INHOUD. Blz. Dienstplichtbesluit, Kon. besl. van 26 October 1917, St. no. 70 1 Ordonnantie van 18 Maart 1918 St. no. 139 houdende voorschriften tot voorloopige uitvoering van de eerste vijf Jiflpfdstukken van het Dienstplichtbesluit. . J^f Bijlage Lr. A. Indeeling van Java en Madoera in dienstplichtkringen en inschrijvingskringen 37 Ordonnantie van 30 Mei 1918 St. no. 270 houdende voorschriften tot voorloopige uitvoering van de laatste zeg hoof dstukken van het Dienstplichtbesluit. ... 40 Gouvernementsbesluit van 1 Juni 1918"'^ St. no. 271 houdende eene voorloopige regeling tot uitvoering van art. 8 van het Dienstplichtbesluit 4^ Gouvernementsbesluit van 19 Juli 191*-^ St, no- 495 houdende verdeeling van de miliciens over de verschillende wapen enz. en aanwijzing van het aantal ingelijfden, dat voor officier, onderofficier of korporaal zal worden opgeleid 52 Gouvernementsbesluit van 9 Juli 1918 St. no. 435 houdende regeling van de afvoering als deserteur van niet-opgekomen militie- en landstormplichtigen . . 53 Ordonnantie van 29 Juni St. no. 360 houdende geleidelijke opheffing van de schutterijen op Java en regeling van den overgang van dienstplichtige schutters bij de militie en den landstorm 55 Ordonnantie van 17 Juli 1918 St. no. 484 houdende toepasselijkverklaring van de Uitvoeringsvoorschriften (St. 1918 no. 139) op de jaarklasse 1895 59 Dienstplichtregeling, Ordonnanties van 5 April en 13 Juli 1918, St. nos. 179 en 450. 61 Bijlagen 114 Modellen . . 121  Blz. Gouvernementsbesluit van 4 Mei 1918 St. no. 232 betreffende de toekenning van vergoedingen aan geneesheeren, die als leden van een keuringsraad voor de keuring van dienstplichtigen zijn aangewezen Gouvernementsbesluit van 11 Mei 191» St. no. 243 houdende toepasselijk verklaring op de ingelijfden bij den verplichten ' krijgsdienst van de bestaande tarieven en voorschriften met uitzondering van het militair tarief no. 24. . 136. Koninklijk besluit van 9JanuariSt.no. 229, waarbij is vastgesteld eene Regeling nopens het aangaan van een vrijwillige verbintenis op korten trmijn bij het leger in Nederland door jongelieden, die voornemens zijn zich in Nederlandsch-Indië te vestigen ^I Register 142  VERKORTINGEN. D. = Dienstplichtbesluit, bl. 1 e. v. Uitv. a. = Uitvoeringsbepalingen der eerste vijf hoofdstukken Dienstplichtbesluit, bl. 27 e.V. Uitv. b. = Uitvoeringsbepalingen der laatste zes hoofdstukken Dienstplichtbesluit, bl. 40 e. v. Uitv c. = Uitvoeringsbepalingen van art 8 Dienstplichtbesluit, bl. 45 e. v. R. = Dienstplichtregeling, eerste en tweede gedeelte, bl. 61 e. v. Aanvullingen: De artikelen aangehaald bij het opschrift van Hoofdstuk VI Dienstplichtbesluit aan te vullen met: R. 54 — 64. Als boven Hoofdstuk VIIA met: R. 65 — 74 Als boven Hoofdstuk VIIB met: R. 75 — 95. Als boven Hoofdstuk VIII met: R. 96 —105. Als boven Hoofdstuk IXmet: R. 106 — 110. In St. 1918 no. 270 (Uitv. b.) De artikelen aangehaald bij de opschriften aan te vullen; Inlijving met: R. 54 — 64. Werkelijke dienst met: R. 65 — 74. Groot verlof met: R. 96—105. Ontslag met: R. 106-110-   Dienstplichtbesluit. 1 Koninklijk besluit van 26 October 1917 no. 47, Ind. St. 1918 no. 70, tot regeling van de verplichtingen ten aanzien van den verplichten krijgsdienst in Nederlandsch-Indiè'. No. 47. Wij WILHELMINA, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz., enz., enz., Op de voordracht van Onzen Minister van Koloniën, van 15 September 1917, 7° Afdeeling no. 23; Den Raad van State gehoord (advies van 16 October 1917, no. 42); Gezien het nader rapport van onzen voornoemden Minister, van 24 October 1917, 7° Afdeeling, no. 20; Gelet op artikel 113 van het Reglement op het beleid der Regeering van Nederlandsch-lndiê; Hebben goedgevonden en verstaan: Vast te stellen de volgende bepalingen, welke zullen uitmaken het Dienstplichtbesluit voor Nederlandsch-lndlë. HOOFDSTUK 1. Algemeene bepalingen. Art. 1. Zij, die ingevolge dit besluit ver-  Vrijstelling, Uitsluiting. 7 2) Van elke op grond van het bepaalde onder b in het eerste lid van artikel 13 van dit besluit verleende vrijstelling wordt met opgaaf van de redenen die daartoe hebben geleid, in de Javasche Courant mededeeling gedaan. (R. 17, 19. e.v. 51.) HOOFDSTUK IV. Van de uitsluiting van den ver plichten krijgsdienst. (Uitv. a 9; R. 27—31.) Art. 15 1) Van den verplichten krijgsdienst wordt voorgoed uitgesloten de ingeschrevene: a. die in Nederlandsch-Indië, hetzij bij één vonnis» hetzij, bij verschillende vonnissen gezamenlijk onherroepelijk is veroordeeld tot een straf, zwaarder dan gevangenisstraf of militaire gevangenisstraf van twee jaren; b. die elders dan in Nederlandsch-Indië, hetzij bij één vonnis, hetzij bij verschillende vonnissen gezamenlijk, onherroepelijk is veroordeeld toteen straf, die — ter beoordeeling van den Gouverneur-Generaal — geacht kan worden — ook in verband met het gepleegde feit — gelijk te staan met een straf als bedoeld onder a hiervoren: c. die in het Rijk of in de Koloniën en ' bezittingen buiten Europa van den militairen stand of van de betrekking van militair geëmployeerde Is vervallen ver* klaard of is ontzet van het recht om ooit weder bij de gewapende macht te dienen of eene betrekking van militair geëmployeerde te bekleeden; d. die op grond van het Reglement van Krijgstucht voor het krijgsvolk te water of op grond van dat voor het krijgsvolk te lande met een briefje van ontslag of  8 Dienstplichtbesluit. met een bijzonder gemerkt paspoort uit den dienst bij de Koninklijke Marine, bij de Landmacht in Nederland of bij die in de Koloniën en bezittingen buiten Europa is weggezonden. 2) Voor de toepassing van de bepalingen in het eerste lid van dit artikel wordt hij, die gratie heeft verkregen, geacht slechts te zijn veroordeeld tot de straf, welke krachtens de gratie op hem blijft rusten of komt te rusten. (R. 27.) Art. 16. 1) Van den verplichten krijgsdienst wordt voorloopig uitgesloten de ingeschrevene: a. die zich in verzekerde bewaring bevindt, hetzij tot het ondergaan van straf, hetzij als verdacht of beklaagd van zich aan eenig strafbaar feit te hebben schuldig gemaakt; b. in wiens opvoeding, krachtens bevel van den rechter, van Regeeringswege wordt voorzien; c. wien tijdelijk het recht is ontzegd om bij de gewapende macht of als militair geëmployeerde te dienen of van dat recht tijdelijk is onteet, tenzij de ontzegging of ontzetting ten gevolge van verleende gratie een einde heeft genomen. 2) De voorloopige uitsluiting geschiedt niet, indien het te voorzien is, dat de reden tot uitsluiting zal hebben opgehouden te bestaan op het tijdstip van inlijving bij de militie, onderscheidenlijk van het in werkel ij ken dienst komen als landstormplichtige; zij eindigt zoodra de reden, waarom zij werd toegepast, heeft opgehouden te bestaan. (R. 27.) Art. 17. 1) Bij ordonnantie wordt bepaald wie bevoegd is de uitsluiting, voorgoed dan wel tijdelijk, uit te spreken omtrent den ingeschrevene, die blijkt of komt te verkeeren in de gevallen ontschreven in de artikelen 15  Dienstplichtcommissaris, Keuringsraad. 9 en 16 vair dit besluit, alsmede de wijze, waarop en den ambtenaar of het college bij wien tegen die uitspraak bezwaar kan worden ingebracht. 2) De inlijving bij de militie van de ingeschrevenen, wier voorloopige 'uitsluiting is geëindigd, wordt door den GouverneurGeneraal geregeld. (Uitv. a 9; R. 31 (2).) HOOFDSTUK V. Van den dienstplichtcommissaris, de keurings- en herkeuringsraden. (Uitv. a 10—20; R. 32—53.) Art. 18. 1) Het gebied van Java en Madoera en, indien noodig, ook dat van de buitenbezittingen wordt bij ordonnantie verdeeld in „dienstplichtkringen". 2) In eiken kring zijn een „dienstplichtcommissaris" en een of meer „keuringsraden'''; de Gouverneur-Generaal bepaalt waar „herkeuringsraden" zijn gevestigd. (Uitv. a 10 ) Art. 19.1) De dienstplichtcommissaris wordt door den Gouverneur-Generaal benoemd en ontslagtfn. Hij heeft den rang van ma,oor of luitenant-kolonel, tenzij hij als gepensionneerd officier een hoogeren rang mocht hebben. 2) De Gouverneur-Generaal wijst zijn standplaats aan, regelt zijne bevoegdheden en zijne vervanging bij ongesteldheid, afwezigheid of ontstentenis. (R. 32 e. v) Art. 20. De keuringsraad, wiens samenstelling, werkzaamheden en bevoegdheden bij ordonnantie worden geregeld, doet, naar daarin te stellen regelen, uitspraak omtrent de geschiktheid voor den dienst bij de militie. (Uitv. a 11—14; R. 36—42.) Art. 21. De herkeuringsraad, wiens samenstelling, werkzaamheden en bevoegdheden bij ordonnantie worden geregeld, doet, naar daarin te stellen regelen, uitspraak omtrent de geschiktheid voor den dienst bij«de militie  40 Dienstplichtbesluit. van hen, te wier aanzien de keuringsraad niet heeft kunnen beslissen of die een nieuw gegeneeskundig onderzoek hebben aangevraagd (Uitv. a 18—20; R. 50—53.) Art. 22. 1) Voorgoed ongeschikt voor den verplichten krijgsdienst worden geacht: a. zij, die kleiner zijn dan een door den Gouverneur-Generaal te bepalen lengte; f». zij, die lijden aan- of behept zqn met door den Gouverneur-Generaal aan te wijzen ziekten of gebreken. 2) Naar bij ordonnantie te stellen regelen kunnen ingeschrevenen voor de militie ten hoogste tweemaal, telkens voor een jaar, tijdelijk ongeschikt worden verklaard. (Uitv. a 15, 16 (1); R. 46 (1), 47 (1).) Art. 23. 1) leder, die voor den verplichten krijgsdienst is ingeschreven, het 32ste levensjaar nog niet heeft volbracht en niet onherroepelijk van den dienst is vrijgesteld of uitgesloten, is verplicht zich voor den keuringsraad te onderwerpen aan een onderzoek naar zijn lichaamslengte en, indien hij niet op grond van te geringe lengte voorgoed wordt geacht, aan een geneeskundig onderzoek. (D. 51 (1) b en (2); Uitv. a 13 (2); R, 44 (1).) ■2) Bij ordonnantie wordt geregeld de wijze en de tijd, waarop door de ingeschrevenen aan de in het vorig lid van dit artikel omschreven verplichting moet worden voldaan, alsmede de wijze waarop het onderzoek naar de geschiktheid voor den dienst bij de militie van hen, die doen blijken door ziekte of gebreken buiten staat te zijn voor den keuringsraad te verschijnen, zal plaats hebben. (Uitv. a 14 e. v.; R- 45.) 3) De Gouverneur-Generaal regelt de wijze en den tijd, waarop de keuring van landstormplichtigen zal geschieden. Art. 24. 1) De uitspraken van den keu-  Inlijving. 11 I ringsraad worden in het openbaar medegedeeld. (R. 45 (3), 47 (1)., 53.) 2) Op de wijze en binnen den termijn bij ordonnantie te bepalen, kan omtrent de uitspraak van den keuringsraad bezwaar worden ingebracht mét verzoek om herkeuring door een herkeuringsraad. (Uitv. a 17; R. 48.) 3) Ieder ingeschrevene voor den verplichten krijgsdienst, die door of vanwege den herkeuringsraad voor een onderzoek wordt opgeroepen, is verplicht daaraan gevolg te geven en zich aan dat onderzoek te onderwerpen. (D. 23 (1) 51 (1) b en (2).) HOOFDSTUK VI. Van de in 1 ijving bij de militie. (Uitv. b 1.) Art. 25. 1) De voor de militie ingeschrevenen, die niet1 zijn vrijgesteld of uitgesloten van den verplichten' krijgsdienst en niet ongeschikt zijn bevonden, zijn beschikbaar voor de inlijving, welke in den regel plaats zal vinden op een door den Gouverneur-Generaal te bepalen tijd in het jaar, volgende op dat van inschrijving. (D. 52; Uitv. b 1 (1). 2) Een vervroegde inlijving kan plaats hebben! a. op verzoek van den betrokkene tot vervroegde opkomst voor eerste oefening; b indien de Gouverneur-Generaal zulks noodig oordeelt. Art. 26. 1) De GouveruéirriJGeneraal stelttelken jare de verdeeling van de voor inlij ving bij de militie beschikbaren over de verschillende wapens, wapenonderdeelen en diensten vast en geeft algemeene voorschriften met betrekking tot hunne indeeling bij de onderscheidene korpsen en andere onderdeden van het leger, met dien verstande dat daarbij voor zoover zulks met de belangen van  12 Dienstplichtbesluit. den dienst is overeen te brengen, rekening zal worden gehouden met de door de dienstplichtigen kenbaar gemaakte voorkeur voor een der wapens, wapenonderdeelen of diensten (Uitv. b 1 (2).) 2) Zij, die bij het leger in Nederland, bij de landmacht in de koloniën en bezittingen buiten Europa of bij de Koninklijke Marine een rang hebben bekleed, worden, naar door den Gouveneur-Generaal te stellen regelen, ingelijfd in een rang gelijkgesteld aan- of het meest overeenkomende met den vroeger bekleeden rang. (D. 56 (2).) 3) De ingevolge het vorige lid van dit artikel in den officiersrang ingelijfden gaan over bij het reservepersoneel der landmacht. Art. 27. De Gouverneur-Generaal geeft met betrekking tot de regeling van de inlijvingde noodige voorschriften eri treft maatregelen ten aanzien van de ingeschrevenen, die, voor inlijving bestemd, niet op den daarvoor aangegeven tijd ter bepaalde plaatse zijn verschenen. (D 52) HOOFDSTUK VII. Van den werkelijken dienst. A B ij d e m i 1 i t i e. (Uitv. b. 2 ) Art. 28. De ingelijfden bij de militie dienen tegelijk met en op dezelfde wijze als de vrijwilligers bij de landmacht voor zoover niet anders wordt bepaald. Art. 29 1) Op de ingelijfden bij de militie zijn van toepassing het Crimineel Wetboek voor het krijgsvolk te lande en het Reglement van Krijgstucht voor het krijgsvolk te lande: 1°. zoo vaak en zoolang zij in werkelijken dienst zijn;, , 2°. wanneer zij, buiten werkelijken dienst,  Werkelijke dienst bij de militie. 13 n in, het tijdvak gedurende hetwelk zij voor dien dienst kunnen worden opgeroepen, een der feiten plegen, omschreven in de artikelen 99, 100 en 101 van het Crimineel Wetboek voor het Krijgsvolk te i(< lande; . 3°. voor zooveel desertie betreft, zoodra zij als deserteur,zijn afgevoerd. 2) De ingelijfden bij de militie worden geacht in werkelijken dienst te zijn: lo. zoodra zij, tot den dienst opgeroepen, ter plaatse hunner bestemming zijn aangekomen, totdat zij met groot verlof worden gezonden; 2o. zoolang zij deelnemen aan militaire oefening of militair onderricht, dan wel eenige andere militaire werkzaamheid verrichten; 3°. zoolang zij bij eenig onderzoek als verlofganger tegenwoordig zijn; 4°. wanneer zij uniformkleeding dragen. 3) Aan de ingelijfden bij de militie wordt zoo spoedig mogelijk na de inlijving medegedeeld, dat zij onder militaire tucht staan. Art. 30. (1) Behoudens het bepaalde in het vierde en vijfde lid van dit artikel worden de dienstplichtigen bij de militie na hunne inlijving in werkelijken dienst gehouden tot eerste oefening. 2) De duur der eerste oefening wordt voor elke lichting door den Gouverneur-Generaal bepaald en bedraagt, behoudens het bepaalde in artikel 31 van dit besluit: a. bij de onbereden wapens, wapenonderdeelen en diensten ten hoogste acht en een halve maand; b. bij de bereden wapens en wapenonderdeelen ten hoogste twee jaren. (D. 34; Uitv. 6. 2 (1).) 3) Aan ingelijfden die verlangen na vol-  Uitv. Hoofdstuk I-V Dienstplichtbesluit. 27 Ordonnantie van 18 Maart 1918, St. no. 139 tot toepassing op Java en Madoera van het Dienstplichtbesluit (Staatsblad 1918 no. 70), houdende voorschriften tot voorloopige uitvoering van de eerste vijf hoofdstukken van het Dienstplichtbesluit. IN NAAM DER KONINGIN! DE GOUVERNEUR-GENERAAL VAN NEDERLANDSCH-INDIË. Den Raad van Nederlandsch-Indië gehoord: Allen, die deze zullen zien of hooren lezen, Saluut! doet te weten: Dat Hij voorloopig uitvoering willende geven aan de eerste vijf oofdstu ken van het Dienstplichtbesluit (Koninklijk besluit van 26 October 1917 No. 47, Indisch Staatsblad 1918 no. 70); Lettende op de artikelen 20, 29, 31, 33 en 113 van het Reglement op he beleid der Regeering van Nederlandsch-Indië; Heeft goedgevonden en verstaan: Ten eerste: Het Dienstplichtbesluit (Koninklijk besluit van 26 October 1917 no. 47, Indisch Staatsblad 1918 no 70) wordt toegepast op Java en Madoera.  30 Uitv. Hoofdstuk !-V Dienstplichtbesluit. d. hen, die bij een Israëlitische gemeente het predik- of eenig ander bezoldigd geestelijk ambt voortdurend en met uitsluiting van iedere andere niet kerkelijke betrekking uitoefenen; e. de zendelingen, de zendingsconsuls, de missionarissen en de Roomsch-Katholieke ordebroeders; ƒ. hen, die, met het stellig gebleken voornemen zich uitsluitend voor bedoeld ambt te bekwamen, in Nederlandsch-Indië worden opgeleid tot een der onder a t/m e hiervoren genoemde ambten of rangen en daarbij geen niet-kerkelijke bezoldigde of onbezoldigde betreking uitoefenen. 2) De vrijstelling, genoemd in voorgaand lid, wordt aangevraagd bij den betrokken Dienstplichtcommissaris, die bevoegd is de vrijstelling te verleenen overeenkomstig de door den Gouverneur-Oeneraal te geven voorschriften. 3) De vrijstelling wordt aanvankelijk tijdelijk verleend, telkens voor een jaar. (D. 13; R. 17, 18, 22 e. v.) Art. 8 1) Tegen eene weigering van eene op den voet van het vorig artikel aangevraagde vrijstelling kan binnen een door der Gouverneur-Generaal te bepalen tijd door den betrokken ingeschrevene bezwaar worden ingebracht bij den Commandant van het Leger, die daaromtrent uitspraak doet. 2) Het inbrengen van bezwaar geschiedt op de wijze voorgeschreven in artikel 6, tweede lid, dezer Voorschriften (R. 22, 23 e v.) Uitsluiting. (D. 15-17; R. 27—31) Art. 9. 1) De uitsluiting voorgoed dan wel tijdelijk van den verplichten krijgsdienst, als bedoeld in artikel 17, eerste lid, van het  Bijlage Uitvoering Hoofdstuk l-V. 87 Bijlage Lr. A. MDEELMG VAN JAVA EN MADOERA IN DIENSTPLICHTKRINGEN ER IHSCHRI1VIHGSKRIHGEM. r>- i i- u* Af deelingen te- kr1nPJ Residentiën. vens inlchrijKnn2- | vingskringen. j i j Eerste Bantam. Serang. dienst- Pandeglang. plichtkring. I Lebak. Batavia. Stad en voorsteden van Batavia. Mr. Cornelis. Tangerang. Buitenzorg. Krawang. Preanger-Re- Bandoeng. gentschap- Tjiandjoer. pen. Soekaboemi. Soemedang. Qaroet. Tasikmalaja. Cheribon. Cheribon. Indramajoe. Madjalengka. Pekalongan. Pekalongan. Batang. Pemalang. Tegal. Brebes. Banjoemas. Banjoemas. Tjilatjap. Poerwokerto, PoerbalinggaBandjarnegara. Semarang. Semarang. Kendal. Salatiga. Demak. Qrobogan. Pati. Koedoes. Japara.  38 Bijlage Uitvoering Hoofdstuk I-V. Dienstnlicht- I I Afdeelingen te- k -ns- Residentiën. vens inschrijKnnS- vingskringen. Tweede Kedoe. Magelang. dienst- Temanggoeng. plichtkring. ] Wonosobo. Poerworedjo. Keboemen. Djokjakarta. Djokjakarta. Koeion ProgoGoenoengkidoel.Soerakarta. Soerakarta. Klaten. Bojolali. Sragen. Madioen. Madioen. Ngawi. Magetan. Ponorogo. Patjitan. Kediri. Kediri. Berbek. I Toeloeng! agoeng. Blitar. Rembang. Rembang. Blora Toeban. Bodjonegoro. Soerabaja. Soerabaja. Grisee. Lamongan- Djombang. I Modjokerto. Sidoardjo. Madoera. Pajnekasan, Soemenep. Bangkalan. Sampang. ;;! Pasoeroean. Pasoeroean. Ban gil. Malang. Probolinggo. Kraksaan. Loemadjang.  58 Uitv. art. 56 Dienstplichtbesluit. ordonnantie blijft het Reglement voor de Schutterijen op Java van toepassing op die korpsen schutterij. Art. 9. Wordt een korps schutterij op grond van artikel 6 dezer ordonnantie opgeheven dan wordt ten aanzien van de voorwerpen van wapening en andere van den Lande in bruikleen ontvangen goederen, zoomede van de schutterij kas, gehandeld overeenkomstig de daaromtrent door den Commandant van het Leger te treffen regeling, voor zoover noodig na bekomen machtiging van den Gouverneur-Generaal. Art. 10. Deze ordonnatie treedt in werking met ingang van den dag na dien harer afkondiging. En opdat enz. Gelast enz. Gedaan te Batavia, den 29st<=n juni 1918. J. v. LIMBURG STIRUM. De Algemeene Secretaris, HULSHOFF POL. Uitgegeven dan achtsten Juli 1918 De lste Gouvernements Secretaris, G. R. ERDBRINK.  Inschrijving der jaarklasse 1895. 59 Ordonnantie van 17 Juli 1918 St. no. 484. houdende, toepasselijk verklaring der Uitvoeringsvoorschriften (St. 1918 no. 139) op de jaarklasse 1895. IN NAAM DER KONINGIN! DE GOUVERNEUR-GENERAAL VAN NEDERLANDSCH-INDIË, Den Raad van Nederlandsch-Indië gehoord: Allen, die deze zullen zien of hooren lezen, Saluut! doet te weten: Dat Hij, het wenschelijk achtende de „Voorschriften tot voorloopige uitvoering van de eerste vijf hoofdstukken van het Dienstplichtbesluit" (Staatsblad 1918 No. 139) voor zooveel noodig gewijzigd ook toe te passen op de jaarklasse 1895 der tot den krijgsdienst verplichte personen-; Lettende op de artikelen 20,29,31,33 en 113 van het Reglement op liet beleid der Regeering van Nederlandsch-Indië; Heeft goedgevonden en verstaan: Art. I. De inschrijving voor den verplichten krijgsdienst van de op Java en Madoera wonende dienstplichtigen, bedoeld in artikel 2 dezer ordonnantie geschiedt van en met den 5pfersoonlijk onmisbaar is voor de instandhouding van de middelen van bestaan van'zijn gezin of van dat, waatoe hij behoort of waarin hij als pleegkind is opgenomen, dan wel van personen', die hem in den eersten of tweeden graad van bloed- of aanverwantschap bestaan, dat zijne aanwezigheid daarvoor dringend noodzakelijk is.  14 Dienstplichtbesluit. brachte eerste oefening in werkelijken dienst te'Tttflven of te komen, kan zulks naar door den Gouverneur-Generaal te stellen regelen worden vergund. 4 ■ Van de eerste oefening zijn vrijgesteld: a. zij, die een verplichte eerste oefening bij de landmacht in Nederland, in Nederlandsch-Indië, in Suriname, in Curacao of bij de Koninklijke Marine hebben volbracht; b. zij, die in Nederland of in de koloniën en bezittingen van het Rijk buiten Europa vrijwillig hebben gediend tenminste gedurende acht en een halve maand bij de onbereden- of ten minste twee jaren bij de bereden wapens, wapenonderdeelen of dienstén. 