INHOUD. Blz. Landstormwet ÏS BIJLAGEN. ^ -:^f Systematisch. Uitbreiding vak den landstorm. a. Wet van 11 Juni 1915, S. 242, betreffende uitbreiding van den landstorm en aanvulling van de Landstormwet 32 b. Wet van 31 Juli 1915, S. 345, . tot nadere'uitbreiding van den landstorm enz. (Zooals deze wet is gewijzigd.) 34 c. Wet van 20 April 1918, S. 257, tot nadere uitbreiding van den landstorm. (Herkeuring van afgekeurden) 36 d. Koninklijke besluiten ter uitvoering van de onder 6 en c vermelde wetten ....... 38 e. Ministerieele beschikkingen en circulaires ter uitvoering van de onder a tot en met d vermelde wetten en besluiten ...... 51 Landstorm-Besluit. (Uitvoering van verschillende artikelen der Landstormwet) 88 Landstorm-Instructie. (Uitvoering van verschillende artikelen der Landstormwet en van het Landstorm-Besluit). . 163 Vrijstelling wegens landstorm-broederdienst.a. Wet van 28 Mei 1920, S. 260, betr. vrijstelling van militiedienst wegens door broeders vervulden landstormdienst 211 6. Kon. besluit van 4 Augustus 1920, S. 683, ter uitvoering van de onder o vermelde wet. . . 212 c. Ministerieele beschikking van 7 Augustus 1920, n°. 1 H, ter uitvoering van de wet en het besluit, onder a en 6 vermeld . . 215 d. Circulaire van 7 Augustus 1920, n°. 1H, aan de Burgemeesters, als voren 220 Vrijstelling van opkomst.. a. Circulaire van den Min. v.  — 4 — Blz. Oorlog aan de Commissarissen der Koningin van 5 November 1913, n° 159, betreffende vrijstelling van opkomst in werkelijken dienst 223 b. Circulaires aan de Burgemeesters als voren 226 Vrijwillige verbintenis bij den landstorm. MlNISTERIEELE BESCHIKKING Van 1 Oct. 1920, n». 224 (L.O. 1920, n°. 468) (Vrijwittige-landstorm-beschikking.) . . 229 MlNISTERIEELE beschikking van 26 Jan. 1920, n°. 121 H, betr. vrijwillige verbintenis bij den iandstorm 238 Circulaire van den Min. v. Ooriog van 10 Febr. 1920, n°. 369H, aan de Bur- . gemeesters, als voren 238 Vergoeding wegens kostwinnerschap. a. Wet van 25 Maart 1918. S. 174, tot tijdelijke verhooging van het maximum 239 6. Wet van 28 Mei 1920, S. 261, tot blijvende verhooging van het „maximum na einde der buiten■ gewone omstandigheden. . . . . 240 c. Ministerieele aanschrijvingen en beschikkingen 241 Geschiktheid voor den militairen dienst. (Houdt o.a. verband met art. 16, eerste lid, 2°., der Landstormwet.) a. Circulaire van den Min.' v. Binnenl. Zaken aan de Commissarissen der Koningin, van 16 Sept. 1916, n°. 6495, betr. afkeuring. . 261 b. Kon. Besluit van 25 Maart 1918, S. 209 (Militair Keurings- reglement.) . . 262 c. Beschikking van den Min. v. Marine van 27 Maart 1918, n°. 80. (Klem-onderscheidingsvermogen zeemacht) 320 d. Beschikking van den Min. v, Oorlog van 3 April 1918, n°. 126 M. (Kleuronderscheidingsvermogen landmacht.) 320 Gratie van straffen. Kon. besluit van 4 November 1919, S. 649, betr. gratie van straffen . . . 321 Tegemoetkoming in reiskosten. o. Kon. besluit van 22 September 1915, n°. 57, betreffende tegemoetkoming in reiskosten enz. aan tot den landstorm behoorende dienstplichtigen. . . . 323 h, MlNISTERIEELE beschikking van 2 October 1915, n°. 307L, tot uitvoering van het ónder a vermelde besluit. (Zooals deze. beschikking is gewijzigd.) . . . 324 C. MlNISTERIEELE BESCHIKKING van 15 December 1917, n . 22, betr. vervoer van dienstplichtigen  Zie omtrent: de wet van 28 April 1913, S. 149 : Bijl. Hand. 2e Kamer 1910/11, n°. 264, 1—4; 1911/12, n°. 69, 1—5; 1912/13, n°. 24, 1—3. Hand. 2e Kamer 1912/13, bladz. 2687—2692. Hand. le Kamer 1912/13, bladz. 627, 628, 633, 634, 648—651. £ de wet van 11 Juni 1915, S. 242: Bijl. Hand. 2e Kamer 1914/15, n°. 322, 1—7 Hand. id. 1914/15, bladz. 1392—1404. Bijl. Hand. le Kamer 1914/15, n°. 322. Hand. id. 1914/15, bladz. 319. (Uitbreiding landstorm en aanvulling van art. 8.) - de wet van 31 Juli 1915, S. 345 Bijl. Hand. 2e Kamer 1914/15, n°. 373, 1—10. Hand. id. 1914/15, bladz. 1680—1693, 1696— 1706, 1708—1741. Bijl. Hand. le Kamer 1914/15, n°. 373. Hand. id. 1914/15, bladz. 429—432. (Uitbreiding landstorm en tijdelijke buiten, werkingstelling van art. 4, tweede lid.) de wet van 27 Mei 1916, S. 207: Bijl. Hand. 2e Kamer 1915/16, n°. 355, 1—4. Hand. id. 1915/16, bladz. 1986. Hand. le Kamer 1915/16, bladz. 427, 433. (Aanvulling van art. 13 met een nieuw, de wet van 22 Maart 1917, S.1243 (Begistratiewet 1917) : Bijl. Hand. 2e Kamer 1915/1916, n°. 211, 1—8: 1916/1917, n°. 30, 1—8. Hand. id. 1916/1917, bladz. 879—OOO, loio Hand. le Kamer 1916/1917, bladz. 143, 170, 247, 249, 255—258, 305—-314. (Art. 103 dezer wet bracht wijziging- in art. 18 der Landstormwet.) de wet van 22 Maart 1917, S. 244 (Zegelwet 1917) : Bijl. Hand. 2e Kamer 1915/1916, n°. 212, 1—7; 1916/1917, n°. 70, 1—16. Hand. id. 1916/1917, bladz. 914—933. Hand. le Kamer 1916/1917, bladz. 143, 170, 250, 251, 263—265, 315—321. (Art. 98 dezer wet bracht wijziging in art. 18 der Landstormwet.) .de wet van 25 Maart 1918, S. 174: i Bijl. Hand. 2" Kamer 1917/18, n°. 302, 1 6. Hand. id. 1917/18, bladz. 1781—1792. Hand. le Kamer 1917/18, bladz. 180, 184, 206. (Tijdelijke verhooging van het maximum der kostwinnersvergoeding.)  — 10 — de wet van 20 April 1918, S. 257 : Bijl. Hand. 2e Kamer 1917/18, n°. 221, 1—9. Hand. id. 1917/18, bladz. 2097—2107. Hand. le Kamer 1917/18, bladz. 187 ,240, 428. (Nadere uitbreiding landstorm. — Herkeuring van afgekeurden.) de wet van 27 Juni 1919, S. 413: Bijl. Hand. 2e Kamer, n°. 291, 1—8. Hand. id. 1918/19 bladz. 2571, 2572. Hand. le Kamer. 1918/19, bladz. 555.558, 562. (Wijziging van de artt. 4, 8, 10, 13, 17 en 19.) de wet van 28 Mei 1920, S. 260: Bijl. Hand. 2e Kamer 1919/20, n°. 331, 1—7. Hand. id. 1919/20, bladz. 1950. Hand. le Kamer 1919/20, bladz. 659. (Wijziging Militiewet, nopens landstormbroederdienst.) de wet van 28 Mei 1920, S. 261 : Bijl. Hand. 2e Kamer, n°. 346, 1—6. Hand. id 1919/20, bladz. 1950—1952, 1966. Hand. le Kamer 1919/20, bladz. 659. (Wijziging van art. 9 )■ VEEKORTINGEN : S. Staatsblad. M. v. T. Memorie van Toelichting. V, V. 2e K. Voorloopig Verslag van de Commissie van Bapporteurs der Tweede Kamer. M. v. A. 2e K. Memorie van Antwoord op het Voorloopig Verslag van de Commissie van Bapporteurs der Tweede Kamer. L. O. (A, B) Legerorders (deel A. deel B). B. M. Becueil Militair. Ls. W. Landstormwet. Ls. B. Landstorm-Besluit. Ls. I. • Landstorm-Instructie. C. V. Luttenberg's Chronologische Ver¬ zameling. K. B. Koninklijk Besluit. Besch. Beschikking. Circ. Circulaire.  Art. 1 — 12 — State gehoord, en met gemeen overleg der Staten-Generaal, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze, vast te stellen de volgende bepalingen, welke zullen uitmaken de LANDSTORMWET. Art. 1. Zij, die ingevolge deze wet kunnen worden geroepen tot vervulling van verplichtingen ten aanzien van 'sLands verdediging, vormen gezamenlijk den landstorm. (Zie „Slotbepaling" Ls.W. ■— Zie ook de in de bijlagen afgedrukte wetten van 11 Juni 1915, S. 242, 31 Juli 1915, S. 345, en 20 April 1918, S. 257. Art. 2. 1. Tot den landstorm behoort behoudens het bepaalde in artikel 16: 1°. a. ieder, die van den dienst bij de militie is vrijgesteld, hetzij wegens broederdienst, hetzij wegens aanwezigheid van in hetzelfde jaar geboren broeders of halfbroeders, hetzij tijdelijk of voorgoed wegens kostwinnerschap of wegens het verkeeren in een bijzonder geval; b. ieder, die heeft deelgenomen aan de loting voor de militie en niet is aangewezen om daarbij te worden ingelijfd j 2°. a. ieder, die na volbrachten dienst bij de militie of bij de landweer uit den dienst is ontslagen ; 1 Krachtens de wetten van 11 Juni 1915, S. 242, en 31 Juli 1915, S. 345, behooren. behalve de in het artikel genoemde groepen, ook nog enkele andere groepen resp. definitief en tijdelijk tot den landstorm. Krachtens de wet van 20 April 1918, S. 257, hadden ook aanvankelijk voor den militairen dienst afgekeurde personen in den landstorm kunnen zijn opgenomen. Die wetten zijn in de bijlagen afgedrukt.  — 13 — Art. 2 b. ieder, niet vallende onder a, die gediend heeft bij de zeemacht, het korps mariniers en de marine-reserve hieronder begrepen, bij het leger hier te lande, het reserve-personeel bij de landmacht hieronder begrepen, bij de gouvernementsmarine in Nederlandsch-Indië of bij de koloniale troepen en bij het verlaten van den dienst gevestigd is binnen het Rijk, in het Duitsche Rijk of in het Koninkrijk België, of zich bij of na het verlaten van den dienst daar vestigt; 3°. ieder, die daarbij overeenkomstig artikel 8, derde lid, is toegelaten tot eene vrijwillige verbintenis. 2. Tot de onder 2°. b bedoelde personen worden geacht niet te behooren ieder, die niet is Nederlander, noch in den zin der Militiewet voor ingezetene wordt gehouden, zoomede ieder, wiens dienst geëindigd is om eene reden als vermeld in artikel 16 onder 1°.—6°., of die als officier anders dan eervol is ontslagen. (Zie artt. 3, 4, Overgangsbepaling Ls.W.; artt. 5, 51, 52 Ls.B.; §§ 1, 2 Ls.I.) „Dit ontwerp-artikel, regelende de samenstelling, brengt tot den landstorm hoofdzakelijk twee categorieën van personen, en wel : degenen, die om de in het ontwerp-artikel genoemde redenen van den dienst bij de militie zijn vrijgesteld en hen, die hebben deelgenomen aan de loting voor de militie doch niet zijn aangewezen om daarbij te worden ingelijfd ; voorts hen, die, hetzij als dienstplichtige, hetzij als vrijwilliger hebben gediend en op wie krachtens ontslag na volbrachten dienst geenerlei verplichting tot krijgsdienst meer rust. De bepaling Onder 2°. 6 van het eerste lid van het-artikel, dat niet tot den landstorm behooren de gewezen vrijwilligers, die elders gevestigd zijn of zich vestigen dan in het Rijk, het Duitsche Rijk of het Koninkrijk  Art. 2 — 14 — België, houdt verband met de omstandigheid, dat omtrent een ruim aantal dezer personen het verkrijgen van de voor hunne inschrijving vereischte gegevens met bezwaren gepaard zou gaan en — zoolang bedoelde personen niet in een der Rijken gevestigd zijn — met het oog op artikel 7, eerste lid, hunne inschrijving toch geen nut zou hebben." (M. v. T.) „Met de aanwijzing van de in het ontwerpartikel onder 1°. 6 genoemde categorie zal dé bevoegdheid van het lot om den loteling voorgoed van verplichtingen ten aanzien van 's Lands verdediging te verschoonen tot het verleden komen te behooren. Wel zal ook dan nog kunnen worden vrijgeloot van de verplichting tot het vervullen van werkelijken dienst in vredestijd, maar tot medewerking aan 's Lands verdediging zullen de aldus door het lot begunstigden evengoed gehouden zijn als de overige lotelingen, zij het niet op dezelfde wijze. Met uitzondering van degenen, die om de redenen, vermeld onder de punten 4 en 6 van artikel 21, eerste lid, van het ontwerp-Militiewet x, vrijdom van den dienst bij de militie genieten, zal, komt het onderhavige wetsontwerp tot stand, het mannelijk deel der bevolking van ongeveer het 20ste tot ongeveer het 40ste levensjaar in zijn geheel voor 's Lands verdediging beschikbaar zijn, zulks met de wapenen in de hand, voor zooveel het daartoe bekwaam is ; voor zooveel het de wapenen niet voeren kan, met zijne arbeidskracht". (M. v. T.) — Krachtens de wet van 11 Juni 1915, S. 242, is de landstorm definitief uitgebreid; krachtens de wet van 31 Juli 1915, S. 345 (nader' gewijzigd bij die van 29 Juli 1916, S. 361), is de landstorm tijdelijk uitgebreid en krachtens de wet van 20 April 1918, S. 267, kan de landstorm tijdelijk uitgebreid worden. Zie daarover ook de ter uitvoering van de wet van 31 Juli 1915, S. 345, strekkende besluiten van 5 Augustus 1915, S. 369, 7 September 1915, S. 388, 8 Januari 1916, S. 9, 10 Mei 1916, S. 186, 18 Augustus 1916, S. 413, 16 October 1916, S. 476, 2 December 1916, S. 521, en 12 April 1917, S. 285. Deze wetten en besluiten zijn onder de bijlagen opgenomen. 1 Thans wet van 2 Februari 1912, S. 21.  Art. 12 — 24 — Art. 12. 1. Is de Staat in oorlog, oorlogsgevaar of andere buitengewone omstandigheden en wordt het door Ons noodig geacht om tot den landstorm behoorende dienstplichtigen daarvaö langer deel te doen uitmaken dan tot den tijd, bedoeld in artikel 3, tweede lid, dan wordt onverwijld eene voordracht van wet ingediend, om de verlenging zooveel noodig te bepalen. 2. Wij behouden Ons voor, de werking van het bepaalde in artikel 3, tweede lid, te schorsen, totdat omtrent bedoelde voordracht van wet beslist is of totdat de reden der schorsing heeft opgehouden te bestaan. (Zie art. 3 Ls.W.; § 27 Ls.L) Bij de wet van 29 Juli 1916, S. 360, gewijzigd bij die van 30 Deo. 1916, S. 564, en bij de wet van 23 Mei 1917, S. 413, gewijzigd bij die van 15 Dec. 1917, S. 697, en 18 Juni 1918, S. 412, is het einde van den dienstplicht bij dén landstorm geleidelijk verschoven tot 31 Deoember 1918. Art. 13. 1. Zoolang de tot den landstorm behoorende in werkelijken dienst is bij de zeemacht is het Crimineel Wetboek voor het krijgsvolk te water — zoolang hij in werkelijken dienst is bij de landmacht is het Crimineel Wetboek voor het krijgsvolk te lande op hem van toepassing, zulks overeenkomstig de regelen daarvoor bij die Wetboeken gesteld. 2. Mede is op den tot den landstorm behoorende van toepassing het Reglement van Krijgstucht voor het krijgsvolk te water zoolang hij bij de zeemacht ^- het Reglement van Krijgstucht voor het krijgsvolk te lande zoolang hij bij de landmacht in werkelijken dienst is. 3. De tot den landstorm behoorende  — 25 — Art. 13 wordt geacht zich in werkelijken dienst te bevinden : 1°. de dienstplichtige, van het oogenblik, dat hij zich ingevolge de oproeping voor dien dienst heeft aangemeld bij of voor dien dienst overgenomen is door of vanwege de autoriteit, op welker vordering hij is opgeroepen, totdat hij weder huiswaarts wordt gezonden ; 2°. de vrijwilliger : a. in geval van oorlog, oorlogsgevaar of andere buitengewone omstandigheden, tijdens den duur van dezen bijzonderen toestand ; b. ingeval deze bijzondere toestand niet aanwezig is : I. van het oogenblik, waarop hij, tot werkelijken dienst opgeroepen, ter plaatse zijner bestemming is aangekomen, totdat hij weder huiswaarts wordt gezonden ; II. zoolang hij dienst verricht; III. wanneer hij militair onderricht . ontvangt; 3°. de dienstplichtige en de vrijwilliger, in het algemeen, wanneer zij in uniform gekleed of van het voor hen vastgestelde ken- of onderscheidingsteeken voorzien zijn. 4. Zoolang de vrijwilliger bij den landstorm zich niet in werkelijken dienst bevindt, is hij, zoo hij behoort tot de zeemacht, aan het Crimineel Wetboek en het Reglement van Krijgstucht voor het krijgsvolk te water en, zoo hij behoort tot de landmacht, aan het Crimineel Wetboek en het Reglement van Krijgstucht voor het krijgsvolk te lande onderworpen, ter zake van : a. het opzettelijk een meerdere hetzij in het openbaar mondeling of door een  Art. 13 — 26 — geschrift of afbeelding, hetzij in zijne tegenwoordigheid mondeling of door een gebaar of daad, hetzij door een toegezonden of aangeboden geschrift of •afbeelding, beleedigen of met eenig kwaad bedreigen, hetzij hem uitschelden, beschimpen of in zijne tegenwoordigheid bespotten; b. het verspreiden, ten toon stellen, aanslaan of ter verspreiding in voorraad hebben van een geschrift of afbeelding, waarin hij weet, dat eene beleediging voor een meerdere voorkomt; c. het opzettelijk een meerdere door eenige feitelijkheid beleedigen. 5. Op den tot den landstorm behoorende, die niet voldoet aan eene oproeping voor den werkelijken dienst, is van toepassing het Crimineel Wetboek voor het krijgsvolk te water, zoo hij werd opgeroepen voor den werkelijken dienst bij de zeemacht, en het Crimineel Wetboek voor het krijgsvolk te lande, zoo hij werd opgeroepen voor den werkelijken dienst bij de landmacht. 6. Wanneer aan den tot den landstorm behoorende, in dit artikel bedoeld, door eene maritime of militaire autoriteit straf is of wordt opgelegd en deze straf nog niet is ten uitvoer gelegd ten tijde, waarop de gestrafte heeft opgehouden in werkelijken dienst te zijn, dan wordt deze, zoo hij zich niet aan de straf onderwerpt, op schriftelijke aanvraag van de autoriteit, door welke de straf is opgelegd, te richten aan den burgemeester der verblijfplaats van den gestrafte, aangehouden en onder verzekerd geleide naar de naastbijgelegen provoost of het naastbij zijnde huis van bewaring overgebracht.  — 27 — Art. 15 (Zie artt. 6, 8, 10, 11, 19 Ls W.) Het artikel is gewijzigd bij de wetten van 27 Mei 1916, S. 207, en 27 Juni 1919, S 413. Art. 14. 1. De tot den landstorm behoorende dienstpHchtige, die zich in •werkelijken dienst bevindt, wordt, zoodra hij tot dezen dienst niet verder kan of behoeft te worden verplicht, huiswaarts gezonden. Is hij buiten staat zich huiswaarts te begeven, dan kan hij, zoo hij het wenscht, langer in dienst worden gehóuden. 2. Van den vervulden dienst wordt hem een bewijs afgegeven. 3. De vorm van dit bewijs wordt bepaald en de autoriteit, die het stuk afgeeft, wordt aangewezen door Onzen Minister van Oorlog, voor zooveel noodig na overleg met Onzen Minister van Marine. (Zie art. 6 Ls.W.; §§ 27—29, 47 Ls.1.) Art. 15. 1. Van den dienstplicht bij den landstorm worden op aan Ons te richten aanvraag door Ons ontslagen : 1°. de geestelijke, de bedienaar van den godsdienst, de zendeling-leeraar, de broeder-diakoön van eene godsdienstige vereeniging en de Roomsch-Katholieke ordebroeder, die tot eene binnen het Rijk gevestigde kloostefinrichting behoort;. 2°. de student in de godgeleerdheid en de zendeling-kweekeling, die aan eene door Ons aan te wijzen inrichting van onderwijs tot geestelijke, tot bedienaar van den godsdienst of tot zendelingleeraar wordt opgeleid, en de proefbroeder, die tot broeder-diakoon van eene . godsdienstige vereeniging wordt opgeleid.  Art. 16 — 28 — 2^ Door Ons wordt bepaald, wie worden geacht eene der in het vorig lid bedoelde hoedanigheden te bezitten en op welke wijze het bezit van die hoedanigheid moet worden gestaafd. 1 (Zie artt. 3, 17 Ls.W.; artt. 32—37 Ls.B.; § 28 Ls.1.) Art. 16. 1. Van den dienstplicht bij den landstorm wordt, naar door Ons te stellen regelen, terstond ontslagen : 1°. hij, die blijkt ingevolge een verdrag met een vreemden Staat tot dienst bij den landstorm niet gehouden te zijn ; - 2°. hij, die overeenkomstig daarvoor door Ons te stellen regelen blijkt ongeschikt te zijn voor den dienst wegens ziekten of gebreken, door Ons aan te wijzen; 3°. hij, die onherroepelijk veroordeeld wordt of blijkt te zijn tot de doodstraf, tot eene onteerende straf of hetzij bij één vonnis, hetzij bij verschillende vonnissen gezamenlijk, tot eene zwaardere gevangenisstraf of militaire gevangenisstraf dan van zes maanden ; 4°. hij, die met een briefje van'ontslag of een bijzonder gemerkt paspoort moet worden Weggezonden ; _ 5°. hij, die onherroepelijk van het recht om ooit weder bij de gewapende macht of als militair geëmployeerde te dienen ontzet, of die van den militairen stand of van de betrekking van miütair geëmployeerde vervallen verklaard wordt of blijkt te zijn; 6°. hij, wien tijdelijk het recht ontzegd wordt of blijkt te zijn om bij de gewapende macht of als militair geëmr 1 Zie ook noot 3 op bladz. 35.  — 38 — 'Wij WILHELMINA, enz. Op de voordracht van Onzen Minister van Oorlog, van 4 Augustus 1915, Kabinet, Litt. S. 98 Gezien de wet van 31 Juli 1915 (Staatsblad n°. 345) ; Hebben goedgevonden en verstaan . Van 20 Augustus 1915 af behooren ook tot den landstorm — voor zoover zij alsdan niet reeds daartoe behooren ■— de personen, bedoeld in art. 1 der wet van 31 Juli 1915 (Staatsblad n°. 345), die zijn geboren in f894 of in 1893. Bij de inschrijving voor den landstorm van deze peréonen kan worden afgeweken van de bepalingen van het Landstorm-Besluit, voor zoover dit door Onzen Minister van Oorlog wordt bepaald. Onze Minister van Oorlog is belast met de uitvoering van dit Besluit, dat in het Staatsblad zal worden geplaatst. 1 's-Gravenhage, den 5den Augustus 1915. WILHELMINA. De Minister van Oorlog. Bosboom. (Uitgeg. 7 Aug. 1915.) Besluit van 7 September 1915, S. 388, betreffende nadere uitbreiding van den Landstorm. Wij WILHELMINA, enz. Op de voordracht van Onzen Minister van Oorlog van 4 September 1915, Kabinet, letter M114; Gezien de wet van 31 Juli 1915 (Staatsblad n°. 345); Hebben goedgevonden en verstaan : 1°. Behoudens het bepaalde onder 2°. be.hooren van 1 October 1915 af ook tot den 1 Zie de onder de bijlagen opgenomen circ. van den Min. v. Oorlog aan de Burgemeesters van 7 Aug. 1915, n°. 386L, en 21 Aug. 1915, n°. 563L, alsmede de Besch. van dien minister van 20 Aug. 1915, n°. 6L.  — 39 — Landstorm — voor zoover zij aisdan niet reeds daartoe behooren — de personen, bedoeld in art. 1 der wet van 31 Juli 1915 (Staatsblad n°. 345), die zijn geboren in 1892. 2°. Degenen der onder 1°. bedoelde personen, die vrijwilligen dienst bij de zeemacht, bij het leger hier te lande of bij de koloniale troepen hebben vervuld en op 1 October 1915 niet zijn gevestigd binnen het Rijk, in het Duitsche Rijk of in het Koninkrijk België, komen eerst tot den landstorm te behooren op den dag, volgende op dien, waarop zij zich aldaar mochten vestigen. 3°. Bij de inschrijving voor den Landstorm van de onder 1°. en 2°. bedoelde personen kan worden afgeweken van de bepalingen van het Landstorm-Besluit, voor zoover dit door Onzen Minister van Oorlog wordt bepaald. Onze Minister van Oorlog is belast met de uitvoering van dit Besluit, dat in het Staatsblad zal worden geplaatst. 1 's-Gravenhage, den 7den September 1915. WILHELMINA. De Minister van Oorlog, Bosboom. (Uitgeg. 11 Sept. 1915.) Besluit van 8 Januari 1916, S. 9, betreffende nadere uitbreiding van den landstorm. Wij WILHELMINA, enz. Op de voordracht van Onzen Minister van Oorlog van 6 Januari 1916, Kabinet, litt. K2; Gezien de Wet van 31 Juli 1915 (Staatsblad n°. 345); Hebben goedgevonden en verstaan: 1°. Behoudens het bepaalde onder 2°. behooren van 1 Eebruari 1916 af ook tot den ■ 1 Bij Besch. van den Min. v. Oorlog van 18 September 1915, n°. 3L, en de circ. van dien minister aan de Burgemeesters van dien datum en dat nummer zijn regelen ter uitvoering van het besluit gesteld.  — 40 — landstorm — voor zoover zij alsdan niet reeds daartoe behooren — de personen, bedoeld in art. 1 der Wet van 31 Juli 1915 (Staatsblad n°. 345), die zijn geboren in 1891. 2°. Degenen der onder 1°. bedoèlde personen, die vrijwilligen dienst bij de zeemacht, bij het leger hier te lande of bij de koloniale troepen hebben vervuld en op 1 Februari 1916 niet zijn gevestigd binnen het Eijk, in het Duitsche Rijk of in het Koninkrijk België, komen eerst tot den landstorm te behooren op den dag, volgende op dien, waarop zij zich aldaar mochten vestigen. 3°. Bij de inschrijving voor den landstorm van de onder 1°. en 2°. bedoelde personen-k&n worden afgeweken van de bepaling n van het Landstorm-Besluit, voor zoover dit door Onzen Minister van Oorlog wordt bepaald, Onze Minister van Oorlog is belast met de uitvoering van dit Besluit, dat in het Staatsblad zal worden geplaatst. 1 's-Gravenhage, den 8sten Januari 1916. WILHELMINA. De Minister van Oorlog, Bosboom. (Uitgeg. 11 Jan. 1916.) Besluit van 10 Mei 1916, S. 186, betreffende nadere uitbreiding van den landstorm. Wij' WILHELMINA, enz. Op de voordracht van Onzen Minister van Oorlog van 8 Mei 1916, Kabinet, litt. T»6; Gezien de wet van 31 Juli 1915 (Staatsblad n°. 345); Hebben goedgevonden en verstaan : 1°. Beh'oudens het bepaalde onder 2°. behooren van 1 Juni 1916 af ook tot den landstorm — voor zoover zij alsdan niet reeds daartoe behooren — de personen, bedoeld in 1 Bij Besch. van den Min. v. Oorlog van 10 Jan. 1916, n°. 84L, en circ. van dien Minister aan de Burgemeesters van dien datum en dat nummer zijn regelen ter uitvoering van het besluit gesteld.  — 41 — art. 1 der wet van 31 Juli 1915 (Staatsblad n°. 345), die zijn geboren in 1890. 2°. Degenen der onder 1°. bedoelde personen, die vrij willigen dienst bij de zeemacht, bij het leger hier te lande, bij de gouvernementsmarine in Nederlandsch-Lndië of bij de koloniale troepen hebben vervuld en op 1 Juni 1916 niet zijn gevestigd binnen het Rijk, in het Duitsch' Rijk of in het Koninkrijk België, komen eerst tot den landstorm te behooren op den dag, volgende op dien, waarop zij zich aldaar mochten vestigen. *''3°. Bij de inschrijving voor den landstorm van de onder 1°. en.2°. bedoelde personen kan worden afgeweken van de bepalingen van het Landstorm-Besluit, voor zoover dit door Onzen Minister van Oorlog wordt bepaald. Onze Minister van Oorlog is belast met de uitvoering van dit besluit, dat in het Staatsblad zal worden geplaatst. 1 's-Gravenhage, den lOden Mei 1916. WILHELMINA. De Minister van Oorlog, Bosboom. (Uitgeg. 12 Mei 1916.) Besluit vanlS Augustus 1916, S. 413, tot nadere uitbreiding van den landstorm, enz: Wij WILHELMINA, enz. Op de voordracht van Onzen Minister van Oorlog van 16 Augustus 1916, Kabinet, Litt. X116; Gezien de wet van 31 Juli 1915 (Staatsblad n°. 345), gewijzigd bij de wet van 29 Juli 1916 (Staatsblad n°. 361); Hebben goedgevonden en verstaan : 1°. Behoudens het bepaalde onder 2°. behooren van I September 1916 af ook tot den landstorm — voor zoover zij alsdan niet reeds daartoe behooren — de personen, bedoeld in art. 1 der genoemde wet van 31 Juli 1915, die zijn geboren in 1889. 2°. Degenen der onder 1°. bedoelde personen, die vrijwilligen dienst bij de zeemacht, bij het leger hier te lande, bij de gouvernementsmarine 1 Bij Besch. van den Min. v. Oorlog van 12 Mei 1916, n°. 117L, en circ. van dien Minister aan de Burgemeesters van dien datum en dat nummer zijn regelen ter uitvoering van het besluit gesteld.  — 45 — het ondergaan van een onderzoek omtrent de geschiktheid voor den dienst. Omtrent dit onderzoek geldt het bepaalde in de volgende artikelen. 4. Het onderzoek wordt opgedragen aan de keuringsraden, die belast zijn geweest met de laatst gehouden mUitiekeuring. 5. Omtrent ieder ingeschrevene, vanwege den keuringsraad onderzocht, doet de raad uitspraak op de wijze, ten aanzien van militieplichtigen bepaald. Indien niet beide geneeskundigen, die het onderzoek hebben verricht, den ingeschrevene ongeschikt achten, wordt hij voor geschikt gehouden. De uitspraak wordt in het openbaar medegedeeld. 6. Onverminderd het bepaalde in de artt. 3, 4 en 5, kan door of voor den ingeschrevene, die wegens een ziekte of een gebrek in aanmerking wenscht te komen om van het inschrijvingsregister te .... per week; totaal personen : . . ..... . per persoon van jonger dan 1 jaar f per week ; totaal personen  — 257 — per week lp; Verlichting, verwarming en bewas- I' I sching II. Huishuur of hypotheekrente en onderhoudskosten der woning . . . III. Zieken- en begrafenisfondsen en J levensverzekering jjlv. Belasting . . . ". W. Schoolgeld f pi Versterkende middelen r PVII. Arbeidstoeslag , VIII. Verhooging wegens inwoning bij derden 'IX. Verhooging wegens hooge uitgaven voor kleeding en schoeisel p£. Bijzondere uitgaven 175 Totaal benoodigd bedrag f 1 (x) Advies van den Burgemeester van 1 (x) voor zoover noodig tevens de redenen te vermelden, welke tot het advies hebben ■geleid. De Burgemeester voornoemd, | Indien een bezwaarschrift door Uw tusschenkoinst mocht worden ingediend, gelieve U het rmij ten spoedigste toe te zenden, vergezeld van een staat volgens het hiervoren gegeven model. In de gevallen, waarin U een bezwaarschrift wan mij om inlichtingen ontvangt, is het noodig |dat TJ op den staat aanteekent den datum, de afdeeling en het nummer, welke zijn vermeld op Hen geleibrief, waarbij ik het bezwaarschrift aan U toezend. jppouLAiRE van den Minister van Oorlog van 18 Maart 1920, n°. 110 H, aan de Burgemeesters, betreffende kostwinnersvergoeding ; maatstaven. (Zooals die circulaire ie gewijzigd bij dü van29Nov.l920,n°. 199H.) | Ik heb overwogen, of en in hoeverre herziening mocht zijn vereischt van de in het schrijden van 29 October 1918, Afd. Dienstplicht, h°. 175 L., bedoelde maatstaven voor de berekening der bedragen, welke de bij kostwinnerI S. & J. n°. 76, 3» dr. 9  — 258 — vergoeding betrokken gezinnen geacht kunnen worden voor noodzakelijk levensonderhoud te behoeven. Bedoelde overweging heeft mij ' niet geleid tot de overtuiging, dat een algemeene wijziging der maatstaven noodig is. In verband hiermede stel ik die maatstaven, voor zooveel Uw gemeente betreft, hierbij opnieuw vast als volgt. MAATSTAVEN. I.voeding. kleeding en schoeisel. verlich- • ting, verwarming en bewasschtng. (De in de kolommen vermelde cijfers geven aan het in centen benoodigde bedrag.) 1 P"r ctag- soon per dag. ^ feï u a\s I van de lichaamslengte. 5. Overmatige vetvorming in hinderlijken graad. 6. Vervroegde ouderdomsgebreken (versleten lichaamsgestel). | 7. In het oog loopende mismaaktheid. 8. Verwondingen, waarvan belangrijke blijvende stoornissen i te verwachten zijn. 9. Blijvende belangrijke voedingsstoornissen van een o f' meer lichaamsdeelen. B. Ziekelijke gesteldheid van de huid, het onder- ■ Ziekelijke Verkleuring der huid (naevus) in hinderlijken i graad. 11. Hardnekkige ernstige huidziekten. 12. Hardnekkige droge kloven. 13. Hardnekkige zweren of fistels. 14. Litteekens met neiging tot weder-openbreKen of aanlei ding gevende tot belangrijke stoornissen. lö. Slepende zuchtige zwelling in belangrijken graad van i eenig lichaamsdeel. 16. Volkomen of onvolkomen verlamming of mindervoedingg van spieren met belangrijke stoornis in de verrichtingen.. 17. Hardnekkige spierkrampen in belangrijken graad. 18. Slepende ontsteking, blijvende samentrekking van spieren,! pezen, peesscheeden, peesvliezen of slijmbeurzen in hin- ■ derlijken graad. 19. Scheuring of verplaatsing van spieren, pezen of banden] met hinderlijke stoornis in de verrichtingen. C. Ziekelijke veranderingen in de been- 20. Slecht genezen beenbreuken, indien hinder daardoor j ontstaat of daarvan te verwachten is. 21. Slepende ontsteking van het beenvlies of van bet been-, merg of gevolgen dezer ziekten in hinderlijken graad. 22. Belangrijke stoornissen in de voeding van beenderen, j 23. Hinderlijke misvorming van beenderen of gewrichts*i uiteinden. 24. Verouderde of zïoh telkens herhalende ontwriohtingen. 25. Slepende gewrichtsontsteking of hare gevolgen in hinderlijken graad.  — 275 — Militair Keuringsreglement. ii. EKTENenGEBREKEN,! leiden tot verklaring] mindere geschiktheid of E ongeschiktheid voor een ftalden dienst of een be-l hld wapen of korps,} perscheidenlijk ten aan- 1 van ingesenrevenen om militie, dienstplichtigen den landstorm en van 'spirant-vrij willigere bfl ae lanamacai. III. ZIEKTEN EN GEBREKEN, die de geschiktheid voor. den dienst niet uitsluiten voor personen, vallende onder de groepen 12, 13, 14, 15, 16, 17, 18, 19 en 20, met inachtneming van de bepalingen van art. 3. BIJZONDERE LlfHAAMSSTREKEN BEPERKT ZIJ». f lichaamsgesteldheid. WMidsbindweefsel en het spierstelsel. 1. Niet hinderlijke litteekens zonder neiging tot weder- openbreken. deren en gewrichten. Met misvorming gene- I 2. Goed genezen beenbreuken, zen breuk of sterke verkromming van een of van beide sleutelbeenderen in dien | graad, dat het gebrek I niet tot afkeuring leidt, j ■ Infaniene. 3. Kleine beenuitwassen op plaat sen, waar zij niet gedrukt wor den en de beweging niet hin deren.  Lijst A. — 276 — Kolom I (vervolg). 26. Hinderlijke gewrichtsverstijving U: G:wHch&muleern!aatSil,g ^ ^"^feaakbeenderen. D. QezweUen, voortbrengselen van ziekelijkÜ ï' ^aadaardige gezwellen. ïl^ïi&tl^daard0OT ontetaat: 30. Belangrijke peesknoopen (gangtia). II' HiiTiï^6 k°ade ?f vërzakkingsabscessen. Kamsholte™66111 6 lichamen '° ««• lichaamsdeel , E. Ziekten van het bloek 34. Ware of valsehe slagadermtzetting. 36 fel?ïke ""t^ding van slagaderwanden. 37. Een of meer groote of uitgebreide aderspatten. 38. Hardnekkige ontsteking van watervaatklieren. 39. Watervaatfistel. F. Ziekten van ' 41' Vofinï'™ d«f hersenen of van het ruggemerg hmdSenVaïï0lk0men ™ —wen I 42' rtkPeu gra°ad.Zi0h 46115608 herhaIende ™P«* * belang, 3. Aanhoudend beven 44. St. Vitusdans. 45. Vallende ziekte (epilepsia). 47. Hardnekkige zeeziekte. 48. Slaapwandelen. taïtdEV^» ™ o-rwegend func< 51 Overnrittïïj (h-vst°rla> neurosis traumatica). ' ge™oSemïmgn 6t zenuwsteIs«I» ziekelijk veranderde 52' nï^laïSiT6' iDdiCn h6t Zi0h ^-lt na verlof of, 63' indln^^0?^6'^ der verstandelijke vermogen» ïeoeTenrf" f * at de peF??.on onges«hikt is om in den dienst, mentfs)? worden ("botismus, imbecillitas, dehilitól S4' tótutiifk6 mmderwaardigheid (psychopathische con- 56' S^f^j atorin8 der verstandelijke vermogens (de ver- schillende vormen van dementia), öö. ürankzmmgheid. 57 ? mkrankzinnigheid overgebleven bijzondere voorbeschiktneid tot wedennstorting.  — 277 — Lijst A. FKolom II (vervolg). Kolom UT (vervolg). Jjpmii, vreemde lichamen en c >nerementen. . Kleine goedaardige gezwellen, die geen mismaaktheid veroorzaken en waarvan geen hinder te verwachten is bij de uitoefening van den dienst. en watervaalstehel. Omschreven verwijding van haarvaten (moedervlekken, teleangieetasiae), die geen mismaaktheid veroorzaken, noch hinder bij het dragen van de uniform. Huidadernetten, geringe aderuitzettingen en kleine omschreven aderspatten. Geringe vergrooting van watervaatklieren. met zenuwstelsel.  Lijst A. — 278 — Kolom I (vervolg). G. Algemeen» 68. Belangrijke bloedarmoede. 59. Ziekten, veroorzaakt door veranderde samenstelling vaB het bloed (leukaemia, anaemia, progressiva perniciosa, enz.z 60. Bloederziekte (haemophilia). 61. Hardnekkige scheut buik. 62. Ziekte van Addison. 63. Ziekte van Basedow. 64. Myxoedema. 65. a. Akromegalia. ?'. Dystrophia adiposo-genitalis. 66. Beri-beri. 67. Melaatschheid (lepra). 68. Klierziekte (scrophulosis) in belangrijken graad. 69. Algemeene tuberculose. 70. Slepend of telkens terugkeerend gewrichtsrheumatisme. 71. Slepend spierrheumatisme in belangrijken graad. 72. Hardnekkige jicht. 73. Hardnekkige pisvloed (diabetes insipidus). 74. Suikerziekte. 76. Slepende vergiftiging: a. door bedwelmende of verdoovende middelen ; b. door andere scheikundige zelfstandigheden. 76. Hardnekkige syphilts. 77. Slepende moeraskoorts of hare gevolgen (cacheria malaria» 78. Slepende kwade droes. 79. Hardnekkige of telkens terugkeerende ziekten, door diefe lijke parasieten veroorzaakt (mijnwormziekte, ziekte va Bancroft, slepende trichinen ziekte, cysticercus, echino coccus). 80. Schimmelziekten (aotinomycosis, botryomycosis, spore trichosis). 81. Hardnekkige uitscheiding van gevaarlijke ziektekiemelf (bij z. g. bacillendragers), § 2. Ziekten en gebreken aaï 82. Plaatselijk gemis van beenzelfstandigheid .aan den schedd in belangrijken graad. 83. Uitgebreide kaalhoofdigheid. 84. Hardnekkig hoofdzeer. 85. Hersen breuk. 86. Misvorming van den neus, tot min of meer volkome* sluiting der neusgangen of tot wanstaltigheid aanleiding gevend. B7. Lupus. 38. Stinkende inwendige neus ver zwering (ozaena). 39. Hardnekkige zwelling of poliepvorming van het neusslijmvlies met belangrijke belemmering in de neusadenx haling. DO. Hardnekkige ontsteking van de bijholten van den neu in hinderlijken graad. 91. Verlies van een belangrijk gedeelte van de lip. 92. Weefsel verlies van het gehemelte met slik- of spraak stoornissen. - 93. Hardnekkige speekselvloed. 94. Hardnekkige verzwering van het slijmvlies der mondholte1 95. Zeer stinkende adem. 96. Uitgebreid gemis of afbrokkeling van tanden of. kiezen indien de voedingstoestand blijkens het uiterlijk van dei , man daaronder lijdt. 97 Belangrijke misvorming van de kaak.  — 279 — Lijst A. Eom II (vervolg). Kolom III (vervolg), en. fjzon d ere licha amsstreh.b s 8. Kaalhoofdigheid in lichten graad, die door het hoofddeksel kan worden bedekt. 9. Verbuiging of plaatselijke verdikking van het neustusschenschot zonder belemmering in de neusadem haling. 10. Geringe zwelling van het neusslijmvlies zonder belemmering in de neusadem haling. li. Lichte graden van hazenlip. 12. Geheel of gedeeltelijk gems van enkele tanden of _ kiezen zonder belemmering in he t kauw vermogen. i\  Lijst A. — 280 — Kolom I (vervolg). 98. Speeksel fistel. 99. Geheel of gedeeltelijk gemis van de tong. 100. kiependeziekte van de tong in hinderlijken graad. 101. Belangrnke litteekenvonning of vergroeiingen ini mondholte. 102. Stotteren of andere belangrijke spraakstoornissen. 103. Gemis of misvorming van een of van beide oorschai met belangrijke wanstaltigheid. 104. Hardhoorigheid in dien graad, dat de fluisterstem: o. met een der ooren op 0.5 M. niet verstaan wordt;; b. met het eené oor op 2 M. en met het andere op '. vniet verstaan wordt. 105. Blijvende sluiting of vernauwing van de uitweho gehoorgang van een of van beidé ooren, indien zij eepa: gaat met vermindering der gehoorsoherpte zooalsi n°. 104 dezer kolom is omschreven. \ j 106. Ziekelijke verandering of intrekking van het tromni vlies van een of van beide ooren, gepaard gaande i vermindering dor gehoorsoherpte zooals in n". 104 dè kolom is omschreven. 107. Doorboring van het trommelvlies van een of van be ooren, indien wegens de grootte of de plaats van de do oor mg het wederoptreden van een oorettering of 1 doofheid bij de uitoefening van den dienst te verwachl is of wel wanneer zij aanleiding geeft tot voor den dief hinderlijke verschijnselen. 108. Slepende ontsteking, organische gebreken of zenu stoornissen van een of van beide midden- of binnenoon indien deze : o. öf aanleiding geven tot hardnekkige oorsuizing] duizelingen of andere voor den dienst hinderlijke va sehijnselen ; h. öf gepaard gaan met vermindering van de geho< scherpte zooals in n°. 104 dezer kolom is omschreven ;1 e. öf een ernstig progressief karakter hebben (scleros enz.). 109. Blijvende sluiting of vernauwing van een of van bel Eustachiaansche buizen, gepaard gaande met verminó ring der gehoorsoherpte zooals in n°. 104 dezer kold is omschreven. 110. Hardnekkige of telkens terugkecrende ooren vloed 111. Na mastoied-operatie overgebleven fistel. }}2. Slepende ontsteking van een of van beide traanzakken.. 113. uitzetting van een of van beide traanzakken in hinde lnken graad.  — 281 — Lijst. A. Hom II (vervolg). braakstoornissen in èn graad, dat zii niet M>~_ afkeuring leiden. Kolom III (vervolg). Bh(3"?!]ïeifl i? dieD 13" H»rd!>oorigheid in dien graad Bad, dat de fluister tem met een der ooren 1M. niet wordt ver¬ ban. ftillerie. Zeemilitie. langrijke intrekking ■wet trommelvlies P, een of van beide F?n> niet gepaard ftnde met verminrl»- p der gehoorsoherp- h>f, . lu *oiom i bu4 is omschreven. fuerie. Zeemilitie. dat de fluisterstem met het eene oor op 2 M. nog verstaan wordt, mits de gehoorsoherpte van het andere oor normaal ia en op geen van beide ooren trommelvliesdoorboring kan worden aangetoond nocb zoodanige ziekelijke verandering of intrekking van het trommelvlies, dat schadelijke gevolgen van de uitoefening van den dienst te verwachten zijn. ?nde ontsteking, anische gebreken of ■Stoornissen van lof van beide midr of binnenooren, ' gepaard gaande ^stoornissen, zooals fplom I, n". 108, fl b en c zijn ■Breven. merie. Zeemilitie. Wende sluiting of ïanwing van een of E beide Eustachische buizen, niet aard gaande met pindering der gerseherpte zooals plom I, n°. 104, is Schreven. Kerie. Zeemilitie.  Lijst A. — 282 — Kolom I (v&rvolg). 114. SlepeDdo tranenvloed in belangrijken graad met of ij fistelvorming, vernauwing of sluiting van een ge« der traanwegen. 115. Slepende ontsteking en gezwellen van een of van i traanklieren in hinderlijken graad. 116. Geheele of gedeeltelijke vergroeiing van oogleden c ling of met den oogbol, indien daardoor het zien bo rijk wordt belemmerd of aanleiding wordt gegevei telkens terugkeerende ontsteking. 117. Misvorming van een ooglid in hinderlijken graad.;. 118. Hardnekkige ooglidkramp in hinderlijken graad. 119. Verlamming of andere bewegingsstoornissen in bt rijken graad van den oplichter van het bovenooglli een of van beide oogen. 120. Binnen- of buitenwaartekeering van een of meer ootj in hinderlijken graad. J . . j 121. Binnenwaartsche stand van ooghaartjes in nmdeti graad. 122. Hardnekkige ooglidrandontsteking. 123. Geheel of nagenoeg geheel veriies der ooghaartjes. 124. Hardnekkige oogbindvliesonteteking. 125. Vleugelvel (pterygium) in belangrijken graad. 126. Hardnekkige of telkens terugkeorende hoornvlil stoking. 127. Verduisteringen van het hoornvlies met vermine der gezichtsscherpte: , i. van het rechteroog tot lager dan V» '> b. van het linkeroog tot lager dan ■ , 1 Indien uit hoofde van tevens bestaande brek£ wijkingen bovenstaande gezichtescherpte niet kan w> bereikt, gelden de bepalingen, in een der nos. 15: en 159 dezer kolom vermeld. 128. Geheele of gedeeltelijke uitpuiling van het hoor van een of van beide oogen. 129. Fistel van hot hoornvlies. 130. Slopende ontsteking van den harden oogrok van < van beide oogen. 131. Plaateplijke~uitpiiitmg van den harden oogrok va of van beide oogen. 132. Misvorming van het regenboogvlies, met_verminc van de gezichtsscherpte zooals in n°. 127 dezer Kol omschreven en met de bepaling omtrent breking! kingen, onder dat nummer vermeld.  - 285 — Lijst A. ■lom II (vervolg). Kolom III [vervolg). [scherpte is gedaald tot -beneden de grenzen, in kolom In». 127 vermeld. [Bereden korpsen. Tor, pedisten. Pontonniers. ^Zeemilitie. 16. Gedeeltelijk nagebleven pupilvlies (membrana pupillaris persis tans). Rfergroeiing van het" 1 regenboogvlies met het ^Hoornvlies (synechia Knterior, leucoma ad- I haerens), indien zonder | .de aanwending van [glazen de gezichts'scherptc is gedaald tot | Beneden de grenzen, in j ■Mom I n°. 127 ver- ] meld. 0ereden korpsen. Tor-. \ fedisten. Pontonniers. \ Jtemilitie. 'erduisteriner. ver- laatsing of misvorming van de lens, innen zonder de aan- endmsr van elazen de 'ezichtsscherote is ere- fdaald tot beneden de lenzen, in kolom I 127 vermeld. meden korpsen. Tor- eaisten. Pontonniers. Jtemilitie. wolkomen kleuron ■rscheidingsvermo- fën. mtpedisten. Pontonniers. Zeemilitie. jeziohtszwakte (amilyopia), indien zonder ■Bwending van glazen Ie gezichtsscherpte is [edaald tot beneden de Bozen, in kolom I F. 127 vermeld. lereden korvsen. Tor- li. Onvolkomen kleuronderscheidingsvermogen. N.B. Dit gebrek sluit evenwel de geschiktheid uit voor officieren van gezondheid, studenten voor den geneeskundigen dienst der landmaoht, militaire apothekers en militaire apothekersbedienden. 18. Gezichtszwakte (amblyopia) in die vormen, welke als staticmnair beschouwd mogen worden, indien de gezichtsscherpte zonder aanwending van glazen voldoet aan bet bepaalde in n°. 14 dezer kolom naar de onderscheiding, daarbjj, gemaakt, en onder  Lijst A. — 286 — Kolom I (vervolg). 147. Slepende ontsteking of ontaarding van de eezi zenuw van een of van beide oogen met neiging tot v schrijden. 148. Gemis of verschrompeling van een of van beide oogbp 149. Verharding van een of van beide oogbollen (de ver» lende vormen van glaucoma). . 150. Gezwollen of dierlijke parasieten van het oog of i oogkas. 161. Ontsteking van een of van beide oogbollen (pa* thalmitis). 152. Oogbolstuipen (nystagmus) in hinderlijken graad. 163. Blijvende volkomen of onvolkomen verlamming of au belangrijke bewegingsstoornissen van een of meer£ bolspieren. - . 154. Blijvende verlamming der acoommodatie van ee van beide oogen. . 155. Scheelzien op een van beide oogen in zoodanigen ja dat het aanleiding geeft tot belangrijke mismaakt, of op het rechteroog ook in minderen graad, indien i door het schieten bemoeilijkt wordt. 15d. Uitpuiling of inzinking van een of van beide oogtl in hinderlijken graad. . 167. Bijziendheid (myopia), indien de gezichtsscberpt* aanwending van hetmeest verbeterende sferischeneg* glas van ten hoogste 4dioptrieën is gedaald van het ter oog tot minder dan 8/« of van het linkeroog tot mi dan V*. tenzij de gezichtsscherpte zonder aanwcK van glazen gelijk is aan of grooter is dan de waarna n°. 127 dezer kolom vermeld.  — 287 — Lijst A. Kolom TT (vervola). Kolom UI (vervolg). ■DfidLttfi.n. Pnnf.nnnip.rjt. Zeemilitie. inachtneming van de toevoeging aan evengenoemd nummer Betreffende het gestelde in de nos. 20, 21 B en 22. 19. Geringe graad van scheelzien, zonder stoornis in de oogbewegingen. 15. Bijziendheid (myopia), indien zonder aanwending van glazen de gezichtsscherpte is gedaald tot beneden de waarden, in kolom I n°. 127 vermeld. Bereden korpsen. Tor* pedisten. Pontonniers. Zeemilitie. 20. Bijziendheid (myopia): 1°. voor de personen, in art. 1 onder de groepen 14 en 17 genoemd : in zoodanigen geringen graad, dat de gezichtsscherpte zonder aanwending van glazen nog voldoet aan het onder n°. 14 bepaalde, naar de onderscheiding, daarbij 2°. voor de personen, in art. 1 onder de groepen 12, 13, 16 en 18 genoemd: a. voor zoover zij den leeftijd van 20 jaren nog niet bereikt hebben, indien de gezichtsscherpte met een negatief sferisch glas van ten hoogste 1.5 dioptrie van het rechteroog = 1 en van het linkeroog = i/> is ; 6. voor zoover zij den leeftijd van 20 jaren hebben bereikt, indien de gezichtsscherpte m et een negatief sferisch glas van ten hoogste 2 dioptrieën van het rechteroog = 1 en van her. linkeroog = 34 *s » 3°. voor de personen, in art. 1 onder groep 15 genoemd : in denzelfden graad als onder 2°, vermeld, naar de onderscheiding daarbij gemaakt, met dien verstande, dat een der oogen na correctie een gezichtescherpte van 1 en het andere van yo moet - bereiken;  Lijst A. — 288 — Kolom I (vervolg). 168. O ververziendheid (kypermetropïa totalis): a. van meer dan 6 dioptrieën van het rechter-of van meer dan 8 dioptrieën van het linkeroog ; tÏ in minderen graad dan onder a vermeld, indien de gezichtsscherpte met aanwending van het meest verbeterende sferische positieve glas van ten hoogste 4 dioptrieën is gedaald op het rechteroog tot minder dan 3/4 of op het linkeroog tot minder dan i4, tenzij de gezichtsscherpte zonder aanwending van glazen gelijk is aan of grootêr is dan de waarden, in n°. 127 dezer kolom vermeld.  — 291 — Lijst A. [Kolom II (vervolg). Kolom III (vervolg.) Kso bil van breking in twee tegenovergestelde meridianen van bet oog (astigmatismus), indien zonder de aanwending van glazen de gezichtsacherpte is ;gedaald tot beneden de waarden, in kolom I jn°. 127 vermeld. Bereden korpsen. Tor- fedisten. Pontonniers, eemilitie. b. ten hoogste van 2,5 dioptrie van het betere oogen van 3,5 dioptrievan het andere, indien zij den leeftijd van 20 jaren bereikt hebben ; 6. voor de personen, in art. 1 onder de groepen 19 en 20 genoemd : a. ten hoogste van 3 dioptrieën van het betere oog en van 4 dioptrieën van het andere, indien zij den leeftnd ~van 20 jaren nog niet bereikt hebben ; l. ten hoogste van 3,5 dioptrie van het betere oog en van 4,5 dioptrie van hetandere, indien zij den leeftijd van 20 jaren bereikt hebben ; B. indien de gezichtsscherpte niet volddet aan het onder n°. 14 bepaalde : voor de personen, in art. 1 onder de groepen 12, 13, 14, 15,16,18, 19 en 20 genoemd, in dezelfde graden als in dit nummer onder A voor elk dezer rubrieken is vastgesteld, naar de onderscheidingen, daarbij gemaakt, mits in al deze gevallen de gezichtsscherpte na correctie der brekingsafwijking van het betere oog = 1 en van het andere =*= 1^ is. N.B. Ondanks een in den zin van n°. 14 voldoende gezichtsscherpte,moetniettem in steeds naar de aanwezigheid van het bovengenoemde gebrek een onderzoek worden ingesteld. 22. Verschil van breking in. twee tegenovergestelde meridianen van het oog (astigmatismus): 1. voor de personen, in art. 1 onder de groepen 14 en 17 genoemd, in zoo geringen graad, dat de gezichtsscherpte zonder aanwending van glazen nog voldoet aan het onder n°. 14 bepaalde, naar de onderscheiding, daarbij gemaakt; 2. voor de personen in art. 1 onder de groepen 12, 13, 16 en 18 genoemd, voor zoover de gezichtsscherpte zonder aanwending van glazen niet voldoet aan het onder n°. 14 gestelde, ten hoogste van 2 dioptrieën, indien met behulp van zoodanige verbeterende glazen, dat • hun gebruik zonder nadeelige gevolgen op den duur kan worden toegestaan, een gezichtsscherpte kan wordên bereikt, van het rechteroog = 1 en van het linkeroog — y%, met dien verstande, dat de bijziendheid 10*  Lijst A. — 292 — Kolom I (vervolg). 160. Spoedig intredende vermoeidheid bjj het zien (de i . schillende vormen van asthenopia), indien ook met ai wending van de toegestane glazen een gezichtsscherjr zooals die in het desbetreffende nummer is vastgestii slechts gedurende korten tüd kan worden behoudeni de gezichtsscherpte weldra in die mate afneemt, dat. tot beneden de in dat nummer aangegeven waaro daalt: of wel indien zij gepaard gaat met zoodaö ziekelijke stoornissen van de zijde van het gezichtsorga; dat de dienst niet naar eisch kan worden verricht. 161. Slepende ontsteking van halswervels of van hun i wrichten. 162. Vergroeiing van halswervels. 163. Belangrijk verdraaide of scheeve stand van het hoot 164. Kropgezwel in belangrijken graad. 165. Aangeboren halscyste van 'belangrijken omvang. 166. Fistel van het strottenhoofd of van de luchtpijp. I 167. Hardnekkige ontsteking van het keelslijmvlies (phar gitis) in hinderlijken graad. 168. Vergrooting der amandelen in hinderlijken graad. 169. Woekeringen (adenoïede vegetaties) van het neuskjl slijmvlies in hinderlijken graad. 170. Hardnekkige ontsteking van het strottenhoofd. 171. Blijvende heeschheid, stemmeloosheid of te zwal stem. ' 172. Organische vernauwing van den slokdarm. 173. Plaatselijke verwijding van den slokdarm. 174. Slokdarmfistel.  — 293 — Lijst A. Kolom II [vervolg). Kolom III (vervolg). of de oververziendheid onderscheidenlijk in den meridiaan van sterkste en van zwakste breking ten hoogste 2 dioptrieën zal mogen bedragen ; 3. voor de personen, in art.1 onder groep 18 genoemd, in dezelfde graden als onder 2 vermeld, met dien verstande, dat een der oogen na correctie een gezichtsscherpte =; 1 en het andere = ^ moet bereiken ; 4. voor de personen, in art. 1 onder de groepen 19 en 20 genoemd, voor zoover de gezichtsscherpte zonder aanwending van glazen niet voldoet aan het onder n°. 14 bepaalde, ten hoogste van 3 dioptrieën, indien mot behulp van zoodanige verbeterende glazen, dat hun gebruik zonder nadeelige gevolgen op den duur kan worden toegestaan, een gezichtescherpte kan worden bereikt van het eene oog = 1 en van het andere = Y% ; mét dien verstande, dat indien dit gebrek gepaard gaat met bijziendheid of oververziendheid (astigmatismus compositus), de afwijking in den meridiaan van sterkste of van zwakste^ breking ten hoogste 4 dioptrieën zal mogen bedragen, en voor zoover het naast oververziendheid voorkomt, dat de grenswaarden, genoemd in nn. 21, niet worden overschreden.  Lijs* A. — 294 — Kolom I (vervolg). 175. Buitengewone ontwikkeling van een of van beide bortn klieren. 176. Belangrijke aangeboren splijting van het borstbeen. 177. Belangrijke misvorming der borstkas. 178. Afplatting van de borstkas, gepaard met gerinp ui tzettings vermogen, ingezonken sleutel beengroeven abnormaal schuin loopende ribben, afstaande schouder; bladen (de z.g. phthisische bouw). 179. Slepende ontsteking van de luchtpijptakken. 180. Plaatselijke verwyding van de luchtpijptakken (brom chiëctasis). 181. Slepende ontsteking, verdikking of verschrompelinp van longweefsel. 182. Longtuberculose. 183. Emphyseem der longen 184. Asthma. 185. Herhaalde bloedspuwing. 186. Fistel van de borstholte. 187. Longbreuk (pneumocèlo). 188. Slepende borstvliesontsteking. 189. Belangrijke* Vergroeiing van het borstvlies van long en ribben. 190. Verplaatsing van het hart met stoornis in de verrioht tingen- 191. Slepende ontsteking van het hart of van zyn vliezen. 192. Klapvliesgebreken van het hart of van de groote vaten. 193. Belangrijke vergrooting, verwijding of vetontaarding van het hart. 194. Hartvang (angina peetoris). 195. Ziekelijk gewijzigde hartwerking in belangrijken graad; 196. Aangeboren hartgebreken. Buik en 197. Belangrijke spijsverteringsstoornissen. 198. Slepende ontsteking van het maagslijmvlies. 199. Belangrijke verwijding van de maag. 200. Slepende maagzweer. 201. Verzakking van buikingewanden. 202. Slepende ontsteking van het darmslijmvlies. 203. Slepende darmzweer. 204. Slepende of telkens terugkeerende ontsteking van hef wormvormig aanhangsel (appendicitis). 205. Slepende persloop (dysenteria chronica). 206. Indische spruw (aphthae tropicae). 207. Slepende darmwindzucht in belangrijken graad (mete-; orism us). 208. Hardnekkige stoel verstop ping in belangrijken graad, 209. Plaatselijke vernauwing van het darmkanaal. 210. Fistel van een der spijsverteringsorganen. 211. Navelspiyting (uraehus apertus). 212. Tegennatuurlijke of kunstmatig gevormde aars. 213. Verlamming der sluitspier van den aars. 214. Herhaalde uitzakking van den endeldarm. 215. Hardnekkige aarskloven. 216. Aarsfistel. >: ' 217. Belangrijke aambeien. 218. Slepende buik vliesontsteking. 219. Hinderlijke vergroeiing van buikingewanden. 220. Slepende ziekten van de lever.  — 295 — Lijst A. Kolom II (vervolg). Kolom XII (vervolg). 23. Geringe misvorming van een of van beide sleutelbeenderen, die geen hinder geeft bij het dragen van de uniform. 24, Geringe afwijking van den normalen vorm der borstkas, indien, daarvan geen hinder te verwachten is. 25. Om gekeerde plaatsing der borsten buikingewanden (situs, in versus visccrum), mits niet gepaard gaande met stoornis i de verrichtingen. 'i bekkenstrerk.  Lijst A. — 298 — Kolom I (vervolg). 267. Belangrijke verkromming of misvorming van een meer ledematen. 258. Misvorming van een of van beide handen met belani rijke stoornis in de verrichtingen. 259. Verdubbeling of splijting van een of meer vingers nt belangrijke stoornis in de verrichtingen. 260. Aan een groeiing van een of meer vingers met belangrijn stoornis in de verrichtingen. 261. Gemis, misstand of verstijving van een of meer vingg of vingerleden met belangrijke stoornis in de verriohtingÉ 262. Mankgaan. 263. Belangrijke afwijking van den normalen stand van e< of van beide knieën. 264. Verplaatsing of tegennatuurlijke beweeglijkheid van e-< of van beide knieschijven in hinderlijken graad. 265. Misstand of misvorming van een of van beide voet® indien daardoor het gaan of het dragen van het schoeit: bemoeilijkt wordt. 266. Een of meer overtollige teenen, indien daardoor het gaf or net dragen van net scnoeisel bemoeilijkt wordt. 267. Aaneengroeiing van teenen, indien daardoor het gas of het dragen van het schoeisel bemoeilijkt wordt. 268. Geheel of gedeeltelijk gemis, verstijving of belangrijl misstand van een of meer teenen, indien daardoor h gaan of het dragen van het schoeisel bemoeilijkt worc 269. Doorborende voetzweer (malum perforans pedis). 270. Hardnekkige eeltvorming, indien daardoor het gat bemoeilijkt wordt. 271. Hardnekkig stinkend voetzweet. 272. Aangeboren gemis van de nagels aan een of aan beit handen of voeten. 273. Hinderlijke misvorming of ontaarding van een of me nagels. 274. Hardnekkige, telkens terugkeerende, nagel zweer. 1  — 299 — Lijst A. Kolom II (vervolg). fc- ». Ve I Verkromming of mis» vorming van een 01 meer ledematen in dien graad, dat het gebrek niet tot afkeuring leidt. Infanterie. Kolom III (vervolg). 36. Geringe afwijking van den normalen vorm en geringe verkrommingen van een of meer ledematen, indien daarvan geen stoornis in de verrichtingen te verwachten is. afwnking van den 37. Geringe afwijking van den normalen stand van | normalen stand van een of van een of van beide knieën in dien graad, dat het gebrek niet tot afkeuring leidt. infanterie. . Misstand of misvorming van een of van beide voeten in dien graad, dat het gebrek niet tot afkeuring leidt. Infanterie. • Een of meer overtolliI ge teenen, indien de I afwijking niet tot afkeuring leidt. E Infanterie. ■ Aaneengroeiing van I teenen in dien graad, " dat het gebrek niet tot afkeuring leidt. ■ Infanterie. [ Geheel of gedeeltelijk r.gemis, verstijving of i misstand van een of meer teenen, indien ï het gebrek niet tot afkeuring leidt. [ Infanterie. i Hardnekkige eeltvort ming in dien graad, dat het gebrek'niet tot afkeuring leidt. I Infanterie. r. Voetzweet in dien . graad, dat het gebrek niet tot at Reuring leidt. Infanterie. beide knieën, indien daarvan geen stoornis in de ' drrichtingen te verwachten is. 38. Geringe afwijkingen van den normalen stand of van den normalen vorm van een of van beide voeten, zonder inzakking van het voetgewclf. N. B. Met lichte graden van platvoeten kunnen worden toegelaten de personen, in art. 1 onder de groepen 14, 15. 17, 19 en 20 genoemd. 39. Geringe afwüking van den normalen stand van een of meer teenen, indien daarvan geen stoornis in het gaan of in het dragen van het schoeisel te verwachten is.  — 300 — LIJST B, behoorende bij h(i i. ZIEKTEN EN GEBREKEN, die militairen ongeschikt maken voor den dienst bij de Koninki lijke Marine en bij de Koninklijke Marine-Reserve, met inachtji neming van de bepaling van art. 10, eerste lid. § ï. Ziekten en gebreken, welke niet altijo tc A. Afwijkingen in de algemeen 1. Te geringe algemeene lichaamsontwikkeling. 2. Algemeene lichaamszwakte. 3. Te groote gestalte met een zwakke lichaamsges teldheit (het z. g. uit de kracht gegroeid zijn). . ' j 4. Onvoldoende ontwikkeling van de borstkas ten opzichte vau de lichaamslengte. 6. Overmatige vetvorming In hinderlijken graad. 6. Vervroegde ouderdomsgebreken (versleten lichaamsgestel]] 7. In het oog loopende mismaaktheid. 8. Verwondingen, waarvan belangrijke blijvende stoornissei te verwachten zijn. 9. Blijvende belangrijke voedingsstoornissen van een oi meer lichaamsdeelen; B. Ziekelijke gesteldheid van de huid, I 10. Ziekelijke verkleuring der huid (naeyus) in hinderlijke* graad. 11. Hardnekkige ernstige huidziekten. 12. Hardnekkige droge, kloven. 13. Hardnekkige zweren of fistels. 14. Litteekens met neiging tot wederopenbreken of aanlei ding gevende tot belangrijke stoornissen. 15. Slepende zuchtige zwelling in belangrijken graad va! eenig lichaamsdeel. . 16. Volkomen of onvolkomen verlamming of mindervoedmi van spieren met belangrijke stoornis in de verriohtingec 17. Hardnekkige spierkrampen in belangrijken graad. 18. Slepende ontsteking, blijvende samentrekking vaj spieren, pezen, peesschedèn, pees vliezen of slijm beurzei in hinderlijken graad. '19. Scheuring of verplaatsing van spieren, pezen of bande met hinderlijke stoornis in de verrichtingen. C. Ziekelijke veranderingen i 20. Slecht genezen beenbreuken, indien hinder daardoo ontstaat of daarvan te verwachten is. 21. Slepende ontsteking van het beenvlies of van het beei merg of gevolgen dezer ziekten in hinderlijken graadil 22. Belangrijke stoornissen in de voeding van beenderei 23. Hinderlijke misvorming van beenderen of gewricht uiteinden. . ! 24. Verouderde of zich telkens herhalende ontwrichtinge* 25. Slepende gewrichtsontsteking of hare gevolgen in hifi derlijken graad. 26. Hinderlijke gewriohtsverstijving. j 27. Loslating of verplaatsing van gewrichtskraakbeendere» 28; Gewricbtsmuizen. X). Gezwellen, voortbrengselen van ziekelijk] 9. o. Kwaadaardige gezwellen. b. Andere gezwellen, indien hinder daardoor ontstal of daarvan te verwachten is. 30. Belangrijke peesknoopen (ganglia). 31. Plaatselijke tuberoulose. 32. Belangrijke koude of verzakkingsabsces3en. J 33. Hinderlijke vreemde lichamen in een lichaamsdeel | lichaamsholte.  — 301 — ilitair Keurinffsresrlement. ii. ZIEKTEN EN GEBREKEN, die de geschiktheid voor dienstneming a's vrijwilliger bij de Koninklijke Marine en bij de Koninklijke Marine Reservé met uitsluiten. «JZONDERE LICHAAMSSTREKEN BEPERKT ZIJN. ïchaamsgesteldheid. nderhvidsbindwesfsel en hut sfierstHsec 1- Niet hinderlijke litteekens zonder neiging tot wederopen- Dresen. K beenderen en gewrichten, 2. Goed genezen beenbreuken. s. I E aro Kleine beenuitwassen op plaatsen, waar zij niet gedrukt worden en de beweging met hinderen. Wroex, vreemde Lichamen en concre.me.iuen. t. Kleine goedaardige gezwellen, die geen mismaaktheid verI . oorzaken en waarvan geen hinder te verwachten is bij de | uitoefening van den dienst.  Lijst B. — 302 — Kolom I (vervolg). E. Ziekten van het blok 34. Ware of valsche slagader uitzetting. 35. Belangrijke ontaarding van slagader wanden. 36. Ziekelijke verwijding van haarvaten met belangrjontaarding of mismaaktheid. 37. Een of meer groote of uitgebreide aderspatten. 38. Hardnekkige ontsteking van watervaatklieren. 39. Watervaatfistel. F. Ziekten i 40. Slepende ziekten der hersenen of van het ruggemei 41. Volkomen of onvolkomen verlamming van zenuwen} hinderlijken graad. 42. Slepende of zich telkens herhalende zenuwpijnen 1 belangrijken graad. 43. Aanhoudend beven. 44. St. Vitusdans. 45. Vallende ziekte (epilepsia). 46. Aanhoudende of telkens terugkeerende duizelingen. 47. Hardnekkige zeeziekte. 48. Slaapwandelen. 49. Ziekelijke prikkelbaarheid met spoedige uitputting v het zenuwstelsel (neurasthenia). 50. Belangrijke nerveuze stoornissen van overwegend fui tioneelen aard (hysteria, neurosis traumatica). 