KONINKLIJKE BIBLIOTHEEK 0701 9083  WETTEN ER VERORDENINGEN VAN NEDERLANDSCH-IIOIE Uitgave Hekmeijer en Corporaal N° 15 REGLEMENT OP DE STRAFVORDERING VOOR DE RADEN VAN JUSTITIE OP JAVA EN HET HOOGGERECHTSHOF VAN ^=NEDERLANDSCH-INDIE= AANVULLINGSVOORSCHRIFTEN - TARIEVEN - REGISTER BEWERKT DOOR Mr. F. C. HEKMEIJER TWEEDE DRUK G. KOLFF & C* BATAVIA - WELTEVREDEN 1921  Bijgewerkt tot Staatsblad 1920. n" 820. ERRATA. Bij St. 1919 n°. 603 zijn de volgende wijzingen gebracht in het Reglement op de Strafvordering : a. Artikel 2-10 wordt gelezen; De beklaagde, daartoe door den rechter gelast, is verplicht, in diens tegenwoordigheid een geschrift te vervaardigen, vingerafdrukken te stellen of wel stukken, 'door hem geschreven, over te leggen. b. In artikel 246 worden na het woord « schrijven » ingevoegd de woorden ; « of hun vingerafdrukken te "tellen 1. De lijst op bladzijde 171 aan te vullen met : 1-19 n°- 603 Artt. 240 en 246. jet0. n° "~  INHOUD, Blz. Publicatie van 14 September 1847 BI. St. n° 40 tot vaststelling van een Reglement op de strafvordering enz. 1 Reglement op de strafvordering voor de raden van justitie op Java en het Hooggerechtshof van NederlandschIndië 3 1. Titel. Van het opsporen der misdrijven en overtredingen 3 2. Titel. Van den regter-commissa- ris en van de voorloopige informatien. 18 3. Titel. Van het yerleenen van regtsingang tegen eenen beklaagde en de verdere geregtelijke instructie.. 26 4. Titel. Van het regtsgeding op de teregtzitting van den raad ■ van justitie, in zaken van misdrijf waarin eene voorloopige instructie heeft plaats gehad 46 5. Titel. Van het regtsgeding in eersten aanleg voor de raden van justitie, in zaken van misdrijf waarin geene voorloopige instructie heeft plaats gehad en in zaken van overtreding. Eerste afd. Van de gewone procedure 69 Tweede afd. Van de summiere procedure 77 6. Titel. Van het hooger beroep van vonnissen.in zaken van misdrijf waarin geene voorloopige instructie heeft plaats gehad en in zaken van overtredingen , 80  IV. Blz. 7. Titel. (Vervallen.) 85 8. Titel. Van beklaagden, welke afwezend zijn gebleven, niet hebben kunnen achterhaald worden, of ont- • vlugt zijn 85 9. Titel. Van de herkenning van veroordeelden, die ontvlugt en weder achterhaald zijn 92 10. Titel. Van de regtspleging ter zake van valschheid 93 11. Titel. Van de vervolging en de teregtstelling in zaken van misdrijf en overtredng, welke iïi eersten aanleg ter kennisneming staan van het hooggeregtshof 98 12. Titel. Van de wijze van regtspleging jegens hen, die den eerbied schenden aan de openbare magt verschuldigd 100 13. Titel. Van regeling van regtsgebied • 103 14. Titel. Van de wraking en verschooning van regters en de verzending van de zaak uit dien hoofde naar eenen anderen regter 106 15. Titel Van de revisie door het Hooggerechtshof en de raden van justitie op Java van in misdrijven gewezen vonnissen 110 16. Titel Van het beroep in cassatie 120 17. Titel. Van het ten uitvoer leggen van arresten en vonnissen 129 18. Titel. Van de opschorting en vernietiging van arresten en vonnissen, uit hoofde van bepaalde omstandigheden 136 18a. Titel. Van de schorsing van de voorloopige aanhouding en van de voorloopige hechtenis 139 19 Titel- Van gevangenissen behoorende bij het hooggeregtshof en  V. Blz. de raden van justitie, en van de middelen om onwettige gevangenhouding tegen te gaan 144 20. Titel. Van het bewijs' der misdrijven en overtredingen 139 21. Titel. Van het vervallen, ophouden en te niet gaan van vervolgingen en straffen 144 22. Titel. Bepalingen van gemengden aard 158 Opgave der in het Reglement aangebrachte wijzigingen 167 Aan vullingsvoorschriften. Ordonnantie van 20 Aug. 1865, St. n°. 84, houdende vaststelling van bepalingen op het houden van huiszoeking bij overtreding der wettelijke bepalingen op het stuk van 's lands middelen en pachten 172 Ordonnantie van 21 Oct. 1887, St. n°. 189, houdende bepalingen tot tegengang van sluikhandel in opium' langs spoor- en stoomtramwegen.... 173 Ordonnantie van 20 Maart 1892, St. n°. 80, tot uitbreiding der bepalingen op het houden van huiszoeking op het stuk van het opiummonopolie.... 175 KoninkJijk besluit van 25 Juli 1893, St- n°. 240, tot regeling der bevoegdheid om brieven en' andere stukken op de postkantoren in Ned.-Indië aan te houden en in beslag te nemen 177 Ordonnantie van 11 Maart 1918, St. n°. 126, tot uitbreiding van het gebied waarvoor de met het opsporen van strafbare feiten belaste ambtenaren en beambten der algemeene politie w-ordes ■ aangesteld J81  vl. Biz. Koninklijk] besluit van 3 December 1919, St. 1920 n° 69, tot vaststelling van een eedsregeling 182 Circulaire van den Directeur van Justitie van 28 Januari 1909 Bb- n°. 6959 betreffende de wijze van eedsaflegging door Japanners 184 Ordonnantie van 20 Mei 1892, St. n°. 106, houdende regeling der bewijskracht in strafzaken van door geneeskundigen opgemaakte visa reperta.. 187 Koninklijk besluit van 18 Juni 1907, St. n°. 341, regelende de bewijskracht van door den Directeur of den Scheikjundige van de Opiumfabriek afgegeven /verklaringen omtrent aldaar onderzocht opium 187 Publicatie van 18 Mei 1854, St.n°.39, houdende voorziening in geval van het verloren raken van vonnissen of stukken behoor en de tot onuitgewezen processen in strafzaken 188 Koninklijk besluit van 8 Aug. 1889, St. n°. 175, houdende regeling van de wijze waarop gehandeld moet worden met door de.-politie in beslag genomen voorwerpen, waarvan de eigenaren of rechthebbenden onbekend zijn 189 Ordonnantie van 9 Juli 1860, St. n°64, houdende bepalingen nopens de wijze waarop met onafgehaald gebleven stukken van overtuiging moet worden gehandeld 192 Tarieven. Ordonnantie van 27 Maart 1885 Stn°. 72 tot vaststelling van een tarief van jiustitiekosten en salarissen in strafzaken voor griffiers en deurwaar* ders bij de Europeesche rechtbanken. 194  VII. Blz. Ordonnantie van 7 September 1884 St. n°. 142 houdende vaststelling van een tarief tot regeling der schadeloosstelling voor Europeanen en met dezen gelijkgestelde personen, in strafzaken als getuigen of deskundigen verschenen 203 Ordonnantie van 7 September 1884 St. n°. 143 tot vaststelling van een tarief tot regeling der schadeloosstelling voor Inlanders en met dezen gelijkgestelde personen, in strafzaken ' als getuigen of deskundigen verschenen 212 Ordonnantie van 12 October 1S96 St. n° 198, houdende regeling der vergoeding aan deskundigen voor in strafzaken verrichte werkzaamheden 221   Publicatie van den Minister van Staat, Gouverneur=üeneraaI van Nederlandsch Indië van 14 September 1847, St. no. 40, tot vaststelling van een Beglement op de Strafvordering voor de linden van Justitie op Java en het Hooggeregtshof van NederlandschIndië, mitsgaders voor de Residenten op Java en Madura, regtsprekende in zaken van overtreding tegen Europeanen en daarmede gelijkgestelde personen. PUBLICATIE. VAN WEGE EN IN NAAM DES KONINGS. De Minister van Staat GouverneurGeneraal van Nederlandsch-Indië. Den Raad van Nederlandsch-Indië gehoord; Allen, die deze zullen zien of hooren lezen, Saint! doet te weten : Dat hij,na het Hoog-Geregtshof van Nederlandsch-Indië te hebben geraadpleegd, in voldoening aan de op'dragt, voorkomende in art.4 van 's Konings besluit van 16 Mei 1846 no. 1, om, in overeenstemming met de in art. 1 van hetzelfde Koninklijk besluit vermelde en voor NederlandschIndië vastgestelde, sedert bij Publicatie van 30 April 1847,(StbI.n°23) afgekondigde wettelijke verordeningen, vast te stellen en gelijktijdig met dezelve in werking te brengen: een Reglement van Strafvordering voor het Hoog-Geregtshof en de Raden van Justitie; en gelet hebbende op art. 6 van gemeld Koninklijk besluit, krachtens hetwelk de thans bestaande verordeningen omtrent de Strafvordering bij de Raden van Justitie en verdere regtbanken buiten Java en Madura, bedoeld bij de art. 1 en 145 van het Reglement op 1  2 de regterlijke organisatie en het beleid der Justitie, door den Gouverneur-Generaal geheel of ten deele, en zoolang hij zulks oorbaar acht, kunnen worden in stand gehouden. Heeft goedgevonden en verstaan; Art. 1.Vast te stellen bij besluitvan heden no. 9: Een Reglement op de Strafvordering voor de Maden van Justitie op Java en het Hoog-Geregtshof van Nederlandsen-Indië, mitsgaders- voor de residenten op Java en Madura, regt sprekende in zaken van overtreding tegen Europeanen en daarmede gelijkgestelde personen, in voege als dit Reglement mits deze wordt afgekondigd, en wijders ter kennis gebragt van het algemeen, door deszelfs opneming op heden in het Staatsblad van NederlandschIndië. *) Art. 2. In overeenstemming met art. 3 der Publicatie van 30 April 1847, (Stbl. n° 23), te bepalen, "dat het in het vorige artikel vermelde Reglement van Strafvordering zal worden ingevoerd op den eersten Maart 1800 acht en veertig, en over zulks van verbindende kracht zijn met middernacht tusschen den laatsten Februarij en den eersten Maart van dat jaar. 2) En opdat enz. Gelast enz. Gegeven the Bandong, den 14den September 1847. J. J. ROCHTJSSEN. Ter Ordonnantie van den Minister van Staat, Gouverneur-Generaal van Ned.-Indië; De Aloemeene Secretaris C. VISSCHER. 1) Goedgekeurd en bekrachtigd bij Koninklijk besluit van 29 September 1819 n° 93, St. n» 63. 2) De inwerkingtreding van dit reglement is bij St. 1847 n° 57 nader vastgesteld op 1 Mei 1848.  REGLEMENT OP DE STRAFVORDERING VOOR DE RADEN VAN JUSTITIE OP JAVA EN HET HOOGGERECHTSHOF VAN NEDERLANDSCH - INDIE. l) EERSTE TITEL. VAN HET OPSPOREN DER MISDRIJVEN EN OVERTREDINGEN. EERSTE AFDEELING. Van de ambtenaren belast met de opsporing der misdrijven en overtredingen. Art. I. De zorg voor de uitoefening der Nedregterlijke policie wordt opgedragen aan Sv. de officieren van justitie; zij zijn verpligt de bevelen na te komen, welke hun te dien aanzien door den procureur-generaal worden gegeven. (Ned. R. O- 4, 5 ; R- I. D. 53-55; — R. O. 54 v., 180 v., Sv. 2v., 16, 111.) 2. (St.1894-225,1900-135,1912-278,1920-123.) Met het opsporen dér misdrijven en overtredingen zijn, volgens de onderscheidingen bij de wettelijke bepalingen gemaakt, 1) Aldus volgens art. III. sub 1 van St. 1914 n» 317. Ingevolge art. HL A 2 van St. 1901 No 15 kan dit reglement worden aangehaald als „Reglement op de strafvordering" Zie voor de wijzigingen St. 1895 N° 160 beneden en de tabel.  4 I. Titel- V. h. opsporen d. misdr. enz. de hierna volgende ambtenaren belast, elk Ned. voor zoo veel aangaat de uitgestrektheid Sv. van het grondgebied voor hetwelk hij is aangesteld; (A. B. 27 ; I. R. 1 v. ; Sv. 25.) 1°. De controleurs voor de politie en de ambtenaren en beambten der algemeene politie; (Sv. 3; St. 1918 n° 126.) 2°. de residenten en adsistent-residenten; Sv. 20; I. R. 75.) 3°. de ambtenaren van het Openbaar Ministerie bij de Raden van Justitie en het Hooggerechtshof; (Sv. 9, 247.) 4°. alle beambten en andere personen, in zaken bij bijzondere wetten en wettige verordeningen aan hunne waakzaamheid toevertrouwd. (St. 1876 n° 136, 1881 n° 192, 1882 n° 115, 1884 n° 42, 1895 n°300 art. 230, 1908 n° 49, 469, 492 art. 18, 1909 n° 560 art. 31, 1910 n°" 149, 230, 1913 n° 442, 1915 n° 268 art. 9.,«n»)-/^ ■Hl£(S. 3. (St. 1900-135, 1912-278, 1920-123.) De 20. controleurs voor de politie en de ambtenaren en beambten der algeméne politie staan, voor zooveel betreft hét opsporen' van strafbare feiten,onder het onmiddelijk gezag en toezicht van de residenten en assistent-residenten. Zij zijn evenwel gehouden om, zonder de nadere bevelen der laatstgenoemden af te wachten, aan eiken hun door den officier van justitie opgedragen last tot dienstverrigting te voldoen. Nogtans zal die officier, wanneer zulks zonder nadeel voor de justitie kan geschieden, de vordering van zoodanige dienstverrigtingen steeds doen plaats hebben door tusschenkomst der betrokkene residenten of adsistent-residenten. 4. St. 1900-135 ) De vorenbedoelde amb- 16, tenaren en beambten van politie en hunne 20.  1. „Titel. V. h. opsporen d. misdr. enz. S bedienden zijn verplicht om, bij ontdek Ned. king van misdrijven of politieovertredin- Sv. gen, proces-verbaal op te maken van hunne bevinding; zij zullen daarin den aard en de omstandigheden van het gepleegde feit, met vermelding van tijd en plaats, omschrijven en de door hen verzamelde bewijzen of aanwijzingen zoo nauwkeurig mogelijk opgeven. Zij moeten de aldus door hen opgemaakte processen-verbaal dadelijk aan den officier van justitie, of voor zoo ver zij onder het onmiddellijk toezigt staan van den resident of adsistent-resident, aan dezen overhandigen." (Sv. 25, 381.) 5. Zij zijn wijders gehouden om gesto- 42. lene en andere ten gevolge van misdrijf weggenomen goederen na te sporen, zonder zich evenwel tot dat einde in huizen of andere gebouwen en afgeslotene plaatsen te mogen begeven. Indien zij vermoeden, dat zoodanige goederen aldaar geborgen zijn, zullen zij daarvan dadelijk kennis geven aan de bij het vorige artikel aangeduide autoriteit. (Sv. 25 v., 30 v.) 6. Elke gestelde magt, elk openbaar 10. ambtenaar, die in de uitoefening van zijne bediening kennis bekomt van een misdrijf, zal gehóuden zijn daarvan dadelijk den ambtenaar van het openbaar ministerie bij den raad van justitie, binnen welks regtsgebied hetmisdrijf begaan is, of waarin de beklaagde woont of mogt kunnen gevonden worden, berigt te geven, en aan dien ambtenaar in te zenden alle de bescheiden, processen-verbaal en acten, • a die tot de zaai betrekkelijk zijn. (Sr. 164, 165; Sv. 368; I. R. 3.) 7. Een ieder die getuige is geweest van 11. eenen aanslag tegen de openbare rust of  G [. Titel. V. h. opsporen d. rnisdi'. èfiz. veiligheid, of tegen iemands leven of Ned. eigenuom, zal desgelijks, geliouüen zijn S\ ■ daarvan aauenjk Dengt te geven, bet- zij aan oen amoienaar. van net openbaar ministerie bij aen raaa van justiue, binnen weius ressort ae nekiaague woont of kan woruen gevonaen, ot aan een der huip-ottiCieren. ne vorenstaande bepaling is niet toepasselijk op ae personen oij artikel 145 vermeid. (,or. Iö4 v.; Sv. 368; L B,. 6.) 8. («t. 1901 - 15.) ieaer tegen wien een 12( strafbaar feit is gepleegd oi die daarvan la. kennis draagt, is bevoegd ter zake eene klacht in te dienen of daarvan aangifte te doen bij een der ambtenaren, genoemd in artikel 2 met uitzondering van de in' ten 1° genoemde bedienden.1) De schriftelijke klagten en aangiften moeten worden onderteekend. De mondelinge klagten en aangiften zullen door den ambtenaar, die dezelve ontvangt, in geschrifte worden gesteld, en zoo door hem, als door den klager of aangever worden onderteekend, zoo deze kan schrijven. Indien oe klager of aangever niet kan schrijven, zal daarvan melding worden gemaakt. (Sr. 72 v.; Sv. % 10.) TWEEDE APDEELING. Van de ambtenaren van het openbaar minis= terie bij de raden van justitie en het hooggeregtshof. 9. (St. 1914-317.) De officieren van jus- 23. titie zijn ambtshalve belast met de nasporing en vervolging van alle misdrijven 1) Deze alinea geldt volgens art. IV van het aangehaalde staatsblad alleen voor Java en Madoëra.  I. Titel. V. h. opsporen d. misdr. enz. 7 en overtredingen, waarvan de kennisne- Ned. ming behoort aan de raden van justitie Sven ae landgerechten. (ü- O. 55 v., 129, 130; iriv. 2 sud. 3°, 12, 14, 21, 23, 27 v. 14 v , 62 v.r 66 v-, 91, 177 v., 1S7 v.,; L. R. 2; Bb. nos 5115, 6273, 7447.) Door deze bepaling wordt geene inbreuk gemaakt op de wettelijke voorschriften omtrent 's lands middelen, pachten en dergelijke, waarbij de opsporing van deze of gene soort van misdrijven en overtredingen aan andere beambten is opgedragen. (Sv. 2 sub 4; St. 1865 n° 84, 1895 n° 300 art. 230, 1898 nos 91, 278, 1899 n° 122, 1914 n° 222 art. 18 enz.) 10. ') In zaken van overspel, hoon, laster of schennis van vrijwillige bewaargeving, zal het openbaar ministerie geene nasporing of vervolging kunnen doen, dan op klagte der beleedigde partij. (Sr. 284, 287, 293, 319, 323, 332, 335, 367, 369, 370, 376, 394, 404, 411; St. 1910 n° 406 art. 14; 1912 n° -600 art. 45 D. enz.) In die gevallen wordt, bij intrekking der klagte, zelfs de reeds aangevangene vervolging gestaakt, mits die intrekking vóór de sluiting van het onderzoek ter teregtzitting, geschiede en vergezeld ga van de betaling in handen van den griffier, van het bedrag der bereids aangewende kosten. (Sr. 72 v.; Sv. 411.) 11. 2) De bepaling van het eerste lid van het voorgaande artikel is niet toepasselijk op hoon of laster jegens_ den Koning, de leden van het Koninklijk huis, den Gouverneur-generaal, of de openbare gestelde magten gepleegd. (Sr. 134 v.) 1) Volgens de Teel. Inv. is dit artikel vervallen krachtens art. 3 (1) sub e Inv. 2) Zie de noot bij art. 10.  8 I. Titel. V^ h. opsporen d. misdr. enz. 12. (St. 1917-497.) Tot de waarneming Ned. der ambtsverrigtingen. in artikel 9 aan de Sv. officieren van justitie opgedragen, zijn 24. gelijkelijk geregtigd : die bij den raad van justitie, binnen welks ressort het misdrijf of de overtreding is begaan; die bij den raad van justitie, binnen welks ressort de beklaagde zal worden gevonden. In geval van gelijktijdige bemoeijing van onderscheidene officieren van justitie, zal diegene hunner steeds met de vervolging der zaak belast blijven, die bij de vorenstaande rangschikking vroeger is geplaatst. Sv. 2 sub 3", 9 ; I. R. 241 ; L. R. 2.) 13. )• In geval van mis- 41. drijf of overtreding op heeter daad ontdekt, is elk dienaar van de openbare magt verpligt, en een iegelijk bevoegd, den verdachte aan te houden en voor een der ambtenaren van het openbaar ministerie of een der hulp-officieren te brengen. Geldt het een feit, waarvoor geene voorloopige hechtenis is toegelaten, dan zal de ambtenaar van het openbaar ministerie of diens hulpofficier proces-verbaal opmaken, en den verdachte dadelijk in vrijheid stellen, * Wanneer er grond is tot voorloopige aanhouding, en de verdachte door eenen bijzonderen persoon voor eenen hulpofficier is gebragt, of onmiddellijk door dezen is gevat geworden,zal de aangehoudene dadelijk, met de in beslag genomene goederen, wapenen, werktuigen of papieren, worden overgeleverd aan den officier van justitie, die daarna zal handelen, zoo als bij artikel 39 en 40 is voor geschreven. (Sv. 18, 24 v., 33, 62, 66, 67, 71, 187,; I. R. 4; St. 1889 n° 175.) 27. Bij ontdekking van misdrijf op 43. heeter daad, zal de officier van justitie handelen, zoodanig als bij dit en bij de volgende artikelen, tot en met artikel 40, is voorgeschreven. Hij zal zich, indien zulks noodig is, onverwijld begeven naar de plaats alwaar de daad gepleegd is, om aldaar de vereischte processen-verbaal op te maken,ten 1) Bij artikel VII van dit K. B. is de Gouverneur-Generaal bevoegd verklaard om in dringende omstandigheden by algemeene verordening wijziging te brengen in de daarbij vastgestelde veranderingen van het Reglement op de Strafvordering,  14 I: Titel. V. h. opsporen d. misdr. enz. einde te doen blijken van het bestaan des Ned. misdrijfs,den staat van deszelfs voorwerp Sv. en de gesteldheid der plaats, en om de verklaringen in te winnen dergenen, die tegenwoordig mogten zijn geweest,of van de buren, huisgenooten of anderen, die men vermoeden kan in staat te zijn ophelderingen of narigten nopens het feit te geven, weike allen nunne verklaringen zullen moeten* teekenen, zullende, indien zij zulks met kunnen of willen doenbaarvan melding moeten worden gemaakt. (Sv. 28 v., 38, 96, 250; I. R. 18.) 28- De officier van justitie mag bevelen/ 44. dat niemand, wie het ook zij, het huis verlate of zich van de plaats verwijdere, zoo lang het onderzoek aldaar niet is afgeloopen. De overtreders van zoodanig bevel zullen gevat en tot na het sluiten van het proces-verbaal aangehouden kunnen worden ; zij zullen daarenboven door den bevoegden regter tot eene gevangenisstraf kunnen worden veroordeeld, den tijd van tien dagen niette boven gaande.(Sv.27.)l) 29. (St. 1894-200,1914-641 en vervallen krachtens St. 1919-689.) 39. Hij zal in beslag nemen de wapenen 46 en werktuigen, welke blijken of schijnen tot het plegen van het misdrijf gediend te hebben of daartoe bestemd te zijn geWPest, . gelijk ook alle andere voorwerpen, welke als stukken van overtuiging kunnen dienen. (Sv. 24; 33, 38.) 31. (St. 1919-689.) Bij dringëhde nood- 47 zakelijkheid is de officier vatt justitie 48 bevoegd om, in geval van ontdekking op heeter daad van een misdrijf, zoomede 1) De 3lotalinea van het tweede' lid is krachtens art. 3 (1) e Inv. vervallen en vervangen door art. 21G Sr. ... - -. >  I. Titel. V. h. opsporen d. misdr. enz. 15 indien het een feit betreft, waarvoor Ne vergezeld van den resident of van een door dezen daartoe aan te wijzen beambte huiszoeking te doen : op het erf, waar de verdachte woont of verblijft, en in al wat daarop staat; op elke andere plaats, waar de verdachte woont of verblijft ; ter plaatse waar het feit is gepleegd of sporen heeft achtergelaten; in herbergen, koffiehuizen en openbare plaatsen. Van 'de huizoeking wordt onverwijld een proces-verbaal opgemaakt, dat door den opsporenden ambtenaar en door den hem vergezellenden persoon wordt onderteekend. 'ltëwS&> De in beBlag genomen goederen, voor zooverre die tot overtuiging, kunnen dienen, zullen in bewaring worden genomen. (Sv. 21, 30, 32 v., 71, 91, 92; I. R. 92i.) 32. (St. 1919-689.) Tenzij het belang van 50 het onderzoek dit vordert, wordt tot eene huiszoeking niet overgegaan, dan nadat de bewoner, of, indien 'deze afwezig is, een zijner aanwezige huisgenooten, is gehoord en vruchteloos tot vrijwillige afgifte uitgenoodigd is. Alleen bij dringende noodzakelijkheid kan eene huiszoeking worden gehouden tusschen zonsondergang en zonsopgang. De bewoner, of, indien deze afwezig is, een zijner aanwezige huisgenooten, zal in de gelegenheid worden gesteld den opsporenden ambtenaar bij zijn onderzoek te vergezellen. Voor zoover het belang van het onderzoek zich daartegen niet verzet, stelt de opsporende ambtenaar den bewoner, of, indien deze afwezig is, een zijner aanwezige huisgenooten,in de gelegenheid zich omtrent dein beslag genomen  16 I. Titel- V. h. opsporen d. misdr. enz. voorwerpen te verklaren. De verdachte Ned. is bevoegd tijdens een huiszoeking in Sv. persoon of bij gemachtigde tegenwoordig te zijn. De in dit artikel aan den bewoner,of, indien deze afwezig is, aan een zijner aanwezige huisgenooten, toegekende bevoegdheden komen ook toe aan den verdachte of diens gemachtigde, indien deze tegenwoordig zijn. (Sv- 24, 31, 33v., 71, 91, 92, 93; I. R. 921.) 33. De door den officier van justitie in 49. beslag genomene voorwerpen zullen besloten en verzegeld worden in eenen omslag, waarop door hem gesteld zal worden de aanteekening van den dag waarop zij in beslag zijn genomen. Wanneer die voorwerpen niet geschikt zijn om in eenen omslag te worden gesloten, zal hij aan dezelve met zijn zegel eene strook papier vasthechten, op welke de bovengemelde aanteekening door hem zal gesteld en onderteekend zijn. (Sv. 30, g4; I. R. 92m.) 34. (St. 1919-689.) Huiszoeking bij personen, die uit hoofde van hunnen stand, hun beroep of hun ambt tot geheimhouding verplicht zijn, vindt tenzij met hunne toestemming alle»n plaats, voor zoover zij zonder schending van hun stands-, beroeps- of ambtsgeheim kfon geschieden en strekt zich niet uit tot andere geschriften, dan die, welke het voorwerp van het strafbare feit uitmaken of tot het begaan daarvan gediend hebben. (Sv. 31 v., 48, 91, 92, 148; LR. 92j.) ..35. De officier van justitie zal, indien 51. zulks noodig is, zich doen vergezellen van een of twee personen, die voorondersteld kunnen worden door hunne kunst of hun beroep in staat te zijn om den aard en de omstandigheden van het misdrijf  1. Titel. V1 h. opsporen d. misdr. ehz. 17 wel te beoordeelen. (Sv. 36, 37, 83, 241, Ned. 382.) Sv. 36. In geval van eenen geweldigen dood, of van eenen dood waarvan de oorzaak verdacht is, gelijk mede bij zware verwondingen, poging tot vergiftiging en andere aanslagen op iemands leven, zal hij zich doen vergezellen van een of twee genees- of heelmeesters, die verslag zullen geven aangaande de oorzaken van den dood of van de wonden, en den staat van het lijk of van het ligchaam van den beleedigde. (Sv. 83; LR. 17,42.) De personen, welke in de gevallen van 52 dit en het voorgaande artikel opgeroepen al.2. zijn, zullen in handen van den officier van justitie den eed afleggen, dat zij hem naar hun geweten zullen verslag geven. 37. (St. 1917-497.) Ieder die als deskun- 52 dige, genees- of heelmeester daartoe al.1. wordt opgeroepen, is verplicht zijne diensten aan de justitie te leenen. (Sr. 216, 224; Sv. 35v-, 83.) 38. (St. 1908-473.) Wanneer in de geval- 54. len, bij artikel 27 en volgende vermeld, het daarbij bevolen onderzoek moet plaats hebben buiten de afdeeling, binnen welke de raad van justitie gevestigd is, zal de betrokkene hulp-officier zulks dadelijk ter kennis brengen van den officier van justitie; doch, in afwachting van diens komst of schriftelijke onderrigtingen, bevoegd en verpligt zijn om dat alles te verrigten, wat de officier van justitie, indien hij tegenwoordig ware, volgens de bepalingen van deze afdeeling zoude mogen en moeten doen. (Sv. 20 v., 25 v.) De hulp-officier zal vervolgens alle de stukken en in beslag genomene voor-  18 1. Titel. V. h. opsporen d. misdr. enz. werpen, benevens den beklaagde, wan- Sec neer nij tegen aezen een bevel van voor- Sv loopige aauuoucung heeft uitgevaardigd, biiiuen oen Kortst mogenjjcen tijd, aan den oificier van justitie moeten opzenaen. (Sv. 22.) 39. (.öt. 1917-497.) De processen-verbaal, 53 acten, stukken en instrumenten, ingevolge ae voorgaanae artiKeien opgemaaKt of in beslag genomen, zuilen onverwijld door den otticier van justitie, met de requisitoiren, welke hij ten dienste der justitie noodzakelijk zal achten, overeenkomstig het vastgestelde bij artikel 19, aan den regter-commissaris worden ingediend of, overeenkomstig het vastgestelde bij artikel 19bis, in behandeling genomen. (Sv. 26 v-; L. R. 2.) 40. (St. 1912-455, 1914-260 en 641, 1919689.) Indien een bevel tot voorloopige aanhouding door den hulpofficier is uitgevaardigd, is deze mede tot opheffing daarvan bevoegd, doch alleen met toestemming van den officier van justitie. (Sv. 18a, 20, 26, 38, 77, 86, 409c) TWEEDE TITEL. VAN DEN REGTER-COMMISSARIS EN VAN DE VOORLOOPIGE INFORMATIEN. 41. De president van het hoog-geregts- 5i hof benoemt bij eiken raad van justitie, één der leden tot regter-commissaris, belast met de instructie der strafzaken. (Sv. 39, 42 v., 71, 73 v-, 97, 127, 249, 2üö, 275, 366.) 42. De regters-commissarissen worden 5 voor den tijd van twee jaren aangesteld. Echter zal de instructie eener zaak worden voortgezet en ten einde gebragt door dengene, die dezelve heeft begonnen.  lt. Titel. V. d. regter-commissaris enz. 19 De regters-comïnissarissen zijn steeds Ned. weder benoembaar. ■ Sv. 43. (St. 1878-333.) Indien de regter- 58. commissaris door ziekte of andere wettige beletselen wordt verhinderd, zal de voorzitter van den raad van justitie eenen anderen tot de tijdelijke waarneming van de dienst benoemen. Eene gelijke tijdelijke voorziening zal plaats hebben, in geval dë regter-commissaris mogt komen te overlijden. De voorzitter van den raad van justitie zal daarenboven tijdelijk eenen tweeden regter-commissaris kunnen benoemen, indien het belang van de dienst zulks dringend vordert. (St. 1878 no. 191.) 44. De regter-commissaris kan geene 59. voorloopige informatien inwinnen zonder requisitoir van het openbaar ministerie, overeenkomstig de bepalingen van artikel 19. Indien de regter-commissaris verklaart, dat er geene termen tot het inwinnen van informatien bestaan, zal de officier van justitie de verklaring van dien ambtenaar ter. kennis brengen van den raad, tén einde daaromtrent door dezen, buiten tegenwoordigheid van den regter-commissaris, worde beshst. In geval de raad beslist, dat de zaak behoort te worden vervolgd, zal dezelve daartoe eenen anderen regter-compiissaris kunnen benoemen. Indien de raad beslist, dat er geene termen tot het inwinnen van geregtelijke informatien bestaan, kan de officier van justitie tegen die uitspraak verzet doen, op de wijze bij artikel 72 omschreven. (Sv. 19, 39, 98.) 45. De regter-commissaris moet, bij alle 60. zijne ambtsverrigtingen, door den griffier  2j ii. Titel. v. d. regtet'-cöüimissai'iiS énï, of eenen substituut-griffier, of wel, bij Nei volstrekte verhindering van deze, door S\ • eenen beëedigden klerk der gritfie worden bijgestaan. De oflicier van justitie kan bij de verhooren tegenwoordig zijn. Zoo dikwijls de orficier van justitie bij de verhooren tegenwoordig is,wordt daarvan bij het proces-verbaal melding gemaakt. Hij heeft, ook wanneer hij met tegenwoordig is, de bevoegdheid om aan den regter-commissaris de vragen, die hij verlangt gedaan te worden, op te geven, waarop de regter-commissaris naar bevind van zaken zal beschikken. De regter-commissaris is verpligt, telken reize, de verhooren en ingewonnen informatien aan den officier van justitie, op diens verlangen, mede te deelen, ten einde dezen in staat te stellen de vereischte requisitoiren te doen. (Sv. 19, 62, 77, 81, 82, 91, 92, 96.) 46. (St. 1911-436.) De rechter-commissaris 61 zal de dagvaarding bevelen van de personen, die hem als getuigen door het openbaar ministerie zijn opgegeven. Hij kan insgelijks doen oproepen den verdachte en de getuigen, die door dezen zijn aangeduid, of die hij ambtshalve vermeent te moeten hooren. Bij zijn proces-verbaal wordt melding gemaakt van alle de door den verdachte als getuigen opgegeven personen, om het even of de rechter-commissaris die al of niet heeft laten oproepen. Sv. 45, 51 v., 57 v., 73, 74, 81, 413, 414, 422, 423.) 47. De getuigen zullen door den regter- 62 commissaris ieder afzonderlijk worden gehoord; hij kan dezelve echter met elkander confronteren. (Sv. 45, 81, 84, 132, 139, 156 v., 375 v.)  II- Titel. V. d. regter-commissaris enz. 21 48. De bepalingen vervat in artikel 139, Ned. 145, 146, 147, 148 en 149, voor zoo ver die Sv. betrekking hebben tot de aan eiken ge- 63tuige te rigten algemeene vragen, der- 66. zeiver beëediging, de redenen van verschooning en de personen, die niet tot het afleggen van getuigenis mogen worden toegelaten, zijn toepasselijk op het onderzoek van den regter-commissaris ; met dien verstande, dat de bij artikel 145 en 147 vermelde personen in geen geval door den regter-commissaris onder cede zullen worden gehoordDe regter-commissaris zal den eed,mitsgaders alle de vragen en de antwoorden der getuigen, door den griffier behoorlijk in geschrift doen stellen. (Sv. 34, 45, 19, 81.) 49. Het alzoo in geschrift gestelde zalon- 34. derteekend worden door den regter-commissaris, den griffier en de getuigen.nadat hetzelve zal zijn voorgelezen, en laatstgenoemde verklaard hebben daarbij te volharden. In geval de getuigen niet teekenen kunnen of willen, moet daarvan melding worden gemaakt. (Sv. 45, 48, 50, 380 v., 421.) 50. Tusschen de regels zal niet mogen 65. . worden ingeschreven. De doorschrappingen en de verwijzingen zullen door den regter-commissaris, den griffier en de getuigen moeten worden goedgekeurd en onderteekend; het tusschen de regels ingeschrevene, mitsgaders de niet goedgekeurde . doorhalingen en verwijzingen,zijn nietig en van onwaarde. (Sv. 45, 421.) 51. (St. 1911-436.) Een ieder die gedag- 66, vaard is om getuigenis der waarheid te 67. geven, is gehouden voor den regtercommissaris te verschijnen, en getuige-  22 II. Titel. V. d. regter-commissaris enz. nis af te leggen. (Sr. 216, 224; Sv. 81, N 133 v.) S Indien de getuige niet verschijnt, zal hij, op de vordering van het openbaar ministerie, zonder verderen vorm van geding, verwijl of hooger beroep, door den regter-commissaris worden verwezen in eene geldboete, de som van vijftig gulden niet te boven gaande.1) De regter-commissaris zal voorts tegen den getuige verkenen eene tweede dagvaarding, en kan daarbij voegen een bevel van medebrenging,of dit naderhand verleenen. Bij niet-verschijning van den verdachte zal deze daartoe door geene dwangmiddelen kunnen worden verplicht. (Sv. 51, 75, 81, 107, 133 v.; LR. 40.) 52. (Vervallen St. 1917-497.) 53. (St. 1872-131.) Indien de getuige, op dé eerste of tweede dagvaarding verschenen, of voor den regter-commissaris gebragt zijnde, zonder wettige redenen weigert getuigenis der waarheid af the leggen, kan de raad van justitie, op verslag van den regter-commissaris, na verhoor of behoorlijke oproeping van den getuige en op de conclusie van het openbaar ministerie, bevelen, dat de getuige in gijzeling worde gebragt en gehouden, tot dat hij aan zijne verpligting zal hebben voldaan. Het vonnis van den Raad van Justitie is vatbaar voor revisie aan het HoogGeregtshof ; het wordt inmiddels bij voorraad ten uitvoer gelegd. Ingeval revisie wordt verlangd, wordt het vonnis onverwijld aan het Hoog-Gerechtshof opgezonden. (Sv. 54, 81, 136, 283.) 1) Het tweede lid van art. 51 is 7eI™U«n krachtens art. 3 (De Inv.; zie voorts art. 522 Br.  II. Titel; V. d. regter-commissaris enz. 23 54. (St. 1872-131, 1917-497.) Na den Ned afloop der instructie zal" de weigerachtige Sv. getuige, indien de zaak, waarin zijne getuigenis gevorderd werd, niet naar de teregtzitt'ing wordt verwezen, uit de gijzeling worden ontslagen, doch desniettemin, na verhoor of behoorlijke oproeping, en op de conclusie van het openbaar ministerie, door den raad van justitie, ter zake zijner onwilligheid, kunnen worden veroordeeld tot de straf van gevangenis, den tijd van één jaar niet te boven gaande.1) (Sv. 53.) 55. Wanneer een getuige schadeloos- 70. stelling vraagt, zal dezelve door den regter-commissaris, volgens de daarvan bestaande of later vast te stellen tarieven, worden begroot, op vertooning van de acte van dagvaarding. (Sv. 51, 81, 114; LR. 431; L.R. 87; St. 1884 no. 142 en 143.) 56. (St. 1911-436). Wanneer een getuige 71. of verdachte door verklaringen van eenen genees- of heelmeester doet blijken, dat hij buiten staat is op de hem gedane dagvaarding te verschijnen, zal de regtercommissaris zich te zijner woning begeven. (Sv. 45, 81; Sr. 267, 268.) 57. (1904-295, 1911-436.) Indien een ge- 72. tuige of verdachte woonachtig is of verblijf houdt op meer dan vijftien palen afstands van de plaats, waar de raad van justitie is gevestigd, kan de rechter-commissaris den resident opdragen dien getuige of verdachte te hoor en. De resident is evenwel bevoegd om, ingeval van persoonlijke verhindering of wanneer de te hooren persoon woont of verblijf houdt op verren afstand van de hoofdplaats der 1) De strafbepaling aan hot slot van dit artikel is vervallen door art. 3 (1) sub e Inv.; vergl. art. 522 Sr.  24 II. Titel. V- d- regter-commissaris enz. residentie, de vereischte verhooren te Ne* doen houden door den Secretaris der resi- Sv. 1 dentie of door het hoofd van plaatselijk bestuur der woon-of verblijfplaats van den getuige of verdachte. (R-O. 33; Sv. 58 v-, 61, 74, 75, 76, 77, 81, 295; I R- 146; S.W. 480 1°; Cel. 463 1°; S. O. 406 1°, Bk. 477 2°. Pal. 441 2°.) I 58. (1904-295, 1911-436.) Zoo dikwijls 73.1 getuigen of verdachten moeten gehoord worden, welke woonachtig zijn of verblijf houden in het ressort van eenen anderen raad van Justitie zal — wat betreft de getuigen — en kan dit geraden oordeelende — wat betreft de verdachten — de rechter-commissaris de ontworpen vraagartikelen overzenden aan den rechter-commissaris bij den raad van justitie, binnen welks ressort die getuigen of verdachten woonachtig zijn of verblijf houden, ten einde hen op of naar aanleiding van die vraagartikelen te hooren of, overeenkomstig het bepaalde bij het vorige artikel, te doen hooren. (Sv. 57, 61, 81.) 59. Indien, in het geval van het vorige 74 J artikel, de ambtenaar van het openbaar ministerie het volstrekt noodzakelijk mogt achten, dat zoodanige getuigen worden opontboden om gehoord te worden, zal hij deswege een met redenen omkleed verslag doen aan den raad van justitie, welke daarop naar bevind van zaken zal beschikken. (Sv. 60, 81.) 60. Wanneer de raad van justitie de 75. overkomst dier getuigen inwilligt, zullen zij daartoe gedagvaard worden, en zal er in de acte van dagvaarding melding woren gemaakt van's raads bewilliging. (Sv. 59. 81.) 61. (St. 1911-436) Elk ambtenaar, die 77j  II. Titel. V. d- regter-commissaris enz. 23 op verzoek van eenen rechter- commissa- Ned. ris getuigen of verdachten hceït gehoord Sv. of doen hooren, zal het proces-verbaal besloten en verzegeld aan laatstgenoemde overzenden. (Sv. 57, 58-) 61a. (St. 1896-78, 1919-689.) Indien de verklaring, door een getuige onder eede afgelegd voor den rechter-commissaris, verdacht wordt valsch te zijn, wordt door dezen daarvan proces-verbaal opgemaakt en al naar gelang de verdachte is een Europeaan of een Inlander aan den officier van Justitie of aan het districtshoofd gezonden. (Sv. 81, 155.) 62. (St. 1876-237, 1914-641, 1919-689.)*) 79. Wanneer het een misdrijf geldt.waarvoor voorloopige hechtenis is toegelaten, is de rechter-commissaris op de vordering van den officier van justitie, bevoegd om tegen den verdachte, indien genoegzame aanwijzing van diens schuld bestaat, een bevel van voorloopige aanhouding uit te vaardigen, met aanwijzing van de plaats, waar hij in bewaring zal worden gesteld. De verdachte moet dadelijk na zijn aanhouding worden ondervraagd. Het 2de lid en de daarop volgende leden van artikel 18a zijn van toepassing, met dien verstande, dat tot de opheffing van het bevel de rechter-commissaris bevoegd is. (Sv. 17, 71, 77, 86, 360a, 409e, 409d.) 63. (ingetrokken bij St. 1911-436.) 64. (gew. bij- St. 1876-237 en ingetrokken bij St. 1914-641.) 65. In zaken van overtredingen geschiedt er geene voorloopige geregtelijke instructie, buiten de gevallen bij de 1) Zie de nopt bij art, 26, e  2o [II- Titel-V.h-verleenen v.regtsihg.enz. wettelijke bepalingen uitdrukkelijk voor- Ned. zien. (R. O. 165; Sv. 177, 248; St. 1918- Sv. 269 jcto. 544.) DERDE TITEL. "VAN HET VERLEENEN VAN REGTSINGANG TEGEN EEK EN BEKLAAGDE EN DE VERDERE GEREGTELIJKE INSTRUCTIE. 66. (St. 1876-237, 1914-641, 1919-689.) 81. : Zoodra de officier van justitie voldoende 137 aanwijzing heeft verkregen van een ge- al. 2. pleegd misdrijf en van den persoon, die zich daaraan schuldig heeft gemaakt, en hij het verleenen van rechtsingang noodig oordeelt, biedt hij de stukken met zijne daartoe strekkende vordering aan den raad van justitie aan. Hij vordert daarbij met of zonder bevel van voorloopige hechtenis, hetzij verwijzing van de zaak naar de terechtzitting, hetzij dat de instructie der zaak worde gelast. Op deze vordering wordt door den raad in raadkamer beslist. (R.O. 46, 121; Sv. 9 v., 25 v., 29, 44, 62, 67 v., 71, 86 v., 107, 248, 361, 363.) 67. (St. 1914-641, 1919-689.) Indien de £2. raad bevindt, dat de zaak tot de kennisneming van een anderen rechter behoort, zal hij haar naar den bevoegden rechter verwijzen. De officier van justitie zal daarop de stukken doen toekomen aan de met de vervolging van het misdrijf belaste autoriteit. (Sv. 17.) Indien er in de zaak een bevel van voorloopige aanhouding bestaat, zal de raad van justitie dit opheffen, dan wel een bevel van voorloopige hechtenis uitvaardigen, wan neer het een misdrijf geldt, waarvoor zij is toegelaten.  III. Titel.V.h.verleenen v.regtsing-enz. 27 Indien in het laatste geval dit bevel Ned. niet binnen een bij de beschikking vast Sv. te stellen termijn, welke niet langer mag zijn dan dertig dagen, door de bevoegde macht is gehandhaafd of opgeheven,wordt de beklaagde in vrijheid gesteld. (Sv. 17, 18a, 62, 70, 71, 86, 88 v., 107a, 187e, sub E.. 360a v., 360 al. 1, 409c, 409d, 4Ö9e.) 68. Wanneer de raad bevindt, dat het 83, feit niet onder het bereik der strafwet 84. valt,of dat er geenerhande aanwijzing van schuld tegen den beklaagde bestaat, zal dezelve het bevel weigeren en verklaren, dat er geen grond is om voort te procederen. (Sv., 72, 105, 169.) 