Ol DE VLAAMSCHE BEWEGING POLITIEK-H1STORISCHE SCHETS MET BESCHOUWINGEN DOOR KAREL VAN DEN OEVER, LETTERKUNDIGE LID DER ANTWERPSCHE PROVINCIALE COMMISSIE TOT AANMOEDIGING DER VOLKSBIBLIOTHEKEN EN DER VLAAMSCHE LETTERKUNDE 1917/'18 Uitgave: Drukkerij Oranje Nassau Baarn DE VLAAMSCHE BEWEGING POLITIEK-HISTORISCHE SCHETS MET BESCHOUWINGEN door KAREL VAN DEN OEVER, Letterkundige. Lid der Antwerpsche Provinciale Commissie tot aanmoediging der Volksbibliotheken en der Vlaamsche letterkunde. „Tot welk eene krachtige nationaliteit hadden zich de beide Nederlandsche bevolkingen kunnen verheffen. Werd echter dat uitzicht in de geboorte verstoord, het zij ons geen vrijbrief om de ontwikkeling van het volksleven in Vlaanderen met een onverschillig oog aan te zien. Het blijft altijd de zaak van onze nationaliteit, die daar op het spel staat" (De Gids, 1847). „De Vlaamsche zaak, die toch ook zijdelings eene Hollandsche zaak mag heeten" (W. Kloos Literaire Kroniek, Nieuwe Gids, 1909). UITGAVE: DRUKKERIJ ORANJE NASSAU - BAARN, DE VLAAMSCHE BEWEGING |N Holland is men weinig bekend met * de taaltoestanden in Vlaamsch-België waar tyjna 5 millioen Vlamingen sinds 85 jaar door de verfi ansehing vermuilezeld worden. Niemand hier weet dat na 85 jaar „indépèndance" de Vlaming niet eens een eigen Vlaamsche Hoogeschool, noch een bestuur in de Vlaamsche taal, nog een leger onder vlaamsche leiding bezit. De Vlaming kan slechts ten koste van ontzaggelijke H „ d,80nwetendheId moeite uit eigen initiatief een brokje met de vlaamsche zelfstandigheid behouden. Het is hier Beweging, minder de plaats om te onderzoeken waarom Holland zich afzydig wenscht te houden aan de toekomst van een groot deel stamverwante Nederlanders die toevallig in het Belgisch Staatsverband leven. Een en ander wordt trouwens genoegzaap toegelicht en afgekeurd in brochures zooals nnjn boekje „Hollandsch-Belgische Toenadering" *) dat laatst hier in Holland verscheen en *) „Róllandsch-Bélgisclie Toenadering", eene verklaring aan Nederland,door Karei van den Oever, uitgave van De Vlaamsche Boekenhalle te Leiden, Directeur: Advocaat»Alfons de Groeve. 5 Noodzakelijkheid dezer brochure. Bepaling der Vlaamsche Beweging. Toepassing op Holland. waarin, de historisoh-ethisehe redens opgegeven zijn. O. M. is dan ook eene reden der onaandoenlijkheid van Hollanders tegenover de Vlaamsche beweging hunne langdurige onwetendheid met de Vlaamsen-Belgische toestanden — die nochthans naar de getuigenis van vele verlichte Noord-Nederlanders van een Hollandsch en groot-Nederlandsch stambelang zijn — en in de overdreven vrees voor een zelfstandig gewest van roomsch-vlaamsche cultuur naast de hegemonie van het burgerlijk-protestantsche Holland. Ik vind het daarom noodzakelijk in eene vluchtige vulgarisatie-schets de Vlaamsche beweging te doen kennen op zich zelf vooral in hare staatkundige krachtsverhouding tot den Belgischen Staat. Men wete dan dat de Vlaamsche beweging de strijd is die het Vlaamsche volk sinds 85 jaar voert — dus na de Belgische Revolutie — voor het herstel van zyne cultureele en politieke rechten in het staatsverband België; in dit cultureel herstel is de factor der vlaamsche taal begrepen als natuurrechtelijk middel om in eigen taal de nationale grootNederlandsche zelfstandigheid van het vlaamsche volk te herstellen, te bevorderen en te bewaren. Men zal de Vlaamsche beweging beter begrijpen wanneer men de wantoestanden in Vlaamsen België eens in gedachten en in geest toepast op de eigen Hollandsche natie. Verbeeldt U, Nederlanders, dat bij jullie de Regeering in alle hare staatshandelingen Fransch ware naar binnen en naar buiten; eene Regeering waarvan de persoonlijke elementen bestonden uit Walen, Franskiljons en hier en daar een kleurlooze halfslachtige Hollander; eene Regeering die in al hare daden, parlementaire vooral, de Verfransching begunstigt en de Nederlandsche cultuur verdrukt en tegenwerkt, de Nederlander! verplicht 6 zijne kinderen in Fransche onderwijsgestichten op te voeden, Nederlandsenonkundige rechtbanken instelt zoodat eene beschuldigde van Hollandsche nationaliteit kwalijk zich kan verdedigen en zijne rechters niet begrijpt; eene Regeering die het Hollandsch openbaar Bestuur in -wezen en vorm verfranscht, het Fransch als de eeDige voertaal van het Hollandsche leger uitroept en in de Staten-Generaal het Fransch als de eenige offlcieele taal van Nederland bezigt. Onder zulk regiem — dat ik een zedelijke „terreur" noemen wil — zou elk Hollander spoedig verplicht zQn de Nederlandsche cultuur op te geven en zich moeten inspannen de Fransche taal mach- Gevolgen voor tig te worden wil hij bij krachten blijven Holland, als staatkundig burger een officieel ambt te bekleeden en voordeelen te genieten van het sociaal-Hollandsche leven dat zich dan onnatuurlijk als tweetalig opdringt. Daaruit zal niet alleen volgen de verwaarloozing en krenking der Hollandsche natie-idee maar, erger nog, het verlies der Hollandsche cultuur-kracht, de omzetting van die kracht in eene zedelijke volkswaarde waarvan vorm en inhoüd anti-Hollandsch is. Welnu, in breede trekken is dit de Chineesche toestand die zich nu reeds 85 jaar in Vlaamsen België voordoet onder begunstiging der Belgische Regeeringstraditie, der Vrijmetselarij, der Hoogere Geestelijkheid en der verfranschte Hoogere Standen. Het Vlaamsche volk, in feite tegen zijn wil rond 1830 gescheiden van zijne stambroeders in Noord-Nederland, is vóór en na dien tijd stelselmatig aan verfransching onderworpen geweest; de nationale reactie tegen dit Franskiljonisme in Vlaanderen heet de Vlaamsche Beweging; en daar de Belgische Regeering uit traditie — eene Fransche traditie die zeldzaam onderbroken werd sinds 1830 van af Charles Rogier eh Nothomb — evenzooals de Oostenrijksche 7 De verhouding der en fransche Regeeringen vooraf het deden, Vlaamsche Beweging het Vlaamsche volk systematisch vertot de franschen wil, volgt daaruit noodzakelijk Belgische Regeering. dat de Vlaamsche Beweging in hare ideeën en hare voormannen van httize uit anti-gouvernementeel is en dit zoolang zijn zal totdat de Belgische Regeering hare binnenlandsche politiek verbetere door politieke en cultureele gelijkberechtiging te geven aan Vlaanderen en Wallonië tot versterking van het gemeenschappelijk vaderland België. Een deel van haar politiek wezen is dus traditioneel tegen de Belgische Regeering en dat verklaart waarom er hu Flaminganten (activisten) gevonden worden die — zich r-w/'> geenszins om de opportuniteit der actie bekreunend — de vlaamschgezinde historische traditie tijdens den oorlog nog voortzetten en eene reeks vlaamschgezinde actieve daden plegen tegen de Belgische Regeering die \an haar kant, even hardnekkig als voorheen, onvoorzichtig weigeren blijft de Vlamingen de volledige mogelijkheid tot het herscheppen hunner nationaliteit te hergeven. De Hollander die gewoon is „Regeering" en „Volk" in een adem te noemen kan dezen wantoestand niet begrijpen en heet de actieve flaminganten „vaderlandsloos" omdat hij de onnatuurlijke verhouding niet kent tusschen het Vlaamsche volk en de Belgische Regeering, welke laatste niet geheel de nationale vrucht is van het Vlaamsche volk. De Vlaamsche Beweging is dus een historisch-nationalistisch verschijnsel zooals er in de geschiedenis van Vlaande. ren ontelbare zijn aan te wijzen; immers De Vlaamsche Beweging het vlaamsche volk heeft telkens strijd na^n£l8li.ch v'er- «J™** e^ gezag - Vlaamsch schijnsel. ofonvlaamsch — dat ons ras politiek en cultureel wilde onderdrukken; men herinnere zich slechts de strijd der Vlaamsche gemeenten tegen de Fransche Koningen. De Vlaamsche Beweging heeft sinds J830 onder de gloedvolle overtuiging van 8 den „Vader der Vlaamsche beweging* Jan Frans Willems onophoudelijk voor haar goed recht in de bres gestaan en de „Commissie der Vlaemsche Grieven" ingesteld bij Koninklijk besluit van 27 Januari 1856 — samengesteld uit de bijzonderste toenmalige voormannen, zooals Conscience, Snellaert, David, Jottrand — formuleerde hare Vlaamsche bezwaren tegen de hardnekkig-weigerende Belgische Regeering en stelde afdoende oplossingen voor, die, op den dag van heden, nog niet allen bereikt zijn. Wat er van die oplossingen terecht kwam werd slechts traag en „a contre coeur" met stukjes en brokjes toegegeven ; de eerste Vlaamsche taalwet immers werd na 50 jaar onophoudelijken Vlaamschen strijd door de Regeering aangenomen en dit was namelijk de belangrijke wét van het Vlaamsch als officieele voèrtaal in het middelbaar onderwijs, welke wet nog dagelijks overtreden wordt en quasi-onuitgevoerd blijft. De zeldzame tegemoetkomingen der Belgische Regeering geschiedden dan ook gevolgentlijk nooit uit haar vrijen wil maar werden altijd door den drang der feiten afgedwongen en daar elke „oplossing" parlementair geschiedde, kreeg de Vlaming, die een goede jongen was, door het tactisch geknutsel der amendementen en . de politieke sluwheid zijner tegenstrevers, dikwijls eer een „schijn van rechtsherstel" dan het „rechtsherstel" zelve en werd bij eventueel „rechtsherstel" elke Vlaamsche wet in de praktijk een doode letter omdat de Regeering, na hare nederlaag, telkens steunde op de.gouvernementeele Franschgezinde bureaucratie en administratie die elke Vlaamsche wet in haar uitvoering belemmerde en ongedaan maakte. Er bestaat verder geene enkele vlaamsche wet die een volledig rechtsherstel is. Voeg daaraan toe dat het slechte verkiezingsstelsel in België tot nog toe de Vlamingen verhindert doel- De Vlaamsche grieven en de Belgische Regeering. De Vlaamsche wetten een doode letter. Oorzaken van mislukking. 9 matig vlaamschgezin.de volksvertegenwoordigers naar de Kamers te zenden en dat, wanneer toevallig een Flamingant*)-uit-een-stuk ter kamers zetelt, deze spoedig door parlementaire gouvernementeele manoeuvers onschadelyk gemaakt wordt en dikwijls de Franschgezinde belangen der Eegeering vooraf dient, alvorens deze zijner vlaamschgezinde kiezers te dienen, ja zelfs verraad pleegt tegenover de Vlaamsche zaak wanneer het politiek belang der Regeering zulks vordert. Daarentegen is het bij de stemming van meer dan éene vlaamsche taalwet gebleken dat enkele Waalsche parlementsleden telkens het natuurrecht van Vlaanderen erkenden, door aan die Vlaamsche taalwet hunne stem te geven. De grootste vijanden van de vervlaamsching zelve waren altijd de „Franskiljons" of verfranschte Vlamingen die in het Parlement den tegenstand der Waalsche groep tegen de zoogezegde „flamandisation* versterkten. * Wanneer het de Vlaamsche kwestie De VI. Beweging en betreft zijn alle paitijen in het Belgisch de partijen. Parlement het eens om de Vlamingen te wurgen; de meest onverzoenlijkste „partisans'' der Katholieken, Liberalen en Socialisten Zijn dan broeders omdat het de bestrijding betreft van hun gemeen- *) Flamingant. Scheldnaam aan de Vlaamschgezinden in 1840 te Gent dooide Franskiljons gegeven en sindsdien als eerenaam door hen aanvaard, zooals de Geuzen deden bij Margaretha van Parma; later, bij gelegenheid der Gelijkheidswet, schold men de Vlaamschgezinden voor „flamendiants" en nu pas voOr „flamingobocJies" en „flambochards". 10 schappehjken vijand: het Flamingantisme. Minister, Grootmeester en Kardinaal hebben tegenover de Vlaamsche Beweging in het Parlement altijd dezelfde argumenteering gebruikt en altijd dezelfde middelen ter bestrijding gekozen. Daarbij was de lagere roomsche Geestelijkheid — die reeds 85 jaar in Vlaanderen de draagster en verspreidster is der flamingantische idee en waaraan wij voor een groot deel het behoud van Vlaamsen-Vlaanderen danken — telkens in botsing met de Hoogere geestelijkheid die hare Franschgezinde idealen vooral in de school doordreef en slechts de kerk en de Vereeniging vrijliet waar de Vlaamsche lagere Geestelijkheid steeds vurig het zaad der Vlaamschgezindheid rondstrooide; men denke slechts aan het „Davidsfonds," de machtigste katholieke Vlaamsche Vereeniging, in wier locale besturende „Vlaamsche pastoor en onderpastoor" leiding van het Flamingantisme hadden, niettegenstaande den laatsten tijd eenigeverkapte demi-ton Vlamingen, wier mentaliteit in politieke RegeeriDgskringen uitgebroed was, het Hoofdbestuur verkankerden. Uit die, en de vorige Oosteniijksche en Fransche, wantoestanden is van lieverlede in Vlaamsch België eene leugenachtige verhouding ontstaan tusschen de Belgische volksklassen: de „nette" stand der burgerij die de uitsluitelijk FransenBelgische hoogeschool bezocht — eene Vlaamsche Hoogeschool bestond vóór de oorlog in België niet — verleerde de volkstaal en na korten tijd was er eene scherpe scheiding tusschen hoogere en lagere stand; de hoogere stand sprak de taal van Madame Dubarry en scheidde zich als eene bevoorrechte „caste" af van het eigenlijke Vlaamsche volk dat nu ontroofd van dé vroegere politiekcultureele inwerking van den Hollandschen Staat> tevens van den weldoenden cultureelen hoogeren Belgischen invloed Dc rol der Roomsche Geestelijkheid. Gevolgen der verfransching in Vlaanderen. 11 verstoken bleef welke invloedsfeer bij elke eenheids-cultuur-natie, zooals de Hollandsche b.v., onvermijdelijk van hoog tot laag afstraalt; deverfranschte burgerij groeide op onder-de bescherming van de Fransch-geörienteerde Regeering, het Episcopaat, de Vrijmetselarij- en genoot met de Walen dan oneindige economische en finantieele voordeelen die het eentalige Vlaamsche volk natuurrechtelijk niet bereiken kon. Het Vlaamsche volk stond geïsoleerd en brokkelde cultureel aan stukken. Het lag daarnaast nog in de tactiek der Belgische regeeringstraditie de bekende en luidruchtigste Flaminganten naar zich toe te halen door het begeven van officieele plaatsen, geldelijke aanmoedigingen en sinecuren zoodat de flamingantische „durf" na korten tijd om wille van het „regeeringsbrood" totzwij- Taktiek der Fransch- gen kwam 5 eene andere tactiek bestond eezinde Reeeenne eveneens daarin dat de Vlamingen op „bjjgaandelijkheden" berechtigd werden die aan de Flamingantische „hoofdkwesties" zeer ondergeschikt waren; zoo werd in 1886 de „Koninklijke Vlaamsche Akademie voor Taal en Letterkunde" opgericht dat zoo ongeveer de gouvernementeele „speeltuin" was van liefhebberende Rederijkers wier Flamingantisme met het etiket „giftloos" in de officieele broeikassen gekweekt werd en onschadelijk was voor de verfransehing; die instelling was echter een gouvernementeel geschenk en als dusdanig aanzagen kortzichtige Vlamingen dit als eene belangrijke toenadering der Regeering tot de Vlaamsche Beweging en. .. sliepen gerust. Toen de oorlog uitbrak was de strijd voor de Vlaamsche Hoogeschool te Gent in vollen gang en stiet altijd op het hardnekkig verzet der Regeering die nu nog steeds, zeer ontactisch, het vlaamsch rechtsherstel blijft yerwaarloozen om te kunnen voorkomen dat Flaminganten uit Bezet-België zich van de tijdelijk Duit- 12 sche bezetting bedienden tot rehabilitatie van het Vlaamsch volksrecht. De ontstellende en pijnlijke gevolgen van _ dit politiek verzuim der Belgische Re- P«nl«ke gevolgen van . . cc j • j j het Regeenngssysteem geermg treöen daarom minder de zoo- _ onze dagen genaamde „landverraders" dan de traditie der Regeering zelf die nochthans op het gebied der sociaal-katholieke werken in België een heerlijk verleden heeft. * ^ * Een katholiek Flamingant stelt nog altijd de vraag hoe eene zich Bel¬ gische Regeering met de eene hand het volk ontnemen kan wat het met de andere hand schonk. Eerlijkheidshalve vooral moet er objectief op gewezen worden dat de Belgische Regeering — en dan bedoel ik vooral de katholieke Regeering tijdens haar38-jarig bestaan — eene reeks sociale verbeteringen in België; heeft ingevoerd waaraan slechts het nationalistisch karakter ontbrak om Vlaamsch of Waalsch te zijn en daardoor Belgisch. De belangrijke sociale wetgeving die ten stoffelijken voordeele van het Vlaamsche en Waalsche volk door de Belgische Regeering tot stand gebracht werd heeft immers het groote gebrek dat zij niet gebaseerd werd op de speciale cultuurwaarden van het Vlaamsche en Waalsche volk maar op eene gefingeerde basis van Belgicisme waarin de Vlaamsche taal nooit tot haar sociaal recht van uitdrukking en bemiddeling kwam. Die sociale wetgeving kon wel een Brusseisch-parlementair en gouvernementeel-centraliseerend karakter hebben en vooral eene pittige kern van katholieke sociologie, haar ontbrak echter de nationalistische vorm om in den gelukkigsten zin een BelgiBch product der nationale Vlaamsche en Waalsche volkszielen te zijn. De Belgische Regeering en de Sociale kwestie. Tekort aan nationalisme in de Belgische Sociale wetgeving. 13 Daardoor ging veel merkwaardigs eri prachtigs verloren voor de aandacht der beide volksgroepen en in de practijk werd het perse degeljjk-sociale RegeeGevolgen. ringswerk alleen door de Franschgezinde administraties gerealiseerd, dikwijls buiten de gemeenschappelijke medewerking van het Vlaamsche en Waalsche volk die er slechts, en dan alleen, egoïstische grove aandacht voorhadden wanneer er onmiddelijk-stoffelijken intrest aan verbonden was. Door het gebrek aan „nationalisme" is verklaarbaar het tekort aan geestelijke belangstelling van het Vlaamsche volk in het schoone sociale verheffingswerk der Belgische Begeering die haar mooiste arbeid drapeerde in een kleedje van Franskiljonisme en daarnaast willekeurig de gelegenheid zocht om de Vlaamsche cultuur te verwaarloozen, wat dan ook een » groot beletsel was voor het Vlaamsche volk om de weldadige sociale hervormingen der Belgische Begeering vrijmoedig en vol geluksgevoel te aanvaarden en ideëel te begrijpen. Door gebrek aan dit innerlijk-echt nationalisme ging het sociaal parlementaire werk der Regeeriug — dat echter op zich zelf de bewondering afdwingt der geheele Europeesche wereld — als geestelijke Staatsidee over de hoofden der Vlamingen heen, die zich op den Fransehen vorm doodstaarden, waarvan zij den inhoud slechts in zooverre begrepen als er een grof-materieel profijt aan gelegen was. De Belgisch-parlementaire wetgeving was daardoor in Belgische volkskringen ook weinig populair tenzij een weinig tijdens de wetgevende verkiezingen wanneer er eenige oppervlakkige aandacht werd geschonken aan politieke brochures en krantengeschrijf daarover; ik herhaal dus nogmaals dat er door gebrek aan eene basis van Vlaamsch nationalisme in de Belgisch-sociale wetgeving er nooit een diepgaande belangstelling onder het Vlaam- 14 sche volk was voor het sociale werk der Belgische Regeering wat niet kan gezegd worden van het Nederland sche volk ten opzichte der bestaande Hollandsche sociale wetten. Toch was het „passé social" der Belgische Regeering zeer merkwaardig en het is treurig te denken dat dit alles minder de vrucht is ge weest eener loyaal-natuurrechtelijke samenwerking tusschen de nooden van het Vlaamsche volk en het zuivere inzicht van den Staat dan wel de eenzijdige resultaten van een Franschgezind gouvernementeel partij-begrip dat geene rekening hield met „eigen taal en eigen zeden". Had men destijds de Vlaamsche Christen-democratie van Pastoor Daens in België niet politiek vermoordt dan ware daaruit eene heerlijke wisselwerking De Christen-democratie van Vlaamsch nationalisme en Christe- en de Belg. Regeering. lijke sociologie ontstaan, des te meer de Belgische katholieke Regeering in hare sociale hervormingen zich op de basis bewoog van Paus Leo XHI's encycliek „de Rerum Novarum", welke, helaas, op Fransch-Belgischen grondslag uitgevoerd werd buiten den nationalen zin van het Vlaamsche volk, waarmede alleen Pastoor Daens' Christen-Democratie strenge rekening hield. Ons Vlaamsche volk was niet rijp-ontvankelijk genoeg voor den apocriefen zegen eener sociaal-katholieke wetgeving die een „wagen" was vóór Ondoelmatigheid der de paarden gespannen en een „zolder" Bel«- sociale wetgeving zonder benedenverdieping; immers alleen voor ne* yo^' een ontwikkeld volk kan genieten van eene gouvernementeele weldaad en daarin ruime en ryke toepassingen vinden; het Vlaamsche volk was niet ontwikkeld tengevolge der gouvernementele Franschgezinde verbasteringsmethode van ruim 85 jaar en kon dus niet den socialen schat waardeeren die haar door de Regeering geschonken werd. Begrijpt men nu op welke wijze de Belgische Regeering met de eene hand terugnam wat ze met de andere gaf? Wanneer de 15 taai van een volk verwaarloosd en gekrenkt wordt is zulks ten schade zijner cultuur en hoe kan eene Fransch-georiënteerde Regeering de Vlaamsche cultuur met eene „sociale wetgeving" werkelijk verrijken wanneer zij deze cultuur door anti-Vlaamsche wetgeving in hare nationalistische basis bestrijdt? Aldus de mogelijkheid wegnemend dat haar sociaal werk wortel en vrucht hebbe? Het Belgisch Parlement deed net als een landbouwer die heerlijke aardappels pooten gaat ih een terrein dat hij van te voren met alle schadelijke middelen verontreinigt en verarmd heeft. Wat niet wegneemt dat ik vol sympathieke bewondering blijf voor het sociaalkatholieke werk der Belgische Regeering op zich zelf, dat in mij altoos een hartstochtelijk bewonderaar en verdediger heeft gevonden. Immers aan het patronaat en de ondersteuning dier Regeering hebben wij de materieele oprichting der Belgische Mutualiteiten te danken alsmede der Vakvereenigingen; Landbouwsyndicaten, Syndicaten voor de kleine . Burgerij, Werklieden-syndicaten enz. mochten rekenen op den wetgevenden steun der Regeering, terwijl de laatste jaren vóór den oorlog de Regeering de Vak-vrouwenbeweging onder aanmoediging nam. Onder de bijzonderste sociale wetten en creaties door de Belgisch katholieke Regeering uitgevaardigd dienen daarbij Merkwaardige sociale voorai genoemd het stichten in 1884 van arbeid der Belgische eeQ BMimsterie van Landbouw, NijverRegeering. tei(i en Arbeid" dat later gewijzigd werd in een „Ministerie van Landbouw, Nijverheid en Openbare werken"; verder de „Goedemannenraden" en de „Raden voor Nijverheid en Arbeid", daarnaast de sociale wetten op de „Zondagsrust", „Werkongevallen", „ Ouderdomspensioenen! Yr „Werkliedenwoonsten" en de wettelijke regeling van den Arbeid van Vrouwen en Kinderen". Vergeten wij daarnaast niet dat de 16 Belgische Regeerïng een grooten invloed gehad heeft in de sociale internationale wetgeving en dat zij, toen de oorlog uitbrak, veelbelovende wetprojecten in studie had o.a. over de „Nijverheidsconflicten," „Goedkoope woningen," de coöperatieve Vereenigingen enz. Op de sociale Belgische wetgeving kleeft er echter — naast het gouvernementeel franskiljonisme — eene droevige schandvlek: het alcoholisme. De Belgen verzwelgen jaarlijks 131 millioen franks aan alcoholische dranken waarop de Staat een inkomen van meer dan 70 millioen 's jaars heft. De Belgische Staat vult hare nationale schatkist, tot even voor de oorlog nog, met het geld onzer nationale ondeugd : stoffelijke verrijking van den Staat, zedelijke en materieele verarming van het volk. Het is echter verheugend nu reeds te weten dat de Belgische Regeering, — die om particuliere intresten niet te schaden nooit het alcohol-vraagstuk flink aandurfde, — na den oorlog krachtdadig het Alcohol-vraagstuk zal oplossen tot eene uiterste beperking of een volstrekt verbod van alcoholverbruik, welk verbod zij nu reeds loffelijk in voege bracht in onbezet-België zooals de Duitschers het deden in het bezette gedeelte. Voor zooverre echter de hier vooraan vermelde „sociale werken" minder parlementair waren en meer de vrucht van privaat en particulier initiatief, of nog deze deels uit de Belgische Wetgeving en deels uit de democratische Belgische partijen ontstonden, of nog de zuivere vrucht der partijen alleen waren, was het sociaal-Vlaamsche of Waalsche resultaat beter omdat ze dan hunne latere practische toepassing vonden door en met nationale elementen in een nationaal midden. Dit is het geval voor de Christelijke Werkliedensyndicaten die onder directie van den Dominicaner E.P. Rutten te Gent gevestigd zijn en — „endépit" van het Katholiek-parlementair Belgicis- Invloed der Belgische Regeering in de internationale sociale wetgeving. Het alcoholisme en de Belgische Regeering Het nationalisme der private „sociale werken" 17 (2 me waarmede zij oversausd waren — in Vlaanderen grootendeels een Vlaamsch organisme werden én door den Vlaming Rutten zelf én door den natuurrèchtelijken invloed van den Vlaamschen werkliedenstand. Hetzelfde kan gezegd der „Nationale Federatie "der Vrouwelijke Syndicaten" te Brussel waarvan vrouwen als Maria Baers, Marie Belpaire en Louisa Duyckers met hunne gezaghebbende^ Vlaamsche namen het plaatselijk nationalisme waarborgden en zulks weer „en dépit" der anti-flamingantische, parlementaire Woeste-idee die aan zoovele sociale wetgeving voorzat zonder dat zij daarvan en daarna de nationaliseering in de praktik kon verhinderen. Dit zijn echter realistische uitzonderingen die de onjuiste basis van het Belgisch-parlementair stelsel inzake sociale wetgeving geenszins goedkeuren en die niet verhinderen dat er door afwezigheid van Vlaamsch of Waalsch nationalisme in de Belgische sociale wetgeving veel merkwaardigs voor het volk verloren ging. Die uitzonderingen bewijzen enkel de waarheid van Boileau's vers „Chassez le naturel il revient au galop". Op die uitzonderlijke wijze zijn er dan toch nog — trots de onnatuur van het stelsel — prachtige practisch-sociale Oorzaak der resultaten behaald onder het Vlaamsche sociale achterlijkheid volk dat nochtans zoo weinig afweet van de - van „sociale wetenschappen" die in werk- Vlaamsche werklieden, lieden-middens — ach zoo zeldzaam — onderwezen worden omdat de leidende, verantwoordelijke, Vlaamsch ontwikkelde hoogere krachten der Vlaamsche Hoogeschool ontbreken die deze wetenschappen in de vlaamsche moedertaal zouden dienen te onderwijzen aan het volk. Het eerste handboekje voor „sociale opvoeding der jeugd" verscheen in 1913 en zulks na 84 jaar Vlaamschen strijd! Dit is een nuchter gevolg van het gebrek aan Vlaamsche Hoogescholen in Vlaanderen sinds '30. Het gemis aan Vlaamsche Hoogescholen in' Vlaanderen wordt 18 dan ook duchtig gevoeld in de sociale katholieke jeugd-middens o. a. in de „Patronages" en de „Syndicaten voor jeugdige Werklieden" waar eigenvlaamsch initiatief der voormannen alleen den toestand redt, wat vooral het geval is in Vereenigingen die zich met „Hoogeschooluitbreiding" en „Sociale Lessen" bezig houden. Als we nu nog even de per se prachtige katholiek-sociale wetten der Belgische katholiekRegeering beschouwen dan vragen we D,*cf3f ^C'g ons af hoe, niettegenstaande deze keur Belgische Regeering van wetten, het vlaamsche volk op in- beletten niet den dustrieel gebied meer en meer achter- industrieelen achteruituitging en dan wijten we dit o.m. aan gang van het VI. volk. het anti-vlaamsch Regeeringsstelsel dat de Vlamingen begiftigde met eenmobilier waarvoor ze geen huis hadden: met andere woorden, dat de allereerste natuurrechtelijke opvoeding van het volk verwaarloosd werd, welke opvoeding de teelaarde was waarin deze sociale wetgeving consequent bloeien moest. Wat gaf het den werkucan dat hij in eene „goedkoope woning" leefde, „ouderdomspensioenen" trok, tegen „werkongeval- De schuld der len" verzekerd was, wanneer diezelfde Belgische Regeering. werkman én door gebrek aan „vakopleiding" én door gebrek aan „vakopleiding in de vlaamsche moedertaal* vakonkundig bleef en daardoor de loonslaaf werd van Walen, Duitschers en franskiljonsche werkgevers ? De Regeerings-traditie had er voor gezorgd dat de hoogere leidende stand fransch bleef, dat de Hoogéscholen — die beschavende leiding geven aan het volk — fransch waren, dat er nagenoeg geene vlaamsche vak- en nijverheidsscholen bestonden, zoodat de vlaamsche werkman door gebrek aan vakkennis in zijn eigen Vlaanderen een chineesche koelie bleef die voor een negerloon het grofste werk deed, terwijl Waalsche en Duitsche techniekers zich ten zijnen koste in zijn eigen vaderland verrijkten door ongewoon groote salarissen. 80.000 vlaamsche werklieden en werkvrouwen 19 Industrieele begunstiging van Wallonië. Waalsche en vlaamsche dagloonen. Uitsluitend Fransch vakonderwijs in het tweetalige Brabant. verdienen op die wijze, door de schuld der Belgische Regeeringstraditie die tot nog toe hun vakonderricht in de vlaamsche moedertaal niet of op zeer slechte wyze gaf, nauwelijks een schamele korst brood. Het systeem der begunstiging van Wallonië heeft daarbij voor Vlaanderen onevenwichtige gevolgen. Is het immers niet orjgehoord dat het Waalsche Henegouwen 46 Nijverheidsgestichten telt tegen slechts 8 in de provincie Oost-Vlaanderen en 5 in de provincie Antwerpen ? , Niet alleen dus gebrek aan vakopleiding in de vlaamsche taal, maar tevens materieele begunstiging der Walen op de Vlamingen. België heeft 198Fransche gestichten voor Beroepsonderricht, tegen slechts 78 Vlaamsche; 3/4 Walen genieten daarin hun vakonderwijs in het fransch terwijl duizenden vlaamsche „ongeschoolde" arbeiders elk jaar naar Wallonië en Frankrijk verhuizen om er het minder werk voor karig loon te verrichten. Zoo komt het dat in de Provincie Luik alleen 60% der waalsche wolwevers een salaris van minstens frs. 3.— a frs. 3.50 daags ontvangen, terwijl in de Provincie Oost-Vlaanderen slechts 12 Vlamingen dit dagloon verdienen. De helft dier vlaamsche arbeiders geniet het kleine bedrag van frs. 2.50 daags in deze vlaamsche provincie: een minimumloon dat alleen in de Provincie Luik door slechts 13°/0 der Waalsche arbeiders verdiend wordt! Is het bovendien niet tergend dat er in zuivere vlaamsche gemeenten zooals Boom, Herenthals, Diest, Wetteren, Willebroeck, Diksmuiden in 1913 nog zelts geen vakonderwijs bestond ? Daarenboven is het Brabantsch vakonderwijs te Brussel en te Tienen geheel fransch waardoor de Vlamingen — de meerderheid der bevolking in Brabant — van dit vakonderwijs uitgesloten zijn, wanneer zij vooraf het Fransch niet aanleeren. En zeggen dat Vlaanderen eertijds beroemd was om zijne „vlaamsche weefnijverheid" die door het 20 slechte regiem na '30 den onbarmhartigen doodsteek heeft gekregen! In Vlaanderen is het hoogere nijverheidsléven door de Walen verfranscht, die er de beste technische posten bekleeden; door begunstiging van het waalsch vakonderricht en door gebrek aan vakonderwijs in de vlaamsche taal was er voor de vlaamsche arbeider geene andere uitkomst dan als „loonkoelie" te gaan wroeten in de fransch-waalsche gewesten tot bloei van Fransche steden zooals Eijssel, Eoubaix, Tourcoing, of.... uit te wijken naar Amerika. Aan dit systeem is het ook te danken dat bijzonder het vlaamsche land — het land der lage loonen en lange ar- . beidsuren - lang voor den oorlog op Andere economische pacifieke wijze overrompeld werd door galgen m Belg.ë. Duitsche werkkrachten die overal door hunne ontzaggelijke techniekkennis vooral den Vlaming in de fabrieken en de kantoren verdrongen en valt het niet moeilijk de verantwoordelijkheid der Belgische Eegeering zwaar te heeten door haar 85 jarig systeem van verfransching dat de Vlamingen zonder technische wapens hield tegenover den Duitschtechnischen invloed. Immers het kind van den Vlaamschen werkman slijt op de lagere school zijn ieuffdigen geest aan het instrumentaal van buiten-leeren van een hoopje Fran- De Vlaamsche en de sche woorden die het maar half of in Waalsche werkman, het geheel niet verstaat en vooral onmiddelijk vergeet bij het verlaten der school. Inmiddels krijgt het Waalsch werkmanskind stevige taalkennis van het Fransch — in feite zijne moedertaal — waardoor dit kind gemakkelijk grondige vakkennis — en ook iedere andere kennis — opdoet, daar het eventueel vakonderricht in België doorgaans in het Fransch geschiedt. De zucht naar het mooie Fransch verleidt daarbij de Vlaamsche kleinburgerij hare kinderen met Fransch te laten volstoppen liever dan ze een degelijk vak- 21 De houding der onderricht te doen geven waarvan de Vlaamsche mogelijkheden trouwens uiterst gering klein-burgerij. zyn ; de vakschool wordt verwaarloosd voor de Fransche school en met hun klad Fransch verdienen die burgerjongens — kale „grands seigneurs" — op hun bureel frs. 1000.— 's jaars terwijl ze als ambachtsman zonder Fransch frs. 3500.— per jaar zouden kunnen verdienen, om niet te spreken van hun gebrek aan intellectualisme dat een noodlottig gevolg is van het Belgische „bilinguisme" en dat men in Holland moeilijker aantreft waar een werkman intellectueeler is dan een Vlaamsch burger. Voeg daaraan toe het tekort in Vlaamsch-België aan Vlaamsche nijverheid-„instructeurs," die het Vlaamsche werkvolk moeten onderrichten over hun ambacht en fabriekwerk. Toen ik laatst te Amsterdam op een somptueus gebouw het opschrift bemerkte „Industrieele School voor Vrouwelijke Jeugd," werden mijne oogen vochtig van medelijden om mijn arm Vlaanderen dat zulke inrichtingen op zulken breed-socialen grondslag niet kent. En ik dacht aan de verantwoordelijkheid van onze schitterende katholieken Staatsminister Charles Woeste, „ce philosophe de toute 1'hisDe verantwoordelijkheid toire religieuse et politique- de la Belvan Staatsminister gique depuis 1830," die altijd met bitCharles Woeste teren hartstocht het natuurrecht van het cum suis. Vlaamsche volk bestreden heeft en daar¬ door mede de zedelijke en stoffelijke verarming van ons volk op zijn geweten draagt. In de traditie van Charles Rogier, Nothomb en Frère-Orban — zijne politieke tegenstanders — heeft Charles Woeste — en met hem, helaas, wu Mgr. Mercier, onzen beroemden né-thomistischen wijsgeer — deVlaamscheBeweging als sociale waarde genegeerd en de Belgische Regeering heeft met hen die zelfde staatsversterkende Beweging altjjd als sociale kracht verwaarloosd daar 22 zü maar al te vaak van de overtuiging wilde uitgaan dat de Vlaamsche Beweging slechts een soort romantisch literair en politiek-dilletantisch „Genootschap" was waarin men onschuldig liefhebberde aan doode poëten, oude taalvormen en gelegenheidsverzen: de Belgische Regeeringstraditie heeft gedurende 85 jaar als ongewenscht eu gevaarlijk stelselmatig weggedacht dat de Vlaamsche Beweging eene volledige cultuurkwestie is niet alleen van taalkundigen, als middellijken, maar tevens van algemeen-socialen aard waarin de ekonomische en flnantieele loonkwestie, het lager, middelbaar en hooger onderwijs, het industrieel vakonderricht op grondslag der eigen taal, allergewichtigste levensfactoren zijn. Reeds de volksvertegenwoordiger De Maere verklaarde in 1869 in de Belgische Kamers : „La question flamande n'est pas seulement une question littè- rje Vlaamsche raire et politique, mais avant tout une Beweging eene sociale question sociale" en Henri Heyman,. Beweging. Voorzitter der Belgische Vakvereenigingen, schrijft zoo even in zijn boek „La Belgique sociale: „Le mouvementftamand tend, dans son action pratique, au relévement economique, intellectuel et moral du peuple flamand par le seul moyen possible: la langue maternelle". Het is dan ook duidelijk dat de collectieve bescherming van den werkman van wege de Belgische Regeering, door de verwaarloozing der Vlaamsche taaibasis, Vlaanderen's sociaal herstel niet genoeg'zaam heeft bevorderd: het Belgisch Parlement immers bij de erkenning van het sociaai verval van den Vlaamschen werkman heeft op het „verschijnsel" der kwaal gereageerd en niet op de „oor- Samenvatting, zaak" : wanneer het Vlaamsch werkmanindividu vakkundiger georganiseerd ware geworden in de Vlaamsche moedertaal dan ware vele sociale wetgeving onnoodig gebleken daar de Vlaamsche werkman uit persoonlijke kracht en individueelen welstand de sociale wonden niet had op- 23 geloopen die de latere sociale wetgevingpleisters veelal noodzakelijk maakten. # * # De Belgische Begeering heeft zich dus de laatste 30 jaar met parlementairen hartstocht en met pryzenswaardigen ijver op een soort sociale lotsverbetering De cultureele fout der van, 0DS v°lk toegelegd: dat is op-zichBelglsche Regeering in ze" hare deugd en haren lof; dat heb hare sociale wetgeving, ik altijd als Katholiek vurig gewaardeerd. Zij heeft echter niet willen inzien dat taalherttel en sociaal-herstel van het Vlaamsche volk paralleel loopen, omdat zij telkens streefde naar eene cenlraliseerende Staatseenheid die Fransch was én zg in het vooroordeel bleef dat de sociale lotstoestand van het Vlaamsche volk werkelijk kon verbeterd worden zonder het herstel der Vlaamsche taalgrieven. Ja, de Belgische Regeering geloofde dat do Belgische Staatseenheid minder een werk was van het ras dan van hare Brusselsche politiek en dat de Vlaamsche Beweging staatsontbindend werkte in plaats van staatsbéhoudend; de jongste activistische actie in de Vlaamsche Beweging leert echter dat de methode der Belgische Regeeringstraditie uit haar aard staatsontbindend werkte omdat zy, verrast door den oorlog, de Vlaamsche Belgen in eene minderwaardige positie heeft gelaten ten overstaan der Waalsche Belgen, waardoor er feiten gebeurden — zooals de gang naar Berlijn — die door eene gelukkiger politiek dér Belgische Regeering liefst niet hadden moeten gebeuren. Verlichte Walen, zooals onzen beroemden en geliefden Godefroid Kurth, DirecGodefroid Kurth en de teur van net Historisch Instituut te Rome, Vlaamsche kwestie. en tijdens den oorlog aan nationaal hartzeer overleden, wisten echter de Vlaamsche Beweging als staatsbehoudende kracht te waardeeren. Op een Kongres van Christelijke onderwijzers te Bouillon, zegde Kurth prophetisch: 24 „II ne faut'pas être grand historiën ou grand psychologue pour ne pas voir que la question, flamande est d'une impor- , tanee grave et capitale et que de sa solution dépendront 1'union et 1'avenir de la Belgique". Is onze Begeering — die tijdelijk te Le Havre verblijft — de donkere en geweldige waarschuwing van dezen grooten Belg vergeten ? Wat is toch die geheimzinnigen fascinatie die haar als een andere Oidipous het ., , , . zuivere inzicht op de Belgische volks- D|egw°e,jnra „derfde psyche ontneemt, zoodat zij vergeet dat Regeerlngs-verdrukking de Vlaamsche Beweging sinds 85 