rFnn ANDSCHE STAATSWETTEN |Oiurman & Jordens N°. 91. n den 26sten Juli 1918 >. 493, tot instelling "van een handelsregister ■„".-.(Handelsregisterwet S. 1918, 110,493) :ooals deze wet is gewijzigd bij de wet H van 26 Maart 1920, S. 151, en Wet van den 26sten Maart 1920, s. 152, regelende de samenstelling, inlichting en bevoegdheid der Kamers van Koophandel" enl'Fabrieken ;Wet op de Kamers van Koophandel S. 1920, n£. 152) net aanteekeningen, aan de gewisselde stukken :n beraadslagingen ontleend, besluiten ter uitvoering en alphabetische registers door Mr. L. LEIJDESDORFF loofd-Commies ter Gemeente-Secretarie van Utrecht IWOLLE - W. E. J. TJEENK WILLINK — I92I | Voor n.'ugelijke aanvullingen en wijzigingen zie men hter het register.     $ fi wet van den 26sten Juli/1918 S. 493, tot instelling van een handelsregister (Handelsregisterwet S. 1918,-^ no. 493) ooals deze wet is gewijzigd bij de wet van 26 Maart 1920, S. 151, en Vet van den 26sten Maart 1920, I 152, regelende de samenstelling, inichting en bevoegdheid der Kamers van Koophandel en Fabrieken Wet op de Kamers van Koophandel S. 1920, n°. 152) et aanteekeningen, aan de gewisselde stukken 1 beraadslagingen ontleend, besluiten ter uitvoering en alphabetische registers Mr. L. LcIJDESDORFF ioofc-Conimies ter Gemeente Secretarie van Utrecht /OLLE - W.EiJ. TJEENK WILLINK - 1921  - 2 B IJL AG EN- I. Inhoud van de Tweede en de Derde Afdeeling van den Derden Titel des Kersten Boeks van het Wetboek van Koophandel en de Wet op de Coöperatieve Vereenigingen, zooals die luiden ingevolge de bij de artt. 26 en 27 van de Handelsregisterwet daarin aangebrachte wijzigingen 118 II. 17 Augustus 1920, S. 711. Besluit, houdende vaststelling van het aantal, de gebieden en de zetels der Kamers | van Koophandel en Fabrieken. . . . 121 III. 19 Augustus 1920, S. 712. Besluit, tot vaststelling van een Reglement voor de Kamers van Koophandel. . . 129 IV. 29 September 1920, S. 763. Besluit, houdende vaststelling van voorschriften, als bedoeld bij art. 23 van de Handelsregisterwet 1918, S. 493 152 V. 29 September 1920, S. 764. Besluit, tot uitvoering van art.2, derde Iid,sub 6 enc, ■ der Handelsregisterwet 1918, S. 493. 160 8. Staatsblad. W. Weekblad van het Recht. M. v. T. Memorie van Toelichting tot het oorspronkelijke wetsontwerp. V. V. Voorloopig Verslag van het in de ajdeelingen der Tweede Kamer over het wetsontwerp verhandelde. (Han delsregisterwet.) Voorloopig Verslag van de Bijzondere Commissie der Tweede Kamer. (Wet Kamers van Koophandel.) M. v. A. Memorie van Antwoord op het Voorgfeïs loopig Verslag. G. O. Gewijzigd Ontwerp, ingediend bij de Memorie van Antwoord. (Handelsregisterwet.) V. Verslag van de uitkomsten van het door de Bijzondere Commissie der Tweede Kamer nader met de Ministers gepleegde overleg.  3 - WET van den 26sten Juli 1918, S. 493, tot instelling van een handelsregister (HANDELSREGISTERWET 1918, S. 493), 1 zooals deze is gewijzigd bij de wet van 26 Maart 1920, S. 151. Zie betreffende deze wet : Bijl. Hand. 2» Kamer 1917/1918, n°. 258, 1—18. Hand. id. 1917/1918, bladz. 2414, 2415; 2428—2430 ; 2433—2450 ; 2452—2457 ; 2480-^ 2495 ; 2647, 2648. Hand. 1<= Kamer 1917/1918, bladz. 622, 657, 815. wijzigngswet van 26 Maart 1920, S. 151 . Bijl. Hand. 2e Kamer 1918/19 n°. 359, 1—6 ; 1919/20 n°. 34, 1—2. Hand. id. 1919/20 bladz. 1259—1267,1274. Hand. I» Kamer 1919/'20 bladz. 447, 565, 597, 598. 600—604. Wu WILHELMINA, bij de gratie Gods, Koningin "der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassatj, enz., ENZ., ENZ. Allen, die deze zullen zien of hooren lezen salut! doen te weten : Alzoo Wij in overweging genomen hebben, dat het noodzakelijk is over te gaan tot de instelling van een handelsregister ; ' De instelling van een handelsregister is reeds vroeger opgenomen geweest in de ontwerpen van wetten op de vennootschappen en andere, samengesteld door de Staatscommissie, indertijd in het leven geroepen bij K. B. van 22 November 1879. n°. 26, en later nog in een afzonderlijk ontwerp, te vinden in de Bijl. Hand. 2* Kamer 1894/1895, n°. 217, waarop wel een voorloopig verslag is uitgebracht (t. a. p. 1895/1896, n°. 36), doch dat daarna is ingetrokken.  Art. 1 — i — Zoo is het, dat Wij, den Raad van State gehoord, en met gemeen overleg der Staten-Generaal, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze : Art. 1. 1. Er wordt een handelsregister ingesteld, waarin alle in het Rijk in Europa gevestigde handelszaken worden ingeschreven. 2. Het handelsregister wordt gehouden door de Kamers van Koophandel en Fabrieken, ieder voor zooveel haar gebied betreft t). 3. Iedere handelszaak wordt ingeschreven in het handelsregister bij de Kamer van Koophandel en Fabrieken, in welker gebied zij gevestigd is. De M. v. T. op het ontwerp der tegenwoordige wet vermeldt als het meest karakteristieke verschil tusschen dat ontwerp en de vroegere dit: dat de vroegere ontwerpen zich in hoofdzaak bepaalden tot de formeele zijde der regeling en aan andere, aan latere, wetten overlieten te regelen wat het handelsregister zou bevatten1, terwijl het nieuwe ontwerp weliswaar verschillende dier formeele voorschriften aen de bij algemeenen maatregel van bestuur vast te stellen uitvoeringsregeling meende te kunnen overlaten, doch zelf een afdoend antwoord meende te moeten geven op de zoo belangrijke ■vraag; wat de belanghebbenden bij de verschillende vormen, waarin hunne zaken aan het handelsverkeer deelnemen, voor de inschrijving in het handelsregister moeten opgeven, en daarnaast ook aandacht te moeten schenken aan de vragen, wie de verschillende opgaven moeten doen, en wanneer dit geschieden moet. Verdere verschilpunten waren, dat de oude ontwerpen beide den griffier van het kantongerecht met het houden van het register belastten (verg. de aant. op lid 2 van art. 1) en dat beide de bekendmaking van de inschrijvingen door middel van de Nederlandsche Staatscourant voorschreven (verg. de laatste aant. op art. 21). In het V. V. der Tweede Kamer is van verschillende zijden aangedrongen op gelijktijdige regeling van den handelsnaam. Een wetsontwerp tot regeling van die stof is inmiddels eveneens bij de Staten-Generaal ingediend (zie Bijl. Hand. 1917/'18, n°. 354). f) Zie echter artikel 30.  — 5 Art. 1 Lid 1. „Tot dusverre ontbreekt in onze wetgeving eene regeling omtrent de wijze, waarop men kan ervaren, door wie bepaalde handelszaken worden gedreven, welke de vorm van de zaak is, welke de bevoegdheden van den bestuurder zijn en in hoeverre deze aansprakelijk is. Meer en meer blijkt de wénschehjkheid om eene voorziening te treffen, waardoor het publiek omtrent deze en andere punten, handelszaken betreffende, gemakkelijk kan worden ingelicht. Zou ook zonder den oorlogstoestand het treffen van eene zoodanige voorziening wenschelijk zijn i,eweest, de noodzakelijkheid om aldus het publiek gelegenheid te geven uitsluitsel te krijgen over verschillende vragen, die voor de beoordeeling van ondernemingen van belang zijn, is onbetwistbaar met het oog op hetgeen zich laat verwachten bij het naderen en na het sluiten van den vrede. Ongetwijfeld toch zullen dan op groote schaal nieuwe zaken worden gegrondvest, zullen nieuwe relatiën worden aangeknoopt en zal in het algemeen het verkeer een groote vlucht nemen, en van die,verlevendiging op zakengebied zullen allicht vele minder goede elementen gebruik trachten te maken om hun slag te slaan. Om. deze misstanden te voorkomen is het noodig, thans tot de beoogde voorziening, zijnde het inrichten van een handelsregister, over te gaan." (M. y. T.) In het V. V. is nog eens opzettelijk de aandacht erop gevestigd, dat — ook afgescheiden van den oorlog — een handelsregister groote waarde heeft, omdat het het vertrouwen in het handelsverkeer krachtig bevordert en minderwaardige praktijken tegengaat; ook als vraagbaak voor solliciteerende handelsbedienden en handelsreizigers werd het nuttig geacht. — Bij M. v. A. merkte de Regeering op, dat kan worden toegegeven, dat het register, in den regel althans, geene mededeelingen zal bevatten omtrent de soliditeit der zaak. Doch dit is ook niet de bedoeling. Voor goede informatiebureaus blijft er nog een zeer ruim arbeidsveld. Maar wanneer men het oog laat gaan over de ' verschillende op te geven feiten, kan men niet ontkennen dat degenen, die informeeren naar de soliditeit der zaak, een hechteren grondslag zullen verkrijgen voor hunne onderzoekingen  Art. 1 — 6 — dan de informatiebureaux thans in den regel kunnen verschaffen en dat aan de rechtelijke mkleeding der zaak eene openbaarheid zal gegeven worden, die zonder handelsregister onbereikbaar is. — Naar aanleiding van het eerste lid, dat het handelsregister maakt tot een register van „handelszaken", werd door eenige leden, blijkens het V. V-, twijfel geopperd of deze grondslag wel de juiste is en niet veeleer het uitgangspunt voor elke inschrijving behoort te zijn de „koopman, die van een in het Rijk in Europa, gevestigde handelszaak de eigenaar is". Zij waren van oordeel, dat, al wordt in de toelichting ad art. 2 het tegendeel beweerd, de beteekenis van het begrip „handelszaak", in elk geval het rechtskarakter van een „handelszaak", niet vaststaat en dat het daarom de voorkeur verdient de in te schrijven gegevens betreffende een bedrijf te groepeeren om den koopman, die de eigenaar is. Daarbij komt, dat de volgens de wet in te schrijven gegevens ook veel meer den koopman dan de zaak betreffen. Andere leden kwamen tegen dit denkbeeld op en merkten op, dat door den koopman in stede van de zaak naar voren te brengen, het register gevaar zou loopen zijn zakehjk karakter eenigermate te verliezen. Zooals het in het wetsontwerp is gedacht, wordt het door dat karakter gekenmerkt. Het moge waar zijn* dat de gegevens, die het zal bevatten, in geval van alleen-handelendè kooplieden, meer de persoon van den eigenaar dan de zaak betreffen, — het zijn toch alle gegevens, die juist hun belang ontleenen aan de beteekènis, welke zij voor de zaak hebben, en in gevallen van vennootschappen of vereenigingen, hebben vele dier gegevens rechtstreeks op de zaak betrekking. Het is volkomen waar, dat de zaak, wat haar interne hoedanigheden, haar soliditeit enz. betreft, daaruit volstrekt niet wordt gekend, maar dit is het natuurlijk gevolg van de omstandigheid, dat dit terrein geheel ligt buiten de sfeer, die een handelsregister ooit kan bestrijken. Overigens wees men er op, dat wanneer de koopman, als eigenaar der handelszaak, tot uitgangspunt wordt genomen, de bezwaren, die men aan het begrip handels-  Art. 1 zaak verbonden acht, toch niet worden ontzeild. De Regeering heeft zich bij M. v. A. bij het betoog dezer laatste leden aangesloten en daaraan alleen nog toegevoegd, dat de voorgestelde regeling ook strookt met de werkelijkheid In den handel denkt men veelal in de eerste plaats aan de zaak zelve ; zoowel de koopers als de verkoopers handelen met de zaak, terwijl de eigenaar daarvan in hun geest meer als zoodanig, dan als zelfstandige persoonlijkheid optreedt. Ook practisch verdient de voorgestelde regeling de voorkeur, daar toch de inschrijving wel steeds zal moeten geschieden ter plaatse van vestiging van de handelszaak en niet waar de éigenaar woonachtig is. — lid 2. In het oorspronkelijk ontwerp was het houden van het handelsregister opgedragen aan de secretarissen der Kamers van Koophandel en Fabrieken onder het toezicht dier Kamers, ieder voorzooveel het gebied der Kamer betreft. Deze opdracht, in afwijking van de vroegere wetsontwerpen, welke den griffier van het kantongerecht met het houden van het register belastten (verg. de noot op blz. 3 en 4), werd in de M. v. T. als volgt toegelicht : „De bij het eindigen van den oorlog te verwachten omstandigheden zullen, naar valt aan te nemen, ook andere maatregelen met betrekking tot handel en nijverheid dan de invoering van een handelsregister noodig maken, en naar de meening van ondergeteekenden in de eerste plaats eene reorganisatie van de vertegenwoordiging van handel en nijverheid. • Hiermede behoort naar het gevoelen van ondergeteekenden rekening te worden gehouden bij de regeling van het handelsregister, daar het h. i. aanbeveling verdient, dit register te doen houden door organen van handel en nijverheid zeiven. Tot dusverre berust de vertegenwoordiging van handel .en nijverheid in handen van de Kamers van Koophandel en Fabrieken, colleges bij Koninklijk besluit voor eene bepaalde gemeente op verzoek van den gemeenteraad ingesteld en een adyiseerend karakter dragende. Zij worden gekozen door de hoofden van bedrijven of daarmede gelijkgestelden in eene bepaalde gemeente, en hebben geen andere geldmiddelen dan hetgeen de gemeente hun  Art. 1 — 8 — toekent, behoudens de mogelijkheid, geopend door het Koninklijk besluit van 2 November 1916 (Staatsblad n°. 490), om voor bepaalde werkzaamheden op verzoek van belanghebbenden, vergoeding van kosten van dezen te verkrijgen. Dat deze regeling bevredigend is, kan kwalijk worden gezegd ; herhaaldelijk zijn met name uit de kringen van de Kamers zelve wenschen tot reorganisatie geuit en plannen daartoe ontwikkeld, en op eene vergadering, dit jaar (1917) te Utrecht gehouden, waar de meeste Kamers van Koophandel vertegenwoordigd waren, bleek ook duidelijk, 'dat de behoefte aan eene reorganisatie sterk werd gevoeld. De tweede ondergeteekende is dan ook voornemens eene ingrijpende wijziging van de geldende regeling betreffende de Kamers van Koophandel te bevorderen, en daarbij zal er naar zijne meening voor gezorgd moeten worden, dat handel en nijverheid, waar ook in het land gevestigd, in een Kamer van Koophandel en Fabrieken vertegenwoordiging vinden, en zal dus gebroken moeten worden met het stelsel, dat slechts voor die gemeenten, waar de gemeenteraad het initiatief neemt, Kamers van Koophandel bestaan. Er zal dan op andere wijze moeten voorzien worden in de kosten dier Kamers, die thans door de gemeenten, zij het dan ook veelal joiet op overvloedige wijze, worden gedragen. Dit zou echter bij invoering van het handelsregister kunnen geschieden. Wanneer, zooals de bedoeling is, het houden van het handelsregister aan de Kamers van Koophandel wordt opgedragen en elke ingeschrevene eene kleine jaarlijksche retributie betaalt, dan ligt het voor de hand, dat die gelden aan de Kamers van Koophandel ten goede komen. Zoodoende zouden de Kamers, ook al bedraagt de retributie slechts enkele guldens per jaar, een zeer voldoend bedrag verkrijgen om hare kosten te bestrijden. Door deze regeling zou ook worden bereikt dat de Kamers van Koophandel niet alleen geld, maar ook een zeker gezag krijgen. Immers het houden van het handelsregister zon de beteekenis van haar werk in niet geringe mate vermeerderen, wat zeker aan de belangstelling  9 - Art. 1 voor hare samenstelling zou ten goede komen. Zouden aldus de Kamers van Koophandel bij de uitvoering van eene regeling omtrent het handelsregister goede diensten kunnen bewijzen, omgekeerd zou het handelsregister voor eene reorganisatie van de Kamers van Koophandel een factor van groote beteekenis zijn. Ér wordt over geklaagd, dat de Kamers van Koophandel over het algemeen geen beeld geven van handel en nijverheid, die zij heeten te vertegenwoordigen, en deze klacht is niet onjuist. Zij vloeit voort eensdeels uit de onvoldoende mate, waarin geschikte personen zich beschikbaar stellen, maar anderdeels uit de zeer onvolledige samenstelling van het kiezerskorps, waardoor geenszins zekerheid bestaat, dat alle gerechtigden ook kiezers zijn. Is het handelsregister er eenmaal, dan is het vanzelf ook een geschikte grondslag voor de kiezerslijst voor de Kamers van Koophandel. Tusschen beide onderwerpen, het handelsregister en de reorganisatie der Kamers van Koophandel, is dus een nauw verband." De bedoelde opdracht. heeft in de Kamer echter geen onverdeelde instemming gevonden. De voorgenomen reorganisatie van de Kamers van Koophandel op ziehzelve vond algemeen bijval, doch men wenschte, alvorens aan de gereorganiseerde Kamers eene belangrijke opdracht te geven, althans in groote lijnen te weten, in welke richting de reorganisatie gaan zou. Bovendien achtten eenige leden de indiening van het ontwerp van deze wet praematuur, zoolang die reorganisatie niet heeft plaats gehad; immers, uitvoering van de wet zou onder den bestaanden toestand feitelijk onmogelijk zijn. Wat overigens betreft het verband zelf, dat 'de Regeering zich tusschen het in te voeren handelsregister en de Kamers van Koophandel, in hare gewijzigde organisatie, dacht, daarmede konden vele leden zich terstond vereenigen, ofschoon anderen bleven vasthouden aan de regeling, waarbij de griffiers der kantongerechten met het houden van het register belast zouden worden. Bij M. v. A. hebben de Ministers van Justitie en van Landbouw, Nijverheid en Handel den grondslag van het ontwerp gehandhaafd, doch alleen — naar aanleiding van een opmerking  Art. 1 — 10 — in het V.V. — de opdracht aan de secretarissen der Kamers van Koophandel vervangen door eene aan de Kamers zelve. Omtrent zijn plannen met betrekking tot deze laatste deelde de Minister van Landbouw, Nijverheid en Handel bij M. v. A. het volgende mede : „Zoowel volgens zijn plan als volgens de denkbeelden der Oommissie (tot reorganisatie der Kamers) zal, met opheffing der bestaande, een beperkt getal Kamers van Koophandel zijn in te stellen, elk voor een bepaalde, in econonrsch opzicht samenhang vertoonende streek, en te zamen het geheele land omvattende. Hoe groot dit aantal zal zijn, kan thans nog niet worden gezegd. De ondergeteekenden achten voorshands een dertigtal voldoende. Deze kamers, die den geheelen handel en nijverheid in het district omvatten, zullen gekozen worden door hen, die ten minste een jaar in het handelsregister staan vermeld als eigenaar, mede-eigenaar of algemeen procuratiehouder eener handelszaak,/of wanneer de zaak wordt gedreven door een naamlooze vennootschap of ander zedelijk lichaam, als met de leiding of medeleiding belast. Voor verkiesbaarheid zullen dezelfde eischen gelden, met wellicht een minimum-leeftijd en een inschrijving in het handelsregister sedert eenigszins langeren tijd. De taak der Kamers zal omvatten het geven van adviezen op verzoek of uit eigen beweging, hetgeen reeds volgens het algemeen reglement van 4 Mei 1896 (Staatsblad n°. 76) tot haar taak behoorde, en het bij Koninklijk besluit van 2 November 1916 (Staatsblad n°. 490) aan die taak toegevoegde verleenen van bijstand aan handelaren en fabrikanten bij de uitoefening van hun bedrijf, met name het afgeven van verklaringen, zulks tegen vergoeding van kosten voor zoodanige op verzoek van belanghebbenden verrichte werkzaamheden. Verder zou tot die taak, behalve hare medewerking bij de ui t voering van de wet op het handelsregister, bijv. zijn te rekenen het stichten en beheeren van inrichtingen ten dienste van handel en nijverheid, het uitoefenen van functies haar bij speciale wetten of algemeene maatregelen op te dragen." In dien geest zou dus eene nieuwe regeling  11 - - Art. 1 getroffen worden, met vervanging van het algemeen reglement van 1896 ; regeling bij de wet achtte op dat oogenblik de Minister van Landbouw, Nijverheid en Handel ook voor het vervolg niet noodig. In tegenstelling tot de meening van eenige leden blijkens h.-t V.V. bestaat er — naar het gevöelen van den Minister — wèl uitzicht, dat de Kamers zich na hare reorganisatie zullen kunnen verheffen tot lichamen van wezenlijke beteekenis in het economisch leven. „Dat dit wetsontwerp te vroeg is ingediend, zooals enkele leden meenden, moet met nadruk worden tegengesproken. De reorganisatie der Kamers van Koophandel is thans urgent en voor die reorganisatie is eene regeling van het handelsregister, als thans wordt voorgesteld, een vereischte, daar anders zoowel voor het kiesrecht als voor de geldmiddelen de grondslag ontbreekt." (M. v. A.) Het van enkele zijden gerezen verzet tegen de combinatie van Kamers van Koophandel en handelsregister heeft zich bij de mondelinge behandeling van het wetsontwerp in scherper vorm herhaald, in aansluiting aan een amendementvan Raai/te om het handelsregister, in plaats van door de Kamers van Koophandel, te doen houden door de griffiers der kantongerechten, en wel op grond van vijf argumenten, n.1. : a. het register is een rechtsinstituut, strekkende^ tot zekerheid van de rechtsverhoudingen in het verkeer, en behoort als zoodanig bij de gerechten thuis ; b. al dergelijke inschrijvingen hebben naar ons nationaal recht in de registers van de gerechten plaats, men denke aan akten van vennootschap onder een firma en van naamlooze vennootschappen, aan bodemerijbrieven, huwelijksvoorwaarden, akten tot oprichting van coöperatieve vereenigingen en faillissementen ; c. op de griffies van de kantongerechten heeft men een juridisch geschoolden griffier, die het registerwerk kent en een bureau heeft: d. een methode van wetgeving, waarbij de regeling van een/bepaalde belangrijke stof afhankelijk wordt gemaakt van eene nog in de lucht hangende regeling van een geheel ander onderwerp, is niet de juiste ; e. elk argument, waarom dit register het best aan de Kamer van Koophandel kan opgedragen worden,  Ar'. 2 — 12 - ontbreekt : veeleer dient die opdracht juist om de Kamers beter te kunnen organiseeren. Deze oppositie heeft de Regeering ten slotte aanleiding gegeven om ■— met principieele handhaving van de opdracht van het houden van het handelsregister aan de gereorganiseerde Kamers van Koophandel — in tweeërlei richting aan den tegenstand tegemoet te komen, n.1. door bij nota van wijziging alsnog 1°. voor te stellen om aan het tweede lid van art. 19 toe te voegen de woorden : „De samenstelling, inrichting en bevoegdheid der Kamers wordt bij de wet geregeld", en 2°. eene overgangsbepaling voor te stellen, waarin wordt voorgeschreven, dat in afwachting van die nieuwe regeling het register zal worden gehouden door de griffiers bij de kantongerechten (art. 30). Na deze wijzigingen is het bedoelde amendement ingetrokken en de voorgestelde regeling aangenomen. lid. 3. „Waar eene handelszaak gevestigd is, is een feitelijk begrip, dat in de practijkgeene moeilijkheden behoeft op te leveren. Zij is gevestigd in het perceel waar zij gedreven wordt, onafhankelijk van de vraag of de eigenaar daar woont of niet. En twijfelt men waar eene zaak gedreven wordt, in geval b.v. het kantoor afgescheiden is van den winkel, van het fabrieksgebouw, dan behoort men, naar het oordeel van ondergeteekenden, in den regel de voorkeur te geven aan de plaats waar zich het centraal beheer bevindt." (M. v. T.) Art. 2. 1. Onder handelszaak verstaat deze wet de zaak of onderneming van een koopman, ook indien een ander, niet koopman zijnde, medeëigenaar is. 2. Onder koopman verstaat deze wet den koopman in den zin van het Wetboek van Koophandel en in het algemeen een ieder die zijn beroep maakt van het uitoefenen van eenigen tak van handel of nijverheid in den ruimsten zin. Voorts is iedere naamlooze vennootschap en iedere coöperatieve vereeniging koopman in den zin dezer wet.  — 13 — Art. 2 3. Kooplieden in den zin dezer wet zijn niet de publiekrechtelijke lichamen, noch : - a. minderjarigen, die geene handlichting hebben bekomen ; b. straatventers, die niet tevens een winkel houden, en andere door Ons aan te wijzen soorten van kleine handelslieden ; c. ambachtslieden, dieniet meer personen in hun dienst hebben, dan voor elk bedrijf door Ons zal worden bepaald, rekening houdende met den aard en de plaats van vestiging der onderneming, en die uitsluitend verkoopen, hetgeen in hunne onderneming is voortgebracht of bewerkt; d. land- en tuinbouwers, alsmede visschers, die uitsluitend verkoopen, hetgeen in hunne onderneming is voortgebracht of gevangen. Zie het besluit van 29 September 1920, S. 764, sub V onder de bijlagen opgenomen. — lid. 1. Oorspronkelijk werd in dit artikel gesproken van „de zaak (het bedrijf)", ter toelichting waarvan de M. v. T. opmerkt: „Art. 2 bepaalt den omvang van de heerschappij der voorgestelde wettelijke regeling door de beteekenis aan te geven, die de wetsvoordracht hecht aan het woord „handelszaak" in de eerste plaats, en aan het woord „koopman" daarnevens. Wat eerstgenoemd woord betreft, bestaat er alleszins grond het in den hier bedoelden zin in ons geschreven handelsrecht in te voeren, In het handelsverkeer en bij de schrijvers over handelsrecht reeds lang gebruikelijk, kan het geacht worden als verzamelwoord een voldoend vaststaande beteekenis te hebben, beteekenis, welke in het ontwerp, ter voorkoming van verwarring met de „zaken'* van het Burgerlijk Wetboek, kortelijks is aangegeven door de toevoeging van „het bedrijf." '* Deze toevoeging werd echter in het V.V. eenerzijds minder juist en anderzijds overbodig  Art. 2 — 14 — geacht; bij M. v. A. is daarop het begrip „zaak" nader verduidelijkt door toevoeging van de woorden : „of onderneming", met weglating van het woord „bedrijf'. — „De bijzin van het eerste lid strekt te allen overvloede om de heerschappij der wet buiten twijfel te stellen, indien de zaak niet uitsluitend aan een koopman of aan kooplieden toebehoort, hetgeen b.v. het geval kan zijn wanneer na den dood van een koopman de zaak, door een of meer zoons voortgezet, onverdeeld blijft tusschen de weduwe en de overige erfgenamen." (M. v. T.) — Ofschoon het juridisch minder juiste van de uitdrukking „eigenaar van een zaak" erkennende, omdat de eigendom van een handelszaak in ons privaatrecht niet bekend is (verg. bet arrest van den Hoogen Raad van 29 Juni 1916, W. 9983, over verkoop en levering van een handelszaak), heeft de M. v. A. dien term niettemin gehandhaafd, „omdat de woorden „rechtnebbende" en „medegerechtigden" in de ooren van degene ï, voor wie dit ontwerp bestemd is, •een ongewonen, verbijsterenden klank zouden lebben. In denzelfden gedachtengang spreekt -art. 14 van eene handelszaak die, als ware zij een rechtssubject, een filiaal „heeft". Waar de juridieke verhouding toch niet twijfelachtig kan zijn, meenen de ondergeteekenden dat de in het handelsverkeer gebruikelijke bewoordingen in deze regeling gebezigd moeten worden, ook al zijn zij niet zuiver wetenschappelijk." — lid 2. In de oorspronkelijke redactie van dit lid ontbraken nog de woorden : „den koopman in den zin van hei Wetboek van Koophandel en in het algemeen". De ook toen al opgenomen ruime omschrijving van het begrip „koopman" werd bij M v. T. als volgt verklaard : „Voor de vaststelling van het begrip „koopman", noodzakelijk gevolg van de omschrijving van het begrip „handelszaak", kan niet worden volstaan met de geldende wettelijke bepalingen op dit stuk, de omschrijving in het Wetboek van Koophandel (artt. 2—4). Immers, hoe veelomvattend die begripsaanduiding ook zijn moge, uit de rechtspraak is vaak genoeg gebleken dat zij niet een ieder tot koopman stempelt die in het maatschappelijk verkeer krachtens zijn bedrijf als behoorende tot den  — 15 — Art. 2 handelsstand wordt aangemerkt. Het is de eisch, in art. 3 Wetboek van Koophandel gesteld, dat 'er moet zijn koop van waren met de bedoeling om deze te verkoopen of te verhuren, die menigeen deed uitsluiten van het begrip „koopman" in den zin van het wetboek. In de eerste plaats degenen die hun bedrijf maken van het verrichten van bepaalde werkzaamheden zonder daarbij ook handel te drijven in waren, zooals wasschers, bleekers, timmerlieden, metselaars, huisschilders, aannemers van openbare werken en van bouwwerken, en voorts zij die handeldrijven in onroerende goederen en die dus evenmin als kooplieden in den zin van het Wetboek van Koophandel zijn aan te merken. Volgens het ontwerp nu zal een ieder wiens bedrijf valt onder het begrip „handel" of „nijverheid", zonder eenige kunstmatige beperking, in beginsel vallen onder de heerschappij der voorgestelde regeling. De slotzin van het tweede lid moge naast de ruime definitie onnoodig schijnen, toch is eene bepaling wenschelijk te achten, waardoor men de zekerheid heeft dat iedere naamlooze vennootschap en iedere coöperatieve vereeniging moet worden ingeschreven." Ofschoon de ruime definitie in het V.V. vrij algemeen instemming vond, kon men zich met de' gekozen redactie toch niet vereenigen, omdat bij die redactie twijfel zou kunnen bestaan, of bepaalde categorieën van personen in den zin'dezer wet wel tot de kooplieden gerekend moeten worden ; men wees op cargadoors, assuradeurs, bankiers, kassiers, convooiloopers en makelaars. Om allen twijfel af te snijden, heeft de Regeering daarom bij M. v. A. nog de boven cursief aangehaalde woorden ingevoegd, tengevolge waarvan is komen vast te staan dat in elk geval ook allen, die onder het handelsrechtelijk begrip „koopman" vallen, dit volgens deze wet zullen zijn. —• Het woord „nijverheid" in het tweede lid, nog versterkt door de woorden „in den minuten zin", heeft bij de mondelinge behandeling tot gedachtenwisseling geleid. Op de vraag van een der leden, of onder „nijverheid in den ruimsten zin" ook zal vallen het bedrijf van den boer of tuinier, die producten kweekt en deze aan de markt of veiling brengt, zoodat  Art. 2 — 16 — iedere boer of tuinier, die voor de markt werkt, zijn bedrijf zou moeten doen inschrijven, antwoordde de Minister van Justitie: „Ik zou meenen dat iemand, die uitsluitend de tuinen landbouw uitoefent, niet kan worden gezegd een tak van nijverheid uit te oefenen. Wanneer hij daarbij waren gaat koopen -en verkoopen, valt hij natuurlijk onder de bepaling van koopman, maar land- en tuinbouw staan naast nijverheid, zoodat de geachte afgevaardigde kap aannemen, dat de door hem bedoelde beroepen niet vallen onder de qualificatie nijverheid", en later : ' „Ik kan slechts herhalen, dat een land- en tuinbouwer, die koopt met het oogmerk om te verkoopen, zeker valt onder de rubriek der kooplieden. Wanneer hij alleen koopt om zich de ingrediënten te verschaffen die hij noodig heeft voor de uitoefening van zijn beroep, en hij verkoopt naderhand de producten, dan is hij geen koopman en oefent hij den landbouw uit, en niet een tak van handel en nijverheid." Het lid, dat de vraag gesteld had, was door dit antwoord niet bevredigd, omdat ieder, die voedingsgewassen teelt anders dan voor eigen gebruik, onder het artikel zou vallen, daar hij •— zoo al niet onder de definitie van het Wetboek van Koophandel — in elk geval wel gerekend zou kunnen worden tot hen, die eenigeri tak van nijverheid uitoefenen ; in dat geval zou dus, om den land- en tuinbouw buiten deze wet te doen Vallen, een uitdrukkelijke uitzonderingsbepaling noodig zijn. In dien zin is een amendement ingediend (zie verder onder lid 3 sub d). — lid 3. Het oorspronkelijke derde lid luidde korter, n.I. als volgt : „Kooplieden in den zin dezer wel zijn niet publiekrechtelijke lichamen, noch : a. minderjarigen, die geene handlichting hebben bekomen; b. marskramers en dergelijke kleine handelslieden, die hun bedrijf niet uitoefenen in eenig onroerend goed of in een schip; c. ambachtslieden, die hun bedrijf uitoefenen zonder personen in hun dienst". Deze uitzonderingsbepaling werd bij de M. v. T. als volgt toegelicht : „De algemeenheid der omschrijving van het begrip „koopman" in het tweede lid van het  — 17 — Art. 2 artikel, zou de vraag kunnen doen rijzen, of de voorgestelde regeling niet van toepassing geacht kan worden ten aanzien van publiekrechtelijke lichamen. Dit is voorzeker niet de bedoeling. Ook moet de toepasselijkheid der wet naar beneden een grens vinden ; voor de goede werking der nieuwe instelling is er niets aan gelegen dat zij zich zou uitstrekken over ieder handelaartje, hoe gering zijne zaak, hoe onbeduidend zijn bedrijf, ook zijn moge, over iederen werkman, die zelfstandig zijn ambacht uitoefent. Mitsdien zijn onder 6 als uitzonderingen op den regel van het tweede lid genoemd de marskramers en dergelijken, wier handel langs straten en wegen wordt gedreven, zonder dat zij daarbij een vaste basis van operatiën, een winkel of een schip, bezitten. Heeft de man ergens een pakhuis of een kelder tot zijne beschikking, waar hij de goederen 's nachts bewaart die hij over dag rondvent, dan valt hij toch onder b: immers, hij oefent zijn bedrijf daar niet uit. Wat de ambachtslieden betreft is het werken met of zonder knechts een geschikt criterium. • Naast deze meer principieele uitzonderingen staat die vah a. Somwijlen ziet men minderjarigen zelfstandig handel drijven ; wel is dan vaak de handel van dien aard, dat de minderjarige reeds krachtens 6 uitgesloten zou zijn van de werking dezer wet, maar ook wanneer dit niet het «,eval is, behoort de wet — wil zij niet in strijd handelen met de vaststaande beginselen op dit stuk — den minderjarige, die onbevoegd handel drijft, niet als handelsman te erkennen. Er bestaat alle aanleiding, hier, evenals bij den marskramer en den werkman, het de minimis non curat te doen gelden." Reeds, bij de algemeene beschouwingen in het V. V. bleken vele leden van oordeel, dat de inschrijving over een te ruim gebied werd voorgeschreven. Afgezien van de enkele leden, die alleen vennootschappen onder firma en naamlooze vennootschappen wenschtën te doen inschrijven, waren velen van oordeel, dat er wel voor moet worden gezorgd, dat alle zaken, die in het bedrijfsleven van eenige beteekenis zijn, in het handelsregister voorkomen, maar dat dit zich niet moet uitstrekken tot die vele zeer kleine bedrijven, ten aanzien van welke  Art. 2 — 18 — juist om den onbeteekenenden omvang van het bedrijf en de daarmede onmiddellijk verband houdende inrichting van het bedrijf, de behoefte aan inschrijving in een handelsregister nooit is gevoeld. Door volkomen onbeteekenende zaakjes, snoepwinkels, water- en vuurneringen, onder de werking der wet te brengen, ■wordt geen enkel belang gediend en slechts bewerkt, dat het register een omvang krijgt, welke de bruikbaarheid schaadt. De Regeering zelve heeft het natuurlijke onderscheid, dat hier bestaat, ook gevoeld en, blijkens de toelichting, overwogen, dat voor de toepasselijkheid der wetsbepaling naar beneden een grens moet worden gevonden; „voor de goede werking der niéuwe instelling is er niets aan gelegen, dat zij zich zou uitstrekken over ieder handelaartje, hoe gering zijne zaak, hoe onbeduidend zijn bedrijf ook moge zijn." Deze gedachte heeft echter in het derde lid van art. 2, onder 6, een uitwerking gevonden die een zonderlingen indruk maakt. Alleen personen, d;e hun bedrijf niet uitoefenen in eenig onroerend goed of schip, worden daar uitgezonderd. Alsof alle bedrijven, die wel in een onroerend goed of schip worden uitgeoefend, gerekend moeten worden te behooren tot diegene, voor welke inschrijving in het handelsregister Wel van beteekenis is. In aansluiting aan het boven opgemerkte omtrent de noodzakelijkheid, de weiking van de wet niet te ver naar beneden uit te strekken, gaven sommige leden in overweging de uitsluiting van „marskramers en dergelijke kleine handelslieden,, die hun bedrijf niet uitoefenen in eenig onroerend goed of in een schip", een uitsluiting, welke zelfs water- en vuurneringen niet omvat, te vervangen door een- bepaling, die de verplichting tot inschrijving opheft voor allé zaken, welker jaarlijksche omzet een zeker, nader te bepalen bedrag niet overschrijdt; Andere leden wenschten als criterium voor de verplichting tot inschrijving een minimumhuurwaarde van het perceel, waarin de zaak wordt gedreven, in de wet te noemen. Verscheidene leden oordeelden deze beide criteria niet vrij van ernstige bedenking en wenschten hunnerzijds een bepaling aan te bevelen, volgens welke zullen zijn vrijgesteld, „die alleen handelende kooplieden, wier zaken  — 19 — Art. 2 van zoo kleinen omvang zijn, dat derden bij de inschrijving geen belang hebben". . Zij zagen niet voorbij, dat dit criterium vaag is, maar meenden, dat de Kamer van Koophandel, door baar bekendheid met het bedrijfsleven, alleszins in staat is, dezen maatstaf met juistheid toe te passen en dat op die wijze een wezenlijk practisch onderscheid zou worden gemaakt. Daarbij zou dan aan den aanvrager van de inschrijving een waarborg tegen miskenning zijner rechtmatige belangen moeten worden gegeven in den vorm van een recht van beroep op den kantonrechter, op analoge wijze als dat voorkomt in art. 20. Andere leden merkten op, dat zij met een dergelijke bepaling alleen zouden kunnen medegaan, indien voor de hier bedoelde kleine zaken alleen de verplichting, niet ook de bevoegdheid, tot inschrijving door de beslissing der Kamer kon worden opgeheven. Kwam de bepaling zoo te luiden, dan zou zij eenerzijds' practisch kunnen werken en anderzijds niet licht kunnen leiden tot krenking van recht. Aan de bevoegdheid van iederen koopman om zijn zaak te doen inschrijven, hechtten deze leden zoo zeer, dat zij de in het ontwerp voorgestelde redactie in elk geval in dien zin zouden willen wijzigen, dat die bevoegdheid daarin tot uitdrukking komt. Overigens gaf de omschrijving onder 6 nog aanleiding tot de opmerking, dat de woorden „dergelijke kleine handelslieden" ruimte laten voor onzekerheid ; dat in stede van „schip" beter ware te lezen „vaartuig" en dat de duidelijkheid zou worden bevorderd door te lezen „hun bedrijf noch uitoefenen in eenig onroerend goed, noch in een schip". Door enkele leden werd aanbevolen de omschrijving te vervangen door : „straatventers, die niet tevens een winkel houden en andere door Ons aan te wijzen categorieën van kleine handelaren." Ook de omschrijving ondér letter c van het derde lid was, naar de meening van verscheidene leden, niet ruim genoeg. Een ambachtsman — stei een schoorsteenveger of een schoenlapper —, die een jongen in zijn dienst heeft, behoor* niet verplicht te zijn, zich in het handelsregister te doen inschrijven." De Regeering heeft, naar aanleiding van deze opmerkingen het grensvraagstuk nogmaals  Art. 2 — 20 — nauwgezet overwogen en is daarbij tot de volgende slots om gekomen : „(De ondergeteekenden) blijven staan op het door het ontwerp ingenomen standpunt, dat alle zaken van eenige beteekenis in 1 et handels- en bedrijfsleven, in het handelsregister behooren te worden ingeschreven, onafhankelijk van de rechtsfiguur van dengene, wien de zaak toebehoort. Zij hebben intusschen gemeend de grens te moeten verleggen en die lijn zóó te trekken, dat de geringe handelszaakjes er buiten komen te liggen, terwijl tevens duidelijker dan in het eerste ontwerp zal blijken,-waar de grens loopt, welke zaken derhalve buiten het gebied van het handelsregister liggen. Aan de leden, die ook inschrijving van de kleinste handelszaken bepleitten, moet worden opgemerkt, dat de voordeelen van die inschrijving, die ontegenzeggelijk bestaan, toch niet opwegen tegen den Jast, die dien handelaren zou worden opgelegd. Voor hunne handelsbetrekkingen is - het handelsregister slechts zelden van nut." Uit de bij M. v. A. voorgestelde wijziging van de betrokken bepaling, die nu als volgt zou komen te luiden : Kooplieden in den zin dezer wet zijn niet de publiekrechtelijke lichamen, noch: a. minderjarigen, die geene handlichting hebben bekomen; b. straatventers, die niet tevens een winkel houden, en mei dezen door Ons gelijkgestelde soorten van kleine handelslieden; c. ambachtslieden, die hun bedrijf uitoefenen zonder meerderjarigen, of met niet meer dan één minderjarige, in hun dienst, bleek dat de Ministers na overweging de voorkeui hadden gegeven aan de in hét V.V. in de laatste plaats aanbevolen omschrijving, „als zijnde van alle de eenvoudigste, de duidelijkste en derhalve die welke aan de rechtszekerheid het meest ten goede komt. Op zich zelf beschouwd hebben een minimum-omzet en eene minimum-huurwaarde veel aanlokkends, doch de groote moeilijkheden) welke aan de uitwerking van die gedachten zouden verbonden zijn, beletten de aanvaarding van die gegevens als practische grensscheiding. Ook meenen ondergeteekenden geene vrijheid te kunnen vinden tot het invoeren van eene categorie van handelslieden, voor wie de opgave  — 21 — Art. 2 niet verplicht doch geoorloofd zou zijn. Dit zou in strijd zijn met het publiekrechtelijk karakter van de inschrijving in het handelsregister. Alle zaken, die in het algemeen belang ingeschreven moeten worden, behoore-i verplicht te zijn zich voor inschrijving op te géven ; zaken, waarvan het algemeen belang de inschrijving niet vordert, behooren daarin niet thuis. Wanneer men nu bedenkt dat bij Koninklijk besluit de soorten van kleine handelaren met zoovele woorden zullen worden vermeld, dan moet worden erkend dat thans de grootst mogelijke zekerheid wordt geboden nopens de zaken, die niet in het handelsregister zullen worden opgenomen. Ten aanzien van de omschrijving onder lrttèr c van het derde lid is thans gevolg gegeven aan de gemaakte opmerking, zoödat de ambachtsman, die één jongen of meisje in zijn dienst heeft voor de uitoefening van zijn bedrijf, toch niet valt onder de werking der wet." (M. v. A.) Aldus gewijzigd, heeft het derde lid echter nog niet voldaan. Behalve wegens de boven in de tweede aant. op lid 2 vermelde bedenkingen met betrekking tot land- en tuinbouw, had men bij de mondelinge behandeling ook nog bezwaar tegen het feit, dat ook bij de gewijzigde redactie nog binnen de wet zouden vallen al die duizenden, tienduizenden, kleine smids, ververs, behangers, timmerlieden enz., die men op het platteland noemt „ambachtsman", zoodat ieder, die als klein baasje een karweitje heeft, binnen vier weken 1 na het in werking treden dezer wet alles zou moeten médedeelen, waartoe deze wet hem verplicht en ook binnen de heffing van deze wet zou vallen. Deze kleine ambachtslieden hebben zoo weinig beteekenis voor den handel, dat hun zaak toch inderdaad niet behoeft te worden ingeschreven en bijgehouden in een deftig handelsregi ter. Aangezien de Minister bij zijne mondelinge beantwoording de voorgestelde redactie handhaafde, is vanuit de Kamer alsnog een voorstel gedaan om de kleine ambachtslieden aan de werking der wet te onttrekken, en wel in den 1 Deze termijn is later gewijzigd.  