VANDSCHE STAATCwETfE«f -^huurman & Jordens. N°. W WET van den 28sten April 1913, 149, zooals die wet nader Is aangevuld en tijdelijk gewijzigd TOT REGELING van de verplichtingen ten aanzien van den landstorm (LANDSTORMWET) MET ; BESLUITEN TER UITVOERING, ENZ. TWEEDE DRUK door f)/ Mr. Dr. J. H. W. VERZUL Referendaris ter Gemeente-Secretarie van Utrecht 32 ZWOLLE Wl E. J. TJEENK WILLINK 1918 I 0.85 verhd met l'l Voor mogelijke aanvullingen en wijzigingen" zi men achter het reeisisr..     WET van den 28sten April 1913, S. 149, zooals die wet nader b aangevuld en tijdelijk gewijzigd TOT REGELING van de verplichtingen ten aanzien van den landstorm (LANDSTORMWET) Aanteekeningen, ontleend aan de gewisselde smukken en beraadslagingen, besluiten ter uitvoering en alphabetisch register TWEEDE DRUK door Mr. Dr. J. H. W. VERZIJL Referendaris ter Gemeente-Secretarie van Utrecht. W. E. J. ZWOLLE TJEENK WILLINK 1918  VERKORTINGEN. M. v. T. Memorie van toelichting. V. V. 2e K. Voorloopig Verslag van het afdeelingsonderzoek der 2e Kamer. M. v. A. 2e K. Memorie van Antwoord op het Voorloopig Verslag van het afdfeelingsonderzoek der 2e Kamer. L. O. A (B) Legerorders, deel A (deel B). C. V. Luttenberg's Chronologische Verzameling.R. M. Recueil Militair. S. Staatsblad.  — 3 — INHOUD. Bladz. 28 April 1913, S. 149. Wet, tot regeling van de verplichtingen ten aanzien van den landstorm. (Zooala die wet nader is aangevuld en tijdelijk gewijzigd.) . . 5 Wetten en besluiten tot uitbreiding van den landstorm. 11 Juni 1915, S. 242. Wet, betreffende uitbreiding van den landstorm en aan¬ vulling van de Landstormwet .... 26 31 Juli 1915, S. 345. Wet tot nadere uitbreiding van den landstorm, enz. (Zooals deze wet is gewijzigd bij die van 29 Juli 1916, S. 361.) 27 5 Augustus 1915, S. 369. Besltjit, betreffende nadere uitbreiding van den landstorm 29 7 September 1915, S. 388. Besltjit, be¬ treffende nadere uitbreiding van den Landstorm 29 8 Januari 1916, S. 9. Besluit, betreffende nadere uitbreiding van den landstorm 30 10 Mei 1916, S. 186. Besluit, betreffende nadere uitbreiding van den landstorm. 31 18 Augustus 1916, S. 413. Besluit tot nadere uitbreiding van den landstorm. 32 16 October 1916, S. 476. Besluit tot nadere uitbreiding van den landstorm. 33 2 December 1916, S. 521. Besluit, be- • treffende nadere uitbreiding van den landstorm 33 12 April 1917, S. 285. Besluit, betreffende inschrijving en keuring voor den landstorm. (Zieonder: Verderebijlagen) 34 20 April 1918, S. 257. Wet, tot' nadere uitbreiding van den landstorm ... 34  — 4 — Bladz. 23 Mei 1917, S. 413. Wet tot verlenging van den duur van den dienstplicht bij den landstorm. (Zooals die wet is gewijzigd bij de wet van 15 December 1917, S. 697) 36 VERDERE BIJLAGEN. 12 Juni 1913, S. 273. Besluit, houdende voorschriften betreffende de uitvoering van de Landstormwet (Staatsblad 1913, n°. 149) Landstormbesluit. (Zooals dat besluit is gewijzigd en aange¬ vuld.) 37 27 Juni 1913. Beschikking van den Minister van Oorlog tot vaststelling eener Landstorminstructie. (Zooals die beschikking is gewijzigd) 111 5 November 1913. Missive van den Minister van Oorlog aan de Commissarissen der Koningin in de provinciën betreffende vrijstelling van opkomst bij den landstorm 157 4 September 1914. Missive van den Minister van Oorlog aan de Burgemeesters, betreffende vergoeding wegens kostwinnerschap 160 24 Juli 1915. Besluit, betreffende geneeskundig onderzoek van dienstplichtigen bij den landstorm ..... 161 17 Augustus 1915, n°. 34. Besluit tot instelling van commissièn van voor¬ lichting nopens bezwaarschriften over door de burgemeesters genomen beslissingen op aanvragen om vergoeding wegens kostwinnerschap van dienstplichtigen bij de militie, de landweer, of den landstorm. (Zooals d>t besluit is gewijzigd bij dat van 12 Octo- ber 1915.) 162 24 Augustus >1915. Beschikking van den Minister van Oorlog ter uitvoering van art. 6 van het Koninklijk besluit van 17 Augustus 1915, n°. 34 165  — 6 Bladz 22 September 1915. Besluit, betreffende . tegemoetkoming in reiskosten, enz. aan tot den landstorm behoorende dienstplichtigen 168 2 October 1915. Beschikking van den Minister van Oorlog tot uitvoering van het besluit van 22 September 1915 betreffende tegemoetkoming in reiskosten, enz. aan tot den landstorm behoorende dienstplichtigen 167 12 April 1917, S. 285. Besluit, betreffende inschrijving en keuring voor den landstorm < . . . , 168 21 April 1917. Beschikking van den Minister van Oorlog ter uitvoering van het bepaalde in de artt. 1 en 2 van het Koninklijk besluit van 12 April 1917, Staatsblad n°. 285 (L. O. 1917, B 112). 170 26 Maart 1918, S. 209. Besluit, houdende vaststelling van een reglement op het geneeskundig onderzoek omtrent de geschiktheid voor den krijgsdienst (Militair Keuringireglement) .... 174 27 Maart 1918, S. 222. Besluit, tot vaststelling van nieuwe bepalingen omtrent het genot tijdens den duur der buitengewone omstandigheden van burgerlijke bezoldiging door burgerlijke ambtenaren en andere doorloopend of voor- een bepaald werk in 's Rijks dienst werkzame personen, die krachtens de wet of vrijwillige overeenkomst tot militairen dienst gehouden zijn 232 27 Maart 1918. Beschikking van den Minister van Marine tot uitvoering van art. 12, tweede lid. van het Militair Keuringsreglement (Kleurondericheidingsvermogen Zeemacht) 234 3 April 1918. Beschikking van den Minister van Oorlog tot uitvoering van art. 12, tweede lid, van het Militair Keuringsreglement (Kleuronderscheidlngsvermogen Landmacht) .... 235  Zie betreffende de Landstormwet Bijl. Hand. 2« Kamer 1910/11, n°. 264, 1—4 ; 1911/12, n°. 69, 1—5; 1912)13, n°. 24, 1—3. Hand. 2<= Kamer 1912/13, bladz. 2687—2692. Hand. le Kamer 1912/13, bladz. 627, 628, 633, 634, 648—651. Zie betreffende de wijzigingswetten : van 11 Juni 1915, S. 242 : Bijl. Hand. 2» Kamer 1914/15, n°. 322, 1—7. Hand. id. 1914/15, bladz. 1392—1404. Bijl. Hand. le Kamer 1914/15, n». 322. Hand. id. 1914/15, bladz. 319. van 31 Juli 1915, S. 345: Bijl. Hand. 2= Kamer 1914/15, n°. 373, 1—10. Hand. id. 1914/15, bladz. 1680—1693, 1696— 1706, 1708—1741. Bijl. Hand. le Kamer 1914/15, n°. 373. Hand. id. 1914/15, bladz. 429—432. van 27 Mei 1916, S. 207.: Bijl. Hand. 2" Kamer 1915/16, n°. 355, 1—4. Hand. id. 1915/16, bladz. 1986. Hand. le Kamer 1915/16, bladz. 427, 433. van 25 Maart 1918, S. 174 : Bijl. Hand. 2" Kamer 1917/18, n». 302, 1—6. Hand. id. 1917/18, bladz. 1781-1792. Hand. 1» Kamer. 1917/18, bladz. 180, 184, 206. Zie betreffende de wet van 20 April 1918, S. 257: Bijl. Hand. 2« Kamer 1917/18, n°. 221,1—9. Hand. id. 1917/18, bladz. 2097—2107. Hand. 1 Kamer 1917/18, bladz.  — 7 — Art. 1 WET van den 28sten April 1913, S. 149, tot regelingvan de verplichtingen ten aanzien van den landstorm (LANDSTORMWET). (Zooals die wet is aangevuld bij de wetten van 11 Juni 1915, S. 242 en 27 Mei 1916, S. 207, en tijdelijk gewijzigd bij de wetten van31 Juli 1915, S. 345 en 25 Maart 1918, S. 174.) Wij WILHELMINA, bij de gratie Gods, Koningin dér Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassatj, enz., enz., enz. Allen, die deze zullen zien of hooren lezen, salut! doen te weten : Alzoo Wij in overweging genomen hebben, dat het wenschelijk is uit de personen, die niet behooren tot de militie of de landweer, noch uit anderen hoofde reeds tot dienst" bij de zee- of de landmacht gehouden zijn, een landstorm op te richten en ingevolge art. 181, tweede lid, der Grondwet de verplichtingen ten aanzien van den landstorm te regelen bij de wet; Zoo is het, dat Wij, den Raad van State gehoord, en mét gemeen overleg der Staten-Generaal, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze, vast te stellen de volgende bepalingen, welke zullen uitmaken de LANDSTORMWET. Art. 1. Zij, die ingevolge deze wet kunnen worden geroepen tot vervulling van verplichtingen ten aanzien van  Art. 2 — 8 s Lands verdediging, vormen gezamenlijk den landstorm. Art. 2. 1. Tot den landstorm behoort (1), behoudens het bepaalde in artikel 16 : 1°. a. ieder, die van den dienst bij de militie is vrijgesteld, hetzij wegens broederdienst, hetzij wegens aanwezigheid van in hetzelfde jaar geboren broeders of halfbroeders, hetzij tijdelijk of voorgoed wegens kostwinnerschap of wegens het verkeeren in een bijzonder geval; 6. ieder, die heeft deelgenomen aan de loting voor de militie en niet is aangewezen om daarbij te worden ingelijfd ; 2°. o. ieder, die na volbrachten dienst bij de militie of bij de landweer uit den dienst is ontslagen ; 6. ieder, niet vallende onder a, die gediend heeft bij de zeemacht, het korps mariniers en de marine-reserve hieronder begrepen, bij het leger hier te lande, het reserve-personeel bij de landmacht hieronder begrepen, bij de gouvernementsmarine in Nederlandsch-Indië of bij de koloniale troepen en bij het verlaten van den dienst gevestigd is binnen het Rijk, in het Duitsche Rijk of in het Konmkrijk België, of zich bij of na het verlaten van den dienst daar vestigt; 3°. ieder, die daarbij overeenkomstig artikel 8, derde lid, is toegelaten tot eene vrij willige verbintenis. (1) Met uitbreiding van deze bepaling, in verband met de Ov rgangsbepaling dezer wet, zijn geleidelijk bij verschillende wetten en besluiten nog vers heidene nieuwe groepen van personen landstormplichtig gemaakt. Zie daarover de laatste aanteekening op dit artikel en de daar opgesomde wetten en besluiten.  9 — Art. 2 2. Tot de onder 2°. b bedoelde personen worden geacht niet te behooren ieder, die niet is Nederlander, noch in den zin der Militiewet voor ingezetene wordt gehouden, zoomede ieder, wiens dienst geëindigd is om eene reden als vermeld in artikel 16 onder 1°.—6°., of die als officier anders dan eervol is ontslagen. „Dit ontwerp-artikel, regelende de samenstelling, brengt tot den landstorm hoofdzakelijk twee categorieën van personen, en wel: degenen, die om de in het ontwerp-artikel genoemde redenen van den dienst bij de militie zgn vrijgesteld en hen, die hebben deelgenomen aan de loting voor de militie doch niet zijn aangewezen om daarbij te worden ingelijfd ; voorts hen, die, hetzij als dienstplichtige, hetzg als vrijwilliger hebben gediend en op wie krachtens ontslag na volbrachten dienst geenerlei verplichting tot krijgsdienst meer rust. De bepaling onder 2°. 6 van het eerste lid van het artikel, dat niet tot den landstorm behooren de gewezen vrijwilligers, die elders gevestigd zijn of zich vestigen dan in het Rijk, het Duitsche Rijk of het Koninkrijk België, houdt verband met de omstandigheid, dat omtrent een ruim aantal dezer personen het verkrijgen van de voor hunne inschrijving vereischte gegevens met bezwaren gepaard zou gaan en — zoolang bedoelde personen niet in een der Rijken gevestigd zgn — met het oog op artikel 7, eerste lid, hunne inschrijving toch geen nut zou hebben." (M. v. T.) „Met de aanwijzing van de in het ontwerpartikel onder 1°. 6 genoemde categorie zal de bevoegdheid van het lot om den loteling voorgoed van verplichtingen ten aanzien van 'sLands verdediging te verschoonen tot het verleden komen te behooren. Wel zal ook dan nog kunnen worden vrijgeloot van de verplichting tot het vervullen van werkelijken dienst in vredestijd, maar tot medewerking aan 's Lands verdediging zullen de aldus door het lot begunstigden evengoed gehouden zijn  Art. 3 — 10 - als de overige lotelingen, zij het niet op dezelfde wijze. Met uitzondering van degenen, die om de redenen, vermeld onder de punten 4 en 6 van artikel 21, eerste lid, van het ontwerp-Militiewet (1), vrijdom van den dienst bij de militie genieten, zal, k mt het onderhavige wetsontwerp tot stand, het mannelijk deel der bevolking van ongeveer het 20ste tot ongeveer het 40ste levensjaar in zijn geheel voor 's Lands verdediging beschikbaar zijn, zulks met de wapenen in de hand, voor zooveel het daartoe bekwaam is; voor zooveel het de wapenen niet voeren kan, met zijne arbeidskracht." (M. v. T.) — Zie de artt. 51 en 52 van het Landstormbesluit, hierna als bijlage opgenomen. — Krachtens de hierachter onder de bijlagen opgenomen wetten van 11 Juni 1915, S. 242, 31 Juli 1915, S. 345 (nader gewijzigd bij die van 29 Juli 1916, S, 361 en 20 April 1918, S. 257), is de landstorm geleidelijk uitgebreid. Zie daarover ook de ter uitvoering van de wet van 31 Juli 1915, S. 345, strekkende besluiten van 5 Augustus 1915, S. 369, 7 September 1915, S. 388, 8 Januari 1916, S. 9, 10 Mei 191«, S. 186, 18 Augustus 1916, S. 413, 16 October 1916, S. 476 èn 2 December 1916, St 521, eveneens onder de bijlagen opgenomen. Art. 3. 1. De dienstplicht bij den landstorm vangt aan: voor de in het vorig artikel bedoelden onder 1°. a, indien zij van den- dienst bij de militie zijn vrijgesteld vóór 1 December van het jaar, waarin zij voor de militie zijn ingeschreven, met dien datum, of indien die vrijstelling is verleend op of na genoemden datum, met den dag, volgende, op dien, waarop de vrijstelling hee*t plaats gehad, onder 1°. b, met 1 December van het jaar, waarin zij hebben deelgenomen aan de loting voor de militie, — voor zooveel zij zich op (1) Thans wet van 2 Februari 1912, S. 21.  11 — Art. 4 dien datum niet in yrijwilligen krijgs-^ dienst bevinden ; voor de in dat artikel onder 2°. a bedoelden mét den dag, volgende op dien van het ontslag uit den dienst; Voor de in dat artikel onder 2°. b bedoelden met den dag volgende op dien, waarop zij den dienst verlaten of: zoo zij na het verlaten van den dienst nog gehouden zijn tot dienst bij de militie of de landweer, met den dag, volgende op dien van het ontslag uit dezen dienst; zoo zij ontslagen zijn onder de verplichting na het ontslag nog te Onzer beschikking te blijven, met den dag, volgende op dien, waarop dit ter beschikking blijven eindigt; zijn zij alsdan niet reeds binnen het Rijk, in het Duitsche Rijk of in het Koninkrijk België gevestigd, dan vangt de dienstplicht voor ben aan met den dag, volgende op dien, waarop zij zich bij of na het verlaten van den dienst aldaar vestigen. 2. De dienstplicht bij den landstorm eindigt, behoudens het bepaalde in artikel 12, met 31 Juli van het jaar, waarin de dienstplichtige het 40ste levensjaar volbrengt. In afwijking van het tweede lid van dit artikel is bij de wetten van 29 Juli 1916, S. 360, 30 December 1916, S. 564, 23 Mei 1917, S. 413 en 15 December 1917, S. 697, de duur van den dienstplicht bij den landstorm voor de daarbij bedoelde personen geleidelijk verlengd, laatstelijk tot 31 Juli 1918. De wet van 23 Mei 1917, S. 413, zooals die nader is gewijzigd, is hierna onder de bijlagen opgenomen. Art. 4. 1. De landstorm kan uitslui-  Art. 5 — 12 tend in geval van oorlog, oorlogsgevaar of andere buitengewone omstandigheden tot werkelijken dienst — gewapenden en ongewapenden — worden opgeroepen. [2. Gewapende dienst kan niet worden gevorderd : a. van de bedoelden in artikel 2, onder 1°., voor zooveel zij niet tevens behooren tot de bedoelden onder 2°. b van dat artikel; b. van hen, die, hoewel behoorende tot de bedoelden in artikel 2 onder 2°, deel uitmaken van de door Ons te omschrijven categorieën, welke niet of niet voldoende in den dienst met de wapenen zijn geoefend.] „Met dit artikel, regelende de verplichtingen van den landstorm ten aanzien van den werkelijken dienst, wordt voorgesteld in de wet. vast te leggen: dat de landstorm tot dezen dienst kan worden geroepen uitsluitend in geval van oorlog, oorlogsgevaar of andere buitengewone omstandigheden; en dat alsdan van de dienstplichtigen zoowel gewapende als ongewapende dienst kan worden gevorderd, zulks echter met het voorbehoud, dat voor gewapenden dienst alleen kan worden beschikt over hen, die krachtens vroeger volbrachten militairen dienst strijdvaardig zijn — met wettelijken waarborg alzoo tegen het gebruik van niet of niet voldoende geoefenden tegenover den vijand." (M. v. T.) — Naar aanleiding eener vraag gedaan bij het V. V. 2e K. naar de beteekenis Van de woorden „andere buitengewone omstandigheden" merkte de Regeering in de M. v. A. 2e K. op, dat deze woorden reeds voorkomen in art. 185 der Grondwet. — Het tweede lid van dit art. is bij art. 3 der, onder de bijlagen opgenomen, wet van 31 Juli 1915, S. 345, verklaard, tot een nader door de Kroon te bepalen tijdstip niet van kracht te zijn. — Zie de artt. 1 en 2 van het Landstormbesluit, hierna als bijlage opgenomen. Art. 5. 1. De burgemeester van iedere gemeente houdt registers ter inschrijving  13 - Art 6 van de tot den landstorm behoorende dienstplichtigen, die in de gemeente gevestigd zijn, zich daar vestigen of naar door Ons te stellen regelen ten aanzien van bedoelde inschrijving geacht worden daar gevestigd te zijn 2 De categorie, van welke uitsluitend ongewapende dienst en de categorie, van welke zoowel gewapende als ongewapende dienst kan worden gevorderd, worden afzonderlijk ingeschreven. 3. De inschrijving geschiedt ambtshalve. Voorschriften dienaangaande, zoomede omtrent de inrichting en het bijhouden van de inschrijvingsregisters worden door Ons gegeven. Zie de artt. 3—11 en 15 van het Landstormbesluit, hierna als bijlage opgenomen. — Van het bepaalde in dit art. is afgeweken voor hen, op wie art. 2 der wet van 11 Juni 1915, S. 242, het oog heeft. Art. 6. 1. Door Ons kan machtiging worden verleend om, zoodra in geval van oorlog, oorlogsgevaar of andere buitengewone omstandigheden de niet in werkelijken dienst zijnde dienstplichtigen van militie en landweer door Ons geheel of ten deele buitengewoon onder de wapenen worden geroepen, tot den landstorm behoorende dienstplichtigen tot werkelijken dienst te doen oproepen wanneer, waar en naarmate het belang der landsverdediging dit vorderen mocht. 2. Nadat door Ons de in het vorige lid bedoelde machtiging is verleend, kunnen tot den landstorm behoorende dienstplichtigen dienovereenkomstig worden opgeroepen. 3. De aanwijzing van de autoriteiten,  Art 7 — 14 op welker vordering, en van de autoriteit, door welke de oproeping wordt gedaan, zoomede de regeling van de wijze van oproepen, van verzamelen van de opgeroepenen en van hunne indienststelling geschiedt door Onzen Minister van Oorlog, voor zooveel noodig na overleg met Onzen Minister van Marine. 4. De kosten van het vervoer binnenslands van het landstormpersoneel, dat zich tot het voldoen aan de oproeping moet verplaatsen, komen ten laste van het Rijk, overeenkomstig -regelen, door Onzen Minister \an Oorlog, voor zooveel noodig na overleg met Onzen Minister van Marine, te stellen. Zie de artt. 12 en 13 van het Landstormbesluit én de § § 9—18, 20 en 25 van de Landstorminstructie, beide hierna als bijlagen opgenomen. — Bij besluit van 2 Augustus 1914, n°. 1, is machtiging verleend tot oproeping in werkelijken dienst van tot den landstorm behoorende dienstplichtigen. — Zie ook het onder de bijlagen opgenomen besluit van 22 September 1915, n". 57, betreffende tegemoetkoming in reiskosten enz. aan tot den landstorm behoorende dienstplichtigen, met de bjjbehoorende beschikking van den Minister van Oorlog van 2 October 1915. :— Zie omtrent de oproeping van landstormplichtigen, die in het door de Duitsche troepen bezette gebied van België verblijven, de missive van den Minister van Oorlog van 25 November 1915, opgenomen op bladz. 384 van de Militiewet (n°. 11 in deze editie, 2e druk). Art. 7. 1. Tot den landstorm behoorende dienstplichtigen, die gevestigd zijn elders dan binnen het Rijk, in het Duitsche Rijk of in het Koninkrijk België, behoeven niet voor den werkelijken dienst op te komen.  16 — Art. 8 2. Tot den landstorm behoorende dienstplichtigen, die deel uitmaken van eene categorie van personen te wier aanzien de dienst van den Staat, van eene provincie of van eene gemeente dan wel een ander openbaar belang vordert, dat zij de plaats, welke zij innemen, in geval van oorlog, oorlogsgevaar of andere buitengewone omstandigheden mede ten bate der landsverdediging voortdurend of voorshands blijven bezetten, komen niet of voorloopig niet voor den werkelijken dierst op. De categorieën dezer personen worden door Ons aangewezen. 3. Wanneer redenen, als in het vorige lid vermeld, het vorderen, kan Onze Minister van Oorlog, voor zooveel noodig na overleg met Onzen Minister van Marine, bepalen, dat ook tot den landstorm behoorende dienstplichtigen, niet begrepen in de door Ons ingevolge dat lid aangewezen categorieën van personen, niet of voorloopig niet in werkelijken dienst komen. Zie de artt. 14—18 van het Landstormbesluit en de missive van den Minister van Oorlog van 5 November 1913, beide hierna onder de bijlagen opgenomen. — Zie omtrent de beteekenis van het woord „gevestigd" in het eerste lid van dit art. de missive van den Minister van Oorlog Van 6 April 1916, C. V., volgens welke landstormplichtigen, die zich buiten een der in < it art. vermelde landen ophouden — hetzij om studieredenen, hetzij voor zaken als anderszins — met de bedoeling om na korter of langer afwezigheid naar Nederland, Duitschland of België terug te keeren, niet geacht mogen worden buiten deze Rijken gevestigd te zijn. Art. 8. 1. Hij, die tot den landstorm behoort, kan overeenkomstig de daar- ,  Art. & — 16 omtrent bestaande voorschriften worden toegelaten tot eene vrijwillige verbintenis bij de zeemacht, het korps mariniers en de marine-reserve hieronder oegrepen, bij het leger hier te lande, het reservepersoneel der landmacht hieronder begrepen, of bij de koloniale troepen. 2. De dienstpkchtige, die zoodanige verbintenis heeft aangegaan, houdt voor den duur van die verbintenis op tot den landstorm te behooren. 3. Personen, die niet behooren tot de militie, de landweer of den landstorm, noch wegens uit anderen hoofde op hen rustende verplichting reeds tot dienst bij de zee- of de landmacht kunnen worden geroepen, kunnen naar door Ons te stellen regelen in geval van oorlog, oorlogsgevaar of andere buitengewone omstandigheden worden toegelaten tot eene vrijwillige verbintenis bij den landstorm. 4. Tot eene verbintenis, als in het derde lid bedoeld, kan mede worden toegelaten hij, die reeds tot den landstorm behoort, doch van wien, voor zoover hij uit hoofde van zijne wettelijke verplichting tot dienst zou worden geroepen, geen gewapende dienst zou kunnen worden gevorderd. In het V. V. 2e K. werd de opmerking gemaakt, dat van de in het derde lid bedoelde personen steeds gewapende dienst zal kunnen worden gevorderd. „In art. 4, 2e lid worden immers de bg art. 2, le lid, onder 3°. genoemdo landstormpliohtigen niet vermeld". De Regeering antwoordde hierop in de M. v. A. : „Dat van de in dit lid bedoelde personen steeds gewapende dienst zal kunnen worden gevorderd, kan niet worden toegegeven. Immers van de voor deze personen gesloten vrijwillige dienstverbintenis wordt eene akte opgemaakt, waarin, gelijk dit ook bij ander verbintenissen  17 — Art. 9 tot vrijwilligen dienst regel is, duidelijk wordt omschreven tot de vervulling van welken dienst men zich verbindt. Wie zich derhalve verbonden heeft uitsluitend tot het verrichten van ongewapenden kan tot gewapenden dienst niet worden verplicht." — Het vierde lid is aan dit artikel toegevoegd I bij de wet van 11 Juni 1915, S.,242. — Zie de artt. 53—56 van het Landstormbesluit, hiernalals bijlage'opgenomen, aknr.ëdc het besluit van 4 Augustus 1914, n°. 49 (R. M. 1914, bladz. 591). Zie ook de beschikking van den Minister van Oorlog van 7 Juni 1916, tot vaststelling van regelen voor de samenstelling enz. van gewapende Landstormafdeelingen, bestaande uit vrijwilligers bij den Landstorm (L, 0. 1916, A 68). ■ — Derde en vierde lid. Voor het geneeskundig onderzoek omtrent de geschiktheid o. m. voor den vrijwilligen krijgsdienst, in deze leden bedoeld, is een nieuw reglement vastgesteld bij besluit van 25 Maart 1918, S. 209, met twee bijbehoorende ministorieelebeschikkingen, jr hierna onder de bijlagen opgenomen. Art. 9. 1. Indien ten gevolge van het verblijf in werkelijken dienst van een tot den landstorm behoorenden dienstplichtige voldoende middelen tot levensonderhoud ontbreken of zouden komen te ontbreken aan zijn gezin of aan dat, waartoe hij behoort of waarin hij als pleegkind is opgenomen, dan wel aan personen, die hem in den eersten of den tweeden graad van bloed- of aanverwantschap bestaan, dan wordt aan het gezin of aan bedoelde personen, naar door Ons te stellen regelen, op hun verzoek eene vergoeding uit 's Rijks kas toegekend van niet meer dan [twee] (1) (1) Bij art. 1 der wet van 25 Maart 1918, S. 174, is bepaald, dat met betrekking tot den werkelijken dienst, welken de dienstplichtigen vervullen tijdens den verderen duur d$r heerschende buitengewone omstandigheden, in het eerste lid van dit artikel voor „twee gulden" wordt gelezen: „drie gulden". . S & J. n°. 76. 2» dr. 2  Art. 10 — 18 gulden voor eiken dag, dien de dienstplichtige in werkelijken dienst is. 2. De gelden, benoodigd voor de uitbetaling van de in het vorig lid bedoelde vergoeding, worden naar door Ons te stellen regelen voorgeschoten uit de gemeentekas. Bij deze regelen kan van het voorschrift van artikel 114, tweede zinsnede, der Gemeentewet worden afgeweken. 3. De uitbetaling geschiedt naar regelen, door Onzen Minister van Oorlog, voor zooveel noodig na overleg met Onzen Minister van Marine, te stellen. De tweede zinsnede van art. 114 der Gemeentewet luidt als volgt: „Hij (de ontvanger) betaalt, behalve in het geval, vermeld in art. 225, niet, dan op bevelschriften, die hetgeen te betalen is en den post der begrooting, waaruit de betaling moet geschieden, vermelden, en op de wijze, in art. 224 voorgeschreven, geteekend zijn." — Zie de artt. 26—31 van het Landstormbesluit, de $ § 32—43 van de Landstorminstructie en de missive van den Minister van Oorlog van 4 September 1914, alle hierna onder de bijlagen opgenomen, benevens eene reeks van verdere missives en beschikkingen in de C. V. (vgl. de noot op bladz. 160). Art. 10. De tot den landstorm behoorende wordt, zoolang hij zich in werkelijken dienst bevindt, in het algemeen op denzelfden voet behandeld en staat met gelijke rechten onder dezelfde verplichtingen als het personeel van het onderdeel der zeemacht of van de korpsen der landmacht, waarbij hij is in dienst gesteld of waarmede hij dient — zulks evenwel met inachtneming van het bepaalde in artikel 4. • Zie de artt. 23 en 24 van het Landstorm-  — 19 — Art. 12 besluit en § 25 van de Landstorm-instructie, beide hierna als bijlagen opgenomen. Art. 11. 1. De tot den landstorm behoorende draagt, zoolang hij zich in werkelijken dienst bevindt, uniformkleeding of het door Ons vast te stellen ken- of onderscheidingsteeken. 2. Mede worden door Ons vastgesteld de afzonderlijke onderscheidingsteekenen, welke de tot den landstorm behoorenden, die tot werkelijken dienst opgekomen en in bijzóndere werkkringen geplaatst zijn, als zoodanig, zullen dragen en die zullen aanduiden met welken militairen rang hunne positie is gelijkgesteld. Zie de artt. 19—24 van het Landstormbesluit, hierna als bijlage opgenomen. Art. 12. 1. Is de Staat in oorlog, oorlogsgevaar of andere buitengewone omstandigheden en wordt het door Ons noodig geacht om tot den landstorm behoorende dienstplichtigen daarvan langer deel te doen uitmaken dan tot den tijd, bedoeld in artikel 3, tweede' lid, dan wordt onverwijld eene voordracht van wet ingediend, om de verlenging zooveel noodig te bepalen. 2. Wij behouden Ons voor, de werking van het bepaalde in artikel 3, tweede lid, te schorsen, totdat omtrent bedoelde voordracht van wet beslist is of totdat de reden der schorsing heeft opgehouden te bestaan. Lid 1. Zie de wét van 29 Juli 1916, S. 360, gewijzigd bij die van 30 December 1916, S. 564, en verder de hierna onder de bijlagen opgenomen wet van 23 Mei 1917, S. 413, gewijzigd bij die van 15 December 1917, S. 697. Van de in het tweede lid van dit art. voorbehouden 2*  Art. 13 _ 20 bevoegdheid is geen gebruik gemaakt behoeven te worden. Art. 13. 1. Zoolang de tot den landstorm behoorende in werkelijken dienst is bij de zeemacht is het Crimineel Wetboek voor het krijgsvolk te water — zoolang hij in werkelijken dienst is bij de landmacht is het Grimineel Wetboek voor het krijgsvolk te lande op hem van toepassing, zulks overeenkomstig de regelen daarvoor bij die Wetboeken gesteld. 2. Mede is op den tot den landstorm behoorende van toepassing het Reglement van Krijgstucht voor het krijgsvolk te water zoolang hij bij de zeemacht — het Reglement van Krijgstucht voor het krijgsvolk te lande zoolang hij bij de landmacht in werkelijken dienst is. 3. De tot den landstorm behoorende wordt geacht zich in werkelijken dienst te bevinden : 1°. de dienstplichtige, van het oogenblik, dat hij zich ingevolge de oproeping voor dien dienst heeft aangemeld bij of voor dien dienst overgenomen is door of vanwege de autoriteit, op welker vordering hij is opgeroepen, totdat hij weder huiswaarts wordt gezonden ; 2°. de vrijwillig dienende, tijdens den duur zijner verbintenis ; 3°. de dienstplichtige en de vrijwillig dienende, in het algemeen, wanneer zij in uniform gekleed of van het voor hen vastgestelde ken- of onderscheidingsteeken voorzien zijn. 4. Op den tot den landstorm behoorenden dienstplichtige die niet voldoet aan eene oproeping voor den werkelijken dienst, is van toepassing het Crimineel  21 — Art. 1 4 Wetboek voor het krijgsvolk te water, zoo hij werd opgeroepen voor den wer* kelijken dienst bij de zeemacht, en het Crimineel Wetboek voor het krijgsvolk te lande, zoo hij werd opgeroepen voor den werk( lijken dienst bij de landmacht. 5. Wanneer aan den tot den landstorm behoorende, in dit artikel bedoeld, door eene maritime of militaire autoriteit straf is of wordt opgelegd en deze straf nog niet is ten uitvoer gelegd ten tijde, waarop de gestrafte heeft opgehouden in werkelijken dienst te zijn, dan wordt deze, zoo hij zich niet aan de straf onderwerpt, op schriftelijke aanvraag van de autoriteit, door welke de straf is opgelegd, te richten aan den burgemeester der verblijfplaats van den gestrafte, aangehouden en onder verzekerd geleide naar de naastbijgelegen provoost of het naastbijzijnde huis van bewaring overgebracht. Het vierde lid is nieuw in dit artikel opgenomen by de wet van 27 Mei'1916, S. 207. Art. 14. 1. De tot den- landstorm behoorende dienstplichtige, die zich in werkelijken dienst bevindt, wordt, zoodra hij tot dezen dienst niet verder kan of behoeft te worden verplicht, huiswaarts gezonden. Is hij buiten staat zich huiswaarts te begeven, dan kan hij, zoo hij het wenscht, langer in dienst worden gehouden. 2. Van den vervulden dienst wordt hem een bewijs afgegeven. 3. De vorm van dit bewijs wordt bepaald en de autoriteit, die het stuk afgeeft, wordt aangewezen door Onzen Minister van Oorlog, voor zooveel noodig  Art. 15 — 22 na overleg met Onzen Minister van Marine. Zie de § § 27—29 van de Landstorm-instructie, hierna als bijlage opgenomen. Art. 15. 1. Van den dienstplicht bij den landstorm worden op aan Ons te richten aanvraag door Ons ontslagen : 1°. de geestelijke, de bedienaar van den godsdienst, de zendeling-leeraar, de broeder-diakoon van eene godsdienstige vereeniging en de Roomsch-Katholieke ordebroeder, die tot eene binnen het Rijk gevestigde kloosterinrichting behoort; 2°. de student in de godgeleerdheid en de zendeling-kweekeling, die aan eene door Ons aan te wijzen inrichting van onderwijs tot geestelijke, tot. bedienaar van den godsdienst of tot zendelingleeraar wordt opgeleid, en de proefbroeder, die tot broeder-diakoon van eene godsdienstige vereeniging wordt opgeleid. 2. Door Ons wordt bepaald, wie worden geacht eene -der in het vorig lid bedoelde hoedanigheden te bezitten en op welke wijze het bezit van die hoedanigheid moet worden gestaafd. Zie de artt. 32—37 van het Landstormbesluit, hierna als bijlage opgenomen. Art. 16. 1. Van den dienstplicht bij den landstorm wordt, naar door Ons te stellen regelen, terstond ontslagen : 1°. hij, die blijkt ingevolge een verdrag met een vreemden Staat tot dienst bij den landstorm niet gehouden te zijn ; 2°. hij, die overeenkomstig daarvoor door Ons te stellen regelen blijkt ongeschikt te zijn voor den dienst wegens  23 — Art. 16 ziekten of gebreken, door Ons aan te wijzen ; 3°. hij, die onherroepelijk veroordeeld wordt of blijkt te zijn tot de doodstraf, tot eene onteerende straf of hetzij bij één vonnis, hetzij bij verschillende vonnissen gezamenlijk, tot eene zwaardere gevangenisstraf of militaire gevangenisstraf dan van zes maanden ; 4°. hij, die met een briefje van ontslag of een bijzonder gemerkt paspoort moet worden weggezonden ; 5°. hij, die onherroepelijk van het recht om ooit weder bij de gewapende macht of als militair geëmployeerde te dienen ontzet, of die van den militairen stand ol van de betrekking tan militair geëmployeerde ven allen verklaard wordt of blijkt te zijn ; 6°. hij, wien tijdelijk het récht ontzegd wordt of blijkt te zijn om bij de gewapende macht of als militair geëmployeerde te dienen, of die tijdelijk van dat recht wordt of blijkt te zijn ontzet. 2. Voor de toepassing van het bepaalde in het vorig lid onder 3°. en 5°. wordt hij, die gratie heeft verkregen, geacht slechts te zijn veroordeeld tot de straf, welke krachtens de gratie op hem blijft rusten of komt te rusten. 3. Het bepaalde in het eerste lid onder 6°. wordt niet toegepast, nadat de ontzegging of de ontzetting, hetzij ten gevolge van verleende gratie, hetzij wegens het eindigen van den termijn der ontzegging of ontzetting, een einde heeft genomen. Zie de artt. 38—49 van het Landstormbesluit, en verder het besluit van 24 Juli 1915, betreffende geneeskundig onderzoek van dienst-  Art. 17 — 24 pliehtigen bij den landstorm, beide hierachter onder de bijlagen opgenomen. Lid ï, sub 2°. Voor het geneeskundig onderzoek omtrent de geschiktheid voor den krijgsdienst is laatstelijk bij het hierna onder de bijlagen opgenomen besluit van 25 Maart 1918, S. 209, een nieuw reglement vastgesteld (Militair Kenringsreglement, met twee bijbehorende miuisteiieele beschikkingen). Lid 1, sub 3°. Straffen, door den buitenlandschen rechter uitgesproken, worden geacht hieronder niet te zijn begrepen (L O 1915 A 98). Aft. 17. Hij, die van den dienstplicht bij den landstorm wordt ontslagen of uit anderen hoofde ophoudt tot den landstorm te behooren, wordt van de in artikel 5 bedoelde registers afgevoerd. Zie art. 50 van het Landstorm-besluit, hierna als bijlage opgenomen. Art. 18. Alle in verband met de bepalingen van deze wet en van de te harer uitvoering gegeven voorschriften in te dienen verzoekschriften, over te leggen of gevorderde stukken en uit te reiken beschikkingen zijn vrij van legesheffing, van kosten van legalisatie, van de rechten, bedoeld in art. 2 der wet. van 23 April 1879 (Staatsblad n°. 72), en van griffiekosten. De vrijstellingen van het recht van zegel en van de formaliteit van registratie zijn uit dit artikel vervallen ingevolge de bepalingen van art. 98 der Zegelwet 1917 en art. 103 der Registratiewet 1917. De vraag, of zoodanige rrijstellingen al dan niet nog bestaan, moet thans naar de voorschriften dier beide wetten beantwoord worden. Art. 19. De tot den landstorm behoorende dienstplichtige, die niet voldoet aan eene oproeping voor den werkelijken dienst, wordt als deserteur behandeld,  25 — Art. 1» zoodra hij ingevolge den last van Onzen Minister van Oorlog, als deserteur is afgevoerd. Zie de {§ 44—46 van de Landstorminstructie, hierna als bijlage opgenomen. Overgangsbepaling. Tot den landstorm behooren geen andere personen dan die na het in werking treden van deze wet in een der toestanden, omschreven in artikel 2, komen te verkeerep. Zie echter de verschillende wetten en besluiten, hierna onder de bijlagen opgenomen en in de laatste aanteekening op art. 2 opgesomd, waarbij, met afwijking van deze overgangsbepaling, de landstorm is Uitgebreid. Slotbepaling. Deze wet treedt in werking op den tweeden dag na dien der dagteekening van het Staatsblad, waarin zij is geplaatst. Lasten en bevelen, dat deze in het Staatsblad zal worden geplaatst, en dat alle Ministerieele Departementen, Autoreiteiten, Colleges en Ambtenaren, wie zulks aangaat, aan de nauwkeurige uit- ■ voering de hand zullen houden. Gegeven le Oberursel, den 28sten April 1913. WILHELMNA. De Minister van Oorlog, H. Col uw. De Minister van Marine a. »'., H. Comif. De Minister van Binnenlandsche Zaken, Heemskerk. (üügeg. 22 Mei 1913.)  — 26 — B IJ L A G EN. Wetten en besluiten tot uitbreiding van den landstorm. Wet van den Wden Juni 1915, S. 242, betreffende uitbreiding van den landstorm en aanvulling van de Landstormwet. Wij WILHELMINA, enz. .. doen te weten : Alzoo Wij in overweging genomen hebben, dat uitbreiding van den landstorm noodig is ■en dat tevens de gelegenheid tot het aangaan van eene vrijwillige verbintenis bij den landstorm dient te worden opengesteld, voor personen, die als landstormplichtige slechts tot ongewapenden dienst kunnen worden bestemd ; Zoo is het, dat Wij, den Baad van State, enz. Art. 1. 1. Behalve degenen, die krachtens de Landstormwet {Staatsblad 1913, n°: 149) van den landstorm deel uitmaken, behooren daartoe ook zij, die in 1911, in 1912, dan wel in 1913 vóór 24 Mei, den verplichten of vrijwilligen dienst bij de zeemacht, bij het leger hier te lande of bij de koloniale troepen hebben verlaten. 2. Voor de toepassing van het eerste lid: worden onder „zeemacht" ook begrepen het korps mariniers en de marine-reserve; wordt onder „leger hier te lande" ook begrepen het reserve-personeel bij de landmacht; wordt met „koloniale troepen" gelijkgesteld de gouvernementsmarine in Nederlandsch-Indië. 3. Het eerste lid is niet van toepassing op hem, die: verkeert in een der gevallen, bedoeld in art. 2, tweede lid, der Landstormwet; vóór 1915 den leeftijd van 40 jaren heeft bereikt. 4. Op hem, die bij het in werking treden van deze wet niet is gevestigd binnen het Bijk, in het Duitsche Rijk of in het Koninkrijk Belgi|, is het bepaalde in het eerste lid niet van toepassing, zoolang hij zich niet 'binnen een dier Rijken vestigt. 2. Met afwijking van het bepaalde in- art. 5 der Landstormwet geschiedt de inschrijving vap hen, die krachtens art. 1 dezer wet tot den landstorm behooren, slechts voor zoover dit door Onzen Minister van Oorlog noodig wordt geacht. Zij geschiedt alsdan, naar regelen,  27 mede door den Minister vast te stellen. (1) 3. Aan art. 8 der Landstormwet wordt een lid toegevoegd, luidende: „4. Tót eene verbintenis, als in het derde lid bedoeld, kan mede worden toegelaten hij, die reeds tot den landstorm behoort, doch van wien, voor zoover hij uit hoofde van zijne wettelijke verplichting tot dienst zou worden geroepen, geen gewapende dienst zou kunnen worden gevorderd." (2) 4. Deze wet treedt in werking op den dag van hare plaatsing in het Staatsblad. Lasten en bevelen, enz. Gegeven te 's-Gravenhage, den'llden Juni 1915. WILHELMINA. De Minister van Oorlog, Bosboom. De Minister van Marine, J. J. Rambonnet. De Min. v. Staat, Min. v. Binnenlandsche Zaken, Cokt v. d. Linden. (Uitgeg. 17 Juni 1915.) Wet van den Sisten Juli 1915, S. 345, tot nadere uitbreiding van den landstorm, enz. (Zooals deze wet is gewijzigd bij die van 29 Juli 1916, S. 361.) Wij WILHELMINA, enz. .. doen te weten : Alzoo Wij in overweging genomen hebben, dat, ten einde onder de wapenen zijnde dienstplichtigen met verlof te kunnen laten gaan (3), uitbreiding van den landstorm noodig is en van alle landstormplichtigen gewapende dienst moet kunnen worden gevorderd ; Zoo is het, dat Wij, den Raad van State, enz. Art. 1. 1. Met afwijking van het bepaalde in de overgangsbepaling der Landstormwet kan door Ons worden bepaald, dat tot den landstorm behoort ieder — voor zoover hij niet reeds tot den landstorm behoort — die niet vóór 1916 het 30ste levensjaar heeft volbracht en : (1) Zie de ter uitvoering van deze wet vastgestelde beschikking van den Minister van Oorlog van 16 Juli 1915 (L. O. 1915, A 72) en verder de missive van den Minister van Oorlog aan de Commissarissen der Koningin van 23 Juli. 1915, C. V. (2) Deze toevoegingisindenhiervoorafgedrukten tekst der Landstormwet reeds aangebracht. (3) De beweegreden is aldus gewijzigd bij de wet van 29 Juli 1916, S. 361. Oorspronkelijk luidden de woorden „onder de wapenen zijnde dienstplichtigen" : „de onder de wapenen staande landweermannen".  28 o. vóór het in werking treden van de Landstormwet is komen te verkeeren in een der gevallen, bedoeld in art. 2, eerste lid, onder 1°. a en 2°. dier wet; 6. in 1902 heeft deelgenomen aan de loting voor de militie en niet is aangewezen om daarbij te worden ingelijfd; c. vóór het in werking treden van de Militiewet (Staatsblad 1912, n». 21) tot den dienst is aangewezen, doch niet ter inlijving bestemd is geworden ; d. uit den dienst bij de militie is ontslagen wegens de inlijving van een ander. (1) 2. Het vorige lid is niet van toepassing ten aanzien van personen, als bedoeld in art. 2, tweede lid, der Landstormwet.] | 2. De dienstplicht bij den landstorm vangt voor de in art. 1 bedoelden aan met den dag, waarop zg volgens Ons daartoe strekkend besluit tot den landstorm komen te behooren. (1) 3. Het tweede lid van art. 4 der Landstormwet is tot een nader door Ons te bepalen tijdstip niet van kracht. 4. 1. Door Ons kan worden bepaald, dat voor den landstorm wordt ingeschreven, zonder daartoe te behooren. ieder, die vóór 1916 het 30ste, maar nog niet het 40ste levensjaar heeft volbracht en valt onder een der omschriivineen. voorkomende in art. 1, eerste lid, onder o, 6, c en d, dan wel van den dienst bij de militie is vrijgesteld als eenige wettige zoon of door het stellen van een plaatsvervanger zijn dienst bij de militie niet zelf heeft volbracht. (2) 2. Het vorige lid is niet van toepassing ten aanzien van personen, als bedoeld in art. 2, tweede lid, der Landstormwet. 5. Deze wet treedt in werking met den dae. volgende op dien, waarop zij is afgekondigd. Zoodra de tegenwoordige buitengewone omstandigheden hebben opgehouden te bestaan, zal aan de Staten-Oeneraal een voorstel van wet (1) Zie de ter uitvoering van de artikelen 1 en 2 dezer wet strekkende, hierna opgenomen besluiten van 5 Augustus 1915, S. 369, 7 September 1915, S. 388, 8 Januari 1916, S. 9 10 Mei 1916, S. 186, 18 Augustus 1916, S. 413, 16 October 1916, S. 476 en 2 December 1916 S. 521. (2) Zie het ter uitvoering van dit artikel strekkende besluit van 12 April 1917, S. 285, hierna onder de bijlagen opgenomen.  29 worden gedaan tot intrekking van deze wet. Lasten en bevelen, enz. '; Gege ven te 'sGf ravenhage, den 31stenJJuli 1915. WILHELMINA. Dt Minister van Oorlog, Bosboom. De Minister van Marine, J. J. Rambonwkt. De Minister van Staat, Minister van Binnenlandsche Zaken, Cobt v. d. Linden. (Uitgéff. 3 Aug. 1915.) Besluit van den 5den Augustus 1915, S. 369, betreffende nadere uitbreiding van den landstorm. Wij WILHELMINA, enz. Op de voordracht van Onzen Minister van " Oorlog, van 4 Augustus 1915, Kabinet, Litt, SM ; Gezien de wet van 31 Juli 1915 (Staatsblad n°. 345); Hebben goedgevonden en verstaan : Van 20 Augustus 1915 af behooren ook tot den landstorm — voor zoover zij alsdan niet reeds daartoe behooren — de personen, bedoeld in art. 1 der wet van 31 Juli 1915 (Staatsblad n°. 345), die zijn geboren in 1894 of in 1893. Bij de inschrijving voor den landstorm van deze persoon kan worden afgeweken van de bepalingen van het Landstorm-Besluit, voor zoover dit door Onzen Minister van Oorlog " wordt bepaald. Onze Minister van Oorlog is belast met de . uitvoering van dit Besluit, dat in het Staatsblad zal worden geplaatst. (1) 's-Gra venhage, den 5den Augustus 1915. WILHELMINA. De Minister van Oorlog, Bosboom. (Üitgeg. 7 Aug. 1915.) Besluit van deunden September 1915, S. 388, betreffende nadere uitbreiding van den Landstorm. Wij WILHELMINA, enz. Op ,-de voordracht van Onzen Minister van Oorlog van 4 September 1915, Kabinet, letter M111; Gezien de wet van 31 Juli 1915 (Staatsblad n°. 345); (1) Zie de beschikking van den Minister van B26CM 20 AuSustns 1915 (L.O. 1915,  30 Hebben goedgevonden en verstaan : 1°. Behoudens het bepaalde onder 2°. behooren van 1 Ootober 1915 af ook tot den Landstorm — voor zoover zij alsdan niet, reeds daartoe behooren — de personen,. bedoeld in art. 1 der wet van 31 Juli 1915 (Staatsblad n°. 345), die zijn geboren in 1892. 2°. Degenen der onder 1°. bedoelde personen, die vrijwilligen dienst bij de zeemacht, bij het leger hier te lande of bij de koloniale troepen hebben vervuld en op 1 October 1915 niet zijn gevestigd binnen het Rijk, in het Duitsche Rijk of in het Koninkrijk België, komen eerst tot den landstorm te behooren op den dag, volgende op dien, waarop zij zich -aldaar mochten vestigen. 