5) Uitstel van opkomst voor eerste oefening kan worden verleend naar regelen en voor een tijd als door den Gouverneur'-Generaal te bepalen. 6) Op hen, aan wie uitstel van eerste oefening is verleend, is, zoolang dat uitsel duurt, het bepaalde in de artikelen 42 en 43 van dit besluit van toepassing. Art. 31. 1) De Gouverneur-Generaal bepaalt telken jare het aantal bij de militie ingelijfden, dat naar bij ordonnantie te stellen regelen tot officier, onderofficier en korporaal zal worden opgeleid; voor deze opleiding worden aangewezen zij, die voor het bekleeden van een rang geschikt worden geacht. 2) De eerste oefening van hen, die tot officier worden opgeleid, duurt ten hoogste twee jaren bij de bereden- en ten hoogste veertien en een halve maand bij de onbereden wapens, wapenonderdeelen en diensten; zij;die aan het einde van den opleidingstijd niet hebben voldaan aan de eischen, gesteld om tot den rang van officier te worden benoemd, kunnen worden verplicht nog voor  Werkelijke dienst bij de militie. 15 ten hoogste twee maanden in werkelijken dienst te blijven of te komen. 3) Zij, die uit de militie tot officier worden bevorderd, gaan bij hunne benoeming als zoodanig over naar het reservepersoneel der landmacht voor den tijd, dat zij ingevolge dit besluit nog militicplichtig zijn. 4) De dienstplichtigen bij de militie, die bij de wapens, wapenonderdeelen of diensten, waarbij de eerste oefening ten hoogste acht en een halve maand duurt, tot onderofficier worden opgeleid, zijn verplicht na volbrachte eerste oefening nog ten hoogste drie en een halve maand in werkelijken dienst te blijven. Art. 32 lj De ingelijfden bij de militie, die hun eerste oefening hebben volbracht, komen voor herhalingsoefeningen in werkelijken dienst: o. bij de onbereden wapens, wapenonder[i deelen en diensten ten hoogste acht en veertig dagen, hetzij in eens, hetzij verdeeld over ten hoogste drie tijdperken; b. bij de bereden wapens en wapenonderdeelen éénmaal voor ten hoogste achten twintig dagen. 2) Naar door den Gouverneur-Generaal te stellen regelen kan aan bijzondere groepen van dienstplichtigen bij de militie geheel of gedeeltelijk vrijstelling van herhalingsoefeningen worden verleend. Art. 33. Wanneer ingelijfden bij de militie, die in werkelijken dienst of met groot verlof zijn, krachtens artikel 2 van dit besluit in werkelijken dienst worden gehouden of geroepen ter handhaving of tot herstel van de openbare rust of orde, tot uitvoering van wettelijke voorschriften of om andere overwegende redenen, dan geschiedt dit in dier voege, dat het in werkelijken dienst houden of roepen van de ingelijfden van een jongere jaarklasse steeds aan het in werkelijken dienst  16 Dienstplichtbesluit. houden of roepen van die der daarop volgende jaarklasse vooraf- of daarmede gepaard gaat. Art. 34. 1) Het verplicht verblijf in werkelijken dienst kan met evenveel dagen worden verlengd als een ingelijfde bij de militie door het ondergaan van straf aan den dagelijkschen dienst werd onttrokken. 2) Zoo een ingelijfde op den dag, waarop hij aanspraak zou hebben op groot verlof in werkelijken dienst behoort te blijven, hetzij wegens het ondergaan van een straf, hetzij wegens het onderzoek omtrent eene krijgstuchtelijke overtreding of omtrent een strafbaar feit, waarvan hij verdacht of beklaagd wordt, kan het verblijf in werkelijken dienst voor zooveel noodig worden verlengd. 3) Zoo een ingelijfde op den dag, waarop hij aanspraak zou hebben op groot verlof ziek is kan hij, zoo hij het verlangen daartoe te kunnen geeft, in werklijken dienst blijven zoolang zijn toestand dit wenschelijk maakt. (D. 30; Uitv. b. 2.) Art. 35. De ingelijfde bij de militie, die niet voldoet aan eene oproeping voor den werkelijken dienst, wordt als deserteur behandeld, zoodra hij, overeenkomstig door den Gouverneur-Generaal te gegeven voorschriften, als deserteur is afgevoerd. B. Bij den landstorm. Art. 36. 1) De dienstplichtigen bij den landstorm — van wier verblijfplaatsen op door den Gouverneur-Generaal te bepalen wijze aanteekening wordt gehouden — zijn alleen tot werkelijken dienst Terplicht, indien de militie en de landstorm ingevolge het bepaalde bij artikel 2 van dit besluit door den Gouverneur-Generaal buitengewóón bijeen worden geroepen; zij kunnen alsdan door het daartoe door den Gouverneur-Generaal aan te wijzen gezag worden opgeroepen wan-  Werkelijke dienst bij den landstorm. 17 neer, waar en naarmate het belang van den - Lande dit mocht vorderen. 2) De oproeping, bedoeld in het eerste lid van dit artikel, benevens de verzameling en het indienststellen van de landstormplichtigen geschieden op de wijze door den Gouverneur-Generaal te bepalen. Art. 37. De landstormplichtigen in werkelijken dienst worden in het algemeen op dezelfden voet behandeld en staan met gelijke rechten onder dezelfde verplichtingen als het personeel van de onderdeelen van het leger waarbij zij zijn in dienst gesteld of waarmede zij dienen. Art. 38. 1) De landstormplichtingen in werkelijken dienst dragen, indien hun geen unitormkleeding wordt verstrekt, een door den Gouverneur-Generaal vast te stellen kenof onderscheidingsteeken. 2) Mede worden door den Gouverneur* Generaal vastgesteld de afzonderlijke onderscheidingsteekenen, welke de landstormplichtigen in werkelijken dienst, die in een bijzonderen werkkring zijn geplaatst, als zoodanig zullen dragen en die zullen aanduiden met welken militairen rang hun werkkring is gelijkgesteld. 3) Zij, die gediend hebben bij het leger in Nederland, bij de landmacht in de koloniën en bezittingen buiten Europa of bij de Koninklijke Marine en aantoonen bij het verlaten van den dienst een rang te hebben bekleed, vervullen den werkelijken dienst bij den landstorm in een rang gelijkgesteld aanof het meest overeenkomende met den vroeger bekleeden rang. Art. 39. 1) Op de landstormplichtigen zijn het Crimineel Wetboek voor het Krijgsvolk te lande en het Reglement van Krijgstucht voor het I Krijgsvolk te lande van toepassing zoo vaak en zoolang zij zich in werkelijken dienst bevinden. 2  18 Dienstplichtbesluit. 2) De landstormplichtingen worden geacht zich in werkelijken dienst te bevinden: 1°. van het oogenblik waarop zij zich ingevolge de oproeping voor den werkelijken dienst hebben aangemeld totdat zij weder huiswaarts worden gezonden; 2°. wanneer zij uniformkleeding of het voor hen vastgestelde ken- of onderscheidingsteeken dragen. 3) Aan de landstormplichtigen in werkelijken dienst wordt zoo spoedig mogelijk medegedeeld, dat zij onder militaire tucht staan; 4) Wanneer aan den landstormplichtige in werkelijken dienst, door de militaire overheid straf is of wordt opgelegd en deze stratffog niet is ten uitvoer gelegd ten tijde waarop de gestrafte heeft opgehouden in werkelijken dienst te zijn, dan wordt deze zoo hij zich niet aan de straf onderwerpt, naar de naastbijgelegen provoost of de naastbijzijnde gevangenis overgebracht. Art. 40. Op de landstormplichtigen, die niet voldoen aan een oproeping tot den werkelijken dienst is van toepassing het Crimineel Wetboek voor het Krijgsvolk te lande; zij worden als deserteur behandeld, zoodra zij overeenkomstig door den Gouverneur-Generaal te geven voorschriften als deserteui zijn afgevoerd. Art. 41. 1) De tot den landstorm behoorende dienstplichtige, die zich in werkelijken dienst bevindt, wordt, zoodra hij tot dezen diénst niet verder kan of behoeft te worden verplicht, huiswaarts gezonden. Is hij buiten staat zich huiswaarts te begeven, dan kan hij, zoo hij het wenscht, langer in werkelijken dienst worden gehouden. 2) Van den vervulden werkelijken dienst wordt hem een bewijs af gegeven, overeenkomstig door den Gouverneur-Generaal te stellen regelen.  Groot verlof. 19 HOOFDSTUK VIII. Van het groot verlof. (Uitv. b 3-7.) Art. 42. 1) De bij de militie ingelijfden genieten groot verlof zoolang zij krachtens dit besluit of krachlens vrijwillige verbintenis geen werkelijken dienst behoeven te ver? vullen. 2) Waar in dit hoofdstuk wordt gesprokén van „verlof' en „verlofganger" wordt daarmede bedoeld „groot verlof" en „groot verlofganger". Art. 43.1) De Gouverneur-Generaal regelt de wijze waarop aanteekening wordt gehouden van de verblijfplaatsen van de verlofgangers en dezen worden opgeroepen voor den werkelijken diensten voor het jaarlij ksch onderzoek bedoeld in artikel 44 van dit besluit (Uitv. b. 3, 5.) 2) Verlofgangers zijn verplicht, overeenkomstig bij ordonnantie te stellen regelen, kennis te geven van het verlaten van het gewest waarin zij woonachtig zijn. (Uitv. b. i, 5.) 3) In gevallen als bedoeld in artikel 2 van dit besluit, kan de Gouverneur-Generaal bepalen, dat de verlofgangers het gewest hunner inwoning niet mogen verlaten dan na daartoe verkregen toestemming van het Hoofd van Gewestelijk bestuur. 4) De Gouverneur-Generaal regelt de wijze waarop de in het derde lid van dit artikel bedoelde toestemming moet worden gevraagd en kan worden verleend; aan die toestemming kunnen zoodanige voorwaarden warden verbonden als in 's Lands belang noodig worden geoordeeld. 5) De verlofganger, die in strijd' met de in dit artikel gegeven voorschriften handelt, wordt, op de door den Gouverneur-Generaal aan te geven wijze, in wejkelijken dienst geroe-  20 Dienstpl chtbesluit. pen of gehouden voor den tijd van ten hoogste 2 maanden. Art. 44. (1) De verlofgangers worden zoo nbodig jaarlijks éénmaal op een door den Gouverneur-Generaal te bepalen tijd door den dienstplichtcommissaris onderzocht. (2) Bij ordonnantie wordt de wijze geregeld waarop het in het eerste lid van dit artikel bedoeld onderzoek zal geschieden. (Uitv. *. 6.) Art. 45, 1) De verlofganger staat bij het in artikel 44 van dit besluit bedoeld onderzoek, en zoolang hij ter gelegenheid van dat onderzoek in uniform is gekleed, onder de bevelen van den dienstplichtcommissaris. 2) Indien een verlofganger te kort schiet in het nakomen van de ingevolge het bepaalde in het tweede lid van artikel 44 van dit besluit te geven voorschriften, is de dienstplichtcommissaris bevoegd hem een der navolgende straffen op te leggen: a. arrest van één dag tot zes dagen, te ondergaan in de naastbijgelegen provoost of de naastbijzijnde gevangenis; b. kwartierarrest van één dag tot zes dagen, te ondergaan in een kazerne. 3) Tot het ondergaan van kwartierarrest wordt de verlofganger in werkelijken dienst opgeroepen. (Uitv. b. 7.) Art. 46. De verlofganger, die zich niet onderwerpt aan een door den dienstplichtcommissaris of door de militaire overheid opgelegde straf, uitgezonderd kwartierarrest, wordt naar de naastbijgelegen provoost of I de naastbijzijnde gevangenis overgebracht. Art. 47. 1) De verlofganger, die zich heeft schuldig gemaakt aan tekortkomingen als bedoeld in het tweede lid van artikel 46 van dit besluit is, onverminderd de in dat lid vermelde straf, verplicht op den daartoe door den dienstplichtcommissaris te bepalen  Ontslag. 21 tijd en plaats voor dezen te verschijnen om te worden onderzocht. Hierbij gelden de in het tweede lid van artikel 44 van dit besluit bedoelde voorschriften. 2) De in het eerste lid van dit artikel bedoelde verlofgangen die niet overeenkomstig het bepaalde in dat lid voor den dicnstpiichtcommissaris verschijnt of, voor dezen verschenen zijnde, zich daarbij schuldig maakt aan tekortkomingen als bedoeld in het tweede lid van artikel 45 van dit besluit, wordt, naar door den Gouverneur-Generaal te stellen regelen, in werkelijken dienst gehouden of geroepen voor den tijd van ten hoogste twee maanden. HOOFDSTUK IX. Van het ontslag. (Uitv. b 8—10.) ■ Art. 48. L) De tot den landstorm behoorende dienstplichtigen worden op het in artikel 4, tweede lid onder b, van dit besluit bedoelde tijdstip van den dienstplicht bij den landstorm ontslagen. 2) Met betrekking tot den overgang van de militie naar den landstorm bedoeld in het eerste lid onder *, van artikel 4 van dit besluit en het ontslag bedoeld in het eerste lid van dit artikel en in artikel 49 van dit besluit, worden bij ordonnantie de noodige voorschriften uitgevaardigd. (Uitv. b. 8—9.) 3) Heeft de dienstplichtige bij de militie vóór het tijdstip, waarop hij volgens het eerste lid onder b van artikel 4 van dit besluit uit den dienst bij de militie naar dien bij den landstorm zou moeten overgaan, zich schuldig gemaakt aan eenig verzuim of aan eenige overtreding ten aanzien van dit besluit en heeft hij de aan het verzuim of aan de overtreding verbonden gevolgen nog niet  22 Dienstplichtbestuit. ondergaan, dan wordt, totdat dit zal hebben plaats gehad, die overgang geschorst. Art. 49. Met afwijking van de bepalingen in het vorige artikel van dit besluit wordt terstond uit den dienst bij de militie of van den dienstplicht bij den landstorm ontslagen: a. hij, die ophoudt in den zin van dit besluit ingezetene van Nederlandsch-Indië of Nederlandsch onderdaan te zijn; (D. 3.) b. hij die wegens te geringe lichaamslengte of wegens ziekten of gebreken blijkt ongeschikt te zijn voor den dienst bij de militie en den landstorm; c. hij, die voorgoed van den verplichten krijgsdienst wordt vrijgesteld; d. hij die tijdelijk van den verplichten krijgsdienst wordt vrijgesteld, met dien verstande dat hij naar door den Gouverneur-Generaal te stellen regelen opnieuw wordt in dienst gesteld, zoodra de tijd, waarover de vrijstelling is verleend, is verstreken, tenzij hem voorgoed vrijstelling wordt verleend; e. , hij, die blijkt of komt te verkeeren in een der gevallen bedoeld in de punten a t/m. d van het eerste lid van artikel 15 van dit besluit; ƒ. hij, die blijkt of komt te verkeeren in het geval, bedoeld onder c van het eerste lid van artikel 16 van dit besluit, met dien verstande, dat hij naar door den Gouverneur-Generaal te stellen regelen opnieuw wordt in dienst gesteld, zoodra de tijd van de ontzegging of ontzetting verstreken is of tengevolge van verleende gratie een einde heeft genomen. (Uitv. b. 10.) Art. 50. In de gevallen bedoeld in artikel 2 van dit besluit is de Gouverneur-Generaal bevoegd te bepalen, dat de Ingelijfden bij de militie langer in den dienst bij de militie  Strafbepalingen. 23 worden gehouden en de landstormplichtigen I langer tot den dienst bij den landstorm worden verplicht dan tot den tijd waarop zij, ingevolge het bepaalde in het eerste lid onder b van artikel 4 van dit besluit naar den landstorm zouden moeten overgaan of ingevolge het bepaalde in het eerste lid van artikel 48 van dit besluit zouden moeten worden ontslagen. HOOFDSTUK X. Strafbepalingen. Art. .11. 1) Met hechtenis van ten hoogste veertien dagen of geldboete van ten hoogste tweehonderd gulden wordt gestraft: a. hij, die krachtens het bepaalde in het tweede lid van artikel 10 van dit besluit verplicht zijnde zich ter inschrijving voor den verplichten krijgsdienst aan te melden, binnen den bij ordonnantie te stellen termijn niet aan deze verplichting voldoet; b. de voor de verplichten krijgsdienst ingeschrevene, bedoeld in het eerste lid van artikel 23 dit besluit, die niet voldoet aan een verplichting krachtens het bepaalde in dat lid, of in het derde lid van artikel 24 van dit besluit op hem rustend. 2) Met gevangenisstraf van ten hoogste twee maanden of geldboete van ten hoogste achthonderd gulden wordt gestraft hij, die opzettelijk een der in het eerste lid van dit artikel bedoelde feiten pleegt, (D. 53.) Art. 52. 1) Met hechtenis van ten hoogste een maand of geldboete van ten hoogste vierhonderd gulden wordt gestraft hij, die ter inlijving bij de militie moetende opkomen, niet verschijnt op tijd en plaats voor zijn inlijving bepaald, tenzij blijkt, dat voor zijne niet-verschijning een geldige reden bestond.  24 Dienstplichtbesluit. 2) Met gevangenisstraf van ten hoogste tien maanden of geldboete van ten hoogste vierduizend gulden wordt gestraft hij, die opzettelijk een der in het eerste lid van dit artikel bedoelde feiten pleegt. (D. 53.) Art. 53. De feiten bij dit besluit strafbaar gesteld worden als overtredingen beschouwd, met uitzondering van die strafbaar gesteld bij het tweede lid van artikel 51 en het tweede lid van artikel 52, welke, als misdrijven worden beschouwd. Art. 54. Met de opsporing van de feiten, strafbaar gesteld bij dit besluit of bij een ordonnantie, vastgesteld ter uitvoering van dit besluit, zijn, behalve de in artikel 2 van het Reglement op de strafvordering aangewezen personen, belast de controleurs en gezaghebbers bij het Binnenlandsch Bestuur. HOOFDSTUK XI. Invoeringsbepalingen. Art. 55. 1) Gedurende de eerste vijf jaren na het in werking treden van dit besluit voor Java en Madoera kan elk jaar meer dan één jaarklasse worden ingelijfd. 2) Voor de toepassing van den in het eerste lid van dit artikel bedoelden maatregel worden bij ordonnantie de noodige voorschriften gegeven. Art. 56. 1) De Gouverneur-Generaal bepaalt den tijd en de wijze waarop zij, die bij het in werking treden van dit besluit tot de schutterijen behooren en ingèvolge de bepalingen van dit besluit dienstplichtig zijn. zullen worden ingelijfd bij de militie of zullen overgaan bij den landstorm en in hoeverre de hierbedoelde militieplichtigen nog een eerste oefening zullen hebben te vervullen. (Uitv. b. 2 (2.)  Invoeringsbepalingen. 25 2) De tot de schutterijen behoord hebben¬ de dienstplichtigen, die daarbij een rang bekleed hebben, behouden dien rang bij inlijving bij de militie en bij het in werkelijken dienst treden als landstormplichtige; de militieplichtige officieren gaan ingevolge het bepaalde in het derde lid van artikel 31 van dit als zoodanig over naar het reservepersoneel der landmacht. (D, 26 (2.) Art. 57. De aanwijzing van de gebiedsdeelen van Nederlandsch-Indië, waarop dit besluit zal worden toegepast, geschiedt bij ordonnantie. (Uitv. b. 1.) Onze Minister van Koloniën is belast met de uitvoering van dit besluit, waarvan afschrift zal worden gezonden aan den Raad van State en aan Onze Ministers van Oorlog en van Marine en dat in het Staatsblad zal worden geplaatst. 's Qravenhage, den 26 October 1917. WILHELMINA. De Minister van Koloniën, Th. B. Pleyte. Een opdat niemand hiervan onwetendheid voorwende, beveelt de Gouverneur-Generaal van Nederlandsch-Indië, den Raad van Nederlandsch-Indië gehoord, dat deze in het Staatsblad van Nederlandsch-Indië worde geplaatst en dat daarvan, voor zooveel noodig, vertalingen in de Inlandsche en Chineesche talen worden aangeplakt. Gelast verder alle hooge en lage Colleges en Ambtenaren, Officieren en Justicieren, ieder voor zooveel hem aangaat, aan de stipte naleving van het bovenstaand Koninklijk be-  26 Dienstplichtbesluit. sluit de hand te houden, zonder oogluiking of aanzien des persoons. Gedaan te Buitenzorg, den 6iea Februari 1918. J. v. LIMBURG STIRUM. De Algemeene Secretaris, HULSHOFF POL. Uitgegeven den veertienden Februari 1918. De Algemeene Secretaris, HULSHOFF POL. (Besluit van den Gouverneur-Generaal van 6 Februari 1918 no. 17).  28 Uitv. Hoofdstuk I-V Dienstplichtbesluit. Ten tweede: Vast te stellen de volgende Voorschriften tot voorloopige uitvoering van de eerste vijf hoofdstukken van het Dienstplichtbesluit (Staatsblad 1918 no. 70). Inschrijving. (D. 10—12; R. 7—16) Art. I. De eerste inschrijving voorden verplichten krijgsdienst van de op Java en Madoera wonende dienstplichtigen, bedoeld in artikel 2 dezer Voorschriften, geschiedt van en met den 8sten tot en met den 20sten April 1918. Art. 2. Voor den verplichten krijgsdienst wordt ingeschreven ieder mannelijk Nederlandsen onderdaan, niet behoorende tot de Inlandsche of de daarmede gelijkgestelde bevolking, die in het jaar 1894 is geboren en ingezetene is van Nederlandsch-Indië, (D. 3.) Art 3. 1) Voor de inschrijving Vormt elke bestuursafdeeling een inschrijvingskring. Zij geschiedt kringsgewijze ter hoofdplaats van de bestuursafdeeling, waarin de betrokken dienstplichtige woont. 2) Hij, die moet worden ingeschreven, is verplicht zich daartoe in persoon of schriftelijk aan te geven bij het betrokken Hoofd van plaatselijk bestuur, binnen den in artikel 1 dezer Voorschriften genoemden tijd, (D10.) 3) Hij, die verplicht is tot aangifte ter inschrijving, is gehouden na de aangifte en voorts na te zijn ingeschreven, op de door den Gouverneur-Generaal te bepalen wijze van elke verandering van woonplaats kennis te geven en zich bij vestiging in een anderen inschrijvingskring aldaar binnen veertien dagen opnieuw aan te geven ter inschrijving. (Uitv. b, 2, 21.) Art. 4. 1) Voor de opgeroepen jaarklasse wordt een inschrijvingsregister aangelegd. (D. 5; R. 1, 10, 11.) 2) Uit het register - wordt afgevoerd, hij,  Uitv. Hoofdstuk I-V Dienstplichtbesluit. 29 die heeft opgehouden Nederlandsen onderdaan dan wel ingezetene van NederlandschIndië te zijn, zoomede hij, die onherroepelijk van den verplichten krijgsdienst is uitgesloten. (D. 3; R. 2.) Art. 5. Het inschrijvingsregister wordt van af den 29s*en April 1918, gedurende acht dagen ten kantore van het Hoofd van plaatselijk bestuur voor ieder ter raadpleging neergelegd., (D. 12; R. 15.) Art. 6. 1) Tegen den inhoud van het inschrijvingsregister kan binnen den tijd, gedurende welken het ter raadpleging ligt bezwaar worden ingebracht bij den Commandant van het Leger, die daaromtrent uitspraak doet. met redenen omkleed. 