AEN 772     i l AUti UK/ PRAE ADVIEZEN OVER Hebben de claim, bonus en dergelijke rechten, behoorende tot aandeelen in naamlooze vennootschappen, het karakter van kapitaal of burgerlijke vrucht? DOOR Mr. H. A. VAN NIEROP, Directeur van de Amsterdamsche Bank, Kil»* EN . G. VLUG, Notaris te Rotterdam. Te behandelen op de Algemeene Vergadering der Broederschap van Candidaat-Notarissen in Nederland' en zyne Koloniën te Maastricht \ den 6 September 1920. Gedrukt bij Firma F. J. BELINFANTE voorlu A. D. SCHINKEL, te 's-Gravenhage.   Hebben de claim, bonus en dergelijke rechten, behoorende tot aandeelen in naamlooze vennootschappen, het karakter van kapitaal of burgerlijke vrucht? Praeadvies van Mr. H. A. VAN NIEROP, Directeur van de Amsterdamsche Bank. I. Iets anders is inkomen, iets anders is vrucht. Dit houde men wel in het oog, bij de beantwoording der vraag, waaromtrent praeadvies is verzocht. De aandeelhouder is lid van eene vereendging, de naamlooze vennootschap, eene vereeniging van kapitalisten, eene vereeniging, dae winstbejag beoogt en .die, daargelaten of zij in wezen of krachtens rechtsconstaietie rechtspersoon is, rechtens is ondernemer. Het lidmaatschapsrecht pleegt men aandeel te noemen. Het woord aandeel heeft nog andere beteekenis, t. w.: bewijsstuk van het lidmaatschap en gerechte gedeelte in het maatschappelijk kapitaal. Doch meestal wordt met aandeel het Hdmaatschapsrecht bedoeld. Men draagt een aandeel over, geeft het in pand of in vruchtgebruik, doch in werkelijkheid betreffen die rechtshandelingen het recht van aandeel, waarbij, indien dit recht gedocumenteerd is  2 door een bewijs van aandeel, dit stuk, dit aandeel overgegeven moet worden. Zoo zijn de vruchten van een aandeel, de vruchten van het lidmaatschapsrecht: Het aandeel is eene rechtspositie van den aandeelhouder, het lid der vereeniging. Deze rechtspositie legt den aandeelhouder plichten en rechten op. De wet kent slechts de verplichting tot inbreng. De statuten kunnen evenwel den aandeelhouder nog andere plichten opleggen. Het positieve recht kent den aandeelhouder drie rechten toe: het stemrecht, het recht op dividend en het recht op het batig slot der vereffening der vennootschap. Het stemrecht is een persoonlijk recht, waarvan de aandeelhouder, zoolang de vennootschap bloeit, zelden gebruik maakt, tenware hij als directeur of commissaris aan de vennootschap is verbonden. De twee andere rechten zijn vermogensrechten. Zij zijn naturalia van het Udmaatsohapsrecht en kunnen ook aan derden toegekend zijn. Het recht op dividend is het voornaamste recht van den vennoot. Uit winstbejag is hij tot de vennootschap toegetreden. Het dividend is een winstUitkeering op gezette tijden. Oorspronkelijk was het een voorloopige uitkeering op rekening van de winst. De vennootschap werd voor een of meer ondernemingen aangegaan en eerst bij afloop dier ondernemingen kon vastgesteld worden, of zij winst hadden gelaten. Doch toen langzamerhand de gewoonte ontstond, de vennootschap niet voor een bepaalde onderneming, doch voor een bepaalden tijd aan te gaan, en dientengevolge het vaste kapitaal zich vormde, stelde men zich het dividend voor, meer als een rente van het in de vennootschap gestoken kapitaal dan als een uitbetaling op rekening van de  3 winst (1). Het bewijs van aandeel werd een geldswaardig en verhandelbaar papier, de aandeelhouder van ondernemer, kapitalist. Deze, verandering bracht periodieke winstuitkeerdng mede. En opdat niet de uitkeering ten nadeele van crediteuren plaat» yinde, verricht men haar slechts uit de zuivere winst dn de afgeloopen periode, gewoonlijk één jaar, behaald. Uit de zuivere winst. Deze kan, indien dé statuten dit gedoogen, ook voor andere doeleinden, dan voor dividenduitkeering besteed worden, voor betalingen van tantièmes, voor storting in de reserve; Ook kan de algemeene vergadering een gedeelte op nieuwe rekening overbrengen. De vraag, of de vergadering de winst op andere wijze, dan de statuten bepalen, mag. verdeelen, kan hier achterwege blijven.' Hoe groot de zuivere winst is, bepaalt de algemeene vergadering. Aan haar alleen is de bevoegdheid, over de afschrijvingen te beslissen en de winst' en verliesrekening vast te stellen. Op dit punt is zij souverfcin. Ook het recht op het batig slot der vereffening komt den aandeelhouder van rechtswege toe, tenzij de statuten, wat zelden het geval is, een anderen gerechtigde aanwijzen. Dit slot is het zuivere vermogen der vennootschap. Het bestaat uit het kapitaal der vennootschap, voorzoover het onaangetast is, en eventueel uit de reserves, de openbare en geheime. De eersten ontstaan zoowel uit stortingen in het reservefonds van de van de winsten daartoe bestemde bedragen als uit agio, bij uitgifte van aandeelen boven pari (2). De laatsten: vinden oorzaak in te lage (1) Zie Lehmann, Das Recht der Aktóengesellseliaften II, blz. 403. <2) Het te hier te lande niet gewoonte .bij de oprichting der vennootschap een deel van den inbreng als reserve te storten.  4 waardeering van de activa der vennootschap, gedurende haar bestaan (3). Behalve deze genoemde rechten kunnen de statuten den vennoot nog andere toekennen. In de eerste plaats het recht, om bij vergrooting van het kapitaal, vóór derden, •niet-aandeelhouders, al of niet tegen een lageren koers dan dezen, in het nieuwe kapitaal deel te nemen. Dit Voorkeursrecht — men noemt het gaarne met een Engelsch woord „claim" -— dit voorkeursrecht kennen sommige buitenlandsche wetgevingen den aandeelhouder toe (4). Te onzent vindt dat recht veelal steun in de statuten. En waar dit niet het geval is, pleegt het orgaan, dat krachtens* tte statuten de voorwaarden van uitgifte vaststelt, den aandeelhouder een voorkeursrecht te geven. De aandeelhouder verwacht tegenwoordig bij iedere uitgifte van aandeelen een claim en pruttelt,. indien hij in deze verwachting wordt teleurgesteld. Is deze verwachting gegrond? De toekenning van het Voorkeursrecht aan de oprichters, bij de eerste kapitaals- (3) Hoe moet dit saldo verdeeld worden, zoo de statuten dienaangaande niets voorschrijven? Visseb-Kist, III, tol». 6*4, leert met inachtneming van 's Baads arrest (W. 6450) dat, nadat de aandeelhouders Iran storting hebben terug ontvangen, het surplus verdeeld moet worden over de aandeelhouders niet in verhouding tot de 'nominale, doch tot de (gestorte toedragen. Hij (beschouwt dat surplus als winst. Doch: 1°. is het surplus niet winst, voorzooveT het uit agio bestaat; 2°. ■ is de winst eveneens behaald met het niet gestorte gedeelte, voorzoover het crediet der vennootschap nog op de te verrichten stortingen steunde; 3*. is de winst der vennootschap ondernemingswinst, en dus niet geheel kapttaalswinst; 4°. kan de winst ook door vreemde middelen verkregen rijn. Br is dus geen reden dat surplus in verhouding: tot de stortingen te verdeelen. (4) Zie Lehmann a. w. II, blz. 461.  