NUPOLEON In zijne omgeving DOOR h. p. geerke >: DE MEULENHOFF-EDITiE « EEN ALGEMEENS BIBLIOTHEEK DE MEULENHOFF-EDITIE EEN ALGEMEENE BIBLIOTHEEK UITGEGEVEN DOOR J. M. MEULENHOFF TE AMSTERDAM IN HET JAAR MCMXVIII Napoleon. Naar een schilderij van Meissonier. [NAPOLEON EN ZIJNE OMGEVING I DOOR □ H. P. GEERKE □ DERDE DRUK lle~17e DUIZENDTAL UITGEGEVEN DOOR J. M. MEULENHOFF AAN HET DAMRAK 88 TE AMSTERDAM Van H. P. GEERKE zijn in de zelfde □ editie verschenen: □ NAPOLEON EN ZIJNE OMGEVING 3e druk. geïllustreerd. 11e — 17e duizendtal. Eenv. geb. (0.95. In prachtb. met goud f 1.50. □ DE VAL VAN NAPOLÉON □ 2e druk, geïllustreerd. 7e — 12e duizendtal. Eesv. geb. 10.95. In prachtb. met goud f 1.50. NAPOLEON EN DE VROUWEN Geïllustreerd. — le—10e duizendtal. Eenv. geb. f 0.95. In prachtb. met goud f 1.50. VOORWOORD BIJ DEN 2™ DRUK. I Ernest Daodet schreef in 1880 een werkje bevattende verhalen over de „Terreur Blanche". Deze aardige schetsen beleefden zes en twintig jaar later, in 1906, een tweeden druk. In het woord vooraf verklaarde de auteur toen dat hij bij dezen herdruk geen enkele verandering had behoeven aan te brengen. Niet veel auteurs van historische verhalen zijn zoo gelukkig als Daudet, dat zij na een kwart eeuw, hun werken in ouden vorm kunnen laten herdrukken. Sinds den eersten druk van „Napoleon en zijne omgeving" is slechts een jaar verloopen en toch is in deze nieuwe uitgave zeer veel veranderd, zeer veel gewijzigd. De voornaamste verandering is wel dat het standpunt van Kielland, die slechts bewondering voor den grooten man koesterde, is verlaten. Dat de resultaten van vele nieuwere onderzoekingen benut zijn, zooals de publicaties in de „Revue revolutionnaire", in de allereerste plaats wel de studies van Aulard. zal den deskundigen lezer meermalen blijken. Ook de werken van Fred. Masson zijn herhaaldelijk geraadpleegd. Hierbij is een zeer eigenaardige ondervinding door mij opgedaan; het is mogelijk dat zij voor velen niet nieuw is, voor mij was ze treffend. Het werk van Masson: „Napoleon et sa familie", bestaat uit een tiental deelen, wélke door mij geleend werden uit eene universiteitsbibliotheek. Het eerste deel was nagenoeg uit elkaar gelezen, het tweede deel zag er wat beter uit, de verdere deelen waren, ofschoon vóór jaren uitgegeven, nog gloednieuw! Hetzelfde bemerkte ik bij de,laatste deelen van Lanfrey's Geschiedenis van Napoleon. VIII OVERZICHT DER HOOFDSTUKKEN. BUdz. XIX. XX. Hoofdst.XV. Zorg voor de toekomst. Aanslag van Cadoudal. Moreau en Pichegru. Gratieverleeningen. Terechtstelling van den hertog van Enghien. . .149 „ XVI. Napoleon erfelijk Keizer. Kroning door den Paus. Koning van Italië. Derde coalitie . 163 „ XVII. Oorlog met. Oostenrijk en Rusland. Vrede van Presburg. Rijnverbond. 171 „ XVIII. Oorlog met Pruisen. Jena. De Fran- schen te Berlijn. Het continentaal stelsel Voortzetting van den oorlog tegen Rusland. Inname van Dantzig. Samenkomst der twee keizers. Vrede van Tilsit en zijn gevolgen 192 Napoleon terug in Frankrijk. Instel-. ling van een nieuwen adel. Bevordering van de Volkswelvaart. Junot naar Portugal. Jozef Bonaparte koning van Spanje. Overgave van Baylen r ... 200 XXI. Invloed van den Spaanschen opstand in Duitschland. De legerorganisaüe in Oostenrijk. Samenkomst te Erfurt. Napoleon in Spanje 213 XXII. Oorlog met Oostenrijk, Abensberg, Asperen en Essling. Slag bij Wagram. Oostenrijk ter neer geworpen . .219 XXIII. Tyrol. Verzet in Noord-Duitschland. Napoleon's positie in Europa. Keizer en Paus 230 XXIV. De omgeving van den keizer en zijn hof. Zijn medewerkers 238 OVERZICHT DER HOOFDSTUKKEN. IX Bl.dl Hoofdst. XXV. De staatsraad. Wetgeving en onderwijs . 248 „ XXVI. Napoleon en zijn familie . . . 265 » XXVII. Napoleon en Josephine. De echtscheiding 276 „ XXVIII. Huwelijk van den keizer met Maria Louise 283 „ XXIX. Napoleon op het toppunt van zijn macht. Geboorte van den koning van Rome. Breuk met Rusland 294 INLEIDING. Vivant il a manqué le monde, mort il le possède. Chateaubriand. Geen der achter ons liggende eeuwen vertoont meer het karakter van een overgangstijdperk dan de eerste tachtig jaar der achttiende eeuw. De schier tallooze oorlogen hadden de grenzen der landen haast even vele malen veranderd, zonder deze voor langeren tijd te kunnen vast leggen. De toenmalige philosophen, reuzen te midden van een geslacht van dwergen, ontwierpen stelsels waarnaar men de volkeren zou moeten besturen, doch wisten geen rekening te houden met de bestanddeelen waaruit die toekomststaten nu eenmaal moesten bestaan; kunstmatig geboren, in de benauwende warmte van de studeerkamer, zouden hun denkbeelden wegsterven door de ruwe stormvlagen der onstuimige buitenwereld. De verlichte despoten, de mannen die de denkbeelden der philosophen in praktijk wilden brengen, doch meer dan deze stonden in het werkelijke leven, meenden alles vóór hun onderdanen te moeten doen, doch deze zelf niet te mogen laten meespreken. Als onmondige kinderen behandelden die leerlingen der philosophen hen, wien zij een beter bestuur wenschten te geven. Maar dat de tijd voorbij was, dat de burgers heten bandelen 12 INLEIDING. over zich, bij zich, doch zonder zich zeiven, dat zagen die vorsten niet in en nimmer konden zij zich voorstellen, dat andere dan vorstenhanden zouden kunnen bouwen aan het gebouw van den staat. Toestanden, die nog dagteekenden uit den tijd van den vrede van Munster, moesten verdwijnen om plaats te maken voor nieuwe instellingen. Deze laatsten zouden gemaakt moeten worden door practische staatsheden, die rekening zouden houden met de eischen van den derden stand, van den burger. Is het noodig de vraag te stellen, of vóór honderdvijftig jaren geleden de ontwikkelde burgerij in haar geheel eenigen invloed had op de regeering? Zal er iemand zijn, die deze vraag bevestigend kan beantwoorden? De renaissance met hare uitvindingen, de hervorming met hare geestelijke ontwikkeling, de tochten naar Oost en West, die de kennis welke men van de aarde had niet slechts in omvang maar ook in diepte hadden doen toenemen, dat alles bijeen had de macht van den adel, den invloed van de geestelijkheid kunnen doen verminderen, maar die verloren macht en die invloed waren niet ten deel gevallen aan de breede schare der burgerij, die weldra blijken zou geven daarop recht te hebben. In alle koninkrijken en staten stonden de burgers, waarondermen nog niet het „volk" behoeft te rekenen, achter bij de bevoorrechte standen. Zelfs in de republiek der Vereenigde Nederlanden was eene nieuwe aristokratie ontstaan, een koopmansadel, niet minder naijverig op de hooge plaats welke zij innam dan de geboorte adel in de oude koninkrijken. Alleen de naam van deze machtige familie-regenten herinnerde vaak nog aan de plebejische afkomst der bezitters. In de Hollandsche republiek, leefden de regeerders evenmin fNLEIDINQ. 13 vereenigd met de burgerij, als in Frankrijk de adel met den derden stand. En waar men naast, doch niet met elkaar leefde, kon de sterkste band, die anders de gemeenschap zou kunnen samenhouden, bij de achttiende-eeuwers niet gevonden worden: de band van vaderlandsliefde: deze zou pas geboren worden in latere tijden. De klassen, waaruit de gemeenschap bestond, hadden te weinig wat voor hen allen waarde had. In het overgangstijdperk op het einde der achttiende eeuw, werd het aan het volk, aan de burgerij pas duidelijk dat er een gemeenschappelijk belang bestond, een belang dat voorheen nimmer ooit erkend was, dat meebracht gelijkheid voor allen. Het oude was, toen dit nieuwe denkdeeld zich baanbrak, onbruikbaar geworden. Aanstonds begon men het vermolmde gebouw af te breken, om daarna het nieuwe, dat ruimte voor allen moest bevatten, op te bouwen. Maar bij dien afbraak werd veel nog gevonden, dat vroeger klaarblijkelijk verwaarloosd was, doch dat nog zeer goed aan het nieuwe tot steun en sieraad zou kunnen strekken. Gelukkig dat onder de bouwmeesters van dat nieuwe, er aangetroffen zouden worden die in staat waren om juist te onderscheiden, wat gaaf en wat vermolmd was. Eén was er bij, die ten slotte schier allen aan zijn wil zou weten te onderwerpen, die aan bijna alles leiding zou geven, die zou maken dat het nieuwe in der haast opgetrokken gebouw, niet aanstonds nadat het door het dak bekroond was, zou instorten en die verdere „revolutiebouwerij" met kracht zou tegen gaan. Evenwel ook bij hem zou worden gevonden een „vitium originis." Bleef, toen Venus Astarte uit de golven geboren was, het schuim zich niet hechten aan 14 INLEIDING. hare goddelijke ,vormen, haar afkomst verradende? En was de man die op het einde der achttiende eeuw de orde moest herstellen, niet opgekomen door de revolutie zelve, welke hij ten slotte moest beteugelen? Te veel nog had hij van haar overgenomen, te veel slechte eigenschappen van haar bewaard, een te groote zelfoverschatting verkregen en zoo zou hij door eigen fouten ten slotte ondergaan. Een komeet, welke aan den donkeren hemel plotseling ontdekt was, die zich met ongekende snelheid verplaatste, die allen verbijsterde, die na een wijle weer zou verdwijnen, om na een korten tijd weer terug te komen om dan weer weg te schieten! Zou het voorgoed zijn? Angstig wachtte men; men kon zich niet voorstellen vhem nimmer meer te aanschouwen en toch was zijn loopbaan voor goed ten einde. Maar de herinnering aan hem is gebleven; met afkeer ja met afschuw denkt men terug aan de rampen, aan de ellende doorstaan tijdens zijne schittering aan den hemel, doch telkens weer wordt men, evenals tijdgenooten die hem met levend oog aanschouwd hebben, aangegrepen door bewondering, wanneer men leest van de pracht en de schittering welke er van uitgingen. Napoleon Bonaparte, met al zijn gebreken, al zijn fouten, heeft immers nog steeds recht op de bewondering van het nageslacht; wij zijn de ellende, welke hij onze voorvaderen beeft aangedaan veelal vergeten, wij zien de fouten in den mensen in den regel over het hoofd; maar onveranderlijk blijven wij den veldheer en den staatsman bewonderen, die werken heeft gewrocht, waarvan het nageslacht nog de voordeden plukt en wiens machtige wil orde heeft weten te brengen in een chaos. HOOFDSTUK I. CORSIKA EN DE BoNAPARTES. Op iederen regel zijn uitzonderingen! In een tijd toen in geheel'Europa vaderlandsliefde nog onbekend was, werd deze gevonden in een uithoek, op een afgelegen eiland, op Corsika. Sinds eeuwen onderworpen aan de handelsrepubliek Genua, scheen het geen andere bestemming te hebben dan Uitgemergeld te worden door hare bestuurders. Maar in 1755 was het de onderdrukking moe geworden; een vrijheidsoorlog brak uit waar ieder Corsikaan aan deelnam. Paoli voerde zijn landgenooten aan, en schier ieder in Europa koesterde bewondering voor hem en zijne medestrijders. Montesquieu, Voltaire en Frederik de Groote spraken met eerbied over het heldhaftig volhouden der eilandbewoners. Rousseau schreef in zijn alom gelezen Contrat Social, „er is in Europa nog een volk waar men rijp is voor een wetgeving: 't is op het eiland Corsika. Ik heb er een voorgevoel van dat dat kleine eiland nog eens Europa in verbazing zal brengen." De volksmeening was door Rousseau en zijn bewonderaars in de meeste landen gunstig gestemd voor de Corsikanen; men gunde hun de overwinning. Doch helaas het ging den strijdenden als honderdvijftig jaar later den boeren in Zuid-Afrika. De volkeren koesterden sympathie, maar de regeeringen bleven werkeloos, en toen de politieke leiders, de groote mogendheden, gingen meespreken, was het met 16 NAPOLEON. de vrijheid van het kleine volkje al heel gauw gedaan. In den zeven-jarigen oorlog, welke van 1756 tot '63 gevoerd werd, hoofdzakelijk tusschen Frankrijk met Oostenrijk tegen Pruisen) koos half Europa partij. Genua sloot zich aan bij Frankrijk. Vandaar dat Fransche troepen verschillende punten van het eiland in bezit namen en men te Parijs de gunstige ligging van Corsika voor het beheerschen van de Westhelft der Middeüandsche Zee ging begrijpen. Voor zwakke staten is het bondgenootschap met een machtigen nabuur veelal eer na- dan voordeelig. Genua zou dit ondervinden; in 1769 moest het Corsika aan Lodewijk XV afstaan. Voor Paoli beteekende deze wisseling van meester allerminst vrijheid; daarom hield hij den strijd nog een tijd vol, maar eindelijk toen hij zag dat het aantal van zijn medestanders meer en meer slonk, nam hij de wijk naar Engeland, dat den vrijheidsheld en, wat meer zegde, den vijand van Frankrijk gastvrij opnam. Toen was de meerderheid der Corsikanen, na jarenlang verzet, het langdurige vechten, het vluchten naar de bergen en het terug keeren naar gebrandschatte dorpen en steden hartelijk moe geworden; zij bood hare onderwerping aan. Een deputatie werd naar den bevelvoerenden Franschen generaal gezonden en een van de woordvoerders daarvan was een bekend Corsikaansch advocaat, Carlo Buonaparte; langen tijdeen vriend van Paoli, had hij ten slotte het wanhopige van een verder verzet ingezien. Hij was een dapper medestrijder van zijn vriend geweest, in zijn tegenstand gesteund door zijn vrouw Laetitia. Kort voor het vertrek van Paoli, had zij nog de wijk moeten nemen naar de bergen; op den tocht daarheen, langs een smalle bergweg gaande, was zij in een kloof gestort en slechts met moeite gered. Hoewel in blijde ver- NAPOLEON. 17 wachting verkeerende, ondervond zij van den val geen nadeelige gevolgen; zooals een tijdgenoot van haar getuigde onderging zij de tegenslagen, de vermoeienissen, de ontberingen zonder klachten; bij haar vond men de ijzeren geestkracht van een man in het lichaam van een vrouw. Eenige weken later schonk zij het leven aan een kind, dat eens de keizerskroon zou dragen van West-Europa. De Buonapartes waren sinds twee eeuwen op Corsika gevestigd, te Ajaccio. Ieder weet dat de goede spelling van den naam is Buonaparte; zoo werd hij geschreven door Carlo, door een oom Lucien, zoo door Napoleon zelf toen hij nog geen reden had om zich voor te doen als Franschman. Toen hij voor het eerst met zijn leger in Italië was, toen was de later zoo gaarne weggemoffelde „u" juist van veel beteekenis voor hem, omdat hij er zich door kon doen gelden als Italiaan. Van ouds waren de Buonapartes van adel; direct na de inlijving van Corsika door Frankrijk werd hun adeldom door den raad van adel te Parijs erkend. Voor zij zich te Ajacdo gevestigd hadden, hadden zij te Florence gewoond en reeds toen was het in de familie de ge woonte geweest den op één na oudsten zoon den naam te geven van „Napoleon". Toen Carlo Bonaparte zich na een korte onderhandeling, aan de Fransche regeering had onderworpen, werd hij een getrouw onderdaan, ja spoedig een ijverig voorstander . van het nieuwe bestuur. Zijn huis, waar de bevallige Laetitia, een van de mooiste vrouwen van haar tijd, de plichten van gastvrouw voortreffelijk vervulde, stond voor de Franschen open en de commandant der Fransche troepen werd al spoedig een dagelijksche gast. Carlo was een aangenaam man in den omgang, die er van hield zijn huis gezellig in te richten en toe te geven aan een zucht naar weelde, wat bij zijn beperkte middelen niet bevordelijk was voor het 18 NAPOLEON. bewaren van het evenwicht tusschen uitgaven en inkomsten. Daar hij als advocaat niet zoo bijster veel beteekende, was zijn praktijk tamelijk gering: de meeste processen voerde hij voor zich zelf en in den regel zonder succes. Veel geld kostten hem ook de reizen, die hij als vertegenwoordiger van den Corsikaanschen adel naar Versailles ondernam. Op een dier reizen kwam hij in 1785 te Montpellier te overlijden; zijn familie bleef in een alles behalve goeden flnancieelen toestand achter. Laetitia had alleen de zorg voor de acht kinderen, vijf zoons en drie dochters: het jongste kind Jéröme was pas drie maanden oud. Gelukkig voor het gezin was Laetitia een vrouw, die het hoofd niet gauw liet hangen; zij had van nature een scherp verstand en een taaie wilskracht; levendig van aard kon zij zich toch onverschillig voordoen als zij hierin haar belang zag en was dan sluw als een koopman: het echte type van een slimme Corsikaansche. Veel steun zou zij in de moeilijke dagen ondervinden van de vriendschap van den Franschen gouverneur van het eiland, den graaf Marbeuf. Dat die vriendschap verder ging dan het geoorloofde, zoowel reeds vóór als na den dood van Carlo, is laster geweest, die de latere vijanden van Napoleon, na zijn ondergang, hebben rondgestrooid, laster die •j" niet eens verdiend' weerlegd te worden. Marbeuf was een edelman, die sympathie voor de familie Bonaparte gevoelde en die behulpzaam was geweest bij het verkrijgen van kostelooze plaatsing der jeugdige kinderen op Fransche scholen. De oudste zoon Jozef werd na den dood van zijn vader naar huis geroepen om zijn moeder bij te staan; Napoleon, de tweede zoon, was gelukkig reeds zoover gevorderd dat hij nog in het zelfde jaar de Militaire Akademie te' Parijs als tweede luitenant kon verlaten. HOOFDSTUK II. Napoleons Jongensjaren. Napoleon Bonaparte, wa^geijoreu den 15en Augustus 1769, dus in het jaar toen Corsika reeds Fransch was; in zijn eerste levensjaren geleek hij op zijn moeder. Hij was toen een heel gewoon kind, met driftige buien, dat als een echte jongen slaan en krabben kon, maar meestal eerst daarvoor zijn mannetjes aankeek. Soms was hij voor. niemand bang en kon te keer gaan als een wilde. Alleen zijn moeder was dan in staat den wildebras tot kalmte te brengen, met goedgemeende strengheid; zooals het meer gaat Was de vader nog al eens geneigd tot toegeven. Dit gebrek aan eenheid maakte dat er aan de eerste opvoeding wel wat ontbroken heeft. Carlo meende in zijn jongen eigenschappen te vinden, die hem tot een goed militair zouden kunnen maken. Daardoor deed hij moeite om hem geplaatst te krijgen, liefst kosteloos, op een der koninklijke inrichtingen, waar adellijke jongelui opgeleid werden tot officier. Nu was in die jaren de Fransche regeering er niet afkeerig van, om jongelieden uit Corsika te steunen, omdat zij begreep dak daardoor den band tusschen het pas verworven eiland en Frankrijk nauwer aangehaald zou worden. Vandaar dat, ook al na gunstig advies van den graaf Marbeuf, aan het verzoek gevolg werd gegeven. 20 NAPOLEON In het laatst van 1778 verliet Carlo met zijn twee oudste zoons Ajaccio om hen naar het vasteland te brengen. Napoleon werd eerst naar Autun gebracht, om daar wat thuis te geraken in het Fransch, waarvan hij toen nog geen woord verstond. In April van het volgende jaar kon hij, ofschoon met een sterk Italiaansch accent, zich zóó uitdrukken, dat hij opgenomen werd op de militaire school te Brienne. Jozef, zijn broeder, werd aanvankelijk bestemd voor den geestelijken stand. Vijf jaren zou Napoleon op de militaire school moeten blijven. Mag een dergelijke schooltijd voor sommigen Óók al iets aangenaams hebben, wat in de herinnering dan nog vaak vergroot wordt, de jonge Corsikaan vond te Brienne al heel weinig wat hem het verblijf genietbaar maakte. Van den eersten dag af werd hij bespot; zijn Italiaansch accent wekte onder de kinderen, die zijn medeleerlingen waren (hij zelf was pas negen jaar!) de lachlust op. Zijn voornaam sprak hij zelf uit „Napoléoné"; een grappenmaker maakte er „paille au nez" van. Zijn Corsikaanschen adel vond men minderwaardig; op zekeren dag vroeg men hem of het waar was, dat zijn vader eenvoudig deurwaarder was. Een flink blauw oog herinnerde den vrager nog eenige dagen aan de hatelijke vraag, die ook als een beleediging bedoeld was, doch Napoleon, die er rond voor uit kwam dat hij zijn vader niet het beleedigen, werd als driftkop eenige dagen in het cachot gestopt. Hoe dikwijls heeft hij nog toespelingen moeten hooren op zijn kostelooze plaatsing! Al die kinderachtige hatelijkheden, die voortdurende speldeprikken, maakten dat de jonge Bonaparte zich niet bij zijn makkertjes aansloot en bekend kwam te staan als een teruggetrokken eenzelvig ventje, dat er af en toe, wanneer men hem het vuur al te na aan de NAPOLEON. 21 schenen legde, ruw op kon timmeren. Want bang was hij nietl Op zekeren dag speelden enkele jongens met vuurwerk; plotseling vloog een kistje gevuld met klappers, raadjes en dergelijk gedoe, uit elkaar. Verschrikt stoven de knapen uiteen en vluchtten weg. Alleen Bonaparte bleef staan; het weg loopen vond hij' laf, de getoonde vrees ergerlijk. Hij greep een stuk hout en ranselde op de vluchtelingen in. Als leerling was hij gewillig, maar trok verder niet de aandacht door buitengewone begaafdheid; in vele vakken was hij- beneden het middelmatige. Vooral de Fransche taal kostte hem geweldig veel moeite; zonder fouten heeft hij haar nimmer leeren schrijven, terwijl bovendien zijn schrift buitengewoon slordig was. Slechts in de wiskundige vakken waren zijn vorderingen uitstekend. Bij de gewone jongensruzietjes, die hem het leven verbitterden, kwam op zijn twaalfde jaar nog wat anders, dat bij moeilijk verkroppen kon: het gemis aan voldoende zakgeld. Dit vond hij zoo ellendig, dat hij zelfs aan zijn vader schretf om hem van de school af te nemen en hem in hemels naam maar een ambacht te laten leeren! Wat zijn leeraren schier allen opviel, was zijn-vroegrijpheid, wat hem als jongen zeker niet aardiger maakte, al sloeg hij den spijker soms merkwaardig juist op den kop en gaf hij dan blijk van een uitstekenden kijk op menschen en zaken te bezitten. Zoo schreef hij als veertienjarige jongen eens een brief aan zijn oom Fesch over het plan van zijn broer Jozef, die militair in plaats van geestelijke wilde worden. „Hij heeft", zoo schreef de schooljongen van Brienne, „er geheel en al ongelijk in en dat wel om verschillende redenen. 1°. Zooals mijn vader meent ontbreekt het hem aan den noodigen 22 NAPOLEON. moed om de gevaren van een slagveld te trotseeren. Mijn broer heeft een verkeerde voorstelling van den militairen dienst en weet alleen iets van het garnizoensleven. Het is best mogelijk dat hij in den gewonen omgang in staat is, zijn man te staan, maar wie weet hoe hij in den slag zal zijn? 2°. Hij is aanvankelijk voor geestelijke opgeleid, voor veranderen is het nu te laat. Blijft hij voor geestelijke doorstudeeren, dan zal de bisschop van Autun hem wel een goede positie met rijke inkomsten verschaffen; misschien kan hij zelfs nog wel bisschop worden. Wat zou me dat een voordeel voor de familie zijn... 3°. Hij wil nu in het militaire een positie! Nu heel goed dan, maar bij welk wapen? Natuurlijk bij de Infanterie. Goed, maar ik begrijp daaruit dat hij nagenoeg den geheelen dag vrij wil zijn om langs de straat te slenteren. Want wat is nu eigenlijk een infanterieofflcier in tijd van vrede? Hoogstens gedurende drie kwart van zijn tijd een doeniet. En dat wil immers noch vader, noch moeder, noch u van hem maken!" En zoo gaat hij voort als een orakel van wijsheid; wanneer^ men zijn leeftijd in aanmerking neemt kan men zeggen als een orakel van eigenwijsheid. Bij kinderen van zijn jaren komt het vaak voor dat zij, en dan niet steeds ten onrechte, kritiek uitoefenen op de onderwijsirmchting waaraan men hen heeft toevertrouwd. Zoo schreef ook Bonaparte, nog als leerling van Brienne, hoe volgens zijn meening de militaire inrichtingen tot opleiding van officieren moesten worden ingericht. De leerlingen moesten allereenvoudigst voedsel krijgen, waaronder het gewone soldatenbrood. Zelf moesten zij hun schoenen poetsen, zelf hun kleeren en uitrustingsstukken rein houden. Want daardoor zou het ontzag der soldaten vöor hen stijgen. Al deze principes NAPOLEON. 23 zijn later door hem in praktijk gebracht, toen hij de voorschriften gaf voor de militaire school te Fontainebleau. Napoleon was volgens zijn neiging en ook volgens de wil van zijn vader, na Brienne afgeloopen te hebben, het liefst in den zeedienst gegaan. Maar hiervoor waren zooveel liefhebbers, dat, wilde hij met alle geweld zeeofficier worden, hij minstens nog wel een jaar zou. moeten wachten. De minder ruime flnanciëele toestand van vader Garlo maakte een lang wachten niet gewens cht en daarom besloot Napoleon zich op te geven voor de artillerie, een wapen dat wegens de moeilijkere studie meer geacht werd dan de infanterie. Zoo werd hij 'in October 1784 opgenomen op de Militaire Akademie te Parijs en ingedeeld bij een adellijke cadettencompagnie; de eigenlijke vakstudie zou hier beginnen. Helaas deed bij hier al spoedig dezelfde ondervinding op als te Brienne. Omdat hij steeds te weinig geld had, kon hij zich niet roeren zooals hij wilde; bovendien liet men hem duidelijk merken, dat hij door een onoverkomelijke kloof gescheiden was van de zoons van aanzienlijke geslachten als de Rohans en de Montmorencys. Al heel gauw werd zijn gevoel van eigenwaarde gekwetst en trok hij zich weer terug zooals hij reeds vijf jaren lang te Brienne had gedaan. Ook te Parijs heeft hij nog geen vrienden gevonden. HOOFDSTUK III. • De Luitenantsjaren. Een bezoek aan Corsika. Het uitbreken der Revolutie. Nog pas kort was Napoleon te Parijs, tóen zijn vader kwam te overlijden; de noodzakelijkheid deed zich dringender dan te voren gevoelen zoo spoedig mogelijk officier te worden. Na een niet al te schitterend afgelegd examen, vertrok hij op den lsten September 1785, met geleend geld, als pas benoemd tweede luitenant, naar het hem als garnizoen aangewezen Valence. ■ Hier maakte hij al gauw kennis met het holle luitenants' leven in een klein garnizoen; veel te weinig dienst, te veel straatslenteren en een massa verveling. Het pleit voor zijn, levensopvatting uit die dagen, dat dit alles hem niet bevredigde; hij ging zijn ledigen tijd aanvullen met degelijke studie, las de werken van Polybius en kwam daama onder de bekoring van Plutarchus. Zijn toekomst kon hij niet schitterend vinden; eerst een jaar of zes tweede luitenant, dan weer zes jaar eerste, om eindelijk met grijze haren als kapitein mee te loopen en zijn pensioen te verdienen; want hij kende de gewoonte om de hoofdofflciersplaatsen alleen te laten bezetten door de leden van den hoogen adel, die promotie bij keuze maakten. Was het te verwonderen dat de militaire functie hem niet meer zoo aanlokkelijk toescheen als voorheen? Wat hem vermoedelijk in deze opvatting NAPOLEON. 25 sterkte, was zijn omgang met ambtenaren en jonge advocaten, dus burgers. Met de beste wil van de wereld kon hij geen genoegen scheppen in het leven en de vermaken van zijn kameraden; hij tergde hen met zijn maar al te dikwijls bijtenden spot en maakte hen op een goeden dag zoo driftig dat zij hem in de Rhöne wierpen. Wat evenwel voor een jong mensch van zijn leeftijd minder goed was, was het weinige verkeer met jonge meisjes; .hij kwam zelden of niet bij families aan huis, en leerde daardoor niet de gebruikelijke omgangsvormen. Hij vond dat hij zich thuis beter amuseeren kon, en las na Polybius en Plutarchus de werken der achttiende eeuwsche philosophen; hoe had hij ook aan het gezellige leven kunnen deelnemen met een tractement van elfhonderdvijftig francs, zonder eenige toelage? Daardoor kwam het wellicht ook wel dat hij altijd studeerde, om niet met een kale jas onder de menschen te moeten komen. Hij trachtte na te gaan wat de bronnen van Frankrijks welvaren waren; hij las de beste wérken uit de oudheid over de wijze waarop een staat bestuurd moest worden. Maaï terwijl hij zich met zulke diepzinnige vraagstukken onledig hield, moest hij zelf zijn potje koken. Ook begon bij een geschiedenis van Corsika op het papier te brengen. Hierbij hield hij zich niet aan de gewone in omloop zijnde opvattingen, doch hij heeft de bronnen bestudeerd en er naar gestreefd dokumenten, die niet uitgegeven waren en welke nieuw licht konden verspreiden, te verzamelen. Hij voelde, toen hij aan den vóóravond van een revolutie stond, dat men de geschiedenis niet kan improviseeren, en dat men voor een geschiedenisbeschrijving een andere bron dan een duim noodig heeft. Hij schreef niet slechts om te voldoen aan een soort scheppingsdrang, maar tevens ook om zijn inkomsten 26 NAPOLEON. wat te vermeerderen; daarom begon hij ook aan een roman, die op Corsika speelde, en een drama: Graaf Essex. Van zijn moeder kreeg hij slechte tijdingen en een bezoek aan zijn ouderlijk huis deed hem duidelijk inzien dat de toestand er niet rooskleurig was. In 17S8 was hij weer bij zijn regiment, dat naar Auxonne verplaatst was, terug. Zoo is hij dan tijdens het uitbreken van de groote revolutie in Frankrijk. Wanneer de luitenant Bonaparte ook de revolutionaire beweging met vreugde begroette en hare taal al aannam, toch nam hij niet de geestdrift noch de haat er van over. Want hij zag in haar slechts een middel om vlugger vooruit te komen, doch geen principe dat hem dierbaar was, al heeft de legende dit laatste, na zijn val, zoo willen voorstellen. Weldra bracht de inname der Bastille het geheele land in rep en roer. Nog in diezelfde Juli-maand luidde ook de stormklok te Auxonne en deed het gemeen zich gelden. De tollen werden afgeschaft, de belastingkantoren door het gepeupel geplunderd. Het treurigste was wek dat de soldaten gemeene zaak maakten met de oproerlingen; huurlingen gerecruteerd uit de heffe des volks waren niet geschikte menschen om oproermakers te bestrijden; het was al mooi wanneer zij met het geweer bij den voet kalm toezagen. Een kapitein, die een raddraaier in hechtenis wilde nemen, moest voor het volk op de vlucht gaan, zonder dat zijn manschappen een hand uitstaken om hem te hulp te komen. Voor Auxonne was het een geluk dat de nationale garde daar te vertrouwen was. Samengesteld uit de meer gegoede burgers en jonge edelheden, kon zij het oproer het hoofd bieden en de buitensporigheden tegengaan. Eerst nadat- eenige compagniën nationale garden de orde eeniger mate hersteld hadden, verleenden ook NAPOLEON. 27 de troepen hulp. Of de jonge Bonaparte daarbij was, is niet bekend; mogelijkerwijze werd alleen infanterie gerequireerd. Nog maar korten tijd zou hij te Auxonne blijven, Het leven dat hij er leidde was weinig verschillend van het vroegere te Valence. Om tien uur ging hij 's avonds naar bed en stond reeds om vier uur op; hij gebruikte maar een maal per dag, wat naar zijn eigen zeggen zijn gezondheid zeer ten goede kwam. 't Was vermoedelijk de trots van den hongerlijder; immers volgens tijdgenooten moet hij er in die dagen allerellendigst uitgezien hebben. Misschien is de verbittering die bij koesterde tegen de vorsten van Europa wel door zijn ledige maag te verklaren. In zijn dagboek schreef hij in 1788 reeds, dat Van de twaalf koningen, welke men in Europa telde, er maar heel weinig waren, die niet verdienden afgezet te worden. Is het niet een krasse uiting van een luitenant in koninklijken dienst? Maar hij deed nog wel meer zonderlinge dingen. In den zomer van 1789 werkte hij zijn Corsikaansche geschiedenis om en droeg'haar op aan Paoli, van wien hij een groot vereerder was. Zijn vader, meende hij, had beter gedaan de zijde van den vrijheidsheld te blijven houden, instede van zich te verzoenen met de Franschen; rondweg kwam hij uit voor zijn innigen haat jegens hen. De beleedigingen te Brienne, Parijs en Valence ondervonden, hadden hunne uitwerking niet gemist. Nu hoopte hij dat de uitgebroken revolutie hem zou helpen de eigen onafhankelijkheid en die van zijn volk te herkrijgen.' Want op Corsika was de Julimaand niet onbemerkt voorbij gegaan. Hier waren wel geen gepriviligeerde standen te vernietigen, doch men hoopte er volkomen gelijkstelling met de andere Fransche provincies te erlangen; een kleine minderheid ging verder en ver- 28 NAPOLEON. wachtte een volledig herstel der vrijheid. Vandaar dat men ook op Corsika een revolutionaire partij had gekregen, die oppositie voerde tegen het Ancien Régime. In de nationale vergadering te Versailles was Corsika door enkele afgevaardigden vertegenwoordigd; Salicetti was meestal hun woordvoerder en door zijn toedoen werd in vele opzichten aan de wenschen der revolutionairen tegemoet gekomen; zoo werd er een militieleger op Corsika opgericht. Toen Napoleon van een en ander hoorde meende hij dat hij op het eiland vlugger vooruit zou kunnen komen dan op het vasteland. Waar men een militieleger opricht heeft men een aanvoerder noodig, en daar voelde hij zich zelf uitstekend voor geschikt. Met de bajonetten van zijn landslieden om zich heen meende hij zich een weg te kunnen banen naar een betere toekomst, dan welke Auxonne hem beloofde. HOOFDSTUK IV. Napoleon en de Revolutie op Corsika. Zijn eerste staatsgreep. Zoo, met dergelijke plannen vervuld, kwam Napoleon reeds in September 1789 te Ajacdo. Toch liep alles hier niet zoo vlot van stapel, als hij het wel gewenscht had Want er was werkelijk nog zoo iets van een conservatieve partij en deze was absoluut niet ingenomen met de instelling van een militieleger; zij gevoelde zich veiliger onder de bescherming van het staande leger, dat op Corsika nog vrij was van revolutionaire smetten. Voor den jongen Bonaparte was dit een leelijke misrekening. Maar het was niet te vergeefs geweest dat hij de zomermaanden in Frankrijk had doorgebracht; hij had er de macht van het straatvolk leeren kennen en dat moest hem helpen, nu het niet anders ging. Met koortsachtigen ijver toog hij aan het werk en was bereid zich desnoods tegen het Fransche garnizoen te verzetten; hij stoorde er zich niets aan dat hij zelf nog actief officier was. De citadel, als het niet anders kon, moest ingenomen worden, want was deze niet voor zijn partij de Bastille van Corsika? En dan een vrij Vaderland! Zijn werkzaamheid deelde zich mede aan zijn medestanders; de revolutionaire club erkende hem als haar hoofd. Maar de conservatieve partij zat evenmin stil en toen het garnizoen versterkt was, toonde 30 NAPOLEON zij een kracht, welke het gouvernement te Parijs, tot haar eigen schade, steeds ontbeerd had. Direct werd bevel gegeven tot sluiting van de club en tot ontbinding van het militieleger. De revolutionairen konden nu protesteeren bij de nationale vergadering in een vlammend protest, geschreven door Bonaparte, luitenant in actieven dienst, maar het mocht niet baten. Voor dergelijke stukken had men te Parijs nog ruime papiermanden. Evenwel wat te Ajaccio niet geslaagd was, was in andere plaatsen wel gelukt. De regeering te Parijs wilde nu kracht toonen en de revolutie in de andere gemeenten op dezelfde manier onderdrukken als te Ajaccio. Maar hierbij stak Salicetti spoedig een spaak in het wiel; hij kon het niet velen dat men voortging het eiland te beschouwen' als overwonnen land dat van Frankrijk uit geregeerd kon worden. Hij stelde daarom in de Nationale Vergadering voor het eiland gelijk te stellen met een gewone Fransche provincie, en zijn voorstel werd aangenomen. De regeering werd daardoor schaakmat gezet en kon zich verder niet met Corsika bezig houden. Een tweede overwinning van Salicetti was dat eene amnestie Voor' Paoli en zijn lotgenooten werd afgekondigd; deze kwam dan ook weldra met de zijnen in zijn vaderland terug. In Ajaccio werd de revolutionaire club heropend en reeds in 179(L^werd volgens algemeen stemrecht een gemeenteraad gekozen, waarin weldra de oudste broeder van Napoleon, Jozef, zitting zou nemen. Het in 1789 gestaakte werk werd voortgezt, maar ging niet geheel en al naar den zin van Napoleon. Toen hij weldra inzag dat het hem ziet zou gelukken een eerste rol te spelen, keerde hij in 1791 naar zijn regiment terug. Dit teruggaan naar zijn regiment was allerminst on- NAPOLEON 31 voordeeüg voor hem. Heel wat officiersplaatsen waren onvervuld, daar een massa adellijke officieren, na den algemeenen opstand, welke op de inname der Bastille gevolgd was, het verkieslijk geoordeeld had Frankrijk te verlaten. Aan gene zijde der grenzen wachtte zij den loop der gebeurtenissen af; de kampen der émigres begonnen zich te vormen. Hierdoor was de kans op promotie voor hen, die het vaandel getrouw gebleven waren, plotseling aanmerkelijk grooter geworden. Bonaparte ondervond dit aanstonds na zijn terugkeer te Auxonne: hij werd onmiddellijk bevorderd tot eerste luitenant en deze promotie kwam hem toen bij uitstek goed te pas, wegens de daarmee gepaard gaande vermeerdering van tractement. Want een groote last had hij op zijn schouders genomen door bij zijn vertrek uit Ajaccio zijn broeder Lodewijk met zich mede te nemen, met de belofte voor diens verdere opvoeding te zullen zorgen. Die zorg voor zijn familie is zeker niet de minste van zijn mooie karaktereigenschappen; de verplichting om zijn naaste bloedverwanten te steunen gevoelde hij in zijn minder goede dagen al even zeer als later, toen hij tot macht en rijkdom gekomen was. De opvoeding van Lodewijk bracht kosten voor hem mede, die hij alleen kon bestrijden door eenvoudiger, nog I eentoniger dan voorheen, te .leven. Nimmer zag men hem in een koffiehuis; zijn hoofdvoedsel was droog brood, en zijn kleeren borstelde bij zelf af om ze door X een voorzichtige behandeling langer te laten duren; trouwens een oppasser had hij niet. De eenige ontspanning welke hij zich gunde was lezen, dus ook alweer studie. Wanneer hij een paar francs bespaard had, ging hij naar een boekwinkel en na lang zoeken kocht hij dan een nieuw werk. Dit gebeurde uiterst zelden; want had hij wat bespaard, dan moest het 32 NAPOLEON geld maar al te vaak gebruikt worden om kleine schulden af te doen. TerwijlNapoleon deze vreugdelooze dagen te Auxonne doorbracht, gebeurden er te Parijs belangrijke dingen. De koning, bevreesd voor zijn leven, had eindelijk toegegeven aan den drang van zijne omgeving, besloot te trachten zich aan den invloed van de constitueerende vergadering te onttrekken; de maatregelen door die volksvertegenwoordiging genomen kon hij niet in overeenstemming brengen met zijn plichten als vorst bij de genade Gods. In alle stilte vertrok Lodewijk XVI in Juni uit Parijs; bij zijn leger meende hij de vrijheid te zullen vinden, welke hij in zijn hoofdstad miste. Maar te Varennes werd hij aangehouden en teruggeleid naar de stad. die hij pas verlaten had. Toch was die korte duur van zijn afwezigheid noodlottig voor hem geworden, want men had ih dien tijd besloten dat de koninklijke macht geschorst zou zijn tot dat de koning de nieuwe grondwet zou hebben bezworen. En in dien tijd zou men zich leeren redden zonder koning en werden de eerste republikeinen gevormd. De nationale of constitueerende vergadering, gelijk ze meestal genoemd werd, schreef verder voor dat alle ambtenaren den eed van trouw aan haar moesten afleggen. In deze dagen legde de eerste luitenant Bonaparte schriftelijk den volgenden eed af: Ik zweer de, mij in handen gegeven, wapens tot verdediging van het vaderland te zullen gebruiken; de door de nationale vergadering uit te vaardigen constitutie tegen alle binnen- en buitenlandsche vijanden te zullen verdedigen; liever te zullen sterven dan een inval van vreemde troepen te dulden en alleen die bevelen te zullen gehoor- NAPOLEON 33 zamen, welke gegeven worden in overeenstemming met de besluiten van de nationale vergadering. BONAPARTE. Officier in het 4e Reg. Art. Valence, den 6den Juli 1791. Voor een officier was het een eed die hem op allerbedenkelijkste wijze in botsing kon brengen met de krijgstucht en voor den geest in het koninklijke leger legde hij een allerbedroevendste getuigenis af. Een officier die een bevel dat hij ontvangt, eerst eens moet overdenken en dan moet uitmaken of het niet in strijd is met de besluiten van een nationale vergadering, zulk een officier diende zoo snel mogelijk uit de gelederen verwijderd te worden. Dat zoo iets niet geschiedde, is het beste bewijs voor het gebrek aan moed der regeering. Napoleon had smaak in het politieke leven gekregen; in het garnizoen te Valence, was hij een ijverig, lid,' ja zelfs secretaris, der club der vrienden van de constitutie. Doch zóó werd zijn tijd hier niet door in beslag genomen of hij zag nog kans zich op de hoogte te houden van hetgeen er op Corsika voorviel, want nog steeds meende hij daar alleen een toekomst te hebben. Toen in het laatst van Juli de nationale vergadering de oprichting van müitie-bataljons in de verschillende departementen gebood, meende hij zijn kans te moeten wagen. Hij vroeg en verkreeg een langdurig verlof en was al heel gauw te Ajaccio. Hier stelde hij zich ?candidaat voor de betrekking van commandant van het mihtie-bataljon. Zooals voor alle openbare ambten moest ook hiervoor, het klinkt haast te zonderling gestemd worden. Napoleon besloot alles te doen om het verlangde commando te krijgen. Op den morgen van de stemming wist hij de regeeringscommissarissen, NAPOLEON, 34 NAPOLEON die toezicht op de stemming moesten houden, met geweld in een kamer op te sluiten, 't Was zi}n eerste staatsgreep! Zij konden pas vrij uitgaan toen de stemming was afgeloopen. En deze was gunstig voor hem geweest; door overreding, maar ook door omkooping. want ook deze laatste heeft hij nimmer versmaad, was zijn doel bereikt. Zijn optreden te Ajaccio vorid te Parijs lang niet een onverdeelde goedkeuring. Integendeel; de minister van oorlog dacht dat een officier met dergelijke ultravrijzinnige denkbeelden niet in het leger thuis behoorde, en gaf hem met ingang van 1 Januari 1792 zijn ontslag. In Ajaccio liep het den jeugdigen bataljonscommandant verder ook al niet mee; bij nam met zijn müitiesoldaten deel aan straatgevechten en het ingrijpen van Paoli was noodig om aan zijn woeüg optreden een eindete maken. De mÜitie-officier, ex-actief luitenant, had zich ernstig gecompromitteerd; daar men te Parijs van den stand van zaken op de hoogte was gebracht kon het zaakje nog wel eens een staartje hebben. Inderdaad schijnt het plan bestaan te hebben, Bonaparte voor een krijgsraad te dagen en misschien zijn alleen de volgende wódige dagen de oorzaak geweest dat men de kleine C^siLansche affaire vergat. Maar toch vond Napoleon het noodig om zelf naar Parijs te gaan en zich daar te verdedigen. Het gouvernement van Corsika zal waarÏhijnhjk blij geweest zijn zoo den woelwater kwijt te raken. HOOFDSTUK V. De bestormino der Tuileriën. Voor het laatst naar Corsika. Het jaar 1792 was voor Frankrijk vol verrassingen. De koning had in het najaar van 1791 de constitutie bezworen en eene, nieuwe vergadering, de legislaüye was daarop bijeen gekomen, welke toepassing verlangde van de grondwet. Lodewijk XVI(te bekrompen om den ernst van de tijden in vollen omvang te beseffen, kwam al heel spoedig in botsing met de wetgevende vergadering. Was daardoor zijn positie al moeilijk, beslist gevaarlijk werd zij toen de oorlog in April '92 uitbrak met Pruisen en Oostenrijk. Het hof immers was op de hand van den vijand, aan wien het de meest waardevolle inlichtingen verschafte. En in denzelfden tijd werkte de volksvertegenwoordiging met koortsachügen ijver aan de verdediging van den vaderlandschen bodem, tot zij eindelijk met schrik en ontzetting tot de ontdekking kwam dat zij tegen gewerkt werd door een paleiskliek. En weldra zou dit verraad op de straat bekend worden en dan zou zich het Parijsche volk doen gelden. Want dit had in October 1789 den koning niet uit Versailles naar Parijs gehaald, om zich nu hier kalm te laten verraden. Het schijnt niet mogelijk dat iemand dommer dingen zou kunnen doen, dan Lodewijk XVI op het laatst van zijn regeering deed 36 NAPOLEON Zoo was de toestand, toen Bonaparte in de hoofdstad kwam. Zonder betrekking was hij ook zonder inkomsten; natuurlijk dat hij moeite deed om weer in militairen dienst te worden opgenomen. Evenwel „aan oorlog" had men bitter weinig vertrouwen in den woelzieken oud-officier; zijn optreden te Ajaccio was al te goed bekend en vooralsnog bleef hij buiten het leger Om in zijn onderhoud te voorzien wilde hij zich nu met een broeder van Bourrienne, dien hij in Brienne gekend had. vereenigen en zich dan gaan belasten met de administratie van huurhuizen. Er kwam echter niets van. Hij bleef uitkijken en zoo was hij nog te Parijs in Augustus toen het volk, razend geworden door de. nederlaag aan de grenzen, het verraad van het hof vermoedende, in oproer kwam en de Tuileriën bestormde. Het was het einde van het koningschap; op den avondvanden 10- Augustus was de koning met zijn naaste familie de gevangene van het volk. Bonaparte doet van dien 10- Augustus in zijn gedenkschriften het volgende verhaal: „In de Rue des Petits Champs kwam. ik een troep haveloos gekleede mannnen tegen, die rondtrok met een piek waarop een afgehouwen menschenhoofd geplaatst was Toen zij mij gewaar werden en zagen dat ik nogal behoorlijk gekleed was en er uitzag als een heer. kwamen zij op mij af om mij „leve de natie" te laten roepen; ik deed het zonder bezwaar, zooals men denken kan. Het paleis des konings werd aangevallen door het laagste gepeupel. De koning had tot zijn verdediging minstens zooveel troepen bij zich als de conventie op den 13— Vendémiaire en de tegenstanders daarvan waren vrij wat beter gedisciplineerd en vrij wat meer te duchten. Het grootste gedeelte van de nationale garde was vóór den koning, die eer moet men haar laten. NAPOLEON. 37 „Toen het paleis bestormd werd en de koning zich naar de legislativê had begeven, waagde ik het in den tuin door te dringen. Later heb ik nimmer, op welke van mijn slagvelden dan ook, het idee gehad zooveel lijken bijeen te zien als hier, waar men de massa's vermoorde Zwitsers zag liggen; doch misschien is dit te wijten aan de kleine ruimte, waarin alles zich afgespeeld had. Ik heb goed gekleede vrouwen gezien, die zich niet ontzagen op de gemeenste wijze de lijken der Zwitsers te schenden . . . ." Bonaparte was diep getroffen, verontwaardigd over hetgeen hij gezien had; men heeft hem later meermalen hooren verklaren, dat wanneer men op den 10den Augustus hem geroepen had, hij den koning verdedigd zou hebben. Want met het gepeupel had hij niet op; t daarenboven als soldaat opgevoed, mihtair in hart en I nieren, vond hij het ellendig dat „burgers" zich verf; grepen aan in uniform gekleede militairen: „cela me choquait" zeide hij. Hij kon het gebeurde op den 10den Augustus echter nog zoo hard verfoeien, toch zou hij ook er de vruchten van plukken. Want was men vóór dien tijd niet op zijn diensten gesteld geweest, het ministerie, dat daarna zou optreden, kon het gebeurde te Ajaccio niet zoo bijzonder kwalijk nemen. Hij werd niet alleen weer in het leger opgenomen, maar dadelijk zelfs bevorderd tot kapitein; men had officieren noodig en deed alsof Bonaparte niet uit den dienst was geweest. Maar hij . zou door een bijzondere omstandigheid het bevel over zijn compagnie nog niet aanvaarden. Het pensionaat waar zijn zuster Eliza, natuurlijk ook kosteloos, haar opvoeding kreeg, werd opgeheven. Het jonge meisje kon niet alleen reizen en de pas benoemde kapitein kreeg verlof om zijn zuster naar Corsika te 38 NAPOLEON. brengen. Reeds in September was hij weer te Ajaccio. En doodkalm alsof et niets gebeurd was en bij geen officier in actieven dienst was. nam hij het commando over het militie-bataljon weer op zich en ging zich weer geheel wijden aan de Corsikaansche zaken. Zoo bleef hij op 't eiland terwijl te Parijs beslist wérd over het lot van Lodewijk XVI. De terechtstelling in Januari 1793 van den ongelukkigen, maar ook zeer zeker onbekwamen koning, had voor de nieuwe, in September '92 uitgeroepen, republiek geweldige gevolgen. Schier geheel Europa maakte zich gereed den koningsmoord te wreken en weldra was de eerste coalitie tot stand gekomen. Ook in Corsika waren velen ontevreden met den loop die de omwenteling genomen had. en daaronder Paoli. Tijdens zijne verbanning uit Corsika had hij in Engeland een groote voorliefde opgevat voor het Engelsche regeeringstelsel; een republiek vond hij een onmogelijk iets en de terechtstelling van den koning een gewonen moord. Toen hij uit Engeland wegging had hij in zijn hart de belofte afgelegd nimmer tegen Albion, dat hem zoo gastvrij- ontvangen had, de wapens te zullen opnemen. Nu op Corsika, als generaal in Franschén dienst, weigerde hij de bevelen uit Parijs op te volgen. Nagenoeg de geheele bevolking van het eiland stond aan de zijde van den grijzen vrijheidsheld. De positie van Bonaparte was daardoor uiterst lastig. Maar er kwam nog wat anders bij. Hij begon namelijk in te zien dat hij in zijn vaderland, bij het leven van Paoli slechts een tweede rol zou kunnen spelen. Frankrijk bood nu een ruimer arbeidsveld voor hem, daar zag hij meer kans om vooruit te komen. Van nu af werd hij practisch en in het vervolg zal alleen een onverzadiglijke eerzucht zijn raadgever zijn. Daarom wierp hij zijn vader- NAPOLEON. 