TUTSCOMMISSIE VOOR VOLKSLECTUUR • NUTSBOEKERIJ • NS 6 ZORG VOOR DE JEUGD IN NEDERLAND, ZWITSERLAND EN DUITSCHLAND DOOR J. W. GERHARD DE TOEKOMST VAN ONS VOLK LIGT IN 'N GEZONDE EN ONTWIKKELDE JEUGD s 96 6 fe*^ -Él 784 ^UTSUITGEVERIJ TE ZALT-BOM M EL 1918 Prijs /0.75     NUTSCOMMISSIE VOOR VOLKSLECTUUR • NUTSBOEKERIJ • NS 6 ( ZORG VOOR DE JEUGD IN NEDERLAND, ZWITSERLAND EN DUITSCHLAND DOOR J. W. GERHARD DE TOEKOMST VAN ONS VOLK LIGT IN 'N GEZONDE EN ONTWIKKELDE JEUGD NUTSUITGEVERIJ TE ZALT-BOM M EL 1918  Voorbericht. Tevreden, maar niet voldaan. Dit moet ongeveer de stemming zijn, waarin de heer Gerhard zijn geschrift heeft samengesteld en die hij bij zijne hoorders hoopt te wekken. In de bemoeiingen, waarmede in den loop der jaren onze overheid en de verschillende vereenigingen en genootschappen op dit gebied de jeugd hebben omgeven, is de stijgende — zij het zwak stijgende — lijn duidelijk herkenbaar. Van hier terecht eenige tevredenheid. De tot vergelijking noodende gegevens, betreffende de zorg voor de jeugd in Duitschland en Zwitserland, vestigen de aandacht op veel wat in ons land nog ternauwernood en aarzelend is ter hand genomen en op wat nog geheel tot de vrome wenschen behoort. Nieuwe mogelijkheden, aanwijsbare resultaten, en hoogere maatstaf, hier moet de bron der onvoldaanheid liggen! Zal in ons vaderland een herziening van de bemoeiingen met het jonge geslacht tot stand komen, dan dient in ruimen kring het besef gewekt van het onbevredigende der resultaten van deze bemoeiingen en daarnaast de overtuiging te ontstaan, dat er werkelijk wel wegen en middelen zijn om deze zorg voor de jeugd te verbreeden en te verdiepen. Mogen daarom de cijfers en feiten die de heer Gerhard met onvermoeibare liefde voor zijn onderwerp in dit geschrift heeft bijeengebracht, onder veler oogen komen en velen prikkelen om aan de zorg die aan de Nederlandsche jeugd toekomt, grooter aandacht te schenken en hooger eischen te stellen. De Nutscommissie voor Volkslectuur, Ph. KOHNSTAMM, Voorzitter. J. HOVENS GRÉVE, Secretaris.  Inleiding. „Wij moeten leeren in te zien, dat het nationale kapitaal niet ligt in baar geld of bankbiljetten, maar in de hersenen en de lichaamskracht des Volks". Hoeveel rampen en ellende de oorlog ook veroorzaakt heeft en nog steeds veroorzaakt, het moge toch een troost zijn, te denken, dat ten slotte uit het kwade iets goeds ieeboren zal worden. De oorlog heeft ons ontzaglijk veel geleerd neett ons de oogen geopend voor vele kwalen, waaronder de vo keren leden en waardoor zij niet tot ontwikkeling en bloei konden geraken. En voor alles heeft de oorlog doen zien, hoe noodlottig het voor een staat is, indien er iets hapert aan de „hersenen en de lichaamskracht van het volk", maw als de volksontwikkeling en de volksgezondheid in 'n staat verkeeren, welke de volksweerbaarheid - en niet alleen op 't slagveld en in de loopgraven — ondermijnt. In alle oorlogvoerende landen - en in de eerste plaats wel in Engeland en in Duitschland, de twee voornaamste tegenstanders - wordt dat ingezien, en 't is hoogst interessant en leerrijk na te gaan, wat in genoemde landen gedaan wordt als gevolg van dat inzicht. In Engeland is 't vooral n gewekhge inspanning om op het wijde gebied van de volksschool met Duitschfand te wedijveren: De tegenwoordige minister van onderwijs, Fisher, beseft ten volle, dat zonder Ti y^1"^van, de volksschool als grondslag der volksontwikkeling, Engeland meer en meer door Duitschland overvleugeld zal worden. Zijn voorgestelde onderwijshervormingen geven dat duidelijk te kennen. En het motto, boven dS Inleiding geplaatst, is dan ook ontleend aan 'n parlementsrede waarinee minister Fisher zijn ontwerp verdedigde. In Duitschland zien we niet 'n even machtig streven naar verheffing van het onderwijs als Engeland ons te zien geeft 5n whS ,te,-Segï1,PeH' wiJ-1 D«itechland in zijn ondeFwife, en hoofdzakelijk in zijn ra/wonderwijs alle andere groote staten ver vooruit is. Ofschoon het er waarlijk niet ontbreekt aan stemmen, die aandringen op een nog deugdelijker, nog omvangrijker organisatie van de volksschool, - (leerplicÖ J?J JC'i ~ ^^"t '* h<*>fdg€wi<*t van DuiUC? zorg voor de jeugd m hare lichamelijke versterking. Wat  4 baat alle onderwijs bij slecht gevoede, ja ondervoede kinderen? Het dreigende spook der ondervoeding van duizenden, en honderdduizenden kinderen in de steden moest vóór alles bezworen worden. En Duitschland gaf weer 'n schitterend bewijs van zijn organisatietalent: in den zomer van 1916 zijn ca. i/s millioen stadskinderen gedurende eenige maanden gevoed en verpleegd bij de boeren op 't land, waar nog geen tekort aan voedsel was. De daarvoor opgerichte vereeniging ^.andaufenthalt für Stadtkinder" hoopt dit werk in den zomer van 1918 op nog grootere schaal te kunnen voortzetten. Zoo heeft de Berlijnsche Magistraat 't voorstel gedaan (Maart 1918) om daarvoor 1 millioen mark beschikbaar te stellen, terwijl van de ouders der kinderen een halve mark per dag en per kind gevraagd wordt. Voor kinderen van onbemiddelde ouders zijn er verscheidene duizend „Freistellen". In den zomer van 1917 zijn alleen uit Berlijn 68000 schoolkinderen naar buiten gezonden. In 1918 hoopt men 't dubbele aantal te bereiken. Thans gaat Oostenrijk-Hongarije dit voorbeeld volgen, zooals de pers van 22 Februari meldde. De keizer heeft, volgens de „Korrespondenz Wilhelm", de zaak aangepakt, en ras hebben finantieele kringen in Oostenrijk en Hongarije groote sommen beschikbaar gesteld voor dit doel, waarvan „het lot van vele onzer kinderen en daarmede het lot van ons volk afhangt!" Men ziet dus: „de hersenen en de lichaamskracht van het volk" zoekt men in Engeland en Duitschland dus in de eerste plaats in 'n „lichaam en geest" van de jeugd. En niemand zal ontkennen, dat dit zeer juist gezien is. 'n Gezonde levenskrachtige jeugd geeft 'n gezond levenskrachtig volk. Wee het volk. welks regeering dit niet inziet, en niet als haar voornaamste taak beschouwt: de stoffelijke en geestelijke opvoeding der volksjeugd. Is het thans niet noodiger dan ooit, dat wij ons rekenschap geven van de vraag: wat geschiedt daarvoor in ons land? Wat ontbreekt er nog aan? Wat kunnen andere landen ons op dat gebied leeren? Dit geschrift is 'n poging, om op die vragen 'n antwoord te geven. Het wil, le: 'n overzicht geven van de gemeenschapszorg voor de geestelijke en lichamelijke ontwikkeling der Nederlandsche jeugd, en 2e: het werk behandelen, door Vereenigingen verricht op datzelfde terrein, als aanvulling van het onder 1 genoemde. Hierbij kan natuurlijk niet de bedoeling zijn, alle vereenigingen in ons heele land met name enz.  5 te vermelden. In vele gemeenten werken slechts afdeelingen van een of andere landelijke organisatie, welke wèl behandeld wordt. Al die afdeelingen steeds te noemen, leek mij niet noodig, en zelfs niet gewenscht. 'n Adresboek van vereenig mgen mocht mijn werk niet worden. Het wil slechts een algemeen beeld geven van het zoo belangrijke kuituurwerk ten bate der Nederlandsche jeugd, verricht door de gemeenschap (staat en gemeente) en door vereenigingen. voor zulk werk opgericht Hierbij heb ik ook opgenomen de „Ons //««"-Vereenigingen wijl deze wel niet uitsluitend, maar toch voor 'n zeer groot deel, haar werkzaamheden tot de jeugd van 6—18 jaren uitstrekken. Volledigheidshalve zijn ze nu in haar geheele werkkring geschetst. Om die reden is ook in 't hoofdstuk dat Duitschland behandelt, gewag gemaakt van de Vereeniging „Volkswoht" in Dresden, welke een prachtig voorbeeld geeft van zorg ten bate der jeugd. Daarnaast is mijn doel, de vraag: „Wat ontbreekt er nog aan? te beantwoorden, door vermelding van een en ander dat in 't buitenland voor de jeugd gedaan wordt. Ik heb daarvoor slechts genomen 'n klein land — Zwitserland — en n groot — Duitschland. Daarmede is volstrekt niet gezegd, dat ook niet andere landen — Engeland of Frankrijk b.v. — ons iets zouden kunnen leeren. Het lijkt mij echter van weuug belang, om 'n groote hoeveelheid losse, met elkaar weinig of geen verband houdende gevallen omtrent 't buitenland te vermelden. Het komt mij veel leerzamer voor een meer of minder volledig beeld te geven van enkele onderdeden van t uitgebreide gebied der gemeenschapszorg voor de jeugd in n paar landen, waarvoor ik nu Duitschland en Zwitserland gekozen heb. En dit wel om de eenvoudige reden, dat deze landen ons heel veel moois ter navolging kunnen laten zien meer dan Engeland of Frankrijk, als geheel genomen. In Engeland zelf is dit vaak genoeg erkend. Reeds lang voor den oorlog zijn herhaaldelijk Engelsche studie-commissi« naar uuitscnland gezonden om daar de onderwijstoestanden te bestudeeren. En de ingrijpende hervormingen welke thans miKfS €r Jer hand wil nemen, steunen grootendeels op Duitsche voorbeelden. Het is dus volstrekt geen schande voor ons, als ook wij het goede uit andere landen navolgen, en vooral moet het ons prikkelen tot verhoogde kraditsontwikkeluw, wanneer een klein land als Zwitserland ons het voorbeeld geeft  Zorg voor de Jeugd in Nederland. ONS ONDERWIJS. Eerst in de 19e eeuw begon de Staat zich het onderwijs van de volksjeugd aan te trekken. Wat voorheen de zorg der gemeenschap (staat of gemeente) voor het onderwijs genoemd kan worden, betrof alleen een betrekkelijk klein aantal bevoorrechten. De gedachte, dat het geheele volk gedurende een aantal jaren een zekere hoeveelheid algemeené kennis moet bijgebracht worden, zou eerst in de 19e eeuw werkelijkheid worden. Toen was er pas sprake van volksonderwijs en van 'n volksschool. Deze moest den grondslag leggen voor een algemeené volksontwikkeling, als eerste voorwaarde van een gezond en zich krachtig ontwikkelend staatswezen, derhalve ook als een noodzakelijke eisch voor den strijd om het bestaan. De ontwikkeling der 19e-eeuwsche volksschool is in de Europeesche staten zeer verschillend geweest, 'n Vergelijkende studie dier ontwikkeling zou 'n hoogst belangrijke bijdrage vormen tot de kennis der kuituurontwikkeling van Europa in de 19e eeuw. Deze is m.i. niet goed te begrijpen zonder 'n grondige kennis van de onderwijstoestanden der verschillende Europeesche staten. 'n Beknopt overzicht van die ontwikkeling in Nederland moge daarom hier een plaats vinden. Een „voorwerp van de aanhoudende zorg der Regeering" is het Onderwijs nu al ruim 100 jaren. In Januari 1817 verscheen het eerste „Verstag van den Staat der Hooge-, Middelbare en Lagere Scholen in het jaar 1816, toegezonden aan de Tweede Kamer der Staten-Qeneraal van het Koningrijk der Nederlanden". (Destijds nog Noord- en Zuid-Nederland). Dit heele verslag telt 20 bladz., tezamen ca. 600 regels a 8 cM. breedte! We lezen daarin op blz. 2: „Een aanhoudend onderwerp van de zorg en ondersteuning des Konings zijn atzoo de verschillende scholen, zoowel lagere en middelbare als hoogere steeds geweest; de eerstgenoemde bestemd, om, aan alle ingezetenen, zonder onderscheid, de eerste beginselen van kennis en beschaving, als lezen, schrijven, rekenen, de landstaal te verschaffen; de tweede voor hen, die een meer beschaafde opvoeding aan hun kinde-  7 ren wenschen te geven,*) en dezelve het onderwijs te doen genieten in andere hedendaagsChe of ook geleerde talen, in aardrijks-, geschiedkunde en diergelijke; de hoogere eindelijk geschikt om de leerlingen na afloop van het lager- en middelbaar onderwijs, tot eenen geleerden stand in de Maatschappij op te leiden". Men ziet, het regeerings/wog/wn van toen en dat van heden verschillen niet zooveel wat den tekst betreft. Iets anders is 't natuurlijk met de uitvoering. Hoe de uitvoering ervan in 1817 was, kan men eenigszins nagaan, als men weet, dat in 't bovengenoemd Verslag, lager- en middelbaar onderwijs tezamen in 5 bladzijden behandeld worden, en dat daarin slechts één getal voorkomt. Toch waren de bewindhebbers zeer tevreden, 'tgeen uit 't volgende jaarverslag (26 blz.!) bleek, waarin men leest: Jiet lager onderwijs is in vele provinciën van het Rijk tot eenen merkwaardigen graad van volkomenheid gebracht". — „Reeds heeft deze zoo algemeené schoolverbetering de bewondering verwekt der naburige volken, en zal zulks al verder doen, naarmate zij meer en meer van nabij zal gekend worden". Het is wel jammer, dat wij ons bij gebrek aan de noodige gegevens, uit die eerste schoolverslagen geen beeld kunnen vormen van den „merkwaardig hoogen stand" van het toenmalig lager onderwijs. De beteekenis hiervan werd intusschen door de regeering goed ingezien, getuige de aanhef van het Tweede School verslag (1817): „Is er één onderwerp van veel gewicht voor eene Landsregeering, dan is 't voorzeker de gesteldheid der openbare schólen. Op haar rust het geluk der ingezetenen, en van haar hangt de roem en de voorspoed af van den Staat. Geen grooter belang hebben ouders bij eene goede opvoeding hunner kinderen, dan de regeeringen bij de opvoeding van de burgers der Maatschappij." Beter kan men thans ook niet de beteekenis van goed lager onderwijs voor de volksontwikkeling en de volkswelvaart uitdrukken. Maar hoe is nu na 100 jaren de uitvoering van het regeeringsprogram geworden? Laten we dat kort aangeven aan de hand van het „Verslag van den staat der hooge-, middelbare en lagere scholen van 1915—1916." (uitgegeven in 1917.) Van de 839366 kinderen in den schoolplichtigen leeftijd *) En het natuurlijk betalen konden! J. W. Q.  8 van 7—13 jaar ontvingen 38848 geen lager onderwijs. Het aantal kinderen, dat alle lagere scholen bezocht, bedroeg 994376, doordat 'n groot aantal beneden 6 jaar, en 'n ander aantal boven de 13 jaar de scholen bezoeken. Die bijna 39000 kinderen, die geen lager onderwijs ontvangen, beteekenen nog niét 'n groot tekort aan de algemeené volksontwikkeling, ofschoon het opzichzelf zeer treurig is, dat er thans nog zooveel kinderen rondloopen, zonder eenig schoolonderwijs te ontvangen. Van oneindig meer gewicht is de vraag: wat kan de lagere school van heden den ca. 1 mill. kinderen meegeven in het leven, èn voor hun economischen toestand èn voor hun algemeen menschzijn? Op deze vraag moet het antwoord luiden: zèèr weinig: zóó weinig, dat het hoegenaamd niet beantwoordt aan het doel dat den wetgever reeds 100 jaar geleden voor den geest stond. Van die 1 millioen kinderen toch ontvangt meer dan 80/o niets anders dan wat ze van 6—12 jaar leeren kunnen. Nu kan men ook zonder speciale kennis van het schoolonderwijs wel begrijpen, dat het voor 't geheele verdere leven van weinig beteekenis is, wat de jeugd op dien leeftijd en in dien korten tijd bijgebracht kan worden, zelfs al waren alle factoren voor vruchtbaar onderwijs aanwezig. We zullen straks zien hoeveel kinderen na de lagere school nog onderwijs ontvangen. Voor de beoordeeling van de volksontwikkeling in Nederland blijft echter 't hoogst treurige feit 't grootste gewicht behouden, dat ruim 8O0/0 van ons volk niets anders dan de lagere school van 6—12 jaar bezoekt, en in dien korten tijd bitter weinig blijvends meekrijgt voor 't leven. Daarbij komt dan nog, dat dat volksonderwijs zelve lijdt onder twee groote kwalen: le. slecht opgeleide en zeer slecht bezoldigde onderwijzers, en 2e de overlading. Over 't eerste punt is in de laatste jaren al heel veel gezegd en geschreven geworden. Wij zullen dat hier dus laten rusten.x) Punt 2 daarentegen wordt teveel over 't hoofd gezien, is van 't grootste gewicht voor de geestelijke, zoowel als voor de lichamelijke gezondheid der jeugd, en zou met zoo goed als geen kosten véél verbeterd kunnen worden. Het kinderlijk organisme heeft veel beweging en veel frissche lucht noodig. Krijgt het beide in de schooljaren? Alle schoolartsen en hygiënisten zullen onvoorwaardelijk: neen! antwoorden. Eén enkel feit kan treffend aantoonen, waar in Nederland ') Zie: Beter Onderwijs en betere Onderwijzers, door J. W. Gerhard. Amsterdam 1898.  9 sdiool bezoeken; de Duitsche jeugd: 8 jaren. Welnu: in deze 8 jaren ontvangt 't Duitsche kind vaak nog iets minder lang onderwas dan het Nederlaridsche kind in 6 jaar! In Berlijn fcv. (en het is vrijwel in andere steden evenzoo) heeft 'n leerling m 8 jaren: 7360 leeruren, in Rotterdam 7740 leerUreniAioxjaren,'li5.Ams4€rdam vóór 1905: 7512 uren (llians 02UU—6800 uren. Gemiddeld per jaar 1000—1290 (in Rotterdam) terwijl het in Berlijn slechts 866 uren bedraagt gedurende de eerste 6 schooljaren! Ik meen, dat deze cijfers duidelijk de overlading aantoonen, waaronder de Nederlandjsche jeugd lijdt. En het ergste is dit voor de eerste schooljaren. Het is een (allesbehalve gunstige) eigenaardigheid der organisatie van ons lager onderwijs, dat bijna zonder uitzondering de 6-jarige kinderen een even langen schooltijd hebben als de 12-jangen' In andere landen (Zwitserland, Duitschland o.a.) laat men t jonge kind veel meer vrijheid, om later van 't oudere, ontwikkelder en lichamelijk sterkere kind meer te vragen In Berlijn heeft de le jaarklas (6-jarigen) 680 leeruren d ++ i ' T 14-Jangen daarentegen hebben 1080! In Kotterdam zitten de arme kleinen van 6 jaar ook al 1290 uur van 't heele jaar in school. iJE** de.ZC la^ge.leertijd 'n gezonde ontwikkeling van 't lichaam tegenhoudt en benadeelt, en zoodoende de volksweerbaarheid verzwakt, ligt voor de hand. Dat bovendien ook van geestelijke overlading gesproken moet worden, kan evenmin ontkend worden. De jeugdige hersenen hebben te weinig rust, en dat moet nadeelig werken Hoe krijgt men nu in Duitschland en Zwitserland 'n zooveel korteren leertijd, en daardoor 'n zooveel grooteren rusten ontspanningstijd? Ie. door pauzen van 5-20 minuten na elke les van ca. 50 minuten, en 2e. door langere vacanties. Bovendiem n de lagere klassen door 'n kleiner aantal lesuren per week. De vacanties voor alle lagere- en middelbare scholen duren ca. 12 weken. Lang geleden hebben schoolhygiënisten reeds 'n vacantieduur van 13 weken per jaar als de normale toestand aanbevolen. In Nederland duren de vacanties nog maar steeds ca. 7 a 8 weken in 't geheele jaar voor de overgroote meerderheid der schoolgaande jeugd! Waarom d^Tifoï» %Ay&6 VM d6n SCh°°im d0Or J- W- °erhard> in »v«gen  10 wordt in dezen toch niet het voorbeeld van Zwitserland^ Duitschland en andere landen gevolgd? 'n Doelmatige, schoolhygiënische verdeeling van den leertijd kan zonder uitgaven tot stand gebracht worden, en beteekent een enorme verbetering van den gezondheidstoestand der jeugd, en dus: 'n verhooging der volkskracht. Als argument tegen 'n verlenging der vacanties wordt vaak aangevoerd, dat de meeste ouders toch al geen raad weten, wat ze met hun kinderen zullen doen, en dat dezen nog veel beter op school opgeborgen zijn, dan dat ze op straat slenteren en het verkeer bemoeilijken. Dat argument is niet steekhoudend. Dat het van groot belang is voor de jeugd, de vacanties ook werkelijk goed door te brengen, opdat zij daarna weer, gesterkt naar lichaam en geest, het onderwijs kan volgen, is natuurlijk 'n eenvoudige waarheid. Maar — eerst moet er 'n voldoende vacantie zijn, en dan zal de behoefte hoe langer hoe sterker gevoeld worden, de jeugd ook in de vacantie bezig te houden op 'n geheel andere wijze, dan het in den schooltijd geschieden kan. Het gaat er mee, als met kindervoeding en -kleeding. Eerst na de in- en uitvoering van de leerplichtwet, is de behoefte daaraan sterk gevoeld geworden, en wordt deze sociale zorg voor de jeugd door staat en gemeente ook beter behartigd, Vóór dien tijd niet. Zoo zal het ook gaan met de zorg voor de jeugd in haar schoolvrijen tijd. Deze tijd moet zeer lang worden, opdat in Nederland sterk gevoeld worde: ook in de vacanties mag de zorg voor de jeugd niet blijven rusten, maar moet er juist heel veel gedaan worden, om het doel van de invoering der vacanties te bereiken: tichaam en geest der kinderen te versterken en te verfrisschen! De hoofdstukken over het werk van en voor de jeugd in de vacanties in Nederland, Zwitserland en Duitschland kunnen ons daaromtrent veel leeren. In de laatst genoemde landen waren de vacanties al veel langer dan in Nederland, voordat er zooveel voor de schooljeugd gedaan werd als thans. Met 'n goede hygiënische verdeeling van den leertijd staat ook in verband de kwestie van de verdeeling van den schooldag-. Moet het onderwijs alleen op den voormiddag gegeven worden, of ook nog in den namiddag, zooals bij ons gebruikelijk is? Alleen voormiddagonderwijs vindt men tegenwoordig in bijna alle Duitsche steden, en de resultaten ervan zijn overal zeer gunstig. Ingevoerd werd deze hervorming, nadat de ouders zich er bij meerderheid van stemmen vóór verklaard  11 hadden. In Hamburg b.v. al meer dan 25 jaar geleden. Ook in arbeiderskringen heeft men voorzoover ik weet, nooit ernstige bedenkingen geopperd. Het komt mij voor, dat ook bij ons autoriteiten en onderwijzerskringen in 't belang der jeugd deze zaak ernstig dienen te overwegen. Van groot belang voor de vruchtbaarheid van het onderwijs is ook de voedingstoestand der leerlingen. Dat deze vaak veel of alles te wenschen overlaat kan helaas niet ontkend worden. Daarom is bij de invoering van de leerplichtwet ook in art. 35 voorgeschreven, dat uit de openbare kas geld verstrekt kan worden voor kindervoeding en -kleeding. Veel wordt daarvoor echter niet gedaan. In 1915 hebben nog maar 57 gemeenten van de ruim 1100 in ons land dat art. 35 toegepast en daarvoor totaal uitgegeven f259698, n.1. f107973 voor rechtstreeksche verstrekking en f151724 voor subsidieering. Rechtstreeks alleen in de gemeenten Aalsmeer, Hoorn, Krommenie, Velsen, Zeist, Maartensdijk, Utrecht (f70090!), Aengwirden, Leeuwarderadeel, Lemsterland, Ooststellingwerf, Schoterland, Midwolda, Sappemeer en Warffum. 'n Subsidie geven: Deurne, Hilvarenbeek, Made, Schijndel, Wouw, Wijk, Arnhem, Doesburg, Stadt Doetinchem, Nijmegen, Delft, Dordrecht, Gouda, Leiden, Rotterdam (f41219), Alkmaar, Amsterdam (f28800), Bussum, Enkhuizen, Haarlem^ Watergraafsmeer, Zaandam, Middelburg, Vlissingen, Amersfoort, de Bilt, Dokkum, Harlingen, Smallingerland, Steenwiik. Oude-Pekela. 1 Beide wegen worden ingeslagen door 's Gravenhage (f 67435), Leeuwarden (f441), Opsterland, Weststellingwerf en Groningen (f10719). Ier oevoraermg van de lichamelijke gezondheid dient het instituut der Schoolartsen. Het Regeeringsverslag deelt daaromtrent alleen mee, dat in 108 gemeenten van ons land het medisch toezicht op de scholen is opgedragen aan Schoolartsen of aan Gemeentegeneesheeren. Deze 108 gemeenten zijn verdeeld over: Noord-Brabant: 3; Gelderland: 11; Zuid-Holland: 13; Noord-Holland: 26; Zeeland: 3; Utrecht: 6; Friesland: 12; Overijsel: 9; Groningen: 12; Drente: 12; Limburg: 1.  