69. Indien de raad bevindt, dat er voor 84. alsnog geene voldoende aanwijzing van schuld tegen den beklaagde bestaat,of dat van den aard des misdrijfs niet genoegzaam blijkt, zal dezelve een nader onderzoek bevelen. (Sv. 9, 72, 98, 99, 105, 187e sub B.) 79. (St. 1919-689.) Indien de raad van justitie bevindt, dat er voldoende gronden van bezwaar aanwezig zijn, doch dat het feit slechts als eene overtreding is aan "te merken, zal dezelve do zaak! verwijzen, waar zulks bevonden zal worden te behooren. In het geval van artikel 69 kan, en in de gevallen van het voorgaande lid en van artikel 68 moet "de raad, als er een bevel van voorloopige aanhouding in de zaak bestaat, dit opheffen. /Sv. 18a, 40, 62, 71, 106, 187e, sub E, 409c.) 71. (St. 1876 - 237,,1912 - 455, 1914 - 641, 85, 1917 - 497, 1919 - 689 ')J Indien eindelijk 86. bevonden wordt, dat er genoegzame gronden van bezwaar aanwezig zijn en het feit als een misdrijf is aan te merken, verleent hij den rechtsingang en verwijst  28 III. Titel.V.h.verleenen v.regtsing.enz. hij de zaak naar de terechtzitting of Nedi gelast hij instructie in het een en ander Sv. I geval met of zonder bevel van voorloopige hechtenis. Een bevel van voorloopige hechtenis. kan slechts worden uitgevaardigd, indien tegen het feit gevangenisstraf van ten hoogiste vijf jaren of eene zwaardere straf is bedreigd, of indien het feit valt in de termen van de artikelen 282 laatste Ij 5f( lid, 296, 303J351 eerste lid, 353 eerste lid, si*" e.M 372) 378, 453( 1°, 454, 1°, 455, 1°, 459 en 480 ^11 van het wetboek van strafrecht, dan wel oplevert medeplichtigheid aan of poging tot die misdrijven. Voor de toepassing van deze bepaling ten aanzien van een minderjarigen persoon, die vóór het begaan van het feit den leeftijd van zestien jaren nog niet heeft bereikt, wordt geen rekening gehouden met het bepaalde bij artikel 47 van het wetboek van strafrecht. In alle gevallen, waarin bij het verleenën van 'rechtsingang geen voorloopige hechtenis wordt bevolen, moet een in de zaak bestaand bevel van voorloopige aanhouding worden opgeheven. Op straffe van nietigheid kan in geen geval verwijzing naar de terechtzitting plaats hebben, zoolang de verdachte niet door den rechter-commissaris is gehoord of daartoe behoorlijk opgeroepen. (Sv.17, 18a, 62, 67, 70, 72, 77, 86, 88 v., 103, 107, 107a, 108 v., 117, 167, 187e sub B, 360a, v., 409a, 409c, 409d.-) 72. (St. 1919-689.) In de gevallen voor- 94. zien bij artikel 67, 68, 69 en 70, kan de officier van justitie binnen den tijd van tweemaal vier en twintig uren na de uitspraak van den raad, welke dadelijk aan dien ambtenaar moet worden medegedeeld, daartegen vefzët doen door middel  ■MI. fitel.V.h.verleeriéh v.regtsing-enz. 29 van eene verklaring ter griffie van den Ne raad van justitie afgelegd, (ov. 44.) S>v De aanteekening dier verklaring geschiedt in een daartoe bestemd register; zij moet door den ambtenaar van het openbaar ministerie en den griffier worden onderteekend. De acte van verzet moet benevens de processtukken, des noods vergezeld van eene memorie bevattende de redenen(voor zoo ver die niet bij de acte zelve zijn uitgedrukt, binnen de volgende vier en twintig uren of, voor zoo veel de raden van justitie te Samarang en Soerabaija betreft, op den eerstvolgenden postdag door den officier van justitie worden opgezonden aan den procureur-generaal bij het hoog-geregtshof, die, binnen drie dagen na de ontvangst, dezelve met zijn verslag en requisitoir bij het hoog-geregtshof indient. (S- W. 480 2°; Cel. 463 2°; O. S. 406 2°.) Het hof zal binnen zes dagen daarna de uitspraak van den raad van justitie goedkeuren of te niet doen, en bevelen hetgeen bevonden zal worden te behooren. Binnen drie dagen na de uitspraak zal de procureur-generaal een authentiek afschrift van 's hofs beslissing aan den officier van justitie toezenden. In geval van verzet blijft het bevel van voorloopige aanhouding of hechtenis van kracht, totdat door het hof op het verzet is beslist, zelfs al zou inmiddels de termijn, waarvoor het bevel geldt, zijn verstreken. Gelijkerwijs blijft zoodanig bevel van kracht, zoolang de termijn van verzet nog niet onbenut is verstreken. (Sv. 18a. 62, 67, 71, 107a, 251, 409c 409e.) 73. (St. 19147641, 1919-689.) Indien de  30 tïï. ïitei.V.h.Verleeflêil V.regtsirig.enz. beklaagde krachtens een bevel van voor- iNed. loopige hechtenis in de gevangenis is Sv. overgebracht, zal hij binnen vierentwin- 95. tig uren door den reciiter-eommisaris wor- al. 1. uen gehoord, als aat nog met geoeuru is. Evenzoo zal de beklaagde, als hij zich reeas in de gevangenis oevindt, binnen Vierentwintig uren na de beteekening van qUj. Deschikking van rechtsingang, door uen recnter-coinmiBsaris worden gehoord, indien dat nog niet gebeurd is. (Sv. 46, 71, 74 v., 80, 81.) 74. (St. 1914-641, 1919-689.) Blijft de 95. beklaagde op vrije voeten of wordt hij al. 2. in vrijneid gesteld, dan zal hij, als hij nog niet door den rechter-commissaris is gehoord, door dezen worden gedagvaard, om op een bepaald tijdstip voor hem te verschijnen, ten einde te worden gehc-nd op de in het bevel summierlijk uitgedrukte feiten. (Sv. 46, 51 al. 4, 75.) Bij zijne verschijning voor den regtercommissaris zal hij door denzelven terstond ondervraagd worden. (Sv. 17, 57, 58, 75, 76a, 78, 81, 82, 84.) 75. (St. 1912-455, 1914-641. Indien de £6. beklaagde niet verschijnt, is de rechtercommissaris verplicht om denzelven andermaal te doen dagvaarden; hij kpn zulks doen met bevel van medebrenging, wanneer de niet opgekomen bekjaagde van geene wettige verhindering heeft doen blijken. De beambte met dat exploit belast, zal, des noodig zijnde, de openbare burgerlijke of de gewapende magt te zijner hulp inroepen. Zij is verpligt onmiddellijk aan die vordering te voldoen. (Sv. 15, 17, 51 al. 4, 74, 86 v., 107.) 76. (St. 1914-641). Na verhoor van den 97. beklaagde zal hij door den regter-com-  III. Titel. Vh.verleenérl V.regtsing.eüz. 31 missaris vrijgelaten worden, onder ver- Ned. pligting van zoo dikwijls voor dien regter Sv. te verschijnen, als deze zal noodig achten. jJij elke met-verschijning van aen beklaagde worat door den regter-commissaris gehandeld, zoo als bij het eerste lid van het vorige artikel is bepaald. 7Ga. (St. 1911-436.) Dit geraden oordeelende, kan de rechter-commissaris in de gevallen omschreven in de artikelen 57 en 58 den daarbij genoemden autoriteiten opdragen den beklaagde op naar aanleiding van ontworpen vraagartikelen te hooren. Deze autoriteiten zullen het hun opgedragen verhoor door anderen kunnen doen houden, zooals in evengemelde artikelen is vermeld. De bepalingen van de artikelen 74, 75 en 76 zijn toepasselijk op dengene, die het verhoor houdt. 77. (St. 1914-641, 1919-689.) Indien na het 98. verleenen van den rechtsingang meer ge.vichtige bezwaren tegen den beklaagde, die in vrijheid is, zijn ontstaan, kan de rechter-commissaris, wanneer het een misdrijf geldt,waarvoor voorloopige hechtenis is toegelaten, op vordering van het openbaar ministerie, een bevel van voorloopige aanhouding tegen den beklaagde uitvaardigen. De officier van justitie is verplicht om dit bevel, onder bijvoeging der stukken, binnen drie dagen aan te bieden aan den raad van justitie, welke, uiterlijk binnen drie dagen na de aanbieding, het opheft dan wel een bevel van voorloopige hechtenis uitvaardigt. (Sv. 17, 62, 71, 86, 88 v., 107a, 360a.v-, 409a, 409c, 409d.) 78. (vervallen bij St. 1919-689.) 79. (St. 1914-641.) De beschikkingen  32 ïïï. Titel. V.h.verleeriéri v.regtsmg-Oriz'. van rechtsingang moeten door alle de Ned. leden, die over de zaak hebben gezeten, Sv. benevens den griffier, worden ondertee- 92. kend. De beidaagde zal daarin met name moeten worden genoemd, of zoo klaar mogelijk moeten worden aangeduid, en het feit, waarmede hij belast is, zal er hoofdzakelijk in worden uitgedrukt, met aanwijzing van de gevangenis, waarin de beklaagde zal worden in bewaring gesteld of gehouden. (R. O. 43; Sv. 66, 71, 80 v., 86 v., 174, 361.) 80. (St. 1914-641.) De in . het vorige 93. artikel vermelde beschikkingen moeten, van wege den officier van justitie, door den ambtenaar met het exploit belast, aan den beklaagde worden beteekend en vertoond, met overgave van een afschrift, ook dan wanneer hij zich reeds voorloopig in hechtenis bevindt. Bij verzuim der formaliteiten hiervoron omschreven, kan de regter-commissaris de nietigheid van het exploit van beteekening uitspreken mits de beklaagde zulks vordere bij zijne eerste verschijning voor den regter-commissaris. In geval van vernietiging van het exploit, zal hetzelve onverwijld op nieuw worden gedaan. (Sv. 17, 86 v.) 81. (St, 1896-78, 1917-497.) Na het eerste 100. verhoor van den beklaagde, zal de regtercommissaris met de instructie Voortgaan, en denzelven zoo dikwijls hooren en, des noods, met de getuigen of deze onderling confronteren, als hij, het zij ambtshalve, het zij op requisitoir van het openbaar ministerie, het zij op verzoek van den beklaagde, zal noodig achten. Indien er meerdere beklaagden zijn,zullen deze ook onderling kunnen worden geconfronteerd  III. Titel.V.h.verleenen v.regtsing-enz. 33 Al de bepalingen van den vorigen Titel Ned. betrekkelijk het hooren van getuigen, en Sv. hun verplichting om getuigenis der waar-' heid ai te leggen, mitsgaders de bevoegdheid tot het aanwenden van het middel van lijfsdwang, benevens artikel 61a zijn ten deze toepasselijk. (Sv. 45, 46 v., 51 v., 82, 84.) 82. De officier van justitie is geregtigd 101. aan den regter-commissaris de vragen op te geven, die hij verlangt dat aan den beklaagde zullen worden gedaan ; de regter-commissaris zal daarop naar bevind van zaken beschikken. Het tweede, derde en vierde lid van artikel 45 zijn te dezen toepasselijk. (Sv.9, 45, 84.) 83. Indien de regter-commissaris zulks 102. noodig acht, zal hij.het vereischte verslag kunnen vragen van geneesheeren, heelmeesters of anderen, die voorondersteld kunnen worden door hunne kunst of hun beroep in staat te zijn om den aard en de omstandigheden van het misdrijf wel te beoordeelen. De deskundigen zullen in handen van den regter-commissaris den eed afleggen, dat zij hun verslag naar hun geweten zullen geven. (Sv. 35 v., 241, 382.) De bepaling van artikel 37 is te dezen toepasselijk. 84. Geene strikvragen zullen in den 103. loop van het proces aan eenigen beklaagde of getuige mogen worden gedaan, en de regter zal geen acht mogen slaan op de antwoorden, welke op zoodanige strikvragen mogten zijn gegeven. Vragen, in welke eene daadzaak, door den beklaagde of de getuigen niet beleden of opgegeven, als door hen erkend wordt aangenomen of voorondersteld, zul- 8-  34 III. T^el.V.h.verleenen v.regtsing.enz. len ook als strikvragen moeten worden Ne beschouwd. Sv 85. (Gew. bij St. 1912^55, 1914-641 en vervallen krachtens St. 1919-689.) 86. (St. 1914-641, 1919-689.) De bevelen 105 tot voorloopige aanhouding, van voorloopige hechtenis en de beschikkingen, waarbij rechtsingang is verleend, kunnen in geheel Nederlandsch-Indië worden ten uitvoer gelegd. Indien de beklaagde gevonden wordt buiten de residentie, in welke de autoriteit gevestigd is,krachtens wier beslissing hij in bewaring moet worden gesteld, zal hij indien hij zulks verlangt, vóór zijne overbrenging naar de bij het bevelschrift aangewezen gevangenis, gebracht worden voor het hoofd van het bestuur der plaats waar hij gevat is, of voor den ambtenaar die dezen mocht vervangen, welke het bevel voor gezien zal teekenen. (Sv. 17, 18a, 38, 62, 66, 67, 71, 77, 80, 87, 8Sv, 104, 106, 107, 107a, 118, 155, 363, 409a, 409c) 87. (St. 1919-689.) Indien hij, die met de 106 uitvoering van het bevel van voorloopige aanhouding of hechtenis belast is, het noodzakelijk acht voorzorgen te nemen, ten einde de beklaagde zich niet aan de vervolging der justitie onttrekke, zal hij den bijstand kunnen'inroepen der openbare burgerlijke of der gewapende magt van de plaats, waar de gevangenneming moet geschieden, of van eene naburige plaats. De openbare burgerlijke of de gewapende magt is verpligt, op vertoon van het regterlijk bevel, onmiddellijk aan de aanvrage te voldoen. (Sv. 17, 86, 363; Sr. 413.) 88 (St. 1919-689.) De beklaagde, die uit 108  111. Titel.V.h.verleenen v.régtsing.enz, 35 krachte van een bevel van voorloopige _ Ned. aanhouding of hechtenis is gevat, zal Sv. zonder verwijl worden gebragt in de gevangenis, bij het bevel vermeld. (Sv. 18a, 89, 363.) 89. (St. 1919-689.) De ambtenaar met de 109. uitvoering van het bevel van voorloopige aanhouding of hecntenis belast, zal den beklaagde overgeven aan den cipier, die denzelven, op vertoon van het bevel, zal innemen, en schriftelijk zal verklaren zulks te hebben gedaan; de ambtenaar met de uitvoering van het bevel belast, zal vervolgens de stukken tot den gearresteerde betrekkelijk, ter griffie brengen en schriftelijk bewijs nemen, dat dezelve aldaar overgenomen zijn. Hij zal deze beide schriftelijke bewijzen binnen vier en twintig uren aan den officier van justitie vertoonen, die dezelve voor gezien zal teekenen, met bijvoeging van de dagteekening. (Sv. 363; Sr. 555.) 90. (St. 1919-689.) In geval de beklaagde 107. niet kan worden gevat, zal het bevel van voorloopige aanhouding of hechtenis aan zijne woonplaats of, wanneer die onbekend is, aan zijne laatste verblijfplaats worden beteekend, en aldaar afschrift worden gelaten. Indien noch de woonplaats, noch de laatste verblijfplaats van den beklaagde bekend is, wordt het exploit van beteekening aangeplakt aan het gebouw, waar de raad van justitie zitting houdt. In elk dezer gevallen zal ér een procesverbaal van de gedane nasporing worden opgemaakt, hetwelk door het hoofd van het plaatselijk bestuur voor gezien moet worden geteekend. Het bevel van voorloopige aanhouding  36 ÏÏI. Titel. V-h-verleenen V.regtsing.eftz. of hechtenis wordt, met overlegging van Ned het proces-verbaal van nasporing, aan den Sv. officier van justitie terugbezorgd. (Sv. 17, 125, 209 v.) 91. (St. 1919-689.) De rechter-commissa- 110. ris is bevoegd huiszoeking te doen met verlof van den raad van justitie, op zijn verzoek of op vordering van den officier van justitie verleend. Bij dringende noodzakelijkheid is echter de rechter-commissaris, ook vóór het verzoek om rechtsingang, ambtshalve of op de vordering van den officier van justitie, bevoegd om, zonder dat verlof huiszoeking te doen in de in het eerste lid van artikel 31 genoemde plaatsen. (Sv. 31 v., 92 ; Sr. 429.) 92. (St. 1919-689.) De huiszoeking strekt 111. zich, behalve in het geval van het tweede lid van het vorige artikel, niet uit tot geschriften, die niet het voorwerp van het strafbare feit uitmaken, of tot het begaan daarvan hebben gediend, tenzij krachtens uitdrukkelijk verlof van den raad van justitie. Artikel 34 is van toepassing. (Sv. 31, 34, 91, 93; Sr. 429.) 93. (St. 1919-689.) De huiszoekingen 112. zullen door den regter-commissaris in tegenwoordigheid van den officier van justitie geschieden. De rechter-commissaris . kan zich daarbij doen vergezellen van bepaalde door hem aangewezen personen. Artikel 52 is van toepassing. Indien de huiszoeking moet plaats hebben buiten de residentie, binnen welke de raad van justitie gevestigd is, zal het hoofd van het bestuur der plaats, waar de huiszoeking moet geschieden, bijgestaan door een daartoe door hem aan te wijzen europeesch beambte, den regtereornraissaris kunnen vervangen. De tegea-  III. Titel.V.h.verleenen v.regtsing.enz. 37 woordigheid van den officier van justitie Ned. wordt in dit geval niet vereischt. (Sv. Sv. 31v., 91, 94; S. W. 480 5°; Cel. 463 5°, O. S. 406 5°.) 94. (St, 1919-689.) Artikel 33 is op den rechter-commissaris, of den ambtenaar, die hem vervangt, van toepassing. (Sv. 31 v., 91 v.) 95. (vervallen krachtens St. 1919-689.) 96. Indien het, buiten de uitdrukkelijk bij dit reglement voorziene gevallen, bevonden wordt noodig te zijn, dat, het zij vöör, het zij na verleenden regtsingang, eene plaatselijke opneming, of andere daad van geregtelijk onderzoek,geschiede op de plaats van het misdrijf of elders binnen het ressort van den raad van justitie, doch buiten de residentie, in welke het collegie gevestigd is, en dat die werkzaamheid niet gevoegelijk aan het hoofd van het plaatselijk bestuur kan worden overgelaten, zal de raad, op het daartoe strekkend requisitoir van den officier van jbstitie, kunnen gelasten, dat tot die verrigting door den regter-commissaris in tegenwoordigheid van het openbaar ministerie, worde overgegaan. (Sv. 27 ; S. W. 480 6"; Cel. 463 6°; O. S- 406 6°.) 97. Zoodra de regter-commissaris de 117 instructie heeft ten einde gebragt, stelt al.1. hij de stukken in handen van den officier van justitie. (Sv. 98, 100.) 98. Indien de officier van justitie be- 117 vindt, dat de instructie niet volledig is al.2. zal hij, met aanduiding van hetgeen hij daartoe noodig oordeelt, den regter-commissaris verzoeken dezelve meer volledig te maken. In geval de regter-commissaris mogt weigeren daartoe over te gaan, zal gehandeld worden in voege als bij artikel  38 III. TiteJ.V.h.verleeriên V.regtsing.enz. 44 ten aanzien van het inwinnen van Ned voorloopige informatien, is bepaald. Sv. 99. De raden van justitie kunnen, het 115. zij ambtshalve, het zij op verzoek van den beklaagde zich de stukken doen voorleggen en bevelen, dat de instructie spoedig worde voleindigd of dezelve sluiten, zoo daartoe gronden zijn. Zij zullen meer bijzonder zórg dragen, dat de zaak met den vereischten spoed worde voortgezet, wanneer de beklaagde Zich in hechtenis bevindt. (Sv. 62, 77, 107a.) 100. Binnen tweemaal vier en twintig 118. uren, zoo de beklaagde in hechtenis is, en anders binnen den kortst mogelijken tijd na den afloop der instructie, zal de officier aan den beklaagde doen beteekenen, dat de instructie gesloten is. Het vermogen, aan den beklaagde toegekend bij het tweede lid van hel volgende artikel, moet in de acte van beteekening worden uitgedrukt. (Sv. 97, 101.) 101. Tusschen den tienden en den vijf- 119, tienden dag na deze beteekening, of in- 120, dien naar aanleiding van het bepaalde 121, bij 'artikel 111 de processtukken door den 123, procureur-generaal zijn opgevraagd, on- 125. verwijld na derzelver terugbekoming, zal de officier van justitie de stukken met zijn requisitoir aan den raad indienen, op de wijze bij het volgende artikel omschreven. Inmiddels zal de beklaagde eene memorie aan den raad van justitie mogen inleveren, waartoe hij de hulp van eenen praktizijn als raadsman kan inroepen. De bepalingen van artikel 120 en 121 zijn te dezen van toepassing. De officier van justitie zal van die me- • morie inzage mogen nemen. (Sv. 252.)  III. Titel.V.h.verleenen v.regtsing.enz. 39 102. (St. 1914-641.) De raad zal het verslag Ned van den officier van justitie aanhooren. Sv. Dit verslag moet een kort en duidelijk 125 overzigt der gevoerde instructie behelzen, al.4. met aanwijzing van de punten, welker beoordeeling van gewigt is ten aanzien der beslissing, of de zaak van den beklaagde naar de terechtzitting behoort verwezen te worden. Na zijn verslag te hebben uitgebragt, zal de officier van justitie zijn requisitoir bij monde toelichten, hetzelve onderteekend aan den raad overgeven, en zich vervolgens verwijderen. De raad zal over het requisitoir raadplegen en op de stukken, zonder den beklaagde of de getuigen te hooren, ten spoedigste en, buiten het geval bij het volgende artikel voorzien,uiterlijk binnen acht dagen uitspraak doen. (R. O. 121 ; Sv. 103 v.) 103. De raad van justitie kan het in- 125winnen van nieuwe bewijzen, omtrent bepaalde door denzelven aan te wijzen punten, binnen een vast te stellen termijn bevelen. (Sv. 98, 158.) 104. (St. 1914-641.) Indien de raad be- 127 vindt, dat de zaak tot de kennisneming al. 1, van een anderen rechter behoort, zal hij 2, 3. haar naar den bevoegden rechter verwijzen. De officier van justitie zal daarop de stukken doen toekomen aan de met de vervolging van het strafbare feit belaste autoriteit. Het tweede en derde lid van artikel 67 zijn hier van toepassing. (R. O. 95, 116 novies, 129; Sv. 12, 67, 72, 110, 130, 186. 105. (St. 1914-641.) Indien de raad be- 127 vindt, dat het aan den beklaagde te laste al.4. gelegde feit noch misdrijf, noch overtre-  40 III. Titel.V.h.verleenen v.regtsing.enz. ding oplevert, of dat uit de instructie Ned. geene voldoende bezwaren, ter verdere Sv. vervolging, tegen den beklaagde zijn gerezen, verklaart hij zulks bij zijne, uitspraak, met bijvoeging, dat er geene termen tot verwijzing van de zaak van den beklaagde naar de terechtzitting aanwezig zijn. (Sv. 68, 69, 72, 106, 110, 112, 169; I. R. 240e al. 2.) 106. (St. 1919-689.) Indien de raad bevindt, dat het aanvankelijk als misdrijf beschouwde feit slechts eene overtreding oplevert, bedoeld bij artikel 177, verwijst hij de zaak naar de terechtzitting, om overeenkomstig de voorschriften van de eerste afdeeling van den vijfden titel te worden berecht. Wanneer er in de gevallen in dit en het vorige artikel voorzien een bevel van voorloopige hechtenis in de zaak bestaat, heft de raad dit op. (Sv. 18a, 62, 67, 70, 71, 72, 110, 130, 167, 187e sub E 409c) 107. (St. 1876-237, 1907-433, 1912-455, 127 1914-641, 1917-497, 1919-1089.) Indien de al-7. raad bevindt, dat het feit een misdrijf oplevert en dat er genoegzame bezwaren tot verdere vervolging bestaan, verwijst hij de zaak naar de terechtzitting. Deze uitspraak zal inhouden: 1. den naam en voornaam, of, als zij onbekend zijn, de aanwijzing zoo duidelijk mogelijk van den beklaagde ; 2. het feit in hoofdzaak, dat hem wordt ten laste gelegd : 3. de vordering van het Openbaar Ministerie : 4. de beslissing met de gronden, waarop zij rust en 5- de artikelen der wet, waarbij het feit is strafbaar gesteld.  lil. 'Titel.V.h.verieenèii V.regtslrig.èiiü. il Wanneer het een feit betreft, waarvoor Ned. voorloopige hechtenis is toegelaten, zal Sv. de raad, als er in de zaak een bevel van voorloopige hechtenis bestaat,dit handhaven of opheffen en anders een zoodanig bevel kunnen uitvaardigen. Betreft het met een zoodanig feit, en bestaat er niettemin in de zaak een bevel van voorloopige hechtenis, dan wordt dit door den raad opgeheven. (Sv. 409c.) Evenwel zal er, zelfs in het geval bij het vorige lid bedoeld, een bevel van voorloopige hechtenis kunnen worden uitgevaardigd, zoo dikwijls het eenen beklaagde geldt, die ingevolge last tot instructie opgeroepen, doch niet verschenen zijnde, niet, krachtens het daarop gevolgde bevel van medebrenging, voor den rechter-commissaris is kunnen worden gebracht. (Sv. 71, 74, 75, 86, 107a, 123, 174, 409a.) 107a. (St. 1912^55, 1919-689.)1) Alle beve- 116len van voorloopige hechtenis en beschikkingen tot handhaving van zoodanige bevelen, uitgevaardigd of genomen krachtens dezen titel, zijn voor niet langer dan dertig dagen geldig. Is vóór het verstrijken van dien termijn, de zaak niet ter terechtzitting in behandeling genomen, dan wordt de verdachte in vrijheid gesteld, tenzij de raad van justitie op vordering van den officier van justitie het bevel voor ten hoogste dertig dagen hebbe verlengd. Hetzelfde zal nog daarna telkens van dertig tot dertig dagen kunnen geschieden, indien de raad na den laatst verleenden termijn zulks noodig oordeelt. De beschikking wordt den beklaagde 1) Zie de noot bij art. 26.  42 ÏÏL TiteLV.h.verleerieii V.regtsmg.eüz. zoodra mogelijk, en in ieder geval vóór Ne of uiterlijk tegelijk met de eerstvolgende Sv akte van vervolging, vanwege het openbaar ministerie beteekend. (Sv. 66, 67, 71, 72, 77 86 v., 107, 360a v., 409c, 409e.) 108. in geval ae aan den raad van jus- 87 titie gelijktijdig overgelegde stukken betrekkelijk zijn tot zamenhangende misdrijven, zal over deze bij ééne en dezelfde uitspraak worden besliste (Sv. 109, 300; I. R. 240e al. 11.) 109. Misdrijven worden geacht zamen te 88 hangen wanneer zij gepleegd zijn; 1°. door verscheidene vereenigde personen gelijktijdig; 23. door verschillende personen op onderscheiden tijden of plaatsen doch ten gevolge van eene door hen vooraf gemaakte afspraak; 3°. met het oogmerk om zich de middelen te verschaffen tot het plegen van een ander misdrijf, of de uitvoering daarvan te bevorderen of tot stand te brengen of wel om zich tegen de straf van een ander misdrijf te beveiligen. (Sv. 108, 167; I. R. 240e al. 12.) 110. (St. 1912-455.) De voorschriften van 130 artikel 72 zijn toepasselijk in de gevallen van artikel 104, 105 en 106. De officier van justitie is tot het opkomen tegen de uitspraak van den raad verpligt, al ware dezelve overeenkomstig zijn requisitoir genomen, indien de procureur-generaal hem zulks ambtshalve mogt hebben bevolen. In dat geval geschiedt de verklaring van verzet in naam van den procureur-generaal bij het hooggeregtshof. (Sv. 1, 16, 111 v., 251.) 111. Ten einde den procureur-generaal in staat te stellen, om daartoe tijdig bevel  IÏL litel.V.h.verleenen V.rêgtsingenz. 43 aan de officieren van justitie te kunnen Ned geven, zijn deze verpiigt om den procu- Sv. reur-generaai onverwijld van elke instructie kennis te geven en hem vóór het nemen van het requisitoir, zoo hij zulks vordert, ae processtukken mede te deelen. JJe procureur-generaal zal de stukken, binnen vijf dagen na derzelver ontvangst, aan den officier van justitie moeten terugzenden. (K. ü. 180 ; Sv. 16, 101, 110.) 112. (St. 1914-641.) De beklaagde, te wiens 136 aanzien, ingevolge het bepaalde bij arti- al. 1 kei 105, door den raad van justitie of, in geval van verzet, door het hoog-geregts- hof is beslist, dat er geene termen zijn ' tot verwijzing naar de terechtzitting, zal wegens hetzelfde feit niet meer in regten mogen worden betrokken, ten zij er nieuwe bezwaren mogten zijn ingekomen. (Sv. 113.) 113. Als nieuwe bezwaren worden aange- 136 merkt verklaringen van getuigen, stukken, bescheiden en processen-verbaal, welke vroeger door den regter niet hebben kunnen worden onderzocht, en van dien aand zijn, dat zij of de bewijzen versterken, welke vroeger te zwak zijn geoordeeld, of het strafbare der feiten meer ontwikkelen en doen uitkomen. (Sv. 112, 114.) 114. (St. 1914-641.) De raad zal, op de 136 vordering van den officier van justitie, al. 3. beslissen of de nieuwe bezwaren termen opleveren tot eene nadere instructie, welke, indien zij gelast wordt, op de gewone wijze zal geschieden. De bepalingen van artikel 72 zijn, te dezen toepasselijk. (Sv. 66 v., 112 v., 409c.)  44 ïïï. Titel.V.h.verleenen v.regtsrng.éfll 115 en 116. (ingetrokken bij St. 1907- Ne( 433.) Sv' 117. (St. 1907-433,. 1914-641.) Zoodra de zaak door den raad van justitie of, ingeval van verzet, door het hooggerechshof naar de terechtzitting is verwezen, bepaalt de president op het daartoe strekkend verzoek van den officier van justitie, met inachtneming van het eerste lid van artikel 123, den dag, waarop de zaak ter openbare terechtzitting zal worden behandeld. De president zal daarbij acht geven op de meerdere of mindere verwijdering van de beklaagden, die zich niet in hechtenis bevinden, en van de op te roepen getuigen. (Sv. 107, 118 v.; I. R- 240e al. 3, 4 en 7.) 1Ï8. (St. 1907-433, 1914-641, 1919-10.) De 143 uitspraak waarbij de zaak naar de terechtzitting is verwezen, moet aan den beklaagde beteekend en afschrift daarvan aan hem gelaten worden. Gelijktijdig met die beteekening zal de bekjlaagde, of hij gevangen is of niet, gedagvaard worden om op den bepaalden regto'ag ter teregtzitting te verschijnen. De dagvaarding behelst eene opgave van het feit, dat ten laste wordt gelegd, met vermelding omstreeks welken tijd en waar ter plaatse het begaan zou zijn; alles, behoudens wijziging krachtons artikel 154, op straffe van nietigheid. Zij. behelst tevens de vermelding van de omstandigheden, waaronder het feit zou gepleegd zijn. Indien de beklaagde de Nederlandsche taal niet verstaat.zal de dagvaarding vergezeld gaan van de afgifte van eene getrouwe vertaling derzelve, door een.beëedigd translateur vervaardigd, in de land-  III. Titel.V.h.verleenen v.regtsing.enz. 45 taal van den beklaagde of in eene andere Ned. taal, welke hij machtig is. (Sv. 107, lid v:, Sv. 123, 154, 166, 178, 178a, 178b, 156, 21Ó, 215, 302; I. R. 210e al. 4.) 119. De beteekening en de dagvaarding, 144 waacvan in het vorige artikel gesproken al.1. wordt, geschieden aan den persoon van den beklaagde, of aan deszelfs woonplaats of, zoo deze niet bekend is, aan deszelfs laatste verblijf. Indien de woonplaats en het verblijf van den beklaagde . t onbekend zijn wordt het exploit aangeplakt aan het gebouw waar'de raad van justitie zitting houdt. Indien de beklaagde zich in hechtenis bevindt, worden de beteekening en de dagvaarding steeds aan hem in persoon gedaan. (Sv. 90, 125, 422, 423.) 10. Ieder beklaagde is bevoegd om zich 120, door eenen praktizijn, als raadsman, te 132. zijner verdediging op de teregtzitting te doen bijstaan. De president van den raad van justitie zal, daartoe verzocht wordende,aan eiken beklaagde, die zelf geenen raadsman gekozen of bekomen heeft, er eenen toevoegen, indien het getal praktizijns, bij den raad toegelaten, dit mogelijk maakt. Hij zal den beklaagde en den toegevoegden raadsman daarvan dadelijk doen kennis dragen. De verdediging van twee of meer in dezelfde zaak betrokkene beklaagden, die geene tegenstrijdige belangen hebbenkan aan één en denzelfden praktizijn worden opgedragen. Indien het getal der bij den raad van justitie toegelatene praktizijns ongenoegzaam is, om aan elk der in dezelfde zaak betrokkene beklaagden, die tegenstrijdige belangen mogtcn hebben, eenen afzonder-  46 III. Titel.V.h.verleenen v.regtsing.enz. lijken raadsman toe te voegen, zal de Ned. beklaagde, die geenen praktizijn kan be- Sv. komen, de bevoegdheid hebben om zijnen verdediger buiten de praktizijns te kiezen. Het staat den beklaagde in allen gevalle vrij een zijner bloed- of aanverwanten tof raadsman te nemen. Sv. 101, 121, 180, 181, 297 (2) sub 2°, 412; L R. 243; L. R. 7.) 121. De raadsman zal toegang tot den 134 beklaagde hebben en hem, behoudens al-1. het vereischte toezigt,alléén kunnen spre- en 2. ken. Hij zal ter griffie inzage mogen nemen van alle de stukken, zonder dezelve evenwel te mogen ligten, of de voortzetting der zaak op te houden. (Sv. 101, 120.) 122. De beklaagden mogen van zooda- 134 nige stukken, als zij tot hunne verdedi- al.3. ging noodzakelijk zullen oordeelen, afschriften te hunnen koste doen nemen. 123 en 124. (ingetrokken bij St. 1907-433.) 125. In geval de beklaagde niet kan worden gevat, of niet op de teregtzitting verschijnt, zal de zaak tegen hem worden vervolgd,zoo als bij den achtsten titel is geregeld. (Sv. 75, 209 v.) VIERDE TITEL. (Sv. 183, 194, 247, 253.) VAN HF. 17 RE^PGoRDTNG op DE TEREGTZITTING VAN DEN RAAD VAN JUSTITIE, IN ZAKEN VAN MISDRIJF .WAARIN EENE VOORLOOPIGE INSTRUCTIE HEEFT PLAATS GEHAD. (St, 1876 - 237.) 126. Het regtsgeding zal gehouden wor- 1*1 den overeenkomstig de voorschriften van al- 1 artikel 29 van het Reglement op de reg-  IV. Titel.V.h.regtsged.ó.d.teregtz.enz, 47 terlijke organisatie en het beleid der Ned. justitie. Sv- De president za~l de goede orde bij de teregtzitting handhaven. (R. R. 91 al. 3; Sv. 254; I. R. 412; L. R. 73.) 127. De regter-commissaris zal zich ont- 149. houden van de kennisneming ter teregtzitting van zaken, in welker instructie hij is werkzaam geweest. (Sv.66, 102, 114.) 128. (St. 1907-433, 1914-541.; De be- 147. klaagde kan niet te regt gesteld worden, dan na verloop van veertien dagen na de beteekening van de uitspraak waarbij de zaak naar de terechtzitting is verwezen. Echter kan de" raad van justitie op verzoek van den beklaagde, de officier van justitie gehoord zijnde, dezen termijn verkorten. (Sv. 107, 118, 179, 210, 424.) 129~. (St. 1907-433, 1914-641.) De beklaag- 152. de zal ten gestelden, hem volgens artikel 118 beteekenden dage,op de teregtzitting verschijnen. Wanneer hij zich in hechtenis bevindt, zal hij vergezeld zijn van bewaarders, om zijne ontköming 'te beletten. De president zal hem zijnen naam, voornamen, ouderdom, geboorteplaats, woonplaats en beroep afvragen. Hij zal hem voorts vermanen oplettend te zijn op hetgeen hij zal hooren en den griffier gelasten de dagvaarding en de uitspraak, waarbij de zaak naar. de terechtzitting is verwezen, duidelijk voor te lezen. (Sv. 107, 118, 119, 184, 187e sub A, 215, 216; I. R. 242, 244; L. R. 6, 8.) 130. Na cTeze lezing zal de president den 153. beklaagde afvragen, of hij erkent, of wel ontkent, de hem te laste gelegde feiten gepleegd te hebben. In geval de beklaagde mogt vermeenen eenige exceptie te kunnen bijbrengen,  48 [V. Titel.V.h.regtsged.o.n.teregtz.enz. krachtens welke hij of in het geheel niet, Ne< of wel voor eenen anderen regter zoude Sv moeten worden te regt gesteld, zal hij die reeds dadelijk, zelfs vóór de beantwording der bij het vorige lid bedoelde vraag, kunnen aanvoeren of door zijnen verdediger doen aanvoeren, en met den officier van justitie voldingen. De raad zal dadelijk uitspraak doen over de toelating of verwerping der aldus voorgedragene exceptie. (Sv. 104, 106, 112, 169, 183, 187e, 270, 409; !. R- 247; L. R. 9.) 13l! (St. 1914-641.) Indien geene exeptie 154 voorgesteld of de voorgestelde verwor- 155 pen is, zal de officier van justitie de zaak kunnen ontwikkelen en voordragen, en vervolgens aan den raad overleggen de lijst der getuigen, welke, het zij te zijnen verzoeke, het zij ten verzoeke van Hen beklaagde, moeten worden gehoord, op welke lijst ook zoodanige getuigen mógen worden gebragt, die tot dusverre nog niet gehoord zijn. Deze lijst zal door den griffier duidelijk worden voorgelezen. Zij zal geene andere getuigen mogen bevatten dan die, wier namen, beroep en woonplaats, ten minste acht dagen vóór de teregtzitting, van wege den officier van justitie aan den beklaagde, en ten minste drie dagen vóór de teregtzitting, van wege dezen aan den officier van justitie beteekend zijn geworden. De beklaagde en de officier van justitie zullen zich kunnen verzetten tegen het hooren van eenen getuige, die bij de acte van beteeekening niet genoemd of niet kennelijk aangeduid is. De raad zal daarover terstond beslissen. (Sv. 138 v.. 153 v., 158, 184, 210; I. R. 240e al. 4; L. R. &■•)  IV. Titel.V.h.regtsged.o.d.tcregtz.enz. 49 132. (St. 1886-213.) Wanneer één of meer Ned getuigen, die bij de voorloopige instructie Sv. zijn geboord, overleden zijn, of door wet- 167. tige beletselen niet ter teragtzitting kunnen verschijnen, of wel uit hoofde van te verre verwijdering van woonplaats of verblijf, niet zijn gedagvaard geworden, zal de raad van justitie de door hen afgelegde verklaringen doen voorlezen. Indien deze verklaringen onder eede waren afgelegd, zullen zij met mondelinge beëedigde verklaringen worden gelijk gesteld, en anders zal de raad daarop zoodanig acht kunnen slaan, als dezelve, met inachtneming der voorschriften van artikel 379, zal vermeenen te behooren. (Sv. 47 v., 57, 58, 81, 183, 194, 329, 413 v. ; I. R. 249: L. R. 10.) 133. (St. 1901-350.) Wanneer een getuige, 157. die gedagvaard is, niet verschijnt, zal de raad, op verzoek .van den officier van justitie of van den beklaagde, de zaak . tot eene nadere teregtzitting mogen uitstellen. De raad zal dit ook van ambstwege bunnen doen. (Sv. 194; LR. 250; L.R. 10.) 134. In het geval bij het vorige artikel 158. vermeld, zal, op requisitoir van den officier van justitie, de achtergebleven getuige bij het bevelschrift van uitstel, zelfs bij lijfsdwang, worden veroordeeld tot betaling van alle de kosten van dagvaardingen, acten, schadeloosstelling aan de andere getuigen, en van alle andere kosten door de vertraging veroorzaakt. De raad zal tevens den getuige veroordeelen in eene geldboete, de som van honderd gulden niet te boven gaande,1) en bevelen, dat hij ten dage tot de na- D T)-7-, strn.fbopo.lins W v»rvallon; krachtens art. 3 (De Inv; vgl. art. 522 Sr, 3  50 [V. Titel. V.h.regtsged.o.d.teregtz. enz. dere teregtzitting bepaald, andermaal zal Ned. worden gedagvaard en, des noods, door Sv. ] de openbare magt voor den raad zal worden gebragt. Indien de zaak niet wordt uitgesteld, zal de achtergebleven getuige niettemin in de geldboete, bij het vorige lid vermeld, worden veroordeeld. (Sv. 51; I. R. 251, 254; L. R. 11.) 135. (St. 1917-497.) Indien de in voege 159. voorschreven veroordeelde getuige aantoont, dat hij wettiglijk verhinderd is geweest, zal hij van de schadeloosstelling en kosten worden ontheven. Het bewijs dier verhindering moet, indien de getuige andermaal gedagvaard is en ter teregtzitting verschijnt, bij die verschijning geleverd worden; anders heeft dit plaats bij wege van verzet, op de wijze bij artikel 219 voorgeschreven. (Sv. 51, 134; I. R. 254.) 136. Indien de getuige, op de eerste of 166. op de tweede dagvaarding verschenen, of voor den raad van justitie gebragt zijnde, zonder wettigen grond, weigert den eed af te leggen, of getuigenis der waarheid te geven, kan de raad de zaak, op verzoek van den officier van justitie of van den beklaagde, en zelfs van ambtswege, tot eene nadere teregtzitting uitstellen. In dat geval gelden de bepalingen van het eerste lid van artikel 134, en zal daarenboven de getuige dadelijk op last van den raad in gijzeling worden gesteld, en bij die nadere teregtzitting wederom voor den raad gebragt worden. (Sv. 53, 54, 137 ; I. R. 252, 253, 254 ; L. R. 13, 14.) 137. (St. 1917-497.) Indien de zaak niet 192. is uitgesteld, of, in geval van uitstel, de  IV. Titel. V.h.regtsged.o.d.teregtz. enz. 51 getuige bij zijne weigering volhardt, kan Ned. de raad, op requisitoir van den officier Sv. van justitie, den getuige ter zake zijner onwilligheid veroordeelen tot de straf van gevangenis, den tijd van één jaar niet te boven gaande.1) (Sv. 53, 136; I. R. 253; L. R. 13, 14.) 138. Na de voorlezing der lijst van ge- 160. tuigen, bij artikel 131 vermeld, zal de president den getuigen, die tot bezwaar of tot ontlasting moeten worden gehoord, bevelen zich naar de voor hen bestemde kamer te begeven, alwaar zij zullen verblijven tot hunne oproeping ter teregtzitting, of tot nadere aanzegging. De raad zal des noods maatregelen nemen om de getuigen te beletten, dat zij zich, vóór het afleggen van hunne getuigenis, onder elkander over het misdrijf, over den beklaagde, of over de door hen gegeven of nog te geven getuigenis onderhouden. (Sv. 143.) 139. (St. 1907-433.) De getuigen zullen 160, elk afzonderlijk hunne getuigenis, de 161. een na den anderen afleggen, in de orde bij de lijst aangewezen. Die orde kan echter, op requisitoir of met toestemming van den officier van justitie, door den president worden veranderd. De president zal den getuigen hunne namen, voornamen, ouderdom, beroep en woon- of verblijfplaats afvragen; of zij den beklaagde gekend hebben vóór het feit,waarvoor hij terecht staat; of zij den beklaagde in den bloede, of door aanhuwelijking bestaan, en in welken graad; ook of zij in dienstbetrekking tet den beklaagde staan. 1) Vervullen krachten? artikel 3 (l)e Inv.; vel, aft. 224 Sr,  52 IV. Titel.V.h.regtsged.o.d.teregtz.enz Hierna zullen zij hunne getuigenis mon- Nee delijfc afleggen, nadat elk van hen, op de Sv. wijze van zijne godsdienstige gezindheid, den eed of de belofte zal gedaan hebben van de geheele waarheid en niets dan de waarheid te zullen zeggen. (St. 1920-69; Bb. 6959.) De getuigen zullen niet kunnen volstaan met te verklaren, dat zij volharden bij de vroeger door hen afgelegde getuigenis. (Sv. 47 v., 131, 138, 140, 142, 143, 163, 375 v.; I. R. 256; L. R. 12.) 149. (St. 1919-10.) Het onderzoek wordt 152 onafgebroken voortgezet, behoudens de al.3. gevallen, waarin de wettelijke bepalingen schorsing toelaten of de raad die, om daarbij te vermelden redenen, noodig oordeelt. (Sv. 154, 19t3.) /Pd 141. (St. 1920-286.) Indien de door eenen getuige ter teregtzitting afgelegde verklaring van de vroeger door hem gedane verschilt, zal de president zoodanigen getuige daaraan indachtig maken, en hem deswege de vereischte opheldering afvragen. (Sv. 9, 20, 27, 38, 47 v., 176; I. R. 258; L. R. 15.) 