zij worden echter bij voorkeur op het niet af gestane deel verhaald. De bepalingen van de 2de en 3de zinsnede van dit artikel zijn niet van toepassing op de verbindtenissen vóór de inwerkingtreding dezer ordonnantie aangegaan, doch alleen voor zoover daarvan binnen één maand na die inwerkingtreding door de belanghebbenden kennis is gegeven aan den ambtenaar, voor wien de monsteringen plaats hebben. Die kennisgevingen worden door voormelden ambtenaar in een daartoe aan te leggen register ingeschreven. Art. 21. De schipper, die zonder noodzaak een deel der in de monsterrol toegestane voeding onthoudt, is, onverminderd de verpligting tot vergoeding, strafbaar na afloop der reis op de klagt der schepelingen: indien hij is Europeaan of met dezen gelijkgestelde, met gevangenisstraf —  HUISHOUDINO EN TUCHT. 93 en indien hij is inlander of met dezen gelijkgestelde met dwangarbeid buiten de ketting —van acht dagen tot zes maanden. Is de inhouding noodzakelijk, dan heeft de schepeling regt om in evenredigheid verhooging van gagie te vorderen. Art. 22. Indien op klagt van het scheepsvolk is gebleken, dat door de schuld van den schipper geen deugdelijke en genoegzame victualie aan boord is geweest en hij, daarmede in wetenschap gesteld, niet zoodra mogelijk de onbruikbare victualie tegen bruikbare heeft verwisseld en zich het noodige aangeschaft, alsmede dat na de afreis onvoldoende ligging of ruimte is ontstaan, en hij, niettegenstaande hij zulks wist, in gebreke is gebleven daarin te voorzien, wordt hij geacht zich tegen het scheepsvolk te hebben misdragen. Art. 23. Den schipper, die zich ten opzigte van schip, lading, scheepsvolk of passagiers op eenigerlei wijze heeft misdragen, kan, onafhankelijk van burgerlijke en strafvervolging, de bevoegdheid worden ontnomen om gedurende een bepaalden tijd, twee jaren niet te boven gaande, als schipper op een Nederlandsch-Indisch schip te varen. Het oordeel hierover wordt opgedragen aan een raad van tucht, bestaande uit vijf leden, namelijk den Hoofdinspecteur van scheepvaart, Chef van den dienst, tevens Voorzitter, den Havenmeester te Batavia en drie koopvaardijschippers, de laatsten in of buiten werkelijken dienst, of vroeger die betrekking bekleed hebbende. Als plaatsvervangend voorzitter van den in de vorige alinea bedoelden  94 HUISHOUDING EN TUCHT. Raad wordt aangewezen de Inspecteur van scheepvaart, (ingev. bij St. 1905 No. 311.) Deze raad wprdt door den Gouverneur-Generaal ingesteld en heeft zitting te Batavia. Hij doet (den aangeklaagden schipper mondeling of schriftelijk gehoord of behoorlijk geroepen) fewten vorm van proces uitspraak. Deze uitspraak wordt ter griffieva* den Raad van Justitie te Batavia nedergelegd. Geen onderzoek kan te dezer zake plaats hebben dan op eene aanklagt van de reeders, van het scheepsvolk of van de passagiers, ingediend na den achtsten en vóór den een en twintigsten dag na de aankomst van het schip ter plaatse van bestemming. De klagt wordt ingediend aan den Kommandant der Zeemagt en chef van het Departement der Marine en door hem ter voorloopige beoordeeling gesteld in handen van den AdvokaatFiskaal voor de land- en zeemagt in Nederlandsch-Indië. Indien het advies van dien ambtenaar is afwijzend, wordt, indien de Kommandant der Zeemagt en chef van het Departement der Marine zich daarmede vereenigt, geen verder gevolg aan de klagt gegeven. Eene instructiedoor den Gouverneur Generaal vast te stellen, houdt al zoodanige voorschriften in als behoudens het boven bepaalde tot geregelde afdoening van zaken bij den raad van tucht mogten worden vereischt. De schipper, die, door den raad onbevoegd verklaard, gedurende het tijd*-  Huishouding en tucht. 