NEDERLANDSCHE STAATSWETTEN. Editie Schuurman & Jordens. N°.81. WET p van den 22sten Juni 1916, S. 288, TOT HEFFINO EENER Oorlogswinstbelasting (WET OP DE OORLOGSWINSTBELASTING 1916) MET aanteeken ingen, ontleend aan de beraadslagingen en gewisselde stukken en alphabetisch register door Mr. Dr. J. Q. STENFERT KROESE Advocaat en Procureur te Zwolle. s — 32 Al ZWOLLE W. E. J. TJEENK WILLINK \4m& . [0.55 | Voor mogelijke aanvullingen en wijzigingen cl* men achter het register.     &31 WET p, van den 22sten Juni 1916, S. 288, TOT HEFFING EENER Oorlogswinstbelasting (WET OP DE OORLOGSWINSTBELASTING 1916) MET aanteekeningen, ontleend aan de beraadslagingen en gewisselde stukken en alphabetisch register door Mr. Dr. J. Q. STENFERT KROESE Advocaat en Procureur te Zwolle. liB!BLIOTHtEK/y ZWOLLE W. E. J. TJEENK WILLINK 1916   INHOUD. Hoofdstuk. "Bladz. I. Beginsel der bekisting. Belastingplichtigen. Grondslag en bedrag der belasting. Artt. 1—26. ... 5 II. Aangifte. Artt. 27—37 55 III. Aanslag. Artt. 38—44 58 IV. Bezwaren tegen den aanslag. Artt. 45—53 64 V. Navordering. Artt. 54—61.... 68 VI. Verhooging van den aanslag. Artt. 62—64 72 VII. Bijzondere bepalingen. Artt. 65—78 73 VUL Strafrechtelijke bepalingen. Artt. 79—90 79, IX. Overgangs- en slotbepalingen. Artt. 91—102 82  Zie betreffende deze wet: Bijl. Hand. 2e Kamer 1915/1916, n°. 331, 1—18. Hand. id. 1915/1916, bladz. 1772—1778, 1831—1846, 1889—1906, 1910—1926, 1928— 1936, 1939—1954, 1956—1961. Hand. le Kamer 1915/1916, bladz. 423, 424, 465—473, 476—478.  — 5 — Art. 1 WET van den 22sten Juni 1916, S. 288, tot heffing eener Oorlogswinstbelasting. Wij WILHELMINA, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz., enz., enz. Allen die deze zullen zien, of hooren lezen, salut! doen te weten : Alzoo Wij in overweging genomen hebben, dat het gewenscht is eene oorlogswinstbelasting te heSen; Zoo is het, dat Wij, den Raad van State gehoord, en met gemeen overleg der Staten-Generaal, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze : HOOFDSTUK I. Beginsel der belasting. Belastingplichtigen. Grondslag en bedrag der belasting. Art. 1. Onder den naam van oorlogswinstbelasting wordt eene belasting geheven wegens de vermeerdering van inkomen of winst als onmiddellijk of middellijk gevolg van den oorlogstoestand. Iedere vermeerdering van inkomen of winst wordt geacht een gevolg van den oorlogstoestand te zijn, indien en voor zoover het tegendeel niet aannemelijk is gemaakt. „De rechtmatigheid van eene rijksbelasting op oorlogswinsten wordt algemeen erkend. Van alle zijden is daarop . aangedrongen en  Art. 1 — 6 — terecht. De oorlog brengt voor de overgroote meerderheid der bevolking stijging van levenstosten en voor zeer velen vermindering van inkomsten met zich. Degenen, die ten gevolge van de groote veranderingen in het verkeer en de behoeften, welke de oorlog teweegbrengt, in de gelegenheid zijn gesteld grootere inkomsten te verkrijgen dan hun anders ten deel zouden vallen, kunnen zich niet beklagen, dat zij tot extra-bijdragen worden verplicht, vooral niet nu de Staat gedwongen wordt tot bijzondere uitgaven van buitengewonen omvang. Om het gestelde doel te bereiken, kan men twee wegen inslaan. Onmiddellijke heffing bij de handeling, waarbij de oorlogswinst, waaronder te verstaan is een winst, die middellijk of onmiddellijk het gevolg is van den oorlogstoestand, wordt gemaakt, of belasting der voordeelen, nadat zij in inkomen en vermogen beroep 5*  Art. 54 — 68 — is gekomen, als wanneer de oorspronkelijke aanslag wordt hersteld. Het tweede lid is alleen van toepassing op natuurlijke personen. Het blijft buiten toepassing, indien aan de verplichting ingevolge artikel 42, tweede lid, of artikel 46, laatste lid, niet volledig is voldaan. HOOFDSTUK V. Navordering. Art. 54. Bijaldien eenig feit grond oplevert voor het vermoeden, dat een aanslag ten onrechte is achterwege gebleven of vernietigd, of dat een te lage aanslag is opgelegd, kan de te weinig geheven belasting van den belastingplichtige of zijne erfgenamen worden nagevorderd, zoolang niet sedert den laatsten dag van het jaar, waarover ingevolge artikel 5 de belasting wordt geheven, drie jaren zijn verstreken. Ontstaat dit vermoeden door eene aangifte, voor welker inlevering, overeenkomstig de bepalingen der Successiewet, uitstel is verleend, dan wordt de termijn, binnen welken de aanslag tot navordering kan worden opgelegd, van rechtswege met den tijd van het uitstel verlengd. Art. 55. De vaststelling der aanslagen tot navordering van belasting is opgedragen aan den inspecteur in wiens dienstkring de oorspronkelijke aanslag is opgelegd of vermoedelijk een aanslag bad moeten zijn opgelegd. Art. 56. Voor iedere navordering wordt de machtiging van een door Ons aan te wijzen hoofdambtenaar vereischt. Alvorens deze machtiging te vragen,  — 69 — Art. 56 is de inspecteur verplicht dén belastingplichtige, of na diens overlijden ieder der bekende erfgenamen, den executeurtestamentair of den bewindvoerder over zijne nalatenschap, mededeeling te doen van het bij artikel 54 bedoelde feit en van het bedrag, dat vermoedelijk ten onrechte niet in aanmerking is genomen, met uitnoodiging binnen een door den inspecteur te bepalen termijn van ten minste één maand de opheldering te geven, welke hij dienstig mocht achten. Bij deze uitnoodiging voegt de inspecteur een afschrift der ingeleverde aangiften, betrekkelijk de jaren, waarover de navordering zich uitstrekt. De tot de erfgenamen gerichte uitnoodiging kan worden gezonden aan de bij artikel 19 der Successiewet bedoelde woonplaats. Zij kan, zoolang niet sedert de aangifte voor het recht van successie twee maanden zijn verstreken, tot de gezamenlijke erfgenamen, zonder uitdrukking van namen en woonplaatsen, zijn gericht. Bij het aanvragen der machtiging wordt ten aanzien van de personen, bedoeld bij artikel 43, tweede lid, onder 1"., vau de Wet op de Inkomstenbelasting 1914, het advies overgelegd van den inspecteur, der registratie. Het bewijs der machtiging van den bij het eerste lid bedoelden hoofdambtenaar geldt als bewijs, dat de voorschriften van dit artikel zijn nageleefd. Het tweede lid blijft buiten toepassing, indien door den belastingschuldige, of na' zijn overlijden door zijne erfgenamen, schriftelijk wordt verklaard, dat zij tot de daarbij bedoelde opheldering niet in  Art. 57 — 70 — staat zijn, of indien zij uit eigen beweging schriftelijk