Geschenk van: DE WERELDOORLOG OP HET ^ DUITSCHE WESTFRONT jL3 WETENSCHAP DE WERELDOORLOG OP HET DUITSCHE WESTFRONT VAN DEN AANVANG TOT NA AFLOOP VAN DEN SLAG AAN DE MARNE (4 AUGUSTUS TOT ia SEPTEMBER 1914) EEN KRIJGSGESCHIEDKUNDIGE STUDIE, OOK VOOR NIET-MILITAIREN "DOOR W. G. F. SNIJDERS LUITENANT-GENERAAL B.D. 1923 3%t UITG EG EVEN-DOOïVDE MAATSCHAPPIJ • VOOR GOEDE-EN-GOEDKOOPE LECTUUR-AMSTERDAM m m GEDRUKT TER DRUKKERIJ VAN DE WERELDBIBLIOTHEEK BRONNEN XI INLEIDING XXI EERSTE GEDEELTE DE STRIJDKRACHTEN EN DE OPERATIEPLANNEN ie hoofdstuk De voorgeschiedenis van den oorlog .................. 3 2e hoofdstuk i. De Duitsdie 'strijdmacht 25 2. Beschouwingen over het Duitsche operatieplan... 31 3e hoofdstuk i. De Fransche strijdmacht 58 2. Beschouwingen over het Fransche operatieplan... 62 4e hoofdstuk HetEngelsche expeditieleger 80 5e hoofdstuk i. Het Belgische leger...... 92 2. Beschouwingen over het Belgische operatieplan... 98 6e hoofdstuk Andere legers 122 7e hoofdstuk Recapitulatie der strijdkrachten 128 TWEEDE GEDEELTE DE KRIJGSVERRICHTINGEN 8e hoofdstuk De Duitsche inval in België 1. De Maasovergang en de verovering van Luik 135 2. Het gevecht aan de Gette. Het Belgische veldleger ontkomt naar Antwerpen 163 9e hoofdstuk De opmarsch der Fransche Engelsche en Duitsche legers. VI inhoud 1. Het Fransche leger 180 2. Het Engelsche hulpleger 195 3. De verdere opmarsch der Duitsche legers. 198 10e hoofdstuk De veldslagen in degrensgewesten 1. Op het Oostelijk deel van het oorlogstooneel 204 2. In het centrum 211 3. Op den westelijken vleugel van het oorlogstooneel 217 xxe hoofdstuk Fransch-Engelsche terugtocht en Duitsche vervolging. 1. Territoriale troepen in Noord-Frankrijk......... 238 2. De Engelschen op 24 en 25 Augustus 240 3. De Franschen op 24 en 25 Augustus 243 4. Strategische grondslagen voor de verdere operatiën der Fransche en Engelsche legers ... 245 5. Voortgezette Duitsche vervolging. De slag bij Le Cateau 249 12e hoofdstuk Voortzetting der operatiën in Noord-Frankrijk. 1. De Engelschen na den slag van Le Cateau tot het overgaan van de Marne 257 2. de Slag bij Guise-St. Quentin .................. 260 3. Aanwijzingen van de Duitsdie legerleiding voor het voortzetten der inhoud VII operatiën van 27—28 Augustus 265 4. Regelingen door het Fransche Opperbevel getroffen 274 5. Duitsche maatregelen... 281 13e hoofdstuk Gebeurtenissen te Parijs. 1. De Fransche regeering verlaat de hoofdstad ... 285 2. Generaal Galliéni aan den arbeid 289 3. Het ontstaan van den slag aan de Ourcq...... 292 14e hoofdstuk De slagen aan de Ourcq en de Marne. 1. De aan den strijd deelnemende legers ......... 294 2. Bevelen voor het Fransche offensief............ 301 3. De slag aan de Ourcq 304 4. De slag aan de Marne 310 5. De Duitsche terugtocht 333 6. Operatiën aan de Moe¬ zel...... 336 15e hoofdstuk Slotbeschouwingen. 1. De neutraliteit van Nederland in het gedrang 339 2. Eindindrukken 347 3. Naschrift........... 361 bijlagen N°. I Diplomatieke briefwisseling betreffende den oorlog. N°. II Samenstelling van de Duitsche strijdkrachten. N°. III Samenstelling van het Fransche mobiele leger. VIII INHOUD N°. IV (AenB) Aktenstücke zum Kriegsausbruch (Conventions Anglo-Belges). N°, V Neue Tatsachen über die Vorgeschichte des Weltkrieges, KAARTEN I Overzichtskaart van het oorlogstooneel in België en Noord-Frankrijk. II Overzichtskaart van het slagveld aan de Ourcq en de Marne. SCHETSEN 1 Concentratie en opmarsen der Duitsche legers. 