142. Na elke afgelegde getuigenis zal de 168, president den beklaagde vragen, of hij 169. iets heeft in te brengen tegen hetgeen door den getuige verklaard is, of tegen hem is ingebragt. Men zal den getuige niet mogen in de rede vallen; de beklaagde en zijn raadsman zullen denzelven, na afgelegde getuigenis, door middel van den president, vragen mogen doen, en zoo wel tegen den getuige, als tegen diens getuigenis mogen inbrengen al wat tot verdediging van den beklaagde dienen kan. De president zal insgelijks aan den getuige en aan den beklaagde alle ophel-  IV. fiteLV.h.regtsged.o.d.teregtz.erïz. 53 deringen mogen vragen, welke hij tot Ned. ontdekking der waarheid noodig zal Sv. oordeelen. De leden en de officier van justitie hebben hetzelfde vermogen, mits aan den president het woord vragende. De president heeft de bevoegheid om, na den raad van justitie te hebben geraadpleegd, te beletten, dat aan de eene of andere vraag door den officier van justitie of een der leden aan den getuige of aan den beklaagde gedaan, worde gevolg gegeven. Hij zal insgelijks, en na dezelfde raadpleging, kunnen weigeren om aan den getuige deze of gene vraag te doen, welke door den beklaagde of diens raadsman mogt zijn voorgesteld. (Sv. 84, 120, 151, 152, 159, 377; I. R. 259 v; L. R. 16.) 143. Elke getuige zal, na zijne getuige- 171. nis te hebben afgelegd, in de gehoorzaal blijven, ten ware de raad hem mogt vergunnen zich te verwijderen. Die vergunning kan geene plaats hebben, indien de officier van justitie of de beklaagde verlangt, dat de getuige bij de teregtzitting aanwezig blijve. (Sv. 138, 150 v.; I. R. 264; L. R. 20.) 144. Na het hooren der getuigen, door 160, den officier van justitie opgeroepen,wordt al.2. overgegaan tot het hooren van de getui- 217. gen, voorkomende op de lijst door den beklaagde beteekend. De kosten der dagvaardingen van deze getuigen, gelijk mede de schadeloosstellingen aan hen verschuldigd, komen voor rekjening van den beklaagde. Deze bepaling lijdt uitzondering ten aanzien van zoodanige getuigen, welke door den officier van justitie, als zijnde hunne getuigenis door dezen dienstig  54 IV. Titel. V .h.regtsged.o.cl.tefegtz.enz. geacht tot ontdekking der waarheid, ten Ned verzoeke van den beklaagde zijn gedag- Sv. vaard; gelijk mede ten aanzien van degenen die, op weigering van den officier van justitie, ten verzoeke van den beklaagde, op bevel van den president mogten gedagvaard worden. Het zal niettemin aan den raad vrijstaan om, in geval van vrijspraak, naar gelang der zaak, de kosten van dagvaardingen en schadeloosstellingen der door den beklaagde opgeroepen getuigen, geheel of gedeeltelijk ten laste van den lande te brengen. (Sv. 55, 131, 158, 411.) 145. Behoudens het bepaalde bij het 162 volgende artikel, zullen niet als getuigen al. 2. mogen worden gehoord en kunnen zich verschoonen: 1°. bloedverwanten of aangehuwden in de opgaande en nederdalende linie van den beklaagde, of van een zijner medebeklaagden; (B. W. 290.) 2°. de broeders en zusters, of behuwdbroeders en zusters van den beklaagde, of van een zijner medebeklaagden ; mitsgaders de ooms en moeijen, ook aangehuwde, en broeders- en zusters-kinderen; (B. W. 290.) 3°. de echtgenoot des beklaagden, of die van een zijner medebeklaagden, zelfs na de echtscheiding; 4°. de door den beklaagde, of een zijner medebeklaagden vrijgegeven lijfeigenen. (Sv. 7, 48, 139, 375; I. R. 265; L. R. 21.) 146. Indien "de officier van justitie en de 162 beklaagde daarin wederzijds uitdrukke- al.2. lijk toestemmen, kunnen de in het vorige 3. artikel vermelde personen, mits deze daarin mede bewilligen, tot het afleggen van getuigenis worden toegelaten.  IV. Titel.V.h.regtsged.o.d.teregtz.enz. 55 Zij kunnen, ook zonder die toestem- Ned. ming, door den raad worden toegelaten Sv. om buiten eeds-aflegging inlichtingen te geven. (Sv. 48; I. R. 266.) 147. Lijfeigenen van den beklaagde, als getuigen geroepen tot bezwaar of ontlasting van hunnen meester, kunnen niet worden gehoord, dan voor zoover de officier van justitie en de beklaagde daarin uitdrukkelijk hebben toegestemd, of de raad van justitie, in geval van verzet, na beraadslaging, het hooren dier lijfeigenen heeft bevolen. De bepafing van het laatste lid van het vorige artikel is te dezen toepasselijk. (Sv. 48, 145; I. R. 267.) 148. Zij die uithoofde van hunnen stand, 163. hun beroep of hunne wettige betrekking, tot geheimhouding verpligt zijn, kunnen zich verschoonen van getuigenis af te leggen; doch alleen en bij uitsluiting nopens datgene, waarvan de wetenschap aan hen als zoodanig is toevertrouwd. De beoordeeling der gegrondheid van de aangevoerde redenen van verschooning wordt aan den raad van justitie overgelaten. (Sv.34, 48; LR- 268; L. R. 22.) 149. (St. 1914-641.) Zullen niet anders, 164. dan tot het geven van inlichting en zonder eeds-aflegging, kunnen worden gehoord : 1°. kinderen, die den vollen ouderdom van vijftien jaren niet hebben bereikt; 2°. onder curatele gestelden wegens gebrek aan verstandelijke vermogens, en personen, die kenbaar krankzinnig zijn, hoezeer zij bij tusschenpoozen het gebruik hunner verstandelijke vermogens mogten hebben. Sv. 48, 139, 375 v.; B.W. 433; LR. 269.)  56 I v" • Titel. V.h .regtsged. o. d. teregtz. en '2. 150. De getuigen mogen op de teregtzit- Ned. ting met elkander niet in woordenwisse- Sv. ling treden. (Sv. 143; 1. R. 264; ij. R. 20 168 ai. 3.) ai.2. 151. De beklaagde zal, nadat de getuigen .172. hunne getuigenis hebben afgelegd, mogen vorderen, dat aegenen die hij zal aanwijzen, zullen buiten staan, en dat een of meer van hen op nieuw zullen worden binnen gelaten en gehoord, het zij afzonderlijk, het zij in elkanders bijzijn. De officier van justitie heeft hetzelfde vermogen. De president kan zulks ook ambtshalve bevelen. Sv. 142; 152, 161, I. R. 270; L. R. 23.) 152. De president kan, onder of na het 173. hooren van eenen getuige, een of meerdere beklaagden doen buiten staan, en dien getuige over eenige omstandigheden der zaak afzonderlijk ondervragen; maar hij zal daarna met met het onderzoek voortgaan, dan na vooraf eiken beklaagde te hebben onderrigt van hetgeen in deszelfs afwezigheid is voorgevallen. (Sv. 142; I. R. 271; L. R. 24.) 153. In den loop, of na het afleggen der 188. getuigenissen, zal de president aan den beklaagde alle de voorwerpen doen vertoonen, welke tot overtuiging dienen kunnen, en hem afvragen of hij dezelve erkent. j> '^''fv| De president zal dezelve ook aan de getuigen doen vertoon en, indien daartoe grond bestaat. (Sv. 26, 30 v., 38. 91 v.; 1 R. 272; L. R. 27.) 154. (St. 1907 -433, 1919- 10.) (1) In- 191. dien uit het onderzoek omstandighe 192. den zijn bekend geworden, die niet in de dagvaarding vermeld zijn en volgens de wet grond opleveren tot verzwa-  IV. Titel.V.h.regtsged.o.d.teregtz.enz. 57 ring van straf,is de officier van justitie be- Ned voegd deze alsnog ten laste te leggen. Sv. (2) Indien buiten het geval van het voorgaande lid de officier van justitie oordeelt, dat de telastlegging behoort te worden gewijzigd, is hij daartoe bevoegd, ook al doet zulks het ten laste gelegde van een niet strafbaar feit in een strafbaar feit veranderen ; wijzigingen echter, als een gevolg waarvan de telastlegging niet langer hetzelfde feit, in den zin van artikel 76 van het Wetboek van Strafrecht zou inhouden, zijn niet toelaatbaar. (3) De in de voorgaande leden bedoelde gewijzigde telastlegging maakt de officier van justitie aan den beklaagde bekend, die voorts door den president in de gelegenheid wordt gesteld zich daarover uit te laten, bij gebreke waarvan de iaad daarop geen acht mag slaan. (4) Indien de beklaagde aannemelijk maakt, dat hij tengevolge van de aangebrachte wijzigingen in het belang zijner verdediging uitstel behoeft, schorst de raad het onderzoek voor een bepaalden tijd. (5) Andere wijzigingen der telastlegging dan krachtens dit artikel zijn toegelaten, worden voor niet aangebracht gehouden. CSv. 118. 129 v., 140 v., 176, 294; I. R. 273; L. R. 28.) 155. (St. 1919-689.) Indien de verklaring 174. van eenen getuige, op de teregtzitting 175. afgelegd, wordt verdacht gehouden valsch te zijn, zal de raad, op de vordering van den officier van justitie, of op verzoek van den beklaagde, en zelfs van ambtswege, de voorloopige aanhouding van zoodanigen getuige kunnen bevelen, om vervolgens de zaak overeenkomstig de  56 [V. Titel.V.h.regtsged.o.d.teregtz.enz. wet te behandelen. In dat geval wordt Ned. dadelijk door den griffier opgemaakt, en Sv. door den president en den griffier onderteekend, een proces-verbaal, bevattende de afgelegde verklaring van den getuige, met aanduiding der gronden, waarop het vermoeden van valscheid berust. Het proces-verbaal wordt door de rechtbank, al naar gelang de verdachte een Europeaan of een Inlander is, in handen gesteld van den officier van justitie of van het distriktshoofd. (Sv. 61a, 81 ; I.R. 274; L.R. 29.) 156. (St. 1901-353.) Indien de beklaagde 183, en de getuigen, of een hunner, de Neder- 184. landsche taal niet magtig zijn, zal de raad eenen tolk benoemen, die den vollen ouderdom van een en twintig jaren moet bereikt hebben, en denzelven, ten ware hij als beëedigd tolk bij den raad van justitie mogt zijn toegelaten, den eed doen afleggen van getrouwelijk de gezegden te vertolken, welke tusschen degenen, die verschillende talen spreken, mogten worden gewisseld. De beklaagde en de officier van justitie zullen den tolk mogen wraken, mits redenen daarvoor gevende, en de raad zal daarover uitspraak doen. De regters, de officier van justitie en de griffier zullen nimmer, en de getuigen niet dan met wederzijdsch goedvinden van den officier van justitie' en van den beklaagde, tot tolken mogen worden benoemd. (I. R. 275; L. R. 30.) 157. Wanneer de beklaagde doofstom is 185. en niet schrijven kan, zal de raad tot zijnen tolk benoemen dengene, die het meest geschikt is met hem om te gaan, mits die persoon den ouderdom van vijftien jaren bereikt hebe.  IV. Titel. V.h.regtsged.o.d.teregtz.enz. 59 Hetzelfde zal plaats hebben ten aanzien Ned. van een doofstommen getuige. Sv. Indien de doofstomme mogt kunnen schrijven, zal de griffier in geschrifte stellen, en daarna aan den doofstommen beklaagde of getuige overgeven de vragen, welke hem worden gedaan, of de aanmerkingen, welke hem worden voorgehouden, ten einde daarop schriftelijk te antwoorden; al hetwelk vervolgens door den griffier zal worden voorgelezen. De bepalingen van dit artikel zijn toepasselijk op degenen, die tijdelijk van het gebruik hunner zintuigen van gehoor of van spraak beroofd zijn.(LR.276; L.R.31.) 158. Indien de raad het noodzakelijk 190. acht,naar aanleiding van den loop van het onderzoek op de teregtzitting, andere personen te hooren dan die, welke op de lijst vermeld staan, zal dezelve hen mogen doen oproepen (zelfs met last aan den deurwaarder om hen dadelijk ter teregtzitting mede te brengen), en zoodanige personen zelfs onder eede mogen hooren; insgelijks zal de raad vermogen zich nieuwe stukken te doen voorbrengen, waarvan het onderzoek of de inzage, ten gevolge van nieuwe inlichtingen, door de beklaagden of de getuigen op de teregtzitting gegeven, door den raad noodzakelijk wordt geacht om de zaak tot meerdere klaarheid te brengen. De voormelde nieuwe stukken zullen worden voorgelezen. (Sv. 103, 131; LR. 277; L.R. 32.) 159. Nadat alle de getuigen zijn gehoord, 178. zal de president den beklaagde ondervragen ; zoo er meerdere beklaagden zijn in dezelfde zaak, zal de president met dengene beginnen, dien hij zal oorbaar achten.  60 IV. Titel.V.h.regtsged.o.d.teregtz.enz. Het zal hem insgelijks vrij staan den Ned. beklaagde gedurende den loop van een Sv. getuigenverhoor te ondervragen, indien ttij zuiks noodzakelijk acht. Ook zal de president, indien er meerdere beklaagden zijn, eenen of meer derzelve kunnen doen buiten staan,ten einde eenen anderen in hunne afwezigheid te ondervragen. (Sv. 160, 162, 383 v.; ï. R. 279; L. R. 33.) 160. Indien bij den aanvang of in den 179, loop van het onderzoek, de beklaagde al.1, weigert of in gebreke blijft op de aan 3. hem gedane vragen te antwoorden, zal de raad, nadat de president den beklaagde vruchteloos zijne verphgting om te antwoorden zal hebben onder het oog gebragt, bevelen dat desniettemin met de zaak worde voortgegaan. (Sv. 159 ; I. R. 261; L. R. 18.) 161. Indien bij den aanvang of in den 179. loop van het onderzoek, de beklaagde al.2, door geraas of beweging de orde op de 3. teregtzitting stoort, zal, nadat de president hem vruchteloos tot stilte zal hebben vermaand, de raad bevelen, dat de bekpaagde buiten de gehoorzaal worde geleid, en zal er met de verdere behandeling des gedings worden voortgegaan en daarin uitpraak gedaan, even als of de beklaagde daarbij ware tegenwoordig gebleven; alles onverminderd de vervolging van het misdrijf, waaraan hij zich bij die gelegenheid mogt hebben schuldig gemaakt. In de gevallen bij dit en het voorgaande artikel voorzien,blijft niettemin de raadsman van den beklaagde met diens verdediging belast. (Sv. 160, 172, 254; I. R. 262; L. R. 19; Sr. 217.) 162. Na het verhoor zal de officier van 189.  IV- Titel. V.h.regtsged.o.d.teregtz. enz .61 justitie het woord voeren en zijn requi- Ned. sitoir voorlezen, hetwelk hij aan den raad Sv. zal overleggen. De beklaagde en zijn raadsman mogen hierop antwoorden. De officier van justitie mag daarna andermaal het woord voeren, doch de beklaagde en diens raadsman zullen altijd het laatst kunnen spreken. (Sv. 120, 126, 185; i. li. 260; L. R. 34.) 163. De door het misdrijf beleedigde 202, partij zal zich, zonder voorafgaande dag- 203, vaarding, in het geding over de strafzaak 206. kunnen voegen, ten einde hare vordering van schadevergoeding gelijktijdig worde behandeld en beslist, mits Zij die vordering beperke tot drie honderd gulden oi minder, en dezelve niet bij den burgerlijken regter hebbe aanhangig gemaakt. In hare verpligting en bevoegheid om getuigenis der waarheid af te leggen, wordt door die voeging geene verandering te weeg gebragt. (Sv. 139.) De beleedigde partij moet zich verklaren vóór den aanvang van het getuigenverhoor, en woonplaats kiezen binnen den afstand van vijftien palen van den raad van justitie, ten ware zij binnen dien afstand woonachtig mogt zijn. Zij zal haren eisch kunnen doen toelichten door eenen praktizijn, zonder echter van hare zijde getuigen te mogen aanbrengen. Zij zal het woord voeren en wederom kunnen antwoorden na het openbaar ministerie. (Sv. 174 sub 5, 193, 197, 222, 302e, 354. 164. Nadat dit alles is afgeloopen, ver- 209 klaart de president, dat het onderzoek al.1 is gesloten; en de regters, in raadkamer  62 Pf. 'Titel . V\h. r egtsged. o. d. ter egtz. eü2. vergaderd, gaan tot de raadpleging over. Ned. (Sv. 165 v; I. R. 281.) Sv. 165. Indien de raadpleging niet ten zelf- 209 den dage afloopt, of de raad vermeent, a-1-2, dat de zaak niet gevoegelijk dadelijk kan 3. worden beslist, bepaalt dezelve den dag 210. waarop de uitspraak zal plaats hebben. De termijn zal echter niet langer zijn dan van acht dagen, de dag van het sluiten des onderzoeks daaronder begrepen. (Sv. 424.) Het uitstel wordt dadelijk in de openbare teregtzitting uitgesproken. De leden hebben de bevoegdheid, zoo wel vóór de eerste teregtzitting over het geding, als na het sluiten des onderzoeks, inzage der processtukken te nemen. (R.O. 67; I. R. 281 ; L. R. 35.) 166. (St. 1901-306, 1907-433.) De raad 211. zai, naar aanleiding van de dagvaarding en van hetgeen- uit het onderzoek op de teregtzitting is gebleken, beraadslagen over het bewezene of niet bewezene der daadzaken, over derzelver qualificatie, over het bewezene der schuld van den beklaagde aan de daadzaken, en laatstelijk over de toepassing der straf. (R. O. 39; Sv. 118, 140, 167 v., 171, 183, 195; LR. 282; L. R. 36.) In de zaken,bij welker behandeling volgens artikel 7 van het Reglement op de rechterlijke organisatie en het beleid der justitie in Nederlandsch-Indië de tegenwoordigheid van adviseurs wordt vereischt, zullen zij vooraf geraadpleegd worden over de schuld van den beklaagde aan het ten laste gelegde feit en over de strafbaarheid en de mate van strafbaarheid daarvan volgens hunne godsdienstige wetten, instellingen en gebruiken. (I. R. 282; O. S. 406 7°.)  IV. Titel.V.h.regtsged.o.d.teregtz.enz. 63 Na hun gevoelen te hebben uitgebragt Ned. zullen zij zich kunnen verwijderen, ten Sv. zij de president hen uitnoodige orn bij de beraadslaging tegenwoordig te zijn. 167. (St. 1912-455, 1914-641, 1917-497, 214, 1919-689.) Wanneer de raad van justitie 218 den beklaagde schuldig oordeelt, zal de- al.4. zelve de op het misdrijf gestelde straf uitspreken, zelfs in het geval dat uit het onderzoek op de teregtzitting mogt gebleken zijn, dat het feit slechts eene overtreding daarstelt, behoudens het bepaalde bij artikel 45 van het Wetboek van Strafrecht. Wordt de beklaagde schuldig verklaard aan een feit, waarvoor voorloopige hechtenis is toegelaten, dan zal de raad, als er in de zaak een bevel van voorloopige hechtenis béstaat, dit handhaven of opheffen, en anders een zoodanig bevel kunnen uitvaardigen. Betreft het niet een zoodanig feit, dan zal de raad, als er in de zaak een bevel van voorloopige hechtenis bestaat, dit opheffen. (Sv. 71. 106, 168, 174, 183, 409a, 409c, 409d; LR. 305; L.R. 38, 39.) Indien de beklaagde wordt schuldig verklaard aan onderscheidene misdrijven, zal alleen de straf, tegen het zwaarste misdrijf bedreigd, tegen hem worden uitgesproken. Indien echter die straf bestaat in enkele eerloosverklaring.zal daarbij gevoegd worden die van gevangenis, welke hij uit anderen hoofde mogt hebben beloopen. De bepaling van het derde lid is niet toepasselijk op geldboeten en verbeurdverklaring van bijzondere voorwerpen.1) 1) De bepalingen der laatste drie leden van dit artikel zijn vervallen krachtens art, 3 (l)e Inv, • vgl, art. 63 v, Sr,  64 IV". Titel.V.h.ïegtsfred.o.d.ieregtz.enz. 168. Indien het blijkt, dat de beklaagde Ned. te voren, doch na het plegen van het Sv. feit, hetwelk het onderwerp zijner teregtstelling uitmaakt, ter zake van andere misdrijven of overtredingen is veroordeeld geweest, zal de raad in de toepassing der straf acht slaan op de aan den beklaagde bevorens opgelegde straf of straffen. De raad zal in geen geval eene straf uitsprekten, waarvan het gevolg zoude zijn, dat de beklaag'de,ter zake dier gezamenlijke misdrijven en overtredingen, eene zwaardere straf zoude ondergaan dan het maximum, tegen" het zwaarste derzelve bedreigd. Indien echter de doodstraf was gesteld op het misdrijf, waarvoor hij het laatst te regt staat, zal die straf worden uitgesproken, on aan gezien diegene, welke hij vroeger mogt hebben ondergaan. De bepaling van het tweede lid van dit artikel is mede niet toepasselijk op geldboeten en verbeurdverklaring van bijzondere voorwerpen.1) 169. (St. 1871 - 40, 1872- 131. 1912 - 455, 216, 1913-217, 1919-10 en 689.) Indien de raad 220. bevindt, dat de schuld van den beklaagde niet is bewezen, wordt deze vrijgesproken, met opheffing van het bevel van voorloopige hechtenis, zoo dit in de zaak bestaat. (Sv. 409e.) Indien de raad oordeelt, dat het feit noch misdrijf, noch overtreding daarstelt, ontslaat hij den beklaagde van alle rechtsvervolging te dier zake. In dit geval, geliik mede bij toelating van eene voorgestelde exceptie, beslist de raad, zoo er in de zaak een bevel 1) Vervallen krachtens art. 3 (l)e Inv.; vgl. art. 71 Sr.  IV • i itel. V -h. regtsged. o. d. ter egtz. enz' óo van voorloopige hechtenis bestaat, of dit Ned. zal worden opgeheven of gehandhaafd Sv. totdat de zaak in revisie zal zijn afgedaan, of totdat de partij, die revisie heeft aangeteekend, hare verklaring heeft herroepen, dan wel de termijn voor het aanteekenen van revisie onbenut verloopen of voor dien tijd door het openbaar ministerie uitdrukkelijk m het vonnis is berust. (Sv. 71, 105, 130, 174, 183, 196a, 233 v., 289, 332a, 409c en d; I. E. 303, 304.) 170. (St. 1889-149, 1917-497.) In alle ge- 219. vallen beveelt de raad de teruggave der voorwerpen die als stukken van overtuiging hebben gediend, na verloop van eéne maand nadat het vonnis in kracht van gewijsde zal zijn gegaan, aan den met name in het vonnis te vermelden persoon, die de voorwerpen tijdelijk als stukkien van overtuiging heeft afgestaan of bij wien zij zijn in beslag genomen, tenzij de raad beslisse, dat deze de voorwerpen door misdrijf heeft verkregen, in welk geval hij de teruggave kan gelasten aan den met name in het vonnis te vermelden persoon, aan wien de voorwerpen wederrechtelijk zijn onttrokken, of tenzij daarop door den eigenaar of rechthebbende binnen den voormelden termijn onder den griffier beslag zij gelegd overeenkomstig de voorschriften van het reglement op de burgerlijke rechtsvordering voor de raden van justitie op Java en het Hooggerechtshof van Nederlandsch-Indië. De vernietiging of onbruikbaarmaking van werktuigen of andere voorwerpen, vervaardigd, geschikt gemaakt of gediend hebbende tot het plegen van een strafbaar feit, kan in het vonnis worden gelast. (R. O. 60; Sv. 26 v., 30 v., 33, 34,  66 ÏV". Titel.V.h.rêgtsged.».dteregtz.ettz. 39, 153, 174 sub. 6°, 225, 244, 250; I. R. Ned. 307; L.' R. 41; 1889 n° 175; 1860 n° 64-) Sv. 171. Het vonnis zal door den president 222. met open deuren, in tegenwoordigheid van ten minste twee derden der leden, die over de zaak hebben gezeten, en van het openbaar ministerie worden uitgesproken. Indien in de zaak advijseurs zijn geraadpleegd, zullen deze worden uitgenoodigd om de uitspraak bij te wonen. (R. R. 91; R. O. 7, 29; Sv. 166, 174, 183; t R- 309; L. R. 42.) 172. De beklaagde, die zich in hechtenis 224. bevindt, zal onder bewaking ter teregtzitting verschijnen, ten einde bij de uitspraak tegenwoordig te zijn; indien bij daartoe buiten staat is, zal het vonnis hem in de gevangenis door den griffier worden voorgelezen. (Sv. 161, 173; I. R. 310; L. R. 6 al. 4 v-) 173. (St. 1872-131, 1913-217, 1919-10.) Be- 225. /houdens wanneer de beklaagde van de geheele telastlegging is vrijgesproken, maakt de president hem na het uitspreken van het vonnis indachtig aan zijn recht, om binnen de daartoe gestelde termijnen in revisie te komen, of uitdrukkelijk in het vonnis te berusten, dan wel, na in revisie te zijn gekomen, zijne daartoe strekkende verklaring te herroepen. (Sv. 283, 284, 289; I. R- 310.) De griffier zal hetzelfde doen in het geval, voorzien in het laatste gedeelte van het vorig artikel.. Indien het vonnis ter teregtzitting is uitgesproken, wordt in het proces-verbaal uitdrukkelijk melding gemaakt, dat de lste alinea van dit artikel is opgevolgd. Indien het vonnis in de gevangenis is voorgelezen geworden, houdt de griffier  IV. Titel. V.h.regtsged.o.d.teregtz.enz. .6* die aanteekening op het vonnis.(Sv.283 v., Ned. 289, 332a, I. R. 310.) Sv. 174. (St. 1889-149, 1912-455, 1918-284, 221 1918-536, 1919-75 en 689, 182&-2S6.) Het 226b. vonnis moet inhouden: (Sv. 416.) 1°. den naam, de voornamen, den ouderdom, de geboorteplaats, de woon- of verblijfplaats en het beroep van den beklaagde; (Sv. 129.) 2°. de beslissing ten opzichte van de schuld van den beklaagde, met beknopte vermelding van de gronden, waarop die beslissing berust, zonder dat het noodig is den inhoud van de bewijsmiddelen op te nemen; (R.0 30; Sv. 107, 176; I. R. 312; L. R. 43.) 3°. de vermelding, dat de bij artikel 166 bedoelde advijseurs, in de gevallen waarin dit vereischt wordt, volgens het voorschrift van dat artikel zijn gehoord; (R. O. 7; Sv. 171.) 4°. de vermelding der toegepaste stellige strafbepalingen, wanneer de uitspraak op de zoodanige is gegrond; (R. R. 91; R. O. 30 ; Sv. 107.) 5°. de uitspraak op de vordering der beleedigde partijen, en waar dit te pas komt, de vermelding der door haar gekjozene woonplaats; (Sv. 163, 197, 302e.) 6°. de uitspraak omtrent de kosten en die omtrent de teruggave der voorwerpen, welke als stukken van overtuiging hebben gediend; (Sv. 144, 170 411.) 7°. de vermelding van den dag waarop het vonnis is gewezen, en van de namen der regters, die aan de beslissing hebben deel genomen, met opgave der redenen, welke een of meerdere hunner mogten hebben bui-  68 ÏV. ïitel.V .n.regtsged.ö.d.teregtz.enz. ten staat gesteld om bij de uitspraak Ned. tegenwoordig te zijn of het vonnis te Svteekenen. (R-O. 2d, 43; Sv. 79, 171.) 8°. de vermelding van de redenen welke den griffier buiten staat mochten hebben gesteld het vonnis te teekenen; (R. O. 43.) 9°. de beslissing omtrent de handhaving of opheffing van een in de zaak bestaand bevel van voorloopige hechtenis, dan wel omtrent de uitvaardiging van een zoodanig bevel. (Sv- 71, 105, 106, 107, 167, 169, 189 al. 5, 302e, 409a, c en d.) De uitspraken omtrent alle beklaagden die in dezelfde zaak zijn betrokken, en ' ü-ensvolgens gelijktijdig zijn teregtgesteld, worden in één en hetzelfde vonnis vervat. (I. R. 312; L. R. 43.) 175. De onderteekening van het vonnis 226. j zal uiterlijk binnen vier en twintig uren na de uitspraak moeten plaats hebben. (Sv. 171; I. R. 313; L. R. 44.) ïJÖ. (St. 1918-234 en 538, 1920-236.) De 198griffier houdt proces-verbaal der terechtzitting, waarin aanteekening geschiedt van de in acht genomen vormen en al hetgeen met betrekking tot de zaak ter terechtzitting voorvalt- Het proces-verbaal behelst tevens den zakelijken inhoud van de verklaringen der getuigen en deskundigen en van de opgaven van den beklaagde, tenzij de president oordeelt, dat te dien aanzien kan worden volstaan met eèn verwijzing naar de processen-verbaal van de vroeger door hen afgelegde verklaringen, met nauwkeurige vermelding nochtans in dat geval van de verschillen tusschen de vroegere én de ter terechtzitting afgelegde verklaringen.  V. Titel. V. h. regtsg. in eerst. aanl. enz . 69 De president kan gelasten dat van Ned. eenige omstandigheid, verklaring of op- Sv. gave opzettelijk aanteekening worde gehouden en is daartoe verplicht, indien dit door den officier van justitie, een der leden dan wel den beklaagde of diens verdediger wordt gevorderd. Indien de president zich in de onmogelijkheid bevindt om het proces-verbaal te, teekenèn, wordt zulks verricht door het oudste lid, hetwelk over de zaak gezeten heeft. Indien de griffier zich in die onmogelijkheid bevindt, wordt daarvan in het proces-verbaal melding gemaakt. (Sv. 173, 182, 187e sub A en F, 255; I. R. 314L. R. 45.) VIJFDE TITEL. VAN HET REGTSGEDING IN EERSTEN AANLEG VOOR. DE RADEN VAN JUSTITIE. IN ZAKEN VAN MISDRIJF. WAARIN GEENE VOORLOOPIGE INSTRUCTIE HEEFT PLAATS GEHAD EN IN ZAKEN VAN OVERTREDING. (St. 1876-237.) EERSTE AFDEELING. Van de gewone procedure (Sv. 194, 217, 228, 2^8.) 177. (St. 1876-237, 1914-641.) In zaken 141. van misdrijf, waarin geen voorloopige instructie heeft plaats gehad, wordt het rechtsgeding ter terechtzitting aanhangig gemaakt door eene dagvaarding van wege den officier van justitie aan den beklaagde beteekend, hetzij rechtstreeks, hetzij tengevolge van verwijzing. In zaken van overtreding, bedoeld bij  70 V. Titel. V.h. regtsg.in eerst. aanl. enz. artikel 130 van het reglement op de Ned rechterlijke organisatie en het beleid der Sv. justitie in Nederlandsch-Indië, wordt het rechtsgeding aanhangig gemaakt door eene rechtstreekJsche dagvaarding, van wege den officier van justitie aan den beklaagde beteekend. (Sv. 9, 18, 19, 20, 26 v., 44 v., 96, 107, 117 v., 178 v., 187e sub a; S. W. 480 6a; Cel. 463 7°; 0- S. 406 8°.) 178. (St. 1876-237, 1914-641, 1919-10.) De 143. dagvaarding moet inhouden den naam, de voornamen, het beroep en de woonplaats of, wanneer deze onbekend is de verblijfplaats van den beklaagde. Daarbij moeten tevens worden opgegeven de naam voornamen, het beroep en de woon- of verblijfplaats of, bij onbekendheid van een en ander, de aanduiding zoo nauwkeurig mogelijk der getuigen en deskundigen, die vap wege den officier van justitie zullen worden gedagvaard. Zij bevat voorts eene opgave van het feit, dat ten laste wordt gelegd, met vermelding omstreeks welken tijd en waar ter plaatse het begaan zou zijn; alles, behoudens wijziging krachtens ar? tikel 154, op straffe van nietigheid. Zij behelst tevens de vermelding van de omstandigheden, waaronder het feit is gepleegd. In zaken van misdrijf wordt in de dagvaarding melding gemaakt van de bevoegdheid aan den beklaagde bij artikel 178b toegekend. (Sv. 107, 118, 131, 193, 302.) 178a. (St. 1876-237, 1914-641.) De dag- 144 vaarding wordt, met afgifte of achterlating van een afschrift, beteekend aan den persoon van den beklaagde of, zoo  V. Titel. V. h. regtsg. in eerst. aanl. enz. 71 deze niet in hechtenis is, aan zijn per- Ned. soon of zijne woonplaats, indien hij hier Sv. te lande geen bekende woonplaats heeft aan zijne laatste verblijfplaats hier te lande. Ingeval de beambte, met de beteekening der dagvaarding belast, noch den beklaagde noch iemand van diens huisgenooten aan zijn woon- of verblijfplaats vindt, zal hij het afschrift terstond ter hand stellen aan het hoofd van plaatselijk bestuur of aan dengene die hem vervangt, die het oorspronkelijk stuk voor „gezien" zal moeten teekenen en het afschrift zoo mogelijk aan dén beklaagde zal moeten doen toekomen, zonder dat van dit laatste echter in rechten zal behoeven te blijken. Indien de beklaagde hier te lande geen bekende woon- of verblijfplaats heeft, geschiedt de dagvaarding door middel van aanplakking van het afschrift aan het gebouw waar de raad van justitie zitting houdt. Alles op straffe van nietigheid. Bij bekende verblijfplaats buitenslands wordt door den beambte, met de beteekening der dagvaarding belast, tevens een afschrift van de dagvaarding bij aangeteekenden brief aan den beklaagde verzonden. (Sv. 17, 118, 119, 210, 422, 423.) 178b. (St. 1876-237, 1914-641.) Indien 145. rechtstreeks ter zake van misdrijf is gedagvaard, kan de beklaagde verzoeken dat de zaak door den raad van justitie in raadkamer worde onderzocht en daartoe tegen de dagvaarding verzet doen bij exploit, te beteekenen aan den officier van justitie: binnen vijf dagen na de beteekening van de dagvaarding, indien hij woont, of,  72 V. Titel. V.h. regtsg-in eerst. aanl. enz. bij het onbekend zijn zijner woonplaats, N laatstelijk, verblijf heeft gehouden in de S plaats waar de raad van justitie, voor welken hij is gedagvaard, gevestigd is ; binnen veertien dagcn.indien hij woont, of, als voren verblijf heeft gehouden, buiten die plaats, doch op Java of op een eiland behoorende tot eene residentie welker hoofdplaats op Java is gevestigd; of binnen een door den raad van justitie tegelijk met de bepaling van den rechtdag vast te stellen termijn, indien hij woonachtig is of verblijf heeft gehouden op een eiland in NederlandschIndië, niet behoorende tot eene residentie, welker hoofdplaats op Java gevestigd is. (S. W. 480 6b; Cel. 463 6b; O. S. 406 9°.) Buiten de plaats waar de raad van justitie gevestigd is, kan bedoeld exploit worden vervangen door eene verklaring van gelijke strekking, door den beklaagde afgelegd ten overstaan van het hoofd van plaatselijk bestuur, waarvan door dezen een proces-verbaal wordt opgej maakt en onverwijld aan den officier van justitie opgezonden. Het proces-verbaal wordt door den beklaagde mede onderteekend. Kan hij niet teekenen, dan wordt van die omstandigheid melding gemaakt. *) Het verzet doet de dagvaarding van rechtswege vervallen. De officier van justitie biedt daarop, na den beklaagde door den rechter-commissaris te hebben doen hooren, de stukken aan den raad van justitie aan met zoodanige vordering als bij, met inachtneming van artikel 66, raadzaam acht en 1) Zie het formulier in St. 1976 no. 257,  V. Titel. V^h. regtsg. in eerst. aanl. enz. zorgt voor de intrekking van de dag- Ned. vaarding van getuigen . en deskundigen Sv. zoo deze heeft plaats gehad. De zaak! wordt alsdan behandeld volgens de voorschriften bstreffende het onderzoek in raadkamer, als ware geen dagvaarding geschied. (Sv. 107, 177, 424.) 179. (St. 1914-641.) Tusschen de betee- 147. kening van de dagvaarding en den dag der teregtzitting zal, op straffe van nietigheid der veroordeeling.welke tegen den gedaagde bij verstek zoude mogen zijn gewezen, een termijn verloopen : van ten minste acht dagen, indien de gedaagde woont of, bij het onbekend zijn zijner woonplaats, laatstelijk heeft verblijf gehouden in de plaats waar de raad van justitie, voor weikien hij gedagvaard wordt, gevestigd is; van ten minste veertien dagen, indien de gedaagde woont, of als voren heeft verblijf gehouden buiten de bij het vorige lid aangeduide plaats, doch in de residentie, binnen welke de raad van justitie gevestigd is ; van ten minste drie weken, indien de gedaagde woonachtig is, of als voren heeft verblijf gehouden in eene andere residentie op Java, met de eerstbedoelde binnen het ressort van denzelfden raad van justitie gelegen : van ten minste dertig dagen, indien de gedaagde woonachtig is, of als voren heeft verblijf gehouden in eene andere residentie op Java, welke niet met de eerstbedoelde onder denzelfden raad van. justitie behoort. Wanneer de gedaagde woonachtig is, of als voren heeft verblijf gehouden op een eiland van Nederlandsch-Indië. niet  74 V. Titel.V.li. regtsg.in eerst.aanl. enz. behoorende tot eene residentie, welker Ned. hoofdplaats op Java is gevestigd, zal de Sv. raad, op het daartoe strekkend schriftelijk requisitoir van den officier van justitie, den regtdag bepalen, tegen welken de beklaagde zal worden opgeroepen, en den termijn vaststellen, die, op straffe van nietigheid als voren, tusschen de beteekening van de dagvaarding en den dag van verschijning in regten zal moeten verloopen. Echter kan de bij dit artikel bedreigde nietigheid alleen, vóór alle andere weren van regten en verdedigingen, worden voorgedragen op de teregtzitting, bij artikel 223 vermeld. (Sv. 128; S. W. 480 7°; Cel. 463 9°; O. S. 406 10°-) 180. (St. 1876-237.) De beklaagde kan 150. zich door eenen praktizijn doen bijstaan; staat hij teregt wegens eene overtreding, dan kan hij zich ook door een zoodanigen laten vertegenwoordigen,bepaaldelijk door hem, daartoe gevolmagtigd bij notariële of ter griffie van den Raad van Justitie opgemaakte akte, ten ware de Raad mogt bevelen, dat hij in persoon .verschijn e. (Sv. 120 v., 181, 191, 217, 409a, 412; I. R. 340, 349; L. R. 7.) 181. De beklaagde, die zich door eenen gevolmagtigde laat vertegenwoordigen, moet, indien hij niet met der woon gevestigd is binnen den afstand ,van viiftien palen van het gebouw, waar de raad van justitie zitting houdt, bij de acte van volmagt, binnen dien afstand eene woonplaats kiezen. Bij gebreke hiervan wordt hij geacht woonplaats te hebben gekozen ten huize van zijnen gemagtigde, indien deze binnen den voorschreven afstand woont, en anders ter griffie van den raad van justitie. (Sv. 424.)  V". Titel. V.h. regtsg.in eerst, aanl- enz. 7o 182. De raad is bevoegd om, op verzoek Ned. van den beklaagde, en met toestemming Sv.' van den officier van justitie, de teregtzitting tot eenen bepaalden dag uit te stellen, waarvan in het proces-verbaal melding moet worden gemaaktIn geval de beklaagde niet nader verschijnt, nóch zich laat vertegenwoordigen, wordt tegen denzelven verstek verleend, "en verder geprocedeerd overeenkomstig het bepaalde bij de tweede afdeeling van den achtsten titel. (Sv.l87d, 217, 226.) Derde lid. (Cel. 463 10°; O. S. 406 11°.) 183. (St. 1917-497, 1919-689.) Het onderzoek op de teregtzitting, mitsgaders de raadpleging, beslissing en uitspraak, geschieden op dezelfde manier als bij den vorigen titel is bepaald, behoudens : 1°. dat bij deze teregtzitting het opmaken ' en beteekenen eener lijst van getuigen wegvalt; (Sv. 131.) 2°. dat de raad, indien er in de zaak een bevel van voorloopige aanhouding bestaat, bij den aanvang der behandeling ter terechtzitting dit bevel opheft, dan wel, indien het een feit betreft, waarvoor voorloopige hechtenis is toelaten, een bevel van voorloopige hechtenis uitvaardigt; 3°. dat de raad, indien hij den beklaagde van alle rechtsvervolging ontslaat, gelijk mede bij toelating van eene voorgestelde exceptie, als er in de zaak een bevel van voorloopige hechtenis bestaat, beslist of dit zal worden opgeheven of gehandhaafd totdat de zaak in hooger beroep zal ziin afgedaan dan wel de termijn voor het aanteekenen van hooger beroep onbenut is verloopen of vóór dien tijd  76 V. Titel. V.h. regtsg. ia eerst. aanl. enz. door het openbaar ministerie uitdruk- Ned. kelijk in het vonnis is berust. (Sv. Sv. 126, 130, 140, 164, 167, 169, 171, 187c.) 184. (St- 1914-641.) Het regtsgeding zal op de volgende wijze worden gevoerd: De dagvaarding en het exploit van beteekening zullen door den griffier worden voorgelezen. (Sv. 179.) De officier van justitie zal de zaak voordragen. (Sv. 131.) De processen-verbaal of verslaggevingen, zoo er die zijn, zullen door den griffier worden voorgelezen. De wraking der getuigen zal voorgesteld en daarover beslist worden. (Sv. 145 v.) De getuigen over en weder zullen worden gehoord. (Sv. 139, 194, 195.) De stukken, dienende tot overtuiging of tot ontlasting, zullen aan de getuigen en aan de beklaagden worden vertoond. (Sv. 153.) De beklaagde, zoo hij tegenwoordig is, zal ondervraagd worden. (Sv. 159, 187d ; I. B, 342.) 185. Na afloop hiervan, zal de officier van justitie worden gehoord, en zal hij vervolgens zijn requisitoir doen en overleggen. De beklaagde (of diens gemagtigde) en zijn verdediger mogen hierop antwoorden. De officier kan hierop weder antwoor- ■ den, maar de beklaagde (of diens gemagtigde) en deszelfs verdediger zullen het laatste woord hebben. (Sv. 162, 180, 187d.) 186. (St. 1914-641.) Indien de raad bevindt dat de zaak tot de kennisneming van een anderen rechter behoort, zal hij haar naar den bevoegden rechter verwijzen. De officier van justitie zal daarop de  V. Titel. V. h. regtsg. in éérst. aanl. eriz. 11 stukken doen toekomen aan de met de Ned vervolging van het strafbare feit belaste Sv. autoriteit. Het tweede en derde lid van artikel 67 zijn hier van toepassing. (Sv. 67, 104, 177, 187d.) 187. (vervallen bij St. 1914-641.) TWEEDE AFDEELING. (ingevoegd bij St. 1919-689.)1) Van de sumnnierc procedure. 187. Bij ontdekking op heeterdaad en daarop gevolgde aanhouding ter zake van een der in de artikelen 351 eerste en tweede lid, 353, eerste lid, 362, 372, 374 en 378 van het wetboek van strafrecht omschreven misdrijven, dan wel ter zake van medeplichtigheid daaraan of poging daartoe, mits binnen de afdeeling, waarin de raad van justitie gevestigd is, gepleegd, wordt het geding, indien de officier van justitie, na verhoor van den verdachte, het feit voor summiere berechting vatbaar oordeelt, behandeld als in de volgende artikelen van deze afdeeling is voorgeschreven. (Sv. 18a, 20, 38, 4/ I 187e sub E; I. R. 333a.) 187a. Wanneer de raad van justitie de zaak nog denzelfden dag, waarop de verdachte door den officier van justitie is gehoord, in behandeling kan nemen, brengt de officier hem zonder eenigen vorm van proces op de zitting. (Sv. 423; I. R. 333e.) 187b. Wanneer de raad verhinderd is de zaak nog denzelfden dag in behandeling te nemen, zal de officier van justitie den 1) Zie de noot bij art. 26.  'in V' Titel. V. h. regtsg. in eerst, aaiil. enz, verdachte en de getuigen en deskundi- Ned. gen aanzeggen, om aen volgenden werk- Sv. dag te verschijnen ter terechtzitting van den raad, die de zaak alsdan zal behandelen vóór alle andere zaken. (Sv. 423.) 