2) Hij, die bezwaar inbrengt, levert het daartoe strekkend bezwaarschrift, dat behoorlijk met redenen omkleed moet zijn, op straffe van niet-ontvankelijkheid in bij het Hoofd van plaatselijk bestuur, ten wiens kantore het betreffende register berust. Deze geeft een bewijs van ontvangst af en neemt zonder uitstel het bezwaarschrift in behandeling indien dit aan de gestelde eischen voldoet. (D 12 (2); R 13, 14.) V r ij s t e 11 i n g. (D. 13, 14; R. 17-26.) Art. 7. 1) Vrijstelling van den verplichten krijgsdienst op grond van de in artikel 13, eerste lid, onder a van het Dienstplichtbesluit bedoelde reden wordt verleend aan: a. hen, die predikant of leeraar zijn bij een kerkelijke gemeente of plaatselijke kerk; b. hen, die den rang van candidaat in de godsgeleerdheid hebben bekomen; c. hen, die door het ontvangen van de wijding der Roomsch-Katholieke Kerk de hoedanigheid hebben verkregen van priester, diaken of subdiaken;  Uitv. hoodfstuk I-V Dienstplichtbesluit. 31 Dienstplichtbesluit, wordt uitgeproken door den Dienstplichtcommissaris. 2) Tegen de uitspraak van den Dienstplichtcommissaris kan, binnen een door den Gouverneur-Generaal te bepalen tijd, door den betrokken ingeschrevene bezwaar worden ingebracht bij den Commandant van het Leger, die daaromtrent uitspraak doet. 3) Het inbrengen van bezwaar geschidt op de wijze, voorschreven in artikel 6, tweede lid, dezer Voorschriften. (D. 17; R. 28 e. v.) Dienstplichtcommissarissen, Keurings - en Herkeuringsraden.(D. 18—24; R. 32—53.) Art. 10. De verdeeling van het gebied van Java en Madoera in dienstplichtkringen is aangegeven op den staat bijlage Letter A dezer Voorschriften. (D, 18.) Art II. 1) De keuringsraad is samengesteld uit den Dienstplichtcommissaris als voorzitter en twee officieren van gezondheid als leden. 2) Indien in denzelfden dienstplichtkring twee of meer keuringsraden gelijktijdig zitting moeten houden, wijst de Commandant van het Leger voor eiken, niet door den I' Dienstplichtcommissaris voorgezeten keuringsraad, een hoofdofficier aan als voorzitter. 3) Indien geen twee officieren van gezondheid beschikbaar zijn, worden in hun plaats als lid van den keuringsraad aangewezen een of twee andere geneeskundigen. 4) De leden van den keuringsraad worden door of van wege deri Commandant van het Leger aangewezen. 5) Mede worden door of van wege den Commandant van het Leger de plaatsvervangers van den voorzitter en, zoo noodig, van de leden van den keuringsraad aangewezen. (D. 20; uitv. a 16 (3); R. 37. 38.41.)  82 Uitv. Hoofdstuk I-V Dienstplichtbesluit. Art. 12.1) De bevoegheid van den keuringsraad strekt zich uit over den aan dien raad door den Commandant van het Leger toe te wijzen keuringskring. De Commandant van het Leger kan echter bepalen, dat de raad uitspraak doet omtrent ingeschrevenen uit een anderen kring. 2) De voorzitter van den raad is bevoegd, tot handhaving van de orde bij de vergaderingen de sterke hand in te roepen en, ingeval die orde op eenigerlei wijze wordt verstoord, hen, die dit doen, het vertrek te doen verlaten. 3) Alvorens hunne werkzaamheden als lid van den raad aan te vangen, leggen beide leden in handen van den voorzitter een door den Gouverneur-Generaal vast te stellen eed of belofte af. (D. 20; Uitv. a 20 (2); R. 38.42. Art 13. 1) De Commandant van het Leger bepaalt de plaatsen, dagen en uren, waarop voor eiken inschrijvingskring de keuringsraad vergadert. (R. 36. 39.) 2) Op het tijdstip, bedoeld in voorgaand lid, verschijnen de ingeschrevenen voor den keuringsraad in den keuringskring, binnen welken zij zijn ingeschreven. (D. 23 24 (3); R. 43 (2), 44.) 3) De bepaling in het voorgaand lid geldt niet voor de ingeschrevenen, die doen blijken door ziekte of gebreken buiten staat te zijn voor den keuringsraad te verschijnen. (D, 20; R. 43.) Art. 14. 1) De ingeschrevenen, bedoeld in artikel 13, derde lid, dezer Voorschriften, worden onderzocht op de plaats, waar zij zich bevinden, mits deze binnen het grondgebied van Nederlandsch-Indië gelegen zij. Zij zijn verplicht zich aan dat onderzoek te onderwerpen. 2) Het in het voorgaand lid bedoeld geneeskundig onderzoek ter plaatse wordt verricht door de leden van den keuringsraad  Uitv. Hoofdstuk I-V Dienstplichtbesluit. 33 in den keuringskring, waarin de te onderzoeken ingeschrevene verblijft, tenzij zulks niet mogelijk of niet raadzaam is, in welk geval het wordt verricht door twee andere geneeskundigen, aan te wijzen door of van wege den Commandant van het Leger. 3) De in het voorgaand lid bedoelde geneeskundigen zijn verplicht het hun opgedragen onderzoek te doen binnen den daarvoor vastgestelden tijd en op de daarvoor aangewezen plaats, zoomede den (de) in artikel 11, derde lid, dezer Voorschriften bedoelden (bedoelde) eed (belofte) mondeling of schriftelijk af te leggen. (R. 45.) Art. 15. 1) Behoudens het bepaalde onder a in het derde lid van dit artikel worden voorgoed ongeschikt voor den verplichten krijgsdienst geacht de ingeschrevenen, die kleiner zijn dan 1.55 M. 2) Zij, die een lichaamslengte van ten minste 1.55 M. hebben, worden onderworpen aan het geneeskundig onderzoek naar de geschiktheid voor den dienst bij de militie, voorgeschreven in artikel 23, eerste lid, van het Dienstplichtbesluit, dat gehouden wordt naar de beginselen, neergelegd in artikel 2 van het „Reglement op het geneeskundig onderzoek voor den kolonialen militairen dienst", vastgesteld bij het Koninklijk besluit van 2 April 1908 (Indisch Staatsblad 1909 no, 85). 3) Voor den duur van een jaar tijdelijk ongeschikt als bedoeld in artikel 22, tweede lid, van het Dienstplichtbesluit worden verklaard de ingeschrevenen, bedoeld in artikel 23, eerste lid, van dat besluit, die: a. kleiner zijn dan 1.55 M. doch nog in het tijdperk van hunnen groei zijn, zoodat het door de geneeskundigen, die het onderzoek verrichten, waarschijnlijk wordt geacht_ dat zij die lengte nog zullen verkrijgen. 3  34 Uitv. Hoofdstuk I-V Dienstplichtbesluit. b bij het in het voorgaand lid bedoeld onderzoek behept worden bevonden met ziekten of gebreken, welke, hoewel op dat tijdstip hen ongeschikt makende voor den dienst bij de militie, slechts van zoodanigen aard zijn, dat het vermoeden gewettigd is, dat zij na eenigen tijd zullen ophouden redenen te vormen voor zulk een ongeschiktverklaring. (D. 22; R. 46 (1), 47 (1).) Art. 16. De uitslag der meting wordt vastgesteld door den voorzitter van den keuringsraad. (R. 47 (1).) 2) Overigens wordt de uitspraak omtrent geschiktheid, ongeschiktheid of tijdelijke ongeschiktheid voor den dienst bij de militie vastgesteld door de leden van den keuringsraad, zoo hun gevoelen van gelijke strekking is. Is dit niet het geval, dan kan de keuringsraad niet beslissen en beslist de herkeuringsraad. (R. 47 (1).) 3) Ieder der leden onthoudt zich van het verleenen van medewerking aan uitspraken omtrent zijn bloed- en aanverwanten, tot den derden graad ingesloten. Voor deze uitspraken wordt een ander geneeskundige als lid van den raad aangewezen. Art. 17. 1) Tegen de uitspraak van den keuringsraad kan de betrokken ingeschrevene binnen tien dagen, te Tekenen van den dag, waarop de uitspraak overeenkomstig artikel 24, eerste lid, van het Dienstplichtbesluit is medegedeeld, bezwaar inbrengen, met verzoek om herkeuring door den herkeuringsraad. 2) Ten aanzien van het inbrengen van bezwaar geldt het bepaalde in artikel 6, tweede lid, dezer Voorschriften (D. 24(2); R. 48.) Art. 18. 1) Als herkeuringsraad, bedoeld in artikel 21 van het Dienstplichtbesluit worden in eiken dienstplichÖüSng aangewezen een of meer'geneeskundige contmissiën tot onder-  Uitv. Hoofdstuk i-V Dienstpjfclitbesluit. 35 zoek en afkeuring van militairen en van tot het Leger behoorend burgerpersoneel, zooals zijn of worden ingesteld krachtens artikel 11, § a, van het besluit van 31 Maart 1909 no 9 i Staatsblad no. 225). 2) De bevoegdheid van den herkeuringsraad strekt zich uit over den hem door den Commandant van het Leger toegewezen kring. Deze kan echter bepalen, dat hij uitspraak doet omtrent ingeschrevenen uit een anderen kring. 3i De herkeuringsraad houdt zitting op zijn standplaats. De Commandant van het Leger kan ook andere vergaderplaatsen aanwijzen. (D. 21; R. 50. 51.) Art. 19. 1) De voorzitter van den herkeuringsraad stelt dag en uur vast, waarop de ingeschrevene, aangeduid in artikel 21 van het Dienstplichtbesluit, voor den raad moet verschijnen. 2) Ten aanzien van den herkeuringsraad geldt mede het bepaalde in artikel 12, tweede lid, en artikel 16, derde lid, dezer Voorschriften, met dien verstande, dat laatstgenoemde bepaling ook betrekking heeft op den voorzitter. 3) Het onderzoek naar de geschiktheid voor den dienst bij de militie wordt gehouden naar de in artikel 15, tweede lid, dezer Voorschriften aangegeven beginselen. 4) Alle besluiten van den herkeuringsraad worden bij meerderheid van stemmen genomen. De raad beslist in hoogsten aanleg en doet in het openbaar uitspraak. (D. 21; R. 52, 53.; Art. 20. 1) Ten aanzien van den ingeschrevene, die, wegens ziekte of gebreken niet voor den herkeujringsraad kan verschijnen, geldt het bepaalde in artikel 14 dezer Voorschriften, met gewijzigde lezing vopr toepassing op den herkeuringsraad.  Uitv. Hoofdstuk I-V Dienstplichtbesluit. 2) De in het derde lid van genoemd artikel 14 bedoelde eed (belofte) wordt alleen afgelegd door de aldaar bedoelde geneeskundigen, indien deze geen lid zijn van den herkeuringsraad. Art. 21. 1) Met hechtenis van ten hoogste veertien dagen of geldboete van ten hoogste twee honderd gulden wordt gestraft hij, die niet voldoet aan.de verplichting, krachtens het bepaalde in het derde lid van artikel 3 dezer Voorschriften op hem rustend. 2) Met gevangenisstraf van ten hoogste twee maanden of geldboete van ten hoogste acht honderd gulden wordt gestraft hij, die opzettelijk het in het eerste lid van dit artikel bedoelde feit pleegt. 3) Het feit in het eerste lid van dit art kei strafbaar gesteld wordt beschouwd als overtreding, dat in het tweede lid strafbaar gesteld als misdrijf. Ten derde: Deze ordonnantie treedt in werking met ingang van een der door den Gouverneur-Generaal te bepalen dag. ') En opdat enz. Gelast enz. Gedaan te Buitenzorg, denl8den Maart 1918. J. v. LIMBURG ST1RUM. De Algemeene Secretaris, HULSHOFF POL. Uitgegeven den 26st«n Maart 1918. De Algemeene Secretaris, HULSHOFF POL. (Besluit van den Gouverneur-Generaal van 18 Maart 1918 No. 21). .1) Volgens St 1918 no. 140 is de inwerkingtreding van deze ordonnantie bepaald met ingang van den dag na dien harer afkondiging.  Bijlage Uitvoering Hoofdstuk I-V. 39 Dienstnlicht- Afdeelingen te- krinï Residentiën. vens inschrij- KrinS* vingskringen. Tweede Besoeki. Bondowoso. dienstplicht- Djember. kring. Panaroekan. Banjoewangi. Behoort bij de ordonnantie van 18 Maart 1918 (Staatsblad no. 139) Mij bekend: De Algemeene Secretaris, f<$K«H HULSHOFF POL.  40 Uitv. Hoofdst. VI-XII Dienstplichtbesluit. Ordonnantie van 30 Mei 1918, St. no. 270, houdende voorschriften tot voorloopige uitvoering, van de laatste zes hoofdstukken van het Dienstplichtbesluit (Staatsblad 1918 no. 70). IN NAAM DER KONINGIN! DE GOUVERNEUR-GENERAAL VAN NEDERLANDSCH-INDIË, Den Raad van Nederlandsch-Indië gehoord: Allen, die deze zullen zien of hooren lezen, Saluut! doet te weten: Dat Hij, voorloopig uitvoering willende geven aan de laatste zes hoofdstukken van het Dienstplichtbesluit (Koninklijk besluit van 26 October 1917 no. 47, Indisch Staatsblad 1918 no. 70); Lettende op de artikelen 20, 29, 81. 33 en 113 van het Reglement op het beleid der Regeering van Nederlandsch-Indië; Heeft goedgevonden en verstaan: Ten eerste: Vast te stellen de volgende Voorschriften tot voorloopige uitvoering van de laatste zes hoofdstukken van het Dienstplichtbesluit (Staatsblad 1918 no. 79). I n 1 ij v i n g. (D. 25—27 ) Art. 1. 1) De ingeschrevenen der jaar-  Uitv. Hoofdst. VI-VH Dienstplichtbesluit. 41 klasse 1894 die overeenkomstig artikel 25, eerste lid, van het Dienstplichtbesluit voor inlijving beschikbaar zijn, worden op een nader door den Commandant van het Leger te bepalen dag en uur in de maand Juli 1918 bij de militie ingelijfd. 2) De krachtens het voorgaand lid bij de militie ingelijfden worden, behoudens de bij besluit aan te geven uitzonderingen, ingeduld bij de Infanterie en bij de Vesting-Artillerie. Werkelijke dienst. (D. 28—41). Art. 2. 1) Behoudens het voorschrift in liet volgend lid, bedraagt de duur der eerste oefening voor hen die op grond van artikel 30 van het Dienstplichtbesluit na de inlijving in werkelijken dienst worden gehouden, zes maanden. (D. 30; 34.) 2) Voor de ingelijfden, die vóór of bij het in werking treden van het Dienstplichtbesluit tot de schutterijen behoorden, wordt de duur der eerste oefening nader vastgesteld bij de krachtens artikel 56 van het Dienstplichtbesluit te treffen regeling. Groot-verlof (D. 42—47.) Art. 3. 1) De ingelijfde bij de militie meldt zich binnen veertien dagen na den dag, waarop hem groot-verlof, als bedoeld in artikel 42 van het Dienstplichtbesluit, is verleend, in persoon of schriftelijk aan bij het Hoofd van plaatselijk bestuur, in wiens afdeeling hij woont of komt wonen. (Uitv. b. 11.) 2) Bij de aanmelding, bedoeld in het voorgaand lid, legt de verlofganger den hem uitgereikten verlofpas over. (D. 43 (1).) Art 4. 1) De verlofganger, die gedurende zijn verlof van woonplaats verandert, geeft daarvan uiterlijk den achtsten dag nadat hij  42 Uitv. Hoofdst. Vl-Xil Dienstplichtbesluit- zijn woonplaats heeft verlaten, kennis aan. het Hoofd van plaatselijk bestuur, bij wien hij als verlofganger staat ingeschreven. 2) De in het voorgaand lid bedoelde verlofganger, die in een anderen inschrijvingskring komt wonen, meldt zich bovendien opde wijze als voorgeschreven in artikel 3 dezer Voorschriften, binnen veertien dagen na aankomst op de nieuwe woonplaats bij het betrokken Hoofd van plaatselijk bestuur. 3) Het eerste lid van dit artikel is ook van toepassing op den verlofganger die voornemens is het gewest waarin hij woonachtig is voor ten minste drie achtereenvolgende maanden te verlaten. (D. 43 (2); Uitv. b. 11.)' Art. 5. 1) Het Hoofd van plaatselijk bestuur houdt van de in zijn afdeeling wonende verlofgangers aanteekening in het inschrijvingsregister op de wijze, door den Commandant van het Leger te bepalen. 2) Tevens bepaalt de Commandant van het Leger op welke wijze de Hoofden van plaatselijk bestuur aan de betipkken ambtenaren kennis geven van de verlofgangers, die in hun afdeeling wonen of komen wonen, dan wel uit de afdeeling vertrekken. (D. 43.) Art. 6. 1) Het in artikel 44 van het Dienstplichtbesluit bedoeld onderzoek door den Dienstplichtcommissaris wórdt gehouden op de plaatsen, dagen en uren, elk jaar door den Commandant van het Leger vast te stellen. 2) De verlofganger is verplicht op tijden plaats, bedoeld in het voorgaand lid, bij dat onderzoek te verschijnen, gekleed in uniform en voorzien van de door den Commandant van het Leger voor te schrijven voorwerpen,, behoorende tot de hem verstrekte militaire uitrusting. 3) De Dienstplichtcommissaris is bevoegd, tot handhaving van de orde bij het onder-  Uitv. Hoofdst. V -XII Dienstplichtbesluit. 43 zoek, de hulp van den sterken arm in te roepen. (D. 44.) Art. .7. De Dienstplichtcommissaris kan een der in artikel 45, tweede lid, van het Dienstplichtbesluit genoemde straffen opleggen aan den verlofganger, die: a. zonder geldige reden niet bij het onderzoek verschijnt; b. bij het onderzoek verschenen zijnde, zonder geldige reden niet vóórzien is van de voorwerpen, bedoeld in artikel 6, tweede lid, dezer Voorschriften; c. de onder b bedoelde voorwerpen niet alle in den vereischten staat vertoont; ■d. een of meer der onder b bedoelde voorwerpen, aan een ander toebehoorende, als de zijne vertoont. Ontslag. (D. 48 — 50.) Art. 8. 1) De ingelijfde, wiens dienstplicht bij de militie op grond van artikel 4, tweede lid onder a, van het Dienstplichtbesluit is geëindigd, gaat op het daar genoemd tijdstip over naar den landstorm. 2 De ingelijfde, wiens overgang naar den landstorm wordt geschorst op grond van artikel 48, derde lid, van het Dienstplichtbesluit, gaat naar den landstorm over op het tijdstip door den Commandant van het Leger te bepalen. 3) Van den in de voorgaande leden bedoelden overgang wordt aanteekening gehouden in de betreffende inschrijvingsregisters. Aan den betrokken dienstplichtige wordt een bewijs van indeeling bij den landstorm verstrekt. (D. 48.) Art. 9. 1) De jaarklasse, voor welke krachtens artikel 4, tweede lid onder b, /van het Dienstplichtbesluit de dienstplicht bij den landstorm eindigt, wordt op het in dat  44 Uitv. Hoofdst. VI-XI1 Dienstplichtbesluit. punt genoemd tijdstip in haar geheel ontslagen. 2i Ingeval de in het voorgaand lid bedoelde jaarklasse op grond van artikel 50van het Dienstplichtbesluit in werkelijken dienst is gehouden, wordt aan ieder tot die jaarklasse behoorende dienstplichtige, die van den werkelijken dienst wordt ontslagen, een bewijs van ontslag verstrekt. (D. 48.) Art. 10. 1) Aan dienstplichtigen, die op grond van artikel 49 van het Dienstplichtbesluit uit den dienst bij de militie of van den dienstplicht bij den landstorm worden ontslagen, wordt een bewijs van ontslag verstrekt. 2j Uit het in het voorgaand lid bedoeld bewijs van ontslag moet de reden blijken, op grond waarvan het ontslag is verleend. Bij ontslag wegens ziekte of gebreken dient op het bewijs te worden aangeteekend of die ziekte of gebreken al dan niet zijn ontstaan in en door den dienst. 3) De betrokken dienstplichtige wordt geacht te zijn ontslagen, zoodra hij in het bezit is van het ontslagbewijs. (D. 49.) Strafbepalingen. Art. II. 1) Met hechtenis van ten hoogste veertien dagen of geldboete van ten hoogste twee honderd gulden wordt gestraft hij, die niet voldoet aan de verplichting op hem rustend krachtens artikel 3, of krachtens het eerste en het tweede lid van artikel 4 dezer Voorschriften. 2) Met gevangenisstraf van ten hoogste twee maanden of geldboete van ten hoogste acht honderd gulden wordt gestraft hij, die opzettelijk een der in het eerste lid van dit artikel bedoelde feiten pleegt. 3) De hierbedoelde feiten worden beschouwd als overtredingen, tenzij zij opzet-  Uitvoering art. 8 Dienstplichtbesluit. 45- telijk worden gepleegd, in welk geval zij; worden beschouwd als misdrijven. Ten tweede: Deze ordonnantie treedt in, werking met ingang van den dag na dien harer afkondiging. Gedaan te Batavia, den 30sten Mei 1918. J. v. LIMBURG STIRUM. De Algemeene Secretaris, HULSHOFF POL. Uitgegeven den zesden Juni 1918. De Algemeene Secretaris, HULSHOFF POL. (Besluit van den Gouverneur-Generaal van< 30 Mei 1918 No. -25). Besluit van den Gouverneur-Generaal van Nederlandsch-Indië van 1 Juni 1918 no. II, St. no. 271 houdende eene voorloopige regeling tot uitvoering van artikel 8 van het Dienstplichtbesluit (Staatsblad 1918 no. 70). Gelet op artikel 8 van het Dienstplichtbesluit (Staatsblad 1918 no. 70); Gelezen enz.; Is goedgevonden en verstaan: Eerstelijk: Vast te stellen de volgende Voorloopige regeling tot uitvoering van artikel 8 van het Dienstplichtbesluit (Staatsblad 1918 no. 70); Art. I. Voor den dienstplichtige, landsdienaar zijnde, zal de tijd in werkelijken verplichten krijgsdienst doorgebracht,medetellen, voor de berekening van zijne regelmatige bezoldigingsverhoogingen enz-, terwijl hij  46 Uitvoering art. 8 Dienstplichtbesluit .met afwijking in zoover van het „Reglement omtrent het verleenen van binnenlandsche verloven aan Europeesche en Inlandsche burgerlijke landsdienaren in Nederlandsch-Indië" (Staatsblad 1912 no 198 en 1915 no. 625). gedurende den hiervorenbedoelden tijd, zal worden geacht met binnenlandsch verlof te zijn. (Uitv. c. 2-10.) Art. 2. De dienstplichtige, landsdienaar zijnde, zal gedurende den 1 ijd, die hij vooreerste oefening in werkelijken verplichten krijgsdienst is opgekomen, in het genot blijven van de volle aan de door hem bekleede burgerlijke betrekking verbonden bezoldiging, zooals die laatstelijk door hem is genoten en van de verder aan die betrekking verbonden voordeden, a. indien hij gehuwd is, Jb. indien tengevolge van zijn verblijf in werkelijken verplichten krijgsdienst, ter beoordeeling van het betrokken hoofd van het Departement van algemeen bestuur, voldoende middelen tot levensonderhoud ontbreken of zouden komen te ontbreken aan het gezin, waartoe hij behoort, of waarin hij als pleegkind is opgenomen, dan wel aan personen, die hem in den eersten of tweeden graad van bloed- of aanverwantschap bestaan, of in andere betrekking tot hem staan. (Uitv. c 9, 20.) Art. 3. De dienstplichtige, landsdienaar zijnde, doch niet verkeerende in omstandigheden als in artikel 2 bedoeld, zal gedurende den tijd, dien hij voor eerste oefening in werkelijken verplichten krijgsdienst is opgekomen, in het genot blijven van de helft van de aan de door hem bekleede burgerlijke betrekking verbonden bezoldiging, zooals die laatstelijk door hem is genoten en de helft van de verder aan die betrekking verbonden voordeden. (Uitv. c 9.)  