51. Overprikkeling van het zenuwstelsel en ziekelijk vi anderde gemoedsstemming. 52. Ziekelijk heimwee, indien het zich herhaalt na verlof na overplaatsing. 53. Gebrekkige ontwikkeling der verstandelijke vermoge in dien graad, dat de persoon ongeschikt is om in d dienst geoefend te worden (idiotismus, imbecillitas, deb tas mentis). -54. Geestelijke minderwaardigheid (psychopatische cc stitutie). 55. Ziekelijke storing der verstandelijke vermogens ( verschillende vormen van dementia). 56. Krankzinnigheid. 57. Na krankzinnigheid overgebleven bijzondere voorl schiktheid tot wederinstorting. G. A Igemeè 58. Belangrijke bloedarmoede. 59. Ziekten, veroorzaakt door veranderde samenstelling i het bloed (leukaemia, anaemia. progressiva pernicioi 60. Bloederziekte (haemophilia). 61. Hardnekkige scheurbuik. 62. Ziekte van Addison. 63. Ziekte van BasedoW. 64. Myxoedem a. 65. a. Akromcgalia. b. Dystrophia adiposo-genitalis. 66. Beri-beri. 67. Melaatschheid (lepra). 68. Klierziekte (scrophulosis) in belangrijken graad. 69. Algemeene tuberculose. ij 70. Slepend of telkens terugkeerend gewrichtsrheumatisi 71. Slepend spierrheumatisme in belangrijken graad. 72. Hardnekkige jicht. 73. Hardnekkige pisvloed (diabetes insipidus). 74. Suikerziekte. 75. Slepende vergiftiging: a. door bedwelmende of verdoovende middelen ; b. door andere scheikundige zelfstandigheden. 76. Hardnekkige syphilis.  — 315 — Lijst 8. Kolom II (vervolg). 3. Geringe misvorming van een of van beide sleutelbeenderen, die geen hinder geeft bij het dragen van de uniform, t. Geringe afwijking van den normalen vorm der borstkas, I indien daarvan geen hinder te verwachten is. E Omgekeerde plaatsing der borst- en buikingewanden v (situr inversus viscerum), mits niet gepaard gaande met I stoornis in de verrichtingen. bekkenx/rcel:  Lijst B. — 316 — Kolom I (vervolg). 226. Ingewandsbreuken, indien de breuk door bet dragt van een breukband niet voortdurend goed is in te houde 226. Slepende ziekten van nier of nierbekken. 227. Herhaalde niersteenkoliek. 228. Aangeboren splijting van den blaaswand (ectopia vesicaè 229. Slepende ziekten van de pisblaas. 230. Herhaald bloedwateren. 231. Blaassteen. 232. Hardnekkige of telkens terugkeerende etterige ontst king van den pisweg. 233. Belangrijke vernauwing van den pisweg. 234. Piswegfistel. 235. Hinderlijke vergrooting van de voorstander klier. 236. Belangrijke stoornis in de pisloozing. 237. Onwillekeurige afvloed van de pis. |1 238. Aangeboren piswegsplijting (hypo- et epispadie) in dl fraad, dat de pisloozing niet zonder verontreiniging ct leederen kan plaats hebben. 239. Uitwendige tweeslachtigheid (hermaphroditismus). 240. Gemis van de roede. # \ 241. Slepende ontsteking van een of van beide ballen, b ballen of zaadstrengen in hinderlijken graad. \ 242. Hinderlijke tegennatuurlijke plaatsing van een of vi beide ballen. „1 243. Aangeboren ontaarding; gemis of teruggebleven zijn, de buikholte van beide ballen. - ■ 244. Ziekelijke ontaarding van een of van beide ballen \ zaadstrengen. . \ 246. Waterbreuk (hydrooèle) van een of van beide ballen| ' zaadstrengen in belangrijken graad. • | 246. Aderbreuk van de zaadstreng (varicocèle) in belangrijk] g raad. 247. Balzakverslapping in belangrijken graad. 248. Slepende zaadvloed in belangrijken graad. Rug 249. Misstand van den schouder in dien graad, dat daar do bij den gokleeden man wanstaltigheid duidelijk zieft baar is. .... _i 250. Bclangrü'ke vleugelvormige afwijking van een of v| beide schouderbladen. 'i 251. Aangeboren splijting van ruggewervels (hydrorhaca spina bifida) in hinderlijken graad. 252. Slepende ontsteking van borst- of lendenwervels of V hun gewrichten. 253. Vergroeiing van borst- of lendenwervels._ _ ■ ; j 254. Verkromming van de ruggegraat (sooliosis, kyphöi lordosis) in dien graad, dat daardoor bij den gekleed! man wanstaltigheid duidelijk zichtbaar is. 1 265. Misstand van de heup in dien graad, dat daardoor 1 den gekleeden man wanstaltigheid duidelijk zichtbaar 256. Gemis van een of van beide handen of voeten. 267.-Belangrijke verkromming of misvorming van eén;j meer ledematen. 258. Misvorming van een of van beide handen met belan rijke stoornis in de verrichtingen. 259. verdubbeling of splijting van een of meer vingers m belangrijke stoornis in de verrichtingen. 260. Aaneengroeiing van een of meer vingers met belangrij: stoornis in de verrichtingen. 261. Gemis, misstand of verstijving van een of meer vingc of vingerleden met belangrijke stoornis in de verrif tingen. 262. Mankgaan. 263. Belangrijke afwijking van den normalen stand van e of van beide knieën.  — 317 — Kolom II (vervolg). Lijst B. 26. Zoogenaamde lieswandsdunheid. 27. Functioneele albuminurie. 28. Vernauwing van de voorhuid zonder stoornis in de pis- ■ l oo zing. <29. Aangeboren piswegsplflting (hypo- et epispadie) in liohten graad, waarbij de pisloozing zonder verontreiniging der I kleederen kan plaats hebben. 30. Aangeboren ontaarding, gemis, te geringe ontwikkeling oi teruggebleven zijn in ae DuutnoJte van een oai. 31. Lichte graden van aderbreuk van de zaadstreng (varico- cele). ledematen. ;32. Geringe afwijking van den normalen stand van den schouder. 33. Geringe afwijking van den normalen stand van een of van beide schouderbladen. B4. Geringe afwijking van de normale kromming van de ruggegraat. 36. Geringe afwijking van den normalen stand van de heup. 36. Geringe afwijking van den normalen vorm en geringe verKrommingen van een ot meer ledematen, indien daarvan geen stoornis in de verrichtingen te verwachten is. 17. Geringe afwijking van den normalen stand van een of van beide knieën, indien daarvan geen stoornis in de verrichtingen te verwachten is.  — 322 — 1°. desertie, mits de opgelegde vrijheidstraf niet zwaarder is dan drie maanden ; 2°. feiten, vallende onder artikel 97 van het Crimineel Wetboek voor het Krijgsvolk te Lande, en die, vallende onder artikel 367, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht, mits, ingeval vrijheidstraf is opgelegd, aeze niet zwaarder is dan veertien dagen; 3°. feiten, vallende onder artikel 99 van het Crimineel Wetboek voor het Krijgsvolk te Lande, en onder artikel 99, eerste lid, van hr& Crimineel Wetboek voor het Krijgsvolk te Water, mits de opgelegde vrijheidstraf niet zwaarder is dan twee maanden ; 4°. feiten, vallende onder artikel 100 van het Crimineel Wetboek voor het Krijgsvolk te Lande, en onder artikel 99, tweede lid, van het Crimineel Wetboek voor het Krijgsvolk te Water, mits de opgelegde vrijheidstraf niet zwaarder is dan éen'maand; 5°. feiten, vallende onder artikel 104 van het Crimineel Wetboek voor het Krijgsvolk te Lande, en de artikelen 225 en 326, van het Wetboek van Strafrecht, mits de opgelegde vrijheidstraf niet zwaarder is dan één maand ; 6°. feiten, vallende onder artikel 95 van het Crimineel Wetboek voor het Krijgsvolk te Lande en artikel 98 van het Crimineel Wetboek voor het Krijgsvolk te Water, mits de opgelegde vrijheidstraf niet zwaarder is dan één maand ; 6. van de straf of straffen, bij ééne rechterlijke uitspraak opgelegd ter zake van meerdere strafbare feiten, onder a genoemd, mits de vrijheidstraf of gezamenlijke vrijheidstraffen niet zwaarder zijn dan vier maanden ; c. van het nog overblijvende gedeelte van straf, waarvan een deel in preventieve hechtenis werd ondergaan, opgelegd ter zake van een strafbaar feit, genoemd onder a, mits de strafrest minder bedraagt dan één maand. 3. In stand worden gehouden de bij de in artikel 1 bedoelde veroordeelingen opgelegde bijkomende straffen van degradatie en van ontzegging van het recht om bij de gewapende macht of als militair geëmployeerde te dienen. 4. De gratie strekt zich niet uit tot de in artikel 2 bedoelde straffen, indien deze voorwaardelijk zijn opgelegd en de tenuitvoerlegging daarvan niet werd gelast.  — 324 — Beschikking van den Minister van Oorlog, van den 2den October 1915, n°. 307 L, tot uitvoering van het besluit van 22 September 1915 betreffende tegemoetkoming in reiskosten, enz. aan tot den landstorm behoorende dienstplichtigen. (Zooals deze beschikking is gewijzigd bij besch. van 19 April 1917, n». 89.) § 1. Aan tot den landstorm behoorende dienstplichtigen, als ,in het besluit bedoeld, wordt desverlangd en naar de regelen in de volgende paragrafen vervat, het volle bedrag der reiskosten vergoed. § 2. De vergoeding, in de vorige paragraaf bedoeld, wordt toegekend tot ten hoogste het bedrag der reiskosten, noodig om in de laagste klasse de reis te maken met die openbare middelen van vervoer, waarmee e de reis het minste aantal dagen duurt. § 3. Het bedrag der tegemoetkoming in de kosten van voeding en huisvesting bedraagt de vaste som van een gulden (f 1.—) per reisdag. Gedeeltèn van dagen worden hierbij als geheele dagen in rekening gebracht. In zoover echter die kosten bij vervoer per boot in de kosten der reis zijn begrepen, kan het geheele bedrag vam deze kosten Worden vergoed. § 4. De toekenning en de uitbetaling of toezending van de vergoeding geschiedt door den burgemeester, door wien de oproeping in werkelijken dienst is gedaan. De burgemeester handelt wijders zooveel mogelijk overeenkomstig de regelen, ten aanzien van de ter inlijving opgeroepen militieplichtigen gesteld in de beschikking van den Minister van" Oorlog van 6 April 1912, Afdeeling Militie en Landweer (M.) n°. 175. Hij, die, na reeds in werkelijken dienst te zijn gesteld een vergoeding wenscht te ontvangen als in de voorgaande paragrafen bedoeld, moet den burgemeester alsnog zooveel mogelijk aantoonen, van welke plaats in het buitenland hij de reis heeft moeten aanvangen, en verder de inlichtingen verschaffen, welke noodig zijn ter beoordeeling van de aanspraak op vergoeding.  Beschikking van den Minister van Oorlog, van 15 December 1917, n°. 22, betreffende vervoer van dienstplichtigen naar het buitenland voor Rijksrekening, bij ontslag uit den dienst wegens ziekten of gebreken en bij demobilisatie. {Zooals deze beschikking gewijzigd is bij die van 22 Februari 1918, n°. 84, 13 October 1919, n°. 67, en 11 November 1919, n°. 95.) § 1. De dienstplichtigen, die in de tegenwoordige bijzondere tijdsomstandigheden ter vervulling van hun dienstplicht zich van hun woonplaats buiten het Rijk naar Nederland hebben begeven, worden, indien zij bij ontslag uit den dienst wegens ziekten of gebreken, dan wel bij demobilisatie, weder in het Rijk. waarin hun bedoelde woonplaats is gelegen, wenschen te verblijven, in de gelegenheid gesteld voor rijksrekening derwaarts re reizen, naar de regelen, in de volgende paragrafen vervat. § 2. Vervoer voor rijksrekening wordt desgewenscht verleend : 1°. aan gehuwde dienstplichtigen, 2°. aan ongehuwde dienstplichtigen, voor zoover zij aannemelijk maken: a. niet bij machte te zijn de reis te bekostigen ; of 6. steun te behoeven, bijvoorbeeld als zijnde niet in de gelegenheid hier te lande werk in hun vak te verkrijgen, hetgeen kan blijke.door overlegging van eene verklaring van de Centrale Rijks Arbeidsbeurs te 's-Oravenhage (adres Koningskade 7). Aan verdere leden van het gezin van gehuwde dienstplichtigen' wordt geen vervoer voor rijksrekening verleend. § 3. Zij, aan wie vrij vervoer wordt toegekend, ontvangen vanwege het Departement van Oorlog een of meer plaatsbewijzen (passagebiljetten), geldig voor de laagste klasse van die openbare middelen van vervoer, waarmede de reis het minste aantal dagen duurt. Kosten van voeding en huisvesting gedurende de reis komen sleohts ten laste van het Rijk, in zoover deze kosten bij vervoer per boot in de kosten der reis zijn' begrepen. Vrachtkosten van bagage komen voor rekening van belanghebbenden. § 4. De dienstplichtige, die in aanmerking •11*  — 326 — wenscht te komen voor vervoer naar het buitenland voor rijksrekening, wendt zich daartoe tot zijn onmiddellijken Chef (Compagnies-, Eskadrons-, Batterij-, Fort- of Detachements-commandant), onder overlegging van een bewijs ten blijke dat hij inderdaad bij zijn opkomst zijne woonplaats in het buitenland had. Hij, die zich als militieplichtige achtereenvolgens langer dan gedurende drie maanden of als landweerplichtige achtereenvolgens langer dan gedurende een jaar buitenslands heeft opgehouden, legt tevens een bewijs over, dat hij zich aluaar heeft opgehouden met toestemming van de bevoegde autoriteit. Hij, die bij demobilisatie dienstplichtig bij de militie of bij de landweer blijft, legt voorts over het bewijs van de opnieuw aan hem verleende toestemming tot verblijf in het buitenland, De landstormplichtige, aan wien het bewijs van vervulden Werkelijken dienst model VI, bedoeld in § 29 der landstorm-Instructie, is uitgereikt, legt tevens dit bewijs bij zijne aanvraag over. § 5. Bij . het Departement van Oorlog worden per brigade, korps, enz. voordrachten in tweevoud ingewacht, behelzende : 1°. naam en beginletters der voornamen, alsmede de verblijfplaats hier te lande (met volledig adres) van belanghebbenden; 2°. lichting of jaarklasse, rang en voor militieen landweerplichtigen ook stamboeknummer; 3°. de vermelding „gehuwd" of „ongehuwd" ; 4°. de aanduiding der reis, met juiste vermelding van de plaats van vertrek en die van best emming; 5°. de vermelding van de beschikking, waarbij en van de autoriteit, door wie toestemming tot verblijf in het buitenland, als bedoeld in § 4, werd verleend, indien belanghebbende zoodanige toestemming verkreeg; en 6°. zoo noodig verdere gegevens, welke op de beslissing van invloed kunnen zijn. Bij de voordrachten Woiden overgelegd de bescheiden, waardoor de noodzakelijkheid, om aan ongehuwde dienstplichtigen vervoer voor rijksrekening te verleenen, aannemelijk wordt gemaakt (zie § 2). § 6. De voordrachten worden met groote nauwkeurigheid opgemaakt en vermelden de  — 327 — juiste gegevens, welke voor het opmaken en de toezending der reisbiljetten vereischt worden. De plaajts van bestemming wordt steeds nader in de voordracht aangeduid, door vermelding van het Rijk en het onderdeel daarvan (Staat of provincie), waarin die plaats is gelegen. Eene tijdige inzending der voordrachtei, wordt zooveel mogelijk bevorderd. § 7. Eén exemplaar der voordracht wordt, voorzien van de beslissing, van den. Minister van Oorlog, aan den inzender teruggezonden, waarna deze de belanghebbenden onverwijld met de te hunnen aanzien genomen beslissing in kennis stelt. § 8. De reisbiljetten worden door een Reisbureau aan ae belanghebbenden toegezonden. In eenmaal afgegeven biljetten wordt geen verandering meer gebracht. § 9. Indien van verstrekte reisbiljetten geen gebruik wordt gemaakt, of' die biljetten niet kunnen worden gebezigd vóór het verstrijken van den geldigheidsduur, behooren belanghebbenden daarvan ten spoedigste mededeeling te doen aan het Departement van Oorlog en aan het Reisbureau, hetwelk de reisbiljetten heeft toegezonden, en behooren zij de biljetten gelijktijdig aan dit Reisbureau terug te zenden. In geval van nalatigheid te dezen vervalt voor de betrokkenen alle verdere aanspraak, om voor rijksrekening naar het buitenland te vertrekken. § 10. De commandeerende-omcieren brengen vorenstaande bepalingen onder de aandacht van de dienstplichtigen, ook al zijn zij reeds in het genot van onbepaald (klein) verlof gesteld, en, voor zoover mogelijk, tevens van hen, die tijdens de tegenwoordige bijzondere tijdsomstandigheden wegens ziekten of gebreken uit den dienst zijn ontslagen.  — 328 — GEWETENSBEZWAREN. Beschikking van den Minister van Oorlog non 9 November 1917, n°. 111, betreffende gewetensbezwaren tegen den militairen dienst. Het komt voor, dat gewetensbezwaren bestaan tegen de vervulling van den op iederen Nederlander rustenden plicht om mede te werken tot handhaving der onafhankelijkheid van het Rijk en tot verdediging van zijn grondgebied* Ontheffing van dien plicht uit hoofde van gewetensbezwaren kan niet worden verleend. Niettemin behoeft erkenning van een oprecht gewetensbezwaar tegen de uiterste consequentie van dien plicht, te Weten het dooden van den evenmensen, niet uitgesloten te zijn. Zoodanige erkenning kan leiden tot tegemoetkoming, voor zoover daartoe in het leger gelegenheid bestaat. Het voorgaande heeft geleid tot de volgende regeling. Wanneer een dienstplichtige onoverkomelijke gewetensbezwaren heeft tegen de opleiding voor den militairen dienst, kan hij daarvan mededeeling doen aan zijn Compagnies-, Eskadrons-, Batterij-, Fort- of DetachementsCommandant. De commandant wijst den dienstplichtige op de verplichtingen, die volgens deze regeling op hem zullen rusten, wanneer aan zijn gewetensbezwaren tegemoet mocht worden gekomen. Wanneer de dienstplichtige, na deze mededeeling, bij zijn bezwaren volhardt, dan wordt, mits hij zijn dienst blijft vervullen, totdat omtrent zijn bezwaren zal zijn beslist, door den Compagnies-, Eskadrons-, Batterij-, Fort- of Detachementscommandant een spoed-rapport opgemaakt, in6ericht overeenkomstig het bij deze beschikking behoorende model, dat na mede-onderteekening door den betrokkene rechtstreeks aan den Minister van Oorlog wordt gezonden. De Minister van Oorlog stelt de zaak in handen van een commissie van advies. Is de Minister van Oorlog, de commissie van advies gehoord, van oordeel, dat er aanleiding is om aan de gewetensbezwaren tegemoet te komen, dan zal de dienstplichtige, wanneer  — 329 — plaats voor hem beschikbaar is, in de gelegenheid worden gesteld, om, ter vervanging van zijn verplichten dienst, eene vrijwillige Verbintenis aan te gaan voor dienst, welke niet bepaaldelijk gericht is op strijd met de wapenen, bij welke verbintenis hij de verplichting op zich neemt, een jaar langer onder de wapenen te blijven, dan de werkelijke dienst duurt, waartoe hij zonder de verbintenis gehouden zou zijn. Is de Garnizoens-Commandant van oordeel, dat de wijze, waarop de dienstplichtige zijn bezwaren heeft kenbaar gemaakt, een strafbaar feit oplevert, dan verwijst hij de zaak niet naar den Krijgsraad, alvorens hieromtrent de meening van den Minister van Oorlog te hebben leeren kennen. RAPPORT inzake gewetensbezwaren tegen den militairen dienst. 1. Geslachts- en voornamen van den dienstplichtige. 2. Datum en jaar van geboorte. 3: a. Militielichting. 6.' Landweerlichting, c. Landstormjaarklasse. 4. Gemeente, waarvoor ingelijfd of in dienst gesteld. 5. Woonplaats (volledig adres). 6. Datum van opkomst in werke- i lijken dienst. 7. Korps en korpsonderdeel, waar- j bij hij dient. 8. Voor welk wapen of korps of voor welken dienst hij zich vóór zijn opkomst (bijv. bij den keuringsraad) heeft opgegeven. 9. Nauwkeurige beschrijving van : o. de wijze, waarop de dienstplichtige van zijn gewetensbezwaren \ heeft doen blijken (ook datum of datums te vermelden). 6. De gevoelens of beginselen, waaruit de gewetensbezwaren vol- j gens zijn eigen opgave voortkomen (hierbij volledig te vermelden wat de [ dienstplichtige hieromtrent mededeelt).  — 330 — 10. Indrukken, die de commandant : heeft gekregen omtrent den ernst der gewetensbezwaren en omtrent de gedragingen en het karakter van den dienstplichtige. 11. Verdere bijzonderheden «die | kunnen bijdragen tot een juiste beoordeeling van het geval. !§m 1»... De Commandant van.... Beschikking van den Minister van Oorlog van 19 April 1918, n°. 121 M, betreffende vrijwillige verbintenis door dienstplichtigen met erkende gewetensbezwaren. § 1. De dienstplichtige bij de militie, de landweer of den landstorm, die gewetensbezwaar heeft tegen de vervulling van den hem opgedragen dienst, wordt, indien dit bezwaar door den Minister van Oorlog wordt erkend, in de gelegenheid gesteld tot het sluiten van een verbintenis voor dienst, die niet bepaaldelijk gericht is op strijd met de wapenen, tenzij daarvoor geen plaats voor hem beschikbaar ia of hij voor geen der beschikbare plaatsen geschikt wordt geacht. § 2. Minderjarigen moeten, alvorens zij tot het sluiten der verbintenis worden toegelaten, overleggen een bewijs van toestemming van hem of haar, die de ouderlijke macht of de voogdij over hen uitoefent. Het bewijs van toestemming is ingericht volgens het bij deze beschikking behoorende model I. § 3. De verbintenis geldt — zoowel voor militie- en landweerplichtigen als voor landstormplichtigen — tot het tijdstip, waarop de dienstplicht bij den landstorm voor den dienstplichtige zou eindigen. § 4. De dienstplichtige bij de militie of de landweer verbindt zich : o. in werkelijken dienst te blijven tot een jaar na het tijdstip, waarop hij, indien hij de verbintenis niet had aangegaan, den eersten keer na den datum, waarop de verbintenis  -i 331 — wordt gesloten, met groot verlof zou zijn vertrokken ; 6. in werkelijken dienst te komen en te blijven, wanneer, en gedurende den tijd, dat het deel van de militie, de landweer of den landstorm, waartoe hij behoort of zou behooren, wegens buitengewone omstandigheden in werkelijken dienst wordt opgeroepen en gehouden. Ten aanzien van den dienstplichtige, die de in deze beschikking bedoelde verbintenis heeft gesloten, zijn van toepassing, zoolang hij militieplichtig is, de artt. 80 tot en met 98 en 101 der Militiewet en zoolang hij landweerplichtig is, de artt. 11 tot en met 13, 15Ms, 20, 22 tot en met 36 en 38 der Landweerwet. * § 5. De dienstplichtige bjj den landstorm verbindt zich: a. in werkelijken dienst te blijven tot een jaar na den dag, waarop het gedeelte van den landstorm, waartoe hij bij het aangaan van de verbintenis behoort, den eersten keer na den datum, waarop de verbintenis wordt gesloten, naar huis wordt gezonden;' 6. in werkelijken dienst1 te komen en te blijven, wanneer en gedurende den tijd, dat het deel van den landstorm, waartoe hij behoort, wegens buitengewone omstandigheden in werkelijken dienst wordt opgeroepen en gehouden. § 6. Van de verbintenis wordt een akte in tweevoud opgemaakt, volgens het bij deze beschikking behoorende model II. Een exemplaar dier akte wordt aan den vrijwilliger ter hand gesteld. § 7. Van het aanpaan en het beëindigen der verbintenis wordt aanteekening gehouden in het zakboekje van den vrijwilliger. MODEL I, behoorende bij de beschikking van den Minister van Oorlog van 19 April 1918, afd. Dienstplicht, n°. 121 M. (Behoeft niet te worden gezegeld.) De ondergeteekende 1 * Deze bepaling berust op een Koninklijke machtiging, in verband met art. 7, derde lid, der Militiewet en art. 9, vierde lid, der Landweerwet verleend onder dagteekening van 21 Maart 1918, n°. 6.  die de 2. uitoefent over den minderjarige 3 • verklaart er in toe te stemmen, dat genoemde minderjarige ziek bij de landmacht verbindt onder de bepalingen van de beschikking van den Minister van Oorlog van 19 April 1918, afd. Dienstplicht, n°. 121 M (Legerorders 1918, deel A, n°. 34). 1 Geslachts- en voornamen, beroep en woonplaats. 2 Ouderlijke macht of voogdij. 3 Geslachts- en voornamen van den minderjarige. 4 Handteekening van hem of haar, die de toestemming verleent. Deze handteekening moet voor echt worden erkend door den burgemeester. model II, behoorende bij de beschikking van den Minister van Oorlog van 19 April 1918, afd. Dienstplicht, n° 121 M. De ondergeteekende 1 9j ten aanzien van het onderwerp dezer akte het 'Rijk vertegenwoordigende, verklaart krachtens het bepaalde in de beschikking van den Minister van Oorlog van 19 April 1918, afd. Dienstplicht, n°. 121 M (Legerorders 1918, deel A, n°. 34), te hebben aangenomen als vrijwilliger bij de landmacht 2 • • die door mede-onderteekening dezer akte verklaart zich te verplichten, buiten genot^van premie of handgeld, hoe ook genaamd, in gemelde hoedanigheid het Koninkrijk der Nederlanden te dienen onder de bepalingen van de boven aangehaalde Ministerieele beschikking. Tijdens den duur der verbintenis zal den vrijwilliger geen dienst worden opgedragen, die bepaaldelijk gericht is op strijd met de wapenen. Aldus in tweevoud opgemaakt en onderteekend te den3  S. & J. N°. 76. 3e druk. EERSTE AANVULLING der LANDSTORMWET. Kennisg e ving van den Minister van Oorlog van 19 Februari 1921, n°. 189 H (Legerorder 1921, n°. 87). LANDSTORM-VOORZIENINGEN. De wet van 16 Februari 1921 (Staatsblad n°. 61) bevat de volgende vijf artikelen: Art. 1. Ieder, die krachtens de wet van 31 Juli 1915 (Staatsblad n°. 345), gewijzigd bij de wet van 29 Juli lwln (Staatsblad n°. 361), tot den landstorm is komen te behooren en nog niet van den dienstplicht is ontslagen, blijft daartoe behooren, totdat hij volgens een der bepalingen van de Landstormwet voor ontslag van den dienstplicht in aanmerking komt. 2. Art. 4, tweede lid, der Landstormwet is niet van kracht ten aanzien van personen, die als landstormplichtige in den dienst met de wapenen geoefend zijn. 3. 1. De tot den landstorm behoorende dienstplichtige, die — hetzij vóór, hetzij na den aanvang van zijn dienstplicht — bij de landmacht in werkelijken dienst is geweest, is verplicht overeenkomstig regelen, door Onzen Minister van Oorlog te stellen : o. in ontvangst te nemen en zorgvuldig te bewaren de door genoemden Minister aan te wijzen bescheiden; 6. indien hij zich vestigt in een andere gemeente binnen Nederland dan die, waar hij voor den landstorm staat ingeschreven, binnen tien dagen na die vestiging de hem uitgereikte bescheiden in te leveren bij den burgemeester van de gemeente der nieuwe woonplaats, om deze bescheiden, voor zooveel noodig, te doen wijzigen: c. indien hij zien buitenslands heeft gevestigd, zijn volledig adres en, indien dit verandering ondergaat, zijn nieuw adres binnen tien dagen op te geven aan den burgemeester der gemeente, waar hij voor den landstorm staat ingeschreven. 2. Onze Minister van Oorlog kan groepen van dienstplichtigen aanwijzen, die met aan de in het eerste hd omschreven verplichtingen onderworpen zijn. 4. 1. Hij, die een volgens art. 3 op hem rustende verplichting niet naleeft, kan in werkelijken dienst worden geroepen voor den tijd van ten hoogste een maand. De duur  — 346 — van dezen dienst wordt bepaald door Onzen Minister van Oorlog. 2. Ten aanzien van gevallen, als in het eerste lid bedoeld, is art. 4, eerste lid, der Landstormwet niet van kracht. 5. 1. Deze wet treedt in werking met ingang van den dag na dien harer afkondiging. 2. Bij het in werking treden van deze wet vervallen de in art. 1 vermelde wetten. Mede ter uitvoering van genoemde wet geldt het volgende: § 1. 1. De landstormplichtigen, die hetzij als zoodanig, hetzij als militieplichtige, landweerpliohtige of vrijwilliger, werkelijken dienst hebben verricht, zijn bestemd hetzij_ uitsluitend voor ongewapenden dienst, hetzij zoowel voor gewapenden als ongewapenden dienst, naar gelang zij kunnen worden geacht niet of niet voldoende in den dienst met de wapenen té zijn geoefend, dan wel voldoende in dien dienst te zijn geoefend. 2. Tot de groep van hen, die niet of niet voldoende in den dienst met de wapenen zijn geoefend, moeten worden gerekend te behooren : o. allen, die uitsluitend dienst hebben vervuld bij de hospitaalsoldaten of de administratietroepen ; 6. zij, die van een ander onderdeel der weermacht hier te lande of in NederlandschIndii deel hebben uitgemaakt, doch wegens den aard hunner dienstbetrekking daarbij geacht moeten worden in den dienst met de wapenen niet of niet voldoende te zijn geoefend ; c. in het algemeen zij, wier termijn van verblijf in werkelijken dienst niet voldoet aan den eisch, hierna gesteld ten aanzien van hen, die als voldoende geoefend moeten worden beschouwd. 3. Tot de groep van hen, die voldoende in den dienst met de wapenen zijn geoefend, moeten worden gerekend te behooren: o. zij, die uitsluitend of laatstelijk bij de zeemacht in werkelijken dienst zijn geweest; 6. zij, wier verblijf onder de wapenen bij de landmacht heeft geduurd ten minste: 4 maanden bij de onbereden troepen (voor hen, die het bewijs van voorgeoefendbeid, bedoeld in artikel 70 der Militiewet, behaalden, 2 maanden) en 6 maanden bij de bereden troepen; c. zij, die bij den Vrijwilligen Landstorm het bewijs van individueel geoefend man of, vóór de vaststelling hiervan, een, naar het oordeel van den Inspecteur van den Vrijwilligen Landstorm, daarmede overeenkomende geoefendheid hebben verworven. 1 In werking getreden 26 Februari 1921  — 347 — § 2. 1. Aan de burgemeesters worden voor zoover noodig opgaven verstrekt, waaruit hun kan blijken, welke landstormplichtigen uitsluitend voor ongewapenden dienst en welke landstormplichtigen zoowel voor gewapenden als voor ongewapenden dienst zijn bestemd bij toepassing van de hiervóór vermelde regelen. Deze opgaven worden gedaan: a. door den brigade- of den korpsadministrateur, voor zooveel betreft degenen, die laatstelijk als landstormplichtige onder de wapenen zijn geweest en nopens wie een stamboekblad onder hem berust; 6. door of vanwege den Inspecteur van den Vrijwilligen Landstorm, voor zooveel betreft personen, die, na volbrachte vrijwillige verbintenis bij den landstorm, bij het einde der -verbintenis landstormplichtig of weder landstormplichtig werden; c. door de autoriteiten der landmacht, die ten aanzien van degenen, bedoeld in art. 2, eerste lid, 2° 6, der Landstormwet, een opgaaf model I, behoorende bij de Landstorm-Instructie, inzonden, voor zoover betreft hen, om' rent wie het in kolom 14 der opgaaf vermelde nummer van het model van het landstorm-register wijziging behoort te ondergaan; d. door de korps- of de landweerdistrictscommandanten ten aanzien van de in art. 2, eerste lid, 2° a, der Landstormwet bedoelde dienstplichtigen, die na volbrachten militieof landweerdiensttijd landstormplichtig zijn geworden, voor zoover zij beschouwd moeten worden als niet voldoende in den dienst met de wapenen te zijn geoefend. 2. De opgaven worden gezonden naar de gemeenten, waar de landstormplichtigen — voor zoover het aan de militaire autoriteit bekend is — het laatst voor den landstorm zijn ingeschr ven. De opgaven worden opgemaakt voor elke gemeente afzonderlijk.1 3. Geen opgaaf wordt gedaan .ten aanzien van hen, die hebben gediend uitsluitend bij de hospitaalsoldaten of de administratietroepen, noch ten aanzien van hen, die uitsluitend of laatstelijk bij de zeemacht in werkelijken dienst zijn geweest. § 3. 1. De burgemeester der gemeente, waar de bij een opgaaf betrokken landstormplichtigen voor den landstorm staan inge- 1 Bij besch. Min. van Oorlog van 9 April 1921, n°. 76J? (L. O. 1921, n«. 191), is nader bepaald, dat, voor zoover deze opgaven nog niet zijn verzonden, elke opgaaf op slechts een landstormplichtige betrekking mag hebben en de opgaaf moet vermelden o.a. de jaarklasse, waartoe de landstormplichtige behoort, het nummer van het model van het landstormregister, waarin of in welks aanhangsel hij staat ingeschreven, en het volgnummer, waaronder zijn naam in dat register of aanhangsel voorkomt, een en ander voor zooveel dit den inzender van de opgaaf bekend kan zijn.  — 348 — schreven, zendt aan de autoriteiten, van wie hij rechtstreeks of door tusschenkomst van een zijner ambtgenooten een opgaaf ontving, een kennisgeving, vermeldende de geslachtsen voornamen van diegenen der in de opgaaf genoemde landstormplichtigen, die als zoodanig onder de wapenen zijn geweest en wier namen naar aanleiding van de opgaaf naar een ander landstorm-inschrijvingsregister of aanhangsel op zoodanig register zijn overgebracht. 2. In de kennisgeving worden tevens vermeld de nummers van de modellen der registers, waarin of in welker aanhangsels hun namen nader zijn opgenomen, en de volgnummers, waaronder zij in die registers of die aanhangsels voorkomen. 3. Na ontvangst der kennisgeving wijzigt de brigade- of de korpsadministrateur voor zooveel noodig de onder zijn berusting zijnde stamboekbladen. § 4. L De bescheiden, welke de landtormplichtige, die bij de landmacht in werkelijken dienst is geweest, ingevolge art. 3, eerste lid, o, der hiervóór bedoelde wet verplicht is in ontvangst te nemen en zorgvuldig te bewaren, zijn de kennisgeving nopens inschrijving voor den landstorm, volgens model 3, behoorende bij het Landstorm-Besluit, en de mobilisatiebescheiden, welke nader onder die verplichting zullen worden uitgereikt. 2. Van de bescheiden, welke de landstormplichtige, die bij de landmacht in werkelijken dienst is geweest, na woonplaatsverandering inlevert overeenkomstig het eerste lid, 6, van genoemd wetsartikel, wordt de kennisgeving model 3 door den burgemeester vervangen door een nieuwe zoodanige kennisgeving. 3. De mettertijd volgende regeling nopens de uitreiking van mobilisatiebescheiden za bepalingen inhouden hoe met deze bescheiden moet worden gehandeld. 4. Aan de verplichtingen, omschreven in het eerste lid van genoemd wetsartikel, zijn niet onderworpen de landstormplichtigen, die deel uitmaken van de groepen, vermeld in de punten 1 tot en met 30 onder A van art. 14 van het Landstorm-Besluit, en ook niet de landstormplichtigen, die na bij de landmacht in werkelijken dienst te zijn geweest, zijn overgegaan naar de zeemacht. § 5. Indien een landstormplichtige, die bij de landmacht in werkelijken dienst is geweest, nalaat bescheiden, als in art. 3, eerste lid, a, van de hiervóór bedoelde wet, in ontvangst te nemen overeenkomstig de hem daartoe door de militaire autoriteit verstrekte opdracht, of indien aan de militaire autoriteit blijkt, dat een landstormplichtige dergelijke bescheiden niet zorgvuldig heeft bewaard, ofschoon hij daartoe verplicht was, zendt die autoriteit daarvan aan den Minister van Oorlog een kennisgeving volgens het bij deze beschikking behoorende model.  — 349 — Model, vastgesteld bij de kennisgeving van den Minister van Oorlog van 19 Februari 1921, afd. Dienstplicht, n°. 189#. (L. O. 1921, n°. 87). Landstorm. Overtreding van art!. 3, eerste lid, et, der wet van 16 Februari 1921 (Staatsblad n°. 61). 1. Geslachts- en voornamen. 2. Verblijfplaats en nauwkeurig adres aldaar. 3. Gemeente, waar de landstormplichtige staat ingeschreven in het landstormregister. 4. Jaarklasse. 19 . . . 5. Nummer van het landstormregister, waarin ingeschreven. (Indien de naam van den landstormplichtige voorkomt in het „Aanhangsel" op het register, dan het registernnmmer doen volgen door : „(Aanh.)"). 6. Volgnummer, waaronder ingeschreven in het landstormregister. 7. Aard van het verzuim. 8. Vermoedelijke oorzaak van het verzuim. 9. Verschoonende of verzwarende I omstandigheden. 10. Opmerkingen. Aan 19 . . den Minister van Oorlog. De Commandant van , Circulaire van den Minister van Oorlog van 19 Februari 1921, n». 189 H, aan de de Burgemeesters, betr. Landstorm-voorzieningen. Ik doe TJ hierbij toekomen een door mij — ook_ in mijn hoedanigheid van Minister van Marine a. i. — vastgestelde beschikking, houdende bepalingen, welke ik mede ter uitvoering van de daarin aan het slot afgedrukte artikelen der wet van 16 Februari 1921 (Staatsblad n°. 61) zou wenschen te doen geldon.  — 350 — " jlk verzoek TJ, TJ naar de in die beschikking gestelde regelen, voor zoover TJ daarbij betrokken zijt, te willen gedragen. Tevens noodig ik TJ uit, om spoedig bij openbare kennisgeving in Uw gemeente algemeene bekendheid te geven aan den zakelijken inhoud van vermelde wetsartikelen en van de § § 2, 6, eerste lid, 7, 9 en 10 van vermelde beschikking. Beschikking van den Minister van Oorlog van 19 Februari 1921, Afd. Dienstplicht N°. 189 ff. LANDSTORM-VOORZIENINGEN. Inschrijving in het landstokmbegisteb. § 1. Degenen, die tot nog toe stonden ingeschreven op de in het rondschrijven van 7 Augustus 1915, Afd. Dienstplicht, n°. 386 L, bedoelde losse inschrijvingsbladen, vormende de aanhangsels op het landstormregister, én thans tot den landstorm blijven behooren krachtens de wet van 16 Februari 1921 (Staatsblad n°. 61) worden niet nader in de landstormregisters zelf ingeschreven, doch blijven enkel op vermelde inschrijvingsbladen ingeschreven. Dienstbestemming. § 2. 1. De landstormplichtigen, die hetzij als zoodanig, hetzij als militieplichtige, landweerplichtige of vrijwilliger, werkelijken dienst hebben verricht, zijn bestemd hetzij uitsluitend voor ongewapenden dienst, hetzij zoowel voor gewapenden als ongewapenden dienst, naar gelang zij kunnen worden geacht niet of niet voldoende in den dienst met de wapenen te zijn geoefend, dan wel voldoende in dien dienst te zijn geoefend. 2. Tot de groep van hen, die niet of niet voldoende in den dienst met de wapenen zijn geoefend, moeten worden gerekend te behooren : a. allen, die uitsluitend dienst hebben vervuld bij de hospitaalsoldaten of de administratietroepen; 6. zij, die van een ander onderdeel der weermacht hier te lande of in NederlandschIndië deel hebben uitgemaakt, doch wegens den aard hunner dienstbetrekking daarbij geacht moeten worden in den dienst met de wapenen niet of niet voldoende te zijn geoefend ; e. in het algemeen zij, wier termijn van verblijf in werkelijken dienst niet voldoet aan den eisch, hierna gesteld ten aanzien van hen, die als voldoende geoefend moeten worden beschouwd. 3. Tot de groep van hen, die voldoende in den dienst met de wapenen zijn geoefend, moeten worden gerekend te behooren: o. zij, die uitsluitend of laatstelijk bij de  — 351 zeemacht in werkelijken dienst zijn geweest; 6. zij, wier verblijf onder de wapenen bij de landmacht heeft geduurd ten minste: 4 maanden bij de onbereden troepen (voor hen, die het bewijs van voorgeoefendheid, bedoeld in artikel 70 der Militiewet, behaalden, 2 maanden) en 6 maanden bij de bereden troepen ; c. zij, die bij den Vrijwilligen Landstorm het bewijs van individueel geoefend man of, vóór de vaststelling hiervan, een, naar het oordeel van den Inspecteur van den Vrijwilligen Landstorm, daarmede overeenkomende geoefendheid hebben verworven. Militaire opgaven. § 3. 1. Voor zoover noodig zullen den burgemeesters opgaven worden verstrekt, waaruit hun kan blijken, welke landstormplichtigen voor uitsluitend ongewapenden dienst en welke landstormplichtigen zoowel voor gewapenden als voor ongewapenden dienst zijn bestemd. Die opgaven zullen worden gedaan : a. door brigade- of korpsadministrateurs, voor zooveel betreft degenen, die laatstelijk als landstormplichtige onder de wapenen zijn geweest; 6. door of vanwege den Inspecteur van den vrijwilligen landstorm, voor zooveel betreft personen, die, na volbrachte vrijwillige verbintenis bij den landstorm, bij het einde der verbintenis landstormplichtig of weder landstormplichtig werden; c. door de autoriteiten der landmacht, die ten aanzien van degenen, bedoeld in art. 2, eerste lid, 2° 6, der Landstormwet, een opgaaf model I, behoorende bij de Landstorm-Instructie, inzonden, voor zoover betreft hen, omtrent wie het in kolom 14 der opgaaf vermelde nummer van het model van het landstormregister wijziging behoort te ondergaan; d. door de korps- of de landweerdistrictscommandanten ten aanzien van de in art. 2, eerste lid, 2° o der Landstormwet bedoelde dienstplichtigen, die na volbrachten militieof landweerdiensttijd landstormplichtig zijn geworden, voor zoover zij beschouwd moeten worden als niet voldoende in den dienst met de wapenen te zijn geoefend. 2. De opgaven worden gezonden naar de gemeenten, waar de landstormplichtigen '— voor zoover het aan de militaire autoriteiten bekend is — het laatst voor den landstorm zijn ingeschreven. Ingeval de burgemeester een opgaaf ontvangt, waarin personen zijn vermeld, die inmiddels in een andere gemeente voor den landstorm zijn ingeschreven, zendt hij de opgaaf of een uittreksel daaruit aan den burgemeester van die gemeente. 3. _ Geen opgaaf zal worden gedaan ten aanzien van hen, die hebben gediend uitsluitend bij de hospitaalsoldaten of de admini-  — 352 — stratietroepen; ten opzichte van die personen toch is zoodanige opgaaf overbodig, omdat — blijkens het vermelde onder „Dienstbestemming" zg allen slechts voor ongewapenden landstormdienst kunnen worden bestemd. Ook ten aanzien van hen, die uitsluitend of laatstelijk bij de zeemacht in werkelijken dienst zijn geweest, zal geen opgaaf worden gedaan; dezen moeten namelijk, zooals reeds onder „Dienstbestemming" is aangegeven, alleen worden aangemerkt als te zijn bestemd zoowel voor gewapenden als voor ongewapenden landstormdienst. Overschrijving van het eene naar het andere- Landstormregister. § 4. ï, Na ontvangst van de hiervóór vermelde opgaven brengt de burgemeester de namen van de landstormplichtigen, die staan ingeschreven in landstormregister model 1, doch volgens de opgaven moeten staan ingeschreven in register model 2, over in laatstgenoemd register, en omgekeerd. Hoewel nuttig, is het niet noodzakelijk om alle gegevens, welke nopens den over te schrijven persoon in het eene register voorkomen, over te nemen in het andere register. Desgewenscht kan de burgemeester er zich toe bepalen, in het register, waarin de naam voorkomt, aan te teekenen : Overgebracht naar ree. mod. 2" (of „reg. mod. 1"), „volgnr " en in het andere register onder een nieuw volgnummer enkel de geslachts- en voornamen in te schrijven met toevoeging „zie reg. mod. 1" (of „mod. 2"), „volgnr ". 2. Voor zooveel de opgaven betrekking hebben op landstormplichtigen, die staan ingeschreven op losse vellen, en volgens deze opgave de voortaan geldende bestemming niet overeenkomt met hun inschrijving in het ..Aanhangsel reg. mod. 1" of „Aanh. reg. mod. 2" worden de inschrijvingsbladen met verandering van het daarop vermelde registernummer en volgnummer overgebracht van aanhangsel model 1 naar aanhangsel model 2 of omgekeerd. Kennisgeving aan militaire autoriteiten. § 5. De burgemeester zendt aan de autoriteiten, van wie hij rechtstreeks of door tusschenkomst van een zijner ambtgenooten een opgaaf, als hiervóór bedoeld, ontving een kennisgeving, vermeldende de geslachts- en voornamen van diegenen der in de opgaaf genoemde landstormplichtigen, te wier aanzien overschrijving van het eene in het andere landstormregister 'of overbrenging van inscnr^j.vingsbladen uit het aanhangsel van het eene register naar het aanhangsel van het andere register plaats had. Tevens worden in de  — 353 - kennisgeving achter de namen der landstormplichtigen vermeld de nummers van het model der registers, in welke of in welker aanhangsels hun namen nader zijn vermeld, zoomede de nieuwe volgnummers, waaronder zij in die registers of die aanhangsels voorkomen, een en ander opdat de militaire autoriteiten de onder hen berustende stamboekbladen naar eisch kunnen wijzigen. Kennisgeving vooe landstormplichtigen nopens inschrijving. § 6. 1. De burgemeester stelt alle in zijn gemeente voor den landstorm ingeschreven personen, die, hetzij als landstormplichtige, hetzij in andere hoedanigheid in werkelijken dienst zijn geweest, in het bezit van een volgens model 3, behoorende bij het Landstorm-Besluit, opgemaakte nieuwe kennisgeving. 2. In deze kennisgeving wordt aangegeven de bestemming, welke de landstormplichtige ten tijde van het verstrekken der kennisgeving heeft, en het volgnummer, waaronder zijn naam in het landstormregister of in het aanhangsel van het register voorkomt. In geval van inschrijving op een inschrijvingsblad van een aanhangsel wordt in de kennisgeving achter het daarin in te vullen nummer van het model van het inschrijvingsregister geplaatst: „aanh.". 3. Op de nieuwe kennisgeving moet een aanteekening worden gesteld, waaruit blijkt, dat deze kennisgeving in de plaats treedt van die, welke reeds vroeger aan den landstormplichtige is uitgereikt. InONTVANGSTNEMING EN BEWARING VAN BESCHEIDEN. § 7. De bescheiden, welke de landstormplichtige, die bij de landmacht in werkelijken dienst is geweest, ingevolge art. 3, eerste lid, a der wet van 16 Februari 1921 (Staatsblad n°. 61) verplicht is in ontvangst te nemen en zorgvuldig te bewaren zijn de kennisgeving nopens inschrijving voor den landstorm, volgens model 3, behoorende bij het LandstormBesluit en de mobilisatiebescheiden, welke nader onder die verplichting zullen worden uitgereikt. Inlevering van bescheiden. § 8. 1. Van de bescheiden, welke de landstormplichtige, die bij de landmacht in werkelijken dienst is geweest, na woonplaatsverandering inlevert overeenkomstig art. 3, eerste lid, 6, van genoemde wet, wordt de kennisgeving model 3 door den burgemeester aan den landstormplichtige niet teruggezonden, doch vervangen door de overeenkomstig  — 354 — art. 10 van het Landstorm-Besluit aan den landstormplichtige toe te zenden nieuwe kennisgeving model 3. De ingeleverde kennisgeving wordt door den burgemeester vernietigd na daaraan, voor zoover noodig, te hebben ontleend hetgeen van nut kan zijn voor het opmaken van de nieuwe kennisgeving. " S V 2. Bij de regeling nopens de uitreiking van mobilisatiebescheiden zullen bepalingen gegeven worden hoe met deze bescheiden moet worden gehandeld. Opgaaf van adres. § 9. De opgaaf nopens adres en adresverandering, ingevolge art. 3, eerste lid, c, der onderwerpelijke wet te doen door den in dat artikel bedoelden in het buitenland gevestigden landstormplichtige, die bij de landmacht in werkelijken dienst is geweest, moet schriftelijk geschieden. Binnen een week nadat de burgemeester de opgaaf heeft ontvangen, zendt hij aan den landstormplichtige een bewijs van ontvangst. Vrijstelling van de verplichting tot het ontvangen, bewaren en inleveren van bescheiden en tot het opgeven van adres. § 10. Aan de verplichtingen, omschreven in art. 3, eerste lid, der onderwerpelijke wet, zijn niet onderworpen de groepen landstormplichtigen, vermeld in de punten 1 tot en met 30 onder A van art. 14 van het LandstormBesluit, en ook niet de landstormplichtigen, die na bij de landmacht in werkelijken dienst te zijn geweest, zijn overgegaan naar de zeemacht. Kennisgeving nopens niet naleven van verplichtingen. § 11. 1. Indien een landstormplichtige, die bij de landmacht in werkelijken dienst is geweest, nalaat bescheiden, als in art. 3, eerste lid, o, der* .'onderwerpelijke wet bedoeld, in ontvangst te nemen overeenkomstig de hem daartoe door de militaire autoriteit of den burgemeester verstrekte opdracht, alsook indien aan de militaire autoriteit of den burgemeester blijkt, dat een landstormplichtige dergelijke bescheiden niet zorgvuldig heeft bewaard, ofschoon hij daartoe verplicht is, geeft die autoriteit of de burgemeester daarvan zoo spoedig mogelijk kennis aan den Minister van Oorlog. Voor zooveel de kennisgeving door den burgemeester geschiedt, is ze ingericht overeenkomstig het bij deze beschikking behoorende model. 2. Indien een landstormplichtige niet naleeft de op hem ingevolge art. 3, eerste lid,  — 357 — Model, vastgesteld bij de beschikking van den Minister van Oorlog van 19 Februari 1921, Afd. Dienstplicht n°. 189 B. Landstorm. Overtreding van art. 3, eerste lid,1 der wet van 16 Februari 1921 (Staatsblad n°. 61). 1. Geslachts- en voornamen. 2. Verblijfplaats en nauwkeurig adres aldaar. 3. Gemeente, waar de landstormplichtige staat ingeschreven in het landstormregister. 4. Jaarklasse. j 19... 5. Nummer van het landstormregister, waarin ingeschreven. (Indien de naam van den land- I stormplichtige voorkomt in het „Aanhangsel" op het register, dan het registernummer doen i volgen door: „(Aanh.)". 6. Volgnummer, waaronder ingeschreven in het landstormregister. 7. Indien het geldt het niet-naleven van een der verplichtingen, omschreven onder a van het eerste lid van art. 3 van genoemde wet: j Aard van het verzuim. 8. Indien het geldt het niet-naleven . van de verplichting, omschreven | onder b van het eerste lid van art. 3 van genoemde wet i o. Gemeente der nieuwe woonplaats, a. b. Gemeente, waar hij laatstelijk gevestigd was. 6. c. Datum, waarop hij zich vestigde in de onder a vermelde ; gemeente. c. d. Welke bescheiden hij had moeten inleveren bij den burgemeester der onder a ver- i melde gemeente. >SjR<.ofe e. Welke der onder d genoemde bescheiden hij niet heeft ingeleverd. "I Invullen a, b of c.  — 358 — 9. Indien het geldt hel niel-naleven j van een der verplichtingen, omschreven onder c van het eerste lid van art. 3 van genoemde wet: I a. Welk verzuim is begaan : | o. 1. nalatigheid in het opgeven j van het adres na vestiging in het buitenland; of 2. nalatigheid in het opgeven j van het nieuwe adres na adresverandering. b. In het geval, bedoeld onder b. a 1. : datum, waarop hij zich buitenslands vestigde. In het geval, bedoeld on- j der a 2: datum, waarop de adresverandering plaats had. 10. Vermoedelijke oorzaak van het verzuim. 11. Verschoonende of verzwarende omstandigheden. 12. Opmerkingen. 19. . . Dé Burgemeestervan . . . . CrRCUTjAiKE van den Minister v an Oorlog van 26 Februari 1921, n°. 215 H, aan de Burgemeesters, betr. landstorm-broederdienst. Ik zend TJ hierbij een afdruk van een legerorder 1 in zake bewijsstukken landstormbroederdienst. Een afdruk van de daarin aangehaalde legerorder 1920, n°. 387, zond ik TJ bij mijn schrijven van 7 Augustus 1920, afd. Dienstplicht, n°. 1 H. 2 Dat schrijven, meerendeels aanwijzingen bevattende, welke ten opzichte van de lichtingen 1920 en 1921 noodig waren, kan ten aanzien van de komende lichtingen buiten beschouwing blijven. Uit bijgevoegde legerorder zal U blijken, dat bewrjzen van dienst personen betreffende, die als dienstplichtige bij den landstorm hebben gediend, voortaan in het algemeen moeten worden aangevraagd bij den administrateur van de brigade of van net korps, waarbij de landstormplichtige bij den aanvang van den werkelijken dienst in onderhoud werd gesteld; heeft hij gediend bij de wielrijders of bij de 1 De inhoud der legerorder is hierna afgedrukt. * Zie bladz. 220.  — 350 — huzaren, dan geschiede de aanvraag onderscheidenlijk aan den administrateur van de lste compagnie wielrijders en aan dien van het lste regiment huzaren. Bewijzen van dienst nopens hen, die vrijwilliger bij den landstorm zijn of laatstelijk als landstorm-vrijwilliger hebben gediend, worden — evenals ten vorigen jare — afgegeven door den commandant van het landstormverband, het landstormkorps, de landstormafdeeling of van de zelfstandige landstormcompagnie, waartoe de vrijwilliger behoort. Voor'hen, die bij de zeemacht als landstormplichtige of als landstorm-vrijwilliger hebben gediend, moeten de bewijzen van dienst worden gevraagd aan den Minister van Marine. Ter bevordering van een goeden gang van zaken is, vooral wegens de te verwachten vermeerdering van het getal aanvragen om vrijstelling in zake broederdienst, een spoedige behandeling eisch. Deze kan worden bevorderd door de aanvragen om bewijsstukken, ook wanneer deze niét betreffen vervulden werkelijken dienst bij den landstorm, te zenden, niet — zooals dikwijls voorkomt — aan de commandanten van onderdeelen van legereenheden, doch aan de daarvoor aangewezen autoriteiten, derhalve in het algemeen aan de administrateurs van de brigades c.q. korpsen, en door voorts de getuigschriften met bewijsstukken zoo spoedig mogelijk te zenden aan den militiecommissaris. Ook het spoedig aanvragen van de bewijsstukken kan er het' zijne tóe doen. Ik verzoek TJ, hiertoe wel Uwe médewerking te verleenen. Kennisgeving van den Minister van Oorlog van 26 Februari 1921, n°. 215 H (Legerorder 1920, n°. 102). < LANDSTORM-BROEDERDIENST. 1. Ter zake van de bewijsstukken, af te geven in verband met vrijstelling wegens landstorm-broederdienst, zij er de aandacht op gevestigd, dat met betrekking tot de berekening van den vervulden werkelijken dienst ook voortaan gelden de artt. 1 tot en met 4 van het Koninklijk besluit van 4 Augustus 1920 (Staatsblad n°. 683), voorkomende in L.O. 1920, n° 387. 2. Het derde en de volgende leden van de eveneens in die legerorder opgenomen ministerieele regeling blijven gehandhaafd, behoudens het volgende. 3. Ten aanzien van hen, die als dienstplichtige bij den landstorm hebben gediend, wordt net bewijs van dienst in het algemeen afgegeven door den administrateur van de brigade of van het korps, waarbij de landstormplichtige bij den aanvang van den werkelijken dienst in onderhoud werd gesteld Heeft hij gediend bij de wielrijders of bij de  — 360 — huzaren, dan geschiedt de afgifte onderscheidenlijk door den adrmnistrateur van de lste compagnie wielrijders en door dien van het lste regiment huzaren. 4. Beschikt de administrateur niet over de contrdlelijst, dan zendt hij de aanvraag om een bewijs van dienst aan den commandant van het onderdeel der landmacht, waarbij de landstormpucntige net laausu ™mi ^mouu, welke commandant alsdan het bewrjs van dienst afgeeft. 5. In de modellen A, B en E treedt voor „2 Augustus 1920" in de plaats: „22 Maart 19 . ." (jaar, waarin de burgemeester het bewijs van dienst heeft aangevraagd). Met „maanden", in model A genoemd, worden bedoeld „kalendermaanden". Telt de in aanmerking komende duur van den vervulden werkelijken dienst, berekend volgens kalendermaanden, 180, 181, 182 of 183 dagen, dan moet in model A op het woord „maanden tusschen haakjes volgen het getal in aanmerking komende dagen. 6. Doen zich gevallen voor, waarin het overwegend bezwaar oplevert om den vervulden werkelijken dienst te berekenen volgens kalendermaanden, dan wordt, indien modelt A in het algemeen van toepassing is, m dat model in plaats van „ten minste zes maanden gesteld: , dagen" of, zoo dit getal dagen meer dan 183 bedraagt, „ten minste 183 dagen". , ,., , I 7. Ingevolge art. 26, tweede lid, van het Militiebesluit moet de toezending van de aangevraagde bewijsstukken geschieden zoo spoedig mogelijk na 21 Maart, doch uiterlnk 10 April, en indien alsdan bij de autoriteit, die het bewijsstuk moet afgeven, nog geen genoegzame zekerheid bestaat omtrent de positie, waarin de persoon, wien het geldt, op 21 Maart verkeerde, uiterlijk 18 Juli. . 8 De nadruk zij er op gelegd, dat in den zin van de in het zevende lid weergegeven bepaling zooveel mogelijk moet worden bevorderd, dat de toezending in het algemeen in de eerste dagen na 21 Maart plaats heeft en overigens zoo spoedig mogelijk. 9 In het bijzonder wegens de te verwachten vermeerdering van het getal aanvragen, hetwelk in denzelfden tijdsduur als vroeger moet worden behandeld, is het noodig, dat al datgene wordt verricht, wat kan medewerken tot bespoediging in het opmaken en de inzending van bewijsstukken. In dit verband zn er b v op gewezen, dat, indien op het tijdstip, waarop een aanvraag om een bewijsstuk inkomt, vaststaat, dat de dienst van den er dij betrokken persoon als broederdienst in aanmerking komt, het bewijsstuk, behoudens de dagteekening, reeds dadelijk na ontvangst van de aanvraag kan worden opgemaakt en op, of zoo spoedig mogelijk na 22 Maart verzonden.     "LANDSCHE STAATSWETTEN: Schuurman & Jordens. N°. 76" LANDSTORMWET Wet van 28 April 1913, S. 149, zooals die wet gewijzigd is bij de wetten van 11 Juni 1915, S. 242, 27 Mei 1916, S. 207, 22 Maart 1917, S. 243, 22 Maart 1917, S 244, 27 Juni 1919, S.413, en 28 Mei 1920, S. 261, tot regeling van de verplichtingen ten aanzien van den landstorm. Met daarmede verband houdende wetten, ïanteekeningen, besluiten, beschikkingen en circulaires ter uitvoering als bijlagen en alphabetisch register DERDE DRUK DOOR E. WERDMÜLLER VON ELGG Referendaris bij het departement van Oorlog- ZWOLLE - W. E. J. TJEENK WILLINK -1921 Voor mogelijke aanvullingen en wijzigingen zie men achter het register.  KONimiJKEBIBUOTHEEK 1374 7495    LANDSTORMWET Wet van 28 April 1913, S. 149, zooals die wet gewijzigd is bij de wetten van 11 Juni 1915, S. 242, 27 Mei 1916, S. 207, 22 Maart 1917, S. 243, 22 Maart 1917, S. 244, 27 Juni 1919, S.413, en 28 Mei 1920, S. 261, tot regeling van de verplichtingen ten aanzien van den landstorm. Met daarmede verband houdende wetten, aanteekeningen, besluiten, beschikkingen en circulaires ter uitvoering als bijlagen en alphabetisch register DERDE DRUK DOOR E WERDIWULLER VON ELQQ Referendaris bij het departement van Oorlog ZWOLLE W. E. J. TJEBM K WILLINK 19 21   Blz. naar het buitenland voor Rijksrëkening . . -. . . . . ■ • • 325 Gewetensbezwaren. Miriisterieele beschikkingen 328 Bezoldiging van landstórmplïohtige burgerlijke ambtenaren enz. Kon. besluit van 27 Maart 1918, S. 222, betr. het genot tijdens den duur der buitengewone omstandigheden van burgerlijke bezoldiging, door burgerlijke ambtenaren enz., die tot militairen dienst zijn gehouden. . . 334 BIJLAGEN. Chronologisch. 12 Juni 1913, S. 273. Kon. besluit, houdende voorschriften betreft.' de uitvoering van de Landstormwet. (Landstorm-Besluit.) (Zooals dit besluit is gewijzigd.) ...... 87 27 Juni 1913, n°. 1. Beschikking van den Min. v. Oorlog, houdende bepalingen ter uitvoering van de Landstormwet en het Landstorm-Besluit. (Landstorm-Instructie.) (Zooals deze beschikking is gewijzigd.) ..... 163 5 November 1913, n°. 159. Missive van den Min. v. Oorlog aan de Commissarissen der Koningin, betr. vrijstelling van opkomst bij den landstorm. . . 223 23 Augustus 1914, n°. 4. Circulaire van den Min. v. Oorlog aan burgemeesters, betr. vergoeding wegens kostwinnerschap 241 11 Juni 1915, S. 242. Wet betr. uitbrei¬ ding van den landstorm en aanvulling van de Landstormwet 32 16 Juli 1915, n°. 227M. Beschikking van den Min. v. Oorlóg, betr. uitbreiding van den landstorm . 51 23 Juli 1915, n°. HOL. Circulaire van den Min. v. Oorlog aan de Commissarissen der Koningin, als voren 51 31 Juli 1915, S. 345. Wet tot nadere uitbreiding van den landstorm enz. (Zooals deze wet is gewijzigd.) .... 34 5 Augustus 1915, S. 369. Kon. besluit betr. nadere uitbreiding van den landstorm 37 7 Augustus 1915, n°. 386L. Circulaire van den Min. v. Oorlog aan de Burgemeesters, betr. inschrijving voor den landstorm 53 12 Augustus 1915, n°. 260M. Circulaire van den Min. v. Oorlog aan de Burgemeesters betr. vrijstelling 226 14 Augustus 1915, n°. 286L. Circulaire als voren, betr. voorloopige vrijstelling. 227 20 Augustus 1915, n°. 6L. Beschikking van den Min. v. Oorlog, betr. inschrij-  Blz. ving voor den landstorm. . . ... . 59 21 Augustus 1915, n°. 563L. Circulaire van den Min. v. Oorlog aan de Burgemeesters, betr. inschrijving voor den landstorm 59 23 Augustus 1915, n° 259L. Circulaire van den Min. v. Oorlog aan de Burgemeesters, betr. voorloopige vrijstelling. 227 7 September 1915, S. 388. Koninklijk besluit, betr. nadere uitbreiding van den landstorm 38 22 September 1915, n°. 57. Kon. besluit betr. tegemoetkoming in reiskosten enz. aan tot den landstorm behoorende dienstplichtigen 323 2 October 1915, n°. 307L. Beschikking van den Min. v. Oorlog tot uitvoering van het Kon. besluit van 22 September 1915, n°. 57, betr. tegemoetkoming in reiskosten enz. aan tot den landstorm behoorende dienstplichtigen. (Zooals die beschikking is ge¬ wijzigd.) 324 8 Januari 1916, S. 9. Kon. besluit betr. nadere uitbreiding van den landstorm . 39 25 Februari 1916, n°. 159L. Circulaire van den Min. v. Oorlog aan de Burgemeesters, betr. vergoeding wegens kostwinnerschap . . ... . . 243 10 Maart 1916, n°. 692L. Circulaire van den Min. v. Oorlog aan de Burgemeesters, betr. voorloopige vrijstelling 227 10 Mei 1916, S. 186. Kon. besluit betr. nadere uitbreiding van den landstorm. 40 5 Juni 1916, n°. 562L. Circulaire van den Min. v. Oorlog aan de Burgemeesters, betr. voorloopige vrijstelling 228 18 Augustus 1916, S. 413. Kon. besluit, betr. nadere uitbreiding van den landstorm . . . . . . . . . . 41 16 September 1916, n°. 6495. Circulaire van den Min. v. Binnenl. Zaken aan de Commissarissen der Koningin,. betr. afkeuring 261 16 October 1916, S. 476. Kon. besluit tot nadere uitbreiding van den landstorm 42 2 December 1916, S. 521. Als voren ... 43 24 Maart 1917, n°. 105L. Circulaire van den Min. v. Oorlog aan de Burgemeesters, betr. voorloopige vrijstelling. ....... 229 12 April 1917, S. 285. Kon. besluit betr. inschrijving en keuring voor den landstorm. 44 21 April 1917, n°. 111L. Beschikking van den Min. v. Oorlog ter uitvoering van de artt. 1 en 2 van het Kon. besluit van 12 April 1917, S. 285, betr. inschrijving en keuring voor den landstorm. (L.0.1917, B. 112) 60  Blz. 21 April 1917, n°. 111L. Circulaire van den Min. v. Oorlog aan de Burgemeesters, betr. inschrijving voor den landstorm 64 9 November 1917, n°. 111. Beschikking van den Min. v. Oorlog betr. gewetensbezwaren 328 15 December 1917, n°. 22(L.0.1917,B365). Beschikking van den Min. v. Oorlog betr. vervoer van dienstplichtigen naar het buitenland voor Rijksrekening. (Zooals deze beschikking is gewijzigd.) 325 25 Maart 1918, S. 174. Wet tot tijdelijke verhooging van het maximum der vergoeding wegens kostwinnerschap. . . 239 25 Maart 1918, S. 209. Kon. besluit, houdende vaststelling van een reglement op het geneeskundig onderzoek omtrent de geschiktheid voor den krijgsdienst. (Militair Keuringsreglement) 262 27 Maart 1918, S. 222. Kon. besluit tot vaststelling van nieuwe bepalingen omtrent het genot tijdens den duur der buitengewone omstandigheden van burgerlijke bezoldiging door burgerlijke ambtenaren en anderedoorloopend of voor een bepaald werk in 's Rijks dienst werkzame personen, die krachtens de wet of vrijwillige overeenkomst tot militairen dienst gehouden zijn. (Zooals dit besluit is gewijzigd.) 334 27 Maart 1918, n°. 