VOORWOORD. Het komt zeer vaak voor dat een gezelschap zich wil bezighouden met een spelletje, dat geen inspanning kost, een onschuldig „gokje'*, maar dat niemand in het gezelschap de regels precies kent. Deze regels zijn vaak niet vastgelegd in een voor de hand liggend boekje. De vraag is dan: „Hoe was het ook weer precies?" En op deze stereotype vraag wil dit boekje het antwoord geven. Vooral op het „precies" komt het aan, want meermalen meent men het dan wel te kennen, maar rijzen er problemen, waarover men het niet eens is onder het spel. En men heeft dan zelden of nooit een boekje bij de hand, waarin men het kan naslaan. Ik behandel in dit boekje uitsluitend hazard-spelen. Dat wil niet zeggen, dat het spelen zijn, die om groote bedragen behoeven te gaan, maar spelen, waarbij geen of weinig spelbeleid noodig is en men dus afhangt van de kaarten, die men krijgt. Zoowel de officieele groote hazardspelen als de huiselijke spelletjes heb ik behandeld. Men zal evenmin om groote bedragen gaan commetten, als om onderdeelen van centen gaan baccara-spelen, maar beide spelen zijn hazard-spelen, omdat-men van het toeval, 6 dat wil zeggen, van de kaarten, die men krijgt, afhangt Een deel dezer spelletjes heb ik uit andere bronnen, doch het grootste deel uit informatie, omdat er geen spelregels van te vinden zijn. Gaarne houd ik me aanbevolen voor raad; hetzij, dat men zoo vriendelijk wil zijn, me te melden, hoe men het op andere wijze speelt, dan ik heb aangegeven; hetzij dat men me de regels van spelen, die ik niet ken, wil zenden. Voor een volgenden druk zal ik daarvan een dankbaar gebruik maken. Verder wensch ik een ieder, die naar aanleiding van dit boekje tot een hem nieuw spel komt, veel plezier en een beetje geluk. De Verzamelaar. HOOFDSTUK I. Baccara-banque. Baccara-banque, wordt aldus genoemd, ter onderscheiding van Baccara-chemin-defer, maar wordt ook wel gewoon baccara genoemd, terwijl met het andere spel eenvoudig chemin-de-fer, noemt De twee spellen berusten op hetzelfde principe, doch chemin-de-fer, hoewel door en door een gokspel, kan lager gespeeld worden. Beiden zijn de geliefde spelen van de casino's vooral in Fransche badplaatsen. Het principe der spelen is hoogst eenvoudig. Bij baccara-banque speelt een bankhouder tegen twee tegenspelers of „pontes" en wie het hoogste aantal punten heeft in twee of drie kaarten, wint Hierbij telt het aas voor één, de poppen tellen voor tien, doch de tientallen worden niet meegeteld, zoodat men op zijn hoogst negen kan hebben. Dertien punten tellen dus voor drie, veertien voor vier, enz. Hebben bankhouder en ponte hetzelfde aantal kaarten, dan geldt het spel niet en wordt er niet betaald. Baccara-banque nu wordt gespeeld met twee volle spellen kaarten, die goed dooreen geschud en gecoupeerd worden. Bij opbod wordt uitgemaakt wie de bankhouder zal zijn. Wie het hoogste biedt wordt bankhouder en moet het geboden bedrag in de bank storten. 18 gaat hij de tweede keer door. Dan mag de speler, die het eerst banco gezegd heeft „suivi" zeggen en heeft het recht nog eens te spelen voor het volle bedrag dat dan in de bank staat De bankhouder kan doorspelen tot hij verloren heeft of tot hij „je passé la main" zegt De telling is precies hetzelfde als bij baccara-banque. De azen tellen één, de poppen tien, de tientallen worden afgetrokken, dus twaalf telt twee, dertien drie, drie-en-twintig drie enz. Hebben bankhouder en ponte evenveel punten, dan heet dit „en carte" en wordt er niet uitbetaald. De bankhouder geeft eerst een kaart naar rechts, dan zich zelf, dan weer een naar rechts, dan weer zich zelf. De speler of „ponte" kijkt nu zijn kaarten, gooit die open als hij acht of negen heeft, past als hij zes of zeven heeft vraagt een kaart als hij minder dan vijf heeft, en is vrij te doen wat hij wil als hij precies vijf heeft De bankhouder mag zijn kaarten niet aanraken voor de ponte gesproken heeft. Legt deze zijn kaarten open met acht of negen, hetgeen „abatteeren" genoemd wordt dan keert hij ook'zijn kaarten en heeft bij hetzelfde, dan is het „en carte" en wordt er opnieuw gespeeld. Heeft de één acht de ander negen, dan.wint degene, die negen heeft Vraagt de ponte een kaart door „carte" te zeggen, dan draait de bankhouder eerst zijn eigen kaarten voor hij die kaart geeft Heeft hij acht of negen, dan heeft hij gewonnen. Heeft hij minder dan kan hij of passen of koopen. Dit gaat al naar de kaart die hij den ponte gegeven heeft en in geval van 19 twijfel, kan hij den „croupier" vragen wat hij doen moet, en wordt dan geraden volgens een vaste lijst, „het tableau", dat ik hier nader zal bespreken. Is er zooveel in de bank, dat geen der spelers het waagt „banco" te zeggen, dan kan een van hen zeggen, „avec la table." Deze speelt dan voor het halve bedrag dat er in de bank staat en dan mogen de anderen met elkaar de rest opzetten. Gebeurt dit niet, dan kan degene, die „avec Ia table" gezegd heeft het bedrag nog completeeren. Anders wordt gespeeld om wat er is opgezet. Zegt niemand „avec la table", dan kunnen alle spelers opzetten wat ze willen, maar de bankhouder kan als er is opgezet en het bedrag is niet vol gemaakt, zeggen, „rien ne vas plus," waarna niets meer mag worden gezet Wint nu de bankhouder, dan is er in de bank het dubbele van wat er gezet is en het resteerende blijft voor den bankhouder. Dit heet in de spelerswereld „chocolat". Staat er b.v. twee-en-dertig gulden in de bank, en is er maar twintig gezet dan is er twaalf gulden „chocolat" of netter uitgedrukt „benefice" en als de bankhouder dan wint is er voor de volgende maal veertig gulden in de bank. Zegt een bankhouder „la main passé", dan krijgt hij het geld dat in de bank is en kan elk der spelers de bank nemen voor het bedrag dat er in staat Is er b.v. zestien gulden in de bank en de bankhouder zegt „je passé la mam" dan kan elk der spelers de bank voor zestien gulden krijgen. Wil geen der spelers hem voor dat bedrag, dan wordt de bank bij opbod verkocht. Wie het hoogste biedt kan hem dan dus nemen. Is dit bod acht gulden, dan speelt de speler, 25 zeven, acht of negen hebben, als hij op nuL een, twee, drie heeft gekocht, en hij heeft „bac" of één, als hij op vier of vijf gekocht heeft, dus dan heeft de bankhouder als hij past, vier verlieskansen tegen twee winstkansen en moet dus trekken. Geeft hij een zeven, dan kan de ponte zeven, acht of negen hebben, als hij heeft gekocht op nul, een of twee, en „bac" één of twee, als hij op drie, vier of vijf heeft gekocht. Gezien de kans dat hij niet op vijf gekocht behoeft te hebben, is het in dit geval, waar de kansen overigens drie om drie zijn beter dat hij trekt, en wordt hem dit door den croupier als hij naar het tableau vraagt ook geadviseerd. Geeft hij een acht, dan kan de ponte hebben, acht of negen, als hij op nul of één heeft gekocht, „bac" als hij op twee heeft gekocht, één als hij op drie heeft gekocht, twee als hij op vier heeft gekocht, drie of „en carte", als hij op vijf heeft gekocht Als de bankhouder dus past heeft hij drie winstkansen, een kans op „en carte" en twee verlieskansen. Hij moet dus passen. Geeft hij een negen, dan heeft de ponteur negen als hij op nul heeft gekocht, „bac" als hij op één heeft gekocht een als hij op twee heeft gekocht, twee als hij op drie heeft gekocht drie of „en carte" als hij op vier gekocht heeft en vier als hij op vijf gekocht heeft Hij heeft dus drie winstkansen, een kans op „en carte" en twee verlieskansen, waarbij de kans is dat de ponte op vijf gekocht heeft. Als hij past is hij dus aan den veiligen kant. Als hij koopt heeft hij echter een mooie kans om zijn spel te versterken, want er zijn maar 26 drie van de dertien verschillende kaarten, die hem nadeel doen en wel de zeven, acht en negen, terwijl bij aas, twee, drie, vier, vijf en zes zijn spel verbeterd wordt en bij het trekken van buches, geen nadeel wordt gebracht. Hij kan dus zoowel trekken als passen en de croupier antwoordt als hij naar het tableau vraagt „a volonté". Geeft de bankhouder den ponte een tien, dan behoudt deze laatste het aantal punten dat hij reeds had en wint de bankhouder, als de ponte op nuL een of twee heeft gekocht, is „en carte" als hij op drie gekocht •heeft, en verliest als hij op vier en vijf heeft gekocht Dus drie winstkansen, een kans op „en. carte" en twee verlieskansen, waarbij die dat de ponte op vijf gekocht zou hebben. Men zou dus zeggen, dat de bankhouder hier moet passen, doch het tableau geeft aan dat hij m'oet trekken en wel, omdat de kansen dat hij goed trekt of een buche, veel grooter zijn dan de kansen, dat hij verkeerd trekt want trekt hij één, dan is hij „en carte" als de ponte op vier getrokken heeft en kan alleen verhezen, als die op vijf heeft getrokken, trekt hij twee, dan kan hij alleen maar „en carte" hebben als de ponte op vijf getrokken heeft en niet verliezen, trekt hij d|ie, vier, vijf of zes, dan wint hij altijd, dus de kans om in elk geval te winnen is als hij trekt zeer groot, en daarom moet hij trekken De bankhouder moet als hij vier heeft koopen als hij twee, drie, vier, vijf, zes of zeven heeft gegeven en passen, als hij een één, een acht, een negen, of een tien heeft gegeven. Heeft de bankhouder een vier en geeft hij een één, dan kan de ponteur één hebben 27 als hij op nul heeft gekocht, twee als hij op één heeft gekocht, drie als hij op twee heeft gekocht, vier als hij op drie heeft gekocht, dus „en carte", vijf, als hij op vier heeft gekocht, en zes als hij op vijf heeft gekocht. De bankhouder heeft dus drie winstkansen, één kans op „en carte" en twee verlieskansen, als hij past en moet dus passen. Heeft de bankhouder een twee gegeven, dan wint hij als de ponte op nul of een gekocht heeft is „en carte" als hij gekocht heeft op twee, en verliest als hij gekocht heeft op drie, vier of vijf, dus hij heeft twee winstkansen, een kans op „en carte" en drie verlieskansen. Hij moet dus trekken. Heeft de bankhouder een drie gegeven, dan wint hij als de ponte op nuf*heeft gekocht, is „en carte" als hij op één gekocht heeft en verliest als hij gekocht heeft op twee, drie, vier en vijf. De bankhouder heeft dus als hij past maar één winstkans, één kans op en carte en vier verlieskansen en moet dus trekken. Heeft de bankhouder een «er gegeven dan is er „en carte" als de ponteur op nul heeft gekocht. In alle andere gevallen wint de ponte, dus moet de bankhouder trekken. Heeft de bankhouder een 'lijf gegeven dan wint de ponte behalve als hij op vijf gekocht heeft, want dan heeftJfch „bac". De bankhouder moet dus trekken." * - Heeft de bankhouder een zes gegeven, dan wint de ponte als hij op nul, één, twee of drie heeft gekocht, en verliest als hij-op. vfter of vijf heeft gekocht, dus moet de bankhouder trekken ] Heeft de bankhouder een zeven gegeven, dan wint de ponte als hij op nul, één of 28 twee heeft gekocht en verliest als hij op drie, vier of vijf gekocht heeft, maar gezien dat er op vijf vaak niet gekocht wordt, moet hij trekken. Heeft de bankhouder een acht gegeven, dan wint de ponte als hij op nul of één heeft gekocht. Op twee heeft hij „bac", op drie één, op vier twee, op vijf drie punten, dus er zijn voor den bankhouder, vier winstkansen en twee verlieskansen als hij past, dus moet hij passen. Heeft de bankhouder een negen gegeven, dan wint de ponte als hij op nul heeft gekocht, en verliest als hij op één, twee, drie, en vier heeft gekocht, is „en carte" als hij op vijf heeft gekocht, dus de bankhouder moet plassen. 'Heeft de bankhouder een tien gegeven, dan wint hij» daar de ponteur, die hetzelfde aantal punten behoudt als waar hij op gekocht heeft; als de ponte gekocht heeft op nul, één, twee en drie, is „en carte" als de ponteur gekocht heeft op vier, en verliest als hij gekoch^ heeft op vijf, dus heeft vier winstkansen, een kans op „en carte" en een op verlies, als hij past en past dus. Op 9tjf^tnoet de bankhouder koopen als tij een vijf, zes of zeven heeft gegeven, en is vrij, als hij^een vier heeft gegeven, en mag niet koopen als hij een één, twee, drie, acht, negen of tien gegeven heeft. Heeft hij een één gegeven, dan moet de ponte, één, twee, drie of vier hebben, als hij op nul, één twee of drie getrokken heeft, in welke gevallen de bankhouder als hij past wint. Het is ja\ carte" als hij gekocht heeft op viér en de ponte wint als hij op vijf heeft gekocht Met te passen heeft de bank- 29 houder dus vier winstkansen, een kans op „en carte" en een verlieskans, dus moet hij passen. Heeft de bankhouder een twéé gegeven dan kan de ponte hebben, twee, drie en vier, in welke gevallen de bankhouder wint als hij past Vijf, dus „en carte", als hij op drie koopt zes en zeven als hij op vier en vijf koopt De bankhouder heeft dus drie winstkansen, een kans op „en carte" en twee verlieskansen, dus moet passen. Geeft hij een drie. dan kan de ponte, drie of vier hebben, waarbij de bankhouder wint vijf, waarbij het „en carte" is, zes, zeven of acht waarbij de bankhouder verliest Hij heeft dus drie verlieskansen, twee winstkansen, en een kans op „en carte". Maar als hij trekt heeft hij meer kans zijn spel slechter dan beter te maken, want koopt hij een aas, een twee, een drie of een vier, dan verbetert hij zijn spel, doch met vijf, zes, zeven, acht en negen, maakt hij het slechter, en met de buches, blijft het hetzelfde. Hij heeft dus meer kans het met koopen te bederven dan te verbeteren en moet dus passen. Geeft hij een vier, dan kan de ponte vier hebben, als hij op nul koopt en wint de bankhouder, vijf hebben als bij op één koopt en is dan „en carte", zes hebben als hij op twee koopt en dan verliest de bank, zeven hebben als hij op drie koopt en dan verliest de bank, acht hebben als hij op vier koopt en dan verliest de bank, negen hebben als hij op vijf koopt en dan verliest de bank ook. De bank wint dus als er op nul is gekocht is „en carte" als er op één is gekocht en verliest als er op twee of meer is gekocht Het tableau adviseert „a volonté". Aanbe»- 30 velenswaardig lijkt me om te trekken. De kansen om een goede kaart te trekken zijn echter ook gering, want alleen met een twee, drie en vier verbetert hij zijn spel. Met vijf wordt het „en carte", met zes wordt het een, met zeven twee, met acht drie, met negen vier en met alle buches die hij trekken kan blijft het gelijk, dus meestal verbetert hij zijn spel toch niet. | Geeft hij een vijf, dan kan de ponte vijf, zes, zeven, acht, negen of „bac" hebben. Er zijn dus een kans op „en carte", vier kansen op verlies en maar één op winst, dus moet de bankhouder trekken. Geeft hij een zes, dan kan de ponte, een zes, zeven, acht of negen hebben waarbij deze wint, „bac" waarbij de bankhouder wint, en één, waarbij de