12 Kan 't minder? Aan de lichamelijke opvoeding door middel van spel en gymnastiek, wordt bijzonder weiiüg zorg besteed, vooral voor de jeugd boven 12 jaar. In 't Lager-Onderwijs-Verslag vindt men hierover niets. Men weet alleen, dat er op de school 'n paar uur onderwijs in de gymnastiek of vrij- en ordeoefeningen gegeven wordt. Uit 't Verslag van 't Hooger- en Middelbaar Onderwijs komt men alleen te weten, dat op de middelbare scholen voor algemeené ontwikkeling ook 2 uur (soms iets minder) is uitgetrokken voor gymnastiekonderwijs. * • * ONDERWIJS VOOR DE JEUGD VAN 13—19 JAAR. Meer dan den grondslag leggen voor de ontwikkeling van het volk, kan de lagere school met haar 6-jarigen cursus niet. Wat wordt er nu nog verder gedaan, om op dien grondslag voort te bouwen en de ontwikkeling op 'n peil te brengen, dat men zou kunnen zeggen: hier eindigt de schootsche ontwikkeling, en de jeugd is nu rijp voor het leven, om 'n eigen weg zelfstandig te gaan? Dat tijdstip kan men niet vroeger stellen dan 't 18e a 19e levensjaar. Daaruit volgt, dat het van het grootste belang is te weten: welke gelegenheden bestaan er voor de jeugd van 13—19 jaar (dus na 't verlaten der lagere school) om zich verder te ontwikkelen, en — door welk deel dier jeugd worden deze gelegenheden gebruikt? In 't volgende wil ik pogen een eenigszins bevredigend antwoord op deze vragen te geven. De ontwikkeling der jeugd van 13—14 jaar volgt twee wegen: die van 'n algemeené ontwikkeling, en 'n andere van de éirof/tfontwikkeling. Voor het eerste zorgt het Middelbaar Onderwijs (M.O.) voor algemeené ontwikkeling" zooals de officieele term luidt. De inrichtingen daarvoor zijn onze Hoogere Burgerscholen (H.B.S.), deels met 3-, deels met 5-jarigen cursus, en de Middelbare Meisjesscholen, bijna alle gelijkstaande met de 5-jarige H.B.S. De bevolking dezer scholen voor M.O. bedroeg:1) !) Deze en volgende gegeven» zijn ontleend aan het „Verslag van den Staat der Hooge-, Middelbare en Lagere Scholen in het Koninkrijk der Nederlanden over 1915—1916", uitgegeven in 1917.  13 le kl. 2e kl. 3e kl. 4e kl. 5e kl. Totaal Jongens 4097 3268 2698 1395 1074 12532 Meisjes 958 795 589 367 245 2954 J- en M. 5055 40(8 3287 Ï762 Ï3Ï9 Ï5486 M.O. voor Meisjes 627 554 445 358 ' 271 2255 Samen 5682 4617 3732 2Ï2Ö Ï5QÖ 17741 Iets verder dan de 5-jarige H.B.S. gaat 't Gymnasium (voor voorbereidend hooger onderwijs) met 6 klassen voor den 13—18-jarigen leeftijd. Alle scholen voor M.O. beginnen ook met het 13e levensjaar, d.w.z. na voleindigden 12-jarijzen leeftijd. De 33 Openbare Gymnasia werden bezocht: le kl. 2e kl. 3e kl. 4e kl. 5e kl. 6e kl. Totaal Jongens 494 467 339 304 275 221 2100 Meisjes 307 254 190 142 130 113 1136 801 721 529 446 405 334 3236 Telt men nu de leerlingen van 't M.O. op bij die der Openbare Gymnasia, dan krijgt men 'n totaal van 20977 kinderen, n.1. 6345 meisjes en 14632 jongens. Buiten de openbare zijn er echter nog 'n 36-tal bijzondere Gymnasia met te zamen 3272 leerlingen, waarvan 't geslacht niet nader is vermeld. Openbaar en bijzonder Gymnasiaal en Middelbaar onderwijs wordt dus (in 1915—16) gegeven aan 24249 teerlingen, waarvan nog maar ruim 5000 zijn, die verder onderwijs ontvangen dan de 3-jarige H.B.S. geeft. HERHALINGSONDERWIJS. Voor de arbeidersklasse biedt de herhalingsschool de eenige gelegenheid om het onderwijs van de lagere school voort te zetten. De Nederlandsche herhalingsschool echter strekt den Nederlandschen staat meer tot schande dan tot roem, en beduidt voor 'n verhooging van de algemeené volksontwikkeling al heel, heel weinig. Waardoor? le doordat het bezoek niet verplicht is. Daardoor gaan zeer vele kinderen eerst naar de herhalingsschool, als ze geruimen tijd de lagere school al verlaten hebben en het hier geleerde grootendeels weer vergeten zijn. Dat drukt natuurlijk het onderwijs, dat nu niet een voortzetting kan zijn van de 6e klasse der lagere school, zooals het zijn moest, maar 'n herhaling van wat  14 vaak al in de 4e, 5e klasse behandeld is. 2e door den slecht gekozen tijd, n.1. op 'n paar avonden per week na 7 uur, als de leerlingen 'n lange dagtaak achter den rug hebben, en dus zeer vermoeid zijn; 3e door het zeer geringe bezoek. Alle herhalingsscholen te zamen werden n.1. slechts bezocht door 32678 jongens en 18163 meisjes, samen: 50841 kinderen, d.i. 79 op 10000 der bevolking! Wit het H.O. iets beteekenen, zelfs na 'n 6-jarige lagere school, dan moet het voldoen aan deze twee voorwaarden: le het moet verplicht gesteld worden voor alle kinderen, ten minste van 13—16 jaar, die geen andere onderwijsinrichting bezoeken; 2e het moet gegeven worden overdag met verplichting van den werkgever, zijn jeugdige arbeiders (sters) daarvoor öf 'n morgen, öf 'n middag vrijaf te geven. Op deze grondslagen werd al meer dan 70 jaar geleden de .iFortbildungsschule" in 't kanton Zürich ingericht, en ofschoon deze destijds ook slechts volgde op 'n verplichte 6jarige dag-volksschool, is daardoor toch de algemeené volksontwikkeling op hooger peil gebracht dan in Nederland. Nu rest ons nog, na te gaan welke gelegenheid 'n jongen of 'n meisje in Nederland heeft, om in 'n bepaalde richting voor een of ander beroep, ambacht of bedrijf opgeleid te worden, of zich te bekwamen. Van oudsher heeft de slaat zelve moeten zorgen voor de opleiding zijner onderwijskrachten. Daarnaast geschiedt dit echter op grootere schaal door gemeenten en particulieren. Hier volgt 'n overzicht van 't aantal kweekelingen, wier opleiding aan de kweekscholen slechts 4 jaren duurt: jongens Meisjes Samen 7 Rijkskweekscholen 547 86 633 3 Gemeentelijke kweekscholen 88 259 347 19 Protest, kweekscholen 677 720 1397 38 R. Kathol, kweekscholen 611 1803 2414 3 andere kweekscholen — 267 267 81 Rijksnormaallessen 1891 2235 4126 4 Gemeentelijke normaallessen 138 201 339 142 Bijzondere normaallessen 1711 2101 3812 door Hoofden van scholen 4 28 32 * 5667 7700 13367  15 MIDDELBAAR ONDERWIJS VOOR VAKOPLEIDING. Aantal Aantal »,.,.,. inricht ngen leerlingen Middelbaar technisch O. 7 2069 Zeevaartscholen 12 1171 Visscherijscholen 15 436 Handelsdagscholen 20 1443 Handelsavondscholen (gemeentelijke) 31 2832 id. (particuliere) 68 5089 Huishoud-, industrie-, kook- en vakscholen voor Meisjes 41 7455 Ambachtsscholen 60 8850 Vakscholen 35 1656 Teekenscholen 301 19524 Scholen voor beeldende kunsten en kunstnijverheid 10 1560 Burgeravondscholen 46 7018 Land-en tuinbouwscholen 26 1106 Samen 60209 (Behalve deze land- en tuinbouwscholen vermeldt het Regeeringsverslag nog 416 landbouw- en 131 tuinbouw-ivmtercursussen, benevens 144 en 63 zulke cursussen voor volwassenen), 12 cursussen in hoefbeslag, en 43 cursussen in paardenen rundveekennis; 25 curs. voor onderwijs in pluimveeteelt.) Is uit 't voorgaande nu een volledig beeld te krijgen van alle inrichtingen voor voortgezet onderwijs? Neen. Er bestaat b.v. 'n aantal particuliere avondscholen, door onderwijzers opgericht welke ongeveer gelijk staan met handelsavondscholen en niet in 't Regeeringsverslag genoemd worden. Verder worden er vele cursussen, vooral des winters, gehouden en ingericht door vereenigingen als de „Maatschappij tot Nut van 't Algemeen". We mogen echter gerust aannemen, dat t totale aantal leerlingen, welke al deze ongenoemde avondscholen en cursussen bezoeken, het beeld van het voortgezet onderwijs in Nederland, dat het Regeeringsverslag ons geeft, niet belangrijk verandert. En hoe is nu de totale toestand volgens het Verslag? Herhalingsonderwijs 50841 leerlingen. Algetn. Middelbaar O. 17741 Gymnasiaal O. 6508 ,', Kweekscholen enz. 13367 „ M. O. voor Vakopleiding 60209 „ Totaal 148666 leerlingen.  16 Laat ons met 't aantal op de niet genoemde scholen en cursussen 'n totaal van 160000 kinderen aannemen, die 'n verder onderwijs ontvangen dan de 6-jarige volksschool biedt, staande in den leeftijd van 13—18, 19 jaar. Hoe groot is 't werkelijke aantal kinderen van dezen leeftijd? Volgens 't Onderwijsverslag telde Nederland 800518 kinderen van 7 tot beneden 13 jaar. Van 13 tot beneden 20 jaar is 't aantal wellicht even groot, dus ca. 640000 kinderen van dien leeftijd zouden in 't geheel geen schoolonderwijs meer ontvangen. Hiervan moet echter 'n aantal van 71319 afgetrokken worden, n.1. kinderen van 13 jaar en ouder, die nog de lagere school bezoeken, 'n Deel van deze kinderen gaat op scholen voor uitgebreid en meer uitgebreid lager onderwijs (Ulo en Mulo-scholen). Dat deel ontvangt derhalve onderwijs in 'n 7e, 8e of 9e jaarcursus. Voor de rest zijn 't kinderen, die op dien leeftijd nog in de 6e (of 'n lagere) klas zitten van de gewone lagere school. Juiste opgaven omtrent Ulo en Mulo-scholen ontbreken in het Verslag. • • De betrekkelijke bloei van 't algemeen ontwikkelend middelbaar onderwijs is nog van zeer jongen datum, is n.1. eerst begonnen na 1900. Men vergelijke maar eens de cijfers van 't jaar 1915 met die van 1897. Destijds werden de openbare gymnasia bezocht door 2374 jongens en 109 meisjes; de biezondere door ± 2000 leerlingen; de H.B.S. door 6510 j. en 520 m.; de meisjes-H.B.S. door 1361 m., samen dus döor ± 13000 kinderen, d.i. 26 per 10000 inwoners. Dezelfde inrichtingen in 1915 door 24249 leerlingen, d.i. 37 per 10000 inwoners. De herhalingsscholen telden in 1897 'n bevolking van 18350 kinderen of 37 per 10000 inw.; in 1915 zijn 't 50041 kinderen, d.i. 79 per 10000 inwoners. Ondanks dezen vooruitgang komt men na al 't voorgaande tot de slotsom: het „voorwerp van de aanhoudende zorg der regeering" wordt nog maar zeer stiefmoederlijk behandeld  Zorg voor de Jeugd door Vereenigingen in Nederland in de 19e en in 't begin der 20e eeuw. Meer nog dah voor 't individu geldt voor een volk het Mens sana in corpore sano. Volksgezondheid is 'n eerste vereischte voor volksontwikkeling en volkswelvaart. Alles, wat geschiedt om het volk lichamelijk gezonder en sterker te maken, om volksziekten te voorkomen of te genezen, behoort tot de eerste en vóórnaamste taak der gemeenschap. In 't volgende wil ik beproeven in hoofdlijnen aan te geven wat in Nederland voor die hygiënische kuituur gedaan wordt. KRAAMVROUWEN- EN ZUIGELINGENZORG. Als ik met den zuigelingenleeftijd begin, dan is dit niet in de eerste plaats, om achtereenvolgens de verschillende levenstijdperken van den mensch te behandelen, maar omdat men hierbij duidelijk het groote verschil tusschen kuituur-werk en louter weldadigheid kan aantoonen. De Gemeenschap van vroeger was weldadig ten opzichte van alles, wat als lastig gevoeld en dat als zoodanig gezien werd: bedelaars, haveloozen, dakloozen, gebrekkigen, en — vondelingen. De weldadigheid wilde alleen die openbare ellende bedekken of verzachten, maar had geenszins ten doel: de genteenschap stoffelijk en moreel gezonder, sterker te maken. Die weldadigheid was en is geen kuituur. Die vindt men bij de zoogenaamde wilde of onbeschaafde volken ook. Kuituurwerk werd de weldadigheid eerst, toen zij een opbouwend karakter verkreeg, toen zij niet meer aalmoezen gaf, maar zich het kuituur-doel stelde: de menschen gezonder en moreel sterker te maken, d.i. op 'n hoogeren trap van beschaving te brengen. En nu bemoeide de weldadigheid zich  18 niet in de eerste plaats met de ellende, die openlijk gezien werd, maar trachtte door nadenken hen te zoeken, die niet in ellende verkeerden, maar toch evenmin in staat waren, om zich lichamelijk en moreel zelf ten volle te ontwikkelen. En de uiterst langzame weg, die de ware kuituur opwaarts voert, wordt zeker niet beter aangetoond, dan door het feit, dat eigenlijk eerst in het begin der 20ste eeuw ingezien werd, welk een eminente beteekenis voor de kuituur de zorg voor de lichamelijke en geestelijke ontwikkeling van het gansche jonge geslacht is, en als basis daarvoor: de zorg voor de zuigelingen. . Is het niet 'n groote dwaasheid, wèl te zorgen voor ziekte en ellende van de volwassenen, en niet te trachten dat alles te voorkomen, door de menschen van de geboorte af gezond en sterk te maken? Zeker, de maatschappelijke toestanden zijn van dien aard, dat duizenden en tienduizenden gezonde kinderen later toch tot 't groote leger van hulpbehoevende zieken (b.v. tuberculootzen) gaan behooren, maar wie zal ontkennen, dat de thans heers chende ellende voor duizenden met gekomen zou zijn, als ze in betere condities van hun geboorte af waren groot geworden, als zij dus — volwassen zijnde — veel grooter weerstandsvermogen hadden gehad? 'n Ware foi#u«/-gemeenschap tracht derhalve reeds de zuigelingen te beschermen tegen alle kwade invloeden, die hen bedreigen. . En deze zijn talrijk, èn door onkunde van de ouders, en door verschillende materieele omstandigheden, waarin de ouders verkeeren. Wil men eenige bewijzen? Men vindt er vele in het perste Jaarboekje (1916) van den Bond tot Bescherming van zuigelingen". 0 De zuigelingensterfte in Nederland bedroeg in 't eerste levensjaar van alle levend aane-ep-even: 19.09'lo in 1880/1904; 12.63 °b in 1904/8 en 10.43 /, in 1909/13 Meer of minder vertoont zich dit verschijnsel in alle landen. Nederland maakt daarbij nog niet eens een slecht figuur. Men hoede zich echter, op grond van die statistiek de meerdere of mindere voortreffelijkheid van de kuituur der verschillende landen af te meten, 'n Stad of Staatsgemeensdiap kan veel meer doen voor de bescherming van zuigelingen dan 'n andere, en toch 'n grooter sterftecijfer hebben. Dit hangt ook veel af van meer of minder gelukkige natuurlijke omstandigheden (grond, klimaat, drinkwater e.d.). tn i) Verkrijgbaar te Utrecht, Achter St Peter 8, bij den Secretaris: J. H. O. Carstens.  19 al maakt Nederland nu geen slecht figuur in internationale tabellen van zuigelingensterfte (zie het Eerste Jaarboekje, blz. 9), toch blijft het juist wat daar tevens te lezen is: „dat nog 'n groote daling der zuigelingensterfte (in ons land n.1.) mogelijk is". En ik voeg erbij: ook noodzakelijk. 'n Volmaakte toestand ware 't, indien alle zuigelingen onder voortdurend geneeskundig toezicht bleven, en verder alles verkregen, wat ze noodig hadden. De rijken kunnen dat alles hebben. De arbeidersklasse en zelfs de middenstand niet geheel en al. Hier moet nu de gemeenschap bijspringen, of de weldadigheid steunen. Het mooiste voorbeeld van het eerste geeft de stad Charlottenburg in Pruisen. Om de zeldzaamheid van 't geval zij dat hier kortelijk vermeld. In 1905 richtte de stad Charlottenburg de eerste vier stedelijke ,£auglingsfürsorgestellen" op: twee vrouwenverenigingen voerden het beheer. Reeds in 't eerste jaar werden 811 echtelijke en 147 buiten-echtelijke zuigelingen opgenomen. Na 10 jaar — in 1915 — bedroeg dit aantal 3500 zuigelingen, du. 67,5 o/o aller echtelijk en 82,5 »/o aller buiten-echtelijk geboren kinderen in Charlottenburg. Daarbij komt nog 'n groot aantal kinderen van boven 1 jaar, waarvoor wekelijks aparte spreekuren zijn. Voor de verzorging dienen melkkeukens, twee „crèches" voor zuigelingen, elk met 15 bedjes, en 'n herstellingsoord voor zwakke zuigelingen. Door al deze maatregelen heeft Charlottenburg de geringste zuigelingensterfte van alle groote steden in Duitschland.1) En hoe staat het met de ZUIGELINGENZORG IN NEDERLAND? In het „Vrouwenjaarboekje voor Nederland" (1917) worden de volgende plaatsen genoemd, waar 'n vereeniging hiervoor bestaat: Amsterdam, Arnhem, Bergen op Zoom, Breda, Deventer, 's-Gravenhage, Haarlem, Helmond, 's-Hertogenbosch, Leiden, Maastricht, Nijmegen, Rotterdam, Tilburg, Utrecht, en 'n provinciale Vereeniging voor Zeeland. Het doel is bij allen: zoogende moeders raad te geven bij de voeding harer kinderen, en door verschaffing van hygiënisch toebereide melk (uit „melkkeukens") onvermogenden te steunen. Voor zoover ik kon nagaan, zijn al deze vereenigingen na 1900 opgericht. De uitstekend geleide „Amsterdamsche Ver- *) Ontleend aan de „Medizin. Reform." Jahrg. 23, Nr. 14.  20 eeniging voor Zuigelingenzorg" werkt sinds 1911; zij ontvangt o.a. 'n subsidie van f 1000 per jaar van de gemeente! De grootste verdienste in deze zaak heeft zich de in 1908 opgerichte ,JJederlandsche Bond tot Bescherming van Zuigelingen" verworven door zijn propaganda in woord en geschrift. Behalve op het reeds genoemde „le Jaarboekje" wijs ik op het uitmuntende betoog van Prof. O. Scheltema: Kinderbescherming als eisch van zelfbescherming der Maatschappij, kosteloos verkrijgbaar bij den Secretaris van den Bond in Utrecht. Evenzoo: „Beschamende Zuigelingensterfte." Behalve 'n 16-tal vereenigingen voor Zuigelingenzorg zijn tot den Bond toegetreden 'n 18-tal andere, welker werkzaamheid gedeeltelijk op 't zelfde terrein valt. Nauw daarmee verbonden is de zorg en versterking van kraamvrouwen, en der verdere verpleging van zuigelingen en heel jonge kinderen: kleine-kinder en-bewaar plaatsen, Asylen voor ongehuwde moeders, kinder-ziekenhuizen. Het Jaarboekje" noemt 'n groot aantal inrichtingen en vereenigingen op, die gedeeltelijk werkzaam zijn op 't gebied der zuigenlingen-bescherming. Grootendeels zijn dit vereenigingen van ouderwetsch liefdadigen aard. Welk 'n uitgebreid kuituurwerk hier nog te verrichten valt, leert dit Jaarboekje heel duidelijk. Alleen — of tenminste in de eerste en voornaamste plaats — is dit te doen op de door den Bond aangewezen wijze, zooals bv. de „Amsterdamsche Ver. v. Z." werkt, en zooals het schitterend in Charlottenburg gedaan wordt. Steun van rijks- en gemeentewege mag op den duur nergens uitblijven. Er is wel al sinds lang in groote gemeenten, misschien ook in kleinere (gegevens hieromtrent heb ik niet kunnen vinden) 'n „Gemeentelijke Geneeskundige Dienst", die geneeskundige hulp verschaft aan onbemiddelde gezinnen. En deze hulp strekt zich ook uit tot de zuigelingen. Maar dat alles is nog hoogst onvoldoende, en draagt bovendien het karakter van Armenzorg. Dat mag het niet zijn, en dat wordt voorkomen door „Vereenigingen voor Zuigelingenzorg" öf — nog beter — door deze zorg tot 'n algemeen belang te maken, zooals in Charlottenburg. . Naast de zorg voor den zuigeling, is zeker van met minder belang die voor de kraamvrouw. En hier is het liefdewerk al veel vroeger begonnen. Hielp men de moeder, dan kwam dit ook de zuigeling ten goede, dacht men. Dit is nu ten deele waar, doch niet heelemaal, getuige het hiervoren geschetste speciale kuituurwerk voor zuigelingen, dat nog van jongen datum is.  21 Zooals gezegd, voor on- en minvermogende kraamvrouwen heeft de weldadigheid sinds lang een open hand gehad. Geldelijke steun en hulpverleening in de huishouding zijn hier de vormen van kuituurwerk. Het „Vrouwenjaarboekje" noemt 65 gemeenten op, waar vereenigingen dit liefdewerk verrichten. Ik vermoed, dat 't aantal wel veel grooter zal zijn In de meeste gemeenten zal deze vorm van weldadigheid wel in stilte uitgeoefend worden. Meestal zijn het godsdienstige vereenigingen. In Amsterdam, Haarlem, Rotterdam en Zetten bestaan „Bureaux voor uitzending van kraamverzorgsters en bakers" Verschillende afdeelingen van ,Jiet Groene en het Witte Kruis" doen hetzelfde. Inrichtingen tot verpleging van on- en minvermogende kraamvrouwen vindt men in de universiteitssteden: Amsterdam, Groningen, Leiden en Utrecht, benevens in Rotterdam In verband met deze kwestie lijkt het me van belang hier te wijzen op de stad Basel. Daar werden in 1914 totaal 3124 kinderen levend geboren (n.1. 2632 van de eigenlijke inwoners en 492 van „Passanten"). En wat leert nu het „VerwaltungsBericht für 1914" van het gemeentebestuur? Dat er alleen in het „Frauenspital" reeds 1651 verlossingen plaats vonden i? verloskundige afdeeling der Universiteitskliniek *) 191 Meer dan 50 «/<, van alle verlossingen in 't jaar geschiedt derhalve in 't gasthuis. De gemiddelde duur van het verblijf op de verloskundige afdeeling van het „Frauenspital" was ni/2 dag Inde le klasse lagen 132 patiënten, die gemiddeld f5.74 betaalden, in de 2e klasse: 450 tegen f2.77 en in de ?LÏ f-S€,: 1819 tegen f1-425 P"" da£- Bovendien werden er 1554 kinderen verpleegd tegen 2U/2 cent per dag. Deze getallen betreffen het geheele „Frauenspital", dat natuurlijk niet van die verpleeggelden kan bestaan. Het door de gemeente gedragen tekort daarop bedroeg in 1914: f55.654.—. KINDERBEWAARPLAATSEN EN BEWAARSCHOLEN. Het zeer jonge kind behoort allereerst bij de moeder. Maar als deze gedwongen is, buitenshuis arbeid te verrichten, of zelfs binnenshuis, zonder zich om haar kleinen te kunnen bekommeren? Een teeken van beschaving is dat niét. Maar het kómt nu *) D.i. de Allgemeine Poliklinik", in 1914 opgeheven na de odnchting van de „Oeffentliche Krankenkasse». P  22 eenmaal voor in alle „beschaafde" landen. Speculatie-geest maakte daarvan gebruik om „bewaarplaatsen voor kleine kinderen (zuigelingen inbegrepen)" op te richten — uit winstbejag. Dat heeft allerwegen tot de ergste misstanden geleid. In die „bewaarplaatsen" werden de kleinen vaak meer mishandeld en verwaarloosd, dan verzorgd. Eindelijk werd het te bar; er kwamen in de pers beschrijvingen van zulke toestanden, dat weldenkende en sociaalvoelende kultuurmenschen vereenigingen oprichtten, om daarin verbetering te brengen. Ook gemeente-besturen begonnen eenig besef te krijgen van hun \ax\taar-plicht, om in naam der gemeenschap iets te doen. De Maatschappij tot Nut van het Algemeen" moet hier genoemd worden als een van de eersten die zich deze zaak aantrokken. In 1906 gaf zij een zeer belangrijk Rapport uit, getiteld: ,f1et voorbereidend onderwijs en de kleinekinderbewaarplaatsen in Nederland. Men bedenke: in 1906 moest nog geconstateerd worden, dat het daarmee in Nederland zeer treurig gesteld was! En hoe is het thans in 1917? Men heeft te onderscheiden tusschen inrichtingen voor voorbereidend onderwijs (de „bewaarscholen", zooals de ouderwetsche naam luidt) en de „kleinekinderbewaarplaatsen". De eerste soort neemt de kinderen in den regel op in het 3e of 4e levensjaar totdat de gewone lagere school ze overneemt. Volgens het Onderwijsverslag over 1915/16 der Regeering bedroeg het aantal openbare bewaarscholen in heel Nederland: 185 met 33745 kinderen en dat der biezondere: 1154 met 110093 kinderen, samen dus: 143838 kinderen. De „Mij. tot Nut van het Algemeen" onderhoudt in 1917: 90 bewaarscholen. Men houde hierbij in 't oog, dat zeker een groot deel dezer kinderen niet de bewaarscholen bezoekt, omdat de moeder uit werken gaat, maar om wat te leeren. En voorzoover die voorbereidende scholen — openbare of bijzondere — voldoen aan de hygiënische en pedagogische eischen, die er aan gesteld mogen worden, bewijzen zij het kind 'n grooten dienst voor zijn lichamelijke en geestelijke ontwikkeling. Jammer maar, dat er heel weinig ideaal-bewaarscholen zijn. Iets anders is 't met de „kleine-kinderbewaarplaatsen , die de kleintjes op nog jeugdiger leeftijd reeds opnemen, en in Frankrijk „Crèches" genoemd worden. In navolging daarvan hier te lande vaak ook. Staat en gemeenten bekommeren zich om dit kuituurwerk nog niét veel. En toch is 't zeker duidelijk, hoeveel kiemen van ziekte en zwakte gelegd worden in duizenden en duizenden  23 kinderen, die in hun prille jeugd onvoldoende verzorgd worden. De maatschappij moet er later voor boeten. Statistieken omtrent de in ons land bestaande „Crèches" zijn er niet. Afgaande op 't zeer geringe aantal vereenigingen met het luttele budget daarvoor in ons land, is 't er nog heel treurig mee gesteld. De stoot tot het oprichten van „Crèches" gaf Am- siciuam in iöiz. uorat voigae in 1875; 1883: 's-Gravenhage 1884: Rotterdam. Verder volgden: Leiden, 1885; Utrecht, 1894 Arnhem, 1899; Leeuwarden en Zutfen, 1901; Groningen, 1902 Voor 't jaar 1917 vermeldt 't „Vrouwenjaarboekje" 31 kleine-kinderbewaarplaatsen in 19 gemeenten van ons land. Waarlijk hèèl weinig. Ook, als er nog enkele meer zijn. De oudste vereeniging, die op dit terrein werkt, is de Amsterdamsche „Vereeniging tot Verbetering van Kleinkinderbewaarplaatsen" (opgericht 1872). Zij heeft er 4! Het verpleeggeld bedraagt er thans 10 ct. per dag, waarvoor 't kind gevoed en verzorgd wordt van 's morgens 8 tot 's avonds 8 (kinderen in den leeftijd van 6 weken tot 6 jaar). In 1914 bedroeg het aantal verpleegdagen 56358 (in 1913: 61819 en in 1916: 61623). Hoeveel kinderen er verpleegd worden geeft het verslag — helaas — niet op. In de kosten draagt de Gemeente sinds 1914 jaarlijks f2000.