DE WIJNWET  VAKSTUDIE ONDER REDACTIE VAN J. H. A. M. VAN BOSVELD HEINSIUS OUD-ONTVANGER DER INVOERRECHTEN EN ACCIJNZEN TE ARNHEM DEEL II DE WIJNWET DEVENTER - JE. E. KLUWER  31 MEI 1926 DE WIJNWET WET VAN 20 JULI 1870, S. No. 127, V. v. V. No. 434 I VIJFDE DRUK BIJGEWERKT TOT 1 JUNI 1922 DOOR J. DE WILLIGEN INSPECTEUR DER DIRECTE BELASTINGEN. INVOERRECHTEN EN ACCIJNZEN DEVENTER - 1922 - JE. E. KLUWER   VERKORTINGEN. Alg. wet beteekent: Algemeene wet van 26 Augustus 1822, Staatsblad no. 38, over de beffing der invoerrechten en accijnzen. Kon. besluit „ Koninklijk besluit. Res. „ Resolutie van den Minister van Financiën. S. „ Staatsblad van bet Koninkrijk der Nederlanden. V. „ Verzameling der Wetten, Besluiten en Aanschrij¬ vingen betreffende de Directe Belastingen en de Invoerrechten en Accijnzen. V. v. V. „ Verzameling van Voorschriften voor de Ambte' naren der Directe Belastingen, Invoerrechten en Accijnzen. B. „ Beslissingen in belastingzaken. Verzameling van rechterlijke en administratieve beslissingen betreffende de Directe Belastingen en de Invoertechten en Accijnzen, onder hoofdredactie van Mr. J. P. A. Laman de Vries; zie V. v. V. no. 23. Mem. v. T. „ Memorie van Toelichting. Voorl. V. „ Voorloopig Verslag der Tweede Kamer. Mem. v. A. „ Memorie van Antwoord aan de Tweede Kamer. v. d. Honert ,, Van den Honert's Verzameling van Arresten van den Hoogen Raad, afdeeling Belastingen. Weekblad „ Weekblad voor de Administratie der Directe Belastingen, Invoerrechten en Accijnzen. Fiscus „ De Fiscus, Orgaan voor de Ambtenaren van de Directe Belastingen, de Invoerrechten en Accijnzen. De titulatuur, enz. is in overeenstemming gebracht met de Koninklijke besluiten V. 1877, no. 111, en V. 1894, no. 41. De benamingen der gewichten zijn gewijzigd overeenkomstig art. 3 der wet van 7 April 1869, S. no. 57, V. 1878, no. 61. De wettelijke bepalingen betreffende den accijns op den wijn, zooals die luidden op 28 Juli 1914, zijn opgenomen in V. v. V. no. 434.   TECHNOLOGIE. Voor de vervaardiging van dit opstel te o.m. gebruik gemaakt van de volgende werken: Chemisches Handwörterbuch bearbeitet von Ör. O. Dammer und Dr. F. Rung. Handbuch der Allgemeinen Warenkunde von Dr. K. Seubert. A. Hartleben's Chemisch-technische Bibliothek: Die Weinbereitung von Antonia dal Pias. Algemeene beschrijving. Onder wfln verstaat men een drank, bereid uit gegist vruchtensap, of — in engere beteekenis — uit gegist druivensap. De bakermat van den wijnstok moet waarschijnlijk in Westelijk Azië gezocht worden, maar met zekerheid is daaromtrent niets bekend. Reeds in vroege tijden schijnt de wijnbouw in de Oostersche landen vrij algemeen beoefend te zijn geweest en van daar werd hij waarschijnlijk overgebracht naar Griekenland en Italië. Westelijk en Middel-Europa zouden de invoering der wijncultuur aan de Romeinsche legers te danken hebben. Door hen zou hij het eerst naar Gallië (ongeveer het tegenwoordige Frankrijk) gekomen zijn en vervolgens aan den Rijn, waar later Karei de Groote veel bijdroeg tot de verbreiding. Naderhand werd de wijnstok ook naar die koloniën overgeplant, wier klimaat zich daartoe leende, zooals naar Madeira, Kaap de Goede Hoop, Noord-Amerika (Californie) en Australië. De wijnstok is een struik, gewoonlijk van middelbare hoogte, met vele ranken, waaraan de vruchten in trossen hangen. De wijze van kweeken van den wijnstok is naar de landen en hun klimaat verschillend; zoo plant men hem in Duitschland op de aan de volle zonnehitte blootgestelde, berghellingen en houdt de ranken door besnoeien zoo laag mogelijk, waardoor de opstijgende warmte van den bodem aan de druiven ten goede komt. Aan den druiventros onderscheidt men de stelen, en de druiven, die weer uit de schil en den inhoud bestaan. De inhoud wordt gevormd door het vruchtvleesch, bestaande uit, het druivensap omsluitende, cellen, en door de pitten, welke naargelang van de verschillende soorten in een aantal van 2-—4 aanwezig zijn. Slechts enkele variëteiten hebben geen pitten. De schillen bestaan uit de algemeene bouwstof der planten : cellulose, en bevatten verder nog looizuur, kleurstof en stoffen, die het bouquet leveren. Voor ruim een dertigtal jaren zijn door een uit Amerika overgebracht insect, de druifluis (phylloxera vastatrix), zoodanige verwoestingen aan wortels, ranken en bladeren van den wijnstok aangebracht, dat in de geteisterde streken, vooral in Frankrijk en Hongarije, minder in Duitschland de wijnproductie voor een groot deel werd vernietigd en men na verbranding van de aangetaste planten, tot nieuwen aanplant moest overgaan. Tot wering van het kwaad werden maatregelen getroffen bij een internationale overeenkomst, die in 1881 te Bern werd gesloten. Haar  8 tekst is met de daarop betrekking hebbende wet, het betrekkelijke Kon. besluit en de administratieve "voorschriften ter uitvoering opgenomen in V. 1884, no. 3. Het plukken. De duur van het rijpen der druiven kan zeer verschillend zijn, daar in de eerste plaats de weersgesteldheid hierop van invloed is. Die jaren, waarin de zomer en herfst een gemiddeld hooge temperatuur met afwisselenden, matigen regen kunnen aanwijzen, hebben zich steeds als de beste en rijkste wijnjaren doen kennen. Met het plukken moet eerst dan worden aangevangen, wanneer de druiven volkomen rijp zijn, en, zoo eenigszins mogelijk, bij warm, droog weder. Met het rijpen der druiven toch neemt ook haar suikergehalte toe, terwijl het gehalte aan zuren vermindert. De hoogste graad van rijpheid, door beginnende ontbinding van de opperhuid der schil gekenmerkt, levert de voortreffelijkste wijnen. De sapwinning. Tot verkrijging van zuiveren, edelen wijn moeten de druiven allereerst van de trossen worden gerist. Voor dit doel wordt op een kuip een net- of traliewerk gelegd van gevlochten ijzerdraad. waarvan de mazen zoo groot zijn, dat de druiven er gemakkelijk door kunnen vallen. De trossen worden op het netwerk gelegd, waarna de druiven er met houten krukken worden doorheen gewerkt, terwijl de stelen op het netwerk achter blijven. De verzamelde druiven moeten nu worden gekneusd en vervolgens geperst. Het vooraf kneuzen is noodig, omdat anders, zelfs bij den sterksten druk, het sap niet volkomen kan worden uitgeperst. Het kneuzen geschiedt in den ijzeren druivenmolen. Deze bestaat in hoofdzaak uit twee walsen, die door een daaraan bevestigd rad tegen elkaar in worden gedraaid. Zij zijn verstelbaar, zoodat men ze naar de grootte der druivensoort verder van of dichter bij elkaar kan plaatsen en wel zóó, dat geen pitten worden stuk gedrukt en toch geen druiven ongekneusd doorgaan. Boven den molen bevindt zich een houten bak of trechter, waarin de druiven worden geworpen. Na de kneuzing moet de verkregen massa worden uitgeperst om het sap te winnen. Dit geschiedt op eenvoudige wijze in de wijnpersen. Indien de druiven niet vóór de kneuzing mochten zijn afgerist, moeten thans vóór de persing de stelen van de gekneusde massa worden afgescheiden. Dit geschiedt meestal op dezelfde wijze als het afrissen der druiven, hierboven besproken. Het uitgeperste sap wordt most genoemd ; de droesem, die achterblijft, wordt nog gebruikt om een lichter soort goedkoope wijn te maken. De most bevat naast zijn eigenaardige, opgeloste bestanddeelen, nog altijd verscheurde celwanden en pitten. Het volkomen zuivere druivensap, zooals het door filtreeren kan worden verkregen, bestaat uit: water, suiker, wijnsteenzure zouten, wijnsteenzuur, citroenzuren, plantenslijm en eiwitstoffen. De suiker is het gewichtigste bestanddeel en bestaat eigenlijk uit een mengsel van twee suikersoorten, die ach vooral daardoor  9 onderscheiden, dat zij het polarisatievlak (§) in verschillende richtingen doen afwijken. Het zijn dextrose of kristalliseerbare druivensuiker — rechtsdraaiend, en levulose of onkristalliseerbare vruchtensuiker — linksdraaiend. Het verkregen sap (de most) is echter nog geen «rijn. Daartoe behoort eerst het sap een gisting te ondergaan. Laten wij thans zien wat men onder gisting te verstaan heeft. De alcoholische gisting in 't algemeen. Wordt een suikerhoudende vloeistof bij de gewone, middelmatige temperatuur der lucht aan haarzelf overgelaten, dan ondergaat zij spoedig een eigenaardige en opvallende verandering. De tevoren heldere vloeistof wordt troebel, er vormen zich kleine luchtbelletjes, die naar de oppervlakte stijgen en een min of meer sterk schuimen der vloeistof veroorzaken. Tegaüjkertijd stijgt de temperatuur en wordt een bijzondere, prikkelende geur merkbaar. De zoete smaak der vloeistof neemt meer en meer af en wordt door een smaak naar alcohol vervangen. Dit beloop wordt gisting genoemd en berust daarop, dat de in de vloeistof opgeloste suiker onder de werking van zg. gistschimmels of gistzwammen wordt ontleed in alcohol (wijngeest) en koolzuur, welke laatste voor het grootste gedeelte ontwijkt en daardoor het schuimen veroorzaakt. Aan deze eigenaardige verandering zijn alle suikerhoudende vloeistoffen onderworpen, indien nl. de noodige voorwaarden, waaronder de gisting plaats vindt, voorhanden zijn. Zoo moet de suiker in waterachtige oplossing en wel van 1 deel suiker in 4—10 deelen water aanwezig zijn, terwijl een temperatuur vereischt wordt, waarvan de grenzen tusschen 5° en 37,5° C. liggen. Bovendien moet de vloeistof nog een zekere hoeveelheid stikstofhoudende zelfstandigheden (eiwitstoffen) bevatten, daar een zuivere, enkel suiker bevattende vloeistof niet in gisting komt. Man kan de gisting in twee perioden verdeelen nl. in de hoofdgisting, waarbij het grootste gedeelte van de suiker wordt omgezet, en in de daarop volgende nagisting, die beduidend langer duurt en waarbij de nog na de eerste gisting overgebleven suiker zoo volkomen mogelijk vergist. Behalve de bier omschreven zg. vrijwillige gisting kan de gisting kunstmatig worden te weeg gebracht door toevoeging aan de vloeistof van kunstgist, d. i. de bij een vroegere gisting ontwikkelde gist of de gist, die in daartoe bestemde laboratoria opzettelijk wordt gekweekt om een goed gistingsproces te verkrijgen. De wijngisting. De verkregen most wordt aan de gisting overgelaten. De bovengenoemde gistschimmels worden door de lucht aangevoerd en ontwikkelen zich bij de gewenschte temperatuur snel in het eiwithoudende druivensap. Soms wordt de gisting bevorderd door toevoeging van kunstgist. Om de gisting een goede uitwerking te doen hebben is vermeerderde toevoer van lucht van veel gewicht. Daartoe wordt de most met breede roer- §) Men raadplege hierover het Aanhangsel van de Technologie in de Suikerwet.  10 schoppen grondig omgeroerd. Na 4—5 dagen is de most in volle gisting. Naar gelang van de temperatuur, waarbij de vloeistof in gisting komt, zijn de verschijnselen verschillend. Bij een lage temperatuur (5—15° C.) is de hoofdgisting niet zoo krachtig en de wijnmoer scheidt zich aan den bodem af. Men noemt deze gisting de ondergisting. Geschiedt echter de gisting bij een hoogere temperatuur, nl. bij meer dan 15° C, dan is de ontwikkeling van koolzuur veel heviger; door de groote, krachtig opstijgende koolzuurblaasjes wordt de moer tot aan de oppervlakte der vloeistof gevoerd. Dat is de bovengisting. Na de gisting wordt in plaats van most een geheel andere vloeistof, de jonge wijn, verkregen. Het sap van alle, ook van de gekleurde druiven, is bijna kleurloos. Vandaar dat bij de gewone wijze van wijnbereiding steeds klare, of zg. witte wijn wordt verkregen. Om rooden wijn te bekomen, moet men den most op de schillen der blauwe druiven laten gisten, waarbij de in die schillen aanwezige blauwe (door zuren rood wordende) kleurstof geëxtraheerd wordt. Na de hoofdgisting brengt men den wijn op vaten over, waarin hij de nagisting ondergaat. Op den bodem der vaten zet zich een aanslag van wijnsteen en gist af, de wijnmoer genaamd. Zoodra de nagisting is afgeloopen, wordt de wijn afgetapt in de leggers; dit zijn geheel gesloten fusten, die zich in koele kelders bevinden. Deze leggers, waarin de wijn blijft, totdat ze tot gebruik geschikt is, (na 1, 2 of meer jaren), moeten door aanvulling steeds geheel vol — sponvol — worden gehouden, want zoodra de hoeveelheid wijn door verdamping (§) vermindert en de spon niet meer door de vloeistof bevochtigd is, sluit zij niet langer volkomen luchtdicht. Daardoor kan de lucht op de oppervlakte van den wijn inwerken en ontwikkelt zich schimmel. Indien de wijn in de vaten mettertijd niet vanzelf klaart, doordat de eiwitachtige stoffen neerslaan, wordt hij kunstmatig geklaard. Dit geschiedt bij witten wijn met gelatine (vischbjm), bij rooden met eiwit. De wijn, die dan eindelijk wordt afgeleverd, bevat voornamelijk de volgende stoffen, water, alcohol, zuren (voornamelijk wijnsteenzuur), onvergiste suiker, verschillende esters van organische zuren, die het bouquet of aroma vormen, en aschbestanddeelen. Alle wijnen, die na voleindigde gisting nog zoo rijkelijk suiker bevatten, dat die in den smaak op den voorgrond treedt, worden zoete wijnen of ook likeurwijnen genoemd ; daartoe behooren vooral die van de warmere luchtstreken. Intusschen houden ook die wijnsoorten, waarbij meer de zure smaak op den voorgrond treedt, altijd nog een geringe hoeveelheid onvergiste suiker. Deze niet zoete wijnen met pikanten smaak, worden droge wijnen genoemd en zij onderscheiden zich juist vaak door een meer ontwikkeld bouquet. Tot het conserveeren van den wijn dient het zwavelen, d.w.z. het verbranden van zwavel in de vaten, die onmiddellijk daarop met wijn worden gevuld. (|) Door de wanden van het vat verdampt nl. een vrij aanzienlijke hoeveelheid, die men op 0,5—1,5 L per maand kan berekenen, „de w\jn teert .  11 Mousseerende wijnen. Wordt de wijn in de gisting gestuit en terstond op flesschen gebotteld, dan verkrijgt men mousseerenden of schuimwijn. De meest bekende is de champagne, die op de volgende wijze wordt vervaardigd. In April — vóór voleindigde gisting — wordt de jonge wijn onder toevoeging van suiker en alcohol (likeur) op flesschen, die vooraf op sterken luchtdruk (4, 5—6 atmosferen) zijn geprobeerd, gevuld. Daarna worden de flesschen, nadat ze met kurk en draad stevig gesloten zijn, in koele kelders tot lx/s meter hooge stapels in hellenden stand op elkander gelegd. De gisting duurt nu nog in de flesschen voort. Na verloop van 10 maanden worden de flesschen in omgekeerden stand in, van openingen voorziene, planken gestoken. Hierdoor vormt zich op de kurken een afscheiding van moer, eiwitstoffen en wijnsteen, die door een eigenaardige behandeling verwijderd wordt. Dit geschiedt op de volgende wijze. De werkman, die den kurkhoudenden draad losmaakt, houdt daarbij steeds de flesch met den hals naar beneden en doet de kurk er voorzichtig af. Door den koolzuurdruk wordt niet alleen de kurk krachtig uitgedreven, doch tevens ook het gevormde bezinksel benevens een hoeveelheid wijn. Deze arbeid vordert veel oefening, omdat moet worden gezorgd, dat niet te veel wijn en koolzuur, doch de afgezette moer enz. volledig uitgestooten worde. De flesschen worden nu weer aangevuld met wijn en een mengsel van 12—16 pet. likeur (oplossing van kandij met verschillende toevoegingen, ook glycerine), waarna zij opnieuw, en thans definitief, gekurkt en verbonden worden. Verbetering van den most. Van alle bestanddeelen van den most zijn het vooral de suiker en de gezamenlijke som der vrjje zuren, van welker juiste percentische verhouding de deugdelijkheid van den toekomstigen wijn afhankelijk is. Alle verbeteringsmethoden van minderwaardigen most hebben dan ook ten doel, de ongunstige verhouding dezer bestanddeelen te rectificeeren. Om uit minder geschikte druiven, die een zuren, suikerarmen most opleveren, drinkbaren wijn te vervaardigen, moet men het overschot aan zuren door marmerpoeder (waarbij zich onoplosbare wijnsteenzure kalk vormt) binden en tot het gewenschte alcoholgehalte van den wijn de noodige rietsuiker, die spoedig wordt geïnverteerd tot dextrose en levulose, toevoegen. Deze handelwijze is in Frankrijk tot verbetering van edele, roode wijnen veelvuldig in gebruik. Uit half gedroogde druiven, die men tot dit doel dikwijls op stroo uitspreidt, en die door het indrogen een in verhouding grooter suikergehalte verkrijgen, wordt de Sec en de Stroowijn bereid. Gehalte aan alcohol. Uit het suikergehalte van den most kan men vrij wel het alcoholgehalte van den toekomstigen wijn berekenen, daar 1 pet. suiker ongeveer */« pet. alcohol oplevert.  12 Aan alcohol rijke wijnen noemt men zwaar. Het alcoholgehalte bedraagt bij Rijnwijnen 6—13, meest 9—10 pet., Hongaarsche 9—11, roode Fransche wijnen 9—14, Champagne 9—12, Xeres 17, Madera Portwijn 15—22 pet. Het toevoegen van alcohol aan wijn, zooals wel gedaan wordt tot bewaring van den wijn, heet „vineeren". Wijnsteen. De wijnsteen wordt in de met jongen wijn gevulde vaten gedurende de nagisting afgescheiden in den vorm van kristallijne korsten, die geelgrauw en bij roode wijnen van roodachtig grauwe kleur zijn. Wijnsteen komt ruw en geraffineerd in den handel; in geraffineerden toestand is zij een gewichtig bijtmiddel in de wolververij. Ook in de geneeskunde wordt de wijnsteen veelvuldig gebezigd. Het gebruik en de behandeling van wijn op flesschen. Eenige dagen vóór het aftappen wordt het fust met het spongat naar boven, eenigszins schuin op de onderblokken gelegd, opdat men het geheel kan ledigen, zonder het te schokken of te schudden, daar anders de laatste flesschen troebel zouden zijn. Het aftappen in flesschen is een werk, dat zorg vereischt, Men moet daarbij droog en helder weer hebben, de buitenlucht weren, bij voorkeur nieuwe flesschen gebruiken of althans flesschen, die nooit een andere vloeistof dan wijn hebben bevat en nieuwe kurken nemen. Naar behooren afgetapt, vereischt de wijn op flesch geen verdere zorg meer, dan dat men hem rustig laat liggen en vooral niet blootstelt aan tocht en aan te hooge of te lage temperatuur; bij ontwikkelt zich van zelf onder het liggen. Intusschen moet men bedenken, dat de wqn door het aftappen, wat men noemt, vermoeid wordt, en eerst na vier of vijf maanden of langere rust voor gebruik geschikt is. Over dat wijndrinken nog het volgende. Het is een kunst om wijn goed te drinken en hem op zulke wijze aan zijn gasten voor te zetten, dat hij het voordeeligst uitkomt. Men kan aannemen, dat Bordeaux- en Bourgognewijnen op de beste temperatuur zijn, wanneer zij noch een gevoel van koude, noch van warmte in den mond teweegbrengen. Een lichte vemarming van den wijn verhoogd het bouquet. Rijn- en Moezelwijnen mogen iets koeler gedronken worden. Dit is ook het geval met witte Fransche wijnen, benevens met port, sherry en madeira. Toch mogen zij nimmer te koud zijn. Zie hierbij aant. 3 op art. 7 der wet. Zeer oude wijnen behooren voor het gebruik te worden gedecanteerd. Dit decanteeren bestaat hierin, dat men den wijn langzaam en zonder de flesch te schudden in een karaf óverschenkt. Het bezinksel dat meestal bij oude wijn aanwezig is, blijft dan, bij voorzichtige behandeling, in de flesch achter.  13 Wfln produceerende landen. PEANKKIJK. 1. Champagne, uit het departement van de Marne, Languedoc, Anjou. Men onderscheidt de champagnewijnen naar de wijze der bereiding in schuimende en niet schuimende (mousseux en non mousseux). De mousseerende zijn, ofschoon uit blauwe druiven vervaardigd, in den regel wit. De roodachtige, mousseerende, draagt den naam: oeil de perdrix. Bekende soorten genoemd naar de streken waar zij gewonnen worden, zijn: Epernay, Th.ie.rry; naar de namen van de eigenaars der wijnbergen : Veuce Clicquot, Duc de MontebeUo, enz. 2. Bordeaux, uit het departement van de Gironde. Van de roode zijn bijzonder bekend : Pontac, Médoc en voorts : Chateaux Margeaux, Chdteau-Larose, St. Julien, St. Estèphe, Palus. De meest bekende witte bordeauxwijnen zijn: Haut-Sauterne, Barsac. 3. Bourgogne. Deze soorten worden gerangschikt onder de zware wijnen. Goede merken zijn: Clous de Vougeot, Chambertin. 4. Muskaatwijn, een voortreffelijke, zoete likeurwijn uit Languedoc, in 't algemeen, uit de zuidelijke departementen (Perpignan). DUITSCHLAND. 1. Rijnwijn, langs den Rijn van den Main tot aan B ach ar ach; de beste echter in den eigenlijken Rheingau. De beroemdste soorten zijn: de Johannisberger, Hochkeimer, Rudesheimer, Markóbrunner en de roode Niederingelheimer. 2. Moezelwijn. Dit is een lichte soort; de beste hebben een aangenaam bouquet (Moselblümchen) — Pisporter. 3. Liebfrauenmilch wordt gekweekt op een kleine vlakte in de nabijheid der Lieve Vrouwenkerk bij Worms. OOSTENRIJK en HONGARIJE. Het grootste aandeel wordt geleverd door Hongarije. 1. Donauwijnen. Bisamberger. 2. Tokayer. De beroemde, witte Hongaarsche wijn, die zoet en kruidachtig van smaak is en 13—15 pet. alcohol bevat. ZWITSERLAND. De wijn wordt verbouwd in de zuid-westelijke kantons, langs de oevers der meren van Gerieve en Neufchatel. ITALIË. Toscaansche wijn, Siciliaansche wijn. SPANJE. Malaga, Xeres in Engeland verbasterd tot sherry. PORTUGAL. Portwijn, Madera.  14 AFRIKA. Kaapsche wijn (Constantia). Een zoete, vurige wijn, die in roode en witte soorten voorkomt (Pontac, Frontignac). Algiersche wijn. AMERIKA. Caüfornische wijn. Vruchtenwijn. 1. Appelwijn of cider. Onder de vruchtenwijnen is de appelwijn de gewichtigste. Hij wordt voornamelijk vervaardigd in Boven-Oostenrijk, de omstreken van Frankfort a/M., Normandië en verschillende streken in Engeland en Noord-Amerika. Ook in ons land wordt wel appelwijn vervaardigd. Niet alle appelsoorten komen in aanmerking voor de bereiding ; tot de beste, die een voortreffelijk produet leveren, behooren de reinetten. De zoete zomerappelen geven een milderen, doch ook zwakkeren en minder houdbaren wijn dan de meer wrange en harde winterappelen. De appels worden eerst dan geplukt als zij volkomen rijp zijn en zooveel doenlijk slechts bij droog weer. Evenals wij bij de druiven zagen, moeten ook de appels, voor men ze kan uitpersen, gekneusd worden, hetgeen geschiedt in vruchtenmolens. De walsen zijn hier echter van steen vervaardigd, daar ijzer het zwart worden der appelwijnen veroorzaakt. Het suikergehalte van de verschillende appelsoorten wisselt af tusschen 5—14 pet. Bij den vruchtenmost treedt de gisting niet zoo krachtig op en duurt ook veel langer dan bij druivenmost. Wanneer men bij de bereiding van den most, met de appelen ook eenige kweeën (een zoet soort peer) kneust, verkrijgt de wijn daardoor een fijn bouquet. Door toevoeging van koolzuur kan men ook appelschuimwijn maken (champagne-cider). 