3005} PROEVE VAN EENE STAATSREGELING VOOR NEDERLANDSCH-INDIË Mr. J. OPPENHEIM, Mr. J. H. CARPENTIER ALTING, Mr. PH. KLEINTJES, Dr. C. SNOUCK HURGRONJE, Mr. C. VAN VOLLENHOVEN en Raden Mr. OERIP KARTODIRDJO r A fee 39 N. V. BOEKHANDEL EN DRUKKERIJ voorheen E. J. BRILL, LEIDEN 1922 1*8 PROEVE VAN EENE STAATSREGELING VOOR NEDERLANDSCH-INDIÊ V PROEVE VAN EENE STAATSREGELING VOOR NEDERLANDSCH-INDIË DOOR Mr. J. OPPENHEIM, Mr. J. H. CARPENTIER ALTING, Mr. PH. KLEINTJES, Dr. C. SNOUCK HURGRONJE, Mr. C. VAN VOLLENHOVEN en Raden Mr. OERIP KARTODIRDJO N. V. BOEKHANDEL EN DRUKKERIJ voorheen E. J. BRILL, LEIDEN 192a INHOUD. Bh. Voorbericht vu I. Ontwerp van wet op de staatsinrichting van Nederlandsch-Indië . i Hoofdstuk I. Algemeene bepalingen i Hoofdstuk II. Van de bevolking en hare rechten 2 Hoofdstuk III. Van het algemeen bestuur 6 Eerste afdeeling. Algemeene bepaling 6 Tweede afdeeling. Van den Gouverneur-Generaal en den Raad van Indië 6 Derde afdeeling. Van de bestuursbevoegdheid van den Gouverneur-Generaal 9 Vierde afdeeling. Van de aan de Wetgevende Macht en aan den Koning voorbehouden bestuursbevoegdheid .... 13 Vijfde afdeeling. Van ambtelijke bestuurskringen 15 Hoofdstuk IV. Van de algemeene wetgeving 15 Eerste afdeeling. Van den Volksraad 15 Tweede afdeeling. Van de wetgevende bevoegdheid van den Gouverneur-Generaal gezamenlijk met den Volksraad . . 20 Derde afdeeling. Van de wetgevende bevoegdheid van den Gouverneur-Generaal 22 Vierde afdeeling. Van de aan de Wetgevende Macht en aan den Koning voorbehouden wetgevende bevoegdheid . . 24 Vijfde afdeeling. Van de landsbegrooting 26 Zesde afdeeling. Van de wetgevende bevoegdheid van besturende ambtenaren 29 Hoofdstuk V. Van de algemeene rechtspraak 29 Hoofdstuk VI. Van zelfstandige gebiedsdeelen en bijzondere lichamen met* verordenende bevoegdheid 32 Eerste afdeeling. Algemeene bepalingen 32 Tweede afdeeling. Van provincies 33 Derde afdeeling. Van landschappen 35 Vierde afdeeling. Van zelfstandige regentschappen .... 36 VI Blz. Vijfde afdeeling. Van steden, dorpsgemeenten, waterschappen en andere lagere gemeenschappen 36 Zesde afdeeling. Van bijzondere lichamen met verordenende bevoegdheid 38 Hoofdstuk VII. Slotbepalingen 38 II. Toelichting op het eerste ontwerp 43 III. Ontwerp van wet ter uitvoering van artikel 62, eerste lid, tweede zinsnede, der grondwet 57 IV. Toelichting op het tweede ontwerp 59 VOORBERICHT. Als straks de veranderingen vastgesteld in het tweede hoofdstuk der grondwet bij de grondwet zullen zijn gevoegd, zal de staatsinrichting van Nederlandsch-Indië moeten worden aangepast aan de nieuwe grondwettelijke voorschriften die NederlandschIndië, Suriname en Curacao van dan af gaan beheerschen. Het is niet aannemelijk of gewenscht dat dit geschieden zal door wijziging en aanvulling van het geldend regeeringsreglement voor Nederlandsch-Indië, maar waarschijnlijk en geraden dat eene volledig nieuwe wet uitvoering geven zal aan het voorschrift van den eersten zin van liet eerste lid van artikel 62 der grondwet. Tusschen de ondergeteekenden is in de laatste maanden herhaaldelijk van gedachten gewisseld over den wenschelijken inhoud van de op komen staande nieuwe Indische staatsregeling. Lettende op de verklaring der regeering in de memorie van toelichting nopens de artikelen 61, 62 en 62 bis der grondwet, „dat zoowel wetgeving als bestuur ten aanzien van de inwendige aangelegenheden zooveel mogelijk moeten worden gelegd in handen van in Indië zelf zetelende lichamen en overheden en dat aan de aldaar gevestigde bevolking een zoo groot mogelijke invloed op en aandeel in de samenstelling dier lichamen moet worden toegekend", hebben zij aan hunne samensprekingen deze zelfde gedachte ten grondslag gelegd. Trouwens: van geen andere gedachte is de bij uitstek belangrijke arbeid doortrokken vóór de grondwetsherziening tot stand gebracht door de „commissie tot herziening van de grondslagen der staatsinrichting van Nederlandsch-Indië", ingesteld bij besluit van den Gouverneur-Generaal van 17 December Ï918 n°. i. Het „ontwerp van wet opdelandsordening van Indië" (Indische beginselenwet), door deze commissie gevoegd bij haar verslag aan den Gouverneur-Generaal van 30 Juni 1920, waarin de resultaten harer overwegingen zijn viii uitgewerkt, heeft den leidraad voor de gedachtenwisseling van de ondergeteekenden gevormd. Zij hebben dit ontwerp in al zijne onderdeden nagegaan en zoowel de adviezen van de commissieleden die van afwijkende meeningen hebben doen blijken als de kritiek die op den arbeid der commissie van buiten af is geoefend op zich laten inwerken. Naarmate de samensprekingen der ondergeteekenden vorderden kwam sterker aan den dag, dat, ondanks hunne groote waardeering voor den arbeid der herzieningscommissie, op tal van punten hun inzicht een ander was dan dat der commissie en dat ook indeeling en formuleering der stof niet onverdeeld hunne instemming konden hebben. Waren zij uiteraard niet over elk onderdeel der toekomstige regeling eenstemmig, eene volkomen overeenstemming bleek bereikbaar omtrent geest en strekking van de te ontwerpen wet en omtrent al hare hoofdzaken. Zoo besloten zij hunne inzichten en wenschen neer te leggen in eene zelfstandige, zij het in menig opzicht aan den arbeid der herzieningscommissie aansluitende, „proeve van eene staatsregeling voor Nederlandsch-Indië". Aanvankelijk bedoeld en opgesteld om te dienen tot eigen oriënteering, hebben zij bij nadere overweging het wenschelijk geacht de proeve met eene korte memorie van toelichting — tot welker meerdere belichting de arbeid der herzieningscommissie goede diensten kan bewijzen — openbaar te maken. Zij meenen daardoor de algemeene belangstelling voor de ontvoogding van Indië, die haar moet dragen zal zij tot vollen wasdom geraken, te kunnen aanwakkeren. Zij achten het ook niet uitgesloten dat hun arbeid van nut kan zijn voor de regeering als zij — moge het zijn met den meest mogelijken spoed — aan het ontwerpen zich zet van de wet op de staatsinrichting van Nederlandsch-Indië, in artikel 62 der grondwet bevolen. Mr. J. Oppenheim, voorzitter. Mr. J. H. Carpentier Alting. Mr. Ph. Kleintjes. Dr. C. Snouck Hurgronje. Mr. C. van Vollenhoven. Raden Mr. Oerip Kartodirdjo, secretaris. Den Haag, 22 Mei 1922. I. Ontwerp van wet op de staatsinrichting van Nederlandsch-Indië. Wij Wilhelmina, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz. Allen, die deze zullen zien of hooren lezen, salut! doen te weten: Alzoo Wij in overweging genomen hebben, dat bestuur en wetgeving van Nederlandsch-Indië ten aanzien van de inwendige .aangelegenheden zooveel mogelijk behooren te worden gelegd in handen van in Indië zelf zetelende overheden en lichamen, en dat aan de aldaar gevestigde bevolking een zoo groot mogelijke "invloed op en aandeel in de samenstelling dier lichamen behoort te worden toegekend; Gezien artikel 62 der Grondwet; Zoo is het, dat Wij, den Raad van State gehoord, en met gemeen overleg der Staten-Generaal, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze, vast te «tellen de volgende Wet op de staatsinrichting van Nederlandsch-Indië. HOOFDSTUK I. Algemeene bepalingen. Artikel 1. Deze wet kan worden aangehaald als „Indische staatsregeling". Artikel 2. 1. In deze wet worden onder wettelijke regelingen verstaan: a. de verdragen met vreemde mogendheden door den Staat aangegaan; 2 b. de regelingen vastgesteld door de Wetgevende Macht in Nederland; c. de algemeene maatregelen van bestuur; d. de regelingen vastgesteld door den Gouverneur-Generaal! gezamenlijk met den Volksraad, in deze wet aangeduid als landswetten; e. de regelingen vastgesteld door den Gouverneur-GeneraalA bijgestaan door den Raad van Indië, in deze wet aan-( geduid als ordonnanties; f. de regelingen vastgesteld door daartoe bevoegde besturende ambtenaren, in deze wet aangeduid als reglementen ;, g. de regelingen vastgesteld door daartoe bevoegde organen van zelfstandige gebiedsdeelen en van bijzondere lichamen met verordenende bevoegdheid, in deze wet aangeduid alsverordeningen ; h. de politieke contracten aangegaan met landschappen. 2. Onder algemeene verordeningen worden verstaan de regelingen genoemd onder b, c, d en e van het eerste lid. Artikel 3. In deze wet en in de op haar gegronde wettelijke regelingen worden verstaan onder a. ingezetenen: zij die, mits niet in strijd met wettelijke regelingen, in Nederlandsch-Indië gevestigd zijn; b. Indonesiërs: zij die tot de inheemsche bevolking van Indië behooren of tot haar worden gerekend; c. regeering: de Gouverneur-Generaal, al dan niet bijgestaan door den Raad van Indië, naar de onderscheidingen dezer wet; d. Staat: het Koninkrijk der Nederlanden; e. Nederlandsch-Indië, Indië of Land: het deel van het Koninkrijk, welks heerschappij zich uitstrekt over het onder Nederlandsen gezag of oppergezag staand gebied in Azië en in Australië ;_ f. landschappen: onder Nederlandsch oppergezag staande inheemsche rijken. HOOFDSTUK ÏL Van de bevolking en hare rechten. Artikel 4. 1. Allen die zich in Nederlandsch-Indië bevinden hebben gelijke aanspraak op bescherming van persoon en goed. 3 2. Waar nog slavernij bestaat wordt deze zoo spoedig mogelijk afgeschaft. Artikel 5. Aan allen die zich in Nederlandsch-Indië bevinden wordt gelijke vrijheid van verkeer en van wonen gewaarborgd, behoudens de voorschriften in het belang der openbare gezondheid, orde en rust. Artikel 6. Niemand wordt van zijne vrijheid beroofd dan in de gevallen bij landswet bepaald. Artikel 7. Bij algemeenen maatregel van bestuur worden regelen vastgesteld in acht te nemen bij uitlevering. Artikel 8. r. De landswet regelt de bevoegdheid om in het belang der openbare orde en rust aan ingezetenen het verblijf in een aangewezen gedeelte van Nederlandsch-Indië te verbieden, hun eene plaats aldaar als verblijfplaats aan te wijzen, of aan vreemdelingen onder hen het verblijf in Indië te ontzeggen. Zij stelt de voorwaarden en vormen vast die daarbij worden in acht genomen. 2. Zij aan wie eene plaats als verblijfplaats is aangewezen zijn bevoegd Indië te verlaten. 3. Van besluiten krachtens dit artikel genomen wordt mededeeling gedaan aan den Volksraad. Artikel 9. 1. De landswet stelt regelen vast nppens de toelating binnen, de vestiging in, en de verwijdering van niet-ingezetenen uit Nederlandsch-Indië. 2. Van hen die kunnen aantoonen in het bezit te zijn van voldoende en geoorloofde middelen van bestaan mag de toelating, of de vestiging alleen worden geweigerd, en de verwijdering alleen worden gelast, in het belang der openbare gezondheid, orde en rust. 3. Van besluiten tot verwijdering krachtens dit artikel genomen wordt mededeeling gedaan aan den Volksraad. Artikel 10. Het betreden van een woonerf en het binnentreden in eene 4 woning tegen den wil van den bewoner is alleen geoorloofd in de gevallen bij of krachtens landswet bepaald, en met inachtneming van de bij landswet voorgeschreven vormen. Artikel n. Het geheim van de aan den post-, den telegraaf- en den telephoondienst toevertrouwde brieven en berichten is onschendbaar, behalve op last van den rechter, of in de gevallen bij landswet bepaald. Artikel 12. Ieder belijdt zijne godsdienstige meeningen met volkomen vrijheid, behoudens zijne verantwoordelijkheid volgens de landswet. Artikel 13. Aan alle kerkgenootschappen en geloofsgemeenschappen wordt gelijke bescherming verleend. Artikel 14. 1. Niemand wordt wegens zijn landaard, wegens het behooren tot eenige geloofsgemeenschap, of wegens het belijden van eenige godsdienstige meening achtergesteld. 2. Indonesiërs, Nederlandsche onderdanen, tevens ingezetenen van Nederlandsch-Indië zijnde, worden van geen enkel staatkundig recht uitgesloten. Artikel 15. Tot openbare ambten zijn vreemdelingen slechts benoembaar volgens de bepalingen der landswet. Artikel 16. 1. Het recht der ingezetenen tot vereeniging en vergadering wordt erkend. 2. De landswet regelt en beperkt de uitoefening van dit recht in het belang der openbare gezondheid, orde en rust. Artikel 17. 1. Niemand heeft voorafgaand verlof noodig om door de drukpers gedachten of gevoelens te openbaren, behoudens ieders verantwoordelijkheid volgens de landswet. 2. Bepalingen waardoor de toelating in Nederlandsch-Indië van s in Nederland gedrukte stukken belemmerd wordt behoeven bekrachtiging bij de wet. Artikel 18. 1. Onteigening ten algemeenen nutte van eenig goed, of van eenig recht, goederen en rechten der Indonesiërs daarin begrepen, heeft niet plaats dan na voorafgaande verklaring bij landswet dat het algemeen nut onteigening vordert en tegen vooraf genoten of vooraf verzekerde schadeloosstelling, een en ander volgens de voorschriften der landswet. 2. De landswet bepaalt de gevallen in welke de voorafgaande verklaring niet behoeft te geschieden bij landswet, of de schadeloosstelling niet vooraf behoeft te zijn genoten of verzekerd. 3. Het eerste en het tweede lid zijn mede van toepassing op particuliere landerijen en op de aan hare landheeren afgestane overheidsrechten. 4. Dwang tot het prijsgeven van eenig goed, of van eenig recht is, ook tegen volledige schadeloosstelling, verboden. ' Artikel 19. 1. Inbreuk ten algemeenen nutte op eenig burgerlijk recht welke niet valt onder artikel 18 heeft niet plaats dan na voorafgaande verklaring bij landswet dat het algemeen nut inbreuk vordert en tegen vooraf genoten of vooraf verzekerde schadeloosstelling, een en ander volgens de voorschriften der landswet. 2. Het tweede en het derde lid van artikel 18 zijn van toepassing. 3. Dwang tot het toelaten van inbreuk is, ook tegen volledige schadeloosstelling, verboden. Artikel 20. 1. Ieder heeft het recht verzoekschriften in te dienen bij de bevoegde macht. 2. Elk verzoekschrift moet door den verzoeker of zijn schriftelijk gemachtigde onderteekend zijn. 3. Wettig bestaande lichamen kunnen aan de bevoegde macht verzoekschriften indienen, doch alleen over onderwerpen tot hun bepaalden werkkring behoorende. 4. Het recht der ingezetenen om, in persoon of op de wijze van hun adatrecht, vrijelijk mondelinge klachten in te leveren wordt erkend. 6 Artikel 21, 1. Niemand kan tegen zijn wil worden afgetrokken van den rechter dien wettelijke regelingen hem toekennen. 2. Tusschenkomst van de regeering in zaken van justitie, niet bij deze wet toegestaan, is verboden. 3. Politiedwang kan niet worden uitgeoefend dan krachtens wettelijke regelingen of adatrecht. Artikel 22. 1. Het bepaalde in de artikelen 4 tot en met 21 is mede van toepassing in landschappen met korte verklaring. 