3 'LANDSCHE STAATSWET^. o « chuurman & Jordens. JÈLJ7. WFT van den 5den Juni 1913, S. 205. Z*Jr tot verzekering van arbeiders tegèn geldelijke gevolgen van invaliditeit en ouderdom (INVALIDITEITSWET) voor zoover deze wet op 3 December 1913 in werking is TWEEDE DRUK door Mr. Dr. J. Q. STENFERT KROESS Advocaat en Procureur te Zwolle. ZWOLLE W. E. J. TJEENK WILLINK 0.30 Voor mogelijke aanvullingen en wijzigingen zie men achter het register.     WET Mi van den 5den Juni 1918, S. 205, TOT VERZEKERING VAN ARBEIDERS TEGEN GELDELIJKE GEVOLGEN VAN INVALIDITEIT EN OUDERDOM (INVALIDITEITSWET) voor zoover deze wet op 3 December 1913 in werking is TWEEDE DRUK door Mr. Dr. J. Q. STENFERT KROESE Advocaat en Procureur te Zwolle. ZWOLLE W. E. J. TJEKNK WILLINK 1914.   INHOUD. BIJLAGEN. BJadz. 19 Juli 1913, S. 330. Besluit, tot uitvoering van artikel 375, eerste lid, van de Invaliditeitswet, voor zooveel die bepaling betrekking heeft op renten, als bedoeld in de artikelen 369 en 370 dier wet 26 25 Juli 1913, S. 334. Besluit, houdende bepalingen betreffende vergoedingen, toe te kennen aan de leden en de secretarissen der Rentecommissiën en aan de tusschenpersonen voor de renten, bedoeld in de artikelen 369 en 370 der Invaliditeitswet. (Zooals dit besluit gewijzigd is bij dat van 20 Maart 1914, S. 156.) 32 29 Juli 1913. Besluit, houdende vaststelling van districten en instelling van rentecommissiën ter uitvoering van de art. 369 en 370 der Invaliditeitswet 35 10 October 1913, S. 388. Besluit, tot vaststelling van een algemeenen maatregel van bestuur, als bedoeld in artikel 164, derde lid, der Invaliditeitswet ... 42 5 Maart 1914, S. 141. Besluit, houdende voorschriften voor de verzending vrij van briefport, van stukken, opgemaakt ingevolge de Invaliditeitswet .... 43 10 Augustus 1914, S. 405. Besluit, tot vaststelling van een algemeenen maatregel van bestuur, betreffende inlichtingen in verband met de toepassing van de artikelen 369 en 370 der Invaliditeitswet 46  Zie betreffende deze wet Bijl. Hand. 2» Kamer 1910/1911, n. 258, 1-4; 1911/1912, no. 68, 1—5; 1912/1913, n°. 58, 1—38. Hand. idem 1912/1913, bladz. 45—86, 88— 111, 114—13?, 136—161, 163—186, 188—253, 256—275, 277—316, 318—359, 361—387, 390 —508, 510—579, 581— 592i S95—633, 635—658, 2172—2192, 2215—2262, 2293—2316, 2319— 2353, 2355—2388, 2390—2411, 2415—2433, 2436—2471, 2474—2484, 2486—2513, 2515— 2537, 2539—2595, 2684. Hand. le Kamer 1919/1913, bladz. 515—587, 703—709, 721—731, 771—792, 795-814, 819 —840.  — 5 — WET van den 5den Juni 1913, S. 205, tot verzekering van arbeiders tegen geldelijke gevolgen van invaliditeit en ouderdom. (INVALIDITEITSWET.) Wij WILHELMINA, 3ij de oratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz.,'enz., enz. Allen, die deze zullen zien of hooren lezen, salut! doen te weten : Alzoo Wij in overweging genomen hebben, dat het wenschelijk is dat arbeiders verzekerd zijn tegen geldelijke gevolgen van invaliditeit en ouderdom en dat in verband daarmede voorzieningen worden getroffen tegen invaliditeit; Zoo is het, dat Wij, den Raad van State gehoord en met gemeen overleg der StatenOeneraal, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze: EERSTE AFDEELINQ. Algemeene bepalingen. Organisatie. Omschrijving,,. Art. 1. In deze wet wordt verstaan onder: de Bank: de Rijksverzekeringsbank ; Ongevallenfonds: het fonds, waarin gestort worden de gelden, aan de Bank toekomende krachtens de Ongevallenwet 1901 ; Inv»iiditeitsfonds : het fonds, waarin gestort worden de gelden, aan de Bank toekomende krachtens deze wet; Onzen Minister : Onze Minister, met de uitvoering van deze wet belast. Art. 2. Onder Nederlanders worden in deze wet begrepen Nederlandsche onderdanen ingevolge de wet van 10 Februari 1910 (Staatsblad n° 55). Art. 3. Onder echtgenoot wordt in deze wet verstaan de niet van tafel en bed gescheiden echtgenoot.  — 6 — Uitvoering der verzekering. Art. 21. De uitvoering der verzekering wordt opgedragen aan het bestuur der Bank, aan de Verzekeringsraden en aan de Raden van Arbeid. Algemeene maatregi-1 van bestuur. Art. 27. (1) Bij algemeenen maatregel van bestuur worden bepalingen vastgesteld betreflende : a. het hooren van getuigen en deskundigen door het bestuur van de Bank of van een Raad van Arbeid of door een Raad van Arbeid of den voorzitter van een Raad van Arbeid, bun verplichting om te verschijnen, en om, behoudens het verschooningsrecht, bedoeld bij het derde lid van artikel 66 van het Wetboek van Strafvordering, getuigenis af te leggen of diensten als deskundige te verleenen, de oproeping, de tegenwoordigheid van partgen bij het verhoor, het verhoor van getuigen of deskundigen van partijen, en de vergoeding voor reiskosten en voor tijdverlies; 6. de wijze, waarop registers van verzekeringsplichtigen bij de Raden van Arbeid worden ingericht en bijgehouden; inriohting der registers naar het kaartenstelsel kan worden voorgeschreven; c. de wijze, waarop rentekaarten, renteboekjes, verklaringen, kennisgevingen, bevelen, beslissingen en andere stukken worden uitgereikt aan den betrokkene, alsmede den dag, die als dag van uitreiking geldt; bij de regeling wordt in acht genomen, dat uitreiking ook mogelijk moet zijn zonder medewerking van den betrokkene, of wanneer deze geen bekende woon- of verblijfplaats heeft; d. het verzenden van stukken aan het bestuur van de Bank of van een Raad van Arbeid, of aan een Raad van Arbeid of den voorzatter van een Raad van Arbeid, en het doen van aanvragen, opgaven, verzoeken, mededeelingen en verklaringen aan het bestuur van de Bank of van een Raad van Arbeid of aan een Raad van Arbeid of den voorzitter van een Raad van Arbeid ; bij de regeling wordt in acht genomen, dat zooveel mogelijk, en wanneer de betrokkene niet schrijven kan, altijd, gelegenheid moet bestaan de aanvragen, opgaven, verzoeken,  — 7 — mededeelingen en verklaringen mondeling of door een gemachtigde te doen; e. het beginnen en eindigen van termijnen en mededeeling daarvan aan betrokkenen; /. het geven van inlichtingen en herinneren aan bevoegdheden en verplichtingen door de Baden van Arbeid betreffende alles wat de uitvoering dezer wet betreft; g. het doen van mededeelingen aan elkander door Bank, Verzekeringsraden en Baden van Arbeid; h. de gevallen waarin en den maatstaf naar welken vergoeding voor reiskosten- en vergoeding voor tijdverlies wordt verleend aan verzekerden, die zich verplaatsen moeten om te voldoen aan een oproeping, krachtens een bepaling van § 4 van Hoofdstuk II van de Tweede Afdeeling gedaan, of om geneeskundig onderzocht of behandeld te worden, de gevallen waarin en de voorwaarden onder welke op die vergoeding voor reiskosten een voorschot kan worden gegeven alsmede de wijze, waarop het voorschot wordt verhaald, indien de reis niet gedaan wordt. (2) Deze bepalingen kunnen verschillend zijn voor verschillende deelen des lands. Aansprakelijkheid van het Rgk. Art. 28. Het Rijk is zonder eenig voorbehoud aansprakelijk voor de betaling door de Bank van de ingevolge deze wet toegekende renten en uitkeeringen. Zegel en registratie. Art. 29. (1) Alle stukken opgemaakt ter uitvoering van bepalingen, bij of krachtens deze wet gegeven, zijn vrij van het recht van zegel en van de formaliteit van registratie. (2) Het eerste lid is niet toepasselijk op dwangbevelen noch op verzoekschriften aan den burgerlijken rechter en de daarop verleende beschikkingen. Posterijen. Art. 80. (1) De diensten, door de posterijen aan de Bank te bewijzen, worden door het Rijk bekostigd. (2) Voor brieven en verdere stukken, welke den dienst der Bank en, voor zooveel betreft de uitvoering dezer wet, den dienst der Raden  8 van Arbeid betreffen, wordt vrijstelling van port en, indien de afzender dit verlangt, van het recht verschuldigd voor de gewone aanteekening verleend. (3) Ingeval van verlies van brieven of andere stukken, voor welker aanteekening geen recht is voldaan, is het Rijk geen schadevergoeding verschuldigd. — Zie ter uitvoering van dit artikel het besluit TOÉ ff staart 1914, S. 141, onder de bijlagen opgenomen. TWEEDE AFDEEL1NÖVan de verzekering van een rente. HOOFDSTUK II. Van het voorwerp der verzekering. § 1. Van de invaliditeit*- en ouderdomsrente. Afronding. Art. 77. De rente, of, wordt ingevolge de bepalingen dezer wet slechts een gedeelte der rente aan den rentetrekker uitgekeerd, het aan dezen uit te keeren bedrag, wordt naar boven afgerond tot een veelvoud van 26 cent. § 5. Van samenloop van renten mei uitkceringen uit anderen hoofde. Siimenloop van invaliditeits- of onderdonis- en ongevallenrente. Art. 127. (1) Wanneer aan denzelfden persoon invaliditeits- of ouderdomsrente of voorloopige invaliditeits- of ouderdomsrente en de uitkeering, bedoeld in artikel 20 der Ongevallenwet 1901, of de rente bedoeld in artikel 21 of 24 onder a dier wet toegekend is, wordt op de invaliditeits- of ouderdomsrente de helft van de laagste der beide renten ingehouden. (2) Echter wordt wekelijks niet meer ingehouden dan het bedrag waarmede de laagste rente 1 gulden overtreft. Art. 128. Ontvangt een weduwe die hertrouwt, ingevolge de bepalingen der Ongevallenwet 1901, een afkoopsom harer rente, dan wordt met de inhouding voortgegaan twee jaren na het huwelijk van de weduwe.  9 Verrekening tusschen invaliditei tefonds en ongevallenfonds. Art. 129. Wordt krachtens de Ongevallenwet 1901 schadeloosstelling of verhoogde schadeloosstelling toegekend aan een trekker van rente krachtens deze wet, dan wordt hetgeen hem te dier zake over den tijd voorafgegaan aan de toekenning mocht toekomen, gestort in het invaliditeitsfonds, indien en tot het bedrag dat krachtens deze wet minder had moeten zijn uitgekeerd, had de toekenning der schadeloosstelling of verhoogde schadeloosstelling krachtens de Ongevallenwet 1901 plaats gehad op den dag waarop zij is ingegaan. Art. 130. Hetgeen blijkt onverschuldigd uit het ongevallenfonds aan den verzekerde te zijn uitgekeerd, wordt tot het bedrag, waarvoor ten gevolge van dat onverschuldigd uitkeeren de invaliditeits- of ouderdomsrente niet is uitgekeerd, uit het invaliditeitsfonds in het ongevallenfonds gestort. Art. 131. Indien in de gevallen voorzien tnj de vorige twee artikelen het risico der verzekering van den.arbeider tegen geldelijke gevolgen van een ongeval gedragen werd door den werkgever in den zin der Ongevallenwet 190] zelf of door dezen overgedragen was, dan worden de stortingen uit het ongevallenfonds in het invaliditeitsfonds en omgekeerd, tusschen het ongevallenfonds en den drager van bedoeld risico verrekend, met inachtneming van de voorschriften door Ons gegeven. Art. 132. De bepaling van het vorig artikel is niet van toepassing ten aanzien van de in dat artikel bedoelde stortingen, welke zijn gedaan na de opgave door het bestuur dei Bank van de contante waarde der rente, bedoeld in artikel 54 onder n° 3 der Ongevallenwet 1901 of na de berekening van de contante waarde der renten, bedoeld in artikel 57, tweede lid, der Ongevallenwet 1901. Samenloop van invaliditeits- of ouderdomsrente en pensioen. Art. 133. (1) Geniet de verzekerde, aan wien invaliditeits- of ouderdomsrente toegekend of voorloopig toegekend is, van het Rijk, van een kolonie of bezitting of van een ander publiekrechtelijk lichaam pensioen, dan zijn op de invaliditeits- of ouderdomsrente van toepassing  — 10 — de voorschriften in artikel 127 gegeven voor het geval van samenloop met ongevallenrente. (2) Geniet de verzekerde, aan wien de invaliditeits- of ouderdomsrente toegekend of voorloopig toegekend is, een pensioen als in het vorige lid bedoeld en tevens een uitkeering of een ongevallenrente als bedoeld in artikel 127, dan wordt op de invaliditeits- of ouderdomsrente de helft ingehouden van het pensioen, zoo dit hooger is dan de uitkeering of de ongevallenrente, en anders de helft van die uitkeering of die ongevallenrente. Het tweede lid van artikel 127 vindt overeenkomstige toepassing. Samenloop van invaliditeits- of ouderdomsrente en ziekengeld. Art. 184. (1) Over den tijd waarover krachtens een wet tot verzekering van arbeiders tegen geldelijke gevolgen van ziekte, ziekengeld wordt uitgekeerd aan den verzekerde, wordt na ontvangst van bericht dier uitkeering van den Raad van Arbeid de invaliditeits- öf ouderdomsrente aan den verzekerde slechts uitgekeerd indien en voor zoover zij het ziekengeld overtreft. (2) Het ingehouden bedrag wordt aan den Raad van Arbeid ten behoeve van de ziekteverzekering uitgekeerd. De wijze van vaststelling en van betaling wordt door Ons geregeld. § 6. Van aanvraag en toekenning van rente. Aanvraag. Art. 188. (1) De rente wordt toegekend door het bestuur der Bank op aanvraag van of ten behoeve van den verzekerde, of, ten aanzien van weezenrente, van een vertegenwoordiger der weezen. (2) De aanvraag vermeldt, of ouderdoms-, invaliditeits- of weezenrente wordt verlangd, en, indien invaliditeitsrente wordt verlangd, of het is op grond van blijvende of van tijdelijke invaliditeit dan wel van beide. Kennisgeving der beslissing. Art. 165. Van de beslissing op de aanvraag wordt den verzoeker, met mededeeling van de  — 11 — gronden, door het bestuur der Bank_ kennis gegeven. Art. 166. Tegelijkertijd worden den verzoeker toegezonden, indien een rente is toegekend : a. de berekening van het bedrag der rente ; b. een aanwijzing tot ontvangst van het bedrag der rente, verschuldigd over den tijd, aanvangende met den dag waarop de rente is ingegaan en eindigende met den tweeden. Zaterdag na de beslissing^ c. een bewijs van toekenning der rente. Overlijden van verzekerde of weezen. Art. 161. Een aanvraag om of betreffende rente vervalt, indien de aanvrager of, is de aanvraag om of betreffende weezenrente door twee of meer kinderen gedaan, indien alle aanvragers overlijden, voordat door het bestuur der Bank daarop is beschikt. § 7. Van genot der rente. Art. 168. In een jaar, waarin 53 betaaldagen der rente vallen, wordt op iederen betaaldag V52 der rente uitbetaald. Uitbetaling. Art. 164. (1) De uitbetaling der krachtens deze wet toegekende renten en uitkeeringen geschiedt ten kantore der posterijen van de woonplaats van den rechthebbende. Het bestuur der Bank kan bij of na de toekenning eener rente bepalen, dat deze zal worden uitbetaald ter plaatse, aangewezen door den Raad van Arbeid, binnen wiens gebied de verzekerde zijn werkelijk verblijf heeft. (2) De renteuitkeeringen worden betaalbaar gesteld op Dinsdag van elke week of, wanneer de betaaldag een Kerstdag of Nieuwjaarsdag zou zijn, op den daaraan voorafgaanden werkdag. (3) Van de bepaling van het voorgaande lid kan bij algemeenen maatregel van bestuur geheel of gedeeltelijk worden afgeweken. (4) Aan buitenslands gevestigde verzekerden kan op hun verzoek de rente worden overgemaakt, in de termijnen en op de wijze, voor ieder geval afzonderlijk door het bestuur der Bank te bepalen, onder aftrek van de kosten op de overmaking vallend. (5) Alle aanwijzingen tot ontvangst van be-  — 12 — dragen, door het bestuur der Bank uitgereikt, zijn onmiddellijk betaalbaar. — Zie ter uitvoering van dit artikel het besluit van 10 October 1913, S. 388, onder de bijlagen opgenomen. Overlijden. Art. 166. Wanneer een rentetrekker overlijdt, wordt de rente, tot en met den dag van overlijden verschuldigd, uitgekeerd aan den echtgenoot van den overledene en, is er geen echtgenoot, aan hen, die binnen drie maanden na het overlijden ten genoegen van het bestuur der Bank aantoonen, dat zij voor den overledene gedurende diens laatste ziekte hebben gezorgd pf dat zij erfgenamen van den overledene zgn. Zij, die voor den overledene hebben gezorgd, gaan vóór diens erfgenamen. Verjaring. Art. 167. (1) De termijnen van een krachtens deze wet toegekende rente, welke niet zijn ingevorderd binnen één jaar na den eersten dag der betaalbaarstelling, worden niet meer uitbetaald. (2) Zijn de renten gedurende vijf achtereenvolgende jaren niet ingevorderd, dan is het recht op renten vervallen. Door Ons kunnen de belanghebbenden, die dit mochten verzoeken, in het genot van hun vervallen recht hersteld worden. (3) Dat genot zal ingaan met de week, volgend op die, waarin het verzoek is ingewilligd. (4) De aanwijzingen in het laatste lid van artikel 164 bedoeld, welke niet zijn ingevorderd binnen één jaar na de dagteekening der aanwijzing, worden niet meer uitbetaald. Vreemdeling buitrri het Rijk. Art. 168. (1) Aan den vreemdeling wordt de hem toegekende rente niet «nitgekeerd over den tijd, gedurende welken hij buiten het Rijk zijn werkelijk verblijf heeft, tenzij ten genoegen van het bestuur der Bank blijkt, dat dit om gezondheidsredenen geschiedt. (2) Bij algemeenen maatregel van bestuur kan worden bepaald, dat de bepaling van het eerste' Hd niet toepasselijk zal zijn op onderdanen van een bij dien maatregel aan te wijzen Staat.  