Uitvoering art. 8 Dienstplichtbesluit. AT Art. 4. De uitbetaling van de in de artikelen 2 en 3 hiervoren bedoelde inkomsten heeft plaats door de administratie van het ' korps, waarbij de dienstplichtigeis ingelijfd, en' zulks van en met de maand volgende op die, waarover hij, vóór zijn opkomst in werkelijken verplichten krijgsdienst, het laatst I • inkomsten als burgerlijk landsdienaar heeft genoten en tot en met de maand, waarin hij' in het genot van groot verlof wordt gesteld. (Uitv. c 5 e. v.) Art. 5. De dienstplichtige, landsdienaar I zijnde, die in werkelijken verplichten krijgsdienst is opgeroepen, wordt door den gezaghebbende, die het laatst zijne inkomsten heeft betaal baargesteld (Staatsblad 1908 no. 664), in administratie overgegeven aan de admi- I nistratie van het korps, waarbij de dienstplichtige is ingelijfd, door middel van een* bewijs van ophouding van betaling, waarop nauwkeurig is aangegeven: a. tot en met welke maand de dienstplichtige inkomsten heeft genoten en hoeveel deze hebben bedragen; b. welk bedrag welke bedragen) aan den' dienstplichtige moeten worden uitgekeerd, gedurende den tijd, dien hij in werkelijken verplichten krijgsdienst verblijft en, indien aanspraak kan worden gemaakt op de inkomsten, bedoeld in artikel 2, onder vermelding der daartoegeleid hebbende redenen; c. welke inhoudingen, wegens schulden aanden Lande, bijdragen voor pensioen- en weduwen- en weezenfonds, als anderszins op de inkomsten moeten plaats hebben, voor zooveel noodig onder vermelding van het bedrag van elk der inhoudingen en van het artikel der begrooting, ten' bate waarvan de ingehouden bedragen, moeten worden geboekt.  48 Uitvoering art. 8 Dienstplichtbesluit Art. 6. Het bewijs van ophouding van betaling moet in tweevoud worden opgemaakt, het tweede stuk wordt voor de overname geteekend door den overnemer en door dezen aan den overgever teruggezonden; na in het genot van groot verlof te zijn gesteld wordt de dienstplichtige door de administratie, waartoe hij heeft behoord, door middel van een bewijs van ophouding van betaling, waarmede wordt gehandeld op overeenkomstige wijze als hiervoren is aangegeven, overgegeven aan den gezaghebbende, van wien hij in administratie werd overgenomen. Art. 7. Boven en behalve alle andere inhoudingen zal op de in de artikelen 2 en 8 bedoelde inkomsten, worden ingehouden het bedrag van de soldij, en c. q- van de zgn. hospitaaltoelage, waarop de dienstplichtige aanspraak heeft. Art 8. De dienstplichtige, bedoeld in de artikelen 2 en 8 zal, bij verpleging in eene militaire ziekeninrichting gedurende zijn verblijf in werkelijken verplichten krijgsdienst, wat betaling en aanspraak op zgn, hospitaaltoelage betreft op denzelfden voet worden behandeld als zijn ranggenooten van het staande leger. Art. 9. Indien de dienstplichtige, bedoeld in artikel 2, gedurende den tijd van zijn verblijf in verplichten krijgsdienst, ter beoordeeling van het betrokken hoofd van het departement van algemeen bestuur, komt te verkeeren in omstandigheden, welke hem gelijkstellen aan een dienstplichtige bedoeld in artikel 3, eindigen zijne aanspraken op volle inkomsten enz. voor den verderen duur van zijn verplichten dienstijd van en met de maand volgende op die, waarin bedoelde wijziging in zijn omstandigheden is ontstaan. Act. 10. Indien tengevolge van het verblijf in werkelijken verplichten krijgsdienst van  Uitvoering art. 8 Dienstplichtbesluit. 49 een dienstplichtige, niet-landsdienaar zijnde, voldoende middelen tot levensonderhoud ontbreken of zouden komen te ontbreken aan zijn gezin of aan dat, waartoe hij behoort of waarin hij als pleegkind is opgenomen, dan wel aan personen, die hem in den eersten of tweeden graad van bloed-of aanverwantschap bestaan, dan wel in andere betrekking tot hem staan, kan hij een verzoek doen om toekenning van eene geldelijke toegemoetkoming van Landswege (Uitv. c 11—19, 20.) Art. II. Het verzoek bedoeld in artikel 10 moet worden vervat in een verzoekstaat, I ingericht volgens een der bij dit besluit behoorende modellen A, B en C, welke modellen op aanvraag van den dienstplichtige, te richten tot het Hoofd van plaatselijk bestuur bij wien hij voor den verplichten krijgsdienst is ingeschreven, kosteloos worden verstrekt of toegezonden.') Art. 12. De verzoekstaat om toekenning van eene geldelijke tegemoetkoming moet door den dienstplichtige worden ingediend I bij het Hoofd van plaatselijk bestuur. Deze ambtenaar zendt den verzoekstaat, met zijn raad, zoo spoedig mogelijk'naar de in artikel 13 bedoelde commissie. Art. 13. Voor de beslissing op de verzoe. ken, bedoeld in artikel 12, wordt door den Gouverneur-Generaal in eiken dienstplichtkring eene commissie ingesteld, bestaande uit een Hoofd van gewestelijk bestuur, voorzitter der commissie, een dienstplichtcommissaris en een particulier werkgever. Bij verhindering worden de voorzitter en de leden der commissie vervangen door plaatsvervangende leden, die eveneens 1) Op grond hiervan zijn deze modellen niet in deze verzameling opgenomen. 4  50 Uitvoering art. 8 Dienstplichtbesluit. door den Gouverneur-Generaal worden aangewezen. Art. 14. Het bedrag der door de commissie bedoeld in artikel 13 toe te kennen geldelijke tegemoetkoming mag ten hoogste bedragen de helft van het inkomen, waarvoor de dienstplichtige in het aan het jaar van zijn inlijving voorafgegane kalenderjaar in de inkomstenbelasting is aangeslagen, of bij een inkomen van minder dan ƒ 900.— (negen honderd guldeni 'sjaars, ten hoogste de helft van het bedrag der aangifte voor die belasting en bij gebreke van dien maatstaf .ten hoogste de helft van het laatstelijk door hem genoten inkomen. Vorenbedoelde commissie is bevoegd om, indien noodig, in afwachting van hare eindbeslissing, als dadelijk een voorloopige ondersteuning toe te kennen. Art. 15. De dienstplichtige, die met de hem door de commissie toegekende geldelijke tegemoetkoming geen genoegen neemt, kan daartegen zijne bezwaren inbrengen bij den Gouverneur-Generaal, bij ongezegeld en met redenen omkleed verzoekschrift, in te dienen door tusschenkomst van den dienstplichtcommissaris dan wel van zijn compagnies- (detachements-) commandant, al naar gelang hij zich niet dan wel reeds in militairen dienst bevindt. Art. 16. De dienstplichtige wordt door den dienstplichtcommissaris met de door de commissie, bedoeld in artikel 13, ten aanzien van zijn verzoek om geldelijke ondersteuning genomen beslissing in kennis gesteld. Bedoelde gezaghebbende draagt zorg voor de doorzending van den ingevulden verzoekstaat aan den Commandant van het Leger ter regeling van de betaling indien eene geldelijke tegemoetkoming is toegekend, dan wel bewaart den verzoekstaat in zijn archief.  Uitvoering art. 8 Dienstplichtbesluit. 51 indien geen termen zijn gevonden tot toekenning van eene geldelijke tegemoetkoming. In dat geval worden op den verzoekstaat de redenen voor de afwijzende beschikking vermeld, welke aanteekening door den voorzitter der commissie wordt onderteekend. Art. 17. De aanspraken op de geldelijke tegemoetkoming gaan in van en met den dag waarop de dienstplichtige zich op reis heeft moeten begeven om voor eerste oefening in werkelijken verplichten krijgsdienst op te komen en blijven behouden tot en met den dag van vertrek met groot verlof, met dien verstande, dat het bedrag der geldelijke tegemoetkoming zal worden verminderd, dan wel de uitkeering gestaakt, indien gedurende den oefeningstijd in de omstandigheden van het gezin of van den persoon (de personen) ten wiens (te wier) behoeve de tegemoet koming is toegekend, eene zoodanige verandering is gekomen, dat de geldelijke steun van Landswege kan worden verminderd of ontbeerd. Art, 18. De geldelijke tegemoetkoming wordt aan den dienstplichtige maandelijks uitbetaald door de administratie van het korps waarbij hij is ingedeeld; voor gedeelten van maanden bestaat aanspraak op een evenredig aantal dertigste deelen van het bedrag der maandelijksche tegemoetkoming. Art. 19. Ten onrechte of te veel genoten geldelijke tegemoetkoming behoort in 's Lands kas te worden teruggestort. Art- 20. Aan de in werkelijken verplichten krijgsdienst opgekomen militieplichtigen wordt vergund te delegeeren op den voet van afdeeling h van hoofdstuk I van het bijvoegsel tot de instructie voor het voeren der administratie bij korpsen en garnizoenen (Staatsblad 1882 No. 154).  52 Uitv. art. 26 en 31 Dienstplichtbesluit. Ten tweede: enz. Afschrift enz. Ter ordonnantie van den GouverneurGeneraal vari Nederlandsch-Indië: De Algemeene Secretaris, HULSHOFF POL. Uitgegeven den zesden juni 1918. De Algemeene Secretaris, HULSHOFF POL. Besluit van den Gouverneur-Oeneraal van Nederlandsch-Indië van 19 Juli 1918 no. 29, St. no. 495, houdende verdeeling van de miliciens over de verschillende wapens enz., en aanwijzing van het aantal ingelijfden, dat voor officier, onderofficier of korporaal zal worden opgeleid. Qelet op de artikelen 26, eerste lid, en 31, eerste lid, van het Dienstplichtbesluit voor Nederlandsch-Indië (Staatsblad 1918 no. 70), zoomede op de ordonnantie van 30 Mei 1918 (Staatsblad no. 270); Gelezen enz.; Is goedgevonden en verstaan: Te bepalen als volgt: Art. I. Behoudens het bepaalde in artikel 2 van dit besluit worden de voor inlijving bij de militie beschikbaren van de jaarklasse 1894 als volgt ingedeeld: •50 bij de Vesting-Artillerie; de overigen bij de Infanterie. Art. 2. Van de indeeling bij de Infanterie, als bedoeld in artikel 1, zijn uitgezonderd de voor de inlijving beschikbaren, die: a. door den Commandant van het Leger worden aangewezen voor de vervulling van sedentaire betrekkingen;  Uitv. art. 26 en 31 Dienstplichtbesluit. 53 b. wegens voorafgaanden militairen dienst, als omschreven in artikel 30, vierde lid van het Dienstplichtbesluit, in aanmerking komen voor indeeling bij een ander wapen, of bij het wapenonderdeel of den dienst, overeenkomende met het legeronderdeel, waarbij de betrokkenen te voren hebben gediend. Art. 3. Van de artikel 1 bedoelde ingedeelde ingelijfden worden opgeleid: bij de Vesting-Artillerie: 25 tot militiekorporaal en hiervan 5 tot militie-sergeant; bij de Infanterie: 56 tot militie-korporaal en hiervan 28 tot militie-sergeant. Afschrift enz. Ter ordonnantie van den Vice-President van den Raad van Nederlandsch-Indië, bij afwezigheid van den Gouverneur-Generaal belast met het dagelqksch beleid der zaken, De lste Gouvernements Secretaris, G. R. ERDBRINK. Uitgegeven den zeven en twintigsten Juli 1918. De lste Gouvernements Secretaris, G. R. ERDBRINK. Besluit van den Gouverneur-Generaal van Nederlandsch-Indië van 9 Juli 1918 no. 69, St. no. 435, houdende regeling van de afvoering als deserteur van niet-opgekomen militie- en landstormplichtigen. Gelet op de artikelen 35 en 40 van het Dienstplichtbesluit voor Nederlandsch-Indië (Staatsblad 1918 no. 70); Gelezen enz.; Is goedgevonden en verstaan:  54 Uitv. art. 35 en 40 Dienstplichtbesluit. Eerstelijk: Vast te stellen de volgende „Regeling tot uitvoering Van de artikelen 35 en 40 van het Dienstplichtbesluit (Staatsblad 1918 no. 70)". Art. 1. De ingelijfde bij de militie en de landstormplichtige, die niet voldoet aan eene oproeping voor den werkelijken dienst, wordt als deserteur behandeld, zoodra hij ingevolge den last van den Commandant van het Leger als deserteur is afgevoerd. Art. 2. De afvoering heeft niet plaats indien vóór de ontvangst van de daartoe strekkende lastgeving bij den gezaghebbende tot wien zij gericht is de dienstplichtige bij het korps (onderdeel) mocht zijn aangekomen.' Art. 3. Van de afvoering als deserteur wordt door den Commandant van het Leger, na ontvangst van het bericht van den gezaghebbende bedoeld in artikel 2, dat de afvoering heeft plaats gehad, mededeeling gedaan aan: a. den Procureur-Generaal bij het Hooggerechtshof van Nederlandsch-Indië; b. het betrokken Hoofd van plaatselijk bestuur. Ten tweede: Te bepalen, dat deze regeling in werking treedt met ingang van 15 Juli 1918. Afschrift enz. Ter ordonnantie van den Vice-President, van den Raad van Nederlandsch-Indië, bij afwezigheid van den Gouverneur-Generaal belast met het dagelijksch beleid der zaken, De lste Gouvernements Secretaris, G. R. ERDBRINK. Uitgegeven den vijftienden Juli 1918. De lste Gouvernements Secretaris, G. R. ERDBRINK.  Uitv. art. 56 Dienstplichtbesluit. 55 Ordonnantie van 29 Juni 1918, St. no. 360, houdende geleidelijke opheffing van de schutterijen op Java en regeling van den overgang van dienstplichtige schutters bij de militie en den landstorm. IN NAAM DER KONINGIN! DE GOUVERNEUR-GENERAAL VAN NEDERLANDSCH-INDIË. Den Raad van Nederlandsch-Indië gehoord: Allen, die deze zullen zien of hooren lezen, Saluut 1 doet te weten: De Hij, in verband met de instelling van een militie en een landstorm voor Java en Madoera de schutterijen op Java geleidelijk r willende opheffen en voorts uitvoering willende geven aan artikel 56 van het Dienstplichtbesluit (Koninklijk besluit van 26 October 1917 no. 47; Indisch Staatsblad 1918 no. 70); Lettende op de artikelen 20, 29, 31, 33 en 113 van het Reglement op het beleid der Regeering van Nederlandsch-Indië; Heeft goedgevonden en verstaan: Art. I. Vanaf den dag van inwerkingtreding van deze ordonnantie worden geen personen meer ingelijfd bij de schutterijen op Java. Art. 2. Zij, die op den dag van inwerkingtreding van deze ordonnantie behooren tot de schutterijen op Java worden van de verplichtingen, voortvloeiende uit het Reglement voor de schutterijen op Java (Staatsblad 1838 no. 22, zooals dit sedert herhaaldelijk is gewijzigd en aangevuld) ontheven op den dag, waarop zij overeenkomstig de bepalingen  5(ï Uitv. art. 56 Dieristplichtbesluit. van het Dienstplichtbesluit worden ingelijfdbij de militie, dan wel zijn ingeschreven voor of overgegaan bij den landstorm. Art. 3. De bij de militie ingelijfde leden der schutterijen worden, indien zij daarvoor in aanmerking komen, tot eerste oefening in werkelijken dienst gehouden of opgeroepen, voor den tijd, als bepaald voor de dienstplichtigen van de jaarklasse waartoe zij behooren: a. verminderd met zooveel maanden, als zij volle jaren persoonlijken schutterlijken dienst hebben verricht, ingeval zij als schutter zijn afgericht; b. ongeacht den duur van den persoonlijken schutterlijken dienst, ingeval zij nog recruut zijn bij de schutterij; c. ingeval zij van den persoonlijken schutterlijken dienst waren vrijgesteld. De Commandant van het Leger is bevoegd om, naar door hem te stellen regelen, den in verband met de punten a en b in het voorgaand lid vastgestelden duur der eerste oefening te bekorten naarmate van de na opkomst in werkelijken dienst gebleken persoonlijke geoefenheid. Indien bij de berekening van het aantal volle jaren persoonlijken schutterlijken dienst een tijdvak van langer dan 180 dagen overschiet, geldt dit voor een vol jaar. Art. 4. Artikel 2 dezer ordonnantie is, voorzoover het betrekking heeft op den landstorm niet van toepassing op hen, die op het in dat artikel aangegeven tijdstip bij de schutterijen een rang bekleeden, indien en zoolang [ter beoordeeling van den Commandant van het Leger door hun ontslag van den persoonlijken schutterlijken dienst niet op voldoende wijze zou kunnen worden voorzien in de behoefte aan officieren, onderofficieren en korporaals bij het nog in stand blijvend gedeelte der korpsen schutterij.  Uitv. art. 56 Dienstplichtbesluit. 57 Art. 5. De Commandant van het Leger treft de in verband met de artikelen 2, 3 en 4 dezer ordonnantie noodige maatregelen, met dien verstande, dat bij de aanwijzing van de in artikel 4 bedoelde officieren, onderofficieren en korporaals, die bij de korpsen schutterij ingedeeld blijven, met de jongsten in leeftijd zal worden begonnen, waarbij dan voor zoover daartegen geen bedenking bestaat in de eerste plaats in aanmerking komen zij, die zich voor bedoelde aanwijzing beschikbaar stellen. Bij het verleenen van ontslag uit den schutterlijken dienst aan de in het voorgaand lid bedoelde officieren, onderofficieren en korporaals, zullen de ouderen in leeftijd voorgaan bij de jongeren, met dien verstande evenwel, dat zooveel mogelijk rekening zal worden gehouden met verzoeken om bij de schutterij ingelijfd te blijven. Art 6. De Commandant van het Leger stelt — voorzoover noodig met afwijking van de artikelen 12 tot en met 16 en 31 van het Reglement voor de Schutterijen op Java — de samenstelling en indeeling van de korpsen schutterij vast, na daaromtrent het betrokken Hoofd van gewestelijk bestuur te hebben gehoord. Indien wegens geringe sterkte of om andere redenen het voortbestaan van een korps schutterij door den Commandant van het Leger onnoodig wordt geacht, is deze bevoegd bedoeld korps in overleg met het betrokken Hoofd van gewestelijk bestuur op te heffen." Art. 7. De Commandant van het Leger is bevoegd om, voor zoover noodig met afwijking van de artikelen 44 en 45 van het Reglement voor de Schuttrijen op Java, voorschriften te geven voor de oefeningen van de schutterij. Art. 8. Behoudens de bepalingen van deze  60 Inschrijving der jaarklasse 1895. Art. 2. Voor den verplichten krijgsdienst wordt ingeschreven ieder mannelijk Nederlandsch onderdaan, niet behoorende tot de Inlandsche of de daarmede gelijkgestelde bevolking, die in het jaar 1895 is geboren en ingezetene is van Nederlandsch-Indië. Art. 3. Hij, die moet worden ingeschreven is verplicht zich daartoe in persoon of schriftelijk aan te geven bij het betrokken Hoofd van plaatselijk bestuur binnen den in artikel 1 genoemden tijd. Art. 4. Het inschrijvingsregister voor de jaarklasse 1895 wordt vanaf den 2den September 1918 gedurende acht dagen ten kantore van het Hoofd van plaatselijk bestuur voor ieder ter raadpleging neergelegd. Atr. 5. Overigens gelden voor de jaarklasse 1895 de voorschriften, vastgesteld bij de ordonnantie van 18 Maart 1918 (Staatsblad no. 189). Art. 6. Deze ordonnantie treedt in werking met ingang van den dag na dien harer afkondiging. En opdat enz. Gelast enz. Gedaan te Batavia, den 17den juli 1918. De Gouverneur-Generaal van Nederlandsch-Indië. Bij afwezigheid: De Vice-President van den Raad van Nederlandsch-Indië belast met het dagelijksch beleid der zaken, DE GRAEFF. De lste Gouvernements Secretaris, G. R. ERDBRINK. Uitgegeven den vier en twintigsten Juli 1918, De lste Gouvernements Secretaris, G. R. ERDBRINK.  Dienstplichtregeling. 61 Besluit van den Gouverneur-Generaal van Nederlandsch-Indië van 5 April 1918 no. 3, St. no. 179, tot vaststelling van bepalingen, welke zullen uitmaken het eerste gedeelte van de Dienstplichtregeling. Gelet enz.; Is goedgevonden en verstaan: Vast te stellen de navolgende bepalingen, welke zullen uitmaken het eerste gedeelte van de Dienstplichtregeling. HOOFDSTUK I. Algemeene bepalingen. Art. I. De jaarklassen van dienstplichtigen worden genoemd naar het geboortejaar (D. 5; Uitv. a 41. Art. 2. 1). Van elke vrijwillige verbintenis bij de Koninklijke Marine, aangegaan door een ingeschreven dienstplichtige, wordt door of van wege het betrokken Departement opgave gedaan aan den dienstplichtcommissaris, in wiens district de vrijwilliger is ingeschreven. 2). De in het eerste lid bedoelde dienstplichtige wordt uit het betreffende inschrijvingsregister afgevoerd. (Uitv. a 4 (2). Art. 3. li) Omtrent de openbare of persoonlijke kennisgevingen en oproepingen, welke ter uitvoering van de op den dienst-  62 Dienstplichtregelihg. plicht betrekking hebbende voorschriften noodig zijn, geldt het navolgende. 2) De openbare en persoonlijke kennis- j gevingen geschieden schriftelijk door het I betrokken Hoofd van plaatselijk bestuur of, indien dit uitdrukkelijk is voorgeschreven, door den betrokken Dienstplichtcommissaris. 3) De openbare kennisgeving geschiedt door aanplakking van het betreffende stuk op de daarvoor gebruikelijke wijze en plaatsen, alsmede door bekendmaking in de daarvoor in aanmerking komende dagbladen. 4) Het stuk, houdende een persoonlijke j kennisgeving, wordt den betrokken persoon I ambtshalve aangeteekend over de post toe- 1 gezonden. 5) Indien de kennisgeving betrekking heeft op een te vervullen verplichting of een te verrichten handeling, geschieden de in de twee voorgaande leden omschreven handelingen ten minste veertien dagen voor den dag, waarop de verplichting moet worden vervuld, of de handeling zal plaats hebben, tenzij daarvoor een andere termijn is of wordt voorgeschreven. (R. 44). 6) De oproepingen geschieden bij openbare of persoonlijke kennisgeving, naar gelang zulks is of wordt voorgeschreven. 7) Het staat aan het Hoofd van plaatselijk bestuur vrij om kennisgevingen of oproepingen, behalve op de voorgeschreven wijze, te doen op zoodanige wijze als hem in 'sLands belang wenschelijk voorkomt. Art. 4. 1) De Commandant van het Leger is bevoegd aan de betrokken ambtenaren en colleges de door hem noodig geachte aanwijzingen te geven en inlichtingen en gegevens te vragen in het belang van een juiste en doeltreffende tenuitvoerlegging van de op den dienstplicht betrekking hebbende voorschriften.  Algemeene bepalingen. 2) Voor zoover de modellen voorgedrukten niet door den Gouverneur-Generaal worden voorgeschreven, worden zij door den Commandant van het Leger vastgesteld. 3) De Commandant van het Leger is bevoegd om de krachtens deze regeling door hem te treffen maatregelen van zijnentwege te doen uitvoeren door militaire gezaghebbenden. 4) Het Hoofd van plaatselijk bestuur kan de hem in deze regeling opgedragen werkzaamheden onder zijn verantwoordelijkheid doen verrichten door een op zijn kantoor geplaatsten Europeeschen ambtenaar, die daartoe door hem in het bijzonder wordt aangewezen. Art. 5. 1) Ten laste van den Lande komen de kosten van de voor den dienstplicht benoodigde registers en gedrukten, van de vereischte lengtematen en van de bij het geneeskundig onderzoek benoodigde hulpmiddelen. 