2. Perenwijn. Na den appelwijn is de wijn uit peren een der meest verbreide vruchtenwijnen. De peren zijn rijker aan suiker dan de appelen. Bergamotperen komen bijzonder in aanmerking. 3. Aalbessenwijn. Deze wijn wordt vervaardigd uit het sap der aalbeziën. Daar dit echter te zuur is, moet het vooraf met water worden vermengd. Ook de aalbeziën moeten eerst dan geplukt worden, als ze volkomen rijp zijn, waarna ze worden gekneusd, zonder de pitten te ksvetsen. Door aan de witte of roode aalbeziën ongeveer een tiende gedeelte zwarte aalbessen toe te voegen, verkrijgt de wijn een fijn aroma. 4. Kruisbessenwijn. Wordt voornamelijk bereid in Engeland en Noord-Amerika uit de bekende kruisbessen. Werkwijze in een fabriek van belasten inlandschen wijn. Wet van 7 Mei 1878, S. no. 34, V. v. V. no. 434 III (zie bijl. A). In de fabrieken van belasten inlandschen wijn komen als grondstof hoofdzakelijk, zoo niet uitsluitend, in aanmerking de rozijnen (met pitten). Voor de zeer eenvoudige bewerking zijn slechts benoodigd een paar weekkuipen, een kneusmachine, een pers en cerzamelfusten.  15 De weekkuipen (open, houten kuipen) worden tot op ongeveer 2/3 harer hoogte met rozijnen gevuld. Daarna wordt — naar gelang der gewenschte sterkte — een meerdere of mindere hoeveelheid koud water toegevoegd. (Bij strenge koude bezigt men lauw water.) Het weeken duurt gemiddeld 2 a 3 dagen, waarna de rozijnen in een molen met ijzeren walsen (zie daaromtrent hetgeen hiervoor over het kneuzen der druiven is vermeld) worden gekneusd, om ze den volgenden dag uit te persen. Het komt ook wel voor, dat geen kneuzing wordt toegepast ; de reeds eenmaal uitgeperste rozijnen brengt men dan nog eens over naar een tweede pers. De pers bestaat uit een ijzeren onderstel, waarop een houten bodem rust, voorzien van opstaande randen en een gootje. Op den bodem wordt een houten romp stevig bevestigd, en daarop komt een ijzeren dekstuk te rusten. Door middel van een schroef kan nu de pers krachtig worden aangezet. Het door de persing verkregen vocht wordt, na filtreering door een gewone zeef, overgebracht op de verzamelfusten, teneinde de juiste hoeveelheid te constateeren, waarnaar de aanslag geschiedt. Uit deze verzamelfusten tapt men het zoetnat over in grootere fusten (leggers), waar men het de vrijwillige gisting laat ondergaan, of wel de gisting door zwavelen tegengaat. Na ongeveer 3 a 4 maanden is de wijn, na klaring door vischlijm, voor aflevering gereed. Hij heeft dan een alcoholgehalte van 11 a 12 pet. Door de gisting door zwavelen tegen te gaan, kan men alcoholvrijen wijn (eigenlijk geen wijn, doch sap of most) vervaardigen die, evenals het gegiste product, hoofdzakelijk bestemd is voor ritueele doeleinden der Israëlieten ; de rozijnenwijn wordt ook wel tot versnijding van druivenwijn aangewend. De uitgeperste rozijnen worden weggeworpen of als veevoeder benuttigd. In § 1 der instructie V. 1873, no. 64 vindt men eveneens een beknopte beschrijving van de werkwijze in een fabriek van rozijnenwijn, alsmede van appel- en perenwijn. Werkwijze in een fabriek van onbelasten inlandschen wijn. (int t e r 8 c h e boomvruchten, behalve druiven). Wet van 22 Juli 1899, S. no. 170, V.v. V. no. 434 IV art. 1, laatste lid, en art. 4 (zie bijl. B.) Hier te lande legt men zich voornamelijk toe op het vervaardigen van aalbessen- en frambozensap, aalbessen- en frambozenwyn, benevens wijn uit boschbessen en appelen. Veel beteekenis echter heeft de fabricage niet en appelen worden slechts verwerkt in overvloedige jaren. Aalbessen en frambozen worden hoofdzakelijk verbouwd in het Westland, vanwaar men de geplukte vruchten in groote manden naar de fabriek verzendt. Voor het vervaardigen van sap gaat men op de volgende wijze te werk. De bessen worden vooraf gewasschen en daarna in een grooten ijzeren pot met water gekookt. Vervolgens brengt men ze in groote doeken onder de pers, waar het uitvloeiende sap wordt opgevangen. Na filtree-  16 ring door een zeef wordt de vloeistof overgebracht in een fust, om haar daarna warm op flesschen te bottelen. Wordt vervaardiging van frambozen- of bessenwi/tt beoogd, dan worden de vruchten, na te zijn gewasschen, uitgeperst, gefiltreerd en daarna overgebracht naar fusten, die gewoonlijk ± 5 HL inhouden. Hierin ondergaat het vocht de vrijwillige gisting, die na ongeveer 4 maanden is afgeloopen. Opdat de gisting zich niet verder uitstrekke, worden de vaten gezwaveld. De verkregen wijn heeft dan een gehalte aan alcohol van 4 a 5 pet. Boschbessenwijn wordt op dezelfde wijze verkregen. Voor het maken van appelwijn (§) zie men het medegedeelde op blz. 14. De gisting duurt hier gemiddeld 4 maanden, waarna de wijn een alcoholgehalte heeft van 6 k 7 pet. (§) Appelen worden voornamelijk geteeld in de Betuwe, in het land van Maas en Waal, in een gedeelte van Noord-Holland, in Noord-Brabant en in Limburg.  GESCHIEDENIS. Reeds onder het stelsel van belastingen van 1816 vinden wij melding gemaakt van een belasting op den wijn, die geregeld werd by de wet van 16 September 1816, S. no. 38. Deze wet, met de daarin bij de wet van 12 Maart 1818, S. no. 17 aangebrachte wijzigingen, werd intusschen reeds ingetrokken en buiten werking gesteld bij de wet van 12 Mei 1819, S. no. 22, opgenomen in V. 1842, no. 228. Bij deze laatste wet werd de belasting op den wijn geheven tegen f 10,31 per HL wijn, die op fust werd ingevoerd, en tegen f 15 voor 116 flesschen, ter gewone grootte van 116 of meer in den HL, welke gebotteld werden ingevoerd. Voor den binnenslands vervaardigden wijn werd een bedrag geheven van f 1,68 per HL. In meer dan één geval, zooals b.v. bij het bepalen der minimale hoeveelheden bij inslag onder krediet, in entrepot, enz. werd onderscheid gemaakt tusscben gewone en fijne wijnen. Blijkens art. 13 der genoemde wet werden onder de fijne wijnen gerangschikt alle Champagne-, Madera-, Malaga-, Xeres-, Kaap-, Muskaaten dergelijke zoete wijnen, van bekende kostbare merken. Voorts allerlei Rijn-, Moezel- en Bourgognewijnen, en alle verdere soorten van meerdere waarde dan f 130 per HL. Alle andere soorten waren begrepen onder de gewone wijnen. Drie jaren na haar invoering werd de wet van 1819 vervangen door die van 27 Juli 1822, S. no. 20, waarbij een accijns werd geheven op den buiienlandschen wijn van f 9 en op den binnenlandschen wijn van f 1,40 per HL. Deze wet handhaafde zich tot het jaar 1830; bij de wet van 24 December 1829, S. no. 76 toch, werd de wet van 12 Mei 1819, S. no. 22 met ingang van 1 Januari 1830 weder in werking gesteld. Sedert dat tijdstip heeft gedurende tal van jaren de wet van 12 Mei 1819, S. no. 22, onveranderd de heffing geregeld van den accijns op den wijn, behoudens de wijzigingen, welke na dien datum in het cijfer van den accijns gebracht zijn. Intusschen bleken de bepalingen dier wet op den duur weinig passende te zijn voor den wijnhandel. Een hoofdgebrek bestond daarin, dat zij al te groote uitbreiding van de particuliere entrepots noodzakelijk maakte, daar de handelaar, die geen entrepot had, den accijns terstond betalen, of den wijn op afloopend krediet tot zich nemen moest, in welk laatste geval de accijns op de vervaldagen van de krediettermijnen behoorde te worden voldaan, onverschillig of de wijnen al dan niet waren verkocht. Bovendien bestond zonder genot van entrepot de gelegenheid niet om wijn buitenslands te zenden met afschrijving van den accijns, evenmin als om korting te  18 genieten voor verlies door lekkage en intering. Het bezit van één of meer entrepots was dus voor iederen handelaar een bijna onvermijdelijke zaak geworden, vooral bij de steeds toenemende concurrentie van buitenlandsche handelaren, die er zich op toelegden om hun wijnen rechtstreeks aan de particulieren te leveren. Het getal entrepots van wijn was dan ook in de laatste jaren in de groote steden belangrijk toegenomen, terwijl aan een aantal andere plaatsen het recht van particulier entrepot voor dit artikel moest worden toegekend. In 1869 waren er reeds 75 gemeenten, waar particuliere entrepots van wijn bestonden, terwijl het getal dier entrepots nrim 400 bedroeg. De Administratie der belastingen bevond zich daardoor met betrekking tot den accijns op den wijn in een moeilijken, op den duur onhoudbaren toestand geplaatst. Het toezicht op de particuliere entrepots vorderde een aantal ambtenaren, die ten deele uitsluitend daarvoor in dienst gehouden moesten worden, en eischte aldus van de schatkist uitgaven, die verre waren van in een gewenschte verhouding tot de opbrengst van den accijns te staan; terwijl, niettegenstaande het toenemend getal ambtenaren, de Administratie nog dikwijls buiten staat was, om aan de aanvragen van personeel voor de opening van de entrepots ten allen tijde te voldoen. Het was derhalve hoogst wenschelijk aan dien toestand een einde te maken, hetgeen geschiedde bij de onderwerpelijke wet van 20 Juli 1870» S. no. 127, V. v. V. no. 434 I. Volgens § 1 der instructie tot uitvoering (V. 1870, no. 128) had de invoering der nieuwe bepalingen dan ook in de eerste plaats tot doel, het getal particuliere entrepots van wijn belangrijk te verminderen. In overeenstemming daarmede werd het bottelen van wijn in de particuliere entrepots, behoudens enkele uitzonderingen, verboden. Daarentegen werd een nieuw stelsel van krediet, — verlengbaar krediet (zie art. 13) — ingevoerd, dat de voordeden in zich vereenigt van het doorloopend krediet, met vermijding van eenige bezwaren, voor den handel aan dit laatste krediet verbonden, bezwaren, welke voornamelijk hierin bestaan, dat de goederen niet mogen uitgeslagen worden zonder document, dat de bergplaatsen voortdurend aan peiling en opneming onderworpen zijn, en niet met neringen voor het debiet in het klein mogen verbonden worden Het spreekt vanzelf, dat met het oog op het nieuwe stelsel de meeste particuliere entrepots van wijn konden vervallen, vooral ook, daar de handelaar in de bergplaatsen voor verlengbaar krediet, behalve op enkele dagen in het jaar, volkomen vrij blijft in zijn bewegingen, en ontheven wordt van de betaling van sluit- en ontsluitgelden. Behalve deze belangrijke wijziging bevat de wet van 1870 een meer doelmatige regeling van de korting voor moeren en droeven, en doet zij de onderscheiding vervallen, die volgens de wet van 12 Mei 1819 tusschen gewonen en fijnen wijn moet gemaakt worden; punten, die tot dusver voortdurend aanleiding gaven tot geschillen tusschen de Administratie en den handel (§ 2 der instructie V. 1870, no. 128). De wet van 8 Mei 1875, S. no. 72, V.v.V. no. 434 II, die een kleine wijziging bracht in art. 1 der tegenwoordige wet, kan geacht worden te zijn vervallen door de wet van 15 Juli 1910, S. no. 211, V.v.V. no. 434 VIII, waaromtrent verwezen wordt naar aant. 9 op art. 1 der wet van 1870..  19 Volgens het thans vervallen art. 30 der wet van 1870 moesten de verordeningen omtrent de heffing en verzekering van den accijns op den inlandschen wijn, bij algemeenen maatregel van bestuur worden vastgesteld. Deze verordeningen zouden 5 jaren na haar uitvaardiging ophouden van kracht te zijn, en binnen dien tijd door wettelijke bepalingen moeten vervangen worden. De bewuste algemeene maatregel van bestuur werd genomen bij Kon. besluit van 8 Mei 1873, S. no. 46, V. 1873, no. 63, dat na 5 jaren vervangen werd door de wet van 7 Mei 1878, S. no. 34, V. v. V. no. 434III (zie bijl. A). Bij de wet van 22 Juli 1899, S. no. 170, V. v. V. no. 434 IV (Vruchtenwijnwet), opgenomen als bijl. B, werd o.a. wijziging gebracht in art. 2 der wet van 1870, waardoor uitbreiding werd gegeven aan de vrijstelling van accijns bij vervaardiging binnenslands van wijn uit versche boomvruchten. In verband daarmede werden strengere bepalingen gemaakt nopens de bergplaatsen voor verlengbaar krediet. Tevens werd de bevoegdheid gegeven bij Kon. besluit vrijdom van accijns te verleenen voor wijn, die gebezigd wordt om daaruit cognac te stoken of azijn te vervaardigen; een soortgelijke vrijstelling werd mogelijk gemaakt bij de wet van 12 Juni 1909, S. no. 148, V. no. 114 (waarbij een art. Ibis aan bovengenoemde Vruchtenwijnwet werd toegevoegd) voor wijn, die in distilleerderijen gebezigd wordt tot het vervaardigen van gedistilleerde dranken, die naar het buitenland worden uitgevoerd. De bijlagen C, D en E bevatten de Kon. besluiten tot regeling van deze vrijdommen. De wet van 13 Juli 1914, S. no. 317, V. v. V. no. 434 IX bracht in de wet van 1870 de wijzigingen, die noodig waren om de belasting op den wijn meer in overeenstemming te brengen met die op gedistilleerd en om de knoeierijen tegen te gaan, nader omschreven in § 5 der res. V. v. V. no. 430, opgenomen in aant. 17 op art. 22. Art. 1, lett. a, c en e dezer wet is krachtens art. 4 van het Kon. besluit van 15 Maart 1922, S. no. 123, gewijzigd door dat van 12 April 1922, S. no. 186 (zie V. v. V. no. 1766) eerst met 1 Mei 1922 in werking getreden. Dit besluit geeft tevens voorschriften ter uitvoering van genoemde artikelen.  Wet van 20 Juli 1870, S. no. 127, V. v. V. no. 434 I, houdende bepalingen omtrent den accijns op den wijn, zooals die is gewijzigd en aangevuld bij de wetten van: 7 Mei 1878, S. no. 34, V. v. V. no. 434 nl, 22 Juli 1899, S. no. 170, V.v.V.no. 434IV, 15 Juli 1910, 8. no. 811, V. v. V. no. 434 VIII en 13 Juli 1914, 8. no. SI7, V. v. V. no. 484IX (1). 1. De Instructie tot uitvoering der wet is opgenomen in V. 1870, no. 128. Wij, WILLEM III, enz. Allen die deze zullen zien of hooren lezen, salutl doen te weten: Alzoo Wij in overweging genomen hebben, dat het wenschelijk is de wettelijke bepalingen omtrent den accijns op den wijn te herzien; Zoo is het, dat Wij, den Raad van State gehoord en met gemeen overleg der Staten-Generaal, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze: HOOFDSTUK L Bedrag van den accijns (1—3). 1. In 1920 heeft de accijns in hoofdsom en opcenten opgebracht f 1.689.126,11. 2. Krachtens art. 37 der Leeningwet 1914 (zie V. v. V. no. 1395) worden er twintig opcenten geheven op den accijns van wijn, die in de jaren 1915 tot en met 1933 wordt ingevoerd, hier te lande vervaardigd of uitgeslagen uit entrepot of uit een bergplaats, als bedoeld in art. 14 der Wijnwet, alsmede op den wijnaccijns, die in dat tijdperk ter zake van ondermaat in een particulier entrepot moet worden ingevorderd. In registers, documenten en verdere schrifturen worden volgens de res. V. v. V. no. 462 de opcenten met de hoofdsom van den accijns in één bedrag begrepen, zoodat berekend wordt wegens wijnaccijns / 24 per HL, behoudens de naar 12 cent te berekenen verhooging voor de vloeistoffen vallende onder het voorlaatste lid van art. 2 der Wijnwet. Zie verder evengenoemde res. V. v. V. no. 462. 3. De volgende bedragen kunnen (buiten de opcenten) voor wijn verschuldigd zijn: 1. voor gewonen wijn / 20 per HL. (art. 1, le lid). 2. voor wijn boven 22 pet. (bij invoer) de accijns en het invoerrecht van gedistilleerd (art. 1, 2e lid, le volzin, met aant. 14).  HOOFDSTUK I. — Art. 1. 21 3. voor wijn boven 12 pet. tot en met 22 pet. / 20 per HL. plus den gedistilleerdaccijns (niet het invoerrecht) voor den alcohol boven 12 pet. (art. 1, 3e lid) (behoudens het bepaalde bij Kon. besluit V. v. V. no. 1766). 4. voor wijn met abnormaal hoog suikergehalte ƒ20 per HL. plus 10 ets. per HL. voor elk gram suiker boven 250 gram per L. (art. 2, 4e lid). Art. 1 (1). Er wordt een accijns op den wijn geheven, ten bedrage van twintig gulden per hectoliter en voor grootere of kleinere hoeveelheden naar evenredigheid (2—8). Wijn, die per hectoliter meer alcohol bevat dan twee en twintig liter bij eene warmte van vijftien graden van den honderddeeligen thermometer, wordt bij invoer aangemerkt en belast als gedistilleerd (9—16). Deze wijn moet bij invoer en doorvoer rechtstreeks of over entrepot, in de aangifte volgens art. 120 der Algemeene wet van 26 Augustus 1822 (Staatsblad no. 38) worden vermeld als gedistilleerd, bij gebreke waarvan de vloeistof geacht wordt onder eene verkeerde benaming te zijn aangegeven (17—18). Bij invoer van wijn die per hectoliter meer alcohol dan twaalf en niet meer dan twee en twintig liter bij voormelde warmte bevat, is, onverminderd de wijnaccijns, voor den alcohol boven twaalf liter, gedistilleerdaccijns verschuldigd (9) (19—23). 1. Dit artikel is hier opgenomen, zooals het luidt volgens de wet van 15 Juli 1910, S. no. 211, V. v. V. no. 434 VIII en art. 1, lett. a der wet van 13 Juli 1914, S. no. 317, V. v. V. no. 434 IX. Deze laatste wetsbepaling is krachtens art. 4 van het Kon. besluit V. v. V. no. 1766 met 1 Mei 1922 in werking getreden. 2. In art 2 vindt men de aanduiding van de vloeistoffen, die aan dezen accijns zijn onderworpen en van de gevallen, dat de in art. 1 bepaalde accijns wordt verhoogd. 3. Bij invoer van wijn met dadelijke betaling van den accijns moet de forceering, bedoeld in de res. V. 1854, no. 67 j° res. V. 1849, no. 16 worden toegepast ten aanzien van onderdeelen van den liter. Res. van 16 Aprü 1913, no. 84. Voor 1909, 25 L., 833,75 L. en 51,8 L. moet dus de accijns worden berekend over 1909 L., 833,5 L. en 52 L. Tot en met M/10o L. wordt derhalve verwaarloosd, boven tot en met 7*/100 L. voor 1/t L. gerekend en boven '5/100 L. wordt tot 1 L. opgevoerd. Voor de berekening der verhooging moet daarentegen de juiste hoeveelheid herleid worden tot de sterkte van 50 pet., waarna daarop de forceering volgens de Gedistilleerdwet plaats vindt. Zie ook de aantt. 19 en 22 hierna. Voor zooveel betreft het bijhouden van de rekeningen wordt geforceerd overeenkomstig de res. V. v. V. no. 126, opgenomen in aant. 4 op art. 8. 4. Geen vaste inhoudsmaat aan te nemen bij de roeiing van fusten wgn. Res. van 11 Dec. 1897, no. 15. Ook de inhoud van z.g. okshoofden mag in geen geval op een bepaald aantal liters worden aangenomen; zie de res. V. 1843, no. 95, opgenomen in aant. 7 op art. 147 der Alg. wet (deel VII der Vakstudie, derde druk).  22 HOOFDSTUK I. — Art. 1. 5. Er kan worden vergund om den wijn, blijkbaar voor godsdienstig gebruik bestemd (o), zonder roeiing in te voeren, mits de aanvoer steeds in geregeld en bekend fust plaats hebbe, de fusten steeds tegen de hoogste inhoudsmaat, die zij bevatten kunnen, voor den accijns worden aangeslagen en de ambtenaren de overtuiging bezitten, dat er zich in de fusten werkelijk wijn bevindt en geen gedistilleerd of andere goederen (b). Res. van 26 Nov. 1863, no. 45. («) Deze z.g. ritueele wijn is wijn, die van het plukken der druiven tot het op rusten, c.q. op flesschen aftappen, onder voortdurend toezicht staat van een joodsch kerkelijk ambtenaar, door of van wege den Opperrabijn benoemd, en die zorgt, dat de grondstof of het product niet in aanraking komt met stoffen, waarvan het gebruik niet aan joden geoorloofd is, noch ook dat vaat- of knipwerk voor dien wijn gebezigd, gebruikt worden voor doeleinden, die het z.g. tereife (ongeoorloofd) maken. Weekblad no. 1571. (b) Dit is derhalve een afwijking van art. 148 der Alg. wet, dat roeiing der fusten voorschrijft bij invoer dranken. 6. Voor den buitenlandschen wijn zijn bijzondere bepalingen vastgesteld bij hoofdstuk II, en voor den inlandschen wijn bij hoofdstak VI. De belasting op den inlandschen wijnis nader geregeld bij de als bijl. A. opgenomen wet. 7. Er wordt vrijdom van accijns verleend voor wijn, die gebezigd wordt om daaruit cognac te stoken. Art 1 van het als bijl. C opgenomen Kon. besluit. Er wordt vrijdom van accijns verleend voor wijn, die wordt ingeslagen in distilleerderijen der eerste klasse (verg. art. 7, lett. a, der Gedistilleerdwet), ten einde daarin te worden gebezigd tot het vervaardigen van gedistilleerde dranken, welke naar het buitenland worden uitgevoerd. Art. 1 van het als bijl. D opgenomen Kon. besluit. Er wordt vrijdom van accijns verleend voor wijn, die gebezigd wordt om daaruit azijn te vervaardigen. Art. 1 van het als bijl. E opgenomen Kon. besluit. 8. Nopens den vrijdom van belasting voor victualie, provisie en scheepsbeboeften zijn bepalingen vastgesteld bij de Kon. besluiten V. 1862, no. 103 en V. 1866, no. 6. Omtrent den vrijdom van verbruiksbelastingen ten behoeve van gezanten van vreemde staten, zie men de bepalingen gegeven bij Kon. besluit V. 1864, no. 63, toegelicht bij res. V. 1864, no. 64. Zie aangaande de vrijstelling van belasting voor niet van Rijkswege verstrekte provisiën aan boord van Nederlandsche oorlogsschepen, res. V. 1907, no. 37 (zie de gewijzigde tekst in V. v. V. no. 824), nopens vrijen invoer van monsters wijn § 8 der res. V. 1872, no. 37, opgemen als aant. 2 op art. 3. 9. Het tweede en derde lid hebben de bedoeling om de belasting op den wijn meer in overeenstemming te brengen met die op het gedistilleerd. Het tweede lid, dat werd gewijzigd bij de wet van 15 Juli 1910, belast vloeistoffen, die meer dan 22 pet. alcohol bevatten, in haar geheel als gedistilleerd. Van dergelijk overmatig gevineerden wijn kan de invoer niet worden toegestaan tegen een lagere belasting dan van het gedistilleerd wordt geheven, vooral nu het verschil tusschen het bedrag van den accijns op beide vloeistoffen zooveel grooter is geworden. Het derde lid is opgenomen zooals het luidt volgens de wet van 13 Juli 1914 (o). Dit lid kwam aanvankelijk als tweede zinsnede van het  HOOFDSTUK I. — Art. 1. 