13 Veroordeelde. Art. 169. (1) Den verzekerde, die is veroordeeld tot gevangenisstraf van drie maanden, tot hechtenis van drie maanden, tot plaatsing in een tuchschool voor den tijd van drie maanden, tot plaatsing in een Rijkswerkinrichting of tot eenige zwaardere straf, komt over den tijd, dat hij zijn straf ondergaat of zich door de vlncht aan de tenuitvoerlegging van het vonnis onttrekt, geen rente toe. (2) Evenzeer komt geen rente toe aan den verzekerde, die ter beschikking van de Regeering is gesteld, over den tijd, dat hij in een Rijksopvoedingsgesticht is geplaatst of zich door de vlucht aan de ten uitvoerlegging van het bevel tot zoodanige plaatsing onttrekt. (3) Wij behouden Ons voor, daartoe termen vindend, over de rente, welke aan een verzekerde zou moeten worden uitgekeerd, indien deze niet \ erkeerde in een geval als in de eerste twee leden van dit artikel genoemd, ten behoeve van zijn vrouw, zijn afstammelingen of zijn bloedverwanten in de opgaande 'inie te beschikken. (4) Wij behouden Ons tevens voor om, voor zoover van de bevoegdheid in het vorig lid bedoeld, geen gebruik is gemaakt, hem die uit de gevangenis, werkinrichting, tuchtschool of het Rijksopvoedingsgesticht is ontslagen, in het genot te stellen van de rente tot een bedrag, dat de rente over een jaar niet te boven gaat, of de rente tot dat bedrag te zijnen behoeve te doen aanwenden. Vervreemding. Beslag. Art. 171. (1) De renten, bij deze wet toe gekend, zijn : o. onvervreemdbaar; 6. niet vatbaar voor verpanding of beleening; c. niet vatbaar voor executoriaal of conservatoir beslag noch voor faillissementsbeslag. (2) Volmacht tot ontvangst van rente, onder welken vorm of welke benaming ook door den verzekerde verleend, is steeds herroepelijk. (3) Op uitkeeringen, niet vallend onder het eerste lid, krachtens deze wet bevolen aan verzekerden of aan personen, bedoeld in artikel 166, is het bepaalde onder a, b en c van het eerste  — 14 — lid alsmede in het tweede lid van dit artikel van toepassing. (4) Elk beding, strijdig met eenige bepaling van dit artikel, is nietig. HOOFDSTUK HL Van de premie. § 10. Van controle, geschillen, verzuimen. Inlichtingen. Art. 813. (1) Ieder is verplicht aan het bestuur der Bank of van den Raad van Arbeid, aan den Raad van Arbeid, aan den voorzitter van dezen Raad en aan de in het voorgaand artikel bedoelde ambtenaren, (*) ondergeschikt aan den Raad van Arbeid binnen wiens gebied hij woont, verblijf houdt of werkt, de verlangde inlichtingen te geven omtrent zaken en feiten, betreffende de naleving der wet ten opzichte van hem zeiven, van hem in wiens dienst hij werkt of gewerkt heeft, of van hem die in zijn dienst werkt of gewerkt heeft. De inlichtingen moeten, indien dit verzocht wordt, schriftelijk verstrekt worden binnen den door het bestuur der Bank of door het bestuur of den voorzitter van den Raad van Arbeid schriftelijk te stellen termnn. (2) Het voorgaand lid is, voor zoover betreft de verplichting om mondeling inlichtingen te geven, van toepassing tegenover alle ambtenaren en beambten onder den Raad van Arbeid werkzaam. DERDE AFDEEL1NQ. Van het beroep. Zafeen aan beroep onderworpen. Art. 344. Beroep staat open: a. van de in artikel 3'4 of in artikel 332 bedoelde beslissing in een geschil over het bestaan van verzekeringsplicht, over de vraag, of door den arbeider premie moet worden betaald, en over de vraag of door den werkgever premie of het in artikel 190 of artikel 205, (*) d. z. de aan den Raad van Arbeid ondergeschikte ambtenaren, niet beneden een door de Kroon te bepalen rang.  15 tweede lid, bedoelde bedrag moet worden betaald, voor den arbeider en den werkgever ; 6. van de beslissing, waarbij de vrijstelling van den verzekeringsplicht, bedoeld in de artikelen 52 en 355, wordt geweigerd, voor den verzoeker; c. van de beslissing, waarbij de ontheffing of verlenging van de ontheffing van de verplichting om premie te betalen, bedoeld in de artikelen 213 en 214, wordt geweigerd, voor den verzoeker; d. van de beslissing: 1°. waarbij geweigerd is op verzoek van den betrokkene vast te stellen, dat hij voldoet aan de voorwaarden waaronder voor hem als militair de premie door het Rijk wordt betaald, 2°. waarbij ingevolge artikel 314 onder i de dag van aanvang of einde der geldigheid eener rentekaart is bepaald, 3°. waarbij is verklaard, dat de verzekerde niet gerechtigd was tot het afleggen der verklaring, dat hjj de verzekering als vervallen beschouwt, 4°. op een verzoek om rente, 5°. waarbij een rente ingetrokken of verminderd wordt, waarbij bevolen wordt een rente geheel of voor een gedeelte niet aan den rentetrekker uit te keeren of uit te keeren in verstrekkingen in natura of aan een ander persoon ten behoeve van den rentetrekker, of waarbij geweigerd wordt zoodanig bevel in te trekken of te wijzigen, of een rente te verhoogen, 6°. waarbij de eerste rentekaart wordt nietig verklaard, of waarbij de nietigverklaring van de vóór het in werking treden van artikel 31 opgemaakte eerste rentekaart wordt geweigerd, 7°. waarbij ingevolge artikel 314 onder j is bepaald, dat den verzekerde niet zal worden uitgereikt de kennisgeving, bedoeld in artikel 258, of dat eenige maatregel ter uitvoering van laatstgenoemd artikel tegenover hem zal worden genomen, voor den verzekerde; e. tegen de weigering van uitkeering, geheel of gedeeltelijk, aan een arbeider, van de waarde van betaalde premiên, welke niet in rekening gebracht worden, voor den arbeider; /. tegen de vereffening van een rentekaart,  — lft _ oi tegen de weigering om te vereffenen, voor den arbeider; g. tegen de weigering van uitkeering, geheel of gedeeltelijk, van de waarde van betaalde premiën, in de gevallen waarin de Raad van Arbeid ingevolge artikel 335, eerste lid, of artikel 336, eerste lid, tot uitkeering is verplicht, voor den werkgever. Termen. Art. 345. (1) De termijn van beroep is een maand. Deze termijn vangt aan te loopen den dag na dien waarop de beslissing, waartegen beroep wordt ingesteld, is genomen. (2) Eehtei kan het beroep, bedoeld onder / van artikel 344, alleen worden ingesteld binnen 14 dagen na de uitreiking en kennisgeving of de kennisgeving, bedoeld in de artikelen 294, 295 en 296. Art. 346. Hij die beroep instelt na den hiervoor bepaalden termijn, wordt niet op grond daarvan niet-ontvankelijk verklaard, indien hij ten genoegen van den rechter in beroep aantoont, het beroep te hebben ingesteld binnen een maand na den dag, waarop hij van de beslissing, waartegen beroep wordt ingesteld, redelijkerwijs heeft kunnen kennis dragen. De termijn van een maand wordt verkort tot 14 dagen, indien beroep wordt ingesteld tegen een beslissing, bedoeld onder / van artikel 344. Gevolgen van beroep. Art. 347. (1) Het instellen van beroep heeft geen schorsende werking ten aanzien der oorspronkelijke beslissing. (2) Worden de bezwaren gedeeltelijk of geheel gegrond verklaard, dan treedt de beslissing, in beroep gegeven, in de plaats van die, waartegen beroep werd ingesteld. (3) Wordt in beroep het recht op een rente ontzegd, dan worden de betaalde termijnen niet teruggevorderd. Overladen. Art. 348. (1) Het recht om beroep in te stellen van een beslissing van het bestuur der Bank of van den administratieven rechter over of betreffende invaliditeits- of ouderdomsrente of intrekking daarvan, vervalt door het overlijden van den verzekerde.  17 (2) Een geding over of betreffende invaliditeits- of ouderdomsrente of intrekking daarvan wordt niet voortgezet na het overlijden van den verzekerde. De in dat geding bestreden beslissing verkrijgt door het overlijden kracht van gewijsde. (3) De bepalingen van de voorgaande leden zijn op weezenrente toepasselijk, wanneer alle gerechtigden tot die rente overigden. Hechter. Art. 349. (1) Over de beslissingen, waartegen krachtens deze wet beroep openstaat, wordt, tenzq de wet anders bepaalt, geoordeeld door de Raden van Beroep en in hoogste ressort door den Centralen Raad van Beroep, bedoeld in artikel 1 der Beroepswet. (2) De bepalingen van de Beroepswet en van de ter uitvoering dier wet genomen besluiten zijn van toepassing, met inachtneming van die wijzigingen, die de aard van het onderwerp vordert. (3) Het beroep wordt ingesteld bij den Raad van Beroep, binnen wiens ressort hij, die het beroep instelt, zijn woonplaats heeft, of, heeft hij zijn woonplaats niet binnen het Rijk, bij den Raad van Beroep te 's Gravenhage. (4) Wordt door twee of meer personen bij verschillende Raden van Beroep tegen dezelfde beslissing beroep ingesteld, dan geeft de Raad van Arbeid of het bestuur der Bank daarvan kennis aan de Raden van Beroep, bij welke beroep is ingesteld. De beroepen, welke binnen den voorgeschreven termijn zijn ingesteld, worden geacht te zijn ingesteld bij den Raad van Beroep, bij welken het eerst een klaagschrift is ontvangen, of, is bij verschillende Raden van Beroep op denzelfden dag een klaagschrift ontvangen, bij den Raad van Beroep te 's Gravenhage. Uitvoering der beslissing in beroep. Art. 351. (1) Indien de beslissing in beroep medebrengt, dat opmaking, wijziging of uitreiking van een rentekaart, bewijs, of eenig ander stuk, of vereffening of wijziging in de vereffening eener rentekaart moet plaats hebben, dan geschiedt dit door het gezag dat daartoe in deze wet is aangewezen. Door Ons S. & J. n». 77, 2« dr. '2  — 18 — kunnen daaromtrent voorschriften worden gegeven. (2) De beslissing, waarbij in beroep het opmaken eener eerste rentekaart wordt bevolen, bepaalt den op de kaart door den Raad van Arbeid te vermelden dag, waarop zij is aangevangen geldig te zijn, welke dag niet vroeger mag zijn dan de dag waarop de verzekeringsplicht is aangevangen. Wanneer de vertraagde opmaking der rentekaart niet veroorzaakt is door het niet nakomen door den betrokkene van zijn verplichtingen volgens deze wet, wordt bij het bepalen van dien dag niet gehandeld tegen zijn wensch, indien hij dien heeft kenbaar gemaakt. VIERDE AFDEELINQ. Overgangs-, straf- en slotbepalingen. HOOFDSTUK L Overgangsbepalingen. Rente zonder premie. Art. 369. (1) Hij die bij het in werking treden van dit artikel den leeftijd van 70 jaar heeft bereikt of overschreden, heeft recht op een rente, indien hij aannemelijk maakt, dat hij in het tijdvak van tien jaren, dat onmiddellijk voorafgaat aan het in werking treden van dit artikel of aan de vervulling van zijn zeventigste jaar, te zamen gedurende ten minste 156 weken in de termen van verzeikeringsplicht zou zijn gevallen, indien de verzekering bij den aanvang van dat tijdvak reeds ingevoerd ware. Daarbij blijven de artikelen 5, onder 6, 51 en 33 in verband met artikel 353 en artikel 354 buiten aanmerking. (*) (*) Zie de artt. 31—68 betreffende de verplichte verzekering. De artt. 5 onder 6, 33, 51, 353 en 354 luiden : Art. 5. Onder arbeider wordt in deze wet ook verstaan ieder, die in loondienst arbeid verricht buiten het Rijk doch overigens voldoet aan de bepalingen van het vorig artikel, mits hij dien arbeid verricht in een in Nederland gevestigde onderneming en hg : 6. als schipper of schepeling dienst doet op een vaartuig, dat in den, regel naar Nederland terugkeert. Art. 33. Niet verzekeringsplichtig is de  19 (2) Voor de bepaling van de 156 weken, in het vorige lid bedoeld, komt mede in aanmerking de tijd, dat ten gevolge van ziekte niet is gewerkt, voor zoover over dien tijd de premie door een ziekenkas zou zijn betaald, indien de verplichte verzekering ten aanzien van invaliditeit en ouderdom en ten aanzien van ziekte reeds had bestaan bij den aanvang van het tienjarig tijdvak. (3) Is de betrokkene bij het in werking treden van dit artikel geen Nederlander, dan heeft hij geen recht op een rente, tenzij hij aantoont gedurende de vijf jaren, onmiddellijk voorafgaand aan het in werking treden van dit artikel, zijn woonplaats of zijn hoofdverblijf binnen het Rijk te hebben gehad. (4) Het verzoek om rente wordt afgewezen, indien de verzoeker of zijn echtgenoot in de vermogensbelasting was aangeslagen over het belastingjaar, eindigend den 30sten April van het jaar, waarin dit artikel in werking treedt. De inspecteur of ieder der inspecteurs der registratie, binnen wiens of wier divisie de verzoeker in dat jaar heeft gewoond, geven daaromtrent aan het bestuur der Bank op zijn verzoek een verklaring af. Art. 370. (1) Ingeval artikel 369 in werking arbeider, die den leeftijd van 35 jaar bereikt heeft en niet reeds verplicht-verzekerd is. Art. 51. (1) De verplicht-verzekerde, die ophoudt te voldoen aan de voorwaarden voor verzekeringsplicht, blijft verzekeringsplichtig, totdat de verzekering is vervallen. (2) Tot zoolang wordt hij als arbeider beschouwd. Art. 853. (1) Gedurende de eerste twee jaren na het in werking treden van artikel 31 is ook de arbeider, die niet verzekeringsplichtig zoude zijn, omdat hij den leeftijd van 35 jaar bereikt had, verzekeringsplichtig, indien hij niet den leeftijd van 70 jaar bereikt heeft. (2) De bepalingen van het tweede tot het zesde lid van artikel 41 zijn van toepassing ook ten aanzien van den arbeider, die op het tijdstip van in werking treden van artikel 31 den leeftijd van 35 jaar heeft bereikt en op wien de in het tweede lid van artikel 41 bedoelde pensioenregeling op dat tijdstip van toepassing was. Art. 854. Gedurende de eerste twee jaren na het in werking treden van artikel 31 wordt hij, die arbeider zou zijn, indien zijn loon niet meer dan 1200 gulden per jaar bedroeg, als arbeider beschouwd, indien zijn loon minder dan 2000 gulden per jaar bedraagt. 2*  — 20 — treedt vóór artikel 31, zijn de bepalingen van eerstgenoemd artikel van toepassing op hem, die na het in werking treden van dat artikel doch vóór of bij het in werking treden van artikel 31 den leeftijd van 70 jaar heeft bereikt. (*) (2) In de plaats van het tijdvak van tien jaren, in artikel 369 bedoeld, treedt alsdan het tijdvak van tien jaren, dat onmiddellijk voorafgaat aan de vervulling van het zeventigste jaar en in de plaats van het tijdstip van het in werking treden van artikel 369 treedt alsdan het tijdstip, waarop de leeftijd van 70 jaar is bereikt. Art. 374. (1) De rente, bedoeld in de artikelen 369, 370, 371 en 373, bedraagt 104 gulden per jaar. (2) Voor echtgenooten, die beiden recht op een der bedoelde renten hebben, bedraagt de rente 78 gulden per jaar. Wordt krachtens een der genoemde vier artikelen aan een der echtgenooten een rente toegekend na de toekenning eener rente krachtens een dier artikelen aan den anderen echtgenoot, dan wordt met ingang der laatst toegekende rente de eerst toegekende rente op bevel van het bestuur der Bank verminderd. Wordt het huwelijk gesloten na de toekenning der bedoelde renten aan de echtgenooten, dan worden de renten op bevel van het bestuur der Bank verminderd met ingang van de kalenderweek, volgend op die, waarin het huwelijk gesloten is. (3) De rente van 78 gulden wordt door het bestuur der Bank verhoogd tot 104 gulden: a. bij het overlijden van den anderen echtgenoot, ook indien het overlijden plaats vindt na echtscheiding; 6. indien de aan den anderen echtgenoot krachtens artikel 373 toegekende rente vervalt, (*) Art. 31 luidt: (1) Ieder arbeider — voor zoover hij niet in deze wet is uitgezonderd of krachtens haar van den verzekeringspucht is vrngesteld — is verplicht om zich te verzekeren overeenkomstig het in deze wet bepaalde (2) In de gevallen bij deze wet bepaald, heeft de verplicht-verzekerde recht op een rente (verplichte rente) ingeval van mvaüditeit en na het bereiken van den 70-jarigen leeftijd. (3) In de gevallen, bij deze wet bepaald, hebben bovendien zijne kinderen beneden 13 jaar recht op een rente (weezenrente).  21 omdat hem een rente krachtens de bepalingen van § 1 van Hoofdstuk II van de Tweede Afdeeling wordt toegekend; c. gedurende den tijd, dat de rente aan den anderen echtgenoot, ook na echtscheiding, niet uitgekeerd wordt wegens toepassing van artikel 168 of artikel 169. (4) In de gevallen bij dit artikel voorzien is artikel 3 niet toepasselijk. Art. 375. (1) Alles wat betreft het bewijzen van de aanspraak op rente krachtens artikel 369, artikel 370, artikel 371 of artikel 373, derde lid, en de indiening en de behandeling van de verzoeken om rente krachtens die bepalingen, wordt door Ons geregeld. (2) Het verzoek om rente, gedaan krachtens : ft. artikel 369, 6. artikel 370, c. artikel 371, is niet-ontvankeljjk, indien het wordt ingediend meer dan een jaar, nadat: a. artikel 369 in werking is getreden, 6. de leeftijd van 70 jaar is bereikt, c. artikel 31 in werking is getreden. (3) Alle ambtenaren tot afgifte van geboorteakten bevoegd, zijn verplicht aan de door Ons bij de hiervoren bedoelde regeling aan te wijzen ambtenaren en commissiën de door dezen verlangde geboorteakten kosteloos toe te zenden. Op die stukken wordt door den ambtenaar, die ze afgeeft, vermeld, dat zij uitsluitend kunnen dienen bjj de toepassing van deze wet of van een krachtens haar uitgevaardigde bepaling. (4) Wenscht een door Ons aangewezen commissie of een harer leden een zitting te houden, dan wordt op verzoek van den voorzitter door het bestuur der betrokken gemeente een lokaal, zoo noodig verwarmd en verlicht, kosteloos daartoe beschikbaar gesteld. Zie ter uitvoering hiervan de besluiten van 19 Juli 1913, S. 330, 25 Juli 1913, S. 334, zooals dit sedert gewijzigd is, 29 Juh' 1913 en van 10 Octoter 1913, S. 388, onder de bijlagen opgenomen. Art. 376. Voor zoover in dit hoofdstuk niet anders is bepaald, zijn de bepalingen betreffende invaliditeits- en ouderdomsrente op de renten -krachtens dit hoofdstuk toepasselijk, met de  22 wijzigingen, die de aard van het onderwerp vordert. Art. 377. Be rente, bedoeld in artikel 369, gaat in op den dag, waarop dat artikel in werking is getreden; de rente, bedoeld in artikel 370, op den dag, waarop de leeftijd van 70 jaar is bereikt; de rente, bedoeld in artikel 371, op den dag, waarop artikel 31 in werking is getreden. Art. 878. De renten, vóór het in werking treden van artikel 31 uitgekeerd krachtens artikel 369 of artikel 370, en de renten, krachtens artikel 371 uitgekeerd, worden niet bestreden uit de gelden, bedoeld in artikel 20. HOOFDSTUK II. Strafbepalingen. Verschillende voorschriften. Art. 389. Met hechtenis van ten hoogste een maand of geldboete van ten hoogste honderd gulden wordt gestraft overtreding van de bepaling van artikel 232, alsmede niet-nakoming van een der bepalingen vervat in de artikelen 240, tweede lid, 259, 260, 271, eerste lid, 276, eerste en tweede lid, 277, eerste lid, 278, 279, 280, 284, eerste lid, 312, 313, 357, eerste en tweede lid, 358 en 359 of van eenige krachtens het tweede lid van artikel 277, het tweede lid van artikel 284 in verband met het tweede lid van artikel 277, of artikel 286 opgelegde verplichting. Art. 395. Met hechtenis van ten hoogste drie maanden of geldboete van ten hoogste drie honderd gulden wordt gestraft elke opzettelijk onvolledige of onware opgave of inlichting, ten aanzien van zaken of feiten de naleving, de uitvoering of de al of niet toepasselijkheid van deze wet of van een krachtens deze wet genomen besluit betreffende, mondeling of schriftelijk gedaan of verstrekt aan ambtenaren, beambten, commissiën of leden van commissiën, belast met de uitvoering of met het toezicht op de naleving dezer wet. Opsporen van strafbare feiten. Art. 401. (1) Met het opsporen van de feiten, strafbaar gesteld in de artikelen 380 tot  — 23 — en met 397 en in artikel 399, zijn belast de voorzitters der Raden van Arbeid en de ambtenaren en beambten, werkzaam aan een Raad van Arbeid. (2) Met het opsporen van de feiten, strafbaar gesteld in de artikelen 383, laatste lid, 385, 386, 387, tweede lid, 388 en 393 tot en met 395, en in artikel 399 in verband met artikel 383, laatste lid, alsmede van de feiten strafbaar gesteld in artikel 389 in verband met artikel 358, zijn mede belast de bij n°. 1 tot en met n°. 