KONINKLIJKE BIBLIOTHEEK 9605 9668 Terugbezorgen uiterlijk op: 11968 I L EXPERIMENTEELS PSYCHOLOGIE HET DIERLIJK MAGNETISME *) Dit punt dient goed in het oog gehouden te worden door allen, die het bestaan van het magnetisch fluidium met behulp van instrumenten willen trachten aan te toonen. 137 stof (b.v. Bariumplatinacyanuur) dan zal dit scherm gaan lichten (fluoresceeren) wanneer het door X-stralen getroffen wordt. Dit verschijnsel heeft eenige onderzoekers op het denkbeeld gebracht, het bestaan der magnetische uitstraling met behulp van zoo'n lichtgevend scherm te trachten aan te toonen, o.a. den Franschen fysioloog Auguste Charpentier. In navolging van dezen onderzoeker begon Dr. Naum Kotik op dit gebied te experimenteeren. Op pag. li 1 e.v. van zijn „Die Emanation der psychophysischen Energie" ) zegt hij: Voor mijn onderzoekingen op dit gebied maakte ik een rond scherm van karton van 12 c.M. doorsnede; het zwavelcalcium werd van te voren met dammaralak vermengd, waarna ik het mengsel in een dunne laag (van % m.M.) op het scherm uitsmeerde; bij het drogen fixeert de lak het zwavelcalcium goed op het scherm. Wanneer een op zoodanige wijze gepraepareerd scherm slechts voor één seconde aan het zonlicht wordt blootgesteld, is het in staat 8-10 minuten lang in 't donker te lichten. Het spreekt wel van zelf, dat mijn onderzoekingen in een donker vertrek gedaan werden. Terwijl ik nu het scherm, met de fosforiseerende zijde naar mij toegekeerd, in de hand hield, ging ik voor het hoofd van mijn proefpersoon staan, terwijl ik haar opgaf aan een of ander woord te denken, d.w. z. dit voortdurend in gedachten te herhalen, waarbij ik nauwkeurig acht gaf op de veranderingen die daarbij op het scherm waren waar te nemen. Bij deze onderzoekingen nam ik nu het navolgende waar. ') Wiesbaden. J. F. Bergmann, 1908. 138 Aanvankelijk vertoont het scherm zich als een gelijkmatig lichtend vlak; zoo spoedig echter de proefpersoon op een door mij gegeven teeken aan een of ander woord begint te denken of in gedachten begint te rekenen, ziet men de randen van het scherm lichtender worden, terwijl het centrale deel, zooals aanvankelijk, zwak lichtend blijft en door het contrast, dat het met de sterk lichtende randen vormt het voorkomen heeft van een donkere vlek op een lichten achtergrond; zoodra de proefpersoon na ontvangst van een teeken ophoudt met denken, worden de randen van het scherm wederom donkerder en het geheele scherm wordt dadelijk wederom gelijkmatig lichtend. De breedte van den lichtenden rand is nu eens grooter, dan weer geringer, het centrale deel van het scherm blijft echter steeds even zwak lichtend en schijnt gedurende het denken een donkere, bewegende wolk op een verlichten achtergrond. In het begin kon ik maar niet verklaren hoe het komt, dat het centrale gedeelte van het scherm donkerder schijnt dan de randen; het duurde echter niet lang óf ik wist wat de oorzaak hiervan is: de zaak is n.1. deze, dat slechts de omtrek van ons netvlies het vermogen bezit zwak licht en geringe versterkingen c.q. verzwakkingen waar te nemen, terwijl het centrale gedeelte der retina geringe schommelingen van zwak licht niet waarneemt ; tengevolge van dit feit wordt het onbeduidende oplichten van het scherm slechts aan den omtrek van het netvlies gevoeld en maakt dit op ons den indruk, als lichten slechte de randen van het scherm krachtig, terwijl toch het geheele scherm krachtiger begint te lichten, hetgeen echter niet waargenomen wordt, gezien het feit, 139 dat het licht van het centrale deel van het scherm het minder gevoelige centrale deel van het retina prikkelt, zoodat dit den indruk maakt van een donkere wolk op een lichtenden achtergrond. Daar onze oogappel en met hem ook het netvlies tijdens het waarnemen zich heel gemakkelijk beweegt, zoo is dit oorzaak van het feit, dat wij den indruk krijgen dat het centrale gedeelte van het scherm (de donkere wolk) voortdurend in beweging is en nu eens meer, dan weer minder dicht bij den rand komt " „Talrijke proefnemingen, met verschillende personen genomen, deden mij steeds hetzelfde resultaat bereiken: lichter worden van het scherm tijdens het denken en donkerder worden na afloop daarvan. Daar ik echter bevreesd was, dat ik hierbij het slachtoffer van onwillekeurige auto-suggesties kon worden, ging ik er toe over een aantal contröle-waarnemingen te doen, die uit het navolgende bestonden: de proefpersoon moest zelf het moment kiezen waarop hij wilde gaan denken of hiermede ophouden; ik daarentegen keek op het scherm en moest daarop waarnemen, wanneer het sujet begon te denken en wanneer het daarmede ophield. De resultaten, welke ik verkreeg, gaven mij de overtuiging, dat hier geen sprake was van auto-suggestie: bij alle controleproeven was het mij mogelijk op grond der op het scherm waar te nemen verschijnselen, steeds nauwkeurig te bepalen, wanneer het sujet uit eigen beweging begon te denken en wanneer het daarmede ophield; daarbij gaf ik gewoonlijk het begin van 1 tot 2 seconden later aan, het einde daarentegen nagenoeg steeds precies op tijd .... ..Nadat ik aldus had vastgesteld dat het denken ge- 140 paard gaat met een krachtiger worden der hersenuitstraling, begon ik te onderzoeken op welke wijze de van de hersenen uitgaande stralen (hersenstralen) zich verspreiden. Bij deze onderzoekingen bleek mij het navolgende. Wanneer ik het scherm op de hand1) of op den voet van het sujet legde, dan begon dit op het moment, waarop het sujet begon te denken, eveneens sterker te lichten, waarbij waar te nemen viel, dat in dit geval het oplichten van het scherm veel duidelijker sprak dan wanneer het zich voor het hoofd van den proefpersoon bevond: blijkbaar bewaren de hersenstralen in het eerste geval meer energie en werken intenser dan in het laatste. Verder kon ik het navolgende constateeren: op welken afstand van het sujet in hetzelfde vertrek ik mij ook bevinden mocht en welke houding dit ook innam (een staande, zittende of liggende), steeds lichtte het scherm op, zoodra het sujet slechts begon te denken; daarbij kon men echter opmerken, dat hoe grooter de afstand tusschen mij en het sujet was hoe zwakker het scherm oplichtte. Bevond het sujet zich in een ander vertrek dan ik, en was de deur tusschen beide vertrekken gesloten, dan was het mij nochtans mogelijk het oplichten van het scherm waar te nemen, zoodra de proefpersoon begon te denken, ofschoon ook hier weer bleek, dat met het vergrooten van den afstand het oplichten steeds minder krachtig werd. Controleproeven overtuigden mij van het feit, dat mijn waarnemingen geenszins op auto-suggestie berustten. Hield eindelijk het sujet zich in een derde vertrek op en waren beide deuren gesloten dan had het denken van den proefpersoon geen op het scherm waarneembaar resultaat. Trok ik echter een koperdraad door 1) lk cursiveer. W. T. 141 de sleutelgaten van beide deuren heen en nam de proefpersoon het eene einde van dezen draad in de handen, terwijl ik het andere uiteinde tegen het scherm hield, dan trad op het moment waarop het sujet begon te denken, op het scherm het bekende verschijnsel in. Met behulp der hierboven reeds beschreven controleproeven was het mij ook hier mogelijk mij ervan te overtuigen, dat hier geen auto-suggestie in 't spel was: het was mij steeds mogelijk (met behulp van een afgesproken teeken) precies de oogenblikken te bepalen, waarop de proefpersoon in het derde vertrek begon te denken en daarmede ophield. Het is interessant, dat in alle boven vermelde gevallen het spreken, dit is de uitgesproken gedachte, geen op het scherm waarneembare verschijnselen bewerkstelligde, — m.a.w. niet met het uitstroomen van hersenstralen samenging: wanneer ik het sujet verzocht, het een of andere woord afwisselend te denken en te spreken, dan lichtte het scherm in het eerste geval op, in het laatste daarentegen niet. Naar mijn meening vindt dat verschijnsel zijn verklaring in de wet van het behoud van energie: als wij n.1. een woord luid uitspreken, dan wordt de in onze spraakcentra zich ontwikkelende energie voor het bewerkstelligen van samentrekkingen der tong- en mondspieren verbruikt; worden daarentegen de woorden slechts door ons gedacht, dan blijft de zich ontwikkelende energie vrij en stroomt in den vorm van hersenstralen in versterkte mate uit „Resumeeren wij thans alle door mij met behulp van het scherm gedane waarnemingen en nemen wij hierbij de analoge proeven van Charpentier in aanmerking, dan zijn wij gerechtigd te beweren, dat het denken inderdaad 142 te |amen gaat met het uitstroomen van hersenstralen en dat deze de navolgende eigenschappen bezitten: a. zij stroomen in het menschelijk lichaam van de hersenen naar de extremiteiten en omgekeerd heel gemakkelijk over; b. doordringen tamelijk gemakkelijk de lucht; c. stroomen heel gemakkelijk weg langs een metalen geleider; d. doordringen een ondoorzichtig medium (deur), waarbij zij voor een deel worden geabsorbeerd." Tot besluit geeft dr. Naum Kotik ons eenige belangrijke vingerwijzingen voor hen die zijn proeven wenschen na te doen. Den belangstellenden lezer verwijs ik naar zijn werk. XXV. Pogingen om het bestaan van het magnetisch fluidium aan te toonen door conserveering door handoplegging. In het laatst van Maart 1913 werd te Parijs het tweede congres voor experimenteele psychologie gehouden. Onder de vele belangrijke dingen die bij deze gelegenheid besproken en gedemonstreerd werden behoort zeer zeker wel de mededeeling van den Bordeauxschen medicus dr. Gaston Durville, over het vermogen van sommige personen door magnetiseering doode lichamen tegen bederf te vrijwaren. Het Algemeen Handelsblad van 3 April 1913 (zie Het Toekomstig Leven 1913 pag. 207) schrijft hierover als volgt: „Een dame in Bordeaux, het is door vier doctoren 143 gecertificeerd, behoeft slechts de hand te leggen op een visch, een doode muis, een stuk vleesch, enz. om daardoor de „mummificatie" ervan te bewerken. Het vleesch rot niet, maar verliest door uitdroging alle waterdeelen en wordt droog en hard als hout.... Dr. Durville kwam door deze resultaten op het denkbeeld te trachten hetzelfde met menschelijke overblijfselen te bereiken. Op zijn verzoek ontving hij van dr. Socquet, een bekenden Parijschen gerechtelijken geneesheer, een menschelijke hand voor zijn proefnemingen, een hand die behoord had aan een zelfmoordenaar, die zich door verstikking met gas om het leven had gebracht en wiens lijk sinds 14 dagen in een koelkamer was bewaard. Volgens de deskundigen maakte dit de omstandigheden voor de proef al zeer ongunstig, omdat èn de verstikking èn het bewaard zijn in een koelkamer een snelle ontbinding ten gevolge hebben. De dokter hing de hand aan een touwtje tegen den muur, en eiken dag brachten hij en twee