5 vergrooting en eenige daarop volgende is alleszins Terdedigbaar. Zij hebben hun kapitaal gewaagd in eene jonge onderneming, dei kinderziekten van de vennootschap medegemaakt, welbent eenige voeren daarbij laten zitten. Derhalve is het billijk, dat zjfolnu de vennootschap voorspoed kent, vóór anderen daarvan voordeel: plukken. Men ziet evenwel in de, laatste jaren bloeiende ondernemingen telken male beroeps op de geldmarkt doen en telken male daarbij baren aandeelhouders een voorkeursrecht geven. Het heet, dat dit recht is; een „vergoeding van het nadeel, dat over de eerstvolgende „jaren een lager dividend is te verwachten, doordat het „nieuwe kapitaal niet terstond even vruchtdragend zal „zijn, als het oude (5)". Doch de ervaring leert anders. Het nieuwe kapitaai j& niet ffl*inder rendabel dan het oude. Eene emissie zou, behoudens bijzondere omstandigheden',, van slechte politiek getuigen, indien er voor het nieuw? kapitaal niefeiwldoende emplooi ware of de onderneming door de uitbreiding van het kapitaal in rentabiliteit zoud$den. Wel kan in tijden van depressie bet kapitaal der vennootschap^gedeeltelijk onproductief rbi$jri ken. Doch de vennootschap heeft haar kapitaal-vergroot met het oog op eenjöilbrejding, niet-op eene inkrimping van zaken. Het voorkeursrecht is dus niet als een vergoeding van te verwachten nadeel bedoeld. Neen, uit gansch anderen grond wordt hefc-jworkeursrecht toegekend. Door de uitgifte van nieuwe aandeelen wordt het aantal deelhebbers in de wünst en in het saldo va», liquidatie vergroot, dus het recht van den ouden aandeelhouder verkleind. Rekenkundig! ikrijgt hij eeh {&) De Kat, Effectenbeheer, bVz. 08».  6 kleiner aandeel in de winst en liquidatie. Ten einde nu den aandeelhouder ia staat te stellen, hetzelfde belang in de winst en het liquidatie-saldo te 'behouden als vóór de uitgifte van nieuwe aandeelen, geeft men hem de gelegenheid* ivoor derden in het nieuwe kapitaal deel te nemen, en wel tot een deel, dat zich; Verhoudt tot zijn aarideelenbezit, als het nieuwe nominale kapitaal tot het oude. Stel, eene vennootschap, wier kapitaal ƒ 10 millioen gulden bedraagt, geeft uit ƒ 2 millioen nominaal nieuwe aandeelen. Vijf oude aandeelen geven dan recht op één nieuw. En voor de toekenning van dit voorkeursrecht is te meer reden, indien zoöals gewoonlijk, de koers van uitgifte der nieuwe aandeelen lager dan de beurskoers der oude aandeelen wordt gesteld. Behalve door uitgifte van nieüwe aandeelen met beroep op de geldmarkt kan de naamlooze vennootschap op andere wijze haar kapitaal vergrooten. Zij kan de reserve in maatschappelijk kapitaal omzetten en aan ieder harer aandeelhouders, naar gelang van zijn bezit, aandeelen in het nieuwe kapitaal1 uitreiken. Deze aandeelen noemt men bonus-aandeelen. Diensvolgens wordt het vermogen der vennootschap niet gewijzigd, doch ondergaat een gedeelte daarvan een naamsverandering. Wat tot heden reserve heette, wordt voortaan kapitaal genoemd. Overigens blijft alles bij het oude. Het is mitsdien niet juist, de uitreiking van bonus-aandeelen kapitaaluitkeering te noemen (6). Men kan aan het woord kapitaal twee beteekenissen toekennen: maatschappelijk kapitaal en eigen opereerend kapitaal, d. i. het maatschappelijk kapitaal en de reserven, het vermogen. Doch van geen deel van het vermogen (6) De Kat, a. w., blz. 446.  7 wordt iets uitgekeerd. Er vindt geen uitkeeiïng van vermogen, doch slechts een uitreiking van een bewijsstuk plaats. Het motief van uitreiking van bonus-aandeelen is de reserve, wier waarde in het aandeel ligt uitgedrukt, afzonderlijk te mobiliseeren. Bonus-aandeelen worden soms in het leven geroepen bij de winstverdeekng. Om een geval uit den laatsten tijd te nemen: De naamlooze vennootschap Philips' Gloeilampenfabrieken reikte dit jaar gewone aandeelen uit aan de preferente en gewone aandeelhouders, onderscheidenlijk tot een nominaal bedrag van 20 pOt. en 100 pöt. van het voor elk soort,van deelhebbers beschikbare winstsaldo.. Men noemt soms de laatste uitreiking van bonus-aandeelen uitkeering van de winst in aandeelen. Ook de anders zoo scherpzinnige redacteur van de „Nieuwe Financier en Kapitalist" (7) maakt zich schuldig aan deze uitdrukking. Uitkeering van de winst in aandeelen evenwel is een contradictio in terminis. Of de winst wordt uitgekeerd, öf zij blijft in de zaak. Een derde mogelijkheid: de winst word^ (Uitgekeerd in aandeelen, blijft dus in de zaak, bestaat niet. De vennootschap voegt een gedeelte van de winst in plaats van bij de reserve bij haar kapitaal, en reikt over deze kapitaalsverhooging aandeelen uit. Of de (7) In het blad van 26 Juli 1918. Volgens Van Vcobst, W. v. P. N. en R. no. 2392, zou een uitreiking van bonus-aandeelen, indien deze meer dan pari waard zijn, een uitkeering van de volle winst en tevens een uitgifte van aandeelen a pari aan aandeelhouders esijn. Evenwel die uitdeeling van bonus-aandeelen is iets anders dan een uitgifte a pari, omdat in het eerste geval de aandeelhouder de aandeelen krachtens besluit der algemeene vergadering, doeh in het tweede geval krachtens zijn wilsverklaring verkrijgt.  8 statuten deze handeling gedoogen is eene vraag op zicheelf. Zoo de statuten geen maximum voor de storting in het reservefonds bepalen, kan de storting van de winst-in het kapitaal via de reserve geschieden. Doch of deze storting rechtstreeks dan wel via het reservefonds geschiedt, het karakter van het bonus-aandeel blijft hetzelfde. In geen van beide gevallen wordt er iets van het vermogen der vennootschap aan de aandeelhouders uitgekeerd. Aan den aandeelhouder kunnen statuten of algemeene vergadering nog andere rechten toekennen, b.v. recht op diensten van de zijde der vennootschap, het recht op vrij reizen, met de vervoermiddelen, of het recht op een vrije plaats in de concertzaal of schouwburg, die de vennootschap exploiteert, enz. Deze rechten zijn gewoonlijk van weinig geldelijk belang. In hoeverre nu moeten al deze vermogensrechten, als vruchten van het aandeel worden beschouwd? K Het B. W. beantwoordt deze vraag niet met zooveel woorden. Sedes materiae is art. 558 B. W. Dit luidt omslachtig en wel: „Natuurlijke vruchten zijn: iV „1. degene welke de aarde uit haar zelve voortbrengt; „2. al hetgeen de beesten opleveren of uit de beesten „geboren wordt. „Vruchten van nijverheid, die uit den grond getrokken „worden, zijn al hetgeen door bebouwing veikregen „wordt. „Burgerlijke vruchten zijn huur en pachtpenningen, „interessen van geldsommen en verschuldigde renten."  9 Het artikel noemt niet het dividend, laat staan de claim of het bonus-aandeel en gaf dientengevolge eens een scherpzinnigen pleitbezorger aanleiding te betwisten, dat het dividend een vrucht zoude zijn. Zijn woord evenwel vond bij den Hove te Amsterdam geen gehoor* Dit college noemde de vrucht „een zelfstandig voortbrengsel uit of „eene zelfstandige opbrengst of inkomst van een zaak, „ontstaan of wegens haar opgeleverd op bepaalde of onbepaalde tijden, doch met behoud der zaak (8)", en achtte het dividend aan deze omschrijving te voldoen. De gegeven definitie komt vrijwel overeen, met hetgeen DrBPHüis (9) leeraart: „Burgerlijke vruchten zijn geene „voortbrengselen der zaak, uit haar ontstaande, maar inkomsten,, die wegens en tengevolge van een zaak worden „genoten, en die deze oplevert en van tijd tot tijd kan „opleveren, zonder zelve daardoor te verminderen." Het Hof te Amsterdam noemt echter een vrucht een opbrengst of inkomst, Diephuis daarentegen een vrucht uitsluitend een inkomst. Anderen daarentegen zien in duchten voordeelen. Het vruchtbegrip, zegt Goudsmit (10) is „uitgestrekt geworden tot alle op geld waardeerbare voordeelen, „welk een zaak op gezette tijden afwerpt". Scholten (11) noemt burgerlijke vruchten „periodieke geldelijke voor„deelen, welke eene van nature niet vruchtdragende zaak „voor den eigenaar kan opleveren". Gqudeket (12) (8) W. 6029. (9) -Het Nederlandsen Burgerlijk Recht, I, Iblz. 43a, (;10) Pandecten I, blz. 96. {11) Handleiding tot de .beoefening >van het Nederlandsen Burgerlijk Recht II, Tierde druk, bla. 24. In de vijfde druk wordt geen definitie Tan burgerlijke vruchten gegeven. (12) Het Burgerlijk Wetboek verklaard, door Mr. C. W. Opzoomer, III, ad art. 558.  