mm 959 1062 2691 RAPPORT C over de Verbetering, der bevaarbaarheid der Hoogeveensche Vaart, door Ir. Dr. L. R. WENTHOLT, c. i. Ingenieur van den Rijkswaterstaat. ERVEN B, VAN DER KAMP. - GRONINGEN. VOORBERICHT. Het door ondergeteekende uitgebrachte rapport over de verbetering der bevaarbaarheid der Hoogeveensche Vaart is het gevolg van een opdracht, welke hij d.d. 14 November 1916 namens de. Commissie, inzake de verbetering der watertoestanden op de kanalen in het zuidoostelijk deel van Drenthe, ontving. Bij schrijven van den Minister van Waterstaat d.d. 7 December 1916, No. 235, Af deeling Waterstaat, werd hem vergunning verleend tot het aanvaarden dezer opdracht. Het rapport is opgemaakt in het vertrouwen, dat hierdoor de totstandkoming van een, voor het zuidelijk deel van Drenthe in het algemeen en de gemeente Hoogeoeen in het bijzonder, zeer nuttige verbetering zal worden bevorderd. ASSEN, 8 September 1917. Ir. Dr. L. R. WENTHOLT, Ingenieur ■ van den Rijkswaterstaat. INHOUD. Hoofdstuk I. Inleiding. Bldz. 1. Geschiedkundige aanteekeningen 1 2. Beteekenis der Hoogeveensche Vaart 2 3. Panden, peilen, en afmetingen der Hoogeveensche Vaart; toegelaten afmetingen der schepen . 2 4. Eigendom, beheer en onderhoud 4 5. De met de Hoogeveensche Vaart gemeen liggende wijkennetten 4 6. De voeding van de Hoogeveensche Vaart 5 7. Verbetering van de bevaarbaarheid van de Hoogeveensche Vaart ,6 8. Nadere beschouwingen omtrent het 6e pand 9 Hoofdstuk II. Verbetering van het 6e pand. 9. Algemeene opmerking 14 10. Aan het pand te geven afmetingen 14 1 1. Uit te voeren werken bij oplossing a 17 12. Kosten der uit te voeren werken bij oplossing a .... 20 13. Beschouwingen omtrent oplossing a en oplossing b . . . 21 14. Uit te voeren werken bij oplossing b 22 15. Kosten der uit te voeren werken bij oplossing b 28 16. Keuze tusschen de oplossingen a en b 28 Hoofdstuk III. Eischen, waaraan de te stichten gemalen hebben te voldoen. 17. Algemeene opmerkingen 30 18. Waterverlies tengevolge van intrekking in den bodem . 31 19. Grondslag voor de berekening van de capaciteit der bemalingswerktuigen 33 20. De hoeveelheid water, noodig voor de voeding van de Hoogeveensche Vaart 34 21. Stroomsnelheid en verhang op de panden 36 22. Vermogen der gemalen 37 23. Aantal maaluren 38 VI Hoofdstuk IV. Het Wateropvoerwerktuig. Bldz. 24. Zuig- en perspompen ; schepraderen ; vijzels 40 25. Centrifugaalpompen 42 26. Wood- Vijzelpompen 49 27. Keuze van wateropvoerwerktuig -54 Hoofdstuk V. Het krachtwerktuig. 28. Algemeene opmerking .... 55 29. Stoommachines 55 30. Dieselmotoren 56 31. Zuiggasinstallaties 58 32. Vergelijking van de verschillende krachtwerktuigen; kosten der brandstof 61 33. Idem; de bediening 64 34. Idem; kosten der smeerolie en pakking; onderhoudskosten 65 35. Idem; bedrijfszekerheid 66 36. Idem; aanlegkosten 67 37. Keuze van krachtwerktuig 67 Hoofdstuk VI. Ontwerp en begrootihg van aanleg- en exploitatie-kosten der gemalen. 38. Algemeene opmerkingen 69 39. Inrichting der gemalen 70 40. De persleiding * 71 41. De hulpwerktuigen 72 42. Woningen en magazijn 73 43. Begrooting der aanlegkosten 73 44. Begrooting der exploitatiekosten 74 Hoofdstuk VII. Electrische Bemaling. 45. Algemeene beschouwingen 77 46. Afzonderlijke centrale in het veen (Oplossing A) .... 79 47. Electrische centrale tusschen Hoogeveen en Meppel (Oplossing B) 83 Hoofdstuk VIII. Besluit. LIJST DER BIJLAGEN. A. Maandelijksche gemiddelde waterstanden op de verschillende panden der Hoogeveensche Vaart; 1900—1915; Juni— November. B. Begrooting van kosten der verbetering van het 6e pand der Hoogeveensche Vaart bij handhaving der bestaande richting. C. Begrooting van kosten der verbetering, gepaard met gedeeltelijke omlegging, van het 6e pand der Hoogeveensche Vaart. D. Begrooting van kosten der beschoeiingen, ontworpen tusschen de Zuidersche brug en den „Hoek Noord" en langs „het Haagje" te Hoogeveen. E. Over den invloed, welke de bemaling van het bovenpand der Drentsche Hoofdvaart op de, op dit pand voorkomende, waterstanden heeft. F. Berekening van het gemiddeld aantal maaluren ; 1900-^-1915. G. Het nuttig effect van een tweetal bestaande turfzuiggasinstallaties. H. Over den tijd, gedurende welken nog turf uit de Drentsche venen zal .kunnen worden betrokken. K. Begrooting van aanlegkosten van negen zuiggasgemalen bij de sluizen van de Hoogeveensche Vaart, dienende tot voeding van dit kanaal. L. Begrooting van exploitatiekosten van negen zuiggasgemalen bij de sluizen van de Hoogeveensche Vaart, dienende tot voeding van dit kanaal. VIII I. Kaart van de Hoogeveensche Vaart. II. Gemiddelde dwarsprofielen van het 6e pand der Hoogeveensche Vaart. III. Kaart van een gedeelte van het 6e pand der Hoogeveensche Vaart. IV. Beschoeiing, ontworpen tusschen de Zuidersche brug en den „Hoek Noord" en langs „Het Haagje" te Hoogeveen. V. Omlegging van de Hoogeveensche Vaart te Hoogeveen; dwarsprofielen. VI. Ontwerp van een gemaal met waterverzet van 120 Ms. per minuut en opvoerhoogte 2.15 M.; Wood-vijzelpomp met „Crossleyvturf-zuiggasinstallatie. VII. Persleiding van gewapend beton voor een gemaal met waterverzet van 120 M*. per minuut. HOOFDSTUK I. INLEIDING. I. Geschiedkundige aanteekeningen. De Hoogeveensche Vaart strekt zich uit van de Meppelersluis te Meppel tot de Rijksgrens met Pruisen en verbindt het Meppelerdiep met het Süd-Nord Kanaal. De totale lengte van het kanaal, zoover in Nederland gelegen, bedraagt 64.800 K.M. Met den aanleg van de Hoogeveensche Vaart werd in 1626 een aanvang gemaakt. Zij diende aanvankelijk om de vervening van de uitgestrekte moerassen, welke zich tusschen Steenbergen, ten Arlo, Pesse, Beilen, Westerbork, Gees, Zwinderen, Dalen, Coevorden, Gramsbergen en Hardenberg uitstrekten, mogelijk te maken. De Hoogeveensche Vaart, welke oorspronkelijk slechts tot in de tegenwoordige gemeente Hoogeveen reikte, was tot 1851 eigendom van een landontginnings- en verveningsmaatschappij „de algemeene Compagnie van 5000 morgens". Zij kwam in 1851 in het bezit der tegenwoordige eigenaresse, de Drentsche Kanaal-Maatschappij, werd kort daarop in de jaren 1851 en 1852 aanmerkelijk verbeterd (o.a. werd het aantal schutsluizen tusschen Meppel en Hoogeveen van 11 tot 5 terug gebracht) en in de jaren 1857—1861 verlengd tot in de Noord- en Zuidbargervenen, zulks ten einde de vervening van de uitgestrekte vlakte in oostelijk Drenthe mogelijk te^ maken. In de volgende jaren werd zij geleidelijk verlengd tot een 'weinig voorbij Erica. Tot hier is het kanaal zonder eenigen geldelijken steun van het Rijk uitgevoerd. In 1880 werd besloten tot een verlenging tot aan de Pruisische grens; in de kosten van dit werk werden door het Rijk en de Provincie Drenthe belangrijke bijdragen verleend, zoodat de in verband met deze verlenging door de Kanaal-Maatschappij te dragen geldelijke offers onbeteekenend waren. De verlenging werd in 1882—1893 uitgevoerd. De Hoogeveensche Vaart was tot 1880 de eenige afvoerweg van de turf uit oostelijk Drenthe; in dat jaar werd concessie verleend voor den aanleg van het Stieltjeskanaal, dat een verbinding tot stand bracht tusschen Coevorden en den z.g. „Zijtak" in het Amsterdamsche veld, een in 1861 door de Drentsche Kanaal-Maatschappij, met het oog op de vervening van dit veld, gegraven kanaal. Door den aanleg van het Stieltjeskanaal werd de mogelijkheid geopend om Oost-Drenthe langs de Dedemsvaart te bereiken. In 1905 werd door de N. V. „Klazienaveen" het Scholtenskanaal, hetwelk een verbinding tot stand bracht tusschen de Hoogeveensche Vaart en het Emmer-Compascuum- en Stadskanaal, voltooid. 2. Beteekenis der Hoogeveensche Vaart. De Hoogeveensche Vaart heeft haar beteekenis voor een groot gedeelte te danken aan twee centra, waarvoor zij het aan- en afvoerkanaal is, n.1. Hoogeveen en omgeving en Nieuw-Amsterdam en omgeving. De venen in de nabijheid van Hoogeveen zijn voor het grootste gedeelte vergraven; de onvergraven venen bevinden zich in hoofdzaak in het waterschap „Zwindersche veld" en in het veenschap „Oost Opgaande". De vergraven venen, vroeger veelal boschland, worden tegenwoordig in weiden en bouwland veranderd, tengevolge waarvan de welvaart in deze streek sterk vooruit gaat. Zooals uit bijlage I blijkt, is de geheele streek door een groot aantal wijken doorsneden, welke den bloei zeer in de hand werken. De afvoer der producten en turf uit deze streek en de aanvoer van kunstmest en bouwmaterialen geschieden nagenoeg uitsluitend door de Hoogeveensche Vaart. Een niet minder uitgebreide welvarende streek vormt zich te en ten oosten van Nieuw-Amsterdam. Naarmate de vervening voortschrijdt, nemen de akkers in omvang toe. Voorloopig blijft voor dit gebied turf nog het voornaamste afvoerartikel, doch deze zal geleidelijk voor landbouwproducten plaats maken. Terwijl voor de omstreken van Hoogeveen de Hoogeveensche Vaart de eenige aan- en afvoerweg is, heeft dit kanaal in Zuid-Oost Drenthe ernstige mededingers, waarvan het eerder genoemde Stieltjeskanaal wel de voornaamste is. 3. Panden, peilen en afmetingen der Hoogeveensche Vaart; toegelaten afmetingen der schepen. Zooals reeds werd medegedeeld, is de Hoogeveensche Vaart bijna 65 K.M. lang. Zij wordt door 8 sluizen in 9 panden verdeeld. De namen dezer sluizen en de lengten en peilen der verschillende panden zijn vermeld op de onderstaande tabel, waarin tevens cijfers zijn 3 opgenomen omtrent het dwarsprofiel der verschillende kanaalpanden, welke zijn ontleend aan het „Overzicht der scheepvaartwegen in Nederland", 6e uitgave. In werkelijkheid is het profiel van het 6e pand aanmerkelijk ruimer dan de tabel zou doen vermoeden ; de lage waterstanden, welke veelal op dit pand voorkomen, noopten er toe dit te verdiepen. De werkelijke afmetingen zijn op bijlage II aangegeven. De peilen van de verschillende panden zijn door den Minister van Waterstaat, Handel en Nijverheid bij beschikking van 10 Februari 1898, No. 153, afdeeling Waterstaat, vastgesteld. Zij zijn opgenomen in het verslag aan Hare Majesteit de Koningin over de Openbare Werken in 1898, bl. 83 en in het Provinciaal Blad van Drenthe, No. 5 van 1899. 2. Kanaal- ■g Peil Diepte Bodem- breedte | Beginpunt. Eindpunt. t. o. v. Lengte. onder i- breedte. op E N. A. P. K. P. | K. P. 1 Meppelersluis Roogatsluis 0.68 M. + 5.250 K.M. 1.60 M. 7.— M. 12.50 M. 2 Roogatsluis Ossensluis 2.70 „ + 5.795 „ 1.60 „ 7.— „ 13.— „ 3 Ossensluis Echtensche sluis 4.79 „ -f 5.653 „ 1.60 „ 7.— „ 14.— „ 4 Echtensche sluis Nieuwebrugsluis 6.99 „ + 2.349 „ 1.60 „ 7.— „ 12.— „ 5 Nieuwebrugsluis j Veenesluis 9.17 „ + 1.967 „ 1.60 „ 7.— „ 12.50 „ 6 Veenesluis Noordsche sluis 11.32 „ + 5.812 „ 1.70 „ 6.- „ 11.50 „ 7 Noordsche sluis Kalffsluis 12.95 „ -f- 26.740 „ 1.80 „ 7.— „ 13.— „ 8 Kalffsluis Heemskerksluis 14.45 „ + 0.840 „ 1.80 „ 7.— „ 13.— . 9 Heemskerksluis Rijksgrens 16.— „ -f 10.390 „ 2.50 „ 5.50 „ 13.- ., De toegelaten afmetingen der schepen zijn voorgeschreven in Art. 3 van het „Reglement van Politie voor de Hoogeveensche Vaart", afgedrukt in het Provinciaal Blad van Drenthe, No. 3 van 1907, en bedragen : diepgang, voor afvarende schepen 1.26 M., voor opvarende schepen 1.19 M.; breedte, met inbegrip der lading, 0.10 M. minder dan de wijdte der door te varen bruggen, vonders en sluizen; daar de doorvaartwijdte der kunstwerken 5.40 a 6 M. bedraagt, is de grootst toegelaten breedte dus 5.30 M.; lengte, naar gelang van de schutkolken, d. i. 27 M. De diepgang kan wegens lage waterstanden worden beperkt; zulks geschiedt veelvuldig. 4. Eigendom, beheer en onderhoud. 4 De Hoogeveensche Vaart is over haar geheele lengte in eigendom, beheer en onderhoud bij de Drentsche Kanaalmaatschappij, uitgezonderd het meest westelijk gedeelte ter lengte van 750 M., dat in eigendom, beheer en onderhoud bij de gemeente Meppel is. In 1874 kwam tusschen de gemeente Meppel en de Drentsche Kanaal-Maatschappij een overeenkomst tot stand, waarbij de Meppelersluis en sluiswachters woning, de kanalen en verdere eigendommen der Maatschappij binnen de kom van Meppel, met uitzondering van het Wold A sluisje, aan de Gemeente werden overgedragen. 5. De met de Hoogeveensche Vaart gemeen liggende wijkennetten. Met de laagste 5 panden van de Hoogeveensche Vaart liggen slechts enkele wijken gemeen. Van deze panden ligt ongeveer de helft in ingraving, de wederhelft in ophooging. De kronkelende loop der laagste drie panden verraadt nog duidelijk het ontstaan van dit gedeelte van het kanaal uit den Echtenerstroom. Met het 6« pand ligt een uitgestrekt wijkennet gemeen; de wijken hebben te zamen een lengte van 506 K.M. en een wateroppervlak van 356 H.A. ) De wijken zijn in verschillende groepen te verdeelen en wel: a. het net van het Sloodsche Opgaande; b. „ „ „ „ Hollandscheveldsche Opgaande; c. „ „ „ „ Krakeelsche Opgaande; a. „ „ „ „ Noordsche Opgaande. Over de eerste 800 M. monden, behoudens het kanaal naar de spoorweghaven te Hoogeveen, in het 6e pand van de Hoogeveensche Vaart geen kanalen of wijken uit. Bij het „Kruis", waar het hoofdkanaal zich rechthoekig ombuigt, nemen het Sloodsche- en het Hollandscheveldsche Opgaande, in welke beide kanalen het overgroote deel der wijken uitmonden, een aanvang. De Hoogeveensche Vaart heeft vanaf het „Kruis over ongeveer 1000 M. een richting Zuid-Noord. Op dit gedeelte mondt in het hoofdkanaal slechts het Krakeelsche Opgaande uit. Vervolgens buigt het hoofdkanaal zich bij den „hoek Noord" weder oostwaarts om; het zesde pand staat van hier tot de Noordsche 1) Zie Bijlage II van het Rapport met Ontwerp inzake de bemaling van de Hoogeveensche Vaart, door W. G. C. Gelinck c. i., Ingenieur van den Rijkswaterstaat. 5 sluis bekend als „het Noordsche Opgaande". Op dit gedeelte monden tal van wijken uit en het is nog duidelijk te ontwaren, dat dit kanaalgedeelte oorspronkelijk hoofdwijk eener vervening was. Het wijkennet van het Noordsche Opgaande is van de overige wijkennetten volkomen gescheiden. De scheiding wordt gevormd door den Noordschen dijk. De wijkennetten van het Krakeelsche Opgaande, het Hollandscheveldsche Opgaande en Sloodsche Opgaande zijn ook grootendeels gescheiden. De scheiding tusschen de beide eerstgenoemde netten wordt gevormd door den Krakeelschen dijk, die tusschen beide laatstgenoemde netten door den Hollandscheveldschen dijk en den Riegshoogtendijk. Deze scheidingen zijn niet volledig, daar de Koekoekswijk, behoorende tot het net van het Sloodsche Opgaande, in verbinding staat met het Hollandscheveldsche Opgaande en de meest oostelijke wijk van het net van het Krakeelsche Opgaande door middel van de „negende wijk" in verbinding staat met het Hollandscheveldsche Opgaande. Omtrent het wijkennet, gemeen liggend met het 6e pand der Hoogeveensche Vaart, worden in § 8 nog bijzonderheden medegedeeld. In het westelijk gedeelte van het 7e pand, dat nagenoeg geheel in ingraving ligt, monden de Willeminevaart, de Krommewijk en de hoofdwijk van het Zwindersche veld uit. Met deze wijken ligt een groot aantal zijwijken gemeen. In het oostelijk gedeelte van dit pand monden vier hoofdwijken van het veenschap Barger-Westerveen en de „Zijtak" naar het Amsterdamsche veld, waarvan de verlenging in oostelijke richting ter lengte van + 5000 M. het hoofdkanaal van genoemd veld vormt, uit. Met deze hoofdkanalen liggen een groot aantal plaatswijken gemeen. Bijna alle wijken, gemeen liggend met het 7« pand der Hoogeveensche Vaart, liggen in ingraving. Met het korte 8e en het 9e pand liggen eveneens een groot aantal wijken gemeen, welke alle in ingraving zijn gelegen. 6. De voeding van de Hoogeveensche Vaart. De voeding van de Hoogeveensche Vaart, in het bijzonder die der hoogere panden, is zeer onvoldoende. Behalve door het grondwater en het regenwater worden de panden, behoudens het 3e en het 7e pand, slechts gevoed door het schutwater, afkomstig uit de aan het boveneinde gelegen sluis, waartegenover het verlies aan schutwater door de aan het benedeneinde gelegen sluis staat. Men kan aannemen, dat deze voeding en dit verlies door schutwater elkander ongeveer opheffen, behalve bij het benedenste pand, daar het verval voor de Meppelersluis veel geringer is dan voor de Roogatsluis. 6 Het 9e pand ontvangt nog eenig schutwater uit de sluis, welke toegang geeft tot het bovenpand van het Oranjekanaal, en zal in de toekomst nog eenig water ontvangen van een in aanbouw zijnde sluis, toegang gevende tot een wijkennet van hooger peil. Het water, dat naar het Scholtenskanaal wordt afgeschut, moet weder worden teruggepompt. Het 7e pand ontvangt eveneens schutwater uit sluizen, welke toegang geven tot wijkennetten van hooger peil. Daartegenover staat echter de groote hoeveelheid water, welke naar het Stieltjeskanaal wordt afgeschut. Het 3e pand ontvangt ruim 200 M. beneden de Echtensche sluis het water van het Echtensche of Oude diep. Deze voeding is, behalve bij langdurige droogte, voldoende om op het derde en de lagere kanaalpanden een waterstand te onderhouden gelijk of even beneden peil. Het 7e pand ontvangt het water van het Loodiep en een deel van het water van het Drostendiep, dat door een leiding, de Boksloot, lang i 4000 M., van het landgoed de Klenke naar het kanaal wordt gevoerd. Deze voeding heeft in droge tijden weinig te beteekenen. Uit bijlage A blijkt, dat, zoo het zeer buitengewone jaar 1911 uitgeschakeld wordt, de voeding van de 5 laagste panden gedurende de jaren 1900—1915 niet veel te wenschen overliet, dat echter de voeding van het 6e en de hoogere panden geheel onvoldoende was. Sedert 1869 is met tusschenpoozen over de slechte bevaarbaarheid van de Hoogeveensche Vaart in droge tijden geklaagd, zonder eenig ander gevolg, dan dat eenige gedeelten van het kanaal zijn verdiept. 