39 landsliefde van zich. als een oude plunje, niet meer waardig hem diensten te bewijzen. In Juli verliet hij met zijn familie het eiland. Was hij voor dien theoreticus, nu is hij staatsman geworden. Voorheen oordeelde hij naar boeken, thans naar ervaring. Vroeger een bewonderaar van Rousseau. kreeg hij nu langzamerhand een afschuw van dien wijsgeer en het denkbeeld van vrijheid ging hij weldra overbodig vinden. Schreef hij na een paar jaren niet: „de natuurmensen in zijn vrijheid is weinig meer dan een hond." HOOFDSTUK VI. De weq naar Roem gevonden. Toulon. Bevordering tot Generaal. Direct na zijn terugkomst op het vasteland vond hij werk, met eer en roem in het verschiet. Want de conventie, welke het bestuur van de legislative had over* genomen, had met tal van moeilijkheden te worstelen en kon mannen gebruiken. Het was niet alleen de aanval der buitenlandsche vijanden, welke het bestaan van de pas uitgeroepen republiek in gevaar bracht. In het land zelf had men nog tal van koningsgezinden, die slechts op een gunstige gelegenheid wachtten., om het bestuur der conventie ten val te brengen. De Vendee. was reeds in opstand; de adel en de onontwikkelde boeren streden er een hardnekkigen strijd tegen de Godsdienst-verzakende stedelingen. En bij dat alles kwam nog de hevige oneenigheid onder de republikeinen; zelf. De Girondijnen, die aanvankelijk voor de republikeinsche partij het bestuur voerden, werden door hun vroegere medestanders gewantrouwd. Al waren zij voorstanders geweest van den propaganda-oorlog, zoowel als van het doodvonnis van den koning, de Tacobijnen vonden hen niet de ware broeders, aan wie men het bestuur kon blijven toevertrouwen. Een onvoorziene gebeurtenis, het verraad van den Girondijnschen generaal Dumouriez verwekte een volksopstand te Parijs; NAPOLEON. 41 In Juni 1793 werden de Girondijnen uit de conventie verdreven, verschillende van hen stierven op het schavot. Maar zooals de dood van den koning de opstand van de Vendée had verwekt, veroorzaakte het verdrijven van de Girondijnen een opstand in het Zuiden van Frankrijk. Lyon, Marseille en andere steden kwamen in verzet tegen de conventie. Toulon werd door de Engelschen verrast, die de gelegenheid te mooi vonden om er geen gebruik van te maken. Geweldig moest de mspanning der Jacobijnen zijn om meester te worden van den toestand, 't Was de année terrible, het jaar der verschrikking, der rampen; in het front en in den rug werd de republiek bedreigd; men zag het ontbloote zwaard van den vijand, maar men vermoedde tevens, en met reden, de aanwezigheid van den dolk van den sluipmoordenaar. Om het eene zoowel als het andere af te weren, waren buitengewone maatregelen noodig. Men kon zich in de aanwezije gevaren niet ieder oogenblik afvragen of een gewenschte maatregel wel wettig was; het moest voldoende zijn dat hij noodzakelijk was. En daardoor werd men spoedig "gevoerd tot het schrikbewind, de Terreur. Daarom stelde men revoluöonnaire rechtbanken in, die vonnissen zouden mogen vellen zonder wettig bewijs en daarom gaf men zulk een uitgebreide macht aan het nieuw ingestelde „comité de salut public" Naar het Zuiden kon de conventie weldra een leger zenden om de in verzet gekomen steden tot orde te brengen. Dubois-Crancé kreeg opdracht Lyon te hernemen; de generaal was niet voortvarend genoeg en werd vervangen door Couthon, en weldra was de stad na eene bestorming genomen. De conventie bepaalde, dat de naam Lyon van de lijst der gemeenten moest verdwijnen en vervangen zou worden door dien van 42 NAPOLEON. „Commune-Affranchie." Een monument zou men oprichten met de inscriptie: „Lyon is in verzet gekomen, Lyon heeft opgehouden te bestaan." Couthon trad evenwel naar de meening van de conventie veel te zachtzinnig op; hij liet met veel vertoon een enkel huis neerhalen, maar van een strenge vervolging merkte men niets. Daarom werd hij vervangen door Fouché en Collet d'Herbois, die het beter verstonden om er schrik onder te brengen; geheele wijken werden verwoest, de slachtoffers bij honderdtallen gefusilleerd en gegjiiUotineerd. Nog een ander leger was onder den generaal Carteaux naar het Zuiden gezonden; het belegerde Avignon toen het versterking kreeg. Die versterking bestond weliswaar slechts uit een enkel artillerieofficier, maar hij was er een die zijn gewicht in goud waard bleek te zijnl Bonaparte. Door bemiddeling van zijn landgenoot het lid van de conventie Salicetti had men hem zijn laatste optreden in Corsika maar weer vergeven en was hij geplaatst bij het Zuiderleger. En nauwelijks zelf weer in functie had hij aan zijn familie gedacht; door zijn toedoen werd zijn oom Fesch, die de soutane voor een oogenblik aan den kapstok had gehangen, magazijnmeester evenals zijn broer Lucien, terwijl ook Jozef aan een baantje werd geholpen; de familie Bonaparte had voorloopig te eten. In den aanvang was het nog een bescheiden taak, welke Napoleon bij het Zuiderleger aangewezen werd; doch hij zou deze zoo vervullen dat hij zich er een plaats door verwierf in de geschiedenis; als artillerist werd hem de vorming van en de zorg voor een artilleriepark opgedragen. Verschillende plaatsen, ook Marseille werden hernomen, zonder dat het aandeel van Bonaparte in de verovering" groot was. Van meer belang voor hem was het dat hij kennis maakte met den NAPOLEON. 43 broeder van den leider van het Comité de Salut public, Robespierre. Alle middelen gebruikte hij om vooruit te komen, om bekend te worden; zelfs vertelde men van hem dat hij het hof daarom alleen maakte aan mevrouw Ricord, die bevriend was met Robespierre Jr. En bovendien de man van mevrouw Ricord was volksvertegenwoordiger, ook iemand van wien men steun kon verwachten! Eindelijk sloeg generaal Carteaux het beleg voor Toulon. Een afdeelingscommandant der artillerie werd buiten staat van gevecht gesteld; Bonaparte werd als diens plaatsvervanger aangewezen en tevens bevorderd tot hoofdofficier. Over dat beleg van Toulon en de rol welke Bonaparte ■ bij de inname gespeeld heeft, zijn heel wat fabeltjes in omloop geraakt en daaraan is hij zelf schuld door de verhalen, welke hij er later op Sint-Helena van gegeven \ heeft. Daar vertelde hij veel van de onwetendheid op i militair gebied van den generaal Carteaux, die niet eens I den weg geweten zou hebben in zijn eigen verdedingsI werkenendiedebatterijenopdemeestzonderlingewijzezou hebben laten plaatsen! Maar op Sint-Helena was de keizer vergeten hoe hij tijdens het beleg alle moeite deed om een | wit voetje te krijgen bij madame Carteaux, die hem zelfs I bij haar man in bescherming móest nemen. In alles wat bij deed dacht hij er aan zich zijn toekomst te verzekeren. I Carteaux was voor Toulon met de actieve officier I zooals men hem te Parijs wilde. Vandaar dat ook hij I vervangen werd en wel door den divisie-generaal Dugommier eï* deze schijnt meer het onr nrfmA t» hebben aan den jongen artillerist. Er werd hard aan de insluitingswerken gearbeid, maar toch ontbrak de „note gaie" ook bij dit beleg niet. Op zekeren dag I zag men uit Noordelijke richting een heele reeks rijtuigen naderen; het bleken weldra rijtuigen «te zijn van het vroegere hof; de verbazing der belegeraars werd grooter 44 NAPOLEON. en grooter. Toen de wagens halt hielden, stapte er een zestigtal personen uit, de eene in nog mooier uniform gestoken dan de. andere; zuivere opperetteofflcieren! Zij héten zich brengen naar den bevelvoevoerenden generaal. „Burger generaal" zeide de woordvoerder van het gezelschap, „wij komen zoo direct uit Parijs; de patriotten zijn meer dan verontwaardigd over den slechten voortgang van het beleg. Reeds te lang heeft men het grondgebied van de republiek bezoedeld; deze verlangt thans wraak en vraagt zich af waarom Toulon nog niet hernomen is, waarom de Engelsche vloot nog" niet is verbrand. In bare edele verontwaa*diging heeft zij een beroep gedaan op hare dapperen en wij hebben ons daarop aangemeld. Wij branden nu van ongeduld om hare verwachtingen te beantwoorden. Burger generaal, zie hier de vrijwillige kanonniers uit Parijs! Geef ons kanonnen en morgen rukken wij op den vijand los. Leve de ondeelbare republiek!" De generaal, het is begrijpelijk, was letterlijk verstomd door die mooie redevoering. De artillerie-commandant stelde hem echter al gauw gerust en beloofde hem den volgenden dag wel van die opgedirkte mooipraters te zullen verlossen. Men overstelpte daarop de vrijwillige kanonniers met loftuitingen. Den volgenden dag, reeds zeer vroeg in den morgen, bracht men hen naar het strand en stelde hun eenige stukken ter beschikking. Maar toen zij zoo onbeschermd*, ongedekt van hoofd tot voeten, aan den vijahtT waren blootgesteld, werd hun geestdrift al spoedig een heele boel minder en vroegen zij of zij niet eenige dekking konden krijgen, wat schanskorven bijvoorbeeld. Ja, gaf men hun ten antwoord, daar maakte men vroeger weieens gebruik van, maar tegenwoordig was het lang geen gewoonte meer. Het patriotisme had ze immers onnoodig NAPOLEON. 45 gemaakt. Op de Engelsche schepen had men den troep aan de kust ontdekt en weldra brandden de vuurmonden los en sloegen de kogels op het strand in. Weg waren de dapperen; de meesten ervan zag men niet weer, slechts enkelen lieten zich in het leger opnemen en werden, toen zij hun mooie pakjes kwijt waren, flinke soldaten. Het duurde nog tot den 19den December voordat de Franschen Toulon konden binnenrukken. Aan den invloed van Dugommier en ook aan dien van Bonaparte, was het te danken dat de stad niet blootgesteld werd aan het lot dat Lyon en ook Marseillè hadden ondergaan. Bonaparte was niet Wreed van nature en diep verontwaardigd was hij geweest toen hij staaltjes had gezien van het optreden van het Jacobijnsche plebs te Marseille. De volkswoede had daar den dood geëischt van een vierentachtigjarig grijsaard, een rijk en voornaam koopman; niéts had men hem ten laste kunnen leggen en toch had men hem niet kunnen redden. Napoleon was er meer dan verontwaardigd over geweest: „Toen in die dagen," uitte hij zich later „meende ik dat het einde der wereld nabij was!'' Overal waar bij maar kon, heeft hij getracht de buitensporigheden van het gemeen tegen te gaan. Gedurende het beleg van Toulon was Bonaparte in kennis gekomen met Duroc en Junot, later bekende veldheeren van het keizerrijk. Het duurde niet lang of Duroc wist het vertrouwen van Bonaparte te winnen en Junot trok diens aandacht door zijn onverstoorbare kalmte. Toen de commandant der artillerie eens in een batten) werkzaam was, moest hij snel een rapport opmaken: hij verzocht een onder-officier hem als secretaris te dienen. Toen deze het gedicteerde had opgeschreven, sloeg een vijandelijke kanonskogel in de nabijheid in den grond en de rondom opstuivende aarde bedekte de rapportkaart: „Vooruit 46 NAPOLEON. maar" zeide de sergeant „nu is ze meteen droog." Het was Junot en zijn onverschrokkenheid was de beste aanbeveling bij zijn chef, die hem later de hoogste rangen in zijn leger zou laten bekleeden. Voor den jongen officier zelf bleef de beloóning ook niet lang uit. Dugommier schreef aan het comité de salut public: „Beloon en bevorder dezen jongen man; wanneer men ondankbaar tegen hem zou zijn, zou hij alleen en langs een anderen weg vooruit kunnen komen". Nog in dezelfde Decembermaand werd Bonaparte benoemd tot artillerie-brigade-commandant. Want men wist te Parijs wat voor groot belang de inname van Toulftn gehad had; was de stad in handen der Engelschen gebleven dan zou zij een voortdurend gevaar zijn geworden voor de republiek. De Engelschen hadden hun garnizoen er willen versterken, terwijl de Oostenrijkers over de Middellandsche Zee er een leger zouden hebben heen gestuurd. Met de vesting als steunpunt zou dan een inval ondernomen worden in het Zuiden, waar de vijand hopen kon op versterking van den kant der elementen die pas door de republikeinsche troepen onderworpen waren en waar de afkeer jegens de Jacobijnen, door de gewelddadigheden van het afgeloopen jaar, vergroot was. Dit groote gevaar in het Zuiden was nu voorloopig bezworen. De generaal Bonaparte zou de eerste maanden nog in het Zuiden blijven; hij deed zich voor als goed republikein en werd een der vertrouwelingen van den jongen Robespierre. Door diens bemiddeling diende hij den dictator te Parijs meermalen van advies in militaire zaken. Hij zette zich hard aan het werk tot het ontwerpen van een plan voor een veldtocht in Italië, waaruit men de Oostenrijkers wilde verdrijven. Hij bestudeerde de kaart van het land, las de geschiedenis der vroegere oorlogerijdaar beslist, en gaf zich geheel aan een studie, NAPOLEON. 47 waarvan hij later als zelfstandig optredend generaal de vruchten in een veldtocht zou plukken, welke hem tot den eersten man in Frankrijk zou maken. Want de reden van zijn later succes, is voor niet het minste deel te danken aan zijn nooit verflauwende arbeidzaamheid. Met het doel het toekomstige terrein van den strijd te" verkennen, maakte hij zelfs een excursie naar Genua. Toch zou in de naaste toekomst van het plan niets komen. De gebeurtenissen te Parijs staken een spaak in het wiel. De Terreur, het schrikbewind, had volbracht wat Frankrijk geeischt had. De inval van de vreemde legers was afgeweerd en de opstand in het Zuiden bedwongen. Waartoe waren de bloedige revolutionnaire maatregelen thans nog noodig? Men had in Parijs de guillotinekar maar al te dikwijls door de straten zien rijden. Men had er in moeten'berusten, toen men begreep dat buitengewone maatregelen noodig waren i om de tegenstanders der revolutie schrik aan te jagen, maar in den zomer van '94, waarvoor was de Terreur toen nog noodig? Robespierre, eenmaal op het hellende vlak gekomen om door schrik den tegenstand te onderdrukken, wist evenwel van geen ophouden meer; de man die eens zijn afschuw voor de doodstraf had uitgesproken, kon nu de valbijl van de guillotine niet meer tegenhouden. Als een razende woedde hij voort, niet tijdig bespeurende dat de toestanden anders waren geworden. Velen van zijn vroegere medestanders wendden zich van hem af, bevreesd voor het lot dat zoo kort te voren Danton had moeten ondergaan. Uit zelfverdediging sloten zij zich aaneen, uit zelfverdediging brachten zij in de maand Thermidor Robespierre en hen die hem tot het laatste toe trouw bleven, om. Frankrijk ademde weer op. HOOFDSTUK VII. Gevolgen van den val van Robespierre. Napoleon te parus. Josephine de Beauharnais. Voor Bonaparte werd de val van Robespierre een oogenbllk hoogst gevaarlijk. Salicetti, die zich zelf vermoedelijk in de oogen van de Thermidoristen, dat zijn de lieden die na den staatsgreep van Thermidor de leiding hadden gekregen, wilde schoonwasschen, vond het wenschelijk om zijn landgenoot aan te geven als de militaire adviseur van Robespierre. Later heeft men gemeend dat Salicetti hierbij tevens voldeed aan een persoonlijke wraakzucht omdat Bonaparte te intiem zou geweest zijn met mevrouw Salicetti. Gedurende den oorlog in het Zuiden had de jonge generaal echter wel wat anders te doen gehad dan liaisons aan te knoopen! Wanneer hij beleefd tegenover de vrouwen was in dien tijd, dan deed hij dit om vooruit te komen en nog niet met bijbedoelingen. Trouwens de latere hulp welke Bonaparte van zijn Jandgenoot krijgen zou, is met de verdachtmaking in volkomen strijd. Dat de vrienden van Robespierre vervolgd werden kan geen verwondering baren, wanneer men weet dat zelfs Charlotte Robespierre, die met haar broeders in onmin leefde, veel last van hen ondervonden had, eh niets met de Terreur te maken had gehad, gevangen genomen en eerst na eenige dagen ontslagen werd. Bonaparte, Luitenant der Artillerie Naar een opname van Braun & Co., Dornach i/E. Generaal Bonaparte laat in de straten van Parijs kanonnen opstellen (5 Oct. 1795). Naar een lithographle van Raffet. NAPOLEON. 49 Charlottc Robespierre had geruimen tijd het leven van haar broeders gedeeld. Toen Maximiliaan zich in Parijs gevestigd had, was zij in den eersten tijd bij hem gebleven, doch verliet hem toen zij moeilijkheden kreeg met zijn hospita, nog voor het uitbreken van de Terreur. Toen Robespierre Jr. benoemd was tot commissaris „en mission" bij het Zuiderleger, vergezelde zij haar jongeren broeder. De soldaten der revolutielegers, en ook de commissarissen der conventie, die toezicht op hen hielden, leefden niet als monniken en Augustin Robespierre was geen uitzondering. Meer dan eens kreeg deze het over zijn immoreel gedrag met zijn zuster aan den stok. Ten slotte kreeg Charlotte er genoeg van om zedepreeken te geven, waar toch niet naar gehoord werd, en vertrok uit het Zuiden naar Parijs. Na den dood van haar broeders oogenblikkelijk in hechtenis genomen, werd zij reeds spoedig vrij gelaten, toen zij dóór overlegging van brieven bewees dat zij het nimmer met de heftige maatregelen van haar broeder eens was geweest. Toen Napoleon later consul was geworden herinnerde hij zich de zuster van zijn vroegeren vriend, die het tamelijk arm had. Hij schonk haar een levenslang jaargeld van zes-en-dertig-honderd francs; Lodewijk XVIII verminderde dit pensioen in 1814 tot twaalfhonderd francs. Voor Bonaparte was de revolutie van 9 Thermidor een leelijke streep door de rekening. Niet alleen had hij met den dictator in briefwisseling gestaan, was hij bevriend geweest met diens jongeren broer, doch tijdens zijn verblijf in het zuiden van Frankrijk had hij in een werkje „le souper de Beaucaire" het gedrag van de Montagnards, de partij van Robespierre, verdedigd. In latere jaren schreef bij, dat bij zeer onder den indruk had verkeerd van het droeve lot van den jongen Robespierre. 50 NAPOLEON. van wicn bij hield en dien hij betrouwbaar achtte. „Maar", zeide hij, „ik zou hem, al was hij mijn bloedeigen broeder geweest, met een dolk hebben neergestooten, wanneer hij naar de alleenheerschappij streefde," Het nieuwe bestuur te Parijs het in Augustus Bonaparte ontzetten uit zijn functie als divisie-generaal en hem als gevangene interneeren in het fort Carré. Voor den eerzuchtigen officier een tamelijk wanhopige toestand. Want het leek er heel veel op dat zijn militaire loopbaan voor goed geëindigd was, wanneer bij ook al aan den dood mocht ontkomen. En dat in een tijd, welke zoo veelbelovend was voor jeugdige legeraanvoerders, die met hun zwaard carrière wilden maken. Daar waren voorbeelden te over van. Pichegru, vroeger onderofficier te Brienne, nu generaal in het Noorderleger; Jourdan, vrijwilliger in '92, op 't oogenblik commandant van het Maas en Sambre leger; Hoche, maar een jaar ouder dan hij, de Corsikaan, in den aanvang van de revolutie nog onderofficier, die er niet aan denken kon eens de officiers-epauletten op de schouders te zullen voelen, thans commandeerend generaalen overwinnaar van de Oostenrijkers. Nog- meer namen kwamen hem voor den geest: Bernadotte, voor een paar jaar nog sergeant-majoor; Kléber, die het in één jaar van soldaat tot generaal gebracht had. Was het voor Bonaparte, nu weer gewoon burger, niet om wanhopig te worden! Maar moest hij al vallen, dan zou dat niet geschieden zonder verdediging. Hij trachtte in een brief naar Parijs zijn gedrag te rechtvaardigen. Hij wees erop dat hij in het „departement" Corsika alles in den steek had gelaten om zijn „vaderland" Frankrijk te hulp te komen! De brief deed zijn werking en wat hem bovendien nog meer te stade kwam, was de hulp van Salicetti. NAPOLEON. 51 Deze gevoelde zich weer veilig en sprong nu voor zijn landsman in de bres, na hem eerst in den knoei gebracht te hebben. Op het laatst van Augustus werd Bonaparte reeds uit zijn hechtenis ontslagen en in het begin van de maand September als commandant van de artillerie toegevoegd aan een expeditiekorps, dat men uitrustte om de Engelschen uit Corsika te verjagen. Hij was dus in zijn rang hersteld. De expeditie zou evenwel eenzelfde lot beschoren zijn als de latere expedities tegen Engeland voorbereid. Want men kon troepen samentrekken, plannen maken, proclamaties laten drukken, meester van de zee kon men niet worden. De Fransche vloot in de Middellandsche Zee was niet opgewassen tegen de Engelsche; de transportschepen konden daardoor niet uitzeilen en men moest het plan de Engelschen van het eiland te jagen voorloopig onuitgevoerd laten. Daardoor kwam het dat men voor Bonaparte geen bezigheid had; hij was overcompleet bij het leger in het Zuiden; in het begin van Mei kreeg hij bevel zich bij het leger in de» Vendée te voegen. Ofschoon hij zijn paarden naar de Vendée vooruit zond, had hij niet de minste lust de last op te volgen; met zijn zestienjarigen broeder Lodewijk, de luitenant-adjudant Junot en kapitein Marmont ging hij daarna op reis, evenwel niet naar de Vendée, maar naar Parijs om te trachten een andere bestemming te krijgen. Want vooralsnog lachte hem de roem in een burgeroorlog te behalen niet toe; doch er kwam nog meer bij. Het trof hem alleronaangenaamst dat hij overgeplaatst was bij de Infanterie. Hij had den echten artilleristen-trots op zijn wapen; natuurlijk wist hij zoo goed als ieder militair dat de infanterie „het" hoofdwapen was; later noemde hij deze zelf „la reine des batailles"; maar toch beschouwde hij eene overplaatsing 52 NAPOLEON. naar de infanterie als een sport degradatie. Ongelukkig voor hem was de leider der müitaire zaken, in het Comité de Salut public, Aubry, niet te bepraten. Deze had promotie gemaakt in de bureaux, misschien van heel wat kantoorkrukken verwisseld, maar geen jas van hem die versleten en verkleurd was, door nachten doorgebracht in het open veld en dagen in gloeienden zonneschijn; daardoor had de bureauman misschien een afkeer van den veldsoldaat. Napoleon was nog jong, zeide hij, en moest ouderen laten voorgaan. Of daarop geantwoord werd dat men op het slagveld spoediger oud werd dan binnen de muren, het mocht niet baten. Maar Napoleon was koppig en ging niet. Het jaar 1795 zou voor den lateren beheerscher van Europa nog heel wat verrassingen brengen, onaangename, doch ook aangename. Het zou voor hem een worsteling zijn om er te komen; tegenslag en voorspoed zouden elkaar afwisselen; steeds volhoudende, nooit den moed verliezende, zou hij ten slotte toch den weg iweten te vinden, welke hem zou voeren naar een plaats zoo hoog als zijn stoutste fantasie het zich nog niet kon voorstellen. In Mei 1795 werd het bestuur nog steeds gevoerd door de z. g. Thermidoristen. De vroeger verdreven Girondijnen waren in de conventie terug geroepen, de aanhangers van het schrikbewind hadden op het schavot voor hun geweidaden moeten boeten. Want al moest het nationale scheermes niet zoo vaak meer gescherpt worden als een jaar te voren, in onbruik was het npg niet. Voor Bonaparte was het verbazend onaangenaam, dat hij zich voorheen zoo bij de uiterste linkerzijde had aangesloten; hij kon voorloopig weinig anders doen dan afwachten. Maar één ding stond bij hem vast: naar het leger in het Westen ging bij niet; NAPOLEON. 53 hij had geen lust om onder een generaal te dienen, die maar heel weinig ouder was dan hijzelf en dan .. . zich bij een groot deel der Fransehen gehaat te maken door een opstand te bedwingen, voorkoopig dankte hij ook daarvoor, daar hij hier geen voordeel in zag. Nog maar een paar dagen was Bonaparte te Parijs, toen er een oogenblik kans scheen te bestaan dat de bordjes verhangen zouden worden en de uiterste linkerzijde zich weer meester zou maken van het gezag. Men kreeg weer eens een „journée révolutionnaire". De faubourgs Saint-Antoine en Saint-Marceau kwamen op 1 Prairial, 20 Mei, in opstand en grepen naar de wapenen; het kalme, gematigde optreden van de toenmalige regeering strookte weinig met hun gevoelens. Zij bestormden de zaal waar de conventie vergaderd was. Een lid der volksvertegenwoordiging Féraud, die het gepeupel wilde tegen houden en een schending van de vergadering 'wilde beletten, wierp zich dwars voor de deur. Het volk verstond zijn naam verkeerd en hield hem voor Fréron, die doorging voor de ziel van de reactie. Hij werd afgemaakt, zijn hoofd afgehouwen en volgens gebruik der revolutiemannen op een piek gezet. Bloedend nog werd het een oogenblik later voor den president der conventie heen en weer gezwaaid. Maar deze kalm en waardig, verhief zich van zijn zetel en bracht een eeresaluut aan het hoofd van den man, die zich opgeofferd had om de waardigheid der volksvertegenwoordigers te redden. Niettemin was het plebs, zich zelf het souvereine volk noemende, baas, en zette zich-neer tusschen de afgevaardigden; de linksche partij wist verschillende krasse besluiten te doen aannemen; de terugkeerende émigrés moesten gearresteerd, de verdachten zonder uit- 54 NAPOLEON. stel ontwapend worden. Het leek of men teruggekeerd was-tot het bloedjaar 1793. Eindelijk werd het volk moe; het was middernacht en het verlangde naar huis. Maar vernam men in de verte weer niet een luid tusschen de huizen opklinkend gejoel; zouden er weer nieuwe woestelingen komen? Tusschen het geschreeuw in hoorde men den trommelslag en eindelijk kort uitgeroepen, krachtige commando's. Weer werden de deuren door kolfslagen opengeworpen, doch • nu zag men in de vestibules de uniformen der nationale gardes en een oogenblik later werden de oproerlingen met de bajonet uit de zaal verdreven. De Thermidoristen waren dus tenslotte toch het korte oproer meester geworden. De besluiten, dien dag door de conventie genomen, werden onwettig verklaard en veertien leden der vergadering onmiddelhjk in staat van beschuldiging gesteld. Weldra moesten „de laatsten der Montagnards" het schavot bestijgen. De 1"" Prairial was voor de „rooden der revolutie" een verloren dag. Voor Napoleon was de gang der zaken niet gunstig geweest. Toen hij nu het hopelooze van den toestand van zijn vroegere partij inzag, besloot hij zich van de uiterste linkerzijde, van de radicalen, los te maken. Hij beproefde het en het gelukte hem wonderwel. Hij zocht aansluiting bij Fréron en Barras, die men kon beschouwen als de leiders van het oogenblik. Die aansluiting was tamelijk gemakkelijk te vinden, daar zij den jongen artillerist nog kenden uit de dagen van Toulon, toen zij als commissarissen der conventie het beleg hadden meegemaakt. En omdat zij zelf ook voorheen aanhangers van Robespierre waren geweest, kon hun de overgang van Bonaparte niet verdacht voorkomen. Napoleon had de dagen niet zonder werken voorbij laten gaan. Hij kon een ontwerp voor een nieuwen NAPOLEON 55 veldtocht aanbieden, waarbij men aanvallenderwijs te werk zou kunnen gaan. Hij had zijn oude plan naar de nieuwe omstandigheden gewijzigd: met Pruisen had men immers pas den vrede van Bazel gesloten; die met Spanje was aanstaande, alleen Oostenrijk, Sardinië en enkele andere kleinere staten verbonden met Engeland hielden den strijd vol. Bonaparte stelde nu voor den beslissenden slag te slaan in Italië; men moest den koning van Sardinië, die het Westelijk deel van de Povlakte in bezit had, van Oostenrijk scheiden. Voor de kosten zou men niet behoeven terug te schrikken; volgde men immers zijn plan dan zou de oorlog zich zelf bekostigen, m. a. w. de Italianen zouden het gelag betalen. Men ziet het: de latere eerste Italiaansche veldtocht is niet het resultaat geweest van het werk van een oogenblik, doch is maanden, jaren, voorbereid. Pontécoulant, de opvolger van Aubry, vond het plan voor den aanval nog zoo kwaad niet; hij zond het manuscript door naar de bevelhebbers van de legers in Italië om advies. De ontwerper werd voorloopig aan het werk gezet in de bureaux voor oorlog; het zadel moest hij een oogenblik verwisselen met den kantoorstoel. Na den dood van Robespierre was hem aanvankelijk alles tegengeloopen, n* begon hij weer hoop te krijgen. In een brief uit het begin van September schreef hij aan zijn broeder Jozef: „In de toekomst zie ik alleen aangename dingen en wanneer het ook anders mag uitkomen, men kan alleen van het tegenwoordige leven. De moedige veracht de toekomst." Helaas, het zou al heel gauw „anders" gaan. De niinisters in die. dagen waren weinig zeker van hun portefeuille en Pontécoulant bleef slechts kort belast met de leiding van oorlog; hij moest zijn plaats aan een ander afstaan en met hem verloor Bonaparte zijn 56 NAPOLEON. stevigsten steun. Berijders had hij reeds meer dan genoeg; in plaats dat hij de beshssing op zijn plan ontving, kreeg hij de korte lastgeving zich te begeven naar het Westleger; en toen hij hier niet onmiddellijk aan voldeed, werd mj op den 15d« September 1795 afgevoerd van de lijst der Fransche generaals. Het is eigenaardig om te zien hoe het besluit, waarbij Bonaparte, wij zouden tegenwoordig zeggen, non-actief werd, geteekend is door een Merlin de Douai en een Cambacérès, die later zouden wedijveren in het betoonen van eerbied en aanhankelijkheid om een goedkeurend glimlachje te verdienen van den man, wien zij als jong officier zoo weinig aandacht waardig hadden gekeurd. Maar het hoofd er bij te laten hangen, zich zonder meer te schikken in hetgeen onvermijdelhjk scheen, dat nooit. Wanneer hij in Frankrijk of met Fransche legers over de grenzen geen roem mocht behalen, dan zou hij dien elders zoeken, in het verre Oosten; want hij was er voor zichzelf reeds van overtuigd dat hij tot iets meer dan tot het werk van een gewoon generaal geroepen was. Hij richtte een nóta tot het gouvernement met het verzoek hem te belasten met eene zending naar Turkije, dat hij tegen de aanvallen van de roofzieke Europeesche mogendheden wilde beschermen. Ook daar zou hij Frankrijk nuttig kunnen zijn; hij zou het weerstandsvermogen van het Turksche leger kunnen vermeerderen, de voornaamste forten verbeteren en nieuwe .versterkingen opwerpen; zou hij dan niet een grooten dienst aan Frankrijk bewijzen, wanneer hij het aanzien ervan in het Oosten deed opleven? Bourrienne heeft later gezegd, dat wanneer een commies aan het ministerie van oorlog bij dit verzoek de kantteekening „toegestaan" had geplaatst, dit misschien later aan de kaart NAPOLEON. 57 van Europa een heel anderen vorm had gegeven. Maar het mocht niet zoo zijn. Het gouvernement van Frankrijk meende zich wel met meer dringende kwesties te moeten bezig houden, dan met het bestudeeren van de verzoekschriften van een jeugdig generaal, die zoo vaardig met de pen kon omgaan en die zulk een ongehoord hoog denkbeeld van zijn eigen bekwaamheid had. Voorloopig moest Bonaparte, nu zonder werkkring, maar zien hoe hij in de hoofdstad den tijd zou doodslaan. Maar het was niet alleen zaak voor hem den tijd dood te slaan, doch tevens moest hij er voor zorgen dat hij niet tot bittere armoede verviel. Zijn woning was uiterst eenvoudig; een kamer in de Rue des Fossés Montmartre, in het Hotel de la Liberté, voor een ex-generaal al uiterst bescheiden. En evenzoo was hij weinig kieskeurig in zijn keus van een restaurant; zijn middagmaal gebruikte hij meestal in de „Frères Provencaux"; daar maakte hij kennis met den later beroemden acteur Talma. „Ein Komödiant könnt' einen Pfarrer lehren". Ja waarom zou dan een acteur ook niet wat van zijn levenswijsheid aan een generaal vertellen? Zou hij den jongen man niet aanraden wat minder op zich zelf te staan of is het toeval dat juist in dezen tijd Bonaparte zoo veel moeite ging doen om zich in de „wereld" te vertoonen? Het slenteren langs de galerijen van het voormalig Palais Royal, het paleis van den hertog van Orleans, kon hem slechts in kennis brengen met bloemen van de straat, welke voor zijn eerzucht geen weg wezen naar betere tijden. Nieuwe kennissen moest bij krijgen, relaties vormen om vooruit te komen! En de toestand van het zich vermakende Parijs bood hem hier gauw gelegenheid voor aan. De staatsgreep van Thermidor had niet alleen op 58 NAPOLEON. staatkundig terrein veel veranderd. De geheele maatschappij in Parijs was anders geworden; anders zooals zij leefde, werkte en zich vermaakte. Als een strenge schoolmeester, als een pedant met de eigenschappen en macht van een Oostersch despoot, had Robespierre gedurende het schrikbewind alles in bedwang gehouden. Geen lach, geen vermaak was geoorloofd; met een puriteinsche strengheid werd alles behandeld en afgedaan. Geen spot, geen dans bij de van nature zoo vroolijke Parijzenaars. Tot zelfs in de kleeding toe was alles stijf, gedwongen en vervelend. Geen Parisienne zou het gewaagd hebben de bevallige ronding van haar schouders, de mollige zwelling van haar buste, in haar salon of in haar loge van de opera aan hare vrienden te vertoonen. Maar op den 9dca Thermidor ontstond de reactie. „Les vraies Parisiennes" vertoonden zich dra weer en waagden het op straat de bewonderende blikken tot zich te trekken. Men lachte, zong en danste als om het verlorene in te halen. De costuumnaaisters kregen weer werk en was tijdens de Terreur de stemmigheid wat te groot geweest, nu, nu ieder weer durfde, was het tegenovergestelde het geval. Er gingen zich weer salons vormen waarin de leidende staatslieden zich vertoonden, waarin plannen gemaakt en intriges op touw gezet werden. Maar de bekende families der groote wereld, van het ancien régime, waren er niet meer; het deed er niet toe, nieuwe namen uit de demi-monde zouden hun plaats innemen. Inplaats van de vriendelijke lachjes der comtessen, kon men nu de frissche, maar gevulde koonen van hun vroegere kameniers bewonderen en de ruwe platheden van de lakeien vervingen de fijne geestigheid der abbés: Men zag er costuums dragen, welke niets meer deden NAPOLEON. 59 vermoeden en men volgde letterlijk de woorden op welke men Marie Antoinette in den mond gelegd heeft „quand on a quelque chose, il faut la montrer." De groote toonaangeefster in deze zich uitbundig vermakende massa, was de vriendin van Talhen. Zij vertoonde zich op een avond met Talhen in de opera, in een costuum waarvan gewoon weg niets te zeggen was, omdat men er over het balcon van hare loge heen niets van zien kon! Eenigen tijd later zou zij huwen met Talhen, die in de Thermidor-omwenteling zulk een rol van beteekenis had gespeeld. Zij was het geweest die door haar toedoen voor zoovelen de kerkerdeur had doen openen. Het volk noemde haar in die dagen „onze lieve Vrouwe van Thermidor." En weldra was Barras met haar bevriend, Barras die zich zelf de knapste man van Parijs noemde en die er trotsch op was de mooiste vrouw van de stad aan zijn arm te kunnen rondvoeren. Wanneer men 's avonds tot ontspanning bijeen was, wilde men menschen zien, met hen plezier maken, zich laten bewonderen. Wat deed het er toe of de handen die juichend op elkaar klopten goed verzorgd waren, wat kwam het er op aan of de dames, meer gewend waren aan opgestroopte mouwen dan aan het dragen van een décolleté? Dansen, springen, dol doen, dat was het waar men na al de ellende naar haakte. Bonaparte zou in die kringen wel een goed figurant kunnen zijn; als kennis van Barras ontmoette hij „onze lieve Vrouwe van Thermidor" en al was zijn uniform wat kaal, al maakte zijn heele houding hem nog niet tot een salonleeuw, hij was jong, was militair, had zich onderscheiden, dus waarom hem ook niet gevraagd eens op haar „soirees" te komen kijken? Bonaparte nam het aan, weinig in de wereld bekend 60 NAPOLEON. was zijn entree de salon verlegen: draaiden daar niet de mooiste vrouwen die men hoorde noemen in lichten, luchtigen dans voor zijn oogen, ruischten daar, in zijden costuums, citoyenries niet voorbij hem, welke hij tot dusver slechts uit de verte had kunnen bewonderen? Een citoyenne Lepelletier, Saint-Fargeau, een dtoyenne de Stael, een citoyenne de Beauharnais? Bonaparte was heel wat tijdgenooten uit Brienne vooruit geloopen; zijn höoge dunk van eigen bekwaamheid was aan het ministerie niet onbekend, maar hier voelde hij zich toch onzeker, omdat hij op dit veld van eer geheel onbekend was. Maar toen hij stotterend en hakkelend zijn compliment aan de gastvrouw had gemaakt.'was ook hier den eersten schroom overwonnen, en de lieve glimlach van de vriendin van Barras verjoeg wat er nog van zijn verlegenheid over was, evenals de krachtiger wordende lentezon den ochtendnevel doet optrekken. Hij vond dien eersten avond reeds gelegenheid een gunst aan zijn gastvrouw te verzoeken; zou burger Barras hem met een bon kunnen geven voor laken voor een nieuw uniform uit een kleedingmagazijn? En Mme Tallien, aan wie de mannen, zelfs reeds na een eerste kennismaking, wel heel wat andere dingen hadden gevraagd en die dan zelden een weigerend antwoord had gegeven, beloofde haar steun. Ofschoon Bonaparte geen officier meer was, kreeg hij het laken. Na dit eerste bezoek volgden er meer en in den regel zocht hij het gezelschap van de weduwe Beauharnais, die in geen geringe mate het geheim bezat de mannen te behagen 'en die in deze dagen toen de uitbundige vroolijkheid aantrekkelijker dan ooit werkte, zich graag omringd zag door mannen, vooral door jonge mannen. Laten er menschen geweest zijn, die het praatje rondstrooiden dat er tusschen Barras en haar NAPOLEON. 61 een andere verhouding, dan die van zuivere vriendschap was, wat zeide dit in een tijd toen ieder voor het vermaak scheen te leven? De jonge Bonaparte waren die praatjes zeer zeker niet bekend, hij voelde zich tot de Creoolsche weduwe aangetrokken en zij, och misschien vond zij de nieuwe verovering wel aardig, en spoedig kreeg hij verlof haar in hare woning te komen bezoeken. Josephine Tascher de la Pagerie, Creoolsche van het eiland Martinique, was, toen zij zestien jaar was, uit* gehuwelijkt aan den burggraaf de Beauharnais. In 1779 was zij met haar man te Parijs gekomen, maar had er ellende in stede van voorspoed leeren kennen. Door haar echtgenoot, een echte viveur, herhaaldelijk bedrogen en ten slotte verlaten, had zij al spoedig haar Vrijheid hernomen, zich toen geworpen in een maalstroom van vermaken en er maanden lang op los geleefd. Vermoeid naaf Martinique teruggekeerd, kwam zij daar tot rust om eindelijk zich weer in Parijs te gaan vestigen. Een verzoening met haar man kwam hier tot stand, doch een goede verstandhouding bleef uit. De Beauharnais veroorloofde zich alles, doch was tevens zeer jaloersch ten opzichte van zijn vrouw. De minste coquetterie was haar verboden en weldra leefden, zij naast, doch niet met elkaar, nadat hij haar zonder het minste bewijs beleedigd had, door te zeggen dat haar 'dochter Hortense een ander tot vader had dan hem. In de gevangenis Werden zij eindelijk weer tot elkaar gebracht. Tijdens het .schrikbewind werd de generaal Beauharnais onschuldig aangeklaagd; omdat hij een edelman was werd hij veroordeeld. Ofschoon Josephine weinig goeds van haar man ondervonden had deed zij, maar te vergeefs, alles wat in haar vermogen stond om hem te redden; als door een wonder 62 NAPOLEON. ontkwam zij zelf aan de guillotine. Den 6^ Thermidor viel het hoofd van de Beauharnais; drie dagen later behoorde het bestuur van Robespierre tot het verledene en werden de kerkerdeuren ook voor Josephine geopend. Niettegenstaande zij over weinig middelen beschikte, huurde zij zich een vrij dure woning. Op meer bescheiden schaal dan haar vriendin mmt Talhen ontving zij daar hare bewonderaars, onder wie zich spoedig ook Bonaparte rangschikte. Al kon Josephine zich niet beroemen een schoonheid te zijn als de officieele vriendin van Barras, toch was zij een bekoorlijke verschijning. Haar zachte glimlach, haar donkere oogen, hare gevulde vormen maakten haar nog een vóór mannen begeerenswaardige vrouw. Wanneer zij met haar Creoolsche heup-wiegende gang, zich te midden van hare gasten bewoog, waren er nog wel anderen dan de onervaren Bonaparte, die onder de betoovering kwamen van de lieve verschijning. Alleen haar tanden waren leelijk; maar iemand uit Corsika geboortig lette daar minder op, omdat de Corsikaansche schoonen haast zonder uitzondering tanden hebben, die hoogstens er goed genoeg voor zijn om door een tandendokter uitgetrokken te worden. Haar gesprek was licht en luchtig want in haar jeugd had men haar weinig geleerd; op zijn best kon zij wat schrijven met veel taalfouten. Toen Bonaparte haar leerde kennen, was zij reeds besloten te hertrouwen en zocht zij een man, of liever een tweeden vader voor haar beide kinderen. Van daar haar voorkomendheid jegens een jongmensen, dat haar door Barras was aanbevolen. En wie bij dezen goed stond aangeschreven, al was hij op het oogenblik buiten dienst, had nog wel een kansje het tot iets te brengen. Bonaparte had weldra alleen oogen voor de gast- NAPOLEON. 63 vrouw, die zijn attenties op de minst geheime wijze aanmoedigde. Onervaren als hij was, hield hij haar opgeschikte omgeving voor chique, haar bazarsieraden voor weelde. Hij merkte niet op dat de gordijnen gelapt, de stoelzittingen versleten waren. Hij was er mee ingenomen dat bij bij haar werd voorgesteld aan mannen, die voor enkele jaren nog een sieraad waren geweest van het hof, dat hij een handdrukje kreeg van een Ségur, een Montesquiou of een Caulaincourt. Nooit gaf hij er zich rekenschap van dat deze heeren steeds alleen kwamen en nimmer vergezeld waren door hun echtgenooten. Waar zou hij geleerd hebben het klatergoud van het zuivere goud te onderscheiden? En welke verliefde jonge man heeft ooit de werkelijkheid van den schijn weten te onderscheiden? Het eenige wat hem hinderde was dat hij nog zoo jong was; maar al spoedig zou hij ervaren worden en ook hier de overwinning behalen. HOOFDSTUK VIII. Nieuwe oevaren voor de Republiek. Napoleon haar redder. Zijn huwelijk. Terwijl men zich 's avonds amuseerde, werden over dag de zaken behandeld en ging de wetgeving kalm aan verder; eindelijk had de conventie gedacht de rust gevonden te hebben, welke zij behoefde om datgene te volbrengen, waarvoor men haar in 1792 had bijeengeroepen: het maken van een nieuwe constitutie. Reeds in 1793 was zij met dit werk gereed geweest; toen was tot stand gebracht de grondwet van het jaar I. Met de vestiging der republiek was een nieuwe tijdrekening begonnen. Maar algemeen was het gevoelen der conventieleden geweest dat de tijden nog te rumoerig waren, om een geregeld bestuur te kunnen invoeren, en men meende het uitvoerend bewind, gedurende een tijd dat er binnen en buiten de grenzen gestreden moest worden, niet in het nemen van maatregelen, die tot heil van het vaderland konden dienen, te mogen beperken. Daarom had men besloten in het jaar I het inwerkingtreden van de gereedliggende constitutie uit te stellen. Nu, na twee jaren, waren de tijden anders geworden, nu kon men eraan denken de buitengewone machten buiten werking te stellen en het volk een grondwet te geven. Maar met het vele dat in die beide jaren veranderd was, had ook het denkbeeld NAPOLEON. 65 dat men koesterde over het staatsbestuur een geduchte wijziging ondergaan. Wat men in 1793 had toegejuicht, vond men in 1795 verkeerd, zoo niet verderfelijk; van de democratische beginselen van toen was men niet meer gediend; van vooruitstrevend was men in vele opzichten conservatief geworden. En daarom ber sloot men niet de grondwet van het jaar I aan het Fransche volk te geven, maar een nieuwe, bekend geworden als die van het jaar III. Duidelijk bleek daaruit, de na Thermidor heerschende reactie. Het democratische éénkamerstelsel kon geen genade meer vinden in de oogen der conventieleden, die de „roodén" reeds uit hun midden hadden gezet. De nieuwe volksvertegenwoordiging moest bestaan uit twee Kamers, te weten een Raad van Ouden en een Raad van Vijfhonderd. Bij nieuwe, directe verkiezingen had men evenwel kans dat het lagere volk. dat ..rood" n^inrl ? was, bij overrompeling een meerderheid zou kunnen | verkrijgen; deze kans moest verminderd worden door ) een verkiezing met twee trappen, terwijl tevens de ^eisch ingesteld werd, dat men om kiezer te zijn, een |bepaalde som in de belasting moest betalen. Alzoo |werd het in 1792 zoo hoogelijk geprezen algemeen |kiesrecht weer afgeschaft; men had meer dan genoeg van den z. g. „volksinvloed". Het uitvoerend gezag zou toevertrouwd worden aan vijf directeuren, waarvan «eder gedurende drie maanden den ütel van president |feou voeren. I Waar men zoo terugkwam van denkbeelden, die Inen voor nog slechts twee jaren als de meest heilzame poot het welzijn van den staat had geprezen. Is het begrijpelijk dat de royalisten, die er nog steeds te Parijs Ésvpnden werden, oordeelden dat de stan tmn Ar^r Ptóerdere gevolgd kon worden, welke dan moesten NAPOLEON. g 66 NAPOLEON. leiden tot een herstel van het koningschap. Zij besloten daarom een uiterste poging te wagen om zich weer van het gezag meester te maken. Bij de stembussen begonnen < zij relletjes te verwekken, welke ten doel hadden vrees j te doen ontstaan en daardoor zou „men", dat is de groote massa der gegoede kiezers, wellicht geneigd ; worden om royalisten in den Raad van Vijfhonderd 1 te kiezen. Wat kan men zich meer veranderlijk denken dan een volksmassa, dan de groote hoop? Vandaag bereid i om zich op te offeren voor een denkbeeld, voor een man, zal zij zich wellicht morgen verklaren tegen datgene, zonder hetwelk haar voor eenige uren nog het leven ondragelijk toescheen; want volksgunst is maar al te j vaak zeer kort en snel vergankelijk! De Thermidoristen wisten het; zij hadden een afkeer van de onnoodige.^ bloedige maatregelen, welke de Terreur ten slotte had genomen en waren daarom tegenstanders 9cwee^t yan'i de Montagnards. Maar niettemin waren zij toch volbloed republikeinen gebleven, die vertrouwden in de begin- j selen der revolutie; en daarom wilden zij het werk «ma de laatste jaren niet verloren laten gaan en het goede voor de toekomst bewaren; zij zouden hun uiterste krachten inspannen om de overwinning bij de ; stembus van de' royalisten te beletten. De conventieleden, die hierover zoo dachten waren zeer bevreesd, dat het volk zich bij de stemming door valsche leuzen zou laten meesleepen, wanneer het hoorde hoe mooi de tegenstanders hun principes zouden voorstellen. Zou hét dezen niet gemakkelijk vallen het volk te bepraten, temeer waar zij zelf anders waren geworden^ dan zij in 1792 geweest waren? Maar de republiek, moest behouden blijven, kon het op wettige, zoo niet, dan op onwettige wijze. Wanneer ooit. dan zou hier' NAPOLEON. 67 het doel de middelen mogen heiligen! Daarom beI paalde de conventie dat bij de eerste verkiezing de twee I kamers niet geheel vrij gekozen zouden worden door de I kiezers, maar dat twee derden aangewezen moesten I worden uit de leden der Conventie. Want slechts zoo kon I men zeker ervan zijn 4at de republikeinen ook bij het ; nieuwe bewind de meerderheid zouden behouden. Natuurlijk moest deze bepaling op heftig verzet I stuiten van de zijde der koningsgezinden. In de meer| derheid van de secties, waarin Parijs verdeeld was, L wisten zij oproer te verwekken. Zoo waren zij weldra I zeker van den steun van dertigduizend gewapenden in I de stad, meerendeels nationale gardes. De commandant f van de troepen der conventie wist geen raad; hij ge' voelde zich als machteloos; van verraad beschuldigd | nam hij zijn ontslag. Het maakte den toestand van de regeering nog zwakker ; zij kon slechts rekenen op niet t meer dan achtduizend manschappen en op geen enkel | stuk geschut. In dezen grooten nood wees zij nu een commissie van vijf leden aan, welke maatregelen moest nemen tot handhaving van het gezag. Onder hen bevond I Zich Barras, die als oud marine-officier het müitair geI deelte van die taak op zich nam. Hij kreeg het bevel t over het leger, voorzoover zich dit binnen de grenzen' Ivan Frankrijk bevond; zijn eerste werk was uit te zien Inaar helpers, mannen van de daad, die onverschrokken Ide conventie zouden beschermen. Uit de dagen van IToulon kende hij den moed en het inzicht van generaal Bonaparte en in de laatste maanden had hij hem nog beter leeren kennen; hij wist dat de jonge man naar f een gelegenheid zócht om zich bij de regeering verÉhenstelijk te maken. Vandaar dat hij Bonaparte bij zich riep en hem in staat stelde den sabel wederom om te i gorden. Naar alle waarschijnlijkheid had Barras reeds 68 NAPOLEON. eenige dagen tevoren zijn beschermeling over de te nemen maatregelen gesproken, en wist deze welke opdracht hem gegeven zou worden. Napoleon heeft het steeds zeer onaangenaam gevonden iemand ergens dank voor te moeten schuldig zijn; veel liever schreef hij zijn succes toe aan eigen bekwaamheid en eigen inzicht of, zoo het moest, aan zijn geluk, zijn leidsster. Daarom heeft hij later een zeer romantisch verhaal gegeven van de wijze waarop hij in deze troebele dagen m aanraking kwam met de conventie; doch de lezing, welke hij ervan gaf, behoort ongetwijfeld tot het gebied der legende. De geschiedenis van Napoleon is door niemand meer vervalscht dan door Napoleon zelve. „Op zekeren avond", vertelt hij, „was ik in een theater; het was den 12*=" Vendéiniaire (4 October tf95). In mijn omgeving hoorde ik zeggen, dat men op den volgenden dag weder een botsing verwachtte; dat men een journée vermoedde. De Parijzenaars spraken in die dagen over dergelijke onderwerpen vrij onverschÜlig; de politiek ging buiten hen om, sinds zij in hun zaken er niet meer door gestoord werden, ja zelfs hun vermaken heten zij er niet om. Na de Terreur waren zij met ieder bestuur tevreden, wanneer het hun maar het leven het. Men vertelde mij dat de zitting van de conventie voortduurde; ik liet daarop den schouwburg in den steek en spoedde mij naar de volksvertegenwoordiging r ik zag er slechts 'teekenen van verwarring en vrees. Terwijl ik zoo op de publieke tribune zat, hoorde ik plotseling uit de zaal beneden mij een stem roepen: „Wanneer iemand het adres van den generaal Bonaparte weet, laarhij dan naar hem toegaan en hem zeggen dat hij hier verwacht wordt; men heeft hem noodig." Ik heb het toeval steeds de hand weten te bieden; ik ging dus NAPOLEON. 