— bij! Voor 1917 werd dit f4000.—. De uitgaven bedroegen in 1914: f 16554.—; in 1916: f 18167.—; 't aantal leden is ruim 500. Behalve deze inrichtingen heeft men in Amsterdam nog de volgende inrichtingen van dien aard: 2 Roomsch-Kathoheke, 2 Protestantsche en 1 „Zuigelingen-inrichting". KULTUURARBEID VOOR DE SCHOOLGAANDE JEUGD. Men kan zich thans geen kuituurvolk denken zonder algemeen ontwikkelend onderwijs aan haar jeugd van 6—18 jaar. Aan dit ideaal beantwoordt nog geen enkele staat. Wèl voor de 6—12-jarigen, en in enkele landen voor de 6—15 a 17jangen1) (o.a. Zwitserland en Duitschland). Nederland voerde de leerplichtwet in toen bijna alle andere Europeesche staten waren voorgegaan, n.1. eerst in 1901. Feitelijk heeft dat in den toenmaals bestaanden toestand heel weinig verbetering gebracht, wijl de schooltijd slechts 6 jaar ver- 11 ik geef mededeelingen uit 't Rapport van het „Nut". *) Met verplicht voortgezet 0ierhalings)-onderwijs inbegrepen.  24 plichtend gesteld werd, 't geen al reeds gebruik was zonder wet. De schooltijd is 't belangrijkste tijdperk voor de ontwikkeling van den jongen mensch, in lichamelijk en geestelijk opzicht. Het ideaal der kuituur ware alweer: in beide opzichten het jonge geslacht onder de best mogelijke voorwaarden op té voeden en te onderrichten. Mens sana in Corpore sano! Hoe weinig werd en wordt deze waarheid in acht genomen. De scholen en het onderwijs waren (en zijn nog) van dien aard, dat de gezondheid der kinderen er veelal onder leed, en daardoor leed natuurlijk ook de geestelijke ontwikkeling. Het gevolg van het inzicht daarvan was een uitbreiding van de sociale hygiëne onder den naam van SCHOOLHYGIÊNE. Op de schoolgebouwen, op 't onderwijs en op de leerlingen diende geneeskundig toezicht gehouden te worden. Daarmee werden schoolartsen belast. Ons land voerde heel laat zulk geneeskundig schooltoezicht in, en in 1915 waren nog maar in 104 gemeenten schoolartsen aangesteld (volgens 't Onderwijsverslag). Daarvan alleen in Noord-Holland 26. In Amsterdam zijn 5 artsen belast met 't geneeskundig schooltoezicht. In den regel onderzoeken zij alle kinderen — tenzij de ouders overwegend bezwaar maken — die pas op school komen, en blijven zich daarna geregeld op de hoogte stellen van zulke kinderen, die dat noodig hebben. In 1913 onderzochten zij 26486 leerlingen. VOLKS- EN SCHOOLBADEN. „Een ieder, man, vrouw of kind, wekelijks een bad." In ons waterrijk land moest deze wensch van de „Vereeniging voor Volks- en Schoolboden" al zeer gemakkelijk te bevredigen zijn, ja moest niet meer geuit behoeven te worden. Dat hij desondanks toch geuit werd en wel in 't jaar 1916 toont aan, hoe weinig de Nederlanders het vele water van hun land aanwenden voor de reinheid van — hun lichaam. Wel geniet Nederland in het buitenland den roep van zindelijk, maar dit geldt meer de kleine straatsteentjes voor de huizen onzer oude, antieke stadjes, dan de Nederlanders zelve. Hoeveel woningen der gegoeden hebben 'n badkamer? Hoeveel goede en goed-  25 koope inrichtingen tellen onze groote steden, voor 't gebruik maken van een bad? s iï k1 8i9- ^ftateerde Dr. W. Francken ,dat er maar één volksbad m Nederland bestond.1) Twintig jaar later schatte ur. j. L.. ri. Fischer in zijn rapport aan de „Nederlandsche Vereeniging voor Volks-en Schoolbaden" het aantal op 25 a 30 *) Met aantal baden berekende de schrijver op grond van de ontvangen gegevens op ca. 400000 in één jaar. Hoe bitter weinig dat was, toonde hij aan door het te vergelijken met het aantal yolksbaden, genomen in de gemeentelijke badinrichtingen der stad München: dat bedroeg nl. in 1906- 1400000' Dat was in 'n stad met 550.000 inwoners, dus ongeveer zoo (irina 1906)Sterdam' °f alS de" Haag €" Rott€rdam same" De genoemde Vereeniging (in 1903 opgericht) had dus nog volop werk, en elk jaarverslag getuigt, dat dit niet vergeeft verncht is. Aan de 13e Conferentie in Juni 1915 te Arnhem gehouden, was 'n tentoonstelling verbonden van wat reeds op het gebied van Volks- en Schoolbaden tot stand was gebracht; daar zag men dan ook teekeningen en ontwerpen van badinrichtingen m arbeiderswoningen, van fabrieks- en militaire baden. Het gaat dus voorwaarts. -06 JVen v- Volks* en Schoolbaden" telde in 1916: ruim 800 leden, w.o. 12 gemeentebesturen, 62 gezondheidscommissies, 21 bad- en zweminriditingen, 34 hygiënische en aanverwante vereenigingen, te zamen 115 gemeenten vertegen3 maanden ' °rgaa" "°nS Bad" versCmïnt 1 keer per KINDERVOEDING EN -KLEEDING. Met de verplichting aan de ouders, om hun kinderen naar StUren' moest ei&enliik gepaard gaan de verplichting l~Z- WnffnuptP o"» te voorzien in 't gemis aan voldoende Gl feeding van 'n heel groot aantal schoolkinderen! Men kan het dezen toch niet tot plicht maken, om behoorlijk gevoed ter school te komen, en dus het onderwijs goed te volgen? En als de ouders er niet voor kunnen zorgen — t geen ook nog in alle kultuurlanden voorkomt — dan is 't •JUS&S&f ÏSï baKwm eM Statistiek der W»™- j.1 S^^iis^iVriSS^SSVoUtsbaden'door  26 de plicht der gemeenschap, als deze zich tenminste 'n kultuurgemeenschap noemt. De Nederlandsche wetgever in 1901 begreep deze kuituur echter nog niet geheel, en meende alleen, 'dat 't wel mocht, indien gemeente-besturen geld voor zulk kuituur-werk uittrokken. Van dit verlof hebben 51 gemeenten (van de ruim 1100!) in 1914 gebruik gemaakt, tot 'n totaal-bedrag van f167.269.—, voor 'n schoolbevolking van ruim 900.000 kinderen. (In Zürich, 'n stad van 200.000 inwoners werd in den winter van 1914/15 voor dit doel uitgegeven 168.666 frs. en in den zomer van 1915 nog: 71.210 frs.; totaal dus in 't jaar: 239.876 francs. Daarvan profiteerden in den winter 4797 kinderen gedurende 123 dagen en 's zomers ontvingen 2762 kinderen 'n ontbijt en 2400 'n middagmaal.) Terwijl de Staat zijn kultuurplicht niet nakwam, waren het in Amsterdam weldenkende kindervrienden, die 'n vereeniging oprichtten om in den nood te voorzien. Als deze nood nóg maar in uiterst geringe mate op, die manier verzacht werd, dan is dit niet hunne schuld, maar die van de zeer geringe deelneming van de zijde der gegoeden in dit werk, en van de kant der gemeentebesturen, die niets of heel weinig doen. Amsterdam gaf in 1913 'n subsidie van f27.460.—. Verleden jaar (1916) nam de gemeenteraad het besluit, om voortaan van gemeentewege het werk ter hand te nemen. Sinds 1884 was dit gedaan door de Vereeniging „Kindervoeding". In 't le jaar werden 13.000 maaltijden verstrekt; in 1911—12: 386.174. Uitvoerig behandeld vindt men deze zaak in het „Rapport over Kindervoeding en -kleeding in Nederland en in het Buitenland",1) uitgebracht voor het „Congres voor Kinderbescherming" in 1913. VACANTIE-KOLONIES EN KINDER-HERSTELLINGSOORDEN. 'n Jaar lang het kind dag in, dag uit (behalve des Zondags) naar school te sturen, zou 'n te groote inspanning van zijn hersenen zijn. Daarom zijn er vacanties ingesteld, om het verbroken evenwicht te herstellen. Dit kan echter alleen ten volle geschieden door een zoo lang mogelijk verblijf in de vrije natuur. Voor 't gros der stadskinderen is de vrije natuur x) Prijs f 1.50; 251 blz. Verkrijgbaar: Bureau van den „Bond van Nederlandsche Onderwijzers" te Amsterdam.  27 echter een vrij onbekend iets. Hoeveel stadskinderen kunnen de vacantie buiten — in bosch, op de hei of aan 't strand — doorbrengen? Een hèèl, hèèl klein aantal. a Ï1*»1^1?1!? der.gemeenschap is 't weer, er voor te zorgen. + iJT- kinderen w de vacantie verkrijgen, waarvoor zij ingeVu 1S.: ZHe beWeSi»g in de vrije natuur. Dat zou zijn ware kuituur! Maar o wee! Hoe weinig van die kuituur vindt men in de kultuurlanden. En het was alweer niet de Staat, die zich zijn kuituurplicht het eerst herinnerde, het waren weer enkele volks- en kindervrienden, die voor dit kuituur-werk vereenigingen oprichtten. De stoot aan deze beweging voor Vacantie-kolonies gaf de Zwitsersche predikant Walter Bion in Zürich, die in 1876 de eerste vacantie-kolonie stichtte.1) In ons land kwam, dank zij 't initiatief van Mr. A. Kerdijk de eerste, nl. de „Amsterdamsche Vereeniging voor Gezondheids-en Vacantie-kolonies" in 1883 tot stand. Weldra volgden ?«sa a&' K?^"1' ?ronui£en en Leeuwarden (in de jaren 1ÖÖ4—80). Om het werk vooral voor kleinere gemeenten beter te kunnen organiseeren werd in 1902 het „Centraal-Genootschap voor Kinderherstellingsoorden en Vacantie-kolonies" ongericht. Hoe het thans in Nederland met dit kuituurwerk gesteld is, moge de volgende cijfers aantoonen. m imr:Weogno^t wP^aa/ Genootschap" werden uitgezonden ml 915: 2027 kinderen en in 1916 2102! (Van 1905 tot 1914 1974^930! 2W6a\432)CtieVeIijk: 31' 261' 551' 861, 1279, 19°5, Ontvangsten en uitgaven bedroegen in 1916: f162024. in 1916 zijn bovendien 't heele jaar door de kolonie-huizen in gebruik geweest voor de verpleging van honderden Belgische en Duitsche kinderen, met totaal 64259 verplegingen Het „Centraal Genootschap" telt 163 afdeelingen, (in 1916) benevens 18 aangesloten „Groene-Krais"-Vereemgingen en het beschikt over 6 koloniehuizen, nl. te Egmond *aaiï Zee, De Steeg en Nunspeet. Door 'n geschenk van de Spaarbank te Hoogeveen komt er aldaar een nieuw bij. Amsterdam. De „Amsterdamsche Vereeniging" zond in 1915 : 420 en % Bij het 25-jarig jubileum ïn 1901 gaf de „Verein der Züricher Fenenkolomen» een prachtig geïllustreerd Gedenkboek uit: %eFeriZ £ÊX#«nT^fl"^."^ ml den °ebiete derKihTer-Qesund«SS woni^Sn w" *a"Jke afbeeldingen), waarin een overzicht gegeven wordt van het vacanfae-kolonie-wezen in alle landen der wereld.  28 in 1916: 540 kinderen uit, in den regel voor 3 weken. In haar lang bestaan zijn er nooit méér kinderen in een jaar uitgezonden. Aan de kosten droeg de gemeente Amsterdam f2000 bij: totaal-ontvangst f10590 in 1916. De katholieke „Amsterd. Vereeniging voor R.C. Vacantiekolonies" (opgericht 1909) zendt jaarlijks 100—104 kinderen (voor 4 weken) uit. Zij ontvangt een subsidie a f 250 van de Gemeente, en bezit 'n eigen kolonie-huis te Dieren. Het aantal leden is ca. 400. De sinds 1907 bestaande Amsterdamsche Vereeniging: „Voor jong Nederland" stuurt alleen kinderen tegen eenige vergoeding uit, nl. van fl.— minimum p. w.; thans f2.— p. w. Ook 'n aantal, dat den vollen prijs betaalt. Zij heeft 'n eigen kolonie-huis te Bergen (N.-H.). 't Aantal kinderen, van 7—13 jaar, gedurende 3 weken aldaar verpleegd, bedroeg in 1915: 143; 't grootste aantal was 218 in 1912. Op gelijk terrein werkt de in 1903 opgerichte Vereeniging „Trein 8.28", die in 1916: 227 kinderen uit 14 plaatsen van ons land 'n zomerverblijf heeft verschaft. Van 1904—1915 totaal 1564 kinderen met 60201 verpleegdagen. In Soest is haar eigen, mooi herstellingsoord. Er zijn ± 700 leden. In Amsterdam werden totaal in Vacantie-kolonies uitgezonden in 1915: afd. Centr. Gen.: 205; Amsterd. Ver.: 420; de R. C. Ver.: 104; Voor jong Nederland: 143, en 't aantal van „Trein 8.28" en willicht nog eenige meer, totaal ca. 900! Laat men 1915 'n ongunstig jaar rekenen, en eens aannemen dat het 1000 worden kan, dan is 't — nog niet schitterend. Het „Vacantie&tmderfeest" te Amsterdam, in 't leven geroepen door de afdeeling van den Bond van Nederlandsche Onderwijzers, verschaft duizenden armen kinderen één feestdag in de vacantie. In 1905 was dit voor 't eerst: toen gingen 2000 kinderen één dag naar buiten. Van jaar tot jaar nam dit aantal toe. In 1916 waren het reeds 10.200! In de kosten (voor 1916: f16.900) draagt de gemeente f2000 per jaar bij. In navolging van Amsterdam wordt sinds eenige jaren ook in Rotterdam, den Haag, Utrecht en Hoorn, 'n vacantiekinderfeest gehouden. Rotterdam. Op gelijke wijze als te Amsterdam werkt hier de „Vereeniging voor Gezondheids-kolonies", opgericht 1884. Zij bezit  29 L °}?T"^126",- -te ulvenhout en te Oostvoorne. Bovendien het kinderherstellingsoord Sonsbeek bij Arnhem. Het aantal Uitgezonden kinderen in de 2 kolonie-huizen bedroeg in 1915400, voo 3 weken. Op Sonsbeek werden in dat jalr 97 kinderen verpleegd. Het aantal leden is slechts 396 in (1915) De groote handelsstad geeft geen subsidie' ^Centraal Genootschap" heeft te Rotterdam 'n afdeeling, dl1 mior?l5: 35> in l914: 71 kinderen uitzond. g In 1894 werd de ,Israëlitische Gezondheids-kolonie: Rotterdam opgericht Deze bezit 'n kolonie-huis te Ginneken ??imVDnTerrHe'jd,e- InJ?15: 63 kinderen ««gezonden (80 A?l\ iarA0mneken' * And€re huis was „gemobiliseerd." Uok Rotterdam maakt geen schitterend figuur. Utrecht. De afd van het „Centraal Genootschap" stuurde uit- 64 kinderen in 1915, 72 in 1914 «uuiuc uit. 04 hJ^\ h,Ct ^ental betreft staat de Vereeniging van Gezonde heids-kolonien voor Utrechtsche kinderen" bovenaan. Ofschoon de jongste (in 1905 opgericht) had zij in 1915? 1568 leden t Rottig df" ïnr€- Zuster-Vereenigingen in Amsterdam en Rotterdam In 10 jaar zorgde zij voor 'n 3-weeksch dS inernl1tfllVan ,94\kinde™ . n w,Jze van organisatie, zooals die in flkïS^^ al SÜldS lang is toe^ast met de 's-Gra venhage. heeüdïn M^Ëng- a+1S te t*!*****. Rotterdam en Utrecht fteett den Haag niet meer. Daarentegen 'n groote afd van Ook^S Sri?^' diC in 191^ 244 Sren uLmï hnSh JtÊft..denuHaa.g niet alleen om zi^gezondneid, maar ook om zijn ziel te bewaren"») «n i9d?/SnlVw.tfnili€UWen S'ïeeltuin te Amsterdam (in 1917) zeide de Wethouder o.a.: „het vorige iaar zifn er rLT^wJ^Ï mit?Jï dt-SCnolen ^okenarDaarom is het zoo te wenschen, dat de kinderen speelterreinen hebben in de verschillende buurten." «"«nen neo miiïiïiï11™ **?*ë536 rlXdi ^ H A °P Ca- 6500 '"woners. Als het ontworpen pa'rk aan den in Vembêr^uiigegeven^ ^ Va" de° S^ltaia «Oosterpark*  32 overkant van het IJ gereed is zal het zijn 1 H.A. op ca. 5000 inwoners. lq • • »/ Voor de openbare gezondheid is dit al heel weinig. Voor de jeugd is de toestand nog erger, want voor eigenlijke speelplaats is slechts een heel klein deel beschikbaar. De toestand in onze andere groote steden zal met veel beter zijn, in sommige misschien nog slechter. De tallooze klachten over straatschenderij, allerwegen vernomen, voerden eindelijk hier en daar tot oprichting van Veieenigingen, die tegen het kwaad te velde trokken, d.w.z. die de jeugd in haar schoolvrijen tijd op gezonde en nuttige wijze trachtte bezig te houden. Van haar werken wil ik als voorbeeld Amsterdam bespreken. In 1902 werd de „Amsterdamsche Bond voor lichamelijke Opvoeding" (A. B. L. O.) opgericht, „ter bevordering van de Volksgezondheid." Haar werk is thans verdeeld over 6 afdeelingen: I. Speeltuinen; II. Gymnastiek; III. Spelleiderscursussen; IV. Schoolvacantie-spelen; V. Roeien; VI. Schoolsport, -spel en -gymnastiek. Er zijn thans 11 ?P^ltum€n met 29102 M* oppervlakte (in 1915); ze waren in 1916. 18088 uur geopend en er speelden in dien tijd totaal 1361855 kinderen. Daarvan speekien in 2285 uur: 56048 kinderen onder vakkundige leiding. Verder werd er van 1 April tot l uct. op 5 schoolspeelplaatsen gespeeld door ca. 80000 kleine kindcen of 3000 per week. , \ _ , Bij de gymnastiekafdeeling werkten 1200 leden. Op de terreinen waren 54 clubs bezig. De Vereeniging werkt thans met 'n inkomen van ruim f 10.000.— per jaar, waaronder 'n gemeentelijke subsidie van f Van de VI aangesloten speeltuinen waren 2 reeds lang geopend, nl. de 2 openbare speeltuinen. (De eerste geopend in 1880). „ „Voor de Jeugd." Deze Vereeniging begon hare werkzaamheden in 1903 om de verwaarloozing der op straat rondslenterende jeugd tegen te gaan en hare vorming: zedelijk, verstandelijk en lichamelijk ter hand te nemen." a ... Het werk geschiedt des avonds door „onschoolsche bijeenkomsten" in schoollokalen. In 1914 werden ca. 3500 kinderen 1 keer per week beziggehouden: allerlei handwerken en arbeid, voorlezen, vertellen, spelen. En verder nog 900 kinderen met tuinarbeid en openluchtspel. In 1912 werd voor t  33 ntrn!noeffihene,n 3? gehouden, voor welker deel¬ neming f6.— voor 8 dagen en f3.— voor 4 daeen vereisehfc. teApddJÏÏ.3. VÏÏFA" S 54 te Bulsum m€ISJ€S e" 27 ^ens het kamp f <£« totard;ui^av€n der Vereeniging bedroegen in 1914: 19875.—. De Gemeente geeft 'n subsidie van f5500.—. Vacanüe-School van „Ons Huis." De sympathieke Vereeniging „Ons Huis", - waarover later meer - begon in 1913 haar „vacantie-school" dvvT zïj Het gedurende de 3 weken zomer-vacantie der gewone Lagere ScholZr £n ™rgen en €lk€n middaS 300 kinderen fpeten op nlll i"T !" de Rozenstraat. In 1914 kon zij „haar" jeugd bZh'MÏrZ wT' naa/ '* °Ud£ ^dgoed »Oud-R spanning te geven, welke zij op de straat zoekt maar niet V1IEn niet alleen in de steden, dient de lichamelijke opvoeding vaï het kind, zijn behoefte aan spel en beweging, in ioede banen geleid te worden. Ook voor de jeugd op 1het matte land is 't een kwestie van belang. In het Orgaan ?an hetTGenootschap tot Zedelijke verbetering der Gevangenen" wordt 'n artikel gewijd aan de misdadige jeugdten plattenlande, en welke bijzondere moeilijkheden de strijd  35 daartegen oplevert. In den grond der zaak komt de kwestie steeds hierop neer: de jeugd heeft een drang naar beweging, naar daden, naar avonturen als men wil; zij voelt hare lichamelijke krachten en wil, ja moet die in werking brengen, om ze te ontwikkelen, 'n Groote verscheidenheid van middelen zal zij daarvoor aanwenden, want de aard dier krachten is zeer verschillend, naar het geslacht, naar den leeftijd, naar den aanleg, naar plaatselijke omstandigheden, enz Is de jeugd geheel aan zich zelf overgelaten, dan kan het niet anders, of bij de huidige kuituurtoestanden onzer samenleving — of liever bij de afwezigheid van werkelijke kuituur — zullen menigvuldige botsingen komen tusschen de bevrediging van dien natuurlijken drang der jeugd en de voorgeschreven toestanden in de maatschappij. Daarom moet de jeugd geleid worden bij haar lichaamsontwikkeling, zóó, dat zij zich toch vrij voelt en nochtans geen kwaad kan doen. Dat is nu een heel moeilijk vraagstuk, dat samenwerking vraagt van paedagogen, volksvrienden en rijks- en gemeentebesturen. Een studie van wat op dat gebied reeds in het buitenland geschiedt, acht ik dringend noodig voor wie op dit terrein in Nederland werken wil. En met name beveel ik daarvoor aan, de studie van het werk in Zwitserland en in Duitschland. NEDERLANDSCHE BOND VOOR LICHAMELIJKE OPVOEDING. Doel: „de lichamelijke opvoeding van het volk in al zijne lagen te helpen bevorderen." Deze Bond heeft 'n sterk militair karakter, vandaar, dat hij nog met erg populair is. Er zijn echter statuten-wijzigingen a"i °^W€fklng. om dat militaire karakter eruit te verwijderen Als dat gebeurt, kan het den Bond niet anders dan ten goede komen. Want 'n Bond voor het doel, zooals art. 3 omschrijft, is zeer noodig. In ons heele onderwijs- en opvoedingssysteem werd zoo goed als niets voor de lichamelijke opvoeding gedaan. Het is iets beter geworden, maar nog zoo weinig, dat Generaal J. van Dam van Jsselt in het Voorwoord van het Jaarverslag over 1913 nog kon schrijven: „Bij den schooien den stedenbouw werd nagenoeg geen rekening gehouden met de behoeften aan open lucht en aan speelvelden De uitspanningsplaatsen bij de scholen zijn daardoor bijna overal akelig beperkt. Nederland kon in dat opzicht, o.a. op het  36 Congres voor Schoolhygiëne te Neurenberg, slechts een bedroevenden achterstand aanwijzen." . In 1911 gaf de Bond (in 1908 opgericht) zijn eerste Serie Studies over Lichamelijke Opvoeding" uit,1) 'n boek van 286 blz. en vele platen, dat heel veel belangwekkends bevat, o«a. 'n Statistiek van de lichamelijke opvoeding van 9695 recruten, die tot deze conclusie leidde: ,fiet Nederlandsche Volk in zijn geheel is op 't oogenblik nog verstoken van gezonde Lichamelijke Opvoeding" (Studies, blz. 198). Van de 9659 soldaten hadden maar 24 o/0 onderwijs gehad in vrije en ordeoefeningen; en slechts 10o/0 volledig gymnastiekonderricht' 32;Eidgenössischer Turnverein" („Société fédérale de gymnastique ) in Zwitserland, in 1832 opgericht, telde in 1913 L918 g^t^u '- ,?9461 1fden' waarvan 18555 werkende leden. Dit betreft alleen volwassenen. Wijl Zwitserland de algemeené weerplicht ingevoerd heeft, is 't sinds lang ook de zorg van den staat geweest, de jeugd tot 't 18e levensjaar door gymnastiek en spel lichamelijk te ontwikkelen Er dT£ fcST0? ^"i^ Zeer veel ««faan- Daarbij komt, dat in Zwitserland, al lang voor dat 't „turnen" er populair vur, wï£ llchaamsoeteningen de lichamelijke ontwikkeling ï?± f\Vflkc,St-rH ^«ieiden, n.1. het Jhwingen" (wofbflfr ]f\,^te^ossen'' (steenen werpen) en het „Tannenklettern" (boomklimrnen). Bij de nationale volksfeesten, welke in Zwitserland gehouden werden en worden, behoorden de „Schwing"-wedstiijden ï± meest ,?