7. Verbetering van de bevaarbaarheid van de Hoogeveensche Vaart. De bevaarbaarheid van de Hoogeveensche Vaart in droge tijden kan worden verbeterd door opmaling van water uit het Meppelerdiep in het 1e pand van het kanaal (Meppel-Roogatsluis) en verdere opmaling bij de sluizen van dit kanaal in de hoogere panden. Zooals nader in hoofdstuk III zal worden aangetoond, is er op te rekenen dat, indien op de dezerzijds voorgestelde wijze tot bemaling wordt overgegaan, onder de meest ongunstige omstandigheden ongeveer 120 M:l per minuut aan het Meppelerdiep zal worden onttrokken; de vraag zal zijn te beantwoorden of verwacht mag worden, dat het Rijk, als beheerder van dit diep, tegen een dergelijke wateronttrekking in 7 droge tijden bezwaar zal maken. Zooals uit het onderstaande moge blijken, mag verwacht worden, dat zulks niet het geval zal zijn. Eenige kleine rivieren, n.1. de Reest, de Wold A en de Oude Stroom, brengen hun water op het Meppelerdiep en dit heeft ten gevolge dat ook in zeer droge tijden op dezen scheepvaartweg nog overvloed van water is, zoodat zelfs dan water op de Zuiderzee moet worden afgestroomd. (Zie' bijlage 7 van het meergenoemde rapport van den ingenieur W. G. C. Gelinck.) Hoe groot de afvoer van deze kleine rivieren in droge tijden is, is niet bekend; in elk geval bedraagt hij zeer veel minder, dan de hierboven vermelde hoeveelheid van 120 M 1 per minuut, welke voor de voeding der Hoogeveensche Vaart noodig zal zijn. Waar bovendien de mogelijkheid geenszins is uitgesloten, dat. deze afvoer nog aanmerkelijk zal verminderen en zelfs in droge tijden geheel zal ophouden, indien de hooger vermelde riviertjes na eventueele verbetering van stuwen worden voorzien, is het gewenscht op den afvoer van de kleine rivieren niet te veël te rekenen. Het Meppelerdiep grenst aan het waterschap Vollenhove, waarvan zeer uitgestrekte plassen deel uitmaken; door den ingenieur Gelinck wordt in zijn eerder genoemd rapport een eventueele waterontleening aan dit waterschap ter sprake gebracht. Op deze waterontleening zal echter naar het oordeel van ondergeteekende om de volgende reden niet kunnen worden gerekend. In droge tijden is de verdamping der uitgebreide wateroppervlakten van dit waterschap veel aanzienlijker dan de wateraanvoer en door verdamping kan dan ook de waterstand meerdere tientallen centimeters dalen. Bij den bestaanden toestand zou dit in den regel geen bezwaren opleveren, daar de waterstanden, bij welke tegenwoordig de verdamping begint, gewoonlijk hoog zijn. Zulks zal echter veranderen, zoodra de bemalingsplannen van dit waterschap verwezenlijkt zullen zijn en het wordt geenszins onwaarschijnlijk geacht, dat dit dan juist in droge tijden zelf gebrek aan water zal kunnen hebben. Zullen er dus goede redenen bestaan, waarom er van Overijsselsche zijde bezwaar zal kunnen worden' gemaakt tegen een waterontleening aan het Waterschap Vollenhove, de provincie Overijssel zal naar dezerzijdsch oordeel nog minder geneigd zijn tot deze wateronttrekking mede te werken, daar zij zou geschieden ten bate van de voeding van een kanaal, dat de mededinger is van de door die provincie geëxploiteerde Dedemsvaart. Indien de bovenvermelde wateronttrekking aan het Meppelerdiep ten behoeve van de Hoogeveensche Vaart plaats heeft, kan slechts op eene wijze in het te kort aan water op dit diep, dat daarvan onder bepaalde omstandigheden het gevolg zal zijn, worden voorzien n.1. door waterinlating te Zwartsluis. 8 Het te Zwartsluis in te laten water bestaat uit een mengsel van het, tengevolge van de omstandigheid, dat de IJssel in de nabijheid in de Zuiderzee uitmondt, bijna zoete Zuiderzeewater en het zoete Vechtwater, dat door het Zwartewater wordt afgevoerd. Alvorens dit water te Meppel op de Hoogeveensche Vaart wordt gemalen, wordt het vermengd met het zoete water, afkomstig uit de eerder genoemde kleine rivieren. Tegen inlating van het bijna zoete Zuiderzee water te Zwartsluis (waarvan het chloorgehalte naar schatting ten hoogste 3.5 gram per L. zal bedragen) bestaat — ook met het oog op den landbouw — geen bezwaar. ') In verband met het bovenstaande is het van belang er op te wijzen, dat in de door den Minister van Waterstaat d.d. 19 Juli 1916, No. 219, afd. Waterstaat, aan de „Commissie inzake de verbetering „der watertoestanden op de kanalen in het Zuidoostelijk deel van „Drenthe" toegezonden Nota, houdende opmerkingen betreffende het „Rapport met ontwerp inzake de bemaling van de Hoogeveensche „Vaart", door W. G. C. Gelinck, c.i., aangaande dit punt wordt medegedeeld : „Tegen opmaling van het voedingswater uit het Meppeler„diep bestaat geen overwegend bezwaar". , Er mag dus worden aangenomen, dat de vereischte hoeveelheid water aan het Meppelerdiep kan worden onttrokken. Zooals reeds in § 5 werd medegedeeld, liggen met verschillende panden der Hoogeveensche Vaart uitgebreide wijkennetten gemeen. Deze wijkennetten zullen — • tenzij tot afsluiting hiervan zou worden overgegaan — bij bemaling der Hoogeveensche Vaart eveneens worden bemalen. Door den Ingenieur W. G. C. Gelinck, c.i., is de wateroppervlakte van de verschillende panden der Hoogeveensche Vaart en de daarmede gemeen liggende wijkennetten, bij een waterstand gelijk aan peil, berekend. Deze berekening is geschied in de veronderstelling, dat in de nog niet verveende streken de wijkennetten reeds zouden zijn aangelegd op de in de reglementen en plannen van aanleg der verveningen aangegeven afmetingen. De uitkomsten zijn vermeld in bijlage 2 van het meergenoemde door den Ingenieur Gelinck vervaardigde rapport. Aan de hand van deze bijlage is de onderstaande staat samengesteld, waarin vermeld worden: a. de lengte der verschillende kanaalpanden in K M.; b. het wateroppervlak van de verschillende kanaalpanden en de daarmede gemeen liggende wijkennetten in HA.; c. de verhouding tusschen de sub b en c vermelde cijfers. 1) Na afsluiting van de Zuiderzee zal het te Zwartsluis in te laten water geheel zoet zijn. 9 Verhouding Lengte Water- tusschen AANDUIDING VAN HET PAND. Va" het °PPerV,ak ^7™"' pand pand jn f-J.A. in K.M. in H.A. en lengte in K.M. le pand Meppelersluis —Roogatsluis . . . 5.25 8.6 1.6 2e „ Roogatsluis —Ossensluis .... 5.80 13.5 2.3 3e „ Ossensluis — Echtensche sluis . 5.66 16.9 3 4e „ Echtensche sluis — Nieuwebrugsluis 2.35 3.3 1.4 5e „ Nieuwebrugsluis—Veenesluis . . 1.97 4.7 2.4 6e „ Veenesluis — Noordsche sluis . . 5.81 356 61.3 7e „ Noordsche sluis —Kalffsluis . . . 26.74 207 7.7 8e „ Kalffsl uis — Heemskerksluis ... 0.84 18.2 21.7 9e „ Heemskerksluis—Rijksgrens . . . 10.39 | 139.8 13.5 Uit den bovenstaanden staat blijkt, dat het wateroppervlak van het betrekkelijk korte 6e pand bijna zoo groot is, als dat van de andere panden te zamen en dat de verhouding tusschen het wateroppervlak en de lengte van dit pand zeer veel ongunstiger is, dan bij eenig ander pand. In verband hiermede rijst de vraag of het geen aanbeveling zal verdienen om, indien tot bemaling van de Hoogeveensche Vaart wordt besloten, óf ter beperking van de benoodigde hoeveelheid water, het uitgebreide wijkennet, hetwelk gemeen ligt met het 6e pand van de Hoogeveensche Vaart, af te sluiten; öf het 6e pand zooveel te verdiepen, dat de schepen dit pand ook bij zeer lage waterstanden kunnen bevaren, en de opmaling zoodanig te doen geschieden, dat bij de Veenesluis evenveel water naar het 6e pand wordt opgepompt, als er bij de Noordsche sluis voor de voeding der hoogere panden wordt uitgepompt. Deze vraag zal in de volgende paragraaf onderwerp van bespreking uitmaken. 8. Nad ere beschouwingen omtrent het 6e pand. De, tusschen de verschillende wijken gelegen, landen wateren op deze wijken of naar een lager peil af. Een gedeelte dezer landen vormen een drietal waterschappen n.1. ! a. Alteveer; O. Zuideropgaande; c. Kerkenbovenveen. 10 Een ander gedeelte dezer landen is in een tweetal veenschappen gelegen, n.1. het Oostopgaande- en het Coevorder- en Dalerveen ). De, buiten de waterschappen gelegen, landen wateren voor het overgroote gedeelte op de wijken ar. Een uitzondering vormen: a. een aantal landerijen, gelegen benoordoosten Hoogeveen, welke afwateren naar den Echtenerstroom of het Oude Diep. Hoewel de wijken daar ter plaatse gedeeltelijk in stuwkaden zijn gelegen, behoeft hier voor wateronttrekking aan de Hoogeveensche vaart geen vrees te bestaan, daar de stuwkaden in goeden toestand verkeeren. Bovendien is de totale lengte der wijken, welke gelegen zijn in landen, welke naar lager peil afwateren, hier slechts ruim 4 K-M.; b. gronden bewesten het Sloodsche opgaande) welke afwateren op het 3e pand der Hoogeveensche vaart; de wijken bewesten het Sloodsche opgaande, welke gemeen liggen met het 6e pand der Hoogeveensche Vaart, hebben slechts een geringe lengte; c. gronden gelegen in het Lutterveld (provincie Overijssel). Zij wateren grootendeels af op het 2e pand der Lutterhoofdwijk. De afwatering van de landen binnen de waterschappen, voorzoover die niet rechtstreeks op de wijken kan geschieden, is sinds vele tientallen van jaren een bron van twisten. Eenerzijds door den slechten toestand van de afwateringsmiddelen, anderszijds door onvoldoende en lekke stuwkaden en andere oorzaken, hebben deze landen veel overlast van water, terwijl de slechte toestand der stuwkaden aanzienlijke wateronttrekking aan de wijken, dus aan de Hoogeveensche Vaart, tengevolge heeft. Een en ander moge uit het volgende nader blijken. De afwatering van het waterschap AlteVeer, voor zoover die niet op de wijken plaats heeft, geschiedt door een grondduiker onder de Wijde Wijk naar de Braambergersloot, welke haar water naar de Reest voerta). Gedeeltelijk wordt het water met behulp van primitieve grondduikers onder de noordelijker gelegen wijken naar genoemden grondduiker gevoerd. Deze grondduikers verkeeren deels in zeer slechten toestand en geven ongetwijfeld tot aanzienlijk waterverlies uit de wijken ') De, in dit veenschap gelegen, wijken liggen thans gemeen met het 6e pand der Hoogeveensche Vaart; het ligt echter in de bedoeling om deze wijken nabij de grens van dit veenschap af te dammen en dan in gemeenschap le brengen met een der panden van de Lutterhoofdwijk (9.10 M. -f- N. A. P.). In de toekomst zal het grootste deel van het veenschap „de Coevorder- en Dalervenen" dus geheel afgescheiden worden van het 6e pand der Hoogeveensche Vaart; deze toestand is op de kaart (Bijlage I) aangegeven. 2) Er zijn plannen aanhangig om een deel van het water van dit Waterschap naar de Zuidwolder waterlossing en dus naar het 3e pand van de Hoogeveensche Vaart te brengen. 11 aanleiding. De meeste stuwkaden bezuiden de Moespotwijk bevinden zich in zeer slechten toestand. De lage gedeelten van het Waterschap Zuideropgaande wateren eveneens in hoofdzaak op de Braambergersloot af en wel door duikers onder het Zuideropgaande en door den Riegshoogtendijk; een ander gedeelte, watert met behulp van grondduikers en slooten op clandestiene wijze af op wijken in Overijssel, gemeen liggend met het 2e pand van de Lutterhoofdwijk. De stuwkaden van dit waterschap, in hoofdzaak die in- en nabij het Ritmeestersveen, bevinden zich in zeer slechten toestand; verder zijn hier tal van voormalige grondduikers, welke wel buiten werking zijn gesteld, doch waarvan de koker nog aanwezig is. Ook deze grondduikers geven ongetwijfeld tot waterverlies aanleiding. De gronden in het waterschap Kerkenbouenveen zijn in het algemeen zeer laag gelegen, gedeeltelijk wel 2 M. onder K.P., zoodat de stuwkaden een groote waterhoogte moeten keeren. Het geheele waterschap watert naar de Braambergersloot af. De stuwkaden wOrden gedeeltelijk slecht onderhouden. Bovendien werd hier meermalen geconstateerd, dat water uit de wijken werd afgetapt, ten einde de landerijen in droge tijden te bevloeien. Ook onder de wijken van dit waterschap bevinden zich verscheidene voormalige grondduikers. De slechte toestand van vele stuwkaden en de hier .en daar door en onder de stuwkaden. bestaande verbindingen met de aangelegen lage gronden moeten, indien het water in het kanaal en de wijken door opmaling op een hooger peil zou worden gehouden, aanleiding geven tot aanzienlijke, niet te schatten, waterverliezen en deze verliezen zijn niet te voorkomen, omdat een goed, voortdurend voldoende toezicht op het groote aantal, gedeeltelijk zeer afgelegen, stuwkaden niet mogelijk schijnt. Een opmalingsplan, volgens hetwelk ook dit wijkennet in droge tijden van water zou moeten worden voorzien, zal ongetwijfeld tot ernstige teleurstelling aanleiding geven en kan derhalve niet worden aanbevolen. De vraag rijst nu of het niet mogelijk is het grootste gedeelte der wijken gemeen liggend met het 6e pand der Hoogeveensche Vaart, met name die, uit welke een ernstige wateronttrekking is te verwachten, van dit pand af te sluiten. Indien zulks mogelijk ware, zou de bemaling van dit pand niet meer op onoverkomelijke bezwaren stuiten. Technisch zou dit — zonder dat zulks zeer belangrijke kosten met zich zou behoeven te brengen — ongetwijfeld uitvoerbaar zijn. De aangewezen oplossing is in dit geval om de Krakeelsche-, Hollandscheveldsche- en Sloodsche opgaanden te of nabij Hoogeveen af te dammen, in de nabijheid dier plaats met elkander in verbinding 12 te brengen en deze wateren door een schutsluis gemeenschap met de Hoogeveensche Vaart te geven. Om tot deze oplossing te geraken zou de medewerking van de belanghebbenden in deze streek en die van het Provinciaal Bestuur van Drenthe noodig zijn. > Op de medewerking van belanghebbenden mag intusschen niet gerekend worden, aangezien reeds bij vroegere gelegenheden, toen door Gedeputeerde Staten pogingen zijn gedaan om tot een verbetering van den waterstaatkundigen toestand van dit gedeelte van Drenthe te geraken, is gebleken, dat de belanghebbenden in de streek bezuiden Hoogeveen zeer tegen afsluiting van het wijkennet gekant zijn. De reden hiervan is, dat niet alleen die afsluiting eenigen last met het oog op de scheepvaart naar- en van het afgesloten gebied zal geven, doch bovendien dat elke verandering in den bestaanden toestand groote bezwaren heeft te overwinnen wegens de zeer ongelijke hoogte van de landerijen in deze streek, welke afwisselt van 1.25 M. boven- tot 1.25 M. beneden kanaalpeil. Het hooge deel heeft belang bij hooge, het andere deel bij lage waterstanden en de bewoners van het eerste deel zullen niet kunnen beletten, dat die van de lage gronden water uit de wijken verspillen, terwijl na de afsluiting van de wijken watertoevoer van elders uitgesloten is. Met het oog op deze uiteenloopende belangen wordt het niet waarschijnlijk geacht, dat een afsluiting van het onderwerpelijke wijkennet in een afzienbaar tijdperk tot stand zal kunnen komen, en het is bovendien zeer twijfelachtig of het Provinciaal Bestuur daartoe zal willen medewerken, nu in 1907 na groote moeite eindelijk gewijzigde reglementen voor de waterschappen, waarin deze streek verdeeld is, tot stand zijn gekomen, waardoor de mogelijkheid geopend is, dat hier eindelijk een betere waterstaatkundige toestand zal kunnen ontstaan. In het bovenstaande werd aangetoond, dat bemaling van het 6e pand en het daarmede gemeen liggende wijkennet geen aanbeveling verdient en dat op de mogelijkheid om tot een afsluiting van een belangrijk deel van dit wijkennet te geraken, niet mag worden gerekend. De aangewezen oplossing om de bevaarbaarheid van het genoemde pand te verbeteren bestaat hierin, dat dit pand zooveel wordt verdiept en verbreed, dat de schepen hetzelve ook bij zeer lage waterstanden kunnen bevaren. Daar de opmaling van water ten behoeve van het 7e en de hoogere panden van het kanaal, nadat genoemde verdieping en verbreeding heeft plaats gehad, zoodanig kan geschieden, dat bij de Veenesluis evenveel water naar het 6e kanaalpand wordt opgepompt, als er bij de Noordsche sluis wordt uitgepompt, zal de toestand van het 6e pand juist zoo blijven als ze was. De verschillende zeer uit- 13 eenloopende belangen van de landen bezuiden Hoogeveen blijven bij deze oplossing dan ook ongemoeid, zoodat er geen aanleiding voor gegronde klachten van de bewoners uit de betrokken landstreek zal bestaan. De wijze, waarop de verruiming van het 6e pand zal moeten geschieden, en de kosten, welke deze verruiming met zich zal brengen, zullen in het volgende hoofdstuk onderwerp van bespreking uitmaken. HOOFDSTUK II. VERBETERING VAN HET 6e PAND. 9. Algemeene opmerking. In het vorig hoofdstuk werd aangetoond, dat wijziging van den toestand, waarin het 6e pand verkeert, onderdeel van een' plan voor de verbetering der bevaarbaarheid van de Hoogeveensche Vaart moet uitmaken. Deze wijziging kan bestaan uit: a. een verruiming van het geheele 6e pand; b. een verruiming van een gedeelte van dit pand en van het gedeelte van het Hollandscheveldsche Opgaande, plaatselijk bekend als „het Haagje", en den aanleg van een nieuw, 820 M. lang, scheepVaartkanaal van het oostelijk einde van „het Haagje" naar het Noordsche Opgaande. Beide oplossingen zullen achtereenvolgens worden besproken. 10. Aan het pand te geven afmetingen. Uit bijlage A blijkt dat, afgezien van het zeer abnormale jaar 1911, de laagste gemiddelde maandwaterstand op dit pand 0.78 M. of rond 0.80 M. — K. P. bedroeg. Bij het opmaken van de ontwerpen voor verbetering van het 6e pand is als eisch gesteld, dat dit pand na verruiming bij een waterstand van 0.80 M# — K. P. voldoende afmetingen voor de grootste schepen heeft. De grootst toegelaten afmetingen der schepen bedragen (zie § 3): breedte 5.30 M.; diepgang voor afvarende schepen 1.26 M., voor opvarende schepen 1.19 M. Van de 12929 schepen, welke in de jaren 1913, 1914, 1915 en 1916 de Veenesluis opvarende passeerden, hadden 322 of 2.5 °/0 een inhoud van meer dan 140 ton, 1872 of 14.5 °/0 een inhoud van meer dan 120 ton. 15 De schepen van 140 ton, welke de Drentsche kanalen bevaren, hebben gemiddeld een breedte van 5 M., die van 120 ton een breedte 4.80 M. De breedte van schepen van 120 ton overschrijdt zeer zelden 4.85 M. Uit een en ander wordt de gevolgtrekking gemaakt, dat van de doorgaande schepen ten hoogste 15 °/0 een breedte van meer dan 4.85 hebben. De plaatselijke vaart geschiedt uitsluidend met kleine schepen. In verband met het bovenstaande verdient het aanbeveling het pand — waar zulks mogelijk is — zoodanige afmetingen te geven, dat schepen met een breedte van 5.30 M. en afgeladen tot den grootst toegestanen diepgang elkander overal kunnen voorbij varen en, waar dit door den plaatselijken toestand niet of niet dan door zeer kostbare werken kan geschieden, het kanaal zoo ruim te maken, dat schepen met een breedte van 4.85 M. elkander overal kunnen passeeren, terwijl op die kanaalgedeelten voor grootere schepen, zoo mogelijk om de 200 M., wisselplaatsen moeten worden gemaakt '). De Directeur der Drentsche Kanaal-Maatschappij deelde ondergeteekende mede met het bovenstaande in te stemmen. Genoemde Directeur en de Opzichter der Kanaal-Maatschappij zijn op grond van hun ruime ervaring van oordeel, dat met het oog op de zeer stijve grond bij de kanaalverruiming zonder bezwaar taluds van 1 op 1 kunnen worden toegepast. In verband met het bovenstaande zijn de volgende dwarsprofielen van het verruimde kanaal aangenomen : h dwarsprofiel, geschikt voor schepen, breed 5.30 M, *) Deze afmetingen stemmen overeen met die, welke blijkens schrijven d.d. 19 Juli 1916, No. 219, afdeeling Waterstaat, aan de „Commissie inzake de verbetering der watertoestanden op de kanalen in het zuidoostelijk deel van Drenthe" door den Minister van Waterstaat voldoende worden geacht. 