69 naar beneden. De meeste afgevaardigden waren besluiteloos, zoo ook Cambacérès. Tegen den volgenden dag verwachtten zij een aanval en wisten nu niet hoe te handelen. Ik was een oogenblik met mij zelf te rade gegaan, wat te doen. Eenige weken geleden had ik geweigerd tegen de Vendeeërs te strijden, zou ik nu de Parijzenaars neerschieten? Wanneer de conventie het onderspit dolf, wat zou er dan worden van het vele goede van de revolutie, waartoe zouden onze oveminningen gediend hebben, waartoe was ons bloed gestort? De vreemdelingen, zoo vaak doör ons verslagen, zouden triomfeeren en ons met hunne verachting overstelpen . . . Mijn besluit was genomen. Ik vroeg de conventie om kanonnen. Maar men schrikte voor de inwilliging van mijn verzoek terug. De nacht verliep zonder dat men het eens werd. Ik begon het al te betreuren dat ik mij met de zaak had ingelaten. Sommige leden vroegen of wij wel het recht hadden geweld met geweld te keeren? „Maar denken jelui dan dat het volk je verlof zal geven, om op het volk te schieten? Ge hebt mij gecompromitteerd door mij hier te roepen, laat mij nu mijn gang gaan!" En men het hem „zijn gang" gaan. Aanstonds nam hij doortastende maatregelen; als artillerie-officier kende hij de kracht van het geschutvuur. Als men de stukken uit het artilleriepark, dat huiten de stad gelegen was, maar voor de Tuileriën kon krijgen. Een cavalerie-offlcier, Murat, die later met Carolina Bonaparte zou huwen, wist ze er te brengen. En toen in den middag van den 13°« Vendémiaire de ^oproerige nationale gardes naar de Tuileriën, waar de 'conventie bijeen was, oprukten, was men gereed hen te ontvangen. Het geschutvuur joeg hen terug en toen de nacht viel, was het gevaar bezworen; voorloopig 70 NAPOLEON. zouden de royalisten de republiek niet kunnen overweldigen. En toch kan men deze overwinning geen gelukkige noemen, omdat zij het antagonisme dat tusschen de publieke opinie en het gouvernement bestond vergrootte. Eén regeering toch dient in de allereerste plaats een rugsteun te hebben in de publieke meening en dat was in Frankrijk niet het geval. Het derde gedeelte van de nieuwe volksvertegenwoordiging was beslist tegenstander van het gouvernement; het was het gedeelte dat vrij gekozen had mogen worden. De meerderheid der volksvertegenwoordiging antwoordde op deze manifestatie van de kiezers door tot vijf Directeuren, die aan het hoofd zouden staan, te kiezen mannen, die allen in de conventie gestemd hadden vóór den dood van den koning. Maar voor dit uitvoerend gezag was het verderfelijk dat de volksvertegenwoordiging telken jare voor een derde vernieuwd zou worden. En niet steeds zou men de wil vanlhet volk kunnen tegenhouden, zooals op 13 Vendémiaire geschied was. Op den duur zou de volksvertegenwoordiging „om" gaan. Voor Frankrijk heeft de vooze ovenvinning nog een ander, veel gewichtiger gevolg gehad. Ieder immers had er door kunnen zien dat de emdbeshssing gebracht was door den degen van een militair. In de toekomst zou geweld gaan boven recht. „Togae cedent armis." En zoo is het tot heden gebleven! De conventie, zoomin als weldra het directoire, was niet ondankbaar. De reddende militair werd bevorderd tot divisie-generaal en commandant van Parijs. Nu had deze den breeden weg gevonden, welke hem zou leiden tot verderen roem, want spoedig zou hij staan aan het het hoofd van een leger, niet met de ondankbare taak om een oproerige volksmassa te bedwingen, maar om NAPOLEON. 71 • den naüonalen vijand te bestrijden en de grenzen uit I te breiden van zijn aangenomen vaderland, dat hij dan I den vrede zou kunnen aanbieden. Op den 13°» Ven- I démiaire reeds had hij in een brief aan zijn broeder ; Jozef de waarheid geschreven: „Het geluk is met mij." I De eerste dagen na het straatgevecht, waren | bestemd om de overwinning te bevestigen. Voorzien i van een ruime volmacht, organiseerde Bonaparte de 1 militaire wacht der volksvergadering zonder zich aan I eenige raadgevingen te moeten storen. Hij nam er zelfs 1 leden van den ouden adel in op, om bij dezen groep I van heden het aandeel dat hij in het ruwe optreden I had gehad, te doen vergeten. Al moest hij het direcI toire weldra meer naar de oogen zien dan hem zelf aangenaam was, uit zeer vele van zijn bescdiikkingen bleek I reeds toen zijn onafhankelijke geest. De encadreering I van de garde van het gouvernement regelde hij zóó ■ dat hij eenige jaren later bij den staatsgreep, die hem I aan het hoofd van Frankrijk zou stellen, er zonder I aarzeling gebruik van kon maken. Vele generaals, die in I ongenade waren gevallen, werden door hem in actieven |dienst terug geroepen en zij zouden vrjenden voor hem zijn, op wie hij in alles kon rekenen. De tijd van geldgebrek was voor hem voorbij; hoel.wel hij later onverschillig met geld zou kunnen om■^pringen, had hij na Vendémiaire een zucht om zich iruime middelen te verschaffen en ze goed te plaatsen, |«en neiging zooals men slechts bij een „soldat de Iffttfune" die om zijn toekomst moet denken, aantreft. |Qok hierbij kwam zijn goede neiging toch nog uit, om §Biet slechts voor zich zelve, maar ook voor zijn naaste Ifciniheleden te zorgen, voor zijn bloedverwanten, i die hem reeds als hun hoofd erkenden, wiens 72 NAPOLEON. toestemming voor belangrijke plannen gevraagd werd. Jozef werd van Rome naar Parijs geroepen, waar zijn machtige broeder hem een équipage ter beschikking stelde; Lodewijk werd uit Chalons naar Parijs ontboden, kreeg daar een aanstelling tot luitenant en deed bij zijn broeder dienst als adjudant. De jongste broeder Jéröme werd te Parijs op een school geplaatst als leerling, over wien de rapporten opgezonden moesten worden aan den generaal der familie. In Januari bemoeide hij zich reeds met huwelijksplannen van Pauline, die tal van aanbidders had en die niets liever wenschte dan aan een van hen, wie het haar tamelijk onverschillig, haar hand te schenken. Alles goed en wel, schreef Napoleon, maar alleen dan vind ik het goed, wanneer „hij" gefortuneerd is. Wat voorloopig bij zijn zuster bij plannen bleef, werd weldra bij hem zelf werkelijkheid. Josephine stemde er in toe zijn vrouw te worden. Zeker kan men er van zijn dat bij hem werkelijke liefde het motief tot dezen gewichtigen stap was, maar even zeker was deze liefde niet bij Josephine aanwezig; voor haar was het slechts een kwestie om voor de naaste toekomst bezorgd te zijn. Want in Februari 1796 was Napoleon benoemd tot generaal en chef van het leger in Italië; zijn carrière was. gemaakt. Barras schijnt op het besluit van Josephine invloed uitgeoefend te hebben door haar van de plannen van het directoire ten opzichte van den generaal op de hoogte te stellen. Maar Bonaparte wilde van den gunst van Barras weinig meer weten. „Gelooven zij," aldus moet hij tot Josephine gezegd hebben, „dat ik om vooruit te komen, protectie noodig heb? Er zal een dag komen waarop die lui zich gelukkig zullen achten, wanneer ik hun de mijne verleen; Ik voel mijn degen NAPOLEON. 73 weer aan mijn zijde en daarmee zal ik het ver brengen." Reeds den achtsten Maart 1796 werd het huwelijkscontract geteekend. Eigenaardig voor dien tijd, zou er tusschen de echtelieden geen gemeenschap van goederen bestaan; wel verkreeg Josephine een volledige volmacht van haren echtgenoot, die ook een behoorlijk weduwe-pensioen op haar moest vastzetten voor het geval van zijn vóór overlijden. Den dag nadat het contract geteekend was, werd het huwelijk burgerlijk voltrokken. Een priester had er niet mee te maken, Josephine was niet geloovig; alleen bijgeloovig. Goedkeuring van de ouders heeft men klaarbhjkehjk niet noodig geacht, ofschoon toch de moeder van Bonaparte nog in leven was. De broers, die in Parijs waren, kenden de bruid wel, doch waren niet met haar ingenomen en werkten hun schoonzuster van den aanvang af tegen. De huwehjksformahteiten werden niet eens volgens de toenmalige wet in acht genomen; een van hen, de kapitein Lemarois, was pas twintig jaar oud, dus nog niet meerderjarig. De andere getuigen waren Barras, Talhen en een zekere Calmelet, allen vrienden van de bruid, Barras bovendien beschermer van beide jong getrouwden. Twee dagen na de voltrekking van het huwelijk vertrok de jonge man reeds naar zijn leger in Italië; kort was de wittebroodstijd, doch men had dezen reeds voor de trouwplechtigheid gevierd! HOOFDSTUK IX. Eerste Italiaansche Veldtocht. Vrede van Campo-Formio. Saint-Just, die in den strijd tegen Robespierre het onderspit gedolven had, doch die een der intellectüeele voormannen der groote revolutie is geweest, heeft eens gezegd dat om succes in een omwenteling te hebben in de eerste en in de laatste plaats noodig is „durf" „Osez" en ge hebt alle kans uw doel te bereiken. Die raad is door niemand beter opgevolgd dan door generaal Bonaparte, toen hij het commando aanvaardde over het leger van Italië en den strijd tegen de Oostenrijkers aanbond. Durf had hij noodig om het vertrouwen van zijn officieren, de aanhankelijkheid van zijn manschappen te winnen, durf om zich te wagen tot diep in 's vijands land, durf om zich tegen ingewortelde misbruiken bij het leger te verzetten, durf bovenal om soms lijnrecht in strijd te handelen met bevelen uit Parijs en ten slotte durf om de verantwoordelijkheid op zich te nemen voor maatregelen, waarvan hij wist dat zij in Frankrijk door de leiders met ontstemming vernomen zouden worden. Toen Bonaparte ging was bij een generaal van zeven en twintig jaar, opgeklommen niet slechts door zijn moed, maar ook door de bescherming van machtige vrienden; toen hij terug kwam was hij een veldheer, NAPOLEON. 75 omstraald door den roem afgeworpen door tallooze gevechten en veldslagen, een man wien men een eerste plaats in Frankrijk zou moeten inruimen, in wien men ; reeds de eigenschappen had leeren kennen van den staatsman. Het leger, dat men hem toevertrouwde, bestond uit . zes a achtendertig duizend man. Het was samengesteld | uit voortreffelijke troepen, die afgemat waren door een I uitputtenden strijd van maanden in de Alpenstreken, I doch die er nietternin naar hunkerden los te stormen I op de vruchtbare vlakten van Italië. Zij waren den kleinen oorlog in de bergen, zonder eer en zonder | voordeel, moe. Men vond er bij ingedeeld generaals, f die al een klinkenden naam hadden, zooals Masséna, I Augereau en Sérurier, en ook jonge officieren, die weldra | de glorie van het keizerrijk zouden zijn, Junot, Murat, I Marmont, Lannes, Victor, Berthier en zoovele anderen. I Niet zonder wantrouwen ontving men den jongen i commandant, die mager en bleek allerminst nog door I zijn uiterlijk wist te imponeeren. Augereau meende dat I: hij dat kleine, magere Corsikaansche ventje wel gauw I naar zijn hand zou kunnen zetten; maar slechts één I onderhoud was genoeg om hem het dwaze van zijn I meening te doen inzien. En zoo heer, zoo knecht, zoo I meerderen, zoo soldaten. De grijze snorbaarden hadden I aanvankelijk weinig verwachting van het werk van I een commandant hun toegezonden door de „advocaten" |i uit Parijs. Al spoedig zou die slechte meening veranderen. De proclamatie, die hij uitvaardigde, was niet I alleen pittig, maar wees ook op iets nieuws. De soldaten hadden genoeg van het speculeeren dat men tot Ijdusver gedaan had op hun patriotisme, terwijl men I hen rond liet loopen zonder schoenen, gehuld in lompen. J&Nu richtte de legercommandant zich tot hun zucht om 76 NAPOLEON. vooruit te komen, tot hun eigen belang. Want hij wilde niet meer een vrijheidsoorlog gaan voeren, maar een veroverings-oorlog. Dat was nieuwe taal, dat beloofde voordeel! Ik zal u brengen in de vruchtbaarste streken van de wereld: ge zult er groote steden'en rijke gewesten aantreffen, ge zult er eer, roem en rijkdommen vinden. Soldaten van Italië zal het u aan moed ontbreken?" Nog nooit had men de soldaten aangewakkerd door te zinspelen op te verwerven buit, nimmer hun moed doen opleveren door hun belooningen voor te houden. Italië was nu geen land dat bevrijd moest worden, maar een prooi, die men moest veroveren. Hier werd voor het eerst het zaad uitgestrooid, waaruit later zouden opschieten de soldaten van het keizerrijk, de plunderaars van Europa. Al spoedig zouden de soldaten zien dat de nieuwe generaal meer kon dan pittige proclamaties uitvaardigen. • Reeds den 12*=" April , leverde hij den slag bij Montenotte, de eerste in een* rij van roemrijke veldslagen, welke zouden leiden tot den vrede van Campo-Formio. Toen, op dien twaalfden April, zag men dat er een man aan het hoofd stond, die alles wist te regelen; geen wanorde bij den tactischen opmarsch, alles ging zooals dat in het marschbevel bepaald was; iedere troepen-afdeeling was op de plaats waar haar ingrijpen noodzakehjk was. Als door een tooverslag bemerkten de oude soldaten dat de aanvoering gekomen was in handen van een veldheer, die een nieuwen geest in het leger zou brengen. Het vertrouwen was er, en zou door de slagen bij Millesimo, Lodi, Arcole, Rivolï onwankelbaar worden. Vlug werd er gemarcheerd, den vijand aangevallen, NAPOLEON. 77 voor hij zich met zijn bondgenoot kon vereenigen. Hoe spoedig moest de koning van Sardinië, wiens gebied zich ook over het Noordelijk gedeelte van Italië uitstrekte, zich schikken in den vrede! Van den aanvang af had Napoleon een onbegrensd vertrouwen in zich zelf. Alleen het gezag zonder grenzen kon hem bevredigen. Aan de commissarissen van het gouvernement, die op zijn daden moesten toezien, maakte hij het gauw duidelijk dat hun bemoeiingen gelimiteerd waren, en dat zij er niet waren om bevelen te geven; en het deed zijn mannen goed toen zij zagen dat het met den invloed der burgers gedaan was. Zoolang de soldaten, die den eersten Italiaanschen oorlog hebben meegemaakt, geleefd hebben, zoolang hebben zij in hun gesprekken hun heldendaden en hun liefde voor hun aanvoerder herdacht. Thuis, in de garnizoenen, vertelden zij den Franschen wat ze gedaan, gehoord en gezien hadden. En wanneer hun de werkelijkheid nog niet fraai genoeg was, deden zij, wal jagers zoo vaak na afloop van een jachtpartij doen, zij gingen phantaseeren. Zoo zijn er verschillende verhalen in omloop gekomen die niet op waarheid berusten, maar toch algemeen verbreid zijn. Zoo het verhaal over het ontstaan van den bijnaam van Bonaparte „le petit caporal". Na den . slag bij Lodi, waarbij Napoleon zich onderscheiden had als een jong soldaat en met het vaandel in de hand over de brug vooruit gestormd was om het voorbeeld te geven, zou zich voor zijn tent een deputatie van oude grenadiers verzameld hebben, die hem mededeelde, dat hij door het leger tot korporaal Was bevorderd. Na Castiglione werd hij sergeant. Bonaparte, zeidé men, was verstandig genoeg, die onderscheidingen naar waarde te schatten, en steeds is 78 NAPOLEON. het hem aangenaam geweest latei door zijn veteranen aangesproken te worden als „le petit capocal". In Parijs vond men na Lodi den generaal wat te voortvarend en wilde men den ouden Kellermann naast hem plaatsen. Gedeelde macht is geen macht, meende Bonaparte en hij schroomde niet hiervoor uit te komen. Hij schreef aan het Directoire: „Het is volstrekt noodzakelijk dat een generaal het bevel voert, die volkomen uw vertrouwen bezit^. . . Ieder heeft zijn wijze van oorlog voeren. De generaal Kellermann heeft meer ondervinding en zal het beter doen dan ik, maar beide samen zullen wij het slecht doen. Ik geloof dat één slechte generaal aan het hoofd meer waard is dan twee goede. Ik wil niet gedwarsboomd worden." En het Directoire gaf hem zijn zin, liet hem alleen handelen en was reeds spoedig gewoon dat het uit Italië maatregelen vernam, waarmee men het in Parijs niet eens was, maar men kon zich niet meer er tegen verzetten. Ruw werd de oorlog gevoerd, geweldiger dan te voren toen de Fransche legers de vrijheid brachten. Zeide de generaal niet in een zijner brieven naar Parijs: „Hier moet gebrand worden, moet men laten fusilleeren om den schrik er onder te brengen en een sprekend voorbeeld te geven. Wanneer iedere gemeente zich kan richten tot de commissarissen en tot mij, zal er geen eenheid zijn en moet alles verkeerd gaan. Alleen ik kan beoordeelen wat gebeuren moet." Het wanhopig verzet van de boeren, die de detachementen der Franschen aanvielen, wordt hierdoor verklaard. Het waren niet de monniken die aan het opstoken waren, maar dat verzet was het resultaat van het woeste optreden der troepen. Bonaparte wist het,' maar toch sprak hij van clericale invloeden. Met NAPOLEON. 79 de verovering of herovering ging het even onbarmhartig toe. Pavia moest hernomen worden door twee duizend man. De grenadiers hakten de poorten open en de stad werd overgeleverd aan een plundering van ettelijke dagen, 't Was of men was teruggekeerd tot de tijden der middeleeuwen. Vierhonderd aanzienlijken werden gevangen genomen en als gijzelaars opgezonden naar Parijs. Alleen wanneer de soldaat op zichzelf ging plunderen werd hij zwaar gestraft; maar had men hem geen buit in het vooruitzicht gesteld en .zou hij nu zijn handen thuis houden? Meermalen moest men Bonaparte buitensporigheden rapporteeren die hem zelf deden zeggen dat, na zulke feiten, men "zich zou schamen mensch te zijn. Hoe zou men den gewonen soldaat ook steeds kunnen straffen, waar zoovele generaals voorgingen? Heel wat fortuinen, die later tijdens het keizerrijk de goudstukken zouden laten klinken, zijn bijeen geroofd in Italië! Het geld speelde in dezen oorlog een grootere rol dan in een der vorige. Betaalde vroeger Frankrijk de kosten, thans werden deze gedragen door de steden die men onderwierp, en er bleven nog heel wat millioenen over welke men naar Parijs kon zenden, aan het Directoire, dat altijd in geldgebrek verkeerde. Niet slechts millioenen, maar ook kunstvoorwerpen die sinds eeuwen de glorie van het land hadden uitgemaakt, verhuisden bij wagenladingen naar Parijs. De regeering te Parijs werd er vooral daardoor toegebracht Bonaparte de vrije hand te laten. Zij wilde aanvankelijk de Italiaansche landen verlaten, na de voornaamste staten te hebben laten betalen; het was een politiek zonder edelmoedigheid, doch zij zou dé toekomst niet in gevaar gebracht hebben. 80 NAPOLEON. Bonaparte daarentegen was van oordeel dat men van de veroverde gewesten een republiek moest maken die geheel onder Franschen invloed stond en welke dan den Paus en den koning van Sardinië in bedwang zou kunnen houden. En het directoire durfde geen neen te zeggen, gaf hem uitgebreider volmacht dan ooit een generaal bezeten had. En om weer nieuwe bevoegdheden te verkrijgen, behoefde hij slechts te dreigen met zijn ontslag 1 Weldra zou hij zich naar het Zuiden wenden. Zonder eenige reden maakte Murat zich meester van Livorno, ofschoon men met den groothertog van Toskane in vrede leefde. De Engelsche schepen, welke men er dacht te vinden, wisten te ontsnappen; een buit van twaalf milhoen stelde er de veroveraars schadeloos voor. Toen Napels en Genua den vrede met Frankrijk gesloten hadden, de Engelschen door een volksopstand uit Corsika verdreven waren en de Engelsche vloot op het punt stond de Middellandsche Zee te verlaten, werd de positie van den paus allerhacheUjkst. Bonaparte, en niet de regeering van Parijs, trad met den Heiligen Vader in onderhandeling. Hij wist dat het Katholicisme in Frankrijk opleefde, wilde de goedgeloovige Franschen niet van zich afkeerig maken. Daarom schreef hij aan den paus dat hij liever de redder dan de verwoester van den Heiligen Stoel wilde zijn. Voor het pauselijke leger had hij niet te vreezen. Hoe dikwijls was het reeds teruggedrongen door den onstuimigen moed der revolutie-soldaten? In 1796 stiet de latere maarschalk Lannes, toen nog een jong bataljonscommandant, bij een verkenning op een afdeeling van driehonderd dappere pauselijke huzaren. Lannes had maar twee of drie officieren en een stuk of wat ordonnansen bij zich, maar reed toch direct NAPOLEON. 81 op den vijand in. De pauselijke officier liet zijn man' schappen den sabel trekken. „Hoe durf je het wagen! Onmiddellijk de sabels in de scheede!" bulderde Lannes. De pauselijke officier gehoorzaamde. „Afzitten!" commandeerde Lannes, „van iedere vier man drie naar den overkant, elke vierde man brengt de paarden naar mijn hoofdkwartier!" Het gebeurde. Ga tegen zulke soldaten nu eens vechten! In Februari sloot Bonaparte, en niet de regeering, met den paus den vrede van Tolentino. Avignon in Frankrijk, Bologna, Ferrara, de Romagna, Ancona en zeventien milhoen francs vormden de prijs, die Rome betalen moest. Bonaparte was vol van betuigingen"van aanhankelijkheid aan de kerk. Maar een dag vóór het sluiten van de overeenkomst schreef hij aan Joubert: „Het leger bevindt zich op een afstand van drie dagmarschen van Rome; ik onderhandel nu met dit „pétraille" (priesterzoodje) en voor deze keer nog zal St. Petrus het capitool kunnen redden." Alleen met de Oostenrijkers had hij nu nog te doen. Doch welke erbarmelijke legers plaatste men den Franschen in den weg! Goed afgerichte, op het exercitieveld gedrilde soldaten met mooi pruikstaartjes, aangevoerd door oude jichtige generaals. Alles moest daar geschieden volgens het reglement, alles naar jaren lang bestaande voorschriften. Zij 'konden niet bestand zijn tegen het élan en den heftigen stormaanval der Fransche soldaten, die aangevoerd werden door jonge officieren, die den brui gaven aan verouderde tactiek-voorschriften, maar er zonder bedenken op los stormden. Wat maalden die bloedjonge generaals om een wond of wat; vooruit en met het blanke wapen den vijand op het lijf vallen 82 NAPOLEON. en dan een vroolijke nacht in een veroverde stad, waarin vurige Italiaansche oogen de overwinnaars wachtten! Die mooie oogen hebben vrij wat Franschen het hoofd op hol gebracht! Generaal Féron, die in dien zelfden eersten Italiaanschen veldtocht door Bonaparte tot commandant van Venetië werd benoemd, schreef er naar Frankrijk heel wat bijzonderheden over: „men heeft van de zucht naar galante avonturen van de Italiaanschen niets te veel gezegd: zij ontaardt maar al te dikwijls in schaamteloosheid. Gravinnen en vrouwen Van senatoren, zij hunkeren er naar om zich in de armen van een Franschman te werpen." Voor zich zelf waS 'hij op die verliefdheid niet gesteld; vrouwen met geld, veel geld waren er ook genoeg te krijgen, die gaarne een jong officier naar Frankrijk zouden willen volgen; maar, zeide Féron, „een vrouw nemen uit Venetië, 't is krankzinnigen werk. De ontaarding heeft er een afmeting aangenomen, waarvoor de grootste don Juan zou terug schrikken." Vrouwen met een inkomen van een twintig duizend francs zochten amourettes met soldaten. Dit soort overwinningen was zóó gemakkelijk dat de Franschen er onverschillig voor werden, zooals Féron zeide. Toch bleek ook Féron ten slotte niet bestand tegen de verleiding van een paar bekoorlijke kijkers. Hoe oordeelde Bonaparte later over zijn tegenstanders? „De soldaten waren goed en dapper, hoewel te zwaar en te weinig actief in vergelijking met de mijne. Maar wat een aanvoeders! Allertreurigst. De generaals die tegenover mij stonden waren volmaakt ongeschikt: Beaulieu, die niet eens den weg wist in Italië, Wurmser log en langzaam, die nooit een besluit kon nemen. Al vinei die voor alles onbekwaam was. Men heeft ze NAPOLEON. 83 beschuldigd van door mij te zijn omgekocht, maar daar heb ik nimmer aangedacht. Ik kan het bewijs leveren dat zij het niet waren, maar tevens dat de drie generaals niet één generalen staf hebben gehad, waarvan de voornaamste officieren niet door mij gewonnen waren. Van daar komt het dat ik niet slechts kennis droeg van hun sterkte, maar eveneens van hun voornemens; daardoor kon ik hen vernietigen, terwijl zij vaak nog aan het beraadslagen warén." Zoo heeft Bonaparte door het geld niet slechts het Directoire genoodzaakt te volgen, maar ook Oostenrijk gedwongen tot den vrede. En hij zelf genoot er ook van, van dat geld. Want al heeft hij niet gestolen als zijn generaals, al gaf hij geen équipages en edelgesteenten aan de actrices, zooals zijn onder-aanvoerders deden, al bleef hij in dit opzicht zuiver te midden van een nagenoeg algemeene verdorvenheid, toch heeft het Italiaansche geld ook hem het leven in Italië veraangenaamd. Het was weinig minder dan een hofhouding, welke hij er te Montebello op na hield. Afgezanten van de mogendheden kwamen zich bij hem vervoegen, als of hij de draden van alles in'handen hield. Er heerschte in zijne omgeving reeds een strenge etiquette; de republikeinsche manieren waren verdwenen; men had geleerd afstand te bewaren. Zijn adjudanten en officieren zaten niet meer ongenoodigd met hem aan tafel; bij het aanwijzen van zijn gasten was hij zeer kieskeurig. Hij was dan ook eigenlijk niet meer een generaal der republiek, maar geleek meer een veroveraar op eigen gelegenheid. Hij kwam er in zijn schrijven rond vooruit: „Gelooft ge dat het geschiedt voor de grootheid van de advocaten van het Directoire, voor de Carnot's en Barras' dat ik hier overwinningen behaal?" Dat deze toevallig juist 84 NAPOLEON. de menschen waren, die hem zijn loopbaan geopend hadden, daaraan dacht de machtige generaal niet. Hij voelde zich de eerste en vergat dat er mannen geweest waren, die, door hun opzijde gaan, het hem mogelijk gemaakt hadden vooraan te komen. Wel, vonden zij het nu verkeerd, dan hadden zij eenige . jaren daarvoor maar bedachtzamer moeten zijn geweest! Nu had het Directoire hem in werkelijkheid de hoogste leiding in zaken van oorlog en politiek afgestaan en ontving in ruil daarvoor de voordeelen, de geldsommen, welke de overwinning hem bracht Bonaparte wist in het vervolg hoe hij de bezwaren van het Directoire uit den weg kon ruimen. Tusschen hen bestond een ongeschreven oveeenkomst. Op het laatst van 1796 zond het Directoire een afgezant naar Italië, Clarke, om onderhandelingen te openen over het sluiten , van een wapenstilstand, welke aan een algemeenen vrede moest voorafgaan. Want ook Engeland onderging op dat oogenblik den invloed van een algemeen verlangen naar vrede. Die loop der zaken was evenwel allerminst naar den zin van Bonaparte, die weldra Clarke voor ,zijn meening wist te winnen, welke daarop naar Parijs schreef dat men aan Bonaparte in Italië in alles de vrije hand moest laten. Een zending die oorspronkelijk de macht van den generaal had moeten verminderen, had het gevolg dat diens onafhankelijkheid vergroot werd! Hij was zoo zeker van het leger, dat hem in alles zou volgen, dat hij dreigde het te zullen gebruiken in Frankrijk, wanneer daar de zaken een loop namen, welke de grondwet van het jaar III in gevaar kon brengen. Den Hden Juli 1797 werd het feest ter herdenking van de inname der Bastille gevierd, ook in het leger NAPOLEON. 85 in Italië. Natuurlijk vaardigde Bonaparte dien dag een proclamatie uit. waarin hij de soldaten opwekte om steeds de republiek getrouw te blijven. Wanneer de royalisten weer het hoofd durfden op te steken, moest men het volgende oogenblik hun leven vernietigen. Was het noodig, dan zou men met de snelheid van den adelaar over de Alphen vliegen om thuis de constitutie te beschermen. Alsof men hem had belast met het toezicht op het binnenlandsch bestuur 1 En aan de directeuren in Parijs schreef hij met haast naïve brutaliteit dat het leger met verontwaardiging kennis had genomen van artikelen in sommige Parijsche dagbladen. -Daar moest krachtig tegen geageerd worden: „En wanneer gij krachtigen steun noodig hebt, roep dan het leger (bedoeld werd: mij met mijn leger). Laat de drukpersen van aan Engeland verkochte dagbladen stuk slaan." Met hulp door hem verleend waagde men te Parijs eindelijk op 18 Fructidor (4 September) een nieuwen staatsgreep, waarbij toen de directeuren Carnot en Barthélemy, benevens tal van conservatieve afgevaardigden, "Werden ontslagen uit hun functie en vervangen door meer democratisch gezinden. De eigenlijke overwinnaar van den 18cn Fructidor was de zelfde als die van den 13en Vendémiaire. Slechts in een enkel , opzicht was Bonaparte in dezen tijd ongelukkig. Zijn huwelijk gaf hem niet dat, wat hij er van verwacht had. In liefdeszaken was de groote generaal nog een recruut, terwijl zijn partner daarin juist vol ervaring was. Met moeite, haast met dwang, had hij Josephine Overgehaald naar Italië te komen. Hoe vaak had hij niet te vergeefs gewacht op een brief van haar, hoe had hij gesnakt naar een bewijs van liefde, uit eigen beweging gegeven. Eindelijk was zij bij het leger, maar de jongensachtige verliefd- 86 NAPOLEON. held van haar man ontlokte haar slechts een: „wat is hij toch snaaksch, die Bonaparte!" Toch zocht ook zij liefde, al versmaadde zij die van haar man. Reeds in het eerste jaar begon het bedrog van haar zijde. Hij kon haar feesten laten geven, haar laten vereeren als een vorstin, hij bereikte er niets mee; voor Josephine was haar verbintenis slechts een „mariage de raison" en zij kon haar leven, zooals zij dat had leeren kennen in de salons van Mm. Tallien, een leven weinig beter dan dat van een publieke vrouw, zoo in eens niet vaarwel zeggen. Toen hij eens op een kleine verkenningstocht in de buurt van de Col di Tenda, door haar vergezeld en voorzien van een behoorlijke dekking, op een vijandelijke afdeeling stiet, wilde hij haar eens iets van den werkelijken oorlog laten zien. „Wij waren", schreef hij later in zijn mémoires „overwinnaar, maai zooals spreekt werd hieruit geen enkel voordeel getrokken. De aanval was zuiver spel geweest, maar toch bleven er enkele mannen op het veld liggen. Later heb ik de herinnering hieraan steeds onaangenaam gevonden en mij den dood der slachtoffers verweten." Want Bonaparte was een te goed generaal om zijn mannen zonder noodzaak in den dood te voeren. - Hoe zou het anders mogelijk zijn dat zij zich aan hem hechtten? Zij beschouwden hem steeds als een der hunnen, als een generaal die hun gewoonten kende, die, al wist hij Zijn officieren op een afstand te houden, toch gemeenzaam met de minderen kon omgaan. In dit opzicht was de republikeinsche eenvoud op-lange na nog niet verdwenen. Typische staaltjes worden er ons door üjdgenooten over verteld, doch de waarheid ervan is moeielijk te. controleeren, Zoo gebeulde het eens, op den vooravond van een f NAPOLEON. - 87 grooten slag, dat een gewoon soldaat uit het gelid trad: „Burger generaal, ik heb een plan voor den aanval!" en de soldaat begon direct een aanvalsplan te ontwikkelen. Maar al heel gauw viel Napoleon hem in de rede: „Stommeling, knijp je mond dicht!" Want wat die eenvoudige soldaat zeide, was stuk voor stuk het gevechtsbevel van Napoleon, een bevel dat nog in zijn hersenen besloten lag en nog niet door zijn lippen was geopenbaard. * Den dag na den slag het hij navraag doen naar den soldaat — hij had diens regimentsnummer onthouden — maar bet groote veldheerstalent in de eenvoudige soldatenuniform was gevallen; misschien had Frankrijk toen een van zijn toekomstige maarschalken verloren. De herinnering aan die zonnige dagen, aan die hoopvolle maanden van zijn eerste glorietijdperk, ze heeft hem later den lijdenskelk minder bitter doen smaken. En toen hij op Sint Helena in doodstrijd lag, toen verschenen hem weer die bekende gezichten uit 1796 en '97. „Stengel, Desaix, Massena, Attaqueeren! Hoera!" Stengel, die in den eersten oorlog kwam te vallen, werd later door Napoleon geroemd als een niet te overtreffen commandant van den voorpostendienst. Evenals Gustaaf Adolf was hij kortzichtig, en evenals die groote veldoverste waagde hij zich met zijn dolle huzaren te ver naar voren, zoodat hij in een handgemeen door een sabelhouw gedood werd. Toen de beroemde vesting Mantua in het Noorden gevallen was, de paus tot den vrede had móeten besluiten, toen hield niets den overwinnenden veldheer tegen zijn opmarsch naar de Oostenrijksche erflanden voort te zetten; de Fransche troepen waren weldra in Stiermarken: dé vredesonderhandelingen, te Leoben 88 NAPOLEON. begonnen, werden spoedig door het sluiten van een verdrag beëindigd, dat bekend staat als de vrede van Campo-Formio (17 October 1797). Maar voor het zoover was gekomen had Bonaparte zich in diplomatieke handigheid moeten méten met de meest geslepen diplomaten, en was hij ook hen de baas gebleven. Wanneer hij door onderhandelen niet kon opschieten, kon hij Zijn toevlucht nemen tot uitbarstingen van woede, die, al waren zij geveinsd, de oude, kalme, aan nette manieren gewende diplomaten uit hun deftigheid losscheurden. Zoo 'wierp hij eens bij een onderhoud met den gezant Cobenzl, het kostbare theeservies dat een geschenk was van Katharina II van Rusland, tegen den grond: „zoo zal ik Oostenrijk verpletteren!" Het was een wijze van onderhandelen waaraan de diplomaten vóór, noch nè hem gewend waren. Generaal Bonaparte kon weldra naar Parijs gaan om het Directoire het vredesverdrag, aan welks tot standkoming het part noch deel had gehad te overhandigen. Te Parijs richtte men vöor hem en Josephine grootsche feesten aan. Het mooiste, feest werd gegeven door Talleyrand, den vroegeren bisschop van Autun, de man die steedsrde opgaande zon wist te bewonderen, Vertegenwoordigers van kunsten en wetenschappen brachten daar hun hulde aan den gevierden veldheer en niemand herinnerde zich dat hij de zelfde man was die zijn kanonnen een paar jaar daarvoor gebruikt had tegen de Parijzenaars. HOOFDSTUK X. De volksmeenino te Parijs. De expeditie naar Egypte. De vredesbepalingen waren voor Frankrijk gunstiger dan het een jaar daarvoor had durven verwachten. België en de Ionische eilanden, aan de Westkust van het Balkanschiereiland, kwamen aan Frankrijk. Oostenrijk mocht zich vergrooten met het gebied van Venetië, aan wier eeuwenoude onafhankelijkheid een eind gemaakt werd. Dat was de dank van den Franschen generaal voor de hulp, welke hij van de republiek der doges had ontvangen! Uit het gebied der Povlakte en een gedeelte van den kerkelijken staat werd de Cis-Alpijnsche republiek gevormd; de hertog van Modena zou voor het hem afgenomen gebied schadeloos gesteld worden met de Breisgau in de BovenRijnsche laagvlakte, welke tot dusver aan Oostenrijk behoord had, terwijl dit land hiervoor vergoeding zou vinden in een t gebied dat het van Beieren zou krijgen. Oostenrijk beloofde zijn invloed te zullen aanwenden om in den vrede, welke het Duitsche Rijk nog moest sluiten, .aan Frankrijk de Rijngrens te bezorgen tot aan Andernach. De aangelegenheden van het Duitsche Rijk zouden geregeld worden op een afzonderlijk congres dat te Rastatt zou bijeenkomen. De Duitsche vorsten, die hun gebied aan Frankrijk zouden 90 NAPOLEON. moeten afstaan, moesten daar schadeloos gesteld worden door te verkrijgen bezittingen aan den Rechter Rijnoever. De vereering, welke Bonaparte ten deel viel, was zeer zeker niet onverdiend, dat voelde zelffde woelzieke bevolking van het rumoerige Parijs; men vergat de grieven welke Februari werd het sluiten van den vrede van Lunéville bekend gemaakt. In hoofdzaak was de vrede een bevestiging van dien van Campo-Formio. De dochter-republieken van Frankrijk werden erkend, de Cisalpynsche republiek nog met Parma en Piacenza vergroot; de hertog van Panna, een schoonzoon van den koning van Spanje, kreeg schadeloosstelling doordat hem Toskane, met den koningstitel werd toegewezen. De keizer van Duitschland erkende opnieuw Frankrijks bezit van den linkerRijnoever; de vorsten die daar bezittingen hadden, zouden schadeloosstellingen krijgen in het Duitsche rijk zelf ten Oosten van den Rijn. Naar aanleiding van deze, laatste bepaling kwam nog in hetzelfde jaar een commissie bijeen, de „Reichsdeputation" om die schadeloosstelling te bepalen; in 1803 eerst was men ermee gereed; de eerste consul gaf vrij wel zelf aan hoe dit geschieden moest en Duitsche vorsten kwamen daarom te Parijs bedelen om een lapje grond. De .kaart van Duitschland zou geducht herzien worden, van de ruim driehonderd staatjes bleven er maar zes en dertig over; van d^ een en vijftig vrije steden slechts zes, welke zelfstandige republieken werden. Pruisen dat sinds 1795 braaf, dus neutraal, was gebleven werd vergroot door toevoeging van verschillende bisdommen. Wat wonder dat men te Parijs aan het feestvieren 132 NAPOLEON. sloeg toen men het bericht van den vrede kreeg. Met duizenden trok men langs de Tuileriën; het volk zag in het succes het werk van slechts één man, meende dat men den voorspoed alleen aan den afgod van het oogenblik te danken had. Men vergat Moreau en huldigde Bonaparte. De kroon op een lange reeks van feestelijkheden zou gezet worden, zes maanden later door een meer dan schitterende viering van den 14den Juli, ad majorem Napoleonis Gloriam, tot grooter lof van den eersten consul. Hierbij geschiedde nog iets zeer eigenaardigs. Te Milaan had Bonaparte kennis gemaakt met de zangeres Grassini. Zij was zeven en twintig jaar, en haar eerste schoonheid was reeds voorbij. Haar figuur was wat log, hare trekken wat te scherp; maar zij had vurige oogen en een buitengewoon temperament waardoor zij steeds boeide. Al heel wat minnaars had zij gehad, want nooit was de liefde, waarbuiten zij niet kon, van langen duur geweest. Haar. stem was in den tijd dat zij met den eersten consul in aanraking kwam, tot volle rijkdom gekomen. Toen Bonaparte haar hoorde tijdens zijn tweede Italiaansche veldtocht, kwam hij spoedig onder haren invloed. En Grassini gevoelde zich gevleid met eene nieuwe verovering, waarvoor zij reeds twee jaar vroeger, maar toen tevergeefs, moeite gedaan had. Den ochtend na de eerste kennismaking ontbeet zij reeds in de kamer van den eersten] consul, met Berthier als derde en daar werd afgesproken, dat zij mede naar Parijs zou gaan en men haar een engagement zou bezorgen in het Théatre de la République. Om de Parijzenaars met haar naam bekend te doen worden werd dezen in de oorlogsbulletins genoemd. Op den 14den Juli verlangde Bonaparte dat zij met den koorzanger Bianchi een duo in het NAPOLEON. 133 Italiaansch zou ringen. „Wie „zeide de Moniteur," zouden beter Marengo kunnen gedenken dan zij voor wie deze gebeurtenis de rust en hei geluk verzekert?" Niemand te Parijs, zelfs niet Josephine, vermoedde iets van de verstandhouding tusschen consul en zangeres. De gril duurde niet lang; Grassini had gemeend een rol van beteekenis te kunnen spelen, niet slechts op de planken maar ook in de politiek, maar dat bleek een totale misrekening te zijn. Bonaparte zocht haar niet in het kleine straatje waar hij haar een wonina ae- huurd had, op om raadaevinaen te kriiaen of verzoet- schriften te lezen. En toen Grassini dit bemerkte nam zij spoedig een amant de coeur om zich te troosten. Nauwelijks had Bonaparte dit vernomen of hii verbrak iedere relatie met haar. HOOFDSTUK XIV. Kortstondige algemeene Vrede. Het Concordaat. Consul voor het leven.- Bonaparte en zijn omgeving. Malmaison. Het consulaat bad den Franschen den vrede beloofd; en na het ophouden der vijandelijkheden op het vasteland zou het spoedig zijn belofte vervuld zien want ook met Engeland kwam men tot een vergelijk; Pitt was uit het ministerie getreden en zijn opvolger Addington was minder oorlogszuchtig. In 1802 kwam den vrede van Amiëns tot stand; Malta zou aan de Johanniterorde en Egypte aan den sultan terug gegeven worden. Helaas zou deze vrede maar zeer kortstondig zijn. Dat hij verbroken moest worden, spoediger dan beide partijen gewenscht en gedacht hadden, was niet te voorzien. Men behoeft het reeds in 1803 wederom uitbreken der vijandelijkheden niet Toe te schrijven aan Bonaparte en toch kan men gelooven aan de goede trouw van het Engelsche ministerie, ook al werd Pitt daarin spoedig weer opgenomen. De ministers in Engeland moesten' wijken voor de algemeene opinie, welke den vrede wel had toegejuicht doch hare consequenties niet wilde aanvaarden. Men vreesde voor den handel; men was bang niet alleen op commercieel doch ook op industrieel gebied door Frankrijk overvleugeld te worden. Voor het beheerschen der Middellandsche Zee was Malta een te gewichtig punt om dit weer zoo op te geven. Men geloofde niet aan de vredelievendheid van de overzijde, vooral daar men zag dat Frankrijk NAPOLEON. 135 het willekeurig optreden op het vasteland, door annexatie van Piémont en Elba, niet liet varen. Maar daartegenover staat dat Engeland zich eveneens te buiten ging door reeds in 1802 met Napels te onderhandelen over eene bezetting van Sicilië waartoe het in 1803 overging. Het waren geen hersenschimmen die Bonaparte er toe brachten in Napels dwang uit te oefenen. Reeds in Maart 1803 bleek het duidelijk dat de vrede weldra verbroken zou worden, op een receptie bij de vrouw van den eersten consul. De gezant van Engeland Lord Whitworth werd er, op een in het oog loopende wijze, lomp behandeld. Bonaparte sprak den gezant aan en vroeg of het weer oorlog moest zijn, want Malta of den oorlog. Gaf men Malta niet terug dan moesten de verdragen en het standbeeld van de goede trouw met rouwfloers bedekt worden. Nadat de eerste consul nog eenige personen had toegesproken, richtte hij zich wederom tot den Engelschen lord, maar werd nu heftiger: „Frankrijk wil Engeland geen vrees aanjagen, maar Engeland moet niet trachten dat Frankrijk te doen. Ge kunt het misschien dooden, maar ge zult het er niet toe krijgen afstand te doen van rechten, w»lke het door verdragen gekregen heeft; wij zijn gereed die in uw eigen huis op te eischen." En toen Bonaparte op het punt stond de zaal te verlaten, richtte bJj' zich voor de derde maal tot den Engelschen gezant, ditmaal met donderende stem uitroepende: „Malta of den oorlog; wee hem die de verdragen niet nakomt!" En spoedig daarna was er oorlog, die niet eindigen zou voor dat de macht van Frankrijk geknakt was. In 1802 was dat nog niet te voorzien geweest; Amiëns en de regeling van de verstandhouding met de kerk bevestigden den consul toen in zijn macht. Bonaparte zag duidelijk in dat Frankrijk slechts geheel 136 NAPOLEON. te winnen en te behouden was. wanneer de katholieken geheel zouden hebben opgehouden in hem te zien het hoofd van een athdsüschen staat. Was hij na Brumaire reeds machtig, toch had hij toen niet alles zóó kunnen regelen, als hij het, wel gewenscht had. Voor hij naar Italië was vertrokken, had hij aan zijn broeder Jozef geschreven: „Een overwinning zou mij in staat stellen, alles zoo te regelen als ik dat wenschte." Daarna was Marengo gekomen, de groote Viktorie. Maar reeds daarvoor had hij de* palen geslagen waarover de brug gelegd zou worden die Frankrijk en de Katholieke kerk weer moest vereenigen. De officieele verzoening met den Paus is niet het werk vaneen dag geweest, maar is zorgvuldig voorbereid. Nooit heeft hij iets ondernomen of van te voren had hij het zorgvuldig overwogen. Zoo ook de maatregelen ten opzichte van de kerk; het weinige dat hij voor de priesters gedaan had vóór zijn tweeden veldtocht toonde hem duidelijk aan wat hij voortgaande bereiken kon. Hij zag in den Godsdienst slechts een machtig regeeringsinstrument, en zou hij dat nu ongebruikt laten? Daarvoor was hij te handig. Hij zag er in een rem van de volkshartstochten en een middel om de menschen de maatschappelijke ongelijkheid te doen verdragen. Van den Katholieken Godsdienst hield hij, om de uiterlijke pracht, het schitterende vertoon, waarvan hij de poëzie, voelde. Echt Italiaansch was weer zijn wantrouwen jegens de priesters en ook weer zijn neiging voor de mystiek. Nu had hij de kerk noodig en wilde haar later gebruiken, maar eerst moest bij zich met haar verzoenen, of beter de Fransche staat met de kerkelijke overheid. De ontkerstening der eenvoudige lieden was in de revolutiejaren totaal mislukt; de geleerden moesten toegeven dat zij niet in staat waren om het rotsvaste ge- NAPOLEON. 137 loof der eenvoudigen van harte aan het wankelen te brengen. De trotsen van geest, zij moesten het wederom erkennen, stonden machteloos tegenover den God der nederigen; nogmaals zou het herhaald worden: „Galilaeër gij hebt overwonnen!" Handig had Napoleon zijn toenadering getoond; te midden van de sneeuwvelden op de St. Bernard had hij eerbiedig knielend een mis bijgewoond; in den Dom te Milaan een Te Deum aangehoord; rond kwam hij er vooruit aan het hoofd te staan van een Katholieke natie. Hij deed zich hier meer Katholiek voor dan hij het dusver ooit in Frankrijk gedaan had. Gerust kan men aannemen dat het niet meer dan politiek was. Later kwam hij er rond vooruit dat hij door zich als geloovige voor te doen de Vendée had overwonnen! Door zich Mohammedaansch te uiten had hij zich gehandhaafd in Egypte en door Ultramontaansch te zijn won hij de Italianen „wanneer ik een Joodsch volk regeerde zou ik den tempel van Salomon herstellen." In Februari van 1801 het bij in Frankrijk duidelijk zien welke richting hij uit wilde in een toespraak tot het tribunaat: „De priesters! Kan een regeering zich verzekeren van het volk rondom haar, wanneer zij de meerderheid van dat volk kwetst in zijn heiligste gevoelens? Men kan zich immers niet ontveinzen dat de meerderheid van het Fransche volk gehecht is aan den Katholieken Godsdienst. Wil men nu van mij dat ik die meerderheid tegenwerk? „Het volk is vrij en souverein", zoo spreekt men het sinds tien jaar toe; nu is het tijd dat dit werkelijkheid wordt. Tot nu toe riep men: „Leve de vrijheid", maar het vrije volk mocht niet naar de mis gaan en de regeering joeg tachtigjarige grijsaards uit hun familie weg in ballingschap. Thans is bet oogenblik gekomen om van die woorden werke- 138 NAPOLEON. lijkhcid te maken. Ik verlang dat de godsdiensten geëerbiedigd zullen worden en vooral dat de eeredienst, beleden door de meerderheid der natie van dit beginsel niet uitgezonderd zal worden." Op verzoek .van den consul zond de Paus den kardinaal Consalvi naar Parijs en daar kwam in Augustus een concordaat tot stand, waarbij de kerkwetten die in 1790 waren afgekondigd werden afgeschaft. De toen ingestelde verdeeling in kerspelen werd vernietigd, zoo goed als de keus der bisschoppen en der lagere geestelijken door de gemeenten en de afschaffing van het coelibaat. De paus werd erkend als hoofd van de kerk, doch daarvoor legde hij zich neer bij de vermindering van den Omvang van zijn wereldlijk rijk en stemde toe . dat de geestelijken bezoldigd zouden worden door den staat. Bonaparte kon de rest van het wereldlijk gezag van den Paus veilig laten bestaan; door de groote macht van Frankrijk zou hij die wereldlijke macht van het hoofd der kerk immers in bedwang kunnen houden. Vroeger of later hoopte hij hem geheel naar zijn wil te kunnen leiden. Het sluiten van het concordaat, men kan er niet genoeg de aandacht op vestigen, is zuiver en alleen het werk van de politiek geweest: het is een legende wanneer men Napoleon voorstelt als een trouw zoon van de kerk, of als geloovige.' Zelfs wanneer hij in 1821 op zijn sterfbed verklaart Katholiek te zijn, zelfs, dan -nog is deze verklaring niets als een politieke zet, gedaan in het belang van zijn zoon. In zijn onmiddellijke omgeving waren er zeer velen tegen het sluiten van het concordaat geweest; in den . staatsraad was het ontwerp zeer koel ontvangen; sommige uitdrukkingen hadden den leden doen schaterlachen. In het Instituut was men er verstomd over en NAPOLEON. 