politieke en ||| Sociale Studiën uitgegeven onder toezicht van Mr. p. j. m. a a l b e r s e. *";S,:* •SB.vn. 3. Invaliditeits-verzekering en Staatspensioneering door Mr. P. J. M. Aalberse. Uitgave van de Uitgevers-Vennootschap „Futura" Leiden.     Politieke en :: Sociale Studiën uitgegeven onder toezicht van mr. p. j. m. a a l b e r s e. • • \ * • vii. 3. Invaliditeits-verzekéring en Staats-pensioneering door Mr. P. J. M. Aalberse. Uitgave van de Uitgevers-Vennootschap „Futura" Leiden.   INHOUD. Bladz. Inleiding . . . l Ouderdomsverzekering of Staatspensioneering. . . y Afjakkeren? De Engelsche Pensioenwet .... 7 De rechtsgrond der Invaliditeitsverzekering . . . 12 Arbeidersverzekering en politiek t/. De meeningsverandering der vrijzinnigen .... 15 Minister Talma. . . ,q Io Staatspensioneering is staatsarmenzorg is Onderstand of verzekering Politiek bederf . 23 Houding der Katholieken in Engeland en België . 26 Blijvende staatsbijdrage 29 Principieel verschil met staatsbijdrage in den invoerinestiid " J 30 Invaliditeitsverzekering hoofdzaak. Ouderdomsverzekering bijzaak De kosten der invaliditeitsverzekering a2 Impopulariteit der invaliditeitsverzekering .... 47 Besluit . . 51 II. Hoe de vrijzinnigen zelf over de staatspensioneering dachten . SS   NOTA. Deze studie is geheel gewijd aan ide Invaliditeits- en Ouderdomsverzekering en de Staatspensionneering. Het eerste gedeelte bevat een letterlijke overdruk van mijn op 18 October 1912 in de Tweede Kamer gehouden rede. In enkele noten aan den voet der bladzijden zijn nog eenige citaten opgenomen, waarnaar in de tekst verwezen wordt. Het tweede gedeelte is een herdruk, met enkele toevoegingen, van een artikel verschenen in het „Kattipttek Sociaal W\eëKbléd" van 16 Nov. 1912. Dit artikel was een deel van de in de Kamer onuitgesproken gebleven Repliek. Wegens den grooten omvang der debatten had de Rechterzijde besloten van repliek af te zien. Maar men zal moeten toegeven, niet omdat er niets meer te antwoorden viel. 1 Het in de volgende bladzijden besproken vraagstuk is, na den uitslag der algemeene verkiezingen, wederom actueel geworden. Het is dringend noodig, thans ons volk nog eens goed voor te lichten. Gehoopt werd, dat het in de volgende bladzijden verwerkte materiaal thans goede diensten kan bewijzen. Mr. A.  I i  /, OUDERDOMSVERZEKERING OF STAATSPENSIONNEERING ? Inleiding. Mijnheer de Voorzitter! De heer schaper heeft een profetie geuit, n.1. dat het in het voornemen zou liggen van de leden van de rechterzijde, om aan de algemeene beschouwingen over het aanhangige wetsontwerp geen deel te nemen. Het spijt mij voor hem, maar het gaat met die profetie gelijk als met de profetieën van Bebel omtrent de groote Kladderadatsch, nl. dat zij niet uitkomt. Het is wèl ons voornemen, om èn aan de algemeene beschouwingen èn aan de behandeling van de artikelen een zoodanig werkzaam aandeel te nemen, als wij meenen, dat in het belang der zaak, die wij voorstaan, noodig en nuttig is. Afjakkeren? De Engelsche Pensioenwet. Vóór de bespreking van de punten, welke ik mij voorgenomen heb bij het algemeen debat te behandelen, wensch ik een opmerking vooraf te doen gaan. Ik wil n.1. opkomen tegen het verwijt, dat wij overal in de socialistische en in de liberale pers vernomen hebben en dat wij ook hier in deze Kamer van iederen spreker van de oppositie, die tot nu toe het woord heeft geyoerd, hebben gehoord, het verwijt namelijk, dat dit wetsontwerp er doorgejakkerd moet worden, dat wij zulk een haast maken met de behandeling van dit wetsontwerp, dat van een goede behandeling* geen sprake kan wezen. 