dj ^NDSCHE €TA ATSWETTEN. SL, luurman & Jordens. N°. 10. j>£ - . — ' WET van den 2den Mei 1897, S. 124, '• zooals deze wet nader is gewijzigd TOT HERZIENING VAN DE BELASTBARE OPBRENGST DER Gebouwde Eigendommen BESLUITEN TER UITVOERING, ENZ. VIERDE DRUK door Mr. Dr. J. M. W. VERZIJL Referendaris ter (Jemeente Secretarie van Utrecht ZWOLLE W. K. J. T J EEN K WILLINK 1918 - 0.30 verhoog! met 10»/ Voer mogelijke aanvullingen en wijzigingen zie men echter het register.     WET van den 2den Mei 1897, S. 124, iuuais uk wei 10 gcwijzigu uij uc wei van 11 Januari 1904, S. 5, TOT HERZIENING VAN DE BELASTBARE OPBRENGST DER Gebouwde Eigendommen aanteekeningen, ontleend aan de gewisselde stukken en beraadslagingen, besluiten ter uitvoering en alphabetisch register VIERDE DRUK door Mr. Dr. J. M. W. VERZIJL Referendaris ter Gemeente-Secretarie van Utrecht ZW.OLLE W. E. J. TJEENK WILLINK 1918   INHOUD. Bladz. 1. Van de belastbare opbrengst.Artt.1—8. 5 2. Samenstelling en werkwijze van de commissie van schatting en van de hoofdcommissie. Artt. 9—19 . . 18 3. Van de voorbereidende werkzaamheden van de commissie voor de herziening en de verplichtingen van huurders en verhuurders van gebouwde eigendommen. Artt. 20—22 .... 26 4. Van de schatting, de behandeling van bezwaarschriften en de herschattingen. Artt. 23—33 ..... 29 5. Slotbepalingen. Artt. 34—38 ... 38 BIJLAGEN. 15 Juli 1898, S. 188. Besluit tot vaststelling van het model van het formulier, bedoeld in art. 21 der wet van 2 Mei 1897 (Staatsblad n°. 124) tot herziening van de belastbare opbrengst der gebouwde eigendommen 43 24 October 1900, S. 172. Besluit, tot regeling der-kosten van herschatting voor de .herziening van de belastbare opbrengst der gebouwde eigendommen. 47 (Het besluit van 19 februari 1904, houdende toekenning van belooning en vergoeding voor bureau-, reis- en verblijfkosten van den voorzitter enz. der commissiën voor de herziening van de belastbare opbrengst der gebouwde eigendommen, is niet meer opgenomen.)  Zie betreffende: de wet van 2 Mei 1897, S. 124: Bijl. Hand. 2e Kamer 1894/95, n°. 228, 1—2 ; 1895/96, n°. 43, 1 ; 1896/97, n°. 17, 1—9. Hand. id. 1896/97, 'Üadz. 934—940, 950—961, 965—972. Hand. le Kamer 1896/97, bladz. 326,' 332, 375—380. de «et van 11 Januari 1904, S. 5 :. Bijl. Hand. 2e Kamer 1902/03, n°. 134, 1—10 ; 1903/04, n°. 8, 1—5. tt 7 -\J innqjnj 7.7„J« oflQ 9Q1 9Ö5 907 Hand. le Kamer 1903/04, bladz. 42, 50, 115— 124.  Art 1 W E T van den 2den Mei 1897, S. 124, zooals die wet is gewijzigd bij de wet van 11 Januari 1904, S. 5, tot herziening van de belastbare opbrengst der GEBOUWDE EIGENDOMMEN. (1) In na4m van Hare Majesteit WIL- HELMINA, bij de gratie gods, KOningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz., enz., enz. Wij EMMA, Koningin-Weduwe, Regentes van het Koninkrijk; Allen, die deze zullen zien of hooren lezen, salut! doen te weten : Alzoo Wij in overweging genomen hebben, dat ingevolge art. 59, tweede lid, der wet op de grondbelasting van 26 Mei 1870 (Staatsblad n°. 82), de belastbare opbrengst van de gebouwde eigendommen moet worden herzien volgens regalen~bij de wet te stellen; Zoo is het, dat Wij, den Raad van State gehoord, en met gemeen overleg der Staten-Generaal, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedviöden en verstaan bij deze : § 1. Van de belastbare opbrengst. Art. 1. De belastbare opbrengst wordt, overeenkomstig de bepalingen dezer wet, vastgesteld voor alle gebouwde eigendommen, met uitzondering van die (1) Bij besluit van 1 April 1898 is vrijdom van port Verleend voor de briefwisseling pver dienstzaken in verband met de uitvoering dezer wet.  Art. 2 — vermeld in' artikel 25, letters a—f der wet van 26 Mei 1870 {Staatsblad n°. 82). Op liet voetspoor van art. 1 der wet van 22 Juli 1873 (Staatsblad n°. 116) wordt voorgesteld om alleen de gebouwde eigendommen, bedoeld in art. 25, letters o—/ der wet van 26 Mei 1870 (Staatsblad n°. 82), dus die waarvoor voortdurend vrijdom van grondbelasting genoten wordt, van de herziening uit te sluiten en de gebouwen, waarvoor slechts tijdelijke vrijdom genoten wordt, reeds dadelijk daarin te begrijpen, al zal natuurlijk de nieuwe belastbare opbrengst eerst bij het einde van den termijn, gedurende welken de vrijdom loopt, in den kadastralen legger worden opgenomen. Nu de schatting dezer eigendommen zonder veel moeite en kosten bij de algemeene opneming kan geschieden, is er geen reden haar daarvan uit te zonderen. (M. v. T.) Art. 2. De belastbare opbrengst van gebouwen of gedeelten van gebouwen, welke kennelijk dienen om te worden gebruikt te zamen met gronden waarop landbouw, veeteelt, tuinbouw, boom-, bloem-, of bloembollenkweekerij wordt gedreven, wordt voor zooveel zij voor woning bestemd zijn, gesteld op de huurwaarde, bepaald op den voet van het eerste, tweede en vierde lid van art. 4 en, voor zooveel zij voor uitoefening, van de genoemde bedrijven bestemd zijn, gesteld op de helft der op dien voet bepaalde huurwaarde. Wanneer de aard van zulk een eigendom of van een deel daarvan eene vergelijking als in het tweede lid van dat artikel bedoeld, niet toelaat, wordt de huurwaarde van het eigendom of van het in dat geval verkeerend deel, voor zooveel het tot woning bestemd is, gesteld op drie ten honderd, en voor zooveel het niet tot woning bestemd is, op  7 — Art. 2 een en een half ten honderd, berekend over de waarde. Deze waarde Wordt afge eid uit het bedrag dat de stichting van nieuwe gebouwen, in grootte, inrichting en constructie aan de bestaande gelijk, gerekend wordt te kosten ten tijde der schatting. Verkeeren de in het vorig lid bedoelde gebouwen in zoo ongunstigen toestand, dat hunne huurwaarde daardoor gedrukt wordt, dan wordt de belastbare opbrengst zooveel lager gesteld als de vermindering van de huurwaarde bedraagt. Dit artikel is bij art. 1 der wet van 11 Januari 1904, S. 5, nader aldus vastgesteld, terwijl bij de artt. 2, 3 en 4 dier wet het volgende is bepaald: „Art. 2, De belastbare opbrengst volgens de bepalingen der wet van 2 Mei 1897 (Staatsblad n°. 124) vastgesteld voor gebouwde eigendommen welke bevonden worden te behooren tot die bedoeld in het vorig artikel, vervalt. Overeenkomstig het bepaalde in dat artikel, worden deze eigendommen, volgens de regelen der bovengemelde wet opnieuw geschat; de uitkomsten dezer schatting worden op den voet van het bepaalde in art. 26 ter kennis van de belanghebbenden gebracht. Op bezwaren tegen deze schatting en het daaraan te geven gevolg, op verzoeken om herschatting, en beslissing op die verzoeken en op de kosten van herschatting, zijn van toepassing de regelen van de artikelen 27 tot en met 33, met dien verstande dat het bepaalde in de 3de zinsnede van art. 28 slechts geldt voor eigendommen in het vorig artikel bedoeld. Art. 3. Die vermeent; dat een te zijnen name in den kadastralen legger ingeschreven eigendom behoort tot de eigendommen bedoeld in art. 1 dezer wet, doch niet voorkomt in de algemeene opgaaf bedoeld in de 3de zinsnede van art. 26, kan, binnen 30 dagen na den dag der afkondiging volgens de 4de zinsnede van dat artikel, een verzoek indienen bij den voor-  Art. 2 — 8 — zitter der commissie om dat eigendom alsnog opnieuw te schatten., <; Bevindt de commissie het verzoek, zoo noodig na toepassing van art. 25 gegrond, dan wordt de uitkomst der schatting, op den voet van de 1ste en 2de zinsnede .van art: 26 ter kennis gebracht van hem te wiens name het eigendom in den kadastralen legger is ingeschreven. Bevindt de commissie het verzoek niet 'gegrond, dan geeft de voorzitter hem van hare uitspraak op dezelfde wijze kennis. ' Art. i. Die bezwaar heeft tegen de uitspraak welke krachtens het vorig artikel te zijner kennis is gebracht, kan binnen dertig dagen na dien der dagteekening van de kennisgeving, bij den voorzitter der commissie een verzoek indienen om zijn bezwaar te onderwerpen aan de beslissing van de