10 spreekt nu eens van geldelijke voordeelen, dan weer' Tan uitkeeringen in geld. De Fransche schrijvers spreken vaak van revenues en argent (13). Wat zijn nu Vruchten, burgerlijke en natuurlijke, opbrengsten of inkomsten? Men moet beide begrippen streng van elkaar scheiden, al valt een verwantschap tusschen beide niet te loochenen. Het inkomen is een economisch begrip, en zooals de meeste begrippen der staathuishoudkunde lang niet een vaststaand. De ruimste omschrijving geeft ons Pierson (14), naar wiens opvatting inkomen is „alles wat men verteren kan zónder te Verarmen". Ook de erfenis zou dus een 'bestanddeel van het inkomen zijn. Hierover valt te twisten, doch zondert men de erfenis als bestanddeel van het inkomen uit, dan is de definitie van Pierson juist. Al wat wij in een zekere periode uit welke bron dan ook ontvangen, vermeerderd met de waardestijging van ons vermogen en verminderd met de verliezen, afschrijvingen en kosten van verkrijging van genoemde baten, vormt ons inkomen. Dit saldo kunnen wij verteren zonder armer te worden, al zullen wij, als voorzichtige liéden, ons gansche inkomen niet verbruiken, doch een gedeelte opleggen,- om voor 'toekomstige verliezen te sparen. De richtig gehouden winst- en verliesrekening van den koopman geeft ons een juist begrip van het inkomen. Is het inkomen een economisch, de vrucht is een rechtskundig begrip. De welvaartsleer spreekt niet over vruchten. Wijst het inkomen op hetgeen een persoon uit een zaak of <13) Zoo Planïol, Droit Clvü, 1623. <14) Leerboek der Staathulsihioudkuimle, tweede druk, II, bis. 557.  tl uit arbeid offrit anderen hoofde geniet, de vrucht- veronderstel* een verhouding tusschen twee zaken. Een vrucht i» altijd een vnwiik van een t lichamelijke of onlichamelijke zaak. Daarom, is het arbeidsloon, hoew*l inkomen, geen vrucht. Dit is het eerste vereehiè tusschen vruchten en inkomsten, doch niet het eenige. Inkomsten of inkomen (15) is altijd netto, vruchten daarentegeniz$a «ttijd bruto. Al wat de akkeri oplevert is vrucht des velds, doch om het inkomen uit den akker vast te stellaag moet men van de bruto opbrengst, de kosten van beploeging en bezaaiing, het arbeidsloon, de rente van gebezigde kapitalen, eventueel de pachtsom, aftrekken. Wel is waar mag, indien daartoe gronden zj}% de bezitter te goeder of kwader trouw, bij de teruggave der TWehten een gedeelte dier kosten in mindering brengen/; «n komen'die koeten ten deele ten laste van den vttfehtgebruiker. Dochiwettemin is de bewering (16) ongegrond, dat de jurist, sprekende over vruchten, in negentig van de hónderd gevallen aan netto opbrengsten denkt. Ongetwijfeld zijn de onderhoudskosten van btkiihtm in vruchtgebruik; grootendeels voor rekening van den vruchtgebruik».; Doch overigens komen de huurpenningen te ajpien bate. Hij kan die besteden, naar het hem belieft, den blooten eigenaar overlatende, de middelen te vinden, om de waardevermindering van het huis of de kosten van grove reparatiën te dekken. Wie het vruchtgebruik van eene vordering heeftyfo Volkomen gerechtigd de rente ^verbruiken, ook indien de bloote eigenaar de obligatie boven pari (15) Het inkomen is #BKSom van alle inkomsten. (1€) v. Petrazyoiö- Die. Lehre vom Biokommen, I, blz.  li heeft gekocht, en het stuk binnen kort a pari zal worden afgelost, of indien de schuldenaar dubieus is. De vruchtgebruiker mag het land verveenen en de mijnen exploiteeren, en de winsten opstrijken, zonder op de mijnen af te schrijven, en het land als modderpoel, of leegen put teruggeven. De vruchtgebruiker van een schip kan alle voordeelen, die het schip oplevert, genieten, zonder iets op dat kapitaal af te schrijven. De wetgever wildé van eene regeling, zooals het oud-vaderlandsche recht kende (17), waarbij slechte twee derde deel der winsten aan den vruchtgebruiker kwamen, trots herhaalde aandrang, niets weten (18), over welke stijfhoofdigheid De Pdïto juichkreten slaakt (19). De vruchtgebruiker moet zorg dragen, dat de zaak zelve in Stand blijft. Doch men ziet, hoe hij zijn taak mag opvatten. In de vorm.der zaak mag geen wijziging komen. „Conserver la substance, c'est conserver ia forme (20). Het Wetboek 1820 noemde daarom terecht het vrucht; gebruik, de bevoegdheid om het genot van eens anders goed te hebben, behoudens het wezen daarvan (art. 1398). Bouwland mag niet verveend worden. Doch de vruchtgebruiker, de zaak exploiteerende, zooals de eigenaar het deed, behoeft zich om waardevermindering niet te bekommeren. Voor achteruitgang van waarde behoeft hij niets afl,te.iZondereni Vruchten zijn bruto opbrengsten. Blijft de waardevermindering der vruchtdragende zaak (17) 'Art. 476 Wetb. Nap. v. Holland luidde: Van scheepsportiën worden twee derden van de tijdelijke uttikeeringen voor vruchten en één derde voor hoofdsom gerekend. (18) Voobdüih, III, schouwd? In zijn brief van den 18dèn October 1915 aan Prof. ScHoi/rfeè», verklaart!ode heer Van Voorst: „In mijn opstel nam ik het standpunt in, dat de „vruchtgebruiker alleen -recht heeft op de vruchten, dat „zijn de winsten, die in het'bedrijf der vennootschap „worden gemaakt en dan alleen voor dat gedeelte,I dat, „volgens de statuten/ tót uitdeeling aan de aandeelhouders „is aangewezen" (35). Dit standpunt nu is slecht gekozen. De winsten der vennootschap1 — en nog wel voorzoover zij vruchten «gn \tsi zijn vruchten '\fen bet vermogen der vennootschap, niet van het. aandeel,- dat een vermogensbestanddeel Van den aandeelhouder^. Hadde de aandeelhouder recht op die vruchten, hij Wörè niet aandeelhouder, doch vruchtgebruiker der onderneming van de vennootschap. De inneming van dit standpunt brengt Van Voorst tot gevolgtrekkingen, die wij niet kunnen deelen en zijn lezenswaardige beschouwingen behoeven Wij dus niet te volgen. Na onze beschouwingen over het begrip vrucht, kunnen wij bij de 'beantwoording'Van het vraagstuk kort zrjfiöl,(i Het dividend. Het dividend, of de vordering op betaling van dividend, is tVttch1*.1 Het laat den omvang van feet recht van aandeelhouder onaangetast. is een afzonderlijk recht, waarmede het Vermogen vaM den aandeelhouder in bestanddeelen wordt vermeerderd. Wel verminderfr het dividend de waarde van het aandeel. Een aandeel eum'dividend is zooveel meer dan een aandeel ex dividend waard, als het dividend bedraégt. Doch de (35) W. v. h. Privaatrecht, Notarisambt en Registratie, want zy geschieden ten koste van het aandeel. Winst die niet uitgedeeld wordt, is geen vrucht, want zij blijf t een geheel met de zaak uitmaken (art. 557 B. W.). Maar winst, welke niet wordt uitgedeeld, kan op verschillende wijzen behandeld worden. Zij kan op de winst- en verüesrekening blijven staan en verliest dan haar karakter van winst niet. Komt zij te eeniger tijd tot uitdeeling dan komt zij ongetwijfeld