Art. 2 — 22 — vorm van een sub-amendement op een' inmiddels ingediend amendement tot invoeging van eene nieuwe uitzonderingsbepaling onder de letter d : „land- en tuinbouwers,' alsmede visschers welke geen anderen handel drijven dan uit den aard van hun bedrijf voortvloeit", volgens welk sub-amendement achter het woord : „visschers" nog zouden worden ingevoegd de woorden : „ere ambachtslieden". Dit subamendement, hoewel — naar de voorsteller zelf toegaf — geen duidelijke grens stellende, is, evenals het amendement, aangenomen. Volgens deze bepaling zouden zich dus telkens grensgevallen voordoen, ten aanzien waarvan men de practijk zou moeten laten beslissen en paar practische gegevens moeten beoordeelen, of een bedrijf binnen of buiten de wet valt. Evenwel, met deze wijzigingen had het artikel zijne definitieve redactie nog niet gevonden ; immers, bij de tweede lezing heeft de Begeering, in overleg met de Commissie van Rapporteurs, nogmaals eene nieuwe redactie voorgesteld, waarin de uitzonderingsbepalingen, vervat in de punten c ep d, anders gegroepeerd en tevens eenigszins anders geredigeerd werden, n.1. als volgt : ,,c. ambachtslieden, die niet meer personen in hun dienst hebben, dan voor elk bedrijf door Ons zal worden bepaald, rekening houdende met den aard en de plaats van vestiging der onderneming, en die uitsluitend verkoopen^ hetgeen in hunne onderneming is voortgebracht of bewerkt; „d. land- en tuinbouwers, alsmede visschers-, die uitsluitend verkoopen hetgeen in hunne onderneming is voortgebracht of gevangen." Ook over deze bepalingen heeft zich weder eenig debat Ontsponnen, omdat de laatste redactie de bedoelingen van de amendementen niet geheel scheen te dekken en tot nieuwen twijfel aanleiding gaf. Zoo vroeg men, of een boer, die mager vee of jonge varkens koopt om ze vet te weiden of te mesten en daarna te verkoopen, of wel de tuinder, die stekjes, op een andere plaats gekweekt, in zijn bedrijf overbrengt om de planten, als zij tot meerdere ontwikkeling gekomen zijn, weer te verkoopen (gelijksoortigeopmerking gold de timmerlieden, smeden enz.), wel geacht kan worden dat vee,  — 23 — Art. 3 die varkens of die planten „in zijn onderneming te hebben voortgebracht," en of zoo iemand dus wel onder de uitzonderingsbepaling dezer wet zou vallen. Ook wenschte men de stellige verzekering, dat de Kroon van de haar onder letter c toegekende nieuwe bevoegdheid tot uitschifting van een aantal neringdoenden een ruim gebruik zou maken. De Minister heeft bij zijn antwoord verHaard, dat de redactie inderdaad zóó ruim moet worden opgevat, dat de bedoelde boeren, tuinders enz. niet in het handelsregister ingeschreven zullen behoeven te worden, en voorts dat de Regeering de grens voor de kleine handelslieden zeer ruim zal trekken. Desgevraagd hebben de voorstellers van de wijzigingswet van 26 Maart 1920, S. 151, met de verklaring van den toenmaligen Minister ingestemd. Art. 3. 1. Tot het doen van de voorgeschreven opgaven voor de inschrijving in hét handelsregister is gehouden de koopman, eigenaar der handelszaak. Behoort de handelszaak aan meer dan één koopman, dan zijn allen tot het doen van de opgaven gehouden. 2: Wordt de handelszaak namens den eigenaar door een ander gedreven, dan zijn beiden tot het doen van de opgaven gehouden. 3. Behoort de handelszaak aan eene naamlooze vennootschap, eene wederkeerige verzekerings- of waarborg-maatschappij, eene coöperatieve of eene andere rechtspersoonlijkheid bezittende vereeniging of eene stichting, met meer dan één bestuurder, dan zijn alle bestuurders tot het doen van de opgaven gehouden. 4. Zijn twee of meer personen gehouden tot het doen van eene zelfde opgaaf, dan is, zoodra één hunner zijne verplichting heeft vervuld, die van dén ander of van de anderen opgeheven.  Art. 4 — 24 — lid 1. „Het spreekt van zelf dat de koopman, de eigenaar der zaak, in dé eerste plaats aangewezen is, de vereischte opgaven te doen. Deze verplichting behoort onder alle omstandigheden te blijven bestaan. Zij geldt ook indien de eigenaar zelf de zaak niet arijtt, doch dit aan een ander heeft overgelaten. Wie de lusten eener handelszaak heeft, moet dien, trouwens lichten, last mede torsen. De koopman, eigenaar der zaak, kan zich onder geene omstandigheden onttrekken aan de verplichting om te zorgen voor de opgaven voor de inschrijving in het handelsregister. Een natuurlijk gevolg van deze verplichting is, dat waar eene zaak in eigendom toebehoort aan meer dan één koopman, zooals o. a. bij eene vennootschap onder eene firma, allen Verplicht zijn de opgaven te doen. Behoort, de zaak aan meerderen, die niet allen kooplieden zijn, b v. in geval van eene onverdeelde nalatenschap, dan zullen de niet-kooplieden niet tot het doen van de opgaven gehouden zijn." (M. v. T.) lid 4. „(Men) denke niet dat (tengevolge van deze bepaling) de hoofdelijke verplichting in vele gevallen, b.v. ten aanzien van den koopman die de zaak aan een z.g. manager heeft overgelaten, een doode letter zou zijn. Naast de civielrechtelijke gevolgen der inschrijving in het handelsregister (art. 22) noopt art. 24, tweede lid, een ieder die zelf gehouden is de opgaven te doen, zorgvuldig toe te zien dat de opgaven juist en volledig geschieden, als hij de vervulling van zijn plicht aan een ander overlaat." (M. v. T.) Aft, 4. 1. De opgaaf van de vestiging eener handelszaak geschiedt uiterlijk eene week daarvóór of daarna. Bij de opgaaf wordt het tijdstip van vestiging vermeld. Eene zaak wordt gevestigd wanneer het bedrijf ten aanzien van het publiek aanvangt. 2. Was de zaak reeds gevestigd bij het in werking treden dezer wet, dan geschiedt de opgaaf binnen drie maanden na dat tijdstip.  — 25 — Art. 5 3. De andere voorgeschreven opgaven geschieden uiterlijk eene week nadat het op te geven feit geschied of besluit in werking getreden is. lid 1. Het oorspronkelijke eerste lid luidde als volgt : „De opgaaf van het vestigen van eene handelszaak geschiedt uiterlijk eene week daarna. Bij de opgaaf wordt het tijdstip van vestiging vermeld." De Regeering verklaarde, dat deze redactie zóó was gekozen, dat de opgaaf ook zal kunnen geschieden vóórdat de zaak geopend, het handelsbedrijf gevestigd wordt of, in het algemeen, het op te geven feit in werking treedt. Dit is vooral van belang bij het opgeven van het aangaan van eene vennootschap, het aanstellen van procuratiehouders, het aanbrengen van wijzigingen in statuten, enz. enz. De opgaaf kan dan geschieden vóórdat de vennootschap hare werking aanvangt, de procuratiehouder zijne dienstbetrekking aanvaardt, de wijzigingen in werking treden, enz. enz. Bij den algemeenen maatregel van bestuur, bedoeld bij artikel 23, zal dit alles in bijzonderheden worden geregeld. Aangezien deze bedoeling volgens het V.V. in de redactie juist niet duidelijk tot uiting kwam, is de bepaling bij M. v. A. gewijzigd, zooals zij thans luidt. Het begrip „vestiging", dat eerst te weinig omlijnd was, is nu ook nader omschreven ; het enkele betrekken van winkellokalen of kantoren is dus nog geen „vestiging" in den zin dezer wet. De opgaaf, in het eerste lid bedoeld, mag slechts één week tevoren geschieden, zulks ter voorkoming van voorbarige opgaven. lid 2. De termijn van drie maanden was aanvankelijk één maand- lid 3. „De algemeene maatregel zal eene regeling kunnen treffen aangaande opgaaf van besluiten vóór den dag van het in werking treden." (M. v. A.) Art. 5. 1. Behoort de handelszaak aan een koopman, niet een rechtspersoon zijnde, dan wordt opgegeven : 1°. zijn naam, voornamen en woon-  Art. 5 - 26 plaats ; betreft het eene gehuwde vrouw of eene weduwe, dan worden mede opgegeven de naam en de voornamen van den echtgenoot of van den overleden echtgenoot; 2°. de plaats en de dagteekening zijner geboorte ; ligt die plaats buiten het Rijk in Europa, dan wordt mede opgegeven de naam van het land waar die plaats ligt; 3°. zijne nationaliteit; 4°. de handelsnaam, waaronder hij zijne zaak drijft; " 5°. het bedrijf, dat hij uitoefent; 6°. de gemeente, de straat en het huisnummer, waar zijne zaak gevestigd is ; 7°. de handteekening en de paraaf, die hij onder de stukken, de zaak betreffende, stelt. 2. Zijn met den koopman andere personen eigenaren der zaak, dan wordt omtrent dezen opgegeven hetgeen voorgeschreven is bij het eerste lid onder 1°., 2°. en 3°., met vermelding van het gedeelte, waarvoor ieder eigenaar is. 3. Is de koopman gehuwd onder huwelijksche voorwaarden, bepalingen behelzende, waarbij geheel of gedeeltelijk van de wettelijke gemeenschap van goederen wordt afgeweken, dan worden die bepalingen opgegeven. 4. Heeft de koopman den leeftijd van 21 jaren niet bereikt, dan worden opgegeven de tijd en de wijze, waarop hij bevoegd is geworden verbintenissen aan te gaan, en de bepalingen, die bij het verleenen van die bevoegdheid mochten zijn gemaakt. 5. Behoort de zaak aan eene openbare koopvrouw in den zin van artikel  Art. 5 168 van het Burgerlijk Wetboek, dan worden opgegeven de tijd en de wijze, waarop de man zijne toestemming heeft verleend dat zij als openbare koopvrouw optreedt, 'en de bepalingen, die hij daarbij mócht hebben gemaakt. Zoolang niet de man de intrekking van zijne toestemming voor inschrijving in het handelsregister heeft opgegeven, kan hij zich niet daarop beroepen tegenover derden, die te goeder trouw verklaren dat die intrekking hun onbekend was. lid 1. De M. v. T. merkte omtrent deze bepaling (in het bijzonder sub 3°) het volgende op : ,,Na art. 3, dat zegt, wie de opgaven moet doen, en art. 4, dat bepaalt, wanneer de opgaven moeten worden gedaan, komen thans dit artikel en volgende bepalen, wat moet worden opgegeven. In de eerste plaats verschijnt weder de koopman in zijn eenvoudigsten vorm, hij die zonder eenige associatie zelf zijne zaak drijft. De inhoud. zijner opgaaf in wat men normale omstandigheden zou kunnen noemen (eerste lid), schijnt in het algemeen geene toelichting te behoeven. De vereischten strekken louter om duidelijk te doen uitkomen welke onderneming hij drijft en wie hij is. Bijzondere aandacht zal wellicht trekken het onder 3°. vermeld vereischte, de nationaliteit en de wijze waarop zij. verkregen werd. 1 Dit nu schijnt vooral noodzakelijk met het oog op den economischen toestand, zooals die zich vermoedelijk na den oorlog zal ontwikkelen. Eenerzijds zien wij hier te lande in ons midden talrijke Nederlanders van buitenlandsche afkomst en dus buitenlandsche geslachtsnamen voerend, die reeds vele geslachten lang Nederlanders zijn en die thans als echte Nederlanders geenszins onderdoen voor welken anderen Nederlander ook. En aan den anderen kant i het wenschelijk in het belang van onzen ganschen handel, dat hier .te lande opgerichte zaken van 1 Dit laatste punt (de wijze waarop de nationaliteit verkregen werd) is later vervallen.  Art. 5 — 28 — vreemden oorsprong niet voor echt Nederlandsche kunnen doorgaan. Vandaar dan ook dat men het vereischte van art. 5, le lid, 3°., zal terugvinden bij de medeëige naren (art. 5, 2e lid), bij de vennooten onder eene firma (art. 6), bij directeuren en commissarissen van naamlooze vennootschappen, coöperatieve vereenigingen en onderlinge verzekeringsmaatschappijen (artt. 8, 9 en 11), bij bestuursleden van vereenigingen en stichtingen (artt. 10 en 11), bij den z.g. manager (art. 13, eerste lid), bij beheerders van filialen (art. 14) en bij liquidateurs (art. 18). Bij andere, minder op den voorgrond staande personen, zooals vennooten bij wijze van geldschieting (art. 7, le lid), emittenten (art*. 7, 2' lid, 8, 3e lid en 15, 2e lid) en geldschieters (art. 15, le lid) 1 is vermelding van de wijze waarop de nationaliteit werd verkregen minder noodzakelijk. Het handeldrijvend publiek heeft er recht op, te kunnen weten welke de nationaliteit is van de leidende mannen eener hier te lande gevestigde handelszaak." Tegen deze bepaling omtrent de vermelding van de nationaliteit en de wijze harer verkrijging is van verschillende zijden in het V.V. principieel verzet gerezen. Eene bepaling als de voorgestelde zou leiden in de richting van een niet gerechtvaardigde bevoorrechting van zaken van zuiver nationaal karakter; zij zon neerkomen op een bevordering én vergemakkelijking van de politiek der oorlogvoerende mogendheden tegenover vijandelijke onderdanen ; zij zou vergeten dat vele buitenlanders, die zich als kooplieden hier te lande vestigen, zich in het algemeen gemakkelijk aan onze zeden en gebruiken plegen aan te passen, dat het tweede geslacht zich dikwijls reeds gfheel in de nationale bevolking heeft opgelost en dat zij zelfs vaak op de eigen Nederlandsche bedrijven een bezielenden invloed hebben uitgeoefend. Bovendien zouden er altijd wel middelen te vinden zijn om het zelfs volkomen bnitenlandsch karakter van ondernemingen, waar dit noodig blijkt, te verbergen. Van andere zijde werd die zienswijze bestreden, 1 Emittenten en geldschieters zijn later vervallen.  — 29 — Art, 5 omdat opgaven als deze behooren tot de feitelijke gegevens, welke in een handelsregister niet mogen ontbreken, omdat zij het wezen der onderneming mede bepalen ; ook zou deze of gene Nederlandsche koopman ervoor bewaard worden, dat zijn zaak, wat dit onderdeel betreft, aan eene onjuiste beoordeeling zou bloot staan, op grond misschien van een vreemd klinkenden naam of overeenstemming in naam met een buitenlandsche onderneming. In elk geval echter wilden sommige leden de opgaven betreffende de wijze, waarop de nationaliteit is ver1 regen, uit het ontwerp geschrapt zien ; tusschen Nederlanders mag h. i. naar de wijze van verkrijging hunner nationaliteit niet onderscheiden worden. Aan dit laatste bezwaar is de Regeering bij M. v. A. tegemoet gekomen. Opgaaf van de nationaliteit zelve heeft zij echter als vereischte gehandhaafd, onder opmerking, dat het in geen enkel opzicht de bedoeling is, aan zaken van zuiver nationaal karakter eene bevoorrechte positie te verzekeren tegenover buitenlandsche ondernemingen ; niet alleen dat eene dergelijke bedoeling uit geene bepaling van het ontwerp, noch uit eenige mededeeling in de Toelichting zou kunnen blijken, doch art. 12 van het ontwerp en art. 14, vierde lid, zijn daar om te bewijzen dat rekening is gehouden met het oprichten van buitenlandsche ondernemingen, dat de vreemde zaken zelve en hare filialen hier te lande zullen worden behandeld zooveel mogelijk met eerbiediging harer eigene wetgeving, en dus geenszins bij nationale worden achtergesteld. Juridische moeilijkheden kunnen over de nationaliteitskwestie bij de Kamer van Koophandel niet rijzen, immers aan deze komt geenerlei beoordeeling van dit punt, of van eenig ander in de verstrekte opgaaf, toe. Heeft de betrokken persoon geene nationaliteit, dan zal hij, in de plaats van eene nationaliteit, dat feit opgeven. — De vorm, waarin de opgaven zullen moeten verstrekt worden, zal worden vastgesteld bij algemeenen maatregel van bestuur. lid 1, sub 1°. De aanvankelijk in het ontwerp neergelegde verplichting om ook den gescheiden echtgenoot te vermelden, is bij M. v. A. geschrapt.  Art. 5 — 30 — lid t, sub 4°. Tusschen de verschijning va-j het V.V. en de indiening van de M. v. A. had de Regeering ook een ontwerp van wet op den handelsnaam ingediend. lid l, sub 5°. Wat thans aangeduid wordt met „het bedrijf, dat (de koopman) uitoefent", luidde in het oorspronkelijk ontwerp, minder duidelijk : „de aard der zaak." lid l, sub 7°. „Naast de handteekening is thans ook de paraaf vermeld. Of de door den koopman zelf gestelde handteekening, of een facsimile daarvan, aan het publiek zal worden vertoond is eene vraag, die de algemeene maatregel van bestuur bestemd is op te lossen. De koopman zal niet kunnen volstaan met het inzenden van een facsimile." (M. v. A.) lid 2. „Behoort de zaak aan eene vennootschap onder eene rma, dan geldt artikel 6, maar naast die rechtsfiguur zijn nog andere vormen van mede-eigendom mogelijk en gebruikelijk ; men denke bijv. aan de onverdeelde nalatenschap, wanneer één der erfgenamen de zaak des overledenen voortzet,.aan de burgerlijke maatschap, enz. Zonder eene bepaling als de hier voorgestelde zou men al te gemakkelijk aan de andere voorschriften .van het wetsontwerp nopens de verschillende associatievormen kunnen ontkomen." (M. v. T.) ' De verplichting, hierin omschreven, strekte zich in het oorspronkelijk ontwerp nog niet tot de opgave sub 2°. uit; dit dateert pas van de M. v. A. lid 3. „Bepalingen van huwelijksche voorwaarden, waarbij afgeweken wordt van de wettelijke gemeenschap van goederen, moeten ingevolge art. 207 Burg. Wetboek, thans reeds, wien zij ook betreffen, bij de griffie der rechtbank worden nedergelegd, willen zij tegen derden kunnen werken. Voor den handel is het van groot belang dat de bedoelde bepalingen ook bij het handels-, register bekend zijn. Acht men die dubbele opgave, ter griffie der rechtbank en bij het handelsregister, te omslachtig, dan zou het overweging verdienen van de bepaling van art. 207 Burg. Wetboek uit te zonderen de huwelijksche voorwaarden die bij het handelsregister ingeschreven zijn. Vooralsnog schijnt het echter, met het oog op het niet gering te  — ól — Art. 5 schatten voordeel dat art. 207 Burg. Wetboek blijft gelden voor alle huwelijksche voorwaarden, van wie ook, niet wenschelijk zulk eene uitzondering te maken." (M. v. T.) Be Minister heeft zich verzet tegen het denkbeeld om in het handelsregister alleen naar den inhoud van de registers ter griffie van de rechtbank te verwijzen, omdat het eerste dan zijn doel ten dee'e zou missen. Op de vraag, of de voorgestelde bepaling ter beoordeeling van de rechtspositie van den koopman ten opzichte van de' goederen der echtgenooten voldoende is, waar het geldt personen, Nederlanders of buitenlanders, die in den vreemde zijn gehuwd, antwoordde de Minister van Justitie als volgt :. „Rechtsvragen kun_.en door het • handelsregister niet w orden opgelost. Of Nederlanders, die in den vreemde zijn gehuwd, huwelijkscontracten sluiten volgens de wet■ geving van het vreemde land of volgens de Nederlandsche, is eene vraag van internationaal privaatrecht, aie niet door het handelsregister kan worden opgelost, of zelfs behoeft te worden opgelost. Ingevolge het slot van art. 207 Burg. Wetboek zal het intussch:_n in de hier besproken omstandigheden raadzaam zijn, de opgave ter griffie en bij hei handelsregister niet achterwege te laten. Art. 12 van het ontwerp verschaft den vereischten grondslag voor de verschillende opgaven van lieden van verschillende nationaliteit." lid 4 en 5. De verdere uitwerking van deze bepalingen is overgelaten aan den algemeenen maatregel van bestuur ter uitvoering dezer wet. lid 5. De slotzin luidde aanvankelijk : „Intrekking van de toestemming door den man is niet van kracht vóór de inschrijving in het handelsregister." Aangezien deze bepaling — in afwijking van het juiste beginsel, gehuldigd in art. 22 — met scheen te onderscheiden tusschen het geval, dat hij, die met de koopvrouw handelt, van de intrekking wist, en dat, waarin die intrekking hem onbekend was, is de redactie in het G. O. alsnog gewijzigd zooals i zij thans luidt. Het laatste lid van art. 168 B. W., dat den man verplicht, indien hij zijne ooestenoming  Art. 6 — 32 — intrekt, zulks „openlijk bekend te maken", blijft overigens, blijkens de M. v. T., ook hier van kracht. Art. 6. L Is eene vennootschap onder eene firma aangegaan, dan woïdt opgegeven : 1°. het tijdstip van aanvang en dat van het einde der vennootschap ; 2°. de handelsnaam, waaronder de vennootschap- optreedt; 3°. het bedrijf, dat de vennooten uitoefenen; 4°. de gemeente, de straat en het huisnummer, waar de zaak gevestigd is ; 5°. ten aanzien van iederen vennoot, al hetgeen in artikel 5, eerste lid, onder 1°, 2° en 3° is voorgeschreven ; 6°. ten aanzien van iederen vennoot, die niet van de teekening der firma is uitgesloten, de handteekening en de paraaf, die hij onder de stukken, de zaak betreffende, stelt; 7°. en voorts, in het algemeen, al hetgeen de overeenkomst bevat ter bepaling van de rechten van derden. 2. Ten aanzien van de vennooten vindt het bepaalde bij het derde, het vierde en het vijfde lid van artikel 5 overeenkomstige toepassing. lid 1. „De opgave betreffende de vennootschap onder eene firma is ontleend, eensdeels aan het bepaalde bij art. 5 betreffende den enkelen koopman, anderdeels aan wat thans volgens art. 26 Wetboek van Koophandel het uittreksel uii de akte, met de inschrijving waarvan de vennooten kunnen volstaan, moet bevatten." (M. v. 1.) Zie omtrent het vervallen vi»n enkele public catie-bepahngen uit het Wetboek van Koophandel, art. 26. lid 2. De toepasselijkverklaring van het vijfde lid van art. 5 op de vennootschap onder  — 33 — Art. 7 firma werd bestreden, omdat het twijfelachtig fs, of naar ons recht eene „openbare koop- . vrouw" als zoodanig eene vennootschap kan aangaan. De Minister heeft dfe toepasselijk- I verklaring echter gehandhaafd op den vol- . genden grond : B „Wanneer eenmaal de vraag, in het V.V. I aangehaald, voor den rechter komt en in hoogste ressort bevestigend wordt beantwoord, zon I de regeling van het handelsregister eene leemte I bevatten, indien het vijfde lid van het voorgaand artikel hier niet van toepassing werd '.- verklaard. Tegen die toepassehjkverklaring f-i&n, naar ondergeteekenden voorkomt, slechts r/dan gegrond bezwaar bestaan, indien het vaststaat, dat eene openbare koopvrouw als zoodanig niet eene vennootschap kan aangaan." Art. 7. 1. Is eene vennootschap en copimandite aangegaan, dan wordt omtrent de vennooten bij wijze van geldschieting opgegeven hun aantal, hunne nationaliteit en het land hunner inwoning, benevens het bedrag der gelden, welke zij gezamenlijk hebben ingebracht. I 2. Waar het geldt eene commanditaire vennootschap op aandeelen, wórdt, in plaats van het bij het eerste lid be- .paalde, opgegeven : het bedrag van het ^Commanditair kapitaal, het aantal en het bedrag der aandeelen, waarin het verdeeld is, en het bedrag van het „geplaatst kapitaal. Het bedrag van het geplaatst kapitaal wordt eenmaal in de zes maanden opgegeven, totdat blijkens opgaaf het kapitaal geheel is ^geplaatst. „De voorgestelde bepalinp is gegrond op ■de overweging dat de commanditaire vennoot niet genoopt kan worden zich, tegen zijn wil, bekend te maken. Met eerbiediging van deze 'beginselen behoort de wetgever er voor te .waken dat deze associatie-vorm niet misbruikt wordt om aan de bedoeling dezer wetsvoordracht te ontkomen. . 8. &, J. n°. 91. • 2  Art. 7 — 34 — Wie de geldschieters zijn, blijve geheim, maar het is een rechtmatig handelsbelang, teweten hoevelen en welke landslieden dit zijn, en waar zij wonen. Deze gegevens kunnen van het grootste belang zijn om, in verband met de persoonlijkheid van den beheerenden vennoot, uit te maken, welke feitehjk de nationaliteit der handelsonderneming is." (M. v. T.) ■— Dat in dit artikel niet uitdrukkelijk opgaven verlangd worden betreffende de 6eheerende vennooten in de commanditaire vennootschap, beteekent niet, dat die opgaven niet behoeven te worden gedaan. Immers, voor de beheerende vennooten gelden vanzelf de artikelen 5 en 6, omdat juridisch de zaak behoort hetzij aan hen 'alleen, hetzij aan de firma, waarvan zij deel uitmaken. lid 1. In het V.V. gaf deze bepaling aanleiding tot 'de volgende, opmerking : „Het nut van de bepaling van het eerste lid kwam aan verscheidene leden twijfelachtig voor. Bekendheid met het totaal-bedrag der commanditaire deelneming heeft, wel beschouwd, alleen belang, wanneer tevens bekend is de verhouding van dat bedrag tot het kapitaal, waarvoor de beheerende vennooten in de zaak zijn geïnteresseerd. Dit laatste is echter niet bekend en kan ook niet bekend zijn, omdat de beheerende vennooten met alle hunne tegenwoordige en toekomstige goederen voor de verbintenissen der vennootschap aansprakelijk zijn. Bovendien zal de controle op de naleving van deze bepaling vrijwel onmogelijk zijn. Men drong daarom op schrapping van het eerste lid aan." In overeenstemming met het gevoelen van andere leden, die de moeilijkheid van contróle erkenden, maar meenden, dat de strafbepaling ten deze wel iets za' vermogen, heeft de Minister de bepaling bij M. v. A. gehandhaafd, alleen met eene kleine wijziging ter verduidelijking van de bedoeling, dat alleen het totaal bedrag der commanditaire deelneming opgegeven behoeft te worden. „Opgaaf van den termijn, waarvoor de commanditaire gelden zijn verstrekt" —een wensch, in het V.V. tot uiting gekomen — „schijnt niet wenschelijk; zij zou niet wel strooken met het beginsel dat alleen het gezamenlijk bedrag  — 35 — Art. 7 opgegeven behoeft te worden. Bovendien moet, wanneer gelden teruggevorderd zijn, de daardoor ontstane vermindering van het commanditair kapitaal toch steeds worden opgegeven (art. 17)". (M. v. A.) Het eerste lid van het artikel is niet aan' genomen dan na stemming. Vanuit de Kamer is nog tegen deze bepaling bezwaar gemaakt, omdat in het bijzonder de èisch van opgaaf van het gezamenlijk bedrag der commanditaire deelneming in strijd zou zijn met het bij ons geldende systeem, dat alles, wat de commanditaire vennooten aangaat, geheim doet zijn. Een beroep op het Duitsche reoht werd afgewezen, omdat daar het totaal bedrag der stortingen evenmin gepubliceerd wordt en omdat er bovendien volgens het Duitsche recht een rechtstreeksche verbintenis bestaat ,van de commanditisten, tot het bedrag hunner storting, tegenover de crediteuren. De bepaling is ten slotte toch aangenomen. lid 2. Oorspronkelijk ontbrak aan het tweede lid de laatste zin, doch was de eerste zin langer dan thans, doordien aan het slot daarvan nog voorkwamen de woorden : „en, indien eene openbare uitgifte van aandeelen heeft plaats gehad, de namen van hen, door wier bemiddeling die uitgifte heeft plaats gehad, hunne nationaliteit en het land hunner inwoning." Dit tweede lid werd bij M. v. T. aldus toegelicht : „Bij den vorm die, ofschoon in ons geschreven vennootschapsrecht onbekend, in de practijk meermalen voorkomt, en die verschillende kenteekenen der naamlooze vennootschap vertoont, moesten de vereischten van het eerste lid eene overeenkomstige wijziging ondergaan. Alleen indien eene openbare uitgifte van aandeelen heeft plaats gehad, kan vermelding van degenen, door wier bemiddeling zulks is geschied van belang zijn. In dat geval behoort dezelfde openbaarheid gegeven te worden als bij de openbare uitgifte van aandeelen in eene naamlooze vennootschap en van obligatiën. Met deze gegevens zal de handel zich vermoedelijk een oordeel omtrent ■ den grondslag der handelsonderneming kunnen vormen; verdere eischen te stellen, schijnt niet wel doenlijk. Is de emittent een rechts- 2*  Art. 8 — 36 — persoon, dan zal als nationaliteit worden opgegeven die der wetgeving, krachtens welke de rechtspersoon is tot stand gekomen (men zie ook art. 12). Voor de plaats van inwoning geldt dan die waar de rechtspersoon gevestigd is." "Blijkens het V.V. begreep men niet, waarom bij een commanditaire vennootschap op aandeelen — en hetzelfde gold voor een naamlooze vennootschap (art. 8) — de namen van de emittenten der uitgegeven aandeelen zouden moeten worden opgegeven, met vermelding hunner nationaliteit en land van inwoning; met deze opgaven zou gemakkelijk kunnen worden gefraudeerd en bovendien staat niet volkomen vast, wat onder „uitgifte" is te verstaan. Ingevolge deze opmerkingen zijn de desbetreffende bepalingen bij M. v. A. uit het ontwerp verwijderd. (Zie ook op art. 8.) De tweede zin van het tweede lid is opgenomen ingevolge eene opmerking, bij art. 16 gemaakt (zie aldaar). — De opmerking, in het V.V. gemaakt, dat, indien het commanditaire kapitaal bestaat uit niet-volgestorte aandeelen, ook behoort te worden opgegeven het percentage, dat daarop is gestort, heeft de Minister bij M. v. A. afgewezen met de tegenopmerking : „Bij niet-volgestorte aandeelen wordt de storting aangevuld door de verplichting om bij te storten. Dit is bij deze rechtsfiguur voldoende, althans zoolang de wetgever haar niet heeft geregeld en daardoor ontdaan van de geheimzinnigheid, haar thans nog eigen." Art. 8. 1. Behoort de handelszaak aan eene naamlooze vennootschap, dan wordt opgegeven : 1°. de benaming en de plaats van vestiging ; 2°. het bedrijf, dat de vennootschap uitoefent; 3°. de gemeente, de straat en het huisnummer, waar de zaak gevestigd is ; 4°. de dagteekening der Nederlandsche Staatscourant, waardoor de akte van oprichting is openbaar gemaakt;  37 - Art. 8 5°. ten aanzien van iederen bestuurder én commissaris, al hetgeen in artikel 5, eerste lid, onder 1°., 2°, 3°. en 7°. is voorgeschreven. 2. De Kamer van Koophandel en Fabrieken kan verlangen dat bij de opgaaf de Staatscourant, waardoor de akte van oprichting is openbaar gemaakt, of bij gebreke daarvan een authentiek ; afschrift dier akte, overgelegd wordt. 3. Wanneer niet blijkens de akte van oprichting het maatschappelijk kapitaal geheel is geplaatst, wordt eenmaal in de zes maanden het geplaatst bedrag opgegeven, totdat blijkens opgaaf het kapitaal geheel is geplaatst. 4. Zijn niet-volgestorte aandeelen uitgegeven, dan worden opgegeven de namen, de beginletters der voornamen en de woonplaatsen der houders van zulke aandeelen, . met opgaaf tevens van het aandeelenbezit van iederen houder en van het daarop gestort bedrag. Wijzigingen in deze opgaaf worden eenmaal in de zes maanden opgegeven. In het oorspronkelijk ontwerp luidde het eerste lid van dit artikel ongeveer gelijk aan het tegenwoordige eerste lid. In plaats van de bepalingen der laatste drie leden, hield het ontwerp toen echter slechts twee andere leden in, luidende als volgt: „2. Zijn niet-volgestorte aandeelen uitgegeven, dan worden opgegeven de namen, de beginletters der voornamen en de woonplaatsen der houders van zulke aandeelen. 3. Heeft eene openbare uitgifte van aandeelen plaats gehad, dan worden opgegeven de namen van hen, door wier bemiddeling die uitgifte heeft plaats gehad, hunne nationaliteit en het land hunner inwoning." Het aldus geredigeerde artikel werd als volgt toegelicht: „De nationaliteit eener naamlooze ven-  Art. 8 — 38 nootschap wordt, in formeelen zin, bepaald door de plaats waar zij blijkens hare statuten gevestigd is, door de wetgeving krachtens welke zij tot stand is gekomen. Maar in het handelsverkeer bepalen andere factoren de nationaliteit van deze, evenals van andere, rechtspersonen, in de eerste plaats de nationaliteit der aandeelhouders, der leden, en voorts die van bestuurders en commissarissen, enz. De nationaliteit der aandeelhouders, van hoe groot belang op zichzelve ook, kan redelijkerwijze hier niet in aanmerking komen. Vooreerst toch is de eisch van mededeeling voor inschrijving slechts denkbaar bij aandeelen op naam, maar de naamlooze vennootschap te verplichten de lijst harer aandeelhouders bij het handelsregister over te leggen en daar geregeld bij te houden, zou te ver gaan. Trouwens, in vele gevallen zou eene maatschappij, die de namen harer aandeelhouders niet gaarne bekend maakt, hare aandeelen op naam in toonder-aandeelen kunnen omzetten. Althans wanneer de aandeelen volgestort zijn. Is dit niet het geval, dan is er, behalve de nationaliteitsvraag, nog een ander punt van overweging, dat bekendheid met de aandeelhouders tot eene zaak van groot gewicht maakt, namelijk de aansprakelijkheid voor verdere stortingen. De soliditeit eener naamlooze vennootschap staat dan in allernauwst verband met die harer aandeelhouders. Op deze gronden heeft de Regeering gemeend openbaarmaking van de namen en woonplaatsen van aandeelhouders alleen te moeten voorstellen wanneer niet-volgestortè aandeelen uitgegeven zijn (tweede lid van het artikel), en zich in de andere gevallen te moeten beperken tot de nationaliteit van bestuurders en commissarissen. Heeft eene openbare uitgifte van aandeelen plaats gehad, dan komt, evenals bij de commanditaire vennootschap op aandeelen, mede in aanmerking de nationaliteit van degenen door wier bemiddeling de uitgifte is geschied ; wat laatstgenoemde personen betreft, wordt ook opgave gevorderd van het land hunner inwoning, vermits daardoor allicht eene aanwijzing is te verkrijgen  ■ 39 — Art. 8 van het land waar de aandeelen geplaatst zijn." Tegen deze laatste bepaling werd dezelfde bedenking gemaakt, als tegen de overeenkomstige bepaling betreffende de commanditaire vennootschap (zie de eerste aant. op lid 2 van art. 7) j die bedenking leidde tot dezelfde wijziging als bij art. 7, hier bestaande in schrapping van het ontworpen derde lid, zoodat de namen van de emittenten der uitgegeven aandeelen bij openbare uitgifte niet meer behoeven te worden opgegeven Verder zijn het tegenwoordige tweede en derde lid bij M. v. A, nieuw ingevoegd, ingevolge opmerkingen, neergelegd in het V.V. De M. v. A. licht die invoegingen als volgt toe : „Het is de bedoeling dat bij het handelsregister een volledig stel bijlagen van de Nederlandsche Staatscourant aanwezig zal zijn, de akten van oprichting en van wijziging van naamlooze vennootschappen bevattende, althans van die welke na de instelling zullen verschijnen. Waar het reeds bestaande naamlooze vennootschappen geldt, zal dit natuurlijk niet steeds mogelijk zijn. Ter wille van het groot belang voor het publiek, dat men de volledige akten te zijner beschikking heeft, is eene nieuwe bepaling opgenomen, waardoor het zelfs bij de oudste naamlooze vennootschappen mogelijk zal zijn het publiek volledige akten voor te leggen (nieuw tweede lid). Verder te gaan en eene afzonderlijke opgaaf te eischen van wat reeds in de akte te lezen staat (in het V.V. was gesproken over opgaaf van de grootte van het kapitaal, van het~ geplaatste en van het gestorte kapitaal), komt niet doelmatig voor, voor zoover dit niet strekt om de vennootschap zelve aan te duiden, zooals het bepaalde onder 1». en 2°. Door eenvoudige inzage van de akte ziet men in een oogopslag meer dan het handelsregister zou kunnen mededeelen. Doch een belangrijk punt, dat de akte slechts vermeldt wat betreft den aanvang der naamlooze vennootschap, is het bedrag van het geplaatste kapitaal. Dit kan verschillen, zelfs van dag tot dag. Vandaar dat thans een nieuw derde lid is opgenomen, waarin dit punt geregeld is in overeenstemming met het bepaalde aan het slot van het voorgaand artikel."  Art. 9 — 40 — lid ï, svb 5°. Met het oog op het belang van de persoonlijkheid der commissarissen voor de beoordeeling door het publiek van een naamlooze vennootschap, heeft de Minister geen gevolg gegeven aan het, ook in de Kamer al bestreden, verzoek van eenige leden, om den eisch van opgave van gegevens over de commissarissen te beperken tot die hunner, welke krachtens de statuten de macht hebben — zij het ook slechts in vereeniging met anderen, als de bestuurders — de vennootschap te binden. — Het vierde (oorspronkelijke tweede) lid is tijdens de schriftelijke behandeling aangevuld om ook door de redactie te waarborgen, dat van eiken houder van niet-volgestorte aandeelen de grootte van zijn bezit aan zulke aandeelen wordt opgegeven en het percentage, dat daarop gestort is ; dit werd in de oorspronkelijke redactie wel bedoeld, maar niet gezegd. De slotzin van het vierde lid correspondeert met den laatsten zin van art. 7 (zie het slot der voorlaatste aant. op dat art. en de aant. op art. 15). Vanuit de Tweede Kamer is eene poging gedaan om den eisch van opgaaf ook van de namen en de beginletters der voornamen vande houders van niet volgestorte aandeelen te schrappen en dien te beperken tot 'opgaaf van het op de aandeelen gestorte bedrag, zulks in het bijzonder met het oog op de z.g. familie-_ naamlooze vennootschappen, welker interne aangelegenheden van te bijzonderen aard zijn om die ter kennis van het publiek te brengen. Na bestrijding door den Minister van Justitie en de Commissie van rapporteurs is het amendement verworpen. Art. 9. Behoort de handelszaak aan eene coöperatieve vereeniging, dan wordt opgegeven al hetgeen in het eerste lid van het voorgaand artikel betreffende de naamlooze vennootschap 'is voorgeschreven. Het tweede lid is van toepassing. „De coöperatieve vereeniging is ten aanzien van het handelsregister grootendeels met de naamlooze vennootschap gelijk te stellen. De  - 41 - Art. 11 bepaling van lid 2 (thans: 4) van het voorgaand artikel kan hier gemist worden omdat krachtens art. 11, 2°., der wet van 17 November 1876 (Staatsblad n° 227) in. het kantoor reeds een register met een ledenlijst moet worden gehouden." (M. v. 1.) Art. 10. Behoort de handelszaak aan eene vereeniging, erkend ingevolge de wet van 22 April 1855 (Staatsblad n°. 