2 Concentratie der Fransche legers. SCHETSEN IN DEN TEKST Bldz. N°. i De verschanste legerplaats Luik ...... 149 N°. 2 Opstelling van het Belgische veldleger aan de Gette 166 N°. 3 De verschanste legerplaats. Namen... 318 N°. 4 De slagen bij Mons-Charleroi-Namen Neufchateau-Longwy 225 N°. 5 De slag bij Mons-Le Cateau......... 232 N°. 6 Verdere opmarschrichtingen der Duitsche legers (27 Aug.) 266 N°. 7 Toestand op 31 Augustus ............ 271 N°. 8 Toestand op 1—2 September. 275 N°. 9 Toestand op 2—3 September......... 283 N°.io Toestand op 6 September 307 N°.n Toestand op 8 September ............ 314 N°.za De slag aan de Ourcq (9 Sept.) ... 320 N°.i3 De slag aan de Marne (9 Sept.) ... 322 BRONNEN Voor de samenstelling van dit boekwerk zijn de hierondergenoemde boeken, opstellen en geschriften bestudeerd. 1. Zur Vorgeschichte des Weltkrieges. Heft 2. * Militarische Rüstungen und Mobilmachungen. Beilagen zu den stenographischen Berichten über die öffentlichen Verhandlungen des Untersuchungsausschusses (1. Unterausschuss) des Reichstags. Berlin S. W.; Verlag von Reimar Hobbling. 1921. 2. De voorgeschiedenis van den oorlog, door W. Graadt van Roggen, Hoofdredacteur van het Utrechtsche Dagblad, met een voorwoord van Prof. Mr. J. d'Aulnis de Bourouül. Uitgave van L. E. Bosch en Zoon, Utrecht, 1915. 3. Bijdrage tot de wordingsgeschiedenis van den Grooten Oorlog, door M. P. C. Vaker, 2e druk. G. L. Langenhuijsen (Bernard F. M. Mensing), Amsterdam-Rotterdam, 1915. 4. Erich Ludendorff. Meine Kriegser r inner ungen 1914—1918. Ernst Siegfried Mittler und Sohn, Berlin 1919. 5. Hermann Stegemann's Geschichte des Krieges, iet Band, Stuttgart und Berlin, Deutsche Verlagsanstalt, 1917. 6. Les origines de la Guerre. Raymond Poincaré, de 1'Académie Francaise, Conférences Prononcées a la „Société des Conférences en 1921. Paris, Librairie Pion, 1921. 7. Acht redevoeringen van den Rijkskanselier von Bethmann Hollweg. 's Gravenhage, M. van der Beek's Hofboekhandel, 1916. XII BRONNEN 8. Mémoires du Lieutenant-Génêral Baron de Ryckel, sous-chef d'état-major de 1'Armée Beige en 1914; puts chef de la Mission militaire beige au Grand Quartier Général des Armées impériales de Russie. Librairie Chapelot, Paris, „Notre Pays," Bruxelles, 1920. 9. Le prélude et le dèbut de la guerre en Belgique en 1914, par le Lieutenant-Général Chevallier de Selliers de Moranville, Chef dTstat-major-général 1914. Bruxelles, Polmoss, 1920. 10. Trois lettres, adressées par le LieutenantGénéral-Chevallier de Selliers de Moranville au Journal hebdómadaire bruxellois „Pourquoi pas," 1919. 11. Erlebtes. Beitrage zur politischen Geschichte der neuesten Zeit, von Freiherr von Schoen, vormaligem Staatssekretar und Botschafter. Deutsche Verlags-Anstalt, Stuttgart und Berlin, 1921. 12. Real Peace! Revise the Treaty of Versailles. Let us have a Real Peace. By an Entente Diplomatist. Camlerley, Surrey, A. Bradford, 1921. 13. Een Lasteraar. Kantteekeningen bij de voorgeschiedenis van den Wereldoorlog, door Dr. Th. Schriemann. Geautoriseerde Nederlandsche vertaling. Baarn, Hollandia-Drukkerij, 14. Umsturz undAufbau. Prof. George D. Herron, ;,°jDer Pariser Frieden und die Jugend Europas. Ernst Rowohlt, Verlag, Berlin, 1920. 