139 vond men dat. de eerste consul zijn beginselen prijs gaf. De haat, waarmee men later Fouché heeft vervolgd, is wellicht voor geen gering gedeelte te wijten aan diens tegenstand tegen het sluiten van het concordaat. Fouché heeft zich steeds doen kennen als fel antikatholiek, als atheist. Vijf dagen na het sluiten van het concordaat in 1801, maar nog vóórdat dit in Frankrijk was afgekondigd, had hij als minister van politie ëen besluit uitgevaardigd, waarin als het ware de spot werd gedreven met de Godsdienstige politiek van Napoleon; met woede uitte hij zich in een schrijven aan de prefecten over de priesters. De eerste consul dwong hem eenige dagen later dit schrijven in te trekken. Heel wat oude makkers van Bonaparte zagen in het concordaat een reactionnaire maatregel; een groot gedeelte van hét leger, waarin de principes van 1789 nog het langst bewaard bleven, was er ontevreden over, en trachtte de geestelijken zooveel mogelijk tegen te werken; nog eenige jaren heeft dit geduurd. Zoo vroeg de bisschop van Parijs in Messidor van het jaar IX om eenige manschappen op een Zondag naar de kerk te zenden, ten einde daar de orde te kunnen handhaven wanneer de consul Cambacérès er verscheen om de mis te komen bijwonen, Maar de garnizoenscommandant had weinig lust om aan het verzoek te voldoen en gaf ten antwoord dat het garnizoen te zwak was (n. b. te Parijs I) en de dienst te overladen (op Zondagl) om eenige manschappen te kunnen missen, 't Is een sterk staaltje van lijdelijk verzet en de geest der militaire overheid bhjkt er duidelijk uit. AI bestond dus de ontevredenheid over de regeling der kerkelijke zaken, het was slechts bij eene minderheid, de overgroote meerderheid der Franschen was er mee ingenomen en de populariteit van den eersten 140 NAPOLEON. consul had er een tot dusver ongekende hoogheid door verkregen. Daarvan wenschte de eerste consul gebruik te maken om zijn positie te versterken, doch de senaat, nog niet volgzaam genoeg, bleek slechts geneigd den duur van het consulaat te verlengen tot tien jaar. Dat was de bedoeling niet en daarom richtte de consul zich tot het volk Zelf met de vraag: „Zal Napoleon Bonaparte levenslang consul zijn?" Masson, een der meest ijverige navorschers 'van den Napoleontischen tijd en verklaard Bonapartist, geeft de volgende voorstelling van de cijfervervalsching na' de stemming. Vóór de erflijkheid hadden zich 2.959891, tegen 2567 verklaard; van het leger stemden 120.302 voor, van de marine 16224. Deze laatste getallen waren in het geheel niet naar den zin van den keizer; hij haalde er een streep door en verving het voorlaatste door 400000, het laatste door 50000 en stelde toen het totaal op 3400000; Daarop proclameerde de senaat Napoleon tot consul voor zijn leven en werd de macht van den eersten consul aanmerkelijk uitgebreid. Door deze groote veranderingen kreeg men als het ware een nieuwe grondwet, vandaar dat men spreekt van de constitutie van 't jaar X (1802). De eerste -consul kreeg het recht, buiten den voordracht om, senatoren te benoemen. De senaat, die daardoor een gewillig lichaam werd, kreeg het recht van „senatusconsulte", wat hierop neer kwam dat besluiten, alleen door den senaat genomen, ook zonder medewerking der andere staatslichamen kracht van wet konden hebben. En zou deze senaat wel ooit iets anders wenschen dan de man die hem had samengesteld? Werd vrijheid hierdoor niet denkbeeldig? En nog was het niet genoeg dat de eerste consul zijn waardigheid voor het leven behield, hij kreeg ook het recht zijn NAPOLEON. 141 opvolger aan te wijzen. Wat bleef er nog over van den volksinvloed? Niets! * In de oudheid noemde men dien heerscher een tyran, die op onwettige wijze aan het bestuur was gekomen: zijn maatregelen konden beter zijn dan die genomen door een legitiem vorst, hij was en bleef een tyran; het volk kon tijdens zijn bestuur tot rijkdom komen, hij bleef een tyran; zijn bestuur ofschoon hard en drukkend kon tevens de rust bewaren; het deed er niet' toe; toch tyran. Al deden zij alle moeiten om hun onderdanen het begin van hun bestuur te doen vergeten, die eenen naam verloren zij nimmer: tyran. Zoo is het met Bonaparte ook gegaan. Hij kon het welvaren doen toenemen, de rust verzekeren, naar den vrede in woorden streven, voor een groot deel der Franschen is hij nog steeds gebleven den overweldiger. Al zijn werken kon dat denkbeeld, die herinnering niet doen verdwijnen, al wist men dat hij meer arbeid verrichtte met zijn hoofd, dan tientallen van zijn legitieme voorgangers het gezamelijk gedaan hadden. Zijn maatregelen en bepalingen zijn alle genomen na rijpe overweging, na de uitwerking ervan eerst overdacht te hebben. Buitengewoon aangelegd voor het werk, kon hij meer met zijn geest omvatten dan schier ooit iemand gedaan had./" „Het werk," zeide hij, „is mijn element, ik ben er voor gemaakt en geboren; ik kan de grenzen van mijn gezichtsvermogen bepalen, maar niet die van mijn werkkracht." Te Sint Helena vergeleek hij zijn hersenen met een kastje, waarin de meest verschillende Voorwerpen waren opgeborgen. -Wanneer ik een onderneming wil beëindigen, sluit ik een laadje en maak ik een ander open. Nooit komt er daardoor 142 NAPOLEON. wanorde en nooit voel ik mij in iets gehinderd, nooit zal het mij vermoeien. Altijd werk ik, altijd overpeins ik. Wanneer ik steeds bereid scheen op alles te antwoorden, dan kwam dit voort door de omstandigheid, dat ik altijd iets overdacht had, voor het te beginnen. Ik had het lang te voren in mijn geest verwerkt en voorzien wat er gebeuren zou. Het was niet het genie dat het mij in het geheim mogelijk maakte iets te zeggen of te doen in eene omstandigheid welke anderen onverwacht voorkwam; maar het was mijn denken; mijn overpeinzen. Ik werkte steeds, wanneer ik aan tafel zat of wanneer ik mij in den schouwburg bevond; en 's nachts, hoe vaak ben ik dan opgestaan om verder te arbeiden." Misschien zit in die groote werkzaamheid wel de verklaring van de magische tooyerkracht, welke hij op de knapste menschen van zijn tijd uitoefende. Ieder voelde zich tot hem aangetrokken en soms daarna weer afgestooten. Nadat Bonaparte van zijn eersten Italiaanschen veldtocht terug was gekomen ontmoette hij in de salons van Talleyrand Madame De Stael. In dezen tijd' schreef zij van heanx „Ieder oogenblik dat ik hem hoor spreken, word ik getroffen door zijn meerderheid, die in geen enkel opzicht overeenkomt met die van mannen, die goed onderlegd en beschaafd zijn door studie en verkeer in ontwikkelde kringen: maar zijn gesprekken wijzen op een merkwaardige tact om zich op de hoogte van iets te stellen, zooals een jager zijn prooi opspoort." In een gesprek met hem kreeg men nimmer den indruk met een fijn beschaafd man te dpen te hebben, 't Was maar al te waftr wat Talleyrand eens van hem zeide: „Wat eeuwig jammer dat die man niet een betere opvoeding gekregen heeft!" Als consul wilde Bonaparte, toen de vrede een NAPOLEON. 143 oogenblik gevestigd scheen te blijven, het welvaren en de rust, den rijkdom en het maatschappelijk leven bevorderen en herstellen. Vooral de industrie hield hem bezig. Zoo die van Lyon. Op het einde van de regeering van Lodewijk XVI was zij in verval geraakt en onder de revolutie geheel te niet gegaan. Gedurende het consulaat begon zij op te leven, om in het keizerrijk weer tot bloei te komen. De wedergeboorte der weelde ging gepaard met het oprichten van een kleine hofhouding van den eersten consul, welke den toon aan zou geven, evenals voorheen het hof ten tijde van het koningschap. De zijde deed weer haar intrede bij het gebruik van stoffen voor kleeding of meubileering. De Lyonsche teekenaars ontleenden nu hun motieven aan de klassieke oudheid, terwijl een nieuw proces bij de vervaardiging toegepast» werd. De tocht naar Egypte had de belangstelling in de oude beschaving doen toenemen ; de latere „style empire" is het gevolg ervan. De Lyonsche fabrikanten der nieuwe generatie hadden het geheim der meestér-decorateurs der achttiende eeuw verloren en hun zijden stoffen, bestemd voor japonnen, naar nieuwe teekeningen gemaakt, zijn van een min of meer verbléekte kleur. Maar in hun stoffen voor meubels, voor hun gordijnen of wandbèkleeding, daar kon zich de nieuwe richting beter in uiten, daar ziet men de ware „Napoleontische stijl" ferm en flink. Bonaparte liet niet na de Lyonsche fabrikanten aan te moedigen; de ambtsgewaden van de hoogwaardigheidsbekleeders en die van de leden der wetgevende lichamen moesten van zijde zijn en ware massa's van die stof werden afgeleverd voor de, weldra keizerlijke, paleizen van het hoofd van den staat. De consul gaf het voorbeeld door zich weelderig en goed te kleeden, doch aan de schaamtelooze wijze 144 NAPOLEON. van toiletteering uit den tijd van het directoire kwam weldra een einde. Op een avond in de Opera kon men Mme. Talhen in hare loge zien gekleed als Diana, "met een diamanten speld op den schouder die een tijgervel vast hield, dat „en sautoir" over de schouders geworpen was; verder slechts diamanten over kapsel en de weinige kleeding als verspreid; het was het laatste openbare succes van haar mooie, onbekleede vormen! Aan de overzijde gaf Josephine in hare loge het voorbeeld van een betere smaak; in een satijnen costuum gekleed, gaf zij geen tentoonstelling van diamanten, maar bracht afwisseling in hare kleeding door kanten versierselen; aan de arm had zij slechts één bracelet, aan hare vingers enkele kostbare cameeën. Het was een voorbeeld, dat nagevolgd werd. Langzamerhand werd de groote massa teruggebracht tot die gewoonten en" vormen, die de Franschen eertijds in Europa de reputatie hadden doen verwerven van de beleefdste en beschaafdste der volken te zijn»/ De eerste consul was in uiterlijk sinds hij zijn carrière met den eersten Italiaanschen veldtocht begon heel wat in zijn voordeel veranderd. Vroeger was hij bottig, "geelachtig en onhandig; dat alles was anders geworden. Voorheen hoekig in zijn gezicht, had dit reeds tijdens het consulaat wat meer ronding gekregen. Het portret waarop hij is afgebeeld staande op de brug bij Arcole doet ons zonderling aan, niet zoozeer omdat de jonge officier zoo uiterst mager is, dan wel door de lange haren die hij draagt. In dien tijd was dat nog zoo erg modieus niet ; de jonge geurmakers in de hoofdstad droegen het haar nog wel een handbreed langer. In werkelijkheid zag hij er onaangenaam uit, omdat zijn heele uiterlijk gebrekkig verzorgd was. Zijn haren waren slecht gekamd en slordig gepoederd; zijn uiterlijk in zijn geheel was Napoleon wordt als le Consul gernstalleerd. Naar een reproductie van Braun & Co., Dornach i/E. Veroordeeling van den Hertog d'Enghien. Naar een oude prent in de Bibliothèque nationale te Parijs. NAPOLEON. 145 als van iemand die aan een goede verzorging er van geen waarde hecht. In 1801 was dit veranderd, en gelukkig de mode ook. Niemand zou zich meer durven vertoonen met het lange haar zooals men dat onder het Directoire gedragen had. De eerste consul was niet meer de magere, sombere asceet van de jaren 1796—97, maar iemand die het leven wilde genieten, die te midden van zijn zwaren, haast onafgebroken arbeid toch nog tijd wist te vinden voor ontspanning. Maar te Parijs vond hij die niet; daar drukte de waardigheid van zijn ambt baast alle vroolijkheid weg. Te Malmaison in de frissche buitenlucht was het anders; de zoele lente en de geur van jonge planten en rozen verdreven er de somber stemmende lucht, die uitging van ministerieele portefeuilles. Te Malmaison kon men jong zijn, kon men dollen en plagen, lachen en schertsen, zingen en minnekoozen. Daar behoefde Bonaparte niet bang te zijn, wanneer hij met Josephine en andere jonge dames uit zijn hofhouding om het hardst hep, dat hij zijn waardigheid zou verhezen. Minstens eens in de tien dagen ging Bonaparte naar Malmaison. Hij vond er zijn jonge officieren van het militaire huis en zijn eigen en aangetrouwde familie. Men leefde er dicht bijeen, maar de Bonapartes hebben Josephine nimmer leeren verdragen, en zij gaf hen hun hatelijkheden met woeker terug. Dat hoort immers zoo bij het gezellig verkeer? Wie er steeds vriendelijkheid en vroolijkheid bracht, wie steeds omgeven was door een waas van lieftalligheid, wie met de natuurlijke behaagzucht van jeugd en schoonheid geen ernstige gezichten om zich kon zien, was Hortense. Zij vertegenwoordigde de beschaving, de wellevendheid van voorheen, als een herinnering aan vroegeren geest en goede 146 NAPOLEON. manieren; als een overgebleven voorbeeld van het goede uit het ancien régime, stond zij te midden van een omgeving, die nog eerst goede vormen moest leeren. De Corsikaansche bloedverwanten waren meest pedant en stug, voelden zich met het stijgend aanzien van hun broer naar boven gaan. Zoo Lucien pas van zijn ministerie komende, waarmee zijn broer hem beloond had voor de hulp op 18 Brumaire, drukdoenerig, lawaaierig .en er op uit om te laten zien dat hij ook een eigen opinie had. Jozef, staatsraad, die zich als oudste hoofd der familie voelde en zich wilde doen gelden. Lucien en Jozef koesterden beiden een zelden verholen afkeer voor Josephine. Dan kwam er Caroline, pas gehuwd met Murat, die Josephine dankbaar moest zijn voor de snelle promotie van haar man en daarom haar schoonzuster aanhaalde met zachte kattenhandjes, waarvan de nagels maar heel weinig ingetrokken zouden blijven. Verder Elize waarvan men weinig merkte, omdat zij een eigen kring had. Jéróme, nog een levenslustige jongen met studentenstreken, deed niemand kwaad; hij bracht een lucht van muskus met zich mee, sneed op qver zijn conquêtes en was aardig tegen de jónge meisjes. Pauline gehuwd met Leclerc, die na Brumaire promotie 'gemaakt had, gold voor een schoonheid en stelde er een eer in door hare luxe de Parisiennes uit de bankierswereld, diè hunne opwachting kwamen maken, in de schaduw te stellen. Alles wat men doet, moet men geleerd hebben: zelf* voor een Bonaparte gold dat. Zoo ook ontspanning en vermaak, en juist deze zijn zaken die men het best leert in zijn jeugd. Zijn dikwijls niet juist de menschen. die in hun jeugd hun partij hebben meegeblazen, op rijperen leeftijd de aangenaamste causeurs? Bonaparte had er in zijn jeugd nimmer gelegenheid toe gehad; als man heeft NAPOLEON. 147 hij het nooit geleerd. In 'zijn pleizier maakte hij ongeveer den indruk van een beer 'dien men ziet dansen. En alleen een oprecht vroolijk man kan oprechte vrienden hebben, die iets meer zijn dan zaken-vrienden. Bonaparte wist heel goed dat hij nimmer iets anders had dan zaken-vrienden en hij betreurde dit genoeg. Eens kon hij dat niet meer verkroppen en klaagde erover bij Josephine. „Dat is zoo," antwoordde deze hem; „maar weet je hoe dat komt? je hebt alleen maar bewonderaars. Om vrienden te krijgen moet je je meer moeite geven dan je het nu eenmaal gewoon bent te doen." Vandaar dat er steeds een kloof was tusschen hem en - zijn gasten te Malmaison. De jonge lui die er bij waren moesten vaak hun lachen bedwingen, want wie kon gissen hoe de consul een aardigheid zou opvatten? Was zelfs Josephine in gezelschap niet bevreesd voor hem? Zoo is Bonaparte zijn leven lang een ongezellig wezen gebleven. Nergens zal men lezen dat iemand hem eens hartelijk heeft zien lachen. Wel vertelt men. van hem dat hij allerbeminnelijkst kon glimlachen. Maar de lach is natuur, de glimlach kunst. De vast op elkaar gesloten lippen schenen een schaterlach met door te kunnen laten, maar alleen een commando te kunnen geven of een berisping uitsnerpen met een geluid om iemand den dood op het lijf te jagen. Men wist nooit wat er komen kon. Daarom hield ieder zich in. Niet allen viel dat even gemakkelijk en dat kon dan nog wel eens aanleiding geven tot tooneeltjesf die achteraf zeer vermakelijk leken, maar die op het oogenblik zelf voor de betrokkenen alleronaangenaamst waren. Zoo iets ondervond Isabey, de schilder die 148 NAPOLEON. Bonaparte herhaaldelijk heeft afgebeeld en die in wonderfijne miniatuurtjes nagenoeg de geheele keizerlijke familie van Madame Mère af tot den koning van Rome toe heeft weergegeven. Hij was eens op Malmaison te gast en liep op een middag door de leege vertrekken. In een tuinkamer zag hij een jongen man, met den rug naar hem toegekeerd, staan, dien hij hield voor Lucien. Met een korten aanloop liep hij op hem toe, legde de handen op zijn hoofd en sprong zoo over hem heen. Toen hij zich omdraaide zag'hij in het woedende gezicht van den eersten consul, en ons schildert je was er zoo door overstuur dat hij op een hol den tuin invloog. Eerst na maanden durfde hij de vergissing te vertellen, maar Bonaparte sprak er nooit over. HOOFDSTUK XV. ZORO VOOR DE TOEKOMST. AaNSLAO VAN CADOUDAL. * MOREAU EN PlCHEORU. GrATIEVERLEENINOEN. Terechtstellino van den hertoo van Enohien. Als men te gast was te Malmaison, gevoelde men zich gevleid wanneer de consul er ook kwam, doch wanneer hij wegging haalde men weer verruimd adem. Dan begon het leven pas voor de vroolijke zusjes, de jonge Vrouwtjes der generaals en de aardige luitenants. Dan werd er comedie gespeeld, vertoonde men tableaux vivants en danste men totdat de eerste zonnestralen de vroolijke bende uiteen joegen. En tusschen dat alles in zette men intriges op touw, flirte men dat het een aard had en bedroog men elkaar een beetje in de liefde, zonder dat iemand er al te ongelukkig door werd. En (terwijl te Malmaison gekheid gemaakt werd, terwijl men er dartelde als vlinders in de zomerzon, was de consul bezig zich de toekomst te verzekeren. Niet [tevreden met het aanzien van heden, wilde hij vastheid krijgen voor zijn gezag in de toekomst. Om hét werk dat hij deed duurzaam te laten blijven. om bij de Franschen de meening te doen post vatten dat wat geschiedde langer zou duren dan een menschen- leeftijd, moest reeds bij zijn leven een opvolger worden aangewezen. 1 L; 1 IJ 150 NAPOLEON. aanzien zoo terloops te polsen. Lucien was te koppig geweest, en daardoor ongeschikt. Jozef een beste, brave man, maar te onverschillig. Lodewijk, zou dat niet gaan ? Mocht Bonaparte eens plotseling sterven, zou deze dan niet diens plaats kunnen innemen? En zoo werd de erfelijkheidskwestie van maand tot maand meer op den voorgrond geschoven. Een gebeurtenis waaraan de Bonapartes geen schuld hadden, een fout van hun tegenstanders, waardoor ieder het gevaar, waarin de pas opgerichte staat ziolt steeds bevond, duidelijk voor oogen kwam*bracht de beslissing: een mislukte aanslag op het leven van den eersten consul. De royalisten te Londen hadden een nieuwe samenzwering voorbereid. Men had een plan gemaakt om den eersten consul op zijn rit naar St. Cloud of Malmaison te overvallen, de naast hem rijdende manschappen te overmannen en in het hierbij ontstane handgemeen Bonaparte te dooden. Als aanvoerder had men'aangewezen een ouden hoofdman van de Vendeeërs, George Cadoudal. Hij was iemand die zichzelf heel wat hooger achtte dan de andere aanvoerders; een royalistische plebejer, met een innigen haat jegens de edelheden, die in den opstand aan* zijn zijde gestreden hadden; een fanaticus die er nu een eer in wilde stellen dat een boer, een zoon van een molenaar, den koning van Frankrijk terug zou voeren op zijn troon. Zooals zoovele opstandelingen na het onderdrukken van den Vendee-oorlog, was ook Cadoudal tot den eersten consul toegelaten geworden. Wanneer Bonaparte bij die gelegenheid zijn ijdelheid had gestreeld en hem onderscheiden had, zou hij er misschien mgeslaagd zijn hem voor zich te winnen of hem van verdereplannen te doen afzien. Maar Bonaparte, die voor het winnen NAPOLEON. 15i van edellieden zooveel moeite kon doen en er- zelfs mee geurde dat leden van den ouden adel meer en meer zich met hem verzoenden, deed niet de minste moeite om dien ruwen boer voor zich in te nemen; wat zou hem de hulp geven van zoo een eenvoudigen man? Cadoudal voelde zich door die minachtende behandeling diep gegriefd en vatte een vurigen haat op tegen den kleinen Corsikaan, die hem niet naar waarde had weten te schatten en hij had zich moeten inhouden om hem niet met zijn vuisten te hjf te gaan en te vermorzelen. Hij zwojjf' in zichzelf een eed niet te zullen rusten voor hij dien hooghartigen afgod van de republikeinen gedood zou hebben. In Engeland, waarheen Cadoudal zich spoedig begeven had, gaf men dien haat voedsel en werden plannen beraamd, hoe men zou handelen. Cadoudal wilde terzijde gestaan worden door een of twee prinsen; had men Bonaparte uit den weg geruimd, dan was het voornemen het leger te winnen door Moreau het opperbevelhebberschap daarvan op te dragen. Het zou voor de samenzweerders "een aanwinst van beteekenis zijn. wannéér zij iemand als Moreau wisten over te halen hun zijde te kiezen. Want Moreau was nog de eenige man wiens aanzien tegen dat van Bonaparte opwoog. De verstandhouding tusschen beide groote mannen was nimmer goed geweest. Moreau stond in zijn opvattingen omtrent de revolutie precies lijnrecht tegenover Bonaparte: was de laatste vol eerzucht, liet hij zich door geen gewetensbezwaren terug houden, en was bij alleen een voorstander der revolutie omdat zij hem gelegenheid schonk vooruit te komen, de eerste was belangloos liberaal van opvatting, door en door republikein en voorstander der revolutie, wijl zij zooveel goeds voor frankrijk en de menschheid 152 NAPOLEON. had gebracht. Toen Moreau Bonaparte pas had leeren kennen na diens terugkeer uit Egypte, had hij het karakter van den jongen generaal nog niet doorgrond en geloofde hij nog in diens eerlijkheid. Ook hij was overtuigd dat het Directoire niet meer te handhaven was en meende dat een einde aan de periode, die zooveel crisissen had gebracht, gemaakt moest worden; hij was zich er niet van bewust, dat het middel dat men zou gaan gebruiken erger dan de kwaal was, dat een omwenteling verwekt door militairen hét slechtste was waar men toe kon overgaan. Maar al spoedig daarna begreep Moreau waartoe hij meegewerkt had; de groote macht die men aan Bonaparte had geschonken vond hij een afdwaling van de beginselen der revolutie. Na den terugkeer van Bonaparte uit Egypte, schijnt deze er aan gedacht te hebben Moreau meer aan zich te verbinden en een oogenblik was er sprake van een huwelijk tusschen de stiefdochter van den eersten consul, Hortehse, en Moreau. Moreau sloeg dit niet rondweg af, doch huwde spoedig daarna met een zekere juffrouw Hulot, waarop een groote verwijdering ontstond tusschen de beide families. Waarschijnlijk hierom zond Bonaparte den generaal geen gelukwenschen met zijn schitterende overwinning bij Hohenlinden! Vrouwenkwesties! Van dezen tijd af ging de eerste consul den commandant van het Rijnleger voortdurend tegenwerken; zoo weigerde hij de voorgestelde belooningen te bekrachtigen, waardoor de tegenwerking bij de republikeinsche vrienden van Moreau er ook niet minder op werd. Een nieuw incident maakte in Mei 1801 de betrekkingen tusschen de bondgenooten van Brumaire nog losser. In de Moniteur verschenen twee artikels, naar NAPOLEON. 153 alle waarschijnlijkheid geïnspireerd door Bonaparte, waarin het verwijt tot Moreau gericht werd in Duitschland niet genoeg gerequireerd te hebben om te voorzien in de behoeften van het leger. Moreau las hier de indirecte beschuldiging in dat hij een gedeelte van de krijgskas voor eigen gebruik had aangewend; hij zond een memorie van verantwoording aan den minister van oorlog en deelde den inhoud daarvan mede aan de dagbladen. De eerste consul het de pers verbieden hier mededeeling van te doen, wat Moreau begrijpelijkerwijze woedend maakte. Het is natuurlijk, dat toen hier een en ander van uitlekte, de vijanden van den eersten consul, royalisten of republikeinen, aansluiting bij Moreau zochten. Maar Moreau voelde zich niet bijzonder aangetrokken tot de politiek, hij hield zich buiten het gedrang en leefde teruggetrokken te Orsay. Hij begon de despotische aspiraties van Bonaparte te doorgronden en werd meer en meer ontevreden over de illiberale maatregelen als de verbanning van de republikeinen, de sluiting van het concordaat, de vaststelling van het consulaat voor het leven. Gematigd als hij zich als veldheer getoond had, was hij het ook als politicus; hij bleef oprecht republikein en daarin vindt men de verklaring van de vijandschap tusschen hem en Bonaparte; het legioen van eer werd door- hem geweigerd. Daarop begonnen van den kant van den eersten consul de plagerijen. Ongerust over de stille vijandschap van Moreau, naijverig op zijn eenigen mededinger in militairen roem, het Bonaparte hem door de politie nagaan. Reeds lang voor de samenzwering van Cadoudal het Bonaparte rondstrooien dat Moreau met Pichegru in verbinding stond. Moreau werd gewaarschuwd, maar meende dat men hem toch niet op een 154 NAPOLEON. beschuldiging, die niet den minsten grond van waarheid had, zou durven aanpakken. Maar na de samenzwering geschiedde het toch. In Londen werkte men aan de samenzwering verder. Voortdurend kwamen de royalisten bijeen. Op het laatst van 1803 ging Pichegru met eenige leden van den hoogsten adel, zooals de gebroeders Polignac, naar Parijs; doch de Fransche regeering was volkomen op de hoogte door berichten van spionnen' te* Londen. Zoo kon men alles laten doorgaan, tot men het geschikte moment tot ingrijpen gekomen achtte. Natuurlijk was Moreau een der eersten die gevangen genomen werden! Daarna legde men de hand op vijf en: .veertig samenzweerders, hoewel men de eigenlijke aanvoerders nog een tijd vrij het rondwandelen, om in staat te zijn de uiterste vertakkingen van het complot te kunnen nagaan. Aanstonds werd er beweerd dat Bonaparte zich op deze wijze van zijn mededinger wilde ontslaan, want Moreau stond in hoog aanzien. Maar juist dat gerucht noopte den consul tot doorzetten. De meeste gevangenen werden door de politie bekentenissen afgeperst; en zoo vernam men dat de voornaamste mannen van het oude Frankrijk van den aanslag op de hoogte waren en dat men den samenzweerders had meegedeeld dat een prins van den bloede, mogelijk wel de hertog van Berry, naar Parijs zou komen, wanneer hij er al niet lang was. Dit maakte Bonaparte woedend; bij meende dat zijn optreden tegen het verdreven koningshuis hem recht gaf iets beters te verwachten. De groote moeilijkheid bleek eehter weldra te zijn het opsporen van Pichegru, Cadoudal en andere hoofdpersonen, die zich in Parijs verscholen hielden. Om op hen de hand te leggen ging men weer eens over tot het afkondigen van uitzonde- NAPOLEON. 155 ringswetten, waarbij zij, die de gezochten een onderkomen verschaften, of die met hun verblijf bekend waren zonder aangifte daarvan te doen, met den dood of zes jaar gevangenisstraf bedreigd werden. Pichegru, slachtoffer van de menschen bij wie hij zich had aangesloten, sloop van den een naar den ander om een* middel tot redding te vinden. Eindelijk vond men een verrader, 's Nachts drong de politie het vertrek waar Pichegru sliep binnen. Na een geweldige worsteling slaagde men er in den generaal te overmeesteren- en kon men hem, zwaar geboeid, haar de gevangenis brengen. Welda legde men eveneens de hand op de gebroeders De Polignac en ten slotte werd ook Cadoudal geknipt. Voor den krijgsraad kwam hij rond weg voor het doel uit dat hem naar Frankrijk had doen gaan. Hij onderging den doodstraf, zonder een oogenblik aan gratie vragen gedacht te hebben. De leden van den hoogen adel, de bewoners Van de faubourg Saint-Germain waren zeer begaan met het lot dat de edelheden de Polignac en ook de Rivière te wachten stond. Nadat het doodvonnis over hen was uitgesproken, spanden zij al hun krachten in hen te .redden. Toen dacht de hooge adel ineens aan Josephine: wellicht zou deze haar gemaal kunnen bewegen het schoonste recht van een staatshoofd uit te oefenen; het recht van gratie. Men, had vaak kwaad van haar gesproken, haar vaak de minachting, die men voor haar 'koesterde, laten gevoelen; doch men kende haar goed hart, men wist dat zij te midden van al die nieuwe grootheid eigenlijk „een goed kind" gebleven was. Mevrouw de Rémusat wist men voor zich te winnen en deze bracht madame de Polignac te St. Cloud. Het gebeurde zooals men verwacht had. Josephine kon geen tranen zien en had diep medelijden met de smeekelinge. 156 NAPOLEON. Aanstonds begaf zij zich naar den eersten consul, maar met een streng gelaat, wees hij haar op norsche wijze af. „Zult gij u dan altijd voor mijn vijanden in de bres stellen? Wanneer ik geen voorbeeld stel, zal men dadelijk weer beginnen; juist die heden zijn de oorzaak ervan wanneer er nieuwe slachtoffers vallen!" Josephine gaf evenwel hare poging niet op. Eenige oogenblikken later moest Bonaparte langs een der galerijen van het kasteel gaan. Zij kwam nu op den inval mevrouw de Polignac op zijn weg te plaatsen, zoodat zij zich aan zijn voeten kon werpen, wanneer hij verscheen. Inderdaad, op het oogenblik dat hij wilde voorbijgaan, kwam mevrouw de Polignac hem tegemoet en vroeg, onder het storten van heete tranen, om het leven van haren echtgenoot. Verrast wierp de consul een blik op Josephine, wier medeplichtigheid hij vermoedde. Maar onmiddellijk overwonnen, zeide hij tot mevrouw de Polignac, dat het hem zeer verwonderde in een komplot, tegen zijn persoon gericht, den heer De Polignac, die zijn medeleerling op de militaire school geweest was, betrokken te zien; bij verleende hem echter genade, terwille van de tranen van zijn echtgenoote. „Mevrouw," zeide hij verder, „de prinsen zijn zeer te veroordeelen, die het leven hunner getrouwste dienaren in de waagschaal stellen, zonder hun gevaren te deelen." Mevrouw de Polignac, vervuld van vreugde en dankbaarheid, verhaalde onmiddellijk aan de verschrikte uitgewekenen dit tooneel van barmhartigheid, waardoor I men één oogenblik minder ongunstig over Bonaparte en Josephine dacht. Bonaparte zal zich wel niet alleen door medelijden tot het verleen en van gratie hebben laten overhalen. Door dergelijke bewijzen immers van zijn vergevings- NAPOLEON. 157 gezindheid kon hij heel wat leden van den ouden adel tot zich laten komen. Maar de prinsen, de eigenlijke Bourbons, die waren niet te winnen, dus voor hen geen genade: zij moesten gevoelen dat bij voor niets, zou terugschrikken. Op zekeren dag ging hij met Talleyrand en Fouché de leden der familie Bourbon na en toen hij den naam hoorde van den hertog van Enghien, stelde hij onmiddellijk zijn spionnen aan het werk. Tot dusver had hij nog niets of ten minste zeer weinig van den jongen hertog gehoord. Al heel spoedig kon men hem berichten dat de jonge prins dicht bij de grens van Frankrijk vertoefde, en wel dichter bij dan de emigranten meestal waren, namelijk in het stadje Ettenheim in Baden. Hij was soms ettelijke dagen afwezig en scheen verdachte bezoeken te ontvangen. Bij dit rapporteeren werd een naam genoemd dien men verkeerdelijk hield voor Dumouriez, den naam van den Girondijnschen generaal, die in 1793 verraad had gepleegd, daarop gevlucht was en zich toen langen tijd in Engeland had schuil gehouden. Toen men vermoedens voor stellige bewijzen ging houden, sloot alles als een bus in elkaar; te meer toen men hoorde dat op de samenkomsten, die de gevangen genomen verdachten vroeger hadden gehouden, soms een voornaam personaadje was verschenen, die door de aanvoerders dan met den meesten eerbied behandeld was geworden. De eerste consul, die in dit geval voor zekerheid aannam, wat hij gaarne geloofde, meende het uitgangspunt van het complot te weten en besloot tot een gewelddaad. Generaal Ordener kreeg bevel de grens te overschrijden naar Ettenheim te gaan en den hertog van Enghien gevangen te nemen. De ongelukkige jonge hertog, die zonder eenigen 158 NAPOLEON. twijfel geheel onschuldig was, werd in zijn bed gearresteerd, naar Parijs gebracht en na een uiterst kort proces voor een krijgsraad, in het vroege morgenuur te Vincennes gefusilleerd. Voor den krijgsraad had hij iedere medeplichtigheid met Pichegru of andere samenzweerders ontkend, maar was trots voor de waarheid uitgekomen, dat hij sedert het weer uitbreken van den oorlog met Engeland getracht had in Engelschen dienst te komen. Ruiterlijk kwam hij er voor uit dat hij vroeger tegen de republiek had gestreden. Dit was voldoende voor de leden van den krijgsraad om het veroordeelend vonnis te vellen, dat, zij wisten het maar al te goed, door den eersten consul verlangd werd. In de bekende slotgracht te Vincennes werd de hertog van Enghien, kort na de uitspraak van het vonnis gefussilleerd; zijn laatste wensch, het overbrengen van een haarlok aan zijn verloofde heeft men niet vervuld. Geheel zonder schijn van recht was het vonnis niet, daar de revolutie steeds iederen Franschman, die openlijk strijd had gevoerd tegen zijn vaderland, met-den dood bedreigd had en de betreffende wet nog steeds van kracht was. Hierop doelde Bonaparte blijkbaar ook, toen hij op verzoek van Josephine bm zachtheid jegens dezen gevangene te gebruiken, antwoordde met: „ik ben een man van den staat, ik ben de Fransche revolutie en zal deze staande houden." Geweldig was de ontsteltenis verwekt door de tijding van het voltrekken van het doodvonnis. Juist het feit dat het slachtoffer tot de Bourbons behoorde maakte de ontsteltenis nog grooter. Tijdens de revolutie had men Lodewijk XVI terecht gesteld; al begon men dit reeds in vele kringen te betreuren, toch kon men in dat vonnis nog zien een maatregel door de tijdsomstandigheden geboden; maar nu was de revolutie ten einde en toch haalde men nieuwe slachtoffers over de grens om ze NAPOLEON. 159 op Franschen grond terecht te stellen. Had men dan gedroomd dat aan de revolutie een eind was gekomen? Het Fransche volk is even gevoelig voor roem als voor ellende. En tot de ondeugden van dat volk behoort zeker niet verraad en ondankbaarheid. De moord gepleegd op den hertog van Enghien deed in het karakter van den eersten consul eigenschappen op den voorgrond treden die vreemd waren aan de groote massa; Bonaparte geleek een oogenblik vreemdeling in het land waar hij de eerste plaats innam, maar die ontsteltenis was als een rilling, die gauw vergeten is. Tot in het corps legislatif beefde men van ontzetting. Fontanes, de president, die later een algemeene bekendheid in West Europa zou krijgen als groot meester van de Université Impériale, hoofd van het geheele onderwijsstelsel in het keizerrijk, die altijd, al huichelde hij bewondering voor Napoleon, omdat hij als zoovelen niet anders durfde, een voorstander bleef van het ancien régime, dichtte: „Sur un tröne orné de trophées Napoléon, ne pense pas Qu'a ses pieds nos voix étouffées Tairont de pareils attentats." 't Was mooi en duidelijk gezegd, jammer dat de stem étouffée, versmoord, bleef, want deze ode, gedicht in 1804, werd eerst gepubliceerd in 1814; toen kon zij geen kwaad meer! Terwijl ieder in Frankrijk nog rilde van ontzetting en het buitenland meende dat te Parijs de gruwelen van de Terreur zich weldra zouden herhalen, bleef Bonaparte kalm. Nooit heeft hij toegegeven verkeerd te hebben gehandeld. Tot aan zijn dood toe heeft hij volgehouden dat de terechtstelling noodzakelijk was 160 NAPOLEON. voor de veiligheid van den staat; de geheele verantwoordelijkheid er voor heeft hij op zich genomen en nog op Sint Helena zeide hij dat hij onder gelijke omstandigheden op dezelfde wijze zou handelen. Toers de eerste ontzetting over de terechtstelling voorbij was, bleef de herinnering aan de samenzwering bestaan en dit verwekte bij het volk een stemming, welke het een erfelijke dynastie deed eischen om de toekomst van het land te verzekeren. Bij slot van rekening had de moord op den hertog van Enghien onrust gebracht, maar was de goed.% meening over Napoleon niet veranderd. Had voorheen de kardinaal Richelieu niet een Montmorency laten terechtstellen en had hij niettemin het koninklijk gezag sterker kunnen maken? Met schrik bedacht men wat er had moeten gebeuren wanneer de eerste man in den staat gevallen was. De senaat begon er aan te denken dezen een nog meer schitterende positie te verschaffen. Napoleon was het er niet mee eens dat dit plan enkel zou uitgaan van den senaat Dit lichaam toch stond bekend geheel afhankelijk te zijn, van den consul en had juist daardoor niet veel aanzien. Maar bestond er nog niet .een tribunaat? De leden daarvan mochten nog de wetten bespreken, en daar had men zich nog wel eens tegen den consul durven verzetten; daarom moest juist van dit lichaam het voorstel tot verheffing uitgaan. Een lid werd bewerkt, nl. Curée, wien het uitzicht geopend werd op een goed bezoldigde plaats in den senaat en deze deed daarop de noodige voorstellen. Slechts één man was er die den moed had flink weg tegen het plan te opponeeren: Carnot de oude „organisateur de la victoire." Hij was volbloed republikein gebleven al had hij zitting in het tribunaat; bij hield een welsprekende . redevoering om zijn medeleden te waar- NAPOLEON. 161 schuwen voor het gevaar waaraan zij Frankrijk blootstelden. Zijn redevoering was de laatste doodsnik van de i vrijheid. Voor vrije meeningen zou geen ruimte meer bestaan. Buigend'zou men moeten huldigen, kruipend den alleenheerscher eeren, slaafsch hem ter wille izijn. Had men vroeger niet reeds gezegd, dat de oorlogsroem van Bonaparte dien van Hannibal, Caesar en Pompejus overtrof, nu zou men nog verder gaan. Was het geen walgelijke vleitaal, die men hem deed hooren, toen de senaat op den 22««* Maart hem kwam gelukwenschen met het bezworen gevaar der samenzwering: „Groot man, .voltooi uw werk door het onsterfelijk te maken als uw roem. Gij hebt ons pnttrokken aan den chaos van het verledene. gij doet ons de weldaden van het heden zegenen; verSteker ons thans van de toekomst." ; Curée dus had zijn voorstel door het tribunaat doen aannemen: het hield in dat men Napoleon Bonaparte uitriep tot keizer der Franschen en dat de keizerlijke Waardigheid erfelijk was in zijn familie. Het wetgevend lichaam volgde het voorbeeld van het tribunaat. Paarop werd een nieuwe constitutie ontworpen door |en commissie, waarin naast de consuls ook TalleyiRnd en Fouché zitting hadden en waarin Napoleon Ie leiding had. Dit ontwerp werd aan den senaat fezonden, om het kracht van wet te verkenen; ■echts vier stemmen waren er tegen; |Den 18<««» Mei kwam een deputatie Bonaparte de Éfeuwe waardigheid opdragen in de zelfde zalen te bint Cloud waaruit hij eens de volksvertegenwoorfigers verjaagd had. Cambacérès voerde het woord. de rede welke deze hield werd de revolutie Sgenlijk een vergissing genoemd: „Gedurende ver- t NAPOLEON. c 162 NAPOLEON. schelden eeuwen heeft het volk de zegjningen genöten. die aan de erfelijke macht verbonden zijn; het heeft een korte maar pijnlijke ondervinding opgedaan van het tegenovergestelde ,stetael; ten gevolge van een vrij en wel doordacht beraad - te begrijpen dat hij ging gelooven in zijn eigen almacht ,j en volkomenheid, wanneer men leest hoe bij de I terugkeer in zijn hoofdstad de eerste, de kundigste en acuizienujKste mannen nem vleiden. Zeide Lacépède, de geleerde, namens den senaat niet dat men de grootte van den keizer nog niet beseffen kon? „Men stond er te dicht bij om den roem te beseffen, eerst het nageslacht zou de enorme verhevenheid naar waarde kunnen schatten." Dat nageslacht zou evenwel ook de reusachtige schaduw bemerken, welke de reuzenfiguur achter zich wierp. 202 NAPOLEON. Kort na zijn terugkeer vernam men weldra het bericht van de instelling van een keizerlijken adel. De mededeeling hiervan geschiedde in een zeer eigenaardig schrijven. „Franschen", heette het daarin, „uw gedrag gedurende de laatste maanden, toen uwe keizer meer dan vijfhonderd mijlen van u verwijderd was, hebben de achting die ik voor u koester en het hooge denkbeeld dat ik van u had gevormd, doen toenemen". Hij wilde zijn erkentelijkheid daarvoor toonen, door te maken dat de terugkeer van iederen vorm van feodaliteit of heerlijke rechten, die in strijd waren met de wetten van het keizerrijk, voor eeuwig onmogelijk werd. Daarom stelde hij verschillende keizerlijke titels in, om een nieuw aanzien te geven aan de voornaamste van zijn onderdanen! Om den terugkeer van de feodaliteit onmogelijk te maken, werd een nieuwe adel ingesteld l Later op Sint-Helena heeft Napoleon erkend met die instelling een groote fout begaan te hebben. Want nieuwe adel kan men niet in eens maken, hij is langzamerhand voortgekomen uit de aristokratie der landen; hij heeft zijn diensten in vroegere eeuwen bewezen en is in de meeste staten thans terug gezonken tot een toestand, die alle waarde er aan ontneemt. In Frankrijk hechtte men er in het begin van de negentiende eeuw niet meer aan. De oude bezitters van privilegies van Vóór de revolutie dachten met weemoed terug aan hun oudé titels, maar waren op de nieuwe niet gesteld. Zelfs iemand als Bernadotte moest gedwongen worden zijn titel van Prins van Ponte-Corvo te voeren! En het volk voelde bij ingeving dat deze nieuwe aristokratie, ingesteld door een nuk van den keizer, die meende in enkele uren het werk te kunnen verrichten waartoe voorheen eeuwen noodig waren geweest, een toevlucht zou worden voor slaafsche ambtenaren; in NAPOLEON. 203 den nieuwen adel zag men alles behalve een aristokratie. Wanneer men een adellijken titel met zwier wil voeren, behooren daarbijfde noodige ruime middelen. Napoleon wist het en zorgde niet slechts voor den titel, maar ook voor de klinkende, daarbij behoorende munt. In Harmover, Polen, Italië en Westfalen had"hij zich de beschikking laten toekennen over domeinen ter gezamenbjkë waarde van tweehonderdvijftig millioen francs. Uit deze domeinen werden de belooningen genomen voor de nieuwe edelen. Aanvankelijk deed de keizer alles wat in zijn vermogen was, om de nieuwe instelling te doen slagen. Honderd jaar later zijn misschien in sommige kringen de brieven van adeldom uit het eerste keizerrijk erkend, in de eerste helft der negentiende eeuw waren zij het niet Wanneer men sprak van Masséna, dacht men aan diens schitterende overwinningen bij Zürich; maar wanneer men sprak van den hertog van Rivoli dacht men aan den man, die dezen hertogstitel geschonken had. Alleen de fanatieke aanhangers juichten den nieuwen maatregel toe. Zij genoten ervan wanneer zij hoorden hoe de keizer aan een vroegeren hertog den titel van graaf had geschonken! Zij trilden van aandoening wanneer zij vernamen dat de keizer een eenvoudigen boerenzoon baron had gemaakt. En de soldaten meenden dat hun eigen rijkdom zou stijgen met die van hun keizer, die mocht putten voor hen uit de schatten van Europa, en die daaruit zoo vrijgevig geschenken kon uitdeden. Zij zagen in hem hun Caesar en hun Gracchusl En deze eer moet men den keizer geven, bij bet verkenen van belooningen is hij steeds onpartijdig gebleven en ktte hij in de eerste plaats op verdiensten en niet op afkomst. Daarom bleef men er vooral in het leaer nn nimttAA mat -.;;„ u i , .... • o — —j" """"en ecu unuerscneiaing 204 NAPOLEON. te ontvangen. Van den maarschalk af tot den jongsten kleinen tamboer toe, die in zijn hemd naar buiten was gevlogen om de manschappen bij alarm te wapen te roepen, streefden daar allen naar. Het waren vooral militairen die van zijn gunsten genoten, hun in de eerste plaats gold zijn dank, hen vóór anderen wilde hij laten genieten in de „voordeelen" van den oorlog. Toch was het leven te velde — evenals dat in de garnizoenen — op zich zelf genomen, reeds aangenaam genoeg. Te velde kon de soldaat zich roem verwerven en daden verrichten, die hem, thuis gekomen, de bewondering verzekerden van bloedverwanten en vrienden. En in de kwartieren gekomen, wachtten hem daar genoegens, die het bloed krachtiger en sneller door de aderen deden jagen. Vandaar dat het krijgsmansmetier, vooral op de jongeren, een grootere aantrekkingskracht uitoefende dan ooit te voren. En het aanzien, waarin in vele staten in de negentiende eeuw de militaire stand zou komen te staan, vindt zijn begin in den Napoleontischen tijd. De luitenantsvereering is toen begonnen. Dat aanzien, waarin de müitairen door geheel Europa stonden, was oorzaak dat vele jongere edelen, die tot de geslachten behoorden Welke in Frankrijk sinds eeuwen een goeden klank hadden, zich al spoedig om den adelaar schaarden. Colbert, Gardanne, Ségur en Turenne. waren dat geen namen die voorkwamen in de legers vóór de revolutie? En in de onderworpen landen vonden zij hun standgenooten terug, ontmoetten er vroegere émigrés die door hen bewogen werden tot terugkeer. Die bekende namen waren het. die voor de Fransche officieren de deuren ontsloten van oud-adelijke kringen in Duitschland en Oostenrijk. Op het slagveld leeuwen, waren zij in de balzaal NAPOLEON. 205 eveneens „lions". Wie van de jongeren, die zij er aantroffen, konden tegen hen dansen, wie waren aangenamer causeurs da^de jonge luitenants, die van het e?ne einde van Europa naar het andere galoppeerden en gewend waren mannen en vrouwen te overwinnen? En zooals de meerderen, zoo waren ook de minderen. De officieren in de, kasteelen, de soldaten op de Tanzplatz, het waren vogels van eenderlei pluimage I De Duitsche vrouwen en meisjes, ze werden in het rond gezwaaid door die krachtige armen tot ze hun bezinning verloren. En wanneer ze weer tot kalmte waren gekomen, waren de veroveraars vertrokken, om plaats te maken voor anderen, die weer nieuw leven en nieuwe vroolijkheid brachten. Toen na jaren van onderdrukking de mannen den Franschen keizer uit Duitschland wierpen, hadden zij nog wat meer te wreken dan alleen de verloren vrijheid! Reeds aanstonds na zijn aankomst te Parijs het Napoleon zich de import- en exportcijfers van den Franschen handel voorleggen en wilde hij weten of men zich Italië en den Rljnbond te nutte had gemaakt. Een nieuw wetboek van koophandel werd samengesteld. De Fransche bank moest den rentevoet verlagen. Om de verarming tegen te gaan, en verarmden te helpen, werden in de departementen werkplaatsen geopend waar werkeloozen aan het werk gezet konden worden. De wegen over den Mont-Cenis en Simplon werden voltooid, nieuwe kanalen aangelegd, straten ontworpen, bruggen gebouwd, kortom alles gedaan om den werkman de handen uit de mouw te laten steken. Met alles bemoeide de keizer zich, niets ontging aan zijn belangstelling, hij moest weten wat er omging in Parijs, zoowel als in de provinciesteden. Voor honderd jaren leefde men nog niet zoo onder den invloed der 206 NAPOLEON. dagbladpers als tegenwoordig, anders had wellicht de dagbladlectuur den keizer in staat kunnen stellen veel te vernemen. Nu moest bij zijn toevlucht nemen tot dé politie, was hij in vele opzichten afhankelijk van de medewerking van de spionnen van Fouché. Van dagbladschrijverij was de keizer afkeerig, nimmer is de censuur meer willekeurig geweest dan tijdens het eerste keizerrijk. En toch was de keizer geboren journalist, Was hij honderd jaar later geboren dan zou hij vermoedelijk in zijn jeugd het zwaard met de pen en het zadel met een redactiestoel verwisseld hebben om zich als redacteur een eerste plaats te veroveren. Want zelden heeft men iemand gehad die handiger was dan hij om de groote massa zijn zienswijze te doen deelen, haar te verblinden, zijn wil te dóen volgen. Zijn oorlogsbulletins zijn prachtstukken van journalistiek 1 Die oorlogsbulletins zijn de nieuwsbladen geweest voor de eenvoudige heden, de handwerkslui, de boeren en buitenlui. Het waren kostelooze bladen die op de dorpspleinen voorgelezen en in de werkplaatsen besproken werden; ze waren den keizer het middel om zijn politiek populair te maken. Had Napoleon niet zelf gezegd: „de Franschen hebben alleen roem noodig en bevrediging hunner ijdelheid; van vrijheid begrijpen zij niets!" Heel spoedig zou er weer gelegenheid te over zijn , voor het uitgeven van die prachtige bulletins! Het werken binnen de muren, de feesten van de jonge officieren, de verheerlijking van de teruggekeerde dapperen, dit alles zou afgebroken worden, omdat het kanon weer in een ander gedeelte van Europa zou gaan spreken. De man die den titel voerde van keizer der Franschen, maar in werkelijkheid wilde zijn keizer van Europa, Groot Mogol van geheel de oude wereld, zou weer op moeten trekken om de grenzen van zijn NAPOLEON. 