6 van artikel 8 van het Wetboek van Strafvordering aangewezen personen, de marechaussee en alle ambtenaren van Rijks- en gemeentepolitie. (3) Met het opsporen van de feiten, strafbaar gesteld in artikel 395, zijn ook belast de daar bedoelde commissiën en leden van commissiën, voor zooveel betreft opgaven of inlich- I tingen aan hen gedaan of verstrekt. Geheimhouding. Art. 402. (1) De leden van het bestuur der Bank en hun plaatsvervangers, de leden en de secretaris van den Raad van Toezicht, de voorW zitter en de leden der Verzekeringsraden, de voorzitters, de leden en de plaatsvervangende leden der Raden van Arbeid, benevens alle personen in dienst der Bank of werkzaam aan een Verzekeringsraad of een Raad van Arbeid, zijn verplicht tot geheimhouding van al hetgeen zij in hun hoedanigheid vernemen, voor zoover deze niet in strijd is met de bepalingen van deze of van een andere wet. C?) De in het voorgaand artikel bedoelde personen zijn verplicht tot geheimhouding van hetgeen hun in plaatsen, waar zij ter uitvoering dezer wet binnentreden, omtrent het daar uitgeoefend bedrijf is bekend geworden, voor zoover deze niet in strijd is met de bepalingen van deze of van een andere wet. Art. 403. (1) Hij die opzettebjk de bij het vorig artikel opgelegde geheimhouding schendt, wordt gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste zes maanden of geldboete van ten hoogste zeshonderd gulden, met of zonder ontzetting van het recht om ambten of bepaalde ambten te bekleeden. (2) Hij, aan wiens schuld schending van die  — 24 — geheimhouding te wijten is, wordt gestraft met hechtenis van ten hoogste drie maanden of geldboete van ten hoogste drie honderd gulden. (3) Geen veivolging heeft plaats dan op klachte van het hoofd of den bestuurder van de onderneming of de inrichting of van hem, ten aanzien van wien de geheimhouding geschonden is. Misdrijf of overtreding. Art. 404. De bjj deze wet straf baar gestelde feiten worden beschouwd als overtredingen, behalve de feiten, strafbaar gesteld bij de artikelen 383, laatste lid, 385, 386, 387, tweede lid, 393, 399 in verband met artikel 383, laatste lid, en 403, welke als misdrijven worden beschouwd. Overtreding door militairen. Art. 405. Van overtredingen dezer wet door militairen begaan neemt de burgerlijke rechter kennis. Feiten buiten Europa. Art. 406. De strafbepalingen van dit hoofdstuk zijn toepasselijk op ieder, die zich buiten het Rijk in Europa schuldig maakt aan een bij deze wet strafbaar gesteld feit. HOOFDSTUK III. Slotbepalingen. Art. 409. Hetgeen nog ter voorbereiding van het in werking treden dezer wet of tot haar uitvoering noodig is, wordt, voor zoover deze wet daaromtrent geen bepalingen inhoudt, bij algemeenen maatregel van bestuur geregeld. Zie ter uitvoering hiervan de besluiten van 5 Maart 1914, S. 141, onder de bn'lagen opgenomen en 10 Augustus 1914, S. 405. Art. 410. Deze wet kan worden aangehaald onder den naam „Invaliditeitswet". Art. 411. (1) De artikelen dezer wet treden in werking op een door Ons te bepalen tijdstip, dat voor verschillende artikelen verschillend kan worden gesteld. Echter mag artikel 69 niet in werking treden vóór artikel 31. (2) Zes maanden na den dag der afkondiging dezer wet treedt artikel 369 van rechtswege  25 • in werking, indien het niet vroeger in werking is getreden. (3) Drie jaren na de inwerkingtreding van artikel 369 treden de artikelen dezer wet, die dan nog niet mochten in werking getreden zijn, van rechtswege in werking. Bij besluit van 12 Juni 1913, S. 272, is bepaald, dat art. 369 in werking zal treden op 3 December 1913. Bij besluit van 19 Juni 1913, S. 281, is bepaald, dat: a. de artikelen 1, 29, 30, 161, 313, 375, 376, 389, 395, 401^106,409 en 410 in werking treden op 1 Juli 1913. 6. de artikelen 2, 3, 21, 27, 28, 77, 127, 128, 133, 134, 136, 155, 156, 163, 164, 166, 167, 168, 169, 171, 344—349, 351, 370, 374, 377 en 378 in werking zullen treden op 3 December 1913. Bij besluit van 25 Augustus }913, S. 359, is bepaald, dat de artt. 129—132 in werking zullen treden op 3 December 1913. Lasten en bevelen, dat deze in het Staatsblad zal worden geplaatst, en dat alle Ministerieele Departementen, Autoriteiten, Colleges en Ambtenaren, wie zulks aangaat, aan de nauwkeurige uitvoering de hand zullen houden. Gegeven op het Loo, den 5den Juni 1913. (get.) WILHELMINA. De Min. van Landbouw, Nijverheid en Handel, (get.) A. S. Talma. De Minister van Justitie ad interim, (gei.) Heemskerk. De Minister van Financiën, (get.) Kolkman. (Uitgeg. 9 Juni 1913.)  — 26 — BIJLAGEN. Besluit van den 19den Juli 1913, S. 330, tot uitvoering van artikel 375, eerste lid, van de Invaliditeitswet, voor zooveel die bepaling betrekking heeft op renten, als bedoeld in de artikelen 369 en 370 dier wet. Wij W1XHELMINA, enz. Op de voordracht van Onzen Minister van Landbouw, Nijverheid en Handel, van 16 Juli 1913, n°. 1511, afdeeling Arbeidersverzekering ; Gelet op artikel 375, eerste lid, van de Invaliditeitswet; Hebben goedgevonden en verstaan: ter uitvoering van evengenoemd artikel, voor zooveel het betrekking heeft op renten, als bedoeld in de artikelen 369 en 370 der Invaliditeitswet, vast te stellen de volgende bepalingen. § 1. Algemeene bepalingen. Art. 1. (1) In dit besluit wordt verstaan onder: Onzen Minister: Onze Minister van Landbouw, Nijverheid en Handel; tusschenpersoon: een persoon, aangewezen door Onzen Minister, om aanvragers eener rente, als bedoeld in de artikelen 369 en 370 der Invaliditeitswet, behulpzaam te zijn. (2) In dit besluit wordt onder : „aanvrager" begrepen : „aanvraagster". 2. (1) In het belang van een richtige indiening en behandeling van verzoeken om rente, als bedoeld in de artikelen 369 en 370 der Invaliditeitswet, worden: a. door Onzen Minister in iedere gemeente een of meer tusschenpersonen aangewezen; 6. door Ons Commissiën aangewezen, ieder voor het door Ons bepaalde district. (2) De Commissiën dragen den naam van : „Rente-commissiën" en bestaan uit 5 leden, van wie één door Ons als voorzitter wordt aan-  — 27 — gewezen. Indien niet door Ons aan de Commissie een secretaris is toegevoegd, treedt het door Ons aangewezen lid der Commissie op als secretaris. (3) Aan de tusschenpersonen en aan de leden en de secretarissen der Commissiën wordt, naar door Ons vast te stellen bepalingen, een vergoeding toegekend. (*) § 2. Van de indiening der verzoeken om rente. 3. (1) Een rente, ingevolge artikel 369, kan worden aangevraagd zoo spoedig de in het volgend artikel bedoelde formulieren algemeen verkrijgbaar zijn gesteld. (2) Een rente, ingevolge artikel 370, kan niet eerder worden aangevraagd dan twee maanden vóór het tijdstip, waarop de leeftijd van 70 jaar zal worden bereikt. 4. (1) Een rente, als bedoeld in de artikelen 369 en 370 der Invaliditeitswet, wordt aangevraagd door indiening van een ingevuld en onderteekend formulier. (2) Zoodanige formulieren zijn voor een ieder kosteloos verkrijgbaar aan de hoofd-, hulp- en bijkantoren der posterijen, aan de gemeente-secretarieën en waar zulks overigens door Onzen Minister mocht zijn bepaald. 5. (1) De invulling van het formulier geschiedt bij voorkeur door een tusschenpersoon. Alsdan wordt het bepaalde in de volgende leden van dit artikel in acht genomen. (2) De tusschenpersoon vult het formulier in, naar de opgaven en in tegenwoordigheid van den aanvrager. Echter doet hij het formulier niet eerder onderteekenen dan nadat hij — voor zooveel noodig en mogelijk — de juistheid en volledigheid der opgaven heeft onderzocht; zijn de opgaven, naar zijn oordeel, onjuist of onvolledig, dan verzoekt hij den aanvrager, toe te stemmen in een wijziging of aanvulling der opgaven. Wordt deze toestemming verleend, dan worden de noodige wijzigingen of aanvullingen in het formulier aangebracht of wordt een nieuw formulier opgemaakt. In dat geval, zoomede indien geen wijziging of aanvulling van het formulier noodig was, wordt door (*) Zie het besluit van 29 Juli 1913, onder de bijlagen opgenomen.  — 28 — den tusschenpersoon aan den voet van het formulier de verklaring gesteld en onderteekend : „nagegaan en juist bevonden". (3) Geeft de aanvrager zijn toestemming tot een wijziging of aanvulling-van het formulier niet, dan laat de tusschenpersoon den aanvrager het formulier onderteekenen, doch deelt op een afzonderlijk blad mede, in welk opzicht de opgaven naar zijne meening onjuist of onvolledig zijn, alsmede dat en waarom de aanvrager heeft geweigerd, in de wijziging cf aanvulling toe te stemmen. (4) De tusschenpersoon geeft den aanvrager inzage van het blad, in het vorige lid bedoeld. Wordt het formulier, waarbij zulk een blad behoort, niet door den tusschenpersoon ingediend, maar door den aanvrager zeiven, dan zendt de tusschenpersoon een duplicaat van het blad afzonderlijk aan den secretaris der Commissie. 6. De invulling van het formulier kan ook geschieden door of namens den aanvrager, zonder medewerking van een tusschenpersoon. 7. (1) Alvorens bij den secretaris der Commissie te worden ingediend, wordt het ingevulde formulier onderteekend. (2) De onderteekening geschiedt door den aanvrager. Heeft hij een wettelijken vertegenwoordiger, dan kan — met vermelding van die hoedanigheid — de aanvrage door dezen worden onderteekend. De handteekening kan worden vervangen door een kruis, mits door een tusschenpersoon op het formulier wordt verklaard, dat het kruis in zijn tegenwoordigheid is gesteld door den aanvrager, eventueel door diens wettelijken vertegenwoordiger. (3) Is de aanvrager, eventueel diens wettelijke vertegenwoordiger, buiten staat tot het stellen van een kruis, dan geschiedt de onderteekening van het formulier door een tusschenpersoon. Deze verklaart dan op het formulier, door welke oorzaak de onderteekening niet kan geschieden door den aanvrager, eventueel door diens wettelijken vertegenwoordiger. 8. (1) Door iederen tusschenpersoon worden gehouden en dagelijks bijgehouden : 1°. een register van de formulieren van aanvraag eener rente, als bedoeld in artikel 369 der Invaliditeitswet, bij welker invulling hij behulpzaam is geweest;  29 2°. een register van de formulieren van aanvraag eener rente, als bedoeld in artikel 370 der Invaliditeitswet, bij welker invulling hij behulpzaam is geweest. (2) Ieder van deze registers vermeldt: a. naam en adres, zoomede dag, maand, jaar en plaats van geboorte, van den aanvrager; 6. den dag, waarop het door den tusschenpersoon ingevulde formulier in diens tegenwoordigheid werd onderteekend; c. den dag, waarop het formulier door den -tusschenpersoon aan den secretaris der Commissie wordt gezonden; d. den dag, waarop door den tusschenpersoon het bewijs werd ontvangen, bedoeld in artikel 9, tweede lid; e. hetgeen den tusschenpersoon wenschelijk mocht voorkomen of hem ingevolge artikel 15, tweede lid, mocht zijn voorgeschreven. (3) Het register moet steeds ter inzage zijn van de leden en den secretaris der Commissie, binnen welker gebied de tusschenpersoon woont, alsmede van de personen, door het bestuur der Rijksverzekeringsbank aangewezen. 9. (1) Het ingevulde en onderteekend formulier wordt, met de bijbehoorende stukken, ingediend bij den secretaris der Commissie, binnen welker gebied de aanvrager woont. Woont de aanvrager niet in Nederland, dan wordt, indien niet een tusschenpersoon het formulier indient, dit gezonden aan den secretaris der Commissie, die de aanvrager verkiest. Geschiedt de indiening door een tusschenpersoon, dan wordt het formulier, onmiddellijk nadat het onderteekend is, met de bijbehoorende stukken toegezonden aan den secretaris der Commissie, binnen welker gebied de tusschenpersoon werkzaam is. (2) De'secretaris der Commissie zendt den aanvrager of diens wettelijken vertegenwoordiger zoomede den tusschenpersoon, door wien het formulier werd ingezonden, een bewijs van ontvangst, uiterlijk op den eersten werkdag na den dag, waarop hij het formulier ontving. § 3. Van de behandeling der verzoeken om rente bij de Commissie. 10. De Commissie onderzoekt, of de opgaven, in en bij het formulier verstrekt, voldoende  — 30 — zijn tot het uitbrengen van haar advies aan de Rijksverzekeringsbank. 11. (1) Zoo spoedig het onderzoek van de aanvrage zulks toelaat, wordt het verzoek om rente behandeld in een vergadering der Commissie. (2) Een advies op een zoodanig verzoek mag niet worden vastgesteld dan wanneer ten minste drie leden der Commissie tegenwoordig zijn. Het mag niet worden vastgesteld dan met volstrekte meerderheid van stemmen van de aanwezige leden. Zijn 4 leden aanwezig, dan kan het advies worden vastgesteld door de stem van 2 leden.' Bij staking van stemmen beslist de stem van den voorzitter. De secretaris, geen lid zijnde, heeft een raadgevende stem. (3) Ieder aanwezig lid is verplicht een stem uit te brengen, behoudens wanneer de Commissie hem van die verplichting ontheft uithoofde van de betrekking, waarin hij tot den aanvrager staat. (4) In het advies wordt vermeld, welke leden aan de stemming over het advies hebben deelgenomen en hoeveel leden vóór het advies hebben gestemd. (5) De minderheid doet in een afzonderlijk advies van haar gevoelen blijken. In dat advies wordt vermeld, van welke leden het afkomstig is. 12. (1) Bij afwezigheid wordt de voorzitter der Commissie vervangen door het lid, daartoe door de Commissie aangewezen. Staken de stemmen over die aanwijzing, dan is het oudste lid in jaren plaatsvervangend voorzitter. (2) Bij afwezigheid van den voorzitter en den plaatsvervangend voorzitter treedt het oudste aanwezige lid in jaren als voorzitter op. 13. (1) Door den secretaris der Commissie worden de ingekomen aanvragen om rente ingevolge artikel 369 der Invaliditeitswet van een doorloopend volgnummer voorzien. Hetzelfde geschiedt ten aanzien van de aanvragen om rente ingevolge artikel 370 van genoemde wet. Voorts worden door hem gehouden en dagelijks bijgehouden: 1°. een register van bij hem ingekomen aanvragen om rente, als bedoeld in artikel 369 ; 2°. een register van bij hem ingekomen aanvragen om rente, als bedoeld in artikel 370.  — 31 — (2) Ieder van deze registers vermeldt: a. het nummer van het formulier van aanvrage, en naam en adres, zoomede dag, maand, jaar en plaats van geboorte van den aanvrager ; b. de dagteekening der aanvrage; c. den dag, waarop de aanvrage bij den secretaris inkwam ; d. den dag, waarop het bewijs, bedoeld in artikel 9, tweede lid, aan den aanvrager of aan diens wettelijken vertegenwoordiger werd toegezonden ; e. den naam van den tusschenpersoon, die de aanvrage behandelde; /. de dag, waarop de aanvrage in de vergadering der Commissie werd onderzocht en den dag, waarop de aanvrage, met het advies der Commissie, door hem naar de Rijksverzekeringsbank werd gezonden ; g. den dag, waarop door die Bank ten aanzien van de aanvrage nadere inlichtingen werden verzocht en waarop door de Commissie aan dat verzoek werd gevolg gegeven; h. hetgeen der Commissie verder wenscheujk mocht voorkomen. (3) Het register moet steeds ter inzage zijn van de personen, door het bestuur der Rijksverzekeringsbank aangewezen. § 4. Van het bewijs der aanspraak op rente. 14. Door de Commissie worden bij haar advies zooveel mogelijk gevoegd een geboorteakte, zoomede verdere stukken, waaruit de aanspraak op rente en het bedrag der rente kunnen blijken. § 5. Slotbepalingen. 15. (1) De Commissie is verplioht, de inlichtingen in te winnen en de punten te onderzoeken, welke haar — hetzij in het algemeen, hetzij voor bijzondere gevallen — door het bestuur der Rijksverzekeringsbank zijn aangegeven, alsmede de mededeelingen te doen, welke haar door dat bestuur worden gevraagd. (2) De tusschenpersonen zijn verplicht, zich te gedragen naar de aanwijzingen, hun gegeven door de Commissie, binnen welker gebied zij wonen, of door den voorzitter of den secretaris dier Commissie.  — 32 - (3) Zij zijn verplicht om de inlichtingen in te winnen en de punten te onderzoeken, welke hun voor bijzondere gevallen zijn aangegeven door de Commissie, binnen welker gebied zij wonen, of door den voorzitter of den secretaris dier Commissie. Zij zijn mede verplicht om de mededeelingen te doen, welke hun door die Commissie, dien voorzitter of dien secretaris worden gevraagd. 16. (1) Door Onzen Minister kunnen, voor de toepassing van bepalingen uit dit besluit, formulieren en modellen worden vastgesteld. (2) Voorzoover door Onzen Minister voor bepaalde verrichtingen formulieren of modellen zijn vastgesteld, moet van die formulieren of modellen bij het doen dier verrichtingen worden gebruik gemaakt. (*) Onze Minister van Landbouw, Nijverheid en Handel is belast met de uitvoering van dit besluit, waarvan afschrift zal worden gezonden aan de Algemeene Rekenkamer en dat in het Staatsblad zal worden geplaatst. Het Loo, den 19den Juli 1913. (get.) WILHELMINA. De Min. van Landbouw, Nijverheid en Handel, (get.) A. S. Talma. {üitgeg. 23 Juli 1913.) Besluit van den 2östen Juli 1913, S. 334, houdende bepalingen betreffende vergoedingen, toe te kennen aan de leden en de secretarissen der Rentecommissiën en aan de tusschenpersonen voor de renten, bedoeld in de artikelen 369 en 370 der Invaliditeitswet. (Zooals dit besluit gewijzigd is bij dat van 20 Maart 1914, S. 156.) Wij WILHELMINA, enz. Op de voordracht van Onzen Minister van Landbouw, Nijverheid en Handel van 22 Juli 1913, n°. 1563, afdeeling Arbeidersverzekering ; Gelet op artikel 375, eerste lid, der Invalidi- (*) De modellen zijn vastgesteld bij beschikkins van den Minister van Landbouw, Nijverheid en Handel van 29 Juli 1913, Staatscourant n°. 184.  33 teitswet en op artikel 2, derde lid, van Ons besmit van 19 Juli 1913 {Staatsblad n°. 330); Hebben goedgevonden en verstaan : de volgende bepalingen vast te stellen voor vergoedingen, toe te kennen aan de leden en de secretarissen der Rentecommissiën en aan de tusschenpersonen voor de renten, bedoeld in de artikelen 369 en 370 der Invaliditeitswet : Art. 1. In dit besluit wordt onder : „Onzen Minister" verstaan : Onze Minister van Landbouw, Nijverheid en Handel. 2. Aan ieder lid eener Commissie, daaronder niet begrepen een lid dat tevens secretaris is, wordt voor iedere, door hem bijgewoonde, vergadering der Commissie een vergoeding van / 4 toegekend. 3. (1) Aan den secretaris der Commissie wordt een vergoeding toegekend, door Onzen Minister te bepalen in verband met den arbeid, door hem verricht. Wanneer de voorzitter of[ in opdracht van den voorzitter, een lid der Commissie bijzondere werkzaamheden heeft verricht in verband met de taak der Commissie, wordt hem daarvoor een door Onzen Minister te bepalen vergoeding toegekend. (2) De Commissie geeft Onzen Minister de inlichtingen, welke deze noodig acht in verband met het bepaalde in het vorig lid. 4- (1) Aan den secretaris der Commissie worden door Onzen Minister gelden ter goede rekening verstrekt. Daaruit worden betaald de door de Commissie tot uitvoering van haar taak gemaakte kosten en de vergoedingen in artikel 2 bedoeld. (2) De secretaris is verplicht om de drie maanden aan Onzen Minister de verantwoording van de in het eerste lid bedoelde gelden toe te zenden. Zoolang dat niet is geschied, wordt de uitbetaling opgeschorst van hetgeen den secretaris ingevolge artikel 3 zou toekomen. Onze Minister zendt de verantwoording aan de Algemeene Rekenkamer. 