jaar tot eene geweldige kracht groeide juist door en met den weerstand der Belgisch- Fransche Regeeringstraditie die de vruchtbare meststof was van onzen Vlaamschen akker? Maar om dien anti-podischen strijd tusschen Volk en llegeering te begrijpen dient de Hollandsche lezer iets meer te weten van de ontwikkelingsfazen der Vlaamsche Beweging ten overstaan van de Belgische Regeering en zal ik straks den groei der Beweging schetsen langs de lijn der Belgische Historie sinds 30. Het zal daardoor ook duidelijk worden Ue 'If/ff?;!0 6 hoe moedwillig en hardnekkig het Vlaamsch taalherstel in Vlaamsch-België steeds verwaarloosd werd, dan zelfs op oogenblikken dat de Katholieke Belgische Regeering het Belgische Volk begiftigde met eene uitmuntende collectie tociale wetten wier weerga op-zichzelf in Europa niet te vinden is. En dan zal ook geene onwaarheid blijken de constateering dat al de „rechten" welke de Vlamingen sinds 1830 onder de verschillige liberale en Katholieke Regeo- Het Belgisch ringen verkregen, telkens met ontzag- Regeeringsbelang. gelijke moeite en inspanning afgedwongen werden, daar het voor de Belgische Regeeringstraditie een levensbelang was het Vlaamsche volk als eene tweederangs-natie in eigen land te behandelen om in België, naar Rogier's plan, eene centraal-Fransche staatseenheid te be- 25 reiken en tot nadeel van Vlaamsch' . ■■ België te behouden. Men herinnert zich dat ik hierboven schreef dat de Vlaamsche Bewegingniet uitsluitend een taalstrijd is; zij is tevens economisch, ethisch, esthetisch, artistiek, intellectueel, sociologisch, in een woord sociaalcultureel. Zij is het De VI. Beweging algemeen verzet van het vlaamsche ras is niet bepaald tegen alle elementen die het vijandig, anti-fransch. zijn en het in ziju groei willen onder¬ drukken. Zij is dus in haar wezen niet bepaald anti-Fransch. Zij zal naar de noodzaak van het oogenblik evengoed anti-Duitsch als anti-Engelsch wezen. Reeds nu is de vlaamsche leuze: noch Duitsch, noch Fransch, al vinden sommige flamingantische elementen m Bezet-België het politisch-opportuun zich momenteel van de Duitsche politiek te bedienen tot het herstel van Vlaanderen s recht nu de Belgische Begeering daarin kortzichtig achterwege blijft. In Jacob van Artevelde, de Gentsche volksman, hebben zij een historisch-nationaal voorbeeld. In den Nederlandschen opstand der XVIde eeuw een symbool en een teeken... Passons. *• ... De VI. Beweging is ' Het is soms eene, ook in Nedcriand niet dilletant. verbreide meening dat de Vlaamscne Beweging de literaire stichting was van vlaamsche letterkundigen als Hendrik Conscience, Theodoor van Rijswrjck, Jan de Laet, Lodewijk Gerrits en anderen. Integendeel: de Vlaamsche De VI. Beweging een Beweging is een natuurlijk feit ttat natuurlijk feit. spontaan ontstond uit de sociale behoeften der Zuid Nederlandsche Belgen. Zij is dus niet gesticht zooals men eene tooneelvereeniging of eene Spaarmaatsehappij zou stichten. Zij is democratisch gegroeid uit het vlaamsche volk door spontane levensbehoefte van het ras. Hoe kon het ook anders ? Het vlaamsche volk heeft zijne speciale ras-eigenaardigheden die streven naar eene apaarte veruitwendiging zooals het Fransche en het Engelsche volk naar hunne uit- 26 drukking streven. En niets verwonderlijks is het dat de spontane reacties van het na '30 pas ontwaakte volk vooral hij eersten aanleg gingen naar De eerste VI. Beweging de taal, welke als cultuurmiddel aller- eene taalbeweging, eerst onder de verdrukking leed. Het getuigt voor den spontanen, natuurlijken groei der Beweging dat zij zich eerst van een krachtig, degelijk wapen, als middel, verzekeren wilde om haar doel de cultureele verheffing van eigen volk langs de rechte lijn te bereiken. De Vlaamsche Taalstrijd was hiermee geboren. En naarmate de Fransche cultuur, ondersteund door de Franschgezinde, Belgische Begeeringstraditie, de vlaamsche ras-karakteristiek door verbastering trachtte op te lossen in een soort, algemeen-Fransch Belgicisme, waaruit Edmond Piard later zijne beruchte ,ame beige" smeden zou, groeide ook de flamingantische wederstand feller aan tot eene „lijdensgeschiedenis", die slechts kon vergeleken worden bij den vrijheidstrijd der Polen, Ieren en Boeren. Het is eene geweldige vergissing, in de Vlaamsche Beweging slechts eene vlaanisch-studenterige verpoozing te zien die zich in hoofdzaak bepaald tot het vervlaamschen der uithangborden en straatnamen in Vlaanderen en tot het afweeren der bastaardwoorden in de Vlaamsche taal. Daarbij, wanneer morgen in Vlaanderen alle ■ treinconducteurs vlaamsch spreken, alle bureau- £je' dieper wezen der craten vlaamsch schrijven, alle advokaten Waakser»! Beweging, in het vlaamsch pleiten, alle ministers de vlaamsche taal bezigen en zij hebben nochthans het VLAAMSCH-ZIJN innerlijk niet volledig in zich, dan is dit soort Vlamingschap niets en waardeloos. En laten wij dan maar logisch bekennen dat het Vlaming-zijn van Franschschrijvende dichters als Max Elskamp ■ en Emile Verhoeren innerlijk-echter en juister is dan het vlamingschap van zoogezegde vlaamsche schrijvers als b.v. de journalisten-onderwijzers Johan 27 de Maeght en A. Hans die „vlaamsche" woorden bezigen zonder vlaamsche ziel. Deze waarheid mag echter niet verkeerd begrepen worden ten nadeele der vlaamsche taalbeweging zuiver naarvorm-en-inhoud. De Vlaamsche Beweging blrjft daarnaast nog altijd de strijd voor de vervlaamsching van ons openbaar leven op nationale en' positieve wijze: vervlaamsching van leger, rechtbanken, bestuur, onderwijs, enz. Maar wie vergeet te begrijpen dat zulks de loyale taak is der Belgische Regeeiing wier medewerking en niet tegenwerking geëischt wordt met de „volkskracht" die zich uit de „volkskern" ontwikkeld? Vooral een slecht verkiezingsstelsel, eene franschgezinde administratie en De verfranschende eene anti-vlaamsohe wetgeving zijn reeds instrumenten in handen 85 jaar de voornaamste instrumenten der dér Belg. Regeering. tegenwerking geweest der Belgische Regeeringstraditie die beletten dat. Dr. Leo Van Puyveldc's meening in zijne brochuur: "Het Keerpunt der Vlaamsche Beweging" :„Uit de volkskern zelf moet de volkskracht zich ontwikkelen" waarheid werd. Het jaar '30 was een onbewaakt oogenblik voor het Vlaamsche volk dat als een andere Samson zonder eigen wil sliep in de armen van Dalilea. De Vlamingen en het Nuomklemtde VlaamscheSamson- sterk jaar 1830. door nationale verinnerlijking — de pijlers van den Belgischen tempel, helaas, en dreigt... Wanneer Dr. Colenbrander in zijn beroemd werk „De Belgische Omwenteling" zegt dat de Vlamingen" in 1830 het traagst waren om zich at te scheiden" meent hij daardoor dat Vlaamsch-België toentertijd geene vrijheid noch inzicht bezat over eigen lotsbestemming.1' „Het Waalsche element leidde, het Vlaamsche volgde". Hoe kan het dan geheel waar zijn dat „een volk de regeering heeft die het verdiend' vermits een volk eene verkeerde regeering alleen door eigen, bewuste, on- 28 middelijke schuld verdiend? Dat er sinds '30 eene tamelijk groote kern Vlamingen bestond die het vlaamsch verwierpen om het fransch te aanvaarden, maakt de traditie der Rogier-regeeringen niet goed, noch is krachtig genoeg om daaruit te besluiten dat het Vlaamsche volk eene franschgezinde Regeering „verdiend" heeft. En heeft in '30 het Vlaamsche volk niet met de passiefste lijdzaamheid — omdat het sliep — te goeder trouw onbewust, als een kinderpop een bewindstraditie aanvaard die haar opgedrongen werd door de Europeesche diplomatie? Eene door Frankrijk-geïnspireerde bewindstraditie die tot dusver door ons volk niet kon gewijzigd, omdat de bewuste Franschgezinde Regeerings- Het vlaamsche volk minderheid sinds '30 de verkeerde was eene Vlaamsche geneesheer bleek die zijn Vlaamschen Regeering waard, patiënt met niet-natuurrechtelijke middelen steeds ziek en lijdende hield, zoodat de „volkskracht" zich niet uit de „volkskern" ontwikkelen mocht. Nogeens, onwetend en onschuldig verdient een „kind" geene straf, in casu eene verkeerde Regeering. In het jaar '30 was het Vlaamsche Volk een „kind" en de Belgische Regeering hield het kindsch.*) Als er dan door mijn vriend Dr. Leo van Puyvelde beweerd wordt dat het Vlaamsche Volk de Regeering heeft dia het verdiend kan zulk politiek-fatalistisch axioom op zekere oogenblikken voor het abstract volkeren-begrip waar zijn; echter heeft in het onderhavige Belgisch geval het Vlaamsche Volk niet de Regeering *) „De toutes ces raisons, (de „Observations'' van Ch. Rogier op het verslag der „Vlaemsche Commissie") une seule suffisait pour justifier le Gouvernement de 1860; c'est que les Flamands avaient eux mèmes abandonné leur langue. Ce penchant ne pouvait étre nié et la tache d'un gouvernement beige n'était guère de le combattre. Mais allait-il durer toujours? La Renaissance littéraire du 29 die het verdiend omdat het in '30, reeds verbasterd door Oostenrijksche en Fransche overheerschingen, niet uit vrijen wil en ft» reden eigen keus eene Regeeringstraditie aan- ue reuen. ^ ^ 7iaar ontstond in de belangensfeer der Europeesche Diplomatie en deze Regeeringstraditie sinds '30 nagenoeg ongewijzigd is gebleven door het anti-vlaamsch, tactisch-parlementair verdedigingsstelsel dat de vrucht was van die „onbelgische" Regeeringstraditie en niet van het Vlaamsche Volk eensdeels, wiens cultureele belangen m '30 uitgesloten werden. Alle macht kwam in België niet uit het volk omdat die macht — waar ze zich soms manifesteerde — telkens geleid werd langs verzwakkende kanalen, naar doellooze achterdeuren en verpolitiekte uitgangen. Als iemand een hulpeloos kind op den weg doodslaat, hoe durft de moordenaar dan nog beweren dat't zijn straf verdiendheeftf Daarbij, als Katholiek, en ten overstaan eener Katholieke Regeering, die ik niettegenstaande alles en om andere dan flamingantische redens zeer hoog schat en waarom het mij pijn doet deze meeningen te schrijven, stel ik mij niet als den „Katholieken" Dr. Leo van Puyvelde op de onvruchtbare puinhoopen van August Vermeylen's anarchistische doctrien van de "Kritiek der Vlaamsche Beweging" waarin „geen D. Kathode ..e..in,, b- rVlLStlel^St: flamand n'annoncait elle pas son retour dans la vie publique? Rogier ne se posait pas cette question. II négligeait aussi les inconvénients du régime francais pour les nombreux citoyens beiges qui ne savent que le flamand. Ces citoyens souffraient dans leur dignité et dans leurs intéréts du régne d'une langue étrangère". (P. Hamelius, Histoire du mouvement flamand.) 30 ciepen van den geleerden Dominikaner Sertülanges die eene gezonde staathuishouding bouwt op de wederzijdsche loyale wisselwerking tusschen regeering en volk op natuurrechtelijken grondslag en ook aan de Regeering katholieknatuurrechtelijke plichten oplegt ten overstaan van het volk: plichten die de Belgische Regeering sinds 85 jaar niet altoos heeft nagekomen. De Regeering is de hoogste Staatsmacht van een constitutioneel land als België en zij alleen kan belemmerend of verheffend ingrijpen in de passieve massas van het volk die niet altijd een eigen wil hebben. Dat de Belgische Regeering b.v. zeldzaam heeft medegewerkt met het verlichtste intellect van het Vlaamsche volk om den innerlijken en uitwendigen geest der Vlaamsche taalwetten practisch te helpen uitvoeren is een historisch bewijs dat zij De Belgische aan hare staatkundige plichten tegenover Regeeringshet Vlaamsche volk meermaals te kort verantwoordelijkheid, kwam én naar de moedertaal én naar de cultureele ziel. En voor eene „Katholieke" Regeering is zulks, helaas, eene „contradicJo" met hare sociale bestemming en roeping. Of is het geene Regeeringsplicht niet alleen dat de Regeering toezicht houde opdat „alle Vlaamsche kinderen De plicht der Regeerin hun onderwijs in het Nederlandsch ontvangen", maar ook dat de „ontwikkelingsmiddelen van goed gehalte zijn"? Het toezicht op die. vorm en die inhoud moet volgens de Katholieke leer — waar het Staatsinstellingen betreft — van de hoogste staatsmacht — de Regeering — uitgaan en a-prioristisch niet per se van de Flaminganten die slechts in laatste controleerende instantie natuurrechtelijk optreden met de wettige middelen die de Regeering ten hunnen dienste stelt; welke middelen „dans le cas Beige" zeer defect zijn omdat zij het on-nationaal product blijven van eene Vlaamsenvijandige traditie en nooit ten bate mogen, noch kunnen komen van de Vlaamsche volksgrieven. 31 r. Colenbrander en de Belg- Regeeringstraditie. De ethische waarde van den Staat. Negatieve gevolgen. Wanneer Dr. Colenbrander nu schrijft: „Het voorbehoud in de Grondwet gemaakt, dat omtrent het gebruik der in België gesproken talen bij de rechtspraak en in het bestuur bepalingen zouden kunnen worden gesteld bij de wet, werd in de praktijk derwijze toegepast (of liever niet toegepast*) dat feitelijk alle officieel gebruik van het Vlaamsch was uitgesloten", is zulks niets anders dan de neutraal-objectieve erkenning van een Hollander dat de Belgische Regeeringstraditie sinds 85 jaar zijne natuurrechtelijke plichten tegenover het Vlaamsche Volk verwaarloosde en daardoor verhinderde dat „itft de volkskern zelf "de volkskracht zich ontwikkelde". Pseudo-Vlaamschgezinde brochures als deze van Dr. Leo van Puyvelde „Het Keerpunt der Vlaamsche Beweging" — dat destijds in „De Gids" verscheen — hebben dan ook door de niet-erkenning der plichten van het Staatsgezag, als abstract-zedelijk axioom, eene gevaarlijke anarchistische strekking en zijn vooral Staatsbedervend omdat doorzulkdanige thesis de Regeering als verantwoordelijk sociale machtsagent nagenoeg uitgeschakeld wordt en onbevoegd verklaard als geïnspireerde politie-factor in de uitvoering der wetten van den Staat, evenzoo als cultureele factor van een volk; wanneer de beteekenis van den Belgischen Staat daardoor bijna uitsluitend genegeerd en nadien ontladen wordt op het absoluut axioom „Vlaamsche Volkskracht" dan leidt zulks tot verzwakking van de Regeerings- en Staatsgedachte en heet ik dit eene misdadige — zg het nnk np.o-ntieve — aanhitsing tot de on¬ wettige Revolutie omdat zij, tennadeele der Staatsidee, den zelfstandigen hoogmoed van het volk prikkelt en tot zelfoverschatting der democratische kracht leidt. En voelt ge tevens ook niet dat dper de verzwakking van den rol des *) Mijne cursiveering. 32 Staats in de heropleving van het Vlaamsche Volk — zooals Dr. Leo Van Puy velde het voorstelt — het noodzakelijké Belgische Staatsverband in de tegenwoordige omstandigheden practisch dreigt te verzwakken ? Als daarbij dan nog de Eegeeringen suopte ingenio te kort komen in hunne plichten tegenover de natuurrechten der volkeren, dan spreekt het van zelfs dat Zij Vrijwillig medewerken tot de revoluties die Volk en Regeering gezamentlijk vermijden moeten. Dat eveneens de Vlaamsche Beweging zich na 85 jaar nog vijandelijk toont tegenover een „Belgische Regeering" is geenszins tegen het „lichaam", maar wel tegen de „traditie" die dit „lichaam" vertegenwoordigt; en dit is eene waarborg voor de Belgische Regeering als Regeeringslichaam zelf wanneer zij met spoed hare franschgezinde traditie wijzigt. * * * Het onderscheid tusschen Vlaamsch Onderscheid tusschen en Hollandsch bestond vóór de Fransche Vlaamsch en Hollandsen omwenteling niet; dit onderscheid is willekeurig en werd onder de Regeering van Willem I door den roomschen clerus bij wijze van spellingsverschil reeds aangebraeht om het „heretiekelijke "Hollandsch van het Zuid-Nederlandsch te splitsen; na deze scheiding kwam er tusschen den vlaamschen taalstrijd en de vlaamsche literatuur een zeer nauwgezet en innig verband door de/ïommgantische idee; men kan gerust zonder overdrijving zeggen dat de flamingan- rje fiamingantische idee tische idee van af Jan Frans Willems jn de VI. literatuur. — de Vader der Vlaamsche Beweging— de moreele kern was der Vlaamsche litteratuur die zich mede onder invloed der Hollandsche klasicisten, na de Belgische omwenteling, in Vlaamsch-Belgiö ontwikkelde. Er is geen Vlaamsch schrijver sinds 30 die niet vrijwillig met hartstocht zijne Muze in dienst stelde der gehoonde Maagd van Vlaanderen; vanaf 33 (3 Jan Frans Willems tot August Vermeylen, vanaf Blommaert tot Lodewijk de Raedt, van af Ledeganck tot Guido Gezelle is het éene doorloopende reeks van flaminganten-schrijvers die steeds hunne Vlaamsche Muze in begeestering brachten voor de Vlaamsche Beweging en haar gedurig op de zwarte klauwen van den Leeuw den poëtischen eed lieten herhalen van Trouw aan Vlaanderen, „tot den dood". De flamingantische idee was reeds in 1818 in Jan Frans Willems' „Aeh de Belgen" aanwezig met welk dichtstuk vol rhetorischen hartstocht Willems reeds vurig de rechten der Vlaamsche Haar vroeg ontstaan moedertaal verdedigde; zelfs Kanunnik en hare ontwikkeling Jan David's „Nederduytsche Spraekonder de VI. schrijveis kunst" in 1833 had de flamingantische tot heden. j£ee a|s wortei( terwijl zij in Snellaert's, Serrure's en Blommaert's letterkundige werkzaamheden de basis was van hunne literaire levensgedachte ; en deze flamingantische idee is verder de gloeiende hartstocht van poëten als Ledeganck in zijne „Drie Zustersteden" dat „het dichterlijke evangelie der Vlaamsche Beweging" genoemd wordt. Zij is de dichterlijke bezieling der „Gedichten" van Vervier, genaamd de Nestor der Vlaamsche Beweging" (1820), alsmede van ' • '. Prudens van Duyse in zijne „Vader landsche Poëzie" en zijn „Zang van den Germaanschen Slaaf'; Theodoor Van Rijswijck schreef als flamingant zijne „Politieke Refereynen" (1844) en „Volksliedjes" waarin de schamper-ironische rymen als „De Polka", „De Franskiljons", „Half Aep en half Bedoyn", „De Pekelharing en de Waalsche Ministers", „Het Miserielied" tegen Franskiljons als Sigart, Dubus, Mercier en tegen de Belgische Regeering; de flamingantische idee was op- en-top aanwezig in dichters als Jan de Laet, Dautzenberg, Van Kerckhoven, Frans de Cort, Jan van Beers, Julius de Geyter, Lodewijk de Koninck, Emmanuel Hiel, Julius Vuylsteke, Pol de Mont, 34 Giuido Gezelle, Hugo Verriest, maar vooral in Albrecht Rodenbach, de bezieler der .Blauwvoeterie" en der WestVlaamsche Studentenbeweging, de Vlaamsch-germaansch-voelende jonge poeët van het sterke „Gudrun" en die, helaas, op 25 jarigen leeftijd aan Vlaanderen door den dood ontrukt werd. Onnoodig is het bijna er op te wijzen dat het proza van Hendrik Coneience, August en Renier Snieders, Domien Sleeckx, Eugeen Zetternam, Tony Bergmann, Max Rooses — om slechts enkele oudere Vlaamsche schrijvers te noemen — met het zwart-geel blazoen van den Vlaamschen Leeuw toornig en liefdevol bestempeld is en dat het werk der moderne Vlamingen, zooals Van Langendonck, Vermeylen, Hegenscheidt, Baekelmans, Verriest, de Meyere, Van de Woestijne, Streuvels, De Bom, Caesar Gezelle, Teirlinck, René de Clercq, De Laey, Eekels, Sabbe, Dosfel, Lambrechts, enz. op meer dan ééne plaats geweldig aantoont de liefde voor Vlaanderen en den haat tegen de Franskiljons. Het is dan ook niets verwonderlijks vereerine der dat wij, flaminganten, in hoog? mate v^nl^Xnn% doen aan de „culte des ancetres ; voor- flaming.-idee. al naar Vader Conscience" die zijn volk leerde lezen" gaan de dankbare tranen van ons hart en onze sentimenteele herinnering; zijn „Leeuw van Vlaanderen" gaf ons den hartstocht der Beweging en hoe geheugt het ons nog dat wij, kleine kleuters, met een houten zwaard en een kartonnen schild speelden voor Willem van Gulik, Jan Breidel of Borluut. Het vlaamschgezinde voorgeslacht, dat ons met verscheidene romantische generaties voorafging, houden wij diep in eere; zij waren de „helden der vlaamsche Thermopylen" en de „martelaars der nieuwe Hervorming", „de profeten van het jonge Juda", het „bataillon sacré" dat zich liever liet broodrooven en uitschelden, belagen en belasteren 35 dan een sikkepit toe te geven aan de „Griffoenen der verfransching". Die historische traditionnaliteit der flamingantische idee van onze Beweging is in hoofdzaak gesteund op de epische nagedachtenis van Jan de Laet, Lodewijk Vleeschhouwer, Frans van Kerckhoven, ïheodoor en Jan van Bijswijck, Lodewyk Gerrits, August en Renier Snieders, Prudens van Duyse, Domien Sleeckx, Michiel van der Voort, Jaak van de Velde, Jan van Beers, Jan Frans Willems, Frans Snellaert, Jozef Staes, JanDavid, Frans Rens, Karei Ledeganck, Ecrevisse, Hendrikx, Eugeen Zetternam, Geeraard Dodd, Frans de Cort, J. M. Dautzenberg, Bormans, Blommaert, Vervier en vele anderen. En de tegenwoordige jonge Beweging in haar zuiversten vorm beroept zich met récht op de historische traditie van het „In Vlaanderen Vlaamsch tout court" dezer democratische voorouders om de radicale vervlaamsching door middel der autonomie voor Vlaanderen en Wallonië in het gemeenschappelijk staatsverband België te bereiken. Het is dus van eene kapitale beteekenis en waarde dat de wortels van den vlaamschen letterboom hunne sappen halen uit de teelaarde der Vlaamsche Beweging. De flamingantische idee heeft zich ontwikkeld uit het Orangisme. De flamingantische idee — innig vergroeid met de Vlaamsche literatuur — heeft zich telkens ook literair-polttiseh doen gelden gedurende de bijna 100 occulte bestaansj aren der Vlaamsche Be wegin g. Men kan met groote zekerheid schrijven dat de flamingantische idee zich heeft ontwikkeld uit het Orangisme van '14 dat, allereerst gepersonnifieerd in de Hollandsch-Belgische professoren Schrant en Kinker, door hun invloed het orangistisch flamingantisme van Jan Frans Willems heeft gevormd. Dit was de eerste soliede ruk aan de klatergouden 36 Fransche poppenkast in Vlaanderen daar de stem van onzen «eersten flamingant", den Brusselschen advocaat Jan Baptist Verlooy, in 1788, met zijn boekje «Verhandeling op d'Onacht der Moederlijke Tael in de Nederlanden", een afzonderlijken persoonlijk bewusten klank had die weldra weer verloren ging. De orangistisch-flamingantiscKe idee integendeel heeft zich, door het krachtig toedoen der Hollandsche professoren Schrant, Schreuder, Meyer, Visscher, Kinker, van Genabeth o. a. stevig vastgezet in de Vlaamsche ziel van Jan Frans Willems en had geheel het Vlaamsch geslacht, dat tusschen 1820 en 1830 in België tot rijpheid kwam en „op de schoolbanken van Napoleon had gezeten", daarvan doordrongen. De uitwerking des invloeds «volizen na 185 van het orangistisch flamingantisme is 6 6 dan ook van af 1830 tot 1850 van groote inwerking geweest op de nationalistische karaktervorming der Belgische flaminganten van dit tijdvak. Evenals Napoleon I door de taal naar eene fransche vereeniging van België MK" , e met Frankrijk zocht, betrachtte Willem I w,,iera *» eene vereeniging van België met Holland door het Nederlandsch — het eenige bindteeken toenmaals tusschen Vlaanderen en Holland — en beproefde hij de hoogere verfranschte standen door het Nederlandsch nader te brengen tot het volk. Dit was de voordeeltje zijde der Keo-eering van Willem I die — niettegenstaande menigvuldige fouten ten overstaan van België — er in gelukt . was een klein groepje toenmalige Vlaamsche intellectueelen van de Hollandsen* idee te doordringen welke idee toen ter tijd aan het onrijpe „volk" te vroeg volledig opgedrongen werd om zonder reactie te blijven van wege de Franschgezinde Hoogere Geestelijkheid en de Belgische kasteelheeren, gesteund door de Waalsche fraktie van het land die niet ophield bij elke gelegenheid de Nederlandsche taal te bespotten en belachelijk te maken. Yi De Nederlandsche actie van Willem I. Het Orangisme is niet de bestaansreden van het Flamingantisme. De flamingantische idee in het teeken [van het Libiralisme. Het Vlaamsche volk was nochthans in den beginne met Willem I's hervorming ingenomen want in 1814 verzochten dè dekens der naties en ambachten van Brussel het herstel van het vlaamsch als officieele taal, met het gevolg dat het vlaamsch weder gebruikt werd voor de notarieele akten, den burgerlijken stand, gedeeltelijk voor vakonderwijs, enz. Bij middel van brochuren verdedigden Vlamingen, Hollanders en Walen wederzy'dsch het goede recht hunner respectievelijke talen; Willem I richtte met succesNederlandsch-literaire genoot schappen op, stichte Nederlandsche leerstoelen, bibliotheken, tijdschriften, enz. en moedigde aldus de Vlaamsche Herleving aan. Professor Visscher schreef in 1825 dat niet de minste klacht uit het Vlaamsche volk opsteeg tegen het officieel gebruik van het Nederlandsch. Daar vandaan moet nochtans niet geconcludeerd worden dat de Flamingantische idee hare bestaansreden vond in het Orangisme; niets is minder waar dan dat; het Orangisme was toentertijd slechts het gunstige «milieu ambiant" waarin de embryonnaire Vlaamsche gedachte zich het best en snelst ontwikkelen kon. De Flamingantische idee vond eigenlijk hare bestaansreden in het tegennatuurlijke Franskiljonisme in Vlaanderen en onmiddelijk na '30 in het Franschgezinde Belgische Staatsregiem, terwijl het zijne moreele voedingskracht momenteel zocht in eene orangistische ethiek die zich vooral langs Schrant en Kinker door de pen van Jan Frans Willems in Vlaamsch-België gelden deed. Dit was de eerste schakel der GrootNederlandsche betrekkingen tusschen Holland en Vlaanderen zoodat Holland voor cultureele consequenties geplaatst werd waarvan het, in dezen oorlogstijd, den jongsten wisselbrief — tot eigen en onze schade — protesteerde... Vlaamschgezinde liberale Vereenigingen — zooals o. a, het «Willemsfonds" 38 — hebben het langst met hunne Flamingantische idee in het Orangisme gestaan en hebben daarvan nog de meeste sporen behouden, daar zij naast den haat voor den Franskiljon mede den haat voor het Roomsch-Katholicisme gemeen hadden. Toen echter het machtige katholieke „Davidsfonds" — gesticht naar den naam van den hartstochtelijken Bilderdijkaanbidder Kanunnik Jan Baptist David — in '78 ontstond, beteekende zulks het verval in Vlaanderen van het orangistisch Flamingantisme „qui porte toujours avec lui les germes de 1'hérésie" en werd het katholieke „Davidsfonds" inmiddels een machtig Vlaamschgezind werktuig onrechtstreeks „adversus septentrionalem haeresos et rationalismi daemonem."De Flamingantische idee evolueerde als partij uit het .liberaal en kettersch" Orangisme naar het Roomsch-Katholicisme waarin het een ethisch religieus-natuurlijker midden vond waarmede de groote meerderheid der Vlaamsche bevolking en der Geestelijkheid kon instemmen, zoodat de VlaamscheBewegin g op korten tijd „ onder het Kruis en den Leeuw" geweldige vorderingen maakte. Davidsfonds en Willemsfonds waren de twee groote kleur vereenigingén waaronder zich de katholieke en liberale Flaminganten verdeelden. In 1875 had het Willemsfonds (1851) een ledenaantal van 2121 terwijl het jongere Davidsfonds (1875) in 1884 het groote ledenaantal van 5886 bereikte. De Flamingantische idee van Jan-Frans-Willems werd echter — hoe vreemd het ook schjjne — het best verwezenlijkt door het Katholieke Davidsfonds zelf dat er naar streefde — evenals Jan Frans Willems en zijn grooten vriend Jan Baptist David — de vlaamsch-roomsche traditie te behouden voor het vlaamsche volk; het Willemsfonds integendeel week met haar latere leider Vuylsteke princii ieel van dit Jan Frans Willems' axioom af en onderscheidde als vijand der vlaamsche natie niet De neming-idee in het teeken van het Katholicisme. Davidsfonds en Willemfonds, Hunne leuzen. 39 alleen den „Franskiljon" maar ook de traditie van het Katholiek geloof dat Vnylsteke nadeelig achtte voor de ontvoogding van het vlaamsche volk. Dat was ook de reden waarom de vlaamschgezinde geestelijkheid in Vlaanderen tot de stichting van het „Davidsfonds" overDe verhouding der ging omdat zij met recht de traditionRoomsche geestelijkheid neele geloofsgemeenschap in deFlamintot het flamingantische gantische idee wilde behouden naar het Li bi ralisme. voorbeeld van Jan Frans Willems en Jan David. Op die wijze was het „Davidsfonds" het heilzame correctief op het „Willemsfonds" dat oorspronkelijk in orangistischen maar tevens niet antikatholieken geest opgericht was en korten tijd nadien een werktuig werd in de hand van Julius Vnylsteke tot bestrijding van den confessionneelen invloed van den roomschen clerus in Vlaanderen. Voorzeker heeft dan ook de Flamingantische idee, door het Liberaal en Protestantisch Orangisme waarmede zij vooral in den beginne getint was, minder en minder in de toekomst op groot succes mogen rekenen, omdat zij vooral geen steun verwachten kon van de Roomsch-Katholieke Geesteljjk. heid waaraan het inmiddels -— en dit De beteekenis daarin was erg gelukkig voor de Vlaamsche van Hendrik Conscience Zaak — te danken was dat Hendrik en de gelukkige houding Conscience zijne anti-Fransche romans der Roomsch-Katholieke schreef die daardoor op zich-zelf de meeste Geestelijkheid. Flaminganten gemaakt hébben tijdens de laatste 50 jaar: Het gaf blijk bij de Roomsen-Katholieke geestelijkheid van een vernuftig scherp inzicht op de noodwendigheden van het Vlaamsche volk dat vij — niet y zonder politiek-Katholieke bijbedoeling echter — Conscience e.a. overtuigen kon der gewenschtheid van den anti-Franschen roman daar er in den XVIden eeuwschen Geuzenroman — denk hier aanConscience's„Wonderjaer" — voorde Vlaamsche natie „eene groote en pijnlijke tegenstrijdigheid lag" zonder nationale vruchtbaarheid „daer het Vlaem- 40 echo volk zeer Katholiek zijnde, de boeken die men voor hetzelve schreef, vooreerst ook geheel Katholiek moesten wezen". „La littérature flamande pour être nationale doit être catholique." In denzelfden geest van paralleele rje flamingantische idee waarneming schrijft daarom Dr. Colen- bij de Roomsche geestebrander over het goed onthaal derFIa- lijkheid na '30. mingantische idee bij de Roomsch-Katholieke Geestelijkheid na '30 dat deze de verlevendiging van den Vlaamschen geest — wat vóór '30 niet het geval was — welkom heette omdat zij deze verlevendiging beschouwde als „een middel ter beperking van anti-Katholieke uitwassen der Waalschc-liberale staatkunde." De hoogere Roomsch-Katholieke geestelijkheid heeft echter niet kunnen beletten dat de Vlaamsch-Katholieke beweging „de perken overschreed waarin zij haar gebruiken kon." Immers, vanaf Mgr. de Broglie — de Franschgezinde bisschop van Gent, Franschman en vriend der Bourbons —was de hoogere Katholie- Een roomsen kerkelijkke geestelijkheid „dé coeur et d'ame" politiek standpunt. Franschgezind gebleven met het oog op de nabuurschap van een Calvinistisch Nederland wiens kettersche invloed op het Roomsche Vlaamsche volk gevreesd werd en waarvan zélfs de overname der De Vries en te Winkel-spelling „kettersche" inzichten kon bevorderen; toen nu het nieuwe België in eenige opeenvolgende Katholieke Regeeringen als open-top Roomsch stand hield en daardoor het gevaar eener liberaal-Waalsche StaatBpolitiek verzwakte, kwam de oude Fransche neiging bij de E. E. H. H. Bisschoppen weer boven en hielp de Hoogere Katholieke Geestelijkheid verder mede aan de verfransching van het Vlaamsche volk op de basis der Fransch-Katholieke norm waartoe zij in de toenmalige Katholieke Regeeringen een ijverige medewerking vond. Inmiddels had de Katholiek-Flamingantische idee onweerstaanbaar, kort na 41 de oprichting van het .Davidsfonds" geëvolueerd uit verscheidene oudere generaties naar de „West-Vlaamsche StuHet West-Vlaamsch dentenbeweging" en daar ontstond het conflikt tusschen- eerste belangrijke conflikt van Roomsche Roomsche Flaminganten Flaminganten en Roomsche Bisschoppen, Roomsche msschoDoen Roomsche studenten en Roomsche priesRoomsche bisscnoppen ^ A& Roomsche Preiaten over de Vlaamsche Zaak die eene vrjfe kwestie was. Nooit heeft de Vlaamsche idee scherper in het teeken van het Katholiek geloof gestaan dan toen. Onmiddelijk treed hier naar voor de „goethiaansche" student AlbrechtRodenbach, de beroemde leerling van Hugo Verriest, en deze de even beroemde leerling van Guido Gezelle. Het was de tijd der West-Vlaamsche studentenbeweging die groeide onder het oatronaat van literaire-priesters als Guid'o Gezelle, De Bo, Verriest, van Haute, Duclos, wier Roomsen- Vlaamsche „koppen" door het toenmalig Franschgezind Brugsch episcopaat harstochtelijk werden gebanbliksemd. „Het was de tijd van Rodenbach's „Pennoen" en der beberoemde West-Vlaamsche lettergilden waaruit ontstonden over geheel het land strijdschriften als „De Student", „De Vlaamsche Vlagge," „Kwaepenninck", ,'t Dagbet in den Oosten", „De Vlaamsche Wekker", „De Kabouter uit het land van Loon", „DeKnodse", „JongDietsohland", „JongAntwerpen", „Jong Brussel", y „Ons Leven", „Hooger Leven", enz. De botsing der Katholiek-Flamingantische idee met de Katholiek-episcopale machten heeft onafgebroken tot nu toe in de versehillige Belgische bisdommen voortgeduurd en was de laatste jaren vooral intens in het bisdom Mechelen vooreerst onder zaliger Mgr. Goossens en daarna onder Mgr. Mercier. De liberale Vlaamsche Studentenbeweging — waarvan Gent eene fanatieke _ ... kweekschool was — bleef echter met _ . De }}°%* 1%BB JuliusVuylsteke.AntoonBergman, Julius *ut&$ï& Sabbe' Fr«dericq' wu eensdeel8b« m°nde orangisme van het „Willetosionds" maar vooral bij 42 monde van het studentengenootschap.« „'t Zal wel gaen", de Flamingantische idee voortzetten in het teeken van het néo-orangisme en nu nog staan de verschillende boekenuitgaven van het „Willemsfonds" in de schaduw der nagedachtenis van Willem de Zwijger, terwj'1 in het tijdschrift „De Vlaamsche Gids" — die verste maar verouderde uitlooper van het oorspronkelijk liberaal-orangistisch Willemsfonds — de laatste naglanzen der orangistisch-Flamingantische idee uitsterven en nog steeds de politiekculïureele hoop eener hollandsch-vlaamsche toenadering wordt recht gehouden naar het origineel anti-roomsch programma van Julius Vnylsteke. Trouwens was de orangistisch-Flamingantische idee sinds de oprichting van het Katholieke „Davidsfonds" tot historisehe onvruchtbaarheid opgeschreven en bleek dit des te meer toen rond 1889 de Flamingantische idee in het teeken van het sociologisch anarchisme geplaatst werd. De eerste aanwijzingen daartoe De Flamingantische idee zijn reeds te vinden in het tijdschrift in het teeken van het „De Nederlandsche Dicht- en Kunsthalle anarchisme. (1878), daarna duidelijker in „Jong Vlaanderen" (1889) en welhaast scherp omlijnd in „ Van Nu en Straks" (1893). Met August Vermeijlen nu, die in „Van Nu en Straks" als hoofdleider optrad werd de Flamingantische idee — die tot dan toe eene loutere van „taalstrijd" was — op een sociaal-anarchistischen grondslag '~ waarin onder meer de rol van den Staat in de Vlaamsche Kwestie nagenoeg uitgeschakeld werd — uitgebreid, alsmede aangewezen hoe de Vlaamsche Beweging eene sociaal-ktdtureele Beweging is, waarbij de taal slechts een middel was en geen doel. Dit juiste inzicht heeft den grondslag der Vlaamsche Beweging voor nu en later aanmerkelijk verruimd niettegenstaande „Van Nu en Straks" door zijne anarebieke ideeën een wezenlijken immoreelen aanslag pleegde op de Roomsche traditie» 43 van het Vlaamsche volk, wat zich door een kortstondigen levensduur van het tijdschrift „Van Nu en Straks" gewroken heeft. De anarchiek-Flamingantische idee is dan ook uitgestorven in Vlaanderen en beleefde slechts eenige kortstondige opflikkeringen in periodieken als „Ontwaking" en „Onze Vlagge" ; in het tijdschrift „Vlaanderen" had de oudere Kedactie van „Van Nu en Straks" trouwens de anarchieke basis geheel verlaten waarin zij reeds vroeger een voorganger had in het periodiekje „Al voor der dat de anarchistische sociologie prijs gaf om slechts eenzijdig aan Vlaamsche kunst te doen. De neo-Katholieke Tenslotte was ^«^^J^ijjï «amineantische idee. mingantische idee den laatsten tud vooral op zeer frissige wijze merkbaar in periodieken als „De Groene Linde", „Vlaamsche Arbeid", „Dietsche Warande en Belfort", „Jong Dietschland" en het weekblad „Hooger Leven". Met het oog op de positie-na-den-oorlog van het Katholicisme in België valt met eenig optimisme te verwachten dat de neo-Katholieke, Flamingantische idee niet meer op den bisschoppelijken tegenstand zal stuiten die wij nog de laatste jaren inzake de vervlaamsching der Katholiek-flamingan- Universiteit van Leuven ondervonden; tis'che verwachtingen immers zullen de E. E. H. H. Bisschoppen van het Belgisch behoefte hebben aan innige medewerEpiscopaat. king der Katholieke Flaminganten die slechts zal toegezegd worden wanneer het Episcopaat onvoorwaardelijk hare Franschgezinde wapens ncderlegt. Eene geruststellende en hoopvolle aanwvjzing in dien zin is de jongste rede van Z.D. H. Mgr. Eutten, de Vlaamschgezmde Bisschop van Luik, die op 27 April 1.1 tijdens eene ontvangst in zijn paleis van *) Neo-katholiek of jong-katholiek heeft hier geen modernistischen zin: het was het vorm-ver jongde vlaamsche katholicisme tot bij het uitbreken van den oorlog. 