3°. Bij de inschrijving voor den Landstorm van de onder 1°. en 2°. bedoelde personen kan worden afgeweken van de bepalingen van het Landstorm-Besluit, voor zoover dit door Onzen Minister van Oorlog wordt bepaald. Onze Minister van Oorlog is belast met de uitvoering van dit Besluit, dat in het Staatsblad zal worden geplaatst. (1) 's-Gravenhage, den 7den September 1915. WILHELMINA. De Minister van Oorlog, BosboomV^ (Vitgeg. 11 Sept. 1915.) Besluit van den Ssten Januari 1916, S. 9, betreffende nadere uitbreiding van den land. storm. Wij WILHELMINA, enz. Op de voordracht van Onzen Minister van Oorlog van 6 Januari 1916, Kabinet, litt. Ka; Gezien de Wet van 31 Juli 1915 (Staatsblad n°. 345); Hebben goedgevonden en verstaan: 1°. Behoudens het bepaalde onder 2°. behooren van 1 Februari 1916 af ook tot den landstorm — voor zoover zij alsdan niet reeds daartoe behooren — de personen, bedoeld in art. 1 der Wet van 31 Juli 1915 (Staatsblad n°. 345), die zijn geboren in 1891. 2°. Degenen der onder 1°. bedoelde personen, die vrijwilligen dienst b\j de zeemacht, bij het leger hier te lande of bij de koloniale troepen (1) Zie de beschikking van den Minister van Oorlog van 18 September 1915 (L. O. 1915, B 286).  — 3 hebben vervuld en op 1 Februari 1916 niet zijn gevestigd binnen het Rijk, in het Duitsche Rijk of in het Koninkrijk België, komen eerst tot den landstorm te behooren op den dag, volgende op dien, waarop zij zich aldaar mochten vestigen. 3°. Bij de inschrijving voor den landstorm van de onder 1". en 2°. bedoelde personen kan worden afgeweken van de bepalingen van het Landstorm-Besluit, voor zoover dit door Onzen Minister van Oorlog wordt bepaald. Onze Minister van Oorlog is belast met de uitvoering van dit Besluit, dat in het Staatsblad zal worden geplaatst. (1) 's-Gravenhage, den 8sten Januari 1916. WILHELMINA. De Minister van Oorlog, Bosboom. (üitgeg. 11 Jan. 1916.) Besluit van den lOden Mei 1916, S. 186, betreffende nadere uitbreiding van den landstorm. Wij WILHELMINA, enz. Op de voordracht van Onzen Minister van Oorlog van 8 Mei 1916, Kabinet, litt. T*«; Gezien de wet van 31 Juli 1918 (Staatsblad n°. 345); Hebben goedgevonden en verstaan : 1°. Behoudens het bepaalde onder 2». behooren van 1 Juni 1916 af ook tot den landstorm — voor zoover zij alsdan niet reeds daartoe behooren — de personen, bedoeld in art. 1 der wet van 31 Juli 1915 (Staatsblad n°. 345), die zijn geboren in 1890. 2". Deg enen der onder 1°. bedoelde personen, die vrijwilligen dienst bg' de zeemacht, bij het leger hier te lande, bij de gouvernementsmarine in Nederlandsch-Indië of bij de koloniale troepen hebben vervuld en op 1 Juni 1916 niet zijn gevestigd binnen het Rgk, in het Duitsche Rijk of in het Koninkrijk België, komen eerst tot den landstorm te behooren op den dag, volgende op dien, waarop zjj zich aldaar mochten vestigen. 3°. Bij de inschrijving voor den landstorm van de onder 1». en 2°. bedoelde personen kan worden afgeweken van de bepalingen van het Landstorm-Besluit, voor zoover dit door Onzen Minister van Oorlog wordt bepaald. (1) Zie de beschikking van den Minister van Oorlog van 10 Januari 1916 (L. O. 1916, B 27).  32 Onze Minister van Oorlog is belast met de ■uitvoering van dit besluit, dat in het Staatsblad zal worden geplaatst. (1) 's-Gravenhage, den lOden Mei 1916. WILHELMINA. De Minister van Oorlog, Bosboom. (üitgeg. 12 Mei 1916.) Besluit van den 18de» Augustus 1916, S. 413, tot nadere uitbreiding van den landstorm, enz. Wij WILHELMINA, enz. Op de voordracht van Onzen Minister van Oorlog van 16 Augustus 1916, Kabinet, Litt. X115; Gezien de wet van 31 Juli 1915 (Staatsblad n°. 345), gewijzigd bij de wet van 29 Juli 1916 {Staatsblad n°. 361); Hebben goedgevonden en verstaan : 1°. Behoudens het bepaalde onder 2°. behooren van 1 September 1916 af ook tot den landstorm — voor zoover zij alsdan niet reeds daartoe behooren — de personen, bedoeld in art. 1 der genoemde wet van 31 Juli 1915, die zijn .geboren in 1889. 2°. Degenen der onder 1°. bedoelde personen, die vrijwilligen dienst bij de zeemacht, bij het leger hier te lande, bij de gouvernementsmarine in Nederlandsch-Indië of bij de koloniale troepen hebben vervuld en op 1 September 1916 niet zijn gevestigd binnen het Rijk, in het Duitsche Rgk of in het Koninkrijk België, komen eerst tot den landstorm te behooren op den dag, volgende op dien.waarop zij zich aldaar mochten vestigen. 3°. Bij de inschrijving voor den landstorm van de onder 1°. en 2°. bedoelde personen kan worden afgeweken van de bepalingen van het Landstorm-Besluit, voor zoover dit door Onzen Minister van Oorlog wordt bepaald. Onze Minister van Oorlog is belast met de uitvoering van dit besluit, dat in het Staatsblad «al worden geplaatst. (2) Katwijk, den 18den Augustus 1916. WILHELMINA. De Minister van Oorlog, Bosboom. (üitgeg. 21 Aug. 1916.) * (1) Zié de beschikking van den Minister van Oorlog van 12 Mei 1916 (L. O. 1916, B 135). (2) Zie de beschikking van den Minister van Oorlog van 22 Augustus 1916 (L. O. 1916, B 218).  33 Besluit van dén Widen October 1916, S. 476, tot nadere uitbreiding van den landstorm. Wij WILHELMINA, enz. Op de voordracht van Onzen Minister van Oorlog van 14 October 1916, Kabinet, Litt. I1*1; Gezien de wet van 31 Juli 1915 (Staatsblad n°. 345), gewijzigd bij de wet van 29 Juli 1916 (Staatsblad n°. 361); Hebben goedgevonden en verstaan : 1°. Behoudens het bepaalde onder 2°. behooren van 1 November 1916 af ook tot den landstorm — voor zoover zij alsdan niet reeds daartoe behooren — de personen, bedoeld in art. 1 der genoemde wet van 31 Juli 1915, die zijn geboren in 1888. 2°. Degenen der onder 1°. bedoelde personen, die vrijwilligen dienst bij de zeemacht, bij het leger hier te lande, bij de gouvernementsmarine in Nederlandsch-Indïé of bij de. koloniale troepen hebben vervuld en op 1 November 1916 niet zijn gevestigd binnen het Rijk, in het Duitsche Rijk of in het Koninkrijk België, komen eerst tot den landstorm te behooren op den dag, volgende op dien, waarop zij zich aldaar mochten vestigen. 3°. Bij de inschrijving voor den landstorm van de onder 1». en 2°. bedoelde personen kan worden afgeweken van de bepalingen van het Landstorm-Besluit, voor zoover dit door Onzen Minister van Oorlog wordt bepaald. Onze Minister van Oorlog is belast met de uitvoering van dit besluit, dat in het Staatsblad zal worden geplaatst. (1) 's-Gravenhage, den 16den October 1916. WILHELMINA. De Minister van Oorlog, Bosboom. (üitgeg. 17 Oct. 1916.) Besluit van den 2rfen December 1916, S. 621, betreffende nadere uitbreiding van den landstorm. Wij WILHELMINA, enz. Op de voordracht van Onzen Minister van Oorlog van 30 November 1916, Kabinet, letter Z>» ; Gezien de wet van 31 Juli 1916, (Staatsblad (1) Zie de beschikking van den Minister van Oorlog van 18 October 1916 (L O. 1916, B 269). S. & J. n". 76, 22 dr. 3  34 n°. 316), gewijzigd bij de wet vim 29 Juli 1916 {Staatsblad n°. 8131) ; Hebben goedgevonden en verstaan : 1°. Behoudens het bepaalde ondor 2°. behooren van 30 December 1916 af ook tot den landstorm — voor zoover zij alsdan niet reeds daartoe behooren — de personen, bedoeld in art. 1 der genoemde wet van 31 Juli 1916, die zijn geboren in 1887 en 1886. 2°. Degenen der onder 1°. bedoelde personen, die vrijwilligen dienst bij de zeemacht, bij het leger hier te lande, bij de gouvernementsmarine in Nederlandsch-Indië of bij de kolonialo troepen hebben vervuld en op 31 December 1916 niet zijn gevestigd binnen het Kijk, in het Duitsche Kijk of in het Koninkrijk België, komen eerst tot den landstorm te behooren op den dag, volgende op dien, waarop zij zich aldaar mochten vestigen. 3°. Bij de inschrijving voor den landstorm van de onder 1°. en 2°. bedoelde personen kan worden afgeweken van de bepalingen van het Landstorm-Besluit, voor zoover dit door Onzen Minister van Oorlog wordt bepaald. Onze Minister van Oorlog is belast met de uitvoering van dit Besluit, dat in het Staatsblad zal worden geplaatst. (1) 's-Qravenhage, den 2den December 1916. WILHELMINA. De Minister van Oorlog, Bosboom. {üitgeg. 4 Dee. 19160 Besluit van den 12de» April 1917, S. 285, betreflende inschrijving en keuring voor den landstorm. [Zie onder: Verdere bijlagen.] Wet van den 20s(en April 1918, S. 257, tot nadere uitbreiding van den landstorm. Wij WILH ELMIN A, enz. . . doen te weten: Alzoo Wij in overweging genomen hebben, dat nadere uitbreiding van den landstorm wenschelijk is zoowel in het belang van het met verlof zenden van onder de wapenen zijnde dienstplichtigen als tot vergrooting van het getal personen, dat bij tweede mobilisatie dadelijk voor oproeping ter oefening beschikbaar is; (1) Zie de beschikking van den Minister van Oorlog van 6 December 1916 (L. O. 1916, B 310).  35 - Zoo is het, dat Wij, den Raad van State, enz. Art. 1. Naar door Ons te stellen regelen kunnen één of meer malen opnieuw aan een onderzoek omtrent de geschiktheid voor den krijgsdienst worden onderworpen de na 1885 geboren personen, die voor dien dienst onge. schikt zijn verklaard en hun vijf en twintigste levensjaar nog niet hebben volbracht behalve degenen, die in en door den militairen dienst ongeschikt zijn geworden of die langer dan zes maanden in werkelijken dienst zijn geweest. Hij, die bij een onderzoek, als in het vorig lid bedoeld, geschikt wordt verklaard, wordt, indien hij tegen deze uitspraak bezwaar heeft, naar door Ons te stellen regelen in de gelegenheid gesteld een nader onderzoek te ondergaan. De uitspraak, ten gevolge van een nader onderzoek gedaan, vervangt de vorige uitspraak. 2. De in art. 1 bedoelde personen, die bij onderzoek voor den krijgsdienst geschikt worden verklaard of omtrent wie niet naar de gestelde regelen uitspraak kan worden gedaan, komen tot den landstorm te behooren met ingang van den door Onzen Minister van Oorlog te bepalen datum. ' 3. Tot den landstorm behoorende personen, als in art. 2 bedoeld, kunnen na het jaar, waarin zij het 25ste levensjaar hebben volbracht, niet anders in werkelijken dienst worden geroepen dan wanneer eene algemeene intrekking van het aan dienstplichtigen verleend onbepaald (klein) verlof plaats heeft. 4. Deze wet treedt in werking met ingang van den dag na dien harer afkondiging. Zoodra de tegenwoordige buitengewone omstandigheden hebben opgehouden te bestaan, zal aan de Staten-Generaal een voorstel van wet worden gedaan tot intrekking van deze wet. Lasten en bevelen, enz. Gegeven te 's-Gravenhage, den 20sten April 1918. WILHELMINA. De Minister van Oorlog, de Jonge. De Minister van Marine, J. J. Rambonnet. De Minister van Staat, Minister van Binnenlandsche Zaken, Gort v. d. Lindjbn. (üitgeg. 23 April 1918.) 3*  — 36 — Wet van den '23stm Mei 1917, S. 413, tot verlenging van den duur van den dienstplicht bij den landstorm. (Zooais die wet is gewijzigd bij de wet van 15 December 1917, S. 697.) "Wij WILHELMINA, enz. .. doen te weten : Alzoo Wij in overweging genomen hebben, dat de heerschende buitengewone omstandigheden het noodig maken, tot den landstorm behoorende dienstplichtigen langer van den ' landstorm deel te doen uitmaken dan tot het tijdstip, waarop in gewone omstandigheden hun dienstplicht zou eindigen; Zoo is het, dat Wij, den Raad van State, enz. Art. 1. De dienstplichtigen bij den landstorm, voor wie volgens art. 3, tweede lid, der Landstormwet de dienstplicht bij den landstorm zou zijn geëindigd op 31 Juli 1916 of op een lateren dag, blijven tot den landstorm behooren tot 31 Juli 1918. (1) 2. Deze wet treedt in werking met ingang van 31 Juli 1917. . Lasten en bevelen, enz. Gegeven te 's-Gravenhage, den itósten Mei 1917. WILHELMINA. De Minister van Oorlog, a. i.,3.J. Rambonnkt. De Minister van Marine, J. J. Rambonnet. De Minister van Binnenlandsche Zaken, Cort v. d. Linden. (Vitgeg. 30 Mei 1917.) (1) Deze datum van 31 Juli 1918 is bij de wet van 16 December 1917, S. 697, gesteld in de plaats van 31 December 1917. Aan deze wet van 23 Mei 1917, S. 413, waren reeds twee verlengingen voorafgegaan bij de wetten van 29 Juli 1916, S. 360 en 30 December 1916, S. 664.  VERDERE BIJLAGEN. Besluit van den I2den Juni 1913, S. 273, houdende voorschriften betreffende de uitvoering van de Landstormwet (Staatsblad 1913, n°. 149). (Zooals dat besluit tijdelijk is gewijzigd en aangevuld bij besluit van 8 April 1915, S. 176, daarna aangevuld en gewijzigd bij besluiten van 30 Augustus 1915, S. 382, 19 November 1915, S. 476 en 27 December 1915, S. 520, opnieuw tijdelijk gewijzigd bij besluit van 10 Juli 1916, n°. 40 (1) en daarna wederom gewijzigd bij besluiten van 25 September 1916, S. 455 en 23 November 1917, S. 655.) Wij WILHELMINA, enz. Op de gemeenschappelijke voordracht van Onzen Minister van Oorlog en van Onzen Minister van Oorlog, ad interim Minister van Marine, van 22 Mei 1913, Afdeeling Militie en Landweer (L.) n°. 113, en van 30 Mei 1913, Bureau S, n°. 48 ; Overwegende, dat voorschriften behooren te worden gegeven voor de uitvoering van de Landstormwet (Staatsblad n°. 149); Hebben goedgevonden en verstaan : vast te stellen de navolgende voorschriften, welke zullen uitmaken het LANDSTORMBESLÜIT. Art. 1. 1. De ongewapende landstormdienst bestaat uit het verrichten van werkzaamheden (1) Het besluit van 10 Juli 1916, n°. 40, is nóch in het Staatsblad, nóch elders gepubliceerd. De inhoud ervan blijkt echter uit de missive van den Minister van Oorlog van 13 Juli 1916, afd. Dienstplicht, n° 127 L opgenomen in de C. V.  — 38 — en van diensten niet met de wapenen, ten behoeve van de krijgsmacht van den Staat. 2. De gewapende landstormdienst bestaat uit het met de wapenen deelnemen aan de krijgsverrichtingen van de gemobiliseerde strijdkrachten. 2. 1. Gewapende landstormdienst kan niet worden gevorderd (1) van de categorie van personen, daarvan reeds uitgezonderd krachtens het bepaalde in artikel 4, tweede lid, der wet, onder o, en bovendien niet van de gediend hebbenden (artikel 4, tweede lid, der wet, onder &) voor zooveel deze laatsten : a. uitsluitend hebben gediend als ingelijfden bij de militie en de landweer en dien dienst hebben vervuld bij de hospitaalsoldaten of de administratietroepen; 6. in het algemeen deel hebben uitgemaakt van de zeemacht, van het leger hier te lande, van de gouvernements-marine in NederlandschIndië of van de koloniale troepen, doch wegens den aard hunner daarbij vervulde dienstbetrekking geacht moeten worden, in den dienst met de wapenen niet of niet voldoende geoefend te zijn. 2. Het overige dienstplichtige landstormpersoneel is beschikbaar zoowel voor den gewapenden als voor den ongewapenden landstormdienst, voor zoover door Onze Ministers van Marine en van Oorlog niet anders wordt bepaald. 3. 1. De ingevolge artikel 5 der wet door den burgemeester van iedere gemeente te houden registers ter inschrijving, ambtshalve, van de tot den landstorm behoorende dienstplichtigen, «ijn ingericht overeenkomstig het bij dit besluit gevoegde model 1 en model 2. 2. In het inschrijvingsregister model 1 worden opgenomen degenen, van wie uitsluitend ongewapende dienst kan worden gevorderd (artikel 2, eerste lid). (1) 3. In het inschrijvingsregister model 2 worden opgenomen degenen, van wie zoowel gewapende als ongewapende dienst kan worden gevorderd (artikel 2, tweede lid). (1) (2) (1) Zie evenwel de derde aanteekening op art. 4 der Landstormwet en noot (2) op art. 6 van dit besluit. (2) Zie § 47 van de Landstorm-instructie, hierna als bijlage opgenomen.  — 39 - 4. 1. De inschrijving van den landstormplichtige (1) geschiedt op of zoo spoedig mogelijk na het tijdstip, waarop, ingevolge artikel 3 der wet, voor hem de dienstplicht bij den landstorm aanvangt, en in de gemeente, waar hij alsdan gevestigd is of zich vestigt. 2. Indien de landstormplichtige ten tijde, als in het vorig lid aangegeven, niet binnen het Rijk gevestigd is of zich vestigt, dan wordt hij ten aanzien van de inschrijving geacht gevestigd te zijn in zijne laatste woonplaats binnen het Rijk. 3. Ingeval die woonplaats niet kan Worden aangewezen, wordt hij ten aanzien van het onderwerp, in het vorig lid bedoeld, geacht gevestigd te zijn : a. in de gemeente, waar'hij werd ingeschreven voor de militie, ingeval deze inschrijving te zijnen aanzien heeft plaats gehad ; 6. in de gemeente Amsterdam, ingeval hij voor de militie niet werd ingeschreven. 5. 1. Ten behoeve van de inschrijving van de tot den landstorm behoorende dienstplichtigen wordt gebruik gemaakt van de gegevens, vervat in: o. de inschrijvings-, de alphabetische- en de lotingsregisters van de militie, voor zooveel betreft de categorieën van personen, bedoeld onder 1°. van artikel 2, eerste lid, der wet; b. de registers van verlofgangers van de militie en de landweer, voor zooveel betreft de categorieën van personen, bedoeld onder 2°. o van artikel 2, eerste lid, der wet; c. de opgaven, welke daartoe worden gedaan naar voorschriften, door Onzen Minister van Oorlog in overleg met Onzen Minister van Marine en van Koloniën vast te stellen, voor zooveel betreft de categorieën van personen,' bedoeld onder 2°. 6 van artikel 2, eerste lid, der wet. 2. Mede wordt ten behoeve van de inschrij ving gebruik gemaakt van het bevolkingsregister. (1) Voorzoover dit door den Minister van Oorlog ia bepaald, kan van deze en de volgende bepalingen van het Landstormbesluit betreffende de inschrijving worden afgeweken ten aanzien van die personen, over wie bij nadere wetten en besluiten de landstorm is uitgebreid (vgl. bladz. 29 en vlg.).  — 40 — 3. Ondergaat hetgeen omtrent den tot den landstorm behoorenden dienstplichtige in de inschrijvingsregisters is aangeteekend, verandering, dan worden de registers dienovereenkomstig gewijzigd. (1) 6. 1. De ingeschrevene wordt door den burgemeester met zijne inschrijving uiterlijk den achtsten dag, nadat ze is geschied, schriftelijk in kennis gesteld. 2. De in het vorig lid bedoelde kennisgeving is ingericht volgens het bij dit besluit gevoegde-model 3. (2) Ingeval het den burgemeester wegens onbekendheid met het adres van den ingeschrevene niet mogelijk is dezen de in het eerste lid bedoelde kennisgeving te doen toekomen, dan stelt de burgemeester den ingeschrevene met zijne inschrijving in kennis door middel van openbare kennisgeving. Deze openbare kennisgeving geschiedt op de wijze, door Onzen Minister van Oorlog vast te stellen. (3) 7. 1, Blijkt den burgemeester van de ge-meante, waar een tot den landstorm behoorende dienstplichtige voor den landstorm staat ingeschreven, dat deze zich in den loop eener maand gaat vestigen of heeft gevestigd in eene andere gemeente, dan doet die burgemeester (1) Zie de § § 1—4 van de Landstorm-instructie, hierna als bijlage opgenomen. (2) Bij missive van den Minister van Oorlog van 18 Augustus 1915, C. V., is het volgendebepaald : „Nu het tweede lid van art. .4 der landstormwet ingevolge het bepaalde in art. 3 der wet van 31 Juli 1915 (Staatsblad n°. 345) tot een nader bij Kon. besluit te bepalen tijdstip niet van kracht is, kan gewapende dienst worden gevorderd van alle landstormplichtigen, dus ook van hen, die naar de gewone regelen enkel ' voor ongewapenden dienst bestemd zijn. - In verband hiermede acht ik het raadzaam, dat in de kennisgevingen van inschrijving, model 3, wordt vermeld de inschrijving „voor den dienst bij den landstorm" zonder aanduiding van de soort van dienst, waarvoor de ingeschrevene bestemd is. Het is alzoo mijne bedoeling, dat in de op te maken kennisgevingen de in het model voorkomende woorden „zoowel gewapenden als ongewapenden ongewapenden" ~ wor' den weggelaten of doorgehaald." (3) Zie de § § 5 en 47 van de Landstorminstructie, hierna als bijlage opgenomen.  — 41 — zoo mogelijk uiterlijk den achtsten dag der daarop volgende maand daarvan opgaaf aan den burgemeester van laatstbedoelde gemeente. 2. Deze opgaaf is ingericht overeenkomstig het bij dit besluit gevoegde model 4. 3. In de opgaaf over de maand November behooren in voorkomend geval mede te worden opgenomen zij, wier dienstplicht met den Isten December daaraanvolgende'krachtens artikel 3 der wet aanvangt en die, hoewel zij in de gemeente voor de militie zijn ingeschreven en e. q. voor de gemeente aan de laatstgehouden loting voor de militie hebben deelgenomen, elders moeten worden ingeschreven voor den landstorm. 8. De tot den landstorm behoorende dienstplichtige, die ophoudt binnen het Rijk gevestigd te zijn, blijft ingeschreven in de gemeente, waar hij laatstelijk gevestigd was, totdat blijkt, dat hij zich in eene andere gemeente binnen het Rijk gevestigd heeft. 9. 1. Vestigt zich binnen het Rijk iemand, die naar zijn leeftijd tot den landstorm zou kunnen behooren, dan onderzoekt de burgemeester der gemeente, waar de vestiging plaats heeft, of hij tot den landstorm behoort. Blijkt den burgemeester, dat dit het geval is en dat de landstormplichtige niet in zijne gemeente voor den landstorm staat ingeschreven, dan geeft hij van de vestiging binnen acht dagen kennis aan den burgemeester der gemeente, waar de naam van dien persoon in de inschrijvingsregisters voorkomt. Laatstbedoelde burgemeester doet van den landstormplichtige opgaaf overeenkomstig het bepaalde in artikel 7 en wel uiterlijk den achtsten dag der maand, volgende op die, waarin de kennisgeving bij hem is ontvangen. 2. Blijkt een burgemeester, dat een persoon ten onrechte niet voor den landstorm staat ingeschreven, dan bevordert hij, dat die inschrijving alsnog plaats vinde. 10. De burgemeester neemt binnen acht dagen na ontvangst eener opgaaf, als in artikel 7 of artikel 9 bedoeld, de daarop vermelden in de inschrijvingsregisters van den landstorm der gemeente over voor zoover hem blijkt, dat dezen werkelijk in zijne gemeente zijn gevestigd. Van deze inschrijving doet hij aan ieder  42 van de ingeschrevenen uiterlijk den achtsten dag, nadat zij is geschied, eene kennisgeving toekomen, overeenkomstig die, vermeld in artikel 6.' Van de inschrijving en in voorkomend geval van de niet-inschrijving doet hij voorts ten spoedigste mededeeling aan den burgemeester, die hem de opgaaf toezond. Na ontvangst dezer mededeeling worden de namen der overgenomenen door laatstbedoelden burgemeester in de inschrijvingsregisters doorgehaald, voor zooveel' zij in die registers voorkomen. De reden en de datum der doorhaling worden in beknopten vorm aangeteekend in de kolom „Opmerkingen" van de registers. (1) 11. De volgor e, waarin de landstormplichtigen in de inschrijvingsregisters worden opgenomen of overgenomen, wordt bepaald door de Volgorde der dagen, waarop de inschrijving geschiedt. De landstormplichtigen, die op denzelfden dag in het register kunnen worden ingeschreven, worden daarin opgenomen of overgenomen in volgorde van de dagteekening van geboorte en, bij gelijke dagteekening van geboorte, in lexicographische volgorde van hunne namen. (1) 12. 1. Is door Ons de in artikel 6 der wet omschreven machtiging verleend, dan geschiedt hiervan ten tijde en op de wijze, door Onzen Minister van Oorlog vast te stellen, in iedere gemeente openbare kennisgeving. 2. 'Van den dag af, waarop de in het vorig lid bedoelde openbare kennisgeving heeft plaats gehad, geschieden, in afwijking van het bepaalde in de artikelen 6, 7, 9 en 10, de 'in die artikelen voorgeschreven verrichtingen onverwijld. 3. Deze afwijking neemt een einde, zoodra Onze Minister van Oorlog haar niet meer noodig acht. (2) 13. 1. Zoodra de in artikel 12 bedoelde openbare kennisgeving heeft plaats gehad, keeren de tot den landstorm behoorende dienstplichtigen, die in het Duitsche Rijk of in het Koninkrijk België gevestigd zijn of zich daar tijdelijk ophouden en niet, hetzij ingevolge (1) Zie § 4 van de Landstorm-instructie, hierna als bijlage opgenomen. - (2) Zie de § § 4, 8 en 10 van de Landstorminstructie, hierna als bijlage opgenomen.  43 artikel 14, hetzij krachtens eene bepaling, als bedoeld in artikel 7, laatste lid, der wet, behooren tot degenen, die niet of voorloopig niet in werkelijken dienst komen, naar Nederland terug en melden zich bij den burgemeester der gemeente, waar zij voor den landstorm staan ingeschreven. (1) 2. Hij, die door ziekte buiten staat is aan het bepaalde in het vorig lid te voldoen, geeft hiervan kennis aan den burgemeester van de in dat lid bedoelde gemeente, onder overlegging van eene desbetreffende, behoorlijk gelegaliseerde, geneeskunde verklaring, afgegeven door twee personen; bevoegd tot de uitoefening van de geneeskunde in het Kijk, waar hij gevestigd is of zich tijdelijk ophoudt. (2) 14. Voor den werkelijken dienst bij den landstorm behoeven : A. niet Op te komen : 1. De hoofden van departementen van algemeen bestuur. 2. De directeur van het Kabinet der Koningin. 3. De leden van de Staten-Generaal. 4. De leden van den Raad van State. 5. De leden van de Rechterlijke macht. 6. De ambtenaren in Nederlandschen d'plomatieken en consulairen dienst, alsmede de personen, die ter Kanselarij van een Nederlandsch Gezantschap of' consulaat werkzaam dan wel daaraan verbonden zijn. 7. De Commissarissen der Koningin. 8. De leden van de Algemeene Rekenkamer. tl) Bij beschikking van den Minister van Oorlog van 28 Juli 1916 (L. O. 1916, B. 238) is het volgende bepaald: „Tijdens den verderen duur der huidige tijds omstandigheden behoeft de in art. 13 van het Landstorm-Besluit bedoelde dienstplichtige, duin Duitschland of in België gevestigd is of verblijf houdt, niet na te komen de verplichting om naaiNederland terug te keeren en zich aan te melden bij den burgemeester, mits hij van zijn volledig adres en van elke verandering-van zijn adres terstond aan den burgemeester kennis geeft. Het bepaalde in het vorige lid geldt voor zoolang bedoelde dienstplichtige niet in werkelijken dienst behoeft te komen of voor zoolang door den Minister van Oorlog niet anders wordt bepaald." (2) Zie § 15 van de Landstorm-instructie, hierna als bijlage opgenomen.  44 ■ 9. De leden van Gedeputeerde Staten. 10. De burgemeesters. 11. De wethouders. 12. De gemeente-secretarissen. 13. De agenten van de Rijksverzekeringsbank. 14. De controleerende geneesheeren van de Rijksverzekeringsbank. 15. De ambtenaren van de Rijksverzekeringsbank. 16 De hoofdambtenaren, ambtenaren en bezoldigde beambten bij de Rijks- en bij de gemeentelijke politie, wier werkkring uitsluitend of althans in hoofdzaak zich tot het politiewezen bepaalt. 17. De ambtenaren en beambten bij gevangenissen en Rijkswerkinrichtingen, met uitzondering van de schoolonderwijzers. 18. De ambtenaren en beambten bij Rijksopvoedingsgestichten en tuchtscholen. 19. De ambt naren, beambten en werklieden bij de Rijkswerven, zoomede het vaste personeel der Marinebakkerij. 20. De studenten in de geneeskunde, die bestemd zijn om te zijner tijd als officier van gezondheid bij de zeemacht in dienst te treden. 21. Het personeel van den loodsdienst als: de loodrschippers, de zee en binnenloodsen, de hulploodsen, de loodskweefcelingen, matrozen, kwartiermeesters, roeiers, machinisten en stokers, zoomede het personeel bij de betonning, . bebakening en kustverlichting, dat aangesteld is als militaire kustwachter. 22. De bakenmeesters. 23. Het lid van den raad van toezicht op de spoorwegdiensten, bedoeld in artikel 6 van het Reglement, vastgesteld bij het Koninklijk Besluit van 17 September 1912 (Staatsblad n°. 295). 24. De ambtenaren en tijdelijke geëmployeerden bij de topographische inrichting. 25—28. (Vervallen bij besluit van 25 September 1916, S. 455.) 29. De werklieden en c. q. het tijdelijk personeel bij militaire inrichtingen tot drinkwatervoorziening. 30. De vaste lijnwerkers bij de magazijnen van het Regiment Genietroepen. 31—33. (Vervallen bij besluit van 25 September 1916, S. 455.)  45 B. voorloopig niet op te komen : 1. De leden van het korps ingenieurs van den waterstaat, de havenmeesters, de opzichters van den waterstaat, het personeel op de Rijksdienstvaartuigen, het haven-, sluis-, brugen pontpersoneel en het personeel bij de stoomgemalen, voor zoolang deze ambtenaren en beambten in geval van oorlog, oorlogsgevaar of andere buitengewone omstandigheden in hun gewonen dienstkring zoodanig werkzaam zijn, dat zij daarin niet kunnen worden gemist, dan wel vervangen. 2. De bestuurders, de beambten en de bedienden eener spoorwegonderneming, voor zoolang zij in geval van- oorlog, oorlogsgevaar of andere buitengewone omstandigheden bij die spoorwegonderneming werkzaam zijn, tenzij zij in hun werkkring zonder overwegend bezwaar voor den dienst der onderneming kunnen worden vervangen. (1) 3. Het personeel in diénst der posterijen en telegraphie, dat als zoodanig eene vaste aanstelling heeft verkregen, voor zoolang dat personeel in geval van oorlog, oorlogsgevaar of andere buitengewone omstandigheden in den dienst der posterijen en telegraphie werkzaam is. 4. De chef der Afdeeling génerale-thesaurie bij het Departement van Financiën; de aan dezen onderhoorige ambtenaar, belast met de behandeling van de algemeene zaken, de administratie der génerale-thesaurie betreffende ; en die ambtenaren behoorende tot voormelde administratie, welke werkzaam zijn aan Tiet derde bureau (beheer van 's Rijks schatkist), voor zoolang zij in geval van oorlog, oorlogsgevaar of andere buitengewone omstandigheden hunne gewone of hun in verband met de bijzondere tijdsomstandigheden opgedragen werkzaamheden verrichten. 5. De agent van het Ministerie van Financiën, directeur van de grootboeken der nationale schuld en de aan dezen onderhoorige, aan de Afdeeling Agentschap verbonden ambtenaren boven den rang van klerk, voor zoolang zij in geval van oorlog, oorlogsgevaar of andere buitengewone omstandigheden hunne , S1) Punt 2 is a'dus gewijzigd vastgesteld bij besluit van 27 December 1915, S. 520.  — 46 — gewone of hun in verband met de bijzondere tijdsomstandigheden opgedragen werkzaamheden verrichten. 6. De Rijksbetaalmeesters en de aan de betaalmeesterskantoren verbonden Rijksboekhouders, voor zoolang in geval van oorlog, oorlogsgevaar of andere buitengewone omstandigheden de betaalmeesterskantoren voor den dienst geopend moeten blijven of Rijkskasgelden aan die kantoren berusten. 7. De muntmeesters van 's Rijks munt, de controleur-generaal van 's Rijks munt en de secretaris bij de directie van 's Rijks munt, voor zoolang zij in geval van oorlog, oorlogsgevaar of andere buitengewone omstandigheden hunne gewone of hun in verband met de bijzondere tijdsomstandigheden opgedragen werkzaamheden verrichten. 8. De ambtenaren der directe belastingen, invoerrechten en accijnzen, voor zoolang zij in geval van oorlog, oorlogsgevaar of andere buitengewone omstandigheden hunne gewone of hun in verband met de bijzondere tijdsomstandigheden opgedragen werkzaamheden verrichten. 9. De bewaarders van de hypotheken, het kadaster en de scheepsbewijzen, en de ontvangers der registratie en domeinen, der successierechten en van het zegel, voor zoolang deze ambtenaren met de inning van 's Rijksgelden zijn belast. 10. Het personeel bij de betonning, bebakening en kustverlichting, voor zoolang dat personeel in geval van oorlog, oorlogsgevaar of andere buitengewone omstandigheden in de genoemde diensten werkzaam is en voor zooverre het niet als militaire kustwachter is aangesteld. 11. Het personeel bij de Landsdrukkerij, voor zoolang dat personeel in geval van oorlog, oorlogsgevaar of andere buitengewone omstandigheden in den dienst dier inrichting werkzaam is. 12. (Vervallen bij besluit van 25 September 1916, S. 455.) (1) 15. In de daan-oor bestemde kolom van de (1) Verg. voor de toepassing van dit art. 14 de onder de bijlagen opgenomen missive van 5 November 1913.  — 47 — inschrijvingsregisters wordt, voor zooveel noodig na onderzoek, in voorkomend geval aangeteekend tot welke categorie van personen, genoemd in het vorig artikel onder A of onder B, of tot welke groep van personen, vrijgesteld krachtens het laatste lid van artikel 7 der wet, de ingeschrevene behoort. (1) 16. 1. Komt, nadat de in artikel 12 bedoelde openbare kennisgeving heeft plaats gehad, de noodzakelijkheid tot handhaving der voorloopige vrijstelling van opkomst tot den werkelijken dienst te vervallen ten aanzien van landstormplichtige personen, behoorende tot een der in artikel 14 onder B genoemde categorieën, dan doet de chef, aan wien die personen onmiddellijk onderhoorig zijn, hiervan zander uitstel mededeeling zoowel aan hen als — onder opgaaf van hunne namen — aan den burgemeester der gemeente, waar zij voor den landstorm staan ingeschreven. 2. Het bepaalde in het vorig lid is mede van toepassing ten aanzien van de tot den landstorm behoorende dienstplichtigen, die krachtens het laatste lid van artikel 7 der wet voorloopig van opkomst tot den werkelijken dienst zijn vrijgesteld. JSt-'ïM. 17. Afgescheiden van het bepaalde, in het vorig artikel, doen tot den landstorm behoorende dienstplichtigen, die van opkomst tot den werkelijken dienst voorloopig zijn vrijgesteld en eene mededeeling als in dat artikel bedoeld niet hebben ontvangen, zoodra hun uit het feit, dat de vervulling van de betrekking, die zij bekleeden of van de werkzaamheden, waarmede zij zijn belast, door de tijdsomstandigheden niet verder mogelijk is, kennelijk is gebleken, dat de noodzakelijkheid tot voortzetting dier voorloopige vrijstelling te hunnen aanzien heeft opgehouden te bestaan, hiervan onverwijld mededeeling aan den burgemeester der gemeente, waar zij voor den landstorm staan ingeschreven. Bovendien geven zij aan den chef, aan wien zij te dien tijde onmiddelhjk onderhoorig zijn, van een en ander kennis, onder beknopte vermelding van redenen en met inachtneming van hetgeen bij het neer- (1) Zie § 6 van de Landstorm-instructie, hierna als bijlage opgenomen.  — 48 — leggen hunner betrekking of het afbreken hunner werkzaamheden behoort te geschieden, dan wel dienstig is, in verband met de tijdsomstandigheden, waarin zulks plaats -vindt. 18. 1. De voorloopige vrijstelling van opkomst tot den werkelijken dienst wordt geacht te zijn geëindigd : ten aanzien van de tot den landstorm behoorende dienstplichtigen, omtrent wie of van wie door den burgemeester eene mededeeling is ontvangen, als vermeld in de beide voorgaande artikelen, van en met den dag, volgende op dien der ontvangst van de mededeeling ; ten aanzien van de tot den landstorm behoorende dienstplichtigen, die ter zake van het doen der mededeeling, als in den eersten volzin van het vorig artikel bedoeld, naar het oordeel van den burgemeester in verzuim zijn, van en met den dag, waarop dit verzuim geacht wordt'te zijn ingetreden. 2. De in het vorig lid bedoelde dienstplichtigen zijn van den dag af, waarop voor hen de voorloopige vrijstelling van opkomst tot den werkelijken dienst wordt geacht te zijn geëindigd, op den gewonen voet voor die ópkomst beschikbaar; van dit beschikbaar zijn worden de in verzuim geoordeelden, als in het vorig lid vermeld, zonder uitstel door den burgemeester onderricht. (1) 19. 1. De tot den landstorm behoorenden, van wie gewapende dienst wordt gevorderd, zijn overeenkomstig de eischen van dezen door hen te verrichten dienst gewapend en in den regel van uniformkleeding voorzien. 2. Voor zooveel aan deze personen uniformkleeding niet kan worden uitgereikt, worden zij voorzien van een ken- of onderscheidingsteeken, als bedoeld bij het eerste lid van artikel 11 der wet. Van dat ken- of onderscheidingsteeksn zijn insgelijks voorzien de tot den landstorm behoorenden, van wie ongewapende dienst wordt gevorderd. (2) (1) Vergelijk de missive van den Minister van Oorlog van 30 November 1915 aan de burgemeesters, betreffende opkomst van landstormplichtigen na eindiging van vrijstelling. (C. V.) (2) Zie de § § 20, 21 en 26 van de Landstorminstructie, hierna als bijlage opgenomen.  — 49 — 20. Het ken- of onderseheidingsteeken, in het vorig artikel bedoeld, is een oranje katoenen band, 4 c.M. breed en voorzien van het in zwart opgedrukt Rijkswapen. Het wordt gedragen om den buitenkant van het om het hoofd sluitend deel van het hoofddeksel en daaraan bevestigd met het Rijkswapen naar voren. (1) 21. 1. De afzonderlijke onderscheidingsteekenen, bedoeld in het tweede lid van artikel 11 der wet, zijn sterren van zilver en biezen van goud galon, lang 8 y2 c.M. ; ronde glad metalen plaatjes van zilver; zoomede chevrons van halfgoud galon, breed 1 c.M., en van geel kemelsgaren galon, breed 2 c.M. 2. De sterren worden gedragen op elk der voorzijden van den kraag van de jas; de sterren en biezen op elk der voorzijden van den kraag van de overjas, zoowel aan de binnenals aan de buitenzijde. Is hun aantal drie, dan worden zij geplaatst één in het midden en daarachter twee boven elkander; twee sterren komen naast elkander, één ster of één plaatje komt in het midden. De biezen worden ter zijde van de sterren geplaatst. 3. De chevrons worden gedragen op .dé beide benedenmouwen van de' jas en van de overjas, 6 cM. van den onderkant. Twee chevrons komen boven elkander met 3 m.M. tusschenruimte. 4. Drie sterren van wit metaal met bies zijn het teeken van gelijkstelling met den rang van .kolonel, twee sterren met bies van gelijkstelling met den rang van luitenant-kolonel, één ster met bies van gelijkstelling met den rang van majoor. 5. Drie sterren van wit metaal zijn het teeken van gelijkstelling met den rang van kapitein, twee van gelijkstelling met den rang van eersteluitenant, één van gelijkstelling met den rang van tweede-luitenant. 6. Eén rond plaatje van wit metaal is het teeken van gelijkstelling met den rang van adjudant-onderofficier. • 7. Twee chevrons van half goud galon zijn het teèken van gelijkstelling met den rang van sergeant-majoor, één chevron van half goud (1) Zie de § § 20 en 21 van de Landstorminstructie, hierna als bijlage opgenomen. S. & .1. n». 76, 2» dr. 4  — 50 — galon van gelijkstelling met den rang van sergeant. 8. Een chevron van geel kemelsgaren galon is het teeken van gelijkstelling met den rang van korporaal. 9. De bij dit artikel vastgestelde teekenen van gelijkstelling worden door hen, die niet in uniform zijn gekleed, in het openbaar niet gedragen, zonder dat tevens gedragen wordt het ken- of onderseheidingsteeken, bij artikel 20 vermeld. (1) 22. 1. De bijzondere werkkringen, bedoeld in het laatste lid van artikel 11 der wet, zijn vermeld in de bij dit besluit gevoegde bijlage A. In deze bijlage zijn mede aangeteekend de militaire rangen, met welke onderscheidenlijk de positie is gelijkgesteld van de tot den landstorm behoorenden, die in bedoelde werkkringen zijn geplaatst. 2. Wanneer de belangen van den dienst het vorderen, kunnen Onze Ministers van Marine en van Oorlog ook tot den landstorm behoorenden, die in werkelijken dienst zijn tot het verrichten van hetzij gewapenden, hetzij ongewapenden dienst, en geplaatst zijn in een werkkring piet genoemd in de in het vorig lid bedoelde bijlage A, in positie gelijkstellen met een der militaire rangen. (2) 23. 1. De tot den landstorm behoorende, wiens positie krachtens het bepaalde bij het vorig artikel is gelijkgesteld met een der officiersrangen, legt bij zijne indienststelling,' als zoodanig, den eed (de belofte) af volgens het formulier vastgesteld voor de officieren van de zee- óf van de landmacht, naar gelang van zijne indienststelling bij de eerste dan wel bij de laatste. 2. Onze Ministers van Marine en van Oorlog wijzen de autoriteiten aan in wier handen de eed (belofte) wordt afgelegd. 3. Van de beëediging maakt de autoriteit, in het vorig lid bedoeld, een door haar en door den beëedigde te onderteekenen proces-verbaal op, met welk stuk daarna wordt gehandeld (1) Zie de § § 20 en 21 van de Landstorminstructie, hierna als bijlage opgenomen. (2) Zie de § § 23 en 24 van de Landstorminstruotie, Merna als bijlage opgenomer.  51 als met de processen-verbaal van beëediging van officieren. (1) 24. 1. De tot den landstorm behoorenden voeren het gezag van den militairen rang, -waarvan zij het gelijkstellend teeken dragen. 2. Zij worden in het gezag van dien rang erkend zoowel door het personeel van de zeeen van de landmaoht, als door dat van den landstorm. 3. Gezaghebbenden van den landstorm worden gerangschikt onder militairen van den rang, met wie zij in positie zijn gelijkgesteld. In bijzondere gevallen kunnen Onze Ministers van Oorlog en van Marine, ieder voorzooveel hem betreft, van deze bepaling doen afwijken, indien zij het wegens de belangen van den dienst of van de gezaghebbenden van den landstorm noodig achten. 4. Zij genieten, overeenkomstig het bepaalde in artikel 10 der wet, zoolang zij in werkelijken dienst zijn, het traktement, de jaarwedde, de soldij en de verdere vergoedingen uit 's Rijks kas, als door de bekleeders van den militairen rang, met wie zij in positie gelijkgesteld zijn, worden genoten bij aanstelling in dien rang bij het korps, het wapen,,het dienstvak, de dienstafdeeling of de inriohting van de zee- of van de landmacht, waarbij zij zijn in dienst gesteld of waarmede zij dienen. (2) 246is. In bijzondere gevallen kunnen Onze Ministers van Oorlog en van Marine, ieder voor (1) Zie § 22 van de Landstorm-instructie, hiema als bijlage opgenomen. (2) Nadat eerst bij besluit van 8 A± ril 1915, S. 176, tot tijdelijke wijziging en aanvulling van eenige bepalingen van het Landstormbesluit (n.1. zoolang de bij besluit van 2 Augustus 1914, n°. 1, verleende machtiging om tot den landstorm behoorende dienst .lichtigen tot werkelijken dienst te doen oproepen, niet buiten verdere werking zou zijn gesteld), o.m. uit het derde lid van dit artikel het daarin vroeger voorkomende woord „steeds" geschrapt en een vijfde lid aan het artikel toegevoegd was, is bij een nader besluit van 23 November 1917, S. 655, die tijdelijke wijziging en aanvulling van art. 24 weder buiten werking gesteld en het derde lid definitief gewijzigd en aangevuld, zooals het thans luidt. Bij datzelfde besluit is het nieuwe artikel 246is opgenomen.  — 52 — zooveel hem betreft, bijzondere regelingen vaststellen ten aanzien van het genot van traktement, jaarwedde, soldij en verdere vergoedingen uit 's Rijks kas door tot den landstorm behoorenden, indien die Ministers het wegens de belangen van den dienst en van de tot den landstorm behoorenden noodig achten. Bij die regelingen kan ten aanzien van gezaghebbenden van den landstorm worden afgeweken van het bepaalde in art. 24, vierde lid. (1) 25. 1. In de voor den landstorm vermoedelijk benoodigde voorraden wapenen, voorwerpen van ledergoed, munitie, uniformkleeding, ken- of onderscheidingsteekenen en gelijkstellingsteekenen, wordt in tijd van vrede voorzien. 2. De oplegging van een en ander wordt door Onzen Minister van Oorlog, voor zooveel noodig na overleg met Onzen Minister van Marine, geregeld. (2) 26. 1. Indien ten gevolge, van het verblijf in werkelijken dienst van een tot den landstorm behoorenden dienstplichtige voldoende middelen tot levensonderhoud ontbreken of zouden komen te .ontbreken aan zijn gezin of aan dat, waartoe hij behoort of waarin hij als pleegkind opgenomen is, dan wel aan personen, die hem in den eersten of den tweeden graad van bloed- of aanverwantschap bestaan, wordt door zijne eohtgenoote, door het hoofd van dat gezin, dan wel door die personen, om toekenning van vergoeding te kunnen erlangen, een daartoe strekkend verzoek ingediend. Is de echtgenoote van den tot den landstorm behoorenden dienstplichtige overleden of is degene (zijn degenen), die volgens den vorigen volzin het verzoek om vergoeding zouden moeten indienen, wegens bijzondere redenen niet in staat om zelf over toegekende vergoeding te beschikker), of moeten zij geacht worden daartoe niet in staat te zijn, dan geschiedt de indiening van het verzoek, ten behoeve van het gezin of van de(n) persoon, waaraan of aan (1) Dit artikel is nieuw opgenomen bij besluit van 23 November 1917, S. 655. Zie noot (2) vorige bladz. (2) Zie § 19 van de Landstorm-instructie, hierna als bijlage opgenomen.  — 53 — wie(n) vergoeding zou worden toegekend, door degene (dengene) die in aanmerking komen kan voor het in ontvangst nemen der vergoeding en daartoe bereid zal zijn. 2. In elk verzoek om vergoeding behooren o. m. te worden vermeld het nauwkeurig adres van den verzoeker (de verzoekster), alsook, indien deze in het Duitsche Rijk of in het Koninkrijk België is gevestigd, de rang en de standplaats van den Nederlandschen consulairen ambtenaar binnen wiens ressort de plaats van vestiging is gelegen. Mede behoort uit het verzoek te blijken van den geslachtsnaam en van de voornamen van den tot den landstorm behoorenden dienstpliohtige, van het jaar en de dagteekening zijner geboorte, alsook van de gemeente, waar, van het nummer van het model van het register (model n°. 