bankhouder ook wint De bankhouder heeft dus vier verlieskansen en twee winstkansen, en moet dus trekken. Geeft hij een zeven, dan kan de ponte, zeven, acht of negen hebben en wint daarmee en „bac", een of twee, waarbij de bankhouder wint. De kansen zijn dus gelijk, maar toch moet de bankhouder nu trekken, gezien de kans dat de ponte op vijf kan hebben gepast of getrokken. Geeft hij acht dan kan de ponte acht of negen hebben en wint daarmee, en verder „'«n carte" een, twee, en drie. De bankhouder heeft dus drie winstkansen, een kans op „en carte" en twee verlieskansen, en trekt dus niet Geeft hij een negen, dan kan de ponte negen hebben en wint en verder kan hij ,;bac" hebben, één, twee, drie, of vier. De 36 den speler die links van hem zit of hij een kaart wenscht Deze speler mag nu passen, zijn kaarten open gooien als hij twee azen heeft en krijgt dan driemaal uitbetaald, zijn kaarten opengooien als hij een aas en een pop heeft, en krijgt tweemaal uitbetaald, of een kaart koopen. Vóór hij een kaart koopt mag hij zijn inzet verhoogen. Dat mag hij telkens doen, als hij een kaart bijkoopt, behalve na de vierde kaart. Koopt hij drie kaarten bij, zoodat hij er vijf heeft, en hij heeft nog geen een-en-twintig, dan mag hij ze openleggen, en krijgt tweemaal uitbetaald. Als hij zes kaarten heeft krijgt hij driemaal uitbetaald, zeven kaarten viermaal. Koopt hij én heeft hij meer dan een-en-twintig, dan moet hij zijn inzet aan den bankhouder betalen. Koopt hij tot hij vijf kaarten heeft, en heeft hij meer dan een-en-twintig, dan moét hij tweemaal betalen, heeft hij zes kaarten en meer dan een-en-twintig, dan moet hij driemaal betalen, heeft hij er zeven en koopt hij zich „dood", (de term voor meer dan een-en-twintig) dan moet hij viermaal betalen. Koopt de speler zoo, dat hij precies een-en-twintig heeft, dan moet hij zijn kaarten openleggen, en krijgt zijn inzet uitbetaald. Vervolgens gaat de bankhouder met de volgende spelers evenzoo te werk. Hebben alle spelers, hetzij gepast, hetzij zich dood gekocht, hetzij een-en-twintig gehaald of vijf kaarten waarmede ze onder de een-entwintig zijn gebleven, dan speelt de bankhouder verder met degenen, die gepast hebben. Hij legt zelf zijn kaarten open en past of koopt al naar het aantal punten dat hij heeft Koopt hij zich dood, dan moet hij aan ieder 50 troef moet bekend worden. Heeft hij een heer, dan moet hij dat zeggen en mag dan een fiche afzetten. Maakt hij nu drie slagen, dan mag hij daarvoor ook een fiche afzetten, maakt hij er vijf „de doormarsch" dan mag hij er twee afzetten. Verliest hij echter, dan mag de ander omdat B brutaal geweest is er twee afzetten. Maakt A echter vijf slagen, dan mag hij er toch ook maar twee afzetten. Meer dan drie kan er in een spelletje niet worden afgezet. Een voor den heer, twee voor den doormarsch, of twee als de ander brutaal is geweest. Zegt B echter dat hij „zwak" is, dan is het aan A om te bepalen wat hij wil doen. Heeft deze nu kaarten, die hem aanstaan, dan zegt hij dat hij spelen wil en dan moet B uitkomen. Heeft A echter kaarten, die hem niet aanstaan, dan zegt hij dat hij ook zwak is en vraagt aan B hoeveel kaarten deze wil hebben. B kan dan net zooveel nieuwe kaarten vragen als hij verkiest waarna A ook nieuwe kaarten kan nemen, van de kaarten die overgebleven zijn. Nu vraagt A opnieuw of B spelen wil of niet en deze kan dan nogmaals zeggen dat hij zwak is, of zeggen dat hij spelen wil en uitkomen. Is hij zwak, dan kan A wederom zeggen dat hij wil spelen of B vragen hoeveel kaarten deze nu wenscht. Als een der spelers zegt dat hij wil spelen begint het spel. Voor den heer mag altijd een fiche worden afgezet, als men ten minste dadelijk bij het begin aankondigt dat men hem heeft. Als men geen kleur bekennen kan moet men troeven. Wanneer iemand vier fiches afgezet heeft heet dat „schoon" staan. Wanneer een gever 51 schoon staat en een heer keert heeft hij gewonnen. Daar het een spel is, dat om vrij hooge bedragen gespeeld wordt» zijn er tal van zeer strenge bepalingen gemaakt. Zoo bestaat er b.v. deze regel dat wanneer iemand een heer declareert en hem niet heeft, dat dit een strafpunt kost, behalve wanneer de tegenspeler dien heer heeft. Hoewel dit spel tot de hazardspelen behoort komt er toch nog wel eenig beleid bij te pas. In de eerste plaats moet men opletten hoeveel kaarten de ander koopt omdat daarvan toch afhangt hoe sterk zijn spel kan worden, als er al vele andere kaarten uitgaan. Als de tegenstander schoon staat is er groot gevaar dat hij een heer koopt en dan het spel meteen gewonnen is, dus in dat geval moet men voorzichtig zijn en goed overleggen of men zal koopen of op een vrij zwak spel toch liever maar spelen. Wanneer de tegenstander brutaal is en men heeft den heer en drie fiches afgezet, moet men dien heer niet noemen, want wint men het spel, dan is men toch uit, dus het puntje dat men voor den heer afzet is overbodig, en met het noemen van den heer verraadt men zijn kracht, wat invloed op het spel van den ander kan hebben. Verder moet men dikwijls overwegen wat beter is, de troeven er uit te halen of den tegenspeler te dwingen, af te troeven en daardoor zijn eigen troeven over te houden. Zoo zijn er bij dit spel nog tal van kleine dingen die beleid en doorzicht vragen. Soms wordt het spel ook gespeeld met partijtjes van zeven fiches. 64 wil van te voren aankondigen, en wie het hoogste aantal slagen aankondigt, mag spelen. Degene, die links van den gever zit is het eerst aan het woord. Hij mag „de stok" zien, maar moet daarvoor een fiche betalen in den z.g. „kijkpot". Elke volgende speler heeft ook het recht dien „kijkpot" voor één fiche te zien. Degene, die nu het hoogste aantal slagen aankondigt, mag spelen. Hij mag dan een bepaald bedrag uit den pot vragen. Uit zijn eigen kaarten mag hij troef maken, en hij mag zelf voorspelen. Hij mag verder den stok opnemen en voor kaarten uit zijn eigen spel ruilen. Dit kost hem echter een fiche in „de kijkpot". De anderen moeten hem nu echter beletten de aangekondigde slagen te maken. Maakt hij ze, dan mag hij het bedrag dat hij heeft bepaald uit den pot nemen, maakt hij het aantal niet, dan móet hij dit er bij storten. Wie echter vijf slagen aankondigt, speelt z.g. Napoleon of Nap. Nap mag men echter niet anders spelen dan om den geheelen pot en den kijkpot samen. Daar de pot tamelijk snel kan oploopen, kan dit een vrij riskant spel zijn. Verliest hij, dan heeft hij alles te betalen wat in den pot staat en ook alles wat er in den „kijkpot" staat. Om Napoleon te kunnen zeggen moet men natuurlijk de hoogste kaarten in troef hebben. Heeft men aas, heer en nog een lagere, dan mag men natuurlijk wel rekenen dat men de troeven er aanstonds kan uitslaan. Wanneer het echter met vier of vijf spelers gespeeld wordt is er nog een klein speculatief element in, wat er in den stok kan 65 zijn gebleven. Heeft men b.v. vier troefkaarten en daarbij de aas en de heer dan is men vrijwel van vier slagen zeker, hoewel van de andere vier en drie met de vrouw bij een der spelers in een hand kunnen zitten. Heeft men nu ook nog een aas, dan kan men rustig Nap zeggen, maar heeft men die niet, maar wel een heer, dan kan men een gokje wagen, want de aas die daar boven gaat kan in de eerste plaats in den stok zitten, in de tweede plaats kan die weg gegooid worden, wanneer een der andere spelers b.v. twee azen heeft en aan het slot niet weet welke hij houden zak Men kan ook met een vol spel kaarten Napoleonnen, wanneer men met een groot aantal spelers is. Het spel gaat dan precies zoo, maar is minder aardig, minder overzichtelijk. Men kan echter als men met zeven personen speelt er de zes en vijf bij doen, of met acht personen de zes, vijf en vier, maar het spel verliest sterk, wordt minder spannend en men zal niet zoo licht tot aankondigen van „Napoleon" of „Nap" kunnen overgaan. Hazardspelen. 5 HOOFDSTUK XII. Poker. Het principe van poker is als van andere hazardspelen, dat wie in zijn kaarten het hoogste aantal punten heeft, het spel wint Men krijgt elk vijf kaarten. Het spel wordt gespeeld met een vol spel en een joker, een kaart met een voorstelling van een clowntje of harlekijn en aap, die men elke waarde mag toekennen. De waarden die men krijgen kan in zijn kaarten is van boven naar beneden als volgt: Royal straight flush; aas, heer, vrouw, boer, en tien van dezelfde kleur. Straight flush; vijf andere opeenvolgende kaarten van dezelfde kleur. Four of a kind of carré; vier gelijke kaarten. Full hand of full house; drie gelijke kaarten en nog twee gelijke. Flush; vijf niet opeenvolgende kaarten van dezelfde kleur. Straight; vijf opeenvolgende kaarten van gelijke kleur. Three of a kind; drie gelijke kaarten. Two pairs; twee maal twee gelijke kaarten. One pair; twee gelijke kaarten Verder telt als twee spelers een paar hebben, het spél van dengene die het hoogste paar heeft het hoogst als twee spelers twee 67 paren hebben, het spel van dengene die het hoogste paar heeft het hoogst, bij drie gelijken, het spel van hem die de hoogste gelijke kaarten heeft, als ze twee straights hebben de hoogste straight, als ze beide full hand hebben, het spel waarin de drie gelijken het hoogst zijn, als ze beide flush hebben, de hoogste flush, enz. Hebben twee spelers een gelijk spel maar een heeft het met de joker en de ander „real" telt het laatste spel het hoogst. Als ze twee gelijke spellen hebben waarin geen voorrang is moeten ze den pot deelen. De joker kan nooit tellen voor een kaart die men al in zijn spel heeft. Men kan dus geen vijf gelijken hebben. Toch wordt dit wel gespeeld en dan telt het als het allerhoogste. Doch dit is tegen de oorspronkelijke regels en moet eerst worden afgesproken. Hebben twee spelers geen combinatie, dan wint degene die de hoogste kaart in zijn spel heeft. Heeft A heer, vrouw, tien, vijf, drie en B heer, vrouw, negen, acht, zeven, dan wint A omdat hij die tien heeft Hebben twee spelers een zelfde paar, dan wint degene die de hoogste kaart na dat paar heeft Het typische van dit spel echter is, dat men niet dadelijk de kaarten gaat vergelijken, maar met dichte kaarten tegen elkaar op biedt Als men nu de kaarten van een ander wil zien wie meer heeft moet men zooveel in den pot betalen als de ander geboden heeft Is dit een groot bedrag en vreest men dat men met vergelijken zal verliezen, wint degene die het laatst heeft geboden, omdat de kaarten dan niet gezien worden. Op deze wijze kan men zonder iets in de hand te 68 hébben, met hoog bieden winnen, dit spel heet bluffen. Uit de beschrijving van het spel zal een en ander duidelijk worden. Er zijn verschillende manieren waarop het gespeeld wordt Ik zal beginnen met de oudste methode, die hier het eerst werd ingevoerd. Men speelt het spel het best met vijf personen. De pokertafeltjes in Amerikaansche clubs zijn dan ook vijfhoekige tafeltjes, waaruit blijkt dat het spel eigenlijk Voor vijf personen is bedoeld. Speelt men het met minder b.v. met vier of drie spelers, dan kan men de tweeën, drieën en vieren uit het spel nemen. Degene die de hoogste kaart trekt geeft en deelt een voor een vijf kaarten uit aan ieder van rechts naar links. Tevens zet hij een fiche of van te voren afgesproken bedrag in. Nu moet er een minimum en een maximum vastgesteld worden. Deze twee bedragen moeten goed van elkaar verschillen, om het bluffen mogelijk te maken. Stel dat men als minimum een dubbeltje, als maximum vijf gulden neemt Wanneer nu als we veronderstellen met vijf spelers te doen te hebben, A zijn fiche of dubbeltje, „aantie" genoemd, dat van anti tegenzetten komt heeft ingezet, moet B na zijn kaarten gezien te hebben zeggen of hij mee wil spelen of niet Wil hij meespelen, dan moet hij twee fiches of dubbeltjes inzetten. Aan ieder die meespelen wil kost het twee dubbeltjes, dus ook A moet wil hij meespelen, nog een dubbeltje bijzetten. Daarna vraagt de gever om de beurt aan de spelers of ze kaarten willen hebben. Ze mogen net zooveel kaarten voor nieuwe 69 ruilen als ze willen. Heeft ieder nieuwe kaarten, dan begint B te zeggen wat hij doen wil. Hij heeft de keus tusschen „weggaan" en is dan de twee dubbeltjes die hij gezet heeft kwijt of verhoogen met elk bedrag dat hij wü, tusschen een dubbeltje en vijf gulden. Vervolgens mag C zeggen wat hij wil doen. Deze kan ook weggaan, hij kan zeggen zien en moet dan Zooveel in den pot betalen als A die verhoogd heeft, (in het geval dat A dat gedaan heeft natuurlijk en niet is weggegaan) of nog eens verhoogen met een bedrag dat de vijf gulden niet mag overschrijden. Zoo krijgen ook D en E en ten slotte A hun beurt en het spel gaat nu rond tot iedereen op een na is weggeloopen of er gezien wordt, en niet meer verhoogd, waarna de spellen worden opgelegd en degene die het hoogste heeft wint. Veronderstellen we b.v. dat B, die een goed spel heeft met een gulden heeft verhoogd. Dan kan C, die we zullen veronderstellen een slecht spel te hebben, weggaan, zien, omdat hij ook nog iets heeft dat hem wel aardig lijkt, E met een heel mooi spel, het met een rijksdaalder verhoogen, waarop A zien kan zeggen. Nu kan B nog eens verhoogen, of ook zien zeggen of weggaan. Gesteld dat hij nog eens met vijf gulden verhoogt, C is al weggegaan, D moet nu, wil hij zien, eerst zeven galden vijftig storten en daar zijn spel niet zoo bijster is zal hij weggaan. Zegt E nu zien, en gaat A weg dan gaat het tusschen A en E en wint degene die het hoogste spel heeft. Ware E ook weggegaan na de verhooging van vijf gulden, dan had A gewonnen zonder dat hij zijn kaarten had behoeven te toonen en zou hij zonder zelfs een paar gehad te hebben de anderen er hebben uitgebluft. Als A de hoogste kaarten blijkt te hebben krijgt hij ten eerste de vijf maal twee dubbeltjes, die er om mee te gaan zijn ingezet, dan de gulden verhooging die hij zelf ingezet heeft, verder de gulden van D die zien wou en de drie en een halve gulden, van E die het een rijksdaalder heeft beter gemaakt, acht gulden vijftig, die hij moet bijstorten omdat hij het nog eens vijf gulden verhoogd heeft en de vijf gulden die E nog moet betalen omdat hij heeft willen zien. Het komt er in dit spel natuurlijk zeer op aan, wat de verschillende spelers koopen. Koopt iemand vijf kaarten, dan is de kans dat hij wat goeds heeft gering. Koopt hij een kaart, dan kan hij dat doen om te trachten een flush of straight te krijgen, hetgeen hem mislukken kan, koopt hij er twee, dan kan hij drie gelijken in handen hebben, koopt hij niet, en zegt „servi" dan is het mogelijk, dat hij dadelijk een goed spel heeft z.g. „standing" maar geen van deze dingen zijn natuurlijk Zeker en iemand kan door niet te koopen de anderen in den waan brengen dat hij heel