WETTEN EN VERORDENINGEN TAN NED.-INDIE Ijitgave Hekmeijer en Corporaal no. 17. PETROLEUM-ORDONN ANTI E 3ETR0LEUMACCIJNS- ORDONNANTIE ZOOMEDE DE WETTELIJKE BEPALINGEN BETREFFENDE KEURING, BEZIT EN BEWARING EN HET VERLEENEN VAN VRIJDOM VAN ACCIJNS VOOR PETROLEUM BEWERKT DOOtt Mr. F. C. HEKMEIJER TWEEDE DRUK G. KOLFF & Co. Batavia—Weltevreden J ■ 1922   INHOUD. Petroleumordonnantie. (St. 1910. no. 27) 1 Voorschriften nopens het keuren en herkeuren van petroleum. (St 1906 no. 144) 17 Algemeene voorschriften betreffende het vervoer te water van petroleum en andere licht ontvlambare oliën (St 1881 no. 57) 21 Voorschriften betrekkelijk den opslag en het bezit van petroleum en soortgelijke licht ontvlambare vloei■ stoffen (St. 1917 no. 160) 23 Voorschriften betreffende het verpakken, verzegelen enz. van monsters, Bb. no. 8858 . '. .' ....... 43 Pe t rol eumaccijnsordon riant ie (St. 1886 no. 249) 49 Circ. van den Dir. v. Financiën van 18 Jan. 1887, betreffende verzoekschriften ter erlanging van vergunning voor den opslag onder genot van crediet van den accijns. Bb. no. 4408. 86 Ord. van 7 Febr. 1900, St. no. 66, houdende eene tijdelijke regeling betreffende de heffing van accijns in geval van bereiding volgens een ander procédé 87 Ord. v. 11 Mei 1908, St. no. 361, houdende vooschriften omtrent het verleenen van vrijdom van accijns voor met petroleum gelijkgestelde aardoliedistillaten 89 Bijzondere bepalingen. Palembang (St. 1908 no. 364). . . 104  Blz. Oostkust van Sumatra (St. 1894 ' no. 267) 106 Djatnbi (St. 1907 no. 335) .... 110 Atjeh en Onderhoorigheden (St. 1899 no. 75) 112 Riouw en Onderhoorigheden (St. 1898 no. 130) 114 Zuider- en Oosterafd. v. Borneo (St. 1901 no. 413) 115 Celebes en Onderhoorigheden (St. 1906 no. 294) 118 Menado en Ternate en Onder h. (St. 1898 no. 121) 120 Menado (St. 1908 no. 151) .... 121 Ternate en Onderh., Amboina en Timor en Onderb. (St. 1903 no. 423). 123 Lombok (St 1898 no. 134) .... 125 Bali en Lombok (St. 1908 no. 204). 126 Amboina (St. 1919 no 66 en 67). . 128 Register ... i33 Bijgewerkt tot Staatsblad 1920 No. 859 en Bijblad No. 9289.  Petroleum ordonnantie 1910. t Ordonnantie van 13 Januari 1910 St. no. 27 houdende bepalingen nopens het vervoer, lossen en laden van petroleum en andere licht ontvlambare oliën op reeden en in havens van Nederlandsen-Indië. IN NAAM DER KONINGIN! DE GOUVERNEUR-GENERAAL VAN NEDERLANDSCH-INDIË, Den Raad van Nederlandsch-Indië gehoord: Allen, die deze zullen zien of hooren lezen, Saluut! doet te weten: Dat Hij, het wenschelijk achtende de „Pe"troleum-ordonnantie 1906" nader te wijzigen en aan te vullen en tevens in haar geheel op nieuw vast te stellen; - Lettende op de artikelen 20, 29, 31 en 33 van het Reglement op het beleid der Regeering van Nederlaudsch-Indië; Heeft goedgevonden en verstaan: Met intrekking van de „Petroleumordonnantie 1906" (Staatsblad no. 143, juncto Staatsblad 1908 no. 213 en 1909 no. 107), te bepalen als volgt: .Bepalingen nopens het vervoer, lossen en laden van petroleum en andere hcht nnrnlamko» „IJS- j, . .. ~~ in uoïcus van iNeaenanasch- lndie. 1  2 Petroleum-ordonnantie iqiO. HOOFDSTUK h Algemeene bepalingen. Art. tt Deze ordonnantie kan worden aangehaald als „Petroleum-ordonnantie 1910". Art. 2. Onder „petroleum" worden in deze ordonnantie verstaan alle brandbare vloeistoffen, welke, op water uitgegoten, zich in eene daarop drijvende laag verspreiden. Art. 3. (1) Petroleum wordt naar de wijze van verpakking onderscheiden in: a. onverpakte petroleum; b. verpakte petroleum. (2) Onder „onverpakte petroleum" wordt verstaan petroleum, waarvan de omhulling deel uitmaakt van de bewaarplaats of van het vervoermiddel. (3) Onder „verpakte petroleum" wordt verstaan alle petroleum, welke niettonverpakt is. (4) Waar de bepalingen dezer ordonnantie niet uitdrukkelijk aangeven, dat zij uitsluitend voor verpakte of voor onverpakte petroleum gelden, hebben zij betrekking op beide soorten. Art. 4. (i) Petroleum wordt naar haar ontvlammingspunt onderscheiden in: a. gevaarlijke petroleum. b. gewone petroleum; c. vrijgestelde petroleum. (2) Onder „gevaarlijke petroleum" wordt verstaan petroleum, waarvan het ontvlammingspunt lager is dan 730 Fahrenheit. (3) Onder „vrijgestelde petroleum" wordt verstaan petroleum, waarvan het ontvlammingspunt 150° Fahrenheit of hooger is. (4) Onder „gewone petroleum" wordt verstaan petroleum, welke noch gevaarlijk noch vrijgesteld is.  Petroleum.ordonnantie 19 ró. 3 (5) Waar de bepalingen dezer ordonnantie niet uitdrukkelijk aangeven, dat zij uitsluitend voor gevaarlijke, voor gewone of voor vrijgestelde petroleum gel. 'den, hebben zij betrekking op alle soortenArt. 5. (1) Onder „ketel" wordt verstaan elke afsluitbare ruimte, geheel bestemd ■voor het bevatten van onverpakte petroleum. (2) Onder „ketelschepen", „ketelvaartuigen" en „ketelvoertuigen" worden verstaan schapen, vaartuigen en voertuigen, welke zijn ingericht voor het bevatten van onverpakte petroleum. (3) Onder „zeeschip" wordt verstaan elk schip of vaartuig, dat voorzien is van een zeebrief of jaarpas. (1) Onder „vaartuig" wordt verstaan elk vaartuig, dat geen zeeschip is in den zin dezer ordonnantie, (5) Onder „haven of reede, waar bijzondere voorzorgen noodig zijn", worden verstaan de havens Tandjong-Priok en Tji Donan, de Emmahaven en de reeden van Soerabaja, Sabang, Pangkalan Brandan, Sembilang, Belawan-Deli, Tandjong Poera, Bengkalis, Sambo, Palembang, Pontianak, Bandjermasin, Balikpapan, de Koeteirivier met hare mondingen en Makasser. (6) Onder „havenmeester" wordt verstaan de havenmeester of de als zoodanig fungeerende ambtenaar. HOOFDSTUK II. Bepalingen betreffende zeeschepen en vaartuigen, welke petroleum vervoeren. Art. 6. De gezagvoerder van een zeeschip, dat, gewone of gevaarlijke petroleum  4 Petroleum-ordonnantie io,ro. aan boord hebbende, eenige reede of haven in Nederlandsch-Indië aandoet, is verplicht op den praaibrief te vermelden : a. van elke soort verpakte petroleum de hoeveelheid, bijzondere benaming en verpakking, onder opgave, of de soort wordt aangegeven als gewone dan wel als gevaarlijke petroleum ; b. van elke soort onverpakte petroleum de hoeveelheid en bijzondere benaming, onder opgave of de soort wordt aangegeven als gewone dan wel als gevaarlijke petroleum. Art 7. (St, 1917-160. (1) De havenmeester is verplicht de ligplaatsen van de in het vorig artikel bedoelde zeeschepen alsmede van de vaartuigen bedoeld in het eerste lid van artikel 22 aan te wijzen. (2) Dezelfde verplichting rust op hem ten opzichte van andere zeeschepen of vaartuigen, alvorens daarin gewone of gevaarlijke petroleum wordt geladen. (3) Wanneer een schip of vaartuig moet laden of lossen ten behoeve van een huurder van een voor het laden of lossen van petroleum bestemde, vaste ligplaats, moet, op verlangen van den huurder, het schip of vaartuig aan die ligplaats worden gemeerd. (4) Wenschen in andere gevallen de gezagvoerders van schepen of vaartuigen welke petroleum moeten laden of lossen deze te doen meren langs een voor algemeen gebruik ten behoeve van dergelijke schepen of vaartuigen bestemde aanlegkade of steiger, dan moeten bij de aanwijzing van de ligplaatsen de opgaven van het havenbestuur of van den met havenbedrijf belasten ambtenaar door den havenmeester worden gevolgd.  Petroleum-ordonnantie 1910. 5 (5) Het bepaalde bij het 3e en 4e lid van dit artikel geldt niet, indien naar het oordeel van den havenmeester het algemeen belang zich tegen de toepassing daarvan verzet. In dat geval moeten de aanwijzingen van den havenmeester worden gevolgd. Art. 8. (St. 1912-562). (1) Indien een zeeschip of vaartuig in een haven of op een reede, waar bijzondere voorzorgen noodig zijn, meer dan 92500 Liter verpakte gewone petroleum of meer dan 370 Liter verpakte gevaarlijke petroleum aan boord heeft, zal de havenmeester voorschriften geven nopens het branden van vuur en licht en het rooken op dat schip. Hierbij zal worden in acht genomen, dat geene vuren of.lichten mogen branden en niet gerookt mag worden op minder dan 5 Meter afstand van gewone petroleum, als de hoeveelheid grooter is dan 25 Liter, op minder dan 10 Meter afstand van gevaarlijke petroleum, als de hoeveelheid grooter is dan 1 Liter. (2) De gezagvoerder is verplicht zorg te dragen, dat deze voorschriften worden opgevolgd, (3) De havenmeester is bevoegd een wacht, bestaande uit ten hoogste drie personen, aan boord te plaatsen, ten einde op de naleving der door hem gegeven voorschriften te letten. (4) Als waakloon is door den gezagvoerder verschuldigd f 5 (vijf gulden) per etmaal of gedeelte daarvan, gedurende hetwelk een zoodanige wacht aan boord was. Deze gelden worden den havenmeester tegen quitantie ter hand gesteld ter uitbetaling aan de wakers. (5) Ingeval bijzondere omstandigheden daartoe aanleiding geven, kan het in de  6 Petroleum-ordonnantie 19:0. vorige alinea bedoeld waakloon door den Chef van het Departement der Marine worden verlaagd. Art. 9. De gezagvoerder van een zeeschip of vaartuig, hetwelk in een haven of op eene reede, waar bijzondere voorzorgen noodig zijn, meer dan 92500 Liter verpakte gewone of gevaarlijke petroleum aan boord heeft, is verplicht zijn schip of vaartuig stoomklaar te houden, dan wel die maatregelen te nemen, welke de havenmeester noodig acht om bij brandgevaar het schip of vaartuig onmiddellijk te kunnen verwijderen. Art. 10. (1) Behoudens het bepaalde bij artikel 24 zijn de bepalingen der artikelen 8 en 9 van toepassing op zeeschepen en vaartuigen, welke onverpakte gewone of gevaarlijke petroleum bevatten, onverschillig in welke hoeveelheid. (2) Het in de ketels van zoodanige schepen of vaartuigen aanwezige gas moet kunnen ontsnappen door kanalen, welke bij zeeschepen, die meer dan 600000 Liter onverpakte gewone of gevaarlijke petroleum kunnen bevatten, ten minste 6 Meter, en bij andere zeeschepen en vaartuigen ten minste 3 Meter boven het opperdek uitmonden. (3) De ketels moeten goed petroleumdichè zijn en mogen zich niet in de on. middellijke nabijheid van vóór- of achtersteven bevinden, terwijl zij, grenzende aan een ruim, waarin een open vuur of vlam aanwezig' kan zijn, van dat ruim moeten zijn afgescheiden door twee, op minstens 30 centimeter van elkaar verwijderde, waterdichte schotten, waartusschen de ruimte gevuld is met een vloeistof, waarvan het ontvlammingspunt 1500 Fahrenheit of hooger is.  Petroleum-ordonnantie 1910. 7 Art. 11. (1) Het lossen of laden van gevaarlijke verpakte petroleum is tusschen zonsondergang en zonsopkomst verboden. (2) Het lossen of laden van gevaarlijke onverpakte petroleum mag tusschen zonsondergang en zonsopkomst slechts geschieden met toestemming van den havenmeester. (3) Gewone petroleum mag altijd gelost of geladen worden, doch van zonsondergang tot zonsopkomst moet de gezagvoerder daarbij zorgen voor eene naar het oordeel van den havenmeester voldoende en doelmatige verlichting. (4) Gedurende het lossen of laden van gewone of gevaarlijke petroleum mogen aan boord of in de nabijheid der landingsplaats geen vuren of lichten branden dan met vergunning van den havenmeester en mag daar niet gerookt' worden. Art. 12(1) Het lossen of laden van onverpakte gewone of gevaarlijke petroleum mag slechts geschieden door overpompen in ketelvaartuigen, vaste ketels of ketelvoertuigen met behulp van slangen en buizen. (2) Het lossen of laden van verpakte gewone of gevaarlijke petroleum mag slechts geschieden in hare verpakking. Als de verpakking lekt is het laden verboden en mag het lossen slechts geschieden met inachtneming van de veiligheidsmaatregelen door den havenmeester aangegeven of goedgekeurd. Art, 13. (1) De ketels, welke onverpakte gewone of gevaarlijke petroleum bevatten moeten gedurende het lossen en het inpompen van water of ventileeren zooveel mogelijk gesloten worden gehouden, ten einde ontsnapping van gas anders dan door de daarvoor bestemde kanalen te voorkomen.  8 Petroleum-ordonnantie 1910. (2) Zoodra het lossen of laden van een ketel gestaakt wordt of afgeloopen is, moet de verbinding van den ketel met de in het eerste lid van het vorig artikel bedoelde slangen en buizen afgesloten of verbroken worden. Art. 14. Wanneer een ketel geledigd is en niet binnen 24 uur opnieuw met petroleum gevuld wordt, moet hij öf dadelijk gesloten worden en gesloten blijven tot opnieuw daarin petroleum geladen wordt öf van gas bevrijd, dan wel geheel met water gevuld worden. Art 15. Zoodra een zeeschip of vaartuig geen gewone of gevaarlijke petroleum meer bevat of, waar het een ketelschip betreft, alle ketels met water gevuld of, naar het oordeel van den havenmeester, geheel van gas bevrijd zijn, is het schip niet meer onderworpen aan de bepalingen dezer ordonnantie totdat opnieuw gewone of gevaarlijke petroleum wordt geladen. Art. 16. (?) Verpakte gevaarlijke petroleum mag benedendeks slechts in de laadruimen worden geborgen. (2) Een laadruim, waarin verpakte gevaarlijke petroleum geborgen wordt, moet aan vóór- en achterzijde begrensd zijn door waterdichte schotten. (3) Een laadruim, dat grenst aan een ruim, waarin een open vuur of vlam aanwezig kan zijn, mag slechts voor berging van verpakte, gevaarlijke petroleum gebruikt worden, indien: a. het laadruim van het in de tweede plaats bedoeld ruim afgescheiden is door twee, op minstens 30 centimeter van elkaar verwijderde waterdichte schotten en de ruimte tusschen die schotten gevuld is met een vloeistof, waarvan het ontvlammingspunt 1500 Fahrenheit of hooger is, dan wel  Petroleum-ordonnantie 1910. 9 rb. voldoende mechanische middelen aanwezig zijn om het laadruim zoo dikwijls zulks noodig is van gas te bevrijden. (4) De eischen, waaraan de in de vorige alinea genoemde mechanische middelen ! : moeten voldoen, worden door den Chef van het Departement der Marine vastgesteld. (5) De Chef van het Departement der I Marine is bevoegd in bijzondere gevallen vrijstelling te verleenen van de eischen in de vorige alinea's van dit artikel aan de inI richting van laadruimen gesteld. (6) De voorschriften van dit artikel zijn niet van toepassing op motorbooten, wier vermogen kleiner is dan 100 effectieve paardekracht, mits niet voor transport van gevaarlijke petroleum gebruikt wordende, en op schepen, waarop geen open vuur I of vlam is beneden het dek, waaronder de verpakte gevaarlijke petroleum geborgen is. Art. 17. Bij aanwezigheid van passagiers mag geen onverpakte gevaarlijke of gewone petroleum worden vervoerd (en verpakte gevaarlijke petroleum uitsluitend als deklading). Art. 18. Verpakte gewone of gevaarlijke petroleum als deklading vervoerd wordende, moet door eene presenning zijn afgedekt en de gevaarlijke petroleum bovendien minstens 10 meter van de kombuis en minstens 1 meter van machinekamer en ketelkap verwijderd worden gehouden. Art. 19. De verpakking van gewone of geI vaarlijke petroleum moet een duidelijk leesI baar opschrift dragen, behelzende den handelsnaam der daarin vervatte petroleum en bovendien de aanduiding„gevaarlijk" als de verpakking gevaarlijke petroleum inhoudt. Art. 20. (1) Het vervoer van gewone of gevaarlijke petroleum mag met vaartuigen  ÏO Petroleum-ordonnantie 1910. op reeden of in havens niets anders geschieden, dan; a. in ketel vaartuigen; b. in eene metalen verpakking of in houten vaten met metalen banden, dan wel in goed gesloten flesschen of kruiken van ten hoogste 5 Liter inhoud, mits de hoeveelheid der op de laatste wijze verpakte gewone petroleurn niet meer dan 50 Liter bedraagt en er niet meer dan 25 Liter gevaarlijke petroleum bij is. (2) De sub b van het vorig lid bedoelde verpakkingen moeten een duidelijk leesbaar opschrift dragen, behelzende den handelsnaam der daarin vervatte petroleum, zoomede, indien de petroleum gevaarlijke petroleum is, het woord „gevaarlijk" Art. 21, (1) Geen ketelvaartuig mag op reèden of in havens in gebruik worden genomen of gehouden dan krachtens schriftelijke vergunning van den havenmeester. (2) Deze ambtenaar geeft geene zoodanige vergunning af, dan nadat gebleken is, dat het ketelvaartuig voor het beoogde doel geschikt is. (3) Als blijk der verleende vergunning worden op eiken ketel duidelijk zichtbaar een merk en een nummer aangebracht, welke in de schriftelijke vergunning worden omschreven. (4) De vergunning wordt verleend voor twee jaren.' (5) De vergunning kan worden ingetrokken, wanneer het ketelvaartuig niet meer voor het petroleumvervoer geschikt is. Art. 22. (1) De gezagvoerder van een vaartuig, waarin gewone of gevaarlijke petroleum op reeden of in havens wordt vervoerd, moet zorgen, dat zoodanig  Petroleum-ordonantie 1910. II vaartuig over dag kenbaar zij aan een rondom zichtbare onderscheidingsvlag, voldoende aan de volgende voorschriften. (2) De vlag is rood en bevat in witte letters ter grootte van ten minste 5 deci meter het woord „petroleum," wanneer gewone petroleum is ingeladen, de woorden „gevaarlijke petroleum", wanneer gevaarlijke petroleum is ingeladen. Zij is voor „petroleum" ten minste 2 Meter lang en r.5 Meter breed, voor „gevaarlijke petroleum" ten minste 2 Meter lang en 2 Meter breed. (3) Van zonsondergang tot zonsopkomst behoeven geen bijzondere seinen te worden getoond. Art. 23. (1) De gezagvoerders van in het eerste lid van artikel 22 bedoelde vaartuigen dragen zorg, dat hun vaartuigen niet blijven liggen op een afstand van minder dan 5 Meter van vuur of licht of gemakkelijk brandbare gebouwen of stoffen. (2) De in het vorig lid voorgeschreven minimum-afstand wordt veihoogd tot 10 Meter, indien in de vaartuigen gevaarlijke petroleum aanwezig is. (3) Het bepaalde bij het eerste en tweede lid van dit artikel is niet van toepassing: a. ten aanzien van lichtsoorten, waarbij de lichtbron volkomen gasdicht of met fijn gaas van de buitenlucht is afgesloten; ó. ten aanzien van petroleumbewaarplaatsen of van andere vaartuigen als bedoeld bij het eerste lid van dit artikel, tenzij de betrokken houders van bewaarplaatsen of vervoerders van petroleum bezwaar maken. (4) De bij het eerste lid van dit artikel  12 Petroleum-ordonnantie 1910. bedoelde gezagvoerders mogen hun vaartuigen niet zonder bemanning laten. A r t. 24 De bepalingen van dit Hoofdstuk zijn niet van toepassing op zeeschepen en vaartuigen, welke niet meer dan 555 Liter gewone of 74 Liter gevaarlijke petroleum bevatten, mits zij niet op het vervoer van eene grootere hoeveelheid onverpakte petroleum zijn ingericht 1.) Art. 25. Het is verboden op de reede of in de haven petroleum weg te werpen. HOOFDSTUK III. Keuring van petroleum. Art. 26. De havenmeesters zijn bevoegd van alle petroleum, welke zich bevindt aan boord van zeeschepen of vaartuigen, in de haven of op de reede vertoevende, monsters voor keuring te nemen of te doen nemen. Art. 27. (1) Voor de keuring worden genomen; a van onverpakte petroleum één monster uit eiken ketel; b. van elk handelsmerk verpakte petrolem één monster op elke 185000 Liter of onderdeel dier hoeveelheid. (2) De monsters moeten elk 0.75 Liter bevatten en gegoten worden in monsterflesschen, welke dadelijk luchtdicht moeten worden gesloten en verzegeld. (3) Elke flesch wordt voorzien van een opschrift, vermeldende; a. het volgnummer, indien er eenige monsters tegelijk worden genomen ; b. de namen van schip en van den gezagvoerder en eventueel het merk van den ketel; 1) Zie beneden St. 1881 no. 57.  