den vruchtgebruiker toe. Zij kan op eene speciale rekening geboekt worden met de bedoeling om te eeniger tijd te worden gebruikt voor uitdeeling, b.v. wanneer eenig jaar niet voldoende winst heeft opgeleverd om een, met eene behoorlijke rente overeenkomend, dividend uit te keeren. Men spreekt in zulk een geval van eene dividend-reserve. Uitdeehngen uit eene dividend-reserve komen evenzeer aan den vruchtgebruiker. Zij kan gebruikt worden voor afschrijvingen, tot dekking van waardeverminderingen of voor reserveeringen tot dekking van eventueele verhezen of toekomstige vernieuwingen. Hoe staat het nu met uitdeehngen uit overschotten, ontstaan door het te ruim blijken van afschrijvingen en reserveeringen: de uitdeehngen waarvoor dekking wordt gevonden in de (stille en open) reserves. Deze komen den vruchtgebruiker niet toe. Door een gedeelte van de winst te gebruiken voor de verzekering van de  8 innerlijke krach* van de vennootschap heeft de winst haar karakter verloren en is zij tot kapitaal geworden. Verschillende uitspraken üijfc ér om deze stelling te bevestigen. Dalloz i. v. Usufruit 173 zegW^. .Jl'en est de même des intéréts, parts de dividendes a „percevoir dans les sbciétes commerciales ou indusfcrielles,,Mais l'usufruitier n'a droit a ces derniers produits que „lorsque, d'après leur destination, ils doivent êtredétabhés '„du fonds ou du capital, et non ldssqu'ils doivent être „joints pour accroitre." 'il 1 Baudry-Lacantinerie, VI, '593, zegl: • „L'usufruitier percoit les intéréts et dividendes des „actions; mais il n'a aucun droit sur la partie des bénéfices; „retenus, conformément aux statuta pour la formation „d'un fonds de réserve, oréé pour durer autant que la ^société elle-même et être réparti entre les associés lors de ",1a Hquidation de la société et en même temps que 1'actif ";S0Cial, quand bien même ce fonds de réserve n'aurait. "recu des statuts aucun emploi déterminé; sa destination „est encore d'augmenter le capital, d'accroitre 1'actif „même de la société; le droit de 1'usufruitier se réduira ";donc a profiter, s'il y a lieu, du supplément de revenus,. ",fourni par les intéréts du fonds de réserve capitalisé, ou ''des sommes empruntées a ce fonds et distribuées, au ','cours de FuMifruit sous forme de dividendes pour com"pénser, certaines années, 1'insuffisance de bénéfices,. ■'mais sans pouvoir rien prétendre sur la partie du fonds ^de réserve, distribuée après Fextinction de 1'usufruit." " Beide aangehaalde Fransche schrijvers (de Nederlandsche schrijvers laten zich er niet over uit) zijn van oordeel, dat de vruchtgebruiker geen recht heeft op de  9 reserves. Baudry-Lacantinerie spreekt uitdrukkelijk over een geval, waarin zij tot uitdeeling komen, n.1. bij liquidatie van de vennootschap. Er is echter geen enkele reden om te meenen dat bij uitdeeling van de reserve, gedurende het bestaan der vennootschap de schrijver tot eene andere conclusie zou komen (1). 'rif SA Er is pok jurisprudentie in denzelfden zin als de meening van de aangehaalde schrijvers. Arrest van het Hof van Parijs van 27 April 1827 (Dallöz i. v. Banque 109); en vonnis van de Arrondissements-Rechtbank te Uitrecht van 9 Juni 1852 (R. B. 1852, pag. 455), contra Openbaar Ministerie (1). Het valt echter niet te ontkennen, dat, wanneer tot uitdeeling kan worden overgegaan, er blijkt, dat meer werd afgeschreven of gereserveerd dan noodig was, dat er vroeger minder winst werd uitgedeeld, dan uitgedeeld had kunnen worden. Dat nu heeft meermalen geleid tot de conclusie, dat bij verdeeling van reserves de uitkeeringen moesten toevallen aan den vruchtgebruiker. Toch kan die conclusie niet worden aanvaard, omdat nu eenmaal de winst niet tot uitdeeling is gekomen en aan het kapitaal is toegevoegd. Het spreekt van zelf dat te ruime afschrijvingen en reserveeringen den vruchtgebruiker kunnen benadeelen, omdat daardoor te veel aan de gewone uitkeeringen onttrokken en aan het kapitaal toegevoegd wordt. Er bestaat een veel.gebruikte uitdrukking in de han- (1) De door Baudry-Lacantinerie gemaakte uitzondering ten aanzien van de sommen „distribuées en forme de dividendes pour compenser, certaines années, 1 insuffisance de bénéfices" kómt overeen met een der door mij neergeschreven stellingen. (2) Vermeld door Mr. H. W. C. de Joho W. P. N. en R. 2390.  10 delswereld, luidende: Afschrijvingen'' en reserveeringen moeten geschieden naar „goed koopmansgebruik". Maar wie bepaalt wat „goed koopmansgebruik" ie? Het ■begrip staat niet vast. : Het feit dat uit de reserves gedeeld wordt toont wel aan dat er meer aan de gewone "uitdeehngen onttrokken werd, dan later noodig bleek, maar het kan toch niet dienen om aan te toonen, dat toen er gereserveerd werd, dit niet was overeenkomstig' „goed koopmansgebruik". Indien de conjuncturen gunstig1 feijïï kan er aanleiding ontstaan om tóhte deelen, wat men aanvankelijk meende te moeten bewaren, maar dat bewijst niet, dat er ongegrond bewaard is. Er is echter iets, dat het vermen van reserves in de hand werkt en dat aan het ruim reserveeren een goeden grond geeft en toch zijn bezwaren meebrengt. Een goed werkende vennootschap, die haar bedrijf steeds ziet' grooter worden en grooter winsten afwerpen, zou zich zelf dupeeren, door veel uit te keeren. Een zich uitbreidende zaak heeft steeds meer kapitaal noodig. Het is dus als aangewezen om te reserveeren, ook omdat dikwtfls de contante middelen ontbreken om de winst in geld uit te'keeren. Het i« dan buitengewoon verleidelijk om, waar toch een goed rendement kan worden uitgedeeld, bij het reserveeren niet karig te zijn. Het verdient echter aanbeveling om in zulke omstandighedeneen anderen weg in te slaan, gelijk ook wei geschiedt, door de winst uit te deelen in den vorm van obligatiën of aandeelen. Maar hoe dit zij, wanneer gereserveerd wordt, overeenkomstig, althans niet in strijd met de statuten der vennootschap, dan zal de vruchtgebruiker, en niet alleen de  11 vruchtgebruiker, maar iedere belanghebbende, zien moeten onderwerpen aan den genomen maatregel. Baudby-Lacantin5bib VI, 594 zegt te dien aanzien i „Si même les bénéfices avaient été reguüère»i«Bt employés a des travaux, l'usufruitier qui n'aurai* pas „recu de dividendes n'aurait aucun droit sur les amóJé*t „rations réahsées; il subit la loi de la société et dok » „supporter les dépenses ordonnées, avec 1'espoir d'en „recueillir peut-être 1'année suivante les avantages, grace „a une activité plus grande dans la production et a un „accroisement de bénéfices." III. Claim en bonus. Onder „claim" verstaat men gewoonlijk het recht, verbonden aan aandeelen in naamlooze vennootschappen, om bij voorkeur, tegen zekere storting, deel te nemen in'uitgif ten van nieuwe aandeelen. Bij uitgifte van nieuwe aandeelen kunnen de claimhouders zekerder en meestal goedkooper .nieuwe aandeelen bekomen dan niet*brimhouders. Dit geeft de waarde aan de claim. De opbrengst van de claim zal echter niet aan den vruchtgebruiker toekomen, omdat de claim geen vrticht i* Zij wordt niet voortgebracht door bet aandeel, doch zij geeft een voordeel dat ten koste van het aandeel genoten wordt. Daarom heeft de bloote eigenaar reet*, op de opbrengst van de claim. Want wat is het geval? Uitgifte van nieuwe aandeelen brengt mede vermindering der innerlijke waarde van de oude