anderen haar onder den invloed van hun magnetische emanaties. Deze hand werd nu op het congres vertoond, en een journalist die ze zag schrijft ervan: „Ik heb gisteren die hand gezien, ik heb ze gewogen, betast, beklopt. Ze is tot de helft van haar grootte ingekrompen. Ze is droog en hard, als hard geworden leer. Toch heeft ze haar eleganten vorm behouden. Ze is hoogrood van kleur, en bijna doorschijnend. Wanneer men ze sterk verlicht, ziet men in doorzicht zeer duidelijk de beenderen en aderen, vol gedroogd bloed. Het afgesneden eind is glad, rose, droog. . . . Tot dusver heeft zich geen teeken van ontbinding vertoond. Toch dateert het overlijden van 11 Januari en is men eerst 144 den zes-en-twintigsten Januari met de proef begonnen. We bevinden ons dus op den negen-en-vijftigsten dag van de proef, en op den vier-en-zeventigsten sinds bet overlijden Vergelijkende proeven met organen van dieren waren eveneens zeer overtuigend; een kalfshart, dat aldus gemagnetiseerd was, was drie weken later hard en droog, terwijl het niet gemagnetiseerde na tien dagen in verregaanden staat van ontbinding weggegooid had moeten worden. De conclusie is, dat sommige menschen het vermogen bezitten door simpele handoplegging te conserveeren. Waaruit dat vermogen voortkomt zal slechts bij voortzetting dezer proeven kunnen blijken .... XXVI. Pogingen om het bestaan van het magnetisch fluïdium aan te toonen door het magnetiseeren van planten. Reeds Mesmer was het opgevallen, dat een boom, dien hij gemagnetiseerd had, zijn bladertooi langer bewaarde en in de lente vroeger terug kreeg dan andere boomen. Natuurlijk zegt één zoo n proefneming niets. Verschillende onderzoekers hebben echter getracht door het magnetiseeren van planten het bestaan van het magnetisch fluidium aan te toonen. De arts Dugnani verhaalt ons1) hoe bij een perzikboom magnetiseerde, die het nooit zoover had gebracht rijpe vruchten te krijgen, daar deze geregeld in de eerste dagen *) Dupotet. Journal du magnétisme VI. 37. 145 van October verrotten en afvielen. Van de vijf vruchten, welke de boom droeg, koos hij er één uit en magnetiseerde deze twee weken lang dagelijks gedurende ongeveer 20 minuten. Terwijl nu de overige vruchten als gewoonlijk afvielen, kreeg de gemagnetiseerde reeds na 8 dagen een mooie kleur en werd, toen zij rijp was, zeer bewonderd om haar schoonheid en grootte, zoo dat de tuiniers om entrijsjes ervan vroegen. Prof. Ennemoser deelt ons in zijn: „Der Magnetismus im Verhalt nis zur Natur und Religion" een en ander mede van zijn proeven met stokboonen, suikererwten, haver en Oost-Indische kers, waarvan hij een gedeelte magnetisch behandelde (begieten met gemagnetiseerd water of magnetiseeren der zaden vóór het planten) en een ander deel op de gewone wijze plantte en met gewoon water begoot. Ennemoser kwam op grond dezer proeven tot de navolgende conclusie: 1 °. dat het magnetiseeren het groei-proces der planten intensief versterkt; daardoor wordt het snelle ontkiemen tegen gehouden, wat in het voorjaar van belang is voor het veilig opgroeien der planten; verder ontwikkelen de bloesems zich niet zoo naar buiten uit als zij innerlijk in gezondheid, gevuldheid en kleur winnen; 2°. dat het hoofddoel van het plantenleven, de zaadvorming, door het magnetiseeren wordt bevorderd en een veel beter en rijker product oplevert. Ook Spazary') zegt dat zaad langzamer opkomt, wanneer men het met gemagnetiseerd water begiet; maar de intensieve versterking van den wasdom toonde zich bij zijn proeven in de bloesems en vruchten. *) Le magnétisme 97. Het Dierlijk Magnetisme. 10 146 Dr. Wurm begoot zaad met gemagnetiseerd water en ander zaad onder dezelfde omstandigheden met gewoon water. De uit het eerste zaad voortgekomen bloemen gingen later open, maar waren veel fraaier, krachtiger groen, voller en zwaarder. Eenige van zijn patiënten, die geheel zonder erg hun bloemen met het overgeschoten water plachten te begieten, maakten hem, ten hoogste verbaasd, zelf opmerkzaam op de buitengewone uitwerking van dit water, hetwelk de vitaliteit der planten zoozeer verhoogde, dat zelfs stervende er door bovenop kwamen.1) Dupotet deelt ons in zijn Journal I pag. 477 het navolgende mede, dat geconstateerd is door den arts Picard te Quentin. Van zes rozen, die evenver ontwikkeld waren, het hij er vijf aan hun natuurlijken ontwikkelingsgang over, de zesde magnetiseerde hij tweemaal daags, telkens vijf minuten lang. De proefneming begon den vijfden April. Den tienden vertoonde de gemagnetiseerde roos twee scheuten van 10 c.M. lengte, terwijl de overige vijf eerst den twintigsten begonnen uit te loopen. Den tienden Mei had No. 6 twee groene twijgjes van 20 c.M. lengte met zes knoppen; de twijgjes der andere maten slechts 5 a 10c.M. en droegen nog geen knoppen. Op den twintigsten Mei bloeide No. 6 en bracht zes fraaie rozen voort. De bladeren ervan waren ongeveer dubbel zoo groot als die der andere. Toen de bloemen verwelkt waren, werd de rozestruik gestut, gaf in Juli opnieuw acht rozen en bereikte, toen dit zich in Augustus herhaalde, een hoogte van 64 c.M. Ook andere proeven bewezen hem, dat de gemagnetiseerde ') Wurm; Darstellung der Mesmerischen Heilmethode. 147 planten beter groeien dan andere. Ten slotte nam Picard ook nog de proef, om maar één enkelen tak van een plant magnetisch te behandelen. Hij koos daartoe een tak in het midden van een perzikboom, welke drie vruchten droeg en magnetiseerde dien dagelijks vijf minuten lang. Reeds na enkele dagen vielen zij, door hun grootte in vergelijking met de andere, op en spoedig daarna bereikten zij den voor dat klimaat buitengewonen omvang van 21 a 26 c.M. bij geheele rijpheid; de bladeren en de bladstelen van dezen tak waren ook aanmerkelijk dikker dan die van de overige. De perziken aan de andere takken bereikten in denzelfden rijd een omvang van niet meer dan 12 tot 15 c.M. en waren ongeveer vier weken in groei achter. Tot slot nog iets uit de „Traité théorique et prarique du magnétisme animal" (pag. 334) van Ricard, waar hij 'ons mededeelt dat hij een armzaligen, wegkwijnenden struik een maand lang achtereen 's morgens en 's avonds magnetiseerde en hem daardoor tot buitengewonen wasdom bracht; een anderen, krachtig groeienden struik, op hetzelfde terrein, dien hij evenlang magnetiseerde, doch met een tegenovergestelde intentie, bracht hij zoover, dat hij langzamerhand zijn bladeren verloor en wegteerde. Velen zien in deze proef het bewijs, dat, zooals vele magnetiseurs ook beweren, het gedachtenleven van den magnetiseur van grooten invloed is op de werking van het fluidium, en dat wij hier voor de poort der z.g. „zwarte magie" staan. 146 XXVII. Verschijnselen welke wij bij heilmagnetiseur» kunnen waarnemen en die ten gunste vin de fluïde-hypothese spreken. Wie, zooals schrijver dezes, herhaaldelijk in de gelegenheid is geweest om heilmagnetiseurs in de uitoefening hunner praktijk te observeeren, heeft zoodoende zeer zeker ook meerdere verschijnselen kunnen constateeren, die ten voordeele der fluïde-hypothese spreken. Ik heb patiënten waargenomen, die nauwkeurig konden waarnemen, waar de hand van hun magnetiseur zich bevond, ofschoon: 1°. deze op een afstand van minstens 10 c.M. van hun lichaam gehouden werd en 2°. het hun met behulp van een scherm of blinddoek onmogelijk gemaakt werd op andere dan supernormale' wijze gewaar te worden, waar zich de hand c.q. handen van den magnetiseur bevonden.') Op mijn vraag hoe zij in staat waren waar te nemen, waar zij gemagnetiseerd werden, antwoordden de patienten mij éénparig, dat zij een stroom van de handen van den magnetiseur voelden uitgaan, die een deel hunner als koud en een ander deel als warm aanvoelde. *j In een verslag omtrent eenige proeven over Mesmerisme, geschreven door Edmund Gumey en voorkomende in deel U (pag. 201-205) van de Proc S. P. R. vinden we de navolgende proefneming vermeld. De handen van een sujet werden op een voor hem staande tafel uitgespreid met de vingers wijd uiteen, nadat het zijn handen en armen tevoren door de in een groot vel dik papier geknipte gaten had gestoken, welk papier het sujet totaal verhinderde iets waar te nemen van wat er op de tafel, waarop zijn handen lagen, gebeurde. Daarna maakte een magnetiseur passes over één of meerdere vingers, daarbij zorg dragende zijn hand niet zoo dicht bij den vinger(s) van het sujet te brengen, dat een merkbare luchtstroom kon ontstaan of eenige andere aanwijzing werd gegeven welke 149 Een ander verschijnsel dat ik bij vele patiënten waarnam is, dat zij zich na de behandeling als „geladen" gevoelden en uiterst slaperig. Dit gevoel van slaperigheid is volgens de magnetiseurs één der fysiologische veranderingen die hun fluidium bij den patiënt te weeg brengt. Andere fysiologische veranderingen die men magnetiseurs bij hun parienten veelvuldig kan zien bewerkstelligen, is het beurtelings rood en bleek doen worden. Ook ziet men wel dat wonden, waarboven de magnetiseur zijn hand houdt, overvloedig vocht (water, etter enz.) gaan afscheiden, terwijl omgekeerd bloedingen vaak ophouden wanneer de magnetiseur zijn hand boven de wonde houdt. Hoewel m.i. geen dezer verschijnselen een absoluut bewijs voor het bestaan van het magnetisch fluïde genoemd kan worden, zoo geven zij ons toch in alle geval te denken, te meer waar zij ook waargenomen worden bij menschen die geen of weinig vertrouwen in een magnetische behandeling bezitten, bij wie dus de factor autosuggestie wel buiten beschouwing kan gelaten worden. Een enkele maal komt het voor dat de heilmagnetiseur onder zijn patiënten iemand aantreft, die beweert het fluidium te kunnen waarnemen dat uit zijn vingers stroomt, een vermogen dat ook vele menschen, die in den magnetischen slaap gebracht zijn beweren te bezitten. vinger werd gemagnetiseerd. Het resultaat was, dat steeds de gemagnetiseerde v ingers gevoelloos werden, hetgeen door vele controleproeven, waaronder enkele zeer strenge, geconstateerd werd. Ook riep het magnetiseeren wel catalepsie (verstijving) van de deze bewerking ondergaande vingers te voorschijn. Dat hier geen telepathische suggesties in het spel konden zijn bleek uit het Ut, dat wanneer de magnetiseur slechts zijn aandacht op een bepaalden vinger van het sujet concentreerde en geen passes maakte, geen verschijnselen geconstateerd werden. Deze werden echter ook niet geconstateerd wanneer de magnetiseur passes maakte zonder erbij te denken, wat pleit voor het beweren, dat het gedachtenleven van den magnetiseur van grooten invloed is op de werking van het fluidium. 