p  INHOUD. Bladz. Artikel 1—29 5 Overgangsbepalingen. Artt. 30—35. ... 34 Slotbepalingen. Artt. 36—37 39 Alphabetisch register 43 B IJ L A G E N. 13 Maart 1920, n°. 46. Bbslüit tot uitvoering van artikel 17 der Warenwet • (Staatsblad 1919, n». 581) 40 10 April 1920. Besluit tot het bepalen van den datum van inwerkingtreding van de artikelen 30, 31, 32, 33, 34 en 35 der Warenwet (Staatsblad 1919, n°. 581) 42 Zie omtrent deze wet: Bijl. Hand. 2" Kamer 1917/18, n°. 303, 1—41. Id. id. 1918/19, n". 62, 1—19. Hand. 2' Kamer 1918/19, bladz. 2608—2626, 2630—2651 en 2811. Hand. le Kamer 1918/19, bladz. 648, 661. Id. id. 1919/20, bladz. 20—23.  Art. 9 3. Weigering van de goedkeuring wordt met redenen omkleed. 4. Tegen de beslissing van Gedeputeerde Staten staat gedurende dertig dagen na da dagteekening daarvan bij Ons beroep open, zoowel voor den inspecteur als voor bet college, dat de verordening of de instructie vaststelde of bet besluit nam, en in het geval, voorzien in het tweede lid, voor het „Voor de vaststelling van de bijdrage uit 's Rijks kas in de jaarlijksche kosten van den dienst als bedoeld in artikel 13, eerste lid der wet worden bedoelde kosten, geraamd overeenkomstig het bepaalde in artikel 5 na aftrek van de ter zake van den dienst geraamde baten, met uitzondering van de bijdragen der kringgemeenten en eventueel van dé provincie, gedeeld door twee ; van de aldus verkregen uitkomst, wordt afgetrokken de rente en afschrijving van de helft der kosten van oprichting en eerste inrichting, respectievelijk van verbouwing of uitbreiding, indien het Rijk in deze kosten voor de helft heeft bijgedragen." L. Artikel 7, 1ste lid wordt gelezen als volgt: „Onverwijld nadat Onze Minister de raming van ontvangsten en uitgaven van den dienst voor het volgend dienstjaar (daaronder begrepen mogelijke aanvullingsramingen) heeft goed- fekeurd, geven Gedeputeerde Staten aan de esturen der kringgemeenten''kennis van het bedrag, dat als bijdrage in de kosten van den keuringsdienst voor het volgend dienstjaar ten laste van elke gemeente komt. zulks onder overlegging aan de besturen der kringgemeenten van een afschrift van bovenbedoelde goedge-  - 88 keurde raming, voor het geval deze afwijkt van de oorspronkelijk aan de besturen der kring-] gemeenten in afschrift toegezondene." Het tweede lid vervalt. M. Artikel 8, 2de lid wordt gelezen als volgt : „Bij verschil van meening over het bedrag, der door ieder der kringgemeenten vbrschulddigde bijdrage tusschcn Gedeputeerde Staten en één of meer der kringgemeenten, kunneni de besturen dier kringgemeenten binnen twee dagen na de ontvangst der kennisgeving, be-j doeld in artikel 7, tégen de beschikking van Gedeputeerde Staten bij Ons in beroep komen."| Het derde lid wordt gelezen als volgt: „Onze beslissing wordt in afschrift aan Gedeputeerde Staten en aan de besturen der betrokken kringgemeenten medegedeeld." N. Artikel 10 wordt gelezen als volgt: „Blijkt na de vaststelling van de ontvangsten en uitgaven van den keuringsdienst over het afgeloopen dienstjaar door Onzen Minister, dat de uitgaven over dit jaar na aftrek der ontvangsten lager zijn geweest dan de raming, dan zullen Gedeputeerde Staten onverwijld aan Onzen Minister en aan de besturen der kringgemeenten kennis geven welk bedrag het Rijk en elk dier gemeenten over het voorafgaande jaar te veel betaald heeft. Dit bedrag wordt in mindering gebracht van de eerstvolgende jaarlijksche storting of stortingen." O. In artikel 11 wordt in plaats van „centrale gemeente" telkens gelezen „provincie". 5. In de kosten van verbouwing of uitbreiding van laboratoria van den keuringsdienst daaronder begrepen de kosten vï->g aanvulling der inrichting, welke uitsluitend het gevolg zijn van het inwerking treden der wet, wordt door het Rijk voor de helft bijgedragen, mits die verbouwing of uitbreiding geschiede naar een plan, dat Onze Minister heeft goedgekeurd. De provincie draagt de andere helft van de kosten. 6. Ons besluit van 2 November 1920 n°. 97 wordt ingetrokken. Onze Minister van Arbeid is belast met de uitvoering van dit besluit, dat in het Staatsblad zal worden geplaatst en waarvan afschrift zal worden gezonden aan de Algemeene Rekenkamer. Het Loo, den 20sten Mei 1921. WILHELMINA. De Minister van Arbeid, Aalberse. (Uitgeg. 7 Juni 1921).  S.&J. No. 99. ZEVENDE AANVULLING dkr WARENWET 1919. Besluit van den üden Juli 1921, S. 847, tot het bepalen van den dag van inwerking treden van verschillende artt. der Warenwet (Staatsblad 1919, n°. 581). Wij WILHELMINA, enz. Op de voordracht van Onzen Minister van Arbeid ,van 30 Juni 1921, n°. 1342 D, afdeeling Volksgezondheid; Gelet op artikel 8, juneto artikel 7, 1ste lid, en op de artikelen 31 en 36 der Warenwet (Staatsblad 1919, n°. 581); Hebben goedgevonden en verstaan: 2°. te bepalen : o. de artikelen van de Warenwet (Staatsblad 1919, n°. 581) treden, voor zoover deze nog niet bij eenig vorig besluit in werking- zijn gesteld, voor de keuringsgebieden Utrecht en 's-Hertogenbosch in werking op 15 Juli 1921; 6. Ons besluit van 5 Januari 1921 (Staatsblad n°. 5) treedt voor de keuringsgebieden Dordrecht, Utrecht, 's-Hertogenbosch en voor den provincialen keuringsdienst in Drenthe, in werking op 15 Juli 1921. , Onze Munster van Arbeid is belast met de uitvoering van dit besluit, dat voor zooveel het bepaalde onder 2°. aangaat,' in het Staatsblad zal worden gepubliceerd. Het Loo, den 5deh Juli 1921. WILHELMINA. De Minister van Arbeid, Aalbekse. (Uitgeg. 22 Juli 1921.)   tANDSCHE STAATSWETTEN f' T~ Schuurman & Jordens N° 99 II «a^ËWWETS.1919, n°. 581 Wet van den 19den September 1919, S. 581, regelende de keuring en aanduiding van waren MET Aanteekeningen, ontleend aan de beraadslagingen, gewisselde stukken enz., de'besluite,' ter uitvoering en alphabetisch register bewerkt door £>r F. H. VAN DER LAAN Directeur van den Gemeentelijken Keuringsdienst van Uirecht ZWOLLE - W. E. J. TJEENK WILLINK . 1920 | 0.30 | Voor mogelijke aanvullingen en wijzigingen 7if men achter het rwri»™ mengen 7it   REGELENDE de keuring en aanduiding van waren WAREHWET S. 1919, n°. 581 MET Aantéekeningen, ontleend aan de beraadslagingen, gewisselde stukken enz., de besluiten ter uitvoering en alphabetischregister bewerkt door Dr. F. H. VAN DER LAAN Directeur van den Gemeentelijken Keuringsdienst van Utrecht ZWOLLE W. E. J. T J E E N K WILLINK 1920  7 Art. S zien zal er in de eerste plaats een preventief toezicht komen. Het repressief' toezicht zal 'n hoofdzaak taak zijn van de keuringsdiensten, omdat de onderzoekingen vooral van chemischen aard zijn. Als zoodanig valt het onder de definitie van art. 1, 1° van het ontwerpWarenwet, dat bij de Kamer aanhangig is. (M. v. A.) ■— De keuring van visch valt niet onder het ontwerp op de vleeschkeuring en is daarom bij nota van wijziging in deze wet gebracht. (Toelichting bij de Nota van Wijziging. Bijlagen Hand. Tweede Kamer 1918/19, 62, 7.) — Voor alle waren geldt het voorbehoud» dat zij in den handel gebracht of voor den handel bestemd moeten zijn. Wat een particulier voor eigen gebruik gelieft te bereiden of te bezigen, is 'aan overheidstoezicht onttrokken. (M. v. T.) — Bij de behandeling in de Tweede Kamer verklaarde de Minister, dat in de Verordeningen, die krachtens de Warenwet gemaakt worden, nadere definities zullen moeten worden opgenomen om aan te geven, wat wordt beschouwd als te zijn in handel. Art. 2. 1. Voor de keuring van waren wordt het land door Ons in gebieden verdeeld. 2. Voor ieder gebied is er een keuringsdienst. 3. De keuringsdiensten zijn gevestigd in de gemeenten, die Wij aanwijzen. Zie ten aanzien van het voortbestaan van op 1 Januari 1919 bestaande keuringsdiensten artikel 34. Art. 3. In tijd van oorlog of oorlogsgevaar kan Onze Minister van Oorlog gebieden aanwijzen, waarin de bepalingen van deze wet en van de krachtens haar gegeven algemeene maatregelen van bestuur e,n plaatselijke verordeningen niet van toepassing zijn op voor militair gebruik bestemde waren.  Art. 7 leiden. De melk zou bedorven zijn, vóórdat üj zou kunnen worden vrij gegeven. De belanghebbende is er meer door gebaat, dat hij, zoodra de ondeugdelijkheid van de melk is gebleken, daarover de beschikking verkrijgt als veevoeder. Dit kan, mits zij voor menschelijk gebruik ongeschikt zij gemaakt. Aldus wordt thans gehandeld door de keuringsdiensten. Deze practijk behoeft niet te worden gedwongen in andere richting. Daarom wordt voorgesteld, dat bij A. M. v. B. zal kunnen worden bepaald, welke waren, die aan spoedig bederf onderhevig zjjn, niet bewaard behoeven te worden, maar voor menschelijk gebruik ongeschikt gemaakt kunnen worden en hoe dat zal moeten geschieden. (Nota van Wijziging, Bijl. Hand. der Staten-Gen. 1918/19, 62, 7.) Art. 7. 1. Aan de goedkeuring van Gedeputeerde Staten worden onderworpen : a. de verordening of de verordeningen op den keuringsdienst; 6. de verordening of de verordeningen op de keuring van waren ; c. de instructies voor het personeel van den keuringsdienst; d. de verordening of de verordeningen op de bezoldiging van het personeel van den keuringsdienst en van de laboratoria ; e. de besluiten tot het intrekken of wijzigen van verordeningen of instructies, als in dit artikel bedoeld. 2. Gedeputeerde Staten hooren, vóór dat zij over de goedkeuring van eene verordening of eene instructie, als bedoeld in het vorige lid onder letter a, c en d, of van een besluit tot het intrekken of wijzigen van zoodanige verordening of instructie, beslissen, de besturen van de andere gemeenten binnen het gebied van den keuringsdienst.  m   VERKORTINGEN H. R. Hooge Baad. M. v. A. Memorie van Antwoord. M. v. T. Memorie van Toelichting. S. Staatsblad. Sr. Wetboek van Strafrecht. W. Weekblad van het Recht.  5 Art. 1 WET van den I9den September 1919, S. 681. regelende de keuring en aanduiding van waren. Wij WILHELMINA, bij de gkatie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz., enz., enz. Allen, die deze zullen zien of hooren lezen, salut! doen te weten : Alzoo Wij in overweging genomen hebben, dat bet wenschelijk is, door wettelijke voorschriften te bevorderen, dat waren worden gekeurd, en regelen vast te stellen betreffende de aanduiding van waren in het algemeen ; Zoo is het, dat Wij, den Raad van State gehoord, en met gemeen overleg der Staten-Generaal, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze : Art. 1. Deze wet verstaat ODder : 1°. „waren" eetwaren (uitgezonderd vleesch en vleeschwaren, voor zoover de keuring daarvan niet is van scheikundigen aard) en drinkwaren, benevens gebruiksartikelen, die worden gebezigd voor de bereiding, de vervaardiging, de samenstelling of de bewaring van eetwaren of drinkwaren, en artikelen, die bij algemeenen maatregel van bestuur worden aangewezen, een en ander voor zoover zij voor den handel bestemd of in den handel gebracht zijn ;  Art. 1 6 2°. „inspecteur" den inspecteur van het staatstoezicht op de volksgezondheid, voor het betrokken gebied belast met het toezicht op de naleving van deze wet. By de behandeling in de afdeelingen werd ge\raagd of onder de hierbedoelde eetwaren ook genotmiddelen zijn begrepen. De aanvankelijk voor deze wet voorgestelde naam „ Voedselkeuringswet" gaf — naar men meende — eenige aanleiding zulks te betwijfelen. Bij M. v. A. werd daarop geantwoord : Genotmiddelen zijn, voor zoover voor inwendig gebruik bestemd, eet- of drinkwaren en vallen zonder twijfel onder de omschrijving voor „waren". Voor zoover de naam, die aan de wet was toegedacht, reden tot onzekerheid zou kunnen geven, i s hieraan tegemoet gekomen door de herdooping tot „Warenwet". In art. 1 is voorts de mogelijkheid geopend om artikelen krachtens aanwijzing bij algemeenen maatregel van bestuur tot „waren" te stempelen. (M. v. A.) — Bij eetwaren worden uitgezonderd vleesch en vleeschwaren voor zoover de keuring daarvan niet is van scheikundigen aard. Voor zoover de keuring van anderen aard is, is deze geregeld bij de „Vleeschkeuringawet" S. 1919, n°. 524. Volgens het aanvankelijk ingediende ontwerp zou de keuring van vleesch en vleeschwaren geheel v allen onder de regeling nopens de vieeschkeuring. Daar de scheikundige keuring reeds bij de voorbereiding der Warenwet door de keuringsdiensten voor levensmiddelen geschiedde, is het wenschelijk geacht deze practijk te bestendigen. (M. v. T.) — De vraag in het Voorloopig Verslag van de Commissie van Rapporteurs uit de Eerste Kamer over het ontwerp-vleeschkeuringswet, of onder de ingevolge deze wet aan keuring onderworpen vleeschwaren ook begrepen zijn alle in blik of glas geconserveerde, zoo ja, hoe de Minister zich voorstelde die keuring te doen geschieden, werd als volgt beantwoord: Onder de hierbedoelde vleeschwaren zijn ook begrepen de in blik en glas geconserveerde. Te dien aan-  Art. 4 8 - Art. 4. Iedere keuringsdienst heeft het noodige opsporingspersoneel en één of meer laboratoria met het noodige onderzoekpersoneel. Hoewel de keuringsdienst een gemeentelijke zal zijn en het personeel dus door het bestuur van één gemeente benoemd zal worden, zal de werkzaamheid van dat personeel zich niettemin uitstrekken over het geheele gebied, dat aan den dienst is toegewezen. Men zie hierbij artikel 18. (M. v. T.) Art. 5. De raad van eene gemeente, die Wij krachtens artikel 2 hebben aan: gewezen voor de vestiging van een keuringsdienst, stelt de noodige verordeningen op den keuringsdienst en de noodige instructies voor het personeel van dien dienst vast. De raad treft overigens de maatregelen, die noodig zijn, opdat de keuringsdienst voldoe aan de vereischten, in artikel i gesteld. Hoe de eischen in bijzonderheden moeten worden uitgewerkt, zal afhangen van de omstandigheden, die in de kringen verschillend zijn en tot verscheidenheid van eischen leiden kunnen. Nadere bijzonderheden zullen kunnen worden voorgeschreven — voor zoover het mogelijk zal bnjken —> bij den algemeenen maatregel van bestuur, die eventueel ingevolge artikel 13 zal moeten worden vastgesteld. (M. v.T., Bijlagen Hand. v. d. Tw. K. 1917/18, 303, 3.) — Aanvankelijk was de vaststelling van de instructies voor het personeel aan Burgemeester en Wethouders opgedragen. Om in overeenstemming te zijn met de Vleesohkeuringswet is dit artikel later in dien zin gewijzigd, dat de gemeenteraad deze instructies vaststelt. ■ (M. v. A. Hand. der Staten-Gen. Bijlagen 1918/19, 62, 1.) Art. 6. 