AFM 939   EUÏÏ COMPLIMEHTEERBOEK HANDLEIDING OM ZICH IN GEZELSCHAPPEN ONBERISPELIJK TE GEDRAGEN EN DAARIN == GEPAST TE SPREKEN == EEN BOEK VOOR DEN GOEDEN TOON EN VOOR DEN MEER GEDISTINGEERDEN SMAAK IN TAAL, IN GEBAAR, IN HOUDING EN IN GEDRAG DOOR FR. MEYER NEGENDE HERZIENE DRUK == ROTTERDAM — D. BOLLE 1  KONINKLIJKE BIBLIOTHEEK 2047 3911   NIEUW COMPLIMENTEERBOEK HANDLEIDING OM ZICH IN GEZELSCHAPPEN ONBERISPELIJK TE GEDRAGEN EN DAARIN GEPAST TE SPREKEN ALSMEDE OPGAVE DER VERSCHILLENDE VORMEN WAARONDER INVITATIËN, BEKENDMAKINGEN EN HOE DE ANTWOORDEN DAAROP BEHOOREN TE WORDEN OPGESTELD, MET DE TITULATUUR DIE AAN VERSCHILLENDE STANDEN DER MAATSCHAPPIJ GEGEVEN WORDT, VERDER DE REGELEN VAN WELLEVENDHEID TOT IN DE KLEINSTE BIJZONDERHEDEN, AANGEGEVEN IN VERBAND MET ALLE VOORKOMENDE OMSTANDIGHEDEN; ALSOOK TOASTEN, TOESPRAKEN, BRIEVEN, ENZ. EN TEN SLOTTE EENE BLOEMENSPRAAK, UITGEZOCHTE ALBUMVERSJES, LIEFDESVERKLARINGEN IN POËZIE EN BENIGE NIEUWE AARDIGHEDEN VOOR BRUILOFTEN, ENZ. ENZ. ENZ. EEN BOEK VOOR DEN GOEDEN TOON EN VOOR DEN MEER GEDISTINGEERDEN SMAAK IN TAAL, IN GEBAAR, IN HOUDING EN IN GEDRAG DOOR FR. MEYER 9e HERZIENE DRUK ROTTERDAM — D. BOLLE  I. QELUKWENSCHEN EN TOESPRAKEN OP NIEUWJAARS- EN VERJAARDAGEN. A. BRIEVEN VAN GELUKWENSCHING. Aan Ouders en Grootouders. 1) Waarde Ouders! Met blijdschap kom ik tot u om u mijn hartelijke gelukwenschen aan te bieden: God geve u nog lang een volmaakte gezondheid, en doe u steeds uw liefde voor mij behouden, opdat gij eenmaal, wanneer ik grooter geworden ben, veel vreugde van mij moogt beleven. Dit is de wensch van Uw liefhebbenden Zoon. (Uw liefhebbende Dochter.) Alkmaar, 1 Januari 1915. 2) Dierbare Vader (Moeder)! Ik kan dezen dag onmogelijk laten voorbijgaan, zonder u, dierbare Vader (Moeder)! bij vernieuwing een blijk te Complimenteert;. 9e dr. \  3 gewijd. Of mijn patroon zoo tevreden over mij is als ik het wensch, durf ik zelf niet zeggen; maar ik doe zooveel mogelijk mijn best. Ik zal bij al mijn doen en laten zorgen, dat gij mij met onverdeelde tevredenheid kunt ontvangen, wanneer ik eerlang het geluk zal hebben u weder te zien. Dat heerlijke oogenblik wordt met ongeduld verbeid door Uw dankbaren en liefhebbenden Zoon A. H. Pruymboom. Deventer, 1 Januari 1915. 5) Inniggeliefde Moeder! Deze regelen zullen bij u aankomen ongeveer op het oogenblik waarop gij, omringd door mijn lieve zusters en broeders en door een aantal vrienden, met blijde aandoening de hartelijke gelukwenschen van die allen zult ontvangen op uw gezegenden verjaardag. Laat ik ook zeggen hoe innig ik u vereer en liefheb, hoe vurig mijn wenschen en heilbeden voor u zijn op dezen heuglijken dag. O, mocht ik in staat zijn naar waarheid uit te drukken he't zalig gevoel dat ik heb, telkens wanneer ik aan u denk! Maar het is mij niet mogelijk dat in woorden te brengen. Daarom, dierbare moeder! laat mijne eenvoudige, maar daarom niet minder oprechte verzekering u voldoende zijn, dat ik 's Hemels beste zegeningen afsmeek over uw volgende levensdagen, die Gods goedheid verlengen moge tot aan de uiterste grenzen van des menschen levenstijd. De hierbij gevoegde teekening is een voortbrengsel van mijn uitspannings-uren. Ik hoop er u genoegen mee te doen, lieve moeder! en zal trachten dat gij voortdurend veel zult kunnën houden van Uw u innig liefhebbenden Zoon. Enkhuizen, 28 Februari 1915.  4 6) Waarde Vader (Moeder)! Al weder is dus een jaar voorbij, en met dezen dag treden wij een nieuwen jaarkring in. Met blijdschap vat ik de pen op om u, lieve vader (moeder)! op dezen heuglijken dag mijne innigste gelukwenschen te komen aanbieden. Moge de Almachtige bij voortduring over u waken, en u zegenen met een ongestoorde gezondheid, opdat gij nog vele jaren een gelukkig leven moogt leiden. Ik hoop zooveel in mij is te trachten u genoegen te bereiden om zoodoende eenigermate uw goedheid te vergelden, en u te toonen dat ik ook voor het vervolg uw liefde niet onwaardig ben. Ontvang, waarde vader (moeder)! deze oprechte heilwenschen met de hartelijkste groeten van Uw u liefhebbenden Zoon. Franeker, 1 Januari 1915. 7) Een Vader aan zun Zoon. Ik dank u, waarde zoon! voor de goedgemeende wenschen, die gij in uw brief voor uw moeder en voor mij geuit hebt. Ga voort, ons ook in dit nieuwe jaar door uw ijver en door uw gedrag blijdschap aan u te laten beleven, en u zeiven meer en meer te vormen tot een deugdzaam mensch en een nuttig lid der maatschappij. De zegen des hemels, de liefde van uw ouders en de achting van alle weidenkenden zullen dan uw deel zijn. Dit is de eenige wensch van uw moeder, die u hartelijk groet, en van Uw u altijd liefhebbenden Vader. Goes, 2 Januari 1915. 8) Lieve Vader! Gij viert heden uw geboortedag, en niets'kan meer overeenkomstig mijn wenschen zijn, dan dat gij dezen  5 dag weder in gezondheid en tevredenheid moogt beleven. Ik heb alle geluk, alle genoegens des levens aan u te danken. Met een gevoel der innigste dankbaarheid zie ik dan ook terug op al de goedheid, die gij mij van mijn prilste jeugd af aan hebt bewezen. Met ieder jaar wordt mijn verplichting jegens u grooter, en zoo ook mijn dankbaarheid .... of neen, dié kan onmogelijk grooter worden dan zij reeds is. Alles wat ik ben, wat ik heb, heb ik aan u te danken. Moge de Almachtige u al de zorgen vergelden, die gij om mijnentwil gehad hebt, en u een ongestoorde gezondheid, een hoogen, gelukkigen ouderdom en de reinste en edelste genoegens des levens schenken als uw deel op aarde! Dit is de vurigste wensch van Uw u innig liefhebbende Dochter. Haarlem, 26 Januari 1915. 9) Dierbare Grootmoeder! In feestgewaad kom ik heden, lieve grootmoeder, om u de vurigste gelukwensen er. aan te bieden op uw verjaardag. In kinderlijke oprechtheid zendt mijn hart een innig dankgebed op en een welgemeende bede voor uw welzijn tot onzen Vader, die in de hemelen is. Dat gij nog zeer dikwijls dezen blijden dag in volmaakte gezondheid moogt beleven is mijn hartewensch en dat gij mij voortdurend uw liefdevolle toegenegenheid moogt blijven schenken, is mijn dierbaarste hoop. Die toegenegenheid te verdienen zal aanhoudend het streven zijn van Uw u oprecht liefhebbende Kleindochter. Ilpendam, 26 Januari 1915. 10) Dierbare Grootvader! Uw verjaardag is voor mij een heerlijke dag. O, dat hij nog dikwijls moge wederkeeren; dat de goede God  9 1) Aan Ouders. De Hemel moge u heel uw leven Een lange jaren-reeks aaneen Geluk slechts en gezondheid geven En onspoedsdagen geen! 2) 'k Wensch u in dit nieuwe jaar Al de rijkste zegeningen, Die de wijze Alzegenaar Immer schonk aan stervelingen; En dat nog een jarental Zóó Zijn zegen hier beneden U altoos, op al uw schreden. Onverstoord verzeilen zal. 3) Dierbare Ouders, welk een zegen Stort Gods goedheid op ons uit! 't Nieuwe jaar toch lacht ons tegen Nu deez' dag 't voor ons ontsluit. In gezondheid, weltevreden, Ziet gij al uw kind'ren heden Blij en dankbaar om u heen. En terwijl zij God daarboven Voor zijn zegeningen loven, Bidden zij opnieuw om een: God, wil nog een reeks van jaren Onze dierbare ouders sparen, En strekke immer meer hun kroost Hun tot vreugde en heil en troost!  10 4) Een ander aan Ouders. Geen rijke woordenpraal past in den kindermond, Eenvoudig is de wensch waarmee *k u heden nader; 'k Wensch, lieve moeder ! u, en aan mijn lieven vader: Leeft nog een ja ren reeks gelukkig en gezond! 5) Gelukwensch aan een Vriend of een Vriendin. Uit een oprecht hart wensch ik u bij den aanvang van dit nieuwe jaar het hoogste geluk toe, en bid God dat Hij u in de ruimste mate zijn zegen schenke. Tegelijk maak ik van de gelegenheid gebruik om mij bij voortduring aan te bevelen in uw onschatbare vriendschap. 6) Een andere. Mijn hartewensch is: u volkomen gelukkig te zien. Ik kan dus bij den aanvang van het nieuwe jaar niet beter doen dan God voor u bidden om tevredenheid, gezondheid, opgeruimdheid en vervulling van al uw redelijke wenschen. Dat alles moge in de ruimste mate uw deel worden en voortdurend blijven. 7) Aan een goede Vriendin. Alle menschen wenschen elkander heden geluk, en ook ik wil hierin niet achterblijven. Maar nu ik u aanzie voel ik mij den moed ontzinken; want al wat ik u zeggen wilde, hoe goed ook door mij bedacht, komt mij als overtollig voor. — Gezondheid is uw deel; aan fortuin ontbreekt het u niet; uw bekoorlijkheden worden door velen bewonderd en door even velen misschien benijd; een aanstaanden echtvriend, zooals gij er met mogelijkheid een verlangen kunt, hebt gij ook, — wat zou ik dan nog wenschen kunnen? — Wacht, daar valt mij iets in: ik wensch u een spoedige, blijde bruiloft.  11 8) Een andere. Verheugd over het geluk mij uw vriend te mogen noemen maak ik mij met een waar genoegen de gelegenheid ten nutte, die het nieuwe jaar mij aanbiedt, om u oprecht en hartelijk geluk te wenschen. De hemel schenke u bij voortduring gezondheid, opgeruimdheid en helderheid van geest, opdat allen die u kennen zich nog lang mogen verheugen in uw onwaardeerbaren omgang. 9) Aan een Beminde. De eerste dag van een jaar, waarin ik het geluk hoop te smaken, u, mijn dierbare! door het zegel der wet en den zegen der kerk geheel de mijne te mogen noemen, is plechtiger en gewichtiger voor mij dan nog ooit een nieuwjaarsdag geweest is. Ik bid God dat Hij u bij voortduring uw, voor mij zoo onschatbare, gezondheid en tevredenheid des gemoeds moge doen behouden en dat al uw wenschen mogen worden vervuld. Antwoord. Moge u het nieuwe jaar, mijn beminde! al die genoegens aanbrengen, die het den mensch hier op aarde vergund is te genieten! Mogen al uw hoopvolle verwachtingen en al uw wenschen vervuld worden. God geve mij al het noodige om u zoo gelukkig te maken als uw edel hart het verdient. 10) Aan een Vriend. Ik volg slechts de oprechte inspraak van mijn hart, wanneer ik u bij den aanvang van het nieuwe jaar mijn gelukwenschen aanbied. Dat gij in dit nieuwe jaar al die waarachtige genoegens moogt beleven, die een sterveling met mogelijkheid genieten kan, en dat dan op dit blijde nog vele andere, en op deze weer andere  12 van ongestoord geluk mogen volgen. Ziedaar alles wat ik u kan wenschen. Uw hartelijke goedheid zal mij steeds veroorloven mij te noemen Uw oprechten Vriend «§N N. N. Antwoord. Vergeef het mij, waarde vriend! dat ik door uw hartelijke letteren herinnerd ben moeten worden het goede gebruik te volgen, namelijk elkander bij den aanvang van een nieuw jaar wederzijds geluk te wenschen. Gij weet echter dat mijn vriendschap onwankelbaar is, dat mijn gevoelens voor u steeds dezelfde blijven, al verzuim ik ook somwijlen ze in woorden lucht te geven op dagen, die u aangenaam zijn. Ontvang dus, beste vriend! mijn warmsten dank voor de wenschen, die uw oprecht hart mij heeft toegezonden en neem tevens de verzekering aan, dat ik den Gever alles goeds uit de volheid mijner ziel bid voor uw bestendig, ongestoord geluk. Moogt gij ook dit nieuw ingetreden jaar en nog een reeks van volgende jaren in gezondheid en bestendig geluk doorbrengen en nimmer ophouden mij de bewijzen te geven uwer onschatbare vriendschap. Uw oprechte Vriend N. N. OVER LIEFDE EN ZIELEN-SYMPATHIE. Wat, wat helpt mij al mijn smachten, Als gij nimmer aan mij denkt? Wat, wat helpen mij mijn klachten, Als ge uw liefde mij niet schenkt?  13 Aan een Geliefde. Suizende zefirs die zacht mij begroet. Lieflijke geuren zoo smeltend en zoet, Die mij omzweeft en die zalig genieten, Zalige vreugd door mijn aadren doet vlieten: Zegt mij, wat drijft gij mijn harte toch aan, Waar toch, terwijl ik zoo snel het voel slaan, Waar trekt het rusteloos heen, Zegt mij, waarheen, o waarheen? Rustloos verlangen, een bang, jagend hart, Nooit iets dan tranen en klachten en smart!... Wat toch doet heilig den boezem mij blaken? Wat is die zucht, dat verlangen, dat haken? Hoe wordt het smachtend begeeren gestild, Dat door mijn ziel en mijn zenuwen trilt? Wat is mijn Al hier beneên? O Gij alleen, ander geen! Sympathie. Van 't droomen en van 't malen Ontwaakte ik hedennacht, En 't was me als klonk me een stemme: „Hebt ge aan mij gedacht?" Hoe kon die stem mij vragen: „Hebt gij aan mij gedacht?" 'k Doe nooit bij dag iets anders, En 'k droom van u bij nacht. Verneemt gij ook die stemme? O, 'k weet, gij fluistert zacht: Dat steeds mijn geest bij u is En naar het weerzien smacht.  14 Nachtgebed. Begaf ik mij voorheen ter ruste, Dan deed ik, strijk en zet. Altijd een nachtgebed, Eer nog de slaap mijn oogleên kuste; 'k Beval dan steeds mijn ziel aan God, En dankend voor den zegen, Uit Zijne vaderhand verkregen, Prees ik mijn lot. En nu — nu leg ik mij ter ruste neder, Terwijl éen naam slechts op mijn lippen zweeft; Ik noem hem duizendmaal en noem hem nog eens [weder. Dien naam van haar, die in mijn ziel bestendig leeft. Die naam verzelt me in 's werelds bont gewemel. Die naam is mijn geluk, mijn heil, mijn heul, mijn [hemel. Die naam is poëzij Voor mij En Englenmelodij. En als ik eens mijn stervenssnik zal geven, Zal nog die zoete naam op mijne lippen leven! Ontwaakte Liefde. Duizend zachte melodieën Juublen in mij, smeltend zoet; Duizend schoone wonderbloemen Bloeien thans in mijn gemoed. Englen voel ik binnen zweven In mijn ziel en weer er uit, En daar binnen klinken tonen Van een hemel-zacht geluid.  15 Laat nu vrij de koude Resi Brommen dat mijn harte dweept. Zij, ook zij wordt in 't gejubel Onweerstaanbaar meegesleept. Machteloos is zij om te tempren 't Heilig vuur, dat in mij blaakt; Want in mijn gelukkig harte Is der liefde lente ontwaakt! Verzuchting. Gij wolken en gij winden En al wat vleuglen heeft, Brengt haar de grootsche tijding Van 't geen er in mij leeft. Brengt haar mijn groet der ziele, Den kus van mijnen mond. En vraagt haar zachten balsem Voor mijne harte-wond. O, dat mijn zalig hopen Zich niet geheel bedroog, En dat er uit haar zielvol oog Voor mij een blik van liefde strale Dat smeek ik van Omhoog!  16 Aan Louise. Denkt gij in uwe eenzame uren Lieve! nog wel eens aan mij? Of vloog voor uw maagdlijk harte Ras mijn beeld voor goed voorbij? O, vergun mij dan het voorrecht, In mijn hart uw lieflijk beeld Altijd met mij om te dragen, Want 'k behoor u onverdeeld. Laat mij in herinneringsdroomen Dweepen met een blij verdriet; Laat me uw lief gelispel hooren: Vriend, houd moed en wanhoop niet. Aan Sophia. Geen vuur, hoe hel in vlammen, Brandt ooit zoo gloeiend heet, Als heimelijke liefde, Waarvan geen mensch iets weet. Geen bloem, hoe rijk aan kleuren, Bloeit ooit met zooveel pracht, Als twee verliefde zielen, Ontwaakt in volle kracht. Zet in mijn hart een spiegel, Die 't voor u openlegt; Dan zult ge zeker weten Wat thans mijn mond u zegt: „Mijn hart meent u oprecht!"  17 Bu het Ondergaan der Zon. Eer ge, o zon! gaat nederdalen, Met uw blik zoo vriendlijk zacht, Kust toch met uw gouden stralen Mijn beminde goeden nacht. 's Hemels zegen moog' zij smaken In een zoete, kalme rust, En Gods hoede haar bewaken Tot gij haar weer wakker kust. De Liefde. Niet aan tijd en stof gebonden, Duurt de liefde in eeuwigheid; Worden we ook aan de aarde ontwonden, 't Wederzien is ons bereid. Daar waar niets ons dan meer scheidt, Ddar wordt liefde weergevonden, Liefde, liefde in eeuwigheid! Aan een Aangebedene. Besef de zaligheid, die heel mijn ziel doorstroomt, i Terwijl ze in zacht gedweep van uwe weermin droomt. O, stil mijn zoete smart, mijn zuchtend ziele-smachten, Of make ras de dood een eind aan al mijn klachten. Complimenteert). 9e dr. 2  18 Gebed. Neem mij op in uw gewijde dreven. Geest der liefde, o, neem mij spoedig op. Aan mijn smart kan niemand in dit leven Ooit een balsem tot verzachting geven; Geest der liefde, o, neem mij spoedig op. Zielen dacht ik hier te zullen vinden, Zielen, die als ik gevoelden en beminden, Maar, helaas! 'kvond niets dan kouden trots, Hoogmoed, die gelijk een rots, Ijzervast in 't golfgeklots Staan bleef in den stroom van mijn gevoel, Koud, ijskoud. Verbrijzeld in mijn hope En vernield mijn heerlijk levensdoel . . . Dat mijn uurglas snel ten einde loope, De aarde is voor mij een folterhel, Die slechts smart en ramp en rouw mij baarde. O Marie, vaarwel, vaar altijd wel. Geest der liefde, o, neem mij op van de aarde! Bekentenis. Meisjelief als melk en bloed: U te zien, dat doet mij goed. In de naarste rampwoestijn Zou 'k met u gelukkig zijn. Toen ik u voor de eerste maal Zag, gelijk een zonnestraal Tintelde der liefde gloed Eensklaps zalig door mijn bloed.  19 Liefde. Mond op mond en hart aan hart, Allerzoetste minnesmart! Wie u eenmaal komt te smaken Acht geene andere lekkernij: Al wat leeft en zweeft moet blaken In de liefelijke lij! Al de nimfjes die de min En haar zoetigheid verachten, Spreken tegen haar gedachten; Anders ligt het in haar zin, Of zij waren niet rechtschapen 1 't Heele schepsel voelt dien brand: Tegen liefde baat geen wapen. Maagdeliefde is nooit een schand. Hoe wonderlijk. Ondoorgrondelijke gronden! . . . 'k Ga niet veilig zonder nood, 'k Ben niet vroolijk zonder wonden En niet levend zonder dood. 'tZijn twee oogen, die mij geven Dood en doodelijke wond: En dat dooden doet mij leven, En dat wonden maakt gezond. Hierom, opdat ik zou mogen Hoeden mij voor stervenspijn, Zoek ik stadig naar deze oogen, Om van hen gewond te zijn.  20 Zoete wonden zonder sterven! Lieflijk sterven zonder dood! Aardig stelen zonder derven! Wonder derven zonder nood! B. GELUKWENSCHEN OP VERJAARDAGEN. 1) Aan een Dame. Ontvang, geëerde vriendin! tegelijk raet dit ( ), dat ik u als een bewijs mijner hoogachting aanbied, mijn innigste gelukwenschen op uw blijden verjaardag, dien God, hoop ik, u nog menigmaal in volmaakten welstand en ongestoord geluk zal laten beleven. 2) Aan een Vriend. Het kleine geschenk, dat ik de vrijheid neem u aan te bieden en dat ik u verzoek wel te willen aannemen, moge u ten bewijze strekken van mijn hartelijke deelneming in het geluk, dat u op dezen dag weder te beurt valt. Ik hoop dat deze dag nog zeer dikwijls voor u moge wederkeeren, en dat hij u telkens slechts nieuwe zegeningen en genoegens aanbrenge. Antwoord. Uw lief geschenk zoowel als uw hartelijke gelukwensen doet mij een bijzonder genoegen. Voor het een en voor het ander zeg ik u mijn oprechten dank met de verzekering dat ik gaarne van elke gelegenheid  21 gebruik zal maken om u wederkeerig, zooveel als mij mogelijk is, genoegen te bereiden. 3) Een andere. Op uw blijden, thans weder in gezondheid door u gevierd wordende, geboortedag wensch ik u uit de vol¬ heid van mijn hart dat gij dezen dag nog menigmaal in volmaakten welstand en onverstoord geluk zult moéen beleven tot heil en vreugde van uw geachte familie en van al uwe vrienden. 4) Een Bruidegom aan de Bruid. Met een innig, warm dankgebed tot God heb ik dezen feestdag begroet, waarop gij eens, tot vreugde uwer ouders en tot mijn geluk, het levenslicht mocht aanschouwen. Neem dan, mijn eenig beminde! met dit kleine geschenk mijner liefde, den hartelijksten, vurigsten heilwensch van mij aan met de verzekering dat mijn eenig geluk slechts daarin bestaat en bestaan zal nog menigmaal dezen gezegenden dag aan uwe zijde blijde en gelukkig te kunnen vieren. Antwoord. Mijn beminde! Ontvang met mijn hartelijksten dank voor uw liefdevolle deelneming in mijn geluk, en voor het smaakvolle geschenk, waarmede gij mij vereert, tevens de verzekering, dat ik dezelfde wenschen voor u koester en dat ik mijn geheele leven door er slechts naar streven zal u genoegen te bereiden en mij uw liefde meer en meer waardig te maken.  22 5) Aan jeen Vriend. Waarde vriend! De dag, waarop gij werdt geboren, is voor velen, doch inzonderheid voor uw vrienden een feestdag. Neem dan ook mijn wenschen voor uw verder geluk met die welwillendheid aan, door welke gij allen, die het genoegen hebben zich uw vrienden te mogen noemen, zoozeer aan u verbindt en wees verzekerd dat mijn vriendschap en gehechtheid aan u slechts kan eindigen met mijn leven. Wees hartelijk gegroet van uw oprecht toegenegen N. N. Antwoord. Was er mij altijd veel aan gelegen mijn vrienden een oprechte genegenheid toe te dragen en hen naar mijn geringe krachten van dienst te zijn, ik mocht daarentegen ook het genoegen smaken mij wederkeerig door hen bemind te zien. Een nieuw, zeer aangenaam bewijs daarvan was mij uw hartelijke gelukwensch op mijn verjaardag. Het doet mij inderdaad leed u op dit oogenblik niet anders daarvoor te kunnen danken dan met het verzoek dat gij mij bij voortduring uw hartelijke vriendschap moogt blijven schenken en ik hoop dat de overtuiging steeds levendig in u moge blijven dat ik nimmer zal ophouden te zijn. Uw oprechte vriend N. N. 6) Ik wensch u niets anders, dan dat alles wat uw levensgeluk kan bestendigen en verhoogen, en alles wat heilzaam en goed voor u is, bestendig uw deel moge zijn.  23 C. HUWELIJKSWENSCHEN. 1) Aan de Bruid of den Bruidegom. Mijn hartelijke gelukwenschen voor uw aanstaande echtvereeniging zijn in weinig woorden aldus saam te vatten: dat nimmer voor u een zweem van waarheid moge liggen in de spreuk: „Trouwen, berouwen"; maar dat gij een reeks van jaren aan elkanders zijde moogt slijten in een gelukkigen en gezegenden echt! 2) Aan een Dame met wie men bekend is. Ik heb altijd levendig en oprecht deelgenomen in alles wat u betrof, en de tijding van uw verloving met mijn vriend heeft mij dus niet anders dan aangenaam kunnen verrassen. Uit de volheid van een vriendenhart wensch ik u dan ook met uw echtvereeniging geluk, en bid God dat Hij u in uw huwelijk zooveel voorspoed en genoegen moge bereiden als uw edel hart verdient. Dat mijn vriend steeds alles doe om u het leven te veraangenamen, en u steeds meer reden te geven uw trouwdag den schoonsten dag uws levens te noemen; dat eenmaal een schare blozende kinderen u al de liefde vergelde, die gij altijd uw braven ouders hebt toegedragen — in één woord, dat gij in uw huwelijk een volmaakt geluk moogt vinden! Antwoord. Ik dank u hartelijk voor uw vriendelijke deelneming in mijn geluk, en verzoek u wel zeer in 't bijzonder mij voortdurend uw onschatbare vriendschap te willen blijven schenken, die mij reeds zoo menigmaal op de hartelijkste wijze is gebleken. Van mijn kant hoop ik nimmer een gelegenheid te zullen laten voorbijgaan om u het bewijs te geven van mijn vriendschap en hoogachting, waarvan ik u op ditoogenblik bij vernieuwing de verzekering aanbied.  24 3) Aan een Vriend. Ik kan niet nalaten u met uw huwelijk hartelijk geluk te wenschen! Moge het voor u een rijke bron van zegen zijn, en gij een lange reeks van jaren dien zegen ongestoord genieten 1 Antwoord. Wees verzekerd, beste vriend, dat ik uw vriendelijke deelneming en uw hartelijke gelukwenschen op hoogen prijs stel, en dat niets mij aangenamer zal wezen, dan spoedig eenzelfden wensch u te doen toekomen. 4) Aan de Ouders der Bruid. De gelukkige echtverbintenis van mejuffrouw uw dochter heeft mij innig verheugd, en ik wensch van harte dat al de welmeenende wenschen, die zij bij deze gelegenheid zoo ruimschoots ontvangen heeft, vervuld mogen wórden en dat gij nog lang getuige daarvan moogt wezen." 5) Aan een Vriend. Hartelijk, innig hartelijk geluk met uw voorgenomen huwelijk! Ik wensch u, dat het zoo gelukkig moge uitvallen, als gij en uw lieve bruid beiden evenzeer verdienen. Van uw vriendelijke uitnoodiging zal ik met zeer veel genoegen gebruik maken, om u — en, als gij niet jaloersch zijt, ook uw geëerde bruid — mondeling te verzekeren, dat ik niet ophouden zal u beiden de hartelijkste genegenheid toe te dragen, en dat ik mij steeds gelukkig zal rekenen, wanneer zich een gelegenheid voor mij aanbiedt u te kunnen bewijzen, hoezeer ik ben Uw oprechten vriend N. N.  25 Antwoord. Uw hartelijke gelukwenschen, zoowel als het vriendelijk aannemen van onze uitnoodiging, heeft mijn beminde bruid evenzeer als mijzelven het grootste genoegen gedaan. Gij hebt ons daardoor opnieuw het bewijs geleverd van uw ware genegenheid en vriendschap, en wij zijn verlangend naar het oogenblik, waarop wij het genoegen zullen hebben u persoonlijk te zien deelnemen in ons geluk. Kom dus spoedig en verhoog door uw tegenwoordigheid het genoegen der overige gasten, doch vooral van mijn lieve bruid en van Uw waren vriend N. N. BRUILOFTSGEDICHTEN. Bruiloftslied. Op, gij knapen, Siert de slapen Nu met bloemen, vlecht ze in 't haar, Danst ter eer van 't jonge paar. Op, gij schoonen, Paart uw tonen Aan het blijde" maatgeluid; Danst ter eere van de bruid. Dansen, zingen, Lachen, springen, Schertsen, dollen vol vermaak Zij, in onschuld, thans uw taak!  26 Bruilofts-danslied. Komt maagden, vlecht, de bruid ter eere, Een schitterenden bloemenkrans; Komt knapen, voert de maagdenrijen, Ter eere van het puik der mans, Ten dans, ten dansl Komt allen, die hier zijt vergaderd Ten dans, ter eer van tjonge paar; Hun huwlijk worde rijk met kinders Gezegend, wenschen we al te gaar, Van jaar, tot jaar. Komt allen, helder opgezongen, Ten dans, ten dans, ten dans, ten dans! Lang leev' het sieraad aller vrouwen! Lang leev' het sieraad van de mans! En nu — ten dans, Ten dans, ten dans! Bruiloftswensch. Zachtkens glijde uw huwelijksbootje Over 's levens oceaan, En het lieve minnegoodje Blijve steeds aan 't roer er staan. Heel uw tocht zij slechts verblijden! Zonneschijn kleur' 'tal u licht! En betrekt de lucht bij tijden, Houdt dan 't oog op God gericht.  27 Hij, de Alzegenaar hierboven, Zeegne rijk met kroost uw echt; Moogt gij steeds Gods goedheid loven Voor al 't heil u weggelegd; Moogt ge een lange reeks van jaren, Vrij van allen aardschen druk, Samen 's levens zee bevaren In het ongestoordst geluk; Moogt ge aan d'avond van uw leven Gode danken blijgemoed, Voor al 't heil aan u gegeven, Dankend juichen: God is goed! HUWELUKSWENSCH. Ik wensch u geen schatten, Die deze kamer nauwelijks kan bevatten, Ik wensch u geen kinderen bij twaalftallen, Daar zulks u op den duur, geloof ik, niet zou bevallen; Ik wensch u geen leven, Zoo lang als 't Methuzalem eens werd gegeven; Ik wensch u geen keur van 'shemels zegeningen; Want dat is onbestaanbaar met den loop der wereldsche [dingen; Kortom ik doe geen ongerijmde wenschen; Want ik beschouw u als een paar verstandige menschen; Maar wat ik u toewensch, dat meen ik oprecht, En het is met zeer weinig woorden gezegd: Gezondheid en eendracht en liefde al de dagen, Dat gij te zamen 's levens lief en leed zult dragen; Tevredenheid bij al wat uw deel wordt naar Gods welbehagen En dat gij den Heer nooit vertoornt met morren en klagen. Bovendien een paar kinderen, die opgroeien u tot vreugde [en tot eer, En dat godsvrucht in uw huis woon' en deugd in uw [hart — en verder wensch ik niets meer.  28 Gelukwensch bij Gelegenheid van een Zilveren (of Gouden) Bruiloftsfeest. j) Reeds vijf en twintig jaar, met 's Hemels gunst doorweven, Vaart uwe huwlijksboot daarheen op 's levens zee; Allengskens wordt zij dicht en dichter voortgedreven Naar 't einde van den tocht, naar de onbekende reê, Waar 't eeuwigheids-gebied zich opent voor uw blikken. IJl niet te snel, o boot! die verre baan ten end; Neen, moog' de Algoede God, wiens wegen niemand kent, Gansch anders het voor u in zijne alwijsheid schikken. Ach! 't leven is zoo schoon vooreen zacht minnend paar, Als God zijp zegen schenkt aan beiden, als hun harten Recht innig saamgesnoerd, vereend zijn met elkaar, — Dan is hun 't leven zoet, dan voelen zij geen smarten, En komt er soms een dag, die hun de ziel bedroeft, Nog loven zij den Heer, die nooit te zwaar beproeft. Er waren ook voor u wel eens beproevingsdagen; Nu echter wil ik niet van leed en ramp gewagen. Altijd blijv' zoolang gij ademhaalt, Christendeugd het voorwerp van uw streven, Christendeugd het kenmerk van uw leven; Ondervindt Gods zegen onbepaald, Smaakt dien hier nog lange vroom en blijde; Staat nog lang gezond elkaar ter zijde, Als een paar door God gesmeed tot één; Al wat Hij u toedeelt hier beneên Rijpe u meer voor 't leven na dit heden . . . Edel paar! ziedaar mijn zegenbeden! 1) Geldt het een gouden bruiloft, dan worden de twee eerste regels veranderd Een vijftig jarental, met 's Hemels gonst doorweven! Vaart reeds uw huwelijksboot daarheen op 's levens zee,  29 C KENNISGEVINGEN VAN BEVALLING, GELUKWENSCHEN BIJ DE GEBOORTE, BIJ HET DOOPEN VAN KINDEREN EN BIJ HET AANVAARDEN VAN HET PETERSCHAP. 1) De Vader aan een Vriend. Verheug u met mij, waarde vriend! al mijn wenschen zijn nu vervuld; want een uur geleden is mijn lieve vrouw voorspoedig en gelukkig bevallen van een dikken, gezonden jongen, zoodat ik nu de gelukkigste echtgenoot en vader ben die er zijn kan. Moeder en kind bevinden zich naar omstandigheden zeer welvarend. ' 2) of: Overtuigd van uw vriendschappelijke deelneming in alles wat mijn familie en mij zeiven betreft, haast ik mij u beleefdelijk kennis te geven, dat mijne lieve vrouw omstreeks een paar uur geleden voorspoedig is bevallen van een welgeschapen zoon (dochter). 