29 "DSCHE STAATSWETTEN. £| jj. irman & Jordens. N°. 84. TEKSTUITGAVE VAN ENKELE CRISISWETTEN (MET BIJLAGEN) uitgegeven onder toezicht van Mr. Dr. J. H. W. VERZIJL Referendaris ter Gemeente-Secretarie van Utrecht DERDE DRUK ZWOLLE W. E. J. TJ EEN K WILLINK 1918 I I met 10 Voor mogelijke aanvullingen en wijzigingen zie men achter het register.     lK\ TEKSTUITGAVE VAN ENKELE \Jy/ CRISISWETTEN (MET BIJLAGEN) uitgegeven onder toezicht van Mr. Dr. J. tl. W. VERZIJL Referendaris ter Gemeente-Secretarie van Utrecht DERDE DRUK E//KONIKKLIüKEW ras ZWOLLE W. E. J. TJEENK WILLINK   — 3 — INHOUD-. (VERKORTE TITELS) Vit- m vervoerwet (3 Augustus 1914, S. 344). 6 Wet ter. voorkoming van vasthouding en prijsopdrijving van waren (3 Augustus 1914, S. 351) 8 Vervoer- en nederlageioet (31 December 1915, S. 533), met bijlage ........ 11 Wet tot heffing van vergoeding voor uitvoerconsenten (11 Maart 1916, S. 127). . . 17 Wet-Verdedegingsbelasting I (18 Augustus 1916, S. 411) 19 Wet-Verdedigingsbelasting II (18 Augustus 1916, S. 412... ! 29 Distrïbutieioet (19 Augustus 1916, S. 416), met bijlage 35 Wet betreffende goederenverkeer met het buitenland (1 September 1917, S. 576), met bijlage 46 Slachhoet (23 Februari 1918, S. 138) ... 51 Wet tot instelling eener crisisrechtspraak . (26 Juli 1918, S. 494) 53 Scheurwet (27 Juli 1918, S. 503), met bijlagen. 57 Lijst van enkele verdere crisiswetten : . . 70 Oorlogszeeongevallenwet 1915. Wet betreffende vervoer met visscJiersvaar- tuigen. Schepenuitvoerwet, Oorlogsmolestverzekeringswet 1915. ScJiepenvorderingswet 1917 (S. 211). Wet tot beteugeling van smokkelhandel. Wet betreffende omloop van 's Rijksmunten. Wet tot invoering van zomertijd. Wet betreffende bruinkoolontginning. ,   WET van den 3den Augustus 1914, S. 344, houdende verbod tot uit- en vervoer van sommige artikelen. (Zooals die wet is gewijzigd bij de wetten van 31 December 1916, S. 532, 1 September 1917, S. 578 en 3 Juni 1918, S. 326.) Bijl Hand. 2e Kamer 1913/14, n°. 71, 1-8. Hand. idem 1913/14, bladz. 2586. Hand. le Kamer 1913/14, bladz. 558, 565. Wu WILHELMINA, enz. . . doen te weten : Alzoo Wij in overweging genomen hebben, dat het belang van den Staat kan vorderen, dat uit- en vervoer ook van andere artikelen dan de in de wet van 24 Juli 1870 (Staatsblad n°. 143) genoemde worde verboden en dat mitsdien herziening van die wet noodzakelijk is; Zoo is het, dat Wij, den Raad van State, enz. Art. 1. 1. In geval van oorlog of oorlogsgevaar alsmede zoolang niet door Ons is verklaard, dat met betrekking tot deze wet de door den oorlog of het oorlogsgevaar veroorzaakte bijzondere onstandigheden hebben opgehouden te bestaan, kan: o. de uitvoer van alle goederen of van bepaalde goederen, geheel of gedeeltelijk, al of niet voorwaardelijk, zoowel voor het geheele grondgebied des Rijks als voor een gedeelte daarvan worden verboden; b. het vervoer van alle goederen of van bepaalde goederen, geheel of gedeeltelijk, al of niet voorwaardelijk, worden verboden. 2. Een verbod, als bedoeld in het eerste lid sub a wordt uitgevaardigd door Ons, op voordracht van Onzen Minister van Landbouw, Nijverheid en Handel, nadat deze overleg heeft gepleegd met onze Ministers van Buitenlandsche Zaken, Financiën en Oorlog. Bij dreigend oorlogsgevaar en in geval van oorlogsgevaar of oorlog kan zulk een verbod in het belang  — 6 — van 'slands verdediging ook worden uitgevaardigd door Ons op voordracht van Onzen Minister van Oorlog, nadat deze overleg heeft gepleegd met Onze Ministers van Buitenlandsche Zaken, Financiën en Landbouw, Nijverheid en Handel. 3. Een verbod, als bedoeld in het eerste lid sub b wordt uitgevaardigd door Onzen Minister van Landbouw, Nijverheid en Handel. Voorzooveel betreft het vervoer van goederen, die in het belang van 's lands verdediging in bepaalde gedeelten van het Rijk beschikbaar moeten zijn, kan zult een verbod ook worden uitgevaardigd door Onzen Minister van Oorlog. 4. Verbodsbepalingen als bedoeld in het eerste lid worden in de Nederlandsche Staatscourant bekend gemaakt en gelden van die bekendmaking af, tenzij een later in werking treden bij het verbod is bepaald. 5. Dispensatie van een verbod, als bedoeld in het eerste lid sub o, kan worden verleend door Onzen Minister van Landbouw, Nijverheid en Handel, echter, zoolang oorlog of oorlogsgevaar aanwezig is, slechts voorzooveel daartegen Onze Minister van Oorlog geen bezwaar kenbaar maakt. (1) 6. Dispensatie van een verbod, als bedoeld in het eerste lid sub b, kan worden verleend door Onzen Miniister, die het verbod heeft uitgevaardigd. 7. Dispensatie van een verbod als bedoeld in het eerste lid, kan worden verleend, hetzij bij algemeen voorschrift voor alle gevallen, waarin bepaalde omstandigheden aanwezig zijn, hetzij in bijzondere gevallen op daartoe strekkend verzoek. Aan eene dispensatie kan Onze Minister, die haar verleent, voorwaarden verbinden, alsmede den eisch, dat zekerheid voor de nakoming dier voorwaarden wordt gesteld. (2) 2. Hij, die in strijd met een verbod, als bedoeld in het eerste lid sub o of sub 6 van het voorgaand artikel, eenig goed uitvoert of ver- (1) Zie ook het besluit van 4 Mei 1916, S 179. (2) Dit artikel is eerst gewijzigd vastgesteld bij de wet van 1 September 1917, S. 578, en daarna nog gewijzigd bij de wet van 3 Juni 1918, S. 326.  ▼oert, wordt gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste één jaar of een geldboete van ten hoogste honderd gulden. Hij die eenig goed, waarvan de uitvoer verboden is aan een ondernemer van vervoer ten vervoer naar het buitenland aanbiedt of aan ambtenaren der invoerrechten en accijnzen ten uitvoer aangeeft, wordt gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste acht maanden of geldboete van ten hoogste zestig gulden. Met dezelfde straffen wordt gestraft hij die in, op of aan een spoortrein, vaartuig of ander vervoermiddel eenig goed waarvan de uitvoer verboden is, aanwezig heeft, terwijl het vervoermiddel zich bevindt ter plaatse waar het, alvorens naar buitenslands te vertrekken door ambtenaren dér invoerrechten en accijnzen moet worden uitgeklaard. Het goed, waarvan de uitvoer of het vervoer verboden is, kan worden verbeurd verklaard. Feiten, bij dit artikel strafbaar gesteld, worden beschouwd als misdrijven. (1) 3. Door het in werking treden dezer wet verkrijgt het Koninklijk besluit van 31 Juli 19.14 {Staatsblad n°. 333) houdende verbod van uitvoer van gouden munt of goudmuntmateriaal kracht van wet van het oogenblik zijner afkondiging af. 4. Deze wet en de krachtens haar vast te stellen algemeene maatregelen van bestuur verbinden van het tijdstip der afkondiging af. 5. De wet van SA Juli 1870 (Staatsblad n°. 143) is ingetrokken. Lasten en bevelen, enz. Gegeven te 's-Gravenhage, den 3den Augustus 1914. WILHELMINA. De Minister van Oorlog, Bosboom. De Minister van Marine, J. J. Rambonnet. De Min. van Landbouw, Nijverheid en Handel, Trettb. De Minister van Financiën, Bertlinq. (Vitgeg. 3 Aug. 1914.) (1) Dit artikel is eerst aangevuld en gewijzigd bij de wet van 31 December 1915, S. 532, en daarna nog gewijzigd bij de wet van 1 September 1917, S. 578.  WET van den 3den Augustus 1914, S. 351, tot aanvulling der Onteigeningswet ter voorkoming van vasthouding en prijsopdrijving van waren. Bijl Hand. 2° Kamer 1913/14, n°. 353, 1—3. Hand. id 1913/14, bladz. 2585, 2586. Hand. 1» Kamer 1913/14, bladz. 559, 565. Wij WILHELMINA, bnz. ... doen te weten : Alzoo Wij in overweging genomen hebben, dat het in omstandigheden als de tegenwoordige noodzakelijk kan zijn bepaalde maatregelen te treffen ten einde vasthouding of prijsopdrijving van levensmiddelen, grondstoffen van levensmiddelen, huishoudelijke artikelen of brandstoften te voorkomen; Zoo is het, dat Wij, den Raad van State, enz. Art. I. Na artikel 76 der Onteigeningswet van 28 Augustus 1851, Staatsblad n°. 125, worden -ingevoegd de hieronder volgende bepalingen : Art. 76a. Wanneer door Ons is bekend gemaakt, dat oorlogsgevaar in den zin, waarin dat woord in 's Lands wetten wordt gebezigd, aanwezig is, of wel wanneer de krijg is ui tgeuroken, kunnen, na bijzondere of algemeene machtiging van Onzen Minister van Landbouw, Nijverheid en Handel, door of op last van de burgemeesters levensmiddelen, grondstoffen van levensmiddelen, huishoudelijke artikelen en brandstoffen, in de gemeente aanwezig, onmiddellijk en zonder eenige formaliteit worden in bezit genomen. De op grond van het vorig lid in bezit genomen waren worden zonder verwijl, op de wijze door den burgemeester te bepalen, ter beschikking gesteld ten behoeve van de bevolking der gemeente of van aldaar bestaande bedrijven, tegen prijzen, die niet te boven gaan  — 9 — de daarvoor door Onzen voornoemden Minister bepaalde bedragen. De schadeloosstelling, voor de in bezit genomen waren door de gemeente te betalen, wordt door twee schatters, elk afzonderlijk, geschat, en een bon voor het gemiddelde van die twee schattingen wordt aan den vroegeren houder der waren gegeven. Het bedrag van deze bons wordt als verplichte uitgave der gemeente aangemerkt en zoo spoedig mogelijk uitbetaald. De schatters worden door Onzen voornoemden Minister of, ingevolge diens bijzondere of algemeene machtiging, door den burgemeester benoemd. Artikel 76 is van toepassing Art. 766. Indien degene, onder wien de burgemeester in het vorig artikel genoemde waren in bezit wil nemen, onmiddellijk ten genoegen van den burgemeester aanbiedt zelf op door dezen goedgekeurde wijze die waren ter beschikking te stellen tegen prijzen, die niet te boven gaan de daarvoor door Onzen voornoemden Minister bepaalde bedragen, kan de burgemeester de inbezitneming opschorten. Art. 76c. Onze voornoemde Minister kan bepalen, dat de burgemeester bepaalde soorten of hoeveelheden van genoemde waren in bezit zal nemen, alsmede dat van in bezit genomen waren gedeelten ter beschikking worden gesteld van den burgemeester eener andere gemeente tegen den prijs en op de wijze, door dien Minister te bepalen. Voldoet de burgemeester niet onmiddellijk hieraan, dan geschiedt de inbezitneming en de terbeschikkingstelling van burgemeesters van andere gemeenten door of vanwege dien Minister. Alsdan wordt de schadeloosstelling bepaald op de wijze, bij aitikel 76a g-eregeld, met dien verstande, dat de benoeming der schatters dan steeds geschiedt door of vanwege dien Minister. Het vierde en het laatste lid van artikel 76a zijn ook in dit geval van toepassing, met dien verstande, dat de uitgave komt ten laste van de gemeente, te welker behoeve de waren zijn beschikbaar gesteld. Art. 76o\ Onder levensmiddelen zijn begrepen voedingsmiddelen voor dieren bestemd.  — 10 — Art. 76e. De burgemeester zoomede de door hem aan te wijzen ambtenaren zijn te allen tijde bevoegd de uitlevering te vorderen van de in bezit te nemen waren. Zij, alsmede de hen op hun last vergezellende personen hebben te allen tijde vrijen toegang tot alle plaatsen, waar redelijkerwijs vermoed kan worden, dat zich de waren bevinden. Wordt hun de toegang geweigerd, dan verschaffen zij zich dien desnoods met inroeping van den sterken arm. Is de plaats tevens eene woning of alleen door eene woning toegankelijk, dan treden zij deze tegen den wil des bewoners niet binnen dan op bijzonderen of algemeenen schriftelijken last van den burgemeester. Van dit binnentreden wordt door hen procesverbaal opgemaakt. Art. 76/. De bepalingen van de artikelen 76a—76e gelden ook ingeval de staat van oorlog of van beleg is afgekondigd. Echter geschieden dan de machtigingen, in artikel 76a bedoeld, niet dan na overleg met het militair gezag. Art. II Deze wet treedt in werking op den dag harer afkondiging. Lasten en bevelen, enz. Gegeven te 's-Gravenhage, den 3den Augustus 1914. WILHELMINA. De Minister van Binnenlandsche Zaken, Cort v. d. Linden. De Min- van Landbouw, Nijverheid en Handel, Treub. (Uitgeg. 3 Avg. 1914. i  — II — WET van den Sisten December 1915, S. 583, houdende tijdelijke bepalingen betreflende het vervoer en de nederlage van goederen. Bijl Hand. 2" Kamer 1915/16, n°. 252, 1—8. Hand. id. 19IÖ/16, bladz. 880— 887. Hand. 1» Kamer 1915/16, bladz. 56, 69. Wij WILHELMINA, enz den te weten : Alzoo Wij in overweging genomen hebben, dat het in verband met de tegenwoordige tijdsomstandigheden wenschelijk is tijdelijke bepalingen vast te stellen betreffende het vervoer en de nederlage van goederen; Zoo is het, dat Wij, den Raad van State, enz. Art. 1. Voor de door Ons aan te wijzen gedeelten van het grondgebied des Rijks, gelegen tusschen de naar aanleiding van artikel 177 der Algemeene Wet van 26 Augustus 1822 (Staatsblad n°. 38) vastgestelde linie eenerzijds en de zee of het vreemde grondgebied anderzijds, alsmede voor de verder door Ons aan te wijzen gedeelten der Wester-Schelde, gelden de bepalingen vervat in de artikelen 2 en 9 dezer wet. (1) 2. Het vervoer van alle goederen in andere dan binnenwaartsche richting, voor zoover dit niet geschiedt met geldige documenten tot uitof doorvoer, moet gedekt zijn door binnenlandsche paspoorten. Onze Minister van Financiën is bevoegd hierop uitzondering toe te laten, zoo noodig, onder daarbij te stellen bijzondere voorwaarden. 3. De in artikel 2 bedoelde binnenlandsche paspoorten worden afgegeven door den ontvanger onder wiens kantoor de plaats van afzending is gelegen, op daartoe door den afzender met inachtneming van artikel 120 der Algemeene Wet van 26 Augustus 1822 (Staatsblad n°. 38) in te leveren aangifte, na zekerheid- (1) Zie het achter deze wet afgedrukte besluit van 17 Februari 1916, S. 76.  stelling voor het tweevoud der waarde die de goederen gerekend worden in het voor de plaats van bestemming naastbij gelegen vreemde land te hebben; en voor zooveel de door Onzen Minister van Financiën aan te wijzen goederen betreft, slechts tegen intrekking van eene vergunning tot inslag, ten name van degene, voor wien de goederen bestemd zijn, voor eene hoeveelheid niet kleiner dan die welke in de aangifte is vermeld. Waar in dit en in het volgend artikel gesproken wordt van ontvanger, wordt daarmede bedoeld de ontvanger der invoerrechten of, voor gemeenten waar geen zoodanig ontvanger is gevestigd, de ontvanger der accijnzen. 4. De vergunning tot inslag bedoeld in artikel 3 wordt afgegeven door of vanwege den ontvanger, onder wiens kantoor de plaats van bestemming der goederen is gelegen, op aanvraag van den ontbieder, doch voor geen grootere hoeveelheid dan geacht wordt noodig te zijn voor diens huiselijk gebruik of voor de uitoefening van diens bedrijf, in verband met den normalen omvang van dat bedrijf en zijn normaal binnenlandsch debiet, een en ander ter beoordeeling van hem die de vergunning afgeeft. De vergunning is slechts geldig voor den daarin vermelden termijn. 5. De binnenlandsche paspoorten vermelden : a. de plaats en den dag van afgifte; 6. den naam en het beroep des afzenders en de plaats van afzending; e. den naam, het beroep en de woonplaats van dengene voor wien de goederen bestemd zijn; d. het pand waarin de inslag zal geschieden; «. de omschrijving van soort, hoeveelheid en verpakking der goederen; /. den naam des vervoerders en de omschrijving van het middel van vervoer; g. den te volgen weg; h. het tijdstip waarop het vervoer zal beginnen; t. den tijd voor het vervoer toegestaan ; 1c. de kantoren of posten waar het document ter afteekening moet worden vertoond; l. den tijd binnen welken het • document ten kantore van afgifte moet worden terugbezorgd voorzien van eene ambtelijke verklaring  — 13 — dat de goederen binnen den voor het vervoer toegestanen tijd ter bestemmingsplaats zijn ingeslagen. 6. Indien een paspoort niet binnen den bepaalden tijd behoorlijk afgeteekend ten kantore van afgifte is terugbezorgd, wordt het bedrag waarvoor volgens artikel 3 zekerheid is gesteld, ten bate van 's Rijks schatkist ingevorderd. 7. Tot dekking van het vervoer kunnen niet dienen binnenlandsche paspoorten, die niet op de daarin aangewezen kantoren of posten zijn afgeteekend of die niet met de goederen, den tijd, de plaats en de wijze van vervoer overeenstemmen. Verandering van vervoerder of vervoermiddel, van den te volgen weg, of van den vervoertijd, in een paspoort vermeld, kan bij aanteekening op het document worden toegestaan door den naastbijzijnden ambtenaar der invoerrechten en accijnzen. 8. Het bepaalde bij artikel 135, tweede lid, der Algemeene Wet van 26 Augustus 1822 (Staatsblad n°. 38) is mede van toepassing ten aanzien van de volgens deze wet afgegeven binnenlandsche paspoorten. 9. Het is aan een ieder verboden in de panden of op de erven die bij hem in gebruik zijn, eene grootere hoeveelheid goederen aanwezig te hebben dan redelijkerwijze geacht kan worden noodig te zijn voor zijn huiselijk gebruik of voor de uitoefening van zijn bedrijf, in verband met den normalen omvang van dat bedrijf en zijn normaal binnenlandsch debiet. Indien een der met de opsporing van overtredingen dezer wet belaste ambtenaren oordeelt, dat eene grootere hoeveelheid goederen voorhanden is dan volgens het eerste lid van dit artikel is toegelaten, kan hij den gebruiker van het pand of erf gelasten de door hem aan te wijzen goederen binnen een door hem te stellen termijn te vervoeren naar eene binnenlandsche plaats gelegen buiten het krachtens artikel 1 aangewezen grondgebied. Wordt aan dezen last niet voldaan, dan worden de aangewezen goederen in beslag genomen. 10. De met de opsporing van overtredingen dezer wet belaste ambtenaren hebben toegang tot alle panden en erven, waarvan bekend is  — 14 — of redelijkerwijs vermoed kan worden, dat er overtreding van artikel 9, eerste lid, plaats vindt. Zij zijn bevoegd de hoeveelheid der in die panden of op die erven aanwezige goederen op te nemen. Wordt hun de toegang belet of geweigerd, dan verschaffen zij zich dien desnoods met behulp van den sterken arm. Lokalen die uitsluitend tot woning dienen, of die alleen door eene woning, uitsluitend hiertoe dienende toegankelijk zijn, treden zij tegen den wil van den bewoner niet binnen dan op vertoon van eene bijzondere lastgeving van den burgemeester of van den kantonrechter, tenzij eenig voorwerp aan hun onderzoek mocht worden onttrokken en zij dit in die lokalen zien overbrengen. De lastgeving zal niet worden geweigerd dan met opgaaf van redenen. De verantwoordelijkheid voor de gevolgen der visitatie blijft steeds voor de ambtenaren die haar verrichten. Van het binnentreden maken zij proces-verbaal op, dat binnen tweemaal 24 uren aan den bewoner in afschrift wordt medegedeeld. 11. Hij die in strijd met het eerste lid van artikel 2 of in strijd met eene bijzondere voorwaarde als bedoeld bij het tweede lid van dat artikel, eenig goed vervoert, wordt gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste één jaar of eene geldboete van ten hoogste honderd gulden. Zoodanig goed kan worden verbeurd verklaard. 12. Overtreding van artikel 9, eerste lid, wordt gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste één jaar of geldboete van ten hoogste honderd gulden. Het goed kan, indien het is in beslag genomen, worden verbeurd verklaard. 13. De feiten, strafbaar volgens de bepalingen dezer wet, worden beschouwd als misdrijven. 1*. Met het opsporen van overtredingen dezer wet zijn, behalve de bij artikel 8, nos. 1—4 en 6 van het Wetboek van Strafvordering aangewezen personen, belast de ambtenaren der invoerrechten en accijnzen. 15. Deze wet treedt in werking met ingang van den dag volgende op dien, waarop zij is afgekondigd. Zoodra de omstandigheden de intrekking dezer wet toelaten, wordt een daartoe strekkend  voorstel van wet aan de Tweede Kamer gezonden. Lasten en bevelen, enz. Gegeven te 's-Gravenhage, den 31sten December 1915. WILHELMINA. De Minister van Financign, Tkeub. De Min. van Landbouw, Nijverheid en Handel, posthuma. De Minister van Oorlog, Bosboom. De Minister van Marine, 3. 3. Rambonnet. (XJitgeg. 9 Jan. 1916.) BIJLAGE. Besluit van den Ylden Februari 1916, s. 76, houdende bepalingen betreffende het vervoer en de nederlage van goederen. Wet WILHELMINA, enz. Op de voordracht van Onzen Minister va» Financiën, van 15 Februari 1916, n°. 193, afdeeling Invoerrechten; Gezien artikel 1 der wet van 31 December 1915, Staatsblad n°. 533 ; Hebben goedgevonden en verstaan te bepalen: Art. 1. Voor de toepassing van de artikelen 2 en 9 der wet van 31 December 1915, Staatsblad n°. 533, worden aangewezen: 1. Van het grondgebied des Rijks, gelegen tusschen de naar aanleiding van artikel 177 der Algemeene Wet van 26 Augustus 1822 (Staatsblad n°. 38)' vastgestelde linie eenerzijds en het vreemde grondgebied anderzijds : o. in de provincie Groningen het geheele gebied; 6. in de provincie Drente het geheele gebied ; c in de provincie Overijssel het geheele gebied met uitzondering van de gedeelten liggende in de gemeenten den Ham en AmbtOmmen ; d. in de provincie Gelderland het geheele gebied, met uitzondering van de gedeelten liggende in de gemeenten Neede en Borculo, het gebied ten Noorden van den spoorweg irahem—Ze.enaa r— Didam— Wehl en het gebied gelegen benoorden de Waal, tusschen deze rivier en den Rijn ;  — 16 — e. in de provincie Limburg het geheele gebied; /. in de provincie Noordbrabant het geheele gebied; g. in de provincie Zeeland het geheele gebied. 2. Van het grondgebied des Rijks gelegen tusschen de naar aanleiding van artikel 177 der Algemeene Wet van 26 Augustus 1822 (Staatsblad n°. 38) vastgestelde linie en de zee : a. de eilanden Ameland, Schiermonnikoog en Rottum; b. de Friesche Wadden benoorden Haflingen, de Groninger Wadden, de Lauwerszee en de Dollard. 3. Van de Westerschelde, het gedeelte ten Oosten van de haven van Walsoorden. 2. Dit besluit treedt in werking op 1 April 1916. Onze Minister van Financiën is belast met de uitvoering van dit besluit, hetwelk in het Staatsblad en in de Staatscourant zal worden geplaatst. Amsterdam, den 17den Februari 1916. WILHELMINA. De Minister van Financiën, Ant. van Gijn. (Üitgeg. 7 Maart 1916.)  — 17 — WET van den 11 den Maart 1916, S. 127, tot heffing van vergoeding van kosten voor afgifte van consenten voor uitvoer. Wu WILHELMINA, enz. . . doen te weten: Alzoo Wij in overweging genomen hebben, dat het wenschelijk is bepalingen vast te stellen betreffende het heffen van vergoeding van kosten 'voor het afgeven van consenten voor uitvoer; Zoo is het, dat Wij, den Raad van State, enz. Eenig artikel. Indien krachtens artikel 1 der wet van 3 Augustus 1914 (Staatsblad n°. 344), houdende verbod tot uit- en vervoer van sommige artikelen (1), de uitvoer van bepaalde goederen verboden is en ontheffing van dat verbod slechts is toegestaan na verkregen, daartoe strekkend consent, kan voor de afgifte dezer consenten vergoeding van kosten worden geheven. Het te heffen bedrag, te regelen bij algemeenen maatregel van bestuur, gaat niet te boven: 1°. ten aanzien van goederen, hetzij 50 cent per 100 K.G., hetzij 1/s pot. van de waarde, doch bedraagt ten minste twee gulden en vijftig cent; 2°. ten aanzien van levende dieren, waarbij keuring vereischt wordt: a. voor pluimvee tien cent per stuk; 6. voor varkens, schapen en geiten één gulden per stuk; c voor eenhoevige dieren en runderen, jonger dan een jaar, twee gulden en vijftig cent per stuk; (1) De tekst dezer wet is hiervóór afgedrukt. S. & J. n". 84, 8« dr. 2  — 18 — d. voor eenhoevige dieren en runderen, ouder dan een jaar, tien gulden per stuk. Door Ons kan het bedrag dier heffingen geheel of gedeeltelijk worden afgestaan aan in dien maatregel aan te wijzen vereenigingen of commissiën, ter bestrijding van de door haar gemaakte of nog te maken kosten. Hetgeen verder ter uitvoering dezer wet noodig is wordt geregeld bij algemeenen maatregel van bestuur. (1) Lasten en bevelen, enz. Gegeven te 's Gravenhage, den llden Maart 1916. WILHELMINA. De Min. van Landbouw, Nijverheid en Handel, posthuma. De Minister van Financiën, Ast. van Gijn. (üitgeg. 31 Maart 1916.) (1) Het besluit van 10 Juni 1916, S. 274, waarbij aan deze wet uitvoering was gegeven, is, met de besluiten van 17 Maart 1917, 8. 287 en 19 Juli 1917, S. 492, tot wijziging en aanvulling van dat besluit, ingetrokken bij het nierachter in deze verzameling opgenomen besluit van 22 December 1917, S. 726. houdende bepalingen ten aanzien van het goederenvervoer met het buitenland.  — 19 - WET van den 18den Augustus 1916, S. 411, tot heffing van buitengewone belastingen ter gedeeltelijke bestrijding der kosten van den oorlogstoestand. (VERDEDIGINGSBELASTING L) Zie betreffende de wetten van 18 Augustus 1916, 8- 411 en 412 (Verdedigingsbelastingen I en II): Byl. Hand. 2« Kamer 1916/16, n». 313, I, 4—7. 313, 16-46. Hand. id. 1915/16, bladz. 2136—2153, 2260— 2281, 2283—2306, 2308—2328, 2330—2335. Hand. 1» Kamer 1916/16, bladz. 490, 491, 529—632, 636—646, 548-660. Wij WILHELMINA, bij de gratie Gods, KONTSTGItr deb NEDERLANDEN, PRINSES ViN Oranje-Nassau, enz., xsz., enz. Allen, die deze zullen zien of hooren lezen, salut! doen te weten : * Alzoo Wij in overweging genomen hebben, dat het noodig is, buitengewone belastingen te heffen ter gedeeltelijke bestrijding der kosten van den oorlogstoestand; Zoo is het, dat Wij, den Raad van State gehoord en met gemeen overleg der Staten-Generaal, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze: Art. 1. Onder den naam van „verdedigingsbelasting I" worden over drie achtereenvolgende belastingjaren, het eerste aanvangende 1 Mei 1916, de volgende directe belastingen geheven : o. eene buitengewone heffing tot gelijk bedrag als de vermogensbelasting in hoofdsom ; 6. eene buitengewone heffing van de vermogens volgens de hiema vastgestelde regelen. Aan de in dit artikel onder letter o bedoelde heffing zijn onderworpen de personen, genoemd in artikel 1 van de wet van 27 September 1892 {Staatsblad n». 223) op de vermogensbelasting, zooals zij bij latere wetten is gewijzigd en aangevuld. Aan de in dit artikel onder letter 6 bedoelde heffing zijn onderworpen: 2*  — 20 — 1°. de personen In het vorig lid vermeld ; 2». de niet binnen het Rijk wonende of gevestigde personen en lichamen voor hunne binnen het Rijk gelegen of gevestigde onroerende zaken. De in dit artikel genoemde wet, zooals zij bij latere wetten isgewijzigd en aangevuld, wordt in de volgende artikelen dezer wet aangeduid met de „wet op de vermogensbelasting". (1) 2. Op de in artikel 1 onder letter a bedoelde belasting zijn alk bepalingen van de wet op de vermogensbelasting van toepassing. De in artikel 1 on'er letter 6 bedoelde belasting wordt geregeld overeenkomstig de hierna volgende bepalingen en overeenkomstig de bepalingen van de wet opde vermogensbelasting, voor zoover daarvan niet in deze wet wordt afgeweken. 3. De belastingpliehtigen, in het derde lid van artikel 1 onder nommer 1 en in het tweede lid van artikel 5 genoemd, zijn belastingplichtig naar de waarde van hun vermogen, opgevat en berekend naar de bepalingen dezer wet. De in net derde lid van artikel 1 onder nommer 2 genoemde personen en lichamen zijn belastingplichtig naar de waarde van hun vermogen, voor zoover dit bestaat uit binnen het Rijk gelegen of gevestigde onroerende zaken. Tot grondslag der berekening van het vermogen wordt genomen de toestand bij den aanvang van het belastingjaar of voor hen, die zich in den loop van een belastingjaar binnenhet Rijk metterwoon gevestigd hebben, de toestand van het vermogen op het tijdstip van vestiging. 4. Waar in de wet op de vermogensbelasting of in deze wet gesproken wordt van belastingjaar, wordt daarmede voor de toepassing dezer wet bedoeld het tgdperk, aanvangende den lsten Mei en eindigende den 30sten April. 5. Hij, die zioh in den loop van het belastingjaar binnen het Rijk metterwoon vestigt, is voor dit geheele belastingjaar belastingplichtig. De personen, die, na, 31 December 1915 en vóór 1 Mei 1918 het Rijk metterwoon verlaten (1) De wet op de Vermogensbelasting is opgenomen onder n°. 63 van de Editie Schuurman en Jordens.  hebbende, zich vóór 1 Mei 1921 in het Rijk vestigen, worden geacht het Rijk niet te hebben verlaten. Te hunnen aanzien gelden de volgende bepalingen: Hij, die zich in den loop van het belastingjaar, aanvangende den lsten Mei 1917, binnen het Rijk metterwom vestigt, is voor dat geheelebelastingjaar, enindien hij over het voorafgaande belastingjaar niet belastingplichtig is geweest, voor het dubbele bedrag belasting. plichtig. Hij, die zich in den loop van het belastingjaar, aanvangende den lsten Mei 1918, binnen het Rijk metterwoon vestigt, is voor dat geheele belastingjaar en, indien hij over een der beide voorafgaande of over de beide voorafgaande belastingjaren niet belastingplichtig is geweest, voor het dubbele, onderscheidenlijk het drievoudige bedrag belastingplichtig. Hij, die zich na den 30sten April 1919 binnen het Rijk metterwoon vestigt, is voor het belastingjaar der vermogensbelasting, waarin die vestiging plaats heeft, belastingplichtig : voor het enkelvoudige bedrag, indien hij over twee der in het eerste lid van artikel 1 genoemde belastingjaren belastingplichtig is geweest; voor het dubbele bedrag, indien hij over één dier belastingjaren belastingplichtig is geweest; voor het drievoudige bedrag, indien hij over geen dier belastingjaren belastingplichtig is geweest. 6. Alle zaken, welke geldswaarde hebben, — vruchtgebruik en het recht op eene ingegane lijfrente daaronder begrepen —, komen als vermogen in aanmerking. Met fidei-commis bezwaarde eigendom wordt als volle eigendom beschouwd. Het wettelijk vruchtgenot en het recht van gebruik worden met vruchtgebruik gelijk gesteld. 7. Onder vermogen worden niet begrepen : a. meubelen, kleederen, levensmiddelen, voorwerpen van kunst of wetenschap, gouden zilverwerk, paarlen en edelgesteenten, geen handelsvoorraad zijnde en niet dienende voor de uitoefening van eenig beroep of bedrijf; b. polissen van nog loopende levensverzekeringen ;  — 22 — «. het recht op pensioenen, welke krachtens wet of verordening zijn toegekend of door particuliere werkgevers ter zake van verrichten arbeid verschuldigd zijn; d. het recht op lijfrenten, voor zoover deze gezamenlijk niet meer bedragen dan ƒ 1200 per jaar, indien dat recht verkregen is door betaling van een gelijk blijvende premie gedurende ten minste 10 jaren, mits de genieter der lijfrente niet bovendien een belastbaar vermogen van / 16,000 of meer bezit; e. nog niet vorderbare termijnen van renten, van uitkeeringen, van bezoldigingen en van andere inkomsten, alsmede nog niet ingeoogste vruchten, die tenminste eenmaal in drie jaar worden ingeoogst. ■ 8. Voor de regeling der belasting wordt de waarde van het vermogen bepaald als volgt: le. voor het in vollen eigendom bezeten vermogen : A. Onroerende zaken worden geschat naar de verkoopwaarde ; bij twijfel omtrent de verkoopwaarde wordt deze afgeleid uit die van eigendommen, goederen of rechten, welke daarmee, wat soort en omstandigheden betreft, overeenkomen. B. Hypothecaire vorderingen worden geschat op het bedrag van het kapitaal. Indien de schuldvordering of de betaling der rente niet voldoende verzekerd is, wordt de waarde begroot. C. Effecten worden geschat op hunne geldswaarde naar de laatst uitgegeven prijscourant, bedoeld in artikel 23 der Successiewet, en zoo zij daarop niet bekend staan, naar de laatst bekende gegevens. D. Van lijfrenten of andere periodieke uitkeeringen in geld, van het leven van één persoon afhankelijk, op het jaarlijksch bedrag, vermenigvuldigd met de getallen, naar de volgènde berekening: wanneer degene, gedurende wiens leven de uitkeering moet plaats hebben ; twintig jaren oud is of minder, met 20 boven de 20 tot 30 jaren oud is, „ 19 „ 30 „ 40 „ „ „ „ 17 „ 40 „ 50 „ „ „ „ 15 ■„ „ 50 „ 55 „ „ „ „ 13 „ 55 „ 60 „ „ „ „ 11  — 23 — boven de 60 tot 65 jaren oud is, met 9 „ „ 65 „ 70 „ „ „ „ g i 1 70 „ 75 l „ „ „ 6 „ 75 „ 80 „ „ • 5 „ 80 „ 85 „ „ ,. „ 3 „ 85 „ „ „ n 2 Indien eene uitkeering in geld voor een bepaalden tijd is verschuldigd, wordt haar jaarlijksch bedrag vermenigvuldigd met het aantal jaren, gedurende welke zij moet plaats hebben, doch iedere gulden berekend tegen de navolgende waarde: Uitkeering besproken aan : Het 1« vijftal jaren 0.92 0.90 0.82 0.92 " 26 ï 0.74 0.70 0.44 0.76 » 3e .. „ 0.58 0.50 0.20 0.62 » 40 .. „ 0.46 | 0.34 | 0.04 0.61 " 56 „ 0.36 I 0.22 0.02 1 0.42 De volgende jaren 0.15 0.06 ! 