5. (1) Ter belooning van den arbeid der tusschenpersonen stelt Onze Minister ter beschikking van elke Commissie een bedrag van / 2 voor iedere rente-aanvraag, door een tusschenpersoon behandeld, waarop door haar werd geadviseerd en waarop door de RijksS. & J. n". 77, 2« dr. 3  - 31 — verzekeringsbank in het afgeloopen halfjaar gunstig is beslist. Op grond van bijzondere omstandigheden kan Onze Minister echter bepalen, dat het bedrag van / 2 voor het gebied van één of meer bepaalde Commissiën zal worden verhoogd tot ten hoogste / 2.50. (2) Iedere Commissie doet, in de maanden Januari en Juli van ieder jaar, een voorstel omtrent de verdeeling van dat bedrag onder de tusschenpersonen, die in haar gebied werkzaam waren. Daarbij wordt als maatstaf van verdeeling aangenomen het aantal door iederen tusschenpersoon behandelde rente-aanvragen, waarop door de Rijksverzekeringsbank in het afgeloopen tijdvak gunstig is beslist; met dien verstande echter, dat ook rekening mag worden gehouden met den verschillenden arbeid, door de onderscheidene tusschenpersonen aan een gelijk aantal rente-aanvragen besteed. (3) Uit het voorstel, in het vorige lid bedoeld, moet blijken, hoeveel rente-aanvragen, waarop in het afgeloopen tijdvak gunstig is beslist, door iederen tusschenpersoon zijn behandeld. Wordt een verdeeling voorgesteld, die niet uitsluitend op het aantal dier rente-aanvragen is gegrond, dan wordt het voorstel met redenen omkleed. 6. Het bestuur der Rijksverzekeringsbank doet aan Onzen Minister zoomede, voor zooveel betreft de door haar behandelde rente-aanvragen, aan iedere Commissie, in de maand December 1913 en verder halfjaarlijks opgaaf van de door dat bestuur genomen gunstige beslissingen op aanvragen om rente, krachtens de artikelen 369 en 370 der Invaliditeitswet. (1) Onze Minister van- Landbouw, Nijverheid en Handel is belast met de uitvoering van dit besluit, waarvan afschrift zal worden gezonden aan de Algemeene Rekenkamer en dat in het Staatsblad zal worden geplaatst. Het Loo, den 25sten Juli 1913. {get.) WILHELMINA. De Min. van Landbouw, Nijverheid en Handel, {get.) A. S. Talma. {üitgeg. 1 Aug 1913.) (1) Dit artikel is aldus gewijzigd bij besluit van 20 Maart 1914, S. 156.  — 35 — Besluit van den 29sten Juli 1913, houdende vaststelling van districten en instelling van rente-commissiën ter uitvoering van de artt. 369 en 370 der Invaliditeitswet. Wij WILHELMINA, enz. Op de voordracht van Onzen Minister van Landbouw, Nijverheid en Handel van 26 Juli 1913, n°. 1624, afdeeling Arbeidersverrekering; Gelet op artikel 375 van de Invaliditeitswet en op artikel 2 van Ons besluit van 19 Juli 1913, Staatsblad n°. 330; Hebben goedgevonden en verstaan : I. te bepalen, dat — ten behoeve van de voorbereiding van beslissingen op verzoeken om rente, als bedoeld in de artikelen 369 en 370 der Invaliditeitswet — het Rijk zal worden verdeeld in de volgende districten : 1. Den Helder kantons den Helder en Schagen. 2. Hoorn kantons Hoorn en Medembük. 3. Alkmaar kanton Alkmaar, zonder de gemeenten : Akersloot, Graft, de Rijp, Zuid- en Noord-Schermer; doch met de gemeenten : Beverwijk, Heemskerk, . Wijk aan Zee en Duin. 4. Purmerend kanton Purmerend, benevens de gemeenten : Akersloot, Graft, de Rijp, Zuid- en Noord-Schermer, Buiksloot, Nieuwendam, Ransdorp. 5. Zaandam kanton Zaandam. 6. Haarlem Haarlem. 7. Haarlem, buitengemeenten Bennebroek, Bloemendaal, Haarlemmermeer, Heemstede, Schoten, Spaarndam, Haarlemmerliede en Spaarnwoude, Zandvoort, Velsen. 8. Amsterdam Amsterdam en Watergraafs¬ meer. 9. Hilversum Anke veen, Blaricum, Bussum, 's Graveland, Hilversum, Huizen, Korten- hoef, Laren, Naarden, Nederhorst den Berg. 10. Amsterdam, buitengemeenten Aalsmeer, Diemen, Muiden, Nieuwer Amstel, Ouder Amstel, Abcoude—Baambrugge, Abcoude—Proosdij, Mijdrecht, Vinkeveen en Waverveen, Wilnis, Sloten, Uithoorn, Weesp, Weesperkarspel, Kamerik, Zegveld. 3*  — 36 — 11. Utrecht Utrecht. 12. Utrecht, buitengemeenten kanton Wijk bij Duurstede, zonder de gemeente : Amerongen; kanton Breukelen, zonder de gemeenten : Abcoude, Mijdrecht, Vinkeveen, Wilnis; voorts de gemeenten: de Bildt, Zeist, Vreeswijk, Jutphaas, Oudenrijn, Maartensdijk, Harmeien, Linschoten, Snelrewaard, Veldhuizen, Vleuten. 13. Amersfoort kanton Amersfoort binnen de provincie Utrecht met de gemeente Nijkerk. 14. Schoonhoven Benschop, Hoenkoop, Jaars¬ veld, Lopik, Polsbroek, Willeskop, Willige-Langerak, Montfoort, IJselstein, Krimpen a/d IJsel, Krimpen a/d Lek, Lekkerkerk, Ouderkerk Vd ttsél, Ber" kenwoude, Gouderak, Stolwijk, Haastrecht, Vlist, Schoonhoven, Ammerstol, Bergambacht, Nieuw-Lekkerland, Streefkerk, Groot-Ammers, Nieuwpoort, Langerak, Tienhoven, Ameide, Lexmond, Vianen, Hagestein, Everdingen, Schoonrewoerd, Heicop en Boeicop, Leerbroek, Meerkerk, Noordeloos, Goudriaan, Ottoland, Brandwijk, Molenaarsgraaf, Bleskensgraaf en Hofwegen. 15. Gouda Benthuizen, Bleiswijk, Capelle a/d IJsel, Gouda, Lange Ruige Weide, Moercapelle, Moordrecht, Nieuwerkerk a/d IJsel, Oudewater, Papekop, Reeuwijk, Waddinxveen, Zegwaard, Zevenhuizen, Zoetermeer, Hekendorp. 16. Alphen ter Aar, Aarlanderveen, Alkemade, Alphen, Barwoutswaarder, Bodegraven, Boskoop, Hazeswoude, Koudekerk, Leiderdorp, Leimuiden, Nieuwkoop, Nieuwveen, Oudshoorn, Rietveld, Rijnsaterwoude, Waarder, Woerden, Woubrugge, Zevenhoven, Zwammerdam, Zoeterwoude. 17. Leiden Leiden. 18. Leiden, buitengemeenten Hülegom, Lisse, Noordwijk, Noordwjfkerhout, Katwijk, Oegstgeest, Rijnsburg, Stompwijk, Sassenheim, Valkenburg, Veur, Voorhout, Voorsohoten, Warmond, Wassenaar. 19. Delft Delft, Hof van Delft, Vrijenban,  — 37 — 's Gravenzande, Naaldwijk, Monster, de Lier, Schipluiden, Wateringen, Nootdorp, Maasland, Pijnaoker. 20. '«Gravenhage 's Gravenhage, Loosduinen, Rijswijk, Voorburg. . 21. Botterdam, buitengemeenten Schiedam, Vlaar- dingen, Vlaardinger-Ambacht, Maassluis, Overschie, Hülegersberg, Schiebroek, Kethel en Spaland, Bergschenhoek, Berkel en Rodenrijs. 22. Rotterdam Rotterdam. 23. Dordrecht Dordrecht, Dubbeldam, Zwijn- drecht. 24. Gorinchem Alblasserdam, Oud-Alblas, Pa- pendrecht, Sliedrecht, Wijngaarden, Giessendam, Hardinxveld, GiessenNieuwkerk, Peursum, Schelluinen, Hoornaar, Hoogblokland, Gorinchem, Arkel, Kedichem, Heukelum, Asperen, Leerdam, Nieuwland. 25. Oud-Beijerland eiland Hoeksche Waard, eiland IJselmonde zonder Zwijndrecht. 26. Heüevoetaluis eiland Goeree en Overflakkee, eiland Voorne en Putten, eiland Rozenburg. 27. Zierikeqe, eiland Schouwen en Duiveland, eiland Tholen, eiland St. Philipsland. 28. Goes eiland Noord-Beveland, eiland Zuid- Beveland. 29. Middelburg eiland Walcheren. 30. Ter Neuzen Zeeuwsch- Vlaanderen. 31. Doklcum kanton Dokkum; gemeente 't Bildt. 32. Leeuwarden Leeuwarden, Leeuwarderadeel, MenaldumadeeL Idaarderadeel. 33. Harlingen kanton Harlingen ; gemeenten : Bolsward, Hennaarderadeel, Wonseradeel. 34. Sneeh kanton Sneek; gemeenten : Baarde- radeel, Doniawerstal, Gaasterland, Hemelumer-Oldephaert en Noordwolde, Hindeloopen, Sloten, Stavoren, Workum. 35. Heerenveen kanton Heerenveen, gemeente Lemsterland. 36. Beetsterzwaag kanton Beetsterzwaag, kan¬ ton Bergum. 37. Groningen Groningen, Haren. 38. Groningen, buitengemeenten kanton Zuid- horn, kanton Onderdendam, behalve de  38 gemeenten: Bedum, Middelstum, Uithuizermeeden. 39. Delfzijl kanton Appingedam ; gemeenten : Bedum, Middelstum, Nieuwolda, Noorddijk, Termunten, TJithuizermeeden. 40. Sappemeer kanton Zuidbroek, behalve de gemeenten : Termunten, Nieuwolda. 41. Winschoten kanton Winschoten. 42. Assen Anloo, Assen, Beilen, Eelde, Norg, Peize, Roden, Rolde, Ruinen, Smilde, Vries, Westerbork, Ztüdlaren. 43. Emmen Borger, Emmen, Gasselte, Gieten, Odoorn, Sleen, Zweeloo. 44. Coevorden Coevorden, Dalen, Hoogeveen Oosterhesselen, Schoonebeek, Zuidwolde, Avereest, Gramsbergen, Den Ham, AmbtHardenberg, Stad-Hardenberg. 45. Meppel kantons Meppel en Steenwijk ; gemeenten: Ambt-'r'pflenhove, StadVollenhove, Blokzijl, Nieuw Leusen, Staphorst. 46. Zwolle Zwolle, Dalfsen, Hasselt, Heino, Genemuiden, Zwartsluis, Zwollerkerspel, Hattem. 47. Deventer kanton Deventer; gemeenten: Holten, Ambt-Ommen, Stad-Ommen. 48. Almelo Ambt-Almelo, Stad-Almelo, Dene¬ kamp, Hellendoorn, Ootmarsum, Tubbergen, Vriezenveen, Weerselo, Wierden. 49. Enschedé Enschedé, Lonneker, Losser, Oldenzaal. 50. Hengelo Borne, Diepenheim, Ambt-Delden, Stad-Delden, Goor, Haaksbergen, Hengelo, Markelo, Rjjssen, Laren, Lochem. 51. Kampen Grafhorst, Kampen, Kamperveen, Wilsum, IJselmuiden, Zalk en Veecaten, Doornspijk, Elburg, Ermelo, Harderwijk, Oldebroek, Putten. 52. Apeldoorn kanton Apeldoorn. 53. Wageningen Wageningen, Doorwerth, Ede, Renkum, Barneveld, Hoevelaken, Scherpenzeel, Veenendaal (Utrecht), Amerongen, Rhenen. 54. Arnhem Arnhem. 55. Zutfen Angerlo, Brammen, Doesburg, Gorssel, Rbeden, Rozendaal, Steenderen, Warnsveld, Zutfen. 56. Winterswijk kanton Groenlo ; gemeenten : Dinxperlo, Hengelo, Vorden.  39 57. Doetinchem Duiven, Westervoort, Zevenaar, Bergh, Didam, Ambt-Doetinchem, StadDöetinchem, Gendringen, Hummelo en Keppel, Wehl, Wisch, Zelhem. 58. Tiel kantons Eist en Tiel. 59. Gddermalsen kantons Geldermalsen en Zaltbommel; gemeenten: Herwijnen, Vuren, Dreumel, Wamel. 60. Nijmegen Herwen en Aerdt, Millingen, Nijmegen, Pannerden, Ubbergen. 61. Nijmegen, buitengemeenten Balgoy en Keent, Beuningen, Groesbeek, Heumen, Overasselt, Wijehen, kanton Druten, zonder rde gemeenten : Dreumel, Wamel; kanton Oss. 62. '« Hertogenbosch kanton 's Hertogenbosch, zonder de gemeenten : Cromvoirt, Haaren, Helvoirt, en voorts : de gemeente Liemde. 63. Waalwijk kanton Waalwijk; gemeenten: 's Gravenmoer, Dongen, BerkeL Enschot en Heukelom, Cromvoirt, Haaren, Helvoirt, Moergestel, Oosterwijk, Udenhout. 64. Geertruidenberg kanton Heusden ; gemeen¬ ten : Raamsdonk, Geertruidenberg, Made en Drimmelen, Oosterhout, Gilze en Rijen. 65. Zevenbergen kanton Zevenbergen ; gemeen¬ ten : Hooge en Lage Zwaluwe, Terheyden. 66. Bergen op Zoom kanton Bergen op Zoom. 67. Breda kanton Breda zonder de gemeente Terheyden. 68. Tilburg Baarle-Nassau, Alphen en Riel, Goorle, Hilvarenbeek, Tilburg. 69. Eindhoven kanton Eindhoven, zonder de gemeenten: Nunen, Gerwen en Nederwetten, Son en Breugel; voorts de gemeenten: Bladel, Diessen, Hoogeloon, Hooge en Lage Mierde, Oost-, West- en Middelbeers, Reusel, Vessem. 70. Helmond kanton Helmond ; de gemeenten : Best, Nunen, Gerwen en Nederwetten, Son en Breugel, Oirschot. 71. Veghel kanton Veghel en Boxmeer; ge¬ meente Mook. 72. Venlo kanton Venlo; gemeenten : Beesel, Swalmen. 73. Roermond Beegden, Bruggenum, Haelen,  — 40 Heel en Panheel, Melick en Herkenbosch, Herten, Horn, Kessel, Maasniel, Neer, Nunhem, Roermond, Thorn, Wessem, kanton Weert. 74. Sittard Echt, Ohé en Laak, Stevensweert, Maasbracht, Montfort. St. Odiliënberg, Linne, Posterholt, Vlodrop, kanton Sittard ; gemeenten : Amstenrade, Brunssum, Hoensbroek, Hulsberg, Klimmen, Merkelbeek, Nuth en Vaasrade, Schim mert, Schinveld, Wijnandsrade. 75. Heerlen Eygelshoven, Heerlen, Kerkrade, Nieuwenhagen, Schaesberg, Ubach over Worms, VoerendaaL kanton Gulpen, zonder de gemeenten : Bemelen, Berg en Terblijt,, Cadier en Keer, St. Geertruid, Margraten, Mheer, Noorbeek. 76. Maastricht kanton Maastricht; gemeenten : Bemelen, Berg en Terblijt, Cadier en Keer, St. Geertruid, Margraten, Mheer, Noorbeek. II. te bepalen, dat in ieder dier districten een Rente-commissie zal worden ingesteld, als bedoeld in artikel 2 van Ons bovenaangehaald besluit; III. te bepalen, dat de Commissie haar zetel zal hebben in de gemeente, die onder I van dit besluit is genoemd onmiddellijk na het volgnummer der Commissie; IV. te bepalen, dat de Commissiën zullen zijn samengesteld a. v. : enz. Onze Minister van Landbouw, Nijverheid en Handel is belast met de uitvoering van dit besluit, dat in de Staatscourant zal worden geplaatst en waarvan afschrift zal worden gezonden aan de Algemeene Rekenkamer. Het Loo, den 29 Juli 1913. {get.) WILHELMINA. De Min. van Landbouw, Nijverheid en Handel, (get.) A. S. Talma. Besluit van den lOden October 1913, S. 388, tot vaststelling van een algemeenen maatregel van bestuur, als bedoeld in artikel 164, derde lid, der Invaliditeitswet.  — u — Wu WILHELMINA, enz. Op de voordracht van Onzen Minister van Landbouw, Nijverheid en Handel van 21 Augustus 1913, n°. 2052, afdeeling Arbeidersverzekering ; Gezien de artikelen 164, tweede en derde lid, en 376 der Invaliditeitswet; Den Raad van State gehoord (advies van 23 September 1913, n°. 21); Gelet op het nader rapport van Onzen voornoemden Minister van 7 October 1913, n°. 2512, afdeeling Arbeidersverzekering; Hebben goedgevonden en verstaan : vast te stellen de volgende bepalingen: Art. 1. Na de eerste uitbetaling eener rente, toegekend krachtens artikel 369 of artikel 370 der Invaliditeitswet, kan door den directeur van het kantoor der Posterijen, alwaar de rente wordt uitbetaald, voor verdere betalingen dier rente als betaaldag worden aangewezen een andere werkdag dan Dinsdag. De betaaldag kan daarna niet meer op een anderen werkdag worden gesteld dan met goedvinden van den rentetrekker. Indien de vastgestelde betaaldag valt op Paaschmaandag, Pinkstermaandag, Hemelvaartsdag, een Kerstdag of Nieuwjaarsdag, wordt de rente uitbetaald op den daaraan voorafgaanden werkdag. " 2. Van den door hem aangewezen betaaldag geeft de Directeur van het kantoor der Posterijen onmiddellijk schriftelijk kennis aan den rentetrekker. Onze Minister van Landbouw, Nijverheid en Handel is belast met de uitvoering van dit besluit, dat in het Staatsblad zal worden geplaatst en waarvan afschrift zal worden gezonden aan den Raad van State. Het Loo, den lOden October 1913. (gét.) WILHELMINA. De Min. van Landbouw, Nijverheid en Handel, {get-) Teeub. (üitgeg. 18 Oct. 1913.)  — 42 — Besluit van den oden Maart 1914, S. 141, houdende voorschriften voor de verzending vrij van briefport, van stukken, opgemaakt ingevolge de Invaliditeitswet. Wij WILHELMINA, enz. Op de voordracht van Onzen Minister van Waterstaat van 5 Januari 1914, n°. 11, Afdeeling Posterijen en Telegrafie; Gezien de artikelen 30, 2de lid, en 409 der Invaliditeitswet; Den Raad van State gehoord (advies van 3 Februari 1914, n°. 34); Gelet op het nader rapport van Onzen voornoemden Minister, van 2 Maart 1914, n°. 6, afdeeling Posterijen en Telegrafie ; Hebben goedgevonden en verstaan : vast te stellen de volgende bepalingen voor de toepassing van de bij artikel 30, 2de lid, der Invaliditeitswet verleende vrijstelling van port. Art. 1. Een pakket met postvrije stukken mag het gewicht van 2% kilogram en de afmetingen van 45 centimeter in lengte, breedte en hoogte, of, indien het een rol is, van 75 centimeter in lengte en 10 in doorsnede niet te boven gaan. Indien het pakket echter stukken bevat, die niet voor splitsing vatbaar zijn, hetgeen alsdan moet blijken uit eene door den afzender onderteekende verklaring op het adres, kan het tot een gewicht van 5 kilogram worden toegelaten. Open kaarten, zonder omslag verzonden, mogen niet kleiner zijn dan 9 centimeter in de breedte en 12 in de lengte en niet grooter dan 13 centimeter in de breedte en 18 in de lengte. De eene zijde is uitsluitend voor het adres bestemd. Het papier voor die kaarten behoort ten minste even stevig te zijn als dat der briefkaarten. Onze Minister van Waterstaat kan bij uitzondering, in het belang van den dienst, afwijkingen van de bovengenoemde afmetingen toestaan. 2. Brieven en verdere stukken, bestemd voor de Rijksverzekeringsbank, behooren te worden geadresseerd: „Aan het bestuur der Rijksverzekeringsbank te Amsterdam", die van haar  — 43 — afkomstig, zijn, behalve van naam en woonplaats van den geadresseerde op den omslag, of, bij open verzending, op hei stuk zelf, te voorzien van het opschrift: „Dienst Bestuur der Rijksverzekeringsbank". Zendingen, bestemd voor ambtenaren, autoriteiten en commissiën, benoemd, respectievelijk ingesteld, ten behoeve van de uitvoering van de Invaliditeitswet, moeten dragen eene duidelijke omschrijving van de hoedanigheid van den geadresseerde en bovendien aan de adreszijde het opschrift: „Dienst der Rijksverzekeringsbank", gevolgd door eene volledige opgaaf van naam en woonplaats van den . afzender. De persoonsnaam van den geadresseerde is alleen te vermelden, indien dit als nadere aanwijzing noodig is. Op de van bedoelde ambtenaren, autoriteiten en commissiën afkomstige brieven en verdere stukken zaL behalve het adres, het opschrift: „Dienst der Rijksverzekeringsbank", gewaarmerkt door de handteekening van den afzender, moeten voorkomen. Alle overige stukken, welke op voorschrift van het Bestuur der Rijksverzekeringsbank worden gewisseld en den dienst der Bank betreffen, zijn, behalve van het adres, te voorzien van het opschrift: „Dienst der Rijksverzekeringsbank". „Uitvoering van het bepaalde hij . . . ." (aan te vullen met eene verwijzing naar het betrekkelijk voorschrift) en van eene duidelijke opgaaf van naam en woonplaats van den afzender. 3. Onze voornoemde Minister is gemachtigd om in de gevallen, dat volgens het bepaalde in het vorig artikel aan den afzender wordt voorgeschreven de te verzenden stukken te waarmerken : 1°. uitzonderingen toe te laten op den regel, dat de waarmerking eigenhandig moet geschieden ; 2°. vergunning te verleenen, die waarmerking te vervangen door den afdruk van een stempel. In de gevallen, waarin wordt gebruik gemaakt van open kaartformulieren, kan de handteekening als waarmerk of wel de opgaaf van naam en woonplaats van den afzender achterwege' blijven.  — 44 — Zij, die de sub 2°. vermelde vergunning hebben gekregen, wijzen den ambtenaar aan, die met de bewaring van den stempel belast en voor het richtige gebruik daarvan persoonlijk aansprakelijk is, en doen desgevraagd opgave van den naam van dien ambtenaar aan den directeur van het postkantoor ter plaatse. 4. De stukken, welke niet beantwoorden aan de bepalingen van de voorafgaande artikelen, betreffende het gewicht, de afmetingen, de adresseering en de waarmerking, worden den afzender met de noodige inlichtingen teruggegeven, of, zoo die teruggave niet mogelijk is, met port belast. Die, welke niet behoorlijk zijn ingepakt, zoodat ze tegen beschadiging niet voldoende verzekerd zijn, worden mede ter betere voorziening aan den afzender teruggegeven. 5. Portvrije stukken, welke door hun omvang of aantal verstopping der postbus zouden kunnen veroorzaken, mogen daarin niet geworpen worden, maar moeten aan het kantoor worden afgegeven. De afzender, die in strijd hiermede handelt, wordt voor de eerste maal gewaarschuwd. Bij herhaling worden de stukken met port belast. 