1. De raad van iedere gemeente stelt één of meer verordeningen vast  9 - \rt. 6 op de keuring van waren, ter wering van waren, die bij gebruik overeenkomstig de bestemming voor het leven of de gezondheid schadelijk zijn of kunnen zijn, die van ondeugdelijke samenstelling zijn of in ondeugdelijken toestand verkeeren, of die niet voldoen aan de eischen of ten aanzien waarvan niet voldaan is of wordt aan de eischen, gesteld krachtens deze wet met uitzondering van artikel 16. ' 2. Op overtreding van die verordening of van een van die verordeningen kan hechtenis worden gesteld van ten hoogste zes maanden of geldboete van ten hoogste twee duizend gulden alsmede verbeurdverklaring van de waren, met betrekking tot welke de overtreding is begaan. Die waren kunnen in beslag worden genomen en, in geval van veroordeeling, op last van den rechter worden vernietigd of onbruikbaar gemaakt, voor zoover het algemeen belang dat vordert. Burgemeester ën wethouders zijn bevoegd, de namen der overtreders en het vonnis van den strafrechter bekend te maken. 3. Voor zoover in beslag genomen waren niet als stukken van overtuiging moeten dienen, worden zij gebracht naar en opgeslagen op een plaats, die burgemeester en wethouders van de gemeente, Waar de keuringsdienst is gevestigd, daarvoor aanwijzen. De keuringsdienst is verantwoordelijk voor de bewaring. Wij behouden Ons voor, bij algemeenen maatregel van bestuur voorschriften voor den opslag en de bewaring te geven en te bepalen, welke waren, die aan spoedig bederf onderhevig zijn, in plaats van  Art. 8 10 bewaard, voor menschelijk gebruik ongeschikt gemaakt kunnen worden en op welke wijze dat moet geschieden. 1. Omtrent de in het eerste hd bedoelde \ erordeningen wordt in de M. v. A. het volgende gezegd : Die verordeningen zullen hoogst eenvoudig en kort kunnen zijn. Eischen, waaraan waren moeten voldoen; zullen zij nietmogen inhouden. Dit blijkt ten overvloede uit de artikelen 14,15 en 16. Naast deze centrale voorschriften is er voor locale geen plaats, tenzij die plaats nadrukkelijk wordt voorbehouden, zooals in het derde lid van art. 15 geschiedt. Alleen met toestemming van de Kroon zal een gemeentelijke verordening eischen mogen stellen, waaraan bepaalde waren moeten voldoen. In de M. v. T. wordt melk genoemd als een artikel, ten aanzien waarvan plaatselijke verscheidenheid noodzakelijk kan zijn. De bepaling moet evenwel niet dan bij uitzondering toegepast worden. Om deze bedoeling nog meer uit te spreken is het meervoud „bepaalde waren" vervangen door bet enkelvoud : „een bepaalde waar." — Over de beteekenis van het begrip „ondeugdelijk van samenstelling" werd in het arrest van den H. R. van 10 Mei 1909 W. 8878 als volgt beslist: De woorden „ondeugdelijk van samenstelling" duiden op een zoodanige samenstelling, welke niet voldoet aan den minimum-eisch, welke aan eet- en drinkwaren mag worden gesteld, waarvoor echter niet noodig is, dat aan die waar een vreemd bestanddeel is toegevoegd. In het arrest van 23 Juni 1913, W. 9519, beslist de H. R. in een geval van verkoop van limonade, waaraan sacchanne was toegevoegd, dat de Maastrichtsche verordening niet uitsluitend waakt tegen de aanwezigheid van bestanddeelen, die schadelijk voor de gezondheid zijn, maar verbiedt het ten verkoop hebben en verkoopen van alle eet- en drinkwaren, welke strekken kunnen om door menschen gegeten of gedronken te worden, welke op eenigerlei wijze ondeugdelijk van samenstelling zijn, waaronder terecht is begrepen limo-  11 Art. 6 nade, waarvan in het vonnis (van de rechtbank te Maastricht) terecht is beslist, dat zij niet voldeed aan de minimumeischen in het handelsverkeer aan limonade gesteld. Ten aanzien van volle melk, waaraan afgeroomde melk is toegevoegd, besliste de H. R. bij arrest van 10 October 1913, W. 9521, dat deze als volle melk ondeugdelijk van samenstelling is. Onderzocht behoeft niet te worden of de melk voor wat hare samenstelling betreft, aan zekere minimumeischen voldoet, omdat de eenige eisch in dit opzicht, waaraan volle melk behoort te voldoen, deze is, dal er niets aan is onttrokken, maar ook niets aan is toegevoegd. Zie ook nog het arrest v. d. H. R. van 6 Juni 1904, W. 8076. 2. Bfl de behandeling van het wetsontwerp in de Tweede Kamer verwees de Minister naar de artt. 174, 175, 329 en 330 Sr., waarin de zeer ernstige gevallen van vervalsching door speciale artikelen worden getroffen. 3. Inbeslagname van waren is niet afhan kelijk van een bepaling in de plaatselijke verordening, maar behoort tot de bevoegdheden van 'de ambtenaren, die met de opsporing van overtredingen zijn belast. (M. v. A.) — De inbeslagneming kan noodig zijn ter bescherming tegen een aanvankelijk verondersteld ernstig gevaar of misbruik. (M. v. T.) — Inbeslaggenomen goederen plegen te worden bewaard op last van het Openbaar Ministerie, maar het is te voorzien, dat dit niet over de gelegenheid voor een zorgvuldige bewaring zal beschikken, indien aan bederf onderhevige goederen in eenigszins beteekenende voorraad in beslag moeten worden genomen. Toch moet zekerheid bestaan, dat de bewaring met de noodige zorgvuldigheid en zaakkennis zal geschieden. De gemeente, waar de keuringsdienst is gevestigd, zal die zekerheid het beste kunnen verschaffen. (M. v. T.) — Over de schadevergoeding wegens waardevermindering van inbeslaggenomen waren tijdens het beslag, zie artikel 26. — Volgens het 3° lid zal de keuringsdienst verantwoordelijk zijn voor de bewaring van n beslag genomen waar. Met name ten aanzien van melk zou dit in de praktijk tot bezwaar  — 23 - Art. 15 zal deze handelwijze allereerst moeten worden bestreden. De volksgezondheid wordt door die aanduiding „modelmelk", niet geraakt, maar alleen door de samenstelling en deze valt onder artikel 15. Die valsche aanduiding levert het bedrog op. Met de aanduidingen omtrent het toezicht op de bereiding wordt aan het publiek een bepaalde hygiënische zekerheid gegeven omtrent een goede bereiding. Daarom wordt deze ook hier vermeld naast het belang van de eerlijkheid in den handel. (Rede van den Minister in de Tweede Kamer.) 5. Het vijfde lid van het artikel opent de gelegenheid tegemoet te komen aan de behoeften van den uitvoerhandel. Het is mogelijk, dat de voorschriften, hier te lande noodig geacht, den invoer van eenig artikel in het buitenland zouden belemmeren, doordat niet voldaan zou kunnen worden aan de voorschriften,- die gelden in het land van bestemming. Daarom wordt een uitzondering gemaakt voor Waren, die voor uitvoer bestemd zijn. Het ligt echter geenszins in de bedoeling, dat hierdoor de gelegenheid zou kunnen worden geopend, om zich in het buitenland aan oneerlijke mededinging schuldig te maken. (M. v. A.) Art. 15. 1. Wij behouden Ons voor, zoo dikwijls Wij dat in het belang van de volksgezondheid noodig achten, bij algemeenen maatregel van bestuur: a. de zelfstandigheden, voorwerpen of gereedschappen aan te wijzen, waarvan bij de bereiding, vervaardiging of samenstelling van waren, bij dien maatregel aangewezen, niet of slechts met inachtneming van bij dien maatregel te stellen voorwaarden gebruik mag worden gemaakt ; b. eischen te stellen, waaraan bij de bereiding, verpakking, bewaring, behandeling of vervoer van waren, bij dien  Art. 16 maatregel aangewezen, moet worden voldaan ; c. eischen te stellen, waaraan de waren, bij dien maatregel aangewezen, moeten voldoen. 2. Wij behouden Ons voor, voorschriften van zoodanigen algemeenen maatregel van bestuur onder de daarbij te stellen voorwaarden niet van toepassing te verHaren op waren, die bestemd zijn voor uitvoer. 3. Tevens behouden Wij Ons voor, aan gemeenteraden toe te staan, eischen te stellen, waaraan eene bepaalde waar moet voldoen. Het formuleeren van eischen ten opzichte van waren zal door het eerste lid een zaak van Rijksbelang worden. Dit is ook noodig om een einde te maken aan de bestaande ongelijkheid en onzekerheid. Tot nu toe kan iedere gemeente naar eigen goedvinden eischen formuleeren. Deze bevoegdheid zal vervallen en de rechterlijke macht zal telkens naar eigen inzicht moeten besluiten, voor zoover de Kroon niet van Haar bevoegdheid gebruik zal hebben gemaakt. Toch is het niet gewenscht, het plaatselijk zeggenschap volkomen uit te schakeleiiS/. Br zijn artikelen, die aan plaatselijke verschillen onderhevig zijn. Algemeen bekend is b.v. dat het vetgehalte van onverdunde volle melk vrij beduidend verschilt in onderscheidene gemeenten. Ten aanzien van dit artikel zullen de gemeenteraden zeker bevoegd kunnen worden verklaard, eischen te stellen. Hetzelfde kan zich voordoen ten aanzien van andere waren. Het derde lid van dit artikel voorziet hierin. (M. v. T.) Ie. Het hier bepaalde zal in het bijzonder de gelegenheid geven tot vaststelling van een partieelen codex alimentarius. (M. v. T.) Art. 16. 1. Wij behouden Ons voor, bij algemeenen maatregel van bestuur in het belang van de volksgezondheid  25 Art. 16 den invoer van daarbij met name of algemeen aangewezen waren of in het belang van de eerlijkheid in den handel den invoer van daarbij met name of algemeen aangewezen waren of andere artikelen, die voor den handel bestemd zijn: a. te verbieden; b. voorwaardelijk toe te staan; c. slechts toe te staan langs de eerste kantoren, die Onze Minister van Arbeid in overleg met Onzen Minister van Financiën daarvoor aanwijst. 2. Tevens behouden Wij Ons voor, op overtreding van in zoodanigen algemeenen maatregel van bestuur vervatte bepalingen hechtenis te stellen van ten hoogste zes maanden en geldboete van ten hoogste twee duizend gulden, alsmede verbeurdverklaring van de waren of de artikelen met betrekking tot welke de overtreding is begaan. Die waren of die artikelen kunnen worden in beslag genomen en in geval van veroordeeling op last van den rechter worden vernietigd of onbruikbaar gemaakt, voor zoover het algemeen belang dat vordert. 3. De bepalingen, krachtens het eerste lid vastgesteld, zijn niet van toepassing op kleine hoeveelheden van waren, bestemd uitsluitend voor dagelijksche behoeften van personen, die aan de grenzen wonen. li Het spreekt vanzelf, dat absoluut gevaarlijke of ondeugdelijke waren moeten worden geweerd zonder meer. Het kan evenwel zijn, dat tegen invoer van bepaalde waren geen bezwaar behoeft te bestaan, indien aan zekere voorwaarden voldaan wordt, waardoor gevaar voor b.v. besmetting met ziektekiemen wordt gekeerd. In ieder geval zullen waren waarop  Art. 17 26 nauwlettend toezicht noodig is, niet langs willekeurige statiohs ingevoerd mogen worden : door invoer alleen langs bepaalde stations toe te staan, wordt het toezicht mogelijk gemaakt. (M. v. T.) — Het woord „algemeen" is in art. 16 opgenomen om mogelijk te maken aanwijzing van de' soort van een waar. (M. V. A. aan de Eerste Kamer.) Tot de te stellen voorwaarden kan eventueel zeer zeker ook behooren, dat big de waren een certificaat van oorsprong zal zijn. (M. v. A. aan de Tweede Kamer.) Art. 17. 1. Tot bijstand in de uitvoering van bet bepaalde in de artikelen ié, 15, 16 en 23, derde lid, stellen Wij eene commissie in, welker leden Wij benoemen en ontslaan en welke wordt geboord over ontwerpen van algemeene maatregelen van bestuur, te nemen krachtens een van die artikelen. De commissie kan eigener beweging aan Ons voorstellen doen betreffende de uitvoering van die artikelen. 2. Wijkt een algemeene maatregel van bestuur af van het advies der commissie, dan wordt dat advies met dien algemeenen maatregel geplaatst in de Nederlandsche Staatscourant. 3. Wij geven nadere voorschriften voor de samenstelling en de werking der commissie en bepalen daarbij de vergoeding, die voor de werkzaamheden wordt genoten. De hier bedoelde commissie zal zijn een blijvende commissie, waarin de belangen van handel en industrie zich zullen kunnen doen gelden. Zij zal voor verschillende onderdeden in subcommissies moeten worden gesplitst en bovendien de bevoegdheid kunnen verkrijgen, om in speciale gevallen, waarop haar samenstelling niet berekend mocht zijn, belang-  27 - Art. 19 hebbenden of deskundigen te hooren vóórdat zij haar advies uitbrengt. Het tweede lid van het artikel is opgenomen om te waarborgen, dat met hare adviezen deugdelijk rekening wordt gehouden. (M. x . A.) Art. 18. Met het opsporen van overtredingen, bij of krachtens deze wet strafbaar gesteld, zijn, behalve de ambtenaren, genoemd in artikel 8 van het Wetboek van Strafvordering, belast alle ambtenaren van Rijks- en gemeentepolitie, de marechaussee, de ambtenaren der invoerrechten en accijnzen en voorts binnen zijn ambtsgebied de inspecteur, en binnen het gebied van iederen keuringsdienst het hoofd van het laboratorium en de ambtenaren van den keuringsdienst, die burgemeester en wethouders van de gemeente, waar de dienst is gevestigd, daarvoor hebben aangewezen. Het hoofd van het laboratorium is afzonderlijk als opsporingsambtenaar genoemd, opdat ook hij de bevoegdheid hebbe, procesverbaal van overtredingen op te maken. (M. v. A.) Art. 19. 