3) of: Een uur geleden, waarde vriend! was ik wanhopig; want het leven van mijn geliefde vrouw hing, om zoo te zeggen, aan een zijden draad. Doch, als de nood op het hoogst is, is de redding het meest nabij! Na eenige gevaarlijke uren doorstaan te hebben, is mijn goede Caroline eindelijk gelukkig bevallen van een gezonden jongen en zoo zie ik mij opeens van een diep beangstigden in den meest gelukkigen echtgenoot herschapen. De kraamvrouw is wel zwak, maar bevindt zich thans, God zij dank! buiten gevaar. 4) Gelukwensch aan een Vader. Gij weet, waarde vriend! met hoeveel blijdschap ik mijn eerstgeborene heb begroet; gij weet hoe opgetogen wij zijn doopmaal hebben gevierd en gij kunt u derhalve  30 van mijn hartelijke vreugde over uw geluk wel overtuigd houden. Moge de lieve kleine geheel en al het voorbeeld van zijn waarde ouders worden, en eenmaal zoo met mijn kinderen overeenstemmen, als gij en uw lieve wederhelft het met mijn lieve vrouw en met mij doet. 5) of: Zoo aangenaam mij de tijding van de gelukkige vermeerdering uwer waarde familie was, zoo hartelijk wensch ik dat God het lieve kind en de brave moeder een volmaakte gezondheid moge schenken en dat gij van de kleine nooit anders moogt beleven dan vreugde! 6) Aan een Moeder. De tijding van uwe gelukkige bevalling was mij een aangename verrassing, en ik haast mij u mijn hartelijkste gelukwenschen aan te bieden. God schenke u zeer spoedig, tot blijdschap van uwen dierbaren echtgenoot en van al uwe vrienden, de verlorene krachten weder en late het lieve kind naar geest en lichaam aan u gelijk worden! 7) Een Vader meldt een Vriend de Bevalling zijner Vrouw van een dood Kind. Mijn schoonste hoop is vervlogen, waarde vriend! Het zoolang gewenschte pand mijner huwelijksliefde is dood, en dood is daarmede, voor wie weet hoe lang, mijn opgeruimdheid! Eenige uren geleden is mijn lieve vrouw van een dood zoontje (dochtertje) verlost. Hare bevalling is vrij voorspoedig gegaan doch hare smart, evenals de mijne, is grenzenloos. Antwoord. Met de oprechtste, innigste aandoening heb ik de tijding vernomen van het ongeluk dat u heeft getroffen, en betuig u daarover mijn hartelijke deelneming. Vertrouw echter op Gods wijsheid en goedheid, en hoop op een gelukkiger toekomst. Troost uw lieve vrouw, opdat de smart geen nadeeligen invloed hebbe op hare dierbare gezondheid.  31 8) Mondelinge Kennisgeving door een Dienstbode van de Geboorte van een Kind. Het compliment van mijnheer, en hij laat u weten dat mevrouw zoo even voorspoedig is bevallen van een welgeschapen zoontje (dochtertje). Antwoord. Doe de complimenten terug en zeg dat wij oprecht deelnemen in deze voor mijnheer en mevrouw R. R. zoo gelukkige gebeurtenis; wij wenschen hartelijk dat de moeder zeer spoedig hersteld zal wezen en dat het lieve kind tot vreugde der ouders moge opgroeien! 9) Gelukwensch aan de Ouders met de Geboorte van een Kind. De tijding van de gelukkige vermeerdering van uwe, mij zoo waarde, familie heeft mij het grootste genoegen gedaan en het is mij bijzonder aangenaam den vriendschapsplicht te vervullen u mijn hartelijkste gelukwenschen aan te bieden; moge nog menigmaal een vreugde als deze u ten deel vallen en gij met uw lieve vrouw (uwen waarden man) steeds de beste gezondheid en een ongestoorde welvaart genieten. Dat de jonggeborene door een voorspoedige ontwikkeling naar lichaam en geest moge opgroeien tot vreugde van zijn lieve ouders! 10) Gelukwensch bij de Geboorte van een Zoon. De tijding, dat gij thans een opvolger hebt, een erfgenaam van uw deugden, een volkomen evenbeeld van u zeiven, heeft mij met ongemeene vreugde vervuld. Neem dan ook mijn hartelijkste gelukwenschen aan voor het welzijn van den dierbaren zuigeling, en houd u vast overtuigd dat ik nu reeds het lieve kind even zooveel genegenheid toegedaan ben, als  32 ik steeds voor uw gansche familie gekoesterd heb. Moge de jonggeboren erfprins spoedig door een kleine prinses gevolgd worden. Met de warmste wenschen voor uw voortdurend welzijn, beveel ik mij in uw toegenegen aandenken aan. Antwoord. Hoe groot ook mijn blijdschap over de geboorte^ van mijn eersteling is, toch wordt die door de vriendelijke, liefderijke deelneming van gevoelvolle vrienden nog oneindig verhoogd. Ontvang dus mijn hartelijksten dank voor uw oprechte gelukwenschen en houd u overtuigd, dat het mijn grootste vreugde zal zijn u spoedig, op^ gelijke wijze, van mijn deelneming te mogen doen blijken. Mijn lieve vrouw en ik wenschen u alle denkbare welvaart toe. Als altijd Uw toegenegen vriend, N. N. 11) Compliment van eene Dame met wie men Peter en Meter zal staan. Reeds lang, mijn waarde hooggeëerde mejuffrouw (mevrouw) had de mare van uw Uitmuntende eigenschappen mijn hart met hoogachting voor u vervuld, en niets betreur ik zoozeer dan dat mij tot nu toe de gelegenheid heeft ontbroken u daarvan persoonlijk de bewijzen te geven. De zoolang gewenschte gelegenheid is nu eindelijk daar, en ik betuig u dan ook dat ik den dag, waarop ik het streelend genoegen en de benijdenswaardige eer zal hebben, met u het peetschap over het kind van den heer R. R. te aanvaarden, onder de schoonste dagen mijns levens zal tellen. Antwoord. Het zal mij zeer veel eer en een bijzonder genoegen zijn met u het peetschap over het kind van den heer R. R. te bekleeden. Doch ik houd mij overtuigd, dat ik op verre na uw vleiende complimenten niet verdien en vrees, dat mijn gezelschap u niet zoo aangenaam zal zijn wellicht als dat van vele anderen.  33 12) AANSPRAAK VAN DEN PETER AAN DE OuDERS VAN HET KlND. Met mijn innigsten, besten dank voor het vertrouwen dat gij mij bewijst, door mij het peetschap over uw lief kind op te dragen, geef ik u de plechtige verzekering dat mijn liefde voor de kleine nimmer ophouden zal en dat ik gaarne alles zal aanwenden wat tot haar geluk kan bijdragen. Ik beveel mij bij voortduring in uw waarde vriendschap en wensch u met de kleine veel voorspoed toe. 13) Compliment van een Vriend, die op het Doopma al genoodigd is. Terwijl ik de vrijheid neem van uw vriendelijke uitnoodiging gebruik te maken, bied ik u tevens mijn hartelijkste gelukwenschen aan bij de geboorte van uw zoontje (dochtertje) en hoop dat het lieve kind voorspoedig opgroeie en zijn lieven ouders steeds tot vreugde zij. Ook verzoek ik u deze kleinigheid te willen aannemen als een gering bewijs van mijn oprechte deelneming in het geluk, dat u thans te beurt is gevallen. Antwoord. Uw vriendelijk aannemen van onze uitnoodiging heeft ons opnieuw een aangenaam bewijs geleverd van de genegenheid en vriendschap, die gij ons toedraagt. Wij gevoelen ons daardoor, zoowel als door het fraaie, kostbare geschenk, hetwelk ons steeds een dierbaar aandenken zal ziin. ten hondst*» aan plicht. Verblijd ons bij voortduring met uw vriendschap. 14) Afscheidscompliment van een Peter. Terwijl ik u mijn oprechten dank betuig voor de mij bewezen eer en voor uw allervriendelijkst onthaal, doet het mij leed dat gij zooveel moeite gehad en zooveel omslag gemaakt hebt. Ik hoop u daarvoor altijd erkentelijk Complimenteert), ge dr. o  34 te zijn en wensch van harte dat God u allen en mijn lief petekind bij voortduring een volmaakte gezondheid schenke en zoo gelukkig make, als iemand op aarde wezen kan! Antwoord. Gij maakt ons inderdaad verlegen door uw dankbetuigingen, daar het voor ons een groote eer en een bijzonder genoegen is, dat gij ons gering onthaal wel voor lief hebt willen nemen. Bovendien zijn wij ten hoogste verplicht voor de vriendschap en de eer die gij, ons hebt aangedaan door het peetschap over ons kind aan te nemen en voor de moeite die u daardoor veroorzaakt is geworden. De hemel zegene u voortdurend met een volmaakte gezondheid en late uwe onschatbare vriendschap voor ons steeds dezelfde blijven! 15) Verzoek om nog langer in het Gezelschap te toeven. Indien ons gezelschap u niet onaangenaam is, mijnheer! zoudt ge ons ten zeerste verplichten door ons nog niet zoo spoedig van uw gezellig bijzijn te berooven. Antwoord. Mijn eens voor altijd aangenomen stelregel en tevens dringende bezigheden, die ik morgen reeds vroegtijdig te verrichten heb, veroorloven mij niet langer te blijven. Ik moet u dus op dit oogenblik verlaten; ik doe dat met mijn hartelijksten dank voor uw allervriendelijkste ontvangst en verzeker u dat ik in lang zulk een genoeglijken avond niet heb doorgebracht. 16) of: Ofschoon ik in den regel nooit langer uitblijf, zal ik thans zoo vrij zijn van uw vriendelijke uitnoodiging gebruik te maken, daar ik in lang van geen gezelschap heb mogen genieten dat mij zoo aangenaam was als hier het geval is; ik moet echter uw toegevendheid inroepen voor heigeen mij ontbreekt om mijn gezelschap even onderhoudend voor u te maken als mij het uwe is.  35 17) Bu het Aanbieden van een Bloemruiker aan een beminde medestanderes in het peetschap over een KlND. Lieve juffrouw! Van uw goedheid en vriendelijkheid overtuigd zijnde, neem ik de vrijheid u een kleinen bloemruiker te doen geworden (aan te bieden). Hij bestaat uit rozen, het zinnebeeld der vergenoegdheid en der gezondheid, die uit uw lieve oogen stralen en op uw wangen bloeien; uit leliën, het beeld der reine, kinderlijke onschuld die het sieraad is van uw hart, en uit het schoone bloempje der trouw, omkleed met den blijden maagdenpalm der hoop. Mocht gij eenmaal met de twee eerste getooid mij de beide laatste aanbieden uit uw beminde hand! Antwoord. De bloemruiker, dien gij zoo goed zijtgeweest mij te zenden (aan te bieden), is mij een nieuw bewijs van uw fijngevoeligheid en toegenegenheid, waarvoor ik u niet beter weet te danken dan door u te zeggen, dat ik met het grootste genoegen den dag tegemoet zie, waarop ik de eer zal hebben in uw zeer aangenaam gezelschap het kind van den heer N. N. ten doop te houden. 18) Bu dezelfde gelegenheid. Ten zeerste verheugd over de eer en het genoegen, welke mij eerlang in uw beminnelijk gezelschap te beurt zullen vallen, en vertrouwende op uw algemeen bekende goedheid en vriendelijkheid, veroorloof ik mij, lieve juffrouw N. N., u bij dezen een bloemruikertje toe te zenden (aan te bieden). Mocht het misschien niet geheel aan uw smaak beantwoorden, dan hoop ik dat gij dit zult wijten aan mijn weinige bekendheid met al wat het vrouwelijk toilet betreft en dat gij mij daarom toch niet door de aanneming te weigeren bedroeven zult. Antwoord. De smaakvolle bloemruiker, dien gij de goedheid hebt (gehad) mij toe te zenden (aan te bieden,) is mij een aangename verrassing geweest en heeft mij een  36 nieuw, hoogst vleiend bewijs geleverd van uw onschatbare vriendschap. Terwijl ik u dus mijn hartelijksten dank zeg voor dit schoone, met zooveel smaak gekozen geschenk, verzeker ik u tevens, dat het mij een bijzondere eer zal zijn met dien ruiker getooid in uw aangenaam gezelschap te verschijnen als medepeet over het kind van den heer N.N. 19) of: Gij schertst voorzeker, wanneer gij u voor een oningewijde in de toilet-geheimen uitgeeft, want de ruiker, dien gij zoo vriendelijk geweest zijt mij te zenden, doet uw smaak alle eer aan. Het zal mij dan ook een bijzonder genoegen zijn u door dien schoonen ruiker in de hand te hebben, een bewijs van mijn hoogachting en erkentelijkheid te kunnen geven. 20) Bu een Bezoek aan een Kraamvrouw. Ik hoop dat gij het mij wel zult willen vergeven, waarde mevrouw, dat ik zoo vrij ben u met een bezoek lastig te komen vallen. Ik kom enkel om naar de gezondheid van u en uw lief kind te vernemen en daar ik u beiden in goeden welstand vind, zie ik mijn innigsten wensch vervuld. God schenke u een voortdurende gezondheid en late de lieve kleine opgroeien tot vreugde en eer zijner (harer) ouders! Antwoord. Uw vriendelijk bezoek is mij te meer aangenaam, daar ik in mifn tegenwoordigen toestand zeer eenzaam leef en niets mij welkomer kan zijn dan een onderhoudend gezelschap als het uwe. Ik ben u dan ook ten zeerste verplicht voor dit nieuw bewijs van vriendschap jegens mij en mijn kind en ik zal gaarne van iedere gelegenheid gebruik maken om u wederkeerig het bewijs te leveren van mijn erkentelijke toegenegenheid. 21) Bu den Kerkgang van een Kraamvrouw. Terwijl ik u in de bescherming en in de heilige hoede des Allerhoogsten aanbeveel, wensch ik hartelijk dat uw kerkgang voor u en uw lief kind van de zegenrijkste gevolgen moge zijn.  37 22) Bu den Kerkgang van een Kraamvrouw, wier Kind gestorven is. Hoeveel grooter zou mijn blijdschap en mijn deelneming zijn, als ik bij mijn hartelijke gelukwenschen over uw kerkgang, die voor u de zegen rijkste gevolgen moge dragen, ook voor uw zoo vroeg van u weggenomen kind een welgemeende heilbede mocht uiten. Maar al zijn de wegen der Voorzienigheid dikwijls ondoorgrondelijk, toch blijven zij altijd wijs en goed en ik hoop dan ook dat gij u als een goede Christin over dezen harden slag zult troosten en daarin berusten. De hemel zal u voorzeker ook weer zegenen, laat dit u een heilige bemoediging zijn. E. GELUKWENSCHEN BIJ BEVORDERINGEN. 1) Daar alles wat u betreft mij zeer ter harte gaat, heeft ook de tijding van uw bevordering mij hoogst aangenaam verrast en het verheugt mij dat uw talenten en verdiensten de rechtmatige belooning hebben verworven. Antwoord. Met dankbare erkenning der vriendschappelijke gevoelens die gij voor mij koestert, wensch ik u eveneens een spoedige vervulling van uw hoop en verzoek ik u wel zeer in het bijzonder mij de gelegenheid te geven u mijn oprechte vriendschap door daden te kunnen bewijzen. 2) Een Ander. Met den oprechtsten wensch dat nu door uw bevordering al uw verwachtingen en al uw hoop vervuld zullen zijn, geef ik mij het genoegen u hiermede mijn hartelijkste gelukwenschen met uw zoozeer verdiende bevordering aan te bieden.  38 Antwoord. Met den hartelijksten dank voor uw vriendschappelijke gelukwenschen geef ik u tegelijk de verzekering dat ik geen gelegenheid verzuimen zal u van mijn vriendschap en dienstvaardigheid te overtuigen. Moge ook uw lot spoedig de gewenschte betere wending nemen. 3) Een Ander. De tijding dat gij eindelijk tót de betrekking, waarop gij zoolang gehoopt hebt, bevorderd zijt, heeft mij zooveel genoegen gedaan dat ik het niet met woorden kan uitdrukken. Wees verzekerd dat ik ook in het vervolg levendig deel zal nemen in uw lot en dat het mijn innige wensch is, dat gij in uw nieuwe betrekking die vriendschap voor mij zult blijven voeden, waarmede gij mij tot nu toe vereerd hebt. Antwoord. Het is waar, mijn vurigste wensch is nu bevredigd; maar de blijdschap over mijn bevordering zou niet half zoo groot zijn, als ik niet wist dat mijn vrienden mij mijn geluk gunden. Ik dank u hartelijk voor uw vriendelijke deelneming en bied u de verzekering aan van mijn bestendige vriendschap. F. GEMENGDE GELUKWENSCHEN. 1) Gelukwensch met een aanzienlijke Winst in de Loterij. Hoe ongunstig en onaangenaam tot hiertoe uw omstandigheden geweest zijn, des te grooter moet thans uw blijdschap en die van uw vrienden wezen, nu de grillige Fortuin u eindelijk eens goedgunstig is geweest en het rad van avontuur u zulk een aanzienlijke winst heeft toegeworpen. Mogen van nu af aan alle uwe  39 ondernemingen met een gewenschten uitslag bekroond en het geluk u thans te beurt gevallen een rijke bron van zegen voor u worden! An twoord. Ofschóon mijn toestand tot nu toe in het geheel niet benijdenswaardig was, heb ik den moed toch niet laten zinken, maar standvastig op een gunstige wending van mijn lot gehoopt. Dat gezegende oogenblik is nu aangebroken, en mijn vreugde over dit onverhoopt geluk is te grooter, daar ik weet dat deelnemende vrienden er zich mede in verblijden. 2) Gelukwensch met een gelukte Speculatie. Wie waagt die wint! Dit kan men met waarheid op u toepassen, waarde vriend! Moge Mercurius u ook in het vervolg gunstig gezind blijven, en moge al uw ondernemingen met een gelukkigen uitslag bekroond worden! Antwoord. Terwijl ik u mijn innigen, oprechten dank betuig voor uw gelukwenschen, hoop ik tevens van harte dat ook aan al uw ondernemingen een dergelijk lot mag ten deel vallen. 3) Gelukwensch aan iemand die op Reis gaat. Eer gij op reis gaat kan ik niet nalaten van harte te wenschen, dat de uitslag van uw tocht volkomen moge beantwoorden aan de verwachtingen, waarmede hij door u wordt ondernomen, en dat gij tot vreugde van al uw vrienden en kennissen gezond en opgeruimd moogt wederkeeren. Antwoord. Uw gelukwensch is mij zeer aangenaam en ik dank u er hartelijk voor. Houd u verzekerd dat ik met genoegen het oogenblik te gemoet zal zien, waarop ik mij weder in uw aangenaam gezelschap zal mogen verheugen.  40 4) Gelukwensch met de gelukkige Terugkomst van een Reis. Met de grootste blijdschap heb ik vernomen, dat gij gelukkig van uw reis teruggekeerd zijt en dat gij uw doel, zoo goed gij het wenschen kondt, bereikt hebt. Ik bied u deswege mijn hartelijkste gelukwenschen aan. Antwoord. Met genoegen zie ik uit de vreugde, die gij over mijn terugkomst aan den dag legt, dat gij mij in mijn afwezigheid niet geheel vergeten waart, en dat uw vriendschap voor mij niet is vernauwd. Terwijl ik u daarvoor mijn warmsten dank betuig, geef ik u tegelijk de verzekering dat de herinnering aan uw aangenamen omgang mij, terwijl ik mij verre van u bevond, menig genoegelijk oogenblik heeft verschaft. 5) Bu de Herstelling van een Ziekte. De blijdschap die de tijding van uw volkomen herstel mij heeft doen ondervinden, maakt dat ik niet rusten kan, voordat ik mij met eigen oogen van de waarheid overtuigd heb. Ik kom u dus mijn beste gelukwenschen bij uw herstel aanbieden, en wensch van harte dat gij van nu af aan een gezondheid moogt genieten, duurzamer en bloeiender dan ooit, als een vergoeding voor de zware ziekte die gij doorstaan hebt. Antwoord. De vriendelijke deelneming, die gij mij gedurende mijn ziekte bewezen hebt, en de aangename verstrooiing die uw boeiend onderhoud mij verschaft heeft, hebben niet weinig tot mijn herstel bijgedragen en ik gevoel mij daarvoor ten hoogste jegens u verplicht. 6) Een Ander. De tijding van uw ongesteldheid kon niet anders dan zeer smartelijk zijn voor ieder, die het geluk heeft tot uw  41 vrienden te behooren; hoeveel meer echter moet zij mij bedroeven, die het bijzonder voorrecht mag genieten dagelijks in uw aangenamen omgang te deelen. De dag van uw volkomen herstel is dus hoogst gewichtig en verblijdend voor mij, en ik smeek den hemel dat al uw vrienden zich van dit oogenblik af voortdurend in het voorrecht zullen mogen verheugen hun kring met u in volmaakte gezondheid vermeerderd te zien. Antwoord. Uw aanhoudend bewezen, liefderijke deelneming gedurende mijn ziekte is mij de zekerste waarborg voor de oprechtheid en hartelijkheid van hetgeen gij mij toewenscht, en ik geloof u niet beter daarvoor te kunnen danken dan God te bidden, dat ik mij nooit in de treurige verplichting gebracht moge zien u een dergelijken wensch te komen aanbieden.  II. H UWE LI JKS AAN VRAGEN. 1) De Minnaar aan zijn Beminde. Reeds lang, mijn dierbare 1 heb ik reikhalzend het oogenblik te gemoet gezien, waarop ik het geluk zou hebben u zonder getuigen te kunnen spreken. Dit gewenschte oogenblik is nu eindelijk daar, en mijn hart dringt mij een verzoek tot u te richten van welks vervulling mijn gansche levensgeluk afhangt. Waarom zou ik het u niet bekennen, lieve Amalia! dat ik van het eerste oogenblik onzer kennismaking de vurigste, zuiverste liefde voor u gevoeld heb. Doch het gemis aan een verzekerd bestaan en de vrees u wellicht doormijn bekentenis te zullen mishagen, deden mij tot hiertoe zwijgen. Thans echter nu ik een vaste betrekking heb en van mijn inkomen fatsoenlijk een vrouw kan onderhouden, nu kan ik niet langer nalaten u mijn hart en mijn hand aan te bieden en u met nadruk te verzoeken, als mijn lieve gezellin op aarde, mij het leven te willen veraangenamen, dat zonder uw bezit voor mij hoegenaamd geen waarde zou hebben. Antwoord. Ik wil u niet ontveinzen mijnheer! dat mij uw omgang tot nu toe veel genoegen verschaft heeft, en dat ik steeds de meeste hoogachting voor u gekoesterd heb. De stap is echter te gewichtig, dan dat ik  43 oogenblikkelijk daarop zou kunnen beslissen. Bovendien eer ik mijn ouders te zeer en heb ik hen te lief om iets hoegenaamd, zelfs het geringste, te doen zonder hun toestemming en zonder hun raad. Ik moet u derhalve verzoeken eerst met hen te willen spreken en u vooralsnog met de bekentenis tevreden te stellen dat mijn hart volstrekt niet onverschillig is voor uw voortreffelijke hoedanigheden. Antwoord van den Minnaar. De door u aangevoerde redenen geven mij opnieuw het bewijs van uw voortreffelijk hart en kunnen niet anders dan mijn achting en liefde voor u nog verhoogen. Verrukt door de streelende bekentenis, die uw bekoorlijke lippen zoo even hebben uitgesproken, vlieg ik op de vleugelen der liefde naar uw geachte ouders om hun hun toestemming te verzoeken. 2) Dezelfde aan de Ouders van de Bruid. De goedheid en vriendschap, die gij tot nog toe voor mij gehad hebt, doen mij de vrijheid nemen mij met een verzoek tot u te wenden, van welks gunstigen uitslag het geluk van mijn geheele leven afhangt. Reeds lang koesterde ik de oprechtste liefde voor uw dochter, maar durfde haar niet daarmede in kennis te stellen, dewijl mijn inkomen te gering was om een vrouw fatsoenlijk naar haar stand te kunnen onderhouden. Mijn gelukkige bevordering echter tot ( ) heeft eindelijk de zoolang gewenschte verandering in mijn omstandigheden teweeggebracht, en ik kom op het oogenblik tot uw lieve dochter, aan wie ik reeds mijn hart geopend heb. Door haar rondborstige verklaring dat ik haar niet geheel onverschillig ben, hééft zij de zoetste hoop voor de vervulling van mijn vurigsten wensch bij mij opgewekt, doch zij heeft mij naar u verwezen om in de allereerste plaats uw toestemming te verwerven. Ik verzoek u dus ten dringendste mij daardoor tot den gelukkigsten sterveling te maken die op aarde leeft.  44 Antwoord van de Ouders. Ofschoon dit uw aanzoek ons onverwacht komt, willen wij u onze toestemming niet weigeren, daar wij onze dochter in hetgeen haar hart betreft nooit iets zouden willen voorschrijven, en zij u niet ongenegen is; wij geven nog te eerder onze toestemming, daar uw gedrag tot hiertoe ons nooit anders dan achting voor u heeft ingeboezemd, en wenschen dat gij u geen van beiden bedrogen zult hebben, maar elkander het leven zooveel mogelijk zult veraangenamen. Antwoord van den Minnaar. Gij maakt dezen dag tot den gelukkigsten mijns levens, en ik spoed mij naar mijn geliefde Sophie om met haar uw ouderlijken zegen te kunnen ontvangen. 3) Dezelfde aan de Bruid. Uw ouders zijn lieve, beste, brave menschen! Zij hebben mij hun toestemming niet geweigerd maar u vrijgelaten te doen wat gij wilt. Nu behoef ik om geheel gelukkig te zijn nog slechts de bevestiging van mijn geluk uit uw lieven mond. Wel aan dan mijn aangebedene, beschikt gij thans over mijn lot! Antwoord. Daar mijn ouders u hunne toestemming niet geweigerd hebben, beken ik u gaarne dat ik uw liefde voor mij reeds lang heb geraden, en dat ik ook wederkeerig genegenheid gevoel voor u. Aanvaard dus met mijn verzekering van oprechte, trouwe liefde mijn hart en mijn hand, en laten wij ons naar mijn ouders spoeden om hun onzen innigen dank te betuigen.  45 4) Een Ander. Hoe meer ik het genoegen had uw aangenamen omgang te genieten, des te meer voortreffelijke hoedanigheden mocht ik in u ontdekken en deze heugelijke ontdekking deed den vurigen wensch bij mij ontstaan eenmaal aan de hand van zulk een beminnenswaardige gezellin het leven door te kunnen wandelen. Mijn geringe verdiensten in aanmerking genomen, waagde ik het intusschen niet mijn wenschen te uiten, maar ik beijverde mij zooveel mogelijk die te verbergen in mijn hart. Ieder samenzijn echter met u, maakte u nog beminnelijker in mijn oogen en vuurde mijn liefde steeds meer en meer aan; ik zie mij daarom nu genoodzaakt mijn toevlucht tot uw goedheid te nemen, terwijl ik u de verzekering geef dat ik u boven alles bemin en hoogacht, en dat ik mij den gelukkigsten mensch die er bestaat zou noemen, als gij in mijn bede wildet toestemmen om door den heiligen band van het huwelijk uw lot onafscheidelijk aan het mijne te verbinden. Antwoord. De algemeene roep van de uitmuntende eigenschappen van uw verstand en van uw hart hadden mij reeds u, uw manier van doen, zoo geheel vrij van aanmatiging, uw bescheidenheid en edele denkwijze hebben u zoo beminnenswaardig in mijn oogen gemaakt dat het gevoel van achting dat ik voor u gevoelde eerst geheel in genegenheid en toen in liefde is overgegaan. Ik schaam mij daarom niet u te bekennen dat ik u van harte genegen ben en dat mij uw vereerend aanzoek zeer aangenaam verrast. 5) De Minnaar aan de Ouders van de Bruid. De onschatbare bewijzen van vriendschappelijke welwillendheid die gij zoo goed zijt geweest mij bij verscheidene gelegenheden te geven, laten mij ook de verwezenlijking van mijn bede hopen, waarvan mijn geluk  46 of ongeluk afhangt. Gij zijt zoo goed geweest mij den omgang met uw geachte familie te veroorloven en die voortreffelijke vergunning heeft mij de gelegenheid gegeven de voortreffelijke eigenschappen van uw beminnenswaardige dochter te leeren kennen en waardeeren. Van lieverlede ontstond er tusschen ons een wederkeerige toenadering, die spoedig in liefde is overgegaan en zoo even hebben wij elkander de bekentenis daarvan gedaan. Ik bid u daarom dringend om uw toestemming tot ons engagement. Antwoord. Wij hebben met genoegen het ontstaan van uw wederkeerige liefde gadegeslagen, en verhelen u niet dat uw aanzoek ons bijzonder aangenaam is. Wil dus ook zonder verwijl ons lieve kind onze toestemming in uw wensch, die ook de hare is, overbrengen, en wees verzekerd dat Emilie alles aanwenden zal om u het leven te veraangenamen en u zoo gelukkig mogelijk te maken. 6) De Minnaar aan de Bruid. Uw lieve ouders zijn de goedheid zelve. Gij kunt niet gelooven hoe lief zij mij ontvangen, en hoe vriendschappelijk zij ons hunne toestemming gegeven , hebben. Kom dus dadelijk met mij om hun onzen hartelijken dank daarvoor aan te bieden. 7) Een Ander aan een Meisje, dat onder Voogdu staat. Reeds lang hebben alleen die gezelschappen waarde voor mij gehad, die opgeluisterd werden door uw beminnelijke tegenwoordigheid; want telkens als ik u weder zag, ontdekte ik nieuwe aanminnigheden en voortreffelijke hoedanigheden in u, terwijl uwe zoo verfijnde beschaving, de adeldom van uw hart en uw weergalooze lieftalligheid de algemeene bewondering en hulde tot zich trokken en alle harten voor u déden kloppen van de warmste toegenegenheid. Uw lief, bekoorlijk beeld zweefde mij dan ook in mijn waken en  47 droomen voor oogen, en deden wenschen in mij ontstaan, van welker verwezenlijking het hoogste geluk mijns levens afhankelijk is geworden. Gij zult het dus wel niet vreemd vinden hoop ik, als ik het waag u om uw hart en uw hand te verzoeken, terwijl ik u de verzekering geef dat ik mijn geheele leven door er slechts op bedacht zal zijn mij uw liefde meer en meer waardig te maken. Al bezit ik geen rijkdom, toch belooft u mijn niet onaanzienlijke betrekking een verzekerde en onbezorgde toekomst. Antwoord. De vereeniging met een man van uw verdiensten kan voor mij niet anders dan vleiend zijn. Ik verzeker u dat gij mij van het eerste oogenblik van onze kennismaking af aan niet onverschillig geweest zijt en dat ik u nu werkelijk hartelijk liefheb. Zooals gij echter weet, ben ik niet geheel en al mijn eigen meester, en gij zult dus eerst de toestemming van mijn goeden voogd dienen te vragen. Wederantwoord. Door de streelende bekentenis van uw wederkeerige liefde maakt gij mij volkomen gelukkig en ik wil daarom geen oogenblik verliezen om de toestemming van uw goeden voogd te gaan verzoeken. 8) Dezelfde aan den Voogd. Gij zult het mij hoop ik vergeven, mijnheer, dat ik u eenige minuten kom spreken. Mijn huishoudelijke omstandigheden veroorloven mij niet nog langer ongetrouwd te blijven, daar mijn bezigheden dikwijls mijn tegenwoordigheid buitenshuis vorderen. De beminnenswaardige en huiselijke deugden van uw lieve pupil hebben zulk een indruk op mijn hart gemaakt, dat ik alleen in haar bezit gelukkig hoop te worden. Ik heb haar dan ook mijn liefde bekend, en ben zoo gelukkig geweest de bekentenis van haar wederliefde te erlangen. Bekroon gij dus onze wenschen met uw goedgunstige toestemming.  48 Antwoord. Ik geef u met genoegen mijn toestemming tot uw verbintenis met mijn lieve pupil; het is een groote vreugde en geruststelling voor mij, dat het goede meisje zulk een goede partij zal doen. Ik wensch u van harte geluk en blijf mij in uw vriendschap aanbevelen. 9) Iemand die een Handwerk uitoefent, vraagt een Ander om de Hand van zijn Dochter. De dag waarop ik het genoegen had u en uw lieve dochter te leeren kennen is niet weer uit mijn gedachten gegaan en gedurig zweeft mij haar beeld voor de oogen. Mijn zaken, die ik thans uitgebreid heb, veroorloven mij niet, langer zonder vrouw te blijven, en ik verzoek u daarom dringend mij door de hand van uw lieve dochter gelukkig te maken. Antwoord van den vader. Ofschoon ik het zeer gaarne zou zien dat gij mijn schoonzoon wierdt, heb ik mij echter voorgenomen mijn dochter in huwelijkszaken niets voor te schrijven. Wat mijn toestemming betreft, daarvan kunt gij u verzekerd houden; doch wend u in de allereerste plaats tot mijn dochter zelve. 