2. In landschappen met lang contract tracht de regeering de genoemde bepalingen te doen aanvaarden. HOOFDSTUK III. Van het algemeen bestuur. Eerste afdeeling. Algemeene bepaling. Artikel 23. "; Voor zooveel niet bij de Grondwet of bij deze wet bepaalde bevoegdheden aan den Koning zijn voorbehouden wordt het algemeen bestuur uitgeoefend door den Gouverneur-Generaal! Tweede afdeeling. Van den Gouverneur-Generaal en den Raad van Indië. Artikel 24. 1. De Gouverneur-Generaal wordt door den Koning benoemd en ontslagen. 2. Hij mag zijne waardigheid niet nederleggen, noch Nederlandsch-Indië verlaten, zonder machtiging van den Koning. Artikel 25. De Gouverneur-Generaal legt bij de aanvaarding van de regeering in eene plechtige openbare vergadering van den Volksraad den volgenden eed of verklaring en belofte af: 7 „Ik zweer (verklaar) dat ik, om tot Gouverneur-Generaal over „Nederlandsch-Indië te worden benoemd, directelijk of indirec^telijk aan geen persoon, onder wat naam of voorwendsel ook, .„eenige giften of gaven beloofd of gegeven heb. „Ik zweer (beloof) dat ik, om iets hoegenaamd in deze betrekking „te doen of te laten, van niemand hoegenaamd eenige beloften „of geschenken aannemen zal, directelijk of indirectelijk. „Ik zweer (beloof) dat ik den Koning gehoorzaam en getrouw „zal zijn. „Ik zweer (beloof) dat ik het welzijn van Indië naar mijn ver„ mogen bevorderen zal. „Ik zweer (beloof) getrouwheid aan de Grondwet; dat ik de .„wet op de staatsinrichting van Nederlandsch-Indië steeds zal „onderhouden en doen onderhouden en dat ik mij in alles zal „ gedragen zooals een braaf en eerlijk Gouverneur-Generaal beraamt. „Dat zweer (verklaar en beloof) ik." Artikel 26. 1. Bij ziekte of afwezigheid van den Gouverneur-Generaal treedt de vice-president van den Raad van Indië of diens wettelijke vervanger op als Gouverneur-Generaal. 2. Bij ontstentenis van den Gouverneu&Generaal treedt de vice-president van den Raad van Indië of diens wettelijke vervanger op als Gouverneur-Generaal totdat door den Koning is voorzien. Artikel 27. 1. De Gouverneur-Generaal kan niet voor den strafrechter in Nederlandsch-Indië worden getrokken. 2. Hij staat, ook na de nederlegging van zijne waardigheid, wegens strafbare feiten gedurende zijne ambtsbekleeding gepleegd terecht in Nederland. 3. Hij staat wegens de in artikel 92 der Nederlandsche wet op de rechterlijke organisatie en het beleid der justitie genoemde feiten terecht voor den Hoogen Raad der Nederlanden; wegens andere feiten voor den rechter die naar de in Nederland geldende wetten op grond van den aard van het feit bevoegd zou zijn geweest indien dit feit gepleegd ware in de plaats waar de zetel der regeering in Nederland is gevestigd. 4. De strafbare feiten worden berecht naar het strafrecht der plaats waar zij zijn begaan. 8 Artikel 28. 1. Er is een Raad van Indië. Hij wordt voorgezeten door den Gouverneur-Generaal. 2. Hij bestaat uit een vice-president en zeven leden. 3. Elk der leden staat aan het hoofd van een of meer departementen van algemeen bestuur. Artikel 29. 1. De vice-president van den Raad van Indië wordt door den Koning benoemd en ontslagen. Hij wordt bij ziekte, afwezigheid of ontstentenis vervangen door den oudsten der leden naar volgorde van benoeming. 2. De leden worden door den Gouverneur-Generaal benoemd voor een tijdvak van vier jaren, ingaande vier maanden na het bijeenkomen van een nieuwen Volksraad. Zij zijn dadelijk herbenoembaar. 3. Tusschentijds benoemden treden af aan het einde van het in het tweede lid genoemde tijdvak van vier jaren. 4. Aan de leden wordt op eigen verzoek ontslag verleend door den Gouverneur-Generaal. Ontslag niet op eigen verzoek wordt verleend door den Koning. 5. De wet regelt de bezoldiging en het pensioen van den vicepresident en de leden. Artikel 30. De vice-president en de leden van den Raad van Indië leggen bij de aanvaarding van hunne bediening in handen van den Gouverneur-Generaal den volgenden eed of verklaring en belofte af: „Ik zweer (verklaar) dat ik, om tot vice-president (lid) van „den Raad van Indië te worden benoemd, directelijk of indi„rectelijk aan geen persoon, onder wat naam of voorwendsel ook, „eenige giften of gaven beloofd of gegeven heb. „Ik zweer (beloof) dat ik, om iets hoegenaamd in deze bentrekking te doen of te laten, van niemand hoegenaamd eenige „beloften of geschenken aannemen zal, directelijk of indirectelijk, Jk zweer (beloof) dat ik, door mijne daden en raadgevingen, „naar mijn vermogen zal medewerken tot bevordering van het „welzijn van Indië. „Ik zweer (beloof) getrouwheid aan de wet op de staatsinrichting van Nederlandsch-Indië. „Dat zweer (verklaar en beloof) ik." 9 Artikel 31. De vice-president en de leden van den Raad van Indië mogen nevens hun ambt geene andere bezoldigde ambten in dienst van den Lande of in dienst van een der zelfstandige gebiedsdeelen van Nederlandsch-Indië bekleeden. Artikel 32. 1. De Gouverneur-Generaal en de vice-president en de leden van den Raad van Indië mogen noch rechtstreeks noch zijdelings betrokken zijn bij eenige onderneming ten grondslag hebbende eene overeenkomst om winst of voordeel aangegaan met het Land of met eenig zelfstandig gebiedsdeel van Nederlandsch-Indië. 2. Zij mogen, behalve openbare schuldbrieven, geene schuldvorderingen bezitten ten laste van het Land of van eenig zelfstandig gebiedsdeel van Indië. 3. Zij mogen noch rechtstreeks noch zijdelings betrokken zijn bij eenige niet in het eerste lid voorziene onderneming van handel, scheepvaart, nijverheid of landbouw, in Indië gevestigd of aldaar haar bedrijf uitoefenende. Artikel 33. 1. De Raad van Indië stelt een reglement van orde voor zijne vergaderingen vast. 2. Het reglement van orde wordt openbaargemaakt door plaatsing in het Indisch Staatsblad. 3. De Gouverneur-Generaal heeft in de vergadering van den Raad van Indië stem. Derde afdeeling. Van de bestuursbevoegdheid van den Gouverneur-Generaal. Artikel 34. 1. Aan den Gouverneur-Generaal, bijgestaan door den Raad van Indië, behoort, onverminderd de voorziening bij bijzondere bepalingen getroffen, de behartiging van het welzijn van Nederlandsch-Indië. 2. Bij ordonnantie kan de afdoening van bepaalde aangelegenheden bedoeld in het eerste lid worden opgedragen aan daartoe aangewezen leden van den Raad van Indië. 10 Artikel 35. 1. Aan den Gouverneur-Generaal, bijgestaan door den Raad' van Indië, behoort het uitvoeren van de voor Nederlandsch-Indië geldende verdragen en algemeene verordeningen. 2. Bij ordonnantie kan deze uitvoering voor bepaalde aangelegenheden worden opgedragen aan daartoe aangewezen leden van den Raad van Indië. 3. Bij landswet kan de medewerking van organen van zelfstandige gebiedsdeelen worden gevorderd tot uitvoering van algemeene verordeningen. Artikel 36. De Gouverneur-Generaal kondigt de algemeene verordeningen af. Artikel 37. Aan den Gouverneur-Generaal behoort het verleenen in Nederlandsch-Indië van ontheffing van bepalingen van algemeene verordeningen voor zoover die verordeningen ontheffing toestaan. Artikel 38. 1. De Gouverneur-Generaal benoemt, schorst en ontslaat de burgerlijke en militaire landsdienaren tenzij deze wet anders bepaalt. 2. De landswet kan de bij het eerste lid genoemde bevoegdheid voor bepaalde landsdienaren overdragen op anderen. 3. Bij ordonnantie wordt de bezoldiging vastgesteld van de ambtenaren die uit 's Lands kas worden betaald tenzij deze wet anders bepaalt. 4. De landswet regelt de bezoldiging van de rechterlijke macht, van de Algemeene Rekenkamer van Indië en van andere collegiën en landsdienaren voor wie dit noodzakelijk wordt geoordeeld. 5. De landswet regelt de pensioenen der landsdienaren tenzij deze wet anders bepaalt. Artikel 39. De Gouverneur-Generaal heeft het opperbevel over de in Nederlandsch-Indië aanwezige zee- en landmacht. Artikel 40. 1. In geval van oorlog binnen of in de nabijheid van Nederlandsch-Indië, in geval van gevaar voor zoodanigen oorlog, in II geval van opstand of gevaar voor opstand, alsmede in geval van gevaar voor ernstige verstoring van de openbare orde en rust, neemt de Gouverneur-Generaal de maatregelen die hij geboden acht. 2. De landswet kan omtrent de in het eerste lid genoemde bevoegdheid regels geven. Zij bepaalt de wijze waarop en de gevallen waarin de staat van oorlog of de staat van beleg kan worden afgekondigd, en regelt de gevolgen. Bij die regeling kan worden afgeweken van de artikelen 5, 10, 11, 16, 17 en 21, eerste lid. Artikel 41. De Gouverneur-Generaal hoort den Volksraad over ontwerpen van wetten en van algemeene maatregelen van bestuur, hem te dien einde door den Minister van Koloniën toegezonden. Artikel 42. 1. Wanneer de wetten of de algemeene maatregelen van bestuur van den Staat het vorderen, verleent de Gouverneur-Generaal zijne medewerking tot uitvoering daarvan. 2. Hij doet dit met bijstand van den Raad van Indië, tenzij bepaaldelijk zijne uitsluitende medewerking wordt gevorderd. 3. De medewerking aan deze uitvoering kan niet worden opgedragen aan leden van den Raad van Indië. Artikel 43. Onverminderd het in deze wet bepaalde kan bij landswet de bijstand van den Raad van Indië worden voorgeschreven voor de uitoefening van bevoegdheden door den Gouverneur-Generaal. Artikel 44. 1. Waar bijstand van den 'Raad van Indië wordt gevorderd wordt het besluit genomen in eene vergadering van den Raad. Bij staking van stemmen heeft de Gouverneur-Generaal de beslissende stem. 2. Is de Gouverneur-Generaal niet tegenwoordig, dan heeft de vice-president of diens wettelijke vervanger de beslissende stem. 3. De Gouverneur-Generaal is bevoegd staande de vergadering te besluiten in afwijking van de genomen beslissing; hij doet daarvan op verlangen van den Raad mededeeling aan den Volksraad onder opgaaf van redenen. 4. Was de Gouverneur-Generaal niet tegenwoordig, dan heeft 12 hij de bevoegdheid de uitvoering van de beslissing op te schorten. In de eerstvolgende vergadering van den Raad heeft eene nieuwe behandeling plaats. Kan de Gouverneur-Generaal in deze vergadering niet tegenwoordig zijn, dan wordt zijne in het derde lid genoemde bevoegdheid uitgeoefend door den vice-president of diens wettelijken vervanger. 5. In gevallen van dringenden aard is de Gouverneur-Generaal bevoegd te besluiten zonder den bijstand van den Raad van Indië. Het besluit wordt den Raad in zijne eerstvolgende vergadering ter goedkeuring aangeboden. Onthoudt de Raad zijne goedkeuring en handhaaft de Gouverneur-Generaal zijn besluit, dan doet hij daarvan op verlangen van den Raad mededeeling aan den Volksraad onder opgaaf van redenen. Artikel 45. 1. De door den Gouverneur-Generaal aan den Volksraad gerichte stukken kunnen namens hem geteekend worden door hét door hem aangewezen lid van den Raad van Indië. 2. De Gouverneur-Generaal wordt bij beraadslagingen van den Volksraad vertegenwoordigd door leden van den Raad van Indië, den vice-president daarin begrepen. Hij kan hen door commissarissen doen bijstaan. Artikel 46. 1. De Gouverneur-Generaal is aan den Volksraad verantwoording schuldig wegens zijn beleid voor zooveel dit niet betreft de in artikel 42 bedoelde medewerking. 2. Hij geeft aan den Volksraad hetzij mondeling hetzij schriftelijk de verlangde inlichtingen waarvan het verleenen niet strijdig kan worden geoordeeld met het belang van den Staat of van het Land. 3. De Volksraad kan naar aanleiding van de door den Gouverneur-Generaal gegeven verantwoording zich met een adres richten tot den Koning. Artikel 47. De Gouverneur-Generaal is aan den Koning verantwoording schuldig en neemt 'sKonings bevelen in acht ter zake van bestuursdaden betreffende: a. de betrekkingen met landschappen; 13 b. de legerinrichting; c. het Indische munt- en bankwezen; d. concessies en overeenkomsten in zake land- en mijnbouw; e. het haven-, verlichtings-, betonnings- en bebakeningswezen; ƒ. de betrekkingen tot Christelijke kerkgenootschappen; g. het hooren van den Volksraad op ontwerpen van wetten en van algemeene maatregelen van bestuur; h. de in artikel 42 genoemde medewerking. Artikel 48. De Gouverneur-Generaal verstrekt aan den Koning alle verlangde inlichtingen ter zake van bestuursdaden niet genoemd in artikel 47. Artikel 49. De Gouverneur-Generaal geeft geene uitvoering aan wetten en Koninklijke besluiten waarvan hem de uitvoering niet is opgedragen door den Minister van Koloniën. Artikel 50. Bij algemeenen maatregel van bestuur wordt zoo noodig eene instructie voor den Gouverneur-Generaal vastgesteld. Vierde afdeeling. Van de aan de Wetgevende Macht en aan den Koning voorbehouden bestuursbevoegdheid. Artikel 51. 1. Besluiten nopens de in artikel 48 bedoelde bestuursdaden, zoomede bepalingen van landswetten en van ordonnanties, kunnen op grond van strijd met de Grondwet, met de wet, of met het algemeen belang door den Koning worden geschorst bij in de Nederlandsche Staatscourant te plaatsen besluit. 2. De schorsing wordt door den Gouverneur-Generaal bekendgemaakt in de Javasche Courant. 3. De schorsing vervalt na dertig dagen tenzij binnen dien tijd een wetsontwerp is ingediend tot vernietiging van het besluit of van de regeling. 4. De schorsing vervalt mede wanneer eene van de Kamers 14 der Staten-Generaal tot het niet aannemen van het wetsontwerp tot vernietiging besluit, of het ontwerp door den Koning wordt ingetrokken. 5. In het geval van het derde of van het vierde lid wordt het vervallen der schorsing bekendgemaakt in de Nederlandsche Staatscourant en in de Javasche Courant. 6. Bepalingen die geschorst zijn geweest kunnen niet opnieuw worden geschorst. Artikel 52. 1. Besluiten nopens de in artikel 48 bedoelde bestuursdaden, zoomede bepalingen van landswetten en van ordonnanties, kunnen op grond van strijd met de Grondwet, met de wet, of met het algemeen belang bij de wet worden vernietigd. 2. Vernietiging op grond van strijd met de Grondwet of met de wet brengt vernietiging mede van alle gevolgen van de vernietigde besluiten of bepalingen voor zoover die nog voor vernietiging vatbaar zijn. 3. Bij vernietiging op grond van strijd met het algemeen belang kunnen de niet met dat belang strijdige gevolgen in stand blijven. Artikel 53. Onverminderd de bij de Grondwet, bij bijzondere wetten of bij artikel 51 aan den Koning voorbehouden bestuursbevoegdheid oefent Hij de volgende bestuursbevoegdheden uit: a. het benoemen, schorsen en ontslaan van landsdienaren in de gevallen bij deze wet voorzien; b. het naar Nederlandsch-Indië detacheeren van burgerlijke of militaire Rijksambtenaren; c. het verleenen van verlof aan Nederlandsche onderdanen, geen Nederlanders zijnde, tot het aannemen van vreemde ordeteekenen, titels, rang of waardigheid; d. het verleenen in Nederland van ontheffing van bepalingen van algemeene verordeningen voor zoover die verordeningen ontheffing toestaan; e. het doen hooren van den Volksraad op ontwerpen van wetten of van algemeene maatregelen van bestuur. 