1. De ambtenaren, in artikel 18 met het opsporen van overtredingen belast, zijn bevoegd, te allen tijde, ook tegen den wil van den gebruiker of bewoner, binnen te treden alle plaatsen, waar waren of andere artikelen, die voor den handel bestemd of in den handel gebracht zijn, in voorraad zijn of bereid, vervaardigd of samengesteld worden of redelijkerwijze vermoed worden in voorraad te zijn of bereid, vervaardigd of samengesteld te worden. Onder binnentreden van plaatsen is mede begrepen zich begeven aan boord van en onderzoeken van vaartuigen. 2. Is eene zoodanige plaats tevens  • 29 Art. 23 voera, monster wordt genomen, kan zij in beslag worden genomen. 3. De woorden „waar, die wordt ingevoerd" moeten duidelijker dan „ingevoerde waar" de bedoeling doen uitkomen, dat deze bepaling alleen kan worden toegepast bij den invoer van waar en niet meer, indien de waar reeds eenigen tijd in het land is. (M. v. A.) Art. 22. Op verlangen van hem, in wiens bezit de waar zich bevindt, neemt de ambtenaar een tweede monster, dat hij verpakt en verzegeld in diens bezit laat. Met betrekking tot vloeibare waar geeft hij aan dat verlangen slechts gevolg, indien hem een voorwerp, geschikt om het monster in te doen en te verzegelen, wordt verstrekt. Art. 23. 1. De ambtenaar, die het monster, bedoeld in artikel 21, genomen heeft, doet dat zoo spoedig mogelijk toekomen aan het laboratorium van den keuringsdienst, binnen welks gebied hij het heeft genomen. Het monster wordt in het laboratorium zoo spoedig mogelijk onderzocht. 2. Indien één of twee monsters genomen zijn van waar, die aan spoedig bederf onderhevig is, kan de ambtenaar aan dat monster of aan die monsters een bederfwerend middel toevoegen. 3. Wij behouden . Ons voor bij algemeenen maatregel van bestuur te bepalen, welke middelen daarvoor in aanmerking mogen komen. 2, 3. Toevoeging van bederfwerende middelen aan monsters kan noodig zijn. Opdat ook daarbij de betrokken belangen tot hun recht komen, wordt in het derde lid voor de Kroon de bevoegdheid voorbehouden om voorschriften te geven, waarbij de commissie van art. 17 van advies zal moeten dienen. (M. v. A.)  Art. 24 - 30 Art. 24. 1. Indien het onderzoek van het monster aan het hoofd van het laboratorium niet aanleiding geeft tot het uitlokken van eene strafvervolging, wordt de waar, indien zij in beslag is genomen, vrij gegeven. 2. Indien het onderzoek van het monster aan het hoofd van het laboratorium wel aanleiding geeft tot het uitlokken van eene strafvervolging, doet hij het monster door een tweeden deskundige onderzoeken en zendt hij een procésverbaal van de monsterneming en van de uitkomst van het tweevoudig onderzoek aan den ambtenaar van het Openbaar Ministerie bij het bevoegde kantongerecht. 2. Een tweevoudig onderzoek wordt voorgeschreven, opdat zoowel voor den directeur van het laboratorium zelf als eventueel voor den rechter de deugdelijkheid van het onderzoek te beter vaststa. (Nota van wijziging; Bijl. Hand. 2« Kamer 1919, 62, 7.) — De vraag welk Kantongerecht bevoegd is om de zaak te behandelen, moet worden beantwoord naar den algemeenen regel van art. 22 van het Wetboek van Strafvordering. (M. v. A.) Art. 25. 1. Indien de ambtenaar van het Openbaar Ministerie eene strafvervolging achterwege laat, wordt de waar, indien zij in beslag is genomen, vrij gegeven. 2. Indien waar, die werd ingevoerd, in beslag is genomen, en de verdachte overlijdt vóór de einduitspraak onherroepelijk is geworden, kan de kantonrechter op vordering van den ambtenaar van het Openbaar Ministerie of op verzoek van den belanghebbende de waar vrijgeven of vernietiging of onbruik-  31 Vrt. 26 DaarmaKmg van ue waar ueveien, vuur zoover de belanghebbende niet aan terugvoer naar het land van herkomst de voorkeur geeft. De belanghebbende wordt, zoo mogelijk, gehoord. 3. Onder belanghebbende wordt voor de toepassing van dit artikel verstaan hij, in wiens bezit de waar zich bevond toen de monsters genomen werden en, in geval van overlijden, diens erfgenamen of rechtverkrijgenden, of de binnen het Rijk in Europa vertoevende persoon, aan wien zij gezonden is, en in geval van overlijden, diens erfgenamen of rechtverkrijgenden. 2. Belanghebbende en verdachte zullen in den regel dezelfde persoon zijn, maar vooral in gevallen van invoer zal dit niet steeds zoo zijn. De verdachte kan dan buitenslands wonen. De bepaling van het 3e lid waarborgt dat er hier te lande steeds iemand is, die de zaak kan ter harte nemen, afgezien van de vraag, tegen wien eventueel een strafvordering moet worden ingesteld. (M. v. A.) Art. 26. 1. Van waren, krachtens het tweede lid van artikel 6 in beslag genomen, die tijdens het beslag tot bederf overgegaan of in waarde verminderd zijn en die worden vrijgegeven, vergoedt de keuringsdienst de waarde, berekend naar den inkoopsprijs, of de waardevermindering. . 2. Van waren, diebij invoerin beslag zijn genomen en tijdens het beslag tot bederf zijn overgegaan of in waarde zijn verminderd, vergoedt het Rijk de waarde of de waardevermindering, indien die waren worden vrijgegeven. De waarde of de waardevermindering wórdt geschat door drie deskundigen, waarvan Onze  33 ■ Art. 88 met of zonder ontzetting van het recht om ambten te bekleeden. 3. Hij aan wiens schuld schending van die geheimhouding te wijten is, wordt gestraft met gevangenisstraf of hechtenis van ten hoogste drie maanden of geldboete van ten hoogste driehonderd gulden. 4. Geene vervolging heeft plaats dan op klachte : a. van het hoofd of den bestuurder van de onderneming, ter zake van overtreding van het bepaalde bij den eersten volzin van het eerste lid; b. van hem wiens naam is medegedeeld, ter zake van overtreding van het bepaalde bij den tweeden volzin van het eerste lid. Dit artikel stemt overeen met art. 25 van de Arbeidswet. De opsporingsambtenaren zullen herhaaldelijk met industriegeheimén te maken hebben. De industrieelen moeten gewaarborgd zijn tegen bekend worden van wat zij billijkerwijze in hun belang geheim wenschen te houden. (M. v. T.) Art. 28. 1. Onverminderd de aanspraI kelijkheid van anderen zijn hoofden en I bestuurders van inrichtingen, waar waren in voorraad zijn, of worden bereid, vervaardigd of samengesteld, of van handelszaken, door welke waren worden verhandeld, aansprakelijk voor de naleving van de voorschriften van deze wet of krachtens of ingevolge deze wet gegeven, bij de door hen gedreven inrichtingen of handelszaken. 2. De aansprakelijkheid van die hoofden en bestuurders vervalt, wanneer zij aantoonen, dat een bij hun inrichting of handelszaak gepleegde overtreding S. & J. n«. 99. 3  35 - Art. 32 aanwijzing aan Gedeputeerde Staten of in het geval, voorzien in artikel 8, aan Ons ter goedkeuring aan. Is niet aan dit voorschrift voldaan, dan wordt de gemeenteraad geacht weigerachtig te zijn mede te werken tot de uitvoering van deze wet. De keuringsdienst moet binnen een jaar, nadat de noodige besluiten zijn genomen, gereed zijn om de werkzaamheden aan te vangen. 3. De artikelen 7, 8, 9, 10 en 12 zijn van toepassing. Art. 31. 1. Voor zoover de gemeenten, die Wij hebben aangewezen, een keuringsdienst hebben, biedt de raad de noodige verordeningen en instructies binnen zes maanden na die aanwijzing aan.Gedeputeerde Staten of in het geval, voorzien in artikel 8, aan Ons ter goedkeuring aan. Is niet aan dit voorschrift voldaan, dan wordt de gemeenteraad geacht weigerachtig te zijn om mede te werken tot de uitvoering van deze wet. 2. De artikelen 7, 8, 9, 10 en 12 zijn van toepassing. 3. Voor zoover ten gevolge van eene aanwijzing, als bedoeld in het eerste lid, een laboratorium van een gemeentelijken keuringsdienst moet worden uitgebreid of de inrichting daarvan moet worden aangevuld, dragen het Eijk en de gemeente, waar de keuringsdienst is gevestigd, ieder de helft van de kosten, mits de uitbreiding of aanvulling geschiede naar een plan, dat Onze Minister van Arbeid heeft goedgekeurd. Art. 32.1. De raden van de gemeenten binnen het gebied van een keuringsdienst bieden binnen een termijn, dien Onze 3*  Art. 34 aaz Keuringsdiensten, die op 1 Januari 1919 bestonden en die niet zijn ingericht overeenkomstig het bepaalde in deze wet, blijven voortbestaan, mits de keuring van waren voldoe aan de eischen, bij of krachtens deze wet gesteld. Het daartoe strekkend verzoek moet zijn ingediend binnen zes maanden na het in werking treden van dit artikel. Wij behouden Ons voor, bij Onze beschikking te bepalen, dat de helft van de kosten van den dienst door het Rijk zal worden vergoed. 2. Indien Wij gebruik maken van de bevoegdheid, omschreven in het eerste lid, geven Wij bij Onze beschikking nadere voorschriften ter aanwijzing van de personen, behoorende tot een zoodanigen dienst, die belast zijn met het opsporen van overtredingen, bij of krachtens deze wet strafbaar gesteld. De dienovereenkomstig aangewezen personen hebben dezelfde bevoegdheden en verplichtingen als de personen, bedoeld in artikel 18. 3. Op plaatselijke verordeningen en instructies betreffende zoodanigen dienst en op den plaatselijken dienst vinden de bepalingen van deze wet, met uitzondering van artikel 33, overeenkomstige toepassing. 1. Het genot van de Rijksbijdrage is in het eerste lid niet voor alle gevallen in het voornitzioht gesteld, omdat het billijk kan, zijn dat een gemeente ten volle de kosten draagt van de voldoening aan particuliere verlangens, die noodelooze uitgave vordert. (M. v. T.) 3. In het derde lid is alleen van plaatselijke verordeningen en instructies sprake, omdat het ontwerp alleen zoodanige verordeningen en instructies kent. Op provinciale verordeningen en instructies kunnen bepalingen van het ont-  Art. 85 38 - werp niet van toepassing worden verklaard. Voorbehoud van goedkeuring door de Kroon en andere voorschriften zullen te haren opzichte moeten worden opgenomen onder de voorwaarden, te stellen krachtens het eerste lid van dit artikel. (M. v. A.) Art. 35. Wij behouden Ons voor, in bet belang van een goede keuring van waren en onder de voorwaarden die Wij noodig achten, toe te staan, dat voor een bepaald gebied een keuringsdienst dooi het bestuur der provincie wordt gevestigd. Het verzoek daartoe moet, mede met opgave van het gebied waarbinnen de dienst gewenscht wordt, binnen een jaar na de afkondiging dezer wet, bij Ons zijn ingediend. Wanneer Wij de vestiging van een keuringsdienst door de provincie voor een bepaald gebied hebben toegestaan, is voor zooveel dat gebied betreft, het bepaalde in de artikelen 5, 30, 2de lid, en 31 niet van toepassing, rust de taak in art. 6, 3de lid, aan Burgemeester en Wethouders der gemeente opgedragen op Gedeputeerde Staten, worden de kosten bedoeld in art. 13, lid 2, voor de helft gedragen door het Rijk en voor de helft door de provincie en vindt het tweede lid van artikel 34 overeenkomstige toepassing. Bij de behandeling van dit bij amendement ingelaschte artikel verklaarde dé Minister, dat de Kroon alleen gebruik zou maken van de daarbij verkregen bevoegdheid in het belang van een goede keuring van waren, b.v. voor die streken, waarvoor het bij de uitvoering van de wet zou blijken, dat men ten gevolge van de eigenaardige groepeering van de bewoners of om een andere reden moeilijk zou kunnen komen tot een gemeentelijken keuringsdienst volgens deze wet.  — 39 — Art. 37 Slotbepalingen. Art. 36. Wij stellen vast, op welk tijdstip of op welke tijdstippen onderscheidenlijk de bepalingen van deze wet in werking treden. Dat tijdstip of die tijdstippen kunnen verschillend zijn voor verschillende deelen des lands. Art. 37. Deze wet kan worden aangehaald onder den titel van Warenwet, - met vermelding van den jaargang en het nummer van het Staatsblad, waarin | zij is geplaatst. Lasten en bevelen, dat deze in het Staatsblad zal worden geplaatst en dat alle Ministerieele Departementen, Autoriteiten, Colleges en Ambtenaren, wie zulks aangaat, aan de nauwkeurige uitvoering de hand zullen houden. Gegeven' te 's-Gravenhage, den laden September 1919. W1LHELMINA. De Minister van Arbeid, Aalberse. : De Min. van Landbouw, Nijverheid en Handel, H. A. van ijsselsteux. (Oitgeg. 2 Oct. 1919  - 40 - B IJ L A G E N- Besluit van den 13de» Maart 1920, n°. 45, tot uitvoering van artikel 17 der Warenwet (Staatsblad 1919, n°. 581). Wij WILHELMINA, enz. Op de voordracht van Onze Ministers van Arbeid en van Landbouw, Nijverheid en Handel, van 2 Maart 1920, La. A, afdeeling Volksgezondheid, en van 12 Maart 1920, n". 2624, afdeeling Handel; Gelet op art. 17 der Warenwet (Staatsblad 1919, n°. 581); Hebben goedgevonden en verstaan : te bepalen: Art. ï, 1. De commissie bedoeld in art. 17 der Warenwet (Staatsblad 1919, n°. 581), heeft haar zetel in de gemeente die Onze Minister van Arbeid aanwijst. 2. De commissie bestaat uit ten hoogste twintig leden. Aan de Commissie kunnen door Ons buitengewone leden worden toegevoegd. 3. Üit de leden wordt door Ons behalve een óorzitter ook een plaatsvervangend voorzitter aangewezen. Wij behouden Ons voor, uit de leden een secretaris aan te wijzen of aan de Commissie een secretaris toe te voegen. 2. 