165  8 'Mijnheer de Voorzitter! Het is nu juist 18 maanden geleden dat dit wetsontwerp bij de Kamer werd ingediend, nadat de materie, waarover het gaat, meer dan; 20 jaar in de politieke atmosfeer zeer actief aanwezig) is geweest; en nu zijn wij 18 maanden later, nadat het wetsontwerp in een speciale groote Commissie heeft gepokt en gemazeld, zóóver gekomen, dat er na allerlei overleg, ook met de Regeering, is gekomen een gewijzigd wetsontwerp, waarin werd tegemoet gekomen aan veel bezwaren, die van verschillende kanten waren gemaakt. En nu wij eindelijk, na al dien voorbereidenden arbeid van 18 maanden, beginnen met de openbare behandeling, nu zegt men: maar dit is bet gewone af jakkeringssysteem, dat deze meerderheid zich veroorlooft tegenover Ons, kleine minderheid, die daartegenover machteloos staat, en die op die wijze als minderheid wordt verdrukt. Mijnheer de Voorzitter! In welk een licht komt dit verwijt nu te staan, als wij de behandeling van dit wetsontwerp eens vergelijken b.v. met die van het wetsontwerp op het oudelieden-pensioen in Engeland? Hoe lang heeft men daar over dat wetsontwerp gedaan? Het wetsontwerp werd daar ingediend op 7 Mei 1908 en op 27 Mei d.a.v. werd het reeds in eerste lezing aangenomen. Van 15-16 Juni d.a.v. werd het behandeld in tweede lezing. Van 24 Juni-i Juli d.a.v. werden 5. dagen bestemd voor de behandeling in tomitlé van het Lagerhuis. Vooraf was door de meerderheid vastgelegd, dat in comité niet langer dan 5 dagen mocht worden vergaderd, en dat men 'dan zou hebben één — zegge één — dag om rapport in het Lagerhuis uit te brengen. Dit rapport werd dan ook 5 dagen nadat die behandelinjgf in comité had plaats gehad, op 6 Juli, uit)gebracht, en 166  9 •adat dit geschied was werd 3 dagen later, op 9 Juli het wetsontwerp in derde lezing aangenomen. Dit wetsontwerp was dus in drie dagen behandeld, met een behandeling er bij in comité, met uitbrenging van rapport, precies twee maanden nadat het was ingediend I Daarna ging het ontwerp naar het Hoogerhuis, waar het niet zoo bijzonder glad ging. Het Hoogerhuis was het er niet mede eens, en daar werden verschillende! amendementen ingediend en aangenomen. Nu krijgen wij er een instantie bij, die wij niet eens hebben. Het wetsontwerp moest terug naar het Lagerhuis. Dit Huis kon zich echter niet vereenigen met de amendementen van het Hoogerhuis en schrapte ze weer. Het wetsontwerp ging toen weer terug naar het Hoogerhuis, en ten slotte werd het ook hier aangenomen. Mijnheer de Voorzitter! Deze geheele behandeling in het Hoogerhuis met de heen- en terugzending heeft bij elkaar geduurd, na de aanneming van de wet in het Lagerhuis, drie weken; 1 Augustus van hetzelfde jaar, waarin die wet den 7den Mei was ingediend, verscheen de Koninklijke bewilliging, kwam dus het wetsontwerp aooals wij het noemen, als wet in het Staatsblad, en 1 Januari d.a.v. werd het eerste pensioen aan de ouden van dagen uitgekeerd. Men heeft mij geïnterrumpeerd en gezegd: waarom heeft men ook hier niet een dergelijk veel kleiner wetsontwerp ingediend, en is men ook hier niet met Staatspensionneering gekomen? Gesteld eens, het ware geschied, maar