10) De Minnaar tot de Dochter. Reeds bij onze eerste samenkomst maakte uw beminnenswaardigheid zulk een indruk op mijn hart, dat ik het van dat oogenblik af aan als het grootste geluk beschouw, u als mijn levensgezellin te mogen bezitten. Vergeef mij dus dat ik u nu zeg hoe ik u boven alles liefheb en dat ik u vriendelijk om uw hart en uw hand verzoek. Uw waarde vader zal ons gaarne zijn toestemming geven. Antwoord. Ik heb ook van het eerste oogenblik onzer kennismaking genegenheid voor u gevoelt en mij naderhand altijd verheugd als mijn vader iets goeds Van  49 u zeide. Als hij ons dus, zooals gij zegt, zijn toestemming verleent, dan geef ik u met genoegen mijn hart en mijn hand. AFWIJZEND ANTWOORD OP EEN HUWELIJKSAANZOEK. 11) De Vader aan den Minnaar. Ik ben zeer vereerd door uw aanzoek om de hand van mijn dochter en zou mij ook geen oogenblik bedenken om u mijn toestemming te geven, indien ik die niet reeds aan een ander had geschonken, Mijn dochter is namelijk reeds sedert eenigen tijd, ofschoon zulks nog niet wereldkundig is, met den heer N. N. verloofd. Laat mij intusschen uw waarde vriendschap behouden en geef mij spoedig de gelegenheid u op een andere wijze aangenaam te kunnen zijn. 12) Een Ander. Zoo vereerend uw aanzoek voor mij is, en zooveel achting ik u altijd heb toegedragen, zoo smartelijk is het mij uw verzoek met een weigering te moeten beantwoorden. Mijn dochter heeft gedurende haar verblijf in B. kennis met een jongmensch gemaakt, wien wij onze toestemming niet hebben kunnen weigeren. Gij ziet dus dat de vervulling van uw wensch niet meer in onze macht staat. Ik hoop van harte, dat u spoedig een ander het geluk moge doen vinden, hetwelk gij aan onze dochter hadt toegedacht en houd mij en haar voortdurend in uw vriendschap aanbevolen. 13) Een Ander van een Dame. Uw vereerend verzoek is zeer vleiend voor mij; intusschen geloof ik nog niet genoeg kennis en geschikt- Complimenleerb. 9e dr. 4  50 heid te bezitten om een huishouding waar te nemen; ook ben ik nog te jong en houd nog te veel van uitspanningen en vermaken om mij nu reeds in de kluisters des huwelijks te begeven. Beroof mij echter, dit verzoek ik u dringend, wegens deze openhartige bekentenis van uw omgang niet, die mij steeds zoo bijzonder aangenaam is. V-.Êt 14) Een Ander. Een kwaal die ik voel dat ongeneeslijk is, maakt mij ongeschikt tot de bestiering van een huishouding en heeft mij reeds verscheidene voordeelige partijen van de hand doen slaan. Ik geloof dat ik zeer slecht zou doen den man, die zijn geluk in mijn bezit zocht, te misleiden en wellicht geheel ongelukkig te maken. Om deze reden moet ik, hoeveel leed het mij ook doet, ook uw aanzoek afwijzen. Laat mij echter uw waarde vriendschap behouden en wees verzekerd dat ik voor u altijd een oprechte vriendin zal blijven. 15) Een Ander. Van der jeugd af aan ben ik met den heer N. N., wiens vader de boezemvriend van mijn vader is, bekend geweest en wij hebben elkander reeds als kinderen bruid en bruidegom genoemd. Deze scherts der kinderjaren is met den tijd ernst geworden voor geheel ons leven. Het doet mij dus, daar ik u inderdaad hoogacht en uw verdiensten gaarne erken, leed dat ik uw vereerend aanzoek afwijzen moet; ik hoop echter dat dit onze vriendschap niet zal verminderen.  III. TOESPRAKEN EN COMPLIMENTEN BIJ HET DANSEN. Zoowel bij het ten dans voeren als bij het naar de plaats terugbrengen, wordt gewoonlijk slechts een kleine buiging gemaakt; intusschen zijn ook de volgende toespraken zeer gepast, vooral tegenover dames, met wie men nog niet in gezelschap is geweest. 1) De Heer tot de Dame. Zal ik de eer mogen hebben, mejuffrouw! den volgenden dans met u te dansen? of: Mag ik de vrijheid nemen u voor den volgenden dans te vragen? of: Als u voor den volgenden dans uw woord nog niet gegeven hebt, zal het mij zeer veel eer zijn u daartoe uit te noodigen. of: Ik zou mij zeer gestreeld voelen, als ik de eer mocht hebben aan uw schoone hand den volgenden dans te dansen. Antwoorden der Dames. Als ik u daarmede genoegen kan doen, zal ik uw  52 vereerende uitnoodiging aannemen; doch ik moet uverzoeken een weinig toegevend te zijn, want ik kan niet goed dansen. of: Ik heb mijn woord reeds voor de twee volgende dansen gegeven. 2) Na den Dans. Mejuffrouw, ik dank u voor de genoten eer. Ik maak u wel mijn compliment over uw dansen, en zoo het niet te veel gevergd is, zou ik gaarne met u de volgende wals dansen. 3) Aan een Heer met wiens Dame men wenscht te dansen. Vergeef mij mijnheer, dat ik zoo vrij ben u in uw gesprek te storen. Zou ik de eer mogen hebben met uw dame den volgenden dans te dansen? Antwoord. Met genoegen mijnheer, ten minste als mijn dame er niets tegen heeft. 4) Als een Dame geen Lust meer heeft om te dansen. Ofschoon het mij bijzonder aangenaam zou geweest zijn, als ik de eer had mogen hebben nog langer met u te dansen, moet ik mij echter dat genoegen ontzeggen, daar ik niet langer bij u durf aandringen. Ik blijf u ten zeerste verplicht voor de eer, die gij mij aangedaan hebt en beveel mij bijzonder in uw vriendschap aan. 5) Tot een Dame bij het naar Huis gaan. Terwijl ik mij in uw voortdurende genegenheid aanbeveel, hoop ik dat de gehouden lichaamsbeweging u wel moge bekomen. Ik blijf u zeer verplicht zoowel voor uw aangenaam gezelschap als voor de eer dat ik met u heb mogen dansen. Antwoord. Ik hoop dat de avond u niet te lang is  53 gevallen. Ik dank u voor uw aangenaam onderhoud en het zal mij genoegen doen, als ik spoedig weder de eer mag hebben met u in gezelschap te zijn. 6) Verzoek aan een Dame om haar te Huis te mogen brengen. Het zou mij zeer aangenaam zijn, als ik de eer mocht hebben u naar huis te brengen. of: Het genoegen dat ik dezen avond gesmaakt heb, zou volkomen voor mij zijn, als ik u mijn arm mocht aanbieden om u naar huis te vergezellen. of: Vergeef mij dat ik de vrijheid neem u mijn geleide aan te bieden naar uw huis, waardoor ik mij bijzonder vereerd zou rekenen. of: Als ik durfde hopen u niet ongevallig te zijn, zou het mij bijzonder genoegen doen u thuis te mogen brengen. 7) Antwoorden daarop. Als ik u niet te veel moeite geef door uw vriendelijk aanbod aan te nemen zou het mij zeer veel genoegen doen. of: Overtuigd van uw vriendelijkheid voor mij, zal ik gaarne van uw aanbod gebruik maken. of: Als mijn gezelschap u niet onaangenaam is, zal ik zoo vrij zijn van uw aanbod gebruik te maken. of: Daar uw onderhoudend gezelschap mij zeer aangenaam is, kan ik niet anders dan uw vriendelijk aanbod, waarvoor ik u zeer verplicht ben, aannemen. 8) Bu het Afscheid tot de Dame. De eer die ik gehad heb u naar huis te mogen brengen is zoo groot, dat ik niet nalaten kan u daarvoor ten  54 zeerste mijn dank te betuigen; ik hoop spoedig in de gelegenheid te zullen zijn u opnieuw mijn hoogachting te kunnen bewijzen. of: Ik beveel mij in uw verdere vriendschap en welwillendheid aan en dank u zeer voor het nieuw bewijs van achting dat u mij gegeven hebt door mij te vergunnen u naar huis te vergezellen. Antwoord. Daar gij om mijnentwille een aangenaam gezelschap verlaten hebt, (of ook: een vrij grooten omweg gemaakt hebt) waarvoor mijn onderhoud u al zeer weinig heeft schadeloos gesteld, zal het mij bijzonder aangenaam zijn spoedig de gelegenheid te vinden u mijne erkentelijkheid te kunnen toonen. 9) Antwoorden waarmede het Verzoek om de Dame naar Huis te mogen brengen wordt afgeslagen. Het zou zeer onheusch van mij zijn als ik u daarmede last wilde veroorzaken, te meer daar ik zoo dichtbij woon en ik u toch reeds zooveel moeite heb bezorgd. Ik dank u voor de oplettendheden die gij mij bewezén hebt en wensch u een aangename nachtrust. of: Ik zou het gezelschap een slechten dienst bewijzen, als ik het, al ware het slechts voor een oogenblik, van uw aangenaam bijzijn beroofde. Ik zeg u dus wel mijn dank voor de eer die gij mij wilt aandoen, en wensch u verder zeer veel genoegen. 10) Voornaamste Voorschriften bij het Dansen. Ongedwongenheid, gepastheid en bevalligheid in al onze bewegingen en lichaamsstanden krijgen wij door den dans, die menigmaal het middel is om ons bemind te maken. Er zijn voorbeelden, dat overigens weinig begaafde menschen aan hun danskunst geluk en bevordering te danken hadden. 'Om goed te dansen dient men de volgende regels in acht te nemen: a. Men  55 houde de handen niet achteloos of zwaar neerhangend; de armen moeten niet als aan het lijf geplakt zitten, maar ook niet er langs heen en weer slingeren, b. Al wat naar onhandigheid, gedwongenheid zweemt moet, wanneer men eene dame ten dans vraagt, haar ten dans leidt en haar naar hare plaats terugbrengt, zorgvuldig worden vermeden; ook wachte men zich onder het dansen zelf voor alles wat daarnaar gelijkt, c. Men mag de handen der dame met wie men danst nooit te veel in de zijne drukken; ook is het eene grove onwelvoeglijkheid, wanneer de paren elkander moeten vasthouden, de dame te veel tegen zich aan te drukken. d. Nooit veroorlove men zich in het dansen houdingen, die verkeerd kunnen worden opgevat en minder nog bewegingen van dien aard met de handen; men moet zich voor een en ander bijzonder in acht nemen bij het balanceeren, bij het walsen en bij het omarmen. Iedere dubbelzinnige gelaatsuitdrukking bij het dansen is eene beleediging aan de welvoeglijkheid ten opzichte van haar met wie men. danst en van het gezelschap waarin men zich bevindt, verraadt derhalve een strafbaar uit het oog verliezen van de verschuldigde achting, e. Men drage zorg dat het lichaam niet te zeer in aanraking komt met dat van haar met wie men danst; men zij uiterst behoedzaam bij het omarmen; men rake haar hand slechts even aan, en de bewegingen des lichaams late men wel steeds vergezeld gaan van eenig gebarenspel, doch zorge dat dit niet anders uitdrukke dan waardige vriendelijkheid, kieschheid en hoogachting. /. Bij springende dansen overschrijde men volstrekt de maat niet. Ook houde men daarmede niet tot moe worden aan. Het zou boersche onbeschaafdheid verraden met zulke dansen vol te houden, totdat danser en danseres in hun zweet baadden en naar adem hijgden, g. Bij dansen in colonnes of carrés vordert de achting die men aan de mededansende verschuldigd is, dat men noch zichzelven noch anderen op eenigerlei wijze in verstrooiing brenge, dat men goed acht geve . op de bewegingen en geen figuur oversla.  56 11) Over het Dansen met Betrekking tot de Gezondheid. Wanneer het dansen met mate geschiedt is het een beweging, die evenzeer weldadig werkt op het lichaam als op het gemoed, die in overeenstemming is met de menschelijke natuur en als het ware daarmede saaingeweven. Immers, huppelen en springen niet reeds de kleine kinderen zoodra zij aan hunne blijdschap lucht willen geven; dansen zelfs niet onbeschaafde volken? Het dansen is heilzaam voor eiken leeftijd, zoolang de kracht en vlugheid der leden het toelaten. Het matig dansen moet op 's menschen gezondheid den weldadigsten invloed uitoefenen, daar het alle deelen des lichaams in een zachte beweging brengt, den omloop des bloeds bevordert, de uitwaseming der huid vermeerdert, een gezonde vermenging der levenssappen onderhoudt, de spijsvertering begunstigt, de beschaving en manieren ontwikkelt, de ledematen lenig maakt en houdt, vastheid en sierlijkheid in de houding des lichaams doet verkrijgen, en onder begeleiding der muziek bijdraagt tot veraangenaming der gemoedsstemming, tot veredeling der zeden en tot beschaving van het hart. Zal het dansen echter deze veelzijdig weldadige werking uitoefenen, dan moet het geschieden naargelang van leeftijd, krachten en bijzonderheden aan ieders gestel eigen. Bijgevolg kunnen niet alle menschen evenveel dansen. Het kan niet genoeg worden aanbevolen er wèl op te letten of bij het dansen de blos der wangen hooger gekleurd dan wel of men daarbij bleek wordt. In het laatste geval is het dansen bepaald nadeelig, en dus, zoo al niet geheel en al af te raden, althans de meest mogelijke matigheid en omzichtigheid aan te bevelen. Het dansen moet licht en ongedwongen geschieden, daar het anders te veel vermoeit en de krachten uitput. Het moet met gemakkelijke, langzaam gaande dansen aanvangen en ook zoo eindigen, zoodat die dansen, bij welke veel snelheid wordt gevorderd, bestemd moeten blijven voor het middengedeelte van den tijd, die met deze uitspanning zal worden doorgebracht.  57 12) Het Gebruik van frissche Dranken en Ververschingen bij het Dansen. Alle koude dranken en ververschingen, zooals water, bier, wijn, koude punch, limonade, ijs, enz. veroorzaken lichtelijk keel- en borstontsteking, maagkramp en krampen van allerlei aard, diarrhee, belemmerde waterloozing, heete koorts, ja er zijn verscheidene voorbeelden dat ze verlammingen, bloedspuwingen en zelfs een oogenblikkelijken dood hebben veroorzaakt; zij zijn bepaald schadelijk voor iedereen die gedanst heeft, zelfs al is men eerst genoegzaam tot bekoeling gekomen; men moge er dan al niet dadelijk den nadeeligen invloed van ondervinden, de gezondheid wordt er in ieder geval door ondermijnd. Wel daarentegen is, wanneer men behoefte aan drinken gevoelt, een kop thee met melk of met een teug rooden wijn er in, aan te bevelen; zoo ook een glas warme punch, mits niet te veel arak of ander geestrijk vocht inhoudend; maar het best van alles, als men althans iets drinken wil, is een glas zuivere wijn met warm water. 13) Wat men te doen heeft wanneer het dansen is afgeloopen. Wil men zijn gezondheid niet roekeloos in gevaar brengen, dan drage men zorg zich niet aan den invloed der koude, en vooral niet aan tocht, bloot te stellen. Men verlate dus de zaal niet, voordat men genoegzaam bekoeld is, en dan nog kleede men zich, eer men in de lucht gaat, warmer dan gewoonlijk. Thuis komende moet men zich niet dadelijk, maar slechts van lieverlede ontkleeden, en vooral zorgen, als men schoon linnen aantrekt, dat dit eerst goed uitgewasemd is. Heeft men dorst, dan kan men, eer men naar bed gaat, nog een kop warme thee gebruiken.  IV. CONDOLEANTIËN. 1) A. BIJ ZIEKTEN. Met diep leedwezen en innige deelneming heb ik vernomen dat gij ongesteld zijt. Hartelijk wensch ik dat de ziekte niet van ernstigen aard en slechts van korten duur zij, en dat wij spoedig weder het genoegen zullen hebben u te zien uitgaan. Antwoord. Ik ben u ten zeerste verplicht voor uw deelneming in mijn ongelukkig lot, en wensch hartelijk dat gij voortdurend voor dergelijk ongeval bewaard moogt blijven. 2) Toespraak. Het doet mij innig leed dat ik u ongesteld vind; ik hoop echter dat gij spoedig de verloren krachten terug moogt krijgen, en dat ik u binnen weinige dagen geluk zal mogen komen wenschen met uw volkomen herstel. Antwoord. Voor uw vriendschap en hartelijke deelneming, waarvan uw belangstellend bezoek mij het bewijs levert, ben ik u ten zeerste verplicht, en ik kan u niet beter mijn dank daarvoor betuigen dan met den wensch, dat gij en uw geheele familie voortdurend een ongestoorde gezondheid moogt blijven genieten. 3) Aan de Familiebetrekkingen van den Zieke. De treurige toestand waarin gij u door de ziekte van.... bevindt, heeft mijn levendigste deelneming opgewekt, en ik wensch niets zoozeer dan dat gij u zeer spoedig  59 over het volkomen herstel van den zieke moogt verheugen, terwijl ik hoop, dat het vertrouwen op Gods goedheid en almacht u intusschen de noodige sterkte moge schenken. Antwoord. Wij kunnen u niet genoeg dankzeggen voor uw vriendelijk bezoek en uw deelnemende belangstelling in den toestand van onzen waarden en wenschen hartelijk dat gij en de uwen voortdurend voor dergelijk onheil moogt bewaard blijven. Bijzonder erkentelijk zullen wij u zijn als gij den zieke door een spoedige vernieuwing van uw bezoek komt opbeuren, waartoe wij ons ten zeerste in uw vriendschap aanbevelen. B. BIJ STERFGEVALLEN. 1) Aan een Man, wiens Vrouw, of aan een Vrouw, wier Man gestorven is. De tijding van het treurig verlies dat gij geleden hebt, heeft mij diep getroffen, en ik betuig u daarvoor mijn innigste deelneming. De almachtige en wijze Beschikker van der menschen lot, die niemand een zwaarder kruis oplegt dan hij in staat is te dragen, zal u, hoop ik, kracht schenken om in deze bittere beproeving staande te blijven, terwijl het bewustzijn dat gij al het mogelijke gedaan hebt, om het dierbaar leven van de(n) overledene te redden, reeds een groote gerustheid voor u moet zijn. Antwoord. Terwijl ik u mijn hartelijken dank betuig voor uw vriendelijke deelneming in den slag die mij getroffen heeft, verzoek ik u tevens voor mij en mijne kinderen dezelfde vriendschap te blijven behouden, die gij steeds voor de(n) overledene hebt gehad. Ook wensch ik van harte dat God u en de uwen nog lang van dergelijke zware beproevingen moge verschoonen. 2) Een andere toespraak. Met de diepste smart vervul ik den treurigen plicht u mijn oprechte deel-  60 neming te komen betuigen in het groote ongeluk dat u heeft getroffen. De brave overledene zal als altijd bij zijn (haar) vrienden in dierbaar aandenken blijven. God moge u de noodige sterkte schenken om dezen zwaren slag met christelijke onderwerping te dragen, en u en uwe lieve kinderen in het vervolg even rijkelijk zegenen, als Zijn hand u thans zwaar beproeft. Antwoord. Hoe harder en onverwachter de slag is geweest die mij getroffen heeft, en hoe dieper de droefheid is waarin ik met mijn arme kinderen gedompeld ben, des te troostender moet mij ook de deelnemende belangstelling van ware vrienden zijn. Ik dank u daarom zeer voor den opbeurenden troost, dien uw hartelijk bezoek mij verschaft in mijn treurigen toestand, en beveel mij en mijne kinderen in uw verdere welwillendheid en vriendschap aan. 3) Eene kortere toespraak. Ik heb met diep leedwezen uw ongeluk vernomen, en hoop dat God u sterken zal om den slag die u getroffen heeft met christelijke onderwerping te dragen. Of ook: Vergeet niet, dat Gods roede nimmer slaat, of zij heelt ook weder. De wegen der Voorzienigheid zijn menigmaal ondoorgrondelijk, maar wat God doet is wèl gedaan. Wanneer gij u aan deze twee waarheden vasthoudt, zal de hemel u in uw ongeluk niet ongetroost laten. 4) Aan Ouders die een Kind verloren hebben. Uw diepe droefheid over het vroege afsterven van uw lieve kind is rechtmatig, en ik verzeker u dat niemand hartelijker deel kan nemen in uw smart, dan ik. Doch vergeet niet dat God, die de wijsheid en de goedheid zelve is, voorzeker hoogere bedoelingen heeft gehad met u deze beproeving toe te zenden; in die godsdienstige overtuiging zult gij ontwijfelbaar eenigen troost vinden en met den Zaligmaker uitroepen: „Heere, niet mijn wil, maar de uwe alleen geschiede!"  61 Of ook: De onverwachte dood van uw Hef kind heeft mij zeer getroffen, en ik kom u mijn hartelijke deelneming in uw droefheid betuigen, met den wensch, dat Gods vaderhand u deze zware beproeving door rijken zegen weer vergoede. Antwoord. Ik ben u zeer dankbaar voor uw hartelijke deelneming in mijn ongeluk, en verzeker u dat uw welmeenende toespraak mij eenigen troost schenkt in den rouw, waarin gij mij gedompeld ziet. 5) Aan Kinderen, die hun Vader verloren hebben. De treurige omstandigheden waarin gij u door den vroegen dood van uw braven vader gedompeld ziet, hebben mijn innigste deelneming gewekt; ik bid God dat Hij uw goede moeder en u eenigen troost moge schenken en uit de volheid van zijn almacht uw bittere smart moge lenigen. Tegelijk echter wil ik u als de vriend van den overledene, op het hart drukken zijn voetstappen zooveel in u is te drukken, en door vlijt en goed gedrag te trachten het harde lot van uw brave moeder eenigszins te verlichten. Houdt het steeds voor oogen, dat God u gadeslaat in al uw gedachten, woorden en werken, en dat zijn zegen rust op degenen, die hun plicht doen en zijn geboden houden. Antwoord der kinderen. Onze dierbare vader zal ons onvergetelijk blijven, en wij zullen niet ophouden God te bidden om de noodige krachten, opdat wij in al ons doen en laten mogen toonen, dat wij niet anders dan troost en vreugde willen bereiden aan onze lieve moeder. Wij danken u ten zeerste voor uw hartelijke deelneming in ons ongeluk, en hopen dat gij ons in het vervolg, wanneer het noodig mocht zijn, steeds met uw vaderlijken raad zult willen bijstaan. 6) Aan Kinderen, die hun Moeder verloren hebben. Het zware, onherstelbare verlies dat u door den te vroegen dood van uw lieve moeder getroffen heeft, wekt  62 mijn innig medelijden met uw treurigen toestand. Doch vertrouwt op God; gehoorzaamt uw braven, diep bedroefden vader en lenigt zijn smart zooveel in uw vermogen staat door nimmer af te wijken van het pad der deugd. Het woord des Heeren zij steeds een licht voor uw voet, en geleide al uw schreden ! De zalige geest van uw moeder die nu bij God is, zal dan ontwijfelbaar als een zegenende engel om u heen zweven. Antwoord. Alleen het vertrouwen op de eeuwige goedheid van God en de deelneming van oprechte vrienden in ons ongeluk, zijn in staat ons eenigermate te troosten en ons staande te houden; het zal dan ook steeds onze heiligste plicht zijn Gods geboden te onderhouden, onzen dierbaren vader en ook onze waarde bloedverwanten vreugde aan ons te doen beleven, en ons van onze hooggeschatte vrienden zooveel in ons is steeds de achting en de toegenegenheid waardig te blijven toonen. 7) Aan een Dame wier Verloofde gestorven is. Zoo groot als mijn vreugde geweest is, toen ik vernam dat gij verloofd waart met mijn vriend, zoo groot is nu mijn smart bij zijn vroegen dood. Ach, wat zijn toch al onze wenschen en hoopvolle verwachtingen, wanneer wij zien hoe snel hetgeen wij reeds zeker dachten te bezitten ons ontrukt kan worden! Laat u echter niet geheel en al door uw smart overmeesteren, doch open uw hart voor de hoop op betere tijden. Troost u met het vertrouwen op Gods eindelooze goedheid, die u gewis dezen bitteren slag niet toezendt, dan met hoogwijze bedoelingen, voor welke de sterfelijke mensch moet zwijgen en de knieën buigen, en wees verzekerd dat de Hemel u wederom ook zegenen zal, hetgeen ik u innig toewensch. Antwoord. Alhoewel mijn smart over den geliefden afgestorvene op dit oogenblik grenzenloos is, daar zijn uitstekende hoedanigheden mij de schoonste toekomst voorspelden, wil ik niet morren tegen God, doch in vertrouwen op zijn eindelooze wijsheid en goedheid mij  63 ootmoedig onderwerpen aan zijn heiligen wil. Ik zeg u mijn oprechten dank voor uw hartelijke deelneming. 8) Aan een Heer wiens Verloofde gestorven is. Bij het treurig overlijden van uw beminde kan ik niet nalaten u mijn innigste deelneming te betuigen. Uw reeds in zoovele omstandigheden betoonde godsdienstige onderwerping en standvastigheid doet mij echter de hoop voeden, dat gij u niet geheel en al door de smart over dit bittere verlies zult laten wegsleepen. De alles lenigende tijd zal voorzeker ook de u thans zoo fel geslagen wonden heelen en u weder vatbaar maken voor de genoegens, waarmede de hemel u ruimschoots moge zegenen. Antwoord. De deugden van mijn dierbare overledene lieten mij de hoop voeden op een allergelukkigsten echt, en ik prees mij zeiven gelukkig dat zulk een engel de mijne zoude moge worden; maar God heeft het anders beschikt, en eerbiedig zwijg ik stil voor zijn ondoorgrondelijken wil. Alleen de zalige hoop dat ik de dierbare overledene eenmaal in een betere wereld zal mogen wedervinden, en ook de liefderijke deelneming van ware vrienden gelijk gij, schenkt mij eenigen troost in mijn bittere smart. C. BIJ VERSCHILLENDE GELEGENHEDEN. 1) Aan iemand die door een Brand heeft geleden. Hartelijk beklaag ik u wegens het ongeluk, dat ü zoo wreed heeft getroffen. Wees er echter getroost onder, en blijf op God vertrouwen die uw arbeid moge zegenen en u het verlorene dubbel vergoeden. Prijs den Allerhoogste dat al u dierbare huisgenooten gelukkig aan het gevaar ontkomen zijn, en neem deze kleinigheid van mij aan, die uw uit de hand der ware vriendschap wordt aangeboden. Wat ik verder mocht  64 kunnen doen om u in uw treurig lot te gemoet te komen, zal ik niet nalaten. Antwoord. Hoe bedroevend het lot ook zij dat mij getroffen heeft, toch strekt de overtuiging dat ik het, althans bij mijn weten, niet verdiend heb, mij tot een grooten troost. Ik dank God voor de gezegende redding van mijn dierbaren en u voor de hartelijke deelneming die gij mij betoont, en verzoek u mij ook verder uwe onschatbare vriendschap te blijven schenken. 2) Aan iemand die door Diefstal Schade geleden heeft. Ik heb met de levendigste deelneming gehoord dat er van nacht bij u gestolen is, en hoe daarbij het leven van u en uw huisgenooten in het grootste gevaar heeft verkeerd; te meer beklaag ik u, daar in dure tijden als die wij tegenwoordig beleven, het verlies van zoo zuur bijeengespaarde penningen dubbel moet worden gevoeld. Geef echter den moed niet verloren, en hoop met mij dat het der Justitie gelukken zal de daders op te sporen en u het gestolene terug te doen erlangen, en bovenal blijf op den Alwetende en Rechtvaardige vertrouwen, die de misdaad niet ongestraft en de beden der zijnen nooit onverhoord laat. Antwoord. Hoe zeer ik mij ook verheugen mag nog een gedeelte van hetgeen ik bezat, gered te hebben en met de mijnen aan een dreigend levensgevaar ontkomen te zijn, moet ik nochtans mijn lieve vrouw en kinderen beklagen, daar een groot gedeelte van hetgeen ik door vlijt en spaarzaamheid bijeen had gebracht om hun lot verzekerd te zien, wanneer ik eenmaal mocht komen te vallen, thans in handen van ellendige dieven is gevallen. Ik wü echter vast op Gods rechtvaardigheid vertrouwen, en hopen, dat de booswichten ook den arm der wereldlijke gerechtigheid niet ontgaan zullen. Intusschen zeg ik u mijn oprechten dank voor uw hartelijke deelneming in ons ongeluk, en beveel mij en de mijnen bij voortduring in uwe onschatbare vriendschap aan.  V. UITNOODIQINQEN. 1) UlTNOODIGING AAN EEN DAME TOT EEN WANDELING. Gij zijt zoo goed geweest mij eenigen tijd geleden te beloven spoedig eens weer een wandeling met mij te doen, het weer vandaag is zóó uitlokkend, dat ik de vrijheid kom nemen u uw vriendelijke belofte te herinneren en u mijn geleide aan te bieden. Antwoord. Het aangenaam weer had ook bij mij den lust tot een wandeling opgewekt en ik zal dus met zeer veel genoegen van uw vriendelijk geleide gebruik maken. 2) UlTNOODIGING. Wij hebben vandaag den eersten mooien dag sedert eenige weken en alles spoedt zich naar buiten om van het heerlijke weder te genieten. Mijn zuster denkt ook een uurtje uit te rijden en laat u vriendelijk verzoeken door uw aangenaam gezelschap het genoegelijke van dit toertje te willen verhoogen. Zoo gij in ons verzoek toestemt zullen wij de eer hebben u tegen twee uur af te komen halen. Antwoord. Alhoewel ik verscheidene noodzakelijke bezigheden te verrichten, heb, kan ik mij echter het genoegen niet ontzeggen eenige aangename oogenblikken Complimenteert). 9e dr. g  66 met mijn lieve vrienden door te brengen, en neem dus uw vriendelijke uitnoodiging erkentelijk aan. of: Het spijt mij zeer dat ik mij genoodzaakt zie uw verzoek te moeten afslaan, want ofschoon het heerlijke weer een zeer aangenaam toertje belooft, moet ik echter te huis blijven, aangezien een tante (nicht, vriendin), die slechts eenige dagen bij ons gelogeerd heeft, juist heden middag denkt te vertrekken. 3) UlTNOODIGING TOT EEN SLEDEVAART. Ik heb mij reeds den geheelen winter in het vooruitzicht op een sledevaart verheugd, maar altijd is het weer er ongunstig voor geweest. Door de sedert eenige dagen gevallen sneeuw kan nu eindelijk mijn wensch vervuld worden en ik haast mij dus, mijn lieve juffrouw, u uit te noodigen tot een sledevaart, waaraan zeker al onze vrienden en bekenden deel zullen nemen. Antwoord. Het genoegen van een sledevaart is zoo zeldzaam en zoo aangenaam, dat ik zoo vrij ben uw vriendelijke uitnoodiging aan te nemen, en zulks te eer daar uw bedrevenheid in het arren algemeen bekend is. 4) Uitnoodiging tot een Gezelschap. Heden namiddag krijg ik een bezoek van eenige vrienden (vriendinnen) van buiten, die reeds lang gewenscht hebben kennis met u te willen maken. Ik verzoek u dus heden middag tegen ( ) uur ons met uw tegenwoordigheid te willen vereeren. Antwoord. Het doet mij van harte leed, waarde vriend, (vriendin), dat ik het genoegen niet kan hebben, dezen namiddag met u door te brengen. Vader en moeder zijn uitgevraagd en ik dien dus thuis te blijven.  