aandeelen, want het is practiech ondoenlijk den koers van uitgifte  12 zóó hoog te stellen, als noodig zou zijn om de storting te doen equivaleeren met de innerlijke waarde; ook omdat bij de bepaling van de waarde van aandeelen nog andere factoren in aanmerking komen dan de innerlijke waarde van de aandeelen, b.v. het rendement en de daartoe betrekkelijke toekomst-verwachtingen. : Daarom geeft men bij eene nieuwe uitgifte van aandeelen, terwijl men den koers van uitgifte beneden de innerlijke waarde stelt, aan de houders van de bestaande aandeelen. de voorkeur tot' deelneming, meestal gepaard gaande met eenen geringerèn koers voor claim-inschrijvingen, dan voor vrije-insehrijvingen, ten einde hen in de gelegenheid te stellen zich tegen de bedoelde vennindeTing der innerlijke waarde te dekken, door zelf de nieuwe aandeelen, door welker uitgifte de vermindering ontstaat, op te nemen. Dit voorkeurrecht is de claim, die de aandeelhouder ook verkoopen kan, indien hij zijn aandeelenbezit niet vergrooten wil. De opbrengst is dan evenwel te beschouwen als eene schadeloosstelling voor de vermindering van de innerlijke waarde der oude aandeelen. Het spreekt van zelf, dat het niet vaststaat dat door de kapitaalsuitbreiding het rendement niet zal dalen, maar waar kapitaalsuitbreiding wel zal gepaard gaan met een goeden gang van zaken en zeker niet ondernomen zal zijn zonder kans op versterking der inkomsten behoeft aan die quaesïie; verder geen aandacht te worden gegeven. De claim is dus niet als vrucht te beschouwen (1). Maar hoe staat het nu met de bonus?; (i) Het is duidelijk, dat geenerlei argument kan worden ontleend aan het feit, dat om redenen van administratieven aard, in den regel de claim door middel van een dividendbewijs wordtinitgeoefend.  13 Onder „bonus" verstaat men gewoonlijk de uitkeering in aandeelen, welke soms gedaan wordt aan houders van reeds uitgegeven aandeelen in naamlooze vennootschappen, zonder dat daartegenover starting plaats vindt, omdat de dekking geput wordt uit „reserves". Na wat door mij gezegd is in hoofdstuk II over kapitaal en vrucht, kan het dunkt mij niet twijfelachtig zijn welk karakter naar mijne meening de bonus heeft. Zij moet als; kapitaal worden beschouwd. Wat uit de „reserves" komt is geen vrucht, met deze restrictie natuur- j lijk dat wat uit eene z.g: dividend-reserve komt wèl als; vrucht te beschouwen is. Men voelt diiduidelijk, wanneer men voor oogen houdt, dat elke uitdeeling uit de reserves de innerlijke waarde van de bestaande aandeelen vermindert. Die vermindering van de innerlijke waarde doet zich ook voor indien een bonus gegeven Wordt, zonder dat er sprake kan zijn van een uitdeeling uit reserves, indien er eigenlijk gesproken zou moeten worden van een prelevement op nog te behalen winsten; Het is voorgekomen, dat men — vraagt niet waarom, maar aanvaardt het feit en tracht de situatie te verklaren — in eene goed rendement opleverende vennootschap op de balans bracht onder de bezittingen een post „goodwill", daartegenover het kapitaal vergrootte met het bedrag van • den post „goodwill" en aan de aandeelhouders, zonder storting, nieiiwe aandeelen naast de oude uitreikte. De post „goodwill" is uiteraard bestemd om te worden afgeschreven. De afschrijvingen moeten komen uit de winsten en zoo kan men spreken van het uitreiken van de nieuwe aandeelen als van een prelevement op nog te  14 behalen winsten. Maar hoe dit zij, van' verdeelen uit of van een reserve kan geen sprake wezen. . Zulk eene handeling heeft aanvankelijk tengevolge,, dat de innerlijke waarde der oude en nieuwe aandeelen te zamen precies gelijk is aan de innerlijke waarde der oude aandeelen- vóór de creatie der nieuwe aandeelen, terwijl er niet de minste reden is te verwachten, dat de winst uit te keeren op de oude en de nieuwe aandeelen te zamen meer zal bedragen dan de winst, welke op de onde aandeelen, zonder de creatie der nieuwe aandeelen, zou zijn te verwachten geweest. Integendeel, de te verwachten winst zal door de bedoelde handeling gedrukt worden, met het oog op de te verwachten afschrijvingen op den post „goodwill'?, welke afschrijvingen evenwel zullen dienen, om de innerlijke waarde der aandeelen te doen stijgen. Toch is de hier bedoelde bonus als kapitaal te beschouwen, omdat er geen sprake kan wezen van tot uitdeeling komende winst. Een vruchtgebruiker zal eene handeling als de bedoelde met leede oogen aanzien, omdat zij hem nadeel zal toebrengen. Naar mijne meening zal hij zich echter die*benadeeling moeten getroosten, onderworpen als ook hij is aan de souvereiniteit der algemeene Vergadering van aandeelhouders, die, om welke reden dan ook, (tot de bedoelde handeling is overgegaan, eene handeling, welke toch niet kan worden gequalificeerd als eene opzettelijke benadeeling van de rechten van den vruchtgebruiker. De souvereiniteit der algemeene vergadering van aandeelhouders beheerscht ook de quaestie van het reservèërèn.flTO De reserves worden gevormd — dit moet althans worden  15 aangenomen — om gegronde redenen, Om de innerlijke kracht en daardoor de voortdurende Vruchtbaarheid; yaü de vennootschap te verzekeren. Wanneer dan latere gunstige conjuncturen eene verdeeling van de reserves mogelijk doen | zijn, zoo moet er nijftt gesproken worden van uitdeeling van winst. Eene andere opvatting zou tot de grootst mogelijke onbillijkheden aanleiding geven. De reserves, welke op een gegeven oogenhlikrverdeeld worden, jrijn dikw^k gevormd in eene lange reeks van jaren. De aanwezigheid en •tfaraterking daarvan heeft meegewerkt om de innerlijke waarde der aandeelen te verhoogen en de noteering op te voeren (1). De bloote eigenaar heeft dikwijls het aandeeLvierkregen op een moment, waarop de noteering reeds onder den invloed van de aanwezigheid van de reserves stond; dikwijls heeft hijzelf of zijn voorganger in den eigendom, bij den aankoop, rijn aandeel in de reserves betaald. Hoe zou het billijk geacht kunnen worden den vruchtgebruiker een deel van wat de waarde van het aandeel uitmaakt, toe te kennen? De bonus vermindert de waarde van het aandeel, zij is een deel dier waarde. Daarom komt rij den eigenaar toe. Anders , is het indien — b.v. omdat de noodige kas- (i) De MJjfêing van de innerlijke waarde zal niet rechtstreeks en ten volle inwerken op de noteering, omdat deze in de eerste plaats beheerscht wordt door de winstuitdeeliDgen, maar indirect en althans voor een deel wèl, omdat in eene goed beheerde vennootschap bij het bepalen der winstuitdeelingen wel degelijk rekening gehouden wordt met de noodzakelijkheid om een behoorlijk rendement te verschaffen van het kapitaal, waarmede de vennootschap opereert en dat is niet het nofflfinale, maar bel ^fëfkelijke kapitaal;  16 middelen ontbreken om geld uit te keeren — de winstuitkeering geschiedt in den vorm van aandeelen of obli- gatiëh. ü Deze aandeelen of obligatiën moeten als vrucht worden aangemerkt, maar zij missen dan ook het karakter^liBS' bonus. Het is echter voorgekomen, dat winst werd uitgedeeld in aandeelen, welke grootere waarde hadden, dan overeenkwam met het bedrag van de uitgedeelde1 winst. I In dat geval was er samenkoppeling van „winstukdeeling" en „claim". In zulke gevallen moet er, opdat ieder het zijne bekome, eene regeling getroffen worden tusschen bloote