mededeeling bebben gedaan, dat de aanslag te laag is geschied of ten onrechte is achterwege gelaten of vernietigd en de inlichtingen worden verstrekt, noodig voor de regeling van een aanslag tot navordering. Zie de aant. op art. 41. Art. 57. De in een naderen aanslag te begrijpen belasting wordt met een gelijk bedrag verhoogd. De raad van beroep is bevoegd te bepalen, dat de bij bet eerste lid bedoelde verbooging niet verschuldigd zal zijn, indien en voor zoover de aanslag te laag is geweest of achterwege is gebleven tengevolge van eene te lage schatting van den aangever, en de raad^tot de overtuiging komt, dat die schatting te goeder trouw heeft plaats gehad. Toepassing van het tweede lid kan door den aangeslagene binnen twee maanden na de dagteekening van het aanslagbiljet schriftelijk worden verzocht. Het verzoekschrift wordt als een beroepschrift|behandeld. ÉjPDe aangeslagene die krachtens artikel 59 in beroep wenscht te komen,|kan"in zijn beroepschrift'tevens het verzoek om toepassing van het* tweede^ Udjvan dit artikel opnemen. Art. 58. Door een aanslag, opgelegd naar aanleiding van eene uit eigen beweging gedane mededeeling, als bedoeld bij het slot van artikel 56, vervalt niet het recht van navordering voor de belasting, welke daarna nog- te weinig mocht zijn geheven. Art. 59. Hij die bezwaar heeft tegen  — 71 — Art. 60 den hem opgelegden aanslag tot navordering van belasting kan, binnen twee maanden na de dagteekening van het aanslagbiljet, een met redenen omkleed beroepschrift indienen bij den raad van beroep voor de directe belastingen tot wiens rechtsgebied de gemeente van aanslag behoort. Art. 60. Indien de aangeslagene is overleden, kan de erfgenaam, executeurtestamentair of bewindvoerder, die tegen den aanslag is opgekomen, door den raad worden uitgenoodigd, hetzij terstond, hetzij in eene nadere vergadering de volgende verklaring af te leggen : „Ik verklaar, dat ik niet weet, noch vermoed, dat papieren behoorende tot den boedel van N. N., na zijn (baar) overlijden vernietigd of weggenomen zijn met het doel de bewijzen van te lage aangifte voor de oorlogswinstbelasting te doen verdwijnen. „Ik verklaar, dat ik de papieren van dien boedel, voor zoover voorhanden, onderzocht heb en dat ik noch door dat onderzoek, noch door eenige andere omstandigheid, van welken aard ook, weet of vermoed, dat de aangifte van N. N. voor de oorlogswinstbelasting over het jaar (een der jaren) te laag is gedaan." Indien geen aangifte is gedaan. wnrHm, de woorden „te lage'aangifte voor de oorlogswinstbelasting" vervangen door : „te lagen aanslag in de oorlogswinstbelasting". Het slot der verklaring luidt alsdan : „dat N. N. in de oorlogswinstbelasting over het jaar (een der jaren).... te laag is aangeslagen". Het formulier der verklaring wordt,  Art. 61 — 72 — ingeval oorspronkelijk geen aanslag was opgelegd of ingeval het een vernietigden aanslag betreft, zoo noodig gewijzigd. Om geldige reden kan de raad toelaten, dat een ander dan bij die het beroepschrift heeft ingediend, de verklaring aflegt. Van het afleggen der verklaring wordt proces-verbaal opgemaakt, dat door hem die haar aflegde, alsmede door den voorzitter en de leden van den raad wordt onderteekend. Het afleggen der verklaring heeft ten gevolge, dat de aanslag wordt vernietigd. Wanneer de verklaring op de daartoe gedane uitnoodiging niet wordt afgelegd of het proces-verbaal door hem die haar aflegde, niet wordt onderteekend, handhaaft de raad den aanslag. Art. 61. Zoodra een aanslag tot navordering onherroepelijk vaststaat, wordt deze vanwege Onzen Minister van Financiën in de Staatscourant openbaar gemaakt door aanduiding van naam, voornamen en woonplaats van den belastingplichtige en van het bedrag van den naderen aanslag. HOOFDSTUK VI. Verhooging van den aanslag. Art. 62. Elk beroepschrift ingediend krachtens artikel 49 of 59, moet voor zoover niet beweerd wordt, dat geen aanslag had mogen zijn opgelegd, zoodanig zijn ingericht, dat daaruit eene conclusie kan worden getrokken ten aanzien van het bedrag, dat volgens den appellant had moeten worden geheven. Art. 63. Indien de volgens de uitspraak  — 73 — Art. 65 van den raad van beroep verschuldigde of te recht nagevorderde belasting het bij artikel 62 bedoelde bedrag te boven gaat, wordt de aanslag verhoogd met vijf en twintig ten honderd van het verschil. Had volgens den appellant geen aanslag mogen zijn opgelegd, dan strekt de verhooging zich uit tot het geheele bedrag van den door den raad gehandhaafden of vastgesteld en aanslag. Zij blijft achterwege, indien of voor zooveel het beroep uitsluitend gegrond was op verkeerde toepassing of schending der wet, alsmede indien het beroep is ingesteld tegen eene uitspraak niet voldoende aan het eerste lid van artikel 48. Zij blijft eveneens achterwege, indien en voor zoover afwijking van de aangifte of navordering noodig is geweest ten gevolge van eene te lage schatting van den aangever en die schatting naar het oordeel van den raad klaarblijkelijk te goeder trouw beeft plaats gehad. De nadere aanslag voor de verhooging wordt vastgesteld door den inspecteur. Art. 64. Hij die bezwaar beeft tegen den hem opgelegden naderen aanslag volgens het vorige artikel, kan binnen twee maanden na de dagteekening van het aanslagbiljet een met redenen omkleed beroepschrift bij den raad van beroep indienen. HOOFDSTUK VII. Bijzondere bepalingen. , Art. 65. De directeur der directe belastingen kan op verzoek van den inspecteur deskundigen aanwijzen voor de inzage van boeken of andere bescheiden.  