67 5) Uitnoodiging voor den Schouwburg. Ik neem de vrijheid u een toegangsbewijs voor de komedie van hedenavond aan te bieden en verzoek u zoo vriendelijk te willen zijn mij het uur te doen weten, waarop ik de eer zal mogen hebben u daarheen te vergezellen. Antwoord. Het stuk dat heden avond gegeven wordt, is een van mijn lievelingsstukken en ik ben dus zoo vrij van uw goedheid gebruik te maken. Indien het niet te veel gevergd is, verzoek ik u, daar ik de eer van uw geleide aanneem, mij om 6 uur te komen afhalen. Weigerend Antwoord. Over het algemeen ben ik geen vriendin van dergelijke uitspanningen, en wel het allerminst van treurspelen; ik ben u echter zeer verplicht voor de moeite, die gij u om mij gegeven hebt. Elke andere gelegenheid om u mijn toegenegenheid te bewijzen, zal mij zeer aangenaam zijn. of'. De heer N. N. is onlangs zoo goed geweest mij eenige bewijzen van toegang te vereeren, waarvan het laatste nog slechts heden avond geldig is. Het zou dus onheusch van mij zijn u onnoodig kosten te laten maken. 6) Uitnoodiging voor een Bal. Het laatste bal, waarop ik het genoegen had kennis met u te maken, is door uw aangenaam onderhoud voor mij een van de genoeglijkste geweest, die ik tot nog toe bezocht heb. Ik zou mij dus zeer gelukkig achten, als gij mij wildet vergunnen u op dat van heden avond te mogen vergezellen. Antwoord. Ook ik heb op het laatste bal zeer veel genoegen gehad; ik maak dus zeer gaarne van uw vriendelijke uitnoodiging gebruik.  68 7) Een andere Uitnoodiging. Mejuffrouw, indien gij uw woord voor het bal van heden avond nog niet gegeven hebt, dan ben ik zoo vrij u te verzoeken mijn geleide te willen aannemen. Weigerend antwoord. Het spijt mij, mijnheer! dat ik de eer van uw geleide niet aannemen kan, daar ik reeds den heer N. N. mijn toezegging heb gegeven, of: Hoeveel ik ook van dansen en van vroolijke gezelschappen houd, maakt een zware hoofdpijn het mij echter onmogelijk het bal van heden avond bij te wonen; ik ben u ten hoogste verplicht voor uw goedheid, waarvan ik tot mijn leedwezen geen gebruik kan maken. 8) Uitnoodiging tot het Bijwonen van een Ver¬ lovingsfeest. Het zal u zeker bekend zijn, waarde vriend, dat ik het geluk heb de bruidegom van mejuffrouw N. te zijn. Opdat nu al mijn vrienden in mijn geluk zouden kunnen deelen, hebben mijn schoonouders onze verloving op aanstaanden Zondag vastgesteld. Ik noodig u dus bij dezen vriendschapgelijk uit, dit familiefeest met uw tegenwoordigheid te willen vereeren. Antwoord. Met zeer veel genoegen neem ik uw vriendelijke uitnoodiging aan, en verzeker u van mijn oprechte belangstelling in uw geluk. Groet uw bruid hartelijk van mij en beveel mij aan in de vriendschap van uw ouders en toekomstige ouders.  VI. VERSCHILLENDE COMPLIMENTEN EN TOESPRAKEN. 1) Toespraak van een Bruiloftsgast tot den Bruidegom of tot de Bruid. Aan uw vriendelijke uitnoodiging voor dezen voor u zoo gewichtigen dag heb ik met genoegen gevolg gegeven. Ik wensch dat gij in uw huwelijk al het geluk zult vinden dat gij en uwe lieve bruid (uw bruidegom) verdient, en dat uw verder leven een aaneenschakeling van gelukkige en genoeglijke dagen moge zijn! Antwoord. De eer, dien gij ons door uw aangenaam bezoek bewijst en uw hartelijke gelukwenschen verplichten ons ten hoogste en doen mij hopen, dat gij ons gering onthaal voor lief zult nemen. 2) Bij het Aanbieden van een Huwelijksgeschenk. Om u een gering bewijs te geven van mijn erkentelijkheid voor de genoeglijke oogenblikken, die ik in den kring uwer geachte familie heb mogen doorbrengen, neem ik de vrijheid, u dit klein aandenken aan te bieden in de hoop, dat gij het van mij zult willen aannemen. of: Nogmaals wensch ik u met uw vereeniging van  70 harte geluk en verzoek ik u tevens mij de eer te doen deze kleinigheid aan te nemen als een teeken van mijn oprechte belangstelling in uw geluk. Moge het huwelijk u slechts vreugde bereiden. Antwoord. Terwijl ik u mijn oprechten dank betuig, beveel ik mij voortdurend in uw vriendschap aan. of: Het zou mij een groot genoegen zijn, als ik spoedig in de gelegenheid ware u een dito gelukwensch te kunnen zenden. 3) De Bruidegom aan de Bruid bij het Wisselen van de Ringen. Eindelijk mijn waarde! is dan de zoolang gewenschte, gewichtige dag aangebroken, waarop onze liefde door den zegen van onze geliefde ouders geheiligd zal worden. Neem met dezen ring de verzekering van mijn voortdurende liefde en trouw aan, en spreek nog eenmaal in het openbaar dat zalige woord uit, dat mij den gelukkigsten aller stervelingen maakt. Antwoord. Deze ring, mijn geliefde! moge u ten waarborg strekken dat ik nooit ophouden zal u te beminnen, en ten onderpand dat ik er steeds naar streven zal u het leven te veraangenamen, zooveel als in mijn vermogen is. 4) Bu dezelfde Gelegenheid. Ontvang, mijn waarde! in tegenwoordigheid van onze geliefde ouders en van de geëerde gasten tegelijk met dezen ring nogmaals de heilige verzekering dat mijn onveranderlijke liefde voor u dezelfde zal blijven. Deze ring zal daarvan het heilige zinnebeeld zijn en mijn liefde steeds zuiver wezen als dit edel metaal. Laten wij van dit oogenblik af aan het gedwongene. « in onzen omgang verwisselen tegen het gemeenzame je; laten we  71 van nu af aan zóó in onzen omgang zijn, als wij voortdurend willen blijven — hartelijk en ongekunsteld! Antwoord. Ook ik beloof plechtig dat mijn liefde altijd rein zal blijven en slechts met mijn leven eindigen zal; ik geef u dezen ring als een onderpand van mijn tróuw. 5) Bu de Aanbieding van een Verjaarsgeschenk. Om u mijn blijdschap te toonen over het geluk dat u te beurt valt heden weder in gezondheid te verjaren, veroorloof ik mij u dit kleine geschenk aan te bieden. Ik hoop dat gij het met welwillendheid zult aannemen en meer op het hart van den gever letten dan op de waarde van het geschenk. Dat gij nog menigmaal dezen dag in volmaakten welstand en in ongestoord geluk moogt beleven, is de vurigste wensch van mijn hart. Antwoord. Het lieve geschenk, waarmede ik mij door u vereerd zie, zal mij steeds een aangenaam aandenken zijn van uw hartelijke belangstelling in mijn geluk, en gaarne zal ik mij iedere gelegenheid ten nutte maken om u daar, waar ik kan, wederkeerig genoegen te bereiden. 6) Bu de Aanbieding van een Kermisgeschenk aan eene Vriendin. Ik hoop dat gij het mij niet ten kwade zult duiden, lieve Mimi, daar ik zoo vrij ben u bij gelegenheid van de kermis een klein geschenk aan te bieden; het is wel niet veel bijzonders, doch gij zult den goeden wil voor de daad houden, hoop ik, en mijn verzekering gelooven, dat ik mij zeer gelukkig zal rekenen, als gij het van mij wilt aannemen. Antwoord. Uw lief geschenk is mij een meer dan aangename verrassing; en, overtuigd van uw oprechte gevoelens, die de waarde van dit geschenk nog oneindig voor mij verhoogen, aarzel ik geen oogenblik het aan  72 te nemen, terwijl ik niets liever wensch dan spoedig een gelegenheid te zullen vinden om u mijn erkentelijkheid te kunnen toonen. 7) Toespraak aan hen met wie men vroeger nog nooit in Gezelschap geweest is. Mijnheer! (Mevrouw! Mejuffrouw!) Nog nooit de eer en het genoegen gehad hebbende mij in uw aangenaam gezelschap te bevinden, acht ik mij zeer gelukkig u thans te mogen ontmoeten, waardoor een wensch vervuld wordt, dien ik reeds sinds lang heb gekoesterd. Antwoord. Ik ben u zeer verplicht, en hoop slechts dat mijn gezelschap u niet onaangenaam zal zijn. 8) Aan iemand, naast wien men plaats wenscht te nemen. Mag ik de eer hebben, Mijnheer! (Mevrouw! Mejuffrouw!) bij u plaats te nemen, en uw aangenaam gezelschap te genieten? Antwoord. Uw gezelschap zal mij bijzonder aangenaam zijn, te meer daar ik weet dat gij de gaaf bezit bijzonder onderhoudend te zijn. 9) Toespraak bu een Bezoek aan een Vriend. Ik heb reeds lang gewenscht, mijn waarde vriend, u te bezoeken en mij voortdurend in uw genegenheid aan te bevelen. Het zal mij derhalve aangenaam zijn, indien ik u nu niet in uw bezigheden stoor, en het genoegen mag hebben mij eenige oogenblikken met u te onderhouden. Antwoord. Uw bezoek is mij ten allen tijde lief en aangenaam; ik betreur het slechts dat ik die eer zoo zelden mag genieten.  73 10) Een andere Toespraak. Ik kan niet nalaten mijn gedane belofte na te komen en u mijn opwachting te maken. Indien ik u echter ongelegen mocht komen, verzoek ik vriendelijk het niet te verbloemen en mij den tijd te willen bepalen, wanneer gij mij beter zult kunnen wachten. Antwoord. Gij komt mij volstrekt niet ongelegen, Uw vriendelijk bezoek is mij integendeel zeer aangenaam, daar ik reeds lang gewenscht heb uw goeden raad in te winnen in een zaak, waarin ik zeer veel belang stel. 11) Bu het Bezoek aan een Dame. Ik ben ten hoogste verheugd dat ik heden het geluk eens mag hebben eenigen tijd met u door te brengen, en u van mijn oprechte hoogachting te kunnen verzekeren. Antwoord. Ik wensch van harte, dat de oogenblikken die gij in mijn gezelschap zult doorbrengen, u zoo aangenaam mogen zijn, als gij verwacht, en mocht dit het geval niet wezen, dat gij dan eenige toegevendheid voor mij zult hebben. 12) Aan een Gezelschap van Dames. Het geluk is mij vandaag buitengewoon gunstig, daar het mij de gelegenheid schenkt eenige oogenblikken in zulk een aangenaam gezelschap door te brengen. Ik verzoek u dus zoo vriendelijk te willen zijn mijn indringendheid te verschoonen, terwijl ik hoop dat mijn gezelschap u niet te onaangenaam zal zijn. Antwoord. Uw aangenaam gezelschap belooft ons allen veel genoegen, wij twijfelen echter of wij de gaaf zullen bezitten om u ons gezelschap aangenaam te maken.  74 13) Dienstaanbieding van den benen Vriend aan den anderen. Ik heb reeds lang naar een gelegenheid verlangd om u door daden mijn toegenegenheid te kunnen bewijzen; dit is mij echter tot nu toe niet mogen gelukken. Ik verzoek u daarom bij voorkomende gelegenheid van mijn aanbod gebruik te willen maken en zoodoende een mijner vurigste wenschen te vervullen. Antwoord. De verzekering van uw vriendschap doet mij zeer veel genoegen; ik zal bij de eerste de beste gelegenheid zoo vrij zijn van uw goedheid gebruik te maken. Intusschen beveel ik mij tot eiken wederdienst aan. 14) Een andere Dienstaanbieding. De menigvuldige bewijzen van goedheid en vriendschap, die ik tot nu toe heb genoten, hebben reeds lang bij mij den wensch doen ontstaan eens spoedig de gelegenheid te vinden u daarvoor mijn dankbaarheid te kunnen bewijzen. Het zou mij dus zeer aangenaam zijn als mijn aanstaande reis mij de gelegenheid aanbood om dien wensch te bevredigen en ik verzoek u beleefd mij wel met het een of ander te willen belasten, Antwoord. Ik dank u hartelijk voor uw vriendelijkheid en ben zoo vrij u te belasten met {en dan waarmede). 15) Aan een Dame. De toegenegenheid en vriendschap, die gij mij tot hiertoe bewezen hebt, doen mij de vrijheid nemen u mijn diensten aan te bieden. Ik verzoek u beleefd mij met uw waarde orders te willen vereeren, en verschaf mij zoodoende de gelegenheid u te overtuigen van mijne oprechte genegenheid.  75 Antwoord. Indien ik niet behoef te vreezen den schijn op mij te laden van onbescheiden te zijn en misbruik te willen maken van uw goedheid, zal ik zoo vrij wezen bij voorkomende gelegenheid van uw vriendelijk aanbod gebruik te maken. 16) Verzoek tot Aanbeveling bij een Dame. Met genoegen heb ik gehoord, dat gij met mejuffrouw N. N., met wie ik reeds lang kennis heb wenschen te maken, op een zeer goeden voet zijt. Ik verzoek u daarom beleefd de goedheid te willen hebben mij bij haar aan te bevelen. Gij zult mij daardoor zeer verplichten en ik zal te allen tijde trachten u wederkeerig aangenaam te zijn. Antwoord. Het is mij zeer aangenaam in de gelegenheid te zijn u mijn vriendschap te kunnen bewijzen. Ik zal dus met genoegen den weinigen invloed dien ik bij mejuffrouw N. N. heb, te uwer gunst aanwenden. 17) Verzoek aan een Vriend om een kleine Som Gelds te leen. Een dringende betaling te doen hebbende zie ik mij door een oogenblikkelijke geldelijke verlegenheid in de noodzakelijkheid gebracht uw goedheid in te roepen en u te verzoeken wel zoo vriendelijk te willen wezen mij de som van vijf en twintig gulden te leenen. Met de grootste dankbaarheid zal ik uw goedheid erkennen en door een spoedige teruggave mij uw vriendschap waardig toonen. Antwoord. Daar ik zoo zelden het genoegen heb u van dienst te kunnen zijn, is het mij des te aangenamer deze gelegenheid, om u een klein bewijs van mijn vriendschap te kunnen geven, niet ongebruikt te laten voorbijgaan.  76 of: Ofschoon ik op het oogenblik niet ruim bij kas ben, wil ik toch zooveel in mijn vermogen is aan uw wensch voldoen. Neem dus voor het oogenblik deze vijftien gulden, en houd u verzekerd dat ik de nog ontbrekende tien met genoegen morgen geven zal. 18) Afwuzend Antwoord. Het spijt mij zeer dat ik het genoegen niet hebben kan u te helpen, daar een aantal buitengewone uitgaven, een groote leegte in mijn kas hebben veroorzaakt. Bij elke andere gelegenheid echter om u van dienst te wezen, zult gij mij bereid vinden. 19) Aanmaning aan een Kennis. Er biedt zich een gelegenheid voor mij aan, eenige zeer voordeelige inkoopen te doen, waaruit ik een niet onaanzienlijke winst denk te trekken. Ik hoop dus dat gij het mij niet ten kwade zult duiden, daar ik zoo, vrij ben u vriendelijk te verzoeken mij de som, die ik u onlangs heb voorgeschoten, (of de voldoening der onlangs gezonden nota) wel te willen zenden. Gij zult mij op een anderen tijd met genoegen bereid vinden iets langer te wachten. Antwoord. Het was reeds lang mijn plicht geweest mijn schuld bij u af te doen; vergeef dus een nalatigheid die, naar ik hoop, geen reden voor u zal zijn om mij uw vertrouwen in het vervolg niet meer te schenken. of: Indien het in mijn macht gestaan had, dan zou ik reeds lang mijn verplichting nagekomen zijn en mijn schuld met den hartelijksten dank bij u afgedaan hebben. Onvoorziene uitgaven hebben mij echter tot nu toe daarin verhinderd, en dubbel grievend valt het mij  77 op dit oogenblik dat ik juist dezer dagen met eenig geld dat ik te ontvangen en waarop ik stellig gerekend had teleurgesteld ben geworden, zoodat ik ook nog op dit oogenblik niet in staat ben aan uw billijke vordering te voldoen. Houdt u echter verzekerd dat het mijn eerste zorg zal zijn die schuld zoo spoedig mogelijk bij u af te doen. 20) Bu het Afscheid nemen uit een Gezelschap. Terwijl ik u mijn hartelijken dank betuig voor het genoegen en de eer die gij mij bewezen hebt, vraag ik u tegelijkertijd om verschooning, dat ik het zoo lang heb gemaakt. Ik hoop echter zeer spoedig de eer te hebben u ook eens bij mij te zien en zoodoende gelegenheid te vinden u het genoegen, dat ik thans heb mogen smaken, althans voor een gedeelte, te vergelden. of: Ik verzoek u mij wederkeerig aanstaanden Maandag met een bezoek te willen vereeren, en bied u tevens mijn oprechten dank aan voor uw vriendelijk onthaal •en voor de eer, die gij mij hebt aangedaan, terwijl ik mij voortdurend in uw vriendschap blijf aanbevelen. of: Het zou mij een waar genoegen zijn, indien gij mij nu eens spoedig wederkeerig met een bezoek wildet vereeren en mij zoodoende de gelegenheid verschaftet u alle uw vriendelijkheid eenigermate te kunnen vergelden. Antwoord. Indien ons onderhoud en gering onthaal u slechts eenig genoegen heeft verschaft, dan is onze wensch reeds meer dan vervuld. Wij nemen uw vriendelijke uitnoodiging gaarne aan en zullen zoo vrij zijn u spoedig een bezoek te brengen. of: Indien wij mogen hopen u daarmee niet ongevallig te wezen, zullen wij eerstdaags zoo vrij zijn u te komen bezoeken.  78 21) Afscheid van een Dame bij wie men in Gezelschap geweest is. Ik vraag u wel om verschooning dat ik zoo vrij geweest ben zoo lang in uw aangenaam gezelschap door te brengen. Uw vriendelijkheid en goedheid maakten het mij hier zoo bijzonder genoeglijk, dat ik waarlijk de kracht niet gehad heb mijn bezoek te bekorten. Antwoord. Gij hebt mij door uw vriendelijk bezoek zeer veel genoegen gedaan, en ik hoop dat gij mij de eer zult doen het spoedig te hervatten. 22) Afscheid eer men de Reis aanneemt. Uw aangename omgang heeft mij den tijd hier zoo aangenaam doen doorbrengen, dat het mij moeilijk valt van u te scheiden; zaken echter, die geen uitstel kunnen lijden, noodzaken mij er toe, en brengen mij in de treurige noodzakelijkheid afscheid van u te nemen. Ik dank u voor al de goedheid en liefde die gij mij bewezen hebt, en verzoek u, al ben ik ook ver van u verwijderd, mij toch in vriendschap te willen gedenken. Antwoord. Het genoegen dat uw aangename omgang ons verschaft heeft, zal ons altijd in de gedachte blijven, en al uw vrienden zullen uw gezelschap met leedwezen missen. Houd u overtuigd, dat onze beste wenschen u op uw reis vergezellen en dat gij nog dikwijls een aangenaam onderwerp van ons onderhoud zult zijn. 23) Een ander Afscheid. Reeds lang zag ik op tegen het naderend oogenblik waarop ik van hier gaan en van mijn vrienden zou moeten scheiden. Dat oogenblik is nu gekomen, en ik  79 vervul den treurigen plicht u vaarwel te zeggen, terwijl ik u tevens mijn hartelijksten dank betuig voor de goedheid en liefde, die gij mij bewezen hebt en voor het genoegen, dat ik door uw aangenamen omgang heb genoten. Laat mij uw vriendschap, hoe ver ook van u verwijderd, behouden. Antwoord. Uw geheele manier van doen en uw bijzondere gaaf om het aangename van den gezelligen omgang te verhoogen, worden zoozeer door ons op prijs gesteld, dat wij u niet anders dan met leedwezen zien vertrekken. Wees verzekerd dat wij altijd met vriendschap aan u zullen denken, en dat niets zoo vurig door ons gewenscht wordt dan ons zeer spoedig weder in uw aangenaam gezelschap te mogen verheugen. 24) Verontschuldiging wegens het niet Afleggen van een toegezegd BeZOEK. Vergeef mij, mijn waarde vriend, dat ik niet op den bepaalden tijd gekomen ben; werk, dat dadelijk af moest, heeft mij van het genoegen verstoken van uw gezelschap te kunnen genieten. of'. Ik ben een woordbreker geworden, maar buiten mijn schuld. Een vriend, dien ik in verscheidene jaren niet gezien had, is hier doorgereisd en ik kon hem niet anders spreken dan juist op den tijd, waarop ik beloofd had u te zullen bezoeken. Gij zult mij dus wel willen vergeven, hoop ik, dat ik mijn woord jegens u niet heb gehouden en een ander tijdstip bepalen, waarop gij mij kunt wachten. 25) Verzoek aan een Vriend tot Aanbeveling bu een anderen. Ik heb gehoord, dat gij met den heer N. N. in vriendschappelijke betrekking staat en zeer veel bij hem vermoogt, ik verzoek u dus beleefd uwen invloed bij hem te mijner gunst te willen aanwenden, en mij een onder-  80 houd met hem te verschaffen, daar ik door zijn tusschenkomst een zaak, die van zeer veel gewicht voor mij is, spoedig tot een gewenscht einde hoop te brengen. 26) -„ Aanbeveling voor een Vriend. Ik neem de vrijheid, waarde vriend, uw goedheid voor een van mijn kennissen in te roepen. De heer N. N. heeft mij verzocht u voor hem de vergunning te vragen u zijn opwachting te mogen komen maken, ten einde uw raad in te winnen in een zaak, die hem persoonlijk betreft. Ik ben te zeer van uw goedheid overtuigd om te vreezen, dat gij mij dezen vriendschapsdienst weigeren zoudt. Antwoord. Daar ik u genoegen daarmede kan doen, zal mij het bezoek van den heer N. N., voor wien ik bovendien zeer veel achting heb, zeer aangenaam zijn; zeg hem dus dat hij mij kan komen spreken, wanneer hij verkiest. 27) Dankzegging van den aanbevolen Vriend. Door uw vriendelijke aanbeveling bij den heer N. N., hebt gij mij een grooten vriendschapsdienst bewezen, want door zijn krachtdadige tusschenkomst is mijn zaak eindelijk tot mijn voordeel geëindigd. Ik ben u voor deze vriendelijkheid te meer dankbaar, daar de spoedige beëindiging van deze zaak van het hoogste gewicht voor mij was, en ik wensch niets zoozeer als spoedig de gelegenheid te vinden dat ik u mijn dankbaarheid door daden zal kunnen toonen. 28) Een andere Aanbeveling. Mijnheer! Het vertrouwen op uw alom erkende menschlievendheid doet mij de vrijheid nemen u een behoeftige, ongelukkige, maar in alle opzichten achtenswaardige,  81 familie aan te bevelen. Ik hoop op uw goedheid, dat gij ze niet zonder troost zult laten. Antwoord. Uw aanbeveling is mij een genpegzamé waarborg voor de braafheid van die familie en het zal mij aangenaam zijn, als ik iets tot verlichting van hun ongeluk, kan bijdragen. 29) Bu het Overhandigen van een Aanbevelingsbrief. Ik hoop niet, mijnheer, dat gij bet mij kwalijk zult nemen dat ik zoo vrij ben u eenige oogenblikken te komen storen. Mijnheer N. N. te B. heeft bij mijn vertrek van daar de goedheid gehad mij een aanbevelingsbrief aan u mede te geven. Ik heb de eer u dien bij dezen te overhandigen, en verzoek u wel de goedheid te willen hebben mij een uur te bepalen, waarop ik de eer zal mogen hebben u te komen spreken. Antwoord. Mijn vriend N. N. te B. is een te goed menschenkenner dan dat niet elke aanbeveling die van hem komt, mij bijzonder aangenaam zou zijn. Gij zult mij dus welkom wezen op het uur dat gij zelf wenscht te bepalen en ik hoop dat wij zeer spoedig nadere kennismaking met elkander zullen maken. 30) Vriendschaps-Aanbieding. Mijnheer, ofschoon ik de eer nog niet gehad heb mij mondeling met u te onderhouden, hebben toch uw alom erkende verdiensten en voortreffelijke hoedanigheden reeds sedert' lang den wensch bij mij doen ontstaan de eer te mogen hebben nader kennis met u te maken. Vergeef mij derhalve de vrijmoedigheid, waarmede ik uw vriendschappelijke kennismaking verzoek; ik heb het verlangen van mijn hart niet langer weerstand kunnen bieden. Complimenteert). 9e dr. 6  82 Antwoord. Gij doet juist datgene wat ik zelf reeds lang heb willen doen en gij voorkomt dus mijn wenschen; want ook ik heb reeds lang gewenscht met u in nadere kennis te komen. Ik verzoek u dus mij eens spoedig in de gelegenheid te stellen om u van mijn hoogachting en vriendschap het bewijs te kunnen geven.  VII. EENIGE SCHETSEN VOOR AANKONDIGINGEN IN DAGBLADEN. 1) Aanbeveling eener Zaak. Door aankoop eigenaar geworden van het manufactuuren modemagazijn van den heer N. N., en tevens een voorraad der nieuwste artikelen uit Parijs ontvangen hebbende, zie ik mij in staat gesteld aan de dames die mijn winkel met een bezoek willen vereeren, de ruimste keuze aan te bieden uit een rijk assortiment van allerhande artikelen, die tot mijn handel behooren. Ik beveel mij beleefdelijk in hetzelfde vertrouwen aan dat mijn voorganger steeds ten deel is mogen vallen en zal niets nalaten om, zoo door een prompte en soliede bediening als door de laagst mogelijke prijzen, mij ieders begunstiging en vertrouwen waardig te maken. N. N. In overeenstemming met bovenstaande advertentie neem ik de vrijheid het geëerde publiek, en mijn velen geachten begunstigers in 't bijzonder, te berichten dat ik mijn handel in manufacturen- en modeartikelen heb overgedaan aan den heer N. N., dien ik uit volle overtuiging kan aanbevelen in dat vertrouwen, hetwelk mij zoo ruimschoots ten deel mocht vallen, en waarvoor ik bij dezen mijn oprechten dank betuig. N. N.  84 2) Een dito Aanbeveling Onze tot hiertoe onder de firma Heinsen & Cie gedreven handel in koloniale waren zal met 1° September eerstkomende ophouden als zoodanig te bestaan, doch zal door onzen compagnon Adolf Meijer, die de zaak met al hare uit- en in-schulden overneemt, voor eigen rekening en op zijn eigen naam worden voortgezet. Wij veroorloven ons derhalve hem in het geëerde vertrouwen aan te bevelen, dat onze firma tot hiertoe in zoo ruime mate mocht ten deel vallen, en waarvoor wij bij dezen onzen oprechten dank betuigen. P. J. Heinsen. ) ... firma Heinsen & Cie. Ad. Meijer. ) Terwijl ik de eer heb naar bovenstaande advertentie te verwijzen, neem ik de vrijheid, de verzekering te geven dat het mijn streven zal zijn den handel in koloniale waren te drijven met dezelfde nauwgezetheid en soliditeit, welke de vroegere firma steeds heeft gekenmerkt. Bij voortduring blijf ik dus deze zaak, die ik voortaan op mijn eigen naam en voor eigen rekening hoop te drijven, in de welwillendheid en in het vertrouwen aanbevelen, zoowel van de handelsvrienden met wie de vroegere firma de eer heeft gehad in betrekking te staan, als van hen die mij met het openen van nieuwe relatiën zullen willen vereeren, terwijl ik tevens verzoek nota te willen nemen van mijn handteekening, zooals die zal voorkomen in de circulaire, welke door mij zal worden verzonden. Ad. Meijer.  85 3) Dankbetuiging en Afscheid bij Verandering van Woonplaats. Bij mijn aapstaand vertrek van hier is het mij een aangename plicht mijn geëerden begunstigers en vrienden den hartelijksten dank te betuigen voor de vele bewijzen 'van welwillendheid en vriendschap, die mij het verblijf in deze stad hebben veraangenaamd. Moge de Heer zijn rijksten zegen over u uitstorten, en gij verder in welwillend aandenken houden hem, die u bij dezen een hartelijk vaarwel toeroept. N. N. 4) Openlijke Dankzegging. Hoe harder en onverwachter de slag des noodlots was, door welken ik verre van mijn woonplaats op een smartelijk ziekbed werd geworpen, des te weldadiger moest het op mijn herstelling werken, deelnemende, edele harten te vinden, die mij met woord en daad op de liefderijkste wijze troost en leniging op mijn ziekbed hebben geboden. Aan allen die zich mijn lot hebben aangetrokken met zooveel nooit te vergelden edelmoedigheid, bied ik bij dezen mijn innigsten dank aan, en bid den Hemel hun door een rijken schat van zegen te vergelden, hetgeen zij aan mij gedaan hebben. N. N. 5) Een andere. Aan al mijn waarde vrienden en bekenden in wier aangenamen omgang de tijd, dien ik hier ter stede woonachtig ben geweest, zoo genoeglijk voor mij is omgegaan, betuig ik bij dezen mijn besten dank en roep • hun een hartelijk vaarwel toe. Het aandenken aan (naam der stad) en hare bewoners zal niet licht bij mij worden uitgewischt, terwijl ik ook mijzelven voortdurend in de toegenegen herinnering van allen, die mij kennen, blijft aanbevelen. N. N.  86 6) Aankondiging wegens Verandering van Woonplaats. De ondergeteekende heeft de eer zijn geëerden begunstigers te berichten, dat hij op heden is verhuisd naar de ***straat no. 77, waar hij zijn (naam der affaire) voortdurend in ieders gunst en vertrouwen blijft aanbevelen. N. N. Amsterdam, 3 Mei 1915. 7) In korter vorm. J. C. Verheul, pianofabrikant, is verhuisd naar de ***straat no. 77, het 6e huis rechts van de ***straat. 8) Huwelijksaankondiging. Getrouwd: Willem Jan Meijer met Sara Eliza Klein. Amsterdam, 6 Juli 1915. 9) Verlovings-AdvertentiéVerloofd: P. J. Kaspers Jr. met E. J. C. de Zwaan. Rotterdam, tL . .. iri1r —r —- 16 Juli 1915. Amsterdam, 10) Advertentie wegens de Geboorte van een Kind. Mijn geliefde echtgenoote Clara Brommers beviel heden voorspoedig van een welgeschapen zoon. W. J. Sigtmans. Haarlem, 16 September 1915.  87 11) Een andere (doodgeboren Kind). Mijn geliefde echtgenoote Sara Pluim beviel heden van een doodgeboren dochter. Naar omstandigheden bevindt de kraamvrouw zich redelijk wel. H. van Bolgen. 's-Gravenhage, 16 September 1915. 12) Advertentie wegens Overlijden. Hedennacht omstreeks 4 uren maakte de dood een einde aan het dierbaar leven van mijn onvergetelijken echtgenoot Jan Willem Verploegh. Hij stierf aan een langdurige, sleepende ziekte in den ouderdom van 46 jaren, van welke ik er 19 met hem vereenigd mocht zijn in den genoeglijksten echt. Wed. J. W. Verploegh— Van Bommel. Leiden, 14 Maart 1915. 13) Een andere. Heden overleed tot mijn innige droefheid mijn geliefde echtgenoote Sara Johanna Krugt, in den jeugdigen leeftijd van nog geen 28 jaren. Allen die haar van nabij gekend hebben zullen beseffen wat ik, met mijn drie kinderen, in de dierbare overledene verlies. P. J. Schichtmans. 's-Gravenhage, 16 Maart 1915. 14) Een andere. Heden overleed aan een kortstondige, maar hevige ziekte onze dierbare moeder en behuwdmoeder Adriana van Lom, laatst weduwe G J. van den Berghe, in  88 leven scheepsmakelaar alhier, in den ouderdom van 67 jaren en 8 maanden. , Uit aller naam: P. H. C. van den Berghe. Amsterdam, 13 Maart 1915. Eenige en algemeene kennisgeving. 15) Een andere (van een Kind). Onze jongste lieveling Philippine Marie werd ons heden in den ouderdom van 5 jaren en 3 dagen door den dood ontrukt. Rotterdam, C. H. van Moor. 7 Mei 1915. P. M. van Moor—Leussens.  VIII. NAAMKAARTJES, ENZ. Wanneer men in een stad, badplaats, enz. waar men zich eenigen tijd denkt op te houden, aankomt, zendt men een bediende met zoogenaamde visitekaartjes rond bij die personen, met wie men gedurende zijn verblijf omgang wil hebben. Zijn het lieden van aanzien, die men bezoeken wil, dan rijdt men zelf voor, laat het kaartje door den bediende aan huis afgegeven, en blijft in het rijtuig wachten, om te vernemen, of het bezoek aangenomen wordt. Gewoonlijk wordt zulk een bezoek niet aangenomen, en daarin ligt dan niets beleedigends, want zulke bezoeken zijn te formeel, zoowel voor den bezoeker als voor dengene, die het bezoek ontvangen moet. Voordat men die stad of plaats verlaat, zendt of brengt men kaartjes rond met de letters p. p. c. pour prendre congé, om afscheid te nemen. Op zulke kaartjes vindt men behalve den naam en den titel soms de volgende afkortingen, p. f. = pour féliciter, om geluk te wenschen. p. c. = pour condoler, om deelneming te betuigen, p. p. c. = pour prendre congé, om afscheid te nemen. Is de persoon, dien men bezoeken wil, niet thuis, dan laat men het kaartje achter, en vouwt daarvan den linker onderhoek om, als een bewijs, dat men terug zal komen.  