187c. Terstond nadat de beklaagde tèr terechtzitting met het hem ten laste gelegde in kennis is gesteld, maakt de voorzitter hem opmerkzaam op zijn recht, om zich te verzetten tegen oe summiere behandeling van zijne zaak1. Na deze in raadkamer te hebben onderzocht, zal de raad terstond over het verzet beslissen. Wanneer dit gegrond wordt verklaard, gaat de summiere behandeling van de zaak niet door. (Sv. 187d, 187e sub A 1°.) Zijn er in eene zaak twee of meer beklaagden, dan zal alleen ten aanzien van hen, wier verzet gegrond is verklaard, het voorschrift -van den laatsten zin van het vorige lid toepassing vinden. (I. R333f.) 187d. In de bij deze afdeeling bedoelde zaken moet de verdachte, ook al is er geen bevel van voorloopige aanhouding tegen hem uitgevaardigd, in elk geval worden aangehouden totdat de officier van justitie overeenkomstig artikel 187e onder A, 1°, ter terechtzitting heeft opgegeven wat den beklaagde ten laste wordt gelegd. (Sv. 26, 409a ; I- R333g.) 187e. De bepalingen van de artikelen 180 tot en met 186 worden, voor zoover ze vereenigbaar zijn met de bijzondere voorschriften van deze afdeeling, van toépassing verklaard op het summier geding met dien verstande dat : A. 1°. de officier van justitie, terstond, nadat de beklaagde ter terechtzitting  V. Titel. V. h. regtsg. in eerst. aanl. enz. 79 heeft geantwoord op de in het derde lid Ned. van artikel 120 bedoelde vragen, hem Sv. het te laste gelegde zal mededeelen met opgave van aen tijd wanneer, de plaats » waar, en de omstandigheden waaronder het is gepleegd; 2J van aeze mondelinge mededeeling aanteekening wordt gehouden in het proces-verbaal der terechtzitting ; 3°. deze mondelinge mededeeling in alle opzichten in de plaats komt van eene dagvaarding; (Sv. 177, 178.) B. de raad, indien er in de zaak een bevel van voorloopige aanhouding bestaat, onmiddellijk, nadat de beklaagde heeft verklaard van het hem bij artikel 178c toegekende recht geen gebruik te willen maken, dit bevel opheft, dan wel, indien het een feit betreft, daarvoor voorloopige hectenis is toegelaten, een bevel van voorloopige hechtenis uitvaardigt; (Sv. 18a, 26, 38, 71, 409a.) C. de raad de behandeling der zaak, op verzoek van den beklaagde, kan uitstellen voor den duur als in het belang van diens verdediging noodig wordt geacht; (Sv. 140.) D. de raad, 'wanneer hij het noodzakelijk acht, dat door den officier van justitie eerst nog meerdere inlichtingen worden ingewonnen, daartoe last kan geven met uitstel van de verdere behandeling der zaak tot een zoo min mogelijk verwijderden rechtsdag; (Sv. 9, 19.) E. de raad, wanneer ter terechtzitting blijkt, dat de zaak niet voor summiere berechting vatbaar is, omdat de daarvoor in artikel 187 gestelde vereischten ontbreken, de tegen den beklaagde ingestelde strafvordering niet ontvankelijk verklaart, met opheffing van het bevel van  80 VI. Titel- V. h. hooger bei', v. vonn. enz. loopige hechtenis, zoo dit in de zaak Ned. bestaat; (Sv. 67.) Sv. I'. het vonnis, riiet afzonderlijk opgemaakt, maar in het proces-verbaal der terechtzitting opgenomen wordt. (Sv. 190, 2S0, 332a; I. R. 333h) ZESDE TITEL VAN HET HOOGER BEROEP VAN VONNISSEN IN ZAKEN VAN MISDRIJF, WAARIN GEENE VOORLOOPIGE INSTRUCTIE HEEFT PLAATS GEHAD EN IN ZAKEN VAN OVERTREDING (ST. 1870—237.) 188. De beklaagde, die bij verstek is 223 veroordeeld, is niet tot hooger beroep al-2. ontvankelijk, indien hij niet tijdig verzet heeft gedaan, of indien zijn verzet, krachtens het bepaalde bij artikel 223, is vervallen verklaard. Indien evenwel het openbaar ministerie in hooger beroep komt, zal de bij verstek veroordeelde zijne verdediging voor den hoogeren regter, zelfs bij wijze van incidenteel beroep, kunnen doen gelden; doch zal hij alsdan niet meer in verzet kunnen komen tegen het vonnis, bij verstek tegen hem gewezen. (Sv. 197, 217, 219.) 189. (St. 1919-689.) In zaken, welke 228 vatbaar zijn voor hooger beroep aan het al.1. hooggerechtshof, zal de officier van jus- 229, titie of de beklaagde, die van dat middel 230. wil gebruik maken of wel uitdrukkelijk in het vonnis wenscht te berusten, zijne verklaring moeten doen ter griffie van den raad van justitie, welke het vonnis heeft gewezen, uiterlijk 'binnen drie weken na de uitspraak. Van die verklaring zal door den griffier aanteekening  VI. Titel- V. h. hooger ber. v. vonn. enz. 81 worden gehouden in een daartoe bestemd Ned. register. (S. W. 480 8°; Cel. 463 11°; O.S. Sv406 12°.) De bekaagde kan zijn hooger beroep in persoon, of door eenen bij authentiekle acte daartoe gevolmagtigde, doen aanteekenen. Van de verklaring van aanteekening van hooger beroep of van berusting door het openbaar ministerie of den beklaagde afgelegd, wordt door den griffier onverwijld kennis gegeven aan de wederpartij. Van alle vonnissen, welke geen eindvonnissen zijn, kan alleen gelijktijdig met de hoofdzaak in hooger beroep worden gekomen. Het tweede lid van artikel 313 is te dezen toepasselijk. Hangende het beroep blijft de uit» voering van het vonnis geschorst, behalve ten aanzien van de beslissingen bedoeld in het negende nummer van het eerste lid van artikel 174. (R. O. 130, 163; Sv. 197, 424; I. Ry 346.) 190. (St. 1919-689.) De griffier van den 233. . raad van justitie zal, binneh acht dagen na de aanteekening van het hooger beroep, de stukken van het geding, met het proces-verbaal der teregtzitting en volledige afschriften van het vonnis tenzij dit in het procbs-verbaal is opgenomen en van de acte van beroep, moeten overzenden ter griffie van het hoog-geregtshof., (R. O. 66; Sv. 187e sub F, 189, 421, 424;' I R. 347; S. W. 480 2°; Cel. 463 2°; O. S. 406 2°.) | 191. Binnen veertien dagen na de ver- 232. klaring van in hooger beroep te komen, zal de beroepende partij aan het hooggeregtshof eene memorie kunnen indienen, behelzende de middelen en gronden van haar beroep. V  82 VI. Titel- V.h. hooger ber. v. vorm. enz. Deze memorie, welke door gemelde Ned. partij of haren praktizijn moet ondertee- Sv. kend zijn, zal bij de stukken worden gevoegd, en zal daarvan inzage kunnen worden genomen door de tegenpartij of haren praktizijn, die geregtigd is om op dezelfde wijze eene contramemorie in te dienen, zonder dat evenwel de afdoening der zaak daardoor mag vertraagd worden. (Sv. 180, 189, 197 , 424: I R. 348 ; S- W. 480 2"; Cel. 463 2°; O. S- 406 2°.) 192. Vóór den afloop van den bij het 240. voorgaande artikel bepaalden termijn, zal de president eenen rapporteur benoemen. 193. (St. 1876-237, 1914-641.) De pro- 237. cureur-generaal zal de dagvaarding van de wederpartij om op de teregtzitting van het hoog-geregtshof te verschijnen, ten einde aldaar bij de behandeling van het hooger beroep in persoon of, indien het eene overtredingszaak geldt, des verkiezende bij gemagtigde tegenwoordig te zijn, aan die partij doen beteekenen, en zullen de bepalingen van artikel 178 en 179 worden in acht genomen, met uitzondering van het aldaar voorgeschreven e omtrent de opgave van het feit. Indien zich eene beleedigde partij in het geding heeft gevoegd, zal de procureur-generaal aan'haar, te harer gekozene woonstede, den dag doen beteekenen,welke tot de teregtzitting is bepaald. (Sv. 118, 163, 177, 180; S. W. 478). 194. (St. 1914-641 ; St. 1919-689.) De 238, bepalingen van de eerste afdpeling van 239, den vorigen titel zijn op de behandeling 240. der zaak bij het hof toepasselijk. De rapporteur doet zijn verslag bij den aanvang der teregtzitting, vóór dat de procureur-generaal het-.woord voert. De getuigen, welke in eersten aanleg  VI. Titel-V.h. hooger ber. v. vorm. enz. 83 zijn gehoord, zullen niet weder worden Ned opgeroepen, ten z±j het hof zulks, ten Sv. verzoeke van den procureur-generaal, of van den beklaagde, of ook van ambtswege, mogt gelasten; in welk geval de behandeling der zaak tot eenen door het hof te bepalen regtdag zal worden uitgesteld. Er kunnen, zonder zoodanigen last, nieuwe getuigen worden bijgebragt. (Sv. 158; 192.) 195. (St. 1376-237, 1914-641.) De beraadslaging, bedoeld bij artikel 166, geschiedt naar aanleiding zoowel van het onderzoek op de terechtzitting in hooger beroep als van het onderzoek op de terechtzitting in eersten aanleg, zooals dit volgens het proces-verbaal dier terecht- , zitting heeft plaats gehad. (Sv. 166, 176, 183, 195.) 195a. (St. 1914-641.) Het Hooggerechtshof 247. bevestigt het vonnis, hetzij met overneming hetzij met verbetering van de gronden, of doet, met geheele of gedeeltelijke vernietiging van het vonnis, datgene wat de eerste rechter had behooren te doen. Indien echter de hoofdzaak niet door den eersten rechter is beslist en het onderzoek daarvan het gevolg moet zijn van de vernietiging van het vonnis, wijst het hóf de zaak terug naar dien rechter. (Sv. 189 al.4.) 196. (St, 1914-641.) Indien alleen de be- 248. klaagde in hooger- beroep is gekpmen, kan hij tot geen zwaardere straf worden veroordeeld dan hem bij het vonnis is opgelegd. (Sv. 167). 196a. (St. 1919-689.) In geval van bekrachtiging van een vonnis, houdende ontslag van alle rechtsvervolging, heft het hooggerechtshof, als er in de zaak  84 VI. Titel. V.h. hooger her. v. vorin. enz. een bevel van voorloopige hechtenis be- N< staat, dit op. S Het hof doet dit eveneens, wanneer de beklaagde bij het arrest wordt vrijgesproken of ontslagen van rechtsvervolging. (Sv. 169, 409c.) 197. (St. 1914-414 en 641, 1919-689.) De bepalingen van dezen titel zijn toepasselijk op het regtsgeding bij de raden van justitie in hooger beroep van vonnissen,m zaken van overtreding, door inlandsche regtbanken gewezen, behoudens de volgende wijzigingen; (R.O. 96 sub 2°.) 1° dat de bij verstek veroordeelde beklaagde ontvankelijk is tot hooger beroep, niettegenstaande hij niet in verzet zij gekomen; (Sv. 188, LR. 339.) 2° dat de voorzieningen omtrent de beleedigde partij vervallen ; (Sv.193 al-2.) 3° (vervallen bij St. 1917 n° 497.) 4° dat, ingeval de raad bevindt, dat het feit de kenmerken draagt van een misdrijf, hij de zaak verwijst naar de bevoegde Inlandsche rechtbank, opdat zij door deze opnieuw onderzocht en, overeenkomstig de voor haar geldende bepalingen omtrent het geding in zaken van misdrijf, berecht worde. (L R. 241.) De raad is bevoegd om aanmerkingen te maken op de behandeling der in dit artikel bedoelde zaken. 198. (St. 1901-306.) In de zaken bedoeld bij het vorige artikel,in welke geene voorziening in cassatie tegen het in hooger beroep gewezen vonnis is aangeteekend, wordt een authentiek afschrift van dat vonnis met de processtukken, binnen drie dagen na ommekomst van den bij artikel 314 gestelden termijn, ter uitvoering gezonden aan den regter,die in eersten aanleg heeft regt gesproken. (Sv.424 ;I.R.351.)  VIII. Titel. V. bekl. welke afwezend enz .85 ZEVENDE TITEL./W. iyo~~ zog)/ (VERVALLEN BIJ ST. 1914-317. jet». 1917- j/3g|l 377 en 632.) ACHTSTE TITEL. VAN BEKLAAGDEN. WELKE AFWEZEND ZIJN GEBLEVEN. NIET HEBBEN KUNNEN ACHTERHAALD WORDEN, OF ONTVLUGT ZIJN. EERSTE AFDEELING. Van afwezend gebleven of ontvlugte beklaagden in zaken van misdrijf, waarin eene roorloopige instructie heeft plaats gehad. (St. 1876-237.) 209. (St. 1914-641, 1919-689.) Wanneer een Ned. beklaagde, in wiens zaak instructie is ge- Sv. last en een niet geschorst bevel van voorloopige hechtenis bestaat, niet mocht hebben bunnen worden achterhaald en gevangengenomen, of in wiens zaak instructie is gelast, maar geen dan wel een geschorst bevel van voorloopige hechtenis bestaat, niet voor den rechter-commissaris mocht hebben kunnen worden gebracht, zal de voorloopige instructie der zaak niettemin worden voortgezet en ten einde gebracht, overeenkomstig hetgeen bij den derden titel is omschreven, onder de bepalingen in het volgende artikel vervat. (Sv. 71, 74, 90, 224, 227, 401 v.) 210. (St. 1907-433.) De beteekening bij artikel 118 vermeld, geschiedt aan de woonplaats of, wanneer die niet bekend is, aan het laatste verblijf van den beklaagde, en wordt aldaar afschrift ge'ten.  815 VIll. Titel. V. bekl. welke afwezend enz. Indien de woonplaats en het verblijf Ned onbekend zijn, wordt de beteekening aan- Sv. geplakt aan het gebouw, waar de raad van justitie zitting houdt. Bij dit exploit wordt de beklaagde tevens tegen renen bepaalden dag opgeroepen om op de teregtzitting te verschijnen. De getuigen worden niet gedagvaard. (Sv. 178a, 214.) 211. (St. 1912-455, 1919-689.) Indien de beklaagde binnen dien tijd gevat wordt, of zich in de gevangenis begeeft, of wel ten beteekenden cïage vrijwillig op de terechtzitting verschijnt, bepaalt de raad van justitie den dag, waarop de zaak zal worden onderzocht en afgedaan overeenkomstig dé voorschriften van den vierden titel, met bevel, dat de getuigen Joegen dien dag zullen worden opgeroepen, en kan tegen den opgekomen beklaagde een bevel van voorloopige hechtenis worden uitgevaardigd, zoo er geen zoodanig bevel in de zaak bestaat. (Sv. 117, 212). 212. (St. 1919-689.) Indien de beklaagde niet binnen den bedoelden tijd in verzekerde bewaring is gesteld, noch vrijwillig ten beteekenden dage op de teregtzitting verschijnt, zal de raad van justitie, na te hebben bevonden, dat aan alle de formaliteiten is voldaan, zonder in eenig verder onderzoek te treden, op het requisitoir van den officier van justitie, den beklaagde verklaren wederspannig aan de wet, met veroordeeling in de kosten en kunnen bevelen, dat hij, gevonden wordende, in hechtenis zal worden gesteld. Het vonnis van den raad wordt aangeplakt aan het gebouw, waar dezelve zitting houdt. Indien in de gevallen, bij dit en bij het  VIII. Titel. V. bek], welke afwezend enz. 87 voorgaande artikel bedoeld., de beklaagde Ne van eene wettige reden voor de nietverschijning op den bepaalden rechtsdag, kan de raad het bevel van voorloopige hechtenis opheffen. (Sv. 216.) 213. (St. 1914-641.) Indien de beklaagde, vóór dat het misdrijf verjaard is, zich in hechtenis begeeft, gevat wórdt.of zich tot de behandeling zijner zaak ter terechtzitting aanmeldt, wordt het geding overeenkomstig de voorschriften van den vierden titel behandeld. (Sv. 211 ; Sr. 79.) 214. (St. 1907-433.) Indien de beklaagde uit de gevangenis is ontvlugt vóór de beteekening bij artikel 113 omschreven, gelden de voorschriften van artikel 2Ï0. Indien de ontvlugting beeft plaats gehad na de voorschreven beteekening, wordt de beklaagde bij exploit, gedaan op de wijze bij het eerste en tweede lid van artikel 210 omschreven,tegen zekeren bepaalden dag opgeroepen om op de teregtzitting van den raad van justitie te verschijnen. Wijders zijn in beide gevallen de voorschriften van deze afdeeling toepasselijk. 215. (St. 1912-455, 1914-641.) Indien een beklaagde, na krachtens de beschikking, waarbij in zijne zaak instructie is gelast, voor den regter-commissaris te zijn opgekomen, niet op den aan hem ingevolge artikel 118 beteekenden regtdag verschijnt, gelast de raad van justitie, dat zoodanige beklaagde op nieuw, doch zonder de getuigen, tegen eenen bepaalden regtdag zal worden opgeroepen, en kan dezelve tevens zijne inhechtenisstelh'ng bevelen. Wijders wordt gehandeld overeenkom-  88 VIII - Titel. V.bekl. welke afwezend enz. stig de voorschriften van artikel 211 en Ned. volgende. (Sv. 86, 129, 216.) Sv. 216. Indien evenwel de beklaagde, in het geval bij het vorige artikel voorzien, zich in de volstrekte onmogelijkheid mogt bevinden om, ten dage dienende, op de teregtzitting te verschijnen, zal de regter, op het daartoe door of van wege den beklaagde ingediend verzoekschrift en de daarbij over te leggen bewijsstukken, na het openbaar ministerie te hebben gehoord, de behandeling van het geding tot eenen naderen, van wege het openbaar ministerie aan den beklaagde te beteekenen regtdag, uitstellen. (Sv. 118, 129, 212 ) TWEEDE AFDEELING. Van afwezend gebleven beklaagden in zaken ■waarin geene voorloopige . instructie heeft plaats gehad en in zaken van overtreding. (St. 1876=237.) 217. (St. 1876-237, 1914-641, 1919-689.) In- 264. dien de beklaagde in zaken van misdrijf, waarin geene voorloopige instructie heeft plaats gehad, of van overtreding, in gebreke blijft om op de aan hem beteekende dagvaarding ter teregtzitting te verschijnen, of, voor zooveel dén beklaagde in zaken van overtreding aangaat, zich aldaar te doen vertegenwoordigen door een gemagtigde, wordt tegen hem verstek verleend, en dadelijk overgegaan tot het onderzoek en de beregting overeenkomstig de voorschriften van de eerste afdeeling van den 5den Titel. (Sv. 177 v., 224 v.; I. R. 339.) 218. Het bij verstek gewezen vonnis moet 265 aan den veroordeelde in persoon, of te  V111. Titel. V. bekl. welke afwezend enz. 89 zijner woonplaats, of, indien de woon- Ned. plaats niet bekend is, aan zijn laatste ver- Sv. blijf worden beteekend. Indien een en ander onbekend is, wordt het vonnis aan het gebouw, waar de raad van justitie zitting houdt, aangeplakt. (Sv. 17, 212; I.R. 339.) 219. (St. 1918-790, 1919-689.) De veroor- 266. deeling bij verstek vervalt van rechtswege, indien de veroordeelde, bij exploot aan het openbaar ministerie beteekend, verzet doet, ingeval hij zich in voorloopige hechtenis bevindt uiterlijk binnen den tijd van drie weken na den dag, waarop de rechterlijke uitspraak in kracht van gewijsde is gégaan en zoo hij in vrijheid is, uiterlijk binnen den tijd van drie weken na den dag, waarop hij ' is aangehouden ter ten uitvoerlegging van de hem opgelegde straf, wat hechtenis betreft, zoowel van die waartoe hij is veroordeeld, als van die welke voor de hem opgelegde boete in de plaats treedt, öf nadat lijfsdwang op hem is toegepast of beslag op zijne goederen is gelegd tot verhaal van eene hem opgelegde boete. (Inv. 4.) Indien zijne woonplaats niet gevestigd is binnen den afstand van vijftien palen van het gebouw, waar do raad van justitie zitting houdt, zal de veroordeelde bij het exploit van verzet binnen dien afstand woonplaats moeten kiezen. Bij gebreke daarvan, zal hij geacht worden die woonplaats ter griffie van den raad van justitie te hebben gesteld. (Sv. 332, 424.) 220. De kosten door het verstek veroorzaakt, komen steeds, zelfs dan wanneer vrijspraak of ontslag van alle j-egtsvervolging op bet verzet mogt volgen, ten  üo Vill. Titel. V ■ bekl. welke afwezend enz. laste van hem, die bij verstek is veroor- Ned. üeeld, ten ware de aagvaarding mogt Sv. zijn nietig verklaard, of hij mogt bewijzen in de onmogelijkheid te zijn geweest van te kunnen verschijnen. (Sv. 221, 412.) 221. Indien de tenuitvoerlegging van het vonnis is geschied door een op zijne goederen gelegd beslag, zal de veroordeelde, gedurende den tijd van één jaar na die inbeslagneming, ontvankelijk zijn in zijn verzet, indien hij ten genoege van den regter aantoont, dat hij van de plaats gehad hebbende tenuitvoerlegging niet tijdig genoeg heeft kennis gedragen, om zijn verzet binnen den gewonen termijn te kunnen uitbrengen. Wanneer de in beslag genomen goederen reeds mogten zijn verkocht, zal aan den bij verstek veroordeelde, in geval van vrijspraak of ontslag van alle regtsvervolging, de koopprijs dier goederen, na aftrek der kosten van executie, worden uitgereikt. Hetzelfde zal plaats hebben ten aanzien van bij het vonnis van verstek verbeurd verklaarde voorwerpen, zoo die mogten verkocht zijn. Overigens gelden ook voor dit geval de bepalingen van artikel 220. (Sv. 347.) 222. Indien de beleedigde partij zich in het geding gevoegd heeft, zal het verzet mede aan haar, te haver gekozene woonplaats, door den veroordeelde worden beteekend. . Bij gebreke van die beteekening blijft de veroordeeling, welke ten behoeve der beleedigde partij mogt zijn uitgesproken, in stand, ook wanneer de veroordeelde op zijn verzet wordt vrijgesproken of van alle regtsvervolging ontslagen. (Sv. 163.) 223. (St, 1876-237.) Het verzet brengt  V1ÏI-Titel. V. bekl. welke afwezend enz. 91 van regtwege dagvaarding mede op de Ned eerste, na verloop van acht vrije dagen Svinvallende, gewone teregtzitting; het zal worden vervallen verklaard, wanneer degene, die in verzet gekomen is, niet in persoon of, voorzooveel het eene veroordeling ter zake van overtreding betreft, bij gemagtigde in regten verschijnt, en het vonnis, bij verstek gewezen, zal ten uitvoer worden gelegd, behoudens beroep in cassatie tegen het vonnis, waarbij de vervallen-verklaring is uitgesproken,wanneer daartoe gronden zijn. De vonnissen bij verstek, waartegen geen verzet is gedaan, zijn niet aan cassatie onderhevig. (Sv. 219, 424.) Slotbepalingen op de beide af deelingen van dezen titel toepasselijk. 224. In geen geval zal de afwezendheid van eenen beklaagde den voortgang van het geding, ten aanzien der tegenwoordig zijnde medebeklaagden, van regtswege schorsen of vertragen. 225. (St. 1889-149, 1917-497.) Na de uit- 268. spraak kan uitvoering worden gegeven aan de beslissing die de raad van justitie ten aanzien van de stukken van overtuiging genomen heeft, nadat daarvan een nauwkeurige beschrijving door den griffier zal zijn opgemaakt en ter griffie nedergelegd. De raad kan van de teruggave of van de vernietiging of onbruikbaarmaking uitzonderen zoodanige voorwerpen als hij noodig acht. (Sv. 170, 217.) 226. De bepalingen van dezen titel zijn 305. mede toepasselijk ten aanzien der straf-  92 ÏX. Tiiei V. d, herkenning v. Vei'; enz. zaken van welke het hoog-geregtshof Ned. kennis neemt, evenwel "onder de navol- Kr. gende wijzigingen: (Sv. 247, 256.) 1° dat incnen de beklaagde ter zake van overtreding, in eersten aanleg, op de aan hem gedane dagvaarding, met in persoon or bij gemagtigde ter teregtzitting verschijnt, het hof zal gelasten, dat hij op nieuw, tegen eenen door hetzelve te bepalen regtdag, zal worden opgeroepen; zullende tegen eenen zoodanigen beklaagde eerst dan verstek worden verleend, wanneer hij ook op dien dag niet in regten verschijnt; (Sv. 217.) 2' dat de arresten van het hoog-geregtshof, het zij in eersten aanleg, het zij in hooger beroep' bij verstek gewezen, niet vatbaar zijn voor verzet. (Sv. 219.) NEGENDE TITEL. VAN DE HERKENNING VAN VEROORDEELDEN, DIE ONTVLUGT EN WEDER ACHTERHAALD ZIJN. 227. Wanneer een veroordeelde ontvlugt 269. is, en iemand mogt gevat zijn, die voor denzelven is gehouden, doch omtrent de eenzelvigheid van wiens persoon twijfel of onzekerheid is ontstaan, of die ontkent, dat hij degene is voor wien men hem houdt, zal het regterlijk, collegie, door hetwelk de veroordeeling in eersten aanleg is uitgesproken, op requisitoir van het openbaar ministerie, bevelen, dat op eene te bepalen teregtzitting zal worden overgegaan tot het onderzoek omtrent de eenzelvigheid van dien persoon. (Sv. 228.)  X. Titel. V. d. rtspl. t.z.v. valschheid. 03 228. (St. 191Ö-6S9.) Het openbaar minis- Ned. terie zal te dien einde op de teregtzitting Sv zijne getuigen doen dagvaarden, gelijk mede die, op welke de achterhaalde zich beroept. Hetzelve zal insgelijks den achterhaalde doen dagvaarden om op die teregtzitting tegenwoordig te zijn ; de getuigen en de achterhaalde zullen vervolgens worden gehoord, en de regter zal, naar mate van den aard der zaak, uitspraak doen overeenkomstig de voorschriften van den vierden of van de eerste afdeeling van den vijfden titel. 229. (vervallen bij St. 1917 n° 497.) 239. (St. 1919-10.) De vonnissen door de 271, raden van justitie gewezen in de gevallen 272. bij dezen titel voorzien, zijn, naar hunnen aard, vatbaar voor hooger beroep of revisie; de betreffende voorschriften zijn op de vonnissen bedoeld in artikel 228 voorzoover mogelijk van overeenkomstige toepassing. TIENDE TITEL. VAN DE REGTSPLECWNG TER ZAKE VAN VALSCHHEID. 231. In alle strafzaken betrekkelijk tot 273. valschheid in geschrifte, zal het stuk dat beweerd wordt valsch of vervalscht te zijn, ter griffie overgelegd, en tevens onderteekend en op iedere 'bladzijde gewaarmerkt worden door dengene, die het overlegt, door den ambtenaar, onder wiens bewaring het is geweest, indien hetzelve uit eene openbare bewaarplaats is genomen, en door den griffier, die een uitvoerig proces-verbaal van de ge-  94 X. Titel. V. d. rtspl. t-z.v. valschheid. steldheid van het stuk zal opmaken. (Sv. Ned 91, 232 v., 216, 402; Sr. 225; I. R. 78a; Sv. Not. 29.) 232. Bij de verhooren van den beklaagde 274.j over dat stuk, zal hetzelve mede door dezen, en bovendien door den regtercommissaris' en den griffier onderteekend worden. (Sv. 235, 239, 246.) • 233. De klagten en aangiften in zake 275. van valschheid kunnen altijd worden vervolgd, ook dan wanneer de stukken, die er het onderwerp van zijn, tot grondslag gediend hebben van geregtelijke of burgerlijke acten. (Sr. 263 v.) 234. Alle openbare of bijzondere be- 276 waarders van stukken, welke beweerd worden valsch of vervalscht te zijn, zijn verpligt, op straffe van daartoe bij lijfsdwang genoodzaakt te worden, dezelve, op een bevelschrift van den raad van justitie, ter griffie in bewaring te geven: van deze bewaargeving zal een procesverbaal worden opgemaakt, hetwelk, met en benevens het bevelschrift, den bewaarder zal strekken tot ontlasting jegens alle belanghebbenden. (Sr. 225.) Het staat aan denzelven vrij, van de dóór hem in bewaring gegeven stukken en van het proces-verbaal kosteloos afschriften te vorderen. De kosten van overbrenging der stukken worden onder de iust'.tie-kosten begrepen. (Sv. 236, 214, 246: L R. 78a.) 235. De stukken, die geleverd worden 277, om tot vergelijking te dienen, zullen,even als de stukken, welke beweerd worden valsch of vervalscht te zijn, worden onderteekend en gewaarmerkt, op de wijze in de twee eerste artikelen van dezen titel gemeld. (Sv. 239 , 246.) 236. De bepaling van artikel 234 is ins- 278  X. Titel. V. d. rtspl. t.z.v. valschheid. 95 gelijks toepasselijk op alle openbare be- Nedwaarders van stukhen, welke ter ver- Svgelijking kunnen dienen- (Sv. 246; Sr. 225.) 237. Indien de overgave van een authen- 279 tiek stuk 'vereischt en gevorderd wordt, zal aan dengene, die hetzelve in zijne bewaring heeft, een afschrift daarvan worden gelaten, hetwelk met het oorspronkelijke zal worden vergeleken door den president van den raad van justitie, die daarvan een proces-verbaal zal opmaken ; indien zoodanig authentiek stuk onder bewaring is van een openbaar persoon, zal het voorzegde afschrift door dezen gelegd worden onder zijne stukken, om in de plaats van het oorspronkelijke te strekken, tot de terugzending van het laatstgemeld?, en met bevoegheid om daarvan grossen of afschriften uit te geven, mits daarbij melding makende van het proces-verbaal. - Indien nogtans het stuk een gedeelte uitmaakt van een register zoo dat het daarvan niet voor eenen tijd kan afgescheiden worden, kan de raad van justitie het overbrengen van het register ter inzage bevelen, en vrijstelling verleenen van de formaliteit bij dit artikel vastgesteld. (Sv. 234, 236, 244.) 238. Onderhandsche geschriften kunnen 230. insgelijks als stukken van vergelijking overgelegd en als zoodanig aangenomen worden, indien volkomen van derzelver echtheid blijkt. Echter kunnen bijzondere personen, welke, zelfs volgens hunne eigene erkentenis,onderhandsche geschriften bezitten, niet onmiddellijk tot derzelver afgifte worden genoodzaakt ; maar indien zij voor den raad van justitie zijn gedag-  96 X. Titel. V- d. rtspl. t.z-v. valschheid. vaard, en hunne gronden van weigering Ned.) niet zijn geldig verklaard, kan bij r,egter- Sv. lijk bevel de overgave,zelfs bij lijfsdwang, worden bevolen. 239. De getuigen, welke gehoord wor- 281. den over eenig stuk of stukken, in het geding overgelegd, zijn gehouden dezelve insgelijks te waarmerken en te onderteektenen. (Sv. 231, 232, 235 , 246.) 240. /De beklaagde, daartoe door den 282. regter gelast, is verpligt, in diens tegenwoordigheid een geschrift te vervaardigen, of wel andere stukken, door hem geschreven, over te leggen. 241. In de voorloopige geregtelijke in- 283. structie, kan de regter-commissaris één en of meer deskundigen benoemen, ten einde het stuk, waarvan de valschheid of vervalsching beweerd wordt, benevens de stukken van vergelijking,te onderzoeken, en van hunne bevinding een schriftelijk verslag uit te brengen, hetwelk bij het geding zal worden gevoegd- (Sv. 35, 83, 242.) 242. (St. 1914-64] ) Indien de zaak van 284. den beklaagde naar de terechtzitting wordt verwezen, zullen de in het vorige artikel vermelde deskundigen worden gehoord. De raad van justitie kan ook op requisitoir van het openbaar ministerie, of ten verzoeke van den beklaagde, andere deskundigen hooren. 243. Indien de beklaagde ter zake van 285. valschheid in geschrifte wordt veroordeeld,zal de raad, naar mate van hetgeen uit het geregtelijk onderzoek is gebleken, verklaren, dat het geheele stuk valsch is, of wel bepaaldelijk aanduiden, waarin de vervalsching bestaat. Van die verklaring wordt door den griffier proces-  X. Titel. V. d. rts.pl. t. z v. valschheid. 97 verbaal opgemaakt, hetwelk door den Ned. president en hem wordt onderteekend. Sv. Op het valsche of vervalschte stuk zal door den griffier eene aanteekening worden gesteld, waarbij naar dat procesverbaal wordt verwezen. Indien het eene authentieke acte geldt, zal een afschrift van het proces-verbaal, door den griffier onderteekend, aan het valsche of vervalschte stuk worden , . v gehecht, en bij de uitgifte van grossen of afschriften van het stuk, zal steeds ■ aan den voet afschrift van het procesverbaal moeten gevoegd worden. 244. De stukken van overtuiging en van 286.' vergelijküng worden binnen veertien dagen, nadat het vonnjs in kracht van gewijsde is gegaan, terug gebragt ter plaatse van waar zij gekomen zijn, of terug gegeven aan degenen, "die dezelve hebben medegedeeld. (Sv. 231, 235.) 245. (St. 1914-641.) Voor het overige 287. heeft de instructie ter zake van valschheid op dezelfde wijze plaats, als ten aanzien van andere misdrijven is bepaald(Sv. 41 v.) Wanneer 'de 'officier van justitie in zake van valschheid geen instructie noch verwijzing verlangt, worden nochtans de voorschriften van dezen titel in acht genomen, met dien verstande dat de daarbij voor den rechter-commissaris en den griffier omschreven bevoegheden en verplichtingen den officier van justitie toekomen. (Sv. 66.) 246. Indien de bewaarder of de getuigen 283. weigeren of niet in staat ziin de overgelegde of hun vertoond wordende stukken te waarmerken en te onderteekenen, of indien de beklaagden weigeren de stukken te teekenen, of in 's regters tegen-  98: SI. Titel. V. d. verv. enz. v.h. hoogger. woordigheid te schrijven, zal zulks in het Ne proces-verbaal vermeld worden. (Sv. 231, 232, 235, 239, 240.) ELFDE TITEL. VAN DE VERVOLGING EN DE TEREGTSTELLING IN ZAKEN VAN MISDRIJF EN OVERTREDING, WELKE IN EERSTEN AANLEG TER KENNISNEMING STAAN VAN HET HOOGGEREGTSHOF. 247. In de zaken van misdrijf en overtre- 294 ding, welke, volgens de voorschriften van het Reglement op de regterlijke organisatie en het beleid der justitie, in eersten aanleg ter kennisneming staan van het hooggeregtshof, zullen bij de vervolging, instructie en beregting, de algemeene bepalingen gevolgd worden bij dit reglement voorgeschreven, behoudens de wijzigingen en uitzonderingen, vervat in de volgende artikelen en in de artikelen 166, 167 en 168 van eerstgemeld reglement. (R. R. 100, 102; R. O. 165; Sv. 14, 248 v.) 248. CSt. 1919-689.) In alle strafzaken waarvan in dezen titel gehandeld wordt, zal steeds, bet zij het een misdrijf, het zij het eene overtreding gelde, eene voorloopige instructie moeten plaats hebben. Wanneer na den afloop dier instructie de beklaagde, ter zake van overtreding, naar de teregtzitting van het hoog-geregtshof is verwezen, wordt de zaak aldaar aangebragt, en geschieden het onderzoek en de beregting overeenkomstig de voorschriften van de eerste afdeeling van den vijfden titel. (Sv. 66 v., 177, 253.) 249. De bemoeijingen, waarmede in ge- 196 wone zaken de officier van justitie, de 300: regter-commissaris en de raad van jus-  XI. Titel. V. d. verv. enz. v.h. hoogger. 99 titie zijn belast, worden waargenomen als Ned. volgt ; Sv. die van den officier van justitie, door den procureur-generaal, of namens dezen door den advocaat-generaal; die van den regter-commissaris, door den raadsheer, daartoe 'door het hof te benoemen; die van den raad van justitie, door het hoog-geregtshof. (Sv. 9, 46.) 250. Bij de ontdekking echter van een 297. misdrijf op heeter daad, zullen de officieren van justitie, de hulp-officieren en de regters^commissarissen verpligt zijn, al datgene te doen, wat hun bij dit reglement, in dat geval, in gewone zaken is voorgeschreven. De processen-verbaal en andere voorwerpen, in artikel 39 vermeld, zullen onverwijld door de officieren van justitie aan dén procureur-generaal worden opgezonden. Zoodra de procureur-generaal of de advocaat-generaal zich op de plaats des misdrijfs bevindt, zullen alle de bemoeijingen, in de vierde afdeeling van den eersten titel vermeld, door dezen worden verrigt. (Sv. 21, 24 v.) 251. (St. 1914-641.) Tegen een geweigerd 300 bevel van rechtsingang met last tot in- sub structie of van gevangenneming, alsmede 2°. tegen een afgeslagen vordering tot verwijzing naar de openbare teregtzitting, en andere uitspraken in raadkamer gedaan, wordt geen verzet toegelaten. 252. (St.1914-641.)Wanneer de procureur- 299. generaal de instructie genoegzaam volledig acht, zal hij dezelve met zijn vordering aan het hof in raadkamer onderwerpen. (Sv. 101.) 253. (St. 1907-433, 1914-641.) Wanneer in  100 XII. Titel. V- enz. die den eerbied enz. eene zaak, als overtreding op de teregt- Ned. zitting gebragt, het hof mogt oordeelen, Sv. dat het feit de kenmerken draagt van misdrijf, benoemt hetzelve eenen raadsheer-comimissaris, ten zij het de instructie genoegzaam volledig mogt achten, in welk geval het hof de zaak naar de terechtzitting verwijst. De procureur-generaal zal de zaak brengen ter teregtzitting van het hof, ten einde overeenkomstig de voorschriften van den vierden titel te worden behandeld. (Sv. 248, 249.) TWAALFDE TITEL. VAN DE WIJZE VAN REGTSPLEGING JEGENS HEN, DIE DEN EERBIED SCHENDEN AAN DE OPENBARE MAGT VERSCHULDIGD. 254. (St. 1901-15, 1914-317.) De toehoorders zullen een betamelijk ontzag en stilzwijgen op de teregtzitting bewaren, en deze,voor zoo veel zij geene belijders der mahomedaansche godsdienst zijn,met ongedekten hoofde bijwonen; al wat de president tot handhaving der goede orde beveelt, zal stiptelijk en terstond ten uitvoer gelegd worden '.) (R.O. 46; Sv. 126.) 255. (St. 1901-15, 1914-317,1917-497.) In 151. geval een of meer personen, gedurende^305) de teregtzitting van eenen raad van justitie of van het hooggeregtshof, de stilte storen, of teekens van goed- of afkeuring geven, of, op welke eene wijze ook, geraas of beweging verwekken, en zij op de waarschuwing der deurwaarders zich 1) De in dit artikel bij St. 3901 no. 15 slechts voor Java Rn Madoera geldende, aangebrachte wijziging is bij St. 19H no. oj.7 weder vervallen.  XlL Titel. V- eriz. die den eerbied enz. lül niet dadelijk stil houden, zal hun gelast Ned. worden te vertrekken. Sv. Die zich daartegen verzetten, zullen op bevel van den fresident van het college of van den residentierechter verwijderd of naar gelang van omstandigheden gedurende den tijd der terechtzitting in Dewarmg gehouden worden. *) Van dit bevel zal aanteekening worden gehouden in het proces-verbaal der teregtzitting. (Sv. 176, 258, 259; LR. 412; L. R. 73; Sr. 217.) 256. (St. 1901-15.) Wanneer de opschud-'196. ding op de teregtzitting vergezeld is ge- (306) weest van scheldwoorden of dadelijkheden, welke onder de overtredingen zijn te rangschikken, zullen de daarop gestelde straffen, staande de teregtzitting en dadelijk na het tot klaarheid brengen van de feiten, kunnen worden uitgesproken, ten zij de oveitreding gepleegd zij door iemand, die deswege in eersten aanleg voor een hoogeren rechter behoort te recht te staan; in welk geval zal gehandeld worden in voege als bij het eerste lid van het volgende artikel, ten aanzien van het daar bedoelde geval, is omschreven.2) (Sr. 217; Sv. 259; LR. 413. 257. (St. 1901-15, 1914-317, 1919-689.) In- 196 dien het gepleegde feit een misdrijf daar- al.3 stelt, worden de dader en de getuigen i;.in geDiecisaeelen beüoorende tot het rechtsgebied van een landgerecht geldt het tweede lid van dit artikel met weglating van de woorden: „of van den residentierechter". Zie ook de noot bij art 254 2) Aangezien volgens artikel IV van St. 1901 no. 15 het bepaalde bij. St. 1893 no. 160 op deze wijziging niet van toepassing is. geldt voor de buitenbezittingen nog de oude redactie, waarbij in plaats van „tenzij de overtreding gepleegd zij door iemand, die deswege in eersten aanleg voor een hoogeren rechter behoort terecht te staan" gelezen werd „ten zij de oveitreding ter teregtzitting van eenen raad van justitie gepleegd zij door iemand, die deswege in eersten aanleg voor het hooj» geregtshof behoort te regt te staan."  lós OL Titel. V. enz. die den eerbied eÜZ- onmiddellijk gehoord en ondervraagd, Ned.| en het daarvan op te maken proces-ver- Sv. j baal wordt ten spoedigste aan den bevoegden ambtenaar van het openbaar ,.Klf] ministerie toegezonden. (Sv. 12, Sv. 217, 310 v., 351 v.) 258. (St. 1914-317, 1919-639.) De bepaling vervat in artikel 255, is mede toepasselijk op de inlanders en daarmede gelijkgestelde personen. Wanneer evenwel de zoodanigen verkeeren in een der gevallen, bij de twee voorgaande artikelen voorzien, zullen zij voor het districtshoofd worden gebragt, aan wien tevens zal worden toegezonden een van het voorgevallene ter teregtzitting opgemaakt proces-verbaal. De zaak zal vervolgens door den bevoegden regter op de gewone wijze worden behandeld en afgedaan. (LR. 40 v.) 259. Indien de residenten, of de amb- 80. tenaren die hen tijdelijk vervangen, mits- 289. gaders regters-commissarissen of europeesche ambtenaren van administratieve of regterlijke policie, in het openbaar eenige ambtsverrigtingen waarnemen, oefenen zij insgelijks het opzigt uit, bij artikel 254 en het eerste lid van artikel 255 vermeld. Indien bij zoodanige gelegenheid eenig strafbaar verzet of ander strafbaar feit is gepleegd, zal daarvan dadelijk proces-verbaal opgemaakt,en dit laatste toegezonden worden aan den tot i de vervolging bevoegden ambtenaar. Zoo daartoe gronden zijn, zullen de daders tevens gevat en voor dien ambtenaar gebragt worden. Hiervan zal behoorlijk aanteekening worden gehouden. (Sv. 19, 20, 27 v., 46 v., 72.)  Xlïl. Titel. V. regeling v. regtsgebied 103 DERTIENDE TITEL, (geheel vernieuwd bij St. 1900-119.) VAN REGELING VAN REGTSGEBIED. 260. (St. 1914-317.) Er zal regeling van Ned. rechtsgebied kunnen plaats hebben in de Svnavolgende gevallen ; (R.0-127 sub. 1°, 308. 162.) 1°. wanneer onderscheidene, hetzij Europeesche, hetzij Inlandsche rechterlijke colleges of gerechten dan wel landgerechten zich de" kennisneming van dezelfde of van samenhangende misdrijven of overtredingen hebben aangetrokken ; 2°. wanneer onderscheidene, hetzij Europeesche, hetzij Inlandsche rechterlijke . colleges of gerechten dan wel landgerechten door een van welke de strafzaak behoort te worden berecht, zich hebben onbevoegd verklaard of bij wege van verwijzing onbevoegd verklaard zijn om van de zaak kennis te nemen. 261. (St. 1914-317.) (1) De verzoeken tot 309. regeling van rechtsgebied worden gedaan bij request aan den bevoegden rechter hetzij door het openbaar ministerie bij \ de in het jurisdictiegeschil betrokken colleges of gerechten, met bijvoeging der stukken van het geding, althans voor zooveel zijn college of gerecht betreft, hetzij door de beklaagden. (2) Onder de uitdrukking „openbaar ministerie" zijn in dezen titel begrepen de fiscaal-griffiers bij de 1 andgerechten. (R. O. 116 quater en octies.) 262. (1) Het openbaar ministerie zendt 311, onverwijld afschrift van zijn request aan 312. het openbaar ministerie bij de overige  104 XIII. Titel. V.regeiing v.regtsgebied. in het jurisdictiegeschil betrokken colle- Ned. ges en gerechten; laatstgenoemd open- Sv. baar ministerie dient binnen drie dagen na ontvangst van ent alschr.it de stukken van net geding, althans voor zooveel zijn college of gerecht betreft, in aan het college, aat van het geschil kennis neemt, met bijvoeging, des geraden pordeelende, van eene memorie. (2) Het openbaar ministerie doet onverwijld afschrift van zijn request beteekenen aan de beklaagden, die binnen veertien dagen na de beteekening, indien zij op Java of Madura, binnen vier weken, indien zij in de bezittingen buiten Java en Madura, doch in het gewest alwaar het college, dat van het geschil kennis neemt, gevestigd is, heeft plaats gehad en anders binnen zes weken eene memorie ter griffie van dat college kunnen indienen of door een practizijn doen indienen. Van den datum dezer beteekekening geeft het aan dat college kennis. (3) Het openbaar ministerie, dat een request tot regeling van rechtsgebied indient of van zoodanige indiening op de wijze in dit artikel bepaald kennis krijgt, doet hiervan binnen twee dagen mededeeling aan het college of gerecht, waartoe het behoort. In het geval voorzien bij het eerste nommer van artikel 260 wordt door de ontvangst van die mededeeling de behandeling der zaak in afwachting der eindbeslissing op het jurisdict.egeschil geschorst, behoudens voortgang der instructie. (Sv. 261, 263.) 