*?eflKï?8fe sPel€n- Madame de Staël nam in 1808 aan zulk 'n volksfeest deel, en welk 'n sterken indruk aJ«™an meenam, beschrijft zij in haar boek „L'AIlemagne" Waar de lichamelijke ontwikkeling zoo verzorgd wordt als  38 in Zwitserland, moet de volksweerbaarheid wel zeer groot zijn. Ook in dat opzicht moet het ons streven worden, dezelfde resultaten te bereiken. Bekend is zeker ook de hooge vlucht van de gymnastiek: in Duitschland, het „turnland" bij uitnemendheid. Volgens het Jahrbuch der Turnkunst" (1914) bestond het groote verbond der „Deutschen Turnerschaft" uit 10951 vereenigingeni n 9231 plaatsen, en telde 1123356 leden, waarvan 501160 volwassen mannelijke werkende leden, 198183 kandidaten („Zöglinge"), 68148 vrouwen, 90548 jongens en 33229 meisjes. "Naast dit groote gymnastiekverbond bestaan nog eenige andere, waarvan de belangrijkste is de in 1892 opgerichte „Arbeiter-Turnerbund" welks leden hoofdzakelijk m de so: ciaal-demokratische kringen te vinden zijn. In 1913 telde hij ca. 2300 vereenigingen met ca. 190000 leden boven de 14 jaar. Een aanzienlijk deel daarvan bestaat uit vrouwen en kinderen. Op 't program dezer „Arbeiter-Turnvereine" nemen voetreisjes en wandeltochten een belangrijke plaats in. In 1912 werden 7623 wandeltochten gedaan. Het doel van de „Arbeiter-Turnvereine" is ook niet uitsluitend de beoefening der gymnastiek, maar „de alzijdige lichamelijke en geestelijke ontwikkeling der leden." Elke eenzijdige sportbeoefening is niet geschikt het lichaam harmonisch te ontwikkelen; zij kan integendeel door hare eenzijdigheid licht de gezondheid benadeelen en het lichaam misvormen. Daarom moesten ook naast de gymnastiek, spel en wandelen op 't program van alle ffvrnnastiekvereenigingen staan. In Leipzig bezit de Bond n eigen „Bundeshaus" met groote „Turnhalle". Hij geeft eenige organen uit, n.1. de „Arbeiter-Turnzeitung" (115704 exx. oplaag in 1912) de ,freie Turnerin" (13016 exx. oplaag) „Moderne Körperkultur" en Jugend und Sport". Voor de arbeidersklasse is de liefde voor de lichamelijke ontwikkeling, waarvan deze getallen getuigen, van groote beteekenis. Naast zulke cijfers als hier vermeld zijn voor Zwiteerland en Duitschland, moeten toch de bovengenoemde getallen betreffende de gymnastiekbeweging in Nederland wel tot nadenken stemmen, want zij leeren ons dat schoone taak: de Nederlanders op te voeden tot een krachtig energiek en weerbaar volk" (Het Handelsblad" van 15 Maart 1918) nog maar voor 'n heel klein deel verricht wordt. En kan dat beter worden, als men al heel erg tevreden is met wat na 'n 50-jarig bestaan van het „Nederl. Gymnastiek-Verbond tot stand gebracht is? Als men beweert, dat „in den loop der jaren zelfs in de kleinste plaatsjes turnvereemgingen opge-  39 richt zijn, tot heil van het volk?" („Handelsblad" van 15 Maart 1918.) Buiten de gymnastiekverenigingen wordt de lichamelijke ontwikkeling bevorderd door vele andere vereenigingen, welke men te zamen: „sportvereenigingen" noemt, en waaraan ook de jeugd deelneemt. Van haren omvang heb ik geen juiste opgaven kunnen vinden. Of zij allen inderdaad 'n harmonische ontwikkeling van het lichaam" bevorderen, waag ik te betwijfelen. Ik meen, dat daarover nog niet het laatste woord gezegd is. Maar vast staat voor mij, dat juist zeer gezonde en nuttige lichaamsbewegingen, als wandelen en zwemmen, in Nederland nog veel te weinig beoefend worden en dat vooral door de jeugd in de schooljaren, daaraan veel te weinig gedaan wordt. Naar 'n Engelsch voorbeeld zijn ook in ons land „Padvinders-vereenigingen" ontstaan, welke zich in 1915 aaneensloten onnn vereeni£ing Nederlandsche Padvinders", met plm JÜOO padvinders in 54 plaatselijke afdeelingen, in 1916 Deze padvinders-vereenigingen vinden niet de algemeené sympathie, tgeen begrijpelijk is, als men bedenkt, dat de leden (kinderen van 12 jaar en daarboven) moeten beloven: ik zal ernstig trachten, mijn plicht te doen, tegenover God Koningin en Vaderland". ' Al acht ik de rijwielsport *— en allerminst waar zij als doel wordt beschouwd — niet de meest nuttige afdeeling -op t wijde sportgebied, het valt niet te ontkennen, dat door het rustelooze werken van den A. N. W. B. (Algemeené Nederlandsche Wielrijders-Bond) veel goeds tot stand is gebracht, waarvan ook de beoefenaars van de wandelsport profiteeren: t onderhoud van goede wegen. En een zeer gelukkig verschijnsel vind ik 't, dat in den boezem van den AN W.Bv krachtige stemmen opgaan ter bevordering van de wandelsport. Door het aangeven van eenige prachtige wandelwegen door de mooiste streken van ons land, heeft hij allen beminnaars van het wandelen en tevens van ons eigen natuurschoon een grooten dienst bewezen. 'tZijn de wegen: Amsterdam —Arnhem; Arnhem—Deventer; Zwolle—Oldenzaal en Heerenveen—Assen; voor eiken weg is 'n Wandelboekje met uitvoerige kaarten verschenen. En aan den A. N. W. B danken wij het mooiste plaatwerk, dat ons land in beeld geeft nl de 4 deelen:Ons Eigen Land (a f 3.— voor de leden). Talrijk zijn de verdere bonds-uitgaven ten behoeve van de leden-  40 vooral natuurlijk kaartwerken. Hoe meer de Bond zijn leden tot 't wandel-toerisme kan opwekken, hoe grooter m.i. zijn kultuurarbeid zal wonden. In 1883 werd de A. N. W. Bi. opgericht en telde in 1916 : 36296 leden. Voor wat verder door en voor de jeugd geschiedt voor hare lichamelijke ontwikkeling, verwijs ik naar het op blz. 44 genoemde Rapport. Er valt op dit gebied nog veel te doen. 'n Goede lichamelijke gezondheid is van niet te onderschatten beteekenis, niet alleen voor het individu zelf, maar ook voor den Staat, er resx mij mans nvg eenige vtreeingingtn ic uciiauucicu, welke in werkwijze weinig met elkaar gemeen hebben, maar toch alle staan in dienst van het welzijn der jeugd. DE TUCHT-UNIE. Deze vereeniging, in 1909 opgericht, heeft ten doel: „Bestrijding van tuchteloosheid onder het Nederlandsche volk, ten einde zijne zedelijke, geestelijke en lichamelijke kracht te verhoogen. Daarvoor strijdt zij vóór: verbetering van den volkszang; kort en snel recht; kinderrechtbanken; sport en spel; zedelijke opvoeding; de belangen van het kind; de verhooging van onze zedelijke, geestelijke en lichamelijke kracht. Aangesloten waren ca. 60 vereenigingen en ca. 45Ö persoonlijke leden. Sinds 1913 geeft zij 'n maandschrift uit, dat de leden gratis ontvangen, n l- Oe Gong (Bureau in Dordrecht.) Vereenigingen „Ons Huis". Onder de vereenigingen, die ontwikkelingswerk verrichten ten bate der arbeidende klassen: volwassenen en kinderen, nemen de bovengenoemde 'n voorname plaats in. In 1891 werd het eerste „Ons Huis" gesticht, te Amsterdam, om „de volksontwikkeling in den ruimst mogelijken zin te bevorderen, kennis en kunst te brengen onder het bereik der massa; personen uit verschillende kringen der samenleving met elkander in aanraking en daardoor tot onderlinge waardeering te brengen." *) Dat program is „Ons Huis" tot heden getrouw gebleven, en er zijn zeker geen vereenigingen in ons land, l) Uit „Ons Huis", wat er te zien, te hooren, te leeren en te genieten is. Uitgegeven bij het 20-jarig bestaan in 1912.  41 sprak Ik rïïto Se blz 331^^ "ü? ^«"«ie-school zu Vertelavonden voor 2447 kinHpren- >n r.Z jumieren, arbeid: 53 ■„ O^fe*:"^ rSSSr?* =i -«sas *^SSÈ?«S?«iSS?ïïi 'SS»*-1-"* jh*™»* AfH ui V°' ,: La£er Onderwijs voor erooteren- 741- Afd. Hl: Cursussen: 471; Afd. IV- Bibliotheek- * V wassenen 337; b. voor kinderen iiftS,otneek. a voor vol- In 1914/15 waren hlV V""*"1"0 72 Per voordracht. 4626 ^^^J^±SW^rea mCt J5 aVOnden' en In HoTiT' gemiddeld 185 per voordracht In de 6 jaren van zijn bestaan (1909-1915) wa? h«* Wooi aantal voordrachtavonden 243 met 25281 1hoorS  42 Voor de aesthetische kuituur werden in 1914—1915 drie tentoonstellingen gehouden. De uitgaven voor al dat werk helierjen in 1914—1915 de som van ca. f 32.J0U.—. net V^?ooSS£rt met droefheid, dat van al dit nuttige werk op den Staat van Inkomsten, nog geen post te vinden is: Subsidie der Gemeente Rotterdam. In Amsterdam wordt „Ons Huis" en in Leiden „Het Volkshuis" wèl door de gemeente g^{éUUUche Volkshuis bestaat sinds 1899 en werkt als Ons Huis" te Amsterdam en elders. Natuurlijk brengen locale toestanden wel eens eenig verschil aan. Door den oorlog ï_ tenminste voorloopig - een gemaakt «ncw zeer sympathieke instellingen van het „Leidsche Volkshus , „T 't iFabrieksjongenskamp" te Nunspeet, de ..Meisjeshoeve" te Hilversum, 't ..Zondagshuis" te Noordwijk aan Zee, en de Vereeniging „Buitenbedrijf". Vroeler nóg dan in Leiden was Amsterdam's mooie voorbeeld gevolgd in den Haag, waar in 1895 de Toynbee-Vereemgfg^nsHuis" tot stand kwam. Aangezien het doel van file hetzelfde is, komt het werk in hoofdzaak op hetzelfde Sr en wil ik alleen nog de hoop uitspreken, dat dit^mome werk steeds in omvang moge toenemen, maar - dan ment ook de geldelijke èn de moreele steun grooter ^ worden. Onder een anderen naam werkt voor hetzelfde doel in AiSterdam - in 'n andere volksbuurt - de Vereeniging Samenwerking", in 1898 opgendit, Haar werk heeft helaas 'ot, „jet den omvang kunnen verkrijgen als van „Ons Huis . Behalve i hier genoemde, zijn er in de laatste jaren nog Tovnbee"-Vereenigingen of „Ons Huis'-Vereenigingen alKet heteelfde doS - opgericht in Alkmaar, Amersfoort, Ene ^aartem, Middelburg, Oud-Beierland, Paterswolde, Oos; terbeek sSoorl, Terschelling, Utrecht (hier „jong Leven" genaamd), Wormerveer en Zutphen. Nederlandsche Bond tot Kinderbeschermmg (opgerich* 1899) wil „den toestand der verwaarloosde jeugd in Nederlaml verbeteren," niet door eigen instellingen, maar door steunen £ bevorderen van alle pogingen ^ anderen ten bate dezer kinderen aangewend Zijn werk is dus vooral van nrooaaandistischen en voorlichtenden aard. 16 üescnnnen ^edeSSf') zijn tot heden de vrucht.van *en «tad. (te verkrijgen: Bureau in den Haag, Adelheidstraat 200).  43 Op initiatief van personen uit den „N. B. tot Kinderbescherming" werd in 1910 opgericht de „Centrale Vereeniging ter behartiging van de belangen van Zwakzinnigen in Nederland", die uitgeeft het „Tijdschrift voor Zwakzinnigenzorg". Bureau in den Haag, Adelheidstr. 200. 'n Andere Vereeniging, die zich het lot der zwakzinnigen keeft aangetrokken is de in 1911 opgerichte „Vereeniging tot Stichting van Christelijke inrichtingen voor Verpleging van Zwakzinnigen". Deze Vereeniging heeft haar eerste inrichting geopend (in 1914) te Rekken (gem. Eibergen), voorloopig 3 paviljoens met 30 bedden. Het terrein is groot 90 H. A. heide, en de inrichting dus voor uitbreiding vatbaar. En uoodig is dit wel, als Dr. J. Caspari gelijk heeft, dat het aantal psychopaten in Nederland ca. 30000 bedraagt, waarvan 12000 dringend verpleging noodig zouden hebben. (Tijdschrift voor Zwakzinnigenzorg, 1913, blz. 96). ,fiond ter Behartiging van de Belangen van het Kind". Deze is een der meest omvattende bonden voor kinderzorg, want hij tracht alle vereenigingen, die in een of ander opzicht ten bate van het kind in Nederland werken, in één Bond te organiseeren, om het gemeenschappelijke werk te kunnen bevorderen. Eerst opgericht in 1909 zijn de vruchten van haren arbeid nog uiterst bescheiden, zooals trouwens de vruchten van alle vereenigingen op dit gebied nog zeer bescheiden zijn. De le uitgave van den Bond was de: „Gids voor Vereenigingen en instellingen op het gebied der Kinderverzorging",^) door J. van der Zijl. Direct en indirect werkende in het belang der kinderen Tril ik hier nog noemen de Vereeniging „Museum voor Ouders en Opvoeders", in 1911 opgericht. Zooals de naam reeds aanduidt streeft zij naar „de voorlichting en samenwerking van ouders en opvoeders en de voorbereidende opleiding van aanstaande ouders en opvoeders". In hoofdzaak wil zij dit doel bereiken door het bijeenbrengen van een omvangrijk materiaal, ten dienste van het hiervoren genoemde doel, en dit materiaal — vereenigd in 'n reizend museum — ter bezichtiging van het publiek stellen, overal waar zich de geleffenheid voordoet. Daar zoowel aan de lichamelijke als aan de verstandelijke en ethisch-aesthetische opvoeding van het kind gedacht is, begrijpt men welk 'n omvangrijk arbeidsveld voor de Vereeniging open ligt. Reeds heeft de Vereeniging in tal x). 's-Oravenhage 1912; Uitgevers-Mij. „Ontwikkeling".  44 van plaatsen grootere en kleinere tentoonstellingen gehouden, welke volgens de verslagen meer of minder uitstekend bezocht werden, en dus velen duizenden ouders en opvoeders 'n belangrijken dienst bewezen hebben. In „Het Kind", 14daagsch blad van Ouders en Opvoeders propageert de Vereeniging haar ideeën. , * In 1915 werd een Vereeniging opgericht, genaamd ,f1et Boompje", waarvan het doel is: le. de jeugd te keren eerbied te hebben voor de Natuur, en haar een werkzaam aandeel te geven in het aanleggen en onderhouden van beplantingen; 2e. het planten van boomen en het aanleggen van land en boschjes; 3e. het houden van voordrachten en het uitgeven van geschriften. , Nu er door het gebrek aan brandstoffen zoo ontzettend veel hout gekapt wordt, en de prachtigste lanen en bosschen voor een deel daaraan ten offer vallen, is het streven van n Vereeniging als ,Jiet Boompje" dubbel prijzenswaard. Het initiatief nam de „Nederland)scfie Heidemaatschappij" en bij de oprichting werkten mee de A. N. W. B. en de „Nederlandsche Padvindersbond". Een uitbreiding hiervan is de onlangs, eveneens op initiatief der „Nederl. Heide-Maatschappij" in Arnhem opgerichte vereeniging „School- en Werktuinen", welker doel is: „de belangstelling van ons volk voor natuur- en bodemcultuur op te wekken door bevordering van den aanleg van schooien werktuinen en de instandhouding daarvan." Daarvoor wil zij o.a. modeltuinen aanleggen en onderhouden. De gemeente Arnhem stelt haar daartoe reeds in de gelegenheid op het groote landgoed „Sonsbeek", eigendom dier gemeente. » • • Nu zou ik ook kunnen noemen de door kerkgenootschappen en politieke organisaties opgerichte vereenigingen van jongelieden van 12 a 13 tot ca. 20 jaar, wel in de eerste plaats ten doel hebbende deze jongelieden op lateren leeftijd tot lid van het kerkgenootschap of de politieke organisatie te winnen. Wie zich interesseert naar den aard en den omvang van dezen kultuurarbeid, verwijs ik naar het Rapport, dat eenmaal de „Commissie tot Onderzoek naar de ontwikkeling der jeugdige personen van 13—18 jaar" zal moeten uitbrengen. Deze Commissie is immers ingesteld bij beschikking van den Minister van Binnenlandsche Zaken van 18 Oct. 1915.  45 Zorg voor de Jeugd in Duitschland. HET ONDERWIJS. In tegenstelling met Nederland kent D. evenals Zwitserland naast geen biezonder volksonderwijs. In 1911 werd 'n uitgebreide enquête ingesteld naar den toestand van het onderwijs in het Duitsche Rijk. De uitkomsten daarvan zijn gepubliceerd in het ,£tatistlsches Jahrbuch fur das D. R." für 1914. Daarnaar werden de openbare volksscholen bezocht door 10309949 kinderen; de biezondere lagere scholen slechts door 26151! Deze IO1/3 millioen kinderen gaan van 't 6e—14e jaar ter school. Op enkele uitzonderingen na duurt voor allen dus de leerplicht 8 jaren, d.i. 2 jaar langer dan in Nederland, uan biedt zich 'n veelzijdige gelegenheid voor verdere ontwikkeling, zoowel in algemeené richting als in 'n biezondere beroepsmnchting. Het minst ver gaan de ,Mttelschulen" die ongeveer te vergelijken zijn met ons Mulo-onderwijs en 3-jarige n.b.i>. Deze scholen werden bezocht door 135799 j enl375§5 m. in de openbare inrichtingen, en 21873 j. en 58787 m in biezondere, dus samen door 345054 kinderen. 'n Breedere ontwikkeling verschaffen de ,}löhere Schulen" {niet onze Universiteiten) verdeeld in: Gymnasten, Realgymnasien Oberrealschulen, Progymnasien, Prorealgymnasien, Reaischulen, n specialiseering van onze 5-jarige H.B.S. en 6program™"38"1' gedeeltelijk noS uitgebreider en hooger Al deze inrichtingen nemen in den regel hare leerlingen op hun 13-jangen leeftijd aan. Wel heeft men in sommige staten aan deze inrichtingen zoogenaamde „Vorschulen" waarstand" van 9 a 10 jaar af: alleen uit den gegoeden • ^^VOlkinff d€r 'P*1*™ Schulen" voor jongens bedroegu.111' 427644. Hieronder zijn 49690 leerlingen der Vorschulen begrepen, en bovendien 5560 meisjes. De llöhere Schulen voor meisjes telden 234461 leerlingen; bovendien volgden 2051 jongens dit onderwijs. Telt men de bevolking van JMatelsehulen" en ,/löhere Schulen" bij elkaar od dan krijgt men totaal 1018210 of 157 per 10000 inwoners'  46 Het aantal meisjes alleen was 436403 d.i. 133 op 10000 der vrouwelijke bevolking. De „FORTBILDUNGSSCHULE". Voor de groote massa der Duitsche volksjeugd volgt op de volksschool alleen de „Fortbildungsschule", d.i. n voortzetting van 't lager onderwijs, en niet 'n herhaling zooals in de Nederlandsche .herhalingsschool". „„,,.„ Evenmin als 't lager onderwijs is de „Fortbildungsschule „einheitlich" geregeld. Zij geeft ons dan ook 'n zeer.ingewikkeld beeld te zien. Ik moet dus volstaan met enkele hoofdtrekken ervan weer te geven.1) . p-s-hDe fiw'Aswetgever geeft sedert de invoering der «ReidisgewlrbeoSn|''den!emeenten het recht: „Gesellen, OehUfen und iSlinge», voorToover zij niet het 18e levensjaar overtreden hebben, tot het bezoeken eener „Fortbildungsschule' te verplichten. In de meeste staten was dit onderwijs al lang bij de wet geregeld; door deze Rijkswet konden nu ook in andere staten, de gemeenten, zulk onderwijs invoeren Op 't oogenblik is vrijwel in heel Duitschland het bezoek eener „Fortbildungsschule" verplicht voor alle jongens die teen Mtttelschul?' of „Höhere Schule" bezoeken. De duur h in den regel 2 of s'jaar. Gegeven wordt het onderwijs n den regel bij daglicht; bij uitzondering ook 's avonds na 7 uur De werkgever der jongelui is wettelijk verplicht ziin gezellen (jeugdigen arbeiders) voor dien tijd vrijaf te geven. V<£rde meisjes fan 14-18 jaar is de verplichting niet zoo alpemeen als voor de jongens, en vandaar is haar aantal ook veel g^nger Tal van gemeenten, o.a. Berlijn, hebben nog m^ooflogstijd het bezoek der „F. S." ook voor meisjes ver- ^D? aatTvan dit onderwijs is algemeen ontwikkelend en beroepsontwikkelend. 'tPeil en de omvang » scheidene Duitsche staten zeer verschillend, n tfy&sstatistiek ^^^g^JU^Mr^ für Preussen; (12. Jahrgang,1916) in 1913 op: 421006 leerlingen der Gewerb liche F. S.", 62741 der ,£aufmannische F S. en 86689 der Jandlichen F. S.", tezamen 570436 leerlingen, dl 117 op 10000 inwoners. " i) Een volledig en leerrijk overzicht geeft E.Baar, ««^gZ^ dungsschule im lahre 19Ó9, 120 blz. gr. 8». L«pzig 1910. J. Khnkhardt  47 Nauwkeurig is dit niet, wijl 'n groot aantal meisjes van biezondere „F. S." niet in de statistiek is opgenomen. In Saksen bedroeg in 1913 't aantal leerlingen der F. S.: 107676 of 220 op 10000 inwoners. In werkelijkheid zal 't aantal waarschijnlijk grooter zijn. 't Aantal vrouwelijke leerlingen onder 't totaal van 107676 bedraagt slechts 4392. („Statistisch Jahrbuch für das Königreich Sachsen". 47 Jrg. 1914—1915). Veel zal dus aan biezondere inrichtingen voor meisjes zijn overgelaten. (In Nederland kwamen in 1915 op 10000 der bevolking 79 leerlingen der herhalingsscholen). icY?°r de manneliike jeugd duurdle de leerplicht 3 jaar in 1865 gemeenten en 2 jaar in 20 gemeenten, gemiddeld 6 uur per week, 't heele jaar door in 1028 gemeenten en alleen in t winterhalfjaar in 802 gemeenten. *) i ^ Ln,°°gere stand van t voortgezet onderwijs in Duitschland blijkt ook al uit 't feit, dat in vele steden daarvoor groote, voorbeeldig ingerichte schoolgebouwen staan met een eigen leerpersoneel. Het hoogst ontwikkeld is dit onderwijs in de stad München onder de kundige leiding van den Stadtschulrat Prof. Dr. Gg. Kerschensteiner, een eminenten on*ryj})sm&n en schoolorganisatie. Zijn „Berichte über die Stadtischen Volks- und Mittelschulen Münchens" moesten door al onze schoolautoriteiten bestudeerd worden *) Maar buitengewoon belangrijk voor allen, die zich interesseeren voor t voortgezet onderwijs van de 14—18-jarige jeugd is zijnJ. Jahres bericht der Lehrtings-Abteiltmg der mannlichen Fortbildungsschulen Münchens"*) (voor 't schooljaar 1906/07) voor alle jeugdige arbeiders van 14—18 jaar is 't bezoek / u uA verPlicht Het onderwijs is gebaseerd op 't beroep (ambacht) van de leerlingen. Daarvoor worden zij in 46 vakgroepen verdeeld, elk met 'n eigen leerplan. Deze groepen telden (m 1906 reeds!) ca. 6000 leerlingen. Daarnaast bestaan er nog 12 algememe F. S. voor „ongeleerde" arbeiders of zulke jongens, die nog geen „baas" gevonden of gezocht hebben. 6 Vofeï?«!t laa£t€ VersIag> dat mij ten dienste staat, (n.L van 1910/11), telde de „Lehrlingsabteilung" 9199 leerlingen de algemeené „F. S." 1115, samen 10314 leerlingen. De bevolking bedroeg 595053 zielen. Ware voor de vrouwelijke jeugd te München de zorg even groot als voor de mannelijke, J) E. Baar. Die dt. Fortbildungsschule, blz. 92. h!} uTrouïen,s.'. niet d<:?e alleen- ^ andere, b.v. die van Mannheim. Hamburg, Berlijn enz. zijn zeer leerzaam. «wnnncun, *) 517 blz. Prijs 3 Mark. München 1907. C. Gerber.  48 dan zou aldaar het ideaal haast bereikt zijn. Wat de meisjes betreft, deze zijn van haar 13e tot 16e levensjaar verplicht de „Sonntagsschule" te bezoeken. In 1910/11: 7742 leerlingen in 236 klassen. , , Deze inrichting bestaat al sinds 1803 In 1894 werd daarnaast 'n „weibliche Fortbildungsschule" ingevoerd, met 'n huishoudelijke- en 'n handelsafdeeling. De eerste werd bezocht door 1167 meisjes in 43 klassen, de laatste door 1025 meisjes in 27 klassen. Het spreekt vanzelf, dat niet in alle streken van Duitschland het onderwijs op even hoog peil staat. Ik wilde alleen in algemeené trekken een beeld van de organisatie en vooral van den omvang van het onderwijs geven. En geenszins was het mijn doel, dit alles als voorbeeldig voor te stellen. Ik geef slechts feiten en wil er nu nog alleen aan toevoegen, dat in Duitschland zelve nog groote ontevredenheid heerscht met het bestaande. Een vrij machtige beweging is ontstaan ter bereiking van de ,JEinheitsschule" d.w.z. 'n organisatie voor 't géheele rijk van het volledige onderwijs van alle kinderen tusschen den 6- en 19 a 20-jarigen leeftijd. Men zie daarvoor: J. Tews, Die deutsche Einheitsschule1) en Die Einheitsschule. *) WAT VEREENIGINGEN IN DUITSCHLAND DOEN VOOR DE JEUGD. Waar Staat en Gemeenten zooveel doen voor het onderwijs en de opvoeding der jeugd, spreekt het wel vanzelf, dat daar ook veel gedaan zal worden door volks- en kindervrienden, al of niet met steun van overheidswege. Het is nu eenmaal zoo, dat nergens rijks- of gemeentebesturen zóóveel doen, als gedaan moet worden, in de oogen van de meest vooruitstrevenden in een land. En het schijnt wel, dat de grootste ontevredenheid met het reeds bereikte en uitgevoerde gevonden wordt in landen, waar van overheidswege het meest gedaan wordt. Ik heb tenminste ervaren, dat in landen, die ons toch al vooruit zijn in ontwikkeling, in Zwitserland en Duitschland, veel meer gesproken en geschreven wordt over gebreken en onvolkomenheden, dan bij ons, of in België, Italië, Frankrijk, ja zelfs Engeland. Het is dan ook een feit, dat niet alleen in Zwitserland, zooals i) Verlag von J. Klinkhardt. Leipzig 1916. *) Zu beziehen vom „Padagogischen Verein" in Chemnitz.  