IX. VOORSCHRIFTEN IN ACHT TE NEMEN BIJ HET SCHRIJVEN VAN BRIEVEN. Brieven strekken om aan afwezige personen schriftelijke mededeelingen te geven, die men mondeling öf niet wil öf niet kan doen: bijgevolg vervangen ze het mondeling onderhoud. Het gewicht der brieven is licht begrijpelijk en niet te ontkennen, in welke omstandigheden ze ook geschreven worden. Gelijk het nu in de wereld, bij alles wat men denkt en doet, er op aankomt dat zulks verstandig geschiedde, is dit ook en wel inzonderheid bij het schrijven van brieven het geval. Ieder die door omstandigheden in de noodzakelijkheid wordt gebracht een brief te schrijven, doet zulks zoo goed als hij het kan; maar het is van het grootste nut reeds op jeugdigen leeftijd een goeden brief te kunnen schrijven. Daartoe wordt een toereikende taalkennis gevorderd; zonder dat, helpen de beste regels niet, dewijl men zonder die kennis geen behoorlijken brief opstellen kan. Onder toereikende taalkennis verstaan wij juistheid, zoo in spelling als in uitdrukking en in 't plaatsen der noodige leesteekens. Het niet in acht nemen daarvan moet onvermijdelijk aanleiding geven tot dubbelzinnigheid en misverstand, en bovendien al aanstonds een geringen dunk ten aanzien van den briefschrijver doen opvatten.  91 Men vermijde het gebruik van onbekende (verouderde of nieuw gesmede woorden, provincialismen, woorden of volzinnen uit vreemde talen, tenzij men vooraf zeker wete dat de ontvanger van den brief die verstaan zal. Bovendien is het in een Nederlandschen brief altoos beter, zooveel mogelijk uitsluitend Nederlandsch te schrijven. Natuurlijkheid is een eerste vereischte in eiken brief, d. i. de briefschrijver moet niet gewrongen, gedwongen of gezwollen bewoordingen gebruiken, maar als hij denkt en gewoon is te spreken — een en ander natuurlijk met inachtneming der wellevendheid en der verschuldigde gevoelens voor degenen aan wien de brief gericht is. Daar bij ieder schriftelijk opstel verondersteld wordt dat er meer moeite en voorbereiding aan besteed is dan aan een mondeling onderhoud, en daar een brief wordt gelezen, en met meer opmerkzaamheid wordt beoordeeld dan gesproken woorden, zoo is ook menig woord, menige uitdrukking, waarop bij het spreken geen aanmerking gemaakt wordt, bij het schrijven niet geoorloofd. De briefstijl vordert meerdere zorg in de inkleeding der gedachten; het is niet geoorloofd de gemeenzame alledaagsche spreektrant voor den inhoud van een brief te gebruiken, hij moet in een vorm zijn, zooals slechts lieden van goede opvoeding en beschaving gewoon zijn zich uit te drukken. In eiken brief moet een juiste en natuurlijke volgorde in de uiteenzetting der gedachten heerschen. Eer men den brief begint te schrijven, moet men derhalve goed bedenken wat men te schrijven heeft, en dit in een behoorlijke orde in zijne gedachten rangschikken, om het gemakkelijk te kunnen overzien; immers het is duidelijk, dat alleen door een verstandige en behoorlijke inrichting, door eene juiste aaneenschakeling der gedachten, door welgekozen, aangename uitdrukkingen enz., het geschrevene de daarmee beoogde werking kan doen. Men schrijft nooit een brief of men wenscht daarmede het een of ander doel te bereiken; dit is het geval zoowel met de brieven der vertrouwelijke vriendschap, als met die der kinderlijke of der ouderlijke liefde, met  92 die van geliefden onderling, en met die van alle burgerlijke en maatschappelijke betrekkingen, handelingen en zaken. Natuurlijk zal het beoogde doel het best bereikt worden, wanneer de geheele samenstelling van den brief zoo doelmatig mogelijk is ingericht. Schrijft men aan iemand met wien men niet bekend is, dan moet men er op bedacht zijn een goeden indruk te maken bij een geheel onbekend persoon. Daartoe is noodig zich in den aanhef (die overigens bij alle brieven, evenals het slot, zoo kort mogelijk moet zijn), te verontschuldigen wegens de vrijheid die men neemt, door, onbekend gelijk men is, een brief te schrijven. Van de rechtschapenheid desgenen, die den brief ontvangt, verwacht men dat hij die vrijheid zal verschoonen; men voert daarbij aan, dat men van niemand een beteren raad, een meer volledige inlichting (of wat het anders moge zijn) nopens de zaak over welke men schrijft, zou kunnen hopen. Ook de bekendheid met bloedverwanten of vrienden van dengene aan wien men schrijft, een zelfde vaderland, een zelfde geboorteplaats, een zelfde beroep, vak, ambtsbediening, streven en vele dingen meer kunnen in zoodanige gevallen als reden ter verontschuldiging, of als beweeggrond voor het schrijven worden aangevoerd; in één woord, men drage zorg al datgene aan te voeren, waardoor de ontvanger van den brief vermoedelijk gunstig en welwillend voor ons gestemd zal worden. Zeer ongepast evenwel zou het zijn, het vorenstaande in toepassing te brengen ten overstaan van iemand aan wien men schrijft om een gunst voor zich te verzoeken. In dit geval vrage men eenvoudig om verschooning voor de vrijheid die men neemt en late onmiddellijk daarop een eenvoudige en duidelijke uiteenzetting van het verzoek volgen; ook verzuime men niet, aan het slot een voorloopige dankbetuiging voor de gevraagde gunst te voegen. Bij het schrijven aan onze meerderen houde men steeds de betrekking of verhouding in het oog, in welke men ten overstaan van hen geplaatst is. Men gebruike in een brief aan hooggeplaatste personen niet al te veel beleefdheids- of eerbiedsbetuigingen, doch drage het ver-  93 zoek in duidelijke woorden en met bescheidenheid voor. Al naar gelang van hetgeen men verzoekt en van den persoon aan wien men verzoekt, kan daarbij gevoegd worden, dat men een bijzonder vertrouwen heeft op zijn algemeen erkende goedheid, of dat men meende geen betere toevlucht te kunnen nemen dan tot zijn algemeen erkende bekwaamheid, invloed of zoodanige andere bijvoeging als 't beste op het geval slaat. Heeft men van persoonlijk bekenden reeds brieven in handen, dan regele men zich zooveel mogelijk naar den door hen gebezigden toon. Terwijl men schrijft moet men zich verbeelden, dat men persoonlijk tegen den lezer van den brief spreekt, Kent men zijn karakter en zijn gemoedsstemming, dan moet men den schrijftrant zooveel mogelijk daarnaar inrichten. Een brief vol opgeruimdheid en scherts kan slechts aan iemand bevallen, die vroolijk en opgeruimd is van aard. Lieden die overstelpt zijn door bezigheden, ontvangen liefst brieven kort en zakelijk van inhoud. Aan ernstige en bejaarde menschen moet men met waardigheid en zonder wijdloopigheid schrijven. Zij die lijden of treuren, lezen niet gaarne verhalen van blijde gebeurtenissen, uitspanningen en genoegens. — Lieden van hoogeren rang behandele men met den verschuldigden eerbied, doch, zonder zichzelven te vernederen; men gebruike vooral in den brief niet te veel plichtplegingen. Het geheel achterwege laten daarvan zou echter bij trotsche en ijdele menschen geen goed doen. Men schrijve hun met zorgvuldige inachtneming van al die plichtplegingen, welke de wellevendheid vordert, en wachte zich vooral voor de minste uitdrukking die hen op het denkbeeld konden brengen, dat men geen grooten dunk van hen koestert. Bij dezulken echter die geen hooger gedachten van zich zeiven hebben, dan een betamelijk gevoel van eigenwaarde hun voorschrijft, zij men spaarzaam met alles wat naar loftuiting en vleierij zweemt; zij zouden hem een onbeschaamden dwaas noemen, die door overdreven vleierij zoo goed als te' kennen gaf, dat hij hen voor zotten hield.  94 De uiterste omzichtigheid ten aanzien van de ijdelheid dergenen die ze ontvangen, vorderen de brieven aan het schoone geslacht. Valsche lof wordt echter ook hier, zoowel door de voorzichtigheid als door het gezond verstand, verboden. Er zijn lieden van den zoogenaamden middenstand, die bij groot en in aanzien staan, en daarom veel bij deze vermogen: zulke lieden zouden het zeer vreemd vinden, wanneer men de taal der vertrouwelijkheid tot hen wilde voeren, aan welke zij niet gewoon zijn. Wat de verdiensten betreft, die iemand heeft, men kan in een brief zeer gevoeglijk daarvan spreken. Een verdienstelijk man beeft zeker aanspraak op onze achting. Men moet ook letten op de geldelijke omstandigheden van dengene aan wien men schrijft. Geld schenkt wel geen werkelijk aanzien, doch er zijn slechts weinig rijken, die deze waarheid voor waar houden. Hun dwaalbegrip dient men dus, indien men niet beleedigen wil, als een waarheid te laten gelden, doch slechts in zooverre, dat men zich wachte aan hunne dwalingen eenigen aanstoot te * geven. Daar met rijkdom meestentijds een grootere of kleinere mate van ijdelheid gepaard gaat, moet men de rijken liever naar het cijfer van hun vermogen behandelen dan naar het standpunt, dat zij in de maatschappij innemen. Aan bloedverwanten, vrienden en geliefden schrijve men geheel in den toon, geheel in die bewoordingen, waarvan men zich met hen bedienen zou in het mondeling onderhoud. Zulke brieven bevatten geheel en al de reine en onvervalschte uitdrukkingen van de taal des harten, en ofschoon in alle brieven zonder onderscheid natuurlijkheid moet heerschen, is zulks inzonderheid het geval met brieven aan hen, aan wie wij door de banden des bloeds, der vriendschap of der liefde gehecht zijn, aangezien deze ons veel nader aan het hart liggen, en onze brieven aan hen niet afhankelijk zijn van velerlei bijomstandigheden, op welke in andere brieven gelet moet worden. Is men verplicht zijn dank aan iemand te betuigen voor genoten weldaden, dan moet men het ontvangene  95 behoorlijk omschrijven, zonder daarbij aan de waarheid te kort doen of te overdrijven. Heeft men den persoon, dien men bedankt, zelf ook diensten bewezen, die niet onbelangrijk zijn, het zou nochtans onverstandig zijn daarvan melding te maken of zich daarop te beroemen. Evenzoo is het gewag maken van dienstbetoon, dat men nog zal kunnen bewijzen aan dengene die den brief ontvangt, geheel en al ongepast. Schrijft men aan personen die men beleedigd heeft, dan is het beste middel om zich met hen te verzoenen, een ronde erkenning dat men verkeerd gehandeld heeft, een betuiging dat men er leedwezen over gevoelt, en de verzekering dat men voortaan alle aanleiding tot soortgelijke beleedigingen in de toekomst zal vermijden. Wanneer zulks overeenkomstig de waarheid is, kan men zich verontschuldigen met zijn jeugd of overijling. Er zijn ook gevallen waarin men tevens aan den beleedigden personen te verstaan kan geven, dat hij zijnerzijds wel eenigszins aanleiding tot het gebeurde heeft gegeven; dit punt moet echter slechts even en met veel omzichtigheid aangeroerd worden, want anders kon het licht den schijn hebben van een nieuwe beleediging. Mocht men te weten komen of vermoeden dat ook andere personen van het voorgevallene kennis dragen, dan moet men trachten hen voor zich in te nemen. Daartoe zal men het best doen wanneer men hen de zaak uit een minder ongunstig oogpunt doet beschouwen, en hun te kennen geeft hoe onaangenaam men zelf het gebeurde vindt. Wil men zich over iemand beklagen, dan doe men zulks op eenvoudige wijze zonder de ontevredenheid die wij gevoelen, te zeer te laten doorstralen. Men overdrijve het geleden onrecht niet; de diensten, door ons bewezen aan dengene over wien wij ons beklagen, moeten niet breed door ons worden uitgemeten; het best is, dat men ongezocht aantoone, welk vertrouwen men in den bewusten persoon gesteld had, om vervolgens, even ongezocht, het leedwezen te kennen te geven, dat wij ondervonden, toen wij ons in dat vertrouwen zagen teleurgesteld.  96 In brieven van gelukwensching of van troost, welke wij verplicht zijn te schrijven, aan personen van aanzien of die wij als onze meerderen beschouwen, moet zonder veel omhaal van woorden en op een passende wijze onze deelneming worden uitgedrukt. In dusdanige brieven aan bloedverwanten en vrienden late men het hart alleen spreken, het doet het beter dan ooit een gekunstelde taal het doen kan. Brieven van teedere genegenheid en van liefde moeten geschreven worden met die openhartigheid, welke de wellevendheid niet kwetst. Mag gevoel en gemoed de geheele warmte onzer gehechtheid aan het voorwerp der toegenegenheid of der liefde in woorden uitstorten, toch mag men daarbij geenszins de palen te buiten gaan der welvoeglijkheid, die men trouwens ook jegens zichzelf verplicht is in acht te nemen. Niettemin behooren zulke brieven geheel ongedwongen te zijn. Ons gevoel moet zich vrij daarin bewegen. Iedere gedwongene of gekunstelde phrase wekt zoo licht wantrouwen op ten aanzien van des schrijvers gezindheid; met wantrouwen is toegenegenheid iets onbestaanbaars; het is de gevaarlijkste vijand voor elke teedere betrekking des harten. Dien vijand kan men niet beter te keer gaan dan door rondborstigheid en trouwe gezindheid, welke zich vanzelf laten uitdrukken in de ongekunstelde taal des harten. Wat papier, schrift, enz. betreft, om den brief een goed oog te geven zijn in de allereerste plaats als onmisbare vereischten te beschouwen het gebruik van schoon (dat wil zeggen, zindelijk) papier, zoo fijn mogelijk van qualiteit, en van goeden, zwarten inkt. Zindelijkheid (netheid) is insgelijks ten zeerste aan te bevelen. Het zou een groot gebrek aan wellevendheid verraden, als men een brief aan iemand zond vol inktvlekken, doorhalingen en bijvoegingen. Men schrijve de brieven zeer leesbaar, en make dus de letters liever een weinig te groot dan te klein, want brieven zoo te schrijven, dat degene die ze ontvangt den inhoud slechts met moeite gissen of in het geheel niet ontraadselen kan, is nog veel onaangenamer en lastiger, dan onduidelijk te spreken.  97 Iemand die onduidelijk spreekt kan men, wanneer men hem niet verstaat, dadelijk vragen wat hij bedoelt; met den schrijver van een brief is dit het geval niet. — Kan men nog meer doen dan leesbaar schrijven, des te beter: fraai schrift is altijd een aanbeveling; men vermijde echter zorgvuldig alle krullen, of andere zoogenaamde sieraden. Voor handelsbrieven gebruikt men het 4° formaat. Aan bloedverwanten, vrienden en bekenden bezigt men het dubbel 8° formaat. Aan personen van hoogen stand gebruikt men dubbel folio formaat. Voor rouwbrieven bezigt men doorgaans papier met een zwarten rand. — Minder gepast is het gebruik, gedurende den geheelen rouwtijd dusdanig papier te bezigen voor alle brieven zonder onderscheid, daar zulks alleen te pas komt voor zulke brieven, die met het sterfgeval in verband staan. Papier met gouden kantjes, d.i. verguld op sneê, dat voorheen voornamelijk bij brieven van gelukwensching werd gebezigd, wordt tegenwoordig nog alleen voor de zoogenaamde minnebrieven gebruikt. — Papier met gekleurde figuren (kransen, lofwerk, enz.) is zeer aan de orde van den dag voor brieven van gelukwensching van kinderen aan bloedverwanten of van volwassen personen aan goede vrienden. — Het dubbel klein 8° formaat wordt tegenwoordig veel door dames gebruikt. In den laatsten tijd gebruikt men kaarten, zoogenaamde correspondentiekaarten. Een blad papier geheel vol te schrijven van boven af aan, zou een groote onbeleefdheid zijn, doch het is geheel onnoodig de bladzijden bijna half onbeschreven te laten. Wanneer men de aanspraak of den titel ter breedte van drie a vier vingers van den bovensten rand af begint, en men laat aan de linkerhand een strook wit, ter breedte van een paar vingers, dan heeft men de voorschriften der wellevendheid voldoende in acht genomen. Daar de titel of aanspraak in een benaming bestaat, welke men hetzij -uit verplichting, hetzij uit hoogachting Complimenteert). 9e dr. 7  98 of liefde aan den persoon aan wien men schrijft, geeft, zoo laat zich dienaangaande niet veel bepalen, en geldt daarvoor het gebruik en de wellevendheid. Alleenlijk dient hierbij opgemerkt, dat men in een Nederlandschen brief Nederlandsch moet schrijven, en zeer verkeerd doet, Fransche of- Latijnsche woorden er in te voegen. Iets meer dienaangaande zal in § IV te vinden zijn. Tusschen den aanspraak-titel en den aanhef van den brief late men zooveel plaats open, als er van den bovenkant van het blad papier tot aan den aanspraaktitel wit is gebleven. Hoe aanzienlijker de persoon is aan wien men schrijft, of hoe meer hoogachting men verplicht of geneigd is hem te bewijzen, des te grooter kan men die tusschenruimte maken. De tweede bladzijde moet men zoo mogelijk onbeschreven laten, de derde bladzijde mag nooit geheel bovenaan begonnen worden, maar zoowel bovenals onderaan moet men minstens een paar duim breed van den kant blijven. Men drage zorg dat men met den eind titel niet te laag onder aan de bladzijde uitkome, opdat er tusschen dezen en de naamteekening een behoorlijke tusschenruimte wit blijve. Hoe eerbiediger men zich jegens den ontvanger van den brief wil toonen, des te grooter moet die wit blijvende tusschenruimte zijn. De geheele op deze wijze in een brief wit gelaten ruimte noemt men respect-plaats. Onder goede vrienden, kooplieden, fabrikanten, enz. wordt zeer weinig respect-plaats opengelaten. Door de ruimte, welke tusschen het slot van den brief en de naamteekening opengelaten wordt, haalt men gewoonlijk een streep, eensdeels opdat van deze ruimte, wanneer de brief onverhoopt in verkeerde handen mocht vallen, geen misbruik gemaakt zou kunnen worden, anderdeels ook om zijn eerbied te bewijzen aan den ontvanger van den brief, waarom dan ook deze streep somwijlen respect-streep genoemd wordt.  99 Is duidelijk schrift een eerste vereischte in eiken brief, vooral is dit het geval met de naamteekening en de plaats van waar de brief gedateerd wordt. Zijn naam te schrijven met vormelooze, onleesbare teekens, die hoegenaamd geen overeenkomst hebben met letters, zooals menigeen zulks pleegt te doen, is een achteloosheid, of liever slordigheid die zich door niets laat verontschuldigen.'Voor of boven de naamteekening schrijft men gemeenlijk nog de eene of andere b ij v o e g i n g, die de betrekking aanduidt in welke men zich tot den ontvanger van den brief plaatst; zoo heeft men: dienaar, vriend, zoon, vader en een aantal andere meer, met hunne adjectieven: gehoorzaam, toegenegen, liefhebbende, dankbare, enz.; terwijl men vóór die adjectieven nog weder adverben plaatsen kan, zooals: zeer innig, hartelijk, steeds, altijd, eeuwig, onveranderlijk, en zoo al meer. Is de brief bestemd voor iemand bij wien men onbekend is, dan wordt onder de naamteekening ook vermeld de betrekking die men in de maatschappij bekleedt, of het vak dat men uitoefent, bijvoorbeeld: J. van Heel, Notaris; P. den Boer, Mr. smid. Velen hebben de gewoonte hunne brieven te eindigen met de woorden: In haast, of in vliegende haast. Deze wijze van zich wegens slecht schrift of gebrekkige stijl te verontschuldigen is echter ten hoogste af te keuren, en is dan ook reeds zoo goed als in onbruik geraakt. Een even ongunstigen indruk maakt de briefschrijver, wanneer hij onder aan zijn brief een P. S. (postcriptum) toevoegt. Zulke naschriften zijn altijd in strijd met de welvoeglijkheid, daar zij een overhaasting, een achteloosheid verraden, waaraan men zich jegens niemand, vooral niet jegens personen van hoogeren stand of rang, mag schuldig maken. Heeft men iets in den brief vergeten, dan schrijve men hem liever geheel over, ten einde er het ontbrekende ter behoorlijker plaatse te kunnen inlasschen. Alleen dan, wanneer het iets betreft, dat men eerst vernomen heeft toen de brief reeds geschreven was, is een postcriptum verschoonbaar.  100 Onder deze naschriften of wel onder de brieven zelve, uitdrukking te vinden als deze: adieu, le vêtre, tout a vous, vale enz. kan een echten Nederlander nooit welgevallig zijn. Zijn brieven eigenhandig te schrijven, is de meest geschikte manier; ze door een ander te laten schrijven en slechts te onderteekenen, geeft te veel aanzien van meerderheid, uitgenomen wanneer de afzender een koopman is of iemand, die een zeer uitgebreide briefwisseling heeft te voeren. Deze kunnen gevoeglijk de meeste hunner brieven laten schrijven door een andere hand, uitgenomen echter familie-brieven èn dezulken die niet bepaald handelen over hetgeen men „zaken" noemt — particuliere brieven schrijft iedereen, in den regel, eigenhandig. Wat het dichtmaken der brieven betreft, is het tegenwoordig in tegenstelling met vroeger steeds gebruik te maken van een envelop, en geen ouwel meer te bezigen. Men vouwt den brief naar de grootte van de envelop, hetzij in tweeën of drieën. Brieven aan lieden, wien men achting verschuldigd is moeten gelakt en voorzien worden van cachet-afdruk in lak. Zwart lak wordt alleen gebezigd voor brieven, die kennis geven van een sterfgeval; het is zelfs tegen den goeden levenstoon zondigen, wanneer men den ganschen rouwtijd uit zich voor alle brieven van zwart lak bedient.  X. TITELS. A. WERELDLIJKE TITELS. Een Koning of een Keizer heet: Zyne Majesteit. De aanspraak is: Sire! In den samenhang van de mondelinge voordracht bezigt men Uwe Majesteit; zoo ook in den samenhang der schriftelijke voordracht en dan ter afwisseling tevens Hoogstdezelve. Een Koningin of een Keizerin heet: Hare Majesteit. De aanspraak is: Geëerbiedigde Vorstin! of ook wel eenvoudig Mevrouw! In den samenhang der voordracht Uwe Majesteit en ter afwisseling Hoogstdezelve. Een Nederlandsche Prins van den bloede beet: Zijne Koninklijke Hoogheid. De aanspraak is: Koninklijke Hoogheid. In den samenhang luidt het Uwe Koninklijke Hoogheid. Een Nederlandsche prinses van den bloede heet: Hare Koninklijke Hoogheid. Aanspraak en in den samenhang als aan een prins. Een graaf heet: Hooggeboren Heer. In den samenhang der voordracht UHG., en bij afwisseling eenvoudig U. Een baron heet: Hoogedelgeboren Heer. In den samenhang UHEG. en ter afwisseling eenvoudig U. Een Jonkheer heet: Hoogwelgeboren Heer. In den samenhang UHWG. en ter afwisseling eenvoudig U. Een aanzienlijk man, die geen adellijken titel voert, heet: Weledelgeboren Heer. In den samenhang UW EG.  102 — Of hij heet: Weledele Heer, en in den samenhang UWE. Alle fatsoenlijke lieden zonder onderscheid kan men overigens noemen: Mijnheer, en in den samenhang U (met den 2e» persoon: u hebt, u zaagt, u gingt). Vrouwen van eenig aanzien heeten: Mevrouw; in den samenhang der voordracht U. — Voor vrouwen van adel kan men ook gebruiken: Mevrouw de gravin, mevrouw de barones. Ongehuwde vrouwen van adel heeten: Freule. Niet van adel: Mejuffrouw of Juffrouw. Weet met niet of men tot een gehuwde of een ongehuwde dame, of een van adel of niet van adel spreekt, dan zegge men niet Juffrouw of Freule maar Dame. Een Minister, Staatsraad, Commissaris der Koningin (Gouverneur), Luitenant-Generaal, Vice-Admiraal, heet: Zijne Excellentie. De aanspraak is: Excellentie! In den samenhang: Uwe Excellentie. De Staten-Generaal heeten: Mijne heeren, ook in den samenhang. De Provinciale Staten heeten: Edelgrootachtbare Heeren. In den samenhang UEGA. Een Burgermeester heet: Edelachtbare Heer. In den samenhang UEA. Hooge rechterlijke Colleges heeten Edelgrootachtbare Heeren. In den samenhang UEGA. Mindere Rechtscolleges heeten: Edelachtbare Heeren. In den samenhang UEA. Een Generaal-Majoor of ander hoofdofficier, hetzij van de zee- of van de landmacht heet: Hoogedelgestrenge Heer. In den samenhang UHEG. Verdere officieren, rechtsgeleerden, secretarissen enz. heeten: Weledelgestrenge Heer. In den samenhang UWEG. Een Professor (niet in de Godgeleerdheid) heet: Weledel Hooggeleerde Heer. Een doctor heet: Weledel Zeergeleerde Heer.  103 B. TITELS, DIE MET DEN GODSDIENST IN VERBAND STAAN. Een theologiae Professor heet: Hoogeerwaarde Hooggeleerde Heer. Een theologie Doctor heet: Weleerwaarde Zeergeleerde Heer. Een Predikant heet: Weleerwaarde Heer. Een Aartsbisschop heet: Zijne Doorluchtigheid. In den samenhang Uwe Doorluchtigheid. Een Bisschop heet: Zijne Doorluchtigheid. In den samenhang Uwe Doorluchtigheid. De aanspraak voor aartsbisschoppen en bisschoppen is Monseigneur.' Men kan beiden in den samenhang ook noemen UHE. Een Pastoor. Priester of Kapelaan heet: Eerwaarde Heer. Een Opper-Rabbijn heet: Hoogeerwaarde Heer. Een Rabbijn heet: Weleerwaarde Heer. N.B. Wat al deze titels betreft — ze komen alleen te pas bij het schrijven; in het spreken noemt men in de beschaafde wereld al de hier verzamelden zonder onderscheid Mijnheer en in den samenhang U. Wat echter de aartsbisschoppen, bisschoppen, pastoors, priesters, kapelaans, opperrabbijnen en rabbijnen betreft, die worden in het spreken door de leeken hunner kerk veelal bij hun titel genoemd.  XI. VOORNAAMSTE REGELS BETREFFENDE DEN GOEDEN LEVENSTOON. A. BLIK- EN GELAATS-UITDRUKKING. Een blik die algemeen bevalt en ons gelaat tot een sieraad zal zijn, moet zich kenmerken door openheid en opgeruimdheid. Het moet een blik wezen, waardoor wij ons het vertrouwen verwerven van anderen, een blik die reinheid en zachtheid van gevoel doet veronderstellen, en die vastheid van karakter, gevoel van eigenwaarde en achting voor zichzelven aanduidt. De mensch met een open blik, met een open gelaat, ziet iedereen bescheiden, zacht en minzaam in de oogen. Zijn blik verraadt geen schroomvallige verlegenheid, geen vrijpostigheid of onbeschaamdheid, geen slaafsche kruiperij, geen boosaardige gluipschheid, zoomin als weelderige wulpschheid en stoute schaamteloosheid. Vast en onbedeesd zij het oog met vriendelijken blik op den persoon gevestigd met wien men zich onderhoudt, en een zacht, bescheiden lachje, het kenteeken van opgeruimdheid en tevredenheid verhoogt er nog den indruk van en spreidt een bijzondere behaaglijkheid over het gansche gelaat. Vertoont men zich met zulk een blik, met zulk een gelaat in gezelschap, dan kan men zich ook verzekerd houden van de algemeene genegenheid en als een aangenaam, behaaglijk mensch in den om-  105 gang zal men zich den toegang zien opengesteld tot de uitgezochtste en genoeglijkste gezelschappen, waardoor men zijn levensgeluk verhoogt en zich tevens den weg baant om in de wereld vooruit te komen. Doch door welke middelen krijgt men zulk een blik en zulk een gelaat? Alleen door vorming van onzen smaak en door veredeling van ons hart. Men legge zich dus vooral er op toe zijn gevoel voor al wat schoon en behaaglijk is aan te kweeken en te verfijnen, zoowel door goed gekozen lectuur als door zorgvuldige opmerkzaamheid op de gedragingen van erkend beschaafde en edele menschen. Bovenal echter kloppe ons hart warm voor het heil der menschheid, want slechts door de zachte aandoeningen der weldadigheid, der liefde en des medegevoels kan ons oog, ons gelaat (de spiegel van ons gemoed) die treffende, innemende uitdrukking krijgen, die ons hart opent voor iedereen. Alleen door het beoefenen dier hemelsche deugden krijgen wij die zachte teergevoeligheid, die ons vatbaar maakt voor het genot der meer edele maatschappelijke genoegens, ons met blijde opgeruimdheid vervult en ons het zalige bewustzijn schenkt, dat voortvloeit uit getrouwe plichtsvervulling. Wees voor uw medemenschen wat de zon voor de geheele wereld is. Gelijk zij dagelijks den aardbodem haren heilrijken invloed doet genieten, gelijk zij over dankbaren zoowel als over ondankbaren opgaat, en dalen beschijnt zoowel als bergen, zoo weldadig, zoo heilrijk zij ook uw leven voor uwe medeschepselen. Laat dagelijks uwe goede gezindheden als opnieuw worden geboren; doe iedereen wel naar uw vermogen zonder de verdienste te wegen of het nut te berekenen, en leg u er op toe zóó te leven en te handelen, dat gij de wereld ten zegen strekt.  