dan vraag ik den heeren, of zij er iets van gelooven, dat wij van de 5-urige redevoering van den geachten afgevaardigde uit Assen iets gemist zouden hebben? Zouden wij dan ook niet van de overige tegenstanders van Staats pensionneerirtg dagen en dagen 167  10 lang in de commissievergadering eerst, en dan, alsof er nog niets was gebeurd, hier weer in het openbaar al de argumenten, in den breede toegelicht met berekeningen en statistieken en uitspraken uit binnen- en buitenland, hebben hooren aanvoeren? Zouden daartegenover niet zeer uitvoerige beschouwingen zijn gehouden over inhoud en practijk van het Engelsche en van het Deensche stelsel? Wanneer men zou hebben willen probeeren een dergelijk gewichtig wetsontwerp, waaraan allerlei berekeningen ten grondslag liggen — men denke wat er te doen was over de nota-Khiyyer, die wellicht geen twee leden der Kamer met al haar berekeningen hebben nageplozen en uitgecijferd — in evenveel maanden af te doen als men in Engeland er weken aan heeft besteed, wat zou men wel van de meerderheid hebben gezegd? Zou men dan niet hebben gesproken van doorjagen en doordrijven en verdrukken van de minderheid door de meerderheid? Wij kunnen dit van te voren voorspellen en behoeven waarlijk niet te zeggen: omdat die Engelsche wet wat korter was, is het zooveel spoediger gegaan. Een spoediger behandeling! isr trouwens niet in evenredigheid met een kleiner aantal artikelen. Ik geef toe, dat het iets had kunnen verschillen, maar van de kleine 400 artikelen van dit wetsontwerp zullen er ook zeer vele onder uw hamer, Mijnheer de Voorzitter, doorgaan, zonder dat iemand er een woord over zal zeggen. Heeft nu die vluggere behandeling in Engeland, waar men blijkbaar veel meer vertrouwen stelt in de Regeering en degenen, die met de vóór-behandeling zijn belast, waar men het niet als de taak van de Volksvertegenwoordiging beschouwt, met allerlei kleinigheden en nesterijen bij de openbare behandeling te kannen, nadat het wetsontwerp van alle kanten in comité 168  11 is beschouwd!, —. heeft nu die behandeling1 Van de hoofdzaken-alleen in het Lager- en Hoogerhuis iets geschaad aan de goede afwerking van het wetsontwerp? De schijn is hier tegen de Engelsche Regeering. i Het is bekend, dat na 18 maanden een aanvullingswet ftoodig werd geacht, die veel grooter was dan het oorspronkelijk wetsontwerp, dat ook bleef bestaan. De voorstanders van Staatspensionneering waren vermoedelijk doodsbang, dat wij die geschiedenis zouden aanhalen als bewijs tegen de goede regeling in Engeland; vandaar dat in het rapport van de heeren ViAN KREYELEN eh NETSCHER, waarin ook verhaald wordt, dat het wetsontwerp na 18 maanden zulk een groote aanvulling onderging, de vraag is gesteld: „Was deze (wet) gebleken slecht geredigeerd te zijn? Waren er grove fouten aan het licht gekomen ?.... Niets van dit alles!" Aldus op bladz. 58 van hun rapport. Zie daar dus: wanneer men niet met den Franschen maar met den Engelschen slag aan het werk gaat, is er toch ook nog wel eenige waarborg dat wat tot stand kom|fc vrijwel voldoende kan worden gerekend. Hoe het zij1, ik geloof, dat deze enkele verwijzing naar den duur en de wijze van behandeling van de Engelsche ouderdomswet toch wel afdoende weerlegt de beschuldiging, dat wij als meerderheid — wanneer wij na 18 maanden eindelijk met de openbare behandeling van dit wetsontwerp beginnen —, ons aan verdrukking) van de minderheid zouden schuldig maken, aan ongeoorloofd afjakkeren en afhandelen van een wetsontwerp, dat voor behandeling nog niet geschikt zou zijn. 169  12 De rechtsgrond der Invaliditeitsverzekering- • | J \ ' ' J A Na deze voorafgaande opmerking! wensch ik op de tweede plaats te zeggen, dat ik' voor mi) thans niet zal' spreken over de principiëele grondslagen van deze irivaliditeits- en ouderdomsverzekering. Ik geloof, dat waar wij in ditzelfde jaar nog, in Mei, een zeer uitvoerig debat hebben gevoerd in-deze Kamer over de juridische grondslagen van het stelsel van verplichte verzekering, het absoluut overbodig en noodeloos vermorsen van tijd zoude zijn, om hetgeen toen ook onzerzijds uitvoerig is gezegd, thans wederom te gaan herhalen. Ik voor mij persoonlijk zal derhalve volstaan met, wat dit punt betreft, te verwijzen naar hetgeen ik op 22 Mei j.1. heb betoogd. 1) : ; | jVi De rechtsgrond is naar mijn meening gelegen in onze opvatting van het arbeidscontract en het wezen van het arbeidsloon. Ouderdomspensioen en invaliditeitspensioen is, naar mijn meening, niets anders dan een regeling van uitbetaling van een rechtvaardig minimum-loon. Waar den Staat, onbetwist door ieder, ook door hen, die overigens op sociaal en politiek gebied tegenover ons staan, zeer zeker wordt toegekend als eerste en voornaamste plicht, het recht te beschermen, daar meen ik, dat wettelijke arbeidersverzekering tegen ongevallen, ziekte, invaliditeit en ouderdom door den Staat niets anders is dan gebruik maken, dan opvolgen van dien plicht van rechtsbescherming en -verwezenbjking, maar dan hier speciaal op het gjebied van het arbeidscontract en bijzonderlijk op dat van het arbeidsloon. Arbeiders- 1) Zie Arbeidersverzekering en Arbeidscontract, (Politieke en Sociale Studiën, Reeks VII, no. 2. — Leiden, Futura, 1913), blz. 14—25. 170  13 verzekering is juridisch en feitelijk niets anders dan verwezenlijking van het recht op een rechtvaardig! minimum-loon. Ziedaar in het kort herhaald, wat ik voor mij uitvoerig den 22sten Mei heb betoogd als naar mijn meening te zijn de principiëele basis, waarop een wetsontwerp als dit moet zijn opgebouwd en ook inderdaad is opgebouwd. Nu weet ik wel, dat de geachte afgevaardigde uit Assen eftkele artikelen, enkele kleine puntjes, enkele afzonderlijke regelingen in dit wetsontwerp heeft genoemd, waarin — wat ik hem toegeef — dit beginsel ■iet rigoreus is doorgewerkt en absoluut streng logisch is toegepast, bij voorbeeld waar hij noemde de wijze waarop het invaliditeitspensioen is geregeld van degenen die, aanvankelijk arbeider geweest zijnde, geen gebruik hebben gemaakt van de bevoegdheid, om wanneer zij geen arbeider meer waren, te kennen te 'geven, dat zij niet onverplicht verzekerd willen blijven. Maar ik acht dit toch geen grief, die zwaar mag wegen, omdat naar mijn meening beginselvastheid, beginseltrou^v altijd nog iets anders moet zijn en blijven dan een enghartige Prinzipienreiterei. Wanneer men niet maar uit Prinzipienreiterei in een wetsontwerp een bepaling heeft willen opnemen, waarvan men op zich zelf overtuigd is, dat zij voor bepaalde personen hard en ten deele wegens de opgewekte verwachtingen onrechtvaardig zou zijn, dan heeft, zoo mén op dien grond een aanvullende regeling treft welke iets afwijkt van die strenge lijin, dat niets te maken met een ontrouw worden aan hed beginsel, hetwelk men vooropgezet en als juist aangenomen heeft. 