15. Die Schlachten und Gefechte des Groszen Krieges 1914—1918. Quellenwerk nach den amtlichen Bezeichnungen zusammengestellt vom Groszen Generabtabv'Verlag von Hermann Sack, Berlin, 1919. BRONNEN XIII 16. Graf Schlieffen und der Weltkrieg Erster Teil. Die Deutsche Westoffensive 1914 bis zur Marneschlacht, von Wolfgang Foerster, Oberstleutnant a.D. Im Kriege zuletzt Chef des Generalstabes des Generalkommandos z.b.B. n° 66. Verlag von E. S. Mittler und Sohn, Berlin, 1921. 17. Bis zur marne 1914. Beitrage zur Beurteilung der KriegsführUng bis zum Abschlusz der Marneschlacht, Von Tappen, Generalleutnant z. D., von Kriegsbeginn bis Herbst 1916 Chef der Operations-Abteilung beim Chef des Generalstabes des Feldheeres. Odenburg, O. Berlin, Gerhard Stalling,1920. 18. Der Grosze Krieg in Einzeldarstellungen. Die Schlacht bei Mons. Herausgegeben im Auftrage des Groszen Generalstabes. Verlag von Gerhard Stalling, Oldenburg, O. 1919. 19. Der Marsch auf Paris und die Marneschlacht 1914, von A. von Kluck, Generaloberst. Ernst Siegfried Mittler und Sohn. Berlin 1920. 20. Der Marnefeldzug 1914, von H. von Kuhl, General der Infanterie a. D., Dr. Phil. 1914 Chef des Generalstabes der 1. Armee. Verlag von E. S. Mittler en Sohn, Berlin 1921. 21. Der Deutsche Generalstab, ia Vorbereitung und Durchführung des Weltkrieges, von ü. von Kuhl, General der Infanterie a. D., Dr. Phil. E. S. Mittler und Sohn, Berlin 1920. 22. Aktenstücke zum Kriegsausbruch. Heraus-gegeben vom Auswartigen Amte. Verlag von Georg Stüke. 23. Vom Heutigem Kriege," en 24. Deutschland und der ndchste Krieg. von Friedrich von Bernhardi, General der Kavallerie; E. S. Mittler und Sohn, Berlin 1912 en 1913. 25. Französische Fcdschung meiner Denkschrift vort XIV BRONNEN 1912, über den drohenden Krieg. Ein Beitrag zur „Schuld" am Kriege; von Ludendorff. E. S. Mittler und Sohn, Berlin 1919. 26. * * * Le Plan XVII, Etude Stratégique. Payot et Cie, Paris, 1920. 27. La préparation de la Guerre et la conduite des Opérations, par le Maréchal Joffre, Editions et Librairie E. Chiron, Paris, 1920. 28. Le plan de Campagne Francais et le premier mois de la Guerre, par le Général Lanrezac (2 Aóut—3 September 1914), Payot et Cie, Paris, 1921. 29. Guerre de 1914—1918, La Genese de la bataiüe de la Marne, par le Général H. Le Gros, Payot et Cie, Paris 1919. 30. De Oorlog van 1914. Wat het Belgische leger deed voor de verdediging van het land en de eerbiediging zijner onzijdigheid. Verslag van het Opperbevel van het leger. (Tijdperk van 31 Jufi—31 December 1914). 's Gravenhage, W. P. van Stockum en Zoon, 1916. 31. Luik, door J. J. G. Baron van Voorst tot Voorst, kapitein der Grenadiers. (Overdruk Militaire Spectator 1917). 32. De Vestingstelsels van Frankrijk, Duitschland en België, door Generaal-Majoor A. Hoogeboom, Breda, Koninklijke Militaire Academie, 1900. 33. De verdediging van België in het tijdvak van 1 Augustus—10 October 1914, en de lessen, die daaruit voor ons land zijn te trekken. Voordracht gehouden door kapitein J. M. J. H. Lambooy. Orgaan der Vereeniging ter beoefening van de Krijgswetenschap 1920—1921, Vle Aflevering, 1921. 34. De Oorlog in België. Naar aanleiding van Prof. Mr. Struycken's Verspreide Opstellen, door BRONNEN XV Dr. P. Molenbroek, 's Gravenhage, W. P. van Stockum en Zoon, 1916. 35. Guides Mostrés Michelin. La Marne et VOurcq. Paris, Michelin et Cie. 1917. 36. De Oorlog en de Neutralen* Open antwoord aan the right Hon. I. M. Robertson, Lid van het Engelsche Lagerhuis, door L. Simons, Leider der Wereldbibliotheek. Maatschappij voor Goede en Goedkoope Lectuur. 1917. 