49 we gezien hebben, maar ook in Duitschland, nog een enormen arbeid verricht wordt door vereenigingen, ten bate der jeugd. Nog meer dan bij Zwitserland zal ik me hier moeten beperken tot enkele hoofdstukken uit dat zeer omvangrijke kuituurwerk in Duitschland. En ik wil beginnen met iets te zeggen over een zijde der opvoeding, waaraan in Duitschland veel aandacht geschonken wordt, n.1. over de ethisch-aesthetische opvoeding („künstlerische Erziehung"). Tot recht begrip daarvan, dien ik eerst iets te zeggen over de ethisch-aesthetische kuituurbeweging in 't algemeen in Duitschland, omdat hieruit vooral het streven der onderwijzers naar een aesthetische opvoeding der jeugd is afgeleid. Tegen het zeer eenzijdige verstandsleven, dat de samenleving der 19e eeuw in hooge mate kenmerkte, hebben in alle landen reeds lang voorheen, helderziende geesten hun stem verheven. Zij leerden, dat het leven hoogere waarde bezat, dan de bevrediging van stoffelijke behoeften alleen. Dat waren de profeten voor de ethisch-aesthetische kuituur. In t bizonder kan Engeland op eenige beroemde mannen wijzen: 'n John Ruskin, 'n William Morris en 'n Walter Crane. Waar vonden die profeten echter den meesten aanhang, waar vielen hun leerstellingen op den vruchtbaarsten bodem? Dat was in Duitschland in 't laatste 10-tal jaren der 19e eeuw, en verder in de 20ste eeuw. En van de personen, die hier baanbrekend zijn voorgegaan, moet allereerst genoemd worden, de dichter Dr. Ferdlnand Avenarius. Is dit dan zoo 'n buitengewoon geniaal man? Ongetwijfeld is 't iemand van zeldzame gaven, maar daaraan alleen is 't buitengewoon groote resultaat van zijn werken niet toe te schrijven. John Ruskin was zeker niet minder begaafd en heeft toch niet die massa om zich kunnen scharen, welke thans in Duitschland werkt in het licht, dat Avenarius ontstoken heeft. In 1887 richtte hij zijn „Kwistwart" *) op, een tijdschrift voor „Dichtung, Theater Musik, bildende und angewandte Künste", dat thans het invloedrijkste A«/te«r-tijdschrift is in heel de wereld. In 1902 werd op initiatief van Avenarius de ,J>ürerburid" opgericht, 'n bond van vereenigingen, lichamen en personen ter bevordering der kuituur. Wat hieronder te verstaan is zegt 't Dürer-Blatt (Januari 1914) aldus: Verlag van O. D. W. Callwey in München. Verschijnt 2 x p. m. Prijs 4 M. per 3 tn. v 4  50 „Eine gesimde bodenwüchsige Kultur, deren Erschèinung wahr, klar und erfreulich ausdrücke, was ist, und eben duren ihre flitter- und schminkelose Wahrhaftigkeit bestandig nachprüfen lasse, ob das, was ist, auch gut ist. , An unzahligen Punkten und auf unzahligen Wegen hat die Entwicklung eingesetzt, die alle Lebensausserungen unserer Volkskultur aesthetisch lautern, also zu stammkraftiger natürlicher Schönheit führen will, zu herzhaftem, sicherem und sicherndeni Empfinden alles dessen, was Protzentum, Nachafferei, oberflachliches Scheinwesen oder albernes Zeittotschlagen in irgend welcher Gestalt ist." Zal een kuituur-program, in welk land ook opgesteld, in den grond der zaak anders luiden dat dit? Natuurlijk zal de in dienst van zulk 'n program te verrichten arbeid, niet in alle landen, ja niet eens in alle deelen van een land, hetzelfde behoeven of kunnen wezen, maar het ideaal, waarop het gericht is, is zeker gelijk, of men in Nederland of Duitschland, in Engeland of Frankrijk, in Zwitserland of Denemarken daarvoor werkt. Hierop komt het nu juist aan: dat er voor dat ideaal iets gedaan wordt. En gewerkt daarvoor wordt er in Duitschland héél veel ,meer dan ik in eenig ander land heb kunnen vinden. In „Boek en Tijdschrift voor de geestelijke ontwikkeling in Nederland en in het buitenland"*) wees ik er reeds op, hoe vele goedkoope en mooie serie-uitgaven aan het verlangen naar schoonheid, naar hooger mensch-voelen juist in Duitschland verschijnen. De ,£>ürerbund" heeft naast de Kunstwart met al hare publicaties, al heel veel gedaan. Het „Dürerblat" van December 1912 bevat 40 blz. groot 8° gewijd aan het werk van ,Zehn Jahre Dürerbund". Hier wijs ik alleen op de ca. 160 Vlugschriften" welke reeds verschenen zijn, en de meest verschillende onderwerpen uit het kultuurgebied behandelen. Een zeer belangrijk werk kwam nog in oorlogstijd tot stand, n.1. het ,JDeutsches Warenbuch". Het spreekt vanzelf, dat ook de wansmaak en de smakeloosheid op 't gebied van de nijverheid, van de inrichting onzer woningen, de fabricatie al onzer gebruiksvoorwerpen enz. met kracht bestreden werden. Maar welk resultaat tt No. 1 der „Nutsboekerij". Prijs 40 ct Zalt-Bommel 1917, NutsÜitgeverjj.  51 zou dit hebben, indien het publiek niet kon koopen, wat goed, mooi en doelmatig is, voor ongeveer denzelfden prijs als voorheen de leelijke, wanstaltige, onechte dingen der massa-productie? Daarom heeft de Dürerbund in 1912 de „Qemeinnützige Vertriebstelle für deutsche Qualitatsarbeit" m Hellerau gesticht, met 't doel het publiek in te lichten waar het kon krijgen, wat het wenschte, en invloed op ondernemers uit te oefenen, zulke waren te leveren, die aan bovengenoemde eischen voldoen. In 1913 werd een stap verder gegaan, en opgericht de „Dürergenossenschaft: Einkauf, Herstellung und Verkauf von Wertarbeit fürs deutsche Haus" w/ett^€n DürerDund vereenigden zich hierin de „Deutsche Werkbund" en eenige handels-vereenigingen. Wat men nu bij deze „Genossenschaft" koopen kan, is afgebeeld m 't genoemde „Deutsches Warenbuch", 40 blz. tekst van Dr. Joseph Popp, en 258 blz. met eenige duizenden afbeeldingen van uitgelezen gebruiksartikelen. Degene, die wel den grootsten invloed heeft uitgeoefend om het publiek te leeren zien wat mooi en leelijk is, door van beide naast elkaar 't voorbeeld en 't tegenvoorbeeld te geven, is de schilder en kunstcriticus Schultze-Naumburg, jaren lang mede-redakteur van de „Kunstwart". Zijn „Kulturarbeiten zijn ook door 't „Kunstwart-Verlag" uitgegeven Tot heden verschenen de volgende deelen: ffausbau (met 137 afbeeldingen; 4.50 M.); darten (186 afb. 5 M.); Dörfer und Kolomen (177 afb. 5 M.); Stüdtebau (328 afb. 6 50 M)Kleutbürgerhauser (151 afb. 4.50 M.); Das Schloss (266 afb' 5 M); Die Qestaltung der Landschaft durch den Menschen ( wT?." ?et 225 afb-' 255 afb- en 245 afb- a 7.50 M.) i) n^eIf, n vruchtbaren bodem voor de aesthetische kuituur Duitschland biedt, blijkt ook uit het ontstaan van den reeds genoemden ,J>eutschen Werkbund", in 1907 opgericht Kort voor den oorlog heeft de gansche wereld daarvan gelezen in de persstemmen over de groote „Werkbund-Ausstellung" in Keulen, 1914. Er werd veel geprezen; er werd ook afgekeurd. Natuurlijk. Maar waar 't m.i. in de eerste plaats op aankomt, is op het bestaan zelve van den Deutschen Werkbund". Want het feit is dit: in alle landen zijn kunstenaars, die met den sleur willen breken, die behoefte voelen iets mooiers en beters te scheppen dan die groote massa fabneksrommel, waarmee de menschen zich omringen exe^pfaren^"*"^138 * München- Prii«" g^den voor gebonden  52 Maar zij moeten ook afnemers vinden voor hun kwaliteitsartikelen. Zulke afnemers vindt men nu wel in alle landen, maar — in zeer, zeer geringen getale: rijken, die tevens smaak hebben. , . . . In Duitschland ontstond echter in grootere kringen — dank zij 't werken van „Kunstwart", ,fiürerbund" e.a. — de behoefte, het verlangen naar zulke artikelen. Ook op 't wijde veld van het woningwezen ontstond een edeler smaak. Architecten en nijverheidskunstenaars vonden 'n ruim arbeidsveld. Uit verschillende landen trokken zij naar Duitschland, en vonden er 'n bestaan, dat zij in hun eigen land niet gevonden hadden. Als het thans wat beter daarmee gesteld is, doet dat niets af aan 't feit, dat Duitschland toch het eerst op vrij groote schaal aan de kunstnijverheid gelegenheid bood, zich te ontwikkelen. De „Deutsche Werkbund" is 'n vrucht daarvan. Hij yereenigt: kunstenaars, industrieelen en handelaars. Nogmaals: of alles goed en mooi is, doet niets ter zake. De smaak der menschen is gelukkig niet uniform. En dan bedenke men wel dat 'n kunstenaar nooit in alle opzichten het schoonheidsverlangen van andere volken zal bevredigen. De beteekenis ligt voor alles in het verlangen van groote voWtfkringen naar het betere. En dat verlangen wordt voor Duitschland! prachtig geïllustreerd in de verschenen vier Jahrbucher des Deutschen Werkbundes".1) Eenige onzer bekendste kunstenaars behoorden (benooren misschien nog) tot de leden van den D. W. In 1914: H. A, v. Anrooy, K. P. C. de Bazel, H. P. Berlage en Jan Eisenloffel. De propagande van Avenarius heeft in den allereersten tijd het best wortel geschoten in volksonderwijzerskringen. De machtige beweging voor aesthetische opvoeding in Duitschland wordt in de eerste plaats gedragen door volksonderwijzers, en het is in 't bizonder Hamburg, waar de beste en de krachtigste strijders werkten. De bestrijding der prikkellectuur („Schundliteratur") en de verbreiding van goede lectuur onder de jeugd en het volk, ging van Hamburg uit. Den eersten stoot gaf de onderwijzer H. Wolgast met zijn boek: „Das Elend der Jugendliteratur". Sindsdien werkt de wijdvertakte organisatie der ,J>rüfungs-Ausschüsse en haar i) 1912, 1913 en 1914 verschenen bij" E. Diederichs in Jena; 1915 bij F. Bruckmann in München.  53 orgaan ,J0>ie Jugendschriften-Warte"1) krachtig aan de veredeling van den litterairen smaak der jeugd en daardoor van het volk. Aan de aesthetische volks- en jeugdopvoeding zijn reeds drie „Kjmsterziehungstage" gewijd, n.1. te Dresden in 1901; te Weimar in 1903 en te Hamburg in 1905. Onderwijzers, kunstenaars, kunstcritici en volksvrienden beraadslaagden gezamenlijk over de beste wegen, die konden leiden tot verheffing der volkskultuur. De verschenen uitvoerige Congres-verslagen zijn nog altijd het lezen en bestudeeren waard.8) We kunnen er o.a. uit leeren wat destijds reeds gedaan werd, om in het kind den schoonheidszin te ontwikkelen. Bekend is ook hier, hoeveel practischer en mooier de schoolgebouwen in Duitschland worden, hoeveel er gedaan wordt, om 't klasse-lokaal 'n gezellig karakter te geven door mooie wandversieringen. Ik herinner aan de groote series van „KünstIersteinzeichnungen", door de firma's Teubner en Voigtlander in den handel gebracht. Later door vele andere uitgevers gevolgd. Van nog grooter beteekenis is echter, wat gedaan wordt om de Duitsche jeugd op te voeden voor het kunstgenot in theater en concertzaal. Jaarlijks worden er voor vele tienduizenden kinderen van 13 a 15 j., der volksscholen 3—5 maal per winter, zorgvuldig voorbereide concerten en tiieateruitvoeringen gegeven, alleen door de beste gezelschappen. Dat in geen ander land zooveel goede, literaire werken der dramatische kunst worden opgevoerd als in Duitschland, mag ik als bekend veronderstellen. Is dat ergens anders aan toe te schrijven, dan aan de hoogere aesthetische opvoeding van groote volkskringen? En dat dit zoo is, hoe kan dat anders te verklaren zijn, dan uit de opvoeding, welke het volk reeds op school heeft gekregen? Natuurlijk is dat nog niet algemeen. De groote beteekenis is hier alweer het feit, dat zoo iets gebeurt. En behalve Zwitserland ken ik geen land, dat dit voorbeeld heeft nagevolgd. Het gevolg is, wat ik reeds aanduidde: de opvoering van de beste stukken der wereldlitteratuur bij volksvoorstellingen. Door gemeentebesturen gesubsidieerde theaters moeten overal 'n aantal goedkoope vorksvoorstellingen geven (vaak slechts voor 15 ets. entrée). Nu Amsterdam zijn „Stadsschouwburg" in eigen beheer genomen heeft, zullen er daar ook wel zulke volksvoorstellingen ingevoerd worden. Of met het resultaat 11 Prijs per jaarg. 2 Mark, bij E. Wunderlich in Leipzig. *) Bij R. Voigtlander in Leipzig a 1.25 Mark.  54 van Duitsche steden, is nog een vraag. De hoofdvoorwaarde voor 't welslagen is hier niet aanwezig, n.1. het ontwikkelde voZ&spubliek. Het mooiste gevolg van de betere aesthetische opvoeding m Duitschland is de vereeniging „Freie Volksbühne" in Berlijn. In Maart 1890 wekte de ook hier te lande bekende letterkundige en romanschrijver Dr. Bruno Wille in 't sociaaldemokratische „Berliner Volksblatt" (thans de „Vorwarts") op tot stichting van een „Freie Volksbühne". Het doel moest zijn, voor de leden tegen ca. 30 cents-entree de beste tooneelwerken te doen opvoeren — op Zondagmiddagen — door goede tooneelgezelschappen. Inleidende voordrachten over de op te voeren stukken, muzikale uitvoeringen en declamatie van dichtwerken stonden tevens op 't program. In de Berlijnsche arbeiderskringen vond het voorstel terstond een geestdriftig onthaal en in hetzelfde jaar (Juni) werd op 'n openbare vergadering door ca. 2000 mannen en vrouwen tot de oprichting besloten. Minimum-bijdrage was 30 cents per maand, waarvoor elke maand 'n voorstelling gegeven werd. De eerste opvoering had plaats 19 Oktober 1890. Gegeven werd Ibsens „Steunpilaren der Maatschappij." Van den aanvang af werd de beweging gesteund door mannen als Dr. W. Bölsche, Dr. Otto Brahm, Julius Hart, Otto Ench Hartleben, Dr. Conrad Schmidt en vele andere bekende kun- Van jaar tot jaar nam de „Freie Volksbühne" in omvang toe — er ontstond zelfs nog 'n „Neue Freie Volksbühne . Beide telden kort voor den oorlog ca. 70000 leden. Door den oorlog daalde dit aantal, maar thans bedraagt het al weer ruim 52000. , t De voorstellingen vonden plaats in de beste theaters van Berlijn. Lang voor den oorlog (in 1909) waren er echter al plannen gemaakt voor den bouw van een eigen theater. En midden in oorlogstijd, den 27sten December 1914 werd het Theater des Volks, de „Volksbühne" am Bulowplatz in Berlijn feestelijk geopend. Het is wel 't grootste en mooiste theatergebouw van Berlijn. Het grondstuk is 4566 M.» groot; het theater telt 2000 zitplaatsen, welke alle 'n goed gezicht op 't tooneel bieden. Gebouwd is 't door den bekenden theater-architect Oscar Kaufmann. De bouwkosten bedragen — zonder 't grondstuk — ca. 2i/4 millioen mark, waarvan door de leden reeds bijna 1 millioen is opgebracht. Het is natuurlijk niet mogelijk 'n overzicht te geven van de sinds 1890 opgevoerde tooneelwerken. Samen geven ze  55 het allerbeste beeld der wereldlitteratuur, sinds Shakespeare tot op onzen tijd. Door de tijdsomstandigheden gedwongen, is de „Volksbühne eerste bespeeld door Max Reinhardt. In 1918 komt zij echter weer in eigen beheer en wordt 'n eigen gezelschap gevormd onder de artistieke leiding van een der eerste tooneelspelers en regisseurs van Berlijn: Friedrich Kaysler. Hoe zeer het verlangen van 't volk naar hooge kunst thans ook m „hoogere" kringen gewaardeerd wordt, bewees een Concert m de „Volksbühne" op 25 November 1917, voor de leden gegeven door de ,&önigliche Kapelle", onder leidim? van Richard Strauss. s Een zeer bizonder theater te Berlijn is de „Urania", een wetenschappelijk volkstheater voor sterrenkunde, land- en volkenkunde. Dat men in Duitschland al vrij vroeg veel op dit gebied der kuituur gedaan heeft, vindt de belangstellende lezer in de volgende werkjes: ,J>ie Volksunterhaltung" van L>r. R. Lówenfeld,1) 'n stenographisch verslag van het eerste Congres für Volksunterhaltung, en ,J>ie Erziehung des Volkes auf den Gebieten der Kunst und Wissenschaft"*) ook 'n congres-verslag. Waren zulke congressen in 1898 en 1900 mogelijk geweest, als niet reeds lang volksvoorstellingen, volksconcerten, volksuniversiteiten bestaan hadden? tn zou dit alles bereikt zijn geworden zonder de hulp van de volksschool, welke den grondslag legde van deze hooge volksontwikkeling? Daarom achtte ik 't van belang t werken van den „Dürerbund" en „Volksbühnen" hier in' zn geheel te schetsen, ofschoon natuurlijk maar een deel ervan direct de jeugd betreft. DE KULTUURARBEID VOOR DE JEUGD IN DEN SCHOOLVRIJEN TIJD. Ik wees er reeds op, welk eminente beteekenis voor de kuituur alles heeft, dat er op gericht is, de jeugd lichamelijk en moreel te sterken en te ontwikkelen. Laat ik daarom iets meedeelen van wat in Duitschland gedaan wordt in den geest van b.v. het programma van de *) Berlin 1898. Ferd. Dümmler, 136 bladz J) Berlin, 1900. Carl Heyman, 163 bladz.  56 Tucht-Unie, de Nederlandsche Bond voor Lichamelijke Opvoeding" en alle vereenigingen, die zich ten doel stellen: de lichamelijke en moreele kracht der jeugd te verhoogen. Duitschland is 't land der zangers en der turners. Waar vindt men zooveel zang- en gymnastiek-vereeitigingen ? Het Jahrbuch der Turnkunst (1914) vermeldt 10951 vereenigingen in 9231 plaatsen, met 1123356 leden (daaronder: 68148 vrouwen en 33229 meisjes), alleen van de ,J>eutsche Turner schaft"'. Daarnaast heeft men nog christelijke vereenigingen, en de „Arbeiter-Turnbund" met ca. 200000 leden in ca. 2300 vereenigingen. Voor de lichamelijke ontwikkeling zijn deze vereenigingen van groot belang, natuurlijk voor zoover het vereenigingswerk ten doel heeft, de lichamelijke ontwikkeling te bevorderen. Van meer belang acht ik het werken van den in 1891 opgerichten „Zentralausschuss für Volks- und Jugendspiele", wijl dit 'n hooger opvoedend karakter draagt. Hoe enorm op dit gebied gewerkt wordt leeren de verschenen 25 Jahrbücher für Volks- und Jugendspiele" (a 3 Mark; Leipzig, Teubner). Als het belangrijkste middel voor een gezonde lichamelijke en moreele ontwikkeling der jeugd is men langzamerhand het wandelen — de wandelsport — onder oordeelkundige leiding gaan beschouwen. Dat voldoet aan het natuurlijke verlangen van het jeugdige organisme naar beweging en kan tevens dienstbaar gemaakt worden aan de ethisch-aesthetische opvoeding. Natuurlijk op zeer ongedwongen wijze. Veel hangt daarbij dus af van den tact der volwassenen, die meegaan. Daarover is 'n rijke literatuur verschenen, 'n bewijs, welk groot gewicht er aan gehecht wordt. Toen allerwegen zooveel gewandeld werd, ontstond ook de behoefte aan 'n overzicht van het geheel, aan 'n lichaam, dat alle ervaringen verzamelde, en daardoor meer leiding en aansporing kon geven, om de beweging uit te breiden en te versterken. De bovengenoemde „Zentralausschuss" stelde in 1908 de „Auskunftsstelle für Jugendwandern" in, en sinds 1911 is het belangrijkste resultaat daarvan het ,/)eutsches W'andet jahrbuch" (a 1.50 Mark, Leipzig, Eckardt). De boekjes zijn niet groot, ca. 170 blz. geïllustreerd, maar bergen 'n rijken schat van gegevens omtrent dit gewichtige kuituurwerk, en kunnen niet dringend genoeg aanbevolen worden aan allen, die zich op een of andere wijze bemoeien met de lichamelijke opvoeding der jeugd. Hoe er in Duitschland gewerkt wordt, zal beter blijken — en üjkt mij interessanter —  57 Ult n kort overzicht van den kultuurarbeid in eenige bekende steden: Hamburg, Leipzig én Berlijn, en in de eerste plaats van zulk kuituurwerk, dat in ons land noodzakelijk nagevolgd of uitgebreid dient te worden. Hamburg. In Duitschland duren de vacanties der volksscholen langer dan bij ons: de zomervacantie in den regel 5 weken. Alle te zamen 11 a 12 weken; in Nederland: 7 I 8 weken. Bovendien is in vele groote steden de middag na 1 of 2 uur steeds vrij. De schooljeugd heeft er dus veel vrij. Hoe komt het dan, dat men — vóór den oorlog — uit Duitschland nooit klachten las over straatschenderijen en tuchteloosheid der jeugd? Eenvoudig hierom, dat men daar tracht — het volmaakte zal wel nergens bereikt zijn — de kinderen zooveel mogelijk van de straat af te houden, en ze toch te laten spelen. Want spelen moet het kind. Daarom zorge men overal en in de eerste plaats voor speelgelegenheden. De gemeentebesturen en ^ vereenigingen in Duitschland zorgen daarvoor. „Qrossartig is b.v. wat in Hamburg geschiedt. Eenige tienduizenden kinderen kunnen daar eiken middag spelen, vrij of onder leiding. De „Verein für Jugendspiel" die hiervoor werkt ontyan|[J ^ staats-subsidie van f 9000. Minimum-kontributie is LltJt Ee,n, andere organisatie: „Verein Kinderspielplatz am Kohlbrand" heeft zich vooral 't lot der armste kinderen aangetrokken en onderhoudt 'n groote speelplaats aan den buiten- ofSnï61* 8tML In 1912 nad zi* 'n bezoek gehad van 28b609 personen en in de eerste 10 jaar van 2405681. Ook aan de Noordzeekust 'n eigen huis, waar jaarlijks 160 kinderen verpleegd worden. Niet altijd kunnen de kinderen buiten zijn. Daarvoor bezit Hamburg dan ruim 40 „Horte" voor jongens en meisjes. Ook in den langen vacantietijd wordt voor de jeugd in Hamburg uitstekend gezorgd. De speelplaatsen blijven natuurlijk ini gebruik. De kinderen willen echter 's zomers gaarne naar buiten. Vacantie4*olonies nemen 'n groot aantal op waarvoor verschillende vereenigingen zorgen. De grootste is de „Verein für ferienholonien v. 1904", die twee groote kojoniehuiiwi aan de Oostzee bezit. In deze en in eenige andere kolonies waren in 1914 nog vóór den oorlog 3015 kinderen voor 4 weken opgenomen, terwijl ruim 1000, die voor den volgenden tijd bestemd waren, niet meer konden gaan Er worden ook herfst- en winter-kolonisten opgenomen. De Staat Hamburg geeft f3000 subsidie. Meer zorg baren altijd de tienduizenden gezonde volks-  58 kinderen, die in de vacanties niet met hun ouders naar buiten kunnen gaan en evenmin voor 'n kolonie in aanmerking komen. We hebben gezien hoe in Amsterdam b.v. „Ons Huis" sinds eenige jaren iets doet voor deze kinderen. Het is nog maar weinig. Hamburg geeft ons voor dat werk een mooi voorbeeld in den „Verein für Ferienwohlfahrtstbestrebungen"', opgericht in 1901. Deze organiseert gedurende alle vacanties uitstapjes en wandelingen voor de in de stad blijvende schooljeugd. In de Elbe, ca. 1 uur van de stad af, ligt 't eilandje Moorwdrder, dat 'n strand bezit, uitstekend geschikt voor 't leven en bedrijf van eenige duizenden kinderen. Tijdens de zomervacantie gaan eiken morgen\om 8 uur 2500 a 3000 Hamburgsche volkskinderen per boot daarheen, om 's avonds terug te keeren en alleen den nacht thuis door te brengen. Op Moorwarder" worden ze gevoed. Daar is 'n „Schutzhalle" gebouwd met keukens en de noodige hallen om de maaltijden te gebruiken en voor regen beschut te zijn. 'n Oroot aantal geleiders en geleidsters houdt er toezicht, of geeft leiding aan de spelen. Dat is het werk van genoemde Vereeniging. In de kosten dragen de kinderen slechts f3.60 bij voor 2 weken, alles inbegrepen. Voor hoeveel kinderen dat geld door anderen betaald wordt, kunnen de jaarverslagen natuurlijk niet vermelden. In 1917 werd dat bedrag verhoogd tot f4.20. Naast deze „Stadtkolonie" nemen in de vacanties nog verscheidene duizenden kinderen deel aan ééndaagsche uitstapjes. In 1901 bedroeg de deelneming hieraan 4692 pers., in 1911: 36301. Onder dit laatste getal zijn 3049 volwassenen meegeteld, n.1. ca. de helft geleiders (onderwijzers) en de rest familieleden van deelnemende kinderen. Op elke groep van 25—28 kinderen is een geleider(ster) gerekend, die in de zomervacantie f 3.60 en op andere tijden f 1.80 vergoeding ontvangt. Deze ééndaagsche reizen hebben 'n opvoedend karakter: zij moeten de kinderen met hun „Heimat" vertrouwd maken en liefde voor de natuur en eerbied voor den eigendom van anderen aankweeken. Die uitstapjes moeten den opvoedingsarbeid der school versterken; vandaar, dat alleen onderwijskrachten met de leiding belast worden. De kinderen dragen slechts heel weinig in de kosten bij, voor de meeste reisjes 12 ct., voor enkele andere 15 of 18 cent. In 1912 zijn er 46 reizen gedaan, 5 in de paaschvacantie; 5 in de pinksteryacantie; 22 hi de zomervacantie; 4 in de nerfstvacantie; 1 in de kerstvacantie en 9 op Zondagen buiten de vacanties. Drie dezer reizen duurden langer dan 1 dag, en kostten derhalve ook  59 meer. De Zondags-uitstapjes waren voor oudere, niet meer schoolgaande kinderen bestemd. Op alle reisjes en op „Moorwarder gaat een lid der „Oenossenschaft freiwilliger Krankenpfleger" mee. In 1905 werd nog 'n andere vereeniging opgericht, die hetzelfde beoogt: ,£he Paedagogische Vereinigung von 1905" a*\ Trnon , a§sche dezer Vereeniging namen in 1911 deel: 17930 kinderen. Op 15-20 kinderen komt één geleider, fcr worden ook langere reizen ondernomen. ,,°5 „Allgemeine Armen-Anstalt" in Hamburg, zond in 19121665 kinderen naar vacantie- en gezondheidskolonies. De „Veremigung zur Vermittelung von unentgeltlichen Fenenaufenthalt auf dem Lande" bezit ca. 1000 adressen van families die in den zomer een of meer stadskinderen willen logeeren; deze moeten minstens 10 jaar oud zijn en hun ouders mogen m den regel niet meer dan f720 per jaar verdienen. Hoe al het werk voor de lichamelijke ontwildceling der schooljeugd, en wel speciaal door de pedagogisch georganiseerde wandelsport, nawerkt op de Hamburgsche jeugd, kan uit het volgende blijken. In 1913 werd het ,/lamburgischer Land es ver band für Jugendpflege opgericht, waarin 'n groot aantal vereenigingen vertegenwoordigd zijn: 98 in 't le jaar, en thans reeds 210, nx: Jurnvereme, Spiel- und Sportvereine, Schwimmvereine (zwemonderwijs ontvangt de Hamburgsche schooljeugd!).; Wandervereine, Militarische Jugendvereine, Jünglingsvereine Lehrlings- und Qehilfenvereine, Madchenbünde, abstinente Jugendgruppen. In 1915 waren niet minder dan 35 Wandervereine aangesloten. In dat jaar bedroeg het aantal jongelieden ™?n aangesloten vereenigingen 32453 beneden 18 jaar en 23919 boven 18 jaar. (In de Wandervereine: 3835 en 1028) Het „Verband" geniet 'n staats-subsidie van f12000 en heeft n eigen orgaan: „Nachrichten des H. L. für Jugendpflege" (p. jaar 12 afleveringen. 4 Mark. Richard Hennes, Verlag in Hamburg.) 