16 Men verkrijgt de vereischte afmetingen door het kanaal bij een bodemdiepte van 2.50 M. — K.P. een bodembreedte van 9.20 M. te geven. De breedte, welke op kanaalpeil noodig is, bedraagt 14.20 M. 2e dwarsprofiel, geschikt voor schepen, breed 4.85 M. Fig. 2. Men verkrijgt de vereischte afmetingen door het kanaal bij een bodemdiepte van 2.50 M. — K. P. een bodembreedte van 8.20 M. te geven. De breedte, welke op kanaalpeil noodig is, bedraagt 13.20 M. Bij de beoordeeling dezer dwarsprofielen moet in aanmerking worden genomen : 1 e. dat waterstanden van 0.80 M. — K. P. slechts zeer zelden voorkomen; in de jaren 1900—1910 en 1912—1915 (totaal 15 jaren) was de gemiddelde maandwaterstand slechts gedurende 8 maanden lager dan 0.60 M. - K. P.; 2e. dat op het kanaal geen door mechanische kracht voortbewogen schepen worden toegelaten en het niet in het voornemen van het Bestuur der Kanaal-Maatschappij ligt hierin verandering te brengen; 3e. dat de schippers er aan gewend zijn, dat het elkander passeeren van schepen op dit kanaal in den regel eenige omzichtigheid vereischt. Ten slotte zij nog opgemerkt, dat bij de voorgestelde dwarsprofielen bij een waterstand van 0.80 M. — K. P. zich nog een waterschijf van 44 cM. tusschen de onderzijde van een tot den grootst toegelaten diepgang afgeladen schip en den kanaalbodem zal bevinden. Dit is tamelijk veel en er is dan ook overwogen of niet met een diepte van 2.30 M. K. P. zou kunnen worden volstaan, waarbij dan de bodembreedte in plaats van 9.20 M. en 8.20 M. achtereenvolgens 9.60 M. en 8.60 M. zou moeten bedragen. Evenwel wordt aan een diepte van 2.50 M. de voorkeur gegeven, aangezien hierdoor de verhouding tusschen de natte doorsnede van het schip en het natte dwarsprofiel van het kanaal gunstiger zal zijn en op dit pand, evenals op alle kanalen, verondieping is te verwachten. Bovendien acht de Directeur der Kanaal-Maatschappij een diepte van 2.50 M. meer gewenscht. 17 11. Uit te voeren werken bij oplossing a. Tot het verkrijgen van een gemakkelijk overzicht der uit te voeren werken is op bijlage III een gedeelte van het 6e pand der Hoogeveensche Vaart schematisch voorgesteld en werden uit, op verzoek van ondergeteekende door de Drentsche Kanaal-Maatschappij verrichte, peilingen gemiddelde dwarsprofielen van het pand samengesteld, welke op bijlage II zijn aangegeven. Bij het samenstellen dezer dwarsprofielen zijn de abnormaal breede profielen ter plaatse van de bochten en vóór de sluizen buiten beschouwing gelaten. Het pand is in drie gedeelten te verdeelen: le. het gedeelte van de Veenesluis tot de Zuidwolderbrug, loopende ongeveer in de richting West-Oost; 2e. het gedeelte van de Zuidersche brug tot den „hoek Noord", loopende ongeveer in de richting Zuid-Noord; 3e. het gedeelte van den „hoek Noord" tot de Noordsche sluis, loopende ongeveer in de richting West-Oost. Op het eerste gedeelte, lang ruim 750 M., is overal een breedte van 14.20 M. op kanaalpeil aanwezig. Indien het kanaal overeenkomstig fig. 1 van bijlage II een bodembreedte van 9.20 M. met taluds van 1 op 1 verkrijgt, zal er zijn te baggeren: rond 1500 M3. ingespoelde grond; „ 3300 „ vaste Over dit gedeelte komen voor: a. een vonder, behoorende aan de gemeente Hoogeveen; b. een brug voor gewoon verkeer (de Zuidwolderbrug), behoorende aan de Drentsche Kanaal-Maatschappij. Tegen een verdieping van het kanaal, welke ter plaatse van de Zuidwolderbrug tot 2.25 M. — K. P. beperkt kan worden, bestaat met het oog op de fundeering van deze brug geen bezwaar. De fundeering van den vonder zal versterkt moeten worden. Op het tweede gedeelte, lang ruim 900 M., is slechts een gemiddelde breedte van 12.15 M. op kanaalpeil aanwezig. Met het oog op den plaatselijken toestand (dit gedeelte is in de kom van het dorp Hoogeveen gelegen) is verbreeding van het kanaal niet mogelijk. Langs de Westzijde van dit kanaalgedeelte bevindt zich een be schoeiïng der gemeente Hoogeveen, welker constructie uit fig. 3 moge blijken. Daar deze beschoeiing niet van een steekheiïng is voorzien en de horizontale beplanking slechts tot 0.77 M. — K.P. reikt, zal in 18 de nabijheid dier beschoeiing geen verdieping van het kanaal kunnen geschieden, tenzij tot vernieuwing, gepaard met versterking der beschoeiing, wordt overgegaan. Met handhaving van de bovenbedoelde beschoeiing kan een bodembreedte van 8.20 M. worden verkregen, indien langs de oostzijde van het kanaal een beschoeiing wordt aangebracht. De verruiming van het kanaalprofiel kan na aanleg dier beschoeiing geschieden, zooals op bijlage 11» fig. 2, is aangegeven. De uitmonding van het Krakeelsche Opgaande kan als wisselplaats worden benut, terwijl ten noorden en ten zuiden hiervan, zooals op bijlage III is aangegeven, nog een wisselplaats is ontworpen. De onderlinge afstanden der wisselplaatsen, welke worden verkregen door het plaatselijk aanbrengen van nieuwe beschoeiingen, elk ter lengte van 50 M., langs de 'westzijde van het kanaal, bedraagt dan ongeveer 200 M. Indien de gemeente Hooge- F'S- * veen te zijner tijd tot het ver¬ nieuwen van de bestaande beschoeiing zou besluiten en deze vernieuwing met het toepassen van een zwaardere samenstelling gepaard zou doen gaan, zou de mogelijkheid geopend worden dit kanaalgedeelte over de geheele lengte een bodembreedte van ongeveer 10 M. te geven. De samenstelling der te maken beschoeiingen is op bijlage IV aangegeven. Er is te rekenen op het aanbrengen van 850 M. beschoeiing langs de oostzijde en 100 M. beschoeiing langs de westzijde van het kanaal, te zamen 950 M. Indien het kanaal, overeenkomstig fig. 2 van bijlage II, een bodembreedte van 8.20 M. en in de wisselplaatsen van ongeveer 10 M. verkrijgt, zal er zijn te baggeren rond 1200 M'1 ingespoelde grond en „ 5100 „ vaste 19 Over dit gedeelte komen voor : a. twee bruggen voor gewoon verkeer (de Zuidersche- en de Noordsche brug), behoorende aan de Drentsche Kanaal-Maatschappij ; b. twee bruggen voor tramwegverkeer, behoorende respectievelijk aan de Dedemvaartsche- en aan de Eerste Drentsche Stoomtramweg-Maatschappij ; c. drie vonders, behoorende aan de gemeente Hoogeveen. Tegen een verdieping van het kanaal, welke ter plaatse van de sub a en 1 genoemde bruggen tot 2.25 M. — K. P. beperkt kan worden, bestaat met het oog op de fundeering van deze bruggen geen bezwaar. De fundeeringen der vonders zullen versterkt moeten worden. Aangeteekend zij nog, dat een oplossing, waarbij aan het geheele tweede gedeelte het profiel wordt gegeven, dat voor de wisselplaatsen wordt voorgesteld, boven de voorgestelde oplossing de voorkeur verdient. De meerdere kosten, welke hiermede gemoeid zouden zijn, bedragen intusschen ƒ 30000. — . Op het derde gedeelte, lang ongeveer 3900 M., is, op korte gedeelten na, nergens een breedte van 14.20 M. op kanaalpeil aanwezig. Evenwel is deze breedte zonder veel bezwaar over bijna de geheele lengte door vergraving van den zuidelijken oever te verkrijgen. Alleen over de eerste 250 M. vanaf den „Hoek Noord" en verder zeer plaatselijk zal de bodembreedte niet dan tegen hooge kosten (het maken van beschoeiingen) op 9.20 M. kunnen worden gebracht; dit is intusschen niet als een overwegend bezwaar aan te merken, daar de „Hoek Noord" als wisselplaats kan worden gebruikt en de breedte over genoemde 250 M. ± 13.60 M. bedraagt, zoodat een schip, breed 4.85 M., hier nog met een grooter schip zal kunnen wisselen. Er zal zijn te baggeren: rond 2500 M. ingespoelde grond en rond 26500 M. vaste grond. Bovendien zal er voor de verbreeding van het Noordsch Opgaande nog gerekend moeten worden, op het opruimen van ongeveer 2000 M3. grond, welke gegraven kan worden. Het is gewenscht na de verbreeding het talud op te zetten door middel van een kieltuin, waarboven stapelzoden. Te rekenen is op 3800 M. kieltuin met stapelzoden. Voor de verbreeding van dit gedeelte is bovendien nog te rekenen op den aankoop van ongeveer 3500 MJ. grond. Over dit gedeelte komen vier vonders voor, van welke één aan de gemeente Hoogeveen en drie aan de Drentsche Kanaal-Maatschappij toebehooren. De fundeeringen dezer vonders zullen moeten worden versterkt. 20 12. Kosten der uit te voeren werken bij oplossing a. Onder de heerschende tijdsomstandigheden is het niet mogelijk een eenigszins betrouwbare raming van kosten van de uit te voeren werken te maken of te begrooten welk bedrag met de uitvoering dier werken na den oorlog gemoeid zal zijn. Vele prijzen van grondstoffen, b.v. ijzer en hout, zijn thans zoo abnormaal hoog, dat niet valt aan te nemen, dat deze zich een eenigszins langen tijd na den oorlog zullen handhaven. Anderzijds is het niet ' waarschijnlijk, dat binnen afzienbaren tijd de prijzen weder gedaald zullen zijn tot die, welke voor den oorlog golden. In alle begrootingen, welke ten behoeve van dit rapport zijn samengesteld, zijn de vóór den oorlog geldende prijzen opgegeven. Dit voorop stellende kan ter toelichting van de verschillende posten* der op bijlage B vermelde begrooting het volgende worden medegedeeld. Bagger- en graafwerk. Het baggerwerk zal per M3. kostbaar zijn, daar 1e. het kanaal smal en druk bevaren is; 2e. de vaste grond zeer hard is en daarin keien voorkomen, welke somtijds groote afmetingen hebben; 3e. waarschijnlijk niet dan tegen hoogen prijs de beschikking over de noodige loswallen zal zijn te verkrijgen: Na gehouden overleg met den Directeur der Drentsche KanaalMaatschappij en op grond van elders in Drenthe opgedane ervaring, meent ondergeteekende de volgende eenheidsprijzen te moeten aanhouden : Baggeren, vervoeren en bergen van 1 M . vaste grond ƒ1.25; Baggeren, vervoeren en bergen van 1 M . ingespoelde grond ƒ1.— ; Afgraven, vefvoeren en bergen van I M . grond ƒ 0.75. Grondaankoop. Voor den aankoop van strooken gronds voor verbreeding van het derde gedeelte wordt per M*. ƒ 1.80 gerekend. Beschoeiingen. Op bijlage D. wordt een begrooting van de op bijlage IV afgebeelde beschoeiing aangetroffen. De kosten worden op ƒ 32.— per M. geraamd. Kieltuin met stapelzoden. De kosten hiervoor zijn op ƒ 0.70 per M. te ramen. 21 Voorziening fundeering vonders. De kosten der aan de fundeeringen der vonders uit te voeren werken worden na overleg met den gemeente-architect van Hoogeveen op ƒ 200.— per vonder gesteld. Bedrag der raming. De begrooting van de verbetering van het 6e pand der Hoogeveensche Vaart bedraagt bij oplossing a (handhaving van de bestaande richting van het kanaal) bij de voor den oorlog geldende prijzen ƒ103000.-. 13. Beschouwingen omtrent oplossing a en oplossing b. Aan de hiervoor besproken oplossing a is het groote bezwaar verbonden, dat de vaarweg door Hoogeveen — ook indien de beschoeiing der gemeente door een zwaardere wordt vervangen en de bodembreedte van het kanaalgedeelte tusschen de Zuidersche brug en den „Hoek Noord" op ruim 10 M. wordt gebracht — zeer gebrekkig zal blijven. Immers bevinden zich in de bebouwde kom van een belangrijke gemeente, als Hoogeveen is, in den regel een groot aantal in lading en lossing liggende schepen en in deze gemeente, waar een groot aantal schippers hun domicilie hebben, veelal talrijke opgelegde vaartuigen. Vele der genoemde schepen liggen bij voorkeur in het hoofdkanaal. Aangezien de aan het kanaal grenzende, in en nabij de kom van het dorp gelegen, terreinen geheel zijn volgebouwd, is aan den bestaanden toestand bovendien het groote bezwaar verbonden, dat geen geschikte, aan een vaarwater gelegen, terreinen voor handels- en industrieele doeleinden beschikbaar zijn. Uit een en ander is het te verklaren, dat door het Gemeentebestuur van Hoogeveen reeds gedurende geruimen tijd pogingen zijn aangewend om tot een beteren toestand te geraken door het kanaal gedeeltelijk om te leggen. Deze pogingen zijn voortdurend op overwegingen van geldelijken aard afgestuit. Teneinde te kunnen beoordeelen of het aanbeveling verdient de, aan oplossing a verbonden, bezwaren te ondervangen door een kanaalomlegging tot stand te brengen, is hiervan een globaal ontwerp (oplossing b) en een globale kostenbegrooting opgemaakt. Dit ontwerp, waaromtrent met Burgemeester en Wethouders van Hoogeveen overleg werd gepleegd, zal hieronder nader worden besproken. 22 Het is de bedoeling het gedeelte van het Hollandscheveldsche Opgaande, plaatselijk bekend als „Het Haagje", te verruimen en een nieuw kanaal te graven van het oostelijk einde van „Het Haagje" in ongeveer noordelijke richting naar het Noordsche Opgaande. De opgaande vaart ') zal van de Zuidersche brug tot het noordelijk einde van het nieuwe kanaal langs den bestaanden vaarweg, de afgaande vaart langs het nieuwe kanaal en „Het Haagje" kunnen plaats hebben. Opdat de doorgaande scheepvaart ongehinderd kan geschieden, zal bij politieverordening zijn te bepalen: le. dat de schepen zich langs „Het Haagje" slechts in afvarende, langs de bestaande Hoogeveensche Vaart tusschen de Zuidersche brug en het noordelijk einde van het nieuwe kanaal slechts in opvarende richting mogen bewegen; 2e. dat schepen, welke in genoemde kanaalgedeelten ligplaats nemen, bepaalde breedte- en diepteafmetingen niet mogen overschrijden; deze afmetingen zouden met den waterstand op het pand verband kunnen houden. Indien deze politiebepalingen in het leven worden geroepen, kan verruiming van het gedeelte van de Hoogeveensche Vaart, waarvan nog slechts opvarende schepen gebruik mogen maken, tot een baggerwerk van geringen omvang worden beperkt. 14. Uit te voeren werken bij oplossing b. Tot het verkrijgen van een gemakkelijk overzicht der, bij oplossing b uit te voeren, werken zijn ook deze op de eerder vermelde bijlage III schematisch voorgesteld. Bovendien werden uit, op verzoek van ondergeteekende vanwege het Gemeentebestuur van Hoogeveen verrichte, peilingen gemiddelde dwarsprofielen van „Het Haagje", zoover gelegen beoosten de Hofmansbrug en zoover gelegen tusschen de trambrug en de Hofmansbrug, samengesteld, welke op bijlage V zijn aangegeven. De uit te voeren werken zijn in 5 gedeelten te verdeelen, n.1.: le. die aan het gedeelte van de Hoogeveensche Vaart van de Veenesluis tot de Zuidwolder brug; 2e. die aan „Het Haagje"; 3e. die, verband houdende met den aanleg van het nieuwe kanaal; 4e. die aan het gedeelte van de Hoogeveensche Vaart, plaatselijk bekend als Noordsch opgaande; Voorgesteld wordt om de opgaande vaart langs het oude kanaal te doen plaats hebben, omdat de opvarende schepen minder diep afgeladen zijn dan de afvarende. 