Petroleum-ordonnantie 1910. 13 c. de bijzondere benaming van de petroleum ; d. de grootte der partij petroleum, waarvan het monster genomen is; e. plaats en tijdstip van het nemen van het monster; ƒ. andere bijzonderheden, waarvan de vermelding noodig of wenschelijk wordt geacht. (4) Tegelijk met de monsters voor de keuring worden duplicaatmonsters voor de herkeuring genomen,, welke op volkomen gelijke wijze in luchtdicht sluitende monsterflesschen gegoten, verzegeld en van opschrift voorzien worden. Aan het herkènringsmonster wordt hetzelfde volgnummer gegeven als aan het keuringsmonster. Art. 28. (1) Van het nemen der monsters wordt proces-verbaal opgemaakt, waarin de opschriften der monsterflesschen volledig worden vermeld. (2) De eigenaar, de bewaarder en de vervoerder zijn gehouden, bij het nemen der monsters allen' mogelijken bijstand te verleenen en mogen daarbij tegenwoordig zijn. (3) De monsters voor de keuring worden behoorlijk tegen beschadiging gevrijwaard verpakt en met het bijbehoorend procesverbaal opgezonden aan den ambtenaar, bevoegd tot keuring van petroleum, die het spoedigst te bereiken is. (4) De monsters voor de herkeuring worden met een afschrift van het procesverbaal rechtstreeks aan den Hoofdinspecteur van scheepvaart gezonden. Art. 29. De havenmeesters te Sabang, Pangkalan Brandan, Palembang, Padang, Batavia, Soerabaja, Moeara Djawa en Makasser zijn bevoegd tot het keuren van petroleum.  14 Petroleum-ordonnantie 1910. Art 30. (r) De ambtenaar, bevoegd tot keuring van petroleum, keurt onverwijld de hem toegezonden of door hem dan wel op zijn last genomen monsters en vult het proces-verbaal aan met eene verklaring, behelzende: a, den toestand, waarin hij de zegels der monsterflesschen bij ontvangst heeft aangetroffen : 4, de ontvlarnmingspunten der monsters afzonderlijk; c de soort (gevaarlijke, gewone of vrijgestelde), waartoe de petroleum op grond harer keuring moet worden gerekend, (z) Hij zendt daarna, indien het een hem toegezonden monster betreft, het procesverbaal ten spoedigste terug aan den afzender. Art. 31 (1) De havenmeester deelt zoo spoedig mogelijk den eigenaar, bewaarder of vervoerder der petroleum den uitslag der keuring mede en teekent op het proces-verbaal den datum aan, waarop de mededeeling is geschied. (2) De-eigenaar, bewaarder of vervoerder kan binnen veertien dagen, nadat hem den uitslag der keuring is medegedeeld, schriftelijk aan den havenmeester herkeuring aanvragen. (3) De havenmeester zendt deze aanvraag met het betreffende proces-verbaal van keuring aan den Hoofdinspecteur van scheepvaart, die voor de herkeuring zorg draagt en den uitslag door tusschenkomst van het Hoofd van gewestelijk-bestuur aan den aanvrager mededeelt. (4) De uitslag van de herkeuring is beslissend. Zij wordt geacht den uitslag der keuring te bevestigen, indien, niettegenstaande eenig verschil in het ont-  Petroleutn-ordonnatie 1910. vlammingspunt, de petroleum onder dezelfde soort wordt gerangschikt. (S) Indien de herkeuring dén uitslag der keuring bevestigt, is de aanvrager voor de herkeuring f 25 (vijf en twintig gulden) per monster verschuldigd. Art. 32. (1) Belanghebbenden, die keuring van petroleum verlangen, wenden zich rechtstreeks tot de daartoe bevoegde ambtenaren, onder aanbieding der te keuren petroleummonsters. (2) De ambtenaren, die bevoegd zijn tot keuring van petroleum, zullen steeds zoo spoedig mogelijk aan dergelijke aanvragen voldoen en den uitslag der keuring rechtstreeks aan den aanvrager mededeelen. (3) Voor deze keuringen is de aanvrager een keurloon van f 5 (vijf gulden) per monster aan den ambtenaar verschuldigd. Art. 33. Het keuren en herkeuren van petroleum geschiedt met het Abel Penskytoestel, volgens dcor den GouverneurGeneraal vast te stellen voorschriften. HOOFDSTUK IV. Strafbepalingen en andere voor. schriften tot verzekering van de nakoming dezer ordonnantie. Art 34. De havenmeester is bevoegd om, na schriftelijke waarschuwing, of, in spoed vereischende gevallen, ook zonder voorafgaande waarschuwing, op kosten der overtreders en onverminderd de tegen dezen bedreigde straffen, te doen wegnemen, beletten of verrichten wat in strijd met deze ordonnantie is tot stand gebracht, wordt ondernomen of nagelaten.  i6 Petroleum-ordonnantie roto. Art. 35. (St. 1917-497). (1) Behoudens het bepaalde bij het volgend lid, wordt overtreding1 van de bepalingen dezer ordonnantie, de ambtelijke voorschriften uitgezonderd, gestraft met hechtenis van ten hoogste drie maanden of geldboete van ten hoogste vijf honderd gulden. (2) Overtreding van de ingevolge het eerste lid van artikel 8 door den Havenmeester gegeven voorschriften of van het bepaalde bij het vierde lid van artikel 11 wordt — onverminderd het bepaalde bij artikel 36 — gestraft met hechtenis van ten hoogste eene maand of geldboete van ten hoogste honderd gulden Art 36. (r) De gezagvoerder van het zeeschip of vaartuig is strafrechtelijk aansprakelijk voor de overtreding van het bepaalde bij de artikelen 10, 11, 12, 13, 16, 17, 18, 19, 20 en 21. (2) Voor de betaling der krachtens artikel 34 gemaakte kosten en ingevolge de eerste alinea van artikel 35 opgelegde boeten is het schip of vaartuig verbonden en executabel. 1) Art.37 (1) Bij ontdekking eener overtreding van art. 20 of 21 wordt de in strijd met de daarin vervatte bepalingen op een reede of in een haven aanwezige petroleum in beslag genomen en voor rekening van den rechthebbende in een daartoe door het Hoofd van plaatselijk bestuur aangewezen bewaarplaats opgeslagen. (2) De in beslag genomen petroleum wordt op last van het Hoofd van plaatselijk bestuur tegen betaling der gemaakte kosten aan den rechthebbende teruggegeven, wanneer deze binnen den tijd van dertig dagen na de inbeslagneming <) Dit artikel is bij art. 6 sub 180 Inv. Strafwetboek gehandhaafd.    Keuring van Petroleum. T7 'het verzoek daartoe doet en ten genoege van het Hoofd van plaatselijk bestuur aantoont de teruggevorderde petroleum met inachtneming van de bestaande voorschriften te kunnen bergen. (3) Na verloop van den in het vorig lid gestelden termijn wordt de niet teruggegeven petroleum in het openbaar verkocht. In de plaats van de teruggaaf dier petroleum treedt dan de uitkeering der opbrengst, na aftrek van de kosten van opslag en andere ongelden. Art. 38. Deze ordonnantie treedt in werking op 1 Maart 1910. En opdat enz. Gelast enz Gedaan te Buitenzorg, den^ 13 Januari 19(0. IDENBURG. (Uitg. 27 Januari i9ro). Gouvernement» besluit van 26 Februari 1906 no. 7 St. no. 144, houdende voorschriften nopens het keuren en herkeuren van petroleum met het Abel Pensk\)-toeslel. Gelet enz.; De Raad van Nederlandsch-Indiê gehoord; Is goedgevonden en verstaan: Eerstelijk; enz. Ten tweede; Tot uitvoering van artikel 31 der „Petroleum-ordonnatie 1906" (St. 1906 no. 143), vast te stellen de volgende: Voorschriften nopens het keuren en herkeuren van petroleum met het Abel Pensky-toestel (1). L Beschrijving van het toestel. Zoowel het waterbad W, dat door een 1) De letters verwijzen naar de bijgevoegde plaat. 2  i8 Keuring van petroleum. spirituslamp verhit wordt, als het bakje met petroleum G, is met een luchtmantel omringd, en in beide vaten is een thermometer gedompeld. G is gesloten door een plaat van geel koper, waarin drie rechthoekige openingen zijn gemaakt. TJeze openingen zijn gedekt door een sectorvormig plaatje S, dat om de as B draaien kan; die beweging is echter door een aanslag aan beide zijden begrensd. Rust S tegen den eenen aanslag, dan zijn de drie openingen afgesloten. Wordt S gedraaid tot tegen den anderen aanslag, dan komt eene der rechthoekige openingen geheel vrij, en komen de beide andere overeen met twee openingen van denzelfden vorm, die in het schuifstuk S zijn aangebracht. Op dat oogenblik beweegt een klein vlammetje L, tot in de middelste opening, en worden door de verwarming daar ter plaatse de brandbare gassen, die zich boven de petroleum mochten bevinden, naar dit vlammetje toegezogen en met een opvlam, men verbrand. In het trommeltje T bevindt zich een klein drijfwerk, dat opgewonden wordt door het knopje b in de richting van een daarop aangebracht pijltje te draaien. Het schuifstuk S wordt door dit drijfwerk nadat het door een duw tegen het hefboompje h ih beweging is gezet, in een bepaalden tijd, eenmaal heen en weer geschoven. Bij iederen duw tegen h wordt dus op volkomen automatische en gelijkmatige wijze de proef genomen, of de petroleum haar ontvlammingspunt reeds heeft bereikt  Keuring; vatt petroleum. 19 II. Uitvoering der keuring of herkeuring. (1) Het lokaal, waarin de beproeving plaats vindt, moet zooveel mogelijk tochtvrij zijn; zoo noodig moeten om het toestel he°n kleine schennen geplaatst worden om tocht af te sluiten. Deze is voldoende afgesloten, indien het kleine vlammetje L rustig brandt. (2) Het is wenschelijk. dat de tempera, tuur in het lokaal, waarin de proeven genomen worden, zoo dicht mogelijk bij 730 Fahrenheit zij. Men kieze dus een koele plek en voere de proeven zooveel doenlijk in de morgenuren uit. (3) Het toestel wordt op een horizontaal vlak geplaatst op zoodanige hoogte, dat het roode merk aan den thermometer met de hoogte van het oog van den waarnemer overeenkomt. (4) Het kleine proeflampje ï, wordt, na goed schoon gemaakt te zijn, met watten gevuld en hierop petroleum gegoten, totdat de watten er mede verzadigd zijn. Een gevlochten pit, goed van roet bevrijd, wordt daarin gebracht. (5) Petroleumbakje en thermometer moeten eveneens goed schoongemaakt en afgedroogd worden. (6) De waterbak wordt gevuld en het waterbad op een temperatuur van 1300 Fahrenheit gebracht en gehouden, hetzij met behulp van de spirituslamp, hetzij door warm of koud water bij te schenken. De waterbak moet tot den overlaat gevuld blijven. (7) De monsterflesschen, inhoudende de te keuren petroleum, worden in ijs of door middel van een koudmakend mengsel tot ongeveer 6o° Fahrenheit afgekoeld, waarna de petroleum voorzichtig in het  20 Keuring' van petroleum. inmiddels uitgenomen bakje G, waarvan het deksel is afgenomen, wordt overgebracht, totdat het niveau dezer vloeistof juist de spits van het vulmerk heeft bereikt Men dient te zorgen, dat de wand van het bakje boven het niveau volstrekt niet bevochtigd wordt. Gasblaasjes aan de oppervlakte worden met een versch verkoold luciferstokje verwijderd. (8) Het bakje G wordt, nadat tevoren het deksel met afgesloten openingen daarop is geplaatst, zonder te schudden, in het toestel teruggebracht. De thermometer in het deksel moet zóó zijn aangebracht, dat de kwikbol even in de vloeistof is gedompeld, en die stand. mag niet worden gewijzigd. Het bakje moet zóó geplaatst zijn, dat de schaal van den thermometer naar den waarnemer toe is gekeerd. (9) Het lampje I, wordt nu aangestoken, en het vlammetje even groot gemaakt als ■ de witte parel, welke zich op het deksel bevindt. Door draaiing van den knop wordt het drijfwerk in het trommeltje T opgewonden. (10) Wanneer de thermometer in het petroleumbakje ongeveer 6o° Fahrenheit aanwijst, drukt men op den hefboom h; het schuifstuk beschrijft dan eene schommeling, waarbij de openingen vrij komen en het vlammetje in de opening wordt gebracht. Men let zorgvuldig op de aanwijzing van den thermometer, en laat bij iederen graad rijzing het vlammetje werken in de door de schommeling vrijkomende opening. Neemt men een blauwe vlam waar in het petroleumbakje, dan is de keuring afgeloopen.  Keuring van petroleum. 21 (u) De temperatuur, welke op dat oogenblik door den petroleumthermometer wordt aangegeven, verbeterd met de correctie bij ieder toestel opgegeven, is het ontvlammingspunt van het onderzochte monster. (12) Na zorgvuldige reiniging en afkoeling van bakje, deksel en thermometer wordt de proef nog eenmaal herhaald met petroleum uit dezelfde monsterflesch en de gemiddelde uitkomst als ontvlammingstemperatuur aangenomen. (13) Wanneer de uitkomst dicht bij 73 of bij 1500 Fahrenheit ligt, wordt de proef voor een derde maal herhaald en het gemiddelde der drie uitkomsten als de ontvlammingstemperatuur aangenomen. (14) Blijkt bij de eerste waarneming, dat de ontvlammingstemperatuur van het te onderzoeken monster 100» Fahrenheit of hooger is, dan behoeft de petroleum niet te worden afgekoeld en kan ook het waterbad boven i3o» Fahrenheit worden verwarmd. Ten derde: enz. Afschrift enz. (Uitg. 6 Maart 1906) Ordonnantie van 18 Februari 1881, St. no. 57, tot vaststelling van nadere algemeene voorschriften betreffende het vervoer te mater van petroleum en andere licht ontvlambare oliën. IN NAAM DES KONINGS! DE GOUVERNEUR-GENERAAL VAN NEDERLANDSCH-INDIË, Den Raad van Nederlandsch- Indiëgehoord; Allen, die deze zullen zien en lezen. Saluut! doet te weten: Dat hij, het noodzakelijk achtende nadere algemeene voorschriften vast te stellen,  22 Vervoer. betreffende het vervoer te water van petroleum en andere ligt ontvlambare oliën in Nederlandsch-Indië; Lettende op de artikelen 20, 29, 31 en 33 van het reglement op het beleid der Regering van Nederlandsch-Indië. en op de ordonnanciën van 7 November 1871 (Staatsblad no. 166) en van 28 September 1872 (Staatsblad no. 159); Heeft goedgevonden en verstaan : Te bepalen als volgt Art. 1. Praauwen of andere vaartuigen, welke petroleum of andere ligt ontvlambare oliën van een ter reede liggend schip naar den wal of omgekeerd vervoeren, zijn kenbaar aan eene onderscheidingsvlag. Deze vlag is rood en bevat in witte letters, ter grootte van minstens eyf decimeter het WOOrd „petroleum". De lengte en breedte dezer vlag bedragen minstens 2 meter en 1,5 meter. Zij wordt gevoerd aan den mast of op eene andere, duidelijk zigtbare plaats. Art. 2. Op de praauwen of andere vaartuigen, bedoeld in artikel 1; welke petroleum of andere ligt ontvlambare oliën aan boord hebben, is — behoudens naleving der bepalingen op het voeren van lichten als veiligheidsmaatregel — het branden van vuur of licht, als ook het rooken, verboden. Art. 3, (Ingetrokken bij St. 1881-89). Art. 4. (St 1893-188). Het vervoer, het lossen en laden van petroleum of andere ligt ontvlambare oliën is alleen toegestaan van zonsopgang tüt zonsondergang. Stoomschepen in geregelden dienst varende en aan bepaalde uren van vertrek gebonden, mogen echter ook na zonsondergang de petroleum of andere licht ontvlambare oliën in prauwen^ overladen.  Vervoer. *3 De aldus beladen prauwen moeten ter reede blijven tot de volgende zonsopkomst. Art. 5. De havenmeesters wijzen zoowel op de reeden als in de riviermondingen en havenkanalen de noodige ankerplaatsen aan, en wel op elke reede minstens twee in tegenovergestelde windstreken, waarheen de in artikel 1 bedoelde praauwen of andere vaartuigen, welke hunne lading petroleum of andere ligt ontvlambare oliën op het oogenblik van zonsondergang nog niet hebben gelost, zich zullen begeven om aldaar des nachts te blijven liggen. Art. 6. Op praauwen of andere vaartuigen, welke niet meer dan 108 liter petroleum aan boord hebben, zijn de voorgaande artikelen niet van toepassing. A r t. 7. Overtreding dezer verordening wordt gestraft: Van de artikelen 1 en 2 met eene geldboete Van één honderd tot drie honderd gulden; Van de artikelen 4 en 5 met eene geldboete van hoogstens één honderd gulden1). En opdat enz. Gelast enz. Gedaan te Batavia den i8den Februari 1881. VAN LANSBERGE. (Uitg. 27 Februari 1881). Ordonnantie van 10 April 1917 St. no. 160, houdende voorschriften betreffende den opslag en het bezit van petroleum en soortgelijke lioht ontvlambare vloeistoffen in Nederlandsch-Indië. 1) Dit artikel is gehandhaafd bij art. 6 sub Strafwetboek.  24 Opslag en bezit. IN NAAM DER KONINGIN! DE GOUVERNEUR-GENERAAL VAN NEDERLANDSCH-INDIË, Den Raad van Nederlandsch-Indië gehoord: Allen, die deze zullen zien of hooren lezen, Saluut! doet te weten: Dat Hij, het wenschelijk achtende de algemeene voorschriften betreffende het bezit en de bewaring van petroleum en andere licht ontvlambare oliën in Nederlandsch-Indië te herzien en die voorschriften, zooals zij daarna luiden, opnieuw af te kondigen; Lettende op de artikelen 20, 29, 31 en 33 van het Reglement op het beleid der Regeering van Nederlandsch-Indië; Heeft goedgevonden en verstaan; Ten eerste: Met intrekking van de ordonnantie van 7 November 1871 (Staatsblad no. 166), zooals die is gewijzigd en aangevuld bij de ordonnantiën van 20 Mei 1872 (Staatsblad no. 97), 28 September 1872 (Staatsblad no. 159). 22 September no. 1882 (Staatsblad no. 237). 17 Februari 1890 (Staatsblad no, 52), 12 September 1965 (Staatsblad no. 475) en 12 Februari 1915 (Staatsblad no. 182), vast te stellen de volgende: Voorschriften betreffende den opslag en het bezit van petroleum en soortgelijke licht ontvlambare vloeistoffen in NederlandschIndië. HOOFDSTUK L Algemeene bepalingen. Art. I In deze voorschriften wordt verstaan onder:  Opslag en bezit. 25 i°. vloeistoffen: alle vloeistoffen die, met water geschud, zicb met het water niet vermengen en,, daarna in rust gelaten, een op het water drijvende laag vormen en bij een barometerstand van 760 millimeter, eene ontvlammingstemperatuur lager dan 650 Celsius bezitten; 2°. gevaarlijke vloeistoffen: vloeistoffen als bedoeld onder ie, indien zij bij een barometerstand van 760 millimeter reeds bij eene temperatuur van of lager dan 22}^° Celsius ontvlambare dampen ontwikkelen; 3°. gewone vloeistoffen; vloeistoffen als bedoeld onder i°, indien zij eerst bij• een temperatuur, boven de onder 20 genoemde, ontvlambare dampen ontwikkelen ; 4°. verpakking: metalen of andere onbrandbare, geheel gesloten omhulsels, welke niet meer dan 300 Liter kunnen bevatten; 5°. opslagplaats: het reservoir of het gebouw, waarin de vloeistoffen zijn opgeslagen; 6°. bewaarplaats: de opslagplaatsen met alle toebehooren en neveninrichtingen binnen de in de artikelen 8 en 9 bedoelde omheining; 7°. bewaarplaats in het groot: de bewaarplaats voor den opslag van meer dan 40,000 Liter gewone- of io oco Liter gevaarlijke vloeistoffen; 8°. b e w aar p 1 aats i n het klein; de bewaarplaats voor den opslag van ten hoogste 40.000 Liter gevaarlijke vloeistoffen.  