80. Beschikking van den Min. v. Marine tot uitvoering van art. 12, tweede lid, van het Militair Keuringsrèglement. (Kleuronderscheidingsvermogen Zeemacht.) ... . . . 320 3 April 1918, n°. 126M. Beschikking van den Min. v. Oorlog tot uitvoering als voren. (Kleuronderscheidingsvermogen Landmacht.) 320 19. April 1918, n°. 121M. Beschikking van den Min. v. Oorlog betr. vrijwillige verbintenis door dienstplichtigen met erkende gewetensbezwaren 330 20 April 1918, S. 257. Wet tot nadere uitbreiding van den landstorm. (Herkeuring van afgekeurden.) ... 36 29 Mei 1918, n°. 133L. Circulaire van den Min. v. Oorlog aan de burgemeesters betr. kostwinnersvergoeding . . 248 20 Juni 1918, S. 429. Kon. besluit betr. nadere uitbreiding van den landstorm. (Herkeuring van afgekeurden) 46 29 Juni 1918, n°. 1 M. Beschikking van den Min. v. Oorlog, betr. nadere uitbreiding van den landstorm (Herkeuring van afgekeurden.) 67 29 Juni 1918, n°. 1M. Circulaire van den Min. v. Oorlog aan de Burgemeesters, als voren 71  Blz. 3 Juli 1918, n°. 1L. Circulaire van den Min. v. Oorlog van de Burgemeesters, betr. Kostwinnersvergoeding .... 249 4 Juli 1918, n°. 91. Beschikking van den Min. v. Oorlog betr. dienst, te vervullen door dienstplichtigen met erkende gewetensbezwaren 333 16 December 1918, n°. 1M. Circulaire van den Min. v. Oorlog aan de Burgemeesters, betr. herkeuring van afge- > keurden. „ 86 23 Juli 1919, n°. 192L. Circulaire van den Min. v. Oorlog aan de Burgemeesters betr. kostwinnersvergoeding ...... 251 14 Augustus 1919, n°. 465L. Als voren. 251 4 November 1919, S. 649. Kon. besluit, houdende bepalingen ter verleening van gratie aan militairen in verband met de tijdens de mobilisatie door de krijgsmacht bewezen bijzondere diensten 321. 26 Januari 1920, n°. 121H. Beschikking van den Min. v. Oorlog betreft, vrijwillige verbintenis bij den landstorm. 238 10 Februari 1920, n°. 369H. Circulaire van den Min. v. Oorlog aan de Burgemeesters, als voren 238 18 Maart 1920, n°. 110H. Circulaire van den Min. v. Oorlog aan de Burgemeesters, betr. kostwinners-^ vergoeding. 257 28 Mei 1920, S. 260. Wet betr. vrijstelling wegens landstormbroederdienst. 211 28 Mei 1920, S..261. Wet betr. verhooging van de maxima der kostwinnersvergoedingen ' 200 4 Augustus 1920, S. 683. Kon. besluit betr. vrijstelling wegens landstorm- 7 Augustus 1920, n°. 1H. Beschikking van den Min. v. Oorlog, als voren. 215 7 Augustus 1920* n°. 1H. Circulaire van den Min. v. Oorlog aan de Bur- 1 October 1920, n°. 224. Beschikking van den Min. v. Oorlog betr. vrijwillige verbintenis bij den landstorm (Vrijwillige-landstorm-beschik- broederdienst 212 gemeesters, als voren. 220 king.) Alfhabetisch register 229 337  — 11 — LANDSTORMWET. van 28 April 1913, S.'|l49, zooals die wet is gewijzigd en aangevuld bij de wetten van 11 Juni 19J5, S. 242, 27 Mei 1916, S. 207, 22 Maart 1917, S. 243, 1 22 Maart 1917, S. 244, 2 27 Juni 1919, S. 413, en 28 Mei 1920, S. 261,» tot Regeling van de verplichtingen ten aanzien2van,,den landstorm. - Wij WILHELMINA, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz., enz., enz. Allen, die deze zullen zien of hooren lezen, saluut! doen te weten: Alzoo Wij in overweging genomen hebben, dat het wenschelijk is uit de personen, die niet .behooren tot de militie of de landweer, noch uit anderen hoofde reeds tot dienst bij de zee- of de landmacht gehouden zijn, een landstorm op te richten en ingevolge art. 181, tweede lid, der Grondwet de verplicht tingen ten aanzien van den landstorm te regelen bij de wet; Zoo is het, dat Wij, den Raad van 1 Deze wet is de Registratie wet 1917. •Deze wet is de Zegelwet 1917. 'Deze wet treedt eerst in werking met ingang van den dag na dien, waarop de duur der heerschende buitengewone omstandigheden eindigt. WET  — 15 — Art. 3 Aft. 3. 1. De dienstplicht bij den landstorm vangt aan : voor de in het vorig artikel bedoelden onder 1°. a, indien zij van den dienst bij de militie zijn vrijgesteld vóór 1 December van het jaar, waarin zij voor de militie zijn ingeschreven, met dien datum, of indien die vrijstelling is verleend op of na genoemden datum, met den dag, volgende op dien, waarop de vrijstelling heeft plaats gehad, onder 1°. b, met 1 December van het jaar, waarin zij hebben deelgenomen aan de loting voor de militie, — voor zooveel zij zich op dien datum niet in vrijwilligen krijgsdienst bevinden; voor de in dat artikel onder 2°. a bedoelden met den dag, volgende op dien van het ontslag uit den dienst; voor de in dat artikel onder 2°. b bedoelden met den dag volgende op dien, waarop zij den dienst verlaten of: zoo zij na het verlaten van den dienst nog gehouden zijn tot dienst bij de militie of de landweer, met den dag, volgende op dien van het ontslag uit dezen dienst; zoo zij ontslagen zijn onder de verplichting na het ontslag nog te Onzer beschikking te blijven, met den dag, volgende op dien, waarop dit ter beschikking blijven eindigt; zijn zij alsdan niet reeds binnen het Rijk, in het Duitsche Rijk of in het Koninkrijk België gevestigd, dan vangt de dienstplicht voor hen aan met den dag, volgende op dien, waarop zij zich bij of na het verlaten van den dienst: aldaar vestigen. 2. De dienstplicht bij den landstorm  Art. 4 — 16 — eindigt, behoudens het bepaalde in artikel 12, met 31 Juli van het jaar, waarin de dienstplichtige het 40ste levensjaar volbrengt. (Zie artt. 2, 5, 8, 12, 15, 16 Ls.W. ; art. 4 Ls.B.; §§ 2, 27 Ls.I.) In afwijking van het tweede lid van dit artikel is bij de wetten van 29 Juli 1916, S. 360, 30 December 1916, S. 564, 23 Mei 1917, S. 413, 15 December 1917, S. 697, en 18 Juni 1918, S. 412, de duur van den dienstplicht bij den landstorm voor de daarbij bedoelde personen geleidelijk verlengd, laatstelijk tot 31 December 1918. Aft. 4. 1. De tot den landstorm behoorende dienstplichtigen kunnen uitsluitend in geval van oorlog, oorlogsgevaar of andere buitengewone omstandigheden tot werkelijken dienst — gewapenden en ongewapenden — worden opgeroepen. 2. Gewapende dienst kan niet worden gevorderd : o. van de bedoelden in artikel 2, onder 1°., voor zooveel zij niet tevens behooren tot de bedoelden onder 2°. b van dat artikel; b. van hen, die, hoewel behoorende tot de bedoelden in artikel 2 onder 2°., deel uitmaken van de door Ons te omschrijven categorieën, welke niet of niet voldoende in den dienst met de wapenen zijn geoefend. 3. De vrijwilliger bij den landstorm kan tot werkelijken dienst worden opgeroepen, voor zoover de verbintenis dit toelaat. (Zie artt. 2, 5, 6, 10 Ls.W.; artt. 1, 2, 51, 52 Ls.B.) Het eerste lid is gewijzigd en het derde lid is toegevoegd bij de wet van 27 Juni 1919, S. 413.  — ;17 — Art. 6 — Krachtens art. 3 der wet van 31 Juli 1915, S. 345 (in de bijlagen opgenomen) is het tweede lid van het artikel tot een nader door de Koningin te bepalen tijdstip niet van kracht. — Naar aanleiding van ^en in het V. V. der IIP K. gedane vraag naar de beteekenis van de woorden: „andere buitengewone omstandigheden" merkte de Regeering in de M. v. A. op, dat die woorden reeds voorkomen in art. 185 der'Grondwet. Art, 5. 1. De burgemeester van iedere gemeente boudt registers ter inschrijving van de tot den landstorm behoorende dienstplichtigen, die in de gemeente gevestigd zijn, zich daar vestigen of naar door Ons te stellen regelen ten aanzien van bedoelde inschrijving geacht worden daar gevestigd te zijn. 2. De categorie, van welke uitsluitend ongewapende dienst en de categorie, van welke zoowel gewapende als ongewapende dienst kan worden gevorderd, worden afzonderlijk ingeschreven. 3. De inschrijving geschiedt ambtshalve. Voorschriften dienaangaande, zoomede omtrent de inrichting en het bijhouden van de inschrijvingsregisters worden door Ons gegeven. (Zie artt. 3, 4, 17 Ls.W.; artt. 3—11, 15, 57 Ls.B.; §§ 1—5, 47 Ls.1.) Art. 6. 1. Door Ons kan machtiging worden verleend om, zoodra in geval van oorlog, oorlogsgevaar of andere buitengewone omstandigheden de niet in werkelijken dienst zijnde dienstplichtigen van militie en landweer door Ons geheel of ten deele buitengewoon onder de wapenen worden geroepen, tot den landstorm behoorende dienstplichtigen tot  Art. 6 — 18 — werkelijken dienst te doen oproepen wanneer, waar en naarmate het belang der landsverdediging dit vorderen mocht. 2. Nadat door Ons de in het vorige lid bedoelde machtiging is verleend, kunnen tot den landstorm behoorende dienstplichtigen dienovereenkomstig worden opgeroepen. 3. De aanwijzing van de autoriteiten, op welker vordering, en van de autoriteit, door welke de oproeping wordt gedaan, zoomede de regeling van de wijze van oproepen, van verzamelen van de opgeroepenen en van hunne indienststelling geschiedt door Onzen Minister van Oorlog, voor zooveel noodig na overleg met Onzen 'Minister van Marine. 4. De kosten van het vervoer binnenslands van het landstormpersoneel, dat zich tot het voldoen aan de oproeping moet verplaatsen, komen ten laste van het Rijk, overeenkomstig regelen, door Onzen Minister van Oorlog, voor zooveel noodig na overleg met Onzen Minister van Marine, te stellen. 1 (Zie artt. 4, 7, 9—11, 13, 14, 19 Ls.W. ; artt. 12, 36, 39, 46 . Ls.B.; §§ 8—18, 20, 25, 44 Ls.I.) — Bij besluit van 2 Augustus 1914, n°. L is machtiging verleend tot oproeping in werkelijken. dienst van tot den landstorm behoorende dienstplichtigen. 1 Bij Beschikking van den Min. v. Oorlog van 28 April 1909, n°. 166, gewijzigd bij die van 13 Januari 1910, n°. 160, 12 Augustus 1910, n°. 597, 10 December 1910, n°. 110, 4 Maart 1911, n°. 58, 23 Februari 1912, n°. 44, 17 December 1912, n°. 67, 2 Februari 1914, n°. 39, 8 Mei 1914, n°. 93, 4 November 1914, n°. 423, 18 October 1915, n°. 147, en 15 Mei 1920, n°. 261, is' een voorschrift vastgesteld betr. dienstreizen van dienstplichtigen der militie, personeel der landweer en personeel van den landstorm.  — 19 — Art. 7 — Zie ook het onder de bijlagen opgenomen K. B. van 22 Sep. 1915, n°. 57, betreffende tegemoetkoming in reiskosten enz. aan tot den landstorm behoorende dienstplichtigen, met de bijbehoorende Besch. van den Min. v. Oorlog van 2 Oct. 1915, n°. 307 L, en de Besch. van den Min. v. Oorlog van 15 Dec. 1917, n°. 22. Art. 7. 1. Tot den landstorm behoorende dienstplichtigen, die gevestigd zijn elders dan binnen het Rijk, in het Duitsche Rijk of in het Koninkrijk België, behoeven niet voor den werkelijken dienst op te komen. 1 2. Tot den landstorm behoorende dienstplichtigen, die deel uitmaken van eene categorie van personen te wier aanzien de dienst van den Staat, van eene provincie of van eene gemeente dan wel een ander openbaar belang vordert, dat zij de plaats, welke zij innemen, in geval van oorlog, oorlogsgevaar of andere buitengewone omstandigheden mede ten bate der landsverdediging voortdurend of voorshands blijven bezetten, komen niet of voorloopig niet voor den werkelijken dienst op. De categorieën dezer personen worden door Ons aangewezen. 3. Wanneer rédenen, als in het vorige lid vermeld, het vorderen, kan Onze Minister van Oorlog, voor zooveel noodig na overleg met Onzen Minister van Marine, bepalen, dat ook tot den land- 1 De landstormplichtige, die zich buiten een der in genoemd artikel vermelde landen ophoudt — hetzij om studieredenen, hetzij voor zaken als anderszins — met de bedoeling om na korter of langer afwezigheid naar Nederland, Duitschland of België terug te keeren, mag niet geacht worden te zijn gevestigd buiten deze Rijken, aangezien zijn verblijf buiten genoemde landen slechts een tijdelijk karakter draagt. (Oirc. Min. v. Oorlog van 6 April 1916, n°. 149L.)  Art. 8 — 20 — '";üf|P storm behoorende dienstplichtigen, niet begrepen in de door Ons ingevolge dat lid aangewezen categorieën van personen, niet of voorloopig niet in werkelijken dienst komen. (Zie art. 6 Ls.W. ; artt. 14—18 Ls.B.; § 6 Ls.1.) — Zie ook de in de bijlagen opgenomen Circ. Min. v. Oorlog van 5 Nov. 1913, n°. 159, gericht aan de Commissarissen der Koningin. Art. 8. 1. Hij, die tot den landstorm behoort, kan overeenkomstig de daaromtrent bestaande voorschriften worden toegelaten tot eene • vrijwillige verbintenis bij de zeemacht, het korps mariniers en de marine-reserve hieronder begrepen, bij het leger hier te lande, het reservepersoneel der landmaoht hieronder begrepen, of bij de koloniale troepen. 1 2. De dienstplichtige, die zoodanige verbintenis heeft aangegaan, houdt voor den duur van die verbintenis op tot den landstorm te behooren. 3. Door Ons worden regelen gesteld omtrent toelating tot een vrijwillige verbintenis bij den landstorm, zoowel van personen, op wie geen, als van personen, op wie wel dienstplicht rust. 4. De dienstplichtige bij den landstorm, die tevens als vrijwilliger tot den landstorm behoort, wordt, zoolang de verbintenis duurt, uitsluitend als vrijwilliger beschouwd. 1 Het verdient de aandacht, dat als zulk een verbintenis ook te beschouwen is die van hem, die in opleiding is voor den dienst, waartoe hij zich heeft verbonden, zooals b.v. het geval is met een student, die krachtens verbintenis wordt opgeleid voor officier van gezondheid. (Circ. Min. v. Oorlog van 17 Sép. 1915, n°. •290L.)  — 21 — Art. 9 (Zie artt. 2, 3, 13, 17, 19 Ls.W.; artt. 5, 53—56 Ls.B., § 7 Ls.I.) — Zie 'ook de beschikking van 1 Oct. 1920, n°. 224 (VrijwiUige-landstorm-beschildring), onder de bijlagen opgenomen. — Dit artikel is gewijzigd bij de wetten van 11 Juni 1915, S. 142, en 27 Juni 1919, S. 413. — Derde lid. Voor het geneeskundig onderzoek omtrent de geschiktheid o. m. voor den vrijwilligen krijgsdienst, in dit lid bedoeld, is een nieuw reglement vastgesteld bij K.B. van 25 Maart 1918, S. 209, met twee bijbehoorende ministerieele beschikkingen, hierna onder de bijlagen opgenomen. Aft. 9. 1. Indien ten gevolge van het verf licht1 verblijf in werkelijken dienst van een tot den landstorm behoorenden, dienstplichtige voldoende middelen tot levensonderhoud ontbreken of zouden komen te ontbreken aan zijn gezin of aan dat, waartoe hij behoort of waarin hij als pleegkind is opgenomen, dan wel aan personen, die hem in den eersten of den tweeden graad van bloed- öf aanverwantschap bestaan, dan wordt aan het gezin of aan bedoelde personen, naar door 'Ons te stellen regelen, op hun verzoek eene vergoeding uit 's Rijks kas toegekend van niet meer dan {twee)' gulden voor eiken dag, dien de dienstpHchtige ih werkeLijken dienst is. Wij behouden Ons voor, zoodanige vergoeding 1 Het woord „verplicht" is ingevoegd bij de wet van 28 Mei 1920, S. 261, welke echter eerst in werking treedt na het einde der in 1914 ingetreden buitengewone omstandigheden. » Bij art. 1 der wet van 25 Maart 1918, S. 174, is bepaald, dat met betrekking tot den werkelijken dienst,. welken de dienstplichtigen vervullen tijdens den verderen duur der heerschende buitengewone omstandigheden, in het eerste lid van dit artikel voor „twee gulden" wordt gelezen :„drie gulde n". Ingevolge de wet van 28 Mei 1920, S. 261, wordt het bedrag ook na het einde dier omstandigheden gehandhaafd op dr ie gulden.  Art. 9 — 22 — ook te doen toekennen ter zake van on verplicht verblijf in werkelijken dienst van den dienstplichtige en ter zake van verblijf in werkelijken dienst van den vrijwilliger bij den landstorm. 1 2. De gelden, benoodigd voor de uitbetaling van de in het vorig lid bedoelde vergoeding, worden naar door Ons te stellen regelen voorgeschoten uit de gemeentekas. Wanneer in geval van oorlog, oorlogsgevaar of andere buitengewone omstandigheden tot den landstorm behoorende dienstplichtigen of vrijwilligers in werkelijken dienst zijn geroepen, worden de gelden, benoodigd voor de uitbe-■ taling van de in het vorig lid bedoelde vergoeding, naar door Ons te stellen regelen voorgeschoten uit de gemeentekas. 1 Bij deze regelen kan van het voorschrift van artikel 114, tweede zinsnede, der Gemeentewet worden afgeweken. 3. De uitbetaling geschiedt naar regelen, door Onzen Minister van Oorlog, voor zooveel noodig na overleg met Onzen Minister van Marine, te stellen. De tweede zinsnede van art. 114 der Gemeentewet luidt als volgt: „Hij (de ontvanger) betaalt, behalve in het geval, vermeld in art. 225, niet, dan op bevelschriften, die hetgeen te betalen is en den post der begrooting, waaruit de betaling moet geschieden, vermelden, en op de wijze, in art. 224 voorgeschreven, geteekend zijn". (Vergelijk art. 29, eerste lid, van het Landstorm-Besluit.) (Zie art. 6 Ls.W. ; artt. 26—31 Ls.B.; §§ 30^0, 43 Ls.1.) 1 De cursief gedrukte woorden zijn ingevoegd bij de wet van 28 Mei 1920, S. 261, die echter eerst in werking treedt nadat de buitengewone omstandigheden zijn geëindigd. «De cursief gedrukte volzin treedt in de plaats voor den gewoon gedrukten eersten volzin, zoodra de wet van 28 Mei 1920, S. 261 in werking treedt. (Zie bij noot 1.)  — 23 — Alt. 11 Zie ook de in de bijlagen opgenomen missives van den Min. v. Oorlog betr. de kostwinnersvergoeding. S£f ï':<- — Dit artikel is gewijz gd bij de wet van 28 Mei 1920, S. 261. Art. 10. 1. De tot den landstorm behoorende wordt, zoolang hij' zich in werkelijken dienst bevindt, in het algemeen op denzelfden voet behandeld en staat met gelijke rechten onder dezelfde verplichtingen als het personeel van het onderdeel der zeemacht of van de korpsen der landmacht, waarbij hij is in dienst gesteld of waarmede hij dient — zulks evenwel met 'inachtneming van het bepaalde in artikel 4. 2. De vrijwilliger bij den landstorm, die in dienst is'gesteld bij de landmacht en tot officier wordt bevorderd, gaat bij zijn benoeming als zoodanig over naar het reserve-personeel der landmacht. (Zie artt. 4, 6, 13 Ls.W. ; artt. 24, 246»s Ls.B.) Het tweede lid is aan het artikel toegevoegd bij de wet van 27 Juni 1919, S. 413. Art. 11. 1. De tot den landstorm behoorende draagt, zoolang hij zich in werkelijken dienst bevindt,' uniformkleeding of het door Ons vast te stellen ken- of onderscheidingsteeken. 2. Mede worden door Ons vastgesteld de afzonderlijke onderscheidingsteekenen, welke de tot den landstorm behoorenden, die tot werkelijken dienst opgekomen en in bijzondere werkkringen geplaatst zijn, als zoodanig, 'zullen dragen en die zullen aanduiden met welken militairen rang. hunne positie is gelijkgesteld. (Zie artt. 6, 13 Ls.W. ; artt. 19—24 Ls.B.» §§ 22—24, 26 Ls.I.)  — 29 — Art. 17 ployeerde te dienen, of die tijdelijk van 'dat recht wordt of blijkt te zijn ontzet. 2. Voor de toepassing van het bepaalde in het vorig lid onder 3°. en 5°. wordt hij, die gratie heeft verkregen, geacht slechts te zijn veroordeeld tot de straf, welke krachtens de gratie op hem blijft rusten of komt te rusten. 3. Het bepaalde in het eerste lid onder 6°. wordt niet toegepast, nadat de ontzegging of de ontzetting, hetzij ten gevolge van verleende gratie, hetzij wegens het eindigen van den termijn der ontzegging of ontzetting, een einde heeft genomen. (Zie art. 3 Ls.W.; artt. 38-^9 Ls.B.; § 28 Ls.I.) Zie ook K.B. 24 Juli 1915, n°. 26, betreflende geneeskundig onderzoek van dienstplichtigen (Landstorm-Keurings-Besluit), K.B. 25 Maart 1918, S. 209 (Militair Keuringsreglement), de Besch. Min. v. Marine van 27 Maart 1918, n°. 80 (Kleuronderscheidingsvermogen Zeemacht) en Besch. Min. v. Oorlog van 3 April 1918, n°. 126 M. (Kleuronderscheidingsvermogen Landmacht). Zie voorts omtrent gratie van straffen K.B. 4 Nov. 1919, S. 649. — Blijkens ministerieele kennisgeving van 27 Sep. 1915 (L.0.1915, A. 98) worden straffen, door den buitenlandschen rechter uitgesproken, geacht niet te zijn begrepen onder die, genoemd in het eerste lid, onder 3°., van het artikel. Art. 17. 1. Hij, die van den dienstplicht bij den landstorm wordt ontslagen of uit anderen hoofde ophoudt tot den landstorm te behooren, wordt van de in artikel 5 bedoelde registers afgevoerd. 2. Van de in het eerste lid bedoelde registers wordt ook afgevoerd de dienstplichtige, die tot eene vrijwillige verbintenis bij de landstorm wordt toegelaten.  Art. 18 — 30 — (Zie artt. 5, 8, 15 Ls.W. ; artt. 10, 37, 50 Ls.B.) Het tweede lid is aan het artikel toegevoegd bij de wet van 27 Juni 1919, S. 413. Art. 18. Alle in verband met de bepabngen van deze wet en van de te harer uitvoering gegeven voorschriften in te dienen verzoekschriften, over te leggen of gevorderde stukken en uit te reiken beschikkingen zijn vrij van legesheffing, van kosten van legalisatie, van de rechten, bedoeld in art. 2 der wet van 23 April 1879 (Staatsblad n°. 72), en van griffiekosten. De vrijstellingen van het recht van zegel en van de formaliteit van registratie zijn uit dit artikel vervallen ingevolge de bepalingen van art. 98 der Zegelwet 1917 en art. 103 der Kegistratiewet 1917. De vraag, of zoodanige vrijstellingen al dan niet nog bestaan, moet thans naar de voorschriften dier beide wetten beantwoord worden. (L. O. 1917, A. 64.) Art. 19. 1. De tot den landstorm behoorende dienstpbchtige, die niet voldoet aan eene oproeping voor den werkelijken dienst, wordt als deserteur behandeld, zoodra hij ingevolge den last van Onzen Minister van Oorlog als deserteur is afgevoerd. 2. De vrijwilliger bij den landstorm, die niet voldoet aan eene oproeping voor den werkelijken dienst, wordt als deserteur behandeld, zoodra hij, indien hij behoort tot de zeemacht, ingevolge den last van Onzen Minister van Marine, en indien hij behoort tot de landmacht, ingevolge den last van Onzen Minister van Oorlog, als deserteur is afgevoerd. (Zie artt. 6, 8, 13 Ls.W.; art. 50 Ls.B. ; §§15, 44—46 Ls.1.)  — 31 — Art. 19 Het tweede lid is aan het artikel toegevoegd bij de wet van 27 Juni 1919, S. 413. Overgangsbepaling. Tot den landstorm behooren geen andere personen dan die na het in werking treden van deze wet in een der toestanden, omschreven in artikel 2, komen te verkeeren. (Zie art. 2 en Slotbepaling Ls.W.) Met afwijking van deze overgangsbepaling is de landstorm uitgebreid bij de wet van 11 Juni 1915, S. 242, tijdelijk uitgebreid ingevolge de wet van 31 Juli 1915, S. 345, en kan de landstorm tijdelijk uitgebreid worden ingevolge de wet van 20 April 1918, S. 257. Slotbepaling. Deze wet treedt in werking op den tweeden dag na dien der dagteekening van het Staatsblad, waarin zij is geplaatst.1 (Zie art. 1 en Overgangsbepaling Ls.W.) Lasten en bevelen, dat deze in het Staatsblad zal worden geplaatst, en dat alle Ministerieele Departementen, Autoriteiten, Colleges en Ambtenaren, wie zulks aangaat, aan de nauwkeurige uitvoering de hand zullen houden. Gegeven te Oberursel, den 28sten April 1913. WILHELMTNA. De Minister van Oorlog, H. Colijn. De Minister van Marine a. »'., H. Colijn. De Minister van Binnenlandsche Zalen, Heemskerk. {Vitgeg. 22 Mei 1913.) 'De inwerkingtreding geschiedde derhalve op 24 Mei 1913.  R IJ L A G E N. Wetten, besluiten, beschikkingen en circulaires nopens uitbreiding van den landstorm. Wet van 11 Juni 1915, S. 242, betreffende uitbreiding van den landstorm en aanvulling van de Landstormwet. Wij WILHELMLNA, enz. . . doen te weten : Alzoo Wij in overweging genomen hebben, ; dat uitbreiding van den landstorm noodig is : en dat tevens de gelegenheid tot het aangaan van eene vrijwillige verbintenis bij den landstorm dient te worden opengesteld voor personen, die als landstormpliehtige slechts tot ongewapenden dienst kunnen worden bestemd ; Zoo is het, dat Wij, den Raad van State, enz. Art. 1. 1. Behalve degenen, die krachtens de Landstormwet (Staatsblad 1913, n°. 149) van den landstorm deel uitmaken, behooren daartoe ook z*ij, die in 1911, in 1912, dan wel in 1913 vóór 24Mei, den verplichten of vrij willigen dienst bij de zeemacht, bij het leger hier te lande of bij de koloniale troepen hebben verlaten. 2. Voor de toepassing van het eerste lid: worden onder „zeemacht" ook begrepen het korps mariniers en de marine-reserve; wordt onder „leger hier te lande" ook begrepen het reserve-personeel bij de landmacht; wordt met „koloniale troepen" gelijkgesteld de gouvernementsmarine in Nederlandsch-Indië. 3. Het eerste lid is niet van toepassing op hem, die : verkeert, in een der gevallen, bedoeld in art. 2, tweede lid, der Landstormwet;  vóór 1915 den leeftijd van 40 jaren heeft bereikt. 4. Op hem, die bij het in werking treden van deze wet niet is gevestigd binnen het Rijk, in het Duitsche Rijk of in het Koninkrijk België, is het bepaalde in het eerste lid niet van toepassing, zoolang hij zich niet binnen een dier Rijken vestigt. 2. Met afwijking van het bepaalde in art. 5 der Landstormwet geschiedt de inschrijving van hen, die krachtens art. 1 dezer wet tot den landstorm behooren, slechts voor zoover dit door Onzen Minister van Oorlog noodig wordt geacht. Zij geschiedt alsdan naar regelen, mede door den Minister vast te stellen. 1 3. Aan art. 8 der Landstormwet wordt een lid toegevoegd, luidende : „4. Tot eene verbintenis, als in het derde lid bedoeld, kan mede wórden toegelaten hij, die reeds tot den landstorm behoort, doch van wien, voor zoover hij uit hoofde van zijné wettelijke verplichting tot dienst zou worden geroepen, geen gewapende dienst zou kunnen worden gevorderd." a 4. Deze wet treedt in werking op den dag van hare plaatsing in het Staatsblad. Lasten en bevelen, enz. Gegeven te 's-Gravenhage, den llden Juni 1915. WILHELMINA. De Minister van Oorlog, Bosboom. De Minister van Marine, J. J. Rambonnet. De Min. v. Staat, Min. v. Binnenlandsche Zaken, Cort v. d. Linden. (Uitgeg. 17 Juni 1915.) 1 Zie de ter uitvoering van deze wet vastgestelde, in de bijlagen opgenomen, beschikking van den Min. v. Oorlog van 16 Juli 1915, n°.227M, en de circulaire van dien Minister aan de Commissarissen der Koningin van 23 Juli 1915, n°. HOL. 2 Deze bepaling is ingevolge de wet van 27 Juni 1919, S. 413, vervangen doordealgemeene bepaling, dat zoowel personen op wie geen, als personen op wie wel dienstplicht rust, tot een vrijwillige verbintenis bij den landstorm kunnen worden toegelaten. (Zie art. 8, derde lid, der Landstormwet.) S. & J. n°. 76, 3« dr. 2  - 34 — Wet van 31 Juli 1915, S. 345, tot nadere uitbreiding van den landstorm, enz. (Zooals deze wet is gewijzigd bij die van 29 Juli 1916, S. 361.) Wij WILHELMINA, enz. . . doen te weten : Alzoo Wij in overweging genomen hebben, dat, ten einde onder de wapenen zijnde dienstplichtigen met verlof te kunnen laten gaan E uitbreiding van den landstorm noodig is en van alle landstormplichtigen géwapende dienst moet kunnen worden gevorderd ; Zoo is het, dat Wij, den Raad van State, enz. Art. 1. 1. Met afwijking van het bepaalde in de overgangsbepaling der Landstormwet kan door Ons worden bepaald, dat tot den landstorm behoort ieder — voor zoover hij niet reeds tot den landstorm behoort — die niet vóór 1916 het 30ste levensjaar hééft volbracht en : a. vóór het in werking treden van de Landstormwet is komen te verkeeren in een der gevallen, bedoeld in art. 2, eerste lid, onder 1°. a en 2°. dier wet; 6. in 1902 heeft deelgenomen aan de loting voor de militie en niet is aangewezen om daarbij te worden ingelijfd ; c. vóór het in werking treden van de Mtlitiewet (Staatsblad 1912, n°. 21) tot den dienst is aangewezen, doch niet ter inlijving bestemd is geworden ; d. uit den dienst bij de militie is ontslagen wegens de inlijving van een ander. 2 2. Het vorige lid is niet van toepassing ten aanzien van personen, als bedoeld in art. 2, tweede lid, der Landstormwet. 1 De beweegreden is aldus gewijzigd bij de wet van 29 Juli 1916, S. 361. Oorspronkelijk luidden de woorden „onder de wapenen zijnde dienstplichtigen" : „de onder de wapenen staande landweermannen". * Zie de ter uitvoering van de artikelen 1 en 2 dezer wet strekkende, hierna opgenomen besluiten van 5 Augustus 1915, S. 369, 7 September 1915, S. 388, 8 Januari 1916, S. 9, 10 Mei 1916, S. 186, 18 Augustus 1916, S. 413, 16 October 1916, S. 476, en 2 December 1916, S. 521.  -r 35 — 2. De dienstplicht bij den landstorm vangt voor de in art. 1 bedoelden aan met den dag, waarop zij volgens Ons daartoe strekkend besluit tot den landstorm komen te behooren. 1 3. Het tweede lid van art. 4 der Landstormwet is tot een nader door Ons te bepalen tijdstip niet van kracht. 4. 1. Door Ons kan worden bepaald, dat voor den landstorm wordt ingeschreven, zonder daartoe te behooren, ieder, die vóór 1916 het 30ste, maar nog niet het 40ste levensjaar heeft volbracht en valt onder een der omschrijvingen, voorkomende, in art. 1, eerste lid, onder a, b, c en d, dan wel van den dienst bij de militie is vrijgesteld als eenige wettige zoon of door het stellen van een plaatsvervanger zijn dienst bfl de militie niet zelf heeft volbracht. 2; 8 2. Het vorige lid is niet van toepassing ten aanzien van personen, als bedoeld in art. 2, tweede lid, der Landstormwet. 5. Deze wet treedt in werking met den dag, volgende op dien, waarop zij is afgekondigd. Zoodra de tegenwoordige buitengewone omstandigheden hebben opgehouden te bestaan, zal aan de Staten-Generaal een voorstel van wet 1 Zie noot 2 vorige bladz. 2 Zie het ter uitvoering van dit artikel strekkende besluit van 12 April 1917, S. 285, hierna onder de bijlagen opgenomen. 3 Bij circ. van 10 Aug. 1917, n°. 270L., deelde de Min. v. Oorlog aan de Burgemeesters het volgende méde: „Herhaaldelijk ontvang ik aanvragen om ingevolge art. 15 der Landstormwet van den • dienstplicht bij den landstorm te worden ontslagen, welke worden ingediend door personen, die niet tot den landstorm behooren doch enkel daarvoor zijn ingeschreven krachtens art. 4 der wet van 31 Juli 1915, S. 345, gewijzigd bij de wet van 29 Juli 1916, S. 361. Die aanvragen zijn niet voor inwilliging vatbaar, zoolang de verzoekers niet inderdaad in den landstorm zjjn opgenomen. Ik heb daarom de eer, TJ uit te noodigen, een dergelijk persoon, wanneer hij reeds voor zijn opneming in den landstorm een aanvraag, als vermeld, aan U overhandigt, in overweging te geven, de aanvraag terug te nemen en ze eerst dan weder met een nieuwe daarbij behoorende verklaring bij TJ in te dienen, wanneer hij ingevolge wettelijke voorziening tot den landstorm mocht komen te behooren". 2*  — 36 — worden gedaan tot intrekking van deze wet. Lasten en bevelen, enz. ; Gegeven te 's Gravenhage, den 31 sten Juli 1915. WILHEL MINA. De Minister van Oorlog, Bosboom. De Minister van Marine, J. J. Rambonnet. De Minister van Staat, Minister van Sihnenlandsche Zaken, Coet v. d. Linden. (Uitgeg. 3 Aug. 1915.) Wet van 20 April 1918, S. 257, tot nadere uitbreiding van den landstorm. Wu WILHELMINA, enz. . . doen te weten Alzoo Wij in overweging genomen hebben, dat nadere uitbreiding van den landstorm wenschelijk is zoowel in het belang van het met verlof zenden van onder de wapenen zijnde dienstplichtigen als tot vergrooting van het getal personen, dat bij tweede mobilisatie dadelijk voor oproeping ter oefening beschikbaar is ; Zoo is het, dat Wij, den Baad van State, enz. Art. 1. Naar door Ons te stellen regelen kunnen één of meer malen opnieuw aan een onderzoek omtrent de geschiktheid voor den krijgsdienst worden onderworpen de na 1885 geboren personen, die voor dien dienst ongeschikt zijn verklaard en hun vijf en twintigste levensjaar nog niet hebben volbracht behalve degenen, die in en door den militairen dienst ongeschikt zijn geworden of die langer dan zes maanden in werkelijken dienst zijn geweest. Hij, die bij een onderzoek, als in het vorig lid bedoeld, geschikt wordt verklaard, wordt, indien hij tegen deze uitspraak bezwaar heeft, naar door Ons te stellen regelen in de gelegenheid gesteld een nader onderzoek te ondergaan.  — 37 — De uitspraak, ten gevolge van een nader onderzoek gedaan, vervangt de vorige uitspraak. 1 2. De in art. 1 bedoelde personen, die bij onderzoek voor den krijgsdienst geschikt worden verklaard of omtrent wie niet naar de gestelde regelen uitspraak kan worden gedaan, komen tot den landstorm te behooren met ingang van den door Onzen Minister van Oorlog te bepalen datum. 1 3. Tot den landstorm behoorende personen, als in art. 2 bedoeld, kunnen na het jaar, waarin zij het 25ste levensjaar hebben volbracht, niet anders in werkelijken dienst worden geroepen dan wanneer eene algemeene intrekking van het aan dienstplichtigen verleend onbepaald (klein) verlof plaats heeft. 4. Deze wet treedt in werking met ingang van den dag na dien harer afkondiging. Zoodra de tegenwoordige buitengewone omstandigheden hebben opgehouden te bestaan, zal aan de Staten-Generaal een voorstel van wet worden gedaan tot intrekking van deze wet. Lasten en bevelen, enz.; Gegeven te 's-Gravenhage, den 20sten April 1918. WILHELMINA. De Minister van Oorlog, de Jonge. De Minister van Marine, J. J. Rambonnet. De Minister van Staat, Minister van Binnenlandsche Zaken, Cort v. d. Linden. (Uitgeg. 23 April 1918.) Besluit van 5 Augustus 1915, S. 369, betreffende nadere uitbreiding van den landstorm. i Zie het K. B.'van 20 Juni 1918, S. 429, de Besch. van den Min. v. Oorlog van 29 Juni 1918, n°. 1M, en de circulaires van dien minister aan de Burgemeesters van 29 Juni 1918, n°. 1M, en 16 Dec. 1918, n°. 1M, alle onder de bijlagen opgenomen.  42 — in Nederlandsch-Indië of bij de koloniale troepen hebben vervuld en op 1 September 1916 niet zijn gevestigd binnen het Rijk, in het Duitsche Rijk of in het Koninkrijk België, komen eerst tot den landstorm te behooren op den dag, volgende op dien, waarop zij zich aldaar mochten vestigen. 3°. Bij de inschrijving voor"den landstorm van de onder 1°. en 2°. bedoelde personen kan worden afgeweken van de bepalingen van het Landstorm-Besluit, voor zoover dit door Onzen Minister van Oorlog wordt bepaald. Onze Minister van Oorlog is belast met de uitvoering van dit besluit, dat in het Staatsblad zal worden geplaatst. 1 Katwijk, den 18den Augustus 1916. WILHELMINA. De Minister van Oorlog, Bosboom. (Uitgeg. 21 Aug. 1916.) Besluit van 16 October 1916, S. 476, tot nadere uitbreiding van den landstorm. Wij* WILHELMINA, enz. Op de voordracht van Onzen Minister van Oorlog van 14 October 1916, Kabinet, Litt.I141; Gezien de wet van 31 Juli 1915 (Staatsblad n°. 345), gewijzigd bij de wet van 29 Juli 1916 (Staatsblad n°. 361); Hebben goedgevonden en verstaan : 1°. Behoudens het bepaalde onder 2°. behooren van 1 November 1916 af ook tot den landstorm ■— voor zoover zij alsdan niet reeds daartoe behooren — de personen, bedoeld in art. 1 der genoemde wet van 31 Juli 1915, die zijn geboren in 1888. 2°. Degenen der onder 1°. bedoelde personen, die vrijwilligen dienst bij de zeemacht, bij het leger hier te lande, bij de gouvernementsmarine in Nederlandsch-Indië of bij de koloniale troepen hebben vervuld en op 1 November 1916 niet zijn gevestigd binnen het Rijk, in het Duitsche Rijk of in het Koninkrijk België, komen eerst tot den landstorm 1 Bij Besch. van den Min. v. Oorlog van 22 Aug. 1916, n°. 58L, en circ. van dien Minister aan de Burgemeesters van dien datum en dat nummer zijn regelen ter uitvoering van het besluit gesteld.  — 43 — te bphooren op den dag, volgende op dien, waarop zij zich aldaar mochten vestigen. 3°. Bij de inschrijving voor den landstorm van de onder 1°. en 2°. bedoelde personen kan worden afgeweken van de bepalingen van het Landstorm-Besluit, voor zoover dit door Onzen Minister van Oorlog wordt bepaald. Onze Minister van Oorlog is belast met de uitvoering van dit besluit, dat in het Staatsblad zal worden geplaatst. 1 's-Gravenhage, den 16den October 1916. WILHELMINA. De Minister van Oorlog, Bosboom. (Uitgeg. 17 Oct. 1916.) Besluit van 2 December 1916, S. 521, betreffende nadere uitbreiding van den landstorm. Wij WILHELMINA, enz. • Op de voordracht van Onzen Minister van Oorlog van 30 November 1916, Kabinet, letter Z162; Gezien de wet van 31 Juli 1915 (Staatsblad n°. 315), gewijzigd bij de wet van 29 Juli 1916 (Staatsblad n°. 361); Hebben goedgevonden en verstaan : 1°. Behoudens het bepaalde onder 2°. behooren van 30 December 1916 af ook tot den landstorm — voor zoover zij alsdan niet reeds daartoe behooren — de personen, bedoeld in art. 1 der genoemde wet van 31 Juli 1915, die zijn geboren in 1887 en 1886. 2°. Degenen der onder 1°. bedoelde personen, die vrijwilligen dienst bij de zeemacht, bij het leger hier te lande, bij de gouvernementsmarine in Nederlandsch-Indië of bij de koloniale troepen hebben vervuld en op 31 December 1916 niet zijn gevestigd binnen het Rijk, ;n het Duitsche Rijk of in het Koninkrijk België, komen eerst tot den landstorm te behooren op den dag, volgende op dien, waarop zij zich aldaar mochten vestigen. 3°. Bij de inschrijving voor den landstorm van de onder 1°. en 2°. bedoelde personen kan 1 Bii Besch van Hen Min ^ n«.i— „ 18 Oct. 1916, n°. 157L, en bij circ. van dien Minister aan de Burgemeesters van dien datum en dat nummer zijn regelen ter uitvoering van het besluit gesteld.  — 44 — worden afgeweken van de bepalingen van het Landstorm-Besluit, voor zoover dit door Onzen Minister van Oorlog wordt bepaald. Onze Minister van Oorlog is belast met de uitvoering van dit Besluit, dat in het Staatsblad zal worden geplaatst. 1 's-Gravenhage, den 2den December 1916. WILHELMINA. De Minister van Oorlog, Bosboom. (Uitgeg. 4 Dec. 1916.) Besluit van 12 April 1917, S. 285, betreffende inschrijving en keuring voor den landstorm. Wij WILHELMINA, enz. Op de voordracht van Onzen Minister van Oorlog van 10 April 1617, Kabinet, Litt. X46 ;- Gezien de wet van 31 Juli 1915 (Staatsblad n°. 345), gewijzigd bij de wet van 29 Juli 1916 (Staatsblad n°. 361) ; Hebben goedgevonden en verstaan: Art. 1. Voor den landstorm worden ingeschreven, zonder daartoe te behooren, de personen, bedoeld in art. 4 der wet van 31 Juli 1915 (Staatsblad n°. 345), gewijzigd bij de wet van 29 Juli 1916 (Staatsblad n°. 361). 2 2. Onze Minister van Oorlog regelt de tijdstippen, waarop de inschrijving van de verschillende groepen van personen, in art. 1 bedoeld, moet zijn tot stand gekomen, en al hetgeen verder op hun inschrijving betrekking heeft. 2 3. Voor de ingeschrevenen, in art. 1 bedoeld, wordt naar regelen, door Onzen Minister van Oorlog gesteld, de gelegenheid opengesteld tot 1 Bij Besch. van den Min. v. Oorlog van 5 Dec. 1916, n°. 126L, en circ. van dien minister aam de Burgemeesters van dien datum en dat nummer zijn regelen ter uitvoering van het besluit gesteld. 2 Zie ter uitvoering van de artt. 1 en 2 cte beschikkingen van den Min. v. Oorlog van 21 April 1917, n°. 111L, met bijbehoorend model la, in de. plaats tredend van het bij de Landstorm-Instructie behoorende model I; van 6 Juni 1917, n°. 91L; 12 Juli 1917, n°. 136L; 6 Aug. 1917, n°. 125L; en 1 Oct. 1917, n"". 34L. De eerstgenoemde beschikking is hierna volledig opgenomen, met aanteekeningen. aan de overige ontleend. Zie ook de circ. van den Min. v. Oorlog aan de Burgemeesters van 21 April 1917, n°. 111L, eveneens onder de bijlagen opgenomen.  — 54 — ingeschreven en nadat, indien de inschrijving in eèn andere gemeente moet plaats hebben, de noodige opgaven daarheen zullen zijn gezonden, op 20 Augustus bijeen gevoegd en van een volgnummer voorzien worden, om daarmede dan de inschrijving te beschouwen als te zijn voltooid. De verzameling losse vellen wordt dan derhalve aangemerkt als aanhangsel op de landstormregisters. Op deze wijze zal de inschrijvingsarbeid zeer zeker op den meest eenvoudigen voet z«n geregeld. Het gebruik van losse vellen heeft bovendien dit voor, dat men zeer gemakkelijk de ook voor het keuringsregister noodige alphabetische volgorde verkrijgt. In gemeenten, waar het getal landstormplichtigen niet groot is, zal het uitsparen van arbeid wellicht niet van veel beteekenis zijn. Toch acht ik het nuttig, dat in alle gemeenten de inschrijving, voor zoover deze voortvloeit uit de wet van 31 Juli j.1., 0p losse vellen geschiedt, met het oog op hetgeen art. 5, tweede lid, dier wet bepaalt. Volgens dat lid zal namelijk na het eindigen van de tegenwoordige buitengewone omstandigheden een voorstel van wet moeten worden ingediend tot intrekking van de wet van 31 Juli jl. Op welke wijze alsdan de afvoering van de inschrijvingsregisters van de krachtens laatstgenoemde wet dienstplichtig geworden personen zal behooren te geschieden, behoeft thans nog niet te worden uitgemaakt, doch het ligt voor de hand, dat, in verband ook met de wenscheIijkheid om de gegevens voor mogelijk later gebruik afzonderlijk te bewaren, het gebruik van losse vellen ook dan gemak zal kunnen opleveren. De personen, over wie het thans gaat, zijn zij, die geboren zijn in 1894 of 1893, voor zoover zij vallen onder een der omschrijvingen van art. 2, eerste lid, der Landstormwet, niet zijn te rekenen onder de in het tweede lid van dat artikel bedoelde personen en nog niet tot den landstorm behooren. Personen, die na volbrachten dienst bij de militie of bij de landweer uit den dienst zijn ontslagen, zijn er onder de in 1894 en 1893 geborenen niet, zoodat het bepaalde onder 2°. o van art. 2, eerste lid, der Landstormwet buiten beschouwing kan worden gelaten.  — ÖÖ — Ook aan het bepaalde onder 2°. 6 zal bij het verzamelen van de hiervóór bedoelde gegevens geen aandacht behoeven te worden geschonken, daar de in dat punt bedoelde personen — wier getal, voor zooveel de jaarklassen 1914 en 1913 aangaat, niet groot zal zijn — ter inschrijving zullen worden opgegeven door de militaire autoriteiten. Alleen het bepaalde ondér 1°. o en 6 is hier alzoo van dadelijk belang, zoodat degenen, wier namen uit de militieregisters moeten worden opgespoord, zijn de personen, die zijn: 1. vrijgesteld wegens broederdienst; 2. vrijgesteld wegens aanwezigheid van in hetzelfde jaar geboren broeders of halfbroeders; 3. vrijgesteld (tijdelijk of voorgoed) wegens kostwinnerschap; 4. vrijgesteld wegens het verkeeren in een bijzonder geval (art. 21, eerste lid, 7°. of art. 34 der Militiewet); 5. vrijgeloot. Voor de vrijgeloten behoeft alleen het lotingsregister van de lichting 1913 te worden geraadpleegd, omdat de loting voor de lichting 1914 heeft plaats gehad na het in werking treden van de Landstormwet (op 24 Mei 1913) en degenen, die toen zijn vrijgeloot, dus reeds voor den landstorm zijn ingeschreven. Deze personen vallen trouwens ook niet onder de omschrijving van art. 1 der wet van 31 Juli. Om gelijksoortige reden is raadpleging van dat lotingsregister ook niet noodig voor militieplichtigen, die eerst na de loting zijn vrijgesteld. Voor de vrijgestelden zullen de alphabetische registers van de lichtingen 1914 en 1913 en het lotingsregister van de lichting 1913 moeten worden nagegaan. 'fc'*-3^ Voor zooveel de vrijstelling mocht zijn verleend op of na 24 Mei 1913 moet de vrijgestelde reeds voor den landstorm zijn ingeschreven. Ook zal, wat de tijdelijk vrijgestelde kostwinners betreft, de inschrijving niet meer behoeven te geschieden, daar öf hun vrijstelling na 23 Mei 1913 is vernieuwd en zij alsdan reeds voor den landstorm zijn ingeschreven, óf zoodanige vernieuwing niet heeft plaats gehad, in welk geval aan hun vrijstelling thans geen grond voor landstormplicht meer kan worden ontleend.  — 57 — voorzien en geborgen in een omslag of een portefeuille,, voorzien van het opschrift: LANDSTORM. Aanhangsel jaarklasse 19 . . Terstond daarna zorgt de burgemeeste' voor de kennisgevingen, die ingevolge art. 6 van het Landstorm-Besluit van de inschrijving moeten worden gedaan. Tevens maakt hij ten spoedigste, weder voor elke jaarklasse afzonderlijk, een keuringsregister op, ingericht naar het model, gevoegd bij de circulaire van 10 Juli 1915, afdeeling Dienstplicht, n°. 378 M. In het keuringsregister moeten alle landstormplichtigen worden vermeld, die in de gemeente voor de jaarklasse staan ingeschreven, dus niet alleen zij, wier inschrijving op de bedoelde inschrijvingsbladen geschiedde, doch ook degenen, wier namen reeds in de gewone registers van de jaarklasse mochten voorkomen. Waar melding moet worden gemaakt van het register (model 1 of model 2), worde ingevuld : Aanh. 1 of Aanh. 2. Moet in geval van verhuizing na de inschrijving de landstormplichtige naar een andere gemeente worden overgeschreven, dan wordt daartoe het inschrijvingsblad aan den burgemeester van die gemeente gezonden; in de keuringsregisters heeft echter geen overschrijving plaats (zie § 5 van de Landstorm-keuringsbeschikking). Ten slotte noodig ik TJ uit, op 20 Augustus a.s. aan den Commissaris der Koningin een opgaaf te zenden van het geheele getal ingeschrevenen voor elk der jaarklassen 1914 en 1913. Spoedig daarna zal de keuring vpor die jaarklassen worden uitgeschreven.  — 58 — LANDSTORM. Jaarklasse 19 Aanhangsel register model Volgnummer. L 1. Geslachtsnaam. 1 2. Voornamen. 2 2. 1. Geboortedatum. 1 18.... 2. Geboorteplaats. 2 3. Woonplaats (adres). 3 3. Burgerlijke staat. 4. Beroep. 5. Indien hij gediend heeft, waarbij en in welke hoedanigheid. 6. Indien hij van opkomst [ vrijgesteld of voorloopig vrijgesteld is, op welk onderdeel van art. 14 LandstormBesluit of op welken anderen grond de vrijstelling berust. 7. Gemeente, waar en datum, waarop de eerste kennisgeving van inschrijving geschiedde. 1. Gemeente. j 1 2. Datum. 2 8. 1. Datum van opkomst 1 in werkelijken dienst als landstormplichtige. 2. Datum van terugkeer. 2 9. Opmerkingen.  Behoort bij Beschikking van den Minister van Oorlog van 21 April 1917, afd. Dienstplicht, N°. in l. (Ij. O. 191g B 112.) Model Ia LANDSTORM. . OPGAAF betreffende personen, vallende onder de omschrijving van art. 2, eerste lid, 2°. b der Landstormwet en niet onder £ &z ■ > S '5 $8 13 "2 -»-d —i * j > i 3 1-3 . 4. Burgerlijke staat: A. Ongehuwd, weduwnaar zonder kind of kinderen, gehuwd zonder kind of kinderen, gescheiden van echt- zonder kind of kinderen. 'B. Gehuwd met kind of kinderen, weduwnaar met kind pf kinderen, gescheiden van lecht met kind of kinderen. Heeft laatstelijk gediend: bij: (korps), (korpsonderdeel), in den rang van: wapen,dienstvak,dienstafdee- (Heeft de in te schrij-l ling of inrichting van de zee- ven persoon geen rang macht ■— het korns mariniers bekleed, dan wordt in en de marinereserve hieronder begrepen —, van het leger hier te lande — het resérve- Dersoneel bii de landmnnhf trolrWn» in o»n (Kinderen, die den ingeschre- hieronder begrepen — of van tair hospitaal gediend vene niet ten laste zijn, wor- de koloniale troepen, waarbij dan zulks in deze ko deze kolom niets inge¬ vuld : heeft hij in een administratieve be¬ den niet in aanmerking ge- laatstelijk gediend. nomen.) lom te vermelden.) "S-S i» §>HT! 73 0 IS 0 a «.4; (jaarklasse 19 ) van de gemeente de persoon van : (Geslachts- en voornamen), geboren den 18 te | De ingeschrevene zal zonder nadere wettelijke voorziening niet tot werkelijken dienst kunnen worden geroepen. , den 19 De Burgemeester van Beschikking van den Minister van Oorlog van 29 Juni 1918, n°. 1 M., ter uitvoering van het Koninldijkbesluitjvan20 Juni 1918, S. 429. (Nadere uitbreiding van den landstorm.) De autoriteiten van de landmacht, aangewezen in § 2 van de Landstorm—Instructie (V. B. TJ. bladz. 3005), doen aan de burgemeesters opgaaf van de personen, die gedurende hun militairen dienst — hetzij als dienstplichtige, hetzij als vrijwilliger — ongeschikt zijn verklaard. Deze opgaaf wordt voorshands alleen gedaan omtrent hen, die geboren zijn in een der jaren 1894, 1895, 1896, 1897 en 1898 en vóór 1918 zijn afgekeurd. Ze wordt ingericht overeenkomstig het bij deze beschikking behoorende model 16 en zoo spoedig mogelijk, doch uiterlijk 20 Juli a. s., gezonden aan den burgemeester der gemeente, vermeld aan de voorzijde van de opgaaf. Van de opgaven worden uitgezonderd degenen, die gedurende hun dienst als landstorm3*  — 68 — vrijwilliger werden afgekeurd, voor zoover zij althans niet tevens — hetzij vroeger, hetzij later — als dienstplichtige of als gewoon vrijwilliger den dienst wegens gebreken hebben verlaten. Voor het overige worden allen, die onder de hiervóór gegeven omschrijving vallen, in de opgaven begrepen, ook al worden zij geacht op grond van de wet niet voor een nieuwe keuring in aanmerking te komen. Of een persoon al dan niet buiten de keuring en derhalve ook buiten de inschrijving valt, wordt namelijk door den burgemeester beoordeeld na ontvangst van de opgaaf. Voor ieder op te geven persoon wordt een afzonderlijk formulier gebezigd. De vakken 8 en 9 worden onder a en 6 ingevuld met ja of neen. Iemand wordt geacht langer dan zes maanden in werkelijken dienst te zijn geweest, indien hij meer dan eenhonderd tachtig dagen militairen dienst heeft. vervuld. De werkelijke dienst wordt geacht niet te zijn onderbroken gedurende den tijd, dat de persoon in het genot van verlof is geweest, uitgezonderd groot verlof, onbepaald klein verlof en klein verlof in afwachting van een beslissing omtrent vrijstelling. Behoort bij de beschikking van den Minister van Oorlog van 29 Juni 1918, afd. Dienstplicht, n° 1M. Model 16. Keuring van afgekeurden. Opgaaf, betreffende een persoon, bedoeld in art. 1 der wet van 20 April 1918{Staatsblad n°. 257), die ingevolge beschikking van den Minister van Oorlog van 19 afd. Dienstplicht, n° M., vermoedelijk voor de keuring moet worden ingeschreven in de gemeente 1 . , den 19 De Commandant van 1 Invullen den naam der gemeente, waar de in te schrijven persoon gevestigd is. Is hij niet binnen het Rijk gevestigd, den naam der gemeente, waar hij laatstelijk binnen het Rijk woonplaats had. Kan deze woonplaats niet worden aangewezen, den naam der gemeente, waar hij werd ingeschreven voor de militie of den landstorm. H eeft deze inschrijving niet plaats gehad, dan de gemeente Amsterdam.  — 69 — i Geslaohts- en voornamen I (voluit). 2. 1. Geboortedatum. 2. Geboorteplaats. »l ■ • 3. Gemeente, waar hij werd ingeschreven voor de ; militie. 4. Woonplaats en adres. 3. Burgerlijke staat. A. ' Ongehuwd, weduwnaar zonder kindof kinderen, ; gehuwd zonder kind of kinderen, gescheiden van echt zonder kind of kinderen. B. Gehuwd met kind of i kinderen, weduwnaar met kiM of kinderen, gescheiden van echt met kind of kinderen. (Kinderen, die den persoon niet ten laste zijn, worden niet in aanmer- ' king genomen.) 4. Ambt, beroep of bedrijf. 5. Heeft laatstelijk gediend: a. bij : a (korps en korpsonderdeel) 6. in den rang van : 6, 6. Dagteekening van aanvang en einde van het tijdvak I of de tijdvakken, gedu- I rende welke hij in werkelijken dienst is geweest.  — 70 — 7. 1. Dagteekening van het j 1. ontslag uit den dienst. 2. Lengte bij de laatste 2. meting. 3. Beden van ongeschikt- 3. heid (te klein of gebreken). 4. Op grond van welk ge- 4. brek de afkeuring plaats had. 5. Andere gebreken, waar- 5. mede hij vóór of gedurende zijn diensttijd behept bevonden werd. 8. Of hij : o. langer dan zes maanden o. in werkelijken dienst is geweest;' b. in en door den militairen b. dienst ongeschikt is geworden. 9. Of hij in verband met den aard van den vervulden diénst en met den graad zijner geoefendheid : o. alleen geschikt is voor a. ongewapenden dienst; 6. geschikt is zoowel voor 6. gewapenden als voor ongewapenden dienst. 10. Opmerkingen.  — 71 — Circulaire van den Minister van Oorlog aan de Burgemeesters, van 29 Juni 1918, n°. LM., betr. nadere uitbreiding landstorm. (Herkeuring van afgekeurden.) Ik heb de eer TJ hierbij te doen toekomen een afdruk van een legerorder, waarin zijn opgenomen de wet van 20 April 1918 (Staatsblad n°. 257) tot nadere uitbreiding van den landstorm door herkeuring van afgekeurden, het Koninklijk Besluit van 20 Juni 1918 (Staatsblad n°. 429) tot uitvoering van die wet en mijn beschikking van heden, op hetzelfde onderwerp betrekking hebbende. Het ligt in het voornemen, de krachtens genoemdè wet te houden keuring in den loop van September a.s. te doen aanvangen. Ten einde een regelmatigen gang van de aan die keuring verbonden werkzaamheden zooveel mogelijk te verzekeren, breng ik het volgende onder Uw aandacht en noodig ik U uit de daarbij gegeven wenken in acht te nemen. Algemeene opmerkingen. In het algemeen zal de gang van zaken kunnen zijn, zooals die is geweest met betrekking tot de inschrijving van onderscheidene landstormjaarklassen krachtens de wet van 31 Juli 1915 (Staatsblad n°. 345) en werd aangegeven in mijn brief van 7 Augustus 1915, afd. Dienstplicht, n°. 386L. Omtrent al de onder de wet van 20 April j.1. vallende personen, geboren in een der jaren 1894, 1895, 1896, 1897 en 1898, voor zoover de afkeuring vóór 1918 plaats had, worden gegevens verzameld. Thans kan nog niet. worden medegedeeld, hoeveel jaarklassen dit jaar aan de keuring zullen worden onderworpen, doch het is de bedoeling, dat in de eerste plaats zuilen worden gekeurd zij, die geboren zijn in een der jaren 1896, 1897 en 1898. Onder „jaarklasse" moet hetzelfde worden verstaan, als daarmede met betrekking t den landstorm wordt bedoeld. Onderzoek van registers. Aan de hand van de ter gemeentesecretarie berustende alphabetische- en lbtingsregisters  — 72 — der militie en insehrijvings- en keuringsregisters voor den landstorm wordt nagegaan, welke van de daarin voorkomende personen, geboren in een der jaren 1894 tot en met 1898, vóór 1918 voor den militairen dienst ongeschikt zijn verklaard wegens gebreken of wegens gemis van de vereischte lengte, hetzij deze afkeuring, plaats had tijdens de vervulling van den militairen dienst, dan wel daarvóór. Ten aanzien van hen, die tfjdens de vervulling van den milita ren dienst ongeschikt zijn verklaard, zal de ongeschiktverklaring in de registers gewoonlijk blijken uit een aanteekening in dezen zin : ontslagen wegens gebreken. Bij dit onderzoek van de registers wordt nog niet uitgemaakt, welke van de daarin voorkomende persone ï onder de uitzonderingen van art. 1 der wet vallen. Dit geschiedt eerst na ontvangst der hierna te noemen opgaven van militaire autoriteiten. Verzameling van gegevens. Voor de verzameling der gegevens wordt voor iederen persoon een afzonderlijk vel papier gebezigd, waarop kan worden vermeld al hetgeen in de inschrijvingsregisters en keur ringsregisters moet worden ingevuld. Als voorbeeld kan dienen het hierbij gevoegde model AH. Bij de invulling van vak 6 kan, voor zooveel het daarin onder 4 vermelde betreft, al naar gelang de afkeuring plaats had op grond van het toen geldend reglement A of B, worden volstaan met de vermelding van het nummer, 'waaronder het gebrek - in dat reglement voorkwam, voorafgegaan door de aanduiding van het reglement, b.v. A 121, enz. Indien ten aanzien van tijdens den militairen diensi, afgekeurde personen geen letter en nummer van het keuringsreglement in de registers of de te ontvangen opgaven is vermeld, wordt voor hen overgenomen de omschrijving van het gebrek, zooals deze in de opgaven voorkomt. Onder „bijzondere aanteekeningen" (vak 6, n°. 5) worde vermeld hetgeen in de desbetreffende registers nader is aangeteekend omtrent de lichamelijke gesteldheid van den  — 73 — dienstplichtige, zooals : „minder geschikt voor infanterie", enz. Voor hen, die gediend hebben, worden do vakken 5 en 6 eerst ingevuld na ontvangst van meergenoemde opgaven. Na de verzameüng der gegevens worden deze, voor zoover het mogelijk is, met het bevolkingsregister vergeleken en, indien noodig, gewijzigd. Tevens wordt nagegaan, of de belanghebbenden nog in de gemeente woonachtig zijn. Verzending en doorzending der bladen. Voor zoover blijkt, dat belanghebbenden niet meer in de gemeente woonachtig zijn, worden de bladen gezonden aan den burgemeester der gemeente hunner laatst bekende woonplaats, zoo mogelijk met opgaaf van adres. Ten aanzien van hetgeen als woonplaats moet worden aangemerkt, wordt gehandeld overeenkomstig de dienaangaande voor den landstorm geldende regelen (zie art. 4, tweede en derde lid, van het Landstorm-Besluit). De burgemeester zendt de bladen door, indien mocht blijken, dat de> personen naar een andere gemeente zijn verhuisd. Het is nuttig, deze toe- en doorzending ook te doen, al bestaat de meening, dat de personen niet onder de wet van 20 April vallen. Anders toch zou in dergelijke gevallen veelvuldige briefwisseling tussohen de burgemeesters onderling bezwaarlijk zijn te vermijden. ' Opgaven van militaire autoriteiten. De autoriteiten, bedoeld in § 2 der LandstormInstructie, zullen TJ opgaven zenden omtrent hen, die tijdens hun militairen dienst ongeschikt zijn bevonden. Voor het meerendeel van deze personen zult TJ reeds bladen hebben aangelegd bij het nagaan van de bij TJ berustende registers, of wel hebben ontvangen van een Uwer Ambtgenooten, doch aan die opgaven, welke ook als controlemiddel waarde hebben^ zult U o. m. moeten ontleenen de gegevens omtrent de reden van afkeuring, die ten aanzien van gediend hebbende personen in de gemeentelijke registers ontbreken. In de opgaven van de militaire autoriteiten  — 74 — zullen ook worden begrepen de personen, die ingevolge het slot van art. 1, eerste lid, der wet buiten den herkeuringsmaatregel vallen (zij, die in en door den dienst ongeschikt zijn geworden, en zij, die langer dan zes maanden in werkelijken dienst zgn geweest). Voor zoover stellig blijkt, dat de bedoelde uitzondering op de opgegeven personen van toepassing is, wordt op de op hen betrekking hebbende bladen de reden aangeteekend, waarom zij niet aan de keuring moeten worden onderworpen. Vervolgens worden deze bladen met de desbetreffende opgaven opgeborgen, om ze later te kunnen raadplegen, wanneer inlichtingen mochten worden gevraagd of twijfel mocht rijzen. Hierna wordt, ten aanzien van de overigen, hetgeen in de opgaven is vermeld voor zooveel noodig op de bladen overgenomen. ■. Echter moet niet uit het oog worden verloren, dat zoowel het ter zijde leggen der opgaven als het overnemen van de gegevens op de bladen slechts behoort te geschieden door den burgemeester der gemeente, waar de persoon woonachtig is. De stukken betreffende personen, die de gemeente metterwoon verlieten, moeten dus steeds aan laatstgenoemde autoriteit worden doorgezonden. Kennisgeving aan den burgemeester der gemeente, waar het blad is opgemaakt. Zoodra de burgemeester zich heeft vergewist, dat de persoon, omtrent wien hij van een zijner ambtgenooten opgaven ter inschrijving heeft ontvangen, te zijner tijd in zijn gemeente in het keuringsregister moet worden ingeschreven, dan wel niet keuringsplichtig is, geeft hij hiervan kennis aan den burgemeester der gemeente, waar het blad is opgemaakt. Opmaking keuringsregister. Op 10 Augustus a.s. worden de bladen, voor elke jaarklasse afzonderlijk, in alphabetische volgorde gelegd. Die betreffende de personen, geboren in é*n der jaren 1894 en 1895 worden voorloopig opgeborgen. Uit de overige bladen wordt, voor elke jaarklasse, ten spoedigste  — 75 — een keuringsregister opgemaakt volgens het hierbij gevoegd model BIL De aandacht wordt er evenwel op gevestigd, dat de hierbedoelde personen nog niet landstormplichtig zijn en het ook slechts worden, voor zoover zij bij de keuring geschikt worden bevonden of omtrent hen geen uitspraak kan worden gedaan. Bovendien gaat voor hen de landstormplicht eerst in op een nader door mij te bepalen datum. In verband hiermede wordt voorloopig op de bladen geen volgnummer ingevuld. Verhuizing naar een andere gemeente na het opmaken van het keuringsregister heeft geen verandering in dat register ten gevolge. Wel wordt jn geval van zoodanige verhuizing het inschrijvingsblad naar een andere gemeente -gezonden (zie hierna). Verstrekken van opgaven. Uiterlijk 12 Augustus a.s. zendt de burgemeester aan den Commissaris der Koningin, voor elke jaarklasse afzonderlijk, een opgaaf van het getal der personen, geboren in een der jaren 1896, 1897 en 1898, die in het keuringsregister zullen worden vermeld. Vertrek naar een andere gemeente. Indien iemand naar een andere gemeente verhuist, nadat voor hem een inschrijvingsblad is aangelegd of ontvangen, wordt dat blad toegezonden aan den burgemeester zijner nieuwe woonplaats, tenzij de ingeschrevene niet keuringsplichtig is of voorgoed ongeschikt is verklaard. Valt de verhuizing ongeveer samen met het opmaken van het keuringsregister, dan kan er gevaar bestaan dat de persoon, hetzij in twee gemeenten, hetzij in geen enkele gemeente in het keuringsregister wordt ingeschreven. Alsdan wordt door de burgemeesters hieromtrent overleg gepleegd,- waarbij als regel wordt ■ aangenomen, dat de inschrijving in hét keuringsregister plaats heeft in die gemeente, waar de persoon op 10 Augustus a.s. gevestigd is. Ook wanneer een persoon nog in de gemeente van vertrek in het keuringsregister wordt ingeschreven, wordt niettemin het fnschrijvings>  — 76 — blad aan den burgemeester zijner nieuwe woonplaats gezonden. Kennisgeving van het onderzoek, enz. Ten minste 10 dagen vóór den aanvang van het onderzoek doet de burgemeester openbare kennisgeving van den tijd, waarop en de plaats, waar dat onderzoek zal worden gehouden, en zendt hij aan ieder der ingeschrevenen, wier adres hem bekend is, een persoonlijke kennisgeving. Voor zoover de beschikbare tijd niet toelaat aan dezen termijn de hand te houden, kan daarvan wórden afgeweken. - Bij die kennisgevingen worden de ingeschre venen er op gewezen : a. dat hun welbegrepen eigenbelang het zeer wenschelijk maakt, dat zij zich voor het. onderzoek aanmelden, o.a. omdat zij, ingeval zij ongeschikt mochten blijken nadat zij in werkelijken dienst zijn gekomen en alsdan weder huiswaarts worden gezonden, daarvan moeilijkheden kunnen ondervinden ten aanzien van hun maatschappelijke- of studiebelangen ; b. dat zij, die voor een anderen keuringsraad of wel op een anderen tijd en plaats het onderzoek wenschen te ondergaan, hiertoe toestemming kunnen vragen aan den voorzitter van den keuringsraad, voor welken zij zijn opgeroepen ; «. dat zij, die bij het onderzoek geschikt worden verklaard, binnen 10 dagen nadat de uitspraak van den keuringsraad door den voorzitter in' het openbaar is medegedeeld, een nader onderzoek kunnen aanvragen bij den herkeuringsraad in de provincie, waar zij in het keuringsregister staan ingeschreven, en dat het daartoe strekkend verzoekschrift tegen ontvangbewijs moet worden ingeleverd bij den burgemeester der gemeente, waar zij in hét keuringsregister staan ingeschreven; d. dat zij, die bij het onderzoek geschikt zijn verklaard en een nader onderzoek wenschen te ondergaan voor een anderen herkeuringsraad dan die in de provincie, waar zij in het keuringsregister staan ingeschreven, tot den voorzitter van laatstgenoemden raad een daartoe strekkend verzoek kunnen richten. Tevens wordt daarbij mededeeling gedaan  — 77 — van den inhoud van art. 9, eerste lid, art. 11 en art. 14 van het in den aanhef van dezen brief bedoeld Koninklijk Besluit. Ten aanzien van de persoonlijke kennisge' vingen voor ingeschrevenen, die verblijven in het door dé Duitsche troepen bezette gebied van België, gelieve TJ te handelen naar de regeling, getroffen bij mijn schrijven van 25 November 1915, afd. Dienstplicht, n°. 