106 B. HOUDING EN BEWEGING VAN HET LICHAAM. De meest gepaste en aanbevelenswaardige houding des lichaams wijst onze beste leermeesteres, de natuur, zelve ons aan, — het is namelijk de rechtstandige. Licht en ongedwongen bewege zich de heer der schepping, met het lichaam recht overeind en opgeheven hoofd. De houding zijns lichaams moet evenzeer als zijn blik en zijn gelaat, van zijn innerlijk getuigen, en de beschaafde, wel opgevoede man zal derhalve in gezelschap nooit daar staan gelijk een houten beeld, en evenmin gelijk een ledepop door zotte standen en gebaren zich belachelijk maken, maar de woorden die hij spreekt, daar waar het pas geeft, vergezeld doen gaan van bewegingen even bevallig als natuurlijk. Hij zal dus niet bij ieder woord van een ander dat naar zijn zin is welgevallig knikken of het hoofd zoover achterover werpen, dat hij gevaar loopt zijn evenwicht te verliezen; ook zal hij niet met neergebogen hoofd daar staan gelijk iemand, die den blik niet vrij en onbeschroomd durft opslaan. Verder zal hij zich bijzonder er op toe leggen de handen kiesch en behaaglijk te houden en anderen niet hinderlijk of onaangenaam zijn door de handen in de zijden te zetten, zich in de handen te wrijven, de armen loodrecht, slap slingerend of stokstijf langs het lijf te laten hangen, op de nagels te bijten, de leden der vingers telkens uit te rekken, bestendig de duimen om elkander heen te draaien, met de handen te schermen, alle in zijn bereik zijnde personen, en ook levenlooze voorwerpen aan te grijpen, de vuisten te ballen gelijk de boxers in Engeland, de handen in den zak of onder de kleeren te verbergen of door andere belachelijke of onvoegzame wijzen van de handen te houden en zich te bewegen. Wijders zal hij zorgvuldig vermijden zich den naam van een onuitstaanbaren grimassen-maker te verwerven, en dus niet gedurig knipoogen, allerhande vreemde gezichten trekken, enz. Ook zal hij zich wachten door komieke verdraaiingen van den mond of kunstige manoeuvres met  107 den neus aan anderen stof tot lachen te geven; het minst van alles zal hij door luid lachen de gehoorvliezen van anderen onaangenaam aandoen en door het daarbij onvermijdelijk wijd opensperren van den mond aan de oogen der aanwezige personen het schouwspel leveren van een gapenden afgrond. Ook op de beweging in het zetten der voeten zal hij acht geven, ze niet te ver van elkander verwijderen en met de beenen zwaaien gelijk een hannekemaaier met de zeisen, en evenmin ze te dicht bij elkander halen, waardoor hij zijn tred wankelend en onzeker zou maken; wanneer hij zit zal hij de beenen niet over elkander slaan, niet met de vingers trommelen, de voeten niet wegstoppen onder den stoel en zoo al meer. De gang van een fatsoenlijk man mag niet te snel en ook niet te langzaam zijn, ook niet waggelend of spelend; een vaste, gelijke en geen gedruisch makende tred, gepaard aan een goede houding, geeft den mensch vanzelf reeds een zeker aanzien. Iemands gang moet zich dus door bedaardheid kenmerken, maar altoos een bedaardheid, geëvenredigd aan de jaren die men telt. Er mag niets dansends, trippelends, huppelends, niets gedwongens of gemaakts in zijn; een jongeling zou zich zeer belachelijk maken, wanneer hij in zijn gang den lichtzinnigen spring-in-'t-veld nabootsen of de deftigheid en den waardigen ernst van een aanzienlijk man van jaren wilde aannemen. Licht en ongedwongen moet de gang zijn en niet door onnatuurlijke bewegingen van het hoofd en van de handen ontsierd worden. Wannéér men loopt, moet men het hoofd rechtop houden en in 't geheel niet om zijn handen denken, opdat de bewegingen die zij maken onwillekeurig en ongekunsteld zijn en met de houding des lichaams een bevallig geheel vormen. Is men met een dame, dan houde men, ten einde haar niet te stooten, gelijken tred met haar door telkens denzelfden voet te verzetten als zij. Moet men steile trappen af, dan late. men de dames steeds het eerst gaan; moet men zulke trappen op, dan gaan de heeren vooruit en laten de dames volgen.  108 C. BEZADIGDHEID. Een voorname eigenschap voor'een man van goeden levenstoon is de bezadigdheid, dat wil zeggen een wijze van zich te gedragen, waarbij hij door blik, gelaatstrek en houding des lichaams vooral echter door het gesprek, de keuze der onderwerpen, de manier van zich uit te drukken en zijn woorden door gepaste gebaren bevalligheid en klem bij te zetten, aanduidt, dat hij de beschaving van geest en hart niet heeft verwaarloosd. Juist door deze eigenschap stellen wij ons nooit aan het gevaar bloot beschuldigd te worden van lichtzinnigheid, ongestadigheid, inconsequentie, onbezonnenheid of gebrek aan vastheid van karakter. Een bezadigd man kan dan ook verzekerd zijn, dat men hem nimmer de verschuldigde achting en oplettendheid zal onthouden; want hij toont dat hij zijn eigen waarde kent en zich, zonder onbescheidenheid, daar waar het pas geeft, weet te doen gelden. Daar men aan hem ziet, dat hij zichzelf acht, betoont men hem ook achting. Daarentegen kan hij die zichzelf wegwerpt, zich belachelijk aanstelt, tegenover iedereen den gehoorzamen dienaar speelt, den draak met zich laat steken of zich voor nar laat gebruiken, nooit aanspraak maken op de achting van anderen. Een bezadigd man houdt in zijn spreken en handelen steeds den middelweg, laat zich door niets tot overijling vervoeren, voedt geen overspannen ideeën en vermijdt zorgvuldig alle uitersten. In al zijn handelingen, gewaarwordingen en woorden straalt kalmte, bedaardheid, overleg en waarheidsliefde door. Hij loopt, gelijk men dat noemt, niet te spoedig met iemand weg, is beleefd jegens degenen met wie hij omgaat, maar is niet al te gul met zijn vriendschap, die daardoor hare waarde steeds blijft behouden. Heeft hij het echter eens op iemand, dan weet men ook bepaald wat men aan hem heeft, want hij is bestendig in zijn vriendschap en laat die meer door daden blijken dan door woorden. Voor dezulken die weten hoe zij zich moeten gedragen, is alle indringendheid onuitstaanbaar, al wordt die ook nog zoo schoon in het kleed van vleierij gehuld.  109 D. WELLEVENDHEID EN VOORKOMENDHEID. Wellevendheid is het blijkbaar streven, zoowel in gesprek als in handeling, om zich zoo voor te doen dat iedereen moet denken, dat wij hem onze achting betoonen en aan zijn verdiensten en goede hoedanigheden de rechtmatige hulde willen brengen. Wordt die wellevendheid opgevoerd tot den hoogsten graad, dan gaat zij over in voorkomendheid. Waar daartoe reden bestaat legge men (in zijn spreken, gelaatsuitdrukking en gebaren) wellevendheid, belangstelling en deelneming en aandoening aan den dag. De juiste maat hierin mag nimmer worden overschreden. Buig dus waar het pas geeft, maar werpt u nooit op de knieën; wees beleefd maar kruip niet, want gij kunt zeer beleefd zijn en toch goed op uw beenen staan; aanbid nimmer een gouden kalf! Plaats u nooit op den voorgrond of aan de rechterhand maar verlaag u ook niet tot slaafsche of lakeidiensten. Wordt men niet door maatschappelijke roeping of door plichtsgevoel daartoe in de noodzakelijkheid gebracht, dan vermijde men alle gissing en tegenspraak; men late den ander zijn zienswijze behouden, zoolang die onschadelijk is en niemand daardoor benadeeld wordt. Komt evenwel iemands eer of goeden naam daardoor in gevaar of wordt er de zedelijkheid door gekwetst, dan behoort een fatsoenlijk man niet het stilzwijgen te bewaren, maar met bescheiden nadruk er tegen op te komen. Hij zal dus met gepasten ernst zijn afkeuring uitspreken zonder alles te willen beoordeelen; want diegene die veel weet is doorgaans bescheiden en nederig; wie slechts weinig weet is gemeenlijk trotsch en aanmatigend. De eerste beseft hoevéél er nog is, dat hij niet weet; de andere verbeeldt zich in zijn verwaandheid dat hij de wijsheid in pacht heeft. Zeer ongepast en tevens zeer onedel is het, anderen, die men reden heeft voor zwakker of voor minder beschaafd en verstandelijk ontwikkeld te houden, belachelijk te maken. Is zoo iemand onnoozel of dom,  110 dan heeft men weinig eer van de moeite, die men zich te zijnen aanzien geeft; is hij minder dom of onnoozel dan men denkt, dan loopt men licht gevaar het voorwerp te worden van zijn spotternij en van zijn grofheden; is hij goedaardig en gevoelig, dan krenkt men hem dieper dan men zelf eigenlijk wel wilde; is hij valsch en wraakzuchtig, dan vergeeft hij het ons niet gemakkelijk en zal hij ons benadeelen waar hij slechts kan. Hoe dikwijls kan men niet, wanneer het publiek op onze oordeelvellingen afgaat, een anders inderdaad goed mensch benadeelen, somwijlen zelfs zijn gansche geluk ondermijnen, of iemand die niet veel zielskracht bezit zóó neerslaan, dat alle eergevoel in hem uitgedoofd en alle kiemen van het goede in hem worden gedood, wanneer men hem door het doen uitkomen van zijn ons belachelijk toeschijnende zijden, prijsgeeft aan bespotting en verachting. De waarlijk edele en fatsoenlijke man zoekt dus ook dezulken, die bloode of weinig bedreven in het gezellig onderhoud zijn, daaraan te doen deelnemen, hen aan te moedigen om, hoe gering ook hunne talenten zijn, die aan het genoeglijk verkeer dienstbaar te maken, en door vriendelijkheid en zachtheid hun geloof aan eigenwaarde op te wekken en te versterken. Overigens is de taal der wellevendheid altijd verplichtend; men moet nooit iets zeggen wat een ander onaangenaam of hinderlijk zou kunnen zijn; de toon waarop men spreekt moet zacht en innemend wezen, en tot vertrouwelijke toenadering uitlokken, terwijl men door een gepasten, spaarzamen lof aan den dag legt dat men gaarne eens anders verdiensten wil erkennen. E. UITDRUKKING, TOON EN VOORDRACHT. Onder de eerste vereischten voor goeden levenstoon behoort ook een zuivere, juiste uitspraak en een krachtige welluidende stem. Hoe menigmaal ge-  111 beurt het dat zich een gevoel van plotselinge teleurstelling meester van ons maakt, wanneer wij een bevallig uitziende dame of een man met een flink voorkomen den mond hooren opendoen en spreken. Wij hadden er naar verlangd hem of haar eens te hooren; wij verwachten een aangename manier van uitdrukking, een schoone welluidende stem, en al wat wij hooren is een stroef en stootend uitbrengen der woorden met een onbehaaglijk stemgeluid, en het geheele gesprek is een aaneenschakeling van onbeduidende onderwerpen en platte geradbraakte zegswijzen. Ik zie» het niet graag, ik hep het haarlui gezeid, zijlui waren er ook bij; hij heit georven (heeft geërfd), ik heb het gemorken (gemerkt), onsse mijt (onze meid) mijn oome» en tante, deze en duizend dergelijke meer, zoomede gedurige herhaling van een en dezelfde uitdrukking, „en zeg ik dat zou ik, zóódoen zeg ik maar zeg ik, het moet niet lang duren zeg ik want zeg ik als het lang duurt zeg ik dan komt er niets van terecht zeg ik," of, „en als men bijvoorbeeld alle dagen de courant leest, en men vergelijkt bijvoorbeeld hoe den eenen dag bijvoorbeeld uit Turkije geschreven wordt dat er bijvoorbeeld kans is op oorlog, en men vindt dan bijvoorbeeld den dag daarna dat er.. . bijvoorbeeld hoop is dat de vrede niet verstoord zal worden, dan vraag ik bijvoorbeeld of er op al die couranten bijvoorbeeld wel veel te rekenen is." Zulke soort van gesprekken zijn voor degenen die ze moeten aanhooren, onuitstaanbaar. — Anderen doorspekken hunne redeneering met allerlei uitheemsche of met zoogenaamde stadhuiswoorden; het een zoowel als het ander is ten hoogste af te keuren. Ziehier van elk een proefje: 1°. Ik zou gecharmeerd zijn u wat meer te rencontreeren, maar het schijnt mijn sort te wezen altijd obstacles te hebben, wanneer er iets extraordinairs te doen is, en sans cela op gewöne tijden, pardonnez-moi dat ik franchement zeg wat ik denk, is u tamelijk invisible; maar enfin, enz.; 2°. Ik moest nolens volens een glas wijn met hem drinken, en hij vertelde mij sub rosa dat hij wel dacht, dat er een gunstige dispositie op komen zou,  112 want er is instantelijk over gedelibereerd tusschen den minister en N. N. en de conclusie moet geweest zijn dat er geen termen bestonden om a firiori te bepalen, dat, enz. — Weder anderen zijn er die lispelen, stotteren, door den neus spreken, of wier stem onverdraaglijk fijn of schel of schor of krakend is, of die de woorden afbijten, of ze half opslikken, of ze lijmen en rekken, en honderderlei onaangename dingen meer. Men legge zich dus in de allereerste plaats toe op taalkundige juistheid door een zorgvuldige beoefening van onze schoone moedertaal. Wijders vorme men zijn smaak door een met zorg gekozen lectuur, en vooral door op te letten hoe waarlijk beschaafde lieden spreken. Men kieze steeds de aangenaamste bewoordingen om zich uit te drukken. Men zorge dat men in hetgeen men verhaalt, niet te wijdloopig worde en zoodoende verveling wekke; doch door kortheid en juistheid van uitdrukking geve men aan al wat men spreekt den noodigen graad van zeggingskracht en nadruk. Eindelijk lette men ook vooral op de zorgvuldige beschaving van den toon zijner stem. De stem moet helder en welluidend zijn, gelijk de klank van zuiver metaal, en daarbij bestendig — nooit afwisselend; nu eens baisetaille dan weder fausset; zulke overgangen in den toon verraden steeds gebrek aan opvoeding. De toon is niet beter te ontwikkelen dan door veel hardop te lezen en door oefening in den zang. Schorre en onvaste stemmen werden helder, zuiver en vast door 's morgens een half uurtje in de open lucht te gaan en zoo hard men kan te schreeuwen ten einde de stem uit te zetten. Men bedenke hoe eindeloos veel moeite zich eens de grootste redenaar der oudheid, Demosthenes, gaf, en men late zich door geen moeilijkheden van de eenmaal aangevangen pogingen afbrengen. Men neme zich wel in acht nooit met volle, opgeblazen wangen, met wijdgeopenden mond .en diep uit de keel te spreken, en trachtte de toon behoorlijk te moduleeren. Zoodoende zal men het verwijt logenstraffen dat vreemdelingen zoo gaarne tegen onze taal uitspreken, namelijk dat het Nederlandsch een harde, plompe  113 en barbaarsch klinkende taal is; want zoo het Nederlandsch goed en met een welluidende stem wordt gesproken, is het onbetwistbaar een der welluidendste en tevens meest krachtvolle talen van den aardbol, en mag het misschien op één lijn worden gesteld met het oude Grieksch en met het Castilliaansch. Bij het doen van verhalen lette men vooral op de keuze der onderwerpen, op de inkleeding en op de voordracht. Men kieze slechts zulke onderwerpen voor zijn verhalen en gesprekken, van welke men weet dat ze het geheele gezelschap of althans het meerendeel der aanwezigen eenig belang inboezemen. Verstand en bescheidenheid raden tevens het gesprek of verhaal zoodanig in te kleeden dat het voor al de toehoorders begrijpelijk en verstaanbaar is; zorgt men niet daarvoor, dan loopt men licht gevaar den schijn te hebben, als wilde men pralen met zijn kennis of met zijn vernuft. Het verhaal moet worden ingekleed in zuivere, ongekunstelde, boeiende, korte en krachtige bewoordingen. Men bediene zich derhalve niet van gezwollen, hoogdravende (en vooral niet van dubbelzinnige of onkiesche) bewoordingen. Vooral ook zorge men voor een goede aaneenschakeling, voor een juiste volgorde der gedachten. Overigens is dit punt, al naar gelang van de plaats waar en de personen met wie, en de zaken waarover men spreekt, voor zooveel uitweiding vatbaar, dat wij de rest aan den nadenkenden lezer moeten overlaten. F. COMPLIMENTEN OF PLICHTPLEGINGEN. Onder compliment verstaat men gewoonlijk een rechtstandige buiging van het lichaam, waardoor men anderen zijn achting betuigen wil. Somwijlen verstaat men er ook door een beleefdheid, die men iemand wegens een of ander gelukkig voorval zegt, of waardoor men hem Complimenteert), ge dr. 8  114 zijn deelneming in ongelukken betuigt. Men verdeelt de eerste soort gewoonlijk in drie klassen; in complimenten, die onder het gaan, in dezulke die al staande en in de zoodanige die terwijl men zit gemaakt worden. Aan dames, aan aanzienlijke en aan bejaarde personen, maakt een wellevend mensch, als hij hen op de straat of op een wandeling ontmoet, het eerst zijn compliment. Bij de mannen geschiedt dit door een buiging met ontbloot hoofd en die buiging is meer of minder diep, alnaarmate van den rang dergenen dien men groet. Ook moet zij licht en ongedwongen zijn; maar desniettemin mag zij, evenmin als het ontblooten van het hoofd, nooit te vlug of te haastig geschieden. Bij het afnemen van het hoofddeksel moet men er op letten dat men het niet recht voor zich uitsteke of naar den kant waar degene loopt dien men groet; ook moet men zorgen dat de gegroet wordende aan onze rechterzijde voorbij kome. Overigens groet men bij de complimenten onder het gaan een aanzienlijke reeds op eenigen afstand en houde men, evenals wanneer men hem aanspreekt, het hoofddeksel zoolang in de hand tot hij ons voorbij is of ons verzocht heeft toch gedekt te blijven. Het zou zeer onbescheiden zijn, als men bij dusdanige gelegenheid een aanzienlijke verzocht zich te dekken. Over het algemeen moet ieder compliment met een vriendelijk en innemend gelaat gemaakt worden; hoe aanzienlijker de persoon is, des te meer ernst en hoogachting moet er in ons uiterlijk liggen. Hier dient ook opmerkzaam te worden gemaakt dat een beleefd mensch, als hij lieden aan wie hij achting verschuldigd is, op bruggen of in smalle straten tegenkomt, zoo lang bescheiden moet blijven staan tot zij voorbij zijn, gelijk het ook behoorlijk is, bij het ontmoeten op trappen zoo lang boven of beneden te blijven staan, tot degenen, wien men achting bewijzen wil, er op of af zijn. Is men met hen tegelijk op de trap, dan late men hen vooruit gaan en trachte hun het opklimmen zoo gemakkelijk mogelijk te maken. Bij het opklimmen van trappen, wanneer men dames bij zich heeft, is het algemeen  115 ingevoerde gebruik zelf vooruit te gaan naar boven, en de dames te laten volgen. Het compliment onder het staan maakt men öf bij het komen in een gezelschap, öf als men iemand iets verplichtends zegt of hem iets verzoekt. Bij dit compliment trekt men gewoonlijk den eenen voet onmerkbaar en even achter den hiel van den anderen, totdat de buigende beweging met het hoofd is geschied. Het compliment onder het zitten kan slechts in gezelschap van vertrouwde vrienden en bekenden plaats hebben en vordert niets anders dan een matig knikken met het hoofd en een lichte buiging van den rug, of eenige andere bevallige beweging van het lichaam. G. KEUZE EN REINHEID DER KLEEDING. Een voornaam bestanddeel der uiterlijke welvoeglijkheid is een reine, smaakvolle kleeding. Deze laat ons menigen blik werpen in het innerlijk leven van een mensch, en niet zelden kunnen wij daaruit opmaken hoe zijn karakter en denkwijze is. De eerste vereischten van een kleeding, die ons de achting en de genegenheid van anderen zal verwerven, zijn zindelijkheid, orde en smaak. De zorg voor onze gezondheid maakt het ons reeds ten plicht op zindelijkheid en gemak bij de kleedingstukken te letten, en evenzeer zijn wij ook aan onze medemenschen verschuldigd alles in ons uiterlijk te vermijden wat hun zou kunnen mishagen of hun afkeer opwekken. Een zindelijk mensch maakt op iedereen een aangenamen, behaaglijken indruk. Vooral zorge men voor rein linnengoed, want de schitterendste en rijkste kleeding blijft onooglijk, wanneer niet het linnengoed zindelijk is en helder. Evenzoo moet er orde in onze kleeding heerschen. Men moet er dus op letten dat er niets aan ontbreekt, dat alles geëvenredigd is aan het doel, waartoe het moet dienen; dat de kleedingstukken naar ons lijf gemaakt en dus niet te wijd, te nauw, te kort of te lang zijn. Zal de kleeding een gunstigen indruk bij anderen  116 teweegbrengen, dan moet zij ook smaakvol zijn. Men moet derhalve iedere verstandige mode volgen, zonder echter een modegek te worden; men moet zich veeleer naar personen richten, wier goede smaak en beschaafdheid algemeen erkend zijn. Men vermijde alles, wat in het oogloopend en pralend is, vooral echter een te groote hoeveelheid en verscheidenheid van kleuren. De kleeding moet dus niet te opzichtig en te schitterend, maar eenvoudig gekozen en degelijk zijn. Men moet zich overigens, indien het mogelijk is, liever te goed dan te slecht, liever te rijk dan te armoedig kleeden ; want de wereld ziet naar de kleeding en behandelt iedereen naar het kleed dat hij draagt. Vóór alles moet men zich echter wachten door een of ander teeken te laten merken dat men grootsch op zijn kleeding is, want dit is het kenteeken van een ij delen dwaas. H. FATSOENLIJKE GEDRAGINGEN AAN TAFEL. Wordt men ten eten gevraagd, dan kome men niet precies op het uur van den maaltijd; ook niet al te vroeg, hetgeen naar boersche zeden riekt, maar in geen geval te laat, want dit toont gebrek aan fatsoen. Tegenwerpingen tegen de ons aangewezen plaats te maken is onfatsoenlijk ; men moet intusschen niet dadelijk gaan zitten, maar wachten tot de dame naast wie men te zitten komt, plaats genomen heeft. Men moet zich aan tafel niet lang laten noodigen eenig gerecht, dat ons toegereikt wordt, aan te nemen; het is echter beleefd 'aan de dames die naast ons zitten, het gerecht eerst aan te bieden. Draagt men ons op, voor te snijden, dan doe men het bedachtzaam en zindelijk; men moet zich niet te veel haasten; niet te veel snijden, kortom daarbij te werk gaan naar de regelen der voorsnijkunst. Men moet de portiën zooveel mogelijk van gelijke grootte maken en het zoo inrichten, dat iedereen er van krijgt. Men moet zich met de dame, naast wie men zit, onderhouden; want een zwijgende buurman is onverdraaglijk; ook  117 heeft zij overeenkomstig het gebruik de eerste toespraak van den man te verwachten, Men moet haar altijd eerst het rondgaande gerecht aanbieden en er op letten, dat zij, als geen bedienden de spijzen ronddienen, het beste krijge. Voor zich zelf het beste stuk uit te zoeken is zeer laakbaar. Men moet dat nemen hetwelk vlak voor de hand ligt en nooit een stukje dat men reeds aan de vork gehad heeft, weer neerleggen om een ander uit te zoeken. Men wachte zich wel lepels, messen, vorken enz., die men reeds gebruikt heeft, met het tafellaken of met het servet schoon te maken. Den lepel laat men op het bord liggen zonder dien (op zijn boersch) eerst af te likken; mes en vork maakt men met een stukje brood schoon, dat eveneens op het bord moet blijven liggen; dit gebruik strekt voornamelijk om dengene die over het zilver enz. gaat in de gelegenheid te stellen alles na afloop der tafel bijeen te verzamelen, hetgeen hij niet voegzaam zou kunnen doen, wanneer vorken, lepels en messen eerst naar de keuken moesten, omdat ze besmeerd zijn met vet. Reikt men sauskommen rond, dan moet men ze altijd zoo draaien, dat het oor of handvatsel of de lepel die er zich in bevindt, zoo ligt, dat diegene aan wie zij toegereikt worden er zich gemakkelijk van kunne bedienen ; zet men de kom of wat het zijn moge, weder op de tafel, dan plaatse men het in de nabijheid der aanzienlijkste dischgenooten, doch zoo, dat het met overige schotels, enz. zooveel mogelijk in een geregelde orde sta. Men moet niet van alle spijzen die ons aangeboden worden nemen, men zou daardoor slechts begeerigheid en gebrek aan fatsoen verraden. Men ete en drinke met mate, snijde het vleesch dat men op zijn bord heeft genomen, niet achtereen aan kleine stukjes, daar dit verraden zou dat men gaarne hetgeen men vóór zich heeft zonder tusschenpoozing wenscht op te eten, iets, dat zeer veel schijn zou geven van uitgehongerd te wezen. Bij het snijden der spijzen wachte men zich ook vooral niet te sterk met het mes te drukken, dewijl  118 dit hierdoor stomp en het bord bedorven wordt, en zulks bovendien een onaangenaam gekras veroorzaakt. Het snijden moet* zoo zacht en behendig mogelijk geschieden; men mag vooral niet, op de manier der slachters, het mes aan de vork afstrijken. Men neme niet: salade, ingelegde spijzen, enz. alles door elkander, opdat men niet aan zijn bord het voorkomen geve van eene olla podrida 1). Men late niet blijken dat men naar eenigerlei gerecht bijzonder verlangend is; een fatsoenlijk man moet zich boven dergelijke kleinigheden verheven toonen. Wanneer een uitgezochte spijze rondgediend wordt, van welke juist niet veel op den schotel aanwezig is, of die als iets zeldzaams kan gelden, moet men in de eerste plaats dames en meer aanzienlijke personen, en over het geheel de overige gasten in de gelegenheid stellen daarvan te nemen. Wanneer een gerecht opgedragen wordt, dat men nog nooit gegeten heeft, moet men zich wel wachten zulks te laten merken, maar juist doen of men het kent en of men het reeds dikwijls gegeten heeft; dit neemt niet weg, dat men heimelijk, eer men er van begint te gebruiken, goed moet afzien hoe zij, die het gerecht blijkbaar kennen, daarmede te werk gaan. Is men in vertrouwelijke kringen, dan spreekt het wel vanzelf dat men eet hetgeen ons smaakt, zonder zich op dat punt den minsten dwang op te leggen, hetgeen anders ook te dezen aanzien noodig is; want in kleine gezelschappen, wanneer de gastheer het oog over al zijn gasten kan laten gaan, mag men nooit laten merken dat men dit of dat gerecht niet gaarne lust; daardoor toch zou men zeer licht den gastheer in een zekere mate in verlegenheid kunnen brengen en hem al zijn genoegen vergallen. In kleine gezelschappen late men zich zeer zeldzaam, of liever nooit, tweemaal hetzelfde gerecht toedienen; in groote, talrijke gezelschappen waar onmogelijk op alles zoo het oog kan worden gehouden, mag men zich ook eenige meerdere vrijheid veroorloven. 1} Mengelmoes, allerlei poespas.  119 Wil men aan tafel om iets vragen, bijv. om brood, wijn, zout, messen, enz. dan wende men zich tot degenen die aan tafel dienen, en men doe het steeds zacht of door een teeken, nooit met luider stem. Men moet nooit vragen van eenig gerecht bediend te worden, zoolang lieden van meerder aanzien of hooger jaren nog niet daarvan genomen hebben. Vooral bediene men iemand (bijv. een dame) die naast ons zit, nooit met een reeds door ons gebruikte vork, lepel of mes; men moet altoos tot dat einde schoone dito vragen, waartoe een kleine wenk aan een der bedienden voldoende zal zijn. Zoo dikwijls ons een schoon bord gegeven wordt, moeten wij het aannemen ; men zou zich zeer belachelijk maken als men, omdat het bord dat men voor zich heeft, nog tamelijk zindelijk is, het schoone bord uit een soort van beleefdheid wilde weigeren. Met de dischgenooten te willen klinken, zou een groot gebrek aan fatsoen verraden. Het klinken is alleen bij bijzondere gelegenheden geoorloofd, maar in geen geval anders dan onder vrienden of kennissen. Men zorge daarbij vooral dat er niets van den inhoud der glazen gestort worde. Ook moet men zich, wanneer men niet de voornaamste persoon aan tafel is, nooit veroorlooven op de gezondheid van dezen of genen te drinken, tenware het instellen van toosten algemeen werd. Aan tafel zijn een aantal kleine wellevendheden, voorkomendheden en oplettendheden in acht te nemen, om welke iemand wiens gedachten verstrooid zijn, niet denkt, b.v. dat men water, wijn, brood, beleefd en spoedig aan de dames doe toekomen of haar, die misschien gaarne zou willen nemen van een gerecht dat bij ons staat en te bescheiden is om te vragen of ons lastig te vallen, voorkome en er haar van bediene. Men moet aan tafel vooral opmerkzaam zijn, en er op de plaats waar men zit voor zorgen, dat de schaaltjes en dergelijke zaken altijd weer op de plaats komen die er voor bestemd is en waar ze in harmonie met al het overige staan; aan een dame die b.v. haar bord  120 later krijgt, moet men het zijne aanbieden en meer dergelijke oplettendheden. Een beschaafd man tracht bij het kauwen der spijzen den mond zooveel mogelijk gesloten te houden om het afschuwelijke smakken, zooals dat aan ruwe en ongemanierde menschen eigen is, en het onaangename luide slurpen als men soep eet, te vermijden. Men moet ook niet met een vollen mond spreken, of de vork of het mes als tandenstoker gebruiken. Men moet nooit zijn meening over de hoedanigheid der spijzen of over de toebereiding er van te kennen geven. Er kan echter een uitzondering plaats vinden, als de gastheer een man is, die zijn gerechten en zijn wijn gaarne hoort prijzen. Wij moeten een vroolijk, vriendelijk gelaat hebben, als wij aan tafel gaan, en dit bestendig houden, spraakzaam zijn zonder in ijdel gesnap te vervallen, en zorgen dat hetgeen men zegt van belang voor iedereen is. Als men zelf gastheer is, dan is het plicht de gasten zelf te ontvangen. Een persoon vaa hoogen rang gaat men tot aan de trap tegemoet, den minder aanzienlijken ontvangt men in de voorkamer of aan de deur van de eetkamer. Ontvangt men een gast die nog onbekend is, dan moet men hem aan het gezelschap voorstellen, dat is, aan de aanwezigen zijn rang en zijn naam, en als hij bloedverwant is, ook dit zeggen. Men moet als gastheer zeer vriendelijk en voorkomend zijn en zich over het algemeen zoo gedragen dat iedereen merken kan dat het gezelschap welkom is. Den gastheer is het opgedragen het gezelschap zoo goed mogelijk te onderhouden, hun stof tot spreken te geven en alles voor allen te zijn. Een gastheer van beschaving en leyenstoon redeneert nooit over zich zeiven, roemt nooit zijn spijzen noch de kostbaarheid van zijn tafelgoed. Het strijdt tegen alle wellevendheid, gedurig tot het nemen van eenig gerecht, of tot overmatig drinken te noodigen. Als gastheer moet men het voorbeeld van matigheid geven, doch niet opzettelijk, niet zóó dat het in 't oog loopt; de aanwezigen zullen niets liever doen dan zich regelen naar het voorbeeld dat hun gegeven  121 wordt. Is het een plicht voor ieder der gasten aan tafel oplettend te zijn, het is zulks dubbel voor den gastheer. Hij moet de oogen overal laten gaan, voor iederen gast in het bijzonder zorgen, en het nooit aan stof tot onderhoud laten ontbreken, zoodra hij merkt dat het gesprek verflauwt, doch zich ook wel wachten gedurig het woord te voeren. Men moet zijnen gasten altijd het beste en uitgezochtste voorzetten en zich wel hoeden, karigheid in een of ander te laten doorstralen. Dat men als gastheer aan tafel altijd de laatste is, spreekt vanzelf; de geringste der gasten moet nog de voorkeur hebben. Men moet niet van tafel opstaan, voordat de voornaamste in het gezelschap den wensch daartoe te kennen geeft, of voordat de vrouw des huizes het teeken geeft tot opstaan. I. FATSOENLIJKE GEDRAGINGEN IN GEZELSCHAP. In gezelschap zijn aller oogen op ons gericht, men staat aan de beoordeeling van ieder der aanwezigen bloot. Het is hier dus noodwendig zich zoo voor te doen en zich zoo te gedragen dat men niet mishage of belachelijk worde. Men moet het gezelschap niet te lang op zich laten wachten. Men moet zonder drukte verschijnen, en als het een groot gezelschap is, weggaan zonder afscheid te nemen Aan dames, bejaarden, moet men in alles den voorrang geven, zelfs dan wanneer zij in" rang en aanzien met ons gelijk staan. Leden van het gezelschap, die de aanwezigen nog niet bekend zijn, stelle men op een beschaafde wijze voor en men handelt zeer wellevend, als men ten hunnen aanzien iets verplichtends daarbij voegt. Als men twee personen, die elkander nog niet kennen, aan elkaar heeft voor te stellen, noemt men den naam van den geringste in rang of stand eerst en daarna dengene met wie men hem  122 bekend maakt. Bij een persoon van hoogen rang blijft dit laatste echter geheel achterwege, dewijl men voorzien kan dat deze toch reeds genoegzaam bekend is. Men moet echter wel zulk een persoon van hoogen rang aan de andere aanwezigen voorstellen. Gastheer en gasten moeten zeer vriendelijk, vroolijk en goed geluimd zijn, de grootste opmerkzaamheid toonen voor alles wat gezegd wordt en de heeren bijzonder zorg dragen de wenschen der dames te voorkomen. In gezelschap van dames moet men nooit zijn oordeel over schoonheid en Ieelijkheid, over gelaat en gestalte zeggen. Men moet nooit in gezelschappen iemand die een onschuldige aardigheid wil vertellen of doen, daarin hinderlijk zijn, bijv. als iemand een kunstje met de kaarten doen zal, niet vooraf zeggen : o ja, dat gaat zoo en zoo. Is men in een gesprek en een derde voegt zich er bij, dan moet men hem in het kort met het onderwerp waarover men spreekt, bekend maken Men moet ook tegen minderen uiterst beleefd zijn. Wij doen aan onze waarde niets te kort, als wij ook hem die veel geringer is dan wij zijn en die ons bezoekt, een stoel aanbieden, en hem als wij samen zijn, de eerste plaats aan tafel geven en hem vóór ons van de spijzen bedienen ; want den vreemde komt altijd de eerste oplettendheid en beleefdheid toe. De eerste buiging moet voor de vrouw en den heer des huizes zijn, dan eerst richtte men zijn blik naar de overige aanwezigen, daarbij een beschaafde buiging makende. J. GEDRAGSLIJN TE VOLGEN BIJ HET SPEL. Zeer menigvuldig zijn de spelen, die de op tijdkorting beluste verfijnde wereld uitgevonden heeft. Zij laten zich echter in vier hoofdklassen verdeelen : a) Eenige er van houden meer het verstand, het ge-  123 heugen, de oplettendheid bezig, enz. b. v. het schaaken damspel, eenige kaart- en allerhande gezelschapsspelen. b) Andere die men physische spelen noemt, houden het lichaam meer bezig en vorderen een zekere bedrevenheid en losheid; daartoe behooren b. v. het kegel-, biljart- en kaatsspel. c) Andere zijn slechts aan het blinde toeval overgelaten ; dit zijn de zoogenaamde hazardspelen, waartoe het lotto-, dobbel- en vele kaartspelen behooren. d) Eindelijk zijn er gemengde spelen, waarbij in meerdere of mindere mate èn geest- èn lichaamskrachten tevens te pas komen en ook zulke bij welke het toeval insgelijks medewerkt. Ontaard het spel in een hartstochtelijke neiging, in de beruchte speelwoede, dan is het voor iedereen onvermijdelijk de verderflijkste ondeugd. Men moet het spel dus houden voor hetgeen het behoort te zijn, namelijk voor een bloote verstrooiing der gedachten en onschuldige uitspanning; nooit voor een gelegenheid om geld te winnen. Men spele dus: 1) Bedaard, worde niet boos wanneer de kaarten slecht vallen, als deze of gene kaart die volgen moest, niet komt, als men zelf of onze medespeler (maat) slechter speelt dan anders. 