15 Vijfde afdeeling. Van ambtelijke bestuurskringen. Artikel 54. 1. De indeeling in gewesten van het grondgebied van Nederlandsch-Indië, voor zoover niet tot provincies behoorende, geschiedt bij landswet. 2. "In de gewesten wordt het bestuur, namens den GouverneurGeneraal, uitgeoefend door hoofdambtenaren, onder zoodanige titels als zijn of zullen worden bepaald. 3. Aan het hoofd van gewestelijk bestuur kan bij landswet een adviseerende raad worden toegevoegd van daarbij bepaalde samenstelling en bevoegdheid. 4. Bij ordonnantie wordt voor de hoofden van gewestelijk bestuur eene instructie vastgesteld, welke onder meer hunne betrekking regelt tot de militaire landsdienaren. Het burgerlijk gezag is, zoolang niet anders is bepaald, het hoogste. Artikel 55. 1. De indeeling van de gewesten in lagere ambtelijke bestuurskringen geschiedt bij ordonnantie. 2. Zoolang het noodzakelijk is het gezag van Indonesische hoofden van bestuurskringen te beperken tot bestuur over Indonesiërs, wordt aan deze hoofden eene zoo groot mogelijke zelfstandigheid in hunne bestuursvoering verleend, welke zelfstandigheid echter zoo noodig kan worden beperkt of teruggenomen. 3. Bij of krachtens ordonnantie wordt voor de hoofden van lagere ambtelijke bestuurskringen zoo noodig eene instructie vastgesteld* HOOFDSTUK IV. Van de algemeene wetgeving. Eerste afdeeling. Van den Volksraad. Artikel 56. 1. Het vertegenwoordigend lichaam van Nederlandsch-Indië draagt den naam van Volksraad. De Volksraad bestaat uit zestig leden. i6 2. De leden van den Volksraad worden benoemd voor een tijdvak van vier jaren, ingaande op den tweeden Dinsdag der maand September. Artikel 57. 1. Van de leden van den Volksraad worden vijftig gekozen en ■worden tien benoemd door den Gouverneur-Generaal, van wie vijf Voor de bij landswet aangewezen gebiedsdeelen waar de plaatselijke omstandigheden het invoeren van verkiezingen niet toelaten. 2. Bij landswet kan het aantal met het oog op bepaalde gebiedsdeelen benoemde leden verminderd en het aantal gekozen Jeden dienovereenkomstig vermeerderd worden. 3. Bij landswet kan worden vastgesteld dat bepaalde aantallen ■der gekozen leden vertrouwd moeten zijn met bepaalde zijden van den stoffelijken en geestelijken toestand van NederlandschIndië. Daarbij kan worden bepaald dat deze groepen van leden zullen worden gekozen door overeenkomstige groepen van kiesgerechtigde lichamen of gemeenschappen en personen. De hierbedoelde groepeering mag niet berusten op eene onderscheiding naar landaard. 4. De leden van den Volksraad vertegenwoordigen de geheele bevolking van Indië. 5. De voorzitter wordt uit de leden benoemd door den Gouverneur-Generaal, die eene aanbeveling van drie personen ontvangt door den Volksraad in te dienen. Artikel 58. 1. De gekozen leden van den Volksraad worden rechtstreeks gekozen door bij landswet aan te wijzen lichamen of gemeenschappen en personen. 2. Kiesgerechtigde lichamen of gemeenschappen moeten uitsluitend of overwegend Nederlandsch-Indisch van karakter zijn op den voet bij landswet bepaald. De landswet kan bestaande lichamen of gemeenschappen als kiesgerechtigd erkennen en lichamen of gemeenschappen ter uitoefening van kiesrecht instellen. 3. Kiesgerechtigde personen moeten Nederlandsch onderdaan, tevens ingezetene van Nederlandsch-Indië zijn, den ouderdom van vijf en twintig jaren hebben vervuld en de bij landswet te bepalen ïkenteekenen van geschiktheid bezitten. 4. De kenteekenen van geschiktheid kunnen uiteenloopen voor l7 verschillende gebiedsdeelen en voor stedelijke tegenover landelijke gebiedsdeelen, doch niet voor landaarden. Wordt onder de kenteekenen van geschiktheid opgenomen de bekwaamheid tot lezen en schrijven, dan wordt geen onderscheid gemaakt tusschen lezen* en schrijven van eene der landstalen of het Nederlandsch. Aan maatschappelijken welstand worden geene kenteekenen van geschiktheid ontleend. 5. Onder ingezetenen van Indië in het derde lid worden niet verstaan ingezetenen van de bij landswet aangewezen gebiedsdeelen waar de plaatselijke omstandigheden het invoeren van verkiezingen niet toelaten. 6. Ieder kiesgerechtigd persoon brengt slechts ééne stem uit. 7. Van het kiesrecht zijn uitgesloten zij wien dit recht bij rechterlijk gewijsde of door eene landswet is ontzegd; van de uitoefening van het kiesrecht zij die rechtens van hunne vrijheid zijn beroofd, zij die krachtens rechterlijk gewijsde de beschikking of het beheer over hunne goederen hebben verloren, en zij die van de macht of de voogdij over een of meer hunner kinderen zijn ontzet. 8. Alles wat verder het kiesrecht en de wijze van verkiezing betreft wordt geregeld bij landswet. Artikel 59. Om lid van den Volksraad te kunnen zijn wordt vereischt dat men Nederlandsch onderdaan zij, den ouderdom van dertig jaren vervuld hebbe, eene der landstalen of het Nederlandsch kunne lezen en schrijven, en niet van het kiesrecht of van de uitoefening daarvan zij uitgesloten. Artikel 60. De leden van den Volksraad die ophouden een der vereischten voor het lidmaatschap te bezitten verliezen het lidmaatschap van rechtswege. Artikel 61. 1. Niemand kan te gelijk zijn lid van den Volksraad en Gouverneur-Generaal, vice-president of lid van den Raad van Indië, president, vice-president of lid van of procureur-generaal bij het Hooggerechtshof van Indië, of voorzitter of lid van de Algemeene Rekenkamer van Indië. i8 2. De landswet regelt voor zooveel noodig de gevolgen van de vereeniging van het lidmaatschap van den Volksraad met andere dan de in het eerste lid uitgesloten landsbetrekkingen. Zij wijst aan voor welke landsdienaren het lidmaatschap van den Volksraad van rechtswege nonactiviteit medebrengt. Artikel 62. De Volksraad benoemt zijn griffier, zijne commiezen-griffier en zijne verdere ambtenaren buiten zijn midden. Artikel 63. 1. De voorzitter van den Volksraad ontvangt eene bezoldiging van ƒ25000 'sjaars. Na zijne aftreding geniet hij, zoolang hij niet opnieuw als lid van den Volksraad optreedt, voor elk vol zittingsjaar gedurende hetwelk hij voorzitter is geweest een pensioen van ƒ400, tot een hoogste bedrag van ƒ4000 per jaar. 2. De leden van den Volksraad genieten eene bezoldiging van ƒ600 per maand. Zij genieten deze bezoldiging niet over de maand gedurende welke zij geene der in deze maand gehouden vergaderingen hebben bijgewoond, tenzij hunne afwezigheid gevolg was van door den Volksraad aan hen opgedragen werkzaamheden. Na hunne aftreding genieten zij zoolang zij niet opnieuw als lid zijn opgetreden voor elk vol zittingsjaar gedurende hetwelk zij lid zijn geweest een pensioen van ƒ200, tot een hoogste bedrag van ƒ 2000 per jaar. Artikel 64. De voorzitter, de leden, de griffier en de commiezen-griffier van den Volksraad genieten vergoeding voor reis- en verblijfkosten volgens de bepalingen der landswet. Artikel 65. De Volksraad onderzoekt de geloofsbrieven van de nieuw optredende leden en beslist de geschillen welke aangaande die geloofsbrieven of aangaande de verkiezing rijzen alsmede die betreffende het verlies van lidmaatschap. Artikel 66. Bij het aanvaarden van het lidmaatschap legt de voorzitter in handen van den Gouverneur-Generaal en leggen de leden in 19 handen van den voorzitter den volgenden eed of verklaring en belofte af: „Ik zweer (verklaar) dat ik, om tot voorzitter (lid) van den .„Volksraad te worden benoemd, directelijk of indirectelijk aan „geen persoon, onder wat naam of voorwendsel ook, eenige giften „of gaven beloofd of gegeven heb. „Ik zweer (beloof) dat ik, om iets hoegenaamd in deze betrekking „te doen of te laten, van niemand hoegenaamd eenige beloften .„of geschenken aannemen zal, directelijk of indirectelijk. „Ik zweer (beloof) dat ik, door mijne daden en raadgevingen, -„naar mijn vermogen zal medewerken tot bevordering van het .„welzijn van Indië. „Ik zweer (beloof) getrouwheid aan de wet op de staatsinrichting van Nederlandsch-Indië. „Dat zweer (verklaar en beloof) ik." Artikel 67. 1. De zitting van den Volksraad wordt elk jaar op den tweeden Dinsdag in de maand September door den Gouverneur-Generaal ~of namens hem door den vice-president van den Raad van Indië of diens wettelijken vervanger geopend. 2. De zitting wordt op den aan den openingsdag der nieuwe zitting voorafgaanden Zaterdag op dezelfde wijze gesloten. 3. De voorzitter roept de leden ter vergadering op zoo dikwijls hij dit noodig acht, of de Gouverneur-Generaal, bijgestaan door den Raad van Indië, of ten minste vijftien leden den wensch •daartoe te kennen geven. Artikel 68. 1. De vergaderingen worden in het openbaar gehouden. 2. De deuren worden gesloten wanneer ten minste een tiende •gedeelte der aanwezige leden het vordert of de voorzitter het noodig oordeelt. De vergadering beslist of met gesloten deuren ^zal worden beraadslaagd. 3. Alle besluiten worden genomen in openbare vergadering. Artikel 69. 1. De leden van den Volksraad stemmen zonder last van of ruggespraak met hen die benoemen. 2. Zij onthouden zich van medestemmen over de zaken die hen persoonlijk aangaan. 20 Artikel 70. De voorzitter en de leden van den Volksraad zijn niet gerechtelijk vervolgbaar voor hetgeen zij in de vergadering hebben gezegd of aan haar schriftelijk hebben overgelegd tenzij zij daarmede openbaarmaken wat in besloten vergadering onder geheimhouding is gezegd of overgelegd. Artikel 71. 1. De Volksraad mag niet beraadslagen of besluiten wanneer niet ten minste de helft der zittinghebbende leden tegenwoordig is_ 2. Wanneer de Volksraad niet bijeen is, kan in naar het oordeel van den voorzitter spoedeischende gevallen worden volstaan met de oproeping van de op Java en Madoera gevestigde leden,, doch wordt ook aan de overige leden van de te houden vergadering kennis gegeven. De Volksraad is alsdan tot beraadslagen en besluiten bevoegd mits ten minste een vierde der zittinghebbende leden tegenwoordig is. Artikel 72. De Volksraad kan commissies van onderzoek instellen, in den omvang en met de bevoegdheden bij landswet bepaald. Artikel 73. 1. De Volksraad stelt een reglement van orde voor zijne vergaderingen vast. 2. Het reglement van orde wordt openbaargemaakt door plaatsing in het Indisch Staatsblad. Tweede afdeeling. Van de wetgevende bevoegdheid van den GouverneurGeneraal gezamenlijk met den Volksraad. Artikel 74. 1. Voor zoover niet in deze of andere wetten anders is bepaald, wordt de wetgevende macht gezamenlijk uitgeoefend door den Gouverneur-Generaal, bijgestaan door den Raad van Indië, en den Volksraad. 2. Artikel 44 is van toepassing. Artikel 75. De Gouverneur-Generaal, bijgestaan door den Raad van Indië,. 21 -zendt zijne voorstellen van landswet aan den Volksraad bij -schriftelijke boodschap. Artikel 76. De Volksraad heeft het recht aan den Gouverneur-Generaal voorstellen van landswet te doen. Artikel 77. De Volksraad heeft het recht wijzigingen te maken in een voorstel van den Gouverneur-Generaal. Artikel 78. Zoolang op eenig voorstel van den Gouverneur-Generaal niet is beslist kan deze, bijgestaan door den Raad van Indië, het voorstel intrekken. Artikel 79. 1. De Volksraad geeft van zijne beslissing kennis aan den Gouverneur-Generaal. 2. De Gouverneur-Generaal doet mededeeling aan den Volksraad of hij een door den Volksraad aangenomen voorstel van landswet al dan niet bekrachtigt. Artikel 80. 1. Landswetten treden niet in hetgeen is geregeld bij of voorbehouden aan wet of algemeenen maatregel van bestuur. 2. Zij verliezen hare kracht voor zoover in het door haar geregeld onderwerp bij wet of algemeenen maatregel van bestuur ■wordt voorzien. Artikel 81. - 1. Landswetten treden niet in hetgeen van algemeen belang is voor den Staat. 2. Bij twijfel of dit het geval is verbinden zij totdat artikel 51 of 52 is toegepast. Artikel 82. 1. Landswetten verkrijgen kracht van wettelijke regeling door hare onderteekening door den Gouverneur-Generaal. 2. Zij worden, na medeonderteekend te zijn door het lid van 22 den Raad van Indië dien het aangaat, door de zorg van het met de leiding van het departement van justitie belaste lid afgekondigd door plaatsing in het Indisch Staatsblad. 3. Zij treden, voor zoover niet bij of krachtens de regeling zelve een ander tijdstip is bepaald, in werking met ingang van den zestigsten dag na dien van de dagteekening van het Staatsblad waarin zij zijn opgenomen. Artikel 83. Het formulier van afkondiging van landswetten luidt: „In naam des Konings! „De Gouverneur-Generaal van Nederlandsch-Indië, „Allen, die deze zullen zien of hooren lezen, saluut! doet te weten-; „Alzoo hij in overweging genomen heeft, dat enz. (de beweegredenen der landswet); „Zoo is het, dat hij, bijgestaan door den Raad van Indië, en „gezamenlijk met den Volksraad, heeft goedgevonden en verstaan, „vast te stellen het volgende: (de inhoud der landswet). „En opdat niemand hiervan onwetendheid voorwende, zal deze „in het Indisch Staatsblad worden geplaatst, en, voor zooveel „noodig, in de landstalen en de Chineesche taal aangeplakt worden. „Gelast en beveelt voorts, dat alle hooge en lage collegiën en „ambtenaren, officieren en justicieren, ieder voor zooveel hem „aangaat, aan de stipte naleving dezer de hand zullen houden, „zonder oogluiking of aanzien des persoons. „Gedaan te .... , den . . . ." (volgen de onderteekeningen). Derde afdeeling. Van de wetgevende bevoegdheid van den Gouverneur-Generaal, Artikel 84. 1. De Gouverneur-Generaal, bijgestaan door den Raad van Indië, is bevoegd ordonnanties vast te stellen omtrent onderwerpen waarvan de regeling hem bij deze wet of bij landswet is opgedragen. 2. De Gouverneur-Generaal, bijgestaan door den Raad van Indië, maakt mede bij ordonnantie de verordeningen, noodig voor de hem opgedragen uitvoering van wetten en algemeene maatregelen van bestuur van het Koninkrijk, tenzij deze eene landswet vorderen. 23 3» De landswet regelt de grenzen der op overtreding van ordonnanties te stellen straffen. Artikel 85. 1. De Gouverneur-Generaal, bijgestaan door den Raad van Indië, kan, wanneer voor vaststelling bij landswet de tijd ontbreekt of overeenstemming met den Volksraad niet is verkregen terwijl wettelijke regeling dringend noodzakelijk ^is, de noodige regeling treffen bij ordonnantie. 