23 5e. die aan het gedeelte van de Hoogeveensche Vaart, dat in de toekomst slechts door opvarende schépen zal worden gebruikt. Alvorens tot de bespreking van de sub 1 — 5 genoemde werken over te gaan, zij er op gewezen, dat Burgemeester en Wethouders van Hoogeveen met ondergeteekende van gevoelen zijn, dat met het oog op den plaatselijken toestand de ontworpen richting van het nieuwe kanaal, de meest gewenschte is. Op het eerste gedeelte van de Veenesluis tot de Zuidwolderbrug zijn bij oplossing b dezelfde werken uit te voeren, als in § 1 1 voor dit gedeelte bij oplossing a zijn vermeld. Omtrent de verruiming van het tweede gedeelte {„Het Haagje") kan het volgende worden medegedeeld. „Het Haagje" maakt deel uit van den, bij de Drentsche KanaalMaatschappij in beheer en onderhoud zijnden, vaarweg naar het Hollandsche Veld (Hollandscheveldsche Opgaande); door dit kanaal heeft een niet onbelangrijke scheepvaart plaats. In verband hiermede zij aangeteekend dat, nadat plan b tot uitvoering is gekomen, de schepen gaande naar het Hollandscheveldsche Opgaande geen gebruik meer van „Het Haagje" zullen mogen maken, doch langs het nieuwe kanaal zullen moeten varen. „Het Haagje" heeft een lengte van 820 M. Beoosten de Hofmansbrug (over 760 M.) bedraagt de gemiddelde breedte op kanaalpeil 13.50 M. Waar deze breedte niet aanwezig is, kan dit kanaalgedeelte zonder bezwaar op die breedte worden gebracht. Een grootere breedte dan 13.50 M. op kanaalpeil kan aan „Het Haagje" niet worden gegeven. Bewesten de Hofmansbrug (over 60 M.) is slechts een breedte van 1 1 M. aanwezig en deze breedte kan bezwaarlijk worden vergroot. Op dit korte gedeelte zal het ligplaats nemen van schepen geheel moeten worden verboden. Langs de zuidzijde bevindt zich over de meest westelijke 400 M. een beschoeiing van de Dedemsvaartsche Stoomtramweg-Maatschappij, welker constructie ongeveer overeenkomt met die, afgebeeld op fig. 3. Daar deze beschoeiing niet van een steekheiïng voorzien is en de horizontale beplanking slechts tot 0.85 M. — N. A. P. reikt, zal in de nabijheid dier beschoeiing geen verdieping van het kanaal mogen geschieden, tenzij tot vernieuwing, gepaard met versterking, der beschoeiing wordt overgegaan. Met handhaving van bovenbedoelde beschoeiing kan, indien langs de noordzijde van „Het Haagje" een beschoeiing wordt aangebracht, bij een bodemdiepte van 2.50 M., en taluds van 1 'ƒ2 op 1 voor het gedeelte bewesten de Hofmansbrug een bodembreedte van 5.20 M., 24 beoosten die brug een bodembreedte van 8 M. worden verkregen. De verruiming van het kanaalprofiel kan geschieden, zooals op fig. 1 en fig. 2 van bijlage V is aangegeven. „Het Haagje" wordt dan geschikt voor de afgaande vaart met de grootst toegelaten schepen, terwijl beoosten de Hofmansbrug bovendien bij een waterstand van 0.80 M. — K. P. aan de noordzijde van het kanaal nog .schepen, breed 4.50 M. en tot 1 M. diepte afgeladen, gemeerd kunnen liggen, terwijl zulks bij hoogere waterstanden aan grootere schepen kan worden toegestaan. ') De samenstelling der te maken beschoeiing is op bijlage IV aangegeven. Er is te rekenen op het aanbrengen van 770 M. beschoeiing langs de noordzijde van het kanaal. . Indien het kanaalprofiel overeenkomstig fig. 1 en 2 van bijlage V wordt verruimd, zal er rond 7200 M3. vaste grond zijn te baggeren. Over dit gedeelte komen voor: a. een brug voor tramwegverkeer, behoorende aan de Dedemsvaartsche Stoomtramweg-Maatschappij; b. een brug voor gewoon verkeer, behoorende aan de Drentsche Kanaal-Maatschappij; c. een vonder, behoorende aan de gemeente Hoogeveen. Tegen een verdieping van Het kanaal, welke ter plaatse van de bruggen tot 2.25 M. - K. P. beperkt kan worden, bestaat met het oog op de fundeering der beide bruggen geen bezwaar. De fundeering van den vonder zal versterkt moeten worden. Thans dient nog te worden nagegaan, welke zijde van „Het Haagje" tot jaagpad zal zijn te bestemmen. Doet de zuidzijde als jaagpad dienst, dan zal de jagerij van het tramwegverkeer hinder ondervinden; dit bezwaar wordt intusschen, op grond van de langs de Drentsche Hoofdvaart en langs de Hoogeveensche vaart nabij Meppel opgedane ervaring, niet zwaar geteld. Legt men het jaagpad langs de noordzijde aan, dan zullen over 6 wijken, welke in „Het Haagje" uitmonden, jaagvonders moeten worden aangebracht 2), terwijl, indien langs de zuidzijde gejaagd wordt, met één vonder over „Het Haagje" kan worden volstaan. Daarenboven zal de jagerij, indien zij langs den noordelijken oever geschiedt, hinder ondervinden van de aan dezen oever gemeerde schepen. Op grond van een en ander is ondergeteekende, met het Gemeente- ]) Door ook aan de zuidzijde van „Het Haagje" een beschoeiing aan te brengen, respectievelijk de bestaande beschoeiing door een diepere te vervangen, en het kanaalprofiel aan die zijde te verruimen kan de mogelijkheid geopend worden om ook aan de grootste schepen toe te staan bij een waterstand van 0.80 M. — K. P. aan de noordzijde te meren. 2) De bestaande vonders over deze wijken zijn voor de jagerij ongeschikt. 25 bestuur van Hoogeveen, van oordeel, dat het gewenscht is, de jagerij langs den zuidelijken oever te doen geschieden. Er is dus te rekenen op een jaagvonder over „Het Haagje" nabij het nieuwe kanaal. Omtrent het derde gedeelte, n.1. den aanleg van het kanaal van „Het Haagje" naar het Noordsch Opgaande, kan het volgende worden medegedeeld. Het kanaal, dat een lengte van 840 M. verkrijgt, volgt over de eerste 350 M. en de laatste 200 M. bestaande wijken en kruist den Krakeelschen dijk (een zandweg), de tramlijn Hoogeveen — NieuwAmsterdam en den straatweg Hoogeveen — Coevorden. Het terrein, waarin het kanaal wordt aangelegd, heeft een gemiddelde hoogte van 0.50 M. -(- K. P. Het dwarsprofiel van de wijken, gemeten beneden 0.50 M. + K. P., bedraagt gemiddeld 7.5. M\ Het is gewenscht aan het geprojecteerde kanaal de volgende eischen te stellen : 1e. aangezien het mogelijk is, dat een geladen schip voor den wal gemeerd ligt, moeten twee schepen van de grootst toegestane afmetingen, waarvan één aan den wal gemeerd ligt, elkander bij een waterstand van 0.80 M. — K. P. kunnen passeeren; 2e. " het is mogelijk, dat aan weerszijden van het kanaal industrieele ondernemingen of handelsinrichtingen worden gesticht; zoo zulks geschiedt, moeten aan weerszijden van het kanaal schepen gemeerd kunnen liggen, terwijl de doorgaande scheepvaart hiervan geen hinder mag ondervinden. . Bij het verkoopen of voor dit doel beschikbaar stellen van grond, zal kunnen worden voorgeschreven, dat ter plaatse van die inrichtingen beschoeiingen zijn aan te brengen en het kanaal vóór die beschoeiingen is te verdiepen. Als 2e eisch is dus te stellen dat, nadat de- beschoeiingen zijn aangebracht en het kanaalprofiel is verruimd, aan weerszijden van het kanaal een schip gemeerd kan liggen en niettemin de doorgaande scheepvaart ongehinderd kan plaats hebben. Opdat het kanaal aan deze eischen voldoet, zal het bij een bodemdiepte van 2.50 M. — K. P. en taluds van 1 '/i op 1 een breedte op den bodem van 9.50 M. en op kanaalpeil van 17 M. moeten verkrijgen (zie fig. 3 van bijlage V). Bovendien zal, ten einde de in- en uitvaart van het kanaal te vergemakkelijken, aan het noordelijk einde van het kanaal aan weerszijden, aan het zuidelijk einde van het kanaal aan de westzijde, het profiel ruimer moeten zijn. Ter plaatse van het zuidwestelijk einde van het kanaal ware bovendien de beschoeiing langs „Het Haagjes over 20 M. lengte door te trekken. Het totale grondverzet bedraagt rond 30000 M\ Zooals reeds werd aangestipt, bestaat er in de gemeente Hoogeveen 26 groot gebrek aan terreinen, geschikt voor handels- en industrieele doeleinden. In verband hiermede mag verwacht worden, dat de terreinen, door welke het kanaal wordt aangelegd, tengevolge van den kanaalaanleg, sterk in waarde zullen stijgen. Het verdient derhalve aanbeveling om ter weerszijden van het kanaal een strook grond aan te koopen met het doel deze gronden, voor zoover zij niet voor den publieken dienst noodig zijn, weder te verkoopen. Voor aankoop komen in aanmerking de perceelen, kadastraal bekend Gemeente Hoogeveen, Sectie B nos. 2799, 1650, 2800, 1247, 1340 en 1341, Sectie C nos; 876, 877, 878, 16, 15 en 21, Sectie D nos. 1287, 2645, 2646, 2532, 1279, 2525, 2533, 2534, 2649 en 2650. te zamen groot 10.32 H.A. Deze terreinen kunnen tevens voor grondberging dienen. Met het oog op de aan de gronden te geven bestemming verdient het aanbeveling dezelve niet tot meer dan I M. + K. P. op te hoogen. Voor den publieken dienst zal zijn te bestemmen: 1e. voor het kanaal een strook grond ter breedte van 20 M.; 2e. voor wegen langs het kanaal twee strooken grond, elk ter breedte van 10 M.; in het geheel dus een strook ter breedte van 40 M., aan het noordelijk en zuidelijk uiteinde van het kanaal geleidelijk verbreedend tot respectievelijk 80 M. en 60 M. Voorts zullen niet zijn te verkoopen de terreinen, noodig voor de nader te noemen 4 brugwachterswoningen. In het geheel kan worden verkocht 6.75 H.A. Het afwerken en verharden van de langs het kanaal gedachte wegen kan niet geacht worden tot den kanaalaanleg te behooren, daar met het oog op het scheepvaartverkeer volstaan kan worden met een jaagpad, dat langs de westzijde van het kanaal ware aan te brengen. Dit jaagpad behoeft niet van een verharding voorzien te worden. Als onderdeel van het jaagpad zullen jaagvonders over het Krakeelsche Opgaande en over het Noordsche Opgaande zijn aan te leggen. Deze vonders en het eerder genoemde over „Het Haagje" aan te leggen vonder, welke met een doorvaartwijdte van 6 M. en een breedte tusschen de leuningen van 1.20 M. gedacht zijn, kunnen in samenstelling ongeveer overeenkomen met de Rijksvonders overen langs het Veenhuizerkanaal (ijzeren vonder met ijzeren aanbrug en landhoofden en steenen draaipijler op houten fundeering). Over het geprojecteerde kanaal zullen de volgende bruggen zijn te leggen: le. een draaibrug in den Krakeelschen dijk; deze brug, welke met een doorvaartwijdte van 6 M. en een breedte tusschen de leuningen van 3 M. gedacht is, zal in samenstelling ongeveer overeen kunnen komen met de Rijksbruggen over de Drentsche Hoofdvaart 27 (draaibaar gedeelte en aanbrug van ijzer; Iandhoofden en draaipijler van metselwerk op houten fundeering, steunjuk van ijzer op houten fundeering); 2e. een ophaalbrug voor tramverkeer, met een doorvaartwijdte van 6 M. (klap, balans, hameigebint enz. van ijzer; aanbruggen van gewapend beton; 2 pijlers van metselwerk, gefundeerd op één plaat van gewapend beton; 2 Iandhoofden van metselwerk op houten paalfundeering); 3e. een ophaalbrug in den straatweg van Hoogeveen naar Coevorden; doorvaartwijdte 6 M., breedte van het rijvlak 3.50 M., waarnaast aan weerszijden trottoirs breed 0.75 M. (klap, balans, hameigebint enz. van ijzer; aanbruggen van gewapend beton; 2 pijlers van metselwerk, gefundeerd op één plaat van gewapend beton; 2 Iandhoofden van metselwerk op houten paalfundeering). Voor de bediening dezer bruggen en de eerder genoemde vonders zullen noodig zijn : één brugwachter voor de bediening van het vonder over „Het Haagje"; één brugwachter voor de bediening van de brug in den Krakeelschen dijk en van het jaagvonder over het Krakeelsche Opgaande; één brugwachter voor de bediening van de trambrug en de brug in den weg van Hoogeveen naar Coevorden; één brugwachter voor de bediening van het vonder over het Noordsche Opgaande. Een woning voor ieder dezer brugwachters is in het plan opgenomen. Voorts wordt aangenomen, dat de brugwachter zich tegen het genot van vrije woning met de bediening van de brug belast. Op het vierde, gedeelte, van het nieuwe kanaal tot de Noordsche sluis, zijn bij oplossing b ongeveer dezelfde werken uit te voeren, als in § 1 1 voor het gedeelte van den „Hoek Noord" tot deze sluis zijn omschreven. Er zal rond 2000 M3. ingespoelde grond en rond 21000 M3. vaste grond zijn te baggeren, rond 1600 M3. grond zijn te ontgraven en voor de kanaalverbreeding rond 3200 M2. grond zijn aan te koopen. Voorts zal 3000 M. kieltuin zijn aan te brengen en de fundeering van 3 vonders zijn te versterken. Aan het vijfde gedeelte, d. i. het gedeelte der Hoogeveensche Vaart, dat in de toekomst slechts door opvarende schepen zal worden gebruikt, zijn geen andere werken uit te voeren, dan het baggeren van rond 1000 M3. ingespoelde grond. 28 15. Kosten der uit te voeren werken bij oplossing b. Onder verwijzing naar § 12 kan ter toelichting van de verschillende posten der op bijlage C vermelde begrooting het volgende worden medegedeeld. Grondwerk. . Als eenheidsprijs voor het baggeren, vervoeren en bergen van 1 M3. vaste grond is bij het 2e gedeelte niet — zooals bij de overige gedeelten — ƒ 1.25, doch / 1.10 aangenomen, daar de grond afkomstig uit dit gedeelte op de, langs het aan te leggen kanaal aan te koopen, terreinen kan worden geborgen. Waarschijnlijk zal het nieuwe kanaal in den droge worden aangelegd. De grond kan op de, langs het aan te leggen kanaal aan te koopen, terreinen worden geborgen. Op grond van de in de provincie Drenthe opgedane ervaring worden de kosten van het graven van het kanaal op / 0.70 per M3. geraamd. Aan- en Verkoop Van grond. De hiervoor geraamde prijzen zijn na overleg met Burgemeester en Wethouders van Hoogeveen vastgesteld. Vonders en bruggen. De hiervoor uitgetrokken bedragen zijn vastgesteld aan de hand van hetgeen soortgelijke werken in de laatste jaren in deze provincie hebben gekost. Bedrag der raming. De begrooting van de verbetering van het 6e pand der Hoogeveensche Vaart bedraagt, na aftrek der geraamde opbrengst der weder te verkoopen terreinen (loswallen), bij oplossing b (gedeeltelijke omlegging van het kanaal) ƒ 162000. —. 16. Keuze tusschen de oplossingen a en" b. Zooals uit de begrootingen bijlagen B en C blijkt, worden de kosten van de verbetering van het 6e pand der Hoogeveensche Vaart bij handhaving van de bestaande richting (oplossing a) geraamd op / 103000, bij gedeeltelijke omlegging (oplossing b) op ƒ 162000; het kostenverschil bedraagt dus rond / 60000 ten nadeele van laatstgenoemde oplossing. Daartegenover staat, dat aan die oplossing, zooals 29 in § 13 werd uiteengezet, zeer groote voordeden verbonden zijn. Daarbij zij nog opgemerkt, dat de voorgestelde omlegging, welke naar het gevoelen van den ondergeteekende op den duur toch tot stand zal moeten worden gebracht, thans slechts betrekkelijk geringe geldelijke offers zal eischen, terwijl zij later, wanneer wellicht de strook grond, door welke het nieuwe kanaalvak ontworpen is, meer bebouwd is, totstandbrenging hiervan zeer veel kostbaarder zal zijn. Op grond van het bovenstaande verdient oplossing b boven oplossing a de voorkeur. HOOFDSTUK III. EISCHEN, WAARAAN DE TE STICHTEN GEMALEN HEBBEN TE VOLDOEN. 17. Algemeene opmerkingen. De waterverliezen uit de verschillende kanaalpanden en de daarmede gemeen liggende wateren bestaan uit: a. Schut- en lekwater uit de afschuttende sluizen, waartegenover staat een voeding door schut- en lekwater uit de opschuttende sluizen. Aangenomen wordt, dat deze voeding en dit verlies elkander opheffen (zie bijlagen 3 en 11 van het „Rapport met ontwerp inzake de „bemaling van de Hoogeveensche Vaart" door W. G. C. Gelinck c. i.), behalve bij het 9e pand, waarvan dagelijks door de Heemskerksluis gemiddeld 12 kolken a 300 M3., xl.i. met inbegrip van eenig lekwater 4000 M ., wordt afgeschut, zonder dat een beteekenende voeding door schutwater daartegenover staat. In verband hiermede zij aangeteekend, dat zich even over de grens op Pruisisch gebied een keersluis bevindt, waardoor het water uit Pruisen in droge tijden belet wordt naar Nederland af te vloeien. b. Verlies door verdamping. Omtrent het verlies door verdamping zijn ondergeteekende door het Koninklijk Metereologisch Instituut te de Bilt inlichtingen verstrekt. In de jaren 1905 — 1912 werd tijdens eenige droge perioden gedurende de zomermaanden in een open bak van 4 dM1. oppervlakte en ongeveer 5 cM. diepte, staande 1.5 M. boven het maaiveld, een gemiddelde verdamping geconstateerd van ongeveer 5 a 6 mM. per etmaal. Op grond hiervan wordt de verdamping uit de niet, zeer diepe Hoogeveensche Vaart en de daarmede gemeen liggende wijken in droge tijden geschat op ten hoogste 5 mM. per etmaal of 150 mM. per maand. De verdamping wordt gedeeltelijk opgeheven door den regenval, welke in de droogste zomermaanden der laatste 10 jaren intusschen slechts 10 a 20 mM. bedroeg. c. Verliest tengevolge Van kwel door de stuwkaden, ter plaatse waar het kanaal en de wijken in ophooging liggen. Zulks is met een groot 31 gedeelte der wijken, welke gemeen liggen met het 6e pand der Hoogeveensche Vaart het geval; de stuwkaden zijn gedeeltelijk slecht (zie § 8) en de wateronttrekking door die kaden is waarschijnlijk aanzienlijk. Dit pand zal echter niet bemalen worden, zoodat deze verliezen hier buiten beschouwing kunnen blijven. Overigens ligt slechts een zeer klein deel van het kanaal en de daarmede gemeen liggende wijken in stuwkaden. Deze stuwkaden bevinden zich — zoover bekend — in goeden toestand. Het verlies tengevolge van kwel door de stuwkaden kan derhalve worden verwaarloosd. d. Verlies tengevolge van intrekking in den bodem. Dit verlies, dat onder bepaalde omstandigheden verreweg het meest belangrijk is, zal in de volgende § punt van bespreking uitmaken. Voeding der verschillende panden geschiedt door: a. het schut- en lekwater der opschuttende sluizen; b. het regenwater, dat op het kanaal en de daarmede gemeen liggende wijken valt; c. de in de Hoogeveensche Vaart uitmondende kleine rivieren; d. het water, afkomstig Van terreinen gelegen in de nabijheid van het kanaal en de wijken ; e. het water, dat in den bodem van het kanaal en de wijken opwelt. De sub b, c en d vermelde bronnen van voeding houden in droge tijden geheel of nagenoeg geheel op te vloeien. De hoeveelheid water, welke in den bodem van het kanaal en van de wijken opwelt is in droge tijden veel geringer dan het verlies tengevolge van intrekking in den bodem. Het waterverlies uit de verschillende panden bestaat dus in hoofdzaak uit: verlies door verdamping (onder ongunstige omstandigheden een schijf van 5 mM. per etmaal) en Verlies door intrekking in den bodem en voor het 9<= pand bovendien uit gemiddeld 4000 Ms per dag aan schut- en lekwater, welke door de Heemskerksluis verloren gaan. In droge tijden staat hier geen of nagenoeg geen voeding tegenover. 18. Waterverlies tengevolge van intrekking in den bodem. Indien de grondwaterstand in de nabijheid van een kanaal lager is. dan de waterstand op dat kanaal, zal er tengevolge hiervan water aan het kanaal worden onttrokken, tenzij de kanaalbodem en kanaaltaluds voorzien zijn van een waterdichte bekleeding of de grondslag ter plaatse van het kanaal ondoorlaatbaar is voor water. Noch het een, noch het ander is bij de Hoogeveensche Vaart en 32 de daarmede gemeen liggende wijken het geval. Is de grondwaterstand hooger dan de waterstand in het kanaal, dan zal er grondwater aan het kanaal worden toegevoerd. De mate, waarin de wateronttrekking of wateraanvoer plaats heeft, zal afhangen van het verschil in hoogte van den grondwaterstand en den kanaalwaterspiegel en voorts van de waterdoorlaatbaarheid van den bodem. Aangenomen mag worden, dat de wateronttrekking of wateraanvoer evenredig is met het drukverschil, dus met het verschil in hoogte tusschen den grondwaterstand en den kanaalwaterspiegel. Noemt men: den kanaalwaterstand op een willekeurig oogenblik a, den gemiddelden grondwaterstand ter plaatse van het kanaal en de daarmede gemeen liggende wijken op hetzelfde oogenblik b, de verdamping in een klein tijdsverloop, b.v. een etmaal c' de peilsdaling in het kanaalpand in dit zelfde tijdsverloop d, en verwaarloost men de overige bronnen van waterverlies en de voeding tijdens het beschouwde tijdvak, dan bedraagt de intrekking in den bodem gedurende dit tijdvak een hoeveelheid, welke overeenkomt met een schijf ter dikte van d—c c.M. Ware het verschil in hoogte tusschen den kanaalwaterspiegel en den gemiddelden grondwaterstand 1 c.M. geweest, dan zou de, door intrekking in den bodem verloren gegane, hoeveelheid water bedragen d—c hebben een hoeveelheid, overeenkomende met een schijf dik j- c.M. Indien de bemaling zoo sterk gemaakt wordt, dat tengevolge daarvan op het kanaal een peil e gehandhaafd zal worden en wordt voorts aangenomen, dat de laagst voorkomende gemiddelde grondwaterstand ƒ bedraagt, dan zal de grootste hoeveelheid water, welke na de totstandkoming der bemaling per tijdseenheid in den bodem trekt, overeenkomen met een schijf ter dikte van Van deze vergelijking zijn de waarden a, c, d en e, als bekend te beschouwen. Ten einde te kunnen beoordeelen, welke op een zeker oogenblik de gemiddelde grondwaterstand (i) in de nabijheid van een kanaalpand en de daarmede gemeen liggende wijken is, moet de grondwaterstand op een groot aantal punten worden bepaald en om te kunnen nagaan, welke de laagste gemiddelde waterstand (ƒ) is, zullen bij al die waarnemingspunten talrijke aflezingen moeten geschieden. Met het oog op de groote kosten, welke dergelijke waarnemingen met zich zouden brengen, stuit het bepalen der waarden van b en ƒ op onoverkomelijke bezwaren. 