263. (1) De beklaagden zenden hun re- 313 quest in aan het openbaar ministerie bij al.3. een der in het geschil betrokken colleges of gerechten. Dit openbaar ministerie zendt het request binnen drie dagen na  XIII. Titel. V. regeling v. regtsgebied. 105 de ontvangst door aan bet college, dat Ned. bevoegd is om van het jurisdictiegeschil Sv. kennis te nemen onder bijvoeging der stukken van het geding, althans voorzooveel zijn college of gerecht betreft, zoomede, des geraden oordeelende, van eene memorie. (2) Het openbaar ministerie zendt onverwijld afschrift van het request en ook van zijne memorie, zoo het die indiende, aan het openbaar ministerie bij de overige in het geschil betrokken colleges of gerechten; laatstgenoemd openbaar ministerie handelt binnen drie dagen na ontvangst van het afschrift als in het eerste lid van artikel 262 is voorgeschreven. (3) Het openbaar ministerie dat van ' de indiening van een request door de beklaagden kennis krijgt op de wijze in dit artikel bepaald, doet hiervan binnen twee dagen mededeeling aan het college of gerecht, waartoe het behoort. In het geval voorzien bij het eerste nommer van artikel 260 wordt door de ontvangst van die mededeeling de behandeling er zaak in afwachting der eindbeslissing op het jurisdictiegeschil geschorst, behoudens voortgang der instructie. (Sv. 261.) 264. (1) Op het ingekomen verzoek kjan 310 het college, dat van het geschil kennis 313. neemt, het openbaar ministerie bij de in het jurisdictiegesehil betrokken colleges of gerechten dat geene memorie indiende, gelasten zulks alsnog te doen met bepaling, naar gelang van den afstand der plaatsen, van een termijn, binnen welken de memorie moet worden ingezonden. (2) Van die beslissing zendt het openbaar ministerie bij het college, dat van 5*  106: XIII. Titel. V. regeling v. regtsgebied. het geschil kennis neemt,afschrift aan het Ned. openbaar ministerie bij die colleges of Sv. gerechten,aan hetwelk de indiening eener memorie is gelast. 265. (1) Het college, dat van het geschil kennis neemt, kan in ieder geval aan rechterlijke autoriteiten opdragen de beklaagden ten spoedigste te ondervragen omtrent feiten, waarvan de kennis van belang is voor de beslissing. (2) De aangewezen autoriteiten maken van de ondervraging proces-verbaal op, dat door hen en de gehoorde beklaagden wordt onderteekend en zenden het onverwijld aan het college in. (3) Indien de beklaagden niet teekenen kunnen of willen, wordt daarvan in het proces-verbaal melding gemaakt.(R.O-32.) 266. (1) De zaak zal worden afgedaan 314. zonder verdere vormen en alleen op de stukken, doch na verhoor van het openbaar ministerie. (2) Het vonnis of arrest wordt door het openbaar ministerie bij het college, dat van het geschil heeft kennis genomen, beteekend aan de beklaagden en in afschrift toegezonden aan het openbaar ministerie bij de in het geschil betrokken colleges of gerechten. (Sv. 17.) 267. De eindvonnissen der raden van 320. justitie in jurisdictiegeschillen zijn vatbaar voor cassatie- (R.O. 170, 171.) VEERTIENDE TITEL. VAN DE WRAKING EN VERSCHOONING VAN REGTERS, EN DE VERZENDING VAN DE ZAAK TJIT DIEN HOOFDE NAAR EENEN ANDEREN REGTER. 268. (1901-15, 1914-317, 1919-497.) Een lid 321. van het hooggerechtshof of van een raad  XIV: Titel. .Van de wraking ëriz. lof van justitie kan zoowel door den be- Nt klaagde als door het openbaar ministerie S worden gewraakt om de volgende redenen; (Sv. 127, 271 v.) 1°. indien hij den beklaagde in bloedverwantschap of in zwagerschap bestaat, tot in den vierden graad ingesloten; (R. O. 35.) 2°. indien hij persoonlijk belang bij de zaak heeft ; 3°. indien op zijne klagte of aangifte een regtsgeding wegens misdrijf of overtreding, binnen het jaar vóór de wraking, heeft plaats gehad tegen den beklaagde, of tegen diens echtgenoot, bloedverwanten of aangehuwden in de regte linie; (Sr. 72; Sv. 8.) 4°. indien hij een schriftelijk advijs in de zaak gegeven heeft; 5°. indien hij, hangende het geding, geschenken heeft ontvangen van iemand, die bij de zaak belang heeft, of dezelve aan hem beloofd zijn, en deze t belofte door hem is aangenomen; 6°. indien er tusschen hem of zijne echtgenoot, bloedverwanten of aangehuwden in de regte linie ter eener, en den beklaagde ter andere zijde, een burgerlijk regtsgeding aanhangig is; 7°. indien hij is voogd, curator, vermoedelijke erfgenaam of begiftigde van den beklaagde ; 8°. indien er tusschen hem en den beklaagde een hooge graad van vijandschap bestaat ; 9°. indien er tusschen hem en den beklaagde, sedert den aanleg van het regtsgeding of binnen zes maanden vóór de wraking, beleedigingen of bedreigingen hebben plaats gehad. *) 1) Zie de noot bij art, 254.  108 XIV. Titel. Van de wraking enz". (R. O. 36, 44; Sv. 127, 271 v.; I. R. Ned. 414; L. R. 73, 74.) Sv. 269. Behoudens hetgeen bij artikel 275, 322. ten aanzien van de wraking van den regter-commissaris, raadsheer-commissaris, of rapporteur is bepaald, kan een regter alleen worden gewraakt ter gelegenheid der teregtzitting in strafzaken. (Sv. 270 v.) 270. De wraking moet mondeling of bij 323. schriftelijke conclusie worden voorgedragen, zoodra het onderzoek ter teregtzitting aanvang neemt. Men is daartoe niet meer ontvankelijk in den loop des onderzoeks, ten zij eerst na den aanvang van hetzelve, de redenen van wraking zijn ontstaan, of aan de wrakende partij bekend geworden. (Sv. 130, 271 v.; L. R. 75 al 2.) 271. Indien de wrakende partij vermeent 324. meer dan eene reden van wraking tegen denzelfden regter te hebben, moet zij alle te gelijk voordragen. 272. Indien zij meer dan één lid van 325. het regterlijk collegie wil wraken, kan zij de tweede of verdere wraking niet voordragen, voor dat over de voorgaande is beslist. (Sv. 270.) 273. Het hoog-geregtshof of de raad van 326. justitie zal, na de conclusie van het openbaar ministerie, of,indien laatstgenoemde de wrakende partij is, na deszelfs requisitoir, dadelijk over de wraking raadplegen en vervolgens uitspraak doen. Geen der leden, behalve de gewraakte . regter, mag zich verschoon en van aan de raadpleging en de beslissing over de wraking deel te nemen. (R.0.29, 44; Sv.268.) 274. (Voor Java en Madoera gewijzigd bij Ned. St. 1901 no. 15. Bij St. 1914 no. 37 is het Sv. vervallen, In gevolge het bepaalde bij St.1898  XIV. Titel. Van de wraking enz. 109 n" 160 moet het artikel nu ook voor de Bui- Ned. tenbezittingen ais vervallen beschouwd Sv. worden ) 275. In geval van wraking van eenen 328. regter-commissaris, raadsheer-commissa- - m ris, of rapporteur, wordt de acte van wraking, met redenen omkleed, door de wrakende partij ingeleverd aan het regterhjk collegie, bij hetwelk de strafzaak aanhangig is. Dit collegie doet uitspraak, na het berigt van den gewraakte te hebben ingewonnen, en op requisitoir of op de conclusie van het openbaar ministerie. (Sv. 127, 249, 287.) 276. Indien een regter zich wil verschoo- 329. nen om eene der redenen in artikel 268 vermeld, of op andere billijke gronden, zal hij die voordragen aan het collegie, waarin hij zitting heeft, of, indien het eenen der bij artikel 274 bedoelde ambtenaren geldt, aan den raad van justitie, binnen welks ressort hij zijne bediening uitoefent, en zich aan deszelfs beslissing moeten onderwerpen. 277. Wanneer ten gevolge van geldig 330, verklaarde wraking, of van vrijwilige ver- 331,' sohoonrng, de leden van eenen raad 3321van justitie, de griffier daaronder begrepen, niet meer in genoegzamen getale mogten zijn om van de zaak kennis te ' nemenzal de officier van justitie daarvan berigt geven aan den procureurgeneraal, op wiens requisitoir het hooggeregtshof de zaak naar eenen anderen raad van justitie zal verzenden. (R O 121, 122.) 278. De uitspraak zal door den procu- 333. reur-generaal worden gebragt ter kennis van den ambtenaar van het openbaar ministerie bij den raad van justitie, aan welken de zaak verwezen js.  110 XIV. Titel. Van de wraking enz". ry ■ j. A ™.„„„,«„,_ TJorl generaal aan den beklaagde beteekend- bv(Sv. 17.) 279. Indien het geval in artikel 277 vermeld, omtrent het hoog-geregtshof mogt plaats vinden, zal de Gouverneur generaal, op verzoek van den procureurgeneraal, na het berigt van het hooggeregtshof te hebben ingewonnen, tijdelijk en alleen voor de afdoening der zaak, waarin de wraking heeft plaats gehad, aan dat collegie een genoegzaam aantal leden toevoegen. Bij die tijdelijke benoeming, waaraan geene bezoldiging is verbonden, zal zoo veel mogelijk worden acht gegeven op de bepalingen van artikel 153 van het Reglement op de regterlijke organisatie en het beleid der justitie. (R. O. 155.) 280. (Voor Java en Madoera gew. bij. St. 1901 no 15; verrallen bij St. 1914 no. 317; in veiband met St. 1S93 no. 160 moeten nu ook a. Ir. art. jpu l>", vel. 403 isr en u.is. 406 13° als vervallen beschouwd worden.) 281. De regterlijke uitspraken ter zake 334. van wraking, verschooning en verzending, zijn in geen geval aan hooger beroep, revisie of cassatie onderworpen. (I. R. 414.; VIJFTIENDE DEEL.1) (By St. 1919-10 geheel vernieuwd.) VAN DE REVISIE DOOE HET HOOGGERECHTSHOF EN DE RADEN VAN JUSTITIE OP JAVA VAN IN MISDRIJVEN GEWEZEN VONNISSEN. 282. Revisie is niet geoorloofd van een gedeelte van een daarvoor vatbaar vonnis X) Lees: "Titel'  XV. Titel. Van de revisie enz. 111 283. De beklaagde, die niet van de Nee geheele telastlegging is vrijgesproken, Sv kan van het vonnis voor zoover het hem betreft, de ambtenaar van het openbaar ministerie bij de rechtbank, die het vonnis gewezen heeft, kan van het vonnis, voor zoover het alle niet van de geheele telastlegging vrijgesproken beklaagden, dan wel een of meer hunner betrefit, in revisie komen. (R. O. 123, 129a, 169; Sv. 53, 230, 284 v., I. R. 310.) cM.i~7.6zJ>. 234. De beklaagde, die revisie verlangt, of die uitdrukkelijk in het vonnis wenscht te berusten, moet daarvan uiterlijk binnen een week na den dag der uitspraak, of na dien, waarop het vonnis hem in de gevangenis is voorgelezen of bekend gemaakt, verklaring doen aan den griffier van de rechtbank, die het vonnis heeft gewezen, of wanneer deze noch zijn wettelijke vervanger aanwezig zijn, aan den daartoe door den voorzitter dier rechtbank aangewezen ambtenaar of beambte,. '■ (2) . De verklaring van den beklaagde i^P kan ook worden afgelegd door een daar- % toe bijzonder bij geschrifte gevolmachtigde. (3) Verlangt de beklaagde, die zich in de gevangenis bevindt, de verklaring zelf f af te leggen, dan begeeft de griffier of fi: diens vervanger zich tot hem. (Sv- 289, 360g; KR m2^Vrmj~ 285. De betrokken ambtenaar van het openbaar ministerie heeft binnen denzelfden termijn de bevoegdheid in het eerste lid van het vorige artikel aan den beklaagde toegekend. Wanneer het vonnis tegen meerdere niet van de geheele telastlegging vrijgesproken beklaagden is ge .vezen, wordt de verklaring van den ambtenaar van het openbaar  112 XV. Titel. Van de revisie enz. ministerie,, tenzij het tegendeel blijkt, N< geacht hen allen te betreffen. (Sv. 288.) S 286. Van de verklaring wordt door den griffier of diens vervanger een akte opgemaakt, welke, na door hém en door dengene, die de verklaring aflegt, te zijn onderteekend, bij de stukken van het geding wordt gevoegd. (2) Indien de persoon, die de verklaring aflegt niet kan teekenen, wcrdt hiervan, zoomede van de oorzaak van dit beletsel, in de akte melding gemaakt. (3) Indien de verklaring door een gemachtigde wordt afgelegd, wordt de volmacht aan de akte toegevoegd. 287. Van de afgelegde verklaring wordt dadelijk aanteekening gedaan in een daartoe bestemd, ter griffie berustend openbaar register. 288. Indien het openbaar ministerie revisie heeft aangeteekend zal het dit zoo spoedig mogelijk aan den beklaagde mededeelen. (Sv. 283, 285.) 289. Zoolang de stukken nog niet aan den revisierechter verzonden zijn, kan de partij, die revisie heeft aangeteekend, hare verklaring herroepen, waarbij de artikelen 284 tot en met 288 van overeenkomstige toepassing zijn. (2) Deze herroeping brengt mede afstand van ■ de bevoegdheid om opnieuw revisie aan te teekenen. 299. (St. 1919-689.) De griffier zendt uiterlijk binnen vijf weken na, de uitspraak het proces-verbaal der terechtzitting, een authentiek afschrift van het vonnis tenzij het in het proces-verbaal is opgenomen, met de daarop voorkomende aanteeken in gen en de overige stukken van het geding aan den revisierechter, nadat tevoren gedurende ten minste zeven werk-  XV. 'ritel. Van de revisie enz. 113 dagen aan het openbaar ministerie en Ned. den beklaagde of diens raadsman de gele- Sv. genheid is gegeven om van gemelde bescheiden inzage te nemen. Van den dag, waarop laatstgenoemde termijn begint te loopen, zal de griffier tijdig tevoren aan het openbaar ministerie en aan den beklaagde kennis geven; van de dagteekening van deze kennisgeving wordt onder het vonnis aanteekening gehouden. (Sv. 187e sub F, 291, 421.) 29L Zoodra de stukken bij den revisiereehter zijn ingekomen wordt de zaak zoo spoedig mogelijk in raadkamer behandeld, met dien verstande, dat geen eindbeslissing mag worden genomen binnen veertien dagen, nadat de stukken zijn ingekomen. ft.p\%Jt. (2) Gedurende dien termijn wordt den beklaagde of diens raadsman op daartoe utrekk.end verzoek aan den president, gelegenheid gegeven ter griffie de stukken in te zien. (Sv. 290.) 292. Zoolang de revisierechter nog geen eindbeslissing heeft genomen kunnen de ambtenaar van het openbaar ministerie bij de rechtbank, die het vonnis gewezen heeft, de beklaagde en diens raadsman memoriën bij hem indienen. 293. Wanneer de revisierechter bevindt, dat in de stukken eenig belangrijk verzuim of abuis begaan is, waarvan zonder heropening van de behandeling der zaak in eersten aanleg herstel mogelijk is,zendt hij ze te dien einde aan den ez. e sten rechter terug. Vonnissen en processenverbaal van terechtzittingen, die onderteekening missen, zonder dat de onmogelijkheid tot teekenen daarin is vastgesteld, dan wel,blijkbaar tengevolge eener vergissing in eenig belangrijk opzicht van  lu XV. Titel. Van de revisie enz. elkaar afwijken, worden aan den eersten Ne rfie.ht.er terneirezonaen ten emae net ee- ö pleegd verzuim of de begane vergissing te herstellen of te doen herstellen. 294. De revisierechter ,heeft dezelfde bevoegdheid als in eersten aanleg de officier van justitie of de voorzitter van de Inlandsche rechtbank tot wijziging van de telastlegging, behalve indien de wijziging een niet strafbaar in een strafbaar feit zou doen veranderen, dan wel volgens de wet aanleiding zou kunnen geven tot verzwaring van de straf. (2) Met opschorting van de eindbeslissing hoort hij op een zoo spoedig mogelijk te houden nadere terechtzitting den beklaagde op de aangebrachte wijziging. (3) Ook kan de revisierechter den eersten rechter dit verhoor opdragen ; te dien einde zendt eerstgenoemde een afschrift van zijne beschikking met de stukken van het geding aan laatstgenoemden rechter, die de stukken onmiddellijk na het verhoor met het daarvan, gehouden proces-verbaal aan den revisierechter terugzendt. (4) Omtrent de gewijzigde telastlegging is de rechter bevoegd, en, van deze bevoegdheid gebruik makende, op verzoek van den beklaagde, verplicht getuigen en deskundigen te hooren ; op reeds gehoorde personen is het bepaalde bij het tweede lid nummer 3 van artikel 297 van toepassing. (Sv. 154.) 295. Wanneer de revisierechter bevindt, dat door den eersten rechter bij het onderzoek ter terechtzitting eenig verzuim of eenige misslag begaan is, waarvan herstel, mogelijk is, zonder vernietiging van dat geheele onderzoek, of dat om andere redenen aanvulling daarvan gewenscht  XV. Titel. Van dè revisie enz. Hó is. e-elast, hii. met onschortinsr der eind- Ne beslissing en onder opgave der te behan- S delen punten, heropening van het onderzoek ter terechtzitting. (2) In dit geval kan dit onderzoek, onder aanduiding zoo noodig van de wijze, waarop het dient te worden gehouden, worden opgedragen aan den eersten rechter, dan wel aan een andere rechtbank, of aan een der leden van het college, dat in revisie rechtspreekt; ook kan dit college het onderzoek zelf ter terechtzitting instellen. ■ (3) De beklaagde wordt door of vanwege het Openbaar .Ministerie met den inhoud der voorloopige beslissing van den revisierechter in kennis gesteld. (Sv. 299.) 296. De president van de rechtbank, die die zaak nader zal behandelen, dan wel het gedelegeerde lid, bepaalt zoo spoedig mogelijk den dag der terechtzitting en den termijn, die moet verloopen tusschen het tijdstip, waarop de beklaagde met de voorloopige beslissing van den revisierechter in kennis is gesteld en den dag der terechtzitting, en neemt de overige voorzieningen om de behandeling ter terechtzitting mogelijk te maken, met dien verstande dat het Openbaar Ministerie de gegeven bevelen uitvoert of doet uitvoeren. (Sv. 17.) 297. De rechter, wien de nadere behandeling is opgedragen, mag alleen ten aanzien van de hem daarbij aangeduide wijze van onderzoek, van de opdracht afwijken. (2) Overigens zijn de voorschriften voor het onderzoek ter terechtzitting van den eersten rechter voor zoover mogelijk bij de nadere behandeling van overeenkomstige toepassing, met dien verstande ï  itó XV. Titel. Van de revisie èÜ2. 1°. dat het gedelegeerde lid voor zoover Ned. mogelijk zoowel de bevoegdheden uit- Sv. oefent van de rechtbank, die de zaak in eersten aanleg heeft berecht, als van den president daarvan: (Sv.126 v.) 2°. dat, indien in eersten aanleg aan den beklaagde een raadsman was toegevoegd, deze zonder nieuwe toevoeging voor den beklaagde optreedt, wanneer de nadere behandeling gehouden wordt door den eersten rechter, of door den op diens standplaats gevestigden revisierechter, of een lid van dit college; (Sv. 12ü\) 3°. dat de door den eersten rechter gehoorde getuigen en deskundigen gehoord worden op den eed of de belofte voor dezen afgelegd, mits zij daaraan uitdrukkelijk zijn herinnerd; (Sv.139.) 4°. dat het Openbaar Ministerie bevoegd is na het onderzoek het woord te voeren zonder evenwel requisitoir te nemen,zullende de beklaagde en diens raadsman altijd het laatst kunnen spreken. (Sv. 294.) 298. Zoo spoedig mogelijk na de nadere behandeling beslist de revisierechter de zaak op de hem oorspronkelijk toegezonden en de later naar aanleiding van het nader onderzoek opgemaakte stukken. 299. Toepassing van de artikelen 295 en volgende, van het eerste lid van arti- -^A kei 300 en van artikel 301 is niet verplichtend, indien vaststaat, dat de zaak in eersten aanleg door den bevoegden rechter is behandeld en dat algeheele vrijspraak van den beklaagde moet volgen. 300. Wanneer de revisierechter bevindt, dat een of meer der beklaagden in hun recht zijn verkort, doordat zaken ten  XV. Titel. Van de revisie enz. 117 onrechte gesplitst of gevoegd zijn en dat N< nersiei van nei. onrecni moeeniK is. ver- o nietigt hij de rechterlijke beslissing,waarbij de zaken gesplitst of gevoegd zijn en de daarop volgende akten tot en met het vonnis, met bevel dat de zaak te beginnen met de oudste vernietigde akte opnieuw in eersten aanleg met inachtneming van zijne beslissing zal worden behandeld. (2) Het eerste lid blijft buiten toepassing bij de behandeling in revisie van de vonnissen der raden van justitie. (Sr. 108, 299.) 301. Wanneer de revisierechter bevindt, dat, hetzij in de omschrijving van het ten laste gelegde, hetzij bij het onderzoek door den eersten rechter ter terechtzitting gehouden, eenig verzuim of eenige misslag begaan is, waarvan zonder vernietiging van de betreffende akte geen herstel mogelijk is, vernietigt hij de akte, waarin de nietigheid is begaan en de daaropvolgende akten tot en met het vonnis, met bevel dat de zaak, te beginnen, met de oudste vernietigde akte opnieuw in eersten aanleg met inachtneming van zijne beslissing, zal worden behandeld. (Sv. 299.) 302. Wanneer het vonnis van den eersten rechter niet voldoet aan voorwaarden, waaraan het op straffe van nietigheid moet voldoen, vernietigt de revisierechter dit vonnis, met bevel, dat eerstgenoemde rechter opnieuw vonnis zal wijzen. (Sv. 118, 178.) 302a. Wanneer de revisierechter bevindt, dat het vonnis van den eersten rechter niet voldoet aan voorwaarden, die, ofschoon niet voorgeschreven op straffe van nietigheid, tot het wezen van elke rech-  118 XV. Titel. Van de revisie enz. terlijke uitspraak behooren, doet hij zelf Ned. op de hoofdzaak recht. Sv. (2) Hij is evenwel bevoegd om, wanneer de eerste rechter de hoofdzaak • ten onrechte niet geheel heeft beslist, met vernietiging van het vonnis, de zaak ter verdere behandeling naar hem terug te wijzen; hij is daartoe verplicht, indien de eerste rechter ten onrechte zich heeft onbevoegd verklaard of niet alle punten der telastlegging heeft onderzocht. Teruggewezen zaken worden behandeld met inachtneming van de beslissing van den revisierechter. 302b. Buiten de gevallen, voorzien bij artikel 300, artikel 301, artikel 302 en het tweede lid van' artikel 302a, beka-achtigt de revisierechter, al dan niet het verbeterende of aanvullende, het eerste vonnis, of doet, met geheele of gedeeltelijke vernietiging van dat vonnis, wat de eerste rechter had behooren te doen. (2) Behoudens het bepaalde in het volgend artikel is hij bij zijne eindbeslissing op de hoofdzaak, ook in het geval bij het voorgaand artikel voorzien,gebonden aan dezelfde regels als de eerste rechter. (Sv. 166 v.) 392c (St. 1919-689 ) Wordt de beklaagde tot straf veroordeeld ter zake van een misdrijf waarvoor voorloopige hechtenis is toegelaten, dan wel eene zulk een feit betreffende zaak ter geheele of gedeeltelijke herbeha.ndeling in banden van den eersten of een anderen bevoegd geachten rechter gesteld, dan zal de revisierechter, als er in de zaak een bevel van voorloopige hechtenis bestaat, dit handhaven of opheffen, en zoo dit niet het geval is,zulk een bevel kunnen uitvaardigen. In alle andere gevallen mag de revisierechter  XV. Titel. Van de revisie enz. 119 bij zijne eindbeslissing geen bevel van Ned. voorloopige hechtenis verleen en en moet Sv. hij een zoodanig bevel als dat in de zaak bestaat, opheffen. (Sr. 71, 174 sub 9°, 205 v-, 3Ö1 v., 360c v.) 302d. Zelfs in geval van geheele vernietiging van het vonnis van den eerstenrechter is de revisierechter bevoegd, om; onder verwijzing naar bepaalde gedeel-' ten van dat vonnis, voor zoover deze niet aan nietigheid lijden, in zijne beslissing te verklaren, dat hij die gedeelten overneemt. (R.O. 30; Sv. 174 sub 2°.) 302e. De revisierechter zal mede eene beslissing nemen over de uitspraak van den eersten rechter betreffende de vor- dering tot schadevergoeding van de beleedigde partij. (Sv. 163, 174 sub 5°.) 302f. De beslissing in revisie moet door de leden van het college, die over de zaak hebben geoordeeld en door den griffier"' worden onderteekend uiterlijk in de eerstkomende gewone vergadering, nadat zij is genomen; de redenen, welke een of meerdere hunner mochten hebben buiten staat gesteld om haar te onderteeke- . nen worden er in vermeld. (Sv. 174 sub 7° en 8°, 175.) 302g. Een afschrift van de beslissing in revisie wordt met de overige processtukken ter spoedigste aan den eersten rechter-gezonden. (2) Deze beslissing wordt bij den raad van justitie door of vanwege den officier van justitie, bij de Inlandsche rechtbanken door of vanwege den griffier aan den beklaagde bekend gemaakt. (3) Van deze bekendmaking, die zoo spoedig mogelijk moet plaats hebben, wordt aanteekening gehouden op het vonnis in eersten aanleg gewezen. LR. 315.V  120 XVI. Titel. Van het beroep in cassatie. st wor- Ne( ^ercnter Sv Pder toede beien bei | lts, beran den rechter op deze sde van an deel t^Oest. ZESTIENDE TITEL. VAN HET BEROEP IN CASSATIE. EERSTE AFDEELING. Van het beroep in cassatie in het algemeen, 303. (St. 1914-317.) Tegen de vonnissen in het hoogste ressort gewezen 'door de raden van justitie in zaken van overtredingen, bedoeld in het derde nummer van artikel 95 van het reglement op de rechterlijke organisatie en het beleid der Justitie in Nederlandsch-Indië, wordt beroep in cassatie toegelaten onder de navolgende bepalingen. (E-O. 127, 170 v., 176, 197; LR. 345; S. W. 480 10°; Cel. 463 13°; O.S. 406 14°. 304. Wanneer een beklaagde veroor- 346 deeld is, en er, hèt zij in het vonnis van veroordeeling zelf, het zij in den loop  XVI- Titel- Van hét beroep in cassatie. 121 van het regtsgeding, eenige vormen Net mogten zijn geBcnonaen 01 nageiiM/eii.wei- o< ke op straffe van nietigheid zijn voorgeschreven, zal zoodanig verzuim of schending, op de vordering van den veroordeelde of van het openbaar ministerie, gronden opleveren tot vernietiging van het vonnis en van hetgeen daaraan is voorafgegaan, te rekenen van de eerste nietige acte af. (R.O. 31; Sv- 118, 139, 145, 152, 154, 171, 178, 194, 197, 305.) Hetzelfde zal plaats hebben, zoo wel wegens verkeerde toepassing of schending van wettelijke bepalingen cn overschrijding van regtsmagt, als in geval van onbevoegheid. (R.O. 171, 173, 194, 197; Sv. 306.) 305. Wanneer er cassatie plaats heeft 352 ter zake van schending of nalating van vormen, welke on straffe van nietigheid zijn voorgeschreven, zal het hoog-geregtshof, indien er zeer grove misslagen mogten hebben plaats gehad, bevelen, dat de kosten van het vernietigd geding zullen komen ten laste van den ambtenaar dip door het begaan derzelve de nietigheid heeft te weeg gebragt. (Sv. 304.) 306. Indien de beklaagde te onregte van 348 alle regtvervolging is ontslagen, op grond dat het feit noch misdrijf noch overtreding zoude opleveren, kan de cassatie gevorderd worden door het openbaar ministerie bij den raad van justitie, die het vonnis heeft gewezen. (Sv. 169, 194, 197, 308.) 307. Indien de nietigheid berust öp de 349 veroordeeling tot eene andere straf dan die, welke bij de wettelijke bepalingen op het feit is gesteld, kan de cassatie worden gevorderd, zoo wel door het openbaar ministerie bii den raad van justi- e  122: £VI. Titel. Van het beroep in cassatie. tie welke het vonnis heeft gewezen, als Ned. door den veroordeelde. (Sv. 167, 194, 197, Sv. ' 308.) 308. In het geval bij de artikelen 306 en 350. 307 voorzien, kan de beklaagde zich incidenteel en zonder voorafgaande aanteekening, in cassatie beroepen, ter zake van irifbrmaliteiten bij gelegenheid der teregtstelling begaan. Zoodanig incidenteel verzoek wordt vooraf behandeld en beslist. Indien het vonnis te dier zake wordt vernietigd, handelt het hoog-geregtshof overeenkomstig artikel 174 van het Reglement op de regterlijke organisatie en het beleid der justitie. Indien daarentegen de incidentele eisch tot cassatie wordt verworpen, wordt het beroep van het openbaar ministerie voortgezet en beslist. (Sv. 193; I.R. 240" al.3.) ■309. (St. 1912-253.) Wanneer de opge- 351. legde straf dezelfde is als die der wettelijke bepalingen welke op het feit toepasselijk zijn, zal de vernietiging van het vonnis niet door partijen kunnen worden gevorderd op grond dat er een misslag begaan is in de aanhaling der wet. (Sv. 174 sub 4°.) 310 en 311. (ingetrokken bij St. 1912 n° 253.) 312. Het beroep in cassatie tegen de 320. eindvonnissen vermeld bij artikel 267, kjan worden ingesteld, zoo wel door den beklaagde als door het openbaar ministerie bij den raad van justitie, die het vonnis heeft gewezen. '  XVI. Titel. Van het beroep in cassatie 123 TWEEDE AFDEELING. Van de wijze van procederen in ceossatie. 313. Het beroep in cassatie tegen de Nei daarvoor vatbare voorbereidende gewijs- Sv den en gewijsden van instructie, 01 ge- óoi lijksoortige vonnissen, in het hoogste ressort gewezen, zal niet openstaan dan na het eindvonnis; de vrijwillige voldoening aan zoodanige voorbereidende gewijsden of vonnissen, kan in geen geval worden tegengeworpen als een grond van nietontvankelijkJieid. De bepaling van dit artikel is niet toepasselijk op de vonnissen over bevoegdheid, noch op die over exceptien van verjaring en van gewijsde zaak. (It-O- 170; Sv. 67, 72, 110, 130. 189.) 314. De aanteekening van beroep in cas- 355 satie zal door de beroepende partij uiter- 356 lijk op den derden dag, na dien waarop het vonnis iB uitgesproken, worden gedaan ter griffie van den raad van justitie, die het vonnis heeft gewezen; die aan- teekening wordt onderteekend zoo door dengene, die de verklaring doet, als door den griffier. (S. W. 480 11°; Cel. 463 14°; O. S. 406 15°.) De veroordeelde partij kan de aanteekening laten verrigten door eenen bepaaldelijk daartoe bij authentieke acte gevolnmgtigde. Indien degene, die de verklaring doet, niet kan teekenen, zal de griffier daarvan melding maken. De verklaring zal kosteloos worden ingeschreven in een daartoe bestemd openbaar register, waaruit een iegelijk geregtigd is zich uittreksels te doen geven.  121 XVI. Titel. Van het beroep in cassatie. 91C /Q* 1(11^^1 \ Tr^lor, Ar> r.tKr.ia* Nor! van justitie zich van het middel van cas- Sv. satie bedient, moet de aanteekening aan 357. de wederpartij worden beteekend, op de wijze woorgeschreven bij artikel 178a. 316. De veroordeelde zal, het zij bij het 358. doen van zijne voornoemde aanteekening, het zij binnen de tien volgende dagen, ter griffie van het regterlijk collegie, hetwelk het vonnis heeft gewezen, eene memorie, houdende zijne middelen van cassatie, kunnen indienen of door zijnen praktizijn doen indienen. De griffier zal daarvan een schriftelijk bewijs geven. (Sv. 318.) 317. Indien het openbaar ministerie zich 359. in cassatie beroept, is hetzelve verpligt om op dezelfde wijze en binnen denzelfden termijn, als in het vorige artikel is vermeld, eene memorie in te dienen, houdende deszelfs middelen van cassatie. Bij verzuim hiervan wordt het beroep op verzoek van de wederpartij te niet gedaan, ten ware het hoog-geregtshof mogt goedvinden aan het openbaar ministerie nog een korten termijn toe te staan, tot het indienen van deszelfs memorie. 318. Indien de veroordeelde van de hem bij artikel 316 toegekende bevoegdheid heeft gebruik gemaakt, zal het openbaar ministerie, binnen tien dagen na ommekomst van den bij dat artikel gestelden termijn, eene memorie van tegenspraak kunnen inleveren. De beklaagde heeft dezelfde bevoegdheid in het geval voorzien bij artikel 317. 319. Binnen drie dagen na het verloopen 361van de tot het inleveren van memorien toegestane termijnen, zal de griffier, onder inventaris, welke kosteloos wordt  XVI- Titel. Van het beroep in cassatie. 125 opgemaakt, de stukken van het geding en het proces-verbaal der teregtzitting, benevens de ingeleverde memorien en een authentiek afschrift van het vonnis, overzenden aan den griffier bij het hooggeregtshof, die dezelve ter griffie zal nederleggen en daarvan dadelijk kennis zal geven aan den president. (Sv- 419; S. W. 480 21; Cel. 463 2°; O.S. 406 2°.) 320. Zoodra de stukken ter griffie van 363 het hoog-geregtshof zijn ingekomen, 364 worden dezelve door den president ge-al-1. steld in handen van den procureur-generaal, om binnen de eerstvolgende tien dagen, met terugzending derzelve, te dienen van Schriftekjke conclusie. 321. Na terugontvangst der stukken, be- 365 noemt de president eenen rapporteur,-en al.2. bepaalt den dag, op welken het verslag in raadkamer zal worden uitgebragt. (Sv. 322.) 322. Op den bepaalden dag doet de-rap- 367. ■porteur zijn verslag, hetwelk moet behelzen eene beknopte voorstelling der feiten, en de juiste aanduiding van de middelen van cassatie, voor zoo ver die zijn voorgedragen. . 323.Het hoog-geregtshof zal hierop-raad- 369. plegen, en- den eisch in Cassatie, het zij op de aangevoerde gronden, het zij op andere gronden, wélke het hof zelf mogt oordeeleh te bestaan, ontzeggen, of het vonnis vernietigen, In het laatste geval handelt hetzelve overeenkomstig de voorschriften en onderscheidingen, in de artikelen 173, 174 en 175 van het Reglement op de regterlijke organisatie en het beleid der justitie Voorkomende. Het arrest zal ter openbare teregtzitting worden uitgesproken, uiterlijk  l2ê XVI. Titel. Van het beroep In cassatie. binnen ééne maand na verloop van den Ned. bij artikel 320 gestelden termijn. Sv. | 324. Wanneer een eisch tot cassatie 372. I ontzegd is, zal de partij, die denzelven heeft gedaan, onder geen voorwendsel hoegenaamd, of op welke wijze ook, eehige verdere voorziening tot cassatie tegen hetzelfde vonnis kunnen aanwenden. 325. (St. 1914-317.) Het arrest waar- 373. j bij een eisch tot cassatie ontzegd is, zal binnen vijf dagen, bij eep eenvoudig uittreksel door den griffier onderteekend en door den president gewaarmerkt, worden uitgegeven aan den procureur-generaal bij het hoog-geregtshof, en door dezen, worden verzonden aan den ambtenaar van het openbaar ministerie bij den raad van justitie, welke het beklaagde vonnis heeft geveld. 326! (St. 1914-317.) In geval van vernie- R.O. tiging wegens verkeerde toepassing of ltlöi schending van wettelijke bepalingen of overschrijding van regtsmagt, zal het hoog-geregtshof, zonder in een nieuw onderzoek naar het al of met bestaan der daadzaken te treden, de zaak ten principale mede afdoen bij hetzelfde anrest, waarbij de vernietiging wordt uitgesproken, behoudens evenwel het bepaalde bij het tweede lid van artikel 173 van het Reglement op de regterlijke organisatie en het beleid der justitie. In het geval aldaar voorzien, wordt bij het arrest van vernietiging bepaald, op hoedanige wijze het nader onderzoek zal plaats hebben. De uitvoering daarvan wordt opgedragen aan den procureurgeneraal, en de stukken worden tot dat einde in diens handen gesteld. In allen gevalle wordt binnen acht da-  XVI. Titel. Van het beroep in cassatie. 127 gen na de uitspraak een authentiek af- Ned schrift van het arrest in cassatie aan den Sv. procureur-generaal bij het hooggerechtshof uitgereikt, en door dezen toegezonden aan den ambtenaar yan het openbaar ministerie bij het betrokken collegie. 327. (St. 1914-317, 1919-689.) In geval van R.O. vernietiging van het vonnis, ter zake 106. van verzuim van vormen, welke op straffe van nietigheid zijn voorgeschreven,wordt een authentiek afschrift van het arrest in cassatie, binnen den bij het voorgaande artikel vermelden termijn, met de stukken van het geding aan den procureur-generaal bij het hoog-geregtshof uitgereikt. Indien bij het arrest in cassatie is verstaan, dat het nieuwe onderzoek voor het hof zal plaats hebben, wordt de zaak: aldaar aanhangig gemaakt, onderzocht en beregt volgens de voorschriften van de eerste afdeeling van den vijfden titel. Indien bij het arrest is bevolen, dat het nieuwe onderzoek zal geschieden bij dezelfde regtbank, die reeds van de zaak heeft kennis genomen, of bij eene andere regtbank van gelijken rang, wordt het afschrift van het arrest in cassatie, met de stukken van het geding, door den procureur-generaal verzonden aan den ambtenaar van het openbaar ministerie bij het collegie, door hetwelk de zaak op nieuw moet worden onderzocht. (R.O. 174; Sv. 304, 328, 329.) 328. In geval van vernietiging van het vonnis wegens onbevoegdheid, wordt gehandeld in voege als bij het eerste en laatste lid van het voorgaande artikel is voorgeschreven, In de gevallen bij dit fc-^kel en het voorgaande voorzien, wordt mede au-  1-28 XVI. Titel. Van het beroep In cassatie. thentiek afschrift van het arrest in cassa- Ned. tie, door tusschenkomst van den procu- Sv. reur-generaal bij . het hoog-geregtshof, verzonden in voege als bij artikel 326 is voorgeschreven. (R.O. 175; Sv. 327.) 329. In het geval voorzien bij het tweede lid van artikel 327, kan het hoog-geregtshof, indien aan de verschijning van de getuigen op de teregtzitting van den hove, uit hoofde van den verren afstand hunner woonplaats, groote bezwaren mogten verbonden zijn, gelasten dat hunne verklaringen door den regter hunner woonplaats ingenomen én aan het hooggeregtshof opgezonden zullen worden,tén einde bij het onderzoek op de teregtzitting te worden voorgelezen. Het tweede lid van artikel 132 is te dezen toepasselijk. (R.O- 33) 330. In de gevallen waarin de procureurgeneraal, volgens de bepalingen van het tegenwoordig Reglement en van dat op de regterlijke organisatie en het beleid der justitie, bevoegd is tot het vorderen Van cassatie in het belang der wet, geschiedt de eisch daartoe bij een schriftelijk requisitoir, inhoudende de gronden van het beroep en eene bepaalde conclusie. De vereischte stukken worden daarbij overgelegd. Bij het daarop door het hoog-geregtshof te vellen arrest, wordt het beroep, indien het bevonden wordt ongegrond te zijn, verworpen. In het tegenovergesteld geval wordt de beklaagde uitspraak of handeling vernietigd, met verklaring dat zulks géschiedt in het belang der wet, en zonder eenig nadeel toe te brengen aan de regten door partijen verkregen. Bij vernietiging wordt gehandeld over-  XVII. Titel. V.h.ten uitvoer leggen enz. 129 eenkomstig het bepaalde bij het laatste Ned. lid van artikel 326. (R.O. 170 sub 1°.) Sv. 331.De arresten in cassatie worden over-Bijgeschreven op de registers der regterlijke 1,86 collegien, welker vonnissen door het hoog-geregtshof zijn vernietigd. Van deze overschrijving zal op den kant van de minuut va» het vernietigde vonnis worden melding gemaakt. De ambtenaren van het openbaar ministerie zijn in het bijzonder belast met de zorg voor de uitvoering van dit artikel (R.O. 55; Sv. 17, 326.) ZEVENTIENDE TITEL. VAN HET TEN UITVOER LEGGEN VAN ARRESTEN EN VONNISSEN. 332. De vonnissen, houdende veroordeeling tot straf, zullen ten uitvoer worden gelegd zoodra zij in kracht van gewijsde zijn gegaan, behoudens de bepalingen in de volgende artikelen vervat. (R.O. 55; Sv. 134, 137, 169, 332a, 335, 338 356,405; I. R. 319a; L. R. 53.) 332a. (1872-131, 1901-319, 1913-217, 1917497, 1919-10 en 689.) Een voor revisie of hooger beroep vatbaar vonnis heeft kracht van gewijsde terstond, nadat zoowel de beklaagde als het openbaar ministerie verklaard hebben daarin te berusten, en bij gebreke van zoodanige wederzijdsehe verklaring, wanneer de termijn voor het aanteekenen van revisie of hooger beroep onbenut is verstreken, of de aanteekening van revisie is herroepen. (R.O. 97. 129, 129a, 169; Sv. 53, 189, 230, 284, 289.) 6'  130 X VII • Titel. V. h .ten üitvo er leggen enz. (2) Wanneer het vonnis in kracht van Ned. gewijsde is gegaan, doordat de termijn Sv. van revisie of hooger beroep onbenut il verstreken, voegt de griffier bij de processtukken een door hem onderteekendö verklaring waaruit zulks blijkt. (3) Van alle vonnissen door de radert van justitie in strafzaken gewezen, die niet aan revisie of hooger geroep onderworpen zijn, zendt de griffier binnen drie maanden na de uitspraak een afschrift met de processtukken aan het hoosro-erechtshof. Opzending van een afschrift van een vonnis heeft niet plaats, wanneer het vonnis in het proces-verbaal der terechtzitting moet worden opgenomen. (R.O. 157; Sv. 187e sub F.) 333. (St. 1872-131, 1901-319, 1917-497.) De 336. vonissen waarbij gevangenisstraf van vijf jaren of eene zwaardere straf is opgelegd, mogen niet worden tenuitvoergelegd gedurende den tijd van acht dagen, nadat zij aan den veroordeelde zijn beteekend. Hetzelfde is toepasselijk op de tenuitvoerlegging van vonnissen, houdende veroordeeling wegens misdrijf tot mindere straffen, doch alleen in het geval, dat de veroordeelde de schorsing uitdrukkelijk verlangt. (I R. 321.) 