OVER BOLLANDS JEEKENEN DES TIJDS" Een critische beschouwing van Prof. G. J. P. J. Bolland's academische les van 28 September 1921 H. DONKERSLOOT „Ieder ding heeft twee handvatsels, één waarmee het gedragen kan worden, een ander, waarmee het niet gedragen kan worden. Indien uw broeder U onrecht doet, vat het dan niet op van dien kant, dat hij onrecht doet (want het is het handvatsel, waaraan het niet gedragen kan wórden)* maar liever van dien kant, dat hij uw broeder is, dat gij samen opgevoed zijt, en gij zult de zaak daar aanvatten, waar ze draaglijk is." EPICTETÜS. ROTTERDAM RP('AN HENGEL '''I92B& 7 nigen, de Shylocks nog niet zijn uitgestorven. Lessing schreef toch ook zijn Nathan de Wijze. Al is het waar, dat de Joden „door hunne drukheid, onbescheidenheid en opzichtigheden „voor ons anderen van zelf hun hinderlijke eigenschappen „hebben", óf het waar is, ook al zijn we in staat wel in ons land zulk een Jood aan te wijzen, die met zijn „gave van democratische opruierij de gemoedelijkheid der Europeesche samenleving niet vermeerdert", dat de Jood „geboren splijtzwam, spelbreker en vredestoorder, omwentelaar en anarchist" moet genoemd worden, wij zouden het eenzijdig vinden en daarom onrechtvaardig, om zulk een vonnis over den Israëliet uit te spreken, al gelooven wij, dat de Violiers door „hun handel" geen verfijning hunner consciëntie deelachtig worden. Zeker, het ontbreekt den „democraat" nog al te veel aan „gevoelvolle voorstellingen der oude overtuigingen", waardoor het „de volksgrondslagen mist van recht, rechtvaardigheid en goede zede", maar de hoogleeraar spreekt weer van „demo-\ cratie", en onbillijk wordt het weer en onjuist, om het begrip \ democratie te gebruiken waar de eenzijdige en laagstaande ) I democraat bedoeld wordt. „De menigte zou te 'verstandig' zijn toegesproken" en de „onomwonden verstandige voorlichting der menigte, die niet „zonder misverstand gelezen wordt of aangehoord, wordt „voor het gemeene, van eigenbelang vervulde gemoed, aanleiding tot verwoesting van het gemeenschappelijk wensche„lijke en heilzame". Dit is weer de onverstandige voorlichting van den demagoog, die geen rekening houdt met het onrijpe intellect van den arbeider, wiens „principe" ontstaat in dé met rook gevulde gehoorzaal en die zonder inzicht naschreeuwt, wat de verhitte spreker hem toeschettert. Ernstige en oordeelkundige volksontwikkeling moet voorafgaan aan die „verstandige voorlichting", en zeker is het, dat de beschaafde menigte zonder „plichtsgevoel moet verwilderen". En onze erkenning is een bekentenis als wij toestemmen, dat de „volksschool, vrijheid van drukpers en vrijheid van „vereeniging en vergadering tot oorzaken geworden zijn eener „verkankering, die alle gemoedelijken, voor de geheele natie „geldigen, gemeenschapszin uit de gemoederen der menigte „heeft doen verdwijnen". Ja, de volksschool heeft weinig oft niets gedaan tot geestelijke verheffing van de volksklasse, omdat in de opvoeding de moreele en godsdienstige elementen ont-A , 1$ braken: ze was eenzijdig, materialistisch en intellectualistisch, \\\y^ maar Bolland, het is ook een teeken des tijds, dat een Foerster, | een Ellen Key, een Montessori ons de wegen wijzen naar een opvoeding en een onderwijs, die moeten leiden tot zelf- J, ontplooiing, tot harmonische ontwikkeling der menschenziel. \ Met die elementen willen wij de volksschool weder doen f herleven, het liefdebeginsel er in aankweeken. Wij stemmen.toe, ons volk is