2) De ten behoeve van de vergaderingen van de kenringsraden en van de herkeuringsraden en ten behoeve van de inlijving als anderszins benoodigde gemeubelde vertrekken worden beschikbaar gesteld door of van wege het Departement van Oorlog dan wel door of van wege het betrokken Departement van Algemeen Bestuur, naar gelang die vertrekken noodig zijn in een garnizoensplaats dan wel in een plaats, waar geen garnizoen ligt. 3) De Commandant van het Leger treft een regeling voor de beschikbaarstelling, de opbewaring en het beheer van en voor het toezicht op de in het eerste lid genoemde lengtematen en hulpmiddelen bij het geneeskundig onderzoek en stelt de eischen vast, waaraan de in het tweede lid bedoelde vertrekken moeten voldoen. 4) Overigens geven de betrokken Depar-  3 66 Dienstplichtregeling. belanghebbende een bewijs van inschrijving model IV/z afgegeven, ingevuld overeenkomstig de daarop voorkomende aanwijzingen. 4) Aan de verplichting tot aangifte ter inschrijving is nog niet voldaan zoolang de aangiftekaart niet ten genoegen van het Hoofd van plaatselijk bestuur is ingevuld. (D. (10).) Art. 10. 1) ln het inschrijvingsregister worden de gegevens van de aangiftekaart overgenomen. Deze wordt, na invulling van jaarklasse en registernummer, met andere van dezelfde jaarklasse in lettervolgorde naar de geslachtsnamen van de ingeschrevenen opgeborgen. 2) De aangiftekaarten worden eerst vernietigd, wanneer voor de betreffende jaarklasse de dienstplicht bij den landstorm is geëindigd. (Uitv. a 4). Art. II. 1) Het inschrijvingsregister, voorgeschreven in artikel 10 (1) van het Dienstplichtbesluit, is ingericht overeenkomstig model III dezer regeling. 2). De inschrijving geschiedt overeenkomstig de op het model gegeven voorschriften, behoudens de nadere aanwijzingen van den Commandant van het Leger. (Uitv, a 4). Art. 12. 1) Zoodra verzuim van aangifte ter inschrijving of van inschrijving wordt ontdekt, wordt de betrokken persoon: a. in het eerste geval voorloopig ingeschreven en hem een kennisgeving model IV gezonden; b. in het tweede geval, alsnog ingeschreven overeenkomstig artikelen lOen 11, en hem een bewijs van inschrijving verstrekt, als aangegeven in artikel 9, derde lid. 2). In het geval, bedoeld onder a. in voorgaand lid, geschiedt de eigenlijke inschrijving na ontvangst van de overeenkomstig artikel 9 ingevulde aangiftekaart. sa  Inschrijving. 67 3) Indien na ontvangst van de aangiftekaart, bedoeld in voorgaand lid, blijkt, dat de betrokken persoon niet inschrijvingsplichtig is, wordt hij uit het inschrijvingsregister ! afgevoerd, waarvan hem door het Hoofd van plaatselijk bestuur persoonlijke kennisgeving wordt gedaan. (D. 11). Art 13. 1) De aangiften, welke worden I verricht door de opkomende jaarklasse, genoemd in de openbare kennisgeving ingevolge het eerste lid van artikel 7, moeten uiterlijk acht dagen na afloop van het tijdvak van aangifte zijn ingeschreven. 2) Het Hoofd van plaatselijk bestuur doet tegen het einde van het tijdvak van aangifte openbare kennisgeving van den tijd, gedurende welken, en de plaats, waar het loopende inschrijvingsregister ter raadpleging ligt. Daarbij wordt tevens bekend gemaakt het bepaalde in artikel 6 der Uitvoeringsvoor- I schriften en in het derde lid van dit artikel. 3) Bezwaren tegen den inhoud van het I loopende ingeschrevenen register kunnen worden ingebracht door de daarin ingeschrevenen en door andere belanghebbenden. (D. 12 (2); Uitv. a 6; R. 14.) Art. 14. 1) Het Hoofd van plaatselijk bestuur geeft ten spoedigste aan dengene, die tegen den inhoud van het inschrijvingsregister bezwaren heeft ingebracht, kennis: a. van het niet in behandeling nemen van het bezwaarschrift, met opgave van dé daartoe geleid hebbende redenen; b. c. q. van de op het bezwaarschrift gedane uitspraak. 2) Moet krachtens de uitspraak inschrijving in of afvoering uit het inschrijvingsregister plaats hebben van een persoon, die het bezwaar niet heeft ingebracht, dan doet het Hoofd van plaatselijk bestuur tevens mededeeling van die uitspraak aan den in  82 Dienstplichtregeling. artikel 13, derde lid der Uitvoeringsvoorschriften, dient uiterlijk op den dag, waarop hij voor den keuringsraad moet komen, bij dien raad een verklaring van den behandelenden geneesheer in, waaruit de reden blijkt waarom hij buiten staat is te verschijnen. 2) De voorzitter van den keuringsraad doet aan het betrokken Hoofd van plaatselijk bestuur opgave van de ingeschrevenen, die niet voor den keuringsraad zijn verschenen en niet behooren tot hen, aangeduid in voorgaand lid. (Uitv. a 13(2);R.51 (\)b, 63 Art. 44. 1) De ingeschrevenen, over wie handelt het tweede lid van artikel 43, moeten alsnog voor den keuringsraad verschijnen. 2) Blijkt een ingeschrevene, als bedoeld in voorgaand lid, door ziekte of gebreken buiten staat te zijn voor den keuringsraad te verschijnen, dan is op hem toepasselijk het bepaalde in artikel 14, eerste lid, der Uitvoeringsvoorschriften.,,. i 3) De Commandant van het Leger geeft overigens ter zake de noodige voorschriften, met inachtneming van de bepalingen van dit besluit. Op de persoonlijke kennisgevingen krachtens die voorschriften is niet van toepassing het bepaalde in artikel 3, vijfde lid. (Uitv. a. 13 (2); R. 52.) Art. 45. 1) lieti.onderzoek ter plaatse, bedoeld in artikel 14, eerste lid, der Uitvoeringsvoorschriften, wordt gehouden naar de beginselen, voorgeschreven in de artikelen 15, tweede en derde lid, en 16, tweede en, derde lid, der Uitvoeringsvoorschriften en op de wijze, als aangegeven in artikel 46, tweede lid, dezer regeling. 2) Het..tijdstip voor het in voorgaand lid bedoeld onderzoek wordt vastgesteld door den voorzitter van den keuringsraad. 3) Van de uitspraak betreffende het onderzoek wordt door de onderzoekende genees-  Keuringsraad. 83 kundigen mededeeling gedaan aan den betrokken ingeschrevene en melding gemaakt op de wijze, door den Commandant van het Leger te bepalen. 4) Blijkt naar liet oordeel van een der, of van beide geneeskundigen de toestand van den ingeschrevene van dien aard, dat hij op het daarvoor vastgestelde tijdstip voor deri keuringsraad had kunnen verschijnen, dan wordt van dat oordeel mede melding gemaakt als in voorgaand lid aangeduid. (R. 82;) Art. 46 1) Voor de meting, voorgeschreven in artikel 16, eerste lid, der Uitvoeringsvoorschriften, wordt gebruik gemaakt van lengtematen, zooals die voor het leger zijn voorgeschreven. 2) Het geneeskundig onderzoek, bedoeld in artikel 15, tweede lid, der Uitvoeringsvoorschriften, geschiedt door beide leden van den keuringsraad. 3) Met inachtneming van artikel 15, tweede en derde lid, der UitvoeringsvoörSchriften, is de Commandant van het Leger bevoegd de voor het onderzoek verder noodige voorschriften te geven, ook ten aanzien van mogelijke bijzondere eischen van lichamelijke geschiktheid voor de verschillende wapens, wapenonderdeelen en diensten. (D. 22.) Art. 47. 1) De uitslag der meting* bedoeld in het eerste lid, en de uitspraak betreffende het geneeskundig onderzoek, omschreven in het tweede lid van artikel 16 der Uitvoeringsvoorschrfffen, worden staande de vergadering door den voorzitter van den keuringsraad in het openbaar medegedeeld, en ónder zijn verantwoordelijkheid opgenomen in beide inschrijvingsregisters. (D. 24 (1) Uitv. 1B (1,2).) 2) De voorzitter gedraagt zich overigens naar de aanwijzingen van den Commandant van het Leger. 3) Na afloop van de vergadering worden  84 Dienstplichtregeling. de inschrijvingsregisters, bedoeld in artikel 40 dezer regeling, zoo spoedig mogelijk door het Hoofd van plaatselijk bestuur naar zijn betrokken ambtgenoot teruggezonden. Art. 48. 1) Indien bezwaarschriften tegen de uitspraak van den keuringsraad opgrond van artikel 6, tweede lid, in verband met artikel 17, tweede lid, der Uitvoeringsvoorschriften, piet in behandeling worden genomen, doet het Hoofd van plaatselijk bestuur daarvan onverwijld persoonlijke kennisgeving aan den betrokkene, onder opgave van redenen. 2) Omtrent in behandeling genomen bezwaarschriften als bedoeld in voorgaand lid» stelt het Hoofd van plaatselijk bestuur een aanteekening in het inschrijvingsregister, 3) De Dienstplichtcommissaris zendt aan den betrokken voorzitter van den herkeuringsraad ten spoedigste: a. opgave van de ingeschrevenen, te wier aanzien de uitspraak omtrent het geneeskundig onderzeek onbeslist is, als bedoeld in artikel 16, tweede lid, der Uitvoeringsvoorschriften - b. de in behandeling genomen bezwaarschriften. (D 24 (2); Uit* a- 17.) Art. 49. 1) De ingeschrevene, die op grooteren afstand dan 6 paal van de vergaderplaats van den keuringsraad verblijft en voor dien raad moet verschijnen, krachtens artikel 23, eerste lid, van het Dienstplichtbesluit, in verband met artikel 13, tweede lid, der Uitvoeringsvoorschriften, ontvangt van' Landswege een tegemoetkoming in de kosten van de reis, dan wel reist voor 's Lands rekening met openbare middelen van vervoer. 2) Eveneens komen, voor zoover noodig, in het geval, als bedoeld in voorgaand lid, de kosten voor voeding en huisvesting van den ingeschrevene ten laste van den Lande.  Herkeuringsraad. 85 3) De Commandant van het Leger treft de voor de tenuitvoerlegging van beide voorgaande leden noodige regelingen. (R. 52(5). §3. Herkeuringsraad. Art. 80- 1) De standplaatsen der herkeuringsraden met de onder die raden staande herkeuringskringen, zijn aangegeven op bijlage letter B dezer regeling. 2) Met inachtneming van de bepalingen in het Dienstplichtbesluit en in de Uitvoeringsvoorschriften regelt de Commandant van het Leger de werkzaamheden van der herkeuringsraden. (Uitv. a. 18,(9.) Art SI 1) Door den herkeuringsraad worden, behalve de ingeschrevenen, genoemd inartikel 21 van het Dienstplichtbesluit, ook geneeskundig onderzocht de ingeschrevenen te wier aanzien het gevoelen van de geneeskundigen, over wie artikel 14 der Uitvoeringsvoorschriften handelt, niet van gelijke strekking was. 2) De herkeuringsraad vangt zoo spoedig doenlijk met het onderzoek aan, dat uiterlijk een maand vóór het tijdstip van inlijving moet zijn afgeloopen, buitengewone omstandigheden uitgezonderd. Art. 92. 1) De voorzitter van den herkeuringsraad doet van het door hem krachtens artikel 19, eerste lid, der Uitvoeringsvoorschriften vastgestelde tijdstip mededeelingaan het betrokken Hoofd van plaatselijk bestuur, dat dienovereenkomstig ten spoedigste bij persoonlijke kennisgeving den ingeschrevene oproept. Bij die oproeping wordt artikel 24 (3) van het Dienstplichtbesluit in herinnering gebracht. 2) Ten aanzien van de beginselen waarnaar, en de wijze waarop het geneeskundig onderzoek door den herkeuringsraad wordt gehouden, alsook ten opzichte van de dienst-  86 Dienstplichtregeling. plicHtigen die voor dien raad moeten verschijnen, gelden zooveel doenlijk de bepalingen in § 2 -van dit hoofdstuk, met name de artikelen 43, eerste en tweede lid, 44, eerste en tweede lid, en 45, eerste, tweede en vierde lid. 3) De geneeskundigen, die het onderzoek ter plaatse verrichten, mogen den betrokken ingeschrevene niet- reeds hebben onderzocht. 4) De Commandant van het Leger geeft overigens, made re voorschriften omtfent het in het voorgaand lid bedoeld onderzoek ter plaatse. 5) Op de ingeschrevenen, die voor den herkeuringsraad worden geroepen, is van toepassing het bepaalde betreffende reizen, voeding en huisvesting in artikel 49, met uitzondering van hen, die voor zich zelf herkeuring verzoeken, tenzij de herkeuringsraad hun bezwaar gegrond bevindt. Art. 53 1) De voorzitter van den herkeuringsraad brengt staande de vergadering de uitspraak ter kennis van den voor den raad verschenen ingeschrevene. Ten aanzien- van de ingeschrevenen, die ter plaatse zijn onderzocht, deelt hij de uitspraak schriftelijk mede aan het betrokken Hoofd van plaatselijk bestuur, welk hoofd daarvan onverwijld persoonlijke kennisgeving doet aan den ingeschrevene. 2) De in voorgaand lid bedoelde uitspraak wordt in het inschrijvingsregister aangeteekend. (D. 24 (1); R. 45 (3), 47 (1).) Afschrift enz. Ter ordonnantie van den Gouverneur-Generaal van Nederlandsch-Indië: De Algemeene Secretaris, HULSHOFF POL. Uitgegeven den achtsten April 1918. De Algemeene Secretaris, HULSHOFF POL. IÖB|?#  Inlijving. 87 Besluit van den Gouverneur-Generaal van Nederlandsch-Indië 13 Juli 1918 no. 16, St. no. 450, tot vaststelling van bepalingen welke zullen uitmaken het tweede gedeelte van de Dienstplichtregeling. Gelet enz.; Is goedgevonden en verstaan; Ten vervolge van het besluit 5 van April 1918 no. 3 (Staatsblad no. 179) vast te stellen de navolgende bepalingen, welke zullen uitmaken het tweede gedeelte van de Dienstplichtregeling. Afschrift enz. Ter ordonnantie van den Vice-President van den Raad van Nederlandsch-Indië bij afwezigheid van den Gouverneur-Generaal belast met het dagelijksch beleid der zaken, De lste. Gouvernements Secretaris, G. R. ERDBRINK. Uitgegeven den vier en twintigsteh Juli 1918. De lste Gouvernements Secretaris, ' G. R. ERDBRINK. ■• o-bi;:.^HOOFDSTUK VI. I n 1 ij v i n g b ij de militie. (D". 25—27; Uitv. b 1.) Art. 54. 1) De Commandant van het Leger regelt de toewijzing van de voor inlijving bij de militie beschikbare ingeschre-  88 Dienstplichtregeling. venen aan de korpsen en onderdeelen van het leger, met inachtneming van de krachtens artikel 26 van het Dienstplichtbesluit vastgestelde verdeeling. 2) Voor zoover noodig stelt de Commandant van het Leger de bijzondere eischen van lichamelijke en geestelijke ontwikkeling voor de verschillende wapens en diensten vast. Vrt. 55. 1) Zoo mogelijk zal uiterlijk veertien dagen vóór het tijdvak van inlijving aan de betrokken Hoofden van plaatselijk bestuur opgave worden gedaan van de indeeling der in het komende tijdvak in te lijven ingeschrevenen uit hun inschrijvingskring, onder bekendstelling van plaats, dag en uur van inlijving. 2) Het Hoofd van plaatselijk bestuur doet aan iederen ter inlijving bestemde ingeschrevene, die in persoon moet verschijnen, daartrent persoonlijke kennisgeving bij oproepingsbrief, overeenkomstig model VI van deze regeling. Tevens doet hij openbare kennisgeving van plaats, dag en uur der inlijving, overeenkomstig model VII van deze regeling. 3) Ten aanzien van ingeschrevenen, omtrent wier inlijving eene beslissing is genomen, nadat de in het eerste lid genoemde opgave is gedaan, handelt het Hoofd van plaatselijk bestuur als voorgeschreven in den eersten zin van het tweede lid van (Ut artikel Art. 56. 1) Gelijktijdig met de opkomende jaarklasse worden ingelijfd de voor de inlijving beschikbare ingeschrevenen, die: le. in hetzelfde tijdvak voor eerste-oefening moeten opkomen wegens: a. ingewilligd verzoek tot vervroegde opkomst, overeenkomstig artikel 25 (2), letter a, van het Dienstplichtbesluit; b. intrekking van eene verleende vrijstelling;  Inlijving. 89 c. het eindigen van voorloopige uitsluiting; (R. 31 (2). 2*. hoewel behoorende tot een oudere jaarklasse, door welke omstandigheden ook, eerst gelijktijdig met de opkomende jaarklasse beschikbaar worden voor de inlijving. 2) De Commandant van het Leger stelt dag en uur van inlijving voor de verschillende groepen van ingeschrevenen vast, en is bevoegd daarbij af te wijken van het bepaalde in het voorgaande lid, indien zulks noodig blijkt. 3) Is het te voorzien, dat de inlijving van de bij eenzelfde onderdeel van het leger ingedeelde ingeschrevenen niet in één dag kan zijn afgeloopen, dan heeft die inlijving op meerdere dagen plaats, overeenkomstig eene door den Commandant van het Leger vast te stellen regeling. Art. 57. 1) De inlijving kan op verschillende, door den Commandant van het Leger te bepalen plaatsen gelijktijdig geschieden. 2) Bij voorkeur worden daarvoor aangewezen de garnizoensplaatsen, waar de dienstplichtigen voor eerste-oefening zijn ingedeeld 3) De inlijving heeft bij voorkeur plaats in eene kazerne of in een ander, zoo mogelijk onder het beheer van het Departement van Oorlog staand, landsgebouw. Art. 58. 1) De ter inlijving opgeroepen ingeschrevene moet in persoon verschijnen en zich melden op plaats en tijd, voor zijne inlijving vastgesteld. (D. 27, 52; R. 62, 68. (1), 64.) 2) Hij kan daartoe, voor zoover noodig, naar bedoelde plaats reizen voor rekening van den Lande, op den voet van het bepaalde in artikel 49 dezer regeling, dan wel voor eigen rekening. Op de reis voor rekening van den Lande is van toepassing de krachtens  90 Dienstplichtregeling. genoemd artikel door den Commandant van het Leger getroffen regeling. 3) De in het eerste lid voorgeschreven melding geschiedt niet, indien de ingeschrevene: a. is vrijgesteld van eerste-oefening; b. uitstel van eerste-oefening heeft gekregen. Art. 59. 1) De in het eerste lid van artikel 58 bedoelde ingeschrevene, die wegens ziekte niet aan de krachtens dat lid op hem rustende verplichting kan voldoen, geeft daarvan schriftelijk kennis aan het Hoofd van plaatselijk bestuur, dat daarvan bericht zendt aan den Dienstplichtcommissaris. 2) Het Hoofd van plaatselijk bestuur doet — op zoodanig tijdstip, dat met de gegevens rekening kan worden gehouden bij de inlijving — aan den Dienstplichtcommissaris mededeeling betreffende tot opkomst ter inlijving verplicht zijnde ingeschrevenen, die: a. zijn overleden; b. vertoeven in een krachtens artikel 13 der Epidemie-ordonnantie (Staatsblad 1911 no. 299) afgezonderd verblijf of gebiedsdeel; c. bewoner zijn van een huis of een schip, als bedoeld in artikel 20 de Epidemieordonnantie. 3) Hij bericht op gelijke wijze .omtrent ingeschrevenen, die na de openbare kennisgeving, voorgeschreven in het tweede lid van artikel 55 dezer regeling, het gewest hebben verlaten, met vermelding, zooveel doenlijk, van de nieuwe verblijfplaats en van de voornemens der betrokkenen. (Uitv. a. 3 (3). 21.) Art. 60. 1) De Commandant van het Leger regelt de aanwijzing van de officieren, belast met de inlijving, en de werkzaamheden ten behoeve^ van de inlijving bij de korpsen en onderdeelen van het leger. 2) Behoudens het bepaalde in het vijfde  Inlijving. 91 lid van dit artikel, geschiedt de inlijving bij de militie door verschijning van den ingeschrevene voor den met de inlijving belasten officier op plaats en tijd, voor zijne inlijving vastgesteld. noodig voor militaire diensten. X. De directeuren van de havens met het hun toegevoegde personeel, nader aan te wijzen door den Commandant van het Leger. XI. Het personeel van den dienst der inen uitvoerrechten en accijnzen. XII. De algemeene ontvangers van 's Lands kassen met het hun toegevoegde personeel, nader aan te wijzen door den Commandant van het Leger. XIII. De directeur en verdere ambtenaren van de Centrale Kas voor het Volkscredietwezen. XIV. Het personeel bij de pakhuisadministratie. XV. De Inspecteurs en Adjunt-inspecteu'rs ,. van Financiën. XVI. Het Hoofd en de Inspecteurs bij het ~iGevangeniswezen. XVII. Het personeel bij de administratiën van de Weduwen- en Weezenfondsen. XVIII. Het personeel bij de Landsdrukkerij.  118 Voorl. vrijstelling landstorm. XIX. Het niet op bijlage Lr. C vermelde personeel van de Javasche Bank, zoomede het personeel van andere bankinstellingen, nader aan te wijzen door den Commandant van het Leger. XX. Het personeel bij fabrieken voor de levering van gas- en electrisch licht ten algemeenen nutte, nader aan te wijzen door den Commandant van het Leger. XXI. Het personeel van de Koninklijke Paketvaart Maatschappij. XXII. Het personeel noodig voor het bedrijf van de spoor- en tramwegen. Behoort bij het besluit van 13 Juli 1918, no. 16 (Staatsblad no. 450). Mij bekend i De lste Gouvernements Secretaris, G. R ERDBRINK.  Bijlagen Dienst plicht regeling. 119 Bijlage Lr A- DIENSTPLICHT. VERKLARING. Het Hoofd van gewestelijk bestuur te verklaart dat ') op heden te jL 2) 3) en dat er, voor zoover hem bekend, geen reden bestaat om aan te nemen, dat vorengenoemd persoon in het jaar 1900 en *) niet meer als zoodanig werkzaam zal zijn ter aangeduide plaatse of elders in NederlandschIndië. , den - 19 Het Hoofd van Gewestelijk Bestuur, 5) 1) Geslachts- en voornamen voluit. 2) Stand- of opleidingsplaats van den betrokkene. 3) „het ambt bekleed van " (een der ambten, genoemd in artikel 28, eerste lid; dan wel: „in opleiding is voor (een der ambten, genoemd in artikel 28, eerste lid) „en daarbij gee'n zoodanige werkzaamheden verricht, als beuoeld onder c. in het eerste lid van artikel 38 der Dienstplichtregeling'. 4) Het jaar, waarvoor de verklaring moet dienen, in letters noemen. 5) Handteekening van hef Hoofd van Gewestelijk Bestuur persoonlijk. Behoort bij het besluit van 5 April 1918 No. 3 (Staatsblad No. 179). Mij bekend: De Algemeene Secretaris, HULSHOFF POL.  120 Bijlagen Dienstplichtregeling. Bijlage Lr B. INDEELING VIN JAVA EN MADOERA in herkeuring;- en keuringskringen met vermelding van de stand- plaatsen dar IwrigtWHtji- en keuringsraden »U I MB i . C j Ss SSï5 'SUi! 3 . u ït ii: pi i • i Weltevre- Bantam. . den Batavia. .-- ■ Weltevre- , „ . - 3 den. ! „ Preanger- g 2 Regent-, . ■ Tjimahi. schappen. Banjoemas. ; u 3 Cheribon. Willem I. ™£ UJ II ; Semarang. 4rSanga" S™?" Kedoe. in e Djokjakar- ;">-.ï 111 O fa 3 Magelang. Magelang. Soerakarta. *jj j° Madioen. | ' — V ■■■ ttaiUasfj op .i*»>4.« 19....". b. „Is niet ter inlijving opgekomen" of, indien de opgeroepene later dan voorgeschreven opkomt: „Is den «fiSawi 19 - ter inlijving opgekomen". 