eigenaren en vruchtgebruikers op de 'basis van deze stellingen: De winstuitdeeling behoort den vruchtgebruiker; ( De claim behoort den blooten eigenaar. De claim en de bonus zijn niet als vrucht maar als kapitaal te beschouwen. De vruchtgebruiker heeft er dus geen recht op, met dien 'verstande evenwel, dat de vruchtgebruiker recht heeft op de vruchten, welke de claim en de bonus opleveren. Wat de bonus betreft zal dit niet tot moeilijkheden leiden; de bonus wordt eenvoudig opgenomen onder het kapitaal, waarvan de vruchtgebruiker de vruchten geniet. Wat de claim betreft is de zaak niet zoo eenvoudig; ofschoon bij verkoop van de claim de moeilijkheid alleen bestaat in de belegging van eene misschien geringe som. Maar juist wanneer de som gering en het belang van weêrszijden niet groot is zal men allicht kunnen komen tot eene verdeeling op de basis van de voorschipten der,  Successiewet voor de berekening der waarde van vruchtgebruik. Bij niet-verköop van de claim zijn de moeilijkheden grooter. De mogelijkheid bestaat, dat belanghebbenden verlangen deel te nemen in de kapitaalsuitbreiding en daarom niet tot verkoop, van de claim willen overgaan. Denkbaar is dat de storting geschiedt door den blooten eigenaar; even denkbaar is het dat de storting door den vruchtgebruiker geschiedt. Maar indien de blcote eigenaar gestort heeft, dan geeft hem dit toch. niet het recht om alles wat het nieuwe aandeel oplevert voor zich te behouden. Hij zal aan /den vruchtgebruiker vergoeding moeten geven voor het gemis van vruchten van de waarde van de claim. Indien de vruchtgebruiker gestort heeft dan zal hij wèl recht hebben op alles wat het nieuwe aandeel oplevert, maar bij het einde van het vruchtgebruik zal,iifidien de vruchtgebruiker het nieuwe aandeel behoudt, deze aan den blooten eigenaar vergoeding moeten geven voor dé waarde van de claim,.welke in het nieuwe aandeel begrepen is of, indien het nieuwe aandeel aan den blooten eigenaar wordt afgegeven, deze aan den vruchtgebruiker vergoeding moeten geven voor de door hem gedane storting. En in geen van die gevallen staat vast op welke wij zo de vergoeding moet worden berekend; Evenmin Staat het vast wie zal beslissen of de claim al dan öïet verkocht zal worden. Degene die het beheer voert? Zal de vruchtgebruiker, het beheer voerende, kunnen beslissen?  18 Zal de bloote eigenaar, in dat geval verkeerende, op eigen houtje kunnen uitmaken wat er gebeuren zal? Mag men den bewindvoerder het recht van beslissen toekennen? Het is alles aan twijfel onderhevig, omdat de wet geen oplossing aan de hand doet. Men vergete niet, dat verkoop van een claim niet de natuurhjke uitoefening van het recht is. Deelneming aan de kapitaalsuitbreiding is het natuurlijke gebruikmaken van de claim. . Evenwel verkoopen is het eenvoudigste, omdatI dit nagenoeg geen moeilijkheden met zich brengt. Overleg tusschen belanghebbenden is evenwel geraden en grondslagen voor billijke regelingen, voor het geval van storting van de eene of van de andere zijde, zijn er wel. Ten tijde van de storting is bekend, kan althans worden vastgesteld de waarde van de claim. Ook is bekend het bedrag van de storting. Naar verhouding van deze twee gegevens kan ieders belang worden bepaald. Ik zou er niet voor zijn het belang in vaste sommen uit te drukken; ik zou er de voorkeur aan geven evenredige porties te bepalen. Indien „winstuitdeeling" en „claim" samenvallen is de oplossing wel te vinden, in de richting van verkoop, maar de quaestie staat toch eenigszins anders, dan bij de gewone cMim.'»:-': Van eene keuze tot deelneming in de kapitaalsuitbreiding is geen sprake. De nieuwe aandeelen worden uitgereikt, zonder meer. De vruchtgebruiker en de bloote eigenaar hebben ieder recht op een deel daarvan. De vruchtgebruiker heeft recht op het deel, waarvan de  19 waarde overeenkom*! met het hedrag ter voldoening waarvan het nieuwe aandeel werd afgegeven. De rest kom* tóe aan den blooten eigenaar. Komen belanghebbenden overeen tot verkoop over te gaan, dan is de verdeeling spoedig gemaakt, maar besluit men niet tot den verkoop, dan zal men ieders portie in de nieuwe aandeelen moeten bepalen. Hoe staat het met de quaestie ten opzichte van den fiscus? De claim, of liever de opbrengst van de claim komt niet in aanmerking voor de rijksinkomstenbelasting. Van dividendbelasting kan geen sprake zijn, omdat de claim uiteraard geen dividend is. De betrekkelijke wetten spreken niet van claims. Ten aanzien van de bonus hebben we,i«oowel voor de rijksinkomstenbelasting als voor dé dividendbelasting, metstenige wetsvoorschriften te doen. De wetgever heeftér voor gewaakt, dat de schatkist geen schade lijden zal indien door te hooge reserves de gewone uitdeeling gedrukt en het uitreiken van bonus bevorderd word*. Laat ons eerst onze aandacht geven aan de bepalingen der rijksinkomstenbelasting. . Artikel 6 der betrekkelijke wet, zooals dit in 1918 is gewijzigd, zegt: a. dat als dividenden worden beschouwd de aandeelbewijzen en obligatiën, welke Anders dan tegen storting van de volle nominale waarde, aan de aandeelhouders worden uitgereikt, en wèl tot bet bedrag, hetwelk, zij het slechts middellijk, wordt gedekt uit de winst van het loopende boekjaar of een der laatstverloopen.aiér boekjaren;  20 b. dat het niet gestorte 'bedrag wordt geacht onmiddellijk of middellijk uit de winst van het loopende boekjaar of een der laatst verloopen vier boekjaren te zijn of te zullen worden gedekt, indien of voorzoover het tegendeel niet- blijkt; en c. dat bijschrijving op aandeelbewijzen met uitreiking van zoodanige bewijzen wordt gelijkgesteld. Het sub b bepaalde, eenvoudig dienende om de bewijslast op de belastingschuldigen te leggen, kan ik stilzwijgend voorbij gaan, -evenals het sub c bepaalde, dat voor zich zelf spreekt en als eene logische aanvulling van het sub a bepaalde moet worden aangemerkt. - Het sub a bepaalde dient nader 'te' worden bezien. In de eerste plaats moet worden vastgesteld, dat de belasting alleen verschuldigd is over de nominale waarde der uitgereikte aandeelen en obligatiën, voor zoover die waarde niet gestort wordt, dus niet over de reëele waarde der uitgereikte aandeelen en obligatiën, en dat, waar de reëele waarde — althans ten aanzien van aandeelen — in den regel boven de nominale waarde zal uitgaan. Het staat niet duidelijk in de wet te lezen, maar het volgt hieruit, dat inwendig, in de administratie der vennootschap, de aandeelen en de obligatiën geen andere waarde, dan de nominale waarde hebben. Laat mij alleen de'aandeelen in hét oog vatten, omdat voor obligatiën de quaestie van geen beteekenis is, naardien van een verschil tusschen de reëele en de nominale waarde zoo goed als geen sprake zal kunnen -wezen. Er zijn twee mogelijkheden: 1°. dat de nieuwe aandeelen worden toegerekend voor de nominale waarde; 2°. dat de nieuwe aandeelen worden toegerekend voor  2L eene waarde, welke van de nominale waarde afwijkt, hete}} er beneden blarende, heteij er bovejittiit gaande. In bet eerste geval kan er geen twijfel bestaan. Voor de belasting komt alleen de nominale waarde in aanmerking. De kapitaalrekening wordt gecrediteerd voor bet bedrag der kapitaalsuitbreiding en de reserverekening of de winst- en verliesrekening wordt met precies .