26 Opslag en bezit. Art. 2. (i) Voor het bepalen der ontvlammingstemperatnur moet tot 400 Celsius het beproevingstoestel van AbelPensky, daarboven dat van Pensky-Martens gebruikt worden. (2) Een ieder die aan afnemers hier te lande een hoeveelheid van 18 Liter of meer vloeistoffen levert, is verplicht aan de afnemers eene verklaring af te geven, waarin de volgens deze voorschriften bepaalde ontvlammingstemperatuur is vermeld, tenzij deze op duidelijke wijze op de verpakking is aangegeven; bij verpakte gevaarlijke vloeistoffen moet de verpakking bovendien voorzien zijn van een merk op rooden grond, waarop op in het "oog springende wijze de woorden „licht ontvlambaar, gevaarlijk" zijn aangegeven. Indien de verpakking nog door eene kist of andere bescherming is omgeven, moeten dezelfde aanwijzingen ook daarop worden aangebracht. (3) De in het vorig lid bedoelde verklaring moet desverlangd aan de daartoe bevoegde ambtenaren ter inzage worden gegeven. Art. 3 (1) Het Hoofd van plaatselijk bestunr is bevoegd om tot het doen onderzoeken van opgeslagen vloeibare stoffen, van welke zij vermoeden, dat zij aan deze voorschriften onderworpen zijn, op de wijze als in artikel 4 is bepaald monsters te doen nemen door een ambtenaar, door hem daartoe aan te wijzen. (2) Belanghebbenden zijn verplicht aan den in het eerste lid van dit artikel bedoelden ambtenaar bij de door dezen uit te voeren werkzaamheden kosteloos hulp en bijstand te verleenen. Art. 4. (i)_ Elk monster voor een keuring moet bestaan nit minstens één Liter  Opslag en bezit. 27 van de te onderzoeken stof, welke terstond in twee gelijke en afzonderlijk te verpakken deelen wordt verdeeld. (2) De monsters worden door de zorg van den ambtenaar, die deze heeft genomen, ter onderzoek opgezonden naar het Laboratorium van het Hoofdbureau van het Mijnwezen. (3) Het aantal monsters bedraagt één voor elk reservoir onverpakte, en minstens één voor elke 185000 Liter of onderdeel dier hoeveelheid verpakte vloeibare stof, welker I verpakking hetzelfde handelsmerk draagt. (4) Het verpakken, verzegelen, waarmerken, opzenden, onderzoeken en de verdere behandeling der monsters geschiedt overeenkomstig door den Directeur van Gouvernementsbedrijven te geven voorschriften. (5) Bij die voorschriften zal het model van het proces-verbaal worden vastgesteld, dat de betrokken ambtenaren telkens van hunne verrichtingen zullen hebben op te maken en tévens worden bepaald de wijze waarop en aan wien dit proces-verbaal zal moeten worden ingediend. (6) Belanghebbenden worden in de gelegenheid gesteld om bij het nemen der monsters tegenwoordig te zijn. In het proces-verbaal wordt vermeld of zij al dan niet tegenwoordig zijn geweest. Art. 5. (1) Als ontvlammingstemperatuur van een monster vloeibare stof wordt beschouwd het gemiddelde van de uitkomsten, herleid tot een barometerstand van 760 millimeter, van drie proeven, waarvan het verschil tusschen de hoogste en de laagste waargenomen temperatuur niet meer bedraagt aan ij^0 Celsius. (2) De uitslag van het onderzoek is | beslissend, (3) Het onderzoek geschiedt kosteloos.  28 Opslag en bezit. HOOFDSTUK II. Opslag. Art. 6. Gelijktijdige opslag van gevaarlijke en gewone vloeistoffen wordt beschouwd als opslag van uitsluitend gevaarlijke vloeistoffen. Art. 7. Behoudens het in de hoofdstukken VII en VIII bepaalde, mogen vloeistoffen alleen opgeslagen of verwerkt worden of in voorraad worden gehouden in opslagplaatsen, welke voldoen aan de eischen in deze voorschriften gesteld. HOOFDSTUK III. Bewaarplaatsen in het groot. Art. 8 (1) Het terrein om een bewaarplaats in het groot moet op een afstand van minstens 50 Meter, gerekend van af den «buitenwand der opslagplaatsen of neveninrichtingen, voor het publiek zijn afgesloten door een uit onbrandbare materialen bestaande omheining, voorzien van een voldoend aantal doorgangen, die alle behoorlijk moeten kunnen worden afgesloten, terwijl in of onder die omheining geen afvoeropeningen mogen voorkomen, een en ander volgens aanwijzing van het Hoofd van plaatselijk bestuur'). 1) Bij St. 1917 no. 537 is bepaald: Ten eerste: 1) De in de hoofdstukken III tot en met VIII van de bij artikel 1 der ordonnantie van 10 April 1917 (Staatsblad no. 160) vastgestelde Voorschriften betrefiende den opslag en het bezit van petroleum en soortgelijke licht ontvlambare vloeistoffen in Nederlansche-Indie aan de Hoofden van gewestelijk en plaatselijk bestuur opgedragen bevoegdheden en bemoeiingen worden voor de ressorten van locale raden uitgeoefend door of vanwege die raden. (S Bij de toepassing van bet eerste lid wordt tot het ressort van een localen raad niet gerekend het daarbinnen gelegen ressort van een anderen localen raad. Ten tweede: Deze ordonnantie treedt in werking op 1 October 1917.  Oplsag en bezit. 29 Buiten deze afsluiting moet bet terrein ter breedte van 10 Meter geheel open zijn. (2) Bij aan water gelegen bewaarplaatsen kan de waterzijde, indien, ter beoordeeling van het Hoofd van gewestelijk bestuur1) de plaatselijke omstandigheden het ver. oorloven, met een geringeren afstand [tusschen de opslagplaatsen of neveninrichtingen en de brandvrije omheining worden volstaan, terwijl de 10 Meter open strook aan die zijde kan vervallen. (3) De onderlinge afstand van opslagplaatsen en neveninrichtingen moet, behoudens het bepaalde in het derde lid van artikel 15, ten minste 10 Meter bedragen. HOOFDSTUK IV. Bewaarplaatsen in het klein.1) Art. 9. (1) Het terrein om een bewaarplaats in het klein moet op een afstand van minstens 25 Meter, gerekend van af den buitenwand der opslagplaatsen of neveninrichtingen, voor het publiek zijn afgesloten door een uit onbrandbare materialen bestaande omheining, voorzien van een voldoend aantal doorgangen, die alle behoorlijk moeten kunnen worden afgesloten, terwijl in of onder die omheining geen afvoeropeningen mogen voorkomen, een en ander volgens aanwijzing van het Hoofd van plaatselijk bestuur. (2) Bij aan water gelegen bewaarplaatsen kan aan de waterzijde, indien, ter beoordeeling van het Hoofd van gewestelijk betuur, de plaatselijke omstandigheden het veroorloven, met een geringeren ij uc nuui dij ari, a.  30 Opslag en bezit. afstand tusschen de opslagplaatsen of neveninrichtingen en de brandvrije omheining worden volstaan. (3) De onderlinge afstand van opslagplaatsen en neveninrichtingen moet, behoudens het bepaalde in het derde lid van artikel 15, ten minste 10 Meter bedragen. HOOFDSTUK V. Omtrent de vergunning tot oprichting van „bewaarplaatsen in het groot" en van „bewaarplaatsen in het klein"1) Art. 10(1) Voor de oprichting van een bewaarplaats wordt de vergunning vereischt van het Hoofd van gewestelijk bestuur in wiens gewest het terrein der op te richten bewaarplaats is gelegen. Aan deze ver. gunning kunnen door het Hoofd van gewestelijk bestuur bijzondere voorwaarden verbonden worden. (2) De aanvraag moet vermelden welke vloeistoffen zullen worden opgeslagen en tot welke grootste hoeveelheid en tevens eene beschrijving bevatten van de op te richten bewaarplaats en van de afsluiting bedoeld in het iste lid van de artikelen 8 en 9. (3) De aanvraag moet vergezeld gaan van een plattegrondteekening in tweevoud op geen kleiner schaal dan 1:500, waarop zijn aangegeven de bewaarplaats met omheining, omwalling en/of sloot en doorgangen en alle tot een afstand van ten minste 75 Meter van de bewaarplaats aanwezige vastigheden, wegen, wateren I) Zie de noot bij artikel 8.  Opstag en bezit. 3t enz.; deze teekening moet door een beëedigd landmeter of, bij ontstentenis daarvan, door een naar het oordeel van het Hoofd van gewestelijk betuur bevoegd persoon zijn opgemaakt en onderteekend. Art. II. (t) Na ontvangst der aanvraag doet bet Hoofd van gewestelijk bestuur een plaatselijk onderzoek instellen, waarbij de rechthebbenden op de belendende perceelen, zoowel bebouwde als onbebouwde, in hun belang worden gehoord. De aanvrager moet in de gelegenheid gesteld worden dit onderzoek bij te wonen of door een gemachtigde te doen bijwonen. (2) Van het onderzoek en de mogelijk ingebrachte bezwaren wordt een procesverbaal in tweevoud opgemaakt, waarvan één exemplaar aan den aanvrager wordt uitgereikt. Art. 12. In het besluit, waarbij door het Hoofd van gewestelijk bestuur de vergunning wordt verleend, moet de in het le lid van artikel 10 bedoelde beschrijving in haar geheel worden opgenomen, terwijl een der bij de aanvraag gevoegde plattegrondteekeningen aan het aan den houder der vergunning uit te reiken afschrift van het besluit wordt gehecht. Voorts moet in het besluit worden melding gemaakt van de bezwaren, die bij het in het vorige artikel bedoelde plaatselijk onderzoek zijn ingebracht en van de dienaangaande genomen beslissingen. Bij een afwijzende beschikking worden de redenen van afwijzing in het besluit vermeld. Art. 13. Een bewaarplaats mag eerst in gebruik worden genomen; nadat uit een, na ontvangst van een desbetreffend verzoek van den vergunninghouder en op diens kosten door of namens het Hoofd  $4 Opslag en bezit. van gewestelijk bestuur ingesteld plaatselijk onderzoek is gebleken, dat de inrichting geheel overeenstemt met de in het vergunningsbesluit gegeven beschrijving en overigens voldoet aan deze voorschiften en aan de mogelijk aan de vergunning verbonden bijzondere voorwaarden. Van den uitslag van dit onderzoek wordt aan den vergunninghouder schriftelijk mededeeling gedaan. Art. 14. De vergunning tot oprichting van bewaarplaatsen wordt verleend voor den tijd van dertig achtereenvolgende jaren, ingaande met de dagteekening van het betrekkelijk besluit. Zij kan naafloop van dien termijn worden verlengd. HOOFDSTUK VI. Vereischten, waaraan de bewaarplaatsen moeten voldoen; - verplichtingen van den houder der vergunning enz.1) Art. 15. (St. 1920-102) (1) De bewaarplaatsen moeten aan de volgende eischen voldoen: a. De opslagplaatsen en neveninrichtingen moeten boven het niveau van 50 centimeter beneden den beganen grond geheel uit brandvrije materialen bestaan. b. Elke opslagplaats of groep van opslagplaatsen moet omgeven zijn door een voldoend stevige aarden of gemetselde omwalling of sloot of vereeniging hiervan, op zoodanige wijze aangelegd, dat bij mogelijke ongevallen alle uitvloeiende vloeistof geborgen kan worden tot op 20 centimeter beneden den bovenkant van de omwalling of sloot. 1) Zie de noot bij art. 8.  Opslag en bezit. 33 c. De opslagplaatsen en neveninrichtingen, welke op minder dan 500 Meter van andere gebouwen verwijderd zijn, moeten beschermd worden door goedwerkende bliksemafleiders die steeds in goeden toestand moeten worden gehouden en waarvan het aantal, de plaatsing en de inrichting bepaald worden door het Hoofd van gewestelijk bestuur. Deze bliksemafleiders zullen vanwege het Hoofd van plaatselijk bestuur ten minste eenmaal in de 6 maanden en bovendien steeds na het inslaan van den bliksem op kosten van den vergunninghouder worden onderzocht. De vergunninghouder is verplicht, nadat hem hiervan schriftelijk is kennis gegeven, onmiddelijk alle verbeteringen en veranderingen aan te brengen, die naar aanleiding van dat onderzoek worden noodig geacht. d. De reservoirs (tanks) moeten, zoo zij vloeistoffen bevatten, gesloten zijn. Geheel gevuld met vloeistof van de lichtste soort waarvoor zij bestemd zijn, mag, ook na langeren tijd, geen belangrijke hoeveelheid vloeistof ontsnappen. Zij moeten echter voorzien zijn van eene inrichting, waardoor eventueel gevormd gas te allen tijde kan ontsnappen en waarvan de openingen door minstens drie achter elkander geplaatste brons- of kopergazen met niet grooter openingen dan 0.25 vierkante millimeter en van draad van 0.3 tot 0.4 millimeter dikte tegen het doorslaan van de vlam beschermd zijn. (2) Binnen de omheining, bedoeld in het late lid der artikelen 8 en 9 mag nergens gerookt worden en mag geen vuur aanwezigzijn. Bij het gebruik van kunstlicht 3  34 Opslag en bezit. moet de ruimte, waarin de verbranding plaats heeft, op voldoende wijze tegen het doorslaan van de vlam beschermd zijn. Bij electrische verlichting moet de lichtbron volkomen afgesloten zijn van de buitenlucht. (3) Onder bijzondere omstandigheden, ter beoordeeling van bet Hoofd van gewestelijk bestuur, kan in afwijking van het bepaalde bij het vorige lid vergunning verleend worden tot het oprichten van gebouwen, waarin vuur voor het drijven van pompen en voor het soldeeren der blikken aanwezig mag zijn. Deze gebouwen moeten op een afstand van minstens 20 Meter van alle opslagplaatsen gelegen zijn. (4) In of bij elke opslagplaats en neveninrichting moet eene, volgens aanwijzing van het Hoofd van plaatselijk bestuur, voldoende hoeveelheid droog zand worden bewaard, om een begin van brand van uitgevloeide vloeistoffen te kunnen blusschen. (5) De vergunninghouder is verplicht ook verder alle mogelijke maatregelen te nemen ter voorkoming van het wegvloeien of in brand geraken van de opgeslagen vloeistoffen. (6) De vergunninghouder is verplicht, nadat hem schriftelijk daarvan is kennis gegeven, binnen een voor elk bijzonder geval te stellen bekwamen termijn, op zijne kosten alle voorzieningen te treffen, die door het Hoofd van gewestelijk bestuur in het openbaar belang en voor de veiligheid noodig worden geoordeeld; bij niet voldoening hieraan zullen de bevolen voorzieningen van wege het Hoofd van gewestelijk bestuur kunnen worden tot stand gebracht, op kosten van den vergunninghouder.  Opslag en bezit. 35 Art. 16. (1) De in het iste lid van de artikelen 8 en 9 bedoelde doorgangen moeten steeds behoorlijk gesloten zijn, tenzij er op afdoende wijze bij wordt gewaakt, een en ander volgens aanwijzing van het Hoofd van plaatselijk bestuur. (2) Indien zulks bij bestaand of naderend gevaar ter voorkoming of beperking van ongelukken of schade noodzakelijk is, mag van het bepaalde in het eerste lid van dit artikel worden afgekeken. (3) . Onbevoegden is de toegang tot het terrein der bewaarplaatsen verboden; de houder der vergunning zorgt voor de nakoming van dit verbod en doet hiervan tevens blijken op de bij de toegangen duidelijk zichtbare kennisgevingen in de Nederlandsche taal en in de door het Hoofd van gewestelijk bestuur aan te geven landstalen. (4) Boven of naast den ingang of de ingangen van elke bewaarplaats moet op duidelijke wijze zijn aangegeven voor welke soort van bewaarplaats de vergunning tot opslag is verleend. (5) De vergunninghouder is verplicht voor de uitoefening van het toezicht op de nakoming van deze of nader vast te stellen voorschriften, behalve aan de daartoe wettelijk bevoegde ambtenaren, ook te allen tijde toegang tot de bewaarplaatsen te verleenen aan de ambtenaren van de In- en Uitvoerrechten en Accijnzen, en aan die behoorende tot het Departement der Burgerlijke Openbare Werken, voor zoover zij daartoe door het betrokken Departementshoofd of door het Hoofd van gewestelijk bestuur worden aangewezen.  36 Opslag en bezit. HOOFDSTUK VII. Winkelvoorraden en huishoudelijk gebruik.1) Art. 17. (i) Kleinhandelaren mogen in elk hunner winkels aan gewone vloeistoffen ten verkoop in vooraad hebben. a. bij verpakking uitsluitend in ijzeren vaten, voorzien van eene degelijke schroefsluiting, eene hoeveelheid van ten hoogste 900 Liter; b bij verpakking in blikken of anderszins en bij verpakking zoowel in ijzeren vaten onder a bedoeld als in blikken, eene hoeveelheid van ten hoogste 555 Liter. (2) Met vergunning van het Hoofd van plaatselijk bestuur mogen kleinhandelaren in elk hunner winkels aan gevaarlijke vloeistoffen, ten verkoop in voorraad hebben eene hoeveelheid van ten hoogste 80 Liter. (3) De verpakking moet lekvrij zijn en goed afsluitbaar. Art. 18. (1) Voor eigen gebruik mag in elke woning zonder voorafgaande vergunning eene hoeveelheid van ten hoogste 120 Liter gewone en 20 Liter gevaarlijke vloeistoffen voorhanden zijn. (2) Met vergunning van het Hoofd van plaatselijk bestuur mogen de in het vorig lid bedoelde hoeveelheden gebracht worden op ten hoogste 370 Liter voor gewone en 80 Liter voor gevaarlijke vloeistoffen. (3) De verpakking der voorhanden zijnde hoeveelheden moet lekvrij zijn en goed afsluitbaar. ^&'| 1) Zie de noot bij art 8.  Opslag en bezit. 37 (4) Het hoofd van hot gezin is aan. sprakelijk voor de nakoming der in het ie. 2e en 3e lid van dit artikel vastgestelde bepalingen. Art. 19. (1) Het Hoofd van gewestelijk bestuur is bevoegd, om, indien daartoe naar zijn meening aanleiding bestaat, de in de artikelen 17 en 18 genoemde grootte hoeveelheden te verhoogen en wel: I. bij opslag in een niet bewoond, vrijstaand, goed geventileerd, uit onbrandbaar materiaal opgetrokken gebouw, dat omgeven is door een 10 Meter breede brandvrije strook ; a. die onder a van het eerste lid van artikel 17 bedoeld, tot 5000 Liter4. die onder 4 van hetzelfde lid bedoeld tot 3000 Liter; c de in het tweede lid van de artikelen 17 en 18 bedoelde hoeveelheden gevaarlijke vloeistoffen: i°- bij verpakking uitslu tend in zwaar metalen kannen, waarvan alle openingen door middel van draadgaas of anderszins op afdoende wijze tegen het inslaan van vlammen beschermd zijn en welke tevens voorzien zijn van een gemakkelijk smeltbare prop, tot 1800 Liter. 2°. bij verpakking in ijzeren vaten, voor¬ zien van eene degelijke schroef sluiting, of bij verpakking zoowel in deze vaten als in de onder 10 bedoelde veiligheidskannen tot 1250 Liter; °. bij verpakking in goed gesloten, in het bijzonder daarvoor van zwaar blik vervaardigde kannen, voorzien van een koperen schroefsluiting en dubbele naden en bij verpakking zoowel in deze kannen als in de onder i° en 20 bedoelde kannen en vaten, tot 900 Liter;  38 Opslag en bezit. 