0.00 ! 0.24 Het belastbaar kapitaal naar deze berekening verkregen, kan, ingeval de uitkeering is verschuldigd aan een persoon en bij diens dood vervalt, niet hooger zijn dan dat, hetwelk verkregen zou zijn, wanneer de uitkeering van zijn leven afhankelijk ware gesteld. De waarde van eene uitkeering, die niet vervalt bij den dood van den genieter, wordt gelijk gesteld met die verschuldigd aan een zedelijk lichaam of instelling van de doode hand. Voor uitkeeringen, verschuldigd aan zedelijke lichamen of instellingen van de doode hand voor bepaalden tijd, kan het belastbaar kapitaal niet hooger zijn dan het vijf en twintigvoud van haar jaarlijksch bedrag. Voor uitkeeringen, verschuldigd aan zedelijke lichamen of instellingen van de doode hand voor onbepaalden tijd, wordt het vijf en twintigvoud der jaarlijksche uitkeering genomen.  — 24 — Van alle lijfrenten en periodieke uitkeeringen, hiervoor niet genoemd, wordt de waarde naar den rentevoet van vier ten honderd door den aangever begroot. E. Alle overige zaken worden geschat naar hare geldswaarde, in verband met hare bestemming, voor zoover deze op de waarde invloed heeft. 2e. voor het in vruchtgebruik bezeten vermogen : op het overeenkomstig de bepalingen onder nommer 1 letter D. tot kapitaal gebrachte bedrag der jaarlijksche inkomsten naar den maatstaf van vier ten honderd der overeenkomstig nommer 1 te bepalen kapitaalswaarde op het tijdstip in het derde lid van artikel 3 genoemd. 3e. voor hetgeen onder den last van vruchtgebruik wordt bezeten: op de overeenkomstig nommer 1 te bepalen waarde van den vollen eigendom na aftrek van de waarde, welke op het in het derde lid van artikel 3 genoemde tijdstip aan het vruchtgebruik volgens de bepalingen van nommer 2 moet worden toegekend. Met elkander opvolgende vruchtgebruiken wordt bij de waardebepaling van den daarmede bezwaarden eigendom rekening gehouden. 9. Het vermogen, overeenkomstig de bepalingen dezer wet berekend, wordt voor de belastingplichtigen, in het derde lid van artikel 1 onder nommer 1 en in het tweede lid van artikel 5 genoemd, verminderd met de contante waarde van de schulden ten laste van den belastingplichtige. Wettelijk verschuldigde lijfrenten, pensioenen, gevestigde of altijddurende renten, daaronder begrepen verschuldigde verstrekkingen van levensonderhoud, huisvesting of andere zaken worden in mindering gebracht voor het kapitaalsbedrag, berekend overeenkomstig het vorige artikel. Wegens premiën voor levensverzekering of voor pensioen, wegens onverschuldigde uitkeeringen en wegens uitgaven voor onderhoud en opvoeding van kinderen wordt niets in mindering gebracht. 10. Indien de waarde van het vermogen, overeenkomstig de vorige artikelen bepaald,  niet meer bedraagt dan ƒ 50,000, is geen betasting verschuldigd. Indien die waarde meer bedraagt dan f 50,000, wordt de verschuldigde belasting over geheele bedragen van / 1000 berekend, als is aangewezen op de volgende tabel. Percentage voor het gedeelte van het vermogen, dat bedraagt: / 50,000,1 (7 100,000, 0,075 pCt. „ 100,000, „ 150,000, 0,15 „ „ 150,000, c „ 200,000, 0,225 „ „ 200,000, ■% „ 300,000, 0,3 § „ 300,000, g „ 400,000, 0,375 „ I „ 400,000, lil,, 500,000, 0,45 „ | | „ 500,000, | -§ | „ 750,000, 0,525 „ S „ 750,000, 'S „ 1,000,000, 0,6 „ 1,000,000, -ö „ 1,500,000, 0,65 „ „ 1,500,000, 4 „ 2,000,000, 0,7 „ 2,000,000, „ 3,000,000, 0,8 „ 3,000,000, J \ „ 4,000,000, 0,9 Voorts wordt voor elke volgende reeks van ƒ 1,000,000 of een deel daarvan 0,1 pCt. meer geheven dan het voor de onmiddellijk daaraan voorafgaande reeks van /1,000,000 verschuldigde percentage. De belasting zal niet meer kunnen bedragen dan twee ten honderd van het vermogen. 11. De buiten het Rijk wonende of gevestigde belastingplichtigen worden aar geslagen door een door Onzen Minister van Financiën aan te wijzen inspecteur der registratie. De belastingplichtige, die zich na 30 April 1919 in het Rijk vestigt, wordt aangeslagen in de gemeente, waar hij zich gevestigd heeft. Hij is verplicht binnen twee maanden na zijne vestiging aangifte te doen van zijn vermogen. 12. Het biljet, strekkende tot aangifte van het vermogen, wordt ingericht volgens een door Ons vastgesteld formulier. 18. Het vierde lid van artikel 21 der wet op de vermogensbelasting is niet toepasselijk. 14. Ontheffing wegens het metterwoon verlaten van het Rijk of wegens het eindigen van een vruchtgebruik wordt niet verleend. Indien bij het eindigen van het vruchtgebruik wordt aangetoond, dat de belasting, wegens het vruohtgebruik verschuldigd, meer bedraagt dan het door den vruchtgebruiker sedert  — 26 — 1 Mei 1916 genoten voordeel, wordt dit meerdere vergoed door hen, die door het eindigen, van het vruchtgebruik tot het genot komen. 15. De aanslag in de belasting is invorderbaar in vier driemaandelijksche termijnen,, waarvan de eerste vervalt op den laatsten dag van de derde maand, volgende op die, waarin de uitnoodiging tot betaling is verzonden. Bij overlijden of bij woonplaats verlegging naar buiten het Rijk is de aanslag of bet nog onbetaalde gedeelte daarvan dadelijk geheel invorderbaar. 16. De in een naderen aanslag te begrijpen belasting wordt met het viervoud van haar bedrag verhoogd. 17. De Raad van beroep voor de directe belastingen is bevoegd te bepalen, dat de bij het vorig artikel bedoelde verhooging niet verschuldigd zal zijn, indien en voor zoover de aanslag in deze belasting te laag is geweest of aohterwege is gebleven ten gevolge van eene te lage schatting van den aangever, en de Raad tot de overtuiging komt, dat die schatting te goeder trouw heeft plaats gehad. Toepassing van het eerste lid kan door den aangeslagene binnen twee maanden na de dagteekening van de uitnoodiging tot betaling schriftelijk worden verzocht. Het verzoekschrift wordt als een beroepschrift behandeld. 18. Zoodra een aanslag tot navordering onherroepelijk vaststaat, wordt hij van wege Onzen Minister van Financiën in de Staatscourant openbaar gemaakt door aanduiding van naam, voornamen en woonplaats van den belastingplichtige en van het bedrag van den naderen aanslag. Het eerste lid blijft buiten toepassing, indien de Raad van beroep bij zijne uitspraak vermeldt, dat de nadere aanslag uitsluitend is gegrond op eene te lage schatting en dat de Raad tot de overtuiging is gekomen, dat die schatting te goeder trouw heeft plaats gehad. Wij behouden Ons voor, op grond van dwaling of verschoonbaar verzuim te bepalen, dat de in het eerste lid bedoelde openbaarmaking achterwege zal blijven. 19. Artikel 48 der wet op de vermogensbelasting blijft buiten toepassing. 20. De belasting is verhaalbaar op de goe-  — 27 — deren, welke de aangeslagene in vruchtgebruik of in fideï-commis bezit, zoomede op die, door zijne vrouw in vruchtgebruik of in fideï-commis bezeten, indien haar vermogen voor de regeling der belasting geacht is met dat van den aangeslagene één geheel uit te maken. 21. Hij, die goederen in fideï-commis bezit, is bevoegd voor de voldoening der belasting, welke wegens die goederen verschuldigd is, een gedeelte dier goederen tot' het beloop van het verschuldigde te bezwaren of te verkoopen, zonder te dier zake tot eenige vergoeding aan den verwachter verplicht te zijn. Het bedrag van de in het eerste lid bedoelde belasting wordt bepaald naar evenredigheid van de waarde van het in fideï-commis bezeten vermogen tot de waarde van het geheele vermogen. 22. Hij, die goederen in blooten eigendom bezit, is bevoegd te vorderen, dat de belasting, welke door hem wegens deze goederen verschuldigd is, wordt betaald uit de met vruchtgebruik bezwaarde zaken, tenzij de vrucht- gebmiker mocht verkiezen het bedrag voor te schieten, in welk geval het voorgeschotene bij het einde van het vruchtgebruik zonder rente kan worden teruggevorderd. Het tweede lid van het vorig artikel vindt overeenkomstige toepassing. 23. De belasting, verschuldigd door niet binnen het Rijk wonende of gevestigde belastingplichtigen is verhaalbaar op de onroerende zaken, welke hun belastingplichtig vermogen uitmaken, ook indien deze zaken na 1 Mei 1916 zijn vervreemd, 's Rijks schatkist heeft voor dit verhaal een voorrecht, dat onmiddellijk rang neemt na alle bij het in werking treden dezer wet bestaande voorrechten of hypotheken en dat bij overdracht der zaak niet verloren gaat. 24. De belasting, die drie jaar na de dagteekening van de uitnoodiging tot betaling of na de laatstbeteekende akte van vervolging niet is ingevorderd, is verjaard. De tijd, gedurende welken de aangeslagene zich metterwoon buiten het Rijk bevindt, telt voor de verjaring niet mede. 25. Indien tengevolge van een krachtens deze wet ingediende aangifte of van de door of  vanwege den aangever vrijwillig verstrekte inlichtingen de belasting wordt geheven over een grooter vermogen dan voor den aanslag in de vermogensbelasting is in aanmerking genomen, zal op grond van dit verschil geene navordering van vermogensbelasting plaats hebben. Evenmin zal naar aanleiding van dit verschil inkomstenbelasting kunnen worden nagevorderd. 26. Hij, die eene aangifte van vermogen voor zich zeiven of voor een ander opzettelijk onjuist of onvolledig doet, wordt, indien daaruit nadeel voor het Kijk kan ontstaan, gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste zes maanden. De bepaling van het eerste lid blijft buiten toepassing, indien de aangever, zoolang het openbaar ministerie niet is verwittigd, uit eigen beweging alsnog eene juiste en volledige aangifte doet, mits : hetzij de aanslag nog niet is vastgesteld en de aangever niet tot het geven van nadere inlichtingen is uitgenoodigd ; , hetzij de aanslag te laag is vastgesteld. 27. De feiten, welke volgens deze wet strafbaar zijn, worden beschouwd als misdrijven. 28. Met het opsporen van overtredingen dezer wet zijn, behalve de bij artikel 8, onder 1°. tot en met 4°. en 6°., van het Wetboek van Strafvordering aangewezen personen, belast de ambtenaren der registratie. 29. Voor de toepassing van de bepalingen der Kieswet wordt de verdedigingsbelasting I niet als een directe belasting aangemerkt. 30. Deze wet wordt geacht met ingang van 1 Mei 1916 in werking te zijn getreden. Lasten en bevelen, dat deze in het Staatsblad zal worden geplaatst, en dat alle Ministerieele Departementen, Autoriteiten, Colleges en Ambtenaren, wie zulks aangaat, aan de nauwkeurige uitvoering de hand zullen houden. Gegeven te Katwijk, den 18den Augustus 1916. WILHELMINA. De Minister van Financiën, Ant. van Gijn. (üitgeg. 30 Aug. 1916.)  — 29 - WET van den lSden Augustus 19115, S. 412, tot heffing van eene buitengewone belasting ter gedeeltelijke bestrijding der kosten van den oorlogstoestand. (VERDEDIGINGSBELASTING II.) Wh WILHELMINA, bh di gbatte Gods, Koningin dek Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz., enz., enz. Allen, die deze zuilen zien of hooren lezen, salut! doen te weten : Alzoo Wij in overweging genomen hebben, dat het noodig is buitengewone belastingen te heffen ter gedeeltelijke bestrijding der kosten van den oorlogstoestand ; Zoo is het, dat Wij, den Raad van State gehoord, en met gemeen overleg der Staten-Generaal, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze: Art. 1. Onder den naam van „Verdedigingsbelasting II" wordt over de belastingjaren der inkomstenbelasting 1916/17,1917/18 en 1918/19 eene directe belasting geheven waaraan onderworpen zijn de belastingplichtigen, genoemd onder letter o van artikel 1 der Wet op de Inkomstenbelasting 1914. Tot grondslag voor de heffing strekt het volgens de bepalingen der Wet op de Inkomstenbelasting 1914 vastgestelde zuiver inkomen, verminderd overeenkomstig artikel 38 dier wet. (1) 2. De personen die na 31 December 1915 en vóór 1 Mei 1918 het Rijk metterwoon verlaten hebbende, zich vóór 1 Mei 1921 in het Rijk vestigen worden geacht het Rijk niet te hebben verlaten. Te hunnen aanzien gelden de volgende bepalingen: Hij, die zich in den loop van het belastingjaar, aanvangende den lsten Mei 1917, binnen het Rijk metterwoon vestigt, is voor dat geheele belastingjaar, en indien hij over het voor- (1) De wet op de Inkomstenbelasting 1914 is opgenomen onder n°. 54 van de Editie Schuurman en Jordens.  — 30 — afgaande belastingjaar niet belastingplichtig is geweest, voor het dubbele bedrag belastingplichtig. Hij, die zich in den loop van het belastingjaar aanvangende den lsten Mei 1918, binnen het Rijk metterwoon vestigt, is voor dat geheele belastingjaar, en, indien hij over een der beide voorafgaande of over de beide voorafgaande belastingjaren niet belastingplichtig is geweest, voor het dubbele, onderscheidenlijk het drievoudige bedrag, belastingplichtig. Hij, die zich na den 30sten April 1919 binnen het Rijk metterwoon vestigt is over het belastingjaar der inkomstenbelasting waarin die vestiging plaats heeft, belastingplichtig : voor het enkelvoudige bedrag, indien hij over twee der belastingjaren 1916/17, 1917/18 en 1918/19 belastingplichtig is geweest; voor het dubbele bedrag, indien hij over een dier bslasting jaren belastingplichtig is geweest ; voor het drievoudige bedrag, indien hij over geen dier belastingjaren belastingplichtig is geweest. 3. De belasting wordt geheven volgens het onderstaand tarief: Belastbare som. Belasting. / 1200 of meer, doch minder dan ƒ 1250. ƒ3.— „ 1260 „ „ „ „ 1300. „ 3.25 „ 1300 „ „ , „ 1350. „ 3.50 „ 1350,, „ „ „ „ „ 1400. „ 3.75 „ 1400,, „ „ „ „ „ 1450. „ 4.— „ 1450 „ „ „ „ „ „ 1500. „ 4.50 „ 1600 „ „ „ „ „ „ 1550. „ 6.— „ 1550 „ „ „ „ „ „ 1600. „ 5.60 Is de belastbare som ƒ 1600 of meer, doch minder dan / 2000, dan is verschuldigd ƒ 6 benevens / 0.75 voor elk geheel bedrag van / 100, waarmede zij de som van / 1600 te boven gaat. Is de belastbare som / 2000 of meer, doch minder dan / 4000, dan is verschuldigd / 9 benevens / 1.20 voor elk geheel bedrag van / 100 waarmede zij de som van / 2000 te boven gaat. Is de belastbare som / 4000 of meer, doch minder dan / 10,000, dan is verschuldigd ƒ33 benevens / 1.60 voor elk geheel bedrag van  / 100 waarmede zij de som van ƒ 4000 te boven «aat. Is de belastbare som /10,000 of meer, doch minder dan ƒ 15,000, dan is verschuldigd ƒ 123 benevens ƒ 1.80 voor elk geheel bedrag van / 100 waarmede zij de som van ƒ 10,000 te boven gaat. Is de bslastbare som / 15,000 of meer, doch minder dan ƒ 20,000, dan is verschuldigd / 213 benevens ƒ 2.20 voor elk geheel bedrag van / 100 waarmede zij de som van ƒ 15,000 te boven gaat. Is de belastbare som ƒ 20,000 of meer, doch minder dan / 25,000, dan is verschuldigd / 323 benevens / 2.50 voor elk geheel bedrag van / 100 waarmede zij de som van / 20,000 te boven gaat. Is de belastbare som ƒ 25,000 of meer, doch minder dan ƒ 30,000, dan is verschuldigd ƒ448 benevens ƒ 2.80 voor elk geheel bedrag van ƒ 100 waarmede zij de som van ƒ 25,000 te boven gaat. Is de belastbare som ƒ 30,000 of meer, doch minder dan ƒ 35,000, dan is verschuldigd ƒ 588 benevens ƒ 3.30 voor elk geheel bedrag van ƒ 100 waarmede zij de som van ƒ 30,000 te boven gaat. Is de belastbare som ƒ 35,000 of meer, doch minder dan ƒ 40,000, dan is verschuldigd ƒ 753 benevens ƒ 4 voor elk geheel bedrag van f 100 waarmede zij de som van ƒ 35,000 te boven gaat. W-Wi' Is de belastbare som ƒ 40,000 of meer, doch minder dan ƒ 45,000, dan is verschuldigd ƒ 953 fcenevens ƒ 4.70 voor elk geheel bedrag van / 100 waarmede zij de som van ƒ 40,000 te boven gaat. Is de belastbare som ƒ 45,000 of meer, doch minder dan ƒ 50,000, dan is verschuldigd ƒ 1188 benevens ƒ 5.40 voor elk geheel bedrag van ƒ 100 waarmede zij de som van ƒ 45,000 te boven gaat. Is de belastbare som ƒ 50,000 of meer, doch minder dan ƒ 60,000, da i isversohuldigd ƒ 1458 benevens f 6.10 voor elk geheel bedrag van /100 waarmede zij de som van ƒ50,000 te boven gaat. Is de belastbare som ƒ 60,000 of meer, doch  — 32 — minder dan f 70,000, dan is verschuldigd / 2068 benevens / 6.80 voor elk geheel bedrag van ƒ 100 waarmede zij de som van / 60,000 te boven gaat. Is de belastbare som ƒ 70,000 of meer, doch minder dan / 85,000, dan is verschuldigd ƒ 2748 benevens ƒ 7.50 voor elk geheel bedrag van /100 waarmede zij de som van ƒ 70,000 te boven gaat. Is de belastbare som ƒ 85,000 of meer, dan is verschuldigd ƒ 3873 benevens ƒ 8 voor elk geheel bedrag van / 100 waarmede zij de som van / 85,000 te boven gaat. 4. De aanslag wordt vastgesteld door den inspecteur der directe belastingen in wiens dienstkring de gemeente van aanslag voor de inkomstenbelasting is gelegen. 5. Indien uit een onherroepelijk geworden uitspraak op een bezwaar- of beroepschrift in zake de inkomstenbelasting of uit eene beschikking, genomen naar aanleiding van artkel 109, eerste lid, der Wet op de Inkomstenbelasting 1914 blijkt, dat een aanslag in de verdedigingsbelasting II tot een te hoog bedrag is opgelegd, wordt die aanslag door den inspecteur ambtshalve verminderd. 6. Indien ingevolge het bepaalde bij de artikelen 94 tot en met 97 der Wet op de Oorlogswinstbelasting 1916 (1) de belastbare som bedoeld in artikel 1, tweede lid, en artikel 2, wordt verminderd of vermeerderd, wordt ook de aanslag in de verdedigingsbelasting LI dienovereenkomstig door den inspecteur vastgesteld of ambtshalve verminderd of vermeerderd. De vermeerdering volgens het vorige lid wordt als een aanslag beschouwd. 7- Indien een aanslag tot navordering van inkomstenbelasting onherroepelijk vaststaat, wordt mede de te weinig geheven verdedigingsbelasting LT van den belastingplichtige of zijne erfgenamen nagevorderd. De vaststelling van aanslagen tot navordering is opgedragen aan den inspecteur der directe belastingen in wiens dienstkring de aanslag (1) De Wet op de Oorlogswinstbelasting 1916 is opgenomen onder n°. 81 van de Editie Schuurman en Jordens.  — 33 — tot navordering van inkomstenbelasting, is opgelegd. De in een naderen aanslag te begrijpen belasting wordt met het tweevoud van haar bedrag verhoogd. Voor een aanslag tot navordering van belasting, die na overlijden van den belastingplichtige wordt vastgesteldj'Sjjh de erfgenamen niét verder aansprakelijk dan ieder tot het beloop van zijn erfdeel, vermeerderd met het bedrag van hetgeen hem gelegateerd is. 8. De raad van beroep voor de directe belastingen is bevoegd te bepalen, dat de bij artikel 7, derde lid, bedoelde verhooging niet verschuldigd zal-üJjn, indien en voor zoover de aanslag in e inkomstenbelasting te laag is gèweest of achterwege is gebleven ten gevolge van eene te lage schatting van den aangever, en de raad tot de overtuiging' komt, dat die schatting te goeder trouw heeft plaats gehad, Toepassing van het eerste lid kan door den . aangeslagene binnen twee maanden na de dagteekening van het aanslagbiljet schriftelijk worden verzocht. Het verzoekschrift Wordt als een beroepschrift behandeld. Dé artikelen 111 en 112 der Wet op de Inkomstenbelasting 1914 zijn daarop van toepassing. 9. Iedere vastgestelde aanslag tot navordering wordt vanwege Onzen Minister van Financiën in de Staatscourant openbaar gemaakt door aanduiding van naam, voornamen en woonplaats van den belastingplichtige en van het bedrag van den naderen aanslag. 10. Wij behouden Ons voor, op grond van dwaling of verschoonbaar verzuim, kwijtschelding te verleenen van de verhooging, genoemd ia artikel 7, derde lid, en te bepalen, dat de in artikel 9 bedoelde openbaarmaking achterwege zal blijven. 11. Gebleken abuizen in de berekening van aanslagen of van verminderingen van aanslagen worde ï dojr den inspecteur ambtshalve hersteld. 12. Voor de belastingjaren 1917/1918 en 1918/1919 wordt het eerste lid van artikel 117 der Wet op de Inkomstenbelasting 1914 gelezen als volgt: Hij die eene aangifte, als bedoeld bij Hoofdstuk Vin, voor zich zeiven of voor een ander, S. & J. n". 84, 8 dr. 8  — 34 — opzettelijk onjuist of onvolledig doet, wordt, indien daaruit nadeel voor het Rijk kan ontstaan, gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste zes maanden. 13. De aanslagbiljetten worden in gesloten omslag uitgereikt. Aanslagbiljetten, die bij de betaling in gesloten omslag worden aangeboden, worden, na afschrijving der betaalde som, op dezelfde wijze teruggegeven. 14. De belasting wordt ingevorderd volgens de bepalingen geldende voor de invordering der inkomstenbelasting. 15. Voor de toepassing van de bepalingen der Kieswet wordt de Verdedigingsbelasting II niet als eene directe belasting aangemerkt. 16. (Vervallen krachtens art. 98 der Zegelwet 1917 en art. 103 der Registratie.wet 1917.) ' 17. Deze wet wordt geacht met 1 Mei 1916 in werking te zijn'getreden. Lasten en bevelen, dat deze in het Staatsblad zal worden geplaatst, en dat alle Ministerieele Departementen, Autoriteiten, Colleges en Ambtenaren, wie zulks aangaat, aan de nauwkeurige uitvoering de hand zullen houden. Gegeven te Katwijk, den 18den Augustus 1916. WILHELMINA. De Minister van Financiën, Ant. van Gij*. (üitgeg. 30 Aug. 1916 )  — 35 — W Ë T van den 19den Augustus 1916, S. 416, tot vaststelling van bepalingen in het belang van de volksvoeding en van eene doelmatige distributie van goederen. (DISTRIBUTIEWET 1916.) ») Bijl. Hand. 2e Kamer 1915/16, n°. 420, 1—12. Hand. id. bladz. 2575—2610, 2612—2639. Hand. le Kamer 1915/16, bladz. 527—529, 545—547, 551—560, 569—584. Wij WILHELMINA, bij de gkatib Gods, Koningin deb Nederlanden, Prinses van Oranjb-Nassatt, enz., enz., enz. Allen, die deze zullen zien of hooren lezen, salut' doen te weten : Alzoo Wij in overweging genomen hebben, dat in de tegenwoordige buitengewone omstandigheden bepalingen dienen te worden vastgesteld in het belang van de volksvoeding en van eene doelmatige distributie van goederen ; Zoo is het, dat Wij, den Raad van State gehoord en met gemeen overleg der StatenGeneraal, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze: Art. 1. 1. Onze Minister van Landbouw, Nijverheid en Handel draagt zooveel mogelijk zorg, dat van de levensmiddelen, grondstoffen van levensmiddelen brandstoffen en huishoudelijke artikelen, door hem aan te wijzen, *) De portvrijdom bij de uitvoering van de Distributie wet 1916 is laatstelijk gen-geld bij besluit van 11 Mei 1918, n». 61(zie de eirculaire van den Minister van Landbouw, Nijverheid en Handel van 19 Juli 1918 in de Nederl. Staatse. n°. 167). 3*  — 36 — eene voldoende hoeveelheid verkrijgbaar is voor alle gemeentebesturen, die van behoefte daaraan tijdig aan genoemden Minister hebben doen blijken. 2. De gemeentebesturen dragen zorg, dat van de goederen, ingevolge het eerste lid door Onzen genoemden Minister aangewezen en ter beschikking gesteld, steeds voldoende hoeveelheden in de gemeente aanwezig en verkrijgbaar zijn. 2. Onze Minister van Landbouw, Nijverheid en Handel stelt de prijzen vast, tegen welke de ingevolge artikel 1 door hem aangewezen goederen ten hoogste aan den verbruiker mogen worden te koop aangeboden of verkocht. 3. 1. Ten laste van het Rijk wordt gebracht negen tienden van het bedrag van het nadeelig verschil tusschen de inkoopsprijzen en de verkoopprijzen, die de gemeente betaalt en ontvangt, der ingevolge artikel 1 door Onzen Minister van Landbouw, Nijverheid en Handel aangewezen goederen, voor zoover de inkoopsprijzen niet hooger zijn dan de door Onzen genoemden Minister vast te stellen bedragen. 2. Ten laste van de gemeente wordt gebracht een tiende van het bedrag van het nadeelig verschil in het eerste lid van dit artikel bedoeld, alsmede het bedrag, waarmede de inkoopsprijs het door Onzen Minister van Landbouw, Nijverheid en Handel vastgestelde bedrag te boven gaat. De uitgaven, welke krachtens deze wet ten laste dei gemeente blijven, worden als verplichte uitgaven op de begrooting der uitgaven van de gemeente gebracht. 4. De burgemeesters zijn verplicht: 1°. hunne medewerking te verleenen bij alle door Onzen Minister van Landbouw, Nijverheid en Handel ter zake van de volksvoeding en de voorziening met brandstollen en huishoudelijke artikelen voorgeschreven maatregelen ; 2°. aan Onzen Minister van Landbouw, Nijverheid en Handel opgave te doen van de door het gemeentebestuur ter zake van de volksvoeding en de voorziening met brandstoffen en huishoudelijke artikelen getroffen maatregelen ; 3°. aan Onzen Minister van Landbouw, Nijverheid en Handel op de door dezen aan te wijzen tijdstippen opgave te doen van de in de gemeente aanwezige voorraden levens-  — 37 — middelen, grondstoffen van levensmiddelen, brandstoffen en huishoudelijke artikelen en van de hoeveelheden, welke alsnog benoodigd zijn. 5. Ieder, die levensmiddelen, grondstoffen van levensmiddelen, brandstoffen of huishoudelijke artikelen anders dan voor gebruik door hem zelf of zijn gezin in voorraad heeft, is verplicht van hoeveelheid en aard dier goederen op de door Onzen Minister van Landbouw, Nijverheid en Handel bekend te maken tijdstippen de door dezen verlangde opgaven naar waarheid te doen bij den burgemeester der gemeente, waar die goederen zich bevinden. 6. Ij Door Onzen Minister van Landbouw, Nijverheid en Handel kan worden verboden levensmiddelen, grondstoffen van levensmiddelen en voedermiddelen voor dieren te verwerken of als grondstoffen voor de bereiding van andere levensmiddelen of van voedermiddelen voor dieren te gebruiken, indien zij, naar zijn oordeel, in den oorspronkelijken toestand voor de voeding van mensch of dier noodig zijn. Ook kan door Onzen genoemden Minister zoodanige verwerking of zoodanig gebruik worden geregeld. 2. Eveneens kan door genoemden Minister de bereiding van levensmiddelen of voedermiddelen voor dieren worden verboden of geregeld, indien, naar zijn oordeel, de grondstoffen voor de bereiding van andere levensmiddelen of voedermiddelen voor dieren noodig zijn, en kan door hem worden verboden bepaalde levensmiddelen, grondstoffen van levensmiddelen of voedermiddelen voor dieren voor een ander dan een bepaald doel te gebruiken. 7. Door Onzen Minister van Landbouw, Nijverheid en Handel kan in het algemeen of in bepaalde gedeelten des Lands het verbouwen van bij algemeenen maatregel van bestuur aan te wijzen (1) gewassen worden verboden, beperkt of niet dan voorwaardelijk worden toegestaan, indien naar zijn oordeel de verbouw van andere gewassen van meer belang voor de voeding van mensch en dier is. (1) Deze aanwijzing heeft plaats gehad bij het hierachter als bijlage afgedrukt besluit van 80 September 1916, 8. 463, aangevuld bij besluiten van 3 Februari 1917, 8. 204, en 6 November 1917, S. 615.  — 38 — 8. 1. Indien het belang eener doelmatige distributie van goederen in verband met beperktheid van voorraden of andere omstandigheden dit, naar zijn oordeel, vordert, kan Onze Minister van Landbouw, Nijverheid en Handel bepalen, dat aflevering van bepaalde goederen slechts zal mogen geschieden overeenkomstig eene door hem vast te stellen distributieregeling 2. Hij, die goederen, waarvoor eene distributieregeling bestaat, aflevert of ontvangt, is gehouden de verplichtingen na te leven, die hem volgens die distributieregeling zijn opgelegd. 3. Onze Minister van Landbouw, Nijverheid en Handel is bevoegd prijzen vast te stellen, waartegen goederen in den groothandel, in den tusschenhandel en in het klein ten hoogste mogen worden te koop aangeboden of verkocht. 4. De gemeentebesturen zijn bevoegd omtient de distributie van goederen onder de goedkeuring van Onzen Minister van Landbouw, Nijverheid en Handel, bepalingen vast te stellen. 9. i'. Ieder is verplicht de opgaven, welke van he n in verband met de distributie van goederen bij schriftelijke vordering door Onzen Minister van Landbouw, Nijverheid en Handel of op diens last door den burgemeester eener gemeente worden verlangd, naar waarheid te doen. 2. Onze Minister van Landbouw, Nijverheid en Handel is bevoegd alle goederen, waaromtrent ingevolge het eerste lid van dit artikel of ingevolge artikel 5 opgaven worden gevorderd, in bezit te nemen, overeenkomstig de bepalingen der wet van 3 Augustus 1914, Staatsblad n°. 351 (1). Voor de schadeloosstelling worden bons op de Rijks schatkist afgegeven. 10. 1'. Hij, die nalaat een opgave te doen, als bedoeld bij artikel 5 dezer wet, wordt gestraft met hechtenis van ten hoogste drie maanden of geldboete van ten hoogste drie duizend gulden. 2. Hij, die in strijd met het bepaalde in artikel 5 opzettelijk een onjuiste opgave doet, wordt gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste zes maanden of geldboete van ten hoogste zes duizend gulden. (1) De tekst dezer wet is hiervóór afgedrukt.  Me 89 — 3. De goederen, met betrekking tot welke het feit wordt gepleegd, kunnen, voor zoover zij den schuldige toebehooren, met hunne ver» pakking worden verbeurd verklaard. 11. Overtreding van de verbodsbepalingen of de regelingen, bedoeld in de artikelen 6 en 7, wordt gestraft met hechtenis van ten hoogste zes maanden of geldboete van ten hoogste zes duizend gulden. 12. 1. Hij, die eenige verplichting, voorgeschreven bij eene distributieregeling als in artikel 8, eerste lid, bedoeld, opzettelijk niet nakomt of die opzettelijk goederen te koop aanbiedt of verkoopt tegen hoogere prijzen, dan door Onzen Minister van Landbouw, Nijverheid en Handel zijn toegelaten, wordt gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste vier jaren of geldboete van ten hoogste tien duizend gulden. 2. Indien het niet-nakomen van zoodanige verplichting of het te koop aanbieden of verkoopen van goederen, tegen hoogere prijzen, dan door Onzen Minister van Landbouw, Nijverheid en Handel zijn toegelaten, aan schuld ist'té wijten, wordt hechtenis1 van ten hoogste één jaar of geldboete van ten hoogste zes duizend gulden opgelegd. 3. Goederen, door middel van het feit verkregen, of waarmede of met betrekking tot welke het feit is gepleegd, kunnen, voor zoover zij den schuldige toebefiooren, met hunne verpakking worden verbeurd verklaard. 13. Overtreding van door de gemeentebesturen onder de goedkeuring van Onzen Minister van Landbouw, Nijverheid en Handel vastgestelde bepalingen, als in artikel 8, laatste lid, bedoeld, wordt gestraft met hechtenis van ten hoogste eene maand of geldboete van ten hoogste duizend gulden. Goederer, door middel van het strafbare feit verkregen, of waarmede of met betrekking tot welke het feit is gepleegd, kunnen, voor zoover zij den schuldige toebehooren, met hunne verpakking worden verbeurd verklaard. 14. 1. Hij, die aan een schriftelijke vordering als bedoeld bij artikel 9, opzettelijk niet voldoet, of die op zoodanige vordering opzettelijk een onjuiste opgave doet, wordt gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste één jaar of  — 40 — geldboete van ten hoogste tien duizend gulden.; 2. Indien het niet-voldoen aan de vordering .qlhet doen van een onjuiste opgave aan schuld is te wijten, wordt hechtenis van ten hoogste zes maanden of geldboete van ten hoogste zes duizend, gulden opgelegd. 3. De goederen, met betrekking tot welke het feit is gepleegd, kunnen, voor zoover zij den schuldige toebehooren, met hunne verpakking worden verbeurd verklaard. 15. 