1. De gewone leden der commissie hebben recht van toegang tot alle vergaderingen der Commissie en hebben daarin recht totdeelneming aan de beraadslagingen en tot medewerking.tot het nemen van beslissingen. 2. De buitengewone leden hebben deze rechten alleen met betrekking tot de vergaderingen waarin en voor zoover daarin onderwerpen aan de orde zijn, die hun meer in het bijzonder aangaan. De voorzitter bepaalt welke buitengewone leden tot eenige vergadering zullen worden opgeroepen en met betrekking tot welke onderwerpen zij daarin aan de beraadslagingen  41 en het nemen van beslissingen kannen deelnemen. 3. De Commissie dient Onzen Minister van Arbeid op verzoek van raad over ontwerpen van algemeene maatregelen van bestuur, te^ nemen krachtens een der artikelen 14, 15, 16 en 23, derde lid, van de Warenwet. 4. 1. De leden en de buitengewone leden van de Commissie treden om de vijf jaar af en zijn aanstonds weder benoembaar. 2: Hij, die tot lid of buitengewoon lid is benoemd, ter vervulling van een tusschentijds opengevallen plaats, treedt af op het tijdstip waarop degeen in wiens plaats hij is benoemd, moest aftreden. 5. 1. De Commissie vergadert zoo dikwijls dit door den voorzitter wordt noodig geoordeeld, zoomede wanneer ten minste twee leden of buitengewone leden hem met opgave van redenen mededeelen, dat zij het houden van een vergadering noodig achten. 2. De voorzitter bepaalt den tijd en de plaats van de vergadering. 3. In een vergadering mogen geen besluiten worden genomen zoo niet ten minste de helft der leden aanwezig is. 4. Alle besluiten over zaken worden bij volstrekte meerderheid van stemmen genomen. Bn staking van stemmen beslist de stem van den voorzitter • in dit geval wordt in het advies van de Commissie van bedoelde omstandigheid melding gemaakt. 6. 1. De Commissie is bevoegd, zoo noodig, deskundigen in haar vergadering te hooren. 2. De voorzitter kan aan een of meer der leden en der buitengewone leden de voorbereiding van bepaalde werkzaamheden binnen een bepaalden termijn opdragen. De aldus aangewezen leden mogen zich zonder verlof van den voorzitter aan die opdracht niet onttrekken. 7. De Commissie stelt onder goedkeuring van Onzen Munster van Arbeid tot nadere regeling harer werkzaamheden een reglement van orde vast, zoomede een instructie voor haar secretaris. 8. 1. Ter zake van bijzondere werkzaamheden kan Onze Minister van Arbeid aan de  42 ■ leden en de buitengewone leden van de Commissie een toelage toekennen. Een toelage kan Onze Minister voornoemd mede toekennen aan den'secretaris. 2. Wanneer een vergadering der Commissie is bijgewoond door een of meer deskundigen, zoo ontvangen deze laatsten Vergoeding van reis- en verblijfkosten, op denzelfden voet als de leden der Commissie. 9. Dit besluit treedt in werking met ingang van een door Ons te bepalen dag. Onze Minister van Arbeid is belast met de uitvoering van dit besluit, dat in de Staatscourant zal worden geplaatst en waarvan afschrift zal worden gezonden aan de Algemeene Rekenkamer. 's-Gravenhage, 13 Maart 1920. WILHELMINA. De Minister van Arbeid, Aalberse. De Min. van Landbouw, Nijverheid en Handel, H. A. vak ijsselsteijn. Besluit van den 10de» April 1920, tot het bepalen van den datum van inwerkingtreding van de artikelen 30, 31, 32, 33, 34 en 36 der Warenwet (Staatsblad 1919, n°. 581). Wij WILHELMINA, enz. Op de voordracht van Onzen Minister van Arbeid van 7 April 1920, n°. 5729, afdeeling Volksgezondheid ; Gelet op artikel 36 der Warenwet (Staatsblad 1919, n° 581) ; Hebben goedgevonden en verstaan : te bepalen : Eenig artikel. De artikelen 30, 31, 32, 33, 34 en 35 der Warenwet (Staatsblad 1919, n°. 581) treden in werking met ingang van den dag, waarop dit besluit wordt afgekondigd. Onze Minister van Arbeid is belast met de uitvoering van dit besluit, dat in het Staatsblad zal worden geplaatst. rt^Mïid^ 's-Gravenhage, den lOden April 1920. WILHELMINA. De Minister van Arbeid, Aalberse. (Uitgeg. 20 April 1920.)  — 43 — ALPHABETISDH REGISTER. (De cijfers duiden de artikelen der wet aan.) Aanduidingen te bezigen voor waren. 14. Aansprakelijkheid voor de naleving van de voorschriften. 28. Algemeene maatregel van bestuur. „ Artikelen bij—aan te wijzen als waren. 1. „ Voorschriften te geVen bij — omtrent inbeslag genomen waren. 6. ,, Formulier van afkondiging van de verordeningen op de keuring van waren wordt vastgesteld bij —. 10. ,. Voorschriften voor de kostenberekening enz. te geven bij —. 13. „ Vaststelling van aanduidingen voor waren bij —. 14. „ Eischen te stellen aan de bereiding enz. van waren bij —. 15. „ Eischen te stellen bij den invoer van waren bij —. 16. ,, Voorschriften bij — te geven voor het nemen van monsters. 20. .. Bederfwerende middelen aan monsters toe te v oegen, aan te wijzen bij —■ 23. Ambtenaren belast met het opsporen van overtredingen. 18. „ Zie bij Openbaar Ministerie. Bederfwerend middel. Toevoeging van een — aan monsters. 23. Bekendmaking van denamen van overtreders. 6. Belanghebbende. 25. Beroep tegen beslissingen van Ged.Staten. 7,11. Beslag op waren. 6, 14, 21, 24, 25. Besluiten voor de instelling van een keuringsdienst. 30. Bewaring van inbeslaggenomen waren. 6. Binnentreden van woningen en andere plaatsen. 19. Burgemeester en Wethouders wijzen opslagplaats aan voor inbeslaggenomen waren. 6.  44 - Burgemeester en Wethouders zijn bevoegd de namen van overtreders bekend te maken. 6. ,, deelen goedgekeurde verordeningen en instructies mede aan den inspecteur. 10. „ Ambtenaren door — aan te wijzen voor het opsporen van overtredingen. 18. Commissie van bijstand. 17. Deskundigen voor de schatting van de waardevermindering van inbeslaggenomen waar. 26. Drinkwaren zijn begrepen onder waren. 1. Eerste kantoren aan te wijzen voor den invoer van waren. 16. Eischen aan waren te stellen bij algemeenen maatregel van bestuur. 15. „ aan een waar te stellen door Gemeentebesturen. 15. Gebied van den keuringsdienst. 2. Gebruiksartikelen. Bepaling, welke — de wet onder waren verstaat. 1. Gedeputeerde Staten. Bepaling van de taak van — ten aanzien van deze wet. 7, 9, U, 12. Geheimhouding aan ambtenaren opgedragen. 27. Geldboete. 6, 14, 16, 27. Gemeenteraad. Vaststelling van verordeningen en instructies door den —. 5. „ Vaststelling van strafverordeningen door den —. 6. „De — onderwerpt nieuwe besluiten aan de goedkeuring van Gedeputeerde Staten. 9. „ Aan den — kan worden toegestaan eischen te stellen aan een waar. 15. „ De — neemt de noodige besluiten voor de instelling van een keuringsdienst. 30, 31, 32. Handel. Voor den — bestemde waren. 1. Hechtenis. 6, 14, 16, 27. Hoofd van het laboratorium. 18, 24. Inspecteur van het Staatstoezicht op de Volksgezondheid. 1, 9, 11, 12, 18. Instructie voor het personeel. 5, 7, 8, 9, 10, 11, 30, 31. Invoer van waren. 16. „ Waren bij — in beslag genomen. 26. Keuring. Verordeningen op de — van waren. 6, 7, 10.  45 • Keuring van waren. Bepalingen muien de — onvoldoende is. 11. Keuringsdienst. Plaats van vestiging. 2. „ Niet overeenkomstig de wet ingerichte — kunnen blijven voortbestaan. 34. Kosten. Verdeeling der — . 13, 31, 34. Laboratoria voor den keuringsdienst. 4. Minister van Arbeid. Goedkeuring van plannen van inrichting en uitbreiding van laboratoria door —. 13, 31. „ Aanwijzing van eerste kantoren voor den invoer door —. 16. ., geeft nadere voorschriften voor de monsterneming. 21. ,, Aanwijzing van een deskundige voor de bepaling van waardevermindering door —. 26. ,, van Oorlog. Opheffingen van de bepalingen door den —. 3. Misdrijven. 27. Monsters van waren. 20—24. Onderzoekpersoneel. 4. Openbaar Ministerie bij het Kantongerecht. 24, 25. Oprichtingskosten van laboratoria. 13. Opslag van in beslag genomen waar. 6. Opsporen van overtredingen. Ambtenaren belast met het —. 18. Opsporingspersoneel. 4. Overgangsbepalingen, 30—36. Overtreding van verordeningen. 6. Provinciale keuringsdiensten. 35. Schending van de geheimhouding door ambtenaren. 27. Schriftelijke last tot het binnentreden van woningen. 19. Slotbepalingen. 36, 37. Staatscourant. Plaatsing van de algemeene maatregelen, van bestuur in de ■—. 17. Termijn voor het in beroep gaan tegen een beslissing van Gedeputeerde Staten. 7, , t.% ,, voor het indienen van nieuwe besluiten door den Gemeenteraad bij Gedeputeerde Staten. 9. „ binnen welken de afkondiging der verordeningen op de . keuring van waren moet geschieden. 10. „ voor de aanwijzing van de gemeenten,  46 • waar een keuringsdienst gevestigd moet zijn. 30. Termijn voor de aanbieding van verordeningen en instructies. 30, 31, 32. Titel. 37. Uitbreiding. Kostenverdeeling bij — van een laboratorium. 31. Uitvoer. Voorschriften niet van toepassing op waren voor—bestemd. IS. Verordeningen op den keuringsdienst. 5, 7, 33. „ op de keuring van waren. 6, 7. Verpakking. Voorschriften voor de — van waren. 14. „ Idem van monsters. 21. Vervoer. Eischen aan het — van waren te stellen. 15. Verzegelen van monsters. 21. Vleesch en vleeschwaren. 1. Waardevermindering. Vergoeding van de — bij opheffing van het beslag op waren. 25. Waren. Definitie voor —. 1.    S. J. N". 99. TWEEDE AANVULLING WET regelende de keuring en aanduiding van waren. (WARENWET J919.) Besluit van 19 Juli 1920 n°. 33, Ned. Staatscourant n°. 143, tot uitvoering van art. 30 der Warenwet (Staatsblad 1919, n°. 581). Wij WILHELMINA, enz. Op de voordracht van Onzen Minister van Arbeid van 13 Juli 1920, afdeeling Volksgezondheid, n°. 12624; Gelet op art. 30 van de Warenwet (Staatsblad 1919 n°. 581) en op Ons besluit van 10 April 1920 (Staatsblad n°. 174) ; Hebben goedgevonden en verstaan te bedalen: I. Een keuringsdienst moet gevestigd zijn in de gemeenten 's-Hertogenbosch, Eindhoven, Breda, Arnhem, Nijmegen, Zutphen, 's-Graven' hage, Rotterdam, Leiden, Dordrecht, Amsterdam, Haarlem, Alkmaar, Goes, Utrecht Zwolle, Enschedé, Maastricht. II. Iedere keuringsdienst omvat het hierna beschreven gebied. 1. Het gebied van 's Hertogenbosch, de gemeenten : a. in de provincie Noordbrabant : Alem c. a., Andel (Op en Neer), Baardwijk, Berghem, Berkel, Berlicum, Besoijen, Boekei, Bokhoven, Boxtel, Capelle, Cromvoirt, Deursen c. a., Dieden c. a., Dinther, Drongelen, Drunen, den Dungen, Empel c. a., Engelen, Esch' Geffen, Genderen, Giesseri, Goirle, Haaren, Hedikhuizen, Heesch, Heeswijk, Helvoirt, Herpen, Herpt, 's-Hertogenbosch, Heusden,' Huisseling c. a., Lith, Lithoijen, Loon op Zand, Meeuwen, Megen c. a., St. Michielsgestel', Moergestel, Nieuwkuyk, Nistelrode, Nuland, Oisterwijk, Oss, Oud-Heusden, Oijen c.  -51 - 5. Het gebied van Nijmegen, de gemeenten : a. in de provincie Gelderland : Appeltern, Balgoy, Batenburg, Beesd, Borgharen, Beuningen, Beusichem, Buren, Buurmalsen, Culenborg, Deil, Dodewaard, Dreumel, Druten, Echteld, Est en Opijnen, Ewijk, Geldermalsen, Groesbeek, Haaften, Heerewaarden, Hemmen, Heumen, Horssen, Kesteren, Lienden, Maurik, Millingen, Nijmegen, Ophemert, Overasselt, Tïel, TJbbergen, Valburg, Varik, Vuren, Waardenburg, Wadenoijen, Wamel, Wijchen, Uzendoorn, Zoelen; b. in de provincie Noordbrabant: Bfeers, Beugen c. a., Boxmeer, Cuyk c. a., Escharen, Gassel, Grave, Haps, Linden, Maashees c. a., MUI, Oeffeit, Oploo c. a., Sambeek, Velp, Vierlingsbeek, Wanroy ; c. in de provincie Limburg: Bergen, Gennep, Mook c. a., Ottersum. 6. Het gebied van Zutphen, de gemeenten : Apeldoorn, Borculo, Brammen, Doornspijk, Eibergen, Elburg, Epe, Ermelo, Gorssel, Groenlo, Harderwijk, Hattem, Heerde, Hengelo, Laren, Lichtenvoorde, Lochem, Neede, 01debroek, Putten, Ruurlo, Steenderen, Voorst, Vorden, Warnsveld, Winterswijk, Zelhem, Zutphen. 7. Het gebied van 's-Gravenhage, de gemeenten :. Berkenwoude, Bleiswijk, Delft, Gouda, Gouderak, 's-Gravenhage, 's-Gravenzande, Haas trecht, Hekendorp, Hof van Delft, de Lier, Loosduinen, Maasland, Maassluis, Moerkapelle, 'Monster, Moordrecht, Naaldwijk, Nootdorp, Oudewater, Pijnacker, Reeuwijk, Rijswijk, Schipluiden, Stolwijk, Stompelwijk, Veur, Vlist, Voorburg, Vrijenban, Waddinveen, Wassenaar, Wateringen, Zegwaart, Zevenhuizen, Zoetermeer, 8. Het gebied van Botterdam, de gemeenten : Abbenbroeck, Ammerstol, Barendrecht, Bergambacht, Berkel c. a. , Bergschenhoek, Brielle, Capelle a/d IJssel, Geervliet, Heenvliet, Hekelingen, Hellevoetsluis, Nieuw-Helvoet, Hillegersberg, Hoogvliet, Kethel, Krimpen a/d Lek, Krimpen a/d IJssel, Lèkkerkerk, Nieuwenhoorn, Nieuwerkerk a/d IJssel, Nieuwland, Oostvoorne, Oudenhoorn, Ouderkerk a/d IJssel Overschie, Pernis, Poortugaal, Rhoon, Ridder-  52 - kerk, Rockanje, Rotterdam, Rozenburg, Schiebroek, Schiedam, Schoonhoven, Spijkenisse, Vierpolders, Vlaardingen, Vlaardinger Ambacht, IJsselmonde, Zuidland, Zwartewaal. 9. Het gebied van Ijeide.il, de gemeenten : Alkemade, Alphen a/d Rijn, Barwoutswaar- der, Benthuizen, Bodegraven, Boskoop, Hazerswoude, Hillegom, Katwijk, Koudekerk, Lange Ruige Weide, Leiden, Leiderdorp, Leimuiden, Lisse, Nieuwkoop, Nieuwveen, Noordwij k, Noordwijkerhout, Oegstgeest, Papekop, Rietveld, Rijksaterwoude, Rijnsburg, Sassenheim» Ter Aar, Valkenburg, Voorhout, Voorschoten Waarder, Warmond, Woerden, Woubrugge, Zevenhoven, Zoeterwoude, Zwammerdam. 10. Hetgebiedvan Dordrecht, de gemeenten : Alblas (Oud), Alblasaerdam, Ameide, Arkel, Asperen, Beijerland (Nieuw), Beijerland (Oud), Beijerland (Zuid), Bleskensgraaf, den Bommel, Brandwijk, Dirksland, Dordrecht, Dubbeldam, Everdineén, Giessendam, Giessen-Nieuwkerk, Goedereede, Gorinchem, Goudriaan, Goudswaard, 's-Gravendeel, Groot Ammers, Hageatein, Hardinxveld, Heerjansdam, Hei en Boeicop, Heinenoord, Hendrik Ido Ambacht, Herkingen, Heukelum, Hoog Blokland, Hoornaar, Kedichem, Klaaawaal, Langerak, Leerbroek, Leerdam, Lekkerkerk, Nieuw Lexmond, Maasdam, Meerkerk, Melissant, Middelharnis, Molenaarsgraaf, Mijnsheerenland, Nieuwpoort, Noordeloos, Numansdorp, Ooltgensplaat, Ottoland, Ouddorp, Papendrecht, Peursum, Piershil, Puttershoek, Schelluinen, Schoonrewoerd, Sliedrecht, Sommelsdijk, Stad aan het Haringvliet, Stellendam, Streefkerk, Strijen, Tienhoven, Tonge (Nieuwe), Tonge (Oude), Vianen, Westmaas, Wijngaarden, Zwijndrecht. 