6. Bestelling van portvrije stukken vindt alleen plaats voor zooveel dit, in verband met hun getal en hunnen omvang, zonder nadeel voor den dienst der bestelling in het algemeen, kan plaats hebben. Kan, volgens dien regel, de bestelling niet geschieden, dan wordt van de aankomst der stukken aan den geadresseerde schriftelijk kennis gegeven. Zij behooren dan door of namens hem aan het kantoor te worden afgehaald. De bestelling van portvrije stukken is des Zondags en op algemeen erkende Christelijke feestdagen beperkt tot die, welke, blijkens eene door den afzender gewaarmerkte aanwijzing op het adres, spoed vereischen. 7. De geweigerde of om andere redenen onbesteld gebleven stukken worden, onmiddelhjk nadat de onbestelbaarheid gebleken is, aan den afzender teruggezonden. Deze is verplicht het port te betalen, waarmede die stukken ingevolge het bepaalde bij artikel 4 mochten belast zijn. Onze voor-  — 45 — noemde Minister kan echter, indien daarvoor naar zijn oordeel termen zijn, vrijstelling of teruggaaf van dat port verleenen. 8. Het is de taak der postambtenaren om er tegen te waken, dat van de vrijstelling van port ongeoorloofd gebruik wordt gemaakt. Wordt zoodanig ongeoorloofd gebruik vermoed, dan wordt de geadresseerde door den directeur van het postkantoor of eerstaanwezenden ambtenaar uitgenoodigd, het stuk in tegenwoordigheid van dien directeur of eerstaanwezenden ambtenaar te openen, of door een gemachtigde te doen openen. Blijkt alsdan, dat de inhoud geheel of gedeeltelijk onderwerpen betreft of voorwerpen bevat vreemd aan den dienst waarvoor de vrijstelling is toegekend, dan wordt van de zaak proces-verbaal opgemaakt en hiermede gehandeld als bij artikel 28 der wet tot regeling der brievenposterij (Staatsblad 1908, n°. 316) is voorgeschreven ; in het tegenovergestelde geval wordt het stuk kosteloos uitgereikt. Geeft de geadresseerde geen gevolg aan de uitnoodiging om ten postkantore te verschijnen en aldacr het stuk te openen, dan wordt hiervan mede proces-verbaal opgemaakt en daarin de gronden voor het vermoeden omschreven. De directeur van het postkantoor gaat daartoe echter niet over dan nadat driemaal 24 uren na de schriftelijke mededeeling aan den geadresseerde verloopen zijn. 9. Dit besluit treedt in werking op den tweeden dag na dien der dagteekening van het Staatsblad en de Staatscourant, waarin het is geplaatst. Onze Minister van Waterstaat is belast met de uitvoering van dit besluit, hetwelk gelijktijdig in het Staatsblad en in de Staatscourant geplaatst en in afschrift aan Onzen Minister van Landbouw, Nijverheid en Handel en aan den Raad van State medegedeeld zal worden, 's Gravenhage, den 5den Maart 19U. (get.) WILHELMINA. De Minister van Waterstaat, (get.) C. Lely. (üitgeg. 1 April 1914.)  — 46 — Besluit van den \Oden Augustus 1914, S. 405, tot vaststelling van een algemeenen maatregel van bestuur, betreffende inlichtingen in verband met de toepassing van de artikelen 369 en 370 der Invaliditeitswet. Wij WILHELMINA, enz. Op de voordracht van Onzen Minister van Landbouw, Nijverheid en Handel, van 18 Juni 1914, n°. 1889, afdeeling Arbeidersverzekering ; Gezien de artikelen 348, tweede lid, 369, 370 en 409 der Invaliditeitswet (wet van den 5den Juni 1913, Staatsblad n°. 205); Ben Raad van State gehoord (advies van 21 Juli 1914, n°. 17); Gelet op het nader rapport van Onzen voornoemden Minister, van 7 Augustus 1914, n°. 2511 afdeeling Arbeidersverzekering; Hebben goedgevonden en verstaan: Ons besluit van 21 Augustus 1913 (Staatsblad n°. 357) in te trekken en te bepalen: Art. 1. De gemeentebesturen verstrekken de inlichtingen, welke door het bestuur der Rijksverzekeringsbank worden gevraagd in verband met de toekenning of betaalbaarstelling van renten, als bedoeld in de artikelen 369 en 370 der Invaliditeitswet. 2. Het bestuur der Rijksverzekeringsbank geeft van den naam en het adres en van den dag, de maand en het jaar van geboorte van ieder persoon, aan wien een rente, als bedoeld in artikel 369 of artikel 370 der Invaliditeitswet is toegekend, kennis aan het bestuur der gemeente, waarbinnen deze persoon zijne woonplaats heeft. De kennisgeving vermeldt of de rentetrekker gehuwd is en, zoo ja, den naam en de woonplaats van den echtgenoot. Het bestuur der Rijksverzekeringsbank verstrekt de opgaven, in het eerste lid van dit artikel bedoeld, ook ten aanzien van hen, aan wie een rente als bedoeld in artikel 369 of artikel 370 der Invaliditeitswet werd geweigerd, indien van de afwijzende beslissing in beroep werd gegaan. 3. Door elk gemeentebestuur wordt een lijst of een kaartregister aangelegd, bevattende de gegevens, welke door het bestuur der Rijksverzekeringsbank krachtens artikel 2 zijn verstrekt.  47 De lijst of het register wordt in verband met gevallen van verandering van woonplaats, overlijden en huwelijk door het gemeentebestuur nauwkeurig bijgehouden. Wanneer ingevolge het voorgaande lid een wijziging in de lijst of het register wordt aangebracht, zendt het gemeentebestuur daarvan onmiddellijk aan het bestuur der Rijksverzekeringsbank opgave in en houdt het aanteekening van die opgave in de lijst of het register. Indien gedurende een kalendermaand geen wijziging in de lijst of het register is aangebracht, doet het gemeentebestuur vóór den oden der volgende maand daarvan mededeeling aan het bestuur der Rijksverzekeringsbank. 4. Telken jare in de eerste helft der maand November zendt het gemeentebestuur aan het bestuur der Rijksverzekeringsbank een opgave der personen, die in het bevolkingsregister der gemeente zijn ingeschreven en in den loop van het volgend kalenderjaar den leeftijd van 70 jaar zullen bereiken. Bij die opgave worden de dag, de maand en het jaar, alsmede de plaats van geboorte vermeld; heeft het gemeentebestuur zich vergewist, dat de opgaven overeenkomen met de gegevens van den burgerlijken stand, dan wordt zulks bij de opgave aangeteekend. 5. De opgaven, bedoeld in artikel 3, derde hd, en artikel 4, geschieden bij formulieren, waarvan de modeUen worden vastgesteld door het bestuur der Rijksverzekeringsbank. Door die Bank worden de formulieren kosteloos aan de gemeentebesturen verstrekt. 6. Dit besluit treedt in werking op den tweeden dag na dien der dagteekening van het Staatsblad en van de Staatscourant, waarin het is geplaatst. Onze Minister van Landbouw, Nijverheid en Handel is belast met de uitvoering van dit besluit, dat gelijktijdig in het Staatsblad en ui de Staatscourant zal worden geplaatst en waarvan afschrift zal worden gezonden aan den Raad van State. 's Gravenhage, den lOden Augustus 1914. (get.) WILHELMINA. JIm- van Landbouw, Nijverheid en Handel Trbub. (Uitgeg. 13 Aug. 1914.)   S. & J. N». 77. 2» druk:. EERSTE AANVULLING der WET tot verzekering van arbeiders tegen geldelijke gevolgen van invaliditeit en ouderdom (INVALIDITEITSWET.) Besluit van den Ssten December 1914, S. 552, tot wijziging van het Koninklijk besluit van 19 Juli 1913 (Staatsblad n". 330), tot uitvoering van artikel 375, eerste lid, van de Invaliditeitswet, voor zooveel die bepaling betrekking heeft op renten, als bedoeld in de artikelen 369 en 370 dier' wet. Wij WILHELMINA, enz. Op de voordracht van Onzen Minister van Financiën van 5 December 1914, n°. 8404, afdeeling Arbeidersverzekering,- Gelet op artikel 876, eerste lid, van de Invaliditeitswet ; Hebben goedgevonden en verstaan: mïö ?«artikel 1 van 0ns besluit van. 19 Juli 1913 {Staatsblad n°. 830), wordt in de plaats van „Onze Minister van Landbouw, Nijverheid en Handel" gelezen: „Onze Minister van -Financiën . II. In artikel 2, eerste lid, onder a, van Ons voormeld besluit wordt in de plaats van in iedere gemeente" gelezen: „voor iedere ge- pneente" en in het tweede lid van dat artikel wordt in de plaats van „5 leden" gelezen • „o leden . III. Van artikel 3 van Ons voormeld besluit vervallen het eerste lid en het cijfer „(2)" vóór net tweede lid. IV. Artikel 4 van Ons voormeld besluit wordt gelezen als volgt: „(1) Een rente, als bedoeld in artikel 870 wordt aangevraagd door indiening van een ingevuld en onderteekend formulier  '50 (2) Zoodanige formulieren zijn voor een ieder kosteloos verkrijgbaar aan de hoofd-, hulp- en bijkantoren der posterijen en waar zulks overigens door Onzen Minister mocht zijn bepaald.". V. Het.eerste lid en de eerste alinea van het tweede lid van artikel 8 van Ons voormeld besluit worden gelezen als volgt: „(1) Door iederen tusschenpersoon wordt gehouden en dagelijks bijgehouden een register van de formulieren van aanvraag eener rente, als bedoeld in artikel 370 der Invaliditeitswet, bij welker invulling hij behulpzaam is geweest. (2) De inschrijvingen in dit register geschieden onder een doorloopend volgnummer en vermelden:". In het derde lid wordt in de plaats van „woont" gelezen : „werkzaam is". VI. Artikel 11 van Ons voormeld besluit wordt gelezen als volgt: (1) Sa afloop van het onderzoek wordt de aanvrage behandeld in de eerstvolgende vergadering der Oommissie, De Commissie vergadert niet meer dan eenmaal per maand, doch kan, zoo dikwijls het bestuur der Rijksverzekeringsbank dit verzoekt, een buitengewone vergadering houden tot behandeling van aanvragen. (21 Een advies op een verzoek om rente mag niet worden vastgesteld dan wanneer ten minste twee leden der Commissie tegenwoordig zijn. De secretaris, geen lid zijnde, heeft een raadgevende stem. (3) leder aanwezig lid is verplicht een stem uit te brengen, behoudens wanneer de Commissie hem van die verplichting ontheft uit hoofde van de betrekking, waarin hij tot den aanvrager staat, (4) ln het advies wordt vermeld, welke leden aan de stemming over het advies hebben deelgenomen en hoeveel leden vóór het advies hebben gestemd. „ - ' 'J'- (6) De minderheid doet in een afzonderlijk advies van haar gevoelen blijken In dat advies wordt vermeld, van welk lid het afkom- 8 '(ol^Staken de stemmen, dan worden beide gevoelens aan het bestuurder Rijksverzekeringsbank medegedeeld.". -t VII. Artikel 12 van Ons voormeld besluit wordt gelezen als volgt: Bii afwezigheid wordt de voorzitter der Commissie vervangen door het lid, ^daartoe door de Commissie in hare eerste voltallige vergadering aangewezen. De Commissie doet van8 die ^aanwijzing mededeeling aan Onzen ^^III.1"' Artikel 14 van Ons voormeld besluit wordt gelezen als volgt: Door de Oommissie worden bij naar advies eevoeed d» stukken, waaruit de aanspraak op rente en het bedrag der rente kunnen blijken.  51 In de gevallen, waarin het bestuur der Rijksverzekeringsbank dit noodig oordeelt, wordt een geboorte-akte bij het advies gevoegd of na het advies aan dat bestuur gezonden.". IX. Artikel 15, eerste lid, van Ons voormeld besluit wordt gelezen als volgt: „(1) De Commissie is verplicht, de inlichtingen in te winnen en de punten te onderzoeken, welke haar — hetzij in het algemeen, hetzij voor bijzondere gevallen, ook na toekenning ieener rente, — door het bestuur der Rijksverzekeringsbank, in verband met de uitvoering der Invaliditeitswet zijn aangegeven, alsmede de mededeelingen te doen, welke haar door dat bestuur worden gevraagd.". In het tweede en in het derde lid wordt in de plaats van „wonen" gelezen : „werkzaam zijn". In het derde lid wordt voorts in de plaats van „voor bijzondere gevallen" gelezen : „voor ieder bijzonder geval, ook na toekenning eener rente,". X. De registers van de formulieren van aanvraag eener rente, als bedoeld in artikel 369 der Invaliditeitswet, door de tusschenpersonen gehouden, worden door hen in de eerste week van Januari 1915 overgedragen aan den secretaris der Rentecommissie, in welker gebied zij werkzaam zijn. Xï- (1) De registers en het overige archief van de Rentecommissiën worden op 81 December 1914 door de secretarissen overgedragen aan het bestuur der Rijksverzekeringsbank Het bestuur der bank doet die stukken of uittreksels daarvan zoo spoedig mogelijk toekomen aan de secretarissen der Rentecommissiën op wier gebied die stukken betrekkin» hebben. ° (2) Het vorige lid is niet van toepassing ten aanzien van de Rentecommissie te 's Gravenhage. XII. Het bepaalde onder II tot en met VII treedt eerst op 1 Januari 1915 in werking. t tekat van 0ns besluit van 19 Juli 1918 (Staatsblad n«. 330), zooals het luidt na de bij dit besluit daarin gebrachte wijzigingen, wordt als bijlage bij dit besluit gevoegd. Onze Minister van Financiën is belast met de uitvoering van dit besluit, waarvan afschrift zal worden gezonden aan de Algemeens Rekenkamer en dat in het Staatsblad zal worden geplaatst. 's-Gravenhage, den 8sten December 1914. WILHELMINA. De Minister van Financien, Treub. (Uitgeg. 16 Dec. 1914.) TEKST van het Koninklijk besluit van 19 Juli 1913 (Staatsblad »». 830) tot uitvoering van artikel 875, eerste lid', van ae Invaliditeitswet, voor zooveel die be-  52 paling betrekking heeft op renten, als bedoeld in de artikelen 369 en 370 dier wet, zooals dat besluit is gewijzigd bij Koninklijk besluit van 8 December 1914 (Staatsblad n'. 652). § 1. Algemeens bepalingen. Art. I. (1) In dit besluit wordt verstaan onder: Onzen Minister: Onze Minister van Financiën ; tusschenpersoon: een persoon, aangewezen door Onzen Minister, om aanvragers eener rente, als bedoeld in de artikelen 369 en 370 der Invaliditeitswet, behulpzaam te zijn. ', (2) In dit besluit wordt onder: „aanvrager' begrepen: „aanvraagster". 2. (1) In het belang van een richtige indiening en behandeling van verzoeken om rente, als bedoeld in de artikelen 369 en 370 der Invaliditeitswet, worden: a. door Onzen Minister voor iedere gemeente één of meer tusschenpersonen aangewezen ; . b. door Ons Commissiën aangewezen, ieder voor het door Ons bepaalde district. (2) De Oommissiën dragen den naam van : „Kentecommissiën" en bestaan uit 3 leden, van wie één door Ons als voorzitter wordt aangewezen. Indien niet door Ons aan de Oommissie een secretaris is toegevoegd, treedt hot door Ons aangewezen lid der Commissie op als secretaris.^ ^ tusschenpersonen en aan de leden en de secretarissen der Commissiën wordt, naar door Ons vast te stellen bepalingen, een vergoeding toegekend. § 2. Van de indiening der verzoeken om rente. 3 Een rente, ingevolge artikel 370, kan niet eerder worden aangevraagd dan twee maanden vóór het tijdstip, waarop de leeftijd van 70 jaar zal worden bereikt 4 (1) Een rente, als bedoeld in artikel 37U, wordt aangevraagd door indiening van een ingevuld en onderteekend formulier. (2) Zoodanige formulieren zijn voor een ieder kosteloos verkrijgbaar aan de hootd-, hulp- en bijkantoren der posterijen en waar zulks overigens door Onzen Minister mocht zijn beDaalD-e invulling van het formulier geschiedt bij voorkeur door een tusschenpersoon. Alsdan wordt het bepaalde in de volgende leden van dit artikel in acht genomen. f2) De tusschenpersoon vult het formulier in naar de opgaven en in tegenwoordigheid van den aanvrager Echter doet hij hel^ formulier niet eerder onderteekenen dan nadat „ij _ voor zooveel noodig en mogelijk — ae juistheid en volledigheid der opgaven heeft onderzocht; zijn de opgaven, naar zijn oordeel,  — 53 — onjuist of onvolledig, dan verzoekt hij den aanvrager, toe te stemmen in een wijziging of aanvulling der opgaven. Wordt deze toestemming verleend, dan worden de noodige wijzigingen of aanvullingen in het formulier aangebracht of wordt een nieuw formulier opgemaakt. In dat geval, zoomede indien geen wijziging of aanvulling van het formulier noodig was, wordt door den tusschenpersoon aan den voet van het formulier de verklaring gesteld en onderteekend: „nagegaan en juist bevonden". (3) Geeft de aanvrager zijn toestemming tot een wijziging of aanvulling van het formulier niet, aan laat de tusschenpersoon den aanvrager het formulier onderteekenen, doch deelt op een afzonderlijk blad mede, in welk opzicht de opgaven naar zijne meening onjuist of onvolledig zijn, alsmede dat en waarom de aanvrager heeft geweigerd, in de wijziging of aanvulling toe te stemmen. (4) l)e tusschenpersoon geeft den aanvrager inzage van het blad, in het vorige lid bedoeld. Wordt het formulier, waarbij zulk een blad behoort, niet door den tusschenpersoon ingediend, maar door den aanvrager zei ven, dan zendt de tusschenpersoon een duplicaat van het blad afzonderlijk aan den secretaris der Commissie. 6. De invulling van het formulier kan ook geschieden door of namens den aanvrager, zonder medewerking van een tusschenpersoon. 7. (1) Alvorens bij den secretaris der Commissie te worden ingediend, wordt het ingevulde formulier onderteekend. (2) De onderteekening geschiedt door den aanvrager. Heeft hij een wettelijken vertegenwoordiger, dan kan — met vermelding van die hoedanigheid — de aanvrage door dezen worden onderteekend. De handteekening kan worden vervangen door een kruis, mits door een tusschenpersoon op het formulier wordt verklaard, dat het kruis in zijn tegenwoordigheid is gesteld door den aanvrager, eventueel door diens wettelijken vertegenwoordiger. (3) Is de aanvrager, eventueel diens wettelijke vertegenwoordiger, buiten staat tot het stellen van een kruis, dan geschiedt de onderteekening van het formulier door een tusschenpersoon. Deze verklaart dan op het formulier, door welke oorzaak de onderteekening niet kan geschieden door den aanvrager, eventueel door diens wettelijken vertegenwoordiger. 8. (1) Door iederen tusschenpersoon wordt gehouden en dagelijks, bijgehouden een register van de formulieren van aanvraag eener rente als bedoeld in artikel 370 der Invaliditeitswet, bij welker invulling hij behulpzaam is geweest. (2) De inschrijvingen in dit register geschieden onder een doorloopend volgnummer en vermelden: a. naam en adres, zoomede dag, maand,  54 ■ jaar en plaats van geboorte, van den aanvrager ; b. den dag, waarop bet door den tusschenpersoon ingevulde formulier in diens tegenwoordigheid werd onderteekend; c den dag, waarop het formulier door den tusschenpersoon aan den secretaris der Commissie wordt gezonden; d. den dag, waarop door den tusschenpersoon het bewijs werd ontvangen, bedoeld in artikel 9, tweede lid; e. i hetgeen den tusschenpersoon wensehelijk mocht voorkomen of hem ingevolge artikel 15, tweede lid, mocht zijn voorgeschreven. (3) Het register moet steeds ter inzage zijn van de leden en den secretaris der Commissie, binnen welker gebied de tusschenpersoon werkzaam is, alsmede van de personen, door het bestuur der Rijksverzekeringsbank aangewezen. 