518L., en dat vaa 9 Mei 1917, afd. Dienstplicht, n°. 447 M. Verzending der keuringsregisters. Een week voordat het onderzoek voor de gemeente aanvangt, zendt de burgemeester de keuringsregisters aan den Voorzitter van den keuringsraad, na zich te hebben overtuigd, dat de in elk dezer registers vermelde personen in het jaar, dat de jaarklasse aangeeft, 20 jaar oud zijn geworden of zullen worden. - De mogelijkheid bestaat, dat de Commissaris der Koningin de keuringsregisters van enkele gemeenten opvraagt ter controle. Indien dit met betrekking tot de registers Uwer gemeente plaats heeft, gelieve U ze zoo spoedig mogelijk aan die autoriteit te zenden en daarbij een lijst te voegen voor elk geboortejaar afzonderlijk, van de in deze registers niet vermelde personen, die wèl zijn ingeschreven üi de miZiüeregisters der gemeente, vermeldende tevens de reden daarvan, b.v. „overleden", „ingeschr ven in het keuringsregister der gemeente . . . .", „langer dan zes maanden gediend", „in en door den dienst ongeschikt geworden". Het verdient aanbeveling, deze lijst reeds aan te leggen zoodra de inschrijvingsbladen worden verzonden of ter zijde gelegd. De ontbrekende gegevens kunnen dan later worden ingevuld. Toezending van bezwaarschriften. Bij de' toezending van de verzoekschriften tot het ondergaan van een nader onderzoek aan den voorzitter van den herkeuringsraad voegt de burgemeester daarbij, voor elk geboortejaar afzonderlijk, een lijst, ingericht naar het  — 78 — hierbij behoorende model C2. De belanghebbenden worden daarin vermeld in alphabetische volgorde. Kennisgeving van het nader onderzoek. Ten minste 10 dagen vóór den aanvang van het nader onderzoek doet de burgemeester openbare kennisgeving van den tijd, waarop en de plaats waar dat onderzoek zal worden gehouden. Tevens zendt hij tegelijkertijd aan ieder der ingeschrevenen, wier adres hem bekend is, een persoonlijke kennisgeving. Bij die kennisgeving wordt mededecling gedaan van hetgeen hiervóór met betrekking tot de kennisgeving van het onderzoek onder d is gezegd, alsmede van den inhoud van art. 14 van meergemeld Koninklijk Besluit. Aanteekening uitspraken, enz. Zoodra de burgemeester de keuringsregisters van den provincialen-adjudant heeft terugontvangen, neemt hij daaruit op de inschrijvingsbladen over hetgeen in die registers in de desbetreffende kolommen is aangeteekend omtrent het gehouden onderzoek en nader onderzoek. Deze aanteekeningen worden op de insohrijvingsbladen' door den burgemeester of een. door dezen aan te wijzen ambtenaar onderteekend, met vermelding van hoedanigheid en naam der gemeente (zie het laatste punt in de vakken 7, 8 en 9). Blijkt den burgemeester daarbij, dat in de registers personen voorkomen, die sedert het opmaken daarvan naar een andere gemeente zijn verhuisd en van wie de inschrijvingsbladen reeds zijn gezonden aan den burgemeester hunner nieuwe woonplaats, dan deelt hij hetgeen op het inschrijvingsblad moet worden ingevuld mede aan dien burgemeester. Daarna worden de bladen betreffende de ongeschikt bevondenen ter zijde gelegd en, in alphabetische volgorde, afzonderlijk bewaard, om bij een mogelijk te houden tweede of derde keuring opnieuw te kunnen worden gebruikt.  — 79 — Inschrijving voor den landstorm. De bladen betreffende hen, die geschikt zijn bevonden of omtrent wie geen uitspraak kon worden gedaan, worden op den dag, waarop de landstormplicht aanvangt — van welken dag TJ te zijner tijd mededeeling zal worden gedaan ■— voor elke jaarklasse afzonderlijk, van een doorloopend volgnummer voorzien en geborgen in een omslag of portefeuille, met het opschrift : LANDSTOBM. Aanhangsel herkeurden, jaarklasse 19 ... . Hiermede wordt de inschrijving geacht te zjjn voltooid. De burgemeester zorgt daarna terstond voor de kennisgevingen, die ingevolge art. 6 van het Landstorm-Besluit van de inschrijving moeten worden gedaan, en. doet van de kennisgeving aanteekening in vak 11 van het inschrijvingsblad. Waar melding moet worden gemaakt van het register (model 1 of model 2), worde ingevuld : Aanh. herkeurden I of Aanh. herkeurden 2.  80 - — 81 — Model Ah. LAND * STORM. Jaarklasse 19 . . Aanhangsel herkeurden register model % 1. 1. Geslachtsnaam. 2. Voornamen. 1. Geboortedatum. 2. Geboorteplaats. 3. Gemeente, waar hij werd ingeschreven voor de militie. 4. Woonplaats en adres. Burgerlijke staat. Beroep. 3. 4. 5. Indien hij gediend heeft: waarbij, in welke hoedanigheid en gedurende welken tijd hij in werkelijken dienst is geweest.. 1. 2. 1. 3! 4. Volgnummer Vroegere beslissing. Datum van het vroegere geneeskundig onderzoek of van het ontslag uit den dienst. Lengte bij de laatste meting. Reden van ongeschiktheid (te klein of gebreken). Op grond van welk gebrek de afkeuring plaats had (voldoende is de vermelding van letter en n° van het keuringsreglement indien dit in de registers of opgaven vermeld is). Bijzondere aanteekeningen. 2, 3] 4. Uitslag Onderzoek. 1. Datum.' , 1. 2. Lengte. 2. 3. Opgegeven gebreken. 3. 4. Uitslag van het on- I ' derzoek. 5. Ingeval van afkeuring : nummer van lijst A, behoorende bij het 4. keuringsreglement. 6. Bijzondere opmer- 5. kingen. 7. Hoedanigheid en hand- teekening. het le Nader onderzoek. Datum. Aard der uitspraak. In geval van afkeu- . ring: nummer van lijst A, behoorende bij het keuringsregie-: ment. Bijzondere opmerkingen. Hoedanigheid en hand-t teekening. Onderzoek. 3. 4. H 5. |i: 6. ■ • Stemt overeen met het keuringsregister. Nader onderzoek. 3. 4. Stemt overeen met het keuringsregister.  Onderzoek 1. Datum. 2. Lengte. Upgegeven gebreken. Uitslag van het onderzoek. In geval van afkeuring: nummer van lijst A. behoorende bij het keuringsreglement. Bijzondere opmerkin¬ gen. 7. Hoedanigheid en handteekening. Uitslag van het 2e 3. 4. 5. El Nader ond,erzoek. 1. Datum. 2. Aard der uitspraak. 3. In geval van afkeuring : nummer van lijst A, behoorende bij het keuringsreglement. 4. Bijzondere opmerkingen. 5. Hoedanigheid en hand teekening. Onderzoek. Datum. Lengte. Opgegeven gebreken. Uitslag van het onderzoek. Ingeval van afkeuring : nummer van lijst A, behoorende bij het keuringsreglement. Bijzondere opmerkingen. Hoedanigheid en handteokening. Uitslag van het 3e Nader onderzoek. 1. Datum. 2. Aard der uitspraak. 3. In geval van afkeuring : nummer van lijst A, behoorende bij het keuringsreglement. 4. Bijzondere opmerkingen. 5. Hoedanigheid en handteekening. Onderzoek. 1. 2. 3. 4. 5. jtemt overeen met het keuringsregister. 17.' ' Nader onderzoek. I. 2. 3. 4. Stemt overeen met het keuringsregister. 5. Onderzoek. 1. 2. 3. 4. 5. ptemt overeen met het keuringsregister. 10. Indien hii van nnlrnmat. „f i pig vrijgesteld is : op welk onderdeel van art. 14 ™,uo„,im-ue»iNn ui op welken anderen grond de vrijstelling berust. 11. 1. Gemeente waar de eerste kennisgeving van inschrijving geschiedde. 2. - Datum, waarop deze kennisgeving plaats had. Nader onderzoek. S. 4. Stemt overeen met het keuringsregister. 5. 12. Aanteekeningen met betrekking tot de indeeling. . Wensch van den ingeschrevene. . Waarvoor hij geschikt wordt geacht: a. in de eerste plaats. 6. in de tweede plaats. . Waarvoor hij minder geschikt wordt geacht. 13. Datum van opkomst in werkelijken dienst als landstormplichtige. Datum van terugkeer. Opmerkingen. 14. 1. 2. 2a. 6.  4- W — Ct rf*. CO fco -bi^WMH I en os t-o !-<' j Volgnummer. Geslachts- en voornamen ~ militt6' ™or de ~ï—== :—— " »"m"«»ai j. Vroegere beslissing. nt ™ LU? ™n ,het geneeskundig onderzoek h« T f ,°™slag Ult "en dienst. 2. Lengte mi de laatste meting. 3 Reden van „w schiktheid (te klein? of' getaXi? Op 1—frrrr. rr- ■— -" ™™nBai, 58 gebreken'. 4 TTiSS ™_ ui. UPgegeTe* * T„ „ ï — 6„,™""c""«uerzoek. <■ O. In geval van afkeuring: nummer van lyst A, behoorende bij het keuringsreglement. 6. Bijzondere op- ~ae*!S^_JLJ[andteekèning 1 <*> v, " i ?6Jai ïan affieuring : nummer van lijst A, behoorende bij het keuringsreglement, 4. Bijzondere op- merkingen. 5. Handteekening ^attm' f ï^gïeT^TÖp^geveïïgebreken., 4. Uitslag van het onderP zoej£- 5- In geval van afkeuringnummer van lijst A, behoorende bij het keuringsreglement. 6. Bijzon—TSe^ojimerkmg^jT^ndteekening £ ' „ rge7ai van afkeuring: nummer p van lyst A. behoorende bij het keu• ringsreglement. 4. Bijzondere opmer- £ingen. 5. Handteekening. \ ?a*^m^2rLengtê7 3. Opgegevengebreken 4 Uitslag van het onder zoek. b. ingeval van afkeuring : nummer van lijst A, behoorende bij het keuringsreglement. 6. Bijzondere -—-2Em^rMSg^_JLHandteekening i. L-atum. 2. Aard deT-uïtepTaakT- c - m°lP7a van afkeuring: nummer | | van lijst A. behoorende bij het keu- S ringsreglement. 4. Bijzondere opmer- g , _kmgen. 5. Handteekening. • g Aantekeningen met betrekking toTaTindeeUn^ . o' roWensch,™ den ingeschrevene. > ?; Waarvoor hij geschikt wordt geacht • a. m de eerste plaats. 6. in de tweede Plaats. 3. Waarvoor hij minder ge__schikt wordt geacht. ?°gësclïrëvën voorden landstorm • 1 in register n°. (aanh. herkeurden).' onder volgnummer. Opmerkingen. ; — — T>8 — . li s § § 9f-  — 86 — Model Cu. Jaarklasse 19 . Gemeente LIJST van ingeschrevenen voor de herkeuring van afgekeurden, door wie een nader onderzoek is aangevraagd. Geslachts- en voornaVolgn". men van den inge: Opmerkingen, schrevene. , 19 . . . De Burgemeester, Circulaire • van den Minister van Oorlog aan de Burgemeesters, van 16 December 1918, n°r 1M, betr. herkeuring van afgekeurden. Ik heb de eer TJ het volgende mede te deelen. De Begeering heeft besloteni onder de tegenwoordige omstandigheden af te zien van de indienststelling van de personen, die bij de herkeuring van afgekeurden geschikt zijn bevonden. In verband hiermede zal het nader onderzoek van hen, die daartoe aanvraag hebben gedaan, niet worden gehouden. Mocht door veranderde omstandigheden later nog worden overgegaan tot de indienststelling van de hier bedoelde personen, dan zal aan hen, die in dit jaar overeenkomstig de gestelde regelen, een nader onderzoek hebben aangevraagd, alsnog de gelegenheid tot het ondergaan daarvan worden gegeven. Ik verzoek U, aan het bovenstaande op de in Uw gemeente gebruikelijke wijze publiciteit te willen geven. De keuringsregisters en de bezwaarschriften zullen U door den voorzitter van den herkeuringsraad worden teruggezonden. Na ontvangst hiervan gelieve U te handelen overeenkomstig hetgeen is vermeld onder het  — 87 — hoofd „Aanteelffining uitspraken, enz." in mijn brief van 29 Juni afd. Dienst¬ plicht, n°. 1M. Hierna worden de inschrijvingsbladen van hen, die geschikt zijn bevonden of omtrent wie geen uitspraak kon worden gedaan, voor elk geboortejaar afzonderlijk, zorgvuldig bewaard. Dit laatste dient te geschieden met alle op de herkeuring betrekking hebbende stukken, ten einde ze bij eventueel later voorkomende gelegenheid spoedig te kunnen raadplegen. Xen slotte verzoek ik U, spoedig aan den Commissaris der Koningin een opgaaf te doen toekomen, naar elk geboortejaar afzonderlijk, van het getal personen, ingeschreven in het keuringsregister Uwer gemeente, dat een nader onderzoek heeft aangevraagd. Landstorm-Besluit en -InstructieLandstorm-Besluit. Besluit van 12 Juni 1913, S. 273, houdende voorschriften betreffende de uitvoering van de Landstormwet (Staatsblad 1913, n° 149)l. (Zooals dat besluit is aangevuld eti gewijzigd bij besluiten van 30 Augustus 1915, S. 382, en 27 December 1915, S. 520, tijdelijk gewijzigd bij besluit van 10 Juli 1916, n°. 40,4 en weder gewijzigd bij besluiten van 25 September 1916, S. 455, 23 November 1917, S. 655,27 December 1919, S. 988, en 6 October 1920, S. 777.) Wij WILHELMINA, enz. Op de gemeenschappelijke voordracht van Onzen Minister van Oorlog en van Onzen Minister van Oorlog, ad interim Minister van Marine, van 22 Mei 1913, Afdeeling Militie en Landweer (L.) n°. 113, en van 30 Mei 1913, Bureau S, n°. 48; Overwegende, dat voorschriften behooren te worden gegeven voor de uitvoering van de Landstormwet (Staatsblad n°. 149) 1; i De wet van 28 April 1913, S. 149, is herhaaldelijk gewijzigd ; laatstelijk bij de wet van 28 Mei 1920, S. 261. *Het besluit van 10 Juli 1916, n°. 43, is noch in het Staatsblad, noch elders gepubliceerd. De inhoud ervan blijkt echter uit de missive van den Minister van Oorlog van 13 Juli 1916, n°. 127L., opgenomen in de 0. V.  83 — Hebben goedgevonden en verstaan : vast te stellen de navolgende voorschriften, welke zullen uitmaken het LANDSTORM-BESLUIT. Art. 1. 1. Ongewapende landstormdienst bestaat uit het in militair verband verrichten van werkzaamheden en van diensten, waarbij voor het vervullen daarvan het gebruik van wapenen niet kan worden gevorderd. 2. Gewapenende landstormdienst bestaat uit het in militair verband verrichten van dienst, waarbij voor het vervullen daarvan het gebruik van wapenen kan worden gevorderd. (Zie art. 4 Ls.W.; artt 2, 3 Ls.B.; § 14 Ls.L). Het artikel is nader vastgesteld bij K. B. van 27 Dec. 1919, S. 988. 2. 1. Gewapende landstormdienst kan niet worden gevorderd van de categorie van personen, daarvan reeds uitgezonderd krachtens het bepaalde in artikel 4, tweede lid, der wet, onder o, en bovendien niet van de tot den landstorm behoorende dienstplichtigen, deel uitmakende van de in artikel 2 der wet, onder i2°, vermelde categorieën, voor zooveel deze dienstplichtigen : a. uitsluitend hebben gediend als ingelijfden bij de militie en .de landweer en dien dienst hebben vervuld bij de hospitaalsoldaten of de administratietroepen ; b. in het algemeen deel hebben uitgemaakt van de zeemacht, van het leger hier te lande, van de gouvernements-marine in NederlandschIndië of van de koloniale troepen, doch Wegens den aard hunner daarbij vervulde dienstbetrekking geacht moeten worden, in oen dienst met de wapenen niet of niet voldoende geoefend te zijn. 2. Gewapende landstormdienst kan ook niet worden gevorderd van degene, die als vrouwelijk vrijwilliger tot den landstorm behoort. 3. Van het overige landstormpersoneel kan zoowel gewapende als ongewapende landstormdienst woraen gevorderd, voor zoover door Onze Ministers van Marine en van Oorlog ieder voor zooveel hem' betreft, niet anders wordt bepaald. (Zie art. 4 Ls.W.; artt. 1, 3 Ls.B.; § 14 Ls.I.) - Het artikel is gewijzigd bij K. B. van 27 December 1919, S. 988.  — 89 — 3. 1. l>e ingevolge artikel 5 der wet door den burgemeester van iedere gemeente te houden registers ter inschrijving, ambtshalve, van de tot den landstorm behoorende dienstplichtigen, zijn ingericht overeenkomstig het bij dit besluit gevoegde model 1 en model 2. 2. In het inschrijvingsregister model 1 worden opgenomen degenen, van wie uitsluitend ongewapende dienst kan worden gevorderd (artikel 2", eerste lid). 1 3. In het inschrijvingsregister model 2 worden opgenomen degenen, van wie zoowel gewapende als ongewapende dienst kan worden gevorderd (artikel 2, tweede lid). 1 (Zie art. 5 Ls.W.; artt. 1, 2, 4—12, 15 Ls.B : §§ 2, 4, 47 Ls.I.) 4. 1. De inschrijving van den landstormplichtige 2) geschiedt op of zoo spoedig mogelijk na het tijdstip, waarop, ingevolge artikel 3 der wet, voor hem de dienstplicht bij den landstorm aanvangt, en in de gemeente, waar hij alsdan gevestigd is of zich vestigt. 2. Indien de landstormplichtige ten tijde, als in het vorig lid aangegeven, niet binnen het Rijk gevestigd is of zich vestigt, dan wordt hij ten aanzien van de inschrijving geacht gevestigd te zijn in zijne laatste woonplaats binnen het Rijk. 3. Ingeval die woonplaats niet kan worden aangewezen, wordt hij ten aanzien van het onderwerp, in het vorig lid bedoeld, geacht gevestigd te zijn : a. irr de gemeente, waar hij werd ingeschreven voor de militie, ingeval .deze inschrijving te zijnen aanzien heeft plaats gehad ; b. in de gemeente Amsterdam, ingeval hij voor de militie niet werd ingeschreven. (Zie artt. 3, 5 Ls.W.; artt. 3, 6—12 Ls.B. ; §§ 2, 4 Ls.I.) 1 Als gevolg van art. 3 der wet van 31 Juli 1915, S. 345, kan van alle landstormplichtigen tot een nader te bepalen tijdstip gewapende dienst worden gevorderd. 2 Voorzoover dit door den Minister van Oorlog is bepaald, kan van deze en de volgende bepalingen van het LandstormBesluit betreffende de inschrijving worden afgeweken ten aanzien van die personen, over wie bij nadere wetten en besluiten de landstorm is uitgebreid (vgl. bladz. 33 en vlg.).  — 90 — 5. li Ten behoeve van de inschrijving van de tot den landstorm behoorende dienstplichtigen wordt gebruik gemaakt van de gegevens, vervat in : a. de inschrijving»-, de alphabetische en de lotingsregisters van de militie, voor zooveel betreft de categorieën- van personen, bedoeld onder 1°. van artikel 2, eerste lid, der wet; b. de registers van verlofgangers van de militie en de landweer, voor zooveel betreft de categorieën van personen, bedoeld onder 2°. a van artikel 2, eerste lid, der wet; c. de opgaven, welke daartoe worden gedaan naar voorschriften, door Onzen Minister van Oorlog voor zooveel noodig in overleg met Onze Ministers van Marine en van Koloniën vast te stellen, voor zooveel betreft de categorieën van personen, bedoeld in 2°. 6 van artikel 2, eerste lid, en in artikel 8, vierde lid, der wet. 2. Mede wordt ten behoeve van de inschrijving gebruik gemaakt van het bevolkingsregister. 3. Ondergaat hetgeen omtrent den tot den landstorm behoorenden dienstplichtige ih de inschrijvingsregisters is aangeteekend, verandering, dan worden de registers dienovereenkomstig gewijzigd. (Zie artt. 2, 5, 8 Ls. W. ; artt. 3, 4, 6—12 Ls.B. ; §§ 1—4 Ls.I). Dit artikel is gewijzigd bij K. B. van 27 Dec. 1919, n°. 988. 6. 1. De ingeschrevene wordt door den burgemeester met zijne inschrijving uiterlijk den achtsten dag, nadat ze is geschied, schriftelijk in kennis gesteld. 2. De in het vorig lid bedoelde kennisgeving is ingericht volgens het bij dit besluit gevoegde model 3. 1 1 Bij missive van den Minister van Oorlog van 18 Augustus 1915, n°. 330L, C. V., is het volgende bepaald : „Nu het tweede lid van art. 4 der landstormwet ingevolge het bepaalde in art. 3 der wet van 31 Juli 1915 (Staatsblad n°. 345) tot een nader bij-Kon. besluit te bepalen tijdstip niet van kracht is, kan gewapende dienst worden gevorderd van alle landstormplichtigen, dus ook van hen, die naar de gewone regelen enkel voor ongewapenden dienst bestemd zn'n. In verband hiermede acht ik het raadzaam, dat in de kennisgevingen van inschrijving,  — 91 — 3. Ingeval het den burgemeester wegens onbekendheid met het adres van den ingeschrevene niet mogelijk is dezen de in het eerste lid bedoelde kennisgeving te doen toekomen, dan stelt de burgemeester den ingeschrevene met zijne inschrijving in kennis door middel van openbare kennisgeving. Deze openbare kennisgeving geschiedt op de wijze, door Onzen Minister van Oorlog vast te stellen. (Zie art. 5 Ls.W. ; artt. 3—5, 7, 9, 10, 12 Ls.B.; § § 5, 10, 47 Ls.I.) .7. 1. Blijkt den burgemeester van de gemeente, waar een tot den landstorm behoorende dienstplichtige voor den landstorm staat ingeschreven, dat deze zich in den loop eener maand gaat vestigen of heeft gevestigd in eene andere gemeente, dan doet die burgemeester zoo mogelijk uiterlijk den achtsten dag der daarop volgende maand daarvan opgaaf aan den burgemeester van laatstbedoelde gemeente. 2. Deze opgaaf is ingericht overeenkomstig het bij dit besluit gevoegde model 4. 3. In de opgaaf over de maand November behooren in voorkomend geval mede te worden opgenomen zij, wier dienstplicht met den lsten December daaraanvolgende krachtens artikel 3 der wet aanvangt en die, hoewel' zij in de gemeente voor de militie zijn ingeschreven en e. q. voor de gemèente aan de laatstgehouden loting voor de militie hebben deelgenomen, elders moeten worden ingeschreven voor den landstorm. (Zie art. 5 Ls. W. ; artt. 3—6, 9, 10, 12 Ls. B.) 8. De tot den landstorm behoorende dienstplichtige, die ophoudt binnen het Rijk gevestigd te zijn, blijft ingeschreven in de gemeente,waar hij laatstelijk gevestigd was, totdat blijkt, dat hij zich in eene andere gemeente binnen het Rijk gevestigd heeft. (Zie art. 5 Ls.W.; artt. 3—5, 9 Ls.B.) model 3, wordt vermeld de inschrijving „voor den dienst bij den landstorm" zonder aanduiding van de soort van dienst, waarvoor de ingeschrevene bestemd is. Het is alzoo mijne bedoeling, dat in de op te maken kennisgevingen de in het model voorkomende woorden „zoowel gewapenden dis ongewapenden ^ ,g wor. ongewapenden" den weggelaten of doorgehaald."  — 92 — 9. ï. Vestigt zich binnen het Rijk iemand, die naar zijn leeftijd tot den landstorm zou kunnen behooren, dan onderzoekt de burgemeester der gemeente, waar de vestiging plaats heeft, of hij tot den landstorm behoort. Blijkt den burgemeester, dat dit het geval is en dat de landstormplichtige niet in zijne gemeente voor den landstorm staat ingeschreven, dan geeft hij van de vestiging binnen acht dagen kennis aan den burgemeester der gemeente, waar de naam van dien persoon in de inschrijvingsregisters voorkomt. Laatstbedoelde burgemeester doet van den landstormplichtige opgaaf overeenkomstig het bepaalde in artikel 7 en wel uiterlijk den achtsten dag der maand, volgende op die, waarin de kennisgeving bij hem is ontvangen. 2. Blijkt een burgemeester, dat een persoon ten onrechte niet voor den landstorm staat ingeschreven, dan bevordert hij, dat die inschrijving alsnog' plaats vinde. (Zie art. 5 Ls.W.-; artt. 3—8, 10, 12 Ls.B.) 10. De burgemeester neemt binnen acht dagen na ontvangst eener opgaaf, als in artikel 7 of artikel 9 bedoeld, de daarop vermelden in de inschrijvingsregisters van den landstorm der gemeente over voor zoover hem blijkt, dat dezen werkelijk in zijne gemeente zijn gevestigd. Van deze inschrijving' doet hij aan ieder van de ingeschrevenen uiterlijk den achtsten dag, nadat zij is geschied, eene kennisgeving toekomen, overeenkomstig die, vermeld in artikel 6. Van de inschrijving en in voorkomènd geval van de niet-inschrijving doet hij.voorts ten spoedigste mcdedeeling aan den burgemeester, die hem de opgaaf toezond. Na ontvangst dezer mededeeling worden de namen der overgenomenen door laatstbedoelden burgemeester in de inschrijvingsregisters doorgehaald, voor zooveel zij in die registers voorkomen. De reden en de datum der doorhaling worden in beknopten vorm aangeteekend in de kolom „Opmerkingen" van de registers. (Zie artt. 5, 17 Ls.W.; artt. 3—7, 9, 12 50 Ls.B. ; § 4 Ls.I.) 11. De volgorde, waarin de landstormplich' tigen in de inschrijvingsregisters worden opgenomen of overgenomen, wordt bepaald door de volgorde der dagen, waarop de inschrijving  — 93 — geschiedt. De landstormplichtigen, die op I denzelfden dag in het register kunnen worden >' ingeschreven, worden daarin opgenomen of I overgenomen in volgorde van de dagteekening van geboorte en, bij gelijke dagteekening van | geboorte, in lexicographische volgorde van * hunne namen. (Zie art. 5 Ls.W. ; artt. 3—5 Ls.B. ; § 4 Ls.I.) 12. 1. Is door Ons de in artikel 6 der wet omschreven machtiging verleend, dan geschiedt hiervan ten tijde en op de wijze, door Onzen Minister van Oorlog vast te stellen, in iedere gemeente openbare kennisgeving. 2. Van dm dag af, waarop de in het vorig lid bedoelde openbare kennisgeving heeft plaats gehad, geschieden, in afwijking van het bepaal- •;de in de artikelen 6, 7, 9 en 10, de in die 'artikelen voorgeschreven verrichtingen onverwijld. 3. Deze afwijking neemt een einde, zoodra 'Onze Minister van Oorlog haar niet meer i noodig acht. I (Zie art. 6 Ls.W.; artt. 3- 7, 9, 10 Ls.B. ; §§ 4, 8, 10 Ls.I.) 13. 1 14. Voor den werkelijken dienst bij den landstorm behoeven : A. niet op te komen : 1. De hoofden van departementen van algemeen bestuur. 2. De directeur van het Kabinet der Koningin. 3. De leden van de Staten-Generaal. 4. De leden van den Raad van State. I 5. De leden van de Rechterlijke macht. 6. De ambtenaren in Nederlandschen diplomatieken en consulairen dienst, alsmede de personen, die ter Kanselarij van een Nederrlandsch Gezantschap of consultaat werkzaam dan wel daaraan verbonden zijn. 7. De Commissarissen der Koningin. 8. ' De leden van de Algemeene Rekenkamer. 9. De leden van Gedeputeerde Staten. 10. De burgemeesters. 11. De wethouders. 12. De gemeente-secretarissen. 1 Dit artikel is vervallen ingevolge K. B van 27 Dec. 1919, S. 988.  — 94 — 13. De agenten van de Rijksverzekeringsbank. 14. De controleerende geneesheeren van de Rijksverzekeringsbank. 15. De ambtenaren van de Rijksverzekeringsbank. 16. De hoofdambtenaren, ambtenaren en bezoldigde beambten bij de Rijks- en bij de gemeentelijke politie, wier werkkring uitsluitend of althans in hoofdzaak zich tot het politiewezen bepaalt. 17. De ambtenaren en beambten bij gevangenissen en Rijkswerkinrichtingen, met uitzondering van de schoolonderwijzers. 18. De ambtenaren cn beambten bij Rijksopvoedingsgestichten en tuchtscholen. 19. De ambtenaren, beambten en werklieden bij de Rijkswerven, zoomede het vaste personeel der Marinebakkerij. 20. De studenten in de geneeskunde, die bestemd zijn om te zijner tijd als officier van gezondheid bij de zeemacht in dienst te treden. 21. Het personeel vf n den loodsdienst als : de loodsschippers, de zee- en binnenloodsen, de hulploodsen, de loodskweekelingen, matrozen, kwartiermeesters, roeiers, machinisten en stokers, zoomede het personeel bij de betonning, bebakening en kustverlichting, dat aangesteld is als militaire kustwachter. 22. De bakenmeesters. 23. Het lid van den raad van toezicht op de spoorwegdiensten, bedoeld in artikel 6 van het Reglement, vastgesteld bij het Koninklijk Besluit van 17 September 1912 (Staatsblad n°. 295). 24. De ambtenaren en tijdelijke geëmployeerden bij de topographische inrichting. 25—28. (Vervallen krachtens K. B. van 25 September 1916, S. 455.) 29. De werklieden en c. q. hetJtgdelijk personeel bij militaire inrichtingen tot drinkwatervoorziening. 30. De vaste lijnwerkers bij de magazijnen van het Regiment Genietroepen. 31—33. (Vervallen krachtens K. B. van 25 September 1916, S. 455.) B. voorloopig niet op te komen : 1. De leden van het korps ingenieurs van den waterstaat, de havenmeesters, de opziohters van den waterstaat, het personeel op de  RjjkscUenstvaartuigen, het haven-, sluis-, brugen pontpersoneel en het personeel bij de stoomgemalen, voor zoolang deze ambtenaren en beambten in geval van oorlog, oorlogsgevaar of andere buitengewone omstandigheden in hun gewonen dienstkring zoodanig werkzaam zijn, dat zij daarin niet kunnen worden gemist, dan wel vervangen. 2. De bestuurders, de beambten en de bedienden eener spoorwegonderneming, voor zoolang zij in geval van oorlog, oorlogsgevaar of andere buitengewone omstandigheden bij die spoorwegonderneming werkzaam zijn, tenzij zij in hun werkkring zonder overwegend bezwaar voor den dienst der onderneming kunnen worden vervangen.1 3. Het personeel in dienst der posterijen en telegraphie, dat als zoodanig eene vaste aanstelling heeft verkregen, voor zoolang dat personeel in geval van oorlog, oorlogsgevaar of andere buitengewone omstandigheden ih den dienst der posterijen en telegraphie werkzaam is.2 4. De chef der Afdeeling génerale-thesaurie bij het Departement van Financiën; de aan dezen onderhoorige ambtenaar, belast met de behandeling van de algemeene zaken, de administratie der génerale-thesaurie betreffende ; en die ambtenaren behoorende tot voormelde administratie, welke werkzaam zijn aan het derde bureau (beheer van 's Rijks schatkist),' voor zoolang zij in geval van oorlog, oorlogsgevaar of andere buitengewone omstandigheden hunne gewone of hun in verband met de bijzondere tijdsomstandigheden opgedragen werkzaamheden verrichten, 5. De agent van het Ministerie van Financiën, directeur van de grootboeken der nationale schuld en de aan dezen onderhoorige, aan de Afdeeling Agentschap verbonden ambtenaren boven den rang van klerk, voor zoolang zij in geval van oorlog, oorlogsgevaar of andere buitengewone omstandigheden hunne gewone of hun in verband met de bijzondere 1 Punt 2 is aldus gewijzigd vastgesteld bij K. B. van 27 December 1915. S. 520. 2 Tot deze categorie behooren ook de kantoorhouders en vervangende kantoorhouders der hulptelegraaf- en telefoonkantoren. (Circ. Min., v. Oorlog van 22 Oct. 1915, n°. 333L.)  tijdsomstandigheden opgedragen werkzaamheden verrichten. 6. De Rijksbetaalmeesters en de aan de betaalmeesterskantoren verbonden Rijksboekhouders, voor zoolang in geval van oorlog, oorlogsgevaar of andere buitengewone omstandigheden de betaalmeesterskantoren voor den dienst geopend moeten blijven of Rijkskas gelden aan die kantoren berusten. 7. De muntmeesters van 's Rijks munt, de controleur generaal van 's Rijks munt en de secretaris bij de directie van 's Rijks munt, voor zoolang zij in geval van oorlog, oorlogsgevaar of andere buitengewone omstandigheden hunne gewone of hun in verband met de bijzondere tijdsomstandigheden opgedragen werkzaamheden verrichten. 8. De ambtenaren der directe belastingen, invoerrechten en accijnzen, voor zoolang zij in geval van oorlog, oorlogsgevaar of andere buitengewone omstandigheden hunne gewone Of hun in verband met de bijzondere tijdsomstandigheden opgedragen werkzaamheden verrichten. 1 9. De bewaarders van de hypotheken, het kadaster en de scheepsbewijzen, ep de ontvangers der registratie en domeinen, der successierechten en van het zegel, voor zoolang deze ambtenaren met de inning van 's Rijksgelden zijn belast. 10. Het personeel bij de betonning, bebakening en kuBtverlichting, voor zoolang dat personeel in geval van oorlog, oorlogsgevaar of andere buitengewone omstandigheden in de genoemde diensten werkzaam is en voor zooverre het niet als militaire kustwachter is aangesteld. 11. het personeel bij de Landsdrukkerij, voor zoolang dat personeel in geval van oorlog, oorlogsgevaar of andere buitengewone omstan- 1 Tot de in dit punt omschreven categorie behooren ook de van een tijdelijke aanstelling voorziene hulpkommiezen en hulpkommiezen op 'daggeld, bedoeld in K. B. 18 Juni 1915, n°. 57. (Circ. Min. v. Oorlog 10 Maart 1916, n°. 668L.) Bij de oproeping van verschillende jaarklassen werd o. a. bepaald, dat tot nader order ook buiten oproeping moesten worden gelaten de tijdelijk aangestelde adjunct-inspecteurs der directe belastingen. (Zie o. a. circ. Min. v. Oorlog van 26 Jan. 1917, n°. 154M.)  — 97 — digheden in den dienst dier inrichting werkzaam is. 12. (Vervallen krachtens K. B. van 25 September 1916, S. 455.) (Zie art. 7 Ls.W.; artt. 15—18 Ls.B. ; § 6 Ls.I.) 15. In de daarvoor bestemde kolom van de inschrijvingsregisters wordt, voor zooveel noodig na onderzoek, in voorkomend geval aangeteekend tot welke categorie van personen, genoemd in het vorig artikel onder A of onder B, of tot welke groep van personen, vrijgesteld krachtens het laatste lid van artikel 7 der wet, de ingesohrevene behoort. (Zie artt. 5, 7 Ls.W. ; art. 14 Ls.B ; § 6 Ls.I.) 16. 1. Komt, nadat de in artikel 12 bedoelde openbare kennisgeving heeft plaats gehad, de noodzakelijkheid tot handhaving der voorloopige vrijstelling van opkomst tot den werkelijken dienst te vervallen ten aanzien van landstormpersoneel, behoorende tot een der in artikel 14 onder B genoemde categorieën, dan doet de chef, aan wien die personen önmiddellijk onderhoorig zijn, hiervan zonder uitstel mededeeling aan hen en, indien zij dienstplichtige zijn, tevens — onder opgaaf van hunne namen — aan den burgemeester der gemeente, waar zij voor den landstorm staan ingeschreven. 2. Het bepaalde in het vorig lid is mede van toepassing ten aanzien van de tot den landstorm behoorende dienstplichtigen, die krachtens het laatste lid van artikel 7 der wet voorloopig van opkomst tot den werkelijken dienst zijn vrijgesteld, zoomede ten aanzien van de vrijwilligers bij den landstorm, aan wie een dergelijke vrijstelling is verleend. (Zie art. .7 Ls.W ; artt. 14, 17, 18 Ls.I.) Bit artikel is gewijzigd bij K. B. 27 Deo, 1919, S 988. 17. Afgescheiden van het bepaalde in het vorig artikel, doen tot den landstorm behoorende personen, die van opkomst tot den werkelijken dienst voorloopig zijn vrijgesteld en eene mededeeling als in dat artikel bedoeld niet hebben ontvangen, zoodra hun uit het feit, dat de vervulling van de betrekking, die zij bekleeden of van de werkzaamheden, waarmede zij zijn belast, door de tijds- S. & J. n°. 76, 3« dr. 4  — 98 — omstandigheden niet verder mogelijk is, kennelijk is gebleken, dat de noodzakelijkheid tot voortzetting dier voorloopige vrijstelling te hunnen aanzien heeft opgehouden te bestaan, hiervan onverwijld mededeeling aan den chef, aan wien zij te dien tijde onmiddellijk onderhoorig zijn, en, zoo zij dienstplichtige zijn, bovendien aan den burgemeester der gemeente, waar zij voor den landstorm staan ingeschreven. De mededeeling aan den chef geschiedt onder beknopte vermelding van redenen en met inachtneming van hetgeen bij het neerleggen hunner betrekking of het afbreken hunner werkzaamheden behoort te geschieden, dan wel dienstig is, in verband met de tijdsomstandigheden, waarin zulks plaats vindt. (Zie art. 7 Ls.W. ; artt. 14, 16, 18 Ls.B.) 18. 1. De voorloopige vrijstelling van opkomst tot den werkelijken dienst wordt geacht te zijn geëindigd : ten aanzien van de tot den landstorm behoorende dienstplichtigen, omtrent wie of van wie door den burgemeester eene mededeeling is ontvangen, als vérmeid in de beide voorgaande artikelen, van en met den dag, volgende op dien der ontvangst van de mededeeling ; ten aanzien van de tot den landstorm behoorende dienstplichtigen, die ter zake van het doen der mededeeling, als in den eersten volzin van het vorig artikel bedoeld, naar het oordeel van den burgemeester in verzuim zijn, van en met den dag, waarop dit verzuim geacht wordt te zijn ingetreden. 2. De in het vorig lid bedoelde dienstplichtigen zijn van den dag af, waarop voor hen de voorloopige vrijstelling van opkomst tot den werkelijken dienst wordt geacht te .zijn geëindigd, op den gewonen voet voor die opkomst beschikbaar; van dit beschikbaar zijn worden de in verzuim geoordeelden, als in het vorig lid vermeld, zonder uitstel door den burgemeester onderricht. 1 3. De voorloopige vrijstelling van opkomst tot den werkelijken dienst wordt ten aanzien 1 Vergelijk de missive van den Minister van Oorlog van 30 November 1915, n°. 420L, aan de burgemeesters, betreffende opkomst van landstormplichtigen na eindiging van vfijstelling. (C. V.)  — 99 —' van de vrijwilligers bij den landstorm aangemerkt als te zijn geëindigd van en met den dag, waarop hun in de beide vorige artikelen bedoelde chef de in artikel 16 vermelde mededeeling heeft gedaan of de in artikel 17 vermelde mededeeling heeft ontvangen, dan wel, indien zjj naar het oordeel van hun militairen commandant met het doen der in artikel 17 vermelde mededeeling in verzuim zijn, van en met den dag, waarop het verzuim geacht wordt te zijn ingetreden. (Zie art. 7 Ls.W. ; artt. 14, 16, 17 Ls.B.) Het deide lid is aan dit artikel toegevoegd bij K. B. van 27 Dec. 1919, S. 988. 19. 1. De tot den landstorm behoorenden, van wie gewapende dienst wordt gevorderd, zijn overeenkomstig de eischen van dezen door hen te verrichten dienst gewapend en in den regel van uniformkleeding voorzien. 2. Voor zooveel aan deze personen uniformkleeding niet kan worden uitgereikt, worden zij voorzien van een ken- of onderscheidingsteeken, als bedoeld bij het eerste lid van artikel 11 der wet. Van dat ken- of onderscheidingsteeken zijn insgelijks voorzien de tot den landstorm behoorenden, van wie ongewapende dienst wordt gevorderd. (Zie art. 11 Ls.W. ; artt. 20, 21, 25 Ls.B.; §§ 20, 26 Ls.I.) 20. 1. Het ken- of onderscheidingsteeken, in het vorig artikel bedoeld, is een oranje katoenen band, 4 c.M. breed en voorzien van het in zwart opgedrukt Rijkswapen. Het wordt gedragen om den buitenkant van het om het hoofd sluitend deel van het hoofddeksel en daaraan bevestigd met het Rijkswapen naar voren. 2. De aanhechting zoowel van het kenpf onderscheidingsteeken als van de afzonderlijke onderscheidingsteekenen, bedoeld in artikel 21, geschiedt zoodanig, dat verwijdering daarvan niet gemakkelijk kan plaats hebben. (Zie art. 11 Ls.W. ; artt. 19, 21, 25 Ls.B.; § 20 Ls.I.) Het tweede lid is aan dit artikel toegevoegd bij BI. B. van 27 Dec. 1919, S. 988. 21. 1. De afzonderlijke onderscheidingsteekenen, bedoeld in het tweede lid van artikel 11 der wet, zijn sterren van zilver en biezen van 4*  - 100 — goud galon, lang 8% o.M.; ronde glad metalen plaatjes van zilver; zoomede chevrons van halfgoud galon breed 1 c.M. en van geel Kemelsgaren galon, breed 2 c.M. 2. De sterren worden gedragen op elk der voorzijden van den kraag van de jas ; de sterren en biezen op elk der voorzijden van den kraag van de overjas, zoowel aan de binnenals aan de buitenzijde. Is hun aantal drie, dan worden zij geplaatst één in het midden en daarachter twee boven elkander; twee sterren komen naast elkander, één ster of één plaatje komt in het midden. De biezen worden ter zijde van de sterren geplaatst. 3. De chevrons worden gedragen op de beide benedenmouwen van de jas "en van de overjas6 c.M. van den onderkant. Twee chevrons komen boven elkander met 3 m.M. tusschenruimte. 4. Drie sterren van wit metaal met .bies zijn het teeken van gelijkstelling met den rang van kolonel, twee sterren met bies van gelijkstelling met den rang van luitenant-kolonel, één ster met bies van gelijkstelling met den rang van majoor. 5. Drie sterren van wit metaal zijn het teeken van gelijkstelling met den rang van kapitein, twee van gelijkstelling met den rang van eerste-luitenant, één van gelijkstelling met den rang van tweede-luitenant. 6. Eén rond plaatje van wit metaal is het teeken van gelijkstelling met den rang van adjudant-onderofficier. 7. Twee chevrons van half goud galon zijn het teeken van gelijkstelling met den rang van sergeant-majoor, één chevron van half goud galon van gelijkstelling met den rang van sergeant. 8. Een chevron van geel kemelsgaren galon is het teeken van gelijkstelling met den rang van korporaal. 9. De bij dit artikel vastgestelde teekenen van gelijksteUing worden door hen, die niet in uniform zijn gekleed, in het openbaar niet gedragen, zonder dat tevens gedragen wordt het ken- of onderscheidingsteeken, bij artikel 20 vermeld. (Zie art. 11 Ls.W. ; artt. 19, 20, 25 Ls.B. j § 20 Ls.1.)  — 101 — 22. 1. De bijzondere werkkringen, bedoeld in het laatste lid van artikel 11 der wet, zijn vermeld in de bij dit besluit gevoegde bijlage A. In deze bijlage zijn mede aangeteekend de militaire rangen, met welke onderscheidenlijk de positie is gelijkgesteld van de tot den landstorm behoorenden, die in bedoelde werkkringen zijn geplaatst. Onze Ministers van Marine en van Oorlog zijn, ieder voor zooveel hem betreft, bevoegd, den tot den landstorm behoorende, die in zoodanigen werkkring is geplaatst, een positie toe te kennen of te doen toekennen, welke is gelijkgesteld met een hoogeren dan den achter den werkkring aangeteekenden rang. 1 2. Wanneer de belangen van den dienst het vorderen, kunnen Onze Ministers van Marine en van Oorlog ook tot den landstorm behoorenden, die in werkelijken dienst zijn tot het verrichten van hetzij gewapenden, hetzij ongewapenden dienst, en geplaatst zijn in een werkkring niet genoemd in de in het vorig lid bedoelde bijlage A, in positie gelijkstellen met een der militaire rangen. (Zie art. 11 Ls.W. ; art. 23 Ls.B. ; §§ 20, 23, 24 Ls.I.) 23. 1. De tot den landstorm behoorende, wiens positie krachtens het bepaalde bij het vorig artikel is gelijkgesteld met een der officiersrangen, legt bij zijne indienststelling, als zoodanig, den eed (de belofte) af volgens het formulier vastgesteld voor de officieren van de zee- of van de landmacht, naar gelang van zijne indienststelling bij de eerste dan wel bij de laatste. 2. Onze Ministers van Marine en van Oorlog wijzen de autoriteiten aan in wier handen de eed (belofte) wordt afgelegd. 3. Van de beëediging maakt de autoriteit, in het vorig lid bedoeld, een door haar en door den beëedigde te onderteekenen proces-verbaal op, met welk stuk daarna wordt gehandeld als met de processen-verbaal van beëediging van officieren. (Zie art. 11 Ls.W.; artt. 22, 24 Ls.B.; §§ 20, 22 Ls.L) 24. 1. De tot den landstorm behoorenden 1 De derde volzin is aan het eerste lid toegevoegd bij K. B. van 6 Oct. 1920, S. 777.  — 102 — voeren het gezag van den militairen rang, waarvan zij het gelijkstellend teeken dragen. 2. Zij worden in het gezag van dien rang erkend zoowel door het personeel van de zeeen van de landmacht, als door dat van den landstorm. 3. Gezaghebbenden van den landstorm worden gerangschikt onder militairen van den rang, met wie zij in postitie zijn gelijkgesteld. In bijzondere gevallen kunnen Onze Ministers van Oorlog en van Marine, ieder voorzooveel hem betreft, van deze bepaling doen afwijken, indien zij het wegens de belangen van den dienst of van de gezaghebbenden van den landstorm noodig achten. 4. Zij gemeten, overeenkomstig het bepaalde in artikel 10 der wet, zoolang zij in werkelijken dienst zijn, het traktement, de jaarwedde, de soldij en de verdere vergoedingen uit 's Rijks kas, als door de bekleeders van den militairen rang, met wie zij in positie gelijkgesteld zijn, worden genoten bij aanstelling in dien rang bij het korps, het wapen, het dienstvak, de dienstafdeeling of de inrichting van de zee- of van de landmacht, waarbij zij zijn in dienst gesteld of waarmede zij dienen. 1 (Zie artt. 10, 11 Ls.W. ; artt. 23, 24Ms Ls.B.) 24Ï/Ï.S. Onze Ministers van Oorlog en van Marine kunnen, ieder voor zooveel hem betreft, bijzondere regelingen vaststellen ten aanzien van het genot van traktement, jaarwedde, soldij en verdere vergoedingen uit 's Rijks kas door tot den landstorm behoorenden, indien die Ministers het wegens de belan- 1 Nadat eerst bij besluit van 8 April 1915, S. 176, tot tijdelijke wijziging en aanvulling Tan eenige bepalingen van het Landstorm>esluit (n.1. zoolang de bij besluit van 2 Augustus 1914, n°. 1, verleende machtiging om tot den landstorm behoorende dienstplichtigen tot werkelijken dienst te doen oproepen, niet buiten verdere werking zou zijn gesteld), o.m. uit het derde lid van dit artikel het daarin vroeger voorkómende woord „steeds" geschrapt en een vijfde lid aan het artikel toegevoegd was, is bij een nader besluit van 23 November 1917, S. 655, die tijdelijke wijziging en aanvulling van art. 24 weder buiten werking gesteld en het derde lid definitief gewijzigd en aangevuld, zooals het thans luidt. Bij datzelfde besluit is het nieuwe artikel 246i« opgenomen.  — 103 — gen van den dienst en van de tot den landstorm behoorenden noodig achten. Bij die regelingen kan ten aanzien van gezaghebbenden van den landstorm worden afgeweken van hét bepaalde in art. 24, vierde lid. 1 (Zie art. 10 Ls.W. ; art. 24 Ls.B.) 25. 1. In de voor den landstorm vermoedelijk behoodigde voorraden wapenen, voorwerpen van ledergoed, munitie, uniformkleeding, ken- of onderscheidingsteekenen en gelijkstellingsteekenen, wordt in tijd van vrede voorzien. 2. De oplegging van een en ander wordt door Onzen Minister van Oorlog, voor zooveel noodig na overleg met Onzen Minister van Marine geregeld. (Zie artt. 19, 20, 21 Ls.B.; § 19 Ls.L) 26. 1. Indien ten gevolge van het verblijf in werkelijken dienst van een tot den landstorm behoorenden dienstplichtige voldoende middelen tot levensonderhoud ontbreken of zouden komen te ontbreken aan zijn gezin of aan dat, waartoe hij behoort of waarin hij als pleegkind opgenomen is, dan wel aan personen, die hem in den eersten of den tweeden graad van bloed- of aanverwantschap bestaan, wordt door zijne echtgenoote, door het hoofd van dat gezin, dan wel door die personen, om toekenning van vergoeding te kunnen erlangen, een daartoe strekkend verzoek ingediend. Is de echtgenoote van den tot den landstorm behoorenden dienstplichtige overleden of is degene (zijn degenen), die volgens den vorigen volzin het verzoek om vergoeding zouden moeten indienen, wegens bijzondere redenen niet in staat om zelf over toegekende vergoeding te beschikken, of moeten zij geacht worden daartoe niet in staat te zijn, dan geschiedt de indiening van het verzoek, ten behoeve van het gezin of van de(n) persoon, waaraan of aan. wie(n) vergoeding zou worden toegekend, door degene (dengene) die in aanmerking komen kan voor het in ontvangst nemen der vergoeding en daartoe bereid zal zijn. 2. In elk verzoek om vergoeding behooren o. m. te worden vermeld het nauwkeurig adres van den verzoeker (de verzoekster), alsook, 1 Dit artikel is nieuw opgenomen bij besluit van 23 November 1917, S. 655, en gewijzigd bij K. B. van 27 Dec. 1919, S. 988.  — 104 — indien deze in het Duitsche Rijk of in het Koninkrijk België is gevestigd, de rang en de standplaats van den Nederlandschen consulairen ambtenaar binnen wiens ressort de plaats van vestiging is gelegen. Mede behoort uit het verzoek te blijken van den geslachtsnaam en van de voornamen van den tot den landstorm behoorenden dienstplichtige, van het jaar en de dagteekening zijner geboorte, alsook van de gemeente, waar, van het nummer van het model van het register (model n°. 1 of n°. 2), waarin, en van het volgnummer, waaronder hij voor den landstorm staat ingeschreven. 3. Het verzoek om vergoeding wordt gericht aan den burgemeester der gemeente, waar degene, die het verzoek doet, woonplaats heeft, tenzij die woonplaats buitenslands gelegen is, in welk geval het verzoek gericht wordt aan den burgemeester der gemeente, waar de tot den landstorm behoorende dienstplichtige, op wiens werkelijken dienst de verzoeker zich beroept, voor den landstorm staat ingeschreven. 1 4. De tot den landstorm behoorende dienstplichtige doet, zoo hij daartoe niet buiten staat is, van zijne instemming met het verzoek om vergoeding blijken door mede-onderteekening daaivan. (Zie art. 9 Ls.W. ; artt. 27—31 Ls.B.; § 30 Ls.I.) 27. Onze Minister van Oorlog regelt de wijze, waarop het onderzoek naar de gegrondheid van het verzoek zal geschieden. (Zie art. 9 Ls.W. ; artt. 26, 30 Ls.B.; § 31 Ls.I.) 28. 1. De vergoeding mag ten hoogste bedragen f 1.50 per dag als de tot den landstorm behoorende dienstplichtige in het jaar van zijn verblijf in werkelijken dienst het (26ste levensjaar, ten hoogste i 1.50 per dag, als hij in het jaar van zijn verblijf in werkelijken dienst het) 31ste levensjaar nog niet volbrengen zou. Zou 1 Zie omtrent de medewerking van consulaire ambtenaren bij de vaststelling en uitkeering van vergoedingen voor in het buitenland achtergebleven betrekkingen o. m. van landstormplichtigen, de circulaire van den Min. v. Oorlog van 24 (19) Augustus 1914, n°. 190L. (60L.), C. V.  — 105 — hij in of vóór het jaar van zijn verblijf in werkelijken dienst laatstgenoemd levensjaar volbrengen of volbracht hebben, dan kan ten hoogste f 2.00 per dag worden toegekend. 1 2. De vergoeding mag voorts niet te boven gaan het bedrag aan inkomsten, dat wordt gederfd wegens de afwezigheid van den tot den landstorm behoorenden dienstplichtige, op wiens werkelijken dienst het verzoek om vergoeding gegrond is, verminderd, bij voorkomend geval, met de kosten van diens eigen levensonderhoud. (Zie art. 9 Ls.W.: artt. 26, 29, 30 Ls.B.; § 35 Ls.I.) 29. 1. Het bedrag der vergoeding wordt bepaald door den burgemeester der gemeente, in het derde lid van artikel 26 bedoeld, zulks onder nadere goedkeuring van Onzen Minister van Oorlog. In afwachting van de nadere goedkeuring, bij den vorigen volzin bedoeld, wordt de vergoeding door of vanwege den burgemeester uitbetaald. De daarvoor benoo- 1 Nadat eerst bij besluit van 8 April 1915, S 176, tot tijdelijke wijziging en aanvulling van eenige bepalmgen van het Landstormbesluit — n.1. zoolang de bij Koninklijk besluit van 2 Augustus 1914, n°. 1, verleende machtiging óm tot den landstorm behoorende diensplichtigen tot werkelijken dienst te doen oproepen, niet buiten verdere werking zou zijn gesteld — in dit lid het bedrag van f 1.50 op de eerste plaats waar dit genoemd wordt, tijdelijk gesteld was in plaats van f 1.00 en tijdelijk de tusschen haakjes geplaatste, gecursiveerde woorden daaruit waren vervallen, is later, bij het niet gepubliceerde besluit van 10 Juli 1916, nc. 40, het eerste lid van dit art. 28 buiten werking gesteld ten aanzien van het verblijf in werkelijken dienst van tot den landstorm behoorende dienstplichtigen na 30 Juni 1916 tijdens de heerschende buitengewone omstandigheden. Derhalve zou, blijkens missive van den Minister van Oorlog van 13 Juli 1916, C. V., voor het verblijf onder de wapenen van 1 Juli 1916 af het wettelijk maximum voor de landstormvergoeding van f 2.— per dag (inmiddels bij de wet van 25 Maart 1918, S. 174, tot f 3. —-verhoogd) niet enkel meer gelden ten aanzien van de landstormplichtigen, die in of vóór het jaar van hun verblijf in werkelijken dienst hun 31ste levensjaar volbrengen of hebben volbracht, doch van genoemden datumaf voor alle landstormplichtigen ongeacht hun leeftijd, evenals zulks ten aanzien van de militieplichtigèn en landweerplichtigen het geval is ten aanzien van het verblijf onder de wapenen van 28 Juni 1916 af.  — 106 — digde, uit de gemeentekas voor te schieten, gelden worden hem op zijne aanvraag tegen quitantie door den gemeente-ontvanger ter hand gesteld. 2. Vergoeding, die niet in ontvangst is genomen binnen den door Onzen Minister van Oorlog vastgestelden tijd na den dag, voor de mtkeering daarvan door Onzen voornoemden Minister aangewezen, wordt geacht niet te zijn toegekend. (Zie art- Ls-W. artt. 26, 28, 30, 31 Ls.B. ; §§ 32-^0, 43 Ls.I.) 30. Onze Minister van Oorlog kan zijne ingevolge het vorig artikel vereischte goedkeuring niet anders aan door den burgemeester verleende vergoedingen onthouden, dan voor zooveel deze blijken te zijn toegekend, hetzij met afwijking van het voorschrift van artikel 9 der wet, hetzij met veronachtzaming van de bepalingen in de artikelen 26 tot en met 29 van dit besluit vervat. ■ 2. Indien Onze ter zake betrokken Minister de toekenning van vergoeding noodig acht in gevallen, waarin de burgemeester vergoeding niet verleende, kan de Minister aan den burgemeester de opdracht verstrekken, om in die gevallen nader een vergoeding toe te kennen tot het door den Minister te bepalen bedrag. Eveneens kan de hiervoren bedoelde Minister den burgemeester de opdracht geven, om een toegekende vergoeding nader te verhoogen of te verlagen tot een door den Minister te noemen bedrag. Bij het verleenen van een opdracht tot het toekennen of het verhoogen van vergoeding wordt er rekening mede gehouden, dat het vergoedingsbedrag niet mag te boven gaan het bedrag aan inkomsten, hetwelk wordt gederfd wegens de afwezigheid van den betrokken dienstplichtige, verminderd met hetgeen deze aan eigen levensonderhoud kostte aan het gezin of de personen waaraan of aan wie de vergoeding ten goede komt. Het terugbrengen van vergoeding tot een lager bedrag dan het door den burgemeester toegekende geschiedt niet ten aanzien van termijnen van verblijf in werkelijken dienst van den betrokken dienstplichtige, over weike de burgemeester bij de ontvangst der in den tweeden volzin bedoelde opdracht ds hoogere  — 107 — vergoeding reeds heeft uitgekeerd, tenzij het terugbrengen tot een lager vergoedingsbedrag verband houdt met het bepaalde in het^eerste lid. 1 3. De uitgaven wegens vergoedingen, door den burgemeester toegekend, worden, in zooverre Onze voornoemde Minister aan die vergoedingen zijne goedkeuring niet heeft gehecht, ten laste van 's Rijks kas niet verevend. (Zie art. 9 Ls.W.; artt. 26—29, 31 Ls.B.; § § 32, 38—40, 43 Ls.I.) 31. De teruggaaf uit 's Rijks kas van het uit de gemeentekas gedaan voorschot ter zake van de ingevolge artikel 29 geschiede uitkeering der vergoeding heeft plaats naar regelen, daarvoor door Onzen Minister van Oorlog vast te stellen. (Zie art. 9 Ls.W.; artt. 26, 29, 30 Ls.B.; §§ 38- 40, 43 Ls.I.) 32. Met betrekking tot het ontslag op grond van artikel 15 der wet, geldt hetgeen vervat is in de bij dit besluit behoorende tabellen I en II. (Zie art. 15 Ls.W.; artt. 33—37 Ls.B.) 33. De verklaringen, volgens de in het vorig artikel vermelde tabellen over te leggen, moeten, voor zoover uit de voor die verklaringen bij dit besluit vastgestelde modellen niet het tegendeel blijkt, binnen het Rijk zijn afgegeven. (Zie art. 15 Ls.W. ; artt. 32, 34—37 Ls.B.) 34. 1. De verklaringen, in het vorig artikel vermeld, zijn ingericht overeenkomstig de bij dit besluit gevoegde modellen 5—34. 2. De handteekeningen, gesteld op de verklaringen volgens de modellen 5 tot en met 16, 19 en 21 tot en met 34, worden gewaarmerkt door den burgemeester der gemeente, waar de afgifte is geschied. (Zie art. 15 Ls.W. ; artt. 32, 33, 35—37 Ls.B.) 35. De aan Ons te richten aanvraag tot het verkrijgen van het in artikel 15 der wet bedoelde ontslag wordt door den tot den landstorm behoorenden dienstplichtige eigenhandig onderteekend en met de vereischte verklaring ingezonden aan den burgemeester der gemeente, 1 Het tweede lid is aan dit artikel toege^ voegd bij besluit van 30 Augustus 1915, S. 382.  waar hij voor den landstorm staat ingeschreven. De burgemeester zendt die' stukken, onder bijvoeging van zijn advies, aan Ons toe door tusschenkomst van Onzen Minister van Oorlog. (Zie art. 15 Ls.W. ; artt. 32—34, 36, 37Ls.B.) 36. Zoolang door Ons niet is beslist op eene overeenkomstig het vorig artikel ingezonden aanvraag om ontslag, behoeft de tot den landstorm behoorende dienstplichtige, wien die aanvraag geldt, geen gevolg te geven aan eene te zijnen aanzien gedane oproeping tot den werkelijken dienst. (Zie artt. 6, 15 Ls.W. ; artt. 32—35, 37 Ls.B.) 37. Onze beslissing op eene aanvraag om ontslag als in artikel 35 btdoeld, wordt door Onzen Minister van Oorlog ter kennis gebracht van den belanghebbende, zoomede van den burgemeester der gemeente, waar de belanghebbende voor den landstorm staat ingeschreven. (Zie artt. 15, 17 Ls.W. ; artt. 32—36 Ls.B.) 38. Omtrent het verleenen van ontslag op grond van artikel 16, eerste lid, 1°. der wet wordt door Ons beslist. (Zie art. 16 Ls.W.; artt. 39, 40 Ls.B.) 39. Ingeval eene aanvraag om ontslag op den in het vorig artikel bedoelden grond bij Ons is ingediend, behoeft, zoolang door Ons op die aanvraag niet is beslist, de tot den landstorm behoorende, wien de aanvraag geldt, geen gevolg te geven aan eene te zijnen aanzien gedane oproeping tot den werkelijken dienst. Bevindt hij zich reeds in werkelijken dienst, dan "wordt hij in afwachting van Onze beslissing van elke dienstverrichting vrijgesteld. (Zie artt. 6, 16 Ls.W.; artt. 38, 40 Ls.B.) 40. 1. Onze beslissing omtrent het verleenen van ontslag, ais in artikel 38 bedoeld, wordt door of vanwege Onzen Minister van Oorlog ter kennis gebracht van den belanghebbende, indien door of voor dezen eene aanvraag om vermeld ontslag werd ingediend. 2. Ingeval het ontslag door Ons wordt verleend, geschiedt hiervan door Onzen voornoemden Minister kennisgeving of mede kennisgeving aan de bij de uitvoering betrokken autoriteiten. (Zie art. 16 Ls.W.; artt. 38, 39 Ls.B.)  — 109 — 41. De ziekten en de gebreken, bedoeld in artikel 16, eerste lid, 2°. der wet, zijn dezelfde als die, welke bij het onderzoek naar de lichamelijke geschiktheid voor den dienst bij de militie volgens de daaromtrent geldende voorschriften tot ongeschiktverklaring voor dien dienst leiden. 1 (Zie art. 16 Ls. W.; artt. 42—46 Ls.B.) 42. Door of voor den tot den landstorm behoorenden, niet in werkelijken dienst zijnden dienstplichtige, die behept is met eene ziekte of een gebrek, als in het vorig artikel bedoeld, en wenscht deswege in aanmerking te komen voor ontslag, wordt eene daartoe strekkende aanvraag aan Onzen Minister van Oorlog gericht, onder bijvoeging van eene behoorlijk gelegaliseerde geneeskundige verklaring tot staving van de gegrondheid der aanvraag (Zie art. 16 Ls.W. ; artt. 41, 43—46 Ls.B.) 437 1. Eene verklaring, als vermeld in het vorig artikel, moet zijn afgegeven door twee tot de uitoefening van de geneeskunde in Nederland bevoegde personen. 2. Met afwijking in zooverre van den in het vorig lid gestelden regel, kan worden volstaan, ingeval de tot den landstorm behoorende dienstplichtige elders dan binnen het Rijk gevestigd is, met eene verklaring, afgegeven door twee personen, bevoegd tot de uitoefening van de geneeskunde in het Rijk, waar hij gevestigd is. (Zie art. 16 Ls.W.; artt. 41, 42; 44 -^6 Ls.B.) 44. 1. De aanvraag om ontslag, in artikel 42 bedoeld, is onderworpen aan de beslissing van Onzen Minister van Oorlog. 2. Van de beslissing, in het vorig lid bedoeld, is beroep niet toegelaten. Zij wordt ter kennis gebracht zoowel van den belanghebbende als van den burgemeester der gemeente, waar de belanghebbende voor den landstorm staat ingeschreven. (Zie art. 16 Ls.W. ; artt. 41—43, 45 Ls.B.) 45. Wanneer het Onzen Minister van Oorlog wenschelijk voorkomt ook van zijnentwege 1 De hier bedoelde regelen zijn laatstelijk vastgesteld bij K. B. van 25 Maart 1918, S. 209 (Militair Keuringsreglément), met twee bijbehoorende ministerieele beschikkingen, hierna onder de bijlagen opgenomen.  — 110 — den tot den landstorm behoorenden dienstplichtige, door wien of te wiens behoeve overeenkomstig de artikelen 42 en 43 eene aanvraag om ontslag is ingediend, een geneeskundig onderzoek te doen ondergaan alvorens op diens ontslag-aanvraag te beslissen, dan opent hij voor dezen de gelegenheid zich aan zoodanig onderzoek te onderwerpen. (Zie art. 16 Ls.W. ; artt. 41—44, 46 Ls.B.) 46. Zoolang door Onzen Minister van Oorlog niet is beslist op eene aanvraag om ontslag, als bedoeld in artikel 42, is de tot den landstorm behoorende, wien de aanvraag geldt, gehouden te voldoen aan eene te zijnen aanzien gedane oproeping tot den werkelijken dienst. (Zie artt. 6, 16 Ls.W. ; artt. 41—45 Ls.B.) 47. 1. Komt een persoon, die krachtens de artikelen 2 en 3 der wet tot den landstorm kan behooren, te verkeeren in een der gevallen, omschreven in het eerste lid, onder 3°., 5°. en 6°. van artikel 16 der wet, dan geschiedt van het betrekkelijk vonnis (de betrekkelijke vonnissen) kennisgeving aan Onzen Minister van Oorlog, zulks onder opgave, zoo mogelijk, van de gemeente binnen het Bijk, welke zijne woonplaats is of laatstelijk geweest is, dan wel, indien die woonplaats niet kan worden aangewezen, zoo mogelijk van de gemeente, waar hij werd ingeschreven voor de militie, ingeval deze inschrijving te zijnen aanzien heeft plaats gehad. 2. De kennisgeving, in het vorig lid bedoeld, wordt gedaan door de autoriteit, daartoe door Onzen Minister van Justitie aangewezen. 3. Zou de in het eerste lid bedoelde persoon tot den landstorm behooren, dan geschiedt zijn ontslag van den dienstplicht bij den landstorm door of op last van Onzen Minister van Oorlog. 4. Van het vonnis (de vonnissen), in het eerste lid bedoeld, en van het ontslag, in het derde lid bedoeld, wordt door of vanwege Onzen Minister van Oorlog kennis gegeven aan den burgemeester der gemeente, waar de in het eerste lid vermelde persoon, indien deze als dienstplichtige tot den landstorm mocht behooren, als zoodanig zou staan ingeschreven. (Zie art. 16 Ls.W. ; art. 48 Ls.B.)  — 111 48. 