hoofdcommissie. De voorzitter geeft den verzoeker kosteloos per aangeteekenden brief kennis van de ontvangst van het verzoek. Indien de hoofdcommissie beslist dat het eigendom behoort tot die bedoeld in art. 1 dezer wet, stelt zij tevens de belastbare opbrengst daarvan vast. Overigens worden bij die beslissing gevolgd de regelen omtrent hersehatting voorgeschreven in de 2de, 3de, 4de en 5de zinsnede van art. 32." Het vervangen artikel luidde : „Art. 2. De belastbare opbrengst van gebouwde eigendommen tot hoeven behoprende, wordt, voor zooveel zij tot gebruik van hem die het bedrijf uitoefent, bestemd zijn, gesteld op een pn een half percent van het bedrag, naar de .gebruiken der streek noodig voor de stichting van woningen, bergplaatsen, stallen en werkplaatsen, voldoende voor de uitoefening van het bedrijf in zijn bestaanden omvang. : Verkeeren de in het vorig lid bedoelde gebouwen in zoo onguastigen toestand, dat de huurwaarde van de hoeve daardoor gedrukt wordt, dan wordt de belastbare opbrengst zooveel lager gesteld als de vermindering van de huurwaarde bedraagt. .,- i .Onder .de bepalingen van dit artikel vallen de gebouwen of gedeelten van gebouwen, welke, kennelijk dienende om te zamen met gronden,  Art. 8 waarop landbouw, veeteelt, tuinbouw, boomof bloembollenkweekerij wordt gedreven, gebruikt te worden, afgescheiden van die gronden, geene of slechts geringe huur zouden kunnen opbrengen." Art. 3. Voor fabrieken en andere gebouwde eigendommen, niet bedoeld in het vorig artikel en niet of slech s voor een klein deel tot bewoning dienende, wordt de. belastbare opbrengst gesteld op 6 percent der waarde. Die waarde wordt gesteld op de verkoopwaarde. Kan deze niet worden afgeleid uit normale verkoopprijzen, in de jaren 1892 — 1896 bedongen bij eene verkooping of verkoópingen van het te schatten eigendom, dan wordt zij bepaald door vergelijking met de verkoopwaarde van andere gebouwde eigendommen van dezelfde of meest nabijkomende soort, gelegen in dezelfde of eene nabij gelegen gelijksoortige gemeente, waarbij onder meer acht wordt geslagen op stand en ügging. De omstandigheid, dat een fabrieksgebouw wordt bewoond b. v. door een portier en zijn gezin, doet het gebouw nog niet van aard veranderen. Vandaar - het voorschrift om dergelijke gebouwen, die slechts voor een klein deel tot bewoning bestemd zijn, niet als woningen te beschouwen. Wat een „klein deel" is, is eene feitelijke quaestie die door de commissie, behoudens beroep op de hoofdcommissie, zal worden beslist. Winkelhuizen worden in den regel door den winkelier bewoond en wel voor meer dan een klein gedeelte. Voor dergelijke gebouwen zal dan ook meestal de belastbare opbrengst niet worden bepaald op de wijze bij dit artikel- voorgeschreven, doch gesteld worden op de onzuivere huurwaarde volgens art. 4. Zooals reeds in § 1 dezer memorie is ge-  Art. 3 — 10 — zegd, zal de belastbare opbrengst gesteld worden op zes ten honderd van de verkoopwaarde van de gebouwde eigendommen, zooals die uit de gedurende de jaren 1891-—1895 (later gewijzigd in 1892—1896) bedongen koopprijzen is af te leiden. Dat de commissie de bevoegdheid moet bezitten, om verkoopprijzen, die haar abnormaal hoog of laag voorkomen, buiten aanmerking te laten, ligt voor de hand. Evenzeer is het duidelijk dat zij zal hebben te letten op de omstandigheid, dat in de koopacten niet zelden de onderhands bedongen prijzen niet naar waarheid worden vermeld. Het zou niet aangaan om de commissie te binden aan een fictieven koopprijs, van welker onjuistheid zij overtuigd is". (M. v. T.) Dit artikel bevatte oorspronkelijk een laatste lid, luidende: „Kan de verkoopwaarde niet volgens bovenstaande regelen worden bepaald, dan wordt zij, met inachtneming der waardevermindering, uit welke oorzaak ook, afgeleid uit de som die de stichting van nieuwe gebouwen, in grootte, inrichting en constructie, gelijk .aan de bestaande, ten tijde der schatting zou kosten," met de toelichting dat van dit lid gebruik gemaakt zou worden wanneer geen andere uitweg mogelijk is. Hoe meer vrijheid der commissie wordt gelaten om op alle omstandigheden, die op de waarde der gebouwen invloed uitoefenen, te letten, des te meer kans bestaat er dat hare schatting der waarheid het meest nabij komt. Blijkens het voorloopig verslag 2e Kamer, had men tegen de regeling in dit lid neergelegd, bezwaar. Men vond den daarbij aangenomen maatstaf: afleiding der verkoopwaarde van de gebouwen uit de som, die de stichting van zoodanige gebouwen zou kosten, hoogst gebrekkig, wat door voorbeelden werd toegelicht: Sommige leden waren van oordeel dat men het laatste lid geheel zou kunnen missen, daar in schier alle gevallen de verkoopwaarde wel door vergelijking met die van andere gebouwen van dezelfde soort zou kunnen worden afgeleid. De bezwaren werden bij nader inzien, door den Minister niet ongegrond geacht en het niet te miskennen gewicht der bedenkingen in het voorloopig verslag, leidde tot het stellen  — 11 — Art. 4 van de vraag, of inderdaad wel eene regeling noodig zou zijn naast de bepaling dat in aanmerking komt de koopprijs of wel de verkoopwaarde, uit de koopprijzen van andere soortgelijke gebouwen afgeleid. De Minister meende die vraag ontkennend te moeten beantwoorden, daar toch met voldoende nauwkeurigheid de verkoopwaarde kan worden afgeleid uit de vergelijking met andere gebouwen, mits deze met oordeel worden gekozen, waarvan men wel zeïer kon zijn. Het moge waar zijn, dat b. v. een stationsgebouw misschien nooit verkocht wordt en dat er dus niet op te rekenen is dat de belastbare opbrengst van dat gebouw zou z\jn te bepalen door vergelijking met de koopprijzen van andere stations, maar dat neemt niet weg, —■ aldus de Minister — dat verschillende gedeelten van een stationsgebouw, als : kantoren, restauratielokalen, bergplaatsen, toch zeer goed te vergelijken zntt met afzonderlijke gebouwen met dezelfde bestemming als ieder dier onderdeelen. Het bedoelde laatste lid werd dan ook bij nota van wijziging geschrapt, waardoor tevens, volgens de memorie van antwoord op het voorloopig verslag, geen aanleiding meer kan bestaan om te twijfelen of de waarde van den grond wel in de verkoopwaarde is begrepen, waarmede te recht rekening moet worden gehouden. Art. 4. Voor andere gebouwde eigendommen dan die bedoeld in de artikelen 2 en 3 dezer wet wordt de belastbare opbrengst gesteld op de gemiddelde jaarlijkscbe huurwaarde over de jaren 1892 —1896. De huurwaarde wordt bepaald op den huurprijs, onder normale omstandigheden genoten. Indien verhuring, of verhuring onder normale omstandigheden, slechts gedurende een deel van voormeld tijdvak heeft plaats gehad, wordt de over dat deel gemiddeld per jaar genoten huur gerekend ook over het andere deel te zijn genoten, tenware  Art. 4 — 12 verandering van het gebouw of van de omstandigheden zich hiertegen verzetten. Is wegens verandering van het gebouw of om andere redenen de huurwaarde niet uit den huurprijs af te leiden, dan wordt zij koor vergelijking afgeleid uit de huurwaarde bepaald voor andere gelijksoortige gebouwde eigendommen in dezelfde of eene nabij gelegen gelijksoortige gemeente. Wanneer de aard van het perceel eene vergelijking volgens het vorige lid niet toelaat, wordt de huurwaarde gesteld- op zes ten honderd, berekend over de verkoopwaarde, of, indien deze niet is te bepalen, over eene som door vergelijking afgeleid, uit de verkoopwaarde van andere pereeelen van dezelfde of meest nabijkomende soort, in dezelfde of eene naburige gelijksoortige gemeente. Bij de vergelijking wordt onder meer op stand en ligging acht geslagen. De memorie van toelichting bevat op dit artikel, dat oorspronkelijk zonder hét voorlaatste lid werd voorgesteld, het volgende: „De huurwaarde van woningen, niet vallende onder de bepalingen van de twee vorige artikelen, is te stellen op den gemiddelden huurprijs, onder normale omstandigheden