1 ' c. „Met groot-verlof op ....,.a >. 19 naar ■■■■-■M-.^tutUMiite.*....". [j d. „Moet voor herhalingsoefening opkomen te op 19 .". e. „Is op 19 niet voor her¬ halingsoefening opgeuomen". ƒ. „Moet krachtent artikel 43 (5) of artikel 45 (3); of: artikel 47 (2) van het dienstplichtbesluit in werkelijken dienst komen te - op 19 . g. „Weder met groot-verlof op gaiiaajl&.iab 19 naar ;...*afciuai,-.-.»t -n$ a' h. „Als deserteur afgevoerd op , 19 De aanteekeningen d.—g. worden herhaald zoo vaak zulks noodig is. <■ De als deserteur afgevoerde ingeschrevene wordt in het register gehandhaafd, tenzij hij valt onder 17. hierna. 16. In kolom 11. worden in het algemeen alle aanteekeningen opgenomen, welke alsnog door het Hoofd van plaatselijk bestuur of den Dienstplichtcommissaris noodig of wenschelijk worden geacht, of waarvoor de betreffende ruimte onvoldoende blijkt, zoomede die welke krachtens deze voorschriften in genoemde kolom plaats moeten vinden. 17. Van het register worden afgevoerd zij, die: a. zijn overleden; b. Nederlandsch-Indië hebben verlaten; g  130 Modellen Dienstplichtregeling. c. zich in een anderen inschrijvingskring hebben gevestigd; d. vrijwilligen dienst bij de Koninklijke Marine of bij het Leger hebben genomen; e. zijn opgenomen in een inrichting voor . lijders van zielsziekten of lichaamsgebreken ; ƒ. onherroepelijk voorgoed worden uitgesloten ; g. na te zijn ingeschreven, blijken niet inschrijvingsplichtig, dan wel in een anderen kring ingeschreven, te zijn: /;. krachtens uitspraak op ingebracht bezwaar moeten worden afgevoerd. 18. Het afvoeren geschiedt door in de inhoudsopgave den naam door te slaan en door in het register in het betreffende vak van kolom 2, de beide hoeklijnen te trekken met vermelding van dagteekening en reden der afvoering in kolom 11. 19. Indien de jaarklas krachtens het bepaalde onder a. in het tweede lid van artikel 4 van het Dienstplichtbesluit bij den landstorm overgaat, wordt op het voorblad duidelijk gesteld: „Landstorm".  Modellen Dienstplichtregeling. 131 INHOUDSOPGAVE. { ' ! —l'" "1 I ~~i Naam ■ , Naam < ■ . Naam , en voor- I 3| en voor- en voor- öz letters. \ letters. i letters. > i I ■ I 1 A B C  132 Modellen Diensrplichtregeling. ■* ?* Y$ |_ t° i, ,i— ~ Volgnummer I 1. Geslachtsnaam. 2. Voornamen. ' ' -3. Bijzondere aan- teekeningen. , 1. Geboortedatum, tio 2. Geboorteplaats. I 3. Woonplaats. 1. Beroep. 2. Genoten onder*• wijs. 3. Vorige militaire dienst. 1. Dagteekening van inschrijving. 2. Indien niet zelf aangegeven, aan- ^ gifte van: 3. Indien anbtshalve ingeschreven, dit te vermelden. 1. Vrijsstelling verzocht op grond van: 2. Verleende, geweigerde of ingetrokken vrijstelling; Uitgesproken en geëindigde uitsluiting. 3. ingebrachte bezwaren ; uitslag daarvan. I _ Lengte 1 M. ■ m.M. Van den keu-j ringsraad. l. Dagteekening. j c 2* Uitspraak. -y 9° 3. Bij afkeuring: v nummer(s) » van het keu-] ringsregle- i ment. § 4. Ingebrachte ~ bezwaren, I g I Van den h e r- n keuring s- g raad. | g. I. Dagteekeningl s „, 2. Uitspraak. 3 - 3. Bij afkeuring: n nummer(s) S van het keu-i ringsreglement 1. Inlijving. 2. Groot-verlof. 3. Herhalingsoefc0 ning. 4. Gewapende dienst wegens straf enz. I I — Opmerkingen.  Vergoeding leden Keuringsraad. 133 Besluit van den Gouverneur-Generaal van . Nederlandsch-Indië van 4 Mei 1918 no. 28, St. no. 232, betreffende de toekenning van vergoedingen aan geneesheeren, die als leden van een keuringsraad voor de keuring van dienstplichtigen zijn aangewezen. Gelezen enz.; Is goedgevonden en verstaan: Eerstelijk: Te bepalen: A. De officieren van gezondheid, gouvernementsartsen en inkomsten ten laste van den Lande genietende burgerartsen, die als leden van een keuringsraad voor de keuring van dienstplichtigen aangewezen zijn, zullen, indien hun keuringsdiensten worden opgedragen buiten hun standplaats, aanspraak hebben op reis- en verblijfkosten, dan wel op vergoeding van kosten voor het inhuren van vervoermiddelen, als in de op hen van toepassing zijnde voorschriften, tarieven enz. voor reizen in commissie, dan wel voor het verrichten van diensten buiten hun standplaats, is of nader zal worden aangegeven, terwijl de burgerartsen, op wie ten deze geen voorschriften, tarieven enz. van toepassing zijn, gerangschikt worden in de 3« klasse reizigers, bedoeld in § 1, Afdeeling A, van het militair tarief no. 4 (Staatsblad 1879 no. 271, zooals dit is gewezigd bij Staatsblad 1916 no. 324), met dien ^verstande, dat zij  134 Vergoeding leden Keuringsraad. voor hunne reizen als vorenbedoeld, dezelfde vergoedingen zullen genieten als voor kapiteins bij reizen in commissie is of nader zal worden vastgesteld. B. De geneesheeren, die geen inkomsten ten laste van den Lande genieten, zoomede de gepensionneerde officieren van gezondheid, die aangewezen zijn als leden van een keuringsraad als hiervoren onder A bedoeld, hebben: I. per zitting of keuring, op hun standplaats dan wel binnen een afstand van 6 palen daar buiten aanspraak op: a. ƒ 10.- (tien gulden) voor de eenige gedane keuring of voor het eenige uur eener bijgewoonde zitting; b. ƒ 90.— (twintig gulden) voor twee gedane keuringen of voor twee uren eener bijgewoonde zitting op denzelfden dag; c. ƒ 25.— (vijf en twintig gulden) voor drie of meer gedane keuringen of voor drie of meer uren bijgewoonde zitting op den zelfden dag; met dien verstande evenwel, dat alle keu,ringen, waarvan op den eersten keuringsdag bekend is, dat zij moeten worden verricht, ook dien dag moeten worden gedaan, van welke bepaling, zonder grondige redenen — ter beoordeeling van den voorzitter van den keuringsraad — niet mag worden afgeweken en met dien verstande voorts, dat ter zake van gedane en bijgewoonde keuringen te zamen ten hoogste op een bedrag van ƒ 25.— (vijf en twintig gulden) per dag aanspraak kan worden gemaakt en dat geen vergoeding verleend wordt voor reis- of verblijfkosten. II. per zitting of keuring op plaatsen op meer dan 6 palen buiten hun standplaats aanspraak op ƒ 25.— (vijf en twintig gulden) per dag ongeacht den aard en de hoeveelheid der daarop verrichte werkzaamheden, terwijl zij bovendien aanspraak hebben op vergoe-  Vergoeding leden Keuringsraad. 135 ding voor reis- en verblijfkosten, als in de betrekkelijke tarieven, voorschriften, enz., indien deze op hen van toepassing kunnen worden verklaard, voor reizen in commissie is aangegeven, waarvoor zij gerangschikt worden in de 3e klasse van reizigers bedoeld in § 1 Afdeeling A van het militair tarief nö; 4, op de wijze als onder A van dit artikel is aangegeven. Ten tweede: enz. Uittreksel enz. Ter ordonnantie van den Gouverneur-Generaal van Nederlandsch-Indië: De Algemeene Secretaris, HULSHOFF POL. Uitgegeven den één en twintigsten Mei 1918. De Algemeene Secretaris; HULSHOFF POL.  136 Toepasselijkverkl. v. tarieven enz. Besluit van den Gouverneur-Generaal van Nederlandsch-Indië van II Mei 1918 no. 68, St. 243 houdende toepasselijk verklaring op de ingelijfden bij den verplichten krijgsdienst, van de bestaande tarieven, reglementen en voorschriften met uitzondering van het militair tarief no. 24. Gelezen enz.; Is goedgevonden en verstaan: Eerstelijk: Te bepalen, dat voor zoover zulks niet anders is bepaald, ten aanzien van de ingelijfden bij den verplichten krijgsdienst de bestaande tarieven, reglementen en voorschriften waar mogelijk en noodig van toepassing zullen zijn, met uitzondering van het militair tarief no. 24 (Staatsblad 1909 no. 302), betreffende-de „Samenstelling der kleeding en uitrusting, verstrekking daarvan, alsmede vergoeding voor kleeding, enz." en dat voornoemde ingelijfden met opzicht tot de toepassing van die tarieven, reglementen en voorschriften gelijke aanspraken en verplichtingen zullen hebben als hunne rangen standgenooten bij het Leger. Ten tweede: enz. Uittreksel enz. Ter ordonnantie van den Gouverneur-Generaal van Nederlandsch-Indië: De Algemeene Secretaris, HULSHOFF POL. Uitgegeven den twee en twintigsten Mei 1918. De Algemeene Secretaris, HULSHOFF POL.  Verbintenis bij het leger in Nederland. 137 Koninklijk besluit van 9 Januari 1918 no. 42, St. no. 229 waarbij is vastgesteld eene „Regeling nopens het aangaan van eene vrijwillige verbintenis op korten termijn bij het leger in Nederland door jongelieden, die voornemens zijn zich in Nederlandsch-Indië te vestigen". No. 4'>. Wij W1LHELMINA, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz., enz., enz., Overwegende, dan het — in verband met het in het leven roepen eener Europeesche militie in Nederlandsch-Indië — wenschelijk is voor jongelieden, die voornemens zijn zich aldaar te vestigen, de gelegenheid te openen bij het leger hier te lande eene vrijwillige verbintenis op korten termijn aan te gaan, met het vooruitzicht om in Indièniettoi het vervullen van een eerste-oefening te worden verplicht; Op de gemeenschappelijke voordracht van Onze Ministers van. Oorlog en van Koloniën van 29 December 1917. Kabinet, Litt.X'TOen van 4 Januari 1918, 7de Afdeeling, no. 8; Hebben goedgevonden en verstaan, met afwijking van de Instructie op de werving, behoorende bij het Koninklijk Besluit van 23 Februari 1912, no. 54, zooals die Instructie  138 Verbintenis bij het leger in Nederland. laatstelijk gewijzigd is bij Koninklijk besluit van 26 Mei 1917, no. 19: L vast te stellen de bij Ons tegenwoordig Besluit behoorende „Regeling nopens het aangaan van eene vrijwillige verbintenis op korten termijn bij het leger hier te lande door jongelieden, die voornemens zijn zich in Nederlandsch-Indië te vestigen"; II te bepalen dat die „regeling" in werking zal treden op 1 Januari löiö. Onze Ministers van Oorlog en van Koloniën zijn, ieder voor zooveel hem betreft, belast met de uitvoering van dit besluit, hetwelk in de Nederlandsche Staatscourant zal worden geplaatst en waarvan afschrift zal worden gezonden aan de Algemeene Rekenkamer. 's-Gravenhage, den 9den Januari 1918. WILHELMINA. De Minister van Oorlog, De Jonge. De Minister van Koloniën, Th. B. Pleyte, Overeenkomstig het oorspronkelijke, De Secretaris-Generaal bij het Departement van Koloniën, E. MORESCO. En opdat niemand hiervan onwetendheid voorwende, beveelt de Gouverneur-Generaal van Nederlandsch-Indtë den Raad van Nederlandsch-Indië gehoord, dat deze in het Staatsblad van NederlandschMndië worde geplaatst en dat daarvan, voor zooveel noodig, vertalingen in delnlandscheenChineeschetalen worden aangeplakt. Gelast verder alle hooge en lage Colleges en Ambtenaren, Officieren en Jus ticieren, ieder voor zooveel hem aangaat, aan de stipte naleving van het bovenstaand  Verbintenis bij het leger in Nederland. 139 Koninklijk , besluit de hand te houden, zonder oogluiking of aanzien des persoons. Gedaan te Buitenzorg, den 3den Mei 1918 J. v. LIMBURG STIRUM. De Algemeene Secretaris, HULSHOFF POL. Uitgegeven den zestienden Mei 1918, De Algemeene Secretaris, HULSHOFF POL. (Besluit van den Gouverneur-Generaal van 3 Mei 1918 No. 40). Regeling nopens het aangaan bij het Leger hier te lande van eene vrijwillige verbintenis op korten termijn door jongelieden, die voornemens zijn zich in Nederlandsch-Indië te vestigen. Art. I. Voor personen, die voornemens zijn zich in Nederlandsch-Indië te vestigen en aldaar, ingevolge het bepaalde in Artikel 'ó van het Dienstplichtbesluit voor Nederlandsch-Indië dienstplichtig zullen worden, wordt de gelegenheid geopend om bij het Leger hier te lande eene vrijwillige verbintenis aan te gaan, op korten termijn, Art. 2. Tot de verbintenis worden slechts toegelaten zij, die: 1°. hier te lande öf tot dienstvervulling bij de militie niet gehouden zijn ten gevolge van eene uitspraak of van het hun ten deel gevallen lotingsnummer, öf in verband met hunnen leeftijd nog niet voor inlijving bij de militie in aanmerking komen; 2o. den 18-jarigen leeftijd volbracht en den 24-jarigen leeftijd niet overschreden hebben. Tot de verbintenis worden niet toegelaten  140 Verbintenis bij het leger in Nederland. personen die blijken te' verkeeren in een geval, dat op zich zelf grond zou opleveren tot uitsluiting, voorgoed of voorloopig van den dienst,.bij de militie. Met machtiging van Onzen Minister van Oorlog kan van de leeftijdsgrens genoemd onder 2° worden afgeweken. Art. 3, De verbintenis kan met inachtneming van het bepaalde in Artikel , op elk tijdstip worden aangegaan bij alle korpsen van het Leger, met uitzondering van de korpsen door Onzen Minister van Oorlog vast te stellen. Art. 4. De duur der verbintenis is afhankelijk yan het korps of het wapen, waarbij zij is aangegaan en is gelijk aan dien der eerste oefening, zooals die in verband met het bepaalde in Artikel 78 en in Artikel 79 der Militiewet 1912, is vastgesteld voor de militieplichtigen van de lichting van het jaar, waarin de vrijwilliger in werkelijken dienst komt. Art. 5. Behoudens den duur van de dienstverbintenis gelden voor het aangaan dier verbintenis in het algemeen de bepalingen der Instructie op de Werving, zooals die zijn vastgesteld voor het aangaan van eene gewone vrijwillige verbintenis bij het Leger hier te lande. Aanbrenggelden, zoomede dienst- of engagementspremiën worden ter zake van het aangaan der verbintenis niet genoten. Art. 6. De werkelijke dienst van de in deze Regeling bedoelde militairen vangt aan op.'hetzelfde tijdstip als dat, waarop de 'militieplichtigen van het jaar, waarin de verbintenis gesloten is of van het daarop volgende jaar hun eerste oefening aanvangen. Art. 7. De in deze Regeling bedoelde militairen genieten dezelfde bezoldiging als de  Verbintenis bij het leger in Nederland. 141 dienstplich'igen van het korps, waarbij zij zich verbonden hebben. Behoort bij Koninklijk besluit van 9 Januari 1918 no. 42 (Indisch Staatsblad no. 229). Mij bekend: De Algemeene Secretaris, HULSHOFF POL.  142 Register. REGISTER. Aanmelding ter inschrijving. Zie ook Inschrijving. Verplichting. D. 10; Uitv. a (3 2';R.9(4). Verzuim van —. D. 11, 51 (1) a, (2 ; R. 12. Tijdstip van —. Uitv. a 1,3 (2). Plaats van — Uitv. a 3 (2). Afkeuring. Zie bij Ongeschikt. Afvoering als deserteur. D. 35, 40; Bl. 53 e. v. Bezoldiging van den dienstplichtige. Landsdienaren. Uitv. c. 2, 3, 9. Verhoogingen. Uitv. c. 1. Indien gehuwd of kostwinner. D. 8; Uitv. c. 2, 9. Ongehuwden. Uitv. c. 3. Aanvang. Uitv. c. 4. Administratief beheer. Uitv. c. 5, 6. Inhoudingen. Uitv. c. 7. Hospitaaltoelage. Uitv. c. 8. Geldelijke tegemoetkoming aan dienstplichtigen niet- landsdienaar zijnde. Uitv. c. 10 e. v. Burgerlijke stand. D. 9. Crimineel wetboek. D. 29. 39. Delegatie. Uitv. c. 20. Deserteur. D. 35, 40: Bl. 53 e. v. Dienstplicht. Dienstplichtigen. D. 3. Aanvang. D. 4 (1).  Register. 143 Einde. D. 4 (2). Diensten buiten Ned.-lndie. D. 6 (1). Geen — voor mil. expeditien. D. 6 (2). Vrijstelling. Zie Vrijstelling. Inschrijving. Zie Inschrijving. Inlijving. Zie Inlijving. Dienstplichtbesluit. Aanwijzing der gebiedsdeelen van Ned.Indië" waar het zal worden toegepast. D. 57. Naam. R. 6 (1). Dienstplichtcommissaris. Algemeene bepaling. D. 18 (2). Benoeming, ontslag. D. 19 (1). Rang. D. 19 (1). Standplaats. D. 19 (2); R 32; Bgl. B. bl. 120. Bevoegdheden D. 19 (2) j R. 34. 35. Vervanging. D. 19 (2). Onderzoek van verlofgangers. D. 44 e. v. ; Uitv. b. R. 100 e. v. — verleent vrijstelling wegens geestelijk ambt. Uitv, a 7 (3); 8. Voorzitter Keuringsraad. Uitv. a 11 (1). Inroepen van den sterken arm. Uitv. b. 6 (3). Recht tot strafoplegging. D. 45 (2); Uitv. b. 7; R. 104. Vervanger bij ongesteldheid enz. R. 33 Tweede inschrijvingsregister. R. 34. Dienstplichtkring. D. 18; Uitv. a 10; Bijl. A. bl. 37. Eerste oefening. Algemeene bepaling. D. 30 (1). Duur. D. 30 (2), 31 (2); Uitv. b. 2. Werkelijke dienst na — . D. 30 (3). Vrijstelling D 30 (4 ; R. 65: j§ll Uitstel. D. 30 (5, 6); R. 66, 67, 68. — van schutterplichtigen. D. 56 (\.) Pinancieele gevolgen van den dienstplicht. Zie Bezoldiging.  144 Register. Geldelijke temoetkoming aan dienstplichtigen. Landdienaar zijnde, Uitv. c. 2,3,9. Zie ook Bezoldiging. Niet- landsdienaar zijnde. Uitv. c. 10 e. v. Aanvraag. Uitv. c. 11, 12. Bedrag. Uitv. c. 14 (1), 17. Voorloopige ondersteuning. Uitv. c. 14 (2). Bezwaren tegen de beslissing. Uitv. c. 15. Terugstorting. Uitv. c. 19. Geneeskundig onderzoek. Verplichte onderwerping aan het —. D. 23 (1). Uitv. a. 14, 15 (2). Plaats. Uitv. a. 13 (2), 14 (2), 18 (3), 20; R. 39, 40, 44 (2), 45, 52 (2, 3, 4.) Hulpmiddelen. R. 5 (1): Het — geschiedt door beide leden van den Keuringsraad. R. 46 (2). Bijzondere voorschriften. R. 46 (3). Wijze van onderzoek. Uitv. a. 15 (2,3), 45 CU, 46 (2), 52, (2, 3). — van landstormplichtigen. R. 88 e. v. Kennisgeving van den uitslag. R. 45, 52. Gratie. D. 15 (2), 49 ƒ. Griffiekosten. D. 9. Groot verlof. Groot verlofganger. D. 42-47; Uitv. ft. 3-7; R. 90-105. Algemeene bepalingen. B. 42. Opgave van hunner verblijfplaats door verlofgangers. D. 43; Uitv. b. 3, 4, 11; R. 98. Onderzoek der verlofgangers. D. 44 - 47; Uitv. ft. 6, 7; R. 100 e. v. Straf wegens verzuimen bij de verschel ning gepleegd D. 44 (2), 17; Uitv. ft. 6. (2), 7; R. 104, 105. Aanmelding bij het hfd. v. pl. best,,Uitv. ft. 3, 4; R. 96, 98, Strafbepalingen tegen verzuim van aanmelding bij het hoofd -v. pl. bestuur zijner woonplaats, en zijner nieuwe woonplaats. Uitv. ft 11. Overname in administratief beheer. Uitv cfi.  Register. 145 Verlofpas. Uitv. b. 3 (2); R. 96 (1). Oproeping in werkelijken dienst. D. 47(2); R. 71, 72, 73. 98, 104, 105, Vrijstelling van den verplichten krijgsdienst bij vestiging buiten het gebiedsdeel van Ned.-Indië, waarop het Dienstplichtbesluit wordt toegepast. R. 99. Herhalingsoefeningen. Oproeping. R. 71. Duur. D. 32 (1). Vrijstelling. D. 30. (2); R. 69. — in een ander tijdvak. R. 70. Herkeuringskring. R. 50 (]). Bijl. B. bl. 120. Herkeuringsraad. Ressort. Uitv. a. 18 (2); R. 50 (1); Bijlage B. bl. 120. Standplaats, D. 18 (2); R. 50 (1) Bijlage B. bl. 120. Vergaderplaats. Uitv. a. 18 (3). Samenstelling. D. 21; Uitv. a. 18 (1). Eed. Uitv. a. 20 (2). Hooger geroep van beslissingen van den keuringsraad. D. 22, 24 (1); R. 48 (3) b. Onderzoek in geval de keuringsraad niet tot een beslissing is gekomen. D. 21; Uitv. a. 16 (2); R. 84 (3) a. 51 (1). Werkzaamheden. D. 21; Uitv. a. 19(2,3); R. 48 (2), 50 (2), 51, 52. Algemeene verwijzing naar de regelen gegeven ten aanzien van den keuringsraad. Uitv. a. 19 (2, 3); R. 52 (2). Wijze van onderzoek. Uitv. a. 15(2,3); R. 45 (1), 52 (2). Geneeskundig onderzoek ter plaatse. Uitv. a. 14, 20 (1); R. 44 (2, 3), 45, 52 (2 3, 4). Handhaving der orde. Uitv. a. 19 (2). Geen zitting nemen bij keuring van bloeden aanverwanten. R. 52 (3). Geen zitting hemen bij keuring van personen die het lid reeds onderzocht heeft. R. 52(3).  146 Register: Stemming. Uitv. a. 19 (4>. Mededeeling van de uitspraak R. 53. Verplichte verschijning van den dienstplichtige. D. 24 (3); R. 44 (1), 52 (2). Niet verschijning. D. 51 (1) b. Verhinderd te verschijnen. Uitv. a. 14.20(1); R. 43, 52 (2). Dag en uur der verschijning. Uitv. a. 19(1); R. 25 (I). Verplichting zich aan het onderzoek te onderwerpen. D. 24 (3); Uitv. a. 14 (1), 20. Vergoeding van reis- en verblijfkosten, R. 49, 52 (5). Ingezetenen. D. 3 (2), 10(4), 49 a; Uitv. a. 2, 3 (2); R. 109. Inlijving Tijdstip. D. 25 (1); Uitv. b 1; R. 60 (2). Vervroegde— D. 25 (2); R. 56 (1) lo a. Plaats. R. 57, 58, 60 (2). Oproeping. R. 55 (2, 3). Verzuim van opkomst. D. 52, 53; R. 64. Verschijning in persoon. D. 27; R. 58, 62, 63 (1), 64. Verhindering van opkomst. R. 59 (2, 3). Bericht omtrent overledenen en omtrent personen die verhinderd zijn op te komen. R. 59 (2, 3). Regeling door den Gouverneur-Generaal. D. 27. — van jaarklasse 1894. Uitv. b. 1. — van meer dan een jaarklasse. D. 55. — van anderen dan die tot de opkomende jaarklasse behooren. R. 56. — van tot de schutterijen behoorenden. D 56; Uitv. * 2 (2); St. 1918/360 bl. 55. — van hen die niet in persoon zijn opgekomen. R. 60 (5). 63 (2). — van tijdelijk vrijgestelden. R. 110. — van personen die den officiersrang hebben. D. 26 (3). 56 (2).  Register. 147 — na beëindiging van voorloopige uitsluiting. D. 27 (2). Kennisgave der — aan de ingeschrevenen. R. 55. Personeel werkzaam bij de —. R. 60 (1). Voorkeur voor wapens en diensten. D. 26 (1). — in vroegeren militairen rang. D. 26 (2). Verdeeling der ingelijfden over de verschillende wapens. D. 26; St. 1918/495 bl. 52; R. 54. Aanwijzing der ingelijfden die tot officier enz. worden opgeleid. D. 31; St. 1918/495 bl. 25. Toepasselijkheid der militaire wetten. D. 29, 35; R. 60 (3), 61. Vergoeding van reis- en verblijfkosten. R. 58. (2). Inschrijving. — is verplicht. D. 10 (1,2); Uitv. a 2; St. 1918 no. 484 art. 2; R. 9 (4). Personen ontheven van deze verplichting. D. 10 (4); R. 8(3). Aanmelding ter—. D. 10 (2); Uitv. a 3 (2); St. 1918 no. 484 art. 3; R. 8. Behandeling der aangiften. R, 9, 12,13 (1) Verzuim van aangifte. D. 11; R. 12 Oproeping ter—. R. 7; Model I bl. 121. Aangiftekaart. R. 8 (1); Model II bl. 124. Ambtshalve—. D. 11 (1); R. 12. Bewijs van —. D. 10 (3), 11 (2); R. 9 (3); Bezwaren tegen de—. D. 12 (2); Uitv. a. 6; R. 13, 14. Voorloopige — R. 12 (1) a. Mededeelingen aan belanghebbenden. D. 11 (2); R. 12 (3), 14 (2). Register van—. D. 12; Uitv. a. 4. 5; Uitv. b. 5; R. 10. Zie ook Inschrijvingsregister. Straf op verzuim van aangifte D. 51 (1) a, (2). Eerste inschrijving. Uitv. a 1. Inschrijvingskring. Uitv. a. 3 (1).  