1. Hij, die opzettelijk niet voor gebruik van hem zelf of zijn gezin bestemde goederen laat bederven, vernielt, beschadigt, onbruikbaar maakt of wegmaakt, wordt, indien het belang der volksvoeding of der voorziening met brandstoffen of huishoudelijke artikelen of de goede werking eener distributieregeling, als bedoeld in artikel 8, eerste lid, daardoor is of kan worden geschaad, gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste twee jaar of geldboete van ten hoogste zes duizend gulden. 2. Hij, aan wiens schuld te wijten is, dat goederen, als in het voorgaande lid bedoeld, bederven of worden vernield, beschadigd, onbruikbaar gemaakt of weggemaakt, Wordt, indien het belang der volksvoeding of der voorziening met brandstoffen of huishoudelijke artikelen of de goede werking eener distributieregeling, als bedoeld in artikel 8 eerste lid, daardoor is of kan worden geschaad, gestraft met hechtenis van ten hoogste zes maanden of geldboete van ten hoogste drie duizend gulden. 16. Hij, die opzettelijk maatregelen, door of vanwege Onzen Minister van Landbouw, Nijverheid en Handel, of het bestuur of den burgemeester eener gemeente genomen in het belang der distributie van goederen, beletbelemmert of verijdelt, wordt gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste twee jaar of geldboete van ten hoogste zes duizend gulden. 17. De vaststelling van prijzen overeenkomstig artikel 2, de aanduiding der opgaven, verlangd krachtens artikel 5, de verbodsbepalingen en regelingen; bedoeld in de artikelen fr en 7, de distributieregelingen, bedoeld in artikel 8, eerste lid, alsmede de vaststelling van prijzen overeenkomstig artikel 8, derde lid, zijn eerst van kracht na hare bekendmaking; in de Nederlandsche Staatscourant.  — 41 — De bepalingen, vastgesteld overeenkomstig artikel 8, laatste lid, zijn eerst van kracht na hare afkondiging op de door de plaatselijke verordening, hedoeld in artikel 172 der Gemeentewet, voorgeschreven wijze., 18. De feiten, strafbaar bij deze wet, worden beschouwd als misdrijven, met uitzondering van die, strafbaar gesteld bij de artikelen 10, eerste lid, en 11, welke als overtredingen worden aangemerkt. 19. Met het opsporen van de feiten, bij deze wet strafbaar gesteld, zijn, behalve de bij artikel 8 van het Wetboek van Strafvordering aangewezen personen, belast de marechaussee, alle ambtenaren van Rijks- en gemeentepolitie, de ambtenaren der invoerrechten en accijnzen, de ambtenaren met de in- en uitklaring belast, de ambtenaren, bekleed met militair gezag, aangewezen krachtens artikel 7 van de Wet van 23 Mei 1899 (Staatsblad n°. 128), alsmede alle andere ambtenaren, daartoe aangewezen door Onzen Minister van Landbouw, Nijverheid en Handel. 20. 1. De ambtenaren in het voorgaand artikel bedoeld, zijn te allen tijde bevoegd om in beslag te nemen zoomede om ter inbeslagneming de uitlevering, te vorderen van alle voorwerpen, welke tot ontdekking der waarheid kunnen dienen, of welker verbeurdverklaring, vernietiging of onbruikbaarmaking kan worden bevolen, alsmede om inzage te vorderen van alle bescheiden, op zulke voorwerpen betrekking hebbende. 2. Zij zijn te allen tijde bevoegd ter inbeslagneming elke plaats te betreden. 3. Wordt hun de toegang geweigerd, dan verschaffen zij zich dien, desnoods met inroeping van den sterken arm. 4. Is de plaats tevens eene woning of alleen, door eene woning toegankelijk, dan treden zij deze tegen den wil des bewoners niet binnen dan op bijzonderen schriftelijken last van den burgemeester, of in tegenwoordigheid hetzij van , dien burgemeester, hetzij van den kantonrechter, hetzij van een commissaris van politie. 5. Van dit binnentreden wordt door hen proces-verbaal opgemaakt, dat binnen tweemaal vier en twintig uren aan den ingezetene  — 42 — wiens woning is binnengetreden, in afschrift wordt medegedeeld. 21. 1. Deze wet treedt in werking met ingang van den dag na dien harer afkondiging. 2. Zij kan worden aangehaald als „Distributiewet 1916". 22. Zoodra de tegenwoordige buitengewone omstandigheden hebben opgehouden te bestaan, zal aan de Staten-Generaal een voorstel van wet worden gedaan, waarbij de intrekking van deze wet zoomede de overgang tot den normalen toestand worden geregeld. Lasten en bevelen, dat deze in het Staatsblad zal worden geplaatst, en dat alle Ministerieele Departementen, Autoriteiten, Colleges en Ambtenaren, wie zulks aangaat, aan de nauwkeurige uitvoering de hand zullen houden. Gegeven te 's-Gravenhage, den 19den Augustus 1916. WILHELMINA. De Min. van Landbouw, Nijverheid en Handel, posthxtma. De Min. van Staat, Min. van Binnenl. Zaken, Cort v. d. Lindbn. De Minister Van Justitie, B. Ort. (üitgeg. 23 Aug. 1916.) . * B IJ L A G E. B ksluit van den 30sten September 1916, S. 463, tot aanwijzing van de gewassen, waarvan de verbouw kan worden verboden, beperkt of niet dan voorwaardelijk toegestaan. (Zooals dat besluit is aangevuld bij besluiten van 3 Februari 1917, S. 204 en 6 November 1917, S. 615.) Wij WILHELMINA, enz. Op de voordracht van Onzen Minister van Landbouw, Nijverheid en Handel, van 22 Augustus 1916, n°. 65548, afdeeling Handel; Overwegende, dat volgens artikel 7 der wet van 19 Augustus 1916 (Staatsblad n°. 416), tot vaststelling van bepalingen in het belang van  — 43 — de volksvoeding en van eene doelmatige distributie van goederen, bij algemeenen maatregel van bestuur gewassen kunnen worden aangewezen, waarvan het verbouwen in het algemeen of in bepaalde gedeelten des Lands door Onzen Minister van Landbouw, Nijverheid en Handel kan worden verboden, beperkt of niet dan voorwaardelijk worden toegestaan, indien naar zijn oordeel de verbouw van andere gewassen van meer belang voor de voeding van mensch en dier is; Den Baad van State gehoord (advies van 5 September 1916, n°. 21); Gelet op het nader rapport van Onzen voornoemden Minister van 27 September 1916, n°. 74239, afdeeling Handel; Hebben goedgevonden en verstaan: te bepalen: Eenig artikel. Door Onzen Minister van Landbouw, Nijverheid en Handel kan, indien naar zijn oordeel de verbouw van andere gewassen van meer belang voor de voeding van mensch en dier is, het verbouwen van de navolgende gewassen in het algemeen of in bepaalde gedeelten des lands worden verboden, beperkt of niet dan voorwaardelijk worden toegestaan: bruin mosterdzaad, geel mosterdzaad, karwijzaad, blauwmaanzaad, kanariezaad, zaaiuien, Westerwoldsch raygraszaad en andere grassen voor zaadwinning, koolrapenzaad, knollenzaad, peenzaad, uienzaad, spinaziezaad, alle groentezaden voor zoover in dit besluit nog niet genoemd, suikerbieten, vlas, hennep, cichorei, tabak, pootuien, kool,  — 44 — penen, koolrapen, knollen, pastinaken, alle soorten groenten voor zoover in dit besluit nog niet genoemd. Onze Minister van Landbouw, Nijverheid en Handel is belast met de uitvoering van dit besluit, hetwelk in het Staatsblad zal worden geplaatst en waarvan afschrift zal worden gezonden aan den Raad van State. 's-Gravenhage, den 30sten September 1916. WILHELMINA. De Min. van Landbouw, Nijverheid en Handel, Posthtjma. (Uitgeg. 5 Oct. 1916.)  — 45 — WET van den lsten September 1917, S. 576, houdende bijzondere maatregelen ten aanzien van het goederen vorkeer met het buitenland. Bijl. Hand. 2« Kamer 1916/17, n°. 432, 1-4; 1917, 18, 1-4. Hand. id. 1917, bladz. 65— 79, 82-102, 104— 120, 131-148, 150-197, 199-226. Hand. 1" Kamer 1917, bladz. 40, 53 -58, 69— 78, 102-119, 121-155. Wlt WILHELMINA, enz. . . doen te weten : Alzoo Wij in overweging genomen hebben, dat in de tegenwoordige buitengewone omstandigheden bijzondere maatregelen ten aanzien van het goederenverkeer met het buitenland wenschelijk zijn; Zoo is het, dat Wij, den Kaad van State, enz. Art. 1. In geval van oorlog of oorlogsgevaar, alsmede zoolang het in artikel 3 bedoelde voorstel niet kracht van wet zal hebben verkregen, kunnen door Ons maatregelen genomen worden ter centraliseering van de leiding van het goederenverkeer naar het buitenland, ten einde: a. er voor te zorgen, dat de uitvoer van goederen zooveel mogelijk wordt geregeld in verband met de binnenlandsche behoefte, zoowel aan hier te lande voortgebrachte als van elders te betrekken goederen en in verband daarmede de invoer van hier te lande benoodigde goederen wordt bevorderd; 6. wanneer in het buitenland voor de overeenkomstig a uit te voeren artikelen hoogere. prijzen mochten zijn te bedingen dan bij verkoop dezer artikelen voor binnenlandsch ver-  — 46 — bruik, den u tvoer van zoodanige artikelen, onder voor alle artikelen zooveel mogelijk gelijkwaardige voorwaarden, toe te staan. Deze voorwaarden worden niet opgelegd dan overeenkomstig voorschriften te stellen bij algemeenen maatregel van bestuur. (1) Voor de uitvoering der in de eerste zinsnede bedoelde maatregelen kan gebruik worden gemaakt van eene op te richten naamlooze vennootschap, uitsluitend ten doel hebbende om zoolang het goederenverkeer met het buitenland als gevolg van den oorlogstoestand zal zijn belemmerd, te voorzien in en tusschenkomst te verleenen bij den uitvoer van goederen uit Nederland en te bevorderen, dat tegenover dien uitvoer goederen worden ingevoerd, waaraan hier te lande behoefte bestaat. Ten aanzien van deze vennootschap kan in zoover worden afgeweken van de bepalingen van het Wetboek van Koophandel, dat in de statuten kan worden bepaald: 1°. dat de besluiten van de algemeene vergadering der vennootschap, van haar bestuur, van hare commissarissen en van commissies uit commissarissen, niet worden uitgevoerd zonder goedkeuring van Onzen Minister van Landbouw, Nijverheid en Handel of van Onzen Minister van Financiën; 2°. dat de vennootschap in Uquidatie treedt, indien Wij van oordeel zijn, dat het voortbestaan der vennootschap niet langer gewenscht is. Ook kan door Ons de Nederlandsche Bank tot een bedrag van ten hoogste f 20,000,000 gevrijwaard worden voor verlies uit het beleenen van effecten of het disconteeren of beleenen van handelspapier,* voor zoover die credietgeving in goederenverkeer naar het buitenland haar oorsprong vindt. 2. Deze wet treedt in werking met ingang van den dag, volgende op dien harer afkondiging. 3. Zoodra de tegenwoordige buitengewone omstandigheden ten aanzien van het goederenverkeer met het buitenland hebben opgehouden te bestaan, zal aan de Staten-Generaal een <■ (1) Zie ter uitvoering van de bepalingen van artikel 1 dezer wet het hierachter afgedrukte besluit van 22 (Jecember 1917, S. 726.  — 47 — voorstel van wet worden gedaan, waarbij de intrekking van deze wet, alsmede voor zooveel noodig de overgang tot den normalen toestand, worden geregeld. Lasten en bevelen, enz. Gegeven te 's-Gravenhage, den lsten September 1917. WILHELMINA. De Min. van Landbouw, Nijverheid en. Handel, PoSTHIXMA. De Ministe van Financiën, Tkeüb. ^ De Minister van Oorlog, de Jonge. De Minister van Buitenlandsche Zaken, 3. Loudon. De Minister van Koloniën, Th. B. Plette. (Uitgeg. 10 Sept. 1917.) * * BIJ L A G E. Bkslott van den 22sten December 1917, S. 728, hondende bepalingen ten aanzien van het goederenverkeer met het buitenland. Wij WILHELMINA, enz. Op de voordracht van Onze Ministers van Landbouw, Nijverheid en Handel, van Financiën, van Oorlog, van Buitenlandsche Zaken cn van Koloniën, van 16 November 1917, n°. 88984, afdeeling Handel; Overwegende, dat krachtens artikel 1 der wet van 1 September 1917 (Staatsblad n°. 576), houdende bijzondere maatregelen ten aanzien van het goederenverkeer met het buitenland, door Ons voorzieningen getroffen kunnen worden ter centraliseering van de leiding van dat goederenverkeer en bij algemeenen maatregel van bestuur voorschriften zullen worden gesteld, overeenkomstig welke de voorwaarden worden opgelegd, waaronder de uitvoer van goederen zal zijn toegelaten ; Den Raad van State gehoord (advies van 3 December 1917, n°. 2); Gelet op het nader rapport van Onze voornoemde Ministers van 20 December 1917, n°. 93857, afdeeling Handel;  — 48 — Hebben goedgevonden en verstaan : I. in te trékken. Ons besluit van 10 Juni 1916 (Staatsblad n°. 274), houdende bepalingen betreffende heffing van vergoeding van kosten voor afgifte van consenten voor uitvoer, benevens Onze besluiten van 17 Maart 1917 (Staatsblad n°. 237) en van 19 Juli 1917 (Staatsblad ri°. 492) tot wijziging en aanvulling van Ons in de eerste plaats vermeld besluit. (1) II. te bepalen als volgt: Art. 1. Vergunningen tot uitvoer naar het buitenland van goederen, waarvan de uitvoer krachtens de wet van 3 Augustus 1914 (Staatsblad n°. 344), laatstelijk gewijzigd bij de wet van 1 September 1917 (Staatsblad n°. 578) is verboden (consenten voor uitvoer) worden door of namens Onzen Minister van Landbouw, Nijverheid en Handel uitsluitend afgegeven ten name van de te 's-Gravenhage gevestigde Naamlooze Vennootschap, den naam dragend van „Néderlandsche Uitvoermaatschappij" (2), behoudens door Onzen Minister van Landbouw, Nijverheid en Handel te maken uitzonderingen ten aanzien van niet voor handelsgebruik bestemde goederen en behoudens de gevallen, dat genoemde maatschappij een «onsent, dat Onze Minister van Landbouw, Nijverheid en Handel wil verleenen, niet te haren name wensoht afgegeven te zien, of wel niet binnen een door Onzen Minister van Landbouw, Nijverheid en Handel gestelden termijn -verklaart van een te haren name gesteld consent gebruik te zullen maken. Het consent kan door genoemde Vennootschap door middel van endossement voor éénmaal worden overgedragen of ook door haar worden gesplitst in consenten, welke eveneens niet meer dan éénmaal kunnen wordenovergedragen. De vorm der consenten voor uitvoer en van de overdracht daarvan worden door voornoemden Minister vastgesteld, na overleg met Onzen Minister van Finanoiën. (1) Verg de noot op de hiervóór opgenomen wet van 11 Maart 1916, S. 127. tot heffing van vergoeding van kosten voor afgifte van consenten voor uitvoer. (2) Zie voor de statuten dezer maatschappij : bijvoegsel n°. 1910 van de Nederl. Staatse, van 1 November 1917, n°. 266.  — 49 — 2. De Nederlandsche Uitvoermaatschappij kan voor de overdrachten, bedoeld in het tweede lid van artikel 1, aan de geëndosseerden voorwaarden opleggen, in den vorm van betalingen te haren bate als anderszins. De regeling van die voorwaarden geschiedt, behoudens bijzondere gevallen, voor elk artikel of voor elke groep van artikelen telkens voor den duur van een bepaald tijdvak of voor eene bepaalde hoeveelheid. Bij die regeling zal, ten einde te bevorderen, dat voor alle artikelen zooveel mogelijk gelijkwaardige voorwaarden worden gesteld, rekening worden gehouden met de eischen voor een loonend voortbestaan van den betrokken tak van bedrijf en met de regelingen, die ten aanzien van andere takken van bedrijf zijn getroffen. Ten aanzien van de opgelegde voorwaarden, zoomede van eene weigering van de Nederlandsche Uitvoermaatschappij om een te haren name afgegeven consent over te dragen, staat gedurende 14 dagen beroep open op Onzen Minister van Landbouw, Nijverheid en Handel. De termijn van beroep begint te loopen den dag volgende op dien, waarop aan den belanghebbende de opgelegde voorwaarden schriftelijk zijn medegedeeld of van de weigering totoverdracht aan den belanghebbende schriftelijk is kennis gegeven. Onze genoemde Minister beslist. Zoo noodig raadpleegt hg eene door hem ingestelde Commissie van Advies, die zoowel de Nederlandsche Uitvoermaatschappij- als dengene, die in beroep is gekomen, gelegenheid tot mondelinge toelichting geeft. De Nederlandsche Uitvoermaatschappij is gehouden te voldoen aan de beslissing van Onzen genoemden Minister. 3. Voor zoover door vereenigingen, ingesteld tot regeling van den uitvoer van bepaalde goederen en werkende onder toezicht eener Rijkscommissie, wordt medegewerkt tot uitvoering van het bepaalde bij het tweede lid van artikel 1 en hetgeen daarmede in verband staat, dan wel tot uitoefening van toezicht op den uitvoer van goederen, worden de daaruit voortvloeiende kosten door de Nederlandsche Uitvoermaatschappij aan haar vergoed. In geval van geschil nopens het bedrag der S. & J. n«. 84. 2* dr. 4  — 50 — vergoeding wordt ten verzoeke van partijen of een harer door voornoemden Minister beslist. 4. Dit besluit treedt in werking met ingang van den tweeden dag na dien der dagteekening van het Staatsblad en van de Staatscourant, waarin het is geplaatst. Onze Ministers van Landbouw, Nijverheid en Handel en van Financiën zijn belast met de uitvoering van dit besluit, hetwelk gelijktijdig in het Staatsblad en in de Staatscourant zal worden geplaatst en waarvan afschrift zal worden gezonden aan den Raad van State. 's-Gravenhage, den 22sten December 1917. WILHELMINA. De Min. van Landbouw, Nijverheid en Handel, POSTHTJMA. De Minister van Financiën, Treüb. De Minister van, Oorlog, de Jonge. RenMinister van Buitenl. Zaken, J. Lotjdon. De Minister van Koloniën, Th. B. Plette. (Uitgeg. 31 Dec. 1917.)  — 51 — WET van den 23sten Februari 1918, S. 133, houdende bepalingen betreffende het slachten van dieren. (Zooals het opschrift dezer wet luidt na, en zooals zij is gewijzigd bij de wet van 18 Juni 1918, S. 425.) Wij WILHELMINA, enz. . . doen te weten : Alzoo Wij in overweging genomen hebben, dat het wenschelijk is de gelegenheid te openen het slachten van paarden, runderen, schapen, geiten, varkens, kippen, tamme eendvogels en ganzen te verbieden en ten aanzien van zoodanige slachtingen regelen te stellen ; (*) Zoo is het, dat Wij, den Baad van State, enz. Art. li (1) Onze Minister van Landbouw, Nijverheid en Handel is bevoegd het slachten van paarden, runderen, schapen, geiten, varkens, kippen, tamme eendvogels en ganzén geheel of gedeeltelijk te vérbiéden, van zulk een verbod ontheffing te verleenen en aan zoodanige ontheffing voorwaarden te verbinden. (*) (2) Eene beschikking, houdende een verbod als hiervoor bedoeld, wordt in de Nederlandsche Staatscourant geplaatst. (3) Onze voornoemde Minister is bevoegd het verleenen van ontheffingen en het stellen van de daaraan te verbinden voorwaarden op te dragen aan daartoe in de beschikking aan te wijzen personen. (4) Voor de toepassing van deze wet wordt onder „slachten" verstaan zoowel het langs directen of indirecten weg veroorzaken van den dood, overschillig op welke wijze en daar- (*) De considerans en het eerste lid van art. 1 znn aldus gewijzigd bij de wet van 18 Juni 1918, S. 425. Zie voor de slachtverboden o. m. de Nederlandsche Staatscourant van 1918, n°. 168. 4*  — 52 — onder óók begrepen het te weeg brengen van de noodzakelijkheid van noodslaohting als het afsnijden en uitsnijden van gedoode dieren. 2. (1) Overtreding van een verbod, ingevolge het bepaalde in artikel 1 gesteld, of het niet in acht nemen van de voorwaarden, waaronder van zulk een verbod ontheffing werd verleend, wordt gestraft met hechtenis van ten hoogste zes maanden, of geldboete van ten hoogste zes duizend gulden. (2) De verbeurdverklaring kan worden uitgesproken van al wat geacht kan worden te hebben behoord tot het levende dier, hetwelk werd geslacht in strijd met een verbod, ingevolge het bepaalde in artikel 1 gesteld, of zonder inachtneming van de voorwaarden, waaronder ontheffing van zulk een verbod werd verleend. (3) De feiten, strafbaar gesteld bij deze wet, worden beschouwd als overtredingen. 3. Deze wet treedt in werking met ingang van den dag, volgende na dien harer afkondiging. Lasten en bevelen, enz. Gegeven te 's-Gravenhage, den 23sten Februari 1918. WILHELMINA. De Min. van Landbouw, Nijverheid en Handel, POSTHUMA. (Ditgeg. 1 Maart 1918.)  WET van den 26sten Juli 1918, S. 494, tot instelling eener bijzondere rechtspraak in distributie- en andere crisiszaken. Wet WILHELMINA, enz. . . doen te weten : Alzoo Wij in overweging genomen hebben, dat in distributie- en andere crisiszaken beroep op eenen bijzonderen rechter dient te worden opengesteld en in verband daarmede de Beroepswet moet worden gewijzigd; Zoo is het, dat Wij, den Raad van State, enz. Art. 1. Bijzondere gerechten (distributiegerechten) oordeelen, in geval van beroep over: , 1. de besluiten, handelingen en weigeringen (om te besluiten of te handelen), in de uitvoering van de Distributiewet 1916, van de wet van 3 Augustus 1914 {Staatsblad n°. 344) houdende verbod tot uit- en vervoer van sommige artikelen, van de wet van 11 Maart 1916 {Staatsblad n°. 127) tot heffing van vergoeding van "kosten voor afgifte van consenten voor uitvoer, van de daarop berustende regelingen en van Ons besluit van 22 December 1917 (Staatsblad n°. 726) houdende bepalingen ten aanzien van het goederenverkeer met het buitenland, door de daarmede belaste organen genomen, verricht of uitgesproken; 2. de inbezitnemingen in de uitvoering van de wet van 3 Augustus 1914 {Staatsblad n°. 351) tot aanvulling der Onteigeningswet ter voorkoming van vasthouding en prijsopdrijving van waren, door de daarmede belaste organen gedaan, alsmede over de vaststelling der schadeloosstelling, ingevolge deze wet of de Distributiewet 1916 verschuldigd; 3. de besluiten, handelingen en weigeringen  — 54 — (om te besluiten of te handelen), in de uitvoering van de Nood-Boschwet, van de wet van 23 Februari 1918 {Staatsblad n°. 133) houdende bepalingen betreffende het slachten van paarden, runderen, schapen en varkens, en van de daarop berustende regelingen, door de daarmede belaste organen genomen, verricht of uitgesproken. (1) Aan hen kan bovendien de kennisneming worden opgedragen van beroepen, betreffende de besluiten, handelingen en weigeringen (om te besluiten of te handelen), die in de uitvoering van andere wetten, met de door den oorlog of het oorlogsgevaar veroorzaakte bijzondere omstandigheden verband houdend, de daarmede belaste organen nemen, verrichten of uitspreken. Beroep kan worden ingesteld op grond : 1°. dat de besluiten, handelingen en weigeringen (om te besluiten of te handelen) onwettig zijn; 2°. dat zij steunen op het aanwezig zijn van feitelijke omstandigheden, welke in werkelijkheid niet bestaan; 3°. dat bij het nemen, verrichten of uitspreken van besluiten, handelingen en weigeringen (om te besluiten of te handelen) het orgaan van zijne bevoegdheid kennelijk een ander gebruik heeft gemaakt dan tot de doeleinden, waarvoor die bevoegdheid is gegeven. 2. Als Centraal Distributiegerecht van hoogsten aanleg, tevens, in daarvoor aangewezen gevallen, in eerste en hoogste ressort beslissende, treedt de Centrale Raad van Beroep op. De leden van de distributiegerechten van eersten aanleg (plaatsvervangers inbegrepen) worden door Ons benoemd, geschorst en ontslagen. De distributiegerechten kunnen op de gronden in artikel 1, lid 3, genoemd, de aangevallen besluiten, handelingen en weigeringen vernietigen en veroordeelen den verweerder, voor (1) De onder I, 2 en 3 genoemde wetten zijn hiervóór opgenomen, met uitzondering van de Nood-Boschwet, die onder n°. 85 afzonderlijk in deze editie is uitgegeven. De titel van de wet van 23 Februari 1918, S. 183, was intusschen reeds veranderd in: „Wet, houdende bepalingen betreffende het slachten van dieren."  — 55 — zooveel noodig, om te doen of te besluiten hetgeen deze ingevolge wet of wettelijk voorschrift doen of besluiten moet, behoudens hunne bevoegdheid, indien het te nemen besluit eene geldelijke aanspraak betreft, dit besluit in hunne uitspraak vast te stellen. Is de vaststelling der schadeloosstelling niet overeenkomstig de voorschriften der wet tot stand gekomen, dan beveelt het distributiegerecht, dat zij alsnog, met inachtneming van zijn uitspraak, plaats vinde. Bevoegd beroep in té stellen is ieder bijzonder persoon, die, of ieder openbaar lichaam (de Staat inbegrepen), dat door het aangevallen besluit of de aangevallen handeling of weigering rechtstreeks in zijne belangen is getroffen. 3. Wij regelen verder bij algemeenen maatregel van bestuur den zetel, het rechtsgebied, de samenstelling, de bevoegdheid en de procesorde der distributiegerechten. De behandeling van het geding en de gevolgen van de uitspraak worden geregeld overeenkomstig de bepalingen der artikelen 49, 50, 53, 54 lid 1 — 3, 55 tot en met 61, 62 lid 1, 2 en 4, 64 tot en met 76, 80 lid 1, 4 en 5, 81 lid 1, 82 tot en met 90, 91 lid 1, 2, 3, 4, 6 en 7, 92, 93, 94 lid 1, 95 tot en met 102, 103 lid 1, 2 en 3, 104 tot en met 117 der Beroepswet, behoudens de afwijkingen en aanvullingen bij algemeenen maatregel van bestuur vast te stellen. Wij regelen verder bij algemeenen maatregel van bestuur alles wat in verband met de inrichting dezer rechtspraak voorziening vordert. 4. In artikel 42 van de Beroepswet wordt het woord : „leden" gelezen : „leden, benevens ten hoogste 9 plaatsvervangers". 5. Achter artikel 51 van de Beroepswet wordt een nieuw artikel ingevoegd, luidend: „Artikel 51a. Op de plaatsvervangers bij den Centralen Baad van Beroep vindt het omtrent de leden in de artikelen 43, 44, 46 tot en met 51 bepaalde overeenkomstige toepassing, met dien verstande dat: a. buiten toepassing blijven de artikelen 15 en 16, eerste lid, der wet op de Rechterlijke Organistatie en het Beleid der Justitie; 6. dat in geval van afwezigheid, belet of ontstentenis van een lid, dit vervangen wordt door den plaatsvervanger, die beschikbaar is."  — 56 — 6. Deze wet en de te harer uitvoering uit te vaardigen algemeene maatregelen van bestuur treden in werking op door Ons te bepalen tijdstippen. Lasten en bevelen, enz. Gegeven te 's-Gravenhage, 26 Juli 1918. WILHELMINA. De Minister van Justitie, B. Okt. De Min. van Landbouw, Nijverheid en Handel, posthtjma. {Uitgeg. 27 Juli 1918.) De besluiten tot uitvoering dezer wet en tot bepaling van het tijdstip harer inwerkingtreding waren bij het afdrukken nog niet verschenen.  — 57 — WET van den 27sten Juli 1918, S. 503, houdende regeling inzake de omzetting in bouwland en de bebouwing van graslanden, klavers of kunstweiden. (SCHEURWET 1918, S. 503). Wij WILHELMINA, enz. . . doen te weten : Alzoo Wij in overweging genomen hebben, dat het wenschelijk is in de tegenwoordige buitengewone omstandigheden bepalingen vast te stellen ten aanzien van het omzetten van graslanden, klavers of kunstweiden in bouwland en het bebouwen van die gronden, zulks in het belang der volksvoeding; Zoo is het, dat Wij, den Raad van State, enz. Art. 1. 1. Door of vanwege Onzen Minister van Landbouw, Nijverheid en Handel kunnen, volgens regelen bij algemeenen maatregel van bestuur te stellen, ten aanzien van het geheel of een gedeelte van de tot bepaaldelijk aan te wijzen bedrijven, perceelen of grondcomplexen behoorende graslanden, klavers of kunstweiden, voorschriften worden gegeven tot en betreffende de omzetting in bouwland en de bebouwing van die gronden. 2. Bij deze voorschriften wordt een termijn gesteld, binnen welken onderscheidenlijk de voor de omzetting en voor de bebouwing noodige werkzaamheden moeten zijn verricht. 3. Onder graslanden verstaat deze wet weiden of grasperken, die langer, onder kunstweiden, weiden of grasperken, die korter dan vier jaar in gras hebben gelegen. 4. Al hetgeen betreft de mstelling, samenstelling, taak en werkwijze van de organen, die door Onzen voornoemden Minister kunnen worden belast met het geven van bedoelde voorschriften, wordt, voor zoover daarin niet bij deze wet is voorzien, geregeld bij algemeenen maatregel van bestuur. 5. Van de beschikkingen genomen door of  vanwege Onzen voornoemden Minister krachtens het eerste lid van dit artikel kunnen belanghebbenden binnen veertien dagen na de dagteekening der beschikking in beroep komen bij eene Commissie van beroep, voor iedere provincie door Onzen voornoemden Minister aangewezen. Bevoegd is de Commissie van beroep binnen wier gebied het aangewezen onroerend goed of het grootste gedeelte daarvan is gelegen. 2. 1. De gebruikers en eigenaars van gronden, alsmede zij, die een recht van vruchtgebruik, beklemming of erfpacht op gronden hebben, zijn verplicht de door of vanwege Onzen Minister van Landbouw, Nijverheid en Handel bij schriftelijke vordering verlangde inlichtingen omtrent omvang en inrichting van het op die gronden uitgeoefende bedrijf en omtrent aard en ligging der door hen gebruikte gronden naar waarheid te geven. Dezelfde verplichting rust op hen, die uit hoofde van overeenkomsten, welke van kracht zijn op het tijdstip, waarop de inlichtingen worden gevraagd, in de oogstperiode daaraanvolgende gebruikers zullen zijn van die gronden. 2. Onder gebruiker, onderscheidenlijk eigenaar, vruchtgebruiker, beklemden meier, of erfpachter wordt begrepen degene, die het beheer over de gronden heeft en indien eene naamlooze venootschap, eene coöperatieve of andere rechtspersoonlijkheid bezittende vereeniging of stichting, het gebruik, onderscheidenlijk den eigendom, het vruchtgebruik, het recht van beklemming of van erfpacht heeft, elk lid van het bestuur. 3. Onder oogstperiode verstaat deze wet het tijdperk van den eersten Mei tot den eersten November. 3. Geen beroep kan worden gedaan op een beding, voorzoover het, indien het werd1 nagekomen, de naleving zou verhinderen van eenig voorschrift bij of krachtens deze wet uitgevaardigd, of voorzoover het insluit, dat de naleving van zoodanige voorschriften nadeelige gevolgen heeft, welke degene, dien zij treffen, had kunnen vermijden, indien de voorschriften niet waren gegeven. 4. 1. In afwijking van hetgeen is bepaald bij artikel 1595 van het Burgerlijk Wetboek,  — 59 — is de pachter van de gronden, die ter uitvoering van de voorschriften, uitgevaardigd krachtens artikel 1, zijn of moeten worden omgezet in bouwland, gerechtigd deze gronden weder te verhuren, doch voor niet langer dan één jaar telkenmale. 2. De verpachter kan zich niet beroepen op een beding, hetwelk den pachter het wederverhuren verbiedt of dat aan wederverhuring voor den pachter nadeelige gevolgen verbindt. 5. 1. Hij, die ingevolge artikel 13 aansprakelijk is voor de naleving van de voorschriften, als bedoeld in artikel 1, is, onverminderd de bevoegdheden, die hij ontleent aan op dit stuk bestaande gebruiken of tusschen partijen gesloten overeenkomsten, van af den eersten November, volgende op de uitvaardiging dier voorschriften of, indien de uitvaardiging eerst na den eersten November heeft plaats gehad, onmiddellijk na die uitvaardiging, gerechtigd de werkzaamheden te verrichten, welke noodig zijn voor de omzetting en bebouwing der gronden, ten aanzien waarvan die voorschriften zijn gegeven. 2. Tegenover den gebruiker kan geen beroep worden gedaan op een beding, dat hem het verrichten dier werkzaamheden op dien datum verbiedt of dat daaraan voor hem nadeelige gevolgen verbindt. 6. 1. Door het Rijk wordt voor de gronden die worden omgezet in bouwland, degene die op den laatsten dag van den termijn binnen welken de voor de omzetting noodige werkzaamheden moeten zijn verricht, eigenaar is van die gronden, indien hij daardoor nadeel ondervindt, schadeloosgesteld. 2. Zoodra het bedrag der schadeloosstelling vaststaat, wordt door of vanwege Onzen voornoemden Minister voor de betaalbaarstelling zorg gedragen. 3. Ten aanzien van gronden, aan het recht van beklemming onderworpen of in eeuwigdurende erfpacht bezeten, treedt in de plaats van den eigenaar, de beklemde meier, onderscheidenlijk de erfpachter. 7. 1. Hij die ingevolge artikel 13 aansprakelijk is voor de naleving van de voorschriften als bedoeld in artikel 1, wordt indien hij daardoor nadeel ondervindt, schadeloosgesteld.  — 60 — 2. De betaalbaarstelling geschiedt door of vanwege Onzen voornoemden Minister op het tijdstip of de tijdstippen, vastgesteld bij de voorschriften, uitgevaardigd krachtens artikel 1. 8. 1. De hypotheekhouder heeft geen recht op eenige afzonderlijke schadeloosstelling. 2. Hij oefent zijn recht alleen uit op de som, die aan den hypothecairen schuldenaar is toegekend, en zulks onverschillig of zijne schuldvordering al dan niet opeischbaar zij. 3. Voor het geval de vordering niet geheel uit de schadeloosstelling kan worden voldaan, wordt die vordering verminderd met het bedrag, hetwelk de hypotheekhouder ontvangt. 