wat heeft, en bluffen. Ook moet men oppassen met het verhoogen en niet te gauw verhoogen want dan kan het zijn dat iedereen wegloopt, terwijl men beter laag kan beginnen en bij de tweede beurt als het potje al wat is opgeloopen, er een flink bedrag bijzetten. Dan kan er verder „gestraddeld" worden. De gene die geeft heeft het voordeel van het laatst te kunnen beslissen wat hij zal doen en voor dat voordeel moet hij ook zijn minimum bedrag voorzetten, dat hij kwijt is, als hij wegloopt Nu kan nummer twee of nummer 71 drie twee maal dit bedrag zetten. Die heeft dan het recht om achter te zitten, maar ieder die nu wil meespelen moet vier maal den minimum voorzet bijzetten, terwijl degene die gegeven heeft als hij wil meedoen, drie stukjes bijzetten moet. Wanneer niemand meegaat is de pot voor dengene die achter zit In het geval dat de gever achter zit wint hij het; als er gestraddeld is degene, die gestraddeld heeft Verder kan men aan het spel de attractie verbinden van een „jackpot". Bij een jackpot moeten alle spelers gelijkelijk inzetten. Men moet hiervoor een bepaald bedrag afspreken. Daarna mag men alleen openen op minstens twee boeren, dus men moet dadelijk voor er gekocht wordt twee boeren in de hand hebben. Men is niet verplicht om hierop te openen. Verder kan men natuurlijk openen op alles wat hooger is, dus ook op twee kleine paren. Wanneer er niet geopend kan worden geeft de volgende speler en moet ieder weer het afgesproken bedrag bijzetten. Nu moet er geopend worden op minstens twee vrouwen. Wordt er dan nog niet geopend op minstens twee heeren, daarna op minstens twee azen, en dan weer op twee heeren, twee vrouwen, twee boeren. Is er al deze keeren niet geopend kunnen worden, dan mag men openen op iedere kaart Als het spel geopend is gaat alles weer gewoon als bij een normaal spek Men moet van te voren afspreken wanneer er een jackpot gespeeld zal worden. In de eerste plaats kan men afspreken, dat er een jackpot gespeeld wordt als er een ronde is afgegeven dus als de eerste gever weer aan de beurt is. Om dit te onthouden moet die 72 gever een of ander voorwerp, b.v. een ring bij zijn kapitaal leggen. Verder kan men afspreken dat er telkens wanneer er gezien is en er minstens three of a kind is open gekomen, er een jackpot wordt gespeeld. In het geval van den jackpot moet degene die wint zijn kaarten toonen om te kunnen laten zien, dat hij de kaarten gehad heeft, waarop hij het recht had te mogen openen. Een andere wijze van spelen, die hooger gaat is als volgt. De gever zet een bepaalde speeleenheid ▼oor en elk mag voor die eenheid meegaan. Voor dat de kaarten gezien zijn kan echter een der spelers zeggen, „open in the dark", de daarop volgende speler mag dan zeggen „doublé in the dark" en dan moet ieder die meespelen wil het dubbele inzetten. Een daarop volgende speler mag het nog eens verdubbelen Hierop worden de kaarten gezien en nu mag een der spelers nog zeggen, „doublé in the light" en ook dan mag er door een speler die er op volgt nog eens „in the light" gedoubled worden. Op die manier kan dus de pot aan ieder die meedoen wil op zestien begineenheden komen voor er nog kaarten geruild zijn. Nu krijgt ieder die meegegaan is zooveel nieuwe kaarten als hij vraagt en degene die geopend heeft of de opening het laatst verdubbeld, moet beginnen. Deze kan weggaan of zeggen „Cheap" wat zooveel beteekent als ik pas. Maar hij kan ook dubbel zeggen, dat wil zeggen, dat hij wat er in den pot staat met het dubbele verhoogt. Iets anders, b.v. met een bepaald bedrag verhoogen, kan hij niet 73 Aan zijn opvolger is het nu om weg te gaan, te zien. of nog eens te verdubbelen. Behalve wanneer de voorganger „cheap" gezegd heeft In dat geval kan hij ook „cheap" zeggen. Is er door iedereen „cheap" gezegd, dan wordt er geboden tot één de anderen er uit bluft of er gezien wordt Maar men kan niet anders dan zien of dubbel slaan. Wanneer iemand „cheap" gezegd heeft en daarna is er door zijn opvolgers gedubbeld en gezien, dan mag hij nog eens zeggen wat hij doen wit zien of dubbelslaan, of weggaan. Maar hij kan niet voor de tweede maal „cheap" zeggen. Heeft iedereen cheap gezegd, dan moet de vorige gever nog eens geven en ieder moet evenveel inzetten als er in den pot staat Weer begint hetzelfde spelletje, maar nu kan men wachten Nummer twee kan als hij geen behoorlijke kaarten heeft om een pot te wagen, die gewoonlijk nog al is opgeloopen, zeggen dat hij wacht en dat kunnen allemaal. Hierna moet de volgende geven en eerst een eenheid inzetten Er kan nu gewacht worden of geopend en daarna weer „cheap" gezegd, en doen allen dit dan moet er nog eens bijgezet worden wat er in den pot staat door elk die meedoen wil. Opent men, dan moet het volle bedrag dat de cheappot groot is inzetten, en dat moet ieder die mee doen wil. De openaar staat nu weer voor de keus, weg te gaan of cheap te zeggen of dubbel. Het is te begrijpen dat een cheappot op deze wijze zeer hoog kan oploopen. Echter kan men nu nog beperkende bepalingen maken en wel als volgt. Wanneer een cheap pot zeer hoog is, gaat men telkens 74 spelen om een deel er van. Men kan b.v. afspreken, dat als een cheappot boven vijf gulden is, men speelt om een rijksdaalder. Wie dus opent doet dat voor een rijksdaalder en elk moet voor een rijksdaalder mee gaan, als men dubbelt maakt men er vijf gulden van, enz. Er wordt dan zoolang om een rijksdaalder uit dien pot gespeeld, tot de pot opgespeeld is. En man kan ook afspreken om het te hoog oploopen tegen te gaan, dat degene die bij een groote cheappot heeft geopend, als het zijn beurt is de keus heeft tusschen een bepaalde verhooging, b.v. vijftig cent, en dubbel, dus de volle rijksdaalder, en natuurlijk cheap en weggaan. Dit is echter alleen maar het recht van den openaar die het eerst het woord heeft. De anderen kunnen niet anders dan zien of dubbel zeggen. Ik wil dit met een voorbeeld toelichten. Er zijn laat ons zeggen vijf spelers A heeft gegeven, B in the dark geopend, C „in the dark" gedubbeld, en B daarna nog eens Jut the light" gedoubled. Ieder moet dus als de voorzet een dubbeltje is veertig cent inzetten. Er is dus twee gulden in den pot Nu zeggen allen cheap nadat ze hun kaarten gekocht hebben, omdat geen van allen gekregen heeft wat hij hoopte. Ieder moet nu twee gulden bijzetten en er komt twaalf gulden in den pot Nu speelt men niet om twaalf gulden tegelijk maar om een rijksdaalder. Deze kan ook in the dark gedubbeld worden en verdubbeld worden en in the light eveneens. Gebeurt dit niet en C opent en D en A gaan mee, dan moeten die om mee te gaan alle drie een rijksdaalder bijzetten. Nu mag C als als hij kaarten gekregen heeft zeggen wat hij 75 doen wil. Hij kan nu vijftig cent beter maken. Willen D en A nu zien, dan kostnen dat drie gulden, en krijgt C als hij wint drie gulden van D en A en een rijksdaalder uit den pot Een andere manier van spelen is „studpoker". Hierbij krijgt elk twee dichte kaarten. Men kan nu openen „in the blind" dus voor men de kaarten gezien heeft Ieder die mee wil moet dan het bedrag waarop geopend is inzetten. Daarna krijgt ieder een open kaart. Degene die de hoogste kaart heeft mag nu den inzet verhoogen of kan „cheap" zeggen, waarna de anderen mogen bieden. Wie mee wil moet het gebodene bijzetten, kan ook weg gaan, doch is dan natuurlijk het geld dat hij den eersten keer heeft ingezet kwijt Daarna wordt een tweede kaart gegeven, en wie de hoogste kaart krijgt of de hoogste combinatie in handen heeft, mag weer beginnen en kan den pot verhoogen of „cheap" zeggen. Zeggen alleen „cheap" dan wordt een derde kaart open gegeven en weer is nu degene, die de hoogste kaart of de hoogste combinatie, op tafel heeft aan de beurt van spelen. Hetzelfde spel kan men ook spelen met drie kaarten dicht en vier kaarten open. Hierbij moet echter de afspraak gemaakt worden dat degene, die den laatsten keer, dus als hij zijn vierde open kaart gekregen heeft moet beginnen, niet cheap kan zeggen, maar de keuze heeft tusschen verhoogen en wegloopen. HOOFDSTUK XIII. Trente et quarente. Trente et quarente is een spel dat zelden gespeeld wordt door spelers onderling, maar hoofdzakelijk in Casino's. In de kleinere casino's wordt het ook niet gespeeld. Voor zoo ver mij bekend is wordt het alleen gespeeld in Monte Carlo, San Remo en Zoppot Het spel is heel eenvoudig, maar omdat het ineen snel tempo gespeeld wordt voor wie het niet kent, moeilijk te volgen, en vaak hoort men zeggen door bezoekers van het Casino in Monte Carlo, dat het hen niet mogelijk is geweest er iets van te volgen. Er zijn vier kansen waarop men kan zetten, en wel rood, zwart, invers, en couleur, maar zwart en invers worden nimmer door den croupier afgeroepen, wanneer deze winnen wordt door den croupier afgeroepen, dat de tegenovergestelde kansen, rood en couleur verliezen, en dat maakt het den toeschouwer moeilijk het spel te begrijpen. De speeltafel ziet er uit, als op de volgende blz. is afgebeeld en heeft enkele lijnen, die weinig met het spel te maken hebben, maar het den beginneling die er ook een beteekenis in wil zien, des te moeilijker maken. In het midden van den tafel zit de croupier, die de kaarten uitlegt, tegenover hem de 78 zijn inzet plaatst op het driehoekige vak. Dit noemt men het „petit tableau". De croupier draait nu eerst zooveel kaarten tot hij meer dan dertig punten op tafel heeft. Het eerst keert hij voor zwart. Daarna keert hij nog een rij kaarten, die hij boven de eerste rij plaatst en gaat daar ook mee door tot mj meer dan dertig punten heeft De rij kaarten of de kleur met het minste aantal punten heeft nu gewonnen. Keert hij dus drie en dertig punten voor zwart en vijf en dertig voor rood, dan wint zwart en krijgen degenen die op zwart gezet hebben evenveel uitbetaald als ze hebben opgezet. Over couleur en invers beslist de allereerste kleur die gekeerd is. Heeft zwart gewonnen, en is de eerste kaart zwart, dan wint couleur, en degenen die daarop gespeeld hebben, krijgen ook evenveel uitbetaald als ze hebben ingezet Heeft zwart gewonnen, én is de eerste kaart rood, dan wint invers. Is dus in het gegeven geval de eerste kaart een zwarte kaart geweest en hebben dus zwart en couleur gewonnen, dan roept de croupier: „rouge perd, couleur gagne". In het tweede geval, dat zwart gewonnen heeft en de eerste kaart een roode is geweest, dus dat zwart en invers gewonnen hebben, roept hij: „rouge perd et couleur". Heeft hij in het eerste rijtje veertig gekeerd en in het tweede drie en dertig; en is de eerste kaart een roode geweest dus hebben rood en couleur gewonnen, dan roept de croupier: „rouge gagne et couleur". Heeft hij hetzelfde gedraaid, maar was de eerste kaart zwart, dus hebben rood en invers 79 gewonnen, dan roept hij „rouge gagne, couleur perd. Wanneer hij voor beide kansen hetzelfde aantal punten gekeerd heeft, b.v. vijf en dertig, dan kondigt de croupier aan: „cinq, cinq après". Deze slag is dan ongeldig en ieder mag doen wat hij wil, zijn inzet wegnemen, bijzetten of laten staan. Alleen als beide kleuren een en dertig hebben, dus „un, un après" heeft de bank een voordeel. Elk der spelers mag nu de helft van zijn inzet terug nemen, en de andere helft is voor de bank. Wordt dit niet gedaan, dan gaat de inzet „en prison". Daarvoor zijn de verschillende lijntjes op het tableau. De fiches worden op het groote tableau geplaatst op het ruitje dat om het roode en zwarte is aangebracht. Op het kleine tableau, zet men ze op couleur op de lijntjes aan beide zijden van het vierkantje, op invers op de twee binnenste schuine lijntjes of op den omtrek, de ronde lijn onderaan. Nu wordt er nog eens gedraaid, en als het niet nog eens „un après" wordt, gaat de inzet op het roode of zwarte vakje, wat het groote tableau betreft, op den omtrek van het vierkantje wat couleur betreft en op de schuine omtrekslijnen, wat invers betreft Dit laatste komt niet heel vaak voor. Gewoonlijk zal na „un après" zich weer een gewoon geval voordoen. Wint nu rood, dan komen de inzetten van rood vrij, en de spelers mogen het terug nemen. Wat op zwart „en prison" gaat is voor de bank en evenzoo gaat het invers en couleur. 80 Men kan zich echter verzekeren tegen deze kwade kans. Daarvoor moet men een procent als verzekering er bij voegen. Speelt men dus voor vijfhonderd frank, (het kleinste bedrag dat men verzekeren kan) dan geeft men een fiche van vijf frank aan den croupier en die geeft aan dat het bedrag verzekerd is, door bij den inzet een vierkant wit fiche te plaatsen. Un après telt voor verzekerde mises dan als elke andere après. Wanneer van de z.g. taille, de benaming van het pak van zes spellen kaarten de laatste keer „un après" is, krijgt men de helft van den inzet terug. Het eigenaardige en onverklaarbare in dit •pel is, dat er zekere regelmaat in het algemeen valt waar te nemen in het afwisselend terugkomen van de verschillende mogelijkheden. Een trente et quarente speler zal men dan ook zelden zien spelen zonder nauwkeurig aan te teekenen wat er uit komt. Dit doet hij op een kaartje met vier kolommen dat hem de bediende in het casino verstrekt. Met stippen teekent hij daarop de uitkomsten aan. Een dergelijk kaartje ziet er ongeveer uit als de teekening op blz. 81. Op dit lijstje ziet men dat rood en zwart in een lange serie om de beurt zijn uitgekomen. Dit komt zeer veel voor en heet „Intermitance." Op het kleine tableau zien we een serie couleur van zes. Is men zoo gelukkig zoowel de „intermitance" als de serie te volgen, dan wint men. Lange series zijn geen zeldzaamheid en het heet slecht spel, als men dan de andere kleur gaat spelen. Het heet heel gevaarlijk tegen een kleur in te spelen en te verdubbelen, juist omdat 81 lange series zoo vaak voorkomen. Een tak* tisch trente et quarente-speler speelt niet tegen de bank in, zooals dat heet, maar met de bank mee. Na de serie couleur zien we een keer invers komen en dan couleur terugkeeren. Ook dat komt veel voor en heet „le coup de lion." Ten slotte zien we op het kleine tableau telkens twee maal couleur en invers komen. Dit komt ook heel vaak voor en heet „coup a deux". Natuurlijk is en blijft het een hazardspel en is er geen enkel logisch argument voor zulk een taktiek aan te voeren, maar in de practijk ziet men deze wonderlijke afwisselingen en regelmatigheden zeer veel voorkomen, en er zich haast alle spelers naar richten. r z c t • • • Hazardspelen. 