1 of n°. 2), waarin, en van het volgnummer, waaronder hij voor den landstorm staat ingeschreven. 3. Het verzoek om vergoeding wordt gericht aan den burgemeester der gemeente, waar degene, die het verzoek doet, woonplaats heeft, tenzij die woonplaats buitenslands gelegen is, in welk geval het verzoek gericht wordt aan den burgemeester der gemeente, waar de tot den landstorm behoorende dienstplichtige, op wiens werkelijken dienst de verzoeker zich beroept, voor den landstorm staat ingeschreven. (1) 4. De tot den landstorm behoorende dienstplichtige doet, zoo hij daartoe niet buiten staat is, van zijne instemming met het verzoek om vergoeding blijken door mede-onderteekening daarvan. (2) 27. Onze Minister van Oorlog regelt de wijze, waarop het orderzoek naar de gegrondheid van het verzoek zal geschieden. (3) (1) Zie omtrent de medewerking van consulaire ambtenaren bij de vaststelling en uitkeering van vergoedingen vcor in het buitenland achtergebleven betrekkingen o. m. van landstormplichtigen, de missive van den Minister van Oorlog van 24 (19) Augustus 1914, C. V. (2) Zie § 30 van de Landstorm-instructie, hierna als bijlage opgenomen. (3) Zie § 31 van de Landstorm-instructie, hierna als bijlage opgenomen.  — 54 — 28. \1. De vergoeding mag ten hoogste bedragen f 1.50 per dag als de tot den landstorm behoorende dienstplichtige in het jaar van zijn verblijf in werkelijken dienst het [26ste levensjaar, ten hoogste f 1.50 per dag, als hij in hei jaar van zijn verblijf in werkelijken dienst het\ 31ste levensjaar nog niet volbrengen zou. Zou hij in of vóór het jaar van zijn verblijf in werkelijken dienst laatstgenoemd levensjaar volbrengen of volbracht hebben, dan kan ten hoogste / 2.00 per dag worden toegekend. | (1) 2.. De vergoeding mag voorts niet te boven gaan het bedrag aan inkomsten, dat wordt gederfd wegens de afwezigheid van den tot den landstorm behoorenden dienstplichtige, op wiens werkelijken dienst het verzoek om vergoeding gegrond is, verminderd, bij voorkomend geval, met de kosten van diens eigen levensonderhoud. 29. 1. Het bedrag der vergoeding wordt be- (1) Nadat eerst bij.besluit van 8 April 1915, S. 176, tot tijdelijke wijziging en aanvulling van eenige bepalingen van het Landstormbesluit — n.1. zoolang de bij Koninklijk besluit van 2 Augustus 1914, n°. 1, verleende machtiging om tot den landstorm behoorende dienstplichtigen tot werkelijken dienst te doen oproepen, niet buiten verdere werking zou zijn gesteld — in dit lid het bedrag van ƒ 1.50 op de eerste plaats waar dit genoemd wordt, tijdelijk gesteld was in plaats van f 1.00 en tijdelijk de tusschen haakjes geplaatste, gecursiveerde woorden daaruit waren vervallen, is later, bij het niet gepubliceerde besluit van 10 Juli 1916, n°. 40, het eerste lid van dit art. 28 buiten werking gesteld ten aanzien van het verblijf in werkelijken dienst, van tot den landstorm behoorende dienstplichtigen na 30 Juni 1916 tijdens de heerschende buitengewone omstandigheden. Derhalve zou, blijkens missive van den Minister van Oorlog van 13 Juli 1916, O. V., voor het verblijf onder de wapenen van 1 Juli 1916 af het wettelijk maximum voor de landstormvergoeding van f 2.— per dag (inmiddels bij de wet van 26 Maart 1918, S. 174, tot f3.— verhoogd) niet enkel meer gelden ten aanzien van de landstormpliehtigen, die in of vóór het jaar van hun verblijf in werkelijken dienst hun 31ste levensjaar volbrengen of hebben volbracht, doch van genoemden datum af voor alle landstormpliehtigen ongeacht hun leeftijd, evenals zulks ten aanzien van de militieplichtigen en landweerplichtigen het geval is ten aanzien van het verblijf onder de wapenen van 28 Juni 1916 af.  — 55 — paald door den burgemeester der gemeente, in het derde lid van artikel 26 bedoeld, zulks onder nadere goedkeuring van Onzen Minister van Oorlog. In afwachting van de nadere goedkeuring, bij den vorigen volzin bedoeld, wordt de vergoeding door of vanwege den burgemeester uitbetaald. De daarvoor benoodigde, uit de gemeentekas voor te schieten, gelden worden hem op zijne aanvraag tegen quitahtie door den gemeente-ontvanger ter hand gesteld. 2. Vergoeding, die niet in ontvangst is genomen binnen den door Onzen Minister van Oorlog vastgestelden tijd na den dag, voor de uitkeering daarvan door Onzen voornoemden Minister aangewezen, wordt geacht niet te zijn toegekend. (1) 30. 1. Onze Minister van Oorlog kan zijne ingevolge het vorig artikel vereischte goedkeuring niet andere aan door den burgemeester verleende vergoedingen onthouden, dan voor zooveel deze blijken te zijn toegekend, hetzij met afwijking van het voorschrift van artikel 9 der wet, hetzij met veronachtzaming van de bepalingen in de artikelen 26 tot en met 29 van dit besluit vervat. 2. Indien Onze ter zake betrokken Minister de toekenning van vergoeding noodig acht in gevallen, waarin de burgemeester vergoeding niet verleende, kan de Minister aan den burgemeester de opdracht verstrekken, om in die gevallen nader een vergoeding toe te kennen tot het door den Minister te bepalen bedrag. Eveneens kan de hiervoren bedoelde Minister den burgemeester de opdracht geven, om een toegekende vergoeding nader te verhoogen of te verlagen tot een door den Minister te noemen bedrag. Bij het verleenen van een opdracht tot het toekennen of het verhoogen van vergoeding wordt er rekening mede gehouden, dat het vergoedingsbedrag niet mag te boven gaan het bedrag aan inkomsten, hetwelk wordt gederfd wegens de afwezigheid van den betrokken dienstplichtige, verminderd met hetgeen deze aan eigen levens- (1) Zie de §§ 31—39 van de Landstorminstructie, hierna als bijlage opgenomen.  — 56 — onderhoud kostte aan het gezin of de personen waaraan of aan wie de vergoeding ten goede komt. Het terugbrengen van vergoeding tot een lager bedrag dan het door den burgemeester toegekende geschiedt niet ten aanzien van termijnen van verblijf in werkelijken dienst "van den betrokken dienstplichtige, over welke de burgemeester bij de ontvangst der in den tweeden volzin bedoelde opdracht de hoogere vergoeding reeds heeft uitgekeerd, tenzij het terugbrengen tot een lager vergoedingsbedrag verband houdt met het bepaalde in het eerste lid. (1) 3. De uitgaven wegens vergoedingen, door den burgemeester toegekend, worden, in zooverre Onze voornoemde Minister aan die vergoedingen zijne goedkeuring niet heeft gehecht, ten laste van 's Rijks kas niet verevend. 31. De teruggaaf uit 's Rijks kas van het uit de gemeentekas gedaan voorschot ter zake van de ingevolge artikel 29 geschiede uitkeering der vergoeding heeft plaats naar regelen, daarvoor door Onzen Minister van Oorlog vast te stellen. (2) 32. Met betrekking tot het ontslag op grond van artikel 15 der wet, geldt hetgeen vervat is in de bij dit besluit behoorende tabellen I en II. 33. De verklaringen, volgens de in het vorig artikel vermelde tabellen over te leggen, moeten, voor zoover uit de voor die verklaringen bij dit besluit vastgestelde modellen niet het tegendeel blijkt, binnen het Rijk zijn afge geven. 34. /. De verklaringen, in het vorig artikel vermeld, zijn ingericht overeenkomstig de bij dit besluit gevoegde modellen 5—34. 2. De handteekeningen, gesteld op de verklaringen volgens de modellen 5 tot en met 16, 19 en 21 tot en met 34, worden gewaarmerkt door den burgemeester der gemeente, waar de afgifte is geschied. 35. De aan Ons te richten aanvraag tot het verkrijgen van het in artikel 15 der wet be- (1) Het tweede lid is aan dit artikel toege-" voegd bij besluit van 30 Augustus 1915, S. 382. (2) Zie de § § 40—43 van de Landstorm instructie, hierna als bijlage opgenomen.  — 57 — doelde ontslag wordt door den tot den landstorm behoorenden dienstplichtige eigenhandig onderteekend en met de vereischte verklaring ingezonden aan den burgemeester der gemeente, waar hij voor den landstorm staat ingeschreven! De burgemeester zendt die stukken, onder bijvoeging van zijn advies, aan Ons toe door tusschenkomst van Onzen Minister van Oorlog. 36. Zoolang door Ons niet is beslist op eene overeenkomstig het vorig artikel ingezonden aanvraag om ontslag, behoeft de tot den landstorm behoorende dienstplichtige, wien die aanvraag geldt, geen gevolg te geven aan eene te zijnen aanzien gedane oproeping tot den werkelijken dienst. 37. Onze beslissing op eene aanvraag om ontslag, als in artikel 35 bedoeld, wordt door Onzen Minister van Oorlog ter kennis gebracht van den belanghebbende, zoomede van den burgemeester der gemeente, waar de belanghebbende voor den landstorm staat ingeschreven. 38. Omtrent het verleenen van ontslag op grond van artikel 16, eerste lid, 1°. der wet wordt door Ons beslist. 39. Ingeval eene aanvraag om ontslag op den in het vorig artikel bedoelden grond bij Ons is ingediend, behoeft, zoolang door Ons op die aanvraag niet is beslist, de tot den landstorm behoorende, wien de aanvraag geldt, geen gevolg te geven aan eene te zijnen aanzien gedane oproeping tot den werkelijken dienst. Bevindt hij zich reeds in werkehjken dienst, dan wordt hij in afwachting van Onze beslissing van elke dienstverrichting vrijgesteld, 40. 1. Onze beslissing omtrent het verleenen van ontslag, als in artikel 38 bedoeld, wordt door of vanwege Onzen Minister van Oorlog ter kennis gebracht van den belanghebbende, indien door of voor dezen e.ene aanvraag om vermeld ontslag werd ingediend. 2. Ingeval het ontslag door Ons wordt verleend, geschiedt hiervan door Onzen voornoemden Minister kennisgeving of mede kennisgeving aan de bij de uitvoering betrokken autoriteiten. 41. De ziekten en de gebreken, bedoeld in artikel 16, eerste lid, 2. der wet, zijn dezelfde  — 58 — als die, welke bij het onderzoek naar de lichamelijke geschiktheid voor den di nst bij dé militie volgens de daaromtrent geldende voorschriften tot ongeschiktverklaring voor-dien dienst leiden. (1) 42. Door of voor den tot den landstorm behoorenden, niet in werkelijken dienst zijnden dienstplichtige, die behept is met eene ziekte of een gebrek, als in het vorig artikel bedoeld, en wenscht deswege in aanmerking te komen voor ontslag, wordt eene daartoe strekkende aanvraag aan Onzen Minister van Oorlog gericht, onder bijvoeging van eene behoorlijk gelegaliseerde geneeskundige verklaring tot staving van de gegrondheid der aanvraag. 43. 1. Eene verklaring, als vermeld in het vorig artikel, moet zijn afgegeven door twee tot de uitoefening van de geneeskunde in Nederland bevoegde personen. 2. Met afwijking in zooverre van den in het vórig lid gestelden regel, kan worden volstaan, ingeval de tot den landstorm behoorende dienstplichtige elders dan binnen het Rijk gevestigd is, met eene verklaring, afgegeven door twee personen, bevoegd tot de uitoefening van de geneeskunde in het Rijk, waar hij gevestigd is. 44. 1. De aanvraag om ontslag, in artikel 42 bedoeld, 'is ónderworpen aan de beslissing van Onzen Minister van Oorlog. 2. Van de beslissing, in het vorig lid bedoeld, is beroep niet toegelaten. Zij wordt ter kennis gebracht zoowel van den belanghebbende als van den burgemeester der gemeente, waar de.belanghebbende voor den landstorm staat ingeschreven. 45. Wanneer het Onzen Minister van Oorlog wenschelijk voorkomt ook van zijnentwege den tot den landstorm behoorenden dienstplichtige, door wien of te wiens behoeve overeenkomstig de artikelen 42 en 43 eene aanvraag om ontslag is ingediend, een geneeskundig onderzoek te doen ondergaan alvorens op diens (1) De hier bedoelde regelen zijn laatstelijk vastgesteld bij besluit van 25 Maart 1918, S. 209 (Militair Keuringsreglement), met twee bijbehorende Ministerieele beschikkingen, hierna onder de bijlagen opgenomen. Zie ook het besluit van 24 Juli 1915, onder de bijlagen opgenomen.  — 59 — ontslag-aanvraag te beslissen, dan opent hij voor dezen de gelegenheid zich aan zoodanig •onderzoek te onderwerpen. 46. Zoolang door Onzen Minister van Oorlog niet is beslist op eene aanvraag om ontslag, als bedoeld in artikel 42, is de tot den landstorm behoorende, wien de aanvraag geldt, gehouden te voldoen aan eene te zijnen aanzien gedane oproeping tot den werkelijken dienst. 47. 1. Komt een persoon, die krachtens de artikelen 2 en 3 der wet tot den landstorm kan behooren, te verkeeren in een der gevallen, omschreven in het eerste lid, onder 3°., 5». en 6°. van artikel 16 der wet, dan geschiedt van het betrekkelijk vonnis (de betrekkelijke vonnissen) kennisgeving aan Onzen Minister van Oorlog, zulks onder opgave, zoo mogelijk, van de gemeente binnen het Rijk, welke zijne woonplaats is of laatstelijk geweest is, dan wel, indien die woonplaats niet kan worden aangewezen, zoo mogelijk van de gemeente, waar hij werd ingeschreven voor de militie, ingeval deze inschrijving te zijnen aanzien heeft plaats gehad. 2. De kennisgeving, in het vorig lid bedoeld, wordt gedaan door de autoriteit, daartoe door Onzen Minister van Justitie aangewezen. 3. Zou de in het eerste lid bedoelde persoon tot den landstorm behooren, dan geschiedt zijn ontslag van den dienstplicht bij den landstorm door of op last van onzen Minister van Oorlog. . 4. Van het vonnis (de vonnissen), in het eerste lid bedoeld, en van het ontslag, in het derde lid bedoeld, wordt door of vanwege Onzen Minister van Oorlog kennis gegeven aan den burgemeester der gemeente, waar de in het eerste lid vermelde persoon, indien deze als dienstplichtige tot den landstorm mocht behooren, als zoodanig zou staan ingeschreven. 48. 1. Blijkt aan de militaire öf de"in het vorig artikel bedoelde burgerlijke autoriteit, dat een tot den landstorm behoorende dienstplichtige verkeert in een der gevallen, omschreven in het eerste lid onder 3°., 5°. en 6°. van artikel 16 der wet, dan wordt daarvan door die autoriteit kennis gegeven aan Onzen Minister van Oorlog, zulks zoo mogelijk onder  — 60 — aanteekening van het betrekkelijk vonnis (de betrekkelijke vonnissen) en van de gemeente, waar die dienstplichtige voor den landstorm staat ingeschreven. 2. Het ontslag van den tot den landstorm behoorenden dienstplichtige, die blijkt te verkeeren in een der in het vorig lid vermelde gevallen, geschiedt door of op last van Onzen voornoemden Minister, die van dat ontslag kennisgeving doet toekomen aan den burgemeester der gemeente, waar de ontslagene voor den landstorm staat ingeschreven, zulks onder mededeeling van het vonnis (de vonnissen), in verband waarmede het ontslag geschiedde, 49. 1. Ten aanzien van het ontslag van den dienstplicht bij den landstorm van den daartoe behoorende, die tijdens zijn verblijf ia werkelijken dienst blijkt ongeschikt te zijn voor den dienst wegens ziekten of gebreken als bedoeld in het eerste lid, 2°.. van artikel 16 der wet, of die verkeert in een der gevallen, vermeld in het eerste lid, 4°., van gemeld wetsartikel, wordt gehandeld op overeenkomstige wijze als geschiedt ten aanzien van het ontslag om bedoelde redenen o. a. uit den dienst bij de militie van den daarbij ingelijfde. 2. Van het ontslag, in het eerste lid vermeld, wordt onder aanteekening van de reden van het ontslag door of vanwege Onzen daarbij betrokken Minister opgaaf gedaan aan den burgemeester der gemeente, waar de ontslagene voor den landstorm staat ingeschreven. 50. 1. De bij artikel 17 der wet voorgeschreven afvoering van de inschrijvingsregisters geschiedt door het doorhalen in die registej s van den naam van den af te voeren persoon. Hierbij geldt het voorschrift, vervat in den slotzin van artikel 10. 2. Van de in het vorig lid bedoelde afvoering van de inschrijvingsregisters, voor zooveel deze geschiedt wegens ontslag, op grond van het eerste lid van artikel 16 der wet, wordt door den burgemeester zoo mogelijk kennis gegeven aan den af ge voerden persoon. 51. 1. De burgemeester van iedere gemeente doet jaarlijks in de tweede helft van December aan Onzen Commissaris in de Provincie eene opgaaf toekomen : a. van de sterkte op 15 December van het  — 81 — dienstplichtige, landstonnpersoneel, dat in de gemeente is gevestigd of ten aanzien van de "inschrijving wordt geacht in de gemeente gevestigd te zijn (artikel 4) en waarvan uitsluitend ongewapende dienst kan worden gevorderd; 6. van de sterkte op 15 December van het dienstplichtig landstonnpersoneel, dat in de gemeente is gevestigd of ten aanzien van de inschrijving wordt geacht in de gemeente gevestigd te zijn (artikel 4) en waarvan zoowel gewapende als ongewapende dienst kan worden gevorderd. 2. De opgaaf, in het vorig lid bedoeld onder a, is ingericht overeenkomstig het bij dit besluit gevoegde model 35; die, aldaar bedoeld onder 6, is ingericht overeenkomstig het bij dit besluit gevoegde model 36. 52. 1. Onze Commissaris in de Provincie doet eene verzameling opmaken van de opgaaf bedoeld onder a en eene verzameling van de opgaaf bedoeld onder 6 in het vorig artikel. 2. De in het vorig lid bedoelde verzamelingen zijn onderscheidenlijk ingericht zooveel mogelijk overeenkomstig de voor de opgaven vastgestelde modellen 35 en 36; aan den voet van iedere kolom wordt het totaal daarvan vermeld. teTtKöiq' 3. De gemeenten worden in de verzamelingen in de alphabetisohe volgorde harer namen ingeschreven en de aantallen der in een rang (positie) bij de onderscheiden korpsen (korpsonderdeelen), wapens, dienstvakken, dienstafdeelingen of inrichtingen van de zeemacht, van het leger hier te lande, van de koloniale troepen of van de gouvernementsmarine in Nederlandsch-Indïë gediend hebbenden worden in de verzameling overeenkomstig model 36 ten aanzien van iedere gemeente vermeld, evenzoo in de verzameling overeenkomstig model 35 de aantallen der in eene administratieve betrekking in een militair hospitaal gediend hebbenden. 4. De verzamelingen worden jaarijks in de maand Januari aan Onzen Minister van Oorlog ingezonden. Slotbepali nge n. 53. 1. Nadat door Ons machtiging is verleend om tot den landstorm behoorende dienst-  — 62 — plichtigen tot werke'ijken dienst te doen oproepen, kunnen personen, als vermeld in art. 8, derde en vierde lid, der wet, ongeacht hun leeftijd worden toegelaten tot eene vrijwillige verbintenis bij den landstorm, voor zooveel zij voor de door hen te vervullen diensten ook lichamelijk geschikt worden geoordeeld en hunne aanneming in het belang der- landsverdediging wensehelijk is te achten. (1) 2. De minderjarige moet een behoorlijk gelegaliseerd bewijs van toestemming overleggen, afgegeven door hem of haar, die de ouderlijke macht of de voogdij uitoefent. (2) 54. De toelating tot de verbintenis, in het vorig artikel vermeld, geschiedt door of vanwege de autoriteiten, die ingevolge artikel 6 derde lid, der wet zijn aangewezen als bevoegd tot het vorderen der oproeping van tot den landstorm behoorende dienstplichtigen. 65. 1. De verbintenis wordt gesloten voor den tijd, dien de krachtens artikel 185 der Grondwet buitengewoon opgeroepen dienstplichtigen van militie of van landweer van den datum der verbintenis af nog geheel of ten deele onder de wapenen zullen zijn. 2. Van de verbintenis wordt eene akte in tweevoud opgemaakt volgens het als bijlage B bij ,dit besluit gevoegde formulier. (3) 56. 1. Van elke vrijwillige verbintenis van een tot den landstorm behoorende bij de zeemacht, het korps mariniers en de marinereserve hieronder begrepen, bij het leger hier te lande, het reserve-personeel der landmacht hieronder begrepen, of bij de koloniale troepen, bedoeld in het eerste lid van artikel 8 der wet, wordt kennis gegeven aan den burgemeester (1) Het eerste lid van dit artikel is aldus gewijzigd bij besluit van 23 November 1917, S. 655. (2) Met afwijking van dit artikel, is bij besluit van 4 Augustus 1914, ri°. 49 (R. M. 1914, bladz. 591) bepaald, dat reeds toen personen op grond van art. 8, 3de lid der Landstormwet tot eene vrijwillige verbintenis bij den landstorm zouden kunnen worden toegelaten. Zie voorts de beschikking van den Minister van Oorlog van 7 Juni 1916, vermeld op art. 8 der wet. (3) Deze bijlage B is nader gewijzigd bij besluit van 19 November 1915, S. 476.  — 63 - der gemeente, waar de verbondene in de inschrijvingsregisters staat ingeschreven. 2. De in het vorig lid bedoelde kennisgeving geschiedt binnen acht dagen na den dag, waarop de verbintenis is gesloten, en is ingericht overeenkomstig het daarvoor door Onzen Minister van Oorlog vastgestelde model. 3. De kennisgeving wordt gedaan : o. door of vanwege Onzen Minister van Marine, voor zooveel betreft personen, die eene vrijwillige verbintenis hebben aangegaan bij de zeemacht; b. door of vanwege Onzen Minister van ; Oorlog, voor zooveel betreft personen, die zulk eene verbintenis hebben aangegaan bij het leger hier te lande; " c. door of vanwege Onzen Minister van Koloniën, voor zooveel betreft personen, die zulk eene verbintenis hebben aangegaan bij de koloniale troepen. (1) 57. 1. Waar in dit besluit gesproken wordt van „de wet" wordt met deze uitdrukking bedoeld de Landstormwet (Staatsblad 1913, n°. 149). 2. Waar in dit besluit gesproken, wordt van „inschrijvingsregister" wordt met deze uitdrukking bedoeld het register, vermeld in artikel 5 der wet. 58. In gemeenten met meer dan 20,000 zielen, kan onder verantwoordelijkheid van den burgemeester, door een daartoe door hem aangewezen gemeenteambtenaar geschieden : 1°. het doen, zoomede het waarmerken, van opgaven, kennisgevingen en mededeelingen, welke volgens dit besluit door den burgemeester moeten worden gedaan ; 2". het waarmerken van handteekeningen onder stukken, welke volgens dit besluit worden opgemaakt. 59. Dit besluit treedt in werking op den tweeden dag na dien der dagteekening van het Staatsblad en van de Staatscourant, waarin het is geplaatst. Onze Ministers van Oorlog en van Marine zijn, ieder voor zooveel hem betreft, belast met de uitvoering van dit besluit, dat in det ! (1) Zie § 7 van de Landstorm-instructie hierna als bijlage opgenomen.  — 64 — Staatsblad en gelijktijdig in de Staatscourant zal worden geplaatst en waarvan afschrift zal worden gezonden aan Onze Ministers van Binnenlandsche Zaken, van Buitenlandsche Zaken, van Koloniën en van Justitie, zoomede aan de Algemeene Rekenkamer. Het Loo, den 12den Juni 1913. WILHELMINA. De Minister van Oorlog, H. Colijn. De Minister van Oorlog, ad interim Minister van Marine, H. Colijn. (üitgeg. 5 Juli 1913.)  02 Artikel 15 der Landstormwet. Sf Artikel 32 van het Landstorm-Besluit. TABEL I, houdende regeling van het ontslag van den dienstplicht bij den Landstorm Sj — van geestelijken, bedienaren van den godsdienst en studeoten in de godgeleerdheid. 3 —— wie geacht wokden de hoedanigheid doob wie de vebklaring moet wobdbn t N?arwelkder bij het te bezitten van: afgegeven : .Lanastorirj-jsesiuit be¬ hoorende modellen de r ; over te leggen verklaring m oet worden opgem aakt: voor geeste-l Kerkgenootschap, voor geestelijken of be- lijken of be- geesteljjke of bedie- : . dienaren van den voor oandidaten en stu- dienaren voor oandi- , student , ' , , , , van den i Hnt«n *.n naar van den godgeleerdhe.d. godsdrenst mtgezon- denten m de god- godsdienst, I godsdienst. 6 6 derd oandidftten in geleerdheid. uitgezon- 8tudenten de godgeleerdheid. derdcandi- in de godge- daten in de leerdheid. godgeleerd-1 Eeid. h. U 2. j 3. 4. 5. | 6. ' 7. I OS Ol I  1. (zie pag. 65) I 2. (zie pag. 65) ' 3. (zie pag. 65) [ 4. (zie pag. 65) I 5. (zie pag. 65) I 6. (z. p. 65) | (7. z. p. 65j M^o-i„«^aoV.oTTor \ \ het classicaal be- dereetor-magnificus van 5 6 of 27 v™h7kT I 1 stuur, in welks ressort de universiteit, waar zij vormae ft.erK . ^ rn gevestigd. zich tot het leeraarsambt voorbereiden, of dé rector van het gymnasium, waar zij onderwijs ontvangen. V q lisch Lu °-e synodale oom- curatoren van het Evan- 7 6, 8 of 27 ther^ohe Kerk missie der Evange- gelisch-Luthersch semina- . ligoh-Luthersohe Kerk. rium, de reetor-magnificus van de inrichting van hooger onderwijs, waar zij zich tot het leeraarsambt voorbereiden, of de rector . van het gymnasium, waar zij onderwijs ontvangen. Hersteld-Evange- de algemeene ker- de algemeene kerkelijke !) 9 of 27 lisch-Luthersche kelijke commissie der commissie der Hersteld- Kerk . . . zij, die onderricht in de Hersteld-Evangelisoh- Evangelisch-Luthersche godgeleerdheid ontvangen Luthersche Kerk. Kerk of de rector van het aan eene wettighjk be- . gymnasium, waar zij on¬ staande inrichting van derwijs ontvangen. Remonstrantsche hooger onderwijs, met het het college van pro- het college van profes- 10 10 of 27 Broederschap . i. zij, die predikant of stellig gebleken voorne- fessor en curatoren sor en curatoren van het leeraar zijn bij eene | men om tot bedienaar van van het seminarium seminarium der BroederI kerkelijke gemeente I den godsdienst te worden der Broederschap. schap of de rector van het / ol plaatselijke kerk; / opgeleid, en zij, die leer- gymnasium, waar zij on- / b. zij, die tot propo-/ ling tier 5de of der 6de derwijs ontvangen. , „ ,„ Doopsgezinde Ge-V nent zijn bevorA klasse van een wettiglijk het bestuur der Al- curatoren van hetsemi- 11 o, i£ oi meenten . . . \ derd; \ bestaand gymnasium zijn gemeene Doopsgeiin- nanum der Algemeene ] c. zij, die de rang van I en aan die inrichting on- de Sociëteit. Doopsgezinde Sooiëteit, eandidaat in de derwijs ontvangen in de de reetor-magnificus der I godgeleerdheid heb- Hebreeuwsohe taal met | inrichting van hooger onben bekomen. het stellig gebleken voor- ; derwns, waar zij zich tot nemen om zich voor te be- ! het leeraarsambt voorbereiden tot de studie der I ' reiden, of de rector van godgeleerdheid. het gymnasium, waar zrj | onderwijs .ontvangen. Gereformeerde J \ de reetor-magnificus van 13 6, 14 of 27 Kerken in Ne- \ de vrije universiteit, de derland J rector der theologische j school van de Gerefor- J meerde Kerken, of de rec- I ,ii i j tor van het gymnasium, f de kerkeraad der woar zij 0nd6/rwija ont. I plaatselijke kerk. vangen. Christelijke Gcre- | / het curatorium van de 13 15 of 27 formeerde Kerk, ' l theologische school tot op- I leiding voor predikant in | i 1 de Christelijke Gerefor- J J I meerde Kerk of de reotor / - / I van het gymnasium, waar | ., / zij onderwijs ontvangen. Vrije Christelijke zij, die predikant de kerkeraad van de , - > 18 Gemeenten . . zijn bij eene kerke- kerkelijke gemeente. r lijke gemeente., • Protestantache Ge- j de predikanten, de - de directeur van het | 17 meenten in Ne- i hulppredikers, alsme- Departement van al- j landsch-Indië . de de godsdienstleer- gemeen burgerlijk beaars voor de voorzie- stuur in Nederlandsch- ! ning in de godsdien- I Indië, waaronder de | 05 CO I  1, (zie pag. 65) | 2. (zie pag. 65) | 3. (zie pag. 65) j 4. (zie pag. 65) 1 5. (zie paz. 65) I & (* P 65) I 7 (z- P'65) stige behoeften der eeredienst ressorteert, minder gegoede leden j of de Minister van van Protestantache Koloniën. gemeenten. - . • Protestantsche Ge- de predikanten bij — | de Gouverneur, der 18 meenten in de de Hervormde en de kolonie of de Minister koloniën Surina- E vangel isch-L u ther- « van Koloniën. me en Cjura^ao. sehe gemeenten te Paramaribo en bij de Vereen igdeProtestantsche gemeenten te Nieuw-Niokerie en op Oura^ao, de leeraren bij de Protestantsche gemeenten op Bonaire en Aruba en de hoofdvoorstanders, leeraren, dienstdoende geestelijken en hulpzendelingen bij dë Evangelische Broedergemeen- . ten in Suriname. Roomsch-Katho- zij, die door het ont- zij, die met het stellig de bisschop of, bij de bisschop of, hn ge- 19 of 20 21, 22,.23 lieke Kerk vangen van de kerke- gebleken voornemen om gebreke van dezen, de breke van dezen, de kerk- oi zi lijke wijding de hoe- de kerkelijke wijding te kerkvoogden, die den voogden, die den bisschop danigheid hebben ver- verkrijgen, hunne oplei- bisschop vervangen, vervangen, ieder voor kregen van priester, ding tot bedienaar van ieder voor zooveel zijn zooveel zijn diocees bediaken of sub-diaken, den godsdienst ontvangen: diocees betreft, of, in- treft, of de rector van het hetzij aan eene der af- geval het Roomsch- gymnasium, waar zij ont deelingen van de bisschop- Katholieke geestelij- derwijs ontvangen, pelijke seminariën der di- ken in Nederlandschocesen van Utrecht, Haar- Indïë geldt, hetzij de lem, 's-Hertogenbosch, Apostolisch-Vicaris en Breda en Roermond, on- Pastoor van Batavia, - derscheidenlijk gevestigd hetzij de Minister van te Driebergen, Warmond, Koloniën. Haaren, Hoeven en Roermond ; hetzij aan de inrichting van hooger onderwijs in de Abdij van Berne, gevestigd te Heeswij k ; hetzij aan eene inrichting, die voldoet aan de fyïffiS'ï artt. 149 en 150 der'hoo✓ ger-onderwijswet, mits deze inrichting staat onder het bestuur van eene instelling of vereeniging, die recntsperaoonlgkheid bezit en öf voor het geheel óf voor de afdeeling, waarin de belanghebbende zich bevindt, uitsluitend bestemd is voor hen, van wie ] het bovengenoemd voor- ! nemen stellig blijkt en die hunne opleiding ontvan- I CD I =; i 00 I  1. (zie pag. 65) I 2. (zie pag. 65) | & (zie pag. 66) | 4. (zie pag. 65) I 5. (zie pag. 65) | 6. (z.p.65) 1 7. (z.p.65) | gen tot bedienaar van den godsdienst; en zij, die leerling der I 5de of der 6de klasse van een wettiglek bestaand gymnasium zijn en aan die inrichting onderwijs ontvangen in de Hebreeuw- ^Tl*?!! sehe taal met het stellig gebleken voornemen om zich voor te bereiden tot de studie der godgeleerdheid. Oud-Bisschoppe- zij, die door het ont- zij, die met het stellig de bisschop of, bij de bisschop of, bij ge- 19 24 of 27 lijke Cleresie. . vangen van de kerke- gebleken voornemen om gebreke van dezen, de I breke van dezen, de kerkt lijke wijding de hoe- de kerkelijke wijding te kerkvoogden, die den voogden, die den bisschop danigheid hebben ver- verkrijgen, hunne oplei- bisschop vervangen, vervangen, ieder voor kregen van priester, ding tot bedienaar van ieder voor zooveel zijn zooveel zijn diocees bediaken of sub-diaken, den godsdienst ontvangen diocees betreft, of, in- treft, of de rector yan het aan het seminarium der geval het Rooms oh- gymnasium, waar zij onCleresie, en Katholieke geestelij- der wijs ontvangen. zij, die leerling der 6de ken in Nederlands cliof der 6de klasse van een Indië geldt, hetzij de wettiglijk bestaand gym- Apostolisch-Vicaris en nasium zijn en aan die in- Pastoor van Batavia, richting onderwijs ontvan- hetzij de Minister van gen in de Hebreeuwsche Koloniën, taal met het stellig gebleken voornemen om zich ~**^^i^MMMkwML* \ '^_vJ_ ____ Ivoor te bereiden tot de . studie der godgeleerdheid. Nederlandsch-Isra- i zij, die als student aan \ \ 19 26 of 27 ëlietische Kerk . 1 \ een van de Israëlietisohe 1 1 seminariën zijn ingeschreven en aan die inrichting j zn, die een van de van onderwijs voortduJ graden in de godge- rend onderricht ontvanI leerdheid, bij de be- gen in de godgeleerdheid I staande of nader vast met het stellig gebleken I te stellen reglementen, voornemen om tot bedie- I op dit onderwijs als naar van den godsdienst ... , nuratnrpn of r«ffpnt«n I zóódanig erkend, heb- bij het Israëlietisch kerk- I het kerkbestuur der ^{ft ^mhSri^ olde \ ben verkregen en bij \ genootschap te worden \ kerkelijke g^eente \ h inasi. ƒ eene Israëlietisohe ge-/ opgeleid, en ƒ waarbrj zij hun ambt / um waar » onderwiis I meente het predik-of I zij, die leerling der Öde I uitoefenen. I ontvangen I eenig ander bezoldigd 1 of der 6de klasse van een I I I geestelijk ambt voort-1 wettiglijk bestaand gym- I I I durend en met uit-1 nasium zijn en aan die in- 1 I sluiting van iedere an-1 richting onderwijs ont- 1 I dere niet-kerkelijke 1 vangen in de Hebreeuw- 1 ] betrekking uitoef enen. 1 sohe taal met het stellig I I gebleken voornemen om I I zich voor te bereiden tot j Portugeesch-Israë- / I de studie der godgeleerd- / / 25 26 of 27 lietische Kerk . ' ' heid. ' ! O ! i I  Artikel 16 der Landstormwet. Artikel 82 van het Landstorm-Besluit. TABEL II, houdende regeling van liet ontslag van den dienstplicht bij den Landstorm van zendeling-leeraren, broedérs-diakonen, Roomsch-Katholieke ordebroeders, zendeling-kioeekelingen en proefbroeders. Naar welk der bij het - J, ., ïi- , I Landstorm-Besluit behoo- HnpH„ni.u.:d Wie geacht worden de aangeduide Door wie de verklaring moet , d modellen de over te Hoedanigheid. hoedanigheid te bezitten. worden afgegeven. leggen verklaring moet worden opgemaakt: L j 2. 1 3. ! i Zendeling-leeraar ... zij, die bij een binnen het Rijk gevestigd kerk- het bestuur van het kerkgenoot- 28 of 29 | genootschap, of, overeenkomstig de statuten of ) sohap of van de als rechtspersoon [ | reglementen van eene binnen het Rijk gevestigde, I erkende godsdienstige vereeniging, als rechtspersoon erkende godsdienstige ver- waarbij zij hunne bediening uiteeniging, bij die vereeniging de hoedanigheid van oefenen, zendeling-leeraar hebben verkregen en deze bediening voortdurend en met uitsluiting van iedere andere niet-godsdienstige betrekking uitoefenen. Zendeling-kweekeling . . zij, die als zendeling-kweekeling zijn toegelaten het bestuur van het kerkgenoot- 30 of 31 in eene inrichting van onderwijs, daartoe bef^smd schap of van de als rechtspersoon j door een binnen het Rijk gevestigd kerkgenoot- erkende godsdienstige vereeniging, in sohap of eene binnen het Rijk gevestigde, als i wier inrichting van onderwijs zij tot rechtspersoon erkende godsdienstige vereeniging zendeling-leeraar worden opgeleid, en aan die inrichting voortdurend onderricht ontvangen met het stellig gebleken voornemen om tot zendeling-leeraar te worden opgeleid. Broeder-diakoon .... zij, die de bindende gelofte hebben afgelegd als 32 broeder-diakoon der als rechtspersoon erkende godsdienstige vereeniging, genaamd „de Christelijke vereeniging voor de verpleging van lijders aan vallende ziekte", gevestigd te Haarlem, en als zoodanig voortdurend en met uitsluiting van het bestuur van de als rechtspersoon iedere andere niet-godsdienstige betrekking bij erkende godsdienstige' vereeniging, die vereeniging werkzaam zijn. \ genaamd „de Christelijke vereeniging I voor de verpleging van lijders aan Proefbroeder zij, die als proefbroeder aan eene inrichting der vallende ziekte", gevestigd te 33 als rechtspersoon erkende godsdienstige vereeni- Haarlem, ging, genaamd „de Christelijke vereeniging voor de verpleging van lijders aan vallende ziekte", gevestigd te Haarlem, voortdurend onderricht ontvangen met het stellig gebleken voornemen om tot broeder-diakoon te worden opgeleid. Roomsoh-Katholiek orde- zij, die behooren tot de bevolking van eene de bisschop of, bij gebreke van 34 broeder binnen het Rijk gevestigde kloosterinrichting dezen, de kerkvoogden, die den bis- eener Roomsch-Katholieke godsdienstige orde, schop vervangen, leder voo** zooveel | congregatie of vereeniging, wier leden na vooraf- zijn diocees betreft, gaanden proeftijd bindende geloften afleggen. \ I I n  Artikel 3 van het Landstorm-Besluit/— model ï. LANDSTORM. Gemeente Inschrijvingsregister* modelp&vermeldende de tot den landstorm behoorende dienstplichtigen, van wie ingevolge artikel 2, eerste lid, van het Landstorm-Besluit geen andere dan ongewapende dienst kan worden gevorderd. Jaarklasse 1.... 1». Iedere tot den landstorm behoorende, wiens diènstplicht overeenkomstig artikel 3 der Landstormwet een aanvang neemt, wordt ingeschreven in het register der jaarklasse, waartoe hij naar zijn leeftijd behoort. — 2». De jaarklasse, waartoe de landstormplichtige behoort, wordt aangewezen door het jaar, waarin hij 20 jaar wordt of is geworden. Zoo behoort dé m 1873 geborene tot de jaarklasse 1893; de in 1874 geborene tot da jaarklasse 1894; de in 1893 geborene tot de jaarklasse 1913. — T' in ie,t!.ere gemeente is steeds voor elke dienstplichtige jaarklasse een inschrijvingsregister model 1 voorhanden; in het geheel dus 21 dergelijke registers. — 4°. Het verdient aanbeveling bij elk register een klapper aan te leggen. jJ—:—i—s—LU—i—I 1 iI . ■ I . | ... I ■»' L I „ I t 1' I „. - „„,,1,,, l1 -11 ——j—-L_ ; i ....— *) Verg. omtrent de invulling van kolom der landmacht van 28 Juli 1913, C. V. 7 van dit register de missive van den Inspecteur van den geneeskundigen dienst  Artikel 3 van het Landstorm-Beslu.it. — modhl 2. LANDSTORM. Gemeente Ihschrijvingsrkqistkr model 2, vermeldende de tot den landstorm behoorende dienstplichtigen, van wie ingevolge artikel 2, tweede lid, van het Landstorm-Besluit zoowel gewapende als ongewapende dienst kan worden gevorderd. Jaarklasse i.... 1°. Iedere tot den landstorm behoorende, wiens dienstplicht overeenkomstig artikel 3 der Landstormwet een aanvang neemt, wordt ingeschreven in het register der jaarklasse, waartoe hij naar zijn leeftijd behoort. — 2°. De jaarklasse, waartoe de landstormplichtige behoort, wordt aangewezen door het jaar, waarin hij 20 jaar wordt of is geworden. Zoo behoort de in 1873 geborene tot de jaarklasse , 1893; de in 1874 geborene tot de jaarklasse 1894; de in 1893 geborene tot de jaarklasse 1913. — 3°. In iedere gemeente is steeds voor elke dienstplichtige jaarklasse een inschrijvingsregister model 2 voorhanden; in het goheel dus 21 dergelijke register. — 4°. Het verdient aanbeveling bij elk register een klapper aan te leggen. Biirgertllke staat. HmA laatstelijk gediend Jnartnl (De reeds van echt wmder kind bh: I bü de het beroep „.,,.„„,,.„„ plichtige ^.Z!!" . Geataclitannaro. „„ ■ op bet tttelbled of kinderen 1. bet^ekper- ^ ^ l a. a^i.,!. (Rb*-*»» lang van' »f bndrttf. ^"'UK,,n nchriftolUko ^ j voornamen. dagteekening ,:..|.. ,,..p,„L. naam .... de naar'V.. i.n",. , ■■' ■ ■ ''' r;"''- hoofd I. niet op te "j'm " landstorm 0PUGRRINQE1I. ' ,Bn | gemeent* ^ raTe^t^et' kind , ^^J^'i^iaL ( gewbrevene ^^^-^^^0^ l l^ndeeb- ^ h^ komen; ken^orin^) mot j patum Tijdens Sedert rnbottóhtrs, mgevuld.i £ tat^^^^m«^ ^ niets k°'°m 1 0Mnm ^\^^^ n> 68 | j j " - ^I s. 27, ^ ^ j vrijwillig terbonden b|f betKorp* 1 D.„«er. C.....:kade X. B' 1 ° tï—I I K°L 11 I . Art. UB punt 2 I. Q ........ I t. \ Hoogwag. Dorpstraat D. 7. Kol. tl. Onherroepelijk veroordeeld tot \nar.l : ' j DMV... j 83. ' ^ ^ eene govnn^niMvon! jalon  78 Artikel 6 *) van het Landstorm-Besluit. MODEL 3. **) DEZE KENNISGEVING ZORGVULDIG TE BEWAREN, tot de dienstplicht bij den landstorm'voor den houder eene einde neemt. LANDSTORM. KENNISGEVING VAN INSCHEIJVIKO VOOB DEN DIENST. Op heden den 19 is ingevolge het bepaalde in de Landstormwet voor den dienst ^zoowel gewapenden als ongewapenden) (ongewapenden) bij den landstorm onder volgnummer ingeschreven in het inschrijvingsregister model (Jaarklasse 1 ) van de gemeente de persoon van : (Geslachts- en voornamen) geboren den te Ter voldoening aan het voorschrift van artikel 6 *) van het Landstorm-Besluit wordt door den burgemeester van 8 van die inschrijving bij deze aan den ingeschrevene kennis gegeven. den 19 De Burgemeester van N. B. ! 1 °. De bij artikel 3 der Landstormwet omschreven duur van den dienstplicht kan uitsluitend in geval van oorlog, oorlogsgevaar of andere buitengewone omstandigheden worden verlengd. 2°. De tot den landstorm behoorende kan uitsluitend in geval van oorlog, oorlogsgevaar of andere buitengewone omstandigheden tot werkelijken dienst worden opgeroepen. 3°. De machtiging tot het doen oproepen van tot den landstorm behoorende dienstplichtigen wordt, bij openbare kennii^eving in de gemeente bekend gemaakt. 4°. Zoodra de onder 3°. bedoelde openbare kennisgeving heeft plaats gehad, o. keert de tot den landstorm behoorende dienstplichtage, die in het Duitsche Rijk of *) Bij voorkomend geval het cijfer „6" te wijzigen in „10". **) Bij missive van den Minister van, Oorlog van 18 Augustus 1915 is dit model 3 tijdelijk gewijzigd (door schrapping van de in het model gecursiveerde woorden). Deze missive is afgedrukt in noot (2) op artikel 6 van het Landstormbesluit.  79 in het Koninkrijk België gevestigd is of zich daar tijdelijk ophoudt, naar Nederland terug en meldt zich bij den burgemeester der gemeente, waar hij voor den landstorm staat ingeschreven; 6. houdt iedere tot den landstorm behoorende dienstplichtige zich gerèed cm aan de eerste te zijnen aanzien gedane oproeping tot den werkelijken dienst te voldoen. S°- Zij, die in aanmerking wenschen te komen voor eene geldelijke vergoeding wegens den werkelijken dienst van hun tot den landstorm behoorenden dienstplichtigen kostwinner, richten hun desbetreffend verzoek aan den burgemeester der gemeente, waar zij woonplaats hebben, of zoo zij buitenslands woonplaats hebben, aan den burgemeester der gemeente, waar de bedoelde kostwinner voor den landstorm staat ingeschreven. Ieder verzoek, als in het vorig lid bedoeld, behoort o. m. te vermelden het nauwkeurig adres van den verzoeker, den geslachtsnaam en de voornamen van den tot den landstorm behoorende, op wiens werkelijken dienst de~ verzoeker zich beroept, het jaar en de dagteekening djr geboorte van dien tot den landstorm behoorende, alsook de gemeente, waar, het num mer van het model van het register (model n o. 1 of n°. 2), waarin, en het volgnummer, waaronder hij voor den landstorm staat ingeschreven. De buitenslands woonplaats hebbende maakt voorts in zijn varzoek melding van den rang en de standplaats van den Nederlandschen consulairen ambtenaar, binnen wiens ressort de plaats gelegen is, waar hij is gevestigd. Het verzoek moet door den tot den landstorm behoorende, zoo hij daartoe niét buiten staat is, worden mede-onderteekend zulks ten blijke van zijne instemming daarmede. 6°. De tot den landstorm behoorende, die met voldoet aan eene oproeping voor den werkelijken dienst, stelt zich bloot deswege onverwijld te worden vervolgd. 7°. De tot den landstorm behoorende, die een geestelijk of een godsdienstig-mensohlievend ambt bekleedt of daartoe wordt opgeleid en deswege wenscht te worden ontslagen van den dienstplicht bij den landstorm, zendt zijne daartoe strekkende, aan de Koningin gerichte, aanvraag, eigenhandig ondjrteekend, in aan den burgemeester der gemeente, waar hij voor  — 80 — den landstorm staat ingeschreven, zulks onder bijvoeging van eene verUaring, afgegeven door den persoon of het college, tot die afgifte bevoegd. (Zie tabellen I en II, behoorende bij het Landstorm-Besluit.) 8°. De tot den landstorm behoorende, die niet in werkelijken dienst is en wegens ziekte of gebrek in aanmerking wenscht te komen voor ontslag van den dienstplicht bij den landstorm, zendt zijne daartoe strekkende aanvraag aan den Minister van Oorlog, onder bijvoeging van eene behoorlijk gelegaliseerde geneeskundige verklaring tot staving van de gegrondheid der aanvraag. De geneeskundige verklaring moet zijn afgegeven door twee tot de uitoefening van de geneeskunde in Nederland bevoegde personen; is de tot den landstorm behoorende gevestigd elders dan binnen Nederland, zoo kan worden volstaan met eene verklaring, afgegeven door twee personen, bevoegd tot de uitoefening van de geneeskunde in het Rijk, waar hij gevestigd is. 9°. Bij. artikel 14 van het LandstormBeslvit zijn aangewezen de categorieën van landstormpliehtigen, die in geval van oorlog, oorlogsgevaar of andere buitengewone omstandigheden niet of voorloopig niet in werkelijken dienst behoeven te komen, omdat de dienst van den , Staat, van eene provincie, van eene gemeente of een ander openbaar belang vordert, dat zij de plaats, welke zij innemen ook dan voortdurend of voorshands blijven bezetten. Bovendien kan, wanneer redenen, als in den vorigen volzin vermeld, het vorderen, de Minister van Oorlog, voor zooveel noodig na overleg met den Minister van Marine, bepalen, dat ook landstormpliehtigen, niet begrepen in de bij artikel 14 van het Landstorm-Besluit aangewezen categorieën, niet of voorloopig niet in werkelijken dienst komen. Het verdient aanbeveling, dat hij, die behoort of komt te behooren, hetzij tot een der categorieën van landstormpliehtigen bij het zooeven tangeh'valde artikel 14 van het Landstorm-Besluit aangewezen, hetzij tot de landstormpliehtigen, die bij eene ministerieele bepaling, als bedoeld, voor goed of voorloopig van opkomst in werkelijken dienst zijn vrijgesteld, hiervan kennis geeft aan den burgemeester der eeraeente, waar  — 81 — hij voor den landstorm -staat ingeschreven. Indien de landstormplichtige ophoudt te behooren tot degenen, die overeenkomstig het hiervoren vermelde niet of voorloopig niet voor den werkelijken dienst opkomen, dan verdient het aanbeveling, dat hij ook hiervan kennis geeft aan den burgemeester der gemeente, waar hij voor den landstorm staat ingeschreven. De tot den landstorm behoorende dienstplichtige, die van opkomst tot werkelijken dienst voorloopig is vrijgesteld, moet, zoodra hem uit het feit dat de vervulling van de betrekking, die hij bekleedt, of van de werkzaamheden, waarmede hij is belast, door de tijdsomstandigheden niet verder mogelijk is, kennelijk is gebleken, dat de noodzakelijkheid tot voortzetting der voorloopige vrijstelling te zijnen aanzien heeft opgehouden te bestaan, hiervan onverwijld mededeeling doen aan den burgemeester der gemeente, waar hij voor den landstorm staat ingeschreven. Bovendien moet hij aan den chef, aan wien hij te dien tijde onmiddellijk onderhoorig is, van een en ander kennis geven, onder beknopte vermelding van redenen en met inachtneming van hetgeen bij het neerleggen zijner betrekking of het afbreken zijner werkzaamheden behoort te geschieden, dan wel dienstig is, in verband met de tijdsomstandigheden, waarin zulks plaats vindt. 