150 Niet alleen de patiënten, doch ook de magnetiseurs nemen tijdens en na het magnetiseeren fysiologische veranderingen bij zichzelf waar, die hun mede een bewijs zijn voor het bestaan van het magnetisch fluidium. „Hij, die veel magnetiseert (niet suggereert) kan goed de kracht leeren kennen in al zijn uitingen en modificaties. Hij, die deze kracht voelt wegvloeien, als ware het bloed, zal ze niet ontkennen. Dit is geen verbeelding. Objectief waarneembare hartzwakte is het gevolg. De levensgeest, levenskracht, straalt uit het bloed, wat dan eenigszins dood is, geen of minder motorische kracht bezit. Een ziek, dood lichaamsdeel absorbeert deze kracht, wat duidelijk gevoeld wordt door enkele magnetiseurs en parienten." Zoo schreef mij laatst een mijner vrienden, dien ik als een alleszins bekwaam heilmagnetiseur, die op wetenschappelijk te constateeren resultaten kan wijzen, heb leeren kennen. Ook de resultaten die goede heilmagnetiseurs bij hun patiënten bereiken doen ons vaak de geneigdheid vertoonen te meenen, dat hier meer dan suggestie-therapie in het spel is. Persoonlijk zijn mij meerdere gevallen bekend van personen, die door artsen, specialisten en professoren als ongeneeslijk waren opgegeven en die na eenige maanden lang onder behandeling van een magnetiseur te zijn geweest zich volkomen hersteld verklaarden. Deze menschen alle voor hysterica en lijders aan een ingebeelde kwaal te verslijten is even onzinnig als in deze genezingen loutere producten der suggestie-therapie 151 te zien.1) Er moet hier noodzakelijkerwijze een andere factor (mede) in het spel zijn en deze factor is naar alle waarschijnlijkheid het magnetisch fluidium. XXVIII. Gemagnetiseerd water. Dat levenlooze voorwerpen gemagnetiseerd kunnen worden en dan door sensitieve personen als zoodanig onderkend is iets wat wij bij verschillende magnetiseurs vermeld vinden. Een der stoffen welke wij van af de vroegste tijden bij voorkeur zien aangewend worden om er het (veronderstelde) fluïde op over te brengen, is zeer zeker wel het water en ook in onze dagen maakt men er veelvuldig dit gebruik van. Bekend is het hoe Justus van Maurik de gevreesde Amsterdamsche oogziekte, die daar vooral onder de Joden heerscht, met gemagnetiseerd water wist te genezen. In hoeverre hier suggestie-therapie in het spel was valt echter moeilijk uit te maken. Op het tweede internationale congres voor proefondervindelijke zielkunde, in 1913 te Parijs gehouden, wees M. E. Boucher Sr. op gemagnetiseerd water als, volgens hem, een uitstekend middel om de realiteit van het magnetisch fluïde aan te toonen. 1) Men bedenke hier dat niemand rechtstreeks door een vreemden wil kan worden beïnvloed. Iemand suggereeren is feitelijk niets anders dan bij iemand autosuggesties trachten op te wekken. Een magnetiseur, die een patiënt voor zich vindt die weinig of geen vertrouwen in hem stelt, zal het bezwaarlijk gelukken auto-suggesties bij hem op te wekken. En toch genezen zulke patiënten veelvuldig, ondanks hun ongeloof. 152 Over de wijze waarop wij het best water kunnen magnetiseeren zeide hij o.a. het navolgende: Men neemt een glazen kroes, die een liter kan bevatten, vult hem met water en houdt de handen tegen beide kanten aan, in dier voege, dat de punten der vingers naar den bovenkant van den kroes gericht zijn. Na een of twee minuten maakt men passes van boven naar beneden, gedurende vier of'vijf minuten, waarbij men de snelheid progressievelijk doet toenemen. Dan houdt men opnieuw, evenals voorheen, de handen tegen het glas aan en eindigt met passen naar alle richtingen, als om het vocht te verzadigen. Het magnetiseeren mag op zijn hoogst tien a vijftien minuten duren. De realiteit van het fluïde 'zou men kunnen trachten aan te toonen door scheikundige ontleding van het water voor en na de bewerking door den magnetiseur. En op genoemd congres hebben dan ook dr. G. Durville, G. de Fontenay, Piobb en Fabius de Champville den wensch uitgesproken, dat de chemici een reactief mochten vinden, dat in staat is om den zuurachtigen smaak te constateeren, dien, naar het zeggen van gevoelige proefpersonen, het gemagnetiseerde water bezit (zie verslag pag. 116). Het is mij echter niet bekend of er werkelijk sindsdien chemische proeven in deze richting genomen zijn. ' Men kan echter het bestaan van het magnetisch fluïde ook op andere wijzen met behulp van gemagnetiseerd water trachten aan te toonen en wel: 1°. door ondervraging van sensitieven. Men moet dan aan den sensitief verschillende glazen voorzetten gevuld met water, waarvan er één water bevat dat gemagnetiseerd is. Dit laatste glas moet van een kenmerk 153 voorzien worden dat slechts den magnetiseur bekend is, die zelf bij het experiment niet aanwezig mag zijn ten einde te vermijden dat hij door onopzettelijke seinen (b.v. ongeduldige bewegingen, enz.) of door middel van telepathie het sujet kan beïnvloeden. Heeft het sujet een glas aangewezen, dat volgens hem het gemagnetiseerde water moet bevatten (de een proeft, het, de ander ziet het, enz.) dan moet de magnetiseur uitmaken of de proef als gelukt dan wel als mislukt is te beschouwen. Persoonlijk heb ik een tamelijk beduidend aantal van deze proeven genomen onder zeer strenge voorwaarden, en mijn tot op heden verkregen resultaten geven mij aanleiding de meening te zijn toegedaan, dat op deze wijze hoogst waarschijnlijk een oplossing van het vraagstuk te vinden is, evenals: 2°. door het nagaan van den invloed van gemagnetiseerd water op ziekten en op den wasdom van planten. Interessant zou het ook zeer zeker zijn om na te gaan of gemagnetiseerd water zich van gewoon water onderscheidt met betrekking tot den aanwas c.q. vermindering van het aantal bacteriën dat steeds in water aanwezig is. XXIX. Enkele verschijnselen welke nog ten gunste der fluide-hypothese spreken. Het Nederlandsen Tijdschrift voor Geneeskunde van 9 September 1905 vermeldt het navolgende, ontleend aan de Revue de Médecine 1904 en daarin medegedeeld door den bekenden Franschen psychiater Féré. 154 „Een stralenkrans om het hoofd, zooals bij de heiligen gezien is, is waargenomen bij drie hystericae; bij twee tijdens een aanval van migraine en bij de derde gedurende een aanval van benauwdheid. In het laatste geval was het licht zóó sterk, dat de geheele kamer, die in het nachtelijk duister verkeerde, er door verlicht werd." Het Nederlandsen tijdschrift voor Geneeskunde van 29 September 1917 bevat het navolgende, ontleend aan de Münchener mediz. Wochenschrift van 1917, no. 37. „Dr. Olpp schreef een artikel over „Ein Wünschelrutenfahiger aus Ost-Afrika". — (*n) Duitsch zendeling, die in hooge mate de eigenschap vertoonde, om met de wichelroede op water, metalen, verschillende vloeistoffen enz., te reageeren. Zifn Uchaamsoppervlakte bleek, in een reeks gebieden te scheiden te zijn, die als verschillende stralingsgebieden werkten.1) Papier werkt als isolator; op verschillende stoffen, die b.v. met kwik in aanraking zijn geweest, wordt gereageerd, alsof zij met kwik geladen waren. Merkwaardig was dat de kinderen van dezen man aan enuresis leden, zoodra hun bed boven een waterader stond." Het Vad erland van 28 Januari 1916 schreef:1) „Prof. Benedikt te Weenen heeft een vrouw, die met een wichelroede wateraders ontdekken kon, in de donkere kamer op haar emanatie-eigenschappen onderzocht. Hierbij bleek, dat zoowel van haar als van de roede, stralen uitgingen, die in verschillende kleuren, blauw, rood, oranje en violet, zichtbaar waren, over de beide lichaamshelften gelijk verdeeld. Prof. Benedikt be- 1) Ik cursiveer. W. T. *) Zie Het Toekomstig Leven 1916, pag. 128 155 sluit hieruit, dat dergelijke, voor het gebruik van een wichelroede geschikte personen, niet alleen de eigenschap der radio aesthesie, maar ook de gave der radium uitstraling bezitten Mr. Dr. Maxwell, advocaat-generaal bij het Gerechtshof te Bordeaux, geeft ons in zijn bekend werk „Les phénomènes psychiques" belangrijke mededeelingen met betrekking tot zijn ervaring met z.g. „rappings", dat zijn klopgeluiden, die men in tegenwoordigheid van sommige mediums in verschillende voorwerpen of deelen van een vertrek, zonder eenige zichtbare oorzaak waarneemt. Omtrent de wijze van het tot stand komen van kloppingen geeft Maxwell op, dat men in staat is deze op de volgende wijze te verkrijgen als de voorwaarden aanwezig zijn. De aan een tafel zittenden maken contact met de duimen, één van de aanzittenden beweegt zijn hand 4 a 5 malen cirkelvormig over de tafel, ter hoogte van de handen der aan de tafel zittenden. Hij beweegt daarop zijn hand naar het centrum van de tafel, maakt een neerdalende beweging met de hand en houdt er plotseling, 14 a 1 5 c.M. van het tafelvlak, mede op. Daarop ontstaat een klopping. Ook bij Eusapia Palladino, het beroemde Italiaansche (fysische) medium, heeft men verschijnselen geconstateerd, die ten gunste der fluïde-hypothese spreken. Op pag. 198 en 199 van zijn bekend werk „EusapiaPalladino and her Phenomena" *) zegt Hereward Carrington: „Bij het einde der zitting richtten wij onze belangstelling op den kouden windstroom, die uit haar voorhoofd te voorschijn trad en dien wij gedurende de laatste minuten 1) Locdon. T. Wemer Laurie. der zitting zoo duidelijk gevoeld hadden. Ik beschouwde oplettend het beroemde litteeken en bevoelde het ook met mijn vingers; daarna hield ik mijn hand op een afstand van + 3 inches van haar hoofd. De koude stroom was duidelijk voelbaar. Wij gevoelden dit allen om beurten, hierbij Eusapia s mond en neus dicht houdende, zoodat zij geen adem kon halen. Wij hielden ook onzen eigen adem in en hielden opnieuw onze handen boven het bekende litteeken. Wij namen den stroom thans even duidelijk waar als ooit — hij was beduidend kouder dan de temperatuur in de kamer. Ofschoon het ons duidelijk was dat wij een objectief verschijnsel waarnamen, besloten wij op onze volgende zitting dit verschijnsel nader te onderzoeken Van dit nadere onderzoek verhaalt Carrington ons op pag. 205 van zijn Werk, waar we lezen: „Nadat het medium wederom had plaats genomen, bevoelden wij haar hoofd met onze handen, ten einde na te gaan of de koude stroom wederom uit haar hoofd te voorschijn trad. Wij namen dezen allen duidelijk met onze handen waar, die wij op een afstand van ongeveer 3 inches van het hoofd van het medium afhielden. F.1) hield zijn hand boven haar neus en mond, en wij allen deden evenzoo en hielden onze monden en neuzen dicht en onzen adem in en tóch bleef de stroom duidelijk waarneembaar. Toen hield B.') een klein, papieren vlaggetje boven het voorhoofd van het medium — haar neus en mond, zoowel als de onzen, bleven steeds goed afgesloten. De vlag waaide meerdere malen op en ten slotte deed zij 1) F. is Feilding, een der vooraanstaanden der S. P. R. *) B. is Baggally, eveneens een vooraanstaande in de S. P. R. 157 dit zoo krachtig, dat zij een volledige cirkelvorrnige beweging maakte en zichzelf éénmaal om den 8tok, waaraan zij