6 HOOFDSTUK XTV. Verloten. Verloten is een spel voor een groot gezelschap. Met minder dan vijf spelers is het niet aardig. Het wordt gespeeld met twee volle spellen kaarten. Men heeft bij dit spel twee gevers. De een geeft de prijzen, de ander de loten. Er wordt getrokken en wie de hoogste kaart heeft moet de prijzen geven, wie op een na de hoogste kaart heeft de loten. Elk zet nu een bepaald bedrag in den pot. Men speelt dit spel het best met fiches en met een grooten pot, dus het beste is de waarde der fiches klein te houden en minstens elk tien fiches in te zetten. De gever van de prijzen geeft nu elk een kaart dicht op tafel. Hij geeft die kaarten uit een der twee volle spelen. Verder neemt hij de fiches uit den pot en verdeelt die willekeurig over de kaarten. Hij kan b.v. den een vijf den ander twintig fiches op zijn kaart geven. Hierna komt de gever van de loten aan de beurt Deze geeft elk een dichte kaart of lot. Als ieder nu zijn twee kaarten heeft moet hij ze open leggen en als nu iemand twee 83 kaarten van gelijke hoogte heeft, twee boeren of twee tienen, twee drieën mag hij den prijs, die op zijn kaart ligt opstrijken. Wie dit echter niet heeft moet de fiches weer in den pot storten Zoo speelt men tot de geheele pot leeg is. HOOFDSTUK XV. Verpachten. Dit spel kan door ten hoogste twaalf personen gespeeld worden. Het wordt gespeeld met vijf-en-veertig kaarten. Alle achten worden uit het spel gehaald en verder de zessen van schoppen, ruiten en klaveren. De volgorde der kaarten is gewoon van aas hoogste tot twee. Alvorens men begint te spelen moet de boerderij, dat is de pot, verpacht worden. Degene die het hoogste biedt is pachter, wat ongeveer met bankhouder overeenkomt De figuurkaarten tellen voor tien, dus ook het aas, de overigen voor wat ze aangeven. De pachter moet het bedrag waarvoor hij de boerderij heeft gepacht in den pot midden op tafel zetten. Elk der spelers moet daarin nu nog een bepaalden inzet b.v. een of twee fiches storten. De pachter geeft nu elk der spelers van links naar rechts een dichte kaart, doch neemt zelf geen kaarten. Nu mag elk der spelers beurt om beurt net zooveel kaarten koopen als hij wil. Heeft hij genoeg, dan zegt hij dat hij past. De gekochte kaarten worden dicht gegeven. Het komt er nu op aan zoo dicht mogelijk 85 bij het getal zestien te komen of precies zestien te krijgen. Men houdt de kaarten ook als men meer dan zestien heeft gedekt tot ieder zijn beurt gehad heeft Dan worden de kaarten open gelegd. Degene die meer dan zestien heeft moet aan den pachter zooveel fiches betalen als hij meer dan zestien punten heeft (niet aan den pot). Degene, die minder dan zestien heeft behoeft niets te betalen. Degene die precies zestien heeft krijgt den geheelen pot. Degene die de boerderij gewonnen heeft is voor de volgende maal pachter. Wanneer twee spelers beiden zestien hebben heeft degene gewonnen die dit beeft in het minste aantal kaarten. Wanneer twee spelers beiden zestien hebben in twee kaarten, wint degene die de harten zes heeft Hebben twee spelers in hetzelfde aantal zestien, en heeft geen van beiden daarbij de harten zes, dan wint degene, die het dichtst bij den pachter zit De pachter kan dus ongelukkig zijn, als zijn boerderij hem dadelijk ontfutseld wordt maar kan winnen als hij hem lang houdt en meer dan zijn pachtsom binnen krijgt Men kan verder afspreken, dat na iedere ronde alle spelers een fiche in den pot moeten bijzetten. Degene, die den pot gewonnen heeft moet pachter zijn en dezelfde pachtsom betalen waarvoor de boerderij het eerst is gepacht. Echter kan men ook overeenkomen, en dat is billijk, omdat het gebeuren kan dat de pacht den eersten keer te laag of te hoog ge- 86 bleken is, dat iedere keer als de boerderij is gewonnen, er een nieuwe verpachting bij opbod plaats heeft. De waarde van de pacht is natuurlijk min of meer afhankelijk van het aantal deelnemers, maar dit maakt niet zoo heel veel uit De gemiddelde waarde van de pacht zal tusschen veertig en vijftig bedragen. HOOFDSTUK XVI. Zeilen. Zeilen of scheepje zeilen wordt gespeeld met twee spellen kaarten. Men trekt wie het eerst bankhouder moet zijn. Deze bankhouder zet een bepaald bedrag in den pot en geeft linksom ieder drie open kaarten van een der spéllen. Daarna vraagt hu' aan dengene die links van hem zit wat hij wil, of hij wil zien of weg gaan. Deze nu heeft de keus tusschen zien voor een bepaald bedrag, pot te zeggen of weg te gaan. Is er nu b.v. een kwartje ingezet doorfden bankhouder en degene die mag zeggen wat hij wü, heeft een drietal middelmatige kaarten, b.v. een boer van ruiten, een tien van schoppen en een negen van harten, dan kan hij zeggen dat hij ziet voor een kwartje. De bankhouder moet nu een kaart draaien van het tweede spel. Is deze kaart een ruiten, schoppen of harten, maar lager dan een van de kaarten van den bankhouder, dan heeft de bankhouder verloren, en moet een kwartje uit den pot geven. Keert de bankhouder een gelijke kaart als er in het drietal van den tegenspeler is, dan moet hij nog een kaart keeren. Keert hij een hoogere of een kaart van een kleur die op tafel is, dan wint hij 88 en moet de tegenspeler een kwartje bijzetten. Wanneer de tegenspeler „de pot" gezegd zou hebben, zou hij, als hij had gewonnen, den geheelen pot hebben gekregen, als hij zou hebben verloren, den pot hebben moeten verdubbelen. Vervolgens komt de speler aan de beurt die links van den vorigen speler zit en heeft deze b.v. een zeer slechte kans, dan zegt hij weg en wordt zijn beurt overgeslagen. De bankhouder mag echter geen winst uit den pot nemen, maar is verplicht door te spelen, tot ieder een beurt gehad heeft Is zijn pot dan groot genoeg naar rijn zin, dan kan hij zeggen: „het eerste zeil gaat in". Dat beteekent dat hij weer rond geeft en op dezelfde wijze als den vorigen keer, speelt Daarna moet hij zeggen het tweede zeil gaat in en als hij ook deze ronde gespeeld heeft gaat de bank pas over naar zijn buurman, en krijgt hij waf er ten slotte in staat Heeft de bankhouder, als er „pot" gezegd is alles verloren, dan moet hij nog een keer inzetten waarmede hij begonnen is. Wanneer hij twee keer „pot" verloren heeft is hij de bank kwijt en gaat die over aan zijn buurman. Men kan het spel echter ook als volgt spelen. Degene die aan beurt is, mag zeggen voor hoeveel hij zien wil. Zegt hij pot dan is het daarmee uit Zegt hij een bepaald bedrag, dan mogen de volgende spelers nog zoo veel bij zetten, tot het bedrag dat in den pot is, is volgezet Degene die. naast den tegenspeler zit mag dus het bedrag zetten gelijk aan wat er in den pot staat vernünderd met wat de voorganger gezet heeft. Zet hij een gedeelte 89 dan kan nummer drie de rest of een deel zetten enz. Ter verduidelijking geef ik hier een voorbeeld. We veronderstellen dat er vijf spelers zijn A, B, C, D en E. A is bankhouder en heeft een gulden in den pot gezet. Hij heeft de volgende kaarten gegeven. B: Sch. vr. en boer, en R. 9. C: R. vr., Sch. 10, harten 3. D: H. 1, Sch. 8 en B. 8. E: R. aas, H. 8 en 5. B heeft hooge kaarten maar slechts van twee kleuren. Hij kan een dubbeltje wagen en zegt dat hij ziet voor een dubbeltje. A keert uit het tweede spel KI. vr. en dus moet Been dubbeltjeinden pot geven. C heeft twee goede kaarten en een lage van de derde kleur, en kan ook niet meer dan een dubbeltje wagen. A keert H. 4. C moet dus nog een dubbeltje in den pot geven en deze is dus nu een gulden twintig. D heeft van drie kleuren een middenkaart Hij kan dus iets meer wagen b.v. een kwartje. A keert H. 9 en er is dus nu een gulden vijf en veertig in den pot E heeft een aas en twee niet hooge kaarten van een kleur, en mist dus twee kleuren. Hij kan dus ook niet veel wagen en ziet voor een dubbeltje. A keert KI. aas. A heeft dus nu niets verloren en weinig gewonnen omdat er weinig gezet is. Hij wil nog best verder spelen en kondigt nog niet het eerste zeil aan. Hij geeft: B: R. b. en 8 en H vr. C: Sch. aas en H. 9. D: H. b., 7, 2. 90 E: KI. h., R. 10, H. 4. B ziet nu voor twee kwartjes en A draait H. vr., dus een gelijke kaart en daarna harten 5. B neemt dus twee kwartjes uit den pot en er blijft nu nog een gulden vijf in. C heeft ook een vrij goede kaart en waagt ook twee kwartjes. A keert R. vr. en dos is de pot weer een gulden vijf en vijftig. D heeft een kaart zonder kans en zegt „weg". E heeft een vrij goede kaart en waagt drie kwartjes. A keert een ruiten zeven en nu is er nog tachtig cent in den pot. A blijft dus doorspelen, want hij heeft nog niets met zijn pot gewonnen. Hij geeft nu als volgt. B: Sch. 9 en 6 en R. 3. C: Sch. vr., B. boer, KI. 7. D:H. aas, B. 8 en KI. 9. E: B. Vr., H. 8 en 5. B heeft niets en gaat weg. C heeft een mooie kaart en zegt pot. A draait B. 6 en moet dus weer een gulden inzetten terwijl C de tachtig cent uit den pot neemt D zet een kwartje en A keert Schoppen zes. E zegt een dubbeltje en A keert KI. 10. A verliest dus en kan zeggen dat het eerste zeil ingaat als hij het gevoel heeft pech te hebben maar kan ook doorgaan, in de hoop op te halen. In het algemeen geeft de bankhouder dan pas „het eerste zeil" als hij aan de winnende hand is. HOOFDSTUK XVIL Roulette. In afwijking met de hiervoren behandelde spelen, welke alle min of meer geschikt zijn voor den huiselijken kring, wil ik U nog iets mededeelen over een spel, waarbij de meesten der lezers direct zullen denken aan het bekende Monte Carlo. Gelegenheid tot het in 't publiek spelen hiervan bestaat echter niet alleen daar, maar ook in Ostende, dat gemakkelijker voor ons Nederlanders te bereiken is, zoomede in enkele andere badplaatsen, zooals Cannes, Nice, San Remo en Zoppot (Duitschland). Zooals reeds in vorige hoofdstukken opgemerkt (o.a. blz. 12 en 76) speelt men in de Casino's ook Baccara en Trente et quarante. De weelde aan het Casino te Monte-Carlo is buitengewoon. Vlak bij den ingang is een gelegenheid waar men eventueele pakjes af kan geven, want het is niet geoorloofd deze in de zalen mede te nemen. Door het geheele gebouw krioelt het let- , terlijk van keurig gegalonneerde bedienden, die de bezoekers nauwkeurig gadeslaan. De bewoners van het plaatsje zelf mogen het casino niet binnen komen, het vertoonen van een pas bij het koopen der entréebiljetten is daardoor een vereischte. 92 Natuurlijk zal het verlangen bij U opkomen om ook eens te spelen te meer daar het voor ons land verboden is. Laat U echter niet overhalen door een der zg. „systeemverkoopers" welke ge al heel spoedig voor een der speelzalen zult aantreffen, het zou zeker Uw eerste verlies beteekenen. Op de verschillende lange tafels welke ge in de zaal, ter linkerzijde van den ingang te Monte-Carlo, verspreid ziet staan, vindt ge de roulettes, met een diameter van ongeveer 1 Meter volgens onderstaande teekening. Aan beide kanten zijn vakken aangebracht volgens het schema op blz. 93, hierop worden de mises gezet, zij dienen dus ter aanduiding wat men speelt Van het „rouge" en „noir" (rood en zwart) is het rood hier voorgesteld door een arceering doorloopend tot de daarbij behoorende cijfers. 93 De croupier, die in het midden van de tafel zit, geeft op een zeer eentonige wn>e de vereischte aanduidingen voor het spel. Het gaat hier slechts om kleine bedragen van desnoods enkele guldens. Men speelt met z.g. „jetons", die men vóór het betreden van de zaal aan een der loketten kan koopen. i i i 1 O J i& JLËÉ • y 4 ^ 6 «r _io jn H 15 §§f 15 22 g| 24 **"" 0_28 29 § A ïï lï 33 W J ^p&35ÏI 12pll2jl20"^ D12lMl2lP12 Veel winnen doen de spelers in den regel niet, daartegenover weet de croupier buitengewoon handig met een soort harkje de winst voor de bank naar ach toe te halen. De croupier drukt op een electrisch knopje, waarna een kogeltje over de draaiende schijf rolt, om ten slotte op één der nummers te blijven liggen. Het roulette, waarbij groote kapitalen 94 worden omgezet, wordt in een afzonderlijke zaal gespeeld, waarbij men als vreemdeling niet direct toegang krijgt, doch eerst een introductie noodig heeft Bovendien is avondtoilet vereischt Zij die om een roulette-tafel verzameld zijn onderscheidt men in „spelers" en „werkers". De eerste categorie zal zeker wel eens af en toe wat winnen, en daardoor anderen er toe brengen „ook eens wat te wagen" doch op den duur leidt het altijd tot verlies. De „werkers" daarentegen zullen zich steeds voor al te groote verliezen weten te dekken, door zich vooral kalm te houden, en op den duur eindigen met min of meer groote winsten. Om tot dit resultaat te komen moet men thuis, dus feitelijk in het hotel beginnen. De meeste banken geven een „speel-courant" uit waarbij men een spelteekening en maximumtabellen gratis kan bekomen. Eerst leert men hiervan alle roode en zwarte nummers goed onderscheiden, want in de speelzaal heeft men hiertoe geen gelegenheid. De roode getallen zijn 1, 3, 5, 7, 9, 12, 14, 16, 18, 19, 21, 23, 25, 27, 30, 32, 34, 36. De zwarte 2, 4, 6, 8, 10, 11, 13, 15, 17, 20, 22, 24, 26, 28, 29, 31, 33, 35. De cijfers 1—18 behooren tot „manque", 19—36 tot „passé". Impair zijn alle oneven getallen. Pair alle even getallen. Eerste dozijn 1—12. Eerste kolom 1—34. Tweede „ 13—24. Tweede „ 2—35. Derde „ 25—36. Derde „ 2—36. Verdere spelen zijn Transversale-Zéro (0), Carré en a Cheval. De eenvoudigste spelen 95 zijn: Pair (even), Impair (oneven), Rouge (rood), Noir (zwart), Manque (1—18), Passé (19—36). Deze worden één maal betaald. Heeft men dus tien gulden ingezet, en wordt er gewonnen, dan ontvangt men 20 gulden. Meer eenvoudige kansen worden als volgt uitbetaald: a. een vol nummer 35 X de mise! b. a cheval op 2 nummers, 17 X de ra^e* c. transversale op 3 nummers (pleine), 11 X de mise; d. carré op 4 nummers, 8 X de mise; e. carré op 4 nummers (de 4 eerste), 8 X de mise; f. transversale op 6 nummers (simple), 5 X de mise; g. op een rij van 12 nummers, 2 X de mise; h. op 1, 2 en 3 dozijn, 2 X de mise. Komt Zéro (0) uit, dan wordt gehandeld alsof het een vol nummer is (plein) en alle inzetten op enkele kansen verliezen de helft, 1 of gaan „en prison", terwijl de mises op meervoudige kansen, met uitzondering der met „0" gecombineerde, geheel aan de bank vervallen. De omvang van dit hoofdstuk laat niet toe al deze #peel-wijzen te behandelen, daartoe zou een afzonderlijke handleiding noodigzijn. In de speekalen is alles zeer onrustig, men verdringt er zich om de tafels en is nerveus, terwijl de rollende kogeltjes in het rad niet wachten, of men wel kalm is en de te noteeren getallen heeft aangéteekend. Daardoor kan soms een getal, een kans, juist ontglippen wanneer men ze het meest noodig heeft. INHOUD. Bli. I. Baccara-banque 7 \ II. Baccara-chemin-de-fer . ... 17 III. Banken of een-en-twintigen . . 35 4 IV. Banken met variaties . ... 