10°. Het is wenschelijk, dat de tot den landstorm behoorende in geval van opkomst tot den werkelijken dienst meeneemt deze -„Kennisgeving", en het zakboekje, zoomede andere beseheiden, die van vörigen militairen dienst in zijn bezit mochten zijn, 11°. Alle in verband met de bepalingen van de Landstormwet en van de te harer uitvoering gegeven voorschriften in te dienen verzoekschriften, over te leggen of gevorderde stukken en uit te reiken beschikkingen zijn vrij (van het recht van zegel,) van legeshemng, (van de formaliteit van registratie,) van kosten van legalisatie, van de rechten, bedoeld in art. 2 der wet van 23 April 1879 (Staatsblad n°. 72), en van griffiekosten. (1) (1) De tusschen haakjes geplaatste, gecursiveerde woorden zijn vervallen krachtens art. 98 der Zegelwet 1917 en art. 103 der Registratiewet 1917. 8. & J. n°. 76, 2» dr. 6  Artikelen 7 en 9 van het Landstorm-Besluit. MODEL 4. TAxrr.arrr.DT.» landstorm. Gembkntïi Opgaaf van de personen, die in de hierboven genoemde gemeente voor den landstorm staan ingeschreven en zich in den loop der maand 19.. verm0gdelijk hebben gevestigd in de gemeente 71 JiiillfW.jIiIllï I |iPl!«lfi|| filtll «U ' ' ' 1 -J£ " 13 '"13. u. I ™ I — j 1 g 00 co (2) In te vullen overeenkomstig de gegevens va» kolom JÏ van Model I, dan de"19 a wel kolom 7 of kolom 9 van Model s. j)e Burgemeester van,,., * (3) In te vullen overeenkomstig de gegevens van kolom 15 van Model JL dan wel kolom 8 qf kolom 10 van Model %.  • 84 Artikel 34 en Tabel I van het Landstorm-Besluit. ^IpfS MODEL 5. LANDSTORM. Veeklabing. Het Classicaal bestuur te verklaart, dat 11 (Eerste- geval.) predikant is bij de Hervormde gemeente te... (Tweede geval.) tot proponent is bevorderd. , 19.... Het Classicaal bestuur voornoemd, 2) Scriba. Bovenstaande handteekeningen zijn die van , 19.... De Burgemeester, ') Geslachts- en voornamen voluit te schrijven. 2) Handteekening. Artikel 34 en Tabel I van het Landstorm-Besluit. MODEL 6. LANDSTORM. Verklabino. RijksDe Reetor-magnificus van .de GemeenteVrije universiteit te verklaart, dat :) (Eerste geval.) den rang van candidaat in de godgeleerdheid heeft bekomen. (Tweede geval.) als student aan die universiteit is ingeschreven en, blijkens aangehechte verklaring van de(n) hoogleera — werkehjk de theologische lessen aan genoemde inrich" ting van onderwijs volgt en alzoo inderdaad  — 85 — onderricht in de godgeleerdheid ontvangt met hét stellig gebleken voornemen om tot bedienaar van den godsdienst te worden opgeleid. , 19 De Rector voornoemd, 2) Bovenstaande handteekening is die van den hoogleeraar reetor-magnificus aan Rijksde Gemeente-universiteit te Vrije 19.... De Burgemeester, . -.-'ij,. * ') Geslachts- en voornamen voluit te schrijven. -) Handteekening. Artikel 34 en Tabel I van het Landstorm-Besluit. MODEL 7. LANDSTORM. Verklaring. De Synodale commissie der Evangelisch- Luthersche Kerk verklaart, dat ') (Eerste geval.) predikant is bij de Evangelisch-Luthersche gemeente te (Tweede geval.) tot proponent is bevorderd. , 19.... De Synodale commissie voornoemd, 2) President. -) Secretaris. Bovenstaande handteekeningen zijn die van ....... 19 De Burgemeester, 2) *) Geslachts- en voornamen voluit te schrijven. s) Handteekening.  — 86 — Artikel 34 en Tabel I van het Landstorm-Besluit. MODEL" 8. LANDSTORM. Veeklabing. Curatoren van het Evangelisch-Luthersch seminarium verklaren, dat n (Eerste geval.) den rang van candidaat in de godgeleerdheid heeft bekomen. (Tiveede geval.) aan dat seminarium onderricht in de godgeleerdheid ontvangt met het stellig gebleken voornemen om tot bedienaar van den godsdienst bij het Evangelisch-Luthersch kerkgenootschap te worden opgeleid. Amsterdam 19.... Curatoren voornoemd, 2) President. ") Secretaris. Bovenstaande handtekeningen zijn die van Amsterdam 19.... De Burgemeester, ') Geslachts- en voornamen voluit te schrijven. 2) Handteekening. Artikel 34 en Tabel I van het Landstorm - Besluit. MODEL 9. LANDSTORM. Vebkiiabing. De Algemeene kerkelijke commissie der Hersteld-Evangelisch-Luthersche kerk verklaart, dat ij (Eerste geval.) predikant is bij de Hersteld-EvangelischLuthersche gemeente te (Tweede geval.) tot proponent is bevorderd.  87 (Derde geval.) den rang van candidaat in de godgeleerdheid heeft bekomen. (Vierde geval.) door haar als student in de godgeleerdheid is aangenomen en tan hare kweekschool onderricht in de godgeleerdheid ontvangt met het stellig gebleken voornemen om tot bedienaar van den godsdienst bij het HersteldEvangelisch-Luthersche kerkgenootschap te worden opgeleid. Amsterdam, 19 .... De Algemeene kerkelijke commissie voornoemd, 2) President. s) Sercetaris. Bovenstaande h ndteekeningen zijn die van Amsterdam 19 De Burgemeester, ') Geslachts- en voornamen voluit te schrijven. *) Handteekening. Artikel 34 en T bel I van het Landstorm-Besluit. MODEL 10. LANDSTORM. Vebkla-tung. Het College van professor en curatoren van het seminarium der Remonstrantsche Broederschap verklaart, dat 1) (Eerste geval.) predikant is bij de Remonstrantsche gemeente te (Tweede geval.) tot proponent is bevorderd. (Derde geval.) den rang van candidaat in de godgeleerdheid heeft bekomen. (Vierde geval.) als student aan dat seminarium is ingeschreven en aan die inrichting van onderwijs  88 onderricht in de godgeleerdheid ontvangt met het stellig gebleken voornemen om tot bedienaar van den godsdienst bij de Remonstrantsche Broederschap te worden opgeleid. ..19.... Het College voornoemd, £) Voorzitter. ") Secretaris. Bovenstaande handteekeningen zijn die van 19.... De Burgemeester, *) Geslachts- en voornamen voluit te schrijven: 2) Handteekening. Artikel 34 en Tabel I van het Landstorm-Besluit. MODEL 11. LANDSTORM. Verklaring. Het Bestuur der Algemeene Doopsgezinde Sociëteit verklaart, dat i) (Eerste geval.) leeraar is bij de Doopsgezinde gemeente te (Tweede geval.) tot proponent is bevorderd. Amsterdam, 19 Het Bestuur voornoemd, 2) Praeses. -) Sciba. Bovenstaande handteekeningen zijn die van Amsterdam 19 De Burgemeester, 2) *) Geslachts- en voornamen voluit te schrijven. 2) Handteekening,  _ 89 — Artikel 34 en Tabel I van het Landstorm-Besluit. MODEL 12. LANDSTORM. Verklaring. Curatoren van het seminarium der Algemeene Doopsgezinde Sociëteit te Amsterdam verklaren, dat ') (Eerste geval.) den rang van candidaat in de godgeleerdheid heeft bekomen. (Tweede geval.) als student aan dat seminarium is ingeschre-' ven en aan die inrichting van onderwijs onderricht in de godgeleerdheid ontvangt met het stellig gebleken voornemen om tot bedienaar van den godsdienst bij de Algemeene Doopsgezinde Sociëteit te worden opgeleid. Amsterdam 19.... Curatoren voornoemd, *) Voorzitter. 8) Secretaris. Bovenstaande handteekeningen zijn die van Amsterdam, 19 ... . De Burgemeester, *) Geslachts- en voornamen voluit te schrijven. *) Handteekening. Artikel 34 en Tabel I van het Landstorm- Besluit. MODEL 13. LANDSTORM. Verklaring. De Kerkeraad van de plaatselijke kerk te behoorende tot de Christelijke Gereformeerde Kerk, Gereformeerde Kerken in Nederland, ' dat H  90 Kerk te dezer plaatse bij die ——;— het leeraars1 J Kerken ambt bekleedt. 19 De Kerkeraad voornoemd, 2) Praeses. 2) Scriba. Bovenstaande handteekeningen zijn die van , 19 De Burgemeester, . -) ; ') Geslachts- en voornamen voluit te schrijven. 2) Handteekening. Artikel 34 en Tabel I van het Landstorm-Besluit. MODEL 14. LANDSTOBM. Vbbklabino. De Rector der Theologische School van de Gereformeerde Kerken te Kampen verklaart, dat ï (Eerste geval.) den rang van candidaat in de godgeleerdheid heeft bekomen. (Tweede geval.) als student aan die Theologische School is ingeschreven en aan deze inrichting van onderwijs onderricht in de godgeleerdheid ontvangt met het stellig gebleken voornemen om tot bedienaar van den godsdienst bij de Gereformeerde Kerken in Nederland te worden opgeleid. Kampen, 19 .... De Rector voornoemd, Bovenstaande handteekening is die van Kampen, 19. De Burgemeester, -) ') Geslachts- en voornamen voluit te schrijven.. 2) Handteekening.  — 91 — Artikel 34 en Tabel I van het Landstorm-Besluit. MODEL 15. LANDSTORM. Verklabing. Het Curatorium van de Theologische School tot opleiding van predikanten in de Christelijke Gereformeerde Kerk verklaart, dat % (Eerste geval.) den rang van candidaat in de godgeleerdheid heeft bekomen. (Tweede geval.) aan genoemde school onderricht in de godgeleerdheid ontvangt met het stellig gebleken voornemen om tot bedienaar van den godsdienst bij de Christelijke Gereformeerde Kerk te worden opgeleid. 19.... Het Curatorium voornoemd, 2) President. WÊii&j&iËiÊ *) Secretaris. Bovenstaande handteekeningen zijn die van , .... 19.,.. De Burgemeester, i 'v] te ') Geslachts- en voornamen voluit te schrijven. 2) Handteekening. Artikel 34 en Tabel I van het Landstorm-Besluit. MODEL 16. LANDSTORM. Verklabing. De Kerkeraad van de kerkelijke gemeente der Vrije Christelijke Gemeenten in Nederland te , verklaart, dat M te dezer plaatse predikant is bij genoemde Gemeente . 19.... De Kerkeraad voornoemd, 2) Praeses. ') Scriba.  92 Bovenstaande handteekeningen zijn die van , 19 De Burgemeester, *) Geslachts- en voornamen voluit te schrijven. 2) Handteekening. Artikel 34 en Tabel I van het Landstorm-Besluit. MODEL 17. LANDSTORM. Verklaring», De directeur van het Deparement van De Minister van Koloniën in Nederlandsch-Indië — verklaart, dat ') bij de Protestantsche gemeenten in Nederlandsch-Indië werkzaam is (Éérste geval.) als predikant te (Tweede geval.) ü~0-(? als hulpprediker t en dienste van de Ihlandsche Christengemeenten te (Derde geval.) als godsdienstleeraar voor de voorziening in de godsdienstige behoeften der minder gegoede leden van evenvermelde gemeente te 19.... De Directeur voornoemd, De Minister van Koloniën, 2) ') Geslachts- en voornamen voluit te schrijven. 2) Handteekening.  — 93 — Artikel 34 en Tabel I van het Landstorm-Besluit. MODEL 18. LANDSTORM. Verklaring. De Gouverneur van (Suriname, Curacao) De Minister van Koloniën verklaart, dat i) in de kolonie werkzaam is als ....... 19. . .. De Gouverneur voornoemd, De Minister van Koloniën, ) Geslachts- " en voornamen voluit te schrijven. 2) Handteekening. Artikel 34 en Tabel I van het Landstorm-Besluit. MODEL 19. LANDSTORM. Verklaring. De ondergeteekende verklaart, in zijne hoedanigheid van dat ;) door het ontvangen van de kerkelijke wijding de hoedanigheid van heeft verkrgeen en alzoo den geestelijken stand is ingetreden. 19 ' H Bovenstaande handteekening is die van 19. De Burgemeester, ') Geslachts- en voornamen voluit te schrijven. 2) Handteekening.  — 94 — Artikel 34 en Tabel I van het Landstorm-Besluit. MODEL 20. LANDSTORM. Vebklaeinq. De Apostolisch-Vicaris en Pastoor van Batavia De Minister van Koloniën verklaart, dat ... 1) als Roomsch-Katholiek geestelijke werkzaam is in Nederlandsch-Indië. 19 De Apostolisch-Vicaris en Pastoor van Batavia, De Minister van Koloniën, *) Geslachts- en voornamen voluit te schrijven. !) Handteekening. Artikel 34 en Tabel I van het Landstorm-Besluit. MODEL 21. LANDSTORM. Verklabinq. De ondergeteekende verklaart, in . zijne hoedanigheid van , dat l) student is in de godgeleerdheid met het stellig gebleken voornemen om de kerkelijke wijding te verkrijgen, en zijne opleiding tot bedienaar van den godsdienst ontvangt aan de te gevestigde afdeeling van het seminarium van aartsbisdom het ———; van bisdom 19 Bovenstaande handteekening is die van 19 De Burgemeester, *) Geslachts- en voornamen voluit te schrijven. a) Handteekening.  - 9ü — Artikel 34 en Tabel I van het Landstorm-Besluit. MODEL 22. LANDSTORM. Verklaring. De. ondergeteekende verklaart, in zijne hoedanigheid van in het bisdom van 's Hertogenboseh, dat n student is in de godgeleerdheid met het stellig gebleken voornemen qni_de kerkelijke wijding te verkrijgen, en zijne opleiding tot bedienaar van den godsdienst ontvangt aan de inrichting van hooger onderwijs in de Abdij van Berne, gevestigd te Heeswijk. 19.... Bovenstaande handteekening is die van 19.... De Burgemeester, a) ') Geslachts- en voornamen voluit te schrijven. a) Handteekening. Artikel 34 en Tabel I van het LandstormbBeshiit. MODEL 23. .te» *,ï. LANDSTORM. Verklaring. De ondergeteekende verklaart, in zijne hoedanigheid van da* ', " ; *) student is in de godgeleerdheid met het stellig gebleken voornemen om de kerkelijke wijding te verkrijgen en zijne opleiding tot bedienaar van den godsdienst ontvangt aan de inrichting van hooger onderwijs 2, * dat deze inrichting voldoet aan de artt 149 en 150 der hooger-onderwijswet en staat onder bet bestuur van eene instelling of vereeniging die reohtspersoonlijkheid bezit, en dat de-  9G voormelde inrichting3) uitsluitend bestemd is voor hen, van wie het bovengenoemde voornemen stellig blijkt en die hunne opleiding ontvangen, tot bedienaar van den godsdienst. ., 19.... *) Bovenstaande handteekening is die van , 19.... De Burgemeester, <•");,■ 1) Geslachts- en voornamen voluit te schrijven. *) Naam der inrichting en gemeente, waar deze gevestigd is. 3) Indien van de inrichting slechts eene afdeeling de aangeduide bestemming heeft, dan in plaats van „de voormelde inrichting" te stellen : „de afdeeling van de voormelde inrichting, waarin hij zich bevindt". *) Handteekening. Artikel 34 en Tabel I van het Landstorm-Besluit. MODEL 24. LANDSTORM. Verklaring. De ondergeteekende verklaart, in zijne hoedanigheid van dat ') student is in de godgeleerdheid met het stellig gebleken voornemen om de kerkelijke wijding te verkrijgen en zijne opleiding tot bedienaar van den godsdienst ontvangt aan het seminarium def Oud-Bisschoppelijke Cleresie te 19 f) Bovenstaande handteekening is die van 19 De Burgemeester, 2) i) Geslachts- en voornamen voluit te schrijven. *) Handteekening.  — 97 — Artikel 34 en Tabel I van het Landstorm-Besluit. MODEL 25. LANDSTORM. Verklaring. Het Kerkbestuur der J^eriandschPortugeesch- tische gemeente te verklaart, dat i) den graad van s heeft verkregen en bij genoemde gemeente het ambt van voortdurend en met uitsluiting van iedere andere niet-kerkelijke betrekking uitoefent. , 19 Het Kerkbestuur voornoemd, *) Voorzitter. a) Secretaris. Bovenstaande handteekeningen zijn die van , 19.... De Burgemeester, •) x) Geslachts- en voornamen voluit te schrijven. *) Handteekening. Artikel 34 en Tabel I van het Landstorm-Besluit. MODEL 26. LANDSTORM. Verklaring. uuratoren . ... Nederlandsch-, ' ... Regenten ,°" "OT Port^iiesch^lsraelietlscn seminarium te verklaren, dat j) als student aan dat seminarium is ingeschreven en aan die inrichting van onderwijs onderricht in de godgeleerdheid ontvangt met het stellig gebleken voornemen om tot bedienaar van den godsdienst bij het NederlandsenPortugeeschS. & J.n. 76, 2«dr. 7  98 Israëlietisch kerkgenootschap te worden opgeleid. Jia&m '., 19.. . Curatoren , voornoemd, Regenten 2) Voorzitter. 2) Secretaris. Bovenstaande handteekeningen zijn die van , . .„• 19.... De Burgemeester, ') Geslachts- en voornamen voluit te schrijven. *) Handteekening. Artikel 34 en Tabel I van het Landstorm-Besluit. MODEL 27. LANDSTORM. Vebklamng. De Rector van het gymnasium te verklaart, dat 1) leerling der jjg^ klasse van dat gymnasium is en aan die inrichting onderwijs ontvangt in de Hebreeuwsche taal met het stellig gebleken voornemen om zich voor te bereiden tot de studie der godgeleerdheid. 19.... De Rector voornoemd, '■■ -y Bovenstaande handteekening is die van , 19.... De Burgemeester, : ]-*>l;.. ') Geslachts- en voornamen voluit te schrijven. 2) Handteekening.  — 99 — Artik el 34 en Tabel II van het Landstorm-Besluit. MODÉL 28. LANDSTORM. Verklaring. 1) van 2) verklaart, dat 3) bij dat kerkgenootschap de hoedanigheid van zendeling-leeraar heeft verkregen en deze bediening met uitsluiting van iedere andere niet-godsdienstige betrekking uitoefent! , 19.... Het Bestuur voornoemd, 4) Voorzitter. 4) Secretaris. Bovenstaande handteekeningen zijn die van .: , 19.... De Burgemeester, ') Naam van het kerkbestuur. 2) Naam van het kerkgenootschap. 3) Geslachts- en voornamen voluit te schrijven. 4) Handteekening. Artikel 34 en Tabel II van het Landstorm-Besluit. MODEL 29. LANDSTORM. Verklaring. Het Bestuur van de bij Koninklijk besluit van n° , als rechtspersoon erkende godsdienstige vereeniging verklaart, dat . ; 2) overeenkomstig de statuten of reglementen van genoemde vereeniging, bij die vereeniging de hoedanigheid van zendeling-leeraar heeft verkregen en deze bediening met uitsluiting van 7*  100 iedere andere niet-godsdienstige betrekking uitoefent. » 19 Het Bestuur voornoemd, 3) Voorzitter. 3) Secretaris. Bovenstaande handteekeningen zijn die van , 19.... De Burgemeester, i) Naam der vereeniging en gemeente, waar deze gevestigd is. ) Geslachts- en voornamen voluit te 3) Handteekening. Artikel 34 en Tabel II van het Landstorm-Besluit. MODEL 30. LANDSTORM. Verklaring. -Sicm. ~ ') van 21 verklaart, dat 3j als zendeling-kweekeling aan de daartoe door genoemd kerkgenootschap bestemde inrichting van onderwijs 41 onderricht ontvangt met het stellig gebleken voornemen om tot zendeling-leeraar bij voormeld kerkgenootschap te worden opgeleid. 19.... Het Bestuur voornoemd, 6) Voorzitter. °) Secretaris. Bovenstaande handteekeningen zijn die van 19 De Burgemeester, 5) *) Naam van het kerkbestuur. 2) Naam van het kerkgenootschap: ") Geslachts- en voornamen voluit te schrijven. 4) Naam der inrichting en gemeente, waar deze gevestigd is. 5) Handteekening.  - 101 — Artikel 34 en Tabel II van het Landstorm-Besluit. MODEL 31. LANDSTORM. Verklaring. Het Bestuur van de bij Koninklijk, besluit van no als rechtspersoon erkende godsdienstige vereeniging i) verklaart, dat 2) als zendeling-kweekeling aan de daartoe door genoemde vereeniging bestemde inrichting van onderwijs 3\ onderricht ontvangt met het Stellig gebleken voornemen om tot zendeling-leeraar bij voormelde vereeniging te worden opgeleid. 19 Het Bestuur voornoemd, 4) Voorzitter. 4) Secretaris. Bovenstaande handteekeningen zijn die van , 19.... De Burgemeester, '-■ l) Naam der vereeniging en gemeente, waar deze gevestigd is. *) Geslachts- en voornamen voluit te schrijven. 3) Naam der inrichting en gemeente, waar deze gevestigd is. 4) Handteekening. Artikel 34 en Tabel II van het Landstorm-Besluit. MODEL 32. LANDSTORM." Verklaring. Het Bestuur van de bij Koninklijk besluit van n° , als rechtspersoon erkende godsdienstige vereeniging, genaamd „De Christelijke vereeniging voor de verpleging van lijders aan vallende ziekte", ^ gevestigd te Haarlem, verklaart, dat i j de bindende belofte heeft afgelegd als broeder-  102 - diakoon van voormelde vereeniging en als zoodanig met uitsluiting van iedere andere niet-godsdienstige betrekking bij die vereeniging werkzaam is. 19 Het Bestuur voornoemd, 2) Voorzüffir. 2) Secretaris Bovenstaande handteekeningen zijn die van 19.... De Burgemeester, -) *) Geslachts- en voornamen voluit te schrijven. *) Handteekening. Artikel 34 en Tabel II van het Landstorm-Besluit. MODEL 33. LANDSTORM. Verklaring. Het Bestuur van de bij Koninklijk besluit van , n° , als rechtspersoon erkende godsdienstige vereeniging, genaamd „de Christelijke vereeniging voor de verpleging van lijders aan. vallende ziekte", gevestigd te Haarlem, verklaart, -dat i) als proefbroeder dier vereeniging aan hare inrichting 2) onderricht ontvangt met het stellig gebleken voornemen om tot broeder-diakoon bij voormelde vereeniging te worden opgeleid. ' , 19.... ZiTef Bestuur voornoemd, 3) Voorzitter. ' ') Secretaris. Bovenstaande handteekeningen zijn die van 19.... De Burgemeester, 7 3) »fi *) Geslachts- en voornamen voluit te schrijven. *) Naam der inrichting en gemeente, waar deze gevestigd is. 3) Handteekening.  103 Artikel 34 en Tabel II van het Landstorm-Besluit. MODEL 34. s LANDSTORM. Vbbklabincv. De ondergeteekende verklaart, in zijne hoedanigheid van dat I behoort tot de bevolking van de te. - gevestigde kloosterinrichting der Roomschorde Katholieke godsdienstige congregatie » vereeniging wier leden na voorafgaanden proeftijd bindende geloften afleggen. , 19 . [') Bovenstaande handteekening is die van .., 19 De Burgemeester, ') Geslachts- en voornamen voluit te schrijven. 2) Handteekening.  LANDSTORM. Gemeer.te____. _. illljiiji! j! i!;! j 1 i i! 11;»j i ij" mÈmm  LANDSTORM. Gemeente * . Opgaar van de sterkte op den lörlen December 19 . van het in de hierboven genoemde gemeente ingeschreven iMdstormpereoneei. waarvan kan worden gevorderd zoowel gewapende als ongewapende dienst. "lil i i y| n iiji u | j llJSjjlf S%ï|jij =» '^ïtl I : 1 '11 ! ■^l'-'l^^'T^'-'''^: 111 h S'l-Ii•!:'," l^jf - w^.-A i i I I \ 1 I j II'.' ,= . i- i : > I 11! 111 h I i H1M I I! I i 11 i i 11111111111 i 11111111, 11- H I 11111 i 1111111J 11111 U  — 108 — Artikel 22 van het Landstorm-Besluit BIJLAGE A. OVERZICHT van de bijzondere werkkringen, bedoeld in hei laatste lid van artikel 11 der Landstormwet, zoomede van de militaire rangen, waarmede de positie is gelijkgesteld van de tot den landstorm 'behoorenden, die in de genoemde bijzondere werkkringen zijn geplaatst. Bijzondere werkkringen, Militierangen, als in het hoofd dezer bedoeld. Arts _ Veearts Apotheker Ingenieur Postambtenaar aan het hoofd van een kantoor der veldpost Tolk of translateur Telegrafist, hoofd van een kantoor. . . Telephonist, hoofd van een kantoor Apothekersassistent ..... Hoofd van een hulpmagazijn . Opzichter over 51—100 werklieden Opzichter over 26—60 werklieden Chef van oen depot voerlieden of werklieden, in eene etappeplaats of elders . . . Ploegbaas over 11—26 werklieden Chauffeur Ziekenverpleger(gediplomeerd) üuipcnauiteur Hoefsmid Ploegbaas over een groep tot 10 werklieden Ziekenverpleger (niet gediplomeerd) Helper 1ste klasse bij eene ziekentransportcolonne (niet gediplomeerd als ziekenverpleger) Bootsman Bureel-ambtenaar Eerste- i uitenant. TweedeLuitenant. !Adjudantonderofficier. I Sergeantmajoor. Sergeant. Korporaal. Sergeant. Korporaal of Sergeant.  109 Artikel 55 van het Landstorm-Besluit. BIJLAGE B. {Zooals deze bijlage is gewijzigd bij besluit van 19 November 1915, S. 476.) Ik K) als bevoegd ingevolge frtikel 54 van- het Landstorm-Besluit, om, ten aanzien van het onderwerp dezer akte, het Bijk te vertegenwoordigen, verklaar te hebben aangenomen den persoon van 2) ; om het Koninkrijk der Nederlanden te dienen als vrijwilliger bij den landstorm, bestemd tot het verrichten van -bewapenden ongewapenden > merl8l,> zulks gedurende den tijd, dien de krachtens artikel 185 der Grondwet buitengewoon opgeroepen dienstplichtigen van militie of van landweer na de dagteekening dezer akte nog geheel of ten deele onder de wapenen zullen zijn, en onder de bepalingen bij de Landstormwet en de tot hare uitvoering gegeven voorschriften vastgesteld, voor zooveel die bepalingen den landstorm of den tot den landstorm behoorende in het algemeen betreffen en zij niet uitsluitend op den tot den landstorm behoorenden dienstplichtige betrekking hebben; en ik 2) verklaar, mij door »)- te hebben doen aannemen tot gezegd einde. Zijnde wijders de contraotanten nopens de navolgende bijzondere TOOrffjggk 3 overeenJ voorwaarden ' uveleen gekomen : dat het aan den Minister van ^°T}0S «\ zaI Marine ' vrijstaan de tegenwoordige verbintenis zonder formaliteit te ontbinden *), ingeval hij dit om *) Bij beschikking van den Minister van Oorlog van 5 October 1914 (R. M. 1914, bladz. 796) is de Opperbevelhebber van Land- en Zeemacht gemachtigd om namens den Minister deze verbintenis te ontbinden. Hiervan zijn echter, blijkens aanvullende beschikking van 13 Januari 1916 (L O. 1915, B 17), uitgezonderd de gesloten verbintenissen van leden van landstormafdeelingen, welke niet dan na bekomen machtiging van den Minister van Oorlog kunnen worden ontbonden.  110 eenige reden in het belang van den dienst of van den aangenomene noodig of wenschelijk zal oordeelen —— 3) *) dat de aangenomene verklaart, dat het hem bekendis, dat indien hij terzake van jj|^3) hierna vermelde "ggfae)^n 3)> waarmede hij bij zijn aanneming is behept bevonden, van de tegenwoordige verbintenis wordt ontslagen, hij geen aanspraak op pensioen zal kunnen maken op grond van art. 2 sub 2° der Pensioenwet , landmacht voor de --c-f- s) 1902. zeemacht Gebrek n' waarme0-e hehept bevonden : .. 3) En i s~hiervan te den 4) deze akte in tweevoud opgemaakt en door beide contractanten onderteekend ; zijnde voorts door elk dezer één exemplaar daarvan behouden. ■ 6) 6) ') Geslachtsnaam, voornamen, rang en dienstbetrekking van den persoon, ingevolge artikel 54 van het Landstorm-Besluit bevoegd om het Rijk ten deze te vertegenwoordigen. 2) Geslachts- en voornamen van den aangenomen persoon. 3) Door te slaan, wat niet van toepassing is. 4) Op te geven in schrijfletters. 5) en ') Handteekeningen. *) De hierna volgende alinea is ingevoegd bij besluit van 19 November 1915, S. 476.  - 111 — Beschikking van den Minister van Oorlogvan 27 Juni 1913 tot vaststelling eener Landstorm-Instructie (R. M. 1913, bladz. 571 en vlg.). (Zooals die beschikking is gewijzigd bij beschikkingen van 7 Augustus - 1914 en 6 Augustus 1915, en met vermelding van de daarbij vastgestelde afwijkingen.) De Minister van Oorlog, Gezien dc Landstormwet (Staatsblad 1913, n°. 149), waarvan de tekst luidt, zooals hierna wordt vermeld onder I; Gezien voorts het Landstorm-besluit (Staatsblad 1913, n° 273), houdende voorschriften voor de uitvoering van de hiervoren genoemde wet, van welk Besluit de tekst li idt, zooals hierna wordt vermeld onder II: Heeft goedgevonden : ter uitvoering van de hiervoren genoemde wet en van het hiervoren genoemd Koninklijk Besluit bij deze bepalingen vast te stellen, welke zullen uitmaken de LANDSTORM-INSTRUCTIE, en welke bepalingen hierna volgen onder III. I. enz. II. enz. III. LANDSTORM-INSTRUCTIE. TITEL I. Van opgaven van personeel. § 1. Eene opgaaf, als bedoeld in artikel 5, onder c, van het besluit, wordt gedaan ten aanzien van ieder, die gediend heeft bij een der korpsen, wapens, dienstvakken, dienstafdeelingen of inrichtingen van de zeemacht, het korps mariniers en de marine-reserve hieronder begrepen, van het leger hier te lande, het reserve-porsoneel bij de landmacht hieronder begrepen, of van de koloniale troepen, dan wel bij de gouvernementsmarine in Nederldndsch-Indië en die, den dienst verlatende, tot den landstorm komt te behooren in .verband met artikel 2, eerste lid, 2°. 6, met inachtneming van het laatste lid van dat artikel en van artikel 3 der wet. (1) (1) De in deze § bedoelde opgaaf moet ook worden gedaan ten aanzien van militieplichti-, gen, die op grond van de aan hen verleende tijdelijke vrijstelling wegens kostwinnerschap uit den dienst worden ontslagen, wat blijkens L. O. 1915, B 298, ten onrechte dikwijls achterwege wordt gelaten.  — 112 — § 2. r. De opgaaf is ingericht overeenkomstig het bij deze instructie behoorend model I (1) en wordt ingezonden aan den burgemeester der gemeente, waar de daarbij betrokken persoon ingevolge het bepaalde in artikel 4 van het besluit voor den landstorm moet worden ingeschreven.' Bij de invulling van de kolommen 10—13 der opgaaf wordt gelet op de bewoordingen van de betrokken kolomhoofden der inschrijvingsregisters, zóó dat de burgemeester het in die kolommen gestelde ongewijzigd in bedoelde registers kan overbrengen. 2. De inzending geschiedt bij voorkeur daags vóór, doch zoo eenigszinS mogelijk, niet later dan op den dag, waarop voor den daarbij betrokken persoon, ingevolge artikel 3, eerste lid, der wet, de dienstplicht aanvangt, en wel: o. ten aanzien van hem, die gediend heeft bij de zeemacht: WtJiÊÉ indien hij gediend heeft in den rang van officier, door het Departement van Marine; indien hij den dienst verlaat in eene positie beneden den rang van officier, door de autoriteit, die hem ontslag verleent; 6. ten aanzien van hem, die gediend heeft bij het leger hier te lande: door den chef van het dienstvak, de dienstafdèeling of de inrichting, dan wel door den commandeerende-officier van het korps of van het wapen, waarbij hij laatstelijk diende; e. ten aanzien van hem, die gediend heeft bij de koloniale troepen: indien hij gediend heeft in den rang van officier of in dien van onderluitenant, door het Departement van Koloniën ; indien hij in eene positie beneden die rangen uit den dienst wordt ontslagen en hier te lande den dienst verlaat, door den commissaris van afmonstering te Amsterdam of te Botterdam, dan wel door den commandant van de Koloniale Beserve; d. ten aanzien van hem, die gediend heeft bij (1) Bij beschikking van den Minister van Oorlog van 21 April 1917 (L. O. 1917, B 112), hierna onder de bijlagen opgenomen, is voor de personen, die krachtens besluit van 12 April 1917, S. 285, voor den landstorm moeten worden ingeschreven, zonder daartoe te behooren, in de plaats van dit model I een gewijzigd model Ia vastgesteld.  113 de gouvernementsmarine in Nederlandsch-Indië : door het Departement van Koloniën. § 3. De autoriteiten, in de vorige § aangewezen, treffen de maatregelen, welke verzekeren, dat de opgaven model I, welke zij hebben te doen, zonder uitzondering en zoo volledig mogelijk geschieden. § 4. Na ontvangst ëener opgaaf, als in de vorige § bedoeld, handelt de burgemeester, ten aanzien van de opname van de dasrop vermelden ;n de inschrijvingsregisters van den landstorm der gemeente, zooals is voorgeschreven in den eersten volzin van artikel 10, ih artikel 11 en in het tweede lid van artikel 12 van het besluit. Van de inschrijving en in voorkomend geval van de niet-inschrijving doet hij ten spoedigste mededeeling aan de autoriteit, die hem de opgaaf toezond. In laatstbedoeld geval stelt deze autoriteit zonder uitstel onderzoek in naar de gemeente, waar de in de opgaaf vermelde zich ophoudt of zich in afwijking van de opgaaf vestigt of heeft gevestigd en handelt verder naar den uitslag van dat onderzoek. § 5. De in het derde lid van artikel 6 van het besluit bedoelde openbare kennisgeving betreffende de inschrijving van tot den landstorm behoorenden geschiedt schriftelijk (of gedrukt) en moet bevatten eene mededeeling, dat zij ter Secretarie der gemeente kunnen bekomen eene persoonlijke kennisgeving, waarin hunne verplichtingen ten aanzien van den landstorm zijn vermeld. Melden zij zich daartoe aan, dan wordt hun eene kénnisgeving volgens, het bij het besluit gevoegde model 3 uitgereikt. Ten aanzien van het stuk, houdende de openbare kennisgeving, geldt het bepaalde in § 10 hierna. § 6. Van den ingeschrevene, die opgeeft te behooren tot een der categorieën van personen, die bij artikel 14 van het besluit of tot de personen, die krachtens het laatste lid van artikel 7 der wet zijn aangewezen als komende niet of voorloopig niet op voor den werkelijken dienst, vordert de burgemeester staving van die opgaaf, tenzij hij dit niet noodig acht. • § 7. De kennisgeving, bedoeld in artikel 56 • van het besluit, is ingericht overeenkomstig het bij deze instructie behoorend model II S & J. no. 76. 2« dr. 8 '  r*- 114 - TITEL n. Van de oproeping tot den werkelijken dienst. § 8. 1. De openbare kennisgeving van het verleend zijn der bij artikel 12 van het besluit bedoelde machtiging, om tot den landstorm behoorende dienstplichtigen voor den werkelijken dienst te doen oproepen, geschiedt schriftelijk (of gedrukt) en wordt gedaan door den burgemeester, zulks zoodra te zijner kennis is gekomen, dat die machtiging verleend is. 2. In de openbare kennisgeving, bij het vorige lid bedoeld, wordt o. m. opgenomen eene herinnering aan dé tot den landstorm behoorende dienstplichtigen om zich gereed te houden tof opkomst voor den werkelijken. dienst op de eerste oproeping, zoomede aan de vervolging, waaraan die dienstplichtigen bij het niet voldoen aan eene oproep zich blootstellen. § 9. 1. De oproeping tot den werkelijken dienst geschiedt door den burgemeester. 2. Zij wordt gedaan bij schriftelijke • (of gedrukti) openbare kennisgeving, in den regel nominatief. Hoewel de openbare kennisgeving Techtens voldoende is en derhalve den tot den landstorm behoorenden dienstplichtige bij niet opkomst in verzuim stelt, zoo verdient het niettemin aanbeveling hem ook persoonlijk van zijne oproeping mededeeling te doen. 3. Bij de invulling van het stuk, houdende de openbare kennisgeving, bedoeld in het vorig lid, waarvoor door het Departement van ■Oorlog een voldoend aantal formrlieren aan ■de burgemeesters wordt verstrekt, wordt o. a. gebruik gemaakt van gegevens, vervat in de ontvangen uitnoodiging tot het doen der oproeping. Met name wordt in de openbare kennisgeving ook melding gemaakt van de voorloopige bestemming van de opgeroepenen. § 10. 1. De stukken, houdende de openbare kennisgevingen, bedoeld in § 8 en § 9, worden aangeplakt op de plaats of de plaatsen, die daarvoor bij gemeentelijke verordening is of zijn aangewezen, of die, zoo zulk eene aanwijzing niet bestaat, daarvoor in de gemeente gebruikelijk is of zijn. 2. Van elke der in het vorig lid bedoelde stukken, houdende openbare kennisgeving,  115 wordt een exemplaar ter gemeentesecretarie opgelegd, voorzien van eene gedagteekende, door den burgemeester onderteekende verklaring nopens de wijze, waarop de inhoud der openbare- kennisgeving ter algemeene kennis is gebracht. § 11. ï. De vordering tot oproeping van tot den landstorm behoorende dienstplichtigen geschiedt door den Opperbevelhebber van land- en zeemacht, of, namens den opperbevelhebber, door de autoriteiten en commandanten, daartoe door of namens dezen bevoegd verklaard. (1) 2. In verband met het bepaalde in het vorig lid, wordt de Opperbevelhebber vanwege het Departement van Oorlog in het bezit gesteld van de noodige exemplaren der opgaven betrekkelijk de sterkte van het dienstplichtige landstonnpersoneel in de onderscheidene gemeenten van het Rijk. § 12. L De tot den burgemeester te richten uitnoodiging tot het doen eener oproeping behoort dezen, zoo eenigszins mogelijk, te bereiken eenige dagen vóór dien, voor de opkomst in de uitnoodiging bepaald. 2. Zij vermeldt, behoudens het geval in § 17 voorzien, o. m. : het aantal der op te roepen landstormpliehtigen van de verlangde 'arbeids- of militaire geschiktheid, tenzij de uitnoodiging de oproeping omvat van een cf meer jaarklassen van geschikten voor hetzij gewapenden en ongewapenden, hetzij uitsluitend ongewapenden dienst, in welk geval de vermelding van het aantal achterwege wordt gelaten; de plaats waar, zoomede den dag en het uur waarop de opgeroepenen moeten vereenigd zijn, ten einde te worden overgenomen door of vanwege de militaire autoriteit, van wie de uitnoodiging is uitgegaan, en (1) Bij beschikking van den Minister van Oorlog van 6 Augustus 1915 (L. 0. 1915, B 250), is bepaald, dat, voor zoover gedurende de heerschende buitengewone omstandigheden dienstplichtigen in werkelijken dienst zullen worden geroepen in verband met de wet van 31 Juli 1915 (Staatsblad n°. 345), de vordering tot oproeping — met afwijking van het bepaalde in § 11 der Landstorm-Instructie — door den Minister van Oorlog geschiedt. 8*  116 de voorloopige bestemming van de opgeroepenen. 3. Bij het doen van de uitnoodiging tot oproepen wordt, in verband met haren omvang en met de omstandigheden, waaronder zij plaats vindt, zooveel doenlijk gelet op verdeeling van druk over de gemeenten in de bij de vordering betrokken landstreek. § 13. 1. Van iedere uitnoodiging tot oproepen geschiedt, indien mogelijk, door of door tusschenkomst van den Opperbevelhebber van zee- en landmacht kennisgeving aan den Minister van Oorlog en zoo de uitnoodiging ten behoeve van de zeemacht is gedaan ook aan den Minister van Marine. 2. De kennisgeving vermeldt o. m. de aantallen (jaarklassen) der opgevorderden en hunne bestemming. § 14. 1. De oproeping geschiedt overeenkomende de uitnoodiging en met inachtneming van het bepaalde in § 9, zoomede, voor zooveel toepasselijk, van het navolgende : 1°. ten aanzien van de oproeping wordt elke der beide categorieën (de categorie der ingeschrevenen in het register model 1 — uitsluitend voor ongewapenden dienst — en die der ingeschrevenen in het register model 2 — zoowel voor gewapenden als voor ongewapenden dienst —) op zichzelve behandeld; 2°. ter voldoening aan de uitnoodiging, worden de ingeschrevenen van de daarin aangegeven arbeids- of militaire geschiktheid in het algemeen opgeroepen naar de volgorde, waarin zij in het register voorkomen, die van de jongste jaarklasse het eerst en zoo vervolgens, — met dien verstande : o. dat zij, die na vervulden werkelijken dienst huiswaarts zijn gezonden, gedurende het tijdvak, waarover de in artikel 6 der wet omschreven machtiging van kracht is, niet wederom worden opgeroepen zóólang nog in de gemeente ingeschrevenen van dezelfde categorie en geschiktheid hetzij buiten oproeping gebleven zijn, hetzij, opgeroepen zijnde, aan de oproeping' niet hebben voldaan, of daaraan niet tijdig hebben voldaan en in verband met dit laatste al dadelijk weder huiswaarts zijn gezonden ; 6. dat, met inachtneming van het bepaalde in  "Ii7 ■ c hierna, bij de oproeping in elke gemeente vóórgaan, van alle jaarklassen der categorie, de ingeschrevenen van de aangegeven geschiktheid die ongehuwd zijn, weduwnaar zonder kind of kinderen, gehuwd zonder kind of I kinderen of gescheiden van echt zonder kind of kinderen, en dat eerst wanneer dezen niet of niet meer tot het vereischte aantal in de onderscheidene jaarklassen der cotegorie beschikbaar zijn, aan de beurt komen de gehuwden, weduwnaars met kind of kinderen en gescheiden van echt met kind of kinderen; c. dat bij de oproeping van ingeschrevenen van de aangegeven ar&eitfogeschiktheid vóórgaan van alle jaarklassen de in het register model 1 van die geschiktheid voorkomenden, die niet hebben gediend; dat eerst wanneer dezen niet of niet meer tot het het vereischte aantal in de onderscheidene jaarklassen der in dat register voorkomenden beschikbaar zijn, aan de beurt komen, zij, die gediend hebben, en dat ingeschrevenen in het register model 2 als arÈeidsgesehikten niet anders worden op; geroepen dan nadat zij twee jaren voor den ■ landstorm hebben ingeschreven gestaan en het in de uitnoodiging genoemde aantal niet uit de ingeschrevenen in het register model I te leveren is ; 3°. worden werkers gevorderd zonder vermelding van bepaalde arbeidsgesóhiktheid, dan wordt hieraan voldaan door oproeping van ingeschrevenen zonder beroep of wier ambt, beroep of bedrijf valt onder de bedoelde in kolom 13 van het register model 1; 4°. kan aan eene uitnoodiging in eenig opzicht niet of niet volledig uit het in de gemeente ingeschreven dienstplichtige landstonnpersoneel worden voldaan, dan geeft de burgemeester hiervan onmiddellijk kennis aan dengene, die de uitnoodiging deed; inmiddels voldoet hij er aan, voor zooveel dit mogelijk is, 2. Zij, die in den officiersrang hebben gediend, zoomede hulppersoneel voor ziekenverzorging, deel uitmakende van eene transportcolonne der Vereeniging tot Vrijwillige Hulp „het Nederlandsche Roode Kruis", of eener andere erkende of bij de Vereeniging ..het Nederlandsche Roode Kruis" aangesloten vereeniging tot verzorging van ziekte of ge-  — 118 — wonde militairen, worden niet opgeroepen dan op in de uitnoodiging daartoe bepaaldelijk gedane aanwijzing. 3 Moeten in de uitnoodiging met namen genoemde dienstplichtigen worden opgeroepen, dan is het bepaalde in het eerste lid onder 1°, 2°. en 3°. niet van toepassing TITEL III. Van de opgeroepenen lot den werkelijken dienst. § 15. 1. De opgeroepene, die door ziekte of lichaamsgebrek buiten staat is aan de te zijnen aanzien gedane oproeping tot den werkelijken dienst te voldoen, geeft hiervan kennis aan den burgemeester onder overlegging van. eene desbetreffende geneeskundige verklaring, afgegeven door een tot de uitoefening van de geneeskunde in Nederland bevoegd persoon. 2. Wordt die verklaring door den burgemeester als deugdelijk aangenomen, dan wordt de opgeroepene ten aanzien van zijne opkomst voorshands ongemoeid gelaten en roept de burgemeester, tenzij de uitnoodiging tot oproepen de oproeping omvatte van eene of van meer jaarklassen van geschikten voor hetzij gewapenden en ongewapenden, hetzij uitsluitend ongewapenden dienst, ter vervanging van den niet-opgekomene, alsnog zoodra mogelijk den aan de beurt zijnden ingeschrevene tot' den werkelijken dienst op. Indien ondanks den hierbij betrachten spoed de aflevering van laatstbedoelden ingeschrevene niet kan geschieden tegelijk met die van de overige opgeroepenen, dan zorgt de burgemeester haar te doen volgen op den tijd en op de plaats, door hem in overleg met den in § 16 bedoelden officier of onderofficier te bepalen. Van dien tijd en die plaats wordt melding gemaakt op de in bedoelde § 16 genoemde nominatieve opgaaf. 3. Zij, die niet overeenkomstig de oproeping verschenen zijn ter opkomst, worden mede vervangen indien niet de uitnoodiging tot oproepen de oproeping omvatte van eene of van meer jaarklassen van geschikten voor hetzij' gewapenden en ongewapenden, hetzij uitsluitend ongewapenden dienst. Voor zooveel toepasselijk, wordt ten aanzien van deze ver-  119 vanging gehandeld als in het vorig lid is aangegeven. 4. Ingeval de in het vorig lid bedoelden zich, vóórdat de in artikel 19 der wet bedoelde last tot hunne afvoering als deserteur is uitgevoerd, aanmelden bij de militaire autoriteit, ter plaatse, waar zij bestemd (voorloopig bestemd) waren in werkelijken dienst te worden gesteld, dan geschiedt de indienststelling alsnog tenzij van hunne diensten geen gebruik kan worden gemaakt, in welk geval zij al dadelijk weder huiswaarts worden gezonden^ De bedoelde autoriteit doet van hunne namen en van den datum hunner aanmelding ten spoedigste opgaaf aan het Departement van Oorlog, aan de autoriteit op welker uitnoodiging zij zijn opgeroepen, zoonlede aan den burgemeester der gemeente, waar zij zijn opgeroepen ; in de opgaaf wordt aangeteekendof de daarin vermelden in dienst zijn gesteld dan wel al dadelijk weder naar hunne haardsteden zijn gezonden. (1) § 16. 1. De autoriteit van wie de uitnoodiging tot het doen eener oproeping is uitgegaan, zorgt, dat — behoudens het geval in § 17 voorzien — tijdig een officier of een "onderofficier, als hoofdgeleider, op de in die uitnoodiging vermelde vereenigingsplaats aanwezig is, ten einde namens haar de opgeroepenen over te nemen van den burgemeester of van dengene, door den burgemeester met de overgave der opgeroepenen belast. 2. Bij de aflevering wordt overgegeven eene door den burgemeester overeenkomstig het bij deze instructie behoorend model III samengestelde nominatieve opgaaf, die door den in het vorig lid bedoelden officier of onderofficier wordt mede-onderteekend en overgelegd aan zijn lastgever. 3. Zoodra de overname heeft plaats gehad, wordt door den officier of den onderofficier, in het vorig lid bedoeld, aan de daarbij tetrokken landstormpliehtigen bekend gemaakt, dat zij van het oogenblik dier overname, totdat zij weder huiswaarts zullen zijn gezonden, krachtens de wet worden geacht in werkelijken dienst te zijn en dat zij dienvolgens van dat 7,1) Zie de missive van den Minister van Oorlog van 27 Augustus 1915, C. V.  120 oogenblik af, totdat zij in hunne haardsteden teruggekeerd zullen zijn, onder de militaire tucht staan en onderworpen zijn aan het Crimineel Wetboek en het Reglement van krijgstucht voor het krijgsvolk te water, dan wel aan het Crimineel Wetboek en het Reglement van krijgstucht voor het krijgsvolk te lande, naar gelang zij worden geacht te zijn in werkelijken dienst bij de zeemacht of bij het leger hier te lande. § 17. 