32), tot regeling en beperking der uitoefening van het recht van vereeniging en vergadering, dan wordt opgegeven al hetgeen in het eerste lid van artikel 8 betreffende de naamlooze vennootschap is voorgeschreven, met dien verstande, dat voor de statuten geldt wat voorgeschreven is omtrent de akte van oprichting. Het tweede lid vindt overeenkomstige toepassing. „De vereeniging, erkend ingevolge de wet van 1855, staat ook, wat het handelsregister betreft, op eene lijn 'met de naamlooze vennootschap. Te allen overvloede moge de aandacht er op gevestigd worden, dat niet alk vereenigingen worden ingeschreven, zooals het geval is met de naamlooze vennootschappen en de coöperatieve vereenigingen. Het artikel voorziet in het geval dat de vereeniging eene handelsonderneming heeft, hetgeen b.v. meermalen geschiedt als middel ter bereiking van het onstoffelijk doel, dat de vereeniging zich heeft gesteld." (M. v. T.) Art. 11. 1. Behoort de handelszaak aan eene wederkeerige verzekerings- of waarborgmaatschappij, dan wordt opgegeven al hetgeen in artikel 8, eerste lid, onder lo, 2"., 3°. en 5°. betreffende de naamlooze vennootschap is voorgeschreven en bovendien de woordelijke inhoud van overeenkomst, statuten of reglement. 2. Hetzelfde geldt ten aanzien van  Art. 12 — 42 — de opgaaf voor de inschrijving der handelszaak, toebehoorende aan eene stichting of aan eene rechtspersoonlijkheid bezittende vereeniging, niet onderworpen aan erkenning ingevolge de wet van 22 April 1855 (Staatsblad n°. 32), tot regeling en beperking der uitoefening van het recht van vereeniging en vergadering. „De wederkeerige verzekeringsmaatschappij is niet denkbaar zonder eene overeenkomst, en reglement of statuten, d. w. z. een schriftelijk stuk, dat als een grondwet hare inrichting en haar bestuur regelt. Naar geldend recht behoeft dit stuk echter niet openbaar gemaakt te worden, doch er is alles voor te zeggen, thans dien eisch te stellen en dé wederkeerigj verzekeringsmaatschappij, die immers als rechtspersoon in het maatschappelijk en handelsverkeer optreedt, op dit punt gelijk te stellen met de wettelijk geregelde rechtspersonen, de vereeniging, erkend volgens de wet van 1855, de naamlooze vennootschap en de coöperatieve vereeniging. Voor het publiek dat met een dergelijk lichaam rechtsbetrekkingen, aanknoopt, is bekendheid met zijn inrichtin; , met zijn bestuur, van het grootste belang. Dit alles geldt in gelijke mate voor de oude vereeniging, die hare rechtspersoonlijkheid reeds ontleende aan het Burgerlijk Wetboek vóór het in werking treden van de wet van 1855, en voor de stichting, in geval zulk een lichaam er toe -overgaat als koopman op te treden. De wederkeerige verzekeringsmaatschappij is uiteraard koopman in den zin van het Wetboek van Koophandel, maar het is geenszins ondenkbaar dat de in het tweede lid genoemde lichamen als nevendoel of als efln der middelen, waardoor zij trachten hun doel te bereiken, wettiglijk eene handelszaak drijven." (M. v. T.) Art. 12. Behoort de handelszaak aan een vreemdeling, of aan een rechtspersoon, opgericht ingevolge de wetgeving van een ander land, dan vinden de  — 43 — Art. IS artikelen 5 en volgende tot en met 11 overeenkomstige toepassing. „De artikelen van dit wetsontwerp, die den eigenaar der handelszaak en zijn rechtstoestand betreffen, zijn natuurlijk geschreven met het oog op het Nederlandsen recht. Behoort de zaak aan een vreemdeling (natuurlijke of rechtspersoon), dan zullen verschillende dezer bepalingen niet letterlijk toegepast kunnen worden ; men zal dan de voorschriften zooveel mogelijk naleven, evenwel rekening houdende met het nationale recht des eigenaars." (M. v. T.) Art. 13. 1. Wordt eene handelszaak namens den eigenaar door een gevolmachtigde gedreven, dan wordt, wat dezen betreft, opgegeven al hetgeen in artikel 5, eerste lid, onder 1°., 2°., 3°. en 7° .is voorgeschreven. 2. Heeft eene handelszaak een procuratiehouder of een anderen dergelijken gevolmachtigde, dan wordt, wat dezen betreft, opgegeven al hetgeen in artikel 5, eerste lid, onder 1°. en 7°. is voorgeschreven. 3. Beperkingen en intrekking der volmacht worden opgegeven. „Art. 13 handelt over personen, die door den eigenaar der zaak gemachtigd zijn namens hem te handelen, hem te vertegenwoordigen in de werkzaamheden, verband houdende met het drijven van de zaak. Van het standpunt van de voorliggende regeling beschouwd, maakt het verschil of die gemachtigde de man is die den eigenaar geheel vervangt, een^.g. bedrnfsleider of manager, die de zaak namens den eigenaar drijft, of wel een procuratiehouder, die den eigenaar der handelszaak bijstaat, die diens taak verlicht, doch die niet aan het hoofd der gansche onderneming staat. Eerstgenoemde treedt voor het publiek als het ware als eigenaar op; behalve waar het den eigendom der zaak betreft, en dientengevolge de aansprakelijkheid voor de verbintenissen, ten be-  Art. 14 — 44 — hoeve van de zaak aangegaan, is hij feitelijk eigenaar Zijne positie is als die van den directeur eener naamlooze vennootschap, die immers evenzeer de zaak drijft namens de eigenaresse, die zelve niet met het publiek in aanraking komt. Deze overeenkomst leidt er toe, voor dezen generaal-gevolmachtigde dezelfde eischen van mededeelzaamheid te stellen als ten aanzien van den directeur der naamlooze vennootschap. Het zijn, zooals uit het bovenstaande volgt, dezelfde eischen die deze wetsvoordracht voor den eigenaar zelf stelt, met uitzondering van die, welke bepaaldelijk betrekking hebben op den eigendom der zaak. Anders staat het ten aanzien van den procuratiehouder. Te diens opzichte heelt het publiek voldoende aan bekendheid met namen en handteekening; zijne nationaliteit is in het algemeen niet van meer belang dan die van andere handelsbedienden. Het derde lid heeft — te allen overvloede moge het hier worden aangestipt — betrekking zoowel op de gevolmachtigden van het eerste als op die van het tweede lid." (M. v. T.) Art. 14. 1. Heeft eene handelszaak een filiaal of bijkantoor in het Rijk in Europa, dan worden opgegeven de gemeente, de straat en het huisnummer, waar het filiaal of bijkantoor gevestigd is. 2. Is een filiaal of bijkantoor gevestigd in het gebied eener andere Kamer van Koophandel en Fahrieken dan de handelszaak, dan wordt al hetgeen de zaak zelve betreft, ook bij die Kamer opgegeyen. . 3. Bij de opgaaf van een filiaal of bijkantoor voor inschrijving bij de Kamer, in wier gebied het gevestigd is, wordt omtrent den beheerder opgegeven al hetgeen in artikel 5, eerste lid, onder 1°., 2°., 3°. en 7°. is voorgeschreven. 4. Indien de handelszaak zelve bui-  — 45 — Art. 14 ten het Rijk in Europa is gevestigd, wordt het filiaal of bijkantoor ingeschreven in het handelsregister bij de Kamer van Koophandel en Fabrieken, in welker gebied het gevestigd is. Het eerste en het derde lid zijn van toepassing. Tevens wordt opgegeven: de handelsnaam, waaronder de zaak wordt gedreven, het bedrijf, in de zaak uitgeoefend, en de plaats en het land waar zij gevestigd is, en bovendien al datgene wat ingevolge de wetgeving van dat land omtrent de zaak voor inschrijving in een handelsregister wordt opgegeven of op andere wijze openlijk bekend wordt gemaakt. „Art. 14 behandelt de filialen-of bijkantoren. Vooreerst is het wenschelijk dat ter plaatse waar het filiaal ingeschreven is, ook omtrent de onderneming zelve alles blijken kan wat 'ingeschreven is ter plaatse waar haar hoofdzetel is gevestigd. Voor dengene die met de opgave belast is, is de moeite zeer gering, vergeleken met het groote nut dat deze bepaling oplevert voor het handeldrijvend publiek Ten aanzien van den beheerder van het bijkantoor stelt het ontwerp dezelfde vereischten als ten opzichte van den beheerder der zaak zelve en van den bestuurder van de aan een zedelijk lichaam toebehoorende handelszaak. Ook te zijnen opzichte is bekendheid met de gestelde gegevens een eisch van het modern handelsverkeer. Voor het juiste begrip van dit artikel is het wenschelijk er op te wijzen, dat het niet be-' trekking heeft op een agentschap, d. w. z. eene handelsonderneming die hare eigene zaken drijft en daarnevens die van eene andere onderneming waarneemt. Welke de verhouding is, is eene quaestie van feitelijken aard, maar de bedoeling is, het artikel slechts toepassing te doen vinden in gevallen waar een afzonderlijke winkel, kantoor of andere inrichting strekt om het bedrijf der hoofdonderneming uit te oefenen ter plaatse waar zij zelve niet gevestigd is." (M. v. T.)  Art. 15 — 46 — lid 4. „Is de zaak zelve eene buitenlandsche, die hier te lande slechts een of meer filialen heeft, dan treedt het belang der bepaling van het derde lid nog duidelijker aan het licht; de beheerder staat dan nog meer op den voorgrond dan wanneer de zaak zelve eene Nederlandsche is. Wat die buitenlandsche zaak zelve betreft, behoort de wetgever, naar het oordeel van ondergeteekenden, den, ook voor rechtspersonen meer en meer gevolgden, weg van het personeel statuut in te slaan. Benerzijds is er geen reden, met eene mindere openbaarheid genoegen te nemen dan de zaak behoort te geven naar de wetten van haar eigen land, en aan den anderen kant is het niet in het belang van den Nederlandschen handel en industrie, aan buitenlandsche ondernemingen moeilijkheden in den weg te leggen bij het vestigen hier te lande van filialen en bijkantoren. Nu is het geenszins ondenkbaar dat eene buitenlandsche onderneming, van plan zijnde hier te lande filialen te openen, daarvan zou afzien, indien zij dientengevolge gedwongen werd meer publiciteit aan haar bedrijf en de grondslagen daarvan te geven, dan waartoe zij ingevolge haar nationale wet gedrongen is. De wetgever zal het een en ander vermijden, indien hij dezelfde mededeelingen < vordert als zijn voorgeschreven bij de wet van het e'gen land, een beginsel, dat bij den algemeenen maatregel nader zal moeten worden uitgewerkt." (M. v. T.) Art. 15. 1. Wordt eene handelszaak gedreven met behulp van geleende gelden, verkregen door de uitgifte van schuldbrieven, dan worden opgegeven het aantal en het bedrag van ieder der in omloop zijnde schuldbrieven en het onderpand en het bedrag ten honderd in het jaar van de verschuldigde rente. 2. Het aantal der in omloop zijnde schuldbrieven wordt eenmaal in de zes maanden opgegeven. Het oorspronkelijk voorgedragen artikel luidde als volgt: „1. Wordt eene handelszaak- gedreven  — 47 — Art. 15 met behulp van geleende gelden, dan wordt, voor zoover ,die gelden niet ter leen zyn ontvangen in de uitoefening van het bedrijf .opgegeven : het gezamenlijk bedrag dezer gelden, het onderpand, de bedongen vergoeding, zooals het bedrag ten honderd in het jaar van de verschuldigde rente, het aantal uitleeners, hunne nationaliteit en het land hunner inwoning. 2. Zijn schuldbrieven uitgegeven, dan wordt opgegeven : het aantal en het bedrag van ieder der in omloop zijnde schuldbrieven, het onderpand en het bedrag ten honderd in het jaar van de verschuldigde rente, en, indien eene openbare uitgifte heeft plaats gehad, de namen van hen, door wier bemiddeling die u;tgifte heeft plaats gehad, hunne nationaliteit en het land hunner inwoning." De bepaling van het eerste lid werd toegelicht met eene verwnzing naar hetgeen aangaande de commanditaire vennootschap was opgemerkt; de persoon die den koopman geld leent tegen eene vaste rente of eene vergoeding in anderen vorm, kan van niet minder beteekenis zijn voor de zaak dan de commanditaire vennoot; ook hij is wellicht de man die de zaak feitelijk in stand houdt, op wien de zaak in werkelijkheid rust. Maar evenmin als bij de commanditaire vennootschap is het bij deze figuur oorbaar, even volledige mededeelingen omtrent zijn persoon te eischen als ten aanzien van den koopman zelf; in het belang van den handel, van het vrije verkeer, behoort de wetgever zich te onthouden van de vraag, wie hij is, en zich te vergenoegen naar het aantal dezer geldschieters te vragen, naar hunne nationaliteit, naar hetgeen verder in het eerste lid is aangegeven. De tusschenzin, aanvangende met „voor zoover", beoogde de toepasselijkheid der bepaling ten deele uit te shrten ten aanzien van bankiers, kassiers en anderen, wier zaak altijd gezegd kan worden met behulp van geleende gelden te worden gedreven, doch wier bedrijf juist medebrengt gelden ter leen, immers tegen rentevergoeding ten gebruike, te ontvangen. Naast de bepaling van het eerste lid behandelde die van het tweede den bijzonderen vorm van geldleening, n.1. door uitgifte van schuldbrieven of obligatiën, welke veelal door naam-  Art. 15 — 48 — looze vennootschappen en andere rechtspersonen gebezigd wordt. Tegen de bepaling van het eerste lid is bij V.V. echter zoo algemeen en sterk verzet gerezen, dat de Regeering haar bij M. v. A. weder heeft geschrapt. Vooreerst golden de bezwaren, die tegen het eerste lid van art. 7 met betrekking tot de commanditaire deelneming in een vennootschap waren aangevoerd, ook tegen deze bepaling, maar „bovendien bestaat er tusschen geldverstrekking, bij wijze van commandite, en die bij wijze van eenvoudige uitleening, in werkelijkheid een groot verschil, hetwelk verschil van behandeling in de wet ten volle zou rechtvaardigen. De laatste is een geldverstrekking, die elk oogenbük, wat het bedrag, de rente enz. betreft, wijziging ondergaat; reeds met het oog daarop is het practisch onmogelijk van zoodanige geldverstrekking in het handelsregister een juist beeld te geven ; voor zeer vele zaken zouden dagelijks wijzigingen, als bedoeld in art. 17, moeten worden opgegeven. Een opgave, welke alleen op het tijdstip van de vesti"tn" der zaak betrekking heeft en niet de latere wijzigingen in den toestand omvat, zou slechts misleidend kunnen werken, soms ten nadeele van het publiek, soms ten nadeele van den ingeschreven koopman. Bovendien moet men vreezen, dat de hier bedoelde gegevens door vele kooplieden zeer ongaarne zullen worden verstrekt en dus niet-naleving van de bepaling aan de ' orde van den dag zal zijn. De Kamer van Koophandel, die het aangaat, zal hiertegenover machteloos staan; zij beschikt immers allerminst over middelen tot deugdelijke > controle van de verstrekte opgaven. Algemeen was men op grond van een en ander van oordeel, dat deze bepaling uit het wetsontwerp behoort te vervallen. De wet bepale zich tot een bepaling als in het tweede lid vervat, en die dan zoo gewijzigd, dat art. 17, eerste lid, niet toepasselijk zij ten aanzien van de bierbedoelde opgaven, maar op gezette tijden, bijv. halfjaarlijks, omtrent de schuldbrieven, hun rentevoet, enz., opgaven moeten worden verstrekt " (V.V.) Aldus is in het G. O. het eerste lid weggelaten en het artikel beperkt tot de bepaling  49 — Art. 16 van het tweme lid, aangevuld in de geest van het V. V., met deze wijziging, dat de gewenschte halfjaarlijksche opgaven uitsluitend het aantal in omloop zijnde schuldbrieven mogen betreffen, omdat verandering van rentevoet niet zoo vaak voorkomt, dat die niet als gewone wijziging dadelijk zou kunnen worden opgegeven. Ook na deze beperking heeft bet artikel hij de mondelinge behandeling nog vrij sterke bestrijding gevonden en wel omdat het tegenwoordige eerste (vroegere tweede) lid, na het wegvallen van het vroegere eerste lid, en van de bepaling van dat lid losgemaakt, een veel wijdere en een geheel andere strekking zou hebben gekregen dan aanvankelijk bedoeld werd, toen dat tweede lid nog te beschouwen was als ee._ gevolg van het eerste ; zoo zullen nu bijv. de spoorwegmaatschappijen, alle hypotheekbanken en honderden andere dergëlijke instellingen elk halfjaar naar het handelsregister moeten gaan om de in dit artikel bedoelde opgave te doen, ofschoon dit nooit de bedoeling geweest zou zijn; bovendien, wat zouden instellingen a's de genoemde als onderpand harer obligatieleeningen moeten opgeven ? Ook ter beoordee'ing van de solvabiliteit eener instelling heeft men aan de enkele kennis van het bedrag van het obligatiekapitaal niet veel; de last, dien men door deze bepaling aan den handel op'egt, zou daardoor zonder eenig praktisch voordeel blijven. Ofschoon toegegeven werd, dat uit deze opgaven geenerlei gevolgtrekking zou kunnen worden gemaakt voor de economische kracht van een naamlooze vennootschap, is de bepaling toch door de Regeering gehandhaafd, omdat in een burgerlijken stand van den handel zeker de obligatieleeningen der naamlooze vennootschappen niet mogen ontbreken, en bij stemming ten slotte aangenomen. Op de herhaalde vraag, waarin bij instellingen als hypotheekbanken, maatschappnen tot exploitatie van onroerende goederen en spoorwegondernemingen, het onderpand bestaat, was intusschen van de zijde der Regeering geen antwoord gegeven. Art. 16. In geval van scheiding van goederen, curateele, verklaring van ver-  Art. 16 — 50 — moedelijk overlijden, faillissement of surséance van betaling, van dengene die als eigenaar eener handelszaak of als vennoot onder eene firma in het handelsregister ingeschreven is, worden alle aankondigingen, welke krachtens de artikelen 811 en 815 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering, de artikelen 498, 499, 517' en 527 van het Burgerlijk Wetboek of krachtens de Paillissementswet in de Nederlandsche Staatscourant of in een ander nieuwsblad worden opgenomen, door hem,die met die bekendmaking belast is, mede ter inschrijving in het handelsregister opgegeven. De M. v. T. bevatte omtrent dit artikel, waarin toen de woorden „verklaring van vermoedelijk overlijdea", de verwijzing naar art. 527 B. W. en de woorden „of in een ander nieuwsblad' nog niet voorkwamen, het volgende : „Waar de wetgever publiciteit door middel van het officieel dagblad in het algemeen voorschrijft, behoort dezelfde bekendmaking, waar zij den koopman of den vennoot betreft, ook in het handelsregister te worden opgenomen. Vermits de in het artikel genoemde omstandigheden in hoofdzaak, zoo niet uitsluitend, van belang zij.i met betrekking tot den eigendom der onderneming, is het artikel beperkt gebleven tot den eigenaar — ook indien hij niet zelf koopman is ; men denke aan het geval, bedoeld bij art. 5, tweede lid — en tot de vennooten, waarbij men niet uit het oog verlieze, dat slechts vennooten onder eene firma als zoodanig in het handelsregister voorkomen. De bovenbedoelde aanvullingen zijn, ingevolge eene opmerking in het V.V. gemaakt, nog bij M. v. A. aangebracht. Geen gevolg is echter gegeven aan de vraag, of de hier bedoelde verplichting niet ook moest worden vastgesteld voor den provisioneelen bewindvoerder, genoemd in art. 485 B. W. en art. 33  Art. 18 51 Art. 18 der wet van 27 April 1884, S. 96, tot regeling van het Staatstoezicht op krankzinnigen en wel, naar de M. v. A. verklaart, omdat de verplichtingen van deze bewindvoerders thans niet omvatten de openbaarmaking zijner benoeming, zooals het geval is met de overige vertegenwoordigers," in het artikel vermeld. Waar de persoon zelf vooralsnog rechtsbevoegd blijft en de voorloopige bewindvoerder dus niet in zijne plaats optreedt, doch slechts voor hem en zijne goederen zorg moet dragen, schijnt opgaaf voor het handelsregister niet noodig. Art. 17. 1. Iedere wijziging van hetgeen betreffende eene handelszaak ingeschreven is, wordt opgegeven. 2. Hebben in de gevallen van de artikelen 8, 9 en 10 de akte van oprichting of de statuten wijziging ondergaan, dan wordt opgegeven de dagteekening der Nederlandsche Staatscourant, waardoor die wijziging openbaar gemaakt is. Het tweede lid van artikel 8 vindt overeenkomstige toepassing. „Iedere verandering, aangebracht in hetgeen betreffende eene handelszaak en de tot haar in betrekking staande personen opgegeven is voor de inschrijving in het handelsregister, behoort mede uit het register te kunnen blijken. Dit is het grondbeginsel, in het artikel vooropgesteld en bestemd in den algemeenen maatregel van bestuur nader te worden uitgewerkt." (M. v. T.) Art. 18. 1. In geval van opheffing van eene handelszaak zijn zoowel degenen, bedoeld bij artikel 3, als de vereffenaar gehouden daarvan opgaaf te doen. 2. De opgaaf houdt tevens in, wat den vereffenaar betreft, al hetgeen in artikel 5, eerste lid, onder 1°., 2°., 3° en 7°. is voorgeschreven, zoo niet een en ander reeds in verband met dezelfde handelszaak ingeschreven is.  Art. 18 — 52 - 3. Heeft eene handelszaak langer dan eene week opgehouden te bestaan, zonder dat de opheffing voor inschrijving is opgegeven, dan kan de Kamer van Koophandel en Fabrieken haren secretaris gelasten te handelen als ware opgaaf gedaan van de opheffing. „Het laatste artikel betreffende datgene wat men verplicht is op te geven voor inschrijving in het handelsregister, behandelt de opheffing der zaak. Wordt de gansche zaak aan een ander overgedragen, dan is eene wijziging noodig en voldoende; de bijzonderheden, die het handelsregister bevat ten aanzien van den eigenaar der zaak, worden dan vervangen door dit welke den nieuwen eigenaar betreffen *• Bij opheffing is de onderneming zelve bestemd te verdwijnen. Er treedt meestal een vereffenaar op die, het doel van zijn optreden in aanmerking genomen, feitelijk bestuurder .is der onderneming ; ook op hem behoort dus de verplichting tot het doen van de opgaaf te rusten. Voorts moet, op denzelfden grond, de opgaaf, hem betreffende, hetzelfde inhouden als waar het den bestuurder geldt. Het voorbehoud van het tweede lid „zoo niet een en ander reeds in verband met dezelfde handelszaak ingeschreven is" ziet op het vaak voorkomend geval, dat een directeur of een der vennooten met de liquidatie wordt belast. Bij het derde lid moge de aandacht er op worden gevestigd, dat hier niet een plicht aan de Kamer wordt opgelegd, althans niet in verband met den termijn. Voorziet de Kamer, dat, al is de zaak gesloten, later toch nog eenig bericht bij haar kan inkomen, dan zal zij haar bevel aan den secretaris opschorten. Men 1 Art. 866, tweede lid van het Zwitsersch Verbintenissenrecht zegt. dat ingeval van overdracht de vorige eigenaar of zijn erfgenamen voor de doorhaling (Löschung, radiation, canceliazione) moeten zorgen. Ce reden van dit verschil met het ontwerp is daarin te zoeken, dat in het Zwitsersch recht op dit stuk de koopman op den voorgrond staat, terwijl het ontwerp den koopman slechts beschouwt als den eigenaar der handelszaak. Deze laatste opvatting schijnt meer in overeenstemming met het handelsverkeer.  53 - Art. 19 denke aan het geval van het verdwijnen van den koopman bij gelegenheid van eene ramp, bijv. een schipbreuk, aan plotseling vertrek „met de noorderzon";. de mogelijkheid, dat later berichten inkomen, ia dan niet uitgerloten: dezelfde of een nieuwe eigenaar'kan dan nog van zich doen hooren." (M. v. T.) Art. 19. 1. Voor de inschrijving van eene handelszaak is voor de eerste maal een bedrag verschuldigd en voor elke ingeschreven handelszaak is na het jaar van inschrijving jaarlijks een bedrag verschuldigd aan de Kamer van Koophandel en Fabrieken, waar de inschrijving behoort te geschieden, berekend naar het in de handelszaak gestoken kapitaal naar den volgenden grondslag: bij de eerste jaarl. inschrijving, bedrag. bij een kapitaal van niet meer dan f 10,000 f 5 f 2.50 bij een kapitaal van meer dan f 10,000, doch niet meer dan f 25,000 15 5 bij een kapitaal van meer dan f 25,000, doch niet meer dan f 50,000 . 50 10 bij een kapitaal van meer dan f 50,000, doch niet meer dan f 100,000 100 20 bij een kapitaal van meer dan f 100,000, doch niet meer dan f 500,000 . 250 30 bij een kapitaal van meer dan f 500,000, doch niet meer dan f 1,000,000 ...... 500 50 bij een kapitaal van meer dan f 1,000,000, doch niet meer dan f 2,000,000 . . . 1000 100 bij een kapitaal van meer dan f 2,000,000, doch niet meer dan f 3,000,000 . . . 1000 200  Art. 19 — 54 — bij een kapitaal van meer dan f 3,000,000, doch niet meer dan f 4,000,000 . . . 1000 300 bij een kapitaal van meer dan f 4,000,000, doch niet meer dan f 5,000,000 . . . 1000 400 bij een kapitaal van meer dan f 5,000,000 1000 500. 2. Behoort de inschrijving të geschieden bij meerdere Kamers van Koophandel en Fabrieken, dan is aan elk dier Kamers een gelijk bedrag verschuldigd zóódanig, dat de som dier bedragen overeenkomt met het bedrag, hetwelk, berekend naar de schaal van het vorige lid, aan één Kamer verschuldigd zou zijn geweest, indien de inschrijving slechts bij één Kamer had behooren te geschieden. 3. De bedragen zijn verschuldigd door dengeen, wien de handelszaak behoort. Behoort de zaak aan meerderen, dan zijn dezen ieder voor het geheel voor de voldoening aansprakelijk. 4. Als grondslag voor de toepassing der söhaal van het eerste lid geldt de aangifte bij de inschrijving der handelszaak, afkomstig van dengeen, die de voor deze inschrijving noodige opgaven heeft gedaan; de aangifte kan voor de later verschuldigde bedragen worden herzien door degenen, die volgens artikel 3 tot het doen van opgaven voor de inschrijving in het handelsregister zijn gehouden. 5. De Kamer van Koophandel en Fabrieken is bevoegd eene handelszaak in eene hoogere klasse te rangschikken dan werd opgegeven, wanneer zij reden meent te hebben de juistheid van de  Art. 19 opgave in twijfel te trekken of van oordeel is, dat de beteekenis der zaak, afgezien van het daarin gestoken kapitaal, rangschikking in eene hoogere klasse wettigt. Heeft de Kamer van deze bevoegdheid gebruik gemaakt, dan wordt daarvan binnen 8 dagen bij aangeteekenden brief kennis gegeven aan dengeen of aan één dergenen, wien de zaak behoort. Deze kan binnen . 14 dagen na de dagteekening dier kennisgeving in beroep komen bij Onzen Minister van Landbouw, Nijverheid en Handel; het beroep schort de verplichting tot betaling overeenkomstig de rangschikking door de Kamer niet op. Onze Minister beslist in welke klasse de zaak wordt gerangschikt; het mogelijkerwijze te veel betaalde wordt door de Kamer onverwijld teruggegeven. 6. Bij gebreke van eene aangifte bij de inschrijving wordt het in de handelszaak gestoken kapitaal door de Kamer van Koophandel en Fabrieken geschat en geldt het geschatte bedrag als grondslag voor de toepassing der schaal van het eerste lid, tenzij de Kamer van oordeel is, dat de beteekenis der zaak, afgezien van het daarin gestoken kapitaal, rangschikking in eene hoogere klasse wettigt. Voor de later verschuldigde bedragen blijven degenen, die volgens artikel 3 tot het doen van opgaven voor de inschrijving in het handelsregister zijn gehouden, bevoegd aangifte te doen van het in de zaak gestoken kapitaal. 7. De Kamers van Koophandel en Fabrieken zijn rechtspersonen. De samenstelling, inrichting en bevoegdheid  Art. 19 — 56 — der Kamers wordt bij de wet geregeld. 8. Is een bedrag, krachtens deze wet verschuldigd, voor het geheel of een deel niet binnen den bepaalden tijd voldaan, dan maant de Kamer van Koophandel en Fabrieken den nalatige bij aangeteekenden brief aan om alsnog binnen acht dagen na de ontvangst van dien brief het daarin vermeld bedrag aan de Kamer te doen toekomen. Volgt op deze aanmaning de betaling binnen den gestelden termijn niet, dan vaardigt de Kamer een dwangbevel uit, medebrengende het recht van parate executie, welk dwangbevel wordt executoir verklaard door den voorzitter der rechtbank van het arrondissement, waar de Kamer haren zetel heeft. Het dwangbevel kan in het geheele Rijk worden ten uitvoer gelegd ; de beteekening en tenuitvoerlegging geschieden op de wijze, bij het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering ten aanzien van vonnissen en authentieke akten voorgeschreven. Het oorspronkelijke eerste lid dat bij de wet van 26 Maart 1920, S. 151 is vervangen door de tegenwoordige leden 1—6, luidde : „Voor de inschrijving van eene handelszaak is een bedrag van ten hoogste f 50, en voor elke ingeschreven handelszaak is na het jaar van inschrijving jaarlijks een bedrag van ten hoogste f 10, verschuldigd aan de betrokken Kamer van Koophandel en Fabrieken". lid 1 en 2. In het oorspronkelijke wetsontwerp waren, evenals in de oorspronkelijke wet, maxima bepaa'd van f 50 resp. f 10. Op grond van het vermoeden, dat hij het vaststellen van de verschu'digde rechten een ste'sel van tarifieering zou worden gevolgd, dat verband legt tusschen de te betalen som en den omvang der zaak — blijkende bijv. uit de sterkte van het personeel —-, achtten verschillende leden, blijkens het V.V., deze bedragen als maxima  —• 57 — Art. 19 voor groote zaken veel te laag. De Regeering is bij M. v. A. aan dezen wensch naar verhooging der maxima tegemoetgekomen, door ze te stellen op f 1000, resp. f 50. Omtrent hunne verdere voornemens ten opzichte van deze bijdragen, deelden de Ministers van Justitie en van Landbouw, Nijverheid en Handel bij M. v. A. nog het volgende mede : „Als grondslag van het tarief zijn de ondergeteekenden voornemens aan te nemen eene verdeeling in klassen der handelszaken naar de grootte van het in ae zaak gestoken kapitaal. Bij naamlooze vennootschappen is dit gemakkelijk vast te stellen; Bij de andere handelszaken zou kunnen worden-uitgegaan van eigen aangifte voor de klasse, waarin men meent te behooren, met de mogelijkheid' van correctie door de Kamer van Koophandel. Voor de laagste klasse zouden de bedragen niet hooger zijn te stellen dan f 5 voor de eerste inschrijving en f 2.50 per jaar. Deze klasse zou, naar de ondergeteekenden aanvankelijk meenen, alle handelszaken met niet meer dan f 10,000 kapitaal dienen te omvatten. De bedragen zouden verder geleidelijk kunnen stijgen om bij een kapitaal van f 1,000,000 het maximum te bereiken. Omtrent eene definitieve vaststelling van het tarief meenen de ondergeteekenden zich hun beslissing te moeten voorbehouden. (Zie verder are. 23 der wet.) Het tarief zal in het geheele land gelijk dienen te zijn. ^ De vrees, in het Voorloopig Verslag uitgesproken, dat de éene Kamer van Koophandel meer zal ontvangen dan noodig is en de andere noodlijdend zal zijn, wordt door de ondergeteekenden niet gedeeld. Naarmate het district meer handelszaken omvat en dus de arbeid voor bet houden van het handelsregister omvangrijker, zal ook de opbrengst grooter zijn." Bij de mondelinge behandeling is men op de maxima teruggekomen en heeft men die bestreden als een verkapt patentrecht, tot het heffen waarvan te minder grond bestond na de juist in het oorspronkelijk voorgedragen stelsel aangebrachte wijzigingen, waardoor voorloopig, tot na de voorgenomen reorganisatie der Kamers van Koophandel, de griffiers  Art. 19 — 58 — bij de kantongerechten met de inschrijving belast zouden worden. De Minister van Landbouw, Nijverheid en Handel heeft daarop de maxima weder tot de oorspronkelijke bedragen van f 50 resp'. f 10 teruggebracht, met de uitdrukkelijke verklaring, dat de volle vrijheid voorbehouden blijft om later in de wet, die krachtens lid 2 van dit artikel zal volgen, tot reorganisatie van de Kamers van Koophandel, die bedragen weder te verhoogen. Dit nu is geschied bij de wet van 26 Maart 1920, S. 151. Volgens het Verslag van de bijzondere commissie meende deze, dat de b j nota van wijziging gegeven schaal wel tot hoogere bedragen zou kunnen worden opgevoerd. Zij wees in het bijzonder op de omstandigheid, dat voor eene handelszaak bij een kapitaal van meer dan f 1,000,000 slechts 50 gulden per jaar zou behoeven te worden betaald. Van de zijde der Regeering werd naar aanleiding hiervan aangevoerd, dat het maximum van f 1000 voor de eerste inschrijving als zoodanig ware te handhaven, maar dat hen maximum der jaarlijksche bedragen kan worden gebracht op f 500. Dat hierdoor een te zware druk op vele zaken zal w orden gelegd, behoeft niet te worden gevreesd, wanneer men bedenkt, dat b.v. van eene vennootschap onder firma het in de zaak gestoken kapitaal niet wordt gevormd door het totaal der vermogens van alle vennooten, doch slechts door dat deel der. vermogens, hetwelk speciaal voor de handelstransacties wordt gebruikt. Evenzoo is het in de zaak gestoken kapitaal van eene naamlooze vennootschap niet te vereenzelvigen met het maatschappelijk kapitaal volgens de statuten; slechts het gestorte kapitaal komt ten deze in aanmerking. Toch zoude, bleef het ontwerp ongewijzigd gehandhaafd, eene onbillijkheid worden begaan ten opzichte van handelszaken, welke bijkantoren of filialen hebben gevestigd in het gebied van andere Kamers van Koophandel en Fabrieken. Volgens het ontwerp, ingezonden bij nota van wijziging, zal in een dergelijk geval soms eenige malen f 1000 moeten worden betaald. Daarom achtte de Regeering het wenschelijk het ontwerp zoo te wijzigen, dat, indien de inschrijving bij meerdere Kamers behoort te  — 59 — Art. 19 geschieden, toch slechts hetzelfde bedrag zal zijn verschuldigd als voor de inschrijving bij ééne Kamer. De verschillende Kamers, waarbij de zaak is ingeschreven, krijgen dan ieder van dit bedrag een gelijk deel. lid 3. Ook had het de aandacht van de Begeering getrokken, dat niet met zooveel woorden gezegd wordt wie voor de voldoening der verschuldigde bedragen aansprakelijk is. Natuurlijk de eigenaar der handelszaak, of juister — om geen voedsel te geven aan de opvatting als zoude de handelszaal ' een zelf stand ig vermogensdeel wezen, dat in eigendom wordt bezeten — degeen aan wien de handelszaak behoort. Toch achtte de Regeering eene uitdrukkelijke voorziening wenschelijk, mede voor het geval, dat de zaak aan meerderen behoo rt. lid. 4c De Commissie merkte op, dat de woorden „eigenaar der handelszaak" in het bij nota van wijziging voorgestelde 2de lid van artikel 19 weinig gelukkig zijn met het oog op artikel 3 der Handelsregisterwet. De Regeering erkende, dat het, met het oog op het nauwe verband, tusschen inschrijving en aangifte door het ontwerp gelegd-, juister is, de aangifte te laten geschieden door dengeen, die de voor de inschrijving noodige opgaven heeft gedaan. Ondertusschen is het niet gewenscht, dat alleen hij, die de oorspronkelijke aangifte heeft gedaan, in die aangifte later verandering zou mogen brengen. - Een directeur van eene naamlooze vennootschap kan door een ander zijn vervangen, enz. Daarom wenschte de Regeering te bepalen, dat wijzigingen in de aangifte kunnen worden aangebracht door allen, die volgens artikel 3 tot het doen van opgaven voor de inschrijving in het Handelsregister gehouden zijn. (V.) lid 7. In verband met het beheer der eigen middelen zijn de Kamers tot rechtspersonen verheven. De tweede zin van het tweede lid is eerst na een uitvoerige schriftelijke en mondelinge gedachtenwisseling door de Regeering, die aanvankelnk aan regeling bij Koninklijk besluit vasthield, in de wet opgenomen (zie daarover de aant. op lid 2 van art. 1). lid 8. De bepaling van dit lid dateert pas van de M. y. .A. Zij is opgenomen om  Art. 20 - 60 - te voorkomen, dat de Kamers bij niet-voldoening van de haar verschuldigde retributie alleen door middel van eene civiele vordering hare aanspraken geldig zouden kunnen maken. De regeling van de executie is ontleend aan art. 60 der Ongevallenwet 1901. Art. 20. 1. Indien de Kamer van Koophandel en Fabrieken oordeelt, dat eene opgaaf voor inschrijving ten onrechte is gedaan, of onvolledig of onjuist is, of in strijd met de openbare orde of de goede zeden, wendt zij zich bij verzoekschrift tot den rechter van het kanton, waar de inschrijving is geschied, met het verzoek, al naar de omstandigheden, ' doorhaling, aanvulling of wijziging van het ingeschrevene te gelasten. 2. Een ieder, te wiens aanzien hetgeen in het handelsregister is ingeschreven, onvolledig of onjuist is, of in strijd met de openbare orde of de goede zeden, kan, indien de Kamer van Koophandel en Fabrieken weigert of nalaat het verzoek tot aanvulling of wijziging te doen, zich op dezelfde wijze met dit verzoek tot den kantonrechter wenden. 3. De. kantonrechter willigt het verzoek niet in dan na .verhoor of behoorlijke oproeping van den eigenaar der handelszaak en van dengene die de opgaaf heeft gedaan. 4. Binnen één maand na den dag der beslissing van den kantonrechter kan door hem, die daarbij geheel of gedeeltelijk in het ongelijk is gesteld, hooger beroep worden ingesteld bij de arrondissements-rechtbank, die in raadkamer beslist. Het daartoe strekkend verzoekschrift wordt aan de belanghebbende wederpartij beteekend. Het derde lid vindt overeenkomstige toepassing.  — 61 — Art. 20 5. Binnen één maand na den dag der beslissing van de arrondissementsrechtbank kan door hem, die daarbij geheel of gedeeltelijk in het ongelijk is gesteld, beroep in cassatie worden ingesteld. Het daartoe strekkend verzoekschrift wordt aan de belanghebbende wederpartij beteekend. 6. De kantonrechter kan de voorloopige tenuitvoerlegging zijner beschikking bevelen. 7. Indien bij rechterlijke uitspraak hetgeen in het handelsregister is ingeschreven, geheel of gedeeltelijk onrechtmatig is verklaard, doet de secretaris van de Kamer van Koophandel en . Fabrieken op verzoek van den belanghebbende daarvan aanteekening in het handelsregister. . Het oorspronkelijke artikel telde slechts vier leden, waarvan de eerste drie in hoofdzaak ■ overeenkwamen met de tegenwoordige eerste drie en het vierde luidde : „De kantonrechter kan de voorloopige tenuitvoerlegging zijner besch'kking bevelen." • De bepaling van het eerste lid behoeft, naar de M. v. T. verklaart, eerst dan te worden toegepast, wanneer er tusschen de Kamer van Koophandel en de betrokken personen, ook na overleg, over eene inschrijving verschil van meening blijft bestaan; bij onjuiste of onvolledige invulling der biljetten te goeder trouw kan rectificatie voorafgaan. Als een geva', waarop het tweede U'd ziet, noemt de M. v. T. dit, dat iemand ten onrechte als directeur of commissaris eener naamlooze vennootschap in het handelsregister voorkomt. Het in de eerste twee leden van dit artikel neergelegde systeem heeft bestrijding ge-; vonden in het V.V. Vele leden wilden aan de Kamer van Koophandel de bevoegdheid zien toegekend de inschrijving te weigeren, in welk geval zij verplicht zou zgn zich aanstonds om een definitieve beslissing tot den  Art. 20 — 62 — kantonrechter te wenden; enkele leden wilden verder voor den in lid 2 bedoelden derde rechtstreeks den weg tot den rechter openstellen. De Begeering heeft zich bij M. v. A. tegen beide denkbeelden verzet. Wat het eerste betreft, achtte zij de Kamer van Koophandel niet het aangewezen lichaam om in een zaak als deze, zij het ook slechts tijdelijk, te beslissen, d. i. een zekere rechtspraak uit te oefenen, te minder omdat de weigering om in te schrijven voor de betrokken zaak aanzienlijk ongerief en nadeel kan medebrengen ; bovendien zal de opgaaf in den regel wel niet van dien aard zijn, dat zij geen oogenblik in het register zou mogen worden opgenomen. Wat het tweede aangaat, wees de Regeering erop, dat, werd de belanghebbende zelf rechtstreeks en onmiddellijk bevoegd verklaard het verzoek te doen, er niet zelden Samenloop van verzoeken zou plaats hebben ; bij den algemeenen maatregel van bestuur zullen voorschriften kunnen worden gegeven betreffende o. a. den termijn na ontvangst van het verzoek, die als „nalaten" door de Kamer zal worden aangemerkt. Op geen dezer beide wenschen is men bij de mondelinge behandeling teruggekomen. De Kamer zal dus eene ten onrechte gedane, onjuiste of onvolledige opgaaf, of eene in strijd met de openbare orde of de goede zeden, niet kunnen weigeren, doch zich alleen met verzoek om doorhaling, aanvulling of wijziging tot den kantonrechter kunnen wenden. „Doorhaling der inschrijving ingevolge dit artikel komt alleen dan te pas, wanneer geene inschrijving had moeten geschieden, b.v. wanneer eene zaak opgegeven is, die in werkelijk-, heid niet bestaat (men denke aan de z.g. flesschentrekkers)." (M. v. A.) Alleen in zooverre heeft de Regeering bij M. v. A. de voorgedragen bepaling nog gewijzigd, dat zij ook in het tweede lid de woorden „of in strijd met de openbare orde of de goede zeden" heeft ingevoegd, zulks voor het geval dat ten nadeele van een derde een inschrijving bijv. in strijd is met art. 3286is W. v. Sr. (oneerlijke mededinging, in het bijzonder door het voeren van een reeds door een ander gebezigden firmanaam), en dat zij voorts in het vierde lid nog uitdrukkelijk hooger beroep  63 - Art. 21 heeft toegekend (cassatie zou dan, ingevolge art. 95 R. O., vanzelf openstaan). Het vierde lid is echter tijdens de mondelinge behandeling door vier nieuwe leden vervangen, op voorstel van de Commissie van Rapporteurs, die daarmede in de eerste plaats eene meer voldoende regeling van de procedure, vooral met het oog op het beroep in cassatie, beoogde (4e en 5e lid) en voorts om verband te leggen met het wetsontwerp op den handelsnaam (7e lid), ten einde te voorkomen, dat het handelsregister registreert een handelsnaam, die gevoerd wordt in strijd mot eens anders recht, zonder dat uit het handelsregister tegelijkertijd blijkt dat dit onrechtmatig geschiedt; de ten onrechte gedreven handelsnaam zal dus wèl in het handelsregister moeten worden ingeschreven, maar daarnaast wordt een correctief gegeven om te zorgen nat hij, die het register raadpleegt, kan zien, dat die naam ten onrechte gevoerd wordt. De Regeering heeft dit amendement overgenomen. Art. 21. 