33 Op grond van het bovenstaande is het niet wel mogelijk het verlies tengevolge van de intrekking in den bodem, hetwelk zal kunnen plaats hebben, wanneer het kanaal bemalen wordt, van te voren bij benadering te bepalen. Wel wordt deze intrekking somtijds berekend op grond van aangenomen waarden van b en ƒ, doch dergelijke aannamen zijn dan in den regel zoo willekeurig, dat de uitkomsten weinig vertrouwen verdienen. Een dergelijke berekeningswijze zal hier niet worden gevolgd. 19. Grondslag voor de berekening van de capaciteit der bemalingswerktuigen. Uit het bovenstaande blijkt, dat het bedrag der voornaamste wateronttrekking, welke in droge tijden aan het kanaal, indien dit bemalen wordt, zal plaats hebben, n.1. de intrekking in den bodem, niet kan ' worden afgeleid uit de geconstateerde peilsdalingen der verschillende panden. Derhalve is het niet mogelijk uit de beschikbare gegevens (tabellen van waterstanden) te bepalen, welke schijf water dagelijks op de verschillende panden zal zijn te malen, om te beletten, dat de waterstand op dezelve beneden een bepaald peil daalt. Daarentegen is het, zooals nader zal worden aangetoond, wel mogelijk deze schijf bij benadering te bepalen aan de hand van de met de, sedert meer dan 50 jaren bestaande, bemaling van de Drentsche Hoofdvaart opgedane ervaring. Een door ondergeteekende ingesteld onderzoek, waaromtrent in bijlage E eenige bijzonderheden worden medegedeeld, heeft geleerd dat, indien de stoomwerktuigen, dienende tot voeding van het bovenpand van de Drentsche Hoofdvaart, met vol vermogen werken, zulks tengevolge heeft, dat op dit pand, hetwelk met de daarmede gemeenliggende wijken een oppervlak heeft van ongeveer 180 H.A., in droge tijden een waterstand kan worden onderhouden, welke 25 c.M. hooger is, dan die, welke zou worden aangetroffen, indien er niet gemalen ware. In dat geval wordt door die gemalen dagelijks gemiddeld een schijf van 17 m.M. op dit pand gevoerd. De Drentsche Hoofdvaart vertoont in vele opzichten overeenkomst met de Hoogeveensche vaart. Beide kanalen bestaan uit 5 benedenpanden, waarmede geen of nagenoeg geen wijken gemeen liggen en welke in den regel slechts weinig gebrek aan water hebben. Zoowel met het bovenpand der Drentsche Hoofdvaart, als met de 6e. en hoogere panden der Hoogeveensche Vaart liggen een groot aantal wijken gemeen. Deze panden hebben oorspronkelijk gediend om de vervening van uitgestrekte terreinen mogelijk te maken. Na de ver- 34 vening bestaan de terreinen, waarin deze panden en wijken zijn gelegen, grootendeels uit zandgrond. Neemt men nu aan : 1 e. dat ook bij de verschillende panden der Hoogeveensche Vaart het gemiddeld dagelijks opmalen van een schijf watèr van 17 mM. tengevolge zal hebben, dat op deze panden in droge tijden een waterstand kan wórden gehandhaafd, welke 25 cM. hooger is dan die, welke zou voorkomen, indien niet gemalen werd; 2e. dat er een evenredigheid bestaat tusschen de schijf water, welke dagelijks op deze panden wordt gemalen, en het verschil in waterstand in droge tijden tusschen het bemalen en het niet bemalen pand ; dan is het mogelijk aan de hand van het bovenstaande de vereischte capaciteit van de gemalen te bepalen. Hoewel tegen de bovenvermelde aannamen ongetwijfeld bedenkingen zijn in te brengen, vormen zij, naar dezerzijdsch oordeel, den meest aannemelijken grondslag voor de berekening van het vereischte vermogen der gemalen. 20. De hoeveelheid water, noodig voor de voeding van de Hoogeveensche Vaart. De Directeur der Drentsche Kanaal-Maatschappij deelde onder-geteekende mede, dat de scheepvaart op de Hoogeveensche Vaart ernstig bemoeilijkt wordt, indien op één of meer der kanaalpanden de waterstand tot lager dan 20 cM. K. P. daalt, en genoemde Directeur acht het gewenscht, dat de bemalingsinrichtingen zoo sterk zullen zijn. dat zij in staat geacht kunnen worden, dezen waterstand op de verschillende panden — behoudens het 6e pand — te handhaven. Waar niet over de noodige dwarsprofielen van het, gedeeltelijk zeer onregelmatige, kanaal kon worden beschikt, om aan de hand hiervan te kunnen beoordeelen, welke de laagste waterstand is, waarbij de scheepvaart nog ongehinderd kan plaats hebben, is bij de bepaling van het vermogen der bemalingswerktuigen van genoemden, door de ervaring aangewezen, waterstand uitgegaan, met dien verstande, dat deze — mede met het oog op de afwaaiïng — 5 cM. hooger is gesteld. De in de jaren 1900—1910 en 1912-1915 laagst voorgekomen gemiddelde maandwaterstand is als grondslag aangenomen bij de berekening van de benoodigde hoeveelheid water volgens de in de vorige § aangegeven beginselen. De uitkomsten zijn in onderstaande tabel vermeld: 35 Water Laagste gemiddelde maand- ,r . : j Voor de voeding AANDUIDING „„„„ „i y. waterstand oppervlak 1900-1910 en 1912-1915 Per etmaal VAN HET PAND. van , benoodigde hoe- het pand. beneden K. P. beneden^ 15 cM. veelheid ^ ,} U pand . . . 8.6 H.A. 38 cM. 23 cM. 1300 M3 2e 13.5 „ 45 „ 30 „ 2700 3e 16.9 ,. 20 „ 5 „ 600 „ 4e " ■ ■ • 3.3 „ 27 „ 12 ., 300 „ 5e 4.7 „ 44 „ 29 „ 900 „ 7e 207 „ 61 „ 46 „ I 64700 „ 8e 18.2 ., 46 ,. 31 „ 3800 9e - • • • '40 » I 57 „ 42 „ 40000 '„ Uitgaande van de veronderstelling, dat er tusschen Zaterdagmiddag 6 uur en Maandagochtend 6 uur niet gemalen wordt, valt — mede met het oog op eenigen tijd, die verloren gaat met het smeren en nazien der machines en het uitvoeren van kleine herstellingen aan dezelve — niet te rekenen op een grooteren gemiddelden maaltijd per etmaal dan 17 uur. De opmalingsinrichtingen moeten derhalve zoodanige capaciteit hebben, dat zij in staat zijn per minuut op te voeren : Op het 9e pand .... 39 M3. » 8e 43 „ .... 7e „ .... 106 „ .. ..6e „ .... 106 „ .... 5e „ .... 107 „ .. .. 4e 108 „ .... 3e 108 „ .. >, 2e „-.... Hl „ .. » le 112 „ In de Nota, behoorende bij den brief van den Minister van Waterstaat aan de „Commissie inzake de verbetering der watertoestanden „op de kanalen in het zuidoostelijk deel van Drenthe", d.d. 19 Juli 1916, No. 219, afdeeling Waterstaat, wordt de wehschelijkheid uitgesproken, dat de gemalen in staat zijn per minuut op te voeren : op het 9e pand .... 42 M3. .... 8e 48 „ „ de overige panden 120 „ J) De hieronder vermelde cijfers zijn (zie § 19) gevonden door het in de 4e kolom vermelde cijfer, gedeeld door 25, te vermenigvuldigen met 170 maal het in de 2e kolom vermelde cijfer. 36 Deze cijfers verschilllen betrekkelijk slechts zeer weinig van de hooger vermelde, dezerzijds gevondene. Waar de gevonden cijfers gegrond zijn op geenszins onaanvechtbare aannamen en de cijfers, genoemd in de Ministeriëele Nota, een weinig hooger, dus meer aan den veiligen kant zijn, bestaat er geenerlei bezwaar tegen om laatstbedoelde cijfers aan te houden. 21. Stroomsnelheid en verhang op de panden. Volgens het „Overzicht van de scheepvaartwegen in Nederland" (zesde uitgave), bedraagt bij de le— 5e panden de breedte op kanaalpeil ongeveer 13 M., de bodembreedte 7 M., en de bodemdiepte 1.60 M. -s- K. P. en bedragen bij de 7e en 8e panden deze cijfers achtereenvolgens 13, 7 en 1.80 M. In het vorige hoofdstuk werd voorgesteld om het 6e pand zooveel te verruimen, dat het over het grootste deel der lengte een breedte op kanaalpeil van 14.20 M., een bodembreedte van 9.20 M. en een bodemdiepte van 2.50 M. -f- K. P. verkrijgt. Met de bemaling wordt beoogd, dat de waterstanden op de verschillende panden, met uitzondering van het 6e pand, niet beneden 0.20 M. -r- K. P. zal dalen. Verwacht mag worden, dat op het laatstgenoemde pand, behoudens zeer buitengewone omstandigheden, geen lagere waterstand, dan 0.80 M. Hh K. P. zal voorkomen. Het natte dwarsprofiel bedraagt: bij de le — 5e panden bij een waterstand van 0.20 M. -f< K. P. 13.5 M . bij het 6e pand bij een waterstand van 0.80 M. -r K. P. 1.85 M . bij de 7e en 8e panden bij een waterstand van 0.20 M. -Sr K. P. 15.5 M . Indien de gemalen op het 9e pand 42 M3., op het 8e pand 48 Ms. en öp de overige panden 120 M3. per minuut brengen, zal de stroomsnelheid op de le—5e panden ten hoogste 15 cM., op het 6e pand ten hoogste 11 cM., op het 7e pand ten hoogste 13 cM. en op het 8e pand ten hoogste 5 cM. bedragen. Deze stroomsnelheid is niet van dien aard, dat de scheepvaart daarvan noemenswaardigen hinder ondervinden zal. Aan de hand van de formule van Bazin is het verhang op de verschillende panden bepaald, wanneer er met vol vermogen gemalen wordt, en hieruit het verval op de verschillende kanaalpanden berekend. ) Het verval zal, afgezien van de op- en afwaaiing, volgens de berekening op de le—8e panden achtereenvolgens 5, 6, 6, 2, 2, 2, 10 en 0.1 cM. bedragen. l) Zie P. W. Scharroo „Hydraulica", bladz. 197—203. 37 Aangeteekend zij nog, dat al deze cijfers en voornamelijk die, welke betrekking hebben op de onregelmatige le_6e panden aan den hoogen kant zijn. De gemalen, welke het water op de |e —7e panden brengen, moeten het water dus 2—10 cM. hooger opvoeren dan noodig zou zijn, indien er tusschen de beneden- en bovensluizen der verschillende panden geen verval zou bestaan. 22. Vermogen der gemalen. De bemaling heeft ten doel op de verschillende panden, met uitzondering van het 6e pand, een waterstand te handhaven, welke niet lager is dan 20 cM. -f- K. P. De gemiddelde waterstand op het 6e pand in de maanden der jaren 1900—1915, gedurende welke de waterstand op het 7e pand lager was dan 0.20 M -f- K. P. (en er dus behoefte aan bemaling van dit pand bestond), bedroeg 0.55 -f? K. P.; de hoogste gemiddelde maand waterstand op het 6e pand gedurende een dezer maanden, waarin bemaling noodig is, kan geacht worden te bedragen 0.30 M. ■4- K. P., de laagste 0.80 M. H- K. P. Het kanaalpeil van het Meppelerdiep te Meppel bedraagt 0.25 M. -fe N. A. P. Aangenomen wordt, dat dit de gemiddelde waterstand zal zijn gedurende de tijden, dat er gemalen wordt, doch dat de waterstand op dit diep intusschen tot 0.40 M. H- N. A. P. zal kunnen dalen. Met inachtneming van een en ander is de onderstaande tabel opgemaakt, gevende een overzicht van de gemiddelde en de maximum opvoerhoogte aan de verschillende sluizen. Kanaalpeil Gemiddelde water- £ ]| £ . ten opzichte van stand, wanneer S ^ I ^ S o •> u Aanduiding van de N" A" R *emale" wordt = 1 ë Ï «» =j & jj f i ====——= gsg a.g 3-g a-a sluis. 1 _ £iêo0>--' Ëo«o beneden- boven- beneden- boven- SP u *> > lil §2 O g. *= g. pand. pand. pand. pand. E = I 5 a 1 I I S* > Ijl n 1. Meppelersluis 0.23M.-H 0.68M.+ 0.23M.-^- 0.48M.+ 0.71 M. 0.05 M. 0.76 M. 0.93 M. 2. Roogatsluis . 0.68 „ + 2.70 ,. + 0.48 „ + 2.50 „ + 2.02 „ 0.06 „ 2.08 „ — 3. Ossensluis 2.70 „ + 4.79 „ + 2.50 „ + 4.59 „ + 2.09 „ 0.06 „ 2.15 4. Echtensche sluis 4.79 „+ 6.99 „+ 4.59 „+ 6.79 „ + 2.20 „ 0.02 „ 2.22 [ — 5. Nieuwebrugsluis 6.99 „ + 9.17 „+ 6.79 „ + 8.97 „+ 2.18 „ 0.02 „ 2.20 „ — 6. Veenesluis 9.17 ,. -f 11.32 „+ 8.97 „ + 10.77 „+ 1.80 „ 0.02 „ 1.82 . 2.07 7. Noordsche sluis 11.32 „ + 12.95 „ + 10.77 „ + 12.75 „ + 1.98 „ 0.10 „ 2.08 „ 2.33 I 8. Kalffsluis 12.95 „+ 14.45 „+12.75 „+ 14.25 „ + 1.50 „ — 1.50 „ — " 9. Heemskerksluis 14.45 ., + 16.— „+| 14.25 „+ 15.80 „-f- 1.55 „ — 1.55 „ — 38 Blijkens § 20 zullen de gemalen bij de benedenste 7 sluizen in staat moeten zijn om 120 M3., dat bij de Kalffsluis om 48 M3. en dat bij de Heemkerksluis om 42 M3. per minuut op te voeren. Het waterverzet en de gemiddelde en grootste opvoerhoogten, waarop de gemalen zullen zijn te berekenen, en het aantal waterpaardekrachten, dat zij moeten kunnen ontwikkelen, zijn in den onderstaanden staat vermeld. . i • i • Waterverzet Gemiddelde Maximum Aantal Aantal Aanduiding ... p „ ... p „ per opvoer- opvoer- W. r\ K.. W. r. tv. van de sluis.' minuut. hoogte. hoogte. (normaal), (maximaal). i 1. Meppelersluis 120 M3. 0.76 M. 0.93 M. 20 25 2. Roogatsluis 120 jj 2.08 „ 56 3. Ossensluis 120 „ 2.15 57 4. Echtensche sluis 120 „ 2.22 „ 59 5. Nieuwebrugsluis 120 „ 2.20 | 59 6. Veenesluis 120 „ 1.82 „ 2.07 „ 49 55 7. Noordsche sluis 120 „ 2.08 „- 2.33 „ 56 62 8. Kalffsluis 48 „ 1.50 „ 16 9. Heemskerksluis 42 „ 1.55 „ - J 15 23. Aantal maaluren. Bij het bepalen van het vermogen der gemalen is van de veronderstelling uitgegaan, dat de waterstand op het 9e, 8e en 7° pand, zoo deze niet bemalen worden, in droge tijden kan dalen tot respectievelijk 57, 46 en 61 cM. K. P. en dat een voeding van resp. 42, 6 en 72 M3. per minuut gedurende ten hoogste 17 uren per etmaal noodig is, om op die panden in die droge tijden een waterstand van 0.20 M. -i- K. P. te onderhouden. Neemt men aan, dat er een evenredigheid bestaat tusschen de hoeveelheid water, welke dagelijks op de verschillende panden had moeten worden gebracht om hierop een waterstand van 0.20 M. -r- K. P. te onderhouden, en. het aantal cM., dat de waterstand op die panden zonder bemaling lager is geweest dan 0.20 M. -r- K. P., dan is het mogelijk het aantal uren te berekenen, dat gedurende het 16-jarig tijdvak van 1900—1915 had moeten zijn gemalen om op deze panden een waterstand van 0.20 M. -f- K. P. te handhaven. Deze berekening is op bijlage F uitgevoerd. Ten einde gedurende dat tijdvak op genoemde panden een water- 39 stand niet lager dan 0.20 M. -f- K. P. te handhaven, had gemiddeld per jaar moeten zijn gemalen '): met het gemaal aan de Noordsche sluis en die aan de lager gelegen sluizen 516 uur, me't dat aan de Kalffsluis 426 „ „ „ „ | Heemskerksluis 428 „ Ten einde voor teleurstellingen gevrijwaard te zijn, wordt in de later te noemen exploitatie-rekening aangenomen, dat per jaar is te rekenen: voor het gemaal aan de Noordsche sluis en die aan de lager gelegen sluizen op 600 maaluren; voor de gemalen aan de Kalff- en Heemskerksluizen op 500 maaluren. J) De onbeteekenende hoeveelheid water, noodig voor de voeding van de le—5e panden, is bij deze berekening verwaarloosd. HOOFDSTUK IV. HET WATEROPVOERWERKTUIG. 24. Zuig- en perspompen; schepraderen; vijzels. In ons land zijn voor bemalingsdoeleinden toegepast: a. zuig- en perspompen '); b. schepraderen ; c. vijzels; d. centrifugaalpompen. De drie eerstvermelde soorten van pompen zullen hieronder in het kort besproken worden, terwijl de centrifugaalpompen en de nader te noemen „Woodvijzelpompen" vervolgens meer uitvoerig worden behandeld. Zuig- en perspompen. Aan de toepassing van dezè pompen zijn de volgende groote bezwaren verbonden : a. bij eiken slag moet een zeker volume water eerst in beweging worden gebracht, vervolgens aan het einde van den zuigerslag weder plotseling tot stilstand komen en daarna weder in beweging worden gebracht; een en ander gaat met aanzienlijke arbeidsverliezen gepaard; b. om te groote stooten bij het keeren van den slag te vermijden, wordt veelal lucht in de zuigbuis toegelaten, waardoor in den cylinder een luchtkussen wordt gevormd, hetwelk de noodige veerkracht bezit om den stoot te breken; dit toelaten van lucht is echter van nadeeligen invloed op de wateropbrengst; • c. de aanschafnngskosten van deze pompen zijn hoog ; ') Ook zijn in ons land een enkel maal zuigpompen toegepast. 41 d. deze pompen moeten langzaam loopen en eigenen zich derhalve niet voor directe koppeling aan moderne snelloopende machines; e. de onderhoudskosten zijn hoog, in de eerste plaats tengevolge van de sub a vermelde stooten, doch bovendien in verband met het groote volume der pompen en gebouwen en het groote aantal kleppen, welke in deze pompen voorkomen. In verband met het bovenstaande kunnen zuig- en perspompen niet voor toepassing in aanmerking komen. Schepraderen. Het aantal omwentelingen van een scheprad is gering en een scheprad eigent zich derhalve niet voor directe koppeling aan een modern krachtwerktuig met een groot aantal omwentelingen. Er zal bij toepassing van een scheprad een dubbele tandradoverbrenging noodig zijn. Dit heeft een niet gering arbeidsverlies tengevolge, terwijl aan de toepassing van tandradoverbrengingen nog andere bezwaren verbonden zijn. Het nuttig effect van een scheprad is, vooral indien een scheprad „systeem Paul" wordt toegepast, bij een opvoerhoogte van ongeveer 2 M. hoog (wellicht 80 °/0). Dit aan toepassing van een scheprad verbonden voordeel wordt echter gedeeltelijk opgeheven door het verlies in de bovenvermelde tandradoverbrenging. Aan de toepassing van een scheprad is het bezwaar verbonden, dat de aanlegkosten — vooral van de bouwwerken met hunne diepe fundeeringen — hoog zijn en dat de onderhoudskosten meer zullen bedragen dan bij toepassing van een centrifugaalpomp of een Woodvijzelpomp het geval zal zijn. Toepassing van schepraderen verdient bij de onderwerpelijke gemalen geen aanbeveling. Vijzels. Het aantal omwentelingen van een vijzel is gering (veelal 30 a 60 per minuut). De krachtoverbrenging van machine op vijzel geschiedt met behulp van een stel conische raderen. Deze overbrenging heeft een niet onbeteekenend arbeidsverlies tengevolge. Voorts is het arbeidsverlies in het onderdraaipunt tamelijk groot. De, gewoonlijk van hout geconstrueerde, vijzel buigt op den duur veelal door; indien zulks geschiedt, moet een rand van de beschoeping worden afgenomen, hetgeen vermeerdering van de lekverliezen tengevolge heeft. Het nuttig effect van een goed geconstrueerden vijzel is, zooals 42 o.a. uit onlangs door den Ingenieur J. C. Horch met het motor-vijzelgemaal „Flikkerzijl" nabij Appingedam verrichte proefnemingen is gebleken, tamelijk hoog '). In het onderwerpelijke geval zou het, met inbegrip van de verliezen in de tandradoverbrenging, wellicht 75 pet. kunnen bedragen." Aan toepassing van een vijzel zijn in het onderwerpelijke geval de volgende bezwaren verbonden: 1e. de aanlegkosten zijn, mede tengevolge van de tamelijk diepe fundeering, hoog; 2e. het onderdraaipunt van den vijzel bevindt zich onder water; 3e. er zijn, zoover bekend, in ons land geen fabrieken, welke ervaring omtrent den bouw van tamelijk groote vijzelgemalen bezitten, aangezien deze in den laatsten tijd niet zijn gesticht. Toepassing van een vijzelgemaal kan in het onderwerpelijke geval dan ook niet worden aanbevolen. 