1. Moeten uit eene gemeente niet meer dan enkele tot den landstorm behoorende dienstplichtigen voor den werkelijken -dienst opkomen, dan zal, tenzij de autoriteit, van wie de uitnoodiging tot de desbetreffende oproeping uitgaat, anders bepaalt, die uitnoodiging niet meer behoeven te bevatten, dan, hetzij de namen van de op te roepen dienstplichtigen, hetzij het aantal en de verlangde militaire- of arbeidsgeschiktheid, en voorts eene nauwkeurige opgaaf van den dag en het uur waarop, zoomede van de plaats, waar de bedoelde dienstplichtigen zich zullen hebben aan te melden bij de autoriteit, mede in de opgaaf genoemd. 2. De burgemeester voorziet de op dergelijke uitnoodiging opgeroepenen, zoo noodig, van een naar de omstandigheden gewijzigde marschorder Model n°. 5, als bedoeld bij § 25 van het „Voorschrift betreffende dienstreizen van dienstplichtigen der Militie.... enz." 3. De autoriteit, bij wie de opgeroepenen zich overeenkomstig het bepaalde in het eerste lid aanmelden, neemt van hen in ontvangst de hun door den burgemeester medegegeven opgaaf, welke is ingericht naar dat bij deze instructie behoorend model IV. Deze opgaaf, zoomede de opgaaf model III, bedoeld in het tweede lid van § 16, worden, in verband met het bepaalde in § 18, bij voorkomend geval doorgezonden aan de autoriteit, van wie de uitnoodiging tot de oproeping van de daarin vermelde dienstplichtigen is uitgegaan. 4. Meldt een of meer der opgeroepenen zich niet aan, dan bericht de in den eersten volzin van het vorig lid bedoelde autoriteit zulks onverwijld aan den burgemeester. Te hunnen aanzien geldt voor zooveel toepasselijk het bepaalde in § 15.  121 § 18'. De opgaven, bedoeld in den Weeden volzin van het voorlaatste lid der vorige §, worden, nadat daaruit het noodige is overgenomen, door de autoriteit, van wie de uitnoodiging tot de oproeping is uitgegaan, ingezonden aan het Departement van Oorlog, ook al behoort die autoriteit tot de zeemacht . Onverminderd het bepaalde in den vorigen volzin wordt bij voorkomend geval aan het Departement van Marine numerieke opgaaf ingezonden van het aantal der bij de zeemacht in werkelijken dienst gestelden. § 19. De aanschafhing en de oplegging der voorraden, bedoeld in het eerste lid van artikel 25 van het besluit, geschiedt overeenkomstig de aanwijzingen, daarvoor door of vanwege den Minister van Oorlog gegeven. § 20. De tot den landstorm behoorenden worden na aankomst ter plaatse hunner indeeling of tewerkstelling, zoodra daartoe gelegenheid bestaat, geneeskundig onderzocht en overeenkomstig het bepaalde bij de artikelen 19—22 van het besluit gewapend en voorzien van uniformkleeding of van het ken- of onderseheidingsteeken, zoomede bij voorkomend geval van de afzonderlijke onderscheidingsteekenen. Voorts wordt hun, tenzij zij in aanmerking komen tot het afleggen van den eed (de belofte), bij artikel 23 van het besluit bedoeld, het uittreksel uit de krijgswetten voorgelezen en worden zij ingelicht omtrent hetgeen zij voorshands verder behooren te weten. § 21. De aanhechting zoowel van het kenof onderseheidingsteeken als van de afzonderlijke onderscheidingsteekenen behoort zoodanig te zijn, dat verwijdering daarvan niet gemakkelijk kan plaats hebben. vktt&Êi § 22. De eed (belofte), bij artikel 23 van het besluit bedoeld, wordt afgelegd in handen van de autoriteit, van wie de uitnoodiging tot het oproepen van den daarbij betrokken landstormplichtige is uitgegaan, dan wel van_de autoriteit of den commandant, door eerstbedoelde daartoe aangewezen. § 23. Zij, die gediend hebben bij de zeemacht, het korps mariniers en de marinereserve hieronder begrepen, bij het leger hier te lande, het reserve-personeel bij de land-  — 122 — macht hieronder begrepen, bij de gouvernements-marine in Nederlandsch-Indië of bij de koloniale troepen en aantoonen bij het verlaten van den dienst een rang te hebben bekleed, vervullen den werkelijken dienst bij den landstorm in eene positie, als bij artikel 22 van het besluit bedoeld en gelijkgesteld of het naast overeenkomende met den vroeger bekleeden rang, dan wel in eene hun toegekende positie, gelijkgesteld met een hoogeren rang. § 24. Wanneer de belangen van den dienst vorderen, dat aan tot den landstorm behoorenden, die bij de zeemacht of bij het leger hier te lande werkelijken dienst moeten vervullen in een bijzonderen werkkring, niet vermeld in de bij artikel 22 van het besluit genoemde bijlage A, eene positie wordt verleend, gelijkgesteld met een der militaire rangen, dan wordt daartoe door of vanwege de autoriteit, van wie de uitnoodiging tot oproeping van deze landstormpliehtigen is uitgegaan, het voorstel gedaan, onderscheidenlijk aan den Minister van Marine en van Oorlog. TITEL IV. Van de in werkelijken dienst gestelden § 25. De in werkelijken dienst gestelden worden in betaling of in onderhoud opgenomen bij het onderdeel van de zeemacht of van het leger hier te lande, daarvoor aangewezen door of vanwege de autoriteit, van wie de uitnoodiging tot hunne oproeping is uitgegaan, tenzij in het administratieve beheer te hunnen aanzien op andere wijze wordt voorzien. § 26. De burgerkleeding van de in werkelijken dienst gestelden, aan wie uniformkleeding is uitgereikt, wordt, nadat zij door de eigenaars is samengebonden en voorzien van eene aanwijzing van naam en woonplaats, vanwege de militaire autoriteit en op 's Rijks kósten gezonden aan den burgemeester dier woonplaats, ten einde aan hunne woningen te worden afgegeven, dan wel te worden opgelegd ter wederuitreiking aan de eigenaars, zoodra deze naar hunne haardsteden zijn teruggekeerd. § 27. i. De in werkelijken dienst gestelde  — 123 — dienstplichtige kan tot dezen dienst niet worden verplicht na den 31sten Juli van het jaar, waarin voor hem de dienstplicht eindigt, tenzij' alsdan de duur van den dienstplicht bij den landstorm bij eene wet is verlengd, of krachtens artikel 12, tweede lid, der wet, de werking van het bepaalde in artikel 3, tweede lid, der wet is geschorst, totdat omtrent de voordracht eener wet, als zooeven bedoeld, is beslist, of totdat de reden der schorsing heeft opgehouden te bestaan. 2. De in werkelijken dienst gestelde dienstplichtige behoeft tot dezen dienst niet verder te worden verplicht van den dag af, waarop, naar het oordeel van de autoriteit, die hem deed oproepen, of van eene boven die autoriteit gestelde, zijn dienst voorshands nietmeernoodig is, dan wel voorgoed kan worden ontbeerd. 3. De in werkelijken dienst gestelde dienstplichtige wordt, overeenkomstig den eersten volzin van het eerste lid van artikel 14 der wet, zoodra hij tot dezen dienst niet verder kan of behoeft te worden verplicht, huiswaarts gezonden, tenzij hij verkeert in het geval, voorzien bij den tweeden volzin van het eerste lid van genoemd wetsartikel § 28. 1. Wordt de in werkelijken dienst gestelde dienstplichtige huiswaarts gezonden, hetzij wegens ontslag uit den dienst ingevolge het bepaalde bij artikel 16 der wet, hetzij wegens een der redenen bij de vorige § vermeld, dan wel om eenige andere reden, of heeft zijn verblijf in werkelijken dienst door de omstandigheden een einde genomen of wordt zulks geacht het geval te zijn, zoo wordt hiervan uiterlijk op den dag, volgende op dien van zijn vertrek, of op dien waarop zijn verblijf in werkelijken dienst een einde nam of wordt geacht een einde te hebben genomen, door de daarbij betrokken administratie opgaaf gedaan, zoowel aan het Departement van Oorlog als aan den burgemeester van de gemeente, waar hij voor den werkelijken dienst werd opgeroepen. 2. Deze opgaven geschieden nominatief en zijn ingericht overeenkomstig het bij deze instructie behoorend model V. (1) (1) Bij ministerieele beschikking van 8 No-  124 3. Ten aanzien van huiswaarts gezonden dienstplichtigen, zoomede van dienstplichtigen wier verblijf in werkelijken dienst een einde heeft genomen of wordt geacht een einde te hebben genomen, wordt, zoo zij bij de zeemacht in werkelijken dienst waren gesteld, afgescheiden van de in het vorig lid bedoelde nominatieve opgaven, bovendien numerieke opgaaf ingezonden aan het Departement van Marine. § 29. 1. Het bewijs van vervulden werkelijken dienst bij den landstorm, ingevolge artikel 14 der wet af te geven aan den daarbij in dienst gestelden dienstplichtige, die huiswaarts wordt gezonden omdat hij tot dezen dienst niet verder kan of behoeft te worden verplicht, is ingericht volgens het bij deze instructie behoorend model VI. 2. De bewijzen, bedoeld in het vorig lid, worden aan de daarop aanspraak hebbenden uitgereikt door hun bevelhebber. TITEL V. Van de vergoeding. § 30. De burgemeester geeft aan hen, wier verzoeken om de in artikel 26 van het besluit bedoelde vergoeding niet naar eisch onderteekend of onvoldoende van inhoud zijn, wijziging of aanvulling daarvan in overweging. § 31. 1. De burgemeester stelt een onderzoek in naar de gegrondheid van het verzoek om vergoeding. Voor zooveel betreft verzoeken van personen, die gevestigd zijn in het Duitsche Rijk of in het Koninkrijk België, kan de burgemeester, zoo noodig, tot het instellen van bedoeld onderzoek de medewerking inroepen van de daarbij betrokken Nederlandsche Consulaire Ambtenaren; voor zooveel betreft verzoeken van personen, die elders in den vreemde gevestigd zijn, staat het den burgemeester vrij, zich, zoo noodig, tot het bekomen van inlichtingen te wenden tot den Minister van Buitenlandsche Zaken. vember 1917 (L. O. 1917, B 331) is bepaald, dat tijdens den verderen duur van de huidige bijzondere omstandigheden geen toezending aan het Departement van Oorlog plaats heeft van de nominatieve opgaaf, vermeld in § 28, eerste en tweede lid dezer instructie.  125 2. Besluit de burgemeester tot het 'toekennen van eene vergoeding, dan doet hij van den uitslag van het onderzoek, in het vorig lid bedoeld, aanteekening in een „Staat van inlichtingen", door hem op te maken volgens een der bij deze instructie behoorende modellen VII, VIII of IX, naar gelang van de omstandigheden in het opschrift van elk der modellen vermeld. Voorts legt hij een Verzamelstaat aan, ingericht volgens het bij deze instructie behoorend model X. § 32. Ü. De vergoeding wordt door of vanwege den burgemeester overeenkomstig het ter zake in artikel 29 van het besluit bepaalde uitbetaald aan den persoon of de personen, die daarop recht hebben of die, omdat de rechthebbenden om bijzondere redenen niet in staat zijn of worden geacht om zelf over de vergoeding te beschikken, voor het ten behoeve van rechthebbenden ontvangen der vergoeding zijn aangewezen. 2. Voor de uitbetaling geldt in het algemeen, dat de vervaldag der vergoeding tevens de betaaldag (eerste betaaldag) daarvan is. § 33. 1. Als vervaldag der vergoeding wordt aangemerkt de 6de, de 16de en de 26ste van elke maand, voor de daaraan voorafgaande dagen, waarover de vergoeding loopt. Kan op den eersten vervaldag om eenige reden nog geen betaling geschieden, dan wordt, indien zulks niet reede vroeger kon plaats hebben, zoo mogelijk op den eerstvolgenden vervaldag, of anders zoo spoedig doenlijk daarna, het van den vorigen aankomende bedrag mede uitgekeerd. Gaat de vergoeding door van het.eene jaar in het andere, dan geschiedt de laatste betaling in het jaar niet op 27 of 28, doch op 31 December over al de dagen, die nog tot het eindigende dienstjaar behooren. 2. Is de vervaldag een Zondag, Nieuwjaarsdag, Goede-Vrijdag, Tweede-Paaschdag, Hemelvaartsdag, Tweede-Pinksteidag, Eerste-Keratdag of Tweede-Kerstdag, dan geschiedt de uitbetaling op den eersten werkdag daarna. 3. De .uitbetaling aan rechthebbenden, die buitenslands verblijf houden of die zich sedert den datum, waarop door den burgemeester tot toekenning, te hunnen aanzien, van eene vergoeding is beslist, in eene andere gemeente  126 binnenslands hebben gevestigd, geschiedt door toezending van een postwissel tot het hun aankomend bedrag, nadat voor voldaan geteekend terugontvangen is het aan hen overgemaakt bewijs, ingericht volgens het bij deze instructie behoorend model XI. § 34. Is het wegens het op handen zijn van een vervaldag noodig, dat de burgemeester met bijzonderen spoed eene mededeeling ontvangt als bedoeld in § 17, laatste lid, of dat hij met bijzonderen spoed wordt in kennis gesteld met den zakelijken inhoud eener nominatieve opgaaf (model V), als bedoeld in § 28, voorlaatste lid, dan geschiedt die mededeeling of die kennisgeving voorloopig telegraphisch. § 35. I. Tijdig vóór den vervaldag van vergoeding, uit te betalen wegens verblijf in werkelijken dienst van den tot den landstorm behoorenden dienstplichtige, die in eene andere gemeente gevestigd is dan in die, waar de uitbetaling der vergoeding moet geschieden, vraagt de burgemeester van deze gemeente ten aanzien van dat verblijf in werkelijken dienst de noodige inlichtingen aan zijn ambtgenoot in de gemeente, voor welke die landstormplichtige in werkelijken dienst is gesteld. 2. Eerstbedoelde burgemeester vergewist er zich tevens van bij zijn genoemden ambtgenoot, of eveneens in eene of meer andere gemeenten dan in de zijne uitbetaling van vergoeding wegens het verblijf in werkelijken dienst van denzelfden tot den landstorm behoorende geschiedt. Is dit laatste het geval en zouden de voor eiken dag werkelijken dienst van dien tot den landstorm behoorende uit te keeren vergoedingen gezamenlijk het bij artikel 28 van het besluit naar gelang van den leeftijd van den landstormplichtige vastgestelde maximumbedrag van / 1.—, / 1.50 of f 2.— vergoeding per dag te boven gaan, dan treden de bij de toekenning dezer vergoedingen betrokken burgemeesters onderling in overleg nopens de bedragen, waarmede de door ieder hunner toegekende vergoeding te verminderen is* ten einde overschrijding van het vastgestelde maximumbedrag te voorkomen. § 36. 1. De uitbetaling heeft plaats tegen voor voldaanteekening in de daarvoor bestemde  kolom van den Verzamelstaat model X, dan wel nadat voor Voldaan geteekend is terugontvangen het bewijs, vermeld in § 33, laatste lid. 2. Zijn rechthebbenden op vergoeding door ziekte of soortgelijke omstandigheden buiten staat om den Verzamelstaat voor voldaan te teekeneh, dan heeft de uitbetaling eveneens plaats nadat voor voldaan geteekend terugontvangen is een aan die rechthebbenden te verstrekken bewijs, ingericht volgens het bij deze instructie behoorend model XI. § 37. Wordt de vergoeding toegekend aan het gezin van den tot den landstorm behoorenden dienstplichtige en moet de vergoeding aan de echtgenoote worden uitgekeerd, dan is bedoelde dienstplichtige gehouden tot het mede voor voldaan teekenen een gemachtigde aan te wijzen, voor zooveel hij niet zelf voor voldaan zal kunnen mede-teekenen en hij tot het aanwijzen van een gemaohtigde niet buiten staat is. § 38. 1. De voor voldaan geteekende Verzamelstaat model X wordt, nadat alle betalingen aan de daarop voorkomende rechthebbenden zijn geschied, door den burgemeester uiterlijk zes weken na den betaaldag van het laatst uit te keeren bedrag of de laatst uit te keeren bedragen toegezonden aan het Departement van Oorlog. 2. Vergoedingen, die niet in ontvangst genomen zijn binnen zes weken na den vervaldag, worden niet meer uitgekeerd. 3. Bij den Verzamelstaat worden, als bijlagen, overgelegd de bescheiden, waaruit blijkt van den datum, waarop het vetblijf in werkelijken dienst van de daarbij betrokken landstormpliehtigen een einde heeft genomen, of geacht wordt een einde te hebben genomen, zoomede de in § 36 vermelde bewijzen nadat die stukken door de zorg van den burgemeester van een doorloopend nummer zijn voorzien, terwijl in de kolommen 17 en 22 van den Verzamelstaatwordtverwezen naar het nummer dezer stukken onder de bewoording: „zie bijlage n° ". 4. Voorts worden bij den Verzamelstaat gevoegd de verzoeken, en, in enkelvoud, de daarbij behoorende staten van inlichtingen, bedoeld in § 31.  128 §• 39. 1. Mocht de burgemeester het volstrekt noodig achten vroeger dan bij handeling volgens het eerste lid van de vorige § het geval zou zijn, de terugbetaling te kunnen erlangen van de uit de gemeentekas voorgeschoten gelden, dan zendt hij den Verzamelstaat model X, met de in die § vermelde, op de gedane uitkeeringen betrekking hebbende bescheiden, tusschentijds aan het Departement van Oorlog in. 2. Verder in te zenden Verzamelstaten worden alsdan doorloopend genummerd en dragen tot opschrift „Nadere Verzamelstaat n°. 1" enz. Ten aanzien van de „Nadere Verzamelstaten" geldt overigens hetgeen omtrent den Verzamelstaat is bepaald. § 40. Na ontvangst van een verzamelstaat als in de vorige § vermeld, neemt de Minister van Oorlog zoodra mogelijk een beslissing nopens de op den verzamelstaat vermelde vergoedingen én brengt hij zijn beslissing ter kennis van den burgemeester. De kennisgeving gaat vergezeld van een assignatie op den betrokken Rijksbetaalmeester tot het door genoemden Minister goedgekeurde bedrag der uit de gemeentekas voor de uitbetaling der vergoeding voorgeschoten gelden. (1) § 41 en § 42. (Vervallen krachtens beschikking van 7 Augustus 1914.) § 43. Alle op de uitbetaling van de vergoeding vallende kosten komen ten laste van het Rijk. De desbetreffende declaratiën worden aan het Departement van Oorlog ingezonden. (2) TITEL VI. Van hen, die niet hebben voldaan aan eene oproeping voor den werkelijken dienst. § 44. De burgemeester doet van de namen en voornamen der dienstplichtigen, die aan eene oproeping voor den werkelijken dienst niet hebben voldaaan, binnen drie dagen na den dag, voor hunne opkomst vastgesteld, (1) Deze § is aldus gewijzigd vastgesteld bij beschikking van 7 Augustus 1914. (2) De tweede zin is aan deze § toegevoegd bij beschikking van 7 Augustus 1914.  — 129 — rechtstreeks opgaaf aan den Minister van Oorlog, onder vermelding van de autoriteit, op welker uitnoodiging de in verzuim zijnden werden opgeroepen, en onder aanteekening, zoo mogelijk, van de reden, waarom zij aan de oproeping niet voldeden. § 45. 1. Bij de opgaaf in de vorige § bedoeld, voegt de burgemeester óf afschrift van óf uittreksel uit het stuk (de stukken) houdende de openbare kennisgeving(en), waarbij de in de opgaaf vermelden voor den werkelijken dienst zijn opgeroepen. In geval van bijvoeging van een uittreksel, is dit uittreksel ingericht overeenkomstig het oorspronkelijke stuk, met dien verstande evenwel, dat hiervan worden weggelaten de namen der opgeroepenen, die ten aanzien van de oproeping niet in verzuim zijn, en van hetgeen uitsluitend ten aanzien van deze laatsten in de openbare kennisgeving is vermeld. 2. Afschrift van het stuk, houdende eene openbare kennisgeving, als bedoeld in het vorig lid, moet door den burgemeester voor gelijkluidend afschrift zijn geteekend; een uittreksel uit het stuk moet door den burgemeester zijn geteekend voor „overeenkomstig het oorspronkelijke, behoudens weglating van hetgeen uitsluitend betrekking heeft op de opgeroepenen die ten aanzien van de oproeping niet in verzuim zijn". Bovendien moet dit afschrift (uittreksel) voorzien zijn van eene door den burgemeester onderteekende verklaring, dat de openbare kennisgeving is geschied en dat het stuk, houdende die kennisgeving, is aangeplakt op de plaats of de plaatsen, die daarvoor bij gemeentelijke verordening is of zijn aangewezen, of die, zoo zulk eene aanwijzing niet bestaat, daarvoor in de gemeente gebruikelijk is of zijn. § 46. 1. De namen van personen, als bedoeld in de beide vorige § §, te wier aanzien de last tot afvoering als deserteur is verstrekt, waarvan sprake is in artikel 19 der wet, wordn door het Departement van Oorlog opgegeven aan den burgemeester der gemeente, waar deze personen voor den werkelijken dienst zijn opgeroepen, zoomede aan de autoriteit, op welker uitnoodiging die oproeping is geschied. 2. De burgemeester haalt na ontvangst dezer S. & .1. n°. 76, 2" dr. 9  130 opgaaf de namen van de daarop vermelde personen door in de inschrijvingsregisters, zulks in overeenstemming met het bepaalde in artikel 50 van het besluit; de autoriteit op wier uitnoodiging die personen zijn opgeroepen, verricht of doet verrichten hetgeen leidt tot de instelling te hunnen opzichte van eene vervolging ter zake van desertie. In verband hiermede worden bij de opgaaf van de namen van bedoelde personen aan die autoriteit mede toegezonden de afschriften (uittreksels) der stukken houdende de openbare kennisgevingen, tot de oproeping in werkelijken dienst van die personen betrekkelijk. Stotbepalingen. § 47. ' 1. Vanwege het Departement van Oorlog worden op daartoe door den Commissaris der Koningin in de Provincie aan den Minister van Oorlog gedane aanvraag verstrekt: de vellen, benoodigd voor de inschrijvingsregisters model 1 en model 2 (artikel 3 van het besluit), en de formulieren (model 3) voor de kennisgeving van inschrijving voor den dienst (artikel 6 van het besluit). 2. Voorts zijn in het centraal magazijn van militaire kleeding en uitrusting te Amsterdam ter beschikking van de militaire autoriteit voorhanden: formulieren (model VI) voor het bewijs van vervulden werkelijken dienst (§ 29 dezer instructie). §48. 1. Waar in deze instructie gesproken wordt van „de wet", wordt met deze uitdrukking bedoeld de Landstormwet. 2. Waar in deze instructie en in de daarbij behoorende modellen gesproken wordt van „het besluit", wordt met deze uitdrukking bedoeld het Landstorm-Besluit. 3. Waar in deze instructie gesproken wordt van „inschrijvingsregister", wordt met deze uitdrukking bedoeld het register, vermeld in artikel 5 der wet. § 49. In gemeenten met meer dan 20,000 zielen kan onder verantwoordelijkheid van den burgemeester door een daartoe door hem aangewezen gemeente-ambtenaar geschieden : 1 °. het doen, zoomede het waarmerken, van  131 openbare kennisgevingen, -welke volgens deze instructie door den burgemeester moeten worden gedaan; 2°. de verstrekking van afschriften van of uittreksels uit stukken, houdende openbare kennisgevingen, welke volgens deze instructie door den burgemeester moeten worden verstrekt ; 3°. het doen, zoomede het waarmerken, van opgaven, mededeelingen en kennisgevingen, welke volgens deze instructie door den burgemeester moeten worden gedaan. § 50. Deze instructie treedt in werking tegelijk met het Landstorm-Besluit. Voor den Minister, De Secretaris-Oeneraal, ■ A. j. Doorman. MODELLEN. *) (*) Zie voor het in de hierachter volgende reeks niet opgenomen model Ia de noot op § 2 der Landstorm-Instructie en de hierna opgenomen beschikking van den Minister van Oorlog van 21 April 1917. 9*  S 2 van de Landstorm-Instructie. (O ffl&W. Ongaaf tetrokkelijk personen, die in verband met artikel 2, eerste lid, 2°. S. met inachtneming van het laatste lid van dat artikel en van artikel 3 der wet, tot den landstorm komen te behooren en ingevolge artikel 4 van bet besluit moeten worden" ^geschreven m de regi.ters voor den landstorm van de gemeente vermits deze is de gemeente: , gevestigd zijn. waar bedoelde personen binnen het Rijk ^ vJesti J laatstelijk '.innen het Bjjk woonplaats hadden. (2) \ waar bedoelde penoncn, die in het Duitsche Rijk of in het [in de registers voor den landstorm behooren te worden opgenomen, ingevolge | Koninkrijk België gevestigd zijn of zich vestigen, ^ \ ^ , . ^ ^ vin het besluit-^f (2, j Jaartal I Adres, J.M Burgerlijke staat. Heeft laatstelijk gediend , HMinPipitiiTï 11, il MlïlliiiïtifJ! iï 11:1.1 É i (1) Het dienstvak, de dienstafdeling, de inrichting, het korps of het wapen (o. q. het Departement van algemeen bestuur of de autoriteit die de opgaaf doet). ( ) Doorslaan wat niet van toepassing is. I co co '■2' hts Command!ereudi.■ Officier van opgemeld korf s of wtipïïl.  § 7 van de Landstorm-Instructie. MODEL H. KENNISGEVING betrekkelijk tot den landstorm behoorende personen, die eene vrijwillige verbintenis hebben aangegaan, als bedoeld in het eerste lid van artikel 8 der wet, en dienvolgens op grond van artikel 17 der wet van de registers voor den landstorm van .de gemeente moeten worden afgeleverd. I y Voorkomende in het De vrijwillige 2 inschrijvingsregister verbintenis e Geslachtsnaam. Jaartal voor den landstorm is aangegaan 3 Voornamen. Geboorteplaats. en dagteekening = . i = | = OPMERKINGEN. | (voluit.) van geboorte. volgens der | > model; 3aar- | num- j °P: b« klasse: i mer. 1. 2. 8. 4. 6. 6. | 7. 8. 9. 10. co O» I , den 19 . . . De  § 16 van de Landstorm-Instructie. MODEL III. LANDSTORM. — Gemeente Nominatieve opgaaf van tot den landstorm behoorende dienstplichtigen ( . . . . gediende infanteristen, gediende vesting-artilleristen, aardwerkers en .... . voerlieden), die ter voldoening aan de daartoe op den 19 . . van den ontvangen uitnoodiging zijn opgeroepen (1) en op heden den 19 . . ten . . ure . . min. v-"m/ den burgemeester van opgemelde gemeente aan de militaire n.m. namens B autoriteit zijn overgeven. I co I Overgegeven als: (2) , £ Ingeschreven in het Bekleedende het § S Geachts- || | inschrijvingsregister Gediend hebbende bij: dveann.rang ^^^tó g S naam. fs m o p* " j m 1 „ SI'S | (Is geen rang van: M g, Voornamen. a mm | ; bekleed dan - g o (Voluit.) -ö g Ja , onder g> «• blijft deze 8 > af § Model .*« volg- „| 1È kolom g n°-: klasse: nmue7; >| oningevuld.) O y ; - 1 - -—' -■ 'ii' 111 ï ^ „, . — 1. Was, Pieter. 1 2. Baart, 1 Willem Jan. enz. 81. Last.Jacobus. 1 32. Stoop, Arie. 1 enz. co I (1) Het opschrift van deze opgaaf wordt overeenkomstig de uitnoodiging gewijzigd ingeval deze de oproeping omvat van eene of van meer jaarklassen van geschikten voor hetzij gewapenden en ongewapenden, hetzij uitsluitend ongewapenden dienst. (2) Onderstaande kolommen in, te vullen overeenkomstig het krachtens de uitnoodiging over te geven personeel. ' De namen van hen, die niet ter opkomst in werkelijken dienst verschenen, worden doorgeslagen.  Overgegeven als: (1) i\ r„,„M -Si | In^«ven in het ~T7Z "T~Bekleedende het 3 g beslacnts- I ggj J inschrijvingsregister Gediend hebbende bü ■ In den rang ambt. of uitoefenende 3 5 naam. ,. g. van: het beroep of bedrijf SS 6 Voornamen. «f,S! % — . (Is geen rang van: g 4? /"wv,i„ui h«rl ° j bekleed dan :—i—ri j ,— as ^ ( ^ I ^ I Udel j f£ vet' Tlom^l g | " Iklasse: »™: oningevuld.) 3g || g 71 I Slot, Gerrit I j'. I j , Nicolaas. 72. Stam, , Thomas. I 1 enz. 111. Boom.David.j j a jj g 112. Smits, . j I » o Abraham. - "S 3 s'l'.S 135. Tas, Pieter. | a' "f " J i wf • - • § S> I ! g .91 IK- co 00 co co (1) Onderstaande kolommen in te vullen overeenkomstig het krachtens de uitnoodiging over te geven personeel. De namen van hen, die niet ter opkomst in werkelijken dienst verschenen, worden doorgeslagen. Ten tijde en ter plaatse als op de voorzijde dezer opgaaf vermeld, Voor overname, Voor overgave, De De Burgemeester van ,  § 17 van de Landstorm-Instructie. LANDSTORM. MODEL IV. — Gemeente OPGAAF betrekkelijk tot den landstorm behoorende dienstplichtigen, die ter voldoening aan de daartoe op den 19 . . van den ontvangen uitnoodiging zijn opgeroepen en op heden den zijn gedirigeerd naar ten einde zich aldaar ten . . . ure . . . min. aan te melden bij eèn en ander overeen- n.m. v k >mstig hetgeen ter zake in de voormelde uitnoodiging aangegeven is. o • Ingeschreven in het | ■ , ,L Jaartalen I» inschrijvingsregister a (geslachtsnaam. .... o "g . : Ambt, beroep TT ... Opmer- 3 „ . dagteekening o « nnHnr . , .... Heeft gediend, ft Voornamen (voluit). B . .* •g-a »„ A , der on?or of bedrijf. 6 kingen. J» v ' van geboorte. 2 °- Model -aar volg- J B (2 n°-: klassê: num- 7 mer: 1. 2. • 3. 4. 6. 6. 7. 8. 9. 10. 1. van Dorp, Willem 1 geneeskundige neen I 2. Stang, Abraham Jan 1 machinist — als sergeant bij het Regiment Genietroepen. P.S. Deze opgaaf is ter hand gesteld aan den onder volgnummer . . ge- Ten-tijde en ter plaatse als ln het hoofd dezer noemde, met opdracht het stuk af te geven aan de autoriteit, bij wie opgave vermeld. volgens het hoofd der opgaaf de aanmelding moet geschieden. De Burgemeester van . . I o I  § 28 van de Landstorm-Instructie. MODEL V. .LANDSTOKM. Nominatieve opgaaf van in werkelijken dienst gestelde dienstplichtigen van den landstorm, die op den 19 . . huiswaarts zijn gezonden, of wier verblijf in werkelijken dienst door de omstandigheden een einde heeft genomen of wordt geacht een einde te hebben genomen. é ia =°§ I 4 I InSe,chreven «j 1 |kjj~f illsÜ' s|f8§fJ ' Reden waarom ^ S 1 §£" '° "".S I ^ in het insohri)- % a£ g .g-gl^lg f"J| "f 1 -S? f-S éf-S-g-SS §, 1 lis §Më| & vingsregister ^ a g- g-S ..! *3 .-.g-S g * §~ „-= |f S ij "J-S gJ I .5 I °So-cji f • : : os 1,2 rnigs ê-sè-s '■^ïiï 11 ~ .-sgl | •f-sjfcflft I i si s.8 |§f| Vilfl ts-I^n H lg|g£f | ► ^ 4* 5 jtififfg | i° iNi&i: ji:iü nMSis s| in I ■S* g w * -5-it.3-.-3' d3^?-(.^ ass.S^§S> |i5SSS>S 1- 2. 8. i 4. S. 6. 7. 8. 9; 10. 1L 12. | .13. 14. I IS I den 19 . . De  — 142 — § 29 van de Landstorm-Instructie. MODEL VI. KONINKRIJK DER NEDERLANDEN. Bewijs van vervulden werkelijken dienst, bij den landstorm, uitgereikt aan (1) . . . . ... — geboren te" den .... . . 1 . . ., in de gemeente , ingeschreven staande in het inschrijvingsregister voor den landstorm model n° der jaarklasse 1 . . ., onder volgnummer . . .— die den .... 19 .. in werkelijken dienst werd gesteld uit de gemeente (2) als (3) in de positie gelijk gesteld met den rang van (4) . . .... . .en den (5) wegens (6) huiswaarts is gezopden. (7) Te den ... 19 . . De (1) Geslachts- en voornamen. (2) Naam der gemeente. (3) In te vullen : b.v. gediende bij de VestingArtillerie, gediende bij de Infanterie, of b.v. aardwerker, chauffeur, voerman . . . ., enz. (4) In te vullen : de positie, waarin de dienstplichtige krachtens het bepaalde bij art. 22 van net besluit of bij § 23 dezer instructie in werkelijken dienst is gesteld. (5) Datum, waarop huiswaarts gezonden. (6) In te vullen: b.v. dienstplicht-eindiging, volbrachten werkelijken dienst, voorshands volbrachten werkelijken dienst , enz. (7) Ingeval de bij punt 4 vermelde positie tijdens den werkelijken dienst verandering heeft ondergaan, achter het woord „gezonden" te doen volgen: „in de positie gelijkgesteld met den rang van (den rang te vermelden)".  - 143 — § 31 van de Landstorm-Instructie. MODEL VIL (Dit model te bezigen, zoo het geldt vrouw of kinderen van den dienstplichtige.) LANDSTORM. Provincie Gemeente Art. 9 der Landstormwet. STAAT van inlichtingen. Strekking van het verzoek : „Vergoeding". (1) in de gemeente (2) ingeschreven staande in het inschrijvingsregister voor den landstorm model n° der jaarklasse 1 . ., onder volgnummer . . ., wonende te . . . (3), geboren te (4), den . , 1 . . . (5). (1) Geslachts- en voornamen van den tot den landstorm behoorenden dienstplichtige, voluit geschreven. (2) Gemeente, waar de tot den landstorm behoorende dienstplichtige als zoodanig staat ingeschreven. (3) Gemeente en c. q. gemeente-onderdeel, straat enz. of wijk en huisnummer. (4) Geboorteplaats. (5) Jaartal en dagteekening van geboorte. 1. Beroep of bedrijf van den tot den landstorm behoorenden dienstplichtige, ten tijne van zijne opkomst in werkelijken dienst. (Bij uitoefening van een beroep-èn een bedrijf of van meer dan éen beroep of bedrijf beide of alle te vermelden.)  - 144 — 2. Of door den tot den landstorm behoorenden dienstplichtige ten tijde van zijne opkomst in werkelijken dienst het beroep of bedrijf werd uitgeoefend: n. voor eigen rekening; b. in dienst van derden; c. doorloopend in Rijksdienst; d. voor een bepaald werk in Rijksdienst, en zoo ja, voor welk werk en voor welken tijdsduur. 3. Geldelijke verdiensten ten tijde van de opkomst in werkelijken dienst van den tot den landstorm behoorenden dienstplichtige — aangegeven per week, maand of jaar — uit diens beroep of bedrijf voortvloeiende. (De uit elk beroep of bedrijf voortvloeiende verdiensten afzonderlijk te vermelden.) 4. Hoeveel de tot den landstorm i behoorende dienstplichtige, per week vóór zijn verblijf in werkelijken dienst laatstelijk aan levensonder-1 houd kostte. n. Of de echtgenoote van den tot den landstorm behoorenden dienstplichtige in leven is, c q. was tijdens het verblijf in werkelijken dienst van den dienstplichtige; zoo ja, haar geslachts- én voornamen en leeftijd. 6. De geldelijke verdiensten van de echtgenoote tijdens het verblijf in 'werkelijken dienst van den tot den landstorm behoorenden dienstplichtige, met aanduiding van het beroep of bedrijf, waaraan deze worden (werden) ontleend. 7. Of tijdens het verblijf in werkelijken dienst van den tot den landstorm behoorenden dienstplichtige andere inkomsten of baten aan de echtgenoote of aan het gezin ten goede komen (kwamen) en, zoo ja, uit welken hoofde en c. q. tot welk bedrag. (Hier c. q. ook te vermelden de geldelijke verdiensten van de in punt 8 bedoelde kinderen, zoomede bijdragen, die c. q. van uitwonende kinderen worden (werden) ont- i vangen.)  — 145 — 8. Aantal, geslacht en leeftijd: u. van inwonende kinderen; b. van uitwonende kinderen. 9. Of de echtgenoote, c. q. met kind of .kinderen, tijdens het verblijf in werkelijken dienst van den tot den landstorm behoorenden dienstplichtige in een ander gezin werd opgenomen, en indien het niet zonder vergoeding kon geschieden, tegen welke vergoeding. 10. Wanneer de echtgenoote over-! leeen is, c. q. geslachts- en voornamen van den persoon, die zich I • tijdens het verblijf in werkelijken dienst van den tot den landstorm behoorenden dienstplichtige met de verzorging van zijne kinderen heeft belast, en welke betaling hiervoor moet worden gedaan, c. q. is gedaan. | 11. Bedrag: a. der huishuur; b. aan storting voor fondsen. : "1 ;;: 12. Bijzondere opmerkingen. [BESLISSING VAN DEN BURGEMEESTER VAN (Te vermelden o.a. het bedrag der toegekende vergoeding per dag.) den 19 . . De Burgemeester voornoemd. S. & J. n». 76, 2» dr. 10  — 146 — § 31 van de Landstorm-Instructie. MODEL VIII. (Dit model te bezigen, zoo het geldt het gezin, waartoe de dienstplichtige behoort of waarin hij als pleegkind is opgenomen.) LANDSTORM. Provincie Gemeente Art. 9 der Landstormwet. STAAT van inlichtingen. Strekking van het verzoek : „ Vergoeding". (1) , in de gemeente ...... (2) ingeschreven staande in het inschrijvingsregister voor den landstorm model n°. . ., der jaarklasse 1 . ., onder volgnummer . ..geboren te . . . . (3), den 1 . . . (4). (1) Geslachts- en voornamen van den tot den landstorm behoorenden dienstplichtige, voluit ■ geschreven. (2) Gemeente, waar de tot den landstorm behoorende dienstplichtige als zoodanig staat ingeschreven. (3) Geboorteplaats. (4) Jaartal en dagteekening van geboorte. 1. Beroep of bedrijf van den tot den landstorm behoorenden dienstplichtige ten tijde van zijne opkomst in werkelijken dienst. (Bij uitoefening van een beroep èn een bedrijf of van meer dan één beroep of" bedrijf, beide of alle te vermelden.)  — 147 — 2. Of door den tot den landstorm behoorenden dienstplichtige ten tijde van zijne opkomst in werkelijken dienst het beroep of bedrijf werd uitgeoefend: o. doorloopend in Rijksdienst; b. voor een bepaald werk iiï Rijksdienst en, zoo ja, voor welk werk en voor welken tijdsduur. 3. Geldelijke verdiensten ten tijde van de opkomst in werkelijken dienst van den tot den landstorm behoorenden dienstplichtige — aangegeven per week, maand of jaar — uit diens beroep of bedrijf voortvloeiende, en opgave van het bedrag dat hij aan net gezin vóór zijn verblijf in werkelijken dienst laatstelijk afstond. (De uit elk beroep of bedrijf voortvloeiende verdiensten afzonderlijk te vermelden.) 4. Of ten gevolge van de dienst- I vervulling door den tot den land- j stórm behoorenden dienstplichtige j pog meer inkomsten aan het gezin ! wérden onttrokken, zoo ja, door j welke oorzaak en tot welk bedrag. 5. Hoeveel de tot den landstorm j ^behoorende dienstplichtige per week , vóór zijn verblijf in werkelijken dienst laatstelijk aan levensonderhoud kostte. 6. Geslachts- en voornamen en leeftijd van hem of haar, die als hoofd van het gezin optreedt, c. q. optrad tijdens het verblijf in werkelijken dienst van den tot den land-storm behoorenden dienstplichtige, met vermelding c. q. van de familiebetrekking, waarin dat hoofd den dienstplichtige bestaat, c.q. bestond, alsmede van zijne of hare woonplaats (ook straat enz. of wijk en huis? nummer). 7. Beroep of bedrijf, hoor het "hoofd van het gezin tijdens het verblijf in werkelijken dienst van den tot den landstorm behoorenden dienstplichtige uitgeoefend, en hoeveel geldelijke verdiensten hieruit voortvloeien (voorvloeiden), aangegeven per week. maand of jaar, onder ver-  — 148 — melding of het beroep of bedrijf i wordt (werd) uitgeoefend: a. voor eigen rekening; b. in dienst van derden. (Bij uitoefening van een beroep èn een bedrijf of van meer dan één beroep of bedrijf, beide of alle, zoomede de uit elk beroep of bedrijf voorvloeiende verdiensten afzonderlijk te vormeiden; bij voorkomend geval onder de verdiensten niet te begrijpen de verdiensten van den dienstplichtige of van andere leden van het gezin.) 8. Aantal der, tijdens het verblijf I in werkelijken dienst van den tot den landstorm behoorende dienstplichtige, van het gezin deel uit- j makende en daarbjj inwonende per- ! sonen, met uUzoniering van den I dienstplichtige en van het hoofd I van het gezin; opgaaf van de familiebetrekking, waarin ieder hunner het hoofd van het gezin bestaat j (bestond), voorts ieders leeftijd, geslacht, beroep of bedrijf en geldelijke verdiensten. (Bij uitoefening van een beroep èu een bedrijf of van meer dan één beroep of bedrijf, beide of alle, zoomede de uit elk beroep of bedrijf voortvloeiende verdiensten afzonderlijk te vermelden.) ! 9. Of tjjdens het verblijf in werkelijken dienst van den tot den landstorm behoorenden dienstplichtige nog andere inkomsten of baten aan het gezin ten goede komen (kwamen) en, zoo ja, uit welken hoofde en c. q. tot welk bedrag. 10 Bedrag • a. der huishuur; 6. aan storting voor fondsen. agH. Bijzondere opmerkingen. (Bij voorkomend geval hier o.m. te vermelden de reden, waarom in het gezin aanwezige personen, die haar hun leeftijd werkkrachtig zouden kunnen zijn, tijdens het verblijf in werkelijken dienst van den tot den landstorm behoorenden dienstplichtige niets verdienen (verdienden); waarom bij betrekkelijk gering verschil in leeftijd de verdiensten van de andere mannelijke gezinsleden belangrijk lager dan die van den j dienstplichtige zijn, c. q. waren ] tijdens zijn verbbjf in werkelijken dienst.)  - 149 — BESLISSING VAN DEN BURGEMEESTER VAN (Te vermelden o.a. het bedrag der toegekende vergoeding per dag.) den 19 De Burgemeester voornoemd, § 31 van de Landstorm-Instructie. MODEL IX. (Dit model te bezigen, zoo het geldt personen, die den dienstplichtige in den eersten of den tweeden graad van bloed- of aanverwantschap bestaan.) LANDSTORM. Provincie '■• Gemeente Art. 9 der Landstormwet. STAAT van inlichtingen. Strekking van het verzoek : „Vergoeding". (1) in de gemeente (2) ingeschreven staande in het inschrijvingsregister voor den landstorm model n°. . ., der jaarklasse 1 . ., onder volgnummer . .. geboren te .... (3) den 1 . . . (4). (1) Geslachts- en voornamen van den tot den landstorm behoorenden dienstplichtige, voluit geschreven. (2.) Gemeente, waar de tot den landstorm behoorende dienstplichtige als zoodanig staat ingeschreven. (4) Jaartal en dagteekening van geboorte. 1. Geslachts- en voornamen en i leeftijd van den persoon of de per- [ sonen, wien bij toekenning van eene vergoeding, deze ten goede is gekomen, met vermelding van de woonplaats of de woonplaatsen (ook straat i enz. of 'wijk en huisnummer).  — 150 — 2. In welke familiebetrekking de persoon of de personen, onder 1 vermeld, den tot den landstorm behoorenden dienstplichtige bestaan, c.q. bestonden t ijdenshet verb lijf in werke- | lijken dienst van den dienstplichtige. | 3. Beroep of bedrijf van den tot den landstorm behoorenden dienstplichtige ten tijde van zijne opkomst in werkelijken dienst. (Bij uitoefening van een beroep èn een bedrijf of van meer dan één beroep of bedrijf beide of alle te vermelden.) 4. Of door den tot den landstorm behoorenden dienstplichtige ten tijde van zijne opkomst in werkelijken dienst Het beroep of bedrijf werd uitgeoefend : a. doorloopend in Rijksdienst; b. voor een bepaald werk in Rijksdienst, en, zoo ja, voor welk werk en voor welken I tijdsduur. 5. Geldelijke verdiensten ten tijde van de opkomst van den tot den landstorm behoorenden dienstplichtige uit diens beroep of bedrijf voortvloeiende, aangegeven per week, maand of jaar, en opgaaf van het bedrag, dat hij vóór zijne opkomst in werkelijken dienst laatstelijk afstond aan den persoon of de personen, onder 1 vermeld. (De uit elk beroep of bedrijf voortvloeiende verdiensten afzonderlijk te vermelden.) 6. Hoeveel de tot den landstorm behoorende dienstplichtige per week aan den persoon of de personen, onder 1 vermeld, vóór zijn verblijf in werkelijken dienst, laatstelijk aan levensonderhoud kostte. 7. Beroep of bedrijf, door den j persoon of de personen, onder 1 vermeld, tijdens het verblijf in werkelijken dienst van den tot den landstorm behoorenden dienstplichtige uitgeoefend, hoeveel geldelijke verdiensten hieruit voortvloeien (voortvloeiden), aangegeven per week, maand of jaar, en of het beroep of bedrijf wordt (werd) uitgeoefend : a. voor eigen rekening; 6. in dienst van derden. (Bij uitoefening van een beroep  — 151 — èn een bedrijf of meer dan één I beroep of bedrijf, de uit elk beroep of bedrijf voortvloeiende verdiensten- afzonderlijk te vermelden.) 8. Of door den persoon of de I personen, onder 1 vermeld, tijdens net verblp in werkelijken dienst van den tot den landstorm behoorenden dienstplichtige andere ondersteuning I of andere baten worden (werden) genoten, zoo ja, van welken aard of tot welk bedrag. 9. Bedrag: a. der huishuur; 6. aan storting voor fondsen; ten laste komende van den persoon of de personen, on- I der 1 vermeld. 10. Bijzondere opmerkingen. BESLISSING VAN DEN BUliGEMEESTER VAN (Te vermelden o.a. het bedrag der toegekende vergoeding per dag.) den 19 De Burgemeester voornoemd,  G-ümkentk Lkidkn. § 31 van de Landstorm instructie. LANDSTORM. MODEL X. Artikel 9 der Landstormwet. — VERZAMELSTAAT OP DE TOEGEKENDE EN UITGEKEERDE GELDELIJKE VERGOEDINGEN. a Jaartal j)e dienstplichtige staat Aanwijzing, of de dienst- ,~ "f* ' GESLACHTS- EN VOORNAMEN VAN • "te***"* . ingeschreven in het plichtige ten tijde van g.o vvm,ai>iiii, y . n;ZTan teplaat» inschrijvingsregister voor zijne opkomst in > 'S geboorte den landstorm: werkelijken dienst: o 1| 'è^è i.s^lg ffPHILi*S|6 = p p.-s§*|-B l■ §1 11,411 JlKt fSÏH SfKal dien8t' I * 1 |l 2yt?ï:'e'tvil Q l^fl l|ls| siMi!ü -uih ' s LI ° |i 4" 4 —W 2-. ^3-—Waiaf 1 'niifM 6- ! J- s- ! I ! 12- 13-_ 1 ■ * 1. Pieters, Johan Pieters, Klaas — — 'a' zoon. ....straat, n0.... i ~ o. , ... , , „. „ .. t> i u neen. neen. broeder. — 2. de Bie Karei de Bie, Gernt v.Beers.Jacob, — £ steeg.n».... oom, tevens | B. Leiden. j voogd, § steeg, n0....! »" Leiden. 3. Swart, ' van de Wal, I Buis.Jacobï genoot Nicolaas Marie ....straat, n0.... j 4. v. Lemmeren, Versteeg, — ~ Dirk HendrikPieterl ......wal, n0.... | ' ,t • r« u' i ja. — zoon. 5. I )aene, Henri Daene, fierre | — i ; ....straat,n°.... , I Antwerpen (België). enz. enz.  S I flW_ I &S Q 1 ö-i S o I M ----- - ii i'Ef-ö ~ni i ui" «.tfgg sf^g g-^S gS _.. . M| m Hand- -S g § I \M go gjo.2 g- «"g™^ IJpii >cj«g rsesnssing _b « Xermrjnen waarover I Be 0Fo*a'9 Ifgl 'ifff8, van den l| de vergoeding ia Itaald ' Sf!^ J 1 Ü3 S :S. a. bo^ï o <3 oï a-a 05 fe 8 , ErS voor a SS qï S5"o g.2 cg.a °-% SZ-9. burgemeester, uitbetaald. bedrag. '3 o k g l "2-S ■ lts! I'S-SI *S voldaan. |0-|fl ÊT* ■s| -31.°a n^sl ^§Jps ° s.»ii .s«« « Lga«o 3i"§<- I a«Srf lë —ü ïSt ü 11 I 18- I 20. 21. 22. 23* | 24. Leiden- 19 19 cents (/"..) | 19.. t/m .. .. 19! | K. Pieters - vergoeding 19.. t/m.. .. 19 K. Pieters. Per aa« 19.. t/m .... 19.. ... K. Pieters. 19.. t/m.... 19 IK. Pieters. Rotter. 19.. 19 ..... cents (ƒ..) ..... 19.. t/m.... 19.. J. van Beers. dam. vergoeding 19. . t/m .... 19.. J. van Beers. per dag. ...... 19.. t/m 19.. J. van Beers. Leiden. 19.. 19..... cents (ƒ..)! j 19. . t/m .... 19.. M.v.d.Wal. J. Buis. j vergoeding 19.. t/m ... . 19.. M. v. d. Wa . J. Bnis. „er dag 19.. t/m.... 19.. M. v. d. Wal. J. Buis. ......... .19.. t/m.. .. 19 .. M. v. d. Wal. J. Buis. | Leiden. ..... 19.. 19 cents (ƒ..) ..... 19.. t/m.... 19.. H.P. Versteeg. — vergoeding . .19... t/m. .,"..19.. H.P.Versteeg.