39 V. Commetten 44' M VI. Ecarté 48 VII. Handelen 53 ^ VIII. Loterijen 55 IX. Mieën 57 X. Mijn en dijn 60 XI. Napoleonnen 63 XII. Poker 66 XIII. Trente et quarante 76 XIV. Verloten 82 XV. Verpachten 84 XVI. Zeilen 87 XVII. Roulette 91 13 3 ■11* h HAZARD SPELEN , DOOR A.B.VAN TIENHOVEN H. MEULENHOFF AMSTERDAM 8 Het aantal spelers bedraagt ten hoogste dertien, ten minste acht. De bankhouder neemt plaats in het midden van de lange zijde van de speeltafel. In casino's is hier voor hem een aparte plaats, terwijl de andere plaatsen genummerd zijn, van rechts naar links tot twaalf. Degene, die rechts naast den bankhouder zit kan het spel beginnen met „banco" te zeggen. Hij is het eerst aan beurt en heeft „la main" wat zeggen wil de voorkeur. Zegt hij banco, dan beteekent dat, dat hij voor het volle bedrag dat er in de bank is speelt en wel „a cheval" dat wil zeggen, voor de helft van dat bedrag op elk der beide „tableaux". De bankhouder geeft nu een kaart naar rechts (rechtsche tableau), een kaart naar links (linksche tableau) en een kaart aan zich zelf en daarna nog een kaart naar rechts, een kaart naar links en een kaart aan zich zelf. Hij kijkt daarna of hij acht of negen heeft, en als dat het geval is legt bij zijn kaarten open. De kaarten op het rechter en linker tableau worden dan ook open gelegd, en zijn die beiden lager, dan heeft hij gewonnen, heeft hij acht, de rechter kant negen en de linker kant minder dan negen, dan speelt hij gelijk z.g. „en carte" en begint nog eens. Heeft hij negen, en een der beide kanten heeft negen, de ander minder, dan wint hij aan dien eenen kant Heeft hij minder dan negen, dan legt hij zijn kaarten weer neer, en vraagt aan den speler, wat deze wil doen. Heeft deze acht of negen, dan legt hij zijn kaarten open, en heeft aan dien kant reeds gewonnen. Heeft hij zes of zeven, dan past hij. Heeft 9 hij minder dan vijf, dan koopt hij, heeft hij precies vijf, dan handelt hij naar believen, kan een kaart er bij koopen, maar kan ook passen. De kaarten, die hij koopt moet de bankhouder hem open geven. Meer dan een kaart kan er niet gekocht worden. Heeft hij, hetzij gekocht, hetzij gepast, hetzij zijn kaarten met acht of negen opengelegd of „geabbateerd", dan neemt hij de kaarten van de andere zijde en gaat daar op gelijke wijze mede te werk. Daarna legt de bankhouder zijn kaarten open, en die kan nu ook al naar gelang zijn kaarten passen, of koopen. Heeft deze gekocht, dan legt. de ponte de beide spellen open, en zijn de punten aan beide kanten hooger dan die van den bankhouder, dan heeft hij gewonnen en krijgt het geheele bedrag, zijn de kaarten aan een der twee zijden hooger, aan de andere lager, dan speelt hij gelijk en is het „en carte", zijn ze aan beide zijden lager, dan verliest hij en moet het volle bedrag in de bank storten. Heeft de bankhouder aan beide zijden verloren, dan kan hij nogmaals het zelfde bedrag in de bank zetten. Heeft hij aan beide zijden gewonnen, dan kan hij het geld echter niet uit de bank nemen, maar staat er het dubbele in de bank, waarmede op nieuw gespeeld wordt Meer dan drie maal achtereen wordt er niet „en carte" gespeeld. Na de derde maak mag nummer «en, die z.g. „la main" heeft, dat is de eerste beurt om te zetten, niet meer dan de helft van het bedrag zetten op zijn kant. 10 Heeft degene, die „la main" heeft, gewonnen, dan krijgt degene die naast hem zit „la main". •Wanneer nummer één „banco" heeft gespeeld en verloren, mag hij „suivi" zeggen. Er is dan het dubbele van het bedrag, waarmede de bankhouder begonnen is in de bank. Hij moet dan dus hetzelfde spel spelen voor die dubbele som. Is hem dit te hoog dan mogen de andere spelers banco spelen, èn daarbij hebben degenen die het dichtst bij den bankhouder zitten den voorrang. Zegt nu b.v. nummer zeven banco dan kunnen daarna de nummers zes, vijf, vier, drie en twee ook nog banco zeggen en het laagste nummer heeft den voorrang. Deze zegt dan „banco prime". Vinden echter allen dit bedrag te hoog, dan mogen alle spelers opzetten, doch zoo, dat aan geen der zijden meer dan de helft van de som, die er in de bank is, komt te staan. Nummer één kan dus dadelijk de helft zetten, waarna er aan dien kant niet meer gezet kan worden. De bankhouder kan nu echter verlangen dat er aan de andere zijde ook evenveel wordt gezet Hij kan steeds eischen dat er aan beide kanten evenveel staat dus ook dat er een gedeelte van de zijde waar het meest staat wordt afgenomen, of op de andere zijde overgebracht Hij kan echter ook spelen voor hetgeen er is gezet al is dit niet aan beide zijden evenveel. Nu krijgen diegenen de kaarten, die elk op hun „tableau" of „coté" het meest gezet hebben. Het spel gaat dan op gelijke wijze verder, de bank geeft elk twee kaarten en ook zich- 11 zelf, op de wijze als de eerste keer, men kan koopen, passen en men moet openleggen, of „abbatteeren" als men acht of negen heeft, en de bankhouder moet of uit de bank betalen, of krijgt daarin wat hij gewonnen heeft Heeft hij naar zijn zin voldoende gewonnen, dan kan hij ophouden bankhouder te zijn en wel op twee manieren. Hij kan zeggen „je brüle la banque". In dat geval worden de kaarten door elkaar gegooid en wordt er een nieuw spel begonnen, waarbij weer opnieuw de bank bij opbod wordt gekocht Hij kan ook zeggen, „il y a une suite." In dat geval kan elk der spelers de bank overnemen, en wel voor het volle bedrag dat er in staat en daarmede verder spelen. Wordt een geheel spel, of „taille" uitgespeeld, en blijven er aan het slot nog maar zes tot acht kaarten in, dan speelt de bankhouder, „tapis pour dix et 1'on tire." Dit beteekent, dat er verondersteld wordt dat elk reeds tien heeft en dus maar één kaart krijgt, waarbij hij dan koopen kan. Zijn er nog maar drie kaarten meer over aan het eind, dan kan hij spelen, ,4a plus belle a une" waarbij eenvoudig degene die de hoogste kaart heeft wint ten slotte kan er als er één kaart over is, „rouge ou noir" gespeeld worden. In het algemeen mag er niet meer op iederen kant gezet worden dan de helft van het bedrag dat er in de bank is. Echter kan de bankhouder deze bepaling opheffen, door aan te kondigen „banque ouverte" waarna ieder zoo hoog mag zetten als hij wil. In verschillende casino's in Frankrijk, zoo- 12 als in Nice en Monte Carlo wordt dit spel gespeeld met een vasten bankhouder, die alleen of in combinatie de bank gepacht heeft voor het heele seizoen of een gedeelte er van. Daarbij is dan alleen een minimum inzet bepaald, meestal van duizend franc en wordt verder „banque ouverte" of „tout vas" gespeeld. Ter verduidelijking wil ik hier een voorbeeld van een spel geven: De bankhouder heeft de bank gekocht voor tien gulden. Nummer één, die de „main" heeft zegt „banco". De bankhouder heeft een negen en een vier dus drie. Num-, mer één heeft zelf een zes en een aas, dus zeven punten en past. Aan den anderen kant heeft hij een boer en een vijf, en past daar ook (In het algemeen wordt op vijf meer gepast dan gekocht). De bankhouder heeft drie, dus moet trekken. Hij trekt een zes, dus heeft negen, en wint aan beide kanten. Nu is er dus twintig gulden in de bank. Nummer één zegt „suivi". De bankhouder heeft zich zelf twee tweeën gegeven en zegt dat hij geeft. Nummer één heeft een pop en een drie en koopt Hij koopt een acht Aan den anderen kant heeft hij negen en boer. Die legt hij dus open. De bankhouder heeft vier. Hij heeft een acht gegeven en neemt geen kaart bij, want als de ponte op twee, drie, vier of vijf heeft gekocht wint hij. Dit blijkt goed te zijn, de ponte heeft maar één en de bankhouder speelt dus gelijk. De ponte zegt nog eens „suivi" (hij behoeft dit niet te doen). De bankhouder heeft een tien en een drie en zegt dat hij geeft. De ponte heeft acht en drie, dus elf, dat telt één, en koopt een kaart Hij krijgt 13 een vrouw. Op den anderen kant heeft hij negen en aas. Hij koopt daarop een zes. De bankhouder heeft groote kans aan den rechter kant te winnen, als hij niet koopt, den linker kant zal hij dan echter vrij zeker verliezen met zijn drie. Hij koopt en trekt een vrouw, dus is het weer „en carte". Voor de derde maal probeert de ponte het spelletje. De bankhouder heeft zelf een vier, dus hij geeft. De ponte heeft een zeven en een vijf, dat is twaalf en telt twee. Hij koopt een kaart en wel een tien. Op de andere kaarten heeft hij negen en vier, dus dertien, dat telt drie. Ook daar moet hij op koopen. Hij koopt daar een pop op. De bankhouder heeft vier en twee maal een tien, „buche" genaamd, gegeven, en trekt dus niet Het gevolg is dat hij beide kanten wint en dat er nu veertig gulden in de bank is. Veertig gulden vinden de andere spelers te veel om „banco" op te zeggen. Nu zet nummer één, die graag zijn verlies terug wil hebben, dadelijk twintig gulden op den rechter kant; nummer twee mag nu niet meer op dien kant zetten en zet vijf gulden op het linker tableau. Op dat tableau mag dus nog voor vijftien gulden gespeeld worden. Nummer vier zet er tien gulden op en vijf en zes elk een rijksdaalder. Nu krijgt nummer één de kaarten voor zijn tableau en nummer vier voor het linker tableau. De bankhouder heeft twee buches, en geeft dus. Nummer één heeft ook twee buches en koopt een zeven. Nummer vier heeft een zeven en een drie, dus nul en koopt een aas. De bankhouder koopt een acht en 14 wint dus van beide kanten, zoodat er tachtig gulden in de bank staat Wanneer nu één van de spelers brutaal wordt en „banco" zegt kan een zeggen, „ik heb genoeg verdiend en wil niet riskeeren dat weer te verliezen, dus ik houd er mee op." In dat geval zegt hij, „il y a une suite" en ieder der spelers kan nu verder spelen als hij wil, als bankhouder met een bank van tachtig gulden. Ook kan de bankhouder afwachten hoeveel er wordt gezet en als de bank niet volgezet wordt zoodat er minstens de som, die hij er voor gegeven heeft, in blijft verder gaan, maar als de bank volgezet is, zeggen „il y a une suite." Hij kan zelfs, als er gezet is en de bank is niet geheel volgezet, zeggen, „rien ne vas plus," waarna er niet meer mag bijgezet worden. Stellen we nu dat er aan den rechter kant veertig gezet wordt en aan den linker tien. Dan geeft hij weer en geeft zich zelf een zeven en een vier, de rechter kant heeft een vrouw en een twee, de linker een vijf en een aas. De rechter kant koopt een vijf bij. De linker kant past Hij moet dus in ieder geval koopen, en koopt een acht, dus heeft negen. Nu is er dus honderd dertig in de bank. Aan beide kanten mag dus vijfenzestig gulden gezet worden. Deze worden niet vol gezet, aan iederen kant staat maar vijftig gulden. Hij heeft zelf drie, de rechter kant heeft twee buches en koopt een zeven. De linker kant heeft een vijf en past. Hij koopt zelf een zes en heeft negen, dus nu is er tweehonderddertig gulden in de bank. De spelers aan de tafel spelen niet hoog en zetten niet licht honderd gulden op een tableau, dus kan hij zijn bank rustig nog 15 wat houden, en desnoods geheel uitspelen. Zoo gauw er nu een beetje onevenredig wordt gezet, b.v. aan den eenen kant staat tachtig gulden en aan den anderen kant dertig en beide kanten hebben gekocht, dan moet hij natuurlijk behalve met het aantal punten ook rekening houden met wat er gezet is en wat hij dus verliezen kan en winnen. Heeft hij nu aan den rechter kant een tien gegeven en hij heeft zelf een vier, is de kans dat hij die wint vrij groot Heeft hij echter een vier gegeven aan den linker kant dan is de kans dat hij daar verliest ook zeer groot Hij moet dan dus niet koopen, en de kans op het kleine verlies tegenover de grootere winst nemen. Staat er aan beide kanten evenveel, dan moet hij te werk gaan volgens het „tableau" dat ik in de beschrijving van „baccarachemin-de-fer" uitvoerig zal behandelen. Het spel dat ik hier als voorbeeld heb gegeven, is willekeurig gedeeld, en valt toevallig hoogst voordeelig voor den bankhouder uit In het algemeen houdt een bankhouder een spel niet de geheele taille door, maar geeft als hij een aardige winst heeft een suite. Als hij pech heeft en een paar maal opnieuw heeft moeten storten wordt hij gemeenlijk kregel en zegt „je brule la banque." Het spel kan ook gespeeld worden met meer dan twee spellen kaarten door elkaar b.v. met vier spellen, waarbij de kans dat de geheele taille uitgespeeld wordt geringer is. In casino's wordt van de banken een be- 16 paald percentage genomen voor de exploitatie en belasting enz. Dit wordt in een bak gedaan, die een gleuf in de tafel heeft, en deze bak heet de „guignot". Voor groote banken is dit gemeenlijk drie procent, voor kleinere vijf. HOOFDSTUK II. Baccara-chemin-de-fer. Baccara-chemin-de-fer verschilt van baccara-banque, in hoofdzaak hierin, dat bij het eerste de bankhouder tegen twee, in het tweede tegen één ponte speelt En verder, dat bij het eerste ieder om de beurt de bank moet houden en bij het tweede een vaste bankhouder is. Men speelt baccara-chemin-de-fer of kortweg chemin-de-fer met vier of zes complete spellen kaarten en minstens vijf, hoogstens negen spelers. Op de speeltafels in casino's is voor elk speler een genummerde plaats aangegeven. Wie nummer één zit moet het eerst de bank houden. Men bepaalt voor het begin van het spel een minimum inzet waarvoor een speler de bank houden mag. In Fransche casino's heeft men tafels waar deze minimum inzet zestig francs is en tafels van duizend francs. Nummer één heeft het eerst de bank of de „main". Hij zet een bepaalde som in. Zegt een der andere spelers „banco" dan speelt die alleen tegen den bankhouder, en verliest deze het spel, dan gaat de bank op nummer twee over. Wint hij het dan moet de ander het gezette bedrag in de bank storten, en gaat de bankhouder door, of hij houdt op en zegt „je passé la main." In het algemeen Hazardspelen. 