207 macht naar ruimere kringen te verleggen. De poging tot bemiddeling van Rusland om den vrede met Engeland tot stand te brengen was, men zou haast zeggen natuurlijk, mislukt. De Engelschen toonden dat, al stonden zij alleen, zij den strijd niet opgaven en zij als het moest liever klappen toebrachten dan deze alleen af te weren. In September 1807 werd de hoofdstad van het neutrale Denemarken door de Engelsche marine gebombardeerd en daarna de Deensche vloot buitgemaakt, alleen uit vrees dat dit landje zich zou voegen naar het decreet van Berlijn. In November verklaarde daarop Rusland den oorlog aan Albion. Het decreet van Berlijn is wel eens genoemd de reden van den ondergang van het Napoleontische regime. Veel is voor deze meening te zeggen, want daardoor moest Frankrijk door geheel Europa optreden eerst als spion, daarna als politieagent en ten slotte f als dwingeland. Zoo was het geschied in het koninkrijk Etrurië, en toen ook de Paus zich niet wilde voegen naar alles wat men te Parijs beval trok ook in diens gebied in Januari 1808 het Fransche leger binnen en van dat oogenblik af was de kerkelijke staat niet meer dan een Fransche provincie. Portugal had reeds eenige maanden eerder moeten i bukken voor het Fransche'" geweld. Sinds meer dan een eeuw was het niet veel meer geweest dan een handelskantoor van Engeland op het vasteland van [ Europa en van daar uit werden de koloniale waren over het zuiden van Europa verspreid. Deze opening moest gestopt worden en daarom werd generaal Junot opdracht gegeven met het leger, dat hij reeds sinds maanden' in het zuiden gereed had, op te rukken en Portugal te bezetten. In vollen' vrede rukte Junot door Spanje en stond reeds 30 November voor Lissabon. 208 NAPOLEON. Het Portugeesche koningshuis had de wijk genomen op de vloot en het zich, niet zonder de noodige geldmiddelen, over brengen naar Brazilië. De Fransche troepen bij de Taag en Douromonding en de versterkingen daar onafgebroken heengezonden, zouden het den keizer gemakkelijk maken ook op Spanje de hand te leggen. Het is een vaak verdedigde meening in de negentiende eeuw, dat ieder volk het bestuur heeft, dat het verdient. In vele gevallen mag dit waar zijn, voor Spanje gold het zeer zeker niet; het Spaansche volk had een beter bestuur verdiend, dan de Bourbons het op het einde der achttiende eeuw hadden gegeven. Napoleon, die de volken buiten Frankrijk achtte naar hun heerschers, had van de Spaansche natie een totaal verkeerde voorstelling. De koninklijke familie was niet veel zaaks, het Spaansche volk, meende hij, zou hiervan wel niet veel verschillen. Het was een misvatting welke noodlottig voor den keizer zou worden. Te Parijs wist men dat vóór den slag bij Jena, Spanje gereed had gestaan, zich bij de coalitie aan te sluiten; na de nederlaag der Pruisen dwong men het, vijftienduizend man naar het Noorden van Duitschland te zenden, om het blokkade-decreet van Berlijn uit te helpen voeren 1 Maar ieder begreep dat de positie van de dynastie er gevaarlijk was geworden. Daarbij kwam nog dat de eerste minister Godoy omgekocht was en dat de koning Karei IV openlijk in twist verkeerde met zijn zoon Ferdinand. In denzelfden tijd dat de Fransche troepen Rome bezetten, ging Napoleon naar Bayonne, waar een comedie vertoond zou worden, met een zoo verrassend slot als in de staatkunde nog niet gezien was. Napoleon zou optreden als scheidsrechter in de twist tusschen Slag bij Friedland. 1 i De nacht voor den slag bij Austerliltz. Copyright 1894. Boussod Valadon & Co. NAPOLEON. 209 vader en zoon, waarvan de laatste een sterke nationale partij in Spanje achter zich had, welke hem de kroon had opgedragen. Karei en Ferdinand werden uitgenoodigd te Bayonne te verschijnen; voor den zoon bleek de uitnoodiging vrij wel een bevel te zijn. Ferdinand moest zijn kroon weer overgeven aan zijn vader en de oude willooze koning Karei IV stelde haar daarna in handen van Napoleon. Het was een allermerkwaardigste coup de théatrel En nauwelijks was dit gebeurd of de Fransche troepen die onder maarschalk Moncey en generaal Dupont ter versterking van Junot naar Portugal rukten, begonnen de Spaansche steden te bezetten. Napoleon besloot de verkregen kroon niet zelf te behouden, maar gaf haar aan broeder Jozef, die het alles behalve aangenaam vond nu zijn vroolijk koninkrijk Napels te verlaten. Doch dienst was en bleef onder Napoleon dienst, Jozef moest gaan en Murat werd in diens plaats koning van Napels, terwijl zijn hertogdom Berg en Kleef bestemd Werd voor een zoon van Lodewijk, koning van Holland. In Juni 1808 was Jozef in Spanje. De Spanjaarden waren alles behalve ingenomen met den loop der zaken; trotsch als geen ander volk, daarenboven vaderlandslievend en trouw aan de kerk moest hun een opgedrongen koning gehaat zijn, ook al hadden zij tegen diens persoon niets. De beginselen der Fransche revolutie hadden slechts ingang kunnen vinden bij enkele ontwikkelden, en dat waren er, in een land waar meer dan vijf en negentig procent uit analphabeten bestond, niet velen; de groote massa haatte de nieuwere denkbeelden, en zag in de Franschen slechts de volgelingen van den duivel. En dat hadden de eenvoudige menschen niet uit zichzelf, maar dat was hun ingeprent door de duizenden émigrés en geestelijken, die in 1792 en '93 uit Frankrijk gevlucht waren. Niet 210 NAPOLEON. minder dan zeven duizend pastoors, kapelaans en monniken waren toen uit Frankrijk Spanje binnen gekomen. De Spaansche regeering, hoewel toen zelf nog goed Katholiek, had dit toch wel een weinig van het goede te veel gevonden en de vluchtelingen onder een scherpe controle gesteld. Hun was zelfs, buiten het bedienen van de mis, het waarnemen van kerkelijke diensten verboden en omdat zij wat al te katholiek waren, men zou kunnen zeggen plus catholique que le pape, stelde men hun briefwisseling ook onder toezicht. De goede gemeente vond deze maatregelen van de regeering verkeerd en nam de anti-revolutionnaire denkbeelden van de bannelingen gaarne over, die ook gedeeld werden door de Spaansche geestelijken zelve. Vandaar dat toen het tot oorlog met Frankrijk kwam, in '94 en '95 de strijd met een haast ongelooflijke geestdrift begroet werd. De geestelijkheid hielp niet alleen aan subsidies maar ook aan mannen. De aartsbisschop van Saragossa liet een leger vormen van veertig duizend reguliere en wereldlijke geestelijken, de generaal der Capucyners stelde een leger van tien duizend monniken ter beschikking. De geestelijkheid vormde alzoo op het Schiereiland een ware ecclesia militans. Toen in '95 de vrede met de repubhek gesloten was, had de massa dezen natuurlijk moeten aanvaarden, maar hare gezindheid was dezelfde gebleven. En nu zou men in 1808 een overheersching van de ongeloovigen dulden? Nooit! Jozef had de vijandige gezindheid bij zijn tocht naar Madrid duidelijk gemerkt, al mocht de Moniteur, het Fransche staatsblad, vermelden dat zijn reis naar Madrid een lange zegetocht was geweest, 't Was gelogen dat een ontelbare massa hem in de hoofdstad had toegejuicht! In de openbare kassen vond de nieuwe koning dezelfde leegte als in zijn audiëntiezalen. Jozef zelf had goede NAPOLEON. 211 bedoelingen, maar men wilde hem niet, ook al deed hij goed. De Fransche soldaten, van de maarschalken af tot den minsten tamboer toe, plunderden alsof zij in de Middeleeuwen een stad door storm hadden ingenomen en de nieuwe koning had geen gezag genoeg over hen om dit te verhinderen. Den 22sten Juli verzocht Jozef dringend in een brief aan zijn broer, den generaal Caulaincourt te gelasten met zijn systematische roofpartijen in de kerken op te houden» „Ik weet," schreef hij, „hoeveel kwaad het wegnemen van gewijde vazen te Madrid gedaan heeft." En twee dagen later weer een brief aan den keizer, waarin hij de generaals opgaf, die het voorbeeld van Caulaincourt volgden. „Roep toch die dieven terug", smeekte hij, „openlijk beraadslaagt men om mij te vermoorden; uw eigen roem zal schipbreuk lijden in Spanje." Maar Napoleon wilde niet luisteren, weigerde zijn broer te gelooven. Jozef moest niet denken aan den dood, maar aan het leven en hij zou dan wel overwinnen. „Ik zal in Spanje wel de zuilen van Hercules, maar niet de eindpalen van mijn macht vinden!" Zoo uitte zich de grenzenlooze eerzucht van den kiezer. Mannen, vrouwen, kinderen, alles verzette zich in Spanje. De vrouwen waren hier niet geneigd met de Fransche soldaten te dansen, te lachen en te zingen, om dan ten slotte'hun liefjes te worden. Zij verkozen den dood boven een omhelzing der Franschen, hoe zonderling deze laatsten dat ook vonden! Dupont werd spoedig door de legerscharen der Spanjaarden zoo in het nauw gebracht, dat hij bij Baylen moest capituleeren. Duizenden Franschen werden krijgsgevangen gemaakt, de meeste zouden hun vaderland nimmer terug zien. Op den derden Augustus vernam Napoleon de ramp; zijn stalen hart werd niet ontroerd door het verhaal van de ongelukken van zijn 212 NAPOLEON. wapenbroeders, alleen zijn trots was getroffen. Woedend was hij op Dupont. „Lees de stukken," schreef hij aan zijn minister Clarke, „en ge zult zien dat sinds het bestaan der wereld nog nimmer zoo iets stoms, zoo iets onhandigs, zoo iets lafs gebeurd is. Daar zijn de Macks en de Hohenlohe's nog niets bij." En aan Davoust schreef hij eenigen tijd later: „Dupont heeft onze wapenen onteerd; hij heeft niet alleen onbekwaamheid maar ook kleinzieligheid aan den dag gelegd. Wanneer ik u dat eens vertellen zal, zullen u de haren te bergen reizen!" De nederlaag bij Baylen maakte het blijven van Jozef te Madrid onmogelijk; reeds acht dagen nadat hij zijn intocht had gehouden moest hij vluchten. Den -avond daarvoor waren tweeduizend bedienden (nog al een aardige hofstoet)1 uit het paleis gedeserteerd, alsof het met de pest besmet was. De hovelingen gedroegen zich niet beter dan de lakeien; niet een hunner' vergezelde den koning op zijn vlucht. De Fransche Armee trok terug tot over de Ebro. De aanvoerders achtten zich in de Douro-linie niet veilig genoeg. Napoleon had deze laatste aangeraden, omdat men van hier in verbinding kon komen met Portugal, in het belang van het Fransche leger dat daar ageerde, en dat al evenzeer in het nauw gebracht werd. Wellesley, de latere Lord Wellington, was met een Engelsch leger ten Noorden van Lissabon geland, had Zich met de Portugeezen vereenigd en rukte tegen de Franschen op. Maar in Portugal werdén deze aangevoerd door den onverschrokken Junot en hoewel hij den slag • verloor en in het klooster Cintra moest capituleeren, redde hij tenminste de krijgseer. Zijn manschappen werden geen krijgsgevangenen; allen werden naar Frankrijk teruggebracht. HOOFDSTUK XXI. Invloed van den Spaanschen opstand in Duitschland. dé le0eroroanisatie in oostenrijk. Samenkomst te Erfurt. Napoleon in Spanje. In Duitschland had men den gang der gebeurtenissen in- het zuidelijke schiereiland met spanning gevolgd; als een electrische schok was de tijding der Fransche tegenspoeden door het land gegaan en had doen geboren worden iets dat voor dien niet bestaan had: het geloof aan de mogelijkheid van het bestaan van de Duitsche natie. Op voorstel van een hoogleeraar Arndt was de Tugendbund gesticht, waar arm en rijk, werklieden en jonkers, militairen, burgers en studenten tot toetraden. De aanzienlijkste mannen vonden het een eer er toe te behooren. In Oostenrijk dorst de graaf Stadion, die een almachtige aristokratie en een zeer invloedrijke geestelijkheid naar de oogen moest zien, geen maatregelen nemen, die op vermeerdering van volksinvloed wezen. Maar toch werkte hij krachtig aan het herstel van het leger. Bij het actieve leger van 300.000 man werd een reserve van 100.000 man gevoegd en overal werd de landweer georganiseerd; men zou ten slotte 800.000 weerbare mannen onder de wapenen kunnen brengen. In Frankrijk wist men het. Den Juli vroeg de keizer aan Metternich: „Wat wil uw gouvernement? Waarom 214 NAPOLEON. brengt het den vrede in gevaar? Uw hertogen dóen reizen door de verschillende provincies om de bevolking pp te roepen tot de verdediging van het vaderland! De geheele manlijke bevolking van achttien totvijfenveertig jaar is onder de wapenen; het volk is als in een roes en gij alarmeert uwe buren. Overal vraagt men wat wil Oostenrijk? Wat is het gevaar dat haar bedreigt?" Het antwoord van Metternich was duidelijk en kalm. Alle grensstaten van Oostenrijk: Italië, Beieren, Westphalen, ja zelfs Warschau hadden hun militaire organisatie veranderd en het Fransche stelsel van loting aangenomen. Oostenrijk kon daarom niet achterblijven. Met deze verklaring schoot de keizer niet veel op. Op een audiëntie in Augustus aan het corps diplomatiek gegeven was hij buitengewoon ruw tegen Metternich. „Oostenrijk wil ons dus den oorlog aandoen, of wil het ons alleen maar bang maken? Is alles niet rustig in de omgeving? Antwoord niet dat ge het uit veiligheid doet, want ik vraag u niets! Ik laat mijn troepen kampeeren om hen tot rust te laten komen; zij kampeeren in den vreemde, niet in Frankrijk, omdat dit minder kostbaar is (sic!). Waarom trekt uwe regeering troepen samen aan de grens van Tyrol?" „Maar Uwe Majesteit verrast mij werkelijk!" „Genoeg; ik Weet wel waarom; maar toch verwacht ik eene'bevredigende verklaring!" „Oogenblikkehjk zal ik een koerier naar Weenen zenden. En misschien kan dezelfde bode aan mijn regeering eenige geruststellende woorden van Uwe Majesteit overbrengen naar aanleiding van de bewegingen van Uwe troepen in Italië. „Hoe weet u dat? Ik ben u toch geen verklaring daarvan schuldig!" Toen de keizer in 1807 te Titsit afscheid genomen NAPOLEON. 215 had van den Czaar was een nieuwe samenkomst, waarbij de te volgen politiek nader geregeld zou worden, in het vooruitzicht gesteld. Na Baylen drong de keizer dringend op een samenkomst aan, hij verlangde er naar den Czaar aan het hart te kunnen drukken, om de kleine verschillen die langzamerhand tusschen hen ontstaan waren uit den weg te ruimen. Oe rollen waren nu omgekeerd, want bij het samentreffen zou Alexander niet de smeekeling zijn als te Tilsit, maar thans kon hij zijn eischen stellen. Bepaald werd dat in September 1808 te Erfurt de bijeenkomst zou plaats hebben. Met praal en pracht werd de Czaar in Erfurt door Napoleon ontvangen en een nieuw verdrag kwam tusschen hen beiden tot stand.' Napoleon keurde de uitbreiding van Rusland tot aan de Donau goed, hoewel hij tot dusver steeds geweigerd had het Donaugebied in Russische handen te laten overgaan. Verder beloofde hij in een oorlóg tusschen Rosland en Turkije niet te zullen intervenieeren en zelfs Rusland te zullen steunen wanneer Oostenrijk partij voor Turkije trok. Voor Frankrijk kreeg hij de zekerheid dat Russische troepen zich niet met de Oostenrijkers zouden vereenigen. Bijna alle vorsten van Duitschland namen aan het congres te Erfurt deel, en veertien dagen lang had men er een aaneenschakeling van feesten. De twee keizers gingen op de meest vertrouwelijke wijze met elkaar om en ieder moest het toeschijnen dat de Russische alleenheerscher trotsch was op de achting en vriendschap, welke Napoleon hem betoonde. „De vriendschap van een groot man is een geschenk der Goden," klonk het op een avond van het tooneel, waar Talma met andere acteurs van het Théatre Francais een treurspel opvoerden. Toen deze woorden gesproken waren, stond- Alexander, in zijn vorstenloge 216 NAPOLEON. gezeten, op en zeide met overtuiging: „Dat bemerk ik dezer dagen ieder oogenblik!" Er werd toen comedie gespeeld vóór en achter het voetlicht, want in werkelijkheid heeft de Czaar in den Franschen keizer nooit meer gezien dan een parvenu. Groote kieschheid heeft Napoleon te Erfurt dan ook niet steeds getoond. Noodigde hij den broeder van den Pruisischen koning niet uit tot een jachtpartij op het slagveld van Jena? En het hij zich door voorbijtrekkende soldaten niet vertellen van hun heldendaden tegen de Russen, terwijl de Czaar naast hem stond en beloonde hij hen niet met eerekruften? Talleyrand, hij moge dan ook een onbetrouwbaar dienaar zijn geweest, was iemand die betere manieren had en hij hield zijn ergernis niet in, toen hij tot den Beierschen. minister Montglas zeide: „Wij Franschen zijn beschaafder dan onze monarch; hij heeft alleen de beschaving van de Romeinsche soldatenkeizers over zich!" Den l^*» October was Napoleon weer te Saint Cloud. Een paar dagen later hield hij bij de opening van de wetgevende vergadering een rede waarin hij zeide: „Binnen enkele dagen ga ik naar Spanje om mij aan het hoofd van mijn leger te plaatsen, mijn broeder te Madrid tot koning van Spanje te kronen en onzen adelaar te planten op de wallen van Lissabon. De keizer van Rusland en ik zijn samen te Erfurt geweest. Wij zijn eensgezind en in oorlog en vrede onafscheidelijk met elkaar verbonden". Deze woorden moesten een geruststelling voor de Franschen zijn, die hun keizers weer ten oorlog zagen trekken. Voor Fransche belangen? Niemand gaf er zich voorloopig nog rekenschap van. Reeds den 4den November overschreed de keizer de Spaansche grens, waar zijn broeder NAPOLEON. 217 zich bij hem voegde. Heldhaftig werd er gestreden, schier een bovenmenschelijke dapperheid betoond en toch, het resultaat zou nihil zijn, want al zou men een oogenblik Jozef weten te handhaven en hem zelfs in Madrid terugvoeren, geen dag zou er komen dat deze zich in waarheid koning zou kunnen gevoelen. Beroemd is in de krijgsgeschiedenis de aanval op den pas SomoSierra, welke door generaal San Benito uitstekend versterkt was en flink met geschut was voorzien. Generaal Viktor, maarschalk sinds Friedland en hertog van Belluno, had herhaaldelijk te vergeefs gepoogd de stelling in te nemen. Napoleon moest en zou ze hebben! Hij beval toen den generaal Montbrun met de Poolsche lanciers den pas te bestormen. Het was iets ongehoords voor een dergelijke aanval tegen een artilleriebezetting, met huzaren een frontaanval te wagen, maar de keizer was ongeduldig geworden en wist dat wanneer het mogelijk was, zijn Poolsche ruiters het waagstuk konden volbrengen. En de Polacki stelden hem niet te leur; met de lansen vooruit, de, hoofden langs de nekken van de paarden joegen zij tegen de helling op, sprongen op de verschansing en staken alles neer wat bij de stukken stond. Montbrun verjoeg den vijand uit den bergpas. Na de inname van den Somo-Sierra-pas, lag de weg naar Madrid open en de keizer voerde er zijn broeder heen. Op den 22stm December verliet Napoleon de Spaansche hoofdstad om zelf den oorlog weer verder te leiden. Nu de keizer zelf in het leger was bleken noch de Engelschen, noch de Spanjaarden tegen de Franschen bestand te zijn. Doch lang zou de reeks van overwinningen niet zijn, want al in het midden van Januari kreeg de keizer te Valladolid zulke slechte tijdingen uit Parijs, over den Europeeschen toestand, 218 NAPOLEON. dat bij besloot onmiddellijk terug te keeren. Te paard joeg hij van Valladolid naar Burgos en vond daar zijn reiskoets, reed dag en nacht door en reeds in den avond van den 23sten was hij terug in de hoofdstad van Frankrijk en hield zijn rijtuig stil voor de Tuileriën. Den volgenden morgen maakte de Moniteur bekend dat de Spaansche oorlog geëindigd en het schiereiland onderworpen was. Want het Fransche volk mocht niet vermoeden dat het weldra twee oorlogen zou gaan voeren en dat de keizer alleen teruggekomen was om zich voor een nieuwen strijd voor te bereiden, HOOFDSTUK XXII. Oorlog met Oostenrijk, Abensbero, Asperen en Esseino. Slao bij Wagram. Oostenrijk ter neer oeworpen. Oostenrijk was met zijn voortbereidende maatregelen gereed gekomen, leger en landweer waren opnieuw georganiseerd, het officierscorps gezuiverd en verbeterd. In Weenen kwamen de draden van alle Europeesche vrijheidsgedachten bijeen; Buitenlandsche geleerden en staatslieden van naam waren er vereenigd. De minister Stadion riep Friedrich Schleger naar Weenen, die daar de opwekkende krachtige proclamatie tot opstand zou ontwerpen. Verschillende Noord-Duitsche en Pruisische officieren als Blücher, Gneisenau en Clausewitz hadden, daar zij begrepen dat de dans zou beginnen, den Habsburgschen keizer hunne diensten aangeboden, die daar evenwel geen gebruik van wilde maken. Men wilde met eigen krachten strijden en niet de overwinning te danken hebben aan vreemde leiders. De algemeene geestdrift kon doen vermoeden dat het geheele volk zou meestrijden; juichend trokken de soldaten, landweermannen en vrijwilligers, Weenen binnen. De infanterie en de artillerie waren uitstekend, maar de cavalerie bad de verhezen in den oorlog van 1805 geleden, nog niet geheel kunnen aanvullen. Bovendien was de intendance slecht. Het ergste was evenwel dat in de hoogste militaire krinaen noa on hef- laaf-sr neen eenrioiH Uact^A 220 NAPOLEON; ten opzichte? van het plan de campagne. In het begin van April 1809 stonden in Oostenrijk twee honderd duizend man onder de wapenen, waaruit drie legers gevormd werden, een in Duitschland onder aartshertog Karei, een bestemd voor den strijd in Italië onder aartshertog Johan, terwijl een derde op zou rukken tegen Warschau onder aartshertog Ferdinand. Daartegenover stond een Fransche legermacht van twee honderd zeventig duizend man ongeveer. Daarbij hoopte men tevens gebruik te kunnen maken van het Beiersche leger dat flink gereorganiseerd was. De verkoop van offlcierspatenten in Beieren was afgeschaft, het corps officieren van onwaardige elementen gezuiverd. Had men daaronder tot vóór kort nog niet heden gevonden, die geestelijk noch lichamelijk voor aanvoerder geschikt waren geweest? Sommigen hunner schaamden zich niet om de straat voor hunne woning zelf met den bezem schoon te maken en met de korf aan den arm naar de markt te gaan! En zooals de officiersrangen gezuiverd waren, zoo had men ook in het leger een strengen tucht ingevoerd. Dagelijks was er geëxerceerd en gemanoeuvreerd. Met weemoed dachten de soldaten terug aan den tijd dat naast hun schildwachthuisje een bank had gestaan, waarop zij zich den tijd konden verdrijven door kousen te breien, vlechtwerk te maken en genoegelijk een pijpje te rooken! Toch was het leger nog niet geheel te vertrouwen. Werd er niet gemompeld dat de Beieren bij een mogelijke nederlaag van Frankrijk over zouden loopen naar de Oostenrijkers? Had de kroonprins Lodewijk niet vlak voor het oprukken een Hoch uitgebracht op de Tyrolers, die in opstand waren en een Pereat op de Franschen? Tusschen de Franschen in zouden zij evenwel mee moeten marcheeren. NAPOLEON. 221 Op den tienden April 1809 overschreed aartshertog Karei van Oostenrijk de grens, en trok over de Inn Beieren binnen, maar direct begon toen weer de oude Oostenrijksche langzaamheid. Een vlug doornikken had hem de overwinning moeten bezorgen, en hem de handhaving van het offensief optreden mogelijk gemaakt, De Fransche legers stonden te veel uit elkaar, en waren afzonderlijk gemakkelijk te vernietigen. Davoust stond met den linkervleugel bij Regensburg, Lefebvre met den rechtervleugel bij Augsburg, daartusschen in de corpsen van Masséna en Oudinot. Berthier was de schuld van deze zeer verkeerde strategische opstelling. Den twaalfden April vernam Napoleon door den optischen telegraaf het oprukken der Oostenrijkers. Den dertienden vertrok hij, den zeventienden kwam hij te Donauwörth; hij had reeds de fout van Berthier vernomen, maar ook de traagheid van zijn tegenstander. „Waar staat de vijand?" vroeg hij toen hij uit zijn wagen stapte. „De aartshertog is over de Inn , en de Isar getrokken en daarna rechts omaezwimken- L om Regensburg aan te rukken!" lichtte men hem in. Een oogenblik dacht Napoleon na, toen hief hij zijn hoofd vroolijk op en riep uit: „Dan hebben wij ze! Dat is een verloren leger. Binnen een maand zijn [wij in Weenen!" j Direct begon hij de vleugels van het leger, die veertig uren gaans van elkaar stonden, naar zich toe [te trekken. Geen minuut onnoodige rust werd geschonken, want door marcheer en, en nog eens marcheeren moest hij zich de overwinning verzekeren. Op den 20**01 April had hij zijn corpsen op de door hem aangewezen punten en nu begon een rij gevechten die gezamelijk vormen den slag bij Abensberg. De Oostenrijkers werden niet alleen verslaaen maar in tweeiSn 222 NAPOLEON. gescheiden, aartshertog Karei moest met een deel van het leger in Noord-Oostelijke richting terug trekken, een einder deel onder generaal Hiller werd naar het Zuiden gedrongen; de weg lag voor Napoleon open; den tienden Mei lag hij voor Weenen en reeds den twaalfden capituleerde de stad. De inname van de hoofdstad maakte nog geen eind aan den oorlog, want aartshertog Karei had kans gezien zich met het leger van generaal Hiller te vereenigen en lag een mijl ten Zuiden van Weenen in afwachting van een nieuwen aanval. Nog op Sint Helena heeft Napoleon het betreurd na Abensberg den aartshertog niet gevolgd en daarna diens leger vernietigd te hebben. Om over den Donau te kunnen rukken, het de keizer vier bruggen slaan. In den nacht van 20 Mei trokken Masséna en Lannes naar het eiland Lobau en vandaar weer naar den noordelijken oever, zonder door den vijand bemoeilijkt te worden; de garde volgde. Eerst in den volgenden morgen openden de Oostenrijkers den strijd en grepen de afdeelingen aan, die reeds overgetrokken waren. De Franschen moesten op last van den keizer zich meester maken van Aspern en Essling. Afwisselend waren deze dorpen in handen van de strijdende partijen. Masséna vocht bij Aspern, Lannes bij Essling, maar konden hun opdracht niet volvoeren. Maarschalk Bessières bracht zijn ruiterij naar voren, deed wonderen van dapperheid; generaal d'Espagne, een der beste ruiterij aanvoerders en drie kolonels sneuvelden, maar deze offers waren vergeefs gebracht; toen de duisternis inviel was de strijd nog niet beslecht. Den nacht bracht Masséna door tusschen de puinhoopen van Aspern; de kerk en het kerkhof waren nog in handen der Oostenrijkers. De rust zou slechts kort zijn; nog voor de scheme- NAPOLEON. 223 ring begon hervatten de Oostenrijkers het gevecht Napoleon zelf leidde zijn troepen en zond adjudant na adjudant naar de nog oprukkende korpsen, om deze tot spoed aan te manen. De bruggen werden in gevaar gebracht er was haast bij. Want de Oostenrijkers belaadden booten met zware steenen, wierpen raderen van watermolens, karren, alles wat drijven kon en zwaar was in het water. En die steeds aangroeiende massa beukte wild tegen de pontons en de palen der bruggen, zoodat deze los dreigden te geraken. Reeds in de vroegte kwam maarschalk Davoust den keizer melden dat zijn manschappen spoedig op het gevechtsveld zouden verschijnen. De keizer kreeg hoop, de officieren die hem steeds volgden herkenden weer den ouden aanvoerder in hem. Nu besloot hij, zeker dat versterkingen nabij waren, het bevel tot den algemeenen aanval te geven en gelastte hij zijn maarschalken het centrum van de Oostenrijkers te doorbreken. En spoedig ontstond een opening in de gevechtslinie van den vijand. Toen was het dat aartshertog Karei zelf een vaandel greep en vooruitsnelde om zijn manschappen mee te sleepen; in niets ontzag hij Zich, doch moest ten slotte retireeren Het was acht uur in den morgen; de troepen van Davoust konden ieder oogenblik opmarcheeren om den laatsten stoot toe te brengen. Daar kwam plotseling in vliegenden vaart een ordonnans aanrennen met de tijding dat de brug verbroken was! Kalm ontving Napoleon het bericht, geen ongeduldig woord kwam over- zijn hppen nu hij zag hoe de overwinning aan zijn handen ontglipte. Hij moest zich tot verdedigen bepalen, geen pogingen om Aspern of Essling te nemen konden meer gedaan worden. Nog twaalf uur duurde de strijd voort Met haast ongelooflijken moed 224 NAPOLEON. verdedigden de Franschen zich, een ongewoon groot aantal officieren sneuvelde. Het grootste verlies, dat de Franschen leden, was de doodelijke verwonding van maarschalk Lannes, hertog van Montebello. Zijn adjudanten hadden hem overgehaald even van zijn paard te stijgen om wat te rusten en zijn beenen eens te kunnen uitstrekken. Nauwelijks stond hij op den grond of een kanonskogel verbrijzelde hem beide knieën. Onder hevige pijnen leefde hij nog enkele dagen tot hij op den 30sten Mei stierf. Hij was een van de oudste medestrijders van de jeugddagen af van den keizer, iemand met goede kennis. Vaak heeft men getracht de verhouding tusschen Napoleon en Lannes als slecht af te schilderen, wat geenszins het geval is geweest. Wel ergerde de keizer zich er vaak aan dat Lannes den ouden gemeenzamen toon in hun omgang behield, hem met jij en jou aansprak en niet tot het eerbiedige „U" te bewegen was. Hij was de eenige die den keizer bleef tutoyeeren. Maar steeds heeft, ook later, de keizer Lannes recht laten wedervaren. Toen hij op Sint Helena de beschrijving van den slag van Lodi hoorde voorlezen toonde hij dit nog. Men had het in dat verhaal voorgesteld, alsof hij zijn troepen als eerste over de brug was voorgegaan. „Dat is onjuist", riep hij uit, „Lannes was voor mij, hij heeft mij gedekt I" Toch is het verhaal in den vorm waarin het voorgelezen werd blijven bestaan. Tegen den avond besloot de keizer terug te trekken naar het eiland Lobau ; een korte brug moest in allerijl daarheen geslagen worden. In den nacht het Napoleon zich met Berthier in een klein bootje naar den anderen oever roeien om de generaals, die werkeloos hadden moeten blijven, moed in te spreken. Om twee uur in den nacht was de brug gereed en begon de terug- NAPOLEON. 225 tocht: voor het dag was geworden waren allen weer van den linker Donauoever naar het eiland gevoerd. Terwijl de keizer naar Schönbrunn ging en daar de volgenden dagen bleef, werden van den rechter Donau oever naar het eiland en vandaar naar den linker oever tal van bruggen geslagen en veerponten voorbereid. Drie en twintig dagen werd er gewerkt om den overgang mogelijk te maken voor een leger van honderdvijftig duizend man met zijn geheelen bagagetrein en alles wat er verder toe behoorde. In dien tijd werd het kamp te Lobau tot de sterkste legerplaats gemaakt van Europa. Op den vierden Juli werd het bevel voor den overtocht gegeven, 's Avonds brak er een onweer los, zooals men nog zelden beleefd had. En te midden van het woeden der elementen hoorde men het gedonder van de kanonnen, die den overtocht moesten dekken. De keizer bleef den geheelen nacht in den zadel; later heeft men berekend dat hij in de drie dagen die volg-, den zestig uren te paard heeft gezeten. De aartshertog moest terugwijken; vooral de soldaten van Macdonald onderscheidden zich. De Oostenrijkers hielden halt op de hoogten van Wagram. Vroeg in den morgen van 7 Juli begon hier de slag, die naar dat dorp genoemd is. Bernadotte week met de Saksers. die hij onder zijn bevel had terug en kon zich ook in het dorp Aderklaa niet handhaven. Masséna s poging om dit punt te hernemen mislukte en diens korps werd door de Oostenrijkers door elkaar gesmeten; zelfs kanonnen moest hij in handen van den vijand laten. Maarschalk Berthier met de garde en tachtig stukken geschut, bijeengebracht uit alle hoeken van het slagveld, moest hulp brengen. Op het oogenblik dat Berthier oprukte, kreeg maarschalk Bessières NAPOLEON. 226 NAPOLEON. bevel de attaque te ondersteunen. Hf) stond bij de staf, die om den keizer geschaard stond, doch direct nadat hij de last gekregen had werd hij in een been door een kogel getroffen en viel. Dat keizer hoorde dat een officier uit zijn gevolg gewond en van het paard gestort was. „Wie is het?" vroeg hij zonder zich om te wenden. „De hertog van Isttïë!" werd geantwoord. „Vooruit maar," zeide de keizer, „wij hebben nu geen tijd tot treuren!" Onder het hevigste geschutvuur reed hij verder naar den linkervleugel, die zoo ernstig bedreigd werd, tot hl) een geschikt punt vond tot waarneming. Te midden van een kogelregen zat hij hoog opgericht op zijn wit paard, zoodat vriend en vfjand hem konden zien. — Op den rechtervleugel streed Davoust met succes tegen den vorst van Lichtensteln. Davoust had last het dorp Neusiedel te nemen. • Na den slag door zfln korten kijker een tijd gevolgd te hebben, Bet Napoleon zijn lijfbediende Roustan, een Mammeluk nog uit Egypte meegebracht, een berenhuid op den grond uitspreiden. Hij steeg af, legde zich neeen shep weldra rustig in. Toen hij na een kwartier de oogen opsloeg, stond een kring van adjudanten met rapporten uit alle hoeken van het slagveld om hem heen. De küzêr stond kalm op, richtte zijn kijker op Neusiedel en toen hij zag, dat de troepen van Davoust hun plicht- hadden gedaan, Zêide hij tot den adjudant die aan de beurt was dienst te doen: „Rijdt naar maarschalk Masséna en zeg hem dat hij vooruit kan rukken. De slag is gewonnen!" Tot een uur 's middags woedde de strijd nog voort te de groote vlakten, waar de paarden haast verdwenen voor het oog, te het hoogstaande tarwe. NAPOLEON. 227 Het centrum van den vijand werd teruggeslagen door Macdonald en onmiddellijk daarna stortte de cavalerie zich in de gevormde opening. Behalve de dappere ruiteraanvoerder Lasalle verloren de Franschen nog de generaals Gauthier en Lacour en zeven kolonels. Meer dan twintig generaal» waren gewond, doch zij allen brachten het leven eraf. Generaal Gudin werd niet minder dan viermaal getroffen. Masséna, die misschien het meeste aan het vuur was blootgesteld, kreeg niet de minste schram of wond. Van hem ging in het leger het praatje dat hij, evenals Murat en Ney, onkwetsbaar zou zijn. Evenwel gold het voor gevaarlijk in zijn buurt te staan, ja men vermeed zooveel mogelijk de plaats die hij pas verlaten had. Ging iemand daar staan, dan riep men dezen toe op te passen. Kort vóór den slag was Masséna bij een verkenning met zijn rijtuig omgeslagen en had zich daarbij zóó bezeerd, dat hij op den dag van den slag niet te paard kon zitten. Toen het bij den linkervleugel begon té spannen steeg hij toch op. Hij liet een van zijn oppassers een söjgbeugelriem wat langer maken en trok daarom zijn verbonden been hoog op tegen de hals van zijn paard. Doch op datzelfde oogenblik suisde een kanonskogel voorbij, vlak langs het paard en sloeg ouiiai soioaar, aie oezig was den riem op te gespen, dood ter aarde. De keizer schonk Macdonald bijzondere onderscheidingen, benoemde hem tot maarschalk en gaf hem den titel hertog van Tarente. Wanneer men de verdiensten en heldendaden van Macdonald in aanmerking neemt, kwamen die belooningen wel wat laat Maar net had eenigen tijd moeten duren voordat Napoleon dezen man, die uit een Schotsch geslacht stamde, zijn vertrouwen schonk. Daarbij kwam ook nog dat Macdonald 228 NAPOLEON. tijdens den tweeden Italiaanschen veldtocht gediend had onder Moreau in Duitschland en al de officieren van Moreau werden jaren lang door Napoleon gewantrouwd. Behalve Macdonald kregen ook Oudinot en Marmont den maarschalkstaf. Voor Marmont kwam deze buitengewone bevordering, in tegenstelling met die van Macdonald, wel wat heel vlug. Niet alleen belooningen, ook berispingen werden uitgedeeld; over Bernadotte was Napoleon in het geheel niet te spreken. Deze is steeds het bonte schaap onder de maarschalken geweest, misschien vaak terecht, maar zeer zeker ook veelal ten onrecht. Onder de meest voortvarende aanvoerders behoorde hij niet. Daarbij kwam dat hij zijn eigen verdiensten zeer ruim uitmat en de maatregelen van den keizer kritiseerde. Had hij aan den vooravond van den grooten slag niet gezegd dat de overtocht over de Donau verkeerd was en dat de bewegingen der troepen gebrekkig geleid werden? Maar bij, Bernadotte, zou door een paar handige manoeuvres den aartshertog binnen zonder strijd kunnen noodzaken de wapens neer te leggen. De keizer had overal zijn spionnen, ook in de omgeving van Bernadotte en toen den volgenden dag de Saksers aan den haal gingen en de maarschalk hen in galop volgde, hield hij hem aan en vroeg of dat nu de handige manoeuvre was waarmee den aartshertog verpletterd moest worden. Bernadotte was evenwel niet voor een kleintje vervaard. Na den slag gaf hij een dagorder uit, wat alleen de opperbevelhebber mocht doen en waartoe nog nimmer een maarschalk de vrijmoedigheid had gevonden, wanneer de keizer in het leger was. Nu deed de vorst van Ponte-Corvo alias Bernadotte het; hij noemde zijn troepen granietkolonnes en NAPOLEON. 229 kende zich en zijn Saksers de eer der overwinning toe! Napoleon zou spoedig laten merken hoe hij er over dacht. In het Legerbulletin van 30 Juli kwam onder meer voor; „Het negende corps, dat door den vorst van Ponte-Corvo werd aangevoerd, is ontbonden. De Saksers, die deel van het corps uitmaakten, staan thans onder commando van generaal Regnier; de vorst is vertrokken naai een badplaats." De keizer was woedend; zonder door hem te zijn ontvangen kon de vorst afreizen en aan den minister van oorlog schreef hij: „Wanneer ge bij gelegenheid den vorst van Ponte-Corvo ontmoet geef hem dan vooral mijn ontevredenheid te kennen over de belachelijke dagorder, die hij in alle couranten heeft laten opnemen en welke geheel bezijden de waarheid is. Den geheelen dag van den veldslag heeft hij zich bij mij beklaagd over zijn Saksers! Ik wil er geen geheim van maken dat de vorst van Ponte-Corvo gedurende den veldtocht weinig lof verdiend heeft. In werkelijkheid is de granietkolonne voortdurend op de vlucht geweest." HOOFDSTUK XXIII. Tyrol. Verzet in Noord-Duitschland. Napoloen's positie in Europa. Keizer en Paus. De slag bij Wagra» was beslissend geweest, al waren er niet zooveel gevangenen gemaakt en al was de buit aan vaandels en kanonnen geringer dan bij vorige overwingen. Ook waren in het leger van den keizer verschillende schaduwzijden aan het licht gekomen. Men kon de soldaten er niet meer toe krijgen om aanstonds met het blanke wapen te attaqueeren, de artillerie had iederen stormaanval behoorlijk moeten voorbereiden; de infan» terie bestond voor een groot deel uit jonge menschen en nieuwe bondgenooten, die het élan van de oude vroegere veteranen misten. De aanvoerders moesten het voorbeeld geven en daardoor vielen er meer officieren dan voorheen. Was de troep niet meer zooals voorheen, de hoogste aanvoerders waren ook veranderd. Zij begonnen genoeg te krijgen van het krijgertje spelen door Europa en het vechten in alle hoeken van het oude werelddeel. Vechten en strijden, eer en roem is begeerlijk voor jeugdige officieren, maar komt men boven dej veertig, dan wordt al zeer gauw de zucht naar rust ehj kalmte geboren. De generaals waren tevreden met hun vroeger behaalden roem; dankbaar voor de weldaden; van den keizer ontvangen, wilden zij eindelijk eens tenj volle van hun verworven rijkdommen profiteeren. Dèj NAPOLEON. 231 I keizer was als militair dan ook maar weinig met den [ slag ingenomen. Na Wagram kon de keizer van Oostenrijk niet aan voortzetting van den strijd denken. Deze was mislukt, omdat de verwachte hulp uit Duitschland, uit het Noorden, was Uitgebleven, omdat alle staten van den Rijnbond de zijde van de Franschen hadden gehouden, daar de regeeringen zich niet aan den invloed van den Franschen keizer hadden kunnen onttrekken, hoewel de volkeren ér naar gehunkerd hadden met htm verdrukkers af te rekenen. . Slechts in Tyrol was een volksopstand uitgebroken. Het land was bij den vrede van Pressburg bij Beieren gekomen, maar hoewel de bekwame Beiersche minister ^unuycuM. veei naa gedaan om die vereeniging duurzaam I te doen zijn, was die poging totaal mislukt. De Beiersche I ambtenaren deden soms wanhopig onhandig. Schreef een jhoog rechterlijk ambtenaar in een bekend gewórden bnef niet over Tyrol als een: „durch die Natür selbst ■ ïzum Gefangnis gemachten Lande?" De Beieren kenden Ide Tyrolers niet en omgekeerd. Voor de eenvoudige Iberglui was Beiersch en Kettersch synoniem. Staat er laiet in het Sandwirtslied: „Addio meine Baiern und Freimaurer!" [ Was het van de Beiersche regeering onhandig ge• weest den naam Tyrol te vervangen door Zuid-Beieren, i de maatregelen waardoor men de school aan de kerk' trachtte te onttrekken, was ontactisch en de invoering fier conscriptie had geweldig veel kwaad bloed gezet. En was het afschaffen van de processies en bedevaarten *pt aflergevaarhjkst in «en land waar de Jezuïeten schier almachtig waren geweest? Igoen dan ook op den 9^ April de Oostenrijksche generaal Chasteter met een leger Tyrol binnenrukte. 232 NAPOLEON. luidden In alle dorpen de stormklokken en stroomden uit alle dalen, van alle bergen de gewapende boeren toe om de gehate Beieren, de „blauwen", te helpen verdrijven. Aan het hoofd der boeren stelde zich Andreas Hofer, een dappere, eenvoudige, eerlijke vrijheidsheld, bekend door zijn verbazend lange baard. Deze had hij laten groeien om een weddenschap te winnen, dat zijn vrouw hem niet in alles de baas was. Hij is de man geweest die onnoodige wreedheid bij de boeren heeft tegengegaan. De boertjes hadden hef liefst de stedenbewoners, de heeren, waaronder zij alle» verstonden wat geen boer of priester was, over den kling gejaagd en zij waren teleurgesteld toen Hofer hun dat genoegen ontzegde en verbood. Toch werd er nog genoeg gemoord: waren er geen priesters die de gewonde Beieren met het crucifix de hersens insloegen? De hulp die de boeren van Chasteler kregen was onbeteekenend. Hij en zijne officieren ergerden zich er als mihtair aan dat zij medestrijders waren van boeren. Door den slag van Wagram was ook het lot van Tyrol beslist en keizer Frans, die na Aspern nog aan zijn „geliefde Tyrolers" geschreven had, het zijn bergbewoners laag in den steek. Op den 20*" Februari 1810 eindigde het treurspel dat in Alpendalen begonnen was op de bastei van de Porta Ceresa te Mantua» waar Hofer gefusilleerd werd. „Ade, du schnöde Welt", had hij in zijn laatsten brief geschreven, „so leicht kommt mir das Sterben an, dass mir nicht einmal die Augen nass werden." Ook in Noord-Duitschlahd had men gepoogd het volk en de soldaten tot opstand te brengen, doch deze DUUlllUCii waicu uki »-» O— o VU11 1vc1llc uu1 i„n»yMwiw».B — n ■ , ;-yH NAPOLEON. 233 !Wilhelm von Dörnberg koning Jéröme van de troon te stooten. Dit alles mislukte evenals de onderneming van den Pruisischen majoor Von Schill, die op eigen gelegenheid den oorlog begon en 200 zijn aarzelenden I koning dacht mee te sleepen. Bij Stralsond zou hij den I heldendood vinden. I In het midden van Mei rukte Frederik Willem van I Brunswijk met een zelf geworven leger Saksen, dat I de zijde van Napoleon hield, binnen. Hij bezette Zittau, 1 doch moest weldra naar Bohemen de wijk nemen Na f Wagram besloot Frederik Willem naar het Noorden I door te dringen; het gelukte, hij bereikte de NoordI zeekust en kon zich in het Oldenburgsche inschepen. I Het is een vermetel heldenstuk geweest, doch toch I was de hertog geen generaal. Blücher achtte hem als I militair niet hoog. Hij had tact om met zijn menschen I om te gaan. maar was een tegenstander van de in I deze jaren in Pruisen opkomende neiging om de minI deren zachter te behandelen; dat noemde hij „phüW phische Schwindeleien". Het legertje dat Frederik WUlem had bijeengekregen ■ bestond, wat officieren zoowel als manschappen betrof, l uit de meest heterogene bestanddeelen. Het offlciersI korps was samengesteld uit Pruisische militairen, waarIvan er velen sinds Tilsit non-actief waren geweest; Imen had er echter ook onder jonkers die in het actieve l leger geen examen hadden kunnen doen en eenigen ■zonder militaire opleiding. De minderen bestonden uit ■studenten, kooplui en arbeidschuwe landloopers. De ■tucht was niet zeer groot en dronkenschap aan de orde van den dag. Meermalen gebeurde het dat de man|schappen dronken van het paard vielen! f Dat de haat hevig was tegen de Franschen onderfvond Napoleon zelf nog tijdens zijn verblijf, na Wagram, 234 NAPOLEON. te Schönbrunn. Bijna was het een Duitscher. Stapps, gelukt hem te daar vermoorden. Bij een parade tot dicht bij den keizer genaderd, werd hij op het laatste oogenblik door generaal Rapp in den kraag gegrepen,, Stapps was de zoon van een Protestantschen geestelijke 1 uit Naumburg, nog meer kind dan man. Toen men hem voor Napoleon bracht, vroeg deze hem of hij hem dankbaar zou zijn voor genade, waarop Stapps antwoordde: „Dan zou ik u toch doodenl" Van nature kalm en zacht had de jongeling een woeste haat opgevat voor den verdrukker van zijn vaderland. Onthutst maakte de keizer uit deze antwoorden op, hoe diep de haat tegen hem geworteld was en in welke kringen zij reeds was doorgedrongen. Stapps werd in alle stilte gefusilleerd, de aanslag moest zoo min mogelijk bekend worden. Voor het geval dat zij toch, ruchtbaar werd ontving de minister van politie last er> voor te zorgen dat men den dader voor krankzinnig hield. Inderdaad liep nog vele jaren later het gerucht, dat Stapps in Vincennes in een krankzinnigengesticht, was opgesloten. Op den 19den October kwam de vrede tot stand, dus pas eenige maanden na den slag bij Wagram. Want Oostenrijk had nog lang de hoop gekoesterd van Pruisen of Rusland hulp te krijgen en zeer zeker, van Engeland. Maar Frederik Willem lil besloot niet, te mobiliseeren. Rusland had nog niet het minste plan om het verdrag met Frankrijk te verbreken. Dus alleen van Engeland kon Oostenrijk steun verwachten. Wellesley had in Spanje eenige voordeden behaald, doch, deze bleken al spoedig niet veel te beteekenen. Evenzoo mislukte de onderneming der Engelschen aan de Noord-Zeekust. Verder dan Walcheren kwamen zij niet. Napoleon was bij sló£ van rekening de eenige. NAPOLEON. 235 die van deze onderneming voordeel trok want deze \ landing zou hem het motief verschaffen aan zijn broeder Lodewijk den HoUandschen troon te ontnemen en het gebied der oude repubhek bij Frankrijk in te lijven. Alles liep dus Oostenrijk tegen; het begon het I vertrouwen op eigen krachten te verhezen. Daardoor moest het wel vredesaanbiedingen doen en zoo bracht October het einde van den oorlog. Oostenrijk onderging eene gebiedsvennindering. Het gedeelte bij de Inn werd gevoegd" bij het Rijnverbond, West- en Nieuw-Galicië kwamen bij het hertogdom Warschau. Napoleon zelf be- f hield Triest. Dat Oostenrijk zich aan moest sluiten bij de vijanden van Engeland, spreekt van zelf. Reeds den 26*'»» October was de keizer weer te Fontainebkau terug De jaren 1810 en 1811 zijn die van de grootste machtsontwikkeling welke Frankrijk ooit gehad heeft Van de monding der Elbe tot aan de MiddellandscheZeekust, tot dicht bij de monding der Arno strekte zich het Fransch keizerrijk uit waarbij in Mei 1809 ook non "w. vau uen KerKenjKen staat gevoegd werd. De Povlakte tot voorbij Ancona aan de Adriatische Zee vormde het koninkrijk Italië en het Zuidehjk gedeelte van het schiereiland was het gebied van koning Joachim (Murat de zwager van Napoleon. Na den vrede van |Schönbrunn of Weenen in October 1809 zou de keizer perlwaldelijk laten bemerken dat hij zich aan niets en niemand meer stoorde bij het regelen van de kaart van Europa naar zijn inzicht Zoo werd op den Mde" Januari 1810 het Hannoversche gebied met uitzondering van ;Lauenburg aan Westphalen. waar Jéróme koning was. toegewezen; de vorst primaat Dalburg moest Regensburg m Februari afstaan, maar kreeg daarveor Fulda en het pootste gedeelte van Hanau en werd groothertog van prankfort; gebiedsveranderingen ondergingen Hessen- 236 NAPOLEON. Darmstadt, Baden, Wurtemberg, Beieren. Bij Frankrijk werden in 1810 ingelijfd het koninkrijk Holland, de republiek Wallis aan den Zuidkant der Alpen, een stuk van Berg, Salm, Aremberg, Oldenburg, een groot gedeelte van Westfalen, Lauenburg, de steden Bremen, Hamburg en Lübeck. In het gebied van het Rijnverbond was de wil van den keizer der Franschen wet. Vier koninkrijken, vijf groothertogdommen, elf hertogdommen en vijftien vorstendommen omvatte dit statenverbond van Napoleontische makelij, dat zich uitstrekte van de Mecklenburgsche Oostzeekust af in het Noorden, tot aan de bovenloop der Etsch in het vroegere Tyrol in het Zuiden. Istrië en een groot gedeelte van de Westkust van het Balkanschiereiland waren als de Illyrische provinciën weer een deel van het Fransche keizerrijk. Napoleon meende dat hij na de onderwerping der vorsten ook de volkeren van Europa voor zijn wil zou kunnen doen buigen. Maar bij de volkeren vond hij iets dat hij niet kende, dat hij daarom minachtte: de vaderlandsliefde. Het almachtige patriotisme, dat zich als een vaste band slingert om alles wat tot één stam behoort, om alles wat één van taal en één van zeden is, dat was den keizer onbekend. Daarvoor gevoelde hij zich te veel wereldburger, daarvoor was hij te veel doortrokken van de denkbeelden der philosophen van de achttiende eeuw. Hoe zonderling het ook moge klinken, wat dit betrof was Napoleon te veel kamergeleerde, die meende dat goede wetten en een streng bestuur ten slotte landen, die ethnographisch zoo verschillend mogelijk waren, toch tot een geheel konden verbinden. In de geschiedenis kende hij slecht een machtj die alles kon bedwingen: het leger. Van dit verkeerd* inzicht maakten zijn tegenstanders gebruik door de volksopstanden te steunen. NAPOLEON. 