genoten over de jaren 1891—1895" (later veranderd in 1892—1896). N Het woord „genoten" en niet het woord „bedongen" is gebezigd, omdat bij vele kleinere woningen, per maand of week verhuurd, wanbetaling een zoo gewoon verschijnsel is, dat daarmede hier rekening is te houden. Van hetgeen de woningen zouden opbrengen, werden de huren regelmatig betaald, is dus zeker getal opcenten af te trekken naar het gemiddeld cijfer der kwade posten. Wanneer iémand een ander goedkoop laat wonen, b. v. uit genegenheid of omdat de huurder in des verhuurders dienst is (in welk  Art. 4 geval misschien het loon gedrukt is in verband met het lage cijfer der huur), moet de huurprijs buiten aanmerking blijven. Van den invloed van zulke abnormale omstandigheden moet het bedrag der grondbelasting vrij blijven, evenzeer als het moet blij ven buiten den invloed van het gebruik dat een eigenaar weet te maken van de verlegenheid van iemand die eene woning moet hebben maar geen keus heeft. In één woord: de invloed van abnormale omstandigheden blijve buitengesloten, waar het te doen is om de gemiddelde opbrengst der eigendommen te leeren kennen. Dat eene woning gedurende een deel van het tijdvak 1891—1895 (1892—1896) niet verhuurd is geweest of onder normale omstandigheden werd verhuurd, mag geen reden zijn om nooit den huurprijs gedurende het overige deel genoten, tot grondslag te nemen. Er zijn gevallen, waarin veilig kan worden aangenomen, dat de huurwaarde in het eene deel van het tijdvak gelijk was aan die in het andere. Daarmede houdt het ontwerp rekening." - Het voorlaatste lid is bij een door de commissie van rapporteurs voorgesteld amendement in het artikel gebracht. Het amendement strekte, volgens die commissie, om te gemoet te komen aan de moeilijkheid, die kan ontstaan bij het bepalen van de belastbare opbrengst van villa's, buitenplaatsen, kasteelen en dergelijke gebouwen, wanneer dit niet kan geschieden volgens den huurprijs, omdat die er niet is, en ook niet door vergelijking met de huurwaarde van soortgelijke gebouwen in naburige gelijksoortige gemeenten. Het kwam der commissie voor, dat daarin op gelijke wijze voorzien behoorde te worden als bij de wet pp de personeele belasting, bij de behandeling van welke wet op dezelfde moeilijkheid is gewezen; daarom stelde zij voor, hier hetzelfde in te voegen wat in genoemde wet voorkomt. De Minister kon zich met die toelichting niet geheel vereenigen; hij wees er op dat de bepaling bij de personeele belasting opgenomen is met het oog op pereeelen, niet tot woning dienende en die toch in de belasting vallen, terwijl men hiér alleen met woningen heeft te doen.  Art. 5 — 14 — Daar echter de bepaling, volgens den Minister, nooit of zelden toegepast zal behoeven te worden, omdat er wel punten van vergelijking zullen kunnen gevonden worden, had de Minister geen bezwaar het bovengenoemd amendement over te nemen. Blijkens het voorloopig verslag le Kamer werd de vrees uitgesproken dat, indien men bij de vaststelling der belastbare opbrengst moest gaan werken met de vergelijking in dit artikel genoemd, men dan opbrengsten zoude zien aangenomen, die in strijd waren met den feitelijken toestand of den soms te verkrijgen huurprijs, indien deze al te verkrijgen zou zijn ; niet zelden toch zou men gebouwd eigendom vinden, waarvan óf geen huurprijs te verkrijgen was en is, öf waarvan de huurprijs zeer laag is. Men verzocht daarom de Regeering te waken tegen het aannemen van te hooge opbrengsten, ook omdat men meende te weten, dat zich dit euvel bij het vaststellen der huurwaarde met betrekking tot de wet op de personeele belasting reeds heeft voorgedaan. De Minister gaf hierop bij de memorie van antwoord te kennen, dat voor de vrees, dat men bij de vaststelling der huurwaarde door vergelijking tot een resultaat zou komen met den feitelijken toestand in strijd, geen aanleiding bestaat. Door de wijziging toch, die art. 2 (oud) gedurende de beraadslaging in de Tweede Kamer onderging, is de schatting door vergelijking veel vergemakkelijkt, wijl men thans het tot woning dienende gedeelte van eene hoeve niet meer door vergelijking zal hebben te schatten. Tegen het vaststellen van eene te hooge opbrengst zal de onafhankelijke hoofdcommissie hebben te waken en ook de Regeering zal niet in gebreke blijven te doen wat in haar vermogen ligt om juiste schattingen te bevorderen. Art. 5. Onder huurprijs wordt verstaan hetgeen de verhuurder in geld of de waarde van hetgeen hij in anderen vorm bedingt, verhoogd met het bedrag pf de geldswaarde van hetgeen ten gevolge van beding ten laste van den huurder is en zonder beding ten laste  15 — Art. 6 van den verhuurder zou zijn, doch verminderd met het bedrag of de geldswaarde van hetgeen ten gevolge van beding ten laste des verhuurders is en zonder beding ten laste van den huurder zoujzijn. Eene definitie van huurprijs mag in de wet niet ontbreken. Bekening moet worden gehouden met de omstandigheid dat hetgeen in geld betaald wordt aan den verhuurder, nu eens meer is, dan weder minder dan de werkelijke huurprijs. Het is minder wanneer de huurder moet doen of betalen wat bij gebreke van speciaal beding door den verhuurder zou moeten gedaan of betaald worden. Het is meer, wanneer b. v. de verhuurder niet alleen het gebruik geeft van zijn eigendom, maar ook de kosten b. v. van water uit eene waterleiding op zich neemt. (M. v. T.) Art. 6. Bij de berekening van de belastbare opbrengst van gebouwde eigendommen wordt de waarde van daartoe behoorende vaste en losse werktuigen niet in aanmerking genomen. De memorie van toelichting teekent bij dit artikel aan dat de bepaling is overgenomen uit art. 3, 2e lid der wet van 22 Juli 1873 {Staatsblad n°. 116). Op den bij het voorloopig' verslag 2e Kamer kenoaar gemaakten wensch om eene definitie van werktuigen, zoo mogelijk, in de wet zelve op te nemen, antwoordde de Minister bij de memorie van antwoord, dat die opneming niet noodig schijnt omdat deze allicht gevaar zou loopen van onvolledig te zijn. Ook in de bovengenoemde wet komt zulk eene definitie niet voor, zonder dat dit in de praktijk tot moeilijkheid aanleiding gaf. Men hééft toen onder losse en vaste werktuigen verstaan de voorwerpen, die, al zijn zij ook aard- of muurvast, uit de fabriek kunnen verwijderd worden, onverahülig of het metselwerk daarbij al dan niet wordt verbroken, wanneer zij slechts na de-verwijdering nog hunne waarde als 'werktuigen behielden. Ook de looikuipen op het  Art. 7 — 16 — open erf eener looierij en de helling • eenei scheepstimmerwerf zijn toenmaals niet als, gei bouwde eigendommen beschouwd. Art. 7. De belastbare opbrengst var| eigendommen, bedoeld in de artikelen ^ en 3 dezer wet wordt steeds gesteld op1 een veelvoud van vijf. Van eigendommen, bedoeld in artikel: 4, wordt de belastbare opbrengst bepaaldJ op een der volgende bedragen: f 5 f 50 f 160 f 375 f 650 10 60 180 400 700 15 70 200 425 750 20 80 225 450 800 25 90 250 475 850 30 100 275 500 900 35 110 300 550 950 40 120 325 600 1000 45 140 350 en verder opklimmende met f 100. De aldus te bepalen belastbare opbrengst moet zoo nabij mogelijk komen, doch niet overschrijden, het bedrag berekend volgens de artikelen 2—6. Indien de belastbare opbrengst van een gebouwd eigendom geen f 5 bedraagt, blijft zij buiten aanmerking. Van de aldus berekende belastbare opbrengst wordt afgetrokken de belastbare opbrengst der ongebouwde eigendommen door de gebouwen ingenomen of bij de berekening in aanmerking genomen. Het aldus verkregen bedrag wordt door verwaarloozing van onderdeelen van een gulden tot op volle guldens afgerond. De tabel en het derde lid werden door den Minister eenigszins aangevuld en gewijzigd: en het laatste lid-werd aan het artikel toegevoegd, een en ander naar aanleiding van bij het voor-  Art. 8 loopig verslag 2e Kamer gemaakte opmerkingen. Volgens de memorie van toelichting, strekt het voorlaatste lid