1. Blijkt aan de militaire of de in het vorig artikel bedoelde burgerlijke autoriteit, dat een tot den landstorm behoorende dienstplichtige verkeert in een der gevallen, omschreven in het eerste lid onder 3°., 5°. en 6°. van artikel 16 der wet, dan wordt daarvan door die autoriteit kennis gegeven aan Onzen Minister van Oorlog, zulks zoo mogelijk onder aanteekening van het betrekkelijk vonnis (de betrekkelijke vonnissen) en van de gemeente, waar die dienstplichtige voor den landstorm staat ingeschreven. 2. Het ontslag van den tot den landstorm behoorenden dienstplichtige, die blijkt te verkeeren in een der in het vorig lid vermelde gevallen, geschiedt door of op last van Onzen voornoemden Minister, die van dat ontslag kennisgeving doet toekomen aan den burgemeester der gemeente, waar de ontslagene voor den landstorm staat ingeschreven, zulks onder mededeeling van het vonnis (de vonnissen), in verband waarmede het ontslag geschiedde. 3. Blijkt aan de militaire autoriteit, dat een tot den landstorm behoorende vrijwilliger verkeert in een der gevallen, omschreven onder 3°. 5°. en 6°- van het eerste lid van artikel 16 der wet, dan geeft die autoriteit daarvan kennis aan Onzen Minister van Oorlog, zoo de vrijwilliger bestemd is tot dienstvervulling bij de landmacht, of aan Onzen Minister van Marine, zoo de ■vrijwilliger bestemd is tot dienstvervulling bij de zeemacht. In de kennisgeving, wordt zoo mogelijk aanteekening gedaan van het desbetreffende vonnis of de desbetreffende vonnissen. (Zie art. 16 Ls-W. ; art. 47 Ls.B-) Het derde lid is aan het artikel toegevoegd bij K. B. van 27 Dec. 1919, S. 988. 49. 1. Ten aanzien van het ontslag van den dienstplicht bij den landstorm van den daartoe behoorende, die tijdens zijn verblijf in werkelijken dienst blijkt ongeschikt te zijn voor den dienst wegens ziekten of gebreken als bedoeld in het eerste lid, 2°. van artikel 16 der wet, of die verkeert in een der gevallen, vermeld in het eerste lid, 4°., van gemeld wetsartikel, wordt gehandeld op overeenkomstige wijze als geschiedt ten aanzien van het ontslag om bedoelde redenen o. a. uit den  — 112 — dienst bij de militie van den daarbij ingelijfde. 2. Van het ontslag, in het eerste lid vermeld, wordt onder aanteekening van de reden van het ontslag door of vanwege Onzen daarbij betrokken Minister opgaaf gedaan aan den burgemeester der gemeente, waar de ontslagene voor den landstorm staat ingeschreven. 3. Ten aanzien van het ontslag van den vrijwilliger bij den landstorm, die tijdens zijn Verblijf in werkelijken dienst blijkt ongeschikt te zijn voor den dienst wegens ziekten of gebreken, als bedoeld onder 2° van het eerste lid van artikel 16 der wet, of die verkeert in een der gevallen, vermeld onder 4° van genoemd lid, wordt eveneens gehandeld op overeenkomstige wijze als geschiedt ten aanzien van het ontslag om bedoelde redenen o. a. uit den dienst bij de miiitie van den daarbij ingelijfde. (Zie artt. 8, 16 Ls.W. ; artt. 53, 55 Ls.B.) Het derde lid is aan het artikel toegevoegd bij K. B. aan 27 December 1919, S. 988. 50. 1. De bij artikel 17 der wet voorgeschreven afvoering van de inschrijvingsregisters geschiedt door het doorhalen in die registers van den naam van den af te voeren persoon. Hierbij geldt het voorschrift, vervat in den slotzin van artikel 10. 2. Van de in het vorig lid bedoelde afvoering van de inschrijvingsregisters, voor zooveel deze geschiedt wegens ontslag, op grond van het eerste lid van artikel 16 der wet, wordt door den burgemeester zoo mogelijk kennis . gegeven aan den afgevoerden persoon. (Zie artt- 17, 19 Ls.W- ; art. 10 Ls.B. ; §46 Ls.I.) 51. 1. De burgemeester van iedere gemeente doet jaarlijks in de tweede helft van December aan Onzen Commissaris in de Provincie eene opgaaf toekomen : o. van de sterkte op 15 December , van het dienstplichtige landstormpersoneel, dat in de gemeente is gevestigd of ten aanzien van de inschrijving wordt geacht in de gemeente gevestigd te zijn (artikel 4) en waarvan uitsluitend .ongewapende dienst kan worden gevorderd; ■6. van de sterkte op 15 December van het dienstplichtig landstormpersoneel, dat in de gemeente is gevestigd of ten aanzien van de inschrijving wordt geacht in de gemeente ge-  — 113 — vestigd te zijn (artikel 4) en waarvan zoowel gewapende als ongewapende dienst kan worden gevorderd. 2. De opgaaf, in het vorig lid bedoeld onder o, is ingericht overeenkomstig het bij dit besluit gevoegde model 35 ; die, aldaar bedoeld onder 6, is ingericht overeenkomstig het bij dit besluit gevoegde model 36. (Zie artt. 2, 4 Ls.W. ; art. 52 Ls.B.) 52. J. Onze Commissaris in de Provincie doet eene verzameling opmaken van de opgaaf bedoeld onder a en eene verzameling van de opgaaf bedoeld onder 6 in het vorig artikel. 2. De in het vorig lid bedoelde verzamelingen zijn onderscheidenijk ingericht zooveel mogelijk overeenkomstig de voor de opgaven vastgestelde modellen 35 en 36; aan den voet van iedere kolom wordt het totaal daarvan vermeld. 3. De gemeenten worden in de verzamelingen in de alphabetische volgorde harer namen ingeschreven en de aantallen der in een rang (positie) bij de onderscheiden korpsen (korpsonderdeelen), wapens, dienstvakken, dienstafdeelingen of inrichtingen van de zeemacht, van het leger hier te lande, van de koloniale troepen of van de gouvernementsmarine in Nederlandsch-Indië gediend hebbenden worden in de verzameling overeenkomstig model 36 ten aanzien van iedere gemeente vermeld, evenzoo in de verzameling overeenkomstig model 35 de aantallen der in eene administratieve betrekking in een militair hospitaal gediend hebbenden. 4. De verzamelingen worden jaarlijks in de maand Januari aan Onzen Minister van Oorlog ingezonden. (Zie artt. 2, 4 Ls.W. ; art. 51 Ls.B.) Slotbepalingen. 53. 1. Tot een vrijwillige verbintenis bij den landstorm kunnen worden toegelaten, voor zooveel zij voor de door hen daarbij te Vervullen diensten ook lichamelijk geschikt worden geoordeeld en hun aanneming in 's lands belang wenschelijk is te achten : 1°. als gewoon vrijwilliger: mannelijke personen, die voldoen aan eischen, door Onze  — 114 — Ministers van Marine en van Oorlog, ieder voor zooveel hem betreft, te stellen, geen dienstplicht op zich hebben rusten krachtens de Militiewet of de landweerwet en niet als vrijwilliger behooren tot de zeemacht, het korps mariniers en de marinereserve hieronder begrepen, tot het leger hier te lande, het reserve-personeel der landmacht hieronder begrepen, bij de koloniale troepen of bij de gouvernementsmarine in MederlandschJndië; 2°. als buitengewoon vrijwilliger: militie-, landweer- en reserveplichtigen; 3°. als vrouwelijk-vrijwilliger: vrouwelijke personen na den leerplichtigen leeftijd die voldoen aan door Onze Ministers van Marine en van Oorlog, ieder voor zooveel hem betreft, te stellen eischen. 2. De toelating tot een vrijwillige verbintenis bij den landstorm als gewoon vrijwilliger geschiedt niet vóór het 16de levensjaar is volbracht, van welke leeftijdsgrens in bijzondere gevallen door Onzen Minister van Marine of van Oorlog mag worden afgeweken. 3. De toelating tot een vrijwillige verbintenis bij den landstorm geschiedt eerst nadat de toe te laten persoon een schriftelijke verklaring van „trouw aan het wettig gezag" heeft afgelegd. 4. De minderjarige, die een vrijwillige verbintenis, als in het eerste lid vermeld, wenscht aan te gaan, legt tevens over een schriftelijk bewijs van toestemming tot het aangaan der verbintenis, afgegeven door hem of haar, die de ouderlijke macht of de voogdij over hem uitoefent. Onze Ministers van Marine en van Oorlog kunnen, ieder voor zooveel hem betreft, bepalen, dat het bewijs van toestemming gelegaliseerd moet zijn. 5. Tot een vrijwillige verbintenis, als in het eerste lid bedoeld, wordt niet toegelaten : 1°. hij, die verkeert in een der gevallen, omschreven onder 2°. tot en met 6°. van het eerste lid van artikel 16 der wet, met dien verstande, dat hij, die voorwaardelijk is veroordeeld, voor de toepassing van dit punt geacht wordt niet te zijn veroordeeld, indien de opgelegde straf niet vóór het verstrijken van den proeftijd ten uitvoer wordt gelegd; 2°. hij, die niet is Nederland ;r, noch in den  — 115 — zin der Militiewet voor ingezetene wordt gehouden; 3°. hij, die als officier anders dan eervol is ontslagen; 4°. hij, die geen bewijs van goed gedrag kan overleggen. 6. Hij, die tot een vrijwillige verbintenis bij den landstorm is toegelaten, doch verzwegen heeft te verkeeren in een der in het vorige lid onder 1°., 2°. en 3°. bedoelde gevallen, kan aan de verbintenis geen rechten ontleenen. 7. In gevallen, waarin het wenschelijk wordt geacht, kan er mede worden volstaan, het in het eerste lid bedoelde onderzoek omtrent de lichamelijke geschiktheid van hem, die tot een vrijwillige verbintenis bij den landstorm wenscht te worden toegelaten, slechts te gronden op uiterlijke waarneming bg zijn aanmelding voor de toelating. De in den vorigen volzin bedoelde persoon wordt zoo spoedig mogelijk na opkomst in werkelijken dienst nader aan een militair geneeskundig onderzoek ter beoordeeling van zijn physieke geschiktheid voor den dienst onderworpen. Gebreken, welke bij het nader geneeskundig onderzoek bij den onderzochten persoon worden vastgesteld, worden beschouwd als ontstaan vóór zijn opkomst in werkelijken dienst, indien hij niet het bewijs van het tegendeel levert. (Zie art. 8 Ls.W.; artt. 49, 54—56 Ls.B.) Zie ook de in de bijlagen opgenomen beschikking van den Min. v. Oorlog van 1 Oct. 1920, n°. 224- (Vrijwillige landstorm-beschikking.) Het artikel is nader vastgesteld bij K. R van 27 December 1919, S. 988; daarna is het tweede lid gewijzigd en is een zevende lid toegevoegd bij K. B. van 6 Oct. 1920, S. 777. 54. De toelating tot een vrijwillige verbintenis bij den landstorm geschiedt: indien de toe te laten persoon bestemd is tot dienstvervulling bij de landmacht, door Onzen Minister van Oorlog of door de autoriteit, die door genoemden Minister tot zoodanige toelating bevoegd is verklaard; indien de toe te laten persoon bestemd is tot, dienstvervulling bij de zeemacht, door Onzen Minister van Marine of door de autori-  — 116 — teit, die door genoemden Minister tot zoodanige toelating bevoegd is verklaard. (Zie art. 8 Ls.W. ; artt. 53, 55, 56 Ls.B.) Het artikel is aldus nader vastgesteld bij K. B. van 27 Dec. 1919, S. 988. 55. 1. De verbintenis als vrijwilliger bij den landstorm wordt gesloten voor den duur, welke door Onze Ministers van Marine en van Oorlog, ieder voor zooveel hem betreft, wordt bepaald. 2. Van de verbintenis wordt een akte in tweevoud opgemaakt volgens het model, dat daarvoor door Onze in het vorige lid genoemde Ministers, ieder voor zooveel hem betreft, wordt vastgesteld. 3. De verbintenis wordt door of vanwege Onze in het eerste lid genoemde Ministers verbroken, indien de vrijwilliger op grond van art. 53, vijfde lid, niet tot de verbintenis had mogen worden toegelaten of sedert het sluiten der verbintenis is komen te verkeeren in een der toestanden, in genoemd lid bedoeld. (Zie art. 8 Ls W. ; artt. 49, 53, 54, 56 Ls.B.) Het artikel is aldus nader vastgesteld bij K. B. van 27 Dec. 1919, S. 988. 56. 1. Van elke vrijwillige verbintenis, die een landstormplichtige in verband met art. 8, eerste lid, der wet heeft aangegaan bij de zeemacht, het korps mariniers en de marinereserve hieronder begrepen, bij het leger hier te lande, het reserve-personeel der landmacht hieronder begrepen, of bij de koloniale troepen, dan wel in verband met art. 8, derde lid, der wet heeft aangegaan bij den landstorm, wordt kennis gegeven aan den burgemeester der gemeente, waar de verbondene in de inschrijvingsregisters staat ingeschreven. 2. De in het vorig lid bedoelde kennisgeving geschiedt binnen acht dagen na den dag, waarop de verbintenis is gesloten, en is ingericht overeenkomstig het daarvoor door Onzen Minister van Oorlog vastgestelde model. 3. De kennisgeving wordt gedaan : ■ o. door of vanwege Onzen Minister van Marine, voor zooveel betreft personen, die eene vrijwillige verbintenis hebben aangegaan bij de zeemacht, of bij den landstorm en in dienst zijn gesteld bij de zeemacht; 6. door of vanwege Onzen Minister van  — 117 — Oorlog, voor zooveel betreft personen, die zulk eene verbintenis hebben aangegaan bij het leger hier te lande, of bij den landstorm en 'in dienst zijn gesteld bij de landmacht; * e. door of vanwege Onzen Minister van Koloniën, voor zooveel betreft personen, die zulk eene verbintenis hebben aangegaan bij de koloniale troepen. (Zie art. 8 Ls.W. ; artt. 53—55 Ls.B.; § 7 Ls.I.) Her artikel is gewijzigd bij K. B. van 27 Dec. 1919, S. 988. 57. 1. Waar in dit besluit gesproken wordt van „de wet" wordt met deze uitdrukking bedoeld de Landstormwet (Staatsblad 1913, n°. 149 ; 1915, n°. 242; 1916, n°. 207 ; 1917, nos. 243 en 244; en 1919, n°. 413). 2. Waar in dit besluit gesproken wordt van „inschrijvingsregister" wordt met deze uitdrukking bedoeld het register, vermeld in artikel 5 der wet. (Zie art. 5 Ls.W.) Het eerste lid is gewijzigd bij K. B. van 27 Dec. 1919, S. 988.) 58. In gemeenten met meer dan 20,000 zielen, kan onder verantwoordelijkheid van den burgemeester, door een daartoe door hem aangewezen gemeenteambtenaar geschieden: 1°. het doen, zoomede het waarmerken, van opgaven, kennisgevingen en mededeelingen, welke volgens dit besluit door den burgemeester moeten worden gedaan; I 2°. het waarmerken van handteekeningen onder stukken, welke volgens dit besluit worden opgemaakt. 59. Dit besluit treedt in werking op den tweeden dag na dien der dagteekening 1 van ' het Staatsblad en van de Staatscourant, waarin het is geplaatst. Onze Ministers van Oorlog en van Marine ; zijn, ieder voor zooveel hem betreft, belast met de uitvoering van dit besluit, dat in het Staatsblad en gelijktijdig in de Staatscourant zal worden geplaatst en waarvan afschrift zal worden gezonden aan Onze Ministers van Binnenlandsche Zaken, van Buitenlandsche 1 Deze dagteekening is: 5 Juli 1913.  — 118 — Zaken, van Koloniën en van Justitie, zoomede aan de Algemeene Rekenkamer. Het Loo, den 12den Juni 1913. WILHELMINA.. De Minister ven Oorlog, H. Colijn. De Minister van Oorlog, ad interim Minister van Marine, H. Colijn. (Uitgeg. 5 Juli 1913.)  Artikel 15 der Landstormwet. ™;r,_ $8Sp*fv — TABEL I, houdende regeling van het ontslag van den dienstplicht bij den Landstorm ik?! 32 van het Landstorm-Besluit. mn geestelijken, bedienaren van den godsdienst en studenten in de godgeleerdheid. I Naar welk der bij het Wie geacht wobdek de hoedanigheid dook wie de verklaring moet worden Landstorm-Besluit be- te bezitten van : afgegeven: hoorende modellen de — over te leggen verklaring moet worden opgemaakt: . voor geeste¬ voor geestelijken of be- lijken of be- bkgbnootsohaf. te,ijk f M. dienaren van den voor candidaten en sta- Snaren ™or candi- 6 J , student in de , . ., , , . . , van den daten en naar van den godgeleerdheid. godsdienst uitgezon- . denten in de god- godsdienst, studenten godsdienst, derd candidaten in geleerdheid. uitgezon- . _ , de godgeleerdheid. \*«* godgeleerdheid heb ben bekomen. i Vrije Christelijke Gemeenten . . Protestantsehe Gemeenten in Nelandsch-Indië zij, die predikant zijn bij eene kerkelijke gemeente. de predikanten, de hulppredikers, alsmede de godsdienstleeraars voor de voorziening in de godsdien- zij, die onderricht in de godgeleerdheid ontvangen aan eene wettiglek bestaande inrichting van hooger onderwijs, met het stellig gebleken voornemen om to,t bedienaar van den godsdienst te worden opgeleid, en zij, die leerling der 5de of der 6de klasse van een wettiglijk bestaand gymnasium zijn en aan die inrichting on¬ derwijs ontvangen m de jtieoreeuwscne taai met het stellig gebleken voornemen om zich voor te bereiden tot de studie der godgeleerdheid. het classicaal bestuur, in welks ressort zij zijn gevestigd. de synodale commissie der Evangelisch- Luthersche Kerk. de algemeene kerkelijke commissie der Hersteld-EvangelischLuthersohe Kerk. het college van professor en curatoren van het seminarium der Broederschap, f het bestuur der Algemeene Doopsgezinde Sociëteit. de kerkeraad der plaatselijke kerk. de kerkeraad van de kerkelijke gemeente. de directeur van het Departement van algemeen burgerlijk bestuur in NederlandschIndië, waaronder de de rector-magnincus van de universiteit, waar zij zich tot het leeraarsambt voorbereiden, of de rector van het gymnasium, waar zij onderwijs ontvangen. curatoren van het Evangelisch-Luthersch seminarium, de rector-m agnificus van de inrichting van hooger onderwns, waar zij zioh tot het leeraarsambt voorbereiden, of de rector van het svmnasium. waar zij onderwijs ontvangen. de algemeene kerkelijke commissie der HersteldEvangelie ch-Luthers ohe Kerk of de rector van het gymnasium, waar zjj onderwijs ontvangen. het ooilege van professor en curatoren van het seminarium der Broederschap of de rector van het gymnasium, waar zij onderwijs ontvangen. curatoren van het seminarium der Algemeene Doopsgezinde Sociëteit,- j de rector-m agnificus le? inrichting van hooger onderwijs, waar zij zich tot het leeraarsambt voorbereiden, of de rector van het gymnasium, waar zij onderwijs ontvangen. de rector-magnincus van de vrije universiteit, de rector der theologische school van de Gereformeerde Kerken, of de rector van het gymnasium, waar zij onderwijs ontvangen. het curatorium van de theologische school tot opleiding voor predikant in de Christelijke Gereformeerde Kerk of de rector van het gymnasium, waar zij onderwijs ontvangen. 6 of 27 6, 8 of 27 10 11 of 27 10 of 27 6, 12 o 27 13 13 16 17 6, 14 of 27 lö of 27  1. (zie pag. 119) | 2. (zie pag. 119) 3. (zie pag 119) 4. (zie pag. 119) 5. (zie pag. 119) |6. (z. p.119)|7.(z. p. 119) Protestantsche Gemeenten in de koloniën Suriname en Curacao. Room sch-Katholieke Kerk . stige behoeften der minder gegoede leden van Protestantsche gemeenten. de predikanten bij de Hervormde en de E vange 1 isch - Lu the rsche gemeenten te Paramaribo en bij de VereenigdeProtestantsche gemeenten te Nieuw-Nickerie en op Curacao, de leeraren bij de Protestantsche gemeenten op Bonaire en Aruba en de hoofdvoorstanders, leeraren, dienstdoende geestelij Icon en hulpzendelingen bij de Evangelische Broedergemeenten in Suriname. zij, die door het-ontvangen van de kerkelijke wijding de hoedanigheid hebben verkregen van priester, diaken of sub-diaken. zij, die met het stellig gebleken voornemen om de kerkelijke wijding te verkrijgen, hunne opleiding tot bedienaar van den godsdienst ontvangen: tzii aan eene der af- deelingen van de bisschop- pexijKe seminarien uer diocesen van Utrecht, Haarlem, 's-Hertogenbosch, Breda en Roermond, onderscheidenlijk gevestigd te Driebergen, Warmond, Haaren, Hoeven en Roermond ; hetzij aan de inrichting van hooger onderwijs in de Abdij van Berne, gevestigd te Hceswijk; ( hetzij aan eene inrichting, die voldoet aan de artt. 149 en 150 der hooger-onderwijswet, m its deze inrichting staat onder het bestuur van eene instelling of vereeniging, die rechtspersoonlijkheid bezit en öf voor het geheel öf voor de afdeeling, waarin de belanghebbende zich bevindt, uitsluitend bestemd is voor hen, van wie het bovengenoemd voornemen stellig blijkt en die hunne opleiding ontvan- eeredienst ressorteert, of de Minister van Koloniën. de Gouverneur der kolonie of de Minister van Koloniën. de bisschop of, bij gebreke van dezen, de kerkvoogden, die den bisschop vervangen, ieder voor zooveel zijn diocees betreft, of, in- Katholieke geestelij: ken in NederlandschIndië geldt, hetzij de Apostolisch-Vicaris en Pastoor van Batavia, hetzij de Minister van Koloniën. 18 de bisschop of, "hij gebreke van dezen, de kerkvoogden, die den bisschop vervangen, ieder voor zooveel zijn diocees betreft, of de rector van hot 19 of 20 21, 22, 23 of 27 gyinnaSïum, waar zij onderwijs ontvangen.  1. (zie pag, 119) 2. (zie pag. 119) 3. (zie pag. 119) 4. (zie pag. 119) 5. (zie pag. 119) |6. (z. p. 119)17. (z. p. 119) O ad-Bisschoppelijke Cleresie. Portugeesch-Israëlietische Kerk . zij, die door het ontvangen van de kerkelijke wijding, de hoedanigheid hebben verkregen v an pries te r, diaken of sub-diaken. Nederlandsen-Israëlietische Kerk . gen tot bedienaar van den godsdienst; en zij, die leerling der 5de of der 6de klasse van een wettiglek bestaand gymnasium zijn en aan die inrichting onderwijs ont¬ vangen in de Hebreeuw- scne taai met net stenig gebleken voornemen om zich voor te bereiden tot de studie der godgeleerdheid. zij, die met het stellig gebleken voornemen om de korkelijke wijding te verkregen, hunne opleiding tot bedienaar van den godsdienst ontvangen aan het seminarium der Cleresie, en zij, die leerling der öde of der 6de klasse van een wettiglijk bestaand gymnasium zijn en aan die inrichting onderwijs ontvangen in de Hebreeuwsche taal met het stellig geble- zij, die een van de graden in de godgeleerdheid, bij de be¬ staande of nader vast J te stellen reglementen, J op dit onderwijs alsl zoodanig erkend, heb-F oen verkregen en brji eene israeüetische ge-/ meente het predik- ofl eenig ander bezoldigdI geestelijk ambt voortdurend en met uitsluiting van iedere andere niet-kerkeliike betrekking uitoefenen. voor te bereiden^ tot de studiefderf godgeleerdheid. zij, die als student aan een van de Israëlietisohe ven en aanïdie inrichting van onderwijs voortdurend onderricht ontvangen in de godgeleerdheid met het stellig gebleken voornemen om tot bedienaar van den godsdienst bij het Israëlietisch kerkgenootschap te worden opgeleid, en zij, die leerling der 5de of der Ode klasse van een wettiglijk bestaand gymnasium zijn en aan die inrichting onderwijs ontvangen in de Heoreeuwsche taal met het stellig gebleken voornemen om zich voor te bereiden tot de studie der godgeleerdheid. de bisschop of, by gebreke van dezen, de kerkvoogden, die den bisschop vervangen, ieder voor zooveel zijn diocees betreft, of, ingeval het RoomschKatholieke geestelij ken in NederlandschIndië geldt, hetzij de Apostolisch-Vicaris en Pastoor van Batavia, hetzij do Minister van Koloniën. de bisschop of, bij gebreke van dezen, de kerkvoogden, die den bisschop vervangen, ieder voor zooveel zijn diocees betreft, of de rector van het gymnasium, waar zij on-* derwijs ontvangen. het kerkbestuur der curatoren of retrenten kerkelijke gemeente, \ van het seminarium, of de waarbij zij hun ambt/rector van het gymnasi- uitoetenen. I um. waar zu onderwns ontv angen. 19 24 of 27 26 of 27 I 25 26 of 27  Artikel 15 der Landstormwet. Artikel 32 van het Landstorm-Besluit. TABEL II, houdende regeling van het ontslag van den dienstplicht bij den Landstorm van zendeling-leeraren, broeders-diakonen, Roomsch-Kutholieke ordebroeders, zendeling kweekelingen en proefbroeders. Naar welk der bij het Wie geaoht worden do aangeduide Door wie de verklaring moet Landstorm-Besluit behoo- Hoedanigheid. rende modellen de over te hoedanigheid te bezitten. worden afgegeven. leggen verklaring moet worden opgemaakt: L 2._ 3. | 4. Zendeling-leeraar ... zij, die bij een binnen het Rijk gevestigd kerk- het bestuur van het kerkgenoot- 28 of 29 genootschap, of, overeenkomstig de statuten of schap of van de als rechtspersoon reglementen van eene binnen het Rijk gevestigde, erkende godsdienstige vereeniging, als rechtspersoon erkende godsdienstige ver- waarbij zij hunne bediening uiteeniffing, bij die vereeniging de hoedanigheid van oefenen, zendeling-leeraar hebben verkregen en deze bediening voortdurend en met uitsluiting van iedere andere niet-godsdienstige betrekking uitoefenen. Zendeling-kweekeling . . zij, die als zendeling-kweekeling zijn toegelaten het bestuur van het kerkgenoot- 30 of 31 in eene inrichting van onderwijs, daartoe bestemd schap of van de als rechtspersoon j Broeder-diakoo Proofbroeder Room sch-Katholiek . broeder .. . . , orde- door een binnen het Rijk gevestigd kerkgenootschap of eene binnen het Rijk gevestigde, als rechtspersoon erkende godsdienstige vereeniging vangen met het stellig gebleken voornemen om tot zendeling-leeraar te worden opgeleid. zij, die de bindende gelofte hebben afgelegd als broeder-diakoon der als roohtspersoon erkende godsdionstige vereeniging, gonaamd „de Christelijke vereeniging voor de verpleging'van lijders aan vallende ziekte", gevestigd te Haarlem, en als zoodanig voortdurend en met uitsluiting van iedere andore niet-godsdienstige betrekking bij die vereeniging werkzaam zijn. zij, die als proefbroedèr aan eene inrichting der als reohtspersoon erkende godsdienstige vereeniging, genaamd „de Christelijke vereeniging voor do verpleging van lijdors aan vallende ziekte", gevestigd te Haarlem, voortdurend onderricht ontvangen met het stollig gebleken voornemen om tot broeder-diakoon te worden opgeleid. . zij, die behooren tot de bevolking van eene binnen het Rijk gevestigde kloosterinrichting eener Roomsch-Katholieko godsdionstige ordè, congregatie of vereeniging, wier leden na voorafgaanden proef tij d bindende geloften afleggen. erkende godsdienstige vereeniging, in wier inrichting van onderwijs zij tot zendeling-leeraar worden opgeleid. het bestuur van de als rechtspersoon erkende godsdienstige vereeniging, genaamd „de Christelijke vereeniging voor de verpleging van lijders aan vallende ziekte", gevestigd te Haarlem. de bisschop of, bij gebreke van dezen, de kerkvoogden, die den bisschop vervangen, ieder voor zooveel zijn diocees betreft. 32 33 34  ingevolge artikel 2 Artikel»» van het Landstorm-Besluit. - model ^ l a n d g t 0 r m. Gemeente • , TxrdnTiPTTvTTjfifiRiïoisTBR model 1, vermeldende de tot den landstorm^ behoorende d^tplichtigen, van eerste lid, van het Landstorm-Besluit geen andere dan o««e«wpeme are^™li^l^el|;nkom8tig artikel 3 der Landstormwet een Jaarklasse 1 1». Iedere tot den andstor m behoorende «WfSj behoort. - 2». De jaarklasse, waartoe , aanvang neemt, wordt ingeschreven in het register der iaarkl cm,e waartoe hn naar zjJ geworden. Zoo behoort de in 1873 de landstormplichtige behoort, wordt aangewezen door het jaar «*™ M f^fi? J^» geborene tot de iaarklasse 1913. - 3". In geborene tot le jaarklasse-1893; dein 1, f del 1 voorhanden; in het geheel dus 21 dSijlfe"tei, - £ Hrverulent arbevelilg bij elk register een ldapper aan te leggen.  I \. m° " ' ' j ' ~j " l~ ,„;| o^:ri« W sjsorn - L ernolit 3. | A. —j——— | j j,. ' j ' ,j o> *) Verg. omtrent de invulling van kolom 7 van dit register de missive van den Inspecteur van den geneeskundigen dienst der landmacht van 28 Juli 1913, Ö. V.  Artikel 3 van het Landstorm-Besluit. — model 2. -. LANDST0RM Gemeente , . . . . . .. , „ , inschruvinqsreoistbb model 2, vermeldende'de tot den landstorm behoorende dienstplichtigen, van wie ingevolge artikel 2, tweede; lid 'vTh^ artikel 3 der Landstormwe JAT™ neemtwordt m^Sireven thef register der jaarkUsse, waartoe "hij naar zijn leeftijd behoort - 2" Be jaarklasse 30 1%JI felT 1emtnte]1s ïods voor' eL dienst^ieMige jaarklasse een inschrijvingsregister model 2 voorhanden; in het geheel dus 21der?elljkfSers. - 4°. Het verdient aanbeveling bij elk register een klapper aan te leggen. . Tijdens bUdonlaiutsbinn  — 132 — Artikei 6*) van het Landstorm-Besluit MODEL 3. **) DEZE KENNISGEVING ZORGVULDIG TE BEWAREN, tot de dienstplicht bij den landstorm voor den houder een einde neemt. LAND SlORM. KENNISGEVING VAN INSCHRIJVING VOOR DEN DIENST. Op heden den . . . . '19 . .is ingevolge het bepaalde in de Landstormwet voor den dienst (zoowe^ 9eKapenden als ongewapenden) ^ (ongeic-r penden) ^ 'bij d.n landstorm onder volgnummer . . . ingeschreven in het inschrijvingsregister model . . . (jaarklasse 1 . . .) van de gemeente dé persoon van: (Geslachts- en voornamen) geboren den .... .te Ter voldoening aan het voorschrift van artikel 6 *) van het Landstorm-Besluit wordt door den burgemeester van van die inschrijving bij deze aan den ingeschreven? kennis gegeven. . . . ., den . . . 19 . . De Burgemeester van . . . N. B. ! 1°. De bij ai tikel 3 der Landstormwet omschreven duur van den dienstplicht kan uitsluitend in geval van oorlog, oorlogsgevaar of andere buitengewone omstandigheden worden verlengd. 2°. De tot den landstorm behoorende dienstplichtige kan uitsluitend in geval van oorlog, oorlogsgevaar of andere buitengewone omstandigheden tot werkelijken dienst worden oj geroepen. * Bij voorkomend geval het cijfer „6" te wijzigen in „10". ** Bij missive van den Minister van Oorlog van 1? Augustus 1915, n°. 330L, is te kennen gegeven, dat in de formulieren volgens dit model 3 tijdelijk doorgeschrapt moeten worden de in het model gecursiveerde woorden. Deze missive is afgedrukt in noot1 op artikel 6, van het Landstorm-Besluit. _ Het model is gewijzigd bij K. B. van 27 Dec. 1919, S. 988, en nader gewijzigd bij K. B. van 6 Oct. 1920, S. 777.  — 133 — I 3°. De machtiging tot het doen oproepen van tot den landstorm behporende dienstI pliehtigen wordt bij openbare kennisgeving in de gemeente brkend gemaakt. 4°. Zoodra de onder 3°. bedoelde openbare i| kennisgeving heeft plaats gehad, houdt iedere tot den landstorm behoorende dienstplichtige zich ■.gereed om aan do eerste te zijnen aanzien gedane ^ oproeping tot den werkelijken dienst te voldoen. I 5°. Zij, die in aanmerking wenschen te | komen voor eene geldelijke vergoeding wegens den werkelijken dienst van hun tot den landstorm behoorenden dienstplichtig, n kost*:winner, richten hun desbetreffend verzoek aan den burgemeester der gemeente, waar zij woonplaats hebben, of zoo zij buitenslands woonplaats hebben, aan den burgemeester der :, gemeente, waar de bedoelde kostwinner voor den landstorm staat ingeschreveTi. Ieder verzoek, als in het vorig lid bedoeld, - behoort o. m. te vermelden het nauwkeurig /adres van den verzoeker,. den geslachtsnaam gin de voornamen van den tot den landstorm /^behoorende, op wiens werkelijken dienst de verzoeker zich beroept, het jaar en de dagtee|iening der geboorte van dien tot den landstorm ■ behoorende, alsook ae pemeente, waar, het nummer van het model van het register (model n°. I of n°. ï), waarin, en het volgnummer, waaronder hij voor den landstorm staat ingeschreven. De buitenslands woonplaats hebbende rmaakl voorts in zij ï verzoek melding van den Stang en de standplaats van den Nederlandschen .consulairen ambtenaar, binnen wiens ressort ;.de plaats gelegen is, waar hij is gevestigd. , Het verzoek moet door den tot den landstorm pwhoorende, zoo hij daartoe niet buiten staat :is, worden mede-onderteekend zulks ten blijke van zijne instemming daarmede. 6°. De tot den landstorm behoorende, die piet voldoet aan eene oproeping voor den Brerkelijken dienst, stelt zich bloot deswege onverwijld te worden vervolgd. I 7°. De tot den landstorm behoorende dienstplichtige, die een geestelijk of een godsdienstig-menschlievend ambt bekleedt of daartoe wordt opgeleid en* deswege wenscht te ;worden ontslagen van den dienstplicht bij den [landstorm, zendt zijne daartoe strekkende, aan  — 134 — de Koningin gerchte, aanvraag, eigenhandig onderteekend, in aan den burgemeester der gemeente, waar hij voor den landstorm staat ingeschreven, zulks onder bijvoeging van eene verklaring, afgegeven door den persoon of het college, tot die afgifte bevoegd. (Zie tabellen I en II, behoorende bij het Landstorm-Besluit.) - 8C. De tot den landstorm behoorende, die niet in werkelijken dienst is en wegens ziekte of gebrek in aanmerking wenscht te komen voor ontslag van den dienstplicht bij den landstorm, zendt zijne daartoe strekkende aanvraag aan den Minister van Oorlog, onder bijvoeging van eene behoorlijk gelegaliseerde geneeskundige verklaring tot staving van de gegrondheid der aanvraag. De geneeskundige verklaring moet zijn afgegeven door twee tot de uitoefening van de geneeskunde in|Nederland bevoegde personen: is de tot den landstorm behoorende gevestigd elders dan binnen Nederland, zoo kan worden volstaan met ' eene verklaring, afgegeven door twee personen, bevoegd tot de uitoefening van de geneeskunde in het Bijk, waar hij gevestigd is. 9". Bij artikel 14 van het Landstorm- ' Besluit zijn aangewezen de categorieën van landstormplichtigen, die in geval van oorlog, oorlogsgevaar of andere buitengewone om-\ standigheden niet of voorloopig niet in werkelijken dienst behoeven te komen, omdat de dienst van den Staat, van eenë provincie, van eene gemeente of een ander openbaar ^ belang vordert, dat zij de plaats, welke zij ' innemen ook dan voortdurend of voorshands blijven bezetten. Bovendien kan, wanneer: redenen, als in den vorigen volzin vermeld, het vorderen, de Minister van Oorlog, voor zooveel noodig na overleg met den Minister! van Marine, bepalen, dat ook landstormplichtigen, niet begrepen in de bij artikel 14 van het Landstorm-Besluit aangewezen categorieën, niet of voorloopig niet in werkelijken dienst komen. Het verdient aanbeveling,: dat hij, die behoort of komt te behooren,\ hetzij tot een der categorieën van landstormplichtigen bij het zooeven aangehaalde artikel 14 van het Landstorm-Besluit aangewezen,' hetzij tot de landstormplichtigen, die bij eene; ministerieele bepaling, als bedoeld, voor  — 135 — goed of voorloopig van opkomst in werkelijken dienst zijn vrijgesteld, hiervan kennis geeft aan den burgemeester der gemeente, waar hij voor den landstorm staat ingeschreven. Indien de landstormplichtige ophoudt te behoören tot degenen, die overeenkomstig het hiervoren vermelde niet of voorloopig niet voor den werkelijken dienst opkomen, dan verdient het aanbeveling, dat hij ook hiervan kennis geeft aan den burgemeester der gemeente, waar hij voor den landstorm staat ingeschreven. De tot den landstorm behoorende dienstplichtige, die van opkomst tot werkelijken dienst voorloopig is vrijgesteld, moet, zoodra hem uit het feit dat de vervulling van de betrekking, die hij bekleedt, of van de werkzaamheden, waarmede hij is belast, door de tijdsomstandigheden niet verder mogelijk is, kennelijk is gebleken, dat de noodzakelijkheid tot voortzetting der voorloopige - vrijstelling te zijnen aanzien heeft opgehouden te bestaan, hiervan onverwijld mededeeling doen aan den burgemeester der gemeente, waar hij voor den landstorm staat ingeschreven. Bovendien moet hij aan den chef, aan wien hij te dien tijde onmiddellijk onderhoorig is, van een en ander kennis geven, onder beknopte vermelding van redenen en met inachtneming van hetgeen bij het neerleggen zijner betrekking of het afbreken zijner werkzaamheden behoort te geschieden, dan wel dienstig is, in verband met- de tijdsomstandigheden, waarin zulks plaats vindt. 10°. Het is wenschelijk, dat de tot den landstorm behoorende in geval van opkomst tot den werkelijken dienst meeneemt deze „Kennisgeving", en het zakboekje, zoomede andere bescheiden, die van vorigen militairen dienst in zijn bezit mochten zijn. 11°. Alle in verband met de bepalingen van de Landstormwet en. van de te harer uitvoering ■ gegeven voorsphriften in te dienen verzoekschriften, over te leggen of gevorderde stukken en uit te reiken beschikkingen zijn vrij van legesheffing, van kosten van legalisatie, van de rechten, bedoeld in art. 2 der wet van 23 April 1879 (Staatsblad n°. 72), en van griffiekosten. Aan de Zegelwet 1917 (Staatsblad n°. 244) en de Beg'stratiewet 1917 (Staatsblad n°.'243)  — 136 — worde getoetst, in hoever de in het vorige lid bedoelde Btnkken ook zijn vrijgesteld van het recht van zegel en van de formaliteit van registratie. Aan zegelrecht zijn o. a. niet onderworpen verzoekschriften : o. waarbij wordt gevraagd een inlichting; b. waarbij wordt gevraagd een bij administratieve beschikking te verleenen vergunning tot een handeling, waarvoor volgens wettelijke of administratieve voorschriften vergunning noodig is ; c. waarbij personen voor zichzelf of voor anderen een verzoek doen, gegrond op bepalingen, voorkomende in administratieve voorschriften, welke uitvloeisels zijn vanbestaande wetten, wetsbepalingen en wettelijke voorschriften  — 137 — •n^uiiTJouido 2ï *aSBBp]ibbx' 'O 'z IaP°K '9 'T IaP0H •» " UUO)tSpn'B[ U9p JOOA jaj&lSax m uaAajqosaSuT ajuaainaS 9p ui V^IS ■Joo^Saao^ uba umij'BCr *Z •asraosdo uba ranaB«T *t 'UXIO?8pa'B| U9p ftq ïBU9tp n9^ri{93{19ili U9p^ ■mriï'Ba '% *9^Uü9TO9y "J •pi9c(S93 bi siuaojj ai raJO^BpuBf uöp ftq asaaip uaz> " jooa "StnA&inastn 9nftz {ja ra (3 uiAaSsiuuasr 9i-eq üad*o ftq* .-J ^ÊWJFRM &q 9^?qoiiduiJtr4epaBï 9p (l) '2 *S *7 9 T°^PJB Si^srao^uaajaAo dOJBBJl 'UTQilBp U9 jbb.m. "'ajuaaraaQ ' (*?Juoq9q dtfijtioifol - raio^spuB \ gp uauosjad uba a'oauoSI -91b0 QpraOOnsS (f) -tr *Q -T *T *Td3T -I^IB UT Op UBA 0^T9Al- l\Q% U9pi9ULI0A 0?o' *norao3[ o^ do ^ara SidoofJooA ï udrao^ 9$'do {j9iu *t :;suaTp ua^ftja^iOM u9p jooa '^laoqag; •jfapaq jö daojoq '?qray £ S i si^tKod op ui 9rpirj-qo9puBTJ9p9^; ut 9UTJ11ta«lU9ra9UJ9AItOd op ftq' (g) CpplAOSUT SJ9IU TOOIO^^ j azap ui {ipjoA u-op cp9apjaq Sara -. j U098 aSpqoifdrajojiipirBi op iipajj; * (S) (-pU9Jpü3 5jfi[9?ff4BB[ ftq -juum. 'uodaoaii 9reiuo[0>[ op uba jo j aptrei 91 Jö^af jaq uBA^qoBai -aaz ap uba tfmjqoum jo SrajaapiB5 -^suaip *2[TtAi8Tiafp' 'uadBAi^'edjo^) (•uaiuouaS Suijtjoui -ubb tn !j9iu napjOAv 'uftz a-jsej uq% ptu auaAajqosa3uT uap aip 'uaiopni^j) . 'Ü9japTrp[ |0 pup[ (lam ?qoa uba uapiaqos -aS 'najapupi jo pup[ ^ara JBBU4uvpa& 'uajapupi jö pur^ ^aui pAnqa*) *g <4| . *u9J9puij[ lo purq10 japuoz (jqoa u-ba napratrosaS 'uaaapursj jo pni3[ jopncz pAnqa3' 'najapnisj ju 'poiq aapaoz jBBUJinpddL cpAvnqaSnQ 'y' •jBBSdo ozap uba uaxnuxdo !iaq fiuapfi" ?bb?8 a^ftjjaëjng; •Bjv^jduooM. a^taara ap ut sajpy •b+BBïd9!iJooqa q •9!iJOoqa3 uba SuTuaïiaaLotjp na [eiiaBBp n ' aaraBUJoo^ ■ niBBusmoBTsof)  - 138 — Artikel 34 en Tabel I van het Landstorm-Besluit. MODEL 5. LANDSTORM. Verklaring. Het Classicaal bestuur te ... i verklaait, dat. ) {Eerste geval.) predikant is bij de Hervormde gemeente te... (Tweede geval.) tot proponent is bevorderd. , 19 ... ' Het Classicaal bestuur voornoemd, 2) Praeses. 2) Scriba. Bovenstaande handteekeningen zijn die van 19 '.: De Burgemeester, -) - 1) Geslachts- en voornamen voluit te schrijven. 2) Handteekening. Artikel 34 en Tabel I van het Landstorm -Besluit. MODEL 6. LANDSTORM. Verklaring. Rijks- De Bector-magnificus van de GemeenteVrije universiteit te verklaart, dat 1) (Eerste geval.) den rang van candidaat in de godgeleerdheid heeft bekomen. (Tweede geval.) als student aan die universiteit is ingeschreven en, blijkens aangehechte verklaring van ren de(n) hoogleera , weikelijk ar de theologische lessen aan genoemde inrichting van onderwijs volgt en alzoo inderdaad  — 139 — onderricht in de godgeleerdheid ontvangt met het stellig gebleken voornemen om tot bedienaar van den godsdienst te worden opgeleid. , 19. ... De Reetor voornoemd, ■ 2)v; Bovenstaande handteekening is die van den hoogleeraar .■ rector-magnincus aan Rijksde Gemeente-universiteit te Vrije > 19-- " De Burgemeester,, l 1) Geslachts- en voornamen voluit te schrijven 2) Handteekening. Artikel 34 en Tabel I van het Landstorm-Besluit. MODEL 7. LANDSTORM. Verklaring. De Synodale commissie der Evangelisch- Luthersche Kerk verklaart, dat ) (Eerste geval.) predikant is bij de Evangelisch-Luthersche gemeente te. (Tweede geval.) tot proponent is bevorderd. , 19.... De Synodale commissie voornoemd, 2) President. 2) Secretaris. Bovenstaande handteekeningen zijn die , . ..... 19 De Burgemeester, 2). 1) Geslachts- en voornamen voluit te schrijven. l) Handteekening.  — 140 — Artikel 34 en Tabel I van het Landstorm-Besluit. MODEL 8. LANDSTORM. Verklaring. Curatoren van het Evangelisch-Lutherseh seminarium verklaren, dat.; i) (Eerste geval.) den rang van oandidaat in de godgeleerdheid heeft bekomen. (Tweede geval.) aan dat seminarium onderricht in de godgeleerdheid ontvangt met het stellig gebleken voornemen om tot bedienaar van den godsdienst bij het Evangelisch-Lutherseh kerkgenootschap te worden opgeleid. Amsterdam,.'. 19 Curatoren voornoemd, 2) President. 2) Secretaris. Bovenstaande handteekeningen zijn die van Amsterdam, 19.... De Burgemeester, ) Geslachts- en voornamen voluit te schrijven. 2) Handteekening. Artikel 34 en Tabell van het Landstorm-Besluit. MODEL 9. LANDSTORM. Verklaring. De Algemeene kerkelijke commissie der Hersteld-Evangelisch-Luthersche kerk verklaart d t '. .li (Eerste geval.) predikant is bij de Ïiersteld-EvangelischLuthersche gemeente te (Tweede geval.) tot proponent is bevorderd  — 141 — (Derde geval.) den rang van oandidaat in de godgeleerdheid heeft bekomen. (Vierde geval.) door haar als student in de godgeleerdheid is aangenomen en aan hare kweekschool onderricht in de godgeleerdheid ontvangt met het stellig gebleken voornemen om tot bedienaar van den godsdienst bij het HersteldEvangelisch-Luthersehe kerkgenootschap te worden opgeleid. Amsterdam 19 De Algemeene' kerkelijke commissie voornoemd, 2) President. 2) Secretaris. Bovenstaande handteekeningen zijn die van Amsterdam 19 De Burgemeester, 1) Geslachts- en voornamen voluit te schrijven. 2) Handteekening. Artikel 34 en Tabel 1 van het Landstorm-Besluit. MODEL 10. LANDSTORM. VBBKDAEnra. Het College van professor en curatoren van het seminarium der Bemonstrantsche Broederschap verklaart, dat l) (Eerste geval.) predikant is bij de Bemonstrantsche gemeente te (Tweede geval.) tot proponent is bevoiderd. (Derde geval.) dea rang van candidaat in de godgeleerdheid heeft bekomen. (Vierde geval.) als student aan dat seminarium is ingeschreven en aan die inrichting van onderwijs  — 142 — onderricht in de godgeleerdheid ontvangt met het stellig gebleken voornemen om tot bedienaar van den godsdienst bij de Bemonstrantsche Broederschap te worden opgeleid. ., 19.... Het College voornoemd, 2) Voorzitter. 2) Secretaris. Bovenstaande handteekeningen zijn die van 19.. De Burgemeester, 2) ) Geslachts- en voornamen voluit te schrijven. 2) Handteekening. Artikel 34 en Tabel I van het Landstorm- Besluit. MODEL 11. LANDSTORM. Verklabtng. Het Bestuur der Algemeene Doopsgezinde Sociëteit verklaart, dat *) (Eerste geval.) leeraar is bij de Doopsgezinde gemeente te (Tweede geval.) tot proponent is bevorderd. Amsterdam 19 Het Bestuur voornoemd, 2) Praeses. 2) Scriba. Bovenstaande handteekeningen zijn die van Amsterdam, 19..... De Burgemeester. ) Geslachts- en voornamen voluit te schrijven. 2) Handteekening.  — 143 — Artikel 34 en Tabel I van het Landstorm- B esluit. MODEL 12. LANDSTOBM. Verklaring Curatoren van het seminarium der Alger meene Doopsgezinde Sociëteit te Amsterdam verklaren, dat ) (Eerste geval.) den rang van candidaat in de godgeleerdheid heeft bekomen. (Tweede geval.) als student aan dat seminarium is ingeschreven en aan die inrichting van onderwijs onderricht in de godgeleerdheid ontvangt met het stellig gebleken voornemen om tot bedienaar van den godsdienst bij de Algemeene Doopsgezinde Sociëteit te worden opgeleid. Amsterdam, 19.... Curatoren voornoemd, 2) Voorzitt-r. 2) Secretaris. Bovenstaande handteekeningen zijn die van Amsterdam 19.... De Burgemeester, . *) >" '. ) Geslachts- en voornamen voluit te schrijven. 2) Handteekening. Artikel 34 en label I van het Landstorm-Besluit. MODEL 13. LANDSTOBM. Verklaring. De Kerkeraad van de plaatselijke kerk te behoorende tot de Christelijke Gereformeerde Kerk, - : verklaart, Gereformeerde Kerken in Nederland, dat :-M  — 144 — te dezer plaatse bij die Kerk Kerken het leeraars. ambt bekleedt. 19.... De Kerkeraad voornoemd, 2) Praeses. 2) Scriba. Bovenstaande handteekeningen zijn die van 1) Geslachts- en voornamen voluit te schrijven. 2) Handteekening. Artikel 34 en Tabel I van het Landstorm-Besluit. MODEL 14. LANDSTORM. Verklaring. De Bector der Theologische School van de Gereformeerde Kerken te Kampen verklaart, dat i\ den rang van candidaat in de godgeleerdheid heeft bekomen. als student aan die Theologische School is ingeschreven en aan deze inrichting van onderwijs onderricht in de godgeleerdheid ontvangt met het stellig gebleken voornemen om tot bedienaar van den godsdienst bij de Gereformeerde Kerken in Nederland te worden opgeleid. Bovenstaande handteekening is die van 19.... De Burgemees ter, (Eerste geval.) (Tweede geval.) 19.... Kampen, 19.... 1) Geslachts- en voornamen voluit te schrijven. 2) Handteekening.  — 145 — Artikel 34 en Tabel I van hec Landstorm-Besluit. MODEL 15. LANDSTOBM. Verklaring. Het Curatorium van de Theologische School tot opleiding van predikanten in de Christe-, lijke Gereformeerde Kerk verklaart, dat l) (Eerste geval.) den rang van candidaat in de godgeleerdheid heeft bekomen. (Tweede geval.) aan genoemde school onderricht in de godgeleerdheid ontvangt met het stellig gebleken voornemen om tot bedienaar van den godsdienst bij de Christelijke Gereformeerde Kerk te worden opgeleid. 19.... Het Curatorium voornoemd, 2) President. 2) Secretaris. Bovenstaande handteekeningen zijn die van 19.... De Burgemeester, 2) ) . Geslachts- en voornamen voluit te schrijven. 2) Handteekening. Artikel 34 en Tabel 1 van het Landstorm - Besluit. MODEL 16. LANDSTORM. Verklaring. De Kerkeraad van de kerkelijke gemeente der Vrije Christelijke Gemeenten in Nederland te , verklaart, dat i) te dezer plaatse predikant, is bij genoemde Gemeente . 19.... De Kerkeraad voornoemd, 2) Praeses. 2) Scriba.  — 146 — Bovenstaande handteekeningen zijn die van • - , ........ 19 De Burgemeester, ') Geslachts- en voornamen voluit te schrijven. a) Handteekening. Artikel 34 en label I van het Landstorm- Besluit. MODEL 17. LANDSIORM. Verklaring. De directeur van het Departement van. De Minister van Koloniën in Nederlandsch-Indië ,. — verklaart, uat ) I bij de Protestantsche gemeenten in Nederlandsch-Indië werkzaam is (Eerste geval.) als predikant te (Tweede geval.) ■ als hulpprediker ten dienste van de Inlandsche Christengemeenten te (Derde geval.) '•-;£jï . als godsdienstleeraar voor de voorziening in de godsdienstige behoeften der minder gegoede leden van evenvermelde gemeente te 19.... De Directeur voornoemd, De Minister van Koloniën, 1) Geslachts- en voornamen voluit te schrijven. 2) Handteekening.  — 147 — Artikel 34 en Tabel I van het Landstorm-Besluit. MODEL 18. LANDSTORM. Verklaring. De Gouverneur van (Suriname, Curacao) De Minister van Koloniën f verklaart, dat1 ) in de kolonie werkzaam is als 19 ... . De Gouverneur voornoemd, De Minister van Koloniën, ') Geslachts- en voornamen voluit te schrijven. 2) Handteekening. Artikel 34 en Tabel 1 van het Landstorm-Besluit. MODEL 19. LANDSTORM. Verklaring. De ondergeteekende verklaart, in zijne hoedanigheid van dat *) door het ontvangen van de kerkelijke wijding de hoedanigheid van heeft verkregen en alzoo den geestelijken stand is ingetreden. 19.... Bovenstaande handteekening is die van .- , 19.... De Burgemeester, 2) 1) Geslachts- en voornamen voluit te schrijven- 2) Handteekening.  — 148 — Artikel 34 en Tabel I van het Landstorm-Besluit. MODEL 20. LANDSTORM. Verklaring. De Apostolisch-Vicaris ?n Pastoor van Batavia De Minister van Koloniën verklaart, dat J) als Roomsch-Katholiek geestelijke werkzaam is in Nederlandsch-Indië. .:. , 19.... De Apostolisch-Vicaris en Pastoor van Batavia, De Minister van Koloniën, ) Geslachts- en voornamen voluit te schrijven. *) Handteekening. Artikel 34 en Tabel I van het Landsto rm - Besluit. MODEL 21. LANDSTORM. Verklaring. De ondergeteekende verklaart, in zijne hoedanigheid van dat *) student is in de godgeleerdheid met het stellig gebleken voornemen om de kerkelijke wijding te verkrijgen, en zijne opleiding tot bedienaar van den godsdienst ontvangt aan de te gevestigde af deeling van het seminarium van aartsbisdom het ——— van , bisdom , 19.... Bovenstaande handteekening is die van ........... 19.... De Burgemeester, *) Geslachts- en voornamen voluit te schrijven. 2) Handteekening.  —- 149 — Artikel 34 en Tabel I van het Landstorm-Besluit. MODEL 22. LANDSTOBM. Verklaring. De ondergeteekende verklaart, in zijne. hoedanigheid van in het bisdom van 's Hertogenbosch, dat J) student is in de godgeleepdheid met het stellig gebleken voornemen om de kerkelijke wijding' te verkrijgen, en zijne opleiding tot bedienaar van den godsdienst ontvangt aan de inrichting van hooger onderwijs in de Abdij van Beme, gevestigd te Heeswijk. , 19.... TWË Bovenstaande handteekening is die van 19.... De Burgemeester, 2) *) Geslachts- en voornamen voluit te schrijven. a) Handteekening. Artikel 34 en Tabel I van het Landstorm-Besluit. MODEL 23. LANDSTORM. Verklaring. De ondergeteekende verklaart, in zijne hoedanigheid van , ;;l dat *) student is in de godgeleerdheid met het stellig gebleken voornemen om de kerkelijke wijding te verkrijgen, en zjjne opleiding tot bedienaar van den godsdienst ontvangt aan de inrichting van hooger onderwijs 2j. dat deze inrichting voldoet aan de artt. 149 en 160 der hooger-onderwijswet en staat onder het bestuur van eene instelling of vereeniging die rechtspersoonlijkheid bezit, en dat de  — 150 — voormelde inrichting3) uitsluitend bestemd is voor hen, van wie het bovengenoemde voornemen stellig blijkt en die hunne opleiding ontvangen tot bedienaar van den godsdienst. , ... 19.... 4) Bovenstaande handteekening is die van 19 '■;''*>'* De Burgemeester, 1) Geslachts- en voornamen voluit te schrijven. 2) Naam der inrichting en gemeente, waar deze gevestigd is. 3) Indien van de inrichting slechts eene afdeeling de aangeduide bestemming heeft, dan in plaats van „de voormelde inrichting" te stellen : „de afdeeling van de voormelde inrichting, waarin hij zich bevindt". *) Handteekening. Artikel 34 en Tabel I van het Landstorm-Besluit. MODEL 24. LANDSTOBM. Verklaring. De ondergeteekende verklaart, in zijne hoedanigheid van dat *) student is in de godgeleerdheid met het. stellig gebleken voornemen om de kerkelijke wijding te verkrijgen en zijne opleiding tot bedienaar van den godsdienst ontvangt aan het seminarium der Oud-Bisschoppelijke Cleresie te ......... 19 2) Bovenstaande handteekening is die van .., 19.... De Burgemeester, — . 2) 1) Geslachts- en voornamen voluit te schrijven. 2) Handteekening.  — 151 — ArHkd 34 en Tabel I van het Landstorm-Besluit. _ MODEL 25. LANDSTOBM. Verklaring. NederlandschHet Kerkbestuur der---— IsraëhePortugeesch- tisohe gemeente te verklaart, dat x) den graad van heeft verkregen en bij genoemde gemeente het ambt van........ voortdurend en met uitsluiting van iedere andere niet-kerkelijke betrekking uitoefent. , 19 Het Kerkbestuur voornoemd, 2) Voorzitter. 2) Secretaris. Bovenstaande handteekeningen zijn die van , .. 19 De Burgemeester, 1) Geslachts- en voornamen voluit te schrijven. 2) Handteekening. Artikel 34 en Tabel I van het Landstorm-Besluit. MODEL 26. LANDSTOBM. Verklaring. Curatoren Nederlandsch- ■— — van het -—— Israëlietisch Begenten Portugeesch- seminarium te , verklaren, dat *) als student aan dat seminarium is ingeschreven en aan die inrichting van onderwijs onderricht in de godgeleerdheid ontvangt met het stellig gebleken voornemen om tot bedieNe derlandsch- naar van den godsdienst bij het —— :— Portugeescn-  — 162 — Israëlietisch kerkgenootschap te worden opgeleid. ..: 19.... 8P£>,'' Curatoren voornoemd, Regenten 2) Voorzitter. 2) Secretaris. Bovenstaande handteekeningen zijn die van 19.... De Burgemeester, 2) *) Geslachts- en voornamen voluit te schrijven. 2) Handteekening. Artikel 34 en Tabel I van het Landstorm-Besluit. • , MODEL 27. LANDSTOBM. Verklaring'. De Bector van het gymnasium te verklaart, dat ') 5de leerling der — klasse 'van dat gymnasium 6de is en aan die inrichting onderwijs ontvangt in de Hebreeuwsche taal met het stellig gebleken voornemen om zich voor te bereiden tot de studie der godgeleerdheid. ., 19.... De Bector voornoemd, 2) Bovenstaande handteekening is die van 19 De Burgemeester, 2) *) Geslachts- en voornamen voluit te schrijven. 2) Handteekening/  — 153 — Artikel 34 en Tabel II van het Landstorm-Besluit. MODEL 28. LANDSTOBM. verklaring. verklaart,- dat l) van bij dat kerkgenootschap de hoedanigheid van zendeling-leeraar heeft verkregen en deze bediening met uitsluiting van iedere andere niet-godsdienstige betrekking uitoefent. Bovenstaande handteekeningen zijn die van x) Naam van het kerkbestuur. 2) Naam van het kerkgenootschap. 3) Geslachts- en voornamen voluit te schrijven. 4) Handteekening. Artikel 34 en Tabel II van het Landstorm-Besluit. MODEL 29. LANDSTOBM. Verklaring. Het Bestuur van de bij Koninklijk besluit van , n° , als rechtspersoon erkende godsdienstige vereeniging *) verklaart, dat '..... 2) overeenkomstig de statuten of reglementen van genoemde vereeniging, bij die vereeniging de hoedanigheid van zendeling-leeraar heeft verkregen en deze bediening met uitsluiting van 19.... Het Bestuur voornoemd, *) Voorzitter. *) Secretaris. 19.... De Burgemeester,  — 154 — iedere andere niet-godsdienstige bt trekking uitoefent. , ........ 19... Het Bestuur voornoemd, 3) Voorzitter. 3) Secretars. Bovenstaande handteekeningen zijn die van 19.... De Burgemeester, 1) Naam der vereeniging en gemeente, waar deze gevestigd is. 2) Geslachts- en voornamen voluit te schrijven. 3) Handteekening. Artikel 34 en Tabel II van het Landstorm-Besluit. MODEL 30. LANDSIOBM. Verklaring. i) van H verklaart, dat . • ) als zendeling kweekeling aan de daartoe door genoemd kerkgenootschap bestemde inrichting van onderwijs ) onderricht ontvangt met het stellig gebleken voornemen om tot zendeling-leeraar bij voormeld kerkgenootschap te worden ■ opgeleid. , ......... 19.... Het Bestuur voornoemd, 5) Voorzitter. 5) Secretaris. Bovenstaande handteekeningen zijn die van "%' 19.... De Burgemeester, 1) Naam van het kerkbestuur 2) Naam van het kerkgenootschap. 3) Geslachts- en voornamen voluitj te schrijven. 4) Naam der Lirichting en gemeente, waar deze gevestigd is. 5) Handteekening  — 155 — Artikel 34 en Tabel II van het Landstorm-Besluit. MODEL 31. LANDSTOBM. Verklaring. Het Bestuur van de bij Koninklijk besluit van n°- ••■•■» als rechtspersoon erkende godsdienstige vereeniging ) verklaart, dat • ) als zendeling-kweekeling aan de daartoe door genoemde vereeniging bestemde inrichting van onderwijs ) onderricht ontvangt met het stellig gebleken voornemen om tot zendeling-leeraar bij voormelde vereeniging te worden opgeleid. 7 19 Het Bestuur voornoemd, -*) Voorzitter. 4) Secretaris. Bovenstaande handteekeningen zijn die van .., 19. De Burgemeester, 1) Naam der vereeniging en gemeente, waar deze gevestigd is. 2) Geslachts- en voornamen voluit te schrijven. 3') Naam der inrichting en gemeente, waar deze gevestigd 's. 4) Handteekening. Artikel 34 en Tabel II van het Landstorm-Besluit. MODEL 32. LANDSTOBM. Verklaring. Het Bestuur van de bij Koninklijk besluit van > n° t- als rechtspersoon erkende godsdienstige vereeniging, genaamd „De Christelijke vereeniging voor de verpleging va., lijders aan vallende ziekte", gevestigd te Haarlem, verklaart, dat •• *> de bindende belofte heeft afgelegd als broeder-  — 156 — diakoon van voormelde vereeniging en als zoodanig met uitsluiting van iedere andere "niet-godsdienstige betrekking bij die vereeniging werkzaam is. .> 19... Het Bestuur voornoemd, 2) Voorzitter,. ') Secretaris. Bovenstaande handteekeningen zijn die van '9.... De Burgemeester, 2) *) Geslachts- en voornamen voluit te schrijven. 2) Handteekening. Artikel 34 en Tabel II van het Landstorm-Besluit. >:. " MODEL 33. LANDSTOBM. Verklaring. Het Bestuur van de bij Koninklijk besluit van i no als rechtspersoon erkende godsdienstige vereeniging, genaamd „de Christelijke vereeniging voor de verpleging van lijders aan vallende ziekte", gevestigd te Haarlem, verklaart, dat i) als proefbroeder dier vereeniging aan hare inrichting 2) onderricht ontvangt met het stellig gebleken voornemen om tot broeder-diakoon bij voormelde vereeniging te worden opgeleid. , 19.... Het Bestuur voornoemd, 3) Voorzitter. s) Secretaris. Bovenstaande handteekeningen zijn die van 19.... De Burgemeester, • 3) *) Geslachts- en voornamen voluit te ■schrijven. 2) Naam der inrichting en gemeente, waar deze gevestigd is. 3) Handteekening.  — 157 — l&rtikel 34 en label II van het Landstorm-Besluit. MODEL 34. LANDSTOBM. Verklaring. De ondergeteekende verklaart, in zijne hoe manigheid van dat *) behoort tot de bevolking van de te [Jgevestipde kloofterinriohting der Boomschorde .{Katholieke godsdienstige congregatie vereeniging wier leden na voorafgaanden proeftijd bindende gelofte:, afleggen. , 19.... Bovenstaande handteekening is die van .., 19. De Bw ge-meester, I ') Geslachts- n voornamen voluit te ilichrijven. 2) handteekening.  Artikel 51 van het Landstorm-Besluit. Model 35. *» LANDSTOBM. Gemeente Opgaaf van de sterkte op den löden December 19 . » van het in de hierboven genoemde gemeente ingeschreven landstoimpersoneel, waarvan uitsluitend kan worden gevorderd ongewapende dienst. — oo Van de in de kolom 2 vermelden hebben gediend | uitsluitend als ingelijfde bij ais deel uitmakende van de de militie en bij de land- zeemacht, van het leger hier weer en wel : te lande ('n andere positie dan in kolom 3 en 4 verc,, , . meld),vandegouvernements- Opmerkingen.3 Jaarklassen.* Sterkte. i m_ marine in Ned.-Indië, van de bij de admini- * koloniale troepen, doch zijn pagnieën hos-| njet of niet voldoende in den stratictroepen. itaalsoldatén i dienst met de wapenen geVj-**^ oefend.2 x In deze sterkle moeten alzoo o. a reeds volgens art. 3 der wet een aanvang ~ heeft genomen met den lsten Decembci van het ^ plaatsen het getal van diegenen 2 Achter elk der in deze kolom te ^melden getallen^ ncl aaPnduiding eventueel, hoeveel van hunner, die een administratieve betrekking hebben bekleed m een ' n' £ ben6even te komen, laatstbedoelde personen niet en hoeveel hunner ^/W.^ die niet of voorloopig »In deze kolom o. a. te vermelden, voor elke kolom af^efi3' ff\™ f& vermelding van de hier bedoelde gegevens, niet behoeven op te. komen voor den werkelijker, dienst ^IHrl de desbetreffende kolommen van -dezen staat, hetzij in een'tai^ * * —'g ^^modeÏTs*'gewijzigd bij K. B. van 6 Oct. 1920, S. 777. ' r^e kolomgde faaKen afzonderlijk vermelden, te beginnen met de jongste. . ^ jye Burgemeester van  Artikel 51 van het Landstorm-Besluit. Model 36. ft — ifip^ LANDSTOBM. Gemeente . Opgaaf van de sterkte op den 16den December 19 . . van het in de hierboven genoemde gemeente ingeschreven landstormpersoneel, waarvan kan worden gevorderd zoowel gewapende als ongewapende dienst. Hebben laatstelijk gediend1 K b'en"d"mar?neMwr^^ ^Jlet lcger tler te lan S| I'S o kingen. 3 i I s 3 i s ? s $, t .s# .2» - $ -g iö |^ 8 g S. I S- ^ § "S s| II 3 1 S « 4 S G 7 8 9 10 I II 12 13 U K 16 17 18 I!) 80 81 88 23 54 25 26 27 88 29_J §§ I j j I I I I 171 :1 I I y I I III ' | | | -| den 19 . . De Burgemeester van i...... (•) den rang (positie) van (**) bij(***) „ „ „ „ vi- 2 In deze kolom behooren uiteraard niet te „ „ „ „ v worden opgenomen de personen, die gediend „ „ „ ,. hebben in eene positie, als vermeld in de ko„ „ „ „ i'-j lommen 3—5 van model 35, en dus reeds in „ „ „ „ *y • den sterktestaat van dat model znn aangeteeken ...... „ „ „ ,. .- 3 In deze kolom ó. a. te vermelden, voor elke (*) In te vullen de aantallen, die in de rangen (posities), te vermelden onder (**), kolom afzonderlijk, het aantal der dienstplichgediend hebben, bij het korps (korpsonderdeel), wapen, dienstvak, de dienstafdeeling tigen, die niet of voorloopig niet behoeven op te of de inrichting van de zeemacht, van het leger hier te lande, van de koloniale troe- komen voor den werkelijken dienst. Desgepen of van de gouvernementsmarine in Nederlandsch-Indië, te noemen onder (***). wenscht kan de vermelding van de hier bedoelde Elke jaarklasse moet afzonderlijk worden behandeld ; achter de opgegeven aantallen gegevens, in stede van in de kolom „Opmerkmpersonen moet eventueel worden vermeld, hoeveel hunner niet en hoeveel hunner voor- gen", ook geschieden hetzij in de desbetreffende loopig niet in werkelijken dienst behoeven te komen. Desgewenscht kan de vermei- kolommen van dezen staat, hetzij in een daarbij ding van de hier bedoelde gegevens ook geschieden hetzij in de desbetreffende ko- als bijlage te voegen afzonderlijken staat; lommen van dezen staat, hetzij in een daarbij als bijlage te voegen afzonderlijken welke alsdan behoort te zijn samengesteld staat, welke alsdan behoort te zijn samengesteld overeenkomstig dezen sterktestaat, overeenkomstig dezen sterktestaat, t Dit model is gewijzigd bij K. B. van 6 Oct. 1920, S. 777. ft Li deze kolom de jaarklassen afzonderlijk te vermelden, te beginnen met de jongste. 