2 20 die dit geboden heeft voor acht gulden verder. Deze bank wordt geacht nog steeds „la main" te zijn, van dengene die hem het eerst heeft gehad. Dit met het oog op „prime" en suivi". Degene die het laatst banco heeft gezegd en verloren, heeft het recht de volgende maal weer „banco" te zeggen „banco suivi" en gaat voor alle anderen. Verder gaat vóór, degene, die aan den rechter kant het dichtst bij den bankhouder zit. Heeft nummer één de bank en zegt nummer vier of nummer vijf „banco" dan kunnen nummer drie en nummer twee daarna nog „banco prime" zeggen en hebben den voorrang. Verder kunnen nog mede spelen degenen die rondom de tafel staan. Wanneer niemand aan tafel „banco" zegt, mag een der toeschouwers dat doen. Als de bankhouder de bank laat passeeren, dus Ja main passé" gezegd heeft, en niemand wil de bank voor de volle som die er in staat hebben, mag een van de toeschouwers die nemen. Ook kan die, als er geen spelers aan tafel zijn die het doen, „avec la table" zeggen en ten slotte kunnen de toeschouwers, als het bedrag dat er in de bank staat niet is volgezet, bijzetten, tot het vol is. Ik wil dit door een voorbeeld toelichten. Het spel begint en nummer één heeft de bank. Hij zet hierin het minimum, dat is onderstellen we een gulden. Twee zegt „banco." Hij krijgt twee tienen en vraagt „carte". Eén legt nu zijn spel open, en het blijkt dat hij een vijf en een vier heeft, dus negen. Hij wint dus en er staat nu twee gulden in de bank. Twee zegt „suivi" en speelt dus nog eens. Hij krijgt een vijf en 21 een heer en past Eén legt zijn kaarten open heeft een boer en een twee, trekt er een heer bij, heeft dus maar twee, en verliest Twee krijgt dus nu de twee gulden uit de bank en moet zelf de bank nemen, of heeft zooals het heet „la main". Hij zet twee gulden in Vier zegt „banco" maar drie zegt „banco prime" want die heeft de voorkeur. Hij heeft een vrouw en een negen, en „abatteert" of wel, hij legt zijn kaart open. Twee legt ook zijn kaarten open en blijkt een heer en negen te hebben, dus het is „en carte". Drie speelt nu nog eens „banco". Hij krijgt een boer en een zeven, Twee legt zijn kaarten open en heeft een negen en een vijf, dus vier punten. Hij trekt dus een kaart en wel een negen, dus heeft nu drie punten. Hij verliest dus zijn twee gulden en drie heeft de bank. Drie zet twee gulden in en geeft aan vier die banco zegt een drie en een acht Vier heeft dus één. Hij vraagt een kaart. Drie legt nu eerst zijn kaarten open en heeft acht en vier, dus twee punten. Hij geeft vier een zeven en koopt nu zelf een zeven, dus heeft negen punten en vier maar acht dus drie wint en er komt nu vier gulden in de bank. Vier vindt het te hoog om voor vier gulden banco te zeggen. Nu zegt nummer zes banco. Drie geeft hem een aas en een drie, dus vier punten. Hij vraagt een kaart, drie legt zijn spel open en heeft een aas en een zeven, dus wint Er komt nu acht gulden in de bank. Hij waagt het een derden keer. Niemand durft acht gulden te zetten, maar vier wil toch wat terugwinnen en zegt „avec la table" hopende dat het dezen keer met de bank niet zal lukken. Vier andere spelers zetten elk een gulden bij, vier krijgt de kaarten, en wel een 22 acht en een vijf, dus dertien punten, hetgeen telt voor drie. Drie legt zijn kaarten open en blijkt een boer en een negen te hebben en dus heeft gewonnen. Nu is er zestien gulden in de bank. Drie overweegt weg te loopen maar wil eerst zien wat er wordt gezet De spelers zijn traag, drie zet één gulden, vier zet er één, vijf ook één. Voordat er verder gezet kan worden zegt drie nu: „rien ne tWta plus". Gesteld dat drie nu weer wint, dan heeft hij dertien gulden „benefice" of „chocolat" die voor hem worden apart gezet en er is zes gulden in de bank. Zegt nu een van de spelers „banco" dan kan drie rustig die zes gulden wagen omdat hij toch dertien gulden „chocolat" heeft Wint hij het dezen keer weer, dan is er twaalf gulden in de bank, verliest hij het, dan krijgt hij dertien gulden „chocolat" en gaat de bank over op vier. Wanneer we onderstellen dat hij weer heeft gewonnen, en dus twaalf gulden in de bank heeft en er wordt nu „banco" geroepen, dan zal hij, waar de bank al zoo lang geloopen heeft met een kleinere kans van slagen, liever zeggen ,4a main passé". Nu kan dus ieder voor twaalf gulden de bank krijgen. Niemand acht die bank echter zooveel waard en er wordt nu op geboden. Gesteld nummer negen krijgt haar voor vier gulden. Het is nu toch nog de bank van drie Als dus nu nummer zes banco zegt zijn nummer vijf en vier prime, en kunnen een van beiden na zes nog banco zeggen. Verliest nu negen dezen slag, dan krijgt vier de bank en zoo gaat de bank de geheele tafel rond. Zoo gauw er minder dan zes kaarten in de taille of stok over zijn worden de kaarten weer geschud. Het geld dat in de bank staat blijft 23 staan en de bankhouder speelt met de nieuwe taille verder. Hij mag echter deze nieuwe taille met het halve bedrag beginnen en de andere helft- opstrijken. Dit is het eenige geval, dat de bankhouder geld uit de bank kan nemen, tijdens het spel. Nu mag verder wanneer een bankhouder een bedrag heeft ingezet, een der spelers vragen of hij er hetzelfde bij mag zetten. Dit kan de bankhouder toestaan. Als er één gulden is gezet, en een der anderen zet er één gulden bij, begint het spel met twee gulden en heeft hetzelfde verloop. Zegt na eenigen tijd de bankhouder Ja main passé" dan heeft de ander daar niets tegen in te brengen, ook al zou hij zin gehad hebben verder te gaan. De bank wordt dan door de twee spelers gedeeld. Nu de kwestie wanneer een bankhouder moet koopen. Hij moet altijd koopen als hij „bac" heeft, dat is tien of twintig, dus als hij heeft een acht en een twee, of twee poppen of een pop of een tien, want dan heeft hij niets. Hij moet ook altijd koopen als hij één óf twee heeft. Hij moet als hij drie heeft, koopen wanneer hij 'n ander een één, een twee, een drie, een vier, een vijf, een zes, een zeven of een tien heeft gegeven. Hij moet passen, als hij een acht heeft gegeven. Hij is vrij, als hij een negen heeft gegeven. Vraagt hij dus als hij een acht heeft gegeven aan den croupier wat hij moet doen, dan zegt deze: „On tire monsieur". Vraagt hij het als hij een negen heeft gegeven, dan zegt de croupier: „A volonté monsieur." Heeft hij een één gegeven, dan kan de 24 ponte op twee tienen of op tien gekocht hebben, en dan zou de bankhouder zonder te trekken hebben gewonnen. De ponte kan een hebben, en krijgt dan twee in welk geval de bankhouder ook zonder te trekken wint De ponte kan twee hebben en dus drie krijgen, in welk geval er „en carte" is, dus geen van beiden wint Maar de ponte kan ook gekocht hebben op drie, vier, en vijf, in welk geval de bankhouder zou verliezen wanneer hij niet zou trekken. Er zijn dus als hij past drie verlieskansen. Twee winstkansen en een kans op „en carte", dus moet de bankhouder trekken. Als de bankhouder een twee heeft gegeven, kan de ponte op nul gekocht hebben, in welk geval de bankhouder zonder te trekken zou winnen, op één gekocht hebben, in welk geval er „en carte" is, en op twee, drie, vier en vijf, in welk geval de bankhouder verliest Deze heeft dus als hij past één winstkans, een kans op „en carte" en vier verlieskansen. De bankhouder moet dus trekken. Geeft hij een drie, dan is er „en carte", als de ponte op nul koopt en wint de ponte als hij op een, twee, drie, vier en vijf koopt dus nu heeft de bankhouder, als hij past hoegenaamd geen winstkans en moet dus in ieder geval trekken. Geeft hij een vier, dan heeft de ponte minstens vier, en als hij op één, twee, drie, vier of vijf gekocht heeft vijf, zes, zeven, acht of negen, dus heeft de bankhouder, als bij past geen enkele winstkans en moet dus trekken. Geeft hij een vijf, dan wint de ponte altijd behalve als hij op vijf heeft gekocht dus moet de bankhouder dan altijd trekken. Geeft hij een zes, dan kan de ponte zes, 31 bankhouder heeft dus maar een verlieskans en trekt dus niet. Geeft de bankhouder een negen, dan kan de ponte een negen hebben, als hij op nul koopt, en verliest in alle andere gevallen, dus de bankhouder trekt niet. Geeft de bankhouder een tien, dan kan er alleen „en carte" zijn, als de ponte op vijf gekocht heeft, dus de bankhouder kan niet verhezen en trekt dus niet Op zes moet de bankhouder trekken als hij een zes of zeven heeft gegeven. In alle andere gevallen moet hij passen. Geeft de bankhouder één, dan kan er alleen maar „en carte" zijn, als de ponte op vijf heeft gekocht en kan hij nooit verhezen als hij past maar heeft vijf winstkansen, dus moet passen. Geeft de bankhouder een twee, dan kan hij alleen verliezen als de ponte op vijf heeft gekocht, dus hij moet passen. Geeft de bankhouder drie, dan kan hij „en carte" zijn, als de ponte op drie heeft gekocht verliezen kan hij als er op vier of vijf is gekocht winnen doet hij als er op nul, een twee of drie is gekocht Hij heeft dus drie winstkansen, een kans op „en carte" en twee verlieskansen. Hij moet dus passen. Geeft de bankhouder een vier, dan kan de ponte hebben vier of vijf, als hij op nul of één heeft gekocht „en carte" als hij op twee heeft gekocht en zeven, acht of negen als hij gekocht heeft op drie, vier of vijf. De bankhouder heeft dus twee winstkansen, een kans op „en carte" en drie verlieskansen. Als hij koopt verbetert hij zijn spel wanneer hij een één, een twee of drie koopt. Zijn spel wordt echter slechter, als hij een vier, vijf, 32 zes, zeven, acht, of negen koopt en blijft natuurlijk gelijk als hij een buche koopt Hij heeft dus een veel grooter kans dat zijn spel slechter wordt dan beter en koopt daarom niet Geeft hij een vijf dan kan de ponte vijf» zes of „en carte", zeven, acht negen en „bac" hebben. Er zijn dus voor den bankhouder maar twee winstkansen, een kans op „en carte" en drie verlieskansen. Maar met te koopen heeft hij ook nu weer een veel grooter kans er op achteruit te gaan dan vooruit en hij moet dus passen. Geeft hij een zes, dan kan de ponte, zes, zeven, acht en negen hebben, waarbij hij wint „bac" en één waarbij hij verliest Hier heeft dus de bankhouder vier verlieskansen en twee winstkansen, waarbij de twijfelachtige kans dat de ponteur op vijf zou hebben gekocht Hoewel zijn kansen om een gunstige kaart te trekken niet groot zijn moet hij hier trekken. Geeft hij een zeven, dan kan de ponte Iseven, acht of negen hebben als hij trekt on nuk een of twee, en „bac", één en twee, als hij trekt op drie, vier of vijf. De kansen zijn dus hier weer vrijwel gelijk, maar gezien dat de ponte mogelijk op vijf niet trekt is het beter dat de bankhouder, ondanks het feit dat zijn kansen om een goede kaart te trekken gering zijn, het toch doet Geeft hij een acht dan kan de ponte acht of negen hebben, waarbij deze wint „bac", één, twee of drie, waarbij deze verliest dus bier heeft de bankhouder vier winstkansen en twee verlieskansen, dus moet passen. Geeft de bankhouder negen, dan kan de ponte alleen winnen als hij op nul koopt en heeft anders „bac", één, twee, drie, of vier. De bankhouder moet dus in ieder geval passen. Geeft de bankhouder een tien, dan moet hij altijd winnen, want dan behoudt de ponte zijn oorspronkelijk aantal punten, en hij mag op hoogstens vijf punten koopen. Heeft de ponte gepast, en heeft de bankhouder een vijf, dan moet hij koopen, want de ponte moet dan op zijn minst ook vijf hebben anders had hij niet kunnen passen. Als de ponte past en de bankhouder heeft een zes, dan moet hij passen. De ponte kan nu alleen vijf, zes of zeven hebben. In het eerste geval wint de bankhouder, in het tweede is het „en carte", in het derde verliest hij, doch zijn kansen om een aas, twee of drie bij te koopen zijn te gering. Als de ponte gepast heeft en de bankhouder heeft zes moet hij ook passen. De ponte kan vijf, zes of zeven hebben, (acht en negen had hij moeten abatteeren) dus de bankhouder kan winnen, „en carte" zijn, of verliezen, maar zal als hij koopt eerder zijn spel slechter maken, dan beter. Na deze ontleding van het tableau geef ik voor de duidelijkheid een klein staatje waarop gemakkelijk valt af te lezen wat de bankhouder in de diverse gevallen moet doen. Als de Trekt hij als hij Past hij als hij Is hij vrij bank- gegeven heeft: gegeven heeft: als hij houder gegeven heeft: heelt: 1 altijd 2 altijd 3 1,2,3,4, 5,6,7,10 8 9 4 2,3,4,5,6,7 1,8,9,10 5 5,6,7 1,2,3,8,9,10 4 6 6,7 1,2,3,4,5,8,9,10 De bankhouder trekt nimmer op zeven. Hazardspelen. 8 34 Wanneer een bankhouder trekt terwijl hij dit volgens het tableau niet had mogen doen wordt dit „faux tirage" genoemd. Een „faux tirage" is aan een speeltafel in een casino een groote zonde, die vele spelers ontstemd. Het gevolg er van dat de geheele loop van het spel veranderd, en men dus een heel anderen gang krijgt, dan er eigenlijk in de taille had moeten zijn. Wie dus het tableau niet zeer goed in zijn hoofd heeft doet in gevallen van twijfel beter den croupier te vragen wat hij moet doen, om niet den toorn van de andere spelers op zijn hals te halen. Vooral wanneer men niet voor zich zelf speelt maar de kaarten krijgt bij „avec la table" spelen of als hoogste inzetter, als er vrij wordt opgezet, moet men zeer voorzichtig zijn. De kaarten worden in casino's in een soort doos gedaan, waar er telkens maar één uitgetrokken kan worden. Deze doos heet sabot. Op deze doos is gemeenlijk een plaatje aangebracht waar het tableau in gegraveerd is. HOOFDSTUK Hl Banken of een-en-twintigen. Dit spel wordt gespeeld door een willekeurig aantal personen. Speelt men met twee of drie spelers, dan kan men met een vol spel kaarten volstaan, speelt men met meer, dan moet men twee volle spellen hebben. Het principe is, een-en-twintig punten of een puntenaantal dat zoo dicht mogelijk daarbij komt, te behalen. De azen mag men naar verkiezing voor één of elf tellen, de poppen tellen voor tien de andere kaarten voor hun normale waarde. Een der spelers moet bankhouder zijn en begint met te trekken, of ieder een kaart te geven. Wie de hoogste kaart heeft is bankhouder. De bankhouder geeft eiken speler van links naar rechts een kaart en neemt er dan zelf een. Hierop moet iedere speler zetten. Heeft ieder gezet, dan krijgt hij nog een kaart en dan neemt de bankhouder ook een kaart. Deze beziet nu eerst zijn kaart, en heeft hij twee azen, dan krijgt hij van elk der spelers, drie maal den inzet uitbetaald. (Twee azen heet „groote bank" heeft hij een aas en een pop of tien (kleine bank), dan legt hij ook open en krijgt hij tweemaal van ieder uitbetaald. In de andere gevallen vraagt hij 37 betalen, die nog in het spel is. Anders moet hij betalen aan ieder, die meer punten heeft dan hij, en krijgt van ieder, die het gelijke aantal of minder heeft Heeft hij dus twintig of een-en-twintig, dan heeft hij gewonnen. Heeft hij negentien, dan wint ieder die twintig heeft en verliest ieder die negentien of minder heeft Er zijn echter verschillende speelwijzen en opvattingen, die in onderdeelen verschillen. In de eerste plaats wordt er gespeeld, dat niet twee azen „groote bank" is, maar aas en heer, en aas, met tien, boer of vrouw „kleine bank". Het eerste betaalt dan drie maal, het tweede twee maal uit Dan is er een spelregel, dat men niet mag verhoogen na op de eerste kaart gezet te hebben. Verder bestaat de regel, dat de bankhouder als hij de eerste kaart gezien heeft, de mises, die zijn gezet mag verdubbelen. Hij zegt dan „ik doubleer" voor hij de tweede kaart rondgeeft, en elk moet evenveel bijzetten, als hij gezet heeft Vrij algemeen wordt gespeeld, dat men mag splitsen. Wie twee gelijke kaarten heeft b.v. twee tienen, twee boeren, of twee achten, mag op elk der kaarten zetten wat hij op de eerste kaart heeft gezet en krijgt bij elke kaart een kaart bij, maar dit moet gebeuren, vóór de bankhouder begint met te vragen of nummer één een kaart wenscht De gekochte kaarten moeten open gegeven