237 Toen Napoleon nog opklom tot zijn hooge macht, had hij ingezien dat om te slagen hij ook in Frankrijk gebruik moest maken van de kerk. Als consul had hij niet alleen de kerk hersteld, maar wetende hoe diep de invloed ging van de geestehjkheid op het meerendeel der Franschen, wilde hij ook laten zien dat zijn staat de goede verstandhouding herstelde. Het sluiten van het concordaat was een handige zet geweest en had hem heel wat aanhangers bezorgd. Maar reeds bij de kroning tot keizer had hij laten blijken dat hij den Paus niet in alles naar de oogen zou zien. Later het hij zijn troepen zelfs Rome bezetten. Het was hem echter onmogelijk de geestelijke macht van den Paus te bedwingen. Na de bezetting van Spanje bad Pius geprotesteerd en gebood hij den bisschoppen te weigeren den eed van trouw aan den nieuwen heerscher af te leggen. Het antwoord op deze lastgeving kwam in 1809 na de overwinningen in Beieren. In twee decreten werd bepaald dat de Paus ontzet was uit zijn wereldlijke macht en dat de Kerkelijke staat ingelijfd was bij het Fransche rijk. En toen een Pauselijke bul aan de kerkdeuren van de Sint-Pieter was aangeslagen, waarin de excommunicatie van den keizer werd uitgesproken, rukten Napelsche troepen Rome binnen. Op den zesden Juli werd Pius VII in het Quirinaal gevangen genomen; van daar werd hij naar Grenoble gevoerd en toen. op bijzonderen last van den keizer, naar Savonna aan de Rivièra. Een priester van een en zeventig jaar, zonder één soldaat om zich te verdedigen, had geweigerd zich aan den keizer te onderwerpen; nu zou men hem met geweld bedwingen. HOOFDSTUK XIV, De omoevinq van den keizer en zijn hoe. Zijn medewerkers. Men begon in Frankrijk langzamerhand te beseffen dat het eene onwaarheid was geweest, toen in 1809 meegedeeld was, na den terugkomst Uit het Zuiden, dat de Spaansche oorlog ten einde gebracht was. Reeds waren vierhonderdduizend soldaten naar het Schiereiland getrokken, en nog steeds hoorde men van verhezen, nog altijd moesten nieuwe verSterkiagen gezonden worden. Aanvoeders als Ney, Soult en Masséna bleken ttiet in staat aan de guerilla een eind te kunnen maken. Zelfs de jonge officieren beschouwden een detacheering in Spanje ais een straf en de keizer dacht er niet anders over. Had een van zijn hef-officieren zijn ontevredenheid opgewekt, dan volgde onmiddellijk overplaatsing naar Spanje. In zijn onmiddellijke omgeving, het spreekt vanzelf, was de wil van den keizer meer dan ergens elders wet. Met de meeste zorg werd alles door hem nagegaan wat op iöjn hofhouding betrekking had. De nieuwe hofhouding was geheel anders dan voorheen, doch niet minder Streng nam men er de etiquette in acht. Maar in den regel moesten de hovelingen eerst, in vormen en manieren aan hoven gebruikelijk, onderricht worden, en bij velen van hen heeft men nimmer het NAPOLEON. 239 gemakkehjke optreden en de zekerheid van beweging Bevonden, die als regel alleen hem eigen kunnen zijn, die zich van de jeugd af in deze kringen heeft bewogen. Juist daarom was de keizer er zoo zeer opgesteld leden van den ouden adel tot zich te trekken. Bij hen was het verrichten van hofdienst een eer geweest van geslacht tot geslacht en eenmaal onder den invloed van den keizer gekomen waren zij er betrekkelijk gemakkelijk weer toe te bewegen. Zoowel bij de dames als bij de heeren was dit het geval. De dames van jongen adel vodden hofdiensten, dikwerf eene vernedering, welke die van den ouden adel konden opvatten als eene onderschejjdtog. Wie waren voor gezant beter bruikbaar dan de vertegenwoordigers van den ouden adel? Waar Napoleon dit met zijn scherpen blik spoedig in zag, is het niet te verwonderen dat hij alles deed om ouden en nieuwen adel te doen samensmelten. Met zorg zag de keizer toe dat de oude edellieden den nieuwen adel niet berspotten en met kracht ging hij hatelijkheden van zijn militairen tegen oude geslachten te keer. Want al was de keizer er trotsch op, dat mannen als de Ségur zich bij hem aansloten, hij zou niet dulden dat men een ruwen soldaat als Lefebvre met zijn pas verworven hertogstitel bespotte. Immers Lefebvre was een vanzjjn,. meest geachte soldaten, die militair bleef in hart en nieren en daar ook aan het hof rond voor uitkwam. Niets kwam Lefebvre hatelijker voor dan dat burgers den rmlitai-en stand bespotten; waar dit ook geschiedde kwam hij er tegen op. Bij den minister Fouché beklaagde hij zich eens officieel dat hij in een comedie een man had zien optreden, gekleed in een uniform van plaatselijk commandant, die zich liet omkoopen. Een dergehjke comedievertooning moe*tvbjlj brave mili- 240 NAPOLEON. taken ergenis verwekken, zeide Lefebvre. Fouché antwoordde hierop, dat de eer van de krijgslieden het schoonste bezit van een volk was, en de prefect van politie kreeg bevel zorg te dragen, dat Fransche uniformen niet meer op de planken kwamen. Door de eigenaardige samenstelling van het hof, door de verschillende elementen waaruit de hofhouding was samengesteld is er nimmer die gemakkehjke omgangstoon gekomen, welke gevonden werd bij de legitieme vorsten. Alles moest gedwongen deftig zijn; de oude adel was Stijf, de jonge bang zijn boekje te buiten te gaan. En de keizer was niet de man om daar verandering in te brengen. In een gesprek onder vier oogen of in een klein gezelschap kon hij zelfs zijn tegenstanders tot bewonderaars maken en de eerbied afdwingen van de meest kundige tijdgeriooten, maar op een hoffeest bracht hij slechts vrees onder de gasten, en geen opgewektheid. Angstig stil werd het, wanneer de kamerheer van dienst met luide stem „1'Empereur" had uitgeroepen. Vaak gebeurde het dat men op hoffeesten lang te vergeefs wachtte op de komst van den keizer; eindelijk verscheen hij dan. Met kleine, vast afgemeten passen ging hij voort over de gladde, gewreven parketvloer. Alles was stil, alle hoofden bogen zich, terwijl de dames diep neigden. Een licht sporengekletter was het eenige dat men hoorde; slechts soms werd deze stilte verbroken door de korte, knetterende stem van den keizer. Een geur van eau de cologne omgaf hem en bleef meestal even hangen op plaatsen waar hij een oogenblik stil had gestaan om iemand aan te spreken. De man, voor wier koningen en prinsen zich vernederden, die zich ver boven allen verheven voelde, die zijn hand slechts behoefde uit te strekken om de schoonste bloemen van zijn omgeving te bjukken, kon geen eerbied voor NAPOLEON. 241 zijn medemenschen koesteren, was door zijn natuur gedwongen stug en kortaf te zijn. Vandaar dat de hofpartijen slechts feesten in naam waren, door ieder verafschuwd. En wanneer de keizer na een korte aanwezigheid op een hoffeest weer vertrok en zich in zijn studeervertrok terugtrok, bleef Josephine te midden van hare gasten en wist zij te maken dat men steeds met waardeering aan hare lieftalligheid terugdacht. De keizer was meestal na een hoffeest, nog laat ih den avond, weer omringd door zijn secretarissen. Want evenals hij in het veld zijn adjudanten afjakkerde, zoo beulde hij in zijn hoofdstad zijn secretarissen af. Waar hij zelf als van ijzer was, kon hij zich niet voorstellen dat zijn medehelpers moe werden, wanneer hij nog frisch was. De eerste particuliere secretaris van Napoleon was Bourrienne, nog een vriend uit zijn jeugd. Jaren lang werkten zij samen en was de verstandhouding tusschen hen zeer goed, totdat de keizer bemerkte dat Bourrienne zijn hooge positie misbruikte om zich te verrijken. Bourrienne, die overigens een zeer bruikbaar man was en iemand van een geweldige werkkracht, stond wat geldzaken betrof niet vast in zijn schoenen. Al spoedig was hij begonnen zich inkomsten te verschaffen van verdachte herkomst. Hij was eens tot de ontdekking gekomen dat de minister van politie Fouché maandelijks honderd duizend francs uitbetaalde aan lieden uit de onmiddellijke omgeving van Napoleon om hem voortdurend op de noogte te houden van het doen en het laten van den keizer. Bourrienne oordeelde dat niemand hier beter toe in staat was dan hij zelf, die dagelijks met den keizer verkeerde. Hii aina daarom naar Fmirh* »n 242 NAPOLEON. bood zijn diensten aan. Fouché ging hierop in en van dezen dag af ontving Bourrienne maandelijks vijf en twintig duizend francs voor zijn inlichtingen; maar toch kwam hij zoo in geldverlegenheid dat zijn schuldeischers hem eens met gijzeling moesten bedreigen. Bourrienne kon als spion den minister van politie heel wat belangrijks meedeelen, maar was toch niet de voornaamste van hen, die berichten verschaften. Ontving Josephine, die nimmer en nimmer geld genoeg had, niet nog grooter geldsommen voor geheime mededeelingen aangaande haar man? Nooit is de geheime politie zoo aan het werk geweest als tffekrT het keizerrijk; ieder maakte er gebruik van. Werden de gangen van de broers van den keizer niet op diens last nagegaan? Alles werd bespionneerd! En toch kostte de geheime politie nagenoeg geen geld. Want Fouché was de eenige minister die slechts zelden om geld vroeg, en dan nog maar heel weinig. De speelhuizen en de patenten der verdachte hulzen uit de omgeving van het Palais-Royal moesten in die benoodigde gelden voorzien. De minister van politie was iemand die ieder middel dat tot zijn doel kon leiden, zou aanwenden, voor list nog verraad terug schrikte, die moord en diefstal zou laten gebruiken, wanneer hij het noodig oordeelde en die toch als prhaat persoon een voorbeeldig leven leidde. Hij wist dat hij bijna door iedereen gehaat werd, dat niemand hem zou ontzien, daarom werkte hij tegen ieder en ontzag niemand. Van Fouché komt men schier vanzelf op Talleyrand, den minister van buitenlandsche zaken. Fouché zou men den bedrieger op klompen, Talleyrand den bedrieger op lakschoenen kunnen noemen, maar bedriegers waren zij beiden. Bij het uitbreken, der revolutie was Talleyrand bisschop van Autun; met twee NAPOLEON. 243 van zijn collega's had hij den eed afgelegd op de constitution civile du clergé; hij had de constitutioneele priesters gewijd en in 1790 bij het federatiefeest op den 14d*» Juli de mis opgedragen. Gedurende de Terreur als „ci-devant noble" suspect verklaard, was hij aan de guillotine ontkomen door de wijk te nemen naar Amerika. Na 13 Vendémiaire schrapte de conventie den vroegeren bisschop van Autun van de lijst der émigrés, wien het verblijf in Frankrijk was ontzegd. In het vaderland teruggekeerd, wist hij zich de gunst te verwerven van het directoire en werd minister van buitenlandsche zaken. Hij had een helderen kijk op zaken en menschen en begreep al spoedig dat de generaal, die in 1796 en '97 overwinning op overwinning in Italië behaalde, de man van de toekomst was en nadat hij tot deze overtuiging gekomen Was, besloot hij zich verdienstelijk bij hem te maken. Bonaparte, die alles wat hem voorwaarts kon brengen tot zich trok, nam zijn diensten gaarne aan. Hoe goed de jonge generaal zijn helpers doorzag en hoezeer hij ook later overtuigd wérd van het valsche karakter van Talleyrand, onmogelijk kon hij vermoeden dat deze hem reeds aanstonds na de kroning in 1804 zou gaan verraden. Want Talleyrand is een van de zeer weinigen geweest, die vooruit zagen dat de keizer tenslotte zijn doel zou missen. Ieder wist dat Talleyrand een buitengewoon bekwaam man was, maar tevens dat bij bijzonder kwaadaardig kon zijn en dat bij een meester in de politiek en op het gebied der intriges was. Sommigen achtten hem in de staatkunde handiger dan de keizer. Door zijn gemak van beweging en zijn optreden als grand seigneur verblufte hij de menigte. Met een onbeschaamde onverschilligheid dwong hij de uitgaande kringen zijn slechten 244 NAPOLEON. levenswandel over het hoofd te zien, moest men zijn liaison met madame Grand dolden, zag men het aan dat hij met deze als zijn maitresse in de ministerieele ambtswoning samenwoonde. Men spotte met zijn speculeeren aan de beurs, met zijn bekende omkoopbaarheid, met zijn voortdurend jagen naar geld en weelde, omdat hij alles wist te dekken met een voornaamheid, welke herinnerde aan den tijd vóór de revolutie en die juist het eenige was, waarom men de achttiende eeuw nog wel eens betreurde. Tallyrand had gebroken met de partij waartoe hij voor '89 nog door zijn waardigheid en afkomst behoorde, maar niettemin zijn connecties in de groote wereld behouden. Een ander man van invloed, die met Talleyrand de lust tot vermaak en het verkeer in de groote wereld deelde was Maret. Hij was de chef van het cabinet van den keizer, dat het tusschenlid vormde tusschen de ministers en Napoleon. Aanvankelijk had hij moeite om de genoegens van het uitgaan te verbinden met de plichten van den ambtenaar. Meermalen moest Bonaparte als consul zijn ontevredenheid uiten „Hij is nooit te vinden". Maar het duurde niet lang of Maret, die door den keizer tot hertog van Bassano verheven werd, verdiende dit verwijt niet meer. Hij was iemand van een zeer betrouwbaar karakter en bleef tot het laatst toe zijn meester getrouw. Wegens den dagelijkschen omgang met den keizer haalde bij zich de afgunst van velen op den hals. Talleyrand mocht hem niet lijden, misschien omdat hij in Maret iemand vond die even amusant was als hij zelf. Waar hij kon het hij zijn afkeer merken. „Ik ken maar een mensch die dommer is dan de heer Maret en dat is de hertog van Bassano." Het werd voor geestig gehouden, maar het was onwaar, want dom was Maret in geen geval. Reeds tijdens het NAPOLEON. 245 consulaat werd hij belast men de taak om voor de consuls al de bouwstoffen voor hun werkzaamheden in gereedheid te brengen, menigmaal hun besluiten op te stellen en dan deze aan de hoofden der departementen mede te deelen. Beschaafde manieren, een zekere kennis van Europa en een stalen geheugen maakten hem reeds bij den consul Bonaparte tot een van de meest geschikte en bruikbare medewerkers. De consul en later de keizer was gewoon in hen die hem dienden de nauwkeurigheid en het vlugge begrip boven het verstand te waardeeren; iets dergelijks ligt meer in den aard van verheven geniën die er behoefte aan hebben begrepen en gehoorzaamd te worden en geenszins er op gesteld zijn aangevuld te worden, Meer nog dan Maret of een van de andere generaals, kwam Duroc,. hertog van Friaul, met den keizer, in aanraking. Als opper-hoflntendant was hij belast met de zorg voor de keizerlijke huishouding. Alles wat het particuliere leven van den keizer betrof, stond onder toezicht van Duroc, dien men kon beschouwen als de onmiddellijke chef van het personeel van de verschillende paleizen en kasteden, welke tot de keizerlijke domeinen behoorde. Voor hem had Napoleon geen geheimen en veel, wat anderen niet aan hun intiemste vrienden zouden toevertrouwen, openbaarde de keizer hem. Heel wat wenschen aan vrouwen, welke de aandacht van den keizer tot zich getrokken hadden, werden door hem overgebracht en schier talloos vele werden langs een geheimen trap het keizerlijk cabinet binnengeleid. Nimmer zou Duroc misbruik maken van hetgeen hij wist, kalm, bedaard en nauwkeurig ging hij zijn gang. Hij had een afkeer van intrigues en nimmer heeft -hij zich met kuiperijen ingelaten. Het mindere paleispersoneel verafschuwde hem, omdat hij alles streng 246 NAPOLEON. naging en buitensporige uitgaven wist te voorkomen. Meermalen vertrouwde de keizer hem zendingen toe naar vreemde hoven; als gezant is hij werkzaam geweest te Weenen, Petersburg en Berlijn, en overal liet hij de herinnering na van een rechtschapen man. Nog is het niet gemakkelijk uit te maken hoe veel of hoe weinig mannen uit Napoleons omgeving invloed hebben gehad op zijn handelingen; ten slotte heeft hij het lot van alle alleenheerschers moeten deelen, en in heel veel zaken niet zijn eigen meening moeten volgen, maar die van zijn raadslieden. Ook van hem moest men weldra getuigen: „man glaubt zu schieben und wird geschoben". De keizer kon toen hij eenige jaren bestuurde wel de richting aangeven, maar was niet steeds bij machte er voor zeng te dragen dat die richting bewaard bleef. Als consul en in de eerste jaren van zijn keizerschap was Napoleon de man die boven allen stond en allen beheerschte. Als consul werkte hij zich met een schier ongelooflijke Snelheid in mies in. In die dagen dineerde hij van zeven tot acht uur, zeer matig. Daarna was hij gewoon een oogenblik verpoozing te zoeken in dé salons van Josephine, waar een tameijk groot gezelschap iederen avond bijeen kwam. Om negen uur, of half tien, trok hij zich terug in zijn studeerkamer waar hij dan eenige mannen bijeen vond, en waar hij samen in comité vereenigd mee ging doorwerken. Steeds vond men hem dan frisch en helder van geest, ofschoon hij reeds een dag van zwaren arbeid achter zich had. Hard werd er dan gewerkt bi) het lamplicht en in de notulen die van deze bijeenkomsten over zijn, vindt men herhaaldelijk aangeteekend: „de zitting werd opgeheven twee uur na middernacht". In deze bijeenkomsten verkreeg Bonaparte zijn groote NAPOLEON. 247 kennis van de administratie. Het is een legende dat deze hem plotseling eigen is geworden. Er mogen verschillende zaken zijn geweest, Waar hij na kennisname als bij ingeving verstand van kreeg, het moge waar zijn dat hij dikwerf direct den juisten weg wist te vinden in moeilijkheden, waar anderen tijden moesten studeeren en nadenken om tot een besluit te komen, de administratie heeft hij door ijverige studie geleerd. Hij heeft zijn werk niet verricht om de Franschen gelukkig te maken, want zóó heeft hij nimmer van hen gehouden. Het wilde het land sterk en rijk maken, opdat het in staat zou zijn die offers aan zijn zucht naar roem te brengen, die weldra geëischt zouden worden. Wie had kunnen voorspellen dat deze offers meer dan een milhoen menschenlevens zouden bedragen en toch niet tot het beoogde doel van een wereldheerschappij zouden voeren? Dat kon in den aanvang niemand voorzien. Zijn voorgangers in het bestuur, conventie en directoire, hebben zeker niet minder menschen in den dood gejaagd en toch voor dien prijs het land geen orde en welvaart kunnen geven. Dit laatste heeft Napoleon wel tot stand gebracht. HOOFDSTUK XXV. De staatsraad. Wetgeving, en onderwijs. Het groote werk van de wedergeboorte van Frankrijk heeft hij niet alleen volbracht, doch hij maakte hierbij gebruik van een groot aantal talentvolle en geoefende helpers, die deels in den staatsraad nieuwe maatregelen overlegden, nieuwe voorschriften en wetten beraamden, deels als ministers die wetten, door de Kamer goedgekeurd, uitvoerden. De leden van den staatsraad waren het die de flnantiën regelden, het binnenlandsch bestuur organiseerden, systematische wetboeken ontwierpen, voorschriften gaven voor eeredienst en onderwijs, kortom die al dat nuttige werk verrichtten, waaruit onder de oogen van den kundigsten meester net bewoonbare huis van het moderne Frankrijk zou ontstaan. Zooals Napoleon in het militaire het oude met het nieuwe wist te verbinden tot een ondeelbaar geheel, zoo deed hij het ook in het burgerlijke bestuur. De leden van den staatsraad waren naar hun politiek verleden al zeer ongelijk. Onder hen vond men koningsgezinden als Dufresne, girondijnen, radikale conventieleden, gematigden uit den tijd van het directoire en bannelingen van den 18den Fructidor, een bonte staalkaart dus. Napoleon had hen met opzet gekozen uit verschillende kampen, om aan zijn hervormingen niet den schijn te geven van partij werk. Hij had hen ver- NAPOLEON. 249 deeld over verschillende commissies als voor binnenlandsch bestuur, justitie, financiën, doch alle werkten onder zijn voorzitterschap. Op den 17** Februari 1800 werd de wet uitgevaardigd, welke tot op den huldigen dag den grondslag vormt van de Fransche bestuursinstelhngen. Aan het hoofd van de administratie van ieder departement kwam een prefect, van ieder arrondissement een onder-prefect, van iedere gemeente een maire. Al deze ambtenaren moesten door het hoofd van den staat benoemd worden en stonden onder toezicht van den minister van binnenlandsche zaken. De benoemingen geschiedden met de meeste onpartijdigheid; onder de aangestelden trof men aan den royalistischen graaf Larochefoucauld, den aartsjacobijn Debry en den girondijn Doulcet de Pontécoulant. Aan werk was voor hen geen gebrek. In de revolutiejaren had men het geregeld belasting betalen nog al eens vergeten en hierdoor was een wanhopig verwarde toestand ontstaan. Door gebrek aan politie was het met de veiligheid allerellendigst gesteld. Smokkelaars maakten hier in de eerste plaats gebruik van. Tot onder de muren van Parijs had men georganiseerde benden, waartoe duizenden boeven behoorden, die allen gewapend waren. Wie zich tegen hen verzette werd gedood, de rapporten van de ambtenaren maakten er dagelijks gewag van. In het departement Vaucluse werden in 1801 niet minder dan negentien roofmoorden gepleegd. Sommige gemeenten maakten, uit vrees, gemeene zaak met de boeven. Katholieke priesters (het was nog voor het concordaat) in de Cevennen zetten de domme bevolking tegen het gouvernement op; sommige moordenaars beroemden er zich op vijftig huisvaders van kant te hebben gemaakt. De prefect 25Ü NAPOLEON. van het departement Gard nam een priester in hechtenis die bekend was onder den bijnaam „Sans Peur" een der meest onverschrokken aanvoerders van de bandieten van het Zuiden. Sinds zes jaar was hij al ter dood veroordeeld, doch men had hem niet durven grijpen. Wanneer hij de mis bediende was hij gewapend met twee pistolen en een sabel, en naast het altaar stonden steeds twee geladen geweren gereed! De instelling van prefecten maakte aan deze wantoestanden een einde: het bestuur zag nauwlettend toe en zorgde dat .alles geregeld in zijn werk ging. De prefecten kregen opdracht zooveel mogelijk zorg te dragen, dat het gouvernement niet gehaat werd, en wanneer de keizer zich met de prefecten bemoeide dan was het veelal om te groote ijver te breidelen. Zoo had de prefect van de Zee-Alpen om wanordelijkheden te voorkomen, het publiek in een schouwburg verboden een aria mee te zingen. Maar de keizer keurde dat verbod heelemaal niet goed. „Ik wil" schreef hij, „dat men in Frankrijk de meest mogelijke vrijheid geniét; het gezag moet zoo weinig mogelijk drukkend zijn." Met burgerlijke autoriteiten wilde Napoleon nog wel eens coriféreeren, hij vond het dan geoorloofd dat men vrijuit voor zijn meening uitkwam en zag er geen gevaar in, wanneer van de voorschriften afgeweken werd, want, zoo schreef hij in 1806 aan den minister van Binnenlandsche Zaken, „alleen in militaire zaken verlang ik een blinde gehoorzaamheid". Waar het burgerlijk gezag tot versterking van het leger moest meewerken, verstond de keizer geen gekscheren of toegeven. In de allereerste plaats hadden de prefecten te zorgen voor de stipte naleving van de militiewetgeving, op de rest werd minder gelet. Tal van zittingen dér conventie, tijdens de revolutie, NAPOLEON. 251 waren gewijd geweest aan het onderwijs; wat daar gezegd is heeft nog lang niet al zijn waarde verloren, maar toch was er betrekkelijk weinig tot stand gekomen. Na veel zoeken en na veel dwalen had men de schoolwet van 3 Brumaire van het jaar IV gekregen, doch daarmee was eenheid van onderwijs in het land nog niet verkregen. Aan de toen ingestelde vrijheid van onderwijs had nog, onder het van kracht - zijn van deze wet, het Directoire op republikeinsche wijze een eind gemaakt door reeds in het jaar VI te bepalen dat niemand een staatsambt, burgerlijk of militair, mocht bekleeden die niet op een staatsschool was geweest, terwijl gehuwden, die naar een ambt dongen, hun kinderen op een staatsschool moesten hebben, ~ Het onderwijs moest leekenonderwijs zijn; alk» wat aan dogma of ritus herinnerde was van de school gebannen; de schoolpolitiek van het Directoire was daardoor openlijk tegen den Katholieken Godsdienst gericht. Boven alle onderwas-inrichtingen had de wet van IV geplaatst een Institut national des sciences et de 1'art, dat moest komen aan het hoofd van de Fransche wetenschap. Napoleon werd hier nog als generaal lid van en bleef het als keizer. Toen de afdeeling voor sciences morales et poliques, waarin veel vrijdenkers zaten, oppositie ging voeren, werd deze gesloten I Reeds in 1802 werd het onderwijs bij de wet van 2 Floreal (van het jaar X) beter geregeld. In ieder canton, aldus werd voorgeschreven, moesten een of meer lagere scholen worden opgericht, die zeer eenvoudig onderwijs zouden geven, een onderwijs dat echter op lager peil stond dan voorheen in de revolutie Condorcet geëischt had. Hoewel leerplicht niet was voorgeschreven., werd in 1804 bepaald dat niemand 252 NAPOLEON. burgerschapsrechten zou mogen uitoefenen, die niet lezen of schrijven kon. Maar toch bleef de toestand van het L.O. ellendig, vooral omdat de onderwijzers op zjjn best slecht, doch meestal niet betaald werden. Van vorming van onderwijzers was bovendien geen sprake geweest. Het middelbaar onderwijs was beter ingericht bij de wet van X dan het lager; het doel ervan was goede burgers, republikeinen te voren. Latijn was geen basis van het onderwijs meer, het personeel werd na een examen benoemd en werd goed bezoldigd. Hoewel de aansluiting tusschen Lager en Middelbaar onderwijs slecht was, gingen de scholen overal goed. Dit onderwijs stond op een wetenschappelijker bodem en om dit zoo te houden was het een voordeel dat men speciaal opgeleide leeraren verlangde en aan een overgang van onderwijskrachten uit het Lager naar het Middelbaar onderwijs niet dacht. Vooral tegen dit onderwijs was de Katholieke Kerk zeer gekant. De wet op het Middelbaar onderwijs was voor een goed deel het werk van den eersten consul zelf geweest; in de staatsraad had hij hard aan de wet van het jaar X meegewerkt; voor het Lager onderwijs gevoelde hij weinig, dat werd overgelaten aan de willekeur der gemeenten. Niet ten onrechte vreesden velen dat de algemeene volksontwikkeling daardoor nog meer zou inzinken; het gevolg was dan ook dat de broedersscholen bij tientallen werden opgericht, terwijl weldra bij verschillende decreten de zustersscholen werden toegelaten. Voor Middelbaar onderwijs voor meisjes evenmin als voor vakonderwijs werd iets gedaan. De Wet van 1802 of die van X stelde twee inrichtingen van M. O. in; de gemeentelijke of bijzondere inrichtingen, genaamd Ecoles Secondaires en de Staats- NAPOLEON. 253 scholen of Lycées; beide stonden onder toezicht van de prefects. De Lycées waren ruimer en beter ingericht dan de eerste; op kosten der repubhek en later op die van het keizerrijk moesten hier 6400 pensionnaires in worden opgenomen, waarvan 2400 gekozen moesten worden uit kinderen van militairen en ambtenaren. De tractementsregeling der leeraren was voor dien tijd uitstekend; op hun jaarwedde werd een korting ingehouden voor pensioen, waarop zij reeds na twintig dienstjaren recht hadden. De Lycées waren, volgens vele tijdgenooten, goed geregeld, maar toch was er heel veel wat moderne paedogogen zonderling zal lijken en wat slechts verklaard kan worden, door het persoonlijk ingrijpen van den keizer bij het stand komen van de wet. Zoo werd dè tucht er OD milifair» xaiiT» noUir.AX rj r~>- i * ^vuoiiuuacuu. ±jk ieer- linaen waren verdeeld in mmn=.~.r,izr, .jir . ; juugeos, in ïeaere compagnie was een sergeant en vier korporaals, gekozen uit de beste leerlingen; dat er mÜitaire oefeningen gehouden werden spreekt vanzelf, maar dat de lesuren geregeld werden door tromsignalen klinkt al zeer eigenaardig. De bedoeling was aanvankelijk dat de Godsdienst uit deze scholen geweerd zou blijven, doet dat was na het concordaat niet naar den zin van den consul. Bij eenvoudig consulair decreet werd het leekenkarakter aan de scholen ontnomen door instelling van een aalmoezenier en vastgesteld dat 's morgens en 's avonds gebeden moest worden. Op den duur mislukten de Lycées: zij konden de concurrentie met de gemeentelijke écoles secondaires niet volhouden. Volgens de algemeene opinie dienden zij slechts om soldaten te vormen en daarom zond men er zijn kinderen liever niet h»t>n 254 NAPOLEON. Het Hoogcr Onderwijs bleef toevertrouwd aan écoles 1 speciales; vele zouden er opgertcht worden, maar voor de meeste is het bij het plan gebleven. Over Hooger 1 1 Onderwijs had de keizer soms zeer eigenaardige denkbeelden. Zoo over Hooger Onderwijs in de Letterkunde. „Wat zou een speciale school voor letterkunde wel wezen 7 I De professor in de letterkunde amuseert zijn auditorium ' wanneer hij geest heeft, hij boezemt belangstelling in ' wanneer hij kunstgevoel bezit, maar nooit brengt hij 1 een nieuw denkbeeld tot ontwikkeling. Immers wel- 1 sprekendheid en poëzie hebben niets positiefs. Corneille ' en Racine wisten van de rhetorica niet meer dan een ' goed leerling; smaak en genie kan men niet inpompen". Over de waarde van hooger onderwijs in geschiedenis ' en aardrijkskunde dacht de keizer gunstiger. ,Na Austerlitz en den vrede van Presburg nam de ' keizer de onderwijswetgeving weer terhand. Tegen ' Fourcroy en Fontanes liet hij zich uit dat men leer- f lingen moest vormen, die mannen zouden worden en 11 die kon men niet krijgen zonder Godsdienst. Om dat onderwijs te regelen en te verbeteren werd in 1806 c bij de wet van 10 Mei ingesteld de Université Impe- 1 riale. Deze universiteit heeft in geen enkel opzicht iets d gemeen met wat wij onder universiteit verstaan. Het was 0 veeleer een departement van onderwijs, waaraan alle a inrichtingen in het geheele keizerrijk onderworpen v waren; geen school zou opgericht mogen worden zonder i i-" toestemming van de unlvewité, geen onderwijs gegeven a mogen worden, door iemand niet namens de Université 0 gegradueerd. Het staatsonderwijs werd gegeven door Vi een personeel dat in rangen verdeeld was; het werd di een leekencongregatie aan het hoofd waarvan de Groot-I meester stond. Bij de Université telde men, of zou men tellen, vier | ■* NAPOLEON. 255 en dertig academies, die ieder onder een rector kwamen te staan; onder dien rector stonden ook twee inspecteurs d'académie die op het onderwijs der Middelbare scholen het toezicht moesten houden; een pensiönat normale zou de leeraren vormen. Het Lager Onderwijs kwam er weer het slechtst af; in enkele middelbare scholen zouden een paar normaal* klassen opgericht worden tot vorming van onderwijzer*. Het eenige voordeel hiervan is misschien geweest dat dê vorming van onderwijzers werd toevertrouwd aan Beden met hoogere bevoegdheid, dus breedere ontwikkeling. De Grootmeester die aan het hoofd der Université, dus van het geheele onderwijs kwam te staan, kreeg een zeer groote macht. De man die het geheele stelsel had uitgewerkt en dus verwachten kon tot Grootmeester benoemd te worden was Fourcroy, een zeer eminent man. Hij was evenwel bekend als vrijdenker en paste daarom niet in het kader van-den keizer. Benoemd werd Fontanes, een geloovig Katholiek en heimelijk aanhanger der Bourbons! Vooral in de laatste jaren van het keizerrijk is het zeer lasüg uit te maken in hoeverre de keizer verantwoordelijk moet gesteld worden, voor maatregelen in zijn naam uitgevoerd. Fontanes die zich soms een air van zelfstandigheid wist te geven, heeft veel gedaan waarvoor men Napoleon niet verantwoordelijk kan stellen. Zoo kwam het dat bij het onderwijs zich een attramontaansche geest openbaarde, waartegen men vrij machteloos stond en dweepzieke tegenstanders van de beginselen der Fransche revolutie hun intrede deden in de scholen. Onder het keizerrijk zijn er slechts weinigen geweest die het belang van een goed geregeld Lager Onderwijs, de basis waarop de geheele volksöntw»keBag en de 256 NAPOLEON. volkswelvaart rust, hebben ingezien. Onder hen is Carnot een der eersten geweest. Toen hij in 1815 een ministerieele portefeuille aannam deed hij dit omdat hij meende dat de keizer oprecht was in zijn verzekering den vrede te willen en in het geloof dat hij nu als organisateur de 1' instruction zich voor zijn vaderland even verdienstelijk kon maken evenals voorheen als organisateur de la victoire. Waar er nog alles voor het L. O. te doen was, meende hij hiermede te moeten beginnen en dan het Engelsche stelsel van kweekelingen in te kunnen voeren, 't Was volgens hem goed en goedkoop; doch het is bij het plan gebleven. Want na Waterloo kon er geen sprake meer van zijn dat volksontwikkeling op het programma der nieuwe regeering bleef staan. Bij de verschillende maatregelen die genomen werden om kracht aan het staatsbestuur te geven en dit voor de toekomst te verzekeren, kwam het al heel slecht uit dat een groot deel van de Franschen het betreden van den vaderlandschen bodem verboden was. Het waren deels émigranten die bij den aanvang van de revolutie vrijwillig het land verlaten hadden, deels diegenen, die de vlucht genomen hadden voor de krasse maatregelen van het schrikbewind. Het directoire had een wet uitgevaardigd, waarbij hun terugkeer met den dood gestraft zou worden. De plaatselijke administrar tieve besturen hadden toen het recht gekregen ieder, die van zijn bezittingen afwezig was, op de lijst der émigré's te plaatsen, evenals ieder die, tijdens de revolutiejaren, ook zelfs maar een korten tijd afwezig was geweest. Stond men op de lijst dan konden de bezit-: tingen verbeurd verklaard worden; het was een gevaar dat iederen Franschman als het zwaard van Damocles boven het hoofd hing. Iedere nieuwe toevoeging aan Napoleon. Naar een schilderij van P. Delaroche. Inspectie der voorpostenlitiie. Het is de Keizer! Copyright 1894. Bousson Valadon & Co. NAPOLEON. 257 de lijst van emigrés maakte niet één slachtoffer, maar een heele schare ongelukkigen. Toch was het niet gemakkelijk in dit alles verandering te brengen, daar de goederen der émigranten grootendeels geconflskeerd waren en de nieuwe bezitters gerust gesteld moesten wordenzoodatzij de overtuiging kregen dat zijhun pas verworven eigendommen zouden kunnen behouden, ook al wanneer de vroegere eigenaars terugkeerden. In 1800 1 werd een edict uitgevaardigd waarbij de émigrantenlijst gesloten en de regeering gemachtigd werd, dié émigranten van de hjst te voeren, die afstand deden van hun aanspraken op vroegere bezittingen. In April 1802 werd onder dat voorbehoud een algemeene amnestie afgekondigd en nauwelijks was deze bekend geworden of niet minder dan veertig duizend familiën keerden terug. Waar dit alles nog steeds bijzaken in de wetgeving betrof, meende >hij ook het Burgerlijk • Wetboek te moeten regelen. Reeds langen tijd was een commissie bezig geweest met de samenstelling hiervan.; na Marengo meende Bonaparte dat men niet voldoende hiermee opschoot en er geen eenheid heerschte. Hij sprak hier met Cambacérès over; het wetgevend lichaam was te veelhoofdig om deze taak naar behooren te vervullen; de sterke wil van een man zou nu volbrengen wat velen niet hadden kunnen bereiken. „Noem mij mannen die in staat zijn dien arbeid te verrichten" zeide Bonaparte. Cambacérès gaf drie namen op: Bigot de Préameneu, Portahs en Tronchet; hun werd het samenstellen van een code civil. een burgerlijk wetboek, opgedragen Pet door hen vervaardigde ontwerp werd later in den Staatsraad besproken, in tegenwoordigheid van den persten consul. Hij had met zeer veel aandacht de vroegere ontwerpen bestudeerd en deed meer dan alleen jjpoed 0f afkeuren; meermalen greep hij zelf in. De be- NAPOLBON. 258 NAPOLEON. perking van de echtscheidingsgronden, de verplichting voor de ouders hun kinderen te voeden en nog verschillende andere voorschriften dankt men aan zijn initiatief. Wat zich van de oude wetgeving bruikbaar toonde werd behouden. Wat niet meer met het beginsel van gelijkheid vereenigbaar was werd verworpen. Het strafrecht was veel later aan de orde; eerst in 1809 en '10 werd dit geregeld in de Code Pénal. Ook hierin deed zich de wil van den keizer gelden, helaas ook in het slechte. Al de beoefenaars van het strafrecht verwierpen het conflscatierecht als straf. Het was onzedelijk en onrechtvaardig, omdat het de kinderen deed boeten voor de misdrijven van den vader. Bovendien was het gevaarlijk, omdat het staatsbestuur voordeel bij een confiscatie had, en zelfs zeer gevaarlijk wanneer het hoogste gezag in handen was van een man als Napoleon, Inden staatsraad-riep hij uit, dat hij zich nooit een zoo geducht wapen zou laten ontnemen; de juristen konden zeggen wat zij wilden, zij moesten buigen voor het verlangen van den keizer en toen Treilhard in het wetgevend lichaam het artikel betreffende de confiscatie inleidde, had hij den treurigen moed de stelling te verdedigen dat de kinderen moesten lijden voor de misdrijven der ouders. Was dit juist dan zou men de kinderen met de ouders het schavot moeten laten beklimmen, wanneer een van deze laatsten ter dood veroordeeld was! Als keizer moest Napoleon vaak vleien en mooi praten; maar hij deed het minder dan een van de legitieme vorsten en soms kon hij zelfs onhebbelijk zijn bif het ruwe af. Hij was opgegroeid en gevormd te midden van zijn soldaten en niet in de school der diplomaten! Vandaar dat zijn onderhandelingen met afgezanten van .^omflVi moaendhedan vaak otr scènes uitliepen, die NAPOLEON. 259 de oude, in vormendienst verstijfde, onderhandelaars tot wanhoop brachten. Met gebalde vuisten kon hij voor hen staan, woorden gebruiken die gewoon geklonken zouden hebben bij een wachtvuur, maar nimmer gehoord waren, in de salons der groote wereld. Napoleon wist dat hij de diplomaten met zulke geweldige scènes den dood als op het lichaam joeg, evenals hij het den vijand met zijn legers deed. Daarom betwijfelen veten of die uitbarstingen van woede wel oprecht waren en meenen er in werkelijkheid slim berekende comedievertooningen in te zien, die even geveinsd waren als zijn aanval van woede was geweest, kort voor het sluiten van den vrede van Campo-Formio, toen hij een kostbaar theeservies tegen den grond wierp. Tegen zijn eigen generaals kon hij geweldig uitvaren, wanneer zij niet nauwkeurig en snel, dit laatste eischte hij vooral, zijn bevelen en aanwijzingen opvolgden. Wat heeft hij tegen Murat, nog wel zijn zwager, te keer gegaan, gedurende den oorlog met Oostenrijk in 1805! Zijn opperbevelhebbers, onverschrokken voor den vijand, moesten vaak beven voor den toorn van den imperator. Geen van de maarschalken, met uitzondering van Lannes, zou het gewaagd hebben uit eigen beweging te herinneren aan den tijd, dat zij vrij en als gelijken met den keizer hadden omgegaan; zijn woord, zijn blik. alles in zijn optreden dwong hen nooit den afstand, welke tusschen hen en den vroegeren generaal ontstaan was, uit het oog te verhezen. Voor hen, evenals vopr geheel Frankrijk, was Napoleon geworden een gevreesd despoot, een soort van vorst van den ouden stempel, van het „ancien régime"voor zijn soldaten bleef hij vooral in de eerste jaren van het keizerschap den Bonaparte van het Italiaansche leger. Met blijdschap herkenden zij, de wijze van 260 NAPOLEON. spreken en de eenvoudige manieren van hun vroegeren generaal. Napoleon liet het hun steeds zoo gevoelen; tegen de minderen was hij vrij wat meer tegemoetkomend dan tegen hun met goud overladen aanvoerders. Het waren zijn soldaten, maar zij herinnerden zich nog steeds burgers te zijn geweest; zij dienden zijn despotisme, maar zij hadden aanvankelijk de vrijheid denken te verkrijgen en waren de kinderen der Revolutie. In Napoleon zagen zij minder hun meester dan hun gunsteling. In hun oogen was hij geen souverein, maar een soort van militair bestuurder; bij behandelde hen als gelijken, wien hij soms zijn aanvalsplan' meedeelde, zooals hij het bij Austerlitz gedaan had. De soldaten waren veel meer zijn kameraden dan zijn ondergeschikten. Daaruit ontsproot het enthousiasme voor hem en de onovertreffelijke meerderheid van zijn mannen, boven de levende machines, die met de stok in het Oostenrijksche of Pruisische leger gedrild waren. Eerst wanneer daar de volksgeestdrift was doorgedrongen zou het anders worden. Eenvoudig wist de keizer zijn manschappen toe te spreken, hij zou nooit over hun hoofden heen praten, maar drong door tot hun hart; Als eerste consul en commandant van het leger in Italië antwoordde hij op een verzoek op de volgende wijze: „Aan den dapperen Léon. Ik heb uw brief ontvangen, mijn beste kameraad. Het is niet noodig mij over uwe heldendaden te spreken. Sedert den dood van den braven Bénézette ben je de dapperste grenadier van het leger. Ik houd van je als van een zoon". Zulke brieven gingen van hand tot hand, werden herlezen bij de kampvuren en meegenomen naar het vaderland. Een dergelijke brief won niet een maar wel duizend mannen voor den keizer; als menschenkenner was hij niet minder groot dan als strateeg. NAPOLEON. 261 Ieder die in zijn legers diende had het gevoel dat hij niet onbekend bi) den keizer was. Bij inspecties, welke bij herhaaldelijk zoowel te Parijs als te velde hield, wist hij ieder in de oogen te zien, noemde aan oudgedienden, aan de bekende grijze snorrebaarden, die een schrik voor Europa geworden waren, vaak de nummers van hun regimenten waarbij zij vroeger gediend hadden, herinnerde dan aan gevechten waarbij zij zich onderscheiden hadden. Duizenden vielen en verdwenen uit de gelederen en in den loop der jaren had het leger zich nagenoeg geheel vernieuwd; maar nauwelijks hadden nieuwe rekruten den keizer gezien en waren zij door zijn doordringenden blik getroffen of zij werden als bevangen door een niet meer aan het wankelen te brengen vereering en allen zouden bereid zijn voor hem in den dood te gaan. Op een van de oorlogen tegen, Oostenrijk was een Hollandsen regiment gelast van de lage landen bij de Noord-Zee af te marcheeren naar het Zuiden, naar het oorlogsterrein. Weken reeds hadden ze gemarcheerd; iederen dag, ofschoon doodmoe, werden zij voortgejaagd. Er openbaarde zich ten slotte een geest van verzet, die door de officieren niet dan met moeite kon onderdrukt worden. Terwijl zij door den modder heenbaggerden, mopperden zij zooals alleen Hollanders het konden doen. Waarvoor werden zij gedwongen tot een strijd ver van hun land? Wat hadden zij met een vijand van Frankrijk te maken, die te ver van hun land verwijderd was» om hun ook maar het minste nadeel te kunnen berokkenen? Wie was de schuld van de verschrikkelijke verarming van de vroegere Republiek der Vereenigde Nederlanden? Hoeveel bloed moest nog gestort, hoeveel geld nog betaald, hoeveel gezinnen tot den bedelstaf gebracht, hoeveel koopheden nog ge- 262 NAPOLEON. ruïneerd, hoeveel steden nog ontvolkt worden vóór men zou komen tot den vrede? Zij verwenschten den dag waarop zij de Franschen als bevrijders hadden ingehaald, zij vervloekten den man voor wiens heerschzucht zij nu zouden moeten gaan strijden 1 Plotseling kwam er stilstand in de zich voortbewegende colonne: voor haar uit hoorde men een opgaand gejuich, dat snel naderde. En eensklaps zag men een detachement kurassiers in het midden waarvan een rijtuig; 't was de keizer met zijn eskorte. Een oogenblik hield hij halt, het zich eenige officieren voorstellen, keek de manschappen aan, sprak enkelen van hen toe en daarna voort ging het weer. Maar toen galmde het hem na „Leve de Keizer, Leve de Keizer" uitgeroepen door mannen, die enkele oogenblikken daarvoor hem nog verwenscht hadden, door soldaten, die nu hun moeheid hadden vergeten, die hereid waren hun leven op te offeren, die dorstten naar roem en soldaten-eer. Dezelfde mannen, die toen zij thuis waren spotten met krijgsroem, gelachen hadden met keizerlijke onderscheidingen, zij zouden weldra hunkeren naar een goedkeurend glimlachje van den man, dien zij in hun land verfoeid hadden, verheerlijkt zijn met een paar woorden tot hen gericht, het roode bandje met het kruis van het legioen van eer gaan beschouwen als het schoonste wat men op aarde kon krijgen. Zij zouden doormarcheeren tot zij geen schoenen meer aan de voeten hadden, dan als het moest vechten tot zij neervielen, en stervend nog uitroepen: „Vive I'Empereur!" In doodstrijd ijlend zouden zij dan het beeld van den keizer voor zich zien als een verlossende engel. Het legioen van eer was een schepping van den eersten consul uit de dagen kort na den vrede van Amiëns. 't Is een van de instellingen, welke hem over- NAPOLEON. 