109 vordering van de ten behoeve van bedoelde schepelingen gedane uitgaven van den betrokken consul. Aan de Hoofden van gewestelijk bestuur in Nederlandsch-Indië. No. 1220. Buitenzorg 31 Mei 1899 Het geval heeft zich voorgedaan dat een van een vreemd schip gedeserteerde schepeling, die zwervende werd aangetroffen, uit het gewest waarin hij zich bevond door het Bestuur uit eigen beweging werd opgezonden naar de naastbijgelegen plaats, waar gelegenheid bestond tot inscheping naar Singapore en daarop in overleg en met goedvinden van den Consul zijner natie naar laatstgenoemde stad werd overgeleverd. De ten behoeve van genoemden schepeling gedane uitgaven werden daarna op verzoek van het Bestuur door bedoelden Consul voldaan doch door den Minister van Koloniën weer aan de betrokken vreemde Regeering gerestitueerd, die zich tot de voldoening daarvan niet verplicht achtte, op grond dat de aanhouding en opzending niet door het Consulaat gevraagd was. Op last van den Gouverneur-Generaal heb ik de eer UHEdG. het vorenstaande mede te deelen en U te verzoeken in voorkomende gevallen daarmede rekening te willen houden. De le Gouvernements Secretaris, C. B. NEDERBURGH.  110 Haven- en ankerageqelden. Ordonnantie van 17 April 1885, St. no. 88, tot regeling van de heffing der haven- en ankeragegelden. IN NAAM DES KONINGS! DE GOUVERNEUR-GENERAAL VAN NEDERLANDSCH-INDIË, Den Raad van Nederlandsch-Indië gehoord: Allen, die deze zullen zien of hooren lezen, Saluut! doet te weten: Dat Hij, het wenschelijk achtende de heffing der haven- en ankeragegelden op nieuw te regelen; !) Lettende op de artikelen 20, 29, 31, 33 en 58 van het Reglement op het beleid der Regeering van NederlandschIndië; Heeft goedgevonden en verstaan: Krachtens machtiging des Konings, te bepalen: Art. 1. Er wordt, onder den naam van haven- en ankeragegelden, eene belasting geheven van de schepen en vaartuigen, die aankomen in eene haven of op eene reede van NederlandschIndië, waar in- en uitvoerrechten worden geheven van wege het Nederlandsch-Indisch Bestuur. De inhoud van het schip of vaartuig in kubieke meters strekt bij de heffing tot maatstaf. Art. 2. De belasting bedraagt zestien cent per kubieken meter. 1) De voor bepaalde havens geldende regelingen van de heffing van haven-, steigeren andere gelden worden in een volgenden bundel opgenomen.  102 Huishouding en tucht. gende worden geresumeerd, en daarop geene aanmerkingen gemaakt wordende of op de aanmerkingen gelet zijnde, door den voorzitter voor goedgekeurd worden geteekend. Art. 13. De raad van tucht kiest bij huishoudelijke overeenkomst zijn secretaris onder de leden en brengt deze keus ter kennis van het departement van Justitie. Art. 14. De bureaukosten, het schrijfen drukloon, de briefport, de schadeloosstelling van getuigen overeenkomstig het voorlaatste lid van art. 4 der instructie, en verdere noodzakelijke uitgaven worden aan het Departement van Justitie in rekening gebracht. Art. 15. De president en leden van den raad van tucht genieten voor hunne werkzaamheden eene schadeloosstelling bij wege van vakatiegeld van f 10.— per dag. Art. 16. Bij het ontstaan eener vacature in den raad van tucht, doet de voorzitter daarvan mededeeling aan de departementen van marine en van justitie, die daarop eene voordracht ter vervulling der vacature doen, het eerste, wanneer het betreft de vervanging van een der militaire leden, en het andere, wanneer het betreft de vervanging van een der overige leden. Art. 17. De leden van den raad van tucht, zich tijdelijk buiten Batavia begevende, zullen hiervan aan den president zoowel als van hunne terugkomst kennis geven. In geval van tijdelijke verwijdering van den president doet deze gelijke kennisgeving aan het oudste lid. Art. 18. Indien de raad van tucht  Huishouding en tucht. 