2. De ordonnantie wordt binnen twee weken na hare afkondiging aan den Volksraad gezonden met een voorstel van landswet strekkende tot hare vervanging. Is omtrent dit voorstel binnen zes maanden geene overeenstemming verkregen, dan vervalt zij. Artikel 86. Artikel 82 is van toepassing op ordonnanties. Artikel 87. Het formulier van afkondiging van de in artikel 84 genoemde ordonnanties luidt: „In naam des Konings! „De Gouverneur-Generaal van Nederlandsch-Indië, „Overwegende dat ter uitvoering van (vermelding van de alge„meene verordening tot welker uitvoering de ordonnantie strekt) „het noodig is het volgende vast te stellen; „Heeft, bijgestaan door den Raad van Indië, goedgevonden „en verstaan: (de inhoud der ordonnantie). „En opdat niemand hiervan onwetendheid voorwende, zal deze ,»in het Indisch Staatsblad worden geplaatst. „Gedaan te , den ...." (volgen de onderteekeningen). Artikel 88. Het formulier van afkondiging van de in artikel 85 genoemde ordonnanties is gelijk aan dat voor landswetten, behoudens dat de beweegredenen de dringende omstandigheden moeten vermelden die tot regeling bij ordonnantie hebben geleid en dat de woorden „gezamenlijk met den Volksraad" worden vervangen door: „onder nadere voorziening bij landswet". 24 Artikel 89. 1. Artikel 44 is van toepassing op de wetgevende daden van den Gouverneur-Generaal. Artikel 46 is van toepassing voor zoover deze daden niet betreffen de in artikel 84, tweede lid, bedoelde uitvoering. 2. De Gouverneur-Generaal verstrekt aan den Koning alle verlangde inlichtingen ter zake van zijne wetgevende daden. Vierde afdeeling. Van de aan de Wetgevende Macht en aan den Koning voorbehouden wetgevende bevoegdheid. Artikel 90. Onverminderd het in de artikelen 62 en 62^ der Grondwet bepaalde wordt aan de Wetgevende Macht de regeling voorbehouden van de tarieven van in- en uitvoer. Artikel 91. Onverminderd het bepaalde in de artikelen 7 en 50 wordt a an den Koning voorbehouden de regeling bij algemeenen maatregel van bestuur van de volgende onderwerpen, de inwendige aangelegenheden van Nederlandsch-Indië betreffende: a. het militaire strafrecht, voor zoover niet overgelaten aan de landswet; b. de toelating van vreemde oorlogsvaartuigen; c. de instructie van de Algemeene Rekenkamer van Indië; d. fabrieksmerken, handelsmerken en octrooien, voor zoover niet geregeld bij de wet; e. de pharmacopee; ƒ. de inrichting van het toezicht dat op Indische kerkgenootschappen wordt uitgeoefend in Nederland. Artikel 92. 1. Elk voorstel van wet betreffende Nederlandsch-Indië, door den Koning aan de Staten-Generaal te doen, wordt krachtens machtiging des Konings met de toelichtende bescheiden door den Minister van Koloniën gezonden aan den Gouverneur-Generaal, met uitnoodiging den Volksraad te hooren. 2. Elk voorstel van wet betreffende Indië, ingediend ingevolge artikel 116 der Grondwet, wordt, alvorens in behandeling te 25 worden genomen, krachtens besluit van de Tweede Kamer der Staten-Generaal door den voorzitter der Kamer gezonden aan den Minister van Koloniën, die daarmede handelt als is bepaald bij het eerste lid. 3. Onder de voorstellen van wet in het eerste lid genoemd zijn begrepen voorstellen van wet tot goedkeuring van verdragen welke Indië betreffen. Artikel 93. 1. De Gouverneur-Generaal is bevoegd bij de toezending van een voorstel van wet aan den Volksraad een termijn te bepalen binnen welken het advies moet zijn ingekomen. 2. Is binnen den gestelden termijn het advies niet ontvangen, dan wordt de Volksraad geacht te hebben bericht tegen het voorstel geene bedenkingen te hebben. 3. De Volksraad behandelt het voorstel op dezelfde wijze als voorstellen van landswet. Artikel 94. Het hooren van den Volksraad is niet verplicht op voorstellen van wet tot vernietiging van bepalingen van landswetten, op voorstellen van wet ingevolge artikel 104 gedaan, en in gevallen van dringenden spoed, het laatste ter beoordeeling hetzij van den Koning, hetzij, voor zoover het voorstellen van wet betreft ingediend ingevolge artikel 116 der Grondwet, van den voorzitter der Tweede Kamer. Artikel 95. Op ontwerpen van algemeene maatregelen van bestuur be-v doeld in de artikelen 7, 50 en 91 wordt de Volksraad gehoord op den voet van het in de artikelen 92, eerste lid, 93 en 94 voor voorstellen van wet bepaalde. Artikel 96. 1. Wetten en algemeene maatregelen van bestuur worden door de zorg van het met de leiding van het departement van justitie belaste lid van den Raad van Indië afgekondigd door plaatsing in het Indisch Staatsblad. 2. Artikel 82, derde lid, is van toepassing. 26 Artikel 97. Het formulier van afkondiging van algemeene maatregelen van bestuur bedoeld in de artikelen 7, 50 en 91 luidt: „Wij enz., Koning der Nederlanden enz.; „Den Raad van State gehoord; „Hebben goedgevonden en verstaan uit kracht van artikel (7, „50, 91) der wet op de staatsinrichting van Nederlandsch-Indië „vast te stellen den volgenden algemeenen maatregel van bestuur: (de inhoud van den maatregel). „Gegeven te ..., den ...." Artikel 98. Wetten en algemeene maatregelen van bestuur bedoeld in deze afdeeling worden bij afkondiging voorzien van het volgend onderschrift : „En opdat niemand hiervan onwetendheid voorwende, beveelt „de Gouverneur-Generaal van Nederlandsch-Indië dat deze in het „Indisch Staatsblad worde geplaatst, en, voor zooveel noodig, in „de landstalen en de Chineesche taal aangeplakt worden. „Gelast en beveelt voorts, dat alle hooge en lage collegiën en „ambtenaren, officieren en justicieren, ieder voor zooveel hem „aangaat, aan de stipte naleving van bovenstaande wet (boven„staanden algemeenen maatregel van bestuur) de hand 'zullen „houden, zonder oogluiking of aanzien des persoons. , „Gedaan te ..., den ...." (volgt de handteekening van den Gouverneur-Generaal). Vijfde afdeeling. Van de landsbegrooting. Artikel 99. Bij landswet worden de begrootingen vastgesteld van alle landsinkomsten en van alle landsuitgaven. Artikel 100. Op de landsbegrooting van inkomsten mogen geene belastingen voorkomen dan die geheven worden krachtens wet of landswet. Artikel 101. 1. Ten laste van de landsbegrooting van uitgaven wordt gebracht het aandeel van Nederlandsch-Indië in de uitgaven van den Staat hetwelk bij de wet aan Indië is opgelegd. 27 2. Uitgaven van het Rijk in Europa worden niet ten laste van Indië gebracht. Artikel 102. Jaarlijks in de maand September worden de ontwerpen der algemeene landsbegrootingswetten door of namens den GouverneurGeneraal aangeboden aan den Volksraad. Artikel 103. 1. De landsbegrooting van inkomsten wordt verdeeld in afdeelingen elk omvattende een onderdeel van het algemeen bestuur. 2. De landsbegrooting van uitgaven wordt verdeeld in hoofdstukken elk omvattende een onderdeel van het algemeen bestuur en elk een afzonderlijk ontwerp vormende. 3. De splitsing van elk hoofdstuk der begrooting van uitgaven in afdeelingen geschiedt bij de landsbegrootingswet; die van deze afdeelingen in artikelen geschiedt bij ordonnantie, na de vaststelling van de landsbegrootingswet. 4. De landsbegrootingswet kan den Gouverneur-Generaal, bijgestaan door den Raad van Indië, toestaan over te schrijven van en op afdeelingen der begrooting van uitgaven. 5. De Gouverneur-Generaal, bijgestaan door den Raad van Indië, kan binnen de grenzen eener afdeeling af- en overschrijven van en op artikelen alsmede de omschrijving van artikelen wijzigen. 6. Bij de splitsing in artikelen worden bij ordonnantie de artikelen aangewezen welke de Gouverneur-Generaal, bijgestaan door den Raad van Indië, zich voorbehoudt in den loop van het dienstjaar te verhoogen uit de voor onvoorziene uitgaven bij de betrokken hoofdstukken toegestane bedragen. 7. De Gouverneur-Generaal, bijgestaan door den Raad van Indië, is bevoegd in den loop van het dienstjaar opkomende behoeften die in de begrooting van uitgaven niet omschreven zijn aan te wijzen op de in het zesde lid bedoelde bedragen. 8. De besluiten genoemd in het vierde, het vijfde, het zesde en het zevende lid worden openbaargemaakt door plaatsing in het Indisch Staatsblad. 9. In afwijking van het in de vorige leden bepaalde kunnen afzonderlijke begrootingen worden vastgesteld voor zelfstandige takken van landsdienst. Artikel 104. 1. Neemt de Volksraad het ontwerp van de landsbegrootings- 28 •wet van inkomsten, een of meer ontwerpen der landsbegrootingswet van uitgaven of eene afzonderlijke begrooting voor een tak van landsdienst niet aan, of weigert de Gouverneur-Generaal een of meer dier ontwerpen te bekrachtigen, dan wordt dat ontwerp of worden die ontwerpen vastgesteld door de Wetgevende Macht. 2. Komt in dit geval een deel der landsbegrooting niet tijdig tot stand, dan machtigt de Koning den Gouverneur-Generaal voor dat deel der begrooting tot ontvang van zoodanige inkomsten, waartegen Hij geene bedenking heeft, of tot het doen van uitgaven uit die posten der begrooting, waartegen bij Hem geene bedenking bestaan, tot op de helft der aangevraagde sommen. Artikel 105. Bij aanvulling van de landsbegrooting kan de landswet wijziging brengen ook in die deelen der begrooting welke zijn vastgesteld door de Wetgevende Macht. Artikel 106. 1. De landsbegrootingswetten en de tijdig daarin aangebrachte wijzigingen treden in werking op den eersten Januari van het jaar voor hetwelk zij dienen wanneer zij vóór dien dag zijn afgekondigd. 2. Wanneer de landsbegrootingswetten niet vóór dien dag zijn afgekondigd, treden zij in werking met ingang van den dag volgende op dien der dagteekening van het Indisch Staatsblad waarin zij zijn opgenomen. Alsdan strekt tot gemeld tijdstip de begrooting van het vorig jaar tot grondslag van het beheer voor het aangevangen dienstjaar. 3. Wijzigingen bij na den eersten Januari afgekondigde regeling der Wetgevende Macht in de begrooting gebracht treden in werking met ingang van den dag volgende op dien der dagteekening van het Indisch Staatsblad waarin zij zijn opgenomen. Zij hebben geen invloed op de vóór hare inwerkingtreding gedane uitgaven. Artikel 107. E. De Gouverneur-Generaal kan in dringende gevallen, al dan niet in afwachting van eene beslissing der Wetgevende Macht, uitgaven waarin bij de landsbegrooting niet is voorzien, doch waarmede niet kan worden gewacht, voorloopig vaststellen bij ordonnantie. Artikel 88 is van toepassing met dien verstande, dat de vervangende woorden kunnen luiden: „onder nadere voorziening bij de wet". 29 2. Is de ordonnantie getroffen in afwachting van eene beslissing der Wetgevende Macht, dan vervalt zij bij het in werking treden van die beslissing. Zoo neen, dan wordt gehandeld over eenkomstig artikel 85, tweede lid. Artikel 108. De landswet regelt het beheer van de landsbegrooting en de verantwoording deswege. Artikel 109. 1. Er is eene Algemeene Rekenkamer van Indië welker samenstelling en bevoegdheid geregeld wordt bij landswet. 2. De landswet waarborgt de onpartijdigheid en onafhankelijkheid van den voorzitter en de leden der Algemeene Rekenkamer. Ontslag niet op eigen verzoek verleend noch bij rechterlijk vonnis uitgesproken wordt verleend door den Koning. Zesde afdeeling. Van de wetgevende bevoegdheid van besturende ambtenaren. Artikel 110. 1. De hoofden van gewestelijk bestuur zijn bevoegd voor hurt gebied, voor zoover niet tot zelfstandige gebiedsdeelen behoorende, politiereglementen of keuren vast te stellen met inachtneming van de bepalingen der landswet. De landswet regelt de grenzen der op overtreding van keuren te stellen straffen. 2. De hoofden van gewestelijk bestuur zijn bevoegd reglementen, geene keuren zijnde, vast te stellen omtrent onderwerpen waarvan de regeling hun bij landswet of ordonnantie is opgedragen, alsmede omtrent de vereenvoudigde en de inheemsche rechtspraak, genoemd in de artikelen 112, 113, 115 en 121. 3. De bevoegdheid van den in artikel 54, derde lid, genoemden» adviseerenden raad strekt zich uit over reglementen van het hoofd van gewestelijk bestuur. HOOFDSTUK V. Van de algemeene rechtspraak. Artikel 111. De algemeene rechtspraak wordt uitgeoefend in naam de» Konings, door rechters bij wettelijke regelingen aangewezen opden voet van artikel 112. 3° Artikel 112. ï. Er bestaat een opperste gerechtshof onder den naam van Hooggerechtshof van Indië welks samenstelling en bevoegdheid geregeld wordt bij landswet. Artikel 109, tweede lid, is van toepassing op het Hooggerechtshof. 2. De verdere inrichting van de algemeene rechtspraak en de -daarbij te volgen rechtspleging worden geregeld bij landswet. 3. Voor gebiedsdeelen waar de toestanden dit eischen kan de inrichting van en de rechtspleging bij de algemeene rechtspraak -over de inheemsche bevolking worden geregeld op vereenvoudigden voet, hetzij bij landswet, hetzij bij reglement van het hoofd van gewestelijk bestuur, hetzij bij provinciale verordening. •Op de vereenvoudigde rechtspraak is artikel 21, tweede lid, niet van toepassing tenzij de landswet anders bepaalt. 4. De landswet regelt zoo noodig de beslissing van geschillen tusschen de rechterlijke macht, den rechter met vereenvoudigde rechtspraak belast, den militairen rechter, en andere in naam des Konings rechtsprekende rechters, en de beslissing van ge-schillen tusschen den algemeenen en den inheemschen rechter. Artikel 113. 1. De twistgedingen welke hun grond vinden in het burgerlijk -of handelsrecht behooren bij uitsluiting tot de kennisneming van de rechterlijke macht of van den rechter met vereenvoudigde rechtspraak belast. 2. Voor zoover gebleken maatschappelijke behoeften dit eischen stelt de landswet omtrent het in deze twistgedingen toe te passen recht regels. Ontbreken zulke regels voor Indonesiërs, dan wordt op hen hun adatrecht toegepast. Bij de vereenvoudigde rechtspraak kunnen deze regels ook gegeven worden bij reglement van het hoofd van gewestelijk bestuur of bij provinciale verordening. Artikel 114. 1. De twistgedingen welke niet hun grond vinden in het burgerlijk of handelsrecht, doch niettemin rechten betreffen welke in het adatrecht wortelen of in wettelijke regelingen omtrent burgerlijk of handelsrecht beschreven zijn, staan ter kennisneming van de rechterlijke macht tenzij de landswet een anderen rechter aanwijst. 2. Andere twistgedingen dan die genoemd in het eerste lid of in artikel 113 staan ter kennisneming van de rechterlijke macht tenzij deze wet of de landswet anders bepaalt. 