bevestigd was, heenwond! De objectieve natuur van dezen stroom was daarmede dus aangetoond — ofschoon een thermometer, die boven haar hoofd gehouden werd, geen temperatuursverlaging aangaf. Op pag. 319 deelt Carrington ons nog mede, dat het Eusapia in zijn tegenwoordigheid gelukte, een electroscoop te ontladen, zonder dat zij eenig zichtbaar contact met dit instrument maakte. Dit verschijnsel wordt ook door vele andere onderzoekers vermeld, o.a. door Dr. Imoda, den bekenden assistent van Cesare Lombroso. In „The Annals of Psychical Science" van Augustus-September 1908, treffen wij een studie van zijn hand aan over den invloed van Eusapia Palladino op de electroscoop, waarin hij o.a. zegt, dat zij voor het ontladen van de electroscoop meerdere minuten noodig heeft en dat deze ontlading niet geleidelijk, doch met tusschenpoozen plaats heeft, zoodat men den indruk krijgt, dat het medium met tusschenruimten haar kracht op het instrument laat inwerken. XXX. Slot. Tot op heden zijn door de officieêle wetenschap alle hier vermelde pogingen om het bestaan van het magnetisch fluidium aan te toonen óf genegeerd óf te^ rechte of ten onrechte bestreden geworden. Waar zij tejf rechtrf bestreden werden, waar eerlijke, 158 onbevooroordeelde onderzoekers op de fouten wezen, die naar hun meening door den een of anderen experimentator gemaakt werden, daar verdient zulks niets dan lof en dient door een collegium van competente onderzoekers uitgemaakt te worden, wie gelijk heeft, zoo dit niet reeds dadelijk blijkt. Waar zij echter genegeerd werden of ten onrechte bestreden, daar verdient dit niets dan afkeuring en is het ons tevens weer een bewijs te meer van hoe groot belang de geesteshouding der onderzoekers is voor het doordringen eener nieuwe waarheid. Persoonlijk ben ik dan ook de meening toegedaan dat zoolang het denken der beoefenaren der officieele wetenschap niet rijp is voor de ontvangenis der waarheid van het bestaan van het magnetisch fluidium aantoonende verschijnselen, het geen enkelen onderzoeker ooit zal gelukken, met welke interessante feiten hij ook moge komen (en menigeen is daarmede reeds verschenen, want er ligt toch ontegenzeggelijk wel wat goeds in de hier vermelde pogingen om de objectiviteit van het magnetisch fluidium aan te toonen) de officieele wetenschap te brengen tot erkenning van dit fluïde, al zijn zijn proeven nog zoo overtuigend en onaanvechtbaar. Dat middelerwijl het denken der vertegenwoordigers der officieele wetenschap steeds meer het punt begint te naderen waarop het tot erkenning zal komen van de juistheid eener theorie, die reeds, zooals we gezien hebben, van de vroegste rijden af geleeraard en toegepast werd, moge uit de voorafgaande bladzijden voldoende gebleken zijn. HET DIERLIJK MAGNETISME IN DE VOLKSGENEESKUNST. I. Inleiding. Onder volksgeneeskunst verstaat men alles wat net volk, op grond van mondelinge of schriftelijke overlevering, op eigen initiatief en op eigen verantwoording aanwendt, om zieken of gewonden te genezen. Zij is een onderdeel van de volksk unde. De volksgeneeskunde ontleent het grootste deel van haar medicamenten aan het planten- en dierenrijk. Aan het derde rijk der natuur, het delfstoffenrijk, ontleende medicamenten ontmoet men sléchts bij uitzondering. Hoe komt het volk nu aan zijn „kunde" op geneeskundig gebied? Sommige meenen te mogen volstaan met te zeggen, dat de volksgeneesmiddelen van heden/ de wetenschappelijke middelen van gisteren zijn, m.a.w. dat de volksgeneesmiddelen niets anders zijn dan middelen, eertijds door de officieele geneeskunde toegepast, doch thans verouderd en in onbruik geraakt. Zeer zeker is dit voor een deel het geval, en bevat de 160 volksgeneeskunde een groot aantal middelen, die eens de eer genoten van door de officieele geneeskundigen voorgeschreven en toegepast te worden, maar sindsdien bij gelegenheid van een der groote opruimingen, die de officiëele geneeskunde nogal eens houdt, in de medische rommelkamer verhuisd zijn. Maar dit feit geeft ons nog niet het recht om te generaliseeren en nu de geheele volksgeneeskunde als een verzameling verouderde medische voorschriften te beschouwen. In Zevenhuizen b.v. schrijft men, wanneer men een aanval van koorts vreest op de deur: „Koorts ik ben niet thuis"1) in de hoop daardoor voor de gevreesde ziekte gevrijwaard te blijven. Het is duidelijk, dat dit „anti-koortsmiddel" (om het zoo maar eens te noemen) nooit een officieel geneeskundig is geweest, doch een merkwaardig overblijfsel uit den tijd, dat men in Nederland, evenals dit thans nog bij vele primitieve volkeren (b.v. bij den Javaan) het geval is, zich de ziekte als een booze geest voorstelde. Soortgelijke overblijfselen treft men in de volksgeneeskunde nog betrekkelijk veelvuldig aan. ) Ook valt het niet te ontkennen, dat de volksgeneeskunde middelen kent, die de ervaring aan het volk als *) Di. M. A. van Andel: Volksgeneeskunst in Nederland. Academisch proefschrift, Utrecht 1909, pag. 22. ') In Limburg, om hier nog een voorbeeld te vermelden, is het navolgende formulier gebruikelijk tegen de nachtmerrie: „Nachtmeer, leelijk dier, Kom toch dezen nacht niet hier. Alle wateren zult gij waaien, Alle boomen zult gij blaaien, Alle grassprietjes zult gij tellen. Komt gij mij dezen nacht nog kwellen." Dr. M. A. van Andel: Volksgeneeskunst, pag. 22). 161 nuttig heeft leeren kennen. De levertraan b.v. was oorspronkelijk een volksmedicament der Samojeden en Laplanders, evenals de cortex chinae een volksgeneesmiddel der inboorlingen van Peru was. Beide medicamenten zijn door de officieele geneeskunde overgenomen en worden thans algemeen door haar toegepast. Dit zijn niet de beide eenige gevallen, dat de officiöele geneeskunde profiteert van de ervaring en waarneming der „leeken . Wie de geschiedenis der geneeskunde bestudeerd heeft weet, dat zij herhaaldelijk hiervan geprofiteerd heeft. ) En hiertegen is ook volstrekt niets te zeggen, echter Wel tegen het feit, dat zij dit niet altijd erkennen wil of de verdiensten harer oudere zuster, de volksgeneeskunde, tracht te verkleinen. Doch vervolgen wij ons overzicht en erkennen vervolgens, dat de volksgeneeskunde ook vele middelen kent wier oorsprong in de religieuze opvattingen van het volk zetelt1) en, last not least, middelen die ontdekt zijn door het heilinstinkt en andere occulte vermogens, waarmede men door alle eeuwen heen, nu eens in meer, dan weer in minder groot aantal, individuen begaafd vindt bij de verschillende volkeren en rassen. Onder deze middelen neemt naast een aantal kruiden (de Haas, het Staphorster boertje enz.) het dierlijk magnetisme een voorname plaats in. 1) Zoude, wanneer de Indianen den kinabast niet hadden gebezigd, het geneesmiddel van de kinine zijn ingevoerd? Zou de hydrotherapie zich gevormd en ontwikkeld hebben zonder den boer Prisnitz ? Zou zonder den leek Ling de gymnastiek tot genezing van sommige ziekten zijn aangewend? 5) Ik denk hier o.a. aan bedevaartplaatsen, heilige wateren, enz., zooals men die b.v. in de R. K. gedeelten van ons land aantreft. Het Dierlijk Magnetisme. 11 162 II. Belezen en Bespreken. Met het dierlijk magnetisme in de volksgeneeskunde willen wij ons hier thans gaan bezighouden en indachtig de zegswijze, dat een goed begin het halve werk is, vestigen wij in de allereerste plaats onze aandacht op die eigenaardige persoonlijkheden, die men door alle tijden heen bij alle volkeren heeft aangetroffen, menschen die men in hun omgeving als zonderlingen beschouwt, waarvan men zegt, dat ze met den duivel omgaan, met molentjes loopen, aan hekserij doen, de zwarte kunst beoefenen, dat zij met den helm geboren zijn, kortom die door hun omgeving met een fantastisch waas omgeven worden, voortspruitende uit onkunde, sectarische vooroordeelen en bijgeloof, doch die in werkelijkheid geboren sensitieven zijn, staande onder invloed „van de vele dingen tusschen hemel en aarde, waarvan het meerendeel onzer filosofen nog niet eens gedroomd heeft, laat staan hun aanwezigheid bevroedt" (om hier met een kleine wijziging Hamlet te laten spreken) en wie te bestudeeren en hun wezen te doorgronden, taak der transcendentale psychologie is. Een voorbeeld van zoo n sensitief was ongetwijfeld „de oude Fecht", van wien de heer Carel Goudemont ons verhaalt in „Het Leven" van 13 Mei 1913.1) Heinrich van der Fecht was afkomstig uit den Zuidhoek van Drente en jarenlang polderwerker bij den vader van den schrijver, die zoodoende in ruime mate in de *) Een beknopt overzicht van dit opstel is te vinden in „Het Toekomstig Leven** ven 15 Juli en 1 Augustus 1913. 163 gelegenheid was den „wonderdoener" in zijn doen en laten gade te slaan. Van der Fecht was een onontwikkeld man, die lezen noch schrijven geleerd had, doch die „kende uit eigen drang alleen — van kleinen jongen af — de natuurmachten en verschijnselen, primitief, maar intuïtief raak; hij zonderde zich vaak in alle stilte op 't kerkhof af. Daartoe geprest, bekende hij, om gemeenschap te oefenen en wijze lessen te ontvangen. . . niet uit eigen beweging, maar geroepen door hoogere geesten. Voor goedgezinden uit den omtrek waar hij woonde, deed hij wondervertooningen.... nam ziekte en ongeluk aan de menschen af, genas de paarden van kolder, droes of koorts en de koeien van klauwzeer en (andere) ziekten. Kwaad berokkenen deed bij met zijn geheimzinnige krachten nooit". Over de genezingen van Fecht zegt de heer Goudemont o.a. het navolgende: „Zoo in den loop der verscheidene jaren dat wij hem kenden, liet hij ons velerlei zien en hooren. Een niet te noemen getal wonderverrichtingen, voorspellingen, bijzonderheden en genezingen van allerlei aard maakten wij mee. Naast de verschillende krachtbezitters, belezers, formulierzeggers, geneesmiddelenkenners, voorzieners en weters, die ontegenzeggelijk op het land in de open natuur nog leven, althans in onzen rijd op 't land rondom ons aan te wijzen waren — was Fecht werkelijk een verschijning van groote buitengewoonheid — 'n visioenair weter, als 'n wonder, als 'n heilige, 'n krachthebber, als 'n magiër uit sprookverhalen, *n wonderdoener, als een fakir. Groot in aantal waren bovenal de genezingen zoo 164 terloops, zoo ongekunsteld en onvonnelijk, dat de wezenlijke kracht des te meer in 't oog liep. Mijn vader kwam op een middag met hooge koorts thuis en ging te bed. Nog geen half uur later stapt Fecht naar binnen en zegt tot moeder: „Ik geloof dat ik hier noodig ben, waar is Arie?" stapte naar 't bed met een „jongen, 'k zal je koorts meenemen", keek hem diep in de oogen, dronk een kop thee en ging heen als met de koorts in zijn zak geborgen. Hij zat bij ons te eten, terwijl mijn moeder een hevigen aanval van matelooze hoofdpijn verduurde, legde zijn breede, knoestige hand op haar voorhoofd en dreef haar staande het oogenblik, weg, zonder een woord. Hij nam mijn pols — die in een val gekneusd was — tusschen zijn grove eelthanden, wreef er kwasi spelend over en genas haar zoo . Dr. Van Andel zegt op pag. 67 van zijn „Volksgeneeskunst in Nederland", waar hij het over z.g. „besprekers" heeft: „Ook andere kwalen worden door dergelijke personen genezen, n.1. verstuikingen, ontwrichtingen, spierpijnen en rheumatiek. Hierbij wordt het zgn. „strijken" toegepast, dikwijls vergezeld van het uitspreken van een formulier. Dit strijken is niet, zooals de naam schijnt aan te duiden, als een soort massage te beschouwen, in de meeste gevallen bestaat het in een lichte, een drietal malen herhaalde strijkende beweging over het pijnlijke lichaamsdeel. Dat het meer de bedoeling schijnt te zijn door deze manipulatie de pijn of de ziekte uit het lichaam te halen of te verdrijven, blijkt uit het volgende verhaal van eéh genezing van een verstuikten voet door een strijker. 