44 Limburgsche en Luiksche afgevaardigden van het „Davidsfonds", levendig den trots over zijn Vlamingschap te kennen gaf en te Leuven eene Vlaamsche Hoogeschool naast de bestaande Fransche in realistisch vooruitzicht stelde. Waar nu de Hoogeschool van Leuven het „beschermkind" is van het Algemeen-Belgisch-Episcopaat is achter de rede van Mgr. Rutten een grootmoedig inzicht te vermoeden van Zijne Eminentie JttmU^A „a„ Mgr. Mercier zelve en blijkt door deze ^™°^«S5? gunstige solidariteit der Belgische Bisschoppen over de Hoogeschoolkwestie eene gelukkige wijziging en eene nieuwe richting bij de Hoogere Geestelijkheid in het voordeel van Katholiek Vlaanderen. * * * De Fransch-Belgische literatuur, de zoogenaamde Belgische letterkunde „d' expression Francaise" is sinds de Revo- De Belgische Regeering lutie van '30 door de Belgische Regeering en de Vlaamsche finantieel op eenzijdige wijze bevoordee- litteratuur, ligd geweest ten nadeele der Vlaamsche letterkunde. . Elke flnantieele aanmoediging der vlaamsche literatuur door de Regeering was ondergeschikt aan deze die de Fransche te beurt viel; de Regeering subsidieerde slechts met een klein bedrag af en toe de vlaamsche letterkun- Financieele benadeeling. digen uit politieke inzichten: „1'ancien desir d'encourager les efforts litteraires des Flamands pour mieux repousser leurs revendications politiques". Met dit al ging toch telkens de Fransch-Belgische letterkunde met het leeuwenaandeel weg. Derede dezer eenzijdige bevoordeeling moet gezocht worden in de aanwezigheid ue reaen. der flamingantische idee in de Vlaamsche litteratuur. Boeken en schrifturen van bekende „flamingants enragés" bleven zooveel als mogelijk van eene gouvernementeele fmantièele ondersteuning verstoken en het advies, alsmede de handteekening, van één Franschgezind Minis- 45 ter was voldoende om een Vlaamsen schrijver van elk geldelijk voordeel te berooven; een niot-militant Vlaamsch schrijver kreeg slechts ten hoogste eene „fooi" bij wijze van zakgeld, terwijl aan de Walen zware geldbeurzen toegesmeten werden. Reeds in 1837, toen Conscience voor zijn „Wonderjaer" een tekort had van frs. 500— was het niet de Regeering, . maar zijne Majesteit Leopold I die, op Voorgeschiedenis. aandringen van den kunstschilder Wappers, Conscience een hulpgeld van frs. 400 uit zijne eigen schatkist ter hand stelde; en de tweede uitgave van Conscience's „Wonderjaer" werd hem toenmaals door de Belgische Regeering — echter op moreele princiepsgronden die ik goedkeur — ook niet- gemakkelijk gemaakt, alhoewel het franskiljonisme van Mr.de Sorlus, de toenmalige directeur aan het Ministerie van Justicie, daarin ongetwijfeld eene obscure bezigheid had. De flamingantische idee in de Vlaamsche literatuur was trouwens sinds '30 bij de Belgische Regeeringstraditie gehaat ; deze flamingantische idee steunde immers niet zoo krachtig op den roep „Leve België" als op de nationalistische krachtspreuk. „In Vlaanderen Vlaamsch", waardoor van zelf het antigouvernementeel karakter der Vlaamsche Beweging werd gekenschetst; de Belgische Staatsidee toch was er eene van Antithese der Belgische Franschgezinde centralisatie; zij ijverde Staatsidee en der voor eene Belgisch-Fransche staatseenVlaamsche literatuur, heid met verwaarloozing van het Vlaamsch politiek-cultureel volksbelang; de nationalistische idee der Vlaamsche litteratuur had daardoor geen gouvernementeel karakter, ten ware men Concience's Regeerings-bestelwerk „Geschiedenis van België" als dusdanig aanzie. Het ethisch wezen der Vlaamsche literatuur strekte dus niet tot bevordering der Belgische Staatsidee zooals de Regeering die opvatte en kon tot de bevestiging daarvan nooit doelmatig medewer- 46 ken zoolang deze staatsidee Fransch was en hare suggesties nit Parijs kreeg. De grieven die wij, Vlaamsche letterkundigen „cespetitsparticularistes" tegen het Belgisch Staatsbestuur over hare doorgaans stiefmoederlijke behandeling der vlaamsche litteratuur kunnen formuleeren zijn daarom ook van dien aard dat er niet één oogenblik mag aan gedacht worden, bij het herstel van een onafhankelijk België, deze ten onzen nadeele te laten voortbestaan. Deze grieven mceteh uit zichzelf statistisch spreken en o.m. is daartoe interessant het verslag der „Buitengewone Ledenvergadering van de Zuid-Nederlandsche Vereeniging van Letterkundigen" in wier schoot in 1909—10 eene Commissie gevormd werd, bestaande uic de heeren Emmanuel de Bom, Constant Eeckels en Lode Baekelmans, en die de vlaamsche letterkundige grieven tegen den Staat met ontstellende cijfers aan het licht bracht. Bedoelde Commissie was overgegaan tot een onderzoek „naar de wijze waarop door de Begeering de aankoop van boeken, bestemd voor de openbare boekerijen" verricht werd; de woorden van volksvertegenwoordiger Franck in de Kamerzitting van 2 April 1908 tot den Minister van Wetenschap en Kunst, „de tenir la balance égale entre nos deux littêratures nationales" waren daarvan de aanleiding. Uit dit verslag bleek dat de Begeering een crediet van frs. 50,000- op de begrooting bestemde tot aankoop van boeken voor de 394 vlaamsche en 432 waalsche volksboekeryen in België. (Merk op in het voorbijgaan dat het kleinere Wallonië het grootere Vlaanderen overtreft in het aantal Volksbibliotheken) Deze aankoop geschiedde in 1905 door het Ministerie van Binnenlandsche Zaken en Openbaar Onderwijs en in 1906 door het nieuwe Ministerie van Wetenschap en Kunst; deze beide Het verslag der „ZuidNederlandsche Vereeniging v. Letterkundigen" over de finantieele grieven. Ongelijkheid tusschen Vlaamsche en Waalsche bibliotheken. 47 Ministeries hebben op eene pijnlijke en eenzijdige wijze de fransche literatuur op de vlaamsche begunstigd. Daargelaten het dikwijls opvallend gebrek aan litteraire waarde der aangekochte boe... j ken, bleek de partijdigheid der RegeeSSSÏÏhÖiihe ten voor.leele der fransche werken Htte'ratuu zeer in het oog vallend. Genoemd Ver¬ litteratuur. gij^ zegt dftn oofe kortbondig. ^ geven hier hoofdzakelijk cijfers, waaruit blijkt dat de Vlaamsche bevolking gevoelig wordt te kort gedaan. Al wat fransch is wordt begunstigd. Fransche schrijvers ontvangen vergelijkenderwijze gesproken, steun in overvloed. Inteekening op fransche periodieken is regel, inschrijving op Vlaamsche uitzondering". En de daarnaast aangehaaldd cijfers zijn büzonder Waarsprekend: „In 1905 werd door het toenmalig Ministerie van Binnenlandsche Zaken en Openbaar Onderwijs, op het hoofdstuk „Wetenschappen en Letteren, art. 46, frB. 23,300,10- uitgegeven, verdeeld als volgt: aan Fransche werken frs. 19.913.80— aan Vlaamsche werken frs. 3.386.30— Verschil frs. 16.527.50 Voor hetzelfde doel heeft later het Ministerie van Wetenschap en kunst Statistiek. uitgegeven: le Rekening van 1906, art. 45 litt. E. frs. 39.465,43— verdeeld als volgt: aan Fransche werken frs. 29.416.68— aan Vlaamsche werken frs. 10.048.75— Verschil frs. 19,367,93— 2e Rekening van 1907, een bedrag van frs. 52,200,54— verdeeld als volgt: aan Fransche werken frs. 42,881,51— aan Vlaamsche werken frs. 9.319.03— Verschil frs. 33.562.48— 3e Rekening over 1908 een bedrag van trs. 45.486.56— verdeeld als volgt: aan Fransche werken frs. 35.978.61 aan Vlaamsche werken frs. 9.457.95— Verschil frs. 26.520.66— 48 Wat heb ik, arme „Flamin", aan deze koele, klare cijfers toe te voegen ? En wie aan de werkelijke grieven van Vlaanderen twijfelt geraakt nu niet tot bezinning ? Het kernachtig Verslag vervolgt verder : „Nog eens, wjj gewagen niet van de waarde, als „Volkslectuur" of als letterkundig werk, van de op dit credict.aangekochte boeken. Wij wenschen er maar alleen terloops op te wijzen, dat men voor de Fransche uitgaven zelfs niet aarzelt vertalingen van schrijvers als Conan Doyle aan te schaffen. Ook mogen wij niet uit het oog verliezen dat de hierboven opgegeven bedragen voor de Vlaamsche werken, hoofdzakelijk besteed werden aan inschrijvingen op tijdschriften, vervolgwerken, zooals b.v, Woordenboek, en andere wetenschappelijke en geschiedkundige werken. „Eene ontleding van bovenstaande cijfers geeft ons wat volgt. Daarbij lieten wij alles terzijde wat niet behoort tot de eigenlijke letterkunde (d. z. verzen, romans, novellen, critiek, litteraire studies, e.d.) en begrepen wij onder de „tijdschriften" alleen zuiver litteraire periodieken of tijdschriften van algemeenen inhoud, waar ook letterkunde in wordt opgenomen. Er werd dus uitgegeven : aan Ned. letterk. aan Fransche letterk, in 1905 frs. 605.— frs. 3.413.— in 1906 frs. 4.615.— frs. 3.937.50 in 1907 frs. 3.607.50 frs. 10.368.75 Verschil voor de belletrie frs. 13.650.51 ten onzen nadeele. in 1908 frs. 4.980.- frs. 9.739.26 Statistiek. frs. 13.807.50 frs. 27.458.51 aan Ned. Tijdschr. aan Fr. Tijdschr. in 1905 frs. 868.— in 1906 frs. 707.50 in 1907 frs. 557.50 frs. 962i— frs. 1.470.— frs. 4.487.— 49 (4 in 1908 fra. 570.— frs. 4.920 — frs. 2.703.— frs. 11.839.— Verschil voor de. tijdschriften frs. 9.136.— ten onzen nadeele. Voor de jaren 1905—1908 krijgen wij het volgende overzicht: Nederl. Fransch Letterkunde frs. 13.808.— 27.458.51 Lett.k.Tijdschr. frs. 2.703.— 11.839.— Wetenschap.Kunst, Oudheidkunde, Opvoeding, Réisbeschrijvingen, Taalkunde, Woordenboeken, _ Tijdschr. enz. frs. 15.701.03 88.893.60 frs. 32.212.03 128.190.60 Alles saamgenomen, voor de jaren 1905—1908 komen wij aldus tot de volgende sprekende cijfers: Nederl. werken Fr. werken in 1905 frs. 3.386.30 frs. 19.913.80 in 1906 frs. 10.048.75 frs. 29.416.68 in 1907 frs. 9.319.03 frs. 42.881.51 in 1908 frs. 9.457.95 frs. 35.978.61 frs. 32.212.03 frs. 128.190.60 Wat dus, op een totaal bedrag van frs. 160, 402, 63 een verschil ten onzen nadeele maakt van frs. 95, 978, 75. En dus, voor de Fransche werken ruim 80 pet. van het algemeen bedrag vertegenwoordigt." Uit dit merkwaardig verslag blijkt verder nog dat de meest begunstigde Letterkundige en Wetenschappelijke Maatschappijen Fransche zijn en dat b.v. aan den kring „Les Amis de la Littérature" in 1908 eene toelage van frs. 2000— uitgekeerd werd, terwijl *) Zie „Mededeelingen" der „Vereeniging van Letterkundigen" Mei 1910. 50 de soortgelijke „Vereeniging van Letterkundigen" tot dusver geene enkele toelage ontving. Eveneens werden de wetenschappelijke zendingen der Belgische Regeering uitsluitelijk aan Fransch-Belgische schrijvers opgedragen, piepjonge Franschschrijvende aankomelingen-in-de literatuur kregen geldelijke aanmoedigingen en Fransche uitgevers finantieelen steun voor de uitgave hunner werken". Zoo ontving b.v. de redacteur van „La Belgique artistique et littéraire", „pour 1'aider a développér la partie litteraire de la revue", in 1907 en in 1908, eene toelage van telkens frs. 4.000—". Waar is het Vlaamsche tijdschrift dat ooit eene „soortgelijke toelage" ontving? Sindsdien zijn deze toestanden voor de VJaamsche litteratuur geenszins verbeterd. Tevergeefs deed deze Commissie (Mei, 1910) een welsprekend beroep op de Regeering om eene billijker verdeeling der Staatsaanmoediging te verkrijgen ; toen de „Mededeelingen" in Maart, 1912 het jaarverslag der Vereeniging van Zuid-Nederlandsche letterkundigen bevatten, bleek het dat de Commissie tot dusver vruchteloos aan Staats' deur had aangeklopt: de twee laatste Ministers van Wetenschap en Kunst hadden om beurten geweigerd de Commissie in verhoor te ontvangen en op al de ingediende vertoogschriften kwam geen letter antwoord ... Wanneer eindelijk het Bestuur, langs parlementaire weg, door het gelukkige woord van Frans van Cauwelaert, tijdens de bespreking der begrooting van het departement van Wetenschappen en Kunst, bij de Minister de nieuwe Vlaamsche wenschën deed kennen bleek het dat de Minister zeer goed op de hoogte was der klachten van de Vlaamsche letterkundigen en kwam de .... Regeeringshélofte waarmede men op allerlei gebied reeds 85 jaar de Vlaamsche Beweging heeft zoet gehouden. Nogmaals de begunstiging der franschbelgische litteratuur. Onveranderlijkheid van den toestand. Het goede woord van Frans van Cauwelaert. 51 Aan deze historische schets derfinantieele hoofdgrief van de Vlaamsehe Letterkundigen heb ik weinig toe te voegen; de stoffelijke verwaarloozing der Vlaamsche litteratuur door de Belgische Begeering is een bijzonder karakteristiek feit voor den geheelen moreelen stand der Belgische kwestie; het zou zijn belang hebben eens statistisch na te gaan hoe de Belgische Regeering sinds' 30— het hierboven genoemde verslag gaat slechts over de vier laatste jaren— de Fransche litteratuur flnantieel bevoordeeligd heeft; daartoe ontbreken hier de noodige gegevens en kan men van uit Holland niet met zekerheid de verhouding aangeven waarin de Belgischfe Regeering aanvong de beide letterkunden te ondersteunen. Men onthoude echter allereerst dat de Rogier-traditie nooit aan de Vlaamsche Letterkunde vergeven heeft dat de Flamingantische idee haar ten grondslag ligt. Dat is het zichtbaar geheim der stiefmoederlijke behandeling welke de Vlaamsche letterkunde ondergaat. Terloops wil ik echter nog even wijzen op de tegenstrijdigheid die er bestaat De genegenheid van het tusschen de vriendelijke verklaringen Belgisch Vorstenhuis van het Belgische Vorstenhuis en de voor de fmanciëele handelwijze der Belgische Vlaamsche litteratuur. Redering ten overstaan der Vlaamsche litteratuur: op 11 Maart 1855 zegde Z. K. H. de Hertog van Brabant in den Senaat aan de Vlaamsehe en Waalsche naties: „Een volk dat ijvert voor zijn onafhankelijk bestaan, moet er prijs op steBen eene eigen gedachte te hebben, en die in een eigen vorm te kleeden; kortom de letterkundige roem is de bekroning van het heele nationale gebouw"; en Leopold I wenschte, reeds in 1837, Hendrik Conscience geluk dat hij de Vlaamsche taal gebruikte tot versterking der Belgische Nationaliteit. Na tientallen jaren staat daar tegenover de „Beschuldigingsakte''' der „Zuid-Nederlandsche Vereeniging van Letterkundigen" 52 óver het moderne tijdsehip 1905—1908 als weer eene „certaine exagération ridieulement gallophobe ...." Het ware nochtans onrechtvaardig niet te erkennen dat de Belgische Eegeering — onder den drang der nationalistische Flaminganten en der opkomende vlaamsche politiek — met eenige „kleinigheden" de VI. litteratuur ondertusschen beschonk; de studie der oudere vlaam- rje Belgische Regeering sche letterkunde ondervond de steun deed nochthans goede der Belgische Regeering; zij benoemde tegemoetkomingen, o. a. J. Fr. Willems tot lid der „Koninklijke Commissie van Geschiedenis" en hielp hem in 1836 met de uitgave van zijn „Reinaart"; vele vlaamsehe schrijvers o. a. Hendrik Conscience — die finantieel arm waren — ontvingen te dien tijde van de Regeering geldelijke aanmoedigingen, al bleek het dat deze gouvernementeele aanmoedigingen slechts pogingen waren om AepolitieJee vlaamsche beweging naar de onschuldige beoefening der Fraaie letteren en Oudheidkunde af te leiden, daar de vlaamsche politiek toenmaals reeds als „un courant dangereux pour 1'unité nationale" mistrouwd werd. In 1836 steunde de Belgische Regeering de stichting der „Maetschappij ter bevordering der Nederduytsche Tael en Letterkunde" en ditzelfde jaar schreef zij een prijskamp uit voor de nieuwe „Spelregels"; een Koninklijk Besluit gaf ons een „Taolkundig Kongres" in 1841 —1844, de Nederlandsche Congressen in 1849, de Spelling De Vries en Te Winkel in 1864, de „Koninklijke Vlaamsche Aka- demie voor Tael- en Letterkunde" in 1886, gelijkstelling der „Vereeniging van Zuid-Nederlandsche Letterkundigen" met de „Associaton des Amis de la Littéra- ture" in 1912. Buitendien werden vanaf 1858 de vlaamsche tooneelvereenigingen mild ondersteund. Tusschen door werd de Vader der Vlaamsche Beweging Jan Frans Willems om zijn Orangistisch Flamingantisme gebannen maar later door de bemoeiingen van De Gerlache, 53 Van de Weyer, Warnkönig en De Ram, herstelde hem de Belgische Regeering loyaal in eer en hergaf hem een „milieu sympathique et une position lucrative" te Gent. Ten laatste wérd de geheele Vlaamsche litteratuur finantieel achteruitgesteld op de Fransche om niet van de jongste gouvernementeele tekortkomingen te gewagen. * , * * Met inzicht heb ik mijne Vlaamsche grief hierboven ruim verklaard om den Hollandschen lezer te overtuigen dat de Vlaamsche Beweging niet „de toutes pièces" uitgevonden is om haarzelfs wil. Het bestaan der „ Vlaamsche grieven" is den Vlaming tot bewustheid gekomen eerst na '30: de daad dér bewustwording heet de Vlaamsche Beweging. Maar De vlaamsche grieven de Vlaamsche grieven zelf bestonden onder het Oostenrijksch reeds onder het Bourgondisch regiem en Fransch bewind. en vooral onder het Oostenrijksche tijdvak toén de aristocratie en het Hof te Brussel de voorkeur gaven aanrhetfransch terwijl het volk en de Besturen de vlaamsche taal trouw bleven. „Verscheidene leden der Keizerlijke familie verachtten het Duitseh" schreef De Rycker, in het „Nederlandsch Museum" van 1884; Brussel had aan het Hof een fransch theater en fransche gazetten en de burgerij aapte gelijk altijd en overal de modevan-het-Hof na, wat door Verlooi's „Verhandeling op d'onrecht der moederlijke tael in de Nederlanden" (1788) duidelijk aangeklaagd wordt. De Fransche tijd van 1792—1814 was echter het noodlottigst voor de Vlaamsche taal: van af 1794 was. het de eerste maal dat het fransch wettelijk aan het vlaamsche volk opgedrongen werd. Immers door de Wet van 2 Thermidor 1794 werd aan Vlaanderen de verplichting opgelegd alle publieké acten in het Fransch op te stellen; alleen bij besluit van 24Prairial 1'An XI de la République frangaise werd daaraan eene Vlaamsche vertaling toege- 54 laten waarby slechts het Fransche stuk kracht van rechten, had. Inzonderheid het Besluit van 21 Vendémiaire (15 October 1795) was noodlottig voor Vlaanderen daar dit Besluit de Lagere school, het Onderwijs, het Openbaar leven en het Bestuur geheel verfranschte. In 1807 schreef de prefect van het Departement der Schelde den bestuurder der „Gazette van Gent'' gebiedend voor dat zijne periodiek voortaan oorspronkelijk in het Fransch had te verschijnen en daarnaast slechts eene Vlaamsche vertaling geduld werd. Het besluit van den Maire van Gent in 1812 verplichtte ■ de „eigenaers of huurders van huizen, magazijnen of fabrieken" hunne openbare opschriften (uithangborden, enz.) in het Fransch op te stellen met desgewenscht eene bygaandelijke vlaamsche vertaling. En Mgr. Fallot de Beaumont, bisschop van Gent, zond in 1807 aan de Fransche Regeering eene boodschap om een aantal zijner Seminaristen naar Parijs of Lyon te sturen om daarmede de FranschKatholieke norm naar Vlaanderen over te brengen. Het Napoleontisch regiem was voor Vlaanderen niet minder noodlottig daar pje{ Napoleontisch Napoleon's bedoeling was: „de surveil- regiem noodlottig voor Ier les opinions politiques et moralesde Vlaanderen, la génération nouvelle" wat aansloot by de inzichten der vroegere „Convention nationale" die door de pen van den Abbé Grêqoire haar- „Rapport sur la nécessité et les moyens d'anéantirles patois et d'universaliser l'usage de la langue francaise" schryven liet, waarin de verwantschap der vlaamsche dialekten met de duitsche en hollandsche aangeklaagd werd als „les dialectes communs aux peuples des limites opposées' qüi établissent avec nos ennemis des relations dangereuses". Napoleon organiseerde de „lycées van Brussel, Gent en Brugge op militairen voet en verfranschte alle scholen van België, de „écoles primaires" 55 uitgezonderd. Alles wat een schijntjé van „vlaamsehe literatuur* had, werd onzinnig vermoord. De Vigne in zijne „Zuid-Nederlandsche schrijvers van het tijdstip der Fransche Overheersching" (Antwerpen 1873) verhaalt hoe het manuscript van BroekaerVs idylisch onnoozelheidje „Jellen en Mietje" in 1811 tot nazicht naar den Prefect der Schelde werd gezonden die het uit Gent naar Parijs zond. Een gedeelte — het andere was onderweegs verloren geraakt — kwam in 1813 terug met een bevel aan den schrijver zijn boek te vertalen omdat niemand het begreep. „On devine sans peine", schrijft Paul Hamelius, „ce que devint la langue flamande apres vingt ans d'un pareil régime. En lui fermant les écoles, le gouvernement 1'avaitréduite an rang de patois, et ce patois, gênant l'assimilaiion des masses an grand Empire, était combattu comme un obstacle au progrès et comme le vestige d'une nationalité eonquise. II' était en même temps dédaigné comme Un signe d'ignóranee et de grossierèté et la nation flamande se trouva scindée en deux castes bien tranchées; une plébe sans livres, sans journaux, sans rapports avec les lettrés, et une noblesse personelle inaccessible a qui n'avait pas consacré des anneés a la pratique d'un accent étranger, etc." In den Napoleontischen tijd stond daardoor dé vlaamsche taal op het punt te verdwijnen; het is echter te danken aan den logeren roomsch-katholieken clerus dat de De rol der vlaamsche Fransche Revolutie en Napoleon hunne roomsch-katholieke anti-vlaamsche plannen verijdeld zagen/ geestelijkheid onderden de roomsche clerus — ontstaan uit het Napoleontischen tijd. volk — bleef getrouw aan het vlaamsehe volk en sprak het van den kansel in de moedertaal toe; bij gebreke aan andere godsdienstige boeken propageerde de roomsche clerus onder het volk vooral Pater Poirters „Het masker van deWereldt afgetrokken" welk pittig en taalkleurig boek — het eenig verspreide vóór 1815 — 56 het gezonde taalgevoel der menigte recht hield. Daarbij, de vlaamsche taal, buiten de hoogere sociëteit gesloten, trok zich terug in de oude Rederijkerskamers waarin de heropkomst der moederspraak en der vlaamsche litteratuur inwendig voorbereid werd, totdat de hollandsche periode de vlaamsche Rederijkers in aanvoeling met de beschaafde hollandsche literatuur bracht ten gerieve der vlaamsehe heropstanding. Na alles wat hier voorgaat is het duidelijk hoe de Belgische Rogier-tijd op planmatige wijze voorbereid werd onder de Fransche overheersching en de Franschman Rogier — in dien tijd met zijne collega's in zijn finantieel bestaan bedreigt daar Willem I de advokaten het verplicht gebruik van het Nederlandsch oplegde — had gevolgentlijk in 1834, zonder vrees voor tegenspraak of verzet, slechts de beruchte woorden neer pjej. ordewoord van te schrijven: „dat men,, ten einde België Chèrles Rogier, één te maken, eenen tijd lang zooveel mogelijk alle ambten in rechterlijk en burgerlijk bestuur en ook in het leger aan Walen en Luxemburgers moest vertrouwen, opdat de Vlamingen zouden gedwongen zijn Fransch te leeren en Fransch te worden, totdat zij eindelijk niet meer en zouden afsteken op de Walen en dat België alzoo zoude gesmeed zijn. „(Tekst Albr. Rodenbach). *) Rogter immers had met scherp-psychologisch inzicht ervaren dat de tirannie van den Franschen dansmeester Dargonne tot nabij de Belgische omwenteting hare voordeel en had laten bestaan en zulks trots het kortstondig Hollandsen tijdvak (1815—1830) waarin Vlaanderen, *) Waarschijnlijk de brief van Rogier aan Reikems. Zie „Vleeschhouwer*, bijvoegsel op Reijnaert, Antwerpen 1866. Volgens de bewering van Paul Hamelius, professor aan het Atheneum van Charleroi, was deze Rogier-brief aan Raikem iu 1834 „une pure invention", 57 na de groote scheiding van 1576, zich ethisch en religieus niet meer thuisgevoelde; de Hollandsche vrucht, hoe rijp en sappig ook, — was Willem I niet De stand der hollandsche Vlaamschgezind in den Hollandschen zin idee in het Vlaamsch- van het woord en wie denkt niet aan België van 1830. Kinkei' in Luik en Thorbecke te Gent? — vond toenmaals geene geschikte Vlaamsche schotel om gevoegzaam aan Vlaamsch-België aangeboden te worden wiens eigen huisgerei, na eeuwen scheiding, in onbruik geraakt was. Dit is zoodanig waar dat op 13 September 1830, de Koninklijke Boodschap van Willem I, zoogezegd op grond van het oproer te Brussel, maar zonder twijfel op den werkelijken grond van ethische geschillen vooral, na eene herziening der Grondwet, eene Scheiding der gewesten voorstelde; „t >ut le monde sait," verklaarde toen Mr. van Alphen in zijn advies," que les opinions, 1'histoire, les moeurs, la religion, les insti. tutions sociales, les moyens d'existence, les sources de prospérité du Nord et du Midi différaient essentielement". Het advies van Baron J. M; L. van Utenhove van Heemstede had bij die gelegenheid De Koninklijke Bood- zijne cultureele waarde daar deze schap van Willem 1, Hollandsche diplomaat, voorziende de Scheiding der Gewesten doorgezette verfranschingspolitiek van en het nieuwe België. R0gier op de basis der reeds aanwezige verfransching van Vlaanderen, alsmede de ongenoegzame aansluiting der Vlaamsche Proviucieën aan de Hollandsche, de scheiding voorstond „der Waelsche en der Nederlandsche gewesten, en dat dientengevolge de beide Vlaanderen, Antwerpen en Limburg, tenminste voor het grootste gedeelte, in geen geval van Noord-Nederland zouden behooren te scheiden, te minder, daar in de tegenwoordige omstandigheden zulk eene scheiding door die gewesten in geenen deele scheen te worden verlangd".*) Deze po- *) Zie „Volledig Verslag", verzameling van al de adviezen, September 1830. 58 ging was nog eene zuiver-Hollandsche, staat-taalkundige om te probeeren Vlaanderen voor de steeds aanwoekerende verfransching te redden, verfransching achter wie reeds de legers van de Maréchal Gérard en het akademisch-politiek gebaar van den avonturier Rogier met geheel het „Gouvernement provisoire" zichtbaar waren. Noch de Koninklijke Boodschap, noch de belangrijke toegevingen van Willem I aan het fransch, heeft de vorming van den nieuwen staat België verhinderd; en daarmede werden de taalgrieven van Vlaanderen zóó acuut dat de enkele Vlamingen die de kortstondige Hollandsche Overheersching eerder een voor-dan nadeel achten, door hun Orangisme bewust geraakten hunner stamverwante nationaliteit en daaruit de „Vlaamsche Beweging" geboren werd. * De Belgische Begeering was inmiddels, op het initiatief van Rogier geheel een Fransch organisme geworden: Bestuur. Leger, Gerecht, Middelbaar en Hooger De Belgische Regeering Onderwijs, Opeubaar Leven, enz. ge- van 1830 een veifranscht raakten vierkantig-Fransch en het art. organisme. 23 der nieuwe Grondwet: „L' emploi des langues usités en Belgique est facultatif" werd dermate door het Nationaal Congres van 1830 *) uitgelegd dat aan de Fransche taal de ruimste vrijheid bleef overgelaten het Vlaamsch „patois" met alle wenschelijke middelen te onderdrukken. Immers was het reeds Nothomb die In zijn „Essai sur la Révolution beige" (1834) de Vlamingen aanraadde „openlijk de Fransche taal aan te nemen „en de eerste houding van het „Gouvernement provisoire-1 was dan ook het Belgisch *) „En ignorant les di visions naturelles dupayspoury substituer une unité factice, le congrès pbéissait a la manie d'uniformité qui avait travailléjadis les législateurs francais". (Paul Hamelius, Histoire du mouvement flamand). Fransche inmenging. Orangisme en Flamingantisme. 59 Staatsblad uitsluitend in het fransch op te stellen (5e October); nauwelijks 10 dagen daarna werd de Vlaamsche Kamer opgeheven die over de Limburgsche vonnissen besliste bij het Beroepshof van Luik. Op het einde van dezelfde maand werd het Nederlandsch als bestuurs- en onderrichtingstaai uit het Belgisch leger geschrapt en vervangen door het Fransch „la langue la plus répandue en Belgique". De kroon werd op het werk gesteld doordien Charles Rogier in de officieels onderwijsgestichten uitsluitelijk het Fransch als voertaal opdrong en er het Latijn en Hollandsch als dusdanig afschafte, terwijl het „Gouvernement provisoire" op 16 November 1830 haar Besluit uitvaardigde waarin o.m. bepaald werd: „Overwegende dat het Vlaamsch, door de inwoners van zekere plaatsen gesproken, verschilt van provincie tot provincie en soms van omschrijving tot omschrijving, zoodat het onmogelijk zijn zou den tekst der wetten en besluiten in die taal af te kondigen, zal het Fransch in België de eenige officieele taal zijn". In zijn merkwaardig boekje „Histoire politique et littéraire du mouvement Flamand" schrijft de onpartijdige belgische geleerde Paul Hamelius over dezen toestand van 1830: „Tousceschangements amoindrissaient chez nous le röle de la langue neerlandaise. Ils crèerent en quelques mois, en faveur du francais, une prépondérance de fait qu'une réaction de force égale eüt seule pu renverser. Le nouveau régime s'affermissait au contraire de jour en jour et se constituait légalement par le vote de la loi fondamentale qui régit encore aujourd' hui la Belgique". Bij de zich telkens opvolgende Regeeringen in België werd deze traditie tot nog toe volgehouden en Jkr, De eerste p fjlommacrfs schriftje in 1832 „Aen- vlaamsche noodkreten. merkingen over de verwaerloozing der Nederduytsche Tael" was nog vóór Jan Frans Willems' noodkreet in 1834, — 60 namelijk zijn „Voorbericht" tot den „Reinaert" — de eerste vrije aanklacht tegen het Fransch gezinde regiem dat Vlaanderen ontvlaamschen wilde. Sindsdien werd het Flamingantisch verzet — mede onder het economisch nadeel dat de Belgen geleden hadden door de Revolutie „qui avait éveillé plus d'espérances qu'elle n'en pouvait satisfaire" - - steeds levendiger en uitte zich vooral in het Parlement. Constantijn Eodenbach hekelde in de parlementaire zitting van 28 December 1831 reeds vinnig de anti-Vlaamsche toestanden en rje eerste vlaamsche zegde o.m.: „De eenzijdigheid in het be- politieke klachten in geven der openbare ambten wordt zoo het Belgisch Parlement, weerzinwekkend als die onder de vorige (Hollandsche) Regeering vermits op 350 ambtenaren in de Middenbesturen er slechts 22 uit het Vlaamsche land zijn". Tevens verklaarde Delehaye, afgevaardigde van Gent, op 7 December 1839, dat de vroegere grieven der Belgen tegen de Hollanders „pouvaient être aujourd' hui articulés par les Flandres contre les autres provinces". Dezelfde Constantijn Rodenbach deed ter zitting van 8 December 1835 zijne klacht over de zware grondbelastingen die Vlaanderen drukten terwijl Wallonië bevoordeeligd bleef en in Januari, 1836 verzetten zich drie Belgische volksvertegenwoordigers tegen de slordige wijze waarop de Belgische wetten in het Vlaamsch vertaald werden. Een jaar nadien -— in 1837— was het de Eecloosche volksvertegenwoordiger Lejeune die zijné klacht hief tegen de verfransching der Staatsspoorwegen in Vlaamsch-België en op 24 December 1839 maakte dezelfde zijn beklag in het Parlement dat zeer vele ambtenaars in Vlaanderen de Vlaamsche taal niet kenden. Dat deze klachten in het Belgisch Parlement geuit werden — en vooral dat Onaandoenlijkheid deze klachten daar onverhoord bleven — ' v^nnne.* wees maar al te duidelijk aan dat de Belgisch Parlement eerste Flaminganten steeds „bij den 61 De staatkundige groei der Vlaamsche Beweging. De eerste politieke daad der Vlaamsche Beweging. Mislukking. duivel te biechten gingen" : het Belgisch Parlement immers is na '30 altijd de „causa instrumentalis" der verfranschingspolitiek van Bogier cum suis geweest, een soort vooruitgeschoven gallische wachtpost der Parijsche politiek van de „Chambre des Députés" waartegen zelts Vermeijlen's „Kritiek der Vlaamsche Beweging" geene kracht had. „Pendant la première période beige, qui s'arrête en 1855, „aldus Paul Hamelius", les droits constilutionnels des Flamands sont annulés dans la pratique; les chambres et le Gouvernement 'font la sourde oreille aux plaintes de ses partisans". Gelukkig was het dat de Vlaamsche Beweging, gelijktijdig met de verfranschende politiek van het Belgisch Parlement, steeds meer en meer aan staatkundige sterkte won die zich ontwikkelde uit het steeds groeiènd nationaliteits-bewustzijn van het Vlaamsche volk. De eerste politieke daad der Vlaamsche Beweging was dan ook ongetwijfeld het zenden in 1840 van een „Vertoog" bekleed met 100,000 handteekeningen aan de Wetgevende Kamers waarin voor het eerst, in vijf hoofdpunten, het herstel der vlaamsche taalrechten aan de Eegeering gevraagd werd op gebied van Bestuur, Gerecht en Hooger Onderwijs. Dit was het werk van Jan-FransWillems en zijner Gentsche Maatschappij: De Tael is ganls het Volk. Deze grootsche, zelfstandige poging mislukte door het machiavelistisch verzet van het Belgisch Parlement, maar verheugend blijft het niettemin dat door die daad de vlaamsche cultuur zich uit den „rang van gewestelijke bizonderheid" begon te verheffen en zelfbewuste inzichten kreeg; immers toen Willem I, na de vereeniging van Holland met België, het uitsluitend gebruik der Nederlandsche taal bij rechtspraak en bestuur in de vier vlaamsche provincies 62 en in de vlaamsche arrondissementen der provincie Zuid-Braband gebiedend oplegde, gelukte het de hoogere fransche standen en de hoogere Geestelijkheid de Vlaamsche boeren bij timduizenden te doèn petitionneeren tegen het gebruik van het „Nederlandsch" in hun eigen vlaamsch land! Het zou moeilijk zijn bij de Papoeas een grooter veronachtzaming van nationale eigenliefde te ervaren dan toenmaals bij de Vlamingen; en nochtans na een tijdverloop van ongeveer 20 jaar werd nadien reeds eene kern van 100,000 Vlamingen gevonden die, nationaalzelfbewust, het rechtsherstel der Nederlandsche taal in België opeischten! Men denke echter niet dat toen de ^ 10,000 vlaamsche boeren tegen de vernederlandsching" door „Willem I protesteerden, dit protest geene rechtmatige bestaansreden had; in waarheid was de roomsche clerus met rede beducht geworden voor den toenemenden invloed van het Protestantisme in Roomsch Vlaanderen door de verspreiding van het „hollandsch" waarin zij met eenige angstvallige overdrevenheid den „ketterschen Noorderduivel" ontwaardde; *) immers dat Willem I te Leuven het „Collegium philosophicum" stichtte en eene menigte vrije bisschoppelijke gestichten sloot waar het Nederlandsch zeer slecht onderwezen werd. De petitie tegen Willem I en het Algemeen Petitionnement, Verheugende kentering- De petitie tegen Willem I gemotiveerd. De fout van Willem I *) De roomsche Geestelijkheid is en blijft nog gekant „adversus septentrionalem haeresos et rationalismi daemonem". Dit werd reeds in 1824 door J. F. Willems in zijne Verhandeling Deel II opgemerkt: „De Belgische geestelijkheid die in alle hollandsche boeken het vergif der ketterij meende te ontwaren." Eene „onderschepte katholieke briefwisseling" zegt daarbij: „Opposez vous toujours autant que cela dépend de vous a 1'extension de 63 De rechtmatige houding van den Roomschen Clerus. De Roomsche Clerus wijzigt hare houding bij het „Algemeen Petitionnement". De Roomsche Clerus en de Spellingkwestie. Was zoodanig eene politiek-ethische fout van den hollandsehen monarch dat hem dit het vertrouwen kostte van den vlaamsch-roomschen cleru3 in al zijn overige daden van vlaamsch rechtsherstel: de petitie der 10,000 roomsche boeren was dan ook, naast al het andere, vooral eene scherp pro-katholieke uiting, op zichzelve eerbiedwaardig, die echter door de.verkeerde anti-roomsche politiek van Willem I aan de vlaamsche taalkwestie afbreuk deed, al scheidden zich dan ook de oraugistische Gentenaars en hunne naburen van het Petitionnement af door met het gebruik der Nederlandsche taal levendig in te stemmen. Dat daarentegen in 1840 het „Algemeen Petitionnement" voor het herstel der Vlaamsche Taal in België zoovele handteekeningen verkreeg kwam daarvandaan dat de roomsche clerus ditmaal tijdelijk meeging met de natuurrechtelijke taalkwestie van Vlaanderen nu door de Belgische Omwenteling van '30 — waaraan zij ten profijte van het Katholiek Geloof meegewerkt had — het „kettersche Holland" minder te vreezen was dan de fransch-liberale staatkunde die den staat Belgïe gesticht had. Wat niet wegneemt dat tijdens de „Spellingkwestie" de vrees voor het Protestantisme, bij de Vlaamsche bisschoppen van Brugge en Gent vooral, momenteel bovenkwam en weer eens de petities van den leidenden la langue hollandaise. Le flamand tel que vos pères l'ont parlé et écrit n'y perdra rien, tandis que le hollandais, écrit même par des personnes savantes et irréprochables, porte toujours avec lui les germes de Vhérésie. (Aan van Maanen, medegedeeld door G. L. Bergmann, bij een brief van 14 Juni 1829). Louis Hymans in zijn „Histoirepopulaire" schrijft eveneens: „La Belgique iidèle au culte de ses ancêtres, hésite a suivre ses frères du Nord dans une lutte oh périront ses vielles croyances". 64 «tand zich tegen de „eenmaking der spelling tusschen Noord en Zuid" verzetten. Hoe men de zaak ook beschouwe, de indruk in Belgische intellectueele kringen was bij het aanschouwen der politieke daad van het „Algemeen Petitionnement" zoo geweldig dat de Luiksche hoogleeraar Nypels uitriep :„C' est une lutte qui commence, Dien sait ou cela conduira" (archief Kon. VI. Akademie Delecourt, Brieven aan Jan de Laet.) En Snellaert, bewust der politieke kracht eener beweging als de Vlaamsche, schreef in 1841: „Op den bewegenden volksstroom invloed uit te oefenen moet een byzonder punt van al ons streven zijn. Tusschen zijn gedrang met onze vijanden te moeten worstelen ware roekeloos onze krachten verspillen ; — hij moet met ons en wij met hem". De politieke beweging van het „Algemeen Petitionnement" werd daarbij in 1840 onmiddelijk-practisch ingezet te Antwerpen bij eene herkiezing van den Provincieraad. Een „Vlaemsch Comité" candidateerde vier Flaminganten" alle ijverige voorstaenders van de grondbeginselen in de petitiëen voor de tael voorgedraegen". De vier flaminganten werden na hevigen strijd gekozen. De Vlaamsche Beweging deed zich daardoor kennen als eene politieke democratie die langzaam naar de vorming eener „Vlaemsche Staetspartij" streefde; Coneience en Snellaert. bleken daarvan de groote wegbereiders te zijn; Gent en Antwerpen werden de politieke Vlaamschgezinde brandpunten. Bij de Kamerverkiezingen in 1847 — hét verkiezingsstelsel was toen beter dan het tegenwoordige maar de kern flamingantische zelfbewustheid nog te klein — werd te Antwerpen de candidaat van den nationalistisch Vlaamschgezinden „Roskam" gekozen en te Gent, het jaar nadien, geraakten drie Flaminganten in den Gemeenteraad. De politieke indruk van het Algemeen Petitionnement in België Snellaert. De politiek-flamingantische strijd te Antwerpen in 1840. De Kamerverkiezingen in 1847. 