3i 3. De landswet kan omtrent het in de twistgedingen van het eerste en het tweede lid toe te passen recht regels stellen. Voor zoover niet de landswet anders bepaalt is de rechter in die gedingen bevoegd den klager eene geldsom toe te wijzen, indien het geleden onrecht te wijten is aan onverschoonbare machtsoverschrijding of onverschoonbare nalatigheid. Artikel 115. 1. Strafzaken staan ter kennisneming van de rechterlijke macht of van den rechter met vereenvoudigde rechtspraak belast tenzij de landswet een anderen rechter aanwijst. 2. De landswet regelt het toe te passen strafrecht, met inbegrip van het militaire strafrecht. Artikel 113, tweede lid, derde zinsnede, is van toepassing. 3. De Gouverneur-Generaal heeft na gehoord advies van het Hooggerechtshof de bevoegdheid gratie te verleenen van straffen door den algemeenen rechter in Nederlandsch-Indië opgelegd. Tenuitvoerlegging van doodvonnissen heeft niet plaats voordat de Gouverneur-Generaal in de gelegenheid is gesteld gratie te verleenen. De artikelen 46 en 48 zijn van toepassing. Artikel 116. Tenzij deze wet of de landswet voor een bijzonder geval anders bepaalt, strekt het onderzoek van de rechterlijke macht zich uit tot de vraag of wettelijke regelingen genoemd in artikel 2, eerste lid, onder c, d, e, f en g zijn vastgesteld door de tot regelen bevoegde macht. Artikel 117. 1. Het bepaalde in de artikelen 111 tot en met 116 is mede van toepassing in landschappen. 2. Wettelijke regelingen, krachtens die artikelen gegeven, gelden slechts voor de personen en gevallen aan de algemeene rechtspraak onderworpen. Artikel 118. 1. Er is een bijzonder gerechtshof voor alle twistgedingen rijzende tusschen het Land eenerzijds en landschappen anderzijds. 2. De landswet regelt de samenstelling van en de rechtspleging bij dit gerechtshof en waarborgt de onpartijdigheid en onafhankelijkheid van zijn voorzitter en zijne leden. 32 HOOFDSTUK VI. Van zelfstandige gebiedsdeelen en bijzondere lichamen met verordenende bevoegdheid. Eerste afdeeling. Algemeene bepalingen. Artikel 119. De onderlinge rangverhouding der zelfstandige gebiedsdeelen wordt, met eerbiediging van de aan landschappen met lang contract verbleven rechten, geregeld bij landswet. Artikel 120. 1. De landswet regelt de grenzen der straffen te stellen op overtreding van verordeningen van zelfstandige gebiedsdeelen. 2. Zij regelt zooveel noodig de bevoegdheid dezer gebiedsdeelen om belastingen te heffen. Artikel 121. 1. Rechtspraak van zelfstandige gebiedsdeelen uitgaande is slechts toegestaan • in de gevallen aangewezen in dit hoofdstuk. Zij heet inheemsche rechtspraak. 2. Zij geschiedt volgens het adatrecht voor zoover daarvan niet wordt afgeweken bij landswet, bij reglement van het hoofd van gewestelijk bestuur, of bij provinciale verordening, een en ander met eerbiediging van de aan landschappen met lang contract verbleven rechten. 3. Artikel 21, tweede lid, is op deze rechtspraak .niet van toepassing tenzij de landswet anders bepaalt. 4. Artikel 115, derde lid, is op deze rechtspraak van toepassing. Artikel 122. Wanneer het bestuur of de regeling van de huishouding van een zelfstandig gebiedsdeel grovelijk wordt verwaarloosd, kan eene landswet de wijze bepalen waarop in het bestuur of de regeling van het gebiedsdeel wordt voorzien. 33 Artikel 123. Indien de landswet of verordeningen van hoogere zelfstandige gebiedsdeelen de medewerking van organen van zelfstandige gebiedsdeelen vorderen verleenen deze hunne medewerking tot uitvoering daarvan. Artikel 124. 1. De macht van den Gouverneur-Generaal, bijgestaan door den Raad van Indië, om de besluiten van organen van zelfstandige gebiedsdeelen die met de wet of met het algemeen belang strijdig zijn te schorsen en te vernietigen, wordt geregeld bij landswet. 2. De landswet regelt de openbaarmaking van besluiten van schorsing en vernietiging. Tweede afdeeling. Van provincies. Artikel 125. 1. De instelling van provincies en de aanwijzing van haar gebied geschiedt bij landswet. 2. De samenstelling, de bevoegdheid en de taak der provinciale besturen worden bij landswet geregeld, met inachtneming van de voorschriften in de volgende artikelen dezer afdeeling vervat. 3. De indeeling van het grondgebied der provincies, voor zoover niet tot lagere zelfstandige gebiedsdeelen behoorende, in provinciale bestuurskringen geschiedt door het provinciaal bestuur. Artikel 126. 1. Aan het hoofd der provincie staat een provinciale raad. 2. De provinciale raad benoemt, tenzij naar zijn oordeel de omstandigheden het niet toelaten, een college van gedeputeerden. 3. De Gouverneur-Generaal, bijgestaan door den Raad van Indië, stelt in elke provincie naast het provinciaal bestuur een gouverneur aan. De gouverneur is ambtshalve voorzitter van den provincialen raad en van het college van gedeputeerden en heeft in laatstgenoemd college stem. 3 34 Artikel 127. 1. Aan den provincialen raad worden het bestuur en de regeling van de huishouding der provincie overgelaten. De omvang dezer huishouding kan niet worden aangegeven door opsomming van onderwerpen. 2. Hij maakt de verordeningen die hij voor het provinciaal belang noodig oordeelt. 3. Hij verleent zijne medewerking tot uitvoering van landswetten indien deze bepaaldelijk zijne medewerking vorderen. Artikel 128. 1. Het college van gedeputeerden is volgens regels bij landswet te stellen met de dagelijksche leiding en uitvoering van zaken belast. 2. Wanneer de landswetten de medewerking der provinciale besturen tot hare uitvoering vorderen, verleent het college van gedeputeerden zijne medewerking, tenzij bepaaldelijk de medewerking van den raad wordt gevorderd. 3. Ontbreekt een college van gedeputeerden, dan is de gouverneur belast met de in dit artikel genoemde bevoegdheid en taak van het college. Zijne uit kracht daarvan genomen besluiten gelden voor de toepassing van artikel 124 als besluiten van het college. Artikel 129. 1. De gouverneur is belast met het toezicht op de verrichtingen van den provincialen raad en van het college van gedeputeerden. 2. Hij is belast met de uitvoering van de bevelen van den Gouverneur-Generaal, bijgestaan door den Raad van Indië, doch is aan die bevelen niet onderworpen waar hij handelt krachtens artikel 126, derde lid, tweede zinsnede, of artikel 128, derde lid. 3. Hij voorziet in de uitvoering van landswetten, indien deze niet de medewerking van besturen van zelfstandige gebiedsdeelen vorderen of indien de provinciale besturen in gebreke blijven hunne gevorderde medewerking te verleenen. Artikel 130. 1. De provincies zijn bevoegd belastingen te heffen. De landswet stelt algemeene regels te dien aanzien vast. 35 2. De landswet regelt het vaststellen en het beheer van de provinciale begrooting en de verantwoording wegens dat beheer. Derde afdeeling. Van landschappen. Artikel 131. 1. De aanwijzing van het gebied en van den omvang van het gezag der landschappen geschiedt bij of krachtens politiek contract. 2. Bij landswet kunnen voormalige landschappen worden hersteld in den bij landswet te bepalen omvang en kunnen het gebied ën de omvang van het gezag der landschappen worden uitgebreid. Artikel 132. 1. Politieke contracten met landschappen worden gesloten door of in opdracht van den Gouverneur-Generaal, bijgestaan door den Raad van Indië. 2. Zij verkrijgen kracht van wettelijke regeling door de onderteekening van eene daaronder te stellen goedkeurings- en bekrachtigingsverklaring door den Gouverneur-Generaal. De verklaring geschiedt zonder voorbehoud of voorwaarde. 3. Zij treden, voor zoover niet bij of krachtens het contract zelf een ander tijdstip is bepaald, in werking met ingang van den dag na dien der onderteekening bedoeld in het tweede lid. 4. Zij worden door den Gouverneur-Generaal medegedeeld aan den Koning en aan den Volksraad. De Koning brengt de medegedeelde contracten ter kennis van de Staten-Generaal. Artikel 133. 1. De instellingen der landschappen worden zooveel mogelijk ontzien en aan hunne besturen wordt eene zoo groot mogelijke zelfstandigheid gelaten. De maatregelen der regeering en der zelfstandige gebiedsdeelen eerbiedigen de aan landschappen verbleven rechten. 2. De regeering bevordert den invloed van de bevolking van landschappen op het over hen uitgeoefend bestuur en de over hen uitgeoefende regeling. 3. De regeering bevordert de openbaarheid der door landschappen vastgestelde regelingen. 4. Aan de landschappen kan rechtspraak verblijven op den voet van artikel 121. 36 Artikel 134. Het recht der landschapsbesturen om aan den GouverneurGeneraal vrijelijk datgene voor te leggen waardoor zij zich voor zich zelf of voor hunne onderhoorigen bezwaard gevoelen wordt erkend. , Vierde afdeeling. Van zelfstandige regentschappen. Artikel 135. 1. De verheffing van buiten het gebied der landschappen gelegen regentschappen tot zelfstandige gebiedsdeelen geschiedt bij landswet. 2. De samenstelling, de bevoegdheid en de taak der regentschapsbesturen en het al dan niet voortbestaan van het regentschap als ambtelijke bestuurskring wordt geregeld bij landswet. Artikel 136. 1. De instelling buiten het gebied der landschappen van met regentschappen overeenkomende zelfstandige gebiedsdeelen, wanneer daartoe aanleiding is, geschiedt bij landswet. 2. De samenstelling, de bevoegdheid en de taak van de besturen dier gebiedsdeelen wordt geregeld bij landswet. Artikel 137. De instelling van zelfstandige gebiedsdeelen van meer dan plaatselijken omvang binnen het gebied der landschappen geschiedt bij verordening van het betrokken landschap, nadat de noodige voorziening is getroffen bij landswet. Vijfde afdeeling. Van steden, dorpsgemeenten, waterschappen en andere lagere gemeenschappen. Artikel 138. 1. De instelling van zelfstandige gebiedsdeelen, stedelijke of landelijke, van plaatselijken omvang buiten het gebied der landschappen geschiedt bij landswet. 37 2. De samenstelling, de bevoegdheid en de taak van de besturen dier steden of andere gebiedsdeelen wordt geregeld bij landswet. 3. De instelling van zulke gebiedsdeelen binnen het gebied van landschappen geschiedt bij verordening van het betrokken landschap, nadat de noodige voorziening is getroffen bij landswet. Artikel 139. 1. De samenstelling van het bestuur van dorpsgemeenten buiten het gebied der landschappen gelegen wordt beheerscht door het adatrecht, voor zoover niet bij of krachtens landswet daarvan wordt afgeweken. 2. Aan die dorpsgemeenten wordt het bestuur en de regeling van hare huishouding overgelaten, met inachtneming van de bij of krachtens landswet of door de besturen van zelfstandige gebiedsdeelen bedoeld in de artikelen 135 en 136 gestelde regels. Deze regels ontzien zooveel mogelijk de instellingen der dorpsgemeenten en de zelfstandigheid harer besturen. De taak dezer besturen wordt geregeld bij landswet. 3. De Gouverneur-Generaal, bijgestaan door den Raad van Indië, is bevoegd tot het geheel of gedeeltelijk opheffen van dorpsgemeenten en tot het wijzigen van hun gebied en regelt de gevolgen. Van deze maatregelen wordt mededeeling gedaan aan den Volksraad. De landswet kan omtrent dit onderwerp regels stellen. 4. Schorsing en vernietiging van besluiten van dorpsgemeenten kan bij landswet worden opgedragen aan besturen van zelfstandige gebiedsdeelen bedoeld in de artikelen 135 en 136. 5. Het in dit artikel bepaalde geldt mede voor dorpsgemeenten gelegen binnen het gebied van landschappen met korte verklaring; de in het tweede en het vierde lid genoemde bevoegdheid komt alsdan toe aan de besturen van die landschappen of van hunne in artikel 137 bedoelde gebiedsdeelen. 6. In landschappen met lang contract tracht de regeering het in dit artikel bepaalde te doen aanvaarden. 7. Aan de dorpsgemeenten kan rechtspraak toegekend of gelaten worden op den voet van artikel 121. Artikel 140. Het in artikel 139 bepaalde is van toepassing op in het adatrecht wortelende gemeenschappen van territorialen aard, geen dorpsgemeenten zijnde, behoudens het bepaalde bij artikel 141. 38 Artikel 141. 1. De samenstelling, de bevoegdheid en de taak van besturen van in het adatrecht wortelende waterschappen wordt beheerscht door het adatrecht, voor zoover niet bij of krachtens landswet daarvan wordt afgeweken. 2. Aan deze waterschappen kan rechtspraak toegekend of gelaten worden op den voet van artikel 121. Artikel 142. 1. De instelling van waterschappen aan welke de zorg voor waterstaatsbelangen wordt toevertrouwd en de opheffing daarvan geschiedt bij of krachtens landswet. 2. De samenstelling, de bevoegdheid en de taak van de besturen dezer waterschappen worden geregeld bij of krachtens landswet. Zesde afdeeling. t Van bijzondere lichamen met verordenende bevoegdheid. Artikel 143. De landswet kan andere dan in deze wet genoemde lichamen instellen met verordenende bevoegdheid. HOOFDSTUK VIL Slotbepalingen. I. Deze wet treedt, behoudens voor de in slotbepalingen V, VI en IX bedoelde maatregelen van voorbereiding, in werking op een door den Koning te bepalen tijdstip. II. 1. Op het in slotbepaling I genoemde tijdstip vervalt de wet van 2 September 1854 (Nederlandsch Staatsblad 1854 n°. 129, Indisch Staatsblad 1855 n°. 2) houdende vaststelling van het reglement op het beleid der regeering van Nederlandsch-Indië met hare wijzigingen, behalve de artikelen 38, 39, 39a, 40, 54, 57, 62, 78, tweede lid, 84, 93, tweede lid, 94 tot en met 10r, 103, 104, 113, 116, tweede lid, 118, 120 tot en met 128, 130, 130a, en overgangsbepaling II, eerste lid. 39 2. De in het eerste lid vermelde artikelen blijven gehandhaafd met dien verstande dat: a. waar in die artikelen bestuurszorg wordt opgedragen aan den Gouverneur-Generaal, die bestuurszorg voortaan uitgaat van den Gouverneur-Generaal, bijgestaan door den Raad van Indië; b. waar in die artikelen regeling wordt geëischt bij algemeene verordening, die regeling voortaan geschiedt bij landswet; c. waar in die artikelen het hoofd van gewestelijk bestuur of het gewestelijk gezag wordt genoemd, daaronder, voor zooveel betreft het tot eene provincie behoorend gebied, wordt verstaan het provinciaal bestuur; d. die artikelen kunnen worden gewijzigd en ingetrokken bij landswet. 3. Op het in het eerste lid genoemde tijdstip vervalt mede de wet van 7 November 1910 (Nederlandsch Staatsblad 1910^.317, Indisch Staatsblad 1911 n°. 38) betreffende het terugbrengen van particuliere landerijen tot het landsdomein. III. 1. Op het in slotbepaling I genoemde tijdstip vervallen de artikelen 2 tot en met 12 der Indische Comptabiliteitswet (Nederlandsch Staatsblad 1917 n°. 275, Indisch Staatsblad 1917 n°. 521) met hunne wijzigingen. 