Art. 66 — 74 — Alvorens zijne taak te aanvaarden legt de deskundige in handen van den kantonrechter zijner woonplaats den eed of de belofte af, dat hij van elk hem opgedragen onderzoek volgens zijn geweten verslag zal uitbrengen. Aan de deskundigen wordt door den directeur der directe belastingen, ten laste van het Rijk, vergoeding toegekend volgens regelen door Ons te stellen. Zie de aant. op art. 42. Art. 66. Ieder die met eenige werkzaamheid den openbaren dienst betreffende belast is, is verplicht aan den inspecteur, de commissie van aanslag, of den raad van beroep de inlichtingen te geven, welke van hem wrorden verlangd. De administratie zal de inlichtingen niet kunnen ontberen van „personen die van Rijks- of gemeentewege belast zijn met het verrichten van bestuurswerkzaamheden en die daardoor op de hoogte zijn van allerlei transacties door een belastingplichtige verricht gedurende de tijdperken, waarover de belasting wordt geheven. Daarom is bepaald, dat ieder, die met eenige werkzaamheid den openbaren dienst betreffende belast is, verplicht is aan de administratie de inlichtingen te verschaffen, die zij noodig acht. In het bijzonder is daarbij gedacht aan de leveranties in deze tijden gedaan ten behoeve van leger en vloot. In de tweede plaats is gedacht aan de werkzaamheden voor de voorziening der bevolking van levensbehoeften enz. en de daarmede samenhangende regeling van den uitvoer door consenten. De ambtenaren, dié ressorteeren onder den Minister van Landbouw, Handel en Nijverheid, de leden der vereenigingen en commissiën, waaraan genoemde Minister allerlei bestuurswerkzaamheden heeft opgedragen, zij allen kunnen en moeten de administratie bijstaan in de moeilijke taak haar bij deze heffing op de schouders gelegd. Niet nakoming der ver-  — 75 — Art. 70 plichting om, desgevraagd, inlichtingen te geven, wordt met geldboete van ten hoogste ƒ 1000 bedreigd. Het opzettelijk geven van onjuiste inlichtingen is bedreigd met gevangenisstraf van ten hoogste drie maanden of met geldboete van ten hoogste / 1000." (M. v. T.) Art. 67. Het is een ieder verboden hetgeen hem in zijn ambt of betrekking, bij de uitvoering dezer wet of in verband daarmede, nopens inkomen, opbrengst, winst, en in bet algemeen nopens de zaken of werkzaamheden Van een ander, blijkt of medegedeeld wordt, verder bekend te maken dan noodig is voor de uitoefening van dat ambt of die betrekking, of voor de invordering van eenige aan den lande verschuldigde belasting. Het verbod van dit artikel geldt mede voor deskundigen, die in verband met de uitvoering dezer wet worden geraadpleegd of met eenige werkzaamheid belast. Art. 68. Wij behouden Ons voor, bij algemeenen maatregel van bestuur bepalingen vast te stellen tot verzekering der belasting van personen, die binnen het Rijk een bedrijf of beroep uitoefenen zonder er eene vaste woonplaats te hebben. Art. 69. De volgens artikel 66 tot het geven van inlichtingen verplichte personen zijn bij het verstrekken daarvan ontheven van de geheimhouding, die hun, in welken vorm ook, bij de wet is opgelegd. Art.' 70. Onjuiste aanslagen kunnen door den directeur der directe belastingen, op voorstel, van de commissie of den ambtenaar, die den aanslag heeft vastgesteld, ambtshalve worden verminderd.  Art. 71 — 76 — Art. 71. Wij behouden Ons voor, op grond van dwaling of verschoonbaar verzuim, kwijtschelding of vermindering te verleenen van den aanslag, van den aanslag tot navordering, van de verboogingen, in de artikelen 37, 42, 57 en 63 genoemd, en te bepalen, dat de in artikel 61 bedoelde openbaarmaking achterwege zal blijven. Voorts behouden Wij Ons voor, op grond van onvoorziene rampen, kwijtschelding of vermindering van de belasting te verleenen of de heffing der belasting, indien zij nog niet heeft plaats gehad, achterwege te doen blijven. Art. 72. Ten aanzien van den aanslag van een overledene kannen zijne erfgenamen de bezwaar-, verzoek- en beroepschriften indienen, tot welker indiening de overledene bevoegd zou zijn geweest. Art. 73. Voor het indienen van bezwaar-, verzoek- en beroepschriften kunnen worden vertegenwoordigd : de erfgenamen van een aangeslagene, door één hunner, den executeur-testamentair of den bewindvoerder over de nalatenschap ; minderjarigen en ondèr curateele gestelden door hun wettelijken vertegenwoordiger. Alle bezwaar-, verzoek- en beroepschriften kunnen door een gemachtigde worden onderteekend. In alle bezwaar-, verzoek- en beroepschriften moet, indien degene die voor zich zelf of als vertegenwoordiger optreedt, niet binnen het Rijk woont of gevestigd is, woonplaats binnen het Rijk worden gekozen.  — 77 — Art. 75 Art. 74. De belasting -wordt ingevorderd volgens de bepalingen geldende voor de invordering der inkomstenbelasting, behoudens de bepalingen van artikel 75. „Door dit artikel zijn zoowel de formeele als de materieele bepalingen der wet van 22 Mei 1845 (Staatsblad n°. 22) op de invordering van 's Rijks directe belastingen toepasselijk verklaard, behoudens de afwijkingen volgens art. 129, tweede en vijfde lid, der Wet op de Inkomstenbelasting 1914 en volgens art. 75 van dit ontwerp." (M. v. T.) Art. 75. De aanslag in de belasting moet worden betaald, de helft binnen drie maanden, de andere helft binnen zes maanden na de dagteekening van het aanslagbiljet. Onze Minister van Financiën kan uitstel van betaling toestaan, in welk géval wegens de dientengevolge niet betaalde gelden een interest is verschuldigd, berekend naar vijf ten honderd 's jaars. De rente wordt ingevorderd volgens de bepalingen bedoeld bij artikel 74. Naar aanleiding van bezwaren, tegen dit artikel in het V. V. 2e K. geuit, met het oog op de omstandigheid, dat vele belastingschuldigen wegens gebrek aan beschikbare gelden de belasting niet tijdig zonden kunnen betalen, deelde de Minister in de M. v. A. 2e K. het volgende mede : „Het is geenszins de bedoeling de regeling betreffende uitstel van betaling slechts bij uitzondering toe te passen. Iedereen die daaraan werkelijk behoefte heeft zal in het genot van uitstel worden gesteld. Men moet verder niet uit het oog verliezen, dat het voornemen tot invoering eener oorlogswinstbelasting officieel reeds meer dan een half jaar geleden bekend was, zoodat de toekomstige belastingplichtigen reeds in de gelegenheid zijn geweest hunne maatregelen te nemen, van welke gelegenheid door velen gebruik is gemaakt."  