23 2e lid voor en bevatte de bepaling, dat voor den alcohol boven 21 liter, onverminderd de wijnaccijns, gedistilleerdaccijns was verschuldigd. Om knoeierijen tegen te gaan is deze grens verlaagd, zoodat thans de wijnen, die meer dan 12 en niet meer dan 22 pet. alcohol bevatten, zullen worden getroffen, zoowel door den eigenlijken wijnaccijns van f 20 per hectoliter van hun volume als door den gedistilleerdaccijns voor den alcohol, die zij per hectoliter boven de in het artikel bepaalde limiet van 12 liter inhouden. Er zal echter een uitzondering mogelijk moeten zijn voor enkele soorten van wijn, die van nature een vrij aanzienlijk alcoholgehalte bezitten of waarvan tot wering van bederf het alcoholgehalte noodzakelijk moet worden verhoogd. Art. 2ter opent hiertoe de mogelijkheid. Verg. voorts de betrekkelijke Mem. v. T. (a) Deze wijziging is met 1 Mei 1912 van kracht geworden. 10. Gesupprimeerd. 11. De honderddeelige thermometer is die van Celsius. Uitsluitend deze is bij de Administratie in gebruik. Hij heet honderddeelig, omdat de afstand tusschen vries- en kookpunt is verdeeld in 100 dealen =graden. 12. Omtrent de wijze, waarop het alcoholgehalte wordt bepaald, wordt verwezen naar art. 36 hierna met aanteekeningen. 13. Bij invoer. Dus niet bij fabricage hier te lande. Overigens wordt geen verschil gemaakt tusschen wijn van vreemden en van Nederlandschen oorsprong. Verg. de Mem. v. A. Daar uitslag uit entrepot volgens de Alg. wet met invoer is gelijkgesteld (a), geldt de fictie „gedistilleerd" ook bij dergelijken uitslag met binnenlandsche bestemming. Bij uitslag uit algemeen entrepot na versnijding aldaar tot 22 pet. of lager, gelat de evengenoemde fictie niet. Weekblad no. 1994. (o) Verg. aant. 4 op art. 7 hierna. 14. Van het ingevoerde is, behalve de gedistilleerdaccijns, ook het invoerrecht als voor gedistilleerd verschuldigd (a). Mem. v. T. De accijns op het gedistilleerd is bij de wet van 31 Dec. 1920, S. no. 928, V. v. V. no. 1478 vastgesteld op / 300. Het invoerrecht bedraagt volgens art. 1 der wet van 18 Juli 1911, S. no. 246, V. 1911, no. 144, ƒ3,50 per HL. ad 50 pet. ï (a) Dit heeft natuurlijk geen betrekking op den wjjn, bedoeld in het derde lid, den wijn nl. van meer dan 12 en niet meer dan 22 pet. 16. Krachtens art. 37 der Leeningwet 1914 (zie V. v. V. no. 1395). worden er tien opcenten geheven op den gedistilleerdaccijns, die in het tijdperk van 1 Januari 1915—31 December 1933 vorderbaar wordt. In registers, documenten en verdere schrifturen worden volgens de res. V. v. V. no. 462 de opcenten met de hoofdsom van den accijns in één bedrag begrepen, zoodat wegens gedistilleerdaccijns berekend wordt / 330 per HL. ad 50 pet. Zie verder evengenoemde resolutie V. v. V. no. 462. 16. De gehjkstelling van den wijn met gedistilleerd zal o.a. ten gevolge hebben, dat geen inslag kan plaats hebben onder verlengbaar of afloopend krediet, noch in het algemeen in een particulier entrepot voor wijn. Verg., nopens inslag onder doorloopend krediet, Weekblad no. 1994.  24 HOOFDSTUK I. — Art. %. 17. Daar de wijn met meer dan 22 pet. alcohol voortaan als gedistilleerd zal zijn aan te merken, is het noodig, dat dergelijke vloeistoffen in de aangifte ten invoer ook als zoodanig worden omschreven. Aangezien art. 120, sub 3, der Alg. wet intusschen aangifte onder de ware of eigen benaming verlangt (a) (b), en de benaming „gedistilleerd" voor deze vloeistoffen in sommige gevallen als een fictieve zou kunnen worden aangemerkt, is uitdrukkelijk bepaald, dat bij het niet voldoen aan de bedoelde verplichting, de vloeistof beschouwd zal worden als onder een verkeerde benaming te zijn aangegeven, hetgeen ten gevolge heeft, dat de daarop gestelde straffen van art. 213 der Alg. wet en art. 6 der wet van 4 April 1870, S. no. 61, V. v. V. no. 70 III (zie bijl. A der Alg. wet) toepasselijk worden. Mem. v . T. Wordt daarentegen wijn als gedistilleerd aangegeven, die bij ambtelijk onderzoek niet meer alcohol blijkt te bevatten, dan de bij de wet bepaalde grens van 21 pet. (e), dan is slechts wijnaccijns verschuldigd, mits tevens de vloeistof blijkt te voldoen aan de omschrijving van art. 2 der wet (d). Voorl. V. en Mem. v. A. (a) Bij invoer op generale verklaring kan op de vrachtlijst wijn van 23 pet veilig als „wijn" worden omschreven. Evenwel.mag dergelijke wijn ook als „gedistilleerd" worden aangeduid. Voor volg- en doorvoernjsten geldt dit natuurlijk evenzeer. Weekblad no. 1994. (b) De aangever kan niet volstaan met enkel „gedistilleerd" aan te geven, daar deze benaming niet voldoet aan de eischen eener specifieke aangifte. De soort van gedistilleerd moet ook worden vermeld, dus b.v. „Gedistilleerd, wijn van SS percent". Deze omschrijving zal ook in de documenten moeten worden overgenomen. Weekblad no. 1994. (e) Thans is de grens 12 pet., behoudens van de ingevolge art. iter aangewezen wijnsoorten. Verg. aant. 3 op art. 2ter hierna. ld) Voor het instellen eener bekeuring op grond van evengenoemde wetsbepalingen schijnt dus in het laatste geval geen reden te zijn. 18. Het was noodig de hierbedoelde verplichting ook bij doorvoer op te leggen, omdat volgens art. 87 der Alg. wet de belanghebbende de bevoegdheid heeft, om tegen betaling der verschuldigde rechten van den doorvoer af te zien, en alzoo feitelijk te worden tot invoerder. Mem. v. T. 19. Aan § 3 der instructie wordt omtrent de berekening van deze verhooging het volgende voorbeeld ontleend, in overeenstemming gebracht met de thans geldende bepalingen. Stel dat wordt ingevoerd een hoeveelheid van 12 HL. wijn, die bij 15° C, 22 L. alcohol per HL. bevat. Er is alsdan verschuldigd: als gewone accijns voor 12 HL. ad / 24 / 288.— als verhooging voor 10 L. alcohol per HL. wijn, makende voor de geheele partij 120 L. alcohol of 240 L. gedistilleerd ad 50 pet. (dus 240 x3,30) 7 ƒ 792.- Totaal.. / 1080.— 20. Gesupprimeerd. 21. De Ontvangers verantwoorden den gedistilleerdaccijns die ingevolge het derde hd van art. 1 der wet van 20 Juli 1870 van wijn is verschuldigd, in een afzonderlijk daarvoor aan te leggen register van quitantiën Ace. no. 7.  HOOFDSTUK I. — Artt. 1—2. 25 Vóór den 1 April van ieder jaar geven de Directeurs de hoeveelheid gedistilleerd ad 50 percent waarvoor die accijns is betaald, alsmede het betaalde bedrag op aan de afdeeling Accijnzen van het Departement van Financiën, tegelijk met de opgave, bedoeld in punt II, laatste lid, der res. V. v. V. no. 1495. Res. V. v. V. no. 1767, § 4. 22. Op wijn, met hooger alcoholgehalte dan 12 en niet hooger dan 22 pet., wordt voor de berekening der verhooging art. 3, § 4, der Gedistilleerdwet toegepast. Wanneer dus de hoeveelheid gedistilleerd na herleiding 1 HL. ad 50 pet. of meer bedraagt, wordt de uitkomst zonder onderdeden van liters, en wanneer de hoeveelheid minder dan 1 HL. bedraagt, de uitkomst zonder onderdeelen van deciliters aangewezen. De breuken van 0,5 L. of 0,5 dL. en daarbeneden worden verwaarloosd, en daarboven voor geheelen aangenomen. Indien in het gevd, gesteld in aant. 19 hiervoor als uitkomst, in plaats van 240 L. gedistilleerd ad 50 pet., was verkregen 148,5 L. of 48,56 L., dan zou moeten zijn genomen resp. 148 L. of 48,6 L. Verg. ook aant. 3 hiervoor. 23. Wanneer wijn op de moer rechtstreeks van buitenslands of uit publiek entrepot wordt ingeslagen onder verlengbaar krediet moet, voor de toepassing van art. 1, derde lid, de verhooging berekend worden over de hoeveelheid zooals die in het document is uitgedrukt, na aftrek der 2 pet korting volgens art. 4. Res. V. 1872, no. 59, sub X. Art. 2 (1—4). Onder wijn worden begrepen alle gegiste dranken, die geheel of gedeeltelijk bereid zijn uit het sap of de aftreksels van druiven, rozijnen, krenten en alle andere versche of gedroogde boomvruchten (5—7). Onder boomvruchten worden ook verstaan aalbessen, kruisbessen, boschbessen en frambozen (6) (8). Ook worden als wijn belast vloeibare moeren en droeven, alsmede ongegiste sappen of aftreksels van de hierboven genoemde vruchten, geschikt om wijn te vervaardigen, te versnijden of aan te lengen (5—7) (8—10). Van druivenmost en van sappen of aftreksels van rozijnen of krenten, al dan niet ingedikt, waarvan het suikergehalte per liter meer bedraagt dan tweehonderd vijftig gram, wordt voor elk meerder gram de in artikel 1 bepaalde accijns verhoogd met tien cent per hectoliter. Deze verhooging wordt naar denzelfden maatstaf mede toegepast op de overige aan wijnaccijns onderworpen producten, tenzij blijkt dat het suikergehalte in overeenstemming is met den aard van het product. Als suiker worden ten deze aangemerkt alle stoffen, die zich bij scheikundig onderzoek als zoodanig voordoen (11—14). Van den accijns zijn vrijgesteld gegiste of ongegiste dranken, die hier te lande worden vervaardigd uit versche boomvruchten met uitzondering van druiven (6—7) (15). 1. Dit artikel is hier opgenomen, zoods het luidt volgens art. 1 der Vruchtenwijnwet (bijl. B) en art. 1, lett. b, der wet van 13 Juli 1914, S. no. 317, V. v. V. no. 434 IX. 2. Verg. art. 31, lett. a, dsmede art. 41. 3. Volgens het laatste lid van art. 2 der wet van 1870 waren van den accijns alléén vrijgesteld de binnenslands vervaardigde onvermengde adbessenwijn en het gewone aalbessen- en frambozensap. Appel- en peren-, zoowel ds frambozenwijn waren dus belast, ook  26 HOOFDSTUK I. — Art. 2. indien zij binnenslands werden vervaardigd. De reden dezer belasting moest voornamelijk gezocht worden in art. 22,3e lid, sub c, der wet, dat afschrijving van den accijns toekent voor den, uit de bergplaatsen voor verlengbaar krediet naar buitenslands verzonden wijn. Indien men den bier te lande vervaardigden vruchtenwijn vrijliet, zou er nl. gelegenheid ontstaan om mengsels van buitenlandschen wijn en onbelasten ooftwijn uit te voeren, met afschrijving voor de gekeele hoeveelheid en dus ook voor wijn, waarvoor geen aanslag op de accijnsrekening van den handelaar had plaats gevonden. Wel is waar bevat art. 42, lett. b, j° art. 24 der wet een zware straf tegen het voor uitvoer met afschrijving aangeven van wijn, vervaardigd uit of vermengd met sap of aftreksels yan andere vruchten dan druiven en rozijnen, doch de wetenschap is niet in staat zoodanige vermenging — tenzij dan die met bessen — steeds met zekerheid aan te toonen. Langzamerhand echter werd aangedrongen op vrijstelling van accijns voor wijn, die hier te lande uit versche boomvruchten wordt vervaardigd. Reeds in 1892 kwam de zaak ter sprake. Zij was toen van verschillende zijden aanhangig gemaakt, o.a. door maatschappijen van land- en tuinbouw en van nijverheid. Ofschoon toen reeds de wenschelijkheid der vrijstelling van appelwijn en dergelijke dranken moest worden erkend, werd door de Regeering — met het oog op het reeds genoemde bezwaar — geen voordracht daartoe gedaan. Daar de aandrang tot die vrijstelling intusschen hoe langer hoe sterker werd, overwoog de Regeering nader de vraag, of vrees voor de genoemde misbruiken wel van uitbreiding der vrijstelling tot andere vruchtenwijnen behoeft terug te houden. In de Mem. v. T., die het wetsontwerp van 1899 vergezelde, verklaart de Minister daaromtrent het volgende: „Bessenwijnen, die vrij zijn van accijns, zijn volgens het gevoelen van deskundigen beter dan appel- en perenwijn geschikt om onder gewonen wijn vermengd te worden. En toch is sedert 1870 nooit gebleken van pogingen om door zoodanige vermenging te hooge afschrijving bij uitvoer te bekomen, hoewel alle partijen steeds door de ambtenaren moeten worden onderzocht, omdat, behalve de verboden vermenging met vruchtensap, de wijn alleen dan met afschrijving van accijns mag worden uitgevoerd, wanneer hij een zekere hoeveelheid alcohol bevat en volgens handelsgebruik drinkbaar is (verg. art. 24 der wet van 1870). Wanneer nu de gevreesde vermenging inderdaad voorkwam, zou toch zeker sedert 1870 wel eens het een of ander daarvan zijn ontdekt of althans gegrond vermoeden van vermenging zijn gerezen. Voor zoover bekend is echter geen van beide het geval. Er bestaat dus grond om aan te nemen, dat vermenging met onbelasten bessenwijn weinig of in het geheel niet plaats heeft, en dan is er, naar het voorkomt, ook geen reden voor de vrees, dat men die met daarvoor minder geschikten appel- of perenwijn zal beproeven. Bovendien bestaat de gelegenheid om, zonder overwegend bezwaar voor de wijnhandelaars, die van het verlengbaar krediet gébruik maken, misbruiken als de hierbedoelde krachtiger te bestrijden dan thans, wanneer nl., zooals bij het wetsontwerp wordt voorgesteld (zie art. 2), verboden wordt om in bergplaatsen voor zoodanig krediet in te slaan of voorhanden te hebben versche of gedroogde boomvruchten, ongegiste sappen of aftreksels van druiven, en gegiste of ongegiste sappen of aftreksels van andere boomvruchten. Volgens de artt. 196—199 der Alg. wet hebben de ambtenaren steeds toegang tot de bergplaatsen voor verlengbaar krediet en de eerlijke wijn-  HOOFDSTUK I. — Art. 2. 27 handelaars hebben in die bergplaatsen geen vruchten of verboden vruchtensappen noodig. Mocht thans — wat niet gebleken is — aalbessen- of boschbessenwijn, die altijd van accijns was vrijgesteld, gebruikt worden voor vermenging van gewonen wijn, die niet voor uitvoer, maar voor verbruik bier te lande bestemd is, dan zou daarin nog geen reden gelegen zijn om te verwachten, dat, bij bekrachtiging van het wetsontwerp, ook vermenging zal plaats hebben met appel- of perenwijn. Immers bezitten deze vruchtensappen zooals reeds is opgemerkt, voor zoodanig gebruik mindere geschikflieid dan de mede goedkoope aalbessen- en boschbessenwijn. Er zou dus, naar het schijnt, voor den wijnhandelaar, die er niet tegen opziet aan zijn afnemers vervalschte waar te leveren, geen reden bestaan om dit in grootere mate te gaan doen, wanneer ook appel- en perenwijn vrij van accijns kunnen vervaardigd worden. En daar deze laatste wijnen ongetwijfeld niet of slechts in geringe mate door wijndrinkers in de plaats van gewonen wijn zullen worden gekocht, is het in zoo ver èn voor de Schatkist èn voor de eerlijke wijnhandelaars onverschillig of appel- en perenwijn al dan niet aan accijns onderworpen zijn. Bij het onderzoek dezer zaak is natuurlijk ook de vraag gerezen of voor appel- en perenwijn wel geheele vrijstelling van den wijnaccijns verleend zal worden en of dit artikel niet, ook met het oog op de belasting op bier, met een, zij het ook lagen, accijns getroffen moet worden. Naar het gevoelen van den Minister verdient geheele vrijstelling de voorkeur. Voor de vervaardiging van den hier bedoelden drank is in den regel een niet onbeteekenende hoeveelheid suiker noodig, afwisselende naar de omstandigheden. Voor die suiker zou, bij oprichting van vele fabrieken, zonder een omvangrijk toezicht geen vrijdom van accijns verleend kunnen worden. Er zal dus reeds vanzelf op appel- en perenwijn eenige belasting drukken. Afgescheiden hiervan is geheele vrijstelling ook daarom verkieslijk, omdat de heffing van een lagen wijnaccijns noodzakelijk gepaard zou moeten gaan met voortdurend ambtelijk toezicht en met verschillende door den fabrikant te vervullen formaliteiten, als aangiften van te verrichten werkzaamheden, van vervaardigde hoeveelheden, enz. Intusschen zullen de fabrikanten van onbelasten vruchtenwijn niet zonder toezicht kunnen worden gelaten (a). Op deze gronden heeft de Minister de vrijheid gevonden om, met behoud van het stelsel van verlengbaar krediet, voor te stellen algeheele vrijstelling van gegiste en ongegiste dranken, die bier te lande worden gemaakt uit andere versche boomvruchten dan druiven. De vrijstelling is beperkt tot versche vruchten. Verder te gaan komt niet noodig voor. Voor de wijnfabricage zullen wel geen andere gedroogde vruchten in aanmerking komen dan rozijnen en krenten. Hier te lande bestaan enkele kleine fabrieken van rozijnenwijn, maar dit artikel, dat bijna uitsluitend door Israëlieten voor ritueele (b) doeleinden wordt gebruikt, komt, ook wat den prijs betreft, met gewonen druivenwijn in concurrentie." la) Verg. art. 4 der Vruchtenwijnwet (bijl. B.) \b) D. i. godsdienstige; verg. aant. 5, noot o, op art. 1 hiervoor. 4. De verandering, welke door dit artikel in den tegenwoordigen toestand wordt gebracht, bestaat alleen hierin, dat, terwijl tot dusver van de binnenlandsche fabrikaten van den bierbedoelden aard, alleen aalbessenwijn, boschbessenwijn, aalbessensap en frambozensap van den  28 HOOFDSTUK I. — Art. 2. wijnaccijns waren vrijgesteld, die vrijstelling voortaan zal gelden voor alle gegiste of ongegiste dranken, die in Nederland worden vervaardigd uit versche boomvruchten, behalve druiven. Aalbessen, kruisbessen, boschbessen en frambozen worden volgens de wet als boomvruchten beschouwd. Voor inlandsche wijnen, of daarmede gelijkgestelde dranken, die niet onder de vrijstelling vallen, b.v. rozijnenwijn, blijft de wet van 7 Mei 1878, S. no. 34, van kracht. In de behandeling van wijnen en andere vruchtensappen, die uit het buitenland worden ingevoerd, brengen de nieuwe bepalingen geenerlei verandering, behoudens betgeen hierna omtrent verscherping van het toezicht wordt gezegd. Res. V. 1899, no. 71, § 1. 5. Bij invoer zijn de volgende vloeistoffen als wijn te belasten: Appelsap. Een onder den naam Grand cidre de Normandie ingevoerd, met koolzuur bedeeld, gedeeltelijk gegist appelsap met een gehalte aan alcohol van i1/t pet. en een zoetgehalte van ongeveer 4 pet. Res. V. v. V. no. 188, sub 6. * r Byrrh, bestaande in hoofdzaak uit wijn — waarin kina-alkaloiden en andere kruiden — met 18 pet. alcohol en 11 pet. verzoetende bestanddeelen. Res. van 6 Maart 1907, no. 46. Druivensap, ingedikt en bevattende wijnsteen, wijnsteenzuur en phosphorzuur, zoomede een alcoholgehalte van ongeveer 12 pet. en een zoetgehalte van ongeveer 38 pet. Res. van 19 Dec. 1893, no. 71. Druivensap, ongegist, alcoholvrij. Res. van 28 Januari 1897, no. 37. Frambozensap, bevattende 2 pet. alcohol en 5 pet. voor vergisting vatbare suiker en niet ongeschikt te achten om wijn te vervaardigen, te versnijden of aan te lengen. Res. V. 1908, no. 173, sub 16. Hydromél Mousseux, Hydromel Grand Mousseux (Carte dl'Or) en Hydromel Liquoreux, zijnde blijkens onderzoek zoete wijn, de beide eerstgenoemde mousseerend. Res. V. 1909, no. 62, sub 13. Johannisbeer- en Himbeer Most, gesteriliseerd aalbessen- en frambozensap zonder suiker, saccharine, wijnsteen-, citroen- en salicylzuur, met een alcoholgehalte van ruim 1 pet. en geschikt om wijn te vervaardigen, te versnijden of aan te lengen. Res. V. 1908, no. 130, sub 2. Kersensap, een aftreksel van kersen, met een alcoholgehalte van ongeveer 16 pet. en een gehalte aan invertsuiker van ongeveer 10 pet. Res. van 30 Maart 1905, no. 141. (o) Ongegist kersensap, waaraan alcohol is toegevoegd, is te belasten als Gedistilleerd. Res. V. 1911, no. 135, sub 23. Kin-kina, zijnde wijn, waarin kina-alkaloiden, en ongeveer 17 pet. alcohol en 12 pet. verzoetende bestanddeelen bevattende. Res. van 29 Fébr. 1904, no. 34. Kruidenwijn, een aftreksel zijnde van geneeskrachtige kruiden op wijn, met 13 pet. alcohol en ongeveer 16 pet. verzoetende bestanddeelen. Res. van 23 Mei 1907, nos. 11 en 12. Liqueur du Dr. Lavüle, een onder dezen naam in den handel gebrachte alcoholische oplossing van geneeskrachtige bestanddeelen met een alcoholgehalte van 18 pet. Res. V. v. V. no. 30, sub 14. Melkwijn, genaamd „Motok", een onder dezen naam in den handel gebrachte vloeistof met 13 pet. alcoholgehalte, 8 pet. zoetgehalte, kennelijk afkomstig van half vergiste suiker, wijnsteenzuur bevattende en met een bouquet herinnerend aan portwijn, zoodat vermoedelijk bij de bereiding gebruik is gemaakt van wijngist. Res. V. v. V. no. 791, sub 17.  HOOFDSTUK I. — Art. 2. 29 Moerbeiensap (Succus Mororum), vergist, niet ongeschikt om wijn te bereiden, aan te lengen of te versnijden. Res. V. v. V. no. 667, sub 17. Panopepton, een oplossing van eenige percenten pepton in wijn (Sherry) met een alcoholgehalte van ongeveer 19 pet. en zonder suiker. Res. van 10 Nov. 1902, no. 23. Pepsinewijn, hoofdzakelijk bestaande uit wijn (Sherry of Malaga), waarin pepsine is opgelost, met een alcoholgehalte van ongeveer IS pet. en een zoetgehalte van ongeveer 4 pet. Res. van 19 Maart 1903, no. 38, en 16 Februari 1906, no. 22. Quina Laroche, zijnde een aftreksel van kinabast op wijn. Res. V. 1879, no. 81. Staalwijn. Res. V. 1863, no. 148 en V. 1879, no. 81. Toni-Kola-Seerestat en Toni-Kola Vin, zijnde wijn met een alcoholgehalte van ongeveer 16 pet. en een zoetgehalte van ongeveer 10 pet., waaraan een ingedikt waterig aftreksel van kolanoten is toegevoegd. Res. V. 1908, no. 71; zie ook res.. V. 1909, no. 146, sub 21 en res. V. 1911, no. 85, sub 3. Vermouth. Res. van 26 Maart 1877, no. 5. Vin Bravais, een kola bevattende zoete wijnsoort. Het gehalte aan alcohol in het onderzochte monster bedroeg 15 pet., dat aan suiker ongeveer 110 gram per liter. Res. V. v. V. no. 667, sub 5. Vin desües, een kola bevattende zoete wijnsoort. Res. V. 1909, no. 146, sub 21. Vin de Vial, in hoofdzaak bestaande uit zoeten wijn (Malaga), waaraan wat vleeschextract, kina-extract en phosphorzure kalk is toegevoegd, met een alcoholgehalte van ongeveer 21 pet. Res. van 11 Dec. 1906, no. 51. Vin Mariani, bevattende, naast bestanddeelen van cocabladeren, wijn met ongeveer 17 pet. alcohol en 6 pet. invertsuiker. Res. van 5 Mei 1905, no. 7. Vino carne, een versterkende en eetlust opwekkende drank, bestaande uit zoeten wijn (Portwijn), met ongeveer 20 pet. alcohol en met toevoeging van vleeschextract. Res. van 14 Nov. 1906, no. 40. Vruchtensappen. Met koolzuur bedeelde, ongegiste vruchtensappen met een gehalte aan voor gisting vatbare, verzoetende bestanddeelen van ruim 5 en 8 pet. in den handel gebracht onder de namen Boa-Lie en Heide-Boa. Res. V. v. V. no. 195, sub 6. Wijn, z.g. Malton-Tokayer, Malton-Port, Malton-Sherry, enz., kunstmatig bereid uit mout. Res. van 29 Juni 1897, no. 69. Alsmede een gegiste drank, vervaardigd uit mout, glucose, natte wijngist, enz. Res. van 11 Sept. 1914, no. 39. Geneesmiddelen, welke wijn bevatten en volgens de bestaande voorschriften te belasten zijn als wijn, blijven als zoodanig belastbaar onafhankelijk van de verpakking en van de wijze van verkoop. Res. V. 1907, no. 10. 