om dubbele belasting te \ voorkomen en wordt met belastbare opbrengst der ongebouwde eigendommen bedoeld de belastbare opbrengst, zooals die in de kadastrale registers is opgenomen. Bij de beraadslaging over dit artikel in de 2e Kamer, werd door de commissie van rapporteurs voorgesteld om in plaats van de beide laatste leden te lezen: „De belastbare opbrengst der ongebouwde eigendommen, door de gebouwen ingenomen, kan bij de bepaling der belastbare opbrengst van de gebouwde eigendommen in aanmerking worden genomen". Dit amendement, door den Minister bestreden, werd bij stemming verworpen. Art. 8. Een gebouw met zijne gebouwde aanhoorigheden wordt voor de . toepassing der wet als één gebouwd eigendom aangemerkt. Afzonderlijk staande woningen worden niet onder aanhoorigheden begrepen. Voor de toepassing der grondbelasting heeft steeds de regel gegolden, dat een gebouw met zijne gebouwde aanhoorigheden als één gebouwd eigendom wordt geschat. Onder aan" hoorigheden werden tot dusver steeds verstaan schuren, stallen en andere gebouwtjes, die naar hun aard en inrichting bij het hoofdgebouw behooren, voor zooverre zij binnen de grenzen van eenzelfde kadastraal perceel zijn gelegen en aan denzelfden eigenaar behooren. Het.ontwerp brengt hierin in zooverre verandering dat afzonderlijk staande woningen niet onder aanhoorigheden worden begrepen en dus afzonderlijk zullen worden geschat, t Derhalve zalivoor de op het terrein van eene fabriek staande afzonderlijke portierswoning de belastbare opbrengst afzonderlijk worden bepaald. (M. v. T.) Meh. wenschte, blijkens het voorloopig verslag 2e Kamer, dat de omschrijving van „aanhoorigheden" niet alleen in de memorie van toelichting, maar in de wet zelve te lézen S. & J. n». 10, 4» -dr. 2  Art. 9 18 zou zijn, terwijl voorts de vraag werd gedaan, of ,koetsierswoningen bij buitenplaatsen zijn te beschouwen als „aanhoorigheden", ook wanneer zij niet met het huis des eigenaars zijn verbonden. Bij de memorie van antwoord deelde de Minister mede, dat het niet noodig schijnt om, waar de regel geldt, dat ieder gebouwd eigendom in de belasting valt, eene definitie van het begrip „aanhoorigheid" in de wet op te nemen; tot dusver werd het gemis van zoodanige definitie althans nimmer gevqeld. Overigens meende de Minister de gedane vraag ontkennend te moeten beantwoorden. § 2. Samenstelling en werkwijze van de commissie van schatting en van de hoofdcommissie. Art. 9. Voor de werkzaamheden der herziening wordt het Rijk door den Minister van Financiën verdeeld in schattingsdistricten, waarvan de hoofdplaats door hem wordt aangewezen. Voor elk schattingsdistrict wordt eene commissie ingesteld, bestaande uit een voorzitter en twee leden. Bovendien worden een of meer plaatsvervangende voorzitters en twee of meer plaatsvervangende leden benoemd. Op voorstel der bij deze wet ingestelde hoofdcommissie kan de Minister van Financiën bepalen, dat de commissie, voor de schatting der gebouwde eigendommen bedoeld in art. 2, met één lid en één plaatsvervangend lid wordt - aangevuld. De aanvulling der commissie met een lid en plaatsvervangend lid voor de schatting der gebouwde eigendommen wordt voorgesteld, ten einde eene commissie, welker leden inzonderheid kennis hebben van woningen in bebouwde kommen, voor deze bijzondere taak met deskundigen te kunnen aanvullen. De beoordeeling der noodzakelijkheid van  19 Art. 10 deze aanvulling, is in de eerste plaats aan de hoofdcommissie, die het voorstel daartoe zal moeten doen, terwijl de beslissing, ook om de financiëele gevolgen aan de uitbreiding van het ledental verbonden, aan den Minister behoort te worden gelaten. (M. v. T.) — Aan het eerste lid van dit artikel is uitvoering gegeven bij het besluit van den Minister van Financiën van 22 October 1897, sedert gewijzigd. — Laatste lid. Dit lid is aldus gewijjsigd bij de wet van 11 Januari 1904, S. 5. Art. 10. Onder het algemeen toezicht der hoofdcommissie is de leiding der werkzaamheden in ieder schattingsdistrict opgedragen aan den voorzitter der commissie. Hij en zijne plaatsvervangers worden bettoemd en zoo noodig ontslagen door den Minister van Financiën. Op uitnoodiging van den Minister-bte* noemt de arrondissements-rechtbank, in wier rechtsgebied de hoofdplaats van een district is gelegen, één lid en één plaatsvervanger. ! De overige leden en plaatsvervangers worden op uitnoodiging van den Minister van Financiën benoemd door Gedeputeerde Staten der provincie, "waarin de hoofdplaats van het schattingsdistrict is gelegen. De leden en plaatsvervangende leden eener commissie worden bij voorkeur benoemd uit de ingezetenen, wonende in of nabij het district, waarin zij üWfrk4 zaam zullen zijn. De leden en plaatsvervangende leden kunnen, hetzij op eigen verzoek, hetzij op voorstel der hoofdcommissie, worden ontslagen door de autoriteit, die hen benoemd heeft. 2*  Art. 11 — 20 Bij het indienen van zoodanig voorstel, dat in afschrift aan den benoemde wordt medegedeeld, kan deze door de hoofdcommissie in de uitoefening zijne: functie worden geschorst, totdat op het voorstel eene beslissing is genomen. Art. 11. De commissie vergadert ter plaatse, door den voorzitter te bepalen. Voor eene beslissing is vereischt de tegenwoordigheid van den voorzitter of zijn plaatsvervanger en van twee leden of plaatsvervangende leden. De commissie beslist bij meerderheid van stemmen. Bij staking van stemmen beslist die van den voorzitter. Indien de belastbare opbrengst van een gebouwd eigendom niet bij volstrekte meerderheid van stemmen kan worden bepaald, wordt deze, indien drie personen aan de stemming hebben deelgenomen, vastgesteld op het cijfer, dat noch het hoogste noch het laagste is. Hebben vier personen aan de stemming deelgenomen, dan worden in zoodanig geval de verschillende opgegeven cijfers te zamen geteld en de som, gedeeld door 4, als de belastbare opbrengst aangenomen. De stukken van eene commissie uitgaande, waarbij de belastbare opbrengst van een eigendom wordt bepaald, worden geteekend door den voorzitter of zijn plaatsvervanger en één lid of plaatsvervanger, de overige door den voorzitter of die hem vervangt. Art. 12. Voor de leiding van het werk en het bevorderen van eene juiste en eene gelijkmatige schatting over het geheele Rijk, wordt eene hoofdcommissie ingesteld bestaande uit veertien leden.  21 Art. 13 Drie leden en even zooveel plaatsvervangers worden door Ons benoemd. Gedeputeerde Staten van elke provincie benoemen op uitnoodiging van den Minister van Financiën ieder één lid en één plaatsvervanger. De door Ons benoemde leden en plaatsvervangende leden kunnen door Ons worden ontslagen bij een met redenen omkleed besluit. Gelijke bevoegdheid berust bij Gedeputeerde Staten, voor zooveel de door hen benoemde leden en plaatsvervangende leden betreft. De voorzitter en plaatsvervangende •voorzitter worden door Ons uit de leden aangewezen. Aan de commissie wordt een secretaris toegevoegd, die door Ons wordt benoemd en ontslagen. Bij verhindering wordt hij door een der leden vervangen. Art. 13. De hoofdcommissie vergadert ter plaatse door den voorzitter te bepalen. Voor de beslissing op verzoeken om herschatting worden door den voorzitter zes leden, of zoo noodig plaatsvervangende leden, opgeroepen om met hem zitting te nemen. De oproeping ge■ sohiedt volgens een rooster of eene regeling door de hoofdcommissie opgemaakt. Tot het nemen eener beslissing is de tegenwoordigheid van ten minste vijf leden of plaatsvervangers en den voorzitter of plaatsvervanger noodig. Voor het nemen van andere beslissingen, dan die in het vorig lid bedoeld, is de tegenwoordigheid van ten minste zeven leden of plaatsvervangers en den voorzitter of plaatsvervanger vereischt. De voorbereiding van alle beslissingen van de hoofdcommissie geschiedt door  Art. 14 — 22 eene permanente commissie, bestaande uit den voorzitter en twee door de hoofdcommissie benoemde