25. Centrif ugaalpompen. Een centrifugaalpomp bestaat uit een van schoepen voorzien rad (waaier), dat binnen een gesloten ruimte (slakkenhuis) in draaiende beweging wordt gebracht. De toevoer van het water geschiedt door een buisleiding, eindigende in het hart van den waaier; de persleiding wordt op het slakkenhuis aangesloten. Men onderscheidt centrifugaalpompen met horizontale en verticale as en met enkele en dubbele instrooming. Verticale en horizontale as. Centrifugaalpompen met verticale as worden betrekkelijk zelden vervaardigd en waar dit in ons land geschiedde, voor zoover bekend, uitsluitend met eenzijdige instrooming. Zij zijn toegepast bij de bemaling van het Waterschap „de Zuidpolder" bij Franeker en van den polder „Hardinxveld". Beide installaties werden door de machinefabriek „Jaffa" (Louis Smulders & Co.) te Utrecht vervaardigd. Een voordeel van deze pompen is, dat aan- en afvoerleidingen kort kunnen zijn en dat, mede tengevolge daarvan, het nuttig effect een weinig hooger is dan bij andere pompen. Daartegenover staat, dat het gebouw, met het oog op de diepe fundeering, welke een centrifugaalpomp met verticale as noodig maakt, duur is. Voorts brengt de toepassing van een krachtwerktuig met een verticale as, hetwelk tot het *) Zie „Proefnemingen met eer; watervijzel" door J. C. Horch. „De Ingenieur" 1916, no. 49. 43 drijven van deze pompen noodig is, moeilijkheden met zich, tenzij electrische drijfkracht wordt toegepast ). Door geen der fabrieken, met welke door ondergeteekende overleg werd gepleegd, werd toepassing van centrifugaalpompen met verticale as aanbevolen. Zij zullen derhalve verder buiten beschouwing worden gelaten. Dubbele en enkele instrooming. Voor bemalingsinstallaties worden zoowel centrifugaalpompen met dubbele als enkele instrooming veelvuldig toegepast. Pompen met eenzijdige instrooming zijn steeds gemakkelijk inwendig te inspecteeren; met die met dubbele instrooming is zulks slechts het geval, indien het slakkenhuis uit twee aan elkander geschroefde helften bestaat, zoodanig, dat de bovenhelft gemakkelijk kan worden afgelicht. Bij pompen met dubbele instrooming wordt geen eenzijdige druk op den waaier in de richting van de waaieras uitgeoefend. Ditzelfde kan intusschen ook op verschillende wijze bij pompen met enkele instrooming worden bereiktï). Het nuttig effect dezer beide soorten van pompen is ongeveer hetzelfde. Of men tot toepassing van pompen met één- of tweezijdige instrooming overgaat hangt af van de verhouding tusschen opbrengst, opvoerhoogte en aantal omwentelingen en bovendien van het persoonlijk inzicht van den constructeur. Dit laatste blijkt uit de omstandigheid, dat bij de fabrieken, met welke overleg werd gepleegd, geen overeenstemming bestond omtrent de beantwoording van de vraag of in het onderwerpelijke geval pompen met één- of tweezijdige instrooming aanbeveling verdienen. Verband tusschen waterverzet, opvoerhoogte en aantal omwentelingen. Volgens professor Dijxhoorn bestaat er een eenvoudig verband tusschen de omtreksnelheid van den waaier u, de radiaal ontbondene van de snelheid, waarmede het water den omtrek van den waaier verlaat v (zij is evenredig met de hoeveelheid opgebracht water) en de opvoerhoogte h, dat door de volgende vergelijking wordt uitgedrukt: A us - B v1 = 2gh (Ij waarin A is een constante, afhankelijk van de pomp, gewoonlijk groot ongeveer 0.94, en ') Zie voor centrifugaalpompen met verticale as de artikelen van den Heer Chr. Eeuwens, voorkomende in ,,de Ingenieur" van 1907, No. 20 en 1908, No. 6 en de notulen der vergadering van de Vakafdeeling voor Werktuigkunde en Scheepsbouw van het Koninklijk Instituut van Ingenieurs van 20 Augustus 1907 (bijblad van „de Ingenieur" van 1907, No. 45). 2) Zie „de Ingenieur" van 1905, No. 24, bladz. 380 en 381. 44 b is een constante, welke onder meer afhangt van de afmetingen van de pomp (gewoonlijk 3'/s a 4'/s). Deze betrekking kan grafisch door een parabool worden voorgesteld '). Uit de bovenstaande vergelijking kunnen de volgende gevolgtrekkingen worden gemaakt': le. de grootste opvoerhoogte wordt bereikt bij het kleinste waterverzet en bedraagt: ||j 4r <2> 2e. het grootste waterverzet wordt bereikt bij de geringste opvoer, hoogte: w = p y^- (3) 3e. bij een bepaald aantal omwentelingen is het aantal ontwikkelde paardekrachten het grootst wanneer h = 3/3 hmax dus: Au"1 WPKmax = h">ax. = */» ~2g ^ Een centrifugaalpomp werkt het zuinigst, wanneer bij een bepaald aantal omwentelingen het aantal ontwikkelde W.P.K. het grootst is, dus wanneer (volgens de formule van Prof. Dijxhoorn) h — J/, h Bij de constructie der te stichten pompen zal er dus naar zijn te streven, dat aan dezen eisch zooveel mogelijk voldaan wordt. In de veronderstelling, dat hiervoor zal worden gezorgd, is in fig. 4 de door de vergelijking (1) aangegeven betrekking voor de gemalen bij de Echtensche sluis en de Nieuwebrugsluis (waterverzet 120 M3. per minuut, opvoerhoogte ongeveer 2.20 M.), en in fig 5 voor het gemaal bij de Kalffsluis (waterverzet 48 M3. per minuut, opvoerhoogte 1.50 M.) graphisch voorgesteld. Aan de hand van deze figuren en de vergelijking (1) zal nu worden nagegaan: le. of het aanbeveling verdient de pompen bij de Meppeler-, Roogat-, Ossen-, Veene- en Noordsche sluizen, waarvoor de normale opvoerhoogte respectievelijk 0.76, 2.08, 2.15, 1.82 en 2.08 M. bedraagt dezelfde afmetingen en hetzelfde aantal omwentelingen te geven als die bij de overige sluizen; 2e. welk het aantal omwentelingen der te stichten pomp bij de Noordsche sluis moet bedragen, opdat ook bij de maximale opvoer- !) Het eenvoudige, door Prof. Dijxhoorn aangegeven, verband tusschen u, e en h schijnt niet geheel overeen te stemmen met hetgeen de praktijk heeft geleerd. Volgens Gebr, Stork en Co. wordt het verband tusschen opvoerhoogte en waterverzet aangegeven door de kromme, welke op fig. 4 met een stippellijn is aangegeven. Fig. 4. 46 hoogte, welke 2.33 M. bedraagt, een hoeveelheid water van 120 M3. per minuut kan worden verzet; 3e. of het aanbeveling verdient de pomp bij de Heemskerksluis gelijk te maken aan die bij de Kalffsluis. In verband met het ad le vermelde punt kan het volgende worden opgemerkt: Uit fig. 4 blijkt, dat het aantal ontwikkelde W.P.K. bij hetzelfde aantal omwentelingen bij pompen, geconstrueerd voor een opvoerhoogte van 2.20 M. en een waterverzet van 120 M3., bij opvoerhoogten van resp. 2.20 M., 0.76 M., 1.82 M., 2.08 M. en 2.15 M. zich verhouden als 2.20 X 120, 0.76 X 180, 1.82 X 139, 2.08 X 128 en 2.15 X 124 of als 100 : 52 : 95 : 100 : 100 ')• Hieruit volgt, dat bij hetzelfde aantal omwentelingen het aantal ontwikkelde W. P. K. bij een opvoerhoogte van 1.82 M., 2.08 M. en 2.15 M. niet veel van dat, ontwikkeld bij een opvoerhoogte van 2.20 M., verschilt. Zonder eenig bezwaar kunnen derhalve de pomp en het aantal omwentelingen bij de Roogat-, Ossen-, Veene- en Noordsche sluizen gelijk zijn aan die bij de Echtensche- en Nieuwebrug-sluizen, waarbij de opvoerhoogte ongeveer 2.20 M. bedraagt. Alleen zal het waterverzet bij eerstgenoemde sluizen een weinig grooter zijn dan 120 M\ per minuut en aan die sluizen dus een weinig korter behoeven te worden gemalen. Bij de Meppelersluis daarentegen is bij dezelfde pomp en hetzelfde aantal omwentelingen het ontwikkeld aantal W. P. K. beteekenend geringer dan bij de overige sluizen en opdat dezelfde pomp, welke voor de overige sluizen is ontworpen, bij de Meppelersluis zoo zuinig mogelijk zou werken, zou het aantal omwentelingen van den waaier hier beteekenend kleiner moeten zijn en wel blijkens formule (4) zich tot het aantal omwentelingen bij de overige sluizen moeten verhouden als |/<^6 , 1 = 0.59 : 1. I 2.20 Voor deze omtreksnelheid is op fig. 4 met een stippelpuntlijn de parabool geteekend, welke het verband tusschen de opvoerhoogte en het waterverzet weergeeft. Hieruit blijkt, dat bij deze omtreksnelheid het waterverzet bij 0.76 M. opvoerhoogte slechts 70 M\ bedraagt. Een pomp, geconstrueerd voor een waterverzet van 120 M3. bij een opvoerhoogte van 2.20 M. is derhalve niet geschikt voor ditzelfde waterverzet bij 0.76 M. opvoerhoogte. Het verdient derhalve geen aanbeveling het gemaal bij de Meppelersluis aan de gemalen bij de overige sluizen gelijk te maken. *) Volgens de lijn van Gebr. Stork en Co. verhoudt het aantal W. P. K. zich als 100 : 45 : 92 : 99 : 100. 47 In verband met het ad 2« vermelde punt kan het volgende worden medegedeeld. De grootste opvoerhoogte bij de Noordsche sluis bedraagt (zie § 22) 2.33 M., dus 13 c.M. meer dan de opvoerhoogte van 2.20 M., waarvoor blijkens het voorgaande dit gemaal zal worden geconstrueerd. Deze grootere opvoerhoogte zal ten gevolge hebben (zie fig. 4), dat de opbrengst bij hetzelfde aantal toeren slechts 114 M'. bedraagt. Aan dit gemaal zal de eisch zijn te stellen, dat het in staat is, ook bij deze grootere opvoerhoogte de voorgeschreven hoeveelheid van 120 M'. per minuut te verzetten. De vraag is nu met hoeveel de omwentelingssnelheid van den waaier moet worden vergroot, opdat een pomp, geconstrueerd voor een waterverzet van 120 M . bij een normale opvoerhoogte van 2.20 M., dezelfde hoeveelheid water bij een opvoerhoogte van 2.33 M. kan opvoeren. Bij een opvoerhoogte van 2.20 M. is blijkens vergelijking (1): Au'-Bvi = 2XgX 2.20 = 44 en bij een opvoerhoogte van 2.33 M.: Aut2 - Bvt* = 2 X g X 2.33 = 46.6. Fig. 5. 48 Indien het waterverzet bij beide opvoerhoogten hetzelfde is, is v = vy en dus 46.6 (Au1 - B vJ) = 44 (A u,3 - B vx *) of 46.6 Au1 - 2.6 B v2 = 44 A u,1 44 u,2 < 46.4 u1 u, «c 1.03 u Om bij een opvoerhoogte van 2.33 M. hetzelfde waterverzet te verkrijgen als bij een opvoerhoogte van 2.20 M. behoeft het aantal omwentelingen dus nog geen 3 °/0 grooter te zijn. Alle in aanmerking komende krachtinstallaties zijn in staat om, indien zij-vbor een zeker normaal aantal omwentelingen zijn geconstrueerd, bedoeld grooter aantal toeren tè maken. Bij de Meppelersluis is de verhouding tusschen de maximum- en de normale opvoerhoogte grooter (0.93 M. ! 0.76 M.). Bij het ontwerpen van deze pomp en het daarbij behoorende krachtwerktuig zal er rekening mede zijn te houden, dat dit gemaal in staat moet zijn 120 M3. per minuut bij een opvoerhoogte van 0.93 M. te verzetten. In verband met het ad 3^. vermelde punt kan het volgende worden opgemerkt: Uit fig. 5 blijkt dat het aantal ontwikkelde W. P. K. bij hetzelfde aantal omwentelingen bij pompen, geconstrueerd voor een opvoerhoogte van 1.50 M. en een waterverzet van 48 M3., bij opvoerhoogten van 1.50 M. en 1.55 M. zich volgens de lijn van Prof. Dijxhoorn verhouden als 1.50 X 48 en 1.55 X 46 of ongeveer als 100: 100, dus ongeveer gelijk is. Zonder eenig bezwaar kan derhalve de pomp en het aantal omwentelingen (dus het krachtwerktuig) bij de Heemskerksluis gelijk zijn aan dat bij de Kalffsluis. Alleen zal het waterverzet bij eerstgenoemde sluis in dat geval 46 M3. bedragen, dus een weinig meer dan blijkens § 22 vereischt wordt ; zulks behoeft intusschen niet als een bezwaar te worden aangemerkt. Bij toepassing van centrifugaalpompen zullen dus 3 typen van pompen zijn toe te passen, n.1. 6 stuks, geconstrueerd voor een waterverzet van 120 M3. per minuut bij een opvoerhoogte van 2.20 M.; 1 stuks, geconstrueerd voor een waterverzet van 120 M3. per minuut bij een normale opvoerhoogte van 0.76 M. en een maximale opvoerhoogte van 0.93 M.; 2 stuks, geconstrueerd voor een waterverzet van 48 M3. per minuut bij een opvoerhoogte van 1.50 M. 49 Nuttig effect. Het zeer geringe nuttig effect, dat vele der oudere centrifugaalpompen hebben, is een gevolg van een minder doelmatige constructie van de pomp en gebrek aan kennis, omtrent het hiervoor besproken verband tusschen het aantal omwentelingen, de opvoerhoogte en het waterverzet en dus de afmetingen van de pomp. In de latere jaren is de constructie der pompen aanmerkelijk verbeterd. De verbeteringen hadden in hoofdzaak ten doel het water een betere geleiding te geven (vorm van de toe- en afvoerleidingen, vorm van het slakkenhuis en van den waaier) en te voorkomen, dat het water langs den waaier van de pers- naar de zuigzijde zou kunnen terugvloeien '). Het nuttig effect van de pomp, d. i. de verhouding tusschen den door de pomp nuttig verrichten arbeid en den aan de pompas toe- (w p k \ E* p' k'/ kan8t in de eerste plaats van de opvoerhoogte en voorts van het waterverzet af. Des te grooter de Opvoerhoogte en het waterverzet zijn, waarvoor de pomp geconstrueerd wordt, des te gunstiger zal het nuttig effect kunnen zijn. Intusschen blijft het nuttig effect van centrifugaalpompen bij tamelijk geringe opvoerhoogten, als waarvan in het onderwerpelijke geval sprake is, steeds betrekkelijk gering en is voor de pompen met een opvoerhoogte van 2.20 M. op niet meer dan ongeveer 63 u/0, voor die met een opvoerhoogte van 1.50 M. op ongeveer 54 °/0 en voor die met een opvoerhoogte van 0.76 M. op ongeveer 40 °/u te stellen. 26. Wood-vijzelpompen. Een Wood-vijzelpomp bestaat uit een ijzeren buis van flauw gebogen vorm, welke plaatselijk verwijd is en welke in de ter weerszijden aangesloten zuig- en persleiding haar voortzetting vindt. In de pomp bevindt zich een van schoepen voorzien rad (vijzelrad), dat door een horizontale as in beweging wordt gebracht. Achter het vijzelrad bevinden zich een aantal vaste schoepen, welke met het kegelvormige binnenhuis geleiding ,aan het water geven en het ontstaan van warrelingen verhinderen (zie fig. 6). Het pomphuis wordt zoodanig geconstrueerd, dat het bovengedeelte van den onderbouw is gescheiden en verwijderd kan worden. De demontage is dan ook uiterst eenvoudig. Wood-vijzelpompen zijn reeds in een tamelijk groot aantal in 1) Zie „Hoog- en laagdrukcentrifugaalpompen" door Chr. Eeuwens, „De Ingenjeur" No. 24 van 1905. Fig. 6. Fig. 7. 52 Amerika vervaardigd en worden aldaar met succes toegepast. Sedert korten tijd legt de Nederlandsche fabriek van werktuigen en spoorwegmaterieel „Werkspoor" zich op het vervaardigen dezer pompen toe '). Verband tusschen waterverzet en opvoerhoogte. Het verband tusschen de opvoerhoogte en het waterverzet wordt, blijkens gepubliceerde gegevens, voor een pomp, geconstrueerd voor een opvoerhoogte yan 2.20 M. en een waterverzet van 120 M\ per minuut, bij een bepaald aantal omwentelingen ongeveer door de op fig. 7 afgebeelde getrokken lijn aangegeven. Vergelijkt men deze figuur met fig. 4 dan blijkt, dat bij de Wood-vijzelpomp de waterlevering in mindere mate door de opvoerhoogte wordt beinvloed, dan zulks bij een centrifugaalpomp het geval is. Uit fig. 7 blijkt tevens, dat de opvoerhoogte tusschen tamelijk wijde grenzen kan schommelen, zonder dat het nuttig effect beteekenende wijzigingen ondergaat en dat bij een bepaald aantal omwentelingen het krachtverbruik in hooge mate van de opvoerhoogte afhankelijk is. Uit die figuur zijn, in verband met de onderwerpelijke bemaling, de volgende gevolgtrekkingen te maken: le. De pompen bij de Roogat-, Ossen-, Veene- en Noordsche sluizen, waarvan de normale opvoerhoogte resp. 2.08 M., 2.15 M., 1.82 M. en 2.08 M. bedraagt, kunnen dezelfde afmetingen en hetzelfde aantal omwentelingen verkrijgen als die bij de Echtensche- en Nieuwebrugsluizen. Het nuttig effect zal bij eerstgenoemde pompen slechts ten hoogste enkele procenten minder bedragen dan bij de laatstgenoemde. Ook wordt het Waarschijnlijk geacht, dat bij de Meppelersluis dezelfde pomp zal worden toegepast als bij de overige hierboven genoemde sluizen, met dien verstande, dat men de pomp bij de Meppelersluis bij voorkeur een geringer aantal toeren zal doen maken; 2e. Het krachtverbruik zal bij de gemalen aan de Roogat- en Noordsche sluizen slechts ongeveer 97 °/0, bij dat aan de Veenesluis (bij de normale opvoerhoogte2)) slechts ongeveer 90 °/0 en bij dat aan de Meppelersluis bij normale opvoerhoogte slechts ongeveer 50 /0 van dat van de pompen bij de Echtensche- en Nieuwebrugsluizen bedragen, terwijl bij hetzelfde aantal omwentelingen het waterverzet bij eerstgenoemde sluizen respectievelijk 124, 130 en 145 M3. per minuut zal bedragen. Bij de Meppelersluis zal derhalve een minder sterk krachtwerktuig zijn toe te passen dan bij de overige sluizen; ^) Zij is de eenige licenshoudster en concessionarisse voor deze pompen voor net vaste land van Europa. De maximale opvoerhoogte bedraagt aan de Veensluis 2.07 M. 53 3e. De grootste opvoerhoogte bij de Noordsche sluis bedraagt 2.33 M. of 0.13 M. meer dan de normale opvoerhoogte, waarvoor de pomp geconstrueerd is. Deze grootere opvoerhoogte zal tengevolge hebben, dat de opbrengst bij hetzelfde aantal toeren slechts 117 Ml per minuut bedraagt en het krachtverbruik 3 u/u grooter is dan bij een 'opvoerhoogte van 2.20 M. Tegen deze uiterst geringe vermindering van opbrengst bestaat geen bezwaar en zij kan desgewenscht verholpen worden, door de pomp iets sneller te doen loopen. Elk krachtwerktuig kan geacht worden in staat te zijn de geringe meerdere kracht, welke bij de grootere opvoerhoogte vereischt wordt, te leveren. Uit het bovenstaande blijkt dus, dat bij toepassing van Woodvijzelpompen de pompen en de krachtwerktuigen bij de Roogat-, Ossen-, Echtensche-, Nieuwebrug-, Veene- en Noordsche sluizen aan elkander gelijk kunnen zijn; voorts dat bij de Meppelersluis waarschijnlijk dezelfde pomp als bij genoemde sluizen zal worden toegepast en aldaar met een minder sterk krachtwerktuig kan worden volstaan, terwijl het aantal omwentelingen van de pomp bij de Meppelersluis geringer kan zijn dan van de pompen bij de overige sluizen.. Teekent men een dergelijk stel lijnen, als op fig. 7 is afgebeeld, voor een pomp, geconstrueerd voor een waterverzet van 48 M3. bij een opvoerhoogte van 1.50 M. (Kalffsluis), dan blijkt daaruit, dat deze pomp in staat is bij een opvoerhoogte van 1.55 M. (Heemskerksluis) 47 Ml per minuut te verzetten, terwijl het krachtverbruik bij een opvoerhoogte van 1.55 M. niet noemenswaard grooter is dan bij een opvoerhoogte van 1.50. Hieruit blijkt, dat zonder eenig bezwaar de pomp en het krachtwerktuig bij de Heemskerksluis gelijk kunnen zijn aan die bij de Kalffsluis. Het waterverzet bij eerstgenoemde sluis zal !in dat geval 47 M3. per minuut bedragen, dus een weinig meer dan blijkens § 22 vereischt wordt. Nuttig effect. Het groote voordeel, verbonden aan de toepassing van Woodvijzelpompenr bestaat daarin, dat het nuttig effect dezer pompen zeer hoog is. Bij opvoerhoogten beneden 1.50 M. is het ongeveer 20 °/„ hooger, bij een opvoerhoogte van 2 M. ongeveer 15 u/o hooger dan dat eener centrifugaalpomp.. Volgens van de Nederlandsche Fabriek van werktuigen en spoorwegmaterieel „Werkspoor" verkregen inlichtingen bedraagt in het onderwerpelijke geval het nuttig effect bij een opvoerhoogte van 1.50 M. a 2.33 M. ongeveer 75 °/o en bij een opvoerhoogte van 0.80 M. ongeveer 60 °/„. 