6. Blijkens het laatste lid van het oorspronkelijke art. 2 der wet van 1870 waren van den accijns alléén vrijgesteld: le. de binnenslands vervaardigde onvermengde aalbessenwijn (later ook van toepassing geacht op boschbessenwijn); 2e. het gewone aalbessen- en frambozensap. De onder sub 2 genoemde vruchtensappen waren dus, zoowel bij vervaardiging binnenslands als bij invoer, vrij van accijns (verg. de thans vervallen § 6, 2e lid, der instructie V. 1870,|no. 128). Volgens het laatste lid.van het gewijzigde art. 2, zijn thans van den accijns vrijgesteld:  30 HOOFDSTUK I. — Art. 2. Gegiste of ongegiste dranken, die hier te lande worden vervaardigd uit versche boomvruchten met uitzondering van druiven. Over vrijstelling bij invoer wordt niet gerept. De toestand is derhalve thans: I. Bij vervaardiging binnenslands. Gegiste en ongegiste dranken, dus wijnen zoowel als sappen, van alle versche boomvruchten (behalve druiven) zijn vrij. Gegiste dranken en ongegiste sappen of aftreksels (deze beide laatste, voor zoover zij geschikt zijn om wijn te vervaardigen, te versnijden of aan te lengen) van versche druiven, alsmede van alle gedroogde boomvruchten zijn belast. Volgens het eerste lid van art. 29 hierna worden dan ook als fabrikanten van belastbaren inlandschen wijn aangemerkt zij, die elders dan in een azijnmakerij sappen trekken uit of aftreksels maken van druiven of gedroogde boomvruchten, onverschillig of zij die sappen of aftreksels al dan niet in gisting brengen. Volgens het tweede lid van art. 29 is hiervan uitgezonderd het vervaardigen van vruchtensappen voor eigen huiselijk gebruik, in hoeveelheden van hoogstens 50 L. II. Bij invoer. Gegiste dranken en ongegiste sappen of aftreksels (deze beide laatste, voor zoover zij geschikt zijn om wijn te vervaardigen, te versnijden of aan te lengen) van alle versche of gedroogde boomvruchten zijn belast. Ook het vroeger vrijgestelde gewone aalbessen- eh frambozensap (zie hierboven) is derhalve, volgens de bewoordingen der wet, thans belast. Evenwel is bij res. V. v. V. no. 312, sub 12, het volgende te kennen gegeven: „Gewoon aalbessen- en frambozensap kan echter bij voortduring vrij van rechten en accijnzen ten invoer worden toegelaten". Onder boomvruchten worden, volgens het 2e lid van het onderwerpelijk artikel, ook verstaan aalbessen, kruisbessen, boschbessen en frambozen. Deze opsomming sluit de vruchten van andere struikgewassen niet uit (verg. aant. 6 hierna). Aardvruchten zijn intusschen niet onder de uitdrukking „boomvruchten" begrepen, zoodat de daarvan vervaardigde wijnen en sappen (ook al zijn deze laatste geschikt om wijn te vervaardigen, te versnijden of aan te lengen), zoowel bij vervaardiging binnenslands als bij invoer, vrijgesteld zijn van accijns. Evenmin vallen natuurlijk onder de toepassing der Wijnwet de sappen en aftreksels van andere deelen van een boom dan de vruchten, zooals b.v. berkenwijn, die door gisting bereid wordt uit het sap van den berkenbast Het volgende overzicht vinde hier een plaats. Bij verv. gy Benaming der vloeistoffen. buraeiis- inv0er lands. Druivenwijn belast. belast. Rozijnenwijn belast, belast. Krentenwijn belast. belast. Aalbessenwijn vrij. belast. Kruisbessenwijn vrij. belast. Boschbessenwijn vrij. belast. Frambozenwijn vrij. belast.  HOOFDSTUK I. — Art. 2. 31 Bij verv. Rii Benaming der vloeistoffen. bfnnens- lnf,IL lands. '"voer. Braambessenwijn vrij. belast. Alle andere gegiste dranken, die i gedroogde boomvr. belast. belast, geheel of gedeeltelijk bereid zijn < uit het sap of de aftreksels van (versche boomvr. vrij. belast. Vloeibare moeren en droeven — belast. Druivensap belast, belast. Rozijnensap belast. belast. Krentensap belast. belast. Aalbessensap.... vrij. vrij. Kruisbessensap vrij. belast. Boscbbessensap vrij. belast. Frambozensap vrij. vrij. Braambessensap vrij. belast. Alle andere ongegiste sappen of/gedroogde boomvr. belast. belast, aftreksels, geschikt om wijn te 1 vervaardigen, te versn. of aan j te lengen, van (versche boomvr. vrij. belast. Aardbeziënwijn vrij. vrij. Aardbeziënsap vrij. vrij. Alle andere gegiste dranken of ongegiste sappen of aftreksels van versche of gedroogde vruchten, boom- noch struikvruchten zijnde vrij. vrij. 7. Frambozensap, dat alcohol bevat ontstaan door de gisting der vloeistof, wordt bij invoer belast als wijn. Frambozensap, waaraan alcohol is toegevoegd, is te belasten als gedistilleerd. Frambozensap zonder alcohol is geheel vrij door te laten. In geval van twijfel kan lossing onder borgstelling met monstertrekking plaats hebben, en moet één der monsters door tusschenkomst van Inspecteur en Directeur aan het Departement worden opgezonden. Weekblad no. 1729. Verg. aant. 5 hiervoor. 8. Het tegenwoordige 2e lid kwam in het oorspronkelijke ontwerp niet voor, maar werd ingelascht tengevolge van een opmerking in het Voorl. V., waarbij werd te kennen gegeven, dat de uitdrukking boomvruchten minder juist voor kwam. Daaronder toch, meende men, kunnen niet gerangschikt worden frambozen, aalbessen, kruisbessen, enz. Men gaf in overweging te lezen: „andere vruchten dan druiven." De Mem. v. A. hierop luidde: „De uitdrukking boomvruchten past geheel in de terminologie der wet van 1870. Ook daar worden, blijkens het laatste lid van art. 2, aalbessen en andere vruchten van struikgewassen onder den algemeenen naam boomvruchten begrepen. Sprak men, zooals in het Voorl. V. werd voorgesteld, van „andere vruchten dan druiven," dan zouden daaronder, in strijd met de bedoeling, ook aardappelen en andere aardvruchten begrepen zijn. Intusschen moet worden toegegeven, dat verduidelijking der redactie wenscheüjk is. Daarom wordt voorgesteld in art. 1 van het wetsontwerp achter het le lid in te voegen: „onder boomvruchten worden ook verstaan, aalbessen, kruisbessen, boschbessen en frambozen."  32 HOOFDSTUK I. — Art. 2. 9. Verg. art. 7, 2e lid, met aant. 11. 10. Onder versnijden van wijn verstaat men het vermengen van twee of ook meerdere wijnen van verschillende kwaliteit, om wijn van een bepaald karakter te verkrijgen. 11. Het tegenwoordige 4e lid van art. 2 is bij de wet van 1914 (zie aant. 1 hiervoor) aan art. 2 toegevoegd, welke toevoeging in de Mem. v. A. als volgt werd toegelicht: Druivenmost (o) en sappen of aftreksels van rozijnen of krenten, al dan niet ingedikt, worden volgens art. 2 der wet van 20 Juli 1870, S. no. 127, zooals dat luidt volgens art. 1 der wet van 22 Juü 1899, S. no. 170, belast als wün. Voor niet ingedikte vloeistoffen is dat rationeel; voor de ingedikte echter niet. Daar tot dusver de invoer van ingedikte druivenmost weinig beteekende, bestond er geen dringende reden om hieraan bijzondere aandacht te wijden. Nu echter onlangs iemand te kennen gaf voornemens te zijn om ingedikten druivenmost bij aanzienlijke hoeveelheden in te voeren, is het noodig maatregelen te nemen om de schatkist tegen de nadeehge gevolgen van zoodanigen invoer te beschermen. Een HL. van den ingedikten druivenmost, waarvan hier sprake was, zou na met water aangelengd en in gisting gebracht te zijn, kunnen opleveren 350 L. wijn met een alcoholgehalte van 12 pet. Deze manipulatie zou een nieuwe bron van accijnswinst kunnen worden en het is dus raadzaam deze bron tijdig te verstoppen. Dat doel zal worden bereikt door de voorgestelde bepaling, die echter, als maatregel van voorzorg, niet alleen van toepassing zal moeten zijn op druivenmost, doch ook op andere producten, waarvan het zoetgehalte hooger is opgevoerd dan dat van gewone zoete natuurwijnen. Bij de voorgestelde regeling zal de invoer niet worden belet, maar zal de schatkist krijgen wat haar toekomt. (o) Most is het uitgeperste druivensap ; zie blz. 6 en volgende der Technologie. 12. Deze wetsbepaling heeft de strekking om de schatkist te beschermen tegen de nadeehge gevolgen die zouden kunnen voortvloeien uit den invoer of de vervaardiging hier te lande van producten, waarvan het suikergehalte zoo hoog is, dat van de ingevoerde of vervaardigde hoeveelheid een veel grooter quantum wyn kan worden bereid. Immers is gebleken, dat o.a. ingedikte druivenmost is ingevoerd waarvan 100 L., na met water vermengd en in gisting gebracht te zijn, 350 L. wijn met een alcoholgehalte van 12 pet. kon opleveren. Daar het niet de bedoeling was, werkelijke natuurwijnen met een surtaxe te treffen, laat het slot van den tweeden volzin een uitzondering toe voor het geval, dat het bevonden hooge suikergehalte in overeenstemming is met den aard van het product. Voor zooveel noodig wordt de aandacht der ambtenaren er op gevestigd, dat deze uitzondering niet geldt voor de vloeistoffen vermeld in den aanhef van het nieuwe hd (druivenmost en sappen en aftreksels van rozijnen en krenten). Bij vermoeden, dat er grond is voor de heffing der verhoogde belasting zal monsteronderzoek moeten geschieden. De monsters worden genomen ter grootte van ongeveer 8 dL. De flesschen dienen vooraf goed te worden gereinigd en eenige malen met het vocht, waarvan monsters zullen worden genomen, omgespoeld te worden. > eiken dag. eiken dag, waarop de bak Hectoliter Liter ri'n 9emac*ltiSc*e* gevuld is. ure min. (f) ure mta. (f) 152 (*) De bakken aan te geven in de orde van hun volgnummers, bijv. 2, 2, 1, 2. 3, 1, 2, 3, enz. (f) Bij te voegen ooorm. of narrnd.  ALPHABETISCH REGISTER. Aalbessensap, Art. 2, aant. 6; bijl. B, art. 4, aant. 7. Aangifte bij invoer. Art. 1, aant. 20; art. 2bis. van bergplaatsen voor verlengbaar krediet. Art. 14. van bergplaatsen voor afloopend krediet. Art. 14, aant. 2. van fabrieken van belasten wijn. Bijl. A, art. 1. van fabrieken van onbelasten wijn. Bijl. B, art. 4. van den voorraad. Artt. 17—20; art. 22, aant. 26; art. 24. tot in- of uitslag bergplaatsen verlengbaar krediet. Art. 20. tot werken. Bijl A, art. 3 e.v. Aanlengen van wijn. Art. 2. Aanpeil van particulier entrepot. Artt. 8, 10 en 39. Zie ook Opneming. Aanvullen van wijn. Art. 5. Accijns, opbrengst. Hoofdstuk I, aant. 1. bedrag van den —. Artt. 1, 2 en 2ter. betaling van den —. Artt. 3, 8, 26—28; bijl. A, art. 11. Afloopend krediet, zie Krediet Afsluiting der entrepotrekening. Artt. 8 en 10. der kredietrekening. Art. 22, aant. 28; art. 26; art. 28, aant. 6. Alcoholgehalte. Artt. 1, 2bis, 2ter en 24 ; art. 32, aant. 1; art. 36; bul. D, artt. 1 en.,5. Alcoholische vloeistoffen, bereiden van —. Art. 29, aant. 4. Appeldrank. Art. 41. Appelwijn. Art. 2, aant. 3; bijl. B, art. 2, aantt. 3 en 4. Azijnmakerijen. Bijl. E. Bekeuring. Art. 19, aant. 12; art. 33; bijl. A, art. 9; bijl. B, art. 4, aant. 11. Belaste wijn. Artt. 2 en 29 ; bijl. A; bijl. C, art. 3 ; bijl. D, art. 8. Bereiden van alcoholische vloeistoffen. Art. 29, aant. 4. Bergplaats van verl. krediet, aanwezigheid van vruchten, sappen en aftreksels. Bijl^B, art. 2 gemeenschap met fabrieken van onbelasten wijn. Bijl. B, art. 4, aant. 5. Zie ook Aangifte. Bessensap, zie Aalbessensap. Boeten, zie Straffen. Boomvruchten. Art. 2, bijl. B, art. 2. Borgstelling, zie Zekerheidsstelling. Bottelen van wijn. Art. 5. Branderijen. Bijl. C, art. 1, art. 2, aant. 1 en art. 9. Buitenlandsche wijn. Hoofdstuk II. Cider, zie Appelmjn. Cognac, vervaardigen van —. Bijl. B, art. 7 en art. Ibis, aantt. 3, 4 en 5; bijl. C. Commissie van deskundigen. Art. 31. Controletijdperk in bergplaatsen verlengbaar krediet. Art. 20. in fabrieken van belasten wijn. Bijl. A, artt. 8 en 9. Crediteering van rekeningen. Artt. 8, 22 en 28; bijl. A, art. 11. Debiteering van rekeningen. Artt. 15 en 16; art. 22, aant. 5. Denatureering van wijn. Bijl. C, artt. 5, 6 en 7. Deskundigen, commissie van —. Art. 31. Distilleerderijen. Bijl. B, art. Ibis; bijl. D. Doorvoer. Artt. 8 en 35. Dranken, vervaardigen van gedistilleerde —. Bijl. B, art. 7W»; bijl D. Drinkbare wijn, Artt. 7 en 24 ; bijl. D, art. 1. Droeven, zie Moeren. Druivenmost. Art. 2. Entrepot Hoofdstuk III, art. Hbis ; bijl. C, art. 3 ; bijl. D, art. 3. Entrepotrekening, zie Bekening. Forceering. Art. 1, aantt. 3 en 22; art. 8, aant. 4; art. 11, aant. 8 ; art. 22, aant. 27. Frambozensap, Art. 2, , aantt. 6 en 7. Fraude in zake met vrijdom ingeslagen wijn. Bijl. C, art. 8; bijl. D, art. 6. Gebottelde wijn, zie Wijn. Geleibiljetten voor uitslag van sappen en aftreksels. Bijl. A, art. 8 en art. 9, aant. 1. Gemachtigden. Art. 38. Handelsmonsters, zie Monsters.  154 Herverificatie. Art. 32. Huiselijk gebruik. Art. 29; bijl. B, art. 4, aant. 6. Inbeslagneming van werktuigen. BnL A, art. 12, aant. 3. Inlandsche w(jn. Hoofdstuk VI; bijl. A ; bijl. B. Inslag in bergplaats gedurende controletijdperk. Art. 20. Intcring, zie Lekkage. Invoerrecht appel- en perendrank. Art. 41. Invordering van accijns. Art. 8, aant. 29 ; art. 28, aant. 8 ; bijl. C, art. 4 ; bijl. D, art. 4 • bijl E art. 8. ' Kantoren van uitvoer. Art. 35. Korting voor moeren en droeven. Artt. 4, 7 en 10; art. 11, aant. 7; art. 22, aantt. 26 28. voor lekkage en intering. Artt. 11 en 21; art. 22, aantt. 26—28. voor verlies en intering. Bijl. A, art. 11. Kosten van gehalte-bepaling. Art. Ibis. van herverificatie. Art. 82. Krediet, verlengbaar —. Hoofdstuk IV; art. k\bis; bijL B, art. 2, aant. 2. afloopend —. Hoofdstuk IV, aant. 1; hoofdstuk V, art. 416£»; bijl. A, art. 11. Krediettermijnen, vervallen der —. Artt. 26—28. Kwartaal, verzending in de laatste dagen van een —. Art. 16. Lekkage en intering, korting voor —. Artt. 11 en 21; art. 22, aantt. 26—28. Meesterknecht. Art. 38. Mengmiddel. Bijl. C, art. 5, aant. 3. Minimum bij inslag in entrepot. Art. 5 met aant. 2. bij uitslag uit entrepot. Art. 9. bij inslag onder verlengbaar krediet. Art. 13. bij uitslag uit verlengbaar krediet. Artt 13, 23 en 27. bjj inslag onder afloopend krediet Art. 27. bij inslag onder vrijdom. Bijl. C, art. 2; bijl. D, art. 2; bijl. E, art. 2. voorraad voor bottelen. Art. 5. voorraad voor particulier entrepot'. Art. 12. voorraad voor verlenging van krediet. Art. 18. alcoholgehalte. Art. 24; bijl. D, art. 1. voor genot afloopend krediet. Art. 27. voor geldboete. Art. 42, aant 1; BijL A, art. 12, aant. 7. Moeren en droeven, belastbaarheid. Art. 2. korting voor —. Artt. 4 en 10; art. 11, aant. 7; art. 21, aant. 2, noot b; art 22, aantt 26—28. uitslag van —. Art. 7. voor vrijdomsdoeleinden. Bijl. C, art. 1, aant. 1. Monsters. Art. 3, aant. 2 ; art. 8, aant 8. Zie ook Proeven. Onbelastbare wijn. Art. 2 ; bijL B. Ondermaat in particulier entrepot. Art. 8. Oorlogsschepen. Art. 8, aant. 21; art. 22, aant. 20; art. 23, aant. 2. Opcenten. Hoofdstuk I, aant. 2; art. 1, aant. 15. Opneming verlengbaar krediet. Artt 19, 20 en 39. fabriek belasten wijn. Bijl. A, art. 9. Opslag in entrepot Hoofdstuk III. Overschrijvingsbiljetten. Art. 15. Oversteken van wijn. Art. 5. Peilstokken. Bijl. A, art. 6. Perendrank. Art. 41. Pleziervaartuigen. Art. 8, aant. 22; art. 22, aant. 20. Proces-verbaal van bekeuring. Art. 19, aant. 12. Proeven. Art. 2, aant 12; art. 7, aant. 1; art. 24, aant. 4, noot b en aant. 6; artt 32 en 33 ; art. 36, aant. 3 ; bijl. A, art. 11, aant. 8 ; bijl. B, art. 4, aant. 11; bijL D, art. 5, aant. 1; Bijl. E, art. 6, aant. 1. Rapporten nopens bergplaatsen voor verlengbaar krediet en fabrieken van onbelasten wijn. Bijl. B, art. 4, aant. 10. Bekening entrepot. Artt. 8 en 18; bijL C, art. 4; bijL D, art. 4. verlengbaar krediet. Artt. 15, 21, 22 en 25. afloopend krediet. Artt. 27 en 28. fabriek van belasten wijn. Bijl. A, artt 10 en 11. distilleerderij. Bijl. D, art. 5. Retourzendingen. Art. 22, aant. 80. Rozijnenwijn. Art. 2, aantt 3, 4 en 6; art 24, aant. 12. Staking van bedrijf. Bijl. C, art. 9. Statistiek. Art. 22, aant. 20 ; art. 23, aant 3; bijl. B, art. 7, aant. 3. Straffen. Art. 29, aant. 4; art. 42 ; bijl. A, art. 12; bijL B, artt 2, 4, Ibis en 8 ; bijl. C, artt 8 en 10; bijl. O, art. 6, aant. 1.  155 Te loor gaan van wijn. Art. 11, aant. 2; art. 22, aant. 11. Uitslag uit bergplaats gedurende controletijdperk. Art. 20. Uitvoer van wijn. Artt. 4, 8, 22—24 en 35; art. 41 bis, aantt. 2 en 6; bijl. A, art. 11. van gedistilleerde dranken. Bijl. B, art. Ibis. Vennootschappen van koophandel. Art. 37. Vergoeding van kosten. Art. 32. Verificatie van wijn. Art. 1, aantt. 4 en 5; art. 3, aant. 4; artt. 32 en 36. Verlengbaar krediet, zie Krediet. Vermenging (denatureering) van wijn. Bijl. C, artt. 5—7 ; bijl. E, artt. 6—7. Versnijden van wijn. Artt. 2 en 5. Vervaardigen van wijn. Art. 2. Vervallen van krediettermijnen. Artt. 26—28; bijl. A, art. 11. Vervoer op de linie. Art. 40. Verzending in de laatste dagen van een kwartaal. Art. 16. Volgbrieven, afgifte van —. Art. 15, aant. 6. bewaren der —. Art. 8, aant. 3. Vrijdommen. Art. 1, aant. 8 ; art. 3, aant. 2 ; bijl B, artt. 7 en nis; bijL C, D en E. beperking der vrijdommen. BijL C, art. 10 ; bijl. D, art. 7. Vruchtensappen voor huiselijk gebruik. Art. 29; bijL B, art. 4, aant. 6. Vruchtenwijn, vervoer van —. Art. 40, aant. 4. Vruchtenwijnwet. Bijl. B. Water in entrepot. Art.6. Water in entrepot. Art. 6. Waterputten en —pompen. Art. 6. Werktuigen, inbeslagneming van —. Bijl. A, art. 12, aant. 3. Whisky, vervaardigen van —. Bijl. B, art. Ibis, aantt. 3 en 5. Wijn, wat als — wordt belast. Artt. 2 en 29. onbelaste —. Art. 2 ; bijl. B. bnitenlandsche —. Hoofdstuk II. inlandsche —. Hoofdstuk VI; bijl. A en B. op de moer. Artt. 4 en 10; art. 13, aant. 7. gebottelde —. Art. 5 ; art. 11, aant. 3; artt. 18, 19 en 39. drinkbare —. Artt. 7 en 24; bijl. D, art, 1. te loor gaan van —. Artt. 11, aant. 2; art. 22, aant. 11. Zekerheidstelling. Art. 34; bijl. A, art. 4; bijL C, art. 4, aant. 2. Zuiveren van wijn. Art. 5. Verantwoording gedistilleerdaccijns. Art. 1, aant. 21. Verhooging van den accijns. Art. 1, 2e lid, en aant. 24; art. 2, 4e lid.  CHRONOLOGISCHE TAFEL. van de opgenomen of aangehaalde WETTEN, ARRESTEN, VONNISSEN, KONINKLIJKE BESLUITEN RESOLUTIËN, ENZ. 1880 Re». V. no. 76 Art. 28, aant. 6 1831 Res. V. no. 181 Art. 8, aant. 29 1848 Res. V. no. 95 Art. 1, aant. 4 Res. V. no. 139 11, n 3, noot a 1844 Res. V. no. 33 Art. 11, aant. 3, noot a 1845 Res. V. no. 251 Art. 8, aant, 6 1846 Res. V. no. 191 Art. 11, aant. 2, noot o 1849 Res. V. no. 16 Art. 1, aant. 8 1851 Res. V. no. 178 , Art. 3, aant. 4 » 8, „ 14 39 5 Res. V. no. 160 " s| 20 1858 Res. V. no. 28 Art. 3, aant. 4 h 8> ., 14 „ 39, „ 5 1853 Res. 26 Nov., no. 45 Art. 1, aant. 5 1864 Res. V. no. 10 Art. 7, aant. 4 „ „ h 67 ; 1, „ 3 ., n „113 7, „ 11 186 „ 22, „ 21  162 1908 Res. V. no. 38 Art. 15, aant. 2, noot b Bijl. C, art. 5, „ 1, noot a ,. D, „ 5, „ 2 ResAV.no. 62 Art. 11, „ 2, noot a „ „ „71 2, „ 5 Wet V. no. 95 , 17, „ 4 Res. V. no. 130, sub 2 2, „ 5 „ „ „ 173, sub 16 „ 2, „ 5 „ 14 Januari, no. 60 (B. no. 438) „ 15, „ 1 „ 2 April, no. 19 Bgl. B, art. 4, „ 10, noot a 1909 Res. V.no. 62, sub 13 Art. 2, aant. 5 88 8, „ 21 „ „ „ 146, sub 21 , 2, „ 5 207 Bijl. D, opschrift, „ 1 „ D, art. 1, „ 2 „ D, „ 2, „ 1 >. D, „ 5, „ 1 m D, „ 6, „ 1 Res. 30 Maart, no. 19 Art. 17, „ 3 Wet 12 Juni, S. no. 148 (V.y. V.no. 434 VI) Bijl. B, art. Vbis Kon. besluit 26 Nov., S. no. 374 (V. v. V. no. 434 VII) Bijl. D. 1910 Res. V. no. 186 Bijl. A art. 2 aant. 3 Wet 15 Juli S. no. 211 (V. v. V. no. 434 VIII) Art. 1, aantt. 1 en 9. 1911 Res. V.no. 14 Art. 5, aant. 5 „ „ „23 „ 22, „ 5 Kon. besluit V. no. 60 35, „ 1 Res. V. no. 85, sub 3 2, „ 5 „ „ 99 22, „ 20 Wet V. no. 144 „ 1, „ 14 Res. 17 Maart, no. 57 Bijl. A, art. 12, „ 3 1912 Res. 4 Januari, no. 53 Art. 8, aant. 3 1913 Res. 16 April, no. 84 Art. 1, aant. 3 „ 30 Mei, no. 37 17, „ 5, noot c 1914 Wet 13 Juli, S. no. 317 (V. v. V. no. 434 IX), art. 1, lett. a Art. 1, aant. 1 „ 1, „ b 2, „ 1 ,, 31, ,, 2, noot a Bijl. B, art. 1, „ 2 art. 1, lett. e Art. ibis „ 1 „ lier „ 1 art. 1, lett. d „ 5, „ 1 ,, 12, „ 1 art 1, lett. e , 8, „ .31 „ 1, „ / „ 22, „ 1 „ l, „ g , 24, „ 1 „ 1, „ h , 31, „ 1 „ 1, „ i „ 3, „ 1 „ 416£» „ 1 art. 2 Bijl. A, art. 11, „ 1 „ 4 Art. 24is „ 1 ,, 2ter „ 1 ., 8, „ 31  163 Res. 5 Juni, no. 61 Art. 17, aant, 5, noot e „ 24 Aug., no. 94 31 2, noot b „ 14 Sept., no. 39 " 2, „ 5 1916 Res. 30 Januari, no. 97 Art. 22, aant. 18 1916 Kon. besluit 19 Aug., S.no. 417 (V. v. V. no. 719) .. Bijl. E. 1917 Res. 28 Sept., no. 56 Art. 29, aant. 5 1918 Res. 27 Sept., no. 128 Art. 29, aant. 5 Res. 11 Oct., no. 60 Bijl. A, art. 1, „ 4 2 Nov., no. 65 Art. 29, „ 5 Verzameling van voorschriften. Res. no. 80, sub 14 Art 2 aant 5 Wet no. 70 III (4 April 1870, 8. no. 61), art. 6 „ 7) „ ' 5 art. 7 35' " 2 Wet no. 70 V (28 Dec. 1879, S. no. 250) 14 2 noot a Res. no. 126 l' " 3' " 8^ " 4 .. H, „ 8 „ 22, „ 27 Bijl. A, art. 10, „ 2 Kon. besluit, no. 148 " c' " f " \' noot 6 Res. no. 188, sub 6 ' Art. 2* " 5 Res. no. 195, sub 6 ..!!.!! ' 2' " 5 Kon. besluit no. 281III (26 Maart 1872, S. no. 19), art. 37A . . . . . . " 5,' " 3 „ 75 ,', 34) ", 2 •. 83 32, „ 1, noot a „ 86 3, „ 3 Kon. besluit no. 281 V (7 Nov. 1876, S. no. 193) Zie onder 1876 Kon. besluit no. 281 VII (28 Oer. 1880, S. no. 185 Art. 14 aant 2 noot b Kon. besluit no. 281 XVIII (6 Januari 1907, S. no. 3) .... 40 2 Kon. besluit no. 281 XXI (15 Febr. 1907, S. no. 52) \\ s', ", 24, noot 6 , 22,' " 20' 23 12 Res. no. 312, sub 12 " 2' " 6 Res. no. 324 '' Bjji C,"' art. 5! " 3 Res. no. 430, { 3 ......Art. 2 12 S 4 „ ' 5.' 8 . - .. 12, „ 7 f l „ 22, aantt. 17 en 30 f S „24, aant. 13 f ' 24, „ 13 f „ 41i£»„ 9 § 10 Bijl a art 11 5 Wet no. 4341 (20 Juli 1870, S.no. 127) ' Blz' 20* " „ „ 434 II (8 Mei 1875, S. no. 72) "' Art' 1 aant Q „ „ 434 III (7 Mei 1878, S. no. 34) Bjil A ,, „ 434IV (22 Juli 1899, S. no. 170) B* Kon. besluit no. 434 V (5 Dec. 1901, S. no. 236) " c' Wet no. 434 VI (12 Juni 1909, S.no. 148) " b' art 7W» Kon. besluit no. 434 VII (26 Nov. 1909, S. no. 374) .. D* Wet no. 434 VIII (15 JuU 1910 S. no 211) .". Art. 1, aantt. 