1 Van de gediend hebbenden, in de kolommen 2—28 vermeld , bekleedden laatstelijk  — 162 — Artikel 22 van het Landstorm-Besluit. BIJLAGE A. 1 OVEBZICHT van de bijzondere werkkringen, bedoeld in het laatste lid van artikel 11 der Landstormwet, zoomede van de militaire rangen, waarmede de positie is gelijkgesteld van de tot den landstorm behoorenden, die in de genoemde bijzondere werkkringen zijn geplaatst, voor zoover hun positie niet wordt gelijkgesteld met een hoogeren dan den achter den werkkring vermelden rang. Bijzondere werkkringen, Militaire rangen, als in het hoofd dezer bedoeld. Arts Veearts Apotheker Ingenieur Postambtenaar aan het hoofd van een kantoor der veldpost Tolk of translateur Telegrafist, hoofd van een kantoor Telephonist, hoofd van een . . kantoor Apothekersassistent . ... Hoofd van een hulpmagazijn . Opzichter over 51—100 werklieden Opzichter over 26—50 werklieden Chef van een depot voerlieden of werklieden, in eene etappeplaats of elders . . Ploegbaas' over 11—25 werklieden . Chauffeur Ziekenverpleger (gediplomeerd) Hulpchauffeur Hoefsmid : . Ploegbaas over een groep tot 10 werklieden Ziekenverpleger (niet gediplomeerd) Helper lste klasse bij eene ziekentransportcolonne (niet gediplomeerd als ziekenver- , pleger) Bootsman Bureel-ambtenaar 1 Dit model is gewijzigd b uct. ïaüU, Si. r/7. EersteLuitenant. TweedeLuitenant. Adjudantonderofficier. Sergeantmajoor. Sergeant. Korporaal. Sergeant. Korporaal of Sergeant. ij K. B- van 6  — 163 — LANDSTORM-INSTRUCTIE. Beschikking van den Minister van Oorlog van 27 Juni 1913, n°. 1, ter uitvoering van de Landstormwet en van het Landstorm-Besluit. (Zooals die beschikking is gewijzigd bij beschikkingen van 7 Augustus 1914, n°. 261L, en 26 Januari 1920, n°. 121 H.) De Minister van Oorlog, Gezien de Landstormwet (Staatsblad 1913, n°. 149), waarvan de tekst luidt, zooals hierna wordt vermeld onder I ; -Gezien voorts het Landstorm-Besluit (Staatsblad 1913, n°. 273), houdende voorschriften voor de uitvoering van de hiervoren genoemde wet, van welk Besluit de tekst luidt, zooals hierna wordt vermeld onder II; Heeft goedgevonden : ter uitvoering van de hiervoren genoemde wet en van het hiervoren genoemd Koninklijk Besluit bij deze bepalingen vast te stellen, welke zullen uitmaken de LANDSTORM-INSTRUCTIE, en welke bepalingen hierna volgen onder III. I. enz. II, enz. III. LANDSTORM-INSTRUCTIE. üi^*TT TITEL Êlilel! k Van opgaven van personeel. § 1. Eene opgaaf, als bedoeld in artikel 5, onder c, van het besluit, wordt gedaan ten aanzien van ieder, die gediend heeft bij een der korpsen, wapens, dienstvakken, dienstafdeelingen of inrichtingen van de zeemacht, het korps mariniers en de marine-reserve hier: onder begrepen, van het leger hier te lande, het reserve-personeel bij de landmacht hieronder begrepen, of van de koloniale troepen, dan wel bij de gouvernementsmarine in Nederlandsch-Indië en die, den dienst verlatende, tot den landstorm komt te behooren in verband met artikel 2, eerste lid, 2°. 6, met in6*  — 164 — achtneming van het laatste lid van dat artikel en van artikel 3 der wet. 1 • (Zie artt. 2, 5 Ls.W.; art. 5 Ls.B. ; §§ 2—4 Ls.I.) § 2. 1. De opgaaf is ingericht overeenkomstig het bij deze instructie behoorend model l2 en wordt ingezonden aan den burgemeester der gemeente, waar de daarbij betrokken persoon ingevolge het bepaalde in artikel 4 van het besluit voor den landstorm moet worden ingeschreven. Bij de invulling van de kolommen 10—13 der opgaaf wordt gelet op de bewoordingen van de betrokken kolomhoofden der inschrijvingsregisters, zóó dat de burgemeester het in die kolommen gestelde ongewijzigd in bedoelde registers kan overbrengen. 2. De inzending geschiedt bij voorkeur daags vóór, doch zoo eenigszins mogelijk, niet later dan op den dag, waarop voor den daarbij betrokken persoon, ingevolge artikel 3, eerste lid, der wet, de dienstplicht aanvangt, en wel: o. ten aanzien van hem, die gediend heeft bij de zeemacht: indien hij gediend heeft in den rang van officier, door het Departement van Marine; indien hij den dienst verlaat in eene positie beneden den rang van officier, door de autoriteit, die hem ontslag verleent; b. ten aanzien van hem, die gediend heeft bij het leger hier te lande : door den chef van het dienstvak, de dienstafdeeling of de inrichting; dan wel door den commandeerende-officier van het korps of van het wapen, waarbij hij laatstelijk diende; c. ten aanzien van hem, die gediend heeft bij de koloniale troepen : 1 De in deze § bedoelde opgaaf moet ook worden gedaan ten aanzien van militieplichtigen, die op grond van de aan hen verleende tijdelijke vrijstelling wegens kostwinnerschap uit den dienst worden ontslagen, wat blijkens L. O. 1915, B 298, ten onrechte dikwijls achterwege wordt gelaten. 2 Bij beschikking van den Minister van Oorlog van 21 April 1917, n°. UIL, (L. O. 1917, B 112), hierna onder de bijlagen opgenomen, is voor de personen, die krachtens besluit van 12 April 1917, S. 285, voor den landstorm moeten worden ingeschreven, zonder daartoe te behooren, in de plaats van dit model I een gewijzigd model Ia vastgesteld.  — 165 — indien hij gediend heeft in den rang van officier of in dien van onderluitenant, door het Departement van Koloniën ; indien hij m eene positie beneden die rangen uit den dienst wordt ontslagen en hier te lande den dienst verlaat, door den commissaris van afmonstering te Amsterdam of te Botterdam, dan wel door den commandant van de Koloniale Reserve ; d. ten aanzien van hem, die gediend heeft bij de gouvernementsmarine in Nederlandsch-Indïé door het Departement van Koloniën. (Zie artt. 2, 3, 5 Ls.W. ; artt. 3—5 Ls.B. ; § § 1, 3, 4 Ls.I.) § 8. De autoriteitt n, in de vorige § aangewezen, treffen de maatregelen, welke verzekeren, dat de opgav n model I, welke zij hebben te doen, zonder uitzondering en zoo volledig mogelijk geschieden. (Zie art. 5 Ls.W.; art. 5 Ls.B.; § § 1, 2, 4 Ls.I.) § 4. Na ontvangst eener opgaaf, als in de vorige § bedoeld, handelt de burgemeester, ten aanzien van de opname va^ de daarop vermelden in de insehrijvngsreg'sters van den landstorm der gemeente, zooals is voorgeschreven in den eersten volzin van artikel 10, in artikel 11 en in het tweede lid van artikel 12 van het besluit. Van de- inschrijvino- en in voorkomend geval van de niet-inschrijving doet hij oen spoedigste mededeeling aan de autoriteit, die hem de opgaaf toezond, In laatstbedoeld geval stelt deze autoriteit zonder uitstel onderzoek in naar de gemeente, waar de in de opgaaf vermelde zich ophoudt of zich in afwijking van de opgaaf vestigt of heeft gevestigd en handelt verder naar oen uitslag van dat onderzoek. (Zie art. 5 Ls.W. ; artt. 3—5,* 10—12 Ls.B.; §§ 1—3 Ls.I.) § 5. De in het derde lid van artikel 6 van het besluit bedoelde openbare kennisgeving betreffende de inschrijving van tot den landstorm behoorenden geschiedt schriftelijk (of gedrukt) en moet bevatten eene mededeeüng, dat zij ter Secretarie der gemeente kunnen  — 166 — bekomen eene persoonlijke kennisgeving, waarin hunne verplichtingen ten aanzien van den landstorm zijn vermeld. Melden zij zich daartoe aan, dan wordt hun eene kennisgeving volgens het bij het besluit gevoegde model 3 uitgereikt. Ten aanzien van het stuk, houdende de openbare kennisgeving, geldt het bepaalde in § 10 hierna. (Zie art. 5 Ls.W. : art. 6 Ls.B.; § 10 Ls.I.) § 6. Van den ingeschrevene, die opgeeft te behooren tot een der categorieën van personen, die bij artikel 14 van het besluit of tot de personen, die krachtens het laatste lid van artikel 7 der wet zijn aangewezen als komende niet of voorloopig niet op voor den werkelijken dienst, vordert de burgemeester staving van die opgaaf, tenzij hij dit niet noodig acht. (Zie art. 7 Ls.W. ; art. 14 Ls.B.) § 7. De kennisgeving, bedoeld in artikel 56 van bet besluit, is ingericht overeenkomstig het bij deze instructie behoorend model II. (Zie ait. 8 Ls.W.; art. 56 Ls.B.) TITEL II. Van de oproeping lol den werkelijken diens'. § 8. 1. De openbare kennisgeving van het verleend zijn der bij artikel 12 van het besluit bedoelde machtiging, om tot den landstorm behoorende dienstplichtigen voor den werke« lijken dienst te doen oproepen, geschiedt schriftelijk (of gedrukt) en wordt gedaan door den burgemeester, zulks zoodra te zijner kennis is gekomen, dat die machtiging verleend is. 2. In de openbare kennisgeving, bij het vorige lid bedoeld, wordt o. m. opgenomen eene herinnering aan de tot den landstorm behoorende dienstplichtigen om zich gereed te houden tot opkomst voor den werkelijken dienst op de eerste oproeping, zoomede aan de vervolging, waaraan die dienstplichtigen bij het niet voldoen aan eene oproep zich blootstellen. (Zie art. 6 Ls.W.; art. 12 Ls.B.; § 10 Ls.I.) § 9. 1. De oproeping tot den werkelijken dienst geschiedt door den burgemeester.. 2. Zij wordt gedaan bij schriftelijke (of gedrukte) openbare kennisgeving, in den regel  — 167 — nominatief. Hoewel de openbare kennisgeving rechtens voldoende is en derhalve den tot den landstorm behoorenden dienstplichtige bij niet opkomst in verzuim stelt, zoo verdient het niettemin aanbeveling hem ook persoonlijk van zijne oproeping mededeeling te doen. 3. Bij de invulling van het stuk, houdende de openbare kennisgeving, bedoeld in het vorig lid, waarvoor door het Departement van Oorlog een voldoend aantal formulieren aan de burgemeesters wordt verstrekt, wordt o. a. gebruik gemaakt van gegevens, vervat in de ontvangen uitnoodiging tot het doen der oproeping. Met name wordt in de openbare kennisgeving ook melding gemaakt van de voorloopige bestemming van de opgeroepehen. (Zie art. 6 Ls.W.; § § 10—12, 14 Ls.I.) § 10. 1. De stukken, houdende de openbare kennisgevingen, bedoeld in § 8 en § 9, worden aangeplakt op de plaats of de plaatsen, die daarvoor bij gemeentelijke verordening is of zijn aangewezen, of die, zoo zulk eene aanwijzing niet bestaat, daarvoor in de gemeente gebruikelijk is of zijn. 2. Van elke der in het vorig lid bedoelde stukken, houdende openbare kennisgeving, wordt een exemplaar ter gemeentesecretarie opgelegd, voorzien van eene gedagteekende, door den burgemeester onderteekende verklaring nopens de wijze, waarop de inhoud der openbare kennisgeving ter algemeene kennis is gebracht. (Zie art. 6, Ls.W. ; artt. 6, 12 Ls.B. ; § § 5, 8, 9, 45 Ls.I.) § 11. De vordering tot oproeping van tot den landstorm behoorende dienstplichtigen geschiedt door den Minister van Marine of door den Minister van Oorlog, dan wel door ae autoriteiten of de commandanten, die door genoemde Ministers tot bedoelde vordering bevoegd worden verklaard. 1 (Zie art. 6 Ls.W. ; §§ 9, 12, 46 Ls.I.) 1 Bij beschikking van den Minister van Oorlog van 6 Augustus 1915, n°. 90L. (L. O. 1915, B 250), is bepaald, dat, voor zoover gedurende de heerschende buitengewone omstandigheden dienstplichtigen in werkelijken dienst zullen worden geroepen in verband met de wet van 31 Juli 1915 (Staatsblad n°. 345), de vordering tot oproeping — met afwijking van het bepaalde in § 11 der Landstorm-Instructie — door den Minister van Oorlog geschiedt.  — 168 — Deze paragraaf is gewijzigd bij Beseh. van den Min. v. Oorlog van 26 Jan. 1920, n°. 121H (L. O. 1920, n°. 57). § 12. 1. De tot den burgemeester te richten uitnoodiging tot het doen eener oproeping behoort dezen, zoo eenigszins mogelijk, te bereiken eenige dagen vóór dien, voor de opkomst in de uitnoodiging bepaald. 2. Zij vermeldt, behoudens het geval in § 17 voorzien, o. m. : het aantal der op te roepen landstormplichtigen van de verlangde arbeids- of miütaire geschiktheid, tenzij de uitnoodiging de oproeping omvat van een of meer jaarklassen van geschikten voor hetzij gewapenden en ongewapenden, hetzij uitsluitend ongewapenden dienst, in welk geval de vermelding van het aantal achterwege wordt gelaten; de plaats waar, zoomede den dag en het uur waarop de opgeroepenen moeten vereenigd zijn, ten einde te worden overgenomen door of vanwege de miütaire autoriteit, van wie de uitnoodiging is uitgegaan, en de voorloopige bestemming van de opgeroepenen. 3. Bij het doen van de uitnoodiging tot oproepen wordt, in verband met haren omvang en met de omstandigheden, waaronder zij plaats vindt, zooveel doenlijk gelet op verdeeling van druk over de gemeenten in de bij de vordering betrokken landstreek. (Zie art. 6 Ls.W. ; §§ 9, M, 13, 14, 17 Ls.I.) § 13. 1. Van iedere uitnoodiging tot oproepen geschiedt, indien mogelijk, door of door tusschenkomst van den Opperbevelhebber van zee- en landmacht kennisgeving aan den Minister van Oorlog en zoo de uitnoodiging ten behoeve van de zeemacht is gedaan ook aan dén Minister van Marine. 2. De kennisgeving vermeldt o. m. de aantallen (jaarklassen) der opgevorderden en hunne bestemming. (Zie art. 6 Ls.W.; § 12 Ls.I.) § 14. 1. De oproeping geschiedt overeeakomende de uitnoodiging en met machtneniing van het bepaalde in § 9, zoomede, voor zooveel toepasselijk, van het navolgende: 1°. ten aanzien van de oproeping wordt elke  — 169 — der beide categorieën (de categorie der ingeschrevenen in het register model 1 — uitsluitend voor ongewapenden dienst — en die der ingeschrevenen in het register model 2 — zoowel voor gewapenden als voor ongewapenden dienst —) op zichzelve behandeld; 2°. ter voldoening aan de uitnoodiging, worden de ingeschrevenen van de daarin aangegeven arbeids- of militaire geschiktheid in hei algemeen opgeroepen naar de volgorde, waarin zijn het register voorkomen, die van de jongste jaarklasse het eerst en zoo vervolgens, — met dien verstande: a. dat zij, die na vervulden werkelijken dienst huiswaarts zijn gezonden, gedurende het tijdvak, waarover de in artikel 6 der wet omschreven machtiging van kracht is, niet wederom worden opgeroepen zoolang nog in de gemeente ingeschrevenen van dezelfde categorie en geschiktheid hetzij buiten oproeping gebleven zijn, hetzij, opgeroepen zijnde, aan de oproeping niet hebben voldaan, of daaraan niet tijdig hebben voldaan en in verband met dit laatste al dadelijk weder huiswaarts zijn gezonden; 6. dat, met inachtneming van het bepaalde in c hierna, bij de oproeping in elke gemeente vóórgaan, van alle jaarklassen der categorie, de ingeschrevenen van de aangegeven geschiktheid die ongehuwd zijn, weduwnaar zonder kind of kinderen, gehuwd zonder kind of kinderen of gescheiden van echt zonder kina of kinderen, en dat eerst wanneer dezen niet of niet meer tot het vereischte aantal in de onderscheidene jaarklassen der categorie beschikbaar zijn, aan de beurt komen de gehuwden, weduwnaars met kind of kinderen en gescheiden van echt met kind of kinderen; c. dat bij de oproeping van ingeschrevenen van de aangegeven ar&eiosgeschiktheid vóórgaan van alle jaarklassen de in het register model 1 van die geschiktheid voorkomenden, die niet hebben gediend; dat eerst wanneer dezen niet of niet meer tot het vereischte aantal in de onderscheidene jaarklassen der in dat register voorkomenden beschikbaar zijn, aan de beurt komen, zij, die gediend hebben, en dat ingeschrevenen in het register model 2 als arbeidsgeschillen niet anders worden op-  — 170 — geroepen dan nadat zij twee jaren voor den landstorm hebben ingeschreven gestaan en het in de uitnoodiging genoemde aantal niet uit de ingeschrevenen in het register model 1 te leveren is ; 3°. worden werkers gevorderd zonder vermelding van bepaalde arbeidsgeschiktheid, dan wordt hieraan voldaan door oproeping van ingeschrevenen zonder beroep of wier ambt, beroep of bedrijf valt onder de bedoelde in kolom 13 van het register model 1 ; 4°. kan aan eene uitnoodiging in eenig opzicht niet of niet volledig uit het in de gemeente ingeschreven dienstplichtige landstormpersoneel worden voldaan, dan geeft de burgemeester hiervan onmiddellijk kennis aan dengene, die de uitnoodiging deed; inmiddels voldoet hij er aan, voor zooveel dit mogelijk is. 2. Zij, die in den officiersrang hebben gediend, zoomede hulppersoneel voor ziekenverzorging, deel uitmakende van eene transportcolonne der Vereeniging tot Vrijwillige Hulp „het Nederlandsehe Boode Kruis", of een er andere erkende of bij de Vereeniging „het Nederlandsche Roode Kruis" aangesloten vereeniging tot verzorging van zieke of gewonde militairen, worden niet opgeroepen dan op in de uitnoodiging daartoe bepaaldelijk gedane aanwijzing. 3. Moeten in de uitnoodiging met namen genoemde dienstplichtigen worden opgeroepen, dan is het bepaalde in het eerste lid onder 1°., 2°. en 3°. niet van toepassing. (Zie art. 6 Ls.W.; artt. 1, 2 Ls.B.; §§ 9, 12 Ls.I.) TITEL III. Van de opgeroepenen tot den werkelijken dienst. § 15. 1. De opgeroepene, die door ziekte of lichaamsgebrek buiten staat is aan de te zijnen aanzien gedane oproeping tot den werkelijken dienst te volaoen geeft hiervan kennis aan den burgemeester onder overlegging van eene desbetreffende geneeskundige verklaring, afgegeven door een tot de uitoefening van de geneeskunde in Nederland bevoegd persoon. 2. Wordt die verklaring door den burgemeester als deugdelijk aangenomen, dan wordt  — 171 — de opgeroepene ten aanzien van zijne opkomst voorshands ongemoeid gelaten en roept de burgemeester, tenzij de uitnoodiging tot oproepen de oproeping omvatte van eene of van meer jaarklassen van gescnikten voor hetzij gewapenden en ongewapenden, hetzij uitsluitend ongewapenden dienst, ter vervanging van den niet-opgekomene, alsnog zoodra mogelijk den aan de beurt zijnden ingeschrevene tot den werkelijken dienst op. Indien ondanks den hierbij betrachten spoed de aflevering van laatstbedoelden ingeschrevene niet kan geschieden tegelijk met die van de overige opgeroepenen, dan zorgt de burgemeester haar te doen volgen op den tijd en op de plaats, door hem in overleg met den in § 16 bedoe den officier of onderofficier te bepalen. Van dien tijd en die plaats wordt melding gemaakt op de in bedoelde § 16 genoemde nominatieve opgaaf. 3. Zij, die niet overeenkomstig de oproeping verschenen zijn ter opkomst, worden mede vervangen indien niet de uitnoodiging tot oproepen de oproeping omvatte van eene of van meer jaarklassen van beschikten voor hetzij gewapenden en ongewapenden, hetzij uitsluitend ongewapenden dienst. Voor zooveel toepasselijk, wordt ten aanzien van deze vervanging gehandeld als in het vorig lid is aangegeven. 4. Ingeval de in het vorig lid bedoelden zich, vóórdat de in artikel 19 der wet bedoelde last tot hunne afvoering als deserteur is uitgevoerd, aanmelden bij de militaire autoriteit ter plaatse, waar zij bestemd (voorloopig bestemd) waren in werkelijken dienst te worden gesteld, dan geschiedt de indienststelling alsnog tenzij van hunne diensten geen gebruik kan worden gemaakt, in welk geval zij al dadelijk weder huiswaarts worden gezonden. De bedoelde autoriteit doet van hunne namen en van den datum hunner aanmelding ten spoedigste opgaaf aaa het Departement van Oorlog, aan de autoriteit op welker uitnoodiging zij zijn opgeroepen, zoomede aan den burgemeester der gemeente, waar zij zijn opgeroepen ; in de opgaaf wordt aangeteekend of de daarin vermelden in dienst zijn gesteld  — 172 — dan wel al dadelijk weder naar hunne haardsteden zijn gezonden. 1 (Zie artt. 6, 19 Ls.W. ; art. 15 Ls.B.; § § 17, 44 Ls.I) § 16. 1. De autoriteit van wie de uitnoodiging tot het doen eener oproeping is uitgegaan, zorgt, dat — behoudens het geval in § 17 voorzien — tijdig een officier of een onderofficier, als hoofdgeleider, op de in die uitnoodiging vermelde vereenigingsplaats aanwezig is, ten einde namens haar de opgroepenen over te hemen van den burgemeester of van dengene, door den burgemeester met de overgave der opgeroepenen belast. 2. Bij de aflevering wordt overgegeven eene door den burgemeester overeenkomstig het bij deze instructie behoorend model III samengestelde nominatieve opgaaf, die door den in het vorig lid bedoelden officier of onderofficier wordt mede-onderteekend en overgelegd aan zijn lastgever. . 3. Zoodra de overname heeft plaats gehad, wordt door den officier of den onderofficier, in het vorig lid bedoeld, aan de daarbij betrokken landstormplichtigen bekend gemaakt, dat zij van het oogenblik dier overname, totdat zij weder huiswaarts zullen zijn gezonden, krachtens de wet worden geacht in werkelijken dienst te zijn en dat zij dienvólgens van dat oogenblik af, totdat zij in hunne haardsteden teruggekeerd zullen zijn, onder de militaire tucht staan en onderworpen zijn aan het Crimineel Wetboek en het Reglement van krijgstucht voor het krijgsvolk te water, dan wel aan het Crimineel- Wetboek en het Beglement van krijgstucht voor het krijgsvolk te lande, naar gelang zij worden geacht te zijn in werkelijken dienst bij de zeemacht of bij het eger hier te lande. (Zie art. 6 Ls.W. ; § 17 Ls.I.) § 17. 1. Moeten uit eene gemeente niet meer dan enkele tot den landstorm behoorende dienstplichtigen voor den werkelijken dienst opgekomen, dan zal, tenzij de autoriteit, van wie de uitnoodiging tot de desbetreffende oproeping uitgaat, anders .bepaalt, die uitnoo- 1 Zie de missive van den Minister van Oorlog van 27 Aug. 1915, n». 14M, C. V.  — 173— diging niet meer behoeven te bevatten, dan, hetzij de namen van de op te roepen dienstplichtigen, hetzij het aantal en de verlangde militaire- of arbeidsgeschiktheid, en voorts eene nauwkeurige opgaaf van den dag en het uur waarop, zoomede van de plaats, waar de bedoelde dienstplichtigen zich zullen hebben aan te melden bij de autoriteit, .mede in de opgaaf genoemd. 2. De burgemeester voorziet de op dergelijke uitnoodiging opgeroepenen, zoo noodig, van een naar de omstandigheden gewijzigde marschorder Model n°. 5, als bedoeld bij § 25 van het „Voorschrift betreffende dienstreizen van dienstplichtigen der Militie .... enz." 3. De autoriteit, bij wie de opgeroepenen zich overeenkomstig het bepaalde in het eerste lid aanmelden, neemt van hen in ontvangst de hun door den burgemeester medegegeven opgaaf, welke is ingericht naar het bij deze instructie behoorend model IV. Deze opgaaf, zoomede de opgaaf model III, bedoeld in het tweede lid van § 16, worden, in verband met het bepaalde in § 18, bij voorkomend geval doorgezonden aan de autoriteit, van wie de uitnoodiging tot de oproeping van de daarin vermelde dienstplichtigen is uitgegaan. 4. Meldt een of meer der opgeroepenen zich niet aan, dan bericht de in den eersten volzin van het vorig lid bedoeld: autoriteit zulks onverwijld aan den burgemeester. Ie hunnen aanzien geldt voor zooveel toepasselijk het bepaalde in § 15. (Zie art. 6 Ls.W. ; § § 12. 15, 16, 18, 34, 44 Ls.I.) § 18. De opgaven, bedoeld in den tweeden volzin van het voorlaatste lid der vorige §, worden, nadat daaruit het noodige is overgenomen, door de autoriteit, van wie de uitnoodiging tot de oproeping is uitgegaan, ingezonden aan het Departement van Oorlog, ook al behoort die autoriteit tot de zeemacht. Onverminderd het bepaalde in den vorigen volzin wordt bij voorkomend geval aan het Departement van Marine numerieke opgaaf ingezonden van het aantal der bij de zeemacht in werkelijken dienst gesteldtn. (Zie art. 6 Ls.W.; § 17 Ls.I.)  — 174 — § 19- De aanschaffing en de oplegging der voorraden, bedoeld in het eerste lid van artikel 25 van het besluit, geschiedt overeen komstig de aanwijzingen, daarvoor door of vanwege den Minister van Oorlog gegeven. (Zie art. 25 Ls.B.) § 20. De tot den landstorm behoorenden worden na aankomst ter plaatse hunner indeeling of tewerkstelling, zoodra daartoe gelegenheid bestaat, geneeskundig onderzocht en overeenkomstig het bepaalde bij de artikelen 19—22 van het besluit gewapend en voorzien van uniformkleeding of van het ken- of onderscheidingsteeken, zoomede bij voorkomend geval van de afzonderlijke onderscheidingsteekenen. Voorts wordt hun, tenzij zij in aanmerking komen tot het afleggen van den eed (de belofte), bij artikel 23 van het besluit bedoeld, het uittreksel uit de krijgswetten ■voorgelezen en worden zij ingelicht omtrent hetgeen zij voorshands verder behooren te weten. (Zie art. 6 Ls.W. ; artt. 19—23 Ls.B. j § 22 Ls.I.) § 21. § 22. De eed (belofte), bij artikel 23 van het besluit bedoeld, wordt afgelegd in handen van de autoriteit, van wie de uitnoodiging tot het oproepen van den daarbij betrokken landstormplichtige is uitgegaan, dan wel van de autoriteit of den commandant, door eerstbedoelde daartoe aangewezen. (Zie art. 11 Ls.W. : art. 23 Ls.B.; § 20 Ls.I) § 23. Zij, die gediend hebben bij de zeemacht, het korps mariniers en de marinereserve hieronder begrepen, bij het leger hier te lande, het reserve-personeel bij de landmacht hieronder begrepen, bij de gouvernements-marine in Nederlandsen-Indië of bij de koloniale troepen en aantoonen bij het verlaten van den dienst een rang te hebben bekleed, vervullen den werkelijken dienst bij den landstorm in eene positie, als bij artikel 22 van het besluit bedoeld en gelijkgesteld of het naast overeenkomende met den vroeger bekleeden rang, dan wel in eene hun toegekende 1 Vervallen ingevolge Besch. Min. v. Oorlog van 26 Jan. 1920, n°. 121H (L. O. 1920, n°. 57).  positie, gelijkgesteld met een hoogeren rang. 1 (Zie art. 11 Ls.W. ; art. 22 Ls.B. ; § 24 Ls.I.) § 24. Wanneer de belangen van den dienst vorderen, dat aan tot den landstorm behoorenden, die bij de zeemacht of bij het leger hier te lande werkelijken die-ist moeten vervullen in een bijzonderen werkkring, niet vermeld in de bij artikel 22 van het besluit genoemde bijlage A, eene positie wordt verleend, gelijkgesteld met een der militaire rangen, dan wordt daartoe door of vanwege de autoriteit, van wie de uitnoodiging tot oproeping van deze landstormplichtigen is uitgegaan, het voorstel gedaan, onderscheidenlijk aan den Minister van Marine en van Oorlog. (Zie art. 11 Ls.W. ; art. 22 Ls.B. ; § 23 Ls.I.) TITEL IV. Van de in werkelijken dienst gestelden. § 25. De in werkelijken dienst gestelden worden- in betaling of in onderhoud opgenomen bij het onderdeel van de zeemacht of van het leger hier te lande, daarvoor aangewezen door of vanwege de autoriteit, van wie de uitnoodiging tot hunne oproeping is uitgegaan, tenzij in het administratieve beheer te hunnen aanzien op andere wijze wordt voorzien. (Zie art. 6 Ls.W.) § 26. De burgerkleeding van de in werkelijken dienst gestelden, aan wie uniformkleeding is uitgereikt, wordt, nadat zij door de eigenaars is samengebonden en voorzien van eene aanwijzing van naam en woonplaats, vanwege de militaire autoriteit en op 's Bijks 1 Bij Besch. van den Min. v. Oorlog van 15 Oot. 1920, n°. 214 H (L. O. 1920, n°. 493) is bepaald, dat dienstplichtigen bij den landstorm, die tijdens verblijf in werkelijken dienst als zoodanig dien dienst laatstehjk hebben vervuld in een positie, gelijkgesteld met een militairén rang, bi) weder-opkomst alslandstormplichtige hun werkelijken dienst vervullen in een positie, gelijkgesteld met dienzelfden rang, en dat indien bij terugkeer in werkelijken dienst het dienstbelang wijziging van positie noodig maakt, de betrokken korpscommandant een daartoe strekkend, met redenen omkleed, voorstel moet indienen aan genoemden minister  — 176 — kosten gezonden aan den burgemeester dier woonplaats, ten einde aan hunne woningen te worden afgegeven, dan wel te worden opgelegd ter wederuitreiking een de eigenaars, zoodra deze naar hunne haardsteden zijn teruggekeerd. (Zie art. 11 Ls.W.; art. 19 Ls.B.) § 27. 1. De in werkelijken dienst gestelde dienstplichtige kan tot dezen dienst niet worden verplicht na den 31sten Juli van het jaar, waarin voor hem de dienstplicht eindigt, tenzij alsdan de duur van den dienstplicht bij den landstorm bij eene wet is verlengd, of krachtens artikel 12, tweede lid, der wet, de werking van het bepaalde in artikel 3, tweede lid, der wet is geschorst, totdat omtrent de voordracht eener wet, als zooeven bedoeld, is beslist, of totdat de reden der schorsing heeft opgehouden te bestaan. 2. De in werkelijken dienst gestelde dienstplichtige behoeft tot dezen dienst niet verder te worden verplicht van den dag af, waarop, naar het oordeel van de autoriteit, die hem deed oproepen, of van eene boven die autoriteit gestelde, zijn dienst voorshands niet meer noodig is, dan wel voorgoed kan worden ontbeerd. 3. Dein werkelijken dienst gestelde dienstplichtige wordt, overeenkomstig den eersten volzin van het eerste lid van artikel 14 der wet, zoodra hij tot dezen dienst niet verder kan of behoeft te worden verplicht, huiswaarts gezonden, tenzij hij verkeert in het geval, voorzien bij den tweeden volzin van het eerste lid van genoemd wetsartikel. (Zie artt. 3, 12, 14 Ls.W. ; § 28 Ls.I.) § 28. 1. Wordt de in werkelijken dienst gestelde dienstplichtige huiswaarts gezonden, hetzij wegens ontslag uit den dienst ingevolge het bepaalde bij artikel 16 der wet, hetzij wegens een der redenen bij de vorige § vermeld, dan wel om eenige andere reden, of heeft zijn verblijf in werkelijken dienst door de omstandigheden een einde genomen of wordt zulks geacht het geval te zijn, zoo wordt hiervan uiterlijk op den dag, volgende op dien van zijn vertrek, of op dien waarop zijn verbljjf in werkelijken dienst een einde nam of wordt geacht een einde te hebben genomen,  — 177 — door de daarbij betrokken adrninistratie opgaaf gedaan, zoowel aan het Departement van Oorlog als aan den burgemeester van de gemeente, waar hij voor den werkelijken dienst werd opgeroepen. 2. Deze opgaven geschieden nominatief en zijn ingericht overeenkomstig het bij deze instructie behoorend model V. 1 3. Ten aanzien van huiswaarts gezonden dienstplichtigen, zoomede van dienstplichtigen wier verblijf in werkelijken dienst een einde heeft genomen of wordt geacht een einde te hebben genomen, wordt, zoo zij bij de zeemacht in werkelijken dienst waren gesteld, afgescheiden van de in het vorig lid bedoelde nominatieve opgaven, bovendien numerieke opgaaf ingezonden aan het Departement 'van Marine. (Zie artt. 14—16 Ls.W.; §§ 27, 34 Ls.I.) § 29. 1. Het bewijs van vervulden werkelijken dienst bij den landstorm, ingevolge artikel 14 der wet af te geven aan den daarbij in dienst gestelden dienstplichtige, die huiswaarts wordt gezonden omdat hij tot dezen, dienst niet verder kan of behoeft te worden verplicht, is ingericht volgens het bij deze Instructie behoorend model VI. 2, De bewijzen, bedoeld in het vorig lid, worden aan de daarop aanspraak hebbenden uitgereikt door hun bevelhebber. (Zie art. 14 Ls.W. ; § 47 Ls.I.) TITEL V. Van de vergoeding. § 30. De burgemeester geeft aan hen, wier verzoeken om de in artikel 26 van het besluit bedoelde vergoeding niet naar eiseh onderteekend of onvoldoende van inhoud zijn, wijziging of aanvulling daarvan in overweging. (Zie art. 9 Ls.W.; art. 26 Ls.B. ; §§ 31, 38 Ls.I.) 1 Bij Beschikking Min. v. Oorlog van 8 Nov. 1917, (L. O. 1917, B 331) is bepaald, dat tijdens den verderen duur van de huidige bijzondere omstandigheden geen toezending aan het Departement van Oorlog plaats heeft van de nominatieve opgaaf, vermeld in het eerste en tweede lid dezer paragraaf.  — 178 — § 31. 1. De burgemeester stelt een onderzoek in naar de gegrondheid van het verzoek om vergoeding. Voor zooveel betreft verzoeken van personen, die gevestigd zijn in het Duitsche Rijk of in het Koninkrijk België, kan de burgemeester, zoo noodig, tot het instellen van bedoeld onderzoek de medewerking inroepen van de daarbij betrokken Nederlandsche Consulaire Ambtenaren ; voor zooveel betreft verzoeken van personen, die elders in den vreemde gevesfgd zijn, staat het den burgemeester vrij, zich, zoo noodig, tot het bekomen van inlichtingen' te wenden tot den Minister van Buitenlandsche Zaken. 2. Besluit de burgemeester tot het toekennen van eene vergoeding, dan doet hij van den uitslag van het onderzoek, in het vorig lid bedoeld, aanteekening in een „Staat van inlichtingen", door hem op te maken volgens een der bij deze instructie behoorende modellen Vil, VIII of IX, naar gelang van de omstandigheden in het opschrift van elk der modellen vermeld. Voorts legt hij een Verzamelstaat aan, ingericht volgens het bij deze instructie behoorend model X. (Zie art. 9 Ls.W. ; art. 27 Ls. B. ; § § 30, 32, 38 Ls.I.) § 32. 1. De vergoeding wordt door of vanwege den burgemeester overeenkomstig het ter zake in artikel 29 van het besluit bepaalde uitbetaald aan den persoon of de personen, die daarop recht hebben of die, omdat de rechthebbenden om bijzondere redenen niet in staat zijn of worden geacht om zelf over de vergoeding te beschikken, voor het ten behoeve van rechthebbenden ontvangen der vergoeding zijn aangewezen. 2. Voor de mtbetaling geldt in het algemeen, dat de vervaldag der vergoeding tevens de betaaldag (eerste betaaldag) daarvan is. (Zie art. 9 Ls.W.; artt. 29, 30 Ls.B. ; §§ 31, 33, 35, 36, 43 Ls.I.) § 33. 1. Als vervaldag der vergoeding wordt aangemerkt de 6de, de 16de en de 26ste van elke maand, voor de daaraan voorafgaande dagen, waarover de vergoeding loopt. Kan op den eersten vervaldag om eenige reden nog geen betaling geschieden, dan wordt, indien  — 179 — zulks niet reeds vroeger kon plaats hebben* zoo mogelijk op den eerstvolgenden vervaldag' of anders zoo spoedig doen'ijk daarna, het van den vorigen aankomende bedrag mede uitgekeerd. Gaat de vergoeding door van het eene jaar in het andere, dan geschiedt de laatste betaling in het jaar niet op 27 of 28, doch op 31 December over al de dagen, die nog tot het eindigende dienstjaar behooren. 2. Is de vervaldag een Zondag, Nieuwjaarsdag, Goede-Vrijdag, Tweede-Paaschdag, Hemelvaartsdag, Tweede-Pinksterdag, Eerste-Kerstdag of Tweede-Kerstdag, dan geschiedt de uitbetaling op den eersten werkdag daarna. 3. De uitbetaling aan rechthebbenden, die buitenslands verblijf houden of die zich sedert den datum, waarop door den burgemeester tot toekenning, te hunnen aanzien, van eene vergoeding is beslist, in eene andere gemeente binnenslands hebben gevestigd, gesohiedt door toezending van een postwissel tot het hun aankomend bedrag, nadat voor voldaan geteekend terugontvangen is het aan hen overgemaakt bewijs, ingericht volgens het bij deze instructie behoorend model XI. (Zie art. 9 Ls.W. ; art. 29 Ls.B. : §§ 32, 35, 36 Ls.I.) § 34. Is het wegens het op handen zijn van een vervaldag noodig, dat de burgemeester met bijzonderen spoed eené mededeeling ontvangt als bedoeld in § 17, laatste lid, of dat hij met bijzonderen spoed wordt in kennis gesteld met den zakelijken inhoud eener nominatieve opgaaf (model V), als bedoeld in § 28, voorlaatste lid, dan geschiedt die mededeeling of die kennisgeving voorloopig telegraphisch. (Zie art. 9 Ls.W. ; art. 29 Ls.B. ; §§ 17, 28, 38 Ls.I.) § 35. 1. Tijdig vóór den vervaldag van vergoeding, uit te betalen wegens verblijf in werkelijken dienst van den tot den landstorm behoorenden dienstplichtige, die in eene andere gemeente gevestigd is dan in die, waar de uitbetaling der vergoeding moet geschieden, vraagt de burgemeester van deze gemeente ten aanzien van dat verblijf in werkelijken dienst de noodige inlichtingen aan zijn ambtgenoot in  — 180 — de gemeente, voor welke die landstormplichtige in werkelijken dienst is gesteld. 2. Eerstbedoelde burgemeester vergewist er zich tevens van bij zijn genoemden ambtgenoot, of eveneens in eene of meer andere gemeenten dan in de zijne uitbetaling van vergoeding wegens het verblijf in werkelijken dienst van denzelfden tot den landstorm behoorende geschiedt. Is dit laatste het geval en zouden de voor eiken dag werkelijken dienst van dien tot den landstorm behoorende uit te keeren vergoedingen gezamenlijk het bij artikel 28 van het besluit naar gelang van den leeftijd van den landstormplichtige vastgestelde maximumbedrag van f 1.—, f 1.50 of f 2.— vergoeding per dag te boven gaan, dan treden de bij de toekenning dezer vergoedingen betrokken burgemeesters onderling in overleg nopens de bedragen, waarmede de door ieder hunner toegekende vergoeding te verminderen is, ten einde overschrijding van het vastgestelde maximumbedrag te voorkomen. (Zie art. 9 Ls.W. ; artt. 28, 29 Ls.B.; §§ 32, 33 Ls.I.) § 36. 1. De uitbetaling heeft f laats tegen voor voldaanteekening in de daarvoor bestemde kolom van den Verzamelstaat model X, dan wel nadat voor voldaan geteekend is terugontvangen het bewijs, vermeld in § 33, laatste lid. 2. Zijn rechthebbenden op vergoeding door ziekte of soortgelijke omstandigheden buiten staat om den Verzamelstaat voor voldaan te teekenen, dan heeft de uitbetalinB eveneens plaats nadat voor voldaan geteekend terugontvangen is een aan die rechthebbenden te verstrekken bewijs, ingericht volgens het bij deze instructie behoorend model XI. (Zie art. 9 Ls.W. ; art. 29 Ls.B. ; §§ 32, 33, 37, 38 Ls.I.) § 37. Wordt de vergoeding toegekend aan het gezin van den tot den landstorm behoorenden dienstplichtige en moet de vergoeding aan de echtgenoot e worden uitgekeerd, dan is bedoelde dienstplichtige gehouden tot het mede voor voldaan teekenen een gemachtigde aan te wijzen, voor zooveel hij niet zelf voor voldaan zal kunnen mede-teekenen en hij tot het aan-  — 181 — wijzen van een gemachtigde niet buiten staat is. (Zie art. 9 Ls.W. ; art. 29 Ls.B. ; § 36 Ls.I.) § 38. 1. De voor voldaan geteekende Verzamelstaat model X wordt, nadat alle betalingen aan de daarop voorkomende rechthebbenden zijn geschied, door den burgemeester uiterlijk zes weken na den betaaldag van het laatst uit te keeren bedrag of de laatst uit te keeren bedragen toegezonden aan het Departement van Oorlog 2. Vergoedingen, uie niet in ontvangst genomen zijn binnen zes weken na den vervaldag, worden niet meer uitgekeerd. 3. Bij den Verzamelstaat worden, als bijlagen, overgelegd de bescheiden, waaruit blijkt van den datum, waarop het verblijf in werkelijken dienst van dé daarbij betrokken landstormplichtigen een einde heeft genomen, of geacht wordt een einde te hebben genomen, zoomede de in § 36 vermelde bewijzen nadat die stukken door de zorg van den burgemeester van een doorloopend nummer zijn voorzien, terwijl in de kolommen 17 en 22 van den Verzamelstaat wordt verwezen naar het nummer dezer stukken onder de bewoording : „zie bijlage n° ". 4. Voorts worden bij den Verzamelstaat gevoegd de verzoeken, en, in enkelvoud, de daarbij behoorende staten van inlichtingen, bedoeld in § 31. (Zie art. 9 Ls.W.; artt. 29—31 Ls.B.; §§ 30, 31, 34, 36, 39, 40 Ls.I.) § 39. 1. Mocht de burgemeester het volstrekt noodig achten vroeger dan bij handeling volgens het eerste lid van de vorige § het geval zou zijn, de terugbetaling te kunnen erlangen van de uit de gemeentekas voorgeschoten gelden, dan zendt hij den Verzamelstaat model X, met de in die § vermelde, op de gedane uitkeeringen betrekking hebbende bescheiden, tusscbentijds aan het Departement van Oor'og in. 2. Verder in te zenden Verzamelstaten 'worden alsdan doorloopend genummerd en dragen tot opschrift „Nadere Verzamelstaat n°. 1" enz. Ten aanzien van de „Nadere Verzamelstaten" geldt overigens hetgeen omtrent den Verzamelstaat is bepaald. (Zie art. 9 Ls.W. ; artt- 29—31 Ls B.j §§ 38, 40 Ls.I.)  — 182 — § 40. Na ontvangst van een verzamelstaat als in de vorige § vermeld, neemt de Minister van Oorlog zoodra mogelijk een beslissing nopens de op den verzamelstaat vermelde vergoedingen en brengt hij zijn beslissing ter kennis van den burgemeester. De kennisgeving gaat vergezeld van een assignatie op den betrokken Rijksbetaalmeester tot het door genoemden Minister goedgekeurde bedrag der uit de gemeentekas voor de uitbetaling der vergoeding voorgeschoten gelden, 1 (Zie art. 9 Ls.W. ; artt. 29—31 Ls.B. ; §§ 38, 39 Ls.I.) § 41 en § 42. 2 § 43. Alle op de uitbetaling van de vergoeding vallende kosten komen ten laste van het Rijk. De desbetreffende declaratièn worden aan het Departement van Oorlog ingezonden. 1 (Zie art. 9 Ls.W. ; artt. 29—31 Ls.B. • § 32 Ls.I.) TITEL VI. Van hen, die niet hébben voldaan aan eene oproeping voor den werkelijken dienst. § 44. De burgemeester doet van de namen en voornamen der dienstplichtigen, die aan eene oproeping voor den werkelijken dienst niet hebben voldaan, binnen drie dagen na den dag, voor hunne opkomst vastgesteld, rechtstreeks opgaaf aan den Minister van Oorlog, onder vermelding van de autoriteit, op welker uitnoodiging de in verzuim zijnden werden opgeroepen, en onder aanteekening, zoo mogelijk, van de reden, waarom zij aan de oproeping niet voldeden. (Zie artt. 6, 19 Ls.W.; §§ 15, 17, 45, 46 Ls.I.) § 46. 1. Bij de opgaaf in de vorige § bedoeld, voegt de burgemeester öf afschrift van öf uittreksel uit het stuk (de stukken) hou- • 1 Deze § is aldus nader vastgesteld bij beschikking van 7 Aug. 1914, n°. 261L. 2De §§ 41 en 42 zijn vervallen ingevolge Besch. Min. v. Oorlog van 7 Aug. 1914, n°. 261 L.  — 183 — dende de openbare kennisgeving(en), waarbij de in de opgaaf vermelden voor den werkelijken dienst zijn opgeroepen. In geval van bijvoeging van een uittreksel, is dit uittreksel ingericht overeenkoms+ig het oorspronkelijke stuk, met dien verstande evenwei, dat hiervan, worden weggelaten de namen der opgeroepenen, die ten aanzien van de oproeping niet in verzuim zijn, en van hetgeen uitsluitend ten aanzien van deze laatsten in de openbare kennisgeving is vermeld. 2. Afschrift van het stuk, houdende eene openbare kennisgeving, als bedoeld in het vorig lid, moet door den burgemeester voor gelijkluidend afschrift zijn geteekend; een uittreksel uit het stuk moet door den burgemeester zijn geteekend voor „overeenkomstig het oorspronkelijke, behoudens weglating van hetgeen uitsluitend betrekking heen op de opgeroepenen die ten aanzien van de oproeping .niet in verzuim zijn". Bovendien moet dit afschrift (uittreksel) voorzien zijn van eene door den burgemeester onderteekende verklaring, dat de openbare kennisgeving is geschied en dat het stuk, houdende die kennisgeving, is aangeplakt op de plaats of de plaatsen, die daarvoor bij gemeentelijke verordening is of zijn aangewezen, of die, zoo zulk eene aanwijzing niet bestaat, daarvoor in de gemeente gebruikelijk is of zijn. (Zie art. 19 Ls.W. ; § § 10, 44, 46 Ls.I.) § 46. 1. De namen van personen, als bedoeld in de beide vorige § §, te wier aanzien de last tot afvoering als deserteur is verstrekt, waarvan sprake is in artikel 19 der wet, worden door het Departement van Oorlog opgegeven aan den burgemeester der gemeente, waar deze personen voor den werkelijken dienst zijn opgeroepen, zoomede aan de autoriteit, op welker uitnoodiging die oproeping is geschied. 2. De burgemeester haalt na ontvangst dezer opgaaf de namen van de daarop vermelde personen door in de inschrijvingsregisters, zulks in overeenstemming met het bepaalde in artikel 50 van het besluit; de autoriteit op wier uitnoodiging die personen zijn opgeroepen, verricht of doet verrichten hetgeen leidt tot de instelling te hunnen opzichte van  — 184 — eene vervolging ter zake van desertie. In verband hiermede worden bij de opgaaf van de namen van bedoelde personen aan die autoriteit mede toegezonden de afschriften (uittreksels) der stukken houdende de openbare kennisgevingen, tot de oproeping in werkelijken dienst van die personen betrekkelijk. ^«nH (Zie art. 19 Ls.W. ; art. 60 Ls.B.; § § 11, 44, 45 Ls.I.) Slotbepalingen. § 47. 1. Vanwege het Departement van Oorlog worden op daartoe door den Commissaris der Koningin in de Provincie aan den Minister van Oorlog gedane aanvraag verstrekt: de vellen, benoodigd voor de inschrijvingsregisters model 1 en model 2 (artikel 3 van het besluit), en de formulieren (model 3) voor de kennisgeving van inschrijving voor den dienst (artikel 6 van het besluit). 2. Voorts zijn in het centraal magazijn van militaire kleeding en uitrusting te Amsterdam ter beschikking van de militaire autoriteit voorhanden: formulieren (model VI) voor het bewijs van vervulden werkelijken dienst (§ 29 dezer instructie). (Zie artt. 5, 14 Ls.W. ; artt. 3, 6 Ls.B. ; § 29 Ls.L) § 48. 1. Waar in deze instructie gesproken wordt van „de wet", wordt met deze uitdrukking bedoeld de Landstormwet. 2. Waar in deze instructie en in de daarbij behoorende modellen gesproken wordt van „het besluit", wordt met deze uitdrukking bedoeld het Landstorm-Besluit. 3. Waar in deze instructie gesproken wordt van „inschrijvingsregister", wordt met deze uitdrukking bedoeld het register, vermeld in artikel 5 der wet. § 49. In gemeenten met meer dan 20,000 zielen kan onder verantwoordelijkheid van den burgemeester door een daartoe door hem aangewezen gemeente-ambtenaar geschieden : 1°. het doen, zoomede het waarmerken, van openbare kennisgevingen, welke volgens deze instructie door den burgemeester moeten worden gedaan ;  — 185 — 2°. de verstrekking van afschriften van of uittreksels uit stukken, houdende openbare kennisgevingen, welke volgens deze instructie door den burgemeester moeten worden verstrekt ; 3°. het doen, zoomede het waarmerken, van opgaven, mededeelingen en kennisgevingen, welke volgens deze instructie door den burgemeester moeten worden gedaan. § 50. Deze instructie treedt in werking tegelijk met het Landstorm-Besluit. 1 (Zie art. 59 Ls.B.) Voor den Minister, De Secretarie-Oeneraal, A. J. Doorman. MODELLEN.*) 1 Dit besluit is in werking getreden op 7 Juli 1913. * Zie voor het in de hierachter volgende reeks niet opgenomen model Ia de noot op § 2 der Landstorm-Instructie en de hiervóór opgenomen beschikking van den Minister van Oorlog van 21 April 1917, n°. 111L.  § 2 van de Landstorm-Instructie. * fl) MODEL 1 " ; . Opgaaf betrekkelijk personen, die in verband met artikel 2, eerste lid, 2°. b. met inachtneming van het laatste lid van dat artikel en van artikel 3 der wet, tot den landstorm komen te behooren en ingevolge artikel 4 van het besluit moeten worden ingeschreven in de registers voor den landstorm van de gemeente , vermits deze is de gemeente: Iwaar bedoelde personen binnen het Rii'k —?jJ5L* e J zich gaan vestigen. , ... . . , laatstelijk binnen het Rijk woonplaats hadden* . ■ waar bedoelde personen, die in het Duitsche Rijk of in het J in de registers voor den landstorm behooren te worden opgenomen, ingevolge Koninkrijk België gevestigd zijn of zich vestigen, ] ... -V __, onder ff. 1 het bepaalde in artikel 4, derde lid, van het besluit opfler £ (2) Jaartal Adres, [Jij* | Burgerlijke staat. Heeft laatstelijk gediend I o*o Nio oo en dag- waar in \- ■ ■ ■■—t : ■ ■ ■ £ g>p cj i d teeke- opgemelde ! o__ li I k i i d 3^ 2 d £ cT SP a £ i £ d ÊS * irS:p? I AdAdSió I _.:3 i i.-** _ , J ningvanj gemeente | SJ.J? § _| § J-f g § f f_ jj I| § _„j'| J^J fi^S | gjj JU f g8 | I | IJ. S l-é g .S> J»a li-S || ° m §-9 ■allag^li^ . ilJgwI-tö^i II £ * ü,E£S I Ijiil ipfl 'f! ICIfitiilJilïj -11ilc||lt liifliïll:lii fir.tefc | lis o -4 r-^i hl§s"^lfi-||l *fa*__§||3 ^alljgja si_ ^ii.-§ «ais* ia it)8 -3 Sb 1 8 ja £-0 8 g 5= §> 0,3 S §t)5 S oj? * ï^MiSfli "3.3 MS 3 ? g-S 1. 2. 3. I 4. f 6. 6. I \ ] .8. | 9. _ ______ - 10. 11. j 12. 13. | 14. |lS. (1) Het dienstvak, de dienstafdeeling, de -inrichting, het korps of het wapen (c. q. het Departement van algemeen bestuur of de autoriteit die de opgaaf doet). (2) Doorslaan wat niet van toepassing is. ., dén 19 . . De Chef van opgemeld a (2) De Commandeerendc-Officier van opgemeld korps of wapen.  7 van de Landstorm-Instructie. MODEL II. KENNISGEVING betrekkelijk tot den landstorm behoorende personen; die eene vrijwillige verbintenis hebben aangegaan, als bedoeld in het eerste lid van artikel 8 der wet, en. dienvolgens op grond van artikel 17 der wet van de registers voor den landstorm van de gemeente moeten worden afgevoerd. Voorkomende in het De vrijwillige S . inschrijvingsregister verbintenis | Geslachtsnaam. Jaartal voor den landstorm iB aangegaan 3 Voornamen. Geboorteplaats. en dagteekening onder ~~ ~ OPMERKINGEN. Jp" (voluit.) van geboorte. «volgens er volg- t2 model :,.aar- num- °P: b» klasse : mer : 1. | 2. 3. 4. \ 5. |, 6. 7. 8. 9. 10. den.. 19.. De..  § 10 van de Landstorm-Instructie. LANDSTORM. MODEL III. — • Gemeente ,. Nominatieve opgaaf van tot den landstorm behoorende dienstplichtigen ( gediende infanteristen, gediende vesting artilleristen, aardwerkers en voerlieden), die ter voldoening aan • de daartoe op den 19 Van den ontvangen uitnoodiging zijn opgeroepen (1) en op heden den 19 ton .... ure 'min. Y'm' —90r den burgemeester van opgemelde gemeente aa'n de militaire n.m. namens B LO ° autoriteit zijn overgegeven. Overgegeven als: (2) f? • „■ Ingeschreven in het Bekleedende het j| 1 Geslachts: d | | inschrijvingsregister Gediend hebbende bij : In c^nrang ambt of uitoefenende I g 1 naam. 8 H •> van : het beroep of bedrijf g 3 ,r lil | (Is geen rang ™n : ^ g_ Voornamen, a m«> § r— n — bekleed dan ■ j— 1 P3 _ (Voluit.) V g i der onder 'C g-Ë blijft deze S >\ s> S I Model volg- „B'ëS .- kolom g * •! n°: klasse': nUnv I °| oningevuld.) O 1 1 I I 1 I mC1'f SS | _„J 1.1 1. | WasTPieter. I 'j-ry 2. .Baart, I ! Willem Jan. enz. 31. Last,Jacobus. j 1 j * i, " 32. Stoop, Arie. 1 enz. (1) Het opschrift van deze opgaaf wordt overeenkomstig de uitnoodiging gewijzigd ingeval deze de oproeping omvat van eene of van meer jaarklassen van geschikten voor hetzij gewapenden en ongewapenden, hetzij uitsluitend ongewapenden dienst. (2) Onderstaande kolommen in te vullen overeenkomstig het krachtens de uitnoodiging over te geven personeel. De namen van hen, die niet ter opkomst in werkelijken dienst verschenen, worden doorgeslagen. LANDSTORM. Gemeente ,. 31. 32. enz.  Overgegeven als: (1) e? • S Ingeschreven in het Bekleedende het § § Geslachts. "g-g I inschrijvingsregister ' Gediend hebbende bij: ambt, of uitoefenende O 1 naam 13-g o het beroep of bedrnf g § „ ' lil | (Is geen rang van: g d Voornamen, a g) w> o —. bekleed dan -g P3 ' o (Voluit.) f § _ j.- onder blijft deze _j § 1.1 > a> 6 Model volg- kolom | g S 1 n •: klasse: oningevuld.) « J O g mer. 4 M | — l/l I " | 71. Slot, Gerrit 1 Nicolaas. 72. Stam, 1 Thomas. enz. 111. Boom,David. I? 'I \ ó -B ^ 112. Smits, I 1 r" r 1 S ' qq Abraham. ..' i_j 0 ■ enz. . H I "g & ' d : -S «- 135. Tas, Pieter ' l§ • g h lp, -2 _ • o 0 .3 7, s a _ 5 8 »" " _ a r* £ o, II li lag a*| (1) Onderstaande kolommen in te vullen overeenkomstig het krachtens de uitnoodiging over te geven personeel. De namen van hen, die niet ter opkomst in werkelijken dienst verschenen, worden doorgeslagen. Ten tijde en ter plaatse als op de voorzijde dezer oj Voor overname, Voor overgave, vermeld, De De Burgemeester van..  § 17 van de Landstorm-Instruotie. MODEL IV. LANDSTOBM. Gemeente. OPGAAF betrekkelijk tot den landstorm behoorende dienstplichtigen, die ter voldoening aan de daartoe op den 19 van den ontvangen uitnoodiging zijn opgeroepen en op heden den zijn gedirigeerd naar ten einde zich aldaar ten ure ; min ' ' aan te melden bij , een en ander overeen¬ komstig hetgeen ter zake in de voormelde uitnoodiging aangegeven is. S a I 'o > 1. Geslachtsnaam. Voornamen (voluit). 2. van Dorp, Willem Stang, Abraham Jan Jaartal en dagteekening van geboorte. 3. Ingeschreven in het inschrijvingsregister Model 5. der jaarklasse onder volgnummer I 7. Ambt, beroep of bedrijf. geneeskundige machinist Heeft gediend. Opmerkingen. 10. P.S. Deze opgaaf is ter hand gesteld aan den onder volgnummer genoemde, met opdracht het stuk af te geven aan de autoriteit, bij wie volgens het hoofd der opgaaf de aanmelding moet geschieden. als sergeant bij het Regiment Genietroepen. Ten tijde en ter plaatse als in het hoofd dezer opgave vermeld. De Burgemeester van .•;-!'-:tffH  § 28 van de Landstorm-Instructie. MODEL V. LANDSTORM. Nominatieve opgaaf van in werkelijken dienst gestelde dienstplichtigen van den landstorm, die op den 19 huiswaarts zijn gezonden, of wier verblijf in werkelijken dienst door de omstandigheden een einde heeft genomen of wordt geacht een einde te hebben genomen. 1. 2. 3. [ 4. 5. 6. 7. 8. 9. 10. 11. j 12. 13.. 14. den.. 19.. De..  — 196 — § 29 van de Landstorm-Instructie. MODEL VI. KONINKRIJK DER NEDERLANDEN. Bewijs van vervulden werkelijken dienst, bij den landstorm, uitgereikt aan 1 — geboren te den......... 1 in de gemeente ingeschreven staande in het inschrijvingsregister voor den landstorm model n° der jaarklasse 1 onder volgnummer — die den........ 19.... in werkelijken dienst werd gestéld uit de gemeente2 als 3 , in de positie gelijk gesteld met den rang van 1 en den (5) wegens huiswaarts is gezonden. Te den 19.. De 1 Geslachts- en voornamen. 2 Naam der gemeente. 3 In te vullen : b.v. gediende bij de VestingArtillerie, gediende bij de Infanterie, of b.v. aardwerker, chauffeur, voerman enz. 1 In te vullen: de positie, waarin de dienstplichtige krachtens het bepaalde bij art. 22 van het besluit of bij § 23 dezer instructie in werkelijken dienst is gesteld. 5 Datum, waarop huiswaarts gezonden. 6 In te vullen : b.v. dienstplicht-eindiging, volbrachten werkelijken dienst, voorshands volbrachten werkelijken dienst , enz. 'Ingeval de bij punt 4 vermelde positie tijdens den werkelijken dienst verandering heeft ondergaan, achter het woord „gezonden" te doen volgen: „in de positie gelijkgesteld met den rang van (den rang te vermelden)".  § 31 van de Landstorm-Instructie. MODEL VIL (Dit model te bezigen, zoo het geldt vrouw of kinderen van den dienstplichtige.) LANDSTORM Provincie Gemeente Art. 9 der Landstormwet. STAA1 van inlichtingen. Strekking van het verzoek :Vergoeding". in de gemeente 2 ingeschreven staande in het inschrijvingsregister voor den landstorm model n° der jaarklasse 1..., onder volgnummer. wonende te 3, geboren te . *, den 1 3 1 Geslachts- en voornamen van den tot den landstorm behoorenden dienstplichtige, voluit geschreven. 2 Gemeente, waar de tot den landstorm behoorende dienstplichtige als zoodanig staat ingeschreven. 3 Gemeente en c. q. gemeente-onderdeel, straat enz. of wijk en huisnummer. 4 Geboorteplaats. 5 Jaartal en dagteekening van geboorte. X Beroen of bedriif van den tot I den landstorm behoorenden dienstplichtige, ten tijde van zijne opkomst m werkelijken dienst. (Bij uitoefening van een beroep èn een bedrijf of van meer dan één beroep of bedrijf beide of alle te vermelden.)  — 198 — 2.Of door den tot den landstorm i behoorenden dienstplichtige ten tijde van zijne opkomst in werkelijken dienst het beroep of bedrijf werd uitgeoefend: a. voor eigen rekening; b. in dienst van derdén ; c. doorloopend in Rijksdienst; d. voor een bepaald werk in Rijksdienst, en zoo ja, voor welk werk en voor welken tijdsduur. 3. Geldelijke verdiensten ten tijde J van de opkomst in werkelijken dienst | van den tot den landstorm behoo- I renden dienstplichtige—aangegeven j per week, maand of jaar — uit diens ! beroep of bedrijf voortvloeiende. (De uit elk beroep of bedrijf voortvloeiende verdiensten afzonderlijk te vermelden.) 4. Hoeveel de tot den landstorm behoorende dienstplichtige per week vóór zijn verblijf in werkelijken dienst laatstelijk aan levensonder- | houd kostte. 5. Of de echtgenoote van den tot den landstorm behoorenden dienstplichtige in leven is, c.q. was tijdens het verblijf in werkelijken dienst van I den dienstplichtige ; zoo ja, haar geslachts- en voornamen en leeftijd. 6. De geldelijke verdiensten van de echtgenoote tijdens het verblijf in werkelijken dienst van den tot j den landstorm behoorenden dienstplichtige, met aanduiding van het beroep of bedrijf, waaraan deze worden (werden) ontleend. 7. Of tijdens het verblijf in werkelijken dienst van den tot den landstorm behoorenden dienstplichtige andere inkomsten of baten aan de echtgenoote of aan het gezin ten goede komen (kwamen) en, zoo ja, j uit' welken hoofde en c. o tot welk bedrag. (Hier c. q. ook t vermelden de geldelijke verdiensten van de in Eunt 8 bedoelde kinderen, zoomede ijdragen, die c. q. van uitwonende I kinderen worden (werden) ont- ' vangen.)  — 199 — 8. Aantal, geslacht en leeftijd : j o. van inwonende kinderen; | 6. van uitwonende kinderen. j 9. Of de echtgenoote, c. q. met kind of kinderen, tijdens het verblijf in werkelijken dienst van den tot den landstorm behoorenden dienstplichtige in een ander gezin werd opgenomen, en indien het niet zonder vergoeding kon geschieden, tegen welke vergoeding. 10. Wanneer de echtgenoote over- j leden is, c. q. geslachts- en voornamen van den persoon, die zich j tijdens het verblijf in werkelijken dienst van den tot den landstorm behoorenden dienstplichtige met de verzorging van zijne kinderen heeft belast, en welke betaling hiervoor moet worden gedaan, c. q. is gedaan. I 11. Bedrag : ei. der huishuur ; b. aan storting voor fondsen. 12. Bijzondere opmerkingen. BESLISSING VAN DEN BURGEMEESTER VAN (Te vermelden o.a. het bedrag der toegekende vergoeding per dag.) , den 19 De Burgemeester voornoemd,  — 200 — § 31 van de Landstorm-Instructie. MODEL VIII. (Dit model te bezigen, zoo het geldt het gezin, waartoe de dienstplichtige behoort of waarin hij als pleegkind is opgenomen.) LANDSTORM. Provincie Gemeente Art. 9 der Landstormwet. STAAT van inlichtingen. Strekking van het verzoek : „ Vergoeding". m de gemeente 2 ingeschreven staande in het inschrijvingsregister voor den landstorm model n° der jaarklasse 1...., onder volgnummer ...., geboren te 3, den 1 4. 1 Geslachts- en voornamen van den tot den landstorm behoorenden dienstplichtige, voluit geschreven. 2 Gemeente, waar de tot den landstorm behoorende dienstplichtige als zoodanig staat ingeschreven. 3 Geboorteplaats. 4 Jaartal en dagteekening van geboorte. 1. Beroep of bedrijf van den tot den landstorm behoorenden dienstplichtige ten tijde van zijne opkomst in werkelijken dienst. (Bij uitoefening van een beroep èn een bedrijf of van meer dan één beroep of bedrijf, beide of alle te vermelden.)  — 201 — 2. Of door den tot den landstorm behoorenden dienstplichtige ten tijde j van zijne opkomst in werkelijken dienst het beroep of bedrijf werd uitgeoefend: a. doorloopend in Rijksdienst; 6. voor een bepaald werk in Rijksdienst en, zoo ja, voor welk werk en voor welken J tijdsduur. 3. Geldelijke verdiensten ten tijde van de opkomst in werkelijken dienst van den tot den landstorm behoorenden dienstplichtige — aangegeven per week, maand of jaar — uit diens beroep of bedrijf voortvloeiende, en opgave van het bedrag dat hij aan het gezin vóór zijn verblijf in werkelijken dienst laatstelijk afstond. (De uit elk beroep of-bedrijf voortvloeiende verdiensten afzonderlijk te vermelden.) 4. Of ten gevolge van de dienstvervulling door den tot den land- I storm behoorenden dienstplichtige nog meer inkomsten aan het gezin werden onttrokken, zoo ja, door welke oorzaak en tot welk bedrag. 5. Hoeveel de tot den landstorm behoorende dienstplichtige per week vóór zijn verblijf in werkelijken dienst laatstelijk aan levensonderhoud kostte. 6. Geslachts- en voornamen en leeftijd van hem of haar, die als hoofd van het gezin optreedt, c. <_. I optrad tijdens het verblijf in werke- | lijken dienst van den tot den landstorm behoorenden dienstplichtige, met vermelding c. q. van de familiebetrekking, waarin dat hoofd den i dienstplichtige bestaat, c.q. bestond, , alsmede van zijne of hare woonplaats j (ook straat enz. of wijk en huisnummer). 7. Beroep of bedrijf, door het I hoofd van het gezin tijdens het verblijf in werkelijken dienst van den tot i den landstorm behoorenden dienstplichtige uitgeoefend, en hoeveel geldelijke verdiensten hieruit voort- j vloeien (voortvloeiden), aangegeven | per week, maand of jaar, onder ver-  — 202 — melding of het beroep of bedrijf ! wordt (werd) uitgeoefend : a. voor eigen rekening; 6. in dienst van derden. (Bij uitoefening van een beroep èn een bedrijf of van meer dan één beroep of bedrijf, beide of alle, zoomede de uit elk beroep of bedrijf voortvloeiende verdiensten afzonderlijk te vermelden ; bij voorkomend geval onder de verdiensten niet te begrijpen de verdiensten van den . dienstplichtige of van andere leden van het gezin.) 8. Aantal der, tijdens het verblijf I in werkelijken dienst van den tot den landstorm behoorenden dienstplichtige, van het gezin deel uit- | makende en daarbij inwonende personen, met uitzondering van den dienstplichtige en van het hoofd van het gezin ; opgaaf van de familiebetrekking, waarin ieder hunner het .hoofd van het gezin bestaat j (bestond), voorts ieders leeftijd, ge- I slacht, beroep of bedrijf en geldelijke verdiensten. (Bij uitoefening van een beroep, èn een bedrijf of van meer dan één beroep pf bedrijf, beide of alle, zoo- j mede de uit elk beroep of bedrijf voortvloeiende verdiensten afzonderlijk te vermelden.) 9. Of tijdens het verblijf in werkelijken dienst van den tot den landstorm behoorenden dienstplichtige nog andere inkomsten of baten aan het gezin ten goede komen (kwamen) en, zoo ja, uit welken hoofde en c.q. tot welk bedrag. 10. Bedrag : a. der huishuur; b. aan storting voor fondsen. I 11. Bijzondere opmerkingen. (Bij voorkomend geval hier o.m. te vermelden de reden, waarom in j het gezin aanwezige personen, die naar hun leeftijd werkkrachtig zouden kunnen zijn, tijdens het verblijf in werkelijken dienst van den tot den landstorm behoorenden dienstplich- j tige niets verdienen (verdienden); waarom bij betrekkelijk gering verschil in leeftijd de verdiensten van ' de andere mannelijke gezinsleden belangrijk lager dan die van den dienstplichtige zijn, c. q. waren tijdens zijn verblijf in werkelijken • dienst.)  — 203 — BESLISSING VAN DEN BURGEMEESTEB VAN (Te vermelden o.a. het bedrag der toegekende vergoeding per dag.) den 19 De Burgemeester voornoemd, § 31 van de Landstorm-Instructie. MODEL IX. (Dit model te bezigen, zoo het geldt personen, die den dienstplichtige in den eersten of den tweeden graad van bloed- of aanverwantschap bestaan.) LANDSTOBM. Provincie Gemeente *.. EArt- 9 der LandstormwetSTAAT van inlichtingen. Strekking van het verzoek: „Vergoeding". in de gemeente 2 ingeschreven staande in het inschrijvingsregister voor den landstorm model n° , der jaarklasse 1...., onder volgnummer geboren te 3 den 1 * 1 Geslachts- en voornamen van den tot den landstorm behoorenden dienstplichtige, voluit geschreven. 