263 leefd hebben; deze omdat zij gesteund werd door het belang van het gouvernement zoowel als door de ijdelheid der menschen. Het Legioen van Eer is een succes geweest, ofschoon het in veel opzichten in strijd was met de beginselen van 1789, doch daaraan dachten maar heel weinigen van de groote massa. Het ontwerp was intettijd slecht ontvangen èn in de Staatsraad en in het Tribunaat, ja zelfs in het Wetgevend Lichaam stemden vele leden tegen, zoodat het ten slotte maar met een zeer geringe meerderheid was aangenomen. In het tribunaat, waar vrijuit gesproken mocht worden, vonden vele de instelling van een ridderorde een maatregel, welke aristokratische neigingen zou opwekken. In een oogenblik van ongeduld karakteriseerde niemand de instelling beter dan Napoleon zelf; na alle mogelijke uitvluchten gebruikt te hebben, kwam hij rondweg voor het eigenlijke doel uit. „Men noemt het speelgoed", riep hij, „goed, maar met dergehjk speelgoed leidt men de menschen. Dat zou ik niet zeggen van een spreekgestoelte, maar in een bijeenkomst van verstandige mannen en staatslieden moet men voor alles uitkomen. Ik geloof er niet aan dat de Franschen gehecht zijn aan vrijheid en gelijkheid; door tien jaren van revolutie kunnen zij zóó niet veranderd zijn; zij zijn nog juist zoo als de Galliërs waren, ijdel en gesteld op onderscheidingen. Kijk maar eens hoe men kruipt om een lintje (crachat) van een vreemde mogendheid te bemachtigen.'' Door middel van het legioen van eer gelukte het hem maar al te goed de mannen te leiden, wat in heel veel gevallen wilde zeggen hun hartstochten exploiteeren, hun zwakheden te misbruiken, hen te bedriegen en te verlagen. Maar laat ons niet vergeten dat wijze mannen het een eer vonden getooid te zijn met het roode lint van het eerelegioen en dat zelfs de groote Goethe van 264 NAPOLEON. al zijn ridderorden er geen zoo op prijs stelde als die, welke hem geschonken was door den grooten Keizer. Sinds honderd jaar is de IJdelheid, de jacht naar een „lintje" er hij alle toenemende ontwikkeling niet minder op geworden. In de allereerste plaats zal Bonaparte toen de nieuwe ridderorde werd ingesteld, wel gedacht hebben aan zijn soldaten, maar toch wilde hij ook verdienstelijke burgers beloonen. Gedurende de eerste maanden waren het slechts miÜtairen, die met het kruis begiftigd werden en daardoor ontstond in het leger de meening dat alleen het kruis moest prijken op een uniform. Het denkbeeld dat ook burgers gedecoreerd konden worden, viel niet in goede aarde; dat geleerden en schrijvers het kruis kregen kon er nog mee door, maar toen ook een zanger door den keizer geacht werd in de termen te vallen, stak er een storm in de uitgaande wereld op. Wanneer het groote monster der samenleving, dat men „publieke opinie" noemt zich anders geuit had, zouden meerdere groote acteurs en musici met het kruis geëerd zijn. Nu de eerste decoratie van een artist mislukt was, waagde de keizer zich niet aan andere; hij kon de publieke opinie vleien, ze in alles naar zijn zin zetten durfde of beter kon bi) niet. Misschien juist om deze eene bespotting heeft Napoleon er zich voor gewacht in het vervolg aanstoot te geven. Steeds, niettegenstaande er duizendeneadmuXen zijn uitgekeerd, werd er nauwkeurig onderzocht of men de onderscheiding verleende aan werkelijk verdienstelijke mannen. Juist daarom is de orde tijdens het eerste keizerrijk zoo bijzonder gewaardeerd gebleven. In den aanvang was het geen orde welke men verleende aan mannen, die niet meer dan hun plicht hadden gedaan, of aan ambtenaren, wien men het heengaan gemakkelijk wilde maken. HOOFDSTUK XXVI. Napoleon en zijn familie. Evenmin als de keizei jn alles de publieke openie kon dwingen, kon hij zijn eigen familie' geheel naar zijn wil laten handelen. Het heeft hem veel leed gedaan, want, ofschoon hij meer dan eens verklaarde geen familiezwak te bezitten, hij was in werkelijkheid zeer aan de zijnen gehecht. Hij gevoelde te zeer dat alles wat tot een familiestam behoorde, bijeen moest blijven, was te zeer doortrokken van een „clan" geest, dat hij niet alles zou hebben willen doen om zijn familieleden mee te doen genieten van de macht en het aanzien, welke hij zich verwierf. Maar eigenaardig genoeg vond hij juist bij zijn familie dikwijls tegenwerking. Zijn broers en zusters waren van een moeilijk kneedbaren stof gemaakt; koppig als Napoleon volgden zij maai al te gaarne hun eigen inzicht, waren er dan trotsch op, ten minste voor kort, eens niet de voorschriften van hun grooten broeder te volgen. De zusters waren lieve verschijningen, die wegens hun matte abrikozentint, hun zacht fluweelen huid en hun donkere Italiaansche oogen overal de bewondering 266 NAPOLEON. opwekten. En de diamanten en edelgesteenen, welke de keizei hun schonk, stonden hun goed en pasten bij hun optieden. Zij allen waren niet. slechts aanminnige, maai werkelijk vorstelijke verschijningen. Hoe zelden worden deze onder de geboren vórstinnen aangetroffen, hoe vaak zijn de zware figuren en is het weifelend optreden niet in strijd met de voorstelling, welke wij ons in onze burgerlijke gedachten van „vorstelijk" gemaakt hebben? De knapste der zusters was Pauline; zij gold voor een der eerste schoonheden van haar tijd. Zij hield er niet van de schoonheid, welke zij van moeder natuur had gekregen, al te veel te bedekken. Nagenoeg ongekleed, rustend op een sofa, het zij haar fraaie vormen door den beeldhouwer Cavona weergeven. De oudste broeder Jozef was door den keizer natuurlijk het eerst vooruit geschoven; hij had den vrede van Lunéville in 1801, en dien van Amiëns in 1802 mede onderteekènd. Hij vertegenwoordigde het liberale en parlementaire element in de familie, liefhebberde in letterkunde, zocht de redenaars der oppositie op en stond zelfs in briefwisseling met mevrouw De Stael. Tijdens het consulaat hadden enkele senatoren in hem den man gezien der toekomst, die dan eerder dan Napoleon den vrede zou brengen. Toen had hij nog getracht zich in de familie als hoofd te doen gelden, sarde zijn broer, van wien bij niettemin het vorstelijk domein Morfontaine aanvaardde. In 1806 werd hij koning van Napels. Wanneer Napoleon gedacht had in hem een verdediger van de Fransche aanspraken, een voorstander van de Fransche taal en een bevorderaar van Fransche belangen te vinden, moet hij zich al spoedig teleurgesteld gevoeld hebben. Want Jozef wilde in zijn gebied meer zijn dan schijnkoning, meer dan filiaalhouder. Een hartstochtelijk bewonderaar van NAPOLEON. 267 Tasso. vonden de Napolitanen in hem ook een man die hen wou steunen in hun politiek, welke gericht was op een vrij Italië. Hoeveel hij ook wilde doen, bij slot van rekening was hij toch niet meer dan een creatuur van zjjn broer en toen deze het noodig vond om hem naar elders te verplaatsen, moest hij koning van Spanje worden. Maar in zijn nieuwe koninkrijk is hij nimmer tot zelfstandig regeeren gekomen, heeft hij zich geen oogenblik werkelijk heerscher kunnen gevoelen. Na den slag bij Vittoria in 1813 moest hij zijn koninkrijk ontruimen; was de slag bij Leipzig in dat jaar voor zijn broer een overwinning geweest, wellicht had Jozef dan zijn gebied moeten inruimen, in ruil voor weer een ander koninkrijk, misschien in een Oostelijk gebied van Europa gelegen. , Als Bonapartes was Jozef een gezworen vijand van zijn schoonzuster Josephine; waar hij de gelegenheid had, trachtte hij haar te benadeelen. Door zijn huwelijk met Julie Clary, een koopmans dochter uit Marseille, was hij verzwagerd met Bernadotte en heeft vóór Brumaire de verzoening tusschen dezen en Bonaparte tot stand gebracht. De eenige van wien Bonaparte in den aanvang van zijn loopbaan een gewichtigen steun had ondervonden was Lucien. Aan dezen toch dankte hij het succes op den achttienden Brumaire, deze had de soldaten bewogen den raad van vijfhonderd uit elkaar te jagen. Lucien had dezen dienst aan zijn broeder bewezen, niet zonder bijbedoelingen; hij zag in Napoleon toen nog niet veel meer dan een voortreffelijk generaal en meende als politiek man zelf een grooteren invloed te kunnen verwerven. Was hij niet geweest voorzitter van den raad van vijfhonderd en had men het, omdat hij de leden het beste geacht werd te kennen, niet aan hem over- 268 NAPOLEON. gelaten de vijftig leden uit de afgevaardigden aan te wijzen, die onder de leiding van de drie voorloopige consuls de nieuwe constitutie zouden maken? Na den staatsgreep was hij druk in de weer geweest en had zelf een plan voor eene nieuwe regeling gehad. Hij speelde toen den democraat, had een navolging van het Amerikaansche stelsel op het oog met een invloedrijke volksvertegenwoordiging. Al was dit niet naar den zin van Bonaparte geweest, deze vond het toch niet onaangenaam dat Lucien, die nog al eens heftig kon spreken, het plan van Siéyès aanviel en overal uitkraamde dat dat alkrminst bruikbaar was. Bonaparte wist, als dank voor de hulp op 18 Brumaire, Lucien spoedig een plaats te verschaffen, welke hem mee zou doen tellen onder de eerste staatsheden van het land. De eerste consul zag toen heel goed in. dat wanneer men de eerzucht van zijn broer geen uitweg gaf deze gevaarlijk zou kunnen worden; wanneer men hem daarentegen mee liet werken zou men er voordeel van kunnen hebben. Bovendien erkende hij dat zijn broer zeer goede eigenschappen bezat; zijn gebreken zouden wellicht verminderen. Aanvankelijk hadden de consuls de portefeuille van binnenlandsche zaken toevertrouwd aan den geleerde Laplace. Maar al direct daarna hadden zij bemerkt dat Laplace te veel geleerde, te veel mathematicus was om het departement van binnenlandsche zaken met vastheid te kunnen leiden. Met heel veel eerbewijzen wist^de eerste consul den minister te doen overgaan naar den senaat, waarvan het lidmaatschap hoog op prijs gesteld werd, niet het minst om de rijke inkomsten welke er aan verbonden waren. De opengevallen zetel van binnenlandsche zaken, was nu uitmuntend geschikt voor Lucien. NAPOLEON. 269 Het vennoeden en de verwachting van Napoleon welflen, in den eersten tijd dat Lucien minister was, niet teleurgesteld. Eenmaal behoorende tot het uitvoerend gezag, wilde de minister van binnenlandsche zaken dit zoo krachtig mogelijk maken, wat immers dan zouden zijn eigen beteekenis en toekomst ook schitterender zijn. Zoo begon hij er met zijn aanhangers over te spreken Bonaparte voor het leven hoofd van den Staat te maken, waardoor het al zeer spoedig noodzakelijk zou worden een opvolger aan te wijzen. En dan, wie was daar beter geschikt voor dan de man die, na Napoleon, de meest gevierde man was, na den generaal de kundigste Bonaparte? Zoo hier en daar begon hij al eens te zeggen dat in het oude regeeringsstelsel met zijn erfelijkheidsprincipe nog zooveel kwaads niet was geweest. De man die zich later als de eenige Bonaparte die republikein gebleven was, zou doen gelden, die dan voortdurend met een roode doek voor de oogen van zijn broer zou zwaaien, is eens een van de meest reactionnaire ministers van het Consulaat geweest! Hij was er toen op uit de eerste man voor het binnenland te worden, de groote administrateur, naast zijn broer, die zich, meende hij, tevreden zou stellen met de leiding van de buitenlandsche zaken. Vroeger, en later ook weer, democraat in zijn meening en optreden, was hij op zijn ministerie kleinzielig en nauwkeurig als een plattelandsche schoolmeester. Voortdurend zat hij zijn ambtenaren achter na, verbood hun het lezen van couranten vóór den avond, wilde dat de stukken hem ter teekening aangeboden, geschreven waren in de offlcieele spelling. Wee hem, die een punt of een komma vergeten had! Van alles moest hij onderricht worden. Maar terwijl hij voor anderen zoo streng was, maakte hij zich zelf aan het meest ergerlijke machts- 270 NAPOLEON. misbruik schuldig. Aan tal van twijfelachtige speculaties nam hij deel, verrijkte zich door unfaire praktijken, was willekeurig in zijn benoemingen en eigengerechtigd als een Oostersch satraap. Alleen voor schoone smeekelingen en aardige actrices, die hem in zijn cabinet kwamen opzoeken, was hij voorkomend en hef. En wanneer zij voor hem ook hef waren, och dan gingen zij zelden ongetroost heen. Er waren in die dagen heel wat mooie vrouwtjes en kleine hupsche actricetjes die wat aan Zijne Excellentie te vragen hadden I Lucien had een te hoog denkbeeld van zijn kunde en positie om niet in, botsing te komen met zijn broer. Nu eens nam hij eigenmachtig verlof, om plotseling weer aan het werk te gaan, wanneer men zich aan zijn afwezigheid gewend had. Na den dood van zijn vrouw trok hij zich een tijd terug op zijn kasteel Plessis, om na het spoedig opdrogen van zijn weduwnaarstranen weer te Parijs terug te komen en de consuls wanhopig te maken door zijn eigenzinnigheid. Na Marengo, na de terugkeer van Napoleon, maakte hij zich ten slotte zoo onmogelijk dat hij niet meer te handhaven was. Zijn plaats als minister werd ingenomen door Chaptal en als schadeloosstelling, doch tevens om hem eenigen tijd uit Frankrijk te verwijderen, zond Napoleon hem als gezant naar Madrid. Later na zijn terugkomst in Parijs werd de verstandhouding met Napoleon minder goed door het aangaan van een tweede huwehjk met een weduwe, die hem in zijn weduwnaarsstaat getroost en hem tot versterking dier troost reeds een kind geschonken had. Napoleon meende zijn broeder reeds genoeg dank bewezen te hebben en waar hij optrad als hoofd der familie, vond hij dit nieuwe huwelijk een smet. Lucien hechtte zich aan zijn vrouw en was er na de keizerskroning niet NAPOLEON. 271 toe te bewegen in een scheiding te bewilligen. Zelfs niet toen zijn broer hem de hand van eene koningin, die van Etrurië, in het vooruitzicht stelde 1 Van de andere broeders heeft Napoleon in de jaren van zijn opkomst geen diensten kunnen aanvaarden; zij waren toen nog te jong en hij zelf heeft zich nog met hunne opvoeding moeten bemoeien. Was Lodewijk niet na een zijner reizen naar Corsika door hem meegenomen om zijn moeder te ondasten? Van dat oogenblik af heeft deze in zijn ouderen broer gezien het hoofd der familie, den voogd, naar wiens wil hij zich te gedragen had. Een aangename jeugd heeft deze Lodewijk niet gehad: steeds ziekelijk in zijn jonge jaren, is hij later zwaarmoedig gebleven. Tegen zijn wil werd hij meegesleurd naar de hooge regionen, waarin zijn broeder, zich ging bewegen. De generaal Bonaparte nam hem mede op zijn eersten Italiaanschen veldtocht zooals later de consul hem mee zou nemen naar Egypte en toch stak er geen soldaat in hem. Als particulier zou hij wellicht een man van bet eekenis in engen kring geworden zijn, met prijzenswaardige liefhebberijen en een open oog voor kunst en wetenschappen. Een goede vrouw, die hem verstandig had weten te leiden, zou alles van hem gemaakt kunnen hebben, want hij had alle eigenschappen om een goed huisvader te worden. Nu werd hij een ster, waarvan het licht door de groote zon verduisterd werd. De verschijning van Lodewijk had altijd iets belachelijks door dat hij wat met een been trok, een gevolg van een val van het paard. Toen Napoleon consul voor het leven was geworden, dwong hij Lodewijk het meisje van zijn keuze op te geven en de mooie Horten se de Beauharnais te trouwen. Zoo werden twee menschen samengevoegd, die in geen enkel opzicht 272 NAPOLEON. voor elkaar geschikt waren. Lodewijk verweet zich later zijn zwakheid ook hierin de wil van zijn broeder gevolgd te hebben en benijdde Lucien, die zoo vrij was geweest zelf zijn vrouw te kiezen. Hoorde hij van zijn latere onderdanen niet dat men zijn vrouw en zijn aardappels zelf uitkiezen moet? De verstandhouding tusschen de echteheden is nimmer goed geweest; het bezit van twee zoons bracht hen wel een tijd tot elkaar, maar de verandering ten goede bleek niet van duurzame aard. De man was te kalm, te bedachtzaam, de vrouw te opbruisend, te veel snakkend naar hartstochtelijk levensgenót, hun karakters waren te zeer verschillend om een gelukkig paar te kunnen vormen. In 1806 werd Lodewijk koning van Holland. Als zoodaning heeft hij veel willen doen, doch weinig kunnen volvoeren door gebrek aan medewerkers. Hij had het oprechte voornemen voor zijn gekregen onderdanen te zijn een goed koning, doch vergat dat hij niet anders kon zijn dan een werktuig in de hand van zijn broeder, den keizer. En toen hij dit laatste niet in alles wezen wilde, moest hij in 1810 web afstand doen en werd zijn koninkrijk ingelijfd bij het keizerrijk Frankrijk. Slechts korten tijd heeft zijn gemalin hem in Holland vergezeld. Hun oudste zoon werd groothertog van Berg, toen Murat koning van Napels werd. Hun tweede zoon trachtte later als keizer Napoleon III het voetspoor van zijn grooten oom te volgen. Na haar vertrek uit Holland leefde Hortense in openlijke oneenigheid met haar gemaal, tot zij in 1815 toestemde in eene ontbinding van haar huwelijk, dat haar zoo weinig geluk had gebracht. Toen zij in 1811 te Parijs Woonde, zocht zij troost bij haar stalmeester graaf Flahault. Bij dezen kreeg zij een zoon, welke als kind werd aangenomen door den graaf de Momy. NAPOLEON. 273 Latei zou deze zoon van Hortense minister worden van zijn halfbroeder Napoleon III. De jongste broeder van Napoleon. Jéröme, die meer nog dan een van de andere broeders aan den keizer zijn opvoeding te danken heeft gehad, was oorspronkelijk voor den zeedienst bestemd geweest. De jaren van armoede heeft hij niet meegemaakt, want toen hij jongeling was, had Napoleon zich reeds zijn weg gebaand. Het eigenzinnige had' hij met zijn beroemden broeder gemeen; toen hij in 1803 met zijn admiraal verschil kreeg nam hij ontslag uit den dienst en ging naar Amerika. Te Bal timore maakte hij kennis met miss Patterson en trad met haar in het huwelijk. Toen Napoleon zich den keizerskroon op het hoofd had gezet, keerde Jéröme naar Frankrijk terug. Hij verzette zich niet als Lucien tegen een scheiding en nadat door den oorlog met Oostenrijk Napoleon zich door de vorsten van het vasteland als keizer had weten te doen erkennen, huwde hij op diens aandringen met een prinses van Wurtemberg. Na den vrede van Tilsit kreeg ook Jéröme zijn koningskroon en werd koning van Westfalen. De ernst des levens drong niet tot hem door en van zijn waardigheid schijnt hij een minder hooge opvatting te hebben gehad dan zijn andere broeders, die tot schijn-koning bevorderd waren. Lustig leefde bij er in zijn hoofdstad Cassel op los, van het geld dat zijn broeder hem van de belasting der WestfalerS liet overhouden. Zijn hof werd een verzamelplaats van pretmakers. Te Cassel en op Wilhelmshöhe kon het zeer ongegeneerd toe gaan en meermalen kwamen er brieven uit Parijs om den koning aan zijn verstand te brengen dat een bestuurder van een land, ook al was hij een broeder van den keizer, nog iets anders te doen bad dan alleen vroolijke feesten te organiseeren. De kleinzoon van 274 NAPOLEON. Jéröme is thans het hoofd der Bonapartes en gehuwd met prinses Clémentine, de dochter van Leopold II van België. De zusters van den keizer hebben door hun vrij gedrag nog meer van zich laten spreken dan de broeders. De oudste, Eliza was reeds in 1797 gehuwd met een Italiaansch edelman Bacciochi. Nadat Napoleon haar reeds Lucca en Piombino gegeven had, kreeg zij in 1808 het bestuur over Toskane. Haar man was een goedige sukkel, die weinig invloed op haar had. Hij liet zijn vrouw, die veel van militair vertoon hield, kalm haar gang. gaan en trok zich van hare vele minnarijtjes niet al te veel aan. Voor Eliza heeft de keizer nimmer veel sympathie gevoeld, al heeft hij ook haar omhoog gebracht. Voor zijn zuster Pauline, de mooie Paulette zooals zij in de wandeling genoemd werd, was dit wel het geval. Reeds in den tijd toen hij pas den weg gevonden had, die hem zou brengen naar zijn ongehoord schitterende carrière, hield hij zich bezig met haar toekomst en zocht hij een goede partij voor haar. In October '95 schreef hij een brief, waarop in den aanvang van dit werkje reeds gezinspeeld is, aan Jozef, van den volgenden inhoud: „Een zekere citoyen Billon, naar men mij zegt een van uw kennissen, heeft aanzoek gedaan om Paulette; die citoyen heeft echter geen fortuin. Ik heb aan mama geschreven dat er geen sprake van kan zijn. Vandaag zal ik nog eens informaties inwinnen". Niet lang daarna trad zij in het huwelijk met generaal Leclerc, die zij op een expeditie naar West-Indië vergezelde. Na diens dood op Haiti keerde zij naar Parijs terug. Het lag niet in haar aard om lang ongetrouwd te blijven en zoo nam zij na een korten weduwestaat Camillo Borghese tot man. Napoleon moest Paulette meer dan eens tot kalmte NAPOLEON. 275 vermanen. In Rome deed zij door haar koketteeren zooveel van zich spreken, dat zij van haar broeder den welgemeenden raad kreeg, meer ingetogen te leven en van haar man een beetje meer te houden. Wanneer zij het oor leende aan slechte raadgevers zou hij zijn handen van haar aftrekken. Indien zij haar plan volvoerde om naar Parijs te komen, moest dit geschieden in gezelschap van haar man; kwam zij alleen dan moest zij wel weten, niet te worden ontvangen. „Dan zult gij uw geluk en mijn vriendschap verliezen." Ook de kleine, mooie Paulette, hoe wild of haar leven ook geweest is, hield veel van haar broeder. Toen hij op Elba vertoefde ging zij hem in diep geheim bezoeken, en vooral dit bezoek heeft aanleiding gegeven tot de nimmer bewezen fabel dat zij daar voor Napoleon méér geweest is dan eene zuster. Hoogstwaarschijnlijk is dit praatje rondgestrooid na 1815, toen men den gevallen keizer, van wien men wist dat hij voor zich zelf er een bijzondere moraal op na hield, in alles wilde belasteren. De jongste zuster huwde toen Napoleon nog in zijn opkomst was, met Murat. Hoe hooger Napoleon steeg, hoe meer moeite Carolina zich gaf om zelf ook een aanzienlijke positie in te nemen; voortdurend drong zij bij den keizer op nieuwe gunstbewijzen aan en vleide met dit doel zelfs Josephine, van wie zij overigens evenals de andere familieleden een diepgewortelde afkeer had. De gemaal van Caroline werd eerst groothertog van Berg, daarna koning van Napels. Zij het hem vrij in zijn tallooze toiletzorgen, hij haar in haar minnarijen en' intriges. Murat was bekend om zijn voorliefde voor prachtige uniformen, schitterende passementen en helder witte veeren. HOOFDSTUK XXVII. Napoleon en Josephine. De echtscheiding. In de verstandhouding van den keizer tot zijn gemalin was in den loop der jaren een groote verandering gekomen. De dagen van naijver bij den keizer, van wanhoop over de koelheid van zijn vrouw, waren voorbij en de rollen omgekeerd. Ook zij was ten slotte gekomen onder den invloed van de machtige persoonlijkheid van Bonaparte, en zoo zij al geen liefde voor hem was gaan koesteren, vereering had zij zeer zeker voor hem opgevat. Napoleon begon zich tijdens het consulaat reeds afwijkingen van de huwelijkstrouw te veroorloven en als keizer zijn deze afdwalingen er niet minder op geworden. Hoe vaak zijn niet actrices, lectrices van de keizerin, hofdames, vrouwen van hooge ambtenaren tot hem gekomen langs de geheime trap die naar zijn bijzondere vertrekken geleidde? Hoevele vrouwen zijn er niet geweest die hem de uren, die hij in vreemde steden doorbracht, hielpen verkorten? Josephine wist het maar al te goed. In het begin en ook later nog wanneer het bedrog te veel in hare nabijheid plaats had, kon zij er zich woedend over maken en heel wat heftige scènes zijn er 'voorgevallen. Doch zij schikte ten slotte zich in de eigenaardige opvattingen van haar gemaal, en troostte hem zelfs wanneer hij berouwvol weer bij haar kwam. Dan was zij op- NAPOLEON. 277 gewekt en steeds bereid te vergeven. Waar zij meestal in alles zijn zin volgde en een keizerin was zooals bij zich maar wenschen kon, was er toch een zaak waarin zij hare eigen meening volgde en dat is haar aanhankelijkheid aan de kerk. Of zij niet meer bijgeloovig dan geloovig was, doet hierbij weinig ter zake; bare kerkelijke plichten vervulde zij met de meeste nauwkeurigheid en het bedroefde haar steeds dat de keizer dit niet eveneens deed. In de biecht stortte zij haar hart eens uit bij den aartsbisschop van Nantes; zij bekende Vrijdags ook gewoonlijk vleesch te eten. „Doet de keizer dat ook?" vroeg de aartsbisschop. „Zeker." „Nu dan kunt u gerust zijn voorbeeld volgen. Uwe Majesteit kan er steeds verzekerd van zijn, dat bij voor zich en zijne familie een bijzondere dispensatie heeft." Josephine was met deze verklaring nog maar half gerustgesteld en ging nog eens.verder informeeren bij oom Fesch, in godsdienstzaken, het orakel van dé familie. Deze dacht er anders over en was van de bijzóndere dispensatie in het minst niet zeker. „Wanneer de keizer," zeide hij, „u weer eens over wil halen op een vastendag vleesch te gebruiken, smijt hem dan het bord in zijn gezicht." Het is begrijpelijk, dat de keizerin het ook met dezen raad niet eens was. en in voortdurende onzekerheid, vroeg zij een leek om raad, den minister Chaptal. Deze sprak er over met den keizer, die de geheele zaak slechts van de komische zijde opvatte. „Eigenlijk," zeide hij, „heeft de bisschop gelijk en mijn waarde oom is een boefje, die zich een strengheid in kerkelijke zaken wil toekennen, die heelemaal niet in overeenstemming is met zijn eigen particuliere leven." 278 NAPOLEON. Josephine had, in 1804 het gevaar dat haar steeds dreigde, het gevaar voor een mogelijke scheiding, weten te bezweren door haar huwelijk kerkelijk te laten inzegenen. Maar zij werd ér zich weldra van bewust dat ook dit middel niet afdoende zou blijven. Zij merkte het maar al te duidelijk op dat Napoleon zich met het vraagstuk van de opvolging voortdurend bezig hield. Tot alle mogelijke middeltjes nam zij haar toevlucht, maar moest ten slotte de waarheid erkennen; zij had geen hoop meer dèn keizer een erfgenaam te schenken. En de keizer verkoos niet in te gaan op een voorstel, waarop zij schijnt gezinspeeld te hebben. Een geveinsde zwangerschap om daarna een ondergeschoven kind aan te geven, was een uiterste middel waartoe Napoleon niet te bewegen was en dat ook zeer moeielijk te volvoeren zou zijn. Het heeft Napoleon bijzonder gegriefd, beslist leed gedaan dat Josephine hem geen kind kon schenken. Want in weerwil van al zijn huwelijksafdwalingen, van al zijn minnarijtjes, hield hij toch nog van haar. Hoe veel scènes er ook voorvielen, hoe vaak of zij hem zijn gedrag verweet, toch bleef hij aan haar gehecht, toch wilde hij haar zeer gaarne het grootste verdriet besparen. Langen tijd had de keizer kunnen vermoeden dat het geluk van vaderschap voor hem niet was weggelegd. In 1806 maakte hij echter kennis met een hofdame van zijn zuster Caroline, een juffrouw Eleonore Denuel. Weldra bezocht zij, door Duroc de Tuileriën binnen gevoerd, den keizer in zijn vertrekken en den 13en December schonk zij hem een zoon. Van dat oogenblik af twijfelde de keizer niet meer en begon zijn plan tot echtscheiding vastere vormen aan te nemen. De zoon van Denuel, baron Léon, is een voorbeeld NAPOLEON. 279 van verkwisting geworden waar weinig goeds van te vertellen is geweest. Nog eens, voor hij ten tweede male in het huwelijk trad, zou hem een zoon geschonken worden. In Mei 1810 beviel gravin Walewska van een jongen, waarvan Napoleon de vader was. In tegenstelling met zijn halfbroeder, heeft deze gedurende het tweede keizerrijk als minister van buitenlandsche zaken een rol van beteekenis gespeeld; hij is in 1868 te Straatsburg gestorven. Langen tijd heeft Napoleon geaarzeld voor hij een besluit nam, want het heeft hem veel, veel nadenken, veel leed gekost voor hij er toe kon overgaan zijn vrouw te verstooten. De keizer vond zijn werk waardig om te blijven voortbestaan en het onzekere van zijn scheppingen moest verdwijnen. Hij had het gevoel opgewassen te zijn tegen alle moeilijkheden, welke zich konden voordoen, en daarom besloot hij ook nu niet voor een uiterste maatregel terug te deinzen. Voor hij er toe over ging, wachtte hij tot een groote overwinning zijn macht sterker gemaakt had dan ooit daarvoor. Toen hij als overwinnaar uit den laatsten oorlog met Oostenrijk terug was gekeerd, nam hij het onherroepelijke besluit, zijn echt met Josephine te ontbinden. Hij had evenwel niet den moed haar deze beslissing, welke voor haar toch niet onverwacht kon zijn, zelf het eerste mede te deelen. Door haar zoon, den vicekoning Eugène, liet Napoleon zijn gemalin omtrent zijn voornemen inlichten: politieke redenen, aldus moest gezegd worden, maakten de scheiding overmijdelijk. Op den 15en December 1809 werd daarna een familieraad gehouden, waarop het voornemen tot scheiding aan de verwanten werd meegedeeld. Daarbij waren tevens tegenwoordig Cambacérès, grootkanselier van 280 NAPOLEON. het keizerrijk en graaf Regnault. Josephine had daarvoor reeds gezegd, geen hinderpalen in den weg te zullen plaatsen; zij verklaarde zich nu bereid het offer te brengen. Haar titel werd haar gelaten, benevens de beschikking over ruime middelen. Den daaropvolgenden dag werd het scheidingsvoornemen aan den senaat medegedeeld. Het kostte Napoleon weinig hoofdbreken dat de loop van zaken in het minst niet in overeenstemming was met de wetten des lands, deze toch zou hij in dit geval wel in zijn geest doen verklaren. Maar iets anders was de vraag of de katholieken in Frankrijk wel zijn scheiding zouden goedkeuren. Den dag voor de kroning immers waren Napoleon en Josephine kerkelijk gehuwd en van den paus, met wien Napoleon zich nog niet verzoend had, was geen bewilliging in de scheiding te verwachten. Maar ook daarvoor wist Napoleon een middel. Met brutale onbeschaamdheid zeide de keizer dat hij zijn toestemming tot het kerkelijk huwelijk slechts onder moreelen druk had gegeven, en dus niet uit vrijen wil. En dit allerzonderlingste argument moest men voor voldoende aannemen; de senaat nam er genoegen mee voor de ongeldigheidsverklaring. Ook op fouten gernjiakt bij het sluiten van zijn burgerlijk huwelijk beriep zich de keizer. Dit was gesloten door eenvoudige inschrijving bij den republikeinschen burgerlijken Stand, op dezelfde wijze als anderen dat in die jaren gedaan hadden. De Code Napoleon, de wet die de keizer zelf gegeven had, verbood deze echtscheiding. De wet immers liet echtscheiding alleen toe bij wederzijdsche goedvinding der echtgenooten; nu zou men in dit geval nog kunnen zeggen dat beide partijen het eens waren, maar in ieder geval waren de vereischte formaliteiten, waaruit bleek dat die goedvinding uit vrije wil gegeven was, NAPOLEON. 281 niet nageleefd. En had eigenlijk Josephine wel hare inwilliging doen blijken? Was het van hare zijde niet veel meer de nakoming van een bevel! Er was nog meer. In de Code Napoleon had men het echtscheiden verboden, wanneer de vrouw ouder dan vijfenveertig jaar was, om de zeer voor de hand liggende reden dat men het mannen van gelijken leeftijd niet maar zoo gemakkelijk wilde maken, zich weer aan een jongere levensgezellin te verbinden, na eerst een oudere verworpen te hebben. Josephine was reeds ouder dan dien aangegeven leeftijd. Ook was bepaald dat echtscheiding alleen uitgesproken kon worden door een rechtbank; geen enkele rechtbank heeft de scheidingsprocedure van den keizer en zijn gemalin in behandeling gehad! Met souvereine minachting voor al die bezwaren, besloot de keizer de echtscheiding te laten uitspreken door den senaat, die hier in het geheel niet toe bevoegd was. Het kerkelijk huwelijk moest evenwel ook nog ontbonden worden. Hierin moest de Paus gemengd worden, maar sinds de inbezitname van den kerkdijken staat was het van Pius niet meer te verwachten dat hij in dit opzicht den keizer ter wille zou zijn. Nadat de Paus gevangen te Savonna was, weigerde hij elke medewerking met de Fransche regeering. De keizer had al hed wat gedaan om hem in den loop der zaken te doen berusten, had hem reeds een inkomen van twee milhoen francs doen aanbieden, en een paleis te Parijs. Pius volhardde. Men belette den Paus vrijuit met zijn kardinalen te onderhandelen, best, bij kon niets hiertegen doen, maar toen men hem de bekrachtiging der benoeming van bisschoppen vroeg, die door de Fransche regeering was geschied, weigerde hij. Napoleon had hier wat op gevonden: hij stelde een „comité ecclésiastique" in, onder voorzitterschap van zijn oom, kardinaal 282 NAPOLEON. Pesch en dit moest doen wat tot de bevoegdheid van het hoofd van de kerk behoorde. Maar ook dit comité ecclésiastique, dat uit geestelijken bestond van wie men kon verwachten dat zij alles zouden doen wat mogelijk was om het den keizer naar den zin te maken, had nog niet alle gevoel voor de waardigheid van hun ambt verloren. En dit laatste greintje van geestelijke waardigheid en dat kleine restje van gehoorzaamheid aan den heiligen vader maakten het hun onmogelijk dén keizer ter wille te zijn bi) zijn scheiding. Zij verklaarden dat de Paus zijne medewerking moest verkenen bij de ontbinding van het huwelijk. Toen vond Napoleon nog iets anders er op om zijn voornémen door te zetten.' Hij vroeg de toestemming van de Offlcialité de Paris, dat gevormd werd door de geestelijken belast met het toezicht op de kerken en priesters te Parijs, en deze handelde naar zijn wil. Het was een. grievende miskenning van de rechten van den Paus, waaraan vele geloovigen zich ergerden. Eenige maanden later weigerden dertien van de zesentwintig kardinalen, die toen te Parijs waren, de inzegening van het huwelijk tusschen Napoleon en Maria Louise bij te wonen. Het was een demonstratie, welke de keizer strafte door de onwilligen te gelasten den kardinaalshoed met de soutane te verwisselen, terwijl hij hun tevens eenige kleine plaatsen als verblijf bet aanwijzen. Wat kon het hem schelen, dat hij trad in de rechten van het hoofd der kerk ? Wanneer het moest zou hij zichzelf als zoodanig laten erkennen. HOOFDSTUK XXVIII. Huwelijk van den keizer met Maria Louise. Wie zou nu de nieuwe gemalin worden, vroeg men zich in den aanvang van 1810 af? Geheel Europa verkeerde hierover in de grootste opwinding. Men vermoedde dat wanneer Napoleon tot een nieuw huwelijk overging, hij zich zou wenden tot een van de oudste dynastiën. Een tijdlang was er sprake geweest van een Saksische prinses, maar zijn wenschen gingen hooger. Caulaincourt kreeg opdracht den Czaar te polsen over de mogelijkheid van een verbintenis tusschen diens zuster Anna en den keizer. Maar daar deze prinses slechts vijftien jaar oud was en de keizer zijn huwelijk niet lang wilde uitstellen, mag men gerust aannemen dat dit aanzoek alleen geschiedde om den Russischen alleenheerscher niet voorbij te gaan. Ernstiger werden de onderhandelingen met het Weener hof. Na de eerste zeer geheime besprekingen tusschen de diplomaten, brachten Josephine en Hortense de kwestie bij gravin Metternich, die te Parijs was, ter sprake, terwijl Eugène bij den Oostenrijkschen gezant hetzelfde deed. Want het was het bepaalde verlangen van Napoleon, dat juist de personen, wien een nieuw huwelijk zoo na aan het hart ging, de besprekingen zouden inleiden. Eindelijk was alles voldoende voorbereid en kon de verdere comedie in het openbaar worden afgespeeld. 284 NAPOLEON. Op den l**™ Maart ging de maarschalk Berthier, vorst van Neuchatel, naar Weenen, om voor den keizer aanzoek te doen om de hand van de aartshertogin Maria Louise. Men wist toen dat dit aanzoek niet zou worden afgeslagenWeldra zou in het leven van Napoleon iets nieuws, iets ongekends komen. Nog nimmer had hij voor een vrouw respect kunnen gevoelen; reeds lang was de hartstocht voor Josephine verdwenen. Ook had hij ten slotte ingezien, toen hij beter had leeren onderscheiden, dat de positie, welke hij dacht dat zij in de maatschappij innam toen hij haar leerde kennen, door hem overschat was. Hij had de fijne nuanceeringen in de aanzienlijke kringen waargenomen, toen de groote dames van het oude Frankrijk aan zijn hof waren verschenen en de Montmorencys, de Mortemarts, de Rohans en zoovele anderen hunne opwachting gemaakt hadden. Nu zou hij een huwelijk sluiten dat hem boven deze allen plaatste, het woord „parvenu" zou door deze verbintenis zijn harde klank voor hem verliezen. Want wie zou kunnen neerzien op zijn afkomst, wanneer hij waardig gekeurd werd, de hand te erlangen van een Habsburgsche prinses? Hij zou dan de laatste sport van den maatschappelijken ladder, dien hij van den grond af beklommen had, bereikt hebben. Het geluk was hem dienstig, dat Maria Louise, van haar prilste jeugd af, was ingeprent geen anderen wil te hebben dan dien van haar vader. Zij wist dat haar lot zou afhangen van de belangen van haar huis, dat haar persoon dienstbaar gemaakt zou kunnen worden aan het staatsbelang en dan zou kunnen dienen tot versterking van een verbond of verdrag, tot geruststelling van het groote kind, dat men „volk" noemt. Maar hebben ooit huwelijken tusschen vorstenhuizen NAPOLEON. 285 gesloten, den vrede verzekerd? Wanneer verwantschap tusschen de vorsten oorlogen zouden kunnen voorkomen, zou dan niet reeds lang den vrede in WestEuropa verzekerd zijn? Zonder tegenstribbelen zou Maria Louise den man tot echtgenoot aannemen, welke de politiek van haar land aanwees. Dat zij er zich steeds van bewust was dat dit haar lot zou zijn, dat haar voorkeur met gevraagd zou worden, bhjkt wel duidelijk uit een op den 23*»1 Januari geschreven brief. „Sedert de scheiding van Napoleon, zie ik de Frankforter Zeitung steeds in met de verwachting den naam van zijn nieuwe gemalin te lezen en ik moet bekennen dat het uitblijven van eene beslissing mij ongerust maakt. Ik leg mijn lot in de handen der Voorzienigheid, die alleen weet wat het beste voor ons is. Mocht het lot het zoo willen, dan ben ik gereed mijn persoonlijk geluk voor het welzijn van den staat ten offer te brengen in de overtuiging dat de ware vreugde gevonden wordt in de vervulling van den plicht". Maar zij voegde er bij: „Bid den hemel dat het niet zoo gebeuren mag!" Het zou wel zoo gebeuren! Wat maalden de staatsheden om het geluk van een eenvoudig prinsesje? Geen oogenblik zouden zij er om denken of het jonge meisje, dat zij den Franschen keizer gaven, alleen om hem het geluk te schenken een nakomeling te krijgen, ook in andere opzichten voor haar nieuwe rol geschikt zou zijn. Wanneer men een stuk land moest afstaan om de machtsspheer van Napoleon te vergrooten riep men onder de diplomaten ach en wee, maar nu men een jonge vrouw opofferde aan de luimen en aan den zucht naar een nog hooger aanzien van den keizer, dacht niemand aan het lot van de prinses. Hoogstens zeide men, dat Maria Louise het slachtoffer was van hare hooge geboorte, en dat huwelijken in vorstelijke families 286 NAPOLEON. meestal zonder liefde gesloten worden. Maar men vergat dat „prinses" slechts is een titel gegeven door menschen. doch dat daarmee de gave der natuur, het vrouw zijn niet verdwijnt. Later zou bij Maria Louise de vrouw zich doen gelden, zou haar warm kloppend hart zelf liefde gaan zoeken en wanneer dan het recht, door de natuur gegeven, Zich zou doen gelden, zou geheel Europa op haar neerzien, meenen het recht te hebben zich aan haar te ergeren. Waarom? Omdat zij den man verliet, die koude, koel berekende diplomaten haar opgedrongen hadden, en omdat Zij eindelijk eens een daad van eigen wil durfde uit te voeren! Mochten de menschen het haar kwalijk nemen, dat zij mensche"lijke wetten en voorschriften verwierp om den drang van haar gevoel, den eisch van natuurwetten te volgen? Zeker, het was voor het oog van de wereld mooier geweest, wanneer in 1814 Maria Louise weenend neergeknield was bij den ineengevallen kolossus en in dat jaar den vader van haar kind handenwringend gevolgd was. Wanneer zij dat gedaan had, was aan Europa heel wat ergenis gespaard gebleven en alleen de geschiedenis zou een leugen rijker geworden zijn. Want die vertooning kon niet anders dan gehuicheld zijn geweest, Maria Louise kon geen liefde gevoelen voor den man die Oostenrijk en het Habsburgsche huis in het stof had geworpen; en had zij het gedaan, dan zou men haar terecht kunnen verwijten geen besef te hebben gehad van de geschiedenis van haar Huis. Na 1815 heeft zij gevoeld dat haar huwelijk slechts verschrikkelijke dwang is geweest, dan legt zij haar waardigheid als vorstin, welke haar een zoo droevig lot had voorbehouden af, maar zal gebruik maken van hare rechten als vrouw. En daarvoor is Maria Louise niet door het nageslacht te veroordeelen; haar later, optreden is niet anders dan NAPOLEON. 287 een krasse veroordeeling der motieven, welke haar in de armen van den keizer gevoerd hebben. De opvoeding van Maria Louise is er eene geweest die geen verstandig vader aan zijn dochter zou wenschen te geven. Feiten en woorden had men haar geleerd, zonder haar verstand te ontwikkelen; eigen denken was niet noodig, want dan zou men haar misschien reeds te vroeg hebben leeren inzien, welk een ellendig lot haar beschoren kon zijn. Zeker, uit haar aangehaalden brief blijkt, dat zij wist dat men over haar hand zou kunnen beschikken, maar er bhjkt ook uit, ten minste voor iemand die meer kan begrijpen dan alleen in woorden is neergeschreven, dat zij het verschrikkelijke, dat daar voor haar in gelegen was, in het geheel niet begreep. Arm jong meisje, beklagenswaardig bekrompen wezentje! Wat wist zij van jongemeisjes droomen, wat kende zij van de zalige verwachtingen, van zoete hoop die door anderen gekoesterd wordt, anderen, die zijn als zij, maar gelukkig geen prinses? Nu kon zij antwoorden en wat onbeteekenends zeggen in het Duitsch, Bngelsch, Spaansch, Italiaansch en Fransch. Ja zelfs Turksch had men haar geleerd! Want wie van de diplomaten had kunnen zeggen, waar het vaderland zou liggen van haar toekomstigen gemaal ?. Zelfs Turksch! Zij kon wat musiceeren en schilderen, om daarin wat gepaste ontspanning te vinden; dat zou haar waarschijnlijk af kunnen houden van het lezen van boeken, waarin zij iets zou kunnen' vinden dat haar tot nadenken bracht. Natuurlijk was zij vroom; welke Habsburgsche is het niet? Maar men had haar dogmatische stellingen bespaard, omdat zij bij een huwelijk misschien van godsdienst zou moeten veranderen. Want had men haar ook geen . . . Turksch geleerd! Op de meest bekrompen wijze had men haar wat 288 NAPOLEON. men noemde zedelijk rein trachten te houden. De aartshertogin had men zoo lang mogelijk onkundig willen laten van het bestaan van twee seksen in de natuur. Want nog meer dan ergens elders vond men toen aan het Weensche hof dat weten, begrijpen en begeeren zondig voor een meisje isl Daarom zag men op de binnenplaats van het kasteel waar zij opgroeide niets dan kippen, maar geen enkele haan; waren haar kanaries die zij in de kooitjes mocht voederen alle van éénzelfde geslacht! Gaf men haar al eens een boek te lezen, dan was het eerst zorgvuldig nagezien en met de schaar bekort. Voortdurend door gouvernantes bewaakt, had men haar nimmer een oogenblik zonder toezicht gelaten. Zoo was de bruid, die men aan Napoleon gaf, nog geen vrouw maar een, kind, dat onder zulk een strenge bewaking was opgegroeid, dat iedere verandering het al spoedig een aangenamer leven zou schijnen te brengen. Napoleon van zijn kant beschouwde dit als een groot voordeel; Egypte had hem het voorbeeld gegeven hoe men vrouwen het gemis aan vrijheid kon doen vergoeden. Hij zou nu zijn nieuwe gemalin zooveel mogelijk ontspanning en vermaak gunnen, maar haar toch niet minder laten bewaken dan te Weenen het geval was geweest. Met pracht en een nog niet gekende weelde zou hij haar omringen, maar geen oogenblik zou er zijn, waarop zij niet bespied werd, geen woord zou zij kunnen spreken dat niet aan haar gemaal werd overgebracht. De onderhandelingen voor het huwelijk waren vooraf reeds gevoerd, het antwoord Berthier kon spoedig gegeven worden. Reeds op den llden Maart werd het kerkelijk huwehjk te Weenen voltrokken. Aartshertog Karei trad hier op als gevolmachtigde van den keizer 0 NAPOLEON. 289 en reeds twee dagen later vertrok Maria Louise met een gevolg bestaande uit driehonderd personen. Schitterend zou zij in haar nieuwe vaderland ontvangen worden. Tusschen Braunau en Altheim had Napoleon in een ongelooflijk korten tijd een zeer groot, prachtig gedecoreerd, houten paviljoen laten bouwen. Alles was hier geregeld en in orde gebracht op dezelfde wijze als jaren te voren, toen in 1770 de dauphin Lodewijk zijn jonge gemalin Marie Antoinette naar Frankrijk voerde. Drie met elkaar verbonden paviljoens waren opgeslagen om de jonge keizerin te ontvangen; het eerste noemde men het Oostenrijksche. het tweede het onzijdige en het derde het Fransche paviljoen. Van het Oostenrijksche werd zij door ledefl van het huis haars vaders in het onzijdige paviljoen' gebracht en daar met de huwehjksgift, de juweelen en het huwelijkscontract aan Berthier toevertrouwd en vervolgens door dezen geleid naar het Fransche paviljoen, waar de koningin van Napels, de zuster van Napoleon, haar met omhelzingen ontving. Na de plechtige ontvangst te Branau zette de keizerin haar tocht naar het Westen in kleine dagreizenvoort op de wijze zooals men het voor honderd jaren deed: op alle wisselplaatsen stonden spannen van vier of acht paarden gereed; na omwisselino van In¬ spanning reed men zoo snel mogelijk verder. Maria Louise had te Branau haar. Weensche begeleiding vaarwel gezegd en was vandaar af omringd door een voorfoopigen hofstoet, welke Napoleon haar ter beschikking had gesteld. Op iedere plaats waar overnacht werd vond de keizerin een brief van haar galantdoenden gemaal. Naarmate de stoet met de keizerin naderde, werd het ongeduld van den keizer grooter. Ten slotte zond NAPOLEON. 290 NAPOLEON. hij naar iedere plaats, waar Maria Louise op een vastgesteld uur moest doortrekken, hofjonkers, stalmeesters. > kamerheeren met brieven en bloemen of wild dat hij geschoten moest hebben. Van . iedere stad uit verwachtte hij brieven van de keizerin, van Berthier of van zijn zuster Caroline. Eindelijk werd zijn ongeduld hem te machtig, Op den 26» Maart had Maria Louise i overnacht te Vitry, den 27» moest zij te Soissons arriveert* den 28» zou zij samenkomen met haar gemaal. Het ceremonieel dat daarbij in acht genomen I moest worden, was nauwkeurig vastgesteld en de voorschriften daarvoor waren reeds in druk verschenen. Het paviljoen, waar de eerste ontmoeting zou plaats hebben, was prachtig versierd, de troepen stonden reeds gereed de tafels met bloemen, waarop de maaltijd gediend zou worden, waren geplaatst. De enkele steden, waardoor de keizerin nog moest gaan.voor zij den keizer zou bereiken, waren overvol van nieuwsgierigen die de nieuwe gemalin wenschten te zien. Maar den keizer werd de spanning te machtig; hij kon niet blijven wachten en dan ijskalm de bepalingen van het protoco | volgen; dat was hem te sterk. Wat gaf hij er om dat hij alles in de war zond. alles wat zoo mooi tot in de onbeteekenendste kleinigheden geregeld was? In den morgen van den 27" verbet hij Compiègne, alleen door Murat vergezeld, zonder eskorte. Te Courcelles . . . . .. . in r«# nortaai van de kerk. besloot ni ie wau^ — — *-— , Eindelijk zag hij een groote berliner, P*«den bespannen, komen aanrollen. Het rijtuig hield stil om van paarden te verwisselen. Napoleon trad nader, een stalmeester herkende hem en haastte zich hem aan te kondigen. Verbaasd keek Caroline, zijn zuster^ door het portier naar buiten, verheugd riep zij hem toe. Een lakei snelde toe om de trede neer te laten. Doornat NAPOLEON. 291 als hij was, wipte de keizer naar binnen. En een oogenblik later reed men verder; in vliegende vaart ging het door dorpen, waar men de burgemeesters met de op papier gebrachte welkomstgroet in de handen, verbluft het staan: even vliegend ging men door steden, waar men zich geen tijd gunde om ook maar de geringste ververschingen te nemen. En zonder iets gebruikt te hebben, bereikte men na negenen in den avond van denzelfden dag Compiègne. Zooveel mogetijk kortte de keizer de begroeting en het voorstellen af en geleidde Maria Louise naar hare vertrekken, doch nam bij de deur geen afscheid. En den volgenden morgen gebruikten zij met hen beiden, zeer on-officieel, het eerste ontbijt In Compiègne bleven zij tot den dertigsten. Daarna vertrok het keizerlijke paar naar Saint-Cloud, waar het burgerlijk huwelijk voltrokken moest worden. Overeenkomstig de gebruiken der oude hoven waren de ceremoniën die te Weenen hadden plaats gehad voldoende, om het huwelijk wettig en onherroepelijk te maken. De vernieuwing der ceremoniën was nu niet meer dan een vorm, een plechtigheid die men verschuldigd meende te zijn aan de natie in wier midden de nieuwe souvereine werd opgenomen. In de groote galerij van Saint-Cloud werd in tegenwoordigheid van het geheele hof, den 1« April het burgertijk huwelijk voltrokken, terwijl den 2« op de Tuileriën de hernieuwing van het kerkelijk huwelijk zou plaats vinden. Daarbij, kwam de plechtige intocht in Parijs. Voorafgegaan door zijn garde, omringd door de maarschalken te paard, gevolgd door zijn familie en hofhouding, met een stoet van meer dan honderd rijtuigen, kwam Napoleon met Maria Louise de hoofdstad binnen. Het keizerlijk paar was gezeten in een glazen koets, zoodat men de 292 NAPOLEON. nieuwe keizerin goed kon zien. 's Avonds was er een groot bruiloftsmaal in den grooten schouwburgzaalder Tuileriën; alles wat zich rekenen kon tot de eerste kringen, was daar aanwezig, jonge en nieuwe adel, helden van zoovele slagvelden en de meest geleerde raadgevers van den keizer, mannen van de faubourg Saint-Germain en steunpilaren van de beurs, alles bracht daar hulde aan de nieuwe keizerin. Een geheele reeks van festiviteiten was aangevangen. Helaas zou al spoedig een droeve schaduw over deze feesten geworpen worden, toen een verschrikkelijke brand uitbrak in de balzaal, waar de Oostenrijksche gezant, de vorst von Schwarzenberg, ter eere van de dochter van zijn meester, een schitterend feest gaf. De ramp bracht een buitengewone ontsteltenis te weeg en dat niet alleen wegens het groote aantal slachtoffers, maar omdat men zich ook herinnerde hoe de vorige maal dat een Habsburgsche prinses met een Franschen vorst haar huwelijk vierde, een dergelijke ramp de feestvierenden had getroffen. Het was geweest bij de feesten ter gelegenheid van het huwelijk van Maria Antoinette en Lodewijk, toen nog dauphin, in 1770. Vorst Schwarzenburg had dezelfde onvoorzichtigheid begaan, die men zoo vaak hoort vermelden bij feesten, welke men in de oude paleizen te Parijs gaf. Om voor de dansende paren ruimte te krijgen, was de binnenplaats van het gezantschapspaleis veranderd in een groote zaal. Daarvoor had men de binnenplaats met een groot plankier belegd en trappen voerden van die geïmproviseerde balzaal naar de vertrekken van het huis. Als overdekking had men een linnen zeil, Terwijl de muren van het huis behangen waren met tapijten en gordijnen, met kostbare draperiën en gobelins, gedecoreerd met bloemen.... en voor verhehting overal kaarsen daartusschen. NAPOLEON. 