1. Het handelsregister ligt voor een ieder kosteloos ter inzage. 2. De secretaris der Kamer van Koophandel en Fabrieken geeft aan een ieder op diens verzoek afschriften van of uittreksels uit hetgeen in het handelsregister ingeschreven is. „Juist door de tegenstelling met de bepaling van het eerste lid blijkt uit het tweede lid duidelijk dat de afschriften niet kosteloos zullen worden verstrekt. Bij den algemeenen maatregel za1 dit punt nader geregeld worden." (M. v. A.) — Op het bij de mondelinge behandeling voorgedragen denkbeeld om'van het handelsregister inzage te verleenen of afschriften te ' verstrekken alleen aan hen, die hun rechtmatig belang bij de kennisneming aantoonen, is niet ingegaan. De bevoegdheid om inzage of afschrift te verlangen geldt zonder beperking. — In tegenstelling tot de vroegere wetsontwerpen, is afgezien van het denkbeeld om — tot meerdere publiciteit — de inschrijvingen door de Nederlandsche Staatscourant bekend te maken.  Art. 22- — 64 — Art. 22. 1.- Zoolang niet de voorgeschreven opgaaf is gedaan van eenig feit, kan hij die gehouden is die opgaaf te doen, zich niet op dat feit beroepen tegenover derden, die te goeder trouw verklaren dat het hun onbekend was. 2. Hij die gehouden is eenig feit op te geven, kan niet de onjuistheid of onvolledigheid van' de opgaaf tegenwerpen aan derden, die zich te goeder trouw op het handelsregister beroepen.- 3. Dit artikel is niet van toepassing ten aanzien van het bepaalde in artikel 29 van het Wetboek van Koophandel noch ten aanzien van opgaven betreffende aangelegenheden, welke ingevolge wettelijk voorschrift ook op andere wijze openlijk bekend worden gemaakt. In het oorspronkelijk artikel ontbrak nog het derde lid. De M. v. T. bevatte omtrent de strekking van dit artikel het volgende : „In de eerste plaats bevat dit artikel eene bepaling, regelende de civielrechtelijke gevolgen van nalatigheid in het doen de vereischte opgaven, bepaling, welke zich in hoofdzaak aansluit aan het bestaande vennootschapsrecht. De aandacht moge erop gevestigd worden, dat het eerste lid van kracht is niet a'leen nadat de termijn van art. 4 verstreken is, doch ook vóór dien tijd. De bepaling van art. 4 strekt alleen om de strafbaarheid te kunnen vaststellen (art. 25) van den nalatige, doch het civielrechtelijk gevolg treedt in zoodra een feit is geschied, dat niet opgegeven is voor inschrijving in het handelsregister. Niet overbodig schijnt het de aandacht er op te vestigen, dat deze bepaling geen invloed kan uitoefenen op de regeling van een bijzonder geval, in eene andere wet voorkomende. Al schrijft art. 16 voor, dat de aankondigingen der Faillissementswet ook in het handelsregister moeten worden ingeschreven, daarom geldt nog niet art. 22 ook voor deze aankondigingen. De bijzondere wetsbepalingen wijken hier af van de algemeene regeling.  — 65 — Art. 22 t toeede lid. Voorts bevat het artikel het gewichtig beginsel van de rechtsgevolgen der inschrijving. Men is gebonden aan wat men voor de inschrijving heeft opgegeven. Tegenover het publiek geldt die verklaring als waarheid, en het publiek moet, wil de instelling haar doel niet geheel en al missen, op de verklaringen en mededeelingen kunnen bouwen als op een rots. Een drietal punten moge nog kortelijks ' meer in het bijzonder worden toegelicht . - De instelling zou haar doel voorbij streven, indien zij het beroep, met de groote kracht die de wetsvoordracht eraan toekent, niet beperkte tot hen die te goeder trouw zijn. Weet men beter, door welke omstandigheden ook, dan mag een beroep op het handelsregister niet opgaan. Dit ware een formalisme 1 wee ken dat aanleiding zou geven tot chicanes, tot kwade trouw. Het moderne rechtsbewustzijn eischt dat alleen zij die zich te goeder trouw op eenig feit, op eenige verklaring beroepen, den steun van recht en wet erlangen. Eene andere bijzonderheid, meer eene vraag van redactie, is déze, dat het rechtsgevolg verbonden wordt aan de opgaaf voor de inschrijving ; of het publiek deze opgave zelf te zien krijgt of een afschrift of afdruk aaarvan, is eene vraag van latere' regeling, eene vraag, die de algemeene maatregel van bestuur bestemd is op te lossen. Hier in de wet, waar het alleen op de grondbeginselen aankomt, behoort men aansprakelijk te worden gesteld voor de opgave, die immers door den eigenaar zeiven, of door iemand voor hem is gedaan, niet voor hetgeen door een derde ingevolge die opgaaf is openbaar gemaakt. Dat het overigens geen verschil maakt of de opgaaf door den eigenaar zeif of door een ander is gedaan, zal ongetwijfeld worden gebillijkt ; de opgaaf betreft zijne onderneming. Ten slotte worde de aandacht er op gevestigd dat het artikel spreekt van hen die gehouden zijn de opgave te doen. (Verg. art. 3.) Immers deze allen zijn bij machte controle op de opgave te oefenen, zijn daartoe zelfs moreel verplicht. Maar deze bepaling betreft natuurlijk alleen degenen, die werkelijk in zoodanige verhouding S. & J no. 91 3  Art. 22 — 66 — tof'dé handelszaak staan, dat de gëhoudehheid tot heb doen van opgaven daaruit volgt.- Indien echter iemand ten onrechte bijv. als' directeur of commissaris eener naamlooze vennootschap ingeschreven staat, kan hij wel" degelijk de onjuistheid der opgave tegenwerpen; het ware te veel gevergd dat een iéder verplicht zou zijn voortclurënd een waakzaam oog te hóuden op het handelsregister in het gansche Rijk om te bespeuren of hij niet ten onrechte als belanghebbende bij eene handelszaak te boek staat. Te beperkt echter'is de lezing van art. 13,' eerste lid, van het ontwerp dei' Staatscommissie : „Tegen hem te wiens verzoeke de inschrijving is gedaan . . . ." De regel behoort evenzeer te gelden ten aanzien van hem te wiens behoeve zij is geschied." De inhoud van de twee alinea's, waartoe het artikel toén nog beperkt was, heeft algemeen instemming gevonden; alleen vreesde men, blijkens het V. V., botsing tusschen dit artikél en andere wetsbepalingen -. „Naar aanleiding van het éérste lid wezen eenige leden er op, dat deze bepaling in botsing komt met andere wetsbepalingen, voorkomende in het Burgerlijk Wetboek. Verzuim van inschrijving der huwelijksche voorwaarden in het handelsregister (art. 5, derde lid) zal teweegbrengen, dat de koopman zich daarop niet kan beroepen tegen derden, maar volgens, art. 207 Burgerlijk Wetboek is inschrijving van die voorwaarden tér griffie der rechtbank voldoende om zich daarop te kunnen beroepen. Hier is strijd tusschen twee wetsbepalingen aanwezig, dié door wijziging of aanvulling van dit wetsontwerp behoort te worden afgesneden. Andere leden wezen er op, dat in de toelichting wordt opgemerkt, dat „deze bepaling geen invloed kan uitoefenen op. de regeling van een bijzonder geval, in een andere wet Voorkomende". „Al schrijft art. 16 voor, dat de aankondigingen der Baillissementswet ook in het handelsregister moeten worden ingeschreven, daarom geldt nog niet art. 22 ook voor deze aankondigingen. De bijzondere wetsbepalingen wijken hier af van de algemeene regeling". Zij betwijfelden ecbter, of deze opvatting door dén rechter als de juiste zal worden aanvaard."  — 67 — Art. 22 De .Regeering heeft na nadere overweging bij M., v. A. erkend, dat het standpunt van de M. v. T. ten deze niet voldoende stevig geacht kon worden 'om de regeling daarop te blijven grondvesten. „Twee wegen stonden nu open. De eerste, herziening. van alle afwijkende wetsbepalingen in den geest van art. 22, hoe aanlokkelijk ook, kan thans niet worden ingeslagen. Than kan niet, als het ware terloops, wijziging g — bracht worden in bepalingen, zoo innig veiknocht en vergroeid met andere rechtsinstellingen.- De tweede weg is, eene uitdrukkelijke uitzondering te maken voor alle opgaven betreffende zaken, welke ook reeds ingevolge andere wetsbepalingen— men denke aan de huwelijksvoorwaarden, aan art. 16 — gepubliceerd worden. Deze thans gevolgde weg biedt althans dit voordeel, dat er geen twijfel mogelijk is aangaande' de werking van dit artikel .ten opzichte van de reeds vroeger voorgeschreven publicatiën. Deze gedachte is.thans in het (voorgestelde) derde lid nedergelegd (zie hieronder). Dit stelsel kan intusschen niet gevolgd worden met betrekking tot de bepalingen van het Wetboek van Koophandel omtrent de vennootschap onder eene firma. Op dit punt moet wel de eerstgenoemde weg worden ingeslagen. Immers, wordt art. 26 van het ontwerp wet, dan zal de oprichting eener zoodanige vennootschap slechts door het handelsregister bekend gemaakt worden- .Het (voorgestelde) derde lid van art. 22 zou dan niet van toepassing zijn en dientengevolge zou de onzekerheid ten opzichte van dé civielrechtelijke 'gevolgen van het nalaten der opgaaf, de vraag betreffende de verhouding tusschen art. 29 Wetboek van Koophandel en art. 22 ontwerp-Handelsregisterwet, blijven voortbestaan. Mitsdien wordt bij het Gewijzigd Ontwerp voorgesteld art. 29 te doen vervall en, in verband waarmede de twee daarop volgende artikelen wijziging moeten ondergaan." Het bij M. v. A'. aan het artikel toegevoegde nieuwe derde lid — toen nog luidende als volgt: „Dit artikel' is niet van toepassing ten aanzien van opgaven betreffende aangelegenheden, welke ingevolge wettelijk voorschrift ook op andere wijze, openlijk bekend worden, gemaakt" — en de 3'  Art. 23 — GS — daarmede samenhangende wijziging van het ontworpen art. 26 zijn echter nog niet voldoende gebleken. Vandaar dat, bij door de Begeering overgenomen amendementen, tijdens de mondelinge behandeling beide artikelen nogmaals gewijzigd zijn, zooals zij thans luiden. Verg. voor die nieuwe wijziging.de aant. op art. 26. — Op de in het V. V. gedane vraag naar de bewijskracht van het handelsregister of van een uittreksel daaruit in rechte („Het artikel handelt over beroep op de onjuistheid van de „opgaaf", maar belangrijker is de vraag, ■ welke kracht een beroep op het handelsregister zelf heeft. Mentbedenke hiejfbij dat de koopman geenerlei waarborg heeft, dat opgaaf en inschrijving overeenstemmen", V.V.), antwoordde de Regeering bij M. v. A. als volgt: „Hoezeer natuurlijkerwijze bindende verklaringen omtrent den inhoud van den algemeenen maatregel van bestuur in dit stadium niet kunnen worden afgelegd, kan toch wel gezegd worden, dat het de bedoeling is de opgaven in tweevoud te doen verstrekken, waarvan één exemplaar vóór dagelijksch gebruik bestemd is. Beroep op" het handelsregister en beroep op de opgaaf zal dus feitelijk één zijn. Het ontwerp moest wel van de opgaven spreken in verband met de verantwoordelijkheid van den opgever, omdat deze zich nimmer verder zou mogen uitstrekken dan tot de eigene daden en verklaringen, ook indien het publiek slechts afschriften dier verklaringen onder de öogen kreeg." Art. 23. Alles wat betreft de inrichting van en het toezicht over het handelsregister, de opgaven voor de inschrijving, de inschrijving zelve en de gelden, daarvoor verschuldigd, de doorhaling, de aanvulling en de wijziging van het ingeschrevene, het ter inzage leggen en het geven van afschriften van en uittreksels uit hetgeen ingeschreven is, wordt, voor zooveel daarin niet bij deze wet is voorzien, bij algemeenen maatregel van bestuur geregeld.  — 69 Art. 24 Zie het bij besluit van 29 September 1920, S. 763 vastgestelde Handelsregisterreglement, sub IV onder de bijlagen opgenomen. Art. 24. 1. Hij die opzettelijk eene onjuiste of onvolledige opgaaf doet, bestemd voor inschrijving in het handels¬ register, wordt gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste een jaar of geldboete van ten hoogste duizend gulden. 2. Hij die wettelijk gehouden is eene opgaaf te doen voor inschrijving in het handelsregister^ wordt, indien het aan zijne schuld te wijten is dat die opgaaf, gedaan door hemzelven of door een ander, onjuist of onvolledig is, gestraft met hechtenis van ten hoogste zes maanden ol geldboete van ten hoogste duizend gulden. 3. De feiten, strafbaar gesteld in dit artikel, worden beschouwd als misdrijven. „Het eerste lid geldt niet alleen voor hen, die verplicht zijn de opgaven te doen; het treft een ieder, die die onjuiste of onvolledige opgave opzettelijk doet, wetende dat zij bestemd is voor inschrijving in het handelsregister." (M. v. T.) — De strafmaxima, in deze artikelen bepaald, waren aanvankelijk veel hooger; zij zijn bij M. v. A.,ingevolge den aandrang van het V.V., teruggebracht. — Naar aanleiding van de vraag in het V. V., of de bepaling van art. 25 ook van toepassing zal zijn op dengeen, die verzuimt de aankondigingen te doen, waarvan in art. 16 sprake is, heeft de Regeering bij M. v. A., in navolging van de methode van art. 22, nieuw derde lid, ook de strafbepalingen van de artt. 24, tweede lid (niet ook eerste lid) en 25 niet van toepassing verklaard ten aanzien van opgaven betreffende aangelegenheden, welke ingevolge wettelijk voorschrift ook op andere wijze openlijk bekend worden gemaakt. Nadat vanuit de Kamer de onredelijkheid van deze  Art. 25 — 70 — uitsluiting der strafbaarheid was aangetoond, heeft de Begeering de beide toevoegingen, door overneming van een daartoe strekkend amendement, weder teruggenomen. De strafrechtelijke sanctie zal dus algemeen werken. Art. 25. 1. Hij die niet voldoet aan zijne wettelijke verplichtingen tot het doen van opgaaf voor inschrijving in het handelsregister, wordt gestraft met geldboete van ten hoogste twee duizend gulden. 2. Het feit, strafbaar gesteld in dit artikel, wordt beschouwd als overtreding. Zie de laatste aant. op art. 24. Art. 26. 1. De Tweede Af deeling van den Derden Titel des Eersten Boeks van het Wetboek van Koophandel ondergaat de volgende wijzigingen : Artikel 23 wordt gelezen als volgt: „De vennooten onder eene firma zijnverpligt de vennootschap te doen inschrijven in het handelsregister, overeenkomstig de daarvoor geldende wettelijke bepabngen." De artikelen 24, 25, 26, 27 en 28 vervallen. De aanhef van artikel 29 wordt gelezen: „Zoolang de inschrijving in het handelsregister niet is geschied, zal de vennootschap .... enz.". Het tweede lid van artikel 29 vervalt. In artikel 30, eerste lid, worden de woorden: „en in de nieuwspapier en doen bekend maken, op den voet en wijze als bij art. 23 en volgende is bepaald en op de straffen bij art. 29, vermeld" vervangen door : „in het handelsregister, overeenkomstig de daarvoor geldende wettelijke bepalingen". In artikel 31, eerste lid, vervallen de  71 - Art.' 26 woorden: „en bekendmaking in de openbare nieuwspapieren". Het twééde en het, derde lid van artikel 31 vervallen. 2. De Derde Af deeling van genoemden titel ondergaat de volgende wijzigingen : Het tweede lid van artikel 38 wordt gelezen als volgt: „De bestuurders zijn verpligt de vennootschap te doen inschrijven in het handelsregister, overeenkomstig* de daarvoor geldende wettelijke bepalingen, en de akte mitsgaders de koninklijke bewilliging openbaar te maken door middel van het officieel dagblad, welk laatste kosteloos geschiedt." Het derde en het vijfde lid van artikel 38 vervallen. De gedachtengang, die, blijkens de M. v. T., aan de oorspronkelijke artikelen 26 en 27 van het wetsontwerp ten grondslag lag, werd aldaar als volgt weergegeven : " „Artt. 26 en 27. Bij de beslissing van de vraag, welke wijzigingen in verband met de invoering van het handelsregister in de wetboeken en in de wet op de coöperatieve vereenigingen behooren te worden aangebracht, heeft de Regeering zich op dit standpunt gesteld, dat die wijzigingen zouden strekken om publicatiën, die voortaan bij het handelsregister plaats vinden, uitsluitend te doen geschieden door middel van de nieuwe instelling, indien die bekendmakingen alleen zulke omstandigheden betreffen, die ingevolge de nieuwe bepalingen toch reeds in aUe gevallen in het handelsregister opgenomen moeten worden. Wetsbepalingen daarentegen, welke voorschrijven bekendmakingen, waarbii dit niet het geval is, kunnen ongewijzigd blüven. voortbestaan. Men denke b.v. aan de inschrij¬ ving van huwelijksche voorwaarden ter eriffie van de arrondissementsrechtbank. Ware het betrekkelijk artikel, art. 207 Burgerlijk Wet-  Art. 26 — 72 - boek, alleen van toepassing op de huwelijkscontracten van kooplieden, dan ware er alles voor te zeggen, het naar de wet op het handelsregister over te brengen, doch nu dit niet het geval is, behoort, naar het oordeel van ondergeteekenden, het artikel ongewijzigd te blijven voortbestaan. Het komt wijders voor, dat de aankondigingen in nieuwspapieren, voorgeschreven bij de artt. 28 en 38, derde lid, Wetboek van Koophandel, en 5, tweede lid, der Wet op de Coöperatieve Vereenigingen, thans gevoegelijk kunnen vervallen. Deze aankondigingen zijn van nut ónder eene wetgeving, welke alleen ten aanzien van die vennootschappen inschrijving in een register voorschrijft; zij dienen dan als vingerwijzing dat en waar meer bijzonderheden omtrent die bepaalde zaak te vinden zijn. Nu echter iedere handelszaak in het handelsregister moet worden ingeschreven, is er geen reden meer, juist bij de vennootschappen de oprichting in een nieuwsblad aan te kondigen. Art. 23 Wetboek van Koophandel. Overeenkomstig het boven aangevoerde zou dit artikel in zgn geheel kunnen vervallen, doch waar de wettelijke voorschriften omtrent de vennootschap onder eene firma steeds bepalingen over de bekendmaking der vennootschap hebben behelst, wil het geschikt voorkomen, vooral met het oog op de rechtsgevolgen (art. 29), eene verwijzing naar de nieuwe wettelijke regeling der handelspubliciteit op te nemen. Art. 38 Wetboek van Koophandel. Hetgeen zooeven omtrent art. 23 is opgemerkt, geldt eveneens ten aanzien van art. 38. Maar daar komt nog iets bij. Het geldend artikel gewaagt van de „vennooten", maar vermits het thans voorgesteld wetsontwerp de verplichting doet nisten op de bestuurders, moest deze antinomie worden vermeden. Dat deze wetswijziging in werkelijkheid geene verandering zal teweegbrengen, wordt slechts ten overvloede aangestipt. Nog ééne opmerking omtrent deze in het Wetboek van Koophandel aah te brengen wijzigingen. Als clausula poenalis tegen het veronachtzamen van de verschillende bekendmakingen vindt men in de hier behandelde afdeelingen op meerdere plaatsen de bepaling,  73 - Art. 26 dat de handelingen of overeenkomsten te wier aanzien de voorgeschreven publicatie achterwege is gebleven, tegen derden niet gelden. (Artt. 29, 30, 31, 39 Wetboek van Koophandel.) De onderhavige wetsvoordracht huldigt, zooals uit art. 22 blijkt, een ander stelsel; zij wil derden niet in de gelegenheid stellen tegen beter weten te profiteeren van de fouten van anderen en ontzegt hun het beroep op de afwezigheid van publiciteit, indien het feit hun uit anderen hoofde bekend was.' Nu zou het eene geringe moeite zijn geweest de betrekkelijke artikelen van het Wetboek van Koophandel in overeenstemming te brengen met het nieuwere beginsel, ware het niet dat de Begeering gemeend heeft, niet bij deze gelegenheid, als het ware terloops, wijziging te mogen brengen in wetsbepalingen, regelende een onderwerp, dat thans niet aan de orde is, het vennootschapsrecht. Dit klemt te meer, aangezien art. 207 Burgerlijk Wetboek, dat toch zeker buiten het kader dezer wetsvoordracht ligt, hetzelfde formeele beginsel ten opzichte van het beroep van derden huldigt. Blijven de artikelen van het Wetboek van Koophandel, zooals thans voorgesteld wordt, op dit punt ongewijzigd, dan behoef* men daarin niet eene antinomie met de wettelijke regeling van het handelsregister te zien. Wij staan dan voor het vaak voorkomend geval van de bijzondere wet, bet vennootschapsrecht, afwijkende van algemeene, de wet op het handelsregister. Al hetgeen hierboven omtrent de in het Wetboek van Koophandel voorgestelde wijzigingen is gezegd, geldt, met de noodige veranderingen, evenzeer voor de wijzigingen, die de wet op de coöperatieve vereenigingen zal moeten ondergaan". Bij de uitwerking was o. m. bepaald, dat van art. 29 van het Wetboek van Koophandel alleen zouden vervallen uit het eerste'\id de .woorden: „en de bekendmaking", alsmede het geheele tweede lid, — en van art. 31 van dat •wetboek uit het eerste lid de woorden : „en bekendmaking in de openbare nieuwspapieren" en uit het derde lid dé woorden „en bekendmaking". ïn verband met de opmerkingen, in het V.V. bij art. 22 gemaakt over de mogelijkheid van  Art. 26 — 74 — botsing tusschen de bepaling van dat artikel en andere wetsbepalingen (verg. de eerste aant. op art. 22), is bij M. v. A. nader \*>orgesteld, art. 29 van het Wetboek van Koophandel geheel te doen vervallen en, in verband daarmede, ook de voorgestelde wijzig-ngen van de artt. 30 en 31 W. v. K. nader te wijzigen. Door deze nieuw voorgestelde algeheele afschaffing van art. 29 W. v. K. zou echter — in strijd met den opzet der M. v. A.,-welke niet, als het'ware terloops, wijziging wilde brengen „in bepalingen, zoo innig verknocht en vergroeid met andere rechtsinstellingen" — toch in het materieele recht wijziging worden gebracht. Want, zooals in de Tweede Kamer werd betoogd : „wanneer men eenvoudig art. 29 van het Wetboek van Koophandel afschaft, gelijk de Regeering doet, bereikt men iets wat de Regeering niet heeft willen bereiken, dan maakt men verandering in ons materieel privaatrecht. Immers art. 29 van het Wetboek van Koophandel zegt : „Zoolang die inschrijving en de bekendmaking niet is geschied, zal de vennootschap onder eene firma, ten aanzien van derden, worden aangemerkt als algemeen voor alle handelszaken, als aangegaan voor eenen onbepaalden tijd, en als geenen der ven-iooten uitsluitende van het recht om voor de firma te handelen en te teekeaen.". Nu staat in art. 6, 7° : „en voorts, in het algemeen, al hetgeen de overeenkomst bevat ter "bepaling van de rechten van derden." Wanneer men dus niet in het handelsregister laat inschrijven al hetgeen de firmanten omtrent hun verhouding tot derden zijn overeengekomen, kan nooit iemand zeggen : ,.ik heb te goeder trouw gemeend dat. de firma gold voor onbepaalden tijd. Zij zou dus in strijd met de bedoeling van art. 29 Wetboek van Koophandel niet ten opzichte van derden gelden als voor onbepaalden tijd." e Om dit gevolg te voorkomen, is in de Tweede Kamer eefi amendement ingediend — door de Regeering overgenomen —, strekkende om, in plaats van het geheele art. 29 te laten vervallen, daaruit alleen te laten vervallen het  75 - Art. 7 v tweede lid, doch om .tevens het eerste lid aldus te wijzigen, dat de aanhef wordt gelezen: „Zoolang de. inschrijving in het handelsregister niet ü geschied, zal de vennootschap . . ." In' onmiddellijken samenhang daarmede is ook de aanhef van het in de eerste aanteekening op art. 22 .vernielde, nieuw voorgestelde derde lid van dat artikel gewijzigd in dien zin, dat aldaar wordt gelezen : „Dit artikel is niet van toepassing ten aanzien van het bepaalde in artikel 29 van het Wetboek van Koophandel noch ten , aanzien van opgaven*. . ." - — Vergelijk voor de.i tegenwoordigen tekstvan boek I, titel 3, afdeelingen 2 en 3 van het Wetboek van Koophandel de hieronder sub I opgenomen bijlage. Art. 27. De wet van 17 November 1876 (Staatsblad n°. 22.7), tot regeling der coöperatieve vereenigingen, laatstelijk gewijzigd bij de wet van 20 Januari 1896 (Staatsblad n°. 9), ondergaat de volgende wijzigingen : Het eerste lid. van artikel 5 wordt gelezen als volgt: „De bestuurders zijn verpligt de vereeniging te dóén inschrijven in het handelsregister, overeenkomstig de, daarvoor geldende wettelijke bepalingen, en de acte openbaar te maken in de 'Nederlandsche Staatscourant." Het tweede, het vijfde en het zesde lid van artikel' 5 vervallen. Artikel 6, éérste lid, wordt gelezen als volgt: - ■ ' V;t^J%' „Alvorens de inschrijving heeft plaats gehad en de acte Van oprigting en! de veranderingen in de vóorwaarden of verlenging der vereeniging, op de wijze voorgeschreven in het vorig artikel, zijn openbaar gemaakt, geldt een en ander tegen derden niet. Zoolang de Vereeniging niet is ingeschreven en de acte van oprigting niet is openbaar gemaakt,  Art. 28 — 76 — zijn de bestuurders persoonlijk en ieder voor het geheel verantwoordelijk voor de handelingen ten name der vereeniging, door hen of op hun last Verrigt." In het tweede lid van artikel 6 wordt het woord „inschrijving"vervangen door: „inschrijving der vereeniging". Het derde lid van artikel 6 vervalt. Het derde Ud van artikel 16 wordt gelezen als volgt : „De rekening en verantwoording wordt door het bestuur binnen ééne maand na hare goedkeuring nedergelegd bij het handelsregister, waar de vereeniging ingeschreven is". Het vierde lid van artikel 16 vervélt. In artikel 22 onder 2°. worden .dè woorden: „ter griffie van het kantongeregt, in welks gebied de zetel der vereeniging is gevestigd" vervangen doof: „bij het handelsregister, waar de vereeniging ingeschreven is". Zie voor den gedachtengang, die ook aan dit artikel ten grondslag ligt, het in het begin der aant. op art. 26 vermelde uit de M. v. T. — Vergelijk voor den tegenwoordigen tekst van de artil elen der Wet op de Coöperatieve vereenigingen de hieronder sub I opgenomen bijlage. ' Art. 28. Deze wet kan worden aangehaald onder den titel „Handelsregisterwet", met vermelding van den jaargang en het nummer van het Staatsblad, waarin zij is geplaatst. Art. 29. Deze wet treedt in werking op een door Ons te bepalen tijdstip.  Art. 30 77 — OVERGANGSBEPALING Art. 30. Zoolang niet de wettelijke regeling der Kamers van Koophandel en Fabrieken volgens het tweede lid van art. 19 is tot stand gekomen, zal het handelsregister, in afwijking van het bepaalde bij artikel 1, worden gehouden door de griffiers bij' de kantongerechten. De overige bepalingen dezer wet vinden daarbij overeenkomstige toepassing. De gelden, bedoeld bij artikel 19, worden door de griffiers ten behoeve van den Staat geïnd. Dit artikel is, na eene uitvoerige schriftelijke en mondelinge gedachtenwisseling tusschen Begeering en Tweede Kamer, tijdens de mondelinge behandeling van het wetsontwerp door de Regeering daaraan toegevoegd. Verg. omtrent de opneming van dit artikel de aanteekening op lid 2 van art. 1. Lasten en bevelen, dat deze in het Staatsblad zal worden geplaatst, en dat alle Ministerieele Departementen, Autoriteiten, Colleges en Ambtenaren, wie zulks aangaat, aan de nauwkeurige uitvoering de hand zullen houden. Gegeven te 's-Gravenhage, den 26sten Juli 1918. WILHELMINA. De Minister van Justitie, B. Ort. De Min. van Landbouw, Nijverheid en Handel, * ï PoSTHUMA. (Uitgeg. 3 Aug. 1918 )  - 78 — Geschiedenis van de Wet op de Kamers van Koophandel. ■ Vóór de inwerkingtreding van de Wet op de Kamers van Koophandel werd dit instituut beheerscht door het algemeen reglement voor de Kamers van Koophandel en Fabrieken vastgesteld bij Koninklijk besluit van 4 Mei 1896, S. 76. Volgens dit reglement berustte de vertegenwoordiging van handel en nijverheid in handen van de Kamers van Koophandel en Fabrieken, bij Koninklijk besluit voor een bepaalde gemeente op verzoek van den gemeenteraad ingesteld en een adviseerend karakter dragende. Zij werden gekozen door de hoofden van bedrijven of daarmede gelijkgestelden in een bepaalde gemeente en hadden geen andere geldmiddelen dan hetgeen de gemeente hun toekénde, behoudens de mogelijkheid, geopend door het Koninklijk' besluit van 2 November 1916, S. 490,'om voor bepaalde'werkzaamheden op verzoek van belanghebbenden,- vergoeding van kosten van dezen te verkrijgen. 1 Deze regeling was weinig bevredigend. Reeds in het begin van den oorlog bleek het voor de Regeering, die óp handels-economisch gebied maatregelen van ingrijpenden aard had te nemen, als niemand tevoren had kunnen vermoeden, niet doenlijk "de 97 in Nederland gevestigde Kamers van Koophandel en Fabrieken zelfs over de belangrükste dier maatregelen te raadplegen, slechts van enkele Kamers werd over eenige onderwerpen advies gevraagd. Geen wonder dat in den boezem der Kamers de vraag gesteld werd, of de Kamers nog 1 Zie de aanteekening bij art. 14.  79 gezegd kunnen worden instellingen te zijn, die den handel en de nijverheid vertegenwoordigen en, zoo neen in welke richting eene reorgani| satie . moest worden tot stand gebracht. Op initiatief van de Kamer te Meppel werd eene bijeenkomst van afgevaardigden van een* groot aantal Kamers gehouden te Utrecht, tgdens de eerste jaarbeurs, op 6 Maart 1917, waar bleek, dat de overgroote meerderheid der aanwezigen de wenschelijkheid van eene reorganisatie gevoelde, maar voor de beantwoording van de vraag, hoever die reorganisatie zou moeten gaan, voorafgaande gezette voorbereiding noodzakelijk achtte. De vergadering drukte dit uit in eene motie, waarin als. hare meening werd uitgesproken, dat eene goede vertegenwoordiging van den handel en van de nijverheid noodzakelijk is, waarvoor de tegenwoordige organisatie onvoldoende wordt geacht, en waarin zij aan de Kamers van Koophandel en Fabrieken van Utreoht en van Meppel opdroeg om in samenwerking met eene uit elke provincie aangewezen Kamer eene commissie samen te stellen, die tot taak zal hebben aan eene zoo spoedig mogelijk te houden ;gecombineerde vergadering der Kamers uitgewerkte voorstellen te doen. In eene nieuwe vergadering, op, 18 April d. a. v. weder te Utrecht gehouden, werd eene Commissie tot Reorganisatie samengesteld. De commissie kreeg het recht zich leden of secretarissen van Kamers te assumeeren, voor zooverre volgens hare opvatting, eenig belang niet voldoende vertegenwoordigd mocht zijn, terwijl aan de commissie zouden worden ter hand gesteld alle stukken op de voorafgaande poging .tot reorganisatie van de Kamers betrekking hebbende. §s*mS^ De Commissie tot. Reorganisatie heeft zich op 1 Juni 1917 te Utrecht geconstitueerd.  80 Tijdens den arbeid-dezer commissie-werd het wetsontwerp tot instelling van een handelsregister ingediend, volgens hetwelk het houden van het reg:ster werd opgedragen aan de Kamers van Koophandel, en dat rechtspersoonlijkheid en eigen inkomsten aan de Kamers toekende. Dit feit en de nadere mededeelingen door den ambtsvoorganger van ondergeteekende bij de mondelinge en schriftelijke behandeling van bovengenoemd ontwerp van wet omtrent de plannen tot wijziging van de geldende regeling betreffende de Kamers van Koophandel gedaan, hebben ongetwijfeld den arbeid van bedoelde Commissie tot Reorganisatie uit de Kamers van Koophandel beïnvloed. Ware het wetsontwerp op het handelsregister ongewijzigd goedgekeurd, dan had het in de reden gelegen, dat de Commissie tot Reorganisatie eerst hare voorstellen uitwerkte en aan het oordeel der gezamenlijke bestaande Kamers onderwierp-, en dat daarna de regeling bij Koninklijk besluit werd vastgesteld, nadat eerst nog de Commissie voor de Economische Politiek was gehoord, om zoodoende ook de voornaamste organisaties op het gebied van handel en nijverheid buiten de Kamers van Koophandel, die ia bedoelde commissie vertegenwoordigd zijn, de gelegenheid te geven zich over de zaak te uiten. Tijdens de behandeling van het wetsontwerp op het handelsregister werd echter in art. 19 de bepaling opgenomen, dat de regeling der Kamers' van Koophandel bij de wet' móet geschieden, en dientengevolge achtte de ambtsvoorganger van ondergeteekende het wenschelijk, dat onverwijld de samenstelling van een ontwerp van wet ter hand werd genomen. Hij droeg daarom die samenstelling op aan eene daartoe gevormde subcommissie uit de Commissie voor de Economische Politiek, in welke  81 behalve de daartoe aangewezen «leden der Commissie voor de Economische Politiek ook zitting namen de Voorzitters onderscheidenlijk van bovengenoemde Commissie tot Reorganisatie uit de Kamers van Koophandel en van de Commissie voor de middenstandsenquête. De tot stand gekomen wet berust op de voorstellen van deze Commissie. Die voorstellen werden door tusschenkomst van de bovengenoemde Commissie tot reorganisatie uit de Kamers van Koophandel aan deze medegedeeld en werdén in ëene'vergadering van afgevaardigden der bestaande Kamers behandeld. Door deze vergadering werden de voorstellen met groote instemming ontvangen. (M. v. T.)  Art, 1 — 82 — w l<; t van den 26sten 'Maart 1920, S. 152, regelende de samenstelling, inrichting en bevoegdheid der Kamers van Koophandel en Fabrieken. Zie betreffende de wet : Bglagen Hand. 2e Kamer 1918/1919, n°. 368, 1—6; 1919/1920. n°. 33, 1—4. Hand. 2« Kamer 1919/1920, bladz. 1269— 1267; 1270—1274. Hand. 1« Kamer 1919/1920, bladz. 566, 597, 598, 600. Wu WILHELMINA, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz., enz., enz. Allen, die deze zullen zien of booren lezen, sahit! doen te weten : Alzoo Wij in overweging genomen hebben, dat het wenschelijk is de samenstelling, inrichting en bevoegdheid der Kamers van Koophandel en Fabrieken bij de wet te regelen; Zoo is het, dat Wij, den Raad van State gehoord, en met gemeen overleg der Staten-Generaal, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze : Organisatie. Art. .1. 1. Er zijn, ter vertegenwoordiging van den handel en van de nijverheid in het geheele Rijk, Kamers van Koophandel en Fabrieken. 2. Wij bepalen het aantal Kamers en het gebied van elke Kamer. Wij wijzen  — »3 - Art. 1 de gemeente aan, waar elke Kamer haren zetel heeft. Zie het besluit van 17 Augustus 1920, S. 711, sub I, onder de bijlagen opgenomen. — Thans is oprichting van eene Kamer van Koophandel sléchts dan mogelijk, indien de raad van eene gemeente die oprichting wenschelijk acht. Ook al is dus de handel of de .nijverheid in eene gemeente zoo belangrijk, dat de instelling van eene Kamer alleszins gerechtvaardigd is, het blijft geheel en uitsluitend aan het oórdéel van den gemeenteraad overgelaten of eene Kamer zal worden ingesteld of niet. De Kamers hebben thans een zuiver plaatselijk karakter. Wel geeft art. 22 van het geldend reglement (vastgesteld bij K. B. van 4 Mei 1896, S. 76) de gelegenheid voor meer dan eene gemeente eene gemeenschappelijke Kamer in te stellen^ maar ook hier is de medewerking van den raad van elke gemeente *%ereischt en van de gelegenheid is dan ook slechts in enkele gevallen gebruik gemaakt. Het ressort van elke Kamer blijft in elk geval beperkt tot de gemeente of de gemeenten, voor welke zij is ingesteld. Er zijn thans hier te lande 97 Kamers van Kóóphandel voor 116 gemeenten, terwijl het totaal aantal gemeenten 1122 bedraagt. In 1006 gemeenten vinden dus de handel en de nijverheid niet in eenige Kamer van Koophandel vertegenwoordiging. Onder deze gemeenten zijn er vele, waar toch wel handel van eenige beteekenis wordt gedreven of zich riiet onbelangrijke nijverheidsondernemingen bevinden. Er zijn verschillende zeer belangrijke takken van nijverheid, zooals de steënfa brieken, de scheepsbouw, de suikerfabrieken, de aardappelmeelindustrie, die dikwijls voorkomen in plaatsen zonder Kamer van Koophandel, terwijl in het algemeen de vestiging van industriéele bedrijven ten platte lande toeneemt. Eene vertegenwoordiging van handel en nijvérheid in het geheele land vormen de tegenwoordige Kamers van Koophandel dus allerminst. Zoodanige vertegenwoordiging zou eerst dan worden bereikt, wanneer de Regëering de Kamers instelde, daar waar zij haar noodig  Art. 2 — 84 — achtte, en wanneer aan elke Kamer een gebied werd aangewezen, zóó dat deze gebieden tezamen het geheele land omvatten. Zon dit'reeds een eisch zijn van eene goede vertegenwoordiging, ook de wet op het handelsregister maakt het noodig tot deze wijziging over te gaan. Immers de Kamers van Koophandel worden volgens die wet met het houden van het handelsregister belast, ieder voorzoover het gebied van die Kamer betreft. Daaruit volgt, dat de gebieden van de verschillende Kamers aan elkander zullen moeten sluiten, opdat er geene gemeente is, die niet onder eene Kamer van Koophandel ressorteert. (M. v.T.) „Nijverheid" is in ruimen zin bedoeld, zoodat daaronder b.v. ook de scheepvaart is begrepen. (M. v: T;) Art. 2. 1. Elke Kamer bestaat uit t\#e afdeëlingen, ééne waarin de vertegenwoordigers van het grootbedrijf, en ééne waarin de vertegenwoordigers van het kleinbedrijf zitting hebben. 2. Wij bepalen het aantal leden van elke Kamer. Het aantal leden der beide afdeëlingen is gelijk ; Wij behouden Ons voor daarvan af te wijken bij een met iedenen omkleed en in de Staatscourant bekend te maken besluit. Volgens de wet óp het handelsregister zullen de Kamers van Koophandel door hare bemoeienis met het handelsregister zoowel met den handel als met de nijverheid, zoowel met grootbedrijf als met kleinbedrijf ra betrekking staan. Zij zullen voor deze ook de vertegenwoordiging vormen. Van rijpe overweging is de slotsom geweest, dat het geen aanbeveling verdient, de vertegenwoordiging van handel en nijverheid over speciale Kamers voor handelen voor nijverheid, voor groot- en voor kleinbedrijf te verdeelen. Deze hangen alle te nauw samen en gaan te zeer geleidelijk in elkaar over dan dat eene scherpe afscheiding door stichting van geheel  85 ■ Art. 2 afzonderlijke Kamers onschadelijk voor het geheel zou kunnen zijn. Toch is het wenschelijk, dat in elke Kamer tot uiting komen de hoofdgroepen der bedrijven in haar gebied aanwezig en niet uitsluitend de groep, die de meerderheid der kiezers heeft. Eene Kamer van Koophandel te Amsterdam, enkel bestaande uit winkeliers, zou even weinig aan de bedoeling beantwoorden als eene Kamer te Rotterdam, enkel bestaande uit cargadoors. Om dié hoofdgroepen eene plaats in de Kamer te verzekeren, ook al zijn zij niet de meerderheid der kiezers, is evenredige vertegenwoordiging noodig. Bovendien is het echter wenschelijk de Kamers en ook het kiezerscorps te doen bestaan uit twee afdeëlingen, eene voor het groot-bedrijf en eene voor het klein-bedrijf. HoeweLerook- gemeenschappelijke groote belangen zijn, loopen de belangen van groot- en klein-bedrijf dikwijls ver uit elkaar, zoodat voor eene aangelegenheid, voor de-eene van belang, bij de andere weinig belangstelling bestaat, en ook kunnen de belangen van groot- en kleinbedrijf tegenover elkaar staan. Nu kan zich die strijd van belangen ook voordoen bij takken ■ van groot- of kleinbedrijf onderling, maar het verschil tusschen groot- en kleinbearijf gaat toch dieper. Het kleinbedrijf heeft door zijne organisatie blijk gegeven het bestaan van gemeenschappelijke belangen te beseffen en bij de bespreking op middenstandscongressen is reeds sedert jaren de wensch naar een eigen vertegenwoordiging in eenigen vorm aan den dag getreden,, welke wensch ook in het in 1908 uitgebrachte rapport der Staatscommissie voor den middenstand tot uiting kwam. De splitsingjs ook vpor.het grootbedrijf van belang. In den regel zullen de kiezers voor het kleinbedrijf veel talrijker zijn dan die voor het grootbedrijf, zoodat de splitsing nuttig is om het groot-bedrijf eene voldoende vertegenwoordiging te verzekeren, die zonder splitsing ook met evenredige vertegenwoordiging niet zou vast staan. Het aantal leden der Kamers zal niet in de wet zijn vast te leggen. Dit aantal zal worden vastgesteld bij Koninklijk Besluit, waardoor rekening gehouden kan worden met de fac-  Art. 3 — 86 — toren, die hierbij van invloed zijn. 