| per dag. ..... 19.. t/m.... 19.. H. P. Versteeg. ! 19.. t/m.... 19. . H.P. Versteeg. | Leiden. .. . 19 19 cents (ƒ..) | 19..t/m.... 19.. I Zie bewijs n». vergoeding 19.. t/m.. .. 1«.. id. per dag. ■ 19.. t/m.... 19. . id. 19.. t/m 19. . | ..id. Totaal ; ..... | Uitbetaald tot een bedrag van (ƒ ) -den 19.. Leiden den. 19.. Dg Minister voornoemd. De Burgemeester, \ I Si  — 156 — § § 33 en 36 van de Landstorm-Instructie. MODEL XI. *) LANDSTORM. (Gemeente ) (Bewijs N°. ) Ik ondergeteekende-^ (a) . . Dekennen ontvangen te hebben de som van K (/...,.....), .55 toegekend bij Beslissing van den Burgemeester der Gemeente VBn 19 . ., wegens vergoeding ingevolge art. 9 der Landstormwet, ter zake van het verblijf in werkelijken dienst van den tot den landstorm behoorenden dienstplichtige (c) die in de gemeente staat ingeschreven in het register voor den landstorm model n* der jaarklasse 1 . . ....onder volgnummer . . ., over het tijdvak .... tot en met . . . . 19 . ., zijnde . . dagen ad / . . . . per dag. Te , den 19 . . (d) (o) Geslachts- en voornamen. (6) Bedrag in letters en cijfers, (c) Geslachts- en voornamen. (• is voor enge- S en Ge- ! echt zonder kind of kin- «fdeehng of inrichting kleed dan wordt u 5 I wapenden g 5 Lx deren van de zeemacht - het ■ de„ jjolom g°uvcr m te dienst. bo 6 * daStee- Woon- &(!hu^rmet kind- of korps mariniers en do ma- ™ieUtt ?ngev° ld nements- schry. L 0t hij ge- !g a voor- boorte- kinderen, weduwnaar met nnereserve hieronder be- heeft hg iB een rnarine in ven „tfiikt i.zoo- * gc kening plaats- kind ofkinderen,gesehei- grepen —, Tan het leger administratitTe Neder- per. wel voor ge- * o namen plaats. den van echt met kind ot hier te lande — het reser- betrekking in een landsch- soon wapenden g f> van ge- kinderen. ve personeel bi) de land. militairhospitaal Indië in de v,0 als voor on- I (voluit). (Kinderen, die den inge- macht hieronder begre- gediend, dan positie m„„"h gaapenden hoorte sohrevene «iet ten laste p«> - °f '»n de kolom-IulWll d6ze ko- Pvan . Kleedt dlBnst ooorte. ztin, worden niet in aan-1 »le Voepen, waarbij laat-lom te vermel-i of Ult- merking genomen.) »tol3k gediend). d.n.) oefent. 1. | 2. 3. 4. 6. 6. -7. 8" 9. 10. 11. 12. ll'ii'l , den ..... 19 . . " ^e Commandant van . * (1) Invullen den naam der gemeente, waar de in te schrijven persoon gevestigd is. Is hij niet binnen het Kijk gevestigd, don naam der gemeente, waar hij laatstelijk binnen het Rijk woonplaats had. Kan deze woonplaats niet worden aangewezen, den naam der gemeente, waar hij werd ingeschreven voor de militie. Heeft deze inschrijving niet plaats gehad, de gemeente Amsterdam. ff  176 niet van de Cadettenschool afkomstig zijn en plaatsing wenschen hij het wapen der cavalerie of artillerie (zie art. 6). Groep 15. Adspirant-cadetten voor de Koninklijke Militaire Academie, voor zoover zij niet van de Cadettenschool afkomstig zijn. en plaatsing wenschen bij het wapen der genie (zie art. 6). Groep 16. Zij, die voor plaatsing bij het Instructie-Bataljon, de Instructie-Compagnie of een cursus wenschen in aanmerking te komen (zie art. 6). 'Groep 17. Zij, die voor plaatsing bij de Instructie-Batterij wenschen in aanmerking te komen (zie art. 6). Groep 18. Zij, die voor plaatsing in aanmerking wenschen te komen bij den Hoofdcursus, voor zoover zij niet van een cursus afkomstig zijn en plaatsing wenschen bij het wapen der infanterie (zie art. 6). Groep 19. Zij, die voor plaatsing in aanmerking wenschen te komen bij den- Hoofdcursus, voor zoover zij niet van een cursus afkomstig zijn en plaatsing wenschen bij het dienstvak der militaire administratie (zie art. 6.) Groep 20. Zij, die een vrijwillige verbintenis wenschen aan te gaan als officier van gezondheid, militair apotheker, militair apothekersbediende of militair paardenarts bij de landmacht, alsmede studenten in de geneeskunde, die wenschen te worden toegelaten tot de verbintenis om na het verkrijgen van den titel van arts een benoeming tot officier van gezondheid der 2de klasse bij de landmacht aan te nemen (zie art. 6). Groep 21. Adspirant-cadetten voor de Koninklijke Militaire Academie, afkomstig van de Cadettenschool (zie ?rt. 6, 3de lid). Groep 22. Leerlingen van een oursus, die voor plaatsing bij den Hoofdcursus wenschen in aanmerking te komen (zie art. 6, 3de lid). Groep 23. Cadetten en leerlingen bij den Hoofdcursus, alsmede studenten voor den geneeskundigen dienst der landmacht, die voor een benoeming tot officier in aanmerking komen (zie art. 6, 3de lid). Groep 24. Personen, die tot vrijwilligen  177 dienst bij den landstorm wenschen te worden toegelaten (zie art. 7). Oroep 25. Personen, die bij de landmacht of bij den landstorm dienen krachtens een verbintenis of een benoeming (zie art. 8, 1ste lid). Oroep 26. Personen, die tot vrijwilligen dienst bij de zeemacht wenschen te worden toegelaten (zie art. 9). Oroep 27. Personen, die bij de zeemacht dienen krachtens een verbintenis of een benoeming (zie art. 10). 3. Wij behouden Ons voor, ten aar zien van ■bijzondere categorieën der onder de groepen 8, 9, 24 en 26 bedoelde personen afwijkende bepalingen vast te stellen of Onzen Minister van Oorlog of van Marine tot het vaststellen van zoodanige bepalingen te machtigen. Ongeschiktheid van ingeschrevenen voor de militie, van militie- en landstormdienstplichtigen in de eerste vier maanden en van land- wëervrijwiliigèrs. i 2. L De tn art. 1 onder de groepen 1, 3 en 5 bedoelde personen worden ongeschikt geacht: a. indien hun lichaamsbouw of gezondheid doet verwachten, dat zij niet zullen voldoen aan de eischen van den dienst of niet bestand zullen zijn tegen de vermoeienissen, aan den dienst verbonden; b. indien met genoegzame zekerheid kan worden aangenomen, dat zij ziekten of gebreken hebben, in kolom I van lijst A vermeld, en herstel binnen korten tijd niet mogelijk wordt geacht, tenzij van een overplaatsing bjj een ander wapen of korps opheffing der bezwaren kan worden verwacht. Ongeschiktheid van dienstplichtigen bij de .m ilitie en bij den landstorm na vier maanden dienst, alsmede van dienstplichtigen bij de landweer en bij het resèrvepersoneel der landmacht. 2. De in art. 1 onder de groepen 2, 4, 6 en 7 bedoelde personen worden ongeschikt geacht voor de verdere waarneming van den dienst, indien zij ziekten of gebreken hebben, in kolom I van lijst A vermeld, voor zoover dezen geoordeeld worden ongeneeslijk te zijn of de genezing daarvan vruchteloos is beproefd en deze S. & J. n°. 76, 2«dr. 12  178 ziekten of gebreken, zoowel in het eene als in het andere geval: deze personen buiten staat stellen om hun dienst naar eisch te verrichten en van een overplaatsing bij een ander wapen of korps geen opheffing der bezwaren kan worden verwacht ; of wel gevaar opleveren, dat de uitoefening van den dienst hun gezondheid of die van anderen ernstig zal benadeelen. Mindere geschiktheid van ingeschrevenen voor de militie en voor den landstorm. 3. Ingeschrevenen voor de militie en voor den landstorm, voor zoover zij niet ongeschikt zijn, worden-minder geschikt geacht voor een bepaalden dienst, een bepaald wapen of korps : o. indierr zij gebreken hebben, in kolom II van lijst A vermeld als leidende tot verklaring van mindere geschiktheid voor den ditnst, dat wapen of dat korps; 6. indien zij ziekten of gebreken hebben, niet in voornoemde kolom II vermeld, welke naar den uitslag van het geneeskundig onderzoek eveneens tot mindere geschiktheid aanleiding geven. Mindere geschiktheid van ingelijfden bij de militie en dienstplichtigen bij den landstorm in de eerste vier maanden. 4. Ingelijfden bij de militie en dienstplichtigen bij den landstorm, die niet langer dan vier maanden in werkelijken dienst zijn en behebt zijn met ziekten of gebreken, in het derde lid onder o en 6 genoemd, worden, wanneer deze blijken ongeneeslijk te zijn en zij deze personen buiten staat stellen om hun dienst naar eisch te verrichten of gevaar opleveren, dat de uitoefening van dien dienst hun gezondheid ernstig zal benadeelen, door Onzen Minister van Oorlog of van Marine bestemd voor eèn anderen dienst of overgeplaatst naar een ander w-ipen of korps, waarbij deze bezwaren niet of in mindere mate zijn te duchten, indien het belang van den dienst daartegen overigens geen beletsel vormt. _ Geneeskundige hulpmiddelen in dienst. Wjb'i'CöOïi 5. Ingelijfden bij de militie en de in art.-l onder de groepen 2, 3, 4, 5, 6 en 7 bedoelde per-  i;9 sonen, die ten gevolge van ziekten of gebreken, welke hen niet ongeschikt maken, hun dienst slechts met een hulpmiddel als een bril, breukband, elastieken kous of dergelijke naar eisch kunnen verrichten, zijn tot het gebruik van dit hulpmiddel verplicht of worden overgeplaatst naar een ander wapen of korps, waarbij de dienst zonder dit hulpmiddel kan worden verricht, indien het belang van den dienst daartegen overigens geen beletsel vormt. Verklaringen bij het geneeskundig onderzoek'. 6. Bij het onderzoek slaan de geneeskundigen acht op den inhoud van verklaringen, welke tot staving van beweerde ongeschiktheid hun worden getoond of overgelegd. De verklaringen worden als hulpmiddel bij het onderzoek, niet als bewijsmiddel, beschouwd. Verklaringen betreffende ingeschrevenen voor de militie en voor den landstorm moeten voorzien zijn van een handteekening, voor echt verklaard door den burgemeester. Algemeene eischen van geschiktheid. 3. 1. Tot vrijwilligen dienst, zoowel bij de landmacht als bjj de zeemacht, worden in het algemeen slechts die personen geschikt geacht, wier lichaamsbouw en gezondheid doen verwachten, dat zij zullen voldoen aan de eischen van den dienst en bestand zullen zijn tegen de vermoeienissen, aan den dienst verbonden. 2. Aan de voorwaarden, in het vorig lid bedoeld, worden geacht te voldoen alle personen, die evenredig gevormd zijn, een normalen lichaamsbouw bezitten en geen ziekten of gebreken hebben, of wier toestand geen ziekten of gebreken doet vermoeden. 3. Geringe, voor de uitoefening van den dienst niet hinderlijke, afwijkingen van den regelmatigen bouw van het lichaam of van zijn deelen en die ziekten of gebreken, welke op de algemeene gezondheid van den man geen nadeeligen invloed oefenen en waarvan verergering niet waarschijnlijk is te achten, worden besohouwd de geschiktheid voor den dienst niet uit te sluiten, tenzij eenige dezer door hun gelijktijdig bestaan ernstigen twijfel omtrent de geschiktheid wekken. 12*  180 - Adspirant-vrrjTv'iiligers landmacht. 4. 1. De in art. 1 onder groep 8 bedoelde personen worden, met inachtneming Ta ï het voorbehoud, in het derde lid van art. 1 vermeld geschikt geacht voor een bepaalden dienst of een bepaald wapen of korps, indien zij voldoen aan de algemeene eischen, in art. 3 gesteld, mits zij vrij zijn van'4#ekten erf gebreken, in kolom I van lijst A vermeld, en ook van die ziekten of gebreken, welke in kolom II van lijst A zijn vermeld als deze personen ongeschikt makende voor den dienst, het wapen of het korps, waarbij de verbintenis wordt gewenscht. Overgang van verplichten tot vrijwilligen dienst. 2. Ingelijfden bij de militie en dienstplichtigen bij den landstorm, die langer dan vier maanden in werkelijken dienst zijn geweest, en dienstplichtigen bij de landweer, van wie is gebleken of verwacht kan worden, dat zij hun dienst naar eisch kunnen verrichten, kunnen tot vrijwilligen dienst bij hun dienst, wapen of korps worden toegelaten, ook al zijn zij behept met ziekten of gebreken, in kolom I van lijst A vermeld. Reservepersoneel landmacht : 5. 1. Ten aanzien van den dienst bij het reservepersoneel der landmacht geldt het bepaalde in de volgende leden. zender vooraf gaanden diénst. 2. De personen, wier overgang naar of bestemming voor den dienst bij het reservepersoneel der landmacht geen verband houdt met vroegeren vrijwilligen of verplichten dienst, worden voor den dienst bij dit personeel geschikt geacht, indien zij voldoen aan de algemeene eischen, in art. 3 gesteld, en vrij zijn van ziekten en gebreken, in kolom I van lijst A vermeld. na voorafgaanden dienst.' 3. De personen, wier overgang naar of bestemming voor den dienst bij het reservepersoneel der landmacht wel verband houdt met vroegeren vrijwilligen of verplichten dienst, van wie gebleken is of verwacht kan worden, dat zij hun dienst naar eisch kunnen verrichten, I worden voor den dienst bij dit personeel geschikt geacht, ook al zijn zij behept met ziekten of gebreken, in kolom I van lijst A vermeld.  — 181 — AdspU-ant-leerlingen van een opleidingsinrichting, _ adspirant-o meieren van gezondheid, militaire apothekers, militaire apothekersbedienden, paardenartsen. 6. L De personen, bedoeld in art. 1 onder de groepen 12 tot 20, worden geschikt geacht voor de door hen gewensohte plaatsing, toelating of verbintenis, indien zij voldoen aan de algemeene eischen, in art. 3 gesteld. 2. Tot de ziekten en gebreken, die deze personen niet ongeschikt maken voor de'door hen gewenschte plaatsing, toelating, of verbintenis, behooren niet alleen die, in kolom III van lijst A aangegeven, naar de daar gemaakte onderscheidingen, maar ook andere in lichten graad bestaande ziekten en gebreken, welke volgens het oordeel van den onderzoekenden geneeskundige evenmin hinderlijk zijn voor de uitoefening van den dienst of voor de opleiding, waarbij de verbintenis wordt geweescht. Eischen bij overgang van Cadettenschool naar de Koninklijke Mili: taire Acaderrtie, van oen cursus naar den Hoofdcursus en bij benoeming van cadetten, leerlingen van den. Hoofdcursus en studenten voor den geneeskundigen dienst tot officier. 3. De personen, bedoeld in art. 1 onder de groepen 21, 22 en 23, worden geschikt geacht voor de door hen gewenschte plaatsing of benoeming, indien zij voldoen aan de algemeene eischen, in art. 3 gesteld, en vrij zijn van ziekten en gebreken, in kolom I van lijst A vermeld. Adspirant-vrijwflligers landstorm. 7. De in art.. 1 onder groep 24 bedoelde personen worden, met inachtneming van het voorbehoud, in het derde lid van art. 1 vermeld, geschikt geacht voor een bepaalden dienst, indien hun lichaamsbouw en gezondheid doen verwachten,. dat zij zullen voldoen aan de eischen van dien dienst en bestand zullen zijn tegen de vermoeienissen, aan dien dienst verbonden. Het behept zijn met ziekten of gebreken, die het naar èiBch verrichten van den te vervullen dienst niet verhinderen, is geen beletsel voor hun toelating. Vrijwilligers, bij de landmacht en bij den landstorm dienende. 8. 1. De in art. 1 onder groep 25 bedoelde personen worden ongeschikt geacht voor de verdere waarneming van den dienst, indien  182 - zij ziekten of gebreken hebben, in kolom I van lijst A vermeld, voor zoover deze geoordeeld worden ongeneeslijk te zijn of de genezing daarvan vruchteloos is beproefd, en deze ziekten of gebreken, zoowel in het eene als in het andere geval, deze personen buiten staat stellen om den dienst, welke hun wordt opgedragen, naar eisch te verrichten 'of gevaar opleveren, dat de uitoefening van den diénst hun gezondheid of die van anderen ernstig zal benadeelen. Geneeskundige hulpmiddelen in dienst. Wanneer echter de dienst met een hulpmiddel als een bril, breukband, elastieken kous of dergelijke naar eisch kan worden verricht, worden zij niet ongeschikt geacht. Zij zijn alsdan tot het gebruik van het hulpmiddel verplicht. Onderzoek bij overplaatsing. 2. Hij, die bij de landmacht dient krachtens een verbintenis of een benoeming, wordt niet bij een anderen dienst of een ander wapen of korps overgeplaatst, alvorens bij een nieuw geneeskundig onderzoek voor dien dienst, dat wapen of dat korps geschikt te zijn bevoredn. Adspirant-vrijwilligers zeemacht. 9. 1. De in art. 1 onder groep 26 bedoelde personen worden geschikt geacht, indien zij voldoen aan de algemeene eischen, in art. 3 gesteld, en vrij zijn van ziekten en gebreken, welke hen volgens het oordeel van den onderzoekenden geneeskundige ongeschikt maken voor de door hen gewenschte verbintenis. Omschrijving geneeskundige eischen. 2. Tot de ziekten en gebreken, die deze personen niet ongeschikt maken voor de door hen gewenschte verbintenis, behooren niet alleen d ie, in kolom II van lijst B aangegeven, maar ook andere in lichten graad bestaande ziekten en gebreken, welke volgens het oordeel van den onderzoekenden geneeskundige evenmin hinderlijk zijn voor de uitoefening van den dienst. Koninklijke Marine-Reserve. 3. Personen, die tot vrijwilligen dienst bij de Koninklijke Marine-Reserve wenschen te worden toegelaten, worden geschikt geacht,.  183 ■ indien hun lichaamsbouw en gezondheid doen verwachten, dat zij zullen voldoen aan de eischen van den dienst en bestand zullen zijn tegen de vermoeienissen, aan den dienst verbonden. Het behept zijn met ziekten of gebreken, waarmede de te vervullen, dienst naar eisch kan worden verricht, is geen beletsel voor de toelating. Zij behooren evenwel aan- de eischen, die in kolom II van lijst B aan het gezichtsvermogen gesteld zijn, te voldoen. Verbintenis bij de Koninklijke Marine-Reserve na ontslag uit den zeedienst. 4. Zij die, nadat hun een eervol ontslag uit den zeedienst is verleend, een verbintenis wenschen aan te gaan bij de Koninklijke Marine-Reserve, worden geschikt geacht, indien zij geen ziekten of gebreken hebben, in kolom I van lijst B vermeld. Vrijwilligers, hij de zeemacht dienende. 10. 1. De in art. 1 onder groep 27 bedoelde personen worden ongeschikt geacht voor de verdere waarneming van den dienst, indien zij ziekten of gebreken hebben, in kolom I van lijst B vermeld, voor zoover deze geoordeeld worden ongeneeslijk te zijn of de genezing daarvan vruchteloos is beproefd en deze ziekten of gebreken, zoowel in het eene als in het andere geval, deze personen buiten staat stellen om den dienst, welke hun wordt opgedragen, naar eisch te verrichten of gevaar opleveren, dat de uitoefening van den dienst hun gezondheid of die van anderenernstigzalbenadeelen.en behoudens het bepaalde in art. 12, derde lid. Geneeskundige hulpmiddelen in dienst. Wanneer echter de dienst met een hulpmiddel als een bril, breukband, elastieken kous of dergelijke naar eisch kan worden verricht, worden zij niet ongeschikt geacht. Zij zijn alsdan tot het gebruik van het hulpmiddel verplicht. Nieuwe verbintenis. 2. De in art. 1 onder groep 27 bedoelde personen beneden den rang van officier, die een nieuwe dienstverbintenis wenschen aan te gaap of hun verbintenis wenschen te verlengen, worden opnieuw geneeskundig onderzocht.  — 184 — Heelkundige kunstbewerking. 11. Ieder militair, die de vereijsehte geschiktheid mist, doch te wiens aanzien een heelkundige kunstbewerking uitzicht zou geven op het verkrijgen of herkrijgen van de geschiktheid, wordt, indien hij er niet in toestemt deze kunstbewerking te ondergaan, ongeschikt geacht. Gezichtsscherpte. 12. 1. Bij het onderzoek naar de gezichtsscherpte wordt gebruik gemaakt hetzij van de letters en figuren, behoorende bij een van de Nederlandsche uitgaven der „Optotjpen tot bepaling der gezichtsscherpte" door H. Snellen, volgens de daarbij aangegeven methode, hetzij van letters en figuren, op hetzelfde beginsel berustende. Kleuronderscheidingsvermogen. 2. De methoden van onderzoek naar het klem-onderscheidingsvermogen (K. O. V.) en hetgeen in den zin van dit reglement wordt verstaan onder volkomen en onvolkomen K. O. V. van hen, bij wie onvolkomen K. O. V. reden geeft om hen voor een bepaalden dienst, een bepaald wapen of korps ongeschikt of minder geschikt te achten, worden door of vanwege Onze Ministers van Oorlog en van Marine, elk- voor zoover zijn ambtsgebied betreft, aangegeven. (1) K. O.V. bij dienenden. 3. Ten aanzien van hen, die reeds bij de zeemacht in dienst zijn bij de inwerkingtreding van dit reglement, wordt onder onvolkomen K. O. V. in den zin van dit reglement verstaan een vermindering van den kleurenzin voor opvallend en doorvallend licht tot beneden */s, volgens de methode van Donders, bij het zien met beide oqgen gelijktijdig en eventueel met gebruik van de toegestane glazen. 13. 1. Behoudens het bepaalde in het tweede lid wordt dit reglement toegepast van 15 April 1918 af en vervallen met ingang van dien datum de Koninklijke besluiten van : (1) Zie de hierachter opgenomen beschikkingen van den Minister van Marine van 27 Maart 1918 en van den Minister van Oorlog van 3 April 1918.  185 - 30 Mei 1904 (Staatsblad n°. 113); 29 September 1908 (Staatsblad n°. 305); 23 Mei 1912 (Staatsblad n°. 173) en 26 Juli 1904 (Staatsblad n». 196). 2. Dit reglement is tot een door den Commandant der Zeemacht en Hoofd van het De'partement der Marine in Nederlandsch-Indië te bepalen datum niet van toepassing op het onder diens bevelen dienende personeel van de Koninklijke Marine. Tot dien datum blijven de in het eerste lid vermelde besluiten voor dat personeel gelden. 14. Dit besluit treedt in werking met ingang van den tweeden dag na dien der dagteekening van het Staatsblad en van de Staatscourant, waarin het is geplaatst. Onze Ministers van Oorlog, van Marine en van Binnenlandsche Zaken zijn, ieder voor zooveel hem betreft, belast met de uitvoering van dit besluit, dat met de daarbij behoorende lijsten gelijktijdig in het Staatsblad en in de Staatscourant zal worden geplaatst en waarvan afschrift zal worden gezonden aan Onzen Minister van Koloniën en aan den Raad van State. 's-Gravenhage, den 25sten Maart 1918. WILHELMINA. De Minister van Oorlog, de Jonge. De Minister van Marine, J. J. Rambonnet. De Minister van Staat, Minister van Binnenlandsche Zaken, Cokt v. d. Linden. (üitgeg. 5 April 1918.)  — 186 — LIJST A, behoorende bij hn E ZIEKTEN EN GEBREKEN, die leiden tot ongeschiktverklaring voor den dienst, voor zoovelf betreft personen, vallende onder de. groepen 1, 2, 3, 4, 5f \ 7, 8, 10, 21, 22, 23 en 25, met inachtneming van de bepalingen van art. 2, 2de lid, art. 3, art. 4, art. 5,2de lid en art.8,lste li£ § 1. Ziekten en gebreken, welke niet altijdi A. Afwijkingen in rfe aïgm 1. Te geringe algemeene lichaaiusontwikkeling. 2. Algemeene lichaamszwakte. 3. Te groote gestalte met een zwakke lichaamsgesteldheid (het z.g. uit de kracht gegroeid zijn). 4. Onvoldoende ontwikkeling van de borstkas ten opzicht van de lichaamslengte. 5. Overmatige vetvorming in hinderlijken graad. 6. Vervroegde ouderdomsgebreken (versleten lichaamsgestel: 7. In het oog loopende mismaaktheid. 8. Verwondingen, waarvan belangrijke blijvende stoornissen te verwachten zijn. 9. Blijvende belangrijke voedingsstoornissen van een I meer lichaamsdeelen. B. Ziekelijke gesteldheid van de huid, hek 10. Ziekelijke verkleuring der huid (naevus) in hinderlijke* graad. 11. Hardnekkige ernstige huidziekten. 12. Hardnekkige droge kloven. 13. Hardnekkige zweren of fistels. 14. Litteekens met neiging tot weder-openbreken of aanlok ding gevende tot belangrijke stoornissen. 15. Slepende zuchtige zwelling in belangrijken graad van eenig lichaamsdeel. 16. Volkomen of onvolkomen verlamming of mindervoedirA van spieren met belangrijke stoornis in de verrichtingen! 17. Hardnekkige spierkrampen in belangrijken graad. 18. Slepende" ontsteking, blijvende samentrekking van spieren pezen, peesscheeden, peesvliezen cf sUjmbeurzen in him derlijken graad. 19. Scheuring of verplaatsing van spieren, pezen of bandei met hinderlijke stoornis in de verrichtingen. C. Ziekelijke veranderingen 4 20. Slechts genezen beenbreuken, indien hinder daardooi ontstaat of daarvan te verwachten is. 21. Slepende ontsteking van het beenvlies of var het beenmerg of gevolgen dezer ziekten in hinderlijken graad, j 22. Belangrijke stoornissen in de voeding van beenperen. 23. Hinderlijke misvorming van beenderen of gewricht» uiteinden. 24. Verouderde of zich telkens herhalende ontwrichtingen. 25. Slepende gewrichtsontsteking of hare gevolgen in hinderlijken graad.  187 Militair Keuringsreglement. n. RKTENehGEBREKEN, ÜL ie leiden tot verUaring ~ fel mindere yescAiitAefdöf ZIEKTEN EN GEBREKEN. ^dtn^iiT^. * de .*«*«*•« voor den dienst uid waven of korps, **** uitsluiten voor personen, val- jperscheideiiljjk ten aan- lende onder de groepen 12, 13, 14, fen van ingeschrevenen bij ir 17 lr iq * on mflf ,„ e müitie, dienstplichtigen l > ?7' I8, 19 en 20' met ln_ ij den landstorm en van achtneming van de bepalingen ■prant-vrijwilligers bij van art. 3. f de landmacht. TOT BIJZONDERE LH HAAMSSTREKEN BEPERKT ZIJN. meene lichaamsgesteldheid. Iderhuidsbindweefsel en het spierstelsel. 1. Niet hinderlijke litteekens zonder^ neiging tot weder-open- de beenderen en gewrichten. . Met misvorming gene- j 2. Goed genezen beenbreuken, zen breuk of sterke | verkromming van een | óf van beide sleutelbeenderen in dien ' E graad, dat het gebrek rniet tot afkeuiing leidt, i j Kleine beenuitwassen op plaat* sen, waar zij niet gedrukt wor¬ den en de beweging niet hin-  Lijst A. — 188 — Kolom I (vervolg). 26. Hinderlijke gewrichtsverstijving. 27. Loslating of verplaatsing van gewrichtskraakbeenderen. 28. Gewrichtsmuizen. D. Gezwellen, voortbrengselen van ziekelijken * 29. a. Kwaadaardige eezwellen. b. Andere gezwellen, indien hinder daardoor ontstaat o:n daarvan te verwacnten is. 30. Belangrijke peesknoopen (ganglia). 31. Plaatselijke tuberculose. 32. Belangrijke koude of verzakkingsabs cessen. 33. Hinderlijke vreemde lichamen in een lichaamsdeel lichaamsholte. Ziekten van het bloed- ■ 34. Ware of valsche slagaderuitzetting. 35. Belaneriike ontaardine van slagader wanden. 36. Ziekelijke verwijding van haarvaten met belangrijk* ontaarding ot mismaaKtneia. 37. Een of meer groote of uitgebreide aderspatten. 38. Hardnekkige ontsteking van watervaatklieren. 39. Watervaatfistel. E. Ziekten van 40. Slepende ziekten der hersenen of van het ruggemerg. 41. Volkomen of onvolkomen verlamming van zenuwen ii hinderlijken graad. 1 42. Slepende of zich telkens herhalende zeunwpijn in belang] rijken graad. 43. Aanhoudend beven. 44. St. Vitusdans. 45. Vallende ziekte (epilepsia). 46. Aanhoudende of telkens terugkeerende duizelingen hinderlijken graad. 47. Hardnekkige zeeziekte. 48. Slaapwandelen. 49. Ziekelijke prikkelbaarheid met spoedige uitputting va? het zenuwstelsel (neurasthenia). I 50. Belangrijke nerveuze stoornissen van overwegend funt tioneelen aard (hysteria, neurosis traumatica). . -i 51. 0 verprikkeling van het zenuwstelsel en ziekelijk veranderd' gemoedsstemming. | 52. Ziekelijke heimwee, indien het zich herhaalt na verlof I na overplaatsing. 53. Gebrekkige ontwikkeling der verstandelijke vermogen in dien graad, dat de persoon ongeschikt is om in den diens geoefend te worden (idiotismus, imbecillitas, debilitffi mentis). 54. Geestelijke minderwaardigheid (psychopathische coj stitutie). * . -,, \ 55. Ziekelijke storing der verstandelijke vermogens^ (de vei schillende vormen van dementia). 56. Krankzinnigheid.. . 1 57. Na krankzinnigheid overgebleven bijzondere voorbeschikt heid tot wederinstorting.  — 189 - Lijst A. Kolom II (verwig). Kolom III (vervolg). groei, vreemde lichamen en coiicrementen. I 4. Kleine goedaardige gezwellen, die geen m ism aaktheid veroorzaken en waarvan geen hinder te verwachten is hij de .uitoefening van den dienst. en watervaatatelsel. Omschreven ver^gding van haarvaten (moedervlekken, teleangiectasiae), die geen mism aaktheid veroorzaken, noch hinder bij het dragen van de uniform. Huidadernetten, geringe aderuitzettingen en kleine omschreven aderspatten. Geringe vergrooting van watervaat klieren. het zenuwstelsel.  Lijst A. — 180 — Kolom I (vervolg). G. Algemeene j 58. Belangrijke bloedarmoede. 59. Ziekten, veroorzaakt door veranderde samenstelling vare het bloed (leukaemia, anaemia, progressiva perniciosa, enz.). 60. Bloederziekte (haemophilia). 61. Hardnekkige scheurbuik. 62. Ziekte van Addison. 63. Ziekte van Basedow. 64. Myxoedema. 65. a. Akromegalia. " b. Dystrophia adiposo-genitalis. 66. Beri-beri. . ■ 67. Melaatschheid (lepra). 68. Klierziekte (scrophulosis in belangrijken graad. 69. Algemeene tuberculose. 70. Slepend of telkens terugkeerend gewrichtsrheumatisme. 71. Slepend spierrheumatisme in belangrijken graad. 72. Hardnekkige jicht. 73. Hardnekkige pisvloed (diabetes insipidus). 74. Suikerziekte. 75. Slepende vergiftiging: a. door bedwelmende of verdoovende middelen ; b. door andere scheikundige zelfstandigheden. 76. Hardnekkige syphilis. 77. Slepende moeraskoorts of hare gevolgen (cachexia malariae)i 78. Slepende kwade droes. 79. Hardnekkige of telkens terugkeerende ziekten, door dier-; lijke parasieten veroorzaakt (miinwormziekte, ziekte yam Bancroft, slepende trichinen ziekte, cysticercus, echino-i coccus). 80. Schim meiziekten (actinomycosis, botryomycosis, sporo-> trichosis). 81. Hardnekkige uitscheiding van gevaarlijke ziektekiemen r (bij z. g. bacil 1 endragers). § 2. Ziekten en qebreken aan 82. Plaatselijk gemis van beenzelfstandigheid aan den schede in belangrijken graad. 83. Uitgebreide kaalhoofdigheid. 84. Hardnekkig hoofdzeer. 85. Hetsenbreuk. 86. Misvorming van den neus, tot min of meer volkomen sluiting der neusgangen of tot wanstaltigheid aanleiding gevend. 87. Lupus. 88. Stinkende inwendige neus verzwering (ozaena). 89. Hardnekkige zwelling of poliepvorming van het neus- • slijmvlies met belangrijke belemmering in de neus adem 4 haling. 90. Hardnekkige ontsteking van de bijholten van den neus in hinderlijken graad. 91. Verlies var* een belangrijk gedeelte van de lip. 92. Weefselverlies van het gehemelte met slik- of spraak stoornissen. 93. Hardnekkige speekselvloed. 94. Hardnekkige verzwering van het slijmvlies der mondholte 95. Zeer stinkende adem. 96. Uitgebreid gemis of afbrokkeling van tanden óf kiezen indien de voedingstoestand blijkens het uiterlijk van den man daaronder lijdt. 97. Belangrijke misvorming van de kaak.  — 191 — Lijst A. Kolom III (vervolg). I bijzondere lichaahs31fekek. koofd. 8. Kaalhoofdigheid in lichten graad, die door het hoofddeksel kan worden bedekt. 9- y.erbniging of plaatselijke verdikking van het neustusschenschot zonder belemmering ih de hensademhaling. 10. Geringe zwelling van het neus*- slijmvlies zonder belemmering in de neusademhaling. 11. Lichte graden van hazenlip. 12. Geheel of gedeeltelijk gemia van enkele tanden of kiezen ) zonder belemmering in het kauwvermogen. Kolom II (vervolg). \kttn.  Lijst A. - 192 — Kolom I (vervolg 98. Speekselfistel. 99. Geheel of gedeeltelijk gemis van de tong. ci j„ .r.l,^ Ar. toni» in hinderliiken graad. lOll Belangrijke litteekenvorming óf vergr- eiingen in dj mondholte- , .., .. ■ • 10£. Stotteren pf andere belangrijke spraakstoornissen. 103. Gemis of misvorming van een cf van beide o^rschelpe met belangrijke wanstaiugneia. 104 Hardhoorigheid in dien graad, dat de fluisterstem: - —*■ , rU.. nmm nti 0.5 M". hiet verstaan wordt: 6." met het eene oor op 2 M. en met het andere op 4 I niet verstaan wordt. .-:^«aK* 105 Blijvende sluiting of vernauwing van de uitwendig gehoorgang van een of van beide ooren, indien zrj gepaan gaat met vermindering der gehoorscherpte zooals 1 n°. 104 dezer kolom is omschreven. 106. Ziekelijke verandering of intrekking van het tromma vlies van een of van beide ooren, gepaard gaande m« • vermindering der gehoorscherpte zooals in n". 104'dezè kolom is omscnreven. 107. Doorboring van het trommelvlies van een of van beüjj ooren, indien wegens de grootte of de plaats van de do* -boring het wederoptreden van een oorettenng of v* doofheid bij de uitoefening van den dienst te verwachte] is of wel wanneer zij aanleiding geeft tot voor den. dieno hinderlijke verschijnselen. ■- . iv' : -, -IJ 108. Slepende ontsteking, organische gebréken of zenjf stoornissen van een of van beide midden- of binnenoor* mcUen^deze ^ tot hardnekkige oorsuizingen duizelingen of andere voor den dienst hinderlijke V| S°fc'nöf gepaard gaan met vermindering van de gehöo. scherpte zooals in n°. 104 dezer kolom is omselixevenjj c. of een ernstig progressief karakter hebben (sclero* enz.). 109. Blijvende sluiting of vernauwing van een of van bed Eustaehiaansche buizen, gepaard gaande met vermu» ring der gehoorscherpte zooals in n°. 104 dezer kolf 110. Hardnekkige of telkens terugkeerende oorenvloed. 112* Slepende ontsteking van een of var beide traanzakkenj ïio rtóettinff van een of van beide traanzakken in hinde lijken graad.  — 193 — lijst A. Kolom II (vervolg). Kolom III (vervolg). 2. Spraakstoornissen in | dien graad, dat zij niet tot afkeuring leiden, p Wielrijders. Hardhoorigheid in dien graad, dat de fluisterstem met een der ooren op 1 M. niet wordt verstaan. Artillerie. Zeemilitie. 13. Hardhoorigheid in dien graad dat de fluisterstem met het eene oor op 2 M. nog verstaan wordt, mits de gehoorscherpte van het andere oor normaal is en op geen van beide ooren tromm elvliesdoor boring kan worden aangetoond noch zoo' danige ziekelijke verandering of intrekking van het trommelvlies, dat schadelijke gevolgen van de uitoefening van den dienst te verwachten zijn. : Belangrijke intrekking I van een of van beide ooren, niet gepaard gaande met vermindering der gehoorscherp- . te zooals in kolom I n°. 104 is omschreven. . Artillerie. Zeemilitie. 5. Slepende ontsteking, , organische gebreken of - zenuwstoornissen van een of van beide mid- I den- of binnenooren, niet gepaard gaande met stoornissen, zooals in kolom I, n°. 108, onder a, b en c zijn Ib omschreven. Artillerie. Zeemilitie. j 1. Blijvende sluiting of ^vernauwing van een of | van beide Eustachiaansche buizen, niet I gepaard gaande met . vermindering der gehoorscherpte zooals I in kolom I, n°. 104, is om schreven. ^Artillerie. Zeemilitie. S & J. rjo. 76. 2» dr. 13  1 Lijst A. 194 - Kolom I (vervolg). 114. Slepende tranenvloed in belangrijken graad met of zonde» fistelvorming, vernauwing of sluiting van een gedeelte der traanwegen. 115. Slepende ontsteking en gezwellen van een of van beide traanklieren in hinderlijken graad. 116. Geheele of gedeeltelijke vergroeiing van oogleden onderling of met den oogbol, indien daardoor het zien belang; rijk wordt belemmerd of aanleiding wordt gegeven tol telkens cerugKeerenae ontsteKim^ 117. Misvorming van een ooglid in hinderlijken graad. 11S. TTardnelckipe ooplidkramD in hinderlüken graad. 119. Verlamming of andere bewegingsstoornissen in belang; rijken graad van den oplichter van het bovenooglid vai een of van beide oogen. 1 120. Binnen- of buitenwaartskeering van een of meer ooglede) in hiuderljjken graad. 121. Binnenwaartsche stand van hoogaartjes in hinderlijke» graad. 122. Hardnekkige ooglidrandontsteking. 123. Geheel of nagenoeg geheel verlies der ooghaartjes. 124. Hardnekkige oogbindvliesontsteking. 1-2K Vlpuselvel fnterveiuini in belangrijken graad. 126.. Hardnekkige of telkens terugkeerende hoornvliesontj steking. "• 127. Verduisteringen van het hoornvlies met vermindeiin» der gezichtssenerpte ; a. van het rechteroog tot lager dan Va: ;>. va.n hut. linlmmoe tot laser dan "'/«. Indien uit hoofde van tevens bestaande brekingsai wijkingen bovenstaande gezichtsscherpte" niet'kan wpren bereikt, gelden de bepalingen, in een der nos. 157, 151 £n 109 dezer kolom vermeld. 128. Geheele of gedeeltelüke uitpuiling van het hoornv! van een of van beide oogen. 129. Fistel van het hoornvlies. 130. Slepende ontsteking van den harden oogrok van een van Deioe oogen. 131. Plaatselijke uitpuiling van den harden oogrok van ee| of van beide oogen. j 132. Misvorming van het regenboogvlies, met verminderinj van de gezichtsscherpte zooals in n°. 127 dezer kolom | omschreven en met de bepaling omtrent hrekuigsafwif kingen, onder dat nummer vermeld.  Kolom II {vervolg). — 19ö — Lijst A. Kolom III (vervolg). üoglidrandontstekingin ! ;dicn graad, dat het I gebrek niet tot af keu- | 'ring leidt. Bereden korpsen. Oogbindvliesontsteking in dien graad, dat het "gebrek niet tot afkeuring leidt. tBereden- korpsen. Verduisteringen van j het hoornvlies, indien I zonder aanwending van j glazen de gezichts- . scherpte ia gedaald tot | beneden de grenzen, in kolom I n°7 127 vermeld. Bereden korpsen. Torpedisten. Pontonniers. Zeemilitie. 14 Misvorming van het regenboogvlies, indien zonder aanwending van Bazen de gezichts- 15. Verduisteringen van het hoornvlies, indien de gezichtsscherpte zonder aanwending van glazen voldoet aan de volgende bepalingen, welke als minima der aan net gezichtsvermogen te stellen eischen moeten worden beschouwd : 1°. voor de-personen, in art. 1 onder de groepen 12, 13, li, 16 en 18 genoemd: een gezichtsscherple van het rechteroog — 3/I en van het linkeroog = 1 2 ï 2°. voor de personen, in art. 1 onder de groepen 15, 17, 19 en 20 genoemd : een gezichtsscherpte van het eene oog = 3 « en van het andere ~ ]/3. Indien uit hoofde van tevens bestaande brekingsafwijkingen bovenstaande gez&htsscherpte niet kan worden' bereikt, gelden de bepalingen, in de nummers 20, 21 B en 22 vermeld. Aangeboren splijting van het regenboogvlies (coloboma iridis congenitnm).  Lijst A. — 196 — Kolom I (verveolg). 133. Hardnekkige oi telkens terugkeerende ontsteking van 1 regenboogvlies van een of van beide oogen. 134. Verstopping van een of van beide oogappels. 135. Vergroeiing van het regenboogvlies met het hoornvi (synechia anterior, leucoma adhaerens) met verminder) van de gezichtsscherpte zooals in n°. 127 dezer kolom omschreven en met de bepaling omtrent brekingsafv kingen, onder dat nummer vermeid. 136. Belangrijke vergroeiing van het regenboogvlies met t lenskapsel van een oi van oeide oogen. 137. Slepende ontsteking van den haarband van een of beide oogen. 138. Slenende ontsteking van het vaatvlies van een of beide oogen of hare gevolgen, indien deze een hind lijken graad hebben bereikt. 139. Troehelheid van het glasvocht van een of van bd oogen in belangrijken graad. 140. OfiTnïs van de lens van een of van beide ooeen. 141. Verduistering, verplaatsing of misvorming van de I met vermindering van de gezichtsscherpte zooals in n°. 1 dezer kolom is omschreven en met de bepaling o utrJ brekingsafwijkingen, onder dat nummer vermeld. 142. Slepende ontsteking of ontaarding van het netvlies een of van beide oogen in hinderlijken graad. 143. Loslating van het netvlies van een of van beide oogeni 144. Belangrijke beperking van het gezichtsveld. 145. Blijvende verminderde netvliesgevoeligheid (hemerala cnronica; m lunueriijicen graau. 146. Gezichte zwakte (amblvopia) met vermindering van" gezichtsscherpte zooals in n°. 127 dezer kolom is'1 schreven en met de bepaling omtrent brelongsafwijking onder dat nummer vermeld.  — 197 — Lijst A. Kolom II (vervolg). Kolom III (vervolg). scherpte is gedaald tot beneden de grenzen,, in kolom I n°. 127 vermeld. Bereden korpsen. Tor. pedisten. Pontonniers. Zeemilitie. I 'Vergroeiing, van het regenboogvlies roet het hoornvlies (synechia anterior, leucoma ad- f haerens), indien zonder de aanwending van glazen de gezichtsscherpte is gedaald tot i beneden de grenzen, in kolom T n°. 127 verweid. \fiereden korpsen. Torpedisten. Pontonniers.- Zeemilitie. 16. Gedeeltelijk nagebleven pupilvlies (membrana pupillaris persistans). /'Verduistering, ver¬ plaatsing of m isvorming van de lens, indien zonder de aanwending van glazen de gezichtsscherpte is gedaald tot beneden de grenzen, in kolom I WP. 127 vermeld. Bereden korpsen. Torpedisten. Pontonniers. ^Zeemilitie. Onvolkomen kleurondersc he id in gs verin o «en- Torpedisten. Ponton- mers. Zeemilitie. Gezichtszwakte (amblyopia), indien zonder aanwending van glazen de gezichtsscherpte is gedaald tot beneden de grenzen, in kolom I n°. 127 vermeld. Bereden korpsen* Tor- li. Onvolkomen kleuronderscheidingsvermogen. N.B. Dit gebrek sluit evenwel de geschiktheid uit _ voor officieren van gezondheid, studenten voor den geneeskundigen dienst der landmacht, militaire apothekers en militaire apothekersbedienden. 18. Gezichtszwakte (amblyopi.J in die vormen, welke als station nair beschouwd mogen worden, indien de gezichtsscherpte zonder aanwending van glazen voldoet aan het bepaalde in n°. 14 dezer kolom naar de onderscheiding, daarbij gemaakt, en onder  Lijst A. — 198 — Kolom I (vervolg). 147. Slepende ontsteking of , ontaarding van de gezïchjl zenuw van een of van beide oogen met neiging tot voó schrijden. 148. Gemis of verschrompeling van een of van beide oog bolk 149. Verharding van een of van beide oogbollen (de vereel lende vormen van glaucoma). 150. Gezwellen of dierlijke parasieten van het oog of in i oogkas. 151. Ontsteking van een of van beide oogbollen (panos thalmitis). 152. Oogbolstuipen (nystagmus) in hinderlijken graad. J 153. Blijvende volkomen of onvolkomen verlamming of anöx belangrijke bewegingsstoornissen van een óf meer oc bolspieren. 154. Blijvende verlamming der accommodatie van een -i van beide oogen. 155. Scheelzien op een van beide oogen in zoodanigen grat dat het aanleiding geeft tot belangrijke mismaaktha of op het rechteroog ook in minderen graad, indien da door het schieten bemoeilijkt wordt. 156. Uitpuiling of inzinking van een of van beide oogbol in hinderlijken graad. 157. Bijziendheid (myopia), indien de gezichtsscherpte 1 * aanwending van het meest verbeterende sferische negatie glas van ten hoogste 4 dioptrieen is gedaald van het rech! oog tot minder dan s/4, of van het linkeroog tot mine . dan lUt tenzij de gezichtsscherpte zonder aanwend'! van glazen gelijk is aan of grooter is dan de waardenf n°. 127 dezer kolom vermeld.  — 199 — Lijst A. Kolom II (vervolg). Kolom III (vervolg). pedisten. Pontonniers. inachtneming van de toevoeZeemilitie. • ging aan evengenoemd nummer -1 betreffende het gestelde m de nos. 20, 21 B en 22. 19. Geiinge graad van scheelzien, zonder stoornis in de oogbewegingen. Bijziendheid (myopia), indien zonder aanwending van glazen de gezichtsscherpte is gedaald tot beneden de waarden,1 in kolom I 127 vermeld. Bereden korpsen. Tor- pedisten. Pontonniers. Zeemilitie. 20. Bijziendheid (myopia): 1°, voor de personen, in art. 1 onder de groepen 14 en 17 genoemd : in zoodanigen geringen' graad, dat de gezichtsscherpte zonder aanwending van glazen nog voldoet aan het onder n°. 14 bepaalde, naar de onderscheiding, daarbij gemaakt; 2°. voor de personen, in art. 1 onder de groepen 12, 13, 16 en 18 genoemd: er. voor zoover zij den ■ leeftijd van 20 jaren nog niet bereikt hebben, indien de gezichtsscherpte met een negatief sf er is c h gl as van ten hoogste 1.5 dioptrie van het rechteroog = 1 en van het linkeroog = */a ia ï 6. voor zoover zij den leeftijd van 20 Jaren hebben bereikt, indien de gezichtsscherptemet een negatief sferisch glas van ten hoogste 2 dioptrieën van het rechteroog = 1 en van het linkeroog = Va *8 ' 3°. voor de personen, in art. 1 . onder groep 16 genoemd : in denzelfden graad als onder 2°. . vermeld, naar de onderscheiding daarbij gemaakt, met dien verstande, dat een dor oogen na correctie een gezichtsscherpte van 1 en het andere van 1/3 moet bereiken ;  Lijst A. — 200 — Kolom I (vervolg). 158. O ververziendheid (hypermetropia totalis): a. van meer dan 6 dioptrieën van het rechter- of vani meer. dan 8 dioptrieën van het linkeroog; 6. in minderen graad dan onder o vermeld, indien dei gezichtsscherpte met aanwending van het meest ver* beterende sferischc positieve glas van ten hoogste 4 diopf trieën is gedaald op het rechteroog tot minder dan 3/i of> op het linkeroog tot minder dan V4» tenzij de gezichte-; scherpte zonder aanwending van glazen gelijk is aan ofi grooter is dan de waarden, in n°. 127 dezer kolom vermeldj  — 201 — Lijst A. Kolom II (vervolg). Kolom III (vervolg). O ver verziendheid (hy¬ permetropia), indien zonder aanwending van glazen de gezichtsscherpte is gedaald tot beneden de waarden, in kolom I n°. 127 vermeld. Bereden korpsen. Tor- pedisten. Pontonniers. Zeemilitie. 4°. voor de personen, in art. 1 onder de groepen 19 en 20 genoemd : a. voor zoover de leeftijd van 20 jaren niet ia bereikt, indien de gezichtsscherpte met een \ negatief sferisch glas van ten hoogste 3 dioptrieën van het eene oog = 1 en van het andere — */j is ; b. voor zoover 'de leeftijd van 20 jaren is bereikt, indien de gezichtsscherpte met een negatief sferisch glasvan ten hoogste'4 dioptrieën van het eene oog = 1 en van het andere = J/2 is. 21. O ververziendheid (hypermetropia manifesta) zoowel voor elk oog afzonderlijk als voor beide oogen te zamen bepaald : A. indien de gezichtsscherpte voldoet aan het onder n°. 