2. De overige artikelen dier wet vervallen op het tijdstip van inwerkingtreding der landswet bedoeld in artikel 108. IV. 1. Andere op het in slotbepaling I genoemde tijdstip verbindende wettelijke regelingen worden, ook dan wanneer zij met bepalingen van deze wet strijden, gehandhaafd totdat zij zijn vervangen. 2. De vraag of die regelingen zijn vastgesteld door de tot regelen bevoegde macht wordt beoordeeld naar de wetgeving ten tijde van de totstandkoming der regelingen. 3. Het bepaalde onder letters a, b en c van slotbepaling II, tweede lid, en de artikelen 51 en 52 zijn van toepassing op de in het eerste lid vermelde regelingen. 4. Diegene onder deze regelingen welke zijn vastgesteld bij algemeenen maatregel van bestuur of ander Koninklijk besluit, bij besluiten van Commissarissten-Generaal of bij ordonnanties met Koninklijke medewerking, kunnen worden gewijzigd en ingetrokken 40 bij landswet. Hiervan zijn uitgezonderd algemeene maatregelen bestuur en andere Koninklijke besluiten nopens onderwerpen genoemd in de artikelen 7, 50 en 91 dezer wet. V. 1. Met ingang van het in slotbepaling I genoemde tijdstip wordt de Raad van Nederlandsch-Indië in zijne tegenwoordige samenstelling ontbonden en worden de vice-president, de leden en de secretaris van het college eervol uit hun ambt ontslagen. 2. Met ingang van hetzelfde tijdstip vervallen de tegenwoordige ambten der hoofden van departementen van algemeen bestuur, worden de bekleeders van die ambten eervol uit hun ambt van departementshoofd ontslagen, houdt de Algemeene Secretarie op te bestaan, en worden de ambtenaren en beambten ter Secretarie eervol uit hun ambt ontslagen. 3. Met ingang van hetzelfde tijdstip wordt een Raad van Indië aangewezen op den voet van de bepalingen dezer wet. 4. Zij wier ambten ingevolge dit artikel worden opgeheven kunnen niet dan met hunne toestemming worden benoemd tot een ander ambt. Ingeval zij met hunne toestemming worden benoemd tot een ambt van lagere bezoldiging dan de te voren door hen genotene ontvangen zij het verschil in bezoldiging als toelage, welke toelage voor de berekening van later toe te kennen pensioen als bezoldiging wordt beschouwd. Niet herplaatst wordende worden zij eervol uit 'sLands dienst ontslagen met toekenning van pensioen en genieten zij tot het tijdstip van ingang van het pensioen gedurende ten hoogste één jaar de laatst genoten bezoldiging als wachtgeld. In het in de vorige zinsnede bedoeld geval wordt het pensioen berekend op den grondslag van de laatst door hen genoten bezoldiging, onverschillig hoe lang zij die hebben genoten; de tijd gedurende welken zij het in die zinsnede bedoelde wachtgeld hebben genoten wordt beschouwd als diensttijd. VI. 1. Met ingang van het in slotbepaling I genoemde tijdstip wordt de Volksraad in zijne tegenwoordige samenstelling ontbonden en de voorzitter eervol uit zijne betrekking ontslagen. 2. De Gouverneur-Generaal schrijft eene verkiezing voor een nieuwen Volksraad uit. De verkiezing wordt gehouden binnen twee weken na het vermelde tijdstip. 41 3. De nieuwe Volksraad bestaat uit vijftig gekozen leden en uit tien leden benoemd door den Gouverneur-Generaal. 4. Van de vijftig gekozen leden worden: a. twintig gekozen door die leden der locale raden gezamenlijk welke zelf hun lidmaatschap ontleenen aan verkiezing; b. zes gekozen door de gezamenlijke regenten uit de rechtstreeks bestuurde gewesten van Java en Madoera met de vier patihs der op Java gelegen landschappen; c. zes gekozen door de gezamenlijke benoemde leden der locale raden van Angkola en Sipirok, Padang Pandjang, Lematang Ilir, Ogan Ilir, Komering Ilir, Barabai en Karangasem, de voorzitter van den Karangasemraad inbegrepen; d. zes gekozen door de gezamenlijke leden van de Vereeniging van Ambtenaren bij het Binnenlandsch Bestuur te Batavia, van den Bond van Rechterlijke Ambtenaren te Batavia en van de Vereeniging van Waterstaatsingenieurs te Batavia; e. zes gekozen door de gezamenlijke leden der Kamers van Koophandel en Nijverheid; f. zes gekozen door de gezamenlijke bestuursleden van het Bataviaasch Genootschap van Kunsten en Wetenschappen, de Koninklijke Natuurkundige Vereeniging in NederlandschIndië, de Vereeniging tot Bevordering der Geneeskundige Wetenschappen in Nederlandsch-Indië, het Java-Instituut, en van die vereenigingen voor lager, middelbaar, hooger of vakonderwijs die als rechtspersoon zijn erkend. 5. Bij ordonnantie op den voet van het tegenwoordige reglement op het beleid der regeering van Nederlandsch-Indië worden tijdig vóór het in slotbepaling I genoemde tijdstip alle tot uitvoering van het vierde lid vereischte regels gesteld, en de GouverneurGeneraal treft tijdig alle verdere maatregelen die noodig zijn. 6. Binnen veertien dagen na afloop der verkiezing benoemt de Gouverneur-Generaal de tien leden bedoeld in het derde lid. 7. De aldus samengestelde Volksraad blijft in functie totdat een Volksraad op den voet van de artikelen 57 en 58 dezer wet bijeenkomt, doch niet langer dan twee jaren. Alle in deze wet voor den Volksraad gegeven voorschriften buiten die der artikelen 56, tweede lid, 57, eerste, tweede en derde lid, en 58, zijn van toepassing op den hier vermelden Volksraad. 8. In het tijdperk tusschen het tijdstip van inwerkingtreding dezer wet en dat van bijeenkomen van den hier vermelden Volksraad wordt in de behoefte aan landswetten voorzien op den voet van artikel 85. De in het tweede lid van artikel 85 genoemde 42 termijnen beginnen te loopen met het tijdstip van bijeenkomen van den nieuwen Volksraad. VIL De op het in slotbepaling I genoemde tijdstip bestaande locale ressorten blijven bestaan totdat zij door andere op den voet dezer wet zijn vervangen. VUL 1. Het bepaalde bij artikel 21, derde lid, dezer wet kan gedurende ten hoogste vijf jaren na hare inwerkingtreding bij landswet buiten toepassing worden gehouden voor bepaalde gebiedsdeelen buiten Java en Madoera. 2. Bij hare in artikel 114 genoemde rechtspraak past de rechterlijke macht de bepalingen voor de rechtspleging in burgerlijke zaken toe totdat de landswet anders bepaalt. 3. Het bepaalde bij artikel 116 dezer wet kan gedurende ten hoogste vijf jaren na hare inwerkingtreding bij landswet buiten toepassing worden gehouden voor wettelijke regelingen afgekondigd vóór 1 Januari 1920. IX. Alle verdere bepalingen die noodig mochten blijken om de invoering en dadelijke werking van deze wet te verzekeren worden vastgesteld op de wijze in slotbepaling VI, achtste lid, vermeld. X. De inwerkingtreding dezer wet wordt ter kennis van de bevolking van Nederlandsch-Indië gebracht bij eene in het Indisch Staatsblad op te nemen Koninklijke proclamatie. Lasten en bevelen, dat deze in het Staatsblad zal worden geplaatst, en dat alle Ministerieele Departementen, Autoriteiten, Colleges en Ambtenaren, wie zulks aangaat, aan de nauwkeurige uitvoering de hand zullen houden. Gegeven te De Minister van Koloniën, II. Toelichting op het ontwerp van wet op de staatsinrichting van Nederlandsch-Indië. Beweegreden en indeeling. De beweegreden is, gelijk uit het voorbericht blijkt, ontleend aan de memorie van toelichting op de voorstellen tot herziening der grondwet. Ten aanzien van de benaming van Nederlandsch-Indië is in het ontwerp het stelsel gevolgd om, indien die naam in een zelfde artikel meer dan eens voorkomt, voor de tweede en volgende malen van „Indië" te spreken. Niet altijd kon in het ontwerp de grondwetsinterpretatie worden gevolgd welke de regeering aan de StatenGeneraal heeft gegeven, aangezien die interpretatie somtijds niet juist voorkwam. In aansluiting op het nieuwe trtelsel der grondwet, die voor de overzeesche gebieden eerst het bestuur en daarna de regeling (de wetgeving) behandelt, is in het ontwerp de stof gegroepeerd in drie hoofdrubrieken: algemeen bestuur, algemeene wetgeving en algemeene rechtspraak. Daaraan gaat, behalve algemeene bepalingen, alleen een hoofdstuk over de bevolking en hare rechten vooraf, gelijk er een hoofdstuk over bestuur, wetgeving en rechtspraak der zelfstandige gebiedsdeelen en een met slotbepalingen op volgt. Hoofdstuk I. Artikel i. De benaming „Indische staatsregeling" sluit aan bij het woord „Staatsinrichting" voorkomende in artikel 62 der grondwet. Artikel 2. De term „algemeene verordeningen" ter aanduiding van de vier soorten van regelingen, afkomstig van het centraal gezag, is overgenomen uit het bestaande recht, waar hij als wettelijk geijkt verzamelwoord voor van dit gezag uitgegane regelingen geldt. Ordonnanties met Koninklijke machtiging tot stand gekomen, of vastgesteld onder nadere goedkeuring der Kroon, zijn ingevolge dit artikel voortaan niet meer toelaatbaar. Vergelijk voorts slotbepaling IV. 44 Artikel 3. Het is niet de bedoeling door het woord „Indonesiërs" en de begripsbepaling daarvan eene wettelijke indeeling van de bevolking in klassen te bestendigen. Rekening houdende met de noodzakelijkheid om ten aanzien van de inheemsche bevolking in haar eigen belang speciale voorschriften te geven geboden door hare rechtsbehoeften is reeds bij de algemeene bepalingen omschreven wie onder „Indonesiërs" te verstaan zijn. Is het gedeelte der omschrijving liggende in de woorden „of tot haar worden gerekend" vaag, aan deze aanduiding wordt toch de voorkeur gegeven boven de in artikel 109, lid 3, van het geldend regeeringsreglement gebezigde woorden „die zich in de inheemsche bevolking hebben opgelost". Eene precieze aanwijzing is niet mogelijk. De rechterlijke macht en de administratie zullen elk geval dat tot twijfel aanleiding geeft op zich zelf te beslissen hebben. Bij cle omschrijving van de begrippen „Staat", „NederlandschIndië", „Land" en „landschap" is van de gedachte uitgegaan dat hier eenvormig het gezagoefenend subject, de rechtsgemeenschap, moest worden aangeduid, niet het territoir. Hoofdstuk II. In dit hoofdstuk zijn samengevat de zoogenaamde grondrechten der bevolking, welke in het geldend regeeringsreglement deels verspreid staan, deels ontbreken. Waar geene reden bestond tot afwijking, is aansluiting gezochtbij de redactie der overeenkomstige grondwetsartikelen. De volgorde is aldus gekozen dat het beginsel der bescherming van persoon en goed vooropgaat .(artikel 4) en gevolgd wordt door bepalingen over bescherming van de stoffelijke belangen der personen (artikelen 5—n), bescherming van hunne geestelijke belangen (artikelen 12—17), en bescherming van hunne goederen (artikelen 18—19). Een drietal artikelen over waarborgen voor en werkingsomvang van de grondrechten besluit de reeks (artikelen 20—22). Artikel 4. De waarde van lid 1 ligt in de invoeging van het woord „gelijke". Lid 2 schijnt noodig, omdat de slavernij nog niet overal in Indië verdwenen is. Voor hare vermelding in dit artikel, zie artikel 4 van het regeeringsreglement van Suriname. Artikel 5. Een artikel over verkeersvrijheid en woonvrijheid, in de grondwet ontbrekende, is voor Indië gewenscht. Naast openbare orde en rust wordt de openbare gezondheid genoemd, evenals in de artikelen 8 en 16; zie ook artikel 10 van het regeeringsreglement van Suriname. 45 Artikel 6. De term „in hechtenis nemen" in artikel 157 der grondwet is dubbelzinnig; hier is de ruime opvatting weergegeven. Artikel 7. Reeds thans berust de Indische uitlevering op een algemeenen maatregel van bestuur. Uitleveringstractaten zijn ook in het ontwerp gewenscht geoordeeld, doch niet onmisbaar. Artikel 8. Kunnen de exorbitante rechten nog niet gemist worden, de landswet wordt bevoegd verklaard de geheele materie te regelen. Zij zal niet nalaten de noodige waarborgen te stellen .voor het hooren van den betrokkene, voor zijne volledige inlichting ter zake van het tegen hem ingebrachte, voor zijne voorloopige vrijheidsbeperking, voor het motiveeren en in zijn geheel aan hem mededeelen van het besluit, enz.; ook kan voorwaardelijke opschorting van maatregelen van dezen aard worden toegestaan. Lid 2 sluit aan bij eene reeds meermalen toegepaste praktijk. Lid 3 sluit niet uit dat het wenschelijk kan blijken den Volksraad periodiek (b.v. elke twee jaar) te doen inlichten over de vraag, welke personen nog onder de werking van een der exorbitante rechten leven en of zij hunne bewegingsvrijheid niet kunnen terugerlangen; desgewenscht kan de landswet zulk eene mededeeling voorschrijven. Artikel 9. Ziet de bepaling nopens de exorbitante rechten (artikel 8) op hen die ingezetenen van Indië zijn, voor die anderen welke in Indië vertoeven doch er nog geen ingezetenschap hebben erlangd is verwijdering mogelijk op eenvoudiger voet, krachtens de toelatingsbepalingen zelf. Artikel 11. De bedoeling is mogelijk te maken dat de landswet gevallen 'aanwijst in welke het openen van brieven, inzonderheid van onbestelbare, is toegestaan zonder tusschenkomst des rechters; zie artikel 127 van het regeeringsreglement van Suriname. Artikel 14. Het artikel drukt de grondgedachte uit reeds aangeduid bij de toelichting op artikel 3, dat alle noodeloos verschil tusschen de landaarden moet verdwijnen en de Indonesiër tegen achterstelling in eiken vorm moet worden gevrijwaard. Artikel 16. Voor de toevoeging van openbare gezondheid, zie op artikel 5. In dit recht van vereeniging en vergadering is het recht op mondelinge gedachtenuiting, op het vrije woord, besloten. Artikel 17. Lid 2, een waarborg behelzend voor wat in Nederland wordt gedrukt, is ontleend aan artikel 110, lid 2, van het geldend regeeringsreglement, doch kiest den meer gematigden vorm van artikel 8, lid 2, van het regeeringsreglement van Suriname. Artikel 18. In lid 1 moet onteigening van goederen en rechten 46 der Indonesiërs uitdrukkelijk worden vermeld — op het voetspoor trouwens van artikel 62, lid 6, van het geldend regeeringsreglement —, omdat men anders zeggen kan dat „onteigening" slechts eene wijze van ontneming van „eigendom" kan zijn, en dat de Indonesiër op goederen die hem toebehooren meestal geen recht van „eigendom" heeft in den zin van het burgerlijk wetboek. Lid 3 van het ontworpen artikel is noodig om aan de „terugbrenging tot het landsdomein" haren natuurlijken vorm van onteigening te hergeven, waardoor het o. a. mogelijk zal worden particuliere landerijen langs dezen weg aan locale ressorten in plaats van aan den Lande te brengen; zie ook slotbepaling II, lid 3. Artikel 19. Gedacht is met name aan inbreuk op contractueele rechten, waarvoor thans geen wettige weg is gebaand. Artikel 20. Lid 1 kan zwijgen van het petitionneeren bij de bevoegde macht in Nederland, waarover artikel 8 der grondwet handelt. Lid 4 is ontleend aan het reeds van 1818 dagtéekenende voorschrift van artikel 55» 1^ 2, van het regeeringsreglement, doch is eenerzijds tot alle ingezetenen uitgebreid (niet tot Indonesiërs beperkt), en anderzijds zoo gesteld dat ook het zeer verbreide Indonesische massaprotest er onder valt, hetwelk sinds 1872 ten onrechte als een strafbaar feit wordt aangemerkt, ook wanneer daarbij niets laakbaars voorvalt. Artikel 21. Lid 2 ziet op de artikelen 112, 115, derde lid, en 121 van dit ontwerp. Lid 3 is toegevoegd om de verbreide gewoontetegen te gaan volgens welke de bevolking genoopt wordt tot naleving van bevelen van den meest uiteenloopenden aard welke nergens in de wetgeving steun vinden, en om der bevolking te herinneren dat zij zulke bevelen niet behoeft op te volgen. Zie ook slotbepaling VUL Artikel 22. Hoewel verscheidene der in de voorgaande artikelen beschreven rechten in de landschappen met lang contract reeds uitdrukkelijk of stilzwijgend zijn aanvaard, is de bepaling van lid 2 nochtans gewenscht om te doen uitkomen dat die artikelen aldaar niet gelden uit eigen kracht. Hoofdstuk III. Artikel 23. Dit inleidend artikel sluit aan bij artikel 61 der grondwet In de verdere afdeelingen van het hoofdstuk wordt de bepaling uitgewerkt. Opschrift der tweede afdeeling. In het spraakgebruik heet j reeds thans de Raad van Nederlandsch-Indië nooit anders dan Raad van Indië. 