2) Speelt men met dames, dan moet men zich niet hare zwakheid in het spel ten nutte maken om haar geld af te winnen; integendeel bezorge men haar kleine voordeden, en late haar menigmaal de. overwinning. 3) Men kruide het spel zooveel mogelijk met geestige invallen. 4) Is ons het geluk in het spelen gunstig, dan zou het onbeleefd zijn op eens op te houden; heeft men dit echter in den zin, dan bepale men vooruit het getal partijen, die men nog wil spelen. 5) Men moet altijd om zeer weinig geld spelen, opdat geen der verliezend en in verlegenheid gebracht worde.  124 K. VOORSCHRIFTEN VAN DEN GOEDEN LEVENSTOON BIJ HET AFLEGGEN VAN BEZOEKEN. Wanneer men een partij wil geven, op welke ook heden van hoogen rang verzocht zullen worden, moet men deze persoonlijk daartoe uitnoodigen; aan de overigen zendt men uitnoodigingskaarten en zulks dewijl de dienstboden bij mondelinge uitnoodigingen dikwijls misslagen begaan. Men moet nooit verzuimen goed of kwaad nieuws van eenige beteekenis, waarvan onze kennissen, vrienden en bloedverwanten kennis dienen te dragen, zooals verlovingen, huwelijken, sterfgevallen, verhooging van rang, op reis gaan of terugkomst enz., opzettelijk en nauwkeurig aan hen te laten weten. Nalatigheden van dien aard worden zeer kwalijk genomen en voor groote misslagen tegen den goeden levenstoon gehouden. Men moet altoos door zijn eigen bedienden, en nooit door den bediende die ons een bericht brengt, zijn deelneming laten betuigen. Bij rouwbezoeken vordert het gebruik en de wellevendheid zich in het zwart te kleeden. De tegenbezoeken die men bij anderen dient af te leggen, mogen niet lang worden uitgesteld; men laadt daardoor den schijn van onbeleefdheid op zich. De wellevendheid vordert verder, dat men zich bij bezoeken in aanzienlijke huizen altoos laat aandienen. Bij het binnenkomen in de kamer make men, terwijl men nog bij de deur is, zijn compliment aan het geheele gezelschap, en wel zoo dat men met zijn buiging voor de vrouw en den heer des huizes aanvangt, dan zijn blik over al de aanwezigen laat gaan met één lichte buiging voor allen; dit gedaan zijnde treedt men verder de kamer in op de vrouw en den heer des huizes toe. Groote winterdassen, mantels, overjassen, parapluies enz. neemt men niet mede in de kamer; men laat die in de zijkamer, of geeft ze eer men binnengaat aan den knecht of de meid af. Men spreke alleen over zulke dingen omtrent welke men nagenoeg met zekerheid veronderstellen kan, dat ze dengenen aan wie men het  125 bezoek brengt, eenige belangstelling zullen inboezemen. Men moet niet nieuwsgierig in de kamer rondzien en zich niet veroorloven papieren, boeken en andere dingen te betasten of te verleggen. L. KENTEEKENEN, WAARAAN MEN MERKEN KAN OF ONZE BEZOEKEN AAN DEGENEN AAN WIE WIJ ZE BRENGEN AANGENAAM ZIJN OF NIET. Er zijn zekere kenteekenen die ons verraden of de bezoeken den persoon wien ze gelden aangenaam zijn of niet, of wij ze kunnen herhalen of niet. Deze kenteekenen zijn (tenminste wanneer geen overdreven ijdelheid en zelfzucht ons misleiden) de volgende : 1) Degene wien onze omgang en dus ook onze bezoeken aangenaam zijn, beklaagt zich gemeenlijk telkens wanneer wij hem bezoeken, dat wij zoo zeldzaam komen; blijft deze klacht achterwege, dan wordt ons wegblijven ook niet zoo door hem gevoeld. 2) Degenen, die men gaarne bij zich ziet, ontvangt men met een vriendelijk gelaat; zelfs het gelaat der dienstboden en der kinderen verraadt dat hunne bezoeken welkom zijn. 3) Zij, wien onze bezoeken aangenaam ziin. wiiden den tijd dien het bezoek duurt, geheel aan ons; zij echter die zich verontschuldigen dat ze nog een brief te schrijven of een andere bezigheid (die overigens het gesprek niet storen zal) te verrichten hebben, verraden daardoor dat zij van onze bezoeken niet gediend zijn. 4) Nog minder genoegen doen onze bezoeken blijkbaar dengene die ze ontvangt, wanneer hij door zekere wenken het bezoek bekort, bijv.: wanneer wij hem tegen den avond een bezoek brengen en hij zegt: Ik denk hedenavond de nieuwe zangeres te gaan hooren, of iets dergelijks. 5) Een genoegzame mate van opmerkingsgave zal ons  126 overigens uit de bedaardheid of de meerdere of mindere gejaagdheid van dengene dien men bezoekt, doen opmaken of wij al dan niet gaarne ontvangen worden. M. VOORSCHRIFTEN VOOR DEN GOEDEN LEVENSTOON IN DEN OMGANG MET AANZIENLIJKEN EN GROOTEN. In den omgang met grooten is een zekere ernst en bedaardheid een vereischte. Zij, die zich met waardigheid en ernst gedragen, verlangen ook deze eigenschap bij diegenen, die zij bij zich ontvangen. Een gepaste eerbied en de verschuldigde hoogachting moeten in onze gelaatsuitdrukking en in geheel ons doel doorstralen. Het is onze plicht ons bekend te maken met de welleyendheidsregelen, zooals die in de groote wereld (d. i. bij de aanzienlijken) aangenomen en in gebruik zijn en ons dienovereenkomstig te gedragen. Men moet altijd de grooten het woord laten voeren, en zich vergenoegen met hun op hunne vragen te antwoorden, of bescheidene korte ophelderingen over dit of dat te geven. Men moet hen zoo min mogelijk tegenspreken, in alles wat zij zeggen en doen zichtbaar belang stellen, vol opmerkzaamheid en bereidwilligheid zijn om hunne wenschen te voorkomen, hen nooit „vriend," noemen, zelfs dan niet wanneer zij ons meer als vriend dan wel als beschermer behandelen. In dat geval mogen wij toch den toon, waarop wij in het begin spraken, niet laten varen en moeten op een zekeren afstand van den man blijven, die door geboorte en stand boven ons in de maatschappij verheven staat. Bij een dusdanig gedrag zullen wij altijd winnen en ons meer en meer de vriendschap van onze meerderen verzekeren. Hoe meer eerbied zulke personen schijnen te vorderen, des te meer moet men hun dien bewijzen. Bespeurt men dat de man van stand verdriet heeft,  127 dan moet men hem dit toch niet laten merken. Spreekt hij zelf over zijn leed, dan moet men hem niet naar de oorzaak vragen, en hem geen raad of troost willen geven. Het hindert aanzienlijke lieden altoos, wanneer men van een deelneming blijk geeft, die zij niet verlangen, en belachelijk vinden zij het wanneer een jongmensen hun op zoodanige wijze van dienst wil zijn. Wanneer men zijn opwachting bij aanzienlijke personen maakt, dan moet men in zijn spreken zoo kort mogelijk zijn en het bezoek slechts eenige oogenblikken laten duren. Zoolang een persoon van stand niet zegt, dat men plaats zal nemen, moet men niet gaan zitten ; noodigt hij er echter toe uit, dan moet men het niet doen, voordat hij zijn uitnoodiging nog eens herhaald heeft en vooral niet eerder dan nadat hij zelf plaats heeft genomen. Dames van hoogen stand moet men, zoo mogelijk, met nog meer eerbied behandelen en vooral zoolang men in haar bijzijn is, het voornaamste deel zijner oplettendheid aan haar wijden. Als men bij een aanzienlijke de kamer uitgaat, mag men hem niet den rug toewenden, maar moet men trachten door een zijdelingsch achteruitgaan en door gepaste buigingen de deur te bereiken. N. WELLEVENDHEIDSREGEL VOOR DEN OMGANG MET HET SCHOONE GESLACHT. Een verstandige, fatsoenlijke vrouw verlangt van den man mannelijke bedaardheid, en blijft gaarne van overdreven oplettendheden verschoond. Zij verlangt voorkomende wellevendheid, maar nooit kruipende vleierij. De toon in den omgang met dames moet hartelijk, vriendelijk, aangenaam, zacht en bescheiden zijn. Er moet bescheidenheid, ingetogenheid en zedigheid in onze manieren en gebaren heerschen; zonder dat zullen beschaafde vrouwen geen behagen in onzen omgang kunnen vinden.  128 In gezelschap van dames moet men nooit zijn oordeel over schoonheid en leelijkheid, over deugd of ouderdom te kennen geven, daar we door onze meening dienaangaande uit te spreken licht gevaar kunnen loopen een der aanwezigen te beleedigen of te grieven. Men moet zich nooit de minste dubbelzinnigheid, het geringste onkiesche woord en geen gebaren of handelingen veroorloven, welke, zij het ook slechts in de verte, naar onbetamelijkheid zweemen; iedere fatsoenlijke dame zou ons in zoodanig geval met recht voor onbeschaafd houden. Als men in gezelschap van dames iets tot veraangenaming kan bijbrengen, moet men zulks niet nalaten, doch duidelijk laten doorstralen, dat men het zich tot eene eer rekent het schoone geslacht aangenaam te kunnen zijn. O. GEDRAGSREGELS ALS MEN EEN CONCERT BIJWOONT. 1) Men moet gedurende de uitvoering van het concert geen gesprekken voeren, niemand iets toefluisteren en de orde niet storen. 2) Men moet zich van elk openlijk oordeel over het spel of den zang onthouden, tenminste zoolang dat nog niet geëindigd is. Dit is noodzakelijk om verschillende redenen: vooreerst kunnen er zich lieden in onze nabijheid bevinden, die vrienden zijn van den persoon wien onze afkeuring geldt; deze zullen het kwalijk nemen, en zoodoende maken wij ons vijanden; ten andere kan ons te schielijk oordeel allicht ongegrond zijn, en in dat geval maken wij ons niet alleen aan laakbare voorbarigheid schuldig, maar verraden wij tevens gebrek aan de noodige kennis om te kunnen beoordeelen. 3) Men moet derhalve ook niet de eerste zijn, die teekenen van goedkeuring geeft; het kon licht den  129 schijn hebben, alsof men een vrijkaartje gekregen had ^ti^Slfi"1 VerZ°e,k T teVaud£erenof a\ algemeen applaudissement te geven. 4) Men moet zich zoo plaatsen of gaan zitten dat men dengene die achter ons staat of zit, het gêzich met beneemt. Daar de vrouwen in den rege kSner dan de mannen zijn, vordert de beleefdheid dat men haar de voorste plaatsen geeft, waarvoor men haar dan ook verzoeken kan de hoeden af te zetten. dewiil men 7,? r°'Ve laat in de conc^l komen, dewijl men daardoor de algemeene rust en orde stoort P. GEDRAGREGELS IN DEN SCHOUWBURG. De voorstellingen in den schouwburg zijn uit een tweeledig oogpunt te beschouwen, namelijk: geslacht, Ve°nrmingSch001 voor ion^lieden van beiderlei 2) het meest gepaste middel tot algemeene avond-uitspanning. «tigemeene Een vormingsschool is de schouwburg alleen dan wanneer de stukken, die opgevoerd zullen worden met ZILTa™ gj*OZen- Fen korte uiteenzetting van den het lddenrwd\rrSChillendeJSOOrten van bukken op kelinf di inTr ^ Cn -°P /e vers^delijke ontwikdoêngzien ]°ngeheden "*°&™n, zal dit het best j e??ïditl bliispel. bijv.) scherpt den geest der jongelieden houdt hen bezig, geeft hun opgewekt t chtlL^werff d°°r hetkbel^elijke, danste Kracntiger werkt, wanneer scherts en ernst elkander op eene doelmatige wijze afwisselen. elkander Hooger staat daarentegen het eigenlijke drama (tooneel- en treurspel) dat sterker tot het gevoel spreek het schouwtooneel der wereld, de zeden en lebruïen tjradS?t? Cn de Hefde' de rechtvaardigheid en dé jeuga veredelt, met ernst, teederheid Complimenteer b. ge dr.  130 stelt en bijgevolg ook meer tot den geest en tot het hart spreekt. In de tragedie (het treurspel) streeft de dramatische kunst naar het hoogste ideaal van het verhevene, hetwelk zich geheel en al meester maakt van het gemoed. De goede en slechte karakters, de neigingen en hartstochten en de velerlei voorvallen van het menschelijk leven worden hier met de sterkste kleuren geschilderd. Daar de gelijke tooneel- en treurspelen de ondeugd in hare verachtelijkste gedaante, de macht der deugd daarentegen in haren glansrijksten triomf voorstellen, wekken zij door hunne hooge belangrijkheid de algemeene belangstelling der toeschouwers door alle geslachten heen, en dragen veel tot de verbetering van de zeden der jongelieden bij. Van de andere zijde schenkt het bezoeken van den schouwburg vermaak en uitspanning, vooral in den winter, wanneer men de avonduren niet aan het genieten van Gods vrije natuur wijden kan. Ten aanzien van het bezoeken der schouwburgen gelden voor jongelieden de volgende nooit uit het oog te verliezen regels. 1) Brengt men eene dame met zich in den schouwburg, dan zoeke men voor haar steeds de best mogelijke plaats. 2) Brengt men verscheidene jonge, tevens schoone dames met zich in den schouwburg, dan geve men haar altijd die plaatsen, waar zij algemeen gezien kunnen worden, want het fluisteren en draaien der hoofden dat hare schoonheid verwekt, bevalt haar dikwijls beter dan het stuk dat opgevoerd wordt. 3) Men moet aan de dames altijd het programma bezorgen, opdat zij dadelijk de namen en rollen der optredende tooneelspelers -speelsters kunnen nazien. 4) Hoeden, doeken, mantels, in één woord alle overtollige kleedingstukken, geeft men af in de garde-robe of kleedkamer, om ze na afloop der voorstelling weder in ontvangst te kunnen nemen. 5) Men moet in den schouwburg nooit overluid spreken, zoolang het scherm opgehaald is. 6) In de loge komt aan de dames volstrekt de eerste plaats toe.  131 7) Brengt men dames in den schouwburg, die het stuk dat gegeven zal worden, nog niet kennen, dan moet men zich wel wachten haar den inhoud er van mede te deelen; men zegge dus nooit: nu zal dit of da gebeuren, nu zal die of die acteur (die of die actrice) optreden, hierin ligt de intrige, het hoofdzakelijke van het stuk is, enz want hierdoor verliest een voorstelling al het aanlokkende en al het verrassende der nieuwheid 8) Is er toejuiching verdiend, dan geschiede dit oo een voegzame en nooit overdreven wijze, opdat men •ii Tge". Va" .dféenen die naast ons zitten, niet onwillekeurig op zich vestige, en men zich niet allerhande aanmerkingen op den hals hale of het voorwerp van hun gelach worde. Het beste is. liever in het geheel niet toe te juichen. Q. OVER HET GEZELLIG ONDERHOUD. De onderwerpen van het gezellig onderhoud, zoowel van het algemeen gesprek als van het bijzondere, moeten den geest aangenaam bezighouden zonder dien in te spannen of te vermoeien, het gevoel licht en zacht opwekken en niet kwetsen. Banale onderwerpen, zooals alledaagsche verschijnselen en gebeurtenissen, bekende oppervlakkige begrippen, aanmerkingen, narichten, kunnen den geest ?.',?£. b^houden- Niemand die levenstoon bezit maakt zulke dingen tot het onderwerp des gezelligen verkeers, zoomin van het algemeene gesprek als van het bijzondere onderhoud. Evenmin geschiedt dit met abstracte onderwerpen; deze zijn niet algemeen bevattelijk genoeg en spannen, wanneer ze besproken worden, zelfs van hen die ze begrijpen kunnen, te veel den geest in. Men late het gesprek ook niet te lang over een en hetzelfde onderwerp loopen, daar dit den geest vermoeit. «n?nnde7erpenY die een heftiée' doch fantastische spanning van het gevoel gaande maken, gevaarvolle  132 avonturen, wonderlijke gebeurtenissen, worden door den goeden levenstoon als onderwerpen voor het gezellig onderhoud gedoogd. — Men moet daarbij echter wel in het oog houden of niet deze of gene van het gezelschap er te zeer door aangedaan kan worden. — Zaken die werkelijk om en rond ons gebeurd zijn en die het gemoed kunnen schokken of beangstigen, moeten zorgvuldig buiten het gesprek worden gehouden. Heeft men het ongeluk gehad zonder opzet het gevoel van dezen of genen uit het gezelschap te kwetsen door het ter sprake brengen van eenig onderwerp, dan vrage men hem onder vier oogen om verschooning, zoodra men zulks gewaar wordt, altijd indien die kwetsing niet bepaald beleedigend is geweest. Was dit echter wel het geval en doet de gekwetste en beleedigde persoon alsof er niets gebeurd ware, dan volge men zijn voorbeeld en spreke er ook niet meer over, maar dan zoeke men in den verderen loop van het gesprek door een verdubbelde heuschheid en wellevendheid den gemaakten onaangenamen indruk uit te wisschen. Iedere andere wijze om de beleediging goed te maken zou in dat geval slechts een tweede zijn. De kieschheid van den goeden levenstoon is in dit opzicht zóó groot dat in den regel de aanzienlijke niet over zijn eer en grootheid tegen een geringe zal spreken, de vermogende niet over zijn rijkdom tegen een arme, de gezonde niet over zijn goeden welstand tegen een zieke, iemand van talent niet over zijn bekwaamheden tegen iemand, die alle bekwaamheid mist. Wel daarentegen kan het geoorloofd zijn dat een aanzienlijke, zonder zich daarop te verhoovaardigen, tegen een geringe over zijn aanzien en zijn invloed spreekt, namelijk dan, wanneer hij die in het belang van dien geringe wil laten gelden, wanneer hij hem beschouwingen en zienswijzen mededeelt, welke hem nuttig kunnen zijn. — De rijke spreekt tot den arme over zijn bezittingen om hem zijn kunstschatten te verklaren, hem op hun schoonheid opmerkzaam te maken, hem een zeldzaamheid te laten zien, hem gemakkelijk iets aan te bevelen, waarvan hij hem het gebruik aanbiedt. De gezonde spreekt den  133 zieke over zijn gezondheid om hem hoop op herstel te geven, om hem te bewegen tot het aannemen van een of ander dienstbetoon. De man van talent spreekt over zijn bekwaamheden, wanneer hij iemand het genoegen wil doen ophelderingen of inlichtingen te geven, welke de ander hem niet zou hebben durven vragen, enz De genoegens van het gezellig onderhoud mogen niet worden verbitterd door kwetsing van eens anders gevoel le ver gedreven woordenstrijd wanneer er over een of ander punt wordt geredetwist, moet steeds zorgvuldig worden gemeden. Is het gesprek op weg om zulk een wending te nemen, dan zal diegene der redekavelende personen het verstandigst handelen, dat hij van het onderwerp afstapt; ook kan in dat geval een derde, door een gepaste vraag, een geschikte opmerking, als anderszins, dus door zich op een ongezochte wijze m het gesprek te mengen, een zeer heilzame afleiding geven. De man die zulks met tact weet te doen, zal zich doen kennen als een man van goeden levenstoon, en op die wijze een wezenlijken dienst bewijzen aan de redetwistende personen en aan het geheele gezelschap. & Alle onderwerpen die in het gezellig onderhoud ter sprake komen, kunnen onmogelijk voor het geheele gezelschap van evenveel belang zijn. Men moet het onderwerp van het algemeen gesprek afwisselen en het zoo zoeken te wenden, dat het achtereenvolgens een onderwerp van bijzonder belang voor ieder der aanwezigen wordt. Niemand mag bij een onderwerp stilstaan, waarin hij bij voorkeur belang stelt, zoodra het niet een zekere mate van belangrijkheid heeft voor iedereen. Zelfs in dat geval nog moeten onderwerpen van algemeen belang de voorkeur hebben. Het vorenstaande geldt bij gesprekken over wetenschap, levensondervinding, enz. Voor bijzondere gesprekken kiest men onderwerpen, die voor degenen met wie men het gesprek voert van bijzonder belang zijn. Onderwerpen die voor bejaarde of voorname lieden van belang zijn, gaan, vooral wanneer zij die personen  134 zelve betreffen, in het gezellig onderhoud vóór die, welke voor de jongeren en de minder aanzienlijken van eenig aanbelang zijn, maar niet vóór zoodanige onderwerpen, welke op zich zelf gewichtig of van algemeen belang zijn. Men moet aan de voorname lieden, wanneer men hen het eerst aanspreekt en ook gedurende het gesprek, den titel geven die hun toekomt. Men moet nooit iemand in de rede vallen; vooral mag zulks de geringere geen aanzienlijke, de jongere geen bejaarde, de man geen vrouw doen. De wellevendheid vordert dat men dengene die spreekt late uitspreken, al gevoelt men ook nog zooveel lust hem het woord uit den mond te nemen. Men moet niet sierlijk zoeken te spreken, maar duidelijk, verstaanbaar, eenvoudig, met de gedachten geheel bij het onderwerp waarover en bij den persoon tegen wien men spreekt - ziedaar hoe men in gezelschap verplicht is te spreken. R. OVER HET GEDRAG VAN DE VROUW DES HUIZES ALS GASTVROUW. De heer en de vrouw des huizes zijn gehouden te zorgen dat de personen, die zij bij zich noodigen de vereischte genoegens bij hen vinden. Voornamelijk is daarvoor de vrouw des huizes aansprakelijk. De huiselijke kring is het natuurlijk gebied waarop zij zich beweegt; de huiselijke bezigheden zijn haar eigenaardige roeping. Zij is uit kracht harer sekse degene die den toon aangeeft, als vrouw bezit zij meer fijnen tact dan de man; als zoodanig heeft zij voor de blijdschap.of de grieve, welke in een ander hart ondervonden wordt, teederder en levendiger medegevoel, en in haar ziel is een sterk verlangen aanwezig naar harmonie, naar al wat de omstandigheden des levens schooner maken en tot een eenstemmig geheel vormen kan.  135 Slechts bij betrekkelijk gelijke gewoonten, gelijke gevoelens kan gezellig genoegen plaats vinden, slechts menschen die in gewoonte en zienswijze en neiging tamelijk overeenstemmen mogen tot een gezamenlijk gezelschap vereenigd wórden; personen tusschen wie een groote ongelijkheid van gewoonten of een hartstochtelijk verschil van meeningen heerscht, of die door veel eerzucht en baatzucht worden gedreven, kunnen geen genoegen in het wederzijdsch verkeer vinden en met dezulken is men niet zeker, dat het genoegen der overigen niet door hen gestoord zal worden. Kan men echter volstrekt niet vermijden zulke personen tegelijk te verzoeken, dan moet de vrouw des huizes zorgen, dat ze zooveel mogelijk van elkander gescheiden blijven, en evenzoo is zij ook verplicht te zorgen, dat personen, die veel behagen in elkanders onderhoud vinden, elkander te haren huize aantreffen. Zij moet zorg dragen dat haar gasten de eerbewijzen ontvangen die hun toekomen, ieder naar zijn rang, en dat daarop bij de bediening enz. gelet worde. Mocht de een of ander harer gasten jegens een derde in gebreke blijven hem de eer te geven die hem toekomt, dan moet de vrouw des huizes zulks door verdubbelde oplettendheid en wellevendheid in haar eigen gedrag goedmaken. Zij beschermt haar gasten tegen opzettelijke krenking in die onderscheiding, welke hun in gezelschap toekomt, en tegen iedereen, die zich in haar huis aan een dusdanige krenking mocht schuldig maken. Elke beleediging van zoodanigen aard is een beleediging voor de vrouw des huizes. Zij stelt diegenen van haar gasten, die elkander niet kennen, aan elkander voor. De minderen worden aan de meer aanzienlijken, de jongeren aan de ouderen, de mannen aan de vrouwen voorgesteld. Ten aanzien van haar eigen familie maakt zij hierop een uitzondering; deze worden zonder onderscheid aan de gasten voorgesteld, zoo zij tot de huisgenooten behooren. Is de kring van het gezelschap niet zoo groot, of de gasten kunnen zelve hunne gemeenschappelijke bekenden, die elkander nog niet kennen, met elkaar in kennis  136 brengen, dan geschiede dit, daar de vrouw des huizes niet overal tegelijk kan zijn; of ook, is het gezelschap niet zoo klein of door het voorstellen zou de ongelegenheid veroorzaakt worden dat den gasten meer namen genoemd moesten worden dan zij gevoegelijk kunnen onthouden, dan late men het voorstellen geheel achterwege, maar dan noeme de vrouw des huizes den naam van den gast en spreke zij hem zóó aan, dat het gezelschap het hoort; zoo noemt zij ter gelegener tijd den naam van al de aanwezigen door bijvoorbeeld de eene of andere vraag tot hen te richten en make op die wijze de onbekenden met het gezelschap en het gezelschap met de onbekenden bekend. Zij leidt het gesprek, brengt het op onderwerpen, die voor al de gasten iets aangenaams of iets belangrijks hebben, richt het woord tot een ieder, weet zoodanige onderwerpen of uitdrukkingen, die bij den een of den ander smartelijke gewaarwordingen verwekken of tot hartstochtelijke redetwisten aanleiding kunnen geven, met tact te verbloemen en aan het gesprek een andere wending te geven. Zij zorge dat een ieder van haar gasten die gemakken hebbe en die ververschingen bekome, die hij mocht kunnen wenschen, voorts dat ieder naar zijn of haar rang bediend worde. Haar oogen moeten overal zijn en de bedienden moeten op haar letten, overal waar zij zich bevindt en haar onmerkbare wenken, al haar blikken weten te verstaan en te begrijpen. Een opmerkzame, bedaarde, bedreven bediening draagt zeer veel bij tot de veraangenaming van het gezellig verkeer. Ververschingen en spijzen voor welke een gast bedankt, zullen hem door geen gastvrouw van goeden toon als het ware worden opgedrongen; zij begrijpt dat haar bedoeling om allen genoegen te geven, en de pogingen die zij daartoe te werk stelt, door niemand van bijoogmerken verdacht zullen worden; dat ieder hetgeen haar huis hem aanbiedt als gul aangeboden en als geëvenredigd aan haar middelen beschouwen en gaarne en vrij aannemen zal voor zoover het hem behaagt.  