171  14 Arbeiders-verzekering en politiek. Tot nog toe hebben dit wetsontwerp en de Minister, die het voorgesteld heeft en verdedigen zal, bij de oppositie veel critiek en helaas, üld mag niet zeggen weinig, maar Ik moet zeggen hoegenaamd geen waardeeringondervonden. Integendeel, men heeft zich niet er van laten terughouden om èn aan het Ministerie èn aan< de rechterzijde, aan de meerderheid waarop dit Kabinet steunt, de onedelste bedoelingen toe te dichten, waarvan men, ook al zou men in zijn hart overtuigd zijn, dat ze aanwezig waren, toch nooit het bewijs der waarheid zal kunnen leveren. Men heeft gezegd, dat dit wetsontwerp alleen ingediend is uit overwegingen van lage stembuspolitiek; het is slechts volksbedrog, om schijnbaar de arbeiders iets te geven, terwijl men hun in werkelijkheid niets geeft 3 het wetsontwerp moet er doorgejakkerd worden, omdat men het volgend jaar bij de verkiezingen niet met ledige handen zal komen te staan. Kunnen wij hier, als partijen tegenover elkander staande, ook niet eens bedenken, dat, al komen er iri den politieken strijd helaas dergelijke overwegingen voor, en al pleegt men van zijn tegenstanders dikiwijjb niet op de eerste plaats het beste te denken, bij een groote zaak als het hier betreft toch ook bij de tegenstanders wel edele motieven verondersteld mogen worden? Had men dit vooral hier niet kunnen doen? Het is toch ten volle bekend, dat sinds jaren en jaren werkelijk niet alleen de partijen ter rechterzijde maar ook verschillende partijen ter linkerzijde — de sociaaldemocraten uitgezonderd — steeds hebben aangestuurd op een wetsontwerp als hier voor ons ligt. Gaat het nu aan, wanneer tenslotte een dergelijk wets- 172  15 ontwerp aan de orde komt, om al die overwegingen van socialen aard, die den grondslag daarvan moeten uitmaken en er ook werkelijk den grondslag van uitmaken, op zijde te zetten, en alleen te denken aan overwegingen van lagere stembuspolitiek, van stembussucces alleen? Dit is niet billijk, en ik geloof ook, dat de geachte afgevaardigde uit Assen, die met dergelijke overwegingen een eenigszins goedmakend slot maakte aan zijn redevoering, welke overigens voor gindsche zijde der Kamer minder aangenaam was, toch op dit punt in zijn uitlatingen iets minder scherp had kunnen zijn. De meeningsverandering der vrijzinn i g e n. Wij hebben pas de Staatsbegrooting in de afdeelingen behandeld, en nu was niet alleen in mijn afdeelingr maar, naar ik vernomen heb, ook in de andere afdeelingen, een van de groote grieven tegen dit Kabinet^ dat door zijn optreden er personen gevonden worden, die vroeger althans den schijn hadden liberaal te zijn, en zich nu aandienen als Christelijk-Historisch, Antirevohltionnair of goed Katholiek, en dat die menschert dan voor benoemingen in aanmerking komen. Dit is altijd een gevaarlijke critiek, omdat men van die Individueele personen — gesteld dat hier werkelijk van een politieke verandering in hun innerlijk sprake zou zijn — nooit kan bewijzen, dat deze niet werkelijk oprecht gemeend is geweest. Men kan het denken, maar als men het zegt, en men wordt gesommeerd het te bewijzen, dan zal men, een enkel exceptioneel geval mis- 173  16 scfeien uitgezonderd, altijd wel in gebreke moeten blijven het bewijs te leveren. Maar wat hier wel geldt voor enkele personen, dat