1, 9 en 24 „ „ 434 IX (13 Juh 1914, S. no. 317) Zie onder 1914. Res- n0-44» Art. 28, aant. 7 » •■ *»» Hoofdstuk III, „ 2 » » 462 Hoofdstuk I, „ 2 Art. 1, „ 15  164 Res. no. 479 BijL C art. 5, aant. 2 498 Hoofdstuk III, „ 2 " " 553 I*. Hoofdstuk III, „ 2 Wet nö. 612 I (20 Juni 1862, S. no. 62) art. 11 Bijl A, art. 9, „ 8 art. 51 A, „ 6, „ 4 Wet no. 612 XVIII (18 JuB 1904, S. no. 190) „ B, „ 7, „ 1, noot e Kon. besluit no. 630 £, „ 3, „ 1 H » *> >> * „ C, „ 6, „ 1 _ D, „ 3, „ 1 „ D, „ 4, „ 1 Wet no. 640 Art. 29, „ 4 Res. no. 641 .. 2?> •> \ ,, 667, sub 5 en 17 !. »> » «70 Bijl. A, art. 1, „ 5 " " ,. B, „ 4, „ 2 Kon. besluit no. 676 , D, „ 1, „ 4 Wet no. 683 ••• „ 'i.JLi. TV, 7* " « Res. no. 693 Ho0'48*1* ll}< „ '• ? , 707 Bijl. C, art. 2, „ 1, noot e " " „ D, „ 2, „ 1, noot b Kon. besluit no. 719 (19 Aug. 1916, S. no. 417) „ E. Res. no. 720 • • >■ art. it aant. 1 „ C, „ 4, „ 2 Res. no. 791, sub 17 Art. 2, „ 5 » »824 ;; l: ;; 21 ., „ 906 >• 2f> » ' „ „ 1095 lett. b ir- vy : v 3' " 9 1395 Hoofdstuk I, „ 2 " " "" Art. 1, aant. 15 1666 ;; ;; " „ 22, „ 20 „ „ 1698 *• •• *' •• 22, „ 21 Kon. besluit no. 1766, artt. 1 en 2 2»?r, „ 3 art. 3 .. 5. .. 7A art. 4 5 *. » 1 „ 2»ü, „ 1 „ 2ter, „ 1 ., 8, „ 31 Res. no. 1767, §§ 1—3 2*»r, „ 4 § 4 „ *, » 21 H 5—6 8' » 32 57 „ 5, „ 7A.  INHOUD. Technologie Blz. 7 Geschiedenis » 17 Wet van 20 Juli 1870, S. no. 127, V.V.T., no. 4341. HOOFDSTUK I , 20 (Artt 1—Ster). Bedrag Tan den accijns. HOOFDSTUK H „ 38 (Artt 8—4). Bijzondere bepalingen omtrent den buitenlandschen wijn. HOOFDSTUK Hl „ 42 (Artt 6—18). Opslag in entrepot. HOOFDSTUK IV „ 60 (Artt 18—26). Verlengbaar krediet HOOFDSTUK V » 86 (Artt 27—28). Afloopend krediet. HOOFDSTUK VI „ 89 (Artt 28—80). Bijzondere bepalingen omtrent den inlandschen wijn. HOOFDSTUK vn „ 92 (Artt 81—41bis). Algemeene bepalingen. HOOFDSTUK VHl „] 1W Art 42—48). Boeten en straffen. OVERGANGS- en SLOTBEPALINGEN „ 102 (Artt 44—46). Bijlage A „ 103 Wet ran 7 Mei 1878, S. no. 84, V. v. V. no. 484 Hl (Inlandsche wijnwet).  166 Bijlage B Blz. 115 Wet Tan 22 Juh' 1899, 8. no. 170, V. t. V. no. 484IV (Vruchtenwijnwet). Bijlage C „ 126 Kon. besluit van 6 Dcc. 1901, S. no. 288, V. t. V. no. 434 V (Vrijdom — Cognacbranderijen). Bijlage D „ 131 Kon. besluit van 26 Nov. 1909, S.no. 874, V.v.V.no. 484 VH (Vrijdom — distilleerderijen). Bijlage E „ 135 Kon. besluit van 19 Aug. 1816, S. no. 417, V. v. V. no. 719 (Vrijdom — Azijnmakcrijen). Modellen Entrepots no. 2 _ 140 Accijnzen ,, 27 • „ 142 „ » 28 „ 144 m „ 29 „ 147 Fabricage „ 9 „ 149 Alphabetisch register „ 153 Chronologische tafel „ 156        84 HOOFDSTUK IV. — Art. 24. Eindelijk zou de aanwezigheid van rozijnenwijn in de praktijk niet, of uiterst moeilijk zijn aan te toonen, daar de kenmerken der ooftwijnen, nl. gemis van wijnsteenzuur en van zout, hier niet bestaan. Wij zgn daarom van meening, dat rozijnenwijn voorhanden mag zijn, en zeer zeker het woord „rozijnen" in art. 24 der wet van 1870 moet blijven gehandhaafd." Tot zoover de Fiscus; ziehier echter onze meening: In art. 1 der Vruchtenwijnwet worden druiven en rozijnen naast elkaar genoemd, zoodat het blijkbaar de bedoeling van den wetgever is, rozijnen niet onder druiven te begrijpen. En nu zou het toch vreemd wezen, dat in art. 2 derzelfde wet' rozijnen weer wel tot de druiven gerekend zouden moeten worden. Dit komt onaannemelijk voor en het zal dan ook vrij zeker strafbaar zijn rozijnenwijn in een begrplaats voor verlengbaar krediet in te slaan of voorhanden te hebben. Nopens rozijnen en rozijnensap behoeft natuurlijk evenmin twijfel te bestaan als ten opzichte van druiven en druivensap. ISA. Indien in een bergplaats bij visitatie op consent tot uitvoer of op een aangifte volgens art. 17 appelwijn wordt bevonden, is overtreden art. 24 der Wijnwet en tevens art. 2 der Vruchtenwijnwet. Volgens Weekblad no. 2493 (Vraagbus) zijn deze feiten niet te beschouwen als een voortgezette handeling. Er is een samenloop van meerdere feiten en voor elk feit zal zonder vermindering straf worden opgelegd. 13. Uit een ingesteld onderzoek is gebleken, dat ook voor gebottelde Rijn- en Moezelwijnen het alcoholgehalte ten minste 8 pet. bedraagt ; om die reden is dat minimum van toepassing gemaakt voor alle soorten van gebottelde wijnen, die zijn opgenomen in de bij art. 17 der wet van 1870 bedoelde aangifte van den voorraad, of die zijn aangegeven tot uitvoer met afschrijving op de rekening wegens verlengbaar krediet. Res. V. v. V. no. 430, § 6. Er zal nauwkeurig op moeten worden gelet of in de bij de §§ 5 en 6 bedoelde gevallen (a) aan de eischen der wet wordt voldaan. Dit zal er o.a. toe leiden, dat meer dan thans een onderzoek naar het alcoholgehalte moet worden ingesteld, doch dit ongerief voor den handel en voor de Administratie, is uit den aard der zaak niet te vermijden. Res. V. v. V. no. 430, § 7. (a) | 5 der res. V.v.V. no. 430 is opgenomen in de aantt. 17 en 30 op art. 22. 14. Deze overtreding wordt volgens art. 42, lett. b, gestraft met een boete ten laste van den betrokken handelaar ten bedrage van tienmaal den accijns van den wijn, die niet aan de vereischten voldoet. Mocht tevens art. 2 der Vruchtenwijnwet (zie aant. 12 hiervoor) zijn overtreden, dan zal dit laatste artikel ook in het op te maken procesverbaal moeten worden aangehaald. 15. Bü de opneming volgens art. 19. Het tekort kan dus door het bepaalde bij art. 24, laatste hd, 5 pet. of meer bedragen, in welk geval tevens de straf van art. 42, lett. a, zal zijn toe te passen. 16. Bij de afteekening van het consent tot uitvoer. Blijkbaar behoort dus alleen voor zooveel de afschrijving op de kredietrekening betreft te worden aangenomen, dat bij de verificatie geen of minder wij n is bevonden,  HOOFDSTUK IV. — Artt. 24—25. 85 terwijl daaruit niet mag worden afgeleid, dat dit ook het geval is voor de toepassing van art. 216 der Alg. wet. Wanneer dus bij verificatie van wijn op een consent tot uitvoer bevonden wordt, dat deze in de aangegeven hoeveelheid aanwezig is, doch niet aan de in het onderwerpelijk artikel gestelde eischen voldoet, is er geen reden om tevens bekeuring in te stellen tot toepassing van de straf van evengenoemd art. 216. Res. van 23 Febr. 1905, noV24; zie B. no. 22. Art 25. De handelaar is gehouden om vóór het einde der eerste maand, volgende op elk driemaandelijksch tijdperk, zijne kredietrekening met den ontvanger af te sluiten en die afsluiting mede te teekenen (1—2). Bij gebreke om hieraan te voldoen, wordt de rekening eenzijdig door den ontvanger gesloten volgens de bij hem berustende registers en bescheiden, zonder dat de handelaar tegen de uitkomst in verzet kan komen. De ontvanger geeft hem alsdan schriftelijk kennis van de uitkomst der afsluiting (1—3). Misstellingen in eene afgesloten rekening kunnen binnen zes maanden na de afsluiting op machtiging van Onzen Minister van Financiën hersteld worden (4). 1. Bij punt I der res. V. 1872, no. 117 zijn de volgende voorschriften gegeven betreffende de afsluiting der rekeningen wegens verlengbaar krediet. Nadat de verschillende kolommen der rekening zijn opgeteld, moet onder de totalen de volgende verklaring geplaatst worden: „De vorenstaande rekening over het driemaandehjksch tijdperk, geëindigd ...... 19 , is, ingevolge het voorschrift van art. 25 der wet van 20 Juli 1870, S. no. 127, en, behoudens de slotbepaling van dat artikel, afgesloten met een debet en een credit van hectoliter. „Te , den 19 " Deze verklaring wordt door den Ontvanger en den handelaar geteekend, tenzij laatstgenoemde niet tot de afsluiting medewerkt. Alsdan teekent de Ontvanger alléén, en wel op deze wijze: „De Ontvanger, eenzijdig afsluitende volgens de tweede zinsnede van genoemd artikel." (handteekenine,). 2. De bij res. V. 1872, no. 117 voorgeschreven verklaring (zie aant. 4 hiervoor) wordt over de geheele breedte der rekening geschreven, en dus niet enkel op de creditzijde gesteld. Met de eenzijdige afsluiting behoort de Ontvanger te wachten tot den laatsten dag der maand, volgende op het driemaandehjksch tijdperk. Den handelaar moet immers, blijkens art. 25, le hd, gedurende een volle maand gelegenheid worden gelaten om zijn rekening met den Ontvanger af te sluiten en die afsluiting mede te teekenen (a). (a) Het kan voor den handelaar zelfs wcnschelijk zijn daarmee tot den uitersten termijn te wachten; verg. aant. 12 op art. 22. 3. Een formulier, zooals bij gedistilleerd (nl. Accijnzen no. 98), bestaat er voor deze kennisgevingen met. *• Herstel van abuizen, als bedoeld bij art. 25, alinea 3, moet plaats hebben, door verandering der rekening over het kwartaal, waarin de misstelling is begaan en, zoo noodig, van de afloopend krediet-rekening.  90 HOOFDSTUK VI. — Art. 29. 4. De wet van 2 Maart 1916, S. no. 95, V. v. V. no. 640 bevat de volgende verbodsbepalingen betreffende het bereiden van alcoholische vloeistoffen: Art. 1. Het is verboden: 1°. buiten de volgens de accijnswetgeving aangegeven branderijen, bierbrouwerijen en fabrieken van belasten of onbelasten wijn, eenige zelfstandigheid ter verkrijging eener alcoholische vloeistof in gisting te brengen of eenige zelfstandigheid aanwezig te hebben, die kennelijk ter verkrijging eener alcoholische vloeistof in gisting is gebracht; 2°. in een volgens de accijnswetgeving aangegeven fabriek van belasten of onbelasten wijn eenige zelfstandigheid in gisting te brengen of gistende aanwezig te hebben waarvan de voor vergisting vatbare bestanddeelen niet uitsluitend afkomstig zijn van de vruchten, die volgens de aangifte worden verwerkt. Art. 2. Overtreding van art. 1 dezer wet wordt gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste één jaar of geldboete van ten minste f 50 en ten hoogste / 1000, alsmede met verbeurdverklaring van de gistende zelfstandigheden en van de voorwerpen, waarin zij worden bevonden. Art. 5. Onze Minister van Financiën kan onder de noodige voorwaarden ter voorkoming van misbruik, ontheffing verleenen van de verbodsbepalingen, vervat in art. 1. Zie de artt. 3 en 4 dier wet, opgenomen in bijl. Z der Gedistilleerdwet, 3e druk. 5. Van het bepaalde sub 2 van art. 1 (van de in aant. 4 bedoelde wet) wordt ontheffing verleend ten behoeve van de bereiding van vruchtenwijn waaraan saccharose, invertsuiker of glucose wordt toegevoegd, met bepaling, dat de Minister zich voorbehoudt deze beschikking buiten werking te stellen of te beperken ; hetzij in het algemeen, hetzij ten aanzien van fabrikanten of personen, welke zich naar zijn oordeel schuldig maken aan eenige poging om daarvan misbruik te maken. Res. V. v. V. no. 641. In de res. V. v. V. no. 641 is het woord „vruchtenwijn" gebruikt in tegenstelling tot „druivenwijn", zoodat de daarbij gegeven ontheffing voor druiven wijnfabrieken niet geldt. Res. van 28 Sept. 1917, no. 56. Bij res. van 27 Sept. 1918 no. 128 is medegedeeld, dat niet het voornemen bestaat, de ontheffing aan fabrikanten van onbelastbaren wijn, verleend bij res. V. v. V. no. 641, tot fabrikanten van belasten wijn uit te breiden. Er behoort scherp op te worden toegezien, dat in de fabrieken van laatstbedoelden geen saccharose, invertsuiker, glucose of andere suiker aan de grondstoffen of producten, welke in gisting worden gebracht, wordt toegevoegd en nu en dan door monsterneming van gistende stoffen en onderzoek aan het Laboratorium van het Departement van Financiën te doen uitmaken of overtreding der wet V. v. V. no. 640 is gepleegd. Opvolging der res. V. 1903, no. 57 zal in zoodanig geval aanbeveling verdienen. Naar aanleiding van ingestelde bekeuringen is bet vorenbedoelde verbod bij res. van 2 Nov. 1918, no. 65 opnieuw in herinnering gebracht, waarbij het volgende nog wordt opgemerkt. De. overtreding der wet V. v. V. no. 640 is bet gevolg van de omstandigheid, dat het natuurlijk zoetgehalte der druiven hier te lande 'ontoereikend is om daaruit wijn te bereiden die genoegzaam alcoholhoudend is. Ten einde zoo mogelijk te voorkomen, dat meerdere fabrikanten van wijn uit druiven zich met deze verboden handeling inlaten, behoort onder hun aandacht te worden  HOOFDSTUK VI. — Artt. 29—30. 91 gebracht, dat belanghebbenden het door hen verlangde doel kunnen bereiken door den verkregen weinig alcoholhoudenden wijn met veraccijnsden spiritus te vineeren, hetgeen geoorloofd is, doch dat tegen de toevoeging van suiker aan wijn en het in gisting brengen van1 dit mengsel straf is bedreigd. 6. De hierbedoelde uitzondering moet zonder gestrengheid worden toegepast, waar kennehjk alléén voor eigen huiselijk gebruik vruchtensappen bereid worden. Instr. V. 1873, no. 64, § 4. Art. 30, enz. (1). 1. Volgens de wet van 1870 luidde dit artikel: „De hoeveelheid wijn, die volgens de aangifte des fabrikants en de opneming der ambtenaren vervaardigd wordt, strekt tot grondslag voor de heffing van den accijns. De verordeningen omtrent de heffing en verzekering van dezen accijns worden bij algemeenen maatregel van bestuur vastgesteld. Vijf jaren na naar uitvaardiging houden die verordeningen op van kracht te zijn. Zij moeten binnen dien tijd door wettelijke bepalingen vervangen worden. Het is verboden om een fabriek of inrichting tot het vervaardigen van belastbaren wijn in werking te hebben of te brengen, zonder daarvan vooraf de aangifte of de aangiften te hebben gedaan, bij de voormelde verordeningen voorgeschreven. Het in gisting brengen van andere dan de in het vorig artikel vermelde zelfstandigheden, waaruit een alcoholhoudende vloeistof kan worden verkregen, in panden, niet vallende onder de bepalingen der wetten omtrent de accij nzen op het gedistilleerd of de bieren en azijnen, wordt met het ongeoorloofd vervaardigen van wijn gelijk gesteld". In de Mem. v. T. werd nopens dit artikel opgemerkt: „Wegens het gemis aan ervaring omtrent de wijze van werken, die . gevolgd wordt in de verschillende inrichtingen, waarin inlandschen vruchtenwijn vervaardigd wordt, komt het raadzaam voor de heffing van dén accijns aanvankelijk te regelen bij algemeenen maatregel van bestuur. Door de vooropgestelde bepaling, dat de hoeveelheid wijn, die werkelijk vervaardigd wordt, als grondslag der heffing moet worden genomen, wordt overigens de bevoegdheid tot regeling dezer aangelegenheid in zóóver binnen een afgebakende grens beperkt, dat geen beffing kan worden voorgeschreven enkel naar de grootte der werktuigen, hetgeen voor sommige fabrikanten bezwarend zou kunnen zijn." De verordeningen bedoeld bij het 2e hd van artikel 30 werden vastgesteld bij Kon. besluit van 8 Mei 1873, S. no. 46, V. 1873, no. 63, welk besluit ingevolge het 3e hd van'dit artikel na 5 jaar vervangen werd door de wet van 7 Mei 1878 S. no. 34, V. v. V. no. 434 III (zie bijl. A). Ingevolge art. 14 dezer laatste wet vervielen de eerste vier alinea's van art. 30. Het laatste hd werd ingetrokken bij art. 5 der wet van 22 Juli 1899, S. no. 170, V. v. V. no. 434 IV (zie bul. B).  HOOFDSTUK VII. — Artt. 31 en 32. 93 en Fabrieken zal vallen op deskundigen uit de handelswereld, zal de samenstelling der commissie van dien aard zijn, dat zoowel de belangen van den handel als die van het Rijk behoorlijk tot hun recht zullen komen. Mem. v. A. (a) Bij art. 1, lett. b, der hier bedoelde wet werd aan art. 2 tusschen het 3e en 4e lid een nieuw lid toegevoegd; zie aant. 1 op dat artikel . (b) Bij res. van 24 Aug. 1914, no. 94 is echter een hoogleeraar in de scheikunde tot die functie benoemd. Art. 32. De bevoegdheid tot het verlangen eener herverificatie van wijn of van moeren en droeven, hetzij voor eene geheele partij, hetzij voor een gedeelte daarvan, blijft wederzijds voorbehouden bij alle opnemingen, in overeenstemming met de bepalingen dezer wet en der Algemeene wet van 26 Augustus 1822 (1). Wordt bij het bestaan van geschil omtrent de punten genoemd in de eerste alinea van art. 31, met de tweede opneming voorgeschreven bij art. 150 der evengenoemde algemeene wet, door een der partijen geen genoegen genomen, dan worden onverwijld proeven van den wijn of van de moeren en droeven bij den directeur der belastingen bezorgd, teneinde tot onderzoek te worden voorgelegd aan de biertoe aangewezen commissie, wier uitspraak beslissend is (1—2). In afwachting van die uitspraak kan de wijn, waarover het geschil bestaat, ingeslagen, uitgeslagen of verzonden worden, mits, behalve de opgezondene, ook nog andere proeven bij den ontvanger of entreposeur worden nedergelegd en — zoo noodig — borg worde gesteld voor den accijns. Beslist de commissie in overeenstemming met de opneming, waartegen de aangever of ander belanghebbende is opgekomen, dan betaalt deze tot vergoeding van kosten aan het Rijk tien gulden wegens elke ten zijnen nadeele uitgevallen beslissing (3). 1. Volgens art. 150 der Alg. wet kan een herverificatie worden gevorderd ten koste van ongehjk, doch alleen van de geheele parij. Voor wijn of moeren en droeven staat nu het le hd van het onderwerpelijk artikel ook verificatie toe van een gedeelte der partij (a). De tweede opneming, te verrichten door een ander ambtenaar is ook voor wijn beslissend, behalve bij het bestaan van geschil omtrent het alcoholgehalte (art. 150, 2e hd, der Alg. wet) of omtrent de punten, genoemd in art. 31, letters a—c. In dit laatste geval staat na de tweede opneming beroep open op de commissie van deskundigen, terwijl een derde verificatie van het alcoholgehalte gedaan wordt door deskundigen, overeenkomstig art. 151 der Alg. wet. Verg. ook Weekblad no. 207. (o) Bij art. 7 der Zoutwet is eveneens herverificatie van een gedeelte der partij toegestaan, doch de bevoegdheid tot herweging is daar alleen verstrekt aan de ambtenaren en niet aan de belanghebbenden. Herverificatie van een gedeelte kan voorts nog voorkomen in het geval bedoeld in art. 83 van het Kon. besluit van 26 Maart 1872, S. no. 19, V. v. V. no. 281 III, opgenomen als bijlage der Alg. wet. 2. De genomen proeven worden dadelijk verzegeld. Art. 33, laatste lid. 3. Het bedrag der vergoeding bedoeld bij de laatste zinsnede wordt verantwoord als buitengewone ontvangst. Instr. § 37.  94 HOOFDSTUK VII. — Artt. 33—34. Art. 33. De ambtenaren zijn bevoegd om bij hunne opnemingen of verificatiën proeven te nemen van vloeistoffen en andere zelfstandigheden (1—2). Zij geven steeds aan den belanghebbende een bewijs af van de proeven, die zij verlangen mede te nemen. Het nemen van proeven kan ook door den belanghebbende gevorderd worden, mits hij flesschen of andere voorwerpen levere, geschikt tot berging van de hoeveelheid, welke de ambtenaren voor de proeven noodig achten. In geval van bekeuring worden de proeven in dubbel genomen. De proeven, genomen volgens dit en het vorig artikel, worden dadelijk verzegeld. De belanghebbende wordt uitgenoodigd om zijn cachet naast dat der ambtenaren op de proeven te plaatsen, of het papier, waarop het cachet gesteld wordt, door zijne handteekening te waarmerken (3—4). 1. Art. 33 geldt zoowel voor wijn van vreemden als van inlandschen oorsprong. Monsterneming kan dus ook geschieden in een fabriek van belasten inlandschen wijn. Fiscus no. 1117. 2. Verg. hierbij o.a. aant. 12 op art. 2, aant. 1 op art. 7, aant. 4, noot b, op art. 24 hiervoor, aant. 3 op art. 36 hierna, aant. 8, laatste hd, op art. 11 der als bijl. A opgenomen wet van 1878, aant. 11 op art. 4 der Vruchtenwijnwet (bijl. B) en aant. 1 op art. 5 van het als bijl. D opgenomen Kon. besluit van 1909. 3. Bij § 52 der instructie V. 1863, no. 84 zijn tot uitvoering van art. 129 der GedistiHeerdwet nopens het nemen van proeven de volgende voorschriften gegeven: „Bij het verzegelen der flesschen behooren de cachetten niet op de kurken te worden gezet, maar moet een stuk linnen over de kurk, om den hals der flesch met bindgaren goed worden vastgebonden, terwijl de twee einden van dat bindgaren door een stuk stevig papier geregen en daarop met het cachet of de cachetten moeten bevestigd worden. Op dat papier wordt dan tevens het stuk of het document vermeld, waartoe de proef behoort, welke vermelding door de ambtenaren, en door den belanghebbende, zoo hij dit verkiest, wordt onderteekend". 4. Voor het nemen van proeven van vloeistoffen ,die voor gisting vatbaar worden geacht zijn bij res. V. 1903, no. 57 voorschriften gegeven. Art. 34. Met afwijking van lit. c van art. 275 der Algemeene wet van 26 Augustus 1822 wordt, met opzicht tot de borgstellingen voor accijns van wijn, de uitsluiting opgeheven van borgen, die een bedrijf uitoefenen, waarvoor zij zeiven eene openstaande rekening met het Rijk hebben, onder voorwaarde evenwel dat dezelfde personen niet wederkeerig borg voor elkander zijn (1—2). 1. Door de opheffing van de particuliere entrepots en in de plaatsstelling van het verlengbaar krediet zullen meer borgtochten moeten gesteld worden dan thans. Om de bezwaren daaraan verbonden zooveel mogelijk weg te nemen, wordt de bij dit artikel bedoelde faciliteit voorgesteld. Mem. v. T. 2. Verg. bierbij art. 75, tweede hd, van het Kon. besluit van 26 Maart 1872, S. no. 19, V. v. V. no. 281III, opgenomen als bijlage der Alg. wet.  HOOFDSTUK VII en VIII. — Artt. 41—43. 101 8. Vloeistoffen als bedoeld in het tweede Hd van art. Albis zijn geen eigenlijke wijnen en behooren dus niet te buis in bergplaatsen van verlengbaar krediet of in particuHere entrepots voor wijn. Mem. v. A. 9. De vloeistoffen, waarvan sprake is in het slot van art. iibis, zijn die, genoemd in het Hd, dat volgens art. 1, lett. b, der voormelde wet van 13 Juli 1914 wordt toegevoegd aan art. 2 der meergenoemde wet van 20 JuH 1870. Res. V. v. V. no. 430, § 9, tweede lid. Zie aant. 11 op art. 2 hiervoor. HOOFDSTUK VIII. Boeten en straffen. Art. 42. De hierna vermelde overtredingen worden gestraft als volgt (1): a. het bestaan van een tekort op den aangegeven voorraad wijn, opgenomen volgens art. 19, met eene boete ten laste des aangevers tot het bedrag van den accijns der hoeveelheid, welke boven de toegelaten speling te kort is bevonden. b. Overtreding van het verbod van art. 24, met eene boete ten laste van den betrokken handelaar ten bedrage van tienmaal den accijns (2) van den wijn, die niet aan de vereischten voldoet. c. Het verrichten van hetgeen bij art. 5, de eerste twee alinea's van art. 6 of de laatste alinea van art. 20 verboden is, met eene boete ten bedrage van vijftig tot drie honderd gulden, ten laste van den betrokken handelaar. d. enz. (3). 