6 Hiermee heb ik getracht een, zij 't ook kort, overuÜ-a • g*?*11™ ^n zeer belangrijk gebied van kuituurarbeid m Hamburg. Dat er hier ook veel gedaan wordt voor de jeugd beneden de 6 jaar, en boven den schoolplichtigen leeftijd spreekt nu wel van zelf. Over het gansche gebied van het opvoedingswezen geeft het mooie boek „Das hamburgiscne Schulwesen" uitslag.1) *) 233 Wz. Prijs 1.50 Mark. Hamburg, C Boysen.  60 Voor we Hamburg verlaten, nog enkele woorden over zijn Volksconcerten en zijn „Volksheim". De uitstekende „LehrerGesangverein" in Hamburg begon in 1891 voor de ouders van leerlingen zijner leden één concert per jaar te geven, geheel kosteloos. In 1900 werd 15 ct. entrée gevraagd. In 1901 gaf de „Verein Hamburgischer Musikfreunde" (te vergelijken met het „Concertgebouw" te Amsterdam) 5 volksconcerten met haar groot orkest, tegen 30 ets. In 1903 kwam de „Vereinigung für Volkskonzerte" tot stand, waarin alle groote muziekmaatschappijen van Hamburg vertegenwoordigd zijn, en ten doel heeft: de volksconcerten volgens een vast, oordeelkundig plan te organiseeren. Sindsdien is dat nu met het beste gevolg geschied. Prijs voor elk vocaal- of instrumentaal concert is 30 ct., waarvoor de hoorders ook het allerbeste krijgen, dat in Hamburg gehoord wordt. Prof. Joh. Messchaert trad er ook eenige malen op. In 1910 bedroeg het aantal concerten 22; de keuze der nummers, solisten enz. is steeds in handen der genoemde „Vereinigung". In 1901 werd de Vereeniging „Volksheim" in Hamburg opgericht, welker doel overeenstemt met dat der „Ons Huizen" in Nederland. In organisatie is echter 'n groot verschil. In Hamburg telt de Vereeniging twee groepen van leden. Tot de le groep behooren zij, die minstens 20 Mark per jaar (of 500 Mark ineens) betalen, en tot de andere groep alle medewerkers aan het kuituurwerk in het „Volksheim". Dezen behoeven geen contributie te betalen. In 1913/14 bestond de Vereeniging uit 14 levenslange, 254 betalende en 258 meewerkende leden, totaal 526. De Vereeniging bezit thans 3 „Volksheimhauser" en bovendien worden verscheidene andere localiteiten gebruikt. In 1913/14 bedroegen de inkomsten en uitgaven ruim f19000. Het werkprogram is zeer uitgebreid. Het omvat de „Jugendvereine und -gruppen" en de „Vereine für Erwachsene". De volwassenen maken 'n grooter deel van het geheel uit dan bij ons in „Ons Huis", 'tgeen te begrijpen is, als men bedenkt, hoeveel er reeds door andere vereenigingen in Hamburg foor de jeugd gedaan wordt. De geest van het „Volksheim" is sterk beïnvloed door de Kunstwart en Dürerbund-ideeèn. De tegenwoordige directeur: Dr. W. Stapel, was voorheen jarenlang aan de „Kunstwart" verbonden. Wie Hamburg kent roemt het als 'n mooie, 'n interessante stad. Voor mij staat het hooger om zijn volks-kultuur,  61 waarvan 't bovenstaande nog maar een zwak beeld geeft. ueipzig. l. is de stad van den Duitschen boekhandel, en ook van de Schrebervereine. Wat dit zijn, zullen de meeste mijner lezers vermoedelijk niet weten. In 1864 werd de eerste „Schreberverein" opgericht — zoo genoemd naar Dr. Schreber, den vader van de idee. Het was 'n vereeniging van ouders en onderwijzers ter bevordering van de opvoeding der jeugd. Zij kocht grond, om er n speelplaats op in te richten, waaromheen tuintjes werden aangelegd. Deze waren alleen voor de leden, de speelplaats werd opengesteld voor alle kinderen. Door den stichter - Dr. Hauschild, Rektor eener school, was van den aanvang af sterk op den voorgrond geplaatst het opvoedend karakter Dat heeft zij behouden en ontwikkeld bij de thans bestaande 14 „Schrebervereine", die zich tot 'n „Verband" hebben aaneengesloten. Elke vereeniging bezit 'n groote speelplaats met talrijke familie-tuintjes er omneen, en vele ook 'n verenigingsgebouw, waar o.a. voordrachten voor de leden gehouden worden. Hoofdzaak is bij alle: de zorg voor de lichamelijke en moreele opvoeding der jeugd. Enkele gegevens uit 't laatste jaarverslag over 1915 mogen dit illustreeren.») Men bedenke, dat het dus 'n oorlogsjaar betreft. Op de speelplaatsen werd op 1616 dagen gespeeld door 460967 kinderen, onder leiding van 33 deskundige onderwijskrachten en 61 dames en 26 heeren. u uan^e 216 ééndaagsche wandeltochten, — die mede tot t hoofdwerk der Schrebervereine behooren, — namen 25617 kinderen deel. Sinds jaren onderhouden de S. „melkkolonies": behoeftige kinderen worden op de speelplaatsen onthaald op broodjes en melk. Ondanks alle moeilijkheden, door den oorlog veroorzaakt, konden in 1915 nog 3713 kinderen gedurende 6 a 6i/8 week m den zomer 2 x per dag op iets onthaald worden. Vele „Schrebervereine" geven den kinderen 's zomers en s winters gelegenheid tot baden; een doet dit al sinds 30 jaar; s zomers 3 x per week in het zwembad, en 's winters 1 x per week in 'n badhuis. Zoo werden er in 1915- 13323 baden gegeven, in 1914: 16652. *) Opgenomen in het Maandblad van 't „Verband": „Der Freand der Schrebervereine". Prijs p. jrg. van ca. 260 blz. geïll. 2 Mark.  62 's Winters worden vele speelplaatsen in ijsbanen herschapen. Boekerijen, voordrachten, kindervoorstellingen in 't „Marionetten-theater" van Prof. Dr. Kollmann zijn de middelen, die vooral 's winters toegepast worden. Alles te zamen besteedde het „Verband" in 1915 voor de „Jugendpflege" ruim 28000 gulden. Buiten de 14 Schrebervereine van het „Verband" telt L. nog 9 andere, benevens vele „Oartenvereine", die met onze tuinwijken te vergelijken zijn. Ik ken geen sympathieker kuituurwerk dan door de Leipziger „Schrebervereine" verricht wordt, al meer dan 'n halve eeuw. Voor het wandelen der jeugd wordt ook heel veel gedaan door de afd. Leipzig van de „Deutsche Verein für Volkshygiëne". In de vier groote vacanties wordt 3 x per week gewandeld onder leiding van onderwijzers (essen) in de omgeving der stad, zooals we dat reeds in Hamburg hebben leeren kennen. Op de andere 3 werkdagen — de Zondag is vrij — krijgen, de kinderen 'n kaartje voor de zwem- en badinrichting. Er wordt op die wandelingen heel veel gedaan aan 't teekenen naar de natuur. Ook andere handenarbeid wordt verricht. Dat maakt de wandeltocht minder vermoeiend en veel leerzamer. Aan deze wandelingen namen in 1912: 5100 kinderen in 174 groepen deel, in 1913: 6036 kinderen en in 1915: 61 IK Van deze 6111 kinderen betaalden 1942 het volle bedrag, 572 de helft en 2670 niets. De kosten voor de beide laatste groepen worden bestreden uit 'n bizonder fonds, waarin de stad L. f1500 jaarlijks stort Aan de algemeené kas wordt bovendien nog f3000 gegeven. Sinds 1915 houdt de Vereeniging 'n aantal moeder-cursussen in zuigelingen- en kinderverzorging. In 1916: 10 cursussen met 521 deelneemsters, waarvan 317 kosteloos. Van het vele, dat ten bate der kinderen in L. gedaan wordt, noem ik nog alleen: 17 ,^K,naben-" en 10 ,JMadchenhorte," waarvoor de stad de noodige schoolgebouwen afstaat. De kinderen betalen niets. Ze zijn in de week dagelijks geopend van 3 of 4—7. 16 kinderleeszalen, eveneens in schoolgebouwen, alleen des Vrijdags van 3—5 uur. Enkele feiten kunnen soms treffend de groote beteekenis van een of ander kuituurwerk aanduiden. Welke beteekenis en omvang het wandelen der jeugd in Saksen reeds bereikt heeft, blijkt m.i. dan ook duidelijk uit de oprichting in 1910  63 S^^^^^i^,^^""^ **r Volksschulfugend un Komgreich Sachsen", die elk jaar 'n geïllustreerd Ifrbuch uitgeeft1) Leden van het bestuur zijn vSrTmee- eJs laf0^^8 ? 'nQr°eP ^ipWrondemy- f L It: »Ratëeber ™r Jugendpflege".*) (Een modern StenTtoï^n^T °?,k ^ ^P^rUSwijzerï^ artsen tot stand, n.1. de „Verein zur Hebung des Kinematographenwesens" (opgericht 1911). Zij bestrijdt de ScTund Kblfek ttS^ voordraAn ^n mJXZriSgen 3rin?ÏÏ1oodige t105™**11 °P tC VOeden' 'n Werk> dat ovfral lijn Kt de S^iCUgd J" d€ 2-millioenen stad Berr!T^ ^ w middagen vrij en 5 weken zomervacantie De arbeiderspers heeft altijd aangedrongen op de gehSdS ï^iVaCantl€S. ï001" de ^scholen met die der niddeK scholen, en sinds jaren bestaat nu die gelijksteHmg wït ZOu men ,n onze groote steden wel zeggenfaliT vSLscholen 5 J^Zg^^ Df^™« 3 wetfSjn5 ^^t^A ^7trz^r dltT lange vacantie enkel voordeelen aan de jeugd geeft zonder S?Ji£ ï'• hGhben, ^ reeds leeren kennen. Ook de wereld- Gettde"1^13^ 2£ Wat V°°r d€ gedaan worS. fJ^?r™* d€, gansche vacantie zijn 'n groot aantal 9-12 mvan Tf?1? ^ ^pmeenteicholen ^0^^ v en van j—7. In de Duitsche steden bezit elke *rh™i een groote speelplaats, vaak een zeer groote De Wet schrn? er n.1. voor, dat voor eiken leerling minstens 2 M8 ooïïr vlakte voor de speelplaats gerekend moetworden Én waar" SeewSto^k^^ T2 Ieer,ingen te«en%ebbenaae spee plaatsen ook 'n behoorlijke uitgestrektheid. Dat komt richtinopddee lSaafeU,tStekend ^ ^ * * ^ to" zijn e??. rekte' PraChtig€ ^^en open: sinds; 1906! Thans ^ 1 ^r,L dc «Qeschaftsstelle» in Dresden-N 2) Bi, de „Dürr'sche BuchhamüV» in Leinzi* iTifi '  64 Hoe komen de kinderen daar? 's Morgens verzamelen zij zich op de daarvoor aangewezen „Sammelstellen", n.1. schoolspeelplaatsen en gaan vandaar onder geleide naar de electrische trams, welke ze naar het speelterrein brengen. Alleen voor de speelplaats in Buch moet van de spoor gebruik gemaakt worden. Voor dezen tocht betalen de kinderen 18 ct. per dag, voor alle andere slechts 12 ct. Daarvoor ontvangen de kinderen op de speelplaats soep, brood, melk en koffie, want zij blijven er den ganschen dag tot 's avonds zes uur. Dan gaan ze weer op dezelfde wijze naar Berlijn en hun thuis terug, 't Bedrijf op alle speelplaatsen is gelijk aan dat op „Moorwarder" bij Hamburg. Ongeveer 40 °/o van alle kinderen betaalt niéts. Hoeveel de totaal-kosten bedragen heb ik nog nergens gelezen. In 1915 heeft de stad Berlijn daarvoor f 79200.— uitgegeven. Het bezoek op de toenmalige zes buiten-speelplaatsen bedroeg in 1910 : 207974 kinderen; in 1911: 188325; in 1912: 257090 en in 1913: 277935. Dat aantal is vermoedelijk in de oorlogsjaren veel grooter geweest, waarvoor in 1916 de stadstoelage ook 32000 Mark meer bedroeg dan in 1915. Kinderhorte zijn er in Berlijn in groot aantal, waarvoor vele vereenigingen werkzaam zijn. De voornaamste is de „Hauptverein Kinderhort", welks voorzitter de Berlijnsche Schuimt is (d.i. onze Wethouder van Onderwijs). Voor den oorlog onderhield deze Hauptverein reeds 42 Horte, thans 47. Ze zijn alle werkdagen geopend van 2—7 uur. De verplegingsbijdrage is 12 ct. per week; behoeftige kinderen betalen niét. Warme spijzen worden kosteloos uitgereikt. Voor 1916/17 gaf de stad 'n subsidie van f 21000.—. Naast deze „Hauptverein" werken op gelijke wijze de „Zentralverein Madchenhort" en „Verein Madchenhort", benevens 'n 15-tal andere, deels voor kinderen van bepaalde gezindten. In welken omvang „Kinderhorte" in Duitschland bestaan leerde een enquête der „Deutschen Zentrale für Jugendfürsorge" in 1913. Daarnaar bestonden in 256 gemeenten 561 vereeniging met 1245 „Horte" en 84241 „Hortkindern". In 40 gemeenten heeft 't gemeentebestuur de zaak in eigen beheer. De onderhoudskosten schat het verslag op f 1200000.—. De „Vorwarts" van 4.2.1914, waaraan ik dit bericht ontleen, noemt het resultaat nog maar heel gering in vergelijking met de werkelijke behoeften. Volkomen juist. Mochten wij dat ook maar bedenken. Schoolwandelingen en schoolreizen in de vacanties worden  65 hoofdzakelijk door twee vereenigingen georganiseerd, n.1. de .fierhner Verem zur Förderung des JugendWanderns" en de ,J.entralverein für Schülerwanderungen". Beide voeren éénen meerdaagsche voetreizen uit. ,-„Dereeirste ^ereSni^in& is meest vor grootere kinderen en jongelieden. Bij de laatste zijn 't alleen leerlingen der volks scholen, die uitsluitend onder leiding van onderwijzers (essen) uitgaan in groepen van ca. 20 kinderen. De kosten worden . °fstred«n "tt de renten van 'n kapitaal van 200000 Mark door den bankier Bleichröder geschonken, en dat onder beheer van het gemeentebestuur staat. Een deel der kinderen draagt in de kosten bij, 'n ander deel niet. In 1913 wandelden 195 groepen in de zomervacantie, 24 in de herfstvacantie en 2 in de pinkstervacantie. 'n Zeer groot aantal f roePf.n maakte tochten van 3-6 dagen naar 't Reuzengebergte Th"'mgen, Rug€ri) Saksisch Zwitserland, Fichtelgebergte Wesergebergte en de Oostzee. * K ' 'n Twaalftal vereenigingen in Berlijn werken op het gebied der vacantie-ko omes. De grootste is de „Berliner Vertin für Fenen-kolonien" (opgericht in 1880), die in het laatste jaar voor den oorlog (1913) heeft uitgezonden 2875 jongens % f !?Lmei!]e!' tot?al 5763 kind€ren in 152 grepen voor 11oio mHJ? werkAwerd verricht door 311 „Lokal-Komitees" en 272 „Vertrauens-Aerzte". tJ^Ï1 .l880—191Azijn totaal uitgezonden 110410 kinderen: totaal-uitgavan: f 2662731.—. A Aan enkele voorbeelden heb ik hier willen aantoonen, hoe Berlijn kultuurarbeid gedaan wordt. Dat 't nog slechts ï k5*£!T +d^eI7ari d!en arbeid betreft> kan men afmeten wiïf *' dat^e * druk van net hoek >&e Wohlfahrtsein^MMgen von Grcss-Berlin"verschenen in 1910, niet minden mste»mgen en vereenigingen noemt, welke alle aan den kultuurarbeid meewerken. Een ander boek: ,JXe WohtLf'!Sei%£hiungen. Charlottenburgs"*) noemt voor deze stad alleen 277 vereenigingen, enz. hkÈgFSS b1.°dLf,"8^trale mr Private Füreor*e" in Berii*n "ü *) 100 bladz. Charlottenburg 1912, Carl Ulrich & Co. 5  66 DE DUITSCHE „WANDERVöGEL". Naast den socialen arbeid voor de jeugd, waarvan tot nog toe sprake was, zien we in 't begin der 20ste eeuw een beweging opkomen, welke de ernstige belangstelling verdient van ieder, die zich met de toekomst van zijn volk bezig houdt. „Wie de jeugd heeft, bezit de toekomst". In 't geloof aan de juistheid dezer uitspraak hebben sinds lang godsdienstige en politieke partijen getracht zich van de jeugd meester te maken. De beweging, waarop ik hierboven doelde, schijnt echter dat geloof aan ,t wankelen te zullen brengen. In 't begin der 20ste eeuw onttrok 'n deel der jeugd van de stad Steglitz bij Berlijn zich aan deze voogdij der ouderen, en begon zijn leven naar eigen idealen in te richten. Deze idealen waren: vrijheid van allen conventioneelen dwang, eigen ideeën volgen, de enge stad ontvluchten en dwalen in de vrije natuur, een eenvoudige leefwijze leiden, vreugde te smaken zonder alcohol en nicotine, en daardoor lichaam en geest gezond te houden. Deze jonge lieden — van 14—18 jaar — noemden zich „Wondervogel". Zij wandelden en zongen, niet de „kommers" (studentenJiederen, maar eenvoudige volksliederen, begeleid op de mandoline of guitaar. 's Nachts brachten zij buiten door bij de boeren of de houtvesters, met wie zij goede vrienden werden. „Terug naar de Natuur", was onbewust hun levensstelregel. Het voorbeeld vond weldra geestdriftige navolging, zoowel in jongens- als meisjeskringen, en in 1904 kwam het tot de of f ideële oprichting van den Bond: „Wondervogel''. Zooals het met vele bewegingen gaat, die nog niet „rijp" zijn, zoo ging het hier ook: er ontstond verschil van meening, die leidde tot splitsingen. Op 't oogenblik zijn er nu drie stroomingen: 1. de Vereeniging „Wandervögel", Bond voor Wandelen der Duitsche Jeugd; 2. de „Alt-Wondervogel" en 3. de Jung-Wanêervögel". De le is het sterkst: hij telt 5 a 6000 leden met 12000 jongens en 4 a 5000 meisjes in 6 a 700 plaatselijke groepen. De „Alt-Wandervögel" telt 2000 leden, 4000 jongens en 1000 meisjes in 200 groepen, en de „Jung-Wandervögel": 600 leden, 1000 jongens en 300 meisjes in 100 groepen.1) Leden zijn ouders en vrienden der jeugd, die den „Eltern- J) Volgens schattingen van een der leiders. Statistisch materiaal ontbreekt voor 1917.  67 und Freundesrat" (Eufrat) vormen, en de gidsen ( Führer ), deels gekozen uit de rijen der wandelende jeugd, en deels uit volwassenen bestaande. Volgens § 2 der statuten van de afdeeling in Dresden (en dit zal wel overal zoo zijn) net wandelen onder de jeugd der voornamelijk middelbare en hoogere onderwijsinrichtingen te bevorderen den zin voor het natuurschoon en het medegevoel voor al wat leeft te wekken, en de jeugd de gelegenheid te geven haar Duitsche „Heimat" en haar volk m hare oorspronkelijkheid te leeren kennen en beminnen De Vereeniging wil daardoor meehelpen, een geslacht op te voeden gezond van lichaam, geest en wil. Bij alle bijeenkomsten en op alle tochten wordt de grootste eenvoud betracht; er wordt noch gerookt, noch worden alcoholische dranken genoten'" Aan de „Wandervögel" is 't voor 'n goed deel toe ite schrijven, dat 't volkslied weer in groote eere gekomen is en de mandoline 't geliefkoosde instrument bij alle tochten en uitstapjes werd. De beweging der „Wandervögel" breidde zich langzamerhand uit. De „jongen" bereikten den volwassen leeftijd en velen hadden behoefte de idealen uit den ,,Wandervögel"-tijd getrouw te blijven. Zij sloten zich aaneen tot „Landsgemeinden" en deze vormen thans samen den „Bund der Landsgemeinden"' Maar ook werd een veel grooter deel der rijpere jeugd tot in den volwassen leeftijd toe (dus van 16-21 jaar en ouder) door de beweging gepakt. Tal van „Qemeinschaften" vormden zich en zijn thans aaneengesloten in het „Verband der treideutsche Jugend", welks orgaan is het maandschrift „Freideufeche Jugend" (Hamburg, Adolf Saai), opgericht in 1915 Uit t weinige dat ik hier over de „Wandervögel" en de' ^Freideutsche Jugend" meegedeeld heb, blijkt m.i., dat we hier te doen hebben met een kuituurbeweging, waaraan gezonde ideeën ten grondslag liggen en die naar mijn vaste overtuiging m de toekomst een zeer groote beteekenis zal erlangen. Wat zich daar in Duitschland in de rijen der ieued zelve heeft ontwikkeld, zal m.i. vroeg of laat in alle landen te voorschijn komen. Natuurlijk zullen en moeten ouderen - ouders en volksopvoeders — de jeugd in dat streven steunen en met raad en daad ter zijde staan, om de heele beweging m de goede banen te houden. Er is in Duitschland zelvl xw n, heek litteratuur over de „Wandervögel" ontstaan. Natuurlijk hebben ze ook hun tegenstanders. Welke nieuwe beweging heeft die niet? Dat niet alles aan het ideaal beantwoordt, dat er fouten begaan worden, dat er verkeerde  68 elementen in de „Wandervögel" binnengeslopen kunnen zijn, wie zou er zich over kunnen verwonderen? Dat zijn de gebreken der jeugd van elke groote beweging. Maar de kern lijkt mij door en door gezond, en daarop komt het in de eerste plaats aan. Het kan dus niet anders dan nuttig voor ons zijn, deze beweging te leeren kennen en hare ontwikkeling te volgen. Als het Rapport der Commissie, waarover ik reeds sprak (zie blz. 44) verschenen is, zal zeer waarschijnlijk ook hier de vraag gesteld worden: Wat nu? Wat kan hier te lande gedaan worden voor de jeugd van 12—18 jaar? En niet alleen: wat kan er vóór de jeugd gedaan worden? nnar tevens: hoe voeden wij de jeugd op, dat zij uit zich zelve het goede en het juiste voor hare eigen harmonische ontwikkeling vindt? Wie geroepen zal zijn aan de oplossing dezer vraagstukken mede te werken, zal veel kunnen leeren uit 't gelijksoortige werk en de ervaringen daarmee in het buitenland. Ik geef hiervoor nog de volgende litteratuur op (behalve 't reeds genoemde): li Qustav Wyneken, Schule und Jugendkultur, (Jfena, E. Diederichs); 2. Freideutsche JugendbFestschrift, (Jena, Diederichs); 3. Zwang und Freiheit in der Jugendbewegung. Bericht über die 9. Konferenz der Zentralstelle für Volkswohlfahrt am 16—17 Nov. 1916. Berlin. C. Heymann; 4. Wandervögel, Monatsschrift für deutsches Jugendwandern. Verlag I. Zwissler in Wolfenbüttel. Naast deze „Wandervögel"-beweging verdient nog 'n andere jongere organisatie onze aandacht, n.1. de Duitsche „VORTRUPP-BUND". In 1910 gaf de Dürerbund 'n merkwaardig boek uit, getiteld ,}ielmut Harringa"1), waarin krachtig te velde getrokken werd tegen de gevaren, aan het alcoholisme verbonden. De schrijver, Herman Popert, 'n jonge rechter te Hamburg, schetst in levendige kleuren alle onheil, dat er uit voortspruit, hoe, zoowel de lichamelijke als de geestelijke krachten des volks in al zijn lagen, er door ondermijnd worden. Maar tevens wijst hij den weg ter genezing aan: 'n i) Bij A. Kohier in Dresden. 190ste duizend. Prijs 1.80 Mark. Het is ook in 't Hollandsen vertaald.  69 gezonde, matige leefwijze, gepaard aan 'n hoogere, ideale levensbeschouwing. De ideeën in dit boek verkondigd, waren niet nieuw. Ueheel-onthouders-organisaties, vegetarische gemeenschappen bestonden reeds lang. Toch maakte het boek in korten tijd n buitengewonen opgang: een hoogst ernstig boek, dat in 6 jaar tijds 'n verbreiding vindt van ± 190000 exemplaren is toch wel een zeldzaamheid. Het biezondere ervan is niet zoozeer gelegen in een antialcohol-karakter, maar veel meer in den geheelen geest ervan, in een hooggestemd pleidooi voor 'n idealistische levens- en wereldbeschouwing. En deze geest van Helmut Harnnga won duizenden en tienduizenden geestdriftige aanhangers en volgelingen; en deze geest is 't, welke de , Vortrupp -beweging deed geboren worden. De „Vortrupp-Bundv wil n.1. niets anders, dan te leven en te streven in Helmut Harnnga's geest. Dr. Herman Popert is voorzitter van den „Vortrupp-Bund" en met Kapitan-leutnant a. D.Hans Paasche, uitgever van 't gelijknamige orgaan ervan: ,/>er Vortrupp"^) Met spreekt vanzelf, dat de ,,Vortrupp"-beweging niet in de laatste plaats aanhangers vindt onder de rijpere jeugd en het is ook om die reden, dat ik er hier over uitweid En dat geeft er ook een zeer hooge beteekenis aan. Een volk welks jeugd lichaam en geest rein en gezond tracht te houden, behoeft voor de toekomst niet te vreezen. Als zoodanig verdient deze beweging in Duitschland ook onze volle belangstelling, evenals die der „Wandervögel" en der .fretdeutschen Jugend". De „Vortrupp-Bund" heeft 'n hooger kuituurprogram; hij omvat de jeugd zoowel als de volwassenen van beide geslachten. Van 3—6 Juni 1914 hield hij zijn eerste congres te Leipzig en daar kon hij reeds bogen op 'n 11000 leden, na ruim l jaar. Ook die gezonde ontwikkeling is door den oorlog tegengehouden, maar na den vrede zal de „Voftmnp"-geest in alle landen opnieuw zich meester maken van duizenden en honderdduizenden, want het is de geest der beschaving, — en zonder dezen kunnen wij ons de toekomst niet denken! Wie meer yan de „Vortrupp"-beweging weten wil, schaffe zk*i het verslag van het eerste congres aan, getiteld: ,Auf Fichtes Bahnen".*) ' o/L yet¥3^ sinds 1912 te Hamburg, 2 maal p. m. Priré 5 Mark d i Buitenland 8 Mark. Verlag von A. Janssen. J P' h' *) 92 blz. Prijs 1 Mark. Hamburg 1914 A. Janssen.  70 DE VEREENIGING „VOLKSWOHL" IN DRESDEN. 'n Vereeniging, die in één jaar in 'n stad met nog geen 600000 inwoners, 4y4 millioen maaltijden a 18 tot 24 cent verstrekt, bezit voor 't maatschappelijk leven dezer stad een zeer groote beteekenis. En vooral als 't aandeel, dat zij heeft in de stoffelijke verzorging des volks, zooals hier aangegeven werd, nog lang niet haar eenige kuituurdaad is. Zulk 'n Vereeniging is „Volkswohl" voor de stad Dresden. Ik ken geen andere vereeniging, welke 'n zoo groote rol in de geestelijke en stoffelijke kuituur eener stad speelt als „Volkswohl"; uitgezonderd wellicht de „Gemeinnützige Gesellschaft" in Basel (zie blz. 79). „Volkswohl" werd gesticht in 't jaar 1888. Wel iets later dan „Toynbee-Hall" in Londen, maar toch geheel onafhankelijk daarvan. 