leden. De plaatsvervangers van den voorzitter en van de leden der permanente commissie worden door de hoofdcommissie uit de leden aangewezen. De hoofdcommissie kan de beslissing van spoedeischende zaken en van zaken, die naar hare meening hiertoe in aanmerking komen wegens haar gering belang, aan de permanente commissie opdragen. Beslissingen worden genomen bij meerderheid van stemmen. Bij staking van stemmen beslist die van den voorzitter. rtS,*;*! Is er evenwel bij de bepaling van* de belastbare opbrengst van eigendommen geen volstrekte meerderheid, dan worden de door de verschillende leden opgegeven cijfers te zamen geteld en het totaal, gedeeld door het aantal leden die aan de stemming hebben deel genomen, als de belastbare opbrengst aangenomen. De zorg voor de uitvoering van de besluiten der hoofdcommissie of van de permanente commissie berust bij den voorzitter. De permanente commissie en de voorzitter worden bijgestaan door den secretaris of die hem vervangt. De stukken van de hoofdcommissie uitgaande worden door den voorzitter ' en secretaris onderteekend. Art. 14. Ter bevordering van richtige en tijdige uitvoering van de bepalingen dezer wet kan de hoofdcommissie voorschriften geven aan de voorzitters der commissiën en aan die commissiën zelve.  23 ■ - Art. 15 ' Zij stelt echter de belastbare opbrengst van eenig eigendom niet vast dan in de gevallen in de wet uitdrukkelijk aangewezen. Zij is bevoegd de werkzaamheden der commissie te beoordeelen, zoo noodig na een plaatselijk onderzoek van een of meer harer leden — de voorzitter daaronder begrepen —, die zich kunnen doen begeleiden door den secretaris. 'Voorlichting kan worden gevraagd zoowel van de voorzitters en leden der commissiën en hunne plaatsvervangers als van deskundigen. Wil de hoofdcommissie voor de gelijkmatigheid van het sehattingswerk kunnen zorgen, dan moet zij de noodige voorschriften zoowel aan de voorzitters der commissiën als aan de commissiën zelve kunnen geven, doch daaruit volgt nog niet, dat zij de commissiën moeten ter zijde schuiven en zelf de belastbare opbrengst bepalen. Op dit punt is het voldoende, wanneer haar de beslissing op verzoeken om herschatting wordt opgedragen. Dat de hoofdcommissie, zoowel bij de beslissingen of reclames als anderszins, de bevoegdheid moet bezitten haren voorzitter, een of meer harer leden en den secretaris een plaatselijk onderzoek op te dragen, ligt voor de hand. Hij zal zich bij dat onderzoek moeten kunnen laten voorlichten èn door het personeel dat de schatting verrioht heeft èn door deskundigen. Soms zal zich toch de wensehelijkheid voordoen het advies in te winnen van personen vreemd aan het eigenlijke sehattingswerk. (M. v. T.) Art. 15. Leden der Staten-Generaal en van Gedeputeerde Staten kunnen geen zitting hebben in eene schattingscommissie of in de hoofdcommissie. De voorzitter, plaatsvervangende voorzitters, leden en plaatsvervangende leden  Art. 16 — 24 der schattmgscommissiën kunnen niet tevens zitting hebben in de hoofdcommissie. Art. 16. De voorzitter, '-: de leden, plaatsvervangende leden en de secretaris der hoofdcommissie, alsmede de voorzitters, plaatsvervangende voorzitters, leden en plaatsvervangende leden der commissiën leggen alvorens hunne taak te aanvaarden den volgenden eed of belofte af: „Ik zweer (beloof), dat ik als voor„zitter(lid), (plaatsvervangendlid),(seejpe,,taris) der hoofdcommissie (commissie) „overeenkomstig de bepalingen der wet „met nauwgezetheid, onpartijdigheid en „volgens mijn geweten zal handelen." „Zoo waarlijk helpe mij God Almachtig (dat beloof ik) !" De eed of belofte wordt afgelegd ten overstaan van den Commissaris der Koningin in de provincie, waar de benoemr de woont. Van de handeling wordt verslag opgemaakt. De Commissaris der Koningin kan vergunnen dat de eed of belofte schriftelijk wordt afgelegd. Wegens het afleggen van den eed of belofte en het opmaken van het verslag zijn geene kosten verschuldigd. Het afleggen van den eed is niet verplichtend ; des verkiezende kan met eene verklaring worden volstaan. (M. v. T.) Art. 17. De voorzitter, de leden, plaatsvervangende leden en de secretaris der hoofdcommissie, de voorzitters, plaatsvervangende voorzitters, leden en plaatsvervangende leden der commissiën, hebben, al dan niet vergezeld van de rijks-  25 — Art. 18 ambtenaren of verdere personen, die hen bijstaan, ter uitvoering van de bepalingen dezer wet toegang tot de gebouwde eigendommen, bedoeld in art. 1, en hunne aanhoorigheden alsmede tot de daarbij in gebruik zijnde ongebouwde eigendommen dagelijks, de Zon- en algemeen erkende Chrkjèlijke feestdagen uitgezonderd, van des voormiddags acht uur tot zonsondergang. Indien hun de toegang geweigerd of belet wordt, roepen zij de tusschenkomst in van den burgemeester of kantonrechter, od wiens bevel de toegang ondanks den gebruiker van het eigendom desnoods met behulp van den sterken arm verschaft wordt. Van de tusschenkomst, de redenen, die daartoe geleid hebben, en het binnentreden van gebouwde eigendommen ondanks den gebruiker, wordt door hen, aan wie de toegang geweigerd is, binnen tweemaal 24 uur proces-verbaal opgemaakt, dat door den kantonrechter of burgemeester mede onderteekend en aan den gebruiker van het gebouw in afschrift medegedeeld wordt. Art. 18. Aan den voorzitter, de leden, plaatsvervangende leden en den secretaris der hoofdcommissie, alsmede aan de voorzitters, plaatsvervangende voorzitters, leden en plaatsvervangende leden der commissiën kan door Ons eene belooning en vergoeding voor bureau-, reis- en verblijfkosten worden toegekend. De belooning van deskundigen, krachtens deze wet aangewezen of benoemd, wordt door den Minister van Financiën geregeld. Aan den secretaris der hoofdcom-  Art. 19 — 26 missie en aan de voorzitters der commissiën kan van Rijkswege hulp worden verleend voor hunne bureau-werkzaamheden. Bij het Koninklijk besluit van 19 Februari 1904 zijn indertijd voorschriften tot nadere uitvoering van het eerste lid van dit artikel vastgesteld; dit besluit is hierachter thans niet meer opgenomen. Art. 19. Iedere gemeente verschaft kosteloos een gemeubeld lokaal, waarin de commissie of de leden der hoofdcommissie kunnen vergaderen en het kadastraal archief der gemeente kosteloos raadplegen. De kosten van verlichting en verwarming van dat lokaal komen ten laste van den Staat. § 3. Van de voorbereidende werkzaamheden van de commissie voor de herziening en de verplichtingen van huurders en verhuurders van gebouwde eigendommen. Art. 20. De Minister van Financiën stelt de vereischte gegevens ter beschikking van de commissie en wijst de onder zijn Departement ressorteerende ambtenaren aan, die haar kosteloos hebben voor te lichten, inzage te geven van de noodige bescheiden, of, volgens regelen door den Minister te stellen, bij hare werkzaamheden behulpzaam te zijn. De wijze waarop het sehattingswerk zal worden verricht, komt in hoofdzaak hierop neder: De commissie begint met kennis te nemen van den inhoud der in de jaren 1891—1895 (1892—1896) verleden en geregistreerde huuren koop-contracten der in haar distriet liggende gebouwde eigendommen en zal zich ook door andere gepaste middelen op de hoogte moeten stellen van de gedurende dat tijdstip  27 — Art. 21 gesloten, huurovereenkomsten en van de oprichtingskosten van fabrieksgebouwen, pakhuizen en tot hoeven behoorende gebouwde eigendommen. De verkoopprijzen van gebouwen zijn uit de bij openbare verkoopingen gedongen prijzen, zonder veel moeite na te gaan en ook de oprichtingskosten van een gebouw zijn voor een deskundige niet moeilijk te ramen, doch lastiger zal het zijn zich op de hoogte te stellen der bedongen huren. Huurcontracten worden betrekkelijk zelden geregistreerd, zoodat der administratie omtrent huurprijzen niet veel gegevens ten dienste staan. Van daar dat de commissie de bevoegdheid is toegekend als bij art. 21 is bepaald. (M. v. T.) Art. 21. Dé commissie is bevoegd aan hen, die in de jaren 1892—1896 ten opzichte van een gebouwd eigendom, als bedoeld in art. 4, eene overeenkomst van huur of verhuur hebben gesloten, inlichting te vragen omtrent de gedurende dat tijdvak bedongen of verkregen huurprijzen en de bijzonderheden daartoe betrekkelijk, bedoeld in art. 5 der wet. Tot dat einde doet zij door tusschenkomst van den ontvanger der directe belastingen aan de woning dier personen een daartoe strekkend formulier uitreiken, waarvan de modellen bij algemeenen maatregel van bestuur worden vastgesteld. De personen, bedoeld in het eerste lid van dit artikel, zijn verplicht om, wan¬ neer te hunnen huize een formulier is uitgereikt, dit nauwkeurig en volledig naar hun beste weten in te vullen en hun antwoord te onderteekenen. Indien iemand verhinderd is het formulier in te vullen, kan dit namens hem door zijne echtgenoote of een schriftelijk gemachtigde geschieden.  