4. Wanneer de hypotheek tot zekerheid eener voorwaardelijke schuld of eener schuld van onbepaalde grootte is gesteld, kan de schuldeischer vorderen, dat die som, ten hoogste tot het beloop der in de akte opgegevene waarde met aanteekening van zijn recht, in een van de Grootboeken der Nationale Schuld te zijner keuze worde ingeschreven; in het eerste geval totdat de onzekerheid omtrent het bestaan der schuld hebbe opgehouden. 5. Voor het geval de schadeloosstelling minder is dan de in de akte opgegeven waarde der vordering, wordt die waarde verminderd met het „bedrag der ingeschreven schadeloosstelling. 6. Wanneer de hypotheek tot zekerheid van altijddurende renten is gesteld, kan de hypotheekhouder zijn recht op de schadeloosstelling doen gelden tot het bedrag van het twintigvoud der jaarlijksche renten en indien de schadeloosstelling daartoe niet toereikend is, op haar volle bedrag, in welk geval het bedrag der altijddurende renten verminderd wordt met het twintigste deel der schadeloosstelling. 9. Wanneer ten gevolge der uitvoering van de voorschriften, uitgevaardigd krachtens artikel 1, eene erfdienstbaarheid niet kan worden uitgeoefend, zal de vergoeding uit de aan den eigenaar toegekende som worden gevonden en daarop bij de bepaling dier som worden gerekend. Bij de berekening wordt vooral de meerdere of mindere noodzakelijkheid der erfdienstbaarheid en de mogelijkheid haar door eene andere te doen vervangen, in het oog gehouden.  — 61 — 10. 1. Hij, die op de gronden, die moeten worden omgezet in bouwland, een recht van vruchtgebruik had, heeft slechts aanspraak op de interessen van de aan den eigenaar als schadeloosstelling toegekende som, welke op zijn verlangen in een der Grootboeken der Nationale Schuld, te zijner keuze, wordt ingeschreven, met aanteekening van het recht van vruchtgebruik. 2. Hetzelfde geldt voor hen, die een recht van gebruik op bovenbedoelde gronden hebben, doch alleen tot een bedrag, berekend naar gelang van hun genot. 3. Schadeloosstelling, toegekend voor fideïcommissaire goederen moet door den bezwaarden erfgenaam in een der Grootboeken der Nationale Schuld te zijner keuze worden ingeschreven, met aanteekening van het recht van verwachting. 11. 1. Degene, te wiens behoeve een grondrente is gevestigd op gronden, ten aanzien waarvan een voorschrift, als bedoeld in artikel 1 is uitgevaardigd, heeft geen recht op eenige afzonderlijke schadeloosstelling. 2. Hij oefent zijn recht alleen uit op de schadeloosstelling, die aan den schuldplichtige is toegewezen. Indien deze schadeloosstelling minder bedraagt dan het twintigvoud der grondrente, wordt die rente met het twintigste deel dier schadeloosstelling verminderd. 12. Hij, die de gronden, die moeten worden omgezet in bouwland, in tijdelijke erfpacht bezit, heeft recht op eene uit de schadeloosstelling te betalen som; bij de berekening dier som wordt gelet op den tijd, dien het recht waarscmjnlijk nog zou hebben geduurd. 13. 1. De overtreding van een voorschrift, als bedoeld in artikel 1, wordt gestraft met hechtenis van ten hoogste zes maanden of geldboete van ten hoogste f 6000. Indien de schadeloosstelling, bedoeld in artikel 7, reeds is betaald, wordt verbeurdverklaring dier schadeloosstelling uitgesproken; wordt het bedrag dezer schadeloosstelling niet terugbetaald, dan wordt de verbeurdverklaring vervangen overeenkomstig artikel 34 van het Wetboek van Strafrecht. Voor zoover de schadeloosstelling nog niet is betaald, verklaart  — 62 — de rechter de aanspraak daarop voor vervallen. 2. Voor overtreding dier voorschriften is aansprakelijk hij, die uit hoofde van overeenkomsten, welke van kracht zijn op den laatsten dag van den termijn, binnen welken de voor de omzetting noodige werkzaamheden moeten zijn verricht, in de oogstperiode daaraanvolgende gebruiker zal zijn van de gronden, die moeten worden omgezet in bouwland. Bestaan te dien tijde zoodanige overeenkomsten niet, dan is de eigenaar aansprakelijk voor de overtreding. 3. Ten aanzien van gronden, waarop een recht van vruchtgebruik is gevestigd, die aan het recht van beklemming zijn onderworpen of die in erfpacht worden bezeten, treedt in de plaats van den eigenaar, de vruchtgebruiker, ondeiraheidenlijk de beklemde meier en de erfpachter. 4. Onder eigenaar, onderscheidenlijk vruchtgebruiker, beklemden meier of erfpachter wordt begrepen degene, die het beheer over de gronden heeft en indien eene naamlooze vennootschap, een coöperatieve of andere rechtspersoonlijkheid bezittende vereeniging of stichting den eigendom, onderscheidenlijk het vruchtgebruik, het recht van beklemming of van erfpacht heeft, elk lid van het bestuur. 14. 1. Hij, die nalaat eene opgave te doen, als bedoeld bij artikel 2, wordt gestraft met hechtenis van ten hoogste drie maanden of geldboete van ten hoogste 3000 gulden. 2. Hij, die in strijd met het bepaalde in artikel 2 opzettelijk nalaat eene opgave te doen of opzettelijk eene onjuiste opgave doet, wordt gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste twee jaren. 15. Met hechtenis van ten hoogste zes maanden of geldboete van ten hoogste f 600,000 svordt gestraft hij, die eenige handeling, waartoe degene die haar onderneemt, bevoegd is ingevolge artikel 5 of 17, belet, belemmert of verijdelt, of tracht te beletten, te belemmeren of te verijdelen. 16. De feiten, strafbaar gesteld bij deze wet, worden beschouwd als overtredingen, met uitzondering van dat, strafbaar gesteld bij art. 14, tweede lid, hetwelk als misdrijf wordt aangemerkt.  — 63 — 17. 1. De door of vanwege Onzen Minister van Landbouw, Nijverheid en Handel aan te wijzen ambtenaren zijnwkrachtens een bijzonderen schriftelijken last, door of vanwege Onzen voornoemden Minister te geven, bevoegd, desnoods bijgestaan door ambtenaren van de Rijks- of gemeentepolitie en op kosten der overtreders, weg te nemen, te doen wegnemen, te beletten, te doen beletten, te verrichten, te doen verrichten, hetgeen in strijd met deze wet of de krachtens deze wet uitgevaardigde voorschriften is of wordt ondernomen of nagelaten. 2. Ook kan door of vanwege Onzen voornoemden Minister aan den overtreder het gebruik van gronden, die hadden moeten worden omgezet in bouwland en bebouwd, worden ontzegd en aan andere personen of instellingen worden toegekend, doch voor niet langer dan één jaar telkenmale, tegen eene door of vanwege Onzen voornoemden Minister met die personen of instellingen overeen te komen vergoeding, welke komt ten bate van hem, aan wien het gebruik is ontzegd. Laatstgenoemde blijft echter aansprakelijk voor alle verbintenissen, die hij heeft aangegaan in de veronderstelling, dat hij het gebruik van die gronden zou hebben, behoudens hetgeen bepaald is bij artikel 3. 18. Met het opsporen van de feiten, bij deze wet strafbaar gesteld, zijn behalve de bij artikel 8,1».—6». van het Wetboek van Strafvordering aangewezen personen, ook belast de marechaussee, alle ambtenaren van Rijks- en gemeentepolitie, alsmede alle andere ambtenaren, daartoe aangewezen door Onzen Minister van Landbouw, Nijverheid en Handel. 19. 1. Voor zoover zulks voor de uitvoering ' en handhaving van de bij of krachtens deze wet uitgevaardigde voorschriften noodig is, wordt aan de in het vorig artikel genoemde' ambtenaren toegang verleend tot alle ongebouwde eigendommen en, op vertoon van eene algemeene of bijzondere machtiging van Onzen Minister van Landbouw, Nijverheid en Handel, ook aan anderen. 2. Indien de toegang wordt geweigerd of belet, verschaffen zij zich dien, desnoods met inroeping van den sterken arm.  — 64 — 20. De burgemeesters zijn verplicht hunne medewerking te verleenen bij alle door of vanwege Onzen Minister van Landbouw, Nijverheid en Handel ter zake van het in bouwland omzetten van graslanden, klavers of kunstweiden voorgeschreven maatregelen. 21. ï. Deze wet treedt in werking met ingang van den dag na dien harer afkondiging. 2. Zij kan worden aangehaald als „Scheurwet", doch met bijvoeging van den jaargang en het nummer van het Staatsblad, waarin zij is geplaatst. 22. Zoodra de tegenwoordige buitengewone omstandigheden hebben opgehouden te bestaan, zal aan de Staten-Generaal een voorstel van wet worden gedaan, waarbij de intrekking van deze wet zoomede de overgang tot den normalen toestand worden geregeld. Lasten en bevelen, enz. Gegeven te 's-Gravenhage, den 27sten Juli WILHELMINA. Be Min. van Landb., Nijverheid en Handel, POSTHTJMA. De Minister van Justitie, B. Ort. (üitgeg. 5 Aug. 1918.) * * De voorschriften tot uitvoering dezer wet waren bij het afdrnkken nog niet verschenen. Zie intusschen de hieronder afgedrukte circulaires van den Minister van Landbouw, Nijverheid en Handel, d.d. 22 Augustus 1918, betreffende toekenning van eene extra-premie van f 100.— per H.A. voor de teelt van tarwe of rogge op gedurende het najaar van 1918 te scheuren grasland {Nederl Staatscourant van 1918, n°. 19), en d.d. 6 September 1918, betreffende bevordering van den aanleg van volkstuintjes {Nederl. Staatscourant van 1918, n».207): Extra premie van 1 100 per H.A. voor de teelt van tarwe of rogge op dit najaar te scheuren grasland. De thans in werking getreden Scheurwet geeft aan den Minister van Landbouw, Nijverheid en Handel de bevoegdheid bepaalde per-  — 65 — ceelen grasland aan te wijzen tot omzetting in bouwland en de bebouwing van die'gronden. Zoowel de gebruiker, als de eigenaar van deze gronden zal voor de omzetting worden schadeloos gesteld, indien zij daardoor nadeel ondervinden. Voor de naleving der bovenbedoelde voorschriften is de gebruiker aansprakelijk. Tegenover' deze verplichting tot scheuren der aangewezen perceelen, staat de bevoegdheid van den gebruiker, die het grasland in pacht heeft, om terstond na aanwijzing tot scheuren te mogen overgaan, wat de verpachter, behoudens recht op beroep,,niet kan verhinderen. Na afkondiging der Scheurwet is de toestemming van den eigenaar voor het scheuren van perceelen, waarop scheurplicht is gelegd, niet meer noodig. Door eigen initiatief kunnen dus pachters van grasland het scheuren er van sterk bevorderen en daardoor de voedselvoorziening des volks krachtig helpen bevorderen. In verband met de late aanneming der Scheurwet en de vele werkzaamheden, noodig alvorens de te scheuren perceelen over het geheele land zijn aangewezen, kan niet verwacht worden, dat zulks beëindigd zal zijn vóór de zaaitijd van rogge en tarwe is aangebroken. In het belang der volksvoeding is het echter noodzakelijk, dat ook reeds dit najaar broodgraan wordt uitgezaaid op gescheurd grasland. Dit kan bereikt worden op onderstaande wijze: Elk landgebruiker, dus behalve de eigenaargebruiker, ook elke pachter, die voornemens is grasland, dat langer dan vier achtereenvolgende jaren in gras gelegen heeft, te scheuren om het met tarwe of rogge te bebouwen, kan hiertoe van af 20 Augustus 1918 aangifte doen bij het Plaatselijk Landbouwkantoor in zijne gemeente. Hij dient daarvoor op te geven: 1°. naam en woonplaats van den aanvrager en dito van den eigenaar ; 2°. kadastrale nummers van de perceelen grasland die hij wenscht te scheuren; 3». nauwkeurege grootte van elk'perceel in H.A. en A. (slooten; greppels en verdere niet bebouwbare gedeelten niet mede gerekend); 4°. naam van het gewas (tarwe of rogge) S. & J. n°. 84, 3° dr. 5  — 66 — dat de aanvrager op elk perceel wenscht te verbouwen; 5". zoo nauwkeurig mogelijk den datum waarop tot het scheuren zal worden overgegaan. De plaatselijke kantoren zenden wekelijks de ingekomen opgaven toe aan den directeur van het Provinciaal Productiekantoor, die ze zoodra mogelijk laat controleeren en in zijne registers doet inschrijven. De directeur van het betrokken Provinciaal fTöduCtiekantoor draagt zorg, dat onverwijld de scheurplicht wordt gelegd op de aangegeven en goedgekeurde perceelen en deze beschikkingen aan de belanghebbenden worden bekend gemaakt.. 'n2Lan de landgebruikers die op bovenstaande wijze medewerken om perceelen grasland te scheuren en met rogge of tarwe te bezaaien, zal per H.A. schoon land, in 1919 bebouwd met tarwe of rogge, eene extra premie van éénhonderd gulden per H.A. worden toegekend boven de gewone schadevergoeding welke hun Bal worden verstrekt ten gevolge van het opleggen van den scheurplicht. De adressen der Provinciale Productie-kantoren, welke op 1 Augustus jl. in de plaats getreden z!ïti der voormalige Cultuurboom' missies, zijn: !*bor Groningen, Landbouwschool, Groningen; „ Friesland, Willemskade 6, Leeuwarden ; „ Drenthe, Gröningerstraat 81, Assen ; „ Overijssel, Hengelo; „ Gelderland, Erichem; „ Utrecht, V. C. Donderstr. 18a, Utreen*!; „ Noordholland, RijkstuinbouwwiiJlèrS school, Alkmaar ; „ Zuidholland. C. v. Bylandtl. 14, 's Gravenhage; ,, Zeeland, Goes, Groote markt C 68a; „ Noordbrabant, Bergen op Zoom, Wil- helminalaan 2 ; „ Limburg, Boermond, Bakkerstraat 26. 's Gravenhage, 22 Augustus 1918. Voor den Minister,. De Secretaris-Oeneraal, Vkbstkkg.  — 67 — Bevordering van den aanleg van volkstuintjes. Naarmate de moeilijkbeden, om regelmatig en op voldoende wijze in de voedselbehoeften der bevolking te voorzien,, toenemen, dient de productie van voedingsmiddelen op eigen bodem met alle daartoe dienstige maatregelen van overheidswege krachtig bevorderd te worden. Om bovenstaande redenen acht ik het gewenscht de speciale aandacht der gemeentebesturen te vestigen qp het zeer groote nut, dat er ton bate der volksvoeding gelegen is in het bevorderen van den aanleg van zoogenaamde „volkstuintjes", waarin voornaamlijk winter, aardappelen, bruine boonen, benevess enkele gemakkelijk te kweeken groenten voor inmaak, als spercieboonen, stamsnijboonen en andijvie, of zulke voor versch gebruik gedurende den winter, als savoijekool, boerenkool en prei, met succes kunnen worden geteeld. De ondervinding heeft geleerd, dat zulke tuintjes ter groote van 2 a 3 aren, voor talrijke gezinnen uit te breiden tot 6 aren, bij de bevolking zeer gewild,zijn en aan ae gebruikers er van veel voldoening en voordeel schenken. De gunstige bepaling, dat de geheele opbrengst der tuintjes aan de bebouwers wordt gelaten, zonder dat aan hunne gezinnen iets wordt onthouden van de algemeene distributie van aardappelen, peulvruchten, groenten of andere artikelen, opent voor velen eene welkome en weinig kostende gelegenheid om het dagelijksche rantsoen eetwaren van het gezin te verhoogen en zich bovendien in het bezit te stellen van eene zeer te waardeeren reserve van eerste levensbehoeften, welker waarde bovenal op prijs gesteld zal worden, indien ten gevolge van onvoorziene omstandigheden, als plotseling invallende strenge vorst of werkstaking bij den transportarbeid, stagnatie ontstaat in den geregelden aanvoer van voedingsmiddelen. In het algemeen is men over de resultaten met de volkstuintjes verkregen zeer tevreden, wat als voldoende reden mag gelden om den aanleg er van op krachtige wijze aan te moedigen. Het voornaamste middel waardoor de gemeentebesturen den aanleg van volkstuintjes 6*  — 68 — krachtig kunnen bevorderen is het op gemakkelijke voorwaarden beschikbaar stellen van geschikte terreinen daarvoor. ginds de Scheurwet is afgekondigd, kan aan gebruikers van grasland, klaverland of kunstweide geschikt om in bouwland te worden omgezet, de verplichting tot scheuren dier gronden warden opgelegd. Zulke landerijen, op niet te verren afstand der gemeente gelegen, zijn bij uitstek geschikt voor den aanleg van volkstuintjes, waarom ik de gemeentebesturen in overweging geef vooral op zulke terreinen de aandacht te vestigen en ter verkrijging er van voor bovenomschreven doel overleg te plegen met het door mij in te stellen Gemeentelijk Productie Kantoor (G.P.K.) te uwent, waaraan de plaatselijke uitvoering der Scheurwet wordt opgedragen. Eene aanbevelenswaardige wijze om den aanleg van volkstuintjes nog meer te bevorderen en het slagen er van te verzekeren, is het afstaan van geschikte terreinen aan vereenigingen van inwoners, opgericht om volkstuintjes aan te leggen en te beheeren, of zulke vereenigingen bij het huren daarvan financieelen steun te verleenen. ■ De kans op het welslagen der cultures in de tuintjes wordt veel vergroot, indien van gemeentewege, of met haren steun, een of meer personen, voldoende bekend met den verbouw van aardappelen, peulvruchten en grove groenten, worden aangesteld om de belanghebbenden hulp en voorlichting te geven bij de behandeling van hun tuintje en toezicht uit te oefenen tegen vernieling en diefstal der verbouwde gewassen. De Regeering, ten volle overtuigd van het groote nut van den aanleg van zeer talrijke volktuintjes, is bereid voor dien aanleg op nog te scheuren grasland, al of niet belast met scheurplicht, voor het jaar 1919 aan de gemeentebesturen een subsidie te verleenen van f 250 per H.A. onder beding, dat het gemeentebestuur voor hetzelfde doel ten minste f 100 per H A. beschikbaar stelt. Aanvraag]tot het bekomen van dit subsidie moeten door bemiddeling van het Provinciaal Productie Kantoor (P. P. K.) door de gemeentebesturen gericht worden tot den Minister van  — 69 — Landbouw, Nijverheid en Handel, afdeeling Crisiszaken, bureau Landbouw. Op daartoe tijdig gedaan verzoek door het gemeentebestuur, of het bestuur eener vereenigmg van houders van volkstuintjes, zorgt het Gemeentelijk Productie Kantoor voor de beschikbaarstelling van geëigende pootkRrdappelen en bruine boonen zaaizaad. Voor bet bekomen van het ovnrige Baaizaad en groenteplanten dienen de gebruikers der tuintjes zelf zorg te dragen. Dat de aandacht der gemeentebesturen vooral op nog te scheuren grasland gevestigd wordt en alleen voor die gronden subsidie in uitzicht gesteld wordt, vindt zijn grond in het feit. dat deze in den regel zonder bemesting voldoende vruchtbaar zijn om een goeden oogst voort te brengen, terwijl het afrasteren, omspitten en verder gereed maken dezer terreinen voor de bebouwing, bovendien eene uitstekende gelegenheid aanbiedt om tijdelijk werkloozen tegen uitbetaling* van een behoorlijk loon nuttigen arbeid te verschaffen. 's-Gravenh»ge, 5 September 1918. De Min. van Landbouw, Nijverheid en Handel, FüSTHUMA.  70 — Gegevens omtrent enkele verdere crisiswetten. Oorlogszeeongevallenwet 1915. Wet ' van 8 Mei 1915, 8. 214, tot vast■ Stelling van bepalingen betreffende het waarborgen van uitkeeringen aan schepelingen en hunne nagelaten betrekkingen in verband met - ongevallen aan schepelingen overkomen ten gevolge van of in verband met eene gebeurtenis, welke een onmiddellijk gevolg is van den huidigen oorlog, krachtens besluit van 10 Juli 1915, S. 331, in werking getreden op 19 Juli 1915. Met besluiten en beschikkingen ter uitvoering: Besluit van 30 Juni 1915, S. 300, tot vaststelling van eenen algemeenen maatregel van bestuur tot uitvoering van de Oorlogszeeongevallenwet ïyis. Beschikking van den Minister van Landbouw, Nijverheid en Handel van 8 Juli 1915, tot vaststelling van een tarief van de premiën voor verzekering bij den Staat der Nederlanden van de uitkeeringen, bedoeld in artikel 2 van de Oorlogszeeongevallenwet 1915. (O V.) Beschikking van den Minister van Landbouw, Nijverheid en Handel van 9 Juli 1915, tot uitvoering van art. 5 van de Oorlogszeeongevallenwet 1915. (0. V.)  — 71 — Beschikking van den Minister van Landbouw, Nijverheid en Handel van 9 Juli 1915, tot uitvoering van art. 8 van de Oorlogszeeongevallenwet 1915 en art. 2 van het Koninklijk besluit van 30 Juni 1915 (Staatsrad n°. 300). (0. V.) Beschikking van den Minister van Landbouw, Nijverheid en Handel van 9 Juli 1915, tot uitvoering van art. 6, tweede lid, van de Oorlogszeeongevallenwet 1915. (C. V.) Beschikking van den Minister van Landbouw, Nijverheid en Handel van 10 Juli 1915, tot uitvoering van art. 6, eerste lid, van de Oorlogszeeongevallenwet 1915. (G. V.) Beschikking van den Minister van Landbouw, Nijverheid en Handel van 10 Juli 1915, betreffende uitvoering van zijne beschikking van 10 Juli 1915 tot uitvoering van art. 6, eerste lid, van de Oorlogszeeongevallenwet 1915. (Zooals die beschikking gewijzigd bij die van 3 September 1915.) (C. V.) Beschikking van den Minister van Landbouw, Nijverheid en Handel van 14 Juli 1915, tot uitvoering van art. 6, tweede lid, van de Oorlogszeeongevallenwet 1915. (C. V.) Beschikking van den Minister van Landbouw, Nijverheid en Handel van 14 Juli 1915, tot uitvoering van art. 2, zevende lid van de Oorlogszeeongevallenwet 1915. (C. V.) Beschikking van den Minister van Landbouw, Nijverheid en Handel van 19 Januari 1918, tot nadere uitvoering van art. 2, zesde en zevende lid, slot, van de Oorlogszeeongevallenwet 1915. (O V.)  — 72 — Vervoer met visschersvaartuigen. Wet van 9 Juli 1915, S. 316, houdende verbod om sommige artikelen te laden in of te vervoeren met visschersvaartuigen. Schepenuitvoerwet. Wet van 18 Maart 1916, S. 139, houdende maatregelen die waarborgen, dat Nederland in voldoende mate de beschikking blijft behouden over schepen. (Zooals die wet is gewijzigd bij de wet van 18 Juni 1918, S. 427.) Met besluit ter uitvoering : Besluit van 6 April 1916, S. 158, tot vaststelling van een algemeenen maatregel van bestuur, als bedoeld in art. 1, tweede lid, der Schepenuitvoerwet. (Zooals dat besluit is gewijzigd bij besluit van 19 Juni 1916, S. 282.) Oorlogsmolestverzekeringswet 1915. Wet van 27 Mei 1916, S. 210, houdende machtiging tot het aangaan van verzekeringsovereenkomsten tegen het gevaar van molest in verband met den tegenwoordigen oorlogstoestand, krachtens besluit van 8 Februari 1917, S. 209, in werking getreden op 9 Februari 1917. (Zooals die wet is gewijzigd bij de wet van 1 December 1917, S. 684.) Met beschikking ter uitvoering: Beschikking;.' van den Minister van Landbouw, Nijverheid en Handel van 8 Februari 1917, houdende bepalingen betreffende de uitvoering van de Oorlogsmolestverzekeringswet 1915. (Zooals die beschikking is gewijzigd bij die van 26 Mei 1917.)  — 73 — Schepenvordermgswet 1917 (S^Bll). Wet van 10 Februari 1917, S. 211, tot vo*dering van schepen. (Zooals die wet is gewijzigd bij de wetten van 23 Mei 1917, S, 430m 1 Junim.%, S. 308.) Smokkelhandel. Wet van 22 Februari 1917, S. 225, tot vaststelling in de tegenwoordige buitengewone omstandigheden van bepalingen in het belang van eene meer afdoende beteugeling van smokkelhandel, krachtens besluit van 27 Februari 1917, S. 230, in werking getre. den op 1 Maart 1917. Omloop van munten. Wet van 12 Januari 1918, S. 14, tot vaststelling van bepalingen in het belang van den omloop van 's Rijks munt. Zomertijd. Wet ww 23 Maart 1918, S. 105, tot tijdelijke afwijking van de wet' van 23 Juli 1908 (Staatsblad n°. 236 , tot invoering van een westelijken tijd. Met Besluit van 26\ Maart. 1918, S. 221 tot vervroeging in 1918 van deü wettehjken tijd, bedoeld in artikel 1 der wet van 23 Juli 1908, S 236 Bruinkoolontginning. Wet van 23 Maart 1918, S. 168, tot tijdelijke ontginning van bruinkolen zonder concessie.  — 74 — Enkele andere crisiswetten zijn in deze editie afzonderlijk uitgegeven, n.1.: Wet op de Oorlogs winstbelasting 1916: onder n°. 81. Huurcommissie- en Huuropzeggingswetten: onder n°. -82. Nood-Boschwet: onder n°. 85. Beurswet en Wet ter voorkoming van uitwinning: ongenummerd. Buitengewone vreemdelingenwet en Vreemdelingenreglement: onder de aanvullingen van n°. 1. Afwijking Boterwet: onder de aanvullingen van n°. 50. Woningnoodwet, met uitvoeringsbesluit : onder de aanvullingen van n°. 64.    S. & J. N°. 84, 3» druk. la CEISIS WETTEN AANVULLING der wet houdende verbod tot uit- en vervoer , vim sommige artikelen. Beschikking van den Minister van Landbouw, Nijverheid en Handel van 12 November 1918, n°. 69050/36, Rijksbureau voor de Distributie van Graan en Meel, betreffende de niet-toepasselijkheid van vervoerverboden ingeval van verklaring van den Centralen Gezondheidsraad. (Nederlandsche Staatscourant 1918, n°. 265). De Minister van Landbouw, Nijverheid en Handel; Gezien de wet van 3 Augustus 1914 (Staatsbtad n°. 344), gelijk deze laatstelijk gewijzigd werd bij de wet van 3 Juni 1918 (Staatsblad n°. 326); Heeft goedgevonden te bepalen: de uitgevaardigde en uit te vaardigen vervoerverboden zijn niet van toepassing voor zooverre het vervoer gedekt is door eene verklaring, geteekend door den voorzitter of een der leden van den Centralen Gezondheidsraad te Utrecht. 's Gravenhage, 12 November 1918. De Minister voornoemd, H. A. van ijsselsteijn.   S. & J. N°. 84, 3« druk. CRISIS WETTEN. AANVULLING der wet houdende tjjdelyko bepalingen betreffende het vervoer en de nederlage van goederen. Wet van den 21stenJuni 1919, S. 420, tot wijziging en aanvulling van de wet van 31 December 1915 (Staatsblad n°. 533), houdende tijdelijke bepalingen betreffende het vervoer en de nederlage van goederen. Zie betreffende deze wet Bijl. Hand. 2" Kamer 1918/19, n°. 355, 1—5 Hand. id. 1918/19, bladz. 2342. Hand. 1' Kamer 1918/19, bladz. 557—559, 565, 566, 567. Wu WILHELMINA, enz. . . . doen te weten : Alzoo Wij in overweging genomen hebben, dat het wenschelijk is de wet van 31 December 1915 (Staatsblad n°. 533) houdende tijdelijke bepalingen betreffende het vervoer en de nederlage van goederen, te wijzigen en aan te vullen • Zoo is het, dat Wij, den Raad van State, enz.' Art. I. Artikel l der voormelde wet wordt gelezen als volgt: „Voor de door Ons in het belang van eene meer afdoende beteugeling van den smokkelhandel aan te wijzen gedeelten van het grondgebied des Rijks gelden de bepalingen, vervat in de artikelen 2 en. 9 dezer wet". Art. II. Het eerste lid van artikel 2 der voormelde wet wordt gelezen als volgt: „Het vervoer van alle goederen, voor zoover dit niet geschiedt met geldige documenten tot m-, uit- of doorvoer, moet gedekt zijn door binnenlandsche paspoorten." Aan het artikel wordt een derde lid toegevoegd, luidende als volgt: „Voor de toepassing van deze wet worden goederen, aanwezig in stilliggende vaartuigen of stilstaande voertuigen, geacht in vervoer te zijn." Art. III. Artikel 3, eerste lid, der voormelde wet wordt gelezen als volgt: „De in art. 2 bedoelde binnenlandsche paspoorten worden afgegeven door den ontvanger onder wiens kantoor de plaats van afzending is gelegen, op daartoe door den afzender met inachtneming van artikel 120 der Algemeene wet , van 26 Augustus 1822 (Staatsblad n°. 38) in te leveren aangifte, na zekerheidstelling voor het  16!> tweevoud der waarde, die de goederen gerekend worden in het voor de plaats van bestemming naastbij gelegen vreemde land te hebben. Voor zoover zulks door Onzen Minister van Financiën wordt bepaald, worden binnenlandsche ; paspoorten slechts afgegeven tegen intrekking vaïi eene vergunning, tot inslag ten name van dengene, voor wien de goederen bestemd zijn voor eene hoeveelheid niet kleiner dan die, welke in de aangifte is vermeld." Art. IV. Artikel 10 der voormelde wet wordt vervangen door een nieuw artikel, luidende als volgt: „Onze Minister van Financiën is bevoegd, in het belang van eene meer afdoende beteugeling van den smokkelhandel: 1°. het brengen'van paarden en vee binnen het ingevolge artikel 1 aangewezen grondgebied of gedeelten daarvan te verbieden; |8; 2». voorschriften te geven betreffende het toezicht op het houden van paarden en vee,, hetzij voor het geheele grondgebied des Rijks,, hetzij voor een gedeelte daarvan ; 30. het houden van paarden- en veemarkten te verbieden, hetzij in het geheele grondgebied des Rijks, hetzij in een gedeelte daarvan; 40. het aanwezig hebben van paarden en vee in eene bepaalde strook langs de grenzen des Rijks te verbieden; 5°. het uitstallen, het ten verkoop voorhanden hebben, het ten verkoop aanbieden en het verkoopen van door hem aan te wijzen goederen op markten, in koffiehuizen en op openbare wegen in het geheele ingevolge Artikel 1 aangewezen gebied of een gedeelte daarvan te verbieden; 6°. de aanwezigheid van personen en het vervoer van goederen in bepaalde terreinen en op of over bepaalde land- en waterwegen geheel of gedeeltelijk te verbieden ; 70. in bepaalde terreinen en over of in bepaalde waterwegen, gelegen in de ingevolge artikel 1 aangewezen gedeelten van het grondgebied des Rijks, het aanwezig hebben van bruggen en inrichtingen, geschikt om goederen van de eene zijde van een waterweg naar de andere over te brengen, voor zoover deze niet dienen voor het openbaar verkeer of voor den publieken dienst, geheel of gedeeltelijk te verbieden; 8°. het aanwezig hebben van vaartuigen of andere middelen van vervoer in bepaalde "terreinen en op of in bepaalde land- of waterwegen, gelegen in de ingevolge artikel 1 aangewezen gedeelten van het grondgebied des Rijks, alsmede op de zeedijken, kwelders of stranden geheel of gedeeltelijk te verbieden ; 9°. het uitvaren van vaartuigen uit aangewezen havens of van aangewezen gedeelten van de stranden, oevers of zeedijken, alsmede het aanleggen van vaartuigen aan aangewezen gedeelten van de stranden, oevers of zeedijken te verbieden.  lfic In het geval, bedoeld onder 7°., wordt door het Rijk vergoeding verleend voor de kosten, verbonden aan het wegnemen en wederaanbrengen van de brug of inrichting,- alsmede voor de dientengevolge aan eigendommen Ij toegebrachte beschadiging." Art. V. Na artikel 12 der voormelde wet wordt een nieuw artikel 13 ingevoegd, luidende : „Overtreding van een voorschrift, door Onzen Minister van Financiën krachtens artikel 10 dezer wet vastgesteld, wordt gestraft met hechtenis van ten hoogste één jaar of geldboete van ten hoogste honderd gulden. Het goed, waarmede of ten aanzien waarvan de overtreding is gepleegd, kan worden verbeurd verklaard." Art. VI. Artikel 13 van voormelde wet wordt artikel 14 en gelezen als volgt: „De feiten, strafbaar ingevolge de artikelen 11 en 12 dezer wet, worden beschouwd als misdrijven. . ' : -De feiten, strafbaar ingevolge artikel 13 dezer wet, worden beschouwd als overtredingen. Art. VII. Artikel 14 van voormelde wet wordt artikel 15 en gelezen als volgt: „Met het opsporen van de feiten, strafbaar ingevolge de bepalingen dezer wet, zijn, behalve Ide bg artikel 8, nos. .1—4 en 6 van het Wetboek |;van Strafvordering aangewezen personen," belast de ambtenaren der invoerrechten en accijnzen, alsmede de'marechaussee en alle ambtenaren r.^'-jk8- en gemeentepolitie. ziJ zïjn bevoegd in de ingevolge artikel 1 aangewezen gedeelten van het grondgebied des Rijks alle personen aan te houden en dezen alsmede alle vervoerd wordende goederen' te visiteeren. Zij zijn bevoegd in beslag te nemen alles waarvan de verbeurdverklaring kan worden' bevolen en daarvan de uitlevering te Vorderen Indien aan het bevel tot uitlevering niet wordt voldaan, kunnen de ambtenaren zich in het bezit van het gevorderde stellen, desnoods door inroeping van den sterken arm." Art. VIII. Na artikel 15 (nieuw) wordt een nieuw artikel 16 'ingevoegd, luidende als volgt: „De met de opsporing van overtredingen dezer wet belaste ambtenaren hebben, voor zoover dit tot de uitoefening van het door' hen te houden toezicht of ter inbeslagneming noodig is, tot elke plaats toegang. Zij ziin bevoegd de hoeveelheid der in panden of op erven aanwezige goedeien op te nemen. Wordt hun de toegang belet of geweieerd dan verschaffen zij zich dien desnoods met' Denulp van-den sterken arm. Lokalen, die uitsluitend tot woning dienen oi die alleen door eene woning, uitsluitend' hiertoe dienende, toegankelijk zijn, treden zij tegen den wil van den bewoner niet binnen  16d dan op vertoon van eene bijzondere lastgeving van den burgemeester of van den kantonrechter. De lastgeving wordt niet geweigerd dan met opgaaf van redenen. De verantwoordelijkheid voor de gevolgen der visitatie blijft steeds voor de ambtenaren, die haar verrichten. Van het binnentreden van eene woning wordt steeds proces-verbaal opgemaakt, dat binnen tweemaal 24 uren aan den bewoner in afschrift wordt medegedeeld." Art IX. Na artikel 16 (nieuw) wordt een nieuw' artikel 17 ingevoegd, luidende : „De bepalingen, door Onzen Minister van Financiën vastgesteld ingevolge artikel 10, zijn eerst van kracht na hare bekendmaking in de Nederlandsche Staatscourant. Onze Minister van Financiën zorgt bovendien, door plaatsing in dagbladen of op andere wnze, dat de bepalingen zooveel mogelijk ter algemeene kennis komen." - Art. X. Na artikel 17 (nieuw) wordt een nieuw artikel 18 ingevoegd, luidende: indien een feit, strafbaar ingevolge de be'palingen dezer wet, is gepleegd door eene naimlooze vennootschap, eene coöperatieve of andere rechtspersoonlijkheid bezittende vereeniging of eene stichting, wordt de strafvervolging ingesteld en de straf uitgesproken tegen de leden van het bestuur. Geen straf wordt uitgesproken tegen den bestuurder, van wien blijkt, dat het feit niet aan zijn toedoen is te wijten. ~ Art. XI. Artikel 15 van voormelde wet wordt artikel 19. . Art. XII. Deze wet treedt in werking op een door Ons te bepalen tijdstip. 