137 Weet de huisvrouw, dat een of andere spijze of veryersching aan een harer gasten bijzonder aangenaam is, dan late zij het hem bij voorkeur aanbieden of biedt het hem zelve aan. Over het algemeen moet haar gedrag jegens allen het genoegen uitdrukken dat zij heeft hen in haar huis te zien, het genoegen dat zij er in vindt om allen de uren van dit samenzijn zoo aangenaam mogelijk te maken. S. OVER HET EIGENLIJK ONTHAAL. De genietingen van den reuk en de ademhaling zijn de meest verfijnde. Een heldere en genoegzame verlichting der gezelschapsvertrekken, een zuivere, frissche, eenigermate zelfs met welriekenden geur bezwangerde lucht is het allereerste, waarvoor de vrouw des huizes behoort te zorgen. De werking (het effect) van het licht moet meer in het oog vallen dan de verlichting zelve. Voor de noodige verversching der lucht moet, ofschoon ongemerkt geregeld en naarmate der behoefte bij langere of kortere tusschenpoozen de stiptste zorg worden gedragen. Welriekende geuren brengt men het gevoeglijkst in het vertrek aan door middel van afgesneden bloemen, die men in vazen of glazen met water zet, of beter nog door gewassen, die tevens het oog en de verbeelding streelen. In de kamers of zalen die tot het ontvangen van het gezelschap zijn ingericht, mag geen spoor van onordelijkheid, veel minder onzindelijkheid te vinden zijn. — De eettafel moet overdekt zijn met een helder tafellaken van fijn, smaakvol gewerkt wit linnen damast. Middenop worde eenig sieraad geplaatst waarvan vorm en grootte geëvenredigd moeten zijn aan den vorm en de grootte der tafel, terwijl de sierlijkheid of pracht er van in overeenstemming dient te wezen met de belangrijkheid van het feest. Pronkvazen met bloemen of met fijne  138 vruchten zijn hier het eenvoudigst en het meest gebruikelijk. De spijzen moeten uiterst zindelijk en zorgvuldig toebereid worden en smaakvol opgebracht. Men zorge dat haar uiterlijk het oog bekore, en zoo mogelijk niet dadelijk doe raden wat het eigenlijk is. Zijn personen, die geen groote kosten kunnen maken, uit den aard der omstandigheden somwijlen verplicht, lieden van meer aanzien en fortuin bij zich ten eten te ontvangen, dan moeten zij vooral zorgen dat hetgeen ze op tafel laten brengen van de eerste qualiteit is; maar eenvoudig moet hun onthaal zijn en geëvenredigd aan hun geldelijke middelen. Zindelijkheid, orde en smaak kunnen tegen zeer veel weelde opwegen. T. GEDRAGINGEN OP REIS. Komt men als reizend persoon op eene vreemde plaats, dan winne men inlichtingen in wat wel het meest bezochte hotel of logement is, maar men vrage niet naar het goedkoopste. Een huis dat druk bezocht wordt, is doorgaans goed en goedkoop. Komt men in het hotel aan, dan zij men bescheiden, minzaam en vriendelijk; men verlange niet dadelijk al tè veel, men verlange vooral niet dat er aan ons gezicht gezien worde wat wij begeeren, men make geen aanmerkingen op alles, enz. Wanneer men zich zóó gedraagt, zal men doorgaans beter bediend en minder gekweld worden, dan bij een tegenovergestelde wijze van doen. — Men zorge echter dat men daar waar het pas geeft behoorlijk spreke, en die oplettendheid vordere welke men voor zijn geld verlangen kan; bij een overmatige blooheid of verlegenheid zou men allicht kans hebben in het geheel niet geteld te worden. Men snoeve of prale niet, en wachte zich over het geheel wel geen al te schitterende rol te spelen, anders toch loopt men gevaar meer te moeten betalen, en  139 vooral om meer fooitjes gekweld te worden, dan een ander die minder „noten op zijn zang" heeft. — Men stelle zich daarentegen ook niet knibbelig of karig aan, want in dat geval wordt men, onvermijdelijk, slecht bediend, en desniettemin krijgt men toch niets voor niet. Zoo ergens dan is ook hier het bewandelen van den gulden middelweg het best. Men trachte, nevens het eigenlijke doel der reize, zooveel voordeel daarvan te trekken als mogelijk is, inzonderheid zijn kennis uit te breiden. — Uitstekende personen zoeke men te leeren kennen, merkwaardige voortbrengselen uit het gebied van natuur of kunst trachte men in oogenschouw te nemen, zich ten aanzien van Staats- en andere inrichtingen, van zeden en gebruiken en zoo al meer, alle mogelijke inlichtingen te verschaffen; men bezoeke de voornaamste openbare instellingen, gebouwen, tuinen, kerken, enz.; men onthoude de hoegrootheid van het getal inwoners van iedere stad, die men bezoekt. Wanneer iemand die veel gereisd heeft, weinig of niets van al dergelijke zaken weet te vertellen, dan verraadt hij niet anders dan een graad van beschaving, die nog zeer veel te wenschen overlaat. Bij het kennismaken met lieden die men op reis ontmoet, zijn niet alleen de gewone wellevendheidsrégels in acht te nemen, maar tevens de meest mogelijke omzichtigheid. Op openbare plaatsen of in gezelschappen, waar men als vreemdeling toegang krijgt, vertoone men zich met de meeste wellevendheid en bescheidenheid; alleen zoodoende zal de aandacht, die men op zich vestigt, niet hinderlijk voor ons wezen, maar een middel zijn om spoedig aangenaam gezelschap te vinden. — Al heeft men werkelijk recht op een gastvrije en heusche bejegening, toch kan men die van niemand bepaald eischen; men moet derhalve zelf beginnen met zich zulk een bejegening waardig te toonen. Men dient zich bekend te maken met de in een vreemde plaats heerschende gebruiken en moet zich daarnaar voegen. Vooral onthoude men zich van al wat naar afkeuring of bespotting zou kunnen zweemen  140 ten aanzien van eigenaardige gewoonten of gebruiken, plaatselijke verordeningen of wat dies meer zij. Het betaamt een vreemdeling niet daarover op de plaats zelve zijn oordeel te uiten; zulks doende, stelt hij zich aan allerhande onaangenaamheden bloot. — Voor de gedragslijn die men op reis heeft te volgen, kan men in het algemeen aannemen dat het verstand en over het geheel de geest niet werkeloos en dommelig moet zijn, dat men zonder zijn gezond verstand goed te gebruiken, op reis onvermijdelijk een slechte rol zal spelen, en dat men in geen geval de regelen der wellevendheid en der voorzichtigheid uit het oog verliezen mag.  BLOEMENSPRAAK. Akelei, schalkachtigheid. Amaranta, herinnering. Anemonie-roos, scheiding. Anjelier, weekelijkheid. Aster, trouw. Auricula, verraad. Balsamine, coquetterie. Basilicum, armoede. Cypresse, hoop. Cypresse-takje, droefheid. Duiveboonebloesem, reinheid. Duizendschoon, troost. Fluweelbloem, domheid. Giroffel, rijkdom. Goudsbloem, kommer. Granaatbloesem, eer. Haagdoorn, oprechtheid. Hyacinth, ootmoed. Immortelle, dankbaarheid. Iris, lichtzinnigheid. Jalappe, galanterie. Jonquille, trouweloosheid. Kamper foelie, kruiperij. Klimop, vriendschap. Kruidje-roer-me-niet, lichtgeraaktheid. Kruidnagel, vertrouwen. Lauwer, overwinning. Lelie, onschuld. Lelie-der-dalen, j beof I haag- Meibloem, ' zucht. Mirth, liefde. Nachtviooltje, bedeesdheid. Narcisse, eigenliefde. Nieskruid, dwaasheid. Papaverbloesem, traagheid.  142 Penseebloem, wispelturigheid. Reseda, aanmatigingloosheid. Ridderspoor, dapperheid. Roode lelie, ijverzucht. Roos, schoonheid. Taxus, krenking. Tulp, ijdelheid. Ve r g e e t-m ij-n i e t drukt den wensch uit dat men onzer in liefde gedenke. Viooltje, bescheidenheid. V i o lier, ziekelijkheid. V ij g p 1 a n t, ongevoeligheid. Winterbloem, volharding. Wolfwortel, wraakzucht. Zonnebloem, vleierij. BLOEMENORAKEL. Onderstaand Bloemen-orakel heeft reeds de bijzondere goedkeuring van een aantal jonge dames mogen wegdragen. - Men legt namelijk verscheidene bloemen en bloesems naast elkander, en geeft aan elk een beteekenis, die men opschrijft of in zijn geheugen houdt, bijvoorbeeld in dezer voege: Aardbezie, geestelijke. Appel, advocaat. C y a n e, landbouwer. C y p r e s, dokter. Eikel, handwerksman. Lelie, edelman. Laurier, dichter. Oranjebloesem, koopman. Roos, artist. Taxus, ambtenaar. Tulp, soldaat, enz. Nu late men de jonge dames daaruit kiezen, en dan verrasse men haar met de mededeeling aan welken stand zij zoodoende de voorkeur hebben gegeven boven alle andere voor haar aanstaanden echtgenoot.  143 PROEVE VAN OOSTERSCHE BLOEMENSPRAAK. A. Abrikoos. Acacia. Adonis. Akelei. Aloë. Amandel. Amandelen. Amarant. Amaril. Anijs. Appelbloesem. Aster. Auricula. B. Balsaminen. Berenklauw. Berkeblad. Boomwol. Boon. Bijvoet. C. Verhoor mijn beên, en blijf niet langer boos. O kome 't weerzien niet zeer spa! Men zegt dat uw hart aan veroveren gewoon is. Ik bemin u zoo zeer als de vogelen de Mei. Ach, red me, of ik verga van wee. Mijn hart is in gevaar als ik aan uw zijde wandel. Laat mij maar eens handelen. Heeft de almacht der liefde u nog nooit overmand ? Een minnaar houdt voor wet al wat zijn liefste wil. Wie goeden raad veracht, voorwaar, die is niet wijs. Ik lees in uw oog wat er huist in uw boezem. Vlied het kwaad, opdat 't u niet verbastert. De vriendschap eindigt nooit en blijft dezelfde voor en na. Laat uw weldadig hart der armen dank verdienen. Dat uw liefde nooit verflauwt! 'k Heb van uw plagen nu genoeg gehad. Gij speelt uw rol zeer stout, althans volstrekt niet schroomvol. Hartelijk lach ik om uw hoon. 'k Heb liefst dat nooit een valschaard mij groet. Ceder. Mijn hart bemint u teeder. Cipressen. Zoo gij mij ooit bedroogt — hoe zou 'k mijn wraakdorst lesschen!  144 Citroen. D. Daliah. Doorn. Druif. Druiven. Duizendschoontj es. E. Eikeblaren. Espeblad. F. Penkelkruid. Q. Goudsbloem. H. Hanekam. Hazelnoot. Heliotroop. Hooi. Hop. Hortensia. Hyacinth. * Immortellen. J. Wat gij mij vraagt kan ik onmooglijk doen. Het is zoo waar als ik hier voor u sta. Ik gloei van spijt en toorn. Vol onschuld zijt ge en zacht gelijk een duif. Wil nu de zaak toch niet langer verschuiven. 'k Aanbid die blosjes op uw koontjes. Ik vrees geen gevaren. Leeft er wel iemand die nooit eens verdriet heeft gehad! Mijn hart smacht naar een lieve bruid. Gij weet dat 'k u mijn vriend vanouds noem. Ik ben geduldig als een lam. Ach, dat uw mondje mij een kusje bood. Zacht maar innig is mijn hoop. Die daad van u vind ik niet mooi. Hoe kunt gij denken dat 'k u fop! Uw schoonheid heeft geen wederga, 'k Houd niet van hen die anders zijn dan ik gezind. Gij moet mij niet door langer veinzen kwellen. Jasmijn. Gij werpt in ieders hart een zoete minnepijn.  145 K. Kamillen. Kastanje. Kersen. Klaver. Korenaar. L. Lavendel. M. Meloen. Mirth. Mispel. N. Narcissen. Noot. 0. Oleander. P. Peer. Peper. Pruim. Pruimen. R. 'k Zal altijd doen wat gij zult willen, 'k Hou zielsveel van je. Ik zou van toorn wel willen tandenknersen. Mijn hart smacht naar liefde als een paard naar de haver. Ach, doe het maar. De liefde stoort zich niet aan slot of grendel. 'k Wil u verdiensten hulde doen. Mijn harte klaagt gelijk het duifje kirt Wat beduidt dat gelispel? Uw kusjes zijn pijlen, die mijn hartje nooit missen. Voor één kusje van u braveer ik gaarne den dood. Nooit scheide ons 't noodlot van malkander. Dat ik niet durf hopen smart mij zeer. Het spel der liefde, geloof mij vrij. Is een onwisse loterij, Beschouw het slechts van naderbij, Mijn vriend! en op de keper. Niet liever zie ik u dan in een goede luim. Ik ben gedwee en schik mij naar uw luimen. Radijs. Ik stel uw opgang op prijs. Ranonkelen. Wij zien malkaar zoodra de sterren fonkelen. ^ompiimeateerb. ge dr. 10  146 Reseda. Riet. Ridderspoor. Roos. Rosemarijn. S. Saffraan. Salade. Sleutelbloem. T. Tamarinde. Tulp. U. Uien. V. Valeriaan. Violen. Vlas. Vlier. Vijg. W. 'k Verlang niet dat uw oor voor mij opensta. Merkt gij dan uw dwaasheid niet? Ik sterf nog liever, dan dat 'k ooit den moed verloren. Ik bemin u steeds, bemin mij ook altoos. Mijn hart lijdt folterende pijn. Geluk op al uw levenspaan! O, dat mij toch uw goedheid rade. Door zulk een handelwijs verwerft ge u weinig roem. O, zeg mij waar ik u wedervinde. Volgaarne beloof ik u mijn hulp. Wil het mij niet euvel duiën. Ik heb uw doel geraan. Uw deugd is onder 't kleed der nederigheid verscholen. Mijn hart is te kneden als was. Zeer spoedig kom ik weder hier. Let op en zwijg. Winterbloemen. Op uw volhardend streven moogt gij roemen. Wolfswortel. Ik ben op wraak belust, gelijk de sperwer op den tortel. Z. Zonnebloem. Dat uw welbeminde u spoedig eega noem'.  INHOUD. I. Gelukwenschen en toespraken op Nieuwjaarsen Verjaardagen. Bladz. A. Brieven van Gelukwensching 1 Aan Ouders en Grootouders. Een Vader aan zijn Zoon. Een Man aan zijne vrouw. Antwoord van de vrouw aan haren Man. Eenige kinderen aan de Ouders. Aan de Ouders. Aan eenVader op zijn Ver jaardag. Aan Ouders. Een ander aan Ouders. Gelukwensch aan een Vriend of eene Vriendin. Aan een goede Vriendin. Een andere. Aan een beminde. Aan een Vriend. Over Liefde en Zielen-sympathie 12 Aan een Geliefde. Sympathie. Nachtgebed. Ontwaakte Liefde. Verzuchting. Aan Louise. Aan Sophia. Bij het Ondergaan der Zon. De liefde. Aan een Aangebedene. Gebed. Bekentenis. Liefde. Hoe wonderlijk. B. Gelukwenschen op verjaardagen 20 Aan een Dame. Aan een Vriend. Een andere. Een Bruidegom aan de Bruid. Aan een Vriend. C. Huwelijkswenschen 23 Aan de Bruid of den Bruidegom. Aan een Dame met wie men bekend is. Aan een Vriend. Aan de Ouders der Bruid. Aan een Vriend. Complimenteert). 9e dr. 10*  148 Bladz. Bruiloftsgedichten 25 Bruiloftslied, Bruilofts-danslied. Bruiloftswensch Huwelijkswensch. Gelukwensch bij gelegenheid van een Zilveren (of Gouden) Bruiloftsfeest. D. Kennisgevingen van Bevalling. Gelukwenschen bij de Geboorte, bij het Doopen van kinderen en bij Aanvaarding van het Peetschap ... 29 De Vader aan een Vriend. Gelukwensch aan een Vader. Aan een Moeder. Een Vader meldt een Vriend de Bevalling zijner Vrouw van een dood Kind. Mondelinge Kennisgeving door een Dienstbode van de Geboorte eens Kinds. Gelukwensch aan de Ouders met de Geboorte van een Kind Gelukwensch bij de Geboorte van een Zoon. Compliment aan een Dame met wie men Peter en Meter wil staan. Aanspraak van den Peter aan de Ouders van het kind. Compliment van een Vriend, die op het Doopmaal genoodigd is. Afscheidscompliment van een Peter. Verzoek om nog langer in het Gezelschap te toeven. Bij het aanbieden van een Bloemruiker aan een beminde Medestanderes in het Peetschap over een Kind. Bij dezelfde gelegenheid. Bij een Bezoek aan de Kraamvrouw. Bij den Kerkgang van eene Kraamvrouw, wier kind gestorven is. E. Gelukwensch bij Bevorderingen 37 F. Gemengde Gelukwenschen 38 Gelukwensch met een aanzienlijke Winst in de Loterij. Gelukwensch met een gelukteSpeculatie. Gelukwensch aan iemand die op reis gaat. Gelukwensch met de gelukkige Terugkomst van een Reis. Bij de Herstelling van een Ziekte. Een ander. II. Huwelijksaanvragen. De Minnaar aanzijn Beminde. Antwoord van den Minnaar. Dezelfde aan de Ouders van de Bruid. Antwoord van de  149 Bladz. Ouders. Antwoord van den Minnaar. Dezelfde aan de Bruid. Een ander. De Minnaar aan de Ouders van de Bruid. De Minnaar aan de Bruid Een ander aan een M eisje, dat onder Voogdij staat. Dezelfde aan den Voogd. Iemand, die een Handwerk uitoefent,vraagt een ander om de Hand van zijn Dochter De Minnaar tot de Dochter 42 49 Afwijzend Antwoord op een Huwelijksaanzoek 49 De Vader aan den Minnaar. Een ander. Een ander van een Dame. Twee anderen. III. Toespraken en Complimenten bij het Dansen. De Heer tot de Dame. Antwoorden der Dames. Na den Dans. Aan een Heer met wiens Dame menwenscht te dansen. Als een Dame geen lust meer heeft om te dansen. Tot een Dame bij het naar Huis gaan. Verzoek aan een Dame om haar te Huis te mogen brengen. Antwoorden daarop. Bij het Afscheid tot de Dame. Antwoorden waarmede het Verzoek om de Dame naar Huis te mogen brengen wordt afgeslagen. Voornaamste Voorschriften bij het Dansen. Over het Dansen met Betrekking tot de Gezondheid. Het Gebruik van f rissche Dranken en Ververschingen bij het Dansen. Wat men te doen heeft wanneer het Dansen is afgeloopen 51 57 IV. Condoleantiën. A. Bij Ziekten 58 Aan de Familiebetrekkingen van den Zieke. B. Bij Sterfgevallen 59 Aan een Man, wiens Vrouw, of aan een Vrouw, wier Man gestorven is. Aan Ouders, die een Kind verloren hebben. Aan Kinderen, die hun Vader verloren hebben. Aan Kinderen, die hunne Moeder verloren hebben. Aan een Dame, wier Verloofde gestorven is. Aan een Heer, wiens Verloofde gestorven is.  150 Bladz. C. Bij verschillende Gelegenheden 63 Aan iemand die door een Brand heeft geleden. Aan iemand die door Diefstal Schade geleden heeft. V. Uitnoodigingen. Uitnoodiging aan een Dame tot een Wandeling. Uitnoodiging. Uitnoodiging tot een Sledevaart. Uitnoodiging tot een Gezelschap. Uitnoodiging voor den Schouwburg. Weigerend Antwoord. Uitnoodiging voor een Bal. Een andere Uitnoodiging Uitnoodiging tot het Bijwonen van een Verlovingsfeest. . . . 65—68 VI. Verschillende Complimenten en Toespraken. Toespraak van een Bruiloftsgast tot den Bruidegom of tot de Bruid. Bij het Aanbieden van een Huwelijksgeschenk. De Bruidegom aan de Bruid bij het Wisselen van de Ringen. Bij dezelfde Gelegenheid. Bij het Aanbieden van een Verjaarsgeschenk. Bij de Aanbieding van een Kermisgeschenk aan een Vriendin. Toespraak aan hen met wie men vroeger nog nooit in Gezelschap geweest is. Aan iemand, naast wien men plaats wenscht te nemen. Toespraak bij een Bezoek aan een Vriend Een andere Toespraak. Bij het Bezoek aan een Dame. Aan een Gezelschap van Dames. Dienstaanbieding van den eenen Vriend aan den anderen. Een andere Dienstaanbieding. Aan een Dame. Verzoek tot Aanbeveling bij een Dame. Verzoek aan een Vriend om een kleine Som gelds te leen. Afwijzend Antwoord. Aanmaning aan een Kennis. Bij het Afscheid nemen uit een Gezelschap. Afscheid van een Dame bij wie men in Gezelschap geweest is. Afscheid eer men de Reis, aanneemt. Een ander Afscheid. Verontschuldiging wegens het niet Afleggen van een toegezegd Bezoek. Verzoek aan een Vriend tot Aanbeveling bij een anderen. Aanbeveling voor een Vriend Dankzegging van den aanbevolen Vriend.  151 Blad». Eene andere Aanbeveling. Bij het Overhandigen van een Aanbevelingsbrief. Vriendschaps-Aanbieding69 82 VII. Eenige Schetsen voor Aankondigingen in Dagbladen. Aanbeveling eener Zaak. Een dito Aanbeveling. Dankbetuiging en Afscheid bij Verandering van Woonplaats. Openlijke Dankzegging. Een andere. Aankondiging wegens Verandering van Woonplaats. In korter Vorm. Huwelijks-Aankondiging. Verloving Advertentie. Advertentie wegens de Geboorte van een Kind. Een andere (dood geboren Kind.) Advertentie wegens Overlijden. Twee andere. Een andere (van een Kind). 83 88 VIII. Naamkaartjes enz 89 IX. Voorschriften in acht te nemen bij het schrijven van Brieven enz gn X. Titels. A. Wereldlijke Titels 101 B. Titels, die met den Godsdienst in Verband staan 103 XI. Voornaamste Regels betreffende den goeden Levenstoon. A. Blik en Gelaats-uitdrukking 104 B. Houding en Beweging des Lichaams .... 106 C. Bezadigdheid 108 D. Wellevendheid en Voorkomendheid .... 109 E. Uitdrukking, Toon en Voordracht 110 F. Complimenten of Plichtplegingen 113 G. Keuze en Reinheid der Kleeding 115 H. Fatsoenlijke Gedragingen aan Tafel .... 116 I. Fatsoenlijke Gedragingen in Gezelschap . . 121 J. Gedragslijn te volgen bij het spel 122  152 Bladz. K. Voorschriften van den goeden Levenstoon bij het Afleggen van Bezoeken 124 L. Ken teekenen, waaraan men merken kan of onze Bezoeken aan degenen aan wie wij ze brengen aangenaam zijn of niet 125 M. Voorschriften voor den goeden Levenstoon in den Omgang met Aanzienlijken en Grooten 126 N. Wellevendheidsregels voor den Omgang met het schoone Geslacht 127 O. Gedragsregels, als men een Concert bijwoont 128 P. Gedragsregels in den Schouwburg 129 Q. Over het gezellig Onderhoud 131 R. Over het Gedrag van de vrouw des Huizes als Gastvrouw 134 S. Over het eigenlijk Onthaal . 137 T. Gedragingen op Reis 138 Bloemenspraak 141 Bloemen-orakel 142 Proeve van Oostersche Bloemenspraak 143  UITGAVEN VAN FIRMA D. BOLLE, ROTTERDAM Dr. H. J. SEIDLER HOE MEN ZICH BIJ DE HEEREN HET BEST BEMIND KAN MAKEN Handleiding voor Dames 5e Druk Prijs slechts. . . . f 0.50 Inhoud: Het Ideaal eener Vrouw. — Het Meisje en de Jongeling. — Waardoor kan een Meisje zich 't bezit van haren Beminde voor immer verzekeren? — Liefdesverklaringen.— ..oe ™e° de Liefde van een Man verwerven en binnen kort zun Verloofde zijn kan. — Het Huwelijk. - Huiselijk Geluk. — Kleeding. — Het Onderhoud in Gezelschappen. — Hoe men Bezoeken aflegt en ontvangt, enz. enz. I. T. SCHUSTER HOE MEN ZICH BIJ DE DAMES HET BEST BEMIND KAN MAKEN Handleiding voor Heeren 5e Druk Prijs slechts. . . . f 0.50 Inhoud: Over Vermaken. — Houding en Beweging. — Tüeeding. - Aan Tafel. - Visites. — Hoe men met Dames kennis maakt. - Waardoor iemand zijne Geliefde aan zich binden kan. — Minnebrieven. — Huwelijksaanvragen, enz. enz.  UITGAVE VAN FIRMA D. BOLLE, ROTTERDAM P. R. ACTICUS DE VRAAGBAAK MAGAZIJN VAN RECEPTEN EN VOORSCHRIFTEN VOOR DE VERVAARDIGING VAN ZEEPEN, REUKWATERS, PASTA'S EN POEDERS, VRUCHTENSAPPEN, LIKEUREN, BITTERS, CHOCOLADE EN SUIKERGOED, KLEURSTOFFEN, VLEKKENWATERS EN POETSMIDDELEN. HET INLEGGEN, ROOKEN EN ZOUTEN VAN VOEDINGSMIDDELEN, HUISAPOTHEEK, VOORSCHRIFTEN VOOR DE HUISHOUDING EN TALLOOZE ANDERE RECEPTEN TOT DE BEREIDING VAN STOFFEN EN MENGSELS VAN ALLERLEI AARD. ========== Het Handboek dat iedereen af en toe noodig heeft met uitgebreide alfabetische = inhoudsopgave ===== Prijs in Linnen Stempelband slechts f 1.40  UITGAVEN VAN FIRMA D. BOLLE, ROTTERDAM HET BESTE BRIEUEFIBOEK WEGWIJZER TOT HET VERKRIJGEN VAN EEN FLINKEN BRIEFSTIJL TEVENS OMVATTENDE BIJNA == 200 MODELLEN — VAN PARTICULIERE- EN FAMILIEBRIEVEN, LIEFDESVERKLARINGEN MET ANTWOORDEN ER OP, UHTNOODIGINGSBRIEVEN, GETUIGSCHRIFTEN, SOLLICITATIEBRIEVEN, REQUESTEN, ENZ. ENZ.' ===== ALSMEDE ===== TITULATUREN EN GEBRUIKELIJKE AFKORTINGEN ZESDE UERMEERDERDE DRUK IN GELITHOGRAFEERD OMSLAG f 0,60 M. J. KOENEN HlEUW UdLLEDIB ZflKWDDRDEnBDEK DER NEDERLflND5GHE TflflL bewerkt naar de grondbeginselen der spelling van Dr. M. DE VRIES en Dr. A. L. TE WINKEL, tevens bevattende de meest gebruikelijke == kunst- en bastaardwoorden = ZESDE BELfWERIJK UERMEERDERDE EH HERZIENE DRUK het toppunt van volledigheid duidelijke en flinke druk IN LINNEN STEMPELBAND f 1,60  UITGAVE VAN FIRMA D. BOLLE, ROTTERDAM VERZAMELING VAN LUIMIGE VOORDRACHTEN SNAAKSCHE DICHT- EN PROZASTUKJES TEN DIENSTE VAN VROOLIJKE VRIENDENKRINGEN, BRUILOFTEN, ENZ. DOOR J. SCHENKMAN. ELFDE DRUK. TWEE DEELEN! j-vttt/^vT TT") . De Bruiloftsnacht te Sint-Pancras. — Nieuwe Huwelijks' tlw U xJ . predicatie, met voor--, tusschen- en slotzang. — Een zoenpartijtje in het Haagsche Bosch. — Sermoen, of Jodenpredikatie, met voor-, tusschen- en slotrede. — Een kompas. — Jantje lacht en Jantje huilt. — Dertig Amsterdamsche Dominé's op een Ham-partijtje. — Negentien Amsterdamsche Priesters op een Kabeljauwmaal. — Merkwaardige brief aan Paus Pius IX, wegens Kinderroof. — Belastingwet op de Groote Dameshoeden. —; Bij hét geven van een Slaapmuts. — Een Luciferdoosje. — De blauwe Scheen; weeklacht van een ouden Vrijer. — Toast aan een baker op een Doopfeest. — Vrouwen en Uurwerken. — Handschoenen. — Het Masker. — Gesprek Op een bruiloft tusschen Oom Piet en Neef Klaas. — De bedrogen Papa, of de Schaking met verlof. — Mozes in de knip, of de dure Ton. — Een Brandglas. — Belangrijke briefwisseling van twee dames. (Medegedeeld uit het gedenkboek van Vader Onstee). — De Ratel. — Antwoord aan Mevrouw van Buitengroen. — De Vriendschap, Parodie op de Echtscheiding van Tollens. — Eerste belangrijke brief van Levie Mozes Zadok aan zijne Moeder te Amsterdam. — Tweede belangrijke brief van Levie Mozes Zadok aan zijne Moeder te Amsterdam. — Berijmde brief van Moeder Zadok, ter beantwoording van beide bovenstaande brieven. — Een tafereel uit het huishouden van een Amsterdamsen Huisheer. (Afgeluisterd door de buren). — Een Friesch Boertje op de markt te Sneek. — Origineele Brief van een Poolschen Jood. —Algemeen adres van eenige Dienstmeisjes aan hare geachte Mevrouwen, tot oprichting eener DienstmeisjesSociëteit. — Een Makelaar in menschenvleesch bedrogen door eén Pillendraaier. — Merkwaardig verhaal der lotgevallen van Eduard Stevens. — De Slag bij Inkerman. — De twee verliefde Bochels of de Speelman die zijn bult verloor. — Een nieuw Huwelijksformulier of hoe men een Paartje trouwt. — Trouwen of niet trouwen. — Brief van Nathan Zierkool. — Groot politiek Beestenspel onder directie van Garibaldi. — Modern, Conservatief en Orthodoxie of het pleizierreisje van Amstels-Priesterschaar naar Haarlem.— Protest van Vader Onzin & Co. — Vader Onzin & Co. in al zijn nietigheid ten toon gesteld. — Lied van den Liereman. — Hij gaat naar Meer-en-Berg. — Missive van een Joden-Milicien. — Ket verongelukken van tien Amsterdamsche Predikanten. — Het eten van een Tulband. — Kluchtige Levensloop van een Haagschen Deserteur. De Twee Deelen samen voor f 11—   Professor f. n. s>> FOLI DE TOEKOMST ONTSLUIERD OF HOE IEDEREEN ZOOWEL ZICH ZELF ALS ANDEREN DE TOEKOMST KAN VOORSPELLEN BEVAT O.A. WAARZEGGEN MET KAARTEN HET LEZEN UIT DE HAND VOORSPELLING DOOR MIDDEL VAN HET EI VOORTEEKENEN VAN VOGELS TAFELDANS INVLOED VAN EDELGESTEENTEN STERRENWICHELARIJ ENZ. TWEEDE DRUK In Geïllustreerd — Omslag slechts f 0,70 UITGAVE VAN FIRMA D. BOLLE — ROTTERDAM        NIEUW COMPLIMENTEERBOEK  Drukkerij Koch & Kuuttm. — Gooda.  2 geven van mijn dankbaarheid voor uw liefde, waardoor ge mij zoo gelukkig maakt. Aanvaard het kleine geschenk dat ik u hierbij aanbied en waarbij ik u verzoek minder op de waarde te letten dan op het hart van den gever (de geefster). Nimmer zal ik ophouden u hartelijk lief te hebben en u te toonen dat ik altijd ben Uw dankbare Zoon. (Uw dankbare Dochter). Breda, 1 Januari 1915. 3) Inniggeliefde Moeder! De dag van heden is voor mij van bijzonder gewicht. Diep voel ik mij getroffen, wanneer ik er over denk dat gij aanhoudend zorgt voor mijn zoo verstandelijke als lichamelijke ontwikkeling en zooveel in uw vermogen is mijn geluk tracht te verzekeren. Eiken dag denk ik in stilte met een dankbaar hart aan de veelvuldige bewijzen van uw onvermoeide goedheid en zorg voor mij, en ik bid God voor het behoud van het leven van zulk een goede moeder. U vreugde te verschaffen door mijn gedrag en alzoo den avond van uw leven te veraangenamen, zal steeds mijn streven zijn. Ziedaar de gelofte die ik mij gedrongen voel op dezen dag af te leggen. Blijf mij bij voortduring uw liefde toedragen en schenk uw moederlijken zegen aan Uw u innig liefhebbenden Zoon. , (Uw u innig liefhebbende Dochter). Gabauw, 1 Januari 1915. 4) Hartelijk geliefde Ouders! Hoe heerlijk is mij deze dag, nu ik bij vernieuwing de gevoelens kan' uitdrukken van mijn innigs dankbaarheid en eerbiedige liefde. Ik heb u lief met een oprecht hart, en mijn vurigste wenschen zijn louter aan uw welzijn  6 mijn dierbaren grootvader nog lang, zeer lang in het leven spare, en hem voortdurend een ongestoorde gezondheid en opgeruimdheid schenke. Ik hoop dat gij het hierbijgaande kleine geschenk op uw geboortefeest gaarne zult aannemen, en dat gij daarin het dankbare hart zult erkennen van uw kleinzoon (uw kleindochter), die nimmer ophouden zal u innig lief te hebben, en die er steeds ijverig naar streven zal om zich uw liefde meer waardig te maken. 11) Een Man aan zijn Vrouw. Van de gelegenheid die nieuwjaar mij aanbiedt, wil ik gebruik maken om u mijn hartelijken dank uit te drukken voor al de liefde waarmede gij mij gedurende het afgeloopen jaar zoo gelukkig gemaakt hebt; ik kan tevens niet nalaten u de verzekering te geven dat ik van mijn kant alles hoop aan te wenden om tot zelfs uw kleinste wenschen te bevredigen. God, hoop ik, zal u nog lang eene ongestoorde gezondheid schenken en daarbij een tevreden gemoed en opgeruimdheid van geest. 12) Antwoord van de Vrouw aan haar Man. Ook in dit jaar, en in alle volgende, zal het mijn ijverigste streven zijn uw liefde, die mijn gansche geluk uitmaakt, zooveel in mijn vermogen is te vergelden. Houd u verzekerd dat ik mij met blijdschap elke gelegenheid ten nutte zal maken om u het leven te veraangenamen, en dat ik niets vuriger wenseh dan dat God u voortdurend zal zegenen met gezondheid en met alle aardsch geluk.  7 13} Eenige Kinderen aan de Ouders. Welk een heil is ons gegeven, Dierbare ouders! die in 't leven En in welstand bleef bewaard. Dat gij immer blij te moede Godes heilige Vaderhoede Ondervinden moogt op aard! En, verhoore God ons bidden, Dat gij lang nog in ons midden Voor uw kindren blijft gespaard! 14) Aan de Ouders. Voor mijne ouders, voor de braven, Mij zoo liefderijk en goed Smeek ik 's Hemels beste gaven Af, met een kinderlijk gemoed. Heer! ik smeek U, laat Uw zegen Hen verzeilen overal, Bloemen strooien op hun wegen Nog een zeer groot jarental. Moge ik recht al 't goed waardeeren, Dat ik van hen ondervind! Moge ik steeds mijn ouders eeren Als een braaf en dankbaar kind! 15) Aan een Vader op zijn Verjaardag. (Uit een verre plaats.) Heden in den morgenstond, Dierbre, innig lieve vader! Treden u uw kindren nader Om u blij met hart en mond Heil te wenschen al te gader.  8 Ik alleen, ik kan niet blij, Vol van 't zaligste verrukken U aan 't kinderharte drukken; Maar — toch ben ik u nabij. Met Sophietjen op den arm. Brengt ook moeder u haar zegen En de kleine lacht u tegen. O, wat klopt u 't harte warm Bij al 't heil van God verkregen! Een der uwen, één slechts, mij Mag uw oog thans niet ontmoeten, Ik, ik mag u niet begroeten; Maar — toch ben ik u nabij. Met de dierbren om u henen Zal hier ook mijn geest vereenen, Om Gods goedheid zonder peil In een dankgebed te loven. En ik wil den Heer daarboven Zegening voor u en heil En een reeks van levensdagen In een warme smeekbeê vragen. Is deze aarde een rampwoestijn Voor een groot aantal van menschen; Dat zij u (dit wil 'k nog wenschen) Steeds een Eden moge zijn!