'Zoo zal bijv. in het eene district eene grootere verscheidenheid van takken ' van bedrijf bestaan dan in het andere, waardoor het wenschelijk zal kunnen zijn, dat het aantal leden der eerstbedoelde Kamer grooter is dan van laatstbedoelde, (fit. v. T.) — Er kunnen zich gevallen voordoen, dat in een bepaald gebied de beteekenis van het grootbedrijf of van het kleinbedrijf zeer gering is, terwijl daartegenover die van het kleinbedrijf of van het grootbedrijf zóó belangrijk is, dat het aantal leden, noodig voor eene goede vertegenwoordiging van den eenen tak van bedrijf, te groot zou 'zijn voor den anderen. Met het oö'g hierop is in de laatste zinsnede van het artikel aan de Kroon de bevoegdheid voorbehouden, het aantal leden voot elke afdeeling-verschillend vast te stellen. (M. v. T.) Kiesrecht. Art. 3. I, De leden der Kamer worden -gekozen '••afpSlE a. door de ingezetenen des Rijks, tevens Nederlanders, die gedurende één jaar, onmiddellijk voorafgaande aan het opmaken van de kiezerslijst; in het handelsregister van het. gebied der Kamer voorkomen, hetzij als eigenaar eener handelszaak, en wel alleen, te zamen met andere personen, als lid eener vennootschap onder firma of als beheerend vennoot van eene commanditaire vennootschap, hetzij als directeur, adjunct'of onderdirecteur, lid van een raad van beheer of raad van toezicht, of als commissaris, of-als bekleed met eene andere functie, welke' de bevoegdheid medebrengt omtrent het besturen of het beheeren van de zaak, hetzij zelfstandig, hetzij krachtens gezamenlijk genomen besluit handelingen té verrichten, bij eene naamlooze vennootschap, eene wederkeerige waar-  87 - Art. 3 borgmaatschappij, eene coöperatieve of andere rechtspersoonlijkheid bezittende vereeniging of stichting op het gebied van handel of nijverheid, hetzij als algemeen gevolmachtigde of algemeen procuratiehouder bij eene ingeschrevene handelszaak, ook al wordt collectieve teekening yereischt; b. of wel door vereenigingen, welke betrekking hebben op handel of nijverheid, binnen het gebied der Kamer gevestigd zijn en voldoen aan door Ons bij algemeenen maatregel van bestuur te stellen eischen.. Deze vereenigingen hebben het kiesrecht naar verhouding van het aantal harer leden, die aanvankelijk op de kiezerslijst waren geplaatst, doch eene verklaring hebben afgelegd, dat zij het kiesrecht hunner vereeniging wenschen. Zij zelf worden dan van de kiezerslijst afgevoerd. 2. Van het, kiesrecht zijn uitgesloten zij, die ingevolge artikel 3 der Kieswet van het daar bedoelde kiesrecht zijn uitgesloten en bovendien zij, die ingevolge onherroepelijk geworden rechterlijke uit/-spraak in staat van faillissement verkeeren of anderszins de beschikking of het beheer hunner goéderen hebben verlóren. 3. Zij, wier naam in het handelsregister bij meer dan ééne Kamer van Koophandel en Fabrieken voorkomt, i hébben slechts kiesrecht voor éénè Kamer te hunner keuze. De verklaring hieromtrent "moet afgelegd worden bij de Kamer, voor welke de betrokkene het kiesrecht wénscht uit te oefènen en deze Kamer doet hiervan onverwijld mededeeling aan de andere' Kamers, bij welke de naam  Art. 3 — 88 — van -de betrokken persoon volgens zijne verklaring in het handelsregister voorkomt. De tijd, waarbinnen en de wijze, waarop bovenbedoelde verklaring moet worden afgelegd, wordt geregeld bij den algemeenen maatregel van bestuur, bedoeld bij artikel 5, 6de lid. Indien zij,' die ingevolge dit artikel verplicht zijn tot het afleggen van bovenbedoelde verklaring, dit nalaten, zullen zij door iedere Kamer, waaronder zij ressorteeren, gedurende ten hoogste twee jaar van het kiesrecht uitgesloten Worden ; de Kamer, die hiertoe het besluit neemt, geeft hiervan kennis aan alle andere Kamers ; deze Kamers zijn gehouden gedurende het tijdperk der uitsluiting den uitgeslotene ook in haar ressort niet tot de uitoefening van het kiesrecht toe te laten. lid V. Zie het bij besluit van 19 Augustus 1920, S. 712 vastgestelde Reglement voor de Kamers van Koophandel, sub II onder de bijlagen opgenomen. 1. o. Willen de Kamers werkelijk eene vertegenwoordiging vormen, dan moet in de eerste plaats het eigen-aangifte stelsel verdwijnen. Dit stelsel mag 'gemotiveerd zijn geweest, toen door de afschaffing van de patentbelasting het daarin gelegen middel verdween om uit te maken, wie een bedrijf uitoefende, het is thans niet meer noodig, nu hét handelsregister daartoe de gegevens kan leveren. (M. v. T.) — Zij, die hunne zaken hebben in eene gemeente, doch in eene tot eene andere Kamer van Koophandel behoorende gemeente wonen, zullen kiezer zijn voor de Kamer, in welker gebied .hunne zaak is gevestigd, en niet voor die, onder welke hunne woonplaats behoort. Immers zij zijn in eerstbedoeld handelsregister ingeschreven en komen dus voor op de aan dat handelsregister ontleende kiezerslijst. (M. v.T.) — Het stellen van eene minimum-leeftijdsgrens wordt onnoodig geacht. Wanneer ie-  — 89 — Art. 3 mand gedurende een jaar als hoofd van een bedrijf in het handelsregister staat ingeschreven, mag men aannemen, dat hij ook de bekwaamheden bezit om het kiesrecht voor de Kamer uit te oefenen. Voor hen, die handlichting verkregen hebben, spreekt dit vanzelf, maar ook van anderen, die den 21-jarigen leeftijd nog niet bereikt hebben en niettemin reeds meer dan een jaar in het handelsregister zijn ingeschreven, kan hetzelfde gezegd worden. Uit de redactie van het artikel volgt, dat ook aan. vrouwen het kiesrecht zal worden toegekend. Daargelaten hoe men denkt over de vraag of vrouwen politiek kiesrecht moeten hebben, kan er tegen zoodanige regeling, naar ondergeteekende's meening, geen bezwaar bestaan. Trouwens de wetgever van 1838 stelde reeds voor de gehuwde vrouw de mogelijkheid open als „openbare koopvrouw" zelfstandig handel te drijven. (M. v. T.) — De verplichting tot inschrijving van de sub o bedoelde personen vloeit voort uit de artt. 6 tot en met 14 in verband met artt. 23 en 24 van de Wet op het Handelsregister. Bij het overleg met de Bijzondere Commissie uit de 2e Kamer werd gevraagd, of de opsomming in regel 5 e.v. van dit lid wel noodig is, naast dé on«omming in d* Hmde-ls"-'-'! f "wet van de personen d e 'n het handelsregister worden vermeld. Omtrent deze vraag wordt in het Verslag opgemerkt: „Gebleken is, dat in laatstgenoemde wet de volgende personèn worden vermeld, die geene kiezers voor de Kamers van Koophandel zullen zijn, t.w. de echtgenoot van de gehuwde vrouw of de weduwe, aan wie de handelszaak toebehoort (artikel 5, eerste lid), de houders van aandeelen op naam, die deze niet hebben volgestort (art. 8, tweede lid), de procuratiehouders (art. 13), terwijl slechts de algemeene procuratiehouders kiezers zullen zijn. Met het oog hierop achtte de Minister van Landbouw, Nijverheid en Handel het wenschelijk de bedoelde opsomming in art. 3 éérste lid, van het wetsontwerp op de Kamers van Koophandel te behouden." — Op de schriftelijke vragen van een der leden van de 2e Kamer omtrent het in aanmerking komen van vereenigingen van handelsreizigers en handelsagenten als rechtspersoonlijkheid bezittende vereenigingen, bedoeld in de 3de  Art. 3 — 90 — zinsnede van het lsté lid van art. 3 der wet op de Kamers van Koophandel 1920 en omtrent de toepasselijkheid van-de 4de zinsnede van het lstè lid van vorengenoemde wet op gevolmachtigde handelsreizigers en zelfstandige handelsagenten, antwoordde de Minister, dat 'naar zijn meening met de derde' zinsnede van het eerste lid van art. 3 der wet, zooals uit het verband van den tekst uitdrukkelijk volgt, alleen bedoeld worden "lichamen, die een handelszaak drijven, zoodat vereenigingen als dé in de vraag bedoelde niet in aanmerking komen. Ten aanzien van de tweede vraag, aldus de Minister, kan worden opgemerkt, dat blijkens de hedóelde bepaling alleen algemeene procuratiehouders het kiesrecht hebben, zoodat het van den inhoud der volmachten afhangt of een handelsreiziger het kiesrecht heeft, terwijl handelsagenten het kiesrecht kunnen hebben, wanneer zij ook als algemeene gevolmachtigden zijn aan te 'merken of wanneer hun zelfstandigheid zoodanig is, dat zij als eigenaar eener handelszaak, overeenkomstig den tekst der wet, kunnen worden aangemerkt. 1. 6. Het oorspronkelijke ontwerp kende alleen een individueel kiesrecht. Bij de minderheid der Bijzondere Commissie uit de 2 Kamer bestonden hiertegen de volgende bezwaren : „Volgens het wetsontwerp — aldus het V. V. — zullen opnieuw Kamers van Koophandel in het leven worden geroepen, welke buiten alle verband staan met het vereenigingsleven, dat zich, vooral in de laatste jaren, op het gebied van handel en nijverheid zoo krachtig heeft ontwikkeld. In die vereenigingen hebben handel en nijverheid hunne ware vertegenwoordiging gevonden; zij hebben de tegenwoordige Kamers van Koophandel als het ware van hare taak ontheven en wachten slechts op ordening van Regeeringswege om ook wettelijk als zoodanig te kunnen optreden. Wordt dit als uitgangspunt aanvaard, dan' behooren niet de individueele ingeschrevenen op het handelsregister als kiezers van de Kamers op te treden, maar deze lichamen gekozen te worden door de in het vrije maatschappelijke leven ontstane vereenigingen, overeenkomstig door de wet te stellen regelen.  — 91 — Art. 3 Verkiezing van de leden der Kaniers door de ingeschrevenen op het handelsregister zou niet leiden tot samenstelling van Kamers, die, meer dan tot dusver het geval was, als eene werkelijke vertegenwoordiging van handel en nijverheid zouden zijn te beschouwen. Een groot dee} van de op het handelsregister ingeschrevenen zou het vrij onverschillig laten, wie in de Kamers gekozen worden, en allicht bereid zijn personen, die Jid van eene Kamer wenschen te worden, ter wille te zijn. Het geven van kiesrecht aan eene massa onverschilligen zou op den uitslag der verkiezingen een zeer nadeeligen invloed hebben. De candidaatstelling zou komen in handen van allerlei gelegenheidsorganisaties ; dientengevolge zou het personen, die gaarne lid eener Kamer willen worden, doch niet de daarvoor noodige kennis en geschiktheid bezitten, gemakkelijk vallen eene plaats op de candidatenlijst te krijgen en het lidmaatschap deelachtig te worden. Personen, die op grond van hunne bekwaamheid en geschiktheid eene plaats in de Kamer verdienen, zouden juist niet gekozen wordenBlijkens de Memorie van Toelichting wil de Minister de kiezers verplichten de candidaten in de door hen gewenschte volgorde hunner keuze te nummeren. Dit zou, waar de verkiezing een betrekkelijk groot aantal personen zal betreffen, feitelijk onuitvoerbaar blijken,. aangezien daarmede van de kiezers te veel gevergd zou worden. Dat de vakorganisatie zich, zoowel in de groot- als in de midden- en kleine bedrijven in den laatsten tijd krachtig heeft ontwikkeld^ blijkt uit de verslagen en mededeelingen van de afdeeling Handel, jaargang 1914, no. 3, waarin wordt vermeld, dat in 1914 reeds 1086. patroonsvereenigingen waren georganiseerd ; dit aantal is na dien tijd nog zeer aanmerkelijk toegenomen. Niet overal en niet, voor alle bedrijven zijn zulke organisaties in het leven geroepen, maar dit is geen overwegend bezwaar tegen toekenning van het kiesrecht aan de organisaties. De verkiezing zal dan immers komen in handen van personen, die door het toetreden tot eene organisatie getoond hebben in de zaken van handel en industrie belang te stellen. Bovendien zal de toekenning van  Art. 3 __ 92 — het kiesrecht aan de organisaties er velen toebrengen daarvan lid te worden. In de organisaties kent men elkander. De leden weten beter dan de ingeschrevenen op het handelsregister, wie vertrouwen verdienen en voor het lidmaatschap der Kamer geschikt zijn. Indien al bij sommige leden van vakvereénigingen het individueele belang wel eens te veel op den voorgrond heeft gestaan, meer en meer dringt in die „vereenigingen het besef door, dat zij voorde algemeene belangen van het vak.hebben te zorgen. Bij deze regeling van het kies%ht zal men niet behoeven te vreezen, dat er concurrentie ontstaat tusschen de K-amers en de vakorganisaties, maar zal samenwerking tusschen beide soorten lichamen verkregen worden, hetgeen voor eene goede werking der Kamers van groot belang is. Om deze redenen verdient opdracht der verkiezing aan de vakvereenigingen, naar men meende, verre de voorkeur boven verkiezing door de ingeschrevenen op het handelsregister." De Minister kon zich hiermede niet vereeni-' gen. „Hij achtte het niet wenschelijk, en ook voor het oogenblik practisch onmogelijk, de leden der Kamers te doen aanwijzen door de verschillende vereenigingen van handelaren en nijveren." De bezwaren, tegen het stelsel van het wetsontwerp aangevoerd, berusten blijkbaar op de stelling, dat handel en nijverheid in de bestaande vereenigingen op hun gebied reeds eene volkomen vertegenwoordiging vinden, zoodat.de wetgever niets meer te doen heeft dan eene wettelijke sanctie aan het reeds bestaande organisme te geven. Die stelling is echter niet juist. Het is volkomen waar, dat het vereenigingsleven zich vooral in de laatste jaren krachtig heeft ontwikkeld, maar de toestand is toch nog niet aldus, dat het geheele bedrijfsleven in den lande en in de verschillende deelen des lands, die voor vertegenwoordiging in eene^Kamer van Koophandel in aanmerking komen, zóó.in al zijne geledingen in vereenigingen is georganiseerd, dat voor eene publiekrechtelijke vertegenwoordiging van handel en nijverheid niets anders noodig is dan aan vergaderingen" van afgevaardigden dier vereenigingen eenvoudig een officieel ka-  93 — Art. 3 rakter te geven. Daarvoor zijn er nog te velen niet in vereenigingen georganiseerd en daarvoor loopen de verschillende vereenigingen nog te veel over en door elkaar. Zou men aan de bezwaren, voortvloeiende uit den tegen woordigen toestand van het vereenigingsleven op het gebied van handel en nijverheid, willen te gemoet komen, dan zou men moeten vervallen in allerlei ingewikkelde regelingen, b.v. omtrent toelating van de vereenigingen, stemrecht, dubbel lidmaatschap, vertegenwoordiging van verschillende vakken enz., die aan de Kamers van Koophandel iets kunstmatigs zouden geven en Regeeringsbemoeiing met hare samenstelling meeri noodzakelijk zouden maken dan met haar karakter van vertegenwoordigende lichamen overeenkomt. De eerstondergeteekende is derhalve van oordeel, dat alleen het in het wetsontwerp neergelegde stelsel voor het oogenblik in aanmerking kan komen. Dit stelsel zal ook aan de beteekenis van de bestaande organisaties alleszins recht doen wedervaren. In verband met het evenredig kiesrecht zal. haar invloed op de samenstelling der Kamers groot zijn en niet op kunstmatige, doch op volkomen natuurlijke wijze zal in de Kamer een beeld worden verkregen van den omvang en de beteekenis van elke organisatie." (M. v. A.) — Nadat met de Bijzondere Commissie nader overleg was gepleegd, heeft de Minister de'daarbij kenbaar gemaakte bezwaren overwogen en is door opneming van het onder b. bepaalde aan die bezwaren tegemoet gekomen. De bedoeling — aldus de Minister — die bij de rejejmgj^er verkiezing op den voorgrond staat, fis, dat de Kamers zullen zijn lichamen, welkeeen beeld geven van de verschillende soorten van bedrijven, die in het gebied van de Kamer bèstaan en,in welke tevens de meest op den voorgrond tredende en deskundige personen op verschillend gebied, wat handel en nijverheid betreft, zitting zullen hebben. Bovendien moet er rekening mede worden gehouden, dat de Kamers niet zooals nu een zuiver plaatselijk karakter zullen dragen, doch elk zich over een zeker gebied zullen uitstrekken. Met het oog op de omstandigheid, dat de gebiedender Kamers gezamenlnk het eeheeloland  Art. 3 — 94 — zullen omvatten en dat de Kamers niet te talrijk zullen mogen zijn, willen zj voldoende krachtige lichamen kunnen zijn, zal hét gebied van elke Kamer, uitgezonderd die in de grootste steden, uit een vrij groot aantal verschillende gemeenten bestaan. Het is dus ook wenschelijk, dat in de Kamers de voornaamste gedeelten van elk gebied vertegenwoordigd worden. De Minister meende, dat aan deze eischen het best voldaan werd door e-mnrediffe verkiezing met individueele_nummering jier can- didajien Hetzelfde doel kan echter ookTst- reikt worden door zooveel mogelijk partij te trekken van de in den handel en de nijverheid bestaande vereenigingen. Met behoud van den grondslag der evenredige vertegenwoordiging, nl. dat elk aantal stemmen, dat gelijk is aan het kiesquoti8.it, recht geeft op het bezetten van één zetel, zou kunnen worden bepaald, dat vereenigingen op het gebied van handel en nijverheid in plaats van hunne leden, die de vereischten voor het kiesrecht bezitten en zich daarmede .akkoord verklaard hebben, stem kunnen uitbrengen en dus zooveel leden van de Kajn?r van Koophandel kunnen aanwijzen als het aantal dezer leden medebrengt. Dat wil dus zeggen, dat, wanneer het totaal aantal kiezers b.v. 1000 is, het aantal leden van de Kamers van Koophandel 10 en het aantal leden-kiezers van de vereeniging 100, de vereeniging één lid aanwijst. Men zou aldus naast het individueel ook een collectief kiesrecht verkrijgen. Het valt te verwachten, dat met het oog op het aantal reeds bestaande vereenigingen van deze bevoegdheid een ruim gebruik zal worden gemaakt, SoclT'alle ïeoen der Kamers zullen op deze wijze ongetwijfeld niet worden aangewezen. Zooals in de Memorie van Antwoord door den Minister reeds werd opgemerkt, zijn er nog velen niet in vereenigingen georganiseerd en loopen de verschillende vereenigingen nog veel over en door elkaar. Daarom zou het ook niet aangaan de Kamers uitsluitend uit vertegenwoordigers der vereenigingen samen te stellen, waartegen in de Memorie van Antwoord bezwaren werden ontwikkeld. Bij de thans beoogde regeling verdwijnen die bezwaren. Voor de zetels, niet bezet door personen,  95 - Art. 4 welke door de vereenigingen worden gekozen, zou dus eene individueele stemming , moeten plaats hebben. Deze zal- volgens het oorspronkelijk voorgenomen stelsel kunnen geschieden. De bezwaren, tegen de algemeene toepassing van het nummerstelsel ingebracht, gelden dan niet meer in die mate, daar het aantal candidaten zoowel als het aantal uit te brengen stemmen veel geringer zal ziin. (V.) — Een amendement strekkende om het collectieve kiesrecht te schrappen werd verworpen. — „Het heeft bij ondergeteekende een punt van overweging uitgemaakt, of voor de kiezers eene verplichting tot uitoefening van het stemrecht zou moeten ingevoerd worden. Hoewelde geringe belangstelling, waarvan hierboven reeds gewag werd gemaakt, een grond voor de invoering van stemplicht zou kunnen zijn, heeft ondergeteekende gemeend daartoe toch niet te moeten overgaan. Het karakter der nieuwe Kamers versohilt zoozeer van dat der thans bestaande, dat — naar mag worden verwacht — de kiezers op den duur voldoende zullen zijn doordrongen van het belani? om hun stemrecht uit te oefenen. Mocht de ervaring anders Ieeren, dan zou de invoering van stemplicht nader kunnen worden overwogen, maar daartoe nu reeds over te gaan, ■. lvorens zoowel de inschrijving in het handelsregister als de nieuwe regeling der Kamers van Koophandel eenigermate burgerrecht hebben verkregen, acht de ondergeteekende minder wenschelijk." (M. v. T.) Art. 4. 1. Kiezers voor de afdeeling grootbedrijf zijn de kiesgerechtigden als omschreven in art. 3, wier namen in het handelsregister voorkomen als betrokken bij eene handelszaak, voor welke bij de inschrijving in het handelsre gister ten minste f 100 en als jaarlijksche bijdrage ten minste f 20 moet worden betaald, tenzij overeenkomstig art. 5, derde lid, van deze wet zij hebben verzocht op de lijst van kiezers voor het kleinbedrijf geplaatst te worden of door  Art. 5 F^f 9;i • de afdeeling grootbedrijf ingevolge art. 5, vierde lid, is beslist, dat zij op grond van den aard van hun handelszaak niet in aanmerking komen om kiezer voor de afdeeling voor het grootbedrijf te zijn. 2. Alle niet op de lijst van kiezers voor het grootbedrijf geplaatste kiesgerechtigden worden op de kiezerslijst voor het kleinbedrijf geplaatst. Zie art. 19 der ■Handelsregisterwet, Kiezerslijsten. Art. 5. 1. Elke Kamer maakt twee kiezerslijsten op van de kiezers, die gerechtigd zijn hun stem uit te brengen bij verkiezingen voor leden van die Kamer. 2. Van die lijsten vermeldt de eene de kiezers voor het grootbedrijf, de andere die voor het kleinbedrijf. 3. Een kiezer, die recht heeft op de eerstgenoemde lijst geplaatst te worden, of daarop geplaatst is, kan verzoeken op de in de tweede plaats genoemde lijst geplaatst te worden, aan welk verzoek de Kamer moet voldoen. 4. De afdeeling voor het grootbedrijf eener Kamer kan kiezers, die ingevolge art. 4 op de kiezerslijst voor kiezers voor het grootbedrijf zijn geplaatst, van die lijst afvoeren uit overweging, dat zij op grond van den aard hunner handelszaak niet in aanmerking komen om kiezer voor de afdeeling voor het grootbedrijf te zijn. Van deze beslis-, sing geeft de secretaris der Kamer binnen een week kennis aan den kiesgerechtigde, die daarvan binnen twee weken na de kennisgeving in beroep kan komen bij Onzen Minister, met de uitvoering van deze wet belast. -, s%£ii  • 97 - Art. 5 5. De kiezerslijsten voor elke Kamer worden in de gemeenten, tot het gebied der Kamer behoorende, openbaar gemaakt. Tegen die lijsten kunnen bezwaren bij de Kamer worden ingediend. 6. Wij stellen bij algemeenen maatregel van bestuur voorschriften vast omtrent: a. het tijdstip voor en de wijze van I opmaken der kiezerslijsten ; b. de openbaarmaking der kiezersï lijsten; c. den termijn voor het indienen van B een verzoek als in het derde lid van dit I artikel bedoeld; d. den termijn, waarbinnen en de wijze, waarop bezwaren tegen de open- Ibaar gemaakte kiezerslijsten kunnen worden ingediend ; e. den termijn, waarbinnen en de wijze„ waarop op die bezwaren moet worden, beslist; /. het sluiten der kiezerslijsten. Zie het bij besluit van 19 Augustus 1920, S. 712 vastgestelde Reglement voor de Kamers van Koophandel, sub II onder de bijlagen opgenomen. 4. „De bevoegdheid van de afdeeling voor het grootbedrijf om kiezers van de lijst af te voeren, kan naar het gevoelen van den eersten ondergeteekende bezwaarlijk gemist worden. Of men kiezer van het groot- dan wel van het kleinbedrijf zal zijn, hangt af van het bedrag van het kapitaal, naar hetwelk de bijdrage voor het handelsregister wordt berekend. Die rangschikking geschiedt op eigen aangifte, gecorrigeerd eenerzijds door de bevoegdheid der Kamer om dengene, die te laag opgeeft en dus te weinig zou betalen, in eene hoogere klasse te rangschikken. Deze bepaling belet tevens, dat deze personen, ten onrechte kiezers van het kleinbedrijf zouden zijn ; zij betreft echter fin de eerste plaats ontduiking van den betalingsplicht en was dus ontworpen als deel S. & J. n». 91. i  Art. 6 — 98 — van den algemeenen maatregel ter uitvoering van art. 19 Handelsregisterwet; thans is zij voor opneming in art. 19 van dat wetsartikel zelf voorgesteld. Het pendant van deze be. paling is het hier bedoelde voorschrift, dat op deze plaats thuis behoort. Is de kans, dat iemand zich voor het grootbedrijf opgeeft, terwijl hij kiezer voor het kleinbedrijf behoort te zijn, minder groot dan het omgekeerde, omdat hij in het eerste geval méér moet betalen, uitgesloten is die kans geenszins, en het verkrijgen van personen op de lijst, die er niet op thuis behooren, is voor het grootbedrijf belangrijker dan voor het kleinbedrijf, omdat het aantal kiezers' wel steeds veel geringer zal zijn en dus de invloed van zulke onrechtmatige kiezers gevaarlijker. Deze bepaling is derhalve bepaald noodzakelijk." (M. v. A.) Verkiesbaarheid. Art. 6. h Tot lid eener Kamer kunnen worden gekozen ingezetenen dés Rijks, tevens Nederlanders, die den ouderdom van 23 jaren hebben bereikt en binnen het gebied der Kamer gedurende twee achtereenvolgende jaren kiezer voor de betrokken afdeeling zijn of geweest zijn. 2. Van de verkiesbaarheid zijn uitgesloten zij, die ingevolge onherroepelijk geworden rechterlijke uitspraak in staat van faillissement verkeeren of anderszins de beschikking of het beheer hunner goederen hebben verloren, die van het kiesrecht of de verkiesbaarheid bij onherroepelijk geworden rechterlijke uitspraak ontzet zijn, en zij, die rechtens van hunne vrijheid zijn beroofd. Evenzeer als vrouwen kiezer zullen zijn, zullen zij een plaats in de Kamer moeten kunnen innemen. (M. v. T.) — Volgens dit artikel — aldus het V. V. — zijn personen verkiesbaar, die gedurende twee jaren eene handelszaak hebben gedreven, doch geen bedrijf meer uitoefenen. Indien dus  — 99 — Art. 7 iemand gedurende genoemden tijd bij voorbeeld algemeen procuratiehouder geweest is, zal hij zijn geheele leven verkiesbaar blijven. Eenige leden van de Commissie meenden, dat, indien ten gevolge van deze bepaling eene Kamer van Koophandel voor een goed deel zou bestaan uit" personen, die zich uit handel en nijverheid hebben teruggetrokken, dit niet in het belang van eene behoorlijke vervulling van hare taak zou zijn. Terwijl de Minister het eens was met de leden der Commissie, die in de omstandigheid, dat een persoon geen bedrijf meer uitoefent, op zich zelf geen reden zien, dat iemand minder geschikt zou zijn voor het lidmaatschap der Kamer, en dus de bepaling ongewijzigd meende te mogen laten, deelde hij niet de vrees, door eenige leden der Commissie geuit, dat bij het bestaan van die bepaling de Kamers van Koophandel voor een groot deel zouden worden samengesteld uit personen, die zich uit handel en nijverheid hebben teruggetrokken. Z. i. kon men dit met vertrouwen aan de kiezers overlaten, die over het algemeen aan personen, die nog in de praktijk zijn, wel de voorkeur zullen geven. (M. v. A.) Duur Van het lidmaatschap. Aft. 7. 1. De leden der Kamers hebben zitting gedurende vier jaren. 2. Om de twee jaren treedt op den eersten Januari de helft der leden van elke afdeeling van iedere Kamer af, volgens een daarvan door de Kamer bij loting op te maken rooster. Van de voor de eerste maal of na ontbinding verkoken Kamers treedt de eene helft der leden van iedere afdeeling af op den eersten Januari van het tweede kalenderjaar na de verkiezing en de andere helft twee jaar later, eveneens volgens een door de Kamer bij loting op te maken rooster. Is het getal leden eener afdeeling oneven, dan zal in beide gevallen eerst de helft van het met één vermeerderd getal 4*  Art. 8 - - 100 — der leden en daarna de helft van het met één verminderd getal der leden voor aftreding in aanmerking komen. 3. Hij, die ter vervulling eener buiten den bij den rooster bepaalden tijd opengevallen plaats, tot lid eener Kamer is verkozen, treedt af op het tijdstip, waarop degeen, in wiens plaats hij is verkozen, moest aftreden. 4. De aftredenden zijn terstond herkiesbaar. Art. 8, 1. De leden der Kamers kunnen te allen tijde hun ontslag nemen; het bericht daarvan wordt door hen ingezonden aan de Kamer. 2. Zij verliezen van rechtswege hun lidmaatschap, zoodra eene der in art. 6, tweede lid, vermelde omstandigheden zich voordoet, die verkiesbaarheid uitsluiten. Tijdstip der verkiezing. Art. 9. 1. De Kamer stelt den datum "van elke verkiezing vast en deelt dezen mede aan het bestuur der gemeente, "waar de Kamer haren zetel heeft. Tusschen deze mededeeling en den datum der verkiezing moeten ten minste twee maanden verloopen. 2. Bij periodieke aftreding ingevolge art. 7, tweede lid, geschiedt deze mededeeling in de maand September, voorafgaande aan de aftreding, en heeft da verkiezing plaats in de maand November; bij het openvallen van plaatsen ingevolge art. 8 geschiedt deze mededeeling binnen eene maand na het openvallen en heeft de verkiezing plaats binnen twee maanden na die mededeeling. Stembureaux. Aft. 10. 1. Voor de verkiezing van le-  101 - Art. 11 den van de Kamers van Koophandel en Fabrieken is een hoofdstembureau gevestigd in elke gemeente, waar een Kamer haren zetel heeft. 2. Elk hoofdstembureau bestaat uit een voorzitter, een plaatsvervangenden voorzitter en nog drie leden en drie plaatsvervangende leden, welke allen benoemd worden door het bestuur der gemeente, in het voorgaande lid bedoeld, en wel uiterlijk eene maand voor de verkiezing. 3. Indien het hoofdstembüreau dit noodig acht, kunnen in andere gemeenten van het gebied der Kamer of in de ge- • meente, waar het hoofdstembureau gevestigd is, stembureaux gevestigd worden. Die stembureaux zijn samengesteld als het hoofdstembureau. Het bestuur der gemeente,- waar een stembureau gevestigd is, of meerdere stembureaux zijn gevestigd, benoemt den voorzitter, de leden en den plaatsvervangenden voorzitter en de plaatsvervangende leden van elk stembureau en wel binnen veertien dagen na ontvangst van de mededeeling van het hoofdstembureau, dat het dat stembureau noodig acht. ± i i i beschikbaar voor de zitting van elk stembureau. Wijze van verkiezing. Art. 11. 1. De verkiezing geschiedt volgens door Ons bij algemeenen maatregel van bestuur te' stellen regelen, welke voor de kiezers, bedoeld in artikel 3, eerste lid onder a, evenredige vertegenwoordiging tot grondslag zullen hebben, en voor de vereenigingen, bedoeld in artikel 3, eerste lid onder b, ook zullen  Art. 11 — 102 — betreffen de wijze, waarop in die vereenigingen besluiten ter zake van'de uitoefening van haar kiesrecht worden genomen. 2. Wij stellen bij algemeenen maatregel van bestuur voorschriften vast omtrent het tijdstip en de wijze van indiening van — en de beslissing op bezwaren tegen eene verkiezing, alsmede omtrent afgifte, onderzoek en beslissing over geloofsbrieven en indiening van — en beslissing op bezwaren tegen beslissingen te dier zake. Zie het bij besluit van 19 Augustus 1920, S. 712 vastgestelde Reglement voor de Kamers van Koophandel, sub II onder de bijlagen opgenomen. — Er bestaat — aldus de Minièterin de M. v. T. — een groot verschil tusschen de verkiezingen voor de politieke lichamen, als de Tweede Kamer der Staten-Generaal, en voor de Kamers van Koophandel en Fabrieken. ' Van politir ken partijstrijd zal daarbij wel weinig sprake zijn en derhalve is het stelsel van verkiezing, dat in de Kieswet is neergelegd, niet bruikbaar. Na het noodige overleg met deskundigen is voor deze verkiezingen een stelsel ontworpen, waarbij o.m. de kiezer bij de stemming de candidaten zijner keuze in de door hem gewenschte volgorde nummert. De Bijzondere Commissie der 2e Kamer achtte het evenwel eenstemmig niet geraden de kiezers te verplichten de candidaten te nummeren; zij meende, dat het voor de verkiezing van leden der vertegenwoordigende lichamen aangenomen Iijstenstelsel ook bij deze verkiezingen zeer goed in praktijk kon worden gebracht. Daartegenover merkte de Minister in de M. v. A. op, dat men bij de beoordeeling van de regeling der verkiezing van de Kamers van Koophandel wel in het oog moet houden, dat er een zeer groot onderscheid bestaat tusschen deze verkiezingen en de politieke. Om te beginnen is het kiezerskorps veel kleiner en bestaat het uit bestuurders van ondernemingen, dus allicht personen van eenige ontwikkeling.  - 103 - Art. 12 Voorts gaat het bij deze verkiezingen niet om partijpolitiek en om samenstelling eener parlementaire vergadering, doch hebben zij ten doel de aanwijzing tot leden der Kamer van de personen, die in het gebied der Kamer in handel of nijverheid in het algemeen eene eerste plaats bekleeden, en van hen, die de voornaamste in dat gebied voorkomende takken van bedrijf geacht kunnen worden te vertegenwoordigen, terwijl de Kamers niet zoozeer een parlementair, dan wel een besturend karakter dragen. Het lijstenstelsel, dat berust op het bestaan van verschillende partijen, die om de meerderheid strijden, mist dus hier zijn grond en het zou ook eene behoorlijke vertegenwoordiging van de verschillende vakken in den weg staan. Nadat de Commissie verklaard bad bij haar meening te blijven, heeft de Minister de zaak nogmaals overwogen en is.door hem daarover advies gevraagd van de commissie uit de commissie voor de economische politiek, die het ontwerp had samengesteld. Op grond van de conclusies van deze commissie bleef de Minister van oordeel, dat zijn voorgenomen stelsel, zij het ook bij wijze van proef, gehandhaafd moest worden. Aangezien door de opneming in artikel 3 van het collectieve kiesrecht der vereenigingen op het gebied van handel en nijverheid de bezwaren tegen de algemeene toepassing van het nummerstelsel ingebracht, niet meer in die mate zouden gelden, daar het aantal canaidaten zoowel als het aantal uit te brengen stemmen veel geringer zou zijn, heeft de meerderheid der Bijzondere Commissie zich tenslotte met de voorstellen van den Minister vereenigd. Zie verder de aanteekeningen bij de artt. 2 en 3. — Een amendement, strekkende om het •lijstenstelsel in de wet op te nemen, werd verworpen. Bevoegdheden en verplichtingen der Kamers. Art. 12. 1. De Kamers zijn verplicht aan het algemeen bestuur, alsmede aan de provinciale- en de gemeentebesturen,  Art. 12 — 104 — welker gebied geheel of ten deele met het hare samenvalt, adviezen of inlichtingen te geven over die aangelegenheden van handel en nijverheid, waarover door die bestuursorganen haar oordeel of inlichtingen gevraagd worden. 2. Zij kunnen ook uit eigen beweging zoodanige adviezen of inlichtingen geven, en verzoeken of voorstellen doen aan die bestuursorganen. 3. Wanneer eene aangelegenheid, in het eerste lid bedoeld, in het bijzonder betreft het grootbedrijf of het kleinbedrijf, dan worden de stukken, bevattende het advies, de inlichtingen, het verzoek of het voorstel, opgemaakt door de betrokken afdeeling en in de algemeene vergadering der Kamer behandeld. Voor het geval, dat deze zich met het advies der betrokken afdeeling niet vereenigt, wordt door de Kamer het oorspronkelijke stuk dier afdeeling met de beschouwingen der Kamer medegezonden. Het behoort regel te worden — aldus de Minister — dat de overheid, zoowel die van het Rijk of de provincie als die van de gemeente, de gereorganiseerde Kamers over ontwerpen van wet of verordening, die handel en nijverheid in ruimen zin betreffen, vóór de indiening ervan hoort. Eene wettelijke verplichting daartoe in het leven te roepen acht ondergeteekende vooralsnog althans niet wenschelijk. Verwacht mag worden, dat de Kamers van Koophandel door de reorganisatie aanmerkelijk in beteekenis en gezag zullen winnen, eh derhalve eerder dan thans geraadpleegd zullen 1 worden. Mocht dit in de praktijk te wenschen blijken over te laten, dan kan eene herziening worden getroffen en wel op die punten, ten aanzien van welke zij het meest noodig blijkt. Thans eene algemeene voorziening te treffen, die zeer bezwaarlijk te formuleeren zou zijn, valt niet aan te bevelen. (M. v. T.)  - 105 — Art. 14 — Er zijn tal van onderwerpen, die niet in het bijzonder het grootbedrijf of het kleinbedrijf betreffen, bv. onderwerpen, de posterijen en de telegrafie rakende, vragen van spoorwegbeleid e. d.; deze worden uitsluitend door de Kamsr in pleno behandeld. Het spreekt vanzelf, dat de Kamers de bevoegdheid behouden om voor het voorbereiden van verschillende onderwerpen, hetzij vaste commissiën in te stellen, hetzij voor een enkel geval eene commissie ad hoe te benoemen. Zoo zijn er reeds bij sommige bestaande Kamers commissiën Voor de scheepvaartbelangen, voor de consulaten, voor het verslag, voor de posterijen en de telegrafie, e. d. (M. v. T.) Art. 13. De Kamers zijn verplicht de functies te verrichten, welke haar door wetten of Koninklijke besluiten zijn opgedragen. „Als functies, die aan de Kamer opgedragen zullen kunnen worden, zijn bijv. te vermelden : a. het besturen van entrepóïs, beurzen van koophandel en andere inrichtingen op het gebied van handel en nijverheid ; b. het benoemen of ter benoeming voordragen van personen, wier werkkring zich op het gebied van handel en nijverheid beweegt. Zoo zou, zoolang de makelaardij nog geen vrij beroep is, de benoeming van makelaars, die in het Wetboek van Koophandel aan de plaatselijke besturen is opgedragen, na wetswijziging ook op dit punt, aan de Kamers kunnen worden gebracht." (M. v. T.) — Zie verder de aanteekeningen bij het volgend artikel. Art. 14. De Kamers zijn bevoegd tot: a. het stichten en behéeren van inrichtingen ten dienste van handel en nijverheid ; b. het verleenen van subsidies aan instellingen, die een algemeen belang van handel en nijverheid bevorderen; c. het -zich belasten met het haar  Art. 14 — 106 — opgedragen beheer over al of niet door het openbaar gezag in het leven geroepen inrichtingen ten dienste van handel en nijverheid; d. het afgeven, behalve van certificaten van oorsprong, ook van andere verklaringen ten dienste van het handelsverkeer, zooals verklaringen omtrent het bestaan en den aard van handelsgebruiken in haar gebied; e. het legaliseeren van handteekeningen, die in het handelsregister zijn ingeschreven ; /. het heffen van gelden voor het gebruik van bij haar in beheer zijnde inrichtingen en van retributies voor door haar aan belanghebbenden bewezen diensten of voor hen verrichte werkzaamheden ; g. het verzamelen van statistische gegevens ; h. het vorderen van de rijks-, provinciale- en gemeente-ambtenaren van de voor hare verslagen en verzameling van statistische gegevens benoodigde opgaven, behoudens de op dit stuk door Onzen Minister, met de uitvoering dezer wet belast, te geven voorschriften en de op bedoelde ambtenaren rustende verplichting tot geheimhouding. „Wat de bestuursbevoegdheden der Kamers betreft, herinnert ondergeteekende er aan, dat reeds thans aan de Kamers is opgedragen : de benoeming van een deel der leden der bij de wet, houdende nadere bepalingen omtrent de heffing van invoerrechten naar de waarde der goederen ingestelde commissiën van beoordeeling en raad van beroep, de benoeming van een lid en een of twee plaatsvervangende leden in de commissie van deskundigen krachtens art. 31 der wet van 30 Juli 1914 (Staatsblad n°. 317), houdende nadere bepalingen omtrent  107 - Art. 16 den accijns op wijnen. Voorts worden in I sommige gemeentelijke verordeningen bijzondere I bevoegdheden aan de Kamers gegeven. In de richting van uitbreiding van bestuursbevoegdheid zijn in de laatste jaren reeds I stappen gedaan, hetgeen blijkt: 1". uit het I uitvaardigen van het Koninklijk besluit van 2 November 1916 (Staatsblad n°. 