165 „Hij haalde z'nen rooien zakdoek uit den zak en leej aon 'nen tip* nen kneup ter in. En hiel zachtjes gonk ie toe van de kniej vor de teeö toe en k fuulde, dettie de pijn d'r uittrok. Mar zweête dettie deej, dê was meroakel. (N. R. Courant 1907). Een bladzijde verder, dus op pag. 68, lezen we bij dr. Van Andel: „Behalve met de hand kan nog op andere wijze „gestreken" worden, n.1. met de tong; ook kan men op het zieke lichaamsdeel blazen. In Borculo is een bespreekster; „Poes Engele", die de vlek op het oog geneest met „poesen" (blazen), kruisen en bespreken. Deze methoden behooren tot de meest primitieve, die ter genezing kunnen worden aangewend en zijn van zuiver instincktmatige handelingen tot een soort geheimzinnige proceduur verheven". De schrijver citeert thans uit M. Bartels „Die Medicin der Naturvölker" (Leipzig 1893, pag. 127) welk citaat ik hier vertaald laat volgen: „Wie denkt bij het beademen niet aan zijn kinderjaren, toen onze liefderijke moeder de pijnlijke plaats beademde en zoodoende, gedeeltelijk door het afkoelende van den luchtstroom, gedeeltelijk door het afleiden van de aandacht, de pijnen verdreef. Zoo wordt ook in Midden-Sumatra het hoofd van den koortslijder beademd (beblazen) om hem verkoeling en tegelijkertijd een verlichting van zijn hoofdpijn te schenken. Ook in Canada en in Victoria pleegt men zieken te beademen en in Alaska blaast hun de medicijnman in den mond en in den neus, echter slechts met het doel den ziekteverwekkenden demon uit het lichaam te verwijderen." 166 Het wil mij voorkomen, dat én dr. Van Andel én de auteur van „Die Medicin der Naturvölker" hier beiden te eenzijdig zijn. Ongetwijfeld speelt bij vele z.g. „besprekers" en „strijkers" het geloof in een geneeskrachtig nulde, dat zij door hun manipulaties op den zieke doen overstroomen, een rol; staan hun handelingen voor een belangrijk deel onder invloed van het geloof aan een geneeskrachtig, voor overdracht vatbaar, fluidium. Ook het beademen moet naar mijn meening, zoo niet geheel, dan toch gedeeltelijk, ontstaan zijn uit het geloof aan een fluïde, en het gaat niet aan hierin slechts de aanwending van een verkwikkenden, kouden luchtstroom te zien, of een middel om de aandacht af te leiden. Wij komen thans aan de behandeling van het onderwerp: III. Geneesmiddelen, wier toepassing berust op het geloof aan de aanwezigheid van een geneeskrachtig fluidium in deze middelen. Dr. van Andel verhaalt ons op pag. 126 van zijn hier reeds meergenoemd werk, dat in Deventer een pas gedragen wollen slaapmuts van den echtgenoot als cataplasma op de zwerende borsten van de echtgenoote gelegd, een bekend volksgeneesmiddel is, en op pag. 278 schrijft hij: „Zeer eigenaardig is het volgende middel, dienende om een menorrhagie te stuiten: leg de patiënte de slaapmuts van haar man op den buik." 167 Voor den psychicai researcher is het niet moeilijk den oorsprong van dit gebruik te ontdekken, dat ongetwijfeld zetelt in de in het volk wortelende overtuiging, dat een deel van de menschelijke persoonlijkheid overgaat in door haar gedragen kleeren en voorwerpen en dat deel onder bepaalde omstandigheden en bij bepaalde voorwaarden in staat is een genezenden invloed uit te oefenen. Wat het eerste gedeelte dezer overtuiging betreft, n.1. dat een deel van de menschelijke persoonlijkheid overgaat in door haar gedragen kleeren en voorwerpen, zoo kunnen wij zeggen, dat de proeven van o.a. prof. W. Denton (The soul of Things), A. de Rochas (L'extériorisation de la sensibilité) en Dr. Naum Kotik (Die Emanation der Psychophysischen Energie) ons recht geven de geneigd' heid te vertoonen haar als juist te erkennen, terwijl haar tweede deel door de studie van o.a. het somnambulisme eveneens aannemelijk gemaakt wordt. Zoo zegt b.v. prof. F. Fischer in deel II (pag. 222) van zijn uitvoerig werk: Der Somnambulismus ): „ Het natuurlijkst en gemakkelijkst laat zich die werking (op de somnambule) verklaren van voorwerpen, die eenigen tijd door den magnetiseur aan het lijf zijn gedragen. Deze voorwerpen zijn zoowel voor de verbeeldingskracht als voor het in hooge mate voor indrukken vatbare gevoel der somnambule, de onmiddellijke representanten van den persoon des magnetiseurs, dien zij zooeven nog hoorde, en moeten daardoor zoowel krachtig op de ideeën-verbinding als op de gewone reacties der somnambule werken. Voornamelijk zal de verzadiging (der kleederen) met de uitstraling van den magnetiseur, de 1) Basel, Schweighauserschen Buchhancllung. 168 ontvankelijke levenskracht op de gevoeligste wijze aandoen en opwekken. Deze dingen werken onmiddellijk slaapverwekkend en dan den slaap verdiepend en verlengend. Een haarlok van den magnetiseur onder de muts der somnambule gelegd, doet haar inslapen en maakt haar magnetischen slaap dieper; evenzoo doet de zakdoek van den magnetiseur, wanneer dezen haar op-de hartkuil gelegd wordt. . . . Nick s somnambule sliep in, door diens hoed, welken zij als haar goeddoende en krampstillend zeer dikwijls aangreep en op haar borst drukte, die haar echter, volgens haar zeggen, langer zou doen slapen dan goed voor haar was, waarom hij gedurende den magnetischen slaap aan haar ontnomen werd. „Kleidung und Krankheiten" is de titel van een belangrijke ethnologische en historische beschouwing, van de hand van Dr. J. P. Kleiweg de Zwaan, in den één-entwintigsten jaargang van het bekende medische tijdschrift Janus.1) De schrijver begint dit opstel met de navolgende woorden: „.Bij onderscheidene volkeren werd in vroegere tijden, of wordt ook nu nog, bij ziektegevallen, met het oogmerk deze af te weren, of ook wel met het doel hen te veroorzaken, met het een of andere kleedingstuk een bepaalde handeling verricht. In de eerste plaats komt het voor, dat de patiënt zelf, ten einde genezen te worden, met een kleedingstuk in ') Janus. Archives intemationales pour 1'Histoire de la Médecine et la géographie médicale. Organe de la société historique néerlandaise des Sciences médicales, exactes et naturelles. Leiden. E. J. Brill. 169 aanraking gebracht wordt, of een uit zoo'n kleedingstuk bereid geneesmiddel moet innemen. De Javanen b.v. plegen kinderen die aan tandpijnen lijden, het gezicht met den handdoek hunner moeder te wrijven. Met het zelfde doel pleegt men echter ook wel zoo'n doek op het hoofdkussen van het kind te leggen." De schrijver gaat nu door met een groot aantal voorbeelden, zoowel uit het heden en verleden als aan verschillende auteurs over onderscheidene volkeren ontleend, te vermelden. Ik wil hier enkele van deze voorbeelden aanhalen. In Japan bestaat onder het volk het gebruik, bij verkoudheid de lendendoek eener vrouw om het hoofd te binden. Heeft een Japanner hoofdpijn, zoo pleegt hij zich wel het hoofd met zijn voetbekleeding te bedekken. In de omstreken van Leipzig bindt men zich in geval van keelpijn een wollen kous, die men den geheelen dag gedragen heeft, om den hals. Dit middel wordt ook in vele streken van Frankrijk toegepast en ook in ons land is het niet onbekend. Bij vele R. K. Heiligen vindt men ook gewag gemaakt van de aanwending van een verondersteld fluidium, in kleeren aanwezig, tot heil van kranken. De H. Maura van Troyes zond herhaaldelijk kleedingstukken aan arme zieken, die genazen, wanneer zij deze kleederen aanraakten. De H. Aegidius genas een lepralijder door hem zijn mantel om te hangen en op dezelfde wijze een lamme. Van den Majordomus Audegisilus wordt verhaald, dat hij van zijn kwaal genas door aanraking der kleeren van den heiligen Germanus. 170 Van keizerin Kunigunde wordt in Bamberg een kleedingstuk bewaard, dat reeds menigen zieke zijn gezondheid teruggegeven zou hebben door luttele aanraking ervan. Hetzelfde wordt verhaald van de kleeren van een aantal andere heiligen, wier kleeren in onderscheidene R. K. kerken als relikwieën bewaard worden.1) Dat, aangenomen dat kleeren onder bepaalde omstandigheden een geneeskrachtig fluidium kunnen bevatten, nochtans in zulke gevallen van een genezing door dat fluidium geen sprake is en we in het gunstigste geval slechts van een genezing door suggestie mogen spreken, behoeft hier wel geen nader betoog. Het volk evenwel meent genezing te vinden door middel van een „zielestof" in de kleeren aanwezig, reden waarom ik gemeend heb' dit soort van genezingen hier even te moeten memoreeren. Ook in den bijbel vinden we gewag gemaakt van genezingen door middel van een verondersteld, in kleeren aanwezig, fluidium. Ik denk hier aan het verhaal in Handelingen 19: 12, waar we lezen: „Ook deed God ongewone wonderen door de handen van Paulus; zoodat zelfs wanneer men van zijn lichaam doeken en voorschooten op de zieken legde, de kwalen van hen weken en de booze geesten uitvoeren". Niet alleen kleeren worden door het volk aangewend als dragers van een verondersteld, geneeskrachtig fluïde, de volksgeneeskunde kent ook meerdere andere van deze dragers. In de allereerste plaats urine, speeksel en faeces. Dr. Van Andel zegt, dat de eigen urine te Gorinchem, 1) Zoo bewaart men, om bier een enkel voorbeeld te vermelden, in de kathedraal van Dertosa in Catalonië het hoofd van de heilige Candida, de begeleidster van de heilige Ursula. Om het hoofd van de heilige Candida bevindt zich een band, die bij aanraking vooral scrofuleuzen zou genezen. 171 Bierum, e.a. plaatsen veelvuldig als mondspoelwater tegen kiespijn aangewend wordt,1) dat ochtendurine als geneesmiddel tegen huiduitslag een bekend volksmiddel is') en dat urine met cognac door het volk wel als middel tegen rheumatiek wordt aangewend.