47 Artikel 28. Het voor den Raad van Indië aanvaarde stelsel 1 maakt de leden van den Raad tot departementshoofden, brengt' deze departementshoofden met den Landvoogd in aanraking op voet van meerdere gelijkheid en samenwerking, en bewerkt tevens dat de Volksraad met leden der regeering zelve te doenkrijgt. Desniettemin is het aantal Raadsleden niet onbeperkt I gelaten, doch op zeven gesteld, opdat het college niet te grootl en daardoor te log worde. De technische staf der departementen* kan in dit stelsel verbeterd worden door het grootste deel van den staf der- Algemeene Secretarie over te brengen naar en te verdeelen over die departementen; zie slotbepaling V. De vicepresident, die telkens geroepen kan worden den Landvoogd te vervangen, is zonder portefeuille gelaten. Artikel 29. Om de onafhankelijkheid van de leden van den Raad te waarborgen is hun onvrijwillig ontslag in handen van den Koning gelegd, doch hetzelfde is niet gedaan met hunne benoeming, aangezien dat het gevaar medebrengt van uitzending van Raadsleden uit Nederland ook dan wanneer gewenschte krachten te vinden zijn in Indië. De Landvoogd blijft natuurlijk altijd bevoegd om, evenals voor andere ambten, den Minister om uitzending te verzoeken. Voor den vice-president, als vervanger van den Landvoogd, is de Koninklijke benoeming gehandhaafd, evenals thans het geval is met den president tegenover de leden van het Hooggerechtshof. Door de tijdsbepaling in het tweede lid krijgt elke nieuwe Volksraad gelegenheid om te doen blijken, met welke der Raadsleden-departementsboofden hij al dan niet harmonieert. Artikel 34. Dit algemeene artikel dient vooreerst om competentievragen op te lossen: is eene bestuursbevoegdheid niet bij een speciaal wetsartikel voorzien, dan geldt de regel van dit artikel ; daarnevens is artikel 43 gesteld om te doen uitkomen dat de landswet de verhouding tusschen Landvoogd en Raad ten gunste van bijstand van den Raad kan wijzigen. In de tweede plaats echter strekt het artikel om vast te leggen, dat en hoe bepaalde 'zaken op bepaalde Raadsleden-departenientshoofden kunnen -worden afgewenteld; de steeds wassende omvang der bestuurstaak maakt het noodzakelijk de taak van den Landvoogd te verlichten. Artikel 35. De uitvoering van wettelijke regelingen is een onderdeel, zij het een zeer belangrijk onderdeel, van de algemeene bestuurstaak. Lid 3 vindt zijn weerslag in de artikelen 123, 128 en 129. Artikel 37. Vergelijk voor dispensatie door den Koning, arti- 48 kei 53 onder d; de waarde van artikel 37 ligt in de woorden „in Nederlandsch-Indië". Artikel 38. Vergelijk de artikelen 29 en 63. Artikel 41. Vergelijk artikel 53 onder e en de artikelen 92—95. Artikel 43. Zie op artikel 34. Artikel 44. Dit artikel strekt om, in overeenstemming met den eisch der grondwet, den Landvoogd te maken tot den voor het algemeen bestuur van Indië verantwoordelijken persoon. Onder „Gouverneur-Generaal" is uiteraard ook in dit artikel zijn wettelijke vervanger begrepen. Artikel 45. Vergelijk met lid 1 artikel 82, lid 2. Artikel 46. De hier geregelde verantwoordelijkheid van den Gouverneur-Generaal aan den Volksraad is beperkt tot de autonome bevoegdheden van Indië; de in artikel 42 bedoelde medewerking aan de taak van den geheelen Staat moest daarbuiten blijven. Deze verantwoordelijkheid lost zich intusschën nimmer op in eene bevoegdheid van den Volksraad om zich ongezind te verklaren met den Landvoogd verder samen te werken; het college kan niet meer doen — gelijk lid 3 doet uitkomen — dan den Koning om het ontslag van den Gouverneur-Generaal te verzoeken. Artikel 47. Dit artikel, naast de artikelen 51 en 53, preciseert 's Konings opperbestuur tegenover het aan den Landvoogd gelaten deel van het algemeen bestuur. Het somt limitatief de bestuurszaken op ten aanzien van welke de tegenwoordige verhouding van Opperbestuur en Indische regeering blijft voortbestaan. Gekozen zijn die onderwerpen waardoor de betrekkingen met vreemde mogendheden gemakkelijk kunnen worden aangeraakt, alsmede het onderwerp der Christelijke kerken, dat voor het moederland eene bijzondere waarde bezit. De vermelding van 's Konings bevelen sluit niet uit dat de Kroon, evenals tot dusver, den Landvoogd in menig opzicht de vrije hand kan laten. De sanctie op het artikel is de mogelijkheid van ontslag. Artikel 48. Tegenover het limitatieve artikel 47 brengt dit artikel voor alle overige bestuursdaden mede, dat zij aan Indië zelf worden overgelaten in dien zin dat de Kroon de groote bevoegdheid erlangt of behoudt om zulke besluiten te schorsen, ze bij de wet te doen vernietigen, en den Landvoogd te ontslaan. Door den hiervermelden onbeperkten inlichtingsplicht wordt eenerzijds de zelfstandigheid der Indische regeering gewaarborgd, anderzijds de controle van Koning en StatenGeneraal verzekerd. Met opzet is nagelaten om, in navolging van artikel 49 der regeeringsreglementen van Suriname en Curagao, 49 eene aan de uitvoering voorafgaande mededeeling aan de Kroon te gelasten — hetgeen trouwens voor bestuursdaden niet wel doenlijk zou zijn —, omdat zich blijkens de Westindische ervaring daaruit terstond een Koninklijk medezeggenschap zou ontwikkelen. Artikel 50. Naast deze wet blijft voor eene instructie weinig plaats. Acht de Kroon haar gewenscht, dan zal het in elk geval een openbaar staatsstuk moeten zijn. Ook de instructie van den commissaris des Konings in Nederland is vastgesteld bij algemeenen maatregel van bestuur. Artikelen 51 en 52. De artikelen breiden tot bestuursbesluiten uit wat de grondwet in artikel 62 bis voor wettelijke regelingen gebiedt. Artikel 53. Zie op artikel 48. Het bepaalde onder c sluit aan bij artikel 67, lid 2, der grondwet; het bepaalde onder d en e bij de artikelen 37 en 41 van dit ontwerp. Artikel 54. Voor de provincies en hare indeeling, zie artikel 125. Artikel 55. Het tweede lid legt het beginsel der ontvoogding van het inlandsch bestuur vast. HOOFDSTUK IV. Artikel 56. De in de grondwet gebezigde naam „vertegenwoordigend lichaam" komt tot dusver voor Indië alleen voor in de beweegreden der wet van 16 December 1916, Nederlandsch Staatsblad n°. 535. Artikel 57. Om twee redenen is het aantal Volksraadsleden beperkt gehouden: eenerzijds om in het college den geest van onderlinge bekendheid der leden zooveel mogelijk te handhaven, anderzijds omdat voorloopig het aantal Indonesiërs en andere niet-Europeanen die voor het lidmaatschap ten volle geschikt zijn vermoedelijk nog gering zal wezen. Naast een beperkt getal door de regeering benoemde leden, wier aanwezen noodig is om gebiedsdeelen te vertegenwoordigen waar verkiezingen nog niet met kans op welslagen kunnen worden ingevoerd, is-een even klein getal benoemde leden aangenomen teneinde als correctief te kunnen strekken op den nog geheel onzekeren uitslag van het verkiezingsstelsel. De bedoeling is niet om daarmede aanhangers der regeeringspolitiek in het college te kunnen brengen, maar om in al te hinderlijke leemten in het resultaat der verkiezingen te kunnen voorzien. Aangezien het van overwegend belang is een Volksraad te krijgen die in zijne samenstelling het rijke beeld van Indië zelf weerspiegelt, is de ge- 4 50 legenheid geopend om eene regeling van passief en actief kiesrecht in te voeren die de Indische maatschappij erkent als te zijn niet eene optelsom van individuen, maar eene organische samenvoeging van veelsoortige personengroepen met uiteenloopende stoffelijke en geestelijke belangstelling. Vergelijk voorts slotbepaling VI. Het gaat misschien wat ver den Volksraad zijn eigen voorzitter te laten kiezen; daarom is in lid 5 het stelsel opgenomen van een door den Landvoogd op eene niet bindende aanbeveling van den Volksraad te benoemen voorzitter, in het vertrouwen dat meestentijds de Landvoogd den eerstaanbevolene zal kunnen benoemen, terwijl de beide overigen dan kunnen optreden als ondervoorzitters. Artikel 58. Het artikel gaat uit van de gedachte dat het onvoorzichtig zo» zijn het kiesrecht voor den Volksraad bij deze wet anders te regelen dan in zeer grove trekken, en dat groote vrijheid moet worden gelaten aan de landswet. Nochtans is, gelijk op artikel 57 reeds werd aangeteekend, de gedachte aanvaard dat voor Indië althans het actieve kiesrecht eene zuiver individualistische regeling niet gedoogt. De in de beide eerste leden bedoelde lichamen of gemeenschappen kunnen zelfstandige gebiedsdeelen (dessa's, zelfstandige regentschappen, enz.) en andere openbare lichamen zijn, maar ook particuliere lichamen (een groote Indonesische vereeniging, een Suikersyndicaat, enz.) en zelfs door den wetgever zelf gevormde groepen (b.v. alle of bepaalde werknemers bij den grooten landbouw). Vergelijk slotbepaling VI. Ten aanzien van de individueele kiezers zijn de beginselen van het artikel vier in getal: rechtstreeksche verkiezingen; nietuitsluiting van analphabeten; afsnijding van een censuskiesrecht; en afsnijding van een kiesrecht alleen van Nederlandsch sprekenden. Aan rechtstreeksche verkiezingen is de voorkeur gegeven, omdat eene verkiezing door kiesmannen na korten tijd onvermijdelijk uitloopt op rechtstreeksche verkiezing in omslachtiger vorm. Analphabeten zijn niet uitgesloten, omdat de in Indië dikwijls toevallige omstandigheid, of men al dan niet heeft kunnen leeren lezen, allerminst beslissend is voor de vraag, wie wel en wie niet rijp is voor kiesrecht. Censuskiesrecht is afgesneden, omdat daardoor de niet-Indonesiërs terstond bevoorrecht worden boven de zooveel armere Indonesiërs; en tegen kiesrecht van Nederlandsch sprekenden geldt een zelfde bezwaar. De landswet zal, onder meer, de geschiktheid aan sekse kunnen binden in die streken waar de positie der vrouw haar tot eene geheel onzelf- S1 standige persoon stempelt, en zal, doch slechts voor alle land-. aarden, den eisch kunnen stellen dat men zich voor het erlangen van kiesrecht aanmelde. In lid 7 is „macht" gelezen in stede | van „ouderlijke macht", omdat niet overal in Indië het ouderrechtelijk verwantschapsstelsel heerscht. Krachtens lid 8 zal de landswet O. a. hebben te regelen hoe de leeftijd wordt vastgesteld of geschat voor hen, voor wie een burgerlijke stand ontbreekt, en hoe de kiezer zich identificeert. Afgezien van het in lid 5 bepaalde, ziet het geheele artikel ook op de onderhoorigen van landschappen. Artikel 59. Is het voor niet-Nederlandsche Volksraadsleden bijna onmisbaar om Nederlandsch te kunnen lezen en verstaan, gelijk het voor Nederlandsche leden bij toeneming geriefelijk zal blijken om Maleisch of Javaansch te kunnen volgen, het zou te ver gaan van alle leden hetzij de eene, hetzij de andere bekwaamheid te vergen. Artikel 63. Een belangrijk middel om de positie der Volksraadsleden te versterken ligt in vastlegging van hunne geldelijke remuneratie in deze wet zelf. Vergelijk het voor landsdienaren (dus ook voor de griffieambtenaren) geldende artikel 38. Artikel 67. De in lid 2 uitgesproken permanentie van den Volksraad gaat samen met de bevoegdheid van het college om op reces te gaan, blijkende uit lid 3 en uit artikel 71, lid 2. Ondanks het hier bepaalde verdient het wellicht aanbeveling om, in afwijking van de Nederlandsche praktijk, de bijlagen en handelingen van den Volksraad naar kalenderjaren in te deelen, en niet naar zittingsjaren. Artikel 70. De slotwoorden, in de grondwet ontbrekende, pogen eene blijkbare leemte aan te vullen, door dit artikel met artikel 68, lid 2, te verzoenen. Artikel 72. Aangezien de Volksraad voorshands de bevoegdheid mist leden der regeering tot aftreden te dwingen, tegenover welke bevoegdheid immers de verplichting zou moeten staan eene beter samengestelde regeering te waarborgen, is voor twee instituten uit de grondwet, het ontbindingsrecht en het enquêterécht, geen plaats. Een ontbindingsrecht van den Landvoogd zou alleen zin hebben, indien de beslissing van de kiezers tevens beslissend ware voor de nieuwe samenstelling der regeering; is dit niet het geval, dan is ontbinding geen bruikbaar middel van staatsrecht, gelijk Suriname bewijst, waar om gelijke reden het ontbindingsrecht voor de Koloniale Staten nimmer is gehanteerd. Is voor het enquêterecht in zijne uiterste consequentie, nl. het 52 recht om door eigen onderzoek de daden der regeering rechtstreeks te Controleeren teneinde over haar lot te kunnen beslissen, evenmin ruimte, er is alle aanleiding den Volksraad bevoegd te verklaren zelfstandig het initiatief te nemen tot onderzoekingen, en zelf den voorzitter en de leden van commissies van onderzoek aan te wijzen. Aangezien zulks echter eerst waarde heeft als de plicht van particulieren en ambtenaren om getuigenis te geven en het recht der commissie om erven en woningen te betreden is vastgesteld en geregeld, terwijl anderzijds de regeering plaatselijke onderzoekingen moet kunnen weren die gevaarlijk zijn voor orde en rust, is de nadere uitwerking overgelaten aan de landswet. Daardoor ontstaat meteen de gelegenheid om, bij gebleken behoefte, de bevoegdheden nader uit te breiden. Artikel 74. De aanhef ziet op wat de derde en de vierde afdeeling van dit hoofdstuk bevatten. Artikelen 76 en 77. De bijstand van den Raad van Indië behoeft in het zinsverband dezer artikelen niet vermeld. Artikel 80. Nadere regeling van eene bij de landswet voorziene stof door een algemeenen maatregel van bestuur is, voor zooveel deze wet betreft, alleen mogelijk in het geval van artikel 91 onder a. Artikel 81. Lid 2 sluit het toetsingsrecht van artikel 116 uit. Artikel 82. Vergelijk, met lid 2, artikel 45, lid 1. Artikel 84. De woorden „bij deze wet" in lid 1 zien op de artikelen 34, 35, 38, 54, 55, 103, 107 en 110. Artikel 88. Zie artikel 107. Artikelen 74—89. Het verdient wellicht overweging eene commissie van één a drie leden in te stellen speciaal voor de techniek der Indische wetgeving, om te zorgen voor eenvoud, helderheid, eenparigheid en harmonie der verschillende oudere en jongere regelingen. Artikel 92. Het artikel doet uitkomen dat de Volksraad eerst gehoord wordt wanneer het wetsvoorstel is gebracht in den vorm waarin het een onderwerp van behandeling bij de Staten-Generaal zou kunnen uitmaken. Daarmede wordt dus uitgesloten dat de Minister van Koloniën een voorontwerp aan den Volksraad zou doen voorleggen. De woorden „krachtens besluit van de Tweede Kamer" in lid 2 strekken om te voorkomen dat de bloote indiening van een voorstel door een Kamerlid reeds voldoende zou zijn om de adviseerende werkzaamheid van den Volksraad in beweging te zetten. Artikel 98. Voor medeonderteekening door een der leden van den Raad van Indië is hier geene aanleiding. 