334. Binnen den voorschreven termijn 337. kan de veroordeelde een verzoekschrift om gratie, ongesloten, inleveren of doen inleveren ter griffie van het regterlijk collegie, hetwelk in eersten aanleg van de zaak heeft kennis genomen. Deze inlevering heeft het gevolg, dat de tenuitvoerlegging geschorst wordt. De griffier houdt naauwkeurig aanteekening van den dag der inlevering van zoodanig verzoekschrift, en geeft daar-  XVII.Titel-V.h.ten uitvoer leggen èfizv 131 van kennis aan den ambtenaar van Ned. het openbaar ministerie, met de ten- Sv. uitvoerlegging van het vonnis of arrest belast. Het verzoekschrift wordt vervolgens, voorzien van het advijs van het betrokken regterlijk collegie en van den officier van justitie bij hetzelve, met de ter zake betrekkelijke processtukken opgezonden aan het hoog-geregtshof, hetwelk, -na den procureur-generaal daarop te hebben gehoord, hetzelve met zijne consideratien en advijs ter beschikking doorzendt aan den Gouverneur-generaal. (R.ït. 52; Sv. 336; I R. 322; L.R. 54.) 334a. (St. 1901-319.) Heeft de tot de doodstraf veroordeelde den voorschreven termijn laten voorbijgaan zonder een verzoekschrift om gratie in te dienen, dan wordt de Gouverneur-Generaal in de gelegenheid gesteld om gratie te verleenen. Daartoe zendt de griffier van het rechterlijk college, hetwelk in eersten aanleg van de zaak heeft kennis genomen, de betrekkelijke processtukken, vergezeld van de adviezen van den officier van justitie en van het college, aan het Hooggerechtshof, dat, na den procureur-generaal te hebben gehoord, alle stukken met zijn eigen advies doorzendt aan den Gouverneur-Generaal. De tenuitvoerlegging van de uitspraak wordt geschorst in afwachting van de beslissing van den Gouverneur-Generaal. (I. R. 323; St. 1901 n° 319 art. V.) 335. (SI. 1917-497.) De vonnissen in zaken 335. van overtreding, in het hoogste ressort gewezen mogen niet worden ten uitvoer gelegd, zoo lang: 1°. de termijn tot het aanteekenen van cassatie niet is verstreken; (Sv.314.)  132 XvTÏ-Titel. V -h. ten uitvoer leggen enz. 2°. in geval van cassatie, het hoog-ge- Ned. regtshof niet bij eindvonnis heeft be- Sv. schikt. (Sv. 323.) 336. (St. 1917-497. Indien de termijn tot 336. het aanteekenen van cassatie is verstreken, of door het hoog-geregtshof uitspraak in cassatie is gedaan, blijft niettemin, in geval van opgelegde hechtenis of gevangenisstraf, en wanneer de veroordeelde dit uitdrukkelijk verlangt, de uitvoering geschorst gedurende den tijd van acht dagen, na den afloop van den termijn tot het aanteekenen van cassatie, of, wanneer er beroep heeft plaats gehad, na de beteekening aan den veroordeelde van de daarop uitgevallen uitspraak. De voorschriften van artikel 334 zijn alsdan toepasselijk. 337. De tenuitvoerlegging van alle arres- 339, ten en vonnissen blijft van regtswege 340. geschorst, zoo lang de Gouverneur-generaal over een verzoek om gratie raadpleegt: Te dien einde is de procureur-generaal bij het hooggeregtshof verpligt om, zoodra een verzoek om gratie, hetwelk niet op de bij artikel 334 voorgeschreven wijze door middel der griffie is ingeleverd, door den Gouverneur-generaal aan het hooggeregtshof is ingezonden, daarvan onmiddellijk kennis te geven aan den ambtenaar met de tenuitvoerlegging van het vonnis of arrest belast. 338. De straffen worden ten uitvoer ge- 342. legd op bevel van den ambtenaar van het openbaar ministerie bij het collegie, hetwelk in eersten aanleg heeft gevonnisd. (Sv. 12.) Door deze bepaling wordt geene inbreuk gemaakt op de verordeningen, waarbij de invordering van, krachtens  XVII.Titel. V.h. ten uitvoer leggen enz. 133 vonnis, verschuldigde geldboeten en kos- Ned ten aan andere beambten is opgedragen. Sv. (R.ü- 55; Sv. 332, 341, 356, 410.) J) 33:>. (St. 1907-455.) De doodstraf wordt ten uitvoer gelegd binnen de plaats waar het college, hetwelk in eersten aanleg heeft gevonnisd,. gevestigd is, in tegenwoordigheid van een ambtenaar van het openbaar ministerie bij hetzelve en van twee van deszelfs leden als commissarissen, benevens den griffier en steeds in dier voege dat de executie door het publiek met kan worden waargenomen. De ambtenaar van het openbaar ministerie met de tenuitvoerlegging belast kan de hulp der openbare burgerlijke -)f der gewapende macht inroepen. (R. O. 55; B. S. 74; Sr. 11; Sv. 15 340 v., 400; I. R. 323a., 400; Bb. 3065.) 340. (St. 1872-131, 1907-455, 1917-497.) Van de uitvoering der doodstraf wordt door den griffier proces-verbaal opgemaakt, hetwelk hij, binnen vier en twintig uren daarna, onder het te zijner griffie berustende uiterlijk gewijsde doet overschrijven en onderteekenen. De overschrijving heeft dezelfde kracht van bewijs als het proces-verbaal.1) 341. (St. 1919-689.) Aan eenen ter dood veroordeelde wordt de onbeperkte toegang vergund van zoodanige geestelijken of godsdienst-leeraren, als hij zal verlangen bij zich te ontvangen.(Gest.regl. 107.): cilL?" SiUT ïïï? n° 213 is Bepaald dat de Officieren van Justitie en de fiscaal-griffiers bilde zaa^orrite5 Tan alle «chterlijke^feprakeS t n l ^T TT1 de Bepalingen betreffende de in- en uitvoerrechten en accijnzen afschriften dZr?nBnZe?deVan d?n Hoofdinspecteur dier roddelen en aan dezen kennis moeten geven van de overstorting in s Lands kas van dl ten gevolge van die uitsprakaa geïnde boeten. «HfiJ genr ïïV74' Regl- Burgerl. stand is de grifher verplicht binnen 24 uren aangifte van het overlijden te doen,  134 XVII. Titel. V.h.ten uitvoer leggen enz. Vóór de tenuitvoerlegging, zal hem de Ned. dood worden aangezegd door comsmissa- Sv. rissen van het bij artikel 338 aangeduid collegie, bijgestaan door eenen ambtenaar van het openbaar ministerie en den griffier bij hetzelve. (R.O. 55.) 342. (St. 1907-455.) Indien een tot de doodstraf veroordeelde iets te verklaren heeft, wordt de verklaring ontvangen door de commissarissen, in artikel 339 en in het vorige artikel vermeld, benevens den griffier. 343. (St. 1872-131, 1917-497.) De veroordeeling tot een vrijheidsstraf kan niet ten uitvoer worden gelegd, dan nadat, in de gevallen waarin zulks door de daaromtrent bestaande verordeningen vereischt wordt, door de daartoe bevoegde autoriteit zal zijn bepaald werwaarts de veroordeelde zal worden overgebragt. (Sv. 302 h.; S. W. 480 13°; Cel. 463 16°.) 344. (St. 1917 - 497.) Wanneer iemand, die vroeger tot hechtenis of tot eene zwaardere straf was verwezen, opnieuw tot zoodanige straf is veroordeeld, voordat hij de hem bij het eerste vonnis opgelegde straf heeft ondergaan, zullen (wanneer op het tijdstip, dat tot de tenuitvoerlegging wordt overgegaan,de eerst opgelegde straf niet reeds verjaard is) de na elkander opgelegde straffen geheel ten uitvoer worden gelegd, te beginnen met de zwaarste. (Sr. 71; 1. R. 325; L.R. 55.) 345. De tijd van eiken dag gevangenisstraf is van vier en twintig uren, die van eene maand, van dertig dagen.1) (LR. 326; L.R. 56.) 346. De straftijd wordt gerekend in te 26- 1) Vervallen krachtens art. 3 (l)e Inv.; en vervangen door art. 97 Sr.  XVLL Titel. V.h.ten uitvoer leggen enz. 135 gaan, ten aanzien van veroordeelden, Ned. welke zich in voorloopige hechtenis be- Sv. vinden, met den dag waarop het vonnis in kracht van gewijsde is overgegaan ; ten aanzien van andere veroordeelden, op den dag der tenuitvoerlegging. (LR. 27; L.R. 57.)1) 347. (St. 1917-497.) De veroordeeling 343, in de proceskosten kan worden ten uit- 344. voer gelegd op de goederen van den veroordeelde, op dezelfde wijze als voor burgerlijke zaken is bepaald. 348 tot en met 352.(vervallen bij St. 1917497.) Voor de tenuitvoerlegging van geldboeten in het fiscaal strafrecht zie art. 4 Inv. 353.De verbeurdverklaring van bepaalde voorwerpen, mitsgaders de veroordeeling tot geldboete en in de kosten, zijn altijd ten behoeve van den lande, ten ware bij bijzondere verordeningen anders mogt zijn bepaald.2) De aandeelen in geldboeten of verbeurd verklaarde voorwerpen, in sommige gevallen aan ambtenaren of bijzondere personen toegekend, zullen steeds, nadat het bedrag dier boeten en voorwerpen in 's lands kas zal zijn gestort, hieruit aan voornoemde ambtenaren of bijzondere personen worden uitbetaald, in voege als bij de daartoe betrekkelijke verordeningen is of nader zal worden geregeld. (LR. 332; L.R.-62; St. 1873 n° 265; 1905 n° 547 art. 14, 15; 1907 n° 114 art. 23; 1909 n° 441 art. 10; 1914 n° 222 art. 18; 1915 n° 245 art. 11 enz.) 1) Dit artik»l is vervMW hij. art. 3 U)e Inv en vervan eren door art. 32 Sr. 2) Het hier behaalde omtrent de verbeurdverklaring van bepaalde voorweroen en de veroordeelinpto* >3 355; (Voor Java en Madoera vervallen bij St. 1901 no. 15 en in de Buitenbezittigen sedert de invoering der nieuwe rechtsreglem-enten niet meer voor toepassing vatbaar. ) ACHTTIENDE TITEL. VAN DE OPSCHORTING EN VERNIETIGING VAN ARRESTEN EN VONNISSEN, UIT HOOFDE VAN BEPAALDE OMSTANDIGHEDEN. 356. (St. 1917-497.) De arresten of von- 375, nissen, waarbij iemand tot straf is ver- 376. 1) De krachtens art IV van St. 1901 no. 15 formeel voor de buitenbezittingen nog geldende redactie van dit artikel luidt : „356. De bepalingen van dezen titel, voor zoo ver zij daarop toepasselijk kunnen zijn, zullen mede worden in acht genomen hij de tenuitvoerlegging van de strafvonnissen der residenten, regtSDrekende in zaken van overtreding: met dien verstande evenwel, dat de uitvoering zal plaats b-ibben op last van den resident, en dat do duur van den lijfsdwang, voor het geval van metbetaling eener opgelegde geldboete, bij het vonnis van veroordeeling te bepalen, den tijd van acht dagen niet mag te boven gaan."  XVIII- ïiteï. Van de opschorting ,nz; 13? oordeeld, kunnen, zelfs in het geval, dat Ned. bij eene veroordeeling wegens overtre- Sv. ding het verzoek om cassatie is afgewezen, door het hoog-geregtshof, het zij ter requisifcie van den procureur-generaal bij -dat .éoWegie, of op een verzoekschrift van den veroordeelde, worden gëschörst en zelfs vernietigd, in de drie volgende gevallen : 1°. indien twee of meer beklaagden, bij onderscheiden arresten of vonnissen, als daders van hetzelfde misdrijf of van dezelfde overtreding zijn veroordeeld, en die arresten of vonnissen met zijn overeen te brengen, maar het bewijs van onschuld van den eenen of anderen der veroordeelden medebrengen; (Sv. 357.) -2°. indien, na de veroordeeling van eenen beklaagde, een of meer getuigen, wélke te zijnen laste getuigenis hebben afgelegd, ter zake van meineed in dat geding, in regten worden betrokken; (Sv. 155, 358; Sr. 242.) 3°. indien, tia eene veroordeeling wegens moord, doodslag of eenig misdrijf met doodelijk gevolg, er stukken worden te berde gebragt, waaruit aanvankelijk genoegzaam blijkt, dat de persoon, wiens vooronderstelde dood aanleiding tot de veroordeeling heeft gegeven of bij de bepaling der straf in aanmerking is genomen, nog in leven is. (Sv. 359, 360.) 357. In het geval bij het eerste nommér 378 van het vorige artikel vermeld, zal het al.5. hooggeregtshof, na onderzoek, de strijdige arresten of vonnissen Vernietigen, en *eH de zaak. op nieuw onderzoeken en daarin regt doen. (S. W. 480 12°; Cel. v83, 241, 242; LR. 296; L.R. 52 2°.) VIERDE AFDEELING. Van bekentenis. 383. Eene bekentenis door den beklaagde 403. voor den regter afgelegd, dat hij het misdrijf of de overtreding, aan hem te laste gelegd, heeft gepleegd, vergezeld van eene bepaalde en naauwkeurige opgave van omstandigheden, welke ook^ het zij uit eene verklaring van den persoon tegen wien het feit is gepleegd, of uit andere bewijsmiddelen bekend zijn, en* daarmede overeenstemmen, kan een volledig bewijs van schuld opleveren. (Sv. 159, 371 3°; LR. 297; L.R. 49.) 384. Eene bloote bekentenis van schuld, 4Ö4. door geenerlei'in het geding bekende omstandigheden bevestigd, is nimmer genoegzaam om een wettelijk bewijs daar te stellen. (LR. 298.) 385. De herroeping eener geregtelijke 405. bekentenis van schuld maakt dezelve niet krachteloos, ten zij die herroeping op aannemelijke redenen gegrond zij. (Sv. 383; LR. 299.) VIJFDE AFDEELING. Van aanwijzingen. 386. Door aanwijzingen worden verstaan 406. daadzaken, gebeurtenissen of omstandighed en,wier bestaan en overeenstemming, zoo onderling, als met het misdrijf of de overtreding zelve, klaarblijkelijk aantoonen, dat er misdrijf of overtreding ge-  Xa.1. Titel. Van het vervallen eïiU. pleegd is, en wie dezelve bedreven heeft. üed. (Üv. 371 4°, 38S; LR. 300.) Sv. 387,. Het bestaan dezer aanwijzingen kan 407. niet anders worden bewezen dan: 1°. door getuigen; (ttv. 375 v.) 2'. door schrntelijke bescheiden ; (Sv. 380 v.) 3°.aoor persoonlijk onderzoek of bezigtigang van den regter; (Sv. 240; L.R.48.) 4°. ooor eigene erkentenis van den beklaagde, zelfs buiten het geregt gedaan. (Sv. 73, 74, 142, 153, 159; LR. 301.) 368. De beoordeeling der kracht van be- 408. wijs, welke aanwijzingen in elk bijzonder geval hebben, worat aan het doorzigt des regters overgelaten ; zijn geweten wordt op het ernstigste belast met de inachtneming van de alleruiterste zorgvuldigheid en naauwkeurigheid in dat onderzoek. (Sv. 374; I. R- 302.) EEN EN TWINTIGSTE TITEL. VAN HET VERVALLEN. OPHOUDEN EN TE NIET GAAN VAN VERVOLGINGEN EN STRAFFEN. EERSTE AFDEELING. Van amnestie en abolitie, mitsgaders van den dood en de zinneloosheid der veroordeelden of beklaagden. (St. 1917-497.) 389. Al wie is vrijgesproken, kan wegens hetzelfde feit niet weder in regten worden betrokken. ') (Sv. 112). 390. (St. 1917-497.) Alle vervolging tot 1) Dit artikel is vervallen krachtens art. 5 (1) sub e Inv.; en vervangen door art. 76 Sr.  XXI. Titel. Van het vervallen enz. 153 straf vervalt,, of houdt op, ten gevolge Ned. van amnestie of abolitie, door den Gou- Sv. verneur-generaal verleend, krachtens artikel 52 derde lid van het Reglement op het beleid der Regering in NederlandschIndië. Hetzelfde heeft plaats indien de dader vóór het aanvangen der vervolging, of gedurende den loop* van het geding is overleden.1) (Sv. 391; LR. 399; L.R. 64.) . 391. (St. 1917-497.) De bepaling van arti- 410. kei 77 van het Wetboek van strafrecht lijdt uitzondering, voor zoo veel aangaat het verhaal van boete of van verbeurte van bepaalde voorwerpen in zaken van overtreding op het stuk' van 's Lands middelen en pachten, alles volgens de bepalingen en onderscheidingen in artikel 392, 393, 394, en 395 voorkomende. (LR. 400; 'L.R. 65.) 392. Indien het geding nog niet aanhan- 411. gig is gemaakt, wordt hetzelve, voor zoo veel die boeten en verbeurdverklaringen betreft, door het openbaar ministerie tegen de erfgenamen van den dader of diens vertegenwoordigers aangelegd en vervolgd, bij dezelfde wijze als tegen den overledene zoude hebben plaats gehad, indien deze alleen boete of verbeurdverklaring, of beiden zoude hebben beloopen. (LR. 400; L.R. 65 al. 2.) 393. Indien de vervolging reeds vóór het 412. overlijden van den dader was aangevangen, zal zij tegen de erfgenamen of vertegenwoordigers worden voortgezet door eene dagvaarding in den vorm en binnen de termijnen in burgerlijke zaken voorgeschreven, strekkende ten einde het regts- 1) De beoalin» vnn li»t tweede ];d van dit artikel is vervallen krachtens art 3 (1) sub e Inv.: en vervangen door art. 77 Sr.  154 XXI. Titel. Van-het vervallen enz. seaine te nervatten. en volgens ae iaat- i\ ste gedingstukken voort te zetten, op de S1 wijze als in strafzaken van dien aard gebruikelijk is. De geschillen over de hervatting van het geding, wanneer de erfgenamen mogten beweren tot die hervatting onverpligt te zijn, zullen worden behandeld en uitgewezen overeenkomstig de voorschriften van het Reglement op de burgerlijke regtsvordering voor de raden van justitie op Java, enz. (Sv. 391, 395.) 394. Indien de zaak reeds in het hoogste 415 ressort is beslist, doch de termijn tot cassatie nog niet is verloopen, of een beroep in cassatie aanhangig is, wordt op dezelfde wijze gehandeld als in het vorige artikel is voorgeschreven. (Sv. 391, 393.) 395. Indien in de gevallen bij de twee 414 vorige artikelen voorzien, de erfgenamen of vertegenwoordigers van den overledene belang hebben bij de afdoening van het geding, kunnen zij hetzelve hervatten door middel van eene verklaring, welke aan den betrokken ambtennar van het openbaar ministerie moet worden beteeken d; en zal in dat geval de zaak tot het uiteinde worden voortgezet volgens de ■laatste gedingstukken, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 393. Indien het geding vóór het overlijden van den dader nog niet was aangevangen, kunnen de erfgenamen of vertegenwoordigers van den overledene als aanleggers optreden, wanneer eenig voorwerp mogt zijn in beslag genomen. (Sv. 391.) 396. Indien een persoon na het plegen 415 der daad, welke tot strafvordering kan aanleiding geven, is krankzinnig geworden, en die staat wordt erkend door den  XXl. Titel. Van het vervallen eiiz. 155 regter, die van de zaak moet kennis ne- Ned. men, wordt de strafvordering geschorst Sv. tot na de herstelling van den beklaagde; alles behoudens de bepalingen en onderscheidingen in artikel 397 en 398 voorkomende. (LR. 402; L.R. 67; St. 1897, n° 54 art. 48.) 397. De vordering tot boete en verbeurd- 416. verklaring bij artikel 391 vermeld, kan, indien de beklaagde is onder curatele gesteld, tegen den curator, of anderzins tegen eenen curator ad hoe worden aangevangen of voortgezet, op dezelfde wijze als bij de vorenstaande artikelen, ten aanzien van erfgenamen of vertegen-* woordigerswoordigers eens overledenen, is voorgeschreven. (B.W. 433 v.) 398. De curator heeft van zijne zijde 417. dezelfde bevoegdheid tot het aanvangen of doen voortzetten van het geding, als bij artikel 395 aan de erfgenamen of vertegènwoordigers is toegekend. (B.W. 383, 452.) 399. (St. 1917-497.) Indien de dafler is 418. overleden, nadat de veroordeeling tot straf kracht van gewijsde heeft bekomen, worden in zaken van overtredingen op het stuk van 's lands middelen en pachten alle boeten en verbeurdverklaringen mitsgaders de kosten op de erfgenamen of vertegenwoordigers van den overledene 'i verhaald. (I. R. 401; L. R. 66.) Bij krankzinnigheid wordt in dat geval tegen den curator gehandeld onverminderd de uitvoering der andere straffen tegen den veroordeelde, zoodra hij hersteld is. (B.W. 383, 452; Sv. 347, 390.) 410. (St. 1917-497.) De doodstraf kan niet worden ten uitvoer gelegd tegen hem, wiens krankzinnigheid na de veroordeeling is ontstaan, en door den regter, die  156 XXI. Titel- Van het vervallen enz". het strafvonnis heeft geveld, is erkend. Ned. Evenmin kan de doodstraf ten uit- Sv. voer worden gelegd tegen eene zwangere vrouw. In het eerste geval wordt de uitvoering der doodstraf geschorst tot na de herstelling van den krankzinnige, en in het laatste geval tot na de bevalling van de zwangere vrouw. (Sv. 339 v., 396, 399; B. W. 2; I. R. 403.) TWEEDE AFDEELING. Van verjaring 401. ') Alle vervolgingen en strafvorderingen ter zake van begaan misdrijf of begane overtreding, verjaren na verloop van den tijd, bij artikel 403 en volgende van dezen titel bepaald. (Sv. 313.) 402. -) De tijd van verjaring vangt aan van het oogenblik, dat het misdrijf of de overtreding bedreven is, of, in geval van vervolging, van het oogenblik der laatste geregtelijke acte. Ten aanzien van contumaciele beklaagden vangt de verjaring aan van den dag, waarop het vonnis, bij artikel 212 vermeld, is geveld. Niettemin zal de tijd van verjaring van ^het misdrijf van valschheid of van valsche munt niet vroeger beginnen te loopen, dan van het oogenblik, waarop van de valsche of vervalschte stukken of munt is gebruik gemaakt. 403. 3) Door verloop van drie jaren ver- 1) Dit artikel is vervallen, door de bepaling van / art. 3 (l)e Inv.; zie art. 36.(2) sub. 2» Sr. 2) Verballen krachtens art. 3 (1) sub e Inv. en vervangen door art.. 79 Sr. 3; Deze artikelen zijn vervallen krachtens art. 5 (1) sub e Inv, en vervangen door art. 78 Sr.  XXI. Titel. Van het vervallen enz. 157 vallen alle vervolgingen ter zake van Ned., overtredingen, uitgezonderd die tegen Sv. de reglementen en keuren op het stuk van polieie. De vervolgingen wegens deze laatsten vervallen door verloop van één jaar. 404. ") Door verloop van twintig jaren vervallen alle vervolgingen ter zake van misdrijven, waartegen de doodstraf, en door verloop van vijftien jaren, die wegens misdnjven, waartegen de straf naast die des doods is bedreigd; de vervolging van alle overige misdrijven vervalt door verloop van tien jaren. 405. 2) De straffen bij vonnis opgelegd, verjaren door het verloop van het dubbel getal jaren, hetwelk tot verjaring der vervolging zoude worden gevorderd, te rekenen van den dag, waarop de veroordeeling kracht van gewijsde heeft bekomen. 406. De bepalingen van deze afdeeling zijn niet betrekkelijk tot hetgeen omtrent de verjaring van sommige misdrijven of overtredingen, bij bijzondere wettelijke bepalingen, is vastgesteld (IR 409.)^/ 407. De ambtenaren van het openbaar 419. ministerie en de regters zullen ambtshalve op de verjaring moeten acht geven, al ware het dat dezelve niet door de beklaagden wierd ingeroepen. (IR 410; L.R. 71.) 408. De verjaring, welke haren aanvang heeft genomen vóór het tijdstip van de invoering van dit reglement, zal volgens de oude wetten berekend worden. Indien echter de tijd van verjaring vol- 1) Zie de noot bij artikel 403. 2) Vervallen krachtens art. 3 (1) sub e Inv vervangen door art. 84 en 85 Sr, en  158 XXII. Titel. Bepalingen v.gem. aard. gens het tegenwoordig reglement korter Ne< mogt zijn, zal de verjaring daarbij voor- Sv. geschreven worden gevolgd. (LR- 411; L.R. 72.) TWEE EN TWINTIGSTE TITEL. BEPALINGEN VAN GEMENGDEN AARD. 409. (St. 1919-689.) Indien dë verdediging 6. van den beklaagde een geschilpunt van burgerlijk regt betreft, en door denzelven voldoende gronden worden aangevoerd om zijn vermeend regt waarschijnlijk te maken, zal de regter, wanneer hij de strafbaarheid van het feit als afhankelijk beschouwt van de beslissing van zoodanig regtspunt, de regtsvervolging met of zonder tijdsbepaling schorsen. (A.B.28, 29, 30; Sv. 130, 396; L.R. 76; B.W- 268; Sr. 284 (5), 314 (3), 332 (4).) 409a. (St. 1919-689.) De raad van justitie kan in misdrijfzaken in eersten aanleg na het verleenen van rechtsingang totdat de einduitspraak in die instantie heeft plaats gehad, een bestaand bevel van voorloopige hechtenis ambtshalve opheffen, of, als er geen zoodanig bevel is en voor het feit ter zake waarvan de vervolging plaats heeft voorloopige hechtenis is toegelaten, eveneens ambtshalve de voorloopige hechtenis van den beklaagde bevelen. (Sv. 71, 171.) Deze zelfde bevoegdheden heeft de raad ook tot aan de einduitspraak ; in misdrijfzaken,die bij rechtstreeksche dagvaarding zijn aanhangig gemaakt, van den aanvang der behandeling ter terechtzitting; (Sv. 177.) in summiere zaken voor zoover de beklaagde niet krachtens artikel 187d moet  XXII. Titel. Bepalingen v.gem. aard. 159 worden aangehouden, mede van den aan- N< vang der behandeling ter terechtzitting; Sv (Sv. 26, 187e sub B.) in revisiezaken nadat de zaak bij den raad aanhangig is geworden. (LR. 317.) Het hooggerechtshof heeft de in het eerste lid omschreven bevoegdheden op gelijke wijze in hooger beroep en in revisiezaken, nadat hooger beroep of revisie is aangeteekend. (Sv. 189, 284.) De hiervoren bedoelde bevelen kunnen ook worden gegeven op verzoek van den beklaagde of op vordering van het openbaar ministerie (behalve in revisiezaken) en gedurende den loop der instructie eveneens op voordracht van den rechtercomlmissaris. Een bevel van voorloopige hechtenis, waartoe de voordracht niet is gedaan door den rechter-commissaris,wordt gedurende den loop van de instructie niet uitgevaardigd, dan nadat de rechter-commissaris ter zake is gehoord. (LR. 240a.) 409b. (St. 1919-689.) Zoodra de duur der ondergane voorloopige aanhouding en hechtenis, afzonderlijk of tezamen, den maximum-duur der op het feit gestelde vrijheidsstraf overtreft- vervalt een in de zaak bestaand bevel van voorloopige hechtenis en moet de beklaagde zonder eenigen vorm van proces onmiddellijk in vrijheid worden gesteld. (I. R. 414a ; Sr. 33.) 409c. (St. 1919-689) Alle bevelen van voorloopige aanhouding en hechtenis,zoomede alle beschikkingen tot opheffing dier bevelen worden terstond ten uitvoer gelegd. (Sv. 86 v.) Onverminderd de verplichting tot nakoming der gewone voorschriften doet de "autoriteit, die eene beschikking neemt  160 XXII- Titel. Bepalingen v. gem. aard- dien bij den gewonen gang van zaken Sv. vrees bestaat voor te lange aanhouding, hiervan dadelijk, zoo noodig telegrafisch of telefonisch,mededeeling aan de met de tenuitvoerlegging belaste autoriteit, die daarmede rekening houdt. Dit artikel maakt geen inbreuk op het bepaalde in het laatste lid van artikel 72. het eerste lid van artikel 110, en het laatste lid van artikel 114. 409d. (St. 1919-689 ) Alle krachtens dit reglement uitgevaardigde bevelen van voorloopige aanhouding of hechtenis en beschikkingen tot handhaving of verlenging van zoodanige bevelen vermelden den grond voor de voorloopige aanhouding of hechtenis, en de bepaalde omstandigheden, welke tot het aannemen van dien grond hebben geleid. (Sv- 18a, 62, 67, 71. 77. 169, 212, 409a.) 409e. (St. 1919-689.) De termijnen, die den duur der geldigheid bepalen van de bevelen van voorloopige aanhouding of hechtenis, loopen slechts gedurende de tenuitvoerlegging. (Sv. 18a. 77. 107a.) 410. (St. 1901 -15.) Wanneer op eene 254. overtreding geene zwaardere straf is gesteld dan eene enkele geldboete, met of zonder verbeurdverklaring van eenige bijzondere voorwerpen, zal de beklaagde de regtsvervolging kunnen voorkomen door, met betaling van alle gemaakte regtskosten, vrijwilling te voldoen het maximum van die boete, en, in geval van bedreigde verbeurdverklaring van bijzondere voorwerpen, door. bij notariële of ter griffie opgemaakte acte, te verklaren in de verbeuring te berusten. *) 1) De eerste alinea van dit artikel is vervallen krachtens art. 3 (1) sub e Inv.; zie art. 82 Sr.  XXII. Titel. Bepalingen V. gein. aard .1(31 De boete zal aan den tot de ontvangst Ned. derzeive bevoegden ambtenaar niet an- Sv. ders kunnen woroen voldaan, dan op scnritteiijke, door den voorzitter van het recntsconege tot welles competentie de bereenting der gepleegde overtreding behoort, or, zoo die Dereenting Denoort tot de competentie van een resiuentierechter. door dien residentierechter-voor gezien" geteenende machtiging van den ambtenaar van het open Daar ministerie, aan wien de kwitantie van den tot de ontvangst bevoegden ambtenaar door den beklaagde zal moeten worden overgebracht binnen den tijd bij de machtiging te bepalen.') het voorschrift van dit artikel brengt geene verandering te weeg in de bevoegdheid tot het aangaan van transactiën, in de gevallen waarin de wettelijke verordeningen die veroorloven. (LR. 415; L.R. 77; St. 1882 n° 240 art. 29, 1915 n° 227 art .10 en 229 art. 11; Sr. 82) 411. Ieder veroordeelde tot straf zal te- 214 vens worden verwezen in de betaling der al 3. kosten van het regtsgeding. Alleen in geval van eene geheele vrijspraak of van ontslag van alle regtsvervolging, zullen de kosten komen ten laste van den lande. (Sv. 144. 174 6°, 220. 353; LR. 417; L.R. 40.) 412. De salarissen en schadeloosstellin- 1) De krachtens art. IV van St. 1901 no 15 voor de Buitenbezittingen nog geldende oude redactie van het tweede lid van artikel 410 luidt- „De boete zal aan den tot de ontvangst derzeive beyoegdeu ambtenaar niet anders kunnen worden voldaan, dan op schriftelijke, door den president van den raad van justitie voor gezien geteekende magtigmg van het openbaar ministerie bij dien raad, aan hetwelk de quitantie van den tot de ontvangst bevoegden ambtenaar door den beklaagde zal moeten worden overgebragt.binnen den tijd door het openbaar ministerie bij de magtiging té bepalen".  162 XXlI. Titel. Bepalingen v. gèm. aard. gen, verschuldigd aan praktizijns, raads- Ned. lieden of verdedigers en gevolrnagtigden, Sv. mogen niet onder de veroordeeling in de kosten worden opgenomen, maar blijven steeds voor rekening van de partij, die zich door zoodanigen persoon heeft doen bijstaan of vertegenwoordigen. (Sv.120 v-, 180. 189, 290, 291; I. R. 418.) 413. De Gouverneur-generaal zal nimmer 291. als getuige op eene teregtzitting, noch voor eenen regter-commissaris, noch voor eenigen anderen ambtenaar kunnen worden gedagvaard. Wanneer echter deszelfs getuigenis vereischt mogt worden, zal hij, daartoe schriftelijk verzocht, den ambtenaar met het onderzoek der zaak belast» of dengene, die dezen ten gevolge eener bijzondere opdragt vervangt, bij zich toelaten, ten einde zijne getuigenis wórde ingenomen en in geschrifte gesteld. De in artikel 132 vervatte bepalingen omtrent de voorlezing en bewijskracht van schriftelijke getuigenissen, zijn te dezen toepasselijk. (L.R. 78.) 414. (St. 1873-142.) Inlandsche vorsten, rijksbestierders, regenten en onderregenten kunnen, zoolang zij niet als zoodanig zijn'afgetreden of uit hun ambt ontlagen, niet als getuigen voor den regter worden geroepen, zonder voorafgaande magtiging van den Gouverneur-Generaal. Gelijke magtiging wordt vereischt om voor den regter als getuigen te roepen de wettige vrouwen en vrouwelijke bloeden aanverwanten tot en met den 2den graad, van de personen in de voorgaande alinea opgenoemd. Indien die magtiging niet wordt verleend, zullen de voorschriften van het  XXLt. Titel. Bepalingen v, gem. aard. 163 vorige artikel worden in acht genomen. Ned. (I. R. 419; L. R. 79.) Sv. 415. Wanneer de regter, gebruik! makende van de hem bij het tweede lid van artikel 14 der algemeene bepalingen van wetgeving voor JNederlandsch-indië toegekende bevoegdheid, beveelt, dat de in strafzaken als getuigen te hóoren Chinezen, den eed in den tempel zullen afleggen, zal hij de verdere behandeling der zaak tot eenen. door hem te bepalen, naderen regtdag - uitstellen. In dat geval benoemt de president een der leden van het regterlijk collegie, om als commissaris, met den griffier, bij de eedsaflegging tegenwoordig te zijn en daarvan schriftelijk verslag te doen. (LR. 420; L.R. 80.) 416. Alle arresten, vonnissen en regterlijke bevelschriften in strafzaken, zullen aan het hoofd voeren de woorden: In naam des Konings. (R.R. 74; LR. 421; L. R. 81; St. 1891 n° 188.) 417. De minuten der arresten en vonnis-R.LD sen zullen steeds ter griffie der respec- 1.63. tieve regterlijke collegien blijven berusten, en mogen niet verplaatst worden, dan in de gevallen en op de wijze bij de wettelijke bepalingen voorzien. (LR. 422; L.R. 82; St 1854 n° 39.) 418. (St. 1919-10.) De griffiers zijn ver-R.I.D pligt een algemeen register te houden 1.63. van alle strafzaken, welke in behandeling komen bij het regterlijk collegie, waarbij zij zijn aangesteld. Op dit register, hetwelk in onderdeelen zal worden gesplitst ter afscheiding van de zaken, die respectievelijk in eerstén aanleg, in hooger beroep, in revisie en in cassatie behandeld worden, zal aanteekening moeten geschieden van de na-  1(34 XXII. Titel. Bepalingen v. gein. aard. men der beklaagden, van de misdrijven ,Na of overtredingen hun te laste gelegd, van Sv. den dag waarop de zaken zijn aanhangig geworden, van dien waarop het vonnis 01 het arrest uitgesproken of in geval van revisie, gewezen is, en van dien waarop de stuKken, in de gevallen waarin zulks moet plaats hebben, aan den eer'sten regter zijn teruggezonden; en eindelijk, ten aanzien van zaken in cassatie, van cie dagteekeningen waarop de meuedeeling der stukken aan den procureurgeneraal en de terugzending derzeive uoor dezen hebben plaats gehad. Dit register zal tevens "eene zoo beknopt mogelijke opgave van den inhoud der vonnissen of arresten moeten behelzen, en op hetzelve moet worden melding gemaakt van de verleende gratie of vermindering van straf. De officieren van justitie en de procureur-generaal zijn respectievelijk bevoegd om daarvan te allen tijde inzage te nemen. (R. O. 65; I. R. 423; L. R, 83.) 419. Geene afschriften of uittreksels van arresten of vonnissen in strafzaken gewezen, zullen worden uitgereikt aan hen, die geene partijen in de zaak zijn geweest, zonder magtiging van het hooggeregtshof of den raad van justitie,welke , dezelve geveld heeft, en het verzoek daartoe zal alleen worden toegestaan op het bewijs, dat de verzoeker daarbij belang heeft. (R.O. 67 al. 3; LR. 424,; L.R. 84.) 429. (vervallen bij St. 1917 n" 497.) 421. (St. 1871-131, 1919-10.) De griffiers, die in gebreke blijven om stiptelijk te voldoen aan de bepalingen vervat in artikel 49, 50. 190, 290, 319 en van het derde lid van "artikel 332a, verbeuren wegens  XXII. Titel. Bepalingen v.gem. aard. 165 elk verzuim eene boete van vijf en twin- Ned. tig gulden.1) (I R. 427.) Sv. 422: In strafzaken zullen tot het doen van dagvaardingen,beteekeningen en alle andere exploiten. die tot uitvoering van regterlijke bevelen,vonnissen en arresten daaronder begrepen, gelijkelijk bevoegd en verpligt zijn, de deurwaarders, zoo buitengewone als gewone, en de geregtsboden, mitsgaders dc dienaren van de openbare magt. Bij ontstentenis van de zoodanigen. zal door den resident of assistent-resident, binnen wiens residentie of afdeeling het exploit moet geschieden, een beëedigd europeesch beambte, of een ander geschikt en vooraf te beëedigen persoon, tot het verrigten van hetzelve worden aangewezen. Van die aanwijzing zal in het exploit moeten worden melding gemaakt- (R.O. 183. 205; LR. 423; L. R. 96; SVV. 480 14°; Cel. 463 17"; CS. 406 17°.) 423. (St. 1919-689.) De beteekening van dagvaardingen en andere exploiten in straf zaken, moet steeds gepaard gaan met de afgifte van een volledig afschrift van het exploit, het relaas van den exploiteur daaronder begrepen. Evenwel kunnen gerechtsboden en dienaren van de openbare macht, belast met het oproepen van getuigen en deskundigen in summiere zaken als bedoeld in de tweede afdeeling van den vijfden titel, volstaan met die personen mondeling op te roepen, desgelast dadelijk ter terechtzitting mede te brengen, en daarvan aan den rechter of anderen ambtenaar aan wien zij relaas moeten doen, mondeling 1) Zie iirl. 6 sub 7», en art. 7 (1) Inv,.  166: SXII- Titel. Bepalingen v.gem. aard. verslag te geven, waarvan aanteekening Ne 1 J 1 J ./a„ lOTo 10>7K \ Kir In de gevallen, waarin" de aanplakking van een exploit moet plaats hebben, zal de exploiteur van deze zijne verrigting een behoorlijk relaas opmaken, hetwelk hij daarna zal overhandigen of doen toekomen aan den ambtenaar, door wien hem die werkzaamheid is opgedragen. (R.0. 198; Sv. 178a, 210; LR. 429, 429a; L. R. 86.) 424. De dag. waarop de termijnen in dit reglement vastgesteld beginnen te loopen, wordt bij derzelver berekening niet mede geteld. Wanneer de laatste dag van zoodanigen termijn op een Zondag invalt- zal die termijn met één dag worden verlengd. (LR. 430.)  Wijzigingen. 167 OPGAVE DER IN HET REGLEMENT OP DE STRAFVORDERING AANGEBRACHTE WIJZIGINGEN *>. Staatsbladen. Gewijzigde artikelen. 1871 n°. 40 169, 282, 294 (l), 298 afschaf¬ fing der revisie van vrijspraakvonnissen.) 1872 n°. 131 53, 54, 169. 173, 282, 283. 234. 3Ö0. 301, 333, 340, 343, 421 (invoering der facultatieve revisie op Java en Madoera. 1873 n°. 142 414 (verhoor van Inland- Sche vorsten enz.) 1874 n°. 200 20. 1876 n°. 237 62, 64, 66, 71, 107, opschrift van tit. 4 en 5, 177, 178, 178a, 178b, 180, 187, opschrift van tit. 6. 193. 195, opschrift van afd. 1 en 2 van tit. 8, 217, 223, 282 (afschaffing der verplichte rechtelijkie instructie van sommige lichte misdrijven.) 1878 n°. 333 43 (benoeming van een tweeden rechter-commïssaris.) 1) Bij St. 1893 no ]60 is beoaald. dat. voor zoo ver het tegendeel niet uitdrukkeliik is of wordt bet>aald. de wnzigmgen welke zijn of worden gebracht m eemge dooi den Koning of den Gouverneur-Generaal vastgestelde algemeene verordening oorspronkelijk slechts voor een deel van JNederlandsch-Indië toepasselijk, doch later on eenig ander deel toepasselijk verklaard, ook voor dat andere deel verbindend zijn.  168 Wijzigingen. Staatsbladen. Gewijzigde artikelen. 1879 n°. 281 282, 301. 1886 n°. 213 132 al. 1. 1889 n°. 149 170, 174- 225 (nieuwe regeling van de teruggave der stukken van overtuiging.) 1894 n°. 200 29 al. 1. 1894 n°. 225 2 sub 3". 1894 n". 230 20. 1896 n°. 7-8 61a, 81 (meineed voor den rechter-commissaris). 1898 n°. 66 260, 2°. 301. 1899 n°. 227 300 al. 2, 301. 1900 n°. 119 260 t/m 267 (nieuwe titel XII over de regeling van rechtsgebied). 1900 n°. 135 2 sub. 1°, 3 al. 3, 4 al. 1 (in¬ voering der controleurs van politie). 1901 n°. 15 Opschrift van het regle¬ ment,' art. 8, 23a, 23b, 23c (nieuwe derde afdeeling a). opschrift titel. 7). 254, 255, 256, 257 al. 2, 268, 274 , 280. 355, 411 al. 2 (nieuwe regeling der procedure in strafzaken bij de residentiegerechten op Java en Madoera).1) 1901 n". 124 301, 301a t/m t, 302 (regeling der revisieprocedure voor de raden van just-tie). 1901 n°. 306 166 al. 2. (in verband met de nieuwe reerëling van den adviseur in strafzaken). 1901 n°. 319 300 al. 1, 301 r al. 2, 302 al. 1, 332a, al. 2 en 3- 333 al. 1334a. 11 Deze wijzigingen gelden niet in de Buitenbezittingen .  Wijzigingen. 169 Staatsbladen. Gewijzigde artikelen. 1901 n°. 350 133 (bevoegdheid tot uitstel ook nadat het getuigenver, hoor reeds is aangevangen. 1901 n°. 353 156 (nieuwe meerderjarigheidsgrens der getuigen). 1904 n°. 295 57, 58 (delegatie van ver¬ hoor van getuigen). 1905 n°. 615 282 al. 3, 285. 286, 287, 301a. 301b, 301c, 301t afschaffing der conclusies van het openbaar ministerie bij de revisierechtspraak). 1907 n°. 155 300, 301r al. 3. 1907 n°. 433 107 al. 2, 115, 116. 117 al. 1, 118, 123, 124. 128 al. 1. 129 al. 4, 139 al. 2, 154 al. 1, 166 al. 1, 183. 202- 210 al. 1, 253 al. 2. 294 al. 3, 295 al. 2 (afschaffing der akte van beschuldiging). 1907 n°. 455 399, 340. 342 (intramurale executie van de doodstraf). 1908 n°. 473 33. " 1910 n°. 142 296, 301o (toerekening van reeds doorgestane gevangehouding). 1911 n°. 436 46, 51. 56, 57, 58. 61. 63, 76a (omtrent hst verhoor van den verdachte door den rechter-commissaris). 1912 n". 253 309, 310, 311 (in verband met de uitbreiding van het rechtsmiddel der- cassatie in het belang der wet). 1912 n°. 278 2 sub 1°. 3 al. 1 (vermelding der hoofdcommissaris-, sen en commissarissen van politie in de plaats van de hoofd schouten en schouten).  170 Wijzigingen. Staatsbladen. Gewijzigde artikelen. 1912 n°. 455. 40, 71 al. 4, 75. 85, 107, 107a, 110, 167, 169- 174. 211, 215, 285, 301a (beperking der preventieve hechtenis). 1912 n°. 540. 409a. 1913 n°. 217. 169, 173. 282a, 332a (tot verdere beperking der preventieve hechtenis). 1914 ri°. 260. 40 (regeling van den aan¬ vang van den termijn gedurende welken het bevel tot preventieve hechtenis van kracht is). 1914 n°. 317. Opschrift van het reglement, artt. 9. 19, 19 bis, 20, derde afdeeling a van tit. I vervalt, tit. 7 vervalt, artt. 254, 255, 257, 258, 260. 261. 268, 274, 280. 303. 325, 326, 327 (in verband met de invoering der landgerechten.) 1914 n°. 414. 197. 207. 1914 n°. 641, 29, 40, «2- 64, 66, 67. 71, 73, jcto. 1915 74, 75, 76. 77, 78, 79. 80, 85, n°. 146. 86, 102, 104, 105. 107, 112, 114, 117, 118, 128, 129, 131, 149, 167, 177, 178, 178a, 178b, 179, 184, 186, 187, 193, 194, 195, 195a, 196, 197, 209, 213, 215, 217, 212, 245, 251, 252, 253, 315 (afschaffing van de voor bepaalde misdrijven voorgeschreven verplichting tot het houden van eene gerechtelijke instructie). 1915 n°. 299 368. 1917 n°. 497 12, 13, 23b, 37, 39, 52. 54. 71, 81, 107, 135, .137, 167, 179, 183, 197, opschrift T. VII,  Wijzigingen. 171 Staatsbladen. Gewijzigde artikelen. 199, 201, 202, 203, 225, 229, 255, 268, 293, 300, 301j, 332 a, 333, 335, 336, 340, 343, 344, 347, 348 t/m 352, 356, 358, 364, 390, 391, 399, 400, 420 (invoering strafwetboek). 1918 n°. 284 174, 176. jcto. 536 1918 n°. 790 219. 1919 n°. 10 118. 140, 154, 169, 173, 178, jcto. 1920 230. nieuwe vijftiende titel n°. 498. (art. 282-303.) 332a, 418, 421 (revisie-regeling). 1919 n°. 689^ 18a, 26, 29- 31, 32, 43, 40, jcto. 1920 61a- 62. 