'n Vergelijking van 't ontstaan dezer beide stichtingen is zeer leerrijk. Terwijl „Toynbee-Hall" navolging vond in ons land in de „Ons Huizen", bleef „Volkswohl" hier onbekend. En toch beduidt deze stichting m.i. veel meer voor de kuituur. „Toynbee-Hall" was 'n welmeenende gift van eenige rijken ten bate van de allerarmsten, in stoffelijk en geestelijk opzicht. „Volkswohl" is 'n schepping van velen, gedreven door den wensch, het leven op 'n hooger geestelijk peil te brengen, niet alleen van een bepaalden kring, maar van alle klassen der bevolking. Dat de bevordering van de stoffelijke welvaart niet vergeten werd, spreekt van zelf. Deze verbinding van geestelijke en stoffelijke doeleinden zoo volkomen doorgevoerd te hebben, is de grootste kultuurverdienste van „Volkswohl" geweest. Ofschoon de oprichting geschiedde in 1888 had de vereeniging reeds 'n paar voorloopers gehad, n.1. 'n Vereeniging tegen 't misbruik van Alcoholische dranken (van 1883) en de oudere vereeniging ter voorkoming van Armoede, in 1880 opgericht. Beide vereenigingen werken thans nog naast „Volkswohl". . . , In den boezem der eerstgenoemde vereeniging had zich in 1885 'n „Komitee für Volkswohl" gevormd, 'twelk in 1886 'n „Volksunterhaltungsabend" organiseerde met ca. 1500 bezoekers. Arbeiders-Zangvereenigingen verleenden daarbij medewerking. Deze eerste avond werd gevolgd door vele andere,  71 ca. eenmaal per wintermaand. Professoren der Technische rioogeschool, artsen en kunstenaars hielden voordrachten over volksopvoeding, volkskunst en volkspoëzie, of gaven 'n levensschets van verdienstelijke mannen. Verder werd de avond gevuld door muzikale- of declamatie-voordrachten Uit deze feestavonden werd de wensch geboren, blijvende instellingen voor veredeling der volksgezelligheid, en gezellige middelpunten te scheppen, waar de verschillende volksklassen dagelijks zonder dwang om te drinken en te verteren met elkaar verkeeren konden. De wensch werd: Volksheime te'stichten voor oud en jong, en voor de verwezenlijking van dit doel werd in 1888 de vereeniging „Volkswohl" opgericht. In § ?/ /f f,tatUten WOrdt dit Mus "«gedrukt: „die Wohlfahrt aller Volksklassen zu fördern und eine Geist- und Gemütbildende Oeselligkeit unter seinen Mitgliedern zu pflegen". Teekenend is t volgende. De oprichters wilden geld bijeenbrengen voor het eerste „Volksheim". Een fabrikant gaf 20.000 Mark. Toen kwam men bij een der rijkste fabrikanten der stad. Deze sympathiseerde zeer met het plan, doch vond het voorbarig, om reeds dadelijk 'n eigen gebouw te stichten. „Wacht eerst de ontwikkeling van de vereeniging af", was zijn raad. Intusm l mkeud ho°gere Staats- en Gemeente-' amotenaren: 148; met andere ambtenaarsgroepen samen-1437 • r^V2183^- 246 ****** in hher sorialeTsteilung" i^M^iïUtAlg*''); Vrii€ be^Pen: 607; uit handel en industrie. 3396 ondernemers en 1080 aangestelden, buiten arbeiders; artsen, apothekers, ziekenverplegers: 234; leerkrachten: 295; militairen: 110. Men zou 'n boekdeeltje kunnen vullen over den enormen kultuurarbeid, door „Volkswohl" in de bijna 30 jaar van zijn bestaan verricht. Dat kan men vinden in het bij 't 25-iang ^wT*.1? i914 v/rschenen Gedenkboek: ,pie Reform der Ueselligkeit, dargestellt an den Schöpfungen des Vereins Volks*  n wohl zu Dresden",1) en in ,jyas VolkswoM-Jahrbuch für 1915—1916" ('n boekje van 72 bladzijden). Hier moet ik volstaan1 met enkele mededeelingen. De Vereeniging bezit negen „VolkshèShe", waar men heel goedkoop spijzen en dranken verkrijgt, zonder echter gedwongen te zijn iets te verteren, 'n Middagmaal voor 21 cent. „Bedien je zelf" is daarbij de leus. Overal is 'tl leeszaal en 'n bibliotheek voor de gasten. Bij enkele bevindt zich 'n groote speeltuin voor kinderen. In deze „Volksheime" zijn in 't jaar 1916: 41/4 millioenen maaltijden (avondporties inbegrepen) afgegeven. Dit was natuurlijk voor den oorlog veel minder. Toch bedroeg het aantal middagmalen in 1912 nog 356004; dat beduidt ca. 1000 gasten per dag. De „grossartigste" schepping is ontegenzeggelijk het „Volksheim" met het ,Jieidepark", in de beroemde „DresdnerHeide", in 1895 geopend. Dit „Volksheim" ligt in 'n 2 H.A. groot bosch, dat aan de Vereeniging verpacht is, en 't geliefkoosde zomer-uitspanningsoord der Dresdeners geworden is. 's Winters is er gelegenheid voor ijsvermaak. Midden in 't bosch is 'n „Natuur-theater" opgericht. Op mooie zomerdagen klimt het bezoek tot 8000—10000 menschen. Behalve dit uitspanningsoord in het „Heidepark" heeft de Vereeniging nog 'n ca. 5 H.A. groot deel van het overoude bosch ingericht tot speelplaats voor de kinderen der leden. Dit werk behoort wel tot het allermooiste en beste van wat „Volkswohl" tot stand gebracht heeft. De stadsjeugd buiten te brengen in de vrije natuur, om daar te spelen en gezondr heid op te doen, wordt door allen, die socialen kultuurarbeid verrichten, als een der belangrijkste vraagstukken beschouwd. „Volkswohl" heeft deze vraag op schitterende wijze opgelost in zijn „Kinder- oder Heidefahrten" naar het „Heidepark". Van Juni—Augustus worden 2 x per week (in de zomervacantie 4 x per week) telkens 1500—1800 kinderen per stoomboot naar het bosch gebracht, waar volop gelegenheid is tot spelen—onder toezicht—of tot lezen enz. voor kleine en groote kinderen. Zij vertrekken 's middags 2 uur en keeren 's avonds 7 uur naar huis terug. In 't bosch kunnen zij 'n glas melk voor 3 cent krijgen. Overdekte hallen bieden beschutting bij regenachtig weer. Deze „Heidefahrten" worden reeds sinds 1873 jaarlijks on- 0 Verlag von O. V. Böhmert, 108 blz. 8°, 24 afbeeldingen en 2 plattegronden.  n dernomen, en hebben zich buitengewoon sterk ontwikkeld • ,n^r^JS?r war€n '* 6000 ónderen in 1900: 26500in "10;; »;'n 1915: 31 „Fahrten" met 53869 kinderen. Ue Volkswohl-Bücherel" telt ca. 8000 deelen, en is voor de leden vrij. Ook ontvangen de leden sinds 1889 't tijdschrift „Volksgeselhgkeit, Blatter für Volksbildung und edle Volkserholung" (2 x per maand.) -,?e„V€/eeni,8?ng, 1x5214 'n e«en theaterzaal: „VolkswohlSaal ma Volkswohlbühne" voor tooneeluitvoeringen, volksconcerten; sprookjesvoorstellingen voor de jeugd, en grootere feesten voor de leden. Deze betalen voor 'n meatervoorstellimr 12ct ÜLlf W€€£ F 5*' des Zondags); besproken, genummerde' plaatsen iets duurder; hoogstens 57 ct. bij opera-uitvoeringen. Up t programma voor Februari en Maart van dit jaar stonden o.a : Der Pfarrer von Kirchfeld" (L. Anzengruber); Jugend" (Max Halbe); „Die Ahnfrau" (Fr. Grillparzer); ',Die Jungfrau von Orleans" (Fr. v. Schiller); „Qespenster" (Ibsen)„Minna von Barnhelm" (Lessing). „Volksunterhaltungsabende" (voor leden steeds vrij) ziin er tot heden bijna 250 gehouden. 1 Met het bovenstaande, — slechts 'n klein deel uit het riike werkprogramma der Vereeniging „Volkswohl" — hoon ik den lezer overtuigd te hebben dat hij hier te doen heeft met een der interessantste en belangrijkste organisaties voor socialen kultuurarbeid.  74 Zorg voor de Jeugd in Zwitserland. Zwitserlands bergen, Zwitserlands nieren kennen zeer velen, Zwitserlands kultuurarbeid daarentegen slechts zeer weinigen. En toch geschiedt in deze kleine demokratische republiek zoo heel veel, dat de belangstelling van den buitenlander ten volle verdient. Ik wil daarvoor beginnen met een en ander mee te deelen over het ONDERWIJSWEZEN IN ZWITSERLAND. Geen land ter wereld overtreft Zwitserland in den zorg voor de jeugd, en geen volk is zoo trotsch op zijn onderwijs en zijn scholen als het Zwitsersche. Ik zeg dit, en weet, dat het eigenlijk niet van alle kantons geldt; en ook, dat in onderwijskringen vaak genoeg uitingen van ontevredenheid vernomen worden. Als ik desondanks Zwitserland een voorbeeld voor andere naties noem, dan is daarmee niet beweerd, dat mijn ideaal van volksontwikkeling aldus verwezenlijkt zou zijn, maar alleen, dat alle andere volken nog veel verder van dit ideaal verwijderd zijn. En daarom blijft het voor ons allen zeer leerzaam, de grondslagen te leeren kennen, waarop Zwitserlands hooge volksontwikkeling berust. We moeten beginnen met in 't oog te houden, dat elk kanton een zelfstandige staat is, die zijn onderwijs zelf regelt en bekostigt. De „Bund" geeft alleen voor sommige doeleinden geldelijken steun. Niet overal staat dus het onderwijs op hetzelfde peil, maar de verschillen zijn toch niet grooter, dan in een staat als Nederland valt aan te wijzen. En wat de hoofdzaak is: sinds lang is in alle kantons leerplicht ingevoerd, in de vorige eeuw, voor de 6-jarige dagschool, en 'n 2—3-jarig voortgezet onderwijs (Fortbildungsschule); tegenwoordig is in vele kantons de leerplicht voor de dagschool reeds uitgebreid tot 7 en 8 jaren, en begint in 'n 12-tal kantons met het 6e, in de andere met het 7e levensjaar. De leerplicht voor de „Fortbildungsschule" strekt zich niet uit tot de kinderen, die een hoogere volksschool bezoeken, n.1. de 3-jarige „Sekundarschule", welke bijna overal volgt op de 6e jaarklas van de „Primarschule". De „Sekundarschule" is  75 dus volkomen gelijk te stellen aan onze 3-jarige Hoogere Burgerschool. Waar de 8-jarige leerplicht is angevoerd — b.v. in 't kanton Zürich — daar heeft de „Primarschule" 8 jaarklassen. Bij 't einde van de 6e jaarklasse kunnen de leerlingen zich voor de „Sekundarschule" opgeven, waar, na 'n proeftijd van 3 maanden, beslist wordt, of zij er kunnen blijven of terugmoeten naar de „Primarschule". 'n Hoogere algemeené ontwikkeling dan de „Sekundarschulen" verschaffen de ,MMelschulen" — in den regel 'n direkte voortzetting van de „Sekundarschule". Deze „Mittelschulen" zijn te vergelijken met onze Gymnasia en 5-jarige H.B.S., en vormen ook voor 'n deel de voorbereiding voor de universiteit. Bijna alle kantons hebben openbare naast biezondere „Kleinkinderschulen". Voor ons is nu van belang te weten in welken omvang al deze inrichtingen voor algemeené ontwikkeling bezocht worden. De volgende gegevens, welke heel Zwitserland betreffen, zijn ontleend aan het Jahrbuch des Unterrichtwesens in der Schweiz".i) (1912). Er waren 1033 „Kleinkinderschulen" met 26157 jongens en 26886 meisjes, tezamen 53043 kinderen, onderwezen door 1526 onderwijzeressen, d.i. 35 kinderen per onderwijzeres. Tot recht begrip dezer en der volgende getallen diene men te weten, dat de bevolking van Zwitserland bedroeg: 3753293 -zielen, bij de volkstelling van 1910. In 1912 zal ze dus ruim 34/ö millioen bedragen hebben. Nederland 6x/io mill. in 1912. De ,£ekundarschuten" telden 58530 leerlingen, n.1. 30930 jongens en 27600 meisjes. Wanneer wij de bevolking der le, 2e en 3e jaarklassen al onzer H.B.S. en Gymnasia (omdat deze leerlingen van jgelijken leeftijd zijh, als die der „Sekundarschulen") dan vindt men 'n aantal van 15082 (in 1915!). De bevolking der biezondere Gymnasia meegerekend zal dit worden ± 16500 of 25 per 10000 inwoners. In 1912 bezochten in Zwitserland 154 leerlingen per 10000 inwoners de .Sekundarschulen". Opmerkelijk is ook 't groote aantal meisjes in Zwitserland °p vr j ■ * ni' niet veei min<1€r dan dat der jongens, in Nederland waren van de bovengenoemde 16500 leerlingen ca. 5000 meisjes/ De Zwitsersche „Mittelschulen" vertoonen niet alle dezelfde ■*) Zürich 1914. Orell Fflssli. 7 Frs. 530 blz. gr. 8».  76 organisatie: ze zijn deels algemeen ontwikkelend (voorbereiding van de Universiteit), deels beroepsontwikkelend. Hier nemen ze alleen leerlingen uit de 6e of 7e jaarklasse van de Primarschule", elders zijn ze 'n voortzetting van de „Sekundarschule". Ze komen dus ook vaak overeen met onze technische-, handels- en landbouwscholen. De „Statistiek" van 1912 geeft als bevolking op: 3703 der onderwijzers-kweekscholen; 2812 der „hoogere meisjes-scholen", 10167 der Gymnasia, 4974 der industrie-scholen, 5112 der handelsscholen, 1561 der landbouwscholen, 2350 der technische scholen; totaal: 30679 leerlingen. Ook de „Fortbildungsschule" speelt in Zwitserland 'n berijke rol in de beroepsopleiding van jeugdige arbeiders en arbeidsters. Wat in Nederland gedaan wordt in de speciale ambachtsscholen, teekenscholen, huishoudscholen of burgeravondscholen (zie: „Middelbaar Onderwijs voor Vakopleiding" blz. 00) dat geschiedt grootendeels in de Zwitsersche fortbildungsschule". De „Statistiek" van 1912 vermeldt: Jongens Meisjes Totaal verplichte algemeené F. S. met 42312 440 42752 vrijwillige id. id. 2571 2538 5109 „gewerWiche" id. 20137 5133 25270 (incl. „teekenscholen") kaufmannische F. S. 9671 2718 12389 landwirtschaftliche F. S. 309 — 309 hauswirtschaftliche id. — 15655 15655 Totaal 75000 26484 101484 Op blz. 15 telden wij voor Nederland tezamen de leerlingen van 't herhalingsonderwijs, *t M. O. en de kweekscholen, en kwamen op 'n aantal van 148666 of 23 per 1000 inwoners in 1915. Tellen we nu de bevolking der vrijwel gelijkloopende inrichtingen in Zwitserland op, n.1.: Sekundarschulen, Fortbildungsschulen en Mittelschulen, dan vinden wij 'n aantal van 190693 of 50 per 1000 inwoners! Natuurlijk zijn het ook geweldige sommen, die het kleine Zwitserland voor zijn onderwijs uitgeeft. Het Jahrbuch für 1912" berekent het totaal, door Gemeenten, Kantons en Bond uitgegeven, op 95,6 millioen francs of 25 francs per inwoner. Voor het „Primarschulwesen" alleen 59.2 mill. francs, d.L 16,21 frs. per inwoner, en 't „hooger onderwijs" 6V2 mill. frs. In Nederland bedroegen in hetzelfde jaar de totaal-kosten voor 't geheele onderwijs 472/5 millioen gulden of f7.75 per  77 inwoner. Voor 't lager onderwijs alleen was besteed 35Vs millioen of f 5.80 per inwoner. In 1915 waren de uitgaven voor ft geheele onderwijs gestegen op f 8.85 per inwoner en voor t lager onderwijs alleen op f 6.52 per inwoner. Ik geef deze cijfers niet voor 'n zuivere vergelijking. De kosten van 't biezonder onderwijs in Nederland zijn voor n deel, waarschijnlijk maar 'n klein deel, in deze opgaven niet begrepen, omdat 't Regeeringsverslag alleen opgeeft wat uit de openbare kassen betaald wordt. Bovendien zij men voorzichtig met gevolgtrekkingen uit zulke globale opgaven Daarom zijn opgaven van den omvang der onderscheidene onderwijsinrichtingen, van veel meer belang, om de onderwijstoestanden van verschillende landen of steden met elkaar te vergelijken. KULTUURARBEID IN DE STAD BASEL. De bevolking telde in 1913: 145000 zielen, dus ca. 25o/0 der Amsterdamsche bevolking; (in 1900:112000 en in 1850:30000' menschen). De leerplicht — al lang geleden ingevoerd, - duurt van /. 6e—14e levensjaar. De gemeenschappelijke school voor alle kinderen») is de 4-jarige primarschule" met 11052 leerlingen. Dan komt er 'n splitsing: voor jongens in de „Sekundarschule", „Realschule" of „Gymnasium"; voor de Meisjes in de „Sekundarschule" of „Töchterschule". De Sekundarschule" duurt eveneens 4 jaar; daarmee eindigt dan de leerplicht. Kinderen die verder onderwijs willen genieten kunnen nu overgaan in de „Realschule" of „Töchterschule" De meesten zijn echter uit de „Primarschule" reeds in deze scholen gekomen. Ze worden verdeeld in 'n „Untere"-afdeeling (5e—8e leerjaar) en 'n „Obere"-afdeeling (9e—13e 1 i) De schoolbevolking telde in 1914: 8041 leerlingen in de „Sekundarschule"; 460: „Untere-Gymnasium"; 1110: „UntereRealschule"; 944: „Untere-Töchterschule"; (totaal: 10528 V??J tr>5e,~8€, le€rl'aar); 189: „Obere-Gymnasium"; 661: v2ff re"Rea!schul€ en 5U: ..Obere-Töchterschule"; (samen 1364 voor 't 9e-13e leerjaar). De „Obere-Realschule" heeft n „Handels-Abteilung" en 'n „Real-Abteilung"; de „ObereTöchterschule" 'n „Gymnasium-Abteilung", 'n „PaedagogischeAbteilung", 'n „Handels-Abteilung", 'n „Algemeine-Abteilung" (2 leerjaren) en 'n 1-jarige afdeeling voor Fröbel-onderwij- ») Er is ook eenig bizonder onderwijs met slechts 738 leerl. in 1915.  78 zeres. De Universiteit: 959 ingeschreven studenten (d.v. 58 vrouwen) en 200 hoorders (d.v. 131 vrouwen). Voor de vak- en beroepsopleiding van jongens en meisjes is ruime gelegenheid in de „Allgemeine Gewerbe-Schule", .fraktisch-gewerbliche Kurse" en ,frauenarbeits-schule". Ik volsta met deze gegevens: totaal namen 4874 jongens en 3415 meisjes aan deze dag-kursussen deel. Aan de „Frauenarbeitsschule" zijn ook avondkursussen. Voor 'n deel is het onderwijs verplichtend gesteld voor alle leerjongens en leermeisjes. Het aantal leerlingen der „Primarschule was 11052, dus voor de leerjaren 1—4. Voor de leerjaren 5—8 was 't aantal 10528, en voor de leerjaren 9—13: 9553. Men ziet dus, dat er in Basel, na den leerplicht, maar heel weinig kinderen van 't 15e—19e levensjaar geen schoolonderwijs meer genieten. Wat het bewaarschool-onderwijs betreft, 't volgende: de stad telde in haar bewaarscholen 4274 kinderen; particuliere inrichtingen: 435 kinderen. (In Amsterdam gingen in 1914 op de openbare voorbereidende scholen: 4930 en in 1916: 6163 kinderen; in Rotterdam op 1 Januari 1915: 10162 kinderen, en daarenboven 6331 op bizondere bewaarscholen. Ruim 2000 kinderen waren al ouder dan 6 jaar). De totaal-uitgaven in Basel voor het Onderwijs bedroegen (Universiteit niet meegerekend): fl.2045400. (In hetzelfde jaar gaf 's Gravenhage uit f2100363 en heeft ruim 2 maal zooveel inwoners). Schoolgeld wordt niet geheven. Er is 'n schoolarts, die geen particuliere practijk uitoefent, 't Aantal schoolbaden was 113248 in „Primarschulen". Van de „Sekundarschulen" namen 2504 jongens deel aan de schoolbaden, en 619 meisjesklassen. Tehuizen voor de schoolgaande jeugd. In den winter 1913 —1914: 1410 kinderen in 41 lokalen. 11247 K.O. brood werd verbruikt. In de zomervacantie 1914 (13 Juli—15 Aug.): 1345 kinderen in 47 lokalen. Jeugdspelen. Tot aan de zomervacantie werd er op 46 dagen gespeeld door 23558 kinderen in 673 afdeelingen onder 80 spelleiders; gemiddeld 512 per dag. De staat droeg aan de uitgaven van f1222: f950 bij. Kinderavondbijeenkomsten: 5, elk met ca. 300 kinderen; 12 met meer dan 650 en 14 met 400 kinderen. Alle voorgaande gegevens omtrent Basel zijn ontleend aan het 81. Verwaltungsbericht des Regierungsrates an den Grossen Rat des Kantons Basel- Stadt für 1914. In 't uitgebreide onderwijsverslag van 150 blz. is nog veel meer wetenswaar-  79 digs te vinden omtrent het kuituurwerk van gemeentewege. Dat deel alleen beslaat één vierde van 't geheele boek. Nog interessanter is echter het kuituurwerk, door Vereenigingen verricht, waarmee dus het best ons eigen werk in steden als Amsterdam, den Haag, Rotterdam, Utrecht vergeleken kan worden. Wat men van onze steden slechts met de grootste moeite te weten kan komen, — n.1. 'n overzicht van 't geheele kuituurwerk — dat vindt men van Basel heel gemakkelijk, en wel in de jaarlijks verschijnende „Geschichte der Gesellschaft zur Befórderung des Gut en und Gemeinnüizigen" Deze Maatschappij tot Nut van het Algemeen (voor 't gemak mej G- O- O- aangeduid) is op de gansche wereld wel de oudste: in 1777 opgericht. (Onze „Maatschappij tot Nut van het Algemeen" in 1784). Heel eenvoudig begonnen, breidde zij haar werkkring voortdurend uit, door instelling van nieuwe kommissies voor 'n apart onderdeel. Deze „Kommissionen" hebben 'n eigen bestuur, eigen inkomsten en 'n eigen begrooting. De Q. G. O vormt 't centrale lichaam, dat de afdeelingen met subsidies steunt. Bovendien steunt de Q. Q. Q. nog 'n aantal Vereenigingen, die voor 'tzelfde doel werken, doch niet door haar zijn opgericht. De jaarverslagen van al deze „Kommissionen" en gesubsidieerde Vereenigingen vormen nu met het verslag van het Centraal-bestuur de bovengenoemde „Geschichte der G. G. G.", thans 'n boek van ruim 300 blz., waarin het leven en streven van bijna 70 vereenigingen voor kuituurwerk behandeld wordt, 'n Paar cijfers moge al dadelijk de belangrijkheid daarvan aantoonen: De ,£entral-Kasse" had 2184 leden1) tegen f5 kontributie. Haar zuivere totaal-inkomsten bedroegen f68963. Aan subsidies werd uitgegeven f63913 De bestuurskosten bedroegen slechts f1720, waarvan alleen aan de „Geschichte" f1375. Het vermogen der „ZentralKasse" was f368734. De totaal-uitgaven der ,Jwmmissies" en der gesubsidieerde Vereenigingen beliepen ca. f750000! ioYnn e"k€,e instellingen wil ik iets naders meedeelen. In 1809 richtte de G. G. G. 'n Spaarbank op: „Die zinstragende Ersparniskasse". Met 110 inleggers, totaal hebbende f3169 begonnen, had zij in 1913 : 52596 inleggers met f21.745629 x) Al deze en de volgende gegevens betreffen het jaar 1913, dat ik heerschte omdat €r toen nog 'n normale toestand op de wereld  80 d.i. f413 per inlegger. (Volgens de Statistiek der Spaar- en Leenbanken in Nederland over 1913/14, nr. 223 van de uitgaven van het „Centraal-Bureau voor de Statistiek" bedroeg het gemiddeld saldo per spaarbankboekje in Nederland: f 161 en in heel Zwitserland: f397; in Duitschland:f490; in Frankrijk f186 en in Groot-Brittannië en Ierland: f195.) — Van de netto-winst ontvangt de „Zentral-Kasse" jaarlijks f 4000. Vóór 1913: f8000. Door nieuwe wettelijke voorschriften moest de uitkeering verminderd worden. De G. G. G. heeft haar ,JWusikschule und Konservatorium", voortgekomen uit de „Gesangskommission" in 1809 ingesteld, 't Konservatorium dateert van 1867, had 951 leerlingen, f79528 inkomsten (f 10000 van de G. G. G.) en aan salarissen alleen reeds f56096 uitgaven. Voor de volksontwikkeling wordt natuurlijk heel veel gedaan: sinds 1864 jaarlijks openbare populaire voordrachten (in 1912/13: 31); sinds 1900: 5 d 6 concerten tegen 10 cent entrée (in 1913: 5 concerten met 6754 bezoekers). Er is 'n gemengd Volks-koor opgericht met ruim 300 leden. In 1862 begon 'n vereeniging met den bouw van arbeiderswoningen. Hoeveel goede en gezonde woningen thans aan arbeiders verhuurd zijn, zegt het verslag niet, alleen dat de huuropbrengst in 1913 bedroeg: f 9924. Kleinkinderhorte (= onze kleinkinder-bewaarplaatsen) onderhoudt de G. G. G. sinds 1905; in 1913: twaalf, bezocht door 332 kinderen. De kosten draagt de G. G. G., die jaarlijkss f3000 subsidie geeft. Voor grootere kinderen zorgt (behalve de Stad met hare „Horten", zie boven) de kommissie voor Schuiergarten (leerlingentuintjes). Dit is zooiets als onze Volkstuinen (zie blz. 00). Terwijl deze echter uitsluitend familie-tuinen rijn, heeft de vereeniging in Basel ook aan leerlingen stukjes grond verhuurd om te tuinieren onder deskundige leiding en voorlichting. Daarvoor worden van April tot October kursussen gegeven. In 1913: 177 jongens en 65 meisjes in 12 klassen. De leerlingen komen uit alle onderwijs-inrichtingen. Bovendien waren 125 familie-tuinen verhuurd. De oppervlakte bebouwd land bedroeg 256 Are (in 1910 slechts 12 A.). Aan deze inrichting gaf de Stad 'n subsidie van f500, de G. G. G. f 1000. De uitgaven bedroegen f3655. Voor hoogere ideëele doeleinden wordt door de G. G. G. eveneens veel gedaan. Interessant voor ons is zeker, dat in 1904 de Kommissie voor ,führungen durch die Musea und Sammlungen" werd ingesteld. In 1913 werden 26 „Führun-  81 gen" ondernomen. De deelneming kost niets. De kosten draagt alleen de kommissie.1) De „Oeffenüiche Kunstsammlung" is 'n instituut van de G, G. G. De rekening der kommissie voor deze openbare kunstverzameling sluit met f33375 inkomsten en uitgaven. In de eerste plaats worden kunstwerken van vaderlandsche kunstenaars aangekocht. Een andere stichting der G. G. G. is 't ,fiistorisches Museum", voor welks onderhoud en uitbreiding Stad en Bond groote bijdragen geven. De uitgaven beliepen f28900. Evenzoo 't ,flaturhistorisches Museum". 