-betzelfde bedrag gedebiteerd voor de dekking. In het tweede geval wordt de kapitaalrekening - eveneens voor het bedrag der kapitaalsuitbreiding gecrediteerd, maar de reserverekening of de winst- en verliesrekening wordt gedebiteerd voor het totaalbedrag waarvoor de nieuwe aandeelen worden toegerekend. Het verschil beinvloedt, al dan niet via de winst- en verliesrekening, de reserverekening, vermeerderend óf verminderend, naar gelang de toerekening boven de nominale waarde uitgaat of er beneden blijft. Maar ook bij toerekening boven de nominale waarde gaat de dekking de nominale waarde der aandeelen niet te boven, omdat meer dan de nominale waarde niet behoeft te worden gedekt, niet,kan worden gedekt; en belasting is alleen verschuldigd over het bedrag, dat (middellijk of onmiddellijk uit de winst van het loopende boekjaar of een der laatstverlóöpen vier boekjaren) wordt gedekt. Aan den anderen kant gaat de dekking toch tot aan de vólle nominale waarde, al blijft de tóerekening er beneden. In de tweede plaats, verdient het de aandacht, dat gesproken wordt van eene dekking, zij het slechts mio% dellijk. Ingeval onmiddellijk uit de winst- en verliesrekening het bedrag der nieuwe aandeelen en obligatiën gedekt  22 werd, 'bestond er niet de minste aanleiding om — toen de wet nog niet gewijzigd was — te meenen, dat er geen inkomstenbelasting zou veischuldigd zijn over het bedrag, dat gedekt werd. De beteekenis van de wijziging van 1918 schuilt dan ook in de woorden het slechts rmddelHj^l Middellijk gedekt uit de winst wil zeggen, gedekt via de reserverekening. Voorondersteld is daarbij, dat gehandeld wordt — onverschillig in welke volgorde — op deze wijze: 1°. de nieuwe aandeelen of obligatiën worden gecreëerd ten laste van de reserve; 2°. de:»eerve wordt met het bedrag der nieuwe aandeelen uit de winst vergroot. Het spreekt van zelf, dat, wanneer de twee bedoelde baadelingen in jrereeniging plaats hebben, er slechte van winstuitdeeling sprake kan wezen. Anders wordt het wanneer het 'bedrag der aandeelen of obligatiën gedekt wordt uit winst, welke reeds in vórige jaren naar de reserve gevoerd is. Mïn vroeger betoog is er op gericht geweest om aan te toonen dat alsdan — althans voor zoover geen sprake kon wezen van dividendreserve — de winst het karakter van winst verloren had. De fiscus echter — en hiermee kom ik tot het derde punt, dat bij de beschouwing van het aangevulde art. 6 der wet op de rijksinkomstenbelasting de aandacht verdient — beschouwt een dekking uit de reserve, voorzoover zij verstrekt is uit de winst van reeds verloopen boekjaafen, tot en met het vierde verloopen boekjaar, als uitdeeling van winst en betrekt het in de 'belasting. Het voorschrift is bedoeld als een maatregel om belastingontdmlfcing te voorkomen, waarb$ de begrenzing tot  23 en met het vierde verloopen boekjaar volstrekt willekeurig is. De fiscale maatregel kan niet dienen om civielrechtelijk het karakter van de bonus te bepalen. Alleen mag de vruchtgebruiker hopen, dat de fiscale voorschriften er toe zullen medewerken om de neiging tot te ruime reserveeringen te, matigen. Het is overigens duidelijk, dat de belasting welke geheven wordt over eene verkrijging, welke den blooten eigenaar ten goede komt, door deze behoort te worden gedragen. Ik kom tot de beschouwing van de voor de quaestie van belang zijnde voorschriften der wet op de dividenden tantièmebelasting 1917. Art. 5 (le lid). Bijschrijving op of uitreiking van aandeelen of obligatiën, aandeelen in afzonderlijke fondsen daaronder begrepen, en bij verzekeringmaatschappijen verhooging der verzekerde som, worden tot het bedrag, waarvoor geen storting plaats heeft, als uitdeeling 'beschouwd. Art. 6. Bij liquidatie geldt als uitdeeling de verdeeling van het batig saldo, tot bet bedrag, waarmede dit het nog niet terugbetaalde kapitaal overtreft. Er wordt wel eens beweerd, dat voor de toepassing van art. 5, eerste lid, alleen gelet mag worden op uitdeehngen uit de winst en niet op die uit de reserve, en men beroept zich dan op de economie van de wet, welke in art. 2 de uitdeehngen definieerende, spreekt van gewone en buitengewone uitdeehngen die .... worden gedaan aan oprichters .... en andere deelgerechtigden in de winst, i  24 Die bewering lijkt mij echter zwak, speciaal in het licht van art. 6. Ik meen, dat elke uitdeeling, ook die uit de reserve, voor de heffing van de belasting in aanmerkhig komt. Maar ook de bepalingen van deze wet zijn te beschouwen als .fiscale maatregelen om belastingontduiking te fnuiken; zij kunnen niet dienen om het civielrechtelijke karakter van de bonus te bepalen. Voor den vruchtgebruiker ligt ook in deze bepalingen evenwel een zekeren waarborg, dat niet noodeloos gereserveerd of afgeschreven zal worden. uiiwsi De quaestie van de belastingbetaling speelt hier geen rol, omdat de heffing gedaan wordt ten laste van de vennootschap. Litteratuur en rechtspraak over de quaestie van het karakter van claim en bonus zijn schaarsch. De heer P. van Voorst/ candidaat-notaris, adjundtdirecteur van de Stichtsche Bank, komt de eer toe het eerst en het uitvoerigst de quaestie te hebben behandeld. Een door hem gehouden lezing voor de afdeeling Utrecht der Vereeniging tot bevordering der handelswetenschappen, in extenso opgenomen in „De Accbunv tant" van Ootober, November en December 19.15, heeft aanleiding gegeven tot eene gedachtenwisseling in het Weekblad voor Privaatrecht, Notarisambt en Registratie 1915, n°. 2387, 2390 en 2392 tusschen den heer Van Voorst, Professor Scholten en Mr. H. W. O. J. de Jong. Wat de hoofdzaak aangaat komen mijn conclusiën overeen met die van den heer Van Voorst. Ook sluiten Professor Scholten en Mr. De Jong zich wat de hoofdzaak betreft bij den heer Van Voorst aan. Het heeft geen  25 doel om -bij de ondergeschikte punten, waaromtrent wellicht min of meer verschil van meening bestaat, stil te staan. oov B. Het belangrijkste uit de litteratuur is hiermede vermeld. Toch wil ik nog eenige aandacht .wijden aan beschouwingen, in den loop van-'1918 voorgekomen in enkele financieele bladen, naar aanleiding van een door' een inzender gedane vraag, opgenomen in het Financieel Weekblad voor den Fondsenhandel van 16 Juli 1918. F De redacteur van dat blad, Dr. E. Denekamp, verdedigt in het gemelde nommer van 16 Juli 1918 de meening, dat de uitdeeling uit de reserve evengoed den vruchtgebruiker toekomt als de uitdeehng uit de z.g. davidehdreserve, op deze overweging van practischeh aard, dat anders een vruchtgebruiker niets bekomen zou, indien eene maatschappij wèl geregeld winst maakt, dóch nimmer contante dividenden uitkeert, maar b.v. om de vijf jaren hare reserves in aandeelen distribueert. Zoo de bedoelde uitdeehngen in aandeelen geschieden, dan heeft de vruchtgebruiker slechts recht op de nominale waarde der aandeelen; wat de uitgekeerde aandeelen meer dan 100 pöt. waard zijn is als kapitaalsuitdeeling te beschouwen. De vruchtgebruiker heeft geen recht op kapitaalsui*deelingen, evenmin op claims. Naar aanleiding van deze beschouwingen zijn allerlei opmerkingen ten beste gegeven. De meest radicale gaan voor. De claim en elke uitdeeling van gratis- of bonusaandeelen behooren den vruchtgebruiker. Bij het einde van het vruchtgebruik behooren alleen dezelfde stukken,  26 welke aan het vruchtgebruik onderworpen werden, aan