1 Dit tijdstip behoeft niet voor alle bepalingen hetzelfde te zijn. Lasten en bevelen, enzGegeven te 's-Gravenhage, den 27sten Juni ïqiq WILHELMINA. De Minister van Financien, db Vetes. De Min. van Landbouw, Nijverheid en Handel, H. A. van ijsselstedn. De Minister van Oorlog, Alttng von Geusau. De Minister van Marine, H. Bijleveld Jk. De Minister van Justitie, Heemskerk. (üitgeg. 11 Juh 1919.) Besluit van den 15de» Juli 1919, S. 495, houdende bepalingen betreffende het vervoer en de nederlage van goederen. Wu WILHELMINA, enz. . Op de voordracht van Onzen Minister van Financiën van 9 Juli 1919, n°. 100, afdeeling Invoerrechten ; i Bij besluit van 15 Juli 1919, S. 494, is het tijdstip van mwerkingtreding voor de geheele wet bepaald op 10 Augustus 1919.  16e Gezien artikel 1 der wet van 31 December 1915 (Staatsblad n°. 533), gewijzigd bij de wet van 27 Juni 1919 (Staatsblad n°. 420); Hebben goedgevonden en verstaan "te bepalen : . Art. 1. Voor de toepassing van de artikelen 2 en 9 der wet van 31 December 1915 (Staats?5fSr„n°' 533)> gewijzigd bij de wet van 27 Juni 191h iNtaatxhlnA t>o ±ft\ ,„™ ,a„ ff. in de provincie Groningen: de gemeenten Oron inwon. Fmat«TOml,l«> jmawoiaa, öcneemda, Noordbroek. Zuidbroek. i«crui, mieuwescnans, muntendam, Meeden, Veendam, Wildervank, Qude Pekela, Nieuwe Pekela, Wedde, Bellingwolde, Onstwedde, Vlagtwedde, Adorp, Bedum, Haren, Hoogezand, Hoogkerk, Kantens, Loppersum, Middelstum, Noorddijk, Sappemeer, Slochteren, btedum, Ten Boer, Winsum, Nieuwolda, iermunten, Delfzijl, Appingedam, Bierum, Uithuizermeeden, 't Zandt en Uithuizen; ' b. in de provincie Drenthe : de gemeenten Gieten, Gasselte, Borger, Odoorn, Emmen, Sleen, Zweeloo, Oosternesselen, Hoogeveen, Zuidwolde, Dalen, Schoönebeek, Coevorden, Anlo, Assen, Beilen, Eelde, Meppel, Norg, Rolde, Ruinen, Ruinerwold, Vries, Westerbork, de Wijk en Zuidlaren ; •• <<• mde provincie Overijssel: de gemeenten Almelo, Avereest, Bathmen, .Borne, Dalfsen, Ambt-Delden, Stad-Delden, Denekamp, Deventer, Diepenheim, Diepenveen, Enschede, Goor, Gramsbergen, Haaksbergen, Den Ham, Ambt-Hardenberg, StadJiardenberg, Hassëlt, Heino, Hellendoom, Hengelo, Holten, Lonneker, Losser, Markelo, ^euwleusen, Oldenzaal, Olst, Ambt-Ommen, btad-Ommen, Ootmarsum, Raalte, Rijssen, btaphorst, Tubbergen, Vriezenveen, Weerselo, Wierden, Wijhe, Zwolle Zwollerkerspel; a. m de provincie Gelderland: de gemeenten Apeldoorn, Zutphen, Warnsveld, Gorssel, Brammen. Voorst, Lochein, Laren, Winterswijk, Groenlo, Lichtenvoorde, oi ?r£en' Boréulo, Neede," Ruurlo, Aalten, btad-Doetinchem, Ambt-Doetinchem, Zelhem, Welü, Doesburg, Hummelo, Angerlo, Hengelo, Vorden, Steenderen, Wisch, Gendringen, Berg Umxperlo, Arnhem, Rheden, Rozendaal, Renkum, Doorwerth, Eist, Valburg, Zovenaar, JJidam, Herwen en Aerdt, Pannerden, Westervoort, Duiven, Millingen, Wageningen, Ede, Nijmegen, Wamel, Dreumel, Heerewaarden, Appeltern, Druten, Horssen, Beuningen, Ewijk, Ubbergen, Groesbeek, Heumen, Huiisen, Bernmei, Gent, Wijohen, Balgoij, Bergharen, Batenburg en Overasselt; e. in de provincie Limberg: net geheele gebied dier provincie ; /. in de provincie Noord-Brabant: rnT gemeenten Oss, Heesch, Berghem, NistelK™=^?n' Ll£' Lithoijen, Alem Maren en Kessel, Oijen en Teeffelen, Grave, Velp, Gassel  16/ Escharen, Reek, Ravenstein, Huissehng en Neerloon, Dieden Demen en Langel, Deursen en. Dennenburg, Megen Haren en Macharen, Herpen, Sehaiik, Berlicum, Rosmalen, Nulana, Dinther, Heeswijk, Eindhoven, Stratum, Strijp, Gestel en Blaarthem, Woensel, Geldrop, Zésgehuchten, Veldhoven en Mereveldhoven, Watlre, Aalst, Oerle, Zeelst, Nunen Gerwen en Nederwetten, Tongelre, St. Oedenrode, Schnndel, Son en Breugel, Heeze, Leende, Budel, Maarheeze, Soerendonk Sterksel en . Gassel, Valkenswaard, Borkel en Schaft, Dommelen, Westerhoven, Bladel en Netersel, Reusel, Hoogeloon Hapert en Casteren, Vessem Wintelre en Knegsel, Duizel en Steensel Hooge en Lage Mierde, Bergeijk, Eersel, Luiksgestel, Rilthoven, Hehnond, Aarle-Rixtel, Stiphout, Bakel en Milheeze, Mierlo, Asten, Vherden, Deurne en Liesel, Someren, Lierop, Yeghel, Uden, Zeeland, Gemert, Boekei, Beek en Donk, Lieshout, Erp, Boxmeer, Sambeek) Oploo bt. Anthonis en Ledenacker, Wanron, Beugen en Rijkevoort, Maashees en Overloon, Vierlmgsbeek, Cuvk en St. Agatha, Beers^ Linden, ■Oeffeit, Haps, Miü en St. Hubert, Dinteloord en Prinsland, Steenbergen en Kruisland, NieuwVosmeer, Bergen op Zoom, Halsteren, Wouw, Ossendrecht, Woensdreoht, Huybergen, Putte, Roosendaal en Nispen, Oud- en Nieuw-Gastet, Oudenbosch, Hoeven, Etten en Leur, Rucphen enVorenseinde.Princenhage, Tetenngen, Breda, Ginheken en Bavel, Rijsbergen, Zundert, Chaam, Gilze en Rijen, Oosterhout (het gedeelte gelegen ten zuiden van het Wuhelminakanaal), Tilburg, Goirle, Alphen en Riel, Baatle. Nassau, Hilvarenbeek, Diessen, Moergestel en Oost- West- en Middelbeers; o in de provincie Zeeland: het geheele gebied dier provincie; h. dl eilanden Ameland, Schtermonntkoog en t.'*de TerscheUinger en Friesche -Wadden. beoosten den meridiaan van 0» 36' Oosterlengte van Amsterdam en benoorden de parallel van 53° 16' Noorderbreedte, de Groninger Wadden, de Lauwerszee benoorden de parallel van oó 22' Noorderbreedte en de Doüard. 2. Ons beslait van 17 Februari 1916 (Staatsblad n°. 76) wordt op het tijdstip;van de nwerkingtreding van dit besluit ingetrokken. 3 Dit besluit treedt in werking met ingang van den tienden Augustus 1919. Onze Minister van Financiën is belast met de uitvoering van dit besluit, hetwelk in het Staatsblad en in de Staatscourant zal worden geplaatst. Het Loo, den IMenJublM^ * Minister ™J™™^J\^s.  34a CRISISWETTEN AANVULLING van de wetten tot heffing der Verdedigingsbelasting I en II. Wet van denllden April 1919, S. 171, houdende verlenging van den termijn, waarvoor de verdedigingsbelastingen, krachtens de WetT .tan 18 August™ 1916 (Staatsblad n tU) en \S Augustus 1916 (Staatsblad n°. 412), worden geheven en wijziging van het tarief dier belastingen. Wij WILHELMINA, enz. .. doen te weten • Aizoo Wij in overweging genomen hebben, a.a* "et noodig is verdere maatregelen van tijdehjken aard te treffen ter gedeeltelijke bestrijding der kosten van den oorlogstoestand ; Zoo is het, dat Wij, den Raad van State, enz. it j V • Verdedigingsbelasting I en de Verdedigmgsbelasting II worden geheven ook over de vier achtereenvolgende belastingjaren waarvan het eerste aanvangt 1 Mei 1919, met dien verstande dat: a. in afwijking van artikel 1, letter a der wet van 18 Augustus 1916 (Staatsblad n°. 411) de Verdedigmgsbelasting Ia wordt geheven tot een bedrag van 30 ten honderd van de vermogensbelasting in hoofdsom ; b in afwijking van artikel 10 dier wet de Verdedigingsbelasting 16 wordt geheven volgens het onderstaande tarief : Indien de waarde van het vermogen niet meer bedraagt dan f 50,000 is geen belasting verschuldigd. ° Indien die waarde meer bedraagt dan f 50 000 wordt de verschuldigde belasting, over geheele bedragen van f 1000, berekend als is aaneewezen op de volgende tabel. Percentage voor het gedeelte van het vermogen, dat bedraagt: f f 50,000, „ 100,000, c „ 150,000, 4 „ 200,000, u „ 300,000, o „ 400,000, S „ 500,000, -g „ 750,000, 'S „ 1,000,000, _ '„ 1,250,000, § „ 1,500,000, •§ y „ 2,000,000, 100.000 , 150,000 , 200,000 300,000 400,000 500,000 750,000. 1,000,000, 1.250.000. 1.500.000. 0.4 2,000,000, 0,45 3,000,000, 0,5 0,03 pa. u.ue 0,1 0,14 0,18 0,22 0,26 0,3 0,35  316 Voorts wordt voor elke volgende reeks van f 1,000,000 of een deel daarvan 0,05 pet. meer geneven .dan het voor de onmiddellijk daaraan voorafgaande reeks van f 1,000,000 verschuldigde percentage. De belasting zal niet meer kunnen bedragen dan 0,6 ten honderd van het vermogen. c. in afwijking van artikel 3 der wet van 18 Augustus 1916 (Staatsblad n°. 412) de Verdedigingsbelasting II wordt geheven volgens het onderstaand tarief: Belastbare som. Belasting! f 1200 of meer, doch minder dan f 1250 f 2.— „ 1250 „ „ . „ „ „ „ 1300 „ 2.20 „ 1300 „ „' „ „ „ „' 1350 „ 2,40 „ 1350 „ „ „ „ „ „ 1400 „ 2.60 „ 1400 „ „ 1450 . 1500 . 1550 . 1450 „ 2.80 1500 „ 3.— 1550 „ 3.30 1600 „ 3.60 Is de belastbare som f 1600 of meer, doch minder dan f 2000, dan is verschuldigd f 4 benevens f 0.50 voor elk geheel bedrag van f 100, waarmede zij de som van f 1600 te boven gaat. Is de belastbare som f 2000 of meer, doch minder dan f 4000, dan is verschuldigd f 6 benevens f 0.75 voor elk geheel bedrag van f 100, waarmede zij de som van f 2000 te boven gaat. Is de belastbare som f 4000 of meer, doch minder dan f 7000, dan is verschuldigd f 21 benevens f 1 voor elk geheel bedrag van f 100, waarmede zij de som van f 4000 te boven gaat. Is de belastbare som f 7000 of meer, doch minder dan f 10,000, dan is verschuldigd f 51 benevens f 1.25 voor elk geheel bedrag van f 100, waarmede zij de som van f 7000 te boven gaat. Is de belastbare som f 10,000 of meer, doch minder dan f 15,000, dan is verschuldigd f 88.50 benevens f 1.50 voor elk geheel bedrag van f 100, waarmede zij de som van f 10,000 te boven gaat. Is de belastbare som f 15,000 of meer, doch minder dan f 20,000, dan is verschuldigd f 163.50 benevens f 1.75 voor elk geheel bedrag van f 100, waarmede zij de som van f 15,000 te boven gaat. Is de belastbare som f 20,000 of meer, doch minder dan f 25,000, dan is verschuldigd f 251 benevens f 2 voor elk geheel bedrag van f 100, waarmede zij de som van f 20,000 te boven gaat. Is de belastbare som f 25,000 of meer, doch minder dan f 30,000, dan is verschuldigd f 351 benevens f 2.25 voor elk geheel bedrag van f 100, waarmede zij de som van f 25,000 te boven gaat. Is de belastbare som f 30,000 of meer, doch minder dan f 35,000, dan is verschuldigd f 463.50 benevens f 2.50 voor elk geheel bedrag  34c van f 100, waarmede zij de som van f 30,000 te boven gaat. Is de belastbare som f 35,000 of meer doch minder dan f 40,000, dan is verschuldigd f 588 50 benevens f 3 voor elk geheel bedrag van f 100 waarmede zij de som van f 35,000 te boven gaat. Is de belastbare som f 40,000 of meer, doch ?ÏÏaeL dau f 45;000' dan is verschuldigd i50'benevens f 3.50 voor élk geheel bedrag van f 100, waarmede zij de som van f 40,000 te boven gaat. Is de belastbare som f 45,000 of meer doch mmoeLdan f 50'900' dan " verschuldigd V91^5^. oenevens f 4 TOOr elk geheel bedrag van t 100, waarmede zij de som van f 45,000 te boven gaat. Is de belastbare som f 50,000 of meer, doch fïï(ïorJrndan f 60'000' dan is verschuldigd f 1113.50, benevens f 4.50 voor eik geheel ber?f aXT V00' darmede zjj de som van I 50,000 te boven gaat. Is de belastbare som f 60,000 of meer, doch fi^rKndan f 70'000' dan is verschuldigd * oenevens f 5 voor elk geheelhedrag van f 100, waarmede zij de som van f 60,000 te boven gaat. Is de belastbare som f 70,000 of meer, doch TÏÏ&oJ*? f 85,02°' dan is verschuldigd f 2063.50, benevens f 5.50 voor elk geheel be- t^^\ f x.100' waarme boter verwerkt, leidt tot de conclusie, dat eene inbezitneming van zijne I melk of vee geoorloofd, uitsluiting van den ver- - jl koop van b.v. koffie of margarine niet geoor- 1 loofd is. ] In verband met de bevoegdheid tot inbezit- ! neming van goederen worde in dit verband op 'I het volgende gewezen: Daarbij geldt niet, gelijk in het geval der uit- 1 sluiting, het ontnemen van een recht, hetwelk 1 aan den betrokken persoon was gelaten of toe- -:| gekend, doch het ontnemen van den eigendom. \\ En beginsel is ook hier de regel van kracht, dat e Vries. De Min. van Oorlog, Alting von Geusaij. De Minister van Buitenlandsche Zaken, van KaRNEBEEK. De Minister van Koloniën, Idenburg. De Minister van Justitie, Heemskerk. (Uitgeg. 19 Maart 1919.)  44c Gelijksoortige grenzen als bij de uitsluiting, binnen welke de toepassing van den maatregel geoorloofd blijft, kunnen derhalve ook hier worden getrokken. Tegenover vorenstaande .geoorloofde maatregelen in het belang 'der distributie, kan als ongeoorloofd aangewezen worden inbezitneming van \ ee bij een landbouwer die, en omdat hij zich aan de teeltregeling niet gehouden heeft. Resumeerende, mag dus worden aangenomen, dat de vraag, welken indruk een maatregel op de daarbij betrokkenen maakt, van slechts zeer ondergeschikt belang is voor de vaststelling van den werkelijken aard daarvan ; aan een persoon kan een recht of aanspraak worden ontnomen, indien gebleken is, dat men hem deze niet laten kan zonder eene doelmatige distributie van goederen te schaden; onverschillig, hoe de betrokkene daarover ook denken moge, is die maatregel juridisch gesproken geen straf. Is die maatregel op de Distributiewetl916 gegrond, dan is alleen reeds daardoor die maatregel volkomen wettig, omdat iedere toepassing dier wet, in het belang der distributie van goederen, met het karakter dier wet in overeenstemming is. Ik verzoek u ook uwerzijds bij het voorstellen, treffen of toepassen van inaatregelen als hier bedoeld, met het bovenstaande ten volle te willen rekening houden. De Minister van Landbouw, Nijverheid en Handel, H. A. van ijsselsteijn. Besluit van den 16(£ere November 1918, S. 595, tot aanvulling van het Koninklijk besluit van 30 September 1916 (Staatsblad n°. 463), zooals dat is aangevuld door de Koninklijke besluiten van 3 Februari 1917 (Staatsblad n°. 204) en van 6 November 1917 (Staatsblad n°. 615), tot aanwijzing van de gewassen, waarvan de verbouw kan worden verboden, beperkt, of niet dan voorwaardelijk toegestaan. Wij WILHELMINA, enz. Op de voordracht van Onzen Minister van Landbouw, Nijverheid en Handel van 5 September 1918, Afdeeling Crisiszaken, Bureau Landoouw, n°. 18803 ; Overwegende, dat het wenschelijk is, Ons besluit van 30 September 1916 (Staatsblad n°. 463), zooals dat is aangevuld door Onze besluiten van 3 Februari 1917 (Staatsblad n°. 204) en van 6 November 1917 (Staatsblad n°. 615), tot aanwijzing van de gewassen, waarvan de verbouw kan worden verboden, beperkt of niet dan voorwaardelijk toegestaan, aan te vullen; Den Raad van State gehoord (advies van 5 November 1918, n°. 34);  44d Gelet op het nader rapport van Onzen voornoemden Minister van 14 November 1918, Directie van den Landbouw, n°. 1007, 6e Afdeeling B; 'Hebben goedgevonden en verstaan te bepalen: Eenig artikel. Het eenige artikel van Ons besluit van 30 September 1916 (Staatsblad n°. 463), zooals dat is aangevuld door Onze besluiten van 3 Februari 1917 (Staatsblad n°. 204) en 6 November 1917 (Staatsblad n°. 615), tot aanwijzing van de gewassen, waarvan de verbouw kan worden beperkt, verboden of niet dan voorwaardelijk toegestaan, wordt gewijzigd en gelezen als volgt: Door Onzen Minister van Landbouw, Nijverheid en Handel kan, indien naar zijn oordeel de verbouw van andere gewassen van meer belang voor de voeding van mensch en dier is, het verbouwen van de navolgende gewassen in het algemeen of in bepaalde gedeelten des lands worden verboden, beperkt of niet dan voorwaardelijk worden toegestaan: bruin mosterdzaad, geel mosterdzaad, karwijzaad, 1 , Hl zaad van voederbieten en mangehvortelen, blauwmaanzaad, kanariezaad, anijszaad, zaaiuien, Westerwoldsch raygraszaad en andere grassen voor zaadwirming, koolrapenzaad, knollenzaad, . cichoreizaad, peenzaad, pastinakenzaad, uienzaad, spinaziezaad, alle groentezaden voor zoover in dit besluit nog niet genoemd, suikerbieten, vlas, hennep, cichorei, tabak, pootuien, kool, penen, koolrapen, knollen, pastinaken, alle soorten groenten voor zoover in dit be-, sluit nog niet genoemd, zaad van Oost-Indische kers, zonnebloemen, aardbeziën, bloembollen, ' . vruchtboomen en vruchtstruiken, griend- of wishout, boomkweekerij gewassen,  44e bloemisterij gewassen, vroege aardappelen, geneeskrachtige kruiden. Onze Minister van Landbouw, Nijverheid en Handel is belast met de uitvoering van dit be sluit, hetwelk in het Staatsblad zal worden geplaatst en waarvan afschrift zal worden gezonden aan den Raad van State. 's-Gravenhage, den 16den November 1918. WILHELMINA. De Minister van Landbouw, Nijverheid en Handel, H. A. VAN IJsSELSTEIJN. {üitgeg. 23 Nóv. 1918.) Bij beschikking van den Minister van Landbouw, Nijverheid en Handel van 5 December 1918, Lit, Y, 6e afdeeling B, opgenomen in de Nederlandsche Staatscourant n°. 285 van 1918, nader gewijzigd bij beschikking van 13 December 1918, n°. 16360, 6e afdeeling B, opgenomen in de Nederlandsche Staatscourant n°. 291 van 1918, zijn nadere voorschriften gegeven ter uitvoering van het Koninklijk Besluit van 16 November 1918 {Staatsblad n°. 595), houdende aanwijzing van de gewassen waarvan de verbouw kan worden verboden» beperkt of niet dan voorwaardelijk worden, toegestaan.   56a CRISISWBTTEN AANVÜLLING der wet tot instelling eener bijzondere rechtspraak in distributie- en andere crisiszaken. Besluit van den Zlsten October 1918, S. 572, tot vaststelling van een Reglement voor Distributie- en andere Crisiszaken Wij WILHELMINA, enz. Op de voordracht van Onze Ministers van Justitie en van Landbouw, Nijverheid en Handel van 30 Juli 1918, Afdeeling A. S n°. 595 ; oG?ne,t>op de wet van 26 JuU 1918 (Staatsblad n°. 494) tot instelling eener bijzondere rechtspraak in distributie- en andere crisiszaken; Den Raad van State gehoord (advies van 3 September 1918, n°. 21); Gezien het nader rapport van Onze voornoemde Ministers van 18 October 1918, Afdeeling A. S., n°. 589; Hebben goedgevonden en verstaan vast te stellen het navolgende : REGLEMENT VOOR DISTRIBUTIE- EN ANDERE CRISISZAKEN. Afdeeling 1. Algemeene Bepalingen. Art. 1. Een distributiegerecht van eersten aanleg is gevestigd in : Groningen voor de provinciën Groningen en Friesland; 6 2. Zwolle voor de provinciën Overijsel en Drente: J tt3;, Amsterdam voor de provincie NoordHolland ; 4. elk der gemeenten, in welke de besturen der overige provinciën zijn gevestigd, voor de betrokken provincie. Als Centraal Distributiegerecht voor het geheele Rijk treedt de Centrale Raad van Beroep te Utrecht op. 2. De distributiegerechten van eersten aanleg bestaan uit één lid en een of meer plaatsvervangers. De distributierechters van eersten aanleg (de plaatsvervangers inbegrepen) worden door Ons benoemd, geschorst en ontslagen. Zij moeten zijn Nederlander, mannelijk ingezetene des Rijks en ten minste 30 jaar oud Zij moeten tevens op eene Rijks- of daarmede gelijkgestelde Nederlandsche Universiteit den graad van doctor in de rechts- of in de staatswetenschap verkregen hebben. Aan elk distributiegerecht van eersten aanleg  566 zijn een griffier en een of meer plaatsvervangers ■ verhonden, die door Ons benoemd, geschorst en ontslagen worden. ; :De griffiers en hunne plaatsvervangers moeten zijn Nederlander en een der in het vierde lid bedoelde graden bezitten. Onze Minister van Justitie kan één of meer klerken ter griffie benoemen om den griffier bij te staan. Zij vervangen — behalve ter terechtzitting, tenzij zij eenen graad bezitten, als in het vierde lid bedoeld — den griffier of diens plaatsvervanger in geval van afwezigheid, belet of ontstentenis. 3. De artikelen 22, 23, 24, 25 en 28 der wet op de Rechterlijke Organistaie en het Beleid der Justitie vinden op de distributierechters van eersten aanleg (plaatsvervangers inbegrepen) overeenkomstige toepassing. De distributierechters van eersten aanleg (plaatsvervangers inbegrepen) en de griffiersplaatsvervangers moeten hunne woonplaats hebben binnen het rechtsgebied van het gerecht, de griffiers binnen de gemeente, waar het gerecht gevestigd is. De rechters en de griffiers (plaatsvervangers inbegrepen) van de distributiegerechten van eersten aanleg leggen, alvorens hun ambt te aanvaarden, ten overstaan van den C'entralen Raad van Beroep, den eed of de belofte af, dat zij hun ambt, naar plicht en geweten, nauwgezet en onpartijdig zullen waarnemen. De klerken ter griffie bij de distributiegerechten van eersten aanleg leggen in handen van den distributierechter van eersten aanleg denzelfden eed of dezelfde belofte af. De distributierechter van eersten aanleg regelt de verdeeling van arbeid tusschen zich zelf en zijne plaatsvervangers. 4. De Centrale Raad van Beroep behandelt de distributie- en andere crisiszaken in een of meer door hem daartoe bijzonderlijk aangewezen kamers (distributiekamers). Hij bepaalt, met inachtneming van artikel 49, lid 1, der Beroepswet, de samenstelling dezer distributiekamers en regelt, voor zooveel noodig, de verdeeling van arbeid tusschen deze kamers. De voorzitter van eene distributiekamer vervult ten aanzien van de door de kamer te behandelen zaken de taak, door de Beroepswet aan den Voorzitter van den Centralen Raad ten aanzien van de in die wet bedoelde twistgedingen opgedragen. 5. De distributiegerechten van eersten aanleg spreken recht met één lid. De door den distributierechter van eersten aanleg aangewezen plaatsvervanger vervangt den griffier in geval van afwezigheid, belet of ontstentenis, indien noch een griffier-plaatsvervanger noch een klerk ter griffie ter vervanging beschikbaar is. 6. De distributierechter van eersten aanleg oordeelt, behoudens hooger beroep, over alle beroepen, die niet in eersten aanleg ter  kennisneming aan het Centraal Distributiegerecht zijn opgedragen. Het Centraal Distributiegerecht oordeelt: a. in eersten en eenigen aanleg over alle beroepen, gericht tegen besluiten, handelingen en weigeringen van Ons of van Onze Ministers, besluiten in administratief beroep genomen inbegrepen; b. in hooger beroep over alle daarvoor vatbare vonnissen van den distributierechter van eersten aanleg. 7. Aan de leden-plaatsvervangers van den Centralen Raad van Beroep, in distributie- en andere crisiszaken optredend, wordt door Ons vacatiegeld toegekend. Aan de rechters en griffiers (plaatsvervangers inbegrepen) van de distributiegerechtenvan eersten aanleg wordt door Ons vacatiegeld, en aan de griffiers bovendien, voor zooveel noodig, vergoeding voor bureaukosten toegekend. De leden van de distributiegerechten van eersten en tweeden aanleg (plaatsvervangers inbegrepen), de leiders van voorbereidend onderzoek en de griffiers (plaatsvervangers en substituut-griffiers inbegrepen), die zich ter beëediging of ter vervulling van hunne ambtsverrichtingen buiten hunne woonplaats be- geven, hebben aanspraak op vergoeding van reis- en verblijfkosten overeenkomstig de regelen, voor de voorzitters en de griffiers van de raden van beroep voor de ongevallenverzekering en de leiders van voorbereidend onderzoek in ongevallenzaken geldend. 8. De distributiegerechten oordeelen, in geval van beroep, over: ,1. de besluiten, handelingen en weigeringen (om te besluiten of te handelen), in de uitvoering van de Distributiewet 1916, van de wet van 3 Augustus 1914 (Staatsblad n°. 344) houdende verbod tot uit- en vervoer van sommige artikelen, van de wet van 11 Maart 1916 (Staatsblad n°. 127) tot heffing van vergoeding van kosten voor afgifte van consenten voor uitvoer, van de daarop berustende regelingen en van Ons besluit van 22 December 1917 (Staatsblad n°. 726) houdende bepalingen ten aanzien van het goederenverkeer met het buitenland, door de daarmede belaste organen genomen, verricht of uitgesproken ; 2. de inbezitnemingen in de uitvoering van de wet van 3 Augustus 1914 (Staatsblad n°. 351) tot aanvulling der Onteigeningswet ter voorkoming van vasthouding en prijsopdrijving . van waren, door de daarmede belaste organen gedaan, alsmede over de vaststelling der schadeloosstelling, ingevolge deze wet of de Distributiewet 1916 verschuldigd; 3. de besluiten, handelingen en weigeringen (om te besluiten of te handelen), in de uitvoering van de Nood-Boschwet, van de wet van 23 Februari 1918 (Staatsblad ,n°. 133), gelijk l%f 18 %?VizlSd bi-i de wet van 18 Juni 1918 (staatsblad n°. 425), houdende bepalingen  56<2 betreffende het slachten van dieren, en van de daarop berustende regelingen door de daarmede belaste organen genomen, verricht of uitgesproken ; v . ' 4. de besluiten, handelingen en weigeringen (om te besluiten of te handelen), in de uitvoering van de Scheurwet 1918 (Staatsblad n°. 503), en van de daarop berustende regelingen door de daarmede belaste organen genomen, verricht of uitgesproken. Beroep kan worden ingesteld op grond: 1. dat de besluiten, handelingen en weigeringen (om te besluiten of te handelen) onwettig zijn ; - . 2. dat zij steunen op het aanwezig zijn van feitelijke omstandigheden, welke in werkelijkheid niet bestaan; 3. dat bij het nemen, verrichten of uitspreken van besluiten, handelingen en weigeringen (om te besluiten of te handelen) het orgaan van zijne bevoegdheid kennelijk een ander gebruik heeft gemaakt dan tot de doeleinden, waarvoor die bevoegdheid is gegeven. 9. Algemeen verbindende voorschriften zijn niet besluiten in den zin van het voorgaand 10. Een orgaan wordt geacht het nemen van een besluit of het verrichten van eene handeling te weigeren, indien het binnen den daarvoor bepaalden tijd of, waar eene tijdsbepaling ontbreekt, binnen redehjken tijd een verplicht besluit niet heeft genomen of eene verplichte handeling niet heeft verricht. 11. Beroep is niet toegelaten tegen de handelingen, besluiten of weigeringen van organen met rechterüjk gezag bekleed of met het opsporen van strafbare feiten belast, als zoodanig optredend. Beroep is niet toegelaten, voor zoover de vordering aan eenen anderen rechter ter kennisneming is opgedragen. Indien krachtens voorschriften, strekkende ter uitvoering van de wetten in artikel 8 genoemd, de beslissing van een geschil aan door Onzen Minister van Landbouw, Nijverheid en Handel te benoemen deskundigen of scheidslieden is opgedragen, treedt voor het beroep op de deskundigen of scheidslieden het beroep op het bevoegde distributiegerecht in de plaats. In zoover het geschil niet binnen de rechtsmacht van de distributiegerechten ligt, blijft de beslissing aan de deskundigen of scheidslieden voorbehouden. 12 Ten behoeve van den Staat wordt van den klager, die bij een distributiegerecht van eersten aanleg beroep of bij het Centraal Distributiegerecht beroep of hooger beroep instelt, een griffierecht geheven van onderscheidenlijk 10 en 50 gulden. Door openbare üchamen (den Staat inbegrepen) is griffirecht niet verschuldigd. Önvérmogenden zijn van het betalen van griffierecht vrijgesteld. De distributierechter van eersten aanleg of de voorzitter van de  56e distributiekamer van het Centraal gerecht beslist over het geldelijk onvermogen van den klager. Het beroep of het hooger beroep van den klager, die het verschuldigde griffierecht niet voldoet, is niet ontvankelijk. De griffier stort het griffierecht in 's Rijks kas. Afdeeling 2. Van het instellen van beroep. 13. Bevoegd tegen een besluit, eene handeling of eene weigering als in artikel 8 bedoeld, beroep in te stellen, is ieder bijzonder persoon die, of ieder openbaar lichaam (de Staat inbegrepen), dat door het aangevallen besluit of de aangevallen handeling of weigering rechtstreeks in zijne belangen wordt getroffen. Voor den Staat stelt de Minister wien het aangaat, voor het openbaar lichaam het dagelijksch bestuur, of, waar dit ontbreekt, het bestuur het beroep in. 14. Bevoegd tegen een besluit als in artikel 8 bedoeld, dat in administratief beroep genomen is, beroep in te stellen is enkel hij die de bevoegdheid bezit het administratief beroep in te stellen. Niet-ontvankelijk is het beroep tegen besluiten, tegen welke administratief beroep openstaat of heeft'open gestaan. 15. In het geding, ontstaan door het instellen van beroep, is : klager, degene die het beroep heeft ingesteld ; verweerder, het orgaan, tegen welks besluit, handeling of weigering het beroep is ingesteld. 16. Besluiten, handelingen of weigeringen; namens of in opdracht van een orgaan genomen, verricht of uitgesproken, worden geacht genomen, verricht of uitgesproken te zijn door net orgaan, in welks opdracht of namens hetwelk is gehandeld. 17. Indien een orgaan, tegen welks besluit, handeling of weigering beroep is ingesteld, ophoudt of opgehouden heeft te bestaan, kan de rechter voor wien de zaak aanhangig is, te allen tijde, voor zooveel noodig, bij beschikking een ander openbaar orgaan aanwijzen om ten name van den verweerder op te treden. De aanwijzing geschiedt in overleg met den Minister, hoofd van een departement van algemeen bestuur, wien het aangaat. 18. Indien Wij als verweerder optreden, worden Wij door den Minister wien, of door de Ministers wie het aangaat, vertegenwoordigd. Indien een orgaan van openbaar gezag, dat een college is, als partij optreedt, wordt het döor zijnen voorzitter vertegenwoordigd. Een college is evenwel bevoegd aan een zijner leden de vertegenwoordiging in bepaalde rechtsgedingen of bepaalde soorten van rechtsgedingen op te dragen. Ook vertegenwoordigers kunnen bij gemachtigde procedeeren. 19. Het beroep tegen besluiten, handelingen en weigeringen, als in artikel 8 bedoeld,  56/ wordt ingesteld bij het distributiegerecht, binnen welks rechtsgebied zich de zetel bevindt van het orgaan, dat het besluit genomen, de handeling verricht of de weigering uitgesproken heeft. Het beroep tegen besluiten, in administratief beroep genomen, wordt ingesteld bij het gerecht, binnen welks rechtsgebied zich de zetel bevindt van het orgaan, tegen welks besluit, handeling of weigering administratief beroep ingesteld is. Indien geen ander distributiegerecht van eersten aanleg bevoegd is, neemt dat te Utrecht van het beroep kennis. 20. Organen wier zetel niet door wet of wettelijk voorschrift is aangewezen, worden geacht hunnen zetel te hebben in de gemeente, waar zij hunne ambtsverrichtingen regelmatig plegen te vervullen. 21. Het beroep tegen besluiten en weigeringen, als in artikel 8 bedoeld, wordt ingesteld binnen veertien dagen na den dag, waarop het besluit genomen of de weigering uitgesproken is. In de gevallen, in artikel 10 bedoeld, loopt de termijn van veertien dagen van het tijdstip, waarop de weigering geacht wordt uitgesproken te zijn. Het beroep tegen handelingen, als in artikel 8 bedoeld, wordt ingesteld binnen eene maand, te rekenen van den dag der handeling. Niet-ontvankelijk is het beroep, ingesteld tegen besluiten, die vóór de invoering van dit Reglement zijn genomen. Ten aanzien van besluiten, in administratief beroep genomen, beslist de dag, waarop het besluit in eersten aanleg is genomen, over de ontvankelijkheid van het beroep. Voor zoover eene handeling strekt ter uitvoering yan een besluit, is het tegen de handeling gericht beroep in geen geval ontvankelijk, indien niet tijdig tegen het besluit beroep is ingesteld, of het besluit vóór de invoering van dit Reglement is genomen. 