worden, en moeten open op tafel blijven liggen tot het spel uit is. Zeer verschillend zijn de opvattingen omtrent het overgaan van de bank. In de eerste plaats wordt gespeeld, dat de 38 bank overgaat naar den linker buurman van den bankhouder, zoodra deze zich heeft doodgekocht. In de tweede plaats, dat de speler, die groote bank heeft de bank krijgt. Hierbij kan men bepalen, dat hij hem dadelijk krijgt bij het volgende spel, en ook, dat hij hem krijgt na de eerstvolgende maak dat de bankhouder zich heeft dood gekocht. Ten slotte kan men bepalen dat ieder een zeker aantal beurten of een bepaalden tijd de bank mag hebben. Men kan verder het spel ook spelen met pakken van twee-en-dertig kaarten, dus waar de twee, de drie, de vier, de vijf en de zes niet in voorkomen. In dat geval telt de boer voor één, de vrouw voor twee, de heer voor drie. Groote en kleine bank zijn dan twee azen en aas—tien. Dan echter vervalt het dubbel uitbetalen op vijf kaarten, maar dan krijgt men op zeven kaarten dubbel, op acht drie maal. Speelt men dat de bank overgaat na groote bank, en een der spelers heeft tegelijk met den bankhouder groote bank, dan mag de bankhouder zijn bank toch behouden. HOOFDSTUK D7. Banken met variaties. Dit is een zeer genoeglijk gezelschapsspel, dat uit een serie van hazardspelen bestaat. Men trekt wie bankhouder moet zijn en deze is het voor een serie variatie's. Daarna gaat de bank naar links om, zoodat ieder een beurt krijgt Het eerste spelletje is gewoon een-entwintig zooals in het vorig hoofdstuk is beschreven. Echter kan de bankhouder in dit geval niet verdubbelen. Men speelt het met één spel kaarten. Het tweede spelletje heet „tafel tien" of „elven". Elk der spelers moet voor hij een kaart krijgt zijn inzet bepalen. Daarna krijgt ieder een kaart en geeft de bankhouder zichzelf ook een kaart Er wordt nu veronderstelt dat hij reeds tien punten heeft vandaar de naam „tafel tien", wat zeggen wil dat de tafel voor tien telt Eerst mag de bankhouder echter zijn eigen kaart zien en kan die openleggen als het een aas is. Daarna vraagt hij aan den eersten speler, of die een kaart wenscht en deze kan koopen of passen. Heeft hij een aas, dan kan hij die keeren en wordt betaald, koopt hij zich dood, dan moet hij betalen, koopt hij zoo dat hij precies elf heeft dan legt hij open en wordt betaald. Zoo gaat de bankhouder rond, tot hij ten 40 slotte weer zelf speelt tegen degenen, die gepast hebben, en wint van hen die evenveel of minder hebben, verliest aan hen, die meer hebben en moet allen betalen als hij zich dood koopt. Het derde spelletje heet gelijk of ongelijk. Nu ook moeten alle spelers opzetten alvorens de bankhouder met het spel begint Deze vraagt beurtelings aan de spelers wat ze raden, gelijk of ongelijk, en als ze een van beiden genoemd hebben, keert hij twee kaarten. Heeft de speler gelijk geraden en zijn de twee gekeerde kaarten twee zwarte of twee roode, dan wint hij zijn inzet Zijn het een zwarte en een roode dan verliest hij» en omgekeerd. Het volgende spelletje is genaamd „rouge ou noir". Weer moeten de spelers eerst opzetten. Elke speler moet nu raden of de kaart, die de bankhouder voor hem keert rood of zwart is, en raadt hij het goed, dan Wint hij, raadt hij mis, dan verliest hij. Daarna komt even of oneven. De spelers moeten nu beurtelings raden of de kaart die de bankhouder voor hen keert even of oneven is en winnen of verhezen al naar ze goed of misraden. Daar er echter in dit spel meer even dan oneven kaarten zijn omdat alle poppen tien tellen, kan men spelen dat de poppen niet gelden, dus als men een pop gekeerd heeft, nog een kaart keeren, of men kan de boeren voor oneven de vrouwen voor even en de heeren voor oneven tellen. Tikt-ie of tikt-ie niet is de zesde variatie. Nu moet ook eerst worden opgezet, waarop de bankhouder zegt of „hij niet of wel tikt'\ Alle spelers zijn van wat de bankhouder 41 raadt afhankelijk. Zegt de bankhouder „hij tikt" dan wint hij als zijn voorspelling uitkomt, en verliest als ze niet uitkomt. Zegt hij dat „hij niet tikt" dan wint hij ook als dit juist blijkt en verliest als hij wel „tikt". De bankhouder moet nu een vol spel kaarten nemen en al tellende ze één voor één op tafel leggen. Hij kan naar hem goeddunkt beginnen met één of met twee. Begint hij met een, dan houdt hij op bij den heer, begint hij met twee, dan moet hij eindigen met aas. Hij telt dus een, twee, drie tot tien en dan boer, vrouw, heer. Wanneer hij echter een der getallen zegt en tevens de kaart van die waarde op tafel legt, „tikt bij" telt hij de heele serie af, zonder dat hij daarbij tegelijk met het neerleggen der kaarten een der kaarten heeft genoemd „tikt hij niet". Dit is heel eenvoudig maar niet makkelijk te omschrijven en daarom geef ik een voorbeeld. Draait de bankhouder bij één een drie, bij twee een tien, bij drie een vrouw, bij vier weer een vrouw, bij vijf een vier, bij zes een zes, dan „tikt hij". Had hij echter tot „de heer" doorgeteld, zonder dat het noemen van de kaarten met het keeren er van was samengevallen, dan zou hij niet getikt hebben. Hierna komt „hoopjes". De bankhouder legt willekeurig evenveel hoopjes op de tafel als er spelers zijn, zichzelf mede gerekend. Nu mag om de beurt elk der spelers op een hoopje zetten. Hij legt zijn inzet nu op zoo'n hoopje, en als allen gezet hebben blijft er één hoopje voor den bankhouder over. Deze keert dit hoopje om, en vervolgens alle andere hoopjes en als hij nu een aas 42 heeft, heeft hij van allen den inzet gewonnen. Keert hij een andere kaart, dan wint hij van die spelers, op wier omgekeerde hoopje een lagere als bovenste ligt dan op het zijne of een gelijke. Hij verliest aan diegenen, die een hoogere kaart hebben. De achtste en laatste variatie heet het spoortje. Dit is de aardigste en alle spelers zijn altijd blij als men daar aan toe is, en zijn in groote spanning als het begint Men heeft er twee spellen kaarten voor noodig. Van het eene spel geeft degene, die links naast den bankhouder zit elk der spelers vijf kaarten, die open op tafel moeten worden gelegd. Van hef andere spel legt de bankhouder twee rijen van vijf dicht voor zich. De spelers zetten nu eerst een bedrag, dat ze voor hun rijtje kaarten leggen. Nu keert, bij de onderste rij te beginnen de bankhouder één voor één zijn kaarten om van links naar rechts en zegt, bij het keeren van de eerste kaart „Ik ontvang één maal" waarbij degene, die in zijn vijf kaarten een kaart van dezelfde waarde heeft eenmaal moet betalen Dan keert hij de tweede en zegt: „ik ontvang tweemaal", en degene, die een kaart van dezelfde soort heeft in zijn rijtje, moet tweemaal betalen en zoo gaat het door tot vijfmaal toe. Heeft iemand twee gelijke kaarten, dan moet hij dubbel betalen. Heeft hij b.v. twee zevens, de ruiten en de schoppen zeven, en de bankhouder keert de derde maal een zeven, dan moet hij zes maal betalen. Hierna keert de bankhouder het tweede rijtje, en zegt: „Ik betaal één maal" en betaalt één maal den inzet aan wie in zijn rijtje, die kaart heeft daarna zegt hij „ik betaal 43 twee maal" en moet twee maal betalen aan wie hi zijn rijtje dezelfde kaart heeft, en gaat zoo door tot vijfmaal bij de laatste kaart. Heeft iemand twee gelijke kaarten in zijn rijtje, dan moet de bankhouder ook weer dubbel betalen. Keert hij b.v. een vrouw bij de vijfde keer en heeft iemand twee vrouwen in zijn rijtje, dan moet de bankhouder hem tien maal zijn inzet betalen. Hierna krijgt degene, die links van den bankhouder zit de bank en begint de serie spelletjes opnieuw. HOOFDSTUK V. Commetten. Commetten is een zeer genoeglijk onderhoudend gezelschapsspelletje, waarbij niet licht hooge bedragen zullen omgaan en dat zeer geschikt is om te spelen in den familiekring. Niettemin moet het onder de hazardspelen gerekend worden, omdat het een spel is waarbij doorzicht en beleid in de tweede plaats komen en het hoofdzakelijk neer komt op de kaarten, die men krijgt. Men speelt het met minstens vijf personen, en heeft er voor noodig een vol spel kaarten en vijf „potjes". Daarvoor neemt men fichesdoosjes, of dekseltjes daarvan en die zet men in het midden van de tafel. Deze „potjes" hebben den naam, van links naar rechts, van „azenpotje", „heerenpotje", „vrouwenpotje", „boerenpotje", en „commettenpotje". Speelt men met een groot gezelschap, dan kan men er een „tienenpotje" aan toevoegen, dat tusschen het „boerenpotje" en „commettenpotje" geplaatst moet worden. De kaarten hebben de gewone volgorde met aas als hoogste. Er wordt getrokken wie moet geven. Vervolgens geeft elk op zijn beurt linksom gaande. Degene die geeft, geeft kaart voor kaart van links naar rechts tot hij ongeveer tien 45 kaarten overhoudt, „de stok". Speelt men met vijf spelers, dan geeft hij ieder acht kaarten, en dan blijven er twaalf op stok. Speelt men met zes, dan krijgt ieder zeven kaarten en is de stok precies tien kaarten. Eerst Zet iedere speler in ieder potje een fiche. Als er gegeven is keert de gever een troefkaart. Keert hij ruiten negen, de z.g. commette, dan mag hij den halven inhoud van het commettenpotje nemen. Degene die links van hem zit mag nu beginnen met een kaart af te roepen Heeft hij de kaart, die daar op volgt, dan roept hij die ook af. De afgeroepen kaarten legt men weg en het komt er op aan het eerst al zijn kaarten weg te leggen. Als er een kaart is afgeroepen, mag ieder, die de kaart heeft die er op volgt die kaart afroepen en wegleggen en zoo gaat men door, tot het hokt, omdat de kaart die dan volgt, in de stok ligt of tot de heele serie tot de aas afgeroepen is. Als het stokt of als de geheele serie afgeroepen is, mag hij, die de laatste kaart afgeroepen heeft met een nieuwe kaart beginnen. Wanneer de serie aan de beurt is, waarvan de troefkaart is gedraaid, krijgt degene die den boer afroept den inhoud van het boerenpotje, (of de tien als men een tienenpotje heeft) en zoo ook, wie de vrouw, heer en aas afroept den inhoud van het vrouwen-, heeren* en azenpotje. Als iemand „uit" is, dat wil zeggen, al zijn kaarten heeft weggelegd, krijgt hij van elk der spelers zooveel fiches, als die kaarten over heeft. Van dengene, die echter met de commette, de ruiten negen blijft zitten, krijgt hij echer twee maal zooveel fiches, als die kaarten over heeft.. 46 Wanneer iemand echter uit is met de continette, b.v. als de ruiten acht is afgeroepen en hij heeft de commette, krijgt die den inhoud van het commettenpotje. Ook krijgt hij hem als hij op een na zijn laatste kaart weglegt en de commette over heeft, dus als b.v. de hartenboer is afgeroepen, en hij heeft hartenvrouw en de commette. Dit commettenpotje is in het algemeen zeer voordeelig, want de andere potjes worden vrijwel geregeld leeggehaald, en bij het commettenpotje wordt geregeld bijgezet, terwijl het alleen maar voor de helft leeggehaald wordt, als de commette door den gever als troef wordt gedraaid. Heeft iemand de commette en de ruiten acht wordt afgeroepen, dan mag hij zijn commette verzwijgen. Roept hij hem af, dan kan hij er niets extra's voor krijgen en hij kan daarom beter de kans wagen er mee uit te spelen. Blijft hij er mee zitten, dan kost hem dat het dubbele aantal fiches, van wat hij anders had moeten betalen. Ter verduidelijking geef ik hier een willekeurig voorbeeld. Veronderstellen we dat er maar vijf spelers zijn A, B, C, D, en E. A heeft gegeven en harten zes troef gekeerd. B moet het eerst afroepen en roept KI. 2, A KI. 3, C KI. 4.. KI. 5 blijkt op stok te liggen. C roept nu KI. 7, B KI. 8, C KI. 9, A RL vb. KI. boer wordt niet geroepen. A mag nog eens beginnen en roept KI. 6. Hij mag nu nog eens en roept R. 2, E R. 3, D R. 4 en 5. Zes wordt niet geroepen. Hij roept nu H.7 en 8. B H.9, A H.10, C Hboer en vrouw en krijgt den inhoud van het boeren- en vrouwenpotje. D H. heer en krijgt den inhoud 47 van het heerenpotje, B H. aas, en krijgt den inhoud van het azenpotje. Daarna roept hij harten vier. Vervolgens schoppen zeven, dan schoppen vrouw en is uit met ruiten heer. Hij krijgt dan drie fiches van C die nog drie kaarten over heeft, zes van D die er drie over heeft waarbij de commette, zeven van E en vier van A. Nu moet weer ieder in de potjes storten en nu komen er tien fiches in het commettenpotje, terwijl de andere potjes leeg geraakt zijn en er in elk maar vijf fiches komen. HOOFDSTUK VI. Ecarté. Ecarteeren is een zeer oud en beroemd Fransch spef, dat vaak om zeer hooge bedragen gespeeld wordt Het was indertijd een geliefd spel in clubs. Behalve de spelers kunnen ook de omstanders er aan deelnemen, door op de spelers te wedden. Deze weddende omstanders noemt men de „galerij". Het spel wordt slechts door twee spelers gespeeld. Men speelt het met een spel met twee-endertig kaarten. De tweeën tot en met de zessen vallen uit Elke speler neemt vier fiches of lucifers, die hij moet „afzetten", dat is wegleggen. Het grondprincipe is, dat elke speler vijf kaarten krijgt en daarmede zooveel mogelijk slagen moet zien te maken. Voor elk spelletje dat hij wint met drie of vier slagen mag hij één punt tellen of een fiche „afzetten". Voor elk waarbij hij vijf slagen maakt twee, als hij den heer van troef heeft of als troefkaart keert mag hij ook een fiche afzetten. Een partij is gewonnen als men vier fiches afgezet heeft en daarna nog een punt behaalt, of als het ware het denkbeeldige vijfde fiche, dat hij geacht heeft te hebben, ook nog afzet. De traditie wil, dat men echter maar met vier fiches speelt 49 Men begint met elk van het spel een klein stapeltje af te nemen, en de onderste kaart te toonen. Wie de hoogste kaart heeft mag geven. Hij moet eerst laten coupeeren, dat wil zeggen, den ander een hoopje van het spel laten afnemen en zelf het hoopje dat is blijven liggen, daar op leggen. Dit coupeeren moet eigenlijk bij elk kaartspel gebeuren, voor er gegeven wordt, maar ik vermeld het hier extra omdat ecarte-regels nu eenmaal zeer streng zijn. Vervolgens geeft hij en wel eerst drie aan den ander, dan drie aan zich zelf, dan twee aan den ander, dan twee aan zich zelf. Noemen we nu den gever A den ander B. Nu moet er gezet worden. Dit moet gebeuren voor troef gekeerd wordt Speelt men om een bepaald bedrag per partijtje, dan doet het er niet toe, of men de troef dadelijk keert omdat dit op den inzet niet het minste verschil maakt Speelt men met een galerij dan mag A eerst zetten en noemt een bedrag waarvoor hij wil spelen. Speelt hij om b.v. vier fiches, of guldens, dan zegt hij: „ik houd er vier". B kan er dan ook vier zetten, wil hij er maar drie zetten, dan mag een der omstanders er een bij zetten, eventueel meer, als er aan den anderen kant dan ook weer meer gezet wordt, maar als het spel begint moet er aan beide kanten evenveel staan. Nu draait A troef en heeft hij het geluk een heer te draaien, dan mag hij dadelijk een fiche afzetten. Nu moet B zeggen of hij „sterk" of „zwak" is. Wil hij met de kaarten, die hij gekregen heeft dadelijk gaan spelen, dan heet dat „brutaal" zijn. Hij komt dan dadelijk uit De Hazardspelen. 