490), waarbij. I uitdrukkelijk de bevoegdheid der Kamers wordt erkend aan handelaren en fabrikanten bij de uitoefening van hun bedrijf bijstand te verleenen met name door het afgeven of bevestigen van verklaringen nopens hun bedrijf of de artikelen, die zij verhandelden of vervaardigen en om voor de op verzoek van be-~ langhebbenden verrichte werkzaamheden van hen vergoeding van kosten te vorderen ; 2°. uit de wet op het handelsregister, waarin aan de Kamers het houden van dat register is opgedragen. Tot deze beide onderwerpen moet de bestuursbevoegdheid echter niet beperkt blnven. Uitbreiding daarvan kan den arbeid dezer lichamen, bestemd den handel en de nijverheid te vertegenwoordigen, meer nut doen afwerpen en, in de goede richting geleid, zeer zeker eene meer krachtige vertegenwoordiging in de bedrijfseentra vrucht doen dragen. Daarom wordt haar taak in het hierbijgaand ontwerp van wet in dit opzicht belangrijk uitgebreid." (M. v. T.) — „Bij de bepaling sub 6 is met name gedacht aan bijdragen voor tentoonstellingen, voor in te stellen onderzoekingen ten opzichte van verbetering van verkeerswegen, voor door anderen cndejMomen actie in het algemeen belang van handel of nijverheid." (M. v. T.) Art. 15. De Kamers kunnen zich voor de uitvoering van haar taak met elkaar en met andere autoriteiten rechtstreeks in verbinding stellen. Bestuur. Art. 13. 1. Elke Kamer kiest jaarlijks uit hare leden een voorzitter ; elke afdeeling kiest jaarlijks uit hare leden een onder-voorzitter der Kamer, die tevens fungeert als voorzitter der afdeeling, die hem gekozen heeft.  Art. 17 — 108 - 2. De voorzitter en de onder-voorzitters zijn, zoolang zij lid der Kamer blijven, als zoodanig herkiesbaar. 3. De voorzitter, of bij ontstentenis van dezen een der onder-voorzitters, vertegenwoordigt de Kamer in rechten. Art. 17. 1. Elke Kamer benoemt een secretaris. 2. De secretaris is niet lid der Kamer, doch heeft een raadgevende stem in hare vergaderingen. 3. Aan den secretaris kunnen één of meer adjunct-secretarissen worden toegevoegd. Dezen, en het verder noodige personeel, worden eveneens door de Kamer benoemd. 4. De secretaris, de adjunct-secretarissen en het verdere personeel kunnen door de Kamer worden ontslagen. , Reglement van orde. "SfSs Art. 18. Elke Kamer stelt een reglement van orde vast ter regeling van haren inwendigen dienst. Dat reglement en de later daarin te brengen wijzigingen behoeven, alvorens van kracht te zijn, de goedkeuring van Onzen Minister, met de uitvoering van deze wet belast. Zie art. 27. Geldmiddelen. Art. 19. 1. De kosten van elke Kamer worden bestreden uit de heffingen en retributies bedoeld in art. 14, uit de bedragen verschuldigd wegens de inschrijvingen in het Handelsregister, alsmede uit hare overige inkomsten. Artikel 205p der Gemeentewet vervalt. 2. Elke Kamer biedt jaarlijks vóór 1 November eene begrooting van in-  — 109 ■ - Art. 19 komsten en uitgaven aan Onzen Minister, met de uitvoering van deze wet belast, ter goedkeuring aan en doet jaarlijks vóór 1 April aan dien Minister rekening en verantwoording over bet door haar gevoerde beheer over het "afgeloopen jaar. „Zullen de Kamers de haar opgedragen taak, zooals die hierboven is uiteengezet, en in het wetsontwerp nader omschreven, op deugdelijke wijze vervullen, dan zullen zij over tamelijk ruime geldmiddelen moeten beschikken. De afhankelijkheid te dien opzichte van de tegenwoordige Kamers van Koophandel van de gemeenteraden en het geringe der bedragen, welke de gemeenten voor de Kamers soms beschikbaar willen stellen, moéten in vele gevallen een belemmerenden invloed op dep arbeid der Kamers uitoefenen. Nu de Kamers door de wet op het handelsregister als rechtspersoon mrW.n gekenmerkt, zullen zij dientengevolge eigen vermogen kunnen vormen en eigen inkomsten hebben, waaruit zij allereerst hare onkosten kunnen bestrijden en waardoor dus van eene afhankelijkheid van de gemeente geen sprake meer behoeft te zijn. De handelsregisterwet stelt het tarief van hetgeen aan de Kamers van Koophandel verschuldigd is op ten hoogste f 50 voor de inschrijving van eene handelszaak en voorts op eene jaarhjksche contributie van de ingeschrevenen van ten hoogste f 10. Het kan nauwelijks verwacht worden, dat die inkomsten, vermeerderd met enkele andere als huur van onroerende goederen, enz., voldoende zullen zijn, om de Kamers in staat te stellen hare nieuwe taak in vollen omvang behoorlijk uit te voeren. Ondergeteekende is daarom van meening, dat die bedragen moeten worden heizien, waartoe een afzonderlijk voorstel van wet tot wijziging van het desbetreffende artikel der handelsregisterwet wordt ingediend. Ook met de bovenbedoelde verhooging bestaat de kans, dat de inkomsten niet voldoende zullen zijn. De ondergeteekende verwacht echter, dat dit eene uitzondering «al zijn, en is in zoodanig geval bereid hulp  Art. 19 — 110 - van Rijkswege te overwegen, wanneer hem blijkt, dat de Kamer alles heeft gedaan, wat in haar macht stond, om die hulp overbodig te maken. De inkomsten der Kamers zullen uitteraard •zeer uiteenloopen, doch men mag aannemen, dat de districten met de minste inkomsten doorgaans ook voor de geringste uitgaven zullen worden geplaatst." (M. v. T.) Bij de wijzigingswet van 26 Maart 1920, 43. 151, zijn de (verhoogde) bedragen der verschuldigde gelden in de Handelsregisterwet 1918 opgenomen. Zie de aanteekening bij art. 19 dier wet. — Artikel 205 -p der Gemeentewet bepaalde, dat de kosten der kamers van koophandel en fabrieken op de begrooting der uitgaven van de gemeente moesten worden gebracht. — De Commissie was van oordeel, dat in het wetsontwerp een afzonderlijk artikel behoort opgenomen te worden, waarin omtrent de wijze van beheer der geldmiddelen en de verantwoordelijkheid daarvoor voorschriften worden gegeven. Wie dit beheer zal voeren, blijkt — aldus het V. V.— uit het wetsontwerp niet. — „Uit dit artikel' volgt reeds — aldus de Minister in de M. v. A. — dat de Kamer aan den Minister rekening en verantwoording over het door haar gevoerde beheer verschuldigd is en hare begrooting ter goedkeuring moet aanbieden. Voorshands acht de eerstondergeteekende het niet noodzakelijk bepaalde voorschriften te geven omtrent de wijze, waarop dit beheer en de rekening en verantwoording dienen te geschieden. Er hestaat geen bezwaar, indien de Kamer onder hare verantwoordelijkheid het beheer harer geldmiddelen opdraagt aan haar secretaris of aan een ander door haar daartoe in het bijzonder aan te wijzen persoon. Ook hieromtrent meent de eerstondergeteekende, dat het wenschelijk is thans reeds bepaalde voorschriften te geven. Kleine Kamers zullen veelal, er de voorkeur aan geven, het beheer harer geldmiddelen op te dragen aan hare secretarissen, terwijl het denkbaar is, dat eene grootere Kamer er de voorkeur aan zal geven hiervoor óf een zelf-  111 - Art. 21 standig ambtenaar aan te stellen, of wel den secretaris te machtigen onder zijne verant, woordelijkheid dit beheer door een speciaal daartoe te benoemen ambtenaar te doen geschieden." Verslag. Art. 20. Elke Kamer brengt jaarlijks vóór 1 Mei aan Onzen Minister, met de uitvoering van deze wet belast, een verslag uit van baar handelingen in het vooiafgaande kalenderjaar en over den toestand in dit tijdvak van handel en nijverheid in haar gebied. „Het geven van voorschriften omtrent den vorm en den inhoud van het verslag acht de ondergeteekende onnoodig. Aap de Kamer ■ kan in deze vrijheid worden gelaten; de wet • geeft der Eegeering voldoende bevoegdheid van de Kamers ook op andere wijze inlichtingen te verkrijgen, zoowel omtrent den toestand van handel en nijverheid als omtrent de werkzaamheden der Kamers." (M. v. T.) Toezicht der Regeering. Art. 21. 1. Aan de goedkeuring van Onzen Minister, met de uitvoering van deze wet belast, worden onderworpen de besluiten der Kamers betreffende: a- het stichten van inrichtingen en het zich belasten met het beheer van , door anderen gestichte inrichtingen ten | dienste van handel en nijverheid ; b. het verkenen van subsidies ten I behoeve van instellingen, die een algemeen belang van handel en nijverheid bevorderen ; c het vaststellen van tarieven voor I het heffen van gelden voor het gebruik I van bij hen in beheer zijnde inrichtingen I en van retributies wegens door haar I aan belanghebbenden bewezen diensten of voor hen verrichte werkzaamheden ;  Art. 22 — 112 — >i. het koopen, verkoopen en bezwaren van onroerende goederen. 2. De Kamers geven aan Onzen Minister, met de uitvoering dezer wet belast, alle gewenschte inlichtingen omtrent hare werkzaamheden. In het oorspronkelijk ontwerp werd nog aan de goedkeuring van den Minister onderworpen het aanvaarden van makingen of schenkingen onder voorwaarden of lasten. Deze bepaling is vervallen, daar de Kamers van Koophandel, als zijnde openbare instellingen volgens de artt. 947 en 1717 van het Burgerlijk Wetboek, voor het aanvaarden van inakingen en schenkingen reeds de Koninklijke goedkeuring behoeven. (V.) Art. 22. k De besluiten der Kamers kunnen, voor zoover zij met de wetten of het algemeen belang strijden, door Ons worden gesohorst of vernietigd bij een met redenen 'omkleed in het Staatsblad te plaatsen besluit, dat in geval van schorsing den duur daarvan bepaalt. 2. Schorsing stuit onmiddellijk de werking van het geschorste besluit. Zij kan niet langer duren dan één jaar. Besluiten, die geschorst zijn geweest, kunnen niet opnieuw worden geschorst. 3. Vernietiging wegens strijd met de wet brengt mede vernietiging van alle gevolgen van het vernietigde besluit, voor zoover die voor vernietiging vatbaar zijn. Bij vernietiging wegens strijd met het algemeen belang kunnen niet met dat belang strijdige gevolgen in stand blijven. 4. Gedeeltelijke schorsing of vernietiging van een besluit heeft geen invloed op de geldigheid van het n iet-geschorste of niet-vernietigde deel van het besluit. , 5. Ingeval eene Kamer ernstig nalatig  113 - Art. 23 is in het naleven van haar ingevolge deze wet of andere wetten opgelegde verplichtingen wordt daarin door Onzen Minister, met de uitvoering van deze wet. belast, ten koste van de nalatige Kamer voorzien. Deze voorziening bréngt mede de bevoegdheid voor genoemden Minister om de noodige gelden uit de kas der Kamer te putten, alsmede om over de diensten van den secretaris en het verdere personeel der Kamer te beschikken, dit aan te vullen en bij gebleken ongeschiktheid of nalatigheid te ontslaan. Vgl. de artt. 127, 153—160 der Gemeentewet. Wijziging der organisatie. Art. 23. 1. In het geval Wij, ingevolge art. 1, het aantal der Kamers of haar gebied wijzigen, zijn de daarbij betrokken Kamers, met ingang van een door Ons te bepalen dag, ontbonden, tenzij de wijziging enkel het gebied betreft en de ontbinding bij het besluit tot wijziging niet wordt voorgeschreven. " 2- wiJ stellen voorschriften vast betreffende het opmaken der kiezerslijsten en het vaststellen van den datum der verkiezing ingeval van ontbinding, als m het vorige lid bedoeld, alsmede betreffende de overdracht of splitsing der archieven van ingevolge dit artikel ontbonden Kamers. 3. Ingeval Wij het aantal leden eener Kamer uitbreiden, geschiedt de verkiezing binnen 3 maanden na Ons besluit en zal de aftreding geregeld worden als voorgeschreven in art. 7, tweede lid, tweeden zin. 4. Ingeval Wij het aantal leden  Art. 24 114 ■ eener Kamer verminderen, zullen ontstaande vacatures niet worden vervuld, totdat het verminderde aantal leden is bereikt. „Wordt het aantal Kamers vermeerderd of verminderd, dan dient de samenstelling der bestaande Kamers, welker gebied daardoor wijziging ondergaat, met den nieuwen toestand in over- s eenstemming te worden gebracht, waartoe ontbinding dezer Kamers, opmaking van nieuwe kiezerslijsten en nieuwe verkiezingen noodig zijn. Bij verandering van gebied alleen zonder opheffing eener Kamer of instelling eener nieuwe, kunnen dergelijke maatregelen ook noodig zijn, behalve wanneer de wijziging niet zeer ingrijpend is. Daarom wordt in het eerste lid bij enkele gebiedswijziging de ontbinding facultatief gesteld. Het is de bedoeling, dat de ontbinding geschiedt op zoodanige wijze, dat de nieuwe Kamers dan gekozen zijn en onmiddellijk het werk der oude Kamer overnemen." (M. v. T.) Overgangsbepalingen. Art. 24.1. De thans bestaande Kamers van Koophandel en Fabrieken zijn met ingang van een door Ons te bepalen dag ontbonden. 2.' Hare archieven worden overgedra- gen aan de ingevolge deze wet ingestelde Kamer van Koophandel en Fabrieken, binnen welker gebied zij' waren gevestigd. Art. 25. 1. De secretarissen van de Kamers, welke ten gevolge van deze wet worden opgeheven, die niet bij de nieuwe Kamers in een overeenkomstige functie worden benoemd, zullen ten. laste der nieuwe Kamer, binnen welker gebied hun Kamer was gevestigd, eene schadeloosstelling, nader door Ons te regelen, ontvangen. 2. Zij, die tot eenige betrekking bij de Kamers worden benoemd, die over-  •115 - Art. 26 eenkomt met eene betrekking, welke zij bij de ontbonden Kamers bekleedden, " behouden, tenzij door Ons anders wordt bepaald, de rechten, welke zij bij het in werking treden van deze wet in verband met de oude betrekking bezaten. „De overweging, dat het wenschelijk is de mogelijkheid niet af te snijden om de functionarissen bij de Kamers van Koophandel, die zich onder de geldende organisatie voor hunne taak berekend hebben betoond, ook onder het nieuwe systeem met eene functie bij de Kamer te belasten, maakt het noodig er rekening mede te houden, dat ontneming van bestaande' rechten door de nieuwe wet aanleiding zou kunnen zijn zoodanige continuatie in eenig ambt te belemmeren. Gedacht is hierbij bijv. . aan het aan secretarissen toegekende recht om te gelijker tijd eene andere betrekking te bekleeden, terwijl ook het prijsgeven van andere rechten, die bij de talrijkheid der tegenwoordige Kamers niet alle kunnen worden gekend, een bezwaar zou kunnen vormen voor het aanvaarden van eene functie bij eene der nieuwe Kamers. Intussohen moet, met het oog op de belangrijkheid van de goede werking der nieuwe Kamers, gelegenheid gelaten worden uitzonderingen te maken, welke bevoegdheid aan de Kroon is toegekend." (M. v. A.) Art. 26. 1. Nadat Wij ingevolge art. 1 dezer wet het aantal der Kamers, haar gebied en de plaats harer vestiging voor de eerste maal hebben bepaald, benoemen Wij voor het gebied van elk harer eene Commissie, bij voorkeur bestaande uit leden van dein dat gebied thans bestaande Kamers, die tot taak zal hebben de inrichting van het handelsregister voor dat gebied, daaronder begrepen de uitoefening van de bevoegdheden der Kamers van Koophandel en Fabrieken, omschreven in artikel 19 en 20 der  Art. 27 - 116 - Handelsregisterwet (Staatsblad 1918 n°. 493) en het opmaken der kiezerslijst voor, en de verdere regeling van de eerste verkiezing en eerste samenkomst der nieuwe Kamers. Deze Commissiën ontvangen de gelden, voor de inschrijving in het handelsregister verschuldigd. Zij doen van het gebruik dier gelden rekening en verantwoording aan Onzen Minister, met de uitvoering dezer wet belast; het saldo daarvan komt ten bate of voor rekening van de betrokken nieuwe Kamer. 2. Op de in het vorige lid bedoelde kiezerslijsten worden geplaatst zij, die kiezer zijn volgens art. 3 dezer wet, met dien verstande, dat zij in het handelsregister van het gebied, waarover de Kamer zich uitstrekt, moeten voorkomen, zonder dat zij echter gedurende een jaar, voorafgaande aan het opmaken van de kiezerslijst, behoeven te zijn voorgekomen. 3. Zoolang" niet twee jaren zijn verloopen, nadat de kiezerslijsten volgens dit artikel voor de eerste maal zijn opgemaakt, blijft buiten werking de bepaling van art. 6, eerste lid, dat men om tot lid eener Kamer te worden gekozen twee achtereenvolgende jaren kiezer voor de betrokken afdeeling moet zijn geweest. Om de hier bedoelde Commissies de beschikking over gelden te geven, voordat zij inkomsten uit het handelsregister hebben verkregen, kan — aldus de Minister — voor haar een krediet worden geopend voor Rijksrekening. (M. v. A.) Slotbepalingen. • Aft. 27. Met de uitvoering dezer wet is belast Onze Minister van Landbouw, Nijverheid en Handel.  117 - Art. 29 Art. 28. Deze wet kan woiden aangehaald onder den titel van „Wet op de Kamers van Koophandel", met hijvoeging van jaartal en nummer van het Staatsblad, waarin zij is geplaatst. Art. 29. Deze wet treedt in werking op een nader door Ons te bepalen dag. Lasten en bevelen, dat deze in het Staatsblad zal worden geplaatst, en dat alle Ministerieele Departementen, Autoriteiten, Colleges en Ambtenaren, wie zulks aangaat, aan de nauwkeurige uitvoering de hand zullen houden. Gegeven te 's-Gravenhage, den 26sten Maart 1920. WILHELMINA. De Min. van Landbouw, Nijverheid en Handel, H. A. VAN IJSSELSTEIJN. (üitgeg. 13 April 1920.)  — 118 — BIJLAGEN. I. Inhoud van de Tweede en de Derde Afdeeling van den Derden Titel des Bersten Boeks van het Wetboek van Koophandel en de Wet op de Coöperatieve Vereenigingen, zooals die luiden ingevolge de bij de artt. 26 en 27 van de Handelsregisterwet daarin aangebrachte wijzigingen. WETBOEK VAN KOOPHANDEL Eerste Boek. DEBDE TITEL. Tweede Afdeeling. Artt. 16—22 ongewijzigd. Art. 23. De vennooten onder eene firma zijn verpligt de vennootschap te doen inschrijven in het handelsregister, overeenkomstig de daarvoor geldende wettelijke bepalingen. Artt. 24—28 (vervallen). Art. . 29. Zoolang de inschrijving in het handelsregister niet is geschied, zal de vennootschap onder eene firma, ten aan'zien van derden, worden aangemerkt als algemeen voor alle handelszaken, als aangegaan voor eenen onbepaalden tijd, en als geenen der vennooten uitsluitende van het regt om voor de firma te handelen en te teekenen. Art. 30. De firma van eene ontbondene vennootschap kan, hetzij uit kracht der overeenkomst, hetzij indien de gewezen vennoot, wiens naam in de firma voorkwam, daarin uitdrukkelijk toestemt, of, bij overlijden, deszelfs erfgenamen zich niet daartegen verzetten, door eenen of meer personen worden aangehouden, welke, ten blijke daarvan, eene akte moeten uitbrengen, en dezelve doen inschrijven in het handelsregister, overeenkomstig de daarvoor geldende wettelijke bepalingen. De bepaling van het eerste lid van art. 20 is niet toepasselijk, indien de afgetredene, van  119 - vennoot onder eene firma, vennoot bij wijze van geldschieting is geworden. Art. 31. De ontbinding eener vennootschap onder eene firma vóór den tijd bij de overeenkomst bepaald, of door afstand of opzegging tot stand gebragt, dérzelver verlenging na verloop van het bepaalde tijdstip, mitsgaders alle veranderingen in de oorspronkelijke overeenkomst gemaakt, welke derden aangaan, zijn aan de voormelde inschrijving' onderworpen. Artt. 32—35 ongewijzigd. Dekde Afdeeling. Artt. '36 en 37 ongewijzigd. Art. 38. De akte van vennootschap moet notarieel worden verleden, op straffe van nietigheid. De bestuurders zijn verpligt de vennootschap te doen inschrijven in het handelsregister, overeenkomstig de daarvoor geldende wettelijke bepalingen, en de akte mitsgaders de koninkhjke bewilliging openbaar te maken door middel van het officieel dagblad, welke laatste kosteloos geschiedt. Al het bovenstaande geldt ten aanzien van veranderingen in de voorwaarden, of bij verlenging der vennootschap. Artt. 39—56 ongewijzigd. * WET OP DE COÖPERATIEVE VEREENIGINGEN. Artt. h—4 ongewijzigd. Art. 5. De bestuurders zijn verpligt de vereeniging te doen inschrijven in het handelsregister, overeenkomstig de daarvoor geldende wettelijke bepalingen, en de acte openbaar te maken in de Nederlandsche Staatscourant. Deze bepalingen gelden ook ten aanzien van veranderingen in de voorwaarden en verlenging der vereeniging. De openbaarmaking der acte in de Staatscourant geschiedt kosteloos en in dier voege dat al de acten krachtens deze wet in die courant opgenomen doorloopend worden genommerd.  120 - Art. 6. Alvorens de inschrijving heeft plaats gehad en de acte van oprigting en de veranderingen in de voorwaarden of verlenging der vereeniging, op de wijze voorgeschreven in het vorig artikel, zijn openbaar gemaakt, geldt een en ander tegen derden niet. Zoolang de vereeniging niet is ingeschreven en de acte van oprigting niet is openbaar gemaakt, zijn de bestuurders persoonlijk en ieder voor het geheel verantwoordelijk voor de handelingen ten name der vereeniging, door hen of op hun last verrigt. Eerst na inschrijving der vereeniging en openbaarmaking der acte van oprigting treedt de vereeniging als regtspersoon op. Artt. 7—15 ongewijzigd. Art. 16. Het bestuur doet op eene algemeene vergadering binnen de eerste zes maanden na afloop van het dienstjaar rekening en verantwoording, onder overlegging van de noodige bescheiden. Na verloop van dien tijd kan ieder lid de aflegging der rekening en verantwoording onder overlegging van de noodige bescheiden van het 'bestuur in regten vorderen. De rekening en verantwoording wordt door het bestuur binnen ééne maand na hare goedkeuring nedergelegd bij het handelsregister, waar de vereeniging ingeschreven is. Ontheffing van bij dit artikel aan het bestuur' opgelegde verpligting is niet geoorloofd. De rekening en verantwoording, voorzien van het bewijs der goedkeuring, is vrij van zegel- en registratieregt. Artt. 17—-21 ongewijzigd. Art. 22. Met eene geldboete van vijftig cents tot vijftig gulden , worden gestraft- de bestuurders : 1°. indien zij niet dagelijks het bij art. 11 bedoelde register bijhouden of weigerachtig zijn kosteloos inzage te geven van dat register, of daarvan tegen betaling afschrift of uittreksel te geven ; 2°. indien zij de rekening en verantwoording niet op het bij het derde lid van art. 16 bepaalde tijdstip bij het handelsregister, waar de vereeniging ingeschreven is, hebben nedergelegd.  121 - Besluit van den 17 den Augustus 1920, S. 711, houdende vaststelling van het aantal, de' gebieden en de zetels der Kamers van Koophandel en Fabrieken. Wij WILHELMINA, nuk Op de voordracht van Onzen Minister van Landbouw, Nijverheid en Handel van 13 Augustus 1920, n?. 9743, afdeeling Handel; Gezien artikel 1, tweede lid, der wet op de Kamers van Koophandel 1920 (Staatsblad n°. 152); Hebben goedgevonden en verstaan : Met ingang van het tijdstip, waarop de wet op de Kamers van Koophandel 1920 (Staatsblad n°. 152) ra werking zal treden, te bepalen : Art. 1. Het aantal Kamers van Koophandel en Fabrieken bedraagt zes en dertig. 2. Deze Kamers zijn de navolgënde : 1. Kamer van Koophandel en Fabrieken voor Friesland, zetel te Leeuwarden, omvattende de gemeenten: Achtkarspelen, Aengwirden, Ameland, Baarderadeel, Barradeel, ttóiat, Bolsward, Dantumadeel, Dokkum Doniawerstal, Ferwerderadeel, Franeker, Franekeradeel, Gaasterland, Harlingen, Haskerland, Helumer-Oldephaart en Noordwolde, Hennaarderadeel, Hindeloopén, Idaarderadeel, Ijlst Kollumerland en Nieuwkruisland, Leeuwarden' Leeuwarderadeel, Lemsterland, Menaldumadeel, Oostdongeradeel, Ooststellingwerf Op sterJancl, Rauwerderhem, Schiermonnikoog, Sohoterland, Sloten, Smallingerland, Sneek, Stavoren, Terschelling, Tietjerksteradeel, Utingeradeel, Vlieland, Westdongeradeel, West- ' stellingwerf, Wijmbritseradeel, Wonseradeel, VVorkum; 2. Kamer van Koophandel en Fabrieken voor Groningen, zetel te Groningen, omvattende de gemeenten : Adorp, Aduard, Appingedam, Baflo Bedum, Bierum, Eelde, Eenrum, Ezinge Grijpskerk, Groningen, Grootegast, Haren, Hoogkerk, Kantens, Kloosterburen, Leek JLeens Loppersum, Marum, Middelstum, Noorddijk, Oldehove, Oldekerk, Peize, Roden, Slochteren, Stedum, ten Boer, Uithuizermeeden, ülrum, Usquert, Warffum, Winsum, 't Zandt, ^wdhorn; 3. Kamer van Koophandel en Fabrieken  — 122 — voor de Veenkoloniën, zete' te Veendam, omvattende de gemeenten : Anloo, Beerta, Bellingwolde, Delfzijl, Finsterwolde, Gasselte, Gieten, Hoogezand, Meeden, Midwolda, Muntendam, Nieuwe Pekela, Nieuwe Schans, Niewolda, Noordbroek, Onstwedde. Oude Pekela, Sappemeer, Scheemda, Termunten, Veendam, Vlagtwedde, Wedde, Wildervahk, Winschoten, Zuidbroek, Zuidlaren; 4. Kamer van Koophandel en Fabrieken voor Drenthe, zetel te Assen, omvattende de gemeenten: Assen, Beilen, Borger, Dalen, Diever, Dwingelo, Emmen, Giethoorn, Havelte, Hoogeveen, Meppel, Nijeveen, Norg, Odoorn, Oosterhesselen, Bolde, Ruinen, Ruinerwold, Schoonebeek, SI een, Smilde, Staphorst, Steenwijk, Steenwijkerwold, Vledder, Vries, Wanneperveen, Westerbork, Wijk (de), Zuidwolde, Zwartsluis, Zweeloo ; 5. Kamer van Koophandel en Fabrieken voor Noordelijk Overijssel, zetel te Zwolle, omvattende de gemeenten: Avereest, Blankenham, Blokzijl, Coevorden, Dalfsen, Doornspijk, Elburg, Genemuiden, Grafhorst, Gramsbergen, Ham (den), Hardenberg (Ambt), Hardenberg (Stad), Hasselt, Hattem, Heerde, Heino, IJselmuiden, Kampen, Kamperveen, Kuinre, Nieuwleusen, Oldebroek, Oldemarkt, Ommen (Ambt), Ommen (Stad), Urk, Vollenhoven (Ambt), Vollenhoven (Stad), Wilsum, Zalk en Veecaten, Zwolle, Zwollerkerspel; 6. Kamer van Koophandel en Fabrieken voor Salland, zetel te Deventer, omvattende de gemeenten: Apeldoorn, Bathmen, Brammen, Deventer, Diepenveen, Epe, Gorssel, Hengelo (G.), Holten, Laren (G.), Lochum, Olst, Baalte, Ruurlo, Steendereh, Voorst, Vorden, Warnsveld, Wijhe, Zutphen; 7. Kamer van Koophandel en Fabrieken voor Twente, zetel te Hengelo (0.), omvattende de gemeenten : Almelo, Borculo, Borne, Delden (Ambt), Delden (Stad), Denekamp, Diepenheim, Eibergen, Enschede, Groenlo, Goor, Haaksbergen, Hellendoorn, Hengelo (0.), Lichtenvoorde, Lonneker, Losser, Markelo, Neede, Oldenzaal, Ootmarsum, Rijssen, Tubbergen, Vriezenveen, Weerselö, Wierden, Winterswijk; 8. Kamer van Koophandel en Fabrieken voor Arnhem en omstreken, zetel te Arnhem,  123 — uiuvanenae cte gemeenten: Aalten, Angerlo . Arnhem, Bemmel, Bergh, Didam, Dinxperlo, Doesburg, Doetinchem, Doorwerth, Duiven Eist- Gendringen, Gent, Hemmen, Herwen en Aerdt, Heteren, Huissen, Hummelo, Pannerden, Renkum, Rbeden, Rozendaal, Valburg Wageningen, Wehl, Westervoort, Wisch, Zeihem, Zevenaar; 9. Kamer van Koophandel en Fabrieken voor het Land van en Waa, ^ fe Nnmegen, omvattende de gemeenten : Appeltem, Balgoy, Batenburg, Bergharen, Beun.ngen, Druten, Ewijk, Gennep, Groesbeek, Heumen, Horssen, Millingen, Mook e. a., Nijmegen, Ottersum, Overasselt, TJbbergen, Wijehen; 6 ' 10. Kamer van Koophandel en Fabrieken voor Noordelijk Limburg, zetel te Venlo omvattende de gemeenten : Areen e. a„ Beesel.' Belfeld, Bergen, Boxmeer, Broekhuizen, Grubbenvorst, Helden, Horst, Kessel, Maasbree, Maashees c. a Meerio, Sambeek, Sevenum sum Venray' Vierlingsbe"k, Wans- l U' i£ffer TOn Ko°Phandel en Fabrieken omvatf"f" Limbu^ Zetel Roermond, omvattende de gemeenten : Baexem,Beegden Buggenum, Budel, Echt, Grathem, Haelen' Heel e. a Herten, Heijthuizen, Horn, Hunsel Ittervoort, Linne, Maasbraeht, Maasniel, Meijel Mehek e.a., Montfort, Nederweert, Neer Neeritter, Nunhem, Odilienberg (St.), Ohé en Laak Posterholt, Roermond, Roggel, Roosteren Stevensweert, Stamproy, Susteren, Swalmen Thorn, Vlodrop, Weert, Wessem ■ 12. Kamer van Koophandel en Fabrieken voor de Zuid-Limburgsehe mijnstreek, zet" radf T?ï °™ende ^ gemeenten : AmstenB^elrade, Boeholtz, Bom, Broeksittard, Brunssum, Elsloo, Eygelshoven, Geleen, SHeerlen, Hoensbroek, 'jabeek Kerkrade Limbrieht, Merkelbeek, Munstergeleen Nieuwenhagen, Nieuwstadt, Nuth Ubach Pe Vw' Sittard' SP*M> ^in, 13. Kamer van Koophandel en Fabrieken voor Maastricht, omvattende de gemeenten :  — 124 — Ambij, Bemelen, Berg en Terblijt, Borgharen, Bunde, Cadier c. a., Eysden, Geertrnid (St.), Geulle, Gronsveld, Gulpen, Heer, Houthem, Hulsberg, Itteren) Klimmen, Maastricht, Margraten, Meerssen, Mesch, Mheer, Noorbeek, Oud-Valkenburg, Bijckholt, Schimmert, Schin op Geulle, Slenaken, TJlestraten, Vaals, Valkenburg, Wijlre, Wittem; 14. Kamer van Koophandel en Fabrieken voor 's Hertogenbosch en omstreken, zetel te 's Bertogenbosch, omvattende de gemeenten: Alem ca,, Beers, Berghem, Berlicum, Beugen e. a., Boekei, Bokhoven, Boxtel, Cromvoirt, Cuyk c. a., Deursen c. a., Dieden c. a., Dinther, Dungen (den), Empel c. a., Engelen, Erp, Esch, Escharen, Gassel, Gefien, Grave, Haaren, Haps, Heesch, Heeswijk, Helvoirt, Herpen, 's Hertogenbosch, Huisseling, Liempde, Linden, Lith, Lithoyen, Megen c. a., Michielsgestel (St.), Mill c. a., Nistelrode, Nuland, Oedenrode (St.), Oeflelt, Oijen c. a., Oploo c. a., Oss, Bavenstein, Beek, Rosmalen, Schayk, Schijndel, TJden, Veghel, Velp, Vlijmen, Vught, Wanroy, Zeeland; 15. Kamer van Koophandel en Fabrieken voor Oostelijk Noordbrabant, zetel te Eindhoven, omvattende de gemeenten: Aalst, Aarle-Rixtel, Asten, Bakel c. a., Beek en Donk, Bergeijk, Best, Bladel, Borkelc. a., Deurne c. a., Dommelen, Duizel c. a., Eersel, Eindhoven, Geldrop, Gemert, Heeze, Helmond, Hoogeloon c. a., Leende, Lierop, Lieshout, Luyksgestel, Maarheeze, Mierlo, Nunen c. a., Oerle, Reuzel, Riethoven, Soerendonk, Someren, Sonc. a., Stiphout, Valkenswaard, Veldhoven c. a., Vessem c. a., Vüerden, Waalre, Westerhoven, Zeelst, Zesgehuchteh ; 16. Kamer van Koophandel en Fabrieken voor Tilburg en omstreken, zetel te Tilburg, omvattende de gemeenten: Alphen c. a., Baarle-Nassau, Berkel, Chaam, Diessen, Gilze c. a., Goirle, Hilvarenbeek, Hooge- en LageMierde, Moergestel, Oirschot, Oisterwijk, Oost-, West- en Middelbeers, Tilburg, Udenhout; 17. Kamer van Koophandel en Fabrieken voor de Langstraat, zetel te Waalwijk, omvattende de gemeenten : Baardwijk, Besoyen, Capelle, Dongen, Drongelen, Drunen, Dussen, Geertruidenberg, Genderen, 's-Gravenmoer,  125 xxeuiiiuuizen, nerpt, Héusden, Hooge- en Lage-Zwaluwe, Loon-op-Zand, Made c a Meeuwen, Nieuwkuyk, Oudheusden, Raamsdonk, Sprang, Vrijhoeve-Capelle, Waalwiik Waspik, Wijkc. a.; 18 Kamer van Kpophandel en Fabrieken voor Westelijk Noordbrabant, zetel te Breda omvattende de gemeenten: Annaland (St )' Bergen-op-Zoom, Breda, Dinteloord c a ' Etten c. a., Fijnaart c. a., Ginneken c. a., Hal-' stèren, Hoeven, Huijgbergen, Klundert, Maartensdnk (St.), Nieuw-Vossemeer, Oosterhout üssendrecht, Oudenbosch, Oud- en NieuwI Gastel, Oud-Vossemeer, Philipsland (St ) Poortvliet, Prinsenhage, Putte, Roosendaal ca Rucphen c. a., Rijsbergen, Scherpenisse, Standdaarbmten, Stavenisse, Steenbergen, Temenden Teteringen, Tholen, Willemstad, Woensdrecht, Wouw, Zevenbergen, Zundert • 19 Kamer van Koophandel en Fabrieken voor Zeeuwsch-Vlaanderen, zetel te Neuzen omvattende de gemeenten : Aardenburg, Axel' biervliet Boschkapelle, Breskens, Cadzand' Umge, Eede, Grauw en Langendam, Groede Hengstdzjk, Hontenisse, Hoek, Hoofdplaat,' Hulst, IJzendijke, Janssteen (St.), Koewacht, Kru.S (St.), Neuzen, Nieuwvliet, Oostburg Ossen.sse, Overslag, Philippine, Retranche! ITaX Sa17an-G?nt' Schoondijke, Sluis, Stoppelduk, Waterlandkerkje, Westdorpe, Zaamslag, Zuiddorpe, Zuidzande ; |SS0 Kamer van Koophandel en Fabrieken voor de Zeeuwsche Eilanden, zetel te Middelburg, omvattende de gemeenten : Aagtekerke ' Arnemmden,.Baarland, Biggekerke, Borsselen.' ^ Brouwershaven, Bruinisse, Burgh, Colijnsplaat ElZ- gVn*elSCh°r' Drie^en' D"ivendijke Eikerzee, Ellemeet, Ellewoutsdijk, Goes, 's-Gra venpolder, Grijpskerke, Haamstede, 's Heer Abtskerke, 's Heer Arendskerke, >s HeeSn hoek, Heankenszand, Hoedekenskerke, Kapelle Kats, Kattendijke, Kerkwerve, Kloetlnge' Kortg Koudekerke, Krabbendijke, KruinS-' gen Laurens (St.), Meliskerke, Middelburg, Nieuw- en St. Joosland, Nieuwerkerk, Nissf Noordgouwe, Noordwelle, Oost- en West OutT', nerland' Oostta^ Oudelande, Ouwerkerk 0vezande, Renesse, Rilland-Bath R.tthem, Schore, Serooskerke (Schouwen)  - 126 — Serooskerke (Walcheren), Veere, Vlissingen, Vrouwenpolder, Waarde, Westkapelle, Wissekerke, Wolphaartsdijk, Yerseke, Zierikzee, Zonnemaire, Zoutelande ; 21. Kamer van Koophandel en Fabrieken voor Dordrecht en omstreken, zetel te Dordrecht, omvattende de gemeenten : Alblas (Oud), Alblasserdam, Almkerk, Ameide, Andel (Op- en Neer-), Arkel, Asperen, Beierland (Nieuw-), Beierland (Oud--), Beierland (Zuid-), Bleskensgraaf, Bommel (den), Brandwijk, Dirksland, Dordrecht, Dubbeldam, Everdingen, Giessendam, Giessen, Giessen-Nieuwkerk, Goedereede, Gorinchem, Goudriaan, Goudswaard, 's-Gravendeel, Groot-Ammers, Hagesteijn, Hardinxveld, Heerjansdam, Hei- en Boeicop, Heinenoord, Hehdrik-Ido-Ambacht, Herkingen, Heukelom, Hoog-Blokland, Hoornaar, Kedichem,Klaas_waal,Langerak, Leerbroek, Leerdam, Lekkerland, Leksmond, Maasdam, Meerkerk, Melissant, Middelhamis, Mijnsheerenland, Molenaarsgraaf, Nieuwland, Nieuwpoort, Noordeloos, Numansdorp, Ooltgensplaat, Ottoland, Ouddorp, Papendrecht, Peursum, Piershil, Puttershoek, Bijswijk, Schelluinen, Schoonrewoerd, Sliedrecht, Sommelsdijk, Stad a/h Haringvliet, Stellendam, Streefkerk, Strijen, Tienhoven (Z.-H), Tonge (Nieuwe), Tonge (Oude), Veen, Vianen, Werken (de) ca., Werkendam, Westmaas, Woudrichem, Wijngaarden, Zwijndrecht; 22. Kamer van Koophandel en Fabrieken voor de Neder-Betuwe, zetel te Tiel, omvattende de gemeenten: Ammerzoden, Beesd, Beusichem, Brakel, Buren, Buurmalsen, Culenborg, Deil, Dodewaard, Dreumel, Driel, Echteld, Est en Opijnen, Gameren, Geldermalsen, Haaf-' ten, Hedel, Heerewaarden, Herwijnen, Hurwenen, IJzendoorn, Kerkwijk, Kesteren, Lienden, Maurik, Nederhemert, Ophemert, Poederoyen, Bossum, Tiel, Varik, Vuren, Waardenburg, Wadenoyen, Wamel, ZaltbommeL Zoelen, Zuilichem; 23. Kamer van Koophandel en Fabrieken r or Botterdam, zetel te Botterdam, omvattende de gemeenten : Barendrecht, Bergschenhoek, Capelle a/d IJsel, Hillegersberg, Hoogvliet, IJsselmonde, Krimpen a/d Lek, Krimpen a/d TJsel, Overschie, Pernis, Poortugaal,  127 - Rhoon, Ridderkerk, Rotterdam, Sehiebroek; 24. Kamer van Koophandel en Fabrieken voor de Beneden-Maas, zetel te Vlaardingen, omvattende de gemeenten : Abbenbroek, Brielle, Geervliet, Heenvliet, Hekelingen, Hellevoetsluis, Helvoet (Nieuw), Maasland, Maassluis, Nieuwenhoorn, Oostvoorne, Oudenhoorn Rockanje, Rozenburg, Schiedam, Spijkenisse, Vierpolders, Vlaardingen, Vlaardingerambacht, Zuidland, Zwartewaal ; 25. Kamer van Koophandel en Fabrieken voor Delft en omstreken, zetel te Delft, omvattende de gemeenten : Berkel, Delft 's-Gra vezande, Hof-van-Delft, Kethel, Liér (de) Monster, Naaldwijk, Pijnaoker, Schipluiden' Vrijenban, Wateringen; 26. Kamer van Koophandel en Fabrieken voor sGravenhage, zetel te 's Gravenhage, omvattende de gemeenten: 'sGravenhage, Loosduinen, Nootdorp, Rijswijk, Stompwijk, Veur, Voorburg, Wassenaar ; 27. Kamer van Koophandel en Fabrieken voor Gouda en omstreken, zetel te Gouda omvattende de gemeenten : Ammerstol, Barwoutswaarder, Bergambacht, Berkenwoude Ble.swijk, Bodegraven, Boskoop, Gouda, Gouderak, Haastrecht, Hekendorp, Lange-BuigeWeide, Lekkerkerk, Moerkapelle, Moordrecht, Nieuwerkerk aan den Usel, Ouderkerk aan den Wsel, Oudewater, Papekop, Reeuwijk, Rietveld, Schoonhoven, Stolwijk, Vlist, Waarder, Waddmxveen, Willige-Langerak, Woerden, Zeebar*, Zevenhuizen, Zoetermeer, Zwammer- 28. Kamer van Koophandel en Fabrieken voor Utrecht, zetel te Utrecht, omvattende de gemeenten: Abcoude-Baambrugge, Ab- Bddt (de) Breukelen-Nijenrode, Breukelen-St mlT'n ^' C°then' Haar*s, Harmelen, Hoenkoop, Houten, IJselstein, Jaarsveld, Jutfaas, Kamerik, Kockengen, LaagNeuwkoop, Linschoten, Loenen, Loenerslooth, Loosdrecht Lopik, Maarssen, Maarsseveen Maartensdijk, Mijdrecht, Montfoort, NigT vech , Odijk, Oudenrijn, Polsbroek, RuwTel Schalkwijk Snelrewaard, Tienhoven (U), Tul en ' Waal, Utrecht, Veldhuizen, Vnkeveen Vleuten, Vreeland, Vreeswijk, WerkhoW  — 128 — Westbroek, Wijk-bij-Duurstede, Willeskóp, Wilnis, Zegveld, Zeist, Zuilen; 29. Kamer van Koophandel en Fabrieken voor de Geldersche Vallei, zetel te Amersfoort, omvattende de gemeenten.: Amerongen, Amersfoort, Barneveld, Doorn, Driebergen, Ede, Ermelo-, Harderwijk, Hoevelaken, Hoogland, Langbroek, Leersum, Leusden, Maarn, Nijkerk, Putten, Eenswoude, Rhenen, Eijsenburg, Scherpenzeel. Soest, Stoutenburg, Veenendaal, Woudenberg; 30. Kamer van Koophandel en Fabrieken voor Gooiland, zetel te Hilversum, omvattende de gemeenten: Ankeveeri, Baarn, Blaricum, Bunschoten, Bussum, Eemnes, 's Graveland, Hilversum, Huizen, Kortenhoef, Laren, Muiden, Naarden, Nederhorst den Berg, Weesp, Weesperkarspel; ' lï^. 31. Kamer van Koophandel en Fabrieken voor Amsterdam, zetel te Amstedam, omvattende de gemeenten : Amsterdam, Broek in Waterland, Buiksloot *, Diemen, Landsmeer, Nieuwendam*, Nieuwer-Amstel, Ouder-Amstel, Ransdorp*, Sloten, Uithoorn.Watergraaf smeer*; 32. Kamer van Koophandel en Fabrieken voor Rijnland, zetel te Leiden, omvattende de gemeenten: Aar (Ter), Alkemade, Alphen aan den Rijn, Benthuizen, Hazerswoude, Katwijk, Koudekerk, Leiden, Leiderdorp, Leimuiden, Nieuwkoop, Nieuwveen, Noordwijk, Noordwijkerhout, Oegstgeest, Bijnsaterwoude, Rijnsburg, Sassenheim, Valkenburg, Voorhout, Voorschoten, Warmond, Woubrugge, Zevenhoven, Zoeterwoude ; 33. Kamer van Koophandel en Fabrieken voor Haarlem en omstreken, zetel te Haarlem, omvattende de gemeenten : Aalsmeer, Bennebroek, Beverwijk, Bloemendaal, Haarlem, Haarlemmerliede en Spaarnwoude, Haarlemmermeer, Heemskerk, Heemstede, Hillegom, Lisse, Schoten, Spaarndam, Velsen, Wijk aan Zee en Duin, Zandvoort; 34. Kamer van Koophandel en Fabrieken voor Zaanland, zetel te Zaandam, omvattende de gemeenten : Assendelft, Koog-aan-de-Zaan, Krommenie, Oostzaan, Uitgeest, Westzaan, Wormer, Wormerveer, Zaandam, Zaandijk; * Bij de wet van 28 December 1920. S. 919 met de gemeente Amsterdam vereenigd.  — 129 — 35. Kamer van Koophandel en Fabrieken voor West-Friesland, zetel te Hoorn, omvattende de gemeenten : Abbeierk, Andijk, , Avenhorn, Beemster, Beets, Berkhout, Blokker, Bovenkarspel, Edam, Enkhuizen, Grootebroek, Hensbroek, Hoogkarspel, Hoogwoud, Hoorn, Dpendam, Jisp, Katwoude, Kwadijk, Marken, Medemblik, Middelje, Midwoud, Monnikendam, Nibbixwoud, Obdam, Oosthuizen, Opmeer, Opperdoes, Oudendijk, Purmerend* Schellinkhout, Sijbekarspel, Spanbroek, Twisk) Venhuizen, Warder, Wervershoof, Westwoud' Wijdenes, Wijdewormer, Wognum, Zwaag; 36. Kamer van Koophandel en Fabrieken voor Holland's Noorderkwartier, zetel te Alkmaar, omvattende de gemeenten : Akersloot, Alkmaar, Anna-Paulowna, Barsingerhorn, Bergen, Broek op Langendijk, Callantsoog, Castricum, Egmond-Binnen, Egmond-aan-Zee, Graft, Harenkarspel, Heerhugowaard, Heilo, Helder' Koedijk, Limmen, Maarten (St.), Nieuwe' Niedorp, Noord-Scharwoude, Oterleek, Oude Niedorp, Oudkarspel, Oudorp, Pancras (St.), Petten, Rijp (de), Schagen, Schermerhom, Schoorl, Texel, Ursum, Warmenhuizen, Wieringen, Wieringerwaard, Winkel, Zijpe, Zuiden Noord-Schermer, Zuid-Scharwoude. Onze Minister voornoemd is belast met de uitvoering van dit besluit, hetwelk in het Staatsblad zal worden geplaatst. Het Loo, den 17den Augustus 1920. WILHELMTNA. De Min. van Landbouw, Nijverheid en Handel, H. A. van IJsSHLSTEIJN. (Uitgeg. 2 Dec. 1920.) III. Besluit van den 19den Augustus 1920. . S. 712. tot vaststellingvan een Reglement voor de Kamers van Koophandel. Wij WILHELMINA, enz. Op de voordracht van Onzen Minister van Landbouw, Nijverheid èn Handel van 23 Juli 1920, n°. 8231, afdeeling Handel; Gelet op de artikelen 3, 5 en 11 van de wet op de Kamers van Koophandel 1920 (Staatsblad n°. 152); Den Raad van State gehoord (advies van den lOden Augustus 1920, n°. 30); Gezien het nader rapport van Onzen voorS. & J. n°. 91 -  — 130 — noemden Minister van den 14den Augustus 1920, n». 9870, afdeeling Handel; Hebben goedgevonden en verstaan : Met ingang van het tijdstip, waarop de wet op de Kamers van Koophandel 1920 (Staatsblad n°. 152) in werking zal treden, vast te stellen het bij dit besluit gevoegde reglement, genaamd „Reglement voor de Kamers van Koophandel", houdende voorschriften als bedoeld in de artikelen 3, 5 en 11 van de wet op de Kamers van Koophandel 1920 (Staatsblad n°. 