22. Indien een beroep na afloop van den daarvoor bepaalden termijn is ingesteld, houdt het gerecht het verzuim voor gedekt, mits de klager ten genoegen des rechters aantoont, het beroep zoo spoedig te hebben ingesteld, als hij dit redelijkerwijs heeft kunnen doen. 23. Het beroep wordt ingesteld door het inzenden van een klaagschrift ter griffie van het bevoegd gerecht. Bij het klaagschrift wordt een gewaarmerkt afschrift overgelegd van het besluit, waartegen het beroep gericht is. Een tegen een deel van een besluit, eene handeling of eene weigering ingesteld beroep wordt geacht tegen het geheele besluit, de geheele handeling of weigering gericht te zijn. Het beroep mist schorsende kracht. Afdeeling 3. Van de behandeling van het geding in eersten aanleg. 24. Op de behandeling van distributiezaken vinden de artikelen 49, 50, 53, 54. lid 1—3,  56g 55 tot en met 61, 62, lid 1, 2 en 4, 64 tot en met 76, 80, lid 1, 4 en 5, 81, lid 1, 82 tot en met 90, 91, lid 1, 2, 3, 4, 6 en 7, 92, 93, 94, lid 1, 95 tot en met 98, 100, 101, 102, 103, lid 1, 2 en 3, 104 tot en met 117 der Beroepswet, benevens de ter uitvoering daarvan uitgevaardigde voorschriften overeenkomstige toepassing, met dien verstande : • 1°. dat het in de artikelen 90, 94 en 116 der Beroepswet omtrent de Rijksverzekeringsbank bepaalde voor den verweerdeT geldt; 2°. dat het klaagschrift en het verzet door een advocaat of een procureur onderteekend moet worden, tenzij een openbaar lichaam (de Staat inbegrepen) het beroep instelt; 3°. dat het klaagschrift, indien het bij een onbevoegd gerecht is ingediend, onverwijld naar het bevoegd gerecht wordt gezonden, en geacht wordt op den dag, waarop het bij het eerste gerecht is ingediend, bij het bevoegde gerecht te zijn ontvangen; 4°. dat de voorzitter aan alle organen van openbaar gezag mag vragen, binnen een door hem te bepalen termijn, inlichtingen te verschaffen, die voor de afdoening van de zaak van belang kunnen zijn ; 5°. dat de voorzitter bevoegd is te bepalen dat contra-memoriën niet zullen worden ingediend ; 6°. dat het gerecht bevoegd is samenhangende zaken te voegen en gevoegde zaken te splitsen ; 7°. dat de voorzitter eenerzijds niet aan districtshoofden der arbeidsinspectie en anderzijds ook aan leden en plaatsvervangende leden van distributiegerechten van eersten aanleg voorbereidend onderzoek kan opdragen ; 8°. dat de voorzitter de terechtzitting buiten de standplaats mag beleggen, mits hij daarvan aan de partijen tegelijk met de dagbepaling doe kennisgeven, en dat de op het geding betrekking hebbende stukken ook in dit geval enkel ter griffie van het gerecht ter kostelooze inzage van de belanghebbenden worden nedergeïegd ; 9°. dat het gerecht zich ertoe moet bepalen de aangevallen besluiten, handelingen en weigeringen te vernietigen, en den verweerder voor zooveel noodig te veroórdeelen om te doen of te besluiten hetgeen deze ingevolge wet of wettelijk voorschrift doen of besluiten moet, behoudens zijne bevoegdheid, indien het te nemen besluit eene geldelijke aanspraak betreft, dit besluit in zijne uitspraak vast te stellen ; 10°. dat, indien de vaststelling der schadeloosstelling niet overeenkomstig de voorschriften der wet is tot stand gekomen, het gerecht beveelt, dat zij alsnog, met inachtneming van zijne uitspraak, plaats vinde • 11°. dat behalve de in artikel 60, lid ï, der Beroepswet bedoelde kosten ook vergoed worden de betaalde griffierechten en de kosten van den verplichten rechtsgeleerden raadsman, voor zoover die ter zake van het opstellen en  56A onderteekenen van het klaagschrift en het verzet verschuldigd zijn. 25. Indien de zaak voor den Centralen Baad van Beroep (Centraal Distributiegerecht) dient, vinden tevens de artikelen 121 tot en met 124 der Beroepswet overeenkomstige toepassing. Indien de zaak voor een gerecht van eersten aanleg dient, oefent de distributierechter tevens de aan den voorzitter toegekende bevoegdheden uit. Indien een lid (plaatsvervangend lid) van een gerecht van eersten aanleg gewraakt wordt of zich verschoont, oordeelt een der andere leden (plaatsvervangende leden) over de wraking of de verschooning. Het lid (plaatsvervangend lid), dat in eene zaak ingevolge opdracht voorbereidend onderzoek heeft verricht, mag de zaak niet ter terechtzitting behandelen. Afdeeling 4. Van het geding in hooger beroep. 26. Ieder der partijen is bevoegd tegen een door een distributiegerecht van eersten aanleg gewezen eindvonnis hooger beroep in te stellen. Tegen vonnissen, die niet zijn eindvonnissen, kan slechts tegelijk met het beroep tegen het eindvonnis hooger beroep worden ingesteld. Een tegen een deel van de uitspraak ingesteld beroep wordt geacht tegen de geheele uitspraak gericht te zijn. Het hooger beroep wordt ingesteld binnen veertien dagen na den dag, waarop de aangevallen uitspraak gewezen is. Het hooger beroep wordt ingesteld door het inzenden van een beroepschrift ter griffie van den Centralen Raad van Beroep (Centraal Distributiegerecht). 27. De behandeling in hooger beroep geschiedt als in eersten aanleg, behoudens de afwijking onder nos. 1, 2 en 3 van artikel 120 der Beroepswet bepaald. De artikelen 125 en 126 der Beroepswet vinden overeenkomstige toepassing. Slotbepalingen. 28. De in artikel 8 bedoelde besluiten en weigeringen moeten met redenen zijn omkleed. In zoover administratief beroep tegen de besluiten, handelingen en weigeringen, in artikel 8 bedoeld, openstaat, is ieder bijzonder persoon die, of ieder openbaar lichaam dat (de Staat inbegrepen) door het besluit of de weigering rechtstreeks in zijne belangen wordt getroffen, bevoegd administratief beroep in te stellen. 29. Als getuigen mogen ter terechtzitting of in het voorbereidend onderzoek niet worden gehoord de organen, die de aangevallen besluiten, handelingen of weigeringen hebben genomen, verricht of uitgesproken benevens, indien administratief beroep is ingesteld, die welke in de lagere administratieve instantie nebben besloten, gehandeld of geweigerd. 30. Ministers, hoofden van een departement  56» van algemeen bestuur, mogen alleen krachtens bevel of met verlof van het gerecht, ter terechtzitting of in het voorbereidend onderzoek, als getuige of als partij in persoon worden opgeroepen, j De beslissing, waarbij het gerecht de oproeping beveelt of het verlof tot de oproeping verleent, vermeldt de bijzondere gronden voor de oproeping benevens de vraagpunten, waarover het verhoor zal loopen. Een afschrift van deze beslissing wordt bij de oproeping gevoegd. De opgeroepen Minister verstrekt, zoo spoedig mogelijk, schriftelijk de gevraagde inlichtingen, tenzij hij verkiest aan de oproeping gevolg te geven door zijne verklaring mondeling af te leggen. 31. Hoofdambtenaren, ressorteerende onder het hoofd van een departement van algemeen bestuur, mogen alleen krachtens bevel of met verlof van het gerecht als getuige ter terechtzitting of, in het voorbereidend onderzoek, buiten 's-Gravenhage worden opgeroepen. .De beslissing, waarbij het gerecht de oproeping beveelt of verlof tot de oproeping verleent, vermeldt de bijzondere gronden voor de oproeping ter terechtzitting of, in het voorbereidend onderzoek, buiten/'s-Gravenhage. Het bevel of het verlof wordt alleen gegeven of verleend, indien uit een verhoor voor den leider van voorbereidend onderzoek te 's-Gravenhage is gebleken, dat verhoor ter terechtzitting of, in het voorbereidend onderzoek, buiten 's-Gravenhage onvermijdelijk is. Het betrokken hoofd van het betrokken departement van algemeen bestuur wijst, bij besluit, de ambtenaren aan, te wier aanzien de eerste drie leden van dit artikel toepassing vinden. 32. De griffier geeft van ieder ingesteld beroep of hooger beroep onverwijld kennis aan den Minister, hoofd van een departement van algemeen bestuur, wien het aangaat. Hij zendt van iedere einduitspraak onverwijld een afschrift aan den Minister, hoofd van een departement van algemeen bestuur, wien het aangaat. 33. Onder de gerechten, in art. 100, onder a, van de Registratiewet 1917 bedoeld, zijn de distributiegerechten begrepen. 34. Dit reglement treedt in werking op een door Ons te bepalen tijdstip. Onze Minister van Justitie is belast met de uitvoering van dit besluit, dat in het Staatsblad zal worden geplaatst, en waarvan afschrift, zal worden gezonden aan den Raad van State. s-Gravenhage, den 21sten October 1918. WILHELMINA. De Minister van Justitie, Heemskerk. De Min. van Landbouw, Nijverheid en Handel, H. A. VAN ijsselsteijn. (Vitgeg. 24 Oct. 1918-1  56? Besluit van den Ï2den December 1918, S; 799, tot vaststelling van het tijdstip van inwerkingtreding van: a. de Wet van 26 Juli 1918 (Staatsblad n°. 494), tot instelling eener bijzondere rechtspraak in distributie- en andere crisiszaken, en 6. van het Reglement voor distributieen andere crisiszaken. Wu WILHELMINA, enz. Gelet op artikel 6 der wet van 26 Juli 1918 (Staatsblad n°. 494), tot instelling eener bijzondere rechtspraak in Distributie- en andere crisiszaken en artikel 34 van Ons besluit van 21 October 1918 (Staatsblad n°. 572), tot vaststelling van een Reglement voor Distributieen andere crisiszaken; Op de gemeenschappelijke voordracht van Onze Ministers van Justitie en van Landbouw, Nijverheid en Handel, van den 7den December 1918, Afdeeling A. S., n°. 630 en van 11 December 1918, Afdeeling Crisiszaken, Bureau A. Z. n°. 35581 ; Hebben goedge vonden en verstaan te bepalen: Eenig artikel. De wet van 26 Juli 1918 (Staatsblad n°. 494) tot instelling eener bijzondere rechtspraak in Distributie- en andere crisiszaken en Ons besluit van 21 October 1918 (Staatsblad n°. 572) tot vaststelling van een Reglement voor Distributie- en andere crisiszaken, treden in werking met ingang van 16 December 1918. (1) Onze Ministers van Justitie en van Landbouw, Nijverheid en Handel zijn. ieder voor zooveel hem betreft, belast met de uitvoering van dit besluit, hetwelk in het Staatsblad zal worden geplaatst. s-Gravenhage, den 12den December 1918. WILHELMINA. De Minister van Justitie, Heemskerk. De Min. van Landbouw, Nijverheid en Handel, H. A. van ijsselstetjn. (Uitgeg. 13 Dec. 1918.) Beschikking van den Minister van Landbouw, Nijverheid en Handel van 12 December 1918, betreffende administratief beroep op den Minister in distributie- en andere crisiszaken (met de daarbij behoorende circulaire opgenomen' in de Nederlandsche Staatscourant n°. 291 van 1918), zooals deze is gewijzigd bij ministerieele beschikking van 2 Januari 1919 (opgenomen in de Nederlandsche Staatscourant n°. 1 van 1919.) , De Minister van Landbouw, Nijverheid en Handel; Heeft goedgevonden te bepalen: 1. Alle besluiten e. d., tegen welke inge- (1) Zie omtrent de benoeming van de leden enz. der distributiegerechten, het Koninklijk besluit van 12 December 1918, n°. 63, opgenomen in de Nederlandsche Staatscourant n°. 291 van 1918.  56/c vqlge het bepaalde sub 2 dezer beschikking administratief beroep op den Minister van Landbouw, Nijverheid en Handel openstaat^ behooren onverwijld ter kennis te worden gebracht van hen wie het aangaat en voor zoover deze bekend zijn. Onder besluiten e. d. in deze alinea zijn alleen te verstaan de besluiten e, d. van organen, ressorteerende onder den Minister van Landbouw, Nijverheid en Handel. (1) 2. Administratief beroep op den Minister van Landbouw, Nijverheid en Handel staat open tegen: a. de besluiten, handelingen en weigeringen om te besluiten of te handelen in de uitvoering van de Distributiewet 1916, van de wet van 3 Augustus 1914 (Staatsblad n°. 344), houdende verbod tot uit- en vervoer van sommige artikelen, van de wet van 11 Maart 1916 (Staatsblad n°. 127), tot heffiing van vergoeding van kosten voor afgifte van consenten voor uitvoer, van de daarop berustende regelingen en van het Koninklijk besluit van 22 December 1917 (Staatsblad n°. 726), houdende bepalingen ten aanzien van het goederenverkeer met het buitenland, door de daarmede belaste organen genomen, verricht of uitgesproken; b. de inbezitnemingen in de uitvoering van de wet van 3 Augustus 1914 (Staatsblad n°. 351), tot aanvulling der Onteigeningswet ter voorkoming van vasthouding en prijsopdrijving van waren, door de daarmede belaste organen gedaan, alsmede over de vaststelling der schadeloosstelling, ingevolge deze wet of de Distributiewet 1916 verschuldigd; c. de besluiten, handelingen en weigeringen (om te besluiten of te handelen), in de uitvoering van de Nood-Bosehwet, van de wet van 23 Februari 1918 (Staatsblad n°. 133), gelijk die is gewijzigd bij de wet van 18 Juni 1918 (Staatsblad n°. 423), houdende bepalingen betreffende het slachten van dieren, en van de daarop berustende regelingen door de daarmede belaste organen genomen, verricht of uitgesproken ; d. de besluiten, handelingen en weigeringen (om te besluiten of te handelen), in de uitvoering van de Scheurwet 1918 (Staatsblad n°. 503), en van de daarop berustende regelingen door de daarmede belaste organen genomen, verricht of uitgesproken. 3. Bet administratief beroep is aan geen formaliteit gebonden; voor het instellen van het beroep zijn geen kosten verschuldigd. 4. Het administratief beroep kan worden ingesteld door ieder bijzonder persoon die of ieder openbaar lichaam dat door het aangevallen besluit of de aangevallen handeling of weigering rechtstreeks in zijne belangen wordt getroffen. 5. Het administratief beroep moet, voor (1) De laatste zin van deze alinea is toegevoegd bij ministerieele beschikking van 2 Januari 1919.  562 zoover bij wet of beschikking daarvoor niet een andere termijn is bepaald, worden ingesteld binnen eene maand, te rekenen van het aangevallen besluit of de aangevallen handeling of de aange vallen weigering af. Voorzooyer de besluiten e. d. dateeren van vóór 1 Januari 1919, loopt deze termijn van 1 Januari 1919 af. (1) 6. Indien een administratief beroep na afloop van den termijn sub 5 bepaald is ingesteld, wordt het verzuim van den termijn voor gedekt gehouden mits de klager ten genoegen van den Minister van Landbouw, Nijverheid en Handel aantoont het beroep zoo tijdig te .hebben ingesteld als hij dit redelijkerwijs heeft kunnen doen. 's-Gravenhage, 12 December 1918. De Minister voornoemd, H. A. v. Usselsteijx. Door den Minister van Landbouw, Nijverheid en Handel is tot de gemeentebesturen de volgende circulaire gericht: ' _ . Ik heb de eer U mede te deelen dat bmnen enkele dagen de invoering kan worden verwacht van de wet van 26 Juli 1918 (Staatsblad n°. 494), tot instelling eener bijzondere rechtspraak in distributie- en andere crisiszaken en den tot uitvoering daarvan strekkenden Algemeenen Maatregel van Bestuur van 21 October 1918 (Staatsblad n°. 572). Eene, met die wetgeving verband houdende, beschikking, doe ik TJ hierbij toekomen. Zij heeft ten doel aan een beroep op den rechter steeds een beroep op den ondergeteekende te doen voorafgaan; in een groot aantal beschikkingen (distributieregelingen e.d.) werd zulks reeds uitdrukkelijk voorzien. Voor zoover dit nog achterwege bleef wordt door de onderwerpelijke beschikking vastgesteld dat ter zake iedere vermeende rechtskrenking de belanghebbende in eerste instantie een beroep op den Minister van Landbouw, Nijverheid en Handel zal kunnen doen. Ik maak van deze gelegenheid gebruik Uwe bijzondere aandacht te vestigen op art. 28 van den vorengenoemden algemeenen maatregel van bestuur, inhoudende de verplichting alle besluiten en weigeringen in de uitvoering der wetten, in art. 8 van dien algemeenen maatregel genoemd, met redenen te omkleeden; de strekking van dat voorschrift zal U duidelijk zijn bij overweging dat een verzet tegen een overheidsmaatregel slechts mogelijk is bij volledige kennis van de motieven, welke daaraan ten grondslag hebben gelegen. Ik verzoek U bij het geven van beslissingen met den eisch deze behoorlijk te formuleeren, nauwkeurig rekening te houden. 's-Gravenhage, 12 December 1918. De Min. van Landbouw, Nijverheid en Handel, H. A. VAN IJSSBLSTEIJN. (1) De laatste zin van deze alinea is toegevoegd bij ministerieele beschikking van 2 Januari 1919.  56m CRISISWKTTBN AANVULLING der wet tot instelling eener blondere rechtspraak in distributie- en andere crisiszaken. Besluit van den 5den Februari 1919, S. 34. houdende wijziging van het Koninklnk besluit van 21 October 1918 (Staatsblad n°. 572), tot vaststelling van een Beglement voor distributie- en andere crisiszaken. Wij WILHELMINA, enz. Op de voordracht van Onze Ministers van Justitie en van Landbouw, Nijverheid en Handel van 7 Januari 1919, Afdeeling A. S. n°. 634; Gelet op de wet van 26 Juli 1918 (Staatsblad n°. 494), tot instelling eener bijzondere rechtspraak in. distributie- en andere crisiszaken; Overwegende dat het wenschelijk is wijziging te brengen in Ons besluit van 21 October 1918 (Staatsblad n°. 572), tot vaststelling van een Beglement voor distributie- en andere crisiszaken; Den Raad van State gehoord (advies van 21 Januari 1919 n° 28); Gezien het nader rapport van Onze voornoemde Ministers van 28 Januari 1919, Afdeeling A. S. n°. 668 ; van 3 Februari 1919 rf>. 36584 Afdeeling Crisiszaken, Bureau A. Z. ; Hebben goedgevonden en verstaan : Art. I. In het derde lid van artikel 2 van Ons besluit van 21 October 1918 (Staatsblad n°. 572), tot vaststelling van een Reglement voor distributie- en andere crisiszaken, vervalt het woord : „mannelijk". Art. II. In het eerste lid van artikel 8 van Ons voormeld besluit worden, onder n°. 4, de woorden: „Scheurwet 1918 (Staatsblad n°. 503)" vervangen" door: „Scheurwet 1918 (Staatsblad n°. 503), de Binnenscheepvaartwet 1918". Art. III. Het eerste lid van artikel 21 van Ons voormeld besluit wordt gelezen : „Het beroep tegen besluiten, handelingen en weigeringen, als in artikel 8 bedoeld, wordt ingesteld binnen een maand na den dag, waarop het besluit genomen, de handeling verricht of de weigering uitgesproken is." In het tweede lid van artikel 21 van Ons voormeld besluit worden de woorden : „veertien dagen" vervangen door : „eene maand". Art. IV. Het derde lid van artikel 21 van Ons voormeld besluit vervalt.  56rc In het vierde lid van artikel 21 van Ons voormeld besluit vervalt de tweede volzin. Art. V. Aan artikel 22 van Ons voormeld besluit wordt een nieuw tweede lid toegevoegd, uidende : „Bij de toepassing van het voorgaand lid van dit artikel houdt de rechter bepaaldelijk rekening met het oogenblik, waarop het aangevallen besluit of de aangevallen handeling of weigering ter kennis van den klager is gekomen." Art. VI. In het tweede lid van artikel 28 van Ons voormeld besluit worden de woorden : „door het besluit" gelezen: „door het besluit, de handeling". Art. VII. Aan artikel 29 van .Ons voormeld besluit wordt» een nieuw tweede . lid toegevoegd, luidende : „Indien het lagere administratief orgaan niet als verweerder in' het geding optreedt, kan de rechter bevelen, dat het, als ware het partij, zal worden opgeroepen öm op een bepaalde terechtzitting in persoon te verschijnen tot het geven van inlichtingen." Art. VIII. In het laatste lid van artikel 31 van Ons voormeld besluit worden de woorden : „betrokken hoofd" gelezen: „hoofd'L- Art. IX. In zoover betreft de besluiten, handelingen en weigeringen, waarvan ingevolge het Reglement voor distributie- en andere crisiszaken beroep openstaat of heeft opengestaan en die vóór de inwerkingtreding van dit wijzigingsbesluit genomen, verricht of uitgesproken zijn, staat beroep op den distributierechter open, gedurende eene maand te rekenen van den dag, waarop dit wijzigingsbesluit in werking treedt. De artikelen III tot en met VIII van dit ■fi-ijzigingsbesluit zijn toepasselijk in de zaken ten tijde van zijne inwerkingtreding aanhangig. Slotbepaling. Art. X. Dit besluit treedt in werking met ingang van den tweeden dag na dien der dagteekoning van het Staatsblad, waarin het is geplaatst. Onze Minister van Justitie is belast met de uitvoering van dit besluit, dat in het Staatsblad zal worden geplaatst en waarvan afschrift zal worden gezonden aan den Raad van State. 's-Gravenhage, den 5den Februari 1919. WILHELMINA. De Minister van Justitie, Heemskerk. De Minister van Landbouw, Nijverheid en Handel, H. A. van ijsselsteijn. (üitgeg. 8 Febr. 1919.)  69a CRISISWETTEN AANVULLING dor wet houdende regeling inzake de omzetting in bouwland en de bebouwing van graslanden, klavers of kunstweiden. (SUHEÜKWET 1918, S. 503.) Beschikking van den Minister van Landbouw Nijverheid en Handel van den 2Ssten September 1918 betreffende reeht op schadeloosstelling volgens de Scheurwet toegekend aan belanghebbenden, die dit najaar vrijwillig grasland scheuren. (Nederlandsche Staatscourant 1918, n°. 227.) Alvorens de uitvoering der Scheurwet zoo ver gevorderd kan zijn, dat voor elk bedrijf m ons geheele land de te scheuren oppervlakte grasland is aangewezen, zal de tijd zijn aangebroken, waarop zij, die de omzetting in bouwland reeds dit tiajaar willen uitvoeren — door voor den winter het land te ploegen of te spitten, wat voor zware kleigronden door velen noodzakelijk wordt geacht — met die werkzaamheden moeten beginnen. De Minister van Landbouw, Nijverheid en Handel maakt hierom bekend, dat grasland dat langer dan de laatste vier jaren onafgebroken m gras gelegen heeft en dat na aangifte op na te melden wijze wordt gescheurd en bebouwd, zal worden geacht te zijn gescheurd Krachtens de Scheurwet, voor zooverre betreft ••het recht der belanghebbenden op de toe te kennen schadeloosstellingen. De oppervlakte, die aldus in een bedrijf wordt gescheurd, zal bovendien ten volle in mindering komen van het aantal H.A., waarop ten laste van dat bedrijf scheurplicht wordt gelegd. Van het voornemen tot het scheuren van grasland, naar aanleiding van deze bekendmaking, zal zoo spoedig mogelijk aangifte moeten worden gedaan bij het Gemeentelijk Landbouwkantoor (Plaatselijke Landbouwcommissie) der gemeente binnen welker gebied het te scheuren grasland is gelegen. Daarbij dient te worden opgegeven: 1°. naam en woonplaats van den aanvrager en dito van den eigenaar; 2° kadastrale nummers van de perceelen grasland, die gescheurd zullen worden • . • tj Anauwkeurige grootte van elk ' perceel LH 6\A- <8i?oten' greppels en verdere met bebouwbare gedeelten met medegerekend) • 4° naam van het gewas, dat de aanvrager op elk perceel wenscht te verbouwen •  696 5° zoo nauwkeurig mogelijk de datum waarop tot het scheuren zal gorden overgegaan. De plaatselijke kantoren zenden wekelijks de ingekomen opgaven toe aan den directeur van het Provinciaal Productiekantoor, die ze zoodra mogelijk laat controleeren en in zijne registers doet inschrijven. Desgewenscht kunnen zij, die op bovenstaande gunstige voorwaarden reeds thans wenschen ■ te scheuren, ook rechtstreeks aangifte doen bh' den directeur van het Provinciaal Productiekantoren (P. P. K.), waaronderzij ressorteeien. Aldaar worden ook de verlangde inlichtingen verstrekt. De adressen enz. 's-Gravenhage, 28 September 1918. De Min. voornoemd, H. A. van IJsselsteijn . Besluit van den 13de» November 1918, S. 588, tot vaststelling van een algemeenen maatregel van bestuur tot uitvoering van de Scheurwet 1918, (Staatsblad n°. 503). Wij WILHELMINA, enz. Op de voordracht van Onzen Minister van Landbouw, Nijverheid en Handel van 30 Augustus 1918, afdeeling Crisiszaken, n°. Ail/4, ^Gelettp dè wet van 27 Juli 1918, Staatsblad no 503, houdende regeling in zake de omzetting in bouwland en de bebouwing van graslanden, klavers of kunstweiden ; Den Raad van State gehoord (advies van 17 September 1918, n°. 22); _" ;:- . Gezien het nader rapport van Onze Ministers van Landbouw, Nijverheid en Handel en van Justitie van 30 October 1918, Directie van den Landbouw, n°. 11546, afdeeling 6 B en van 11 November 1918, 1ste afdeeling C, n°. o4b; Hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze: § 1. Algemeene bepalingen. Art. 1. In dit besluit wordt verstaan onder : a. „de wet" : „de Scheurwet 1918, Staatsblad n°. 503;" ' ■ b. „Minister" : „Minister van Landbouw, Nijverheid en Handel;" . c. „scheurplicht" : „de plicht voortvloeiende uit het samenstel van voorschriften door of vanwege Onzen Minister krachtens artikel 1 der wet gegeven." •% , , 2. Bedrijven, perceelen of grondcomjilexen, welke niet in hun geheel in het gebied van ééne gemeente zijn gelegen, worden geacht m hun geheel te zijn gelegen in die gemeente, binnen welker gebied het grootste deel dezer onroerende goederen is gelegen. '. . . . 3. (1) Onze Minister stelt in elke provincie een provinciaal productiekantoor in. (2) Aan het hoofd van dit kantoor staat een bezoldigd directeur, die door Onzen Minister wordt benoemd, geschorst en ontslagen. (3) Zijne werkzaamheden worden geregeld  69c bij eene instructie door Onzen Minister vast te stellen. 4. (1) Voor elke gemeente of voor een groep van gemeenten, in dezelfde provincie gelegen, wordt door Onzen Minister eene gemeentelijke landbouwcommissie aangewezen. (2) De leden dezer commissiën genieten voor hunne werkzaamheden eene door Onzen Minister vast te stellen belooning. ' (3) Elke commissie kan worden bijgestaan door een secretaris, die door Onzen Minister wordt benoemd, geschorst en ontslagen en wiens belooning door dien Minister wordt geregeld. 5. De regeling van en het toezicht op de werkzaamheden der gemeentelijke landbouwcommissiën is opgedragen aan den directeur van het provinciaal productiekantoor. § 2. Van de commiSsiên van beroep en hare werkwijze. 6. (1) Onze Minister benoemt voor elke provincie eene commissie van beroep, welke ten kantore van het provinciaal productiekantoor is gevestigd en aan wier beslissing het beroep, bedoeld in artikel 1, vijfde lid, van de wet, alsmede dat inzake de bepaling van het bedrag der schadeloosstellingen, bedoeld in artikel 43 van dit besluit, zullen zijn onderworpen. «f (2) Iedere commissie van beroep is samengesteld uit ten minste vijf en ten hoogste zeven leden. Deze moeten zijn meerderjarige Nederlanders, woonachtig in de provincie, waarvoor de commissie is benoemd. Onder de leden is één voorzitter en een plaatsvervangend voorzitter. (3) Bij iedere commissie van beroep wordt voor elk lid een plaatsvervangend lid benoemd, uitsluitend om bij afwezigheid of ontstentenis van dat lid werkzaam te zijn. De plaatsvervangende leden moeten aan dezelfde vereischten voldoen als de leden. (4) Directeuren van provinciale productiekantoren en leden van gemeentelijke landbouwcommissiën kunnen geen lid 'zijn van eene commissie van beroep als bedoeld in het eerste lid van dit artikel. (5) Aan iedere commissie van beroep wordt door Onzen Minister een bezoldigd secretaris en een plaatsvervangend secretaris toegevoegd. Zn moeten aan dezelfde vereischten voldoen als de leden. (6) Aan de leden der commissiën van beroep wordt, volgens regelen door Onzen Minister te stellen, voor iedere door hen bijgewoondë vergadering een vacatiegeld toegekend. 7. (1) Bij afwezigheid of ontstentenis van den voorzitter worden zijne werkzaamheden verricht door den plaatsvervangenden voor zitter. In dat geval en bij afwezigheid of ontstentenis van een ander lid, neemt een der plaatsvervangende leden zitting op verzoek van den voorzitter. (2) Bij afwezigheid of ontstentenis van den secretaris worden zijne werkzaamheden ver-  md richt door den plaatsvervangenden secretaris of, bij afwezigheid of ontstentenis van dezen, door het lid der commissie van beroep, dat de voorzitter daartoe zal aanwijzen. 8. (1) Waar in dit besluit sprake is van den voorzitter der commissie van oeroep, wordt daaronder mede verstaan de plaatsvervangende voorzitter, die bij afwezigheid of ontstentenis des voorzitters diens werkzaamheden verricht. (2) Onder den secretaris wordt mede verr staan de plaatsvervangende secretaris, wanneer deze op verzoek des voorzitters werkzaamheden van den secretaris verricht.. (3) Waar in dit besluit sprake is van leden worden daaronder mede verstaan de plaatsvervangende leden. 9. De commissie van beroep kan geene zaak behandelen, indien niet vijf leden aanwezig zijn. 10. De leden en de secretaris der commissie van beroep zijn verplicht het geheim der beraadslagingen te bewaren. Zij zijn voorts verplicht tot geheimhouding omtrent al hetgeen hun in hunne hoedanigheid is bekend geworden, en onverminderd het bepaalde bij de artikelen 24 en 42. 11. De secretaris geeft aan een ieder, die hem een voor de commissie bestemd stuk doet toekomen, desverlangd een gedagteekend ontvangbewijs af. 12. (1) Indien een stuk, bij eene commissie van beroep ingekomen, betrekking heeft op een beroep, waaromtrent eene andere commissie heeft te oordeelen, doet de secretaris dit stuk onverwijld aan de bevoegde commissie toekomen. (2) Heeft het stuk ook betrekking op een beroep, waaromtrent de commissie te oordeelen heeft, bij welke het stuk ingekomen is, dan zendt de secretaris, in plaats van het stuk, een behoorlijk gewaarmerkt afschrift daarvan. 13. De secretaris doet alle ingekomen stukken, betrekking hebbende op beroepen, waaromtrent de commissie heeft te oordeelen, onverwijld aan den voorzitter ter kennisneming toekomen. 14. (1) De voorzitter bepaalt^dag, plaats en uur van de behandeling der zaak. De secretaris geeft daarvan onverwijld kennis aan de leden en aan hem, die ingevolge artikel 38 een beroep heeft ingesteld. (2) Schriftelijke bescheiden, tot de zaak betrekkelijk, worden vóór de behandeling bij den secretaris nedergelegd ter kennisneming van de leden. 15. De leden onthouden zich van deelneming aan de behandeling van eenige zaak, welke hun, hunnen echtgenooten of bloed- of aanverwanten tot en met den derden graad, persoonlijk aangaat, of waarin zij of een der genoemde personen als gemachtigden zijn betrokken. Deze onthouding wordt ten aanzien van de bepaalde zaak als afwezigheid aangemerkt.  60e 16. (1) Be commissie kan getuigen of deskundigen hooren, die vrijwillig voor haar verschijnen. ' (2) De oproeping van deze getuigen of deskundigen, voor zoover ze niet door belanghebbenden zijn meegebracht, geschiedt door den secretaris. 17. (1) De commissie kan een of meer harer leden opdragen de zaken te onderzoeken, voordat deze door haar worden beslist. (2) Zij kan voorts een of meer harer leden opdragen een plaatselijk onderzoek in te stellen of getuigen of deskundigen te hooren. Zij kan dezen leden den secretaris of een van diens beambten toevoegen. 18. (1) In alle zaken doet de voorzitter hoofdelijk rondvraag, te beginnen met het jongste lid in leeftijd. Zelf brengt hij het laatst zijn advies uit. (2) Ieder aanwezig lid is verplicht zijn advies uit te brengen. 19. Alle beslissingen worden genomen bij meerderheid van stemmen. 20. Indien de commissie het wenschelijk acht nadere regelen betreffende de vervulling van haar taak vast te stellen, doet zij dit bij een huishoudelijk reglement. Dit behoeft de goedkeuring van Onzen Minister, die zorg draagt, dat het goedgekeurde reglement bekend gemaakt en ten kantore der commissie, tegen betaling der kosten, in afschrift verkrijgbaar gesteld wordt. 21. Indien een beroepschrift niet voldoende mededeelingen bevat, stelt de secretaris den verzoeker in de gelegenheid het beroep aan te vullen. De secretaris of een van diens beambten is hem daarbij, voor zooveel noodig behulpzaam. 22. De secretaris is bij de zittingen der commissie tegenwoordig. Hij houdt aanteekening van hetgeen aldaar verhandeld wordt, met vermelding van den zakelijken inhoud' van de verklaringen der door de commissie gehoorde personen. 23. (1) De secretaris bewaart het archief der commissie en is daarvoor persoonlijk verantwoordelijk. (2) Hij houdt afschrift van de uitgaande brieven. (3) In geval van opheffing van eene commissie van beroep draagt de secretaris zijn archief over aan Onzen Minister. 