4 52 Wanneer men met vieren speelt gelden de volgende regels. De spelers die de hoogste kaarten getrokken hebben beginnen. Voor de troefkaart gekeerd is wordt er gezet als boven vermeld. Hebben dus A en B de hoogste kaarten getrokken, dan kan A zetten en zeggen dat hij b.v. drie gulden houdt B kan twee tegen zetten, C kan er b.v. nog drie bijzetten. Dan kan A dit accepteeren en er dus ook vijf van maken. De winnaar moet als het eerste partijtje uit is spelen tegen dengene die van de twee anderen de hoogste kaarten getrokken heeft Zoolang men wint blijft men doorspelen. Degenen die gewed hebben, mogen natuurlijk alleen maar kijken in de kaarten van den speler op wiens spel ze hebben gewed. Ze mogen hem raadgeven, doch hij is niet gehouden dien op te volgen. Ook mag hij raad vragen aan degenen, die op hem gewed hebben. HOOFDSTUK VII. Handelen. Dit is een zeer vermakelijk gokspelletje, dat zeer amusant is, doch, en waarschijnlijk juist daarom, zelden om werkelijk hooge bedragen zal worden gespeeld. Het is een gezelschapsspel bij uitnemendheid. Men speelt het met een vol spel kaarten. Op zijn hoogst kunnen twaalf a dertien spelers aan het spel deelnemen. Men trekt, wie het eerst moet geven en de gever moet zes fiches in den pot zetten. De andere spelers slechts vier. De gever deelt aan ieder drie kaarten uit, links om, drie tegelijk of een voor een, al naar men overeenkomt Daarna keert hij een troefkaart. Niemand mag zijn kaarten zien. Wie voor zijn beurt in zijn kaarten kijkt of er een omdraait heeft vier fiches boete, die bij in den pot moet geven. Degene, die nu links van den gever zit, moet een van zijn drié kaarten omdraaien. Wanneer dit een troefkaart is, mag hij die verkoopen aan den meestbiedende. Is het hoogste bod dat hem gedaan wordt niet hoog genoeg naar zijn zin, dan kan hij zijn kaart behouden en mag degene die dan aan de beurt is een kaart draaien. Én zoo draait men om de beurt een voor een, eerst tot er een troefkaart is gedraaid, die al of niet verkocht wordt, dan tot er een tweede troefkaart gedraaid wordt, die hooger is, en waar 54 ook weer op geboden kan worden, net zoo lang tot alle kaarten zijn gedraaid. Degene, die dan de hoogste troefkaart heeft, hetzij hij die heeft gekeerd of gekocht, wint den pot. Men kan echter ook zijn kaarten als een geheel verkoopen. Daar men niet weet welke kaarten er zijn bh'jven liggen, weet men nooit of niet een betrekkelijM$ lage troefkaart toch de hoogste kan zijn, die er gekeerd wordt. Hoe meer kaarten er gekeerd worden, hoe hooger de waarde van de hoogste troefkaart die gekeerd is, wordt, en zoo kan zulk een kaart wel een paar maal verkocht worden tot aan het eind, wanneer zij niets meer waard is, als er nog een hoogere te voorschijn komt. Vooral in een groot gezelschap is dit een zeer vermakelijk spel, dat echter soms nog tamelijk hoog kan oploopen, en waarbij men veel pech en veine kan hebben, b.v. van een kaart te koopen en daarna zelf een kaart te draaien, die hooger is, zoodat de koop volkomen overbodig blijkt. Speelt men het met een klein gezelschap, dan kan het voorkomen, dat er heelemaal geen troef gekeerd wordt In dat geval zet ieder weer vier fiches bij en de gever weer zes, en speelt men dus voor een dubbelen pot. Na iedere ronde wordt het spel niet gewasschen, zooals bij andere spelen, maar wordt gewoon met de kaarten, die over zijn, verder gedeeld. Degene, die rechts van den speler zit heeft de wasch, neemt de kaarten die gedraaid en afgewerkt zijn tot zich, schudt ze en voorziet den gever van nieuwen voorraad. Om de beurt moet men gever zijn. HOOFDSTUK VIII. Loterijen. Dit spel speelt men met ten hoogste twaalf spelers. Men trekt wie bankhouder is en spreekt van te voren af, hoeveel maal bij bankhouder zijn mag achter een. Er kan dus worden afgesproken, dat ieder om de beurt een maal bankhouder zijn mag of meermalen. De bankhouder neemt twee volle spelen kaarten, die bij goed schudt en laat coupeeren. Uit een van deze spellen verkoopt hij de loten. Van links naar rechts mag elk om de beurt loten koopen. Er worden slechts dertig loten verkocht zoodat niemand meer loten koopen mag dan dertig gedeeld door het aantal spelers. Voor de loten die men koopt mag men betalen wat men wil, indien men blijft beneden een maximum, dat ter voorkoming van al te grof spel van te voren moet worden vastgesteld. Heeft nu ieder loten gekocht, dan begint de trekking. Ieder moet de bedragen die bij voor de verschillende loten heeft betaald op de kaarten leggen, die hij open voor zich neer legL De bankhouder neemt nu het tweede spel kaarten. Hij keert er daarvan eerst vier, de ^lieten". Heeft nu een der spelers een of meer kaarten die overeenkomen met de vier kaarten die de bankhouder gekeerd heeft, dan 56 moet hij den bankhouder het bedrag geven dat op die kaart of die kaarten staat. Dan keert de bankhouder vier kaarten, waarmede de spelers met eigen geld uitkomen. Heeft een der spelers een of meer kaarten die gelijk zijn aan een der vier gekeerde, dan mag hij zijn mise terugnemen. Bij de volgende vier kaarten echter komen de prijzen te vallen. Wie een gelijke kaart heeft met de vier die de bankhouder nu keert, krijgt twee maal het bedrag uitbetaald, waarvoor hij het lot heeft gekocht Vervolgens worden er nog eens vier kaarten gekeerd, en wie een kaart heeft die met een van die vier overkomt krijgt drie maal den prijs, dien hij voor zijn lot betaald heeft uitgekeerd. En ten slotte komt de hoofdprijs. De bankhouder keert nu nog één kaart. Heeft iemand een kaart die met deze kaart overeenstemt dan krijgt hij daarvoor vijf maal het bedrag uitbetaald, waarvoor hij de kaart heeft gekocht Alle mises, die er nu nog staan zijn voor den bankhouder. Dit spel heeft echter eenigszins het nadeel, dat de bankhouder meer kansen heeft dan de spelers. Daarom kan men het ook met een coöperatieve bank spelen. Ieder stort een bepaald bedrag in den pot en niemand is bankhouder, maar om de beurt moet elk draaien. Ook degene die draait, kan meespelen. Elk krijgt nu uit de bank uitbetaald. Raakt deze op, dan stort men weer ieder bij. Als het spel uit is verdeelt men met elkander de bank. HOOFDSTUK IX. Mieën. Men speelt dit spel met vol pak kaarten. Eerst moet getrokken worden wie moet geven. Wie de hoogste kaart trekt geeft van links naar rechts drie kaarten, legt daarna vijf kaarten (de mie) dicht op tafel en keert een kaart als troefkaart. Nu zet ieder drie fiches in den pot. De waarde der fiehes kan men in onderling overleg bepalen. De pot moet echter altijd bestaan uit een bedrag dat door drie deelbaar is. Wanneer de kaarten gegeven zijn is het aan den speler, die links van den gever zit om te zeggen wat hij wil doen. Hij kan nu als zijn kaarten hem aanstaan meegaan, als ze hem niet aanstaan de mie nemen, dat wil zeggen de vijf kaarten oppakken en daar drie beste uitzoeken en de overigen met zijn drie eerste kaarten wegleggen. Een of meer van zijn kaarten wegleggen en er nieuwe voor koopen. Als zijn kaarten hem niet aanstaan en hij wil mie niet koopen, kan hij „weggaan" dat wil zeggen zijn kaarten wegleggen en het spel niet mee spelen. Ten slotte mag de gever, die het laatst aan beurt is om te zeggen wat hij wil doen een van zijn kaarten voor de gekeerde troefkaart ruilen. Wie het eerst is meegegaan moet het spel 58 openen en is verplicht zijn hoogste troef voor te spelen. Ieder speler moet troef bekennen. Daarna mag hij spelen wat hij wil. Wie nu drie slagen maakt krijgt den geheelen pot Maakt een speler twee, een andere speler een slag, dan krijgen deze successievelijk twee derden en een derde van den pot, maken drie spelers elk een slag, dan krijgt elk een derde. Degene die echter meegegaan is en geen enkelen slag heeft gemaakt moet het volle bedrag dat er in den pot gestaan heeft inzetten. Het komt er dus bij dit spel op aan zooveel mogelijk dooden te maken. Daardoor krijgt men vrij hooge potten. Speelt men b.v. met vijf personen, en gaan alle vijf mee, dan zijn er in den eersten pot vijftien fiches. Maakt nu een der spelers alle drie de slagen, dan krijgt hij den heelen pot en de vier anderen moeten elk vijftien inzetten, terwijl hij gewoon drie inzetten moet De volgende pot wordt dus drie en zestig. Hierop zal men niet zoo spoedig meegaan, want die dan dood is moet voor het volgende spelletje drie en zestig betalen Het kan echter voorkomen dat er slechts een speler meegaat. Dan kan de pot verdedigd worden door den gever. Deze moet dat vermelden. Voor eiken slag dien hij maakt blijft een derde in den pot staan, terwijl hij geen nieuwen inzet verschuldigd is voor het volgende spel. Een pot kan op deze wijze zeer hoog oploopen. Om al te hoog spel te vermijden kan men daarom bepalen dat de dooden nooit meer behoeven te betalen dan een bepaald maximum, dat men onderling kan afspreken. 59 Ook wordt wel de bepaling gemaakt dat den eersten keer ieder mee moet gaan, omdat dan het bedrag nog klein is, en men daar er dan per sé dooden vallen, spoedig een pot krijgt, die de moeite waard is. Ook als er weer een nieuwe pot wordt begonnen, moeten den eersten keer dan alle spelers meegaan. Een pot wordt leeggespeeld als er maar twee spelers meegaan waarvan een twee slagen en een één slag maakt, als er drie spelers meegaan, die elk een slag maken of als er een speler meegaat, de gever den pot tracht te verdedigen en de speler maakt alle drie de slagen. HOOFDSTUK X. Mijn en dijn. Voor dit spel zijn noodig twee spellen kaarten elk van twee en dertig, dus waaruit de tweeën, tot en met de zessen verwijderd zgn en verder een aas, heer, vrouw en boer uit een derde spek b.v. van harten. Men kan het spelen met een onbepaald aantal spelers. Een van hen is de bankhouder. Men kan uitmaken wie de bankhouder het eerst zal zijn door te trekken. Debankhouder legt voor zich de aas, heer, vrouw en boer van harten. Daarna schudt hij de twee spellen kaarten goed door elkaar en begint te zeggen: Dijn. De verschillende spelers mogen nu opzetten. Ze kunnen dit boven de kaarten plaatsen, en er onder. Er boven beteekent dat men wedt op de kaart waar men zijn inzet boven zet. Zet men dus boven het aas, dan wedt men op het aas zelf. Zet men onder het aas, dan wedt men op den tien, zet men onder de heer, dan wedt men op de negen, zet men onder de vrouw, dan wedt men op de acht, zet men onder de boer dan wedt men op de zeven. Wanneer nu gezet is en de bankhouder draait voor „dijn" dan moet hij uitbetalen aan dengene die gezet heeft op de kaart die hij draait (de kleuren tellen niet mee). 61 Is er dus op zeven gezet, door drie spelers, de eerste een dubbeltje, de tweede een kwartje en de derde twee dubbeltjes, dan moet hij als hij een zeven draait deze drie bedragen uitbetalen en de spelers mogen dan hun geld wegnemen. Vervolgens draait hij „mijn" en mag dan opstrijken wat er gezet is op de kaart die hij draait. Staat er b.v. twee kwartjes op de vrouw en heeft hij een vrouw gedraaid, dan mag hij die twee kwartjes nemen. Zoo draait hij beurtelings voor „dijn" en „mijn" tot zijn heele pak kaarten op is, op twee na. De laatste kaart kan gezien zijn dus mag daarom niet meetellen en als hij een kaart zou overlaten zou hij een keer dijn meer dan mijn moeten draaien wat niet billijk is. Wanneer de laatste kaart is gekeerd en er staat nog geld op verschillende kaarten mogen de spelers, die dat gezet hebben, het weer terugnemen. Men mag alleen wegnemen als men geld gewonnen heeft op een kaart maar moet wat een keer gezet is, laten staan, tot of bij mijn het in handen van den bankhouder komt of men er met dijn zelf mee wint Wel mag men echter, als men op een kaart gezet heeft èr nog bijzetten. Om de beurt moet men bankhouder zijn, maar daar bankhouder zijn een gevaarlijk werkje kan wezen, omdat men het spel dan niet in handen heeft maar van de inzetten van anderen afhangt, en het hooger kan oploopen dan men verdragen kan, terwijl een speler zelf zijn inzetten kan beperken en niet gebonden is voortdurend mee te doen, kan men met het oog op spelers, die niet veel 62 verlies verdragen kunnen afspreken dat het houden van de bank niet verplichtend is. Wie echter de bank heeft moet hem heelemaal uitspelen en kan hem niet halfweg als hij naar zijn zin genoeg gewonnen of te veel verloren heeft aan een ander over doen. Het lastige bij dit spel is, goed op zijn eigen inzetten te letten en precies te onthouden waar men op gezet heeft, omdat er als men met veel spelers speelt, er licht verwarringen en vergissingen kunnen ontstaan, die heel onaangenaam kunnen zijn. HOOFDSTUK XI. Napoleonnen. Napoleonnen of Nappen is een spel, waarbij nog wel een klein beetje spelbegrip komt maar zoo weinig, dat men het toch wel onder de hazardspelen mag rangschikken, vooral ómdat er een beetje durf van de spelers geeischt wordt, want wie in dit spel niet waagt, kan nimmer winnen. Het wordt gespeeld met twee-en-dertig kaarten. De twee, drie, vier en vijf van elke kleur vervallen. Men kan het hoogstens spelen met zes spelers. De volgorde der kaarten is van boven naar beneden: aas, heer, vrouw, boer, tien, negen, acht, zeven. Men trekt wie het eerst moet geven. Geven is bij dit spel een voordeel, omdat men dan bij het spel de laatste is, die een besluit kan nemen. Eerst moet ieder een bepaald bedrag in den pot zetten, b.v. vijf fiches. Degene, die geven moet geeft nu linksom eerst elk drie kaarten, daarna elk twee kaarten. Vervolgens legt hij twee kaarten dicht op tafel. Deze twee kaarten heeten de „stok". Het doel van het spel nu is, slagen te maken. Ieder is verplicht kleur te bekennen en mag troeven, als hij niet meer van een kleur heeft, maar is dit niet verplicht Men moet echter het aantal slagen dat men maken 77 croupier die uitbetaalt en controleert, verder zitten rondom de spelers. Tusschen hen is een bak waarin de afgespeelde kaarten gegooid worden. De croupier schudt zes spellen kaarten door elkaar. Het aas telt een, de poppen tellen tien, de overige kaarten de waarde die ze vertegenwoordigen. "Wanneer de croupier de kaarten heeft geschud laat hij ze door een der spelers coupeeren. Daarna kan men zetten op rood, of zwart, waarvoor men de fiches moet plaatsen op de groote zijvakken, die met een ruit van rood en zwart laken zijn gemerkt. Dit noemt men het „grand tableau". Verder kan men zetten op couleur, waarvoor men zijn inzet plaatsen moet op het langwerpige middenvak, of op invers, waartoe men