148 Register. Plaats van —. Uitv. a 3 a). Kennisgeving van verandering van woonplaats. Uitv. a 3 (3); 21. Tijdstip van oproeping ter—. R. 7 (1). — van jaarklasse. 1895. Bl. 59 en 60. Inschrijvingskring. Uitv. a. 3 (1); Bijl. A. bl. 37. Inschrijvingsregister. Algemeene bepaling. D. 10 (1). Een — voor elke jaarklasse. Uitv. a 4. Invulling en bijhouding. R. 10, 11, 13; Bl. 126. e. v. Openbaarheid. D. 12 (1) Uitv. a.5;St.l918 no. 488 art. 4; R. 13 (2). Bezwaren tegen den inhoud. D. 12 (2); Uitv. a. 6; R. 13, 14. Aanteekeningen in het —. R. 97. Inrichting. R. 11; Model IV bl. 125. e. v. Opzending naar den Dienstplichtcommissaris. R. 15, 35. Plaats van bewaring. R. 16 (1,3). Bijschrijvingen enz. R. 16 (2) Tweede inschrijvingsregister. R. 34. Jaarklasse. Samenstelling 5. Inlijving van — 1894. Uitv. b. 1. Genoemd naar het geboortejaar. R. 1. Inschrijving van — 1895 Bl. 59 en 60 Kennisgevingen. Bevoegde autoriteit. R 3 (2). Openbare —. R. 3 (3). Persoonlijke —. R. 3 (4). Termijnen. R. 3 (5). Keuring. Zie Geneeskundig onderzoek. Keuringskring. R. 36, 38 (1); Bijlage B bl. 120 Keuringsraad. Zie ook Geneeskundig onderzoek. Ressort. D. 18 (2); R. 38. Standplaats. R. 36, 38; Bl. 120 Samenstelling. D. 20; Uitv. a. 11; R. 37,38. Secretaris. R. 41.  Register. 149 Bevoegdheid. D. 20; Uitv. a. 12. Eed der leden. Uitv. a. 12(3), 14(3); R. 42. Werkzaamheden. D. 20; Uitv. a. 15; R. 46, 47 (3). Wijze van onderzoek. Uitv. a. 15; R. 46 (2), 88 (3). Geneeskundig onderzoek ter plaatse. D; 23 (1); Uitv. a. 14; R. 44 (2,3), 45,89,90. Vergaderingen. Uitv. a. 13 (1); R. 39, 40. Handhaving der orde. Uitv. a. 12 (2). Geen zitting nemen bij keuring van bloeden aanverwanten. Uitv. a. 16 (3). Plaats der keuring. Uitv. a. 13 (2), 14. Meting. Uitv. a. 16 (1): R. 46 (1), 47 (1), 88(2). Stemming. Uitv. a. 16 (2). Uitspraken zijn openbaar. D. 24 (1); R. 47 (1). Mededeeling, van de uitspraak aan den betrokkene. R. 45 (3). Bezwaren tegen de uitspraak. D. 24 (2); Uitv. a. 17; R. 48. Localiteiten. R. 5 2, 3). Verplichte verschijning. Uitv. a. 13 (2, 3); R. 43 (2). Niet-verschijning. D. 51 (1) b, 53; R. 43 (2). Verhindering wegens ziekte enz. Uitv. a. 13 (3)5 R. 43 (1), 44 (2), 45. Verplichte onderwerping aan het onderzoek. D. 23 (1); Uitv. a. 14; R. 44. Vergoeding van reis- en verblijfkosten aan ' den dienstplichtige. R. 49. Vergoeding voor gedane keuring. St. 1918 no. 232 sub B bl. 138. Vergoeding van reis- en verblijfkosten voor de leden van den keuringsraad. St. 1918 no. 232 sub A bl. 133. Landmacht. D 1. Landstorm Zie ook Werkelijke dienst. Samenstelling. D. 1. Buitengewone oproeping. D. 2, 50. Dienstplicht bij den —. D 4  150 Register. Overgang naar den —. Uitv. b. 8. Bewijs van indeeling bij den —. Uitv. b. 8 (3); R. 106. Ontslag van den dienstplicht bij den —. D. 48 (1), 49; Uitv. b. 9; R. 107. Bewijs van ontslag, Uitv. b. 10; R. 108. Leeftijdsgrenzen. D. 4, 10. Legalisatie. D. 9. Leger. R. 6 (3). Lengtematen. R. 5 (\), 46 (1), Maand. R. 6 (5). Militaire expeditiën. D. 6 (2). Militaire wetten. Zie Toepasselijkheid. Militie. Zie ook Dienstplicht. Samenstelling. D. 1. Buitengewone oproeping. D. 2,33,50; R. 72. Dienstplicht bij de—.D 4 (1 en 2): Misdrijven. D. 51 (2), 52 (2), 53; Uitv. a.21 (2. 3), Uitv. b. 11. Modellen. R. 4 (2), 5 (1). Nederlandsch onderdaan. D. 3 (1), 49 a; Uitv. a. 2, 4 (2); R. 109. Officier. Opleiding van ingelijfden tot —. D. 31; St. 1918 495 bl. 52. Ongeschikt voor den krijgsdienst. Voor goed. D. 22 (1); Uitv. a. 15 (1); R. 88 (2). Tijdelijk. D. 22 (2); Uitv. a 15 (3). Ontslag van ongeschikten. D. 49 b. Voorloopige vrijstelling. R. 91. Ontslag. D.48—50; Uitv. b.8—10; R. 106—110. — uit den dienst. D. 4 (2), 48 (1), 49 b; R. 109. Bijzondere redenen voor—. D. 49. Verlenging van den dienst. D. 2, 50. — van den landstorm. D. 48 (1); Uitv. b. 9; R. 107. Ontslagbewijs. Uitv. b. 10; R. 108.  Register. 151 Ontzegging van het recht om te dienen. D. 16 (1) c. Ontzetting uit den krijgsdienst-D. 15 (1) c 16 (1) c. Opsporing van strafbare feiten D. 54. Overtredingen. D. 51 (1), 52 (1), 53; Uitv.a. (1, 2); Uitv. b. 11. Reglement op de Krijgstucht. D. 29, 39. Reserve. Opleiding van miliciens tot reserveofficier. D. 31. Schutterij. Opheffing. Bl. 56 e. v. artt. 1, 6, 9. Dienst van schutterplichtigen bij de militie en den landstorm. D. 56; Uitv. b. 2 (2); bl. 56 e. v. Secretaris van den Keuringsraad. R. 41. Toepasselijkheid militaire wetten. D. 29, 35 39. 40; R. 60 (3). Toepasselijk verklaring van militaire tarieven, reglementen enz. St. 1918 no. 243 bl. 136. Toepassing der voorschriften. R. 4 (1). Uitsluiting. D. 15—17; Uitv. a. 9; R.27—31. — voor goed. D. 15; R. 31. Voorloopige —. D. 16. Bevoegde autoriteit. D17 (1); Uitv. a. 9 (U Bezwaren tegen de uitspraak. D. 17 (1);. Uitv. a. (2, 3); R. 28, 29, 30. Inlijving na beëindiging der voorloopige uitsluiting. D. 17 (2); R. 31 (2), 56(1) 1 c. Ontslag. D. 49 e. Opgave van hen die daarvoor in aanmerking komen. R. 27, Uitvoeringsvoorschriften. R. 6 (2). Vergoeding van reis- en verblijfkosten. R. 49 52 (5). Vergoeding voor het Onderhoud van nabestaanden. D. 7; Uitv. c.  152 Register. Verlof. Zie Groot verlof. Vrijdom van zegel en andere kosten. D. 9. Vrijstelling van verplichten krijgsdienst. — wegens geestelijk ambt. D. 13 (1) a. (2,3). Uitv. a 7, 8; R. 18, 22 (3) a. — in bijzondere gevallen. D-13 (1) b, (2,3), 14; R. 19, 20, 21 (3) b. Voor goed. D. 13 (3). Tijdelijk. D. 13 (3), 49 d; Uitv. a. 7 (3); R. 21; Duur. R. 21 (1). Aanvraag. R. 17 e. v., 21 ('2,3). Bezwaren tegen weigering. Uitv. a 8; R. 23, 26. Bevoegde autoriteit. D. 13 (3); Uitv. a. 7 (2) R. 18. Mededeeling aan den betrokkene. R. 22 (2). Ontslag D. 49 c Intrekking. R. 21, 22, 24, 25, 56 (1) 1° b. Ten onrechte verleende vrijstelling R. 24,25. — bij vestiging buiten het gebiedsdeel van Ned.-lndië waarop het Dienstplichtbesluit wordt toegepast. D 99. Vrijstelling van eerste oefening. D. 30 (4). R. 65. Vrijstelling van herhalingsoefeningen. D. 32 (2); R. 69. Vrijstelling van werkelijken dienst bij den landstorm. R. 88 e. v.; Bijl. C. en D bl. 114 e. v. Vrijstelling van den werkelijken dienst bij de militie. Zie Eerste oefening. Vrijwillige verbintenis. — bij het leger in Ned.-lndië D. 7,10 (4). — bij de Koninkl. marine. D. 7,10 (4); R. 2. — bij het leger in Nederland. St. 1918 no. 229 bl. 137 e. v. Werkelijke dienst. A. Bij de militie. D. 28 — 35; Uitv. b 2;R. 65 - 74. Wijze van dienen. D. 28. Toepasselijkheid militaire wetten. D. 29 (1).  Register. 153 Wanneer in werkelijken dienst. D. 29 (2). Militaire tucht. D. 29 (3); R. 60 (3). Eerste oefening. D. 30 e. v. Zie verder onder Eerste oefening. Duur. D. 30 (1), 31 (2,4) 34; Uitv. 6.8(2)- R. 74. Herhalingsoefeningen. Zie verder onder Herhalingsoefeningen.Verlenging. D. 34. Niet-voldoening aan de oproeping. D. 35- Bl. 54 Groot-verlof. D. 24 v. Vrijstelling van den — bij de militie. Zie onder Eerste oefening. Buitengewone oproeping. D. 2; R. 72. Oproeping van verlofgangers die wegens ziekte niet verschenen zijn. R. 73. B. Bij den landstorm. D. 36 — 41; R. 75 — 95. Alleen ingevolge speciale oproeping D 2, 36; R, 76, 77. Niet opkomen wegens ziekte. R. 85. Wijze van dienen. D. 37. Indeeling en gebruik. R. 75. Onderscheidingsteekenen. D. 38(1,2); R.93. Rang. D. 38 (3) Toepasselijkheid militaire wetten. D 39 (1,3); R. 87. Wanneer in werkelijken dienst. D. 39 (2). Tenuitvoerlegging van straf. D. 39 (4); R. 95. Verlating van het gewest hunner inwoning zonder toestemming. D. 43. (5). Aanvang. D. 4 (1) b., 48 (2,3); Uitv. b. 8. Einde. D. 4 (2) b. Ontslag. D. 48 (1); Uitv. b. 9. Niet voldoening aan de oproeping. D. 40; Bl. 54; R. 86. Aanmelding. R. 78, 79, 80. Vergoeding van reis-en verblijfkosten. R.81. Vrijstelling. R. 82, 83, 84; Bijl. C. en D blz. 114 e. v. Keuring. R. 88 e. v.  154 Register. Nader geneeskundig onderzoek. R. 90Voorloopige vrijstelling ingeval van afkeu. ring. R. 91. Militaire rang. R. 92. Huiswaarts gezonden. D. 41; R. 93. Bewijs van vervulden dienst. D. 41 (1) ;_R. 93 (2).  WETTEN EN VERORDENINGEN VAN HM. Uitgave Hekmeijer en Cnrporaal no. 32 .„ Aanvulling no. I. Ordonnantie van 30 Juli 1918, St. no. 530 Itot regeling van de opleiding tot korporaal en onderofficier van ingelijfden bij de militie. IN NAAM DER KONINGIN! DE GOUVERNEUR-GENERAAL VAN NEDERLANDSCH-INDIË, Den Raad van Nederlandsch-Indië gehoord: Allen, die deze zullen zien of hooren lezen, Saluut) doet te weten: Dat Hij, gedeeltelijk uitvoering willende geven aan artikel 81, eerste lid, van het fOienstplichtbesluit voor Nederlandsch-IndiC «Staatsblad 1918 n. 70); Lettende op de artikelen, 20, 29, 81, 33 en 113 van het Reglement op het beleid der Regeering van Nederlandsch-Indië; Heeft goedgevonden en verstaan: Ten eerste: Vast te stellen de volgende: Regeling van de opleiding tot korporaal en onderofficier van ingelijfden bij de militie. Art. I. 1) jaarlijks wordt van de ingelijfden bij de militie, die in hetzelfde tijdvak hun eerste-oefening aanvangen, een door den Gouverneur-Generaal voor de verschillende wapens, wapenonderdeelen en diensten te bepalen aantal opgeleid tot korporaal en onderofficier.  2 Opleiding tot korporaal en onderofficier. 2) Voor de opleiding, bedoeld in het voorgaande lid, worden de daartoe geschikt geachte ingelijfden aangewezen naar de regelen in de volgende artikelen vervat. Art. 2. 1) Voor de opleiding tot korporaal, welke een onderdeel vormt van die tot onderofficier, komen in aanmerking zij, die: a. ten minste een openbare Europeesche lagere school der 1* klasse of een daarmede gelijkstaande school hebben doorloopen. dan wel met goed gevolg het toelatingsexamen voor een school voor meer uitgebreid lager onderwijs of een daarmede gelijkwaardig examen hebben afgelegd: h. door den betrokken korps- (compagnies-) commandant geschikt worden geacht om dien rang te bekleeden. 2) Indien meer ingelijfden in aanmerking komen dan voor korporaal en onderofficier tezamen opgeleid zullen worden, geschiedt de aanwijzing voor de opleiding bij keuze. Art. 3. 1) De aanwijzing voor de opleiding van hen, die ingevolge het bepaalde bij artikel 2 daarvoor in aanmerking komen, geschiedt door den Inspecteur van het Wapen waaronder in deze regeling ook verstaan wordt «Hoofd van den Dienst", dan wel Inspecteur van het betrokken wapenonderdeel, nadat de ingelijfden ten minste één maand eerste-oefening hebben mede gemaakt. 2) Door of van wege den Commandant van het Leger wordt een regeling getroffen voor het opmaken en indienen van de opgaven der voor opleiding in aanmerking komende ingelijfden, uit wie de aanwijzing geschiedt. 8) Zoo spoedig mogelijk nadat de aanwijzing heeft plaats gehad, worden de betrokken ingelijfden daarmede in kennis gesteld.  Opleiding tot korporaal en onderofficier. 3 Art. 4. 1) De opleiding tot korporaal geschiedt bij de onderdeden, waarbij de betrokken ingelijfden de eerste-oefening volbrengen en zal reeds gedurende het recrutentijdperk een aanvang nemen. 2) Door of van wege den Commandant van het Leger worden de eischen voor den rang van militie korporaal vastgesteld en wordt de opleiding tot dien rang in dier voege geregeld, dat na bevordering tot korporaal, in het loopende tijdvak van eerste oefening nog ten minste veertien dagen dienst als zoodanig kan worden gedaan. Art'. 5. 1) Naar door den Commandant van het Leger te stellen regelen kan gedurende de opleiding aan hen, die daarvoor geschikt worden geacht, de titulaire rang van militie-korporaal worden verleend. 2i Zij, die na afloop der opleiding aan de vereischten voor militie-korporaal voldoen, woiden, ongeacht hun aantal,'tot dien rang bevorderd. Art. 6. 1) De ingelijfde die in opleiding is voor korporaal en blijken geeft de geschiktheid voor dien rang te missen, wordt door den Inspecteur van het Wapen van die opleiding ontheven. 2) De van de opleiding tot korporaal ontheven ingelijfde bij een wapen, wapenonderdeel of dienst, waarbij de eerste-oefening ten hoogste acht en een halve maand duurt, kan op voordracht van den Inspecteur van het Wapen door den Commandant van het Leger na volbrachte eerste-oefening nog ten hoogste drie en een halve maand in werkelijken dienst worden gehouden. Art. 7. 1) Uiterlijk één maand voor het einde van het eerste-oefeningstijdvak worden door den Inspecteur van het Wapen uit de ingelijfden die in opleiding zijn en voorden korporaalsrang geschikt blijken, aangewezen  4 Opleiding tot korporaal en onderofficier. degenen, die voor den rang van onderofficier zullen worden opgeleid. 2) Ten aanzien van deze aanwijzing is het bepaalde bij artikel 3, tweede en derde lid, van toepassing. Art. 8. 1) De opleiding tot onderofficier zal eerst aanvangen ten minste veertien dagen, nadat de daarvoor aangewezenen tot den rang van korporaal zijn bevorderd en als zoodanig dienst hebben verricht. 2) De opleiding tot onderofficier heeft plaats aan de door den Commandant van het Leger aan te wijzen kaderscholen, kader-en korps-scholen, korpsscholen of andere bestaande militaire instellingen. Art. 9. 1) Door of vanwege den Commandant van het Leger worden de eischen voor den rang van militie-onderofficier vastgesteld en de opleiding tot dien rang in dier voege geregeld, dat na bevordering tot onderofficier nog ongeveer een maand als zoodanig dienst wordt gedaan, alvorens de betrokken ingelijfde in het genot van grootverlof wordt gesteld. 2) Ten behoeve van de verdere opleiding tot onderofficier worden de daarvoor aangewezen militie-korporaals, behoorende tot een wapen, wapenonderdeel of dienst, waarbij de eerste-oefening ten hoogste acht en een halve maand duurt, na volbrachte eersteoefening nog voor ten hoogste drie en een halve maand in werkelijken dienst gehouden. Art. 10. 1) Naar door den Commandant van het Leger te stellen regelen kan gedurende de opleidingaan korporaals, die daarvoor geschikt worden geacht, de titulaire rang van militiesergeant (-wachtmeester) worden verleend. 2) Zij, die na afloop der opleiding aan de vereischten voor onderofficier voldoen, worden ongeacht hun aantal tot militie-sergeant (-wachtmeester) bevorderd.  Opleiding tot korporaal en onderofficier. 5 Art. II. 1) De militie-korporaal, die in opleiding is voor onderofficier en blijken geeft de geschiktheid voor laatstbedoelden rang te missen, wordt door den Inspecteur van het Wapen van de opleiding ontheven. 2) De militie-korporaal bij een wapen, wapenonderdeel of dienst, waarbij de eersteoefening ten hoogste acht en een halve maand duurt, die van de opleiding voor onderofficier is ontheven of na afloop van de opleiding niet voldoet aan de in artikel 9, eerste lid, bedoelde eischen, is verplicht na volbrachte eerste-oefening riog ten hoogste drie en een halve maand in werkelijken dienst te blijven. 3/ De militie-sergeant (-wachtmeester) titulair, die niet heeft voldaan aan de bij artikel 9, eerste lid, bedoelde eischen, behoudt dien rang, tenzij hij om andere redenen moet worden teruggesteld. Hij kan, naar door den Commandant van het Leger te stellen regelen, gedurende of na een herhalingsoefening tot den werkelijken rang worden bevorderd. Art. 12. De Commandant van het Leger treft de voor de tenuitvoerlegging van deze regeling noodige maatregelen. Ten tweede: Deze ordonnantie treedt in werking met ingang van den dag na dien harer afkondiging. En opdat enz. Gelast enz. Gedaan te Buitenzorg, den 30sten ju]j 19jg. J. v. LIMBURG STIRUM. De Algemeene Secretaris, HULSHOFF POL. Uitgegeven den twaalfden Augustus 1918. De Algemeene Secretaris, HULSHOFF POL. (Besluit van den Gouverneur Generaal van •iO Juli 1918 n°. 60).  6 Regeling reservekader. Aanvulling, no, 2. Ordonnantie van 30 Juli 1918. St. no. 548 tot voorloopige regeling voor het Reservekader bij het Leger in NederlandschIndië. IN NAAM DER KONINGIN ! DE GOUVERNEUR-GENERAAL VAN NEDERLANDSCH-INDIË Den Raad van Nederlandsch-Indië gehoord: Allen, die deze zullen zien of hooren lezen, Saluut! doet te weten: Dat Hij, het wenschelijk achtende om bij wijze van proef de gelegenheid open te stellen voor opleiding tot reserve-officier bij het Leger in Nederlandsch-Indië; - Lettende op de artikelen 20, 21, 29, 31,33 en 113 van het Reglement op het beleid der Regeering van Nederland-Indië; Heeft goedgevonden en verstaan: Ten eerste: Voor zooveel noodig onder nadere Koninklijke goedkeuring vast te stellen de volgende: „Voorloopige regeling voor het Reservekader bij het Leger in NederlandschIndië. Art. I. Voor de Infanterie, de Cavalerie, de Vesting-Artillerie, de Bereden Artillerie en de Genie van het Leger in NederlandschIndië wordt, met het doel reserve-officieren te vormen, reserve-kader opgeleid uit de vrijwilligers, aangenomen ingevolge de artikelen 4 en 5 dezer Regeling. Art. 2. Het reservekader bestaat bij de Infanterie, de Vesting-Artillerie en de Genie uit:  Regeling reservekader. 7 aspirant-vaandrigs, réserve-korporaals, reserve-sergeanten, vaandrigs; bij de Cavalerie en de Bereden Artillerie uit: aspirant-kornetten, reserve-korporaals, reserve-wachtmeesters, kornetten. Art. 3. De aspirant-vaandrig (aspirantkornet) heeft een stand gelijk aan dien van soldaat, de reserve-korporaal -«n de reservesergeant (reserve-wachtmeester) hebben onderscheidenlijk den rang van Europeesch korporaal en Europeesch sergeant (wachtmeester). De vaandrig (kornet) bekleedt een rang gelijk aan dien van adjudant-onderofficier; hij is bestemd om te velde de plaats van een luitenant te vervullen. Art. 4. 1) Het aantal personen, dat bij de Infanterie, de Cavalerie, de Vesting-Artillerie, de Bereden Artillerie en de Genie voor het Reservekader wordt aangenomen wordt door den Gouverneur-Generaal bepaald. 2) De kaderreservisten, die in rang bekleeden, komen in mindering van het militiekader van den overeenkomstigen rang. Art. 5. Personen als bedoeld in artikel 26 •2i van het Dienstplichtbesluit kunnen, indien zij overigens aan de in deze regeling gestelde eischen voldoen, desgewenscht bij het Reservekader worden aangenomen; zij treden alsdan in de rechten en verplichtingen van de kaderreservisten. Art. 6. Hij, die als aspirant-vaandrig (aspirant-kornet) wenscht te worden toegelaten, moet: a. Nederlandsch onderdaan zijn overeenkomstig de wet van 10 Februari 1910 (Indisch Staatsblad n°. 296); b. in het jaar waarin de verbintenis wordt  8 Regeling reservekader. aangegaan, het 17de levensjaar hebben volbracht of volbrengen, doch het S6ste levensjaar nog niet hebben volbracht noch volbrengen; c. voldoen aan de voor vrijwillige dienstneming bij het gekozen Wapen voorgeschreven eischen van lichaamslengte en lichaamsgewicht met inachtneming, indien daartoe aanleiding bestaat, van den nog te verwachten groei; d. lichamelijk geschikt zijn voor den dienst bij de militie; e. overleggen het bewijs, bedoeld inartikel 7; ƒ. overleggen het getuigschrift betreffende lichamelijke geoefendheid, bedoeld in artikel 9. Art. 7. 1} Het bewijs bedoeld in artikel 6 onder e, wordt uitgereikt aan hem, die met gunstigen uitslag een examen heeft afgelegd volgens het hieronder vermelde programma: a. de Nederlandsche taal. Vaardigheid om zich, zoowel mondeling als schriftelijk, in zuiver en beschaafd Nederlandsen uit te drukken. b. de Fransche, de Hoogduitsche of de Engelsche taal (naar keuze-van den gegadigde). Lezen met beschaafde uitspraak, vertalen van een gemakkelijk stuk uit de gekozen taal in goed Nederlandsch. c. de Geschiedenis. De voornaamste personen en gebeurtenissen uit de vaderlandsche geschiedenis van het jaar 1555 tot het jaar 1795. d. deAardrijkskunde. Algemeene kennis van de oppervlakte der aarde en van staat- en natuurkundige aard-  Regeling reservekader. 9 rijkskunde van Europa alsmede meer in het bijzonder de aardrijkskunde van Nederland en Nederlandsch-Indië. e. de Wiskunde. Ie. De R e k e n k u n d e. De hoofdbewerkingen met geheele getallen, gewone en tiendeelige breuken; de eigenschappen waarop die bewerkingen berusten; het metrieke stelsel van maten en gewichten, de leer der evenredigheden met hare voornaamste toepassingen; oplossing van eenvoudige vraagstukken. 2e. Stelkunde. De hoofdbewerkingen met geheele en gebroken stelkundige vormen; de behandeling van wortelvormen en van vormen met gebroken en negatieve exponenten, de tweedemachtsworteltrekking uit rekenkundige getallen, de vergelijkingen van den eersten graad met één onbekende; oplossing van eenvoudige vraagstukken. 3e. De M e e t k u n d e. De beginselen van de vlakke meetkunde tot en met de inhoudsbepaling van figuren; oplossing van eenvoudige vraagstukken. 2) De wijze, waarop het examen wordt afgenomen, wordt door den Commandant van het Leger geregeld. Art. 8. 1) De Commandant van het Leger bepaalt welke schriftelijke bewijzen van bekwaamheid, getuigschriften en bewijzen van met goed gevolg genoten schoolonderricht, en welke met gunstigen uitslag afgelegde toelatings- of eindexamens dan wel examens voor landsbetrekkingen aanspraak geven op bet in artikel 7 bedoelde bewijs, hetzij met geheel gedeeltelijke vrijstelling van het daarbij voorgeschreven examen. 2) Het in Nederland verworven bewijs, overeenkomende met dat bedoeld in artikel 7, is ook voor Nederlandsch-Indië geldig.  10 Regeling reservekader. Art. 9. De Commandant van het Leger stelt de eischen van lichamelijke geoefendheid vast, waaraan moet worden voldaan ter verwerving van het in artikel 6 onder f bedoeld getuigschrift, en regelt de wijze, waarop dit wordt uitgereikt*: Art. 10. 