Art. 76 — 78 — Art. 76. Bij ontbinding eener naamlooze vennootsebap of andere vereeniging van personen zijn de vereffenaars hoofdelijk aansprakelijk voor de belasting. Is de vennootschap of vereeniging ontbonden vóór den dag waarop déze wet is afgekondigd, dan kunnen de vereffenaars, indien ook de verdeeling van het batig saldo reeds vóór dien dag heeft plaats gehad, hunne aansprakelijkheid doen overgaan op hen onder wie dat saldo is verdeeld. Zij doen daartoe aan den inspecteur schriftelijk opgaaf van naam en woonplaats van ieder die eene uitkeering heeft genoten, onder vermelding van het uitgekeerde bedrag en van hetgeen aan niet afgelost kapitaal in dat bedrag was begrepen. Indien de vereffenaars aannemelijk maken, dat eene uitkeering door bemiddeling van eene bankmstelling aan een onbekende is gedaan, zijn zij ook voor het aandeel in de belasting, dat op die uitkeering valt, van hunne aansprakelijkheid ontheven. In het geval bedoeld bij het tweede lid, is ieder aan wien eene uitkeering is gedaan, aansprakelijk voor een aandeel in de belasting, evenredig aan het bedrag dat hij, anders dan als aflossing van kapitaal, heeft genoten. Art. 77. Voor een aanslag tot navordering van belasting, die na overlijden van den belastingplichtige wordt vastgesteld, en voor de verhooging van dien aanslag ingevolge artikel 63, zijn de erfgenamen niet verder aansprakelijk dan ieder tot het beloop van zijn erfdeel, vermeerderd met het bedrag van hetgeen hem gelegateerd is. Art. 78. De stukken betreffende de  — 79 — Art. 81 toepassing dezer wet of daaruit voortvloeiende, zijn vrij van zegel en worden, voor zoover aan de formaliteit van registratie onderworpen, kosteloos geregistreerd. Voor de aangeteekende brieven, te verzenden krachtens artikel 48, wordt vrijstelling verleend van het aanteekenrecbt, bedoeld bij artikel 11 der wet van 15 April 1891 (Staatsblad n°. 87). Voor die brieven vervalt de aanspraak op schadevergoeding, bedoeld bij artikel 12 dier wet. HOOFDSTUK VIII. Strafrechtelijke bepalingen. Art. 79. Hij die eene aangifte, als ' bedoeld bij hoofdstuk II, voor zich zeiven of voor een ander, opzettelijk onjuist of onvolledig doet, wordt, indien daaruit nadeel voor het Rijk kan ontstaan, gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste zes maanden. Art. 80. Hij die in de gevallen, bedoeld bij de artikelen 53 en 60, persoonlijk of door een bijzonder daartoe gemachtigde, opzettelijk eene valsche verklaring aflegt, wordt gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste twee jaren. Art. 81. Met gevangenisstraf van ten hoogste twee jaren wordt gestraft: 1°. hij die aan den inspecteur, de commissie van aanslag of den raad van beroep, opzettelijk een valsch of vervalscht geschrift als bewijsstuk overlegt; 2°. hij die, nadat hem door den inspecteur of den raad van beroep is gevraagd inzage te verleenen van boeken of andere bescheiden, die tot staving zijner  Art. 82 — 80 — aangifte of bewering kunnen dienen, of nadat zijn aanbod om inzage van boeken of andere bescheiden te verleenen, is aanvaard, aan dien ambtenaar of raad, of aan den door den directeur der directe belastingen of door den raad aangewezen deskundige, opzettelijk een valsch of vervalscht boek of ander geschrift ter inzage aanbiedt. Art. 82. Hij die, door den inspecteur, de commissie van aanslag of den raad van beroep om inhchtingen gevraagd, opzettelijk onjuiste inlichtingen geeft, wordt gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste drie maanden pi met geldboete van ten hoogste duizend gulden. Art. 83. Hij die opzettelijk de bij artikel 67 opgelegde geheimhouding schendt, wordt gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste zes maanden of geldboete van ten hoogste zeshonderd gulden. Hij aan wiens schuld schending van de geheimhouding te wijten is, wordt gestraft met hechtenis van ten hoogste drie maanden of geldboete van ten hoogste driehonderd gulden. Geène vervolging wordt ingesteld dan op klachte van hem te wiens aanzien de geheimhouding is geschonden. Art. 84. Hij die niet voldoet aan zijne verphchting ingevolge artikel 36, wordt gestraft met hechtenis van ten hoogste één maand. Indien die verplichting rustte op eene naamlooze vennootschap of eene andere vereeniging van personen of op eene stichting, wordt de strafvervolging ingesteld en wordt de straf uitgesproken tegen de bestuurders.  — 81 — Art. 89 Het recht tot strafvordering ingevolge dit artikel verjaart door verloop van een jaar, te rekenen van den dag dat de aanslag onherroepelijk vaststaat. . Aft. 85. Hij die niet volledig voldoet aan zijne verplichting ingevolge artikel 66, wordt gestraft met geldboete van ten hoogste duizend gulden. Art. 86. Overtreding der krachtens artikel 68 bij algemeenen maatregel van bestuur vastgestelde bepalingen wordt gestraft met geldboete van ten hoogste honderd gulden. Art. 87. De bij deze wet strafbaar gestelde feiten worden beschouwd als misdrijven, behalve de feiten strafbaar volgens de artikelen 84, 85 en 86, die als overtredingen worden beschouwd. Art. 88. Met het opsporen van over¬ tredingen dezer wet zijn, behalve de bij artikel 8, onder 1°. tot en met 4°. en 6°., van net wetboek van Stralvordering aangewezen personen, belast de ambtenaren der directe belastingen. Zij maken van hunne bevinding procesverbaal op, dat bij overtreding van artikel 84, 85 of 86, den bekeurde in afschrift wordt medegedeeld. Art. 89. De feiten strafbaar volgens de artikelen 84, 85 en 86,. worden vanwege Onzen Minister van Financiën vervolgd op de wijze bedoeld bij artikel 141, onder 2°. van het Wetboek van Strafvordering. Wanneer is aan te nemen, dat bij den bekeurde geen opzet tot ontduiking van belasting heeft bestaan, kan hij, zoolang hij niet is gedagvaard, door of vanwege den Minister tot transactie worden toegelaten. S. & J. no. 81. 6  Art. 90 — 82 — Art. 90. Wanneer eene veroordeeling krachtens artikel 79 onherroepelijk is geworden of daaraan door den veroordeelde vrijwillig is voldaan, wordt de aan het Rijk onthouden belasting, ook na het verstrijken van den bij artikel 54 bepaalden termijn, nagevorderd. Artikel 56 is hierbij niet van toepassing. Tegen den aanslag kan niet worden opgekomen. Gebleken abuizen in de berekening worden door den directeur ambtshalve hersteld. HOOFDSTUK IX. Overgangs- en slotbepalingen. Art. 91. Heeft een belastingplichtige eenige vermeerdering van inkomen of winst in de aangifte voor de oorlogswinstbelasting opgegeven, terwijl uit de aangiften, als bedoeld bij hoofdstuk VIII van de Wet op de Inkomstenbelasting 1914, die vermeerdering niet blijkt, dan wordt wegens dit feit geen strafvervolging ingesteld en in geval van navordering geen verbooging volgens artikel 85 dier wet toegepast. Art. 92. Bedraagt bet zuivere inkomen of de zuivere winst over eenig jaar bedoeld bij artikel 5, minder dan het bij artikel 7, eerste lid, bedoelde gemiddelde, of, voor belastingpüchtigen vallende onder artikel 7, tweede lid, minder dan het zuivere inkomen of de zuivere winst over het jaar waartoe de eerste Augustus 1913 behoorde, dan wordt, indien en voor zoover blijkt dat die vermindering een onmiddellijk of middellijk gevolg is van den oorlogstoestand, a. aan hem die reeds over de beide voorafgaande jaren of een dier beide jaren  — 83 — Art. 92 krachtens deze wet is aangeslagen