1. Krachtens art. 7 der Invoeringswet (wet van 15 April 1886, S. no. 64, regelende het in werking treden van het tegenwoordige Wetboek van Strafrecht) (a) geldt net minimum bedrag der geldboete, vastgesteld bij art. 23 van het Wetboek van Strafrecht (f 0,50), niet voor de boeten van de Wijnwet van 1870, noch voor die van de Vruchtenwijnwet. Deze boeten worden dus tot het in de wet genoemde bedrag opgelegd of dalen, indien een minimum en maximum is vastgesteld, met beneden het laagste bedrag. Verg. aant. 7 op art. 12 der wet van 1878 (bijl. A). (o) Gemeld art. 7 is met toelichting opgenomen in V. 1886, no. 69. 2. Overal waar het bedrag der rechten en accijnzen als boete is bepaald, worden daaronder alleen begrepen de rechten en de accijnzen zonder opcenten. Art. 311, tweede Hd, der Alg. wet. 3. Lett. d is ingetrokken bij art. 14 der wet van 1878 (zie bijl. A). Art. 43, enz. (1). 1. Dit artikel is ingetrokken bij art. 14 der wet van 1878 (zie bnl. A).  102 HOOFDSTUK VIII. — Artt. 44—45. Overgangs- en slotbepalingen. Art. 44 (1). Bij verandering van een particulier entrepot in eene bergplaats onder verlengbaar krediet, met overschrijving van den voorraad op de kredietrekening, kan voor den wijn op fust voorhanden dezelfde korting voor moeren en droeven worden toegekend als volgens art. 4, mits tot geen hooger bedrag dan waarvoor nog korting kan worden genoten volgens de entrepotrekening. 1. Volgens V. v. V. no. 434, blz. 21 kan de bepaling van art. 44 geen toepassing meer vinden. Art. 45. Deze wet treedt in werking met den laten October 1870. Met dat tijdstip vervalt de wet van 12 Mei 1819 (Staatsblad no. 22) (1), behoudens bare toepasselijkheid voor de aanzuivering van reeds geopende krediettermijnen. 1. Zie V. 1842, no. 228.  BIJLAGE A- Wet yan 7 Mei 1878, S. no. 34, V. v. V. no. 434III, zooals die is gewijzigd bij de wetten van 22 Juli 1S99, 8. no. 170, V. v. V. no 434 IV en van IS Juli 1914, 8. no. 317, V. v. V. no. 434IX. Nadere bepalingen omtrent den accijns op den wijn (1—3). WIJ WILLEM III, enz. Allen die deze zullen zien of hooren lezen, salut! doen te weten: Alzoo Wij in overweging genomen hebben, dat ingevolge art. 30 der wet van 20 Juli 1870, S. no. 127 (V. 1870, no. 127), de heffing en verzekering van den accijns op den inlandschen wijn nader bij de wet moeten worden geregeld (2); Zoo is het, dat Wij, den Raad van State gehoord en met gemeen overleg der Staten-generaal, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze: 1. De bepalingen dezer wet komen nagenoeg geheel overeen met die van het Kon. besluit van 8 Mei 1873, S. no. 46, V. 1873, no. 63 (a). Voor de toepassing der wet kan overigens de instructie van 21 Mei 1873, no. 12 V. 1873, no. 64, ook thans nog worden geraadpleegd. Res. V. 1878, no. 40. (a) Verg. aant. 1 op art. 30 der wet van 1870. 2. De werkwijze in een fabriek van belasten inlandschen wnn is omschreven op bldz. 12 der Technologie: verg. ook § 1 der instructie V. 1873, no. 64. 3. De bepalingen dezer wet hebben betrekking op de in art. 29 der wet van 1870 bedoelde fabrikanten van belasten inlandschen wijn en op de door hen gemaakte sappen en aftreksels ; zie de aantt. op dat artikel. Aangiften. — Werkzaamheden. — Bekeningen. Art 1. Hij, die overeenkomstig art. 29 der wet van 20 Juh 1870 (Staatsblad no. 127) als fabrikant van belastbaren inlandschen wijn is aan te merken, levert, vóórdat hij zijne fabriek in werking brengt, ten  104 BIJLAGE A. — Art. 1. kantore van den ontvanger voor de gemeente waar de fabriek gelegen is, tegen bewijs, eene onderteekende aangifte in, vermeldende (1—7): a. den naam en de woonplaats van den fabrikant; b. de gemeente en de straat of andere aanwijzing van de ligging, benevens de kadastrale omschrijving van de fabriek; e. de panden en erven, welke tot de fabriek behooren, waaronder mede zijn te begrijpen die, welke met de fabriek gemeenschap hebben (8); d. de soort van de vruchten, die uitgeperst of waarvan aftreksels vervaardigd zullen worden; e. de bakken of andere werktuigen, waarin de vruchten zullen worden geweekt; ƒ. de persen of de werktuigen die deze vervangen; g. de verzamelbakken, waardoor in deze wet worden verstaan de kuipen, fusten of vaten, waarin de sappen of de aftreksels worden overgebracht uit de werktuigen, bedoeld onder e en ƒ ten einde vóór alle verdere bewerking de hoeveelheid op te nemen (9); h. de plaats en de dagteekening der aangifte. Voor de bestaande fabrieken blijven de aangiften, ingevolge vorige verordeningen ingeleverd, van kracht. De fabrikant, die verandering wil brengen in hetgeen door hem is aangegeven, levert daarvan eene aanvullingsaangifte in vóórdat tot die verandering wordt overgegaan (10). 1. Wegens het gering getal inrichtingen, waarin belastbare wijn wordt vervaardigd (o), worden voor de bij dit artikel voorgeschreven aangifte geen gedrukte formulieren verstrekt. Voor zooveel noodig kan bij het opmaken daarvan, behoudens de noodige veranderingen, het formulier voor de aangiften van bierbrouwerijen, Fabricage no. 1 (b), tot voorbeeld genomen worden. Bij inlevering eener aangifte als hierbedoeld zendt de Ontvanger daarvan rechtstreeks een afschrift aan den Minister, aan den Directeur en aan den Inspecteur. Instr. V. 1873, no. 64, § 3. la) In 1921 waren er hier te lande slechts 4 fabrieken. (b) Een model van dit formulier is opgenomen in de Bierwet 1916; deel III der Vakstudie. 2. Door deze aangifte zijn de panden volgens art. 196 én volgg. der Alg. wet onderworpen aan de visitatie der ambtenaren. Behoudens de bijzondere voorschriften omtrent de nederlagen in het terrein van toezicht mag natuurlijk in de panden van particulieren geen visitatie plaats hebben dan met inachtneming van art. 200 dier wet. De Inspecteurs zorgen, dat van het recht tot visitatie der panden van particulieren geen verder gebruik wordt gemaakt dan voor hert toezicht bepaald noodig is (a). Ook moet de uitzondering, bedoeld bij art. 29, tweede zinsnede, der wet van 20 Juli 1870, zonder gestrengheid worden toegepast, waar kennelijk alléén voor eigen huiselijk gebruik vruchtensappen bereid worden. Instr. V. 1873, no. 64, § 4. (a) Verg. aant. 3 hierna. 3. Op de werkzaamheden in de fabrieken van inlandschen wijn behoeft in den regel door de ambtenaren niet verder te worden toegezien dan noodig is om de hoeveelheid sappen of aftreksels te bepalen, welke bij de bewerking verkregen wordt.  BIJLAGE A. — Artt. 9—11. 111 zinsnede, te veel sappen of aftreksels in de fabriek aanwezig bevonden, dan moet ook daarvoor aanslag op de rekening van den fabrikant plaats vinden (art. 10, eerste zinsnede). Instr. V. 1873, no. 64, § 15. 6. De speling van 1/20 is ruim genoeg om den eerlijken fabrikant bij eenige nauwkeurigheid zijnerzijds voor bekeuring te vrijwaren. Mem. v. T. 7. De verschillen, welke volgens de laatste zinsnede van dit artikel geen grond geven tot bekeuring, komen niettemin in aanmerking voor den aanslag voor den accijns volgens art. 10, eerste zinsnede. Instr. V. 1873, no. 64, § 17. 8. Overtreding van het hier genoemde art. 7 is strafbaar volgens art. 12, lett. /. Art. 10. De ontvanger houdt met den fabrikant eene rekening, waarop in debet worden gebracht de hoeveelheden sappen of aftreksels, volgens de aanteekeningen op het dubbel der aangifte (1—4). De fabrikant levert daartoe dat dubbel tegen bewijs bij den ontvanger in, uiterlijk op den vijfden kantoordag na den laatsten dag in de aangifte vermeld (5—-6). Is de fabrikant nalatig in het inleveren van het dubbel, dan wordt hij voor de toepassing der eerste alinea van dit artikel geacht eene hoeveelheid sappen of aftreksels te hebben verkregen, gelijkstaande met die, waarnaar volgens art. 4 de zekerheid is berekend, of zooveel méér als door de ambtenaren bij opneming volgens de tweede alinea van art. 9 bevonden is. 1. Voor de rekening wordt het model Accijnzen no. 3a voor de brouwerijen gebruikt, waartoe dat model met de pen gewijzigd moet worden. Instr. V. 1873, no. 64, § 16. 2. Voor zooveel betreft het bijhouden van de rekeningen wordt geforceerd overeenkomstig de res. V. v. V. no. 126, opgenomen in aant. 4 op art. 8 der wet van 1870. 3. Verg. aant. 1 op art. 9 hiervoor. 4. Verg. de artt. 7 en 9 met aanteekeningen. 5. De Ontvanger stelt op de terugontvangen dubbel-aangiften een duidelijke recapitulatie van de hoeveelheden sappen, waarvoor aanslag moet plaats hebben, en brengt het totaal in het debet der rekening. De korting (a) wordt op de creditzijde uitgetrokken. De dubbel-aangiften worden weder gehecht in het register, waaruit zij afkomstig zijn. Instr. V. 1873, no. 64, § 16. (a) Verg. art. 11, eerste lid, hierna. 6. Verg. art. 5, 2e lid, hiervoor. Art. 11. (1). Op het debet der rekening wordt eene korting verleend van vijf ten honderd voor verlies en intering bij de verdere bewerking van de sappen of aftreksels (2—3).  112 BIJLAGE A. — Art. 11. Voor het overige wordt de rekening aangezuiverd door betaling van den accijns, binnen negen maanden na de dagteekening der aangifte volgens art. 3 (4—6). Onze Minister van Financiën kan onder de noodige voorzieningen vergunnen, dat de rekening ook worde aangezuiverd door uitvoer van den wijn naar bet buitenland (7—8). 1. Dit artikel is hier opgenomen, zooals het luidt volgens art. 6 der wet van 22 Juh 1899, S. no. 170, V. v. V. no. 434 IV (bijl. B) en art. 2 der wet van 13 Juli 1914, S. no. 317, V. v. V. no. 434 IX. 2. De korting van 5 pet. bij dit artikel toegestaan, is voldoende om zelfs onder weinig gunstige omstandigheden elk verhes bij de verdere bewerking van de uit de vruchten verkregen sappen en aftreksels ruimschoots te dekken. Mem. v. T. 3. Verg. aant. 5 op art. 10 hiervoor. 4. De inlandsche wijn wordt door de fabrikanten uitsluitend binnenslands afgezet. Is het fabrikaat ter aflevering gereed, waartoe hoogstens een tijd van drie maanden vereischt wordt, dan wordt hiertoe steeds spoedig overgegaan. Een krediet voor den accijns van negen maanden is dus lang genoeg. Mem. v. T. 5. De wijziging van art. 11, 2e hd (a), heeft tot strekking art. 11 in overeenstemming te brengen met art. 1, lett. b der bovengenoemde wet van 13 Juh 1914 (b). Laatstgenoemde wetsbepaling is mitsdien ook van toepassing op den belastbaren wijn die binnenslands wordt vervaardigd. Res. V. v. V. no. 430, § 10. [a) Het vervallen nl. van de woorden „ten bedrage van twintig gulden per hectoliter, oorspronkelijk voorkomende tusschen „accijns" en „binnen". (b) Bij deze wetsbepaling werd aan art. 2 der wet van 20 Juli 1870 tusschen het 3e en 4e lid een nieuw lid toegevoegd. 6. De Minister kan onder de noodige voorzieningen toestaan, dat de rekening wordt aangezuiverd door uitslag met bestemming tot inslag onder vrijdom in een branderij van de derde klasse der derde soort of in een distilleerderij der eerste klasse, bij boeveelheden van minstens 2 HL. Verg. art. 3 van de als bijl. D en C opgenomen Kon. besluiten. 7. De laatste alinea van dit artikel is toegevoegd bij art. 6 der als bijl. B opgenomen wet; verg. de aanteekeningen op laatstgemeld artikel. 8. De hierbedoelde vergunning tot aanzuivering der rekening door uitvoer van den wijn naar het buitenland, is verleend onder de volgende voorwaarden: dat de uit te voeren wijn voldoe aan de vereischten gesteld in art. 24 der wet van 20 Juh 1870, S. no. 127 ; dat de uitvoer geschiede in geen geringer hoeveelheid dan van 30 liter ; dat de ambtenaren steeds bevoegd zullen zijn om van den uit te voeren wijn monsters te nemen, waartoe de fabrikant hun tevens zal hebben te leveren de flesschen, geschikt om de hoeveelheid vloeistof te kunnen bevatten, welke de ambtenaren voor de monsters noodig hebben. Res. van 11 Januari 1904, no. 73.  BIJLAGE A. — Art. 12. Boeten en straffen. 113 Art. 12. De hierna vermelde overtredingen worden gestraft als volgt (1—2): a. het in werking hebben of brengen van eene fabriek van inlandschen wijn, zonder voorafgaande aangifte overeenkomstig art. 1 dezer wet, met eene boete, ten laste van den bezitter der fabriek, van vijf honderd gulden en verbeurte van de aanwezige werktuigen; onverminderd de betaling van den accijns voor den voorraad sappen en aftreksels (2—4); b. het onjuist of onvolledig invullen der aangifte, bedoeld bij art. i, met eene boete, ten laste van den aangever, van twintig tot twee honderd gulden; e. het maken van sappen of aftreksels van vruchten in eene fabriek, waarvoor aangifte is gedaan volgens art. 1, doch zonder aangifte volgens art. 3, met eene boete, ten laste van den fabrikant, van honderd tot drie honderd gulden; onverminderd de betaling van den accijns voor die sappen en aftreksels (4); d. het verrichten van werkzaamheden met afwijking van eene aangifte, ingeleverd volgens art. 3, met eene boete, ten laste van den fabrikant, van tien tot honderd gulden (5); e. het uitslaan van sappen of aftreksels in strijd met art. 8, met eene boete, ten laste van den fabrikant, van vijftig tot drie honderd gulden; onverminderd de betaling van den accijns voor die sappen of aftreksels (4); /. het verrichten van hetgeen verboden, of het niet nakomen van hetgeen voorgeschreven is bij art. 1, laatste alinea, art. 2, art. 3, laatste alinea, art. 5, tweede alinea, art. 6 of art. 7, met eene boete, ten laste van den fabrikant, van tien tot twee honderd gulden, onverminderd zwaardere straffen bij de wetten bedreigd (6). Ten aanzien der straffen, bij dit artikel bepaald, zijn van toepassing art. 463 van het Wetboek van Strafrecht en art. 20 der wet van 29 Juni 1854, (Staatsblad no. 102) (7). 1. De in dit artikel opgenomen strafbepalingen vervangen die van art. 42, lett. d, en art. 43 der wet van 20 Juli 1870, S. no. 127. In navolging van andere accijnswetten zijn thans de overtredingen die kunnen voorkomen, meer gesplitst vermeld, met bepaling van verschillende straffen naar mate van het gewicht der zaak. Mem. v. T. 2. In Weekblad no. 2519 wordt de vraag gesteld of bij bevinding van een niet aangegeven belastbare inlandsche wijnfabriek de strafbepaling van art. 1 der wet V. v. V. no. 640 (a) toepasselijk zou zijn en niet die van art. 12a der wet van 1878, op grond van de omstandigheid, dat eerstgemelde strafbepaling de zwaarste straf behelst (art. 55, le hd Sr.). De Redactie komt in haar antwoord tot de volgende, o. i. juiste conclusie: „In art. 12a wet 1878 wordt verboden: „Het in werking hebben van een fabriek van inlandschen wijn, derhalve het bereiden van inlandschen wijn, met uitzondering van fabricage in een aangegeven fabriek van inlandschen wijn. „Wet V. v. V. no. 640 verbiedt: Bereiding van eenige alcoholische vloeistof, waar ook, behalve in de daar genoemde uitzonderingen, waaronder is te brengen een aangegeven inlandsche wijnfabriek. De Wijnwet. 8  BIJLAGE B. — Artt. 2—3. 117 handelaar vooraf niet bekend kunnen zijn, door ambtenaren bezocht moeten worden om zich te overtuigen, dat geen vruchten of vloeistoffen in strijd met voormeld verbod voorhanden zijn en om voorts er op te letten of de druivenwijnen soms behandeld worden op een wijze, die aanleiding geeft om aan eenig misbruik van bovenbedoelden aard te denken (a). Voorts moet worden nagegaan of in de bergplaatsen voor verlengbaar krediet wijn wordt ingeslagen uit het vrije verkeer en waarvoor dus geen aanslag op de rekening plaats heeft, Bhjkt dit in beteekenende mate het geval te zijn, dan dient op zoodanige bergplaats scherper te worden toegezien, tenzij omstandigheden aanwezig zijn, welke het denkbeeld uitsluiten, dat die wijn elders met onbelasten wijn vermengd zou kunnen zijn. Dat bij verificatie van wijn, aangegeven tot uitvoer naar het buitenland met afschrijving van accijns uit bergplaatsen voor verlengbaar krediet, scherp moet worden onderzocht of de vloeistof wel voldoet aan alle vereischten, genoemd in art. 24 der wet van 20 Juli 1870, behoeft na het vorenstaande voorzeker geen betoog (b). Ook op overtreding van dat artikel ten opzichte van den voorraad in zulke bergplaatsen moet voortaan scherper worden toegezien. Ofschoon het toezicht alle soorten van wijn moet treffen, dient toch in het oog te worden gehouden, dat ciders minder geschikt zijn om onder roode wijnen te worden vermengd. Het gevaar voor zoodanig misbruik geldt meer de witte wijnen. Res. V. 1899, no. 71, § 2. ja) Zie ook de aantt. 10 en 11 op art. 4 hierna. o() Op dergelijk onderzoek, in het bijzonder van wijn op fust, is nader aangedrongen bij res. van 18 April 1905, no. 96. 6. Verg. omtrent de vraag of rozijnenwijn aanwezig mag zijn, aant. 12 op art. 24 der wet van 1870 en nopens de kwestie of aalbessen voor de toepassing van dit artikel als boomvruchten zijn aan te merken, Weekblad no. 2007. 6. Zie aangaande het toezicht op de bergplaatsen voor verlengbaar krediet, §§ 6 en 7 der res. V. 1899, no. 71, opgenomen in de aantt. 9 en 10 op art. 4 hierna. 7. Verg. hierbij aant. 1 op art. 42 der wet van 1870. Art. 3. In art. 29 der genoemde wet van 20 Juli 1870 wordt in de plaats van: „rozijnen, krenten en alle andere versche of gedroogde boomvruchten, behalve aalbessen en frambozen", gelezen : „of gedroogde boomvruchten" (1—2). 1. De wijziging van art. 29 der wet van 20 Juh 1870 houdt verband met die van art. 2 dier wet. Res. V. 1899, no. 71, § 3. 2. Oorspronkelijk luidde het le hd van art. 29 der wet van 1870: „Als fabrikanten van belastbaren inlandschen wijn worden aangemerkt, zij, die elders dan in een azijnmakerij sappen trekken uit of aftreksels maken van druiven, rozijnen, krenten en alle andere versche of gedroogde boomvruchten, behalve aalbessen of frambozen, onverschillig of zij die sappen of aftreksels al dan niet in gisting brengen." De cursief gedrukte woorden zijn dus thans vervallen.  118 BIJLAGE B. — Art. 4. Art. 4. De fabrikanten van dranken, die volgens art. 1 dezer wet van den accijns zijn vrijgesteld, zijn gehouden ten kantore van den ontvanger eene onderteekende aangifte in te leveren van de panden, die de fabriek uitmaken, waaronder mede te begrijpen zijn die, welke met de fabriek gemeenschap hebben, met vermelding van de kadastrale omschrijving en van de soort der vruchten, die verwerkt zullen worden (1—12). Voor de fabrieken, die bij het in werking treden dezer wet bestaan, geschiedt die inlevering binnen eene maand daarna, voor later op te richten fabrieken, vóórdat zij worden in werking gebracht. Bij het in gebruik nemen van andere panden of bij wijziging van hetgeen verder is aangegeven wordt daarvan op gelijken voet vooraf aangifte gedaan. Het niet inleveren der aangifte, bij dit artikel voorgeschreven, wordt gestraft met eene boete ten laste van den fabrikant van ten minste f 25 en ten hoogste f 400 (13). 1. Volgens art. 1 der wet van 7 Mei 1878, S. no. 34 (zie bijl. A), zijn de fabrikanten van belasten wijn gehouden bij den Ontvanger aangifte te doen van hun panden en werktuigen. Wordt het wetsontwerp bekrachtigd, dan is het niet onwaarschijnlijk, dat een aantal kleine fabrieken van onbelasten inlandschen wijn zullen verrijzen. Het is wenschelijk, dat de Administratie der accijnzen in staat zij op deze nieuwe fabrieken een waakzaam oog te houden. Waar toch persen, kuipen of andere werktuigen tot het maken van vruchtenwijn aanwezig zijn, zouden die ook voor andere doeleinden, b.v. tot het maken van belasten rozijnenwijn, kunnen worden gebezigd. Waar alcoholhoudende zelfstandigheden bewerkt worden, zou men kunnen beproeven daarvan heimelijk alcohol af te scheiden. Ernstige vrees voor dergelijke afscheiding, waarvoor werktuigen vereischt worden, die in een fabriek van vruchtenwijn niet noodig zijn, behoeft intusschen niet te bestaan. Door het geringe alcoholgehalte van appel- en perenwijn, zou die handeling in den regel geen voordeel opleveren. Maar ook, al mocht zij voor enkele ooftwijnen met eenig voordeel kunnen plaats hebben, dan zou dat voordeel met opwegen tegen het gevaar van de strenge straf te beloopen, . bij de wet nopens den gedistilleerdaccijns tegen het heimelijk afstoken van alcoholhoudende stoffen bedreigd. Door de bij dit artikel voorgestelde bepaling, waarbij ook aan fabrikanten van onbelasten wijn de verplichting tot aangifte van hun panden wordt opgelegd, verkrijgen de ambtenaren volgens art. 196 der. Alg. wet recht van toegang tot die panden en zal derhalve door onverwachte visitatie tegen verboden handelingen voldoende kunnen worden gewaakt. Soortgelijke aangiften worden ook gevorderd van apothekers en scheikundigen, die in hun werkplaatsen een of meer kleine distilleerketels hebben (art. 14 der wet van 20 Juni 1862, S. no. 62, V. v. V. no. 612 I). Niet omdat deze een accijnsplichtig bedrijf uitoefenen, maar omdat zij werktuigen in gebruik of zelfstandigheden voorhanden hebben, waar mede fraude zou kunnen worden gepleegd. Mem. v. T. 2. Het bewaren door de ambtenaren, van fabrieks- en bedrijfsgeheimen is met den meesten nadruk aanbevolen bij res. V. v. V. no. 670. 3. De aangifte, bedoeld bij art. 1 der wet van 7 Mei 1878, S. no. 34» geldt en zal ook in het vervolg gelden voor fabrieken van belasten wijn.  BIJLAGE B. — Art. 4. 119 Evenals voor andere fabrieken van aan accijns onderworpen goederen, is voor die inrichtingen ten behoeve van het toezicht gespecificeerde aangifte noodig. Voor de fabrieken van onbelasten wijn strekt de aangifte enkel tot kennisgeving aan de Administratie en om haar toegang te verzekeren, teneinde zien te kunnen overtuigen, dat werkelijk niet anders dan onbelaste wijn gemaakt wordt. Een gespecificeerde aangifte mag bier geheel overbodig worden geacht. Mem. v. A. 4. De woorden: „waaronder mede te begrijpen zijn die, welke met de fabriek gemeenschap hebben" zijn bij amendement aan dit artikel toegevoegd. Zonder deze bepaling kan men zich voorstellen, dat ambtenaren, een bezoek brengende aan een of andere fabriek, die onder verdenking van fraude ligt, bij hun binnentreden, de frauduleus verkregen waren door een achterdeur zien verdwijnen. De vervolging zou dan worden gestuit, omdat de ambtenaren geen recht van visitatie hadden in het pand (of dat gedeelte ervan), dat niet is aangegeven, wijl het niet tot de fabriek behoort, maar er toch wel gemeenschap mede heeft. Door de toegevoegde woorden wordt hierin voorzien. 