65 (5 Conscience en Snellaert in de politiekVlaamsche Beweging. De opkomst der Liberale Partij. Eugeen Zetternam en de „Vlaemsche Staetspartij Lodewijk Gerrits over het zelfde. Conscience en de Ge meen ter a ad s ver kiez inge te Antwerpen in looi. De politieke kracht der Beweging had zich duidelijk aangetoond en in 1847 schreven Conscience en Snellaert de merkwaardige brochuur: „Vlaemsche Beweging". Verklaring van Grondbeginselen, door de verdedigers der Nederduytsche volksregten aen hunne Landgenooten gegeven", waarin zij de vorming eener „Vlaemsche Staetsparty" in uitzicht stelden. De krachtige opkomst van het toenmalig Libéralisme in België in scherpe hoofdprincipieele concurrentie getreden met het Belgisch Roomsch Katholicisme belette echter de verwezenlijking van het politiek ideaal der Flaminganten nu de religie-kwestie de ondergeschikte taalkwestie verdrong. Het staatkundig idee werd echter nooit opgegeven. De Vlaamsche romanschrijver Eugeen Zetternam ontwikkelde 29 Augustus 1849 in het eerste Nederlandsch Tael en letterkundig Congres te Gent de gedachte eener „Vlaemsche , Staetsparty" door „eene Vlaemsche verbintenis tusschen al de dorpen van Vlaenderen". „Wij willen" verklaarde hij, „dat het Vlaemsch in Vlaemsch-België de grondsteen van alles, ook voor alles zou staen; de tijd der gemystifieerde Deputatiëen, der mislukte kiezingen en der naemlooze petitiëen moet voorbij zijn". Te zelfder tijd gaf Lodewijk Gerrits in 1850 — dezelfde waarvan de Franskiljon minachtend zei: „ce petit commis, il faut plus de pudeur" — in opdracht van den Antwerpschen „Olyftak" een vlugschrift uit „Aen het Vlaemsche Volk" over het stichten eener „Vlaemsche Staetsparty": „Wij hebben, zegt hij, van de bestaande partijen geene medewerking te wachten. Wij moeten de kracht in ons zeiven vinden." Als gevolg der politieke theorieën van Gerrits en Zetternam kwam in 1851 bij n gelegenheid der Gemeenteraadsver¬ kiezingen te Antwerpen een douu v»u vlaamschgezinde Maatschappijen tot 66 stand met de verklaring: „onder geen liberael of katholyk banier te strijden; maar onder dat van vlaemsch en Hendrik Conscience". Helaas, Conscience viel met eene minderheid van 114 stemmen slechts, na eene heldhaftige verkiezingscampagne en nadat door de Franschgezinden de eerloosste laster betreffende zijn beminnelijk karakter verspreid was. Het politiek-nationalistisch beginsel der Vlaamsgezindheid zou slechts onge- De Antwerpsche veer een tiental jaar nadien in de meetingpartij. „Antwerpsche Meetingpartij" aanvaard worden en tot onverhoopt vlaamsche triomfen leiden in De Geijter's „Nederduitschen Bond" van 1861. Het gevolg dezer eerste politiek-nationale daden van het Vlaamsche volk was dat het agressief anti-gouvernementeel karakter der Vlaamsche Beweging verhoogd werd en de Regeering zich dan ook gedwongen zag — nu zelfs de aandacht van Waalsch-België in 1857 en 1859 meer en meer op het „Mouvement flamand" gevestigd werd — de Flaminganten een „hapje" toe te gooien; reeds vroeger begon zij toe te laten dat in 1840 te Antwerpen voor het eerst de offlcieele berichten in de twee talen werden verkondigd waardoor het Vlaamsch in eene stiefmoederlijke vertaling — niet gelijkberechtigd met het fransch — geduld werd. De franskiljonsche wantoestanden bleven echter zooveel als mogelijk overal hardnekkig ongewijzigd en dat de Vlaamsche poeët Karei Ledeganck, in 1840, de eerste Vlaamsche redevoering in den raad van Oost-Vlaanderen uitsprak was geen feit van aard om te beletten dat Domien Sleeckx (geb. 1818), onzë Vlaamsche romanschrijver, in 1844 te Brussel geen vlaamsche akte kreeg bij de geboorte van zijn zoon. Rechtmatig weigerde Domien Sleeckx de fransche geboorteakte te onderteekenenen en Versterking van het anti-gouvernementeel karakter der Vlaamsche Beweging. Kleine toegevingen der Regeering. Karei Ledeganck en zijne eerste Vlaamsche Redevoering. Het geval Sleeckx (1844) 67 toen hij juridiecelijk zijn Vlaamsch natuurrecht gelden deed, gaf de Belgische Rechtbank hem ongelijk, zoodat Sleeckx daarna met recht schrijven kon dat de Vlamingen in hun eigen land .onmondige vreemdelingen waren zonder tael". Hetzelfde geval herhaalde zich dertig jaar nadien te Sint Jans Molenbeek bij Brussel alwaar de franschonkundige Vlaming Jozef Schoep op den Burgerlijken Stand een geboorte-aangifte deed Het geval Schoep in net vlaamsch; de beambte schreef de (1878) akte in net fransch en bezigde uitslui¬ tend de fransche taal tegenover Jozef Schoep die protesteerde en vervolgens vertrok, zonder vervulling der formaliteiten. Dit kostte den fleren Vlaming bij vonnis van 18 Februari 1873 de kosten van een proces en eene boete van frs. 50! Arm Vlaanderen 1 De groote Vlaamsche menigte onderging zonder verzet deze rechtskrenking en de zeldzame zelfbewuste Vlamingen protesteerden met gerechtelijke gevolgen ten hunnen nadeele. # * De ekonomische dood van Vlaanderen (1845-1847) Hendrik Conscience en de Belgische Regeering in 1850. Intusschentijd overviel het Vlaamsche land in de jaren 1845—1847 de verschrikkelijke aardappelziekte en werd gelijktijdig de huisweefnij verheid op het platteland vernietigd door de opkomst der fabrieken: na de zedelijke dood, de ekonomische! dit deed de Gentsche volksvertegenwoordiger d'Hélhoyngne in het Belgisch Parlement uitroepen: „De Regeering moet Vlaanderen wat anders dan hongersnood brengen!" En wanneer Hendrik Conscience in 1850 aan de gemeenteraadsleden der provincie Antwerpen in zijn befaamden „brief o.a. schreef: „Ja, toen weinige jaren geleden de hongersnood zoo vreeselijk in Vlaanderen woedde, ging er eene stem in Europa op, die de beschuldiging uitte, dat alleen gebrek aan beschaving, volksopvoeding en ontwikkeling de oorzaak hiervan was", 68 dan stelde hij de Belgische Begeering aansprakelijk voor die ramp.*) Maar de toenmalige Regeering bevoordeeligde in diezelfde jaren door handelsverdragen met Frankrijk de Waalsche groot-industrie, zoodat de waalsche volksvertegenwoordiger Sigart van Mons, overbewust der superiorieteit van Wallonië op Vlaanderen, in de Belgische Kamerzitting van 12 Mei 1846 vroeg: La race flamande serait-elle d'une nature inférieure comme les races africaine et américaine" ? **) O, Vondel en Rubens, Memlinc en Maerlandt, hebt gij dien smaad toen in uw graf gehoord? En gij, Hollanders, stemt het buitendien niet tot ernstig nadenken dat naar de verklariDgeu in een Waalsch congres te Luik in 1912, sinds 1840 het aandeel van VlaamschBelgië in de Staatsinkomsten het aandeel van Wallonië overtrof met één millard negen honderd millioen francs? ' De Vlaamsche letterkunde was intusschentijd herboren en de politieke gevolgen daarvan werden rond 1855 duidelijk. Door hare aanmoediging der vlaamsche schrijvers — die noch thans voor franschschrijvende Belgen heel wat ruimer was — had de Belgische Regeering onwillekeurig de politieke hergeboorte van het vlaamsche volk in de hand gewerkt, hetgeen zij juist door deze gedragslijn wilde vermijden. In het jaar 1856 greep dan ook in Vlaanderen eene groote gebeurtenis *) „Le gouvernement fut, comme toujours accusé de ses malheurs, et, de fait, la révolution de 1830, par ses suites commerciales, et les divers ministères beiges, par leur incurie, y avaient contribué pour une large part." (Paul Hamelius, Histoire du Mouvement flamand.) **) Zie hierover „De Eendracht" 1ste jaargang '16, en Ledeganck's gedicht: „Wij zijn de koene vlaamsche knapen". Begunstiging van Waalsch-België. Het aandeel van Vlaamsch-Bdgië in de Staatsinkomsten sinds 1840. 69 De „Commissie der Vlaemsche grieven" (1856-1857). Het Snellaert-Conscience rapport. plaats. Bij Koninklijk Besluit van 27 Juni en daartoe was de rol van het „Vlaemsch Gezelschap" te Gent niet weinig belangrijk werd de „Commissie der Vlaemsche Grieven" (1856—1857) ingesteld waarin zitting hadden bekende Vlamingen als Dr. Snellaert, Hendrik Conscience, priester David, Jottrand, de Corswarem, enz. die in hunne „Bijeenkomsten" aan den toenmaligen soms Vlaamsch-genegen heer De Decker, Minister van Binnenlandsche zaken, hunne adviezen'uitbrachten over de oplossing der Vlaamsche Kwestie. Een geweldig anti-fransch manifest van dichter Jan van Rijswijck, bij gelegenheid der 25 jarige troonbestijging van Leopold I, en dat de dichter met twee zijner vrienden te Brussel ging overhandigen aan denHertog vanBrabant en aan Minister De Decker, was de aanleiding tot het stichten der Vlaamsche Commissie. Door de aanstelling dezer „Commissie" erkende de Regeering officieel haar eigen wanbeheer en de grieven der Vlamingen tegenover haar. Nu nog zijn de „Besluiten" dezer Commissie de staatkundige basis der Vlaamsche Beweging, inzooverie dat de Vlaamsche Activisten van nu zich nog telkens beroepen op de adviezen van 1857. In een zijner adviezen verklaarde o.a. de Corswarem dat het Hollandsch regiem liberaler en milder was tegenover de Walen dan het Belgisch regiem tegenover de Vlamingen. Van der Voort eischte de kennis der twee landstalen van alle ambtenaars van het Middenbestuur en betreffende de Belgische Constitutie meende Conscience met levendige woorden dat dit contrakt van gelijkheid en rechtvaardigheid op eene onmenschelijke wijze verkracht werd. Een d«r interessantste verSlag-notas der „Commissie" is dan ook zonder twijfel het Snellaert-Conscience-rapport over „de gevolgen van het uitsluitelijk gebruik 70 der Fransche Tael in het Belgische Leger'', waarbij het oud-Congreslid de Waal Jottrand in de Twaalfde Beraadslaging den wenseh uitdrukte het Belgisch leger „te verdeelen in vlaemsche en waelsche regimenten", wat niet ander3 was dan een scherp-gestelden, formeelen eisch aan de Belgische Begeering der Bestuurlijke Scheiding van een principaal organisme van den Staat België m.a.w. de splitsing der belgisch-militaire eenheid in twee zelfstandige vlaamsche en waalsche eenheden. Het besluit der Commissie over het Leger was van dien aard dat Jan David het verslag „eenigszins scherp" vond en dat Mr. de Corswarem vreesde dat het „van aard zou zijn om het Gouvernement te beletten het verslag in druk te laten verschijnen". En de Corswarem had juist gezien. Immers de verslagen dezer Commissie verontrusten de Regeeringspersonen van 1830 daar die verslagen hunne sympathie betuigden aan het regiem van 1815 dat de Belgische revolutie had uitgelokt. De Regeering, verschrikt, besloot slechts, na lang wachten, „a contre coenr" tot de uitgaaf van het Algemeen Verslag met zijne notas, na brieven van Michielvan der Voort en Jottrand in de „Beurzencourant", de open brief van Gerrits en de Geyter, de vertoogschriften van „De Tael is gants het Volk" en van „Eenige Vlamingen uit de Hoofdstad" en ten slotte het diplomatiek aandringen van Graaf de Meulenaere in de Kamers Charles Rogier besloot tot een tegenrapport; zijne „Observations" waren nochthans zoo zwak aan argumentatie dat ze enkel konden het goede vlaamsche recho onrechtstreeks bevestigen en de middellijke erkenning inhielden van de grieven der Vlamingen; om den nadeeligen indruk te verzachten, alsmede uit het oude verlangen de literatuur der Vlamingen aan te moedigen om des te beter hunne politieke eischen te verwerpen, en uit de betrachting ook de en De Waal Jottrand het Belgisch leger. De bezwaren van enkele Commissieleden Traagheid der Regeering. Het tegenrapport van Charles Rogier. 71 Mislukking der „Commissie" De Bestuursscheidingsidee embryonnair in de verslagen van '46 en '56 en potentieel in de leus „In Vlaanderen Vlaamsch". Besluit. liberale vlaamsche tocmeelvereenigmgen aan de toenmalige staatspolitiek vastte hechten, stichtte Ch. Rogier in 1858 een driejaarlijkschen prijs voor vlaamsche dramatische letterkunde en in 1860 het Primeering-systeem. Maar van een iverkelijk rechtsherstel der vlaamsche grieven door de Belgische Begeering kwam niets terecht en de verfranschingspolitiek van den Belgischen Staat werd met onverzwakten ijver voortgezet. Het bleet bij een platonisch verslag dat alleen de Vlaamsche Beweging ten goede kwam die in deze „Commissie" haar Vlaamsch Programma uitmuntend geformuleerd vond; ook werd, kort voor den oorlog, dit Verslag door de zorg van het Algemeen Nederlandsch Verbond (Antwerpsche Tak) als „Vlaamsch Programma" opnieuw uitgegeven, eenigszins gewijzigd naar den modernen toestand. Er moet ten slotte ook nog op gewezen worden dat het verslag der „Commissie voor Vlaemsche Grieven" volledig aanvult het „Eerste vlaemsch Petitionnement in 1846" in welke beide manifestaties de onvooringenomen Vlaming en Hollander de evolutie ontwaart der Bestuurlijke Scheidings-idee die reeds potentieel besloten lag in de leus „In Vlaanderen Vlaamsch" zoodat het princiep der Bestuurlijke Scheiding tot de historische traditie der Beweging behoort. „La séparation", schrijft de onpartijdige Paul Hamelius, „a été suggerée par la Commission de 1856 comme le seul moyen de redresser lesjustes grief s des Flamands sans blesser les susceptibilités des Wallons". Gedurende 30 jaar, na de revolutie, bleven dus de klachten en krachtsinspanningen der Vlamingen zonder resultaat. Buiten eenige waardelooze concessies hadden zij van de Regeering niets bekomen. Weliswaar had de Begeering de taalkundige studie der letterkundige Gentenaars en de litteraire successen der 72 Antwerpsche school geldelijk beloond, maar deze richtingen waren vooral ontstaan en in het leven gehouden door particulieren vlaamschen ijver en door de sympathieën der vlaamsche massa. Het vlaamsche publiek beminde zijne romanschrijvers en poëten: de officieel e tegemoetkomingen waren slechts de erkenning der gevestigde reputaties. Het volk vulde spontaan met volkskinderen de vlaamsche klassen der Colleges die door de Begeering gesticht werden zonder verplichting nochthans van Begeeringswege deze te volgen. De Kegeering ondersteunde slechts af en toe de Vlaamsche Taal ouder den aandrang en haar het voorbeeld van het volk zelf, maar in hare wetten, in hare besturen, in hare examens, was de fransche taaleenheid, de oppermachtigheid van het fransch, alleen schering en inslag. De flamingantische aanvallen tegen dit systeem, alhoewel zij na 1840 steeds veelvuldiger en geweldiger werden, hadden allen gefaald. Na 1860, zou echter eene nieuwe generatie eene nieuwe taktiek inleiden om die parlementaire vesting te verwoesten: Gent met Vuylsteke, Antwerpen met zijne Meetingparty', in die Meetingpartij onderscheidde zich vooral Jan van Eijswijck en Jan de Laet. „Le Flamingantisme", zegt Hamelius, „fut un des points sur lesquels les députés d'Anvers ne transigèrent point, ilsranimèrent le zêle abattu des représentants des Flandres, et lorsqu'en 1865 De Laet paria pour la première fois contre la domination du francais, ce fut avec un accent pressant et aigre, qu'ignoraient les Delahaye et les De Decker". *) Het is noodzakelijk hier even aan te De toenmalige stippen de gewichtige rol die de opko- Vlaamsche journalistiek mende vlaamsche journalistiek begon te *) Zie hierover Paul Hamelius; „Histoire du Mouvement Flamand", 73 vervullen in periodieken zooals de „Bijdragen der Gazeite van Gent", de „Eendracht" van Vader Eens en vooral van het dagblad „Vlaemsch België" door Conscience, De Laet en Van der Velde opgericht in 1844 te Brussel zelf, voorts de „Vlaemsche Stem", „De Fakkel", „Het Handelsblad van Antwerpen", „De Boskam", „De Schrobber", het „Kunsten Letterblad", „Het Belgisch museum", „Het Nederduytseh Letterkundig Jaerboekje", het „Muzenalbum", de „Nederduytsche Letteroefeningen", „De Noordstar", „De Middelaer", „De Vlaemsche Rederyker", „De Nederduytsche Letterkrans", enz. ■De vlaamsche journalistiek zou daarna in 1866 stijgen tot een getal van 108 bladen (waaronder de periodieken) en voorts in 1874 tot 125 bladen, zonder de periodieken. De laatste periode werd op eene bijzondere wijze gekenmerkt door 9 dagbladen, waarvan 4 te Antwerpen en 5 te Gent verschenen. Een groot Nederlandsch blad bestond er toen te Brussel niet en het zwakke getal van 9 vlaamsche bladen op 98 toont aan het overwicht der fransche bladen in Brabant. Het was echter een belangrijke vooruitgang sinds 1840, Immers in dit jaar bestond er geen enkel vlaamsch dagblad op de 28 belgische dagbladen; in 1851 verdriedubbelde echter het getal vlaamsche dagbladen en kranten: er verschenen 8 periodieken te Gent, 5 te Brugge, 4 te Antwerpen en te Aalst, 38 anderen verschenen in kleinere gemeenten. Een enkel dezer 56 periodieken verscheen te Brussel. Eene latere statistiek gaf het vollediger getal op van 72 bladen. In 1890 bereikte de vlaamsche journalistiek eene hooge vlucht: er verschenen 84 kranten voor Antwerpen, 27 voor Gent, 10 voor Brugge, enz., terwijl in 1900 Vlaanderen 39 vlaamsche dagen 334 weekbladen bezat. De Vlaamsche journaüstiek is nochthans slechts een klein hoopje papier-en- 74 inkt dat de bezorgdheid van ons hart niet wegneemt, als men bedenkt dat er jaarlijksch uit Frankrijk in België zesen-vijftig- millioen- twee- honderd- vijftigduizend fransche dagbladen ingevoerd worden! Het is treurig daarnaast te moeten opmerken dat na '30 de rol der Hollandsche journalistiek in Vlaanderen nihil is tot op onze dagen; geene hollandsche kranten worden er bij ons geïntroduceerd noch gelezen; de pogingen daartoe der katholieke „Maasbode" over enkele jaren mislukten geheel. In de tegenwoordige omstandigheden nu de Belgisch Fransche grens door de duitsche loopgraven hermetisch gesloten is en de Nederlandsche grens door de Duitschers voor enkele hollandsche dagbladen is opengesteld, kan men in geheel België eene heropleving der hollandsche krant constateeren : de „Maasbode", de „N. Botterdamsche Courant", „DeNieuwe Courant" en „Het Vaderland" worden tot zelfs in de hoofdstad Brussel druk door het vlaamsch en waalsch publiek gelezen. Overheersching der Fransche Pers in België. Ondergeschiktheid der Hollandsche Pers. Tegenwoordige kleine heropleving der Hollandsche Pers. * * * De Vlaamsche Beweging groepeerde tevens hare strijdkrachten niet alleen in de machtige vereenigingen zooals in het Willems- en het 1 tere Davidsfonds, maar tevens in genootschappen zooals rje litteraire „Het Taelverbond" met zijne litteraire Strijdvereenigingen. periodiek, ,Het vlaemsch Gezelschap", „Den Olijftak", „Voor Tael en Kunst", „De Eiken Kroon", „Het Vlaemsch Verbond", „Het Heilig Verbond", „DeKunstenaerskring", „Het Vlaemsche volk" enz. Michiel Van der Voort's „Vlaemsch Middencomiteit* te Brussel, voor de vlaamsche grieven, verdient ais strijd- 75 middel eene bijzondere aandacht en vermelding. *) De Vlamingen zelf hielden hunne politieke bijeenkomsten in vermaarde taveernen z. a. „Het Roosken*, „Het . . i zwart Paard4, „De Faem*, „DeGrenaet- De Vlamingen en hunne ■ D Fonteyn*, waar „onder het byeenkomsten. JPP^ ;an smakefyk.Teie pijpen en het drinken van menig glas gersten, heftig gediscoureerd werd over Vlaamsche Beweging, letterkunde en politiek*. In die gezellige vlaamsche taveernen droegen ook de vlaamsche schrijvers hunne werken voor en Hendrik ConsHunne voorlezingen, cience las er zijn „Leeuw van Vlaanderen", de Laet zijn „Huis van Wezenbeke", Gerrits zijn „Zoon des Volks", Zetternam zijn „Mijnheer Luchter velde", Van Kerkhoven zijn „Gozewijn", Hendrickx zijn „Don Juan". * * * We naderen in deze vluchtige historische krabbels over de Vlaamsche Beweging het beruchte jaar 1865. Twee franschonkundige Vlamingen Coucke en De zaak Coucke Goethals stonden voor moordslag terecht; en Qoethals. hunne rechters begrepen geen zier vlaamsch en zij geen fransch. Zij werden ' bijgestaan door een tolk die zeer gebrekkig en onvolledig hunne verdediging uit het vlaamsch iu het transch vertaalde. Hunne schuld werd zoogenaamd bewezen en beiden werden op het schavot onthalsd. Twee jaar nadien echter bleek hunne onschuld op het getuigenis der ware schuldigen en nu werd *) „Het was Michiel van der Voort die het bedrag zijner belasting aan de gemeente Schaarbeek weigerde te betalen omdat dit hem in het fransch gevergd werd. Hij werd veroordeeld en zijne vlaamsche vrienden bekostigden onderling het proces. V. D. V.'s bedoeling was aan de grieven der Vlamingen een openbaren feilen weerklank te geven". 76 het aan elk weldenkend mensch in Vlaanderen duidelijk dat Coucke en Goethals de slachtoffers waren van eene franschonkundige rechtbank en a posteriori van het vlaamschhatend regiem in België, De verontwaardiging over die rechterlijke dwaling was in het vlaamsch land algemeen en ontelbare vertogen en protesten werden bij die gelegenheid naar het Belgisch Parlement gezonden. Volksvertegenwoordiger Jan de Laet legde naar aanleiding hiervan op 5 December 1867 de eerste taaltoet neer waarbij de kennis der vlaamsche taal geeischt werd bij elkeen die in Vlaamsch-Belg ié' een rechterlijk ambt wilde bekleeden. Met 50 tegen 40 stemmen werd die hoogst-redelijke wet in het Parlement verworpen en slechts op 25 Juli 1873.— zes jaar nadien en na drie-en-veertig jaar Belgisch-Waalsche onafhankelijkheid — werd zij ten slotte verminkt en geschonden aangenomen, zoodat het later, rechtvaardigheidshalve, noodig bleek de rege* ling der landstalen voor de vlaamsche rechtbanken, door twee nieuwe taalwetten te wijzigen. In 1873 immers had Jan de Laet, met het oog op de onvoldoendheid der wet, raak geantwoord aan de Bara-kliek: „qu 'il n'acceptait la loi que comme gage de réformes a venir". De verontwaardiging in het Vlaamsche land De taalwet Jan De Laet, regelend het gebruik der vlaamsche taal in rechtszaken, verworpen en zes jaar nadien verminkt aangenomen. Het zou ons te ver leiden de geheele lijdensgeschiedenis der Vlaamsche Beweging te verhalen, lien boekdeelen zouden niet volstaan. Een berucht feit was nog in 1863 de zaak Jacób Karsman ; deze Vlaming werd door het Hof van Brussel tot drie maanden gevangenisstraf veroordeeld omdat zijn advocaat Julius Vnylsteke den moed bezat in het vlaamsch te pleiten wat noch tegen de constitutie, noch tegen de wet, maar tegen den zin der Rechtbank was. Er zou achteraf uitvoerig te schrijven vallen over de literaire, philologische en andere politieke kanten der Vlaamsche De zaak Jacob Karsman (1863) V7 bewéging o. a. over het adres der 75 Gentsche Rechtsgeleerden (1873) voor de vervlaamsching der Rechtbanken, over de vlaamsche Landdagen in Vlaanderen, over de verhoudingen tusschen vlaamsch romantisme en hollandsch klassicisme, over de geestelijke toenadering tot Nog verscheidene Duitschland(1845—47), over devlaamsche belangrijke historische C0TC/>erenftadervlaamsch-belgischebalies, S£2^aR?J£& oveTdeanti-vlaamschebewegingderVfalen Vlaamsche Beweging. ^ de Kamers over de >)Congrè8 walhms", over de „Nederlandsche congressen", over de franschgezindheid van Gemeente- en Provincieraden in Vlaanderen, over den homerischen strijd der katholieke en liberale flaminganten in het Parlement, over de vlaamsche „Universityextension", over de houding der vlaamsche volksvertegenwoordigers — inzonderheid dan van Eduard Coremans — in de Kamers, over vlaamsehe feesten en betoogingen te Gent, Kortrijk, Brussel, Brugge en Antwerpen; over de verwezenlijking van Peur Benoit's ideaal: het Koninklijk vlaamsch Muziekconservatorium van Antwerpen, over de verdegelijking der vlaamsche pers (1900), over het nationalistisch belang der Guldensporenfeesten, over den strijd der Flaminganten tegen de „Association pour la vulgarisation de la langue frangaise" over de jongste fazen der Katholieke vlaamsche Studentenbeweging, over de Vlaamsche Studentencongressen, over het „Katholiek vlaamsch Secretariaat" over vlaamsche volksvoordrachten en vlaamsche volksbibliotheken, over de vlaamscheLiederavonden voor het volk, enz. enz. als zoovele belangrijke „a cotés" der Vlaamsche Beweging waarvan ik onmogelijk de geheele reeks kan opnoemen zonder een boek te schrijven en slechts een klein gedeelte terloops aanhalen kan waar het historisch noodig blijkt. Ik moet mij vooral bepalen tot de groote feiten van den politiek parlementairen strijd waarin de Vlaamsche Beweging tegenover de Regeering hare 78 moreele triomfen heeft behaald diepractisch dikwijls zonder uitvoering bleven: de Vlaamsche Taalwetten zijn daarvan het veelzeggend resultaat: immers er is geen enkel vrij volk in Europa dat, binnenlandsch, behoefte heeft aan.teaïwetten; slechts verdrukte volkeren, door onophoudelijk politieken strijd, ijveren om eene taalwet tot bescherming van eigen taal tegen eene andere die haar verdrukt. De geschiedenis der Vlaamsche taalwetten in België is dan ook het sprekend bewijs der openbare gewetensschuld van de Belgische Begeeringstraditie tegenover het Vlaamsehe volk; heeft immers een Vlaanderen gelijkberechtigd met Wallonië behoefte aan taalwetten ? De Vlaamsche Taalwetten in België bewijzen de minderwaardige en ondergeschikte toestand van het Vlaamsche volk in het Belgisch Staatsverband en wie aan de oprechte grieven der Vlamingen twijfelt heeft deze meening slechts ernstig in overweging te nemen en daarbij overtuigd te zijn: le dat elke vlaamsche taalwet altoos werd afgedwongen en nooit goedschiks gegeven / 2e dat geene enkele taalwet een volledig rechtsherstel is/ 3e dat de toepassing der vlaamsche taalwetten in België door de Waalsche bureaucratie tegengewerkt en verhinderd wordt / 4e dat de toepassing eener vlaamsche taalwet — bij vastgestelde overtreding — slechts door alleenstaande, nauwkeurige flaminganten geëischt wordt met den wettekst visueel ter hand tegenover den overtredenden ambtenaar die de afgedwongen toepassing dan tot het persoonlijk geval beperkt. En zoo sterk is de onvolledigheid dier facade-taalwetten dat in Vlaamsch-België de Handelsrechtbanken nog op-en-top vierkant Fransch zijn, men in Vlaanderen geen vonnis in het Nederlandsch eisohen kan, men in het leger alle hoo- Taalwetten zijn het resultaat der verdrukking. De Vlaamsche taalwetten zijn minderwaardige bindteekens tusschen het Vlaamsche Volk en den Belgischen Staat. De prac tische toestand der Vlaamsche Taalwetten in België. Hunne onvolledigheid. 79 De overheersching der Waalsche ambtenaars is eene oorzaak der gebrekkige toepassing van de vlaamsche taalwetten Statistiek. gere rangen bekleeden kan met Franéch alleen en de eenvoudige Vlaming met zijn vlaamsch niet eens korporaal wordt enz. enz. Wat daarnaast — ter bevestiging van art. 4 — echter de fransche ambtenaarswereld in de Belgische Ministeries beteekent kan afgeleid worden uit de „open brieven" van „üidaskalos* in de „Standaard van Antwerpen" (1909) aan Mr. Helleputte, vlaamschgezind Minister van Spoorwegen, Telegraaf en Telefoon. Terwijl drie-vijfden der Belgische bevolking uit Vlamingen bestaan wordt in dit Ministerie 70 °/0 der jaarwedden aan Walen uitbetaald en slechts 30 °/0 aan Vlamingen, m.a.w. frs. 1.948.600 aan Walen en frs. 863.300 aan Vlamingen! In de andere Ministeries is het nog erger! En zulks terwijl de vlaamsche ambtenaars soms drie d vier talen kennen en de waalsche „rond-de cuir's" slechts ééne: het fransch! Tevens zijn in de Middenbesturen meestal de beambten zooal niet Walen dan toch vlaamschonkundig. In de „bureaux" van het departement van Posterijen waren er op een totaal van 284 beambten slechts 89 Vlamingen; de 195 overigen waren Walen; slechts 3 Vlamingen op een totaal van 25 beambten maakten deel uit van de Directie van den Toldiënst; de 22 overigen waren Walen. Men verbeelde zich dan maar eventjes wat er van deze gebrekkige taalwetten in Vlaanderen terecht komt, nu die taalwetten in het algemeen door én de Begeering én het Parlement dusdanig geamendeerd werden dat zij voor velerlei willekeurige toepassing vatbaar worden en de doorgezette verfransching van Vlaanderen geenszins verhinderen. Na de gebrekkige nieuwe taalwet op het gebruik der vlaamsche taal voorde vlaamsche rechtbanken (25 Juli 1873) werd de parlementair politieker strijd 80 der Flaminganten met den dag heftiger. Vijf jaar nadien — op 22 Mei 1878 — behaalde Vlaanderen eene nieuwe overwinning in de Kamers met de Taalwet op de regeling der Nederlandsche Taal in Bestuurlijke Zaken; een wetsvoorstel werd op 6 April 1876 door Jan de Laet met vijf Katholieke Flaminganten neergelegd en verplichtte de besturen van Gemeenten, Provincies en Middenbestuur alle hunne verordeningen en akten ten overstaan van particulieren en overheden in het vlaamsch op te stellen. Na veel geknoei en tegenwerking, lamlendigheid en scherp vertoog, werd deze oorspronkelijke tekst gewijzigd en bevolen dat „in de provincieën Antwerpen, West-Vlaanderen, Oost-Vlaanderen, Limburg en in het arrondissement Leuven zullen de berichten en mededeelingen, welke de ambtenaars van den Staat tot het publiek richten, hetzij in de Nederlandsche taal, hetzij in de Nederlandsche taal en in de Fransche taal worden opgesteld": Deze wettekst — alhoewel minder categorisch dan de oorspronkelijke — was in zich zelf niet slecht en gaf redens tot eenige tevredenheid; zij bleef echter grootendeels eene rechtvaardigheid op het papier omdat in de dagelijksche praktijk de verfranschte ambtenaarswereld altijd nog kans en gelegenheid vond om de toepassing te verhinderen en hare uitwerking krachteloos te maken, niettegenstaande vele „vlaamsche grievencomiteiten" tot op heden ijverig waakten voor het stipt naleven der wet door de franschgezinde bureaucratie En daarbij bleef het steeds een doorn in het oog der Vlaamsch gezinden dat Brussel, de vlaamsche' hoofdstad, bij art. 2 dier wet,'door Regeering en Parlement voor de verfransching behouden bleef. De taalwet op de regeling der Ned. taal In Bestuurlijke zaken. Wijziging van den oorspronkelijken tekst. Onvoldoendheid in de praktijk. Kort daarop was het jaar 1883 merkwaardig door de belangrijke wet over 81 (6 De Taalwet over het gebruik der Ned. Taal in het officieel Middelbaar onderwijs. Inschikkelijkheid der Belgische Regeering. Gevolgen der wet. het gebruik der Nederlandsche Taal in het officieel middelbaar onderwijs(15 Juci 1883) die in 1881 door den Katholiek Eduard Coremans en den liberaal De Vigne ter Kamer neergelegd werd en reeds een voorgaande had in 1853 toen Michiel van der Voort „cum suis" te vergeefs bij de Regeering aandrong tot vervlaamsching der officieele gestichten. Broksgewijs had nochtans de Belgische Begeering sinds 1850 reeds eenige aanmerkelijke verbeteringen aangebracht voor de studie der Nederlandsche taal in de officieele gestichten, verbeteringen die eerder van loyale meegaandheid dan van tegenwerking getuigden. De Belgische Begeering — toenmaals liberaal — was de wet Coremans De Vigne uit politieke redens quasi-genegen en alhoewel de Belgische Senaat op het laatste oogenblik poogde de wet door amendementen te verminkeu en haar waardeloos te maken schonk de Koning op 15 Juni 1882 haar zijne handteekening. Deze wet is misschien onze beste taalwet. In hoofdzaak luidde zij dat „in het vlaamsch gedeelte van het land de leergangen aan de voorbereidende afdeelingen, gevoegd bij de staatsmiddelbare scholen, in het Nederlandsch (worden) gegeven". Tevens werd een Normaal Onderwijs ingericht om Nederlandsche onderwijzers te vormen... Het gevolg dier wet was dat het hervormde Middelbaar Staatsonderwijs in Vlaanderen een meer Nederlandsche karakter verkreeg dat in het nadeel strekte van het Middelbaar vrij Onderwijs hunner D. H. de Roomsche Bisschoppen die bijna 25 jaar weigerden de princiepen dier Taalwet op hunne gestichten toe te passen, terwijl er langs den anderen kant vele Liberalen gevonden werden aan deze uitmuntende wet vijandig omdat zij de stichting vreesden van nieuwe Vlaamsche middelbare scholen en Athenea wier Vlaamschbeid het Fransch systeem der bestaande 82 officieele scholen zon benadeeld hebben. Vooral bleven de Belgische Bisschoppen deze wet vijandig gezind, alhoewel RPi0iQrhi» vele voorname Katholieke Flaminganten B^p™TnZmcb. mt dwn tijd — o.a. Prof. P. Willems, gezinae Liberalen voorzitter van den Leuvensehen studen- VHa„dig aan de wet en tenkring „Met Tijd en Vlijt" — niet op- aan de Regeering. hielden ernstig den Boomschen clerus ie waarschuwen „wilde zij het Vlaamsche volk Katholiek houden". De practische toepassing dezer schoolwet werd evneense heftig tegengewerkt door de franschgezinde Liberale schoolhoofden der Belgische Athenea die door alle mogelijke middelen de „patres familiae" èn tegen de Taalwet èn tegen Begeering poogden op te ruien die ditmaal gunstig deze wet had aanvaard. Niettegenstaande de allerhevigste bekamping van Walen en Franskiljons die langen tijd de toepassing verhinderden werd deze belangrijke wet, — die de inleiding mag heeten op den strijd voor de vervlaamsching der Gentsche Hoogeschool — stil aan meer en meer — o.a. door Minister Thonissen — in uitvoering gebracht. Jammer echter dat deze taalwet bij hare stemming zoo samengroeide met pe uDeraie politiek en de belangen der „Liberale partij" zoo- de taalwet, dat de Vlaamsche kwestie weer eens „links tegen rechts" werd uitgespeeld ten ongerieve van he't algemeen-vlaamsch belang. Later immers verklaarde Dr. Van Steenkiste, de vurige Brugsche Flamingant: „'t Is lang dat de Geuzen gezeid. hebben: il faut s'emparer du mouvement flamand. Zij hebben daarvoor hunne wet op het middelbaar onderwijs gestemd". Toen in Juni 1884 de liberale Begeering plaats maakte voor een Katholiek Ministerie werd bij de Vlaamschgezinden de hoop grooter — nu die nieuwe Begeering beproefde Vlaamschgezinden in haar midden telde — dat de taalwet van 1883 ook in toepassing zou gebracht warden op de vrije katholieke gestichten 83 De Belgische Bisschoppen weigeren de taalwet op de Kathol. Gestichten tn toepassing te brengén. Coremans en zijn amendement. De Belgische Regeering en de Bisschoppen tegen het amendement. De nederlaag der Flaminganten en de Bisschoppelijke redens tot verzet. Vervolging der Vlaamschgezinde Katholieke studenten. in Vlaanderen. Het bleek échter zoo niet. De pogingen der Katholieke Flaminganten daartoe stieten weldra op den openlijke of bedekten tegenstand der Hoogwaardige Belgische Bisschoppen die voor zich zelve het recht der verfransching opeischten *), totdat ten slotte de katholieke volksvertegenwoordiger Coremans, ten einde raad en geduld, in 1887 langs parlementairen weg de vervlaamsching beproefde en ter Kamer een amendement neerlegde in aanvulling der taalwet van 1883. Dit amendement werd echter door de Katholieke Regeering die hare belangen vereenzelvigde met deze der Belgische Bisschoppen verworpen waardoor er zulke geweldige opschudding onder de Katholieke Flaminganten ontstond dat weldra de Katholieke Sénateur van Put genoodzaakt werd in Maart 1890 een gewijzigd amendement in te dienen, hetwelk eveneens door Katholieke Franskiljons en liberale Walen met 41 stemmen tegen 6 verworpen werd! Een dubbele nederlaag dus der Katholieke Flaminganten door het verzet èn van de Katholieke Bisschoppen die beiden om het behoud der FranschKatholieke norm in Vlaanderen tegenover de Protestantsch-Hollandsche idee, het regiem van 1830 tegen den vlaamschen volkswil in bleven bestendigen. Bij die gelegenheid werden de Katholieke vlaamschgezinde studenten en seminaristen, die in hunne gestichten rechtmatig voor de vervlaamsching ijverden, gestraft, gebanbliksemd en uitgedreven ; het werd hen verboden vlaamsch te spreken, vlaamsche tijdschriften te lezen te verspreiden of daaraan mede te werken, alsmede de vlaamsche landdagen en gildevergaderingen bij te wonen (prohibendum essi ire in *) Zie mijn artikel „De vervlaamsching van het Vrij Onderwijs" .Tijdschr. „ Vlaamsche Arbeid" en „Kritische Opstellen" 84 conventus, qui vocantur „landdagen." Het berucht geval Feekens, waarbij deze jonge seminarist om zijne vlaamschgezindheid uit de Seminaries van België verbannen werd, zoodat hij ten slotte verplicht was zijne studies te voltooien te Glassop bij Manchester in Engeland — staat vooraan in de reeks der Mechelsche kerkelijke anti vlaamsch gezindheid, waarin wijlen Mgr. Goossens, aartsbisschop van Mechelen, eene gewichtige handeling had. In 1894 beproefde Edward Coremans nogmaals, door het neerleggen van een nieuw amendement ter Kamer het vrij middelbaar onderwijs aan de taalwet van 1883 te onderwerpen: weder werd dit amendement verworpen met 67 stemmen tégen 42 en 5 onthoudingen, terwijl de Senaat er niet eens hare aandacht aan schonk. De verbittering, ontmoediging en vooral teleurstelling onder de Katholieke vlaamschgezinden was zoo groot dat, slechts ha 7 volle jaren, volksvertegenwoordiger Coremans het wederom aandierf ditmaal een volledig wetsvoorstel (4 Augustus 1901) in de Kamer te brengen dat aanstonds eene geweldige bekamping onderstond van wege de Regeering, de Hoogere Geestelijkheid, de Katholieke Walen, de liberale Franskiljons, enz. De katholieke Flaminganten ijverden met hartstocht en begeestering voor de stemming der wet; helaas, niet alleen werden al deze „manifestaties" (o.a. de Antwerpsche Landdag) bedekt of openlijk tegengewerkt en verhinderd, maar ook werden allerlei ministerieele amendementen ingediend als zoovele „worgstroppen" van het wetsvoorstel en werden mede allerlei redens tot „uitstel" gevonden, zoódat ten slotte als gevolg van het algemeen gekuip der franskiljons — dat zes jaar duurde en eindelijk de katholieke Flaminganten in verwarring en verdeeldheid bracht — Coremans' Het nieuwe amendement van Coremans en zijne verwerping. Coremans en zijn wetsvoorstel in 1901. Algemeene bestrijding. 