24. (1) Op schriftelijke aanvrage geeft de secretaris schriftelijke inlichtingen betreffende uitspraken der commissie. (2) Bij iedere aanvrage moet den secretaris een bedrag van 50 cents worden betaald voor ieder beroep, waaromtrent inlichtingen worden gevraagd. (3) De bepalingen van artikel 12 vinden overeenkomstige toepassing. 25. (1) De secretaris houdt een register van de uitspraken der commissie. (2) In dit register wordt, ieder onder een  69/ afzonderlijk nummer, kortelijk vermeld alle zaken in dé volgorde, waarin zij worden aangebracht. (3) De commissie bepaalt wat in bet register wordt aangeteekend. 26. (1) De secretaris verricht voorts de werkzaamheden, hem door de commissie of door haren voorzitter opgedragen. (2) Onze Minister kan na overleg met den voorzitter der commissie, den secretaris beambten toevoegen; hun -salaris wordt door Onzen Minister bepaald. 27. Voor de vergoeding van bureau-onkosten en van de aan getuigen en deskundigen toe te leggen vergoedingen, worden den secretaris door Onzen Minister gelden ter goede rekening verstrekt. § 3. Van de inventarisatie en vaststelling van de te scheuren oppervlakte graslanden, klavers en kunstweiden. 28. (1) Iedere gemeentelijke landbouwcommissie gaat zorgvuldig na, welke graslanden, klavers en kunstweiden binnen haar gebied gelegen, geschikt zijn om te worden gescheurd. Zij houdt daarbij rekening met de liggingen defgeaardheiddergronden, alsmedemet den aard van het bedrijf, waartoe zij behooren (2) De aldus verzamelde gegevens worden' met andere opgaven, welke door den directeur van het provinciaal productiekantoor zijn gevraagd, samengevoegd in een staat, ingericht volgens een model, vastgesteld door Onzen Minister en zoo spoedig mogelijk bij het provinciaal productiekantoor ingezonden 29. (1) De directeur van het provinciaal productiekantoor zendt zoo spoedig mogelijk aan Onzen Minister, volgens een door dezen vast te stellen model, eene toegelichte opgave van de gezamenlijke oppervlakte der voor scheuring geschikte graslanden, klavers en kunstweiden, welke binnen zijn gebied zijn gelegen. (2) Hij ontleent deze opgave aan de gegevens, bedoeld in het tweede lid van het voorgaande artikel, na voor zoover noodig de juistheid daarvan te hebben onderzocht. 30. (1) Onze Minister stelt naar aanleiding van de door hem van de directeuren der provinciale productiekantoren ontvangen gegevens, na voor zoover noodig de juistheid daarvan te hebben onderzocht, vast, hoeveel hectaren grasland, klaverland en kunstweide in elke provincie moet worden gescheurd; hij doet hiervan mededeeling aan de directeuren der provinciale productiekantoren en geeft daarbij tevens de voorschriften betreffende de termijnen, binnen welke l onderscheidenlijk de werkzaamheden, noodig voor de omzetting en voor de bebouwing, moeten zijn verricht. (2) Onze Minister stelt tevens, met inachtneming van het bepaalde bij artikel 45, het tijdstip of de tijdstippen vast voor de betaalbaarstelling van de schadeloosstellingen, bedoeld in artikel 7 der wet.  31. Ieder directeur van een provinciaal productiekantoor bepaalt naar aanleiding van de mededeeling, bedoeld in het vorige artikel, hoeveel hectaren grasland, klaverland en kunstweide in elke tot zijn gebied behoorende gemeente moet worden gescheurd; hij doet hiervan mededeeling aan de gemeentelijke landbouwcommissie, onder vermelding daarbij van de betrekkelijke door Onzen Minister gegeven voorschriften. § 4. Van de lijst der scheurplichtige gronden. 32. Iedere gemeentelijke landbouwcommissie ontwerpt naar aanleiding van de mededeeling, bedoeld in het vorige artikel, eene lijst van de tot haar gebied behoorende met scheurplicht te belasten onroerende goederen, onder aanwijzing desgewenscht van de gronden, welke moeten worden gescheurd. 33. (1) De in het voorgaande artikel vermelde lijst wordt met vermelding van de door Onzen Minister gegeven voorschriften gedurende zeven dagen ter visie gelegd van belanghebbenden op het kantoor der gemeentelijke landbouwcommissie. (2) De.ter visie legging van de in het eerste lid van dit artikel bedoelde lijst wordt door de gemeentelijke landbouwcommissie aan belanghebbenden vóór den aanvang van de ter visie legging bekend gemaakt door publicatie op de in de gemeente gebruikelijke wijze, alsmede door het plaatsen eener advertentie in ten minste één in de betrokken gemeente veel gelezen blad, onder uitdrukkelijke vermelding daarbij van de plaats, waar de ter visie legging plaats heeft, van den dag waarop de ter visie legging is aangevangen en waarop deze zal eindigen. 34. Ieder eigenaar en hij, die uit hoofde van overeenkomsten, welke van kracht zijn op den eersten dag van den termijn van ter visie legging van de in artikel 32 bedoelde lijst, in de oogstperiode daaraanvolgende gebruiker zal zijn van de op die lijst vermelde gronden, is bevoegd binnen 3 maal 24 uur na afloop van den termijn, bedoeld in artikel 33, schriftekjk of mondeling, ten kantore van de gemeentelijke landbouwcommissie, een verzoek tot wijziging der lijst bij die commissie in te dienen. 35. De gemeentelijke landbouwcommissie stelt den bevoegden verzoeker of zijn gemachtigde in de gelegenheid zijn verzoek mondeling toe te lichten; zij noodigt tot dat doel de betrokkenen schriftelijk of bij wege van algemeene bekendmaking tijdig tot het geven hunner toelichting uit. 36. De gemeentelijke landbouwcommissie stelt de lijst, bedoeld in artikel 32, na overweging van de ingekomen verzoeken tot wijziging vast en zendt haar binnen eene week na afloop van de tweede week, volgende op den aanvangsdatum van hare ter visie • legging aan den directeur van het provinciaal productiekantoor.  69h § 5. Van het -opleggen van den scheurplicht. 37. (1) De scheurplicht wordt voor bepaaldelijk aan te wijzen onroerende goederen met vermelding desgewenscht van de gronden, welke moeten worden gescheurd, opgelegd door den directeur van het provinciaal productiekantoor, voor zoover betreft de onroerende goederen, welke gelegen zijn of, overeenkomstig het bepaalde in artikel 2, geacht worden gelegen te zijn in de gemeenten, die tot zijn ambtsgebied behooren. ^2) Vorenbedoelde directeur doet onverwijld uittreksel van zijn besluit, houdende aanwijzing als bedoeld in het eerste lid van dit artikeltoekomen aan de gemeentelijke landbouweommissiën, ieder voor zooveel haar betreft. (3) De uittreksels, in het voorgaande lid bedoeld, worden ter visie van belanghebbenden gelegd ten kantore van de gemeentelijke landbouwcommissie; deze ter visie legging wordt bekend gemaakt op de wijze als is voorgeschreven in artikel 33. Door deze bekendmaking worden de voorschriften geacht aan belanghebbenden te zijn medegedeeld. § 6. Van het beroep tegen opgelegden scheurplicht. 38. (1) Van iederen, ingevolge het voorgaande artikel opgelegden scheurplicht staat binnen veertien dagen na dagteekening van de betreffende beschikking van den directeur van het betrokken provinciaal productiekantoor beroep open op de commissie van beroep, overeenkomstig het bepaalde in artikel 6 aangewezen voor de provincie, waarin de betrokken grond is gelegen. (2) Tot het beroep zijn bevoegd allen, die bij den opgelegden scheurplicht belang hebben; ieder die tot een beroep bevoegd is, is gerechtigd de behartiging zijner belangen aan een schriftelijk gehiachtigde op te dragen. (3) Het beroep moet schriftelrjk worden ingediend, beknopt doch volledig alle bezwaren bevatten, welke de belanghebbende tegen den opgelegden scheurplicht meent te kunnen aanvoeren en eene duidelijke uiteenzetting behelzen van het belang, hetwelk hij, die in beroep komt, bij den opgelegden scheurplicht heeft. (4) De commissie van beroep stelt iederen belanghebbende of zijn schriftelijk gemachtigde in de gelegenheid zijn bezwaren mondeling toe te lichten. 39. (1) De commissie van beroep geeft binnen veertien dagen hare beslissing en doet van haar gemotiveerde uitspraak bij aangeteekend schrijven mededeeling aan den verzoeker en aan den directeur van het betrokken provinciaal productiekantoor, die zoo noodig eene dienovereenkomstige wijziging brengt in zijn besluit houdende vaststelling van den scheurplicht van den betrokkene; van zulk eene wijziging geeft die directeur  69» terstond kennis aan de betrokken gemeentelijke landbouwcommissie, welke eene dienovereenkomstige wijziging brengt in de ter visie liggende lijst van de in hare gemeente opgelegde scheurplichten. (2) Op de bekendmaking van eene wijziging, in een opgelegden scheurplicht gebracht, ia het bepaalde in artikel 37, derde lid, van toepassing. 40. Een beroep als omschreven in art. 38 staat mede open tegen voorschriften als bedoeld in artikel 1 der wet en door of vanwege Onzen Minister gegeven, anders dan terzelfder tijd als de voorschriften betreffende de omzetting van gronden. § 7. Van de bebouwing. 41. (1) Onze Minister bepaalt, welke gewassen in elke provincie op de gronden waarop scheurplicht is gelegd, moeten worden verbouwd. (2) Zij, die ingevolge artikel 13 der wet aansprakelijk zijn voor de naleving der voorschriften, bedoeld in artikel 1 der wet, kunnen uit de gewassen, in het voorgaande lid bedoeld, eene keuze doen. (3) Doet de belanghebbende in het tweede lid van dit artikel bedoeld geene keuze, dan bepaalt de directeur van het provinciaal productiekantoor welk van de in het eerste lid van dit artikel bedoelde gewassen moet worden verbouwd. (4) Met machtiging van Onzen Minister kan de directeur van het provinciaal productiekantoor vergunning geven tot den verbouw van andere gewassen dan die, welke zijn bedoeld in het eerste lid van dit artikel. § 8. Van de schadeloosstellingen. 42. (1) De voorzitters der in artikel 6 bedoelde commissiën van beroep stellen gezamenlijk, onder goedkeuring van Onzen Minister, een leidraad vast, bevattende de regelen volgens welke de schatting der schadeloosstellingen bedoeld in artikel 6 en 7 der wet, moet plaats vinden. (2) Daarna geschiedt deze schatting onder leiding van den directeur van het provinciaal productiekantoor voor elk geval afzonderlijk door de daarvoor door Onzen Minister aangewezen leden van gemeentelijke landbouwcommissiën. Deze zenden dé schattingslijsten zoo spoedig mogelijk aan den directeur van het provinciaal productiekantoor. 43. (1) De directeur van het provinciaal productiekantoor geeft aan eiken belanghebbende bij aangeteekend schrijven kennis van het -bedrag, waarop de schadeloosstelling voor hem is geschat. (2) Indien de belanghebbende met deze schadeloosstelling genoegen neemt, deelt hij dit binnen veertien dagen na deze kennisgeving schriftelijk mede aan den directeur van het provinciaal productiekantoor.  69? (3) Ieder belanghebbende of diens schriftelijk gemachtigde kan binnen veertien dagen na dagteekening van de in het eerste lid van dit artikel bedoelde kennisgeving zijne bezwaren tegen de schatting sclvriftelijk indienen bij de in artikel 6 bedoelde commissie van beroep. (4) De commissie van beroep raadpleegt de in artikel 42, lid 2, bedoelde leden van de gemeentelijke landbouwcommissiën en stelt den belanghebbende of diens schriftelijk gemachtigde in de gelegenheid zijne bezwaren mondeling toe te lichten. (5) Zij bepaalt het bedrag der schadeloosstelling en geeft van hare gemotiveerde beslissing bij aangeteekend schrijven kennis aan den belanghebbende en aan den directeur van het provinciaal productiekantoor. (6) Indien de belanghebbende met deze schadeloosstelling genoegen neemt, deelt hij dit binnen veertien dagen na dagteekening van deze kennisgeving schriftelijk mede aan den directeur van het provinciaal productiekantoor. (7) Al hetgeen in dit artikel is bepaald ten aanzien van den belanghebbende is mede van toepassing ten aanzien van Onzen Minister. 44. De directeur vari het provinciaal productiekantoor geeft van de schadeloosstellingen, waarvan de bedragen vaststaan, zoo spoedig mogelijk kennis aan Onzen Minister, welke van die bedragen mededeeling doet aan hen,-eniaeit, worat gestraft met een gevangenisstraf van ten hoogste één jaar of een geldboete van ten hoogste f 10,000. 8. (1) De feiten in deze wet strafbaar gesteld worden beschouwd als misdrijven, met uitzondering van dat, genoemd in artikel 6, 2de lid. (2) Voor de toepassing van deze wet worden, wanneer een vaartuig in eigendom toebehoort aan eene naamlooze vennootschap, eene coöperatie of andere rechtspersoonlijkheid hebbende vereeniging, als eigenaars daarvan beschouwd lk der leden van het bestuur. 9. (1) Met het opsporen van de feiten, bij deze wet strafbaar gesteld, zijn, behah e de bij artikel 8 van het Wetboek van Strafvordering aangewezen personen, belast de ambtenaren, door den Minister van Landbouw, Nijverheid en Handel aangewezen ingevolge het bepaalde in artikel 19 der Distributiewet 1916. (2) Indien een vaartuig niet wordt beschikbaar gesteld of gebruikt overeenkomstig eene vordering als bedoeld in artikel 2, is Onze Minister van Landbouw, Nijverheid en Handel of degene die daartoe door hem zal worden aangewezen, bevoegd de noodige maatregelen te nemen, dat het vaartuig overeenkomstig die vordering zal worden beschikbaar gesteld of gebruikt; hij kan daartoe de hulp inroepen van de gewapende burgerlijke of militaire macht; deze zijn verplicht daaraan onverwijld te voldoen. 10. Deze wet kan worden aangehaald onder den titel van„Binnenscheepvaartwet", met ver-  — 84 — melding van den jaargang van het Staatsblad, waarin deze wet is geplaatst. 11. Deze wet treedt in werking met ingang van den dag na dien harer afkondiging. 12. Deze,wet vervalt zes maanden na den dag, waarop door Ons, den Raad van State gehoord, zat zijn verklaard, dat de tegenwoordige omstandigheden ten opzichte van het vervoer van goederen te water hebben opgehouden te bestaan. Lasten en bevelen, enz. Gegeven te 's-Gravenhage, den 7den December 1918. WILHELMINA. De Minister van .Landbouw, Nijverheid en Handel, H. A. van IJsSELSTEIJN. [Uitgeg. 18 Dec. 1918.) Besluit van den lsten Februari 1919, S. 33, houdende vaststelling van heffingen in den binnenscheepvaart. Wu WILHELMINA, enz. Gezien artikel 174, 2de lid der Grondwet; Op de gemeenschappelijke voordracht van Onzen Minster van Landbouw, Nijverheid en Handel, van Financiën en van Justitie, dd. 16 Januari 1919, n° 36264, afdeeling Crisiszaken, Bureau A. Z. ; 28 januari 1919, n°. 247, afdeeling Invoerrechten en van 30 Januari 1919, 2de afdeeling A, n°. 709 ; Hebben goedgevonden en verstaan: Art. 1. (1) Voor de inschrijving van een vaartuig op de beurtlijst, welke op schippersbeurzen of hulpschippersbeurzen wordt gehouden, is een recht verschuldigd van : twintig cents voor een vaartuig van vijftig ton of minder laadvermogen ; veertig cents voor een vaartuig van een en vijftig tot en met eenhonderd ton laadvermogen ; zeventig cents voor een vaartuig van eenhonderd en een ton tot en met tweehonderd ton laadvermogen; eenhonderd cents voor een vaartuig. van tweehonderd en een tot en met vierhonderd ton laadvermogen; eenhonderd en vijftig cents voor een vaartuig van vierhonderd en een tot en met achthonderd ton laadvermogen ; tweehonderd cents voor een vaartuig van achthonderd en een tot en met een duizend tweehonderd ton laadvermogen; tweehonderd en vijftig cents voor een vaartuig van meer dan een duizend tweehonderd ton laadvermogen. ((2) Als laadvermogen van het in te schrijven vaartuig wordt aangemerkt het laadvermogen volgens zijn meetbrief; die meetbrief moet bij de inschrijving door den schipper worden getoond.  — 85 — 2. Terzake ieder vervoer van goederen te water in de binnenscbipperij in een vaartuig, dat over een schippersbeurs of hulpschippersbeurs is bevracht, is door den schipper bovendien een recht verschuldigd ten bedrage van een % pet. der bruto-vracht; voor de berekening van het bedrag van dit verschuldigde recht wordt de bruto-vracht naar boven afgerond tot een bedrag van twintig gulden of een veelvoud daarvan. 3. (1) Voor de inschrijving van een beurtdienst is een maandelijks of driemaandelijks te voldoen recht verschuldigd, waarvan het te betalen bedrag wordt bepaald door het aantal reizen in iedere richting, dat door de vaartuigen in dien dienst wordt afgelegd, in dier voege dat voor ieder dier reizen is verschuldigd : indien het vaartuig een stoomboot is : 250 cents (tweehonderd en vijftig cents); indien het vaartuig is een beurtlichter of motorboot: 200 cents (tweehonderd cents); indien het vaartuig is een zeilschip: 150 Cents (honderd en vijftig cents). (2) Voor de toepassing van het eerste lid worden neerdere reizen per etmaal in eenzelfde richting als één reis beschouwd, mits voor die reizen slechts één vrachtlijst wordt aangehouden. (3) De Minister van Landbouw, Nijverheid en Handel is bevoegd in bijzondere omstandigheden het bedrag van het in het 1ste lid bedoelde recht te verminderen. 4. Tegen betaling van het, ingevolge artikel 1, artikel 2, en artikel 3 van dit besluit verschuldigde recht zullen zegels worden verstrekt, waarvan de gezamenlijke waarde-opdruk het bedrag van het recht, in centen uitgedrukt, zal aangeven ; ten bewijze van betaling van dat recht worden deze zegels gehecht: voor zoover het betreft het recht, bedoeld in artikel 1, op het uit te reiken bewijs van inschrijving; voor zoover het betreft het recht, bedoeld in artikel 2, op de charterpartij of op het connossement; voor zoover betreft het recht, bedoeld in artikel 3, op de vrachtlijst. Onze Minister van Landbouw, Nijverheid en Handel is belast met de uitvoering van dit besluit, dat in het Staatsblad zal worden geplaatst en waarvan afschrift zal worden gezonden aan de Algemeene Rekenkamer. 's-Gravenhage, den lsten Februari 1919. WILHELMINA. De Minister van Landbouw, Nijverheid en Handel, H. A. VAN ijssèlstein. De Minister van Financiën, de Vries. De Minister van .Justitie, Heemskerk. (Uitgeg. 4 Febr. 1919.)  — S6 — Beschikking van den Minister van Landbouw, Nijverheid en Handel, d.d. 4 Februari 1919, N°. 5900, afd. Crisiszaken, bureau Vervoer, houdende vaststelling van de Binnenscheepvaartregeling (Nederl. Staatscourant n°. 29 van 1919). De Minister van Landbouw, Nijverheid en Handel; Overwegende dat de tegenwoordige buitengewone tijdsomstandigheden maatregelen in het belang- van het vervoer van goederen te water noodzakelijk maken; Gezien artikel 1 en 6 van de Binnenscheepvaartwet 1918 en artikel 1 van de wet van 3 Augustus 1914 (Staatsblad n°. 344) gelijk deze laatstelijk werd gewijzigd bij de wet van 3 Juni 1918 (Staatsblad n°. 326); Gezien het Koninklijk Besluit van 1 Februar 1919 n°. 28 (Staatsblad n°. 33). Heeft goedgevonden : A. in te trekken alle beschikkingen van den Minister van Landbouw, Nijverheid en Handel, voor zoover zij zijn afgekondigd onder de aanduiding „Afdeeling Crisiszaken, Bureau Vervoer .van kracht zijn ten dage van de inwerkingtreding van de onderwerpelijke beschikking en zij betrekking hebben op de regeling van de binnenscheepvaart; B. vast te stellen de volgende: BINNENSCHEEP VAARTREGELING. HOOFDSTUK I. voorwaarden voor overeenkomsten van bevrachting 01 gebbutk. Art. 1. (1) Behoudens ontheffing, hetzij voor een bepaald geval, hetzij bij wege van algemeene beschikking, zullen overeenkomsten ten aanzien van het gebruik of de bevrachting van vaartuigen, geschikt voor de binnenvaart, niet mogen worden aangegaan dan : a. voor zoover het vaartuig is ingeschreven en wel : wat betreft de binnenschipperij : ingeschreven op de beurtlijst, bedoeld in artikel 11 dezer beschikking: wat betreft sleepbooten : ingeschreven overeenkomstig artikel 19. dezer beschikking; | wat betreft beurtvaartuigen : ingeschreven overeenkomstig art. 22 dezer beschikking ; b. tegen ten hoogste het tarief, indien een, op de te sluiten overeenkomst toepasselijk tarief ingevolge artikel 3 dezer beschikking van kracht is. (2) Onder hetzelfde voorbehoud als in het eerste lid van dit artikel bedoeld zullen overeenkomsten ten aanzien van het gebruik of de bevrachting van vaartuigen in de binnenschipperij niet mogen worden aangegaan dan met inachtneming der volgorde, waarin die vaar-  — 87 — tuigen daarvoor in aanmerking komen, gelijk deze in het volgende lid zal worden aangegeven. (3) De volgorde, waarin vaartuigen in de binnensehipperij voor het sluiten eener overeenkomst als in het tweede lid bedoeld, in aanmerking komen, wordt bepaald door de volgorde van insohrijving op de beurtlijst; van deze volgorde zal door den Inspecteur voor de Binnensehipperij, bedoeld in artikel 6 of diens vertegenwoordiger kunnen worden afgeweken, indien het aan de beurt zijnde vaartuig naar zijn oordeel ongeschikt is voor de te ondernemen reis of voor het vervoer van de betrefende lading, dan wel een ander op de beurtijst ingeschreven vaartuig met het oog op de belading meer in het bijzonder voor het vereischte vervoer wordt geschikt bevonden. In het laatstbedoelde geval zal de Inspecteur of diens vertegenwoordiger, met afwijking van de volgorde der beurtlijst, dat meer geschikte vaartuig voor het vervoer aanwijzen. 2. (1) Het bepaalde in artikel 1 dezer beschikking is, voor zoover betreft de binnensehipperij, slechts van toepassing op overeenkomsten ten aanzien van het gebruik of de bevrachting van vaartuigen, strekkende tot het vervoer van de navolgende goederen: aarde; beenderen en afval van beenderen; bloembollen; bouwmaterialen ; brandstoffen; chemicaliën; ertsen ; gedistilleerd; glas en glasafval; glaswerk; grind; heide ; hoepels ; hout; jute ; katoen ; klei; grondstoffen van levensmiddelen en levensmiddelen voor mensch en dier, met uitzondering van aardappelen in de z.g.n. campagne vervoerd wordende naar de aardappelmeelfabrieken, van suikerbieten inde z.g.n. campagne vervoerd wordende naar de suikerfabrieken, en van pulp vervoerd wordende vanaf de suikerfabrieken; lompen; manden en mandewerk; manufacturen; meststoffen en kunstmeststoffen met uitzondering van terpaarde en zeemest ; metalen en fabricaten van metalen; minerale wateren; natuursteen; oliën en grondstoffen voor de fabricage daarvan ; papier en papierafval;  — 88 — pek; planten; riet en afval van riet; schelpen ; schelpzand; sintels; straatklinkers; . stroo ; Strcocarton ; stroohulzen; tabak; teer en teerproducten ; telefoon- en telegraafkabels ; turfstrooisel; vaatwerk; verfstoffen ; verhuisgoederen; vetten ; vlas en vlasafval; vuilnis ; wol; zaden ; zakken ; zand ; zeewier; zemelen ; zout; alle deze benamingen in den ruimsten zin genomen. (2) Het bepaalde in artikel 1 dezer beschikking is, voor zoover betreft de binnenscbipperij, voorts niet van toepassing op overeenkomsten, strekkende tot het gebruik van vaartuigen of het bevrachten daarvan, voor zoover dat vaartuig blijft of zichblijft bewegen binnen de grenzen van een beurskring, als bedoeld in artikel 8, waarin de gemeente is gelegen waar de belading van "het vaartuig geschiedt. (3) Het bepaalde in artikel 1 dezer beschikking is niet van toepassing op sleepbootdienst, voor zoover bestaande in tornen, pomp-, hulpen bergdiensten. (4) Het bepaalde in artikel 1 is niet van toepassing op vaartuigen gedurende den tijd dat zij varen in dienst van, ten behoeve van of op last van militaire autoriteiten. 3. (1) De Minister van Landbouw, Nijverheid en Handel zal, voor zoover hem zulks wenschelijk voorkomt, tarieven voor de binnenschipperij, den sleepdienst en de beurtvaart vaststellen welke naar zijn oordeel aan redelijke eischen voldoen. (2) De ingevolge het voorgaande lid vast te stellen tarieven zullen, voor zoover de binnenschippérij betreft, in dier voege worden bepaald, dat daarin zal zijn begrepen provisie voor den scheepsbevrachter. Indien voor het totstandkomen van eene bevrachtingsoyereenkomst de schipper zich niet van de tusschenkomst van een scheepsbevrachter heeft bediend, wordt de vracht verminderd met een bedrag, hetwelk overeenkomt met de provisie, welke de schipper  — '89 — anders aan den scheepsbevrachter verschuldigd zou zijn geweest. 4. (1) Bij niet nakoming van een der voorwaarden voor het aangaan van overeenkomsten ten aanzien van het gebruik of de bevrachting van vaartuigen, voortvloeiende uit deze beschikking, kan de Minister van Landbouw, Nijverheid en Handel, den overtreder voor tijdelijk of voor goed, het recht ontzeggen zijn vaartuig voor het vervoer van goederen te gebruiken of te doen gebruiken ; van zoodanige beslissing wordt den betrokkene zoo spoedig mogelijk schriftelijk mededeeling gedaan onder opgave van de redenen welke daartoe aanleiding gaven. (2) De beslissing, in het voorgaande lid bedoeld, kan, voor zoover de overtreding in de binnenschipperij plaats vond, ter uitreiking worden gegeven aan den Inspecteur voor de Binnenschipperij, in wiens district de betrokken schipper zich bevindt. Als dagteekening dier beslissing geldt dan de dag van uitreiking, welke door dien Inspecteur daarop wordt vermeld. 5. Artikel 1 is mede van toepassing in het geval te water het vervoer van goederen geschiedt krachtens ontheffing van een vervoerverbod, gesteld ingevolge de wet van 3 Augustus 1914 (Staatsblad n°. 344) gelijk deze laatstelijk werd gewijzigd bij de wet van 3 Juni 1918 (Staatsblad n°. 326) of krachtens het feit, dat zoodanig vervoerverbod, in de omstandigheden waaronder het vervoer plaats heeft, niet van toepassing is. HOOFDSTUK II. VAN DE BINNENSCHIPPERIJ MET UITZONDERING VAN DE BEURTVAART. Inspecteurs en Adjunct-Inspecteurs voor de Binnenschipperij. Beursmeesters en Hulpbeursmecsters. 6. (1) Met het toezicht op de binnenschipperij is, in ieder der in artikel 7 bedoelde districten, belast een Inspecteur voor de Binnenschipperij, zoo noodig bijgestaan door een Adjunct-Inspecteur. (2) Op ieder der schippersbeurzen en hulpschippersbeurzen, bedoeld in artikel 9, wordt de Inspecteur voor de Binnenschipperij vertegenwoordigd door een Beursmeester, resp. een Hulpbeursmeester. (3) De Inspecteurs en de Adjunct-Inspecteurs voor de Binnenschipperij, de Beursmeesters en de Hulpbeursmeesters worden benoemd, geschorst en ontslagen door den Minister van Landbouw, Nijverheid en Handel. Districten. Beurshringen. 7. Voor de uitoefening van het in artikel 6 bedoelde toezicht wordt het Rijk in Europa verdeeld in vijf districten ; ieder district wordt gevormd door de samenvoeging van een aantal  — 90 — beurekringen; iedere beurskring omvat het gebied van een of meer gemeenten, een en ander gelijk in artikel 8 nader zal worden omschreven. 8. (1) Tot District I behooren de navolgende beurskringen : beurskring Appelscha, Omvattende het gebied der gemeente Ooststellingwerf; beurskring Beets, omvattende het gebied der gemeenten Opsterland en TJtingeradeel; beurskring Berlikum, omvattende het gebied der gemeenten 't Bildt, Menaldumadeel; beurskring Dokkum, omvattende het gebied der gemeenten Dantumadeel, Dokkum, Ferwer.deradeel, Kollumerland en Nieuw Kruisland, Oost-Dongeradeel, West Dongeradeel; beurskring Dragten, omvattende het gebied der gemeenten Achtkarspelen, Smallingerland; beurskring Franeker, omvattende het gebied der gemeenten Franeker, Franekeradeel, Hennaarderadeel; beurskring Harlingen, omvattende het gebied der gemeenten Barradeel, Harlingen, Wonseradeel; beurskring Heerenveen, omvattende het gebied der gemeenten Aengwirden, Haskerland, Schoterland, Weststellingwerf; beurskring Leeuwarden, omvattende het gebied der gemeenten Baarderadeel, Idaarderadeel, Leeuwarden, Leeuwarderadeel, Tietjerksteradeel; beurskring Lemmer, omvattende het gebied der gemeenten Doniawerstal, Gaasterland, Lemsterland, Sloten (Fr.); beurskring Sneek, omvattende het gebied der gemeenten Bolsward, Rauwerderhem, Sneek, Wijmbritseradoel, Ylst; beurskring Stavoren, omvattende het gebied der gemeenten Hemelumer-Oldephaert en Noordwolde, Hindeloopen, Stavoren, Workum. (2) Tot District II behooren de navolgende beurskringen : beurskring Blokzijl, omvattende het gebied der gemeenten Ambt-Vollenhove, Blankenham, Blokzijl, Giethoorn, Kuinre, Oldemarkt, StadVollenhove, Steenwijk, Steenwijkerwold, Vledder ; beurskring Delfzijl, omvattende het gebied der gemeenten Appingedam, Bierum, Delfzijl; beurskring Deventer, omvattende het gebied der gemeenten Deventer, Diepenveen, Gorssel, Olst, Raalte, Voorst; beurskring Groningen, omvattende het gebied der gemeenten Adorp, Aduard, Eelde, Groningen, Grootegast, Grijpskerk, Haren, Hoogkerk, Leek, Loppersum, Marum, Noorddijk, Oldekerk, Peize, Roden, Slochteren, Ten Boer, Vries, Zuidhorn, Zuidlaren ; beurskring Hasselt, omvattende het gebied der gemeenten Genemuiden, Hasselt, Staphorst, Zwartsluis; beurskring Kampen, omvattende het gebied der . gemeenten Grafhorst, Kampen, Kamper-  — 91 — veen, Wilsum, I Jsselmuiden, Zalk en Veecaten • beurskring Meppel, omvattende het gebied der gemeenten Havelte, Meppel, Nijeveen, Ruinerwold, Wanneperveen, de Wijk; beurskring Onderdendam, omvattende het gebied der gemeenten Baflo, Bedum, Kantens, Middelstum, Stedum, Uithuizen, Uithuizermeeden, Usquert, Warffum, Winsum, 't Zandt; beurskring Sappemeer, omvattende het gebied der gemeenten Hoogezand, Noordbroek, Sappemeer; beurskring Smilde, omvattende het gebied der gemeenten Assen, Beilen, Diever, Dwingelo, Norg, Smilde; beurskring Zoutkamp, omvattende het gebied der gemeenten Eenrum, Ezinge, Kloosterburen, Leens, Oldehove, Ulrum; beurskring Zwolle, omvattende het gebied der gemeenten Dalfsen, Hattem, Heino, Nieuwleusen, Wijhe, Zwolle, Zwollerkerspel. (3) Tot District III behooren de navolgende beurskringen : beurskring Almelo, omvattende het gebied der gemeenten Almelo, Denekamp, Ootmarsum, Tubbergen; beurskring Coevorden, omvattende het gebied der gemeenten Ambt-Hardenberg, Coevorden, Dalen, Gramsbergen, Schoonebeek, Stad-Hardenberg; beurskring Dedemsvaart, omvattende het gebied der gemeenten Ambt-Ommen, Avereest, Stad-Ommen, Zuidwolde; beurskring Hoogeveen, omvattende het gebied der gemeenten Hoogeveen, Oosterhesselen, Ruinen ; beurskring Klazinaveen, omvattende het gebied der gemeente Emmen; beurskring Musselkanaal, omvattende het gebied der gemeenten Bellingwolde, Borger, Gasselte, Odoorn, Onstwedde, Vlagtwedde; beurskring Oude Pekela, omvattende het gebied der gemeenten Beerta, Finsterwolde, Midwolda, Nieuwe Pekela, Nieuwe Schans, Nieuwolda, Oude Pekela, Scheemda, Termunten, Wedde, Winschoten; beurskring Schoonoord, omvattende het gebied der gemeenten Rolde, Sleen, Westerbork, Zweelo ; beurskring Vroomshoop, omvattende het gebied der gemeenten den Ham, Hellendoorn, Vriezenveen ; beurskring Wildervank, omvattende het gebied der gemeenten Anlo, Gieten, Meeden, Muntendam, Veendam, Wildervank, Zuidbroek. (4) Tot District IV behooren de navolgende beurskringen: beurskring Alkmaar, omvattende het gebied der gemeenten Alkmaar, Beemster, Broek op Langendijk, Callantsoog, Graft, Heilo, den Helder, Koedijk, Noord-Scharwoude, Oterleek, Oudkarspel, Oudorp, Petten, de Rijp, Schermerhorn, Schoorl, St. Pancras, Warmenhuizen; Zuid- en Noord-Schermer, Zuid-Scharwoude, Zijpe ;  — 92 — beurskring Amsterdam, omvattende het gebied der gemeenten Amsterdam, Broek in Waterland, Buiksloot, Diemen, Ilpendam, Katwoude, Landsmeer, Monnikendam, Muiden, Nieuwendam, Nieuwer-Amstel, Ouder-Amstel, Purmerend, Bansdorp, Sloten, Uithoorn, Watergraafsmeer, Wijdewormer ; beurskring Apeldoorn, omvattende het gebied der gemeenten Apeldoorn, Epe, Heerde; beurskring Arnhem, omvattende het gebied der gemeenten Angerlo, Arnhem, Doorwerth, Duiven, Eist, Heteren, Huissen, Resteren, Lienden, Maurik, Renkum, Rhenen, Wageningen, Westervoort; beurskring Broekerhaven, omvattende het gebied der gemeenten Blokker, BovenkarspeL Enkhuizen, Grootebroek, Hoorn, Schellinkhout, Venhuizen, Wijdenes; beurskring Dieren, omvattende het gebied der gemeenten Ambt Doetinohem, Brommen, Doesburg, Gendringen, Hummelo, Bheden, Stad-Doetinchem, Steenderen, Warnsveld, Wisch, Zutphen ; beurskring Goudsche Sluis, omvattende het gebied der gemeenten Aarlanderveen, Alkemade, Alphen (Z.