53 Artikel 102. Algemeene begrootingswet staat tegenover: aanvullende, suppletoire begrootingswet. Artikel 103. De verdeeling in inkomsten of uitgaven in Indië en inkomsten of uitgaven in Nederland is vervallen. Daardoor kon voor de uitgavenwetten eene drieledige indeeling in hoofdstukken, afdeelingen en artikelen in de plaats treden der tegenwoordige vierdeelige indeeling in hoofdstukken (Indië of Nederland), afdeelingen, onderafdeelingen en artikelen. Het artikel sluit inrichting van de begrooting op commercieelen voet niet uit. Artikel 104. Door de bevoegdheid der Wetgevende Macht niet uit te strekken tot het op- en afvoeren van afdeelingen en posten, doch alleen tot het opnieuw vaststellen van het geheel van eene der in eene aparte landswet vervatte begrootingsfracties wordt eenerzijds een te bemoeiziek ingrijpen van de wetgevende macht voorkomen, en wordt anderzijds den autoriteiten in Indië ingescherpt, dat zij hoog spel spelen door om enkele posten een geheel landswetsontwerp te doen mislukken. Naast de hiergegeven bevoegdheid staat uiteraard het recht om een wèl aangenomen onderdeel der begrooting te vernietigen op den vöet van artikel 52. Artikel 108. Zie slotbepaling III. Artikel 109. Zie de artikelen 38, 63 en 112, eerste lid. Artikel 110. Het woord keur is als synoniem van politiereglement (verordening door straf of politiedwang gehandhaafd) opzettelijk behouden; het heeft sinds lang burgerrecht verkregen. Hoofdstuk V. Artikel 111. Terwijl tot dusver de rechtspraak in Indië onderscheiden wordt in gouvernementsrechtspraak (in naam der Koningin), inheemsche rechtspraak en godsdienstige rechtspraak, gaat het ontwerp uit van eene andere verdeeling. Vooreerst is de Mohammedaansche godsdienstige rechtspraak (zgn. priesterrechtspraak) overgebracht naar slotbepaling II, wijl hare afschaffing nog slechts eene kwestie van tijd is. Voorts echter is de inheemsche rechtspraak gesplitst in twee helften: eenerzijds de werkelijk Indonesische rechtspraak van inheemsche gemeenschappen (welke gespaard wordt, zie de artikelen 121, 133 en 139—141), anderzijds de zoogenaamde inheemsche rechtspraak onder leiding van bestuursambtenaren, welke niet anders is dan eene aan de te juridisch geachte reglementen en wetboeken onttrokken landsrechtspraak (en die dan ook bestemd is om even behoorlijk geregeld te worden als de gouvernementsrechtspraak van heden). Eindelijk is deze tweede soorfe van in- 54 heemsche rechtspraak, de oneigenlijke inheemsche rechtspraak, uitdrukkelijk als algemeene rechtspraak (zij het als vereenvoudigde) erkend. Artikel 112. Het Hooggerechtshof staat aan den top der „rechterlijke macht", doch kan evenzeer aan dien van andere takken van algemeene rechtspraak (militaire strafrechtspraak, vereenvoudigde rechtspraak, enz.) worden gesteld; vandaar de woorden „zoo noodig" in lid 4. Zie ook de artikelen 38 en 63. Artikelen 113, eerste lid, en 114, eerste lid, pogen de gangbare uitlegging van het tegenwoordig artikel 78, eerste lid, van het regeeringsreglement in een wetstekst vast te leggen, doch artikel 114, tweede lid, voegt daaraan eene bepaling voor verdere administratieve rechtsgeschillen toe; het streven is te zorgen dat zooveel mogelijk voor elk twistgeding in Indië een bevoegde rechter besta. Artikel 114, derde lid, tracht te doen uitkomen dat competentie van de rechterlijke macht allerminst toepasselijkheid van het materieele privaatrecht insluit, en kent den rechter eene bevoegdheid toe die althans het bedenkelijkste gevolg van het ontbreken van een wetboek van administratief recht wegneemt. De woorden „deze wet" in artikel 114, tweede lid, zien op artikel 6S. Aangeteekend worde nog dat artikel 113, eerste lid, niet reeds in beginsel alle eigenrichting afsnijdt; het materieele privaatrecht, adatrecht of wettelijk recht, wijst aan welke eigenrichting (in den zin van: zich zelf recht verschaffen) ongeoorloofd en welke geoorloofd is. Artikel 116. Zie artikel 81 en slotbepalingen IV en VIII. Artikel 118. Zie artikel 134. Hoofdstuk VI. Artikel 120. Zie voor het tweede lid artikel 130. Artikel 123. Deze medewerking is in de volgende artikelen aangeduid als „taak". Artikel 124. Zie artikel 139, vierde en vijfde lid. Artikel 125. Vergelijk bij het derde lid artikel 54. Artikel 126. Het derde lid doet uitkomen dat de gouverneur geen orgaan der provincie is, al is hij bij hare organisatie nauw betrokken. Artikel 137. Dit artikel ziet op omvangrijke onderdeelen van landschappen, zooals regentschappen in de Javaansche Vorstenlanden of gebieden van rijksgrooten in landschappen der buitengewesten ; gebiedsdeelen dus, te vergelijken met die van artikel 136. Artikel 138. Groote stadsgemeenten in rechtstreeksch gebied, zooals Batavia, Semarang, Soerabaja, Padang, Palembang, Ma- 55 kasar, zullen feitelijk in beteekenis op ééne lijn met de landelijke regentschappen enz. der artikelen 135 en 136 komen te staan; daarentegen kan men zich kleinere stadsgemeenten gemakkelijk denken als staande onder een zelfstandig regentschap of soortgelijk ressort. De landswet van artikel 119 zal hier de rangverhouding hebben te bepalen. . HOOFDSTUK VII. Slotbepaling IV. Zie voor het tweede lid artikel 116. Slotbepaling VI. Aangezien de bij de artikelen 57 en 58 voorgeschreven regeling bij landswet stellig moeite en tijd zal kosten is het van belang te voorkomen dat er eene langdurige tusschenpoos ontsta gedurende welke de Indische autonomie zou berusten bij de onbevredigend georganiseerde centrale colleges van tot dusver. Daarom is er naar gestreefd een voorloopig kiesstelsel uit te denken dat den nieuwen Volksraad al dadelijk een breeder en steviger basis geeft en dat zich nochi tans leent voor spoedige invoering. Bezwaren tegen het onvolledige en onvolmaakte van het kiesstelsel dezer bepaling moesten worden ter zijde gelegd indien zij alleen zouden kunnen worden ondervangen door maatregelen van tijdroovende voorbereiding; de definitieve landswet der artikelen 57 en 58 moet hier de uitkomst brengen. Ondersteld is dat de Kamers van Koophandel te voren overleg zullen plegen met toongevende personen en lichamen op het gebied van handel, scheepvaart, nijverheid en landbouw. Van het vormen van eene kiesgerechtigde groep uit personen bij den godsdienst betrokken werd afgezien, niet in de laatste plaats omdat het ondoenlijk scheen eene aanwijzing te doen van representanten van den Mohammedaanschen godsdienst. III. Ontwerp van wet ter uitvoering van artikel 62, eerste lid, tweede zinsnede, der grondwet. Wij Wilhelmina, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz. Allen, die deze zullen zien of hooren lezen, salut! doen te weten: Alzoo Wij in overweging genomen hebben, dat ingevolge het bepaalde in artikel 62 der Grondwet bij de wet de wijze moet worden geregeld waarop, behoudens bij de wet te bepalen uitzonderingen, het Vertegenwoordigend lichaam van NederlandschIndië, van Suriname of van Curagao moet worden gehoord over onderwerpen, door de wet voor het betrokken gebied te regelen; Zoo is het, dat Wij, den Raad van State gehoord, en met gemeen overleg der Staten-Generaal, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze: Artikel 1. Waar in deze wet wordt gesproken van het Vertegenwoordigend lichaam, wordt daaronder verstaan: voor Nederlandsch-Indië de Volksraad, voor Suriname de Koloniale Staten, voor Curagao de Koloniale Raad. Artikel 2. 1. Elk voorstel van wet betreffende Nederlandsch-Indië, Suriname of Curagao, door Ons aan de Staten-Generaal te doen, wordt krachtens Onze machtiging met de toelichtende bescheiden door den Minister van Koloniën gezonden aan den Gouverneur-Generaal of den Gouverneur, met uitnoodiging het Vertegenwoordigend lichaam te hooren. 2. Onder de voorstellen van wet in het eerste lid genoemd zijn begrepen voorstellen van wet tot goedkeuring van verdragen welke Nederlandsch-Indië, Suriname of Curagao betreffen. Artikel 3. Elk voorstel van wet betreffende Nederlandsch-Indië, Suriname of Curagao, ingediend ingevolge artikel 116 der Grondwet, wordt, 58 alvorens in behandeling te worden genomen, krachtens besluit van de Tweede Kamer der Staten-Generaal door den voorzitter der Kamer gezonden aan den Minister van Koloniën, die daarmede handelt als is bepaald in artikel 2. Artikel 4. 1. De Gouverneur-Generaal of de Gouverneur is bevoegd bij de toezending van een voorstel van wet aan het Vertegenwoordigend lichaam een termijn te bepalen binnen welken het advies moet zijn ingekomen. 2. Is binnen den gestelden termijn het advies niet ontvangen, dan wordt het Vertegenwoordigend lichaam geacht te hebben bericht tegen het voorstel geene bedenkingen te hebben. Artikel 5. Het Vertegenwoordigend lichaam behandelt het voorstel op de wijze, voorgeschreven voor de behandeling van ontwerpen van wetgevenden aard van den Gouverneur-Generaal of den Gouverneur. Artikel 6. Het hooren van het Vertegenwoordigend lichaam is niet verplicht op voorstellen van wet tot vernietiging van bepalingen van na advies of met medewerking van het Vertegenwoordigend lichaam tot stand gekomen verordeningen, noch in gevallen van dringenden spoed te Onzer beoordeeling of, voor zoover het voorstellen van wet betreft ingediend ingevolge artikel 116 der Grondwet, ter beoordeeling van den voorzitter der Tweede Kamer. Artikel 7. Deze wet treedt in werking te gelijk met de herziene bepalingen der Grondwet, bedoeld bij de wet van 25 April 1922, Staatsblad n°. 211. Lasten en bevelen, dat deze in het Staatsblad zal worden geplaatst, en dat alle Ministerieele Departementen, Autoriteiten, Colleges en Ambtenaren, wie zulks aangaat, aan de nauwkeurige uitvoering de hand zullen houden. Gegeven te De Minister van Koloniën, IV. Toelichting op het ontwerp van wet ter uitvoering van artikel 62, eerste lid, tweede zinsnede, der grondwet. Het ontwerp strekt ter voorloopige voldoening aan den in ■artikel 62 der grondwet gestelden eisch dat de wet de wijze zal bepalen waarop de vertegenwoordigende lichamen in Nederlandsch-Indië, Suriname en Curagao moeten worden gehoord ■omtrent wetten die bestemd zijn voor die overzeesche gebieden te gelden. Zulk eene wet is reeds nu noodig, omdat het grondwetsvoorschrift niet kan worden toegepast zoolang de wijze van toepassing niet is geregeld, en omdat het van belang is te waarborgen dat juist op de door de grondwet gevorderde wetten op de staatsinrichting der overzeesche gebieden het vertegenwoordigend lichaam regelmatig en tijdig zal worden gehoord. Het is echter de bedoeling deze bepalingen vervolgens over te nemen in elke dier wetten op de overzeesche staatsinrichting. De thans voorgestelde bepalingen zijn bestemd voor elk gebied slechts te gelden totdat de nieuwe staatsregeling er zal zijn in werking getreden. Artikel ï. Dat artikel 62, lid 1, der grondwet met „het vertegenwoordigend lichaam van het betrokken gebied" enkel het -centrale vertegenwoordigend lichaam op het oog heeft, behoeft geen betoog. Daar het reglement op het beleid der regeering in de kolonie Curagao, anders dan artikel 92 van het regeeringsreglement van Suriname dóet ten aanzien van de Koloniale Staten, niet bepaalt dat de Koloniale Raad het vertegenwoordigend lichaam van Curagao uitmaakt, en ook het regeeringsreglement voor Nederlandsch-Indië den term „vertegenwoordigend lichaam", voorkomend in de beweegreden der wet op den Volksraad, niet kent, zal het noodig zijn in de thans vast te stellen voorloopige Tegeling uitdrukkelijk aan te wijzen, welke lichamen voor de toepassing van het aangehaalde grondwettelijk voorschrift als vertegenwoordigende lichamen worden beschouwd (zie artikel 56, op blz. 15). Artikelen 2 en 3 (zie artikel 92, op blz. 24). Beide artikelen doen uitkomen dat de vertegenwoordigende lichamen eerst ge- 6o hoord worden wanneer het wetsvoorstel is gebracht in den vorm waarin het een onderwerp van behandeling bij de Staten-Generaal zou kunnen uitmaken. Daarmede wordt dus uitgesloten dat de Minister van Koloniën een voorontwerp aan het vertegenwoordigend lichaam zou doen voorleggen, of hij dat lichaam zou doen hooren bloot omtrent de beginselen die hij zich voorstelt in het in te dienen ontwerp uit te werken. Artikel 4 (zie artikel 93, op blz. 25). Het artikel heeft ten doel te voorkomen dat het vertegenwoordigend lichaam de behandeling van eenige aangelegenheid zou kunnen ophouden. Artikel 6 (zie artikel 94, op blz. 25). De grondwet zelve heeft het niet hooren van het vertegenwoordigend lichaam tot uitzondering gestempeld. Het is hiermede in overeenstemming dat alleen die gevallen worden opgesomd waarin het hooren öf overbodig zou zijn, óf in zeer spoedeischende gevallen den gang der wetgeving ernstig zou vertragen. Het in dit artikel voor het geval van urgentie gevorderde besluit, hetzij van den Koning, hetzij van den voorzitter der Tweede Kamer, levert voldoenden waarborg dat niet zonder dringende noodzaak de raadpleging zal worden achterwege gelaten. De aard van een wetsvoorstel zal, behoudens het ééne in dit artikel genoemde geval, niet tot het. achterwege laten van het hooren aanleiding mogen geven. 1 r