Art. 22 — 28 De formulieren worden door of van wege den ontvanger binnen veertien dagen na de uitreiking tegen bewijs weder opgehaald. Indien het biljet niet, of naar het oordeel van den ontvanger of zijn gemachtigde niet nauwkeurig of volledig is ingevuld, zal deze den persoon, tot de invulling verplicht, daarop opmerkzaam maken en hem desverlangd bij de invulling behulpzaam zijn. Verklaart die persoon niet te kunnen schrijven, dan geschiedt de invulling van het biljet desverlangd kosteloos door den ontvanger of zijn gemachtigde, die de verklaring na voorlezing onderteekent in tegenwoordigheid en zoo mogelijk met medeonderteekening van een derden persoon. Het in dit artikel bedoeld formulier is, vastgesteld bij besluit van 15 Juli 1898, S. 188, onder de bijlagen opgenomen. jyfcitr Art. 22. De commissie kan aan hem, die verzuimd of geweigerd heeft de opgave te doen, in art. 21 bedoeld, door het te zijner woonplaats uitgereikte formulier niet binnen den daar bedoelden termijn ingevuld en onderteekend aan den ontvanger 'of zijn gemachtigde terug te geven, of die eene opgave heeft gedaan, waarvan zij de juistheid betwijfelt, door een deurwaarder der directe belastingen kosteloos eene uitnoodiging doen beteekenen om binnen de gemeente, ter plaatse en op den dag en het uur in de uitnoodiging aangewezen voor haar te verschijnen, ten einde de in het formulier gestelde vragen alsnog te beantwoorden of dienaangaande de noodige ophelderingein te geven.  29 — Art. 23 Indien de voor de commissie geroepen persoon niet verschijnt, of weigert te antwoorden, wordt daarvan door den voorzitter en de aanwezige leden procesverbaal opgemaakt. Op dit proces-verbaal is art. 401 van het Wetboek van Strafvordering van toepassing. Hij die, overeenkomstig het eerste lid van dit artikel opgeroepen, wederrechtelijk weg blijft, of weigert inlichtingen te geven, word gestraft met eene geldboete van ten hoogste zestig gulden. Van het geven van inlichtingen kan men zich verschoonen op de gronden, vermeld in art. 163 van het Wetboek van Strafvordering. Het bovenbedoelde strafbaar feit wordt beschouwd als eene overtreding. Art. 401 van het Wetboek van Strafvordering luidt: „De verklaringen, verbalen of relazen van hen, die in eenige openbare posten, ambten of bedieningen gesteld zijn, moeten, om als schriftelijke bescheiden te gelden, door hen afgelegd zijn, op den eed bij den aanvang hunner bediening gedaan, of wel daarna met eede bevestigd worden", en art. 163 : „Van het geven van getuigenis, en zelfs van het afleggen van onbeëedigde verklaring, kunnen zich ook verschoonen zij, die uit hoofde van hunnen stand, hun beroep of hun ambt tot geheimhouding verpligt zijn, doch alleen omtrent hetgeen, waarvan de wetenschap aan hem als zoodanig is toevertrouwd". § 4. Van de schatting, de behandeling van bezwaarschriften en de herschattingen. Art. 23. De commissiën van aangrenzende districten treden voor zooveel noodig met elkander in overleg om de  Art. 24 — 30 gelijkmatigheid der schatting te bevorderen. Men achtte, volgens het voorloopig verslag 2e Kamer, dit voorschrift niet wenschelijk, omdat men vreesde dat aan het streven naar gelijkmatigheid der schatting de juistheid zou kunnen worden ten offer gebracht. Blijkens de memorie van antwoord kon de Minister die vrees niet deelen; integendeel, door dit overleg zal veeleer de juistheid bevorderd worden, daar de commissiën genoopt zuilenworden om de oorzaak van bestaande geschillen na te gaan en hun arbeid opnieuw te toetsen. Eene soortgelijke bepaling kwam voor in art. 17 der wet van 25 April 1879 (Staatsblad n°. 89), die uitmuntend heeft gewerkt. Art. 24. De commissie bepaalt de belastbare opbrengst der in haar district gelegen gebouwde eigendommen, nadat die voor zooveel noodig zijn opgenomen. Art. 25. De voorzitter der commissie is bevoegd om, wanneer tusschen hem en de meerderheid der commissie versehil van gevoelen ontstaat over de vraag in welke categorie van gebouwde eigendommen, bedoeld in art. 2, 3 of 4, een eigendom behoort te worden gerangschikt de beslissing van de permanente commissie uit de hoofdcommissie in te roepen. De beslissing der permanente commissie is voor de commissie verbindend. Het kan voor de bepaling van de belastbare opbrengst van groot belang zijn. om te weten in welke categorie van gebouwde eigendommen, bedoeld in art. 2, 3 of 4, een gebouw moet worden gerangschikt. Vooral op dit punt zal overal in het Kijk van dezelfde beginselen moeten worden uitgegaan. Ten einde te voorkomen dat nuttelooze arbeid wordt verricht, is het wenschelijk, dat de voorzitter zich bij gebleken verschil van gevoelen dade-  31 — Art. 25 lijk op de met de leiding van het sehattingswerk belaste autoriteit kan beroepen. De uitspraak van die autoriteit draagt eenigszins het karakter van een interlocutoir vonnis, dat voor de commissie bindend moet zijn, zoowel hij de schatting zelve, als bij het onderzoek op bezwaarschriften. Daar het hier een eenvoudig geschil geldt van geheel feitelijken aard, kan de beslissing veilig worden overgelaten aan de permanente commissie uit de hoofdcommissie, die zich voor een locaal onderzoek gemakkelijk kan verplaatsen en voor het toezicht op de schattingen reeds, uit den aard der zaak, dikwijlsverplaatsen moet. Bij een eventueel verzoek om herschatting, bestaat er overigens gelegenheid om de beslissing der permanente commissie te revideeren. (M. v. T.) In de memorie van, toelichting — zoo luidt het in het voorloopig verslag 2« Kamer — teekent de Minister aan, dat, bij een eventueel verzoek om herschatting, er gelegenheid bestaat om de beslissing der permanente commissie, ten aanzien van de rangschikking der gèbbuwen in de drie categoriën van de artt. 2, 3 en 4, te revideeren. Deze revisie wordt echter in de wet niet genoemd, veel min geregeld. De bedoeling is waarschijnlijk, dat de hoofdcommissie bij de herschatting niet gebonden is aan de beslissing der permanente commissie. Doch, — vraagt de commissie — .ware het niet wenschelijk de mogelijkheid der revisie te openen, ook buiten het geval van eventueele herschatting, en b. v. te bepalen, dat zoowel de voorzitter als de meerderheid der commissie van.de beslissing der permanente commissie in beroep kan komen bij de hoofdcommissie in pleno ? De Minister vergeUjkt de uitspraak der permanente commissie met een interlocutoir vonnis, doch ook van een interlocutoir vonnis bestaat een afzonderlijk appèl. Bij de memorie van antwoord, repliceerde de Minister: „De bedoeling der in de me- . morie van toelichting gebezigde uitdrukking, dat er bij een eventueel verzoek om herschatting, gelegenheid bestaat om de beslissing der permanente commissie te revideeren, is, zooals in het voorloopig verslag is opgemerkt.  