293 Een dergelijke versiering is zelfs in den tegenwoordigen tijd, nu wij toch electrisch licht kunnen gebruiken en brandbluschmiddelen gereed houden, nog steeds gevaarlijk. Maar in de dagen van het begin der negentiende eeuw, toen men voor de verhehting duizenden waskaarsen moest gebruiken, was het schier krankzinnigenwerk. Wanneer het bal was begonnen en door de openstaande deuren en vensters tocht ontstond, behoefde maar een gordijn met een kandelaar of kaars aan den wand in aanraking te komen en het geheel zou in minder dan geen tijd in brand staan." En daf was het wat plotseling gebeurde, terwijl het "feest in volle gang was. De keizer wachtte niet tot er hulp van buiten gebracht werd, maar kalm en vastberaden als hij steeds was, nam hij als een brave burgerman zijn vrouw in zijn armen en droeg haar uit de brandende zaal in het paleis, waar zij in veiligheid waren. Helaas waren er vele slachtoffers, vooral onder de dames wier lichte baltoiletjes bijzonder gauw vuur vatten; zij geraakten in het gedrang onder den voet en ^verstikten of wel zij vlogen brandend den tuin in. Er waren wel vele dappere mannen, die er aan gewend waren zelfs in het ^grootste gevaar het verstand te behouden, maar hier ging alles te verbluffend snel in zijn werk. Te midden van de groote verwarring had ook nog geboefte kans gezien naar binnen te drinoen en t^t,^ daar zijn slag te slaan. De huzaren-generaal Durosnel vond zijn vrouw, baande zich met haar een weg door het gedrang en terwijl hij zoo doordrong naar den uitgang, zag hij een hand, die een kostbare kam uit haar haartooi stal, zonder dat hij iets kon doen om het te verhinderen. HOOFDSTUK XXIX. Napoleon op het toppunt van zijn macht. Geboorte van den konino van rome. breuk met rusland. J Hef huwelijk met Maria Louise had den Corsikaanschen advokatenzoon, den man van den twijfelachtigen Italiaanschen adel, waarmee de aanzienlijke jonkers te Brienne den spot hadden gedreven, toegang verleend tot de meer intieme Europeesche vorstenkringen. Zijn broeders en zijn zwager had hij tot koningen verheven, in een enkel geval wanneer zij zich verzetten, weer weggezonden, zooals hij het zijn broeder Lodewijk had gedaan. De verbintenis in Maart gesloten had het streven I van den keizer bekroond, maar nog zou een nieuwe gebeurtenis den luister, die van het Napoleontische I stelsel afstraalde, vermeerderen. Had hij tot dusver zelf J kronen uitgedeeld, nu zou een koning van het oude régime, een telg uit een aloud vorstengeslacht, verzoeken een van de maarschalken des keizers als zijn opvolger te mogen aanwijzen. En is deze eer, een Franschman bewezen, niet een diepe buiging voor de almacht van den keizer der groote natie, zooals zij zich in 1810 voordeed? In September van dat jaar werd op voorstel| van koning Karei XIII door de Algemeene Standen te! Stockholm maarschalk Bernadotte met algemeene stem-, men uitgeroepen tot kroonprins van Zweden. Van Bernadotte is veel kwaads gezegd, in de laatste 1 NAPOLEON. 295 jaren wellicht meer kwaad dan goed. Zeer zeker heeft hij tijdens den opkomst van Napoleon zich vaak onbetrouwbaar getoond, wellicht de stille hoop gekoesterd dat een plotselinge gebeurtenis een eind zou maken aan den schitterenden loopbaan van den man, die spoedig Frankrijk aan zijn voeten zou zien liggen. Dan zou hij misschien zich een kans zien geboren worden, diens rol op te vatten. Tot kort voor Brumaire had het democratisch gedeelte van de natie in hem den man van de toekomst gezien. Na Brumaire had hij zich met den gang der zaken oogenschijnlijk verzoend. Voor een zoon van een rechtsgeleerde — zijn vader was advocaat te Pau geweest — had hij een schitterende carrière gemaakt In 1780, hij was toen zeventien jaar oud, in dienst getreden, was hij in 1789 nog slechts sergeant-majoor, met het schrale vooruitzicht zijn leven lang ook nog voor den jongsten tweeden luitenant in de houding te moeten gaan staan. En toch was hij in 1794 reeds divisie-generaal I Nog zou hij hooger stijgen. In 1799 toen Napoleon in Egypte was, huwde Jozef Bonaparte met de schoonzuster van Bernadotte. De twee zusters Clary waren dochters van een koopman uit Marseille. Désirée die mevrouw Bernadotte werd, was een vlam van Napoleon uit de dagen, toen deze nog jong luitenant was. Later was zij verloofd geweest met generaal Duphot, nadat zij haar dwepen, dat zij als zestienjarig meisje met den held van Toulon had gedaan, vergeten had. In December 1797 was zij te Rome, de dag van haar huwelijk was reeds bepaald; zij logeerde bij haar zwager Jozef. Duphot moest toen het Fransche gezantschapshotel tegen het woedende gepeupel verdedigen en onder de ramen van het huis waar Désirée vertoefde, werd hij door den doodelijken kogel getroffen. Lang heeft zij niet getreurd, want reeds 296 NAPOLEON. 17 Juli 1798, nog geen jaar later, huwde zij Bernadotte. Napoleon is altijd welwillend, en meer dan dat geweest, voor vriendinnen uit zijn jeugd. Maar toch zou men die voorkomendheid overschatten, wanneer men meent dat Bernadotte alleen aan zijn vrouw zijn snelle bevordering onder Napoleon te danken heeft gehad. Want de keizer heeft wel met geld, met vorstelijke geschenken, soms spelenderwijs, als het ware om zich heen gegooid en er vroegere vrienden gelukkig mee gemaakt, maar hij zou nooit er toe komen een militair maarschalk te maken, alleen omdat diens vrouw tot zijn vroegeren vriendenkring had behoord. Bernadotte, hij moge dan al een intrigant zijn geweest, is maarschalk geworden, heeft het grootkruis van het legioen van eer gekregen, is verheven tot prins van Ponte-Corvo, door eigen verdiensten. De keizer heeft hem zijn gedrag in den slag bij Wagram zeer kwalijk genomen en heeft dat niet onder stoelen of banken gestoken. Maar wie is hier de man geweest die het meeste comedie gespeeld heeft? Want terwijl de keizer in zijn omgeving raast tegen Bernadotte, in Juli naar Parijs schrijft dat de minister den vorst van Ponte-Corvo berispen moet, geeft hij hem een paar maanden later weer een post van vertrouwen! In Augustus deden de Engelschen een inval op het Hollandsche eiland Walcheren en bedreigden Antwerpen. Napoleon droeg het bevel over het Noorderleger niet op aan zijn broer Lodewijk, die toch nog wel connétable van het keizerrijk was, en, al zou dit na den Engelschen inval maar kort meer duren, koning van Holland, maar aan . . . Bernadotte! Bernadotte zou deze post niet lang vervullen; niet omdat hij in ongenade was gevallen, maar omdat hij door Napoleon aangewezen was tot gouverneur-generaal NAPOLEON. 297 van Rome. En zou de keizer daartoe een onbekwaam man benoemd hebben, die slechts een Gascognesche geurmaker en bluffer zou zijn? Doch vóór Bernadotte zijn nieuwe functie aanvaard had, werd hij naar Zweden geroepen. Napoleon heeft door dit alles niet alleen getoond dat hij in Bernadotte een bruikbaar man zag, maar hem ook in zijn particuliere leven meer dan eens blijken van belangstelling gegeven. In dit laatste kan men misschien meer zien het gevolg van de vroegere vriendschap voor Désirée. De zoon van Bernadotte en Désirée was het peetekind van Napoleon. Zij hadden gewacht met de doopplechtigheid tot Napoleon uit Egypte terug was. Deze had zelf den naam Oskar gekozen, naar men wel zegt ontleend aan een van de gedichten van Ossian. De liederen van dien Schotschen dichter werden op het einde van de achttiende eeuw veel gelezen. Napoleon had er kennis mee gemaakt door een Fransche vertaling en er groote bewondering voor gekoesterd. De Schotsche heldenzanger zou een koningszoon geweest zijn uit de dertiende eeuw. Velen meenen dat men met een vervalsching te doen heeft gehad en dat de liederen meerendeels gedicht zijn door een zekeren Macpherson, die ze in 1760 heeft uitgegeven. De koning van Zweden Karei XIII was tot dusver Fransch gezind geweest en toegevende aan eigen meening, maar ook aan den drang van een adelscöterie had hij in de standenvergadering de candidatuur van Bernadotte voorgesteld. Men meende in hem een van de meest bezadigde maarschalken te zien en had veel goeds van hem gehoord sinds hij in 1804 als commandant van een observatieleger in Hannover gelegen had. Daar had hij zijn troepen uitstekend in de hand gehouden, was rechtvaardig en voorkomend geweest, voor zoover hem 298 NAPOLEON. daartoe zelfstandigheid uit Parijs gelaten was en had zich in het Noorden van Duitschland een zekere mate van populariteit verworven. Zijn welwillend optreden werd nu beloond. Napoleon meende in Zweden een nog tróuwer bondgenoot te zullen vinden dan in een van zijn vazalstaten, wanneer er een Fransch maarschalk troonopvolger werd, ook al wist hij dat dit Bernadotte was, wiens lust tot intrigeeren, wanneer hij ver van Parijs en vrij van den keizer was, wel eens gevaarlijk kon worden. En toen de Parijsche regeering het verzoek gunstig ontving, nam Bernadotte het gaarne aan. Daarna ging Jean Baptiste, die in 1818 als koning den naam zou aannemen van Karei XIV Johan, over tot het Luthersche geloof, evenals Hendrik IV eens van Calvinist Katholiek was geworden. Voor Bernadotte was Stockholm wel eens waard niet ter mis te gaan! Reeds in den aanvang van November 1810 legde de nieuwe kroonprins den eed op de grondwet af en in het midden van deze maand sloot de Zweedsche regeering zich aan bij Napoleon en trad zij toe tot het groote verbond, dat de grenzen gesloten hield voor de waren uit Groot-Bretagne. Het samengaan van Zweden met Frankrijk, terwijl Bernadotte in Stockholm een positie van beteekenis innam, kon niet lang duren; de keizer moet zich hiervan bewust zijn geweest, ook al had hij een geringe hoop dat Zweden de Fransche politiek zou blijven volgen. Maar bierbij kon hij geen staat maken op Bernadotte. De vroegere maarschalk had te vaak zich noodgedwongen geschikt naar de wil van den keizer; nu zou hij al spoedig een eigen politiek gaan volgen. Hij was te veel Gascogner, er zat in hem te veel bloed van een Cyrano de Bergerac of van diens Gascognesche NAPOLEON. 299 Cadetten, dat hij zich niet eindelijk verheugd zou betoonen bevrijd te zijn van een streng toezicht. En daarom zou hij niet, zooals de broeders van Napoleon, zich tevreden stellen met een schijn van gezag, doch er op uit zijn werkelijk zijn invloed te doen gelden. Met Bernadotte kwam er aldus geen betrouwbare vriend van den keizer in Zweden. In Holland, dat na den inval der Engelschen op Walcheren door Frankrijk geannexeerd was, werd de keizer door een persoonlijk bezoek met zijn gemalin aan de groote steden en de voornaamste vestingen overtuigd dat bij de monden van Maas en Rijn het verzet gebroken was. In de meest walgelijke vleitaal heeft men er het keizerlijke paar begroet. Van vrijheidslievende denkbeelden scheen er niet veel meer overgebleven te zijn, al vernam men sporadisch teekenen van ontevredenheid. Alleen dat Zuiden, dat Spanje, werd steeds meer en meer een pijnlijke plek. Nog voor de geheele annexatie van Holland, was een groot stuk van het Zuiden reeds bij het keizerrijk gevoegd; een gedeelte vormde het departement der Bouches du Rhin, een ander stuk werd ingelijfd bij dat der beide Nethes (Middelburg, Breda en Bergen op Zoom); een groot deel der inwoners was met deze annexatie lang niet ingenomen; de Katholieke geestelijkheid in Brabant had gemeend zich de tolk te moeten maken der ontevredenen. Toen de keizer met zijn gemalin in Mei 1810 te Breda kwam, werd de vertegenwoordiging der geestelijkheid bij een audiëntie geducht den mantel uitgeveegd en haar voorgehouden de woorden door de afgevaardigden der Hervormde Kerk uitgesproken: „geef den Keizer wat des Keizers is". Voor al wat leelijk was maakte hij de priesters uit. „Domooren weet ge wel welken Godsdienst gij predikt? 300 NAPOLEON. Kent gij de principes van het evangelie wel? .... Jezus Christus heeft gezegd „Mijn rijk is niet van deze wereld", maar de Paus en gij wilt u mengen in mijn regeeringsdaden .... Gij zegt dat gij apostolisch vicaris Zijt, niet waar? Maar wie heeft u daartoe aangesteld? De PaUs soms? Hij heeft er het recht niet toe, want ik benoem de bisschoppen .... Domkoppen, je wilt niet bidden voor uw vorst; maar ik heb jullie gebeden niet noodig; wanneer ik bid, richt ik mij zelf tot God.... Je wilt ongehoorzaam-zijn? Wat, ik heb er de bewijzen van in mijn zak (hij sloeg op zijn zak), maar wanneer je doorgaat dergelijke beginselen te verkondigen, zult ge hier op aarde ongelukkig en in de andere wereld vervloekt zijn!" Zoo raasde de keizer verder; men moet hierbij bedenken dat hij in 1810 in twist verkeerde met den paus. Ten slotte dreigde hij nog zich van de Kerk af te scheiden en millioenen zouden hem dan volgen, zeide hij. Bij de vleitaal, die de keizer op zijn verdere reis te hooren kreeg, steekt de fiere mannentaal, die men te Middelburg tot hem sprak, als een enkele uitzondering prachtig af. Toen de keizer de hoofdstad van Zeeland naderde was hij in een slechte bui; voor de stad stond een eerepoort, waar de maire hem complimenteerde en hem de sleutels der stad wilde-ter hand stellen. Op ruwen toon antwoordde de keizer: „Ik wil uw sleiftels niet. Zijt gij het die de Engelschen bij hun landing de sleutels hebt overgegeven en die de stad hebt laten iUumiheeren?" De maire: „Sire de sleutels zijn nimmer aan de Engelschen overhandigd en de stad is niet geïllumineerd geworden." De keizer: „Wie zijt gij?" De maire: „Mijn naam is Schórer." De keizer: „Wat is uw ambt?" NAPOLEON. 301 De maire: „Ik verricht de functie van maire." De keizer: „De maire is een schavuit (scélérat): hij zal streng gestraft worden." 't Was een merkwaardige begroeting: de toejuichingen in de stad waren schaarsch. Hét stedelijk bestuur was zeer verontwaardigd over de uitingen van den keizer. Den volgenden dag begaf het zich en corps naar den keizer, die direct weer begon de overgave der stad aan de Engelschen op felle wijze te kritiseeren. Toen kreeg de maire gelegenheid te antwoorden, wat hij op waardige wijze deed: „Ik weet Sire dat mijn lot in uwe handen is. Gij hebt de macht met mij te doen wat gij wilt. Ik ben echter niet bevreesd voor den dood, na mijn rust, mijn gezondheid en het grootste gedeelte van mijn leven opgeofferd te hebben aan het welzijn van mijn medeburgers. Op hun eerlijkheid doe ik een beroep of zij kunnen aantoonen dat ik hen in eenig opzicht miskend heb of iets heb gedaan dat in strijd was met de belangen van Holland of Frankrijk. Het' is waar dat de Hollanders niet ■ van de Franschen houden, maar zij houden nog minder van de Engelschen. Zij houden alleen van hun land en men zal hen steeds getrouw vinden aan den meester, dien men hun geeft. Aan hun godsdienst danken zij hun principes. Overigens wil ik U, Sire, wel verklaren dat, wanneer een andere natie dan de Engelschen zou komen, en zelfs wanneer deze laatsten zouden terugkeeren, ik niet anders zou kunnen handelen dan ik gedaan heb, dat wil zeggen handelen als een fatsoenlijk man." Nog nimmer had men waarschijnlijk tegen Napoleon, sinds hij keizer was, op een dergelijke wijze durven optreden; de geheele omgeving was er door verbluft, vooral toen de keizer zijn, ongelijk moest bekennen. 3Ó2 NAPOLEON. Dat was nog nooit gebeurd; Duroc zeide dat hij nimmer te voren gezegd had: „ik heb ongelijk gehad". Wat jammer dat er in Holland niet meer Schorer's te vinden waren! Hoe steken de toespraken, die men in andere' plaatsen liet hooren, af bi] de fiere woorden van. Middelburgs burgemeester. Een heugelijke gebeurtenis in de hoofdstad aan de Seine zou de gedachte aan de rampen, die elkander in Spanje onafgebroken opvolgden, een oogenblik op den achtergrond schuiven. Reeds op het einde van 1810 was officieel meegedeeld dat de keizerin in blijde verwachting verkeerde. En op den 20aten Maart 1811 bevond nagenoeg geheel Parijs zich in een koortsachtige opwinding; men wist dat ieder oogenblik de geboorte van een prins of prinses bekend gemaakt kon worden. Aan het hof was alles in spanning, van den vorigen avond af. In den vroegen morgen was men bevreesd geweest voor het leven van de keizerin. Dokter Dubois was bij den keizer geweest, die in het vertrek naast de kraamkamer niets anders deed dan onrustig op en neer loopen; de medicus wilde weten wie hij in het uiterste geval moest sparen, moeder of kind. Zonder een oogenblik te aarzelen, gaf de keizer te kennen dat het leven van zijn gemalin hoofdzaak was: „U moet de keizerin behandelen alsof u met een gewone kraamvrouw uit een aanzienlijke familie te doen heeft!" Dokter Dubois keerde naar de kraamkamer terug en spoedig daarna was het kindje geboren. Het was een uiterst klein, tenger poppetje; toen het begon te schreien, nam de*Tceizer, die in de kamer gekomen was, het in zijn armen en droeg het naar de zaal, waar de. grootwaardigsheidsbekleeders van het rijk in de grootste spanning stonden te wachten. „Hier is de koning van Rome!" riep de keizer hen NAPOLEON. 303 toe en was ditmaal, misschien de eenige keer in zijn leven, juichende van plezier. En al heel gauw daarna verkondigden de kanonnen die voor het hotel des invalides opgesteld waren, dat den keizer een kind geboren was. Van het eerste schot af stond alles in Parijs stil; ieder hield den adem in en telde de donderslagen. Want allen wisten dat, wanneer de kanonnen na het een en twintigste schot zouden ophouden met vuren, een prinses geboren was. Hoorde men het twee en twintigste, dan zou er doorgeschoten worden tot honderd schoten waren afgegeven; want dan was het een zoon, een erfgenaam voor den troon, een aanstaande Napoleon II. Men vertelt dat de artilleristen, die de stukken bedienden, zich de aardigheid veroorloofden, eenige seconden te wachten voordat zij het twee en twintigste schot afvuurden, maar toen brak er een gejubel in de geheele, groote stad uit, zooals men het vroeger of later nimmer beleefd heeft. Algemeen voelde men een verhehting, nu men zeker meende te weten dat de toekomst verzekerd was. Overal nam men de oprechte blijdschap waar over het feit dat de Napoleontische heerschappij zich zou kunnen bestendigen. Zoo kreeg de "keizerlijke page die van het paleis gezonden werd, om den in het stadhuis vergaderden gemeenteraad de blijde mare mee te deelen, van het dankbare Parijs een jaargeld van tienduizend francs I Toen de keizer nu aan zijn dynastie de noodige vastheid had gegeven en zijn moeielijk te bevredigen hoofdstad in een goede stemming had gebracht, gevoelde hij zich meer dan ooit de machtigste van alle vorsten. Alleen de Czaar van Rusland bezorgde hem nog moeielijkheden. In 1810 had Rusland zonder eenige waarschuwing de afspraak van Tilsit verbroken en was het continen- 304 NAPOLEON. tale stelsel van den keizei ontrouw geworden. In het midden van de Octobermaand van 1810 had Napoleon den Czaar doen verzoeken, op de schepen, die onder neutrale vlag in zijn havens kwamen, beslag te leggen, zooals reeds in Mei 1810 in de Fransche havens was geschied. „Neemt Rusland hen in beslag," staat in een schrijven aan den gezant te Sint-Petersburg, „dan wordt Engeland de genadestoot toegebracht en zal de oorlog in eens geëindigd zijn." Aan den Czaar Alexander schreef de keizer eigenhandig: „Van Uwe Majesteit alleen hangt het af of het oorlog of vrede zal zijn." De Czaar ging niet op het verzoek in en hij kon niet anders handelen. Want reeds het ophouden van den directen handel met Engeland in 1807 had Rusland groote offers gekost. Het kon toen zijn ruwe grondstoffen niet meer uitvoeren en de gevolgen waren niet uitgebleven. De afval van Rusland bracht de politiek van den keizer een zeer gevoeligen stoot toe. Wanneer dit rijk den invoer van waren onder neutrale vlag niet verbood, bleef het continent open voor den Britschen export. Toen de Czaar niet tot toegeven te bewegen was, meende Napoleon ook geen reden meer te hebben diens gevoeligheid te ontzien. Daar hij de Duitsche Noordzeekusten bij zijn rijk wilde voegen, annexeerde hij het hertogdom Oldenburg, waarvan de vorst nauw aan Alexander verwant was. Evenals Alexander behoorde diens oom, de hertog van Oldenburg, tot het huis Holstein-Gottorp; bovendien was de zoon van den hertog een zwager van den Czaar. Alexander vond deze willekeurige mbezitname niet ten onrechte een vuistslag in het gezicht van Europa en een besliste schending van de vredesbepalingen van Tilsit. Evenals Oostenrijk in 1805, wegens het annexeeren door Napoleon in NAPOLEON. 305 Italië, tot den oorlog gebracht werd, 200 werd Rusland nu tot den krijg gedwongen. Maar nog niet aanstonds zou de strijd door een oorlog beslecht worden. In 1810 toonde het Czarenrijk dat het zich niet in alles door bevelen uit Parijs liet weerhouden; bij een nieuwe tariefbepaling voor invoerende rechten werden verschillende waren zwaar belast en daaronder zijden stoffen en wijnen, dus juist Fransche voortbrengselen. Van beide . zijden ontzag men elkaar niet meer. Het denkbeeld van den keizer, dat hij met den Czaar samen het lot van Europa zou kunnen vaststellen, was niet verwezenhjkt. Hij zou nu trachten zijn wil door te drijven, dóór weer als veldheer zijn legers aan te voeren. Met het zwaard in den vuist aan het hoofd van de legers van West-Europa zou hij Rusland gaan dwingen het Oosten voor Fransche waren open te stellen en daardoor de rijkdom van zijn land te vermeerderen. Toen de minister Mollien een nieuwe oorlog ontried juist met het oog op de financiën van het rijk, antwoordde de keizer: „Juist het tegendeel is waar; de flnanöën zijn nu niet in orde en deze kunnen door een oorlog verbeterd worden." Al in het voorjaar van 1811 wist men in welingelichte kringen te Parijs, dat een nieuwe oorlog te wachten stond. Toen de Beiersche generaal Wrede in den zomer van 1811 te Parijs was en eenige^woorden ten gunste van den vrede wilde zeggen, viel de keizer hem ruw in de rede: „Nog drie jaren en dan ben ik meester van de wereld!" En Metternich, die overal zijn berichtgevers had, had reeds daarvoor naar Weenen geschreven, dat in 1812 de veldtocht naar het Oosten zou beginnen. De veldheeren van den keizer, door geheel het Westen van Europa verspreid, kregen in 1811 dépêche 306 NAPOLEON. op dépêche met voorschriften omtrent een mogelijk oprukken naar het Oosten. Strenger dan te voren werden de conscriptiewetten in 1811 uitgevoerd, geen onderhandelingen zouden den vrede kunnen bewaren, waar Napoleon besloten was tot den oorlog. De besprekingen der diplomaten zouden deze niet kunnen voorkomen, en werden alleen gehouden om de groote menigte zand in de oogen te strooien. In Mei 1812 vertrok de keizer int Parijs, om zich aan het hoofd te gaan stellen van de legers die naar het Oosten in opmarsch waren. De verschrikkehjke tocht naar Rusland zou beginnen. Het, hierop volgend, deeltje (eveneens in de MeulenhoffEdioe verschenen) is getiteld: „De val van Napoleon . DE MEULENHOFF-EDITIE GEEFT EEN GOED BOEK IN EEN GOED KLEED VOOR WEINIG GELD. In prachtband met goud is de prijs per deel 55 cent hooger. No. 1. De polltle-splon. Roman uit den tijd van de Revolutie in Rusland, door Maxim Gorki. 2e druk f 0.95 No. 2. Sarah Bernhardt. Gedenkschriften door haar zelf geschreven. — Jeugd. — Eerste Tooneeljaren. 2e druk. (6e—10e duizendtal) . f 0.85 Een zeer ter lezing aanbevolen prettig geschreven boek, deze gedenkschriften zijn als de schrijfster zelf, opgewekt, dartel, geestig, vol leven en beweging. "J. H. Rössing In het N. v d. D. No. 3. Het huwelijk van Eefke Briest. Roman door Th. Fontane. 2e druk. (6e—10e duizendtal) f 0.95 Effi Briest Is psychologisch stellig zijn beste roman. Het is een verhaal van een huwelijk tusschen een ouderen volkomen gerljpten man en een „blutjunge" vrouw. Elsevier's Maandschrift. No. 4. Napoleon. Opkomst en Grootheid. Met vele illustratiën, door H. P. Oeerke. 3e druk. (6e—10e duizendtal) . . f 0.75 Een degelijk, boelend boek over Napoleon, keurig uitgegeven en rijk geïllustreerd. Utr. Dagblad. No. 5. Wally. De Roman van een Kelnerin, door Edw. Stilgebauer. 3e druk (He—16e duizendtal) ' . . f 0.85 De auteur van „Götz Krafft" geeft hier een eenvoudig en. treffend verhaal, onopgesmukt en daardoor overtuigend. Het banale geval Is niet banaal of eenzijdig behandeld. Een mooi boek. De Avondpost. No. 6. De fraaie comedie. Een Haagsen Verhaal, door Henrl van Booven. 2e druk , ^-. . . . . f 0.95 In dit boek vindt men een prachtige zelf-analyse en een leuke bespotting van burgerlijk Den Haag. G. v. Hulzen. No. 7. Sarah Bernhardt. Gedenkschriften door haar zeif geschreven. — Na den oorlog.— Sarah Bernhardt als .Ster" f 0.85 Heel Interessant la dit boek. Men kan dankbaar zijn voor deze uitgaaf. Een boek dat er In zal gaan. Het Vaderland. No. 8. Liefde, door Bjfirnstjerne Björnson. Uit het Noorsch door Cl. Blenfait 2e druk (8e—13e duizendtal) f 0.85 Met vreugde hebben wij dit meesterwerk van den eeuwigjeugdigen Noor gelezen, met een blij oog voor het vele zonnige, het fijn typeerende, eoht dichterlijke en zacht harrfronlsche In dit verhaal van prachtig en sterk uit Noorsohen bodem verrezen menschen. De Hofstad. No. 9. De val van Napoleon, door H. P. Oeerke. Oeïllustreerd. ie druk ' f 0-95 Een boeiende beschrijving, met vele Illustraties, die zeker met genoegen gelezen zal worden. Algemeen Handelsblad. No. 10. Als het Ijzer gesmeed wordt. Roman dopr Clara Viebig. 2e druk, (6e—10e duizendtal) f 0-85 Deze roman is als een monumentaal gébouw, dat door zijn grootsohe eenheid Imponeert en liefde opwekt tot het waarachtig eohoone. Het Is wel een zeer bizonder talent, dat zulk een kunstwerk heeft gewrocht. Een bizonder mooi boek. N. Arnh. Courant. No. 11. Rlchard Wagner. Zijn leven en werken, door J. Hartog. Rijk geïllustreerd f ".95 Een keurig uitgevoerd praohtwerk, met rijken Inhoud, dat zich prettig laat lezen, en velen — ook om den zeer lagen prijs — hoogst welkom zal zijn De schrijver geeft hier een zuiver, onpartijdig oordeel. Een welverdiend succes zal het boek wachten. C. v. d. Linden (In de Muzlekbode). No. 12. Klppeveer of Het geschaakte Meisje. Roman door Cosinus, 419 bladz. Deel I. 5e druk. (25e—30e duizendtal) . . f 0.95 No. 13. Klppeveer of Het geschaakte Meisje. Roman door Cosinus, 318 bladz. Deel II. 5e druk (25e—30e duizendtal) . . f 0.95 Deze beroemd geworden, ALLERVER MAKEL IJ KSTE roman zal ongetwijfeld In den nieuwen vorm weder vele lezers vinden. Aardige Illustraties van Raemaekers. N. v. d. Dag. No. 14. Galerij van beroemde Fransche Tooneelspeiers. Hun intiem leven, anecdotisch beschreven, door J. H. van der Hoeven, met vel* illustraties , . . f 0.7S Een kostelijke bundel, luchtig geschreven kantteekeningen van meer of minder piquante gedenksohrlften. Het Is een keurige uitgaaf, ook naar het uiterlijk. F. Lapidoth In de Nieuwe Courant. No. 15. Monna Vanna, door M. Maetedink, vertaling van Frans Mijnssen, met 1 portret. 5e druk f 0.75 De meesterlijke vertaling van Fran9 Mijnssen In het nieuwe aantrekkelijk gewaad der bekende Meulenhoff-Edltle. Avondpost. No. 16. Het heksenlied, door Von Wildenbruch, op maat overgezet voor de muziek van Max Schillings door Fr. Pauwels f 0.50 Een handige uitgaaf van het beroemde „Hekeenlled" In goede bewerking, en In maat overgezet voor muziek van Max Schillings. Utrechtsen Dagblad. No. 17. Een vrouwenbiecht. Oorspronkelijke roman door G. van Hulzen. 2e druk (7e—11e duizendtal) f 0.85 Het goede In dit boek Is de voortreffelijke psychische ultI beelding, en vooral, dat de overgave van deze vrouw vanzelfsprekend Is geworden. De Groene Amsterdammer! No. 18. Marie Antolnette. — Jeugd. — Eerste jaren der Revolutie, door Cl. Tschudi. Naar de oorspronkelijke Noorsche uitgaaf door J. Clant van der Mtjll—Piepers. Met vele illustraties f 0.85 Een aanbevelenswaardig boek; levendig Is hier de geschiedenis van de ongelukkige koningin beschreven; men leest het boek als een diep tragische roman. Opr. Haarl. Crt. No. 19. Dramatische Werken, door Björnstjerne Björnson. Naar de oorspronkelijke Noorsche uitgaaf vertaald door Marg. Meijboom. Drie spelen van recht. De jonggehuwden. Een handschoen. Leonarda f 0.85 De bekende, In korten tijd populair geworden MeulenhoffEdltle, brengt een verdienstelijke uitgaaf van Bjornson's dramatische werken waarin de gelijkheid van man en vrouw behandeld wordt wat betreft het peil van zedelijkheid, recht en maatechappelljk optreden. Alg,Blbl. No. 20. Marle Antoinette en de revolutie, door Cl. Tschudi. Naar de oorspronkelijke Noorsche uitgaaf door J. Clant van der Mijll—Piepers. Met vele illustraties. 469 bladz. . f 0.95 Dit boek toont ons het leven van de arme Koningin op haar lijdenspad naar het treurige einde. De schokkende gebeurtenissen der Fransche Revolutie met al haar versohrlkkingen, ziet men hier levendig, en getrouw aan de historische feiten, weergegeven. Het geheel is In onderhoudenden, boelenden trant verteld. No 21 Halfbloed. Een huwelijk in de tropen. Roman door A.Perrin Vertaal J door D. Jacobson. 2e druk (7e-12e duizendtal) f 0.85 Een goed doorgewerkte roman; do strijd tussohen liefde en bijgeloof van de Indische vrouw is goed weergegeven. N. v. d. Dag. No. 22. Na het derde kind. Roman door H. von Mühlau, vertaald door Anna van Ooch—Kaulbach . . .... • ■ • ' 08S Was het derde kind gewensoht? Mag men deze vraag zelfs opwerpen? Ziedaar een stukje sociale quaestle waarover deze roman handelt, en die In den tegenwoordlgen tijd aller belangstelling zal wekken. No. 23. Verloving en huwelijk in vroeger dagen, door Prof. L. Knappert. Rijk geïllustreerd ' 0 95 Een historisch overzicht met vele bijzonderheden over „hoe men elkaar vroeger vond en kreeg". Interessant gelllustr. No. 24. Uitverkocht No 25 Opgang. De Roman van een vrouwenleven. Oorspronkelijke ' roman door Anna van Oogh-Kaulbach, 2e druk (8e-13e duizendtal) In extra haaien band Opgang Is de roman van een slachtoffer der tweedracht "n een huwelijk. Het Is de ellende, door dit laatste veroorzaakt, die Anna van Gogh-Kaulbach ons duidelijk voor oogen wil stellen, en ze slaagt daarin volkomen". De Haagsche Vrouwenkroniek. No 26 .De wapens neer". Roman van Bertha v. Suttner. 3e druk in de Meulenhoff-Editie. Deel I. (12e-17e duizendtal der nieuwe uitgave) Hoe goed heeft deze vrouw opgemerkt, wat heeft zij van veel, dat ons nog altijd met wilde verbazing vervult, de alledaagsche, onschuldig schijnende oorzaken aangetoond." De Telegraaf. No. 27. „De wapens neêr". Roman van Bertha v. Suttner. Deel II f 0.85 Dit boek, dat den oorlog van 1866 en 1870 schildert, herleeft thans: Heele citaten waren aan te halen, woordelijk op de toestanden van thans toepasselijk. Utr. Prov. Sted. Dagblad. No. 28. Harem. Schetsen uit het leven van de Turksche vrouw, doof Demetra Vaka. 2e druk. (7e—He duizendtal) . . . . f 0.85 De inhoud van dit boek is nist verdicht, hoe onwaarechijnlijk sommige gedeelten ook schijnen. De feiten zijn volkomen naar waarheid verteld. No. 29. Ons mooie Nederland. Gelderland I, door D. J. van der Ven. Met 80 kunstplaten naar de natuur. 316 bladz. . f 1.20 Wanneer men dit keurige boek opneemt en doorbladert, Is de eerste gedachte: praohtig, sympathiek, smaakvol werk. En dan nog geen gulden betalen om dit boek het zijne te kunnen noemen.... het lijkt schier ongelooflijk I Nieuwe Arnh. Courant. No. 30. Het schandaal. Roman van O. van Ompteda . . . f 0.85 Een boeiende roman waarvan In de orlglneele uitgave in één jaar 45000 ex. vsrkooht werden. No. 31. Achter de schermen. Herinneringen van den Impressario Jos. J. Schürmann f 0.75 Een keurige uitgaaf, prettig geschreven. N. Crt. No. 32. Brand, door Henrlk Ibsen, vertaald door J. Clant van der Mijll—Piepers f 0.85 In extra fraaien band f 1.25 De Meulenhoff-Editie is door het opnemen van Ibsen's Brand ongetwijfeld wederom een belangrijk deel rijker geworden. De uitvoering Is natuurlijk keurig. Avondpost. No. 33. Het wondere leven der paddenstoelen) door D. J. van der Ven, 280 bladz., met 80 photogr. natuuropnamen f 1.20 De bekende Arnhemsche natuurbesohrijver en kenner van het leven van dieren en planten, deed thans In de Meulenhoff-Edltle een uitvoerige verhandeling verschijnen over het „Wonderleven der Paddenstoelen" zooale hij het tee- kanend noemt. Zeer leesbaar geschreven, versierd met vele fotografieën; fraai uitgevoerd en laag van prijs, behoort dit werkje tot de aantrekkelijkheden van de boekenmarkt, welker bekoring niemand ontgaat. Haagsche Post. No. 34. De laatste dagen van Pompeji, door Edw. Bulwer Lytton 544 bladz ' 0,95 In fraaien band ' l-*™ In handig formaat en grondig herzien door Mevr. J. P. Wessellnk van Rossum, verschijnt thans een zevende druk In de bekende Meulenhoff-Edltle, goed gedrukt tegen matigen prijs, zoodat ongetwijfeld velen zich zullen verdiepen In de meesterlijke schildering van het Romelnsche leven der eerste eeuw en de verschrikkelijke catastrophe die toen plaats had. Het 13 en" blijft een werk dat aller aanbeveling verdient. Dopdr- Courant. No. 35. De Oorlog. Geïllustreerde geschiedenis van den wereldoorlog, door H. P. Oeerke en G. A. Brands. Deel 11 .... f 0.95 Een verbazend aardige uitgave. Wij hebben nu vóór ons liggen twee bandjes en die geven een volledig overzicht van de geweldige gebeurtenlesen, zonder een oordeel uit te spreken. Het Is een kostbare verzameling van fotografieën, reproducties van aanplakbiljetten en documenten, waarvan thans reeds de orlglneelen zeldzaam zijn. Wij maken alles nog eens mee, wat wijzelf beleefden of vernamen uit de dagbladen; wij vernemen het in woord en beeld. Wij zelf en vooral onze naneven mogen echrijvers en uitgevers dankbaar zijn voor deze populaire en belangrijke uitgave. Boekenschouw. No. 36. Napoleon en de vrouwen, door H. P. Oeerke. Met vele platen en portretten f • ' a9S De bekende geschiedkundige Dr. H. F. HELMOLT schrijft van de werken over Napoleon van Geerke: „Op populaire „duidelijke wijze wordt hier Napoleons leven verhaald, ^zonder dat de lezer vermoedt, welke grondige studie „hieraan vooraf Is gegaan. Geerke verstaat de kunst „boeiend en onderhoudend te schrijven en toch historisch „juist de feiten weer te geven. Een welverdiend succes „zal zeker niet uitblijven." No. 37. Petra. Roman door Björnstjerne BjSrnson. 255 blz. . f 0.95 Een treffend boelend verhaal van een meisje dat door haar bruisende, overmoedige wilskracht haar levensdoel bereikt. De eenvoudigs taal van den grooten Noorschen schrijver spreekt direct tot ons gemoed en blijft ons boelen tot aan hst eind toe. Algem. Maandel. Blbllogr. No. 38. De torens zingen I Nederlandsche Torens en hunne Klokkenspelen, door D. J. van der Ven. Met 56 afbeeldingen naar pbotografische natuuropnamen. 226 bldz f 1.20 Dit deel vormt een der aantrekkelijkste werken uit de serie Foto-uitgaven1 der Meulenhoff-Edltle. De vele pakkende foto's van onze mooie Nederlandsche Torens alléén zijn de prijs van het boek reeds dubbel waard. Doch de hoofdzaak vormt de tekst waarin op onderhoudende prettige wijze door den schrijver over Klokken en Torens verhaald wordt. Da Kroniek. No. 39. Jeanne d'Arc. De Maagd van Orleans, door H. E. Koopmans van Boekeren, 230 bladz., geïllustreerd f 0.95 Het leven van Jeanne d'Arc wordt In dit boekje zeer boelend én historisch juist verhaald. N. Rott. Crt. No 40. Bloemen, door D. J. van der Ven. Met 64 afbeeldingen. 263 bladzijden f 1.20 Bij de firma J. M. Meulenhoff Is dit mooie boekje verschenen, dst de aandacht verdient van natuurliefhebbers, die in eene plant, eene bloem nog Iets anders zlsn dan een voorwerp van studie. De heer D. J. v. d. Ven geeft hier, bij 66 afbeeldingen naar opnamen door Mevr. M. Bulning—Bijl en Jos. Raemaekers, in een aantal zeer aantrekkelijke opstellen, wat bloemen en planten vertellen. Hij vereenlgt ook het nuttige met het aangename, want hij geeft ook tal van aanwijzingen, waarmee ook de tuinman gaarne zal kennismaken. Prov. Gron. Crt. No. 41. Beschaving, door Olga Wohlbrück. 390 bladz. . . . f 0.95 Op een vraag aan de schrijfster, of de gebeurtenissen In dezen roman waar zijn, ontving de vertaalster het volgende antwoord: „Deze roman berust op waarheid. Om eenheid In het „verhaal te brengen, heb Ik hier en daar gedeelten moeten „bijwerken en verdlohteh, maar de gebeurteniseen zijn „ontleend aan de werkelijkheid." Olga Wohlbrück. No. 42. De avonturen van Ollver Twist, door Charles Dlckens 580 bladz f 0 95 Eindelijk een goede uitgaaf van Dlckens In handig formaat. Bovendien wordt deze uitgaaf In geheel nieuwe vertaling gegeven, door Anna van Gogh-Kaulbaoh, In het Nederlandsoh van dezen tijd, hetgeen een groote tegenstelling vormt mst de bestaande, verouderde uitgaaf. Algem. Bibllogr. No. 43. Jan Fuselier, Schetsen uit het Indische Soldatenleven door M. H. du Croo. 285 bladz '0-75 Dit Is een bundel gevoelig geschreven sohetsen uit het Indische leven. De schrijver draagt den Indlsohen soldaat een warm hart toe, en weet op eenvoudigen, sympathieken toon van het Indlsohe soldatenleven In zijn korte, naar het leven geschetste novellen, te verhalen. Handelsblad. No. 44. Kunstenaarsleven te Parijs, door H. Morger. 385 bladz. f 0.95 Een. nieuw meesterwerk uit de wereldliteratuur. De schrijver geeft hier een Interessant kijkje op het Intieme Parijsohe kunstenaarsleven. Dordreohtsohs Crt. No. 45. Wilde dieren, naar het leven gephotographeerd door Aug. F. W. Vogt, beschreven door Dr. H. W. Helnslus. 250 blz. f 1.20 Onze eigen, zeldzaam mooie dierentuin „Artls" In woord en beeld weergegeven, met 65 photograf. natuuropnamen naar het leven der voornaamste wilde dieren. No. 46—47. De Pickwlck-club, twee deelen, door Charles Dickens, versierd met origineele teekeningen. Per deel eenvoudig gebonden ' ° -9S Hier heeft men nu een der meest onvergankelijke boeken uit de geheele wereldliteratuur, vol leven, vol humor en ernet, vol opvoedkundige waarde en daarenboven een echt kunstwerk, typografisch voortrsffelljk verzorgd en tooh voor een luttel prijsje. Als het debiet van deze boekjes niet reusachtig wordt, mogsn we aannemen, dat het volk van Holland geen goede boeken waard Is. De Maasbode. No. 48. Beroemde Zangeressen, door 3. Hartog. Eenvoudig ge¬ bonden f 0.95 Een praohtwerkje met 23 afbeeld, naar photographleën van de meest beroemde zangeressen, waaronder vele Nederlandsche zangeressen een eerste plaats Innemen. Een dergelijk werk hadden we tot nu toe niet fn onze literatuur. Da groote zangeressen zien wij hier fn woord en beeld voor ons, In onderhoudend geschreven levensbeschrijvingen, versierd met meesterlijk uitgevoerde afbeeldingen en portretten. De Groene Amsterdammer. No. 49. De droom. Vervolg van „Opgang", of de „Roman van een vrouwenleven", door Anna van Qogh—Kaulbach. Eenvoudig gebonden f 0.95 Wie „Opgang" gelezen heeft, zal zeer zeker er naar verlangen ook dit boeiende vervolg van dien mooien roman te lezen. No. 50. Willem van Oranje, door H. Laman—Trip de Beaufort, 106 bladz. Eenvoudig gebonden f 0.85 Dit tocneelspel behandelt het tijdperk van het beleg en ontzet van Lelden; het teekent welk een kracht er uitging van den toen zieken Willem van Oranje. Een mooi, vlot geschreven tooneelspel, dat zeker.groote belangstelling zal wekken. Utrechtsch Dagblad.' No. 51. Aron Laguna. Tooneelspel in drie bedrijven, door Isr. Querido. Eenvoudig gebonden f 0.95 fn den dialoog toont zich hier Querido als gewoonlijk een groot meester. Het mooiste is zeker de scène tusschen Aron en zijn vader in het 18e tooneel van het laatste bedrijf. Dat fs aangrijpend. Stemmen des Tijde. No. 52—53. Davld Copperfleld I/H, door Charles Dickens. Vertaling van J. Clant v. d. Mijll—Piepers. Eenvoudig gebonden . . f 0.95 Voor de tallooze liefhebbers van den graag gelezen schrijver zal deze goedkoops, sierlijke uitgave wel zeer welkom zijn-. Haagsche Courant. No. 54. Peer Oynt, door H. Ibsen, vertaling van J. Clant v. d. Mijll—Piepers f 0.95 Men Is het er algemeen over eens, dat „Peer Qynt" het werk van den meester is, van onvergankelijke waarde De Beweging, No. 55. Sapho, door A. Daudet. Vertaling van A. van Gogh— Kaulbach. ................. f 0.95 Met meesterlijke hand teekent Daudet hier het Parljsche leven. HIJ voert one in een wereld van tragiek en menechelljke aandoeningen. Zooals bekend, droeg hij dit boek op aan zijn zoons, wanneer zij twintig jaar zouden zijn. Algem. Maandel. Blbllogr. vlo. 56. Wilde Eend, door H. Ibsen. Vertaling van J. Clant v. d. Mijll—Piepers . . . f 0.65 Dit symbolische stuk Is merkwaardig julet in de karakteristiek, uitermate verdienstelijk In de heel onverwachte tragiek der beslissende momenten. De Tijd. No. 57. Scheffel, „Ekkehard" . . . .. . . f 0.95 Hoevele malen Ik dit onvolprezen boek gelezen heb, zou Ik niet kunnen zeggen, maar steeds ontdekte ik er meer schoonheden in. Ekkehard Is een boek dat nooit oud wordt. Prof. Dr. L. Knappert.' No. 58. Ons mooie Nederland. Gelderland II (De Geldersche Achterhoek), door D. J. v. d. Ven. 250 bladz. 62 photogr. natuuropnamen. Eenvoudig gebonden f 1.20 Tekst zoowel als illustraties van dit boekje zijn door den schrijver bewonderenswaardig gosd verzorgd. Gron. Crt. No. 59. Henrlette, roman door. Francois^Coppée. 150 bladzijden. Eenvoudig gebonden ' 0.85 Vlot geschreven en met zorg vertaald, leent deze Parijsche roman van jeugdig liefdeleven zich bij uitstek voor verpoozings- en reislectuur. De Controleur. No. 60. Kleine Eyolf, tooneelspel in drie bedrijven door Hendrik Ibsen. Eenvoudig gebonden 1 0.65 Een Ibsen-vertallng die hoog gewaardeerd kan worden, In een fraai verzorgde uitgaaf. Dr. W. G. C. Bijvanok. No. 61. Vogelleven In Nederland, door A. B. Wigman. 250 bladz. met 65 prachtafbeeldingen. Eenvoudig gebonden . . f 1.20 De tekst, boelend en pakkend geschreven, is van een der eerste vogelkenners In Nederland. De Illustraties zijn in één woord onovertrefbaar. Nieuws van den Dag. No. 56. Wilde Eend, door H. Ibsen. Vertaling van J. Clant v. d. Mijll—Piepers . . . f 0.65 Dit symbolische stuk Is merkwaardig juist in de karakteristiek, uitermate verdienstelijk In de heel onverwachte tragiek der beslissende momenten. De Tijd. No. 57. Scheffel, „Ekkehard" . . . .". . . . f 0.95 Hoevele malen Ik dit onvolprezen boek gelezen heb, zeu Ik niet kunnen zeggen, maar steeds ontdekte ik er meer schoonheden in. Ekkehard Is een boek dat nooit oud wordt. Prof. Dr. L. knappert. No. 58. Ona mooie Nederland. Gelderland II (De Geldersche Achterhoek), door D. J. v. d. Ven. 250 bladz. 62 photogr. natuuropnamen. Eenvoudig gebonden f 1.20 Tekst zoowel als illustraties van dit boekje zijn door den schrijver bewonderenswaardig gosd verzorgd. Gron. Crt. No. 59. Henrlette, roman door. Francois Coppée. 150. bladzijden. Eenvoudig gebonden ' 0.85 Vlot geschreven en met zorg vertaald, leent deze Parijsche roman van jeugdig liefdeleven zich. bij uitstek voor verpoozings- en reislectuur. De Controleur. No. 60. Kleine Eyolf, tooneelspel in drie bedrijven door Hendrik Ibsen. Eenvoudig gebonden f 0.65 Een Ibsen-vertallng die hoog gewaardeerd kan worden, In een fraai verzorgde uitgaaf. Dr. W. G. C. Bijvanok. No. 62—63. Schuld en Boete, twee deelen, door F. M. Dostojewsky. Eenvoudig gebonden per deel f 0.95 Het meesterwerk van Dostojewsky. Zijn beroemdste roman. In eiken regel leert men den meester kennen, den grooten schrijver en kenner van de menschelijke ziel. Prof. Bartel». No. 64. Liefdestragedie, roman door O. van Hulzen. Eenvoudig gebonden f 0.95 Meesterlijk en vol gevoel wordt het leven beschreven van het jonge meisje, dat ten onder gaat In het gewoel van de groote stad. Een mooie roman, een kleine liefdestragedie, van veel liefde en veel lijden. No. 65 Mevrouw Bovarl, roman door O. Flaubert. 360 blz. Eenvoudig gebonden f o.95 Deze roman staat bovenaan In de rij van meesterwerken der Wereldliteratuur. Ütreohtsoh Dagblad. No. 66. Het duel, roman uit het Russische officiersleven door A. Koeprien. Eenvoudig gebonden f 0.95 Aangrijpend Is In dezen roman het leven van den Russlsohen officier beschreven. Men ziet hier de Russische toestanden zoo zij zijn, verdorven en ruw. Bredasche Courant No. 67. Het vergaan der wereld, door Dr. M. W. Meijer. Rijk geïllustreerd. Eenvoudig gebonden f 0.85 Alom fn de natuur ziet men een geboren worden, een groeien en bloeien, gevolgd door verwelking en dood. Sterren en wereldstelsels komen en vergaan. Zoo zal ook de aarde eenmaal moeten vergaan. Hoe dat zal geschieden, ziet men door den bekenden sterrekundige In dit boek op duidelijke, onderhoudende wijze beschreven. No. 68. De afstamming van den mensch, door Wilh. Bölsche. Oeïll. Eenvoudig gebonden f 0.85 De romantische gloedvolle stijl van Bolsohe, gepaard met een diepgaande kennis van het onderwerp, treft men ook in het thans als Meuienhoff-uitgave verschenen boekje aan, terwijl de vele afbeeldingen een allerbelangrijkstetoellohtlng van het geschrevene vormen. Een aantrekkelijk boek. Proy. Overijselsche Cour. No. 69. Hedda Oabler, door H. Ibsen. Vertaling van J. Clant van der Mijll—Piepers. Eenvoudig gebonden f 0.65 Deze Nederl. Ibsen-vertallng door Mevr. Clant v. d. Myll— Piepers, Is in haar geheel een aanwinst voor het Nederlandsche volk en een letterkundige arbeid van beteekenls. No. 70. Hann Klüth, roman door Oeorge Engel. .322 blz. Eenvoudig gebonden f °-95 „Hann Klüth" Is een roman van opoffering en liefde, van blijde levensopvatting. Het Is een hartverkwikkend, warm gevoeld boek, frlsoh geschreven, vol blijden geest. ; Prof. Bartels No. 71. De Nederlandsche nationale kleederdracht, door Th. Molkenboer. Met 81 afbeeldingen naar photografUcbe natuuropnamen. Eenvoudig gebonden 1 1-20 Men weet niet wat het wint: de beschrijving, gevloeid uit de pen van een artiest, of de fraaie afbeeldingen. Het geheel Is een kostbaar boekje, dat een geheel eigen plaats inneemt en voor het nageslacht vastlegt wat langzaam maar zeker verloren dreigt te gaan. Het Huiegezin. No. 72. Lourdes, roman door Emile Zola. 488 blz. Met inleiding van Is. Querido. Eenvoudig gebonden f 1.20 Van de oorspronkelijke' uitgave werden meer dan 180.000 exemplaren verkocht Deze vertaling onderscheidt zich gunstig van de tot dusver In ons land gedrukte, meestal minderwaardige Zola-overzettlngen. Het moeilijk Werk werd met zorg verricht door den heer W. J. A. Roldanus Jr. een der beste hedendaagsche vertalers. H"t Vaderland. No. 73. De vrouw van de zee, door H. Ibsen. Vertaling van J. Clant van der Mp—Piepers. Eenvoudig gebonden J* . f 0.65 No. 74. De roode kamer, roman do°r A. Strlndberg. 375 blz. Eenvoudig gebonden • ' Vertaald naar de oorspr. Zweedsche uitgave. De uitgave van dezen Roman had een uitwerking als van een brandklok bij nacht, ledereen schrok op en voelde dat er iets gebeurd was. Het was een gebeurtenis, de verschijning van dezen Roman, die In al zijn krachten aoherpte fel oplaaide. Knut Hamsun. No. 75. Rosmersholm door H. Ibsen. Vertaling van J. Clant van der Mijll—Piepers. Eenvoudig gebonden f 0.65 No. 76. Duizend In één nacht. Deel I. Oostersche verhalen (uitgaaf voor volwassenen). Vertaald d. Henrl van Booven. Geïll. naar de origineele teekenlngen van J. Wildschut. Eenvoudig gebonden f 0.95 No. 77. De Huwelijksreis. Een verhaal van liefde en strijd door Charles de Coster, schrijver van .Uilenspiegel en Lamme Goedzak". Geïll. door J. van Wijk. Eenv. geb. . . . f 0.95 Een mooi boek, vol Ironie, vol humor, maar ook vol tragische werkelijkheid. No. 78. Platonische Liefde, door Corn. Benima. Eenv. geb. f 0.75 Platonische Liefde schijnt een Ironie op het leven en sommige malle opvattingen van dezen tijd te willen zijn. Het publiek genoot er van, het begreep den schrijver en heeft er telkens en telkens om gelachen. Rössing in hst „Nieuws van den Dag." No. 79. Duizend In één nacht. Deel II. Oostersche verhalen (uitgaaf voor volwasschen). Vertaald door Henri van Boven. Geïll. naar de origineele teekening van J. Wildschut. Eenvoudig gebonden ' . . f 0.95 No. 80. De Roman van een onbekend mensch, door AntoirTchechow uit het Russisch vertaald door S. van Praag. Eenv. geb. f 0.95 No. 81. Rome, roman door Emile Zola, vertaling van W. J. Roldanus Jr. Eenvoudig geboden f 1.20 Aangrijpend mooi is In deze roman het tegenwoordige Rome geschilderd, de kwijnende macht der roomaohe grootheden, daartusschen door een jonge hartstochtelijke liefde met het tragische einde. □ □