4°. bij vervakking in gewone blikken en bij verpakking zoowel in deze blikken als in de onder 10, zo en 3 bedeelde kannen en vaten, tot 400 Liter. II. bij bewaring in, buiten eenig gebouw boven gronds geplaatste, brandvrije kluizen van steen of cement, voorzien van stevige deuren of deksels van onbrandbaar en warmtekeerend materiaal, van lekgaten in of onmiddelijk boven den bodem en ventilatieopeningen in den zijwand bij den bodem en aan de bovenzijde, welke lekgaten en ventiletieopeningen voorzien moeten zijn van draadgaas met niet grooter openingen dan van 0,25 vierkante millimeter, terwijl de draaddikte van het gaas tusschen 0.3 en 0.4 millimeter moet zijn gelegen, tot de onder 1. van dit artikel genoemde hoeveelheden, mits onder de volgende voorwaarden: ie. een kluis mag niet meer dan 1500 liter gevaarlijke vloeistof bevatten: 2 e. de vloer om de kluis of om de groepen van kluizen mag tot op een afstand van ten minste 1 Meter daarvan niet zijn geplaveid of op eene andere wijze ondoordringbaar voor vloeistof worden gemaakt; 3e. iedere kluis of groep van kluizen moet ten minste 5 Meter verwijderd blijven van gebouwen of brandbare schuttingen; 4e. om de kluis of der groep van kluizen moet, tenzij schuttingen of muren dit onmogelijk of overbodig maken, op ten minste 5 Meter afstand zijn geplaatst een hekwerk, voorzien van stevig, ijzergaas, of een plaatijzeren schutting. Dit hekwerk of deze schutting moet ten minste 2 Meter hoog zijn, terwijl de ruimte daarbinnen alleen  Opslag en bezit. 39 toegankelijk mag zijn door eene deur, die met slot en sleutel moet zijn afgesloten, zoolang het betreden van die ruimte niet noodzakelijk is. III. bij bewaring in eeae inrichting, welke volgens het oordeel van den Directeur van Gouvernementsbedrijven, dat daartoe door het betrokken Hoofd van gewestelijk bestuur ingewonnen wordt, zoodanig samengesteld is, dat bij vulling, bewaring en aftapping, gevaar blijvend uitgesloten geacht, kan worden, de in het tweede lid van de artikelen 17 en 18 bedoelde hoeveelheden gevaarlijke vloeistoffen tot 6000 Liter. (2) In bijzondere gevallen kan, op, aanviaag van belanghebbenden, voor dergelijke inrichtingen door den Directeur van Gouvernementsbedrijven, na overleg met het betrokken Hoofd van gewestelijk bestuur, eene grootere hoeveelheid worden toegestaan. Daarbij kunnen bijzondere voorwaarden gesteld worden. (3) In de gebouwen, bedoeld onder I en in de kluizen, bedoeld onder II van het lste Hd, die niet met vuur en licht mogen worden betreden, mogen ook ledige blikken, mits goed gesloten, aanwezig zijn, echter slechts tot een aantal, welks inhoud gelijk is aan de helft van de voor het gebouw of de kluis toegestane grootste hoeveelheid vloeistof. In de nabijheid van elk der vorenbedoelde gebouwen en kluizen moet eene volgens aanwijzing van het Hoofd van plaatselijk bestuur voldoende hoeveelheid droog zand worden bewaard, om een begin van brand van uitgevloeide vloeistoffen te kunnen blusschen. (4) De houder der vergunning is aansprakelijk voor de nakoming der in dit artikel vastgestelde voorwaarden.  40 Opslag' en bezit HOOFDSTUK VIII. ') Uitzonderingsgevallen. Art. 20. (St. 1919-226.) (1) Bij de toepassing van deze voorschriften blijven voorraden, aanwezig in de reservoirs van motorrijtuigen en gasolinelampen, buiten beschouwing. (2) Voorts zijn deze voorschriften niet van toepassing op: a. terreinen, waarop, krachtens wettelijke bevoegdheid, ruwe aardolie aan den dag wordt gebracht; 4. inrichtingen tot het verwerken van ruwe aardolie; <ƒ. inrichtingen tot het vervaardigen van onverschillig welke nijverheids voortbrengselen, waarbij van vloeistoffen als hulpmiddel gebruik wordt gemaakt; c. voorraden, niet voor eigen gebruik bestemd, aanwezig in loodsen en op terreinen der douane en Staats- en andere spoor- en tramdiensten en in tankwagens op de Staats- en andere spoor- en tramwegemplacementen: e. voorraden, opgeslagen door de Departementen van Oorlog en Marine in Nederlandsch-Indië; ƒ. voorraden, opgeslagen op door den Directeur der Burgerlijke Openbare Werken voor den opslag van vloeistoffen aangewezen terreinen, behoorende tot een haveninrichting. (3) Op de in het vorige lid onder d bedoelde spoor- en tramwegemplacementen kan, met goedvinden van de betrokken spoor- en tramweg-autoriteiten, vergunning tot opslag van ten hoogste 40 coo Liter gewone vloeistoffen, aan derden verleend ;y Zie de noot bij artikel 8,  Opslag en bezit. 4i worden door het betrokken Hoofd van gew.estelijk bestuur, mits de opslagplaats behalve aan de baanzijde. omringd is door een brandvrije strook van minstens 10 Meter breedte. Aan deze vergunning kunnen door het Hoofd van gewestelijk bestuur bijzondere voorwaarden verbonden worden. (4) Ten aanzien van voorraden, opgeslagen op andere dan de onder f van het tweede lid van dit artikel bedoelde, tot eene haveninrichting behoorende terreinen, worden de aan de hoofden van gewestelijk en plaatselijk bestuur opgedragen bevoegdheden en bemoeiingen uitgeoefend door den Directeur der Burgerlijke Openbare Werken, of volgens de door dezen te geven aanwijzingen door den met het beheer der betrokken haveninrichting belasten ambtenaar, dan wel andere daartoe aangewezen gezaghebbenden. HOOFDSTUK IX. Strafbepalingen. Contröle op de naleving der voorschriften. Intrekking der vergunning. Huiszoeking. Art. 21 (St. 1917-732). (1) Overtreding van deze voorschriften en overtreding van of handelingen in strijd met de voorwaarden, gesteld in de in artikel 10, ie Hd, 19, 2e lid, en artikel 20, 3e lid, bedoelde vergunningen wordt gestraft met hechtenis van ten hoogste drie maanden of geldboete van ten hoogste vijfhonderd gulden. (2) Ingeval van veroordeeling wegens het in voorraad hebben van meer Vloeistof, dan krachtens deze voorschriften  42 Opslag en bezit. veroorloofd is, kan tevens verbeurdverklaring worden uitgesproken van de bij huiszoeking overeenkomstig artikel 23 aangetroffen meerdere hoeveelheid. Art. 22 (1) Het toezicht op de naleving dezer voorschriften is opgedragen aan het Hoofd van gewestelijk bestuur. (2) De autoriteit die de vergunning heeft verleend voor de oprichting van een bewaarplaats of. voor den opslag van vloeistoffen, heeft het recht deze vergunning in te trekken, zonder dat de vergunninghouder daaraan eenige aanspraak op schadevergoeding zal kunnen ontleenen. Tot deze - intrekking wordt overgegaan, bij niet nakoming van een of meer dezer voorschriften en bijaldien de vergunninghouder niet, binnen een hem bij aanschrijving door genoemde overheid gestelden termijn van ten minste dertig dagen, heeft voldaan aan de bij die aanschrijving gegeven last tot nakoming van overtreden voorschriften. (3) Het besluit van intrekking wordt den vergunninghouder gerechtelijk beteekend. (4) De vergunninghouder is verplicht binnen dertig dagen na die beteekening alle vloeistoffen welke onder deze voorschriften vallen uit de opslagplaatsen of neveninrichtingen te verwijderen. Art. 23. De voorschriften van de ordonnantie van 20 Augustus i865 (Staatsblad no. 84), zooals die nader zijn aangevuld en gewijzigd, betreffende het houden van huiszoeking tot ontdekking van overtredingen der wettelijke bepalingen op het stuk van 's Lands middelen en pachten, zijn ook toepasselijk met opzicht tot de ontdekking van overtredingen van deze voorschriften.  Opslag en bezit. 43 Art. 24. Het Hoofd van plaatselijk bestuur is bevoegd om. na schriftelijke waarschuwing, of. in spoed vereischende gevallen, zelfs zonder voorafgaande waarschuwing, ten koste der overtreders te doen wegnemen, beletten of verrichten, wat in strijd met deze voorschriften is tot stand gebracht of wordt ondernomen of nagelaten. HOOFDSTUK X. Overgangsbepalingen. Art. 25. (1) Reeds verleende vergunningen voor de cprichting en in gebruikneming van bewaarplaatsen blijven van kracht. (2) Op verzoek van belanghebbenden worden de voorwaarden, waarop de in het lste lid van dit artikel bedoelde vergunningen zijn verleend, met deze voorschriften in overeenstemming gebracht; de vergunning wordt dan opnieuw en geheel volgens deze voorschriften verleend. Ten tweede: Deze ordonnantie treedt in werking op 1 Juli 1917. ' En opdat enz. Gelast enz. Gedaan te Buitenzorg, den roden April 1915 J. vv LIMBURG STIRUM. (Uitg. 18 April 1917.) Besluit van den Directeur vair Gouvernementsbedrijven van 26 September 1917, Bijblad no. 8858, houdende voorschriften betreffende het verpakken, verzegelen, waarmerken, opzenden, onderzoeken en verdere behandeling van monsters van opgeslagen vloeibare stoffen. Van Welke vermoed wordt, dat zfj onderworpen zijn aan de bepalingen in Staatsblad 1917 no. 160.  44 Uitvoering St. 1917 no. 160 No. 12633/M. Batavia, den 26sten Sep. 1917. DE DIRECTEUR VAN GOUVERNEMENTSBEDRIJVEN. Heeft besloten: Vast te stellen de aan dit besluit gehechte voorschriften, bedoeld onder 4 van artikel 4 van het Gouvernements besluit van 10 April 1917 no 3i (Staatsblad no. 160) voor het verpakken, verzegelen, waarmerken, opzenden, onderzoeken en de verdere behandeling van monsters van opgeslagen vloeibare stoffen van welke vermoed wordt dat zij onderworpen zijn aan de voorschriften in het aangehaald besluit alsmede het model van het proces-verbaal bedoeld onder 5 van genoemd artikel 4. Afschrift enz.; Voorschriften als bedoeld onder 4 van artikel 4 van het Gouvernements besluit van 10 April 1917 no. 31 (Staatsblad no. 160) voor het verpakken, waarmerken, opzenden, onderzoeken en de verdere behandeling van monsters opgeslagen vloeibare stoffen van welke vermoed wordt, dat zij onderworpen zijn aan de voorschriften in dat besluit. Model van het proces-verbaal bedoeld onder 5 van genoemd artikel 4. Bijlagen 2. Nadat door den daarvcor aangewezen ambtenaar overeenkomstig het onder 3 van artikel 4 van Staatsblad 1917 no. 160 bepaalde, de noodige monsters zijn genomen, moet elk daarvan in overeenstemming met het voorschrift onder 1, over twee flesschen van circa % Liter inhoud verdeeld worden. Daarvoor kunnen goed schoonge-  Uitvoering St. 1917 no. 16b. 45 maakte, droge wijnflesschen, welke over het algemeen dezen inhoud bezitten, genomen worden. Op elke flesch wordt een etiket geplakt, waarop duidelijk is aangegeven, op welken datum het monster is genomen, van welke partij dit is geschied en de handteekening van den met de monstername belasten ambtenaar. De flesschen moeten zorgvuldig met goede kurken gesloten en de laatste, nadat ze met een daarover en om den hals der flesch gebon. den touwtje verzekerd zijn, met lak verzegeld worden. De einden van het touwtje worden verder met een lakzegel op het etiket bevestigd. Van vorenstaande handelingen wordteen proces verbaal opgemaakt volgens het aan deze voorschriften gehechte model. Daarin werden o.m. de opschriften der etiketten volledig opgenomen, terwijl tevens een lakafdruk van het voor verzegeling gebruikte stempel daarop wordt geplaatst. Kunnen belanghebbenden niet bij het nemen der monsters tegenwoordig zijn, zoo moet dit ingevolge het voorschrift onder 6 van de ordonnantie worden vermeld. Het proces-verbaal wordt per eerste gelegenheid in drievoud met de tegen breken zorgvuldig verpakte flesschen aan den Chef van het Mijnwezen opgezonden. Deze dienstchef laat zoo spoedig mogelijk op het Laboratorium onderzoeken of de vloeistoffen onderworpen zijn aan de voorschriften der ordonnantie en zoo dit het geval is, de ontvlammings temperatuur bepalen. De resultaten van het onderzoek worden op de wijze aangewezen op de rechterhelft van het model proces-verbaal op de met het monster ontvangen procesverbaal gesteld.  46 Uitvoering St. 1917 no. 160. De correctie van den barometerstand wordt berekend volgens de hieraan gehechte tabel Twee exemplaren van het volledig ingevulde proces-verbaal worden door den Chef van het Mijnwezen opgezonden aan het Hoofd van plaatselijk bestuur, van wien de opdracht tot keuring is uitgegaan, terwijl het derde exemplaar in het archief van het Mijnwezen bewaard blijft. De monsters blijven ter beschikking van den Chef van het Mijnwezen. PROCES-VERBAAL. Model, vastgesteld bij besluit van den Directeur van Gouvernementsbedrijven van 19 . . no. . . betreffende mon- stername en onderzoek van vloeistoffen bedoeld in artikel 3 van het Gouvernementsbesluit van 10 April 1917 no. 31 (Staatsblad no. 160). Op heden den 19 . . heb ik ondergeteekende mij op last van het Hoofd van Plaatselijk bestuur te - — Residentie Gouvernement van begeven naar en heb ik aldaar in tegenwoordigheid van belanghebbende, van de daar aanwezige oartü Verpallw. • vloeistoffen, zijnde in toonverpakte ' J taal een hoeveelheid van Liter 1) Zie hiervoor de officieele uitgave.  Uitvoering St. 1917 no. 160. 47 monsters van circa. door*) Liter genomen en heb ik deze in twee flesschen verpakt, welke door mij voorzien werden van het opschrift: en deze flesschen, op de voorgeschreven wijze verzegeld, met het hieronder gestelde zegel. Afdruk van het zegel. , den -19 • De. AANTOONING. Dit Proces-verbaal in drievoud met de monsters te zenden aan: den Chef van het Mijnwezen te Batavia. Origineel Duplicaat Triplicaat Uitslag van h e t o n d e r z o e k o p het Laboratorium van het Hoofdbureau van het Mijnwezen van nevenbedoeld monster vloeistoffen. Met water geschud vermengt de vloeistof ^~zïcFniet~ met ne* water, daarna in rust gelaten geeft ze ' en daarop drijvende laag. De vloeistof is onderworpen aan de niet onderworpen voorschriften van Staatsblad 1917 no. 160. Op *) den 19 . . werden met het toestel van Abel-Pensky Pensky-Marts bij een 1) De wijze aan te geven, waarop de monsters genomen zijn. 2) Deze bepalingen alleen te doen, als de vloeistof onderworpen is aan de voorschriften van bovenge noemd Staatsblad.  48 Uitvoering St. 1017 no. 160. barometerstand van .... milimeter de volgende ontvlammingstemperaturen bepaald : Proef I O Celsius I Proef II O j gemiddeld O Celsius. Proef IIIO „ I Met inachtnarne der correctie voor den barometerstand is dus het ontvlammingspunt O Celsius. behoort derhalve tot de gewone De vloeistof gevaarlijke stoffen is niet onderworpen aan genoemde voorschriften Voor de opgave: Batavia Gezien: De Mijningenieur, Batavia, De Chef van het Mijnwezen, (Voor den staat der ontvlammingstemperaturen wordt verwezen naar het Bijblad bovengenoemd).  Accijns. 49 Ordonnantie van 27 December 1886 St. no. 249 tot regeling van de heffing en de verzekering van den accijns op petroleum. IN NAAM DES KONINGS! DE GOUVERNEUR-GENERAAL VAN NEDERLANDSCH-INDIË, Den Raad van Nederlandsch-Indië gehoord: Allen die deze zullen zien of hooren lezen, Saluut! doet te weten i Dat Hij, het noodzakelijk achtende eene belasting te heffen onder den naam van accijns op het verbruik van petroleum in Nederlandsch-Indië \ Lettende op de artikelen 20, 29, 3i, 33 en 58 van het Reglement op het beleid der Regeering van Nederlandsch-Indië en op de wet van 16 April 1886 (Staatblad no. 107); Heeft goedgevonden en verstaan : Krachtens machtiging des Konings vast te stellen de volgende bepalingen ter regeling van de heffing en de verzekering van den accijns op petroleum. HOOFDSTUK I. Bedrag en heffing van den accijns. Art. t (St. 1893-308, 1899 1). In de gewesten, waarvan wegehetNederlandschlndisch bestuur invoerrechten geheven 4  5° Accijns. worden volgens het tarief, vastgesteld bij de wet van 16 April 1886 (Staatsblad no. 107), wordt geheven een accijns van petroleum naar den maatstaf van twee gulden en vijftig cent per hectoliter. Art. 2. (St. 1908-48) (1) Onder petroleum wordt verstaan de gewone lichtpetroleum of kerozine. (2) Voor de toepassing dezer ondonnantie worden met petroleum gelijkgesteld: gazoline, petroleumbenzine en al die andere aardolie distillaten, welke met de even genoemde gemeen hebben dat zij vluchtiger zijn dan petroleum. (3) De Directeur van Financiën beslist in alle gevallen van twijfel of verschil van gevoelen, zoo betreffende de toepasselijkheid der benamingen petroleum, gazoline, benzine en aardolie distillaat, als betreffende de aanwezigheid van de eigenschap, welke andere aardoliedistillaten dan petroleum, gazoline en petroleumbenzine accijnsplichtig maken. (4) Tenzij het tegendeel uitdrukkelijk gezegd wordt of op onmiskenbare wijze in het zinsverband ligt opgesloten, heeft in het vervolg van deze ordonnantie denaam petroleum de beteekenis van petroleum en voor de toepassing dezer ordonnantie met petroleum gelijkgestelde aardolie distillaten. HOOFDSTUK II. Bergplaatsen, fabrieken en ondernemingen. Art. 3. (St. I908-48, 1910-622.) De accijnsplicht ontstaat: a. voor petroleum, van buiten het tolgebied aangevoerd, door het feit van invoer ten verbruik of dat van opslag in entropót;  Accijns. Si 4. voor binnen het tolgebied gewonnen petroleum door het feit der winning als voor de consumtie geschikt product; 1) alles behoudens de mogelijkheid tot wederopheffing van den belastingplicht wegens het volgen eener accijnsvrije bestemming (uitvoer, vervoer naar een fabriek waarop het bepaalde bij puat 4 hiervoren tot wederopzeggens is buiten werking gesteld, vrijdom) en het genot van krediet, een en ander op den voet en binnen de grenzen van het ter zake bij deze ordonnantie verordende. Art. 4. (St. 1908-48.) (1) Alle accijnsbetalingen geschieden tegen bewijs en, behoudens het bepaalde bij het volgend lid, ten kantore en volgens berekening van t den ontvanger ter plaatse, waar de nader te vermelden kredietrekening wordt gehouden, of—ingeval van aanvoer van buiten het tolgebied en gereede accijnsbetaling— ten kantore en volgens berekening van den ontvanger ter plaatse, waar het invoerrecht moet worden voldaan. (2) De Directeur van Financiën kan aan I beheerders van petroleum-fabrieken vergunnen den accijns van tot vervoer over zee in ketelschepen uitgeslagen petroleum, niet bestemd om weder te worden opgeslagen in een kredietbergplaats, te betalen L in de haven- van aankomst, doch altijd volgens berekening van den ontvanger ter |, plaatse, waar de kredietrekening met den l fabrikant wordt gehouden, en met inachtneming van de door genoemde Departe- I mentschef aan de vergunning verbonden voorwaarden. 1) Zie beneden St. 1894 no. 267 gew. bij St. 1908 no. | 362, St. 1901 no. 413, gew. bij St. 1908 no. 362, St. 1908 f no. 364, St. 1919 no. 66 en 67.  