11. Het gebied van Amsterdam, de gemeenten : Aalsmeer, Amsterdam, Ankeveen, Blaricum, Broek in Waterland, Buiksloot, Bussum, Diemen, 's-Graveland, Hilversum, Huizen, Ilpendam, Kortenhoef, Landsmeer, Laren, Marken, Monnikendam, Muiden, Naarden. Nederhorst den Berg, Nieuwendam, Nieuwer Amstel, Oostzaan, Ouder Amstel, Ransdorp, Sloten, Uithoorn, Watergraafsmeer, Weesp en Weesperkarspel. 12. Het gebied van Haarlem, de gemeenten :  53 - Assendelft , Bennebroek, Beverwijk, Bloem endaal, Haarlem, Haarlemmerliede en Spaarnwoude, Haarlemmermeer, Heemskerk, Heemstede, Jisp, Koog aan de Zaan, Krommenie, Schoten, Spaarndam, Citgeest, Velsen, Westzaan, Wormer, Wormervéer, Wijdewormer, Wijk aan Zee en Duin, Zaandam, Zaandijk, Zandvoort. 13. Het gebied van A Ikmaar, de gemeenten : Abbekerk, Akersloot, Alkmaar, Andijk, Anna Paulowna, Avenhom, Barsingerhorn, Beemster, Beets, Bergen, Berkhout, Blokker, Bovenkarspel, Broek op Langendijk, Callantsoog, .Castricum, Edam, Egmond aan Zee, Egmond binnen, Enkhuizen', Graft, Grooteboek, Harenkarspel, Heerhugowaard, Heiloo, Helder, Hensbroek, Hoogkarspel, Hoogwoua, Hoorn, Katwoude, Koedijk, Kwadijk, Limmen, St. Maarten, Medemblik, Middelie, Midwoud, Nibbixwoud, Nieuwe-Niedorp, Noord-Seharwoude, Obdam, Oosthuizen, Opmeer, Opperdoes, Oterleek, Oudendijk, Oude-Niedorp, Oudkarspel, Oudorp, St. Pancras, Petten, Purmerend, de Rijp, Schagen, Schellinkhout, Schermerhom, Schoor!, Spanbroek, Sybekarspel, Twisk, Ursem, Venhuizen. Warder, Warmenhuizen, Wevershoof, Westwoud, Wieringen, Wieringerwaard, Winkel, Wognum, Wijdenes, Zuid- en NoordSchermer, Zuid-Scharwcude, Zvraog, Zijpe, benevens de eilanden Texel en Vlieland. 14. Het gebierl van Qoes • de gemeenten in de provincie Zeeland. 15. Het gebied van Utrecht de gemeenten in de provincie Utrecht, benevens de gemeenten Barneveld, Hoevelaken, !N ij kerk, Scherpenzeel. 16. Het gebied van Zwolle, de gemeenten : Avereest, Blankenham, Blokzijl, Dalfsen, Beventer, Diepenveen, Genemuiden, Giethoorn, Grafhorst, Gramsbergen, den Ham, Hardenberg (Ambt), Hardenberg (Stad), Hasselt, heino, Kampen, Kamperveen, Kuinre, Nieuwleusen, Oldemarkt, Olst. Ommen. fAmht.V Ommpn (Stad), Raalte, Staphorst, Steenwijk, Steen- wnkerwold, Vollenhove (Ambt). Vollenhove (Stad), Wanneperveen, Wilsum. Wiihe. IJssel- muiden. Zalk en Vperaten 7wnrfol„io ^™,17„ Zwollerkerspel, benevens het eiland Urk. 17. Het gebied van Enschedé, de gemeenten :  64 - Almelo, Bathmen, Home, Delden, (Ambt), Delden (Stad), Denekamp, Diepenheim, Enschedé, Goor, Haaksbergen, Hellendoorn, Hengelo, Holten, Lonneker, Losser, Markelo, Oldenzaal, Ootmarssum, Rijssen, Tubbergen, vriezenveen, Weerselo, Wierden. 18. Het gebied van Maastricht, de gemeenten in de provincie Limburg, behalve de onder 26 en 5c genoemde. Onze Minister van Arbeid is belast met de uitvoering van dit besluit, dat in de Neder andsche Staatscourant zal worden geplaatst. Het Loo, 19 Juli 1920. WILHELMINA. De Minister van Arbeid, Aalbbrse. Besluit van den 20sten Juli 1920, S. 615, tot bepaling van den dag waarop art. 17 der Warenwet (Staatsblad 1919 n°. 581) in werking treedt. Wij WILHELMINA, enz. Op de voordracht van Onzen Minister van Arbeid van 14 Juli 1920 n°. litt. A., afdeeling Volksgezondheid; Gelet op artikel 36 der Warenwet (Staatsblad 1919 n°. 681); Hebben goedgevonden en verstaan te bepalen: Eenig artikel. Artikel 17 der Warenwet (Staatsblad 1919 n°. 581) treedt in werking met ingang van den dag, waarop dit besluit wordt afgekondigd. Onze Minister van Arbeid is belast met de uitvoering van dit besluit, dat in het Staatsblad zal worden geplaatst. Het Loo, den 20sten Juli 1920. WILHELMINA. De Minister van Arbeid, Aalbeese. (Uitgeg. 30 Jvli 1920.)    S.&J. N-.99, DERDE AANVULLING der WARENWET 1919. Besluit van 5 Augustus 1920, S. 686, tot vaststelling van het formulier van afkondiging van plaatselijke verordeningen op de keuring van waren. Wij WILHELMINA, enz. Op de voordracht van Onzen Minister van Arbeid van 17 Juni 1920, n°. 10522, afdeeling Volksgezondheid; Gezien artikel lO. eerstèlid van de Warenwet. Staatsblad 1919, n°. 581 ; Overwegende, dat bij algemeenen maatregel van bestuur moet worden vastgesteld het formulier van afkondiging voor de verordeningen op de keuring van waren; Den Raad van State gehoord (advies van 20 Juli 1920, n°. 41); Gelet op het nader rapport van Onzen I Manster van Arbeid van 30 Juli 1920,n°. 13640. ü afdeelmg Volksgezondheid ; Hebben goedgevonden en verstaan ■ te bepalen : Art 1. Het formulier van afkondiging bedoeld in artikel 10, eerste lid der Warenwet Staatsblad 1919, n. 581, luidt : „De burgemeester en wethouders van doen te weten, dat door den raad dier gemeente - m ?Uue vergadering van is vastge¬ steld de volgende verordening: I (titel der verordening) I (inhoud der verordening) zijnde deze verordening door de Gedep. Staten §7.?£ ■■ ■■ ■■■ b5 besluit van (bij Konink- "Jk, besluit van ) goedgekeurd" En is hiervan afkondiging geschied naar het behoort, den enz". In geval van toepassing van artikel 197 der Gemeentewet worden de woorden: „bij besluit van goedgekeurd" vervangen door de woorden: „goedgekeurd blijkens het niet inzenden van hunne beslissing of van bericht de beslissing verdagende, binnen twee maanden na den dag, waarop de verordening hun is aangeboden". i j2 j 1x1 Jï?1 ?eval' bedoeld in artikel 9, derde lid der Warenwet, Staatsblad 1919, n° 581 luidt het formulier van afkondiging, bedoeld m 1 I0> eerste lid dier wet, aldus • „De burgemeester en wethouders van doen te weten, dat door de Gedeputeerde btaten van bij besluit van  — 62 — ving over de helft der verbouwirigs- of uitbreidingskosten niet door Rijk of kringgemeenten wordt bijgedragen. g. afschrijving op de waarde van de inrichting van de laboratoria en verdere dienstgebouwen mag niet op de exploitatie-rekening worden gebracht. 6. Onverwijld na goedkeuring van de begrooting der centrale gemeente (daaronder begrepen eventneele aan vullings begrootingen voor zoover betrekking hebbende op den keuringsdienst), door Gedeputeerde Staten, geven deze aan de besturen der centrale gemeenten en der kringgemeenten kennis van het bedrag, dat als bijdrage in de kosten van den keuringsdienst voor het volgend dienstjaar ten laste van elke femeente komt, zulks onder overlegging aan de esturen der kringgemeenten van een afschrift van dat gedeelte dier goedgekeurde begrooting, dat betrekking heeft op den keuringsdienst. Wordt het besluit van Gedeputeerde Staten tot goedkeuring van de begrooting der centrale gemeente door Ons vernietigd, voor zoover betreft dat gedeelte dier begrooting, dat betrekking heeft op den keuringsdienst, dan zenden Gedeputeerde Staten een nadere kennisgeving, als in het voorgaande lid bedoeld, onverwijld na de definitieve goedkeuring der begrooting. 7. De berekening van de bijdrage, voor iedere gemeente, zal geschieden volgens het bevolkingscijfer op den laatsten December van het voorgaande jaar. Bij verschil van meening over het bedrag der door ieder der kringgemeenten verschuldigde bijdrage tusschen Gedeputeerde Staten en één of meer der kringgemeenten of de centrale gemeente, kunnen de besturen dier kringgemeenten of van de centrale gemeente binnen twee weken na de ontvangst der kennisgeving, bedoeld in artikel 6, bij Ons tegen de beschikking van Gedeputeerde Staten in beroep komen. rfS3!al Onze beslissing wordt ia afschrift aan Gedeputeerde Staten en aan de besturen der centrale gemeente en der betrokken kringgemeenten medegedeeld. 8. De bijdragen der kringgemeenten moeten in haar geheel worden voldaan vóór of op den eersten Juli van het jaar, waarop de bijdragen betrekking hebben of voor het geval Gedeputeerde Staten de kennisgeving, bedoeld in artikel 6, eerst na dezen datum hebben gedaan, binnen een maand nadat de besturen der kringgemeenten bedoelde kennisgeving hebben ontvangen. Bij verzuim van tijdige voldoening is over de verschuldigde bijdrage 1/10 ten honderd aan rente Verschuldigd voor iederen dag, welken het betrokken gemeentebestuur in gebreke is. 9. Blijkt uit de rekening en verantwoording van de ontvangsten en uitgaven der centrale gemeente over het afgeloopen dienstjaar, dat de uitgaven voor den keuringsdienst over dit jaar  — 63 — na aftrek der ontvangsten lager zijn geweest dan de raming, dan zullen Gedeputeerde Staten onverwijld na vaststelling der rekening en verantwoording aan Onzen Minister en aan de besturen der centrale gemeente en der kringgemeenten keunis geven, welk bedrag het Rijk en ieder der laatstbedoelde gemeenten over hetvvoorafgaande jaar te veel betaald heeft. Dit bedrag wordt in mindering gebracht van de eerstvolgende jaarlijksehe storting of stortingen. 10. Wanneer hit bestuur van de centrale gemeente een der in dit besluit genoemde voorwaarden niet naleeft, kan, na schriftelijke aanzegging daarvan door Onzen Minister, aan het bestuur der centrale' gemeente iedere toezegging van een Rijksbijdrage worden teruggenomen. Onze Minister van Arbeid is belast met de •**°ering van dit besluit, dat in het Staatsblad zal worden geplaatst en waarvan afschrift zal worden gezonden aan den Raad van State en aan de Algemeene Rekenkamer. Het Loo, den 30sten September 1920. WILHELMINA. De Minister van Arbeid, Aalbebse. (üitgeg. 13 Oet. 1920.) Bekendmaking van den Minister van Arbeid van 9 October 1920 (Staatscourant n°. 196), betreffende wijziging van het K. B. van 19 Juli 1920, n°. 33, opgenomen in de Staatscourant van 26 Juh 1920, n°. 143, houdende aanwijzing van de keuringskringen voor de toepassing der Warenwet. 1. in den keuringskring van 's Hertogenbosch is opgenomen de gemeente Best; 2. de gemeente Herwijnen is van den keuringskring 's Hertogenbosch overgebracht naar den keunngskring Nijmegen; 3. van den keuringskring Alkmaar is geschrapt het eiland Vlieland. Besluit van 2 November 1920, n°. 79, Ned. Staatse. n°. 216, tot uitvoering van art. 34 der Warenwet (Staatscourant 1919, n°. 581). Wij WILHELMINA, bnz. Op de voordracht van Onzen Minister van Arbeid van 29 October 1920, n°. 26 D, afdeeling Volksgezondheid ; Gelet op het bepaalde bij artikel 34 van de Warenwet (Staatsblad 1919, n°. 581); Hebben goedgevonden en 1 verstaan te bepalen : Art. 1. De op 1 Januari 1919 in de provinciën Groningen, Friesland en Drenthe bestaande provinciale keuringsdiensten voor waren en andere artikelen blijven na het in werking treden der Warenwet bestendigd onder de navolgende voorwaarden: I. De keuringsdiensten strekken zich uit over alle gemeenten in de provincie gelegen  — 64 — en bovendien over die gemeenten buiten de provincie, welke ingevolge de indeeling van net Bij k in keuringsgebieden daartoe zullen worden aangewezen. LL De artikelen 4, 5 en 6, 3de lid, der Warenwet vinden overeenkomstige toepassing, met dien verstande, dat Gedeputeerde Staten wat betreft artikel 6 in de plaats treden van den daarbij bedoelden gemeenteraad en wat betreft artikel 6, 3de lid, m de plaats van burgemeester en wethouders der gemeente, waar de keuringsdienst is gevestigd. TTT, De instructies, alsmede alle besluiten tot intrekking, wijziging of aanvulling van instructies betreffende den dienst en het personeel daaraan verbonden, zijn onderworpen aan de goedkeuring van Onzen Minister van Arbeid. IV. Het bestuur der provincie biedt de noodige verordeningen en instructies betreffende den keuringsdienst binnen zes maanden na het in werking treden van dit besluit aan Ons, respectievelijk aan Onzen Minister van Arbeid ter goedkeuring aan. De bestaande provinciale verordeningen en instructies betreffende den keuringsdienst vervallen met ingang van den dag, dien W'j vaststellen. Ten aanzien van overtredingen, voor dat tijdstip begaan, blijven nochtans de verordeningen van toepassing. V. Acht de Minister van Arbeid, den betrokken inspecteur van de volksgezondheid gehoord, op eenig punt den dienst niet voldoende, dan moet het bestuur der provincie ten genoegen van dien Minister daarin voorzien. 2. Van het personeel behoorende tot den keuringsdienst zijn met het opsporen van overtredingen, bij of krachtens de Warenwet strafbaar gesteld, belast het hoofd van het laboratorium en verder die ambtenaren van den dienst, die de Gedeputeerde Staten aanwijzen. 8. Ten aanzien van de verdeeling van de jaarlijksche kosten van den keuringsdienst vindt artikel 13, eerste lid, der Warenwet overeenkomstige toepassing, met dien verstande, dat in de jaarlijksche kosten niet behoeft te worden bijgedragen door de provincie. De voorwaarden, welke krachtens dat artikel zijn gesteld bij Ons besluit van 30 September 1920, Staatsblad n°. 766, alsmede de voorschriften daarin gegeven voor de begrooting van de kosten van den dienst, de verdeding daarvan over en de voldoening daarvan door de gemeenten, zijn van toepassing ten aanzien van den provincialen kueringsdienst, behoudens het volgende : 1». Waar in ons bovenvermeld besluit wordt gesproken van „de centrale gemeente", wordt behalve in artikel 2, 3°, onder 6, van dit besluit, waar deze woorden gehandhaafd-bljjven met inachtneming van het hieronder bn 2°  — 65 — tot en met 7° bepaalde, gelezen „de provincie" ; in plaats van „de kringgemeenten wordt gelezen „de binnen het gebied van den keuringsdienst gelegen gemeenten" behalve in artikel 2, 3°, onder o, waar eerstgenoemde woorden gehandhaafd blijven. 