geweest, terugbetaald de som welke hij minder aan belasting zou hebben betaald, indien de genoemde vermindering van inkomen of winst een verhes ware geweest over die jaren, te beginnen met het laatste jaar waarover hij wegens vermeerdering van inkomen of winst is aangeslagen geweest; b. ten aanzien van hem die niet valt onder letter a, of voor wien na toepassing van het daar bepaalde nog vermindering van inkomen of winst door vermeerderingin vorige jaren ongedekt blijft, de genoemde vermindering van inkomen of winst, in het laatste geval voor zoover zij ongedekt is, als een verhes beschouwd over volgende jaren, te beginnen bij het eerstkomende jaar. Dit artikel wordt slechts toegepast, indien de vermindering ten minste / 1000 bedraagt. „Volgens deze artikelen zal het mogelijk zijn vermeerdering van inkomen of winst over het eene jaar te compenseeren met vermindering van inkomen of winst over het andere jaar, beide voorzoover zij gevolg zijn van den oorlogstoestand. Is reeds wegens behaalde oorlogswinsten belasting betaald, dan zal daarvan zooveel worden teruggegeven als met het oog op de latere vermindering van inkomen of winst te veel is betaald. Dié terugbetaling is echter beperkt tot de belasting, die in de twee voorafgaande jaren betaald werd. Zulk een beperking is hoodig, daar anders de Regeering zeer lang in onzekerheid zou verkeeren, in hoeverre zij de reeds ontvangen belastinggelden als een definitieve ontvangst mag beschouwen. Ook wordt bij den belastingplichtige het gevoel van een billijkheidsaanspraak op terugbetaling na verloop van tijd minder, terwijl voor de schatkist de terugbetaling, hoe langer de oorlog duurt, des te bezwarender wordt. Is daarentegen nog geen oorlogswinst6*  Art. 92 — 84 — belasting betaald, of wordt de genoemde vermindering door de vermeerdering, waarvoor belasting betaald werd, niet geheel gecompenseerd, dan zal die vermindering of het na compensatie overblijvende deel als verlies voor volgende jaren gelden. De compensatie blijft dus beperkt tot verminderingen van het inkomen of de winst, voor zoover zij met den oorlogstoestand verband houden. Vermogens- of kapitaalverliezen, ook al zijn zij als bedrijfsverliezen te beschouwen, komen voor compensatie natuurlijk geenszins in aanmerking. Om te voorkomen dat op dit artikel welks toepassing voor de administratie geen geringe moeilijkheden met zich zal brengen, bij elke vermindering van inkomen of winst, hoe gering die ook zij, een beroep zal worden gedaan, is de toepassing tot verminderingen van ten minste f 1000 beperkt. (M. v. 1.) — Blijkens het V. V. 2e K. werd de zinsnede „Vermogens- of kapitaalverliezen, ook al zijn zij als badrijfsT erliezen te beschouwen, komen voor compensatie natuurlijk geenszins in aanmerking" niet geheel duidelijk geacht. „Men vroeg of dit aldus moet worden verstaan, dat bijv. met het verlies van een niet of niet voldoende verzekerd schip, met vermindering van de waarde van voorraden geen rekening zal mogen worden gehouden. Nadere opheldering kwam zeer gewenscht voor." De Minister antwoordde hierop in de M. v. A. 2e K. : „De door sommige leden gewraakte zinsnede, voorkomende op bladz. 12 der Memorie van Toelichting is inderdaad onjuist. Alle verliezen in het bedrijf geleden, dus ook die welke een gevolg zijn van verlies van een niet of niet-voldoende verzekerd schip of van waarde-vermindering van voorraden, kunnen tot compensatie met winst over andere jaren aanleiding geven. Daarentegen komt het verlies dat een rentenier door koersdaling zijner effecten lijdt, niet in aanmerking." — Tijdens de mondelinge behandeling in de Tweede Kamer werd ten aanzien van het onder b bepaalde gevraagd „of voor dengene die in het jaar 1914 minder verdiend heeft dan het gemiddelde over de drie voorafgaande jaren en die dus over het jaar 1914 niet in de  — 85 — Art 93 oorlogawinstbelasting zal worden aangeslagen, maar in latere jaren door meerdere winst in die jaren gemaakt wel in deze belasting zal worden aangeslagen, de volledige restitutie van hetgeen hij eventueel te veel betaalt in 1915 en 1916 mag gecompenseerd worden met het verlies in 1914." De Minister antwoordde hierop : ,,Ik geef gaarne toe aan den geachten afgevaardigde uit Amsterdam, dat artikel 926 tot dubium aanleiding geeft. Men kan uit het feit, dat daar staat, dat alleen dan vermindering mag plaats hebben wanneer er sprake is van vermeerdering in vorige jaren, afleiden dat wanneer er geen vorige jaren zijn er ook van geen compensatie sprake is. Maar men kan de zaak ook zoo uitleggen, dat men zegt: er is in 1914 uit den aard der zaak geen compensatie met vorige jaren om de eenvoudige reden, dat er toen geen vorige jaren met oorlogswinst en nog minder met oorlogswinstbelasting waren. En nu wil ik wel zeggen, dat de bedoeling van het wetsontwerp, voor zoover ik kan nagaan van de staatscommissie en zeer zeker van de .Regeering, is geweest, dat wij de tweede interpretatie aannemen, dat wij zeggen : voor. 1914 is er daarom alleen geen sprake van compensatie met vorige jaren, omdat die er in casu niet waren, en dus geldt daarvoor vanzelf het volgende, dat men voor het jaar 1914 wordt gecrediteerd en dat men dat dus met een volgende jaar kan verrekenen. Aldus zal de toepassing zijn, zooals die door mij zal worden geïnstrueerd aan de inspecteurs en ik meen, dat ook de Raden van beroep na hetgeen ik gezegd heb het zoo zullen willen uitleggen, want het kan zoo in dien zin worden uitgelegd." Art. 93. De terugbetaling ingevolge artikel 92, letter a, wordt binnen zes maanden na afloop van het jaar bedoeld in den aanhef van het artikel, aangevraagd door indiening van een bezwaarschrift bij den inspecteur in wiens dienstkring de aanslag is opgelegd. De artikelen 46 en 48 tot en met 51 zijn van toepassing. Zie de aant. op art. 92.  