54 27. Keuze van wateropvoerwerktuig. Uit het bovenstaande blijkt, dat in het onderwerpelijke geval slechts centrifugaalpompen en Wood-vijzelpompen in aanmerking kunnen komen. Omtrent de centrifugaalpompen en de Wood-vijzelpompen kan, onder verwijzing naar hetgeen eerder in dit hoofdstuk werd medegedeeld, het volgende worden opgemerkt: le. het nuttig effect van de Wood-vijzelpomp is aanmerkelijk hooger dan dat van de centrifugaalpomp; 2e. de wateropbrengst is bij hetzelfde aantal toeren bij de Woodvijzelpomp minder van de opvoerhoogte afhankelijk dan bij de centrif ugaalpomp ; 3e. zoowel de centrifugaalpomp als de Wood-vijzelpomp zijn zeer eenvoudige werktuigen en aangenomen mag worden, dat beide soorten pompen een groote bedrijfszekerheid bezitten en weinig aan onderhoud zullen kosten; 4e. de aanschafHngskosten van de Wood-vijzelpomp zijn volgens „Werkspoor" ongeveer 10 u/0 hooger dan die van een centrifugaalpomp. Tegen dit, aan de toepassing van een Wood-vijzelpomp verbonden, bezwaar weegt echter ruimschoots het voordeel op, dat het krachtwerktuig minder vermogen behoeft te hebben (aangezien het nuttig effect der Wood-vijzelpomp grooter is) en dus minder duur is. Uit het bovenstaande valt dus op te maken, dat in het onderwerpelijke geval aan een W°°d-vijzelpomp boven een centrifugaalpomp de voorkeur is te geven. In verband hiermede zij intusschen opgemerkt, dat in ons land nog geen enkele Wood-vijzelpomp bestaat, zoodat bij de beoordeeling dezer pompen geheel moest worden afgegaan op hetgeen in buiten" landsche tijdschriften wordt medegedeeld en op, door „Werkspoor" verstrekte, inlichtingen. Naar het gevoelen van ondergeteekende kan hierin echter geen aanleiding worden gevonden om niet tot de toepassing dezer pompen te besluiten. Immers mag de omstandigheid, dat „Werkspoor", nadat zij door een der bekwaamste Nederlandsche constructeurs van centrifugaalpompen een onderzoek naar de Woodvijzelpompen heeft doen instellen, besloot tot het vervaardigen dezer pompen over te gaan, geacht worden voldoenden waarborg omtrent de doeltreffendheid en deugdelijkheid dezer pompen op te leveren. HOOFDSTUK V. HET KRACHTWERKTUIG. 28. Algemeene opmerking. Als krachtwerktuig voor het drijven der pompen komen in aanmerking : a. stoommachines; b. motoren, werkende met vloeibare brandstof; c. zuiggasmotoren; d. electromotoren, welke hun energie kunnen ontleenen aan bestaande, door derden geëxploiteerde, centrales of door een afzonderlijke, met het oog op de onderwerpelijke bemaling te stichten, centrale. In dit hoofdstuk zullen de voor- en nadeelen, verbonden aan de toepassing der sub a, b en c vermelde werktuigen, worden besproken en worden nagegaan aan welk dezer krachtwerktuigen in het onderwerpelijke geval de voorkeur is te geven. De electrische drijfkracht zal in een volgend hoofdstuk onderwerp van bespreking uitmaken. 29. Stoommachines. Tegenwoordig worden voor bemalingsdoeleinden, indien stoom als drijfkracht wordt gebezigd, bijna uitsluitend gelükstroomstoommachines toegepast. Aan toepassing van gelijkstroomstoommachines zijn verschillende voordeden verbonden. Zij werken ongeveer even zuinig als goede compound-machines, welke — zoowel wat aanleg als onderhoud betreft — aanmerkelijk duurder zijn. De bedrijfszekerheid van een gelijkstroomstoommachine is stellig niet geringer dan die van een compound-machine. Het totale rendement van een stoommachine-installatie, d. i. de verhouding tusschen den aan de machine-as afgegeven arbeid (E. P. K.), uitgedrukt in calorieën (1 calorie = 427 K.G. M.), en de verbrandingswaarde der verbruikte brandstof, bedraagt voor een gelijkstroom- 56 stoommachine van de afmetingen als bij de onderwerpelijke gemalen zullen zijn toe te passen tijdens de beproeving ongeveer 11 /„. Gedurende het bedrijf wordt intusschen veel minder dan 1 1 /„ van de verbrandingswaarde der brandstof in effectieven arbeid omgezet. Dit vindt zijn oorzaak in het volgende: le. Gedurende het bedrijf geschiedt de bediening niet zoo zorgvuldig als bij de beproeving; voorts is de ketel tijdens het bedrijf niet steeds schoon; volgens Prof. Josse ') hebben deze beide omstandigheden ten gevolge, dat het kolenverbruik tijdens het bedrijf ten minste 5 u/„ hooger is dan bij de beproeving; 2e. Op den duur lekken de stoomleidingen een weinig en zullen de kleppen of schuiven der machine niet zoo goéd dicht zijn, als tijdens de beproeving het geval was; ook hierdoor ontstaan verliezen, welke op 5 /0 worden geraamd; 3e. De beproeving geschiedt bij volbelaste machine; wanneer de machine niet volbelast is, verbruikt zij per P.K. en per uur meer brandstof dan bij volle belasting het geval is; dit verschil is echter — zooals blijkt uit de nevenstaande figuur, welke ontleend is aan het meergenoemde werk van Prof. Josse — bij een stoommachine, welker belasting niet minder dan 80 °/0 van de volle bedraagt, zeer gering. De onderwerpelijke machines zullen steeds volbelast of bijna volbelast loopen, zoodat deze factor in het onderwerpelijke geval verwaarloosd mag worden; 4e- De machines zullen in de tijden, dat gemalen wordt, naar schatting slechts gemiddeld ongeveer' 9 uren per etmaal werken; het overige gedeelte van den tijd blijven de ketels met „gedekte vuren liggen; hierbij wordt brandstof verbruikt, welke niet in nuttigen arbeid wordt omgezet; de hierdoor ontstane verliezen worden op 9 /0 van het brandstofverbruik gesteld. Het kolenverbruik zal tijdens het bedrijf dus 5 u/0 + 5 °/0 -4 9 °/u = 19 °/0 meer bedragen dan uit de beproevingsresultaten valt af te leiden. Het totale rendement van een gelijkstroom-stoom-installatie is dus in het bedrijf te stellen op -yL- X 11 °/o of rond 9.25 %. 30. Dieselmotoren. De motoren, werkende met vloeibare brandstof zijn te onderscheiden in explosie- en verbrandingsmotoren (dieselmotoren). Laatstgenoemde hebben een grooter nuttig effect dan de eerstgenoemde; zij kunnen ') Zie „Neuere Kraftanlagen" door Prof. E. Josse, blz. 117. 57 Cjr 2+ fphtfn^hf «j! me September .... 5+ ; 5 8+ 6+ H ! 2 ' 6+ , 3+ 6+ | 1 6+ | 49 4 + 4+ | 2 + ECHTENSCHE SLUIS. ^ • 3+ : ^ ^ ^ &+ . &+ | ^ & ?+ 6+ ; l2 , 4+ 5+ November .... 74- > 7+ | 5+ 8+ 0 j 4+ j 7+ j 7+ 4 6+ | 7+ j 4 + ?+ 5+ 3+ [ 2 + Juni 0 1+ I 2-1+13 4 1- 0 ! 10 ' 8 | 0 5 5+ ! 6+1 3 7 4e Pand ; Juli 1 1 10 j 3-0 14 j 14 4 1+ 4 | 7 j 3+ 9 3+ 5+ 1+ 12 ECHTENSCHE SLUIS— : Augustus 1+ 20 1- 0 27 18 6 0(2 4 0 34 t 2+ 0 ; 2 2+ MiFiTWFRDiir,«ims September .... 0 11 1+ 0 24 n n 4 1 1+ , 1+ 57 7+ j 3- 5 NIEUWEBRUGSLUIS. 2+ 3 Q 2+ 2, 4 10 4 3 3+ 0 26 1 3+ 1 7-1' 1 November .... 3+1 0 | 2+ j 9 i 2 + 2 6 3 2+ 4+ 2 ; 7+ 1- 5+ 3+ Juni 12 15 ! 4- 2 22 9 1 1: 5 24 6 3 2 0 8 15 5e pand JuH 1Q ,, ,3_ 3 34 i6 8 I 2 \ 5 1 27 0 12 7 1+ ■ 5 ; 29 NIEUWEBRUGSLUIS— Augustus 6 15 13- 3 44 24 11 5 10 22 4 37 12 7 7 1 10 vffnfsiitk September . ... 12 11 5 3 42 25 20 13 8 6 0 53 0 7 . 2 8 VEENESLUIS. ? ? n_ , I 40 h 14 15 12 I 3+ 1+ j 34 3 j 18 14 9 November . ... , 4 ■ 6 4 3 32 1 5 11 J 15 j 0 3+ 11 2+ 19 3 4 Juni 28 27 1 2 8 29 28 1 7 6 22 I 37 20 40 27 j 17 17 31 6e pand Juli 28 46 31 12 48 47 28 12 40 47 12 55 i 34 7 9 49 VEENESLUIS- Augustus 15 I 68 34 5 63 58 43 22 50 37 12 j 80 48 21 14 26 wnnprKrHF «HIK September . ... 18 76 13 3 72 60 52 35 44 16 12 95 8 37 31 24 NOORDSCHE SLUIS. J? \ ?] R Q ?8 34 38 42 54 5 14 87 15 42 34 30 November .... 12 44 10 i 6 j 68 | 17 29 34 j 63 8 j 10 56 j 6 ! 34 j 20 23 Juni 26 19 7 8 15 17 11 6 j 13 26 21 29 10 7 1 23 7e Pand Julj 24 29 16 10 37 35 h 9 29 31 11 41 15 4 1 31 NOORDSCHE SLUIS- Augustus 12 54 20 8 50 53 23 17 39 26 7 64 26 5 3 5 KAIFFSIMK September .... 11 59 17 3 56 49 30 25' ! 32 11 5 85 3 17 15 3 KALFFSLUIS. 10 I 40 13 2 61 j 18 38 33 j 40 2 11 74 4 18 16 15 November .... ; 6 25 15 4 '3 17 16 j 43 6 8 39 5 13 10 j 18 Juni | 2+1 2 2+ 2+ 6 17 11 5 12 35 11 1 1 1 j 4 1 1+ h 8e Pand ! Juli 3+ 8 14 23 34 14 9 29 j 41 ! 10 10 7 j 0 ! 3+ j 20 KALFFSLUIS— Augustus 4+ 24 20 2+ 24 45 16 26 39 j 37 6 26 8 3 2 5 HFFM^k-FR^l UK September .... 0 22 19 0 I 32 37 13 30 35 20 4 43 2+ 9 8 2 HEEMSKERKSLUIS. : 4+ ? ; ? 3+ 3q 3 ? 35 45 3+ 9 34 2+15,4 6 November .... 3+ 1 2 2+ 15 0 1 23 ! 46 3+ 3 10 1+ 1 1 6 Juni 12 11 1+ 1+ 13 22 15 27 i 18 29 I 23 18 6 3 j 13 j 20 9e Pand Juli 3 15 16 2+ 21 ! 31 I 13 36 j 32 34 21 17 16 10 13 32 HEEMSKERKSLUIS- Augustus 0 26 26 2 20 46 11 45 j 40 36 15 25 19 14 24 24 RIIKSGRFNS September .... 5 17 13 1 S 19 40 13 47 46 26 15 44 2 23 35 | 4 RIJKSGRENS. Qitober 5 7 1 0 32 ! 2 8 48 57 3+ 22 35 1 23 31 19 November .... 0 | 4 1 2+ 3+ | 16 j 2 3 41 56 3+ 7 j 14 2+21 2 | 18 BIJLAGE B. Begrooting van kosten der verbetering van het 6e pand der Hoogeveensche Vaart bij handhaving der bestaande richting. Prijzen voor den oorlog. ï Hoeveel- Eenheids- Totaal OMSCHRIJVING. Bedrag. neid. prijs. 6 bedrag. le gedeelte. ingespoelde grond baggeren . 1500 M3. ƒ 1.— ƒ 1500.— vaste ,, „ • 3300 „ „ 1.25 „ 4125.— voorziening fundeering vonders 1 stuks „ 200.— „ 200.— / 5825.— Onvoorzien ± 121/! °/o • • » 775. Totaal le gedeelte .... ƒ 6600. 2e gedeelte. beschoeiing 950 M. ƒ 32.— / 30400.— ingespoelde grond baggeren . 1200 M'. „ 1.— „ 1200.—' vaste „ „ . 5100 „ „ 1.25 „ 6375.— voorziening fundeering vonders 3 stuks „ 200.— „ 600.— / 38575.— Onvoorzien ± 12°/0 . . „ 4825.— Totaal 2e gedeelte .... ƒ 43400. 3e gedeelte. ingespoelde grond baggeren . 2500 M3. / l„— / 2500.— vaste „ „ 26500 „ „ 1.25 „ 33125.— graven . . 2000 „ „ 0.75 „ 1500.— kieltuin 3800 M. „ 0.70 „ 2660.— grond aankoopen . .... 3500 M*. „ 1.80 „ 6300.— voorziening fundeering vonders 4 stuks „ 200.— „ 800.— / 46885.— Onvoorzien ± 12'/, °/0 . . „5815 — Totaal 3e gedeelte .. .. ƒ 52700. Algemeen totaal . . / 102700.— of rond , 103000.— BIJLAGE C. Begrooting van kosten der verbetering, gepaard met gedeeltelijke omlegging, van het 6e pand der Hoogeveensche Vaart, Prijzen voor den oorlog. Hoeveel- Eenheids- Totaal OMSCHRIJVING. . ... Bedrag. neid. prijs. bedrag. l l le gedeelte. ingespoelde grond baggeren . 1500 M8. ƒ 1.— / 1500.— vaste „ „ . 3300 „ „ 1.25 „ 4125.- voorziening fundeering vonders 1 stuks „ 200.— „ 200.— / 5825.— Onvoorzien ± 12'/, °/0 . . „ 775.— Totaal le gedeelte .... / 6600.— 2e gedeelte. beschoeiing 770 M. / 32.— / 24640.— vaste grond baggeren . . . 7200 M3. „ 1.10 „ 7920.— voorziening fundeering vonders 1 stuks „ 200.— „ 200.— jaagvonder over „Het Haagje" 1 „ „ 1800.— „ 1800.— brugwachterswoning .... 1 „ „ 2500.— „ 2500.— ƒ 37060.— Onvoorzien ± 12'/, 0/„ . . „ 4640.— Totaal 2e gedeelte .... ƒ 41700.— 3e gedeelte. beschoeiing 20 M. / 32.— ƒ 640 — grond graven of baggeren. . 30000 M3. „ 0.70 „ 21000.— grond aankoopen 10.32 H.A. „ 3600.— „ 37152.— 2 woningen aankoopen ... „ 6000.— afwerken jaagpad „ 300.— jaagvonder over Krakeelsche Opgaande ...... 1 stuks „ 1500.— „ 1500.— jaagvonder over Noordsche Opgaande 1 „ „ 1800.— „ 1800.— draaibrug over nieuwe kanaal 1 „ „ 5000.— „ 5000.— ophaalbrug „ „ „ 1 „ „ 11000.— „ 11000.— Transporteeren . . ƒ 84392.— / 48300.— (OMSCHRIJVING. Eenheids" Bedraj? Totaal heid. prijs. ë' bedrag. Transport . . f 84392.- / 48300.- ■pambrug over het nieuwe kanaal 1 stuks / 6000.— „ 6000 — brugwachterswoningen ... 3 „ „ 2500.— " 7500 — — ƒ 97892 Onvoorzien ± 12'/a % . . * U208.- , ƒ110100.Verkoop grond 6.75 H.A. / 6000.— „ 40500.— Totaal 3e gedeelte .... ' f 69600 4e gedeelte. ingespoelde grond baggeren . 2000 M9. ƒ 1 — ƒ 2000 — vaste » » • 21000 „ „ 1.25 „ 26250!- ..... » graven. . 1600 „ „ 0.75 „ 1200.— E"eItum 3000 M. „ 0.70 „ 2100 — grond aankoopen 3200 M2. „ 1.80 „ 5760 — voorziening fundeering vonders 3 . stuks „ 200.— 60o!— f 37910 Onvoorzien ± 12'/, •/„ . . * 4790."- Totaal 4e gedeelte .... „ ' / 42700.- 5e gedeelte. ingespoelde grond baggeren . 1000 M3. „ 1.— ƒ 1000 — Onvoorzien 100 Totaal 5e gedeelte .... ƒ 1100 — Algemeen totaal . . ƒ161700.— of rond , 162000.— BIJLAGE D. Begrooting van kosten der beschoeiingen, ontworpen tusschen de Zuidersche brug en den „Hoek Noord" en langs „Het Haagje" te Hoogeveen. Prijzen voor den oorlog. i C/3 OMSCHRIJVING. 1 f * 1* |l J £ BedraS- < -j — eo — " E "g Voor 9.60 M. beschoeiing. Gecreosoteerd grenen beschoei- ïngspalen 8 4.50 - - 36 M. ƒ1. / 36.- Meskant bezaagd eikenhout voor deksloof 1 10.68') 0.25 0.18 0.48 Ms. „90.- „ 43.20j Meskant bezaagd vurenhout voor ï&m watergording 1 10.80») 0.20 0.15 0.32 „ „45.- „ 14.40 Gecreosoteerd meskant bezaagd 1 vurenhout voor beplanking . — 9.60 1.18 0.05 0.57 „ „55.— „ 31.35 Gecreosoteerd meskant bezaagd . i vurenhout voor tengels . . 5 9.60 .0.07 0.02 0.07 „ „ 55.- „ 3.85| Meskant bezaagd vurenhout voor damwand 1 9.60 2.25 0.06 1.30 „ „50.- „ 65.- Gecreosoteerd meskant bezaagd J vurenhout voor ankerplaat . 4 1.- 0.23 0.05 0.05 „ „55.- „ 2.75 Gecreosoteerd grenen ankerpalen 8 2.50 — — 20 M. „ 0.75 „ 15. J „ ankerbalken 4 1.— — - 4 „ „ 0.90 „ 3.601 Gesmeed ijzer aan ankers enz.. 100 K.G. „ 0.25 „ 25. j Tijdelijke afdamming .... " lo ~~ Grondwerk " ƒ 267.13Ï Onvoorzien ± 12'/, °/o , 32.85 Totaal voor 9.60 M. . . . ƒ 300.-4 of per M. f 31.25 of rond ƒ 32.— | 1) Waarvan 1.08 M. voor 2 lasschen. 2) „ 1-20 „ „ 2 „ BIJLAGE E. Over den invloed, welke de bemaling van het bovenpand der Drentsche Hoofdvaart op de, op dit pand voorkomende, waterstanden heeft. De, aan weerszijden van de Drentsche Hoofdvaart in de gemeenten Smilde en Assen gelegen, terreinen zijn voor het grootste gedeelte op het peil van het bovenpand van dit kanaal (11.60 M. + N. A. P.) verveend. Voor zoover deze terreinen deel uitmaken van het Waterschap „de Molenwijk" geschiedde de vervening op een hooger peil n.1. 13.03 M. -4- N. A. P. De oppervlakte der wateren, gemeen liggend met het bovenpand der Drentsche Hoofdvaart (verder „het bovenpand" genoemd), bedraagt ongeveer 180 H.A., die der wijken in het waterschap „de Molenwijk" (verder „de Molenwijk" genoemd) ongeveer 24 H.A. De vaststelling der peilen van het bovenpand en van de Molenwijk geschiedde gelijktijdig en uitgaande van dezelfde overwegingen, zoodat op grond hiervan te verwachten valt, dat de hoogte van de gronden — en dus van den grondwaterstand - gelegen tusschen de wijken van het waterschap „de Molenwijk" ten opzichte van het peil der Molenwijk ongeveer dezelfde is, als die van de gronden tusschen de wijken, gemeen liggend met het bovenpand, ten opzichte van het peil van dit pand. Is deze veronderstelling juist, dan mag - daar het verlies aan schutwater per etmaal, zoowel voor het bovenpand als voor de Molenwijk gemiddeld een schijf van 5 m.M. bedraagt - verwacht worden dat, wanneer er geen kunstmatige aflating of voeding plaats heeft, de waterstanden op het bovenpand en op de Molenwijk ten opzichte van de betreffende kanaalpeilen aan elkander gelijk zijn. Bij zomerwaterstanden op het bovenpand lager dan 0.15 M. — K. P. en hooger dan 0.35 M. — K. P. heeft noch aflating, noch kunstmatige voeding plaats. Gedurende de 24 zomermaanden der jaren 1888-1912, dat op het bovenpand een waterstand van 15 a 35 c.M, - K. P. voorkwam, verschilden de gemiddelde waterstanden ten opzichte van de betreffende peilen op dit pand en de Molenwijk slechts 1 c.M. Zij zijn dus aan elkander gelijk te stellen. Hieruit mag de gevolgtrekking gemaakt worden, dat — indien er niet gemalen wordt en er geen water wordt afgestroomd — de waterstanden van het bovenpand en van de Molenwijk ten opzichte van de betreffende kanaalpeilen aan elkander gelijk zijn. Indien de gemalen, dienende tot'voeding van het bovenpand, met vol vermogen werken, brengen zij gemiddeld per dag een schijf van 17 m.M. op dit pand. Dit gescfiiedt, wanneer de waterstand tot lager dan 0.50 M. — K. P. gedaald is. Er is nagegaan, hoeveel de waterstand in de Molenwijk lager was dan die van het bovenpand (beide ten opzichte van de betreffende kanaalpeilen), wanneer de waterstand op de Hoofdvaart 50 a 75 c.M. — K.P. bedroeg. Als gemiddeld over 10 maanden werd hiervoor 26 c.M. gevonden. Hetzelfde is ook nagegaan voor maanden, gedurende welke de waterstand op het bovenpand lager was dan 75 c.M. — K. P. Als gemiddelde over 6 maanden werd 28 c.M. gevonden. Op grond van het bovenstaande mag worden aangenomen, dat de bemaling van het bovenpand, welke dagelijks een schijf water van 17 m.M. op dit pand brengt, ten gevolge heeft, dat op dit pand een waterstand wordt gehandhaafd, welke rond 25 c.M. hooger is, dan zou voorkomen, indien niet gemalen werd. BIJLAGE F. Berekening van het gemiddeld aantal maaluren. 1900—1915. Aangenomen laagste waterstand, waarnaar het vermogen der gemalen is bepaald: 7e pand .... 0.61 M. — K. P. 8e „ .... 0.46 „ — „ 9e „ .... 