152). Onze Minister van Landbouw, Nijverheid en Handel is belast met de uitvoering van dit besluit, hetwelk in het Staatsblad zal worden geplaatst en waarvan afschrift zal worden gezonden aan den Raad van State. Het Loo, den 19den Augustus 1920. WILHELMINA. De Min. van Landbouw, Nijverheid en Handel, H. A. VAN IJsSELSTEIJN. (Uitgeg. 2 Dec. 1920.) REGLEMENT voor de KAMERS VAN KOOT HANDEL. § 1. Algemeene bepalingen. Art. 1. In dit réglement wordt verstaan onder : a. Wet: de wet op de Kamers van Koophandel 1920 (Staatsblad n°. 152) ; 6. Minister: de Minister van Landbouw, Nijverheid en Handel; c. Kamer : de Kamer van Koophandel en Fabrieken: d. Secretaris: de secretaris der Kamer van Koophandel en Fabrieken. § 2. Bepalingen ter uitvoering van art. 3, eerste lid b, van de Wet: Het kiesrecht der vereenigingen. 2. Om het kiesrecht voor de Kamers te kunnen verkrijgen als bedoeld in art. 3, eerste lid 6, van de Wet, moeten vereenigingen voldoen aan de in de volgende artikelen omschreven eischen.  - 131 ■ Pf- De vereeniging moet zijn erkend ingevolge de wet van 22 April 1855 (Staatsblad 4. Uit de statuten moet te» genoegen van den S^mster „lijken, dat de vereeniging bel trekking heeft op handel of nijverheid 5- Bij de statuten of het huishoudelijk reglement moet ten genoegen Van den Minister zijn vastgesteld, dat: 1. voor de uitoefening van het bovenbedoelde kiesrecht alleen stemgerechtigd zijn de eden der vereeniging, die aanvankelijk op de kiezerslijst eener Kamer waren geplaatst, doch eene verklaring hebben ifgelegd, dat zij het kiesrecht hunner vereeniging wenschen en wel voor. de Kamer en de afdeeling, voor welke zij op de kiezerslijst waren geplaatst; /. de stemmingen tot uitoefening van het kiesrecht geheim zijn en geschieden voor iedere afdeeling bij volstrekte meerderheid van stemmen; 3 den stemgerechtigden leden de gelegen, heid zal worden gegeven hun stem uit te brengen, zonder dat hiertoe aanwezigheid op eene ledenvergadering wordt vereischt; 4- geen stemmingen geldig zijn. wanneer met ten minste de helft der stemgerechtigden stem heeft uitgebracht. 6 De vereeniging zendt jaarlijks vóór * ,"h aan den Minister de noodige bewijsstukken ter voldoening aan de vorige artikelen in en vermeldt daarbij tevens voor welke Kamers en afdeëlingen zij voor het kiesrecht m aanmerking wenscht te komen. 7. De Minister deelt zoo spoedig mogelijk aan de vereeniging mede, of hij met de overgelegde stukken genoegen neemt. Is dit het geval dan doet de Minister daarvan tevens mededeeling aan de door de vereeniging ingevolge art. 6 genoemde Kamers. 5 3- Bepalingen ter uitvoering van art. 5, zesde lid, der Wet: De Kiezerslijsten. 8- 1. De beide kiezerslijsten, bedoeld in art, 5 der Wet, worden door elke Kamer jaarlijks vóór 1 Juli opgemaakt. 2. Elke lijst vermeldt aan het hoofd de  - 132 - -woorden : „Lijst van degenen, die gerechtigd aijn in het jaar hun stem uit te brengen bij verkiezing van een of meer leden van de Kamer van Koophandel en Fabrieken, gevestigd te ". 3. De eene lijst vermeldt daaronder in duidelijke letters het woord: „Grootbedrijf', de andere het woord: „Kleinbedrijf". 4. Op elk dier lijsten worden de kiezers, die daarop behooren, geplaatst met inachtneming van de bepalingen der Wet, in alfabetische volgorde; bij gelijkheid van den geslachtsnaam wordt de volgorde door den eersten voornaam bepaald. In deze volgorde wordt' vóór eiken naam een volgnummer geplaatst. Achter ieders naam worden in afzonderlijke kolommen achtereenvolgens vermeld de voornamen, de plaats en dagteekening der geboorte de dagteekening eventueel der naturalisatie, de woonplaats, de straat en het huisnummer, de handelszaak, waaraan het kiesrecht ontleend is, de tijd, gedurende welken de kiezer in het handelsregister is ingeschreven, alsmede de hoedanigheid, waarin hij daarin voorkomt, terwijl in een kolom voor aanmerkingen aangeteekend dient te worden eventueele schorsing. Ook wordt in een kolom aangeteekend tot welk stemdistrict de kiezer zal behooren. 9. De lijsten worden van 1 Juli af voor een ieder ter inzage gelegd ter secretarie der Kamer, en, voorzooveel betreft de kiezers in die gemeente, ter secretarie van elk der gemeenten binnen het gebied der Kamer. De voorzitter der Kamer doet daartoe tijdig de lijst aan den burgemeester van elk dier gemeenten toekomen. 10. 1. Tot en met 14 Juli is een ieder bevoegd bij de Kamer verbetering van de door de Kamer vastgestelde kiezerslijsten te vragen op grond dat hijzelf of een ander in strijd met de wet daarop voorkomt, niet voorkomt, of verkeerd geplaatst is. 2. Indien het verzoek om verbetering van de lijsten niet den verzoeker betreft, wordt den belanghebbende door den voorzitter der Kamer binnen vier en twintig uren schriftelijk hiervan mededeeling gedaan. 3. Het verzoek om verbetering wordt ter secretarie der Kamer en der gemeente, waar de handelszaak gevestigd is, aan welke den-  133 - gene, wien het verzoek betreft, het kiesrecht ontleent, ter inzage van een ieder neergelegd. 4. Vóór den len Augustus beslist de Kamer over de verzoeken om verbetering en worden de daarbij bevolen wijzigingen in de kiezerslijsten aangebracht met waarmerking der wijzigingen door den voorzitter en den secretaris der Kamer. 5. De beslissing van de Kamer is met redenen omkleed en wordt ter secretarie der Kamer en der gemeente, waar de handelszaak, bedoeld in het derde lid, gevestigd is, ter inzage van een ieder gelegd. 6. De voorzitter der Kamer doet ten spoedigste, uiterlijk op den vijfden dag na dien der beslissing, schriftelijk mededeeling van de beslissing aan hem, wien de wijziging betreft Gelijke mededeeling geschiedt, wanneer het verzoek om verbetering geheel of ten deele met is toegewezen, aan den verzoeker, zoo de gevraagde verbetering van de lijsten niet hemzelf betrof. 7. De volgnummers, namen en verdere aanteekeningen omtrent hen, die tengevolge van verbetering der lijsten door de Kamer of na hooger beroep na den len Juli op de lijsten worden gebracht, wórden gesteld aan den voet van de bladzijden van de lijsten, waarop zn naar alfabetische volgorde behooren voor te komen. Aan den voet van elke bladzijde wordt daartoe voldoende ruimte opengelaten. De volgnummers van hen, die aldus op de Insten zijn gebracht, worden aangeduid door het nummer, geplaatst vóór den naar alfabetische volgorde onmiddellijk voorafgaanden naam, met toevoeging van de letters a, b, c. enz 8. Volgnummers, namen en verdere aanteekeningen omtrent hen, die tengevolge van verbetering der kiezerslijst door de Kamer of na hooger beroep na den len Juli van de kiezerslijst worden afgevoerd, worden doorge- haald met waarmerking door den voorzitter en den secretaris der Kamer. 11. 1. Een verzoek, als bedoeld in het derde lid van art. 5 der Wet. moet vóór den 14den Juli bij de Kamer worden ingediend De Kamer geeft daaraan vóór den len Augustus gevolg. 2. Beslissingen ingevolge het ■ vierde lid 6*  134 - van art. 5 der Wet moeten vóór 1 Augustus door de afdeeling voor het grootbedrijf genomen zijn. '§*SÜ5? 3. Van eene plaatsing, ingevolge een verzoek, bedoeld bij het eerste en tweede lid van dit artikel moet blijken door eene aanteekening achter den naam van den kiezer. 12. 1. Gedurende vijf dagen, te rekenen van den dag der in art. 10, zesde lid bedoelde mededeeling, kan door ieder, die niet in de door de Kamer genomen beslissing berust, de zaak bij een met redenen omkleed verzoek, vergezeld van de bewijsstukken en een afschrift der beslissing van de Kamer, worden onderworpen aan de uitspraak van de Gedeputeerde Staten der provincie, waar de Kamer haar zetel heeft. 2. De Gedeputeerde Staten beslissen op het verzoek vóór 1 September. De beslissing is met redenen omkleed en wordt ter secretarie der Kamer en der gemeente, waar de handelszaak gevestigd is, aan welke .degene, wien het verzoek betreft, het kiesrecht ontleent, ter inzage van een ieder neergelegd. Zij wordt in afschrift medegedeeld aan dengene, wien het betreft, en, zoo deze niet de verzoeker is. ook aan den verzoeker. 13. 1. Zij, wier naam in het handelsregister bij meer dan één Kamer voorkomt, zijn verplicht vóór 15 Augustus eene schriftelijke verklaring af te leggen bij de Kamer, voor welke de betrokkene het kiesrecht wenscht uit te oefenen. 2. Deze verklaring wordt per aangeteekenden brief gezonden of persoonlijk ter hand gesteld aan den secretaris der gekozen Kamer of wie hem vervangt; in beide gevallen wordt een bewijs van goede ontvangst aan den belanghebbende verstrekt. 3. Vóór 25 Augustus doet de secretaris per aangeteekend schrijven aan de secretarissen van de andere Kamers mededeeling van de keuze van den betrokken persoon. 14. V. Na 1 September doch vóór 15 September kunnen personen, die op de kiezerslijst zijn geplaatst voor eene afdeeling eener Kamer, voor het kiesrecht van welke eene vereeniging, waarvan zij lid zijn, ingevolge art. 6 aan den Minister heeft medegedeeld in  135 - aanmerking te willen komen en aan welke vereeniging de Minister ingevolge art. 7 heeft medegedeéld, dat hij met de ingevolge, art. 6 overgelegde bewijsstukken genoegen neemt, eene verklaring afleggen, dat zij' het kiesrecht hunner vereeniging wenschen. 2. Deze verklaring moet worden afgelegd bij de Kamer, welke de kiezerslijst heeft opgemaakt, en tevens vermelden, of de betrokken persoon kiezer is voor de afdeeling voor het grootbedrijf of voor de afdeeling voor het kleinbedrijf. Indien een aantal leden eener vereeniging, als bedoeld in het eerste lid, te zameh recht hebbende op het uitbrengen voor een dier afdeëlingen van een aantal stemmen, dat gelijk is aan één of meermalen het quotiënt, hetwelk verkregen wordt door het totaal aantal kiezers voor die afdeeling te deelen door het totaal aantal leden der Kamer in die afdeeling, zulk eene verklaring heeft afgelegd, geeft de Secretaris vóór 1 October daarvan kennis aan die vereeniging en voert hij die leden van de kiezerslijst af. 15. Na 1 October kunnen wijzigingen niet meer in de lijsten worden aangebracht. De alsdan vastgestelde lijsten gelden voor het volgend kalenderjaar. 16. Afschriften of afdrukken van de vastgestelde kiezerslijsten worden zoo spoedig 'mogelijk, voor ieder, die zulks wenscht, tegen vergoeding der kosten verkrijgbaar gesteld. § 4. Bepalingen ter uitvoering -an artikel 11 dér We : De verkiezing van de leden der Kamers. 17. De voorzitter van het hoofdstembureau maakt den dag der verkiezing en het aantal der te vervullen plaatsen ten minste veertien dagen vóór dien dag bekend door middel van aankondigingen in ten minste vijf in het district der Kamer, zooveel mogelijk in verschillende deelen er van, verschijnende nieuwsbladen. 18. Op den dag voor de verkiezing bepaald, kunnen bij den secretaris der Kamer van des voormiddags 9 tot des namiddags 4 uur door de vereenigingen, die, blijkens de ingevolge art. 14 door den secretaris der Kamer haar  • 136 - gedane kennisgeving, kiesrecht bezitten, de namen worden opgegeven van hen, die door haar tot leden der Kamer worden gekozen, met vermelding voor welke afdeeling de verkiezing geldt. Bij deze opgaaf moet overgelegd worden een notarieel^ proces-verbaal der in de vereeniging gehouden stemming, waaruit blijkt, dat zijn nageleefd de voorschriften, gesteld in art. 5. 19. 1. De inlevering van de in artikel 18 bedoelde opgaaf geschiedt persoonlijk door een van de bestuursleden der vereeniging. 2. De secretaris der Kamer, of wie hem vervangt, stelt een bewijs van ontvangst ter hand aan dengene, die de opgaaf inlevert. 20. 1. Het hoofdstembureau onderzoekt de opgaven. Indien in een opgaaf iemand wordt aangewezen, die de vereischten om te worden verkozen, niet bezit, zal het hoofdstembureau de ongaaf, voor zoover op dien persoon betrekking hebbende, ongeldig verklaren. 2. Indien de opgaaf niet voldoet aan de bepalingen van art. 18 of daarbij niet het vereischte proces-verbaal is overgelegd, of dit niet aan de gestelde eischen voldoet, zal het hoofdstembureau daarvan bij aangeteekenden dienstbrief kennis geven aan de vereeniging. Deze kan binnen drie dagen na dagteekening van dien brief het verzuim, in de kennisgeving vermeld, herstellen. Indien het verzuim binnen dien termijn niet hersteld is, zal het hoofdstembureau de opgaaf ongeldig moeten verklaren. 3. Van de ongeldig verklaring van een opgaaf, als bedoeld in het laatste lid, geeft het hoofdstembureau bij aangeteekenden dienstbrief kennis aan de vereeniging, die de opgaaf deed. Deze kan binnen drie dagen na de dagteekening van den brief in beroep komen bij de Gedeputeerde Staten der provincie, waarin het hoofdstembureau is gevestigd. De Gedeputeerde Staten behandelen het beroep in eene openbare vergadering,, te houden binnen acht dagen na den dag, waarop het is ingekomen. Onze Commissaris in de provincie deelt dag en uur onverwijld mede aan de vereeniging, die het beroep heeft ingesteld en aan het nootdstembureau.  137 ■ 4. Bij de behandeling kan de vereeniging die beroep heeft ingesteld, dit beroep, en de voorzitter van het hoofdstembureau de beslissing van dit bureau toelichten, hetzij in persoon, hetzij door een gemachtigde. 21. 1. De Gedeputeerde Staten beslissen op het beroep bij een met redenen omkleed besluit, uiterlijk op den dag na de behandeling. 2. Zij deelen hun besluit onverwijld mede aan de vereeniging, die het beroep heeft gedaan en aan het hoofdstembureau. 22. 1. Op den dag voor de verkiezing bepaald, kunnen bij den secretaris der Kamer van des voormiddags 9 tot des namiddags 4 uur candidaten worden opgegeven door in diening van eene verklaring, onderteekend door tenminste vijftien kiezers, die bevoegd zijn deel te nemen aan de verkiezing, waarvoor de candidaatstelling geschiedt, en vergezeld van eene schriftelijke mededeeling van den candidaat, dat deze bereid is eene candidatuur te aanvaarden. Deze verklaringen vermelden voor welke afdeeling der Kamer de candidaatstelling plaats vindt en bevatten elk den naam van één candidaat. 2. Zij hebben den vorm en zijn ingericht overeenkomstig het model, als bijlage A bij dit besluit gevoegd. 3. Formulieren van verklaringen zijn, van den dag der in artikel 17 bedoelde bekendmaking af, kosteloos voor kiezers verkrijgbaar op de secretarieën der gemeenten, welke het district der Kamer omvat, en bij de secretarie der Kamer. 23. 1. De inlevering van elke verklaring geschiedt persoonlijk door één der onderteekenaars. 2. De secretaris der Kamer, of wie hem vervangt, stelt een bewijs van ontvangst ter hand aan dengene, die de verklaring inlevert. -M. 1. Het hoofdstembureau onderzoekt de verklaringen. Indien op eene verklaring iemand als candidaat staat vermeld, die do vere.schten om te worden gekozen niet bezit zal het hoofdstembureau de candidaatstelling van dien persoon ongeldig verklaren. 2 Indien eene verklaring niet onderteekend is door 15 kiezers, als in artikel 22 bedoeld, zal het hoofdstembureau daarvan bij  138 • aangeteekenden dienstbrief kennis geven aan hem, die de verklaring inleverde. Deze kan binnen drie dagen na dagteekening van dien brief het verzuim in de kennisgeving vermeld herstellen, in het eerste geval door het indienen van eene geheel nieuwe verklaring, in het tweede geval door het - doen aanvullen der onderteekeningen. Indien het verzuim binnen dien termijn niet hersteld is, zal het hoofdstembureau de verklaring ongeldig moeten verklaren. 3. Van de ongeldigverldaring van eene verklaring of van de candidaatstelling van een persoon geeft het hoofdstembureau bij aangeteekenden dienstbrief kennis aan hem, die de verklaring inleverde. Deze kan binnen drie dagen na de dagteekening van den brief in beroep komen bij de Gedeputeerde Staten der provincie, waarin het hoofdstembureau is gevestigd. De Gedeputeerde Staten behandelen het beroep in eene openbare vergadering» te houden binnen acht dagen na den dag, waarop het is ingekomen. Onze Commissaris in de provincie deelt dag en uur der vergadering 'onverwijld mede aan hem, die het beroep heeft ingesteld en aan het hoofdstembureau. 4. Bij de behandeling kan hij, die het beroep heeft ingesteld, dit beroep, en de voorzitter van het hoofdstembureau de beslissing van dit bureau toelichten, hetzij in persoon, hetzij door een gemachtigde. 25. 1. De Gedeputeerde Staten beslissen op het beroep bij een met redenen omkleed besluit, uiterlijk op den dag na de behandeling. 2. Zij deelen hun besluit onverwijld mede aan hem, die het beroep heeft gedaan en aari het hoofdstembureau. 26. Het hoofdstembureau stelt onverwijld» nadat de termijn van beroep is verstreken, oft in geval van beroep, nadat de besluiten van de Gedeputeerde Staten, bedoeld in artikelen 21 en 25, aan het hoofdstembureau zijn medegedeeld, voor elke afdeeling der Kamer vast: o. een lijst, bevattende de namen van hen, die door de vereenigingen, als bedoeld in art. 36 der Wet tot leden der Kamer zijn gekozen ; 0. een lijst, bevattende de namen van hen," die overeenkomstig de artt. 22 tot en met 25 candidaat zijn gesteld, welke lijst aanstonds  139 aan het secretariaat der Kamer voor ieder, d-e in het handelsregister is ingeschreven,' ter inzage wordt nedergelegd. 27. 1. Hij, wiens naam voorkomt op de lijst, bedoeld in artikel 26 onder a, ontvangt van den voorzitter van het hoofdstembureau onverwijld een schriftelijke kennisgeving, dat hij tot lid der Kamer is benoemd, met opgaaf van den naam der vereeniging, die hem daartoe heeft gekozen. - 2. Deze kennisgeving strekt den benoemde tot geloofsbrief. 28. 1. . Indien het aantal der op de lijst bedoelde, in artikel 26, onder 6 genoemde candidaten voor elke afdeeling gelijk staat met het aantal, na de verkiezing van de op de lijst, bedoeld in artikel 26, onder a, genoemde personen, nog te vervullen plaatsen in die afdeeling, zijn alle gestelde candidaten gekozen. 2. Indien dat aantal voor beide of voor een der afdeëlingen geringer is dan het aantal te vervullen plaatsen, zijn alle candidaten of die der afdeeling, waarvan het aantal candidaten geringer is, gekozen en worden voor de vervulling der overige plaatsen leden door Ons benoemd. 29. Indien het aantal der mndidator, „ belde of voor eene der afdeëlingen het aantal der in beide of in eene der afdeëlingen te ver. vullen plaatsen overtreft, vindt binnen dertig dagen na den dag der verkiezing op een door het hoofdstembureau te bepalen datum eene stemming plaats over de gestelde candidaten voor de afdeeling of afdeëlingen, waarvoor meer candidaten gesteld, dan er plaatsen te vervullen zijn. 30. 1. Ten minste drie dagen voor den "™ ue stemming Depaalden dag ontvangt elke kiezer, die bevoegd is deel te nemen aan de verkiezing, van den voorzitter van het hoofdstembureau eene kaart, bevattende eene oproeping voor de stemming. Deze kaart heeft den vorm en is ingericht overeenkomstig het model, dat als bijlage B bij dit besluit is gevoegd. Zij bevat den naam en de voorletters van den kiezer, het nummer, waaronder J r — ~.w.öioiijoU vourKomt, net sterndistrict, waartoe hij behoort, de plaats der  140 - stemming in dat district, den tijd der stemming, de aanduiding der afdeeling, waarvoor hij kiezer is, de hamen der candidaten voor die afdeeling, den inhoud van art. 128 Wetboek van Strafrecht, eene herinnering aan de wijze van uitbrengen van de stem (art. 35 onder 74) en aan het gevolg van verkeerd uitbrengen van de stem (art. 38, achtste lid). 2. Aan den tot deelneming aan de stemming bevoegden kiezer, die zijne kaart heeft verloren, of wien geen kaart is gezonden, wordt op zijne aanvrage door of vanwege den voorzitter van het stembureau eene nieuwe kaart uitgereikt, mits hij zijne identiteit voldoende doet blijken. 31. Op de stemming zijn van toepassing de artikelen 53, 54 en 57 der Kieswet. 32. Het bestuur der gemeente, waarin een of meer stembureaux zijn gevestigd, stelt voor elk stembureau een passend loltaal beschikbaar en zorgt voor de inrichting van die lokalen 33. 1. Op de tafel, voor het stembureau staande, liggen een exemplaar der Kieswet, der Wet, van dit Besluit en een afschrift of afdruk van de kiezerslijsten. 2. De artikelen 66 en 68 der Kieswet zijn van toepassing. 34. De stembiljetten zijn verdeeld in twee, soorten : één soort voor elke afdeeling. Elk stembiljet vermeldt aan de eene zijde in alfa. betische volgorde de namen der candidaten . voor de afdeeling, waarvoor het bestemd is. Aan de keerzijde is de handteekening van den voorzitter van het hoofdstembureau gestempeld. 35. Van toepassing zijn de volgende artikelen der Kieswet: 70, 71, met dien verstande, dat voor artikel 52 in de plaats treedt artikel 30 van ditreglement» 72, 73, 74, met dien verstande, dat de kiezer stem); door in het vakje achter elk der namen van de candidaten, welke hij stemmen wil, een volgnummer te plaatsen, dat hij den can i aat toekent, loopen e van 1 tot hoogstens het getal, dat uitdrukt hoeveel plaatsen te vervullen zijn in de afdeeling, waarvoor hij kiezer is,  141 - 75, behalve het laatste lid 76, 77, 78, 79, 80, 81, behalve het laatste lid 82, 83 en 84. 36. Onmiddellijk nadat de handeling, in artikel 84 der Kieswet voorgeschreven, geschied is, wordt proces-verbaal opgemaakt in den vorm als het model, dat als bijlage O bij dit besluit gevoegd is, en worden de stembiljetten ih verzegeld papier gesloten en onverwijld met het proces-verbaal der stemming door het jongste lid van het stembureau, zoo dit met ia het hoofdstembureau, naar den voorzitter van het hoofdstembureau overgebracht. 37. 1. Terstond na ontvangst van alle processen-verbaal en alle pakken met stembiljetten der stembureaux houdt het hoofd stembureau eene zitting. • ♦ , ^ Voorzitter «Pent de pakken, telt het totaal der voor elke afdeeling geldig ingevulde I stembiljetten en stelt voor elke afdeeling het ! kiesquotient vast door de som der optelling te deelen door het aantal der te vervullen Plaatsen, vermeerderd met één. Het daardoor verkregen quotiënt wordt verhoogd tot Ïeeta.0Tiw1KJk daarb°Ven gel<*en g^eele getal Is het quotiënt een geheel getal dan wordt een bijgeteld. ietrf; T00r2itter W de stembil- jetten. Hn deelt, na opening van elk stemi biljet, den naam van elk der candidaten mede achter wier namen de kiezer volgnummers heeft geplaatst, alsmede welk volgnummer - Voor eiken candidaat wordt afzonderlijk' genoteerd het aantal malen, dat hij hetzelfde volgnummer heeft verkregen. 3. De candidaten, die onder volgnummer 1 in art sl 8t~r,ebb6n ^gen, bedoeld n art. 37, tweede lid, zijn gekozen. Blijven daarna nog plaatsen in één of in beide afdeel.ngen te vervullen, dan worden bijeengeteld de stemmen, die elk der overige candidaten  142 - onder volgnummers 1 en 2 heeft verkregen en de candidaten, die aldus het aantal stemmen hebben, bedoeld in art. 37, tweede lid, zijn gekozen en zoo vervolgens, totdat evenve 1 candidaten gekozen blijken, als er plaatsen te vervullen zijn. 5" £Vi 4. Blijken er bij het in rekening brengen van de stemmen onder volgnummers 2 of hooger uitgebracht, meer candidaten het in art. 37, tweede lid bedoelde aantal stemmen te hebben verkregen, dan er plaatsen in één of in beide afdeëlingen te vervullen zijn, dan komt het eerst die candidaat in aanmerking, die onder de volgnummers, waarmede rekening gehouden wordt, in totaal de meeste stemmen heeft verkregen. 5. Hebben, nadat met de stemmen, onder alle volgnummers uitgebracht, rekening is gehouden, niet zooveel candidaten het in art. 37, tweede lid bedoelde aantal stemmen verkregen als er plaatsen te vervullen zijn, dan verkrijgen die candidaten de opengebleven plaatsen, die in totaal de meeste stemmen verwierven. 6. ' Is er slechts één plaats te vervullen dan is de candidaat gekozen, die de meeste stemmen verkreeg. 7. Na opening van het stembiljet door den voorzitter, ziet de oudste der andere leden van het hoofdstembureau het stembiljet na. De beide overige leden houden aanteekening van de uitgebrachte stemmen. 8. Artikel 86 der Kieswet is van toepassing met dien verstande, dat in de plaats treedt van de bepaling, dat van onwaarde zijn de biljetten, waarop in meer dan één stemvak het wit stipje zwart is gemaakt, die, dat van onwaarde zijn de biljetten, waarop achter de namen van meer candidaten volgnummers zijn geplaatst dan er plaatsen te vervullen zijn, en in plaats van de bepaling, dat van onwaarde zijn biljetten, waarop in geen stemvak het wit stipje zwart is gemaakt, die, dat van onwaarde zijn biljetten, .waarop achter geen der candidaten een volgnummer is gesteld. 39. 1. Terstond nadat alle stembiljetten zijn geopend en de daarop uitgebrachte stemmen opgenomen, maakt de voorzitter het  - 143 - getal der in de bussen gevonden geldige stembiljetten . bekend, alsmede den uitslag der stemming. Door de in het lokaal aanwezige kiezers kunnen bezwaren worden ingebracht. 2. Zij worden in het proces-verbaal der zitting opgenomen. 3. Het proces-verbaal van het hoofdstembureau wordt opgemaakt in den vorm als het model, in bijlage D bij dit besluit gevoegd 40. Artikel 88 en 94 der Kieswet zijn van toepassing. 41. 1. Hij, die na stemming tot lid eener Kamer is benoemd, ontvangt van den voorzitter van het hoofdstembureau, waarbij hij candidaat was gesteld, onverwijld van die benoeming eene schriftelijke kennisgeving alsmede een door dien voorzitter gewaarmerkt uittreksel, voor zooveel hem betreft, uit het proces-verbaal, bedoeld in artikel 39, een en ander bij aangeteekenden dienstbrief. 2. Deze stukken strekken den benoemde tot geloofsbrief. 42. 1. Hij, die tot lid eener Kamer is gekozen, legt, nevens zijnen geloofsbrief binnen eene maand na de dagteekening daarvan aan de Kamer over ,en uittreksel uit het handelsregister, betreffende de handelszaak, waarbij hij in een der hoedanigheden als genoemd in art. 3 der Wet is ingeschreven. 2. Bij gebreke van tijdige inzending van de in het vorig lid genoemde stukken, wordt de gekozene geacht zijne benoeming niet te hebben aangenomen en wordt eene nieuwe verkiezing uitgeschreven. 43. 1. De Kamer benoemt eene commissie van vijf personen uit haar midden voor het onderzoden van de geloofsbrieven, 2. In die commissie hebben uit elke afdeeling der Kamer twee leden zitting; het vijfde lid, tevens voorzitter der commissie, is een der ondervoorzitters van de Kamer. De secretaris of een der adjunct-secretarissen van de Kamer treedt als secretaris der commissie op. 3. De commissie beslist met meerderheid van stemmen. 44. Het onderzoek der geloofsbrieven strekt zich niet uit tot de geldigheid van de door vereenigingen ingezonden opgaven, noch tot de geldigheid van de candidatenlijsten en de  144 - handhaving van de daarop geplaatste personen, zooals die lijsten krachtens artikel 26 zijn openbaar gemaakt. 45. 1. De-in art. 43 bedoelde commissie zendt onmiddellijk, nadat zij eene beslissing genomen heeft, eene gedagteekende kennisgeving van die beslissing aan den benoemde en aan de Kamer. 2. De benoemde kan tegen eene beslissing tot niet-toelating en elk lid der Kamer, mits geen lid van de commissie geweest zijnde, kan tegen eene beslissing tot toelating binnen acht dagen na de dagteekening, bedoeld in het eerste lid, bezwaren inbrengen bij Gedeputeerde Staten van de provincie, binnen welke de Kamer haar zetel heeft. 3. Gedeputeerde Staten behandelen zoodanige bezwaren binnen twee weken, nadat zij zijn ingekomen. Zij geven, wanneer de bezwaren zijn » ingebracht door een lid der Kamer, daarvan onverwijld kennis aan den benoemde onder toezending van een afschrift van het bezwaarschrift en stellen hem in de gelegenheid op den dag der behandeling in persoon of bij gevolmachtigde, mondeling of schriftelijk, zijne opmerkingen over het bezwaarschrift te doen kennen. 4. Gedeputeerde Staten beslissen binnen twee weken na den dag van de behandeling van het bezwaarschrift. 5. Gedeputeerde Staten zenden onmiddellijk eene gedagteekende kennisgeving van hunne beslissing aan den benoemde, en, zoo de bezwaren door een lid van de Kamer zijn ingebracht, aan dat lid. 46. 1. Hij, die bij de beslissing in het vierde lid van art. 45 bedoeld, in hejijmgelijk is gesteld, kan binnen acht dagen nade dagteekening van de in het vijfde lid van art. 45 bedoelde kennisgeving bij Ons in beroep komen. 2. Wanneer het beroep is ingesteld door een lid der Kamer, geeft Onze Minister, met de uitvoering van de Wet belast, daarvan zoo spoedig mogelijk kennis aan den benoemde, 47. Onze beslissing wordt zoo spoedig mogelijk meegedeeld aan Gedeputeerde Staten, aan den benoemde en, zoo een lid der Kamer bij de behandeling van de zaak door Gedeputeerde Staten partij is geweest, aan dat lid.  145 - 48. Alle beslissingen, genomen krachtens de artikelen 39, eerste lid, 45, vierde lid en 4/ worden tevens medegedeeld aan den voorzitter der Kamer. Eveneens wordt hem kennis gegeven van de intrekking van een ingesteld beroep. 49. I. lndien eene beslissing tot niet- toelatrag onherroepelijk is geworden, belegt de voorzitter van het hoofdstembnrean zoo spoedig mogelijk eene zitting van dit bnrean ter aanwijzing van hem, die in de plaats van den met-toegelatene benoemd zal worden verklaard. 2. Art. 129, eerste lid, der Kieswet vindt -daarb" overeenkomstige toepassing. 50. 1. Treedt een door eene vereeniging, bedoeld in artikel 3, eerste lid onder 6, der Wet gekozen lid af, dan wordt door dezelfde vereeniging, indien deze nog bestaat en be- kozfn 18 ^ Kd *e kieZe°- een nieuw m 8*- ~ 2. Treedt een door een zoodanige vereeniging gekozen lid af, nadat de vereeniging ontbonden^ of hare bevoegdheid om een lid te kiezen heeft verloren; dan wordt in de vacature voorzien door eene verkiezing door de kiezers bedoeld in artikel 3, eerste Hd onde ' a, der Wet. 3. Bij de verkiezing, bedoeld in het eerste en in het tweede lid van dit artikel, zijn de bepalingen van dit reglement van toepassing. § 5. Overgangs- en slotbepalingen. 51. Voor de samenstelling der kiezerslijsten en de regeling der verkiezing, welke voor de eerste maal ingevolge art. 26 der Wet geschiedt tel , T v artikel bed0elde oommissie, ■ ge den de bepalingen van dit reglement met uien verstande : ,dat„de C0mmis8ie in de plaats treedt van de Kamer en haar voorzitter en haar secretaris in de maat* +™j , aar •+. - ; e PJaats weden van den voorzitter en den secretaris der Kamer, en b. dat de tijdstippen in dit reglement genoemd, worden vervangen door telkens evenveel vroegere of latere als het tijdstip van inwerkingtreding van dit reglement vroeger of later is dan 1 Mei.  146 - 52. Dit reglement kan worden aangehaald onder den titel „Reglement voor de Kamers van Koophandel" met bijvoeging van jaartal en nummer van het Staatsblad, waarin het is geplaatst. Behoort bij KoninkUjk besluit van 19 Augustus 1920 (Staatsblad n°. 712). De Min. van Landbouw, Nijverheid en Handel, H. A. VAN IJSSELSTEIJN. BIJLAGEN A., B., C. en D. behoorende bij het reglement voor de Kamers van Koophandel, 1920 (Staatsblad n°. 712). A. CANDIDAATSTELLING. Opgave van een candidaat (candidaten) voor de op plaats hebbende verkiezing, van leden van de Kamer van Koophandel en Fabrieken te afdeeling : (in te vullen Grootbedrijf of Kleinbedrijf) Voor- L . i P*?ats | Woon- Naam- letters. Datum- -deL plaats. geboorte. De ondergeteekenden, kiezers, bevoegd om deel te nemen aan de bovengenoemde verkiezing, verklaren bovengenoemde(n) persoon (personen) candidaat te stellen. (Handteekeningen der kiezers). B. voorzijde: Kamer van Koophandel en Fabrieken te Aan (voorletters) (naam) (grootbedrijf, kleinbedrijf) n° van de kiezerslijst voor de Kamer van Koophandel en Fabrieken te Woonplaats : Zie ommezijde. achterzijde.  147 - Oproeping voor de stemming op (datnm/maand/jaar) ter vervulling van plaatsen) in de Kamer van Koophandel' en Candidaten zijn (Hier onder elkander te vermelden de namen en voorletters der candidaten. zooals die op cle "jsten voorkomen.) 1 Gij behoort tot het stemdistriet waarvan het stembureau zitting houdt te m ' " ' ■ • ■ van negen uur v.m. tot vfif' uur n.m. J Deze kaart mede te brengen. Art. 128 van het Wetboek van Strafrecht ■ uiteet f' °PZettelijk Zich ™or een ander u.tgevende, aan eene kraehtens wettelijk voorschrift uitgeschreven verkiezing deel neemt wordt gestraft met gevangenisstad van ten hoogste een jaar. Art. 35 van het reglement voor de Kamers van Koophandel 1920 (Staatsblad n". 712). Uittreksel: de kiezer stemt door in het vakje achter elk der namen van de candidaten welke hij stemmen wil, een volgnummer te plaatsen, dat hij den candidaat toekent, loo- ES Z*l 1 *0t t6n h°°S8te net getal, dat uitdruk hoeveel plaatsen te vervullen zijn m de atdeelmg, waarvoor hij kiezer is. Art. 38 van dat reglement: Uittreksel: van onwaarde zijn o. m. de biljetten waarop meer candidaten zijn gekozen, dan er plaatsen te vervullen zijn en die waarop achter geen der candidaten een volgnummer is gesteld. C. Proces-verbaal van de zitting van het stembureau te voor de verldezing KooV V,Ud (l6den) VM de Kamer van Koophandel en Fabrieken te den 19 P Het stembureau neemt in het stemlokaal plaats des voormiddags ten „re Afdrukken (afschriften) der 'kiezerslijsten, mitsgaders een exemplaar der kieswet, der wet op de Kamers van Koophandel, 1920,  148 - (Staatsblad n°. 152) van het reglement voor de Kamers van Koophandel 1920 (Staatsblad n°. 712) worden op de tafel, voor het stembureau staande, nedergelegd. Het stembureau opent de verzegelde pakken met stembiljetten en bevindt, dat hun aantal bedraagt voor de afdeeling Grootbedrijf . . . ., voor de afdeeling Kleinbedrijf De stembussen, na onderzocht en volkomen ledig bevonden te zijn, worden met twee sleutels gesloten, waarvan de eene door den voorzitter van het stembureau en de andere door .... als oudste lid in bewaring wordt genomen. In elk der stembussen zijn stembiljetten geworpen door de op nevensgevoegde lijsten door parafeering aangeduide kiezers (Ingeval kiezers geweigerd hebben een stembiljet in ontvangst te nemen, hunne namen hier op te geven en, ingeval bezwaren, als zijn bedoeld bij art. 79 der Kieswet, van toepassing verklaard bij art. 35 van het reglement voor de Kamers van Koophandel 1920, Staatsblad n°. 712) zijn ingebracht, die bezwaren hier te vermelden). " Heeft zich het geval, bedoeld in art. 81 der Kieswet, van toepassing verklaard bij art. 35 van. het reglement voor de Kamers van Koophandel 1920, (Staatsblad n°. 712), voorgedaan, bij te voegen : De voorzitter van het stembureau verklaar; ten . . . ure, dat naar de bevinding van het stembureau wanorde den behoorlijken voortgang der stemming onmogelijk maakt. De stemming wordt daarop gesehorst en tot .... dag den des voormiddags ten 8 ure verdaagd. Onmiddellijk daarop zijn de stembussen verzegeld met het zegel der Kamer van Koophandel en Fabrieken te ... . en met de zegels van ons ondergeteekenden in tegenwoordigheid der in het stemlokaal aanwezige kiezers, nadat de bus vooraf op de daartoe voorgeschreven wijze was gesloten. En is hiervan terstond proces-verbaal opgemaakt. Gedaan te . : . . ., den .... Voorzitter. Leden.  149 -■ ■ten vijf ure kondigt de voorzitter van het stembureau aan, dat de voor stemming bepaalde tijd verstreken is. De op dat tijdstip in het stemlokaal aanwezige kiezers worden tot de stemming toegelaten. Aan de aanwezige kiezers wordt bekend gemaakt, dat blijkens het aantal ingeleverde oproepingskaarten kiezers aan de stemming hebben deelgenomen voor de afdeeling Grootbedrijf, en . . . kiezers voor de af deeling Kleinbedrijf en het aantal, teruggegeven stembiljetten .... voor de afdeelng Grootbedrijf en voor de afdeeling Kleinbedrijf bedraagt. J De ter parafeering' bestemde afschriften (afdrukken) der kiezerslijsten worden door het stembureau gewaarmerkt, met opgave dat daarop zijn gesteld parafen op de' lijst voor de afdeeling Grootbedrijf . . . voor de afdeeling Kleinbedrijf .... Zoowel deze afschriften (deze afdrukken) als de met gebruikte stembiljetten, de terug' gegeven stembiljetten en de ingeleverde kaarten voor elk der beide afdeëlingen worden in afzonderlijke verzegelde papieren gesloten. (Ingeval de stemming geschorst en hervat is, te vermelden : De zegels der stembus, welke bij de geschorste stemming gebezigd en voor den aanvang der hervatte stemming aan het •tembureau is ingeleverd, worden onderzocht en (geschonden of ongeschonden) bevonden) Onmiddellijk daarna (na een tijdruimte* van . ., m welke het stembureau het stemlokaal niet heeft verlaten en de stembussen onder zijn toezicht heeft gehouden) wordt achtereenvolgens elk der stembussen geopend eerst die van de afdeeling Grootbedrijf De stembiljetten in elke bus, worden dooreen gemengd en geteld. Hun aantal bedraagt voor de afdeeling Grootbedrijf, .... voor de afdeeling Kleinbedrijf. Dit getal, met de opgave van het aantal der op de afschriften (afdrukken) van de kiezerslijsten gestelde parafen vergeleken zijnde is gebleken te zijn even groot als (grooter' kleiner dan) het getal der kiezers. De uit elke stembus genomen stembiljetten worden in verzegeld papier gesloten. Er zijn door de in het lokaal aanwezige kiezers geen bezwaren ingebracht.  160 - (In geval bezwaren zijn ingebracht, die hier te vermelden.) En is hiervan aanstonds proces-verbaal opgemaakt. Het stembureau is gedurende al deze werkzaamheden onveranderd , gebleven. • (In de samenstelling van het stembureau 4?- de volgende verandering(en) voorgekomen.) zijn , ' Gedaan te den Voorzitter. | Leden. D. I races-verbaal van de zitting van het hoofdstembureau te tot het vaststellen van de uitkomst der verkiezing van . . . lid(leden) van de Kamer van Koophandel en Fabrieken te op den 19 . . . Het hoofdstembureau neemt zitting in het stemlokaal des .... te ... . ure. Ontvangen zijn van alle stembureaux n.1. die te de processen-verbaal en de pakken met stembiljetten. De zegels verkeeren in ongeschonden staat. De voorzitter opent de pakken en telt het totaal der geldig ingevulde stembiljetten voor elke afdeeling, stelt het kiesquotient vast op ... . voor de afdeeling Grootbedrijf, op voor de afdeeling Kleinbedrijf en deelt deze getallen mede. De voorzitter opent de stembiljetten. Hij deelt na opening van elk stembiljet de afdeeling, waarvoor de stem is uitgebracht, en dén naam van elk der candidaten mede, achter wier naam de kiezer volgnummers heeft geplaatst, alsmede welk volgnummer (In geval van het zesde lid van art. 38 van het reglement voor de Kamers van Koophandel 1920 (Staatsblad n~. 712): Hij deelt na opening van elk stembiljet mede, op wien de stem is uitgebracht en verklaart gekozen in de afdeeling Grootbedrijf , . . =, . ,—. .% die de meeste stem- Kleinbedrrjf men verkreeg, nl , terwijl .... stemmen waren uitgebracht op ). Voor eiken candidaat is afzonderlijk genoteerd het aantal malen, dat hij hetzelfde volgnummer heeft verkregen.  151 - De voorzitter stelt vast, dat het vereischte aantal stemmen voor de afdeeling Grootbedrijf verkreeren hehhon A..„ i -. J Naam, I ot _ voorletters. Woonplaats. voor de afdeeling Kleinbedrijf voorietters. Woonplaats. St aantal. I - 1 Er Wijken nog te vervullen over .... plaat, sen in de afdeeling ^™g> de overige candidaten in die afdeeling onder volgnummers 1, 2, 3 enz. hebben verkregen .... stemmen, zóodat op die wijze net vereischte (ingeval het vijfde lid van art. 38 van het reglement voor de Kamers van Koophandel 1920, (Staatsblad n". 712): meeste) aanta stemmen verkregen hebben en gekozen zijn in de afding Gro°tbedrnf voorSrs. | Woonplaats. [ ■ . v„ owuou, muien in beide afdeëlingen nog plaatsen te vervullen zijn ; voor elke afdeeling éénmaal.) Het hoofdstembureau heeft van waarde verklaard , Van onwaarde stembiljetten. Er zijn door de in het lokaal aanwezige kiezers geen bezwaren ingebracht. (Ingeval bezwaren zijn ingebracht, die hier vermelden.)  