Art. 94 — 8 — Art. 94. Van de belastbare som waarnaar een aanslag in de inkomstenbelasting is berekend, wordt voor de belastingplichtigen bedoeld bij art. 2, afgetrokken de oorlogswinstbelasting over bet laatst verloopen kalenderjaar. De aanslag in de inkomstenbelasting wordt dienovereenkomstig verminderd. De vermindering ingevolge het vorige lid wordt door den inspecteur in wiens dienstkring de aanslag in de inkomstenbelasting is opgelegd, ambtshalve toegepast. Van het bedrag dier vermindering wordt den aangeslagene schriftelijk kennis gegeven. Art. 95. Na ontvangst der kennisgeving bedoeld bij het tweede lid van artikel 94, kan de aangeslagene, indien hij bet bedrag der vermindering niet juist acht, den inspecteur onder opgaaf van redenen om herziening van dat bedrag verzoeken. Is binnen drie maanden na den dag sedert welken de aanslag in de oorlogswinstbelasting onherroepelijk vaststaat, eene kennisgeving, als bedoeld bij het tweede lid van artikel 94, niet ontvangen, dan kan de aangeslagene den inspecteur verzoeken de vermindering alsnog toe te passen. Het verzoek volgens het eerste of tweede lid van dit artikel wordt schriftelijk gedaan binnen zes maanden na den dag sedert welken de aanslag in de oorlogswinstbelasting onherroepelijk vaststaat. De artikelen 97 en 98 der Wet op de Inkomstenbelasting 1914 zijn van toepassing alsof het verzoek ware gedaan ingevolge artikel 96 dier wet.  — 87 — Aft. 99 Art. 96. Staat de aanslag in de oorlogswinstbelasting onherroepelijk vast vóór de vaststelling van den aanslag in de inkomstenbelasting, dan wordt de oorlogswinstbelasting reeds bij de regeling van dezen aanslag van de belastbare som afgetrokken. Art. 97. Indien, nadat artikel 94 is toegepast, eenig bedrag aan oorlogswinstbelasting ingevolge artikel 92 wordt terugbetaald, wordt de belastbare %som waarnaar de aanslag in de inkomstenbelasting is berekend, met dat bedrag verhoogd en die aanslag door den inspecteur, dienovereenkomstig vermeerderd. De vermeerdering ingevolge het vorige lid wordt als een aanslag beschouwd. „Dit artikel houdt verband eenerzijds met art. 94 en anderzijds met art. 92. Is een aanslag in de inkomstenbelasting verminderd met het oog op een aanslag in de oorlogswinstbelasting en wordt de laatste aanslag geheel of gedeeltelijk terugbetaald, dan moet de eerstgenoemde dientengevolge worden verhoogd." (M. v. T.) Art. 98. Vóór 1 Januari 1917 wordt een voorstel van wet ingediend tot regeling der uitkeeringen uit de opbrengst der oorlogswinstbelasting aan de koloniën of bezittingen van het Rijk in verband met de vermindering of ontheffing, die op de aldaar in eenigen vorm te heffen oorlogswinstbelasting wordt verleend ter zake van het gedeelte der oorlogswinst dat mede hier te lande aan oorlogswinstbelasting is onderworpen. Art. 99. Voor de toepassing van de bepalingen der Kieswet wordt de oorlogswinstbelasting niet als eene directebelasting aangemerkt.  Art. 100 — 88 — Art. 100. Binnen een jaar nadat de oorlogstoestand is geëindigd, wordt een voorstel van wet ingediend om de in artikel 1 bepaalde heffing te doen vervallen . Art. 101. Deze wet kan worden aangehaald onder den titel: „Wet op de Oorlogswinstbelasting 1916". Art. 102. Deze wet wordt geacht in werking te zijn getreden met 1 Augustus 1914. Lasten en bevelen, dat deze in het Staatsblad zal worden geplaatst, en dat alle Ministerieele Departementen, Autoriteiten, Colleges en Ambtenaren, wie zulks aangaat, aan de nauwkeurige uitvoering de band zullen houden. Gegeven te 's-Gravenhage, den 22sten Juni 1916. WIL HELMIN A. De Minister van Financiën, Ant. van Gijn. (Uitgeg. 1 Juli 1916.)  - 89 — ALPH ABETISCH REGISTER, De cijfers zijn de artikelen der wet. Aangeteekende brieven. Vrijstelling van het aanteekeningsrecht. 78. Aangifte. Uitreiking van aangiftebiljet. 27. 28. 29. 30. 31. 35. „ Waaruit — bestaat. 27. „ Zorg voor uitreiking van aangiftebiljet. 32. „ Verplichting tot invulling en onderteeke- ning van aangiftebiljet. 33. „ Vervanging bij verplichting tot invulling en onderteekening van aangiftebiljet. 34. „ Terugbezorging van aangiftebiljet. 35. „ Duplicaat-aangiftebiljet. 35. „ VerpUchting tot het doen van —, indien geen aangiftebiljet is ontvangen. 36. Aanslag. Plaats van — 38. 39. 40. 55. „ Door wien — wordt vastgesteld. 41. 55. „ VerpUchting tot het geven van inlichtingen, overleggen van boeken en bescheiden. 42. „ Vaststelling van — 42. 43. „ Vernietiging van aanslag door directeur der directe belastingen. 43. „ Verhooging van — 62. 63. 64. Aanslagcommissie. Zie commissie van aanslag. Bedrag der belasting. 26. 37. 42. 57. 63. Belastingphchtig. Wie — zijn. 2. 3. 4. .„ Ophouden van belastingplichtigheid. 6. Beroep. Zie ook Bezwaren tegen den aanslag. „ Instelling van — bij raad van beroep tegen uitspraak op bezwaarschrift. 49. 50. 51. 62. „ Instelling van — bij raad van beroep tegen aanslag tot navordering. 59. 62. „ Instelling van — bij raad van beroep tegen naderen aanslag. 64. Bescheiden. VerpUchting tot verleenen van. inzage. 42. 46. 47. 52. 65.. Betaling van belasting. 75. 76. Bezittingen. Zie Koloniën,  — 90 - Bezwaren tegen den aanslag. Indiening van — bij inspecteur van directe belastingen. 45. „ Uitspraak wordt gedaan door commissie of ambtenaar, die aanslag vastgesteld heeft, of indien inspecteur dit verlangt, door commissie van aanslag. 46. 47. 48. „ Verhoor en oproeping van reclamant. 46. „ Zie ook beroep. Boeken. Verplichting tot verleenen van inzage. 42. 46. 47. 52. 65. Commanditaire vennootschappen op aandeelen. Zie naami. vennootschappen. Commissie van aanslag. Vaststelling van aanslagen door — 41. „ Geven van inlichtingen, inzage van boeken en bescheiden aan — 42. 66. 69. „ Vernietiging van aanslag van — door directeur der directe belastingen. 43. „ Uitbrengen van advies door — 44. „ Uitspraak van — over bezwaren tegen aanslag. 46. Coöperatieve vereenigingen. Zie naaml. venn. Deskundigen voor inzage van boeken of andere bescheiden. 46. 65. 67. Directeur der directe belastingen. Bevoegdheid tot vernietigen van aanslag. 43. „ Bevoegdheid tot aanwijzing van deskundigen. 65. „ Bevoegdheid tot vermindering van aanslagen. 70. „ Herstelling van abuizen door — 90 Erfgenamen. Bevoegdheid tot het indienen van bezwaar-, verzoek- en beroepschriften. 72. „ Aansprakelijkheid van —■ 77. Geheimhouding. 67. 69. Gehuwde vrouw. Inkomen van — 25. Inkomen. Zie vermeerdering van inkomen of winst. Inkomstenbelasting. Aangifte voor oorlogswinstbelasting in verband met inkomstenbelasting. Uitsluiting van strafvervolging en navordering. 91. „ Vermindering van — 94. 95. 96. 97. InUchtiugen. VerpUchting tot het geven van — 42. 46. 47. 52. „ VerpUchting tot het geven van — door hen, die met eenige werkzaamheid den openbaren dienst betreffende, belast is. 66. 69.  - 91 — Inspecteur der directe belastingen. Vaststelling van aanslag. 41. „ Geven van inlichtingen, inzage van boeken en bescheiden aan — 42. 66. 69. „ kan advies vragen aan schattingscommissie en commissie van aanslag. 44. „ doet uitspraak op bezwaarschriften. 