103 het noodig oordeelt, om welke reden ook, een commissie uit zijn midden te benoemen, zal zulk eene commissie bestaan uit drie leden, zullende deze, wanneer zij zich voor een plaatselijk onderzoek naar elders moeten begeven, gerechtigd zijn tot het declareeren van reis- en verblijfkosten, naar de 2e klasse van het tarief, vermeld in art. 1 van het reglement op de reis- en verblijfkosten voor burgerlijke ambtenaren, vastgesteld bij besluit van den 17en December 1862 No. 32 (Staatsblad No. 153a). Art. 19. Bij de vergaderingen van den raad van tucht zullen de leden van den raad zitting nemen in de volgorde, zooals zulks bij de zeekrijgsraden te doen gebruikelijk is, namelijk de oudstbenoemde rechts van den President, de tweede benoemde links van den President, de derde benoemde rechts van het oudste lid, de vierde benoemde links van het tweede lid en wanneer een der civiele leden vervangen wordt, het nieuw aangekomen lid als de jongste zitting nemen.  104 Huishouding en tucht. Ordonnantie van 11 Maart 1906 St. no. 169 houdende bepalingen tot tegengang van desertiën onder de Inlandsche schepelingen aan boord der zeebouwende schepen en vaartuigen bij den sleepdienst ter Oostkust van Banka en in de Klabatbaai. IN NAAM DER KONINGIN! DE GOUVERNEUR-GENERAAL VAN NEDERLANDSCH-INDIË. Den Raad van Nederlandsch-Indië gehoord: Allen, die deze zullen zien of hooren lezen, Saluut! doet te weten: Dat Hij, het wenschelijk achtende bepalingen vast te stellen tot tegengang van desertiën onder de Inlandsche schepelingen aan boord der zeebouwende schepen en vaartuigen bij den sleepdienst ter Oostkust van Banka en in de Klabatbaai; . Lettende op de artikelen 20, 29, 31 en 33 van het Reglement op het beleid der Regeering van NederlandschIndië; Heeft goedgevonden en verstaan: Art. 1. De voor de schepen en vaartuigen bij den sleepdienst ter Oostkust van Banka en in de Klabatbaai aangemonsterde Inlandsche schepelingen, die na de monstering zich niet op den bepaalden tijd aan boord bevinden of zich vóór den afloop der verbintenis  Huishouding en tucht 105 daarvan zonder verlof van den schipper verwijderen, worden gestraft: le. indien zij noch handgeld, noch voorschot op te verdienen gage hebben ontvangen, of wel het genoten voorschot is aangezuiverd, met ten arbeid stelling aan de publieke werken voor den kost zonder loon van één dag tot drie maanden; 2e. indien zij handgeld of voorschot op nog te verdienen gage hebben ontvangen en het genoten voorschot nog niet is aangezuiverd, met dwangarbeid buiten den ketting van één dag tot twee jaren en eene geldboete van ƒ 1 (één gulden) tot / 150 (een honderd vijftig gulden). Art. 2. De medeplichtigheid aan het misdrijf, bij artikel 1 sub 2e met straf bedreigd, wordt, als de medeplichtige behoort tot de bemanning van het schip of vaartuig, waarop de hoofddader was aangemonsterd, gestraft met dezelfde straf als het misdrijf, en anders met ten arbeidstelling aan de publieke werken voor den kost zonder loon van één dag tot drie maanden. Art. 3. Deze ordonnantie treedt in werking op den dag harer afkondiging. En opdat enz. Gelast enz. Gedaan te Buitenzorg, den 11 den Maart 1906. J. B. VAN HEUTSZ. De wd. Algemeene Secretaris, DE GROOT. Uitgegeven den vijftienden Maart 1906. De wd. Algemeene Secretaris, DE GROOT.  Huishouding en tucht. 