9. (1) Het ingevulde en onderteekende formulier wordt, met de bijbehoorende stukken, ingediend bij den secretaris der Commissie, binnen welker gebied de aanvrager woont. Woont de aanvrager niet in Nederland, dan wordt, indien niet een tusschenpersoon het formulier indient, dit gezonden aan den secretaris der Commissie, die de aanvrager verkiest. Geschiedt de indiening door een tusschenpersoon, dan wordt het formulier, onmiddellijk nadat het onderteekend is, met de bijbehoorende stukken toegezonden aan den secretaris der Commissie, binnen welker gebied de tusschenpersoon werkzaam is. (2) De secretaris der Oommissie zendt den aanvrager of diens wettelijken vertegenwoordiger zoomede den tusschenpersoon, door wien het formulier werd ingezonden, een bewijs van ontvangst, uiterlijk op den eersten werkdag na den dag, waarop hij het formulier ontving. § 3. Van de behandeling der verzoeken om rente bij de Commissie. 10. De Commissie onderzoekt, of de opgaven, in en bij het formulier verstrekt, voldoende zijn tot het uitbrengen van haar advies aan de Rijksverzekeringsbank. 11. (1) Na afloop van het onderzoek wordt de aanvrage behandeld in de eerstvolgende vergadering der Commissie. De Commissie vergadert niet meer dan eenmaal per maand, doch kan, zoo dikwijls het bestuur der Rijksverzekeringsbank dit verzoekt, een buitengewone vergadering houden tot behandeling van aanvragen. (2) Ben advies op een verzoek om rente mag niet worden vastgesteld dan wanneer ten minste twee leden der Commissie tegenwoordig zijn. De secretaris, geen lid zijnde, heeft een raadgevende stem. (3) Ieder aanwezig lid is verplicht een stem uit te brengen, behoudens wanneer de (Jommissie hem van die verplichting ontheft uit-  56 - hoofde van de betrekking, waarin hij tot den aanvrager staat. (4) In het advies wordt vermold, welke leden aan de stemming over het advies hebben deelgenomen en hoeveel leden vóór het advies hebben gestemd. (5) De minderheid doet in een afzonderlijk advies van haar gevoelen blijken. In dat advies wordt vermeld, van welk lid het afkomstig is. (6) Staken de stemmen, dan worden beide gevoelens aan het bestuur der Rijksverzekeringsbank medegedeeld. 12. Bij afwezigheid wordt de voorzitter der Commissie vervangen door het lid, daartoe door de Commissie in bare eerste voltallige vergadering aangewezen. De Commissie doet van die aanwijzing mededeeling aan Onzen Minister. 13. (1) Door den secretaris der Commissie worden de ingekomen aanvragen om rente ingevolge artikel 369 der Invaliditeitswet van een doorloopend volgnummer voorzien. Hetzelfde geschiedt ten aanzien van de aanvragen om rente ingevolge artikel 370 van genoemde wet. "Voorts worden door hem gehouden en dagelijks bijgehouden: 1°. een register van bij hem ingekomen aanvragen, om rente, als bedoeld in arökel369; 2". een register van bij hem ingekomen aan- viaBoij um rente, ais oeaoeia in artikel 870. i,S) Ieder van deze registers vermeldt: vrage, en naam en adres, zoomede dag, maand, jaar en plaats van geboorte van den aanvrager • *. de dagteekening' der aanvrage; c. den dag, waarop de aanvrage bij den secretaris inkwam; <*. den dag, waarop het bewijs, bedoeld in artikel 9, tweede lid, aan den aanvrager of aan diens wettelijken vertegenwoordiger werd toegezonden; e. den naam van den tusschenpersoon, die de aanvrage behandelde; ƒ. den dag, waarop de aanvrage in de vergadering der Commissie werd onderzocht en den dag, waarop de aanvrage, met het advies der Commissie, door hem naar de Rijksverzekeringsbank werd gezonden; g. den dag, waarop door die' Bank ten aan zien van de aanvrage nadere inlichtingen werden verzocht en waarop door de Commissie aan dat verzoek werd gevolg gegeven ; h. hetgeen der Commissie verder wensehelijk mocht voorkomen. (3) Het register moet steeds ter inzage zijn van de personen, door het bestuur der Rijks- " verzekeringsbank aangewezen. § *• Van het bewijs der aanspraak op rente. 14. Door de Commissie worden bij haar advies gevoegd de stukken, waaruit de aanspraak op rente en het bedrag der rente kunnen  — 56 — blijken. In de gevallen, waarin het bestuur der Rijksverzekeringsbank dit noodig oordeelt, wordt een geboorte-akte bij het advies gevoegd of na het advies aan dat bestuur gezonden. § 5. Slotbepalingen. 15. (1) De Commissie is verplicht, de inlichtingen in te winnen en de punten te onderzoeken, welke haar — hetzij in het algemeen, hetzij voor bijzondere gevallen, ook na toekenning eener rente, — door het bestuur der Rijksverzekeringsbank, in verband met de uitvoering der Invaliditeitswet zijn aangegeven, alsmede de mededeelingen te doen, welke haar door dat bestuur worden gevraagd. (2) De tusschenpersonen zijn verplicht, zich te gedragen naar de aanwijzingen, hun gegeven door de Commissie, binnen welker gebied zij werkzaam zijn, of door den voorzitter of den secretaris dier Commissie, r (8) Zn zijn verplicht om de inlichtingen in te winnen en de punten te onderzoeken, welke hun voor ieder bijzonder geval, ook na toekenning eener rente, zijn aangegeven door de Commissie, binnen welker gebied zij werkzaam zijn of door den voorzitter of den secretaris dier Commissie. Zij zijn mede verplicht om de mededeelingen te doen, welke hun door die Commissie, dien voorzitter of dien secretaris worden gevraagd. 16. (1) Door Onzen Minister kunnen, voor de toepassing van bepalingen uit dit besluit, formulieren en modellen worden vastgesteld. (2) Voor zoover door Onzen Minister voor bepaalde verrichtingen formulieren of modellén zijn vastgesteld, moet van die formulieren of modellen bij het doen dier verrichtingen worden gebruik gemaakt. Behoort bij het Koninklijk besluit van 8 December 1914 {Staatsblad n°. 552). Mij bekend, De Minister van financiën, Treub. Besluit van den Ssten December 1914. S. 553 tot nadere wijziging van het Koninklijk besluit van 25 Juli 1913 {Staatsblad n°. 334), gewijzigd bij Koninklijk besluit van f) Maart 1914 (Staatsblad n°. 156), houdende bepalingen, betreffende vergoedingen, toe te kennen aan de leden en de secretarissen der Rentecommissiën en aan de tusschenpersonen voor de renten, bedoeld in de artikelen 369 en 370 der Invaliditeitswet. Wij WILHELMINA, enz. Op de voordracht van Onzen Minister van Financiën van 5 December 1914, n° 3404, af. deeling Arbeidersverzekering;  — 57 — Gelet op artikel 375, eerste lid, der Invaliditeitswet, en op artikel 2, derde lid, van Ons besluit van 19 Juli 1913 (Staatsblad n°. 330); Hebben goedgevonden en verstaan: L In artikel 1 van Ons besluit van 25 Juli 1918 (Staatsblad n°. 334), gewijzigd bij Ons besluit van 20 Maart 1914 (Staatsblad n». 156), wordt in de plaats van „Onze Minister van Landbouw, Nijverheid en Handel" gelezen: „Onze Minister van Financiën". H. Artikel 2 van Ons voormeld besluit wordt gelezen als volgt: „Aan den voorzitter eener Rentecommissie of diens plaatsvervanger wordt voor iedere, door hem bijgewoonde, vergadering der Commissie een vergoeding van ƒ 8, aan ieder der overige leden — daaronder niet begrepen een lid dat tevens secretaris is — een vergoeding van ƒ 4 toegekend.". III. Artikel 3, eerste lid, van Ons voormeld besluit wordt gelezen als volgt: „(1) Aan den secretaris der Commissie wordt door Onzen Minister een vergoeding toegekend naar reden van ƒ 300 per jaar. Onze Minister kan voor een of meer Commissiën het bedrag van ƒ 300 met ten hoogste ƒ100 verhoogen.". Aan het artikel wordt toegevoegd een derde lid, luidende: „(3) Door Onzen Minister kan aan den secretaris ter bestrijding van bureaukosten een toelage worden toegekend naar reden van ten hoogste ƒ25 per jaar. Drukwerken worden door het bestuur der Rijksverzekeringsbank verstrekt.". _■ IV. Artikel 4, eerste lid, van Ons voormeld besluit wordt gelezen als volgt: „(1) Aan den secretaris der Commissie worden door Onzen Minister gelden ter goede rekening verstrekt, ten einde daaruit te betalen de vergoedingen in artikel 2 bedoeld.". V. In artikel 6 van Ons voormeld besluit wordt in de plaats van „maand December 1913 en verder halfjaarlijks" gelezen: „eerste helft van de maanden Januari en Juli". VL Na artikel 6 van Ons voormeld besluit wordt opgenomen een nieuw artikel, luidende : „Artikel 7. Bij wijziging van het gebied van een of meer Rentecommissiën worden voor de toepassing van de voorgaande twee artikelen de werkzaamheden door tusschenpersonen vóór die wijziging verricht, waarvoor hun nog geen belooning is toegekend, geacht te zijn verricht in het gebied der Rentecommissie, waarbinnen zij na de wijziging werkzaam zijn.". VII. Ten aanzien van de onderwerpen, behandeld in de artikelen 2, 3 en 4 van Ons voormeld besluit, worden, voor zooveel betreft het jaar 1914, de vóór hot nemen van het onderhavige besluit van kracht zijnde bepalingen toegepast. \1)6 tekst van °ns besluit van 25 Juli 1913 (Staatsblad n°. 334), zooals het luidt na de bn Ons besluit van 20 Maart 1914 (Staats-  — 58 — blad n°. 156) en bij dit besluit daarin gebrachte wijzigingen, wordt als bijlage bij dit besluit gevoegd. Onze Minister van Financiën is belast met de uitvoering van dit besluit, waarvan afschrift zal worden gezonden aan de Algemeene Rekenkamer en dat in het Staatsblad zal worden geplaatst. 's-Gravenhage, den 8sten December 1914. WILHELMINA. De Minister van Financien, Tbetjb. (Vitgeg. 16 Dec. 1914.) ... TIBKST van het Koninklijk besluit van 25 Juli 1913 (Staatsblad »° 334), houdende bepalingen betreffende vergoedingen, toe te kennen aan de leden en de secretarissen der Rentecommissiën en aan de tusschenpersonen voor de renten, bedoeld in de artikelen 369 en 370 der Invaliditeitswet, zooals dat besluit is gewijzigd bij Koninklijk besluit van 20 Maart 1914 (Staatsblad »°. 156) en bij Koninklijk besluit van 8 December 1914 (Staatsblad n». 653). Art. 1. In dit besluit wordt onder: „Omen Minister" verstaan: Onze Minister van Financiën. 2. Aan den voorzitter eener Kentecoramissie of diens plaatsvervanger wordt voor iedere, door hem bijgewoonde, vergadering der Commissie een vergoeding van ƒ 8, aan ieder der overige leden — daaronder niet begrepen een lid dat tevens secretaris is — een vergoeding van ƒ 4 toegekend. 3. (1) Aan den secretaris der Commissie wordt door Onzen Minister een vergoeding toegekend naar reden van ƒ 300 per jaar. Onze Minister kan voor een of meer Oommissiën het bedrag van ƒ 300 met ten hoogste ƒ 100 verhoogen. (2) De Commissie geeft Onzen Minister de inlichtingen, welke deze noodig acht in verband met het bepaalde in het vorig lid. (3) Door Onzen Minister kan aan den secretaris ter bestrijding van bureaukosten een toelage worden toegekend naar reden van ten hoogste ƒ 25 per jaar. Drukwerken worden door het bestuur der Rijksverzekeringsbank verstrekt. 4. (1) Aan den secretaris der Commissie worden door Onzen Minister gelden ter goede rekening verstrekt, ten einde daaruit te betalen de vergoedingen in artikel 2 bedoeld. (2) De secretaris is verplicht om de drie maanden aan Onzen Minister de verantwoording van de in het eerste lid bedoelde gelden toe te zenden. Zoolang dat niet is geschied, wordt de uitbetaling opgeschort van hetgeen den secretaris ingevolge artikel 3 zou toe-  59 - komen. Onze Minister zendt de verantwoording aan de Algemeene Rekenkamer. 5. (1) Ter belooning van den arbeid der tusschenpersonen stelt Onze Minister ter beschikking van elke Commissie een bedrag van ƒ 2 voor iedere rente-aanvraag, door een tusschenpersoon behandeld, waarop door haar werd geadviseerd en waarop door de Rijksverzekeringsbank in het afgeloopen halfjaar gunstig is beslist. Op grond van bijzondere omstandigheden kan Onze Minister echter bepalen, dat het bedrag van ƒ2 voor het gebied van één of meer bepaalde Oommissiën zal worden verhoogd tot ten hoogste / 2.50. (2) Iedere Commissie doet, in de maanden Januari en Juli van ieder jaar, een voorstel omtrent de verdeeling van dat bedrag onder de tusschenpersonen, die in haar gebied werkzaam waren. Daarbij wordt als maatstaf van verdeeling aangenomen het aantal door iederen tusschenpersoon behandelde rente-aanvragen waarop door de Rijksverzekeringsbank in het afgeloopen tijdvak gunstig is beslist; met dien verstande echter, dat ook rekening mag worden gehouden met den verschillenden arbeid door de onderscheidene tusschenpersonen aan een gelijk aantal rente-aanvragen besteed. (3) Uit het voorstel, in het vorige lid bedoeld, moet blijken, hoeveel rente-aanvragen waarop m het afgeloopen tijdvak gunstig is beslist door iederen tusschenpersoon znn behandeld. Wordt een verdeeling voorgesteld die met uitsluitend op het aantal dier renteaanvragen is gegrond, dan wordt het voorstel met redenen omkleed. 6. Het bestuur der Rijksverzekeringsbank doet aan Onzen Minister zoomede, voor zooveel betreft de door haar behandelde renteaanvragen aan iedere Commissie, in de eerste helft van de maanden Januari en Juli opgaaf van de door dat bestuur genomen gunstiee beslissingen op aanvragen om rente, krachtens de artikelen 369 en 370 der In validiteit wet. 7. Bn wijziging van het gebied van een of meer Rentecommissiën worden voor de toepassing van de voorgaande twee artikelen de werkzaamheden door tusschenpersonen vóór die wijziging verricht, waarvoor hun nog «een tf w'DVV2ege,kend' «eHcht te zÖn verricht in het gebied der Rentecommissie, waarbinnen zij na de wijziging werkzaam zijn. no^00,^i5y,^et Konll"klijk besluit van 8 December 1914 (Staatsblad n'. 553). Mi; k„k—a De Minister van Financiën, Trktjb.  — 60 — Besluit van- den 12de» December 1914. houdende nadere vaststelling van districten en instelling van rentecommissiën ter uit voering van de art. 369 en 370 der Invaliditeitswet. Wij WILHELMINA, enz. Op de voordracht van Onzen Minister van Financiën van 10 December 1914, n°. 3551, afdeeling Arbeidersverzekering; Gelet op artikel 375 van de Invaliditeitswet en op artikel 2 van Ons besluit van 19 Juli 1913 {Staatsblad n°. 330), gewijzigd bij Ons besluit van 8 December 1914 {Staatsblad n°. 552); Hebben goedgevonden en verstaan : met ingang van 1 Januari 1915 : I. in te trekken Onze besluiten van 29 Juli 1913 n°. 46, 9 Augustus 1913 nos. 57 en 92, 23 Augustus 1913 n°. 51, 16 October 1913 n°. 43, 11 November 1913 n°. 48, 27 Februari 1914 n°. 59, 5 Maart 1914 n°. 2, 27 Juni 1914 n° 61, 18 Juli 1914 n°. 29 en 15 October 1914 n°. 40; II. aan de voorzitters, leden en secretarissen der Rentecommissiën, bij Onze zooeven genoemde besluiten benoemd, Onzen dank te betuigen voor de door hen als zoodanig bewezen diensten; , III. te bepalen, dat — ten behoeve van üe voorbereiding van beslissingen op verzoeken om rente, als bedoeld in de artikelen 369 en 370 der Invaliditeitswet — het Rijk wordt verdeeld in de volgende districten: 1. Maastricht omvattende de gemeenten: Amby, Amstenrade, Beek (L.), Bemelen Berg & Terblijt, Bingelrade, Bocholtz, Borgharen, Born, Broek Sittard, Brunssum, Bunde, Echt, Eygelshoven, Eysden, Elsloo, St. Geertruid, Geleen, Geulle, Grevenbicht, Gronsveld, Gulpen, Heer, Heerlen, Hoensbroek, Houthem, Hulsberg, Itteren, Jabeek, Kadier & *^eer' Kerkrade, Klimmen, Limbricht, Linne, Maasbracht, Maastricht, Margraten, Meerssen, Merkelbeek, Mesch, Mheer, Montfort, Munstergeleen, Nieuwenhagen, Nieuwstad, Noorbeek, Nuth, Obbicht & Papenhoven, St. Oddienberg, Ohé & Laak, Oorsbeek, Oud-Valkenburg, Oud-Vroenhoven, St. Pieter, Posterholt, Roosteren, Ryekholt, Schaesberg, Schimmert, Schinnen, Schin op Geulle, Sohinveld, Simpelveld, Sittard, Slenaken, Spaubeek, Mem, Stevensweert, Süsteren, tïbach over Worms, Ulestraten, Urmond, Vaals, Valkenburg, Voerendaal, Vlodrop, Wittem, Wijlre, WiJnandsrade. . , 2 Venlo omvattende de gemeenten : AarieRixtel, Arcen & Velden, Asten, Baexem, Bakel c a., Beegden, Beek & Donk, Beesel, Belfeld, Broekhuizen, Budel, Buggenum, Deurne c. a., Gemert, Grathem, Grubbenvorst, Haelen Heel & Panheel, Helden, Helmond,  — 61 — . Herten, Heythuizen, Horn, Horst, Hunsel, Ittervoort, Kessel, Lierop, Lieshout, Maarheeze, Maasbree, Maasniel, Meerloo, Meijel, Melick en Herkenbosch, Mierloo, Nederweert, Neer, Neeritter, Nuenen, Nunhem, Roermond, Roggel, Sevenum, Soerendonk c. a., Someren, Stiphout, Stramproy, Swalmen, Tegelen, Thorn, Venlo, Venray, Vlierden, Wanssum, Weert, Wessem. 3. 's Hertogenbosch omvattende de gemeenten : Aalst (N.-B.), Beers, Bergeik, Bergen (L.), Berlikum(N.-B.), Best, Beugen c. a., Bladelc. a., Boekei, Borkel c. a., Boxmeer, Boxtel, Cuyk c. a., Diessen, Dinther, Dommelen, Duizel c. a., Den Dungen, Eersel, Eindhoven, Empel en Meerwijk, Engelen, Erp, Esch, Escharen, Gassel, Cteldrop, Gennep, Gestel c. a., Haps, Heeswijk, Heeze, 's Hertogenbosch, Hoogeloon c. a., Leende, Liempde, Linden, Luiksgestel, Maashees c. a., St. Michielsgestel, Mill c. a., Mierde (Hooge en Lage), Mook, St. Oedenrode, Oeffeit, Oerle, Oirsohot, Oostelbeers c. a., Oploo c. a., Ottersum, Reuzel, Riethoven, Rosmalen, Sambeek, Schijndel, Son en Breugel, Stratum, Strijp, Tongelre, Uden, Valkenswaard, Veghel, Veldhoven c. a., Vesse'm c. a., Vierlingsbeek, Vught, Waalre, Wanroy, Westerhoven, Woensel, Zeeland, Zeelst, Zes gehuchten. 4. Tilburg omvattende de gemeenten : Almkerk, Alphen (N.-B.), Andel (N.-B.), Baardwijk, Baarle-Nassau, Berkel (N.-B.), Besoyen, Bokhoven, Capelle (N.-B.), Cromvoirt, Dongen, Drongèlen c. a., Drunen, Dussen c. a., Geertruidenberg, Giessen, Gilze-Rijen, Goorle, 's Gravenmoer, Haaren, Hedikhmzen, Heesbeen c. a., Helvoirt, Herpt, Heusden, Hilvarenbeek, Loon op Zand, Made en Drimmelen, Meeuwen o. a., Moergestel, Nieuwkuyk, Oisterwijk, Oosterhout, Oudheusden, Raamsdonk, Rijswijk (N.-B.), Sprang, Tilburg, TJdenhout, Veen c. a., Vlijmen, Vrijhoeven-Kapelle, Waalwijk, Waspik, Werken (de) c. a., Werkendam, Wn'k en Aalburg, Woudrichem. 5. Breda omvattende de gemeenten : Bergen op Zoom, Breda, Chaam, Dinteloord, Etten en Leur, Fijnaart c. a., Gütneken c. a., Halsteren, Hoeven, Huybergen, Klundert, Nieuw Vossemeer, Ossendrecht, Óudenbosch, Oud en Nieuw 'Gastel, Princenhage, Putte, Roosendaal, Rucphen c. a., Rijsbergen, Standdaarbuiten, Steenbergen c. a., TerheVden, Teteringen, Willemstad, Woensdreeht, Wouw, Zevenbergen, Zundert, Zwaluwe (Hooge en Lage). 6. Vlissingen omvattende de gemeenten: Aagtekerke, Aardenburg, Arnemuiden, Axel, Biervliet, Biggekerke, BoschkapeBe, Breskens, Oadzand, Clinge, Domburg, Eede, Graauw c a Grflpskerke, Groede, Hengstdijk, Hoek, Hontemsse, Hoofdplaat, Hulst, IJz'endrjke, St. Janssteen, Koewacht, Koudekerke, St. Kruis St. Laurens, Meliskerke, Middelburg, Neuze ï (ter), Nieuw & St. Joosland, Nieuwvliet, Oost-  — 62 — burg, Oost & West Souburg, Oostkapeüe, Ossenisse, Overslag, Philippine, Betranehement, Ritthem, Sas van Gent, Schoondijke, Serooskerke (W.), Sluis, Stoppeldijk, Veere, VUssingen, Vrouwenpolder, Waterlandkerkje, Westdorpe, Westkapelle, Zaamslag, Zoutelande, Zuiddorpe, Zuidzande. 