85 Het wetsvoorstel verworpen. De rol der „Bisschoppelijke onderrichtingen". De repliek der Katholieke Flaminganten Verder Katholiek verweer. De wet Franck-Segers. rechtmatig wetsvoorstel door eene ellendige parlementaire manoeuvre quasi werd verworpen. Het bleek toen eveneens dat hunne D.H. de Belgische Bisschoppen zich verzekerd hadden van de stemmen der vlaamsche volksvertegenwoordigers en het katholieke weekblad „Hooger leven" schreef verontwaardigd: „Woeste triomfeert en wij zijn gefopt!" De „Bisschoppelijke Onderrichtingen" (1906) die aan de Vlamingen eenige ondergeschikte concessies deden, hielpen mede, na zes jaar afmattenden strijd, het katholieke wetsvoorstel in den grond te booren op het misleidend bisschoppelijk princiep dat „daar een ieder mensch is vooraleer Belg te zijn de kuituur van het Fransch.... den voorrang hebben moet op het Vlaamsch". De Katholieke Flaminganten antwoorden eerbiedig aan hunne Hoogwaardigheden de Bisschoppen met een zeer belangrijk vertoogschrift, waaronder 360 handteekeningen van gekende vlaamsche intellectueelen, en dat hierop repliceerde: „Nederlanders Denen, Zweden, Portugeezen, enz. bezigen hunne taal als hoofdtaal en voertaal in al de graden van het onderwijs. Wij gelooven niet dat iemand zal beweeren dat zij daardoor binnen de enge grenzen van hun land gesloten zijn en een hoogere trap van ontwikkeling zouden bereiken, indien zij Engelsen, Spaanscb, Duitsch of Fransch tot voertaal aannamen." Tusschendoor deden de tijdschriften „Dietsche Warande en Belfort", „Vlaamsche Arbeid" en „Vlaanderen" naast vele anderen — hunne bezwaren tegen de meening der Franschgezinde prelaten levendig gelden, zonder dat het hun nochtans gelukken mocht de verwerping van Coremans' wetsvoorstel te verhinderen. In de plaats daarvan werd op 12 Mei 1910 de wet Franck-Segers gestemd waardoor certificaten der vrije Humaniora moesten verklaren „dat de drager, be- 86 nevens het Nederlandsch, ten minste twee andere vakken door het Nederlandsch heeft aangeleerd". Dit was dan toch eene ernstige overwinning en een rationeelpositieven stap vooruit op den weg der radicale vervlaamsching van het Vrij Middelbaar Onderwijs. * * * De Vlaamsche onderwijs-kwestie is er, kort voor den oorlog, niet mee vooruit- De Schoolwet }n 1913 gegaan. Toen de nieuwe schoolwet in £ene nederlaag der 1913 gestemd werd waB zij in haar ge- Vlamingen, heel op taalgebied eene smadelijke nederlaag voor de Vlamingen. De Vlamingen eischten „Moedertaal, verplichte voertaal". De oude Regeeringstraditie van '30 had nog zoovele begoocheling dat zij de Flamingantische volksvertegenwoordigers kon verleiden tot „verraad" tegenover het Vlaamsche volk, evenals tijdens Het verraad^ der de ongelukkige taal-legemet van ^ v^aa rf Hoop en al kunnen er eenige Vlaamsche vo,KS c" » klassen worden ingericht naast de Fransche en nu de Duitsche bezetting, Uit kracht van art. 43 der Haagsche Conferentie, verplicht is de bestaande wetten in een bezet land te eerbiedigen en zij gevolgelijk ook de „Vlaamsche taalwetten" in toepassing brengt, ondervindt zij nu op het gebied der Vlaamsche schoolkwestie de tegenwerking der rje huidige tegenwerking ■EVnnop.htrpzinde bureaucratie die de a~t wef «an '13. zwakke taai-besluiten der Schoolwet van '13 wil'verhinderen door aan de vlaamsche klassen zooveel mogelijk de volkskinderen te onttrekken. Je * * Het is noodzakelijk nog even bij de „Bisschoppelijke Onderrichtingen" stil te 'staan daar zij de belangrijkste episode van den vlaamsch-katholieken schoolstrijd vormen; immers daardoor werd het verheugend bewijs geleverd dat de Hoogere Geestelijkheid in België voor het eerst ernstig met de Vlaamsche Beweging moest rekening hóuden. Het De belangrijkheid der „Bisschoppelijke onderrichtingen". 87 Het treurig procédé der liberale flaminganten. Hunne on-vlaamsche principes. Medeschuldigheid der Belgische Bisschoppen. De vlaamsche kwestie een vrije kwestie. Het Bisschoppelijk standpunt constitutionneel rechtmatig maar anti-natuurrechtelijk. blijft echter een treurig procédé dat liberale Flaminganten — hier is vooral professor Paul Fredericq aangewezen — het conflikt tusschen de Katholieke Flaminganten en hunne Bisschoppen politisch uitspeelden tegen hetroomschkatholiek geloof. Niet zooals Jan Frans Willems, die de fransche cultuur bevocht tot instandhouding der Vlaamsche zeden en tradities handelden de liberale Flaminganten : zij vermengden in de Vlaamsche kwestie de „soi-disant" geestelijke ontvoogding van het volk en bevochten daartoe den invloed van den roomschen clerus om daarvoor de ideëen der Fransche Revolutie in de plaats te stellen en aldus de traditie van het vlaamsche volk te breken. Het moet nochtans erkend worden dat Hunne Hoogwaardigheden de Roomsche bisschoppen door hunne onvlaamsche handelwijze het flamingantisch libéralisme eerder daarin bevorderden dan verhinderden : de Belgische prelaten, door het verzet uit te lokken der Katholieke Flaminganten, lieten aan de liberale Vlaamschgezinden het leedvermaak toe der bewering dat het Katholieke Vlaanderen in openlijken opstand was tegen het Bisschoppelijk Gezag. Daar was echter niets van. De Vlaamsche kwestie blijft nu en altijd eene vrije kwestie waarin de Katholieke Flaminganten handelden als belgische burgers tegenover de civiele persoonlijkheid der belgische prelaten; het dogma had daarin noch plaats noch beteekenis; daarbij niemand zal ontkennen dat de houding der Hoogere Geestelijkheid — hoe pijnlijk ook voor een Katholiek Flamingant — constitutionneel maar niet natuurrechtelijk gerechtvaardigd was al bewoog zij dan ook op standpunten die een Vlaamschgezinde nooit of nimmer zal bijtreden. Eveneens waren die bisschoppelijke standpunten, trots alles, een „ideaal" gelijk een ander dat voor zich zelve eene vrijheid opeischte die anderen bezaten, al werd die vrijheid dan ook ten nadeele van het 88 natuurlijk volksrecht aangewend; maar daarin lag juist de bisschoppelijke vergissing dat zij zich tevens beriep op de vrijheid van den huisvader wanneer deze VrijhejQ Van den huisr voor zijn kind een fransch onderricht va(jer en vrijheid deverzocht. Men vergat daardoor dat de Bisschoppen. vrijheid der Bisschoppen zelve ingekrompen werd door de inmenging van het burgerlijk élement in de onderwijskwestie waar in feite de geestelijke leeraar zelve oordeelt over de al- of niet gepastheid eener methode, daar de huisvader zijn paedagogisch recht tijdelijk verliest wanneer hij zijn kind afstaat aan de school; slechts de collectieve houding van eene groep huisvaders — voorde vervlaamsching b.v. — zou eene zedelijke waarde hebben waarmede elk gezag dient rekening te houden, terwijl de inmenging van het Staatsparlement in het Vrij Onderwijs ook kan gevergd worden wanneer het bewezen is dat de methode van dit onderwijs eene anti nationale en staatsontbindende is, zooals destijds de Het Bjsschoppelijk anarchistische school van Ferrer..... En oncierwijs anti-nationaal in casu waren de bisschoppelijke en maar bevorderlijk aan Jezuitengestichten in Vlaanderen, in de Belgische centraliflamingantischen Zin, niets minder dan satie-idee van 1830. dat. Van franschgezind Staatsstandpunt weegt tot vergoelijking daar tegen op dat de bisschoppelijke handelwijze bevorderlijk was aan de Belgische centralisatie-idee van 16 November 1830, waarbij het fransch als eenige officieele taal van België door de voorloopige Regeering uitgeroepen werd. Nu de jongste omstandigheden — namelijk de vervlaamsching der Gentsche Hoogeschool — hunne D. H. de Belgische Bisschoppen hebben overtuigd ook de ■ Hoogeschool van Leuven ineenevlaam- 2wfp„„f"e'he scheen waalsche te spUtsen om te be- d»Sh£f?e letten dat de katholieke vlaamschgezinde "uu* studenten het neutraal Gentsch Hooger Onderwijs zouden aanvaarden, mag men — met eenige historische behoedzaamheid nochthans — erkennen dat de Belgische Bisschoppen de bakens verzet hebben 89 Hoopvol vooruitzicht? De slechte toestand der tegenwoordige vlaamsche officieele athenea. De kwestie der vervlaamsching van het Belgische Leger. naar den drang van het vlaamsch getij dat alleen nog kan weerstaan worden ten koste van het katholiek geloof,*) En met belangstelling mag dan optimistisch uitgezien worden naar de radicale vervlaamsching van het vrij middelbaar onderwijs in Vlaanderen nu de franschgezinde positie der Hoogwaardige Bisschoppen zoo geschokt is — en in de toekomst nog meer zijn zal door het ultra-flamingantisme der katholieke flaminganten zelf — dat de oude bisschoppelijke politiek spoedig moet worden herzien. * * * Dat de hervormde toestand in de vlaamsche officieele Athenea, trots de bereikte wijzigingen, nog verre van „brillant" blijft, kan afgeleid worden uit het feit dat de vlaamsche leerlingen, gedurende 7 jaar hunner latijnsehe studies, sléchts 2500 uren les ontvangen in het Nederlandsch tegen 5150 uren in het fransch, wat nog een verschil uitmaakt van 2650urén m voordeel van het fransch/ Onnoodig daarnaast den „verbeterden" toestand in de vrije Bisschoppelijke Gestichten naar kracht der „Onderrichtingen" te bespreken. * * * De vervlaamsching van het Belgische leger is een der belangrijkste strijdkwesties in de Vlaamsche Beweging. Het wetsontwerp Visart-Wagener was daarvan de eerste en gewichtige inzet. Dit wetsvoorstel (1884) eischtte de kennis der vlaamsche taal voor het ingangsexamen tot de militaire school: de onwil der Belgische Kamers en der Regeering *) „De Tijd'.' en de „N. R. Crt." gaven het bericht der vervlaamschte Leuvensche Hoogeschool. Zoo pas wordt dit echter in verscheidene Hollandsche en Vlaamsche bladen tegengesproken. De geheele waarheid zal slechts na de oorlog gekend zijn. 90 was weer eens duidelijk. Verscheidene taren bleef dezen natuurrechtelijken eisch „begraven" in de af deelingen der Kamer en toen de Middenafdeeling eindelijk in 1887 haar verslag uitbracht bevatte zij in verbeterde wrjziging hierop tevens Coremans' wetsvoorstel waardoor vanaf 1 Januari 1890 „niemand meer tot officier zou mogen benoemd worden in het Belgisch Leger, indien hij niet het bewijs leverde de.twee landstalen machtig te zijn". Er -heerschtte nog een jaar onheilspellend stilzwijgen over deze logische, glasheldere wettekst tot dat het franskiljonsch onweer daar tegen losbrak in de Kamer (1887). Tegen het kunstmatig ^waalsch verzet riep . Coremans hartstóchtelijk uit: „Ben leger met officieren, die de taal \an 't grootste deel der soldaten van 'tland niet verstaan, zou een leger zijn goed voor een stuk van Offenbach. Het vlaamsch mag niet worden beschouwd als een bestanddeel van ontbinding, want .hel is de beste en stevigste steun van onze nationaliteit". Deze woorden brachten een helsch tempeest teweeg onder de Walen die blijkbaar de Regeering wilden verontrusten tegenover deze ^exagérations flamingantes". De Walen'i/TojtzêfiMi de helmie, Magis, Bara en Frère-Orban traden comischtragisch 'op voor de onaantastbaarheid der Fransche taal in het Belgisch Leger. De verschrikte Regeering deed toegevingen •. het wetsvoorstel werd deerlijk verminkt, tot dat ten slotte de wettekst van den Luikerwaal Hanssens in de Kamer werd aangenomen waarbij van de officieren slechts vereischt werd „eene oppervlakkige kennis van de eenvoudigste omgangstaal over dienstzaken". Het Was Weinig, maar nog minder werd het: als gevolg der steeds voortgezette heftige campagne der Walen — tijdens de bespreking in den Senaat — bleef er zelfs noch van het oorspronkelijk Visart-Wagener-Coremans voorstel, noch van den tekst Hanssens een zier over. Het wetsontwerp Visart-Wagener en he wetsvoorstel Coremans» Verwoede tegenstand. Het woord van Coremans. Toegeving dér Regeering aan de Walen en verminking van het wetsvoorstel. De Belgische Senaat vermoordt het Visart- Wagener-Coremansvoorstel en het amendement Hanssens. dl De Senaat nam met 49 stemmen tegen 8 den nieuwen tekst aan van den liberalen oud-minister Graux die luidde: „De Nederlandsche taal zal in de militaire school en in de regimentsscholen derwijze onderwezen worden dat al de aspirant-officieren eene genoegzame kennis dezer taal kunnen opdoen." Daarbij werd hetzelfde getal punten toegekend als voor het fransch. Deze wettekst was sluw opgesteld. De flamingantische „ruggegraat" was er behendig uit verwijderd en de stroop zat gesmeerd aan de onschuldige, in schijn veel belovende maar niets zeggende woorden „hetzelfde getal pnnten". Het De zwakheid van den was een tekst vaag en zwak zonder nieuwen Senaat-tekst, waarborgen voor de Vlamingen. „Dépouillé de ses dispositions fondamentales.. cette rédaction," merkt hierbij prof. Paul Hamelius op, „ne contenait guèrequ'un èncouragement a 1'étude; elle fut acceptée faute de mieux par les représentants flamands, comme ils avaient jadis acceptée la loi de 1873". Door de samenspanning van Walen en Regeering waren de rechtmatige voorstellen der Vlamingen weer eens „afgescheept". „ . ,„ . . Prof. Pergameni, Waal van geboorte, e heïptïemen?en in de „BétW' het waalsch Prof Pergameni rumoer in het Parlement „voor onze nationaliteit veel gevaarlijker dan de eischen der Vlamingen". Ditparlementair krakeel tusschen Walen en Vlamingen had ongeveer een half jaar geduurd. In zijne „Geschiedenis der Vlaamsche Beweging" schreef dan ook de liberale prof. Paul Fredericq: „Niet zonder wederVerscherping van den zijdsche verbittering stonden nu de twee rassenstrijd. stammen van België als op een slagveld tegenover elkander, en de rumoerige zegepraal der Walen, die nochtans voortgingen zich te gelijk als martelaars aan te stellen, ergerde Vlaamsch-België in stilte, maar diep." Daarbij kwam het dat na acht en twintig jaar, heden de ervaring der Vlamingen bewast dat er van heel dit wet-miskraampje 92 niets te recht was gekomen, wat in feite bevestigd wordt doordat Z.Exc. Baron Ch. de Broqueville, het nu (in 1916) noodig oordeelt „het onderwijs van het Vlaamsch als verplichtend ook op het program van de scholen voor officieren en onderofficieren te doen plaatsen". Wanneer deze verordening — die niet verder gaat dan deze van Generaal Pontus in 1884 — door de Waalsche leger-bureaucratie moet in toepassing gesteld worden is het te vreezen dat de leuze „Vlaamsch in het Leger" haar goed recht niet verder brengen zal als in 1888 en tot voor eenige jaren nog in 1912. Immers tijdens de bespreking der legerwet van 1912 eischten een aantal Vlaamsche afgevaardigden, zich historisch-baseerend op het Snellaert-Concience-verslag der „Vlaemsche Commissie" van 1856, de splitsing van het Belgische Leger in Vlaamsche en Waalsche regimenten. Het Vlaamsche volk was eensgezind in den eisch dezer logische hervorming; de Vlaamsche volksvertegenwoordigers beloofden te dier gelegenheid „Vlaamsche regimenten" op de groote volksmanifestaties. De kans daartoe was bovendien ook de Vlamingen zeer gunstig: de katholieke Kamermeerderheid bestond toenmaals immers uit 12 zetels en de katholiek-Vlaamschgezinde fractie had de gelegenheid uit opportuniteit met de liberale en socialistische „oppositie" tegen de Regeering te stemmen om aldus «lk fransch gezind obstructionnisme te doen mislukken. De Belgische Regeering stelde echter de „question de conflance" en deed daardoor een beroep op de politiek-katholieke kleur der Flaminganten die gevolgelijk „tusschen twee stoelen zaten" en uit onbezonnen zwakheid nog eens de Vlaamsche kwestie opofferden aan de politieke belangen der Katholieke Regeering. Dit was eene grove, niette-vergoelijken fout der Flamingantische fractie, zoodat de 80 % Vlaamsche soldaten (mindere militairen) De actueele gevolgen der verwerping van het Visart-WagenerCoremans-voorstel. De splitsing van het Belgisch leger in Vlaamsche en Waalsche regi inenten, bij de bespreking der legerwet in 1912, verworpen. De zwakheid der Vlaamsche volksvertegenwoordigers 93 tegenwoordige gevolgen. Het amendement van den Minister van Oorlog. Onvoldoendheid. De grieven der vlaamsche militairen aan het front. die nu den ¥sef verdedigen ten dage van heden de gevolgen dragen derflamingantische zwakheid van 1912. In de plaats der „vlaamsche regimenten" werd door den minister van Oorlog een taal amendement aan de nieuwe wet toegevot gd dat de officieren verplichtte de twee landstalen te kennen en tevens de stichting van drie vlaamsche regimentsscholen decreteerde. Deze lichte, halfslachtige theoretische vooruitgang beantwoordt nochthans niet aan de werkelijke uitkomsten ten onzen dage: immers sinds 1888 tot 1916 hebben zich deze ministerieele besluiten driemaal in nagenoeg dezen zelfden platonischen vorm en inhoud herhaald.*) De briefwisseling van vlaamsche soldaten van het westelijk front aan sommige vlaamsche voormannen in Holland, gevuld met de bittere taalklachten der vlaamsche militairen, geven meer dan wat ook een duidelijk beeld van den ongewijzigden toestand aldaar. Karakteristiek voor die ongewijzigdheid is o.m. de Belgische Offlciersschool van Gaillon-bij-Rouen waar geen woord vlaamsch geleerd wordt; een waalsch officier uit deze omgeving, een zekere Lossaux, riep verontwaardigd uit, 'bij het hooren van het jongste besluit van den Minister van Oorlog: „Je me refuse a apprendre le flamand. .. J'ai mon revolver pour me faire obéir". (Ik weiger vlaamsch te leeren... Ik heb mijn revolver om mij te doen gehoorzamen). Men heeft moeite om te gelooven dat deze ongehoorde taal de instemming heeft der 75% waalsche officieren die aan den Yser de 80°/0 *) De jongste verordening van den nieuwen Minister van Oorlog generaal De Ceuninck (1917) blijft in dezelfde ondoelmatigheid daar de officieren zich slechts met de soldaten in het vlaamsch moeten kunnen onderhouden „over gewone kwesties van den dienst''. 94 vlaamsche mindere militairen onderrichten ... En bekommerd vraag ik den Bollandschen lezer af of Vlaanderen nog verder moet „gered" worden met „halfslachtige taalwetten" die moeilijk worden uitgevoerd ? * * Wie weet er in Holland daarenboven dat de „Vlaemsche Commissie" in 1856 luide klachten aanhief over de fransche Krijgsraden van het Belgisch Leger ? Van af 1830 tot 1899 werd de vlaamsche militair uitsluitelyk geoordeeld in het fransch. „De Fransche taal alleen" — zoo schreef A. Fredericq in Heremans' „Nederlandsch Muzeum" — „wordt gebruikt in de voorbereidende procedunr, in de proceduur ter zitting, in de beschuldigings- en pleitrede evenals in het vonnis. Vóór den Krijgsraad wordt de Vlaming als een vreemdeling door eenen tolk bijgestaan" die dan nog door den soldaat-betichte met eigen species moest gehonorarieerd worden! Jaarlijks bevatten de vlaamsche kranten uitvoerige en bittere klachten over de „militaire schandalen" die telkens voor de Belgische Krijgsraden voorvielen. Eerst in 1885 petitionneerde de Vlaamsche Conferentie der Balie van Gent bij den bevoegden Minister om de vervlaamsching der Krijgsraden te bekomen, doch zonder eenig gevolg; vlaamschgezinde advocaten, innig begaan met het lot van den vlaamschen soldaat, verdedigden weldra, tegen de wet in, de vlaamsche militairen in het Nederlandsch zoodat er vele geruchtmakende konflicten ontstonden tusschen de vlaamsehe rechtsgeleerden en de verfranschte Krijgsraden, waarbij het voordeel behaald werd dat de geheele schand-kwestie meer en meer tot het publiek doordrong en de ontstelde gemoederen bezig hield. Men zocht langs flamingantischen kant met ijver naar radicale oplossingen en vooral is de vlaamschgezinde advocaat De fransche krijgsraden in het Belgisch Leger. De toestand van 1830 tot 1899. journalistieke klachten. De Petitie der Vlaamsche Conferentie van de Balie van Gent (1885) Conflicten tusschen de vlaamschgezinde advokaten en deveifranschte Krijgsraden. 95 AdVokaat Pauwels. Minister Lejeune en zijn .Militair strafwetboek". Een wetsontwerp regelende het gebruik der vlaamsche taal Voor de Krijgsraden (7 Februari 1896) Prijzenswaardige mede werking van Minister Begerem. De wet aangenomen, Adolf Pauwels hier te prijzen die verscheidene malen de verfranschte Krijgsraden in het Nederlandsch te lijve ging wat hem eens een arrest-vei bod van het Verbrekingshof bezorgde dat o.m. luidde: „La cour fait défense a Maitre Pauwels de plaider en flamand ou de développer en flamand n'importe quel document". Alles liet vermoeden dat deze onmogelijke toestanden ten slotte niet langer konden duren. Toen de Waal Le Jeune, Minister van Justicie, in 1893 een nieuw ontwerp van Militair Strafwetboek ter Kamer neerlegde waarin geene enkele verordening opgenomen was ten gunste van het Vlaamsch voor de Krijgsraden, barstte de bom los: op 7 Februari 1895 legden, deels als protest hiertegen, de volksvertegenwoordigers Juliaan van der Linden, Juliaan de Vriendt, Nerinckx, Janssens, Helleputte en Huyshauwer, een wetsontwerp neer tot regeling der Vlaamsche taal voor de Krijgsraden... Drie jaren gingen echter nog voorbu vooraleer dit wetsontwerp eindelijk m de Kamer ter bespreking kwam, waar het onmiddellijk de prijzenswaardige — maar geisoleerde — medewerking van Minister Begerem ondervond die Van der Linden's documentaire voorstelling en verdediging flink ondersteunde. Deze vlaamsche grief was zoo van-zelf-sprekend menschelijk, duidelijk en onwederlegbaar dat het waalBch verzet in de Kamer ditmaal eene kleinigheid was en het wetsontwerp dan ook gemakkelijk aangenomen werd, niet zonder dat later de waalsche leden van den Senaat weer onoprecht aanmerkingen maakten die echter niet van aard waren de wet dezer rechtmatige vervlaamsching eenige afbreuk te doen. En zoo was eindelijk het Vlaamsche volk, bij monde zrjner vertegenwoordigers, er in gelukt de toenmalige Belgische Regeering, na 70 jaar rechtsverkrachting, eene „daad van eenvoudige rechtvaardigheid" te doen plegen die zrj 96 uit h aar-zelfs-wil sinds '30 tot '99 nooit gepleegd had.... De vervlaamsching der Burgerwacht (Schutterij) in 1897, welke vervlaamsching reeds door de „Vlaemsche Commissie* in 1856 noodzakelijk verklaard was, sluit in een nauw verband aan bij de kwestie der vervlaamsching in het Belgisch leger. Tot dan toe was de Burgerwacht in. Vlaanderen steeds, naar gelang de min of meerdere vlaamsch- of franschgezindheid der Gemeenten in deze of gene landstaal gedrild geweest, met ruime overheersching nochtans van het fransch. De Belgische wet voorzag in feite geene bepaalde landstaal voor de instructies al was generaal Pontus van oordeel dat in de Burgerwacht, in 1848 opgericht, uitsluitend het Fransch als instructietaal moest gebezigd worden bij kracht van eene verordening van het „Gouvernement Provisoire" van 27 September 1830. De Hoogere Officieren der Burgerwacht bleven onveranderd franschgezind: zij waren meestal samengesteld uit de verfranschte „haute bourgeoisie" en soms uit de „jeunesse dorée" van den adel en beschouwden de Burgerwacht als een ernstig onderdeel van het Belgisch leger waarin het fransch alleen de instructietaal was en blijven moest; de vervlaamsching der Burgerwacht achtten zij eene vernedering aan een „ Belgisch legercorps" toegedaan en zij gedoogden niet de splitsing van Burgerwacht en Leger door het gebruik der Vlaamsche taal wat in feite naar eene soort „Bestuurlijke Scheiding* ging zweemen. De lagere officieren hadden soms vooraf in het leger gediend en pronkten liefst, in navolging der Hoogere Oversten, met het beetje slecht fransch dat in Parijs nog altijd onder de benaming gekend is van „langue beige" of „le beige". Daarvandaan waren er telkens con- De vervlaamsching der Burgerwacht. De Burgerwacht in Vlaanderen overheerschend fransch. Franschgezindheid der . officieren- De Burgerwacht een verfranscht onderdeel van het Belgisch Leger. De lagere officieren 97 (7 Conflicten tusschen de franschgezinde officieren en de vlaamschgezinde Burgerwachten. Het geval Emmanuel De Bom (1895) Algemeen Petitionnement. Minister Schollaert. Het amendement Heuvelmans-Coremans aangenomen. Het obstructionisme der franschgezinde officieren flicten tusschen de franschgezinde officieren en de vlaamsche burgerwachten welke laatsten eenvoudig „volksjongens" waren uit de klein-burgerij die in het algemeen geen fransch kende maar dikwijls uit onwetendheid of om den „chic* en den „blague" de vernedering hunner moedertaal toelieten. Enkele vlaamsche bewuste . radicalisten nochtans protesteerden in het vlaamsch op iedere openbare instructieoefening. Het meest bekende geval van dien aard was de houding van den vlaamschen litterator Emmanuel de Bom die in 1895 zich vrijwillig door de Rechtbank veroordeelen liet om, tegen de wet in, driemaal in het vlaamsch „gezondigd* te hebben. Het natuurlijke gevolg hiervan was dat er door de Flaminganten een Algemeen Petitionnement gericht werd naar de Kamers om de vervlaamsching der Burgerwacht wettelijk te bekomen. Toen Minister Schollaert in 1897 bij de Regeering een voorstel indiende tot hervorming der Burgerwacht en dit voorstel niets bepaalde omtrent het gebruik der landstalen legden Flor Heuvelman» en Edward Coremans gezamentlijk een amendement neer dat zonder veel tegenspraak door de beide Kamers aangenomen werd en weinig ttjd nadien door Koning Leopold II werd bekrachtigd. Deze vervlaamsching onstak de franschgezinde officieren der „Garde civique" in groote verbittering en woede; zij besloten de toepassing le verhinderen met «ïio mntrpiük obstructionisme, — inzon¬ derheid de officieren der zoogenaamde „corps spéciaux" die zich het meest met het leger verwant voelden — weigerden de nieuwe wet uit te voeren. Gevolgelijk werd het vlaamsch, jaar aan jaar, ondanks de wet, zooveel mogelijk stelselmatig uit de Burgerwacht verbannen. Volksvertegenwoordiger Heuvelmans protesteerde in de Kamer, de vlaamsche pers polemiseerde heftig met de fransche, 98 met het eenige gevolg dat de vlaamschgezinde burgerwachten uit de „corps spéciaux" werden gezet en de Regeering met Minister de Trooz lijdzaam toezag. Maar allengerhand werd meer en meer de nieuwe wet in de vlaamsche gemeenten doorgedreven ondanks den „opstand der officieren tegen de taalwet Heuvelmans". Die „opstand" ging zoover dat drie jaar na de afkondiging der wet, Stassinet, de majoor der Gentsche „Corps spéciaux", nog altijd moedwillig de fransche commando's bezigde. Hetzelfde gebeurde te Antwerpen, te Oostende, te Brugge en te Leuven; niet alleen de fransche bevelen bleven behouden, maar ook het beheer, de berichten en mededeelingen, de vervolgingen voor de tuchtraden bleven fransch, niettegenstaande de nieuwe wet anders gebood. De laksche houding van Minister de Trooz moedigde de „opstandelingen" aan: daarop dreigden de flaminganten de begrooting der burgerwacht niet te stemmen ; de hoogere officieren der Burgerwacht dreigden op hunne beurt met hun ontslag „en masse" De weerzin bij die franskiljonsche officieren voor de vlaamsche wet steeg intusschen dusdanig dat op 1 Januari 1904 een franschgezind officier, senator en tevens vice-consul van Frankrijk te Leuven, zekere Van der Kelen, een wetsontwerp indiende strekkende tot afschaffling der vlaamsche commando's. Met klank werd het echter in Kamer en Senaat afgescheept, waarop dadelijk het comisch ontslag volgde van het Antwerpsch Officierenkorps der Burgerwacht. De ongehoorzaamheid der officieren aan de wet nam daarmee geen einde: in Augustus 1905 tijdens de Mérode-feesten commandeerde de beruchte majoor Albrecht — bij het volk beter gekend onder den naam „majoor Kop-af', spotnaam die hij zich bij gelegenheid zulker overtreding op den hals haalde — zijn „corps spécial" nog Vlaamsche protesten en lijdzaamheid der Regeering. . Voortgezet obstructionisme. Wederzijdsche bedreigingen. Het wetsontwerp Van der Kelen (1904) Ongehoorzaamheid der verfranschte officieren. 99 altijd in het fransch en zulks onder de oogen van Prins Albert, onze tegenwoordige vorst. En, helaas, tot na het uitbreken van den Europeeschen oorlog, werd de wet nog gewoon-weg door de ieunesse-dorée" officieren overtreden tot «oot nadeel aan de algemeene tucht in deze suprème oogcnblikken van s lands bestaan... Wijziging der wet van 1878. Onvoldoendheid der wet van 1878. De aanneming der nieuwe wet zes jaar vertraagd. Het is te danken aan den krachtdadigen parlementairen Flamingant Eduard Coremans dat, kort na de mislukking der militaire taalwet van IBM, de ongelukkige wet van 1873, regelende het gebruik der landstalen m gerechtelijke zaken, in het voordeel der Vlamingen gewijzigd werd. Jan * had. aan Bara over de onvoldoendheid dezer wet gezegd: .qu'il n'acceptait laloique eomme gage de réformes k venir . Immers de letter dier wet was tegenstrijdig aan hare geestelijke finaliteit: 'oen in 1878 een Vlaming - die verzocht had verdedigd en geoordeeld te worden in de Vlaamsche taal — niettegenstaande dit rechtmatig verlangen in het fransch was geoordeeld, daar zijne medebeschuldigden in het gebruik van het fransch toegestemd hadden, was de flagrante ondoelmatigheid der wet van 1873 gebleken. ' De volksvertegenwoordigers Corem&ns, de Vtane e. a. erkenden bovendien deze vraegere wet als geheel onvolledig daar zij slechts de openbare audiëntie betrof en het gebruik der Vlaamsche taal niet verplichtte in de proces-verbalen en voor de instructie. . Karakteristiek is het voor het Belgisch parlementaire obstructionisme dat het wetsvoorstel Coremans, m lööö ter Kamer neergelegd, na geweldige en zware discussies, eerst in 1889 werd aangenomen. Te dezer gelegenheid hield Edward Coremans de eerste Nederlandsche redevoering in de Kamer, waartoe Bara 100 hem uitgedaagd had Die eerste Nederlandsche redevoering was voor Bara en de Walen eene groote vernedering en met moeite verkropte Bara zijn spij.t „Hoe is het mogelijk", zeide o. a. Coremans in het Nederlandsch tegen de Waalsche fractie, „dat een betichte, die niets dan de vlaamsche taal kent, hoe is het mogelijk aan te nemen dat die man zich zou wenden tot een advokaat die slechts de Fransche taal machtig is?" Coremans won met glans het pleit en hem werd door de geestdriftige Flaminganten te Antwerpen eene luidruchtige huidebet ooging gebracht. Deze gelukkige wet immers verplichtte de Belgische rechters in Vlaanderen, op poene van ongeldigheid, tot Vlaamsche proces-verbalen en tot eene vlaamsche proceduur, verbiedt de rechters het fransch te bezigen tenzij op de formeele aanvraag van den beschuldigde, legt de verplichting op én aan het Openbaar Ministerie én aan de Burgerlijke Partij zich -- behoudens zeldzame uitzonderingen — van het vlaamsch te bedienen en schrijft het gebruik der vlaamsche taal voor in den opstel der deurwaardersexplooten, in uitvoering van veroordeelingen en besluiten. Daar echter deze wet alleen de Vredegerechten en de Tribunalen van eersten Aanleg betrof, oordeelde Edward Coremans het bij rechte noodzakelijk in 1891 een amendement ter Kamer in te dienen waarbij de Hoven van Beroep te Brussel en te Luik verplicht werden in het Nederlandsch de zaken te behandelen welke in deze taal voor de lagere Rechtbanken zouden voorkomen. Dit amendement werd ter Kamer aangenomen (4 September 1891) en was in feite het herstel der Vlaamsche Rechtskamer, die onder de Regeering van Willem I vóór 1830 aan het Hof van Beroep te Luik bestaan had. Inmiddels gebeurden er voor de Rechtbanken van Brussel nog de schromelrjkste De eerste Nederlandsche Redevoering in de Kamers (1889) De hulde aan Coremans. Aard der nieuwe wet. Nieuw amendement van Coremans in 1891. Het herstel der „Vlaamsche Rechtskamer" (1891). 101 De rechtbanken van Brussel. August Vermeylen. Vlaamsche protesten. Wetsvoorstel regelende het gebruik der vlaamsche taal voor het Assisenhof van Brussel- De gelukkige houding van Minister Renkin. Het wetsvoorstel aangenomen- De vreugde der Flaminganten. De flamingantische houding van Minister Renkin in den Senaat. misbruiken (de moordzaak Herne en de brandstichting Langdorp 1906) daar de wetten Coremans het taalgebruik voor de rechtbanken van het tweetalige Brussel niet regelden. August Vermeylen schreef toen in het tijdschrift „Vlaanderen , als voormalig jurylid bij het Brabantsch Assisenhof: „Vlamingen, die geen fransch kennen, kunnen er ter dood veroordeeld worden, terwijl ze van een goed deel der rechtspleging niets verstaan". De Vlaamsche Volksraad hield een protestlanddag te Brussel en de Vlamingen protesteerden in het Parlement. Om deze pijnlijke onrechtvaardigheid inmiddels te doen ophouden legden zes katholieke volksvertegenwoordigers, waaronder Coremans, in Juni 1906, ten Bpoedigste een wetsvoorstel neer om de rechterlijke schandalen op het Assisenhof van BruBsel in de toekomst te beletten. MiniBter Renkin, tegenwoordig nog Lid der Belgische Regeering te Le Havre, en medeonderteekenaar destijds der nieuwe taalwet, verdedigde mei van redens Coremans' amendement tegen de libeiale Franskiljons JansonenMonville zoodat de Kamer ten slotte het voorstel stemde met de groote meerderheid van 108 stemmen tegen 7 en 12 onthoudingen. ■ £ De Vlamingen drukten luid hunne tevredenheid uit dat een katholiek Minister van Justitie, sinds de taalwetten van 1873, 1889 en 1891, voor het eerst, niet alleen dit rechtvaardig wetsvoorstel met zijn naam onderschreef, maar het tevens verdedigde en door geen amendement zijnerzijds verminkte. Toen de wet nadien ter bekrachtiging naar den Senaat werd verzonden was het nogmaals Minister Renkin die tegen Sam Wiener welsprekend hare verdedi¬ ging nam, terwijl uy ™'^ui — zijne volle christen-democratische gezindheid, verklaarde: „Gedurende veertig jaren werden de Vlamingen "behandeld als overwonnenen. Wij willen dat 102 zij ui liet vervolg behandeld worden als vrije bnrgers in een vrij land". De houding van Minister Renkin staat nagenoeg met deze van Minister Begerem alleen als uitzondering in de gewone gedraging der ministerieele Regeeringsmiddens. Ten slotte mag hier nog even aangestipt dat de kwestie van het vlaamsch voor de Belgische rechtbanken nog niet geheel haar beslag heeft gekregen: nog tot op onze dagen is het Belgische , Hof van Verbreking" geheel fransch en de vlaamsche taal ónmeedoogend daar verbannen. 41 * * Om de practische toepassing der wet van het vlaamsch voor de rechtbanken te helpen begunstigen werd door de Belgische Regeering in het zelfde jaar 1889 onmiddellijk overgegaan tot eene herziening der taalgrens in België zooals zij vóór 1830 door Koning Willem I aangeduid was. De eenzijdige manier waarop de nieuwe regeling der taalgrens gebeurde was het werk der waalsche bureaucratie die willekeurig aan de belgische burgers de vraag stelde: „welke talen kent gif?" in plaats van hen te vragen: „welke is uwe moedertaal ?" Aldus werd de deur open gezet aan elke fantastische statistiek en kon de vlaamsche boer die slechts enkele fransche woorden in het leger geleerd had zich verbeelden dat hij fransch kon, zoodat bij elk „recensement" honderdduizenden Belgen verklaarden de twee landstalen te kennen. De franschgezinde ambtenaars, gelast met de taai-statistieken, rangschikten gevolgelijk al de twee-talige Belgen onder Waalsch- en Fransch-sprekenden, zoodat zuivere vlaamsche gemeenten, zooals de bijzonderste voorsteden van Brussel, het voorstadje Berchem-bij- Antwerpen, Sint Truiden en tal van anderen bij de waalsche gemeenten gerekend werden! Het „Hof van Verbreking", blijft geheel fransch. Herziening der Taalgrens (1889) Het bedrog der Waalsche bureaucratie. 103 Tot in 1894 hebben de verontwaardigde Vlamingen tevergeefs tegen deze onrechtvaardige handelwijze geprotesteerd, zonder dat hun protest nochtans tot eenige noemenswaardige verbetering leidde Coremans eischt dege- lijkstelling van het Nederlandsch naast het Fransch (1892). Het „Nat. VI. Verbond" en het art 23 der Grondwet. Algemeene tegenstand De Regeering verwerpt het voorstel tot herziening van art. 23. In 1892, toen de Belgische Regeering beslist bad de Grondwet van 1831 te herzien, was voor Edward Coremans het oogenblik gekomen het onrechtvaardig artikel 23 der Grondwet, dat telkens tegen de Vlamingen uitgelegd en toegepast werd, door het Parlement te doen wijzigen: Coremans vroeg daartoe dat voortaan het Nederlandsch in België de officieele landstaal zi-j naast het Fransen. Bij die zelfde gelegenheid vroeg het Nationaal Vlaamsch Verbond aan Koning Leopold II eene soort Bestuurlijke Scheiding" en stelde den nieuwen tekst van art. 23 voor als volgt: -HetNederlandsch en het Fransch zijn de officieele talen van België. Alles wat de Vlaamsche gewesten betreft wordt door de Middelbesturen en dezer vertakkingen in het Nederlandsch behandeld; alles wat de Waalsche gewesten betreft in het Fransch". Het stoute «Jh vermetele voorstel van Coremans stiet op den radicalen tegenstand van Kegeering, Franskiljons en Walen, ja zelfs van beproefde Vlamingen, verschrikt door Coremans radicalisme. „ , De houding van sommige Vlaamschgezinden die Coremans integrahsme &, «.,..« niHpo-Hp.n verzwakte ais eeu „Hanoi _ daardoor dezes positie in het Parlement en versterkte de partij der Walen zoo dat de Regeering gemakkelijk deze wijzieing verwierp nochtans belovende later ien wetsvoorstel in te dienen dat het artikel 23 „uitlegde". * * Deze parlementaire incidenten van 1892 waren nagenoeg de inleidende schermut- 104 seling die ons in 1896 de beruchte „Gelijkheidswei" geven moest, waardoor de Vlaamsche taal in het Staatsbestuur officieele gelijkheid bekwam naast het Fransch. Immers het „Gouvernement Provisoire" had op 16 November 1831 verordend dat de Belgische wetten alleen in het Fransch rechtskracht en afkondiging zouden hebben, zoo noodig met het Vlaamsch of Duitsch als „vertaling" daarnaast. Deze verordening werd zelfs in 1845 door eene wet bekrachtigd. Een incident in de Kamer (21 Februari 1895) gaf aanleiding tot het neerleggen van twee wetsvoorstellen beiden strekkende tot de bestuurlijke gelijkberechtiging der twee landstalen. Het wetsvoorstel De Vriendt werd tot éen versmolten met het wetsvoorstel Coremans waarvan Ch. de Broqueville, nu Minister van Buitenlandsche zaken en destijds volksvertegenwoordiger van Turnhout, medeonderteekenaar was. Tijdens de bespreking was het tot ieders bevreemding Charles Woeste de hardnekkige Vlaminghater, die de administratieve gelijkstelling der twee talen verdedigde, zoodat het wetsvoorstel op 19 November 1896 met 92 stemmen tegen 3 zonder strijd, aangenomen werd. Nog nooit hadden de Flaminganten zulke gemakkelijke zegepraal behaald. De nationale eigenliefde der Vlamingen was gestreeld; de wet was vooral eene platonische voldoening wat de toegeefelijkheid van Woeste verklaart. Maar de Walen, verrast door deze flamingantische overwinning, geraakten erg ontevreden en drongen, bij kracht van petities, heftig bij den Senaat op verwerping der wet aan. Dit gebeurde. De Waalsche senators bekampten met zoodanig hatelijke hardnekkigheid de Gelijkheidswet dat zij verworpen werd. In de plaats daarvan werd het lamme amendement Lejeune met 50 stemmen tegen 47 aangenomen, dank zij aan het verraad van 13 Vlaamsche adellijke „pa- De „Gelijkheidswet" (1896). De officieele toestand van het Vlaamsch in 1831. Het wetsvoorstel Coremans-De Vriendt strekkende tot gelijkstelling van Nederlandsch en Fransch Het wetsvoorstel zonder strijd door de Kamer aangenomen (1896). De wet eene platonische voldoening De Senaat verwerpt de wet. Aanneming van het amendement Lejeune. Het verraad der 13 „Judassen". 