46. „ zendt uitspraak op bezwaarschrift aan reclamant toe. 48. „ heeft recht van beroep tegen uitspraken op bezwaarschrift. 50. 51. „ Werkzaamheden van — bij navordering. 55. 56. „ Werkzaamheden van — bij bezwaarschrift tot terugbetaling. 93. „ Vermindering van aanslag in inkomstenbelasting door — 94. 95. 96. 97. Inspecteur der registratie. Medewerking bij vaststelling van aanslagen. 41. „ Advies van — bij vernietiging van aanslag. 43. „ Medewerking bij behandeling van bezwaren tegen aanslag. 46. „ Medewerking bij navordering. 56'. Invordering. 74. In werking treden. 102. Jaar, waarover belasting wordt geheven. 5. „ Wat daaronder verstaan wordt. 5. Kieswet. Voor toepassing van — wordt oorlogswinstbelasting niet als een directe belasting aangemerkt. 99. Koloniën en bezittingen. Regeling der uitkeeringen uit de opbrengst der oorlogs_ winstbelasting aan — 98. Kroon. Kwijtschelding of vermindering van belasting door — 71. Lichamen, die niet binnen het Rijk gevestigd zijn. Belastingplichtigheid. 3. Maamlooze vennootschappen, commanditaire vennootschappen op'aandeelen, coöperatie\e en andere vereenigingen, onderlinge verzekeringsmaatschappijen, reederijen, stichtingen, die een bedrijf of beroep uitoefenen. Belastingplichtigheid. 3. 6. „ Beoordeeling of — binnen het Rijk gevestigd zijn. 4. „ Aansprakelijkheid van vereffenaars voor betaling van belasting. 76. „ Zie ook : Vermeerdering van inkomen of winst.  — 92 — Navordering. 54—61. 90. Ontvanger der directe belastingen. Zorg voor uitreiking van aanslagbiljetten. 32. Openbaarmaking van aanslag tot navordering. 61. 71. Opsporen van overtredingen. 88. Overgangsbepalingen. 91—101. Overlijden. Ophouden van belastingplichtigheid. 6. Raden van beroep voor de directe belastingen. „ Beroep op — tegen uitspraken op bezwaarschriften. 49. 50. 51. „ Uitspraak. 52. „ Toestemming van — tot verbetering van aangifte. 53. „ Bevoegdheid van — tot het doen afleggen eener verklaring van bevestiging der aangifte. 53. „ Bevoegdheid van — tot bepaling, dat verhooging bij navordering niet verschuldigd zal zijn. 57. „ Beroep op — bij aanslag tot navordering. 59. „ Bevoegdheid van — tot het doen afleggen eener verklaring bij beroep tegen aanslag tot navordering. 60. „ Beroep op — tegen naderen aanslag. 64. „ Geven van inlichtingen aan — 66. 69. Reederijen. Wat onder — begrepen wordt. 3. „ Zie verder naaml. vennootschappen. Registratie. Vrijstelling van de formaliteit van registratie. 78. Schattingscommissie. Advies uitbrengen door — 44. Spoorbedrijf van buitenlandsche ondernemers. 19. Stichtingen. Zie naaml. vennootschappen. Strafrechtelijke bepalingen. 79—90. Terugbetaling van betaalde belasting. 92. 93. Titel. 101. Trambedrijf van buitenlandsche ondernemers. 19. Transactie bij overtreding. 89. Vennootschappen. Zie naaml. vennootschapp. Vereenigingen. Zie naaml. vennootschappen. Verklaring van bevestiging van aangiften. 53. „ Bij beroep tegen aanslag tot navordering. 60. '  — 93 — Vermeerdering van inkomen of winst. Beginsel der belasting, i. „ wordt geacht een gevolg van den oorlogstoestand te zijn, voor zoover bet tegendeel niet aannemelijk is gemaakt. 1. „ Wat als — beschouwd wordt. 7. 8. 9. „ Berekening van inkomen van natuurlijke personen. 10. 11. 13. 17. 18. „ Berekening van zuivere winst van naamlooze vennootschappen enz. 12. 14. 15. 16. 17. „ Berekening van zuivere opbrengst van het spoor- en trambedrijf van buitenlandsche ondernemers. 19. „ Berekening van zuivere opbrengst van het verzekeringsbedrijf var buitenlandsche ondernemers. 20. „ van inkomen als gevolg van verkrijging of verhooging van een traktement, salaris of arbeidsloon, in dienst van een publiekrechtelijk lichaam genoten, of ingevolge een arbeidsovereenkomst genoten. 21. 22. „ als gevolg van opbrengst van kapitaal, dat is gevormd uit vermeerdering van inkomen of winst, waarvoor de belastingplichtige over een vroeger jaar in de oorlogswinstbelastittg is of zal worden aangeslagen. 23. „ als gevolg van eenige uitdeèling, gedaan door eene binnen het Rijk gevestigde naaml. vennootschap of andere vereeniging van personen. 24. „ van inkomen van gehuwde vrouw. 25. Vertegenwoordiging. 46. 53. 60. 73. Vervallen van wet. 100. Vervoer te water. Belastingplichtigheid. 4. Verzekeringsbedrijf van buitenlandsche ondernemers. 20. 30. Verzekeringsmaatschappijen, onderlinge. Zie naaml. vennootschappen. Wet. Indiening van voorstel van wet tot regeling der uitkeeringen uit de opbrengst der oorlogswinstbelasting aan de koloniën of bezittingen van het Rijk. 98. Winst. Zie vermeerdering van inkomen of winst.  — 94 — Woonplaats. Beoordeeühg of iemand binnen het Rijk woont. 4. „ Regeling bij algemeenen maatregel van bestuur tot verzekering der belasting van personen, die binnen het Rijk een bedrijf of beroep uitoefenen zonder er eene vaste woonplaats te hebben. 68. „ Kiezen van — in bezwaar-, verzoek- en beroepschriften. 73. Zegel. Vrijstelling van het recht van zegel. 78.  S.&J. N°. 81. l«druk   S.&J. N°.81. l«druk. EERSTE AANVULLING DIB WET tot heffing eener oorlogswinstbelasting. (WET OP DE OORLOGSWINSTBELASTING 1916). Besluit van den 28sten April 1917, S. 319, tot uitvoering van artikel 56, eerste lid, der Wet op de Oorlogswinstbelasting 1916. Wij WILHELMINA, enz.Op de voordracht van Onzen Minister van Financiën van 25 April 1917, n°. 89, Directe belastingen; > Gezien artikel 56 der Wet op de Oorlogswinstbelasting 1916; Hebben goedgevonden en verstaan : De machtiging tot navordering van oorlogswinstbelasting, bedoeld in artikel 56 der Wet op de Oorlogswinstbelasting 1916, wordt verleend door de directeurs der directe belastingen, elk in zijne directie. Onze voornoemde Minister is belast met de uitvoering van dit besluit, hetwelk in het Staatsblad zal worden geplaatst. 's-Gravenhage, den 28sten April 1917. WILHELMINA. De Minister van Financiën, Tretjb. (üitgeg. 