37. De Manoeuvre om Limburg. Eene studie over de strategische positie van Limburg, door Kapitein Ronduit. Utrecht, A. W. Bruna's UitgeversMij. (Overdruk Mil. Spectator), 1919. 38. Nogmaals „de Manoeuvre om Lintburg in 1914,' door Kapitein Ronduit. (Overdruk Artilleristisch Tijdschrift), 1920. 39. Die Schlacht an der Marne. Eine kriegsgeschichtlich-militar-politische Studie, von Dr. Eugen Bircher, Major im Generalstabe der eidgenössischen Armee. Paul Haupt, Akademische Buchhandlung vorm. Max Dreichsel, Bern, 1918. 40. Einteilung und Dislokation der Französischen Armee und Flotte, nebst Ubersichten über die Kriegsformation; von Carlowiu-Maxen, Major Z. D. Militarverlag von Zuckschwerdt en Cie. Berlin 1913» 41. La Bataille de laFrontière, (Aoüt 1914). Briey, par Fernand Engerand, Député du Calvados, Editions Borsard, Paris, 1920. 42. Le revers de 1914 et ses causes. LieutenantColonel de Thomasson, Berger-Levrault, Editeurs, Nancy-Paris-Strasbourg, 1919. 43. La 56e Division au Feu, Souvenirs- de son Commandant, par le général F. de Dartein, Berger-Levrarolt, Nancy-ParörStrasbourg, 1919. XVI BRONNEN 44. Mémoires du General Galliéni, Défense de Paris, 25 Aoüt—11 Septembre 1914. Payot et Cie, Paris, 1920. 45. Galliéni parle...... Entretiens du „Sauveur de Paris," Ministre de la Guerre avec ses secrétaires. Marius-Ary Leblond, Albin Michel, Editeur, Paris, 1920, (2 volumes). 46. La Bataille de la Marne. Le röle du Gouvernement de Paris du ier au 12 Septembre 1914, par le général Clergerie et le capitaine Delahayed'Anglemont. Berger-Levrault, Editeurs, Nancy-Paris, Strasbourg, 1920. 47. Des GeneraloberstenFrhrn von Hausen's Erinnerungen an den Marnefeldzug 1914. Mit einer einleitenden kritischen Studie herausgegeben von Friedrich M. Kircheisen. Leipzig, K. F. Koehler, 1920. 48. Die Marneschlacht 1914, insbesondere auf der Front der Deutschen dritten Armee. Nach den Kriegsakten bearbeitet. Der Wahrheit eine Gasse, von A. Baumgarten Crusius, Generalmajor a.D. Verlag der Akademischen Buchhandlung, A. Max. Lippold, Leipzig, 1919» 49. Deutsche Heerführung im Marnefeldzug 1914, von General-major a. D. A. Baumgarten Crusius. Berlin, August Scherl, G. m. b.H. 1921. 50. Mon Rapport sur la Bataille de la Marne, par von Bülow, Général-Feldmaréchal. Préface, traduction et appendice sur les opérations de Jacques Netter, ancien capitaine du Génie, Payot et Cie, Paris, 1921. 51. Une Version allemande de la Marne, (6—12 Septembre 1914), par un officier allemand. Traduit de l'Allemand par Th. C. Buyse, précédé d'une étude critique de Joseph Reinach. Bruxelles et Paris, G. van Oest et Cie., 1917. BRONNEN XVÏI 52. La Bataille de TOurcq, Etude stratégique. Par le général Bonnal, Ancien Directeur de 1'Ecole de Guerre. Extrait de „la Renaissance," du 4 Septembre 1915» 53. Von Kluck et Galliéni. Essai sur la Psychologie des chefs aüemands a la Marne. Par André Fauconnet. Revue „Mercure de France," du 15 Décembre 1920. 54. Despatches. Official records of the great battles of Mons, the Marne and the Aisne, as told in nis despatches Jby Field-Marshal Sir John French to Field-Marshal Lord Kitchener, Secretary of State for war. London, 1914. 55. Les sept premières divisions Anglaises. Lord Ernest-W. Hamilton: Traduction de Michei Epuy, Payot et Cie,!Raris, 1917. 56. The batth of the Marne, by George Herbert Perris, London, Methuen and Cie. Ltd. 1920. 57. The campaign of 1914 in France and Belgium, by G. H. Perris, Hodder en Stoughton, London, 19x5 • - 58. Der Todesgang der Deutschen Armee. Müitarische Ursachen. Berlin 1919. 