105 Verontwaardiging in het Vlaamsche land. Daden van protest. De Vlaamsche betooging te Brussel. (1897) De Kamer neemt de oor spronkelijke wet opnieuw aan. De Senaat wordt verplicht de Gelijkheidswet te stemmen. De vreugde jn Vlaanderen. tres conseripti"... Het Vlaamsche land rilde van verontwaardiging: naar mijne herinnering heeft het vernederd Vlaanderen nooit zoo krachtig als toen gereageerd. Zelfs de Franskiljons waren daarover verbaasd: De Flaminganten der drie Belgische Staatspartijen organiseerden onmiddelijk reusachtige protestmeetingen in de dorpen en steden; de Antwerpsche Protestvergaderingen vooral waren een onverwacht succes. De Vlaamsche boeren op de dorpen hielden manifestaties voor de kasteelen waar hunne gekozenen woonden die het volk verraden" hadden en sloegen er de ruiten stuk; protesteomiteiten werden overal gevormd, vertoogschriften m der haast opgesteld, manifesten, protest gedichten e*i spot-rijmen overal verspreid. nn hAt Vlaamsch Protest te zetten Meiden duizenden Flaminganten op 28 Februari 1897 eene grootsche en geweldige betooging te Brussel waar Coremans uitriep: „We zeggen onzen dienst op aan de Walen!" De ontstelde Walen antwoordden met de stichting der Ligue Wallonne" te Luik, wat met belette dat toen eindelijk, na lang aarzelen, de geschonden taalwet uit den Senaat naar de Kamer teruggezonden werd, daar de oorspronkelijke wet ten tweeden male werd aangenomen met 99 stemmen tegen 19 en 4 onthoudingen. Na twee volle weken bespreking was daarop ten slotte de Senaat verplicht niettegenstaande Bara met eene revolutie der Walen bedreigd had, de Gelijkheidswet aan te nemen, ditmaal met 47 stemmen tegen 39 en 3 onthoudingen... Vlaanderen was in feest: luidruchtige hulde-optochten hadden overal plaats en te Brugge gromde de greote Halle-kloK van het Belfort en tjingelde de beiaard terwijl in Vlaanderen de zwart-ge e vlaggen flapperden wier leeuwen, als trotsch om de behaalde zegepraal, hunne roode tong naar „Frankrijk's lelie uitstaken .., 106 Nog eenige kleine minder belangrijke parlementaire overwinningen werden door de Vlamingen behaald. Op 30 Juli 1894 namen' de Kamers de wet Begerem aan die aan elkeen naar keuze de vrijheid der eedaflegging liet in eene der Belgische landstalen; het was tevens dezelfde minister Begerem die in 1895 de tweetaligheid in het Belgisch Staatsblad invoerde. In 1890 werd het amendement Helleputte-Lejeune-Nerincx gestemd , . , waarbij de rechterlijke ambtenaars de An4d«e kleine parlemenvlaamsche taal in Vlaamsch-België taue overwinningen, moesten machtig zijn. Op 26 Maart 1900 werd door eene wet de Nationale Bank onderworpen aan de taalwet van 22 Mei 1878 en voerde eindelijk Minister Beemaert de tweetalige geldstukken en bankbriefjes in dat de nationale fierheid der Vlamingen niet weinig streelde; immers gedurende 70 jaar konden zij slechts in de Fransche taal alleen kennis nemen van wat er op Staats' bankpapier gedrukt was en nu nog is er geen enkele Vlaming die ooit een tweetalig bankbriefje van frs. 1000 gezien heeft om de eenvoudige reden dat dit nog niet door de Begeering „uitgevonden'' is... Eindelijk nadat in 1907 het gestemde vlaamsche amendement Franck betreffende de my'nenwet op pijnlijke wijze door KoningLeopold was vernietigd, werd in 1908 het taalrecht der Vlamingen op zeer onvolledige wijze erkend in de Koloniale wet die de overname van den Con go vrijstaat door België, regelde ... De geschiedenis der Vlaamsche Beweging zou onvolledig zijn wanneer ik niet eene onpartijdige schets gaf der ontwikkeling van de Vlaamsche-Hooge- ^e .f™?0",' school-idee in Vlaamsch-België tot kort Hoogescnool-idee. vóór het uitbreken van den Europeeschen Oorlog. Om de kwestie der Vlaamsche Hoogeschool behoorlijk bij den Hollandschen 107 Kort Historiek. De Hoogeschool van Leuven (1426). Afschaffing door de Fransche omwenteling. Willem 1 sticht de drie Staatshoogescholen (1816) Afschaffing door de Omwenteling van 1830, Het „Gouvernement provisoire" ontzet de •Hollandsche professoren uit hun ambt- De Universiteit van Leuven door de R. K. bisschoppen hersteld (1834) lezer ia te leidén behoort dan vooraf een kort historiek van het „HoogerOnderwijs" in België en dan hoofdzakelijk van dit der Gentsche Hoogeschool. , ,,,„., Toen de Hoogeschool van Leuven (14^b) door Hertog Jan IV gesticht werd was deze ongeveer tot het einde der XViae eeuw de eenige Hoogeschool der beide Nederlanden; zij is het verder alleen geweest voor het geheel actueele België van 1426 tot aan het einde van het ancien régime", waarna de Fransche Omwenteling „eenige speciale scholen oprichtte te Antwerpen, te Gent, te Brussel en te Luik om de Hoogeschool van Leuven te vervangen. In 1816 onder het Hollandsch Beheer besloot Willem I de drie Staatshoogescholen van Gent, Leuven en Luik te openen waarin het Latijn, zooals vroeger, bijna uitsluitend de voertaal bleef totdat de Omwenteling van 1830 die Hollandsche Staatshoogescholen omwierp waardoor het toenmalige professorencorps naar Holland, Frankrijk en Duitschland uitweek. Het Gouvernement provisoire (Decreet van 16 December 1830) verbood vooral aan deze professoren het geven hunner leergangen en ontzene naureu uo de leeraars - vooral de Hollanders — uit hun ambt o.a de beroemde Thorbecke die te Gent met een zeldzaam talent doceerde. De Voorloopige Regeering behield slechts, tot nader regeling, van elke Universiteit een paar faculteiten, terwijl de Roomsch-katholieke Bisschoppen de oude Universiteit van Leuven in Juni 1834 voorloopig te Mechelen herstelden om deze later, in October 1835, naar de oorspronkelijke lokalen te Leuven zelf over te brengen, De vrijzinnigen langs hun kant openden in November 1834 de Vrije Universiteit te Brussel. De nieuwe Belgische Regeering besloot toen, gëinspireerd door Charles Rogier 108 — die geene andere Universiteits-norm dan de Fransch-Belgische erkende —door de wet van 27 September 1835, twee Fraiisclie Staatsuniversiteiten te stichten, namelijk eene voor de Walen te Luik en eene andere voor de Vlamingen te Gent, die beiden in 1835, geopend werden en waarvan de voertaal, in vervanging van het Latijn, uitsluitend Fransch was. Het Nederlandsch werd in zooverre niet uitgesloten dat de Geschiedenis der Nederlandsche Letterkunde in de twee Staatsuniversiteiten — ook te Luik dus — in het Nedèrlandsch-zelf gedoceerd werd. In 1874, ongeveer 40 jaar nadien, werd tevens het Nederlandsch als verplichte voertaal gesteld voor het vierjarig-onderwijs van Nederlandsche taal en letterkunde der Germaan sche afdeeling van de „Ecole normale des Humanités". In aansluiting daarbij werd dan in 1884 te Gent het Nederlandsch als voertaal aangenomen voor de Afdeelingen voor Germaansche talen, Geschiedenis en Aardrijkskunde, (zie hierover verder) terwijl ook te Leuven de Germaansche doctoraten in 1895 vernederlandscht werden; de Germaansche doctoraten der Vrije Universiteit van Brussel werden sleehts vervlaamscht in October 1910... Deze eerste, schuchtere, haast nietige „vervlaamschingen" — welke uit den aard der leergangen in feite niet anders konden — werden weldra in 1890 gevolgd door de begeving van een leergang in Strafrecht in het Nederlandsch aan elke der vier Rechtsfaculteiten en het stichten van een tweetaligen cursus voor practisch notariaat te Leuven en te Gent. Reeds vroeger in 1888 werd te Gent een leergang in de Plantenkunde in het Nederlandsch gedoceerd. Deze Nederlandsche leergangen gebeurden uitzonderljjk met toelating der Regeering volgens art. 5 van het Koninklijk Besluit van 9 December 1849: „Les lecons sont données en francais j De Belgische Regeering opent twee fransche Staatsuniversiteiten (1835) Het Nederlandsch nagenoeg uitgesloten. De eerste toegevingen der Regeering. Het uitzonderlijk karakter der toegevingen van de Regeering. 109 nêanmoins le Jtinistre póurra, par excevtion, autoriser 1'emploi d'une autre langue dans certaines branches de 1'enseignement universitaire". Wat de taal aangaat waarin de E , i. „„o,*ai.i examens afgenomen worden blijkt zulks Het fransch, voertaal ^«fc6 in het fransch alhoewel der examens. la&Ttoe lifst eene wettelijke verordening bestaat; aan Vlaamsche Belgen wordt geene toelating verstrekt hun examen Vlaamsche Belgen in het Nederlandsch af te leggen (gemogen geene examens vai Mr. l. Willems, Gentsche juridische in het Nederlandsch facuiteit 22 Juli 1889); alleen vreemdeafleggen, üngen (Hollanders b.v.) mogen, met of zonder "tolk, de Nederlandsche taal bezigen. Het spreekt van zelfs nochtans dat er in bet Nederlandsch geëxamineerd wordt voor die enkele leergangen waarvan de voertaal het nederlandsch is. Echter de doctorale dissertaties worden . door den Voorzitter der Centrale Jury De doctorale dissertaties in het fran8eh geëischt. niettegenstaande in het fransch. de wet van 1890 de dissertatie in het Nederlandsch toelaat.. . " Deze korte historiek onderbreek ik met de passende woorden van Dr. Jules Persijn over de Vlaamsche Hoogeschool in zijn „A Glance at the Soul of the low Countriea": „It must seen almost incredible to foreigners, that a people with an history like that of the nr lules Persan over flemish people.. with such a contemDr. Jules rersun over && ^ & peopl Vlaamsche Hoogeschool numbering 5/8 of the Belgians and showing themselves to be one of the most ^fted races of Europe —that inan age which recognizes more than any other to rights of small nationaüties and languages — nearly five millions of Flemings have not yet a flemish university, where higher educatiön is given in their own speech. In Belgium four french universities are flourishingbut there are none for the large Flemish majority of tbe population" . .. w * * In die woorden van Dr. J. Persijn ligt 110 de geheele strijd-verzuchting der Vlaamsche Hoogeschool zooals wij ze sinds 1817 tot 1914 gekend hebben. Die verzuchting werd wellicht het allereerst geslaakt door de Vlaamsche studenten van Gent in 1853 die bij de Kamers en de Regeering het herstel van den leergang over Nederlandsche Letterkunde eisen ten, welke reeds 20 jaar aan de Gentsche Hoogeschool niet gegeven werd, daar Hoogleeraar Schfant, beducht voor de nieuwe toestanden in België, de wijk genomen had naar Nederland; die cursus werd door de Regeering hersteld met het gevolg dat er, dertig jaar lang, alle weken „een paar lessen van éen uur" in het Nederlandsch door de Vlaamschgezinde professoren Serrure en Heremans aan de Nederlandsche letterkunde besteed werden. Dit was de eerste strijdstap voor de actueele vervlaamsching: 60 jaar later eerst — in 1884 — was daarvan het gevolg dat de liberale Regeering hare eerste groote toegeving deed: de Vlaamsche normale afdeelingen werden aan de Gentsche Universiteit toegevoegd als consequentie der taalwet van 1883 die Vlaamsche leeraars vergde voor de nieuwe Vlaamsche athenea (zie blz. 109); deze leergangen werden, jammer genoeg, slechts door een klein getal studenten gevolgd. Onze aandacht moet vooral terug naar het jaar 1853: toen begon de strijd voor de vervlaamsching der Hoogeschool voor goed los te breken. Weer was het de „Vlaemsche Commissie" die in 1856 gelijktijdig met de toenmalige Vlaamsgezinde bladen en bewuste flaminganten een kernachtig plan vormde voor een Vlaamsch Hooger Onderwijs, een plan dat met het bekende ongunstige resultaat onder de oogen der Regeering werd gebracht. Coremans was weeral de eerste parlementaire flamingant die in 1869 in de Kamer zich verklaarde voor een Vlaamsch Hooger Onderwijs, welk voorbeeld later in 1881 door Yan der Linden gevolgd Eene eerste poging voor de vervlaamsching der Gentsche Hoogeschool in 1853. De eerste groote toegeving der Regeering in 1884. De .Vlaemsche Commissie" in 1856 en de VI. Hoogeschool. Coremans verklaart zich in 1869 voor eene VI. Hoogeschool. 111 De Kath. studie van D. Ackers over de VI- Hoogeschool. De VI- Landdag in 1888 te Brussel en minister De Volder. De Kath. Studenten en de VI. Hoogeschool. De VI. Landdag te Brussel in 1890. Het XXIIIste Nederl. Congres vormt in zijn schoot de BVlaamsche> Hoogeschool-commissie' (1896) De twee „Referendum's" van ,'tZal wel gaen". werd, op een -oogenblik dat er voor beiden nog niet het rechtsmateriaal aanwezig was waarvan de eerste steen m 1889 door den Katholieken Flamingant D Ackers gelegd werd m het katholiek tijdschrift „Het Belfort" met zijne studie „Eene Vlaamsche Hoogeschool" Dat de idee der Vlaamsche Hoogeschool allengerhand in Vlaamsch, België tot rijpheid kwam werd duidelijk in 188» door den Vlaamschen Landdag te Brussel bewezen waar de leden van het Uitvoerend Comité toenmaals bij den katholieken minister De Volder over de kwestie ter audiëntie kwamen met het gewone gevolg dat de minister beloofdé de zaak te onderzoeken. Dit was een uitbrander. De Vlamingen nochtans lieten zich door de eerste tegenslagen niet afschrikken: opvolgentlijk, keer op keer, jaar na jaar, werd er hardnekkig vooitgearbeid. De Hoogeschool-jeugd was trouwens al lang aan den gang; rond de jaren 79— 8U ijverde reeds het Katholiek-Leuvensen studentengenootschap: „Met Tijd en Vlijt en in '89 waren het de katholieke Leuvensche Hoogesehoolstudenten die tijdens de Coremansfeesten te Antwerpen luidruchtig de Vlaamsche Hoogeschool eischten; daarna was het de beurt aan den Vlaamschen Landdag te Brussel in 1890, terwijl Coremans de talrijke vertoogschriften in het Parlement ondersteunde zonder gunstig gevolg, tot dat eindelijk i.-* wrrw» TQeriKrlnndsch Conares te U«II J\^a.J.MM.om, ~— - Antwerpen in 1896 besloot tot de vorming der „Nlaamsche Hoogeschool-commissie wier taak het was het vraagstuk der Vlaamsehe Universiteit in voorstudie te nemen. , , t De twee „Beferendum"'s van het Gentsche Studentengenootschap ,'t Zal wel eaen" — het eene in hetzeltde jaar en het andere in 1898 - hadden tevens een grooten weerklank in het vlaamsche land: zij bevorderden algemeen de idee der Vlaamsehe Hoogeschool en het laatste Referendum vooral kwam te U2 gelegen nre nadat professor Mac Leod, de gekende ijveraar voor de vervlaamsching, namens de Congrescommissie in 1897 zijn uitgebreid „ Verslag" over de Vlaamsche Hoogeschool had laten verschijnen waarin de „trapsgewijze" vervlaamsching der Gentsche Hoogeschool uitvoerig naar wetenschappelijke princiepen werd voorgesteld en toegelicht. De beweging voor de Vlaamsche Hoogeschool werd inmiddels levendig bevorderd door de Vlaamsche Natuuren geneeskundige Congressen waarvan Mac Leod de stichter was en waardoor het concrete bewijs geleverd werd der Wetenschappelijke Nederlandsche taal wier bestaan door de Franschgezinden bestreden en ontkend werd; de „Vlaamsche Studentencongressen", telkens belegd door Leuvensche, Luiksche en Gentsche Hoogeschoolstudenten, alsmede de voordrachten van Mac Leod, Frans Reinhard, Alfons Sevens, Dr. Speleers, Lodewijk de Raedt e.a., werkten insgelijks sterk mede om de Vlaamsche-Hoogeschoolidee onder het volk te verspreiden. De strijd ging ook om verschillende stelsels van vervlaamsching s vooral de stelsels Mac Leod en Lodewijk de Raedt — de eerste voorstander van de zoogezegde „trapsgewijze vervlaamsching", de andere der integrale vervlaamsching, inbegrepen de technische afdeelingen, — joegen in Vlaanderen het intellectueele stof op met het gevolg dat het systeem Lodewijk de Raedt bijzonderlijk na de verschijning van zijn gezaghebbend studieboek „De Vervlaamsching der Hoogeschool van Gent" de eerepalm wegdroeg en om zijn nationalistisch radicalisme den voorrang behield op het, stelsel Mac Leod; het halfslachtige stelsel Fredericq-Pirenne dat de tweetaligheid voorstond en daardoor het „bilinguisme" in Vlaanderen behield, werd voorgoed verlaten en bij het vermomde Franskiljonisme opgeborgen. Na de eerste stap van Coremans en Mac Leod geeft in 1897 zijn „Verslag" over de vervlaamsching der Gentsche Hoogeschool. De rol van congressen en voordrachten. Verschillende stelsels van vervlaamsching: stelsel Mac Leod, stelsel Lod. de Raedt. De triom van het stelsel De Raedt. Verwerping van het stelsel Fredericq-Pirenne. 113 (8 De VI. Hoogeschool- kwestie geparlementariseerd. De instelling van den leergang van strafrecht in het Nederlandsch. Minister Schollaert ontvangt in 1899 de Vlaamsche Hoogeschoolcommissie. Verwoede tegenstand der Franschgezinden. Flor Heuvelmans maakt de kwestie ter Kamer verder aanhangig. De Vlaamsche Hoogeschool-kwestie vijf jaar uitgesteld. incidenten. Van der Linden ter Kamer zou het niet lang meer duren of de Vlaamsche Hoogeschool-idee ging met rassen gang meer en meer den parlementairen weg op. Uit den aard der zaak moest de Hoogeschool-rlamingant aan 's Regeerings-deur kloppen om de verwezenlijking van het democratisch ideaal der Hoogeschool te bekomen. Reeds gaf de Regeering onder het katholiek Ministerie De Burlet op een bepaald punt toe, n.1. de instelling van den leergang van strafrecht in het Nederlandsch aan de beide Rijks-Hoogescholen, terwijl de katholieke Bisschoppen te Leuven op eigen hand ook een dergelijken leergang inrichtten. (Zie bladz. 109). Minister Schollaert ontving verder op 23 Maart 1899 de Vlaamsche Hoogeschoolcommissie ten beloofde op weinig bemoedigende wijze het Verslag Mac Leod te onderzoeken. Die „belofte" was reeds van aard om alle franschgezinde journalisten tegen de Vlaamsche Universiteit aan het schrijven te zetten. O.m. schreef de „Gazette" van Brussel: „sa création serait vraiment un défi au bon sens et a la justice". Te Gent vooral was de tegenstand hardnekkig en bitter; de beruchte „Association pour la Vuïgarisation de la langue frangaise" zette met onbekookte petities hel en hemel overhoop, totdat einaema. *™ Heuvelmans op 12 Mei 1899 de kwestie in het Belgisch parlement in korte.-bespreking bracht, wat hem Minister SchoRaert's antwoord bezorgde dat het stelsel Mac Leod de dood der Gentsche Hoogeschool beteekende, waarna het Vlaamsche-Hoogeschool-vraagstuk weer voor een vijftal jaar in den parlementairen doofpot gestoken werd. Nadat vele incidenten o.a. de anuvlaamsche stemming van den Akademischen Raad der Gentsche Hoogeschool, de integraal-flamingantische houding der Congrescommissie in 1901 ten Stadhuize van Antwerpen, de onvoldoend- 114 diplomatische verklaring van Minister de Trooz in 1901 aan de Hoogeschoolstndènten, de eisen der vervlaamsching door het „Nationaal Vlaamsch Verbond'' en door de verschillige Katholieke Provinciale Gouwbonden aan den Koning, alsmede de officieele aansluiting van het „Algemeen Nederlandsch Verbond (Groep België) bij het stelsel Mac Leod den strijd voor de vervlaamsching der Gentsche Hoogeschool in een acuter stadium hadden gebracht, zouden de Vlamingen dan eindelijk een icetsvoorstel ter ver vlaamsching der Universiteit bij het Belgisch Parlement indienen. Na Coremans, Van der Linden en Heuvelmans was het de christen-democraat De Backer die in April 1904 wederom de kat de bel aanbond en aan Minister de Trooz door een Koninklijk Besluit wijziging verzocht van art. 5 van het Besluit van 9 December 1849, onder waarschuwing anderzins een wetsvoorstel te zullen indienen. De Minister antwoordde ontwijkend en zegde dat de kwestie niet door een Koninklijk Besluit kon opgelost worden. De onvoorziene dood, kort daarop, van De Backer, was echter oorzaak dat dit wetsvoorstel slechts in Mei van het volgend jaar vertraagd ingediend werd door den christen-democraat Pastoor Daens die ongeveer het stelsel Mac Leod voorstond met een gematigden tekst die o.m. aldus luidde: „De lessen worden gegeven in de Nederlandsche taal ter Hoogeschool van Gent, in de Fransche taal ter Hoogeschool van Luik. De thans aangestelde leeraars, die bij den aanvang van het akademisch jaar 1906-1907 ter Hoogeschool van Gent zullen doceeren zullen op hun verzoek kunnen gemachtig worden om zich voor hun onderwijs van het fransch te bedienen". Daarbij bleef het. De besprekingen rondde verschillige stelsels gingen inmiddels in Vlaanderen hun gang: vergaderingen werden gehouden, moties aange- De Christen-democraat De Backer verzoekt aan Minister de Trooz wijziging van het Kon. Besluit van 1849. Pastoor Daens legt het wetsontwerp der vervlaamsching neer. (1905) De bijzonderste tekst van het wetsvoorstel. Nieuwe strijd. 115 De tweede Hoogeschool commissie spreekt zich uit voor het stelsel De Raedt. nomen, petities ingediend, redevoeringen uitgesproken, Congressen en Landdagen opgeroepen, brochures geschreven, enz. enz. Toen gebeurde het bijzondere dat eene tweede Hoogeschool-commissie van ongeveer 50 leden werd ingesteld dat zich voor het stelsel De Raedt uitsprak. Het scheen of de eenheid van strgd en doel verloren ging en uiteen viel tot intellectueele verbrokkeling wat slechts ten goede kwam van de Regeering en de Franschgezinden die de vervlaamsching niet wenschten in de hand te werken. De eenheid werd echter hersteld toen op 12 April 1908, nadat in Maart van het zelfde jaar Lodewijk de Raedt zijn merkwaardig Verslag had uitgegeven, ,de vergadering van het Algemeen Nederlandsch Verbond (Groep België) met bi stemmen tegen 5 onthoudingen zich voor _i hpt stelsel De Raedt verKiaame van Zijn definitieve zegepraal J^e'g^J' ia later nimmer door de Vlaamschgezinden afgeweken. Het „Verslag" Lod. de Raedt (1908) De VI- Kath. studenten en de Hoogeschool van Leuven. De rol van het Weekblad „Hooger Leven". De Hoog. Belg. Geestel vijandig aan de vervlaamsching. ne ..Instructions collec tives" en de Hoogeschoo (1906) De Vlaamsche studenten-tijdschriften — inzonderheid de Katholieke — arbeidden intusschen onverpoosd voor de vervlaamsohing der Hoogeschool van Leuven. Boven allen verdient hierin het Katholieke studentenweekblad „Hooger Leven" grooten lof dat moedig den veldtocht begonnen had tegen de Hoogere Geestelijkheid om de vervlaamsching der Katholieke Hoogeschool te Leuven, mede met deze van Gent, te bekomen. De Hoogere Belgische Geestelijkheid was aan elke Hoogeschool-vervlaamsching beslist vijandig en inzonderheid voor de vervlaamsching der Hoogeschool van Leuven stelde Mgr. Mercier een vierkant veto. Immers, in hunne „Instructions Collectives" (1906) dat de ver_i „„v,;™ van hfit Middelbaar Onder- ,1 wijs op grond van pnncipieele redens trachtte tegen te spreüeu, uopJU<»««" -~ Belgische Bisschoppen eveneens de weerlegging der vervlaamsching van het 116 Hooger Onderwijs daar volgens hen „de cultuur van het Fransch, voor wie geroepen is een rol te spelen in de algemeene beweging der gedachten, den voorrang moet hebben op het Vlaamsch " De Katholieke Flaminganten waren door dit verzet hunner Bisschoppen zeer verbitterd en de Roomsche tijdschriften en dagbladen bevatten menig verwijt en tegenbetoog; een adres (zie hooger), bekleed met 360 intellectueele flamingantische handteekeningen — aan wier hoofd als leiding de gekende naam der katholieke schrijfster Marie Belpaire voorafging — verscheen in November 1906 en was eene scherpe en heftige repliek op de meening hunner Doorluchtige Hoogwaardigheden; het bracht bij de Katholieke Flaminganten veel blijdschap en instemming te weeg, zonder dat het evenwel eenige wijziging aangaf in de on-vlaamsche houding van Mgr. Mercier. Integendeel, toen Mgr. Mercier, in NovemDer 1908, eene vergadering voorzat van Hoogere Belgische Geestelijken werd hen verzocht zich tegen alle propaganda in de Gestichten ten voordeele der vervlaamsching van de Leuvensche Hoogeschool "te verzetten en riep Mgr. Mercier uit: „Une université flamande, jamais!" Nogmaals beproefden de Katholieke Flaminganten het Belgisch Episcopaat te overtuigen der gewenschtheid van de vervlaamsching; de oud-Hoogstudenten van Limburg en Brabant stemden in hunne vergaderingen moties en petities: niets mocht baten ... „Hooger Leven" van Januari 1909 bevatte eene „afscheping" door Mgr. Mercier zelve die de kwestie tot onderzoek aan de wijsheid van Mgr. Hebbelynck, de rector magnificus, overdroeg. Dit was een diplomatische begrafenis die geene verdere hoop gaf... Tot Augustus 1914 heeft al dit moedwillig tramelanten bij de Regeering en het Episcopaat voortgeduurd, met het gevolg dat toen de Duitschers België be- Verbitteriug der Katholieke Flaminganten Hun adres (1906) Vijandschap van Mgr. Mercier aan de vervlaamsching. Nieuwe pogingen der Kath. Flaming. Nieuw verzet van Mgr. Mercier. 117 De „Gentsche VI. Hoogeschool onder Duitsche bezetting is het resultaat der verkeerde politiek van de Belg. Regeering. Eene verklaring van Frans van Cauwelaert. Regeering en Clerus onverzettelijk. (1916—'17) Bestuurlijke Scheiding en Zelfbestuur. Historische traditionnaliteit der Bestuurlijke Scheidings-idee. zetten, deze den onderbroken draad der vlaamsche politiek mede herstelden en aan de Vlamingen de Gentsche Vlaamsche Hoogeschool gaven. Dit was het onvermijdelijk resultaat eener 85-jarige verkeerde politieke verhouding der Belgische Eegeering tegenover de Vlamingen. Naar de verklaring van Frans van Cauwelaert in Vrij België (November 1916) zou nu echter te Le Havre, waar de Belgische Regeering uitgeweken is, het .aantal der ministers, welke zich vóór den oorlog reeds hadden uitgesproken ten gunste der vervlaamsching (der Hoogeschool van Gent) — voortgaande op hunne eigen verklaringen — nu reeds verdubbeld" zijn. Tot nog toe is het, helaas, bij deze platonische semiofficieuse „woorden" gebleven, terwijl het al meer en meer blijkt dat — niettegenstaande de vlaamschgezinde verklaringen van Mgr. Rutten, bisschop van Luik, op 27 April 1. 1., Mgr. Mercier, op het stuk der vervlaamsching van de Leuvensche Hoogeschool, even zoo scherp als voorheen onverzettelijk blijven wil en zulks tot groot nadeel vanhetRoomsch Katholicisme in Vlaamsch-België. * * * vta t.pnp.nmnnrdiae Vlaamsche Strijd staat in Bezet-België geheel in het teeken der Bestuurlyke Scheiding (Administration Séparative) en van Zelfbestuur (autonomie). Ik wensch kort-overzichtelijk de idee der Bestuurlijke Scheiding in hare historische traditionnaliteit tot bf) het uitbreken van den Belgischen Oorlog te behandelen, buiten de posities van de actueele vlaamsche partijen en zonder verband noch verhouding met en tot den' huidigen staat der bezetting, om des te objectief-onpartijdiger de historische traditionnaliteit der Bestuurlijke Scheidings-idee in de Vlaamsche Beweging aan te toonen. Vooreerst moet het embryonnaire ge 118 dacht der Bestuurlijke Scheiding gezocht worden in het „Algemeen Vlaemsch Petitionnement" in 1840 door Willems opgesteld als „Vertoog aen de Volksvertegenwoordigers van het Belgisch volk", waarbij Jkr. Ph. Blommaert, in het „Gentsche Kunst- en Letterblad" o.m. de volgende kantteekening maakt: „Dat geen beider landschappen het andere onderdrukke, dat geen Wael zich in het Bestuur der Vlaemsche provinciën mengele, geen Vlamingen in dat der Waelsche, dat men aen elk gedeelte onzeslands gelijk recht late weervaren, en alle partijschappen hieruit opgerezen, zullen welhaest verdwijnen, en een vaster vereenigingsband zal al de Belgische landschappen nauwer aaneensluiten". En verder: „Hierdoor wierden alle die vreemdelingen die thans in zwermen op ons land als roofvogels nedervallen. verwijderd, en den Vlaming — aen wien het recht immers alleen toekomt — wierd het * bestuur zijns eigen lands weder toevertrouwd." Ook reeds in 1845 meende Jan de Laet in het „ Taelverbond" als beantwoording aan de „Revue Nationale": „Men kenne het Fransch zijn volle recht toe in de Waalsche gewesten, aan het Vlaamsch in de Vlaamsche". En de Waal De Oerlache in 1830 verklaarde dat „de scheiding ook zou moeten bestaan tusschen de Belgen van Waalschen en Vlaamschen oorsprong", terwijl Conscience, vóór zijne geruchtmakende verklaringen in '39, nog in '38 eene belangrijke „Voorrede" schreef voor zijn „Leeuw van Vlaanderen" waarin hij o.m. zegt: „Indien het Staetsbestuur eene smelting wil poogen, dat men dan de meerderheid der Natie ten grondslag neme of dat men elk het zijne late, en dat is billijk en rechtvaerdig". Nog duidelijker sprak zich J. C. van Theelen uit in 1846 bij zijne vertaling van Hofkens' werk over de Vlaamsche Beweging: „Niets kan België," schrijft Hare embryonnaire aanwezigheid in 1840. De kantteekening van Jkr. Ph. Blommaert in het „Gentsche Kunsten Letterblad" (1840). Uitspraken van Jan de Laet in 1845, van De Gerlache, in 1830, van Hendrik Conscience in '38 en '39, van J. C van Theelen in 1846, 119 van de „Vlaemsche Commissie" in 1856. Bestuurlijke Scheiding voorgesteld in het Belgische leger (1856) Streving der ,Vlaemsch Commissie naar splitsing van Vlaamsch en Waalsch België. Uitspraak van Leo van der Kindere (1870) hij, »van den ondergang redden dan eene administratieve scheiding van het Germaensch (vlaemsch) en het Gallisch (waelsch) gedeelte van België. In alle landen van Europa, waer evenals in België, twee of meer verschillende volken zich onder hetzelfde bewind bevinden, bestaet er administratieve scheiding". De merkwaardigste uitspraak voor Bestuurlijke Scheiding was echter deze der „Vlaemsche Commissie" van 1856, dat een Grievencomité was door de Belgische Regeering zelve ingesteld en waarin de Waal Jottrand bij de pen van Conscience en Snellaert de splitsing van het Belgisch leger „in vlaemsche en waelsche regimenten" aan de Begeering voorstelde wat in feite de doorvoering der Bestuurlijke Scheiding beteekende in de Belgische Legerinrichting en welke leger-splitsing nu nog door de passieve „Vrij-België"-groep tegenover de Belgische Regeering wordt voorgestaan. (Zie mijne artikels hierover vóór den oorlog in „Vlaamsehe Arbeid" en „Kritische Opstellen"; tijdens den oorlog in „Het Centrum" 4 Septemb. 1915 en Januari '16). Verder streefde het officieel verslag e Ai,* VloomaAh» 0■r^nv«n..i^l^rlnr^iRSl'p.,' in hoofdzaak naar eene splitsing op taalgebied van Vlaamsch- en Waalsch-België, naar de vervlaamsching van de vlaamsche provinciën en de oprichting te Brussel van Vlaamsche en Waalsche afdeelingen in de Ministeries. In de „Revue de Belgique" van 15 December 1870 verklaarde later Leo van der Kindere met het oog op de idee der Bestuurlijke Scheiding: „De Vlamingen zullen het recht hebben hunne taal te gebruiken in alle omstandigheden des levens. Zij zullen vlaamsch spreken in alle officieele vergaderingen en met alle overheden, lager-, middelbaar- en hooger onderwijs zal men in het vlaamsch verstrekken, vlaamsche rechtbanken zullen bestaan van laag tot hoog met vlaamsche rechters en advocaten, het leger zal in- 180 gedeeld in Vlaamsche regimenten en Waalsche regimenten; kortom, de officieele taal der Vlaamsche gouwen zal de Vlaamsche zijn". Duidelijker werd meer en meer, links en rechts, bij de Vlamingen en Walen den wensen tot Bestuurlijke Scheiding waargenomen vooral na de verklaring over Bestuurlijke Scheiding door Staatsminister Dupont in den Senaat (1908). „Gij loopt gevaar" aldus sprak de Waal Dupont de Vlamingen toe „de Walen er toe te brengen eerstdaags eene Bestuurlijke Scheiding te vragen, wat ik een onheil voor onze nationaliteit en voor 's lands toekomst noem". Diezelfde Dupont riep in den Senaat op 9 Maart 1910 uit: „Leve de Bestuurlijke Scheiding". Het „Congres Wallon" in 1912 sprak een wensch uit tot Bestuurlijke Scheiding, mede met de provincieraden van Luik en Henegouwen, en werkte tot het in stand brengen van een Waalsch Parlement, terwijl waalsche volksvertegenwoordigers en fransch-belgische dagbladen óf de Bestuurlijke Scheiding heftig aanwakkerden óf goedgunstig gezind waren. Daarop heeft de franschgezinde Waal Jennissen — aan wien Pol de Mont in zijne briefwisseling met hem verklaarde dat Vlaanderen geene vrees gevoelde voor eene Bestuurlijke Scheiding — heftiger dan welke waalsche of vlaamsche Belg ook, in zijne brochure: „ WallonsFlamandSfpour la séparation" (1911) zich voor de Bestuurlijke Scheiding aldus uitgesproken: „Als gij gelijk hebt dat Vlaanderen weer geheel vlaamsch moet worden — dit land is toch zoo weinig, zoo oppervlakkig fransch — waarom zouden er dan geene maatregelen genomen worden om het lot van Wallonië te verzekeren? De vlaamschgezinde theorie — die ik om vele redenen aanneem, o.m. omdat ik democraat ben, —stelt de territoriale status tegenover de personneele status van vele Vlamingen, die zich enkel uit Uitspraak van Staatsminister Dupont (1908) (1910). Uitspraak van het „Congres Wallon" (1912) Uitspraak van Jennissen (1911) 121 Jules Destrée en zijn „Lettre au Roi" (1913; Het antwoord van Hippoliet Meert aan Jules Destrée. Leo Meert in het „Nederl. Congres" te Antwerpen (1912). De Legerwet van 1912 en de Bestuurlijke Scheiding. Adelfons Henderickx in het „Vlaamsche Legercomiteit" (1913) zelfzucht willen verfraoschen. Nu, wat in Vlaanderen waar is, moet het, volgens het beginsel van vader Kant, insgelijks in Wallonié zijn. Ik wil dat het vlaamsch eene vreemde, overbodige taal weze in Wallonië. Dit is de Bestuurl. Scheiding". Een jaar nadien — na de bedreigingen van Dupont in den Senaat in Augustus 1212 — schreef de Waal Jules Destrée zijn beruchte „Lettre au Roi" waarin de Bestuurlijke Scheiding van den Koning geëischt werd naar het parool „Sire, il n'y a pas de Beiges", in tegenstelling met Edmond Picard die de „&me beige" op den belgisch-cultureelen voorgrond plaatste. Hippoliet Meert antwoordde aan Destrée met eene brochuur waarin aangetoond werd dat de Vlamingen geene vrees koesterden voor de Bestuurlijke Scheiding. Eveneens zeide Leo Meert — een neef van hooger genoemde — op het Nederlandsch Congres te Antwerpen in 1912 : „Wanneer in een land twee volkeren dezelfde rechten niet genieten, dringt zich de Bestuurlijke Scheiding op". Nadat in 1898 de Vlaamsche Volksraad de herziening van art. 23 der Grondwet, — na de poging daartoe door Coremans in i«Q9 _ D-«vorderd had. bracht het jaar 1912 de bespreking der nieuwe Legerwet in de Belgische Kamers waar de Vlamingen, op grond der Besluitselen van de „Vlaemsche Commissie" van 1856 tevergeefs de splitsing eisehten van het Belgisch Leger in vlaamsche en waalsche militaire eenheden. Het „Vlaamsche Legercomiteit" hield daartoe op 5 Januari 1913 eene meeting te Antwerpen waar volksvertegenwoordiger Adelfons Henderickx uitriep: „Wanneer ons geene voldoening wordt gegeven dan zullen wn, die steeds het voorbeeld gaven van vaderlandsliefde, met Destrée de Bestuurlijke Scheiding vragen". De Vlaamsche en Waalsche pers hield zich terzelfdertijd meer en meer met de Bestuurlijke Scheiding-idee bezig en o.a. 122 was de .Vlaamsche Gazet" van 6 Maart, 9 Maart en 11 December 1913 in artikels als „De Bestuurlijke Scheiding en Legermriehtiner''. alsmede .Het Handelsblad" Van 24 November 1913, klaarsprekend genoeg. Fransch-Belgische bladen als „La Béforme" (1890), La Chronique" (1890), „Gazette de Charleroi" (1911), „1'Etoile Beige" (1911), „L'anti-Flamingant" (1912) en „LTndépendance Beige" (1912) spraken zich meestal in gunstigenfzin uit voor de Bestuurlijke Scheiding. Men mag daarnaast gerust beweren dat de Legerwet van 1912 en haren ongunstigen afloop voor de Vlamingen de evolutie der Bestuurüjke-Scheidingsidee in de hand werkte zoodat advokaat Albéric de Stoarte tijdens de Guldensporenfeesten ter Handelsbeurs van Antwerpen (1913) zonder tegenspraak zeggen kon: „Aldus, strijdgenooten, betreden wij de nieuwe wegen, welke de onoverschatbare Julius Mac Leod ons heelt voorgespiegeld. Zullen ze leiden tot de beruchte „Bestuurlijke Scheiding?" Wij antwoordden r Luidt dat woord in 's tegenstrevers mond als eene bedreiging, dan lachen we om den vogelschrik. Doelt men op eene meer gewestelijke indeeling van België of een zelfstandig bestuur der Provincieën, op eene federatie van eentalige staten-inden-Staat, op eene aanpassing der Helvetische kantonale inrichting, dan begroeten wij daarin een duurzamen grondslag tot Waalsche en Vlaamsche wederzij dsche onafhankelijkheid en beste verstandhouding, een organische oplossing en voor goed, van het talen- en rassenvraagstuk, de onmiddellijke en triomfantelijke bekroning van onze oude maar voor immer gepaste en heilvolle leuze: „In Vlaanderen Vlaamsch". Hiermede heb ik over hun herriemakende „séparaüon administrative" kortbondig uitgesproken hetgeen alle bewuste onder de vier en half millioen Vlamingen denken". De Vlaamsche en Waalsche dagbladen over de Bestuurlijke Scheiding Albéric de Swarte en de Bestuurt. Scheidin (1913). 