2°. Het bepaalde in artikel 2, 10°, wordt gelezen als volgt: Jaarlijks zenden Gedeputeerde Staten een afschrift van de ontwerp-begrooting, van de ontwerp-rekening en verantwoording en van de daarbij behoorende toelichtende stukken van den keuringsdienst, zooals deze door den directeur van dezen dienst aan het college worden ingezonden, aan de besturen der binnen het gebiedf van den dienst gelegen gemeenten, met uitnoodiging hunne eventueSe opmerkingen ter zake binnen drie weken na ontvangst aan Gedeputeerde Staten mede te deelen. Wanneer de Provinciale Staten wijziging brengen in de bovenbedoelde ontwerpen, doen zij te gelijker tijd met het toezenden aan Ons van de provinciale begrooting voor het volgend dienstjaar en van de rekening en verantwoording over het afgeloopen dienstjaar, een uittreksel, houdende de posten van dat gedeelte der begrooting en der rekening en verantwoording, dat betrekking heeft op den keuringsdienst, toekomen aan de besturen van alle binnen het gebied van den dienst gelegen gemeenten. In dit geval kunnen laatstbedoelde gemeentebesturen binnen drie weken na ontvangst van het uittreksel bovenbedoeld hunne bezwaren tegen de ingediende begrooting en rekening en verantwoording voor zooveel betreft den provincialen keuringsdienst aan ons kenbaar maken. 3°. In artikel 2, onder 11», vervallen de woorden : „aan Gedeputeerde Staten". 4°. In de eerste alinea van artikel 2, onder 12", wordt in plaats van „De raad der centrale gemeente draagt zorg" gelezen „Gedeputeerde Staten dragen zorg". De tweede alinea van artikel 2, onder 12°, wordt gelezen als volgt: „Bedoelde vergoedingen zijn verschuldigd volgens een bijzonder tarief, dat het bestuur der provincie met inachtneming van de artikelen 126sexies, 126deci'es en \26undecies der Provinciale Wet vaststelt". De derde alinea van artikel 2, onder 12», wordt gelezen als volgt: „Indien naar het oordeel van Onzen Minister door het verleenen van bijzondere diensten als bovenbedoeld de keuringsdienst te zeer aan zijne bestemming wordt onttrokken, is Onze Minister bevoegd te bepalen, dat het verleenen van bedoelde diensten telkens vooraf aan zijne goedkeuring moet worden onderworpen. 5°. In artikel 3, 1ste lid, wordt in plaats van „door Gedeputeerde Staten" gelezen : „door Ons".  — 66 — 6°. In de 2de zinsnede van artikel 5, onder 6°, wordt in plaats van „burgemeesters en wethouders der centrale gemeente" gelezen „Onzen Commissaris in de provincie" en in plaats van „Onzen Commissaris in de provincie, waarin de centrale gemeente is gelegen" wordt gelezen „de beide anderen". 7°. In artikel 6, eerste lid wordt in plaats van „Gedeputeerde Staten" gelezen „Ons" en in plaats van „geven deze kennis" „geven Gedeputeerde Staten kennis". Het tweede lid vervalt. 8°. In artikel 7, 2de lid, wordt telkens in plaats van „kringgemeenten of de centrale gemeente" gelézen „binnen het gebied van den keuringsdienst gelegen gemeenten". In artikel 7, 3de lid, wordt in plaats van de woorden „en aan de besturen der centrale gemeente en der betrokken kringgemeenten" gelezen „en aan de besturen der betrokken gemeenten". 9°. In artikel 9 wordt in plaats van de woorden „en aan de besturen der centrale gemeente en de kringgemeenten" gelezen „en aan de besturen der binnen het gebied van den keuringsdienst gelegen gemeenten". 4. In de kosten van verbouwing of uitbreiding van laboratoria van den keuringsdienst, daaronder begrepen de kosten van aanvulling der inrichting, welke uitsluitend het gevolg zijn van het in werking treden der Warenwet, wordt door het Rijk voor de helft bijgedragen, mits de verbouwing of uitbreiding geschiede naar een plan, dat Onze Minister van Arbeid heeft goedgekeurd. De provincie draagt de andere helft van die kosten. Onze Minister van Arbeid is belast met de uitvoering van dit besluit, dat in de Staatscourant zal worden geplaatst en waarvan afschrift zal worden gezonden aan de Algemeene Rekenkamer. Het Loo, 2 November 192». WILHELMINA. De Minister van Arbeid, Aalberse. Besluit van 4 November 1920, n°. 62, Ned. Staatse. n°. 219, tot wijziging van het besluit van 19 Juli 1920, n°. 33, houdende aanwijzing van de keuringskringen voor de toepassing der Warenwet. Wij WILHEjUMINA, enz. Op de voordracht van Onzen Minister van Arbeid, van 1 November 1920, n°. 46 D, afdeeling Volksgezondheid; Hebben goedgevonden en verstaan te bepalen: in ons besluit van 19 Juli 1920, n°. 33, worden de volgende wijzigingen aangebracht: 1°. onder jtij. la, vervalt „Best" en „Boeker' en achter „Vlijmen" wordt ingevoegd „Vrijhoeve-Capelle" ;  — 67 - 2°. onder II, 2a, wordt achter „Bergevk" ingevoegd „Best" en • achter ■ „Bladel c a" wordt ingevoegd „Boekei" ; 3°. onder II, 3, vervalt „Vrijhoeve-Capelle" • 4°. onder II, 16, wordt achter „Avereest" ingevoegd „Bathmen" ; 5°. onder II, 17, vervalt „Bathmen". j Wnze Munster van Arbeid is belast met de mtvöenng van dit besluit, dat in de Nederlandscfie staatscourant zal worden geplaatst. Het Loo, 4 November 1920., WILHELMINA. De Minister van Arbeid, Aalberse. Besluit van den 5den Januari 1921 S ö ^•iU¥Vo°.?ri?g van artütel 6> 3de'lid,' en" 3d«Hl»4 derWarenwet (Staat», blad 1919, n°. 581). Wij WILHELMQTA' Op de voordracht van Onzen Minister van Arbeid van 7 December 1920, n°. 148 D afdeelmg Volksgezondheid; Gelet op de artikelen 6, 3de lid en 23, 3de lid. der Warenwet (Staatsblad 1919, n°, 581) • • Ge??n, ^* adTies van de Commissie bedoeld m artikel 17 dier wet; Den Raad van State gehoord (advies van 21 December 192», n". 38); Gelet op het nader rapport van Onzen Minister van Arbeid van 3 Januari 192], n". 255 D afdeeling Volksgezondheid; Hebben goedgevonden en verstaan te bepalen: Art. 1. Bij den opslag van in beslag genomen waren wordt een gedagteekende stalt opgemaakt, vermeldende den aard, de hoeveelheid, de verpakking, den toestand, de herkomst, de op het tijdstip van inbeslagneming door of ZXft 6n d™oteur van den keuringsdienst geschatte waarde van de waren en zoo mogelijk ook den inkoopsprijs. - 6 J Deze staat wordt door of namens den directeur van den keuringsdienst onderteekend. Jien afschrift van dezen staat wordt verstrekt aan dengene, bij wien de waren zijn in beslag genomen. J 2. De bewaring van in beslag genomen waren geschiedt onder zoodanige Voorzorgen verandering of waardevermindering zooveel mogelijk wordt voorkomen; vaststtt^01118* dOT WMen Steeds behoor,Ük J; Plaats yan te worden bewaard kunnen worden™ ^k gebniik ongeB«°ikt gemaakt a. alle waren, waarvan door onmiddelhïk ongeschikt maken een verdere waardeve3e. ring kan worden voorkomen: wJ?jJ?^ie Waren' ^ door intredend bederf hinderink worden voor de omgeving.  — 68 — 4. Het ongeschikt maken van waren voor meiischelijk gebruik geschiedt op dusdanige wijze, dat de waarde der waar voor andere doeleinden nog zooveel mogelijk behouden De ambtenaren, bedoeld in artikel 21 der wet, zijn bevoegd, om, indien zij zulks gewenscht aohten, aan monsters, volle melk, afgeroomde melk en zoeten room als bederfwerend middel per Liter aan het monster toe te voegen 1 gram kaliumbichromaat of 1,6 c.M3 formaline (voldoende aan de eischen van de Nederlandsche Pharmacopee). 6. Dit besluit treedt in werking met ingang van een door Ons te bepalen dag. Onze Minister van Arbeid is belast met de uitvoering van dit besluit, dat in het Staatsblad zal worden geplaatst en in afschrift zal worden gezonden aan den Raad van State. 's-Oravenhaee, den 5den Januari 1921. WILHELMINA. De Minister van Arbeid, Aalberse. (Uitgeg. 25 Januari 1921.) Besluit van den 8sten Februari 1921, S. 54, bepalende het tijdstip van mwerkingtreding van artikel 13 der Warenwet (Staatsblad 1919, n°. 581). Wij WILHELMINA, enz. Op de voordracht van Onzen Minister van Arbeid van 4 Februari 1921, n». 429 D, Afdeeling Volksgezondheid; Gelet op het bepaalde bij artikel 3b der Warenwet (Staatsblad 1919, n°. 581); Hebben goedgevonden en verstaan: te bepalen: UUBtftÉM artikel 13 der Warenwet (Staatsblad 191», n°. 581) treedt in werking met ingang van den dag, volgende op dien, waarop dit besluit wordt afgekondigd. , , Onze Minister van Arbeid is belast met de uitvoering van dit besluit, dat in het Staatsbladzal worden gejilaatst. _ 's-Gravenhage, den 8sten FebruanlSMl. WILHELMINA. De Minister van Arbeid, Aalbersb. (Uitgeg. 4 Maart 1921).    S.&J. N°.99. VIERDE AANVULLING dkr WARENWET 1919. Besluit van den ISden Maart 1921, S. 592, strekkende tot uitvoering van artikel' 13 der Warenwet (Staatsblad 1919, n°. 581) Wij WILHELMINA, enz. Op de voordracht van Onzen Minister van Arbeid van 2 Februari 1921 n°. 387 D, Afdeeling Volksgezondheid ; Gelet op artikel 13, lstê lid der Warenwet {Staatsblad 1919, n°. 581); Den Raad van State gehoord (advies van 22 Februari 1921, n°. 30); Gezien het nader rapport van Onzen Minister van Arbeid van 16 Maart 1921, n°. 573 D, Afdeeling Volksgezondheid; Hebben goedgevonden en verstaan : te bepalen : Art. tl In dit besluit wordt verstaan onder : a. „Onze Minister", de Minister van Arbeid • b. „de wet", de Warenwet (Staatsblad 1919 n°. 581); c. „de centrale gemeente", *de gemeente waar de keuringsdienst is gevestigd; d. ..de krinpfi'emfipinr.ATi" At* het gebied van den keuringsdienst gelegen gemeenten ; e. „Gedeputeerde Staten", de Gedeputeerde Staten van de provincie waarin de centrale gemeente is gelegen. 2. De toekenning van een Rijksbijdrage als bedoeld in artikel 13 der wet geschiedt onverminderd het bepaalde in artikel 4 der wet onder de volgende voorwaarden : 1°. De Raad van de centrale gemeente stelt met toepassing van artikel 114 bis van de Gemeentewet voor den keuringsdienst een afzonderink financieel en administratief béneer in. Met dit beheer worden belast burgemeester en wethouders der centrale gemeente, i Bï d\ beg100*™» voor den keuringsdienst kan het bestuur der centrale gemeente zich de bevoegdheid voorbehouden tot af- en overschrnving op de posten der begrooting. -°. De dienst werkt zonder onderscheid van gemeente of personen in het geheele gebied ter uitvoering van de wet en van de krachtens de wet gegeven voorschriften. 3°. De dienst moet staan onder leiding van eeii^dire<^-scheikundige. Aan den dienst moeten znn verbonden : o. twee of meer scheikundigen, die eene wetenschappelijke opleiding hebben genoten. Bovendien moet, tenzij aan het bestuur der  — 70 — centrale gemeente door Gedeputeerde Staten of in het geval bedoeld bij artikel 8 der wet door Ons ontheffing van deze verplichting wordt verleend, de dienst de beschikking hebben over één of meer veeartsen (die geen particuliere praktijk uitoefenen) en wel, hetzij uitsluitend ten eigen behoeve, hetzij gezamenlijk met een anderen dienst. 6. Een voldoend aantal keurmeesters. Onze Minister kan nadere voorschriften geven met betrekking tot de bevoegdheid om als keurmeester op te treden. 4. Aan de goedkeuring van Onzen Minister zijn onderworpen : a. de algemeene organisatie van den dienst; b. het koopen, huren of stichten van gebouwen voor den dienst, benevens alle verbouwingen of uitbreidingen van de tot den dienst behoorende gebouwen, alsmede het koopen, in erfpacht of opstal nemen van den voor de stichting der dienstgebouwen benoodigden grond, onderscheidenlijk de aanwijzing van reeds aan de gemeente krachtens eenig zakelijk recht toebehoorenden grond en de terzake voorgenomen overeenkomsten ; c. de benoeming van den directeur-scheikundige, welke evenals die van den scheikundige en den veearts geschiedt door den Raad der centrale gemeente. 5°. De Raad der centrale gemeente draagt zorg, dat het aan den dienst te verbinden personeel vóór zijn aanstelling geneeskundig wordt onderzocht op lichamelijke geschiktheid en dat geen personeel in dienst wordt genomen of gehouden, dat gevaar oplevert voor verspreiding van nader door Onzen Minister aan te wjjzen ziekten, alsmede dat personeel, zoolang dat gevaar aanwezig is, geen dienst doet. Onder lichamelijke geschiktheid wordt, voor zoover het personeel van den keuringsdienst betreft, dat met onderzoek of met opsporing van overtredihge.1 is belast, ook verstaan: „het afwezig zijn van kleurenblindheid". De Raad der centrale gemeente stelt onder goedkeuring van Gedeputeerde Staten bepalingen vast betreffende het toekennen van wachtgeld aan personeel, dat op grond van de voorgaande bepaling uit den gemeentedienst. is ontslagen. 6°. Aan den hoofdinspecteur en aan de betrokken inspecteurs van het Staatstoezicht op de Volksgezondheid, die belast zijn met het toezicht op de naleving van de Warenwet, wordt te allen tnde toegang verleend tot de terreinen en gebouwen van den dienst. T°. Het bestuur van de centrale gemeente is fehouden Onzen Minister benevens de onder 6 edoelde ambtenaren van het Staatstoezicht op de Volksgezondheid, desgevraagd, alle verlangde inlichtingen den dienst betreffende, desgewenscht ook schriftelijk, te verschaffen. 8°. Het bestuur der centrale gemeente is gehouden de gebouwen en goederen, tot den  — 72 — e. het totaal aintal inspectiën van winkels, opslagplaatsen, pakhuizen, fabrieken, enz. door het personeel van den dienst in het afgeloopen jaar verricht, in de centrale gemeente en in iedere der kringgemeenten: d. het totaal aantal der bijzondere onderzoekingen als bedoeld onder n°. 