12 Mei 1917.) Wet van den Wden Mei 1917, S. 403, tot wijziging en aanvulling van artikel 75 der Wet op de Oorlogswinstbelasting 1916. Wij WILHELMINA, enz doen te weten : Alzoo Wij in overweging genomen hebben, dat het wenschelijk is de" bepalingen van artikel 75 der Wet op de Oorlogswinstbelasting 1916 te wijzigen en aan te vullen; Zoo is het, dat Wij, den Raad van State, enz. Art. 1. Het eerste lid van artikel 75 der Wet op de Oorlogswinstbelasting 1916 wordt gelezen als volgt: , De aanslag in de belasting moet worden betaald, de helft binnen één maand, de andere helft binnen twee maanden na de dagteekening van het aanslagbiljet. Het derde lid van voormeld artikel vervalt. Aan voormeld artikel worden zes nieuwe leden toegevoegd, luidende: Het recht van parate executie omvat, behalve  — 96 — het recht om de roerende en onroerende goederen des schuldenaars zonder vonnis aan te tasten, ook het recht om den schuldenaar, zonder vonnis, bij lijfsdwang tot betaling te noodzaken. De lijfsdwang is mede toegelaten tegen gehuwde of ongehuwde vrouwen. Voor de .toepassing van den lijfsdwang wordt de machtiging van Onzen Minister van Financiën vereischt. Ten aanzien van hetgeen verschuldigd is door de bij artikel 3 der wet bedoelde belastingplichtigen, kan, tenzij zij aantoonen, dat dé wanbetaling der belasting aan hen niet is te wijten, de lijfsdwang worden toegepast op de bestuurders of beheerende vennooten of, bij ontstentenis, op de laatst af- of uitgetreden bestuurders of beheerende vennooten. De bepalingen van het Wetboek yan Burgerlijke Rechtsvordering betreffende de tenuitvoerlegging van den lijfsdwang zijn ten deze toepasselijk. Indien tot toepassing van den lijfsdwang is overgegaan, is verzet tegen de tenuitvoerlegging van het dwangbevel niet anders toegelaten dan op de wijze en met de gevolgen, bepaald bij artikel 604 van het Wetboek van Burgerlijke Rechts vordering. De rente wordt ingevorderd volgens do bepalingen bedoeld bij artikel 74. De vorige vijf leden gelden niet alleen voor de belasting zelve, doch ook voor de rente en voor de kosten van vervolging. 2. Van de aanslagen in de Oorlogswinstbelasting, waarvoor het aanslagbiljet is gedagteekend vóór den dag waarop deze wet wordt afgekondigd, moet de helft worden betaald binnen één maand, de andere helft binnen twee maanden na dien dag, met dien verstande, dat voor de gedeelten van een aanslag, die volgens het ongewijzigd artikel 75 reeds eerder moeten zijn betaald, de oorspronkeUjke vervaldag onveranderd blijft. 3. Artikel 1 dezer wet wordt geacht in werking te zijn getreden met ingang van 1 Augustus 1914; artikel 2 der wet treedt in werking met ingang van den dag na dien harer afkondiging. Lasten en bevelen, enz. Gegeven te 's-Gravenhage, den 19den Mei 1917. WILHELMINA De Minister van Financiën, Tretjb. (Vitgerj. 26 Mei 1917.)  S.&J. N°.81. l«druk TWEEDE AANVULLING dkb WET tot heffing eener oorlogswinstbelasting. (WET OP DE OORLOGSWINSTBELASTING 1916). Wet van den 2Ssten Mei 1917, S. 406, tot uitvoering van artikel 98 der Wet op de Oorlogswinstbelasting 1916. Wij WILHELMINA, enz. ... doen te weten : Alzoo Wij in overweging genomen hebben, dat naar artikel 98 der Wet op de Oorlogswinstbelasting 1916 nader moeten worden geregeld de uitkeeringen uit de opbrengst der Oorlogswinstbelasting aan de koloniën of bezittingen van het Rijk in verband met de vermindering of ontheffing, die op de aldaar in eenigen vorm te heffen Oorlogswinstbelasting wordt verleend ter zake van het gedeelte der oorlogswinst dat mede hies te lande aan de Oorlogswinstbelasting is onderworpen en dat het ter vermijding van dubbele belasting van oorlogswinst in het Rijk en in de koloniën of bezittingen wenschelijk is die ontheffing te regelen en de wet op de Oorlogswinstbelasting 1916 aan te vullen ; Zoo is het, dat Wij, den Raad van State, enz. Art. 1. Artikel 98 der wet op de Oorlogswinstbelasting 1916 wordt als volgt gelezen : Indien in de koloniën of bezittingen van het Rijk in eenigen vorm belasting naar oorlogswinst wordt geheven, wordt aldaar ter zake van het gedeelte der oorlogswinst, ten aanzien waarvan de belastingpUchtige aantoont dat daarover hier te lande van hem oorlogswinstbelasting is geheven, ontheffing verleend en worden aan de geldmiddelen dier koloniën of bezittingen uit de opbrengst der oorlogswinstbelasting uitkeeringen gedaan ten beloope van de helft van het bedrag, dat die koloniën o£  — 98 — bezittingen door het verleenen der bedoelde ontheffingen derven. - 2. Achter artikel 98 wordt in de wet op de Oorlogswinstbelasting 1916 een nieuw artikel opgenomen, luidende: Art. 986ta. Indien in de koloniën of bezittingen van het Rijk in eenigen vorm belasting naar oorlogswinst wordt geheven, is, wanneer en voor zoover blijkt, dat eenige vermeerdering van inkomen of winst een gevolg is van eenige uitdeeling gedaan door eene binnen die koloniën of bezittingen gevestigde naamlooze vennootschap of andere vereeniging van personen, wegens die vermeerdering geen belasting verschuldigd en wordt een reeds vóór het inwerkingtreden dezer bepaling vastgestelde aanslag voor zooveel noodig verminderd. De bepaling van het eerste lid is niet van toepassing ten aanzien van winstaandeelen in binnen de koloniën of bezittingen gevestigde commanditaire vennootschappen op aandeelen, genoten door de voor het geheel aansprakelijke vennooten als zoodanig, noch ook ten aanzien van uitdeelingen van binnen de koloniën of bezittingen gevestigde naamlooze vennootschappen en andere vereenigingen van personen, onder den naam van tantièmes of welken anderen naam ook, aan beheerende vennooten, commissarissen of gecommitteerden, bestuurders en verder personeel, allen als zoodanig. 3. Deze wet treedt in het Rijk en in de koloniën en bezittingen in andere werelddeelen in werking met ingang van den dag na dien harer afkondiging te bestemder plaatse. 4. Deze wet is ook verbindend voor de koloniën en bezittingen in andere werelddeelen. Lasten en bevelen, enz. Gegeven te 's-Gravenhage, den 23sten Mei 1917. WILHELMINA. De Minister van Financiën, Teeub. De Minister van Koloniën, Th. B. Plbytf. (Uitgeg. 8 Juni 1917.)  S. & J. N". 81. !• druk. DERDE AANVULLING i) kr WET ; tot heffing eener oorlogswinstbelasting. (WET OP DE OORLOGSWINSTBELASTING 1916). Wet van den 12den Januari 1918, S. 12, tot wijziging van artikel 54 der Wet op de Oorlogswinstbelasting 1916. Wij WILHELMINA, enz. . . doen te weten : Alzoo Wij in overweging genomen hebben, dat het wenschelijk is den termijn, bedoeld in artikel 54 der Wet op de Oorlogswinstbelasting 1916, te verlengen; Zoo is het, dat Wij, den Raad van State, enz. Art. 1. In het eerste lid van artikel 54 der Wet op de Oorlogswinstbelasting 1916 wordt in plaats van: „drie jaren" gelezen: „vijf jaren." 2. Deze wet wordt geacht in werking te zijn getreden met ingang van den tweeden Augustus 1917. Lasten en bevelen, enz. Gegeven te 's-Gravenhage, den 12den Januari 1918. WILHELMINA. De Minister van Financiën, Treub. (üitgeg. 29 Jan. 1918.)