123 Alfons van Roy over Dr Alfons van Roy, advokaat te Gent, de Best Scheiding. sprekende over de Bestuurlijke Scheiding in het Algemeen Nederlandsch Verbond (Antwerpsehe Tak) verklaarde: „Wilde Waal de Bestuurlijke Scheiding ons is het goed. Komt ze er dan zullen wij ze aannemen", waarna het Algemeen NederHPt AIp Ned Verbond landsch Verbond op 25 April 1914 het 116 19 f) roeperTeen besluit nam een Congres bijeen te roepen , Congres" en . Com- dat eene Commissie zou samenstellen met missies" bijeen tot studie Verslag en Wetsontwerp over net van het „Vraagstuk". Vraagstuk". De Katholieke Hoogeschool-studenten bleven eveneens niet rustig. .Hooger Leven", het gezaghebbend orgaan der Het Katholieke studenten-Katholieke ^^^^^^l weekbl. „Hooger Leven" lectueelen, schreef o. m. op 31 Januari spreekt zich uit voor de betreffende de Bestuurlyke Scheiding: „M Bestuurlijke Scheiding i8 maar één weg langs waar men er toe (31 Januari 1914). komen kan aan die ergerlijke en onuitstaanbare misbruiken een einde te stellen, een doortastend middel is er noodig om. de persoonlijke belangen van een Belgischen burger, in het vlaamsch gedeelte van het land te doen overeenstemmen met het maatschappelijk belang van het vlaamsche volk.... Dat middel, de Bestuurlijke Scheiding is alleen bij machte om de kennis van het Vlaamsch tot een zaak te maken van algemeen belang m Vlaanderen, om te verhoeden dat hier nog langer geslachten aangekweekt worden waar neven elkander niet verstaan... Door de Bestuurlijke Scheiding zal België behoorlijk toegerust zijn om zijn bestemming, het doeleinde en de eenige reden van bestaan van elke volmaakte burgerlijke maatschappij te bewerken; dat is om de geestelijke ontwikkeling en $$$k beschaving, even goed als de stoffelijke welvaart onder het volk te bevorderen. Dan ook zal het niet meer noodig zijn aan den Vlaming wijs te maken dat hij het Belgisch vaderland moet beminnen, het zal hem immers mogelijk zijn, dat van zelf en natuurlijk te doen, zonder Vlaanderen te verloochenen". In den zelfden geest sprak advokaat 124 Emiel Wildiers nadat de Vlaamsche amendementen der Schoolwet (1914) door Emiel Wildiers over de de Regeering verworpen waren. Als Bestuurlijke Scheiding voorzitter van het Algem. Nederlandsch (1 Februari 1914). Verbond (Antwerpsche Tak) verklaarde hij op de Algemeene Vergadering van 1 Februari 1914: „Van heden afmoete* we ons voor Bestuurlijke Scheiding ver klaren, het is de eenigste oplossing"; op 8 Februari zei dezelfde spreker op nem de groote volksbetooging belegd door (8 Februari 1914). het Algemeen Nederlandsch Verhond: „Welnu, gij die tegen ons zijt, vreest dat de verschoppelingen op hun beurt zullen roepen: Welnu, wij ook, wij willen de Bestuurlijke ScheidiDg als dat dan toch het eenige middel is om recht te bekomen" (Daverende toejuiching) Verslag H. v. Antw.) Nog op 17 Februari JJdem . op eene meeting te Gent sprak Mr. (1? Februari 1914). Wildiers: „Tot de Regeering zeggen we: „ge hebt ons verstooten ; we zullen dan ook krachtdadig en ondanks alles de Bestuurlijke Scheiding eischen" (langdurige toejuiching) Verslag „Vlaamsche Gazet"). In aansluiting bij de dagorde der vergadering van het Algemeen Nederlandsch Verbond te Antwerpen (1913) hield op De „Vlaamsche Volks29 Maart 1914 de „Vlaamsche Volksraad" raad houdt te Brussel 2 - . r „,„„_ j„ een Landdag met motte te Brussel een Landdag, waar de vol- tot onder|oek der gende motie werd aangenomen: Bestuurlijke Scheiding „De Landdag acht het oogenbhk ge- ^9 Maart 1914). komen om te onderzoeken of de Bestuurlijke Scheiding der Vlaamsche en der Waalsche gewesten niet het waar doelmatig middel is om het taalrecht der Vlamingen ten volle en met zekerheid te waarborgen, „En draagt aan den „Vlaamsche Volksraad" op, eene commissie samen te Zij stelt eene „Commisstellen, gelast met de studie van dat sie1' in en gelast een vraagstuk en in voorkomend geval, met „Voorontwerp van wet . het opmaken van een voorontwerp van wet in dien zin". De idee der Bestuurlijke Scheiding begon langzaam in de bewustheid van het Vlaamsche en Waalsche volk door te dringen en om deze te bespoedigen 125 Alfons Sevens en zijn maandblad „De Bestuur lijke Scheiding". (1 Mei 19U). Verdere actie van H. Meert en A. van Roy. ondernam Alfons Sevens van Gent op 1 Mei 1914 de verschijning van het maandblad „De Bestuurlijke Scheiding", propageerden de Leuvensche Studenten in hun blad „Als 't Past" het zelfbestuur van Vlaanderen, terwijl de heeren H. Meert en Alfons van Roy, nadat zij te Lier in het Algemeen Nederlandsch Verbond over Bestuurlijke Scheiding hadden gesproken, eene propaganda-brochure voorbereidden die door het uitbreken van den Europeeschen oorlog, verhinderd werd te verschijnen. Duitschland voert in België de Bestuurlijke Scheiding door (1916—'17;. Het bijzonderst tekstgedeelte der proclamatie 11917 . Wat door de „Bestuurlijke Scheiding" radicaal vervlaamscht wordt. Inmiddels heeft de Duitsche bezetter de Bestuurlijke Scheiding in België doorgevoerd, waardoor vele geheel of deels onopgeloste vlaamsche grieven hunne radicaalste oplossing nabijkomen. De Departementen van het Binnenlandsch Bestuur werden gescheiden, met zetel van die voor Wallonië te Namen, voor Vlaanderen te Brussel. Er wordt daardoor bereikt dat de VI. taal de eenige ambtelijke taal is in Vlaamsch-België, volgens het beginsel der territorialiteit. Het spreekt van zelfs dat deze maatregel streeft naar eene radicaal-politieke oplossin g der Vlaamsche Beweging en met zich medebrengt in minder of meer langen tyd de integrale vervollediging van de vroegere taalwetten op Onderwijs, Bestuur en Gerecht, daar het Vlaamsch de „uitsluitelijk ambtelijke taal wordt van alle overheden en beambten in VI. België, mede zijner provincies en gemeenten, evenals van alle inrichtingen en gestichten, met inbegrip van de onderwijsgestichten en onderwijzende personen". Daaruit volgt immers: a. Radicale invoering van het Hooger Nederl. Onderwijs (deels in vervulling gegaan door de Gentsche Vlaamsche rioogescnooi;, b. radicale vervlaamsching van het vrij middelbaar Katholiek onderwijs. 126 c. radicale vervlaamsching van het lager en middelbaar normaal onderwijs in Vlaanderen; d. instandhouding der primaire vlaamsche volksscholen tegen het fransch; e. radicale vervlaamsching van landen tuinbouwscholen in Vl.-België; f. radicale vervlaamsching van nijverheids-, handels- en zeevaartonderwijs in Vlaanderen; g. radicale vervlaamsching van het Vlaamsch-Belgisch zeewecen; h. radicale vervlaamsching der Kon. muziekconservatoria, muziekscholen, * teeken- en schilder-akademies, alsmede der „Nationale Bank", „Societé Générale de Belgique", „Algemeene Spaar- en Lijfrentekas", „Nationale Maatschappij voor Waterleidingen", „Tram- en Buurtspoorwegmaatschappijen", enz. in Vlaanderen. i. Radicale vervlaamsching van politie, gendarmerie, tolwezen, officieren, militaire dokters, gezantschappen, diplomatie en consulaten; j. vervolledigde regelingvan het Nederlandsch voor de Vlaamsch-Belgische burgerlijke en handelsrechtbanken, inzonderlijk bij het Verbrekingshof te Brussel; k. teruggave aan Vlaamsch-België der Vlaamsche gemeenten bij Kon.Besluit van 3 Mei 1887 aan Waalsch-België gevoegd. * * De invoering der Bestuurlijke Scheiding was echter alleen een „begin van Zelfbestuur". Naar Vlaanderen's „politieke zelfstandigheid" werd onmiddellijk daarna gestreefd op grond van het „zelfbeschikkingsrecht" der volkeren dat door President Wilson ontworpen, te Brest- N Litowsk werd geproclameerd. Drie duizend Vlamingen, vereenigd te Brussel De ^poim^ zeifstanin openbare vergadering, eischten de digheid" van politieke zelfstandigheid van Vlaanderen. Vlaanderen. Op 22 December 1917 besloot dan ook' (22 December 1917) 127 Het , Voorontwerp" en de „Commissie van Gevolmachtigden". Herverkiezing van den „Raad van Vlaanderen' Moeilijkheden van het oogenblik. een „Raad van Vlaanderen" — gesticht op den 4den Februari van dit jaar — met algemeene stemmen de „politieke scheiding" tusschen Vlaanderen en Wallonië door te drijven. Nadat daartoe een „voorontwerp" was vastgesteld werd uit den „Raad van Vlaanderen" eene dusgenaamde „Commissie van Gevolmachtigden" gevormd die in overleg trad met den Gouverneur-Generaal; deze gaf aan den „Raad van Vlaanderen" vrijheid een bijzonder decreet uit te vaardigen dat aan deze „Commissie" eene „beraadslagende medewerking" aan de nieuwe Vlaamsche Wetgeving toekende, met den eisch tevens dat het projekt tot „Zelfstandigheidsverklaring" aan eene Volksstemming en de leden van den „Raad" en der „Gouwraden" aan eene herverkiezing zouden onderworpen worden. Het is hier minder de plaats om te bespreken hoe deze „Volksstemming" en „Herkiezing" eerder eene revolutionnaire dan eene normale is geweest. De oorlogstoestand gaf aan het laatste geene kans. In politieken zin momenteel nagenoeg zonder waarde heeft deze „Zeltstandigheidsverklaring" nochtans eene psychologische machtswaarde om de beteekenis der Vlaamsche Daad, waardoor de Vlaamsche Beweging voor het eerst aan de literaire romantiekerigheid ontsnapt. Wat er ook van zij, het nieuwe „zelfstandig" Vlaanderen zal vele franschgezinde hindernissen te overwinnen hebben o.a. de gemeentelijke en provinciale fransküjonsche Besturen, de Rechterlijke Maeht, het Franschgezinde Groot-KapitaaL enz. Nu reeds bereiken Holland de bittere klachten van „Het Vlaamsche Nieuws" uit Antwerpen dat de Vlaamsche Hervorming eene doode letter blijft door de instandhouding vooral der franschgezinde functionnarissen in de nieuwe Departementen .... Daarbij komt nog dat de naaste Vredesconferentie deze Hervorming zal te bekrachtigen hebben of niet, terwijl nu 128 reeds verderstrekkende openbare pogingen door de „Jong-Vlamingen" worden aangewend om — op gr> md der eenheid van wederzy'dsche cultureéle, politieke, economische en ook strategische belangen — Vlaanderen bij Holland in één Statenbond saam te sluiten, wat het einde van den „Staat België" zou beteekenen. Met 44 tegen 22 stemmen heeft reeds de „Raad van Vlaanderen" besloten nomineel de naam „België" af te schaffen en daarvoor de naam „Vlaanderen" in de plaats te stellen, terwijl de partij der Jong-Vlamingen nu reeds „de leidende macht is en tevens de sterkste groep in den .Raad van Vlaanderen". De Jong-Vlamingen en de vlaamsch-hollandsche Statenbond. De „Raad v- Vlaanderen" besluit „België"nomineel af te schaffen. HISTORISCHE SAMENVATTING EN NA-BESCHOUWINGEN. Wanneer wij — aan het einde onzer taak — de onderscheidene perioden der Vlaamsche Beweging van vöór '30 tot nu nog eens nagaan dan blijkt de Fransche periode zeer ongunstig voor de Vlaamsche cultuur: immers de vlaamsche taal scheen toenmaals, geheel onderdrukt door de Sansculotten en door Napoleon I, voor altijd dood. De Hollandsche periode nochtans gaf haar echter genoegzame herleving om langzaam de noodlottige beproeving van '30 te boven te komen. Gedurende de eerste Belgische •periode van '30 tot '55 had het Vlaamsch in feite alle constitutionneele rechten verloren: de Kamers en de Regeering bleven onverschillig voor • de bittere klachten der eerste Flaminganten die echter in hunne litteraire successen eene vergelding vonden voor zoovele officieele afzijdigheid en onaandoenlijkheid. Na het Ministerie De Decker begon nochtans eene officieele kentering naar de vervlaamsching in te treden. De klachten der Vlamingen (Vlaemsche Commissie 1856) werden door de Belgische Regeering aanhoord echter zonder eenige De Fransche Periode:. Geheele onderdrukking der Vlaamsche taal. De Hollandsche Periode: Herleving. De Belgische Periode van '30 tot '55: de vl. taal verliest hare constitutionneele rechten 129 (9 idem van '56 tot '83: officieele erkenning der vl. princiepen, maar vorderingen der officieele ontvlaamsching. De Vlaming heeft geen recht op zelfbestuur. Gebrek aan „Nederlandsche" cultuur in Vlaanderen. De Parlementaire Periode (1883) Parlementaire triomfen- Heropleving der Vlaamsche litteratuur radicale oplossing harerzijds: langzaam werden de vlaamsche princiepen erkend zonder feitelijk rechtsherstel in de praktijk, terwijl de Regeering hier en daar enkele grieven te gemoes nwaui, zonder dat nochtans de kiem van het Fransche kwaad uitgeroeid werd. Millioenen Fransehonkundige Belgen herkregen nu langzaam de vrijheid hunner burgerlijke rechten, maar het processus van ontvlaamsching, door het leger, de scholen en de administraties sinds '30 nagestreefd, geraakte niet gestuit. De Vlaming werd weliswaar meer en meer geoordeeld en bestuurd in zijne eigen taal, maar hij zelf heeft tot op onze dagen het recht van zelfbestuur verloren: de Vlaming kan slechts ambtenaar, rechter, officier, dokter, korporaal, enz. worden en gevólgentiijk „besturen" dan wanneer ftff zich de kennis der Fransche taal volledig eigen maakt. Daarvandaan begon de Vlaming n-aar- Af NpHArlatidaehe Beschaving on¬ kundig te worden: de Nederlandsche taal werd door hem slecht gesproken en slecht geschreven, terwijl de Hollandsche litteratuur hem nagenoeg vreemd bleef. Deze vierde periode heeft haar keerpunt in 1883. De parlementaire heropleving der Beweging na '83 — en waarin de volksvertegenwoordiger Coremans zoo een ruim aandeel had — gaf aan de Vlaamsche taal haar rang als gesproken cultuurtaal weer: het Vlaamsch werd gedeeltelijk hersteld in de Gerechtshoven en enkele Hoogere Onderwijsgestichten moesten haar meer en meer als wetenschappelijke taal aanvaarden : meer dan 30 Vlaamsche leergangen werden gegeven aan de faculteiten van philisophie en rechten der Universiteit van Gent terwijl het officieel middelbaar onderwijs vervlaamscht werd. Naast deze parlementaire triomfen is er kort nadien eene frissche heropleving der Vlaamsche litteratuur („Van Nu en 130 Straks" (1893) en de West-Vlaamsche Beweging (1893) te bespeuren, binstdien het conflikt tusschen de Katholieke Flaminganten en de Bisschoppen, betreffende de voertaal van het Onderwijs, steeds scherper wordt. Het parlementair hoogtepunt der Vlaamsche Beweging werd inmiddels bereikt door de stemming der beruchte „Gelijkheidwet". Bond dit tijdstip opent zich eene zesde periode, die ik heeten zal de „intellectueele periode" daar zij door het tijdschrift Van Nu en Straks ingeleid werd; het is nl. de periode der Vlaamsche Hoogeschool, waarvan de idee met Mac Leod en Lodewijk de Baedt groot-intellectueel uitgebouwd werd zonder dat het deze beide intellectualisten gelukken mocht tot nog toe de Kamers, de Begeering en de Bisschoppen voor de verwezenlijking der Vlaamsche Hoogeschool te winnen. Deze zesde periode is in feite een scherpe inzinking van den parlementairen Vlaamschen Strijd : de Vlaamsche Hoogeschoolidee immers leed opvolgenlijk talrijke parlementaire nederlagen in de Kamers, de wetsvoorstellen tot vervlaamsching van het vrij middelbaar onderwijs leden achtereenvolgens een pijnlijk ,échec", de nieuwe Schoolwet van 1913 was op vlaamsch taalgebied een diepe vernedering . voor de Vlamingen, terwijl de Legerwet van 1912 door de verwerping der Vlaamsche voorstellen ons het ontsteUend bewijs bracht van den stilstand der parlementaire Beweging die niet in verhouding bleef tot de steeds aangroeiende vlaamsche volkskracht en stijgende inteBectualiseering der Vlaamsche cultuur. Vermeylen's „Kritiek der Vlaamsche Beweging" had historische bevestigingen en uitkomsten verkregen .. Toen in Augustus 1914 de Europeesche oorlog uitbrak vond deze de politiekparlementaire Vlaamsche Beweging in ontredderden toestand, de Flaminganten diep teleurgesteld, de positie der Regeerings-traditie van '30 versterkt, De Periode der Vlaamsche Hoogeschool Inzinking van den Parlementairen strijd. Vlaamsche parlementaire nederlagen. Versterking der Volkskracht en toenemende intellectualiseering. Verzwakte positie der parlem. VI. Beweging bij het uitbreken van den Belg. oorlog (Augustus 1914) 131 fhaar meteen ook de vlaamschgezinde, bewuste geest onder het volk meer ontwikkeld dan ooit. *) Door de opeenVerwijdering tusschen voigende nederlagen in de Kamers Regeering en werd de kloof tusschen de Regeering Flaminganten. en df} piamingaDten toenmaals steeds breeder totdat de oorlogsverklaring van Duitschland aan België tijdelijk RegeeMomenteele toenadering ring en Flaminganten weer samen bracht. De „ame beige" — waarvan laatst Jozef Muls te Parijs schreef: „Pi&me Beige, a la mode de Pieard, est un mythe" — scheen geboren.f) Echter werd de lont weer spoedig aan het kruit gebracht doordien de vluchtelingenpers der Franschgezinde Belgen De Franskiljons ver- reeda in Qctober 1914, toen de breken den Godsvrede. ylajmilgen nog niet hunne nieuwe dagbladen bezaten, in Holland, Engeland, Frankrijk en België den strijdhervatten tegen de Vlaamschgezinden die weldra, Verdachtmaking der ZOnder eenig bewijs, in hunne vaderFlaminganten. landsliefde werden verdacht gemaakt, **) *) „Wij begonnen vóór den oorlog zoo duidelijk reeds de hulp te voelen van ons eigen macht, want het volk begon algemeen te luisteren naar onze opwellingen, naar onze waarschuwingen, naar onze strijdbevelen". (Fr. van Cauwelaert in „De Beiaard" „Vlaanderen en de Oorlog" le pg.blz.488). f) Zie „De Tijd" 26 December 1914 „De VI. Beweging en de Oorlog" door Lod. Dosfel en Fr. v.Cauwelaert in „De Eeiaard" „Vlaanderen en de Oorlog": „Plots, onverwacht werd aan den binnenlandschen strijd een einde gesteld". Ook Streuvels zegt in zijn „In Oorlogstijd": „De „ame Beige" is eene wezenlijkheid geworden." (Deel Aug. '14. blz. 26.) **) O.m. erkend door Mr. Léonce du Castillon in „De VI. Stem" (1ste periode) 1 Maart 1915. Lees ook „Havere tegen Vlaanderen" door René de Clerq. „Dietsche Stemmen" Deceniher '15 (blz. 99J. Fernand Passelecq in zijn boek „La Question flamande et 1'Allemagne" (blz. 192 aldus eene nieuwe actualiteit gevend aan Conscience's woorden uit zijne „Redevoering over de miskenning der Moedertael" (1851): „Men heeft de verdedigers der moedertael tegen ejkander opgehitst, de tweespalt in onze rangen geworpen, en ons, door mistrouwen, door aangevuurden haet, van elkander afgescheurd". De Vlamingen deden beroep op de Belgische Regeering §) die weinig tegemoetkoming betoonde, de Franschgezinde pers tegen de Vlamingen vrij aan het woord liet, de franschgezinde bureaucratie in Vlaanderen heftiger dan ooit, b.v. inzake de schoolkwestie en het Nationaal Steun- en Voedingscomiteit, eigen gang toestond en geene neiging liet blijken om de Vlaamsche kwestie tot behoud van België door zelfbestuur onverwijld op te lossen. „Het contact tusschen Volk en Regeering werd gebroken" §*) De maat liep over. De „Vlaamsche Rebellie" ontstond door het woord van Dr. Aug. Borms in Februari 1915 en na het GuldensDorenfeest("1915) in 't Bredius- bosch te Bussum. De twee Vlamingen René de Clercq en Dr. A. Jacob werden — naar het heet „om hunne vlaamsche inmenging in de politieke kwesties" — onverstandig door de Belgische Regeering gebroodroofd (5 October 1915). De verontwaardiging en afkeuring was algemeen; het regende ontelbare pro- 129 en 130): „Quelques-uns de ces journaux (franco-beiges) se crurent en droit de sommer les Flamands pour 1'abandon, sur l'heure.deleurprogramme, sous peine d'encourir le soupcon de germanophilie, voire de trahison. "C'était la, nous semble-t-il, faire malencontreusement le jeu de 1'ennemi". §) O. m. door het Bussumer telegram van 11 Juli 1915 (Zie „Havere tegen Vlaanderen" door René de Clerq in „Dietsche Stemmen" December 1915. §*) Fr. v. Cauwelaert „Vlaanderen en de Oorlog", De Beiaard, 1ste jrg.) Beroep der Vlamingen op de Belg. Regeering. Hare houding. De „Vlaamsche Rebellie" (1915) Broodroof van René de Clercq en A. Jacob(5 October 1915) 133 Algemeen Protest en uitbreiding van het ., Activisme". Maatregelen der Belg Regeering. De „passieve" Flaminganten. De „activistische" Flaminganten. testen; de activistische beweging won met den dag aan sterkte en durf: in één woord de Vlaamsche kwestie werd acuter dan ooit. Voor het staatkundig behoud van België drong zich meer dan ooit eene territoriale oplossing op. Daartoe drong „De Vlaamsche Stem" scherper en heftiger dan ooit aan. De Begeering weigerde en ontnam aan tal van vlaamschgezinde ambtenaren hunne ambten en eereteekens, in verband hunner houding in de VI. Hoogeschool en later in de kwestie der Best. Scheiding. De Flaminganten splitsten zich meteen in twee partijen (midden 1915): de Passieven of Regeeringsgezinden die de oplossing der Vlaamsche Kwestie als binnenlandsehe kwestie tot na den oorlog uitstelden,* naar de „Bestuurlijke aanpassing" streefden en naar het ordewoord der Regeering tegen de Bestuurlijke Scheiding gekant waren en de Activisten, (extremisten, öf radicalisten öf Jong-Vlamingen,'Unionisten, Opportunisten, enz); de laatsten bleven deels de oplossing der Vlaamsche kwestie in samen voeling met de Belgische Regeering — om de Vlaamsche gedachte vereenigbaar te maken met de Belgische Staats-idee — nog tijdens den oorlog door de Bestuurlijke Scheiding betrachten **); *) Sindsdien is de „internationaliseering der VI. Kwestie" door de Passieven aangenomen. (Cfr. Fr. v. Cauwelaert Vrij België.) **) Het „Nationaal Vlaamsch Comiteit" in Nederland heeft tot einde Mei 1917 getracht in samenwerking met de Belgische Regeering te treden om de Vlaamsche kwestie door de Bestuurlijke Scheiding op te lossen. Op de verscheidene vertoogschriften van 13 Januari en 13 April 1917 aan Koning en Regeering ontving het „Nationaal Vlaamsch Komiteit" geen antwoord. Het „N. VI. C." zond op 5 Januari 1917 eveneens een telegramnota aan President Wilson om zijne bemiddeling te verzoeken voor het VI. volk bij de Belg. Regeering. De toenmalige Amerikaansche gezant J. van Dijck te 's Gravenhage weigerde zich met de doorzending ervan te gelasten. 134 deels internationaal met den Duitschen bezetter, waartoe zij zich door de weigering der Belgische Kegeering, de houding der franschgezinde pers, de tyrannie der franskiljonsche ambtenaars in Bezet-België en de afzijdigheid van Holland genoopt voelden. Met de medewerking van den Duitschen bezetter, zich steunend op de besluitselen derHaagsche Conventie, werden daarop achtereenvolgens - zooals wö hooger zagen — de Vlaamsche Hoogeschool te Gent, de Bestuurlijke Scheiding en de Politieke Autonomie doorgevoerd onder de leiding van een .Raad van Vlaanderen", welke maatregelen onmiddelijk getroffen werden door de banbliksems en straffen der Belg. Regeering te Le Havre, de bedreigingen der Fransche en Franschgezinde nors pn de. Rtilzwüffendbeid of afkeuring van een deel der Nederl. dagbladen, terwijl de vage belofte der Regeering op 18 Mei 1917 alleen waarde had als officieele erkenning der vlaamsche grieven en de houding van het Activisme, mede de kentering van het Passivisme, slechts versterkt heeft. Ten slotte zij nog aangemerkt dat de „pluriformiteit" van het activisme uiteenvalt in vier hoofdschakeeringen die willen le. óf Vlaanderen zelfstandig en onafhankelijk. 2e. óf Vlaanderen in eene personeele, desnoods reeële, unie met Wallonië. 3e. óf Vlaanderen federatief verbonden met Holland. 4e. óf Vlaanderen bondstaat van Duitschland. Hunne redens. Strijd tusschen het Activisme de Belgische Regeering enz. De „pluriformiteit" van het activisme. Het Activisme meent dat de Vlaamsche kwestie, nog tijdens den oorlog, — nu de Belgische Regeering eene onmiddelijke, binnenlandsche oplossing weigert en gevolgenlijk onbetrouwbaar wordt in de toekomst — noodgedwongen met de hulp van Duitschland — eene internationale oplossing behoeft. Eene oplossing dus ter Vredesconferentie lo omdat de taalkwestie in België wel Het Activisme en de internationale oplossing 135 De onverwijlde oplosstng noodzakelijk. Het Activisme gerechtvaardigd door het IV Haagsch Verdrag (18 October. 1907) De onverwijlde oplossing is noodig voor het toekomstig herstel van België. Een strijd voor herstel na den oorlog is noodlottig voor België. (Fr, v. Cauwelaert, Vrij België, pag. 113.) eenigszins eene internationale beteekenis heeft; 2o omdat het historisch onjuist is dat de internationale verdragen zich met geene binnenlandsche vragen bezig hielden. Het plan voor de „onverwijlde oplossing" vormt zich uit de principieele overtuiging dat Vlaamsch-België, na den oorlog, bij een langer stilzwijgen, meer dan ooit de prooi zal zijn van de „Verfransching" en der verfranschende Regeering, vooral wanneer Frankrijk politieke oorlogsresultaten behaalt waardoor het België geheel onder zijn politiek-cultureelen invloed krijgt. Het Activisme rechtvaardigt daarenboven zijne actie juridisch door artikel 43 van het reglement gevoegd bij het IV Haagsch Verdrag van 18 October, 1907, waardoor het gezag van de wettige Belgische macht feitelijk overging op den Duitschen bezetter, zoolang de bezetting duurt. „L' Autorité... ayant passé de fait entre les mains de 1'occupant. („Cfr. Dr. Jur. L. Dosfel's „Katholiek activistisch Verweerschrift.") Het Activisme meent verder dat, bij eene achterwege gebleven oplossing, straks, bij het ingaan van den vrede, uit zelfbehoud zooveel volksenergie aan de Vlaamsche kwestie zal verspild worden dat de vlaamsche volkskracht niet zal vrij komen om positief mede te werken aan het herstel van België, waarbij o. m, ook het Belgisch militairisme dient definitief uitgeroeid door de vereenigde partgen. Een strijd voor Vlaamsche Rehabilitatie na den oorlog is eene negatieve daad die aan het Staatsverband België niet ten goede komt. (Cfr. Fr. v. Cauw. in Vrij België pag. 113, „De Tijden zijn rijp; Zij (de Belg. Reg.) heeft het in haar hand 't vlaamsche volksgevoel rondom haar vaster aan te sluiten of meer en meer \an haar af te keeren, 't weerstandsvermogen van het binnenland te verhoogen of te verzwakken, den vrede te onthalen op de bereidwillige samen- 136 werking van alle nationale krachten of den oorlog te verlengen met eene periode van onzaligen burgertwist, de bedreigde eenheid van het land te bevestigen of onherroepelijk te ondermynen. Zij kieze". (Mijne cnrsiev.) Wat betreft de zoogenaamde „Duitschgezindheid" der Activisten en het „heulen met den vijand" waarvan de franschbelgische en Nederlandsche pers, mede de Passie ven, de Activisten beschuldigen, is zulks in het oog dezer laatsten feitelijk eene onwaarheid. De leus „noch Duitsch, noch Fransch" en „Vlaanderen aan de Vlamingen" is de hare. De gemoedelijke volksaard der Flaminganten is van nature vijandig aan elk „Prussianisme", aan elk „Napoléonisme", aan elk „Cromwellisme". Het Activisme is volgens hen bijlange niet de vereenzelving van het Duitsch met het Vlaamsch belang. De Unionistische Activisten zelfs beschouwen eene Duitsche wereld-overwinning een even zoo groot gevaar voor Vlaanderen als het oude fransche regiem in België van vóór den oorlog. Prof. Dosfel in zijn „Verweerschrift" verklaart: De bezetting werd door geen Flaminganten veroorzaakt. Aan het veel pijnlijke daarvan hebben zij geené schuld. Dit alles gebeurt buiten hen om. Waar op sommige punten Vlamingen en Duitschers samenwerken geschiedt dit voor Vlaanderens belang. Waar het de volksbelangen geldt, ook zelfs waar het om hunne persoonlijke belangen gaat, werken zoovele „patriotards" met de Duitschers mede in allerlei Comiteiten, Centralen, enz." Een zeer activistisch weekblad „Ons Land" schrijft (jrg. nr. 18) „Wij bekommeren er ons als doel geen zier om Duitschland eenige aanwinst door het activisme te bezorgen". Liederik schrijft: „Wij mogen geene Duitsche economische provincie worden." „Vlaanderen sta op zijn hoede tegen het Oosten, maar ook De „Duitschgezindheid" der Activisten. Repliek. De „Unionistische activisten" en een „Duitsche Vrede" Eene verklaring van Prof. Dosfel. Activistische anti-duitsche verklaringen. 137 Mr. Barre en „vlaamsche Duitschgezindheid" De taktiek der Franschgezindheid. Het activisme ..oneerlijke politiek?' Geene gelijke rechten, geene gelijke plichten. Een intervieuw van een leider der activisten: Rafaël Verhulst in „Het Vaderland" (29 Nov. 1917) het Zuiden zit vol gevaar" (Cfr. Dr. Jur. L. Dosfel, Kath. A. Verweerschrift). „II n'y a guère de sympathie marquée pour 1'AUemagne en Belgique. Celui qui voudrait fonder des amitiés allemandes en pays flamand serait accueillifraichement. Nous, Flamingants, ne voulons rapprocher le peuple flamand ni de TAllemagne, ni de la France, ni de riendu tout sauf de iui-même", aldus M. Basse in zijn verslag in „De Vlaamsche Hoogeschool" (3de jrg. Nr. 2). Het Franskiljonisme, de Belg. Regeeringstraditie en de Fransch-belgische Pers hebben hier moedwillige en kunstmatige begripsverwarring gesticht om tot nadeel te strekken der activistische en passieve Vlaamsche Beweging. Het Activisme wordt in anti-vlaamsche kringen eene oneerlijke politiek genoemd. De Activisten langs hun kant beweren dat de Belgische Regeering geenszins het recht heeft de activistische politiek oneerlijk te noemen, nu het historisch blijkt dat de Belgisehe Regeering sinds 1830 in hare politiek tegenover de Vlamingen nooit eerlijk geweest is — in casu de parlementaire politiek — die, naar de inspiraties der Quai d'Orsay", steeds stelselmatig geregeld werd door franschgezinde Staatslieden als FréreOrban, Ch. Rogier, Bara, enz. terwijl de Staat België voorzeker niet de vrucht is eener eerlijke politiek. De Activisten beweren verder nog dat de Vlamingen slechts gebonden zijn aan gelijke plichten tegenover'de Regeering wanneer zij gelijke rechten hebben; daar Vlaanderen in feite geene gelijke rechten met Wallonië bezit, kan als gevolg de Belgische Regeering de normale plichten van het Vlaamsche Volk niet opvorderen. Over de politiek van het Activisme bevat „Het Vaderland" uit Den Haag (29 Nov. 1917) een intervieuw van den heer Rafaël Verhulst die o.m. verklaarde: Vier en tachtig jaar hebben wjj onze 138 regeering gebeden en gesmeekt om recht en nimmer kunnen bekomen. Ook wij betreuren het, dat de Duitschers ons recht hebben moeten geven. Maar in onze positie redeneeren wij zoo: Al zou het van den duivel komen, dat is ons gelijk. Recht uit de handen van den vijand te ontvangen is niet vernederend, tenzij voor hen die het ons hadden moeten geven en dit niet hebben gedaan. Duitschers willen wij niet worden en Franschen evenmin. Wij zijn een Germaansch volk en vragen als zoodanig een Germaansche en geen Romaansche kuituur. Dat kan alleen als Vlaanderen vrij en onafhankelijk wordt. Een zaak wenschen wij: dat Duitschland nooit verklare België onvoorwaardelijk vrij te zullen geven. Wordt dit gedaan, dan zijn we verloren. Wij wenschen dat Duitschland ons land vrij zal geven, indien er voldoende waarborgen voor Vlaanderen's kultureele, ekonomische en politieke zelfstandigheid wordt gegeven. We kunnen met de Walen desnoods in een staatsverband blijven leven, echter alleen als gelijkberechtigden en niet als tweede rangs-burgers onder de Walen." Door een der leiders der Passieven — verklaring van J. Hoste Jr. — worden als volgt de op- ]ulius Hoste Jr., een der vattingen samengevat, die hij in het leiders van de Passieven. passief-flamingantisch orgaan „Vrij België" verdedigd heeft: „In het bezette gebied was alles wat buiten de Belgische taalwetten om, en vooral tegen de bestaande bestuurlijke inrichting in gebeurde, in strijd met het volkenrecht en dus oorlogspdlitiek. Die politiek was in feite, wat ook de bedoelingen mochten zijn van hen, die op het hellend vlak der medewerking geraakten, niet alleen gericht tegen de onafhankelijkheid van België en in verband met de groote moreele beteekenis van België in internationaal opzicht, een oorlogverlengend element, maar oefende ook een nadeeligen invloed uit op de 139 ontwikkeling van het Vlaamsche zelfbewustzijn. Kwamen ten gevolge van die politiek in het bezette gebied voor hun Vlaamschzijn slechts op: de aktivisten; de andere Vlamingen bestreden de aktivistische richting, of zwegen en bedankten er zelfs voor een eenvoudige opvoedende voordracht te houden, omdat de aktivisten elke uiting van Vlaamschgezindheid in het bezette gebied gretig als in eenklank met hun politiek deden doorgaan. Wat voor gevolg had, dat het Vlaamsche leven verschrompelde. Alleen de vijanden der onafhankelijkheid van België en de tegenstanders der Vlaamsche beweging konden bij die ontreddering der geesten baat vinden. Zonder den stempel der „Deutsch freundlichkeit", die het Duitsche gezag volijverig op alle Vlamingen wou drukken, zou op 4 jaar oorlog, alleen door zelfinkeer en vooral indien het gezond werk van opvoeding ware kunnen gebeuren, de laatste Vlaming in het bezette gebied flamingant kunnen geworden zijn. Daartoe bestonden trouwens in voldoende mate begunstigende faktoren. le. De bekrompen gedragingen van sommige ambtenaren en van burgers tot de anti-Vlaamsche zoogezegd „leidende standen" behoorend, die hun inzicht niet verzwegen den oorlog te misbruiken tot een anti-Vlaamsche reaktie. 2e. Het krenkend optreden op taalgebied, vooral gedurende de eerste oorlogsperiode, van het Nationaal Steun- en Voedingskomiteit 3e. De ontwaking van alle nationaliteiten dank zij die wondere doorzijpeling van gedachten, welke de oorlog medebrengt en die geen enkele censuur bij machte is tegen te houden. Ofwel wordt ons land geannexeerd, en dan zal de Fl amen politiek zooals die vooral door wijlen gouverneur von Bissing gevoerd werd, een inleiding geweest zijn tot annexatie, ofwel wordt België vrij en dan zal die politiek er 140 slechts toe bijgedragen hebben het Germaansch element van België in een verwarring te dompelen, welke hopeloos zou geworden zijn, indien door een samenloop van omstandigheden er daartegenover geen gepaste stellingen waren ingenomen. De Vlamingen, die bniten het bezet gebied leven en met het activisme geen uitstaans hadden, stonden ondanks alles vrijer om van hnn Vlaamschgezind ideaal te getuigen, dat hun vaderlandsliefde zelve omvat. Voor een vaderlandslievend ideaal opkomen, dat zich trouwens als een algemeen menschelijke drang uit den oorlog opwerkt, is den godsvrede niet storen. Handelen integendeel zoo, zij die dat gezond nationalisme willen tegenwerken, want zij bewijzen aldus de hooge geestelijke waarden van het vaderland, dat zij zelf zedelijk hielpen verminken, aan hun anti-Vlaamsche kastevoorrechten te willen opofferen. Trouwens, was het Vlaamschgezind getuigen het beste antwoord op lo De houding van kortzichtige tegenstanders der Vlaamsche beweging die meer. zin hadden voor de wurging van de Vlaamsche gedachto dan voor het vaderland. 2o. Het activisme, dat de Vlaamsche vlag wilde in beslag nemen. 3o. De rapporten van regeeringsagenten, die onze ministers in den waan lieten verkeeren dat alles om ter best ging en dat het nationaal ministerie dien titel verdient, omdat het de verschillende partijen bevredigt, terwijl het van oneindig meer beteekenis ware dat die regeering het bewijs levere een trouwe weerspiegeling te zijn van de VlaamschWaalsche tweeledigheid van België. Wanneer de Belgische regeering door een welbegrepen beleid de Vlaamsche kwestie als een binnenlandsche aangelegenheid helpt bewaren, dan dient zij daardoor een Vlaamsch, een Belgisch en een Europeesch belang. UI Een Vlaamsch belang, omdat het de bedoeling niet kan zijn van een Vlaming, die weet wat hij wil, zijn land te helpen maken tot een niemandsland voor ons maar een allemans-land voor twistende mogendheden. (Men kan voorstander zijn van een vredestraktaat, dat de rechten der nationale minderheden volkenreehterlijk waarborgt: de Tsjeken in Oostenrijk-Hongarije, de Denen in Duitschland, de Vlamingen in Frankrijk. Maar waar de Vlamingen in België geen minderheid uitmaken en ten gevolge zelf der politiek van het bezettend gezag, hoe zou de internationaliseerlng van de Vlaamsche kwestie in het Belgische staatsverband, anders dan op eenzijdige wijze door het vredestraktaat gebeuren ?) Een Belgisch belang, want voor ons land is het gevaarJijk, vooral ten gevolge van zijn aardrijkskundige ligging dat welke vreemde mogendheid ook zich in zijn zaken menge. Een Europeesch belang omdat een sterke Vlaamsche opinie en een Vlaanische gedachte die integreerend deel uit maakt van het Belgische regeeringsbeleid, een waarborg is voor de evenwicht-politiek van België ook wanneer het traktaat vervalt dat de verplichte neutraliteit oplegt en België in verband met die algemeene politiek tot een der beste schakels wordt van den bond der naties. Maar wat kon en mocht er aan de regeering gevraagd worden? Daartoe volstaat het onze grondwet te kennen en aan de regeering niets te vragen wat buiten haar grondwettelijke bevoegdheid valt. Op dat gebied verwijs ik naar de besluiten van den landdag van het Vlaamsch-Belgisch Verbond in Nederland welke de leus uitwerken: Kultuurautonomie met bestuurlijke aanpassing. De Belgische regeering heeft tegenover het Vlaamsche volk een groote 142 schuld te vereffenen. Hoe spoediger zij door duidelijke verklaringen en even ff|j|ffl welsprekende daden kan aantoonen dat zij daartoe bereid is, hoe beter. Voor den oorlog (behalve voor zeer enkele Vlaamschgezinden, die aldus de houding van Waalsche separatisten beantwoordden) maakte de politieke scheiding geen deel uit van het Vlaamsche programma, en zelfs sommige flaminganten, die er zooniet voor zouden zijn, bestrijden thans de politieke zelfstandigheid zooals zij van aktivistische zijde onder Duitsche hoede wordt voor gestaan. Wie het land vrij en tevens den algemeene vrede bevorderen wil, kan onmogelijk een Vlaamsche politiek goedkeuren, waarvan het getimmerte slechts in stand blijft onder bescherming van vreemde bajonetten. De Vlaamsche gedachte moet gedragen worden door den volkswil en ook buiten het bezette gebied is er werkelijk jegens de Vlamingen voldoende onrecht gebeurd, opdat die volkswil thans gestaald zij tot onbuigzaamheid." Dr. Jur. Lod. Dosfel in zijn „Verweer- Karakteristiek der schrift", karakteriseert op schilderachtige "^?t'Vii8i?n"* wijze de Activisten als volgt: door Lod- D°sfe,> „De bontste verscheidenheid van karakters, sekten, richtingen wemelt onder ons: er zijn beeldstormers, Bosch- en Watergeuzen, Egmonds en Zwijgers, redenaars met vuur en zoet-gevooisde dichters, Terroristen en Girondijnen, Garausii en Wate's, stokers en remmers, zonen van Jordaens en telgen van Memlinc, heidenen en mystiekers, straatschreeuwers en studiecel-kluizenaars, bloedrijken en gallijders, jeugdig onbezonnenen, gezwollen van jongen overmoed en grijze sceptische twijfelaars die de koele gedachte tot sprakeloosheid stemt, Myriam's die knielen bij het hooren van 's meesters stem en Thomassen, die eerst moeten zien voordat zij gelooven." 