12 van dit artikel met vermelding van den aard en de bijzonderheden van die onderzoekingen. Onze Minister is bevoegd nadere voorschriften te geven nopens de inrichting van het bovengenoemd verslag. 12°. De Raad der centrale gemeente draagt zorg, dat van alle diensten, door den keuringsdienst ten behoeve van de centrale gemeente, van een kringgemeente of van particulieren, die ingezetenen zijn van de centrale gemeente of een der kringgemeenten, bewezen, welke buiten verband staan met de uitvoering van de bepalingen krachtens de wet gegeven, afzonderlijk aanteekening wordt gehouden en dat afzonderlijk boek wordt gehouden van alle vergoedingen deswege genoten. Bedoelde vergoedingen zijn verschuldigd volgens een bijzonder tarief, dat de Raad der centrale gemeente, met inachtneming van de artikelen 232—236 en 254 der Gemeentewet, vaststelt. Indien naar het oordeel van Gedeputeerde Staten, of in het geval, bedoeld bij artikel 8 der wet van Ons, door het verleenen van bijzondere diensten als bovenbedoeld de keuringsdienst te zeer aan zijne bestemming wordt onttrokken, zijn .Gedeputeerde Staten, respectievelijk Wij bevoegd te bepalen, dat het verleenen van bedoelde diensten telkens vooraf aan hun, respectievelijk Onze goedkeuring moet worden onderworpen. 3. De verzoeken om eene Rijksbijdrage als bedoeld in artikel 13, 1ste lid der wet, worden door het bestuur der centrale gemeente metde daarbij behoorende stukken binnen drie maanden na goedkeuring door Gedeputeerde Staten van de begrooting voor den keuringsdienst voor het jaar, waarop het jaar, waarop het verzoek betrekking heeft, daaronder begrepen eventueele aanvullingsbegrootingen gericht tot Onzen Minister. Onze Minister beslist binnen drie maanden nadat het verzoek inkwam en stelt het bedrag der bijdrage vast na den betrokken inspecteur van de volksgezondheid te hebben gehoord. De bijdrage wordt vastgesteld op den grondslag van het bedrag, waarmede het totaal der voor het betrokken jaar geraamde uitgaven het totaal der geraamde inkomsten (daaronder niet begrepen de bijdragen der kringgemeenten en van het Rijk) overtreft. De bijdrage wordt uitgekeerd aan de centrale gemeente. Verzoeken om toekenning van Rijksbijdragen in de kosten van den keuringsdienst, die na den gestelden termijn worden ingediend blijven buiten behandeling.  — 73 — 4. Bij het verzoek om een Rijksbijdrage moet worden overgelegd: a. eene volledige en uitgewerkte opgave van alle voor het betrokken dienstjaar geraamde exploitatiekosten, onderscheiden in: 1°. salarissen en bijdragen in en toeslagen op pensioenen voor het personeel alsmede eventueel te verleenen wachtgelden aan op grond van artikel 2 onder 5 buiten dienst gesteld personeel; 2°. chemicaliën; 3°. instrumenten en utensilién ; *J 4°. boeken en tijdschriften ; 5°. water, gas en electriciteit; j 6°. administratiekosten; 7°. kosten van bewaring van in beslag genomen goederen ; 8°. transportmiddelen; 9°. herstel en onderhoud, zoowel van gebouwen als laboratoriuminrichting en transportmiddelen ; 10°. brandstoffen; 11°. aankoop van monsters, als bedoeld in artikel 21, 2de lid der wet; 12°. reis- en verblijfkosten van het personeel ; 3°. huishuur of rente van stichtingskosten van het laboratorium en verdere gebouwen van den dienst overeenkomstig het bepaalde in artikel 5, alsmede rente van de aanschaffingskosten van den inventaris der dienstgebouwen, 14°. afschrijving wegens waardevermindering van de tot den dienst behoorende gebouwen, voor zoover deze laatste eigendom zijn van de centrale gemeente, e.w. overeenkomstig het bepaalde in artikel 5; 15°. kosten van verzekering tegen brandschade ; 16°. grondlasten, voor zoover de gebouwen van den dienst en de daartoe behoorende grond krachtens eigendom of eenig zakelijk recht in het bezit zijn van de centrale gemeente alsmede voor het geval de bij de dienstgebouwen behoorende grond in erfpacht of opstal is verkregen, het bedrag van den jaarlijkschen canon; 17°. diverse uitgaven, voor zoover niet vallende onder een der voorgaande posten; 18°. onvoorziene uitgaven; - • b. eene volledige en uitgewerkte opgave van alle voor het betrokken dienstjaar terzake van den keuringsdienst geraamde baten, daaronder begrepen de vergoedingen wegens door den keuringsdienst te verrichten onderzoekingen; van de bijdragen der centrale gemeente en der knnggemeeriten als bedoeld in artikel 13, le lid der wet, benevens ontvangsten voor buiten dienst gestelde goederen, behoorende tot den keuringsdienst. De noodige bewijsstukken worden ingeval en voor zoover Onze Minister zulks verlangt, aan dezen overgelegd. 5. Bij de raming van de jaarlijksche kosten  74 van den dienst als bedoeld in artikel 13, le lid, der wet, worden de volgende voorschriften in aebt genomen: a. wordt de dienst gevestigd in een buurhuis, dan wordt de huurprijs op de exploitatiebegrooting gebracht; 6. wordt de dienst gevestigd in een perceel, dat reeds vroeger eigendom van de gemeente was, dan wordt een nader door Onzen Minister aan te wijzen percentage van de geschatte waarde van het perceel alsmede van den daarbij behoorenden grond, voor zoover aan de gemeente in eigendom behoorende, als vergoeding van rente van het stichtingskapitaal op de exploitatiebegrooting gebracht. De schatting van de waarde van het perceel en eventueel van den daarbij behoorenden grond geschiedt door drie deskundigen, waarvan één wordt aangewezen door Onzen Minister, één door Burgemeester en Wethouders der centrale gemeente en de derde door Onzen Commissaris in de provincie, waarin de centrale gemeente is gelegen; c. wordt de dienst gevestigd in een opzettelijk daarvoor gebouwd perceel, dan wordt op de exploitatiebegrooting gebracht een nader door Onzen Minister aan te wijzen percentage der stichtingskosten als vergoeding van rente van het stichtingskapitaal; d. wordt de dienst gevestigd in een perceel, dat reeds vroeger eigendom van de gemeente was, doch dat na het in werking treden van de wet verbouwd of uitgebreid is, dan wordt een nader door Onzen Minister aan te wijzen percentage van de geschatte waarde van het perceel vóór de verbouwing of uitbreiding op de exploitatiebegrooting gebracht, vermeerderd met een nader door Onzen Minister aan te wijzen percentage van de verbouwings- of uitbreidingskosten (daaronder begrepen kosten van eventueel voor de verbouwing of uitbreiding of aan te koopen grond). De schatting van de waarde van het perceel vóór de verbouwing of uitbreiding geschiedt overeenkomstig het bepaalde onder b, 2de lid, van dit artikel; e. aflossing van de kosten van gebouwen of van de inrichting daarvan mag niet op de exploitatiebegrooting worden gebracht; /. wegens waardevermindering mag als afsohrijving op de exploitatiebegrooting worden gebracht een bedrag van ten hoogste 1% pCt. ten honderd van : o) de waarde van de bestaande gebouwen berekend naar de geschatte waarde; b) de kosten van nieuw gebouwde perceelen en van verbouwing of uitbreiding sedert het in werking treding van de wet van bestaande gebouwen; jjf. afsclmjving op de waarde van de inrichting van de laboratoria en verdere dienstgebouwen mag niet op de exploitatiebegrooting worden gebracht;    S. & J. No. 99. VIJFDE AANVULLING der WARENWET 1919 Besluit van 21 April 1921, h°. 26. Ned. Staatscourant n°. 79, tot wijziging van het Kon. Besluit van 19 Juli 1920, n°. 33. Wij WILHELMINA, Enz. Op de voordracht van Onzen Minister van Arbeid van 16 April 1921, n°. 782 D, afdeeling Volksgezondheid; Gelet op het bepaalde bij artikel 1, I, van Ons besluit van 2 November 1920, n°. 79; Hebben goedgevonden- en verstaan : te bepalen: na II van Ons besluit van 19 Juli 1920 n°. 33, gewijzigd bij Ons besluit van 4 November 1920 n°. 62, wordt ingevoegd : „III. De eilanden 'Vlieland en Terschelling worden ingedeeld bij het gebied van den provincialen keuringsdienst voor waren en andere artikelen voor friesland." Onze Minister van Arbeid is belast met de uitvoering van dit besluit, dat in de Nederlandsclie Staatscourant zal worden geplaatst. 's-Gravenhage, 21 April 1921. WILHELMINA. De^Minister van Arbeid, Aalberse.   S. & J. No. 99. ZESDE AANVULLING der WARENWET 1919 Beschikking van den Minister van Arbeid van 6 Mei 1921, Ned Staatscourant n°. 87, tot uitvoering van artikel 21, 2e lid, der Warenwet (Staatsblad 1919, n°. 581.) De Minister van Arbeid; Gelet op art. 21, 2de lid, der Warenwet (Staatsb'ad 1919 n°. 581); Heeft goedgevonden te bepalen : I. Bij elke monsterneming- geldt in het algemeen, dat het monster zoo nauwkeurig mogelijk de gemiddelde samenstelling van de bemonsterde partij dient weer te geven. Te dien einde wordt, waar dit mogelijk is, de te bemonsteren voorraad goed dooreengemengd, waarna een gedeelte als monster wordt genomen. In die gevallen waar dé grootte der partij, de wijze van verpakking of de aard der te bemonsteren stoffen eene dergelijke dooreenmenging van den geheelen voorraad niet mogelijk doen zijn, worden van verschillende plaatsen der partij voetstoots kleine gedeelten genomen, waarna deze in goed gereinigd vaatwerk, of op eene schoone onderlaag, zoo mogelijk onder klein maken der grootere stukken, zorgvuldig worden gemengd, waarna van dit mengsel het monster wordt getrokken. Waar het mogelijk is, dient bij de monsterneming gebruik te worden gemaakt van t monsterbbren. W: item Van in het klein verpakte of opgemaakte waren of artikelen kunnen ook enkele eenheiden in ongeschonden, origineele verpakking als monster worden genomen. Monsters bestemd voor^bacteoriologisch onderzoek moeten, voor zoover dit mogelijk is, in oorspronkelijke verpakking worden genomen ; waar dit niet mogelijk is, dienen zij genomen te worden onder de voor dat doel gebruikelijke voorzorgen. De grootte der te nemen monsters, die in dejeersteJplaats afhankelijk is van den aard m n hit in U ElcUin crckizcik, v.cmt \fstgi-  82 steld door of namens den directeur van den keuringsdienst. Van net algemeen voorschrift, dat elk monster de gemiddelde samenstelling der bemonsterde 1 partij dient weer te geven, kan worden afgeweken, indien het noodig mocht blijken om slechts bepaalde gedeelten eener partij te bemonsteren; in die gevallen behoort dit bij de aanteekeningen der monsterneming vermeld te worden. II. De verpakking der genomen monsters ; behoort dusdanig te geschieden, dat verlies van bestanddeelen, alsmede verandering van . eigenschappen, samenstelling, hoedanigheid of toestand zooveel mogelijk wordt voorkomen, in zooverre deze veranderingen van invloed op de beoordeeling zouden kunnen zijn. Bij voorkeur dient als verpakkingsmateriaal van glas of aardewerk gebruik gemaakt te worden ; waar dit zonder bezwaar mogelijk is kan ook papier of metaal gebezigd worden. Het verpakkingsmateriaal dient volkomen rein te zijn. Terstond na de vulling wordt de verpakking gesloten, verzegeld en van zoodanig opschrift voorzien, dat de herkomst vaststaat. III. De verzegeling behoort zoodanig te geschieden, dat opening der verpakking zonder beschadiging van verpakkingsmateriaal of van het zegel onmogelijk is; zij dient te geschieden met stempelafdrukken in lak, of met z.g. loodjes door middel van een plom- beDea^Eianghebbende heeft onmiddellijk na de verzegeling de bevoegdheid het monster van zijn zegel te voorzien of met zijne handteekening te waarmerken. . IV. Dadelijk na. de monsterneming dient daarvan door den monsternemer aanteekening te geschieden in een tot dat doel. gehouden zakboekje, waarbij vermeld worden naam et woonplaats van den belanghebbende, plaats, datum en uur van monsterneming, naam van de bemonsterde waar of van het bemonsterde artikel en nummer en merk van de verpakking ; tevens kunnen andere gegevens, die voor een juiste beoordeeling van belang mochten zijn of welke de monsternemer vermeldenswaard mocht achten, aangeteekend worden. , , . , , . Nadat de monsters in het laboratorium ontvangen zijn, worden alle gegevens in de daarvoor bestemde registers ingeschreven, met vermelding van den naam van den monsternemer. 's Gravenhage, 6 Mei 1921. Voor den Minister, De Secretaris-Generaal, A. L. Scholtbns.  BS - Besluit van den llden Mei 1921, S. 673, tot het bepalen van den dag van inwerking treden van de artikelen 1, 6, 7, 8, 9, 10, 12, 15, 3e lid, 18, 19, 27, 28 en 29 der Warenwet (Staatsblad 1919, n°.- 581) en van het besluit van 5 Augustus 1920 (Staatsblad n°. 685), alsmede tot uitvoering van artikel 15, 3e lid, der Warenwet. Wij WILHELMINA, enz. Op de voordracht van Onzen' Minister van Arbeid van 12 Mei 1921, n°. 898 D, afdeeling Volksgezondheid; Gelet op het bepaalde bij de artikelen 15, 3de lid, en 36 der Warenwet (Staatsblad 1919, n°. 581); Hebben goedgevonden en verstaan: te bepalen: Art. 1. De artikelen 1, 6, 7, 8, 9, 10, 12, 15, 3e lid, 18, 19, 27, 28 en 29 der Warenwet (Staatsblad 1918, n°. 581, alsmede Ons besluit van 5 Augustus 1920 (Staatsblad n°. 685) treden in werking: a. voor de gemeenten, welke krachtens Ons besluit van 19 Juli 1920, n°. 33, zooals dit besluit sedert is gewijzigd, behooren tot de keuringsgebieden der gemeenten 's-Gravenhage, Leiden, Dordrecht, Utrecht, Arnhem en Enschede op 1 Juni 1921; 6. voor alle overige gemeenten op 1 Juli 1921; echter met dien verstande, dat artikel 6, 2e lid in verband met het bepaalde bij artikel 32, le lid der wet voor iedere gemeente wordt geacht in werking te zijn getreden op het tijdstip, waarop de verordening, bedoeld in artikel 32, le lid, der wet door den gemeenteraad is vastgesteld. 