66, 67, 70, 71, 72, 73, nos. 9, 325 74, 77, 78, 85, 86, 87, 88. en 89, 90, 91, 92, 93, 94, 95, 106, 107, 107a, 155, 167, 169, 174, opschrift Tit. V, 183, 187, nieuwe tweede afd. Tit. V, 1SÖ, 190, 194, 196, 209, 211, 212, 217. 219, 228, .248, 257, 258, 290, 302c, 327, 332a, 341, nieuwe Tit. XVIII A, 409, 409a, 409b, c, d, e, 423. (voorloopige aanhouding en , hechtenis, huis- en papier¬ onderzoek, summiere procedure, invrijheidstelling op borgtocht). 1920 n°. 123 2 en 3. 1920 n°. 236 141 en 176 (inhoud procesverbaal ter terechtzitting).  172 Huiszoeking bij fiscale overtr. Ordonnantie van 20 Augustus 1S65 St. n°. 84 houdende vaststelling van bepalingen op het houden run huiszoeking bij overtreding der wettelijke bepalingen op het stuk van's lands middelen en pachten. ') IN NAAM DES KONINGS! De Gouverneur-Generaal van Nederlandsch-Indië enz. Heeft goedgevonden en verstaan: Onder nadere goedkeuring des Konings, te bepalen : Art. ]. (St (1874-201, 1876-262.) De hoofden van gewestelijk en plaatselijk bestuur, de Assistent-residenten voor de policie en de Europeesche ambtenaren van het openbaar ministerie zijn, tot ontdekking van overtredingen der wettelijke bepalingen op hét stuk van 's lands middelen en pachten, bevoegd de winkels, magazijnen en dergelijke plaatsen, de vaartuigen en de woningen en onderhoorigheden te onderzoeken van hen, die verdacht worden in strijd met die wette*lijke bepalingen te handelen. (Sv. 20, 23.) Voor zoover het onderzoek geschieden moet bij inlanders of met hen gelijk- 1) Deze bepalingen zijn in verschillende andere gevallen van toepassing verklaard. Zie bijv. St. 1871 - 166. 1876 - 136 (gew. 1889 - 268). 1876 - 191. 1881 - 192. 1882 - 115. 1884 - 42. 1887 - 90. 1898 - 91 en 278. 1899 - 122, 1900 - 136 ' 246). 1900 - 204 (190124). Zie voort» St. 1882 - 240 art. 7, 188(5 - 249, 1893301 en 1898 - 91,  Huiszoeking bij fiscale overtr. 173 gestelde personen, zijn daartoe mede bevoegd de inlandsche ambtenaren van het openbaar ministerie, de distriktshoofden, of bij wettige verhindering, de op dezen volgende hoofden en de hoofden dier vreemde oosterlingen. (l.Ii. 14, 40.) Voor zooveel betreft de bezittingen buiten Java en Madura zijn, benalve de bij de vorige alinea's bedoelde personen, tot het doen van onderzoek mede bevoegd de personen, welke daartoe schriftelijk door het hoofd van gewestelijk bestuur worden bevoegd verklaard. Art. 2. Bij ontdekking eener overtreding, worden de goederen voor verbeurd v erklaring vatbaar, in beslag genomen en onverwijld aan den bevoegden ambtenaar van het openbaar ministerie toegezonden. (Sv. 25, 30, 31, 30.) Art. 3. Buiten dringende noodzakelijkheid mag het onderzoek niet plaats hebben vóór zonsopgang of na zonsondergang. Art. 4. Bij het proces-verbaal van het onderzoek op te maken, worden de redenen bekend gesteld, die tot het onderzoek hebben geleid. (Sv. 31.) Art. 5. (vervallen krachtens art. 3 (1) e jcto, art. 4 (1 en 2d) Inv.; zie art. 216 Sr.) Ordonnantie van 21 October 1887 St. n'. 189 houdende, bepalingen tot tegengang run sluikhandel in opium langs spooren stoomtramwegen. IN NAAM DES KONINGS! De Gouverneur-Generaal van Nederlandsch-Indië enz. Heeft goedgevonden en verstaan: rtikel I. Zij, die de bevoegdheid heb-  [li Huiszoeking bij fiscale overtr. ben, omschreven in het eerste lid van artikel 1 der ordonnantie van 20 Augustus 1865 (Staatsblad n°. 84), zooals het luidt ingevolge de ordonnantie van 9 Augustus 1874 (Staatsblad n°. 201), zijn mede bevoegd te onderzoeken: a. de tot eenen spoor- of stoomtramweg behoorende terreinen, inrichtingen, gebouwen, rijtuigen en wagens ; b. de bagage van spoor- of stoomtramreizigers : c. andere goederen, zich bevindende op de terreinen of in de inrichtingen, gebouwen, rijtuigen en wagens, onder a genoemd, ook al zijn die goederen door den spoorweg- of stoomtramwegdienst ten vervoer aangenomen en nog niet afgeleverd. Artikel II. Ten aanzien van het in artikel I bedoeld onderzoek zijn de artikelen 2, 3, 4 en 5 ') der voormelde ordonnantie van 20 Augustus 1865 van toepassing. Het onder a en c omschreven onderzoek heeft niet plaats dan nadat eene uitnoodiging om er bij tegenwoordig te zijn gezonden is aan den ambtenaar of beambte van den spoorweg of stoomtramweg, onder wiens beheer, berusting, bewaring of verantwoordelijkheid de terreinen, inrichtingen, gebouwen, rijtuigen, wagens of goederen tijdens het onderzoek zijn. Van het proces-verbaal van onderzoek wordt aan bedoelden ambtenaar of beambte kosteloos afschrift verleend, ook indien hij het onderzoek niet heeft bijgewoond. Artikel III. Deze ordonnantie treedt in 1) Zie bl. 173.  Huiszoeking bij opiumovertredingen. 175 werking op den dag harer plaatsing in het Staatsblad van Nederlamdsch-Indië En opdat enz. Ordonnantie van 20 Maart 1892 St. n°. 80 tot uitbreiding der bepalingen op het houden van huiszoeking op het stuk •van het opium monopolie. IN NAAM DES KONINGS! De Gouverneur-Generaal van Nederlandsch-Indiëe enz. Heeft goedgevonden en verstaan : Krachtens Koninklijke machtiging, te bepalen als volgt : Art. 1. De Hoofden van Gewestelijk en Plaatselijk Bestuur en de Europeesche ambtenaren van het openbaar ministerie zijn bevoegd, tot ontdekking van overtreding der wettelijke bepalingen betreffende het opium-monopolie, de huiszoeking uit te strekken tot het onderzoek van de geschriften, boeken en andere papieren van hen, die verdacht worden in strijd met die wettelijke bepalingen te handelen. Art. 2. Het in artikel 1 bedoelde onderzoek kan door de Hoofden van Gewestelijk en Plaatselijk Bestuur ook worden opgedragen aan andere Europeesche ambtenaren, die tot het doen van huiszoeking ter ontdekking van overtreding der wettelijke bepalingen op het stuk van 's Lands middelen en pachten in het algemeen, of van het opiummonopolie in het bijzonder bevoegd zijn verklaard of kunnen worden aangewezen.  Huiszoeking bij opiumovèrtredingeüi Voor elk geval wordt een bepaalde schriftelijke opdracht vereischt. Art. 3. Het onderzoek geschiedt in tegenwoordigheid van een door het Hoofd van Gewestelijk of Plaatselijk Bestuur schriftelijk daartoe aangewezen persoon, die, ingeval de verdachte tot de Europeanen of met hen gelijkgestelde personen behoort, mede tot dien landaard moet behooren of daarmede gelijkgesteld zijn. Wordt het onderzoek door den Officier van Justitie gehouden, dan kan het Hoofd van gewestelijk of Plaatselijk Bestuur zelf hem vergezellen. De verdachte kan, desverkiezende, bij het onderzoek tegenwoordigen en het proces-verbaal van bevinding mede teekenen óf door zijn vertegenwoordiger doen teekenen. 'v Art. 4. Indien door het onderzoek eene overtreding aan het licht gebracht, of de verdenking tegen hem, bij wien het onderzoek gehouden wordt, bevestigd is, dan worden de geschriften, boeken en andere papieren, welke aanwijzingen van schuld inhouden of als stukken van overtuiging kunnen dienen, in beslag genomen en, na verzegeling of waarmerking, onverwijld bij den betrokken ambtenaar van het openbaar ministerie overgebracht. Wanneer het ■ onderzoek heeft plaats gevonden bij Inlanders of met hen gelijkgestelden, geschiedt de overbrenging bij het betrokken Hoofd van Gewestelijk of Plaatselijk Bestuur. En opdat enz.  Aanhouding enz. van brieven. Koninklijk besluit van 25 Juli 1893 St. 240 tut regeling der bevoegdheid om brieven en andere stukken op de postkantoren, in Nederlandsch-lndië /  Verloren gegane vonnissen. 189 Een ieder, welke zoodanig authentiek afschrift onder zich mogt hebben is verpligt hetzelve af te geven op schriftelijk bevel van de regtbank of het geregt, welke het vonnis heeft gewezen. Art-3. Wanneer noch het oorspronkelijk vonnis, noch een authentiek afschrift daarvan aanwezig is, of wanneer de stukken, behoorende tot een nog onuitgewezen proces, geheel of gedeeltelijk zijn vermist, wordt de zaak op nieuw behandeld, te beginnen' met het laatst voorhanden zijnde' stuk. Art. 4. De regtbank of het geregt, v( or welke de zaak laatstelijk aanhangig - as, beveelt, op verzoek van het oponoiar ministerie bij hetzelve, deze nieuwe l ehandeling, en doet de zaak af, of wij^t dezelve terug naar den lageren regter, indien het gemis der stukken van het voor dezen gevoerd geding, zulks 'oolig maakt. En opdat enz. Koninklijk Besluit van 8 Augustus 1889 St. n°. 175 houdende regeling van de wijze, waarop gehandeld moet worden met door de politie in beslag genomen woorwerpen, waarvan de eigenaren of rechthebbenden onbekend zijn. Wij. WILLEM III, enz. Hebben goedgevonden en verstaan te bepalen: Art. f. Door de politie ter zake of bij gelegenheid van misdrijf of overtreding, dan wel uit anderen hoofde, in beslag genomen goederen en voorwerpen, waarvan de eigenaar of daarop rechthebbende  190 In beslag genomen voorwerpen. onbekend' is, worden, voor zoover daaromtrent geen bijzondere bepalingen bestaan, in bewaring genomen ten kantore van den Europeeschën ambtenaar die plaatselijk aan het hoofd staat der politie in het gebied, waarbinnen de inbeslagneming is geschied; of op eene andere door dien ambtenaar aangewezen plaats. Art. 2. (St. 1907-454.) Deze ambtenaar maakt daarvan proces-verbaal op, onder vermelding waar, wanneer, en door wien de goederen en voorwerpen in beslag zijn genomen en roept zoo spoedig mogelijk op de wijze waarop zulks ter plaatse gebruikelijk is, en voor zooveel hij dit noo-' dig acht, in het officieel nieuwsblad, allen op die daarop meénen recht te hebben. Bij die oproeping worden tijd en plaats der inbeslagneming vermeld, en de aangehaalde goederen en voorwerpen duidelijk omschreven. De kennisgeving in het officiéél nieuwsblad heeft geen plaats in de bezittingen buiten Java en Madoera Art 3- Wanneer binnen zes maanden na de oproeping de in beslag genomen goederen en voorwerpen door den eigenaar of den daarop rechthebbende niet hetzij schriftelijk hetzij mondeling zijn opgevraagd. — of ook indien het verzoek door den in artiel 2 bedoelden ambtenaar als ongegrond is afgewezen, en er binnen dertig dagen nadat de afwijzende beschikking ter kennis van den aanvrager is gebracht, ter zake geene rechtsvordering voor den gewonen burgerlijken rechter is aanhangig gemaakt, — worden die goederen en voorwerpen in het openbaar verkocht. Die verkoop geschiedt, op voorstel van den met de bewaring belasten ambtenaar, op bevel van het hoofd van gewestelijk  In beslag genomen voorwerpen. 191 bestuur, die echter bevoegd is in het belang der Justitie andere bevelen te geven, en gehouden is aan de hem ter zake door het openbaar ministerie gedane aanvragen te voldoen. Indien de aangehaalde goederen en voorwerpen aan spoedige waardevermindering of bederf onderhevig zijn, of wel indien de -bewaring gevaarlijk of te kostbaar is, kan op bevel van het hoofd van gewestelijk bestuur, op voorstel van den met de bewaring belasten ambtenaar, de verkoop geschieden zonder voorafgaade oproeping. Goederen en voorwerpen die blijkbaar tot misdadige of ongeoorloofde oogmerken bestemd waren, worden onbruikbaar gemaakt. Het hoofd van gewestelijk bestuur beslist, voor zooverre daaromtrent geene bijzondere bepalingen bestaan, welke bestemming zal gegeven worden aan goederen en voorwerpen die blijken onverkoopbaar te zijn, of ingevolge de bestaande bepalingen, dan wel in het belang deiopenbare orde, niet in omloop mogen worden gebracht. Art 4. Het bedrag van den verkoopprijs na aftrek der kosten van vervoer, bewaring en andere ongelden, wordtin 's lands kas gestort en blijft gedurende drie jaren na den verkoop ten behoeve van den eigenaar of den daarop rechthebbende beschikbaar. Goederen en voorwerpen, waarop bijopenbaren verkoop geen bod is gedaan worden als nietswaardig aangemerkt en vernietigd. Art. 5. Het hoofd van gewestelijk bestuur zendt in het begin van elk jaar aan den Directeur van Justitie eene opgave  1921 Onafgehaalde stukken v. overtuiging. van de in dit besluit bedoelde goederen en voorwerpen, met vermelding hoe daarmede is gehandeld. Art. 6. Ten opzichte van goederen en voorwerpen, die vóór de in werking treding van dit besluit zijn in beslag genomen en nog onder de betrokken ambtenaren berusten, wordt gehandeld overeenkomstig het bepaalde bij' dit besluit, behoudens dat het in art. 2 vermelde procesverbaal niet behoeft te worden opgemaakt. Onze Minister van Koloniën is belast met de uitvoering van dit besluit, wefarvan enz. Ordonnantie van 9 Juli 1869 St. n°. 64 houdende bepalingen nopens de wijze waarop met onafgehaald gebleven stukhen van overtuiging moet worden gehandeld. IN NAAM DES KONINGS! De Gouverneur-Generaal van Nederlandsch-lndië, enz. Heeft goedgevonden en verstaan: Vast te stellen de navolgende bepalingen hoedanig te handelen met onafgehaald blijvende stukken van overtuigingArt. 1. (St. 1879-158.) Alle ter griffiën der Europesche of inlandsen e regtbapken of geregten in Nedertandsch-Indïè berustende gestolene goederen en voorwerpen, die door dê eigenaren binnen den bij art. 1977 van ht burgerlijk wetboek bepaalden 'termijn niet zvin afgehaald, mitsgaders alle andere stukken van overtuiging, welke zich aldaar gedurende een  Onafgehaalde stukken v. overtuiging. 193 gelijk tijdvak) bevinden en waarop de regthebbenden onbekend zijn, worden door of op last van het hoofd van gewestelijk bestuur in het openbaar verkocht, en wordt de opbrengst in 's lands kas gestort. Hiervan zijn echter uitgezonderd zoodanige goederen of voorwerpen, welke ingevolge bestaande, bepalingen of in het belang der openbare orde niet in omloop mogen worden gebragt. De direkteur van justitie beslist, op verzoek van het hoofd van gewestelijk bestuur, of deze goederen of voorwerpen vernietigd, dan wel of daaraan eenige andere bestemming gegeven kan worden. Art. 2- Gelijker wijze als in het eerste lid van het voorgaande artikel is bepaald, wordt, zoodra de ter zake betrekkelijke uitspraken kracht van gewijsde hebben verkregen, mede gehandeld met goederen of voorwerpen, welke ten behoeve van den lande zijn verbeurd verklaard, nadat vooraf onbruikbaar zijn gemaakt zoodanige dier voorwerpen, als tot misdadige ongeoorloofde oogmerken bestemd waren, alles ten ware bij speciale verordeningen of bij de uitspraak des regters anders mogt zijn bepaald en behoudens de uitzondering in het 2de lid van art. 1 vermeld. Art. .3. De griffiers zenden telken jare in de maand Januarij aan de hoofden van gewestelijk bestuur eene door den voor zitter voor gezien geteekende opgave der in de artt. 1 en 2 vermelde goederen en voorwerpen. En opdat enz. 9  194 Tarief in strafzaken. Ordonnantie van 27 Maart 1885, St. n° 72 tot vaststelling van een* tarief van justitiekosten en salarissen in strafzaken voor griffiers én deurwaarders bij de Europeesche rechtbanken. IN NAAM DES KONINGS, De Gouverneur-Generaal, van Nederlandsch-lndië, enz. Heeft goedgevonden en verstaan: Met intrekking der resolutie van den Gouverneur-Generaal in Rade van 7 Maart 1822 n°. 8 (Staatsblad n° 11) —■ voor zooverre deze niet reeds door andere bepalingen is vervangen —, en der ordonnantie van 29 December 1871 (Staatsblad n°.223), vast te stellen het ondervolgende: Tarief van Justitiekosten'en salarissen in strafzaken voor Griffiers en Deurwaarders bij de Europeesche Rechtbanken in Nederlandsch=Indië. Art. 1. Op den voet, bij deze ordonnantie bepaald, worden berekend: a. de gerechtskosten in strafzaken; b. de kosten ambtshalve gemaakt in zaken, waarin het Openbaar Ministerie optreedt in het belang of ter uitvoering van wettelijke bepalingen en waarvan de burgerlijke Rechter kennis neemt; c. de kosten tot invordering van boeten in burgerlijke zaken opgelegd. AFDEELING ï. Griffierechten. Art. 2. (St. 1909-99.) Voor extracten, grossen of afschriften, mits niet gevorderd door de daartoe bevoegde autoritei-  Tarief in strafzaken. 195 ten in het belang van den dienst, brengen de Griffiers de volgende- belooningen in rekening: ') a. voor elk extract uit' vonnissen, arresten, registers of andere stukken f b. als schrijfloon voor grossen of afschriften, voor elke bladzijde gewoon papier, houdende 20 regels, elk van twaalf lettergrepen, f 0.50; De eerste bladzijde wordt voor eene geheele gerekend, al is ook de uitgebreidheid van het stuk minder. Indien het stuk, behalve de volgeschrevene, nog eene gedeeltelijk beschrevene bladzijde beslaat, wordt niets gerekend voor de helft of kleinere gedeelten van eene bladzijde; grootere gedeelten dan de helft worden voor eene geheele bladzijde gerekend ; c. voor een afschrift van den staat van zegelgelden f 1.— Art. 3. (St. 1909-99.) De Griffiers zijn verplicht aan den voet van de door hen uitgereikte stukken de daarop vallende kosten afzonderlijk bekend te. stellen, op straffe eener boete van f 25, voor elke overtreding.2) Art. 4. Geene kosten worden in rekening gebracht voor den door de Griffiers op te maken en bij de processtukken te voegen inventaris, evenmin als voor het geven van inzage van ter griffie neder- 1) Vóór de wijziging van St. 1909 no 99 luidde dit voorschrift facultatief. De bij genoemd Staatsblad in dit tarief aangebrachte wijzigingen zijn volgens St. 1911 no 311 niet van toepassing op do residentiegerechten in de gewesten buiten Java en Madoera. waarbü de griffiers eene bezoldiging van minder dan f. 200 maands genieten. 2) Vóór St. 1909 no 99 stond op dit feit de straf van verbeurte der toegekende belooning.  196 Tarief in strafzaken. gelegde stukken of van de in de openbare registers ingeschreven akten; noch voor het doen van nasporingen of het geven van inlichtingen,het opmaken van staten, het vervaardigen van minuten en andere verichtingen van dergelijken aard. Art. 5. (vervallen bij St. 1909 n° 99.) Art. 6. Bij weigering of verzuim van voldoening der aan de Griffiers verschuldigde gelden, of op het verlangen van hem, van wien zij worden gevorderd, onderwerpt de Griffier zijne rekening ter begrooting aan den President. Deze stelt alsdan onder de rekening zijne begrooting en een bevelschrift van tenuitvoerlegging. Dit bevelschrift kan op de minuut ten uitvoer worden gelegd. Hij, ten wiens laste zoodanig bevelschrift is afgegeven, kan daartegen verzet doen. Dit verzet wordt gebracht op de Civiele terechtzitting van het College, welks voorzitter het bevelschrift heeft afgegeven, en als eene summiere zaak afgedaan. Is de taxatie geschied door den President van het Hoog Militair Gerechtshof, dan neemt het Hooggerechtshof van dit verzet kennis. • De uitspraak op het verzet is voor geene voorziening vatbaar. Art. 7 Wanneer administratieve ambtenaren krachtens de wet in strafzaken, werkzaamheden van griffiers en substituut-griffiers bij Europeesche rechtbanken verrichten, zullen door hen dezelfde rechten en belooningen worden in rekening gebracht als aan deze laatsten verschuldigd zijn.') 1) Vóór St. 1909 no 99 luidde dit voorschrift facultatief  Tarief in strafzaken. 197 In dié gevallen zijn zij aan de bepalin gen van de voorgaande artikelen onderworpen. AFDEELING II. Loon van Deurwaarders. Art. 8. Wegens het doen van exploiten is aan de Deurwaarders verschuldigd.' a. voor het origineel van ieder gedaan exploit f 1.—; b. voor elk overgegeven of aangeplakt afschrift f 0.75. Het schrijfloon is hieronder begrepen. Slechte één origineel wordt in rekening gebracht, indien dezelfde akte door denzelfden Deurwaarder wordt beteekend aan meerdere personen. Art. 9. Voor afschriften van stukken, welke bij de exploiten worden overgegeven of welke worden aangeplakt, voor zooverre deze door den Deurwaarder zijn vervaardigd en geteekend, mag hij in rekening brengen voor elke bladzijde gewoon papier, houdende 20 regels elk van twaalf lettergrepen, f 0.25. De eerste bladzijde wordt voor eene geheele gerekend, al is ook de uitgebreidheid van het stuk minder. Indien het stuk, behalve de volgeschrevene, ook nog eene slechts gedeeltelijk beschrevene bladzijde beslaat, wordt niets gerekend voor de helft of kleinere gedeelten van eene bladzijde; grootere gedeelten dan de helft worden voor eene geheele bladzijde gerekend. Art. 10. De Deurwaarders zijn op straffe van verbeurte van de hun toegekende belooningen, verplicht aan den voet der c'.jor hen uitgereikte stukken de daarop  198 Tarief in strafzaken. vallende kosten afzonderlijk bekend te stellen. Art. 11. Aan de Deurwaarders is verschuldigd : a. voor de door den Rechter of Rechtercommissaris bevolen medebrenging of gijzeling van een getuige f 5.— ; b. voor de uitvoering van den lijfsdwang w egens het niet voldoen eener geldboete, daaronder begrepen het bevel en proces-verbaal van gijzeling met de afschriften, de akte van ingevangenisstelhng, het schrijfloon daarvan en het salaris der getuigen f 10.—; c. voor de gevangenneming van iederen verdachte, beklaagde, beschuldigde of veroordeelde, ter uitvoering van bevelen van voorloopige aanhouding, inhechtenisstelling, medebrenging of gevangenneming f 12. — Het exploit van beteekening en tcnuitvoerlegging(zoo deze terzelfder tijd geschiedt) met de afschriften en het afschrift van het bevelschrift van voorloopige aanhouding, medebrenging, inhechtenisstelling of gevangenneming zijn onder deze salarissen begrepen. Voor de gevangenneming van reeds in de macht der justitie of politie zich bevindende personen of van hen, die zich daartoe vrijwillig aanmelden, mag niet meer dan ƒ 3. — in rekening worden gebracht; d. voor vacatie ter rollle van strafzaken voor elke zaak f 2.— Als de Deurwaarder dienst doet bij den Rechter-Commissaris belast met de instructie van strafzaken, mag hij in rekening brengen een vacatieloo'n van f 1.50 voor-iedere zaak per dag.  Tarief ia strafzaken. 199 Art. 12. Voor elke aan den Deurwaarder vvettiglijk opgedragen werkzaamheid in strafzaken, voor zóóverre daaromtrent elders met is voorzien, is aan den Deurwaarder, met inbegrip der kosten van de op de maken origineele akten en afschriften, verschuldigd f 3.— Ingeval zoodanige werkzaamheid langer duurt dan drie uren, is voor ieder volgend uur of gedeelte daarvan bovendien verschuldigd f 2.—■ Voor ieder der getuigen, die bij zoodanige werkzaamheid vereischt worden, zoo hunne tegenwoordigheid niet langer dan drie uren wordt gevorderd, wordt te goed gedaan f 1.— Voor ieder volgend uur of gedeelte daarvan f 0.75. Art. 13. Wanneer de aan den Deurwaarder opgedragen werkzaamheden moeten worden verricht op plaatsen meer dan drie palen verwijderd van het gebouw, waarin het College, waarbij hij is aangesteld, zitting houdt (of wat buitengewone Deurwaarders betreft van het kantoor van het hoofd van gewestelijk of plaatselijk bestuur hunner woonplaats), kunnen door hem in rekening worden gebrecht de uitgegeven vrachtpenningen voor het gebezigd openbaar middel van vervoer en, zoo daarbij verschillende klassen voorkomen, naar de tweede klasse van het tarief van het vervoermiddel, indien de reis per stoomboot of stoomtram, en naar de derde klasse, indien de reis per spoor wordt gemaakt. Indien zoodanig openbaar middel van vervoer ontbreekt, wordt de uitgegeven huurprijs voor het minst kostbare afzonderlijk middel van vervoer in rekening geleden, welke huurprijs nimmer mag te  tarief in strafzaken. bovengaan de ter woonplaats des Deurwaarders geldende tarieven of het bedrag, hetwelk volgens plaatselijk gebruik wordt gevorderd. Art. 14. Wegens daggelden wordt den Deurwaarder in het geval bij het vorig artikel bedoeld te goed gedaan per dag f 6.— over de dagen, die hij genoodzaakt is geweest buiten zijne woonplaats te overnachten. De helft der daggelden wordt uitgekeerd voor den dag, waarop de Deurwaarder in zijne woonplaats terugkeert, zoomede • voor reizen, die naar het oordeel der betrokken Rechterlijke autoriteit zonder bezwaar op denzelfden dag heen en terug haddén kunnen worden afgelegd. Bij reizen met stoom- of zeilschepen, waar de voeding in de passagerkosten begrepen is, mag door den Deurwaarder sleehts de helft der daggelden in rekening worden gebracht. Art. 15. De schadeloosstelling voor reiskosten en daggelden wordt voor eene en dezelfde reis slechts eenmaal genoten, onverschillig of gedurende die reis werkzaamheden zijn verricht tot een of tot meer zaken betrekkelijk. Art. 16. De Deurwarders maken ter zake hunner reizen declaratiën. op van de hun toekomende reiskosten en daggelden. Deze declaratiën worden voor vertrek en aankomst, alsmede voor de dagteekening der indiening, geviseerd door de autoriteit, die de reis heeft gelast. Aan de declaratiën worden gehecht de quitantiën van gedane voorschotten en daarop, voor zooverre geene quitantiën kunnen worden overgelegd,op den ambtseed verklaard, dat de als besteed gede- 200  Tarief in strafzaken. 201 clareerde gelden Werkelijk zijn uitgegeven. Art. 17. Aan elk der getuigen, die den Deurwaarder bij verrichtingen buiten zijne woonplaats moeten vergezellen, wordt hetzelfde bedrag voor reiskosten en daggelden toegekend als aan den Deurwaarder. Voor zoover de getuigen echter kosteloos hebben kunnen gebruik maken van het door den Deurwaarder gebezigd afzonderlijk middel van vervoer, worden geene reiskosten in rekening geleden. Art. 18. Aan den gestelden bewaarder over in beslag genomen of verzegelde goederen wordt, wanneer hij geen medebewoner is van het huis of de plaats, waar de inbeslagneming of verzegeling heeft plaats gehad, noch zelf bij de bewaring daarvan belang heeft, noch daarmede in eene andere betrekking is belast, voor iederen dag, kost en onderhoud daaronder begrepen, toegelegd f 3.— Indien een medebewoner van het huis of de plaats, waar de inbeslagneming of verzegeling heeft plaats gehad, die zelf bij de bewaring daarvan geen belaag heeft en daarmede in geen andere betrekking is belast, tot bewaarder over de in beslag genomen of verzegelde goederen wordt gesteld, wordt aan dezen daarvoor toegekend per dag f 1.50. Art. 19. De aan Deurwaarders toegekende belooningen kunnen ook worden 'n reening gebracht door hen, die wettiglijk als zoodanig fungeeren. Art. 20. Voor de in artt. 8, 9, 11 en 12omschreven werkzaamheden .mag door Deurwaarders, die als zoodanig landsbezoldiging genieten, slechts dan belooning worden in rekening gebracht, indien deze  202 Tarief in strafzaken. op de veroordeelden kan worden verhaald. Op de vergoeding der kosten van vervoer en verblijf, omschreven in de artt. 13 en 14, hebben zij steeds aanspraak. Art. 21. De begrooting der declaratiën van de Deurwaarders, van de in art. 17 bedoelde getuigen, en van den in art. 18 bedoelden bewaarder, geschiedt in zaken, behandeld bij de beide Hooge Gerechtshoven en bij de Raden van Justitie, door den ambtenaar van het Openbaar Ministerie ; overigens door den Voorzitter van de betrokken Rechtbank. De autoriteit, die begroot heeft, is aansprakelijk voor alle afwijking of verkeerde toepassing der bepalingen van dit tarief, behoudens haar verhaal op den Deurwaarder, die meer dan hem rechtens toekwam ontvangen heeft. Zij kan zich omtrent de door den Deurwaarder gebruikte transportmiddelen doen voorlichten door het hoofd van gewestelijk of plaatselijk bestuur, in wiens gewest of afdeeling de reis heeft plaats gehad. De begroote declaratiën worden ingediend aan den plaatselijk tot het afgeven van ordonnantiën of mandaten op 's lands kas bevoegden ambtenaar en door dezen tot het volle bedrag, waarop zij zijn begroot, betaalbaar gesteld. Art. 22. De kosten ter verkrijging van uitlevering van misdadigers door vreemde Mogendheden worden in rekening gebracht tot het bedrag, dat door den ambtenaar, aan wien de afhaling is opgedragen, werkelijk is uitgegeven, benevens voor tijdverlies een bedrag van f 5.—  Tarief Ëur. get. en desk. 203 Slotbepaling. Art. 23. (St. 1909-99.) De griffiers en deurwaarders bij Europeesche rechtbanken mogen in strafzaken geene andere of hoogere rechten of belooningen vorderen of ontvangen dan bij dit tarief zijn vastgesteld. Bij overtreding zijn zij tot vergoeding van kosten, schaden en interessen de deurwaarders bovendien tot teruggave verplicht, onverminderd de vervolging tot straf, indien daartoe termen zijn.1) En opdat enz. Ordonnantie van 7 September 1884, SI. n° 142 houdende vaststelling van een tarief tot regeling der schadeloosstelling voor Europeanen en met dezen gelijkgestelde personen, in strafzaken als getuigen of deskundigen verschenen. IN NAAM DES KONINGS! De Gouverneur-Generaal van Nederlandsch-lndië, enz. Heeft goedgevonden en verstaan; I. (St. 1911-438.) Met intrekking der publicatie van 15 Januari 1853 (Staatsblad n°. 1), die van 7 Juni en 30 November 1854 (Staatsblad nM 42 en 91), van Lett. b van het besluit van 16 Juni 1867 n°. 6 (Staatsblad n°. 80), van artikel 1 van het besluit van 9 December 1873 n°. 12 (Staatsblad n°. 234), van de ordonnantie van 23 October 1874 (Staatsblad n°. 247) en van die van 6 October en 13 November 1) De bij St. 1909 no 99 m dit artikel aanBe. aard WIJZIStln*en "i* «lechts van redaotioneelen  204 Tarief Ëur. get. en desk,. 1876 (Staatsblad n0B. 260 en 287), vast te stellen het volgend tarief tot regeling der schadeloosstelling voor Europeanen en met dezen gelijkgestelde personen, die in strafzaken voor een Europeesche of Inlandsche rechterlijke autoriteit zijn verschenen als getuigen of deskundigen dan wel als verdachten ingevolge artikel 46 van het reglement op de strafvordering-1) Art. 1. (St. 1894-60.) Aan Europeanen en met dezen gelijkgestelde personen, die in strafzaken, op last van eene bevoegde macht, voor eene rechterlijke autoriteit zijn verschenen om als getuigen gehoord te worden, wordt op hun mondeling op schriftelijk verzoek, in de gevallen en op de wijze bij deze ordonnantie voorzien en tot het daarbij vastgesteld bedrag, eene schadeloostelling verleend. Personen, die voor de districts- en regentschapsgerechten op Java en Madoera als getuigen of voor ambtenaren van gerechtelijke politie zijn verschenen tot het afleggen van voorloopige verklaringen, dan wel tot het geven van inlichtingenhebben geene aanspraak op schadeloosstelling. De Gouverneur-Generaal is bevoegd om in 'buitengewone gevallen van het bepaalde bij alinea 2 af te wijken. Art.2. Behoudens het bepaalde bij art. 1 wordt schadeloosstelling toegekend: a. wegens de kosten van een vervoermiddel heen en terug, indien de getuige woont of verblijf houdt op een afstand van meer dan zes maar niet meer dan twaalf paal van de plaats, waar zijne verschijning gevorderd wordt. 1) Zie voor de rechtbanken der zelfbesturen te Soerakarta de regeling van Bb, no. 4493.  Tarief Eur. geï. en desk. 205 Indien de getuige, blijkens eene verklaring van het hoofd van plaatselijk bestuur zijner woonplaats of dat zijner wijk, onvermogend is, kan hij ook wegens de kosten van een vervoermiddel schadeloos worden gesteld in geval hij woont of verblijf houdt op of binnen een afstand van zes paal der plaats van verschijning; b. wegens reiskosten heen en terug en verblijfkosten, indien de getuige op verderen afstand dan twaalf paal woont of verblijft houdt. Indien meerdere getuigen gezamenlijk hebben gebruik gemaakt van een niet publiek (particulier) vervoermiddel, kan de vergoeding wegens vervoermiddelen of reiskosten heen en terug slechts voor één hunner werden in rekening gebracht en geleden. Art. 3. In hef geval van artikel 2 la. a bestaat de schadeloosstelling in het bedrag van den huurprijs van het gebezigde vervoermiddel, berekend naar voor particulieren bestaand tarief of gebruik, ten ware een duurder vervoermiddel is gebezigd dan, naar het oordeel van de autoriteit, voor welke de getuige is verschenen, in overeenstemming is met zijn rang of stand, in welk geval alleen wordt vergoed de huurprijs van het minder kostend vervoermiddel. Art. 4. (St. 1903-3.) In het geval van artikel 2 sub b bestaat de schadeloosstelling : a. in het bedrag van den huurprijs of de passagegelden volgens voor particulieren bestaand tarief of gebruik, door den getuige overeenkomstig zijn rang en stand te besteden voor het vervoer langs den koristen of wel den  206- Tarief Ear. get. en desk. meest algemeen gevolgden reisweg en met de meest gebruikelijke vervoer-, middelen, onverschillig of de getuige dien weg gevolgd heeft, en welke middelen, hetzij eigen of geleende of gehuurde, hij gebruikt heeft. De getuige kan kosteloos (behoudens het verhaal van den lande op den beklaagde in geval van. veroordeeling) gebruik maken van gouvernements, binnenlandsche of particuliere postpaarden, gouvernement* of binn enlan dsche postpaarden vervangende, zullende hem dezen, zoo zij beschikbaar zijn, op vertoon van zijn exploit van dagvaarding of andere akte of legaal document van oproeping, worden verstrekt. Hij, door wierf of op wiens 'last de verstrekking plaats heeft, is verplicht daarvan op de in de vorige alinea bedoelde akte aanteekening te houden ; b. bij reizen over land bovendien in vijf centen per paal, zoowel voor de heenals voor de terugreis, hetzij de getuige reist met eigen, hetzij met huurof met gouvernements,binnenlandsche of particuliere postpaarden, gouvernements of binnenlandsche postpaarden vervangende, of met andere middelen, doch zonder stoomkracht; c. in ten minste drie en ten hoogste acht gulden verblijfkosten per dag, naar gelang van zijn rang en stand, over al de dagen, dat de getuige genoodzaakt is ten gevolge zijner oproeping buiten zijne woon- of verblijplaats te overnachten, met dien verstande, dat, tenzij de afstand minder bedraagt, en behoudens het geval van stremming  Tarief Eur. get. en desk. 207 der reis wegens van zijnen wil onafhankelijke omstandigheden, naar gelang van de wijze, waarop gereisd wordt, per dag ten minste dezelfde afstanden moeten worden afgelegd als voor het verkrijgen van aanspraak op daggeld door Europeesche ■ burgerlijke landsdienaren, zijn of zullen worden vastgesteld. Bij reizen langs binnenwateren of gedeeltelijk in stoomspoorvvagens gedeeltelijk met andere middelen van vervoer beoordeelt het hoofd van plaatselijk bestuur, door wiens gebied de getuige reist, in billijkheid, welke afstanden per dag kunnen worden afgelegd, en teekent dit aan op de akte van oproeping van den getuige. De helft der verblijfkosten wordt uitgekeerd voor den dag, waarop de getuige op zijne woon- of verblijfplaats terugkeert, zoomede voor reizen, die naar het oordeel der rechterlijke autoriteit, die begroot, zonder bezwaar op denzelfden dag heen en terug kunnen worden afgelegd. Geene aanspraak op schadeloosstelling wegens verblijfkosten kan worden gemaakt over de dagen, waarop de getuige aan boord van een stoom- of zeilschip nachtverblijf heeft moeten houden, tenzij hij aldaar in zijne voeding heeft moeten voorzien. - Art. 5. Voor de berekening van den afstand worden de officieele afstandwiiZfers gevolgd en, waar deze ontbreken, de opgaven van de hoofden van plaatselijk bestuur, door wier gebied dé getuige reist. Art. 6. De hoofden van plaatselijk bestuur teekenen op de akte van oproeping van den getuige al datgene, aan hetwelk bij de begrooting van het bedrag der  208 Tarief Eur. get. en desk. schadeloosstelling tot leiddraad kan strekken. De rang en de stand van den getuige, waarnaar de tegemoetkomingen krachtens de artikelen 3 en 4 behooren te worden berekend, worden beoordeeld door de rechterlijke autoriteit, die volgens artikel 7 de aan den getuige verschuldigde schadeloosstelling begroot. 'Art. 7. Voor zooverre de bepaling van het bedrag der vergoeding niet bij vonnis moet geschieden, wordt de aan den getuige toe te kennen schadeloosstelling begroot door de rechterlijke autoriteit, ten behoeve van welke de getuige is opgekomen, ingevolge daartoe door de bevoegde macht gedane oproeping. Is die autoriteit een college, dan geschiedt de begrooting door den voorzitterDe rechterlijke autoriteit, met de begrooting belast, kan zich, indien zulks niet reeds blijkt uit de in het vorig artikel bedoelde aanteekeningen, ten aanzien der door den getuige gebruikte vervoermiddelen doen voorlichten door de hoofen van plaatselijk bestuur, door wier gebied de getuige heeft gereisd. De rechterlijke autoriteit, die de schadeloosstelling van den getuige heeft begroot, zorgt, da* zij zoo mogelijk terstond tot het getaxeerd bedrag aan den getuige wordt uitbetaald uit de in artikel 8 bedoelde fondsen, c. q. met verrekening van het aan den getuige ingevolge artikel 10 verleend voorschot. Waar de dadelijke uitbetaling niet mogelik is, geschiedt de betaalbaarstelling na overlegging der begrooting, door den tot het afgeven van ordonnantiën of mandaten op 's Lands kas bevoegden ambtenaar.  Tarief Ëur. gefc. èri desk. 209' De autoriteit, die begroot heeft, is aansprakelijk voor alle afwijking of verkeerde toepassing der bepalingen van dit tarief, behoudens haar verhaal op den getuige, die meer dan hem rechtens toekwam, ontvangen heeft. In buitengewone gevallen, waarin de mildste toepassing van dit tarief niet in evenredigheid tot de gedane uitgaven zou staan, kan de rechterlijke autoriteit, met de begrooting der schadeloosstelling belast, door den Gouverneur-Generaal tot afwijking gemachtigd worden op haar daartoe door tusschenkomst van den Directeur van Justitie gedaan voorstel. Art. 8. (St. 1887-109.) Aan de griffiers van rechterlijke colleges en aan alleen rechtsprekende rechters, zoomede aan de rechters-commissarissen uit de raden van Justitie en aan de inlandsche ambtenaren van het Openbaar Ministerie kunnen naar gelang van de behoefte voorschotten worden verleend, ten einde aan de getuigen, zoo spoedig mogelijk na het afleggen hunner getuigenis en na de begrooting hunner schadeloosstelling, het bedrag daarvan uit de belaten. Bij de uitbetaling teekent de getuige de begrooting voor voldaan, en wordt dat stuk voorts met de akte van oproeoing en andere bewijsstukken bij de verantwoording van het voorschot overgelegd. De hierbedoelde voorschotten worden verantwoord op de wijze bij artikel 49 der comptabiliteitswet voorgeschreven. Art. 9. Rechtstreeks door den beklaagde opgeroepen getuigen kunnen tegenover dezen, wanneer hij in de kosten veroordeeld is, hunne aanspraak op schadeloosstelling doen gelden. Tn geval van verschil over het bedrag  210 Tarief Ëur. get. en desk. wordt dit, op daartoe door de meest gereede partij gedaan verzoek, door den in artikel 7 bedoelen ambtenaar begroot, overeenkomstig het bij de voorgaande artikelen vastgesteld tarief, en wordt die begrooting voorts voorzien van een executoriaal bevelschrift, dat op de minuut ten uitvoer kan worden gelegd. Door den beklaagde opgeroepen getuigen, wier schadeloosstelling in geval van vrijspraak door den rechter geheel of gedeeltelijk ten laste van den Lande wordt gebracht, verkrijgen die schadeloosstelling of dezelfde wijze als de getuigen, bedoeld bij artikel 1 van dit tarief. Art. 10. Aan den getuige wordt, indien hij zulks verlangt, door den tot het afgeven van ordonnantiën of mandaten op 's Lands kas bevoegden ambtenaar, een voorschot verleend op de door hem te maken reis- en verblijfkosten ten bedrage van vier-vijfde van het vermoedelijk bedrag, dier kosten, of, wanneer de reis langer moet duren dan eene maand, van vier-vijfde van. het over de eerste maand te goed te maken bedrag. Het bedrag van het voorschot wordt met datum en nummer van het mandaat op de akte van oproeping vermeld en bij de uitbetaling der schadeloosstelling verrekendDe ambtenaar, die het voorschot heeft verleend, doet daarvan terstond mededeeling aan de rechterlijke autoriteit, met de begrooting belast. Art. 11. (St. 1911-438.) Waar in deze ordonnantie wordt gesproken van getuigen, worden daar onder mede verstaan zij, die opgekomen zijn als deskundigen of als verdachten ingevolge artikel 46 van het reglement op de strafvordering.  