*) „Ik herinner mij dat in mijn jeugd een jongen, die langs een touw naar beneden was gegleden, en zich daarbij zijn handen had ontveld, van een omstander den raad kreeg, daarop te urineeren" zegt dr. Van Andel op pag. 354 van zijn Volksgeneeskunst, terwijl wij op pag. 355 lezen: „Bekend is dat Boerhave een hardnekkige beenwond, waaraan hij leed, met urine behandelde. In zijn werk „Schat der ongesontheyt" (1652) beveelt dr. J. van Beverwijk op pag. 140 „Mostaert in azijn oft pis ghesmolten, latende op deselve een dubbelden doek in t selrde nat gemaeckt" als mondwaschwater aan. Als oogmiddel vond de urine reeds vroeg toepassing. Dioscorides beveelt den neerslag van de urine aan bij aandoeningen der oogleden en wonden van het oog. In de achttiende eeuw schreef Fr. Hoffman het volgende recept voor een coliyrium (oogwater): Knabenurin ... 1 Pf. Röm. Vitriol. . . 8 Loth. Schwalbenwurz . 14" Pf. Dr. Van Andel zegt op pag. 195 van zijn Volksgeneeskunst dat het volk de urine aanbeveelt als oogmiddel, hetzij in compressen op het oog gelegd, hetzij dat men den aanslag, die in een geglazuurden pot aan den rand van de ') Volksgeneeskunst, enz., pag. 225. ') Dito pag. 342. *) Dito pag. 436. 172 vloeistof zich vastzet, met den vinger om het oog smeert. Tegen de tering wordt volgens dr. Van Andel door het volk het drinken van de urine van een jongeling aanbevolen. Galenus (131 —^200) gebruikte bij wonden verbanden, waarop hij zijn patiënten voortdurend liet urineeren. Zulk een verband werd niet eerder verwijderd, voordat de wonde was genezen. ) Dr. M. Höfler, auteur van „Volksmecbzin und Aberglaube in Oberbayerns Gegenwart und Vergangenheit (1888)" vermeldt hierin meerdere gevallen van de aanwending van urine als geneesmiddel. Evenzoo J. J. M. de Groot in zijn werk: „The religious system of China. Thans een paar voorbeelden uit Nederlandsch OostInché. Dr. Römer bericht, dat de Karo-Batakkers urine aanwenden als waschwater bij versche wonden. ) De bewoners van het Noordelijk deel van het eiland Halmahera wasschen slangenbeten met urine uit, evenals de beten van andere, vergiftige diersoorten.') Kruyt merkte op, dat de Dajakkers en Madoereezen urine tegen tandpijn aanwenden4) en dat de Javanen van urine gebruik maken bij oogziekten/) Volgens dr. R. Römer doen de Batakkers hetzelfde bij oogontstekingen.6) *) Janus, 20e Jaargang (1915) pag. 65 noot 1. 3 ) Dr. R. Römer: Bijdrage tot de geneeskunst der Kuro Bataks. Tijdschr. Bat. Gen. deel 50 (1907) pag. 242. Zie ook: Die Heilkunde der Bataks auf Sumatra Janus 1907, pag. 576. *) J. Kreemer Jun. Volksheilkunde im Malaüschen Archipel. Janus 20e Jaargang 1915 p. 65. *) A. C. Kruyt: Het Animisme in den Indischen Archipel (1906) pag. 48. '). dito dito pag. 48. 6) Dr. Römer: Die Heilkunde der Bataks auf Sumatra. Janus 1907, pag. 576. 173 Dr. Kleiweg de Zwaan bericht van een doekoen uit Midden Sumatra, die het urineeren op een wonde als een uitstekend bloedstelpend middel aanbeval.1) Dit feit herinnert ons aan den beroemden Franschen arts Louis (1723—1792), die urine als douche aanbeval („en pissant dessus") bij ulcera cruris (beenzweer). ) De aanwending van speeksel als middel tot het genezen van wonden geschiedt bij de bewoners van den Maleischen Archipel volgens J. Kreemer Jun.") op drieërlei wijzen, t.w.: a. door bestrijking der gewonde plaatsen met speeksel; b. door belikken der gewonde plaatsen; c. door op de gewonde plaatsen te spuwen. Volgens Kruyt bestrijkt op Nias een priester de wonde met zijn speeksel,4) terwijl op Java de doekoen de wonde, die hij te genezen heeft belikt. ) J. Kreemer Sr. zegt in zijn opstel „Hoe de Javaan zijn zieken verzorgt",6) dat, wanneer iemand op Java een ziek kind heeft, de vader zich (bij voorkeur midden in" den nacht, omdat de inlanders meenen, dat op dat tijdstip de ziekten den mensch bij voorkeur aangrijpen) geheel naakt7) en kruipend, zoo snel als hem dit het gaan op handen en voeten veroorlooft, naar zijn ziek kind ïj Dr. J. P. Kleiweg de Zwaan: De geneeskunde der Menangkabau Maleiers. 0910), pag. 187. 1) Dr. D. H. Zeeman: Bijdragen tot de geschiedenis der chirurgie in Frankrijk (1878) pag. 87. s) J. Kreemer Jon. Volksheilkunde im Malaiischen Archipel. Janus 20e Jrg. pag. 69. 4) A. C. Kruyt: Het Animisme in den Indischen Archipel 1906, pag. 61. 5) A. C. Kruyt: Het Animisme etc, pag. 62. «) Mededeelingen Ned. Zend. Gen. deel 36 0892) pag. 10. ') Van de vroegste tijden af heeft de naaktheid bi] de onderscheidene volkeren als een occulte verschijnselen bevorderende factor gegolden. 174 begeeft, en het van het hoofd tot de voeten belikt, in de hoop dat de verraderlijke ziekte daardoor bevreesd zal worden. Het bespuwen van kleine kinderen met het oogmerk deze daardoor gezond en deugdzaam te doen worden, is in den Oost-Indischen Archipel een veelvuldig voorkomend verschijnsel. Zoo is het bij de Javanen, en meer nog bij de Soedaneezen gebruikelijk, het kind van de geboorte af en bij den minsten of gerings ten schreeuw dien het geeft, met speeksel te besprenkelen, waarin men bij voorkeur genezende kruiden heeft afgetrokken. „Koerang Boera" noemt men bij de Soedaneezen een ongehoorzame jongen, waarmede men zeggen wil dat de vroedvrouw blijkbaar niet voldoende met gekauwde medicamenten op het kind gespuwd heeft, toen dit nog dagelijks aan kwade invloeden was blootgesteld. ) Kooreman bericht, dat op Zuid Celebes ) langen rijd het gebruik geheerscht heeft om, wanneer een regent of een voornaam „Anakaroeng" een zijner ondergeschikten bezocht, zijn sirihspeeksel op een bordje op te vangen, om daarna dit vocht op het voorhoofd en de wangen der in het huis vertoevende kinderen te strijken, ten einde te voorkomen, dat deze ongesteld zouden worden tengevolge van den schrik, die het bezoek van zulk een hoog personage veroorzaakte. Keeren wij thans tot ons eigen „dierbaar plekje grond" terug. 1) Brieven van een Wedono pensioen. Locomotief van 28 Maart 1891. Zie ook Janus 20e Jrg. 1915, pag. 71. ) Kooreman, P. J.: De feitelijke toestand in het gouvemementsgebied van Celebes en Onderhoorigheden. Indische Gids 1883, deel I, pag. 199. 175 Een dame deelde mij mede, dat in het kleine NoordBrabantsche dorpje, waar zij een groot gedeelte van haar # jeugd doorbracht, een eenvoudige schoenmaker jarenlang met heel veel succes wratten behandelde, door op deze te spuwen en er dan over heen te wrijven. Dr. van Andel zegt in zijn Volksgeneeskunst, dat speeksel een algemeen middel tegen wratten is. Ook wordt het volgens hem in ons land veelvuldig toegepast bij oogaandoeningen, wonden, huidaandoeningen, het tanden krijgen van zuigelingen enz. Zoo lezen we op pag. 352 van genoemd werk, dat men op Schiermonnikoog wel wonden met uitgekauwd gras pleegt te bedekken en op pag. 414, dat in Gelderland een wonderdokter bestaan heeft, die fistels genas door er linnen lapjes, met zijn speeksel bevochtigd, op te leggen, om hier met twee der door hem vermelde voorbeelden te volstaan. Op pag. 381 van zijn „Volksgeneeskunst" geeft Dr. van Andel ons de navolgende, nu niet bepaald smakelijke geschiedenis te lezen: „Een oude vrouw van + 80 jaar vertelde mij, dat zij op 1 5-jarigen leeftijd had geleden aan een ontsteking van het been, die zoo kwaadaardig was, dat haar dokter haar amputatie had aangeraden. Op raad van. een oude vrouw werd het toen behandeld met faeces van gezonde, niet klierachtige kinderen, welke therapie genezing bracht." Een soortgelijk geval beschrijft Cabanès,^waargenomen door Dr. Gaillard uit Sainte Marie de Ré en medegedeeld aan Lucas, Championnière (Journal de médecine et de chirurgie pratiques. 10 Octobre 1899): *•) Gabanès et Berraud: Rernèdes de bonne femme, Pari»1907. pag. 97. 176 „Een mijner patiënten, die aan een beenwonde lijdende was, heeft deze een tijdlang iederen dag met zijn eigen faeces behandeld, die hij op een compres plattrapte om daarna de wonde met het compres te verbinden. Ondanks de flauwe grappen die zijn buren hierop maakten is hij zijn walgelijk middel blijven toepassen. Zijn volharding werd met genezing beloond." „Dat de tijd, waarin zelfs de officieele geneeskunde nog van dit middel melding maakte, niet zoover achter ons ligt, blijkt wel uit het feit, dat we in een „Dictionnaire de sciences médicales" van het jaar 1812, menschendrek onder de middelen genoemd vinden, waarvan de (officieele) geneeskunde wel eens heil verwachten mag.1) Als bewijzen dat de aanwending van faeces reeds in de oudheid toepassing vond, vermeldt Dr. van Andel op pag. 382 van zijn Volksgeneeskunst eenige citaten uit de werken van Dioskorides enPlinius, waarin menschendrek als geneesmiddel genoemd wordt, waarna wij. bij hem lezen: „Na deze klassieken blijven de faeces een rol spelen in de materia medica om ten slotte de hoofdrol te vervullen in de „Heilsame Dreckapotheke" van Paullini, in het jaar 1713 verschenen." Op pag. 387 vinden we voorts het houden van een zwerenden vinger in menschendrek als geneesmiddel vermeld, terwijl Dr. van Andel op pag. 395 voorts nog zegt, dat men, den voet gebrand hebbende, dezen dan wel onmiddellijk in de versche faeces van een koe steekt. Ook bij de primitieve volkeren worden de faeces van mensch en dier als geneesmiddel toegepast, zooals men 1) M. A. van Andel: Volksgeneeskunst etc. pag. 382. 177 o.a. in het bier reeds meergenoemde werk van Kruyt kan lezen. Op pag. 332 van zijn Volksgeneeskunst noemt Dr. van Andel oorsmeer als een volksgeneesmiddel tegen winterhanden en voeten. Men smeert de kloven met deze stof in. Het wil mij voorkomen, dat wij den oorsprong van dit gebruik mede in het geloof aan de in afscheidingsproducten aanwezigheid van-een geneeskrachtig fluidium moeten zoeken. Hetzelfde geldt m.i. voor het gebruik van moedermelk, dat volgens Dr. van Andel een bekend volksgeneesmiddel is tegen oogziekten.1) Ofschoon wij in het gebruik, dat door de verschillende volkeren van urine, speeksel, faeces enz. gemaakt wordt, m.i. een duidelijk bewijs mogen zien, dat men in deze afscheidingsproducten een groote kracht aanwezig veronderstelt, een „zielestof", een magnetisch fluïde, afkomstig van dengene, van wien deze afscheidingsproducten afkomstig zijn, zoo wil het mij toch tevens voorkomen, dat wij niet zooals Kruyt') het gebruik dezer stoffen uitsluitend op animistische opvattingen mogen zien berusten. Sanarelli kwam na een reeks bacteriologische onderzoekingen tot de navolgende conclusies: 1°. Dat het menschelijk speeksel als een geheel en al ongunstige voedingsbodem voor bepaalde pathogene microörganismen beschouwd moet worden. 2°. Dat het het vermogen bezit, meer of minder snel deze microörganismen te dooden, als zij niet te groot in aantal zijn. »R»ijf>s 1) Volksgeneeskunst etc. pag. 193. *) Kruyt: Het Animisme etc. pag. 47. 12 Het Dierlijk Magnetisme. 