Accijns. (j) De vergunning- kan eene doorloopende zijn, geldt slechts voor de uitdrukkelijk aangewezen havenplaats of havenplaatsen en is voor opzegging vatbaar. Art. 5. (St. 1908-48) (1) De wensch tot gereede accijnsbetaling bij aanvoer van buiten het tolgebied wordt vermeld op de aangifte tot invoer ten verbruik. De betaling van den accijns geschiedt alsdan tegelijk met die van het invoerrecht en wordt door den ontvanger aangeteekend op het exemplaar der aangifte, hetwelk de aangever terugontvangt. (2) Ingeval de aangifte tot invoer ten verbruik door eene nieuwe vervangen wordt en bijbetaling of teruggaaf van invoerrecht naar het verschil tusschen de oude aangifte en de nieuwe het gevolg daarvan is, heeft naar dat verschil mede bijbetaling of teruggaaf plaats van accijns. (3) Bij gereede betaling wordt tot dekking van verliezen eene korting verleend van twee ten honderd der hoeveelheid, waarvan dé accijns tegelijk met het invoerrecht wordt betaald. Van den accijns van petroleum, waarvoor korting bij gereede betaling is genoten wordt geen teruggaaf wegens verlies meer verleend. Art. 6. (St, 1908-48). De Directeur van Financiën kan, behoudens het bepaalde aan het slot van artikel 5, bij het teloorgaan van petroleum teruggaaf van den accijns verleenen of bepalen dat de accijns niet gevorderd wordt. Art. 6a (St 1908-48). In het bij het tweede lid van artikel 4 bedoelde geval is geen accijns verschuldigd over de bij lossing geconstateerde minderheid tot een maximum van twee ten honderd der bij den uitslag uit de fabriek geconstateerde hoeveelheid.  Accijns. 53 Art. 64. (St. 1908-48). Vrijdom van accijns kan bij ordonnantie, op daarbij ter wering van misbruik te stellen voorwaarden, worden verleend voor petroleum, die gebezigd wordt als grondstof of voornaam hulpmiddel voor de fabriekmatige vervaardiging van tot verkoop bestemde producten.') Art. 7 Onder bergplaatsen worden verstaan diegene der in de ordonnatie van 7 November 1871 (Staatsblad no. 166) bedoelde bewaarplaatsen, welke uitsluitend dienen tot den opslag van petroleum onder genot van krediet voor den accijns. A r t 8. (St. 1908-48). Petroleumfabrieken zijn de inrichtingen, waarbinnen ruwe aardolie of niet accijnsplichtige aardolie distillaten op accijnsplichtige petroleum worden verwerkt, elke inrichting genomen met geheel haar terrein en al hare gebouwen, ketels, toestellen, verbindingen en wat dies meer zij. Art. 9. Onder ondernemingen worden verstaan de gebouwen, loodsen en dergelijke inrichtingen, behoorende bij de bronnen, waaruit de binnenlandsche petroleum wordt gewonnen. Art. 10. Er mag geen gemeenschap bestaan tusschen een fabriek of de gebouwen eener onderneming, en eene bergplaats. Art. 11 (St. 1892-153) De handelaar, fabrikant of ondernemer, die een pand wenscht te bestemmen tot bergplaats of hij die eene bestaande bergplaats in bezit of gebruik neemt, levert vóór het bezigen daarvan ten kantore van den ontvanger, tegen bewijs, eene gedagteekende en door hem onderteekende aangifte in houdende eene duidelijke opgaaf van: 1) Zie St. 1908 no. 361 beneden.  54 Accijns. a. den naam en de woonplaats van den eigenaar of bezitter; •4. de ligging van de begrplaats; c. de panden en erven, die tot de bergplaats hooren. Het bewijs strekt tot toelating van de bergplaats en wordt niet afgegeven, tenzij deze aan artikel 10 voldoet. Art. iia (St, 1892-153.) Hij, die op het tijdstip, dat deze ordonnantie in werking treedt, eene onderneming met daaraan verbonden fabriek of eene op zich zelve staande fabriek heeft, levert uiterlijk 30 dagen na dat tijdstip eene gedagteekende en door hem onderteekende aangifte in, houdende eene duidelijke opgaaf van: a. den naam en de woonplaats van den eigenaar of bezitter; 4. de ligging der onderneming of fabriek; c. de panden en erven, die tot de fabriek behooren. Hij voegt daarbij eene duidelijke en volledige beschrijving der fabrieks-installatie, aangevende de soort of benaming, de bestemming en het getal der ketels, werktuigen, reservoirs en wat dies meer zij— daaronder begrepen de ketels enz., bestemd voor de vervaardiging van nevenproducten — zoomede den liter-inhoud der ketels voor de distillatie van ruwe aardolie en der reservoirs, agitators en bleekpannen voor de verzameling dan wel zuivering van ruwe lichtpetroleum. Onder ruwe lichtpetroleum worden verstaau de tot petroleum, geschikt voor gewoon gebruik tot verlichting, te verwerken distillatie-producten der ruwe aardolie; onder agitators de toestellen waarin de behandeling met zwavelzuur; en loog of met een van die beide zelfstandigheden plaats heeft.  Accijns. 55 De aangifte gaat verder vergezeld van eene schetsteekening tot opheldering der bij de vorige alinea bedoelde beschrijving en van eene uitvoerige teekening op schaal der bij die alinea bedoelde agitators, waarop de plaatsing en bestemming van iedere zich aan die toestellen bevindende of daarop uitmondende buis, pijp of kraan duidelijk moet zijn aangegeven. Bij de oprichting eener fabriek doet hij, die tot de oprichting overgaat, daarvan aangifte in gelijker voege, als bij de voorafgaande alinea's bepaald is, met dien verstande, dat de bij de eerste alinea bedoelde gegevens moeten worden verstrekt, voor dat met de werkzaamheden der oprichting begonnen wordt, kunnende de bij de tweede en derde alinea bedoelde beschrijving en teekeningen worden ingediend staande die werkzaamheden, mits de indiening plaats hebbe, voordat een aanvang gemaakt wordt met het opstellen der agitators voor ruwe lichtpetroleum. Hij, die verandering wenscht te brengen in hetgeen hij volgens de voorafgaande alinea's heeft aangegeven, geeft daarvan vooraf kennis door middel eener vervolgaangifte, vergezeld van eene ophelderende teekening. De indiening van alle ingevolge dit artikel in te leveren stukken heeft in duplo plaats ten kantore des ontvangers. Eèn exemplaar wordt door den ontvanger gezonden aan den Directeur vau Financiën, die, na in orde bevinding, den ontvanger machtigt tot uitreiking van een bewijs, dat de indiening behoorlijk heeft plaats gehad. Zoolang dat bewijs niet is uitgereikt, mogen de handelingen, die volgens dit  56 Accijns. artikel door de indiening voorafgegaan moeten worden, niet plaats heben. Art nA. (St. 1892 153.) Op eiken distilleerketel en agitator en elk reservoir of ander in eene fabriek aanwezig werktuig voor de verzameling dan wel bewerking van petroleum, onverschilling in welk stadium van zuivering dienende, moet een opschrift geplaatst worden, houdende in duidelijk zichtbare letters en cijfers, in olieverf, de aanwijzing van de bestemming en voor werktuigen, waarvan meer dan één aanwezig is, van een doorloopend volgnummer. Op de ketels, enz, waarvan bij de in de tweede alinea van artikel iia bedoelde beschrijving de liter-inhoud moet worden opgegeven, wordt in gelijker voege die inhoud bekend gesteld". Art. 12. (St. 1908-48.) (1) Bergplaatsen worden toegelaten in alle voor den alge. meenen invoer en algemeenen uitvoer opengestelde havens. (2) Voor de toelating op andere plaatsen wordt eene bijzondere vergunning vereischt van den Directeur van Financiën, die daaraan voorwaarden verbinden kan.*) Art. 13 Boven de naar den openbaren weg gekeerde ingangen eener bergplaats of fabriek wordt een opschrift geplaatst, houdende iu duidelijk zichtbare letters, in olieverf, de woorden „Petroleumbergplaata" of, ,Pctroleumfabriek", benevens den naam van den handelaar, de firma of den fabrikant. Art. 13a. (St 1907-410.) Het is vei boden elders dan in eene petroleumfabriek, waarvoor een bewijs is uitgereikt als bedoeld in artikel iia, ruwe aardolie te distilleeren, te filtreeren of daaruit op welke wijze ook producten te bereiden, die in meerdere of 1) Zie beneden Bb, no. 4408.  Accijns. 57 mindere mate de geschiktheid van petroleum hebben om als verlichtingsmiddel te worden, gebezigtj, of bij petroleum gevoegd, die geschiktheid daaraan niet ontnemen. Het is mede verboden elders dan in eene petroleumfabriek als bedoeld in het eerste lid van dit artikel, aardolie-distillaten door nogmaals distilleeren, rectificeeren of op welke wijze ook tot een hoogeren graad van zuiverheid te brengen. Voor de toepassing der voorafgaande alinea's wordt het bezit van werktuigen van hoe eenvoudigen aard ook, blijkbaar gediend hebbend voor eene bij die alinea's verboden handeling of bestemming daartoe op andere wijze verradende, met de handeling zelve gelijk gesteld HOOFDSTUK III. Krediet en aansprakkelijkheid. Zekerheidstelling. Art. f4. Aan den handelaar fabrikant of ondernemer wordt, onder voldoende zekerheidstelling, krediet verleend voor den accijns van de petroleum, die in zijne bergplaats fabriek of onderneming volgens de in hoofdstuk VI bedoelde rekening voorhanden is. Art. 15. De handelaar, fabrikant of on¬ dernemer is aansprakelijk voor het bedrag van den accijns, waarvoor hij, overeenkomstig de palingen dezer ordonnatie in rekening wordt aangeslagen. De handelaar, fabrikant of ondernemer is mede aansprakelijk, en de door hem gestelde zekerheid blijft verbonden, voor het bedrag van den accijns, verschuldigd wegens elke hoeveelheid petroleum, uitgesla-  58 ge: of pli ge on sla de de ve kc g« a b. d. ze hc k: w w g' d; Z( b r> a: S( g v g h g Accijns. i met bestemming ten uitvoer, doorvoer vervoer naar een elders gelegen bergiats, totdat ten kantore van den ontvanr ter plaatse van uitslag het bewijs is tvangen, dat de uitvoer, doorvoer of opg naar bohooren is geschied, of wel verschuldigde accijns is voldaan. Deze aansprakelijkheid geldt ook voor n accijns wegens ondermaten en de hoeelheden petroleum uitgeslagen overeenmstig artikel 25 dezer ordonnantie. Art. 16 (St, 1920-244.) De zekerheid kan steld worden door.: deponeeren van geld; verband van vaste goederen; borgtocht, of deponeeren van geldswaardige papieren of andere, voldoenden waarborg biedende bescheiden. Art. 17. Hij, die de eerste soort van kerheid wenscht te stellen, deponeert :t gevorderd bedrag, tegen bewijs, ten mtore van den ontvanger. Er wordt geene rente of vergoeding egens het gedeponeerd bedrag uitgekeerd. Art. 18. Verband van vaste goederen ordt niet aangenomen, dan indien ten :noegen van den ontvanger bewezen is, it de waarde daarvan de te stellen kerheid met minstens een vijfde van ;t bedrag overtreft; dat de goederen iet zijn verbonden ten behoeve van ideren en dat de gebouwen tegen brand:hade verzekerd zijn. De waarde der te verbinden onroerende oederen wordt geschat door den ontanger, die ook bevoegd is de verbonden oederen nader te schatten. Bij vermindering van waarde, volgens et oordeel van den ontvanger, wordt de estelde zekerheid aangevuld.  Accijns. 59 In geval van verschil omtrent de waarde der te verbinden, of ten behoeve van den accijns verbonden goederen, wordt beslist door den Directeur van Financiën. Art. 19. (St. 1920-244). Voor borgtocht moeten ten genoegen van den ontvanger worden aangewezen tweesoliede personen die zich hoofdelijk en onder afstand van het voorrecht van schuldsplitsing bij notarieele akte verbinden voor de betaling van den versehuldigden accijns Wanneer de ontvanger het noodig acht dat de aangenomen borgen of een hunner wordt vervangen, is de schuldenaar verplicht aan diens vordering binnen acht dagen na kennisgeving te voldoen. De ontvanger kan vorderen, dat eene verklaring van gegoedheid van den borg, afgegeven door het hoofd van plaatselijk bestuur, bij de akte van borgtocht worde overgelegd, en dat die verklaring jaarlijks worde vernieuwd. De borg en zijne erfgenamen hebben de bevoegdheid de borgstelling op te zeggen ,welke opzegging echter geen kracht beeft dan na verloop van dertig dagen na de beteekening der kennisgeving aan den ontvanger. Art. 19a. (St. 1920-244) Voor het deponeeren van geldswaardige papieren of andere voldoenden waarborg biedende bescheiden, wordt de machtiging van den Directeur van Financiën vereischt, die beoordeelt of de aangeboden stukken «Is zekerheid kunnen strekken en eventueel tot welk bedrag. De Directeur van Financiën is bevoegd, vervanging van een of meer van de als zekerheid gedeponeerde stukken door andere, binnen een door hem te stellen termijn, te vorderen en in een eenmaal  6o Accijns. vastgesteld bedrag wijziging te brengen. Bij mogelijke vermindering van het bedrag moet de zekerheid binnen een door den Directeur van Financiën te bepalen tijdvak worden aangevuld. Art. 19t. (St. 192C-244). Bij het niet voldoen aan het bepaalde bij het 3d lid van artikel 18, de vorderingen bedoeld in het 20e en 3de lid van artikel 19 en het bepaalde bij het 2 de lid van artikel :9a wordt de schuld, waarvoor zekerheid is gesteld, terstond in haar geheel opvorderbaar. HOOFSTÜK IV. Aangifte der werkzaamheden van de ontginners, beheerders en fabrikanten. Art. 20. (St. 1892-153). De ontginner of beheerder van aardoliebronnen levert vóór den aanvang zijner werkzaamheden ten kantore van den ontvanger eene door hem onderteekende aangifte in, houdende eene duidelijke aanwijzing van de plaats of plaatsen, waar de boringen zullen worden verricht en van het tijdstip, waarop de werkzaamheden zullen aanvangen. Ingeval de ontginner of beheerder van aardoliebronnen de aardolie tevens zuivert voldoet hij ter zake aan dezelfde formaliteiten als de beheerder eener fabriek. Art. 20a. (St. 1892-153). De beheerder eener fabriek levert vóór den aanvang zijner werkzaamheden ten kantore des ontvangers eene door hem onderteekende aangifte in duplo in, houdende opgave, voor het tijdvak waarover de aangifte loopt: a. van de dagen, waarop ruwe aardolie zal worden gedistilleerd en van de daarvoor te bezigen distilleerketels;  Accijns. 6r 4, van het aantal te verrichtenz niveringen van ruwe lichtpetroleum met zwavelzuur met vermelding van de daarvoor te bezigen agitators en voor eiken agitator van de dagen, waarop hij in gebruik zal zijn: c van het aantal te verrichten zuiveringen van ruwe lichtpetroleum met loog met vermelding van de daarvoor te bezigen agitators en voor eiken agitator van de dagen, waarop hij in gebruik zal zijn. Bijaldien de zuivering met loog in denzelfden agitator plaats heeft, waarin de zuivering met zwavelzuur geschiedt, wordt de hierbedoelde opgaaf met de sub 4 bedoelde samengevat; d. van de uren, gedurende welke overdag en des nachts in de fabriek gewerkt zal worden. De in dit artikel bedoelde aangiften loopen over hoogstens 30 dagen en worden niet als geldig aangenomen, wanneer geen behoorlijke zekerheid voor den accijns is gesteld of niet voldaan is aan de bij artikel iio opgelegde verplichtingen. De ontvanger geeft een gewaarmerkt exemplaar der aangifte terug. Dat exemplaar moet gedurende het tijdvak, waarover de aangifte loopt, aanwezig zijn op de onderneming of de fabriek en aan de ambtenaren op hunne eerste aanvraag vertoond worden. Het wordt na verloop van bedoeld tijdvak terstond ten kantore des ontvangers, voorzien van de bij artikel 20c voorgeschreven aanteekeningen, ingeleverd. De ontvanger kan vergunnen dat eene ingediende aangifte door eene andere vervangen wordt.  62 Accijns. Er bestaat overtreding wanneer een distilleerketel voor het afstoken van ruwe aardolie of een agitator voor het zuiveren van ruwe lichtpetroleum gebezigd wordt op een dag, waarop hij volgens aangifte niet in gebruik zou zijn, zoomede wanneer op andere uren, dan is aangegeven in de fabriek gewerkt wordt De werkzaamheden in de fabriek worden geacht in gang te zijn. zoodra onder een distilleer-of stoomketel vuur is aangemaakt of vocht uit een kraan vloeit, en niet te zijn geëindigd alvorens alle vuren gedoofd zijn en alle kranen hebben opgehouden te vloeien. Art. 2ct. (St. 1892-153.) Aan den beheerder eener fabriek wordt door den ontvanger, tegen bewijs, een gewaarmerkt register uitgereikt om —overeenkomstig de modellen, door den Directeur van Financiën vast te stellen—te worden gebruikt tot het inschrijven door of van wege den beheerder, telkenmale wanneer eene hoeveelheid ruwe lichtpetroleum aan de behandeling met zwavelzuur onderworpen wordt, van het tijdstip, waarop het vullen van den voor die bewerking gebezigden agitator aanvangt, van de hoeveelheid in de agitator gebrachte rnwe lichtpetroleum in litermaat en van het tijdstip, waarop het ledigen van den agitator aanvangt. Voor de uitreiking van het register zal voor eiken agitator, aldan niet uitsluitend bestemd voor de behandeling van ruwe lichtpetroleum met zwavelzuur, door de ambtenaren onderzocht zijn, hoeveel tijd vereischt wordt om hem bij verschillende hoogten — het aantal hiervan naar omstandigheden in overleg met den fabrikant te bepalen—en geheel geopende afvoerkraan, te doen ledigloopen.  Accijns. 63 Het resultaat van dit onderzoek wordt door den ontvanger in het eerste open vak van het register opgeteekend. De inschrijvingen in het register moeten met daartoe door de administratie verstrekten inkt — de getallen voluit in letters—geschieden en wel die, betreffende de aanvangtijdstippen van elke vulling en lediging, vóórdat met die werkzaamheden wordt aangevangen, die betreffende de hoegrootheid der vulling onmiddelijk, nadat het vullen is afgeloopen. Bijaldien eene lediging tijdelijk gestaakt wordt, moet daarvan en van het hervatten dier werkzaamheid in het register aanteekening worden gehouden met vermelding van de tijdstippen, waarop de afvoerkraan gesloten en weder geopend is. Het register moet steeds op de fabriek of onderneming voorhanden zijn en den ambtenaren op hunne eerste aanvraag worden ter hand gesteld. Het wordt na volschrijving ingetrokken tegen uitreiking van een ander. Er bestaat overtreding: a. wanneer de toestand van de kranen, waarmede de ruwe lichtpetroleum in den agitator gebracht en daaruit gelaten wordt, voor beiden of een van beiden, niet overeenkomt met de laatste inschrijving in het register; 4. wanneer de agitator ledig is op een oogenblik, dat hij volgens de laatste inschrijving in het register niet ledig zijn kan; c. wanneer, ae ar vnerKrann rnir tw»_ troleum volgens het register niet open geweest zijnde na de laatste vulling, de hoeveelheid petroleum, die, onver¬ schillig in welk stadium van zuivering in den agitator aanwezig is, met de  64 Accijns. hoeveelheid, die volgens het register aanwezig moet zijn een grooter verschil dan van twee ten honderd oplevert. Ingeval de petroleum in den agitator met zwavelzuur, loog of water gemengd is, staat het aan den visiteerenden ambtenaar vrij de aanwezige hoeveelheid petroleum te bepalen door aftrek van het bijmengsel volgens opgave van belanghebbenden of de aftapping van het bijmengsel af te wachten; d. wanneer petroleum, onverschillig in welk stadium van zuivering, aanwezig is in den agitator op een tijdstip, waarop deze, rekening houdende met de desbetreffende aanteekeningen in het register, ledig moest zijn. Art. 20c (St. 1892-153, 1908-48.) De beheerder eener fabriek houdt op de keerzijde van het terugontvangen exemplaar der bij artikel 20a bedoelde aangifte dagelijks aanteekening van de sedert de vorige aanteekening verkregen hoeveelheden geheel afgewerkte petroleum en zulks voor zooveel betreft de lichtpetroleum of kerozine met dien verstande, dat, zoolang eene blijkens het bij artikel 20* bedoeld register aan de behandeling met zwavelzuur onderworpen hoeveelheid ruwe lichtpetroleum nog niet in haar geheel is afgewerkt, die geheele hoeveelheid als onverwerkt wordt beschouwd. Voor eiken aan de behandeling met zwavelzuur onderworpen hectoliter ruwe lichtpetroleum mag geene mindere hoeveelheid geheel afgewerkte petroleum worden opgegeven, dan door den Directeur van Financiën, voor elke onderneming of fabriek, in verband met de uitkomsten van gedane proefnemingen zal zijn vastgesteld.  