nog niet rijp voor vrijheid/ van drukpers, voor vrijheid van vereeniging en vergadering, zoolang het meent, dat vrijheid ongebondenheid is. De volks- 8 school moet en zal worden een godsdienstige, hierop gegrond, het ware geloof is het geloof in de liefde. En toch, al is ons volk ruw, in de ruwheid ligt de schoonheid besloten: het oog des beeldhouwers, dat dcor het grove marmerblok heenziet, ontwaart een slapenden engel en zijn kunstvaardige hand vaagt weg, wat haar bedekt. Zoo woont in iedere menschenziel een engel Gods. Het pikante in uwe rede, hoogleeraar, is door de reporters te veel naar voren gebracht, wat gevaarlijk is voor oppervlakkige ooren, die uw beweren daardoor uit zijn verband rukken en den indruk wekken kan, als zoudt gij hebben gezegd, dat het onnoodig zij ons volk te ontwikkelen. Wij kennen ze ook, die zoogenaamde „autoriteiten", die langs de gewillige ruggen van het domme volk naar boven klommen, of met de ellebogen duwend en wringend naar voren schoven en op een plaats kwamen, waarvan zij de verantwoordelijkheid en den ernst niet konden gevoelen: het zijn zoowel Christenen als Joden, die dan, eenmaal aangekomen, in arrogante houding hooghartig neerzien op hun maatschappelijk minderen in rang en zoo van hun voosheid en gemis aan ernst getuigen. „Mij althans doen de teekenen des tijds een kwade toe„komst voorzien, waarin het democratisch droombeeld van „menschheidsgeluk door heerschappij der minderwaardig„heden zal geworden zijn tot eene voor allen zicht- en tastbare ongerijmdheid, zonder dat toch die overmacht der „minderwaardigheden zich laat afschaffen. Geestelijke en grove „uitwendigheid van technologische beschaving mag eene „lange wijle nog voortduren, het Europeesche Westen heeft „zijn besten tijd gehad". Dit pessimisme is, in strijd met het wezen der wijsheid, die immers moet gelooven, dat de waarheid zal zegevieren. Hier heeft het geloof U begeven, Bolland, het geloof in het ideaal. De „toekomst", dat is geen menschenleeftijd, dat is ook geen eeuw, wij weten niet, wanneer het zijn zal, dat de menschheid, gelouterd door het lijden niet het minst van deze eeuw, de hooge beteekenis van dezen grooten tijd, van de worsteling welke wij doorleven zal inzien, maar ik geloof in het ideaal, dat al het verkeerd begrijpen, alle zelfzucht en alle haat in deze wereld zich zullen Omzetten in de alles omvattende kracht der liefde en ik geloof, dat de teekenen er zijn van een internationale vloedgolf van algemeene verbroedering onder de menschen, van gemeenschappelijke regeling van economische, wetenschappelijke en sociale vraagstukken en ik geloof in een ontwaking van een maatschappelijk en sociaal geweten. H. DONKERSLOOT. Rotterdam, Nov. 1921. jf§ '13 Over BollancTs „Teekenen des Tijds". /oU; /ft? Over Bolland s „Teekenen des Tijds Bolland's rede, de geweldige najaarsstorm van den 28sten September 1921, die gewoed heeft over ons kleine land en met zijn niets ontziende titanenkracht democratische gebouwen en godshuizen deed instorten en oude eerwaardige uithangborden afrukte en wegslingerde, de orkaan van krachtbegrippen en krachtwoorden, ontketend uit het sterke barometrische maximum, in het brein des hoogleeraars der Zuivere Rede, die de „Teekenen des Tijds" liet zien in zoo onheilspellend licht, willen wij, nu de atmospheer haar evenwicht heeft herwonnen, aan een rustige beschouwing onderwerpen. „Waarde hoorders" luidt de eenvoudige en gemoedelijke aanhef en de arglooze hoorders