5. Bij de wet is niet verboden een fabriek van onbelasten inlandschen wijn te hebben in vertrekken, die rechtstreeks in gemeenschap staan met het lokaal, dat de fabrikant, tevens wijnhandelaar, als bergplaats van wijn onder verlengbaar krediet bezigt. Res. van 15 Aug. 1900, no. 72. 6. Voor de hierbedoelde aangifte wordt geen formulier vastgesteld. De Ontvangers kunnen elke aangifte aannemen, die in behoorlijken vorm is opgemaakt en duidehjk de bijzonderheden vermeldt, welke bij de wet zijn voorgeschreven (a). De aangifte moet worden ingeleverd door ieder, die dranken vervaardigt als bedoeld bij art. 2, laatste hd, der wet van 1870, zooals dit artikel luidt volgens art. 1 der nieuwe wet en dus óók door de fabrikanten, die bessenwijn of anderen wijn vervaardigen, welke reeds bij de wet van 1870 van accijns was vrijgesteld (b). Zij, die alleen voor eigen huiselijk gebruik (c) geringe hoeveelheden wijn of sap vervaardigen, behoeven niet als fabrikant te worden aangemerkt en zijn dus niet tot aangifte gehouden. Van elke ingekomen aangifte zendt de Ontvanger onverwijld een gewaarmerkt afschrift aan den Inspecteur en aan den Minister van Financiën. Voor zooveel noodig zij opgemerkt, dat door de inlevering der aangifte op de aangegeven panden de bepaling van art. 196 der Alg. wet omtrent het recht van visitatie van toepassing wordt. Res. V. 1899, no. 71, § 4. (a) Het verdient aanbeveling de aangiften in te schrijven in het register van aangiften van bedrijf, Ace. no. 1, waardoor tevens de gelegenheid bestaat, den fabrikant een bewijs te verstrekken, dat hü aan zijn verplichtingen heeft voldaan. Weekblad no. 2181. lb) Verg. aant. 7 hierna. (c) Verg. wat aangaat het vervaardigen van belasten inlandschen wijn voor huiselijk gebruik, art. 29, 2e lid, der wet van 1870; zie ook aant. 6 aldaar. 7. Ook de fabrikanten van gewoon bessensap zijn gehouden een aangifte in te leveren, als bedoeld bij het onderwerpehjk art. 4 Res. van 8 Febr. 1907, no.-27.  120 BIJLAGE B. — Artt. 4—5. 8. In 1921 waren er hier te lande 128 fabrieken van onbelaste dranken als hier bedoeld. 9. De ambtenaren moeten toezien, dat de voorgeschreven aangiften niet worden verzuimd en de aangegeven panden geregeld bezoeken op de wijs als bij § 2 (a) voor het bezoeken van bergplaatsen voor verlengbaar krediet is aangegeven. Hun toezicht moet in het bijzonder gericht zijn op het verkrijgen van voldoende zekerheid, dat in die fabrieken niet, onder voorwendsel van belastingvrije dranken te maken belaste vloeistoffen worden vervaardigd. De ambtenaren houden aanteekening van hetgeen bij hun bezoeken wordt waargenomen, vooral van bijzonderheden, die kunnen bijdragen tot de kennis van den omvang van het bedrijf en van de bestemmmg van den vervaardigden wijn. Res. V. 1899, no. 71, § 5. (a) Opgenomen in aant. 4 op art. 2 hiervoor. 10. De Inspecteurs moeten in het bijzonder er voor zorg dragen, dat het toezicht op de bergplaatsen voor verlengbaar krediet en op de fabrieken van onbelasten wijn op doelmatige wijs gehouden wordt, in dier voege dat, zonder de handelaars en fabrikanten noodeloos te bemoeilijken of aan te veelvuldige bezoeken van ambtenaren bloot te stellen, voldoende waarborg wordt verkregen tegen misbruik. Zij zullen zich door de ambtenaren driemaandelijksche rapporten moeten doen toezenden omtrent alles, wat in het afgeloopen kwartaal voor het hier bedoelde toezicht is gedaan. Na afloop van elk halfjaar (a) zenden de Inspecteurs over dit onderwerp een algemeen rapport aan den Directeur, die het, voor zooveel noodig met zijn opmerkingen, aan voornoemden Minister zendt. Res. V. 1899, no.71, § 6. (a) Uiterlijk 15 Januari en 15 Juh. Bes. van 2 April 1908, no. 19. 11. Behalve in gevallen, waarin grond bestaat voor dadehjke bekeuring, moeten de ambtenaren nu en dan op den voet van art. 33 der wet van 20 Juli 1870 één of meer proeven nemen van vloeistoffen of andere zelfstandigheden, die in bergplaatsen voor verlengbaar krediet of in fabrieken van vruchtenwijn worden aangetroffen. Dit geschiede meer bijzonder, wanneer voorlichting omtrent de soort of de samenstelling wenschelijk is (a). Proeven, die niet genomen zijn in verband met een bekeuring, worden door den Inspecteur rechtstreeks aan het Departement van Financiën gezonden met mededeeling van de reden der toezending. Res. V. 1899, no. 71, § 7. (a) Monstername in bergplaatsen voor verlengbaar krediet moet alleen plaats hebben, wanneer vermoeden bestaat, dat de wijn bier te lande met onbelasten binnenlandschen cider of met andere vruchtensappen is vermengd. Bestaat zoodanig vermoeden, dan komt het nemen van een monster in triplo wenschelijk voor, waarvan slechts één aan het Hoofdbestuur behoort te worden ingezonden (verg. het 2e hd van § 7). Weekblad no. 1483. 12. Verg. hierbij aantt. 4 en 5 op art. 29 der wet van 1870. 13. Verg. aant. 1 op art. 42 der wet van 1870. Art. 5. Het laatste lid van art. 30 der voormelde wet van 20 Juli 1870 wordt ingetrokken (1).  BIJLAGE B. — Artt. 5—7. 121 1. In verband met de bij art. 3 van het ontwerp voorgestelde wijziging van art. 29 der wet van 1870, zou ook het laatste, het eenige nog bestaande hd van art. 30 dier wet, gewijzigd moeten worden (a). Volgens de Mem. v. A. op het Voorl. V. der Tweede Kamer omtrent het ontwerp der wet van 1870 is dat laatste hd opgenomen als een wapen tegen vervalsching van wijn door middel van gegiste glucose en dextrine. Intusschen is bij art. 14, tweede hd, der wet van 7 Mei 1878, S. no. 34, art. 42, lett. d, der wet van 1870 ingetrokken en is daardoor de tegen overtreding van art. 30 bedreigde straf vervallen. Wijziging van dat artikel zal dus slechts nut hebben, wanneer men daarnaast weder een strafbepaling in het leven roept. Daar nu van misbruiken als destijds werden gevreesd, nimmer is gebleken, acht de Minister het doelmatig het laatste lid van art. 30, dat sedert 20 jaar een doode letter is, te doen vervallen. Mem. v. T. (a) Zie de aant. op genoemd art. 30. Art. 6. Aan art. 11 der wet van 7 Mei 1878 (Staatsblad no. 34) (1) wordt het volgende lid toegevoegd: „Onze Minister van Financiën kan onder de noodige voorzieningen vergunnen, dat de rekening ook worde aangezuiverd door uitvoer van den wijn naar het buitenland" (2—3). 1. Deze wet is opgenomen als bijl. A. 2. Door een fabrikant van rozijnenwijn, die van dit artikel geregeld eenigen afzet in het buitenland heeft, is het verzoek gedaan dezen te mogen uitvoeren met afschrijving op zijn accijnsrekening. De bestaande wettehjke voorschriften laten die afschrijving niet toe. Volgens art. 10 der wet van 7 Mei 1878 wordt de fabrikant van inlandschen wijn in rekening aangeslagen voor de volle hoeveelheid sappen of aftreksels door hem verkregen. Op het debet dier rekening wordt, bij art. 11 dier wet, een korting van 5 pet. toegekend voor verhes en intering bij de verdere bewerking, terwijl voor het overige de rekening geheel moet worden aangezuiverd door betaling van den accijns. Door de hier voorgestelde wijziging zal aan het billijk verlangen van voormelden fabrikant kunnen worden tegemoet gekomen. Daar de uitvoer vermoedelijk van weinig beteekenis zal bhjven, komt het wenschelijk voor, de regeling van deze aangelegenheid aan het uitvoerend gezag over te laten, evenals bij art. 64, tweede hd, der Suikerwet is geschied ten aanzien van den uitvoer van suiker uit kleine, niet onder toezicht werkende raffinaderijen. Mem. v. T. 33. De regeling van dit onderwerp zal geschieden, wanneer de behoefte daaraan blijkt (a). Belanghebbenden, die zoodanige regeling wenschen, kunnen zich bij adres tot den Minister wenden. Res. V. 1899, no. 71, § 8. (a) Zie aant. 8 op art. 11 der wet van 1878. Art. 7. Wij behouden Ons voor om, bij algemeenen maatregel van bestuur, onder de noodige voorzieningen tegen misbruik, vrijdom van accijns te verleenen voor wijn, die gebezigd wordt om daaruit cognac te stoken of azijn te vervaardigen (1—5).  122 BIJLAGE B. — Art. 7. 1. In de laatste jaren hebben verschillende industrieelen den wensch te kennen gegeven, dat de gelegenheid worde geopend om in Nederland echten zuiveren cognac te maken. Zoodanig gedistilleerd moet uit wijn gestookt worden en dit kan hier te lande met met voordeel geschieden, doordat volgens de bestaande wetgeving voor de grondstof de wijnaccijns en voor het product bovendien de gedistilleerdaccijns betaald zou moeten worden. Blijkens eenige proefstokingen, die een zeer goede uitkomst hadden, kan uit een HL wijn ongeveer 20 L cognac ad 50 pet. worden verkregen. Om één HL cognac te bekomen zou dus ongeveer 5 HL wijn noodig zijn, en daarvoor zou aan accijns verschuldigd zijn: 5 HL wijn ad f 20 per HL / 100 1 HL gedistilleerd ad 50 pet - 300 (a) te zamen ƒ 400 Voor één HL cognac van gelijke sterkte is intusschen bij invoer slechts verschuldigd: accijns / 300,— (a) invoerrecht - 3,50 te zamen ƒ 303,50 Concurrentie met het buitenland is derhalve onder de bestaande wetgeving onmogelijk. Om haar mogelijk te maken zou voor den wijn, die voor de vervaardiging van cognac noodig is, de wijnaccijns met geheven moeten worden. In Duitschland, waar het invoerrecht van wijn 20 mark per HL (6) bedraagt, wordt van den wijn, bestemd voor cognacbereiding slechts 10 mark geheven. Die wijn wordt daar verwerkt onder ambtelijk toezicht, tenzij de fabrikant mocht verkiezen den wijn te denatureeren door toevoeging van 2 pet. keukenzout. Door een der hiervoren bedoelde industrieelen werd bij de voormelde proefstokingen gebruik gemaakt van op deze wijze gedenatureerden wijn, en volgens zijn mededeeling heeft net product daardoor niet geleden. Dat wijn door vermenging met 2 KG zout per HL als zoodanig volkomen onbruikbaar wordt en niet weder tot drinkbaren wijn is te maken, is niet twijfelachtig. De schatkist zou er dus niet bij verliezen, wanneer van alzoo gedenatureerden wijn geen accijns werd geheven, terwijl daardoor Het bezwaar, dat tegen vervaardiging van cognac uit wijn bestaat, zou vervallen. Het denkbeeld om grondstoffen voor de vervaardiging van gedistilleerd van belasting vrij te stellen, is in onze wetgeving niet nieuw. Volgens art. 88, § 2, der Suikerwet toch wordt vrijdom van accijns verleend voor melasse en andere suikersappen, ingevoerd om daarvan hier te lande gedistilleerd te vervaardigen. Ingevolge art. 85, § 1, (c) der wet van 20 Juni 1862, S. no. 62, wordt ook vrijdom van accijns verleend voor gedistilleerd, bestemd voor de vervaardiging van azijn. In dit geval wordt zelfs meer gedistilleerdaccijns kwijtgescholden dan azijnaccijns verkregen wordt. In het wetsontwerp is daarom ook een bepaling opgenomen, volgens welke vrijdom van accijns kan worden verleend voor wijn, bestemd voor de vervaardiging van cognac. Voor het verleenen van gedeeltehjken vrijdom van wijnaccijns, zooals in Duitschland geschiedt, bestaat geen reden. De wijn gaat toch als zoodanig geheel verloren en houdt dus geen anderen wijn buiten de consumptie. Mem. v. T. (o) Gewijzigd in verband met de verhooging van den gedistilleerdaccijns volgens de wet van 31 Dec. 1920, S. no. 928, V. v. V. no. 1478. (b) Het recht is sedert in Duitschland gewijzigd. (cj Art. 85 der Gedistilleerdwet is sedert vervallen ; zie thans art. 1 der wet van 18 Juli 1904, S. no. 190, V. v. V. no. 612 XVIII.  BIJLAGE B. — Artt. 7—Ibis. 123 2. Voor de branderijen, waarin wijn als grondstof gebruikt wordt, zullen, ter verzekering van den gedistilleerdaccijns voor het product, bepalingen worden vastgesteld krachtens art. 81 der Gedistilleerdwet van 20 Juni 1862, S. no. 62. Mem. v. T. Verg. aant. 3 op art. 1 van het als bijl. C opgenomen besluit. 3. De hier bedoelde vrijdom is voor cognac-stokerijen verleend bij Kon. besluit van 5 Dec. 1901, S. no. 236, V. v. V. no. 434 V, opgenomen als bijl. G en voor azijnmakerijen bij Kon. besluit van 19 Aug. 1916, S. no. 417, V. v. V. no. 719, opgenomen als bijl. E. Bij de res. van 31 Dec. 1901, no. 123 zijn voorschriften gegeven nopens de inzending van jaaropgaven van onder genot van vrijdom ingeslagen of verbruikte accijnsgoederen. Zie Register van periodieke werkzaamheden, R i n k e s, volgno. 161. 4. De laatste vier woorden zijn aan art. 7 toegevoegd bij de wet van 29 Mei 1916, S. no. 220, V. v. V. no. 683. 5. Door een azijnfabrikant hier te lande is verzocht vrijdom van accijns te mogen genieten voor den wijn, dien hij bezigt voor de vervaardiging van zijn product. Dit verzoek zou zonder bezwaar kunnen worden ingewilligd, daar de wijn door toevoeging van azijn op eenvoudige wijze kan worden gedenatureerd, ware het niet dat een wettehjke bepaling ontbreekt, waarop een gunstige beschikking kan worden gegrond. Bij aanneming van het ontwerp zal in deze leemte zijn voorzien en de mogelijkheid worden geopend de bereiding van wijnazijn in Nederland tegen prijzen te doen plaats hebben, die de mededinging met het buitenland kunnen vergemakkelijken. Mem. v. T. wet 1916. Art. Ibis (1). Wij behouden Ons mede voor, om bij algemeenen maatregel van bestuur, onder de noodige voorzieningen tegen misbruik, vrijdom van accijns te verleenen voor wijn, die wordt ingeslagen in distilleerderijen der eerste klasse als bedoeld bij artikel 7, lett. a der wet van 20 Juni 1862 (Staatsblad no. 62) (2), teneinde daarin te worden gebezigd tot het vervaardigen van gedistilleerde dranken welke naar het buitenland worden uitgevoerd (3—6). Ingeval de belanghebbende zich niet naar de bij dien maatregel gegeven voorschriften gedraagt, kan hem door Onzen Minister van Financiën voor bepaalden of onbepaalden tijd de bevoegdheid worden ontzegd om wijn met vrijdom van accijns in te slaan (3) (7). 1. Het onderwerpelijk artikel is tot stand gekomen door de wet van 12 Juni 1909, S. no. 148, V. v. V. no. 434 VI. 2. Zie V. v. V. no. 612 I. 3. Op grond van het bepaalde bij art. 7 der Vruchtenwijnwet kan vrijdom worden verleend van accijns voor wijn, die gebezigd wordt om daaruit cognac te stoken. Tot het maken van z.g. facons van cognac, whisky en andere dergelijke alcoholhoudende dranken wordt in den laatsten tijd ook natuurwijn gebruikt. Dit geschiedt door versneden spiritus te vermengen met b.v. Malagawijn en aan het mengsel een weinig essence toe te voegen ten  124 BIJLAGE B. — Artt. Ibis—S. einde dit den eigenaardigen smaak van cognac, whisky, enz. te geven. Zal de distillateur, die zich hiermede bezighoudt, de concurrentie op de buitenlandsche markt kunnen volhouden tegen mededingers, die, zooals in de vrijhaven Hamburg, hun bedrijf onder gunstiger voorwaarde uitoefenen, dan is het noodig, dat voor den alzoo gebezigden wijn vrijdom van accijns kunne worden genoten. Het wetsontwerp strekt om hierin te voorzien. Het ligt in de bedoeling bij den algemeenen maatregel van bestuur tot nadere regeling van dezen vrijdom, o.a. voor te schrijven, dat de distillateur op de rekening bedoela bij art. 82 der Gedistilleerdwet van 20 Juni 1862, S. no. 62, zal worden gedebiteerd voor de hoeveelheid alcohol in de ingeslagen wijnen aanwezig en bij den uitvoer voor dien alcohol gecrediteerd. Vrees, dat deze vrijdom tot verkeerde praktijken aanleiding zal geven, behoeft, naar het den Minister voorkomt, niet te bestaan. De hiervoren bedoelde maatregel zal de noodige waarborgen tegen misbruik bevatten. Een zeer doeltreffende waarborg ligt bovendien in de slotbepaling van het wetsartikel. Mem. v. T. 4. Vol gens het Voorl. V. werden tegen het wetsontwerp vooral bezwaren van moreelen aard te berde gebracht; gevreesd werd, dat men met dit wetsontwerp verkeerde praktijken, vervalsching nl. van cognac, enz., beoogde te steunen. Hiertegen werd bij de Mem. v. A. aangevoerd, dat het vervaardigen van facons van cognac, enz. niet als een eigenlijke vervalsching is aan te merken; de hier bedoelde dranken zijn slechts van minder goede kwaliteit dan de z.g. echte cognac (a), wat uit de prijzen met genoegzame zekerheid bhjkt. (o) Deze drank wordt naar bepaalde procédés en door afstoking en overhaling gemaakt van wijnen, die geoogst zijn m het Fransche district Charente ■ verg. Weekblad no. 1926. 6. Gedurende de openbare beraadslaging in de Tweede Kamer zijn de woorden „cognac, Whisky en dergelijke dranken", voorkomende m het oorspronkelijke wetsontwerp, vervangen door „gedistilleerde dranken". 6. De hierbedoelde vrijdom is verleend bij Kon. besluit van 26 Nov. 1909, S. no. 374, V. v. V. no. 434 VII, opgenomen als bijl. D. Verg. ook aant. 3, 2e hd, op art. 7 hiervoor. 7. Tegen deze beschikking van den Minister kan de belanghebbende bij den rechter opkomen, wanneer hij meent, dat hij de voorschriften in acht heeft genomen. Mem. v. A. Art. 8. De feiten, strafbaar volgens de bepalingen dezer wet, worden beschouwd als misdrijven, behalve voor de toepassing van de artt. 57 en 58 van het Wetboek van Strafrecht, in de plaats waarvan wordt toegepast hetgeen bij art. 62, le en 2e lid, van dat Wetboek voor overtredingen is bepaald (1—2). De in zake van invoerrechten en accijnzen thans geldende bepalingen voor het geval van wanbetaling van geldboeten zijn ook bij de toepassing van deze wet van kracht (3). 1. Vol gens deze bepaling zullen de strafbare feiten, ten opzichte van de vervolging en de berechting, gehjk staan met de overtredingen der wijnwet van 20 Juh 1870. Mem. v. T.  BIJLAGE B. — Artt. 8—9. 125 2. Door de axtt. 57 en 58 van het Wetboek van Strafrecht niet toepasselijk te verklaren, zal bij samenloop van meerdere feiten, waartegen geldboeten zijn bedreigd, elke geldboete zonder vermindering worden opgelegd. Verg. hierbij art. 7, laatste hd der Invoeringswet van 15 April 1886, S. no. 64, met aanteekeningen opgenomen in de Off. V. 1886, no. 69. 3. Krachtens het tweede lid wordt bij onwil tot betaling eener geldboete, opgelegd wegens overtreding der onderwerpelijke wet, deze boete verhaald door executie der roerende en onroerende goederen van den veroordeelde of wel door middel van lijfsdwang; in geval van onvermogen wordt de vervangende hechtenis volgens art. 225 der Alg. wet toegepast. Art. 9. Deze wet kan worden aangehaald onder den titel van „Vruchtenwijnwet."  BIJLAGE C. Kon. besluit Tan 5 December 1901, S. no. 236, V. T. V. no. 434 Y, gewijzigd bij Kon. besluit Tan 7 Februari 1916, 8. no. 62, V. v. V. no. 630. Bepalingen omtrent vrijdom van accijns voor wijn, die gebezigd wordt om daaruit cognac te stoken (1). Gezien artikel 7 der wet van 22 Juli 1899 (Staatsblad no. 170) (2), houdende nadere bepalingen omtrent den accijns op den wijn; Hebben besloten en besluiten: 1. De voorschriften tot uitvoering van dit Kon. besluit zijn gegeven bij res. V. 1901, no. 170. 2. Deze wet is opgenomen als bijl. B. Art. 1. Er wordt vrijdom van accijns verleend voor wijn, die gebezigd wordt om daaruit cognac te stoken (1). De stokerijen waarin dit geschiedt, worden, in verband met artikel 5 der wet van 20 Juni 1862 (Staatsblad no. 62) (2), aangewezen als branderijen van de derde klasse der derde soort (3—4). 1. De vrijdom kan alleen worden genoten voor wijn, derhalve niet voor moeren en droeven, waarvan de wijn is afgescheiden, noch voor vloeistoffen, die voor de toepassing der accijnswet niet als wijn zijn aan te merken. Res. V. 1901, no. 170, § 1, gewijzigd volgens de res. V. v. V. no. 720, sub II. 2. Zie V. v. V. no. 612 I. 3. Aan belanghebbenden, die een branderij 3e soort, 3e klasse, wenschen op te richten, zal kunnen worden medegedeeld, dat zij zich bij gezegeld adres tot den Minister hebben te wenden, desverkiezende door tusschenkomst van Ontvanger of Inspecteur. Alsdan zullen op den voet van art. 81, § 2, der Gedistilleerdwet van 20 Juni 1862, S. no. 62, proefstokingen worden toegelaten. Res. V. 1901, no. 170, voorlaatste lid. 4. In 1921 waren er hier te lande, voor zoover bekend, geen branderijen als hier bedoeld. Art. 2. De hoeveelheid wijn, die met vrijdom van den accijns in een branderij mag worden ingeslagen, bedraagt ten minste twee hectoliters (1—2). 1. De bevoegdheid tot inslag van wijn met vrijdom van accijns in een branderij is niet afhankelijk van een vergunning van den Minister.  BIJLAGE C. — Artt. 2—4. 127 De hoeveelheid, waarvoor vrijdom kan worden genoten, is onbeperkt, behoudens het bepaalde bij art. 10 van dit besluit. Desniettemin wordt voor elke branderij een rekening Accijnzen no. 31 (a, b) gehouden. Consentbiljetten Accijnzen no. 8 of no. 21 en opgaven Accijnzen no. 30 (c) komen echter voor de toepassing van dit besluit niet te pas, tenzij, in het geval bedoeld bij art. 10, opmaking dier stukken mocht worden voorgeschreven. Res. V. 1901, no. 170, § 2. (a) Een model van deze rekening is opgenomen in de Zoutwet. (») Voor zooveel betreft het bijhouden van rekeningen wordt geforceerd overeenkomstig de res. V. v. V. no. 126, opgenomen in aant. 4 op art. 8 der wet. (e) Thans is hiervoor, blijkens de res. V. v. V. no. 707, te lezen: Accijnzen no. 30a. 2. Dit minimum kan door den Inspecteur der accijnzen, in wiens inspectie de vrijdom wordt genoten, worden verhoogd tot een door hem te bepalen hoeveelheid, behoudens beroep van den belanghebbende op den Directeur en, zoo de belanghebbende in diens beslissing niet berust, op den Minister van Financiën, aan wiens uitspraak hij zich moet onderwerpen. Kon. besluit V. c V. no. 148. Art. 3 (1). Inslag van wijn met vrijdom van den accijns kan geschieden uit het buitenland of uit entrepot (2). Onze Minister van Financiën kan onder de noodige voorzieningen toestaan dat de inslag geschiedt uit eene fabriek van belasten inlandschen wijn (3). 1. Dit artikel is hier opgenomen, zooals het luidt volgens bet Kon. besluit V. v. V. no. 630. 