Accijns. 65 De in dit artikel bedoelde aanteekeningen moeten geschreven worden met daar. toe door de administratie verstrekten inkt en telken dage een half uur vóór zonson. dergang gesteld zijn. De getallen worden voluit in letters geschreven. Indien sedert de vorige aanteekening geene nieuwe, van eene zelfde agitator-vulling afkomstige hoeveelheid in haar geheel is afgewerkt wordt eene nihilaanteekening gesteld.') Art, 2od. (St. 1892-153.) Bijaldien een ondernemer of -de opzichter of beheerder eener fabriek mocht wenschen over te gaan tot de bereiding van petroleum uit ruwe aardolie volgens een ander procédé dan dat, waarop de bepalingen van dit hoofdstuk gegrond zijn, worden de bijzondere verplichtingen, welke ter zake in achtte nemen zijn, nader bij ordonnantie geregeld. HOOFDSTUK V. Op- en uitslag Vervoer. Art 21. (St. 1908-48.) Tot opslag van petroleum in eene bergplaats wordt ten kantore van den ontvanger eenegedagteekende en door den aangever onderteekende aangifte in duplo ingediend, bevattende: a. den naam, het beroep en de woonplaats van den aangever; h. de aanwijzing der bergplaats; c het aantal, de soort en de merken der colli, indien de petroleum verpakt is verpakt is; d. de hoeveelheid petroleum in liters (in letters). De ontvanger geeft een exemplaar der aangifte terug na daarop een consent tot opslag te hebben gesteld. Het vervoer der petroleum naar de berg. 1) Zie St 1900 no. 66 beneden. 5  66 Accijns. plaats moet gedekt zijn door dat consent. De aangegeven hoeveelheid petroleum strekt tot grondslag voor de debiteering der rekening. De opslag wordt gerekend te zijn verricht op den datum der aangifte. De eerstaanwezend ambtenaar kan voorschrijven, dat de opslag onder toezicht van ambtenaren worde verricht, in welk geval de aangever wordt gedebiteerd op den door de ambtenaren op de aangifte, tevens consent, bekend gestelden datum en overeenkomstig de uitkomsten hunner bevinding. Indien bedoeld toezicht wordt voorgeschreven op verzoek van belanghebbende, wordt dezen ten behoeve van de ambtenaren, behalve de noodzakelijke kosten voor vervoer, een vacatieloon in rekening gebracht voor eiken ambtenaar van één gulden per uur of gedeelte daarvan behoudens een maximum van tien gulden per dag voor eiken ambtenaar. Art. 22. (St. 1908-48, 1910-622). Uitslag van onder genot van accijnskrediet voorhanden petroleum geschiedt: hetzij met bestemming om elders opnieuw onder genot van accijnskrediet te worden opgeslagen, hetzij tegen betaling van den accijns (uitslag ten verbruik), hetzij ter verzending naar buiten het tolgebied, , hetzij met vrijdom van accijns op den voet van de daarvoor geldende bepalingen, hetzij met bestemming om te worden vervoerd naar een fabriek, voor welker product, op den voet van het bepaalde bij § IV van de ordonnantie van 10 December 1894 (Staatsblad no. 267), § III van de ordonnantie van i4 November 1901 (Staatsblad no. 413) of artikel 1 van de ordon-  Accijns. 67 nantie van 11 Mei 1908 (Staatsblad no. 364), het bepaalde bij artikel 3, sub 4, tot wederopzeggens buiten werking is gesteld. Art. 23. (St. 1908-48); Hij, die petroleum onder krediet voor den accijns voorhanden, wenscht uit te slaan, met bestemming om elders onder genot van dat krediet te worden ingeslagen, levert ten kantore van den ontvanger eene gedagteekende en door hem onderteekende aangifte in duplo in, vermeldende: a, den naam, het beroep en de woonplaats van den aangever: i. de aanwijzing van het pand, waarin de petroleum geborgen is; c den naam ,het beroep en de woonplaats van dengene, voor wien de petroleum bestemd is; d. de aanwijzing van de plaats van bestemming, alsmede van het pand, waarin de opslag zal geschieden; e, het aantal, de soort en de merken der colli, indien de petroleum verpakt is en anders de aanwijzing, dat zij niet [verpakt is. ƒ. de hoeveelheid petroleum in liters (in letters); g. de namen van den vervoerder en van het vaar- of voertuig, of wel een andere voldoende aanwijzing van het middel van vervoer, ter beoordeeling van den ontvanger; h. het tijdstip, waarop de uitslag zal plaats vinden. Een exemplaar der aangifte wordt teruggegeven nadat de ontvanger daarop een consent heeft gesteld, waardoor het vervoer moet worden gedekt, benevens een termijn, binnen welken te zijnen genoegen het bewijs moet geleverd zijn, dat de petroleum op wettige wijze is opgeslagen.  68 Accijns. De termijn kan worden verlengd door den eerstaanwezenden ambtenaar ter plaatse van aangifte of van bestemming. De aangever betaalt den accijns zoodra de termijn is verstreken zonder dat het verlangd bewijs geleverd is, tenzij de Directeur van Financiën beslist, dat er termen zijn om geen vordering in testellen. Art. 24. (St 1908-48). Om uit eene bergplaats, fabriek of onderneming petroleum uit te slaan ten verbruik, wordt ten kantore van den ontvanger eene gedagteekende en door den aangever onderteekende aangifte ingediend, bevattende: a. den naam, het beroep en de woonplaats van den aangever; b. de aanwijzing van het pand, waarin de petroleum geborgen is; c het aantal, de soort en de merken der colli, indien de petroleum verpakt is en anders de aanwijzing dat zij niet verpakt is; d. de hoeveelheid petroleum in liters (in letters). De betaling van den accijns geschiedt bij de aangifte tegen een bewijs, waarop de ontvanger een termijn stelt, binnen welken de uitslag moet zijn geschied. De ontvanger kan den termijn verlengen. Het bewijs van betaling is niet geldig indien de uitslag niet binnen den gestelden termijn is geschied. Art. 25. (1892-153.) Zij, die daartoe van den ontvanger schriftelijk vergunning hebben bekomen, kunnen den uitslag ten verbruik uit een bergplaats verrichten zonder document. De vergunning wordt verleend onder voorwaarde, dat op den eersten werkdag van iedere maand, vóór des middags twaalf ure, eene door den aangever onderteeken-  Accijns. 69 de aangifte van de in de vorige maand krachtens die vergunning ten verbruik uitgeslagen petroleum bij den ontvanger worde ingeleverd, bevattende de opgaven, bij a, b,c en d van artikel 24 voorgeschreven. Ingeval geen petroleum is uitgeslagen, wordt een nihil-aangifte ingediend. De accijns voor de bij alinea 2 bedoelde petroleum wordt voldaan bij de inlevering der aangifte. Indien op den eersten werkdag van de maand de aangifte niet wordt ingeleverd of de accijns niet wordt voldaan, wordt de vergunning ingetrokken. Op den eersten werkdag van iedere maand is de uitslag volgens alinea 1 van dit artikel, zonder vergunning van den eerstaanwezend ambtenaar, verboden. Art. 25a. (St. 1892-153.) Aan ondernemers en beheerders van fabrieken kan door den Directeur van Financiën tot wederopzeggens worden vergund, den uitslag ten verbruik zonder voorafgaande betaling van den accijns te verrichten op biljetten, door henzelven genomen uit een register, ingericht en bij te houden overeenkomstig een door den Directeur van Financiën vastgesteld model. Voor de in gebruikstelling van het register moet elk daarin voorkomend biljet door den ontvanger zijn gewaarmerkt. De vergunning wordt verleend onder voorwaarde, dat de ondernemer of beheerder of iemand van zijnentwege op den eersten werkdag van iedere maand vóór des middags twaalf ure met het hierbedoeld register ten kantore des ontvangers verschijne om aangifte te doen van de gedurende de afgeloopen maand ten verbruik uitgeslagen hoeveelheden petroleum en den accijns, daarover te voldoen.  7o Accijns. Het vervoer van de op den voet van dit aitikel ten verbruik uitgeslagen petroleum moet door het biljet, waarop de uitslag heeft plaats gehad, gedekt zijn, totdat de petroleum door den ontbieder in ontvangst is genomen. Elk gebruikt biljet moet,, voor de ontvangst geteekend door den ontbieder, ten kantore van den ontvanger bezorgd worden vóór de ommekomst van een termijn, waaromtrent de ontvanger en de beheerder of ondernemer zich voor elke plaats, waarheen de ondernemer of beheerder pleegt te vervoeren, vooraf verstaan zullen hebben. Art. 26. (St 1908-48.) Voor den uitslag van petroleum uit bergplaatsen, fabrieken of ondernemingen naar buiten het tolgebied wordt ten kantore van den ontvanger èene gedagteekende en door den aangever onderteekende aangifte in duplo ingeleverd, bevattende; a. den naam, het beroep en de woonplaats van den aangever; i. de aanwijzing van het pand, waarin de petroleum geborgen is, alsmede van het vaartuig, waarmede de door- of uitvoer zal geschieden; c. de plaats van bestemming; d. het aantal, de soort en de merken der colli, indien de petroleum verpakt is en anders de aanwijzing dat zij niet verpakt is; e. de hoeveelheid petroleum in liters (in letters). De ontvanger stelt op de aangifte een pas en geeft een exemplaar daarvan terug, nadat daarop een termijn is gesteld, binnen welken te zijnen genoegen het bewijs moet geleverd zijn, dat de door- of uitvoer heeft plaats gehad.  Accijns. 7i De eerstaanwezend ambtenaar kan den termijn verlengen. De aangever betaalt den accijns zopdra de termijn verstreken is zonder dat het verlangd bewijs geleverd is, tenzij de Directeur van Financiën beslist, dat er termen zijn om geene vordering in te stellen. Het vervoer der petroleum uit de bergplaats, fabriek of onderneming naar het vaartuig, waarmede zij uit het tolgebied zal worden uitgevoerd, moet gedekt zijn door den op de aangifte gestelden pas. Art. 26a. (1908-48.) Hij, die onder genot van accijnskrediet voorhanden petroleum wenscht uit te slaan om met vrijdom van accijns te worden opgeslagen, ontvangt na aangifte op den voet van artikel 23 een consent, als bedoeld bij het tweede lid van dat artikel, waarvan ook het derde en vierde lid van toepassing zijn. Art. 266 (St. 1910-622.) Uitslag van petroleum uit bergplaatsen, fabrieken of ondernemingen naar een fabriek, voor welker product het bepaalde bij artikel 3, sub b, tot wederopzeggens is buiten werking gesteld, geschiedt op den voet van de voorschriften in artikel 26. Art. 27. Fr bestaat overtreding,indien op de hoeveelheid petroleum, die ten opof uitslag is aangegeven, een grooter verschil bevonden wordt dan van vijf ten honderd van de aangegeven hoeveelheid. Art. 28. De hoeveelheid petroleum, in eene aangifte tot uitslag vermeld, strekt tot grondslag voor de crediteering der rekening. HOOFDSTUK VI Voorraad. Kredietrekening. Art. 29. (St. 1892-153.) Tusschen de administratie en den handelaar, fabrikant  72 Accijns. of ondernemer wordt ten kantore van den ontvanger, wegens de in iedere bergplaats, fabriek of onderneming onder krediet van den accijns voorbanden petroleum, over de boeveelheid in liters, eene rekening gehouden, waarop als debet worden gebracht; a. het saldo van vorige rekening; i. de hoeveelheden petroleum, van elders ingeslagen; c de hoeveelheden, die volgens de aanteekeningen op de keerzijde der bij artikel 20c bedoelde aangiften door een fabrikant of ondernemer door zuivering van ruwe aardolie verkregen zijn; d. de bij peiling bevonden overmaat. Art. 30. (St. 1908-48). Op de rekening worden als credit gebracht: a. de ten uitslag of als uitgeslagen aangegeven hoeveelheden petroleum, waarvau de accijns is betaald; b. de hoeveelheden petroleum, uitgeslagen met bestemming om elders te worden opgeslagen onder krediet voor den accijns; c. de hoeveelheden petroleum, uitgeslagen met bestemming naar buiten het tolgebied; c1. de hoeveelheden petroleum, uitgeslagen met vrijdom van accijns; d. de kortingen volgens artikel 32; e. de bij peiling bevonden ondermaat; f. het op nieuwe rekening over te brengen saldo, Art. 31. De ambtenaren zijn bevoegd met machtiging van den controleur en, waar deze niet is, van het hoofd van plaatselijk bestuur, den voorraad petroleum aan te peilen.  Accijns. 73 Zij maken van hunne bevinding een relaas op en noodigen belanghebbende uit dit mede te teekenen, reiken dezen een afschrift daarvan uit en leveren het relaas ten kantore van den ontvanger in. De hoeveelheid petroleum wordt, voor zoover deze zich bevindt in volle kisten of andere collis van één soort, die oogenschijnlijk dezelfde inhoudsruimte of zwaarte hebben, bepaald door telling der collis of meting van iedere partij van één soort collis, in verband tot de opname van den inhoud in liters van enkele door de ambtenaren te kiezen collis. Het getal te openen collis bedraagt hoogstens twee van de duizend. De controleur, of waar geen controleur is het hoofd van plaatselijk bestuur, kan de opening van een grooter getal collis voorschrijven, mits het getal collis, waarvan de inhoud moet worden opgenomen, in de machtiging tot aanpeiling wordt bekend gesteld. Op verzoek van belanghebbende wordt bovendien de inhoud opgenomen van de door hem aagewezen collis. Art. 32. In mindering van de bij peiling bevonden ondermaat wordt eene korting verleend van hoogstens een half ten honderd 's maands van de bij de vorige peiling bevonden petroleum, en van de hoeveelheden, waarmede de voorraad sedert aangevuld is. Art 33 (St 1892-153). De handelaar, fabrikant of ondernemer is verplicht de ambtenaren bij de peiling al de voorhanden petroleum aan te wijzen en in fabrieken of ondernemingen tevens op te geven wat als onverwerkt moet worden beschouwd. Het staat aan de ambtenaren vrij die  74 Accijns. opgaaf aan te nemen of, indien zij dit noodig oordeelen, de verdere afwerking van de ruwe lichtpetroleum, voor zoover noodig om eene zuivere peiling te kunnen bewerkstelligen, onder hunne bewaking te nemen. Hij is tevens verplicht de collis te openen en zoo te plaatsen en te ontpakken, als de ambtenaren dat noodig achten; terwijl de weder inpakking of sluiting aan hem wordt overgelaten. Opent hij de collis niet of worden zij niet geplaatst of zoo ontpakt, als verlangd wordt, den wordt daarin -te zijnen koste voorzien, onverminderd de toepassing van straf. Art. 34. (St. 1892-153). Er bestaat overtreding; o. indien op de hoeveelheid petroleum die volgens de rekening in eene bergplaats, aanwezig moet zijn, een grooter verschil bevonden wordt dan van vijf ten honderd; b. indien in eene fabriek of onderneming een grooter verschil dan van twee ten honderd bevonden wordt op de gezamenlijke hoeveelheid der sedert de vorige peiling volgens letter c van artikel 29 plaats gehad hebbende debiteeringen en der sedert de laatste * debiteering der rekening verkregen hoeveelheden geheel afgewerkte petroleum, zooals zij in de desbetreffende, c.q. door de ambtenaren bijgewerkte, aanteekeningen op de keerzijde der bij artikel 20c bedoelde aangiften zijn opgegeven. Art. 35. De rekening wordt afgesloten telkens na iedere aanpeiling, alsmede wanneer belanghebbende dit verzoekt, en op den 3isten December van ieder jaar. De belanghebbende is verplicht de  Accijns. 75 afsluiting binnen acht dagen mede te teekenen. Voldoet hij daaraan niet, dan verliest hij de bevoegdheid om tegen de uitkomsten in verzet te komen. Art. 36. De geheele voorraad in een bergplaats, fabriek of onderneming, kan op den naam van den een op dien van een ander worden overgeschreven, mits deze voldoende zekerheid heeft gesteld en de bergplaats, fabriek of onderneming door hem is aangegeven overeenkomstig het daaromtrent bepaalde bij deze ordonnontie. De overdracht geschiedt krachtens eene door den vorigen en den nieuwen eigenaar of gebruiker van het pand onderteekende en bij de administratie in te leveren verklaring. Art, 37. De accijns wegens ondermaten wordt binnen acht dagen na bevinding ingevorderd. Art. 38. De Directeur van Financien is bevoegd, teruggave te verleenen van den accijns, die ten gevolge van ten onrechte ingeleverde of van onjuiste aangiften of verkeerde berekeningen te veel is betaald, HOOFDSTUK VII. Algemeene bepalingen. Art. 39. De ambtenaren maken van de oveitredingen dezer ordonnantie procesverbaal op, op den eed aan den lande afgelegd. Art. 40. Alle vergunningen worden geacht te zijn verleend tot wederopzeggens. Zij vervallen door niet-inachtneming van de' gestelde voorwaarden of voorzorgen. Art. 41. Op plaatsen, waar zulks noodig is in verband met de heffing van den  76 Accijns. accijns op de petroleum, kan door den Directeur van Financien de algemeene ontvanger van 'slands kas of een als zoodanig fungeerend ambtenaar dan wel een ambtenaar der in- en uitvoerrechten en accijnzen, worden belast met de functien van ontvanger dier middelen. Op plaatsen, waar voormelde ambtenaren niet geplaatst zijn, wordt door het hoofd van gewestelijk bestuur een ambtenaar van een anderen diensttak daarmede belast. Art. 42. (St, 1892-153). De gebouwen of erven, waarvan het bezit of gebruik bij de administratie bekend moet zijn, kunnen door de ambtenaren worden onderzocht tusschen zons op- en zonsondergang en gedurende den tijd dat in de gebouwen of op de erven wordt gewerkt. De handelaar, fabrikant of ondernemer is verplicht te allen tijde wanneer er gewerkt wordt en bovendien steeds tusschen zonsop- en zonsondergang, des verlangd, aan de ambtenaren toegang te verleenen tot de bij alinea 1 bedoelde panden. Hij is tevens verplicht binnen een maand na in werking treding dezer ordonnantie in deze gebouwen ter beschikking van de ambtenren te hebben een behoorlijk geijkten dubbelen decaliter, geschikt tot het meten van natte waren. In de fabrieken en op de ondernemingen, die tevens fabrieken zijn, moeten bovendien voorhanden zijn zooveel door den fabrikant verstrekte en van wege de administratie gewaarmerkte peilstokken, geschikt om de hoogte der vloeistof in de agitators voor ruwe lichtpetroleum in centimeiers op te nemen, als het getal dier agitators bedraagt.  Accijns. 