vermoeden nog niet, dat zij zich hebben neergezet aan den rand eens kraters en de vulkaan op het punt staat zijn vuur en modder uit te braken over hunne arme hoofden. Maar voor dat dit geweld losbreekt, moet in Bolland zelf iets doorbreken ; immers wat toch heeft het met de teekenen des tijds te maken, dat de bekwame hand van den chirurg Zaayer den spreker het leven redde, of dat de hèer Bolland weder plaatsneemt, „van den rand des grafs teruggekeerd", in den leerstoel der Zuivere Rede, en hij de hongerigen van geest, zijn versterkend woord „niet wil onthouden". De ware Bolland moest door eigen subject heenbreken, wilde hij zelf de teekenen des tijds gaan zien en kunnen vertoonen, evenwel nog slechts als „voorspel of inleiding". En, de waarde toehoorders hadden daarbij te bedenken, dat „leergangen van zuivere toegepaste rede geen zaken zijn, die zich „wanneer ik er niet meer ben, door erfgenamen of opvolgers „laten overnemen, bestendigen en voortzetten." Maar het uitgesproken of neergelegde geestelijk bezit wordt immers gemeengoed en zoo kan de nazaat toch wel voortbouwen op Bolland's nagelaten wijsheid; immers waarvoor schreef hij dan zijne Zuivere Rede! Is dat grootsche werk geen „stelselmatig sprekende wijsheid" en zoo deze zich tot moment, tot blijvende vluchtigheid maakt, och Bolland dan behoefde Uwe Zuivere Rede geen herdruk meer. Het „persoonlijk aanzijn" achten wij, als vluchtig d.i. vergankelijk, ondergeschikt aan de blijvende wijsheid. 'En zoo wordt ons dan eindelijk op pagina 7 het eerste „Teeken" aangeboden op het moment, waarop Bolland zich heeft ontdaan van het kleed zijner eigenliefde. Jammer, dat dit gewaad uw ware persoon eerst verhulde, Bolland, want gij weet toch ook, dat de mensch meer wordt geoordeeld naar zijn kleed dan naar zijn wijsheid en uw kleed bespuwt de verbolgen en op schandaal beluste menigte, 4 zonder uwe wijsheid te kunnen beoordeelen of aantasten. Gij zult dan spreken over „de gevolgen der democratie, der stelselmatig en eenzijdig doorgedreven democratie". Gelukkig, dat gij aan dezen zin een verklarende bijstelling voegdet, want nu is uw aanval niet gericht tegen de democratie zelve, maar tegen „de stelselmatig en eenzijdig doorgedreven democratie"; dit is juist, want eenzijdigheid beteekent onvolledigheid of bekrompenheid. Begrijpelijkerwijze moest dus ook Hegel wel „de vraag afwijzen of monarchie dan wel democratie beter is"; immers het gaat niet om den regeeringsvorm, nog minder om een naam, maar om het wezen van het regeeren zelve, om den geest, die bestuurt en leidt En zoo kan de bewindsman zoowel democraat als aristocraat zijn, de democraat wel aristocraat wezen naar den geest, de monarch zich uit liefde tot zijn volk democraat gevoelen. Het essentieele is nooit de vorm, maar de kern: is het bestuur wijs, dan is het ook rechtvaardig en liefderijk, ongeacht of een vorst of wel een president de roerpen van het staatsschip omknelt In plaats nu, dat de hoogleeraar het zwaartepunt blijft leggen in essentie, treedt hij weder plotseling ten tooneele in het gewaad van den pro-Duitscher en zegt hij: „maar ik besef, dat bijvoorbeeld in Duitschland de vorsten middelpunten zijn geweest van organisch samenwerken". Zeer juist Maar zou deze samenwerking ook niet een organische belemmering kunnen geweest zijn der evolutie van den menschelijken geest en is ook samenspanning geen samenwerking? „Zij (de mogendheden) wilden Duitschland zwakker zien." Wij willen dit gelooven, maar