2. In verband met het bepaalde bij art. 2 moet ook bij uitslag van wijn uit entrepot met bestemming tot inslag met vrijdom van accijns de hoeveelheid tenminste 2 HL bedragen. Res. V. 1901, no. 170, § 3, eerste lid. 3. De inslag uit een fabriek van belasten inlandschen wijn zal worden geregeld, zoodra de behoefte daaraan blijkt. Res. V. 1901, no. 170, § 3, tweede lid. Art. 4 (1). Bij invoer van buitenslands of bij uitslag uit entrepot wordt een volgbrief afgegeven, onder zekerheid voor den accijns (2). De uitgeslagen hoeveelheid wórdt op de rekening wegens het entrepot afgeschreven. In den volgbrief en in de aangifte tot verkrijging van dat document, wordt melding gemaakt van de bestemming van den wijn om met vrijdom te worden ingeslagen. Het vervoer van den wijn naar de branderij geschiedt onder verzegeling. De ontvanger, die den volgbrief afgeeft, vermeldt daarin den termijn, binnen welken de inslag moet plaats hebben en den termijn, binnen welken de volgbrief, behoorlijk afgeteekend, ten kantore van afgifte moet zijn teruggekomen. Voor den wijn, waarvoor de volgbrief niet binnen den daarin bepaalden termijn, ten kantore van afgifte, terugkomt, voorzien van de hierboven bedoelde afteekening, wordt de accijns dadelijk van den invoerder of van den afleveraar ingevorderd.  132 BIJLAGE D. — Artt. 1—4. 4. De laatste alinea is opgenomen, zooals ze luidt volgens Kon. besluit V. v. V. no. 676. In Weekblad no. 2321 wordt omtrent deze wijziging o. m. het volgende opgemerkt: In de hierbedoelde distilleerderijen wordt versneden spiritus met malagawnn vermengd en aan dat mengsel een weinig essence toegevoegd, teneinde dit den eigenaardigen smaak van cognac, whisky enz. te geven. De ingeslagen wijn mag nu in den vervolge geen saccharose meer bevatten. In het Kon. besluit V. v. V. no. 676 wordt aangehaald het Kon. besluit V. v. V. no. 515, sub XXXIX. De wering van wijn, die saccharose bevat, zal daarom wel geschied zijn, omdat het uitgevoerde mengsel onder V. v. V. no. 456 zou vallen en dus ook teruggaaf van suikeraccijns zou moeten worden verleend voor iets, waarvan hier te lande geen suikeraccijns is betaald, immers de malagawijn is ingevoerd en zou c. q. kunstmatig gezoet kunnen worden. Art. 2. De hoeveelheid wijn, die met vrijdom van den accijns in eene distilleerderij der eerste klasse mag worden ingeslagen, bedraagt ten minste twee hectoliter (1). 1. De bevoegdheid tot inslag van wijn met vrijdom van accijns in een distilleerderij is niet afhankelijk van een vergunning van den Minister. De hoeveelheid, waarvoor vrijdom kan worden genoten, is onbeperkt, behoudens het bepaalde bij art. 7 van dit besluit. Desniettemin wordt voor elke distilleerderij een rekening Accijnzen no. 31 gehouden (o). Consentbiljetten Accijnzen no. 8 of 21 en opgaven Accijnzen no. 30 (b) komen echter voor de toepassing van dit besluit niet te pas, tenzij, in het geval bedoeld bij art. 7, opmaking dier stukken mocht worden voorgeschreven. Res. V. 1901, no. 170, § 2, in verband met de res. V. 1909, no. 207. la) Een model van deze rekening is opgenomen in de Zoutwet. (») Thans is hiervoor, blijkens de res. V. v. V. no. 707 te lezen: Accijnzen no. 30a. Art. 3. (1). Inslag van wijn met vrijdom van den accijns kan geschieden uit het buitenland of uit entrepot (2). Onze Minister van Financiën kan onder de noodige voorzieningen toestaan, dat de inslag geschiedt uit eene fabriek van belasten inlandschen wnn (2). 1. Dit artikel is hier opgenomen, zooals het luidt volgens Kon. besluit V. v. V. no. 630. 2. Verg. de aantt. 2 en 3 op art. 3 van het als bijl. C opgenomen besluit. Art. 4 (1). Bij invoer van buitenslands of bij uitslag uit entrepot, wordt een volgbrief afgegeven, onder zekerheid voor den accijns (2). De uitgeslagen hoeveelheid wordt op de rekening wegens het entrepot afgeschreven. In den volgbrief en in de aangifte tot verkrijging van dat document, wordt melding gemaakt van de bestemming van den wijn om met vrijdom te worden ingeslagen.  BIJLAGE D. — Artt. 4—5. 133 Het vervoer van den wijn naar de distilleerderij geschiedt onder verzegeling. De ontvanger, die den volgbrief afgeeft, vermeldt daarin den termijn, binnen welken de inslag moet plaats hebben en den termijn, binnen welken de volgbrief, behoorlijk afgeteekend, ten kantore van afgifte moet zijn teruggekomen. Voor den wijn, waarvoor de volgbrief niet binnen den daarin bepaalden termijn, ten kantore van afgifte, terugkomt, voorzien van de hierboven bedoelde afteekening, wordt de accijns van den invoerder of van den afleveraar ingevorderd. 1. Dit artikel is hier opgenomen, zooals het luidt volgens Kon. besluit V. v. V. no. 630. 2. Verg. aant. 2 op art. 4 van het als bijl. C opgenomen besluit. Art. 5. Bij den inslag in de distilleerderij, vergelijken de ambtenaren de hoeveelheid met den volgbrief en nemen proeven ter bepaling van het alcoholgehalte (1). Blijkt de ingeslagen hoeveelheid wijn kleiner dan de in den volgbrief vermelde, dan wordt de volgbrief slechts voor de bevonden hoeveelheid afgeteekend. Na bepaling van het alcoholgehalte wordt daarvan, door de ambtenaren, melding gemaakt op den volgbrief, welke daarna door hen wordt ingeleverd bij den ontvanger over de gemeente, waar de inslag geschied is. De genoemde ontvanger debiteert den ontbieder voor de hoeveelheid gedistilleerd, die de ingeslagen hoeveelheid wijn bevat, op zijne rekening als distillateur, bedoeld bij art. 82 der wet van 20 Juni 1862 (Staatsblad no.62) (1). De ontvanger maakt voorts melding van deze debiteering op den volgbrief en op het daarvan afgegeven extract en zendt dit laatste terug naar het kantoor van afgifte (2). 1. Uit den aard der zaak kan de wijn in het onderwerpelijk geval niet worden gedenatureerd door vermenging met zout of eenige andere stof. Daarom is voorgeschreven, dat de distillateur op de rekening, bedoeld bij art. 82 der wet van 2Ó Juni 1862, S. no. 62, zal worden gedebiteerd voor de hoeveelheid alcohol in de ingeslagen wijnen aanwezig, terwijl bij den uitvoer van de vervaardigde gedistilleerde dranken hij voor dien alcohol van zelf wordt gecrediteerd. Het alcoholgehalte van de wijnen wordt bepaald zooals is voorgeschreven bij art. 36 der wet van 20 Juh 1870, S. no. 127. Men raadplege mitsdien ook § 39 der res. van 8 Sept. 1870, no. 50, V. 1870, no. 128 en sub b der res. van 22 Dec. 1871, no. 51, V. 1871, no. 143 (a). De kosten van het afstoken komen ten laste van belanghebbenden. Met het oog op het bepaalde bij de artt. 150 en 151 der Alg. wet is het wenschelijk, dat drie niet te kleine proeven worden genomen. De niet benoodigde proeven worden aan den belanghebbende teruggegeven. Res. V. 1909, no. 207. (a) Deze resoluties zijn opgenomen resp. in de aantt. 2 en 4 op art. 36 der wet van 1870; verg. ook aant. 3 op dat artikel.   MODELLEN I  140 141 ENTREPOTS* Bladz- (*) _ Bladz. INSLAG. | UITSLAG. Aanwijzing Omschrijving. ö ï n .__ ijj^========~====== , p . _ .i 3> van de van h. ■• 8 u tl & . -o n, o « u .. —— . Fusten, kisten. „ Btf „ Verantwoor- „ _o van oe van de bewijzen . S Uns b ] . . J i 1?? goederen met aanwijzing van de | ^ j? vaten, balen, g | gQ | g ding van £ S g '"^-*»f*"--^ J '2~-S I § 5 j "** — 3-S h tj3? 2 8 Si-» bestemming, hetzij tot uicvoer^door- § ° "| enz. .S J " pakhuishuur. tx] 3 i « S o> D>"a «Jö Ï*P » RRIÏTn °»3t- h tI'wO 'oH °d overdracht in hetzelfde entrepot, in- *. « 0 ^ *~ ca notixn ILti j3 *• ^ S *» ^ S S | ^ | §&S j h ^sS-b8 S -3 ■§ >ü"2 a = -o > slag op krediet of ter comsumUe. .§ fe bkuiu |^ g| | g Sa S" « 5 a "° sS'ö-öls SS « hoeveelheid. 3 o£S .ga ia- —ii , ^ ■ < §§9 S § hoeveelheid. 1 & -8 = 8 .1° « £ 1 m 8 gl"8 "IJ |*| ""Sï GtM- "8 § | l| I j>~T! 11 i j b .1 DOCUMENTEN^ *§ > .Si | ^ •«. |5 ï 3 «> j Q i "li z, Piiii , Ss l li ! i-m it lil i-si li CTTlii h a S81 §? its x ii « > •§ K ■« 0 aa X NS 'lojocaó' Soort. f 3 § 4 ° Q 8 ^ lÏ ».H O 3? "IJl—~n—;—j-i-^j i 1 & r tl ° - | <3-8 I z N— z^ I ' 9' I 'ft I 1Z '3-1 H- 15. J 16. 17. 18, 19. » 21. 22. 23, 24. 25. 26. 27. 28. 29. 30. 31. 32. 33. 34. 35. 36. 37. ['•jij ^ : I | i ! j I : l| ALGEMEEN REGISTER. (*) In te vullen den naam van den entreposit (Entrepots, no. 2).  142 143 REKENING MET HANDELAARS IN WIJN WEGENS INSLAGEN ONDER VERLENGBAAR KREDIET Rekening met te Er is borg gesteld voor een bedrag van f ). DEBET. g P CREDIT. f^f I OMSCHRIJVING HOEVEELHEDEN M S § L OMSCHRIJVING HOEVEELHEDEN. | Z "f I VAN HET DOCUMENT. HOEVEELHEDEN. È g jj g |j VAN HET DOCUMENT § f-jj Z ■° A I ' 1— > c o g BS I a « o>a „, 2> » S S 2 § Z o? 8„ «i a- iï „ Z 1 o> 3 -d o J „ ^ gJL a S-S-d „ " iri S-oS ui || o ^ ^ | g g s » rf J J| w ^ó. A |-2sgg~1 IJ g | 'ï§ g S c l n st fl * 2 "f 5 I -g * J g ""Ij}- Ü .§ "§ go 3 -o « ~ g | § g 3 ^ * jj g . .!§ -| "g, -a ;» ü g .g g £ a% 3 f J o-J g B 8 1" g | H f's j JS 1 z | g1 - I S1 1 f ||s 1 | I * S z II 8 1| 1 z 5*? êjl ll 'I^l li sïïi8 i ' ii- § ° § f | |j f|| 8 1 f|! || | «j » " !' ■ g |.| tl I t S ü| gs ||-» ? 3 IgT 2 I D |i" - ~ flf 3 *J 1 r ° a gl S ||| " f jjPj |2 gil 1. | 2. 3. 4. 5. 6. 7! s! 9! * 12! I 13. 14. 15. 16. 17. 18. 19. 20. 21. 22. 23. 24. 25. 26. ll (Accijnzen, no. 27).  144 REGISTER van overschrijvingsbiljetten tot verzending van wijn uit bergplaatsen onder verlengbaar krediet met bestemming om onder overschrijving van dat krediet ol wel met afloopend krediet te worden ingeslagen. Binnenzijde van het Titelvel: Bij inlevering eener losse schriftelijke aangifte wordt deze bij de betrokken expeditie aan bet register gehecht. (a) Wanneer de wijn moet worden vervoerd over het terrein van toezicht, bedoeld bij art. 177 der Algemeene wet van 26 Augustus 1822 (Staatsblad no. 38), alsmede in de gevallen, waarin volgens de artt. 16 en 20 der wet van 20 Juli 1870 (Staatsblad no. 127) de inlading en de lossing of wel de uitslag moeten geconstateerd worden, moet niet alleen de hoeveelheid worden ingevuld, maar ook het getal en de soort der fusten of flesschen en de merken der collis. (b) Verlengbaar of afloopend. (c) Alléén in te vullen bij verzending naar of over het terrein van toezicht, bedoeld bij art. 177 der Algemeene wet, en voorts in de gevallen bedoeld bij art. 16 der genoemde wet van 20 Juli 1870. Door te halen wat niet wordt ingevuld. (d) Draagt het station van den spoorweg, waar de goederen moeten gebracht worden ter verzending, een anderen naam dan de gemeente, waarin de uitslag plaats heeft, dan moet achter „spoorweg" vermeld worden het woord „te" met den naam van het station. (e) Dit door den Ontvanger door te halen, wanneer het vervoer niet langs een spoorweg geschiedt. (/) Indien de Ontvanger het noodig acht om volgens art. 20, tweede alinea, der evengenoemde wet van 20 Juli 1870, als voorwaarde te stellen, dat de wijn onder toezicht van ambtenaren moet worden uitof ingeslagen, moet dit hier worden vermeld. (Accijnzen, no. 28).  145 No INSPECTIE No. 192 t KANTOOR is door den onderge- Overschrijvingsbiljet voor wijn. teekende = Den 192 , handelaar in wijn te jB ^00T handelaar in wijn te aangifte gedaan om uit aangifte gedaan om uit zijn bergplaats onder zijn bergplaats onder verlengbaar krediet, gelegen aldaar, wjjk verlengbaar krediet, ge- no# te verzenden de volgende le8en partij wijn (a) wijk , no. , ten einde ,joor te verzenden de vol- handelaar te , te worden ingeslagen gende party wijn (a) onfot ^ krediet Het vervoer zal geschieden : ten einde door fcs S> \door , per naar het station ^ a jvan den spoorweg (d) 8 » [binnen ingaande te El § I (Per 8P0°rtrein tot van het » » 8* Istation aldaar naar de bestemming te worden ingeslagen » « K ^ per j bhmen onder (6) krediet. ■**! r- ' §gi jdoor , per Ac aang««r, |"!l|(naar ' binnen , in te gaan "qfl 1 ■—*Ji 1 tl I fe^ .Dc Ontvanger, (e) Het vervoer naar De ondergeteekende de bestemmingsplaats verlangt de partij wijn, in dit biljet verzal geschieden per meld, op zijn rekening wegens (b) krediet te doen overschrijven, binnen Te , den 192 , in te gaan De debiteering is geschied op de rekening des ontbieders, deel , folio , den 192 . De Ontvanger te (b) verlengbaar of afloopend, De Wijnwet. 10  148 No. Krachtens art. 19 der wet van 20 Juli 1870 (Staatsblad no. 127), gelast de ondergeteekende, Ontvanger van den accijns op den wyn te , de opneming van den voorraad in deze aangifte vermeld, waarmede worden belast: Te , den 192 De ondergeteekenden verklaren, bij de voorgeschreven opneming te hebben bevonden, Te , den 192  Directie 149 DEEL KANTOOR DIENST 19 . REGISTER VAN AANGIFTEN EN DUBBELAANGIFTEN TOT HET VERVAARDIGEN VAN INLANDSCHEN WIJN (Fabricage, no. 9).  150 Aanwijzingen omtrent het gebruik van het Register. Het register dient zoowel voor het inschrijven der aangiften van den fabrikant als voor het uitreiken van het dubbel dier aangiften. Voor het dubbel wordt gebruikt de eerste expeditie na de aangifte. Wanneer echter de fabrikant de aangifte niet in het register inschrijft, maar een losse aangifte inlevert, wordt deze aan het register gehecht bij de eerste ongebruikte expeditie, welke alsdan als dubbel wordt uitgegeven. Op het dubbel wordt het volgende onderschrift geplaatst, onder de gedrukte woorden „De fabrikant", (geteekend) Naam. Uitgegeven voor dubbel, Te , den 192 , De Ontvanger, De eerste vier kolommen van den staat op de keerzijde der aangifte worden in verband met onderdeel 4 dadelijk geheel ingevuld, ook in het dubbel. Daarbij wordt voor elke vulling van een verzamelbak één der 24 vakken gebruikt. Zijn er méér dan 24 vakken noodig, dan worden een of meer blanco expeditiën als aanhangsels gebruikt. Deze aanhangsels worden, met een verwijzing naar de aangifte waarbij zij behooren, gewaarmerkt door den fabrikant wat de aangifte zelve en door den Ontvanger wat het dubbel betreft. De aanhangsels van het dubbel worden bovendien met het Rijks-cachet daaraan gehecht. De vijfde en volgende kolommen van den staat worden alléén in het dubbel ingevuld naar mate de verzamelbakken gevuld of geledigd worden. Gedrukte woorden, welke niet te pas komen, worden steeds met de pen doorgehaald. (') Hier in te vullen de soort van Trachten. (*) Hier in te vullen weekbakken, en indien die niet gebruikt worden, persen, o( wel de namen der werktuigen, die dexe vervangen. (*) Worden geen weekbakken gebruikt, dan vervalt onderdeel 3 der aangifte.  151 N: No -_ Accijnzen. K~ Deze expeditie is Aangifte tot het bewerken van vruchten uitgegeven als (dubbel) volgens de wet van 7 Mei 1878 (Staats- (aanhangsel van het blad no. 34.) dubbel) der aangifte dd. 1°. De ondergeteekende verklaart dat bij in zijn fabriek van ^ inlandschen wijn, gelegen te H wijk , no. volgens deze aan- n0 N gifte (1) zal bewerken. ^ 2°. De vruchten zullen op de hierna ver- i-i melde dagen en uren worden gestort in 5? de daarbij genoemde (2) ■< li i Dagen, ^ £ ^ ^ Dagen, ^ A ^ 5 Dagen. J] ^ "^2 i2 3 SJS (33 IJ D |J 19 . § 8 I S 19 ,°B |S 19 .SI |S > z* > l? > z* Het dubbel der aan- . . 1 r—r—n gifte is terug ontvangen op den 192 , ^ , ,1 ■ j 3°- Voor het uitpersen der vruchten worden De hoeveelheid sap, gebruikt de f3) genummerd ten oearage van ^ 4 Het „itpersen der vruchten en het overig brengen der sappen of aftreksels in de N verzamelbakken zal geschieden overeenhectoliter ^ komstig den staat op de keerzijde van 5 deze aangifte. ö 5°. De hoeveelheid sappen of aftreksels, bjj liter, ^ het doen der aangifte in de fabriek en is in debet gebracht de daarmee gemeenschap hebbende pan- op de rekening, deel den voorhanden, bedraagt ' foho Gedaan te , den 192 , De fabrikant, Aanteekeningen van de ambtenaren.  157 1858 Res. V. no. 75 Art. 8, aant. 26 1859 Res. V. no. 106 Art 3, aant. 4 » 8, „ 14 ctti Res. V.no. 15 Art. 8, aant. 8 „ 44 , 8, >. 6 Kon. besluit Ven. no. 103 .. l. •• 8 Res. V. no. 111 ,. 8, „ 19 ,. 15, „ 4 .. 27, „ 4 „ 127 „ 8, „ 20 Wet 20 Juni S. no. 62 V. v. V. no. 612 I) art. 11 Bijl A. „ 9, „ 3 art. 51 „ 6, § 4 1863 Res. V. no. 25 Art. 27, aant. 4 .. » .. 84, § 52 33, „ 3 „ „ „148 2, „ 5 1861 Kon. besluit V. no. 63 Art. 1, aant. 8 | 8, „ 10 ,, 22, „ 8 noot a Res. V. no. 64 » 1, „ 8 « 8, „ 10 ,. 22, „ 8 noot a 1868 Kon. besluit V. no. 6 Art. 1, aant. 8 Res. V. no. 163 „ 13, „ 7 1867 Res. V.no. 71 Art. 40, aant. 3 1870 Res. V. no. 128, § 1 Bis. 16 (Geschiedenis) Hoofdstuk IV, aant. 1 § 2 Blz. 16 (Geschiedenis) § 3 Art. 1, aant. 20 § 6 2, „ 6 § 7 „ 41»ü„, 4 § 8 „ 4, „ 3 § 9 5, aantt. 9 en 12 § 10 6, aant. 1 | 11 ,, 6, „ 4 §12 7, aantt. 1 en 9 § 13 „ 8, aant. 30 § 14 8, „ 2 § 15 „ 9, „ 2 § 16 .; , 10, aantt. 3 en 8 § 17 11, aant. 7 § 18 „ 12, aantt. 4 en 11 § 20 „ 14, aant 1 § 21 „ 15, „ 2 §22 „ 15, „ 6 § 23 , 16, aantt. 1 en 5  158 Res. V. no. 128, §24 Art. 17, aant. 5 §25 , 18, „ 4 § 26 18, ., 5 § 27 „ 19, „ 2 § 28 , 21, „ 5 § 29 „ 22, „ 2 I 30 24, „ 4 § 31 24, „ 4 § 32 . , 24, „ 7 § 34 „ 28, „ 5 § 35 29, „ 3 § 37 , 32, „ 3 § 39 36, „ 2 Kon. besluit V. no. 147 35, „ 1 Res. V. no. 178 , 8, ., 21 Wet van 4 April S. no. 61 (V. v. V. no. 70 III) art. 6 „ 7, ,, 4 art. 7 „ 35, „ 2 Res. 16 Sept. no. 17 22, ,, 11 „ 17 Sept. no. 72 24, „ 4, noot a „ 6 Oct. no. 54 '.. 24, „ 4, noot b „ 2 Nov. no. 43 Hoofdstuk IV, „ 2 Art. 22, „ 3 „ 2 Dec. no. 60 „ 12, „ 3 „ 3 Dec. no. 12 4, „ 2 » 4, „ 11 8, „ 15 „ 10, aantt. 4 en 5 „ 8 Dec. no. 87 , 12, aant. 3 1871 Res. V. no. 13 Art. 13, aant. 7 „ „ „ 61 „ 12, „ 3 ,. „ „ 72 15, „ 4 .. „ „101 1 40, „ 3 „ „ „ 143, SUb a ,, 41iis „ 4 sub b 36, „ 4 „ 6 Januari, no. 25 „ 5, „ n „ 2 Febr., no. 38 „ 7, „ 5 „ 2 Febr., no. 40 „ 4, ,, 12 ., 22, „ 28 „ 7 Maart, no. 3 ,, 7, ,, 9 „ 15 Maart, no. 52 „ 10, „ 6 „ 9 Juni, no. 8 , 22, „ 11 „ 26 Aug., no. 11 4, „ 11 1872 Res. V. no. 37, § 8 Art. 1, aant. 8 „ 3, „ 2 , 59, sub 1 „ 1, „ 23 „ 2 , 4, „ 9 „ 3 „ 22, „ 12 Kon. besluit V. no. 78 „ 35, ,, 1 Res. V.no. 117 „ 19, „ 10 >, 22, „ 26 ,, 25, aantt. 1 en 2 Kon. besluit 26 Maart, S. no. 19 (V. v. V. no. 281III) art. 37 A 5, aant. 3 „ 75 „ 34, „ 2 „ 83 , 32, ,, 1, noot a „86 3, „ 8 Res. 27 JuH, no. 11 6, „ 1 „ 8, „ 13 1873 Res. V. no. 42 Art. 8, aant. 21 Kon. besluit V. no. 63 „ 30, „ 1 Bijl. A, opschrift, ,, 1 Res. V. no. 64, f 1 Bijl. A, opschrift, „ 2  159 § 2 Bijl. A, art. 1, aant. 3 § 8 B0L A, „ 1, „ 1 § 4 Art. 29, „ 6 Bijl. A, art. 1, „ 2 § 5 A, „ 1, ,, 9 § 6 „ A, „ 2, „ 2 § 7, eerste lid „ A, „ 3, „ 1 § 7, tweede lid „ A, „ 3, „ 4 § 7, derde lid A, „ 3, ,, 5 § 8 „ A, „ 4, „ 1 § 9 A, „ 6, „ 2 J 10 A, „ 7, „ 3 § 11 , A, „ 8, „ 1 § 12 A, „ 9, „ 1 § 13 , A, „ 9, „ 2 § 14 „ A, „ 9, „ 4 § 15 A, „ 9, „ 5 § 16 A, „ 10, aantt. 1 en 5 § 17 A, „ 9, aant. 7 Res. 7 Oct., no. 23 Art. 15, „ 8 „ 28, „ 8 Res. 28 Nov., no. 67 „ 12, „ 6 Res. 5 Dec., no. 25 „ 36, „ 2, noot 6 1876 Res. V.no. 24 Art. 4, aant. 10 , 105, § 9 „ 5, „ 5 §12 8, „ 8, noot a Res. 31 Mei, no. 108 , 7, „ 8 Res. 5 Oct., no. 6 „ 18, „ 3 Kon. besluit 7 Nov., 8. no. 193 (V. v. V. no. 281V) Hoofdstuk III, „ 1 art. 3 Art. 3, „ 6 h 4> >> 8, noot a „ 8, „ 15 ,, 12, „ 3, noot a art. 8 „ 5, „ 3 art. 9 5, „ 5 art. 13 „ 8, „ 8, noot a art. 19 , 9, „ 4 1877 Res. 26 Maart, no. 5 Art. 2, aant. 5 1878 Res. V. no. 40 Bijl. A, opschrift, aant. 1 a art 5 2 Wet 7 Mei, S. no. 34 (V. v. V. no. 434 III) " a'. 187» Res. V. no. 81 Art. 2, aant. 5 Wet 28 Dec, S. no. 250 (V. v. V. no. 70 V) „ 14, „ 2, noot a 1880 Kon. besluit 28 Oct., 8. no. 185 (V. v. V. no. 281 VII) Art. 14, aant. 2, noot b 1881 Wet 3 Maart, S. no. 35 Bijl. A, art. 12, aant. 7 1882 Res. 31 Mei, no. 27 Art. 28, aant. 3  160 1886 Kon. besluit, V. no. 11 Art. 35, aant. t Wet 15 April, S. no. 64 „ 42, „ 1 Bijl. A, art. 12, „ 7 .. B, „ 8, „ 2 1887 Kon. besluit V. no. 36 Art. 35, aant. 1 1890 Res. V. no. 57 Art. 14, aant. 2 Res. 27 Maart, no. 90 21, „ 2A 1881 Res. V. no. 19 Art. 8, aant. 22 „ 24 Oct., no. 63 , », „ 10 1864 Arrest van den Hoogen Raad van 4 Januari Art. 14, aant. 3 1897 Res. 28 Januari, no. 37 Art. 2, aant. 5 „ 29 Juni, no. 69 „ „ 5 „ 11 Deo., no. 15 1, >• 4 1868 Res. 31 Oct., no. 15 Art. 13, aant. 3 1899 Res. V. no. 71, § 1 Bijl. B, art.' 1, aant. 4 5 2 , B, „ 2, „ 4 § 3 B, „ 8, „ 1 I 4 2, „ 15 Bijl. B, „ 4, „ 6 § 5 , B, „ 4, „ 9 5 6 „ B, „ 4, „ 10 8 7 B, „ 4, „ 11 § 8 . B, „ 6, „ 3 Wet 22 Juli, 8. no. 170 (V. v. V. no. 434IV) BijL B. 1606 Res. 15 Augustus, no. 72 BijL B, art. 4, aant. 5 1601 Res. V. no. 61 Art. 2, aant. 12 132 , ,, 21, ,, ï " ," 170, § ï' Bijl. C, art. 1, „ 1 " " " 52 , C, „ 2, „ 1 „ D, „ 2, „ 1 «o C, „ 3, aantt. 2 en f 4 " C, „ 4, aant. 2 § 5 C, „ 5, ,. 1 § 6 C, „ 8, „ 1 I 7 C, „ 9, ,. 1 § 8 C, „ 10, „ 1 voorlaatste lid >• C, „ 1, ,. 3 Kon. besluit V. no. 171 Art. 35, „ 1  161 Res. 30 April, no. 69 Bijl. A, art. 9, aant. 1 Res. 11 Juni, no. 3 Art. 17, ,, 8 Kon. besluit 5 Dec, S. no. 236 (V. v. V. no. 434 V) .. Bijl. C. Res. 31 Dec, no. 123 Bijl. B, art. 7, aant. 3 1808 Kon. besluit V. no. 50 Art. 35, aant. 1 Res. 23 Januari, no. 79 „ 19, „ 12 ,, 25 Januari, no. 125 , 40, ,, 4 3 Maart, no. 24 16, „ 3 „ 22 Maart, no. 8 12, aantt. 6 en 8 ,, 11 Aug., no. 8 „ 22, aant. 26 „ 10 Nov., no. 23 „ 2, „ 5 1903 Res. V. no. 57 Art. 33, aant. 4 „ 19 Maart, no. 38 „ 2, „ 5 „ 26 Mei, no. 26 „ 15, „ 5 1904 Kon. besluit V. no. 72 Art. 35, aant. 1 Kon. besluit V. no. 75 „ 35, ,, 1 Kon. besluit 6 Januari, S. no. 3 (V. v. V. no. 281 XVIII) 40, „ 2 Res. 11 Januari, no. 73 Bijl. A, „ 11, „ 8 „ 29 Febr., no. 34 „ 2, „ 5 „ 9 Juli, no. 33 , 4, „ 5 Wet 18 JuK, S. no. 190 (V. v. V. no. 612 XVIII) Bijl. B, „ 7, „ 1, noot e 1905 Res. V. no. 8 Art. 13, aant. 1 „ „ „ 64 8, „ 17 „ 22, „ 21 „ „ „ 102, lett. A, § 3 „ 22, „ 21 Kon. besluit V. no. 118 „ 35, „ 1 Res. V.no. 141 , 8, „ 17, noot o „ 23 Febr., no. 24 (B. no. 22) „ 24, „ 16 „ 30 Maart, no. 141 , 2, „ 5 „ 18 April, no. 96 Bijl. B, art. 2, „ 4, noot b „ 18 April, no. 97 Art. 24, „ 7, noot a „ 5 Mei, no. 7 „ 2, „ 5 5 Sept., no. 22 15, „ 9 1906 Res. V. no. 50, art. 5 Art. 7, aant. 9, noot a artt. 9 en 10 „ 7, „ 9, noot e „ „ „133 Hoofdstuk III, „ 2 „ „ „139 Art. 22, „ 21 „ 16 Febr., no. 22 2, „ 5 „ 13 Oct., no. 11 , 7, „ 4 „ 14 Nov., no. 40 , 2, „ 5 „ 11 Dec, no. 51 2, „ 5 1807 Res. V. no. 10 Art. 2, aant. 5 „ „37 „ 1, „ 8 h 8, „ 21 >. .. » 97, § 1 7, „ 4 8 Febr., no. 27 Bijl. B, „ 4, „ 7 Kon. besluit 15 Febr., S, no. 52 (V. v. V. no. 281 XXI) , 8, „ 24, noot b „ 22, „ 20 .» 23, „ 2 Res. 6 Maart, no. 46 « , 2, „ 5 „ 23 Mei, nos. 11 en 12 , 2, „ 5 De Wijnwet 11