Tarief Eur. gel. en desk. 211 Art. 12. (St. 1885-190.) Dit tarief is mede toepasselijk op officieren, adjudantonderofficieren en tot het leger behoorende Europeesche burgerpersonen. Europeesche militairen beneden den graad van adjudant-onderofficier hebben aanspraak op de navolgende tegemoetkoming : een onderofficier f 1.20 een korporaal of soldaat » 0.60 voor eiken dag dat hunne verschijning voor de rechterlijke autoriteit gevorderd wordt, en genieten voorts bij reizen, behoudens het bepaalde omtrent den afstand iq artikel 2 littera a eerste alinea, te water, vrijen overtocht, en te land, transportmiddelen, benevens marschvoeding of indemniteit daarvoor, volgens de militaire tarieven. Art. 12a. (St, 1885-190.) Indien op last van de bevoegde macht, niet tot het leger behoorende Europeanen of met dezen gelijkgestelde personen als getuigen of deskundigen verschijnen voor eene militaire rechterlijke autoriteit, is op hen dit tarief mede toepasselijk. Art. 13. Onder palen, in deze verordening genoemd, worden verstaan afstanden van 1507 Nederlandsohe ellen. Art. 14. Dit tarief is niet toepasselijk op gevangenen, hetzij preventieve, hetzij veroordeelde. Et. Deze ordonnantie treedt in werking: op Java en Madoera op 15 October 1884; in de bezittingen buiten Java en Madoera op 15 November 1884. En opdat enz.  Tarief Inl. gei. en desk. Ordonnantie van 7 September 1884, St. n° 143 -tot vaststelling van een tarief tot regeling der schadeloosstelling voor Inlanders of met dezen gelijkgestelde personen, in strafzaken als getuigen of deskundigen verschenen. IN NAAM DES KONINGS! De Gouverneur-Generaal van Nederlandsch-lndië, enz. Heeft goedgevonden en verstaan: I. (St. 1911-438.) Met intrekking der publicatie van 10 Mei 1851 (Staatsblad n°. 23) en der ordonnantiën van 17 September 1857 (Staatsblad n°. 84) van 1 Februari 1858 (Staatsblad n°. 15), voor zooverre betreft strafzaken, van 8 November 1866, 12 Juni 1874, 6 October 1876 (Staatsblad n°s. 120, 157 en 261) en der besluiten van 26 Februari 1865 n° 14 (Staatsblad n°. 18) en 20 Juli 1867 n°. 4 (Staatsblad n°. 96), vast te stellen het volgend tarief tot regeling der schadeloosstelling voor Inlanders en met dezen gelijkgestelde personen, die in strafzaken voor eene Europeesche of Inlandsche rechterlijke autoriteit zijn verschenen als getuigen dan wel als verdachten ingevolge iartikel 46 van het reglement op de strafvordering of wier diensten als tolken, deskundigen of het afnemen van den eed worden ingeroepen. Art. 1. (St. 1901-122, 1911-438.) Aan Inlanders en met dezen gelijkgestelde personen, die in strafzaken op last van eene bevoegde macht, zijn verschenen om voor eene rechterlijke autoriteit (daaronder niet begrepen de districts- en regent-  Tarief Inl. get. en desk. 213 schapagerechten op Java en Madoera) als getuigen gehoord te worden of als verdachten ingevolge artikel 46 van bet reglement op de strafvordering, wordt op hun verzoek eene schadeloosstelling verleend wegens reiskosten heen en terug — en verblijfkosten, zoo zij op een afstand van meer dan acht paal van de plaats, waar hunne verschijning gevorderd wordt, woonachtig zijn of verblijf houden. Gelijke schadeloosstelling wordt verleend aan getuigen, die met toepassing van artikel 48 alinea 4 van het reglement op de uitoefening der politie, de burgerlijke rechtspleging en de strafvordering onder de Inlanders en de daarmede gelijke gestelde personen op Java en Madoera en van het daarmede overeenstemmende voorschrift der reglementen op het rechtswezen in de verschillende bezittingen buiten Java en Madoera, recht hebben op reis- en verblijfkosten. Buiten het geval, bedoeld bij al. 2, hebben personen, die voor ambtenaren van gerechtelijke politie zijn verschenen tot het afleggen van voorloopige verklaringen of tot geven van inlichtingen, geene aanspraak op schadeloosstelling. Indien meerdere getuigen gezamenlijk hebben gebruik gemaakt van een niet publiek (particulier) vervoemiddel,kan de vergoeding wegens reiskjosten heen en terug slechts voor een hunner worden in rekening gebracht en geleden! De Gouverneur-Generaal is bevoegd om in buitengewone gevallen van het bepaalde bij alinea 3 af te wijken. Art. 2. (St. 1898-103, 1911-590.) Behoudens de bepaling van alinea 2 van artikel 9 bestaat de schadeloosstelling wegens reiskosten, bij reizen over land of  214 Tarief Inl- get. en desk. langs binnenwateren, mits zonder stoomkracht, in een bedrag van vijf cent voor eiken paal, dien de getuige verder woont of verblijf houdt dan acht paal van ie plaats, waar zijne verschijning wordt gevorderd ; bij reizen over zee of met stoomvermogen in het kostende der vracht voor de laagste klasse van passagiers. Wanneer de reis gedeeltelijk met en gedeeltelijk zonder stoomkracht wordt gedaan, wordt, behalve de kosten van vervoer met stoomtransportmiddelen,vergoeding wegens reiskosten toegekend over den geheelen afstand, welke boven acht palen niet met stoomkracht is afgelegd, berekend naar den maatstaf van vijf cents per paal. Het Hoofd van plaatselijk bestuur der woon- of. verblijfplaats van den getuige behoordeelt mede, indien zulks in en bijzonder geval noodig mocht zijn, in hoeverre de reis te land of te water en of zij geheel of gedeeltelijk met stoomtransportmiddelen moet worden afgelegd. Hiervan houdt hij aanteekening,of doet hij door het districtshoofd aanteekening houden op het exploit van dagvaarding of andere akte van oproeping, dan wel op een in deze en andere buitengewone gevallen aan den getuige bij diens vertrek uit te reiken reisbiljet. Art. 3. (St. 1903-3, 1911-590, 1913-662.) Behoudens de bepaling van alinea 2 van artikel 9 bedraagt de schadeloosstelling wegens verblijfkosten in verband met de plaatselijke omstandigheden eene som van ten minste dertig en ten- hoogste vijftig centen per dag, over alle dagen, dat de getuige genoodzaakt is ten gevolge zijner oproeping buiten zijn woon- of verblijfplaats te overnachten, met dien verstan-  Tarief Inl. get. en desk. 215 de, dat tenzij de afstand minder bedraagt en behoudens het geval van stremming der reis wegens van zijnen wil onafhankelijke omstandigheden, naar gelang van de wijze, waarop gereisd wordt, per dag ten minste dezelfde afstanden moeten worden afgelegd als voor het verkrijgen van aanspraak op daggeld door Europeesche burgerlijke landsdienaren zijn of zullen worden vastgesteld. Bij reizen langs binnenwateren of gedeeltelijk in atoomspoorwagens gedeeltelijk met andere middelen van vervoer beoordeelt het hoofd van plaatselijk bestuur, door wiens gebied de getuige reist, m billijkheid, welke afstanden per dag kunnen worden afgelegd en teekent dit op de in artikel 2 genoemde bescheiden aan. Daarop wordt ook door het hoofd van plaatselijk bestuur of door het districtshoofd der woon- of verblijfplaats van den getuige aangeteekend op hoeveel per dag hij, in verband met de plaatselijke omstandigheden aanspraak kan maken wegens verblijfkosten. De helft der verblijfkosten wordt uitgekeerd voor den dag, waarop de getuige op zijne woon- of verblijfplaats terugkeert, zoomede voor reizen, die naar het oordeel der rechterlijke autoriteit, die de schadeloosstelling begroot, zonder bezwaar, op denzelfden dag heen en terug kunnen worden afgelegd. Geene aanspraak op schadeloosstelling wegens, verblijfkosten kan worden gemaakt over de dagen, waarop de getuige aan boord van een stoom- of zeilschip nachtverblijf heeft moeten houden, tenzij hij aldaar zelf in zijne voeding heeft moeten voorzien.  216 Tarief Inl. get. en desk. lArt. 4. Voor de berekening van den afstand worden de officiee}e afstandwijzers gevolgd en, waar deze ontbreken, de afstanden, op de in artikel 2 genoemde bescheiden te stellen door de hoofden van plaatselijk beBtuur, door wier gebied de getuige reist, of door het hoofd van het district, alwaar bij woont of verblijf houdt. Art. 5. Voor zooverre de bepaling van het bedrag der vergoeding niet bij vonnis móet geschieden wordt de aan den getuige toe te kennen schadeloosstelling, c.q. met inachtneming der op zijn reisbiljet of andere bescheiden als bedoeld in artikel 2 gestelde aanteekeningen, begroot door de rechterlijke autoriteit, ten behoeve van welkie de getuige is opgekomen ingevolge daartoe door de bevoegde macht gedane oproeping. Is die autoriteit een college, dan geschiedt de begrooting door den voorzitter. De rechterlijke autoriteit, die begroot heeft, maakt den getuige bekend met het bedrag der schadeloosstelling waarop hij aanspraak heeft, en zorgt, dat die schadeloosstelling hem zoo mogelijk terstond wordt uitbetaald uit de in artikel 6 bedoelde fondsen, c.q. met verrekening van het aan den getuige krachtens art;kel 8 verleend voorschot. Waar de dadelijke uitbetaling niet mogelijk is, geschiedt de betaalbaarstelling na overlegging der begrooting, door den tot het afgeven van ordonnantiën of mandaten op 's Lands kas bevoegden ambtenaar. De autoriteit, die begroot heeft, is aansprakelijk voor alle afwijking of verkeerde toepassing der bepalingen van dit tarief, behoudens haar verhaal op den  Tarief Inl. get. en desk. 317 getuige, die meer dan hem rechtens toekwam, ontvangen heeft. In buitengewone gevallen, waarin de mildste toepassing van dit tarief niet in evenredigheid tot de gedane uitgaven zou staan, kan de rechterlijke autoriteit, met de begrooting der schadeloosstelling belast, door den Gouverneur-Generaal tot afwijking gemachtigd worden, op haar daartoe door tusschenkomst van den Directeur van Justitie gedaan voorstel. Art. 6- (St. 1887-109.) Aan de griffiers van rechterlijke colleges en aan alleen rechtsprekende rechters, zoomede aan dé rechters-commissarissen uit de raden van Justitie en aan de Inlandsche ambtenaren van het Openbaar Ministerie kunnen naar gelang van de behoefte voorschotten worden verleend, ten einde aan de getuigen, zoo spoedig mogelijk na het afleggen hunner getuigenis en na de begrooting hunner schadeloosstelling het bedrag daarvan uit te betalen. De rechterlijke autoriteit, voor wie de getuigen zijn verschenen, ziet zooveel mogelijk toe, dat elk behoorlijk het hem toekomend bedrag ontvangt. Na de uitbetaling certificeert die autoriteit op den specificatiestaat, dat de uitbetaling aan eiken getuige van het achter zijnen naam bekend gesteld bedrag heeft plaats gehad. De hierbedoelde voorschotten worden verantwoord op de wijze, bij artikel 49 der comptabiliteitswet voorgeschreven. Art. 7. Rechtstreeks door den beklaagde opgeroepen getuigen kunnen tegenover dezen, wanneer hij in de kosten veroordeeld is, hunne aanspraak op schadeloossteling doen gelden. In geval van verschil over het bedrag  218 Tarief Inl. get. en desk. wordt dit, op daartoe door de meest gereede partij gedaan verzoek, door den in artikel 5 bedoelden ambtenaar begroot, overeenkomstig het in de voorgaande artikelen vastgesteld tarief, en wordt de begrooting voorts voorzien van een executoriaal bevelschrift, dat op de minuut ten uitvoer kan worden gelegd. De door den beklaagde opgeroepen getuigen, wier schadeloosstelling in geval van vrijspraak door den rechter geheel of gedeeltelijk ten laste van den Lande wordt gebracht, verkrijgen die schadeloosstelling op dezelfde wijze als de getuigen, bedoeld bij artikel 1 van dit tarief. 'Art. 8. Wanneer zulks ter plaatse van vertrek noodzakelijk wordt geacht, kan de getuige door den tot het afgeven van ordonnantiën of mandaten op 's Lands kas bevoegden ambtenaar, een voorschot worden verleend tot een bedrag van viervijfde van het vermoedelijk, eindcijfer der te vorderen schadeloosstelling, of,. wanneer de reis langer moet duren dan e>ne maand, van vier-vijfde van het over de eerste maand te goed te maken bedrag. Het bedrag van het voorschot wordt met datum en nummer van het mandaat vermeld op de in artikel 2 genoemde bescheiden en bij de uitbetaling der schadeloosstelling verrekend. De ambtenaar, die het voorschot heeft verleend, doet daarvan terstond mededeeling aan de autoriteit met de begrooting belast. Art. 9. (SI. 1908-600, 1911-590.) Aan Inlandsen e vorsten en grooten van hoogen rans;, die niet zonder voorafgaande machtiging van den Gouverneur-Generaal als getuigen mogen worden opgeroepen, wordt eene schadeloosstelling toegekend,  Tarief Inl. get. en desk. 2*9 op denzelfden voet als aan getuigen van Europeeschen landaardTen aanzien van andere Inlandsche hoofden en grooten, van hoofden der met Inlanders gelijkgestelde bevolking, alsmede van Inlanders en met dezen gelijkgestelde personen, die naar het oordeel van het hoofd van plaatselijk bestuur hunner woonplaats wegens hunnen maatschappelijken rang en stand aanspraak kunnen maken op eene hoogere schadeloosstelling, dan die, bedoeld in de artikelen 1, 2 en 3 van dit tarief, stelt bedoeld hoofd de som vast, die zij als schadeloosstelling behooren te genieten, daarbij in achtnemende de door de Regeering ten opzichte van in dienst reizende Inlandsche landsdienaren vastgestelde of vast te stellen regelen met betrekking tot het hun toe te kennen daggeld en met dien verstande, dat de hun toe te kennen schadeloosstelling het krachtens de eerste alinea van dit artikel uit te ïeeren bedrag niet te boven mag gaanArt. 10. Inlaudsch» priesters en tot de met Inlanders gelijkgestelde bevolking behoorende personen, die met het afnemen van eenen eed belast zijn, genieten voor elke beëediging één gulden, doch nooit meer dan drie gulden voor eiken dag. 'Art. 11 (St. 1898-343.) Deskundigen en tolken genieten eene vergoeding van één tot die gulden voor eiken dag waarop hunne diensten als zoodanig worden gevor derd. Deze vergoeding wordt geregeld naar hunnen stand en rang en naar het gewicht hunner verrichtingen ter beoordeeb'nor der rechterlijke autoriteit, die met de begrooting is belast.  220 Tarief Inl. get. en desk. Art. 12. (St. 1898-343.) De in de beide vorige artikelen bedoelde personen genieten dezelfde schadeloosstelling wegens reis- en verblijf kosten, als bij dit tarief aan getuigen is toegekend en in de gevallen daarbij bedoeld. De begrooting en uitbetaling geschieden op dezelfde wijze als voor getuigen is bepaald. In bijzondere ■ omstandigheden kan de Gouverneur-Generaal inde gevallen,waarin geen schadeloosstelling wegens reisen verblijfkosten kan worden gevorderd een door Hem vast te stellen vergoeding daarvoor verleenen. Art. 13. Voor de verrichtingen, bedoeld bij de artikelen 10 en 11, wordt geene vergoeding ten laste van 's Lands kas toegekend aan personen, die éene vaste bezoldiging van bet Gouvernement genieten. Deze personen kunnen echter op schadeloosstelling wegens reis- en verblijfkosten overeenkomstig de bepalingen van deze verordening aanspraak maken, wanneer zij op eenen afstand van meer dan acht paal van de plaats, waar hunne verrichtingen gevorderd worden, gevestigd zijn. Art.14- (St-1885-1901.) Dit tarief is mede toepasselijk op de tot het leger behoorende Inlandsche of met dezen gelijkgestelde burgerpersonen. Inlandsche militairen hebben aanspraak op de navolgende tegemoetkoming : een onderofficier f 0-80 een korporaal of soldaat ...... » 0.40 voor eiken dag dat hunne verschijning voor de rechterlijke autoriteit gevorderd wordt, en genieten voorts bij reizen, be-  Vergoeding werkzaamheden desk houdens het bepaalde omtrent den afstand in artikel 2 eerste alinea, te-water, vrijen overtocht, en te land, transportmiddelen, benevens marschvoeding 01 indemniteit daarvoor, volgens de militaire tarieven. Art. 14a. (St. 1385-190.) Indien, op last van de bevoegde macht, niet tot het leger behoorende Inlanders of met dezen gelijkgestelde personen als getuigen of deskundigen verschijnen voor eene militaire rechterlijke autoriteit, is op hen dit tarief almede toepasselijk. Art. 15. Onder palen, in deze verordening genoemd, worden verstaan afstanden van 1507 Nederlandsche el. ,Art. 16. Dit tarief is niet toepasselijk op gevangenen, hetzij preventieve, hetzij veroordeelde. II. Deze ordonnantie treedt in werking: op Java en Madoera op 15 October 1884; in de bezittingen buiten Java en Madoera op 15 November 1884. En opdat enz. Ordonnantie van 12 October 1896 St. n° 198, houdende regeling der vergoeding aan deskundigen voor in strafzaken verrichte werkzaamheden. IN NA AM DER KONINGIN ! De Gouverneur-Generaal van Nederlandsch-lndië, enz. Heeft goedgevonden en verstaan': Te bepalen: Art. 1. Voor werkzaamheden, op last van de bevoegde autoriteit in Strafzaken verricht, hebben deskundigen, niet behoorende tot de in art. 5 genoemde per-  Vergoeding werkzaamheden desK. sonen, aanspraak op een vergoeding, naar hun rang en stamt en naar het gewicni hunner verrichtingen te begroeten doch voor iedere vacatie van drie uren niet te bovengaande: a. voor zooveel Europeanen en met dezen gelijKgesteiden betreft, /' 5. — en b. voor zooveel Inlanders en met dezen gelijkgestelden betreft, f 2.50. De eerste vacatie wordt geheel berekend, al is het onderzoek ook binnen den tijd van drie uren afgeloopen. Zoo de eindvacatie minder dan drie uren bedraagt, wordt voor ieder uur een derde deel berekend; de gedeelten van een uur komen niet in aanmerking. indien de deskundigen zich tot het verrichten van de hun opgedragen werkzaamheden van hunne woning moeten verwijderen, wordt hun een gelijke vergoeding toegestaan voor tijdverlies gedurende de heen- en terugreis, doch tot een maximum van f 12. ■ — daags voor Europeanen en daarmede gelijkgestelden en f 6.— daags voor Inlanders en daarmede gelijkgestelden. Geen vergoeding wordt genoten: 1°. voor de eedsaflegging; 2°. voor het overnemen der te onderzoeken voorwerpen of stukken j 3°. voor de indiening van het verslag of de geneeskundige verklaring. Art. 2. De vergoeding wordt begroot door de autoriteit, op wier last de werkzaamheden zijn verricht, aan den voet eener door den deskundige ingediende declaratie, van een onderteekening en een dagteekening voorzien, en behelzende een omschrijving van de verichtingen, zoomede een opgaaf van het aantal uren daaraan besteed-  Vergoeding werkzaamheden desk. 223 Is de in het vorig lid bedoelde autoriteit een college, dan geschiedt de begrooting door den voorzitter. Art. 3. De autoriteit, die de vergoeding heeft begroot, zorgt dat zij, zoo mogelijk terstond, tot het geschatte bedrag wordt uitbetaald: a. aan de Europeesche en met dezen gelijkgestelde deskundigen, uit de fondsen, bedoeld bij. art. 8 van het bij artikel I der ordonnantie van 7 September 1884 (Staatsblad n°. 142) vastgesteld tarief, gewijzigd bij de ordonnantie van 9 Juni 1887 (Staatsblad n°. 109); b. aan de Inlandsche en met deze gelijkgestelde deskundigen, uit de fonsen bedoeld bij art. 6 van het bij artikel I der ordonnantie van 7 September 1884 (Staatsblad n°. 143) vastgesteld tarief, gewijzigd bij de ordonnantie van 9 Juni 1887 (Staatsblad n°. 109). Waar de dadelijke uitbetaling niet mogelijk is, geschiedt de betaalbaarstelling, na overlegging der begrooting, door den tot het afgeven van ordonnantiën of mandaten op 's Lands kas bevoegden ambtenaar. Art. 4. De autoriteit, die begroot heeft, is aansprakelijk voor alle afwijkjing of verkeerde toepassing der bepalingen van dit tarief, behoudens haar verhaal op den deskundige, die meer dan hem rechtens toekwam, ontvangen heeft. In buitengewone gevallen, waarin de toekenning van het in art. 1 gesteld maximum niet in evenredigheid zou staan tot den omvang of het gewicht der verrichte werkzaamheden, kan de autoriteit door den Gouverneur-Oeneraal tot afwijking  224 ' Vergoeding werkzaamheden desk. gemachtigd worden op haar daartoe door LusschenU(omst van den Directeur van Justitie gedaan voorstel. Art. 5. tieen aanspraak op vergoeding hebben: i". personen in actieven dienst, een doorgaanae bezoldiging of doorgaande inkomsten uit 's .Lands kas genietende; 2'. zij, die uit 's Lands kas een nonactiviteitstraktement, wachtgeld of onderstand genieten; 3°. personen, die ofschoon zich niet in 's Lacds dienst bevindende, nochtans uit eenigen hoofde een vaste toelage uit 's Lands kas genieten. In buitengewone gevallen is de Gouverneur-Generaal bevoegd aan de in het vorig lid bedoelde personen voor verrichtingen in strafzaken van bij zonderen omvang of van groot gewicht een vergoeding toe te kennen tot een bedrag, in elk bijzonder geval door Hem,met inachtneming van de bepalingen van dit tarief, vast te stellen. Art. 6. Voor werkzaamheden, ten verzoeke van den beklaagde verricht, kunnen deskundigen tegenover dezen, wanneer hij in de kosten veroordeeld is, hunne aanspraak op vergoeding doen gelden. Ingeval van verschil over het bedrag wordt dit, op daartoe door de meest gereede partij gedaan verzoek, door den in art. 2 bedoelden ambtenaar begroot, overeenkomstig de bepalingen van dit tarief en wordt die begrooting voorts voorzien van een executoriaal bevelschrift, dat op de minuut ten uitvoer kan worden gelegd. Wanneer ingeval van vrijspraak de vergoeding voor werkzaamheden van deskundigen ten verzoeke van den beklaagde  Vergoeding werkzaamheden desk. 225 verricht, door den rechter geheel of gedeeltelijk ten laste van den Lande wordt gebracht, verkrijgen deze de vergoeding op dezelfde wijze als deskundigen, ■ bedoeld bij art. 1 van dit tarief. •Art. 7. De deskundige, die tot het verrichten van de hem opgedragen werkzaamheden, in deze ordonnantie bedoeld, zich van zijn woonplaats moet verwijderen, heeft aanspraak op vergoeding van reis- en verblijfkosten op den voet van de tarieven, vastgesteld bij de ordonnantiën van 7 September 1884 (Staatsblad n°". 142 en 143), zooals zij sedert zijn of zullen worden gewijzigd en aangevuld. Art. S. Onder deskundigen in den zin van art. I worden niet gerekend tolken en translateurs. De voor hen geldende bepalingen blijven gehandhaafd. Art. 10. De bepalingen dezer ordonnantie zijn toepasselijk op declaratiën voor verrichtingen in strafzaken, door deskundigen vóór hare inwerkingtreding ingediend, mits binnen den termijn van achttien maanden na den aanvang van het jaar, waarin de begrooting der declaratiën heeft plaats gehad. Art. li. Deze ordonnantie treedt in werking op den dag van haar afkondiging- ÏO*  226 Register. REGISTER N B. De cijfers zijn die van de artikelen van het Reglement op de Strafvordering tenzij het tegendeel blijkt. A Aandeelen in boeten en verbeurd verklaringen. 338 noot., 353. Aanhouding. Aanhouding en voorbrenging. 26, 187d, 423 (2). Voorloopige aanhouding, 18a, 38, 40, 62, 70 (2), 72, 77, 86 v., 107a, 155, 187e sub B, 409b, 409c. 409d, 409e; BI. 194 art. 11. Aanhouding na schorsing der voorloopige —. 360e. Aanhouding van poststukken. BI. 177 v. Aanmerkingen op de behandeling. 197(2). Zie ook 332a (3). Aanwijzingen. 386 v. Abolitie. 390. Adviseur. 166, 171, 174 (1) sub 3. Afschriften. 419 v. Afstandwijzer. BI- 207 art- 5; 215 art. 4Afwezend gebleven beklaagden. 209 v. Algemeene politie. Bevoegdheid tot opsporing. 2 sub 1, 3. Gebied waarvoor zij zijn aangesteldBi. 181.  Register. 227 Ambtseed. BI. 184 art. 7. Ambts- of beroepsgeheim. 34, 48, 148. Amnestie. 390. Arrest. Zie vonnis- Assistent-resident. 2 sub 2, 3, 20. B Beklaagde. Afwezend gebleven —. 209 v., 224 v. Buiten staan. 152. Delegatie van verhoor. 76a. Gevolmachtigde. 180, 189, 193Naam, woonplaats enz. 79, 107, 129. 174 (1) sub 1. Niet-verschijning. 51 (4), 75, 107 (5), 217, 223- Laatste woord. 162, 185, 297 (2) sub 4°. Indachtigmaking recht tot revisie. 173, 282 v. Strikvragen. 84. Vertoon stukken van overtuiging. 153. Verhoor. 46, 62. 71, 73 v., 76a, 81. 15«S, 159 v., 178b, 184, 187. Vraagrecht. 141. Verzet tegen rechtstreeksche dagvaarding. 178b. Verzet tegen summiere behandeling. 187c- Aanwezigheid bij de uitspraak van het vonnis. 172. Overleden —. 360, 391 v., 399. Verstoring der orde. 161. Weigering te antwoorden. 160. Reis- en verblijfkosten. 46 : BI. 210 art. 11, bl. 212 art. 1. Bekentenis. 383. Beleedigde partij. 163, 174 (2) sub 5, 193, 197 (1) sub 2, 222, 302e, 352 (2). Belofte. Bl. 182 v. Benoeming Rechter-Commissaris. 41, 42. Beraadslaging. 166, 198.  228 Register. Beroepsgeheim. 34, 48, 148. Berusting. 173, 188, 284. Beschikking van rechtsingang. 71, 79, 8u. Beslag. Bij het vooronderzoek. 26, 30 v., 39, 91v. Bij fiscale overtredingen. Bl- 173 art. 2La tot een spoor— of tramweg behoo- rende gebouwen en wagens- Bl. 173 v. Bij opiumcvertredingen. Bl. 175 v. Van brieven aan de post toevertrouwd. Bl. 177 v. Bewaarder van in — genomen goederen. Bl. 201 art, 18. In —1 genomen voorwerpen van onbekende eigenaren. Bl. 189. Bevestiging- Bl. 182 v. Bewijs. Algemeene bepalingen. 370 v. Aanwijzingen. 386 v. Bekentenis. 383 v. Getuigenbewijs. 375 v. Schriftelijke bescheiden. 380 v. Visa reperta. Bl. 187. Opium-verklaringen. Bl. 187. Brievengeheim. Bl- 177 v. c Cassatie. Vatbaarheid. 223 (2), 267, 303. Afdoen tén principale. 326. Beslissingen. 323 v. Cassatie in het belang der wet. 330 v. Memorie tan —. 316 v. Nieuw onderzoek. 326 (2), 327 (2), 329. Procedure. 313 v. Rapporteur. 321, 322' Termijn. 314. Cipier, 89, 362 V. Controleur voor de politie. 2 sub 1°, 3. Curateele van den bekl. 397. '  Register. 229 D Dagvaarding. 118 v., 177 v., 422. Beteekening der —. 119, 178a, 178b, 179, 210. — door aanplakking. 178a (3), 210 (2;, 423 (3). — bij summiere behandeling. 187e sub A 3°. Termijn van dagvaarding. 117, 128, 179. Termijn van verzet tegen —. 178b. Desapohtie. Bl. 181 art. 2 (2). Deskundigen. 35, 36, 37, 83, 241, 294 (4), 296 (2), 380, 382; Bl. 203 v.; 212 v., 210 art. 11; 221 v. Deurwaarder. 422 v.; Bl. 198 art- 11 v. Doofstom. 157. Doodstraf. 339, 400. Dood van den verdachte. 390 en de noot. 391 v. Dood van den veroordeelde. 399. E Eed. — van getuigen. 48, 81, 135, 375, 379. — van deskundigen. 36, 83, 382. — van Japanners. Bl. 184. Eedsregeling. BI. 182 v. Loon voor het afnemen van den —. Bl. 219 art. 10. Beëediging van schriftelijke verklaringen enz. 381. Beëedigde politie-ambtenaren. Bl. 181 art. 1 (2). Ambtseed. Bl. 184 art. 7Exceptie. 130, 179, 313. F Fiseale overtredingen. 391 v.; Bl. 172 v.; 177 art. 1.  Register. G Gelboete- 16" en de noot, 168 en de noot, 391 v., 410 en de noot. Gerechtelijke instructie. 66 tot 126. Vordering tot — 66. Beslissingen van den rechter. 66 (3), 67 v., 71, 79, 80. Verzet, 72. Verklaring beklaagde. 73,74,75,76,81,84. Voorloopige aanhouding beklaagde. 77, 86 v. Last tot voorl. hechtenis. 71, 86 v. 107. Vraagrecht openb. min. 45, 82. Afwezigheid van beklaagde. 90. Huiszoeking. 91 v. Plaatselijke opneming. 96. Nieuwe bewijzen. 112, 113Non bis in idem. 112. Aanvulling van het onderzoek. 69,98,103. Opvragen der stukken door proc.-gen. 101. . Requisitoir openb. min. 101 (1), 102. Raadsman. 100 (2), 101 (2). Memorie. 101 (1, 2). Geen voldoende bezwaren. 68, 69, 105. Geen strafbaar feit- 68, 105. Overtreding. 70, 106. Onbevoegdheid. 67, 104. Verwijzing naar de terechtzitting. Zie onder Verwijzing. Zaken zonder instructie. 177 v. Gerechtskosten. Zie onder Kosten. Geschriften-onderzoek. 34, 92. Getuigen. Algemeene vragen. 139. Bevoegdheid. 48, 145, 147, 149, 375. Oproeping. 422, 423, 187b, 187e sub A. Bij afgelegen woonplaats. 57, 58, 59, 60, 132, 329. 230  Register. 231 Verplichte verschijning. 51, 52, 56> 81, 133 v. Medebrenging door de openbare macht. 51, 134 (2); Bl. 198 art. 11. Nieuwe getuigen. 158Kosten der dagvaarding. 144. Verplichting den eed af te leggen. 48, 81, 136, 139; Bl. 183 art. 4. Weigering getuigenis af te leggen. 51, 53, 54, 81, 136. Beëediging- 48, 81, 139, 375 , 397; Bl. . 182 art. 1 v. Verhoor in de woning. 56. Verschooning. 145, 148. Niet toegelaten. 147, 149. Verhindering te verschijnen. 56,132,135. Delegatie van getuigenverhoor. 57, 58, 61, 132, 329. Gouverneur-Generaal. 413. Inlandsche vorsten en grooten. 414. Overleden getuigen. 132. Proces-verbaal van het verhoor- 49. 50. Getuigenlijst. 131, 183 sub 1°. Getuigenverhoor. 139, 141, 142, 143. Strikvragen. 84. Buiten staan. 151. Doofstomme getuigen. 157; Bl. 183 art.3. Valsche verklaring. 61a, 155 v. Maatregelen van orde. 138, 139, 143, 150. Getuigenbewijs. 375 v. . Schadeloosstelling. 55, 144; Bl. 209 art.9 217 art. 7. Zie bij Tarief. Verbaliseering der getuigenverklaring. 176 (2, 3). Voortzetting van het onderzoek. 140. Getuigenverhoor in de revisieprocedure 294 (4), 297 (3). Gevangenissen. 18a, 62, 79, 361 v. Toezicht op de — 367. Gevolmachtigde. 32, 180, 181, 185, 186, 198, 284, 386 (3), 314, 412.  232 Register. Geweldadige dood. 36. Gewone procedure. 177 v. Gratie. 334, 334a- Griffier. 45, 129, 131, 173, 176, 181, 189 v., 284 v., 286, 302g, 314, 332a, 334 'v., 340: Bl. 193 art. 3. Gijzeling. Zie bij Lijfsdwang. H Handhaving der orde. 126, 161, 254 v. Hechtenis. Zie Voorloopige hechtenis. Heeterdaad. 24 v., 31 v., 187, 250. Herhaling. 168. Herkenning van veroordeelden- 227 v. Heropening van het onderzoek. 295 y., 209, 326 v. Herroeping der aanteekening van revisie. 289, 332a. Hoofd van gewestelijk bestuur. 2, 3, ty). 31, 57, 258, 259; Bl. 172, 175. Hoofd van plaatselijk bestuur. 2, 3, 20. 57, 86, 90, 93, 178a en b, 259; Bl. 172, 175. Hooger beroep. Vatbaarheid voor --. 188,230,281,282 (2) Aanteekening van —. 189. Indiening van memories. 191. Opzending stukken. 190. Procedure. 192 v., 197. Rapporteur. 192, 194. Register. 189. Beslissingen. 195a, 196. Termijn. 189. — van overtredingszaken bij Inl. rechtbanken. 197. Aanmerkingen. 197 (2). Hooggerechtshof. Procedure in eersten aanleg. 247 v. Procedure in zaken van afwezend ge bleven beklaagden. 226 v.  Register5. Procedure in hooger beroep. 188 v. Revisie-procedure. 282 v. Cassatie-procedure. 303 v. Huiszoeking. 31, 32, 91 v.; Bl. 172 v. Hulpofficier. 20 v., 26, 38, 40; Bl. 177 art l. I Inbeslagneming van voorwerpen. Zie bij Beslag. Inlandsche vorsten enz. 414 ; BI. 218 art. 9 (2). Inlandsche getuigen en deskundigen. Zie bij Tarief. Inlandsche priesters. Bl. 219 art. 10. Inlander. 61a, 155, 258; Bl. 172, 176 (art.4) Inroeping der gewapende macht. 15,75,87Instructie. Zie Gerechtelijke instructie. J Jurisdictiegeschillen. 260 v. K Kennisgave van gepleegde misdrijven.6,7. Klacht. 8,10, 11. Kosten. 10, 174 (1) sub 6, 144, 220, 234 (3), 305, 353, 354, 411, 412; Zij ook bij TarievenKrankzinnigheid. 396, 399 (2), 400. Kracht van gewijsde. 332a. L Laatste word, 162, 185, 297 sub 4. 's Lands middelen en pachten. Zie bij Fiscale overtredingen. Lijfsdwang. 53, 81, 136, 219, 360d; Bl- 198 art. 11. §33  234 Register. M Misdrijven buiten 's lands gepleegd. 13. N Nietigheid. 71 (4), 118 (3), 178 (2), 178a, 302, 302a, 302b, 302d, 304 v. Nieuwe bezwaren. 112 v. Non bis in idem. 289, zie ook 324 en 112. Niet-ontvankelijkheid der strafvordering. 187e sub E. O Officier van justitie. Aanhouding poststukken. Bl. 177 v. Algemeene bepalingen. 9 v., 27 vBevoegdheid. 12, 13. Verhouding tot den proc.-gen. 1, 14, 16, 110 v. Huiszoeking. 27 v., 31 v., 91 v.; Bl.172 v. Onderzoek landgerechtzaken. 9, 19 bis. Ontdekking op heeterdaad. 27 v. Plaatselijk onderzoek. 27, 96. Uitvoering rechterlijke bevelen- 17; Bl. 179 art. 4. Tenuitvoerlegging van vonnissen. 338. Verzet. 44, 72, 110, 114, 188 (2). Voorloopige aanhouding. 18a, 40. Voorloopige informatien. 44. Toezicht op de gevangenissen. 367. Vraagrecht. 45, 82, 142. Onbekende woonplaats. 90, 119, 178a, 210. Onbevoegdheid. 12, 67, 104, 130, 186, 302a (2) . Ontdekking op heeterdaad. 24 v-, 31 v., 187, 250. Ontslag van rechtsvervolging. 169 (2). Ontvluchte beklaagden. 209 v. Openbaar ministerie. Zie Officier van justitie.  Register. 235 Opium verklaringen. Bl. 187. Opiumovertredingen. Bl. 172 v., 175. Oproeping van getuigen en desk. 187e sub A, 422, 423; Bl. 207 art. 5 (3), 6; 214 art. 2 (4), 216 art- 6. Opschudding ter terechtzitting. 254 v. Zie ook 161. Opschorting. 360h. Zie bij Schorsing. Overtredingen. 65, 70, 106, 177 v-, 180, 193. Opzending examinatiezaken. 332a (3). P Papieronderzoek. 34, 92; Bl. 175 art. 1. Plaatselijke opname. 27, 96. Politie. Zie Algemeene politiePoststukken. Bl. 177 v. Praejudicieel geschil. 409. Practizijn. 101, 120 v., 180., 191, 297, 316, 412. Procureur-Generaal. 16, 101, 111, 249 v. 278, 279. Proces-verbaal van nasporing. 90. Proces-verbaal der terechtzitting. 173, 176, 182, 187e sub A en F. Proces-verbaal bij valsche getuigenverklaring. 155. R Raadpleging- 164 v., 183, 195, 291, 298, 323. Raadsman. 101, 120 v-, 180 v., 297 (2) sub 2, 412. Rechter-Commissaris. Aanhouding poststukken. Bl. 177 v. Benoeming. 41, 42, 43. Bevel tot voorl. aanhouding. 62, 77. Dagvaarding en verhoor der getuigen 46 v., 81, 84. Delegatie van verrichtingen. 57 v., 76a, 93. Huiszoeking. 91 v.  Re gis tel'. Onbevoegdheid. 127. Onderzoek. 44 v. Plaatselijke opname. 96. Toezicht gevangenis. 366 v. Verbaliseeren van verklaringen. 48, 49, 50. Verhoor in de woning van den getuige. 56. Verhoor van den verdachte. 46, 51, 62, 71 (4), 73 v., 81, 178b. Rechtsdag. 117, 128, 179. Rechtsingang. 66 v., 71 v-, 79 v. Rechtspleging. In misdrijfzaken met instr. 126 v., 247, 253. In misdrijfzaken zonder instr. . en in overtredingszaken, gewone behandeling, 177 v-, Als boven,summiere behandeling. 187 v. In eersten aanleg voor het Hooggerechtshof. 247 v. In revisiezaken. 282 v. In cassatie. 303 v. In zake aanhouding van poststukken. Bl. 177 v. In zake afwezend gebleven beklaagden- 209 v. In zake herkenning van veroordeelden. 227 v. In jurisdictiegeschillen. 260 v. In zake schending van den eerbied aan de openbare macht verschuldigd.254v. In zake van valschheid. 231 v. In zake valsche verklaring. 155. Regeling van rechtsgebied. 260 V. Register. Gevangenisregisters. 362 v. — van strafzaken. 418Revisie. Vatbaarheid van het vonnis voor —. 53, 230.  Register. 237 Bevoegdheid tot aanvrage van —. 283. Revisie alleen van het geheele vonnis. .282. Berusting. 173, 284. Verklaring van revisie. 284, 285, 286 v. Termijn. 284, 285. Herroeping der verklaring. 173, 289. Opzending der verklaring. 173, 289. Opzending stukken. 290Inzage der stukken door beklaagde. 291. Memories. 292. Herstel van verzuimen. 293. Wijziging der telastlegging. 294. Heropening van het onderzoek. 295 v. Verzuimen in het onderzoek. 301. Nietigheid. 302, 302a. Voeging en splitsing. 300. Vrijspraak. 299. Beslissing in —. 302b rMotiveering. 302e. Zekerheidstelling. 360c, 360e, 360f. Toezending uitspraak. 302g. Strafplaatsaanwijzing 302h. S Samenhangende misdrijven. 108 v., 300. Samenloop van misdrijven. 167 (3). Schending van de eerbied aan de openbare macht. 254 v. Schending van bepalingen. 304. Schennis van vrijwillige bewaargeving. 10Schorsing. — de strafvervolging. 409. — van vonnissen en arresten. 356 v. — der tenuitvoerlegging van vonnissen. 334 (2), 334a, 336, 337: Schorsing der voorloopige aanhouding of hechtenis. WhiJrHngcri voor schorsing vatbaar. 360a (1).  238 Register. Voorwaarden. 360a, 360b. Zekerheidsstelling. 360 (4, 5). Bevoegde rechter. 360g (1). Wijze van behandeling. 360g (2, 3). Opheffing der schorsing- 360c, 360d. Ontheffing van de zekerheidsstelling, 360f. Uitvoerbaarheid van de beschikking waarbij — is verleend. 360g (4). Vervallenverklaring der zekerheid- 360d. Aanhouding van den verdachte. 360e. Opschorting. 360h. Schriftelijke bescheiden. Bewijskracht. 132, 380, 413 (3). Beëdiging. 381. — van deskundigen. 382. Visa reperta. Bl. 187. Opiumverklaringen- Bl. 187. Secretaris der residentie. 57. Splitsing van zaken. 300. Strafbepalingen. 107, 174 (1) sub 4. Strafplaatsaanwijzing. 302h, 343Straftijd. 346. Strafvervolging in fiscale zaken. 391 v., 399. Strikvragen. 84. Stukken van overtuiging. 26 (2), 30 v.. 153, 170, 174, 184, 225 , 244; Bl. 192 v. Summiere behandelingVatbaarheid der zaak voor —. 187. Procedure. 187a, 187b, 187e. Verzet. 187c. Aanhouding en voorbrenering. 187 d. Dagvaarding. 187e sub A. Uitstel. 187e sub C en D. Niet-ontvankelijkverklaring van de strafvordering. 187e sub E: Vonnis in het proces-verbaal der terechtzitting. 187e sub F.  Register. 839 T Tarief in strafzaken. Griffierechten. Bl. 194 art- 1 v-, 196 art. 7, 203 art. 23. ■ Loon deurwaarder. Bl. 197 art. 8 v., 203 art. 23. Bekendstelling der kosten. BI. 196 art.3, 198 art. 10. Begrooting der kosten- Bl. 196 art. 6, 202 art. 21. Loon getuigen. Bl. 201 art. 17. Loon bewaarders. Bl. 201 art. 18. Tarief Europeesche getuigen en deskundigen. Algemeene bepaling. Bl. 204 art. 1. Vervoerkosten. Bl. 204 art. 2 v. Verblijfkosten- Bl. 206 art. 4 sub c. Gegevens voor de begrooting. Bl. 207 art. 6. Begrooting. BI. 208 art, 7. Voorschot. Bl. 210 art. 10. Uitbetaling. BI. 208 art. 7 (4,5), 8. Militairen. Bl. 211 art. 12Voor militairen rechter. Bl. 211 art. 12a. Getuigen a decharge. Bl. 209 art. 9. Tarief Inlandsche getuigen en deskundigen. Algemeene bepalingen. Bl. 212 art. 1. Vervoerkosten. BI. 213 art. 2Verblijfkosten. BI. 214 art. 3. Begrootins. BI. 216 art. 5 (1, 2, 5, 6) Voorschot. Bl. 218 art. 8. Uitbetaling. Bl. 216 art. 5 (3, 4). 6. Inlandsche vorsten en errooten- Bl. 218 art. 9 (1). Inlands^e hoofden en Inlanders van ^rang 0f stand. Bl. 218 art. 9 (2). G°tmn-en decharge. BI. 217 art 7 Inlandsche militairen. Bl. 220 art. 14 Voor militairen rechter. Bl. 221 art 1'a  240 Register. Loon voor eedsafneming. Bl. 10, 12, 13. Loon deskundigen. Bl. 11, 12, 13. Loon tolk. Bl. 11, 12, 13. Tarief voor werkzaamheden van deskundigen. Vacaties. Bl. 221 art. 1. Verblijfkosten. Bl. 222 art. 1 (4). Reiskosten- BI. 225 art. 7. Begrooting. Bl. 222 art. 2, 3, 4. Geen aanspraak op vergoeding. Bl-223 art. 5. Werkzaamheden ten verzoeke van beklaagde verricht. Bl. 224 art. 6. Telastlegging. — in misdrijfzaken met instructie. 79, 107, 118, 154. in misdrijfzaken zonder instructie en in overtredingszaken. 178. — bij summiere behandeling. 187e sub A. Wijziging der —. 154, 294. Tenuitvoerlegging. Kracht van gewijsde. 332, 332a. Zie ook 189 (6). Autoriteit met de — belast. 338. Schorsing door gratieverzoek. 334, 334a, 336, 337. Tijdstip der —. 333, 335, 336. — van de doodstraf. 339 v. — van meerdere straffen. 344. Strafplaatsaanwijzing.343; zie ook 392h. Definitie van « dag » en « maand »• 345. Ingang straftijd. 346. — der veroordeeling in de kosten.347.— Verbeurdverklaring- 353. — van de veroordeeling tot schadevergoeding ten behoeve der beleedigde partij. 354 (l). — van rechterlijke bevelen- 17. — van bevelen van voorloopige aanhouding of voorloopige hechtenis- 86 v., 409c, 409e.  Register. 241 Tolk. 156, 157; Bl. 319 art. 11; Bl. 225 art. 8. Transactie. 410. U Uitspraak. 165, 171 v., 183. Uitstel. 140, 154, 182, 187e sub C Uitleveringskosten. Bl. 202 art- 22. V Valsche verklaring. 61a, 81, 155. Valschheid. 231 v. Procedure. 232 v. Waarmerking van het valsche stuk. 231, 235, 239, 243, 246. Verplichting tot afgifte. 234,236,237,238. Stukken van vergelijking. 235, 236, 238, 244. Deskundige. 241, 242. Verbeurdverklaring. 353, 391 v. Verdachte. Zie bij BeklaagdeVerjaring. 401 v., 407. Exceptie van verjaring. 313. Vernietiging en onbruikbaarmaking van voorwerpen. 170, 225. Verschooning des rechters. 276 v. Verstek. 182, 188, 197, 217 v., 226. Verwijzing naar den bevoegden rechter. 67, 104, 186. Vervolging van misdrijven buiten 's lands gepleegd. 13. Verwijzing naar de terechtzitting 71, 107 128, 179. Verzegeling van in beslag genomen voorwerpen- 33. Verzet. 72, 11Ö, 131, 135, 178b, 187c 188, 219 v., 221, 226, 251. Verzuim van vormen. 304. Verzuimen. —1 in de stukken. 293. u  Register. — in het onderzoek. 295, 301. Visum repertum. 36, 37; Bl. 187. Voeging. 108 v., 163, 300. Vonnissen en arresten. Inhoud. 174, 416. Onderteekening- 174 (1) sub 7 en 8, 175. Uitspraak van het vonnis. 171 v. Vonnis in summiere zaken. 187e sub F. Tenuitvoerlegging. 332 v. Zie bij Tenuitvoerlegging. Afschriften of uittreksels. 419; Bl. 194 art. 1. Minuten. 417. Verloren gegane --. Bl. 188. Voorloopige hechtenis. Uitvaardiging van een bevel, tot —.67 (2), 71, 72 (6), 77 (2), 104 (3), 107 3, 5), 167 (2), 169 (3), 187e sub B, 302c, 409a. Opheffing- 67 (2), 70, 106 (2), 107 (3, 4), 167 (2), 169, 187e sub E, 189 (5), 409a. Duur der geldigheid. 107a, 409e. Tenuitvoerlegging van het bevel. 86 v,, 409c; Bl. 194 art. 11. In vrijheidstelling van den verdachte; 67 (3), 107a (2), 409b. Beslissingen in het vonnis. 174 (1) sub 9, 183 sub 2, 3. Met redenen omkleed. 409d. Schorsing van een bevel tot —. 360a v. Zie ook bij, Schorsing, Bij afwezend gebleven beklaagden. 211, 215- Voorloopige informatien. 44 v. Voorschot getuigengelden. Bl. 209 art. 8; Bl. 210 art. 10; bl. 217 art. 6; bl. 218 art. 7. Voortzetting van het geding tegen erfgenamen of curator- 391 v., 397 v. Vrijspraak. 144, 169, 173, 283, 299, 389. 242  Register. 243 W Wraking van rechters. 268 v. Wijziging der telastlegging. 154, 294. Wijzigingen in het Reglement op de Strafvordering. 168. z Zekerheidsstelling. 360a v. Zondag. 424. Zwangere vrouw.. 400,