voegen daaraan toe: tegelijk verzwakten zij ook het gehate en onzalige militairisme. „Sedert dien is Duitschland gedesorganiseerd en zijn ongeluk zal het ongeluk blijken van zijn overwinnaars." Dit geldt niet alleen voor het overwonnen Duitschland, deze bewering is eenzijdigheid en geen wijsheid; de overwinnaar door geweld zal immer een overwonnene blijken. En bovendien dit „ongeluk" van Duitschland behoeft niet duurzaam te zijn, maar kan in geluk verkeereri, indien het heeft geleerd, dat wapengekletter geen liefdeprediking is. Na deze tirade keert Bolland zich weer naar eigen heimat „Wij zelve zijn", zoo zegt hij, „met onze vermolmd oppervlakkige beschaving sedert 1918 vooruitgegaan naar beneden", (d. w. z. afgezakt) „naar ontwrichting, naar ontreddering en staatsbankroet, tengevolge van het zoogenaamd volksgezinde, in werkelijkheid gewetenlooze drijven der communisten, socialisten en overige democraten." Hier zouden wij het woord „drijven" willen vervangen door drijvers, want evenmin als het christendom mag worden veroordeeld op grond van onchristelijke leiders, evenmin wordt het communisme, het socialisme of de democratie aangetast door demagogen zonder geweten, door „mastklim- 5 mers" of strebers of brooddronken kiezers, die een verloopen straatzwerver in de raadzaal afvaardigen. Misschien bedoelt dit ook Bolland evenzoo, want ten volle beamen wij de waarheid in zijn beweren, dat de democratie zooals zij thans door minder dan middelmatigheid geleid wordt, de staatsmachine uit elkander licht en het economisch raderwerk ontreddert. Maar onbillijk is het weer om de „verdwaasde regeering zelve, een zoogenaamd rechts ministerie" de schuld te geven van het voortstuwen en voortdrijven van die zoogenaamd „volksgezinde partij". Jammer genoeg moest het rechtsministerie bezwijken voor den machtigen druk van den eenzijdig voortgezweepten zoogenaamden volkswil. „Volk echter heet in onze dagen bij voorkeur de groote „hoop der minderwaardige stedelingen, de menigte allereerst „der stedelijke arbeiders; dit volk is arm aan echten volkszin, „en zorgeloos teert het zonder eigen vlijt op den arbeid der „anderen, allereerst op dien van het landvolk. „Als anorganische massa met verkeerden gemeenschapszin „is het van het organische en georganiseerde volk slechts „een lui, ondankbaar en verkankerd overblijfsel, de heerschappij van het zoogenaamde volk is als heerschappij van „den arbeider de heerschappij eener menigte zonder plichtsgevoel of belangstelling voor het gemeenschappelijk nationaal „belang, die liefst zoo weinig mogelijk doet, en zonder dwang „of toezicht dit weinige slecht doet. „Hoe doe ik het minst „en krijg ik het meest ? Zietdaar de vraag van den arbeidenden stand in onze dagen, die al het goede mede verlangt, „doch niet behoorlijk mede Wil wérken, en door gezamenlijk „gedwing ontgaan wil aan den wedijver, waarbij men vraagt: „hoe werk ik het best en verdien ik het meest?" Dit fragment uit. Bolland's rede is zoo waar, dat, al zou al het andere gesprokene ook onwaarheid bevatten, deze woorden daar nog onaangetast zouden staan in hun volle klaarheid als met juisten en scherpzinnigen blik gezien teeken des tijds. Laat ook de ambtenaar weten, dat hij kan gerekend worden tot den arbeidenden stand, die slechts bedacht is, om weinig te geven en toch veel te ontvangen. Is het niet diep treurig, dat „de arbeider zijn loon dikwijls „verdoet aan groote en onedele weelde, om in geval van „ziekte of