de eigenaren te worden teruggeleverd. P. Posthuma, Financieel Weekblad voor den Fondsenhandel en Redactie Dagelijkscbe Beurscourant van 7 Augustus 1918. De vruchtgebruiker heeft alleen recht op afgescheiden ■'Vruchten, omdat de vruchten, zoolang zij niet van de vruchtdragende zaak afgescheiden zijn, geacht worden deel van'die zaak uit te maken. Door de uitdeeling van bonusaandeelen worden geen winst**'(tot reserves geaccumuleerde of niet) uitgekeerd, omdat zij niet van de vruchtdragende zaak worden afgescheiden. Indien eene maatschappij nooit dividenden uitkeert, maar steeds aandeelen distribueert, krijgt de vruchtgebruiker niets. -■ Jhr. J. A. G. Sandbebg, in het iFinancieel Weekblad voor den Fondsenhandel van 19 Juli 1918. Maar er zijn ook meer gematigde denkbeelden voorgebracht?! >' Een uitkeering, in scrip of contanten, van dividend is als vrucht te beschouwen, echter, wat de scrip aangaat slechts tot de nominale waarde. Wat het scrip-dividend meer waard is dan pari is als eene kapitaalsverwatering, n.1. eene verkapte uitdeeling van de latente reserves te beschouwen. Wat het scrip^dividend minder waard is dan pari behoort te worden gedragen door den vruchtgebruiker. Uitdeehng van bonusaandeelen is geen uitdeeling van (geaccumuleerde) winst. Zoodra een deel der winst gereserveerd wordt, houdt-zij op winst te rijn en wordt zij een integreerend deel van het kapitaal. De uitkeeringen in aandeelen door de maatschappij, die nimmer contante  27 dividenden uitkeert, zijn vruchten. Deze uitkeeringen komen niet uit gewone reserves, maar uitudividendreserves. I. Vleeschhouwer, accountant te Rotterdam, in het Financieel Weekblad voor den Fondsenhandel van 19 Juli 1918. De conclusiën van den heer Vleeschhouvwer en die van mij komen vrijjwejj met elkander overeen. Ook de heer S. F. van Oss, redacteur van De Nieuwe Financier en Kapitalist, geeft in het nommer van 26 Juli 1918 van dat blad, conclusiën, welke door mij onderschreven zouden kunnen worden. De indiwidueele aandeelhouders en ook des.Vïruchtgebruikers zijn onderworpen aan de besluiten der algemeene vergadering van aandeelhouders eener naamlooze vennootschap, genomen overeenkomstig de statuten. Scrip-aandeelen komen tot aan de pari-waarde den vruchtgebruiker toe. De rest komt den blooten eigenaar ten goede. Indien eene vennootschap nimmer contante dividenden, maar telkens aandeelen uitkeert, zijn deze aandeelen als scrip-aandeelen te beschouwen. Bonus-aandeelen behooren tot het kapitaal. Claims evenzeer. 'Aan dezen pennestrijd heeft ook de heer Van Voorst meegedaan en wel door een artikel van zijn hand in De Nieuwe Financier en Kapitalist van 31 Juli 1918, waarin hij opnieuw zijne oude stellingen verdedigt. Met het oog op de belastingheffing is er ook nog wat litteratuur en zelfs wat rechtspraak. De claim is niet als eene „uitdeeling" te beschouwen.  28 Zie arrest H. R. 5 Februari 1919, opgenomen in de verzameling Beslissingen in Belastingzaken VI, 3, 2155. Over de claim verder niets. Over de bonus is er vrat meer. Mr. Alb. Veen, Hoofdambtenaar bij de Gemeentelijke Inkomstenbelasting'te Rotterdam, beeft in de Economisch-statistische Berichten van 18 Februari 1920 een artikel geplaatst, waarin hij allerlei bezwaren tegen de regeling der rijksinkomstenbelasting uit. Ook hij blijkt een radicaal te zijn. Hij memoreert, dat een der door de wet op de rijksinkomstenbelasting aangegeven vier groepen van inkomstenbronnen is „roerend kapitaal", genoemd naast „onderneming en arbeid", -waaruit voortvloeit, dat de inkomsten uit aandeelen in ondemermngen, die niet door den belastingplichtige zelf worden uitgeoefend, niet worden beschouwd als voort te vloeien uit die onderneming, maar uit het aandeel zelf. Het in het waardepapier gedocumenteerde recht is de bron van het inkomens Dit blijkt verder hieruit, dat niet het boekjaar der onderneming, maar het jaar, waarin de coupons betaalbaar worden gesteld, voor de heffing den doorslag geeft. Hij stelt de vraag: Wat heeft men in het algemeen onder „opbrengst" van roerend kapitaal te verstaan? En rijn antwoord luidt als volgt: iü Art. 4 der wet zegt: De som van hetgeen, in geld of geldswaarde, zuiver genoten wordt als opbrengst. Men heeft dus eenvoudig na te gaan wat een aandeel heeft opgeleverd, in geld of geldswaarde, zonder zich te bekommeren over d» vraag, hoe de betrokken onderneming' tot de uitkeering is gekomen. -Uit een en ander volgt — zoo gaat Mr. Veen voortf—  29 dat ook indïenafci plaatoWan dividend; «en z.g. bonusaandeel woTdt{uitgekeerd) waarvoor niet de voile nominale waarde «rflia, het geheel geen bedrag wordfrbetaald, een opbrengst in geldswaarde wordt ontvangen. Mr. Veen — het spreekt van zelf — acht dan ook de aanvulling; van art. 6 der wet op de •rijksinkomstenbelasting, bij dè wet van 1918, volmaakt overbodig — aij >het dan, dat de H. R. door een arrest van 8 Juni 1917 er toe drong — en keurt) het af, dat nu men uitmaakte dat ww»t "Van vroegere boekjaren^ die later in den een of anderen vorm tot nitfdeeling komt, als inkomen belastbaar is, men niet verder greep dan naar de winst van het vierde afgeloopen boekjaétisi: Wat zal ik daartegen inbrengen? Ik kan alleen verwijzen naar mijne meening, zooals die in'Vlorige bladzijden is meegedeeld. Mr. VeeN heeft zich de oplossing van de quaestie wel wat gemakkelijk gemaakt door het,.begrip „opbrengst" zonder .eenige distinctie ruim, zeer ruim op te vatten. Op de wijze1 VanaMr. Veen zou men zelfs van „opbrengst" kunnen spreken bij •terugbetaling van het gestorte kapitaal of bij verkoop. De Minister van FihanüSl^in eene drcülaire van 4 December 1916 (verz. n°. 1553) en de H. R. bij zijn bovengemeld arrest van 8 Juni 1917 (verz. n°. 1718) — het was vóór de aanvulling van meergemeld artikel 6 bij de wet van 1918 — tapten uit een ander vaatje. Bij de uitreiking van bonusaandeelen moest de geldswaarde der uitgereikte aandeelen niet als inkomen worden beschouwd, aangezien bij eene dergelijke, operatie niets veranderde, voor zoover althans de nieuwe "aandeelen werden gecreëerd ten laste van de reserve. In  30 de plaats van de reserve waren dan getreden de aandeelen, zoodat het vermogen der vennootschap en de winstgevendheid van haar bedrijf geen verandering hadden ondergaan. Mr. Veen — deze beslissingen vermeldende — zegt, dat z. i. daaruit niet volgt, dat indien de winst van het afgeloopen boekj aarj- in obligatiën wordt uitgekeerd, dergelijke uitkeeringen niet ook volgens het oude, onveranderde artikel 6 belast zouden SzijbJm; Ik deel die meening volmaakt, maar heb er ook geen bezwaar tegen, dat bedoelde uitkeeringen als vanzelf sprekend belas»; beschouwd worden, mits tot het bedrag, waarvoor zij worden toegerekend. IV. Het antwoord. 1. De claim is als kapitaal te beschouwen. 2. De bonus is evenzeer als kapitaal te beschouwen. 3. Winstmtdeehng in den vorm van aandeelen of obligatiën is geen bonus, is dan ook niet als kapitaal, maar als vrucht te beschouwen. Als winstuitdeeling behoort te worden aangemerkt de uitdeehng uit eene z.g. winst- of dividendreserve. 4. Ingeval van winstuitdeeling in den vorm van aandeelen, welker waarde te boven gaat het bedrag, waarvoor zij worden toegerekend, is er samenkoppeling van „winstuitdeeling" en „claim". Et is slechts ten beloope van bedoeld bedrag „winstuitdeeling".