2 Gemeente, waar de tot den landstorm behoorende dienstplichtige als zoodanig " staat ingeschreven. 3 Geboorteplaats. 4 Jaartal en dagteekening van geboorte. : 1. Geslachts- en voornamen en leeftijd van den persoon of de personen, wien bij toekenning van eene vergoeding, deze ten goede is gekomen, met vermelding van de woonplaats of de woonplaatsen (ook straat enz. of wijk en huisnummer).  — 204 — 2. In welke familiebetrekking de I persoon of de personen, onder 1 vermeld, den tot den landstorm behoo- . renden dienstplichtige bestaan, c.q. bestonden tijdens het verblijf in werkelijken dienst van den dienstplichtige. _ 3. Beroep of bedrijf van den tot j den landstorm behoorenden dienstplichtige ten tijde van zijne opkomst in werkelijken dienst. (Bij uitoefening van een beroep èn een bedrijf of van meer dan één be. roep of bedrijf beide of alle te vermelden.) 4. Of door den tot den landstorm | behoorenden dienstplichtige ten tijde van zijne opkomst in werkelijken dienst het beroep of bedrijf werd I uitgeoefend: o. doorloopend in Bijksdienst; J b. voor een bepaald werk in Bijksdienst, en, zoo ja, voor | welk werk en voor welken j tijdsduur. 5. Geldelijke verdiensten ten tijde van de opkomst van den tot den landstorm behoorenden dienstplichtige uit diens beroep of bedrijf voortvloeiende aangegeven per week, | maand of jaar, en opgaaf van het ! bedrag, dat hij vóór zijne opkomst j in werkelijken dienst laatstelijk afstond aan den persoon o{ de personen, onder 1 vermeld. (De uit elk beroep of bedrijf voortvloeiende verdiensten afzonderlijk te vermelden.) 6. Hoeveel de tot den landstorm behoorende dienstplichtige per week aan den persoon of de personen, onder 1 vermeld, vóór zijn verblijf | in werkelijken dienst, laatstelijk aan levensonderhoud kostte. 7. Beroep of bedrijf, door den persoon of de personen, onder 1 vermeld, tijdens het verblijf in werkelijken dienst van den tot den land- r storm behoorenden dienstplichtige uitgeoefend, hoeveel geldelijke verdiensten hieruit voortvloeien (voortvloeiden), aangegeven per week, maand of jaar, en of het beroep of bedrijf wordt (werd) uitgeoefend : o. voor eigen rekening ; b. in dienst van derden. (Bij uitoefening van een beroep |  — 205 — èn een bedrijf of meer dan één beroep of bedrijf, de uit elk beroep of bedrijf voortvloeiende verdiensten afzonderlijk te vermelden.) ' 8. Of door den persoon of de personen, onder 1 vermeld, tijdens het verblijf in werkelijken dienst van den tot den landstorm behoorenden dienstplichtige andere ondersteuning | of andere baten worden (werden) genoten, zoo ja, van welken aard of tot welk b.edrag. 9. Bedrag: a. der huishuur; 6. aan storting voor fondsen; ten laste komende van den persoon of de personen, onder 1 vermeld. 10. Bijzondere opmerkingen. BESLISSING VAN DEN BURGEMEESTER VAN (Te vermelden o.a. het bedrag der toegekende vergoeding per dag.) den 19 De Burgemeester voornoemd,  (Jbmhbntb Leiden. iïe.nte Leidest. § 31 van de Landstorm-Instructie.' LANDSTORM. - MODEL X. Artikel fl der Landstormwet. VERZAMELSTAAT OP DE TOEGEKENDE EN UITGEKEERDE GELDELIJKE VERGOEDINGEN. j Jaartal De dienstplichtige staat j Aan wij zing of de dienst- „„.. , m™ ..., .TAAimriuim „,., ; e.n 4aS' Geboor- ingeschreven in plichtige ten tijde van _> GESLACHTS- EN VOORNAMEN VAN: [teeke^ Lplaats het inschrijvingsregister voor . zijne opkomst in 3 geboorte) den landstorm: . I werkelijken dienst: i > qaMo SS ;« s g^-g.s-öcoa : i. 3 _ •* _ .. •• S <" ■ s-S-i-S 3-g AI » ° d Si '£ pja da _ o § o a 8 a> o •■ sc2 a a b a " 3 2 Jo|S| H g g.S S, |>ag.|-Sj ; _-3gjï.oS van den g d -fj g 3 J g" ê*g | SU J8 i Jall" d^lSgl §Jf>|la~ dienst- I 3 | § 1 I I°J„&_|*|^ ' ? ^-go.z, s listig s-lsg^sè g^^igs -ö ■ -3. ■ > g-« •a,.sf goaSi^a c^^gf J |J o g. I hjJ g_|J I - -S 8 _M | _ d I gfrsJ§l^| 2. j ^ 3. "* ! _ °' 4."^'° ^""s."0 j ■ 6. I 7. j 8. I 9. j 10. [U. rï2. \°M 13."*"* ' ^Pl ■. I I | I .„ | _ I _ooi. &T 'ieters, Johan Pieters, Klaas -— ' ISW straat,n° : _j g , , „. ,, ., x, _ T . neen. neen broeder a> de Bie, Karei de Bie, Gernt v. Beers, Jacpb ■ — steeg, n° oom, tevens Leiden. voogd, "S- steeg, n°....... g_ Leiden. ^ Swart van de Wal, - Buis, Jacob "genoot. Nicolaas Mane e straat, n° v. Lommeren, Versteeg, — Dirk HendrikPieter >....wal, n° rr ■ -r, t.- ja. — zoon. Daene, Henn Daene, Pierre — — straat, n° Antwerpen (België). a f ia o a "_ io §3 o c- ] . Pieters, Johan Pieters, Klaas de Bie, Karei Daene, Henri  ■d s g M tJO.'Jfi o i2 i SKSf 1ï?« P4 hag'S«» s ! ^al-S i S'.sll ilj^js §„• I &$a| a&Sö .f" ffÜ f fssl II d f Mllg Beslissing ï# Termijnen 'waarover Be- | Hand „||l IlS § SU«»| «BS'^4 tf-S^I) i i ,. , ' |i. I teekening $ a _ ° JN."_ gJJd ë «r-Swi af ols^ül van den &•§ . de vergoeding is taald w>£ o * „SÜ $1.8 » 'I g-0 g3 ! o| f'-S §a s 11 |°g voor .f*,g8 §5*. ° owo 6S-S"" Sa1 I a SZ£ burgemeester. | t> | uitbetaald. bedrag. 1 ° d ** ^—.S S g 1S _"S ï'SSS rS8^!! i o, Sb I voldaan. jjoja M> V Ja*8, fSr fal* 1 lil! li 14. 15. 16. 17. 18. 19. 20. 21. 22. 23. 24. Leiden. I 19. .1 19 cents (f..) .....1 19..t/m 19 K. Pieters. — vergoeding 19..t/m 19 K. Pieters. per dag 19.. t/m 19 K. Pieters. ..... ..... 19.. t/m 19 K. Pieters. R_tr' f 1».. ..... 19.. ... cents (f..) | .... .19.. t/m.... 19. . ... . . • J. van Beers. — vergoeding I 19.. t/m'... . 19 J. van Beers. I dag. | .... .19.. t/mi.., 19.. ..... J. van Beers. Leide'1- ' }•••■■ 19-19.. ... cents(f,.) .....19.. t/m.... 19.. ...... M. v. d. Wal. J. Buis. vergoeding ..... | ,.... 19.. t/m.... 19 M. v. d. Wal. J. Buis. Per daS- 19- • t/m.... 19 M. v. d. Wal. J. Buis. 19.. t/m 19 M.v. d. Wal. J: Buis. Leid°n- !">•••.-... 19..:.. cents(f..), ..... 19.. t/m.... 1»! jH. P. Versteeg. -1 vergoeding ; | ... 19.. t/m.... 19 H.P. Versteeg. | Per dag. j j 19.. t/m.... 19 H. P. Versteeg. 19.. t/m.... 19 H. P. Versteeg. Leid™- I 19..;..... 19..... cents ff..) 19.. t/m.... 19.. Zie bewijs n".] _' ' vergoeding [ 19.. t/m 19.. id I P*r dag. 19.. t/m.... 19.. j id. 19.. t/m.... 19.. j 'I id. Totaal I Uitbetaald tot een bedrag van ir \ 'i\ % Leiden, den 19'V' ■ • • •••> den • • • 19.. De Burgemeester, ' " De Mimster voornoemd,- Leiden.  — 210 — § § 33 en 36 van de Landstorm-Instru ctie. MODEL XI. LANDSTORM. (Gemeente ) (Bewijs N° ) li »tt(l»rcn><»»knn te lichten. Bij de toezending van de bewijsstukken aan den militiecommissaris gelieve TJ hem mede te deelen welke vrijstelling vragenden van de lichting 1921 een broeder of halfbroeder heb-  — 223 — ben, die als ingeschrevene voor de lichting 1920 eveneens vrijstelling vraagt. Ik verzoek U, vóór 20 September a. s. aan den Commissaris der Koningin mede te deelen hoeveel personen van elk der 1'chtingen 1920 en 1921 door Uw tusschenkomst vrijstelling op grond van art. 24a der Militiewet hebben gevraagd. VRIJSTELLING VAN OPKOMST. Circulaire van den Minister van Oorlog van 5 November 1913, n°. 159, aan de Commissarissen der Koningin in de provinciën betreffende vrijstelling van opkomst bij den landstorm. 1. Ingevolge art. 15, tweede lid, der Landweerwet en art. 7, tweede lid, der Landstormwet zijn in den algemeenen maatregel van bestuur, in eerstgenoemde bepalingen bedoeld — het Landweer-Besluit II —, en in art. 14 van het Landstorm-Besluit aangewezen onderscheidenlijk de categorieën landweerplichtigen en landstormplichtigen, die in geval van oorlog, oorlogsgevaar of andere buitengewone omstandigheden niet of voorloopig niet in werkelijken dienst behoeven te komen. 2. Uit vergelijking zal kunnen blijken, dat de categorieën, welke bij art. 14 van het Landstorm-Besluit worden vrijgesteld of voorloopig vrijgesteld van opkomst tot dienst bij den landstorm, ongeveer dezelfde zijn als die, welke bij den hiervoren bedoelden algemeenen maatregel'van bestuur zijn vrijgesteld of voorloopig vrijgesteld van opkomst, in geval van oorlog- enz. tot dienst bij de landweer. 3. Bij de aanwijzing van bedoelde categorieën van landweerplichtigen heeft de Begeering zich bepaald tot dezulke, die in oorlogstijd in hun werkkring volstrekt onmisbaar en niet door anderen te vervangen zijn eh die derhalve in ieder geval in dien werkkring behooren te blijven, betzij voorgoed, hetzij voorloopig. In eene meer omvangrijke opsomming van categorieën landweerplichtigen, die bedoelde vrijstelling zouden behoeven, wenschte de Regeerijg destijds niet te treden. Zulks in de eerste plaats niet, omdat het niet wel mogelijk is eene volledige opsomming te geven van allen, wier aanblijven in hun maatschap-  — 224 — pelijken werkkring meer of minder klemmend door het algemeen belang wordt gevorderd; ten andere niet, omdat art. 15, voorlaatste lid, der Landweerwet aan den Minister van Oorlog ruimschoots gelegenheid, geeft de categorieën van vrijgestelden naar de behoeften van den publieken dienst en van het -sociale leven aan te vullen. 4. Het lag in de bedoeling, van deze bevoegdheid gebruik te maken in dien zin, dat te geschikter tijd zou worden bepaald, dat tot dienst bij de landweer niet behoeven op te komen de dienstplichtigen : o. die werkzaam zijn hetzij aan een der departementen van algemeen bestuur, hetzij in eene betrekking, onder een van die departementen ressorteerende, voor zooveel deze dienstplichtigen m hun werkkring onmisbaar en niet té vervangen zijn en zij niet reeds zijn vrijgesteld bij den hiervoren meerbedoelden algemeenen maatregel van bestuur ; b. die deelhebben aan het bestuur van eene provincie of eene gemeente en voor dat bestuur onmisbaar zijn en niet reeds zijn vrijgesteld als bovenbedoeld ; c. die werkzaam zijn bij eene provinciale of gemeentelijke instelling, waarbij dan wel in eene positie, waarin zij onmisbaar en niet te vervangen zijn en waarin zij in het algemeen belang moeten gehandhaafd blijven. 1 5. Door eene dergelijke regeling zou, zooals destijds werd en ook thans nog wordt gemeend, op de meest doeltreffende wijze worden tegemoet gekomen aan de belangen, waarop de wetgever bij art. 15, derde lid, der Landweerwet het oog heeft gehad. 6. Gelijke toepassing en bestemming nu werden bij de samenstelling van art. 14 van het Landstorm-Besluit toegedacht aan art. 7, derde lid, der Landstormwet. 1 Blijkens eene nadere missive van den Minister van Oorlog aan de Commissarissen der Koningin van 14 December 1915,. n°. 90L, C. V., acht de Minister onder de in dit punt genoemde personen niet begrepen personen, werkzaam bij een gemeentelijke inrichting van .onderwijs. De beslissing omtrent het al- of niet-verleenen van vrijstelling of voorloopige vrijstelling aan deze categorie van personen wenscht de Minister van Oorlog aan zich te houden, in overlég met zijn ambtgenoot van Binnenlandsche Zaken.  — 225 — 7. Zoodoende zou ook te dezen eene regeling ■ zijn te treffen, welke in de praktijk het best zou voldoen en het zekerst zou beantwoorden aan het beginsel, dat bij het vorderen van diensten in oorlogstijd aan den openbaren dienst geen krachten worden onttrokken, welke voor zijne behoeften, voor zijn bestaan en voor het sociale leven onontbeerlijk zijn te achten. 8. Ik acht het thans noodig om ten opzichte van de hiervoren in het vierde lid onder b en c bedoelde personen, voor zooveel zij tol den landstorm behooren, bedoelde regeling te treffen. 9. Uit dien hoofde heb ik de eer, U Hoogedelgestrenge uit te noodigen, wel te willen nagaan, wie van de onder de punten b en c bedoelde personen in Uwe provincie als dienstplichtige bij den landstorm voor vrijstelling of voorloopige vrijstelling van opkomst in werkelijken dienst naar Uw oordeel in aanmerking moeten komen. Uw aandacht zij er op gevestigd — zij het ook ten overvloede — dat in de eene gemeente de behoefte kan bestaan aan de onafgebroken aanwezigheid van personeel in een bepaalden werkkring, terwijl in een andere gemeente die behoefte met opzicht tot gelijken werkkring niet bestaat: dit zal bijv. het geval zijn met ambtenaren ter gemeente-secretarie, gemeenteontvangers, ambtenaren van den burgerlijken . -stand, personeel bij den reinigingsdienst, bij de verlichting, bij de drinkwater-voorziening, bij de brandweer, bij den geneeskundigen dienst. 10. Het komt mij wenschelijk en noodig voor, de vrijstelling aan meer bedoelde dienstplichtigen bij den landstorm niét persoonlijk te verleenen, doch het verleenen van die vrijstelling aan U over te laten. Wenschelijk ter vermijding van omvangrijken arbeid voor mijn Departement in deze materie, ten aanzien waarvan het militair belang niet strikt eischt, dat hare behandeling uitsluitend bij. dit Departement geschiedt; noodig omdat ten aanzien van een wellicht niet onbelangrijk aantal dienstplichtigen van den landstorm de behoefte aan vrijstelling van opkomst eerst blijkt bij intredenden oorlogstoestand en alsdan het Departement van Oorlog, zoo al bereikbaar, in vele gevallen niet spoedig genoeg te bereiken S. & J. n°. 76, 3» dr. 8  — 226 — zal zijn om de voor belanghebbenden noodzakelijke vrijstelling nog tijdig te verkrijgen. 11. Derhalve verzoek ik TJ, om aan diegene.i der hiervoren onder de punten 6 en c bedoelde dienstplichtigen bij den landstorm, gevestigd in Uwe provincie, voor wie vrijstelling of voorloopigc vrijstelling van opkónufc in werkelijken dienBt U blijkt noodig te wezen, zoodanige vrijstelling namens mij te verleenen. Komt de reden, waarom eene vrijstelling van opkomst door U is verstrekt, te vervallen, dan zal die vrijstelling Uwerzijds tijdig behooren te worden ingetrokken. 12. Gaarne zal ik jaarlijks in Januari eene, gemeentegewijze ingerichte, opgaaf van U ontvangen nopens de categorieën, waa'toe de dienstplichtigen bij den landstorm, die op 1 Januari van het jaar in het genot zijn van eene door U verleende vrijstelling, als bedoeld, naar bun werkkring behooren. De categorieën van bij voortduring en van slechts voorloopig vrijgestelden gelieve U in die opgaaf gescheiden +e houden. 13. Eene regeling dei vrijstellingen, op grond van art. 15, devde lid, der Landweerwet, voor de onder 6 en c bedoelde personen voor zooveel deze Zandtreerplichtig zijn, zal eerlang volgen. Circulaire van den Minister van Oorlog van 12 Augustus 1915, n°. 260 M., aan de Burgemeesters, betr. vrijstelling • van landstormplichtigen, in tuchtscholen en rijksopvoedingsgesti chten. Ik heb de eer U mede te deelen, dat door mij, na overleg met den Minister van Justitie, wordt bepaald, dat landstormplichtigen, die ter beschikking van de regeering zijn gesteld dan wel krachtens de artt. 357 of 442 B. W. in een tuchtschool of rijksopvoedingsgesticht zijn geplaatst, niet in werkelijken'dienst behooren te komen. Van de namen van bedoelde personen, in Uwe gemeente ingeschreven in het landstormregister en behoorende tot de jaarklasse 1915 zult U weldra van de directeuren dier scholen of gestichten opgave kunnen te gemoet zien.  — 227 — Circulaire van den Minister van Oorlog van 14 Augustus 1915, n°. 286 L, aan de Burgemeesters, betr. voorloopige vrijstelling van personeel bij de Rijkspostspaarbank, de Posterijen en Telegrafie. Ik heb de eer TJ mede te d:-elen, dat op heden door mij, met toepassing van art. 7, derde lid, der Landstormwet, wordt bepaald, dat het landstormplichtig personeel bij de Directie van de Rijkspostspaarbank én de landstormpliohtige tijdelijke hulptelegrafisten en tijdelijke kantoorbedienden bij den dienst der Posterijen en Telegrafie voorloopig niet in werkelijken dienst behoeven te komen. Circulaire van den Minister van Oorlog van 23 Augustus 1915, n°. 259L, aan de Burgemeesters, betr. voorloopige vrijstelling van personeel bij de Telegrafie. Ik heb de eer TJ mede te deelen, dat op heden door mij, met toepassing van art. 7, derde lid, der Landstormwet, wordt bepaald, dat de landstormplichtige adspirant- en tijdelijke opzichters der telegrafie, alsmede de landstormplichtige tijdelijke lijnwachters der telegrafie bij den dienst der Telegrafie voorloopig niet in werkelijken dienst behoeven te komen. 1 Circulaire van den Minister van Oorlog van 10 Maart 1916, n°. 592L, aan de Burgemeesters, betr. voorloopige vrijstelling van spoorwegpersoneel. Ik heb de eer TJEdelachtbare hierbij te doen toekomen een' overdruk van het K. B. van 27 December 1915 (Staatsblad n°. 520), houdende wijziging van art. 14, B, punt 2, van het Landstorm-Besluit. Wanneer spoorwegondernemingen TJ opgaaf doen van in haar dienst staande landstormplichtigen, omtrent wie zij van oordeel zijn, dat zij vallen onder Art. 14, B, punt 2, van het Landstorm-Besluit, gelieve TJ die landstormplichtigen aan te merken als voorloopig te zijn vrijgesteld van het opkomen in werkelijken dienst als landstormplichtige. Binnen een week na de ontvangst van zoo- 1 Zie ook de in de bijlagen opgenomen circ. van 5 Juni 1916. n°. 562L. 8*  — 228 — ■danige opgaaf behoort TJ mij in kennis te stellen met de geslachts- en voornamen van de in de opgaaf genoemde landstormplichtigen. de jaarklasse, waartoe zij behooren, den naam der spoorwegonderneming, in welker dienst zij zijn, de betrekking, waarin zij bij de onderneming werkzaam zijn, en de standplaats, welke hun door de onderneming is aangewezen. Na ontvangst van Uw kennisgeving dienaangaande zal ik U berichten, of de voorloopige vrijstelling blijft gehandhaafd. l- Circulaire van den Minister van Oorlog van 5 Juni 1916, n°. 562 L, aan de Burgemeesters, betr. voorloopige vrijstelling van personeel der Telegrafie. Blijkens mededeeling van den Minister van Waterstaat zijn bij Koninklijk besluit van 1 April 1916, n°. 28, de titels „adspirant- en tijdelijke opzichters der telegrafie" vervangen door die van „adspirant- en tijdelijke electrotechnische ambtenaren der telegrafie". In verband hiermede heb ik de eer U te doen kennen, dat onder het personeel, bedoeld in mijn circulaire van 23 Augustus 1915, afd. Dienstpücht, n°. 259 L., en nader aangeduid onder 6°. in mijn circulaire van 17 September 1915, afd. Dienstplicht n°. 290 L., thans moeten worden verstaan de landstormplichtige adspirant — en tijdelijke electro-technische ambtenaren der telegrafie en de landstormplichtige tijdelijke lijnwachters der telegrafie. Voorts wordt door mij, bij toepassing van art. 7. derde lid, der Landstormwet bepaald, dat ook de landstormplichtige adspirant-lijnwachters der telegrafie voorloopig niet in werkelijken dienst behoeven te komen. 2 Circulaire van den Minister van Oorlog van 24 Maart 1917, n°. 105 L, aan de Burgemeesters, betr/ voorloopige vrijstelling van spoorwegpersoneel. uj_j Ten vervolge op mijn brief van 10 Maart 1 Zie ook de in de bijlagen opgenomen circ. van 24 Maart 1917, n°. 105L. 2 Bij de oproeping van verschillende jaarklassen werd o. a. bepaald, dat tot nader order ook buiten oproeping moesten wordeu gelaten de adspirant-werklieden der telegrafie. (Zie o. a. circ. Min. v. Oorlog van 26 Jan. 1917, n . 154M.)  — 229 — 1916, afd Dienstplicht, n°. 592 L, heb ik de eer U mede te deelen, dat door de in dien brief i bedoelde landstormplichtigen, voor zoover zij ^werkzaam zijn bij de Maatschappij tot Exploitatie van Staatsspoorwegen, de Hollandsche IJzeren Spoorweg-Maatschappij, de Nederlandsche Centraal Spoorweg-Maatschappij of de Noordbrabantsch-Duitsche Spoorweg-Maatschappij, een verklaring behoort te worden overgelegd van de Directie der betrokken maatschappij, uit welke verklaring blijkt, dat de landstormplichtige niet zónder overwegend bezwaar voor den dienst der spoorwegonderneming kan worden vervangen. Indien U zoodanige verklaring ontvangt, kunt U den landstormplichtige al dadelijk aanmerken als voorloopig te blijven vrijgesteld van het opl omen in werkelijken dienst, ook zonder dat TJ het bericht, bedoeld in het laatste lid va.i mijn vermelden brief, ontvangt. ■ Bij de in het voorlaatste lid van dien brief •bedoelde kennisgeving gelieve TJ dan de desbetreffende verklaring over te leggen. VRIJWILLIGE VERBINTENIS BIJ DEN LANDSTORM. Beschikking van den Minister van Oorlog van 1 October 1920, n°. 224 (L.O. 1920, n°. 468). (Zooals deze is gewijzigd.) Vrijwillige-Landstorm-beschikking. A. Algemeene bepalingen. § 1. Zij, die op grond van artikel 53 van het Landstorm-Besluit tot eene vrijwillige verbintenis bij den landstorm zijn toegelaten, vormen te zamen den „vrijwilligen landstorm". § 2. De Inspecteur 1 regelt de samenvoeging van de vrijwilligers tot landstorm-afdeelingen én, in afwachting van eene nadere vaststelling der organisatie, de eventueele samenvoeging van afdeelingen tot compagnieën en van deze tot korpsen. Hij stelt' tevens de benaming dezer ohderdeelen vast. § 3. Tot het voorloopig aannemen van vrijwilligers zijn bevoegd alle officieren en onderofficieren, alsmede alle met dezen in rang gelijkgestelden van den landstorm, voor 1 Waar in deze beschikking wordt gesproken van „Inspecteur" wordt daarmede bedoeld: „Inspecteur van den vrijwilligen landstorm".  — 230 — zoover zij daartoe door of namens den Inspecteur gemachtigd zijn. De onderteekening van de engagementsakte bij de voorloopige aanneming verbindt den adspirant-vrijwilliger aanstonds. Voor het Rijk vloeien uit de voorloopige aanneming geenerlei verplichtingen voort, indien zij, niet door den Inspecteur is bekrachtigd. In de bijlage van deze beschikking is het model voor de verbintenis aangegeven. De verbintenissen bedoeld in het LandstormBesluit, artikel 53, eerste lid, onder 1°. en 3°. kunnen voor geen langere periode dan van vier jaren ■ worden gesloten, doch worden geacht daarna telkens voor één jaar te zijn verlengd, tenzij de vrijwilliger, uiterlijk een maand voor het einde der loopende verbintenis, den wensch de kennen geeft deze te verbreken. De verbintenissen bedoeld onder 1°. van genoemd lid, eindigen op den dag, voorafgaande aan dien, waarop de verbondene wordt ingelijfd bij de militie of waarop hij, krachtens artikel 10, tweede lid der Landstormwet, naar het reservepersoneel der landmacht overgaat. De verbintenissen bedoeld in het LandstormBesluit, artikel 53, eerste lid, onder 2°., worden gesloten voor den duur van den nog loopende militie-, landweer- of reserveplicht. Verbintenissen, die zouden eindigen in een tijdvak, waarin de vrijwillige Landstorm geheel of gedeeltelijk werkelijken dienst verricht in verband met oorlog, oorlogsgevaar of andere buitengewone omstandigheden, dan wel ter handhaving of tot herstel der openbare orde of rust, eindigen niet voor het einde van dit tijdvak. De Inspecteur is bevoegd legalisatie te eischen van het bewijs van toestemming, bedoeld in het Landstorm-Besluit, artikel 53, vierde lid. De Inspecteur van den geneeskundige» dienst der landmacht stelt de eischen vast van de lichamelijke geschiktheid van de vrijwilligers van den landstorm, daarbij rekening houdende met hunne bestemming voor den gewapenden of voor den ongewapenden landstorm, en van de vrouwelijke vrijwilligers van den landstorm. § 4. Het personeel van den vrijwilligen landstorm is verplicht tot werkelijken dienst, indien het daartoe door of vanwege den Minister van Oorlog wordt opgeroepen ingeval van  — 231 — oorlog, oorlogsgevaar of andere buitengewone omstandigheden, dan wel wanneer die opkomst ter handhaving of tot herstel van de openbare orde of rust door dien Minister wordt noodig geoordeeld. Het oproepen in werkelijken dienst van personeel van den vrijwilligen landstorm tot bet ondergaan van een krijgstuchtelijke straf geschiedt door den Inspeoteur. Dit personeel wordt in onderhoud opgenomen bij het onderdee van het leger, waarbij het de straf ondergaat. § 5. Ten aanzien van hem, die eene vrijwillige verbintenis bij den landstorm aangaat en vroeger een officiersrang heeft bekleed bij de zeemacht, het korps mariniers en de marinereserve hieronder begrepen, bij het leger hier te lande, het reserve-personeel der landmacht en den landstorm hieronder begrepen, bij de koloniale troepen of bij de gouvernementsmarine in Nederlandsch-Indië, bepaalt de Minister van Oorlog of hij bij den vrijwilligen landstorm voor benoeming in den laatst bekleeden rang zal worden voorgedragen. Ten aanzien van hem, die eene vrijwillige verbintenis bij den landstorm aangaat en vroeger een rang beneden dien van officier beeft bekleed bij de zeemacht, het korps mariniers eD de marine-reserve hieronder begrepen, bij het leger hier te lande, het reservepersoneel der landmacht en den landstorm hieronder begrepen, bij de koloniale troepen of bij de gouvernements-marine in Nederlandsch-Indië, bepaalt de Inspecteur of bij bij den vrijwilligen landstorm ij dien rang zal worden aangesteld. Een vrijwilliger, die dient in een militairen rang beneden dien van officier en bij de beëindiging van zijn verbintenis militie-, landweerof landstormplichtige is of wordt, komt te behooren tot hetzelfde wapen als dat, waartoe hij laatstelijk bij den vrijwilligen landstorm behoorde en vervult zijn militie- of landweerdienst in dien rang of vervult den werkelijken diénst als landstormplichtige in een positie, gelijkgesteld met dien rang. Vorenstaande bepaling geldt niet indien hij als militieplichtige moet worden ingelijfd bij de zeemilitie of landstormplichtige in werkelijken dienst moet worden gesteld bij de zeemacht.  — 232 — § 6. De vrijwilliger bij een rijwielafdeeling is verplicht voor deelneming aan oefeningen en het verrichten van werkelijken dienst een in goeden staat verkserend rijwiel mede te brengen. § 7. Het dragen van uniform, anders dan voor het verrichten van werkelijken dienst of het ontvangen van militair onderricht, is den vrijwilliger niet geoorloofd zonder toestemming van den Inspecteur. Wanneer de vrijwilliger zonder bekende reden niet voldoet aan een oproeping voor den werkelijken dienst, stelt, drie dagen na den vastgestelden datum van opkomst, de' korpscommandant of — indien geen korpsverband bestaat — de Inspecteur bii den burgemeester der gemeente, waar de opgeroepene woont, onderzoek in naar de reden van achterblijven. De Inspecteur doet aan den Minister van Oorlog opgave van hen, die niet aan een oproeping voor werkelijken dienst hebben voldaan onder mededeeling van de ter zake verkregen inlichtingen en bijvoeging van de stukken tot staving der wettigheid van het achterblijven overgelegd. De Minister van Oorlog besl;st of er termen aanwezig zijn de gedane oproeping in te trekken, dan wel of de vrijwilliger, wegens het zonder geldige redenen niet voldoen aan de te zijnen aanzien gedane oproeping voor den werkelijken dienst, als deserteur moet worden behandeld. § 9. De beëediging der officieren geschiedt door den korpscommandant en, indien geen korpsverband bestaat, door den Inspecteur. B, Bijzondere bepalingen. I. Geldende alleen voor gewone vrijwilli- § 10. De gewone vrijwilligers, voor zooveel niet uitsluitend bestemd tot het verrichten van ongewapenden dienst, zijn verplicht deel te nemen aan oefeningen, volgens door den Inspecteur te stellen regelen tot de volgende maxima per jaar : a. voor hen, die nog niet het bewijs, hierna bedoeld in § 12, hebben verworven, 200 oefeningsuren ; 6. voor hen, die het onder o bedoelde bewijs verworven hebben, 50 oefeningsuren. Zij, die uitsluitend bestemd zijn tot het  — 233 — verrichten van ongewapenden dienst, zijn verplicht deel te nemen aan oefeningen, gedurende ten hoogste 200 oefeningsuren per jaar, of andere daarvoor in de plaats tredende diensten te verrichten, een en ander voor zooveel de Inspecteur zulks noodig acht. Etmalen worden berekend voor 8 oefeningsuren. § 11. De gewone vrijwilliger, die het bewijs ' van individueeel geoefend man heeft verworven, hierna bedoeld in § 12 en wordt ingelijfd bij de militie te land, komt als militieplichtige tot het wapen te behooren, waarvoor hij het genoemde bewijs bezit en kan, indien hij dit wenscht, in het genot van klein verlof worden gesteld, ingaande op den dag, waarop zijn ; eerste oefening aanvangt. Voor de infanterie bedraagt dit verlof vier maanden, met dien verstande, dat de verkorting v.an eerste-oéfenings-tijd wegens het bezit van het bewijs van voorgeoefendheid, bedoeld in art. 70, eerste lid, der Militiewet, geacht wordt j: te zijn begrepen in genoemd verlof van vier maanden. Voor de overige wapens zal het verlof nader worden geregeld. § 12. De practische en theoretische eischen voor de verschillende rangen zijn gelijk aan die bij het leger, voor zooveel de Minister van ; Oorlog niet anders bepaalt. De gewone vrijwilliger, die voldoet aan de eischen, door den Minister van Oorlog vast te stellen, ontvangt naar door den Inspecteur vast te stellen regelen een schriftelijk bewijs van te zijn individueel geoefend man. De gewone vrijwilliger zal als regel niet worden aangesteld tot korporaal, onderscheidenlijk sergeant en vaandrig, alvorens hij den 17, respectievelijk 18- en 19jarigen lefeftijd bereikt heeft. II. Geldende alleen voor buitengewone vrijwilligers. § 13. 1 Militie-en reserveplichtigen worden, zoolang zij als zoodanig hun eerste-oefentijd niet hebben volbracht, dan wel zoo lang zij zich Sn verplichten werkelijken dienst bevir den, niet jtoteene vrijwillige verbintenis bij den landstorm 1 , IJoze paragraaf is nader vastgesteld bij Besch. Min. v. Oorlog van 15 Dec. 1920, n».127 L. O. 1920, «o. 584).  — 234 — toegelaten; onderofficieren van het reservekader behooren tevens voldaan te hebben aan de verplichting, onderscheidenlijk omschreven in art. 15, IIIc van hel Koninklijk' Besluit van 8 Mei 1906, N». 96 (V. B. TJ. blz. 1689), art. 14, IIIc van het Koninklijk Besluit van 31Octoberl906, No. 27, (V. B. TJ. blz. 1642) en art. 15 A Ilc van het Koninklijk Besluit van 9 November 1906, No. 52 (V. B. TJ. blz. 1740). Landweerplichtigen worden, zoolang zij zich in verplichten werkelijken dienst bevinden, niet tot eene vrijwillige verbintenis bij den landstorm toegelaten. N.B. Onder eerste-oefentijd van reserveplichtigen wordt verstaan de diensttijd, bedoeld in art. 5, 4de alinea van de wet voor het Reserve-personeel' der landmacht 1905, en nader in de desbetreffende Kon. Besluiten geregeld. § 14. De buitengewone vrijwilliger is verplicht voor het verrichten van den werkelijken dienst als bedoeld in § 4, in geval van opkomst ter handhaving of tot herstel van de openbare orde of rust, hetgeen eventueel uit de oproeping zal blijken, onder de wapenen te komen bij het landstormonderdeel, waartoe hij behoort; geschiedt de opkomst onder de andere omstandigheden, bedoeld in § 4, dan is hij verplicht op te komen bij het onderdeel van het leger of de landweer waartoe hij behoorde op het tijdstip van het sluiten zijner verbintenis of waartoe hij als landweerplichtige ingevolge de „Indeelingsregeling" (V. B. U. blz. 3192) zou hebben behoord. § 15. De buitengewone vrijwilliger, voor zooveel niet uitsluitend bestemd tot het verrichten van ongewapenden dienst, is verplicht deel te nemen aan de oefeningen, bedoeld in § 10, eerste lid onder 6. De buitengewone vrijwilliger, uitsluitend bestemd voor ongewapenden dienst, is verplicht deel te nemen aan de oefeningen, omschreven in § 10 tweede lid, tenzij hij hiervan door den Inspecteur is vrijgesteld. Etmalen worden berekend voor 8 oefeningsuren. § 16. De militiepbchtige, die zich binnen 3 maanden na het einde van zijn eerste-oefening en van den eventueel daarop gevolgden dienst bij het blijvend gedeelte, als buitengewone vrijwilliger bij den landstorm verbindt, is  - 235 - . gedurende 2 jaren vrijgesteld van de verplichte : bijwoning der oefeningen, bedoeld in § 15. I Gaat zijne verbintenis bij den landstorm in op een later tijdstip dan een jaar na het einde van zijne eerste-oefening, dan blijft de vrijI williger verplicht deel te nemen aan de eerstvolgende herhalingsoefening, welke voor hem als dienstplichtige zou zijn voorgeschreven. § 17. De reserveplichtige, die zich binnen ; 3 maanden na het tijdstip, waarop hij volledig 1 zijn eerste-oefentijd heeft volbracht, als buitengewone vrijwilliger bij den landstorm verbindt, pis gedurende 2 jaren vrijgesteld van de oefe| ningen, bedoeld in § 15. Gaat zijne verbintenis bij den landstorm in : op een later tijdstip, dan blijft de vrijwilliger I verplicht in het daarop volgende kalenderjaar voor ten hoogste zes weken in werkelijken I dienst op te komen. 1 § 18. De kennisgeving nopens het aangaan van een vrijwillige verbintenis bij den landstorm door een landstormplichtige, bedoeld in art. 56 van het Landstorm-Besluit, geschiedt door den Inspecteur of door de daartoe door hem aangewezen, onder hem lessorteerende, commani danten. De kennisgeving is ingericht overeenkomstig model II, behoorende bij de LandstormInstructie, met dien verstande, dat in het opschrift van de kennisgeving wordt gesteld : I „derde lid van artikel 8" in plaats van : „eerste lid van artikel 8". Ten aanzien van dengene, die bij het einde I van zijn vrijwillige verbintenis bij den landstorm nog militieplichtig, landweerplichtig of landstormplichtig is, wordt door den Inspecteur of door de door hem aangegeven, onder hem ressorteerende, commandanten opgaaf nopens • het eindigen der verbintenis gedaan : ■ V zoo het geldt een militieplichtige, aan den "Commissaris der Koningin in de provincie, voor welke hij is ingelijfd, zoomede aan den Comrnandeerendë-Omcier van het korps, waartoe hij laatstelijk als militieplichtige behoorde ; zoo het geldt een landweerplichtige, aan den Commissaris der Koningin in de provincie, waarbinnen de gemeente is gelegen, waar hij in het landweer-verlofgangers-register, bedoeld in art. 26 der Landweerwet, moet worden ingeschreven, zoomede aan den Commandant  in het landweerdistrict, waarbinnen die ge: meente ligt; zoo het geldt een landstormplichtige, aan den burgemeester der gemeente, waar hij in het inschrijvingsregister voor den landstorm, bedoeld in art. 5 der Landstormwet, moet worden ingeschreven. In de in het vorige lid bedoelde opgaaf moeten o. a. worden vermeld de geslachts- en voornamen van den betrokken persoon, de militielichting, de landweerlichting of landstormjaarklasse, waartoe hij behoort, zijn woonplaats en zijn adres. De kennisgeving, bedoeld in het eerste lid, geschiedt binnen acht dagen na dien, waarop de verbintenis is bekrachtigd. De opgaaf, bedoeld in het tweede lid, geschiedt op of zoodra mogelijk na den dag, waarop de verbintenis is geëindigd. III. Geldende alleen voor vrouwelijke vrijwilligers. § 19. Als vrouwelijk vrijwilliger kunnen worden toegelaten vrouwelijke artsen, alsmede vrouwelijke personen, die opgeleid zijn, worden. of wenschen te worden tot hulppersoneel voor ziekenverzorging en voor andere nader te bepalen functies. § 20. De vrouwelijke vrijwilligers zijn verpliehgt deel te nemen aan oefeningen, gedurende ten hoogste 50'oefeningsuren per jaar (etmalen berekend voor 8 oefeningsuren), of andere daarvoor in de plaats tredende diensten te verrichten, een en ander voor zooveel de Inspecteur zulks noodig acht. Overgangsbepalingen. Op hen, die zich reeds als vrijwilliger bij den landstorm verbonden, zullen vorenstaande bepalingen alleen dan -toepasselijk zijn, indien zij nader eene verbintenis aangaan overeen-: komstig deze beschikking. Vrijwilligers, als hiervoren bedoeld, behouden, hun aanspraken voortvloeiende uit hun vorige vrijwillige Verbintenis bij den landstorm. Ten aanzien van den vrijwilliger, die dient in eene positie, gelijk gesteld met een officiersrang, en bij de beëindiging van zijn verbintenis militie- of landweerplichtig wordt, zal nader worden bepaald onder 'frelke voorwaarden hem vergund wordt zich in bedoelden rang bij het reservepersoneel te verbinden.  — 244 — huwelijk met die verwanten is blijven samenwonen. 1 Spruiten uit het huwelijk kinderen voort en kunnen de verwanten der echtgenoote en deze zelve geacht worden niet in staat te zijn óók in het onderhoud van de kinderen te voorzien, dan wordt op haar verzoek het voor het levensonderhoud der kinderen benoodigde vergoedingsbedrag toegekend. Nochtans beloopt dit bedrag in geen geval meer dan de som, welke de dienstplichtige vóór zijn opkomst verdiende, verminderd met het bedrag, waarop de kosten van zijn levensonderhoud kunnen worden gesteld. 2 Heeft de vrouw na haar huwelijk een eigen huishouden opgezet, dan wordt zij op haar verzoek in het genot van vergoeding gesteld, zoo haar dan voldoende middelen tot levensonderhoud ontbreken en aangenomen kan worden, dat de dienstplichtige met de inkomsten, welke hij vóór zijn opkomst genoot, in haar onderhoud had kunnen voorzien, tenzij blijkt, dat de dienstplichtige niet instemt met het toekennen van vergoeding aan zijn echtgenoote. Ten aanzien van het vergoedingsbedrag geldt hetgeen in den tweeden volzin van het vorige lid is vermeld. IMKOMSTEN VAN VOLWASSEN KINDEBEN. Het inkomen van het gezin wordt gevormd door het totaal van de inkomsten van ieder der inwonende gezinsleden. Echter doet zich meermalen het geval voor, 1 Van deze regeling mag slechts in bijzondere gevallen worden afgeweken, b.v. wanneer in de geldelijke of gezinsomstandigheden van de verwanten, met wie de echtgenoote samenwoont, zoodanige ongunstige wending is gekomen, dat zij in het onderhoud der vrouw niet meer of niet meer ten volle kunnen voorzien. (Circulaire van 6 Nov. 1916, n°. 103L.) 2 Bij circulaire van 3 Juli 1918, n°. 1 L, is een maatregel getroffen, hierop neerkomende, dat hetgeen gederfd wordt, in het algemeen geacht moet worden ten minste gelijk te zijn aan hetgeen de verwanten tot aanvulling van het wegens den dienst van den dienstplichtige ontstaan tekort aan kostwinnersvergoeding noodig hebben. Een voorbehoud is later weer gemaakt ten aanzien van de militie- en de landstormplichtigen tijdens het eerste jaar hunner dienstvervulling.  .dat niet alle leden van het gezin hun inkomsten ten volle beschikbaar stellen ten behoeve van het gezin, vaak omdat die gezinsleden volwassen personen zijn en voor bijzondere uitgaven staan. Uit dien hoofde is het geoorloofd, om indien blijkt, dat in het gezin wonende kinderen boven den 17-jarigen leeftijd een gedeelte van hun verdiensten niet voor het gezin beschikbaar stellen, bij de berekening van het inkomen van het gezin buiten aanmerking te laten het door die kinderen achtergehouden gedeelte hunner verdiensten, voor zoover dit niet meer dan 25% van die verdiensten beloopt. 1 .'.tjgw&H LOON VAN DEN DIENSTPLICHTIGE. 2 Bij de beoordeeling van het vergoedingsbedrag, dat in verband met het loon van den dienstplichtige ten hoogste mag worden toegekend, wordt als loon aangenomen niet het bedrag, dat de vakgenooten van den dienstplichtige in dezen tijd op een gegeven oogenblik verdienen, doch hét bedrag, dat de dienstplichtige in zijn burgerlijken werkkring verdiende ten tijde van den aanvang van zijn tegenwoordig verblijf in werkelijken dienst als dienstplichtige of, zoo zijn verdiensten wisselvallig waren, op het bedrag, dat hij in zijn burgerlijken werkkring gemiddeld verdiende per week, berekend over het jaar, voorafgaande aan den datum, waarop zijn tegenwoordig verblijf in werkelijken dienst als dienstplichtige aanving. 1 Als aanvulling van de hier gegeven aanwijzing deed de Min. v. Oorlog den Burgemeesters bij circulaire van 23 Juni 1916, n°. 126, het volgende kennen: Indien de echtgenoote van den dienstplichtige loongevenden arbeid verricht, kan ook hiervan het gevolg wezen, dat haar behoeften grooter zijn, dan de behoeften van vrouwen, die zoodanigen arbeid niet verrichten. Op. dien grond verzoek ik U, eveneens nè. 25 Juni 1916, bij de berekening van het vergoedingsbedrag ook van de verdiensten, welke de echtgenoote van den dienstplichtige mocht genieten door het verrichten van werkzaamheden, ten hoogste 25 % buiten aanmerking te laten. 2 Zie echter ook noot 2 bij het onderwerp Huwelijk na opkomst.  — 246 — UITKEERING VAN DEN WERKGEVER. 1 Hetgeen de werkgever van den dienstplichtige van het loon van dezen uitkeert aan de achtergebleven betrekkingen ter verhooging van de inkomsten van dezen, wordt in beginsel bij de berekening van het vergoedingsbedrag niet in aanmerking genomen. Nochtans mag op grond van art. 4 van het MUitie-Vergoedings-Besluit,art.,4 van het Landweer-Besluit III en art. 28, tweede lid, van het Landstorm-Besluit het vergoedingsbedrag niet -hooger zijn dan de baten, welke ten gevolge van het verblijf in.werkelijken dienst van den dienstplichtige door zijn betrekkingen worden gemist. Er dient derhalve te worden gezorgd, dat het vergoedingsbedrag en de uitkeering van den werkgever te zamen niet stijgen boven het bedrag der inkomsten, welke van den dienstplichtige werden genoten vóór diens opkomst, verminderd met hetgeen hij zijn betrekkingen aan levensonderhoud kostte. TERUGWERKENDE KRACHT. Indien een aanvraag om vergoeding of verhooging van vergoeding aanleiding geeft daarop in gunstigen zin te beslissen, werkt in beginsel de beslissing niet terug over verblijf in werkelijken dienst, vallende vóór den datum, waarop de aanvraag is ingediend. Van dit be ginsel wordt slechts afgeweken, indien in een bijzonder geval stellig blijkt, dat belanghebbende door het gemis van de gevraagde vergoeding of de gevraagde verhooging der vergoeding schulden heeft moeten maken. MAATSTAF. 2 De maatstaf, welke bij de bepaling van het vergoedingsbedrag wordt aangelegd, is zoodanig, dat belanghebbenden voor zoover het voor hen geldend wettelijk maximum er niet door zou worden overschreden of er geen strijd door zou ontstaan met art. 4 van het Militie-Vergoedings-Besluit, art. 4 van het Landweer- 1 Bij circulaire Min. v. Oorlog van 17 Juli 1918, n°. 77L, is de maatregel getroffen, dat verplichte uitkeering wel, onverplichte niet in mindering moet worden gebracht bij de berekening van het noodige vergoedingsbedrag. 2 Zie ook de hierna opgenomen circulaire van 18 Maart 1920, n°. 110H.  — 247 — Besluit III of art. 28, tweede lid, van het Landstorm-Besluit, met de vergoeding en hetgeen zij uit anderen hoofde nog aan inkomsten mochten genieten, kunnen bestrijden : o. de noodzakelijke uitgaven voor voeding ; b. de noodzakelijke uitgaven voor kleeding en schoeisel; c. de noodzakelijk- uitgaven voor vuur en licht; d. de huishuur, tenzij deze onnoodig hoog is en belanghebbenden zonder overwegend bezwaar zich goedkoopere huisvesting kunnen verschaffen ; e. zieken- en begrafenisfondsen. In de toepassing leidt deze maatstaf tot verschillende uitkomsten ten aanzien van gezinnen van gelijke getalsterkte, in het bijzonder als gevolg hiervan, dat de maatschappelijke omstandigheden, waarin het eene gezin vei keert, medebrengt, dat het een hoogere huis huur moet betalen dan het andere gezin. Het voor de vergoedingsbedragen bezigen van een schaal, uitsluitend gebouwd op de getalsterkte der gezinnen, is met raadzaam. Zulk een schaal toch geeft voor gezinnen, die uit een gelijk getal leden bestaan doch in ongelijke levensomstandigheden verkeeren, een gelijk vergoedingsbedrag tot uitkomst, niettegenstaande de noodzakelijke behoeften verschillend zijn. Het vorenstaande heeft geen verdere strekking dan het geven van algemeene regelen, van welke kan worden afgeweken, zoo een bijzonder geval tot afwijking daarvan noopt an de wettelijke voorsohriften zoodanige afwijking toelaten. Ik heb de eer TJ te verzoeken, om, voor zoover dit niet reeds door u geschiedde, voortaan bij de beslissing nopens vergoedingsaanvragen en bij de vaststelling der vergoedingsbedragen de hiervoren aangegeven regelen als richtsnoer aan te nemen. Met betrekking tot de categorieën van militairen, genoemd in het sedert uitgebreid Koninklijk Besluit van 21 Augustus 1914, n°. 42 (Ministerieele Aanschrijving van 23 Augustus 1914, IHe Afd., n°. 4), kan in het algemeen dezelfde gedragslijn worden gevolgd. Echter wordt er de aandacht op gevestigd,  — 259 — IV. BELASTING. Het bedrag, dat wordt betaald aan belasting van anderen aard dan de rijks- en de gemeentelijke inkomstenbelasting, beide laatstgenoemde belastingen worden niet in aanmerking genomen. V. SCHOOLGELD. Het bedrag, dat daarvoor wordt uitgegeven. Indien echter vermoedelijk een goedkoopere school bezocht zou zijn, indien de dienstplichtige, ter zake van wiens verblijf in werkelijken dienst de vergoeding wordt verleend, niet aan het gezin ware onttrokken, wordt de vergoeding voor schoolgeld slechts gesteld op het bedrag, dat voor bedoelde goedkoopere school zou zijn betaald. Vergoeding wordt niet toegekend tot bestrijding van uitgaven wegens plaatsing op andere scholen dan scholen voor lager onderwijs. VI. VERSTERKENDE MIDDELEN. Het bedrag, dat vereischt wordt tot aanschaffing van zoodanige versterkende middelen, als volgens over te leggen geneeskundige verklaring noodzakelijk zijn boven de bestaande normale behoefte aan voeding. Ingeval de geneeskundige uit beginsel niet bereid is, zoodanige verklaring schriftelijk te verstrekken, wordt bedoeld bedrag niet verleend, tenzij de geneeskundige op andere wijze de noodzakelijkheid tot het verstrekken daarvan aantoont, VII. VERHOOGING WEGENS HET VERRICHTEN VAN ARBEID. Voor ieder persoon boven 16 jaar, die arbeid verricht, cent per dag of, zoo hij zwaren arbeid verricht, 121/2 cent per dag. Voor arbeid van huishoudelijken aard wordt geen verhooging gegeven. VIII. VERHOOGING WEGENS INWONING HU DERDEN. 121/. Cent per dag voor eiken tot het gezin van den dienstplichtige behoorenden persoon, die bij derden intrek heeft genomen. IX. VERHOOGING WEGENS HOOGE UITGAVEN VOOR KLEEDING EN SCHOEISEL. 12x/s Cent per dag voor den persoon, wiens kleeding of schoeisel wegens zijn betrekking 9*  — 269 — met vroegeren vrijwilligen of verplichten dienst, worden voor den dienst bij dit personeel geschikt geacht, indien zij voldoen aan de algemeene eisohen, in art. 3 gesteld, en vrij zijn van ziekten en gebreken, in kolom I van lijst A vermeld. na voorafgaanden dienst. 3. De personen, wier overgang naar of bestemming voor den dienst bij het reservepersoneel der landmacht wel verband houdt met vroegeren vrijwilligen of verplichten dienst, van wie gebleken is of verwacht kan worden, dat zij hun dienst naar eisch kunnen verrichten, worden voor den dienst bij dit personeel geschikt geacht, ook al zijn zij behept met ziekten of gebreken, in kolom I van lijst A vermeld. Adspirant-leerlingen van een opleidingsinrichting, adspirant-officieren van gezondheid, militaire apothekers, militaire apothekersbedienden, paardenartsen. 6. 1. De personen, bedoeld in art. 1 onder de groepen 12 tot 20, worden geschikt geacht voor de door hen gewenschte plaatsing, toelating of verbintenis, indien zij voldoen aan de a'gemeene. eischen, in art. 3 gesteld. 2. Tot de ziekten en gebreken, die deze personen niet ongeschikt maken voor de door hen gewenschte plaatsing, toelating, of verbintenis, ' behooren niet alleen die, in kolom III van lijst A aangegeven, naar de daar gemaakte onderscheidingen, maar ook andere in lichten graad bestaande ziekten en gebreken, welke volgens het oordeel van den onderzoekenden geneeskundige evenmin hinderlijk zijn voor de uitoefening van den dienst 'of voor de opleiding, waarbij de verbintenis wordt gewenscht. -Eischen bij overgang van Cadettenschool naar de Koninklijke Militaire Academie, van een cursus naar den Hoofdcursus en bij benoeming van cadetten, leerlingen van den •Hoofdcursus en studenten voor den geneeskundigen dienst tot officier. 3. De personen, bedoeld in art. 1 onder de groepen 21, 22 en 23, worden geschikt geacht voor de door hen gewenschte plaatsing of benoeming, indien zij voldoen aan de algemeene eischen, in art. 3 gesteld, en vrij zijn van ziekten en gebreken, in kolom I van lijst A vermeld. Adspirant-vrijwilligere landstorm. 7. De in art. 1 onder groep 24 bedoelde personen worden, met inachtneming van het  — 270 — voorbehoud, in het derde lid van art. 1 vermeld, geschikt geacht voor een bepaalden dienst, indien hun lichaamsbouw en gezondheid doen verwachten, dat zij zullen voldoen aan de eischen van dien dienst en bestand zullen zijn tegen de vermoeienissen, aan dien dienst verbonden. Het behept zijn met ziekten of gebreken, die het naar eisch verrichten van den te vervullen dienst niet verhinderen, is geen beletsel voor hun toelating. Vrijwilligers, bij de landmacht en bij den landstorm dienende. 8. f. De in art. 1 onder groep 25 bedoelde personen worden ongeschikt geacht voor de verdere waarneming van den dienst, indien zij ziekten of gebreken hebben, in kolom I van lijst A vermeld, voor zoover deze geoordeeld worden ongeneeslijk te zijn of de genezing daarvan vruchteloos is beproefd, en deze ziekten of gebreken, zoowel in het eene als in het andere geval, deze personen buiten staat stellen om den dienst, welke hun wordt opgedragen, naar eisch te verrichten of gevaar opleveren, dat de uitoefening van den dienst hun gezondheid of die van anderen ernstig zal benadeelen. Geneeskundige hulpmiddelen in dienst. Wanneer echter de dienst met eenhulpmiddel als een bril, breukband," elastieken kous of dergelijke, naar eisch kan worden verricht, worden zij niet ongeschikt geacht. Zij zijn alsdan tot het gebruik van het hulpmiddel verplicht. Onderzoek bij overplaatsing. 2. Hij, die bij de landmacht dient krachtens een verbintenis of een benoeming, wordt niet bij een anderen dienst of een ander wapen of korps overgeplaatst, alvorens bij een nieuw geneeskundig onderzoek voor dien dienst, dat wapen of das korps geschikt te zijn bevonden. Adspirant-vrijwilligers zeemacht. 9. 1. De in art. 1 onder groep 26 bedoelde personen worden geschikt geacht, indien zij voldoen aan de algemeene eischen, in art.. 3 gesteld, en vrij zijn van ziekten en gebreken, welke hen volgens het oordeel van den onderzoekenden geneeskundige ongeschikt maken voor de door hen gewenschte verbintenis.  — 271 — ■ Omschrijving geneeskundige eischen. 2. Tot de ziekten en gebreken, die deze personen niet ongeschikt maken \ ooi de dooi hen gewenschte verbintenis, behooren niet alleen die, in kolom II van lijst B aangegeven, maar ook andere in lichten graad bestaande ziekten en gebreken, welke volgens het oordeel van den onderzoekenden geneeskundige evenmin hinderlijk zijn voor de uitoefening van den dienst. Koninklijke Marine-Reserve. 3. Personen, die tot vrijwilligen dienst bij de Koninklijke Marine-Reserve wenschen te worden toegelaten, worden geschikt geacht, indien hun lichaamsbouw en gezondheid doen verwachten, dat zij zullen volooen aan de eischen van den dienst en bestand zullen zijn tegen de vermoeienissen, aan den dienst verbonden. Het behept zijn met ziekten of gebreken, waarmede de te vervullen dienst naar eisch kan worden verricht, is geen beletsel voor de toelating. Zij behooren evenwel aan de eischen, die in kolom II van lijst B aan het gezichtsvermogen gesteld zijn, te voldoen. Verbintenis bij de Koninklijke Marine-Reserve na ontslag uit den zeedienst. 4. Zij die, nadat hun een eervol ontslag uit den zeedienst is verleend, een verbintenis wenschen aan te gaan bij de Koninklijke Marine-Reserve, Worden geschikt geacht, indien zij geen ziekten of gebreken hebben, in kolom I van lijst B vermeld. Vrijwilligers, bij de zeemacht dienende. • 10. 1. De in art. 1 onder gioep 27 bedoelde personen worden ongeschikt geacht voor de verdere waarneming van den dienst, indien zij ziekten of gebreken hebben, in kolom I van lijst B vermeld, voor zoover deze geoordeeld worden ongeneeslijk te zijn of de genezing daarvan vruchteloos is beproefd en deze ziekten of gebreken, zoowel in het eene als in het andere geval, deze personen buiten staat stellen om den dienst, welke hun wordt opgoaragen, naar eisch te verrichten of gevaar opleveren, dat de uitoefening van den dienst hun gezondheid of die van anderen ernstig zal benadeelen,en behoudens het bepaalde in art. 12, derde lid,  — 283 — Lijst At &oloh II (vervolg). Kolom III (vervolg). | V Ooglidrandontsteking in dien graad, dat het ■ gebrek niet tot afkeuring leidt. Bereden korpsen. Oog bind vliesontsteking in dien graad, dat het gebrek niet tót afkeu- ring leidt. rsereden /corpsen. Wjc-liiito: neen van het hoornvlies, indien zonder aanwending van glazen de gezichtsscherpte is gedaald tot beneden de grenzen, in kolom I n°. 127 vermeld. Bededen korpsen. Tor- peaisien. pontonniers, zeemilitie. 10. Misvorming van het I. regenboogvlies, indien | zonder aanwending van r. glazen de gezichts- H. Verduisteringen van het hoorn¬ vlies, indien de gezichtsscherpte zonder aanwending van glazen voldoet aan de volgende bepalingen, welke als minima der aan het gezichtsvermogen te stellen eischen moeten worden beschouwd: 1°. voor de personen, in art* 1 onder de groepen 12, 13, 14, 16 en 18 genoemd: een gezichtsscherpte van het rechteroog = 3fi en van het linkeroog = l/s ; 2°. voor de personen, in art. 1 onder de groepen 15, 17, 19 en 20 genoem d : een gezichtsscherpte van bet eene oog = 8/4 en van het andere = J/3. Indien uit hoofde van tevens bestaande brekingsafwijkingen bovenstaande gezichtsschorpte niet kan worden bereikt, gelden de bepalingen, in de nummers 20, 21 B en 22 vermeld. 15. Aangeboren splijting van het regenboogvlies ^coloboma iridis eongenitum).  Lijst A. — 284 — Kolom I (vervólg). 133. Hardnekkige of telkens terugkeerende ontsteking van hl regenboogvlies van een of van beide oogen. 134. Verstopping van een of van beide oogappels. 135. Vergroeiing van het regenboogvlies roet het hoorn vlit (synechia anterior, leucoma adhaerens) met verminderiri van de gezichtsscherpte zooals in n°. 127 dezer^ kolom x omschreven en met de bepaling omtrent brekingsafws kingen. onder dat nummer vermeld. > 136. Belangrijke vergroeiing van het regenboogvlies met < lenskapsel van een of van beide oogen. 137. Slepende ontsteking van den haarband van een of vè beide oogen. 138. Slepende ontsteking van het vaatvlies van een of vè beide oogen of hare gevolgen, indien deze een hindei lijken graad hebben bereikt. 139. Troebelheid van het glasvocht van een of van beici oogen in belangrijken graad. 140. Gemis van de lens van een of van beide oogen. 141. Verduistering, verplaatsing of misvorming van de le* met vermindering van de gezichtsscherpte zooals in n°. 11 „ dezer kolom is omschreven en met de bepaling omtrei breldngsajfwijkingen, onder dat nummer vermeld. 142. Slepende ontsteking of ontaarding van het netvlies vf een of van beide oogen in hinderlijken graad. 143. Loslating van het netvlies van een of van beide oogen.} 144. Belangrijke beperking van het gezichtsveld. 146. Blijvende verminderde netvliesgevoeligheid (hemeralon chronica) in hinderlijken graad. 146. Gezichtszwakte (ambïyopia) met vermindering van c gezichtsscherpte zooals in n°. 127 dezer kolom is on schreven en met de bepaling omtrent biekingsafwijkingel' onder dat nummer vermeld.  — 289 — Lijst A. olom ±± I vervoeg/. Kolom III (vervolg). . O ververziendheid (hyperraetropia), indien zonder aanwending van [glazen de gezichtsacherpte is gedaald tot | beneden de waarden, in kolom I n°. 127 vermeld. Bereden korpsen. Tor* pedisten. Pontonniers. ; Zeemilitie. 4°. voor de personen, in art. 1 onder de groepen 19 en 20 genoem d: a. voor zoover de leeftijd van 20 jaren niet is bereikt, indien de gezichtsscherpte met een negatief sferisch glas van ten hoogste 3 dioptrieën van het eene oog = 1 en van het andere = Y2 is , b. voor zoover de leeftijd van 20 jaren is bereikt, indien de gezichtsscherpte met een negatief sferisch glas van ten hoogste 4 dioptrieën van het eene oog = 1 en van hot andere = 34 21. Oververziendheid (hypermetropia manifesta) zoowel voor elk oog afzonderlijk als voor beide oogen te zamen bepaald : A. indien de gezichtsscherpte voldoet aan het onder n°. 14 bepaalde : 1. voor de personen, in art. 1 onder groep 14 genoemd : o. ten hoogste van 1,6 dioptrie van het rechteroog en van 2,5 dioptrieën van het linkeroog, indien zij den leeftijd van 20 jaren nog niet bereikt hebben; h. ten hoogste van 2 dioptrieën van het reohteroog en van 3 dioptrieën van het linkeroog, indien zij den leeftijd van 20 jaren * bereikt hebben ; 2. voor de personen, in art. 1 onder groep 17 genoemd : ten hoogste van 1,5 dioptrie van het betere oog en van 2,5 dioptrie van het andere; 3. voor de personen, in art. 1 onder de groepen 12, 13, 16 en 18 genoemd : a. ten hoogste van 2 dioptrieën van het rechteroog en van 3 dioptrieën van het linkeroog, indien z^* den leeftnd van 20 jaren nog niet bereikt hebben; 6. ten hoogste van 2,5 dioptrie van het rechteroog en van 3,5 dioptrie van het linkeroog, indien zij den ïeeftyd van 20 jaren bereikt hebben; 4. voor de personen, in art. 1 onder groep 15 genoemd: * a. ten hoogste van 2 dioptrieën van het betere oog en van 3 dioptrieën van het andere, indien zij den leeftnd van 20 jaren nog niet bereikt hebben ; S. & J. n°. 76, 3« dr. 10  Lijst A. — 290 — Kolom I (vervolg). Iö9. Verschil van breking in twee tegenovergestelde me dianen van het oog (astigmatismus), indien de gezicb scherpte, met aanwending van het^ meest verbetereè sferische glas van ten hoogste 4 dioptrieën, is gedaii van het rechteroog tot minder dan of van het linkere tot minder dan V*> tenzij de gezichtsscherpte zon* aanwending van glazen gelijk is aan of grooter is c de waarden, in n°. 127 dezer kolom vermeld, een *t ander onder inachtneming van het bepaalde om tri den graad van oververziendheid, in n°. 158 dezer kol* onder a aangegeven.  Lijst A. — 296 — Kolom I (vervolg). 221. Slepende ziekten van de galblaas of van de galwegen. 222. Herhaalde galsteenkoliek. 223. Belangrijke vergrooting of andere slepende ziekten vaa de milt. 224. Slepende ziekten van de alvleeschkiier. 225. In gewande breuken, indien de breuk door het dragen vaa een breukband niet voortdurend goed is in te houden. 226. Slepende ziekten van nier of nierbekken. 227. Herhaalde niersteenkoliek. 228. Aangeboren splijting van den blaaswand (ectopia vesicae's 229. Slepende ziekten van de pisblaas. 230. Herhaald bloedwateren. 231. Blaassteen. 232. Hardnekkige of telkens terugkeerende etterige ont steking van den pisweg. 233. Belangrijke vernauwing van den pisweg. 234. Piswegfistei. 235. Hinderlijke vergrooting van de voorstanderklier. 236. Belangrijke stoornis in de pisloozing. 237. Onwillekeurige afvloed van de pis. 238. Aangeboren piswegsplijting (hypo- et epispadie) in die* graad, dat de pisloozing niet zonder verontreinigini der kleederen kan plaats hebben. 239. Uitwendige tweeslachtigheid (hermaphroditismus). 240. Gemis van de roede. 241. Slepende ontsteking van een of van beide ballen, bij ballen of zaadstrengen in hinderlijken graad. 242. Hinderlijke tegennatuurlijke plaatsing van een of vas beide ballen. 243. Aangeboren ontaarding, gemis of teruggebleven zijl in de buikholte van beide ballen. 244. Ziekelijke ontaarding van een of van beide ballen ot zaadstrengen. 245. Waterbreuk (hydrocèle) van een of van beide ballen o. zaadstrengen in belangrijken graad, 246. Aderbreuk van de zaadstreng (varioocèle) in belang rijken graad. 247. Balzakverslapping in belangrijken graad. 248. Slepende zaadvloed in belangrijken graad. Mug en 249. Misstand van den schouder in dien graad, dat daardoo bij den gekleeden man wanstaltigheid duidelijk zichtbaar i 260. Belangrijke vleugelvormige afwijking van een of va|i beide schouderbladen. 251. Aangeboren splijting van ruggeweryels (hydrorhaobi spina bifida) in hinderlijken graad. 252. Slepende ontsteking van borst- of lenden wervels of va hun gewrichten. 253. Vergroeiing van borst- of lendenwervels. 254. Verkromming van de ruggegraat (scoliosis, kyphosu lordosis) in dien graad, dat daardoor bij den gekleedo man wanstaltigheid duidelijk zichtbaar is. 255. Misstand van de heup in dien graad, dat daardoor b den gekleeden man wanstaltigheid duidelijk zichtbaar ij 256. Gemis van een of van beide handen of voeten.  — 297 — Lijst A. Kolom II (vervolg). Kolom III (vervolg). \. 26. Zoogenaamde lieswandsdun- neid. 27. Funotioneele albuminnrie. 28. Vernauwing van de voorhuid zonder stoornis in'de pisloozing. 29; Aangeboren piswegsplijting (hypo- et epispadie) in lichten graad, waarbij de pisloozing zonder verontreiniging der kleederen kan plaats hebben. 30. Aangeboren ontaarding, gemis, té geringe ontwikkeling of teruggebleven zijn in de buikholte van een bal. Balzakverslapping in dien graad, dat het gebrek niet tot afkeuring leidt. Bereden ïorpsen. 31. Lichte graden van aderbreuk van de zaadstreng (varicocèle)( 32. Geringe afwijking van den normalen stand van den schouder. 33. Geringe afwijking van den normalen stand van een of beide schouder bl aden. |; Misstand van de heup I in dien graad, dat het ~ gebrek niet tot afkeuI ring leidt. Infanterie. 34. Geringe afwijking van de normale kromming van de ruggegraat. 36. Geringe afwgking van den normalen stand van de heup.  — 303 — Lijst B. Kolom II (vervolg). en watervaalstelsel. .Omschreven verwijding van haarvaten (moedervlekken, teleangiectasiae), die geen mismaaktheid veroorzaken, rhbohninder bij het dragen van de uniform. Huidadernetten, geringe aderuitzettingen en kleine om< schreven aderspatten. Geringe vergrooting van watervaatklieren. het zenuwstelsel. nekten  Lijst B. — 304 — Kolom T (vervolg). 77. Slepende moeraskoorts of hare gevolgen (caohexa malariae). 78. Slepende kwade droes. 