77 Art. 43 (St. 1892-153). De ambtenaren zijn bevoegd, bij alle visitatJen de afmetingen der werktuigen en de daarin aanwezige aardolie of petroleum op te nemen, en proeven te nemen omtrent de hoeveelheid petroleum, die uit de ruwe lichtpetroleum verkregen wordt. De fabrikant of ondernemer is verplicht daartoe de vereischte hulp te verleenen en aanwijzing te doen. Art. 44. Belanghebbende is bevoegd herverificatie te verzoeken. Die her verificatie wordt verricht door andere ambtenaren dan die de opname hebben gedaan ; hare uitkomst is beslissend. Op plaatsen, waar slechts één ambtenaar in dienst is, wordt door het hoofd van plaatselijk bestuur een ambtenaar van een anderen diensttak aangewezen tot de herverificatie. Art. 45. In deze ordonantie wordt bedoeld; a. met tolgebied: het gedeelte van Nederlandsch-Indië, waar in- en uitvoerrechten worden geheven van wege het Nederlandsen-Indisch bestuur volgens het tarief, vastgesteld bij de wet van 16 April 1886 (Staatsblad no. 107); b. met controleur, ontvanger, ambtenaar, eerstaan¬ wezend ambtenaar 01 administratie: die der in. en uitvoerrechten en accijnzen, of zij, die met de functie van evengenoemden belast zijn of aangewezen worden voor de administratie van den accijns op de petroleum. Art. 46. De bepalingen van de artike¬ len K. 7. 8. 12 Tl T/1 ifi. 17 18 VtPt TP Hrl van artikel 20 en het bepaalde bij artikel 21 van de ordonnantie van 1 October 1882 (Staatsblad no. 240) en de daartoe betrekkelijke strafbepalingen* zijn mede van  78 Accijns. toepassing ten aanzien van den accijns van petroleum. HOOFDSTUK VIII. Strafbepalingen, Art. 47. (St. 1892-153, 1908-48). De volgende overtredingen worden gestraft, als volgt: i°. Het bestaan van een te kort op den, volgens de rekening onder krediet voor den accijns aanwezigen voorraad petroleum met eene boete ten laste van hem, met wien de rekening gehouden wordt, tot het bedrag van den accijns van de petroleum, welke boven de toegestane speling te kort is bevonden. 2°. Het bestaan van overmaat op den volgens de rekening onder krediet voor den accijns aanwezigen voorraad petroleum, met eene boete ten laste van hem, met wien de rekening gehouden wordt, van vijfmaal het bedrag van den accijns welke boven de toegestane speling te veel wordt bevonden. 30. Het onjuist aangeven der ten op- of uitslag aangegeven hoeveelheid petroleum, met eene boete ten laste van den aangever, van tienmaal den accijns van de hoeveelheid, die te weinig of te veel is aangegeven beneden of boven de toegestane speling bij artikel 27. 40. Het uitslaan van petroleum uit bergplaatsen, fabrieken of de pakhuizen of lokalen eener onderneming zonder bezit van een document of vergunning tot uitslag zonder document; met eene boete van tweemaal den accijns van de onwettig uitgeslagen petroleum, ten laste van den gebruiker of bezitter van  Accijns. 79 het pand, waaruit de uitslag geschiedt. 5°. Het niet toelaten der ambtenaren tot eene bergplaats, fabriek of onderneming of de daartoe behoorende panden en erven mei eene ooeie van tien tot vijf honderd gulden, ten laste van den gebruiker of bezitter van het pand, waar de ambtenaren verlangen te worden toegelaten. 6°. Het bemoeielijken of ondoenlijk maken van aanpeilingen, opnamen, visitatie of verificatie en het nemen van proeven, bedoeld bij artikel 43, met eene boete van tien tot vijf honderd gulden, ten laste van dengene, die de goederen of documenten onder zich heeft of aanbiedt. 7°. Het aanwezig zijn van andere vloeistoffen of zelfstandigheden dan petroleum in als petroleum bevattende, ten uit- of doorvoer aangegeven collis, met een boete van honderd tot duizend gulden, ten laste van den aangever. 8°. Het niet aanwezig hebben van een dubbelen decaliter, van een litermaat of van den gewaarmerkten peilstok in de gevallen, waarin artikel 42 de aanwezigheid daarvan eischt, en het ontbreken van de opschriften, bedoeld in de artikelen 116 en 13: met eene boete van Oen gulden voor den eersten dag en drie gulden voor iederen volgenden dag dat bedoelde voorwerpen of opschriften niet aanwezig zijn. Deze boeten komen ten laste van den gebruiker of bezitter van het pand, ten aanzien waarvan de overtreding geconstrateerd wordt. 9°. Het in werking hebben of brengen van een fabriek om ruwe aardolie te verwerken, al dan niet verbonden aan  Se Accijns. eene onderneming tot exploitatie van aardoliebronnen, zonder dat daarvan de voorgeschreven aangifte gedaan is; het in eene fabriek of op eene onderneming, tevens fabriek, voorhanden hebben van niet aangegeven distilleerketels of agitators en het bezigen van werktuigen of kranen voor een ander doel dan het aangegevene: met eene boete van vijfhonderd tot duizend gulden, ten laste van den bezitter of gebruiker van de fabriek of onderneming, benevens verbeurdverklaring van de werktuigen, die op onwettige wijze gebezigd zijn of waaraan de onwettig gebezigde kranen zich bevinden en de voorradige petroleum. io°. Het niet voldoen aan of overtreden van de artikelen 20a, 20b, en 20c met eene boete van vijf honderd tot duizend gulden. ii°. Alle andere overtredingen dezer ordonnantie-behoudens die van artikel i3a- met eene boete van tien tot duizend gulden.1) Art. 47a. (St. 1907-410.) Behoudens het bepaalde bij artikel 47*, wordt overtreding van artikel 13a gestraft met eene boete van vijf honderd gulden tot duizend gulden, benevens verbeurdverklaring van de installatie, die- en het vaatwerk dat voor het onwettige doel gebezigd is en de aanwezige bewerkte of onbewerkte olie of distillaten. 1) Art 470. (St 1907-410.) Inlanders en daarmede gelijkgestelde personen worden wegens overtreding van artikel 13a met behulp van eene installatie, welker waarde 1) Volgens art. 4 (3) sub b. Inv. Strafwetboek is het algemeen minimum der geldboeten van vijftig cents ook in fiscale strafzaken toepasselijk.  Accijns. 81 door twee door het Hoofd van plaatselijk bestuur aangewezen personen op niet meer dan 300 gulden wordt geschat, gestraft, niet op den voet van artikel 47a, doch met eene boete ') van een honderd gulden of ten arbeidstelling aan de publieke werken voor den kost zonder loon 2) voor minstens een maand en hoogstens drie maanden, benevens verbeurdverklaring van de installatie, die- en het vaatwerk, dat voor het onwettige doel gebezigd is, en de aanwezige bewerkte of onbewerkte olie of distillaten. Art 48. Indien de eerstaanwezend ambtenaar of, in hooger beroep, de Directeur van Financiën van oordeel is, dat in geval van onjuistheden in aangiften of opgaven er geen opzet tot ontduiking van den accijns aanwezig is, wordt de overtreding gestraft met een boete van «en guWen.l) Art. 49. Bekeuring wordt niet ingesteld of, ingesteld zijnde, buiten gevolg gelaten: a. indien bij verschil van merken, de goederen blijkbaar dezelfde zijn en het verschil geene verdenking van ontduiking van den accijns oplevert; i. indien het niet bezitten of niet ver- toonen van een document, naar het oordeel van den controleur, of waar geen controleur is, van het hoofd van plaatselijk bestuur, verschoonbaar is wegens bijzondere omstandigheden en geene verdenking van ontduiking van den accijns bestaat. Art 50. Zij, in wier dienst anderen 1) Zie de noot bij artikel 47. 2) Bij art. 4 (3) sub a en b Inv. Strafwetboek is deie vrijheidsstraf vervangen door hechtenis en is het minimum van het Wetboek van Strafrecht er op toepasselijk verklaard. 6  82 Accijns. werkzaam zijn of die door gemachtigden vertegenwoordigd worden, zijn voor de met dien dienst in betrekking staande of naar aanleiding der machtiging verrichte handelingen van die andere, of van de gemachtigden, verantwoordelijk. Art. 51. De Directeur van Financiën voor zooveel Java en Made-era aangaat, en de hoofden van gewestelijk bestuur voor zooveel betreft de bezittingen daar buiten, kunnen ter voorkoming van gerechtelijke vervolgingen, wegens alle overtredingen in schikking treden of doen treden. HOOFDSTUK IX. Overgangsbepalingen, Art 52. Ieder, die op den eersten Maart 1887 binnen het tolgebied petroleum voorhanden heeft in de bewaarplaatsen, bedoeld in Staatsblad 1871 no. 166, of op daartoe behoorende erven, is verplicht van dien voorraad op dien dag aangifte te doen bij den ontvanger der in- en uitvoerrechten en accijnzen ter plaatse, en waar geen ontvanger is, bij den algemeenen ontvanger van 's lands kas, en waar deze niet is, bij den door het hoofd van plaatselijk bestuur aangewezen ambtenaar der in- en uitvoerrechten en accijnzen of van een anderen diensttak. De bij alinea 1 bédoelde aangifte bevat eene opgave van de hoeveelheid voorradige petroleum in liters, het aantal en de merken der collis, de ligging van de bewaarplaats, den naam, het beroep en de woonplaats van den aangever, benevens zijne onderteekening. De ontvanger geeft een bewijs af voor de ingeleverde aangifte,- welk bewijs, in  Accijns. 83 geval van zekerheidstelling voor den accijns, wordt beschouwd als het consent, waarop de inslag is geschied op den dag der aangifte. Eene afzonderlijke rekening wordt alsdan geopend overeenkomstig die aangifte, en de daarin aangegeven voorraad wordt beschouwd als saldo van vorige rekening. Van den bij alinea 1 bedoelden voorraad petroleum is een accijns verschuldigd naar den maatstaf van een gulden en dertig cent per hectoliter. De accijns moet, behoudens voorafgaande betaling bij uitslag ten verbruik, worden betaald binnen dertig dagen na de aangifte, ten kantore van den ontvanger ter plaatse of waar deze niet is, bij den bij alinea 1 van dit artikel aangewezen ambtenaar tenzij zekerheid wordt gesteld voor den verschnldigden accijns en aangifte van de bergplaats wordt gedaan, overeenkomstig het dienaangaande bij hoofdstuk IV en artikel 11 van deze ordonnantie. Art. 53. Gedurende veertien dagen na den in art. 52 alinea 1 genoemden datum is de ontvanger bevoegd om, in geval van vermoeden, dat wegens een bewaarplaats van petroleum niet of niet ten volle is voldaan aan het bepaalde bij evengemelde alinea, tusschen negen ure des voormiddags en vijf ure des namiddags, en gedurende den tijd dat de bewaarplaats vroeger of later is geopend of daarin wordt gewerkt, zoodanig pand of erf te onderzoeken, of door ambtenaren der in-en uitvoerrechten en accijnzen te doen onderzoeken. Het hoofd van plaatselijk bestuur is gehouden dat onderzoek door de politie te doen verrichten, indien de ontvanger daartoe aanzoek doet.  Accijns. Onder bewaarplaats wordt in dit artikel verstaan ieder pand of erf, waar meer dan 360 liter petroleum in voorraad is. Van dit onderzoek wordt, hetzij dientengevolge al dan niet bekeuring wordt ingesteld, een proces-verbaal opgemaakt, waarin de aanleiding tot het onderzoek wordt vermeld, en waarvan den gebruiker van het pand of erf een afschrift wordt verleend. De petroleum, in die panden of op die erven bevonden, wordt beschouwd aldaar op 1 Maart 18S7 aanwezig te zijn geweest, voor zooverre de inslag na dien dag niet blijkt uit wettige documenten. Art. 54, De bezitters of gebruikers van de in artikel 52 alinea 1 bedoelde lokalen zijn verplicht bij deze iemand te stellen om het pand op verlangen van de ambtenaren der recherche of politie te openen, den voorraad petroleum aan te wijzen en het noodige personeel beschikbaar te stellen om hulp bij het onderzoek te verleenen. Het niet aanwezig zijn van een persoon om zoo noodig eene bewaarplaats te openen en den voorraad aan te wijzen, indien dit gedurende de bij alinea 1 van art. 53 bepaalde tijdruimten door de ambtenaren verlangd wordt, wordt gestraft met de straf, bij alinea 6 van artikel 47 gesteld op het bemoeielijken of ondoenlijk maken van visitatiën en verificatiên. Deze boete komt ten laste van den gebruiker van het pand. Bij het niet aanwezig zijn van iemand om de bewaarplaats te openen en devereischte aanwijzingen te doen, wordt het pand verzegeld en op kosten en risico van den bezitter of gebruiker bewaakt van wege de recherche of politie tot het tijdstip dat voldaan wordt aan de verplichtingen, in  Accijns. 85 alinea 1 van dit artikel voorgeschreven. Wordt aan die verplichtingen binnen acht dagen na de verzegeling niet voldaan en het pand niet geopend, dan wordt door den ontvanger tot de opening overgegaan en is deze gerechtigd om den in het pand en op het erf aanwezigen voorraad petroleum publiek te doen verkoopen. De opbrengst, na aftrek van het maximum der boete, den accijns, benevens de kosten, blijft gedurende drie jaren ter beschikking van den rechthebbende. ■ Er bestaat overtreding, wanneer op de hoeveelheid petroleum, aangegeven ingevolge het bepaalde in art. 52 alinea's 1 en 2, een verschil van meer dan vijf ten honderd wordt bevonden. Het niet aangeven op den eersten Maart 1887 van een voorraad petroleum, meer dan drie honderd zestig liter beloopende wordt gestraft met eene boete van tienmaal het bedrag van den accijns van den voorraad, waarvan de aangifte is nagelaten. Het niet betalen van den accijns, indien geen zekerheid is gesteld, van de op 1 Maart 1887 in bewaarplaatsen of daartoe behoorende erven aanwezige petroleum vóór het tijdstip, bepaald in alinea 5 van artikel 52, wordt gestraft met een boete van éénmaal den verschuldigden accijns. Art. 55 Deze ordonnantie treedt in werking op den eersten Maart 1887. En opdat enz. Gelast enz. iDuuenzorg, uen 27Sten December 1886. O. VAN REES (Uitg. 30 December 1886.)  86 Bijzondere vergunning v. bergplaatsen. Circulaire van den Directeur van Financiën van 18 Januari 1887 no. 758, Bb. no. 4408, betreffende de indiening en behandeling van verzoekschriften ter erlanging Van Vergunning om op andere plaatsen dan die genoemd in art. 12 van St. 1886 no. 249 bergplaatsen van petroleum ie bestemmen voor den opslag daarvan onder genot van crediet Dan den accijns. Aan de Hoofden van Gewestelijk Bestuur. No. 758. Batavia 18 Januari 1887. Krachtens de tweede alinea van art. 12 der bepalingen ter regeling van de heffing en de verzekering van den accijns op petroleum (Staatsblad 1886 no. 249), kan de Directeur van Financiën, op door hem gestelde voorwaarden, vergunnen dat ook op andere plaatsen dan die, in de eerste alinea van het artikel vermeld, bergplaatsen voor van buiten het tolgebied aangevoerde petroleum worden toegelaten. Ter erlanging van de vergunning om eene bergplaats vau petroleum te bestemmen voor den opslag van dat vocht onder genot vatt crediet van den accijns, behooren belanghebbenden zich derhalve te wenden tot genoemden Departements-Chef, door tusschenkomst van het betrokken Hoofd van Gewestelijk Bestuur. Bij de doorzending van de verzoekschriften aan den Directeur van Financiën, behooren de Hoofden van Gewestelijk Bestuur een opgaaf te voegen van de hoeveelheden petroleum, die gedurende het laatste jaar ten verkoop aan kleinhandelaren uit die bewaarplaatsen zijn uitgeslagen en, wanneer het plaatsen geldt, waar geen ambtenaren der in- en uitvoerrechten en accijnzen bescheiden  Bereiding volgens ander procédé. 87 zijn, tevens mede te deelen of het toezicht op den opslag en uitslag van petroleum uit die bergplaatsen zonder bezwaar voor den dienst of bijzondere uitgaven met vertrouwen aan een ambtenaar van een anderen diensttak kan worden opgedragen. Ordonnantie van 7 Februari 1900, St. no. 66, tot vaststelling eener tijdelijke regeling betreffende de heffing Van accijns op binnen het tolgebied gewonnen petroleum. IN NAAM DER KONINGIN! DE GOUVERNEUR-GENERAAL VAN NEDERLANDSCH-INDIË, Den Raad van Nederlandsch-Indië gehoord; Allen, die deze zullen zien of hooren lezen, Saluut! doet te weten: Dat hij, — in afwachting van het tot stand komen van de door artikel 20d der bepalingen op de heffing en de verzekering van den accijns op petroleum (Staatbslad 1886 no. 249, juncto 1892 no. 153) voorgeschreven regeling,—reeds dadelijk eene voorziening willende treffen, welke de bereiding hier te lande van petroleum uit ruwe aardolie volgens een nieuw procédé zal mogelijk maken zonder met de evenbedoelde bepalingen in strijd te komen; Lettende op de artikelen 20, 29,31 en 33 van het Reglement op het beleid der Regeering van Nederlandsch-Indië. Heeft goedgevonden en verstaan: Te bepalen: n. 11. 1. uc uirecieur van financiën is  88 Bereiding volgens ander procédé. bevoegd om, bijaldien een ondernemer voor het winnen van binnenlandsche petroleum of de opzichter of beheerder eener fabriek tot zuivering van ruwe aardolie wenscht over té gaan tot de bereiding van petroleum uit ruwe aardolie volgens een ander procédé dan dat, waarop de bepalingen gegrond zijn van hoofdstuk IV der ordonnantie van 27 December 1886 (Staatsblad no. 249), zooals zij zijn gewijzigd bij de ordonnantie van t Juli 1892 (Staatsblad no. 153), in afwachting van de nadere regeling, bedoeld bij artikel 20d dier bepalingen, onder waarborgen voor de behoorlijke betaling van den accijns op petroleum, afwijkingen van die bepalingen toe te staan. De ondernemer, opzichter of beheerder is alsdan, op straffe van staking der onderneming of sluiting der fabriek, gehouden tot naleving van de door den Directeur van Financiën, onder nadere goedkeuring van den Gouverneur-Generaal, te stellen voorwaarden. Art. 2 Deze ordonnantie treedt in werking op den dag harer afkondiging. En opdat enz. Gelast enz. Gedaan te Buitenzorg, den 7«g. i nugusius 1907;.  tt2 Bijz. bep. Atjeh en Onderh. Ordonnantie Tan 3 Februari 1899, St. no. 75, tot heffing Van accijns op petroleum en I lucifers in de af deeling Groot Atjeh, met uitzondering van Hel eiland Waij. IN NAAM DER KONINGIN! DE GOUVERNEUR-GENERAAL VAN NEDERLANDSCH-INDIË Den Raad van Nederlandsch-Indië gehoord; Allen, die deze zullen zien of hooren lezen Saluut! doet te weten: Dat Hij, in verband met de ordonnantie van heden (Staatsblad no. 74), het noodige willende regelen met betrekking tot de heffing van de accijnzen op petroleum en lucifers in de afdeeling Groot Atjeh van het gouvernement Atjeh en Onderhoorigheden, met uitzondering van het eiland Waij;1) Lettende op de artikelen 20, 29, 31, 33 en 58 van het Reglement op het beleid der Regeering van Nederlandsch-Indië en de artikelen 1 der ordonnantiën van 27 December 1886 (Staatsblad no. 249) en 14 December 1893 (Staatsblad no. 301); Heeft goedgevonden en verstaan: Te bepalen: I. Voor de heffing van den accijns op petroleum, bedoeld bij de ordonnantiën van 27 December 1886 (Staatsblad no. 249), 1 Juli 1892 (Staatsblad no. 153) en 2 Januari 1899 (Staatsblad no. 1), en van dien op lucifers, bedoeld bij de ordonnantiën van 14 December 1893 (Staatsblad no. 301) en 2 Januari 1899 (Staatsblad nó 2), wordt de afdeeling GVoot Atjeh van het gouvernement Atjeh en Onderhoorigheden, met uitzondering van het eiland Waij, gerekend 1) Zie omtrent de onderafdeeling Tamiang na de inlijving St. 1908 no. 193.  