178 3°. Dat het ten slotte ook, als het de ontwikkeling van bepaalde soorten toelaat, niettegenstaande dit feit in staat is, het normale type dezer microörganismen te veranderen, ze te verzwakken of geheel onwerkzaam te maken. (Zie Dr. W. D. Miller: Die Microörganismen der Mundhöhle, 2 Aufl. (1892) pag. 290 e.v.) De meer moderne geneeskunde heeft in de menschelijke urine de aanwezigheid van een verdoovende en een de lichaamswarmte verlagende giftstof aangetoond, naast vele andere toxinen,1) geen wonder derhalve, dat reeds vroeg de artsen, alsmede de volksgeneeskunde langs normalen (door ervaring, waarneming etc.) en supernormalen (intuitie, somnambulisme etc.) weg tot erkenning van dit feit gekomen, menschen- en dierenurine als geneesmiddel aanwendden. Deze en soortgelijke feiten manen ons tot voorzichtigheid en doen ons het gebruik van urine, speeksel, faeces, enz. niet uitsluitend op animistische gronden terugvoeren. IV. Menschenbloed als geneesmiddel. De voorbeelden van het gebruik van menschenbloed als geneesmiddel zijn talrijk. Hartmann von Aue (elfde eeuw) laat den aan lepra lijdenden „armen Heinrich", van de Schola Salernitana, den volgenden raad ontvangen ): 1) Dr. M. Höfler: Volksmedizin und Aberglaube in Oberbayerns Gegenwart und Vergangenbeit. (1888) pag. 167 e.v. 2) William Marshall. Neu eröfinetes wundersames Arzneikastlein, Leipzig, 1894, pag. 76. 179 „Ihr müsset haben eine Magd Die unbefleckt an Ehre, Und entschlossen ware Den Tod für Euch zu leiden, Ihr mögt Euch selbst bescheiden, Ob diese leicht zu finden sei, Und doch bedürft ihr zur Arznei Nichts als des Magdleins Herzensblut Das war für Euer Uebel gut." ') G. Daniël zegt in zijn in 1 755 verschenen Histoire de France, sprekende over de laatste ziekte van Lodewijk XI: „Hij zocht baat bij natuurlijke en bovennatuurlijke geneesmiddelen en om hem te genezen, zegt een historieschrijver van zijn dagen, werden vreeselijke en wonderbaarlijke geneesmiddelen gereedgemaakt. Een ander zegt, nog meer in bijzonderheden tredende, dat men hem bloed deed drinken, dat men aan onderscheidene kinderen had onttrokken, hopende, daarmede zijn bloed wederom gezond te maken en zoodoende zijn oude kracht wederom te herstellen."') N. de Lémery zegt op pag. 629 van zijn in 1741 te Rotterdam verschenen „Woordenboek of algemeene verhandeling der enkele Drogerijen", dat het bloed van een jong gezond mensch, in de zon gedroogd totdat het hard is geworden en daarna tot een poeder gemaakt, zweetdrijvende is en goed tegen vallende ziekte. *) De vertaling luidt als volgt: Gij moet een onbevlekte maagd hebben, die bereid is voor n te sterven. Gij moet zelf maar beslissen of het gemakkelijk te deze te vinden. Om van uw kwaal genezen te worden hebt gij slechts het hartebloed van de maagd noodig. ,H'.b.5,rack' Das Blut lm Clauben und Aberglauben der Menschheit. (München 1900) pag. 39. 180 In „Das Blut im Glauben und Aberglauben der Menschheit" van H. L. Strack lezen we op pag. 45: „Ik was een leerling van den beroemden professor Hermann in Göttingen. Op zijn aanraden was ik in Januari 1859 getuige van de openbare terechtstelling eener giftmengster. Dit geschiedde door middel van het zwaard. Toen het hoofd van den romp gescheiden was en de bloedfontein wel 1 \ voet hoog spoot, doorbrak het volk het door Hannoversche schutters gevormde carré, stormde het schavot op en stelde zich in het bezit van bloed van de terechtgestelde, dit opzuigende en witte doeken er in doopende. Het was een afschuwelijk schouwspel. Toen ik naar het doel van een en ander vroeg, werd mij gezegd, dat dit bloed werd aangewend om epilepsie te genezen." Een soortgelijke therapie wordt door Buck (Medicinischer Volksglauben und Volksaberglauben aus Schwaben 1865), door Lammert (Volksmedizin etc. in Bayern 1869) en Wuttke (Der Deutsche Volksaberglauben der Gegenwart 1869) medegedeeld. Ook de officieele geneeskunde heeft nog lang aan het gebruik van bloed bij epilepsie waarde toegekend. Dr. van Andel vermeldt in zijn Volksgeneeskunst etc. enkele gevallen van blöedtherapie. Zoo lezen we o.a. op pagina 332 dat men in ons land wel bij het slachten van een koe of varken, het warme bloed over de handen van een lijder aan winterhanden laat loopen en op pag. 23, dat men bij gordelroos de pijnlijke plaats insmeert met het bloed van een zwart schaap, tegen erysipelas bloed inneemt van een zwarte kat, bij stuipen drie druppels bloed neemt uit het oor van een witte kat (Baarn), of 181 eenige bloeddruppels uit het afgehakte staarteinde van een zwarte kat. Ook laat men wel het bloed van een geheel witte eend drinken. Naar mijn meening moeten wij in hoofdzaak in de toepassing van dierlijk bloed in de volksgeneeskunde een rudiment zien van het oorspronkelijk gebruik van menschenbloed.1) De voorschriften met betrekking tot de kleur van het dier, vinden hun oorsprong in 't geloof, dat deze kleuren een de kracht versterkende invloed uitoefenen. Wie eenige studie gemaakt heeft van de magie bij de verschillende volkeren, weet dat dit geloof hierin steeds een rol gespeeld heeft (de zwarte kat van de kaartlegster!) Wie de bloedtherapie voor een belangrijk deel op animistische opvattingen ziet berusten, die is m.i. niet ver van de waarheid af. Het geloof, dat de ziel in het bloed zetelt, is een oeroud geloof, dat wij o. a. reeds bij de oude Joden aantreffen. Zoo lezen we b.v. in Deuteronomium 13: 23: „Alleen houd vast, dat gij het bloed niet eet; want het bloed is de ziel, daarom zult gij de ziel met het vleesch niet eten. *•) Toch wordt nog wel menschenbloed toegepast, echter in zeer kleine, voor den „gever" onschadelijke quantiteiten. DE BETEEKENIS DER FOLKLORE VOOR DE TRANSCENDENTALE PSYCHOLOGIE Indien dit alles slechts op fantasie berustte, dan zou het toch al heel wonderbaarlijk zijn, dat de fantasie, die toch onmiskenbaar meer dan iets anders op de wereld aan verandering onderhevig ia, altijd maar weer het aanzijn gegeven zou hebben aan een en dezelfde voorstelling, ontelbare malen, ten allen tijde, op verschillende plaatsen. Joseph Glanvil: Sadducismus Triumphatus, London 1681. Men mag niet alles gelooven, wat de menschen zeggen; doch ook niet meenen, dat zij alles zonder grond zeggen. Immanuel Kant. De overeenstemming der verschijnselen ia het bewijs voor hun echtheid. Charles Richet. Onder Folklore of Volkskunde verstaat men de wetenschap, die zich bezighoudt met de studie der „overleveringen", waaronder wij te verstaan hebben alles wat tot het volksleven behoort en zich onderscheidt door een steriotiepen vorm als: sagen, sprookjes, legenden, vertellingen, liederen, balladen, baker-, kinder- en speelrijmen, raadsels, grappen, plagerijen, volkshumor, bijnamen, spreekoefeningen, woordspelen, aflees- en bezweringsformulieren, uithangborden, opschriften, spreuken, spreek- 183 woorden, vergelijkingen, alliteratiën, assonantiën, kleederdrachten, spelen, feesten, zeden, gebruiken, gewoonten, volksgeneeskunst, bijgeloof, sterrenwichelarij, Waarzeggerij, voorspellingen, geloof aan spoken, heksen, Vampiers, Weerwolven, witte vrouwen, kabouters, elfen, dwergen, reuzen, enz. enz. Zij is een onderdeel der ethnologie (ethnografie) of volkenkunde, de wetenschap die zich bezighoudt met de studie der zeden en gewoonten, taal, mythe, godsdienst, recht, wetenschap, huishouding, techniek, sociale en politieke instellingen, enz. der „Oikumene" (bewoonde wereld). De Volkskunde is nog een jonge wetenschap. Veel heeft zij te danken aan den bekenden Duitschen geleerde J. Grimm, door velen dan ook niet ten onrechte de „vader der volkskunde" geheeten, wiens arbeid op dit gebied door meerdere der meest vooraanstaande geleerden, zoowel in zijn vaderland als daarbuiten, gesteund en voortgezet werd en nog wordt. En dat is ook heel begrijpelijk, want de resultaten dér onderzoekingen op het gebied der volkskunde zijn voor meerdere takken van wetenschap van groot belang. ) ') Men denke slechts aan het feit, dat meerdere der schoonste voortbrengselen der letterkunde aan de folklore hun ontstaan te danken hebben. Shakespeare's Hamlet en Macbeth wortelen in het geloof aan spoken. De Faust van Goethe, die machtige schepping, is aan een middeleeuwsche sage ontleend. In een groot aantal zijner schoonste balladen heeft Goethe op volksbegrippen gebouwd. Ik denk hier o.a. aan Erlkönig, der F lacher, der treue Eckart, der Zauberlehrling. In ons land was het o.a. Ten Kate, die in menig geval bij de volksmuze zijn inspiratie zocht en vond. (zie Aug. Gittée: Folklore en Poëzie, Volkskunde. Tijdschrift voor Nederl. Folklore, 4e jaargang). Schiller's uitspraak: „Hoher Slnn liegt oft im kindschen Spiel" is wel te beschouwen als de erkenning van het feit, dat men door studie en vergelijking van verschillende kinderspelen tot voor de kennis der cultuurhistorie waardevolle resultaten kan komen, (zie o.a. Aug. Gittée: Het spel van „Kanonike" in Volkskunde, 4e jaargang). De spreekwoordenschat is een gewichtig en hoogst belangrijk gedeelte van 184 Geschiedkundigen, letterkundigen, staathuishoudkundigen, rechtskundigen, geneeskundigen,1) taalkundigen en nog vele andere „kundigen" zij putten allen gaarne uit de bron der folklore om hun kennis te verrijken, tot helderd er en dieper inzicht te komen. Ook voor den „psychical-researcher" is de volkskunde een zeer belangrijke hulpwetenschap. Vooral uit het bijgeloof uit de in het volk levende verhalen en opvattingen de taal. De philoloog, wiens ernstig streven het is tot een zoo juist mogelijk begrip der taal te komen, kan dit vaak niet zonder kennis te. nemen van gedachten, meeningen en gevoelens, die fat het volk leven, dus zonder bij de folklore om inlichtingen aan te kloppen. Zie voorts artikelen als Dr. L. Knappert: Overeenkomst tusschen OudBabylonisch en Germaansch bijgeloof (Volkskunde, 12e Jaargang) en Dr. Gallee: Sporen van Indo-germaansche ritueel in Germaansche lijkplechtigheden (Volkskunde, 13e Jaargang) om, voorzooverre dit nog noodig mocht zijn, tot de overtuiging te komen, dat folklore voor schier iederen tak van wetenschap van nut is. 1) Het nut der volkskunde voor de geneeskunde ia voor de lezers van dit werk licht begrijpelijk, gezien het feit, dat een belangrijk deel der volksgeneeskunst berust op waarnemingen van bewust of onbewust occult-begaafden. Men zie hierover Dr. M. A. van Andel: Volksgeneeskunst in Nederland. Utrecht J. van Boekhoven. Zie ook van denzelfden schrijver de cultuurhistorische schets „Magische geneeskunde" in het N. T. v. G. van 6 Aug. 1910 zoomede „Volksgeneeskunde in Vlaanderen" door A. de Cock en andere werken van dien aard. „Bespreking van eenige oude en nieuwe geschriften over de oorzaak van beri-beri en aanverwante ziekten" ia de titel van een voordracht gehouden door Dr. van Dieren in het genootschap ter bevordering der Natuur-, en Heelkunde te Amsterdam (zie N. T. v. G. 1903 I. No. 24, bladz. 