79. Hardnekkige of - telkens terugkeerende ziekten, doe dierlijke parasieten veroorzaakt (mijnworm ziekte,, ziekt van Baneroft, slepende trichinen ziekte, cysticercui echinococcus). 80. Schimmelziekten (actinomycosis, botryomycosis, spor-i trichosis). 81. Hardnekkige uitscheiding van gevaarlijke ziektekiem^ (bij z. g. bacillendragers). § 2. Ziekten en gebreken aan bijzondere 82. Plaatselijk gemis van beenzelfstandigheid aan den schedjt in belangrijken graad. 83. Uitgebreide kaalhoofdigheid. 84. Hardnekkig hoofdzeer. 85. Hersenbreuk. 86. Misvorming van den neus, tot min of meer volkom* sluiting der neusgangen of tot wanstaltigheid aanleidiri gevend. 87. Lupus. 88. Stinkende inwendige neus verzwering (ozaena). 89. Hardnekkige zwelling of poliepvorming van het neua slijmvlies met belangrijke belemmering in de neusaden haling. 90. Hardnekkige ontsteking van de bijholten van den neus. . 91. Verlies van_ een belangrijke gedeelte van de lip. s 92. Weefselverlies van het gehemelte met slik- of spra'al stoornissen. 93. Hardnekkige speekselvloed. 94. Hardnekkige verzwering van het slijmvlies der monc holte. 95. Zeer stinkende adem. 96. Uitgebreid gemis of afbrokkeling van tanden of kiezej indien de voedingstoestand blijkens het uiterlijk van de man daaronder lijdt. 97. Belangrijke misvorming van de kaak. 98. Speeksel fistel.. 99. Geheel of gedeeltelijk gemis van de tong. 100. Slepende ziekte van de tong in hinderlijken graad. 101. Belangrijke litteekenvorming of vergroeiing in de mon holte. 102. Stotteren of andere belangrijke spraakstoornissen. 103. Gemis of misvorming van een of van beide oorschelp met belangrijke wanstaltigheid. 104. Hardhoorigheid in dien graad, dat de fluisterstem : a. met ieder oor afzonderlijk op 1 M. afstand ni wordt verstaan ; , b. met het eene oor op 0.5 M. en met "het andere < 2 M. niet wordt verstaan. 105. Blijvende sluiting of vernauwing van de uitwendige m hoorgang van een of van beide ooren, indien zij gepaaz gaat met vermindering der gehoorsoherpte zooals. 'i n°. 104 dezer kolom is omschreven. 106. Ziekelijke veranderingen of intrekking van het tromme vlies van een of van beide ooren, gepaard gaande in* vermindering der gehoorsoherpte zooafs in n°. 104 dezï kolom is omschreven. 1Ó7. Doorboring van het trommelvlies van een of van bea ooren, indien wegens de grootte of de plaats van de doQ boring het wederoptreden van een oorettering of vt doofheid bij de uitoefening van den dienst te verwachten!  — 305 — Lijst B. Kolom II (vervolg). lichaamsstrek EN Boofd. ;8. Kaalhoofdigheid in lichten graad, die door het hoofddeksel kan worden bedekt. 19. Verbuiging of plaatselijke verdikking van het neustusschen- scnot zonaer oeienimeriug iu ne ucuooucmuouug. §10. Geringe zwelling van het neusslijmvlies zonder belemmering in ae neusaaemnaimg. 11. Lichte graden van hazenlip. Ï2. Geheel of gedeeltelijk gemis van enkele tanden of kiezen zonder belemmering in net Kauwvermogeu. |jl3. Hardhoorigheid in dien graad, dat de fluisterstem met het eene oor op z al. nog verstaan worur,, mus ue genuurauueijfu» van het andere oor normaal is en op geen van beide ooren trommelvliesdoorboring kan worden aangetoond, noch zoodanige ziekelijke verandering of intrekking van net trommelvlies, dat schadelnke 'gevolgen van de uitoefening van den dienst te verwachten zijn.  Lijst B. — 306 — Kolom I (vervolg). 108. Slepende ontsteking, organische gebreken of zenuw-r stoornissen van. een of van beide midden- of binnen-*' ooren, indien deze: a. öf aanleiding geven tot hardnekkige oorsuizingen,, duizelingen of andere voor den dienst hinderlijke ver-," schijnselen ; '..-öf gepaard gaan met vermindering van de gehoor-r scherpte zooals in n°. 104 dezer kolom is omschreven ; c. öf een ernstig progressief karakter hebben (sclerosis, enz.). '.<^'/~{j'A .1 109. Blijvende sluiting of vernauwing van een of van beide; Eustachiaansche buizen, gepaard gaande met vermin- ■ dering der gehoorsoherpte zooals in n°. 104 dezer kolomn * is omschreven. 110. Hardnekkige of telkens terugkeerende ooren vloed. 111. Na mastoied-operatie overgebleven fistel. 112. Slepende ontsteking van een of van beide traanzakken.. 113. Uitzetting van een of van beide traanzakken in hinderlijken graad. 114. Slepende tranenvloed in belangrijken graad met oöl zonder fistelvorming, vernauwing of sluiting van eem gedeelte der traanwegen. 115. Slepende ontsteking en gezwellen van een of van beide: traanklieren in hinderlijken graad. 116. Geheele of gedeeltelijke vergroeiing van oogleden onder-!ling of met den oogbol, indien daardoor het zien belang-,ryk wordt belemmerd of aanleiding wordt gegeven tora telkens terugkeerende ontsteking. Tl 7. Misvorming van een ooglid in hinderlijken graad. 118. Hardnekkige ooglidkramp in hinderlyken graad. 119. Verlamming of andere bewegingsstoornissen in belang- ■ rijken graad van den oplichter van het bovenooglid van i een of van beide oogen. 120. Binnen- of buitenwaartskeering van een of meer oog- • leden in hinderlijken graad. 121. Binnenwaartsche stand van ooghaartjes in hinderlijken i graad. 122. Hardnekkige ooglidrandontsteking. 123. Geheel of nagenoeg geheel verlies der ooghaartjes. 124. Hardnekkige oogbindvliesontsteking. 125. Vleugel vel (pterygium) in belangrijken graad. 126. Hardnekkige of telkens terugkeerende hoornvliesont- } steking. 127. Verduisteringen van het hoornvlies, indien de gezïchts- J. scherpte zonder aanwending van glazen is gedaald: ,1 1°. voor zeeofficieren; officieren der mariniers, adel-} borsten bij de Koninklijke Marine en officieren der Ko-| ninklijke Marine-Reserve : ge. bij het zien met beide oogen gelijktijdig tot lager dan y% i ft. van een der oogen toplager dan Vio» 2°. voor officieren-machinist en de personen, genoemd in kolom II, n°. 14, onder B, met uitzondering van de \ ambachtslieden : a. bij het zien met beide oogen gelijktijdig tot lagerJ dan Vs J b. van een der oogen tot lager dan *■/*; 3° voor -de personen, genoemd in kolom II, n°. 14,1 onder C: a. van het rechteroog tot lager dan ^ ; 6. van het linkeroog tot lager dan l/i0 '* 4°. voor de personen, genoemd in kolom II, n°. 14, onder D, benevens de officieren van administratie, de personen, behoorende tot den verplegingsdienst, en dé ambachtslieden: a. bij het zien met beide oogen gelijktijdig tot lager dan l/a : b. van een der oogen tot lager dan Vio- tenzij voor de personen, hierboven onder 4°. genoemd,  — 307 — Lijst B. Kolom TI (vervolg). ié. Verduisteringen van het hoornvlies, indien de gezichtsscherpte zonder aanwending van glazen voldoet aan de hieronder vermelde bepalingen, welke als minima der aan het gezichtsvermogen te stellen eischen moeten'worden beschouwd** A. voor adelborsten bjj de Koninklijke Marine en officieren der Koninklijke Marine-Reserve: van het eene oog = 1 en van het andere = 3/4, onverminderd het gestelde in n°, 21 dezer kolom ; B. voor machinisten, adspirant-machinisten en stokers I bij de Koninklijke Marine, de overeenkomstige categorieën der Koninklijke Marine-Reserve en matrozen en torpedisten der Koninklijke Marine-Reserve, voor matroos-torpedomakers en de ambachtslieden *): ^van het eene oog = 3/« en van het andere = Va onverminderd het gestelde in n°. 21 dezer kolom ; C. voor vrgwilügers by de Koninklyke Marine, voor zoover niet genoemd in een der andere rubrieken : van het rechteroog = 1 en van het linkeroog = Y% onverminderd het gestelde in n°. 21 dezer kolom ; D. voor adspiraiit-administrateurs, officieren van ge *) Hieronder worden veretaan: leerling-monteur; leerlinggesohutmaker ; lichtmatroos voor de opleiding tot timmerman ; schoenmaker ; kleermaker ; scheerder.  Lijst B. — 308 — Kolom I (vervolg). met aanwending van zoodanig verbeterende glazen,i dat hun gebruik zonder nadeelige gevolgen op den duur.i kan worden toegestaan en de dienst daarmede naan . eisch kan worden verricht, de gezichtsscherpte bij heal zien met beide oogen gelijktijdig niet minder dan y£ ena van een der oogen niet minder dan Ve bedraagt en det graad der bijziendheid, in n°. 157 dezer kolom onder 2**!1 vastgesteld, niet wordt overschreden. 128. Geheele of gedeeltelijke uitpuiling van het hoornvlies)! van een of van beide oogen. 129. Fistel van het hoornvlies. 130. Slepende ontsteking van den harden oogrok van een of> van beide oogen. 131. Plaatselijke uitpuiling van den harden oogrok van eem of _ van beide oogen. 132. Misvorming van het regenboogvlies, indien de gezichts-j scherpte is gedaald beneden de in n°. 127 dezer kolomi voor de verschillende groepen van militairen aangegeven] grenswaarden, onder inachtneming van het daarbij: bepaalde omtrent aanwending van glazen, 133. Hardnekkige of# telkens terugkeerende ontsteking vana het regenboogvlies van een of van beide oogen. 134. Verstopping van een of van beide oogappels. 135. Vergroeiing van het regenboogvlies met het hoornvlies) (synechia anterior, leucoma adhaerens), indien de ge4 zichtsscherpte is gedaald beneden de in nö. 127 dezerj kolom voor de verschillende groepen van m ilitairen'i aangegeven grenswaarden, onder inachtneming van het] daarbij bepaalde omtrent aanwending van glazen. 136. Belangrijke vergroeiing van het regenboogvlies met det lenskapsel van een of van beide oogen. 137. Slepende ontsteking van den haarband van een of vanc beide oogen. 138. Slepende ontsteking van het vaatvlies van een of van: beide oogen of hare gevolgen, indien deze een hinderlijken: graad hebben bereikt. 139. Troebelheid van het glasvocht van een of van beidei oogen in belangrijken graad. 140. Gemis van de lens van een of van beide oogen. 141. Verduistering, verplaatsing of misvorming van de lens,; indien de gezichtsscherpte is gedaald beneden de in n°.f 127 dezer kolom voor de verschillende groepen van* militairen aangegeven grenswaarden, onder inachtneming! van het daarbij bepaalde omtrent aanwending van glazen! 142. Slepende ontsteking of ontaarding van het netvlies van: een of van beide oogen in hinderlijken graad. 143. Loslating van het netvlies van een of van beide oogen. 144. Belangrijke beperking van het gezichtsveld. 145. Blijvende verminderde netvliesgevoeligheid (hemeralopia chronica) in hinderlijken graad. 146. Ge zie hts zwak te (amblyopia), indien de gezichtssoherptej is gedaald beneden de in n°. 127 dezer kolom voor del verschillende groepen van militairen aangegeven grenswaarden, onder inachtneming van het daarbij bepaalde: omtrent aanwending van glazen. 146A. Onvolkomen kleuronderscheidingsvermogen. N.B. Dit gebrek kan alleen ongeschiktverklaring; ten gevolge hebben voor die betrekkingen, waarbij eenj volkomen Kleuronderscheidingsvermogen een vereischte is.  — 309 — Lijst B. Kolom II (vervolg). zondheid, studenten voor den geneeskundigen dienst en muzikanten: . van ],pt pene nfw =*• 3A. en van het andere = Va» onverminderd het gestelde in nos. 20 en 21 dezer kolom. !6. Aangeboren splijting van het regenboogvlies (coloboma ïridis congenicumj. Gedeeltelijk nagebleven pupilvlies (membrana pupillaris persistans). , i Gezichtszwakte (amblyopia) in die vormen, welke als stationnair "beschouwd mogen worden, indien de gezichtsscherpte zonder aanwending van glazen voldoet aan net bepaalde in n°. 14 dezer kolom naar de onderscheiding, daarbij gemaakt, en onder inachtneming van de toevoeging onderscheidenlijk aan A, B, C en D van evengenoemd nummer betreffende het gestelde in de nos. 20, 21 en 22. Onvolkomen klenrondersoheidinffsvermoeen. N.B. Dit gebrek sluit echter de geschiktheid uit voor de volgende betrekkingen: t . adelborst bn ue JYoninmijKe marine en onicier uei j^uninklijke Marine-Reserve; torpeuisc Dn ue lvoninmijKe iviarine-xveserve , mütmi fnit.o-emnrlerrl matroos bh de Konluklllke Marine-Reserve, waarvoor geen normaal K.O.V. wordt vereiscnt); lichtmatroos;  Lijst B. — 310 — Kolom I (vervolg). 147. Slepende ontsteking of ontaarding van de gezichts-s zenuw van een of van beide oogen met neiging tot voortp schrij den. 148. Gemis of verschrompeling van een of van beide oog-g bollen. 149. Verharding van een of van beide oogbollen (de verschifl lende vormen van glaucoma). 160. Gezwellen of dierlijke parasieten van het oog of in del oogkas. 151. Ontsteking van een of van beide oogbollen (panoph-: thalmitis). 152. Oogbolstuipen (nystagmus) in hinderlijken graad. 153. Blijvende volkomen of onvolkomen verlamming ot andere belangrijke bewegingsstoornissen van een of meer oogbolspieren. 154. Blijvende verlamming der accommodatie van een of vani beide oogen. 156. Scheelzien op een van beide oogen in zoodanigen graad,! dat het aanleiding geeft tot belangrijke mismaaktheid! of ook in minderen graad, indien daardoor de dienst1, niet naar eisch kan worden verricht. 156. Uitpuiling of inzinking van een of van beide oogbollen' in voor den dienst hinderlijken graad. 157. Bijziendheid (myopia): 1°. voor de personen, genoemd in n°. 127 dezer kolomi onder 1°., 2°. en 3°.: indien de gezichtsscherpte zonder aanwending van glazen | is gedaald beneden de in dat nummer voor de verschil! lende groepen van deze personen aangegeven grenswaarden ; 2°. voor de personen, genoemd in n°. 127 dezer kolom] onder 4°. : hetzelfde als hierboven onder 1°. vermeld, tenzij de: gezichtsscherpte met aanwending van de meest verbeterende glazen, die voldoen aan de voorwaarden, in evengenoemd nummer onder 4°. gesteld, niet gedaald ia beneden de grenswaarden, in dat nummer voor de ge-' corrigeerde gezichtsscherpte bepaald, met de beperking, dat de bijziendheid van geen van beide oogen meer dan: 7 dioptrieën mag bedragen. 158. Oververziendheid (hypermetropia): 1°. voor de personen^ genoemd in n°. 127 dezer kolom) onder 1°., 2°. en 3°., indien de gezichtsscherpte zondes aanwending van glazen is gedaald beneden de in dal nummer voor de verschillende groepen van deze per* sonen aangegeven grenswaarden ; 2°. voor de personen, genoemd in n°. 127 dezer kolom] onder 4°., hetzelfde als hierboven onder 1°. vermeld, tenzij de gezichtsscherpte met aanwending van de meest' verbeterende glazen, die voldoen aan de voorwaarden in evengenoemd nummer onder 4°. gesteld, niet gedaald is beneden de grenswaarden, in dat nummer voor de] gecorrigeerde gezichtsscherpte bepaald.  — 311 — Lijst B. Kolom II (vervolg). officier van gezondheid ; • student voor den geneeskundigen dienst. 19. Geringe graad van scheelzien zonder stoornis in de oog bewegingen. 20. Bijziendheid (myopia): 1.°. voor de personen, in n?. 14 dezer kolom onder A, U n „,„,i 1« ,nr. oorinmn crrn.n.d. dat de eezlcnts- soherpte zonder aanwending van glazen voldoet aan de eisohen, die in dat nummer voor elk van de daar genoemde groepen zijn vastgesteld; 2°. voor de personen, in n°. 14 dezer kolom onder D genoemd voor zoover de geziohtsscherpte zonder aanwending'van glazen niet voldoet aan de eischen, die in dat nummer voor de daar genoemde groep is vastgesteld : o. ten hoogste van 3 dioptrieën, indien zij den leeftijd van 20 jaren nog niet bereikt hebben; b. ten hoogste van 4 dioptrieën, indien zn den leeftna van 20 jaren bereikt hebben ; mits in beide gevallen na correctie der brekingsafwnKing de geziohtsscherpte van een oog = 1 en van het andere = % , Oververziendheid (hypermetro'pia, manifest») zoowel voor «it 0f,nr,rlori^lf ala mi heide ooeen te zamen bepaald: ■A. indien de geziohtsscherpte voldoet aan het bepaalde > onder n". it aezer Koiom naar ue yiiuwuwionuug, ut™ uy - gemaakt: 1°. voor de personen, onder A genoemd : o. ten hoogste van 1.6 dioptrie van het betere oog en van 2 dioptrieën van het andere, indien zij den leeftijd van 20 jaren nog niet bereikt hebben ; 6. ten hoogste van 2 dioptrieën van het betere oog en van 2.5 dioptrie van het andere, indien zij den leeftijd van 20 jaren bereikt hebben ; 2°. voor de personen, onder B genoemd: a. ten hoogste van 1.5 dioptrie van het betere oog en 2.5 dioptrie van het andere, indien zij den leeftijd van 20 jaren nog niet bereikt hebben ; 6. ten hoogste van 2 dioptrieën van het betere oog en 3 dioptrieën van het andere, indien zij den leeftijd van 20 jaren bereikt hebben ; 3°. voor de personen, onder C genoemd: o. ten hoogste van 1.5 dioptrie van het rechteroog en van 2 dioptrieën van het linker, indien zij den leeftijd van 20 jaren nog niet bereikt hebben ; 6. ten hoogste van 2 dioptrieën van het rechteroog en van 2.5 dioptrie van het linker, indien zjj den leeftijd van 20 jaren bereikt hebben ; 4°. voor de personen, onder D genoemd:  Lijst B. — 312 — Kolom I (vervolg). 159. Verschil van breking in twee tegenovergestelde meridianen van het oog (astigmatismus): 1°. voor de personen, genoemd in n°. 127 dezer kolom onder I0., 2°. en 3°., indien de gezichtsscherpte zonde) aanwending van glazen is gedaald beneden de in dan nummer voor de verschillende groepen van deze personen aangegeven grenswaarden ; 2°. voor de personen, genoemd in n°. 127 dezer kolom onder 4°., hetzelfde als hierboven onder 1°. vermeld) tenzij de gezichtsscherpte met aanwending van de meesl verbeterende glazen, die voldoen aan de voorwaarde™ in evengenoemd nummer onder 4°. gesteld, niet gedaald is beneden de grenswaarden, in dat nummer voor dj gecorrigeerde gezichtsscherpte bepaald, met de beperj king omtrent den graad der bijziendheid, in n°. 157 deze* kolom onder 2°. vastgesteld. 160. Spoedig intredende vermoeidheid bij het zien (de velschillende vormen van asthenopia), indien een gezichtsi scherpte, gelijk aan of grooter dan de in n°. 127 dezer kolom voor de verschillende groepen van militairen vastgestelde grenswaarden, slechts gedurende korten tijd kan worden behouden en de gezichtsscherpte weldra beneden een in dat nummer aangegeven waarde daalt} of wel indien zij gepaard gaat met zoodanige ziekelijke stoornissen van de zijde van het gezichtsorgaan, dat de dienst niet naar eisch kan worden verricht; een en ander onder inachtneming van het bepaalde in evengenoemd nummer omtrent aanwending vari glazen. HaÜ% 161. Slepende ontsteking van halswervels of van hun gei wrichten. 162. Vergroeiing van halswervels. 163. Belangrijke verdraaide of scheeve stand van het hoof dj 164. Kropgezwel in belangrijken graad. 165. Aangeboren halscyste van belangrijken omvang. 166. Fistel van het strottenhoofd of van de luchtpijp. 167. Hardnekkige ontsteking van het keelslijmvUes (pharynn gitis) in hinderlijken graad. 168. Vergrooting der amandelen in hinderlijken graad. 169. Woekeringen (adenoiede vegetaties) van het neuskeel-i slijmvlies in hinderlijken graad. 170. Hardnekkige ontsteking van het strottenhoofd. 171. Blijvende heeschheid,stemmeloosheid of te zwakke sterns 172. Organische vernauwing van den slokdarm. 173. Plaatselijke verwijding van den slokdarm. 174. Slokdarm fistel.  — 313 — Lijst B. Kolom II (vervolg). a. ten hoogste van 3 dioptrieën van het betere oog en I van 4 dioptrieën van het andere, indien zij den leeftijd jj van 20 jaren nog niet bereikt hebben ; i b. ten hoogste van 3.5 dioptrie van het betere oog en van P, 4.5 dioptrie van het andere, indien zij den leeftijd van 20 jaren bereikt hebben ; B. indien de geziohtsscherpte niet voldoet aan het bepaalde in n°. 14 dezer kolom voor de personen, onder D genoemd, rT- in dezelfde graden als in dit nummer onder A 4° is vaatje gesteld en naar de onderscheiding, daarbij gemaakt, mits I de gezichtsscherpte na correctie der brekingsafwijking K van het eene oog = 1 en van het andere = V> is. N.B. Ondanks een in den zin van n°. 14 dezer kolom m. voldoende gezichtsscherpte moet niettemin steeds naar de aanwezigheid van net bovengenoemde gebrek een p onderzoek worden ingesteld. !2. Verschil van breking in twee tegenovergestelde meridianen l> van het oog (astigmatismus): 1°. voor de personen, in n°. 14 dezer kolom onder A, B F en C genoemd,in zoo geringen graad,dat de gezichtsscherpte i zonder aanwending van glazen voldoet aan de eischen, I die in dat nummer voor de daar genoemde groepen zijn t' vastgesteld, onverminderd het gestelde in n°. 21 dezer t' kolom ; 2°. voor de personen, in n°. 14 dezer kolom onder D l genoemd, voor zoover de gezichtsscherpte zonder aanf wending van glazen niet voldoet aan de eischen, die in S- dat nummer voor de daar genoemde groep zijn vastgesteld: ten hoogste van 3 dioptrieën, indien met behulp van I zoodanige verbeterende glazen, dat hun gebruik zonder | nadeelige gevolgen op den duur kan worden toegestaan, p een gezichtsscherpte kan worden bereikt van het eene oog = 1 en van het andere = niet dien verstande, KT dat de bijziendheid of de oververziendheid, onderscheit denlij k in den meridiaan van sterkste of zwakste breking, t ten hoogste 4 dioptrieën zal mogen bedragen.  Lijst B. — 314 — Kolom T (vervolg). BorsU 175. Buitengewone ontwikkeling van een of .van beide borsW klieren. 176. Aangeboren splijting^ van het borstbeen. 177. Belangrijke misvorming der borstkas. 178. Afplatting van de borstkas, gepaard met gering uitze» tingsvermogen, ingezonken sleutelbeengroeven, abnorji maal schuin loopende ribben, afstaande schouderbladen (de z. g. phthisische bouw). 179. Slepende ontsteking van de luchtpijptakken. 180. Plaatselijke verwijding van de luchtpijptakken (bron* chiëctasis). ,;| 181. Slepende ontsteking, verdichting of verschrompeling van longweefsel. 182. Long tuberculose. 183. Emphyseem der longen. 184. Asthma. 185. Herhaalde bloedspuwing 186. Fistel van de borstholte. 187. Longbreuk (pneumocèle). 183. Slepende borstvliesontsteking. 189. Belangrijke vergroeiing van het borstvlies var long eni ribben. . \ 190. Verplaatsing van het hart met stoornis in de vemen-) tingen. 191. Slepende ontsteking van het hart of van zijn vliezen. j 192. Klapvliesgebreken van het hart of van de groote vaten.': 193. Belangrijke vergrooting, verwijding of vetontaarding van het hart. 194. Hartvang (angina pectoris). 195. Ziekelijk gewijzigde hartwerking in belangrijken graad 196. Aangeboren hartgebreken. Buik en) 197. Belangrijke spijsverteringsstoornissen. 198. Slepende onsteking van het maagslijmvlies. 199. Belangrijke verwijding van de maag. 200. Slepende maagzweer. 201. Verzakking van buikingewanden. 202. Slepende ontsteking van het darmvlies. 203. Slepende darm zweer. 204. Slepende of telkens terugkeerende ontsteking van het wormvormig aanhangsel (appendicitis). 205. Slepende persloop (dysenteria chronica). 206. Indische spruw (aphthae tropicae). 207. Slepende darmwindzucht in belangrijken graad (meten rismus). 41 208. Hardnekkige stoel verstopping in belangrijken graad. 209. Plaatselijke vernauwing van het darmkanaal. 210. Fistel van een der spijsverteringsorganen. 211. Navelsplijtinf* (urachus apertus). 212. Tegennatuurlijke of kunstmatig gevormde aars. 213. Verlamming der sluitspier van den aars. 214. Herhaalde uitzakking van den endeldarm. 215. Hardnekkige aars kloven. 216. Aarsfistel. 217. Belangrijke aambeien. 218. Slepende buikvliesontsteking. 219. Hinderlijke vergroeiing van buikingewanden. 220. Slepende ziekten van de lever. 221. Slepende ziekten van de galblaas of van de galwegen. j 222. Herhaalde galsteenkoliek. 223. Belangrijke vergrooting of andere slepende ziekten vani de milt. 234. Slepende ziekten van de alvleeschklier.  Lijst B. — 318 — Kolom I (veriolg). 264. Verplaatsing of tegennatuurlijke beweeglijkheid van een of van beide knieschijven. 266. Misstand of misvorming van een of van beide voeten,: indien daardoor het gaan of het dragen van het schoeisel; bemoeilijkt wordt. 266. Een of meer overtollige teenen, indien daardoor het gaan of het dragen van het schoeisel bemoeilijkt wordt. 267. Aaneengroeiing van teenen, indien daardoor het gaan of het dragen van het schoeisel bemoeilijkt wordt. 268. Geheel of gedeeltelijk gemis, verstijving of belangrijke misstand van een of meer teenen, indien daardoor het gaan of het dragen van het schoeisel bemoeilijkt wordtj 269. Doorborende voetzweer (malum perforans pedis). 270. Hardnekkige eeltvorming, indien daardoor het gaan bemoeilijkt wordt. 271. Hardnekkig stinkend voetzweet. 1 272. Aangeboren gemis van de nagels aan een of- aan beide handen of voeten. 273. Hinderlijke misvorming of ontaarding van een of meetf nagels. 274. Hardnekkige telkens terugkeerende nagelzweer.  — 319 — Lijst B. Kolom II (vervolg). 18.Geringe afwijking van den normalen stand of van den normalen vorm van een of beide voeten, zonder inzakking van het voetgewelf. 9. Geringe afwijking van den normalen stand van een of I meer teenen, indien daarvan geen stoornis in het gaan I of in het dragen -van het schoeisel te verwachten is.  — 320 — Beschikking van den Minister van Marine van 27 Maart 1918, n°. 80, tot uitvoering van art. 12, tweede lid, van het Militair Keuringsreglement. (Kleuronderscheidingsvermogen Zeemacht.) De Minister van Marine, • Gezien art. 12, tweede lid, van het Militair Keuringsreglement (Staatsblad 1918, n°. 209); Heeft goedgevonden vast te stelle n de volgende bepalingen: § 1. Het kleuronderscheidingsvermogen (K. O. V.) van hen, bij wie onvolkomen K. O. V. reden geeft om hen voor een bepaalden dienst, een bepaald wapen of korps ongeschikt of minder geschikt te achten, wordt, voor zooveel de zeemacht betreft, onderzocht bij het zien met beide oogen gelijktijdig — eventueel met ge bruik der toegestane glazen — met behulp van de pseudo-isochromatisohe tafels van J. Stilling (lOen of 'ateren druk) en zoo noodig met den anomaloscoop van W. A. Nagel, bij voorkeur en in geval van twijfel steeds met deze beide aangegeven hulpmiddelen, of volgens andere gebruikelijke en geijkte methoden van onderzoek (kaartjes van Nagel, wolproeven van Holmgren, contrastproef-tafeltjes van H. Cohn). Onder volkomen K. O. V. wordt, voor zooveel de zeemacht betreft, verstaan geheele of gedeeltelijke kleurenblindheid (achromatopie, dichromatopie) en kleurenzwakte (anomale trichroma topie). ;iij5SS| Beschikking van den Minister van Oorlog van 3 April 1918, n°. 126 M, tot uitvoering van 'art. 12, tweede lid, van het Militair Keuringsreglement. (Kleuronderscheidingsvermogen Landmacht.) De Minister van Oorlog, Gezien art. 12, tweede lid, van het Militair Keuringsreglement (Staatsblad 1918, n°. 209);. Heeft goedgevonden vast te stellen de volgende bepalingen : . § l. Het kleuronderscheidingsvermogen (K. O. V.) van hen, bij wie onvolkomen K. O. V. reden  — 321 — geeft om hen voor een bepaalden dienst, een bepaald wapen of korps ongeschikt of minder geschikt te achten, wordt, voor zooveel de landmacht betreft, onderzocht bij het zien met beide oogen gelijktijdig — eventueel met gebruik der toegestane glazen — met behulp van de pseudo-isochromatische tafels van W. A. Nagel of J. Stilling of volgens andere gebruikelijke en geijkte methoden van onderzoek § 2 ' Onder volkomen K O. V. wordt, voor zooveel de landmacht betreft, verstaan geheele of gedeeltelijke kleurenblindheid (achromatopie), dicbromatopie) en de hooge graden van kleurenzwakte (anomale trichromatopie). GRATIE VAN STRAFFEN- Besluit van 4 November 1919, S. 649, hou' dende bepalingen ter verleening van gratie aan militairen in verband met de tijdens de mobilisatie door de krijgsmacht bewezen bijzondere diensten. Wij WILHELMINA, enz. Gezien de artikelen 16 en 17 van Ons besluit van 13 December 1887 (Staatsblad n". 215), zooals dit gewijzigd is bij besluit van 21 Maart 1919 (Staatsblad n°. 127); Gezien het advies van het Hoog Militair Gerechtshof, da. 24 Juni 1919, n°. 55A, Geheim; Gezien het gemeenschappelijk rapport van Onze Ministers van Justitie, Oorlog en Marine, van 22 October 1919, 2de afdeeling B, n° 256, Geheim, van 25 October 1919, Geheim, Litt. 0 140, en van 30 October 1919, Afdeeling B, 2e Bureau, n°. 375 A, Geheim; Hebben goedgevonden en verstaan: Art. 1. Aan alle militairen, onherroepelijk veroordeeld ter zake van een strafbaar feit, gepleegd na 31 Juli 1914 en vóór 1 Juli 1919, wordt met inachtneming van de navolgende bepalingen gratie verleend van de hun opgelegde straften, welke nog geheel of gedeeltelijk moeten worden ondergaan. 2. Gratie wordt verleend : o. van e straffen, opgelegd ter zake van de volgende strafbare feiten: S. & J- n°. 76, 2° druk. 11  5. De gratie strekt zich niet uit tot straffen, opgelegd ter zake van strafbare feiten, behoorende tot de in artikel 2, sub a, vermelde, indien den daarvoor veroordeelde bij dezelfde rechterlijke uitspraak voor nog andere strafbare feiten, in dat artikel niet vermeld, vrijheidstraf werd opgelegd. Onze Ministers van Justitie, Oorlog en Marine zijn, ieder voor zooveel hem betreft, belast met de uitvoering van dit besluit, hetwelk in het Staatsblad zal Worden opgenomen. Het Loo, den 4den November 1919. WILHELMINA. De Minister van Justitie, Heemskerk. De Minister van Oorlog, Alting von Geusau. De Minister van Marine, H. Bijleveld Jr. (Uitgeg. 10 Nov. 1919.) VERVOER VOOR RIJKSREKENING. Besluit van den 22sten September 1915, n°. 57, betreffende tegemoetkoming in reiskosten, enz. aan tot den landstorm behoorende dienstplichtigen. Wu WILHELMINA, enz. Op de voordracht van Onzen Minister van Oorlog van 18 September 1915, Afdeeling Dienstplicht, n°. 373 L ; Hebben goedgevonden en verstaan te bapalen : Aan tot den landstorm behoorende dienstplichtigen, die in de tegenwoordige bijzondere tijdsomstandigheden in werkelijken dienst moeten opkomen of hebben moeten opkomen en daartoe hun reis naar de plaats van opkomst in het buitenland hebben moeten aanvangen, kan naar door Onzen Minister van Oorlog te stellen regelen een tegemoetkoming in de kosten van hun reis, voeding en huisvesting worden toegekend. Onze Minister van Oorlog is belast met de uitvoering van dit besluit, waarvan afschrift zal worden gezonden aan Onz Ministers van Binnenlandsche Zaken en Buitenlandsche Zaken, zoomede aan de Algemeene Rekenkamer. 's-Gravenhage, den 22 September 1915. WILHELMINA. De Minister van Oorlog, Bosboom.  — 333 — 1 Geslachts- en voornamen en militaire functie. a Geslachts- en voornamen, geboortedatum en geboorteplaats van den vrijwilliger. 3 Dagteekening der akte in letters. Handteekeningen der contractanten. Beschikking van den Minister van Oorlog, van 4 Juli 1918, n°. 91, betreffende dienst, te verrichten door dienstphchtigen met erkende gewetensbezwaren. In aansluiting aan het bepaalde in § 1 van L. 0. 1918, A 34, wordt ter kennis gebracht, dat voor dienstplichtigen met erkende gewetensbezwaren, die de in die § bedoelde verbintenis sluiten, voorshands beschikbaar zijn per militiélichting : a. 106 plaatsen bij de administratietroepen; de voor deze plaatsen te bestemmen personen moeten geschikt zijn voor een der funotiën van bakker, slager, kleermaker, schoenmaker, blikslager of magazijnknecht; 6. 20 plaatsen voor den dienst van corveeër in militaire hospitalen ; c. 10 plaatsen voor den dienst van verpleger in militaire hospitalen. Over de plaatsen, bedoeld onder a, wordt door den Hoofdintendant, over die, bedoeld onder 6 en c, door den Inspecteur van den Geneeskundigen dienst der Landmacht beschikt. In verband hiermede richten de Commandeerende-Officieren van korpsen in voorkomend geval de desbetreffende aanvragen tot die autoriteiten. De onder o, 6 en c bedoelde personen behooreh eene algemeene militaire en eene, ieder voor zijne functie, bijzondere opleiding te ontvangen, in dier voege, dat zij volkomen bekend zijn met, en geschikt zijn voor de hun in de militaire organisatie toegewezen taak. Zij worden vrijgesteld van oefeningen met de wapens, voor zoover zij daartegen bezwaar hebben. De algemeene militaire opleiding duurt 1 maand en heeft plaats bij het korps. De Hoofdintendant, onderscheidenlijk de  — 334 - Inspecteur van den Geneeskundigen dienst der Landmacht, bepaalt naar welke onderdeden de betrokkenen bij het einde van hunne algemeene militaire opleiding zullen worden overgeplaatst en treft voor zooveel noodig een regeling voor hunne bijzondere opleiding. BEZOLDIGING VAN BURGERLIJKE AMBTENAREN EN ANDER PERSONEEL IN 's RIJKS DIENST, TIJDENS VERBLIJF IN WERKELIJKEN DIENST. Besluit van den 21sten Maart 1918, S. 222, tot vaststelling van nieuwe bepalingen omtrent ■iet genot tijdens den duur der buitengewone omstandigheden van burgerlijke bezoldiging door burgerlijke ambtenaren en andere doorloopend of voor een bepaald werk in 'sRijks dienst werkzame personen, die krachtens de wet of vrijwillige overeenkomst tot militairen dienst gehouden zijn. (Zooals dit besluit is gewijzigd bij dat van 3 April 1919, S. 143.) Wij WILHELMINA, enz. Op de gemeenschappelijke voordracht van Onze Ministers van Oorlog, van Marine, van Buitenlandsche Zaken, van Justitie, van Staat, Minister van Binnenlandsche Zaken, van Financiën, van Waterstaat, van Landbouw, Nijverheid en Handel en van Koloniën, van 10 December 1917, 1ste afdeeling, n°. 2 ; Den Raad van State gehoord (advies van 8 Januari 1918, n°. 45); Gezien het nader gemeenschappelijk rapport van Onze voornoemde Ministers van 23 Maart 1918, Iste afdeeling, n°. 117 ; Hebben goedgevonden en verstaan in te trekken het eenig artikel van Ons besluit van 16 Juli 1917 (Staatsblad n°. 488) en Ons besluit van 17 November 1915 (Staatsblad n°. 474) en te bepalen als volgt : Art. 1. Behoudens het bepaalde in artikel 4 genieten burgerlijke ambtenaren en andere doorloopend of voor een bepaald werk in 's Rijks dienst werkzame personen tijdens den duur hunner eerste oefening als militair — welke ten aanzien van deze aangelegenheid geacht wordt  — 335 — nimmer langer te duren dan acht en een halve maand — geene bezoldiging, aan hun burgerlijk ambt of hunne burgerlijke betrekking verbonden. 2. Verrichten zij anders dan voor eerste oefening tijdens den duur der buitengewone omstandigheden militairen dienst, dan genieten •z?j hunne burgerlijke bezoldiging, indien en voor zoover d'e hooger is dan de militaire soldij, de militaire jaarwedde of het militair traktement. 3. Bij de berekening van de door den burgerlijken dienst verschuldigde bezoldiging wordt de militaire soldij, de militaire jaarwedde of het militair traktement van reservisten van 1 Januari 1917 af verminderd met de vredestoelage of het vast traktement, welke zij als reservist ten laste van de begrooting van het Departement van Oorlog of van dat van Marine zouden genieten, indien zij niet gemobiliseerd waren. Deze bepaling geldt niet ten aanzien van de ambtenaren der posterijen en telegrafie, die krachtens het sedert gewijzigd Koninklijk besluit van 2 April 1908, n°. 16, in militairen dienst zijn als reservist beneden den rang van officier bij den militairen telegraafdienst. 4. Personen, als bedoeld in artikel 1, die als landstormplichtige militairen dienst verrichten, genieten met inachtneming van het bepaalde in artikel 2 de bezoldiging, aan hun burgerlijk ambt of hunne burgerlijke betrekking verbonden, tijdens den duur van de buitengewone omstandigheden steeds, tenzij zij behooren tot een landstorm-jaarklasse, welke geheel of gedeeltelijk in werkelijken dienst is of wordt gesteld binnen een jaar, nadat het eerste gedeelte van de lichting der militie, waarvoor zij waren ingeschreven, werd of wordt ingelijfd, in welk geval die bezoldiging wordt ingehouden zoolang als 'hunne eerste oefening zou duren, indien zij bij de militie waren ingelijfd, doch in geen geval langer dan acht en een halve maand. 5. (Ingetrokken.) 1 6. Dit besluit geldt niet voor het personeel van het Staatsmijnbedrijf, waarop de door Onzen Minister van Landbouw, Nijverheid 1 De intrekking is geschied bij Kon. besluit van 3 April 1919, S. 143.  336 en Handel gestelde of nog te stellen regelen van toepassing zijn. Onze Ministers van Oorlog, van Marine, van Buitenlandsche Zaken, van Justitie, van Binnenlandsche Zaken, van Financiën, van Waterstaat, van Landbouw, Nijverheid en Handel en van Koloniën zijn ieder voor zooveel hem betreft belast met de uitvoering van dit besluit, hetwelk in het Staatsblad zal worden geplaatst en waarvan afschrift zal worden gezonden aan de onderscheiden Mmisterieele Departementen van Algemeen Bestuur, aan den Raad van State en aan de Algemeene Rekenkamer. 's-Gravenhage, den 27sten Maart 1918. WILHELMINA. De Minister van Oorlog, De Jonge. De Minister van Marine, J. J. Rambonnet. De Min. van Buitenlandsche Zaken, J. Loudon. De Minister van Justitie, B. Ort. De Min. van Staat, Min. van Binnenl. Zaken, Cort v. d. Linden. De Minister van Financiën, Treub. De Minister van Waterstaat, C Lelt. De Min van Landbouw, Nijverheid en Handel. POSTHUMA. De Minister van Koloniën, Th. B. Pleyte. (Uitgeg. 6 April 1918 )  — 337 — ALPHABETISCH REGISTER. (De cijfers duiden de bladzijden aan.) Aanduiding van gelijkstelling met een rang. 23, 99—101, 174, 175. Aanhouding van gestraften. 26. Aanmelding door achtergeblevenen van opkomst. 171. „ bij militaire autoriteit. 171, 172. Aanschaffing van wapenen enz. 174. Aanteekening in landstormregister van redenen van doorhaling. 92. „ van. vrijstelling. 97. Aanvang van dienstplicht bij landstorm. 14, 15, 31. Aanvraag voor kostwinnersvergoeding. 21, 103, 104, 177, 178. Aanwijzing van gemeenteambtenaren tot verrichten van werkzaamheden, namens burgemeester. 117, 184. Achterblijven in werkelijken dienst. 27, 176. „ van opkomst. 30, 171, 183, 184. Afgekeurden. Herkeuring van —. 36,46 — 50, 67—87. Afgifte van bewijs van vervulden dienst. 27, 177, 184. Afleggen van eed of belofte. 101, 174. Afschriften van openbare kennisgeving nopens oproeping. 167, 182—184. Afvoering wegens desertie. 30, 183, 184. „ van het landstormregister. 90, 183. Afzonderlijke onderscheidingsteekenen. 23, 99—101, 174. Ambtenaren. Bezoldiging van — tijdens verblijf in werkelijken diénst. 334—336. „ Medewerking van gemeente—. 117, 184. Assignatie betr. kostwinnersvergoeding. 182. Autoriteiten, bevoegd tot vordering van landstormplichtigen. 18, 167, 168. Behandeling als deserteur. 30. Bekendmaking nopens het staan onder militaire tucht enz. 172. llllllll Bekleeden van een geestelijk ambt. 27, 28, 107, 108. ' Belofte. Afleggen van eed of — bij gelijkstelling met officiersrang. 101, 174. Benoeming van landstorm-vrijwilligers tot officier. 23, 236. Bestemming voor gewapenden en ongewapenden dienst. 16, 35, 88. „ van opgeroepen landstormplichtigen. 168. Betaaldagen van kostwinnersvergoeding. 178, 179. Betaling van landstormplichtigen. „ van kostwinnersvergoeding. 175. Bevordering van landstorm-vrijwilligers tot officier. 23, 236. Bewijs van ontvangst van kostwinnersvergoeding. 180, 181. „ van vervulden dienst. 27, 177, 184.  — 338 — Bezoldiging van ambtenaren enz. tijdens militairen dienst. 334—336. Bezwaren tegen den militairen dienst. 328—334. Bijzonder gemerkt paspoort. 28, 111. Bijzondere aanwijzing nopens oproeping. 170. „ regeling nopens bezoldiging. 102,103. „ werkkringen. 23, 101. Briefje van ontslag. 28, 111. Buitengewone omstandigheden. Verlenging van dienstplicht tijdens — 24. Broederdienst. Landstorm — 211—223. Buitenland. Vestiging in het ■— 19, 89. „ Vervoerkosten naar het — 325—327. Buitenlandsche rechter. Straffen door — 29. Buiten staat zijn om huiswaarts te keeren. 27, 176. Burgerkleeding van opgekomen landstormplichtigen. 175, 176. Burgerlijke en militaire inkomsten. Gelijktijdig genot van — 334—336. Categorieën dienstplichtigen, van wie geen gewapende dienst kan worden gevorderd. 16, 88. Crimineel Wetboek. Toepasselijkheid van — op landstormpersoneel. 24—26, 172. Demobilisatie. Vervoer voor Rijksrekening naar het buitenland bij — 325—327. Deserteur. Afvoering als — 30, 183, 184. „ Behandeling als — 30. Desertie. Vervolging wegens — 184. Dienstplicht bij den landstorm. Aanvang van den •— 14, 15, 31. „ Einde van den — 15, 16, 28, 29. ' „ Ontslag van den — Zie „Ontslag": „ Verlenging van — in geval van oorlog enz. 24. Dienstplichtigen. Kostwinnersvergoeding voor — 21, 22. (Zie ook „Kostwinnersvergoeding".) Dienstverlating. Landstormplichtigheid na — 12, 13, 90, 163—165. Doorhalingen in het landstormregister. 90, 183. Eedsaflegging. 101, 174. Einde van landstormplieht. 15, 16, 28, 29. „ van werkelijken dienst. 176. Eindiging van reden voor vrijstelling. 97—99. Formulieren voor bewijzen van vervulden dienst. 27, 177, 184. Gebreken. Ontslag wegens — 28, 109, 110. Gelijkstelling met militairen rang. 23, 99— 103, 174, 175. Gelijkstellingsteekenen. 23, 99—101, 174. Gelijktijdig genot van militaire en burgerlijke inkomsten. 334—336. Gemeenteambtenaar. Overdracht van bevoegdheid door burgemeester op— 117, 184. Gemeentekas. Voorschot uit — voor betaling van' kostwinnersvergoeding. 22, 105— 107, 181, 182. Gemoedsbezwaren tegen den dienst. 328—334. Geneeskundig onderz. bij indienststelling. 174. „ Reglement op het — omtrent geschiktheid voor den krijgsdienst. 262—319.  — 339 — Geneeskundige verklaringen. 170. Gestraften. Aanhouding van — 26. Gevangenisstraf. Ontslag wegens — 28, 29 110, 111. es > Gewapenden dienst. 16, 35, 88. Gezaghebbenden. Bezoldiging van — 102, 103. „ Rangschikking van — 102, 103. Gezagvoering door met een rang gein kgestelden. 101, 102. Gratie van straffen. 29, 321—323. Griffiekosten. 30. Herkeuring van afgekeurden. 36, 46—50, 67—87. Huis van bewaring. Overbrenging naar — I - van gestraften. 26. Huiswaartszending. 27, 171, 176, 177. Hulppersoneel voor ziekenverzorging. Oproeping van — 170. Indeeling. Geneeskundig onderzoek bfi — 174. J Indienststelling van landstormplichtigen. 17. 166, 167, 172—174. Inlichtingen betreft, kostwinnersvergoeding. 178—180. Inschrijving voor den landstorm. 17, 89—93. 165, 184. „ voor den landstorm zonder opneming daarin. 35, 44, 60—67. Inschrijving sregister voor den landstorm. Zie „Landstormregister". In-werkelijken. diénst-bevinding. 25, 175, 176. In-werking-treding der Landstormwet. 31. ;*>■';, der Landstorm-Instructie. 185. „ van het Landstorm-Besluit. 117. Inzending van verzamelstaten nopens kostwinnersvergoeding. 181. Jaarwedde van landstormpersoneel. 102, 103. Kennisgeving nopens inschrijving. 90—93, 165, 166, 184. „ nopens machtiging tot oproeping. 93, 166. „ nopens oproeping in werkelijken dienst 166—168, 182, 183. „ nopens vestiging. 91—93. „ nopens vrijwillige verbintenis. 116, 117. 166. Kenteekenen voor landstormplichtigen. 23, 99—101, 174, 175. Keuring. 44, 45, 64—67, 109, 110. Keuringsreglement. Militair — 262— 319. Kleeding. 99, 103, 174, 175. Kleuronderscheidingsvermogen. Landmacht. 320, 321. „ Zeemacht. 320. Koloniale troepen. Verbintenis !bij — 20 116, 117, 166. Kosten van legalisatie. 30. „ van vervoer van landstormplichtigen. 18. Kostwinnersvergoeding. 21,, 22, 103—107 177—182, 239—261, 331. „ betr. vrijwillig dienenden. 241,242, 331. „ Kosten op de uitbetaling van — 182.  —340 — Krijgsdienst. Reglement op het geneeskundig onderzoek omtrent geschiktheid voor den — 262—319. Krijgstucht. Reglement van — 24—26, 172, 174. Krijgswetten. Voorlezing van uittreksel uit de — 174. Landstorm. Vorming van den — 12, 13, 33, 34. „ Wie niet tot den — behoort. 13, 31. „ Wie tot den — behoort. 12, 13, 31, 33, 34. (Zie voorts bijoproeping, vervoerkosten, kostwinnersvergoeding, vrijwillige ver-, bintenis, inschrijving.) Landstorm-broederdienst. 211—223. Landstormdienst. Gewapenden — 16, 35, 88. ,s Ongewapenden — 16, 88. Landstormplichtigheid. Onderbreking-van — tijdens vrijwillige verbintenis. 20, 29. „ Verlenging van — in geval van oorlog enz, 24. Landstorm-sterktestaten. 112, 113. Landstormregister. 17, 29, 89—93, 165, 184. Landstormvrijwilligers. 20, 23—26, 29, 30, 113—117, 229—239, 328—334. Lastgeving tot afvoering als deserteur.. 30, 183, 184. Ledergoed. 103. Legalisatie. Vrijdom van — 30. Leger. Vrijwillige verbintenis van landstormpersoneel bij het — 20, 116, 117,166. Legesheffing. Vrijdom van — 30. Machtiging tot oproeping van landstormplichtigen. 17, 18, 93, 166. arschorders. 173. ededeeline nopens geëindigde reden van voorl. vrijstelling. 97—99. „ betr. oproeping. 166—168, 182, 183. Militair Keuringsreglement. 262—319. Militaire geëmployeerde. Vervallen verklaring van betrekking van — 28, 29, 110, 111. „ inkomsten. Gelijktijdig genot van burgerlijke en — 334—336. „ opgaven i. v. m. kostwinnersvergoeding. 179, 180, 243, 249. „ tucht.. 172. Militairen rang. Gelijkstelling met — 23, 99—103, 174, 175. ., stand. Vervallen verklaring van den — 28, 29, 110, 111. .■■«ï Militiedienst. Vrijstelling van — wegens land- stcrm-broederdienst. 211—223. Munitie. 103. Mutatie-opgaveni.v. m. kostwinnersvergoeding. 179, 180, 243, 249. Nablijven in werkelijken dienst. 27, 176. Nadere goedkeuring van door burgemeesters toegekende vergoedingen. 105—107, 182. „ uitbreiding van den landstorm. 33—87. „ verzamelstaten nopens kostwinnersvergoeding. 181. Niet-inschrijving voor den landstorm. 13, 31, 91, 92, 165.  — 341 — Niet-voldoen aan oproeping in werkelijken dienst. 30, 171, 183, 184. Nominatieve opgaaf nopens huiswaartszending. 177. Numerieke opgaaf nopens huiswaartszending 177. Officier. Bevordering tot — van landstormvrijwilligers. 23, 236. Officiersrang. Gelijkstelling met — 101. Onderbreking van den duur der landstormplichtigheid tijdens vrijwillige verbintenis. 20, 29. Onderscheidingsteekenen. 23, 99—101, 174,175. Onderschrift op afschriften van • openbare kennisgevingen. 183. "Onderzoek naar geschiktheid voor den krijgsdienst. 44, 45, 64—67, 109, 110, 262—319. Ongeschiktheid. Ontslag wegens — 28, 109, 110. Ongewapende dienst. 16, 88. Ontslag van den dienstplicht wegens: geestelijk ambt. 27, 28, 107, 108. gevangenisstraf. 28, 29, 110, 111. ongeschiktheid. 28, 109, 110. verdrag met vreemden staat. 27. 28, 108. Ontzetting van het recht om te dienen. 28, 29, 110, UI. Onverplicht verblijf in dienst. 27, 176. Oorlog. Verlenging van landstormplichtigheid in geval van ■—• 24. Openbare kennisgeving nopens inschrijving. 91, 93. „ nopens oproeping. 166, 167, 183. „ nopens machtiging tot oproeping. 93,166. Opgaaf nopens huiswaartszending. 177. „ „ kostwinnersvergoeding. 179,180, 243, 249. • „ nopens overgegeven dienstplichtigen; 172, 173. „ nopens personen, die na dienstverlating Iandstormplichtig worden. 90,163—165. ,, nopens woonplaatsverandering. 91—93. Opkomst van achtergeblevenen. 171. „ van dienstplichtigen. 170—174. „ bij vestiging buitenslands. 19. „ Vrijstelling van — 19, 93—99, 166, 223—229. Oplegging van voorraden wapenen enz. 174. Opnemingen betaling van landstormpersoneel. „ in den landstorm van herkeurde afge- keurden. 36—38, 46—50, 67— 87. Oproeping van landstormplichtigen. 17, 18, 26, 30, 166—170, 173, 182, 183. „ landstormvrijwilligers. 16, 30, 231, 232. Opzending van burgerkleeding. 175, 176. Oud-officieren. Bijzondere aanwijzing nopens oproeping van •— 170. Overbrenging naar provoost van gestraften. 26. Overdracht van bevoegdheid van burgemeester op gemeente-ambtenaar. 117,  — 342 — Overgang naar het reservepersoneel van lanclstormvrijwilligers. 23, 236. Overleggen van geneeskundige verklaringen. 170. . Overneming van opgeroepen landstormplichtigen. 172. Persoonlijke mededeeling nopens oproeping. 167. „ schriftelijke kennisgeving nopens inschrijv. in het landstormregister. 90—• 93, 166, 184. Plaatsing in bij zondero werkkringen. 23, 101. Positie. Gelijkstelling in — met een militairen rang. 23, 99—103, 174, 175. * | Postwissel. Uitbetaling van kostwinnersve goeding per — 179. Provoost. Overbrenging naar —van gestraften;." 26. Rangen. Gelijkstelling met militaire ■— 23, 99—103, 174, 175. Rangschikking van gezaghebbenden. 102, 103. Recht om te dienen. Ontzetting van —28, 29, 110, 111. „ van zegel. 30. Rechten van tot den landstorm behoorenden., 23. Regelen voor de uitbetaling van kostwinnersvergoeding. 21, 22, 105—107, 178— 182, 240—242. Regeling betr. bezoldiging voor gezaghebbenden. 102, 103. Register ter inschrijving voor den landstorm. Zie „Landstorm-register". Registratie. Vrijdom van — 30. Reglement op het geneeskundig onderzoek. 2g2 319 „ van krijgstucht. 24—26, 172, 174. Reiskosten. Tegemoetkoming in — bij opkomst. 323, 324. ,, Tegemoetkoming in — naar buitenland. 325—327. Reservepersoneel. Overgang van landstormvrijwilligers naar het — 23, 236. Schorsing van dienstplichteindiging. 24. Schrapping van namen in het landstormregister 90, 183. Schriftelijke kennisgeving van inschrijving in het landstormregister. 90—93, 166, 184. Soldij van gezaghebbenden. 102, 103. Staat van inlichtingen nopens kostwinnersvergoeding. 178, 181. Sterktestaten. 112, 113. Straffen. Gratie van — 29, 321—323. „ uitgesproken door Buitenlandschen rechter. 29. M : Tegemoetkoming in reiskosten bij opkomst uit buitenland. 323, 324. „ in reiskosten naar buitenland na ontslag. 325—327. Terugbetaling van kostwinnersvergoeding. 106, 107, 181, 182. Terugkeer uit het buitenland. 91, 92. Tewerkstelling. Geneeskundig onderzoek bij — 174.  — 343 — Tijdelijke opneming in den landstorm van herkeurde afgekeurden. 36, 46—50, 67—87. „ uitbreiding van den landstorm. 33—60. Toepasselijkheid van Crimineel wetboek en Reglement van Krijgstucht. 24—26. Traktement. Gelijktijdig genot van burgerlijk en militair — 334—336. - „ van landstormplichtigen. 102. Tucht. Staan onder militaire — 172. Uitbetaling van kostwinnersvergoeding. 22, 105, 178—180. Uitbreiding van den landstorm. 33—60. Uitnoodiging tot oproeping van landstormplichtigen. 18, 167—170. Uitreiking van bewijs van vervulden dienst. 27, 177, 184. • „ van goederen. 23, 99, 175, 176. -„ van kennisgevingen. 90—93, 165—167. „ van marschorders. 173. Uitrustingstukken. 23, 99. Uittreksel uit de Krijgswetten. Voorlezing van ■— 174. „ uit openbare kennisgeving nopens oproeping. 183—185. Uniformkleeding. 23, 25, 99. Verbintenis tot vrijwilligen dienst bij koloniale troepen, leger, zeemacht. 20, 116," 117, 166. li tot vrijwilligen dienst bij den landstorm. 20, 23—26, 29, 30, 113—117, 229— 239, 328—334. Verblijf buitenslands. 19, 89. Verdrag met vreemden 'staat. Ontslag wegens — 27, 28, 108. Vergoeding wegens kostwinnerschap. Zie , .Kostwinnersvergoeding''. Verlengd verblijf in werkelijken dienst. 27, 176. Verlenging van dienstplicht bij den landstorm. 24. Verplichtingen van tot den landstorm behoorenden. 23, 172, 174. Vervaldagen van kostwinnersvergoeding. 178. 179. Vervallen van niet' in ontvangst genomen vergoedingsgelden. 181. Vervallen verklaring van den militairen stand. 28, 111. Vervanging van niet-opgekomen dienstplichtigen. 170, 171. Vervoer voor rijksrekening bij opkomst. — 18, 323, 324. „ voor rijksrekening bij demobilisatie enz. 325—327. Vervolging wegens desertie. 184. Vervroegd- ontslag van den dienstplicht bij den landstorm. 27, 28, 107—111. Verzameling van opgeroepen landstormplichtigen. 172. Verzamelstaten betr. kostwinnersvergoeding. ; 178, 180-182. Vestiging buitenslands. 19, 89. „ in de gemeente. 89—92.  — 344 — „ in een andere gemeente. 91, 92. Volbrachten dienst. Huiswaartszending wegens — 27, 171, 176, 177. Voldaanteekening voor ontvangen vergoeding. 180. Volgorde van inschrijving in het landstorm-; register. 92, 93. | Voorlezing van uittreksel uit krijgswetten. 174.. Voorloopige bestemming van opgeroepen landstormplichtigen. 168. Voorraden. Aanschaffing en oplegging van militaire — 174. Voorschot uit gemeentekas voor vergoedings-J gelden. 22, 105—107, 181, 182. Vordering van gewapenden dienst. 16, 35, 88. „ van ongewapenden dienst. 16, 88. tot oproeping van landstormplichtigen. 18, 167—170. v' Vorming van den landstorm. 12, 13, 33, 34. Vrijdom van zegelrecht, enz. 30. Vrijstelling van militiedienst wegens landstórmbroederdienst. 211—-223. „ opkomst. 19, 93—99, 166, 223—229. Voorloopige — van opkomst. 19, 94— 99, 166, 223—229. Vrijwilligers bij den landstorm. 20, 23—26, 29,30,113—117, 229—239,328—334. Vrijwillige verbintenis. Zie : „Verbintenis tot vrijwilligen dienst". Vrouwelijke vrijwilligers. 114, 231, 236. Waar de inschrijving voor den landstorm geschiedt. 17, 89, 91—93, 165. Wanneer inschrijving voor den landstorm geschiedt. 89, 92, 93, 165. Wn.Tinn«Ti vnnr 1 a.nrtstormnlichtiffen. 103. Wegzending met briefje van ontslag of bijzonder gemerkt paspoort. 28, 29, 111. Werkelijken dienst. Bekendmaking betr. het geacht worden in — te zijn. 172. „ Rechten en plichten tijdens — 23. „ Bewijs van vervulden — 27, 177, 184. „ Huiswaartszending wegens volbrachten—I 27, 171, 176, 177. | Zie voorts bij : „Ontslag", „Opkomst", „Oproeping", „Vrijstelling". Werkkringen. Posities, verbonden aan —. 23, . 101. Wie niet tot den landstorm behoort. 13, 31. „ tot den landstorm behoort. 12, 13, 31, 33, 34. Woonplaatsverandering. 91, 92. Zeemacht. Vrijwillige verbintenis van landstormplichtigen bij de — 20, 116, 117, 166. Zegelrecht. Vrijdom van — 30.4 Ziekenverzorging. Bij zondere aanwrj zing nopens oproeping van hulppersoneel voor — 170. Ziekte. Ontslag van den dienstplicht wegens — 28, 109, 110. .:'M „ Verlenging van verblijf in werkelijke^ dienst wegens — 27, 176.  — 355 — b of c, rustende verplichting om hem uitgereikte bescheiden in te leveren binnen 10 dagen na vestiging in een andere gemeente binnen Nederland, dan die, waar hij voor den landstorm staat ingeschreven of om, in geval van vestiging buitenslands zijn adres en veranderingen daarin binnen 10 dagen op te geven aan den burgemeester, geeft deze binnen een week, nadat het verzuim hem is gebleken, hiervan kennis aan den Minister van Oorlog. Deze kennisgeving is eveneens ingericht overeenkomstig net bij deze beschikking behoorende model. Oproeping in werkelijken dienst wegens VERZUIM. 'mm*'£ § 12. 1. De oproeping in werkelijken dienst van den landstormplichtige, die een volgens art. 3 der onderwerpelijke wet op hem rustende verplichting met naleeft, geschiedt, na daartoe door of vanwege den Minister van Oorlog gedane uitnoodiging, door den burgemeester der gemeente, waar de landstormplichtige voor den landstorm staat ingeschreven ten tijde, waarop die uitnoodiging door den burgemeester wordt ontvangen. 2. De oproeping heeft plaats bij openbare kennisgeving. Voor het doen dier kennisgeving wordt geen gebruik gemaakt van de formulieren, welke overeenkomstig § 9, derde lid, der Landstorm-Instructie den burgemeester, door tusschenkomst van de commissarissen der Koningin, worden verstrekt vanwege het departement van Oorlog; deze formulieren zijn uitsluitend bestemd voor oproeping van den landstorm wegens oorlog, oorlogsgevaar of andere buitengewone omstandigheden. 3. De openbare kennisgeving nopens oproeping wegens verzuim geschiedt ten minste 10 dagen vóór den dag, welke voor de opkomst in werkelijken dienst is vastgesteld, en vermeldt: de geslachts- en voornamen van den landstormplichtige ; de jaarklasse, waarop betrekking heeft het landstorm-inschrijvingsregister, waarin of in welks aanhangsel hij is ingeschreven, het nummer van het model van dit register en het volgnummer, waaronder hij in dit register of het aanhangsel is ingeschreven; het wetsartikel, waarop de oproeping is gegrond; het wetsartikel en het onderdeel daarvan, hetwelk niet is nageleefd; den duur van het verblijf in werkelijken dienst; den dag en het uur, waarop, de plaats, waar en het korps of korpsonderdeel, waarbij de opkomst moet geschieden. 4. In de kennisgeving wordt den landstormplichtige ook medegedeeld:  — 356 — a. dat, indien hij door ziekte of gebreken buiten staat is aan de oproeping te voldoen, hij daarvan ten spoedigste moet kennis geven aan den burgemeester, met overlegging van een desbetreffende geneeskundige verklaring, afgegeven, zoo hij hier te lande verblijft, door een tot de uitoefening der geneeskunde in Nederland bevoegd persoon, of, zoo hij in het buitenland verblijft, door twee personen, die bevoegd zijn tot de uitoefening der geneeskunde in het Kijk, waar hij verblijft, in welk geval de verklaring behoorlijk gelegaliseerd moet zijn; b. dat hij bij zijn opkomst moet medebrengen de kennisgeving nopens zijn inschrijving voor den landstorm, en de andere bescheiden nopens militairen dienst, welke in zijn bezit mochten zijn. 5. Indien de burgemeester bekend is met het adres van den op te roepen landstormplichtige, zendt hij hem tevens een persoonlijke kennisgeving nopens de oproeping en wel, zoo de landstormplichtige buitenslands verblijft, bij aangeteekenden brief. 6. Ten opzichte van de openbare kennisgeving geldt overigens hetgeen in § 10 der Landstorm-Instructie is bepaald ten aanzien van de in die paragraaf bedoelde openbare kennisgevingen. Ten opzichte van de opkomst voor straf van landstormplichtigen is, zooals reeds uit den titel van het „Voorschrift betreffende dienstreizen van dienstplichtigen der militie enz." blijkt, van toepassing hetgeen daarin o. a. nopens het verstrekken van vervoerbewijzen van passagebiljetten voor net overgaan van veren en van daggeld, zoomede nopens het tijdstip van opkomst is vastgesteld ten aanzien van voor straf in werkelijken dienst geroepen verlofgangers der militie of der landweer. Bbwaren van inschrijvingsbladen. § 13. Ofschoon de wet van 31 Juli 1915 (Staatsblad n°. 345) thans is vervallen, worden de inschrijvingsbladen betreffende de personen, die ingevolge art. 4 dier wet voor den landstorm zijn ingeschreven zonder daartoe te behooren, niet reeds nu vernietigd, doch door den burgemeester tot nader bericht van den Minister van Oorlog bewaard Het bewaren geschiedt zoodanig, dat indien het noodig mocht zijn die personen op eenigerlei wijze alsnog bij de weermacht te betrekken, alsdan terstond over de te hunnen aanzien reeds verzamelde gegevens weder kan worden beschikt. Artikelen 1 tot en met 5 der wet van 16 Februari 1921 (Staatsblad n°. 61) betreffende Landstorm-voorzieningen. (Zie voor den inhoud dier artikelen de hiervoor afgedrukte legerorder 1921, n°. 87.)  S. & J N°. 76. 3« druk. TWEEDE AANVULLING deb LANDSTORMWET. Wet van den oden Juli 1921. S. 841, tot in_ voering van het Wetboek van Militair Strafrecht en van de Wet op de Krijgstucht. Wij WILHELMINA, enz. . . doen te weten : Alzoo Wij in overweging genomen hebben, dat volgens de algemeene slotbepaling van het Wetboek van Militair Strafrecht het in werking treden van dat wetboek bij de wet moet worden geregeld, terwijl het tevens noodzakelijk is voorzieningen te treffen naar aanleiding van het in werking treden van de Wet op de Krijgstueht ingevolge artikel 74 dier wet: Zoo is het, dat Wij, den Baad van State, enz. Invoeringswet militair straf- en tuchtrecht. TITEL £ Algemeene bepalingen. Art- 1. Enz. TITEL IV. Afschaffing of wijziging van wetten, welke thans in werking zijn. Eerste Afdeeling. Materieel Strafrecht. 32. Worden afgeschaft: 1°. enz. 9°. de wet van 27 Mei 1916 (Staatsblad n°. 207); 10°. enz. 62. In de Landstormwet worden de navolgende wijzigingen aangebracht: Artikel 13 wordt gelezen als volgt: „Wanneer aan den tot den landstorm behoorende door eene maritieme of militaire autoriteit straf is of wordt opgelegd en deze straf mog niet is ten uitvoer gelegd ten tijde, waarop de gestrafte heeft opgehouden in werkelijken dienst te zijn, dan wordt deze, zoo hij zich niet aan de straf onderwerpt, op schriftelijke aanvraag van de autoriteit, te richten aan den burgemeester der verblijfplaats van den gestrafte, aangehouden en onder verzekerd geleide naar het naastbijgelegen tot het ondergaan van streng arrest bestemd vertrek of het naastbijzijnde huis van bewaring overgebracht". In artikel 14, eerste lid, wordt het woord „dienstplichtige" geschrapt en in artikel 14, tweede lid, wordt, in plaats van het woord „hem", gelezen: „den dienstplichtige".  — 362 — Artikel 16, eerste lid, onder 4°. wordt gelezen als volgt: „hij, difcqp |grondVvan de Wet op de Krijgstucht uit aen dienst wordt weggejaagd". Artikel 16, eerste li&V onder 5°., wordt gelezen als volgt :rrf»/-f iryrpfTT/- / t „hij, die,'' hetzij-'- krafektens'' 'onherroepelijk geworden uitspraak ontslagen wordt of blijkt te zijn uit den militairen dienst met ontzetting van de bevoegdheid om bij de gewapende macht te"difenienihetzij • onherroepelijk' van het' recht/ om'idóit weder 'bij' de gewapende macht of als militair'geëmployeerde te 'diénen:,'; oïitzétï, of van' den militairen stand of van de betrekking van' imilitair' geëmployeerde vervallen' verMSaVd wordt of blijkt■ té zijn ;".,'1'; Artikel 16, eerste lid, óndéi' jS10.1, 'wordt'geleien' alsfwolgtftiofft &ovr oh [i ■wordt' of blijkt te zijn 'Om' bij de gétvapen'dé-' m'a/Cht' of 1 ;als' nrrlitaii'; geëmployeerde'; te'.'dienen;| ' dié] tijdelijk v-ah'dat 'recht wordt; of "blijkt te' zijii' ontzet of die krachtens onherroepelijk' geworden uitspraak ontslagen wordt of blijkt te zijn uit dem militairen dienst zonder ontzetting van'de bevoegdheid om bij dei.gewapende macht te dienen, met dien .verstande, dat hij alleen in ..bijzondere gevallen tér bebórdéeling van Onzen daarbij betrokken Minister van Marine of van Oorlog opnieuw in . dienst. ,kan worden gesteld, mits de tijd van de ontzegging pi de ontzetting verstreken vis - of 'tengevolge van /verleende gratie een einde heeft genomen". Artikel 19 vervalt, 63. Enz. ",'" '"'L,,:, J 116. Deze weit' '-'treedt•' ih' wérking met ingang van een door Ons te bepalen. Jjijdstip/; Lasten en bevelen, enz. ... Gegeven, ten Paleize het Loo, den oden juli 1921. WILHELMINA.;.) opj | , De Minister van Justitie, Heemskebk, De Minister van.;Marine,,', a. .. W;..,F. Pop.. . De Minister, van Oorlog, W. ;]?.:.Pop. ' f Jfa{Mini6ter*'van J£Qhni&ny db..Obmff. , (t/ilgeg.. IS .J.mi 192j,.J,:,f(