14 bepaalde : 1. voor de personen, in art. 1 onder groep 14 genoemd : a. ten hoogste van 1,5 dioptrie van het rechteroog en van 2,5 dioptrieën vanhet linkeroog, indien zij den leeftijd van 20 jaren nog niet bereikt hebben ; b. ten hoogste van 2 dioptrieën van het rechteroog en van 3 dioptrieën van het linkeroog, indien zij den leeftijd van'20 jaren bereikt hebben ; 2. voor de personen, in art. 1 onder groep 17 genoemd : ten hoogste van 1,5 dioptrie van het betere oog en van ?,ö dioptrie van het ondere ; 3. voor de personen, in art. 1 onder de groepen 12, 13, 16 en 18 genoemd : a. ten hoogste van 2 dioptrieën van het rechteroog en van 3 dioptrieën van het linkeroog, indien zij den leeftijd van 20 jaren nog niet bereikt hebben ; 6. ten hoogste van 2,5 dioptrie van het»rechteroog en van 3,5 dioptrie van net linkeroog, indien zij den leeftijd van 20 jaren be- ' reikt hebben; 4. voor de personen, in art. 1 onder groep 15 genoemd : et. ten hoogste van 2 dioptrieën van het betere oog en van 3 dioptrieën van het andere, indien zij den leeftijd van 20 jaren nog niet bereikt hebben ;  Lijst A. ■ 202 — Kolom I (vervolg). 1Ö9. Verschil van breking in twee tegenovergestelde mei dianen van het oog (astigmatismus), indien de gezicht, scherpte, met aanwending van het meest verbeterend sferische glas van ten hoogste 4 dioptrieën, is gedaal van het rechteroog tot minder dan 8/i of van het linkeröc tot minder dan tenzij de gezichtsscherpte zonde aanwending van glazen gelijk is aan of grooter is da' de waarden, in n°. 127 dezer kolom vermeld, een I ander onder inachtneming van het bepaalde om tree den graad van o ververziendheid, in n°. 158 dezer koloï onder a aangegeven-  — 203 — Lijft Aa "Kolom II {vervolg). Kolom III (vervolg). 17. Verschil van breking ET in twee tegenoverge& stelde meridianen van I het oog (astigmatis- mus), indien zonder de K aanwending van glazen de gezichtsscherpte is I gedaald tot beneden de e^j. waarden, in kolom I n°. 127 vermeld. Bereden korpsen. TorI pedisten. Pontonniers. mL Zeemilitie. b. ten hoogste van 2,5 dioptrie van het betere oog en van 3,5 dioptrie van het andere, indien zij. den leeftijd van 20 jaren bereikt hebben ; 5. voor de personen, in art. 1 onder de groepen 19 en 20 genoemd : er. ten hoogste van 3 dioptrieën van het betere oog en van 4 dioptrieën van het andere, indien zij den leeftijd van 20 jaren nog niet "bereikt hebben ; . b. ten hoogste van 3,5 dioptrie van het betere oog en van 4,6 dioptrie van het andere, indien zij den leeftjjd van 20 jaren bereikt hebben #; . B. indien de gezichtsscherpte niet voldoet aan het onder n°. 14 bepaalde : voor de personen, in art. 1 onder de groepen 12, 13, 14, 15,16,18.19 en 20 genoemd, in dezelfde graden als in dit numm er onder voor elk dezer rubrieken is vastgesteld, naar de onderscheidingen, daarbij gemaakt, mits in al deze gevallen de gezichtsscherpte na correctie der brekingsafwijking van het betere oog = 1 en van het andere = 1/2 is. N.B. Ondanks een in den zin van n°. 14 voldoende gezichtsscherpte,moet niettemin steeds naar de aanwezigheid van het bovengenoemde gebrek een on_ derzoek worden ingesteld. 22. Verschil van breking in. twee tegenovergestelde meridianen van het oog (astigmatismus): 1. voor de personen, in art. 1 onder de groepen 14 en 17 genoemd, in zoo geringen graad, dat de gezichtsscherpte zonder aanwending v n glazen nog volde et aan het onder n°. 14 bepaalde, naar de onderscheiding, daarbij gemaakt; 2. voor de personen in art. 1 onder de groepen 12, 13, 16 en 18 genoemd, voor zoover de gezichtsscherpte zonder aanwending van glazen niet voldoet aan het onder n°. 14 gestelde, ten hoogste van 2 dioptrieën, v indien met behulp van zoodanige verbeterende glazen, dat hun gebruik zonder nadeelige gevolgen op den duur kan_ worden toegestaan, een gezichtsscherpte kan worden bereikt, ' van het rechteroog = 1 en van het linkeroog = Y2» me*1 dien verstande, dat de bijziendheid  Lijst A. - 204 — Kolom I (vervolg). 160. Spoedig intredende vermoeidheid bij bet zien (de ver-'schillende vermen van asthenopia), indien ook met aanwending van de toegestane glazen een gezichtsscherpte,' zooals die in het desbetreffende nummer is vastgesteld,, slechts gedurende korten tjjd kan worden behouden eni , de gezichtsscherpte weldra in die rorte afneemt, -dat ziji tot beneden de in dat nummer aangegeven waardena daalt; of wel indien zij gepaard gaat met zoodanige! ziekelijke stoornissen van de zijde van het gezichtsorgaan,]: dat de dienst niet naar eisch kan worden verricht. 161. Slepende ontsteking van halswervels of van hun ge-} wrichten. 162. Vergroeiing van halswervels. 163. Belangrijk verdraaide of scheeve stand van het hoofd. I 164. Kropgezwel in belangrijken graad. 165. Aangeboren halscyste van belangrijken omvang. 166. Fistel van het strottenhoofd of van de luchtpijp. 167. Hardnekkige ontsteking van het keelsïijmvlies (pharyngitis) in hinderlijken graad. 168. Vergrooting der amandelen in hinderlijken graad. 169. Woekeringen (adenoïede vegetaties) van het neuskeelslijmvlies in hinderlijken graad. 170. Hardnekkige ontsteking van het strottenhoofd. 171. Blijvende heeschheid, stemmeloosheid of te zwakke _g stem. 172. Organische vernauwing van cfen slokdarm. 173. Plaatselijke verwijding van den slokdarm. 174. Slókdarmfïstel.  205 — Lijst A. Kolom II [vervolg). j Kolom III (vervolg). of de oververziendheid onderscheidenlijk in den meridiaan, van sterkste en van zwakste breking ten hoogste 2 dioptiieën zal mogen bedragen ; 3. voor de personen, in art. 1 onder groep 18 genoemd, in dezelfde graden als onder 2 vermeld, met dien verstande, dat een der oogen na correctie een gezichtsscherpte — 1 en het andere = 1 /2 m oet bereiken ; 4. voor de personen, in art. 1 onder de groepen 19 en 20 genoemd, voor zcover de gezichtsscherpte zonder aanwending van glazen niet voldoet aa»~ het onder n°. 14 bepaalde, ten hoogste van 3 dioptrieën, indien met behulp van zoodanige verbeterende glazen, dat hun gebruik zonder nadeelige gevolgen op den duur kan worden toegestaan een gezichtsscherpte, kan worden bereikt van het eene oog = 1 en van het andere — Va» met dien verstande, dat indien dit gebrek gepaard gaat rret bijziendheid of oververziendheid (astigmatismus compositus). de afwijking in den meridiaan van sterkste of van zwakste breking ten hoogste 4 dioptrieën za' mogen bedragen, en voor zoover het naast oververziendheid voorkomt, dat de grenswaarden, genoemd in n°. 21, niet worden overschreden.  Lijst A. — 206 — Kolom I (vervolg). 175. Buitengewone ontwikkeling van een of van beide borst; klieren.' 1 7". Belangrijke aangeboren splijting van het borstbeen. . Belangrijke misvorming der borstkas. 178. Afplatting van de borstkas, gepaard met gering- uitjl uitzet tin gs vermogen, ingezonken sleuteibeengroeveriu: abnormaal schuin loopende ribben, afstaande schoudert bladen (de z.g. phthisische bouw). 179. Slepende ontsteking van de luchtpijptakken. 180. Plaatselijke verwijding van de luchtpijptakken (bron-a chiëctasis). 181. Slepende ontsteking, verdikking of verschrompeling! van longweefsel. 182. Longtuberculose. 183. Emphyseem der longen. 184 Asthma. 185. Herhaalde bloedspuwing. 186. Fistel van de brostholte. 187- Longbreuk (pneumocèle). , 188. Slepende borstvliesontsteking. 189. Belangrijke vergroeiing van het borstvlies van long eni ribben. 190. Verplaatsing van het hart met stoornis in de verrich-i tingen. 191. Slepende ontsteking van het hart of van zijn vliezen. :| 192. Klapvliesgebreken van het hart of van de groote vaten. 193. Belangrijke vergrooting, verwjjding of vet ontaard ingj van het hart. 194. Hartvang (angina pectoris). 196. Ziekelijk gewijzigde hartwerkipg in belangrijken graad.I 196. Aangeboren hartgebreken. Buik en 197. Belangrijke spijsverteringsstoornissen. 198. Slepende ontsteking van het maagslijmvlies. 199. Belangrijke verwijding van de maag. 200. Slepende maagzweer.. 201. Verzakking van buikingewanden. 202. Slepende ontsteking van het darm slijm vlies. 203. Slepende darmzweer. 204. Slepende of telkens terugkeerende ontsteking van het wormvormig aanhangsel (appendicitis). • \i 205. Slepende persloop (dysenteria chronica). 206. Indische spruw (aphthae tropicae). 207. Slepende darm windzucht in belangrijken graad (mëte-jorismus). , ' , ^] 208. Hardnekkige stoelverstopping in belangrijken graad. 209. Plaatselijke vernauwing van het darmkanaal. 210. Fistel van een der spijs verteringsorganen. 211. Navelsplijting (urachus apertus). 212. Tegennatuurlijke of kunstmatig gevormde aars. 213. Verlamming der sluitspier van den aars. 214. Herhaalde, uitzakking van den endeldarm. 215. Hardnekkige aarskloven. 216. Aarsfistel. 217. Belangrijke aambeien. 218. Slepende buik vliesontsteking. . V - 219. Hinderlijke vergroeiing van buikingewanden. 220. Slepende ziekten van de lever.  — 207 — Lijst A. Kolom II (vervolg). j Kolom III (vervolg), rat. I 23. Geringe misvorming van een of van beide sleutelbeenderen, die geen hinder geeft bij het dragen van de uniform. 1 24. Geringe afwijking van den normalen vorm der borstkas, indien daarvan geen hinder te verwachten is. 25. Omgekeerde plaatsing der borst^ en buikingewanden (situs in ver¬ sus viscerum), mits niet gepaard gaande met stoornis in de verrichtingen. bckkenstreck.  Lijst A. — 208 — Kolom I (vervolg). 221. Slepende ziekten van de galblaas bemoeilijkt wordt. 271. Hardnekkig stinkend voetzweet. 272. Aangeboren gemis van de nagels aan een of aan beid handen of voeten. 273. Hinderlijke misvorming of ontaarding van een of mei nagels. 274. Hardnekkige, telkens terugkeerende, nagelzweer.  — 211 — Lijst A. Kolom II (vervolg). Kolom III (vervolg). 0. Verkromming of mis- | 36. Geringe afwijking van den norp vorming van een of | malen vorm en geringe verL meer ledematen in dien krommingen van een of meer graad, dat het gebrek * ledematen, indien daarvan geen I niet tot afkeuring leidt. stoornis in de verrichtingen Infanterie. i * te verwachten is. ^Afwijking van den 37. Geringe afwijking van den normalen stand van j normalen stand van een of van E een of van beide knieën 1 beide knieën, indien daarvan i' in dien1 graad, dat het i geen stoornis in de verrichgebrek niet tot afkeu- j tingen te verwachten is. K ring leidt. I Infanterie. 2. Misstand of misvor- 38. Geringe afwijkingen van den l'min'g van een of van I normalen stand of van den L beide voeten in dien j normalen vorm van een of van ( graad, dat het gebrek , beide voeten, zonder inzakking ft niet tot afkeuring leidt. ; van het voetgewelf. f Infanterie. 106. Ziekelijke veranderingen of intrekking van het trommel. vlies van een of van beide ooren, gepaard gaande mei vermindering der gehoorscherpte zooals in n°. 104 dezer, kolom is omschreven. 107. Doorboring van het trommelvlies van een of van beidei ooren, indien wegens de groote of de plaats van de door-1 boring het wederoptreden van een oorettering of vanr doofheid bij de uitoefening van den dienst te verwachten is.i  — 217 — Lijst B. - *' > Kolom II (vervólg). bij70ndehe li •haamsstreken. m Kaalhoofdigheid in lichten graad, die door het hoofddeksel kan worden bedekt. fVerbuiging of plaatselijke verdikking van het néustusschen. schot zonder belemmering in de neusademhaling. ï. Geringe zwelling van het neusslijmvlies zonder belemmering in de neusademhaling. .Lichte graden van hazenlip. 2. Geheel of gedeeltelijk gemis van enkele tanden of kiezen zonder belemmering in het kauwvermogen. 13. Hardhoorigheid in dien graad, dat de fluisterstem met het eene oor op 2 M. nog verstaan, wordt, mits de gehoorscherpte van het andere oor normaal is en op geen van beide ooren trommelvliesdoorboring kan worden m aangetoond', noch I zoodanige ziekelijke verandering of intrekking, van het BK trommelvlies, dat schadelijke gevolgen van de uitoefening B van den dienst te verwachten zijn.  Lijst B. — 218 — Kolom I (vervolg). 108. Slepende ontsteking, organische gebreken of zenu stoornissen van een of van beide midden- of binnt ooren, indien deze: j a. oi aanleiding geven tot hardnekkige oorsuizingit duizelingen of andere voor den dienst hinderlijke* schijnsel en ; 6. óf gepaard gaan met vermindering van de gehoi scherpte zooals in n°. 104 dezer kolom is omschreven |1 _ c. öf een ernstig progressief karakter hebben (soleii sis, enz.). 109. Blijvende sluiting of vernauwing van een of van beif Eustachiaansche buizen, gepaard gaande met vermi dering der gehoorscherpte zooals in n°. 104 dezer koli is omschreven. 110.. Hardnekkige of telkens terugkeerende oorenvloed. 111. Na mastoied-operatie overgebleven fistel. 112. Slepende ontsteking van een of van beide traanzakkJ 113. Uitzetting van een of van beide traarzakken in hind lijken graad. 114. Slepende tranenvloed in belangrijken graad met zonder fistel vorming, vernauwing cf sluiting van € gedeelte der traanwegen. 115. Slepende ontsteking en gezwellen van een of van bei traanklieren in hinderlijken graad. 116. Geheele ->f gedeeltelijke vergroeiing van oogleden onm ling of met den oogbol, indien daardoor het zien belai rijk wordt belemmerd of aanleiding wordt gegeven i telkens terugkeerende ontsteking. 117. Misvorming van een ooglid in hinderlijken giaad. 118. Hardnekkige ooglidkramp in hinderlijken graad. 119. Verlamming of andere oewegingsstoomissen in belan rijken graad van den oplichter vr-h het bovenooglid w een of van beide oogen. 120. Binnen- of buitenwaartskeering van een of meer oè leden in hinderlijken graad. 121. Binnenwaartsche stand van ooghaartjes in hinderlijk graad. 122. Hardnekkige ooglidrandontsteking. 123. Geheel of nagenoeg geheel verlies der ooghaartjes. I 124. Hardnekkige oogbindvliesontsteking. 126. Vleugelvel^ (pterygium) in belangrijken graad. 126. Hardnekkige of telkens terugkeerende hoornvliesor steking. 127. Verduisteringen van het hoornvlies, indien de gezioïa scherpte zonder aanwending van .glazen is gedaald : \ 1°. voor zeeofficieren, omeieren der mariniers, ad( borsten bij de Koninklijke Marine en officieren der K3 ninklijke Marine-Reserve: a. bij het zien met beide oogen gelijktijdig tot lag dan !/s ; b. van een der oogen tot, lager dan ; 2°. voor officieren-machinist en de personen, genoem in kolom II, n°. 14, onder B, met uitzonde -ing van | ambachtslieden: a. bij het zien met beide oogen gelijktijdig tot lag; dan 1/s ; b. van een der oogen tot lager dan 1/e ; 3°. voor de personen, genoemd in kolom II, n°. 11! n. van het rechteroog tot lager dan 1/s ; b. van het linkeroog tot lager dan i/io; 4°. voor de personen, genoemd in kolom II, n°. U! onder D, benevens de officieren .van administratie, ( personen, behoorende tot den verplegingsdienst, en I ambachtslieden: a. bij het zien met beide oogen gelijktijdig tot lage dan i/s » 6. van een der oogen tot lager dan i/io; tenzij voor de personen, hierboven onder 4°. genoemt  — 219 — Kolom II (vervolg). Lijst B. 14. Verduisteringen van het hoornvlies, iniden de gezichts- senerpiie zonaer aanwenuing van giazen vuiuupi^ aan w> hieronder vermelde bepalingen, welke als minima der aan het gezichtsvermogen te stellen eischen moeten worden beschouwd: A. voor adelborsten bij de Koninklijke Marine en officieren der Koninklijke Marine-Reserve: . van het eene oog = 1 en van het andere = 3/4, onverminderd het gestelde in n°. 21 dezer kolom ï B. voor machinisten, adspirant-maohinisten en, stokers bij de Koninklijke Marine, de overeenkomstige categorieën der Konmklijke Marine-Reserve en matrozen en torpedisten der Koninklijke Marine-Reserve, voor matroos-torpedomakers en de ambachtslieden *): van het eene oog = 3/4 en van het andere = V8» onverminderd het gestelde in n°. 21 dezer kolom C. voor vrijwilligers brj de Koninklijke Marine, voor zoover niet genoemd in een der andere rubrieken : van het rechteroog = 1 en van het linkeroog = onverminderd het gestelde in n°. 21 dezer kolom ; D. voor adspirant-administrateurs, officieren van ge- *) Hieronder worden verstaan : leerling-m onteur ; leerlinggeschutmaker ; lichtmatroos voor de opleiding tot timmerman ; schoenmaker ; kleermaker ; scheerder.  Lijst B. - 220 — Kolom I (vervolg). met aanwending van zoodanig verbeterende elaze dat hun gebruik zonder nadeelige gevolgen op den dii kan worden toegestaan en de dienst daarmede na eisen kan worden verricht, de gezichtsscherpte bij 1 ,—" >~s™.geujji.ujo.ig niet minder dan > i i T?n?e? dlr..°.0«^ niet. minder dan V* bedraagt en 1 graad der bijziendheid, in n°. 157 dezer kolom onder i i9o njT™! «' j ,w"ruI' oversenreden. 128. Geheele of gedeeltelijke uitpuüing van het hoornvl* 129. Fistel van het hoornvlies. 130. Slepende ontsteking van den harden oogrok van eeni van efl 131. Plaatselijke uitpuiling van den harden oogrok 132. Misvorming van- het regenboogvlies, indien de gezicht scherpte is gedaald, beneden de in n°. 127 dezer kold voor de -verschillende groepen van militairen aangegevn grenswaarden, onder inachtneming van het daarl b?P*p'de omtrent aanwending van glazen. Hardnekkige of telkens terugkeerende ontsteking v« 134. Verstopping van een tf van beide oogappels. 135. Vergroeiing van het regenboogvlies met het hoornvlil (synechia anterior, leucoma adhaerens), indien de i zichtsscherpte is gedaald beneden de in n°. 127 del Kolom voor de verschillende groepen van militaire aangegeven grenswaarden, onder inachtneming van hl iq« n i J „iij.Moiu, aanwenaing van glazen. IJö. Belangrijke vergroeiing van het regenboogvlies met .a. ~. tv1" 'v*u ueiue oogen. Id7. Slepende ontsteking van den haarband van een of vabeide oogen. 138. Slepende ontsteking van het vaatvlies van een of v» beide oogen of hare gevolgen, indien deze een hinderlijke graad hebben -bereikt. 139. Troebelheid van het glasvoeht Van een of van beid oogen in belangrijken graad. 140. Gemis van de lens van een of van beide oogen. 141. Verduistering, verplaatsing of misvorming Van de leni indien de gezichtescherpte is gedaald beneden de in n\ d.ezer kolom vot r de verschillende groepen vj militairen aangegeven grenswaarden, onder inaehtnemii ■ j. ™n het daarbij bepaalde omtrent aanwending van glazen 142. Slepende ontsteking of ontaarding van het netvliesv» een of vuil belde oogen in hinderlijken graad. }*)- Loslating van het netvlies van een of van beide ooeel }**■ Belangrijke beperking van het gezichtsveld. 145. Blijvende verminderde netvliesgevoeligheid (hemeri lopia chronica) iri hinderlijken graad. 146. Gezichtezwakte (amblyopia), indien de gezichtescherpti 18 &ei%fd beneden de in n». 127 dezer kolom voor j verschillende groepen van militairen aangegeven grena waarden, onder inachtneming van het daarbij bepaald* uu>Mru» «Hiweuumg van glazen. 146A. Onvolkomen kleuronderseheidingsvermogen. N.B. Dit gebrek kan alleen ongeschiktverklarini ten gevolge hebben voor die betrekkingen, waarbij eer volkomen kleuronderseheidingsvermogen een vereischte isi  221 — Lijst B. Kolom II (vervolg). I zondheid, studenten voor den geneeskundigen dienst en muzikanten : van het eene oog m 3/* en van het andere = 1/3, | onverminderd hét gestelde in nos. 20 en 21 dezer kclom. f. Aangeboren splijting van het regenboogvlies (coloboma I, iridis congenitum). [6. Gedeeltelijk nagebleven pupilvlies (membrana pupillaris Kpersistans). .7. Gezichtszwakte (amblyopia) in die vormen, welke als stationair beschouwd mogen worden, indien de gezichtescherpte zonder aanwending van glazen voldoet aan het bepaalde in n°. 14 dezer kolom naar de onderscheiding, daarbij gemaakt, en onder inachtneming van de toevoeging onderscheidenlijk aan A, B, C en D van evengenoemd V nummer betreffende het gestelde in de nos. 20, 21 en 22. .8. Onvolkomen kleuronderseheidingsvermogen. m N.B. Dit gebrek sluit echter de geschiktheid uit voor Kde volgende betrekkingen : adelborst bij de Koninklijke Marine en officier der Koninklijke Marine-Reserve ; E torpedist bij de Koninklijke Marine-Reserve ; ■ matroos (uitgezonderd matroos bij de Koninklijke g, Marine-Reserve, waarvoor geen normaal K.O.V. wordt vereiacht) ; r. lichtmatroos; jongen ;  Lijst B. — 222 — Kolom I [vervolg). 147. Slepende ontsteking of ontaarding van de gezichi zenuw van een of van beide oogen met neiging tot vooi< schrijden. 148. Gemis of verschrompeling van een of van beide oi bollen. 149. Verharding van een of van beide oogbollen (de verscK lende vormen van glaucoma). 150. Gezwellen of dierüjke parasieten van het oog of in j oogkas. m 151. Ontsteking van een of van beide oogbollen (panop thalmitis). r "l Jeo" OogboUtuipen (nystagmus) in hinderlijken graad. 163. Blijvende volkomen of onvolkomen verlamming andere belangrijke bewegingsstoornissen van een of me. oogbolspieren. 154. Blijvende verlamming der accommodatie van een of vs beide oogen. 155. Scheelzien op een van beide oogen in zoodanigen graaji dat het aanleiding geeft tot belangrijke mismaaktheid of ook in minderen graad, indien daardoor de dient niet naar eisch kan worden verricht. 166. Uitpuiling of inzinking van een of van beide oogbolle in voor den dienst hinderlijken graad. 167. Bijziendheid (myopia): 1°. voor de personen, genoemd in n°. 127 dezer koloj onder 1°., Z°. en 3.: indien de gezichtsscherpte zonder aanwending van glaze is gedaald beneden de in dat nummer voor de versohj lende groepen van deze personen aangegeven grenswaa den ; 2°. voor de personen, genoemd in n°. 127 dezer kolor onder 4°.: hetzelfde als hierboven onder 1°. vermeld, tenzij c gezichtsscherpte met aanwending van de meest ve:< beterende glazen, die voldoen aar de voorwaarden, i evengenoemd nummer onder 4°. gesteld, niet gedaald \ beneden de grenswaarden, in dat nummer voor de gc corrigeerde gezichtsscherpte bepaald, met de beperkinf dat de bijziendheid van geen van beide oogen meer da 7 dioptrieën mag bedragen. 158. Oververziendheid (hypermetropia): 1°. voor de personen, genoemd in n°. 127 dezer kolor onder 1°., 2°. en 3°., indien de gezichtsscherpte zonde aanwending van glazen is gedaald geneden de in da nummer voor de verschillende groepen van deze pen sonen aangegeven grenswaarden ; 2°. voor de personen, genoemd in n°. 127 dezer kolos onder 4°., hetzelfde als hierboven onder 1°. vermeld tenzij de gezichtsscherpte met aanwending van de mees verbeterende glazen, die voldoen aan de voorwaarde: in evengenoemd nummer onder 4°. gesteld, niet gedaal* is beneden de grenswaarden, in dat nummer voor d gecorrigeerde gezichtescherpte bepaald.  — 223 — Lijst B. fKolom II (vervolg). officier van gezondheid ; * student voor den geneeskundigen dienst. L I. Geringe graad van scheelzien zonder*stoornis in de oogf bewegingen. ). Bijziendheid (myopia): I 1°. voor de personen, in n°. 14 dezer kolom onder A, B l en C genoemd, in zoo geringen graad, dat de geziehts- > scherpte zonder aanwending van glazen voldoet aan de > eischen, die in dat nummer voor elk van de daar genoemde I groepen zijn vastgesteld ; _ L 2°. voor de personen, in n°. 14 dezer kolom onder D ';, genoemd, voor zoover , de gezichtsscherpte zonder aan- I wending van glazen niet voldoet aan de eischen, die in. II dat nummer voor de daargenoemde.groep is vastgesteld: ■ a. ten hoogste van 3 dioptrieën, indien zij den leeftijd van 20 jaren nog niet bereikt hebben; r b. ten hoogste van 4 dioptrieën, indien zij den leeftijd Rvan 20 jaren bereikt hebben ; B*' mits in beide gevallen na correctie der brekingsafwijking E de gezichtsscherpte van een oog = 1 en van het andere = 1. Oververziendheid (hypermetropia manifesta) zoowel voor £ elk oog afzonderlijk als voor beide cogen te zomen bepaald : A. indien de gezichtsscherpte voldoet aan het bepaald» 'ii onder n°. 14 dezer kolom naar de onderscheiding, daarbjj. B gemaakt: I 1°. voor de personen, onder A genoemd: a. ten hoogste van 1.5 dioptrie van het betere oog en van I 2 dioptrieën van het andere, indien zij den leeftijd van 20 jaren nog niet bereikt hebben ; R- b. ten hoogste van 2 dioptrieën van het betere oog en van 2.5 dioptrie van het andere, indien zij den leeftjjd [■ van 20 jaren bereikt hebben; 2°. voor de personen, onder B genoemd: |L a. ten hoogste van 1.5 dioptrie van het betere oog en £ 2.5 dioptrie van het andere, indien zij den leeftijd van 20 jaren nog niet bereikt hebben ; K 6.( ten hoogste van 2 dioptrieën van het betere oog en W- 3 dioptrieën van het andere, indien zij den leeftijd van H 20 jaren bereikt hebben ; i 3°. voor de personen, onder C genoemd: I. o. ten hoogste van 1.5 dioptrie van het rechteroog en I van 2 dioptrieën van het linker,-indien zij den leeftijd van 20 jaien nog niet bereikt _ hebben ; * B 6. ten hoogste van 2 dioptrieën van het rechteroog en B van. 2.5 dioptrie van het linker, indien zij den leeftijd van 20 jaren bereikt hebben ; 4°. voor de personen, onder D genoemd :  Lijst B. 224 — Kolom I (vervolg). 169. Verschil van breking in twee tegenovergestelde mi dianen van het oog (astigmatismus): 1°. voor de personen, genoemd in n°. 127 dezer kon onder 1°;, 2°. eö 3°., indien de gezichtsscherpte zon aanwending van glazen is gedaald beneden de in < nummer voor de verschillende groepen van deze persoB aangegeven grenswaarden ; 2". voor de personen, genoemd in n°. 127 dezer kob onder 4°., hetzelfde als hierboven onder 1°. verme tenzij de gezichtsscherpte met aanwending van de me verbeterende glazen, die voldoen aan de voorwaardi in evengenoemd nummer onder 4°. gesteld, niet gedaj is beneden de grensswaarden, in dat nummer voor } gecorrigeerde gezichtsscherpte bepaald, met de bepj king omtrent den graad der bijziendheid, in n°. 187 de» kolom onder 2°. vastgesteld. 160. Spoedig intredende vermoeidheid bij het zien (de v* schillende vormen van asthenopia), indien een geziohS scherpte, gelijk aan of grooter dan de in n°. 127 de» kolom voor de verschillende groepen van militairi vastgestelde grenswaarden, slechts gedurende kort tijd kan worden behouden en de gezichtsscherpte weid beneden een in dat nummer aangegeven waarde daa of wel. Indien zij gepaard gaat met zoodanige ziekelij) stoornissen van de zijde van het gezichtsorgaan, dat i dienst niet naar eisch kan worden verrioht; een en ander onder inachtneming van het bepaal in evengenoemd nummer omtrer aanwending vï glazen. Hal 161. Slepende ontsteking van halswervels of van hun i wrichten. 162. Vergroeiing van halswervels. 163. Belangrijke verdraaide of scheeve stand van het hoofl 164. Kropgezwel in belangrijken graad. 165. Aangeboren halscyste van belangrijken omvang. 166. Fistel van het strottenhoofd of van de luchtpijp. 167. Hardnekkige ontsteking van het keelslijmvlies (pharj gitis) in hinderlijken graad. 168. Vergrooting der amandelen in hinderlijken graad. 169. Woekeringen (adenoïede vegetaties) van het neuskeé slijmvlies in hinderlijken graad. 170. Hardnekkige ontsteking van het strottenhoofd. 171. Blijvende heeschbeid, stemmeloosheid of te zwakke sten 172. O.rganische vernauwing van den slokdarm. 173. Plaatselijke verwijding van den slokdarm. 174. Slokdarmfistel.  — 225 — Lijst B. Kolom II (vervolg). f o. ten hoogste van 3 dioptrieën van het betere oog en I-van 4 dioptrieën van het andere, indien zij den leeftijd ■ van 20 jaren nog niet bereikt hebben; b. ten hoogste van 3.5 dioptrie van het betere oog en van 4.5 dioptrie van het andere, indien zijden leeftijd van 20 laren bereikt hebben ; B. indien de gezichtsscherpte niet voldoet aan het bepaalde !n j ' iïj ezer kolom voor de personen, onder D genoemd, dezelfde graden als in dit nummer onder A 4" is vastgesteld en naar de onderscheiding, daarbij gemaakt, mits de gezichtsscherpte na oorreetie der brelrinesafwiikine ■ van het eene oog = 1 en van het andere = V? is. P~.£i Pndanfs een m den zin van n°. 14 dezer kolom voldoende .geziohtssoherpte moet niettemin steeds naar de aanwezigheid van het bovengenoemde gebrek een lj_ -"-«"y^ "uiwü ingesueia. BZ. Verschil van breking in twee tegenovergestelde meridianen B, van het oog (astigmatismus): voor ae personen, in n°. 14 dezer kolom onder A, B en L. genoemd, in zoo geringen graad, dat de gezichtsscherpte zonder aanwending van glazen voldoet aan de eischen, flD t ?j nummer voor de daar genoemde groepen zjjn kolom8 onverminderd het gestelde in n°. 21 dezer 2°. voor de personen, in n°. 14 dezer kolom onder D genoemd, voor zoover de gezichtsscherpte zonder aanwending van glazen niet voldoet aan de eisohen, die in dat nummer voor de daar genoemde groep zijn vastgesteld : ten hoogste van 3 dioptrieën, indien met behulp van zoodanige verbeterende glazen, dat hun gebruik zonder nadeelige gevolgen op den duur kan worden toegestaan, een gezichtsspherpte kan worden bereikt van het eene °°8 == 1 en van het andere = i/?, met dien verstande, dat de bijziendheid of de oververziendheid, onderschei- ten hoogste 4 dioptrieën zal mogen bedragen. ' S. & J. n«. 76, 2« dr. 15  Lijst B. - - 226 Kolom I (vervolg). Bê 176. Buitengewone ontwikkeling van een of van beide bot Mieren. 176. Aangeboren splijting van het borstbeen. 177. Belangrijke misvorming der borstkas. 178. Afplatting van de borstkas, gepaard met gering uitat tmgsvermogen, ingezonken sleutel beengroeven, abc maal schuin loopende ribben, afstaande schouderblac (de z. g. phthisische bouw). 179. Slepende ontsteking van de luchtpijptakken. 180. Plaatselijke verwijding van de luchtpijptakken (bf chiëctasis). 181. Slepende ontsteking, verdichting of verschrompel van longweefsel. 182. Longtuberoulose. 183. Emphyseem der longen. 184. Asthma. 186. Herhaalde bloedspuwing. 186. Fistel van de borstholte. 187. Longbreuk (pneumocèle). 188. Slepende borstvliesontsteking. 189. Belangrijke vergroeiing van het borst vlies - van long; ribben. 190. Verplaatsing van het hart met stoornis in de verri: tingen. 191. Slepende ontsteking van het hart of van zijn vliezen. I 192. Klapvliesgebreken van het hart of van de groote vata 193. Belangrnke vergrooting, verwijding of yetóntaardi van het hart. 194. - Hartvang (angina pectoris). 196. Ziekelijk gewijzigde hartwerking in belangrijken gra; 196. Aangeboren hartgebreken. Buim 197- Belangrijke spijsyerteringsstoornissen. 198. Slepende onsteking van het maagslijmvlies. 199. Belangrijke verwijding van de maag. 200. Slepende maagzweer. 201. Verzakking van buikingewanden. 202. Slepende ontsteking van het darmvlies., 203. Slepende darm zweer. 201. Slepende of telkens terugkeerende ontsteking van j wormvormig aanhangsel (appendicitis). 205. Slepende persloop (dysenteria chronica). 206. Indische spruw (aphthae tropicae). 207. Slepende darmwindzucht in belangrijken graad (met* rismus). 208. Hardnekkige stoel verstop ping in belangrijken graad. 209. Plaatselijke vernauwing van het darmkanaal. 210. Fistel van een der spijsverteringsorganen. 211. Navelsplijting (urachus apertus). 21-. Tegennatuurlijke of .kunstmatig gevormde aars. 213. Verlamming der sluitspier van den aars. 214. Herhaalde uitzakking van den endeldarm. 215. Hardnekkige aarskloven. 216. Aarsfistel. K-'i^Bm 217. Belangrijke aambeien. 218. Slepende buikvliesontsteking. 219. Hinderlijke vergroeiing van buikingewanden. 220. Slepende ziekten van de lever. 221. Slepende ziekten van de galblaas of van 'de galwegec 222. Herhaalde galsteenkoliek. 223. Belangrijke vergrooting of andere slepende ziekten v de milt. 224. Slepende ziekten van de alvleeschklier.  — 227 - I4jst B. Kolom II (vervolg). 3. Geringe misvorming van een of van beide sleutel beende| ren, die geen hinder geeft bij het dragen van de uniform. 4. Geringe afwijking van. den normalen vorm der borstkas indien daarvan geen hinder te verwachten is. ft. Omgekeerde plaatsing der borst- en buikingewanden taicua in versus viscerumj, mits niet gepaard gaanüe met stoornis in de verrichtingen. tkkenstreefc. 16*  Lijst B. — 228 — Kolom I (vervolg).' 226. Ingewandsbreuken, indien de breuk door het drafi van een breukband niet voortdurend goed is in te houci 226. Slepende ziekten van nier of nierbekken. 227. Herhaalde^niersteenkoliek. 228. Aangeboren splijting van den blaaswand (ectopia vesioi 289. Slepende ziekten van oe pis blaas. 230. Herhaald bloedwateren 231. Blaassteen. 232. Hardnekkige of ' telkens terugkeerende etterige ont) king van den pisweg. 233. Belangrijke vernauwing van den pisweg. 234. Piswegnstel. 236. Hinderlijke vergropting van de voorstanderklier. 236. Belangrijke stoornis in de pisloozing/ï . 237. Onwillekeurige afvloed van de pis. 238. Aangeboren piswegsplijting (hypo- et epispadie) in d graad, dat de pisloozing niet zonder verontreiniging!; kleederen kan plaats hebben'. 239. Uitwendige tweeslachtigheid (hermaphroditismus). 1 240. Gemis van de roede. 241. Slepende ontsteking van een of van beide ballen, ? ballen of zaadstrengen in hinderlijken graad. —*41 242. Hinderlijke tegennatuurlijke plaatsing van een of ,| beide ballen. 243. Aangeboren ontaarding, gemis of teruggebleven zijn: de buikholte van beide ballen. 244. Ziekelijke ontaarding van een of van beide balleni zaadstrengen. 245 Waterbreuk (hydrocèle) van een of van beide ballen zaadstrengen in belangrijken graad. 246. Aderbreuk van de zaadstreng (varicocèle) in belangrijj graad. 247. Balzakverslapping in belangrijken graad. 248. Slepende zaadvloed in belangrijken graad. Rug 249. Misstand van den schouder in dien graad, dat daardt bij den gekleeden man wanstaltigheid duidelijk zin baar is. 250. Belangrijke vleugel vorm ige afwijking van een of 4 beide schouderbladen* 251. Aangeboren splijting van ruggewervels (hydrorhaol spina bjfida) in hinderlijken graad. 252. Slepende ontsteking van borst- of lendenwervels of } hun gewrichten. 253. Vergroeiing van borst- of lendenwervels.. 254. Verkromming van de ruggegraat (scoliosis, kypho lordosis) in dien graad, dat daardoor hjj* den gekleec man wanstaltigheid duidelijk zichtbaar is. 255. Misstand van de heup in dien graad, dat daardoor i den gekleeden man wanstaltigheid duidelijk zichtbaar. 256. Gemis van een of van beide handen of voeten. 257. Belangrijke verkromming of misvorming van een. meer ledematen. 258. Misvorming, van een of van beide handen met bela: rijke stoornis in de verrichtingen. 269. Verdubbeling of splijting van een of meer vingers | belangrijke stoornis m de verrichtingen. 260. Aaneengroeiing van een of meer vingers met belangt! stoornis in de verrichtingen. 261. Gemis, misstand of verstijving van een of meer vinf* of vingerleden met belangrijke stoornis in de verrn tingen. 262. Mankgaan. 263. Belangrijke afwijking van den normalen stand van i of van beide knieën.  — 229 — Lijst B. Kolom II (vervolg). 16. Zoogenaamde lieswandsdunheid. U. Functioneele albuminurie. 8. Vernauwing van de voorhuid zonder stoornis in de pisloozing. Aangeboren piswegsplijting (hypo- et epispadie) in lichten graad, waarbij de pisloozing zonder verontreiniging der kleederen kan plaats hebben. 0. Aangeboren ontaarding, gemis, te geringe ontwikkeling f of teruggebleken zijn in de buikholte van een bal. lï Lichte graden van aderbreuk van de zaadstreng (varioooele). Memat&n. 2. Geringe afwijking van den normalen stand van den | schouder. 3. Geringe afwijking van den normalen stand van een of Hvan beide schouderbladen. 1. Goringe afwijking van de normale kromming van de rug«gegraat. 6. Geringe afwijking van den normalen stand van de heup, 6. Geringe afwijking van den normalen vorm en geringe « verkrommingen van een of meer ledematen, indien daarvan geen stoornis in de verrichtingen te verwachten is. 7. Geringe afwijking van dén normalen stand van een of van beide knieën, indien daarvan geen stoornis in de verrichtingen te verwachten is.  Lijst B. — 230 — Kolom I (vervolg). 264. Verplaatsing of tegennatuurlijke beweeglijkheid van 1 of van beide knieschijven* 266. Misstand of misvorming van een of van beide voet indien daardoor het gaan of het dragen van het schoeit bemoeilijkt wordt. 266. Een of meer overtollige teenen, indien daardoor het ge of het dragen van het schoeisel bemoeilijkt wordt, j 267. Aaneengroeiing van teenen, indien daardoor het gas of het dragen van het schoeisel bemoeilijkt wordt. - ■] 268. Geheel of gedeeltelijk gemis, verstijving of belangrit misstand van een of meer teenen, indien daardoor 1 gaan of het dragen van het schoeisel bemoeilijkt won 269. Doorborende voetzweer (malum perforans pedis). ] 270. Hardnekkige eeltvorming, indien daardoor het ga bemoeilijkt wordt. 271. Hardnekkig stinkend voetzweet. 272. Aangeboren gemis van de nagels aan een of aan be» handen of voeten. 273. Hinderlgke misvorming of ontaarding van een of mi nagels. 274. Hardnekkige telkens terugkeerende nagel zweer.  — 231 — Lijst B. Kolom II (vervolg.) p8. Geringe afwijking van den normalen stand of van den normalen vorm van een of beide voeten, zonder inzakking I ' van het voetgewelf. 19. Geringe afwijking van den normalen stand van een of E- meer teenen, indien daarvan _geen stoornis in het gaan of in het dragen van het schoeisel te verwachten is.  232 Besluit van den 27sten Maart 1918, S. 222, tot vaststelling van nieuwe bepalingen omtrent het genot tijdens den duurder buitengewone omstandigheden van burgerlijke bezoldiging door burgerlijke ambtenaren en andere doorloopend of voor een bepaald werk in 's Rijks dienst werkzame personen, die krachtens de wet of vrijwillige overeenkomst tot militairen dienst gehouden zijn. Wij WILHELMINA, enz. f Op de gemeenschappelijke voordracht van Onze Ministers van Oorlog, van Marine, van Buitenlandsche Zaken, van Justitie, van Staat, Minister van Binnenlandsche Zaken, van Financiën, van Waterstaat, van Landbouw, Nijverheid en.Handel en van Koloniën, van 10 December 1917, 1ste Afdeeling, n°. 2 • Den Raad van State gehoord (advies van 8 Januari 1918, n°. 45); Gezien het nader gemeenschappelijk rapport van Onze voornoemde Ministers van 23 Maart 1918, Iste afdeeling, n°. 117; Hebben goedgevonden en verstaan in te trekken het eenig artikel van Ons besluit van 16 Juli 1917 (Staatsblad n°. 488) en Ons besluit van 17 November 1915 (Staatsblad n°. 474) en te bepalen als volgt: Art. 1. Behoudens" het bepaalde in artikel 4 genieten burgerlijke ambtenaren en andere doorloopend of voor een bepaald werk in 's Rijks dienst werkzame personen tijdens den duur hunner eerste oefening als militair — welke ten aanzien van deze aangelegenheid geacht wordt nimmer langer te duren dan acht en een halve maand — geene bezoldiging, aan hun burgerlijk ambt of hunne burgerlijke betrekking verbonden. 2. Verrichten zij anders dan voor eerste'oefening tijdens den duur der buitengewone omstan¬ digheden militairen dienst, dan genieten zij hunne burgerlijke bezoldiging, indien en voor zoover die hooger is dan de militaire soldij, de militaire- jaarwedde of het militair traktement. 3. Bij de berekening van de door den burgerlijken dienst verschuldigde bezoldiging wordt de militaire soldij, de militaire jaarwedde of het militair traktement van reservisten van 1 Januari 1917 af verminderd'met de vredestoelage of het vast traktement, welke zij als reservist  233 ten laste van de begrooting van het Departement van Oorlog of van dat van Marine zouden genieten, indien zij niet gemobiliseerd waren. Deze bepaling geldt niet ten aanzien van de ambtenaren der posterijen en telegrafie, die krachtens het sedert gewijzigd Koninklijk besluit van 2 April 1908, n°. 16, in militairen dienst zijn als reservist beneden den rang van officier bij den militairen telegraafdienst. 4- Personen, als" bedoeld in artikel 1, die als landstormplichtige miiitairen dienst verrichten, genieten met inachtneming van het bepaalde in artikel 2 de bezoldiging, aan hun burgerlijk ambt of hunne burgerlijke betrekking verbonden; tijdens den duur van de buitengewone omstandigheden steeds, tenzij zij behooren tot een landstorm-jaarklasse, welke geheel of gedeeltelijk in werkelijken dienst is of wordt gesteld binnen een jaar, nadat het eerste gedeelte van de lichting der militie, waarvoor zij waren ingeschreven, werd of wordt ingelijfd, in welk geval die bezoldiging wordtingehouden' zoolang als hunne eerste oefening zou duren, indien zij bij de militie waren ingelijfd, doch in geen geval langer dan acht en een halve maand. 5. Aan personen, als bedoeld in artikel 1, wien als reservist der landmacht een militair verlof is of wordt verleend, wordt van 1 Januari 1918 af boven hunne burgerlijke bezoldiging ten laste van den burgerlijken dienst over den duur van het verlof een bedrag uitgekeerd berekend naar de toelage, bedoeld in artikel 3 van dit besluit. Deze bepaling geldt niet ten aanzien van de ambtenaren, bedoeld in het tweede lid van dat artikel. 6. Dit besluit geldt niet voor het personeel van het Staatsmijnbedrijf, waarop de door Onzen Minister van Landbouw, Nijverheid en Handel gestelde of nog te stellen regelen van toepassing zijn. Onze Ministers van Oorlog, van Marine, van Buitenlandsche Zaken, van Justitie, van Binnenlandsche Zaken, van Financiën, van Waterstaat, van Landbouw, Nijverheid en Handel en van Koloniën zijn ieder voor zooveel hem betreft belast met de uitvoering van dit besluit, hetwelk in het Staatsblad zal worden geplaatst en waarvan afschrift zal worden gezonden aan  234 de onderscheiden Ministerieele Departementen van Algemeen Bestuur, aan den Raad yan State en aan de Algemeene Rekenkamer. 's-Gravenhage, den 27sten Maart 1918. WILHELMINA. De Minister van Oorlog, De Jqnge. De Minister van Marine, J. J. Rambonnet. De Min. van Buitenlandsche Zaken, J. LotrDON. De Minister van Justitie, B. Obt. De Min. van Staat, Min. van Binnenl. Zaken, Cobt v. d. Linden. De Minister van Financiën, Tbeub. De Minister van Waterstaai, C. Lelt. De Min. van Landbouw, Nijverheid en Handel, posthuma. De Minister van Koloniën, Th. B. Pleyte. (üitgeg. 6 April 1918.) Beschikking van den Minister van Marine van 27 Maart 1918, tot uitvoering van art. 12, tweede lid, van het Militair Keuringsreglement. (Kleuronderscbeidlngsvermogen Zeemacht.) De Minister van Marine, Gezien art. 12, tweede lid, van het Militair Keuringsreglement (Staatsblad 1918, n°. 209); Heeft goedgevonden vast te stellen de volgende bepalingen : § 1. Het kleuronderseheidingsvermogen (K, O. V.) van hen, bij wie onvolkomen K. O. V. reden geeft om hen voor een bepaalden dienst,' een bepaald wapen of korps ongeschikt'of minder geschikt te achten, wordt, voor zooveel de zeemacht betreft, onderzocht bij het zien met beide oogen gelijktijdig — eventueel met gebruik der toegestane glazen — met behulp van de pseudo-isochromatische tafels van J. Stilling (lOen of lateren druk) en zoo noodig met den anomaloscoop van" W. A. Nagel, bij voorkeur en in geval van twijfel steeds met deze belde aangegeven hulpmiddelen, of volgens andere gebruikelijke en geijkte methoden van onderzoek (kaartjes vanJNagel.Jwolproeven van Holmgren, contrastproef-tafeltjes van H. Oohn). § 2. Onder volkomen K. O. V. wordt, voor zooveel  235 de zeemacht betreft, verstaan geheele of gedeeltelijke kleurenblindheid (achromatopie, dichromatopie) en kleurenzwakte (anomale trichromatopie). De Minister van Marine, J. J. Rambonnet. Beschikking van den Minister van Oorlog van 3 April 1918, tot uitvoering van art. 12, tweede lid, v£n het Militair Keuringsreglement. (Kleuronderseheidingsvermogen Landmacht.) De Minister van Oorlog, Gezien art. 12, tweede lid. van het Militair Keuringsregelement {Staatsblad 1918, n°. 209); Heeft goedgevonden vast te stellen de volgende bepalingen: § 1- Het kleuronderseheidingsvermogen (K. O. V.) van hen, bij wie onvolkomen K O. V. reden gëeft om hen voor een bepaalden dienst, een bepaald wapen of korps ongeschikt of minder geschikt te achten, wordt, voor zooveel de landmacht betreft, onderzocht bjj het zien met beide oogen gelijktijdig — eventueel met gebruik der toegestane glazen —» met behulp van de pseudo-isochromatische tafels van W. A. Nagel of J. Stilling of volgens andere gebruikelijke en geijkte methoden van onderzoek. § 2. . . _ Onder volkomen K. O. V. wordt, voor zooveel de landmacht betreft, verstaan geheele of gedeeltelijke kleurenblindheid (achromatopie. dichromatopie) en de hooge graden van kleurenzwakte (anomale trichromatopie). De Minister voornoemd. Voor den Minister, De Secretaris-Oeneraal, A. J. Doóbmait.  — 236 — ALPHABETISCH REGISTER. (De cijfers verwijzen, voor zoover niet anders aangegeven is, naar de artikelen der wet.) Aanhouding tot ondergaan van straf. 13. Burgemeester houdt inschrijvingsregisters. 5. „ Aanhouding door — tot ondergaan van straf. 13. Burgerlijken Stand. Vrijstelling van de rechten ' van den —. 18. Crimineel© Wetboeken. Toepasselijkheid van — 13. Deserteur. 19., Dienstplicht. Aanvang. 3. „ Einde. 3. 12. „ Ontslag. 15. 16. Gewapende dienst. Zie Werkelijken dienst. Griffiekosten. Vrijstelling van — 18. Inschrijving. Ambtshalve. 5. Inschrijvingsregisters. 5. 17. In werking treden, pag. 25. Legalisatie. Vrijstelling van de kosten van —is. ; mi Legesheffing. Vrijstelling van recht van —. 18. Onderscheidingsteekenen. 11. Ontslag van den dienstplicht. 15. 