1) Ingeschrevenen voor den verplichten krijgsdienst, die zich bij het Reservekader wenschen te verbinden, zullen — tenzij de Commandant van het Leger in bijzondere gevallen, te zijner beoordeeling, zulks op een later tijdstip toestaat — deze verbintenis moeten hebben gesloten uiterlijk veertien dagen vóór den dag, waarop zij bij de militie zullen worden ingelijfd. 2) Op de ingeschrevenen voor den verplichten krijgsdienst blijven na het sluiten van de verbintenis bij het Reservekader, de bepalingen van het Dienstplichtbesluit, van toepassing, met inachtneming van hetgeen daaromtrent in deze regeling is bepaalde. Art. II. 1) De verbintenis bij het Reservekader, wordt gesloten voor acht jaren, gerekend vanaf de eerste opkomst voor de opleiding. 2) De opleidingstijd zal als regel niet langer dan twaalf maanden duren;! indien zulks noodig blijkt, kan hij door den Commandant van het Leger worden verlengd met ten hoogste zes maanden. 3) De eerste opkomst in werkelijken dienst in den rang van vaandrig (kornet) heeft uiterlijk plaats een jaar nadat de opleiding is voltooid, en duurt ten hoogste twee achtereenvolgende maanden. 4) Na het volbrengen van den al of niet verlengden opleidingstijd en den dienstijd, bedoeld in het voorgaande lid, is de kaderreservist verplicht jaarlijks voor ten hoogste 28 achtereenvolgende dagen in een door den Commandant van het Leger aan te geven tijdvak in werkelijken dienst op te komen,  Regeling reservekader. 11 tenzij hiervan door genoemden gezaghebbende geheel of gedeeltelijk vrijstelling wordt verleend. 5) Bedoeld tijdvak van 28 dagen wordt gerekend vanaf den dag van aankomst bij, tot en met den dag van vertrek van het korps, waarbij de kaderreservist opkomt, en ongerekend de dagen, dat hij wegens bestraffing aan den dienst onttrokken is geweest. Art. 12 1) De Commandant: van het Leger regelt de opleiding tot vaandrig (kornet), welke als regel over drie en ten hoogste over vier jaren kan worden verdeeld, met dien verstande, dat verlenging van de opleiding, als bedoeld in artikel 11 (2), alleen dan plaats vindt, indien gegronde'Verwachting bestaat, dat de rang van vaandrig (kornet) zal worden bereikt. 2) Voor de opleiding komt de kaderreservist als regel elk jaar in werkelijken dienst, tot dat zij is voltooid, dan wel de kaderreservist van zijn verbintenis wordt ontheven of van de opleiding wordt ontslagen. Art. 13. 1) Voor den tnilitieplichtigen kaderreservist omvat de voltooide opleiding, omschreven in artikel 12 dezer regeling, tevens de eerste oefening, bedoeld in artikel 30 (1) van het Dienstplichtbesluit. 2) De militieplichtige kaderreservist, die heeft voldaan aan de verplichtingen, voorgeschreven in het 3de en 4de üd Van artikel 11 dezer regeling, wordt vrijgesteld van herhalingsoefeningen als bedoeld in artikel 32 van het Dienstplichtbesluit. 3) Zoolang de militieplichtige kaderreservist niet in werkelijken dienst is op grond van artikel 11 (3) of (4). artikel 12 (2) of artikel 14 dezer regeling, geniet hij grootverlof; de artikelen 44 tot en met 47 van het Dienstplichtbesluit zijn dan echter niet op hem van toepassing.  12 Regeling reservekader. Art. 14. Aan den kaderreservist kan door den Commandant van het Leger worden vergund naar door dezen te stellen regelen vrijwillig onder de wapenen te komen of te blijven. Art, 15. Het is den kaderreservist vergund buiten de kazerne te wonen voor zoover en zoolang zulks, naar het oordeel van den Commandant van het Leger, niet ten nadeele van den dienst blijkt te zijn. Art. 16. De bevordering van het Reservekader geschiedt naar door den Commandant van het Leger te stellen regelen. Art. 17. 1) De vaandrig (kornet) kan door den Gouverneur-Generaal tot reserve-tweedeluitenant worden benoemd, indien hij: le. zich 'gunstig onderscheidt door beschaving, gedrag, ijver en andere hoedanigheden voor den officiersrang gewenscht; 2e. voorden militairen dienst in NederlandschIndië lichamelijk geschikt is; 3e. het 20e levenjaar heeft volbracht; 4e. in den rang van vaandrig (kornet) ten minste twee maanden werkelijken dienst heeft verricht; 5e. niet dienstplichtig zijnde, eene verklaring overlegt, waarbij hij zich verbindt om na zijne benoeming tot reserve-tweedeluitenant: a. een vrijwillige verbintenis voor ten minste vijf jaren bij het reserve-personeel van het leger in NederlandschIndië aan te gaan; ft. den eed (de belofte) als officier af te leggen, 2) De militieplichtige vaandrig (kornet) legt betreffende de verbintenis, omschreven onder 5?, letter a, van het voorgaande lid, alleen dan een verklaring af, indien hij na zijn benoeming tot reserve-tweede-luitenant geen volle vijf jaren meer tot de militie zal behooren, ingevolge artikel 4 (2) van het  Regeling reservekader. IS Dienstplichtbesluit. Hij legt in elk geval d. verklaring over, bedoeld onder 6e, letter * in het voorgaande lid. 3) Na het afleggen van den eed (de belofte) als officier is de vaandrig (kornet) van de loopende verbintenis bij het reservekader ontheven en verbindt hij zich vrijwillig voor den dienst bij het reserve-personeel van het leger in Nederlandsch-Indië: a. indien hij niet militieplichtig is: voor den tijd van vijf jaren of langer; b. indien hij militieplichtig is: voor zoodanigen duur, dat hij, de nog onvervulde militiediensttijd medegerekend, ten minste volle vijf jaren reserve-officier blijft. Art. 18. 1) De uniformkleeding van de kaderreservisten is gelijk aan die van de militairen van gelijken rang of stand en van hetzelfde wapen bf wapenonderdeel bij hel leger. 2) Het rangsonderscheidingsteeken voor den vaandrig (kornet) wordt door den Gouverneur-Generaal vastgesteld. Art 19. 1) De kaderreservisten beneden den rang van vaandrig (kornet) worden voor 's Lands rekening bewapend, gekleed en uitgerust op gelijken voet, als voor hunne Europeesche stand- en ranggenooten van hetzelfde wapen of wapenonderdeel bij het leger is voorgeschreven. 2) De vaandrigs (kornetten) voorzien zelf in kleeding, uitrusting en bewapening, welke gelijk is aan die, voorgeschreven voor de luitenants van het wapen of wapenonderdeel, waartoe zij behooren, behoudens het rangsonderscheidingsteeken. Art. 20. 1) Aan den kaderreservist bij de bereden Wapens, die Biet beschikt over een eigen voor den militairen dienst hij het Korps geschikt rijpaard, wordt gedurende den tijd, dat hij onder de wapenen is, een troepen-  14 Regeling reservekader. paard met daarbij behoorend tuig ten gebruike verstrekt. 2) De kaderreservist bij de bereden Wapens, die gedurende den tijd, dat hij onder de wapenen is, gebruikt maakt van een eigen rijpaard, heeft gedurende dien tijd aanspraak op stalling, voeding en geneeskundige behandeling van zijn paard op den voet als door den Gouverneur-Generaal zal worden bepaald. Art' 21. De Gouverneur-Generaal stelt, voor zoover noodig, ten aanzien van de kaderreservisten nadere voorschriften: van betreffende betaling,, kleeding en Uitrusting' voeding, geneeskundige verpleging en reizen voor 's Lands rekening Art. 22. J) De militieplichtige kaderreser-. vist, die in den opleidingstijd, zoo noodig met verlenging, door den Commandant van het Leger vastgesteld krachtens artikel 12 (1), den rang van vaandrig (kornet) niet heeft behaald, dan wel indien reeds tevoren met grond kan worden verwacht — zulks ter beoordeeling van den Commandant van het Leger — dat hij in bedoelden opleidingstijd, zoo noodig met verlenging, dien rang njet zal bereiken, wordt door genoemden gezaghebbende van zijn verbintenis ontheven. 2) Hij, -die ingevolge het voorgaande lid van zijn verbintenis wordt ontheven, is gehouden overeenkomstig de in het Dienstplichtbesluit vervatte bepalingen zijn dienstplicht te vervullen in den door hem bereikten rang of stand. 3) De in het voorgaand lid bedoelde militieplichtige wordt, naar door den Commandant van het Leger te stellen regelen, in ■zijn rang of «tand in werkelijken dienst gehouden of geroepen voor den duur der eerste oefening, zooals die voor de jaarklasse en het wapen of wapenonderdeel, waartoe hij behoort, is vastgesteld krachtens artikel  Regeling reservekader. 15 30 (2) van het Dienstplichtbesluit, na aftreTc van den tijd door hem gedurende de voorafgaande opleiding reeds in werkelijken dienst doorgebracht. Op hem is daarbij van toepassing het bepaalde in artikel 31 (4) van dat besluit. Art. 23. 1) De niet-militieplichtige kaderre'setvist, die op den voet van artikel 22(1) dezer regeling ongeschikt wordt geoordeeld voor den rang van vaandrig (kornet), wordt van verdere opleiding ontslagen, doch alleen ingeval t»it eenigen hoofde de noodzakelijkheid daartoe blijkt, zulks ter beoordeeling van den Commandant van het Leger, van zijn verbintenis ontheven. 2) De in het voorgaande lid bedoelde kaderreservist, die niet van zijn verbintenis is ontheven gaat voor den nog onvervulden tijd van zijn verbintenis is den bereikten rang of stand over naar het reservepersoneel van het leger in Nederlandsch-Indië. Art. 24. De vaandrig (kornet) kan bij het einde van zijn verbintenis, naar door den Gouverneur-Generaal te stellen regelen, bij het reservepersoneel van het leger in Nederlandsch-Indië een nieuw verband aangaan. Art. 25, De Commandant van het Leger is bevoegd, om gedurende twee jaren na de inwerkingtreding van deze regeling de in artikel 6 onder b aangegeven hoogste leeftijdsgrens uit te breiden. Ten tweede: Deze ordonnantie treedt in werking met ingang van den dag na dien harer afkondiging. En opdat enz. Gelast enz. Gedaan te Buitenzorg, den 80sten jUH 1918. J. v. LIMBURG STIRUM. De Algemeene Secretaris, HULSHOFF POL.  16 Regeling reservekader. Uitgegeven den veertienden Augustus 1918. De Algemeene Secretaris, HULSHOFF POL. (Besluit van den Gouverneur-Generaal van 30 Juli 1918 no. 66a).  Wijzigingen Dienstplichtregeling. 17 Aanvulling no. 3. Besluit van den Gouverneur-Generaal van Nederlandsch-Indië van 13 Augustus 1918 no. 30, St. no, 571, tot wijziging en aanvulling van het eerste gedeelte van de Dienstplichtregeling (Staatsblad 1918 no. 179.) Gelet enz.; Is goedgevonden en verstaan: * Te bepalen, dat in het eerste gedeelte van de Dienstplichtregeling, vastgesteld bij het besluit van 5 April 1918 n°. 3 (Staatsblad n°. 179) de volgende wijzigingen en aanvullingen worden aangebracht: I. In het eerste lid van de artikelen 2 en 24 wordt instede van „district" gelezen „kring". II. Van artikel 6 wordt het 2e lid gelezen: 2) Waar in deze regeling wordt gesproken van „Uitvoeringsvoorschriften 1" of „Uitvoeringsvoorschriften II", worden daaronder verstaan die, onderscheidenlijk vastgesteld bij artikel 2 der ordonnantie van 18 Maart 1918 (Staatsblad n°. 139/ en bij artikel 1 der ordonnantie van 30 Mei 1918 (Staatsblad n°. 270), zooals die voorschriften nader zijn of zullen worden aangevuld of gewijzigd. III. Van artikel 7 wordt het le lid gelezen: 1) De Commandant van het Leger stelt in overeenstemming met het bepaalde in artikel 3 dezer regeling het tijdstip vast, waarop bij openbare kennisgeving de oproeping geschiedt ter inschrijving voor den verplichten krijgsdienst ingevolge de desbetreffende ordonnantie. IV. Van artikel 8 wordt het le lid gelezen: 1) De aangifte ter inschrijving geschiedt op een aangiftekaart (model II deze regeling),  18 Wijzigingen Dienstplichtregeling. welke door den inschrijvingsplichtige wordt ingevuld. V. Aan artikel 8 wordt een nieuw lid toegevoegd, luidende: 4) Na de aangifte geeft de inschrijvingsplichtige bij verandering van woonplaats telkenmale daarvan binnen acht dagen, schriftelijk kennis aan het Hoofd van plaatselijk bestuur, bij wien de aangifte is geschied. Bij vestiging in een anderen inschrijvingskring doet hij bovendien binnen veertien dagen opnieuw aangifte ter inschrijving op de wijze,* als in het eerste lid voorgeschreven. VI. Aan artikel 9 wordt een nieuw lid toegevoegd, luidende: 5) Op den ingeschrevene is mede van toepassing het bepaalde in het vierde lid van artikel 8, met dien verstande, dat bij de aangifte een aangiftekaart wordt ingevuld/ doch het bewijs van inschrijving, bedoeld in het derde lid van dit artikel, wordt overgelegd. VII. Van artikel 11 wordt het 2e lid genummerd (8) en aan dat artikel als nieuw lid (2) toegevoegd: 2) Voor elke jaarklasse wordt een afzonderlijk inschrijvingsregister aangelegd, dan wel van een voor twee of meer jaarklassen ingericht inschrijvingsregister een afzonderlijk gedeelte daarvoor gebezigd. VIII. In de artikelen 13 (2), 18 (1),23(8), 28 (1), 29 (1), 30 (1), 39 (1), 42 H», 43 (1), 44 (2), 45 (1). 46, 47 (1), 48 (1) en (8), 49 (1), 50 (2), 51 (1) en 52(1) wordt in stede van „Uitvoeringsvoorschriften" gelezen: „Uitvoeringsvoorschriften 1". IX. Aan artikel 13 wordt een nieuw lid toegevoegd, luidende: 4) Bij tusschentijdsche inschrijving kan het betreffende inschrijvingsregister gedurende acht dagen na den dag van inschrijving  Wijzigingen Dienstplichtregeling. 19 door een ieder worden geraadpleegd ten kantore van het Hoofd van plaatselijk bestuur; bezwaren tegen de inschrijving kunnen worden ingebracht op de wijze, voorgeschreven in artikel 6 der Uitvoeringsvoorschriften I. X. Van artikel 15 wordt het le lid gelezen: 1) Uiterlijk veertien dagen na afloop van het tijdvak, waarin het loopende inschrijvingsregister ter raadpleging heeft gelegen, moet dat registerden Dienstplichtcommissaris hebben bereikt. XI. Aan artikel 15 wordt een nieuw lid toegevoegd, luidende: 3) Kennisgeving aan den Dienstplichtcommissaris van tusschentijdsche inschrijvingen geschiedt, onder bijvoeging van de daarop betrekking hebbende bescheiden, genoemd in het voorgaande lid, door het Hoofd van plaatselijk bestuur op de wijze en op het tijdstip, door den Commandant van het Leger te bepalen. XII. Van artikel 17 wordt het eerste lid gelezen: lj Vrijstelling van den verplichten krijgsdienst wordt aangevraagd bij verzoekschrift, dat, met de noodige bewijsstukken, en behoudens het bepaalde in de artikelen 18, derde lid, en 21, tweede lid, moet worden ingediend bij het Hoofd van plaatselijk bestuur, uiterlijk veertien dagen na het einde van het tijdvak, dan wel, bij tusschentijdsche inschrijving, na den dag van aangifte ter inschrijving. XIII. In het le lid van artikel 23 wordt in stede van „Uitvoeringsmaatregelen" gelezen: „Uitvoeringsvoorschriften I." XIV. In het 3e lid van artikel 27 wordt instede Van „het betreffende dienstplichtdistrict" gelezen „den betreft enden dienstplichtkring'*.  20 Wijzigingen Dienstplichtregeling. XV. Van artikel 37 wordt het 3e lid gelezen: 3) De aanwijzing van de in het voorgaande lid bedoelde niet-militie geneeskundigen geschiedt, voor zoover betreft de gouvernementsartsen na machtiging van, en overigens na overleg met den Hoofdinspecteur, Hoofd van den Burgerlijken Geneeskundigen Dienst, en, waar noodig, andere daarbij betrokken gezaghebbenden. XVI. In het 3e lid van artikel 38 wordt instede van „hetzelfde dienstplichtdistrict'' gelezen „denzelfden diensplichtkring". XVII. Van artikel 89 worden het 2« en 3e lid gelezen: 2) Het Hoofd van plaatselijk bestuur doet van de hem ingevolge het voorgaande lid medegedeelde regeling openbare kennisgeving, waarbij tevens wordt bekendgemaakt, dat de ingeschrevenen bij den keuringsraad hunne wenschen met betrekking tot de indeelng bij een wapen, wapenonderdeel of dienst kunnen kenbaar maken. 3) Bovendien doet het Hoofd van plaatselijk bestuur persoonlijke kennisgeving aan den ingeschrevene, die; a. onherroepelijk is vrijgesteld of uitgesloten van den verplichten krijgsdienst, doch daarvan nog geen kennis kreeg, dat hij niet voor den keuringsraad behoeft te verschijnen; b. niet tot de opgeroepen jaarklasse behoort, doch tot een der groepen bedoeld in artikel 48, eerste lid, onder b, c of d dat hij voor den keuringsraad moet verschijnen op te vermelden plaats en tijdstip. XVIII. In artikel 43 worden het 1" en 2e lid genummerd (2) en <8) en als nieuw lid U) opgenomen: 1) Voor den keuringsraad verschijnen de ingeschrevenen, bedoeld in artikel 13, tweede lid, der Uitvoeringsvoorschriften I, die niet  Wijzigingen Dienstplichtregeling. 21 onherroepelijk van den dienst zijn vrijgesteld of uitgesloten, en: a. behooren tot de opgeroepen jaarklasse; b. op verzoek vroeger zullen worden ingelijfd bij de militie, dan voor de jaarklasse, waartoe zij behooren, is of zal worden vastgesteld; c behooren tot een reeds bij de militie ingelijfde jaarklasse, doch wegens tusschentijdsche inschrijving of wegens andere omstandigheden nog niet voor den keuringsraad zijn verschenen; d, in het voorafgaande jaar voor de eerste of voor de tweede maal tijdelijk ongeschikt voor den dienst bij de militie werden bevonden. XIX. Van artikel 44 wordt het le Hd gelezen: 1) De ingeschrevenen, over wie handelt het derde lid van artikel 43, moeten alsnog voor den keuringsraad verschijnen overeenkomstig de ter zake door den Commandant van het Leger te treffen regeling. XX. Van artikel 52 wordt het 2e lid gelezen: 2) Ten aanzien van de beginselen waarnaar, en de wijze waarop het geneeskundig onderzoek door den herkeuringsraad wordt gehouden, alsook ten opzichte van de dienstplichtigen die voor dien raad moeten verschqnen, gelden zooveel doenlijk de bepalingen in § 2 van dit hoofdstuk, met name de artikelen 43, 44, eerste en tweede lid, en vierde lid. XXI. In Bijlage Lr. A wordt noot (3) gelezen: 3> „het ambt bekleedt van % (een der ambten, genoemd in artikel 7, eerste lid, der „Uitvoeringsvoorschriften I "); dan wel: „in opleiding is voor. 5 (een der ambten genoemd in artikel 7, eerste  22 Wijzigingen Dienstplichtregeling. • lid, der „Uitvoeringsvoorschriften I"); „en daarbij geen zoodanige betrekking uitoefent, als bedoeld onder f in het eerste lid van artikel 7 der „Uitvoeringsvoorschriften I". XXII. In Model I wordt het tweede lid gelezen: De aangifte geschiedt op een aangiftekaart, welke vanaf heden bij het betrokken Hoofd van plaatselijk bestuur kan worden aangevraagd en, na nauwkeurige invulling, aan het kantoor van bedoeld Hoofd door den inschrijvingsplichtige in persoon wordt bezorgd of aangeteekend in ongesloten omslag per post wordt gezonden. XXIII. Van Model III worden in de „Voorschriften voor het invullen en bijhouden van het inschrijvingsregister*' de navolgende-punten gewijzigd: Punt 12. Het 2e en 3e lid worden gelezen: „De uitspraak, bedoeld in punt 2 van kolom 8, wordt aangeteekend op een der volgende wijzen: a. „Ongeschikt: te klein''. b. „Geschikt". c. „Ongeschikt". d. „Tijdelijk ongeschikt. Eerste maal". e. „Tijdelijk ongeschikt. Tweede maal in 19..". ƒ. „Onbeslist". Bij de uitspraak overeenkomstig 6 of c na tijdelijke ongeschikt/verklaring wordt aangeteekend : „In 19..". Punt 13. Het slotlid vervalt. Punt 15. Wordt gelezen: 15. Kolom 10 wordt als volgt ingevuld: Aanteekening a geldt voor hen, die in persoon ter inlijving moeten verschijnen; zijn zij opgekomen, dan wordt bijgeschreven: „Is ingelijfd'. Zijn zij niet opgekomen, dan wordt de aanteekening b gesteld, gevolgd door aanteekening c. Aanteekening c dient ook voor  Wijzigingen Dienstplichtregeling. 23 hen, die niet in persoon ter inlijving behoeven te verschijnen wegens vrijstelling of uitstel van eerste-oefening. Op deze aanteekening volgt aanteekening d. Aanteekening d wordt voorts gesteld na afloop van de eerste-oefening; na eiken anderen volbrachten werkelijken dienst wordt de aanteekening i gebezigd, tenzij ontslag wordt verleend. De plaats waar de verlofganger woont — aanteekeningen d, e of i — wordt overeenkomstig dienst opgave ingevuld en c.q. gewijzigd. De overige aanteekeningen dienen voorde daarin uitgedrukte gevallen. De aanteekeningen e — j worden herhaald zoo vaak zulks noodig is. a. „Moet ter inlijving opkomen te op 19..". b. „Is niet ter inlijving opgekomen". c. „Is op 19.. buiten zijn tegenwoordigheid ingelijfd'. d. Met groot-verlof op 19.. naar ". e. „Als („ingelijfde" of „deserteur') gemeld op .........4 19.. en („in werkelijken dienst" of „in het genot van gioot-verlof' naar gesteld op" 19..". ƒ. „Moet op 19.. in werkelijken dienst komen voor ]— " eerste-oefening na uitstel" of „herhalingsoefening"). g. „Moet krachtens artikel 43 (5) — of artikel 46 (3). of artikel 47 (2) — van het Dienstplichtbesluit in werkelijken dienst komen te op li 19 .". h. „Is niet in werkelijken dienst gekomen", f „Weder met groot-verlof op 19..naar ".  24 Wijzigingen Dienstplichtregeling. j. „Als deserteur afgevoerd op 19.." De als deserteur afgevoerde ingeschrevene blijft in het register gehandhaafd, tenzij hij valt onder 17 hierna. Punt 17. De aanhef, zoomede b en c worden gelezen: 17. Van het register worden afgevoerd de ingeschrevenen, voor wie zulks door den Commandant van het Leger wordt bevolen, zoomede zij, die: a. -. „:Jé b. hebben opgehouden Nederlandsch onderdaan dan wel ingezetene van Nederlandsch-Indië te zijn; c. den inschrijvingskring metterwoon verlaten, voordat zij ter inlijving zijn opgeroepen ; d. : |jl Aan punt 17 wordt als nieuw lid / toegevoegd : i. worden ontslagen op grond van het bepaalde onder b, c of e van artikel 49 van het Dienstplichtbesluit. XXIV. In model III wordt onder 4 in het hoofd van kolom 10 van het register in stede van „Gewapende dienst" gelezen: „Werkelijke dienst". XXV. In model IV wordt in stede van „Militie-Besluit* gelezen: „Dienstplichtbesluit". Afschrift enz.; Ter ordonnantie van den GouverneurGeneraal van Nederlandsch-Indië: De Algemeene Secretaris, HULSHOFF POL. Uitgegeven den drie en twintigsten Augustus 1918. De Algemeene secretaris, HULSHOFF POL.