107 reeden of in Nederlandsch-Indische havens bevinden, in NederlandschIndië strafbaar te stellen; Hebben besloten en besluiten: Art. k De desertie aan boord van een Nederlandsch schip, zich op eene Nederlandsch-Indische reede of in eene Nederlandsch-Indische haven bevindende wordt gestraft van een tot vijf jaren als zij door den schipper — van zes maanden tot drie jaren als zij door een stuurman — en van drie maanden tot twee jaren als zij door de overige schepelingen is gepleegd, indien zij zijn Europeanen of met deze gelijkgestelden, en met dwangarbeid buiten den ketting van één tot vijf jaren als zij door den schipper — van zes maanden tot drie jaren als zij door een stuurman— en van drie maanden tot twee jaren als zij door de overige schepelingen is gepleegd, indien zij zijn Inlanders of met deze gelijkgestelden. Art. 2. De medeplichtigheid aan het misdrijf, waartegen bij het vorig artikel is voorzien, wordt ten aanzien van hen, die tot de bemanning van het schip behooren, met dezelfde straf als dat misdrijf zelf gestraft. De medeplichtigheid van andere personen met gevangenisstraf van 3 dagen tot 3 maanden en geldboete van f 10. — tot ƒ200. — te zamen of afzonderlijk, indien zij zijn Europeanen of met deze gelijkgestelden en met ten arbeidstelling aan de publieke werken voor den kost zonder loon van 3 dagen tot 3 maanden en geldboete van /10. — tot ƒ 200. — te zamen of afzonderlijk, indien zij zijn Inlanders of met deze gelijkgestelden. Art. 3. Ter zake van het in artikel 1 bedoelde misdrijf en de medepiich-  108 Huishouding en tucht. tigheid daaraan kan tegen den schipper, de stuurlieden en de schepelingen die zich daaraan schuldig maken, een bevel van voorloopige aanhouding of van gevangenneming worden uitgevaardigd. Onze Minister van Koloniën is belast met de uitvoering van dit besluit, waarvan afschrift wordt gezonden aan den Raad van State. 's Gravenhage den 6en Mei 1874. WILLEM. De Minister van Koloniën. F. VAN DER PUTTE. Accordeert met deszelfs origineel. De Secretaris-Generaal bij het Departement van Koloniën, HENNY. En opdat enz. Gelast enz. Gedaan te Buitenzorg den 21sten Junij 1874. LOUDON. De lste Gouvernements Secretaris STORTENBEKER. Uitgegeven den 27sten Julij 1874. De lste Gouvernements Secretaris, STORTENBEKER. Circulaire van den l«ten Gouvernements Secretaris van 31 Mei 1899 no. 1220, Bb. no. 5414 houdende voorschriften omtrent de aanhouding en opzending van schepelingen van een vreemd schip gedeserteerd en de in-  Haven- en ankeragegelden. 113 vijf honderd gulden, (ing. bij St. 1909 no. 131.) Artikel 7. Deze ordonnantie treedt in werking op 1 Juli 1885. Op dien dag vervallen: het besluit van 19 November 1832 no. 19 (Staatsblad no. 58); artikel 8 van het besluit van 18 Februari 1833 no. 39 (Staatsblad no. 8); het besluit van 16 Juni 1842 no. 4 (Staatsblad no. 26); het besluit van 25 Februari 1845 no. 9 (Staatsblad no. 6); de artikelen 4 en 5 der publicatie van 23 December 1850 (Staatsblad no.42); en de ordonnantie van 14 Februari 1863 (Staatsblad no. 18); alsmede de bepalingen omtrent de haven- en ankeragegelden, voorkomende; in het besluit van 30 Maart 1832 no. 22 (Staatsblad no. 14); in artikel 2 van het besluit van 3 October 1833 no. 7 (Staatsblad no. 65); in de publicatie van 9 November 1853 (Staatsblad no. 93); en in het besluit van 21 December 1865 no. 26 (Staatsblad no. 149). De bewijzen van betaling van havenen -ankeragegelden, die vóór de inwerkingtreding dezer ordonnantie zijn afgegeven, blijven geldig voor het doel der afgifte en voor gelijken tijd als waarvoor zij onder de oude bepalingen konden gelden. En opdat enz. Gelast enz. Gedaan te Buitenzorg, den 17den April 1885. O. VAN REES. De Algemeene Secretaris, BERGSMA. Uitgegeven den vier en twintigsten April 1885. De Algemeene Secretaris, BERGSMA.