2. In de gemeenten, waar bij verordening eischen zijn gesteld, waaraan de waren melk en brood moeten voldoen, kunnen de desbetreffende voorschriften worden gehandhaafd tot bij algemeenen maatregel van bestuur, krachtens artikel 15, le lid, der wet eischen betreffende die waren zullen zijn gesteld. Onze Minister van Arbeid is belast met de uitvoering van dit besluit, dat voorzoover de artikelen 1 en 2 betreft, in het Staatsblad zal worden geplaatst. Het Loo, den 17den Mei 1921. WILHELMINA. De Minister van Arbeid, Aalberse. (Uitgeg. 31 Mei 1921).  84 ■ Besluit van den 20slen [Mei [1921, S. 731 strekkende tot uitvoering van artikel 34 der Warenwet (Staatsblad 1919, n°. 581). Wu WILHELMINA, enz. Op de voordracht van Onzen Minister van Arbeid van 13 Mei 1921, n°. 829 D, afdeeling Volksgezondheid; Gelet op het bepaalde bij artikel 34 van de Warenwet (Staatsblad 1919, n°. 581); Hebben goedgevonden en verstaan : te bepalen: ■ Art. 1. In dit besluit wordt verstaan onder : o. „Onze Minister", de Minister van Arbeid ; 6. „de wet", de Warenwet (Staatsblad 1919, iA 581); c. „kringgemeenten", de gemeenten, binnen het gebied van den provincialen keuringsdienst gelegen. . . 2. De op 1 Januari 1919 in de provinciën Groningen, Friesland en Drenthe bestaande provinciale keuringsdiensten voor waren en andere artikelen blijven na het in werking treden der wet bestendigd onder de navolgende voorwaarden : 1°. de keuringsdiensten strekken zich uit over alle gemeenten in de provincie gelegen en bovendien over die gemeenten buiten de provincie, welke ingevolge de indeeling van het Rijk in keuringsgebieden daartoe zullen worden aangewezen; 11°. De artikelen 4 en 6, 3de lid der wet vinden overeenkomstige toepassing, met dien verstande, dat Gedeputeerde Staten, wat betreft artikel 6, 3de lid, in de plaats treden van burgemeester en wethouders der gemeente, waar de keuringsdienst is gevestigd; III". Provinciale Staten stellen de noodige verordeningen op den keuringsdienst en Gedeputeerde Staten de noodige instructies voor het personeel van den dienst vast voor zoover de bestaande verordeningen en instructies; niet overeenstemmen met de wet. Overigens worden de maatregelen getroffen welke noodig zijn, opdat de keuringsdienst voldoe aan de vereischten in artikel 4 der wet gesteld. De instructies, alsmede alle besluiten tot intrekking, wijziging of aanvulling van instructies betreffende het aan den dienst verbonden personeel, zijn onderworpen aan de goedkeuring van Onzen Minister; IV°. De noodige verordeningen en instructies betreffende den keuringsdienst worden vóór 1 Augustus 1921 aan Ons, respectievelijk aan Onzen Minister ter goedkeuring aangeboden ; V°. acht Onze Minister, den betrokken inspecteur van de Volksgezondheid gehoord, op eenig punt den dienst niet voldoende, dan moet het bestuur der provincie ten genoegen van Onzen Minister daarin voorzien. 8. Van het personeel, behoorende tot den keuringsdienst, zijn met het opsporen van overtredingen bij of krachtens de wet strafbaar gesteld, belast het hoofd van het laboratorium  85 f en verder die ambtenaren van den dienst, dié f Gedeputeerde Staten aanwijzen. 4. Ten aanzien van de verdeeling van de jaarlijksche kosten van den keuringsdienst vindt artikel 13, 1ste lid der wet overeenkomstige toepassing, met dien verstande, dat in de jaarlijksche kosten niet behoeft te worden bijgedragen door de provincie. De voorwaarden, welke krachtens dat artikel zijn gesteld bij Ons besluit van 18 Maart 1921 (Staatsblad n°. 592), alsmede de voorschriften, daarin gegeven voor de begrooting van de kosten van den dienst, de verdeeling daarvan over en de voldoening door de gemeenten, zijn van toepassing ten aanzien van den provincialen keuringsdienst, behoudens het volgende : A. Artikel 2, 1°. tot en met 4°, wordt gelezen als volgt: • ■ 1°. Het financieel én administratief beheer van den dienst wordt gevoerd naar regelen door Gedeputeerde Staten, onder Onze goedkeuring, te stellen ; 2°. de dienst werkt zonder onderscheid van gemeenten of personen ter uitvoering van de wet en van de krachtens de wet gegeven voorschriften ; 3°. de dienst moet staan onder leiding van een directeur-scheikundige. Aan den dienst moeten zijn verbonden : a. twee of meer scheikundigen, die eene wetenschappelijke opleiding hebben genoten. Bovendien moet, tenzij Wij aan Gedeputeerde Staten ontheffing van deze verplichting verleenen, de dienst de beschikking hebben over één of meer veeartsen (die geen particuliere praktijk uitoefenen) en wel, hetzij uitsluitend ten eigen behoeve, hetzij gezamenlijk met een 'anderén dienst; 6. een voldoend aantal keurmeesters. Onze Minister kan nadere voorschriften geven met betrekking tot (lesbevoegdheid om als keurmeester op te treden ; 4°. aan de goédkeuring van Onzen Minister zijn onderworpen : a. de algemeene organisatie van den dienst; 6. het koopen, huren of- stichten van gebouwen voor dén dienst, benevens alle verbouwingen of uitbreidingen van tot den dienst behoorende gebouwen, alsmede het koopen in erfpacht of opstal nemen van den voor de stichting der dienstgebouwen benoodigden grond, onderscheidenhjk de aanwijzing van reeds aan de provinoie krachtens eenig zakelijk recht toebehoorenden grond en de ter zake voorgenomen overeenkomsten; c. de benoeming van den directeur-schei» kundige, welke, evenals die van den scheikundige en den veearts, geschiedt door de „Provinciale Staten". B. In artikel 2, 5°., wordt in het 1ste lid in plaats van : „De Raad der centrale gemeente draagt zorg" gelezen: „Gedeputeerde Staten  86 dragen zorg". Het 3de lid wordt gelezen als VOlj?rövineiale Staten stellen onder Onze goedkeuring bepalingen vast betreffende het toekennen van wachtgeld aan personeel, dat op grond van de voorgaande bepaling uit den provincialen dienst is ontslagen. C In artikel 2, 7°., wordt in plaats van: ,Het Bt stuur van de centrale gemeente . is gehouden" gelezen: „Gedeputeerde Staten zijn gehouden,". . ■ ■ . ... D. Artiktl 2, 8°., worden gelezen als volgt. „Gedeputeerde Staten zijn gehouden de gebouwen en goederen, tot den keunngsdienst Behoorende, behoorlijk te onderhouden en zorg te draeen, dat de dienst naar behooren blnlt werken. De gebouwen, voor zoover eigendom der provincie, en de goederen moeten ten genoegen van Onzen Minister worden verzekerd tegen brandschade." fpjS-rv.- , ,„. . E Artikel 2, 10°., wordt gelezen als volgt. , Jaarlijks zenden Gedeputeerde Staten, zoodra zü de raming van de ontvangsten en uit- . gaven van den keuringsdienst voor het volgend dienstjaar en de voorloopige vaststelling van die ontvangsten en uitgaven over het aigeloopen dienstjaar gereed hebben, een alschnrt van de desbetreffende stukken, vergezeld van de noodige toelichting, ter goedkeuring respectievelijk vaststelling aan Onzen Minister, ie geliiker tijd zenden Gedeputeerde Staten een afschrift der bovenbedoelde stukken, alsmede een afschrift van de daarbij behoorende toelichting, aan de besturen van ieder der kringgemeenten. i , ,„™ De besturen der kringgemeenten kunnen binnen 3 weken na ontvangst van de genoemde stukken hun bezwaren daartegen aan Unzen Minister kenbaar maken. Het hierboven bepaalde vindt overeenkomstige toepassing ten aanzien van aanvullende ramingen ten behoeve van den keuringsdienst. ï' In artikel 2, onder 11°., wordt in plaats van de woorden : „Zendt het bestuur van de centrale gemeente" gelezen: „zenden Gedeputeerde Staten" ; de woorden : „aan Gedeputeerde Staten" alsmede de komma vóór deze woorden vervallen. Onder 11". o en c vervallen de woorden : „in de centralegemeenten en , aismede de komma vóór deze woorden. G. Artikel 2, onder 12"., wordt gelezen als ^Gedeputeerde Staten dragen zorg, dat van alle diensten, door den keuringsdienst ten behoeve van de provincie, van een knnggemeente of van particulieren, die ingezetenen znn van de provincie, bewezen, voor zoover, deze diensten buiten verband staan met de uitvoering van de bepalingen krachtens de wet gegeven, afzónderlijke aanteekening wordt gehouden en dat afzonderlijk boek wordt gehouden van alle vergoedingen deswege genoten. Bedoelde vergoedingen "zijn verschuldigd  S. & J. No. 99. ACHTSTE AANVULLING der "WARENWET .1919 118 Juni 1921. Besluit tot het bepalen van den datum van inwerkingtreding van de Warenwet 1919 (Staatsblad n°. 581) voor de keuringsgebieden Dordrecht en Drenthe. S. 805. Wij WILHELMINA, enz. Op de voordracht van Onzen Minister van Arbeid van 16 Juni 1921, n°. 1229 D, afdeeling ■ Volksgezondheid; Gelet op artikel 36 der Warenwet 1919 (Staatsblad n°. 581); Hebben goedgevonden en verstaan : te bepalen: de artikelen van de Warenwet 1919 (Staatsblad n°. 581) treden, voor zoover zij niet bij eenig vorig besluit in werking zijn gesteld, voor de keuringsgebieden Dordrecht en Drenthe in ! werking op 1 Juli 1921. Onze Minister van Arbeid is belast met de uitvoering van dit besluit, dat in het Staatss blad zal worden geplaatst. 's-Gravenhage, den 18den Juni 1921. WILHELMINA. De Minister van Arbeid, Aalberse. (üitgeg. 21 Juni 1921.) Besluit van den lSden Augustus 1921, S. 1024, ftot uitvoering van artikel 20, 2e lid der Warenwet (Staatsblad n°. 581). Wij WILHELMINA, enz. Op de voordracht van Onze Ministers van Arbeid en van Landbouw, Nijverheid en Handel van 12 Mei 1921, n°. 926 D, afdeeling Vqlksgezondheid en van 22 Juni 1921, n° 8209, I afdeeling Handel; Gelet op artikel 20, 2e lid der Warenwet I (Staatsblad 1919 n°. 581); Gezien het advies van de Commissie, bedoeld [ bij artikel 17 dier wet; Den Baad' van State gehoord, (advies van 12 Juli 1921, n°. 22); Gezien het nader rapport van Onze Ministers van Arbeid en van Landbouw, Nijverheid en r Handel van 26 Juli 1921, n°. 1497 D, afdeeling Volksgezondheid en 4 Augustus 1921, n°. 12632° E- afdeeling Handel; KHebben goedgevonden en verstaan te bepalen:  92 Benig artikel. Met betrekking tot het nemen van monsters van andere artikelen, die voor den handel bestemd of in den handel gebracht zijn, vinden de bepalingen, vastgesteld bij of krachtens de artikelen 21—26 der Warenwet (Staatsblad 1919, n°. 681) overeenkomstige toepassing, echter met dien verstande, dat in plaats van den laatst en zin van het eerste lid van artikel 23 der wet de volgende bepaling geldt: „Het monster wordt in dit laboratorium of in andere door Onze Ministers van Arbeid en van Landbouw, Nijverheid en Handel daarvoor aan te wijzen laboratoria zoo spoedig mogelijk onderzocht". Onze Ministers van Arbeid en van Landbouw, Nijverheid en Handel zijn belast met de uitvoering van dit besluit, dat m het Staatsblad zal worden geplaatst en in afschrift zal worden gezonden aan den Raad van State. S.S. „Merope", Noorwegen, den 13den Augustus 1921. WILHELMINA. De Minister van Arbeid, Aalberse. De Min. van Landb., Nijverheid en Handel, H. A. van ijsselsteijn. (Uitgeg. 23 Sept. 1921.) Besluit van den Zden September 1921, S. 1044, tot bepaling van den datum van in werking treden van de Warenwet 1919 (Staatsblad n°. 581) voor de keuringsgebieden Arnhem en Enschedé. Wu WILHELMINA, enz. Op de voordracht van Onzen Minister van Arbeid van 27 Augustus 1921, n». 1608 D, afdeeling Volksgezondheid; Gelet op artikel 36 der Warenwet (Staatsblad 1919, n° 581); Hebben goedgevonden en verstaan te bepalen: Eenig artikel. De artikelen der Warenwet (Staatsblad 1919 n°. 581) voor zoover deze nog niet bij eenig vorig besluit in werking zijn gesteld, en Ons besrait van 5 Januari 1921 (Staatsblad n°. 5) treden voor de keuringsgebieden Arnhem en Enschedé in werking op 15 September 1921. Onze Minister van Arbeid is belast met de uitvoering van dit besluit, dat in het Staatsblad zal worden geplaatst. ,a ^ Het Loo, den 3den September 1921. WILHELMINA. De Minister van Arbeid, Aalberse. (Uitgeg. 16 Sept. 1921).  - 93 — Besluit van den 5den October 1921, S. 1111; strekkende o. a. tot het bepalen van den dag der inwerkingtreding der Warenwet 1919 (Staatsblad n°. 581) voor het keuringsgebied Nijmegen. Wij WILHELMINA, enz. Op de voordracht van Onzen Minister van Arbeid van 29 September 1921, n°. 1676 D, afdeeling Volksgezondheid; Gelet op de artikelen 8 en 36 der Warenwet (Staatsblad 1919, n°. 581); Hebben goedgevonden en verstaan : a. te bepalen : de artikelen der Warenwet (Staatsblad 1919, n°. 581), voor zoover deze nog niet bij eenig vorig besluit in werking zijn gesteld, benevens Ons besluit van 5 Januari 1921 (Staatsblad n°. 5) treden voor het keuringsgebied Nijmegen in werking op 1 October 1921. 6. enz. Onze Minister van Arbeid is belast met de uitvoering van dit besluit, dat, voor zóóveel het bepaalde onder a betreft, in het Staatsblad. zal worden geplaatst. Het Loo, den oden October 1921. WILHELMINA. De Minister van Arbeid, Aalberse. (Uitgeg. 19 Oct. 1921.) Besluit van den Ssten October 1921, S. 1116, tot het bepalen van den dag van inwerking treding der Warenwet 1919 (Staatsblad n°. 581) voor het keuringsgebied 's-Gravenhage.Wij WILHELMINA, enz. Op de voordracht van Onzen Minister van Arbeid van 4 October 1921, n° 1721 D, afdeeling Volksgezondheid; Gelet op artikel 36 der Warenwet (Staatsblad 1919 n°. 581) en op Ons Besluit van 5 Januari 1921 (Staatsblad n° 5) ; Hebben goedgevonden en verstaan te bepalen : Eenig artikel. De bepalingen der Warenwet (Staatsblad n°. 581) voor zoover deze nog niet bij. eenig vorig besluit in werking zijn gesteld, alsmede Ons bovengenoemd Bestuit treden voor het keuringsgebied 's-Gravenhage, in werking op 15 October 1921. Onze Minister van Arbeid is belast met de uitvoering van dit besluit, dat in het Staatsblad zal worden geplaatst. Het Loo, den 8sten October 1921. WILHELMINA. • De Minister van Arbeid, Aalberse. (Uitgeg. 14 Oet. 1921.)