7. Goes omvattende de gemeenten : St. Annaland, Baarland, den Bommel, Borsselen, Brouwershaven, Bruinisse, Burgh, Golijnsplaat, Dirksland, Breischor, Briewegen, Duivendjjke, Eikerzee, Ellemeet, Eüewoutsdijk, Goedereede, Goes, 's Gravenpolder, Haamstede, 's Heer Abtskerke, 's Heer Arendskerke, 's Heerenhoek, Heinkenszand, Herkingen, Hoedekenskerke, Kapollo, Kats, Kattendijke, Kerkwerve, Kloetinge, Kortgene, Krabbendijke, Kruiningen, St. Maartensdijk, Melissant, Middelharnis, Nieuwerkerk, Nieuwe Tonge, Nisse, Noordgouwe, Noordwelle, Ooltgensplaat, Oosterland, Ouddorp, Oudelaude, Oude Tonge, OudVossemeer, Ouwerkerk, Ovezande, St. Philipsland, Poortvliet, Renosse, Rilland-Bath, Scherpenisse, gehore, Serooskerke (S.), Sommelsdijk, Stad a/h Haringvliet, Stavenisse, Stellendam, Tholen, Waarde, Wemeldinge, Wissekerke, Wolphaartsdijk, Yerseke, Zierikzee, Zonnemaire. 8. Nijmegen omvattende de gemeenten: Alem c. a., Appeltern, Balgoy, Batenburg, Bemmel, Borgharen, Berghem, Beuningen, Deursen c. a., Bieden c. a., Druten, Eist (G.), Ewijk, Geffen, Gent, Grave, Groesbeek, Heesch, Herpen, Herwen & Aerdt, Heumen, Horssen, Huisseling c. a., Lith, Lithoyen, Megen e. a., Millingen. Nijmegen, Nistelrode, Nuland, Oijen c. a., Oss, Overasselt, Pannerden, Ravenstein, Reek, Schayk, Ubbergen, Velp (N.-B.), Wijohen. 9. Tiel omvattende de gemeenten : Ammerzoden, Beesd, Beusichem, Brakel, Buren, Buurmalsen, Culenborg, Deil, Dodewaard, Dreumel, Driel (Kerk), Eehteld, Est & Opijnen, Gameren, Geldermalsen, Haaften, Hedel, Heerewaarden, Hemmen, Herwijnen, Heteren, Hurwenen, Llzendoorn, Kerkwijk, Kesteren, Iienden, Maurik, Nederhemert, Ophemert, Poederoyen, Rossum, Tiel, Valburg, Varik, Vuren, Waardenburg, Wadenoyen, Wamel, Zaltbommel, Zoelen, Zuiliehem. 10. Schoonhoven omvattende de gemeenten : Alblasserdam, Ameide, Ammerstol, Arkel, Asperen, Benschop, Bergambacht, Berkenwoude, Bleskensgraaf, Brandwnk, Everdingen, Giessendam, Giessen-Nieuwkerk, Gorinchem, Gouderak, Goudriaan, Groot-Ammers, Haastrecht, Hagestein, Hardinxveld, Hei- en Boeieop, Heukelum, Hoenkoop, Hoog-Blokland, Hoornaar, IJsselstein, Jaarsveld, Kediohem, Krimpen a/d IJssel, Krimpen a/d Lek, Langerak, Leerbroek, Leerdam, Lekkerkerk, Lexmond, Lopik, Meerkerk, Molenaarsgraaf, Montfoort,  63 — Nieuwland, Nieuw-Lekkerland, Nieuwpoort, Noordeloos, Ottoland, Oud-Alblas, Ouderkerk a/d IJssel, Papendrecht, Peursuru, Polsbroek boheUuinen, Schoonhoven, Schoonrewoerd' Shedrecht, Stolwnk, Streefkerk, Tienhoven (Z.-H.), Vianen, Vlist, Wijngaarden, Willeskop, Willige Langerak. 11. Dordrecht omvattende de gemeenten ■ Barendrecht, Dordrecht, Dubbeldam Goudswaard s Gravendeel, Heerjansdam, Heinenoord, Hendrik-Ido-Ambacht, Hoogvliet IJssel- . monde, Klaaswaal, Maasdam, Mijnsheerenland, Wieuw-Beljerland, Numansdorp. Oud-Beiierland, Perms Hershil Poortugaal, Puttershoek, Bnoon, Ridderkerk, Strijen, Westmaas, ZuidBeijerland, Zwnndrecht. 12. Rotterdam I omvattende het gedeelte der gemeente Rotterdam, vaUende binnen de grenzen van de kiesdistricten Rotterdam I SV1*' z°onle.d1e de gemeenten: Overschie, Schiebroek, Hülegersberg, Capelle a/d IJssel. ld. Rotterdam II omvattende het gedeelte der gemeente Rotterdam, vallende binnen de grenzen van de kiesdistricten Rotterdam III iv en V. 2*33 omvattende de gemeenten : Abben- tl v\ b,^huHfn' Bergschenhoek, .Berkel C^'J' • Bn1SWljk' Snelle, Delft, Geervliet, h u ' «gezande, HeenvUet, Hekelingen HeUevoetstas Hoek van Holland (Rotterdam" Hof van Delft, Kethel & Spaland, Lier (de ^^?dU ^f™/., Moerkapelle Monster Moordrecht^ Naaldwijk, Nieuwenhoorn, Nieuwerkerk a/d IJssel, Nieuw Helvoet, Nootdorp Oostvoorne Oudenhoorn, Piinacker Rockanje Vmrnote ^led^ ScMpluiden, SpijkeS VriSiUn ' ^f^gen' Vl^rdinger-Ainbacht vrijenban. Wateringen, Zegwaard, Zevenhuizen Zoetermeer* Zuidland, ZwartewTal '« rv, vmh?9e omTattende de gemeenten : Voorburg^86' Loosd™™> RÜ«4k (SS* Aawr^w1 ,°Tattende de gemeenten: Aar (ter) Aarlanderveen, Alkemade, Alphen 11' ''tr arwout8waarder> Bodegraven, Boskoop, Hazerswoude, Hekendorp, HiÜegom Kamenk, Katwijk a/Zee, KoudekerkTSngê üss? M^6wtLeMe%^iderdorP' LeimS iasse, Nieuwkoop, Nieuwveen, Noordwiik waroS*^?' OegstgeesVoX ™M 't>"udsb-oorn' Papekop, Reeuwijk, Riet- Stomnwh'k vTUde' Sassenheim, btompwnk, Valkenburg (Z.-H.), Veur Voor W~d°Wh°ten' ^S**' Waddm™; Zegveld V aTDaar' Woerden, Woubrugge mtrdam. ZevenhoTOn> Zoeterwoude, Zwam! a llv- Utrecht omvattende de gemeenten • AAttienhoven, Amersfoort, Baarnf de Rüdt' Bun^k^T^' Brenkelen-St. Pieter tsunnik, Bunschoten, Cothen, Doorn, Drie bergen, Eemnes, de Haarzuilens, Harmeter.,  — 6i — Hoogland, Houten, Jutfaas, Kockengen, LaagNieuwkoop, Langbroek, Leersum, Leusden, Ldnschoten, Loenen (Ut.), Loenersloot, Loosdrecht, Maarn, Maarssen, Maarsseveen, Maartensdijk, Mijdrecht. Nichtevecht, Odijk, Oudenrijn, Rijsenburg, RuwieL Schalkwijk, Snelrewaard, Soest, Stoutenburg, Tienhoven (Ut.), Tuil en 't Waal, Utrecht, Veldhuizen, Vinkeveen en Waverveen, Vleuten, Vreeland, Vreeswijk, Werkhoven, Westbroek, Wijk bij Duurstede, Wilnis, Woudenberg, Zeist, Zuilen. 18. Alkmaar omvattende de gemeenten: Abbekerk, Alkmaar, Andijk, Anna Paulowna, Avenhorn, Barsingerhorn, Beets (N.-H.), Bergen (N.-H.), Berkhout, Blokker, Bovenkarspel, Broek op Langendijk, Castricum, Egmond aan Zee, Egmond-binnen, Enkhuizen, Grootebroek, Harenkarspel, Heer Hugowaard, Heilo, Helder, Hensbroek, Hoogkarspel, Hoogwoud, Hoorn, Kallantsoog, Koedijk, Limmen, St. Maarten, MedembUk, Midwoud, Nibbixwoud, Nieuwe Niedorp, Noord Scharwoude, Obdam, Opmeer, Opperdoes, Oterleek, Oudendijk, Oude Niedorp, Oudkarspel, Oudorp, St. Pancras. Petten, Schagen, Schellinkhout, Schermerhorn, Schoorl, Spanbroek, Sijbecarspel, Texel, Twisk, Urk, Ursem, Venhuizen, Yfieland, Warmenhuizen, Wervershoof, Westwoud, Wielingen, Wieringerwaard, Wijdenes, Winkel, Wognum, Zijpe, Zuid Scharwoude, Zwaag. 19. Haarlem omvattende de gemeenten: Assendelft, Bennebroek, Beverwijk, Bloemendaal. Haarlem, Haarlemmerliede c. a., Haarlemmermeer, Heemskerk, Heemstede, Krommenie, Schoten, Spaarndam, Uitgeest, Velsen, Wijk aan Zee en Duin, Wormerveer, Zandvoort. 20. Amsterdam I omvattende het gedeelte der gemeente Amsterdam, vallende binnen de grenzen van de kiesdistricten Amsterdam I, II en III, zoomede de gemeente Watergraafsmeer. 21. Amsterdam II omvattende het gedeelte der gemeente Amsterdam, vallende binnen de grenzen van de kiesdistricten Amsterdam IV, V en VI. , , 22. Amsterdam III omvattende het gedeelte der gemeente Amsterdam, vallende binnen de grenzen van de kiesdistricten Amsterdam VII, VILT en IX. 23. Amsterdam [buitengemeenten) omvattende de gemeenten: Aalsmeer, Abcoude-Baambrugge, Abcoude-Proostdij, Akersloot, Ankeveen, Beemster, Blaricum, Broek in Waterland, Buiksloot, Bussum, Diemen, Edam, Graft, 'sGraveland, Hilversum, Huizen, Bpendam, Jisp Katwoude, Koog a/d Zaan, Kortenhoef, Kwadijk, Landsmeer, Laren (N.-H.), Marken, Middelie, Monnikendam, Muiden, Naarden, Nederhorst-den Berg, Nieuwendam, NieuwerAmstel, Oosthuizen, Oostzaan, Ouder-Amstel, Purmerend, Ransdorp, Rijp (de), Schermer (Z en N ), Sloten (N.-H.), Uithoorn, Warder,  Weesp, Weespercarspel, Westzaan, Wijde Wormer, Wormer, Zaandam, Zaandijk. 24. Arnhem omvattende de gemeenten : Amerongen, Angerio, Arnhem, Barneveld, Bergh-'s Heerenbergh, Bidam, Doesburg, Doetinchem-Ambt, Doetinchem-Stad, Doorwerth, Duiven, Ede, Gendringen, Hoevelaken, Huissen, Hnmmelo, Renkum, Renswoude, Rheden, Rhenen, Rozendaal (G.), Scherpenzeel (G.), Veenendaal, Wageningen, Wehl, Westervoort, AVisch, Zelhem, Zevenaar. 25. Zwolle omvattende de gemeenten : Apeldoorn, Blankenham, Blokzijl, Doornspijk, Elburg, Epe, Ermelo, Genemuiden, Giethoorn, Grafhorst, Harderwijk, Hasselt, Hattem, Heerde, IJsselmuiden, Kampen, Kamperveen, Kuinre, Nieuw Leuzen, Nrjkerk, Oldebroek, Oldemarkt, Putten, Staphorst, Steenwnk, Steenwijkerwold, Vollenhove (ambt), Vollénhove (stad), Voorst, Wanneperveen, Wilsum, Zalk & Veeeaten, Zwartsluis, Zwolle, Zwollerkerspel. 26. Hengelo omvattende de gemeenten: Aalten, Boreulo, Borne, Brammen, Delden (Ambt), Delden (Stad), Diepenheim, Dinxperlo, Eibergen, Goor, Gorssel, Groenlo, Haaksbergen, Hengelo (G.), Hengelo (0.), Laren (G.), lichtenvoorde, Lochem, Markelo, Neede, Rijssen, Ruurloo, Steenderen, Vorden, Warnsveld, Winterswijk, Zutphen. 27. Almelo omvattende de gemeenten : Almelo, Avereest, Bathmen, Dalfieh, Denekamp, Deventer, Diepenveen, Enschedé, Grams-' bergen, Ham (den), Hardenberg (Ambt), Hardenberg (Stad), Heino, Hellendoorn, Hotten, Lonneker, Losser, Oldenzaal, Olst, Ommen (Ambt-), Ommen (Stad-), Ootmarsum, Raalte, Tubbergen, Vriezenveen, Weerselo, Wierden, Wijhe. 28. Assen omvattende de gemeenten : Anlo, Assen, Beden, Borger, Coevorden, Dalen, Diever, Dwingelo, Eelde, Emmen, Gasselte, Gieten, HavéTte, Hoogeveen, Meppel, Norg, Nneveen, Odoom, Oosterhesselen, Peize, Roden, Rolde, Ruinen, Ruinerwold, Schoonebeek (Oud- en Nieuw-), Sleen, Snülde, Vledder Vries, Westerbork, Wijk (de). Zuidlaren, Zuidwolde (D.), Zweelo. 29. Aengwirden (Heerenveen) omvattende de gemeenten : Achtkarspelen, Aengwirden, Haskerland, Lemsterland, Oost-Stellingwerf, Opsterland, Schoterland, Smallingerland, Tietjerksteradeel, Utingeradeel, West-Stellingwerf. 30. bneek omvattende de gemeenten : Baarderadeel, Barradeel, Bolsward, Doniawerstal, JJraneker, Pranekeradeel, Gaasterland, Harüngen, Hemelumer Oldephaert & Noordwolde, Hennaarderadeel, Hindelopen, Ijlst, Rauwerderhem, Sloten (Fr.), Sneek, Stavoren, JPBrscheUing, Wymbritseradeel, Wonseradeel Workum. 31. Leeuwarden omvattende de gemeenten :  — 66 — Ameland, 't Büdt, Dautumadeel, Dokkum, FerwerderadeeL Idaarderadeel, Kollumerland en N. Kruisland, Leeuwarden, Leeuwarderadeel, Menaldumadeel, Oost-Dongeradeel, Schiermonnikoog, West-Dongeradeel. 32. Groningen omvattende de gemeenten: Adorp, Aduard, Baflo, Bedum, Eenrum, Ezinge, Grijpskerk, Groningen, Grootegast, Haren, Hoogkerk, Kantens, Kloosterburen, Leek, Leens, Marum, Middelstum, Noorddijk, Oldehove, Oldekerk, Stedum, Ten Boer, Uithuizen, Ulrum, Usquert, Warftum, Winsum, Zuidhorn. 33. Winschoten omvattende de gemeenten : Appingedam, Beerta, Bellingwolde, Bierum, Delfzijl, Finsterwolde, Hoogezand, Loppersum, Meeden, Midwolda, Muntendam, Nieuwe Pekela, Nieuwe Schans, Nieuwolda, Noordbroek, Onstwedde, Oude Pekela, Sappemeer, Scheemda, Sloohteren, Termunten, Uithuizermeeden, Veendam, Vlachtwedde, Wedde, Wildervank, Winschoten, 't Zand (Gr.) Zuidbroek; rV. te bepalen, dat in ieder dier districten een Rentecommissie zal worden ingesteld, als bedoeld in artikel 2 van Ons besluit van 19 Juli 1913 (Staatsblad n°. 330), gewijzigd bij Ons besluit van 8 December 1914 (Staatsblad n°. 552); V. te bepalen, dat de Commissie haar zetel zal hebben in de gemeente, die onder VI van dit besluit onmiddellijk na het volgnummer der Commissie is genoemd; VI. te bepalen, dat de Commissiën zullen zijn samengesteld als volgt: Enz. Onze Minister van Financiën is belast met de uitvoering van dit besluit, dat in de Staatscourant zal worden geplaatst en waarvan afschrift zal worden gezonden aan de Algemeene Rekenkamer. 's Gravenhage, den 12 December 1914. WILHELMINA. De Minister van Financiën, Tkbub.    S. & J. N°. 77. 2e druk. TWEEDE AANVULLING der WET tot verzekering van arbeiders tegen .delijke gevolgen van invaliditeit en ouderdom (INVALIDITEITSWET). Besluit van den 12den Februari 1916, S. 67, tol overbrenging van de zorg voor de uitvoering van de Ongevallenwet 1901, de Kadenwet, de Ziektewet en de Invaliditeitswet, alsmede van de uit die wetten voortgevloeide Koninklijke besluiten, voor zooveel het Departement van Financiën bij die uitvoering betrokken is, naar dat van Water- Wij WILHELMINA, enz. Op de voordracht van Onzen Minister van Financiën van 11 Februari 1916 en van Onzen Minister van Waterstaat van 11 Februari 1916, respectievelijk Kabinet n". 26 en Kabinet n°. 23; Hebben goedgevonden en verstaan : Voorbehoudens wettelijke voorziening: met ingang van 16 Februari 1916 de zorg voor de uitvoering van de Ongevallenwet 1901, de Radenwet, de Ziektewet en de Invaliditeitswet, alsmede van de uit die wetten voortgevloeide Koninklijke besluiten, voor zoovel het Departement van Financiën bij die uitvoering betrokken is, over te brengen van dat Departement naar dat van Waterstaat; met dien verstande dat de zorg voor de uitvoering van de begrootingswetten voor de dienstjaren 1914, 1915 en 1916, voor zoover deze op bovengenoemde wetten en besluiten betrekking hebben, voorloopig blijft. berusten bij het Departement van Financiën. Onze Ministers van Financiën en van Waterstaat zijn, ieder voor zooveel hem betreft, belast met de uitvoering van dit besluit, dat in hot Staatsblad en in de Staatscourant zal worden geplaatst en waarvan afschrift zal worden gezonden aan de Algemeene Rekenkamer. 's-Gravenhage, den 12den Februari 1916. WILHELMINA. De Minister van Financiën, Ant. van Gijn. De Minister van Waterstaat, C. Lely. (TJitgeg. 15 Febr. 1916.)   L«U. belruk DERDE AANVULLING der WET tot verzekering van arbeiders tegen geldelijke gevolgen van invaliditeit en ouderdom (INVALIDITEITSWET). Besluit van den llden Juni 1916, S. 278, tot nadere wijziging van het Koninklijk besluit van 25 Juli 1913 (Staatsblad n°. 334), laatstelijk gewijzjgd bij Koninklijk besluit van 8 December 1914 (Staatsblad n°. 663), houdende bepalingen betreffende vergoedingen, toe te kennen aan de leden en de secretarissen der Bentecommissiën en aan de tusschenpersonen voor de renten, bedoeld in de artikelen 369 en 370 der Invaliditeitswet, Wij WILHELMINA, enz. Op de voordracht van Onzen Minister van Waterstaat van Ifi .Ti-mï iqio „„ icn .«„.i- ■ i « ij-, iuii, aiueeiing Arbeidersverzekering ; Gelet op artikel 375, eerste lid, der Invaliditeitswet, en op artikel 2, derde lid, van Ons besluit van 19 Juli 1913 (Staatsblad n°. 330); Hebben goedgevonden en verstaan: 1. In artikel 1 van Ons besluit van 26 Juli 1913 (Staatsblad n°. 334), laatstelijk gewijzigd bij Ons besluit van 8 December 1914 (Staatsblad n«. 663), wordt in de plaats van „Onze Minis ter van Financiën" gelezen: „Onze Minister belast met de uitvoering der Invaliditeitswet". EL In de eerste zinsnede van artikel 6 (1) van Ons voormeld besluit worden tusschen de woorden „Rijksverzekeringsbank" en in" ingelascht de woorden: „of by onherroepelijk geworden beslissing, door den rechter in beWÊt>"- Onze Minister van Waterstaat is belast met  70 ■de uitvoering van dit besluit, waarvan afschrift zal worden gezonden aan de Algemeene Rekenkamer en dat in het Staatsblad zal worden geplaatst. 's-Gravenhage, den 17den Juni 1916. WILHELMINA. De Minister van Waterstaat, C. Lelt. (Uitgeg. 23 Juni 1916.) Besluit van den Ylden Juni 1916, S. 279, tot ] wijziging van het Koninklijk besluit van 19 Juli 1913 (Staatsblad n». 330), gewijzigd bij Koninklijk besluit van 8 December 1914 (Staatsblad n°. 562) tot uitvoering van ^ artikel 376, eerste lid, van de Invaliditeits? wet, voor zooveel die bepaling betrekking! heeft op renten, als bedoeld in de artikelen 369 en 370 dier wet. Wij WILHELMINA, enz. Op de voordracht van Onzen Minister van Waterstaat van 16 Juni n°. 1916, 1611, afdeeling Arbeidersverzekering; Gelet op artikel 375, eerste lid, van de Invaliditeitswet ; Hebben goedgevonden en verstaan : Menig artikel. In artikel 1 van Ons besluit van 19 Juli 1913 (Staatsblad n». 330), gewijzigd bij Ons; besluit van 8 December 1914 (Staatsblad n». 562), wordt in de plaats van „Onze Ministers van financiën" gelezen: „Onze Minister belast; met de uitvoering der Invaliditeitswet". Onze Minister van Waterstaat is belast met de uitvoering van dit besluit, waarvan afschrift! zal worden gezonden aan de Algemeene Rekenkamer en dat in het Staatsblad zal worden geplaatst. 'a.firavenhase. den 17den Juni 1916. WILHELMINA. De Minister van Waterstaat, C. Lkly. (Uitgeg. 23 Juni 1916.) •>►<•-  S. & J. N">. 77. 2' druk. VIERDE ÜÜHH AANVULLING der WET tot verzekering van arbeiders tegen geldelijke gevolgen van invaliditeit en ouderdom (INVALIDITEITSWET). Wet van den 2isten Juni 1916, S. 296, houdende wettelijke voorziening naar aanleiding van het Koninklijk besluit van 12 Februari 1916 (Staatsblad n». 67). WiJ WTXHELMINA, enz. .. doen te weten : Alzoo Wij in overweging genomen hebben, dat het noodig is, wettelrjke voorziening te treffen naar aanleiding van het Koninklijk besluit van 12 Februari 1916 (Staatsblad n». 67)Zoo is het, dat Wij, den Raad van State, enz'. Art. 1. Alle bevoegdheden en verplichtingen, onderwerpen betreffende, welke ingevolge „ sfl£eslultJ van 12 Februari 1916 (Staatsblad n • b') «>t den werkkring van Onzen Minister van Waterstaat behooren en bij bestaande wetten aan Onzen Minister van Finanwen zijn opgedragen, gaan over op Onzen MMister van Waterstaat. Echter gaan niet over de bevoegdheden en verplichtingen die krachtens de ar"kelen 91 en 92 der Ongevallenwet 1901 reeds o cdn wet van 30 December 1914, Staatsblad n". 630, aan Onzen Minister van Financiën toekwamen. 2. Alle verplichtingen, de in artikel 1 bedoelde onderwerpen betreffende, welke bij bestaande wetten aan derden jegens Onzen Minister van Financiën zijn opgelegd, worden na het m werking treden van deze wet geacht Waterstaat86 3'6genS °DZen Mmi8t«r van 3. Alle ministerieele beschikkingen, aanwijzingen en andere beslissingen, die vóór het in werking treden van deze wet krachtens eenige wet of krachtens eenig Koninklijk besluit zrjn genomen of gedaan betreffende onderwfi1*"'- ™,lke, "gevolge Ons besluit van 12 Februari 1916 (Staatsblad n«. 67) behooren tot den werkkring van den Minister van Waterstaat, worden — voor zoover die beschikkingen aa££iHge" ^beslissingen niet op grond van artikel 1 zijn bhjven behooren tot den werk-  — 72 — kring van Onzen Minister van Financiën — geacht door den Minister van Waterstaat te ziin gehandhaafd. 4 Bij de uitvoering van overeenkomsten, waarin de - Minister van Waterstaat, Handel en Nijverheid, de Minister van Binnenjandsche Zaken de Minister van Landbouw, Nijverheid en Handel, of de Minister van Financien, als vertegenwoordiger van den Staat is opgetreden, zal de Staat worden vertegenwoordigd door den Minister van Waterstaat, indien en voor zoover de overeenkomst betreft onderwerpen die ingevolge Ons besluit van 12 Februari 1916 (Staatsblad n°. 67) tot zijn werkkring behooren. 5 Wanneer in akten van oprichting van naamlooze vennootschappen, in statuten van vereenigingen of in stichtingsbrieven aan den Staat eenige bevoegdheid is toegekend of eenige medewerking van den Staat als vw-eischte is gesteld, en daarbij de Minister van Waterstaat, Handel en Nijverheid, de Minister van Binnenlandsche Zaken, de Minister van Landbouw, Nijverheid en Handel of de Minister van Fr nanciën als vertegenwoordiger van den Staat is aangewezen, zal bij de toepassing dier bepalingen de Staat worden vertegenwoordigd door den Minister van Waterstaat indien de beoaling betreft een onderwerp, dat ingevolge Ons besluit van 12 Februari lt>16 {Staatsblad n° 67) tot zijn werkkring behoort. 