143 Karakteristiek der „Passieven" idem. En de Passieven: Onder hen vinden wij al de kruip- en weekdieren, de pinkende satellieten van de politieke sterren van allerlei grootte, de loensche "bespieders, de plasdank zoekende aanbrengers en verklikkers, de schuimbekkende haatzaaiers, de droogstoppels en de slijmerigen. doch daarnaast de mimozazieltjjes, de traditionalisten, de vereerders van verdorde grondwetten, de laudatores temporis acti, de slachtoffers van het menschelijk opzicht, de wrakken die zich laten medespoelen op de ebbe en den vloed van de heerschende meeningen. Onder hen treffen wij ingelijks aan —- en wij buigen diep voor hen neer — zoovelen onder onze vroomste, bekwaamste enbezadigste werkers op elk gebied, onder onze heiligste priesters en kloosterlingen, onze knapste leeraars, geneesheeren, advokaten, beambten, letterkundigen, redenaars, dagbladschrijvers, allen menschen, die bereid zijn om opnieuw den Danaidenarbeid der Vlaamsche Beweging te hervatten zoodra de Duitsche adelaar zijne vlerken over Vlaanderen niet meer uitspreidt; voor wie passivisme heilige plicht schijnt." ... De Belgische Staatsidee en-politiek schuldig aan het flaming. activisme. Volgens het oordeel van velen is de actueele houding der Belgische Begeering betreurenswaardig met het oog op de staatkundige toekomst van België en zijne latere innerlijke ieendracht. Niet alleen is aan het tegenwoordige flamingantisch activisme, als noodzakelijk gevolg, de unificeerende Belgische Staatsidee van '30 historisch-hoofdschuldig te beschouwen, '— niettegenstaande het de Hervorming was die volgens Colenbrander „Noord en Zuid heeft vaneengereten, en de kiem zaaide van Vlaanderen's actueelen ondergang" — maar ook nog is de Belgische Staatspolitiek sinds Aug. 1914 zonder vooruitziendheid gebleven t 144 om door eene onmiddelijk ingevoerde volledige gelijkberechtiging van Vlamingen en Walen de Vlaamsehe Kwestie op te lossen, waardoor verhinderd zou geworden zijn dat een deel der Vlaamsche Belgen afvallig werd aan de Begeering en met medewerking der Duitsche bezetting de vlaamsche idealen oploste; tevens is haar te verwijten, dat door het uitblijven eener duidelijke verklaring over Vlaanderen s rechtsherstel Duitschland nog niet besloten heeft tot de politiek-ongeschonden teruggave van het Belgisch grondgebied. Het Activisme— dit „oorlogskind der Vlaamsche Beweging" vond daarbij een uitmuntende teelgrond in de vage, tegenstrevende houding der Belgische Begeering die door bedreigingen, straffen, stilzwijgen en zwakke verklaringen, r, . , , . . .vo .. ■ , , , j De teelgrond van het waarin zy gesteund werd door de ver- vlaamsch Activisme, wijten en verdachtmakingen der Fransch belgische vluchtelingenpers — „qui (faisait) — volgens Passelecq — malencontreusement le jeu de 1'ennemi — en de extra-goedmoedige houding van vele bekende Flaminganten, de Vlaamsche strijd trachtte te dooden. De idee der Bestuurlijke Scheiding en der Politieke Autonomie van Vlaanderen is trouwens dan het scherpst naar voren getreden toen onder oogluiken der Belg. Regeering te Le Havre, de fransch-belgische bureau- „ cratie tijdens de Duitsche bezetting de cW^om.nu »"?"; 7 ijjjj j Scheiding en „Politieke vlaamsche taalwetten onmeedoogend bleef Autonomie" ? vertrappen, de waalsche officieren hunne vlaamsche onderhoorigen aan het Yserfront als koelies bejegenden, het Nationaal Steun- en Voedingscomiteit op taalgebied zeer krenkend optrad, terwijl de onverschilligheid der Entente voor de VI. Beweging en de politieke pers-genegenheid der Centralen voor de VI. kwestie, de Flaminganten ten slotte — ten einde raad — de medewerking der Duitschers deed aanvaarden. In deze grieven tegen de Belg. Regeering vond tevens het tegenwoordig „Activistisch 145 10) Is de Belg. Regeering te verontschuldigen? Onbetrouwbaarheid der latere Belg. Regeeringspolitiek. Actueele redens van onbetrouwbaarheid. Passivisme" der richting Vrij-België haar uitgangspunt. Tot verontschuldiging der Belgische Kegeering kan zeker moeilijk ingeroepen worden dat — sinds hare aankomst in Le Havre — niet eerder — hare tegenwoordige positie voor een rechtsherstel van Vlaanderen geenszins vrij zoude sfjn, terwijl nochthans de more el e overtuiging niet per se uitgesloten mag worden dat de Belgische Regeering, na haar ballingschap, de Vlaamsche kwestie volledig wenscht op te lossen maar dan in het oude stelsel van het „bilinguisme des Flandres" dat door geen enkele oprechte Vlaming nog toegetreden wordt. Concrete waarborgen immers voor een oplossing in den radicaal-flamingantischen zin bestaan er, helaas, niet, evenmin dan dat de oplossing ' door de Belgische Eegeering deze der Bestuurlijke Scheiding en politieke autonomie zijn zal, wat voor velen de eenige bevredigende uitkomst is, en voor Katholieke activisten, het eenige bolwerk zijn kan om het Kristelijke Vlaanderen in de toekomst te behouden tegenover het sociaUstisch-libersal Wallonië dat een zedelijken kanker voor Vlaanderen reeds lang was. Het feit daarbij dat volksvertegenwoordiger Dr. Van de Perre 's vraag aan de Belgische Regeering, — naast de reeds bestaande commissies tot herstel van België, eveneens eene, Vlaamsche Commissie"* op te richten, — door haar met eene weigering beantwoord werd en het andere feit dat nu pas priester Paul *) Zoo pas gaan geruchten door de Nederlandsche pers dat eindelijk de Belg. Regeering zou besloten hebben naast het stichten eener „School voor Vlaamsche Offcieren" de oprichting eener „Commission pour 1'Etude de la question flamand e." 146 van der Meulen om zijne gematigde sympathie voor de Bestuurlijke Scheiding door de Belgische Regeering naar het eiland Césembre verbannen werd, zijn onverstandige gedragingen jegens het Roomsch-katholieke Vlaamsche volk die niet anders dan de kloof tusschen de Vlamingen en de Regeering nog meer verbreeden. Het „Noord-Brabantsch dagblad uit 's Hertogenbosch van 1 October 1917 schreef dan ook gezonde taal*': (De Belgische Regeering) „schrijft zij" heeft zonder verwijl, klaar en duidelijk, de voBe vrijheid, het volle recht en de volle zelfstandigheid van de Vlaamsche helft in het herstelde België vast te stellen. Laat Koning Albert daaraan zijn koninklijk woord verpanden. Blijft H&vre en blijft de Honing zwijgen; blijft men voortgaan door ontactische daden de Vlamingen tegen zich in te nemen; blijft men zinnen op wraaknemingen op de activisten tegen dat men straks het heft weer in handen heeft, — dan speelt men, vreezen wij, in de kaart van Duitschland. België heeft thans aan een Koning-held niet genoeg, het heeft een Koning-staatsman noodig". Zou echter het „moment psychologique" voor onzen Koning niet verstreken zijn ? „Si on veut voir la Belgique rescusciter de sa misère par sa propre énergie, et conserverla paix dans son sein, lapaix intérieure qui est la première dont a besoin un péuple, il est d'une nécessité absolue pour ceux qui s'occupent de 1'opinion publique et de 1'éducation de notre esprit national, de se pénétrer de 1'idée que tout Beige de prononciation flamande doit jouir des même droits que son compatriote de prononciation francaise", zoo spreekt Henri Heymans in zijn jongste boek „La Belgique sociale". En wie zal deze wijze taal niet met de eerste doen samengaan" ? En Frans Van Cauwelaart — twee jaar na de bede der „ Vlaamsche stem" aan de Belgische Regeering en verder strek- Gezonde taal le. van het „N. Brab. Dagblad" 2e. van Henri Heymans in „La Belgique sociale" 3e. van Frans van Cauwelaert in „Vrij België". 147 Het „passief activisme" van Frans van Cauwelaert. kende dan René de Clercq's „Open Brief aan onze Vrienden in Vlaanderen" (VI. Stem 18 Oct. 1915) — schrijft in zijn artikel „De Tijden zijn rijp" (Vrij België 19 Oct. 1917): „. . . Echter richten wij ons tot onze eigen Regeering opdat zij de oplossing van het taalsvraagstuk onverwijld en onvervaard ter hand neme en aan het verontruste gemoed van het ontwakende Vlaamsch Volk de inwendige rust verzekere, dié tot de verdediging van het land en zijn spoedigen wederopbouw zooveel kan, bijdragen." Deze laatste uitspraak van den „leider der passieve flaminganten" heeft in zich -- evenals de dagorde van den eersten Landdag van het „Vlaamsen-Belgisch Verbond" in Holland (Maart 1918) — aan „Activisme" genoeg om voortaan niet meer van „Passievea" te gewagen nu het „Passivisme" onvermijdelijk — geschakeerd natuurlijk — in het teeken van het „Activisme" beweegt... Immers het VI. Belg. Verbond in zijn De Landdag van het Landdag van 4 Maart verwierp met VI Belg. Verbond" en 6000 leden-stemmen de tweetaligheid zijne dagorde. van Vlaanderen," eischt de erkenning (4 Maart. 1918) door het Belgisch Staatsgezag van de taaleenheid van het Vlaamsche volk en de waarborg van zijne kultureele zelfstandigheid te bereiken door de Bestuurlijke aanpassing; het eischte verder een vervlaamsching van geheel het onderwijs, de onmiddellijke spitsing van het leger in vlaamsche en waalsche regimenten, de vervlaamsching van het Rechtswezen, der Openbare- en Hoofdbesturen en eischte van de Regeering de onmiddelijke, plechtige belofte daarvan, mede o.m. de benoeming eener Staatscommissie naar de Vlaamsche Grievencommissie van 1856. * ^ * Naast de weinig goeds voorspellende houdingder BelgischeRegeeringisdaarblj 148 de tegenwoordige politieke inmenging van Mgr. Mercier in de Vlaamsche Kwestie — voor zoover dit van nit Holland objectief te beoordeelen is — een zeer ongewenschte factor die het tegenwoordig fiamingantisch activisme slechts verscherpen kan omdat het bewijst hoe inopportuun én de Regeering én de Hoogere Clerus nogmaals gelijklijnig de oude Franschgezinde positie tegen het natuurrecht van het Vlaamsche Volk handhaaft. De houding van Mgr. Mercier — die ik persoonlijk zeer hoog acht en vereer — is o.i. schadelijk aan de moreele kern van het Vlaamsche volk dat steeds door den tegenstand der Hoogere Geestelijkheid tusschen beide gevoelens van kerkélfjke tucht en Vlaamsche overtuiging pijnlijk gedwongen werd en dit laatste om wille van het eerste dikwijls prijs gaf daar Massillon's gezegde nog altijd geldt: „Nous sommes chrétiens avant que d'être quelque autre chose sur la terre" en de vergissingen der Kerkelijke Overheid gedekt blijven door Mgr. Dupanloup die schreef: „II est des autorités si hautes et si sacrées qu'on doit les respecter jusque dans leurs erreurs".*) Nie*) Het ware te wenschen dat geen Activist, in ieder geval geen Katholiek, het Belgische Episcopaat en zijn Doorluchtig Hoofd op oneerbiedige wijze aanranden zou. De scherpste pijlen, welke wij er heen schieten, kwetsen ons. Laten wij Katholieken, nooit vergeten, dat onze Bisschoppen toch 'sHeeren gezalfden zijn en dat niets hunne waardigheid delgt. Op de figuur van Kardinaal Mercier werpt zijn ijveren tegen de Vlaamsche eischen — reeds voor den oorlog — eene zwarte schaduw in onze oogen, Wij betreuren het des te meer daar wij. als Kath. in hem bewonderen den bekamper van neo-malthusianisme en alcoholmisbruik, den ij veraar voor liturgie en verzedelijking van het volk, den baanbreker der Kath. wijsbegeerte in België, den onvermoeibare prediker van Godswoord; daar wij als bewoners van geteisterd België met hem medetreuren over al het leed dat, als een roode bloed- en vuurwolk, vooral boven Vlaanderen drijft en even vurig als hij de zegepraal van waarheid en recht verlangen." (Dosfel's „Katholiek Activitisch Verweerschrift." blz. 6). De inmenging van Mgr. Mercier in de VI. Kwestie is ongewenscht en schadelijk. Moeilijke positie der Katholieke activisten. De vergissingen van, Mgr. Mercier gedekt door Mgr. Dupanloup. 149 mand beter dan de Geschiedenis leert hoe deze verkeerde gedragingen van Regeeringen en Prelaten steeds de negative aanterging waren tot de „Revolutie" die door den Syllabus van Pius IX en Zijne Allocutie Luctuosum aan R.-Kath. met recht veroordeeld blijft tenzij het wettelijk gezag tegen het goddelijk- en De houding der Fransch- natuurrecht optreedt. Voor Roomsengezinde Bisschoppen Katholieke Flaminganten is de houding eene ethischrreligieuze der Franschgezinde Prelaten daarom tegenstrijdigheid. eene zichtbare tegenstrijdigheid die in de actueel e Iersche kwestie niet bestaat. Voor de eerstgenoemden immers is de Vlaamsche Beweging allerminst een eenzijdige „taalstrijd; hunne Leus" Alles voor Vlaanderen, Vlaanderen voor Christus" heeft een absoluten zin en omvat de De ethisch-religieuze volle cultureele opbeuring van het waarde der VI. Beweging Vlaamsche Volk in Christo waartoe de voor R. K. Flaminganten, taal een goddelijk middel is ; en waar de Vlaamsche Beweging strekken moet niet alleen tot het behoud der RoomschKatholieke levensnorm in Vlaanderen, maar tevens om aan het Vlaamsche Volk zijne normaalst-volledige ontwikkeling te geven en de Vlaamsche natie haar bovennatuurlijk doel te helpen bereiken waarvoor zij geschapen is, dan blijft de tegenOnbegrijpelijkheid der streving der Roomsch- Katholieke Bishouding van de Belg. schoppen en de anti-flamingantiscne R. K. Bisschoppen, houding van Mgr. Mercier allerpijnlijkst onbegrijpelijk en door hem zelf moeilijk tegenover God, zijn geweten en het Vlaamsche Volk te verantwoorden. * * * HOLLAND EN VLAANDEREN. Waar Dr. Colenbrander in zijn gekend boek „De Belgische Omwenteling" ievers zegt dat niettegenstaande Holland en Vlaanderen ,veel verschilden' zij „grooter overeenstemming met elkander hadden dan met welk ander land van Europa ook" past het als natuurlijk gevolg dat Noord-Nederland meer en meer zijne cultureele sympathie getuigen gaat voor het zusterland Vlaanderen. Aansluiting van Vlaanderen bij Holland gewenscht. 150 In mijn boekje „Hollandsche en Belgische Toenadering" heb ik daarvan Holland's afgekeerdheid door historieele feiten aangetoond en mede aangedrongen op cultureele middelen van Holland's kant om de Vlaamsche Beweging m beschavenden evenwichtsstand te brengen met den Franschen invloed in Vlaanderen, nochtans zonder al te veel „bemoeiziek" te zijn — zooals "Willem I — in de vitale aangelegenheden van het ras. Van Groot-Nederland's standpunt uit is het, helaas, nu te klagen dat Holland' op het tegenwoordig tragisch oogenblik deze rol van „medezuster" heeft laten overnemen door Duitsohland dat, door parallelisme, naar versterking van politieke en cultureele belangen streeft in Vlaanderen. Het Hollandsch belang geraakt dan van zeiven buitengesloten. En daartoe helpen alle Noord Nederlanders nu meê die zich laten weerhouden Vlaamsch-België zooveel daadwerkelijke sympathie te schenken dat onweerstaanbaar de vlaamsche wederliefde magnetisch naar Amsterdam zou moeten reageeren en geenszins naar Berlijn. Afzijdigheid, afgekeerdheid, onaandoenlijkhcid van Noord-Nederland is hiervan de schuld: Noord-Nederland onderscheidt niet genoeg dat de Vlaamsche kwestie als Belgische kwestie eene Groot-Nederlandsche is en dat het rasevenwicht in België voor Vlaanderen door Holland moet hersteld worden zooals het ras-overwicht in België door Wallonië reeds voor 100 jaar en vroeger door Frankrijk bereikt werd; sinds Jan-Frans-Willems lag zulks in de lijn der Vlaamsche Beweging en trots de Duitsch-Vlaamsche afwijking van Wolft, Oetker, Hoffman von Fallersleben toentertijd en Pol de Mont's „Germania" later, was deze Groot-Nederlandsche streving bewust in de Vlaamsche Beweging aanwezig tot aan den oorlog, wanneer* Duitschland tusschen Vlaan- Holland's afgekeerdheid. Daarvandaan de tegenwoordige positie van Duitschland in Vlaanderen. De schuld van Noord-Nederland. De Groot-Nederlandsche streving in de Vlaamsche Beweging. 151 N. Nederland's tegenwoordige en vroegere positie is vijandig aan Vlaanderen. Politieke gevolgen. De gedragingen van N. Nederland loopen paralleel met deze der Belg. Regeering, Beider gedragslijn de reden tot aanleuning bij Duitschland. deren en Holland zijne politiek-militaire wig klonk en zijne belangen mengde in het Noord- en Zuid-Nederlandsen belang; later zal het blijken dat het vanwege Holland eene groote ethische fout geweest is zulks te hebben laten gebeuren, ja, erger nog, onder den schijn van hostiliteit aan Duitschland, zich vijandig te hebben gesteld aan de levensbelangen van Vlaanderen. Vijf-entachtig jaren verwaarloozing der Vlaamsche Belangen door Noord-Nederland zijn in werkelijkheid de oorzaak der gemakkelijke infiltratie van de Duitsche idee in Vlaanderen waarvan reeds vroeger onder „De Broederhand" en zoo pas, vóór den oorlog nog, door de vestiging der Duitsche Kolonie te Antwerpen, de duidelijke symptomen merkbaar waren. En wanneer het later blijken mocht dat Vlaanderen — nagenoeg mede door de ncod-politiek van het Activisme — tot een „Bondstaat" geraakt is van Duitschland, dan is dit niet alleen aan de 85jarige verdrukking door de franschgezinde Belgische Regeering te wijten, maar tevens voor een groot deel aan de 85-jarige — en langer - krenterige afzijdigheid van Nederland dat, op het huidig moment, tot walgens toe, in zijne anti-grootNederlandsche positie volhardt. Evenzoozeer als de Belgische Begeering eene grove politieke fout beging de Duitsche inmenging in de Vlaamsche Beweging niet te hebben voorkomen door het verleenen van een volledig vlaamsch rechtsherstel, beging Holland eene cultureele fout door eene vroegere en actueele sympathie voor Vlaanderen — paralleel met de Belgische Regeering, — te verwaarloozen, wat de Duitsche inmenging ten zeerste heeft vergemakkelijkt. De radicale extremisten in Vlaanderen vonden in die verwaarloozing uit w e rkelijken noodstand eene reden om aanleuning bij Duitschland te zoeken daar Noord-Nederland zich de Vlamingen eigenbelang-ziek van het lijf 152 hield. En vooral vond Noord-Nederland, als bülylcing zijner afzijdigheid, eene latere reden in de Dnitseh-Vlaamsche houding der flamingantische extremisten, alsof men eene rechtvaardige zaak als de vlaamsehe verzaken kon, vanwege de politieke houding eeniger vlaamsche, leidende personaliteiten en alsof de onaandoenlijkheid der Hollandsche natie voor Vlaanderen niet reeds vóór het Activisme en vóór 1914 historisch bestond. Onnoodig tevens er nadruK op ie leggen dat door Noord-Nederland's nalatigheid de Duitsche politieke druk op de Zuid-grens van Holland nu en later versterkt wordt, ten ware Duitschland, na den oorlog, politisch-kultureel uit Vlaanderen terugtrekke om het natuurlijk cultuur-vereenigingsproces van Vlaanderen bij Holland — dat m het Bourgondisch tijdvak zulke groote geestelijke eenheid bereikte welke het door de Hervorming verloor en tijdelijk tevergeefs van 1815 tot "30 terugbetrachtte — niet in den weg te staan. Er bestaat immers gevaar in de toekomst dat Noord-Nederland — door wiens Alliantie met Frankrijk in 1635 wij het tegenwoordige Fransch-Vlaanderen verloren - door zijne nieuwe nadeelige verhouding tot Vlaanderen zich meer en meer vervreemd laat geraken van de Zuid-Nederlandsche stambroeders die met spijt Jan Salie in zijn stugge rust zien volharden. En hoe zal binnenkort Noord-Nederland zich de „Belgische" annexionnisten van het lijf houden wanneer het de Vlaamsche Belgen tegen zich ingenomen heeft, de Vlaamsche Belgen die tot nog toe ten overstaan van Nederland grootmoedig anti-annexionnistisch bleven? Het is tot op het tegenwoordig oogenblik nooit een gevaar gebleken voor het politiek bestaan van den Belgischen Staat dat de Vlaamsche Beweging steeds zijne cultureele aanleuning bij NoordNederland zocht; integendeel, wij ver- Onaannemelijkheid der redens van Hollands afzijdigheid- Ongunstige politieke gevolgen voor NoordNederland. Noord-Nederland's eventueele vervreemding van Vlaanderen N.-Nederland verspeelt de Flaminganten als „anti-annexionnistische Belgen." Aanleuning van Vlaanderen bij NoordNederland is perse versterking van den Belg. staat. 153 Aansluiting van Vlaanderen bij Duitschland als vasalstaat een cultureel-politiek gevaar voor N.-Nederland. Het gevaar der Vlaamsche en Duitsche taaiaffiniteit. Het ,Merkblatt" en de Nederlandsche taal. wachten er nu van versterking van den Belgischen politieken staat nu NoordNederland staatkundig belang heeft bij een hersteld België. Van Duitschland echter, — onder cultureel politiek opzicht — is te verwachten dat wanneer Vlaanderen als Duitsche Vassalstaat uit België geschakeld wordt, de opslorping van het zwakke Nederduitsch in het Hoogduitsch element binnen afzienbaren tijd zich voltrekken zal tot meerdere schade aan de Nederlandsch Beschaving. Nu reeds spreken vlaamsche boeren in Vlaanderen van „bahnhof', „weihnachten" en „kartoffels" alsof het zuiver vlaamsch ware. Wat de Fransche verdrukking in 100 jaren in den boerenstand niet bereikte, geraakt op enkele jaren onder Duitschen invloed mogelijk, van wege de germaansche taalverwantschap tussche beide Nederen Hoogduitsch'. talen. En dat is een reel gevaar. Het Fransch is er nooit in gelukt de vlaamsche taal te „nekken" omdat Latinisme en Germanisme malkander taalvormelyk uitsluiten en wie kan genoegzaam waarborgen dat Vlaanderen — zooals Edmond de Bruyn het in zijn „Eloge de la Vtlle d'Anvers" voor Antwerpen en Dr. Colenbrander in zijne „Belgische Omwenteling" voor GrootNederland aantoont — dezen keer nogmaals gelukken zal vreemde culturen zelfstandig te verwerken en daardoor zich-zelf-te-blijven ? „Jeder Deutsche in Flandern, der die Flamische Sprache erlernt, fördert an seinem Teile die Reichspolitik. Pflicht des Deutschen is es also, die' Sprache der Flamen zu ehren und zu schützen. Uebrigens ist auch vom Standpunkt der Deutschen Interessen eine Einengüng des Geltüngsbereichs der Niederl&ndischen Schriftsprache keineswegs erwünscht." zoo luidt in het „Merkblatt für Deutsche Heeresangehörige in Flandern" het j ongste platonisch-gelukkige Voorschrift aan de Duitsche soldaten. Het kan nechthans 154 de vrees niet van het hart afzetten dat de Duitsche realiteit in Vlaanderen overtreffe de goede bedoeling en het zuivere inzicht van het „Merkblatt," daar het hegemonisch karakter van elke „langue mondiale" de kiem der verdrukking in zich sluit, wat door geene enkele officieele verklaring — hoe goed bedoeld ook — vernietigd kan worden. Wil België weder het Europeesch wisselkantoor worden door zijn „karakter van tusschenland tusschen de Bomaansche en de Germaansche wereld" dan moet vporal Vlaamsch-België met de cultureele hulp van Nederland zorg dragen voor eene sterke vlaamsche nationaliteit; op dien grondslag alleen moet België de open deur blijven naar de vier cultureele hoeken der wereld: zoodat we het Fransch als een onmisbaar element achten voor verfijndheid en helderheid van Vlaamschen stijl, het Duitsch als een kleurige, romantische schakeering voor onze litteratuur, hetHollandsch als de degelijke, precieze versterking van de vlaamsche fraze, het Engelsch als een internationaal schoonheidselement van algemeene vorming.. Uit de revolutie van '30 heeft zich voorzeker een kleine kern fransche „Belgen" ontwikkeld die er zijn mag en moeilijk nochthans tot deze of gene der vlaamsche en waalsche taalgroepen te herleiden is. Zij begonnen eene „Belgische nationaliteit" te vormen in de beide nationaliteiten waaraan slechts een democratisch en ondergrond ontbrak om leefbaar te zijn. Evenzooals er onder den invloed der Fransche idee in den schoot dier „Belgen" eene ionge intellectueele generatie sinds '30 gevormd werd van Fransch-schrij vende Belgen—verfranschte Vlamingen en Walen - - met namen als Max Halier, Van Lerberghe, Verhaeren, Elskamp, de Molder, G. Eeckhoudt, Cam. Lemonnier, Georges Virrés, Georges Rodenbach, Kurth, Pirenne, enz. enz. Vlaamsche Nationaliteitversterking met medehulp van N.-Nederland is noodig. Vlaanderens „open deur" naar de vier grensculturen. De „Belgi cistische" generatie sinds '30. 155 Noodzakelijkheid der vorming van een GrootNederl. intellekt in Vlaanderen. De voordeden daarvan voor de „Christelijke Idee" Een verouderd standpunt en tijdschriften als „La Jeune Belgique", Le Coq Rouge", „Le Spectateur Catholique", „La Belgique Artistique et littéraire" wier arbeid tevens het cultureel product der Belgische Staatsidee van '30 is, en wier „Belgischen" hartstocht zich in de Belgische taal zou uitgedrukt hebben wanneer deze bestond, zoo eveneens moet onder den vernieuwden cultuurinvloed van Nederland in Vlaanderen, na de uitgestorven „Van Nu en Straks"generatie, een nieuw intellekt gevormd worden dat zich liefst van eene GrootNederlandsche taal zou willen bedienen wanneer Hollandsch en Vlaamsch beiden niet bestonden. Tot nog toe is het jonge litteraire Vlaanderen nagenoeg uit eigen levenskrachten opgegroeid en nog te zeer is de Hollandsche van de Vlaamsche cultuur dialectiek te onderscheiden: beider culturen moeten wisselwerkend dooreen stroomen in de toekomst met behoud van wederzijdsche oorspronkelijkheid en waardemerk. Als goed-Roomsch van huis uit is het daarenboven mijne leus door het herstel van een cultureel Groot-Nederland de verouderde gevolgen der Reformatie, als nadeeligen invloed voor Vlaanderen, weg te nemen en vooral de Roomsche Noord-Nederlanders in ernstig contact met de Roomsche Vlamingen te brengen, niet alleen tot versteviging der Katho lieke, maar tevens tot versterking der Christelijke idee als anti-revolutionair element, zoodat ook de Nederlandsche Reformatie langs onze zijde staat... Toen een zekere Hollandsche heer in 1851 antwoordde op een adres van Noord-Nederlanders die bij de Regeering om „vrijdom van invoer voor de Hollandsche boeken in België en afschaffing van de invoerrechten^ op vlaamsche werken in Nederland" bedongen hadden, betoogde hij „dat de vlaamsche letterkunde vol roomsche geest in het Protestantsche Nederland geene aanmoediging verdiende!" Deze 156 verouderde vogelverschrikkers moeten in de toekomst van den akker der Groot-Nederlandsche cultuur verdwijnen. Het is niet mogelijk dat de „God van Nederland" een lastige sta-in-den-weg büjve voor Vlaanderen welk .zusterland" dien zelfden God in de oude Moederkerk met evenveel waardeerbare vroomheid dient. * * * Dat het Vlaamsch belang zich dus door de spreekbuis der Hollandsche cultuur tijdelijk uitspreke, blijkt dan van zelfde eenige, Groot-Nederlandsche evenwichtigheid : immers eene politieke annexatie van België bij Duitschland of Frankrijk schept in Europa eene tweede Elzas-Lotharingen, zoodat Vlaanderen niet meer 't luidruchtig „wisselkantoor" zijn zal van Germaanschheid en Latijnschheid maar de onmiddellijke vijandelijke ontladingssfeer •vsm twee groot-culturen waarin de Vlaamsche klein-cultuur bijna dadelijk hare zelfstandigheid verliest. De minieme verweerkracht der Vlaamsche machtspositie is niet opgewassen om zich gelijktijdig én tegen Duitsche én tegen Fransche invloeden te verzetten, die beiden dan hun onmiddellijk aanrakingspunt tot ons Nederlandsch nadeel in België zullen vinden. En de onderstelling is te wagen dat bij eene absolute nederlaag door Duitschland van het Fransche element in België eveneens de Vlaamsche cultuur noodzakelijk zal afbrokkelen in de golven van Groot-Germanje zooals de Vlaamsche cultuur reeds vóór 100 jaar afbrokkelde in de ebbe van het Fransch getij: beide identificaties beteekenen verlies van zelfstandigheid... Duitschland heeft verder niet perse een Vlaamsch Vlaanderen noodig om het Latinisme te verslaan: het is wellicht zelfs principieel niettegenstaande de Nadeelen eener politieke annexatie van België, óf bij Frankrijk ól bij Duitschland. Heeft Duitschland per s e een „Vlaamsch Vlaanderen" noodig? 157 Verzwakking der Vlaamsche afweerkracht bij politieke annexatie- De staat België heeft nooit openbare annexatiegevoelens aan Frankrijk begunstigd- De meening van Dr. Colenbrander, hierboven vermelde verklaring van het „Merkblatt" een algemeen-germaansch belang dat de hoog- en nederduitsche elementen langzamerhand dooreenvloeien en zich vereenzelvigen, waarom dan ook het culturele raderwerk van Germanje het liefst onmiddelijk boven onze provinciale vlaamsche hoofden in het Latijnsche ingrijpt, zonder „partie remise" ditmaal, wat Vlaanderen betaalt met het verlies van zijne eigen nationaliteit, langs dezen of . genen kant... En men lette er wel op: vóór den oorlog kon de Vlaamsche afweerkracht tegen de „Francisation" te nauwernood in het Belgisch Staatsverband volstaan: dat ze nochtans volstond is — buiten zijn natuurlijk afweervermogen als germaansche taal — weRicbt mede te danken aan het feit dat de Fransche groot-cultuur voorheen altijd min of meer door de zelf-protectionnistische zeef moest van den Staat België die, alhoeveel steeds strevend naar eene Fransch-Belgische Staatseenheid, nochthans, na de revolutie van '30, nooithet annexatiegevoel van België aan Frankrijk openbaar begunstigd heeft. Begrijpelijk is het dan dat bij eene eventueele annexatie van België aan een der groot-landen Frankrijk of Duitschland de machtsverhouding van het Flamingantisme in eigen nadeel scherp gewijzigd wordt daar het locale Belgisch Flamingantisme, dat in gewone tijden worstelt met een even locaal Belgisch Franskiljonisme, zich dan oumiddelijk face-a-face, zondér staatkundige tusschengroepeering, zal bevinden met beide of met ééne dier groote culturen... Als het noodlottig , zoover raakt moge dan Colenbrander's bewering — in tegenspraak met mijne zwart-gestemde voorstelling — waarheid blijken dat „de Nederlandsche Nationaliteit (in den ruimen zin genomen die Zuid en Noord omvat) ontsnapt aan alle annexatie, van Frankrijk of Duitschland uit ondernomen, aan de staatkundige 158 niet alleen, maar ook en zelf vooral aan de geestelijke". Versterking van de Vlaamsche nationaliteit bij middel der Hollandsche cultuur is dns voor beide zusterlanden de aangewezen toekomst om te verhinderen dat Vlaanderen, en vervolgens Holland, óf door Frankrijk óf door Duitschland opgeslorpt worde. De tijd dat de NoordNederlandsche handelspolitiek willekeurig de vlaamsche havens bijna 200 jaar gesloten hield wat zooveel bijbracht om de „Vlaamsche kwestie" in het leven te roepen, moet eeuwig voorbij zijn. Wij, Vlamingen, moeten de aanleuning aan Duitschland nagenoeg verwaarlooaen om de aanleuning aan Nederland cultureel te bevorderen en wederzijds. Nog altijd zie ik met verlangen'uit naar een „Hollandschen Bond" *) die de sympathiën voor Vlaanderen bij de NoordNederlanders zou opwekken met het oog op de cultureel-politieke gevaren van Duitschland in Vlaamsch-België. Hoe meer stemmen zich nu in Nederland doen gelden voor dat „In Vlaanderen Vlaamsch", — schreef zoo pas niet reeds verheugend „Het Centrum" dat „de Vlamingen volkomen zekerheid hoefden te verkrijgen omtrent de inwilliging hunner billijke verlangens in het herstelde land' ? — des te liever ik gelooven ga dat Noord-Nederland wederdienst bewijzen wilt aan Vlaanderen waaraan het zijne geheele vroegere beschaving te danken heeft. De hoogere, heldere beschavingsvorm in Holland die nu te rijp werd — niet zoo zeer hoog en helder als vrucht tan Groot-Nederland een bolwerk tegen Verfransching en Verduitsching. De „Hollandsche Bond" N,-Nederland moet wederdienst bewijzen aan Vlaanderen. *) Is het zoo pas te 's-Gravenhage opgerichte „Comité Holland-Vlaanderen" met zijn tijdschrift „Voor Vlaanderen" dit soort „Hollandsche Bond ?" Of zal de zoo pas gestichte „Dietsche Bond" het realiter worden? 159 Gebrek aan hoogere het Protestantisme dan als ononderbrobeschavingsvorm in ken, doorgezette cultniurijver uit de bron Vlaanderen, van een oorspronkelijke, Eoomsch-Kath. Vlaamsche Beschaving, — ontbreekt nn bij ons in Vlaanderen op treurige manier. Vlaanderen is nu arm aan fijne, stevige, bezonken Nederlandsche beschaving. Alhoewel Vlaanderen het axiomatisch, als norm, door kleur en levendigheid, Vlaanderens bescha- warmte van gevoelens en spontaniteit vingshoedanigheid. ^er lynen, op zijne deftigere en strakkere, meer wellevende en voornamere zuster HoUand winnen moet, is Vlaanderen's bloed nu verzuurd door den slechten wijn der Beulemans-verfransohing. En, helaas, nu geheel de wereld in HoUand, eerst aange- Vlaanderen politiek, cultureel en vooral wezen land voor belang- >maim militari", belang stelt blijkt het stelling in Vlaanderen, dat Holland, als eerstaangewezene voor die belangstelling, liever een onbewogen standbeeld tusschen de levende groepen der nationaüteiten blijft. De GrootNederlandsche kwestie laat den NoordNederlander koud als een steen en de herinnering aan Holland's laehtigjarigen oorlog is niet van aard meer om den Noord-Nederlander actief te doen sympathiseeren met den Zuid-Nederlander die zijn 85 jarigen oorlog tegen de verfransching nog steeds wanhopig voortstrijdt. Schreef zoo pas zelf niet de „Nieuwe-Amsterdammer" (15 Dec. 1917) Voor een Vlaming mag Vlaanderen niet „het hoogste wezen, dat te redden valt."?! Men trekt met ijver partij voor •v;» ^Entente" en „Centralen" alsof men eene partij football bijwoont waarbij noch bloed, noch ziel, te verliezen is; men treedt zeer eensgezind op voor het „recht der verdrukte nationaUteiten", maar Hollands's gebrek aan wanneer in het naaste buurhuis zuster „meevoelzaamheid." Vlaanderen in doodsangst hare kwellingen uitgilt, sluit men permentelijk de ooren voor de doodsklacht der arme zuster ... Dit gebrek aan „meevoelzaamheid" is in Holland reeds oud, niettegenstaande de „innerlijke hartelijkheid" die wij bij vele Hollandsche inteUec- 160 eelen ontmoeten. Ik héb het trachten aan te toonen in mijn boekje „Hollandsch-Belgische Toenadering" ... Vóór den oorlog was er „mode" en „pose" om Vlaanderen's jonge litteratuur waarmede ook het oudere „Flamingantisme" liefhebberde: nu nog is heel Holland aan 't „pallieteren" geraakt om dat frissche boek van den „activist" Felix Timmermans... Maar ik vraag U, volk van Holland, wat kent ge van de oudere vlaamsche litteraire romantiek die zooveel deugdelijks bevat ? Met uitzondering van Jan van Beers, Conscience en eenige dichtstukjes van Bozalie Loveling is de geheele traditionneele oudere vlaamsche letterkunde — vergeef me die waarheid — u onbekend ... Hoevele jongere voortreffelijke vlaamscheletterkunde is tevens vóór den oorlog nooit tot deze „lage landen" doorgedrongen ?... En wie onze wederzijdsche Musea's bezoekt wordt niet onaangenaam getroffen door het gebrek aan óf vlaamsche óf hollandsche schilderstukken hier en ginds, wat cultureele onwetendheid langs beide kanten beteekent? En zulks voor de Bibliotheken even zoo zeer. Deze onwetendheid — die ik op eene pijnlijke wijze hier ervaar — is teekenend voor het geheel der cultureele verhouding tusschen Holland en Vlaanderen ... Holland's „pose" met Vlaanderen. Holland's onbekendheid met Vlaanderens oudere litteratuur. Het tijdelijk verblijf van Flaminganten hier in Noord-Nederland en elders is dan ook een voortreffelijk feit te noemen. Wij weten het wel: er zijn kortzichtige „activisten" in Bezet-België die aan vooraanstaande Flaminganten-Passieven en Activisten, hun verblijf in Noord-Nederland verwijten waar ze zich „veilig opgeborgen" hebben, alsof er niet evenveel moed noodig is in een naburig land een avontuurlijk bestaan vol zorg en ellende te slijten, als onder de formaliteiten eener militaire bezetting in België te verblijven. De hier in Holland De aanwezighefd der Flaminganten in Holland en elders is voortreffelijk. Verkeerde meening VI. België. in 161 11) Politieke voordeden De „kleine 'kant" der VK Beweging. aanwezige Flaminganten honden niet op overal de Vlaamsche idee onder NoordNederlanders, vluchtelingen en geinterneerden te zaaien, en de onwetendheid der N.-Nederlanders voor te lichten, terwijl zij objectiever dan de Vlamingen in Bezet-België zich over de VI. Kwestie kunnen uitspreken. Dit is, met uitzondering der objectieviteit, voor de aanwezige Vlamingen in Frankrijk en Engeland — hoewel in veel minder mate — even waar.. Wie zal de voordeden daarvan niet begrijpen nu de internationaliseering der Vlaamsche Kwestie zoo eene actueele noodzakelijkheid is geworden? Nu we beslist behoefte hebben ons aan het „provincialisme" te ontworstelen dat zoolang de „kleine kant" der beweging is geweest, waarover de N.-Nederlander metr eenige reden glimlacht, en waarvan we nog dagelijks in de activistische kranten uit Bezet-Belgie de rethorische verschijnselen ontdekken? Ik eindig. Mogen echter deze losse bladen over de Vlaamsche Beweging — geschreven „in sinceritate cordis et veritate" en wier inhoud niet bedoeld is als De bedoeling dezer een politiek strijdschrift tegen de Belbrochure: verwerping gisaie Regeering „qua" gezaghebbend van het regiem van 30 gchaamf maar als een principieele afkeuring en formeele verwerping voor de toekomst van het verfranschende on-nationaliseerende regiem van '30, de oogen van Noord-Nederland wijd openen op het Groot-Nederlandsch belang dat Vlaanderen met Holland bindt en wiens toekomst nu in den tegenwoordigen oorlog beslist wordt. „Vlaanderen, neen! Groot-Nederland: zien ze dan niet hoe schoon het daar Aug. Vermeylen en Dr. "g* iQ Eur0P». tusschen de grootste Colenbrander over naties in, aan den samenloop der DuitGroot-Nederland. sche, FranBche, Engelsche geestesstromingen" zoo schreef eens August Vermeylen. En daaraan voegt Dr. Colen- 162 brander toe: „Laten wij elk, Noord- en Zuid-Nederlander, het beste geven wat in ons is. Wij brengen dan noodzakelijker wijze dingen voort die niet slechts voor ons zetven, maar ook voor den ander van belang zijn. Belang zal kennis doen zoeken, kennis zal liefde wekken, en wat geen woorden kunnen, zullen de dingen doen". Dan komt eens de tijd dat Vlaanderen God danken zal en zeggen: „Zij zijn verslagen en gevallen, maar wij zijn opgestaan en opgericht" (Psalm Davids XIX, vers 9) terwijl we nu reeds God om den Koning Albert bidden: „Heere, bewaar den Koning en verhoor ons op den dag als wij U aanroepen. Getrouwheid der (Psalm Davids XIX, vers 10). Want in Vlamingen aan Koning de liefde voor onzen Koning kan geene Albert. aardsche macht ons doen aarzelen: „En tout ftdelles au Boy, jusques k porter la besase" staat ook geprent op den vlaamschen borstpenning van dezen nieuwen tijd.... KABEL VAN DEN OEVEE. Baarn, April—October 1917. Beerlen, 1918. 163 LIJST van eenige Flamingantische Geschriften: Kranten, Periodieken, Brochures, enz. tijdens den oorlog verschenen of verschijnend in Woord- en Zuid-Nederland, Engeland, Frankrijk en Duitschland. Aula. (Gent) Antwerpen boven. (Antwerpen) Bulletin van het Vlaamsch-Belgisch Verbond. (Den Haag) De Toorts. (Utrecht) De Vlaamsche Gedachte. (Den Haag) De Vlaamsche Stem (Amsterdam) De Gazet van Brussel. (Brussel) De Eendracht. (Antwerpen) De Stem uit België. (Londen) De Belgische Socialist. (Den Haag) De Goedendag. (Antwerpen) De Nieuwe Tijd (Antwerpen) De Vlaamsche Post. (Gent) De Katholieke Vlaamsche Student De Belgische Standaard.(De Panne) De Antwerpsche Courant. (Antw.) De Limburgsche Bode. (Hasselt) Dietsche Stemmen. (Utrecht) Het Antwerpsche Dagblad (Antw.) Gazette van Kortrijk. (Kortrijk) Het Vlaamsche Nieuws. (Antw.) Het Vaderland. (Parijs) Nieuwe Gazet van Gent. (Gent) Nieuw Vlaanderen. (Parijs) Ons Land. (Antwerpen) Ons Vaderland. (Parijs) Ons Leven. (Leiden) Onze Taal. (Göttingen) Onze Hoogeschool. (Gent) Vlaamsch Leven. (Brussel) Voor Vlaanderen. (Den Haag) .Vooruit. (Gent) Vrij België. (Den Haag) A Glance at the soul of the low countries Dr. J. Persijn Aphorismen over Bestuurlijke Scheiding K. v. d. Oever Een Vlaming in de oorlogsklem Dr. J. de Cock Havere tegen Vlaanderen Bené de Clercq Het keerpunt der Vlaamsche Beweging L. v. Puyvelde Holland en het Vlaamsch Activisme Leo Meert Hollandsch-Belgische toenadering K. v. d. Oever Katholiek activistisch Verweerschrift L. Dosfel Le crépuscule des Villes d'art flamandes (Le mouvement flamand et la guerre) Jozef Muls N. Nederland en België Leo Meert Vlaanderen na den oorlog L. Picard Vlaanderen's nood en Vlaanderen's toekomst „ Vlaanderen's "Weezang Claudius Severus Vlaanderen's economische zelfstandigheid Liederik "Waarom? Daarom! Claudius Severus. Verder nog een groot aantal blaadjes aan het Pront en uit de Krijgsgevangenen kampen. (Zie „Vrij België" 17 Mei, 1918). bi