0.57 „ — „ RECAPITULATIE. AANDUIDING I Aantal maaluren 1900-1915 ten I Totaal ^ behoeve van de voeding van: der maaluren GEMALEN. 9e pand. 8e pand. 7e pand. Totaal. gemiddeld per jaar. Noordsche en lagere sluizen Kalffsluis neemskerksluis 2399 6001 6852 324 817 5536 8259 6818 6852 516 426 428 Gemiddelde Aantal maaluren m waterstand in cM. met gemaal: Jaar. Maand. onder Heems-| „ ,„ No<"'dsiih6- Toelichtingen. °nder 0.20 M. kerk- ^ enJZ K-P. -K.P. sluis. slu- 5£ 1 ! I I I I I I I I I. Ten behoeve van de voeding van het 9e pand. 1901 Augustus 26 6 84») 74') 291) 1902 Augustus 26 6 84 74 29 1904 Juli 21 1 14 13 5 October 32 12 169 148 59 1905 Juni 22 2 28 25 10 Juli 31 11 155 136 54 Augustus 46 26 365 320 128 September 40 20 282 247 "9 1907 Juni 27 7 99 87 35 Juli 36 16 225 197 79 Augustus 45 25 352 307 123 September 47 27 380 332 133 October 48 28 394 344 138 November 41 21 296 259 104 1908 Juli 32 12 169 148 59 Augustus 40 20 282 247 99 September 46: 26 365 320 128 October 57 37 520 455 182 Novtmber 56 36 506 441 176 1909 Juni 29 9 127 111 44 Juli 34 14 197 172 69 Augustus 36 16 225 197 79 September 26 6 84 74 29 1910 Juni 23 3 42 37 15 Juli 21 1 14 13 5 October 22 2 28 25 10 1911 Augustus 25 5 70 62 25 September 44 24 338 295 118 October 35 15 212 186 74 1913 September 23 3 42 37 15 October 23 3 42 37 15 November 21 1 14 13 5 1914 Augustus 24 4 56 49 20 September 35 15 212 186 74 October 31 11 155 136 54 1915 Juli 32 12 169 148 59 Augustus 24 4 56 49 20 6852 6001 2399 i) Het gemaal bij de Heemskerksluis is in staat 42 M8. per minuut te verzetten. Voor de voeding van het 9e pand is, wanneer zonder bemaling de waterstand tot 0.57 M. — K. P. zou dalen, 42 M8. per minuut gedurende 17 uren per etmaal of 520 uren per maand noodig. Om op het 9e pand gedurende de maand Augustus 1901 een waterstand van 0.20 M. — K. P. te handhaven, had moeten zijn gemalen met het gemaal aan de Heemskerksluis ^ X 520 uren == 84 uren. Voor deze voeding hadden de gemalen aan de Kalffsluis en de Noordschesluis, welke achtereenvolgens in staat zijn 48 en 120 M:j. per minuut te verzetten 74 en 29 uren moeten werken. Gemiddelde Aantal maaluien | waterstand in cM. met gemaal: Jaar. Maand. | onder Heems. I Noordsche- Toelichtingen. t „ °-20 M- kerk- eVager 1 , |-K.P. sluis. | | I I ! I | II. Ten behoeve van de voeding van het 8e pand. 1901 Augustus I 24 4 September 22 2 1904 Juli 23 3 Augustus 24 4 September 32 12 October 39 19 1905 Juli 34 14 Augustus 45 25 September 37 17 1907 Augustus 26 6 September 30 10 October 35 15 November 23 3 1908 Juli 29 9 Augustus 39 19 September 35 15 October 45 25 November 46 26 1909 Juni 35 15 Juli 41 21 Augustus 37 17 1911 Augustus 26 6 September 43 23 October 34 14 101) 41) 5 2 8 3 10 4 30 12 48 19 35 14 63 25 43 17 15 6 25 10 38 15 8 3 23 9 48 19 38 15 63 25 65 26 38 15 53 21 43 17 15 6 58 23 35 14 817 324 !) Het gemaal bij de Kalffsluis is in staat 48 Ms. per minuut te verzetten. Voor de voeding van het 8e pand is, wanneer zonder bemaling de waterstand tot 0.46 M. — K. P. zou dalen, 6 M3. per minuut gedurende 17 uren per etmaal of 520 uren per maand noodig. Deze hoeveelheid water wordt door het gemaal bij de Kalffsluis in 520: 8 of 65 uren verzet. Om op het 8e pand gedurende de maand Augustus 1901 een waterstand van 0.20 M. — K. P. te handhaven, had moeten zijn gemalen met het gemaal aan de 4 Kalffsluis 26 X 65 uren = 10 uren. Voor deze voeding had het gemaal aan de Noordsche sluis, dat in staat is 120 M3. per minuut te verzetten, 4 uren moeten werken. Gemiddelde Aantal maaluren waterstand in cM. met gemaal; Jaar. Maand. ond Heems_ Noordsche- Toelichtingen. °jtr 0.20 M. kerk- ^ «'^ K-R -K.P. sluis. *»• ffi I I I I | | III. Ten behoeve van de voeding van het 7e pand. 1900 Juni 26 6 — — 461) Juli 24 4 — 30 1901 Juli 29 9 — — 68 Augustus 54 34 — — 258 September 59 39 — — 296 October 40 20 — — 152 November 25 5 — — 38 1904 Juli 37 17 — — 129 Augustus 50 30 — — 228 September 56 36 — — 274 October 61 41 — — 312 November 43 23 — 175 1905 Juli 35 15 — — 114 Augustus 53 33 — — 251 September 49 29 — 221 1906 Augustus 23 3 — — 23 September 30 10 — — 76 October 38 18 — — 137 1907 September 25 5 — — 38 October 33 13 — — 99 1908 Juli 29 9 — — 68 Augustus 39 19 — — 144 September 32 12 — — 91 October 40 20 — — 152 November 43 23 — — 175 1909 Juni 26 6 — — 46 Juli 31 11 _ _ 84 Augustus 26 6 — — 46 1911 Juni 29 9 — — 68 JuH 41 21 — — 160 Augustus 64 44 — 335 September 85 65 — — 495 October 74 54 — — 410 November 39 19 — 144 1912 Augustus 26 6 — — 46 1915 Juni 23 3 — — 23 Juli 31 11 — — 84 5536 l) Het gemaal bij de Noordsche sluis is in staat 120 Ms. per minuut te verzetten. Voor de voeding van het 7e pand is, wanneer zonder bemaling de waterstand tot 0.61 M. — K. P. zou dalen, 72 M3. per minuut gedurende 17 uren per etmaal of 520 uren per maand noodig. Deze hoeveelheid water wordt door het gemaal bij de Noordsche sluis in 0.6 X 520 of 312 uren verzet. Om op het 7e pand gedurende de maand Juni 1000 een waterstand van 0.20 M. — K. P. te handhaven, had moeten zijn gemalen met het gemaal aan de Noordsche sluis ^ X 312 uren of 46 uren. BIJLAGE Gf Het nuttig effect van een tweetal bestaande turf-zuiggasinstallaties. Vanwege het Departement van Justitie zijn met de turf-zuiggasinstallatie (50 P. K., Systeem Crossley), welke de Electrische Centrale te Veenhuizen drijft, in 1913 uitvoerige proefnemingen verricht. Zij leerden, dat van 14—22 Juli, toen de motor ongeveer volbelast liep, 5020 K.G. turf, met een gemiddeld watergehalte van 45.3 °/0 werd gebruikt, hieronder het turfverbruik gedurende de uren, dat de motor niet werkte, niet begrepen. In dien tijd werd 2553 K. W.-uur aan het schakelbord afgegeven, hetgeen ongeveer overeenkomt met 4000 E. P. K.-uur. Het verbruik heeft dus per E. P. K.-uur ongeveer 1.255 K.G. turf met een watergehalte van 45.3 °/0 bedragen, hetgeen overeenkomt met een verbruik van — 100—25 X 1.255 = 0.91 K.G. turf met een watergehalte van 25 °/0 '). De verbrandingswaarde van luchtdroge turf uit Veenhuizen (d. i. turf met een Vatergehalte van 25 °/0) bedraagt ongeveer 3600 calorieën per K G. 2). Het totale rendement van deze zuiggasinstallatie bedraagt dus bij volle belasting: 60 X 60 X 75 . 0.91 X 3600 X 427 °f °ngeveer 192 ^ Door de Ingenieurs J. Rutten en Chr. Muller is het brandstofverbruik van een turfzuiggasinstallatie (90 P. K. Systeem Deutz) onderzocht 3). Het verbruik is volgens die Ingenieurs per E. P. K.-uur bij volle belasting te stellen op 1.525 K G. turf, met een watergehalte van 59.28 u/0, hetgeen . ... 100—59.28 overeenkomt met een verbruik van inn——- X 1-525 = 0.83 K.G. 100 — 25 turf met een watergehalte van 25 °/0. De verbrandingswaarde van de hier toegepaste lucht-droge turf (watergehalte van 25 °/u) bedroeg 3970 calorieën. Het totale rendement van deze zuiggasinstallatie bedroeg dus 60 X 60 X 75 0.83 X 3970 X 427 °f °ngeveer 192 °^ ') Zie: „Over de beteekenis van turf voor de industrie", door E. C. Verschoor, Chemisch Weekblad 1914, bl. 987. 2) Zie: „Turfvergassing" door A. ten Bosch NJzn. e.i. en E. C. Verschoor sch. i. (Uitgave A. E. Kluwer, Deventer) bl. 9. 8) Zie: „Beproeving eener turf-zuiggasinstallatie" door J. Rutten, t. en Chr. Muller, w.i. „De Ingenieur" 1912 bl. 837 e.v. BIJLAGE H. Over den tijd, gedurende welken nog turf uit de Drentsche venen zal kunnen worden betrokken.') In den regel geschiedt in de verschillende veenterreinen de opleg der hoofdwijken met een snelheid van 200 M., die der plaatswijken met een snelheid van 100 M. per jaar. Hiervan uitgaande, kan het veen ver¬ graven zijn van: het Waterschap Barger-Westerveen na ongeveer 15 jaar. „ Oosterveen van de Dr. Veen- en MiddenKanaal-Mij n ■ 45 „ Waterschap Barger-Erfscheidenveen . . . . „ „ 10 „ » „ Barger-Oosterveen , „ 55 „ „ Klazienaveen 45 , „ Waterschap Barger-Compascuum „ „ 55 » „ Emmer-Compascuum „ 20 „ Veenschap Emmer-Erfscheidenveen . . . . „ „ 46 „ „ Waterschap Weerdinge m n 40 „ Veenschap Roswinkelerveen „ „ 50 » » het Zwartenbergerveen . . . . „ „ 25 >i » Zwartenberger-Compascuum . . . „ „ 45 „ „ Amsterdamsche veld 75 „ Veenschap de Coevorder- en Dalervenen . . „ „ 35 „ „ „ Oostopgaande n 20 „ Waterschap Zwindersche Veld „ '■ 8 „ de Geeser Veenmarkte f n 10 het Waterschap Exloo 25 » „ Valthe n n 40 „ Schoonebeekerveen 100 Daar de opleg hier en daar nog al eens vertraagd wordt, kan het opgegeven aantal jaren veilig met gemiddeld 20 worden verhoogd. Voor de vijf hoogste cijfers wordt dan 75, 75, 70, 95 en 120 gevonden. De mogelijkheid is intusschen niet uitgesloten, dat later, wanneer slechts enkele veenterreinen over blijven, de opleg sneller zal geschieden om in de behoefte te voorzien. Intusschen kan aangenomen worden, dat naar alle waarschijnlijkheid nog wel gedurende 80 jaar voldoende veen aanwezig zal zijn. !) Het in deze bijlage medegedeelde is ontleend aan gegevens, welke verschaft zijn door den Ingenieur, Chef van den Provincialen Waterstaat in Drenthe. BIJLAGE K. Begrooting van aanlegkosten van negen zuiggasgemalen bij de sluizen van de Hoogeveensche Vaart, dienende tot voeding van dit kanaal, Prijzen voor den oorlog. Hoeveel- Eenheids- Bedrag Totaal OMSCHRIJVING. I van het heid. prijs. onderdeel. bedrag. A. Krachtwerktuigen. Elk krachtwerktuig, bestaande uit: een generator; „ cokesreiniger (scrubber); „ teerafscheider; „ houtwolreiniger; „ zuiggasmotor; „ luchtdrukaanzetinrichting met luchtperspomp; „ benzine-aanzetinrichting (reserve); „ riem-exhauster; „ hand-exhauster (reserve); „ zuig- en perspomp; „ waterreservoir van gegalvaniseerd ijzer, waaruit de watervoorziening van gastoestel en voor afkoeling van motor geschiedt; „ tusschendrijfwerk, waaraan gekoppeld teerafscheider, luchtcompres- sor, riem-exhauster, vacuumpomp en zuig- en perspomp; alle buisleidingen; „ drijfriemen. Oemaal Meppelersluis. Turf-zuiggasinstallatie, als boven omschreven, type Crossley S, 2a (48 P.K.) / 7700.- Vracht en montage „ 450.— Schroeftakel, beschermingshekken en vloerplaten voor afdekking pijpgeulen „ 600.— 4 P.K. benzinemotor „ 660.— 1 stuks ƒ 9410.— f 9410.— Transporteeren . . ƒ 9410.— muQ^MDm/iKis* Hoeveel- Eenheids- Bedrag Totaal OMSCHRIJVING. ; van het heid' P"ls- onderdeel. bedrag. Transport . . / 9410. Gemalen Roogat-, Ossen-, Echtensche-, Nieuwebrug-, Veene-enNoordschesluizen Turf-zuiggas-installatie, als boven omschreven, type Crossley S, ï6 (85 P.K.) ƒ11155.— Vracht en montage n 550. Schroeftakel, beschermingshekken en vloerplaten voor afdekking pijpgeulen „ 650. 4 P.K. benzinemotor n 660. 6 stuks ƒ13015.— „ 78090 — Gemalen Kalff- en Heemskerksluizen. Turf-zuiggas-installatie, als boven omschreven, type Crossley SU9 (27 P.K.) „ 5535.— Vracht en montage n 290. Schroeftakel, beschermingshekken en vloerplaten voor afdekking pijpgeulen „ 575.— 4 P.K. benzine-motor n 660. D D . . fc 2 stuks ƒ 7060.— „ 14120 — ƒ101620.— B. Pompen met toebehooren. Gemalen Meppeler-, Roogat-, Ossen-, Echtensche-, Nieuwebrug-, Veene- en Noordsche sluizen. Wood-vijzelpomp, type 48* .... „ 5000.— Vacuumpomp 200.— Zuigmond, gegoten ijzeren zuigbuis en gegoten ijzeren aansluiting aan persleiding van gewapend beton . „ 2700.— Vracht en montage „ 800. n , ,** „ l /. . 7 stuks ƒ 8700.— „60900 — Gemalen Kalff- en Heemskerksluizen. Wood-vijzelpomp, type 32" ... . „ 3250.— Vacuumpomp 150. Zuigmond, gegoten ijzeren zuigbuis, en gegoten ijzeren aansluiting aan persleiding van gewapend beton . „ 1400.— Vracht en montage n 400. 2 stuks ƒ 5200.— „ 10400.— „ 71300.— Transporteeren . . ƒ 172920. Hoeveel- Eenheids- Bedrag Totaal OMSCHRIJVING. van het heid. prijs. onderdeel. bedrag. Transport . . ƒ 172920.— C. Gebouwen met inbegrip van de toevoerleiding van het water. Gemalen Meppeler-, Roogat-, Ossen-, Echtensche-, Nieuwebrug-, Veene- en Noordsche sluizen. Gebouwen lang 10.75 M., breed 10 M. Grondwerk, afdammingen enz.... ƒ 800.— Gewapend-beton fundeeringsplaat en plaat voor afdekking rioolkelder enz. 50 M3. a ƒ40 — „ 2000.— Gewapend-beton fundeering opgaande muren 10 M3. a ƒ50.— . ... . „ 500.— Bezaagd dennen- of vurenhout (dam- wand) 1.8 M3. a ƒ50.— .... „ 90.— Metselwerk van klinkers in sterke basterd mortel (beneden peil) 80 M a ƒ21.- „ 1680.— Metselwerk van klinkers in sterke basterd mortel (opgaande muren) 45 M3. a ƒ 22.— „ 990.— Stampbeton onder pomp, motor, generator, scrubber enz. en voor vloer machinekamer en generator-ruimte 35 M3. a ƒ15— „ 525.— Ramen en deuren „ 450.— Kapspant, gordingen, dakbeschot, goot en pannen-dakbedekking .... „ 500.— Turf-opslagplaats boven generator en trap naar deze opslagplaats ... „ 300.— Verven, aftimmeren enz....... „ 665.— 7 stuks ƒ 8500.— / 59500.— Gemalen Kalff- en Heemskerksluizen. Gebouwen lang 8.50 M , breed 8 M. 2 stuks „ 5250.— „ 10500.— „ 70000.— Transporteeren . . ƒ242920.— omc^hdiix/.m^ Hoeveel- Eenheids- Bedrag TotaaI OMSCHRIJVING. van het heid- P"is- onderdeel. bedragTransport . . ƒ242920.— D. Persleidingen. Gemalen Meppeler-, Roogat-, Ossen-, Echtensche-, Nieuwebrug-, Veene- en Noordsche sluizen. Persleiding van gewapend beton, lang 70 M. met inwendige middellijn van 1.50 M. en 4 uitloopstukken, elk lang 6 M., met inwendige middellijn van 0.80 M ƒ 3600.— Fundeeringsplaat van gewapend beton, lang 70 M., breed 1.50 M., dik 0.15 M. en 4 fundeeringsplaten van gewapend beton, lang 6 M., breed i 1 M., dik 0.15 M., voorzien van opstaande randen. 20 M3. gewapend beton a / 40.— „ 800.— Grondwerk - 400. 7 stuks / 4800.— ƒ 33600.— Gemalen Kalff- en Heemskerksluizen. Persleiding van gewapend beton, lang 70 M., met inwendige middellijn van 1 M „ 1600.— Fundeeringsplaat van gewapend beton, lang 10 M., breed 1.20 M., dik 0.15 M., voorzien van opstaande randen. 13.5 M*. gewapend beton a / 40.— „ 540.— Grondwerk 260. 2 stuks / 2400.— „ 4800 — „ 38400.— E. Woningen, bergplaatsen voor turf en magazijn. Woningen der machinisten met inbegrip van den aankoop van grond 9 stuks „ 3500.— „31500.— Bergplaatsen van turf 9 „ n 700.— 6300. Werkplaats tevens magazijn. . . . 1 „ „ 2400.— 2400.— „ 40200.— Transporteeren . . / 321520. Hoeveel- Eenheids- Bedrag Totaal OMSCHRIJVING. _ van het heid. prijs. onderdeel. bedrag. Transport . . ƒ321520.— F. Remmingwerken. Remmingwerken, samengesteld uit beslagen eiken palen, zwaar 25/25 cM., lang 5 M., waarvoor een eiken gording, zwaar 20/25 cM. Bij de Kalff- en Heemskerksluizen 8 palen, bij de overige sluizen 14 palen : beslagen eikenhout 36 M'. ƒ 90.— ƒ 3240.— Bij de Kalff- en Heemskerksluizen 13 M. gording, bij de overige sluizen 22 M. gording: meskant bezaagd eikenhout ... 9 „ „ 120.— „ 1080.— gesmeed ijzer 1000K.G. „ 0.25 „ 250.— „ 4570.— ƒ 326090.— Onvoorzien en toezicht + 12'/, °/0 „ 40910.— ƒ367000.— Bedrag der raming |367000.— BIJLAGE L. Begrooting van exploitatiekosten van negen zuiggasgemalen bij de sluizen der Hoogeveensche Vaart, dienende tot voeding van dit kanaal. Prijzen voor den oorlog. Bedrag Bedrag OMSCHRIJVING. * 8 van het Totalen. der P°st- onderdeel. A. Personeel. / Hoofdmachinist. Bezoldiging / 1000.— Reis- en verblijfkosten „ 400.— ƒ 1400.— 1 machinist in algemeenen dienst. Bezoldiging . .- „ 300.— Reis- en verblijfkosten „ 200.— „ 500.— 9 machinisten. Bezoldiging , 500.— „ 4500.— Hulppersoneel tot hulp en ter vervanging van de machinisten, gedurende tijden, dat langer dan 10 uren per etmaal gewerkt wordt; per gemaal 100 uren a f 0.30 „ 270. - / 6670.— B. Brandstoffen. Gemaal Meppelersluis. 600 maaluren; 120 M3. per minuut 0.76 M. opvoeren; dus 12000 W. P. K.-uur; nuttig effect Wood-vijzelpomp 60 %, dus 12000 W.P. K.-uur = 2000Ó E.P.K.-uur; 20000 E.P.K.-uur a ƒ 5.95 per 1000 E.P.K.-uur rond „ 120.— Gemaal Veenesluis. 600 maaluren; 120 M3. per minuut 1.82 M. opvoeren; dus 30000 W. P. K.-uur; nuttig effect Wood-vijzelpomp 75 °/0, dus 30000 W. P. K.-uur =. 40000 E. P. K.-uur; 40000 E. P. K.-uur a f 5.95 per 1000 E. P. K.-uur rond „ 240 — Transporteeren . . / 360.— / 6670.— OMSCHRIJVING. ^dn* ' het Totalen. . " s" onderdeel. Transport . . ƒ 360.— / 6670.- QemaUn Roogat-, Ossen-, Echtensche-, Nieuwebrug- en Noordsche sluizen. 600 maaluren; 120 M3. per minuut gemiddeld 2.15 M. opvoeren; dus 35000 W. P. K.-uur; nuttig effect Wood-vijzelpomp 75 °/0, dus 35000 W.P. K.-uur = 47000 E. P. K.-uur; 47000 E.P.K.-uur a ƒ5.95 per 1000 E. P. K.-uur rond ƒ 280. Voor 5 gemalen 1400. Gemaal Kalffsluis. 500 maaluren; 48 M3. per minuut 1.50 M. opvoeren; dus 8000 W.P. K.-uur; nuttig effect Wood-vijzelpomp 75 %, dus 8000 W. P. K.-uur = 11000 E. P. K.-uur; 11000 E.P.K.-uur a ƒ5.95 per 1000 E. P. K.-uur rond 70. Oemaal Heemskerksluis. 500 maaluren; 42 M3. per minuut 1.55 M. opvoeren; dus 7300 W. P. K.-uur; nuttig effect Wood-vijzelpomp 75 °/0, dus 7300 W. P. K.-uur = 10000 E. P.K.-uur; 10000 E.P.K.-uur a ƒ5.95 per 1000 E. P. K.-uur rond n 60. 1890. C. Smeermiddelen, pakking en overige machinekamerbehoeften. Zuiggasinstallaties. Per 1000 E. P. K.-uur ƒ 1.50; dus voor 20000 -f- 40000 + 5 X 47000 -f 11000 + 10000 of rond 320000 E.P.K.-uur „ 480.— Pompen. 600 maaluren van 7 pompen met een waterverzet van 120 M3. per minuut a ƒ50.— per 1000 maaluren .... „ 210.— . 500 maaluren van 2 pompen met een waterverzet van ± 50 M3. per minuut a ƒ30.— per 1000 maaluren , 30.— „ 240.— „ 720.— Transporteeren . . / 9280. Bedrag Bedrag OMSCHRIJVING. van het Totalen. der post. onderdeel, | Transport . . ƒ 9280.— D. Onderhoud. Zuiggasinstallaties. Per 1000 E. P. K.-uur / 4.—, dus voor rond 320000 E.P.K.-uur / 1280.— Pompen. 600 maaluren van 7 pompen met een waterverzet van 120 M3. per minuut a ƒ 25.— per 1000 maaluren . . . . ƒ 105.— 500 maaluren van 2 pompen met een waterverzet van ± 50 M3. per minuut a ƒ15.— per 1000 maaluren .... „ 15.— „ 120.— Gebouwen. 1'/» °/o van de volledige aanlegkosten van gebouwen, persleidingen, woningen, bergplaatsen voor turf, magazijn en remmingwerken, ad 1 '/8 X ƒ (70000 -f 38400 -f 40200 + 4570) rond ... „ 2600.— „ 4000.— / 13280.— Onvoorzien ± 12 '/a °/„ - 1720.— ƒ 15000.— Bedrag der raming ƒ 15000.— PRO MEMORIE. Afschrijving. 0.7 °/0 der volledige aanlegkosten ad ƒ367000.— / 2600.— Rente. 4 '/j °/0 der volledige aanlegkosten ad ƒ 367000.— / 16500.— ^^^^ 'Vivetoe^utoO' ft