6 De posten, zooals die bij de begrootingswet'ten voor het dienstjaar 1915 z«n of nader zullen worden vastgesteld onder hoofdstuk VLTB artikelen Ster, 90, 91, 916is, 92 t/m 97, 97MS, 97ruan 1916.> n°. 25, afdeeling Kabinet; JJen Raad van State gehoord (advies van 14 Maart 1916, n°. 35); I Gelet op het nader rapport van Onzen Minisïe3r07m,Waterstaat van den 26 Juni 1916 n°. 1827, afdeeling Arbeidersverzekering, en van Onzen Minister van Financiën van den 27 Juni 1916 afdeeling Kabinet n°. 25 •  74 Hebben goedgevonden en verstaan : met ingang van bet tijdstip, waarop in werking treedt de wet tot wettelnke voorziening naar aanleiding van het Koninklijk besluit van 12 Februari 1916 (Staatsblad n°. 67), te bepalen : Art. 1. Alle bevoegdheden en verplichtingen, onderwerpen betreffende, welke ingevolge Ons besluit van 12 Februari 1906 (Staatsblad n°. 67), tot den werkkring van Onzen Minister van Waterstaat behooren en bij bestaande algemeene maatregelen van bestuur aan Onzen Minister van Financiën zijn opgedragen, gaan over op Onzen Minister van Waterstaat. 2. Alle verlichtingen, de in artikel 1 bedoelde onderwerpen betreffende, welke bij bestaande algemeene maatregelen van bestuur aan derden jegens Onzen Minister van Finanoiën zijn opgelegd, worden na het in werking treden van dit besluit, geacht te zijn opgelegd jegens Onzen Minister van Waterstaat. 3. Dit besluit treedt in werking met ingang van den tweeden dag na dien der dagteekening van het Staatsblad en van de Staatscourant, waarin het is geplaatst. Onze Ministers van Waterstaat en van Financiën zijn belast met de uitvoering van dit besluit, dat in het Staatsblad en gelijktijdig m de Staatscourant zal worden geplaatst en waarvan afschrift zal worden gezonden aan den Baad van State. 's-Gravenhage, den 28sten Juni 1916. WILHELMINA. De Minister van Waterstaat, C. Lelt. De Minister van Financiën, Ant. van Gijn. (üitgeg. 29 Juni 1916.) Wet van den 29sten Juli 1916, S. 341, tot wijziging van artikel 411 der InvaUditeitswet. Wu WILHELMINA, enz doen te weten : Alzoo Wij in overweging genomen hebben, dat het wenscheUjk is het derde üd van artikel 411 der InvaUditeitswet te wijzigen; Zoo is het, dat Wij, den Raad van State, enz. Eenig artikel. In het derde lid van artikel 411 der Invaliditeitswet wordt het woord „Drie" vervangen door „Zes". Lasten en bevelen, enz. Gegeven te 's-Gravenhage, den 29sten Juli 1916- WILHELMINA. De Minister van Waterstaat, C. Lely. De Minister van Justitie, B. Obt. De Minister van Financiën, Ant. van Gijn. {üitgeg. 15 Aug. 1916.)  S. & J. N°. 77. 2« druk. VIJFDE AANVULLING der WET tot verzekering van arbeiders tegen geldelijke gevolgen van invaliditeit on AiifluiulAm (INVALIDITEITSWET). Wet van den laten Mei 1917, 8. 358, tot wijziging van de Beroepswet. Wu WILHELMINA, enz. .. doen te weten; Alzoo Wij in overweging genomen hebben, dat het wensehelijk is de Beroepswet en, in verband daarmede, artikel 349 van de Invaliditeitswet te wijzigen; Zoo is het, dat Wij, den Raad van State, enz. Art. 1 enz. 38. In artikel 349 van de Invaliditeitswet worden de tweemaal daarin voorkomende woorden „te 's-Gravenhage" telkens gelezen: „ , bij algemeenen maatregel van bestuur aangewezen". 39 enz. Lasten en bevelen, enz. Gegeven te 's-Gravenhage, den lsten Mei 1917. WILHELMINA. De Minister van Justitie, B. Ort. De Minister van Waterstaat, C. Lely. (Vitgeg. 8 Mei 1917.)   S. &J. N». 77. 2* druk. ZESDE AANVULLING DER WET tot verzekering van arbeiders tegen geldelijke gevolgen van invaliditeit en ouderdom (IN VAXIÜITEITSWJST). • Besluit van den llden Juni 1917, S. 460, tot vaststelling van een algemeenen maatregel van bestuur, als bedoeld in de artikelen 2, 12 en 78 van de Beroepswet en in artikel 349 van de Invaliditeitswet. Wij WILHELMINA, enz. Op de voordracht van Onzen Minister van Justitie van 21 Mei 1917, Afdeeling A S n°. 589; Gezien de artikelen 2, 12 en 78 van de Beroepswet en artikel 349 van de InvaUditeitswet, •alsmede artikel 40 van de wet van 1 Mei 1917 (Staatsblad n°. 358) tot wijziging van de Beroepswet ; Den Raad van State gehoord (advies van 5 Juni 1917 n°. 17); Gezien het nader rapport van Onzen voornoemden Minister van 9 Juni 1917, Afdeeling A. S. n°. 628; Hebben goedgevonden en verstaan: Art. i. Een raad van beroep zal gevestigd zijn in elk der na te melden gemeenten : Amsterdam, Rotterdam, Arnhem, 's-Gravenhage, Groningen, 's-Hertogenbosch en Roermond. 2. Behalve ter standplaats houden tevens op de navolgende zittingplaatsen terechtzittingen : de raad van beroep te Arnhem: te Zutphen en te Almelo; de raad van beroep te 's-Gravenhage: te Utrecht; de raad van beroep te Groningen : te Leeuwarden en te Hoogeveen;  78 de raad van beroep te 's-Hertogenbosch : te Breda en te Middelburg; « de raad van beroep te Koermond : te Heerlen. 3 Het rechtsgebied van eiken raad van beroep omvat de navolgende provinciën of deelen van provinciën: 1. raad van beroep te Amsterdam : de prorincie Noord-Holland ; 2 raad van beroep te Rotterdam : het deel van de provincie Zuid-Holland, dat niet behoort tot het rechtsgebied van den raad van beroep te 's-Gravenhage; 3 raad van beroep te Arnhem : A eerste deel van het rechtsgebied: het deel van de provincie Gelderland, gevormd door de gemeenten: Arnhem, Rheden, Wageningen, Ede, Benkum, Doorwerth Zevenaaï, Herwen en Aerdt, Pannerden, Duiven, Westervoort, Didam, Eist, Hmssen, Bemmel, Gent, Valburg, Kesteren, Heteren, Hemmen, Sodewaard, Echteld, Uzendoorn TielMaunk, Lienden, Zoelen, Wadenoijen, Ophemert, Waardenburg, Varik, Est en Opijnen, Haatten Herben, Vuren en Dalem, Geldermalsen, Buren, Zrmalsen, Deü, Beesd, Culenborg, Beus, chem, Zaltbommel, Gameren, Zmbchem Brakel Poederoijen, Kerkwijk, Nederhemert, Ammeizoden, Hedel, Driel, Hurwenen, Rossum, Heerewaarden, Druten, Wamel, Dreumel, Appeltern, Horssen, Borgharen, Ewijk,^megen, Beuningen, Wijchen, Batenburg; Balgoy, Overasselt, Heumen, Groesbeek, Ubbergen, Millm- g6B; tweede deel van het rechtsgebied: het oven^e deel van de provincie Gelderland (zitting- plaats Zutphen); ! C. derde deel van het rechtsgebied: de pro j vincie Overijsel (zittingpiaaus ~,, 4. raad van beroep te 's-Gravenhage: A eerste deel van het rechtsgebied : bet deel van de provincie Zuid-Holland, gedoor de gemeenten 's-Gravenbago, Loosduinen, Rns tüt Voorburg, Wassenaar, Leiden, Voor loten, Zoeterwoude, Leiderdorp, Warmond, Oegstgeest, Sassenheim, Lisse, Hillegom.Noordwükerhout, Noordwijk, Voorhout Katwijk, K nsburg, Valkenburg, Alphen, Aarlanderveen Nieuwkoop, Zevenhoven, Nieuwveen, ter Aa , Oudshoorn, Woubrugge, Rijnsaterswoude, Lei-  79 - muiden, Alkemade, Koudekerk, Hazerswoude, Woerden, Rietveld, Bodegraven, Zwammerdam, Lange Ruige Weide, Hekendorp, Oude water, Papekop, Waarder, Barwoutswaarder, Zoetermeer, Moercapelle, Bleiswijk, Bergschenhoek, Berkel en Rodenrijs, Zegwaard, Benthuizen, Stompwijk, Veur, Delft, Hof van Delft, Schipluiden, Vrijenban, Pijnacker, Nootdorp, Naaldwijk, 's-Gravenzande, de Lier, Monster, Wateringen ; B. tweede deel van het rechtsgebied: de provincie Utrecht (zittingplaats Utrecht); 5. raad van beroep te Groningen: A. eerste deel van het rechtsgebied : de provincie Groningen; B. tweede deel van het rechtsgebied: de provincie Friesland (zittingplaats Leeuwarden); C- derde deel van het rechtsgebied : de provincie Drente (zittingplaats Hoogeveen); 6, de raad van beroep te 's-Hertogenbosch : A. eerste deel van het rechtsgebied : de provincie Noord-Brabant, met uitzondering van de gemeenten onder, B genoemd ; B. tweede deel van het rechtsgebied: het deel van de provincie Noord-Brabant gevormd door de gemeenten : Breda, Princenhage, Teteringen, Ginneken en Ba vel, Chaam, Rijsbergen.Zundert, Etten en Leur, Tilburg, Gilze en Rijen, Alphen en Riel, Baarle-Nassau, Goirle, Hilvarenbeek, Diessen, Oosterhout, 's Gravenmoer, Dongen, Terheyden, Roosendaal en Nispen, Ruephen en Vorenseinde, Hoeven, Oudenbosph, Oud- en Nieuw-Gastel, Wouw, Bergen op Zoom, Halsteren, Woensdrecht, Huibergen, Ossendrecht, Putte, Steenbergen, Dinteloord en Prinsland, 4 Nieuw-Vossemeer, Zevenbergen, Klundert, Willemstad, Fijnaart en Heiningen, Standdaarbuiten, Geertruidenberg, Made en Drimmelen, Hooge en Lage Zwaluwe, Raamsdonk, Waspik (zittihgplaats Breda); C. derde deel van het rechtsgebied : de provincie Zeeland (zittingplaats Middelburg); 7. de raad van beroep te Roermond: A. eerste deel van het rechtsgebied : de provincie Limburg behalve de gemeenten onder B ■genoemd ; B. tweede deel van het rechtsgebied: het deel van de provincie Limburg gevormd door de gemeenten Heerlen, Schaesberg, Nieuwenhagen,  80 Eijgelshoven, Kerkrede, Voerendaal, Simpelveld, Bocholtz, Wittem, Vaals, Slenaken, Noorbeek, Mheer, Gulpen, Mesch, Eijsden, St. Geertruid, Rijckholt, Cadier en Keer, Gronsveld, Oud-Vroenhoven, St. Pieter, Maastricht, Heer. Margraten, Wijlre, Schin op Geulle, Valkenburg, Oud-Valkenburg, Bemelen, Ambij, Berg •en Terblijt, Houthem, Borgharen, Itteren, Bunde, Meerssen, Geulle, Ulestraten, Sehimmert, Hulsberg, Klimmen, Ubach over Worms, Wijnandsrade, Hoénsbroek, Amstenrade, Brunssum, Schinveld.Jabeek, Bingelrade, Merkelbeek, Nuth, Schinnen, Oirsbeek, Spaubeek, Beek, FJsloo, Stein, ürmond, Geleen, Munster-Geleen, Sittard, Broeksittard (zittingplaats Heerlen). 4. Ter zittingplaats van eenen raad van beroep worden ter terechtzitting die zaken behandeld, welke daar zouden behandeld zijn, indien het deel van het rechtsgebied van den raad, waarin de zittingplaats is gelegen, het zelfstandig ressort van een daar gevestigden raad vormde. De voorzitter kan om bijzondere redenen, aan het belang van eene goede behandeUng der zaak ontleend, en mits daartegen bij partijen geen bezwaar bestaat, bepalen, dat de zaak in eene andere gemeente (standplaats of zittingplaats) ter terechtzitting zal worden behandeld, dan daarvoor krachtens het vorige lid zou zijn aangewezen. De terechtzittingen ter zittingplaats worden gehouden in het door Onzen Minister van Justitie aangewezen gerechtsgebouw. De voorzitter doet in de kennisgeving van den dag der behandeling van de zaak, die de griffier aan de partijen toezendt, de plaats van de behandeUng vermelden. 5. De zaken, ter zittingplaats op de terechtzitting behandeld, worden ook daar in raadkamer afgedaan. De uitspraak in deze zaken kan elders plaats vinden, mits de voorzitter ter terechtzitting, bij de mededeeUng van den dag, tevens de plaats van de uitspraak vermeldt. 6 De stukken betreffende zaken, welke op eene zittingplaats ter terechtzitting moeten worden behandeld, worden aldaar in het door Onzen Minister van Justitie aangewezen gerechtsgebouw gedurende den door de wetbe-  81 paalden tijd ter kostelooze inzage van de be langhebbenden in afschrift nedergelegd. De tevens door Onzen Minister van Justitie aangewezen griffier van een gewoon gerecht ter zittingplaats zorgt voor de nederlegging te zijner griffie in het aangewezen gerechtsgebouw. De griffier van den raad van beroep zendt de stukken tijdig aan den aangewezen griffier. Deze zorgt voor de terugzending." Om gewichtige redenen kan de voorzitter van den raad van beroep bepalen, dat alle of enkele oorspronkelijke stukken ter zittingplaats zullen worden nedergelegd. 7. De voorzitter van een raad van beroep, die ook buiten de standplaats zitting houdt, bepaalt, onder goedkeuring van Onzen Minister van Justitie, op welke dagen en uren de griffier van den raad zich op de zittingplaats of de zittingplaatsen in het door dezen Minister aangewezen gerechtsgebouw zal bevinden ter verschaffing van inlichtingen. 8. Indien geen andere raad van beroep bevoegü is, behooren de inde Ongevallenwet 1901 en in de Invaliditeitswet bedoelde zaken' ter kennisneming van den raad van beroep te 's-Gravenhage. 9. Van de leden-werkgevers en -werklieden en hunne plaatsvervangers van de onderstaande raden van beroep worden benoemd : 1. voor zoover betreft den raad van beroep te Arnhem : o. door de Gedeputeerde Staten van de provincie Gelderland : 14 leden-werkgevers en 14 leden-werklieden en even zoovele plaatsvervangers uit de in die provincie gevestigden; b. door de Gedeputeerde Staten van de provincie Overijsel: 10 leden-werkgevers en 10 leden-werklieden en even zoovele plaatsvervangers uit de in die provincie gevestigden. 2. Voor zoover betreft den raad van beroep te 's-Gravenhage : a. door de Gedeputeerde Staten van de provincie Zuid-Holland : 14 leden-werkgevers en 14 leden-werklieden en even zoovele plaatsvervangers uit de in het onder dien raad ressorteerend deel der provincie gevestigden; b. door de Gedeputeerde Staten van de provincie Utrecht: 10 leden-werkgevers en 10  — 8 82 leden-werklieden en even zoovele plaatsvervangers uit de in die provincie gevestigden. 3. Voor zoover betreft den raad van beroep te Groningen : a. door de Gedeputeerde Staten van de provincie Groningen: 10 leden-werkgevers en 10 leden-werklieden en even zoovele plaatsvervangers uit de in die provincie gevestigden ; b. door de Gedeputeerde Staten van de provincie Friesland : 8 leden-werkgevers en 8 ledenwerklieden en even zoovele plaatsvervangers uit de in die provincie gevestigden; c. door de Gedeputeerde Staten van de provincie Drente : 6 leden-werkgevers en 6 ledenwerklieden en even zoovele plaatsvervangers uit de in oie provincie gevestigden. 4. Voor zoover betreft den raad van beroep te 's-Hertogenbosch: a. rtoor de Gedeputeerde Staten van de provincie Zeeland : 8 leden-werkgevers en 8 ledenwerklieden en even zoovele plaatsvervangers uit de in die provincie gevestigden ; 6. door de Gedeputeerde Staten van de provincie Noord-Brabant: 16 leden-werkgevers en 16 leden-werklieden en even zoovele plaatsvervangers uit de in die provincie gevestigden. 10. Indien een raad van beroep ook-buiten de standplaats zitting houdt, draagt de voorzitter zorg den ontwerp-rooster, in artikel 24 der Beroepswet bedoeld, zoo in te richten, dat voor de verrichting van werkzaamheden op de stand- of zittingplaatsen zooveel mogelijk die leden-werkgevers en leden-werklieden (plaatsvervangers inbegrepen) worden aangewezen, welke gevestigd zijn in het deel van het rechtsgebied, waarin de stand- of zittingplaats is gelegen. 11. Onze besluiten van den Ssten December 1902 (Staatsblad nos. 210 en 212) zijn ingetrokken. 12. De Gedeputeerde Staten stellen vóór 1 December van het jaar, met welks einde de van kracht zijnde ledenlijsten van de raden van beroep ophouden te gelden, nieuwe ledenlijsten vast. Zij zenden aan den griffier van den raad van beroep onverwijld afschrift van de voor zijnen raad vastgestelde Ujsten. De griffier geeft' aan de leden en de plaatsvervangende leden van de  — I 13 benoeming kennis en zorgt, dat de lijsten onverwijld in de Staatscourant geplaatst worden. Overgangsbepaling. 13. Voor de eerste maal geschiedt de vaststelling van de ledenlijsten overeenkomstig de nieuwe bepalingen vóór 16 Juli 1917. De Gedeputeerde Staten zenden aan Onzen Minister van Justitie onverwijld afschrift van de overeenkomstig het eerste lid van dit artikel vastgestelde ledenlijsten. Onze voornoemde Minister zorgt voor de kennisgeving aan de benoemden en voor de plaatsing in de Staatscourant. Slotbepaling. 14. Dit besluit treedt in werking met ingang van 16 Juli 1917. Onze Minister van Justitie is belast met de uitvoering van dit besluit, dat in het Staatsblad en gelijktijdig in de Staatscourant zal worden geplaatst en waarvan afschrift zal worden gezonden aan de Algemeene Rekenkamer en aan den Raad van State. 's-Gravenhage, den llden Juni 1917. WILHELMINA. De Minister van Justitie, B. Obt. (üitgeg. 14 Juni 1917.) x-^XCKv- —   S.&J. N». 77. 2» druk. ACHTSTE AANVULLING der WET tot verzekering van arbeiders tegen geldelijke gevolgen van invaliditeit en ouderdom (INVALIDITEITSWET). Besluit van den 24sten April 1918, S. 265, tot nadere wijziging van het Koninklijk besluit van 25 Juli 1913 (Staatsblad n°. 334) laatstelijk gewijzigd bij Koninklijk besluit van 17 Juni 1916 (Staatsblad n°. 278) houdende bepalingen betreffende vergoedingen, toe te kennen aan de leden en de -secretarissen der Rentecommissiën en aan de tusschenpersonen voor de renten, bedoeld m de artikelen 369 en 370 der Invaliditeitswet. Wij WILHELMINA, enz Op de voordracht van Onzen Minister van Waterstaat van 22 April 1918, n«. 1298 afdeeling Arbeidersverzekering- Gelet op artikel 375, eerste lid, der Invaliditeitswet, en op artikel 2, derde lid, van n°nS330) " Va" 19 JuH 1913 (st««te°lad Hebben goedgevonden en verstaan • met ingang van 1 Juli 1918 te wijzigen Ons besluit van 25 Juli 1913 (Staatsblad n«. 334) lola sew'jzigd bij Ons besluit van 17 Juni volgt- n°- 278) en te bepalen als Eenig artikel, 9KlDrllrtiioi.f/!,er8te lid' van Ons besluit van 25 Juli 1913 (Staatsblad n°. 334), wordt voor t , ffr,ez.e„n / 's ~ en wordt voor ƒ 2.50 gelezen ƒ 3.50. J Onze Minister van Waterstaat is belast met »wU™V°erlng van J dit besluit, dat in het MaatsbUd zal worden geplaatst en waarvan ™™ £ worden gezonden aan de Algemeene Rekenkamer. 's-Gravenhage, den 24sten April 1918 n .,. . WILHELMINA.' üe Mxmster van Waterstaat, C. Lelt (Uitgeg. 14 Mei 1918.)   S. &J. N». 77. 2'druk. NEGENDE AANVULLING VV E. 1 tot verzekering van arbeiders tegen geldelijke gevolgen van invaliditeit en ouderdom (INVALIDITEITSWET). § Besluit van den loden November 1918, S. 591, tot nadere wijziging van het Koninklijk besluit van 25 Juli 1913 (Staatsblad n°. 334), laatstelijk gewijzigd bij Koninilijk besluit van 24 April 1918 (Staatsbladn°. 265), houdende bepalingen betreffende vergoedingen toe te kennen aan de leden en de secre! tanssen der Rentecommissiën en aan de tusschenpersonen voor de renten, bedoek! in de artikelen 369 en 370 der InvaUditeitswet.Wij WILHELMINA, enz. W°I> d° voordracht van Onzen Minister van Waterstaat van 12 November 1918, n°. 2653 afdeeüng Arbeidersverzekering • Gelet op artikel 375, eerste lid,' der InvaU diteitswet en op artikel 2, derde üd, van Ons 'ïr ™n 19 Juü 1913 (Staatsblad n°. 330) ■ Hebben goedgevonden en verstaan : ie* ,W^Zigen 0ns besluit van 25 JuU 1913 (Staatsblad n°.. 334), laatstehjk gewijzigd bil Ons besluit van 24 April 1918 (Staa&t&d n? 265) en te bepalen als volgt: | n i , , Benig artikel. Het eerste Ud van artikel 3 van Ons besluit geaieze2n5 SMff. <*"*"* ^ -rt volgende jaren eene vergoeding toegekend naar reden van 400 guldek pe/jaar g Unze Minister kan voor een of meer f'nm kamer 8ezo°den aan de Algemeene Reken: """"""«ge, aon loden November 1918 n„ w ■ . vviLiH.UL.MiNA De Minister van Waterstaat, A. A. H. W König (Vitgeg. 29 November 1918.)