152 — En is hiervan aanstonds proces-verbaal opgemaakt. Het hoofdstembureau is ge'durende deze werkzaamheden onveranderd gebleven. (In de samenstelling van het hoofdstembureau—4j^j— de volgende verandering(en) gekomen.) Gedaan te , den .... 19 . Voorzitter. | Leden.. Behoort bij Koninklijk besluit van 19 Augustus 1920 (Staatsblad n°. 712). Mij bekend, De Min. van Landbouw, Nijverheid en Handel, H. A. VAN IJsSELSTEIJN. IV. Besluit vanden29sten September 1920, S. 763, houdende vaststelling van voorschriften, als bedoeld bij artikel 23 van di Handelsregisterwet 1918 (Staatsblad n°. 493). Wij WILHELMINA, enz. Op de voordracht van Onze Ministers van Justitie en van Landbouw, Nijverheid en Handel van 14 Juli 1920, Eerste afdeeling C, n°. 866 en van 6 Juli 1920, n°. 8118, afdeeling Handel; Gelet op artikel 23 der Handelsregisterwet 1918, (Staatsblad n°. 493) gewijzigd bij de wet van 26 Maart 1920 (Staatsblad ri°. 151); Den Raad van State gehoord (Advies van 10 Augustus 1920, n°. 28); Gezien het nader rapport van Onze voornoemde Ministers van 24 September 1920, Eerste afdeeling C, n°. 826, en van 18 September 1920, n°. 11239, Afdeeling Handel; Hebben goedgevonden en 'verstaan : Met ingang van het tijdstip, waarop de Handelsregisterwet 1918 (Staatsblad n°. 493), gewijzigd bij de wet van 26 Maart 1920 (Staatsblad n°. 151), in werking zal treden, vast te stellen het bij dit besluit gevoegde reglement, genaamd „Handelsregisterreglement", houdende voorschriften als bedoeld in artikel 23 van de Handelsregisterwet 1918 (Staatsblad n°. 493), gewijzigd bij de wet van 26 Maart 1920, (Staatsblad n«. 151).  153 - Onze Ministers van Justitie en van Landbouw, Nijverheid en Handel zijn belast met de .uitvoering van dit besluit, hetwelk in het Staatsblad zal worden geplaatst en waarvan afschrift zal worden gezonden aan den Raad van State. Het Loo, den 29sten September 1920. WILHELMINA. De Minister van Justitie, Heemskerk. De Min. van Landbouw, Nijverheid en Handel, H. A. van ijsselsteijn. {üitgeg. 2 Dec. 1920.) HANDELSREGISTERREGLEMENT. Par. 1. Algemeene bepalingen. Art. 1. In dit Reglement wordt verstaan onder : a. „de Wet" : de Handelsregisterwet 1918 Staatsblad no. 493), gewijzigd bij de wet van 26 Maart 1920 (Staatsblad n°. 151). b. „de Kamer" : de Kamer-van Koophandel en Fabrieken, waar het handelsregister gehouden wordt. c „de Secretaris" : de secretaris der Kamer van Koophandelen Fabrieken. 2. 1. De Secretaris is belast met het beheer van het handelsregister en de in verband daarmede ontvangen gelden. Hij is deswege verantwoordelijk aan de Kamer en aan hare instrüctièn onderworpen. 2. Door de Kamer kan bij reglement van orde worden bepaald, dat de Secretaris voor het verrichten van handelingen, welke de Wet of dit reglement hem opdragen, kan worden vervangen door een adjunct-secretaris of door ander daartoe aan te wijzen personeel. Par. 2. Hel doen der opgaven. 3. 1. Voor het doen der opgaven, voorgeschreven bij de artikelen 5 t/m. 15 en 17 t/m. 19 der Wet worden door de Kamer opgaafformulieren — ingericht naar den rechtsvorm, waarin de in te schrijven handelszaak wordt gedreven — verkrijgbaar gesteld. 2. Voor elke opgaaf worden 3 formulieren met gelijkluidenden tekst, doch in onderling verschillende kleur, nl. oranje, wit, en groen ter invulling gegeven.  154 - 3. Deze opgaafformulieren kunnen door belanghebbenden ten bureele der Kamer kosteloos worden afgehaald, of schriftelijk aldaar worden aangevraagd onder toezending der kosten van verzending. 4. De Secretaris zal, desgewenscht, ten bureele der Kamer de noodige inlichtingen voor het invullen der opgaafformulieren geven. 5. 1. De formulieren, bedoeld in artikel 3, zullen ingevuld en eigenhandig onderteekend, ten bureele der Kamer door of vanwege hem, die tot het doen van de opgaaf verplicht is, moeten worden ingeleverd. 2. Eene machtiging tot het doen van eene opgaaf moet gelegaliseerd zijn door den burgemeester der gemeente, waarin de lastgever gedomicilieerd is en wordt aan het oranje opgaafformulier gehecht. 3. De Secretaris kan er genoegen mede nemen, dat uitvoerige omschrijvingen als b.v. regelingen bij vennootschappen, huwelijksche voorwaarden, enz. in enkelvoud als bijlage bij het opgaafformulier worden overgelegd. Deze bijlage wordt dan gelegd in het dossier, genoemd in artikel 13. 4. De Secretaris zal er zich zooveel mogelijk van overtuigen, dat de opgaaf afkomstig is van hem, die tot het doen daarvan verplicht is, en is bevoegd de opgaaf te weigeren, zoolang hij niet overtuigd is, dat zij van de betrokken persoon zelf afkomstig is. 6. 1. Onmiddellijk na de inlevering zal de Secretaris zich vergewissen, dat de inhoud der exemplaren van het in triplo ontvangen opgaafformulier gelijkluidend is en vervolgens summierlijk onderzoeken of deze inhoud vol-. doet aan de gestelde voorschriften. 2. Indien bij het onderzoek, bedoeld bij het vorige lid, blijkt, dat de opgaaf is onjuist, onvolledig of in strijd met de openbare orde of de goede zeden, dan wel dat zij ten onrechte is gedaan, zal de Secretaris naar gelang der omstandigheden in overweging geven een betere opgaaf in te leveren of de opgaaf in te trekken en zal hij te dien einde de opgaaf teruggeven met zoodanige aanwijzingen, als in het belang van het handelsregister dienstig zullen worden geoordeeld. Indien geweigerd wordt aan de aanwijzingen gevolg te geven,  155 - zal niettemin worden gehandeld overeenkomstig het volgend artikel. 7. De opgaafformulieren worden, na het onderzoek, bedoeld bij het eerste lid van het vorige artikel, van het datumstempel voorzien, 8 Als dag, waarop de opgaaf is gedaan, geldt die welken het op de opgave gedrukte aatumstempel aangeeft. Par. 3. De inschrijving en de doorhaling, aanvulling en wijziging daarvan. 9. Nadat de opgaven overeenkomstig artikel 7 van het datumstempel zijn voorzien, worden zij zoo spoedig mogelijk ingeschreven brPaa,dW1JZe ^ ln ^ artiM-">t/ml9is 10. 1. De opgaafformulieren worden voorBen van de jaarletter (nader omschreven *ub 3) en van een doorloopend nummer (opgaaf, nummer naar volgorde van ontvangst De 3 formulieren van dezelfde opgaaf ontvangen hetzelfde opgaafnummer. 2. Het opgaafnummer begint elk jaar op l Januari met n<\ 1. 3. Voor het opgaafnummer wordt de jaarletter geplaatst. Het jaar, waarin het handels- d«T^ '» V Dg treedt' heeft als jaarfotter de letter A het volgende jaar B enz., het 27ste jaar AA, het 28ste jaar AB, enz. 11. De groene opgaafformulieren door den Secretaris voor „gezien" geteekend en aan de belanghebbenden teruggegeven. i, zal de Secretaris, zoodra de voorloopige ten- UltvnfirWoir,van 1920). WIj WILHELMINA, enz. Op de voordracht van Onzen Minister van Landbouw, Nijverheid en Handel van 29 Juni 1921, n°. 10723, afdeeling Handel; Gelet op de artikelen 3, 5 en 11 van de wet op de Kamers van Koophandel 1920 (Staatsblad n°. 152); Gelet op Óns besluit van 19 Augustus 1920 (Staatsblad n°. 712) tot vaststelling van een Reglement voor de Kamers van Koophandel en het bij dit besluit gevoegde reglement, zooals dat is gewijzigd bij Ons besluit van 31 Mei 1921 (Staatsblad n°. 753) ; Den Raad van State gehoord (advies van 12 Juli 1921, n°. 19) ; Gezien het nader rapport van Onzen voornoemden Minister van 25 Juli 1921, n°. 11826, afdeeling Handel: Hebben goedgevonden en verstaan: 1°. Artikel 51 van bovenaangehaald reglement wordt gewijzigd als volgt: „Voor de samenstelling der kiezerslijsten en de regeling der verkiezing, welke voor de eerste maal ingevolge artikel 26 der Wet geschiedt door de in dat artikel bedoelde commissie, gelden de bepalingen van dit reglement, met dien verstande: a. dat de Commissie in de plaats treedt van de Kamer en haar voorzitter en haar secretaris in de plaats treden van den voorzitter en den secretaris der Kamer, en 6. dat de tijdstippen, in dat reglement genoemd, worden vervangen door tijdstippen, die telkens drie kalendermaanden later vallen" ; 2°. In den eersten zin van het derde lid van artikel 20 vervalt de zinsnede: „ , als bedoeld in het laatste lid," ; 3°. Aan het slot van het eerste lid van artikel 30 wordt toegevoegd de navolgende zin : „De kaart, welke elke kiezer voor de afdeeling „Grootbedrijf" ontvangt, is groen van kleur, terwijl die, welke elke kiezer voor de afdeeling „Kleinbedrijf" ontvangt, wit van kleur is." ; 4°. Artikel 31 wordt gewijzigd als volgt: „Op de stemming zijn van toepassing de artikelen 53 en 54, het eerste en het derde lid van artikel 57 en de artikelen 60 en 61 der Kieswet." ; 5°. De eerste zin van artikel 34 wordt vervangen door den navolgenden zin: „De stem-  — 170 — biljetten voor de afdeeling „Grootbedrijf" zijn groen en die voor de afdeeling „Kleinbedrijf" wit van kleur." ;: 6°. In de bij bovenaangehaald reglement behoorende bijlage A vervalt in de eerste alinea het woord „(candidaten)" en in de laatste alinea het woord „(personen)" ; bovendien vervallen in deze alinea de haakjes, geplaatst om de letter „n" van het woord „bovengenoemH^r^_Het opschrift der derde kolom van deze bijlage wordt gelezen: „Datum der geboorte.". Onze Minister van Landbouw, Nijverheid en Handel is belast met de uitvoering van dit besluit, hetwelk in het Staatsblad zal worden geplaatst en waarvan afschrift zal worden gezonden aan den Raad van State. Het Loo, den 29sten Juli 1921. WILHELMINA. De Min. van Landbouw, Nijverheid en Handel, H. A. van IJssblstSÖ^. (Uitgeg. 19 Aug. 1921.) Besluit van den 8sten October 1921, S. 1115, tot wijziging van het Koninklijk besluit van 4 Mei 1896 (Staatsblad n°. 76), tot vaststelling van een reglement voor de Kamers van Koophandel en Fabrieken. Wu WILHELMINA, enz. Op de vöordraeht van Onzen Minister van Landbouw, Nijverheid en Handel van 30 Augustus 1921, n° 12893, afdeeling Handel; Gelet op het Koninklijk besluit van den 4den Mei 1896 (Staatsblad n°. 76), tot vaststelling van een Algemeen Beglement voor de Kamers van Koophandel en Fabrieken, zooals dit is gewijzigd bij Ons besluit van 2 November 1916 {Staatsblad n° 490); Den Baad van State gehoord, advies van 27 September 1921, n°. 46; Gezien het nader rapport van Onzen voornoemden Minister van 4 October 1921, n°. 16334, afdeeling Handel; Hebben goedgevonden en verstaan : 1°. verkiezingen van leden voor de Kamers van Koophandel en Fabrieken worden niet meer gehouden ; 2°. de leden dier Kamers, die volgens artikel 5 van bovenaangehaald besluit op 1 Januari 1922 moeten aftreden, blijven zitting hebben tot den lsten April van dat jaar; 3°. buiten den bij den rooster bepaalden tijd opengevallen plaatsen worden niet vervuld. Onze Minister van Landbouw, Nijverheid en Handel is belast met de uitvoering van dit besluit, hetwelk in het Staatsblad zal worden geplaatst en waarvan afschrift zal worden gezonden aan den Baad van State. Het Loo, den 8sten October 1921. WILHELMTNA, De Min. van Landbouw, Nijverheid en Handel, H. A. van IJsselsteijn. (Uitgeg. 30 Oct. 1921.)  S. & J. N° 91. VIERDE AANVULLING der Han del sreej sterwet. Besluit van den 29sten December 1921, S. 1449, houdende vaststelling van het aantal leden der Kamers van Koophandel en Fabrieken. Wij WLLHELMLNA, enz. Op de voordracht van Onzen Minister van Landbouw, Nijverheid en Handel van 27 De£. cember 1921, n°. 20922, afdeeling Handel ; Gezien artikel 2, tweede lid, der wet op de Kamers van Koophandel 1920 (Staatsblad n°. Gelet op Ons besluit van 17 Augustus 1920 (Staatsblad n°. 711), houdende vaststelling van het aantal, de gebieden en de zetels der Kamers van Koophandel en Fabrieken, aangevuld bij ij Ons besluit van 10 Maart 1921 (Staatsblad n°. I 264); Hebben goedgevonden en verstaan : te bepalen : Eenig artikel. Het aantal léden der Kamers van Koophandel en Fabrieken bedraagt, voor de Kamer van (Koophandel en Fabrieken voor : Friesland lg Groningen 26 de Veenkoloniën 22 Drenthe .......... 22 Noordelijk Overijsel 22 Salland 22 Twente. . . .< \ 26 Arnhem en Omstreken 18 het Land van Maas en Waal. . 14 Noordelijk Limburg 14 - Midden-Limburg 14 de Zuid-Limburgsche Mijnstreek 18 Maastricht en Omstreken ... 18 's-Hertogenbosch en Omstreken 18 Oostelijk Noord-Brabant .... 26 Tilburg en Omstreken .... 14 de Langstraat . lg Westelijk Noord-Brabant. . . . 22 Zeeuwsch-Vlaanderen 14 de Zeeuwsche Eilanden . . . . 22 Dordrecht en Omstreken . ... 18 de Neder-Betuwe 14 Botterdam 34 de Beneden-Maas ....... 22 Delft en Omstreken 14 's-Gravenhage 30 rGouda en Omstreken . 14 utrecht : 30  — 172 — de Geldersche Vallei 14 Gooiland 14 Amsterdam 38 Rijnland 26 Haarlem en Omstreken .... 26 Zaanland 22 West-Friesland 18 Holland's Noorder Kwartier . . 18 Onze Minister van Landbouw, Nijverheid en Handel is belast met de uitvoering van dit besluit, hetwelk in het Staatsblad zal worden geplaatst. s-Gravenhage, den 29sten December 1921. WILHELMINA. De Minister van Landbouw, Nijverheid en Handel, H. A. van IJsselsteijn. (Uitgeg. 30 Dec. 1921.) Besluit van 6 Januari 1922, n°. 23, Ned. Staatse. n°. 6, houdende vaststelling van het aantal leden voor de afdeëlingen voor hut grootbedrijf en voor het kleinbedrijf der Kamers van Koophandel en Fabrieken te Amsterdam en te Rotterdam. Wij WILHELMINA, enz. Op de voordracht van Onzen Minister van Landbouw, Nijverheid en Handel van 4 Januari 1922, n°. 205, afdeeling Handel; Gezien artikel 2, tweede lid, der Wet op de Kamérs van Koophandel 1920 (Staatsblad n°. 152) ; . Gelet op Ons besluit van 17 Augustus 1920 (Staatsblad n°. 711), houdende vaststelling van het aantal, de gebieden en de zetels der Kamers van Koophandel en Fabrieken, aangevuld bij Ons besluit van 10 Maart 1921 (Staatsblad n°. 264); Mede gelet op Ons besluit van 29 December 1921 (Staatsblad n°. 1449), houdende vaststelling van het aantal leden van elke dier Kamers ; Overwegende, dat er aanleiding bestaat ten opzichte der Kamers van Koophandel en Fabrieken voor Amsterdam en voor Rotterdam af te wijken van het voorschrift, dat het aantal leden der beide afdeëlingen, waaruit elke Kamer bestaat, gelijk is ; Overwegende immers, dat ten opzichte van beide genoemde Kamers rekening is te houden met de bijzondere omstandigheid, dat in de afdeeling voor het grootbedrijf ook zitting zullen kunnen hebben vertegenwoordigers van die bedrijven, welke, wat omvang tn rechtsvorm betreft, onder het grootbedrijf behooren te worden gerangschikt, doch die naar den aard overwegende belangen met het kleinbedrijf gemeen hebben ; Overwegende, dat, deze omstandigheid in aanmerking nemende, gelijkheid van het aantal leden der beide afdeëlingen eene naar verhouding billijke vertegenwoordiging van groot- en kleinbedrijf in den weg zou staan; Hebben goedgevonden en verstaan te bepalen :  — 173 — 1°. Het aantal leden van do beide afdeëlingen der Kamer van Koophandel en Fabrieken voor Amsterdam bedraagt: voor de afdeeling voor bet grootbedrijf 21 voor de afdeeling voor het kleinbedrijf 17 2°. Het aantal leden van de beide afdeëlingen der Kamer van Koophandel en Fabrieken voor Rotterdam bedraagt: voor de afdeeling voor het grootbedrijf 19 voor de afdeeling voor het kleinbedrijf 15 Onze Minister van Landbouw, Nijverheid en Handel is belast met de uitvoering van dit besluit, hetwelk in de Nederlandsche Staatscourant zal worden geplaatst. 's-Gravenhage, 6 Januari 1922. WILHELMINA. De Min. van Landbouw, Nijverheid en Handel, H. A. van IJsselsteijn. Besluit van den 2den Februari 1922, S. 38, tot nadere wijziging van het Reglement voor de Kamers van Koophandel, vastgesteld bij Koninklijk besluit van 19 Augustus 1920 (Staatsblad n°. 712), laatsteliik ge: wijzigd bij Koninklijk besluit van 29 Juli 1921 (Staatsblad n° 1016). Wij WILHELMINA, enz. Op de voordracht van Onzen Minister van Landbouw, Nijverheid en Handel van 17 Januari 1922, n°. 917, afdeeling Handel; Gelet op de artt. 3, 5 en 11 van de wet op de Kamers van Koophandel 1920 (Staatsblad n». 152); Gelet op Ons besluit van 19 Augustus 1920 (Staatsblad n°. 712) tot vaststelling van een Reglement voor de Kamers van Koophandel en het bij dit besluit gevoegde reglement, zooals dat is gewijzigd bij Onze besluiten van 31 Mei 1921 (Staatsblad n° 753) en van 29 Juni 1921 (Staatsblad n°. 1016) ; Den Raad van State gehoord (advies van 24 Januari 1922, n°. 33); Gezien het nader rapport van Onzen voornoemden Minister van 31 Januari 1922, n°. 1324, afdeeling Handel; Hebben goedgevonden en verstaan: Te bepalen: Art. 1. 1°. In den tweeden zin van het tweede lid van artikel 14 van bovenaangehaald reglement, worden de woorden „1 October" vervangen door „20 September". 2°. In artikel 15 worden de woorden „voor het volgend kalenderjaar" vervangen door „voor een jaar". 3°. In artikel 20, tweede lid, wordt in plaats van „drie dagen" gelezen : „vijf dagen". 4°. De tweede volzin van het tweede lid van artikel 24 wordt gelezen als volgt: „Deze kan binnen vijf dagen na dagteekening van dien brief het verzuim, in de kennisgeving vermeld, herstellen door het doen aanvullen der onderteekeningen''.  — 174 - 5°. Aan artikel 28 worden een derde en vierde lid toegevoegd, leidende als volgt: „3. De candidaat, die ingevolge het eerste of tweede lid van dit artikel gekozen is. ontvangt van den voorzitter van het hoofdstembureau, waarbij bij candidaat gesteld was, onverwijld -na de verkiezing van zijn benoeming eene schriftelijke kennisgeving. 4. Deze kennisgeving strekt den benoemde tot geloofsbrief". 6°. In artikel 30 wordt in den derden volzin van het eerste lid' tusschen de woorden „waartoe hij" en „behoort" ingevoegd: „volgens de indeeling door het hoofdstembureau". D3 aan het slot van denzelfden volzin tusschen haakjes geplaatste woorden „artikel 35 onder 74" en „art. 38, achtste lid" worden respectievelijk vervangen door „artikel 35 onder 75" en „artikel 38, derde lid". 7°. Artikel 31 wordt gelezen als volgt: 1. Het hoofdstembureau bepaalt voor zich en voor elk stembureau het uur van aanvang en den duur der stemming. 2. Personen, bij wie en bestuurders van bijzondere ondernemingen en instellingen, waarbij personen in dienstbetrekking zijn, zijn, voor zoover niet bij algemeenen maatregel van bestuur vrijstelling is verleend, verplicht te zorgen, dat'ieder van dezen, die bevoegd is tot de keuze mede te werken, daartoe gelegenheid vinde ; tot dit doel moet gedurende ten minste twee achtereenvolgende uren vrijaf gegeven worden. 3. Op de stemming zijn van toepassing de artikelen 58, eerste en derde lid, en 62 der Kieswet. 4. De bij de opening der zitting van het stembureau fungeerenden voorzitter, plaatsvervangend voorzitter, leden of plaatsvervangende leden kunnen slechts aan dat stembureau aan de stemming deelnemen. Indien zij behooren tot een ander stemdistrict, wordt van het uitbrengen van hun stem melding gemaakt in het proces-verbaal. 8°. Artikel 33 wordt gelezen ; 1. Op de tafel, voor het stembureau staande, liggen een exemplaar der Kieswet,, der wet, van'dit besluit en een of meer uittreksels uit de kiezerslijsten, vermeldende de kiezers, die in het stemdistrict bevoegd zijn tot de keuze mede te werken. 2. Artikel 67 der Kieswet is van t epassing, met dien verstande, dat de in het tweede lid bedoelde regeling door het hoofdstembureau wordt vastgesteld. 3. De voorzitter van het hoofdstembureau draagt zorg, dat vóór den aanvang der stemming bij elk stembureau aanwezig zijn stembiljetten tot een met vijf ten honderd van het getal der kiesbevoegden in het stemdistrict vermeerderd aantal. Deze biljetten worden aan het bureau, toegezonden in één of meer verzegelde pakken, op  — 175 — elk waarvan het aantal der zich daarin bevindende stembiljetten is vermeld. 9°. Artikel 35 wordt gelezen als volgt: Van toepassing zijn de volgende artikelen der Kieswet: 71, met dien verstande, dat voor acht uur des morgens in de plaats treedt het uur van aanvang, ingevolge artikel 31, 1ste lid van dit reglement door het hoofdstembureau bepaald, 72, eerste lid, met dien verstande, dat voor artikel 53 in de plaats treedt artikel 30 van dit reglement, 73, met dien verstande, dat voor artikel 53 in de plaats treedt artikel 30 van dit reglement, 75, met dien verstande, dat de kiezer stemt door in het vakje achter elk der namen van de candidaten, welke hij stemmen wil, met zwart potlood een volgnummer te plaatsen, dat hij den candidaat toekent, en wel iö doorloopende reeks, 76, 77, 78, 79, met dien verstande, dat de wijze van onbruikbaarmaking der teruggegeven stembiljetten door het hoofdstembureau zal worden bepaald, 80, 81, 82, eerste, tweede en derde lid, met dien verstande, dat de stemming na schorsing wordt verdaagd tot den volgenden werkdag op het uur van aanvang der stemming, ingevolge artikel 31, eerste lid, van dit reglement door het hoofdstembureau bepaald, 83, met dien verstande, dat voor den burgemeester in de plaats treedt de voorzitter van het hoofdstembureau en dat de hervatte stemming duurt tot het uur, ingevolge artikel 31, eerste lid van dit Reglement door het hoofdstembureau bepaald. 84, met dien verstande, dat voor artikel 54 in de plaats treedt artikel 31, eerste lid van dit reglement, en 85, 10°. de artikelen 36 tot en met 40 worden vervangen door de volgende bepalingen : Artikel 36. Onmiddellijk nadat de handeling, in artikel 85 der Kieswet voorgeschreven, geschied is, wordt proces-verbaal opgemaakt in den vorm als het model, dat als bijlage C bjj.dit'besluit gevoegd is, en worden de stembiljetten, elke soort afzonderlijk, in een Verzegeld pak gesloten en onverwijld met het procesverbaal en de verzegelde pakken in het toepasselijk verklaarde artikel 84 der Kieswet bedoeld, door het jongste lid van het stembureau, zoo dit niet is het hoofdstembureau; naar den voorzitter van het'hoofdstembureau overgebracht. Artikel 37, 1. Het hoofdstembureau houdt zoo spoedig mogelgk, ep een vóór de stemming  — 176 — door den voorzitter bekend te maken dag en uur, zitting tot vaststelling van den uitslag der stemming. Zijn alle processen-verbaal en pakken met stembiljetten bij de opening der zitting nog niet ontvangen, dan maakt de voorzitter dat bekend en verdaagt, hij de zitting tot een door hem te bepalen tijdstip. 2. Gedurende den tijd, dat het hoofdstembureau zitting houdt, zijn de kiezers bevoegd in het zittingslokaal te vertoeven, voor zoover de orde daardoor niet wordt verstoord ; artikel 81 der Kieswet is van overeenkomstige toepassing. 3. Door de in het lokaal aanwezige kiezers kunnen bezwaren worden ingebracht; zij worden in het proces-verbaal der zitting opgenomen. 4. Het proces-verbaal der zitting wordt opgemaakt overeenkomstig het model als bijlage D bij dit besluit gevoegd. Artikel 38. 1. De voorzitter opent de pakken en de stembiljetten. Twee andere leden zien de biljetten na. 2. Van onwaarde zijn andere biljetten dea volgens dit reglement mogen worden gebruikt. 3. Van onwaarde zijn voorts de stembiljetten : waarop aan geen candidaat of aan meer dan één candidaat net volgnummer 1 is toegekend ; die een aanduiding van den kiezer bevatten ; of -die niet voorzien zijn van den stempel bedoeld in artikel 34. 4. Het hoofdstembureau beslist over de waarde van het stembiljet terstond nadat het is geopend. 5. De voorzitter maakt de redenen van Oa-t geldigverklaring en van twijfel en de beslissing onmiddellijk bekend. Indien een der in het lokaal aanwezige kiezers dit verlangt, moet het biljet worden vertoond. Van een en ander geschiedt aanteekening in het procesverbaal der zitting. Artikel 39. 1. Het hoofdstembureau voegt te zamen de geldige stembiljetten, waarop aan denzelfden candidaat het volgnummer 1 is toegekend. 2. Het stelt voor elke afdeeling vast het geheele aantal geldige stembiljetten en deelt dit door het te vervullen aantal plaatsen vermeerderd met één. Het aldus verkregen quotiënt, verminderd met de breuk, indien het niet is een geheel getal en vermeerderd met één, wordt in dit reglement kiesquotient genoemd. Artikel 40. 1. Ieder stembiljet geldt als een stem voor den candidaat, aan wien daarop het volgnummer l is toegekend. 2. Het hoofdstembureau verklaart gekozen de candidaten, die aldus een aantal stemmen hebben verkregen gelijk aan of boven het kiesquotient. Artikel 40a, 1. Een aantal stemmen door een candidaat verkregen boven het kiesquo.  — 177 — tient — liieronder aangeduid als „overschot" — wordt overgedragen invoege als volgt. 2. Het hoofdstembureau noemt van elk voor hem geldend biljet den in de nummering op hem volgenden, nog niet gekozen candidaat op en voegt te zamen de biljetten, waarop dit is dezelfde candidaat. De biljetten, waarop geen zoodanige volgende candidaat voorkomt, legt het hoofdstembureau als niet voor overdracht vatbaar terzijde. Volgnummers boven het aantal te vervullen plaatsen gelden als niet geschreven. 3. Indien het aantal voor overdracht vatbare stembdjetten niet overschrijdt het voormelde overschot, draagt het hoofdstembureau elk biljet over aan den daarop invoege als voormeld volgenden candidaat. 4. Indien het aantal voor overdracht vatbare stemmen het overschot overschrijdt, vermenigvuldigt het hoofdstembureau elk aantal biljetten, waarop dezelfde candidaat invoege als voormeld volgt op den gekozene, met het overschot en deelt het product door het gehecle aantal voor overdracht vatbare biljetten, die voor den gekozene gelden. 5. Van de biljetten, waarop dezelfde candidaat als voormeld op den gekozene volgt, draagt het hoofdstembureau aan hem een aantal over gelijk aan het door de deeling verkregen quotiënt, verminderd met de breuk, indien het niet is een geheel getal. Het hoofdstembureau neemt de over te dragen biljetten zooals zij voor de hand liggen. 6. Op elk overgodragen biljet wordt het volgnummer van den candidaat, aan wien het is overgedragen, met blauw onderstreept. Artikel 406. Het hoofdstem bureau telt de stemmen krachtens het vorig artikel aan een candidaat overgedragen op bjj die, welke hij reeds krachtens artikel 40 mocht hebben verkregen. Telkens nadat het stemmen-overschot van een-candidaat is overgedragen, verklaart het hoofdstembureau gekozen de candidaten, die dientengevolge een aantal stemmen verkrijgen gelijk aan of boven het kiesquotient. Artikel 40c. Indien meer candidaten krachtens artikel 40 stemmenj hebben verkregen boven het kiesquotient, geschiedt de overdracht naar de volgorde der over te dragen aantallen stemmen, met dien verstande, dat het grootste aantal het eerst wordt overgedragen. Bij gelijk aantal stemmen beslist het lot over de volgorde. Artikel 40<£, 1. Indien tengevolge van overdracht een candidaat een aantal stemmen heeft verkregen boven het kiesquotient, wordt ook dit overgedragen op de wijze, voorgeschreven in artikel 40a, met dien verstande echter, dat de toepassing van dat artikel beperkt blijft, tot de stembiljetten, die aan den candidaat zn'n overgedragen. 2. De artikelen 406 en 40c vinden overeenkomstige toepassing.  — 178 3. Overdracht krachtens dit artikel heeft niet plaats vóórdat zijn overgedragen alle stemmen krachtens artikel 40 boven net kiesquotient verkregen. Artikel 40e. Indien door een. verdere overdracht stemmen worden verkregen boven het kiesquotient, worden deze overgedragen met overeenkomstige toepassing van het vorig artikel, met dien verstande, dat die toepassing telkens beperkt blijft tot de biljetten, die bij de laatst voorafgaande overdracht zijn gekomen aan den candidaat, die stemmen boven het kiesquotient heeft verkregen. Artikel 40/, 1. Indien na overdacht van alle boven het kiesquotient verkregen stemmen nog niet evenvele candidaten gekozen zijn als plaatsen te vervullen zijn, vallen achtereenvolgens af de candidaten, die de minste stemmen hebben verkregen. Bij gelijk aantal stemmen beslist het lot welke candidaat het eerst afvalt. 2. De stemmen van den afvallenden candidaat worden overgedragen in dier voege, dat elk stembiljet overgaat op den in de nummering op het biljet volgenden candidaat, die reeds stemmen heeft verkregen doch nog niet gekozen of afgevallen is. 3. Stemmen door den afvallenden candidaat verkregen krachtens artikel 40 worden overgedragen vóór de stemmen door hem door overdracht verkregen; stemmen door een vroegere overdracht verkregen worden overgedragen vóór die, verkregen door een latere overdracht. 4. Na de overdracht van de stemmen verkregen krachtens artikel 40 en vérder telkens na de overdracht van de stemmen dóór eenige overdracht verkregen, verklaart het hoofdstembureau gekozen de candidaten, die een aantal stemmen hebben verkregen gelijk Aan of boven het kiesquotient. 5. Verkrijgt een candidaat door overdracht krachtens dit artikel stemmen boven het kiesquotient, dan worden deze, vóór dat verder een candidaat afvalt, overgedragen overeenkomstig de vorige artikelen en het tweede lid van dit artikel. 6. De toepassing van dit artikel wordt voortgezet totdat evenvele candidaten het kiesquotient hebben verkregen als plaatsen te vervullen zijn of niet meer candidaten over zijn dan plaatsen te vervullen ' overblijven. In dit laatste geval verklaart het hoofdstembureau de overgebleven candidaten gekozen. . Artikel 40,g, 1. De voorzitter doet mededeeling van de stemmen, die een candidaat verkrijgt. 2. De stemmen, die candidaten rechtstreeks verkrijgen, en de overdracht van stemmen worden opgenomen in een staat, ingericht overeenkomstig het model, als bijlage £ bij dit besluit gevoegd. Artikel 40, A, 1. Na vaststelling en bekend-  179 - making van den uitslag der stemming worden zoowel de.geldige als de van onwaarde verklaarde stembiljetten, elke soort afzonderlijk in een verzegeld pak gesloten. 2. De verzegelde pakken en de processenverbaal van de zittingen van het hoofdstembureau en van de stembureaux en de staat, vermeld in het tweede lid van het vorig artikel blijven berusten onder den voorzitter. S. Hij doet terstond afschrift van het procesverbaal van de zitting van het hoofdstembureau en van den staat ter secretarie van de gemeente, waar het hoofdstem bureau gevesV Wi I"lor Sen ieder ter inzage leggen. 4. Artikel 95, vierde en vijfde lid der Kieswet is van toepassing. 11°. In artikel 41. eerste lid, vervallen de woorden, aanvangende met „alsmede" en eindigende met „dienstbrief". Achter het woord(„kennisgeving" wordt een punt geplantst. «tnkt» VVT,de V,d worden de woorden. „Deze strekt' trekken vervangen door „Dit stuk «I=120' i ?et ,tweede lid van artikel 42 wordt ais volgt gelezen: „Bij gebreke van tijdiffe inzending van de in het vorig lid genoemde stukken, wordt de gekozene geacht S t S I 6tr • bben aa™«™men en wordt, indien de verkirong heeft plaats gehad overeenkomstig artikel 28. een nieuwe .verkierinmtgeschreven. Heeft de verkiezing plaats ge? had na stemming, dan belegt de voorzitter van net hoofdstembiu eau zoo spoedig mocroliit eene zitting van dit bureau ter aanwijzing van ïi*1'6;0 d^ plaats van den gekozene be ' noemd zal worden verklanrd" „Jf-,.Jn art"keI 48 wordt in'plaats van „39, ee^te M • gelezen : 40 h, eerste lid". 14°. Artikel 49 wordt ng van dit bureau ter vaststelling, voor zoover noodig, van den uitslna met inachtneming der beslissing g'  180 - 15°. De aan het hoofd der gezamenlijke bij bovenaangehaald reglement behoorende bijlagen geplaatste zinsnede wordt gelezen als V0„Bijlagen A, B, C, D en E, behoorende bjj het reglement voor de Kamers van Koophandel 1920 (Staatsblad n° 712), laatstelpt gewijzigd bij Koninklijk besluit van 2 Februari 1922 {Staatsblad n°. 38)." 16°. In bijlage B, behoorende bi) bovenaangehaald reglement, worden in de zinsnede, aanvangende met: „Gij behoort tot het stemdistrict" de woorden „van acht uur v.m. tot vijf uur n.m." vervangen door „van uur m. tot uur m.". Het gedeelte, aanvangende met de woorden : „Art. 35 van het reglement" en eindigende met '„is gesteld", wordt vervangen door het navolgende : Art 35 van het reglement voor de Kamers van Koophandel 1920 (Staatsblad n". 712), laatstelijjfc gewijzigd bij Koninklijk besluit van 2 februari 1922 (Staatsblad n°. 38). Uittreksel: de kiezer stemt, door in het vakje achter elk der namen van de ertndidaten, welke bij stommen wil, met zwart potlood een volgnummer te plaatsen, dat hn den candidaat toekent, en wel in doorloopende reeks. Artikel 38 van dat reglement : Uittreksel: Van onwaarde zijn o. m. de biljetten, waarop aan geen candidaat of aan meer dan één candidaat het volgnummer 1 is toegekend, of die een aanduiding van den kiezer bevatten". , , 17". In bijlage C wordt de tweede, zinsnede als volgt gelezen: „Het stembureau neemt m het stemlokaal plaats des middags ten Urin de derde zinsnede wordt in plaats van Afdrukken (afschriften) der kiezérslnsten , gelezen : „Uittreksek uit de kiezerslijsten; *»• meldende de kiezers, die in het stemdistrict bevoegd zijn tot de keuze mede te werken . In de zinsnede, aanvangende met: „De stemming wordt daarop geschorst worden de woorden „des voormiddags ten 8 ure vervangen door: „des middags ten ure . In de daarop volgende zinsnede wordt in plaats van „Kamer van Koophandel en iairieken te " gelezen: „ge¬ meente waar het stembureau is gevestigd . In de zinsnede, aanvangende met „len vijt ure" wordt in plaats van deze woorden gelezen : „Ten ure". . _^ In de zinsnede, aanvangende met: „L>e ter parafeering bestemde afschriften" worden de woorden „afschriften (afdrukken) der kiezerslijsten" vervangen door „uittreksels uit de kiezerslijsten". , In de daarop volgende alinea worden ae worden: „deze afschriften (deze afdrukken) vervangen door: „deze uittreksels en het woord „papieren" door „pakken .  181 - In^de zinsnede, aanvangende met : Dit getal" wordt in plaats van „afschriften "(afdrukken) van de kiezerslijsten" gelezen : uittreksels uit de kiezerslijsten". In den daarop volgenden zin worden de woorden „in verzegeld papier" vervangen door „in een verzegeld pak". 18°. De inhoud: der bijlage D wordt vervangen door het navolgende : „Proces-verbaal van de zitting van het hoofdstembureau te _. t0* het vaststellen van de uitslag der verkiezing v?n leden (lid) van de Kamer van Koophandel en Fabrieken te op I Het hoofdstembureau neemt zitting in het daartoe bestemd lokaal des middags ten ure. Ontvangen zijn van alle stembureaux, nl. "■e te--- . de processen-verbaal en de pakken met stembiljetten. De zegels verkeeren in ongeschonden staat. De voorzitter opent de pakken en de biljetten. Het aantal geldige biljetten bedraagt in de -afdeeling Grootbedrijf en in de afdeeling Kleinbedrijf Het hoofdstembureau verklaart van onwaarde biljetten. Het aantal te vervullen plaatsen bedraagt in de afdeeling Grootbedrijf en in de afdeeling Kleinbedrijf Mitsdien stelt het hoofdstembureau het kiesquotient vast ■°P voor de afdeeling Grootbedrijf en •°P voor de afdeeling Kleinbedrijf. In de afdeeling Grootbedrijf hebben de volgende candidaten krachtens art. 40 van het reglement het aantal stemmen verkregen -vereischt om gekozen te zijn : Het hoofdstembureau verklaart deze candidaten gekozen. In de afdeeling Kleinbedrijf hebben de volgende candidaten krachten art. 40 van het reglement het aantal stemmen verkregen -vereischt om gekozen te zijn: Het hoofdstembureau verklaart deze candidaten gekozen. In de afdeeling Grootbedrijf verkrijgen door overdracht achtereenvolgens het aantal stemmen, vereischt om gekozen te zijn, en worden achtereenvolgens gekozen verklaard de volgende candidaten : Aangezien in deze afdeeling nog; slechts te vervullen zgn plaatsen en niet meer  — 182 — candidaten dan dit aantal zijn overgebleven, verklaart het hoofdstembureau gekozen deoverblijvenden, zijnde : In de afdeeling Kleinbedrijf verkrijgen door overdracht enz. als voren. Door de in het lokaal aanwezige kiezers zijn. 1 geen bezwaren ingebracht. (Ingeval bezwaren zijn ingebracht, die hier vermelden.) f.JiWg'- Het hoofdstembureau is gedurende zijn werkzaamheden onveranderd gebleven. In de samenstelling van het hoofdstembureau, is (zijn) de volgende verandering (en) gekomen. En is hiervan aanstonds proces-verbaal opgemaakt. Gedaan te den — —. Voorzitter, ' Leden." I " 19. Aan de bijlagen wordt een bijlage E toegevoegd, luidende als volgt: E. Verkiezing van leden van de Kamer van Koophandel en Fabrieken (afdeeling Grootbedrijf te Kleinbedrijf "" , ■. Aantal geldige stemmen Kiesquotient fl 2 0 • i Ö-o-S ! 3^ % \ | _ ö "IJ ! 1 g|l J-S11 |fglf in <\n l tth i< > g .jgjj o 1 O #0 -g Aantaluitgeputte stembiljetten. 2. Dit besluit treedt in werking op den tweeden dag na dien der dagteekening van het Staatsblad, waarin het is geplaatst. Onze Minister van Landbouw, Nijverheid en Handel is belast met de uitvoering van dit besluit, hetwelk in het Staatsblad zal worden [ geplaatst en waarvan afschrift, zal worden gezonden aan den Raad van State. 's-Gravenhage, den 2den Februari 1922. WILHELMINA. De Min. van Landbouw, Nijverheid en Handel,, H. A. van IJsselsteijn. (Uitgeg. 6 Febr. 1922.)  S. & J. N°. 91. VIJFDE AANVULLING DIS Handelsregisterwet Besluit van den löden Maart 1922, S. 124, houdende bepaling van den dag, bedoeld in artikel 24, eerste lid der Wet op de Kamers van Koophandel 1920 (Staatsblad n°. 152). Wij- WILHELMINA, enz. Op de voordracht van Onzen Minister van Landbouw, Nnverheid en Handel van 14 Maart 1922, n°. 3221, afdeeling Handel; Gelet op artikel 24, eerste lid, der Wet op de Kamers van Koophandel 1920 (Staatsblad n°. 1521; Hebben goedgevonden en verstaan: te bepalen: De op het tijdstip van inwerkingtreding der Wet op de Kamers van Koophandel 1920 (Staatsblad n°. 152) bestaande Kamers van Koophandel en Fabrieken zijn ontbonden met ingang van 1 April 1922. Onze Minister van Landbouw, Nijverheid en Handel is belast met de uitvoering van dit besluit, hetwelk in het Staatsblad zal worden geplaatst. s-Gravenhage, den 16den Maart 1922. WLLHJ3LMINA. De Min. van Landbouw, Nijverheid en Handel, H. A. van IJsselsteijn (Uitgeg. 24 Maart 1921.)   S. & J. N°. 91. ZESDE AANVULLING dek Handelsregisterwet. Besluit van den 19den Juni 1922, S. 404, houdende tijdelijke afwijking van enkele bepalingen van het Reglement voor de Kamers van Koophandel 1920 (Staatsblad n°. 712),'laatstelijk gewijzigd bij Koninklijk besluit van 2 Februari 1922 (Staatsblad n°. 38). Wij WILHELMINA, enz. Op de voordracht van Onzen Minister van Landbouw, Nijverheid en Handel van 19 Mei 1922, n° 6400, afdeeling Handel; Overwegende, dat het wenschelijk is door tijdelijke afwijking van enkele bepalingen van het Reglement voor de Kamers van Koophandel 1920 (Staatsblad n°. 712), laatstelijk gewijzigd bij Óns besluit van 2 Februari 1922 (Staatsblad n°. 38), het opmaken van kiezerslijsten voor de Kamers van Koophandel en Fabrieken gedurende een jaar achterwege te doen blijven en den geldigheidsduur der thans van kracht zijnde kiezerslijsten te verlengen ; Gelet op artikel 8, eerste lid, en artikel 15 van bovengenoemd Reglement; De Raad van State gehoord (advies van 30 Mei 1922, n°. 22); Gelet op het nader rapport van Onzen voornoemden Minister van 12 Juni 1922, n°. 6991, afdeeling Handel; Hebben goedgevonden en verstaan : Art. 1. 1. Voor het jaar 1922 blijft het opmaken van kiezerslijsten voor de Kamers van Koophandel en Fabrieken achterwege. 2. De thans van kracht zijnde kiezerslijsten blijven geldig tot 1 October 1923. 2. Dit besluit treedt in werking met ingang van den tweeden dag na dien der dagteekening Tan het Staatsblad, waarin het is geplaatst. Onze Minister van Landbouw, Nijverheid en Handel is belast met de uitvoering van dit besluit, hetwelk in het Staatsblad zal worden geplaatst en waarvan afschrift zal worden gezonden aan den Raad van State. S.S. „Batavier V". Noorwegen, den 19den Juni 1922. WILHELMINA. De Minister van Landbouw, Nijverheid en Handel, H. A. van IJsselsteijn. (Uitgeg. 28 Juni 1922.)