zij een andere meening dan vroeger zijn toegedaan, en dat het den schijn heeft, dat zij dat doen alleen om het voordeel van een te krijgen baantje, de moreele afkeuring die men daarvan geeft, moet die «iet in nog scherper mate gelden voor politieke partijen, voor gansche groepen van Staatsburgers? Nu kan niemand ontkennen, dat bijv. de Liberale Unie tot heel kort geleden met alle kracht heeft geijverd voor een invaliditeits- en ouderdomsverzekering, en dat diezelfde partij in een zeer korten tijd, nu dat getij in het land verliep, nu bleek, dat er bij een groote massa kiezers, keel begrijpelijk, veel meer sympathie bestond voor een ouderdomsverzekering waaraan men geen cent behoefde te betalen — dat nu die partij totaal overstag gegaan is, en wat zij in vroeger dagen als socialistisch keeft uitgekreten, nu verdedigt als een van de eerste punten op haar program. Wat zal men nu antwoorden aan ons, wanneer wij aeggen: Kijk eens, dat is uitsluitend stembusoverweging, dat is niet eerlijk, dat is geen oprechte bekeering ^•t een ander stelsel? Wanneer men niet wil onderstellen bij bepaalde personen, die van links naar rechts mochten zijn overgegaan, wanneer men uitsluit dat daar goede trouw en eerlijkheid kan aanwezig zijn, moet men daar, waar het een politieke partij betreft, bij zulk een bekeering van het eene stelsel tot het andere, dat meer in den volksgunst staat, zich dan niet bedenkelijk afvragen: Zou dat inderdaad wel een oprechte bekeering wezen? Ik voor mij zal niet zeggen, dat die meeningsveranandering alleen en uitsluitend of zelfs allereerst is een uiting van politiek bederf. Ik kan mij best voorstellen 174  17 dat zij, die principiëel tegenover "vraagstukken als dear minder sterk staan dan wij althans meenen te doen, spoediger van meening kunnen veranderen dan dit voer ons mogelijk zou zijn. Ik wil mij er niet op beroepen, dat hier Minister PlERSON zeide — het is toch waarlijk niet zoo vreeseüjk lang geleden! — dat Staatspensionneering iets was, wat door een liberale Regeering nooit ofte nimmer zou worden voorgesteld of aanvaard. Daaruit bleek alleen, dat de heer PlERSON een veel grooter economist was dan Staatsman. Ik voor mij, ik heb van WiNDTHORST geleerd, dat een Staatsman moet hebben een groot vocabulaire om gemakkelijk te kunnen spreken, maar dat één woord daarin niet mag voorkomen, en dat is het woordeke „nooit." Maar al erken ik dus, dat er nieuwe argumenten kunnen zijn aangevoerd, bijv. voorbeelden uit het buitenland, waardoor men overtuigd is dat een meeningt die men vroeger heeft aangehangen, voor een betere moet worden prijsgegeven, mag toch wel deze vraag gesteld worden ook waar het betreft de Liberale Unie: Is het wel geheel en règle, is het fair, dat zij, die nog zoo kort geleden het eene stelsel aanhingen en dit nu voor een ander stelsel, dat meer in de gunst bij de kiezers schijnt te zijn, hebben verlaten, is het wel fair, dat zij voor dat vroegere stelsel, dat zij nog zoo kort geleden hielden voor goed en deugdelijk, op het oogenblik geen enkel goed woord meer over hebben? Zij beweren niet: Het andere achten wij eenigszins beter, neen, de Staatspensionneering is het eenigste wat thans volgens hen goed is, en de verplichte verzekering is volksbedrog, en wij die er voor zijn gebleven, zijn degenen die azen op stembussucces! 175  18 Minister Talmt. Wat mij betreft, ik wensch mij bijf