16. Oproeping. Zie Werkelijke dienst. Overgangsbepaling, pag. 25. Reglementen van Krijgstucht. Toepasselijkheid van —-13. Samenstelling. 1. 2. 8. Slotbepaling, pag. 25. Unifo rmk leeding. 11. Verbintenis. Vrijwillige — bij de zeemacht, het leger hier te lande en de koloniale troepen. 8 . „ Vrijwillige — bn den landstorm. 8. Vergoeding. Geldelijke. 9. Vervoer. Kosten van — 6.  !37 Werkelijke dienst. Gevallen waarin oproeping tot — kan plaats hebben. 4. 6. „ Personen, van wie geen gewapende dienst kan gevorderd v, orden. 4. „ Machtiging, vordering en oproeping tot — 6. „ Vrijstelling van het opkomen in — 7. „ Regeling der positie van hen, die tot den landstorm behoorende, zich in — bevindt. 10. 13. „ Gevallen waarin men wordt geacht zich in — te bevinden. 13. „ Huiswaarts zenden uit — 14. „ Bewijs van volbrachten — 14.   S.*J. N». 76. 2» druk. EERSTE AANVULLING der WET tot regeling van de verplichtingen ten aanzien van den landstorm. (LANDSTORMWET.) Ministerieels beschikking van den 19den April 1H18, betreffende vrijwillige verbintenis door dienstplichtigen met erkende gewetensbezwaren. (L. O. 1918, A. 34.) § L De dienstplichtige bij de militie, de landweer of den landstorm, die gewetensbezwaar heeft tegen de vervulling van den hem opgedragen dienst, wordt, indien-dit bezwaar door den Minister van Oorlog wordt erkend, in de gelegenheid gesteld tot het sluiten van een verbintenis voor dienst, die niet bepaaldelijk gericht is op strijd met de wapenen, tenzij daarvoor geen plaats voor hem beschikbaar is of hij voor geen der beschikbare plaatsen geschikt wordt geacht. § 2. Minderjarigen moeten, alvorens zij tot het sluiten der verbintenis worden toegelaten, overleggen een bewijs van toestemming van' hem of haar; die de ouderlijke macht of de voogdij over hen uitoefent. Het bewijs van toestemming is ingericht volgens het bij deze beschikking behoorende model I. § 8. De verbintenis geldt — zoowel voor militie- en landweerplichtigen als voor landstormpliehtigen — tot het tijdstip, waarop de dienstplicht bij den landstorm- voor den dienstplichtige zou eindigen. § 4. De dienstplichtige bij de militie of de landweer verbindt zich: a. in werkelijken dienst te blijven tot een jaar na het tijdstip, waarop hij, indien hij de verbintenis niet had aangegaan, den eersten keer na den datum, waarop de verbintenis wordt gesloten, met groot verlof zou zijn vertrokken ; 4. in werkelijken dienst te komen en té blrjven, wanneer, en gedurende den tijd, dat het deel van de mihtie, de landweer of den landstorm, waartoe hij behoort of zou behooren, wegens buitengewone omstandigheden in werkelijken dienst wordt opgeroepen en eenouden. Ten aanzien van den dienstplichtige, die de  — 240 — in deze beschikking bedoelde verbintenis heeft gesloten, zijn van toepassing, zoolang hij militieplichtig is, de artt. 80 tot en met 98 en 101 der Militiewet en zoolang hij landweerplichtig is, de artt. 11 tot en met 18, Xbbis, 20, 22 tot en met 36 en 88 der Landweerwet (1). § 5. De 'dienstplichtige bij den landstorm verbindt zich: a. in werkelijken dienst te blijven tot een jaar na den dag, waarop het gedeelte van den landstorm, waartoe hij bij het aangaan van de verbintenis behoort, den eersten keer na den datum, waarop de verbintenis wordt gesloten, naar huis wordt gezonden; b. in werkelijken dienst te komen en te blijven, wanneer en gedurende den tijd dat het deel van den landstorm, waartoe hij behóórt, wegens buitengewone omstandigheden in werkelijken dienst wordt opgeroepen en gehouden. § 6. Van de verbintenis wordt een akte in tweevoud opgemaakt, volgens het bij deze beschikking behoorende model II. Een exemplaar dier akte wordt aan den vrijwilliger ter hand gesteld. § 7. Van het aangaan en het beëindigen der verbintenis wordt aanteekening gehouden in het zakboekje van den vrijwilliger. De Minister van Oorlog, dk Jonge. Model I, behoorende bij de beschikking van den Minister van Oorlog van 19 April 1918, afd. Dienstplicht, n°. 121 M. {Behoeft niet te worden gezegeld.) De ondergeteekende (1) die de (2) uitoefent over den minderjarige (3) . . . . verklaart er in toe stemmen, dat genoemde minderjarige zich bij de landmacht verbindt onder de bepalingen van de beschikking van den Minister van Oorlog van 19 April 1918, afd. Dienstplicht, n°. 121 M. {Legerorders 1918, deel A, n°. 34). (4) (1) Geslachts- en voornamen, beroep en woonplaats. (2) Ouderlijke macht of voogdij. (3) Geslachts- en voornamen van den minderjarige. (4) Handteekening van hem of haar, die de toestemming verleent. Deze handteekening moet voor echt worden erkend door den burgemeester. (1) Deze bepaling berust op een Koninklijke machtiging, in verband met art. 7, derde lid, der Militiewet en art. 9, vierde lid, der Landweerwet verleend onder dagteekening van 21 Jiaart 1918, n°. 6.  — 241 — Model II, behoorende bij de beschikking van den Minister van Oorlog van 19 April 1918, afd. Dienstplicht, n°. 121 M. De ondergeteekende (1) . . ten aanzien van het onderwerp dezer akte het Rijk vertegenwoordigende, verklaart krachtens het bepaalde in de beschikking van den Minister van Oorlog van 19 April 1918, afd. Dienstplicht, n°. 121 M. {Legerorders 1918, deel A, n". 84), te hebben aangenomen als vrijwilliger bij de landmacht (2) . . die door mede-onderteekening dezer akte verklaart zich te verplichten, buiten genot van premie of handgeld, hoe ook genaamd, in gemelde hoedanigheid het Koninkrijk der Nederlanden te dienen onder de bepalingen van de boven aangehaalde Ministerieele beschikking. Tijdens den duur der verbintenis zal den vrijwilliger geen dienst worden opgedragen, die bepaaldelijk gericht is op strijd met de wapenen. Aldus in tweevoud opgemaakt en onderteekend te den (8) . . . (4) (1) Geslachts- en voornamen en militaire functie. (2) Geslachts. en voornamen, geboortedatum en geboorteplaats van den vrijwilliger. (8) Dagteekening der akte in letters. (4) Handteekeningen der contractanten. Wet van den 18i/e» Juni 1918, S. 412, tot verlenging van den duur van den dienstijlicht Dij den landstorm. Wij WILHELMLN A, enz. .. doen te weten : Alzoo Wij in overweging genomen hebben, dat de heerschende buitengewone omstandigheden verlenging noodig maken van den termijn, gestela bij art. 1 der wet van 28 Mei 1917 {Staatsblad n°. 413), gewijzigd bij de wet van 16 December 1917 {Staatsblad n°. 697); Zoo is het, dat Wij, den Raad van State, enz. Art. 1. In art. 1 der wet van 28 Mei 1917 {Staatsblad n°. 413), gewijzigd bij de wet van 16 December 1917 (Staatsblad n°. 697), wordt voor „31 Juli 1918" gelezen : „31 December 1918". 2. Deze wet treedt in werking met ingang van 31 Juli 1918.  — 5 242 -Lasten en bevelen, enz. Gegeven te 's-Gravenhage,' den 18den Juni 1918. WILHELMINA. De Minister van Oorlog, de Jonge. De Minister van Marine, ■ J. J. Rambonnet. De Min. van Staat, Min. van Binnenl. Zaken, Oobt v. d. Linden. {üitgeg. 26 Juni 1918.) Besluit van den 'lOsten Juni 1918, S. 429, houdende regelen betreffende het bij de wet van 20 April 1918 {Staatsblad n°. 257) per doelde onderzoek en nader onderzoek omtrent de geschiktheid voor den krijgsdienst van personen, die voor dien dienst ongeschikt zijn verklaard. Wij WILHELMINA, enz." Op de gemeenschappelijke voordracht van Onzen Minister van Oorlog, Onzen Minister van Marine en Onzen Minister van Staat, Minister van Binnenlandsche Zaken, van 17 Juni 1918, afd. Dienstplicht, n°. 151 M. ; . Gezien art. 1 der wet van 20 April 1918 {Staatsblad n°. 257); Hebben goedgevonden en verstaan: Art. 1. Waar in dit besluit wordt gesproken : a van „onderzoek", is daaronder te verstaan het onderzoek, bedoeld in art. 1, eerste lid, der wet van 20 April 1918 {Staatsblad n». 257); b. van „nader onderzoek", is daaronder te verstaan het nader onderzoek, bedoeld in art. 1, tweede lid, dier wet. 2. 1. De namen en verdere gegevens van hen, die opnieuw aan een onderzoek kunnen worden onderworpen, worden door den burgemeester der gemeente, waar zij woonachtig zijn, ingeschreven in een keuringsregister, dat door hem, voor elk geboortejaar afzonderlijk, wordt aangelegd naar een door Onzen Minister van Oorlog vast te stellen model. 2. Onze Minister van Oorlog regelt de tijdstippen, waarop de in het vorig lid bedoelde inschrijving voor de in een bepaald jaar geboren personen moet zijn tot stand gekomen, en de wijze, waarop verder met het keuringsregister wordt gehandeld. 3. 1. Het onderzoek wordt opgedragen aan de keuringsraden der militie. 2. Het nader onderzoek wordt opgedragen aan herkeuringsraden, voor elke provincie een, samengesteld en benoemd op de wijze als de keuringsraden voor de militie, met dien verstande evenwel, dat in den herkeuringsraad meer dan twee geneeskundigen tegelijkertijd zitting kunnen hebben. 4. 1. Onze Commissaris in de provincie stelt de tijdstippen en plaatsen van onderzoek en nader onderzoek vast voor de groepen van  — 248 — personen, door Onzen Minister van Oorlog aan te wijzen. 2. Van deze tijdstippen-en plaatsen doet de burgemeester kennisgeving op de door Onzen Minister van Oorlog aan te geven wijze. 5. 1. Tot het ondergaan van het onderzoek verschijnt de ingeschrevene voor den keuringsraad, aan welken het keuringsregister, waarin zijn naam vermeld staat, is gezonden. ■ 2. Wenscht een ingeschrevene bij een anderen keuringsraad het onderzoek te ondergaan, dan kan de voorzitter van eerstbedoelden keuringsraad hem daartoe toestemming verleenen. Deze geeft van zulk een toestemming kennis aan den voorzitter van den keuringsraad, die alsdan omtrent den ingeschrevene uitspraak zal doen, en zendt'daarbij een uittreksel uit het keuringsregister. Laatsbedoelde voorzitter; deelt de uitspraak zoo spoedig mogelijk mede aan eerstbedoelden voorzitter. 3. Eveneens kan do voorzitter den ingeschrevene toestaan het onderzoek tè ondergaariop een anderen tijd en een andere plaats dan, voor hem was bepaald, met dien verstande, dat het onderzoek in elk geval moet plaats hebben vóór den afloop van de zitting, zooals deze voor de groep van personen, waartoe de ingeschrevene behoort, is geregeld; 6. 1. Ten aanzien van de toepassing van het Militair ' Keüringsreglement worden de ingeschrevenen beschouwd als dienstplichtigen bij den landstorm. 2w Zoowel bij het onderzoek als bij het nader onderzoek beslissen de geneeskundige leden van den raad, of de ingeschrevene geschikt, voorloopig ongeschikt of voorgoed ongeschikt is voor den militairen dienst. 3. Voor zoover in den herkeuringsraad meer dan twee geneeskundigen zitting hebben, geschiedt het nemen der beslissing door twee van hen, daartoe voor eiken ingeschrevene door den voorzitter aan te wijzen. 4. Indien van Jde twee leden van den keurings- of den herkeuringsraad, die belast zijn mét het nemen der beslissing: 1". de een den gekeurde geschikt en de ander hem voorloopig ongeschikt of voorgoéd ongeschikt acht, wordt hij geschikt verklaard; 2°. de een den gekeurde voorloopig ongeschikt en de ander hem voorgoed ongeschikt acht, wordt hij voorloopig ongeschikt verklaard. 5. De uitspraak wordt in het openbaar medegedeeld. 7. 1. Ter gelegenheid van het onderzoek geschiedt tevens een meting van de lichaamslengte van den ingeschrevene. 2. De uitslag van deze meting wórdt vastgesteld door den voorzitter van den keuringsraad. 8. Het onderzoek wordt voor denzelfden persoon ten hoogste tweemaal herhaald. ?• 1- De keuringsraad kan den binnen het Rijk verblijvénden ingeschrevene doen onder-  — 244 — zoeken op de plaats, waar hij zich bevindt, indien hij: 1°. doet blijken door ziekte of gebreken buiten staat te zijn voor dien raad te verschijnen ; 2°. zich in verzekerde bewaring bevindt of verpleegd wordt in een rijkswerkinrichting, een rijksopvoedingsgesticht of een tuchtschool. 2. Dit onderzoek geschiedt door twee door den voorzitter aan te wijzen geneeskundigen. 10. 1. De bestuurders van krankzinnigen-, idioten-, doofstommen- en blindengestichten zenden, voor eiken daarin opgenomen ingèschrevene, ten minste tien dagen vóór den dag, waarop hij voor den keuringsraad zou moeten verschijnen, aan Onzen Commissaris in de provincie een omstandige verklaring van een geneeskundige omtrent den toestand van den ingeschrevene, vermeldende tevens zijn oordeel omtrent diens geschiktheid voor den dienst. Deze verklaring mag niet vroeger zijn afgegeven dan één maand vóór den dag, voor de keurig bepaald. 2. Onze Commissaris in de provincie zendt de in het vorig lid bedoelde verklaringen onverwijld aan den voorzitter van den keuringsraad. Ha 1. De ingeschrevene, die woonplaats heeft of verblijf houdt in het buitenland, kan, indien hij door ziekte of gebreken buiten staat is voor den keuringsraad te verschijnen, bij dien raad vóór de sluiting zijner zitting een verklaring inzenden, die voldoet aan de vereischten, in de volgende leden omschreven. 2. Uit de verklaring moet blijken: 1°. dat de ingeschrevene — met geslachtsnaam, voornamen en leeftijd aan te duiden — wegens ziekte of gebreken buiten staat is voor den keuringsraad te verschijnen; 2°. dat de ingeschrevene door hen, die de verklaring hebben afgegeven, ongeschikt voor den dienst wordt geoordeeld; 3°. van den aard en den graad van de ziekte of het gebrek, op grond waarvan de ongeschiktheid aanwezig wordt geacht, zoomede van de bezwaren, door de ziekte of het gebrek veroorzaakt, * 8. De verklaring mag op den dag, waarop zij bij den keuringsraad inkomt, niet ouder zijn dan twee maanden en moet zijn afgegeven door twee geneeskundigen, die ter plaatse van afgifte bevoegd zijn tot uitoefening van de genees- en heelkunde. 4. De handteekeningen van hen, die de verklaring hebben afgegeven, moeten behoorlijk voor echt zijn verklaard, onder bijvoeging, dat zij, door wie de handteekeningen zijn gesteld, ter plaatse bevoegd zijn tot uitoefening van de genees- en heelkunde. 12. De keuringsraad doet uitspraak: a. omtrent de in art. 9 bedoelde ingeschrevenen, indien dat artikel op hen wordt toegepast; b. omtrent de in de artt. 10 en 11 bedoelde  — 24fi — ingeschreven, indien te hunnen aanzien is gehandeld naar het in die artikelen bepaalde. 13. 1. De ingeschrevene, die geschikt is verklaard, kan binnen 10 dagen, te rekenen van den dag, waarop de uitspraak van den keuringsraad overeenkomstig het laatste lid van art. 6 is medegedeeld, een nader onderzoek aanvragen bij den herkeuringsraad van de provincie, in welke hij in het Keuringsregister is ingeschreven. 2. Het daartoe strekkend verzoekschrift wordt, tegen ontvangbewijs, ingeleverd bij den burgemeester der gemeente, waar de ingeschrevene in het keuringsregister is ingeschreven. 3. _ De burgemeester voorziet het verzoekschrift van een door hem onderteekende verklaring omtrent den dag, waarop het stuk bij hem is ontvangen, en zendt het uiterlijk den dag, nadat de termijn, voor het indienen van zoodanige verzoekschriften gesteld, ten aanzien van zijn gemeente is verstreken, door aan den voorzitter van den herkeuringsraad. 4. Wenscht een ingeschrevene, als in den aanhef van dit artikel bedoeld, voor een anderen herkeuringsraad het nader onderzoek te ondergaan, dan kan de voorzitter van den herkeuringsraad der provincie, waar hij in het keuringsregister is ingeschreven, hem daartoe toestemming verleenen. De voorzitter geeft van zulk een toestemming kennis aan den ïwjiaiiujr vau ueii nerKeuringsraaa, aie alsdan omtrent den ingeschrevene uitspraak zal doen, en zendt daarbij een uittreksel uit het keuringsregister. Laatstbedoelde voorzitter deelt de uitspraak zoo spoedig mogelijk mede aan eerstbedoelden voorzitter. 14. Verschijnt de ingeschrevene niet voor den herkeuringsraad, dan wordt de aanvrage als vervallen beschouwd, tenzij hij: a. blijkt het verkeeren in een der gevallen, bedoeld in art. 9, eerste lid, onder 1°. en 2°.. in welk geval kan worden gehandeld op de wijze, als in dat artikel ten aanzien van de keuring is bepaald; *. blijkt te verkeeren in het geval, bedoeld in art 11, eerste lid, en vóór de sluiting der zitting van den herkeuringsraad bij dien raad een verklaring heeft ingezonden, als in dat artikel omschreven. 15. Het bepaalde in de vorige artikelen sluit niet uit de bevoegdheid van den ingeschrevene om, indien hij tot den landstorm komt te behooren, daarna ontslag van den dienstplicht orj den landstorm te vragen overeenkomstig het bepaalde in art. 42 van het LandstormBesluit. Onze Minister van Oorlog is belast met de Uitvoering van dit besluit (1), dat in het Staats- (I) Zie de hierachter afgedrukte uitvoeringsbeschikking van 29 Juni 1918 (L. O. 1918 B. 228),  246 - blad zal worden geplaatst en waarvan afschrift zal worden gezonden aan de Algemeene Rekenkamer. 's-Gravenhage, den 20sten Juni 1918. WILHELMINA. De Minister van Oorlog, db Jongk. De Minister van Marine, J. J. Rambonnkt. De Minister van Staat, Minister van Binnenlandsche Zaken, Gort v. d. Linden. {Vitgeg. 26 Juni 1918.) Beschikking van den Minister van Oorlog van den 29sten Juni 1918, ter uitvoering van het Koninklijk besluit van 20 Juni 1918 {Staatsblad n». 429). (L. O. 1918, B. 223.) De autoriteiten van de landmacht, aangewezen in § 2 van de Landstorm-Instructie, doen aan de burgemeesters opgaaf van de personen, die gedurende hun militairen diénst — hetzij als dienstplichtige, hetzij als vrijwilliger — ongeschikt, zijn verklaard. Deze opgaaf wordt voorshands alleen gedaan omtrent hen, die geboren zijn in een der jaren 1894, 1895, 1896, 1897 en 1898 en vóór 1918 zijn afgekeurd. Ze wordt ingericht overeenkomstig het bij deze beschikking behoorende model I b en zoo spoedig mogelijk, doch uiterlijk 20 Juli a.s., gezonden aan den burgemeester der gemeente, vermeld aan de voorzijde van de opgaaf. Van de opgaven worden uitgezonderd degenen, die gedurende hun dienst als landstormvrijwilliger werden afgekeurd, voor zoover zij althans niet tevens — heteij vroeger, hetzij later — als dienstplichtige of als gewoon vrijwilliger den dienst wegens gebreken hebben verlaten. Voor het overige worden allen, die onder de hiervóór gegeven omschrijving vallen, in de opgaven begrepen, ook al worden zij geacht op grond van de wet niet voor een nieuwe keuring in aanmerking te komen. • Of een persoon al dan niet buiten 'de keuring en derhalve ook buiten de inschrijving valt, wordt namelijk door den burgemeester beoordeeld na ontvangst van de opgaaf. Voor ieder op te geven persoon wordt een afzonderlijk formulier gebezigd. De vakken 8 en 9 worden onder a en 6 ingevuld met ja of neen. Iemand wordt geacht langer dan zes maanden in werkelijken dienst te zijn geweest, indien hij meer dan eenhonderd tachtig dagen militairen dienst heeft vervuld. De werkelijke dienst wordt geacht niet te zijn onderbroken gedurende den tijd, dat de persoon in het genot van verlof is geweest, uitgezonderd groot verlof, onbepaald klein verlof en klein verlof in afwachting van een beslissing omtrent vrijstelling.  — 247 — Model I b. Behoort bij de beschikking van den Minister van Uorlog van 29 Juni 1918, afd. Dienstplicht, n». 1 M. Keuring van afgekeurden. OPGAAF betreffende een persoon, bedoeld in art. 1 der wet van 20 April 1918 (Staatsblad n°. 257), die ingevolge beschikking van den Minister van Oorlog van 19 . ., afd. Dienstplicht n°. . . . M., vermoedelijk voor de keuring moet worden ingeschreven in de gemeente *) ........ den 19 . . De Commandant van *) Invullen den naam der gemeente, waar de in te schrijven persoon gevestigd is. Is hij niet binnen het Rijk gevestigd, den naam der gemeente, waar hij laatstelijk binnen het Rijk woonplaats had. Kan deze woonplaats niet worden aangewezen, den naam der gemeente, waar hij werd ingeschreven voor de militie of den landstorm. Heeft deze inschrijving niet plaats gehad, dan de gemeente Amsterdam. 1. Geslachts- en voornamen (voluit). 2. 1. Geboortedatum. 2. Geboorteplaats. 8. Gemeente, waar hij werd ingeschreven voor de militie. ■ 4. Woonplaats en adres. 3. Burgerlijke staat. A. Ongehuwd, weduwnaar zon- i der kind of kinderen, gehuwd zonder kind of kinderen, gescheiden van echt zonder kind of kinderen. B. Gehuwd met kind of kinde- ' ren, weduwnaar met kind of I kinderen, gescheiden van echt met kind of kinderen. (Kinderen, die den persoon niet ten laste zijn, warden niet in aanmerking genomen). 4. Ambt, beroep of bedrijf. -  — 248 — 5. Heeft laatstelijk gediend: a. bij: (korps en korpsonderdeel). b. in den rang van: b. 6. Dagteekening van aanvang en einde van het tijdvak of de tijdvakken, gedurende welke hij in werkelijken dienst is geweest. 1. Dagteekening van het ontslag 1. uit den dienst. 2. Lengte bij de laatste meting. 2. .3. Beden van ongeschiktheid (te | 3. klein of gebreken). 4. Op grond van welk gebrek 4. de afkeuring plaats had. 5. Andere gebreken, waarméde i 5. hij vóór of gedurende zijn diensttijd behept bevonden werd. 8. Of hij: a. langer dan zes maanden in o. werkelijken dienst is geweest; b. in en door den militairen b. dienst ongeschikt is geworden. 9. Of hij in verband met den aard I van den vervulden dienst en met den graad zijner geoefendheid : a. 'alleen geschikt is voor onge- a. wapenden dienst; 5. geschikt is zoowel voor ge- b. wapenden als voor ongewa- ] penden dienst. 10. Opmerkingen.  S. & J. N°. 76. 2« druk. TWEEDE AANVULLING der |0't; • wet tot regeling van de verplichtingen ten aanzien van den landstorm. (LANDSTORMWET.) Besluit van den oden April 1919, S. 143, tot intrekking van artikel 5 van het Koninklijk Besluit van 27 Maart 1918 (Staatsblad n°. 222), houdende regeling van de bezoldiging van gemobiliseerde rijksambtenaren. Wij WILHELMINA, enz. Op de gemeenschappelijke voordracht van Onze Ministers van Oorlog, van Marine, van Buitenlandsche Zaken, van Justitie, van Bin¬ nenlandsche Zaken, Van Financiën, van Waterstaat, van Landbouw, Nijverheid en Handel, van Koloniën, van Arbeid en van ■ Onderwijs, Kunsten en Wétenschappen van 15 Februari 1919, I« Afd., n°. 26; Den Raad van State gehoord (advies van 18 Maart 1919, n°. 22); Gezien het nader gemeenschappelijk rapport van Onze voornoemde Ministers van 29 Maart 1919, Ie Afd., n°. 128 ; Hebben goedgevonden en verstaan, gerekend met ingang van 1 Januari 1919 te bepalen als volgt: Eenig artikel. Artikel 5 van Ons Besluit van 27 Maart 1918 (Staatsblad n°. 222) wordt ingetrokken. Onze Ministers van Oorlog, van Marine, van Buitenlandsche Zaken, van Justitie, van Binnenlandsche Zaken, van Financiën, van Waterstaat, van Landbouw, Nijverheid en Handel, van Koloniën, van Arbeid en van Onderwijs, Kunsten en Wetenschappen zijn, ieder voor zooveel hem betreft, belast met de uitvoering van dit Besluit, hetwelk in het Staatsblad zal worden geplaatst en waarvan afschrift zal wor-  - 260 - den gezonden aan de onderscheidene Ministerieele Departementen van Algemeen Bestuur, aan den Baad van State en aan de Algemeene Rekenkamer. 's-Gravenhage, den 3den April 1919. WILHELMINA. De Min. van Oorlog, Altinq vojst Gbusatj. De Minister van Marine, a. i., Oh. Rots de Beerenbrotjck. De Minister van Buitenlandsche Zaken, Van Karnebeek. De Minister van Justitie, Heemskerk. De Minister van Binnenlandsche Zaken, >Ch. Rots de Beerenbrouok. De Minister van Financiën, de Vries. De Min. van Waterstaat, |A. A. H. W. König. De Min. van Landbouw, Nijverheid en Handel, H. A. van IJsselsteijn. De Minister van Koloniën, Idenbüro. De Minister van Arbeid. Aalbeese. De Minister van Onderwijs, Kunsten en Wetenschappen, J. Th. de Visser. (üitgeg. 16 April 1919.)  S. & J. N°. 76. 2» druk. DERDE AANVULLING der WET tot regeling van de verplichtingen ten aanzien van den landstorm. (LANDSTORMWET.) Wet van den Slisten Juni 1919, S. 413, tot wijziging van de Landstormwet. Zie betreffende deze wet: Bijl. Hand. 2<= Kamer 1918/19, n°. 291, 1—8 ; Hand. id. 1918/19, bladz. 2571—2572; Hand. le Kamer 1918/19, bladz. 562, 568. Wij WILHELMINA, enz doen te weten : Alzoo Wij in overweging genomen hebben, dat het wenschelijk is om vrijwilligen dienst bij- den landstorm in te voeren ook voor gewone tijden ; Zoo is het, dat Wij, den Raad van State, enz. Art. 1. De Landstormwet (Staatsblad 1913, n°. 149 ; 1915, n°. 242 ; 1916, n°. 207 ; 1917, n°- 243 en 244) wordt gewijzigd als volgt: Art. 4. In het eerste lid wordt in de plaats van „De landstorm kan" gelezen: „De tot den landstorm behoorende dienstplichtigen kunnen". Aan het artikel wordt een nieuw lid toegevoegd, luidende : „3. De vrijwilliger bij den landstorm kan tot werkelijken dienst worden opgeroepen, voor zoover de verbintenis dit toelaat." Art. 8. Het derde en het vierde lid worden vervangen door de volgende leden: „3. Door Ons worden regelen gesteld omtrent toelating tot een vrijwillige verbintenis bij den landstorm, zoowel van personen, op wie geen, als van personen, op wie wel dienstplicht rust. 4. De dienstplichtige bij dèn landstorm, die tevens als vrijwilliger tot den landstorm be-  252 hoort, wordt, zoolang de verbintenis duurt' uitsluitend als vrijwilliger beschouwd." Art. 10. Vóór hst lid, dat thans het artikel uitmaakt, wordt geplaatst het cijfer 1. Aan het artikel wordt toegevoegd een tweede lid, luidende als volgt : „2. De vrijwilliger bij den landstorm, die in dienst is gesteld bij de landmacht en tot officier wordt bsvorderd, gaat bij zijne benoeming als zoodanig over naar het reservepersoneel der landmacht." Art. 13. In het derde lid wordt het bepaalde onder 2°. gelezen als volgt : „de vrijwilliger : a. in geval van oorlog, oorlogsgevaar o f andere buitengewone omstandigheden, tijdens den duur van dezen bijzonderen toestand; b. ingeval deze bijzondere toestand niet aanwezig is ||: I. van het ooganblik, waarop hij, tot werkelijken dienst opgeroepen, ter plaatse zijner bestemming is aangekomen, totdat hij weder huiswaarts wordt gezonden ; II. zoolang hij dienst verricht } III. 3 wannaar hij militair onderricht ontvangt ;". In het darde lid, onder 3°., wordt voor „vrijwillig dienende" gelezen: „vrijwilliger". Tussohen het derde en het vierde lid wordt een lid ingevoegd, luidende als volgt: „4. Zoolang de vrijwilliger bij den landstorm zich niet in werkelijken dienst bevindt, is hij, zoo hij behoort tot de zeemacht, aan het Crimineel Wetboek en het Reglement van Krijgstucht voor het krijgsvolk te water en, zoo hij behoort tot de landmacht, aan het Crimineel Wetboek en het Reglement van Krijgstucht voor het krijgsvolk te lande onderworpen, ter zake van : o. het opzettelijk een meerdere hetzij in het openbaar mondeling of door een geschrift of afbeelding, hetzij in zijne tegenwoordigheid mondeling of door een gebaar of daad, hetzij door een toegezonden of aangeboden geschrift of afbeelding, beleedigen of met eenig kwaad bedreigen, hetzij hem uitschelden, beschimpen of in zijne tegenwoordigheid bespotten ; 6. het verspreiden, ten toon stellen, aanslaan of ter verspreiding in voorraad hebben van een  283 ' geschrift of afbeelding, waarin hij weet, dat eene beleediging voor een meerdere voorkomt; c. het opzettelijk een meerdere door eenige feitelijkheid beleedigen." Het bestaande vierde lid wordt vijfde lid. In dit lid wordt voor „behoorenden dienstplichtige" gelezen: „behoorende". Het bestaande vijfde lid wordt zesde lid. Art. 17. Vóór het lid, dat thans het artikel uitmaakt, wordt geplaatst het cijfer 1. Aan het artikel wordt een tweede lid toegevoegd, luidende als volgt: „2. Van de in het eerste lid bedoelde registers wordt ook afgevoerd de dienstplichtige, die tot eene vrijwillige verbintenis bij den landstorm wordt toegelaten." Art. 19. Vóór het lid, dat thans het artikel uitmaakt, wordt geplaatst het cijfer 1. Aan het artikel wordt een tweede lid toegevoegd, luidende als volgt: „2. De vrijwilliger bn den landstorm, die niet voldoet aan eene oproeping voor den werkelijken dienst, wordt als deserteur behandeld, zoodra hij, indien hij behoort tot de zeemacht, ingevolge den last van Onzen Minister van Marine, en indien hij behoort tot de landmacht, ingevolge den last van Onzen Minister van Oorlog, als deserteur is afgevoerd." 2. Deze wet treedt in werking met ingang van den dag na dien harer afkondiging. Lasten en bevelen, enz. Gegeven te 's-Gravenhage, den 27sten Juni 1919, WILHELMINA. De Minister van Oorlog, Altotg von Geusatt. De Minister van Marine, H. Bijleveld Je. De Minister van Binnenlandsche Zaken, Oh. Bttys de Beeeenbbottck. (üitgeg. 10 Juli 1919.) Wet van den TTisten Juni 1919, S. 414, betreffende demobilisatie-voorzieningen. Wh WILHELMINA, enz. . . doen te weten : Alzoo Wij in overweging genomen hebben, dat het wenschelijk is tijdelijk de gelegenheid open te stellen voor landstormpliehtigen om als zoodanig vrijwillig in werkelijken dienst te verblijven en bijzondere regelen te treffen  254 nopens "net genot van vergoeding tijdens en na verplichte en vrij villige dienstvervulling ; Zoo is het, dat Wij, den Baad van State, enz. Art. 1. Aan dienstplichtigen van den landstorm kan naar door Onze Ministers van Oorlog . en van Marine te stellen regelen toestemming worden verleend om als zoodanig vrijwillig in werkelijken dienst te verblijven bij eenonderdeel van de landmacht of van de zeemacht gedurende den tijd, dien zij niet tot verblijf in werkelijken dienst verplicht zijn. De toestemming wordt verleend door of vanwege Oi zen Minister van Oorlog, indien de dienstplichtige bij een onderdeel der landmacht, door of vanwege Onzen Minister van Marine, indien de dienstplichtige bij een onderdeel der zeemacht in werkelijken dienst wenscht te verblijven. 2. In de gevallen, omschreven in art. 84 der Militiewet, art. lö&is der Landweerwet en art. 9 der Landstormwet, kan vergoeding worden toegekend voor den tijd, dien de dienstplichtige van de militie, van de landweer of van den landstorm vrijwillig in werkelijken dienst is. 3. De vergoeding, welke wordt toegekend krachtens art. 84 der Militiewet, art. \5bis der Landweerwet, art. 9 der Landstormwet en art. 2 van deze wet, mag ten hoogste drie gulden per dag bedragen. 4. 1. indien vergoeding wordt genoten wegens het verplicht of het vrijwillig verblijf in werkelijken dienst van een'dienstplichtige, kan naar door Onze Ministeis van Oorlog en van Marine te stellen regelen deze vergoeding na den dag, waarop de dienstplichtige weder huiswaarts is gezonden, nog worden uitgekeerd over een tijdvak van ten hoogste 120 dagen na de huiswaartszending, tot ten hoogste drie gulden per dag. 2. Aan den dienstplichtige kan over een tijdvak van ten hoogste 120 dagen na zijn huiswaartszending een vergoeding worden uitgekeerd ten behoeve van eigen levensonderhoud. Deze vergoeding bedraagt : indien wegens zijn verblijf in werkelijken dienst vergoeding werd genoten en deze krachtens het vorige lid nog wordt doorbetaald na zjjn huiswaartszending, ten hoogste vijf en zeventig cent per dag ;  256 in andere gevallen ten hoogste een gulden vijftig cent per dag. 3. Aan de dienstplichtige officieren en onderofficieren, dienende bij de landmacht, de officieien en onderofficieren, behoorende tot het reserve-personeel der landmacht, de officieren en onderofficieren, nit anderen hoofde deel uitmakende van het verlofspersoneel der landmacht, de officieren, onderofficieren en manschappen van de Koninklijke MarineReserve en de ten gevolge van de mobilisatie in activiteit gestelde verplichte reservisten der zeemacht, die huiswaarts zijn gezonden, kan over een tijdvak van ten hoogste drie maanden na hun huiswaartszending een traktements- of jaarweddevergoeding worden uitgekeerd tot een bedrag, ten hoogste gelijk aan dat van hun traktement of jaarwedde ten tijde van hun huiswaartszending, met dien verstande, dat voor de berekening van de vergoeding voor de onderofficieren der landmacht — vaandrigs en kornetten uitgezonderd — de jaarwedde geacht kan worden f 180 hooger te zijn dan ze in werkelijkheid bedraagt. 4. De toekenning en uitbetaling van de vergoedingen, in de vorige leden bedoeld, geschiedt naar door Onze Ministers van Oorlog en van Marine te stellen regelen. 5. Indien het verplicht of het vrijwillig ver. blijf in werkelijken dienst van den dienstplichtige is geëindigd wegens overlijden van dezen, kan, ingeval vergoeding wordt genoten ter zake van zijn verblijf in werkelijken dienst, naar door Onze Ministers van Oorlog en van Marine te stellen regelen, deze vergoeding na den dag van zijn overlijden nog woiden uitgekeerd over een tijdvak van ten hoogste 120 dagen na het overlijden, tot ten hoogste drie gulden per dag. 6. Ten aanzien van de gelden, benoodigd voor de uitbetaling der vergoeding, bedoeld in deze wet, en der vergoeding, bedoeld in het eerste lid van art. 84 der Militiewet, art. lö&w der Landweerwet en art. 9 der Landstormwet, is van toepassing het tweede lid van art. 84 der Militiewet, hét derde lid van art. löow der Landweerwet en het tweede lid van art. 9 der Landstormwet. 7. De dienstplichtige, die voor de lichting  256 der militie van 1915, 1916, 1917,11918 of 1919 is ingelijfd vóórjdenjaanvang van het jaar zijner lichting, wordt voor het bepalen van het tijdstip, waarop hij naar de landweer overgaat of wegens diensteindiging uit den dienst wordt ontslagen, geacht te zijn ingelijfd op 1 Januari van het jaar zijner lichting. 8. 1. De in deze wet bedoelde vergoedingen kunnen worden toegekend ten aanzien van huiswaartszending of Overlijden op of na 1 Augustus 1918. 2. Het vrijwillig verblijf onder de wapenen, in deze wet bedoeld, en de tijd, waarover de in deze wet bedoelde vergoedingen worden uitgekeerd, eindigen uiterlijk 31 Juli 1919. Met dezen datum houdt art. 6 op te gelden. 9. Deze wet treedt in werking met ingang van den dag na dien harer afkondiging. Lasten en bevelen, enz. Gegeven te 's-Gravenhage, den 27sten Juni 1919. WILHELMINA. De Minister van Oorlog, Althtg von Geusatj. De Minister van Marine, H. Bijleveld Je. De Minister van Binnenlandsche Zaken, Om. Ruys de Beerenbrotjck. {.üitgeg. 10 Juli 1919.)  S. & J. N°. 76. 2» druk. VIERDE AANVULLING dkr WET tot regeling van de verplichtingen ten aanzien van den landstorm. (LANDSTORMWET.) Wet van den 22sten December 1919, S. 884, betreffende demobilisatie-voorzieningen. Wu WILHELMINA, enz. .. doen te weten : Alzoo Wg in overweging genomen hebben, dat het wenschelijk is, tijdelijk bijzondere regelen te treffen nopens het verleenen van tegemoetkomingen ten aanzien van militairen, wier verblijf onder de wapenen is geëindigd; Zoo is het, dat Wij, den Raad van State, enz. Art. 1. De uitkeering van de in deze wet "bedoelde tegemoetkomingen na vervulden werkelijken dienst geschiedt sleohts indien er behoefte aan bestaat, het naar huis zenden of het overlijden van den militair plaats heeft op of na 1 Augustus 1919, doeh vóór 1 Januari 1920, de militair geen beroepsvrijwilliger is en hij overigens behoort tot een der door Onze Ministers van Oorlog en van Marine aan te wijzen categorieën. 2. 1. Ten aanzien van militairen, die na vervulden werkelijken dienst huiswaarts zijn gezonden, kan een tegemoetkoming worden uitgekeerd voor het levensonderhoud van den militair of voor dat van verwanten, voor wie hij als. kostwinner is opgetreden. 2. De ten aanzien van een militair toe te kennen tegemoetkoming, bedoeld in het vorige lid, bedraagt ten hoogste f 100. 3.1. Aan militairen beneden den rang van officier kan bij of na het naar huis zenden na vervulden werkelijken dienst een tegemoetkoming worden uitgekeerd voor kleeding, gereedschappen of verhuiskosten. 2. De aan een militair toe te kennen tegemoetkoming, bedoeld in het vorige lid, bedraagt ten hoogste f 40. 4. 1. Ten aanzien van officieren en onderofficieren, dienende bij de landmacht, en van officieren, onderofficieren en manschappen, dienende bij de zeemacht, kan een bezoldigingsvergoeding worden toegekend over een tijdvak van ten hoogste drie maanden na het naar huis zenden na vervulden werkelijken dienst. 2. De bezoldigingsvergoeding bedraagt: over de eerste maand na het naar huis zenden ten hoogste een som, gelijk aan het maandbedrag van het aanvangstraktement, van de aanvangsjaarwedde, van het activiteitstrakte-  — 258 — ment of van de activiteitssoldij, verbonden aan i den rang, den stand of de klasse, waarin dei militair laatstelijk diende; over de tweede maand na het naar huist zenden ten hoogste een som, gelijk aan heti tweederde gedeelte van vermeld maandbedrag ; over de derde maand na het naar huis zenden ten hoogste een som, gelijk aan de helft van ver- • meld maandbedrag. 3. Voor de berekening van de in het eerste i lid bedoelde tegemoetkoming voor de onder- ■ officieren der landmacht —• vaandrigs en kornetten uitgezonderd — kan de in het vorige, lid bedoelde aanvangsjaarwedde geacht worden f 180 hooger te zijn dan ze in werkelijkheid be- j draagt. 5. Indien het verblijf in werkelijken dienst | van een militair is geëindigd wegens zijn over- I lijden, kan aan verwanten, voor wie hij als kostwinner optrad, een tegemoetkoming voor hun levensonderhoud worden uitgekeerd tot een bedrag van ten hoogste f3 per dag, over een tijdvak van ten hoogste 120 dagen na het overlijden. 6. De toekenning en de uitbetaling van de tegemoetkomingen, in deze wet bedoeld, geschieden naar door Onze Ministers van Oorlog en van Marine te stellen regelen. 7. De gelden, benoodigd voor de uitbetaling ' der in deze wet bedoelde tegemoetkomingen, worden, voor zoover noodig, naar door Onze Ministers van Oorlog en van Marine te stellen regelen, voorgeschoten uit de gemeentekas. B§ deze regelen kan van het voorschrift van art. 114, tweede lid, der Gemeentewet worden' ' afgeweken. 8. In art. 7 der wet van 27 Juni 1919 (Staatsblad n°. 414) wordt in plaats van „1 Januari" gelezen: „16 Januari . 9. Deze wet treedt in werking met ingang van den dag na dien harer afkondiging. Lasten en bevelen, enz. Gegeven te 's-Gravenhage, den 22sten December 1919. WILHELMINA. De Minister van Oorlog, Altinq von Getjsatj. De Minister van Marine, H. Bijlbveld Jr. De Minister van Binnenlandsche Zaken, 1 Ch. Rttvs de Beerenbrotjck. (üitgeg. 8 Jan. 1920.)  S. & J. No. 76. 2» druk. AANVULLING 4A ' dek WET tot regeling van de verplichtingen ten aanzien van den landstorm. (LANDSTORMWET.) Besluit van den Visten December 1919, S. 988, tot wijziging van het Landstorm-Besluit (Staatsblad 1913, n°. 273; 1915, nos. 382, 476 en 520; 1916, n°. 465 ; 1917, n». 655). Wij WILHELMINA, enz. Op de gemeenschappelijke voordracht van Onze Ministers van Oorlog en van Marine, van 2 December 1919, afd. Dienstplicht n°. 124 H., en van 23 December 1919, Afdeeling B (3de bureau), n°. 72 ; Overwegende, dat het wenschelijk is o. a. nadere voorziening te treffen nopens de toelating tot een vrijwillige verbintenis bij den landstorm ; Gezien art. 8 der Landstormwet (Staatsblad 1913, n°. 149; 1915, n°. 242; 1916, n°. 207 • 1917, nos. 243 en 244; 1919, n°. 413), zoomede de artikelen 1, 2, 5, 13, 16 tot en met 18, 20, 246«>, 48, 49 en 53 tot en met 57 van het Landstorm-Besluit, bijlage B van het besluit en het bij het besluit behoorende model 3; Hebben goedgevonden en verstaan te bepalen, dat het Landstorm-Besluit wordt gewijzigd als volgt: Art. li Het artikel wordt gelezen: 1. „Ongewapende landstormdienst bestaat uit het in militair verband verriohten van werkzaamheden en van diensten, waarbij voor het vervullen daarvan het gebruik van wapenen niet kan worden gevorderd. 2. Gewapende landstormdienst bestaat uit het in militair verband verrichten van dienst, waarbij voor het vervullen daarvan het gebruik van wapenen kan worden gevorderd". 2. De aanhef van het eerste lid wordt gelezen : „Gewapende landstormdienst kan niet worden gevorderd van de categorie van personen, daarvan reeds uitgezonderd krachtens het be-  paalde in artikel 4, tweede lid, der wet, onder a, en bovendien niet van de tot den landstorm behoorende dienstplichtigen, deel uitmakende van de in artikel 2 der wet, onder 2°, vermelde categorieën, voor zooveel deze dienstplichtigen :" Tusschen het eerste en het bestaande tweede lid wordt gevoegd een nieuw lid, luidende : „2. Gewapende landstormdienst kan ook niet worden gevorderd van degene, die als vrouwelijk vrijwilliger tot den landstorm behoort". Het bestaande tweede lid wordt derde lid en wordt gelezen: „3. Van het overige landstonnpersoneel kan zoowel gewapende als ongewapende landstormdienst worden gevorderd, voor zoover door Onze Ministers Van Marine en van Oorlog ieder voor zooveel, hem betreft, niet anders wordt bepaald." Art. 5. Hetgeen voorkomt in het eerste lid onder c wordt gelezen : „de opgaven, welke daartoe worden gedaan naar voorschriften, door Onzen Minister van Oorlog voor zooveel noodig in overleg met Onze Ministers van Marine en van Koloniën vast te stellen, voor zooveel betreft de categorieën van personen, bedo3ldin2° 6 van artikel 2, eerste lid, en in artikel 8, vierde lid, der wet". Art. 13. Het artikel vervalt. Art. 16. In het eerste lid wordt in plaats van „landstormplichtige personen" gelezen: „landstonnpersoneel" en wordt in plaats van „zoowel aan hen als" gelezen : „aan hen en, indien zij dienstplichtige zijn, tevens". In het tweede lid Wordt tusschen „vrijgesteld" en de daarop volgende punt gevoegd : „zoomede ten aanzien van de vrijwilligers bij den landstorm, aan wien een dergelijke" vrijstelling is verleend". Art. 17. In den eersten volzin wordt in plaats van: „dienstplichtigen" gelezen : „personen" en wordt tusschen „mededeeling'' en „aan" gevoegd : „aan den chef, aan wien zij te dien tijde onmiddellijk onderhoorig zijn, en, zoo zij dienstplichtige zijn, bovendien". In den tweeden volzin wordt in plaats van „Bovendien" en hetgeen daarna volgt tot en met „kennis", gelezen: „De mededeeling aan den chef geschiedt". Art. 18. Aan het artikel wordt een lid toegevoegd, luidende : „3. De voorloopige vrijstelling van opkomst tot den werkelijken dienst wordt ten aanzien van de vrijwilligers bij den landstorm aangemerkt als te zijn geëindigd van en met den dag, waarop hun in de beide vorige artikelen bedoelde chef de in artikel 16 vermelde m d d ling heeft gedaan of de in artikel 17 vermelde mededeeling heeft ontvangen, dan wel,indien zij naar het oordeel van hun militairen commandant met het doen der in artikel 17 vermelde mededeeling in verzuim z^jn, van en  met den dag, waarop het verzuim geacht wordt te zijn ingetreden". Art. 20. Vóór het bestaande lid wordt geplaatst: 1. Aan het artikel wordt toegevoegd een lid, luidende : „2. De aanhechting zoowel van het ken- of onderseheidingsteeken als van de afzonderlijke onderacheidingsteekenen, bedoeld in artikel 21, geschiedt zoodanig, dat verwijdering daarvan niet gemakkelijk kan plaats hebben." Art. 24bis. De eerste vier woorden: „In bijzondere gevallen kunnen" vervallen. Tusschen het woord „Marine" en de daarop volgende komma wordt gevoegd het woord „kunnen". Art. 48. Aan het artikel wordt een lid toegevoegd, luidende : „3. Blijkt aan de militaire autoriteit, dat een tot den landstorm behoorende vrijwilliger verkeeK in een der gevallen, omschreven onder 3°., 5° en 6° van het eerste lid van artikel 16 der wet, dan geeft die autoriteit daarvan kennis aan Onzen Minister van Oorlog, zoo de vrijwilliger bestemd is tot dienstvervulling bij de landmacht, of aan Onzen Minister van Marine, zoo de vrij williger bestemd is tot dienstvervulling bij de zeemacht. In de kennisgeving wordt zoo mogelijk aanteekening gedaan van het desbetreffende vonnis of de desbetreffende vonnissen". Art. 49. Aan het artikel wordt een lid toegevoegd, luidende : „3. Ten aanzien van het ontslag van den vrijwilliger bij den landstorm, die tijdens zijn verblijf in werkelijken dienst blijkt ongeschikt te zijn voor den dienst wegens ziekten of gebreken, als bedoeld onder 2° van het eerste lid van, artikel 16 der wet, of die verkeert in een der gevallen, vermeld onder 4° van genoemd lid, wordt eveneens gehandeld op overeenkomstige w\jze als geschiedt ten aanzien Van het ontslag om bedoelde redenen o. a. uit den dienst bij de militie van den daarbij ingelijfde." Art. 53. Het artikel wordt glezen : „1. Tot een vrijwillige verbintenis bij den landstorm kunnen worden toegelaten, voor zooveel zij voor de door hen daarbij te vervuilen diensten ook lichamelijk geschikt worden geoordeeld en hun aanneming in 'slands belang wenschelijk is te achten : 1°. als gewoon vrijwilliger: mannelijke personen, die voldoen aan eischen, door Onze Ministers van Marine en van Oorlog, ieder voor zooveel hem betreft, te stellen, geen dienstplicht op zich hebben rusten krachtens de Militiewet of de Landweerwet en niet als vrijwilliger behooren tot de zeemacht, het korps mariniers en de marine reserve hieronder begrepen, tot het leger hier te lande, het reserve- ersoneel der landmacht hieronder begrepen, Ü de koloniale troenen nf hii Ho