1437). Hierin wordt o-a. het volgende gezegd: „Sedert 1887 heeft hij (spr.) herhaaldelijk de aandacht gevestigd op een mededeeling van Simmons, dat n.L in Japan de eenige behandelingswijze, door de bevolking aangewend, daarin bestaat, dat in plaats van rijst een kleine boon als voedsel wordt gebruikt en dat zulks met zeer bevredigende resultaten geschiedt fat vele gevallen—" Ook in verband met de mededeeling van Simmons schreef spreker in 1896: „het wil mg wel eens toeschijnen, dat Folklore den medicus nog meer te stade tan komen dan het gemartel van duizenden proefdieren", en toch heeft Dr. Grijns, de opvolger van Eijkman, het in 1900 aangedurfd het gebruik van Katjangboonrjes bij beri-beri aan te bevelen op grond van ervaringen bij... kippen opgedaan!" 185 met betrekking tot het heksenwezen, uit zijn geloof aan geesten en daaraan verwante wezens, uit zijn verhalen over geestenzieners en waarzeggers, uit zijn denkbeelden met betrekking tot den droom, uit zijn verhalen, van bovenzinnelijke genezingen, in 't kort uit al zijn occulte „overleveringen" is veel te putten. Want niet voor niets leven deze voorstellingen, verhalen, meeningen in het volk, niet voor niets hecht het waarde aan zekere handelingen, spreuken, middelen, kruiden en wat dies meer zij. Zeker, er is veel op dit gebied, heel veel zelfs, wat rim-ram is. „Man darf nicht alles glauben was die Leute sagen" zei de groote Koningsberger geleerde (I. Kant); maar hij voegde er bij: aber auch nicht glauben dass sie alles ohne Grund sagen"') En dit moeten wij goed inzien. Het volk heeft zijn kunde, zijn kennis van occulte dingen, hoe primitief deze ook zijn moge, hoe gekleurd vaak door een overrijpe fantasie en beinvloed door godsdienstige of juister door kerkelijke en sectarische voorstellingen niet aan niets ontleend. Wanneer de Zevenburgsche zigeunermeisjes hun menstruatiebloed met tot stof verbrande appelkernen in de spijs van den door hen tot echtgenoot begeerden jongeling mengen') of de Vlaamsche jongeling, die de liefde van een meisje wil winnen, haar een peperkoek schenkt, die door hem eenigen tijd lang onder de oksels op het bloote lijf gedragen is en zoodoende van zijn zweet doortrokken werd,") om hier twee voorbeelden uit het daaraan zoo rijke gebied der „Liebeszauber" te vermelden, dan is dat zoo maar geen dwaze hocus pocus, 1) Men mag niet alles gelooven wat de menschen zeggen, maar ook niet gelooven, dat zij alles zonder grond zeggen-) Ploss- Barrels, Das Weib I pag. 444. *) Volkskunde, 12e Jaargang pag. 140 (A. de Cock: Tooverij in Liefdezaken.) 186 integendeel, hun handelingen zijn het bewijs, dat in het volk de wetenschap leeft, dat een deel van de persoon' lijkheid van den mensch overgaat in van zijn lichaam afkomstige stoffen en door hem gedragen voorwerpen en dat deze stoffen c.q. voorwerpen door een geheimzinnigen band (althans gedurende eenigen tijd) met den mensch, waarvan zij afkomstig zijn, verbonden blijven. Voorts dat het onder bepaalde omstandigheden en in sommige ge* vallen mogelijk is, met behulp der bedoelde stoffen (voorwerpen) en door middel van dien geheimzinnigen band zekere gewaarwordingen op den oorspronkelijken eigenaar of drager over te brengen, welke wetenschap door de proeven van o.a. Albert de Rochas1) als juist te zijn erkend is. Niet geheel het product eener overrijpe volksfantasie zijn voorts die tallooze verhalen van heksen, die men overal en ten allen tijde onder het volk hoort verhalen en waarvan de motieven overal dezelfde zijn. Het volgende, in 1899 te Uitdam in Noord-Holland uit den volksmond opgeteekend, is daarvan een voorbeeld: Een man was 's avonds aan het pannekoek bakken. Hij had den pot met beslag en het pannetje met kokende olie naast zich staan. Terwijl hij zoo bezig was, komt er een kat binnen en zegt: „Pannekoeken bakken en meel borgen kan ik óók wel". Toen werd de man zoo nijdig, dat hij de kokende olie over de kat gooide. Den volgenden dag vertelde zijn buurman dat zijn vrouw *s avonds gezond te bed was gegaan, maar wakker was geworden overdekt met brandwonden. Die buurvrouw was dus een kol.1) 1) A. de Rochas: L'extériorisation de la sensibilité. Paria, Chamuel- 2) Nederlandsche sprookjes en vertelsels medegedeeld door G. J. Boekenoogen, Volkskunde, 20e jaargang pag. 63- 187 Zooals de lezer(es) ongetwijfeld reeds bemerkt beeft, is hier het motief, waarom de volksfantasie een kluchtig verhaal gesponnen heeft, uittreding uit het lichaam gedurende den slaap, benevens het eigenaardig verschijnsel, dat men repercussie noemt en dat hierj«t bestaat, dat een indruk op het geëxterioriseerde gedeelte der persoonlijkheid van het medium gegeven, of een handeling door dat geëxterioriseerde gedeelte verricht, correspondeert met een overeenkomstigen indruk of dito beweging van het lichaam van het medium, zooals o.a. de Rochas aangetoond heeft.1) Het motief van dit sprookje is dus geen onzin, integendeel, bevat een wetenschappelijk erkende mogelijkheid, evenals zoovele andere heksenverhalen en heksensprookjes, waar men respectievelijk kennis van toekomstige dingen, verzien in de ruimte, telepathie, het toenemen van de fysieke krachten meer dan met geslacht en leeftijd overeen te brengen is en andere wetenschappelijk geconstateerde occulte verschijnselen als motief •) Bij Eusapia Palladino werd dit verschijnsel heel vaak waargenomen. Bij Prof. Lombroso lezen wij op pag- 65 van zijn werk: „After Death-What?" „Galeotto zag eens duidelijk uit de linkerzijde van Eusapia twee handen uitgaan — een (de normale) vastgehouden door den controleur en een andere spectraal (of „fluïdiek"), die zich losmaakte van haar schouder, de hand van den controleur aanraakte en dan zich weder terugtrok in het lichaam van Eusapia. Deze „fhudieke" armen zijn die, waarmede de mediums voorwerpen bewegen van 2 d.m. tot 3 d.m. verder dan het uiteinde hunner gewone leden reiken: bovendien veroorzaken de stooten of steken, daarin gegeven, pijn aan het medium, juist alsof zij haar ware armen warenProf. Ph. Bottazzi (Biologie van den mensch), Hereward Carrington (Eusapia Palladino and her Phenomena) en vele andere bestudeerders der bij Eusapia waargenomen verschijnselen, verhalen ons voorts van de gelijktijdigheid van kloptonen en zwakke drukking door de vingers van het medium uitgeoefend op de hand van den controleur, en andere soortgelijke verschijnselen. Men zie vooral A. de Rochas; L'extériorisation de la sensibilité, zoomede van den zelfden auteur L'extériorisation de la motricité. 188 kan ontdekken, nu eens meer, dan weer minder en soms zelfs in 't geheel niet omgeven door een fantastisch waas. Niet geheel en al onzin zijn ook die verhalen van spook- en geestverschijningen, die men door alle eeuwen heen bij alle volkeren aantreft en die een volkomen analogie vertoonen met het door de Society for Psychical Research op dit gebied verzamelde, uitstekend geconstateerde, feitenmateriaal. Dies zeg ik ook met Joseph Glanvil, den bekenden zeventieneeuwschen theoloog, dien wij reeds bij Greaterakes hebben leeren kennen: „Indien dit alles slechts op fantasie berustte, dan zou het toch al heel wonderbaarlijk zijn, dat de fantasie, die toch onmiskenbaar meer dan iets anders op de wereld aan verandering onderhevig is, altijd maar weer het aanzijn gegeven zou hebben aan een en dezelfde voorstelling, ontelbare malen, ten allen rijde, op verschillende plaatsen." Ja, die overeenstemming, die men overal ontmoet, hetzij in de motieven der sprookjes en verhalen, dan wel in de beschrijving der verschijnselen of in de verklaringen, die men er aan pleegt te geven, is het die te denken geeft. Mij althans doet zij dit. En ik put dan ook gaarne uit de bron der folklore eensdeels om er mijn eigen waarnemingen en die van anderen mede te vergelijken, indachtig de uitspraak van prof. Charles Richet, den bekenden Parijschen fysioloog, bestudeerder van het occultisme: „De overeenstemming der verschijnselen is het bewijs hunner echtheid", en anderdeels om de juistheid mijner eigen hypothesen, verklaringen, gedachten, zoomede die van andere onderzoekers te vergelijken met die, welke de volkskunde mij verschaft. Bij overeenstemming is mij dit een factor te meer om 189 te meenen op den juisten weg te zijn, bij verschil een factor, die tot grooter voorzichtigheid maant. Zoo is het feit, dat men door alle eeuwen heen, bij nagenoeg alle volkeren de overtuiging aantreft, dat de mensch een fluïde uitstraalt, voor mij persoonlijk een factor, welke mij, in samenwerking met andere factoren, geneigd maakt naar de fluïde hypothese over te hellen, evenals het feit, dat men door alle eeuwen heen, bij nagenoeg alle volkeren de overtuiging aantreft, dat een deel der mediamieke verschijnselen aan spirits (geesten van overledenen) toe te schrijven is, mij naast een aantal andere factoren, mede geneigd maakt te erkennen, dat er iets waars in de theorieën der spiritisten zou kuifBSR liggen (al gaat de groote meerderheid hunner ook veel te ver en schrijven zij veel aan de geesten der overledenen toe, wat in werkelijkheid slechts zijn oorzaak vindt in de normale en supernormale vermogens van den geest van het medium c.q. de geesten der aanzittenden) ofschoon voor beide hypothesen (de fluïde- en de geestenhypothese) nog het absolute bewijs ontbreekt. En hiermede meen ik mijn opstel te mogen besluiten. Moge het bij velen de lust tot folkloristische studies ten gunste van het psychisch onderzoek bevorderd hebben. Bif Uitgeefster dezer verscheen mede: o.a. W. H. C TENHAEFF EXPERIMENTEELE PSYCHOLOGIE SUPERNORMALE VERMOGENS I. GEDACHTEKRACHT II. SUPERNORMAAL WAARNEMINGSVERMOGEN BIJ DIEREN III. GARTOMANCIE (Iets over het kaartlezen) IV. GHIROMANGIE (Handleeskunde) V. DB WICHELROEDE Met een voorwoord van Dr. K. H. E. de Jong. Ingen. / 3.10. Geb. ƒ 4.15 Dr. KA RL DU PREL STUDIËN UIT HET GEBIED DER GEHEIME WETENSCHAPPEN ■> li jMe' een Woord vooraf van Dr- P- de Koning l kloeke dln., royaal formaat. Ingen. / 8.— Geb. in een deel ƒ 10. ..P*'J^V' do Prei wat een der groote voorgangen op dit gebied. Geen boek wekt «JoonT-ïd.^nY'! "7 0?8':merl[, dl1 Dr- *} boek <*m»»t doorb-Jten- 8:re?enhk«T2.i ~v» E^^-&0od■, M 3 A^ufrai? Hanit,Mai ,chr«f >>«eTo-er I» h« awndbhd vu Woensdag .."j"! beT*t h* vooral yoor de geschiedenis vu het occultisme een zeer «root aantal fe. en en opmerkingen, die v«.r de ..„die van hypnotisme, magnetisme, enz.1 vee belang zgn. haonderheid de htotorhche vergelijking van verschijnselen «1, en ."«Ier■ bii * ^ddel-euwen, vertoonden v.n fakirs, de^rschiin. selen bi, mediums, .omnambulen, enz., geelt nu en dan verrassende resultaten _,„Jf™ we«fn»ea«PPeHik. en toch van het begin tot het einde boeiend door stijl en rijken inhoud. L. KELWAY-BAMBER CLAUDE S BOEK Mededeelingen van gene zijde, met een brief ter inleiding van Sir Oliver Lodge. Uit het Engebch vertuid door C E. Koopman-Bensman Ingenaaid ƒ 2.90 Gebonden ƒ 3.75 d^nlb^T.*1"1 °? >ta Engel"