Art. 26 32 slechts deze, dat de hoofdcommissie bij de herschatting niet gebonden is aan de beslissing der permanente commissie. Dit is noodzakelijk, daar de hoofdcommissie niet gedwongen kan worden eene beslissing te nemén met hare overtuiging in strijd.' Verder te gaan en reeds dadelijk van de uitspraak der permanente commissie beroep toe te laten op de hoofdcommissie, schijnt niet noodig. Wanneer de commissie, met machtnemjng der beslissing van de hoofdcommissie, eene belastbare opbrengst vaststelt waarmede de belanghebbende en de voorzitter zich kunnen vereenigen, is er geen reden om tegen die beslissing nog beroep open te stellen. Is de belanghebbende met de belastbare opbrengst niet tevreden, dan staat hem de gewone weg van reclame en herschatting open." * Art. 26. Zoodra de belastbare opbrengst van een der categoriën van gebouwde eigendommen, bedoeld in de artikelen 2, 3 of 4, in een district is vastgesteld, doet de voorzitter aan hen, te wier name een eigendom in den kadastralen legger is ingeschreven, kosteloosper aangeteekenden brief eene kennisgeving toekomen, waarin de belastbare opbrengst van dat eigendom alsmede de categorie waarin het is gerangschikt wordt vermeld. De kennisgevingen voor hen, die geen bekende woon- of verblijfplaats in het Koninkrijk bezitten, worden nedergelegd ter secretarie der gemeente, waar de eigendommen zijn gelegen. Eene algemeene opgaaf van den inhoud dier kennisgevingen, voor elke kadastrale gemeente afzonderlijk opgemaakt, wordt door den voorzitter gezonden aan den burgemeester der gemeente, waar die eigendommen zijn gelegen en door dezen onder bijvoeging van de kadastrale leggers en plans op de secretarie nedergelegd  33 — Art. 27 ter kostelooze inzage van belanghebbenden gedurende twintig dagen. Die nederlegging wordt afgekondigd en op 's Rijks kosten in een der dag- of weekbladen der provincie bekend gemaakt. Dit artikel is eenigszins gewijzigd overgenomen uit de wet van 22 Juli 1873, S. 116 (art. 17). De keuze van het dag- of weekblad waarin de nederlegging ter secretarie der algemeene opgaaf wordt bekend gemaakt, is het best toevertrouwd aan het plaatselijk bestuur. (M. v. T.) Art. 27. Die bezwaar heeft tegen de uitkomst der schatting voor een gebouwd eigendom, dat ten zijnen name in den kadastralen legger is ingeschreven, kan binnen dertig dagen na den dag der afkondiging in het vorig artikel bedoeld. een bezwaarschrift indienen bij den voorzitter der commissie. De voorzitter der commissie kan bij de commissie zijn bezwaar inbrengen wanneer hij van oordeel is, dat de belasbare opbrengst van een eigendom niet met juistheid is bepaald. Die vermeent, dat zijn eigendom, waarvoor eene belastbare opbrengst is bepaald, valt in de uitzondering vermeld in artikel 1 dezer wet, kan binnen gelijken termijn zelf of door een gemachtigde in een aan Gedeputeerde Staten gericht verzoekschrift de vernietiging der schatting verzoeken. Op dit verzoekschrift zijn van toepassing de drie laatste alinea's van art. 19 en art. 20 der wet van 26 Mei 1870 {Staatsblad n°. 82). Ook dit artikel is in hoofdzaak het nader rapport van voornoemden Minister van 12 Juli 1898, n°. 20, afdeeling Directe Belastingen; Hebben besloten en besluiten : Art. 1. Het formulier bedoeld in art. 21, eerste lid, der wet van 2 Mei 1897 (Staatsblad n°. 124) wordt vastgesteld, zooals het bij dit besluit is .gevoegd. 2. Dit besluit treedt in werking op den tweeden dag na dien der dagteekening van het Staatsblad en de Staatscourant waarin het is geplaatst. De Minister van Financiën is belast met de uitvoering van dit besluit, hetwelk in het Staatsblad en gelijktijdig in de Staatscourant zal worden geplaatst en waarvan afschrift zal worden gezonden aan den Raad van State. Soestdijk, den -16deh Juli 1898. EMMA. De Minister van Financiën, Piebson. (Uitgeg. 5 Aug. 1898.)  44 Herziening van de* belastbare opbrengst der gebouwde eigendommen. Schattingsdistrict Kadastrale gemeente Aan te De Commissie tot herziening van de belastbare opbrengst der gebouwde eigendommen verzoekt TJ, krachtens art. 21 der wet van 2 Mei 1897 (Staatsblad n°. 124) de hieronder gestelde vragen nauwkeurig en volledig te beantwoorden en Uw antwoord te onderteekenen. Voor welken jaarlijkschen huurprijs is door U in elk der jaren 1892—1896 ^uu_ het verhuurd gebouwd eigendom, bedoeld in art. 4 der wet, plaatselijk gemerkt bij het kadaster bekend in sectie n°. t In het jaar 1892 voor / „ „ '„ 1893 „ „ „ .„ .'„"' '1894 „ ' „ " "„ ' „ ■■ „ 1895 „ *,, „ „ „ 1896 ., „ Zijn bij de overeenkomst uitgaven ten laste van den huurder gebracht, welke zonder beding ten laste van den verhuurder zouden zijn t Zoo ja, welke ? En hoeveel is het bedrag of het geschat bedrag daar van per jaar ? Zijn bij de overeenkomst uitgaven ten laste van den verhuurder gebracht, welke zonder beding ten laste van den huurder zouden zijn T Zoo ja, welke T En hoeveel is het bedrag of het geschat bedrag daarvan per jaar ? (Zie art. 5 der wet.) den 189 De commissie voornoemd, Aldus beantwoord door mij ondergeteekende den 189 Dit biljet zal binnen 14 dagen na de uitreiking tegen schriftelijk bewijs worden teruggehaald. a*? 1,3 (Zie ommezijde.) Ontvangen van , te ,\6 -f& een onderteekende verklaring, bedoeld in art.  45 21 der wet van 2 Mei 1897 (Staatsblad n°. 124) omtrent het gebouwd eigendom, gemeente plaatselijk gemerkt De ontvanger der Directe Belastingen , UITTREKSEL UIT DE WET. Art. 5. Onder huurprijs wordt verstaan hetgeen de verhuurder in geld of de waarde van hetgeen hij in anderen vorm bedingt, verhoogd met het bedrag of de geldswaarde van hetgeen tengevolge van beding ten laste van den huurder is en zonder beding ten laste van den verhuurder z u zijn, doch verminderd met het bedrag of de geldswaarde van hetgeen tengevolge van beding ten laste des verhuurders is en zonder beding ten laste van den huurder zou zijn. Art. 21. De Commissie is bevoegd aan hen, die in de jaren 1892—1896 ten opzichte van een gebouwd eigendom, als bedoeld in art. 4, eene overeenkomst van huur of verhuur hebben gesloten, inlichting te vragen omtrent de gedurende dat tijdvak bedongen of verkregen huurprijzen en de bijzonderheden daartoe betrekkelijk, bedoeld in art. 5 der wet. Tot dat einde doet zij door tusschenkomst van den ontvanger der directe belastingen aan de woning dier personen een daartoe strekkend formulier uitreiken, waarvan de modellen bij algemeenen maatregel van bestuur-worden vastgesteld. De personen, bedoeld in het eerste lid van dit artikel,-zijn verplicht om, wanneer te hunnen huize een formulier is uitgereikt, dit nauwkeurig en volledig naar hun beste weten in te vullen en hun antwoord te onderteekenen. Indien iemand verhinderd is het formulier in te vullen, kan dit namens hem door zijne echtgenoot» of een schriftelijk gemachtigde geschieden. De formulieren worden door of van wege den ontvanger binnen veertien dagen na de uitreiking tegen bewijs weder opgehaald. Indien het biljet niet,- of naar het oordeel van den ontvanger of zijn gemachtigde niet nauwkeurig of volledig is ingevuld, zal deze den persoon, tot de invulling verplicht, daarop  46 opmerkzaam maken en hem desverlangd bjj de mvnlling behulpzaam zijn. .Verklaart die persoon niet te kunnen schrijven, dan geschiedt de mvulling van het -büjet des verlangd kosteloos door den ontvanger of zijn gemachtigde, die de verklaring na voorlezing onderteekent in tegenwoordigheid en zoo moge'ijk met mede-onderteekening van een derden persoon. • Art. 22. De Commissie kan aan hem, die verzuimd, of geweigerd heeft de opgave te doen, in art. 21 bedoeld, door het te zijner woonplaats uitgereikte formulier niet binnen den daar bedoelden termijn ingevuld en onderteekend aan den ontvanger of zijn gemachtigde terug te geven, of die eene opgave heeft gedaan, waarvan zij de juistheid betwijfelt, door een deurwaarder der directe belastingen kosteloos eene uitnoodiging doen beteekenen om binnen de gemeente, ter plaatse en op den dag en het uur in de uitnoodiging aangewezen voor haar te verschijnen, ten einde de in het formulier gestelde vragen alsnog- te beantwoorden of dien aangaande de noodige opheldering te geven. tftföm Indien de voor de Commissie geroepen persoon niet verschijnt, of weigert te antwoorden, wordt daarvan door den voorzitter en de aanwezige leden proces-verbaal opgemaakt. Op dit proces-verbaal is art. 401 van het Wetboek van Strafvordering van toepassing. Hij dife, overeenkomstig het eerste lid van dit artikel opgeroepen, wederrechtelijk wegblijft, of weigert inlichtingen te geven, wordt gestraft met eene geldboete van ten hoogste zestig gulden. Van het geven van inlichtingen kan men zioh verschoonen op de gronden, vermeld in art. 163 van het Wetboek van Strafvordering. Het bovenbedoelde strafbaar feit wórdt beschouwd als eene'overtreding. Behoort bij het Koninklijk besluit van IS Juli 1898 (Staatsblad n°. 