't Weinige, dat ik hier uit de „Geschichte der G. G. G" heb meegedeeld, zal den lezer er van overtuigd hebben, dat haar werk in alle opzichten 'n grootsch kuituurwerk genoemd mag worden, waarop Basel trotsch kan zijn. ,£tie Pestalozzi-Gesellschaft". Ter gelegenheid van de 150ste verjaring van PestalozziV geboortedag (1896) werden in Basel en in Zürich vereenigingen opgericht, die in den geest van den grooten Zwitser en kindervriend zich in 't bizonder het arme volkskind aantrokken. Zqn lot m stoffelijk en geestelijk opzicht te verbeteren, is het doel der „Pestallozzi-Gesellschaften". In 't jaar 1896 bepaalde zich de werkzaamheid tot het uitdeden van 16882 L melk en 53896 broodjes aan 2411 kinderen (destijds 'n groot percentage der schoolbevolking). De Vereeniging telde in 't le jaar reeds 1171 leden (minimum-kontributie 1 franc, thans 2 francs) en de totaal-inkomsten bedroegen f8160. Hoe haar werk zich voortdurend uitbreidde leert het 20ste Jaarverslag (1915). Daaruit zien we, dat er in die 20 jaar is uitgegeven o.a. voor melk- en brooduitdeeling f106700kleeren: f 54200; Zuigelingen-inrichtingen: f 12800; boschscnolen: f6800; voor 'n vacantie-huis f43500, enz. Het Vacantie-huis en herstellingsoord in Prêles (in de Jura) is n shchting uit 't jaar 1913, en bestemd voor vrouwén m2 i?."bekeüd zii" ,dei?eHik? bezoeken aan musea e.a., onder deskund.ge leiding hier te lande ook niet meer. De Vereeniging „Amsteloda- ?vem„ oo-VV^hinetHeenig?^,n?-len ^ l'Mr voor hare K C dames. }Z7dv^dt- afd.!e.1i,n&e" yM de „Nederlandsen ReisvereeTnging'. De Volksuniversiteit" te Amsterdam heeft daarvoor ook 'n Cursus ingesteld. Wellicht geschiedt iets dergelijks nog in andere ste- ^Uan J?ns Iand' ,maSr ^€ker «rgens zoo stelselmatig en in zoo grooten omvang als in Basel. 6  82 en meisjes. Voor de laatsten in de vacanties, en voor herstellingzoekende vrouwen en jonge dochters in den overigen tijd. De pensionsprijs bedraagt slechts f 1.375 of fl.50. (Pensionnaires uit andere kantons betalen 25 cent per dag meer). In 1915 logeerden er 114 kinderen gedurende 2569 dagen, en 217 vrouwen: 3709 dagen. Voor kinderen is de prijs f 1.30 per dag. Jonge kinderen beneden 6 jaar, die met 'n volwassene komen, 80 cent per dag. Het aantal melkdrinkers(sters) was 3513 in 1915; uitgaven ruim f6000. Om zelfs den schijn van „bedeeling" te vermijden, zijn er ook kinderen bij, wier ouders in de kosten bijdragen. Er zijn 11 .stations voor de uitdeeling. Van de „kleerenverzorging" genieten thans ook behoeftige volwassenen, vooral zulke, «Se in 'n sanatorium opgenomen worden. Er werden verdeeld schoenen en kleeren aan volwassenea voor f3600, aan kinderen voor bijna f7000. Een aparte kommissie brengt arme kinderen in de zomervacantie onder dak bij menschen op 't land; van 1909—1915 totaal 334. Inkomsten in 1915: f14500; uitgaven f14097. Jaarlijks wordt huiscoüecte gehouden, Deze bracht op in 1906: f3950. Staatsbndrage: f1900; in 1916: f2900. Het vermogen bedraagt: f94286. Aantal leden: ca. 1800. VACANTIE-KOLONIES IN BASEL. Nu is er nog 'n Vereeniging, die ik noemen wil, n.1. „Verein für Ferienversorgung armer Schul-Kinder von Basel," reeds in 1877 opgericht. In 1915 werden 921 kinderen uitgezonden Elke kolonie blijft 18 dagen, d.i. de halve vacantie. Er zijn 16 kolonie-huizen. De uitgaven waren f19271, waarvan de Staat f4500 betaalde. De rest wordt bestreden uit de rente van het kapitaal (vermogen: f68034), subsidies en geschenken van 'n groot aantal vereenigingen, en bijdragen van particulieren. De O. Q. O. geeft f 500 subsidie en de „Algem. Consum.Verein" ook f500. VOLKSTUINEN. De Gemeente Basel geeft tuingrond in pacht, 29491 M.» aan 'n Vrouwenvereeniging tot verhooging der zedelijkheid, 27684 M.s aan de kommissie voor leerlingen-tuintjes, 10063 M.» aan 'n „Naturheilverein" en 20902 M.» aan particulieren, samen dus 88140 M.*, waarvoor de stad maar f600 per jaar ontvangt.  83 HET „JUQENDWERK DER NEUTRALEN GUTTEMPLER IN BASEL". In Nederland bestaan afdeelingen van de uit Amerika gestachte „Orde der Goede Tempelieren", welker leden in de eerste plaats door het voorbeeld van matigheid en zedelijken levenswandel propaganda maken voor een hoogere zedelijke levenswyze In Zwitserland zijn zulke afdeelingen ook opgericht; hier hebben zij hun werkzaamheid echter uitgebreid tot de jeugd, op 'n wijze, welke voorbeeldig genoemd kan worden en ,n Nederland allen ter navolging zij aanbevoten ftSoPa?SCh dt ^oo^id der jeugd bestrijden wSlem Uitgaande van het juiste inzicht, dat het gezonde kind naast zijn herseninspannenden geestesarbeid in de school, behoefte heeft aan ontspanning ter behoud en verhooging van zijn geestelijke spankracht, 'n ontspanning, die in dl eerste plaate bestaan moet in beweging, spel, wandelen, gymnastiek, zwemmen en - vroohjkheid, hebben de „Guttempler" in Basel ook daarnaar hun jeugdwerk ingericht. Dit wordt sedert 1895 gedaan; heden omvat het ca. 1200 kinderen. Dit zegt zeer veel in n stad van nog geen 150000 inwoners, waar boven- £SrfT T V°rT ,blz' ~ al veel gedaan wordt voor de jeugd in haar schooljarentijd. De kinderen worden vereenigd in clubs („Bünde") van stuf^h^n1^?^'- De 7r10-jarigen vorr"en de „UnterSberstut" Ja"gen: "Mitt€lstufe"; * 14-16-jarigen: JanuarilQ16 bestonden 3 clubs der „Unterstufe" met ;i!Lkmdere^L 7 dubs der „Mittelstufe": 507 kinderen; 10 f?sJer »0bestuf€'j 203 ónderen. Behalve deze had men fk11?8^van gemengde leeftijden: 192 kinderen, en 8 clubs „padvinders": 121 kinderen; alles tezamen 1227 kinderen Het verslag geeft niet apart het geslacht der kinderen op." £K«™ m|'Sje? 18 €chter aanzienlijk. Elke club staat onder leiding van 2 volwassenen: mannen en vrouwen Dat dit jeugdwerk omvangrijk moet wezen, wordt reeds ™ngf!JrLdoor d€ JaarlÜksche uitgaven, die in 1915 bedroegen. t 4y^o. Het werk binnenshuis wordt meest verricht in de lokaliteiten van het alcoholfreie restaurant en Vereenigingsgebouw „Clarahof eigendom van de „Neutralen Guttempler" Het mooiste en beste geschiedt echter buiten de stad: in het bosch op het land, in 't water. Dat moeten hier te lande vereenigingen als Tucht-Unie, Ons Huis, Bond van Lichamelijke  84 Opvoeding e.d. navolgen. Ik weet, dat er wel iets geschiedt — in voorgaande hoofdstukken is 't opgesomd — maar, maar! toch niet zoo goed, zoo mooi, zoó practisch als in Basel. Elk geïllustreerd jaarverslag laat u dat zien. Zelfs „maskerades" worden daar door de geheelonthouders der jeugd gehouden. Opmerkelijk is in 't jeugdwerk te Basel zeker wel de geest van vroolijkheid, die het beheerscht. Behalve de genoemde Maskerade-optocht door de stad, worden er vaak groote buitenfeesten gevierd. Uit de kinderen zelve is 'n afdeeling tamboers en één van fluitisten gevormd. Zelfs 'n afdeeling „acrobaten". Buiten de „Neutralen Guttempler" bezit Basel nog de in 1915 opgerichte „Vereinigung für abstinente Jugenderziehung", die in 1916: 146 jongelieden in 8 clubs vereenigde, en op dezelfde wijze werkt. Als ik hier wat uitvoerig den socialen kultuurarbeid in Basel geschetst heb — en toch nog maar voor 'n klein deel —, dan was dit met het bepaalde doel, er op te wijzen, hoe ook in 'n betrekkelijk kleine stad toch op voorbeeldige wijze en op zeer groote schaal zegenrijk gewerkt kan worden. In ons land kan er dus ook nog ontzaglijk veel gedaan worden, zelfs in kleinere steden dan Amsterdam, Rotterdam of den Haag. Men moet slechts willen! „DIE JUGENDFÜRSORGE IM KANTON BERN." Opbouwend kuituurwerk is het beste kenmerk der ware kuituur van een land. Zulk werk vindt men vermeld in een boekje van 56 blz., dat onder boven staand en titel is uitgegeven door het „Secretariaat des Bernischen Lehrervereins" (Bern, Bol 1 werk 19, Preis 1 fr.). Het bevat het materiaal „nach einer amtlichen Erhebung von Lehrer E. Mühlethaler bearbeitet." voor de rechte waardeering der feiten dient men te weten, dat 't kanton Bern ca. 660000 inwoners telt (dus niet veel meer dan Amsterdam alleen), de stad Bern ca. 90000, en 'n groot gedeelte van de oppervlakte hooggebergte is. En nu volgen hier eenige cijfers, aan het boekje ontleend (ze betreffen "t jaar 1913), die men moge vergelijken met gelijksoortige gegevens omtrent Nederland. Het aantal leerlingen der „Primarschule" (le—4e leerjaar) bedroeg 48665; id. 5e—9e leerjaar: 63165; „Sekundarschule" 11015.  85 Kindervoeding en kleeding. 24778 leerlingen (d.i. 22,4 o/0) ontvangen voeding; 21239kleeding. Van de 589 schoolgemeenten hadden 321 (= 54o/0)schoolvoeding en 456 (= 77o/0): schoolkleeding. 195 (=33o/o) hadden beide! De totaal-uitgaven bedroegen: f101759 voor voeding en f31305 voor kleeding. De kosten (voor voeding en kleeding) T^den besneden door de gemeenten (f54000); partikulieren: 130000 en den Staat: f44000; de rest uit stichtingen. In de stad Bern: 3655 kinderen gevoed; 2262 kinderen gekleed. Totaal f 18100 uitgaven. De Gemeente gaf ruim f 9000 er particulieren ruim f10388. Vacantie-Kolonies. In 1879 zond de stad Bern de le kolonie uit: 44 kinderen. In 1913: 14 kolonies met 789 kinderen, voor 3 weken, en f7638 uitgaven. In het kanton Bern: totaal 1574 kolonisten en 150 kinderen bij partikulieren, samen 1724. Kosten: f25762. Bijdragen van gemeenten: f8850, van partikulieren: f18000. Het verblijf duurt meestal 3 weken; gedeeltelijk 4—5 weken. De schrijver van het boekje zegt dat de vacantie-kolonies m Zwitserland populair geworden zijn. Als men den omvang ervan vergelijkt met den omvang in andere landen, (en óók in Nederland!), dan is 't zeker waar. In 1912 toch waren het 9800 kinderen, en voor 1915 schat de schrijver het op 10000. Opmerkelijk is 't in Zwitserland, hoe ook kinderen der landelijke bevolking uitgezonden worden naar hooger gelegen streken. Toch waren het nog maar 27 gemeenten van het kanton, die kinderen in vacantie-kolonies zonden. Tehuizen voor de Jeugd („Kinderhorten"). 5 Gemeenten hadden in 1913 zulke tehuizen; n.1. Bern (586 kinderen gedurende 173 dagen); Burgdorf: 100 kinderen en 48 dagen; Biel: 100 kinderen en 120 dagen; Courtelary: 80 kinderen en 150 dagen; Delsberg: 140 kinderen en 88 dagen dus samen 1006 voor bijna f7500 kosten. Kleinkinder-be waar plaatsen („Krippen"). In 7 gemeenten samen 14 met 405 kinderen (de stad Bern  80 alleen 8 met 245 kinderen) die 275—360 dagen verpleegd werden. Totaal-kosten: ca. f48000, d.i. per kind en per dag 22—50 cent. Door de kinderen moest betaald worden 5—20 cent per dag. De Stad Bern bezit van alle Zwitsersche steden 't grootste aantal dezer inrichtingen. Fröbelscholen en Bewaarscholen („Kindergarten" und „Kleinkinderschulen"). Deze bestonden in 55 gemeenten en telden 4357 kinderen. De uitgaven bedroegen ca. f40000, waarvan de gemeenten f10750 en partikulieren ca. f25000 bijdroegen. Schoolartsen. Vijf gemeenten hebben 'n Schoolarts „im Hauptamt", *) 77 id. „im Nebenamt". In 221 gemeenten worden de kinderen geneeskundig onderzocht, als zij voor 't eerst schoolkomen, en in 9 gemeenten als ze de school verlaten; in 27 gemeenten geschiedt 't periodiek. Zuigelingenzorg. De schrijver klaagt sterk over 't weinige, dat op dit gebied in 't kanton geschiedt. Hij zegt o.a.: „In 't jaar 1912 stierven in 't kanton B. 1332 kinderen (= 15o/0) in 't le levensjaar, in Zwitserland 8647 kinderen. Wanneer wij de gemiddelde productie-kosten — om deze eenigszins vulgaire uitdrukking te gebruiken — op 125 francs stellen, dan heeft 't kanton Bern in 't jaar 1912: 166500 frs, — Zwitserland 1080875 frs. — in de kindergraven geworpen." Alleen de stad Bern heeft 'n „Verein für Sauglungsfürsorge", die uitstekend werkt, met 4 artsen aan het hoofd. Zij bezit 'n melkheuken, waaruit in 1913: 430 zuigelingen melk ontvingen. Er werden ruim 12000 L. melk in 143825 fleschjes afgegeven; bovendien nog talrijke preparaten voor zieke zuigelingen. Op 7 punten der stad is verder een melk-depot gevestigd. In 103 geneeskundige gratis-spreekuren en in 3186 consultaties werden 561 zuigelingen onderzocht. 30 Vrijwillige huisbezoeksters hielpen bij den arbeid, 'n Groot aantal kleedingstukken werd gratis uitgereikt. In de kosten (jaarlijks ca. f5000) draagt de stad f 1000 en J) De schrijver betwijfelt dit echter bij 4 kleine gemeenten.  87 dni Staat Jf250„bij'- Voor dit kuituurwerk worden geregeld „Bloemendagen'' gehouden, die f 9-10000 opbrengen WrieSCie Lehren des Krieges für Volkswirtschaft" (1915); „Aus dem Gebiete der Irrenpflege" (1912); ,J>ie Fortbildungsschule" (1913); ,JDie Bekampfung der Tuberkulose" (\9\Q);,J!ürsorge für die schulentlassene Jugend" (1910), enz. Ik kan er helaas niet aan denken uit zoo'n „Jahrbuch" de belangrijkste gegevens te vermelden. Alleen van één organisatie wil ik iets naders meedeelen, en wel van de „PestalozziGeseüschaft in Zürich, Verein für Volksbildung und Volkserziehung", opgericht in 1896. Meehelpen aan de verhooging der Volkswelvaart door bevordering der Volksontwikkeling in den geest van hun grooten landgenoot Pestalozzie (geboren 12 Jan. 1746 en gestorven 17 Febr. 1827), dat is met enkele woorden aangegeven het uitgebreide arbeidsveld der P. G. Dat zij niet stil zit, leeren de uitvoerige jaarverslagen. Uit 't 20ste (1915/16) wil ik iets meedeelen. Er zijn 9 openbare leeszalen met 299466 bezoekers. De Bibliotheek telt 24151 deelen; er waren 120911 uitgeleend. Vijf cursussen (zooals de Amsterdamsche Volksuniversiteit e. a. ze geven), elk van 6 avonden, telden 1178 deelnemers (in 1914/15: 809; in 1913/14: 1508); 572 mannen en 606 vrouwen. Het tijdschrift „Am hauslichen Herd" had ruim 7000 exx. oplaag (door den oorlog erg verminderd; in 1913/14 nog ruim 9200). Vier Volksconcerten met ca. 8500 hoorders en ca. 700 meewerkenden (o.a. 'n gemengde Zangvereeniging met ca. 400 leden). Den lóden Januari 1916 werd het 25ste Volksconcert gegeven. De toegang kost slechte 10 ets. met inbegrip van programma en tekstboekje. De 20ste Jaarrekening der P. O. sluit met ruim f 26350.— inkomsten, o.a. f 12000.— subsidie der stad Zürich, en f4500.— der kantonale regeering. Er waren 1409 persoonlijke leden (voor den oorlog was 't aantal grooter) en 48 vereenigings-leden. De uitgaven waren ruim f 900.— grooter dan de inkomsten. Het vermogen: 40963.— francs. *) Zie mijn studie „Boek en Tijdschrift voor de geestelijke ontwikkeling." Nr. 1 der „Nutsboekerij."  91 ,£chweizerische Vereinigung für Jugendspiet und Wandern". De groote waarde van het spel en wandelen der jeugd voor de volksgezondheid wordt in Zwitserland uitstekend ingezien. De oprichting (in 1908) der hierboven genoemde vereeniging is daarvan een bewijs. Ofschoon in de eerste plaats werkende voor de bevordering van het spelen en wandelen der jeugd, tijdens en na de schooljaren, ondersteunt zij ook alle pogingen, die de lichamelijke ontwikkeling der jeugd' kunnen bevorderen, zooals: zwemmen, schaatsenrijden, skiloop, e.d. Talloos zijn de één- en meerdaagsche voettochten, (soms van 2 a 3 weken!) welke jaarlijks in Zwitserland door eenige tienduizenden kinderen, onder kundige leiding, ondernomen worden. Men begint met de „Heimat", de engere omgeving der geboorteplaats, om allengs het reisgebied uit te breiden. Wekt dit niet de ware „vaderlandsliefde?" Belangstellenden verwijs ik naar de jaarverslagen en de brochure Jugendspiet und Wandern"1) door de Vereeniging uitgegeven. Adres: Lehrer H. Schmid in Schaffhausen. De Schweizerische Gesellschaft für Schutgesundheitspflege". Herhaaldelijk wees ik er op, dat geen gebied der kuituur van zulk groot belang voor de gezonde ontwikkeling van een volk is, als het kuituurwerk ten bate der gansche volksjeugd. Wat op dit gebied verwaarloosd wordt, wreekt zich later op den Staat op zeer gevoelige wijze. In Zwitserland hebben wijze volksvrienden in de regeerende kringen van gemeente, kanton en Bond dit sinds lang begrepen. Vandaar de hooge stand van het Zwitsersche Volksonderwijs en — wat nog meer zegt — van de Volksopvoeding in den uitgebreidsten zin. Een van de belangrijkste uitingen van dat hoogere inzicht is het bestaan der Schweizerische Gesellschaft für Schutgesundheitspflege", opgericht in 1899. De naam drukt niet volledig uit, wat deze vereeniging nastreeft. Want zij beperkt zich niet tot 't gebied der Schoolhygiëne, maar tot dat der Jugendwohlfahrt". Dit is thans ook de naam van haar orgaan, dat 1 x per maand verschijnt. Haar voornaamste publicatie is echter het Jahrbuch", dat elk jaar weer opnieuw getuigenis aflegt van den omvangrijken kultuurarbeid in Zwitserland, voor Prijs y2 fr.  92 de jeugd verricht Deze „Jahrbücher" zijn daarvoor 'n onuitputtelijke bron van studie. Vreemd is 't, dat ze in 't buitenland weinig bekend zijn. Niet alleen, dat wat in Zwitserland zelve gedaan wordt, ook voor anderen leerzaam is, maar in eiken jaargang vindt men tevens 'n schat van gegevens omtrent andere huiden. Als buitenlandsch lid der „Gesellschaft'' ontvangt men voor f 3.75 per jaar het maandblad „Jugendwohlfahrt" en het rijk geïllustreerde Jahrbuch" met (sinds 1911) het „Sc/ttv**zerisches Jahrbuch für Jugendfürsorge", van 750—950 bladz. lexikon-formaat. *) De jaargangen in oorlogstijd verschenen, zijn wat dunner uitgevallen. Zeer in 't bizonder maak ik opmerkzaam op 't Jahrbuch van 1908, dat 975 blz. telt. Hierin vindt men op 830 bladz. de uitvoerige verslagen van den „Ersten Schweizer Informationskurs in Jugendfürsorge" (31 Augustus tot 12 September 1908 in Zürich). Mie vraagstukken, die het kind betreffen van zijn geboorte af tot aan zijn ca. 18jarigen leeftijd toe, worden hierin behandeld. Ik kan me hiermee ontslagen achten van 'n verdere behandeling van 't jeugdwerk in Zwitserland, dat aan alle andere landen ten voorbeeld gesteld kan worden, al ontbreekt er nog heel veel aan, volgens de meening der vooraanstaande vrouwen en mannen in Zwitserland zelf. *) Volgens de ledenlijst, verschenen in 't Jahrbuch van 1912 was schrijver dezes het eenige lid uit Nederland. Sekretaris der „Gesellschaft" is: Dr. F. Zollinger, Erziehungssekrettr in Zürich, en Penningmeester: Dr. X. Wetterwald in Basel.  93 Register. A. NEDERLAND. Aesthetische Opvoeding 42; 49. Amstelodamum 81. Bewaarscholen 21—23. Boddaert-Tehuizen 33. Bond tot Bescherming van Zuigelingen 18; 20. B. v. Lichamelijke Opvoeding 35—37. 3$. (Alg. NederL Wielrijders-B.) 39—40. B. tot Kinderbescherming 42—43. B. ter behartiging van de belangen van het kind 43. 't „Boompje". Vereeniging 44. Bureaux voor uitzending van Kraamverzorgsters 21. Centraal-Genootschap voor Vacantie-kolonies 27. Commissie tot Onderzoek naar de ontwikkeling van jeugdige personen van 13—18 jaar 44. Congres voor Kinderbescherming 26. Gymnastiek en Sport 37—89. Gymnastiek-Verbond 37. Jeugd. Voor de 32 Kinderbond. Nederlandsche 34. Kinderbescherming. Ned. B. tot 42-43. Kinderbewaarplaatsen 21—23. Kinderherstellingsoorden 26—30. Kindervoeding en Kleeding 10-11; 25-26. Kraamvrouwen- en Zuigelingenzorg 17—21. Leertijd 9—10; 31. Lichamelijke Opvoeding. Amsterdamsche Vereeniging voor 32. Lichamelijke Opvoeding. Nederlandsche Bond voor 35—37. Maatschappij tot Nut v. 't Algemeen 22. Museum voor Ouders en Opvoeders 43. Onderwijs 6—16. Lager 6—11. Middelbaar 12—13; 15—16. Technisch en Beroeps- 14—15. Herhalings- 13—14. Kosten van 't (in Nederland en in Zwitserland) 16—17. voor de jeugd 13-19 j. 12-16. Ons Huis 5; 40. Openluchtspel. Cursussen voor 36. Opvoeding. Lichamelijke 12; 35—39. Overlading 9. Pad vinders 39; 44. Reisvereeniging. Nederlandsche 81. Schoolartsen 11; 24. Schoolbaden 24—25. Schoolhygiëne 9; 24. „School- en Werktuinen". Vereen. 44. Spelen voor de Jeugd 31—32; 34—85. Tehuizen voor Schoolgaande Kinderen 83—84. Tucht-Unic 40. Vacantie-Kinderfeest 28. Vacantie-kolonies 26—30. Vacantie-school 83. Vacanties. Beteekenis der 9—10; 63. Volks- en Schoolbaden 24—25. „Voor de Jeugd" 82. Wielrijdersbond. Algem. Nederl. 39-40.  94 Zorg voor de jeugd in den schoolvrijen Zuigelingenzorg 19—21. tijd 30—35. Zwakzinnigen 43. B. ZWITSERLAND EN DUITSCHLAND. Aesthetische Kuituur in D. 49—55. | Kunsterziehungstage 53. Arbeiter-Turnerbund 38. Kunstwart 49. Basel. Kultnurarbeid in 77—83. Landaufenthalt für Stadtkinder 4. Berlijn. Zorg voor de jeugd in 63—65. I*ipzig- Zorg voor de jeugd in 61—63. Deutsche Turnerschaft 38. Onderwijs in Duitschland 45-48; in Dregden. Vereen. „Volkswohl" 5; 70-73. M^<^ «; in Zwitserland 74-77. Dürerbund 49—50. Pestalozzi-Gesellschaft in Basel 81; in Zürich 90. Eidgenössischer Turnverein 37. *. ... ... ... T , ,.. Prurungsausscnusse für Jugendlekture Ferien-koloniën in Zwitserland 82; »* *3- Hamburg 67. Sohulgesundheitspflege in Zwitserl. 91-92. Ferienwohlfahrtsbestrebungen. Verein für „ . , . T . . „, .„ öchrebervereine in J_ieipzig 61—62. 58. Fortbildungsschule in Duitschl. 46—48. Urania-Theater in Berlijn 55. Freie Volksbühne 53—54. Volksbühne. Freie 53—54. Gemeinnützige Gesellschaft in Basel 70-81. Volksheim in Hamburg 59. in Zürich 89. Volks- und Jugendspiele 66. Gymnastiek in Duitschland 38; 56; Volkswohl in Dresden 5; 70—74. in Zwitserland 37. Vortrupp-Bund in Duitschland 68—69. Hamburg. Zorg voor de jeugd in 57—60. Wanderjahrbuch 56. Wandervögel 66—68. Jugend. Freie Deutsche 67—68. ... ,, , ^ , , .„ ^ Werkbund. Deutscher 52. Jugendfürsorge im Kanton Bern 84-87. Jugendspiel- und wandern 66; 57; 91. Zuigelingenzorg in Charlottenburg 19 £ Jugendwerk der Guttempler in Basel in Basel 21. 83—84. Zürich. Kultnurarbeid in 87—90.  95 Adressen.0 Vereeniging voor Volks- en Schoolbaden 's-Gravenhage. Centraal-Oenootschap voor Kinderherstellingsoorden en Vacantiekolonies Egmond aan Zee. Nederlandsche Kinderbond Scheveningen. Nederl. Bond voor Lichamelijke Opvoeding 's-Gravenhage. Nederlandsch Gymnastiek-Verbond Amsterdam De Nederlandsche Padvinders Algemeené Nederl. Wielrijders Bond 's-Gravenhajre j* Jucht"Unie Dordrecht.' Bond ter behartiging van de belangen van „het kind 's-Gravenhage. Museum voor Ouders en Opvoeders Assen Het Boompje Arnhem; School- en Werktuinen Pü.r5rbund Dresden-Blasewitz. Frufungs-Ausschüsse für Jugendschriften Hamburg. Auskunftsstelle für Jugendwandern Dresden. Zentralausschuss für Volks- und Jugendspiele Leipzig Wandervögel" BerIijn; Vortrupp-Bund Hamburg. Freideutsche Jugend München. Amsterdam ') Hier worden alleen zulke adressen van Vereenigingen vermeld welke in den tekst niet voorkomen.  96 Inhoud. Blz. Inleiding 3 Ons Onderwijs 6 Lager Onderwijs 5 Onderwijs voor de jeugd van 13—19 jaar 12 Middelbaar Onderwijs 12 Herhalingsonderwijs 13 Beroepsonderwijs 14 Zorg voor de jeugd door vereenigingen 17 Kraamvrouwen- en Zuigelingenzorg .17 Kinderbewaarplaatsen 21 Kultnurarbeid voor de schoolgaande jeugd. .... 23 Zorg voor de jeugd in den schoolvrijen tijd . . . ;. . 30 Lichamelijke Opvoeding 35 Zorg voor de jeugd in Duitschland ........ 45 Het Onderwijs in Duitschland 45 Wat Vereenigingen in Duitschland doen voor de jeugd . 48 De „Wandervögel" 65 „Vortrupp-Bund" 68 „Volkswohl" in Dresden . 70 Zorg voor de jeugd in Zwitserland . . 74 Onderwijswezèn in Zwitserland 74 Kultnurarbeid in de stad Basel 77 „Jugendfürsorge im Kanton Bern" 84 Kuituurwerk in Stad en Kanton Zürich 87 „Schulgesundheitspflege" 91 Register . . ?W 93 Adressen 95