Bijz. bep. Atjeh en Onderh. 113 te behooren tot de gewesten, bedoeld bij de artikelen 1 der in de eerste en de vierde plaats genoemde ordonnantiën, en geacht deel uit te maken van het „tolgebied" in den respectievelijk bij de artikelen 45 en 35 derzelfde ordonnantiën bedoelden zin. ') II. Bergplaatsen van den opslag, onder genot van krediet voor den accijns, van petroleum en lucifers, aangevoerd van bui. ten het tolgebied gelegen plaatsen, worden toegelaten te OUh-Uh. Voor andere plaatsen geldt het bepaalde bij de tweede alinea van artikel 12 der ordonnantie in Staatsblad 1886 no. 249 en van artikel 6 der oraonnanrie m Staatsblad no. 1893 no. 3or. III. (overgangsbepaling) IV. Deze ordonnantie treedt in werkine- OD I Anrii iSnn -r - —£ —yy F,n opdat enz. Gelast enz. Gedaan te Buitenzorg, den 3den Februari 1899. VAN DER WIJCK, De ■/llgemeenc Secretaris, A. D. H. HERINGA. (üitg. 6 Februari 1899.) 1) Bij St. 1910 no. 249 is de heffing van den acciins op petroleum uitgebreid over het geheele gouvernement Atjeh en Onderhoorigheden, met uitzondering van bet eiland We.  114 Bijz. bep. Riouw en Onderh. Ordonnantie van 9 April 1898, St. no. 130, tot heffing Van accijns op petroleum en lucifers in de afdeeling Indragiri. IN NAAM DER KONINGIN! DE GOUVERNEUR-GENERAAL VAN NEDERLANDSCH-INDIË. Den Raad van Nederlandsch-Indië gehoord; Allen, die deze zullen zien of hooren lezen, Saluut! doet te weten: Dat Hij. in verband met de ordonnantie van heden (Staatsblad no. 129) het noodige willende regelen met betrekking tot de heffing van de accijnzen op petroleum en lucifers in de afdeeling Indragiri residentie Riouw en Onderhoorigheden; Lettende op de artikelen 20, 29,31, 33 en 58 van het Reglement op het beleid der Regeering van Nederlandsch-Indië en de artikelen 1 der ordonnantiën van 27 December 1886 (Staatsblad no. 249) en 14 December 1893 (Staatsblad no. 301); Heeft goedgevonden en verstaan: Te bepalen: I. Voor de heffing der accijnzen op petroleum, bedoeld bij de ordonnantie van 27 December 1886 (Staatsblad no. 249), 1 Juli i892 (Staatsblad no. 153) en 19 December 1895 (Staatsblad no. 308), en op lucifers, bedoeld bij de ordonnantie van i4 December 1893 (Staatsblad no. 301), wordt de afdeeling Indragiri der residentie Riouw en Onderhoorigheden gerekend te behooren tot de bij de artikelen 1 der in de eerste en de vierde plaats genoemde ordonnantiën bedoelde gewesten en deel uit te maken van het „tolgebied" in den respectievelijk  Bijz. bep. Z. en O. afd. v. Borneo. bij de artikelen 45 en 35 derzelfde ordonnantiën bedoelden zin. II. Bergplaatsen voor den opslag van buiten het tolgebied aangevoerde petroleum en lucifers onder genot van krediet voor den accijns worden toegelaten te Ringat. Voor andere plaatsen geldt het bepaalde bij de tweede alinea van artikel 12 der ordonnantie in Staatsblad 1886 no. 249 en van artikel 6 der ordonnantie in Staatsblad 1893 no. 301. III. Deze ordonnantie treedt in werking op r Juli 1898. En opdat enz, Gelast enz. Gedaan te Buitenzorg, den gden April 1898. VAN DER WIJCK. (Uitg. 13 April j.898.) I Ordonnantie van 14 November 1901, St. no. 413, tot heffing oan accijns op petroleum m eenige landschappen van de residentie Zuider- en Oosterafdeeling van Borneo. IN NAAM DER KONINGIN! DE GOUVERNEUR-GENERAAL VAN NEDERLANDSCH-INDIË, Den Raad van Nederlandsch-Indië gehoord: f Allen die deze zullen zien of hooren lezen, Saluut! doet te weten : Dat Hij, in verband met de ordonnantie i van heden (Staatsblad no. 410), het noodige willende regelen met betrekking tot de Eheffing van den accijns op petroleum in ,de [landschappen Kota Waringin, Pasir, Pegatan en Koesan, Tanah Boemboe, Koe- tei, Goenoeng Taboer, Sambalioeng en  n6 Bijz. bep Z. en O. afd. v. Borneo Boeloengan der residentie Zuider- en Oosterafdeeling van Borneo. Lettende op de artikelen 20, 29, 31, 33 en 58 van het Reglement op het beleid der Regeering van Nederlandsch-Indië en op artikel 1 der ordonnantie van 27 December 1886 (Staatsblad no. 249); Heeft goedgevonden en verstaan: I. Voor de heffing van den accijns op petroleum, bedoeld bij de ordonnantie van 27 December 1886 (Staatsblad no. 249), I Juli 1892 (Staatsblad no. 153), 19 December 1893 (Staatsblad no. 308) en 2 Januari 1899 (Staatsblad no. 1), worden de landschappen Kota Waringin, Pasir, Pegatan en Koesan, Tanah Boemboe, Koetei, Goenoeng Taboer Sambalioeng en Boeloengan der residentie Zuider-en Oosterafdeeling van Borneo gerekend te behooren tot de gewesten, bedoeld bij artikel 1 der in de eerste plaats genoemde ordonnantie, en geacht deel uit te maken van het „tolgebied" in den bij artikel 45 dier ordonnantie bedoelden zin II. Bergplaatsen voor den opslag van petroleum onder genot van krediet voor den accijns, 'als bedoeld bij Hoofdstuk II der ordonnantie van 27 December 1886 (Staatsblad no. 249), worden toegelaten te Kota Baroe en Satnarinda. Voor andere plaatsen geldt het bepaalde bij de tweede alinea van artikel 12 van genoemde ordonnantie. III. (St. 1908-362). De Gouverneur-Generaal is bevoegd voor het prodüct van één of meer door hare ligging daartoe geëigende fabrieken of ondernemingen in de vorengenoemde landschappen het bepaalde bij artikel 3, sub 6, der ordonnantie van 27 December 1886 (Staatsblad no 249) tot wederopzeggens buiten werking te stellen.  Bijz. bep. Z. en Q. afd. v. Borneo. 117 Zoodanige buitenwerkingstelling heeft tengevolge: a dat de betrokken fabrikant of ondernemer ontheven is van alle bij gemelde ordonnantie of eenige andere verordening, betreffende den accijns op petro. leum, aan fabrikanten of ondernemers bepaaldelijk in die hoedanigheid, opgelegde of nog op te leggen verplichtingen; b. dat van zulk eene fabriek of onderneming niet over land mag worden afgevoerd; c dat bij vervoer over zee van petroleum van zulk eene fabriek of onderneming naar eene plaats, waar de fabrikant of ondernemer eene stapelplaats heeft, moeten worden nageleefd de regelen, welke de Directeur van Financiën zulks geraden achtende, zal vermogen te stellen; dat de van zulk eene fabriek of onderneming afkomstige petroleum bij aanvoer over zee op plaatsen in eenig gedeelte van Nederlansch-Indië, waar de accijns op petroleum geheven wordt, voor de heffing van deze belasting als van buiten het tolgebied, in den bij § I hiervoren bedoelden zin, afkomstige petroleum wordt beschouwd; dat ter zake van de betaling van accijns over de petroleum en de voor de toepassing der ordonnantie van 27 December 1886 (Staatsblad no. 249) met petroleum gelijkgestelde aardoliedistillaten, in verbruik gebracht op de fabriek of onderneming zelve—de woningen van het personeel daaronder begrepen—of verkocht aan in de onmid. dellijke nabijheid gevestigde kleinhan-  n8 Bijz. bep. Z. en O. afd. v. Borneo. delaren of andere personen moeten worden nageleefd de regelen door den Directeur van Financiën vast te stellen. Voor de met betrekking tot de toepassing der ordonnantie van 27 December 1886 (Staatsblad no. 249) met petroleum gelijkgestelde aardoliedistillaten, welke op de hierbedoelde fabrieken en ondernemingen op eene of meer der in artikel 1 der ordonnantie van heden (Staatsblad no. 361) genoemde wijzen uitsluitend worden aangewend ten behoeve van de fabriekmatige vervaardiging van tot verkoop bestemde producten, kan vrijdom van accijns worden genoten volgens regelen door den Directeur van Financien te stellen. IV. (overgangsbepaling). V. Deze ordonnantie treedt in werking gelijktijdig met die van heden (Staatsblad no 410) En opdat enz. Gelast enz. Gedaan te Buitenzorg, den i4den November 1901. W. ROOSEBOOM. (Uitg. 22 November, 1901.) Ordonnantie van 27 Juni 1906. St. no. 294, tot regeling van dt heffing van den accijns op petroleum in het gouvernement Celebes en Onderhoorigheden. IN NAAM DER KONINGIN! DE GOUVERNEUR- GEN ERA Ai, VAN NEDERLANDSCH-INDIÊ. Den Raadvan Nederlandsch-Indië gehoord: Allen, die deze zullen zien of hooren lezen, Saluut! doet te weten: Dat Hij, in verband met de ordonnantie  Bijz. bcp.- Celebes en onderh. 119 van heden (Staatsblad no. 297), het nopdige willende regelen met betrekking tot de heffing van den accijns op petroleum in het gouvernement Celebes en Onderhoorigheden ; Lettende op de artikelen 20, 29, 31, 33 en 58 van het reglement op het beleid der Regeering van Nederlandsch-Indie en op artikel 1 der ordonnantie van 27 December 1886 (Staatsblad no. 249); Heeft goedgevonden en verstaan: Te bepalen: I. Voor de heffing van den accijns op petroleum, bedoeld bij de ordonnantiën van 27 December 1886 (Staatsblad no. 249), 1 Juli 1892 (Staatsblad no. 153), 19 December 1893 (Staatsblad no. 308) en 2 Januari 1899 (Staatsblad no. 1), wordt het gouvernement Celebes en Onderhoorigheden gerekend te behooren tot de gewesten, bedoeld bij artikel 1 der eerstgenoemde ordonnantie, en geacht deel uit te maken van het „tolgebied" in den bij artikel 45 der laatstgenoemde ordonnantie bedoelden zin. II. Bergplaatsen voor den opslag onder genot van crediet voor den accijns van petroleum, van buiten het tolgebied aangevoerd, worden toegelaten te Makasser. Voor andere plaatsen geldt het bepaalde bij de tweede alinea van artikel 12 der ordonnantie van 27 December 1886 (Staatsblad no. 249). III. Voor de op den datum van inwerkingtreding dezer ordonnantie in het gouvernement Celebes en Onderhoorigheden aanwezige voorraden petroleum gelden de volgende: Overgangsbepalingen. Art. 1 l). 1) Weggelaten als zijnde niet meer van toepassing.  120 Bijz. bep. Menado en Ternate. V. De ordonnantie treedt in werking op i Augustus 1906. En opdat enz. Gelast enz. Gedaan te Tjipanas, den 27Sten Juni 1906. J. B. VAN HEUTSZ. (Uitg. 5 Juli 1906.) Ordonnantie van 3 April 1898 St. no. 121, tot heffing van accijnzen op petroleum en lucifers in de residentie Menado. IN NAAM DER KONINGIN! DE' GOUVERNEUR-GENERAAL VAN NEDERLANDSCH-INDIË, Den Raad van Nederlandsch-Indië gehoord; Allen, die deze zullen zien of hooren lezen, Saluut! doet te weten: Dat Hij, uitvoering willende geven aan de verleende Koninklijke machtiging tot het heffen van de accijnzen op petroleum en lucifers in de residentie Menado; Lettende op de artikelen 20, 29, 31, 33 en 58 van het Regiement op het beleid der Regeering van Nederlandsch-Indië. Heeft goedgevonden en verstaan^ Te bepalen: I. De accijnzen op petroleum bedoeld bij de ordonnantiën van 27 December 1886 (Staatsblad no. 249), 1 Juli 1892 (Staatsblad no, 153) en 19 December 1893 (Staatsblad no. 308), en op lucifers bedoeld bij de ordonnantie van 14 December 1893 (Staatsblad no. 301), worden overeenkomstig het  Bijz. bep. Menado en Ternate. 121 bepaalde bij die verordeningen mede geheven in het gedeelte der residentie Menado, waar van wege het Gouvernement van Nederlandsen-Indii invoerrechten worden geheven. II. (St. 1899-170). Tot het „tolgebied", in den respectievelijk bij de artikelen 45 en 35 der ordonnantiën in Staatsblad 1886 no. 249 en 1893 no. 3oi bedoelden zin, wordt mede al dadelijk gerekend te behooren de residentie Menado en het tot de residentie Ternate behoorend landschap Banggaai 1) III. (St. 1899-170.) Bergplaatsen voor den opslag van buiten het tolgebied aangevoerde petroleum en lucifers onder genot van krediet voor den accijns, worden toegelaten te Menado en Gorontalo. Voor andere plaatsen geldt het bepaalde bij de tweede alinea van artikel 12 der ordonnantie in Staatsblad 1886 no. 249 en van artikel 6 der ordonnantie ih Staatsblad 1893 no. 301. IV. Deze ordonnantie treedt in werking op 1 Juni 1898. En opdat enz. Gelast enz. Gedaan te Buitenzorg, den 3den April 1898. VAN DER WIJCK. (Uitg. 7 April 1898.) Ordonnantie van 21 Februari 1908, St. no. 151, tol regeling van de heffing van de accnijnzen op petroleum en lucifers in eenige landschappen der residentie Menado. IN NAAM DER KONINGIN! DE GOUVERNEUR-GENERAAL VAN NEDERLANDSCH-INDIË, U Zie beneden St. 1903 no. 423.  T22 Bijz. bep. Menado. Den Raad van Nederlandsch-Indië gehoord : Allen, die deze zullen zien of hooren lezen, Saluut! doet te weten: Dat Hij, in verband met de ordonnantie van heden (Staatsblad no. 150), het noodige willende regelen met betrekking tot de heffing van de accijnzen op petroleum en lucifers in de tot de residentie Menado behoorende landschappen Paloe, Banawa, Tawaeli en Toli Toli; Lettende op de artikelen 20, 29, 31, 33 en 58 van het Reglement op het beleid der Regeering van Nederlandsch-Indië en op de artikelen 1 der ordonnantiën van 27 December 1886 (Staatsblad no. 249) en 14 December 1893 (Staatsblad no. 301), de laatste, zooals zij is gewijzigd bij de ordonnantie van 9 Januari 1902 (Staatsblad no. 17); Heeft goedgevonden en verstaan: I. Voor de heffing van den accijns op petroleum, bedoeld bij de ordonnantiën van 27 December 1886 (Staatsblad no. 249), 1 Juli 1892 (Staatsblad no. 153), 19 December 1893 (Statsblad no. 308), 2 Januari 1899 (Staatsblad no. i), 20 September 1907 (Staatsblad no. 410) en 17 Januari 1908 (Staatsblad no. 48) en. .f worden de tot de residentie Menado behoorende landschappen Paloe, Banawa, Tawaeli, Toli Toli gerekend te behooren tot de gewesten, bedoeld bij de artikelen 1 der genoemde ordonnantiën van 27 December 1886 (Staatsblad no. 249) en 14 December 1893 (Staatsblad no 301), de laatste zooals zij is gewijzigd bij de ordonnantie van 9 Januari 1902 Staatsblad no. 17) en geacht deel uit te  Bijz. bep. Menado, Ternate en Timor. 123 maken van het.tolgebied" in den respectievelijk bij artikel 45 der petroleum- accijnsordonantie en bedoelden zin. II Deze ordonnantie treedt in werking tegelijk met die van heden (Staatsblad no. 150). En 'opdat enz: Gelast enz: Gedaan te Buitenzorg, den 21 sten Februari 1908. J. B. VAN HEUTSZ (Uitg. 25 Febr. 1908.) Ordonnantie van 19 December 1903, St. no. 423, houdende regeling met betrekking tot de heffing van de accijnzen op petroleum en lucifers in het tot dusver van die heffing uitgezonderd gedeelte van de residentie Ternate en Onderhoorigheden, zoomede in de residentiin Amboina en Timor en Onderhoorigheden. IN NAAM DER KONINGIN! DE GOUVERNEUR-GENERAAL VAN NEDERLANDSCH-INDIË. Den Raad van Nederlandsch-Indië gehoord; Allen, die deze zullen zien of hooren lezen, Saluut! doet te weten: Dat Hij, in verband met de ordonnantie van heden (Staatsblad no. 422), het noodige willende regelen met betrekking tot de heffing van de accijnzen op petroleum en lucifers in het tot dusver van die heffing  124 Bijz. bep. Amboina, Ternate en Timor. uitgezonderd gedeelte van de residentie Ternate en Onderhoorigheden, zoomede in de residentien Amboina en Timor en Onderhoorigheden; Lettende op de artiklen 20, 29,31, 33, en 58 van het Reglement op het beleid der Regeering van Nederlandsch-Indië en op de artikelen 1 der ordonnantiën van 27 December 1886 (Staatsblad no 249) en 14 December 1893 (Staatsblad no. 301); Heeft goedgevonden en verstaan: Te bepalen; I. Voor de heffing van de accijnzen op petroleum, bedoeld bij de ordonnantiën van 27 December 1886 (Staatsblad no 249), 1 Juli 1892 (Staatsblad no. 153), 19 December 1893 (Staatsblad no. 308) en 2 Januari 1899 (Staatsblad no. 1), en op lucifers, -worden het tot dusver nog van die heffingen uitgezonderd gedeelte van de residentie Ternate en Onderhoorigheden en de residentien Amboina en Timor en Onderhoorigheden gerekend te behooren tot de gewesten, bedoeld bij de artikelen 1 der genoemde ordonnantiën van 27 December 1886 (Staatsblad no. 249) en 14 December 1893 (Staatsblad no. 301) en geacht deel uit te maken van het „tolgebied" in den respectievelijk bij de artikelen 45 en 35 der laatstgenoemde ordonnantiën bedoelden zin. II. Bergplaatsen voor den opslag.onder genot van krediet voor den accijns van petroleum en lucifers, van buiten het tolgebied aangevoerd, worden toegelaten te Ternate, Amboina, Neira (Banda) en Koepang. Voor andere plaatsen geldt het bepaalde bij de tweede alinea van artikel 12 der ordonnantie van 27 December 1886 (Staatsblad no, 249) en van artikel 6 der  Bijz. bep. Amboina, Ternate en Timor, 125 ordonnantie van i4 December 1893 (Staatsblad no. 301.) III. (Overgangsbepaling). IV. Deze ordonnantie treedt in werking gelijktijdig met die van heden (Staatsblad no. 422), En opdat enz. Gelast enz. Gedaan te Buitenzorg, den I9den December 1903. W. ROOSEBOOM. (Uitg. 28 December 1903.) Ordonnantie van 9 April 1898, St. no. 134. tol heffing van accijnzen op petroleum en lucifers in de afdeeling Lombok. IN NAAM DER KONINGIN! DE GOUVERNEUR-GENERAAL VAN NEDERLANDSCH-INDIË Den Raad van Nederlandsch-Indië gehoord; Allen, die deze zullen zien of hooren lezen, Saluut; doet te weten; Dat Hij, in verband met de ordonnantie van heden (Staatsblad no. 133), het noodige willende regelen met betrekking tot de heffing van de accijnzen op petroleum en op lucifers in de afdeeling Lombok der residentie Bali en Lombok; Lettende op de artikelen 20, 29,31, 33 en 58 van het Reglement op het beleid der Regeering van Nederlandsch-Indië en de artikelen 1 der ordonnantiën van 27 December 1886 (Staatsblad no. 249) en 14 December 1893 (Staatsblad no. 301); Heeft goedgevonden en verstaan:  126 Bijz. bep. Bali en Lombok. Te bepalen; I Voor de heffing der accijnzen op petroleum, bedoeld bij de ordonnantiën van 27 December 1886 (Staatsblad no. 249), 1 Juli 1892 (Staatsblad no. 153) en rg December 1893 (Staatsblad no. 308) en op lucifers, bedoeld bij de ordonnantie van 14. December 1893 (Staatsblad no. 301), wordt de afdeeling Lombok der residentie Bali en Lombok gerekend te behooren tot de bij de artikelen 1 der in de eerste en de vierde plaats genoemde ordonnantiën bedoelde gewesten en deel uit te maken van het „tolgebied" in den respectievelijk bij de artikelen 45 en 35 derzelfde ordonnantiën bedoelden zin. II. Bergplaatsen voor den opslag van buiten het tolgebied aangevoerde petroleum en lucifers onder genot van krediet voor den accijns worden toegelaten te Ampenan. Voor andere plaatsen geldt het bepaalde bij de tweede alinea van artikel 12 der ordonnantie in Staatsblad 1886 no. 249 en van artikel 6 der ordonnantie in Staatsblad 1893 no. 301. III. Deze ordonnantie treedt in werking tegelijk met die van heden (Staatsblad no. 133). En opdat enz. Gelast enz. Gedaan te Buitenzorg den 9