188). Mij bekend, De Minister van Financiën, Ptjsrson.  47 Besluit van den 24sten October 1900, S. 172, tot regeling der kosten van herschatting voor de herziening van de belastbare opbrengst der gebouwde eigendommen. Wij WILHELMINA, enz. Op de voordracht van Onzen Minister van Financiën van den Isten .September 1900 n°. 58 (Directe belastingen); Gezien art. 33 der wet van den 2den Mei 1897 (Staatsblad n°. 124) tot herziening van de belastbare opbrengst der gebouwde eigendommen ; Den Baad van State gehoord (advies van den 2den October 1900, n° 27); Gelet op het nader rapport van Onzen voornoemden Minister van den 19den October 1900, n°. 6 (Directe Belastingen) ; Hebben besloten en besluiten: Art. 1. De kosten, volgens art. 33 der wet van 2 Mei }897 (Staatsblad n°. 124) te betalen door hem, die herschatting van gebouwd eigendom heeft gevraagd, in de gevallen waarin die kosten niet ten laste van den Staat zijn, bedragen : a. f 1 per gebouwd eigendom, waarvoor eene afzonderlijke belastbare opbrengst is vastgesteld; 6. bovendien 2 percent van de belastbare opbrengst, .bij de herschatting vastgesteld, per gebouwd eigendom als bedoeld onder a; Het verschuldigde volgens 6 bedraagt voor elk zoodanig eigendom niet meer dan / 50. 2. De secretaris der hoofdcommissie, bedoeld bij art. 12 der voormelde wet, zendt binnen dertig dagen na de herschatting aan den directeur der directe belastingen, in wiens directie de eigendommen gelegen zijn, eene onderteekende opgaaf van het bedrag der kosten volgens het vorig artikel, van sectie, nommer, grootte en belastbare opbrengst der eigendommen, waarvoor de kosten verschuldigd zijn en van de namen, voornamen en woonplaatsen van hen, die de kosten hebben te betalen. De Direoteur zorgt voor de invordering daarvan. Het bedrag wordt aan het Rjk verantwoord. Onze Minister van Financiën is belast met  48 ■ de uitvoering van dit besluit, 't welk in het Staatsblad zal worden geplaatst en waarvan afschrift zal worden gezonden aan den Raad van State. Het Loo, den 24sten October 1900. WILHELMINA. De Minister van Financiën, Pierson. (Uitgeg. 6 Nov. 1900.) •: 'x !■  49 ALPHA BEflSGH KEG1STEU. De cijfers duiden de artikelen der wet aan. Aangeteekenden brief. Toezending kosteloos bij — aan den belanghebbende door den voorzitter der schattingscommissie van eene kennisgeving betreffende de vastgestelde belastbare opbrengst. 26. 30. „ Kennisgeving bij — aan den belanghebbende van een door den voorzitter der commissie gevraagde herschatting van geschatte belastbare opbrengst. 31. „ Kennisgeving bij — aan den belanghebbende der beslissing op een aanvraag om herschatting. 32. Arrondissements-rechtbank. Benoeming en ontslag van leden en plaatsvervangende leden in de schattingscommissie door de — 10. Belastbare opbrengst. Vaststelling der — voor alle gebouwde eigendommen, behoudens eenige uitzonderingen. 1. „ van sommige gebouwen. Naar de huurwaarde. 2. „ van fabrieken enz. Percentage naar de waarde. 3. „ van huizen enz. Schatting naar den huurprijs of naar de huurwaarde. 4. „ Bepaling dat bij de berekening van de — werktuigen buiten aanmerking blijven. 6. „ Bepaling der — naar bedragen. 7. „ Aftrekking van de — van die der ongebouwde eigendommen door gebouwen ingenomen. 7. Belooning enz. Toelegging van — aan de voorzitters, leden enz. der commissiën. 18. „ van deskundigen. 18. Bezwaarschriften. Indiening en termijn van indiening van — tegen de uitkomst der schatting. 27.  60 Bezwaarschriften. Onderzoek van en beslissing op — en uitvoering van de beslissing. 28. 29. 30. Bureaukosten — zie: Reis-, verblijf- en bureaukosten. Bureau-werkzaamheden. Hulp van rijkswege voor — ten behoeve van den secretaris der hoofdcommissie en voorzitters der commissiën. 18. Burgemeester. Ter visieligging ter gemeentesecretarie en afkondiging door den — van de vastgestelde belastbare opbrengst. 26. Commissiën. Zie schattingscommissiën. Eed of belofte, jfflegging van een — door voorzitters, leden enz. van de hoofdcommissie en schattingscommissie. 16. Gebouw met gebouwde aanhoorigheden. Voor de toepassing der wet als één gebouw aan te merken. 8. Gedeputeerde Staten. Benoeming en ontslag van leden en plaatsvervangende leden der schattingscommissiën en in de hoofdcommissie door — 10. 12. „ Uitsluiting van leden der — tot het hebben van zitting in eene schattingscommissie of in de hoofdcommissie. 15. „ Beslissing van — op verzoek om vernietiging der schatting. 27. Herschatting. Bevoegdheid tot het vragen van — van de belastbare opbrengst na de beslissing op bezwaarschriften enz. 31. „ Behandeling en beslissing door de hoofdcommissie van verzoeken om — 32. „ Kosten van — 33. Hoofdcommissie. Opdracht aan den voorzitter der — van de leiding der werkzaamheden in de schattingsdistricten. 10. „ Instelling eener — 12. ,, Benoeming der leden en van den secretaris der —- 12. „ Plaats van vergadering en wijze van beslissing der — 13. „ Benoeming eener permanente commissie tot voorbereiding enz. van te nemen beslissing door de — 13. „ Uitvoering van besluiten der — en der permanente commissie. 13.  51 Hoofdcommissie. Wijze van teekenen der stukken uitgfiande van de — 13. „ Bevoegdheid van de — tot het geven van voorschriften aan de voorzitters der commissiën en aan de commissiën zelve en tot het beoordeelen der werkzaamheden. 14. „ Uitsluiting van leden der Staten-Generaal, van Gedeputeerde Staten en van de voorzitters enz. der schattingscommissiën tot het hebben van zitting in de — 15. „ Herschatting door de — van belastbare opbrengst. 32. Huurprijs van woningen enz. Wat hieronder is te verstaan. 5. „ Opgaaf van — door huurders en verhuurders bij te ontvangen formulier. 21. 22. Kennisgeving. Zie aangeteekenden brief. Lokaal. Verschaffing van een — in iedere gemeente voor de vergadering der commissie of leden der hoofdcommissie. 19. Ontvanger der directe belastingen. Uitreiking van een formulier betreffende opgaaf van huurprijzen door den — 21. Permanente commissie. Voorbereiding van beslissingen door de hoofdcommissie te nemen, door eene — 13. „ Bevoegdheid van de^vqorzitter van een schattingsdistrict om bij verschil' van gevoelen in de commissie over rangschikking van een eigendom in een der categoriën, in te roepen de beslissing van de — 25. . Reis-, verblijf- en bureaukosten. Vergoeding van -— 18. Schatting. Onderling overleg van commissiën tot bevordering van gelijkmatigheid der — 23. Schattingscommissie. In elk district. 9. „ Plaats der vergadering van de — 11. „ Beslissing en stemming der — 11. „ Teekenen van stukken der — 11. „ Uitsluiting van leden der Staten-Generaal, van Gedeputeerde Staten in — 15. „ Werkzaamheden en bevoegdheid der — 21.  52 Schattingscommissie. Bepaling der belastbare opbrengst door de — 24. Samenstelling der — voor het onderzoek van bezwaarschriften tegen de uitkomst van schattingen. 29. Schattingsdistricten. Verdeeling van het Rijk in — 9. Slotbepalingen. 34—38. Staten-GeneraaL Uitsluiting der leden van de — tot het zitting hebben in eene schattingscommissie of in de hoofdcommissie. 15. Strafbepalingen. 22. Toegang tot gebouwen enz. 17. Uitkomsten der herziening. Verdere behandeling van de — 35—38.