werkeloosheid luidkeels het noodige weer op te „eischen van den staat, die daarvoor hen, die nog iets „hebben, de minder zorgelooze en meer spaarzame burgerij „maar berooven moet en plunderen tot bedragen, die alle „welgesteldheid ten slotte moeten verwoesten." Waar is het, als Bolland zegt, dat „onze beschaving is verloopen" maar niet waar „dat onze ministers" de drijvers zouden zijn van het democratische vee. We zeiden het reeds, ze zijn bezweken voor geweld. Waren de kathedralen bestand tegen het vernielingswerk van het monsterkanon? 6 Leadbeater noch Bolland behoeven ons te zéggen, dat de nood van de wereld onmiskenbaar groot is; overal weerklinken immers zijne kreten, maar dat Bolland het noodig acht te citeeren, dat genoemde Leadbeater ook smadelijk zegt „dat „de fiets, als middel tot heimelijk verkeer en factor van gezag „vernietigende of democratische verijdeling eener zedelijke „opvoeding, hare verderfelijkheid heeft", lijkt ons inderdaad ziekelijk. Deze bewering over het onschuldige rijwiel, dat als alle dingen wel kan worden misbruikt, doet ons een oogenblik angstig denken aan een woord van den psychiater van /'Deventer: „tusschen de ziekelijke ideeën van den waanzinnigev / en de geestelijke voortbrengselen, de volgens de algemeen 1 I gangbare opvattingen excentrische denkbeelden van het genie, y bestaat groote overeenstemming."^. Maar dadelijk weer spreekt de wijze, als hij zegt, „dat om „hoogere geestesontwikkeling geen democratie geeft. Die „tracht alles neer te halen tot een gemeenschappelijk peil, „van zelfs het laagste; die wil wetten, om de rijken te be„rooven en in bedwang te houden, terwijl zij zelve aan geen „wetten wil gehoorzamen. Ware vrijheid wordt door haar niet „bevorderd, wel de zegepraal eener willekeur, waardoor de „macht is bij de gemeene zelfzucht, en alleen zij in bedwang „worden gehouden, die als vrije menschen zouden willen „leven en werken." Alleen deze kantteekening wenschen wij te geven: hier bedoelt Bolland zeker niet de werkelijke democratie, maar de eenzijdig doorgedreven, egoïstische democratie van onze dagen. „De heerschappij van het volk moet worden de heerschappij van de besten, en aristocratie beteekent heerschappij „van de besten, democratie heerschappij van het volk. Wij „hopen op een tijd, dat democratie en aristocratie hetzelfde „zullen zijn". Deze woorden van den „theosophischen bisschop" Leadbeater te Sydney gesproken, maakt Bolland tot de zijne, terwijl hij er nog aan toevoegt: „en moeilijk had hij te Sydney „in het openbaar kunnen zeggen, dat de democratie de over„macht der minderwaardigheden is en blijft". Het was goedgedaan, hoogleeraar, om het Nederlandsche volk te wijzen op de verregaande eenzijdigheid, onwetendheid en kortzichtigheid van onze democratische leiders, het was een waarschuwend woord, tot over- en nadenken gesproken. Wij gelooven evenwel, dat democratie geen overmacht van minderwaardigen zal blijven. Dat wij allen schuldig zijn aan den desolaten toestand van deze wereld, wij stemmen het Bolland toe, maar wij durven hem niet volgen, als hij de vrijmetselaren en het internationaal jodendom aanwijst als de hoofdschuldigen. Zijn geprononceerde en van animositeit niet vrij te pleiten denkwijze over de maconnerie en het jodendom spelen hier den hoogleeraar parten, zijn objectiviteit ontvalt hem hier en het subject Bolland staat alleen met zich zeiven en zijn antipathiên, want al is het waar, dat de Violiers velen zijn en de Esthers wei-