-H,), Barwoutswaarder, Bodegraven, Boskoop, Leimuiden, Nieuwkoop, Nieuwveen, Oudshoorn, Reeuwijk, Rietveld, Rijnsaterwoude, Ter Aar, Waddinxveen, Woerden, Woubrugge, Zegveld, Zevenhoven, Zwammerdam ; : beurskring Haarlem, omvattende het gebied der gemeenten Bennebroek, Bloemendaal, Haarlem, Haarlemmerliede en Spaarnwoude, Heemstede, Hillegom, Schoten, Spaarndam, Zandvoort; beurskring Hoofddorp, omvattende het gebied der gemeenten Aalsmeer, Haarlemmermeer ; beurskring Leiden, omvattende het gebied der gemeenten Hazerswoude, Katwijk, Koudekerk, Leiden, Leiderdorp, Lisse, Noordwijk, Noordwijkerhout, Oegstgeest, Rijnsburg, Sassenheim, Stompwijk, Valkenburg (Z.-H.), Veur, Voorhout, Voorschoten, Warmond, Wassenaar, Zoeterwoude; beurskring MilUgen, omvattende het gebied der gemeenten Herwen en Aerdt, Milligen, Pannerden ; beurskring Nijmegen, omvattende het gebied der gemeenten Bemmel, Beuningen, Dodewaard, Dreumel, Druten, Echteld, Ewijk, Gent, Heerewaarden, Hemmen, Nijmegen, Ophemert, Rossum, Tiel, Ubbergen, Valburg, Varik, Wadenoijen, Wamel, IJzendoorn ; beurskring Vinkeveen, omvattende het gebied der gemeenten Abcoude-Baambrugge, Abcoude-Proostdij, Loenen, Loenersloot, Mijdrecht, Nederhorst den Berg, Nigtevecht, Vinkeveen, Vreeland, Wilnis ; beurskring Vreeswijk, omvattende het gebied der gemeenten Ameide, Amerongen, Beusichem, Culemborg, Everdingen, GrootAmmers, Hagestein, Hei- en Boeikoop, Hou-  — 93 - ten, Jaarsveld, Jutphaas, Langerak, Lexmond, Nieuwpoort, Oudenrijn, Schalkwijk, Schoonhoven, Tienhoven, Tuil en 't Waal, Utrecht, Vianen, Vreeswijk, Willige-Langerak, Wijk bij Duurstede, IJsselstein ; beurskring Wieringen, omvattende het gebied der gemeenten Anna-Paulowna, Wieringen, Wieringerwaard ; beurskring Zaandam, omvattende het gebied der gemeenten Assendelft, Koog a/d Zaan, Krommenie, Oostzaan, Uitgeest, Velsen, Westzaah, Wormer, Wormerveer, Zaandam, Zaandijk. (5) Tot District V behooren de navolgende beurskringen : beurskring Breda, omvattende het gebied, der gemeenten Breda, Dinteloord en Prinsland, Etten en Leur, Fijnaart en Heiningen, Gilze en Rijen, Ginneken en Bavel, Hoeven, Klundert, Oud- en Nieuw-Gastel, Oudenbosch, Princenhage, Rucphen en Vorenseinde, Rijsbergen, Standdaarbuiten, Terheyden, Teteringen, Tilburg, Willemstad, Zevenbergen, Zundert; beurskring Bruinisse, omvattende het gebied der gemeenten Brouwershaven, Bruinisse, Burgh, Dreischor, Duivendijke, Eikerzee, Ellemeet, Haamstede, Kerkwerve, Nieuwerkerk, Noordgouwe, Noordwelle, Oosterland, Ouwerkerk, St. Philipsland, Renesse, Serooskerke (op Schouwen), Zierikzee, Zonnemaire ; beurskring Dordrecht, omvattende het gebied der gemeenten Alblasserdam, Barendrecht, Dordrecht, Dubbeldam, Heerjansdam, HendrikIdo-Ambacht, Oud-Alblas, Papendrecht, Ridderkerk, Zwijndrecht; beurskring Gorinchem, omvattende het gebied der gemeenten Arkel, Asperen, Beesd, Brakel, Buren, Buurmalsen, Deil, Est en Opijnen, Gameren, Geldermalsen, Giessen, Giessendam, Giessen-Nieuwkerk, Gorinchem, Haatten, Hardinxveld, Herwijnen, Heukelum (Z. H.), Hurwenen, Kedichem, Leerdam, Op- en NeerAndel, Poederoijen, Rijswijk (N.-B.), Schelluinen, Schoonrewoerd, Sliedrecht, Vuren, Waardenburg, Werkendam, de Werken en Sleeuwijk, Woudrichem, ' Zaltbommel, Zoelen, Zuilichem; beurskring 's Gravenhage, omvattende het gebied der gemeenten Benthuizen, Bergschenhoek, Berkel (Z.-H.), Bleiswijk, Delft, 's-Gravenhage, 's-Gravenzande, Hof van Delft, de Lier, Loosduinen, Moerkapelle, Monster, Naaldwijk, Nootdorp, Pijnacker, Rijswijk (Z.-H.), Schipluiden, Voorburg, Vrijenban, Wateringen, Zegwaard, Zevenhuizen, Zoetermeer; beurskring Helmond, omvattende het gebied der gemeenten Aarle-Rixtel, Asten, Beek en Donk, Deurne en Liesel, Eindhoven, Helden, Helmond, Heythuizen, Lierop, Maasbree, Meijel, Mierlo, Nederweert, Neer, Nunen, Gerwen en Nederwetten, Roggel, Someren, Stiphout, Tongelre, Vlierden, Weert, Woensel; beurskring 's-Hertpgenbosch, omvattende het  — 94 — gebied der gemeenten Alem, Maren en Kessel, Ammerzoden, Appeltern, Balgoy, Batenbm-g, Bergharen, Berlicum, Bokhoven, Cuyk en St. Agatha, Deursen en Dennenburg, Dieden, Demen en Langel, Dinther, Driel, den Dungen, Empel en Meerwijk, Engelen, Erp, Escharen, Gassel, Genderen, Grave, Groesbeek, Hedel, Heeswijk, Herpen, Herpt, 's-Hertogenbosch, Heumen, Heusden, Horssen, Huisseling en Neerloon, Kerkwijk, Lieshout, Linden, Lith, Lithoijen, Megen, Haren en Macharen, St. Michielsgestel, Mook en Middelaar, Nederhemert, St. Oedenrode, Overasselt, Oijen en Teefielen, Bavenstein, Rosmalen, Schijndel, Veen, Veghel, Velp, Vught, Wijchen, Wijk en Aalburg; beurakring Maastricht, omvattende het gebied der gemeenten Amby, Borgharen, Bunde, Elsloo, Geulle, Grevenbicht, Heer, Itteren, Linne, Maasbraeht, Maastricht, Meerssen, Obbicht en Papenhoven, Ohé en Laak, OudVroenhoven, St. Pieter, Roosteren, Stein, Stevensweert, TJrmond, Wessem; beurskring Middelburg, omvattende het gebied der gemeenten Aagtekerke, Arnemuiden, Biggekerke, Domburg, Grijpskerke, Koudekerke, St. Laurens, Meliskerke, Middelburg, Nieuw en St. Joosland, Oost en West Souburg, Oostkapelle, Ritthem, Serooskerke (op Walcheren), Veere, Vlissingen, Vrouwenpolder, Westkapelle, Zoutelande; beurskring Neuzen, omvattende het gebied der gemeenten Axel, Biervliet, Boschkapelle, Breskens, Graauw en Langendam, Hengstdijk, Hoek, Hontenisse, Hoofdplaat, Hulst, Neuzen, Ossenisse, Philippine, Sas van Gent, Stoppeldijk, Westdorpe, Uzendijke, Zaamslag ; beurskring Nieuwesluis, omvattende het gebied der gemeenten Abbenbroek, Brielle, Geervliet, Heenvliet, Hekelingen, Hellevoetsluis, Nieuwenhoorn, NieuW-Helvoet, Oostvoorne, Oudenhoorn, Rockanje, Rozenburg, Spijkenisse, Vierpolders, Zuidland, Zwartewaal; 99 beurskring Oud-Beijerland, omvattende het gebied der gemeenten Goudswaard, 's-Gravendeel, Heinenoord, Hoogvliet, Klaaswaal, Maasdam, Mijnsheerenland, Nieuw-Beijerland, Numansdorp, Oud Bijerland, Piershil, Poortugaal, Puttershoek, Rhoon, Strijen, Westmaas, Zuid-Beijerland; beurskring Raamsdonksveer, omvattende het gebied der gemeenten Almkerk, Besoyen, Capelle (N.-Br.), Dongen, Drongelen, Dussen, Geertruidenberg, 's-Gravenmoer, Hooge en Lage Zwaluwe, Made en Drimmelen, Meeuwen, Oosterhout, Baamsdonk, Vrijhoeve-Capelle, Waalwijk, Waspik; beurskring Roosendaal, omvattende het gebied der gemeenten Bergen op Zoom, Halsteren, Nieuw-Vossemeer, Roosendaal en Nispen, Steenbergen en Kruisland, Wouw; beurskring Rotterdam, omvattende het gebied der gemeenten Ammerstol, Bergambacht,  — 95 — Capelle a/d IJssel, Gouda, Gouderak, Hilligersberg, Kethel, Krimpen a/d Lek, Krimpen a/d IJssel, Lekkerkerk, Maasland, Maassluis, Moordrecht, Nieuwerkerk a/d IJssel, NieuwLekkerland, Ouderkerk a/d IJssel, Overschie, Pernis, Rotterdam, Schiebroek, Schiedam, Streefkerk, Vlaardingen, Vlaardinger-Ambacht, IJsselmonde; beurakring St. Maartensdijk, omvattende het gebied der gemeenten St. Annaland, St. Maartensdijk, Oud-Vossemeer, Poortvliet, Scherpenisse, Stavenisse, Tholen; beurakring Sommeladijk, omvattende het gebied der gemeenten den Bommel, Dirksland, Goedereede, Herkingen, Melissant, Middelharnis, Nieuwe-Tonge, Ooltgensplaat, Ouddorp, Oude-Tonge, Sommelsdijk, Stad aan 't Haringvliet, Stellendam; beurskring Venlo, omvattende het gebied der gemeenten Arcen en Velden, Beesel, Belfeld, Bergen (L.), Beugen en Rijkevoort, Boxmeer, Broekhuizen, Buggenum, Gennep, Grubbenvorst, Haelen, Horn, Horst, Kessel, Maashees en Overloon, Maasniel, Meerlo, Nunhem, Oeffeit, Oploo, St. Anthonis en Ledeacker, Ottersum, Roermond, Sambeek, Sevenum, Swalmen, Tegelen, Venlo, Venray, Vierlingsbeek, Wanssum ; beurskring Weméldinge, omvattende het gebied der gemeenten Baarland, Borsselen, Colijnsplaat, Driewegen, Ellewoutsdijk, Goes, 's-Gravenpolder, 's Heer Abtskerke, 's Heer Arendskerke, 's Heerenhoek, Heinkenszand, Hoedekenskerke, Huybergen, Kapelle, Kats, Kattendijke, Kloetinge, Kortgene, Krabbendijke, Kruiningen, Nisse, Ossendrecht, Oudelande, Ovezande, Putte, Rilland-Bath, Schore, Waarde, Wemeldmge, Wissekerke, Woensdrecht, Wolphaartsdijk, Yerseke. Schippersbeurzen. 9. (1) In iederen beurskring wordt van Rijkswege een schippersbeurs gevestigd in de gemeente, of het onderdeel der gemeente, waaraan de kring, blijkens de aanduidingen in artikel 8, zijn naam ontleent. (2) Zoo noodig kunnen van Rijkswege in een beurskring eén of meer hulpschippersbeurzen worden gevestigd; de plaatsen van vestiging dezer hulpschippersbeurzen worden in de Nederlandsche Staatacourant bekend gemaakt. 10. Op iedere schippersbeurs en op iedere hulpschippersbeurs wordt de beurtlijst, bedoeld in artikel 11 dezer beschikking, ter inzage van een ieder neergelegd. BeurÜijat. 11. (1) Op alle schippersbeurzen en hulpschippersbeuizen wordt een beurtlijst geregeld bijgehouden, ter inschrijving van de schippers in de volgorde waarin zij hun schip, als gereed tot laden in den beurskring, ter beurze hebben aangemeld.  (2) Echter mogen in bijzondere gevallen ter beoordeeling van den Inspecteur in wiens district de betrokken schippersbeurs of hulpschippersbeurs is gelegen, ook vaartuigen worden ingeschreven, bestemd voor belading in een anderen beurskring. Inschijvingstaxe. 12. (1) De inschrijving geschiedt niet dan tegen betaling van een recht, als voorgeschreven bij Koninklijk Besluit van 1 Februari 1919 n°. 28 S. 33. (2) De schipper is bevoegd te vorderen dat zijn inschrijving van de beurtlijst wordt geschrapt op vertoon eener overeenkomst van gebruik of bevrachting van zijn vaartuig strekkende tot een vervoer op hetwelk artikel 1, ingevolge het bepaalde in artikel 2 dezer regeling niet van toepassing is ; bij schrapping zijner inschrijving wordt hem, tegen teruggave van zijn inschrijvingsbewijs, het door hem betaalde inschrijvingsrecht gerestitueerd. Gevolgen der inschrijving. 13. Door zijne inschrijving op de beurtlijst verplicht de schipper zich om : a. volgens de eischen van het werk, het vervoer te verrichten, waarvoor hij volgens de volgorde der beurtlijst of krachtens aanwijzing van den Inspecteur voor de Binnenschipperij of diens vertegenwoordiger in aanmerking komt; vorenbedoelde aanwijzing kan tevens strekken tot ledig opvaren om ter aangewezen plaats te laden ; 6. wanneer zijn vaartuig op verlangen ledigschéeps komt opvaren, om in gebleken behoefte aan scheepsruimte te voorzien, genoegen te zullen nemen met de vergoeding die door den Inspecteur voor de Binnenschipperij in het betrokken district of door diens vertegenwoordiger daarvoor zal worden vastgesteld naar gelang van de omstandigheden ; deze vergoeding zal hoogstens 25 pet. kunnen bedragen van het bruto-vTachtbedrag, hetwelk door het vaartuig zoude besomd zijn, indien tusschen de twee betrokken plaatsen zwaar goed ware gevaren zullende nochtans geen vergoeding toegekend worden, indien het den Inspecteur of diens vertegenwoordiger blijkt, dat het vaartuig onredelijkerwijze is bhjven liggen in eene plaats, waar geen lading te verwachten is, zulks met het oogmerk de bedoelde vergoeding te verkrijgen ; c. met zijn vaartuig zoo spoedig mogelijk ter inlading gereed te liggen op de laadplaats, in de eharterpartij vermeld met dien verstande dat, indien op meer dan een plaats feladen of gelost moet worden, de verhaalosten voor rekening van den bevrachter resp. van den ontvanger zijn, terwijl als eerste laaddag zal gelden de werkdag volgende op dien, waarop de charterpartij geteekend is, tenzij de schipper zich naar een andere plaats  — 97 — moet begeven ter inlacling : alsdan zal hij zich zoo spoedig mogelijk laadklaar moeten melden, in welk geval de daarop volgende werkdag als eerste laaddag geldt; begint hij nog dienzelfden dag met de belading, dan geldt deze als eerste laaddag; . d. eiken werkdag en zoo noodig ook des nachts te laden en te lossen respectievelijk de gelegenheid daartoe te geven ; onder nacht wordt, behoudens plaatselijk ; gebruikelijke afwijkingen, verstaan het tijdsverloop tusschen 10 uur des avonds en 6 uur des morgens ; een nacht waarin gewerkt wordt, zal gerekend worden voor laad-, los- of ligdag ; e. indien gedurende eene reis zijn vaartuig, door welke omstandigheden ook, een oponthoud heeft van meer dan Vier en twintig uur, zoo spoedig mogelijk den ontvanger der lading van dit oponthoud mededeeling te doen, zoomede om van het tijdstip waarop de reis na zoodanig oponthoud kan worden vervolgd, den ontvanger der lading onverwijld kennis te 'even. BevrachtingszegéUi. 14. Ter zake ieder vervoer van goederen te water in een vaartuig dat over de beurtlijst is bevracht, is een recht verschuldigd als omschreven in artikel 2 van het Koninklijk Besluit van 1 Februari 1919 n°. 28 S. 33. 15. Indien een bevrachting is geschied op een plaats welke niet in een beurskring is gelegen, zoodat zij niet kan geschieden op een schippersbeurs of op een hulpschippersbeurs, is de schipper nochtans verplicht zoo spoedig mogelijk het recht te voldoen hetwelk ingevolge artikel 2 van het Koninklijk Besluit van 1 Februari 1919 n°. 28 S. 33 door hem verschuldigd is ; dit recht zal moeten worden voldaan op de eerst bereikte beurs of hulpbeurs in zijn. vaarroute. ' 16. De tijd van laden en lossen en het overliggeld worden in overeenstemming met hetgeen thans reeds gebruik is, geregeld overeenkomstig het Koninklijk Besluit van 3 Januari 1898 {Staatsblad n°. 1), laatstelijk gewijzigd bij Koninkrijk Besluit van 4 Januari 1918 (Staatsblad n°. 1), tenzij tusschen partijen afwijkende bepalingen zijn overeengekomen. 17. Plaatselijk gebruikelijke bijzondere voorwaarden van bevrachting mogen, voor zoover in deze voorschriften niet uitdrukkelijk vermeld, geen inbreuk maken op de in dit Hoofdstuk gegeven voorschriften. 18. (1) Bij overtreding eener verplichting, uit de inschrijving op de beurtlijst ontstaan, kan de Minister van Landbouw, Nijverheid en Handel bevelen dat de overtreder gedurende een daarbij te bepalen tijdsduur niet op de beurtlijst zal worden ingeschreven. (2) Op eene beslissing als in het voorgaande lid bedoeld is het bepaalde in artikel 4, eerste  — 98 — lid (slot) en het tweede lid van dat artikel van toepassing. HOOFDSTUK III. VAN SLEEPBOOTEN. Inschrijving. 19. (1) Een verzoek tot inschrijving van eene sleepboot wordt gericht tot den Minister van Landbouw, Nijverheid en Handel, afdeelingCrisiszaken, Bureau Vervoer, onder opgave van de bijzonderheden omtrent de sleepboot, welke door dien Minister zullen worden gevraagd. (2) Bij dit verzoek moet worden overgelegd : a. een bewijsvan storting bij de Nederlandsche Bank of een harer agentschappen van een waarborgsom ten bedrage van twee gulden en vijftig cents per vierkanten Meter verwarmend oppervlak van den stoomketel aangegeven op de Acte van Vergunning (stoomwezen) en voor sleepbooten niet voortbewogen wordende door stoomkracht, ten bedrage van twee gulden en vijftig cents per P.K. of wel eene behoorlijke bankgarantie voor een waarborgsom van hetzelfde bedrag ten genoege van den Minster van Landbouw, Nijverheid en Handel, 6. eene verklaring waarin de verzoeker den Minister van Landbouw, Nijverheid en Handel bevoegd verklaart zonder eenigen vorm van proces de sub a bedoelde waarborgsom geheel of gedeeltelijk verbeurd te verklaren bijaldien die Minister van oordeel is, dat eenige krachtens deze regeling opgelegde verplichting werd overtreden. 20. (1) Ingevolge beslissing van den Minister van Landbouw, Nijverheid en Handel kan de inschrijving van een sleepboot voor tijdelijk of voor goed worden doorgehaald of de waarborgsom geheel of gedeeltelijk worden verbeurd verklaard bij overtreding van een der verplichtingen, uit deze regeling voortvloeiende ; ter zake eene overtreding als hiervoor bedoeld kan de doorhaling van inschrijving geschieden niet alleen van de sleepboot met betrekking tot welke de overtreding geschiedde, doch van alle sleepbooten welke voor dezelfde rekening varen. (2) Ter zake eenzelfde overtreding zal nimmer èn geheele of gedeeltelijke verbeurdverklaring der waarborgsom èn doorhaling van de inschrijving toepassing kunnen vinden. (3) Van eene beslissing, als in het eerste lid van dit artikel bedoeld, wordt den overtreder onverwijld schriftelijk mededeeling gedaan onder opgave der redenen. HOOFDSTUK IV. VAN DE [BEURTVAART. 21 Voor de toepassing van dit Hoofdstuk dezer regeling wordt verstaan : onder beurtvaart: het onderhouden tusschen  — 99 — bepaalde plaatsen van een geregeld goederenvervoer te water volgens vaste vaarroute en op van te voren vastgestelde tijden; onder beurtdienst: iedere onderneming die in beurtvaart goederen vervoert. Inschrijving. 22. (1) Een verzoek tot inschrijving van een beurtdienst wordt gericht tot den Minister van Landbouw, Nijverheid en Handel, Afdeeling Crisiszaken, (Bureau Vervoer), onder opgave van de vaartuigen welke in dien dienst zullen worden gebruikt en van de verdere bijzonderheden welke die Minister zal vragen. (2) Bij het verzoek tot inschrijving moet, behoudens vooraf verkregen ontheffing, worden overgelegd : o. een bewijs van storting bij de Neder-landsche Bank of bij een harer agentschappen van eene waarborgsom ten bedrage van twee gulden en vijftig cents per ton laadvermogen volgens den meetbrief van ieder vaartuig, of wel eene behoorlijke bankgarantie voor een waarborgsom van hetzelfde bedrag ten genoege van vorengenoemden Minister; b. eene verklaring, waarin verzoeker den Minister van Landbouw, Nijverheid en Handel bevoegd verklaart zonder eenigen vorm van proces de sub a bedoelde waarborgsom geheel of gedeeltelijk verbeurd te verklaren, bijaldien die Minister van oordeel is, dat eenige krachtens deze regeling opgelegde verplichting werd overtreden. Gevolgen der inschrijving. 23. (1) Door eene inschrijving als in het voorgaande artikel bedoeld verplicht de ingeschrevene zich, onverminderd het bepaalde in artikel 1 dezer beschikking : a. voor ieder traject van zijn beurtdienst niet van andere vaartuigen gebruik te zullen maken of te zullen doen maken dan van die welke daarvoor ingevolge het bepaalde in het eerste lid van dat artikel zijn opgegeven ; 6. in vaarrouten en afvaarten — behoudens overmacht— geen wijziging te zullen brengen dan na vooraf verkregen toestemming van den Minister van Landbouw, Nijverheid en Handel; c. de vaartuigen, opgegeven krachtens artikel 22 eerste lid, niet anders dan in beurtdienst te doen varen ; d. de, krachtens artikel 22 eerste lid opgegeven vaartuigen niet anders sleepbootarbeid te doen verrichten dan met inachtneming van de, voor sleepdienst in deze regeling gegeven voorschriften en niet dan op de vaste vaarroute van den betrokken beurtdienst; (2) Boegliggers, overeenkomstig artikel 22 in te schrijven, worden bij iedere reis geacht één geheel uit te maken met het vaartuig door hetwelk zij worden meegenomen. Vrachtlijst. 24. Door de inschrijving van eenenbeurtdienst  — 100 — verplicht die dienst zich voorts, om op ieder vaartuig, in beurtdienst varende, aanwezig te doen zijn een vrachtlijst, in het kort aangevende de aan boord aanwezige lading, die vrachtlijst op verlangen te vertoonen aan de opsporingsambtenaren bedoeld in artikel 8 van het Wetboek van Strafvordering, aan de ambtenaren, bedoeld in artikel 19 der Distributiewet 1916 en aan de Inspecteurs van den Havenarbeid in het 1ste, 2de en 3de district, en aan de aan laatstbedoelde Inspectiën verbonden en daartoe aangewezen ambtenaren. Vrachtzegel. 25. (1) Voor elke reis zal de, in het voorgaande artikel bedoelde vrachtlijst door aanhechting moeten worden voorzien van een beurtvaart vrachtzegel, gelijk is voorgeschreven in het Koninklijk Besluit van 1 Februari 1919 n°. 28 S. 33; over dit zegel zal, vóór den aanvangder reisdoör den kapitein van het vaartuig of door hem die dezen vervangt, datum van den aanvang der reis en handteekening moeten worden gesteld. (2) De in het voorgaande lid bedoelde beurtvaartvrachtzegels zijn bij de afdeeling Crisiszaken (Bureau Vervoer) verkrijgbaar. 26. (1) Deinschrijvingvan een beurtdienst kan voor tijdelijk óf voor goed door den Minister van Landbouw, Nijverheid en Handel worden doorgehaald en de waa'rborgsomlgeheel of gedeeltelijk worden verbeurd verklaard bij overtreding van een op dien dienst rustende verplichting, met dien verstande dat ter zake eenzelfde overtreding nimmer èn doorhaling der inschrijving èn geheele of gedeeltelijke verbeurdverklaring van de waarborgsom toepassing zullen vinden. krachtens het Koninklijk Besluit van 1 Februari 1919 n°. 28, S. 33. (3) Van eene beslissing, als in het eerste en tweede lid van dit artikel bedoeld, wordt den overtreder onverwijld schriftelijke mededeeling gedaan onder opgave van redenen. 27. (1) Geen goederen zullen door een beurtdienst ten vervoer mogen worden aangenomen dan met een adres of ander document, hetwelk onder meer verwijst naar de voorwaarden waaronder het vervoer geschiedt. Degeen, die de (2) Op de beide documenten in het voorden? waaronder he^verve™geschiedt, moeten, zijn toépasselijk verklaard de in art. 28 van deze beschikking omschreven „assurantie-clausule beurtvaart" en voorts de vraag moeten zijn gesteld of de afzender al dan niet verlangt, dat de beurtdienst een verzekering tegen schade aan of vermissing van de ten vervoer te geven goederen zal doen sluiten. (3) Degeen, die de te vervoeren goederen  — 101 — aanneemt, is verplicht om er voor te zorgen, dat de in het voorgaande lid bedoelde vraag door of vanwege den afzender schriftelijk op beide documenten wordt beantwoord. 28. Voor zoover ingevolge het bepaalde in den eersten volzin van artikel 27, eerste lid wordt verwezen naar de „Algemeene Vervoercondities", worden daaronder verstaan de Algemeene Vervoerconditiën, neergelegd ter griffie van de Arrondissements-Rechtbanken te Amsterdam en Rotterdam der Vereeniging tot behartiging van de belangen voor de Binnenlandsche Beurtvaart (Stoom en Zeil), welke vereeniging gevestigd is te Rotterdam en is goedgekeurd bij Koninklijk Besluit van 2 Mei 1912 n°. 109, gewijzigd bij .Koninklijk Besluit van 29 Augustus 1914, n°. 14, voor zoover deze conditiën niet strijdig zijn met voorschriften van dwingenden aard in de „Binnenscheepvaart- 29. De in art! 27 bedoelde „assurantieclausule beurtvaart" welke toepasselijk verklaard moet worden op elk vervoer per beurtdienst, luidt als volgt: (1) De beurtdienst neemt de verplichting op zich om, indien op de in art. 27 van deze beschikking bedoelde documenten de in dat artikel bedoelde vraag bevestigend is beantwoord, de ten vervoere aangenomen goederen ten behoeve van den belanghebbende te doen verzekeren tegen schade of vermissing tegen een premie en op voorwaarden' als sub 5 tot en met 8 vermeld. , (2) De beurtdienst verplicht zich om, wanneer uit het bewijs van ontvangst niet blijkt sloten, zulks aan den afzender of geadresseerde op diens verlangen mede te deelen. (3) Indien op de vervoerdocumenten of een daarvan de in art. 27, 2de lid bedoelde vraag onbeantwoord blijft, is de beurtdienst verplicht tot vergoeding van schaden en verliezen overeenkomstig de bepalingen van het Wetboek van Koophandel, zonder dat hem beroep ot> de krachtens het vervoerdocument gel¬ dende voorwaarden, welke hem een lichtere {*) inaieii cie Deurtaienst niet voldoet aan de bepaling sub 1 en sub 2 der „assurantieclausule beurtvaart", is hij, onverschillig of de goederen al of niet door den ontvanger zijn aangenomen, het vrachtloon betaald is of gerechtelijke expertise heeft plaats gehad, ten volle aansprakelijk voor alle schaden aan of vermissing van de ten vervoere aangenomen goederen, onverscliillig waardoor veroorzaakt, met uitzondering van die, welke zijn veroorzaakt door schuld van den afzender of eigen gebrek van het goed. (5) Het maximum van de premie van de verzekering sub 1 van de „assurantie-clausule beurtvaart" bedoeld, bedraagt 1 per mille van het verzekerd bedrag. De premie zal naar  — 102 — boven mogen worden afgerond tot 10 cent of veelvouden daarvan. Voor reizen over de Wadden, de Zuiderzee of de Zeeuwsche Stroomen geldt dit maximum niet. (6) Als verzekerd bedrag geldt de op het in art. 27, 1ste lid bedoelde document vermelde waarde van de goederen en bij gebreke van zoodanige vermelding een bedrag van f 2 per K.G. bruto gewicht. (7) Het risico van den verzekeraar zal moeten aanvangen uiterlijk op het oogenblik, dat de verzekerde goederen door den beurtdienst ten vervoer zijn aangenomen en niet eerder mogen eindigen dan acht dagen nadat de goederen op hun bestemmingsplaats zijn aangekomen of zooveel eerder als zij aan den geadresseerde of aan zijn adres zijn afgeleverd of aan den afzender teruggegeven. (8) De verzekering zal overigens geschieden op niet ongunstiger voorwaarden dan wanneer verzekerd wordt op Amsterdamsche of Rotter damsche beurspolis met toevoeging van de navolgende conditiën : dat de verzekering omvat het risico van alle verlies van en schade aan de verzekerde goederen, dus ook verlies en schade ontstaan door diefstal en verduistering, door wien ook gepleegd, en door vermissing en zulks zoowel gedurende het vervoer als tijdens eventueelen opslag aan den wal, in pakhuis, in lichter en op steiger en ook verlies van en schade aan op dek geladen goederen, met dien verstande, dat de verzekering niet omvat: a. diefstal, verduistering of vermissing uit colli, wanneer geen uiterlijke teekenen van braak voorhanden zijn, hetzij aan de colli zelve, hetzij aan de toegangen tot de ruimten, waar de goederen zich bevonden, of wanneer noch de colli noch die toegangen klaarblijkelijk met valsche sleutels zijn geopend; ']|§lgH| b. diefstal, verduistering of vermissing, welke niet gevolgd werd door een aangifte bij justitie of politie; c. diefstal, verduistering of vermissing van bankpapier, muntspeciën, geldwaardige papieren, edele metalen en edelgesteenten ; , d. schade door breken van licht breekbare artikelen, zooals glas, bemande flesschen, porcelein, aardewerk, marmeren platen enz., door lekkage van vloeibare of smeltbare goederen, door scheuren van kaas, door ontvlamming van licht ontvlambare of ontploffing van ontplofbare stoffen aan die licht breekbare, vloeibare of smeltbare, licht ontvlambare of ontplofbare goederen of aan de kaas toegebracht, behalve wanneer deze schade blijkt te wijten te zijn aan schuld van den vervoerder of zijn personeel, of ongeschiktheid van zijn materieel, of redelijkerwijze verklaard wordt door een van buiten komend onheil; ;v" r e. schade aan of verlies van levende have, anders dan tijdens het verblijf op of in het  — 103 — voer- of vaartuig, waarmede de reis plaats heeft: f. schade, ontstaan door eigen gebrek van de verzekerde goederen, door onvoldoende verpakking of door schuld van den verzekerde of den afzender; g. schade, ontstaan door molest, vrees voor molest, muiterij, oproer en volksoploopen. HOOFDSTUK V. Slotbepalingen. 30. Inschrijvingen van sleepbooten, als bedoeld in artikel 19 en van beurtdiensten als bedoeld in artikel 22, blijven van kracht, voor zoover zij ten dage van de inwerkingtreding dezer beschikking hebben plaats gevonden onder vigueur der, in den aanhef dezer ingetrokken beschikkingen, met dien verstande dat aan die inschrijvingen de gevolgen zijn verbonden, gelijk deze in de onderwerpelijke beschikking aan zoodanige inschrijvingen worden verbonden, zoolang niet de ingeschrevene een verzoek tot doorhaling zijner inschrijving heeft gedaan. 31. (1) Bij dezen worden krachtens artikel 3 dezer regeling als sleepboottarieven vastgesteld de tarieven, gelijk deze luidden op het tijdstip van inwerkingtreding der Binnenscheepvaartwet 1918, ingevolge daartoe strekkende beschikkingen van den Minister van Landbouw, Nijverheid en Handel (afdeeling Crisiszaken, bureau Vervoer.) (2) Bij dezen worden krachtens artikel 3 dezer regeling als tarieven voor de binnenschipperij vastgesteld de tarieven welke golden op het tijdstip van inwerkingtreding dezer beschikking. C. Te bepalen, dat deze beschikking in werking zal treden op 5 Februari 1919, met uitzondering van de artikelen 27 tot en met 29 welke op 1 Maart 1919 in werking zullen treden. 's-Gravenhage, 4 Februari 1919. De Minister van Landbouw, Nijverheid en Handel, H. A. VAN IJSSELSTEIJN.   104a C EIS I S W E T T E N ' AANVULLING DER WET van den 7den December 1918, S. 774, houdende bepalingen met betrekking tot de binnenscheepvaart. (BiNN KNSCII KEPVA AKTWET 1918.) De Minister van Landbouw, Nijverheid en Handel heeft bij zijne beschikking van 10 Februari 1919, n°. 5900 B, afd. Crisiszaken, bureau Vervoer opgenomen in de Ned. Staatscourant n° 34 van 1919, ingevolge art. ft, 2de lid der BinnenscheenvaArtrwowliTicr helrenH gemaakt de gemeenten, waar hulpschippersbeurzen zijn gevestigd. -Beschikking van den Minister van Landbouw, Nijverheid en Handel d.d. 22 Februari 1919, n°. 6294, afd. Crisiszaken, bureau Vervoer, houdende wijziging der Binnenscheepvaartregeling (Nederl. Staatscourant n°. 45 van 1919). De Minister van "Landbouw, Nijverheid en Handel; Gezien artikel 1 en 6 van de Binnenscheepvaartwet 1918 ; Gelet op artikel 13 van zijne beschikking n°- 5900 van 4 Februari 1919, afdeeling Crisiszaken, bureau Vervoer (Staatscourant n». 29) ; Heeft goedgevonden: Artikel 13 van bovengenoemde beschikking als volgt aan te vullen : ,/. de vragen, die hem door den Minister van Landbouw, Nijverheid en Handel omtrent de bijzonderheden van zijn vaartuig zullen worden gesteld, vóór de bevrachting naar waarheid te. beantwoorden. Deze beschikking treedt heden in werking. s Gravenhage, 22 Februari 1919. voor oen minister, De Secretaris-Oeneraal, Versteeg. Besluit van den 19efen Juni 1919, S. 387, tot wijziging van het Koninklijk besluit van 1 Februari 1919 (Staatsblad n°. 33), houdende vaststelling van heffingen in de binnenscheepvaart. Wu~WLLHELMINA, enz. Op de gemeenschappelijke voordracht van Onze Ministers van Landbouw. Niiverheirl en  1046 Handel, van Financiën en van Justitie, respectievelijk d.d. 2 Juni 1919, Bureau Vervoer, n°. 6931, 4 Juni 1919, afdeeling Invoerrechten, n°. 160, en 17 Juni 1919, 2de afdeeling A, n°. 787; Gezien Ons besluit van 1 Februari 1919 (Staatsblad n». 33), houdende vaststelling van heffingen in de binnenscheepvaart; Gelet op artikel 174, 2de lid, der Grondwet; Hebben goedgevonden en verstaan : Eenig artikel. De artikelen 1 en 2 van Ons besluit van 1 Februari 1919 (Staatsblad n°. 33), zullen worden gelezen als volgt: 1. Voor de inschrijving van een vaartuig op een Rijksschippersbeurs of Rijkshulpschippersbeurs is door den schipper een recht verschuldigd van: . twintig cents voor een vaartuig van vijftig ton of minder laadvermoger ; veertig cents voor een vaartuig van meer dan vijftig tot en met een honderd ton laadvermogen ; . zeventig cents voor een vaartuig van meer dan een honderd tot en met twee honderd ton laadvermogen; een honderd cents voor een vaartuig van meer dan twee honderd ton laadvermogen. 2. Als laadvermogen van het in te schrijven vaartuig wordt aangemerkt het laadvermogen volgens zijn meetbrief; die meetbrief moet bij de inschrijving door den schipper worden getoond. 2. Terzake ieder vervner van goederen te water in de binnenschipperij in een vaartuig, bevracht ten gevolge eener vrachtovereenkomst, is door den schipper bovendien een recht verschuldigd ten bedrage van % % der biuto■vracht; voor de berekening van het bedrag van dit verschuldigde recht wordt de brutovracht naar boven afgerond tot een bedrag van twintig gulden of een veelvoud daarvan. Onze Minister van Landbouw, Nijverheid en Handel is belast met de uitvoering van dit besluit, dat in het Staatsblad zal worden geplaatst en waarvan afschrift zal worden gezonden aan de Algemeene Rekenkamer. 's-Gravenhage, den 19den Juni 1919. WILHELMINA. : De Min. van Landbouw, Nijverheid en Handel, , ' - H. A. van ijsselsteijn. De Minister van Financiën, de Vries. De Minister van Justitie, Heemskerk. (Uitgeg. 26 Juni 1919.)