59. Der Franktireurkrieg in BeZgien.:Gestandnisse der belgischen Presse; 4e Auflage, StuttgartBerlin, 1915. 60. La campagne de l'armèe beige. D'après les documents officiels. Paris, Publication du XXe Siècle, Blond et Gay 1915. 61. Les premières violations da droit des gens. Pour la défense du droit international par 1'Allemagne, par Louis Renault. Paris, 1917. 62. Journal d'un officier de Cavalerie. Henri Galli. L'Illustration, 1917. 63. Au Tournant de la Marne (9 Septembre 1914), par le capitaine Koelte. Revue de Paris du 15 Septembre 1921. § De Wereldoorlog * XVIII BRONNEN 64. La Grande Guerre sur le Front Occidental. VI. La Victoire de la Marne, par le Général Palat (Pierre Lehautcourt). Librairie Chapelot, Paris, 1920. 65. Die deutschen Dokumenten zum Kriegsausbruch. Vollstandige Sammlung der von Karl Kautsky zusammengestellten Aktenstücke u.s. w., herausgegeben von Graf Max Montgelas und Erif Waker Schücking. Charlottenburg, Deutsche Verlagsgesellschaft für Politik und Geschichte m. b. H. 1919. 66. Le Grand Etat-Major aüemand avant et pendant la Guerre mondiale^ Analyse et traduction de 1'ouvrage du Général von Kuhl, exchef d'Etat-major de la Ire Armée allemande, par le Général Douchy, ex-chef d'Etat-major de la 3e Armée. Paris, Payot et Cie, 1922. 67. Kriegführung und Politik, von Erich Ludendorff. Berlin, E. S. Mittler en Sohn, 1922. 68. Zwei Jahre Weltkrieg, August 1914 bis August 1916. Oberst K. Egli. 2e Auflage. Zürich, Schulthesz und Co. 1918. 69. Ueber Neutralitdtsgesetze. Eine Studie von Dr. R. Frank, Professor der Rechte in München. J. C. B. Mohr, (Paul Siebeck), Tübingen 1921. 70. Die Belgische Neutralitat. Ihre Entstehung, ihre Bedeutung und ihr Untergang. 1915. (schrijver en uitgever als no. 69). 71. Die Belgische Neutralitat. Verlag von Georg Stilke in Berlin; (schrijver onbekend). 72. Deutschlands Heldenkampf^igi4-igi8. Fr. von Bernhardi, General der Kavallerie 2. D. J. F. Lehmann, München, 1922. 73. Die Sendung des Oberstleutnants Hentsch. von Oberarchivrat W. Müller-Loebnitz. Forschungen und Darstellungen aus dem Reichsarchiv, BRONNEN XIX Heft it Berlin, E. S. Mittler und Sohn 1933. 74. Voorts een groot aantal opstellen en artikelen uit tijdschriften en week- of dagbladen; met name uit het „Militar Wochenblatt," 1930 en 1921; de „Deutsche Zeitung", 1920; „Dreigliederung des sozialen Organismus," 1921; „Le XXe Siècle," 1921; „Le Temps," 1921; „Le Matin," 1921; „L'Echo de Paris" 1930; L'Etoile Beige," 1931; de „Nieuwe Courant"; het „Vaderland"; het,, Algemeen Handelsblad" enz. INLEIDING iYT^ANNEER dit boekwerk in het licht ver¬ schijnt, zijn ruim drie jaren verloopen sedert het eindigen van den wereldoorlog. De rampen en jammeren, door dien vreeselijken oorlog over het menschdom uitgestort, duren in menig opzicht nog altijd voort. Het volledig opheffen daarvan zal ongetwijfeld nog vele jaren achtereen het beraad en de zorg in beslag nemen van staatkundigen en financiers, gesteund door de hulp van menschenliefde en weldadigheid. Inmiddels rust op de schouders van geschiedvorschers en -schrijvers de taak, meer algemeen tot klaarheid te brengen, wat er in den vierjarigen tijd onder de heerschappij van het geweld eigenlijk gebeurd is, waarom en hoe het gebeurd is, en welke de gevolgen er van geweest zijn — en nóg zijn. De wereldgeschiedenis moet haar oordeel uitspreken over den wereldoorlog. Daarbij moet onverbloemd worden gezegd wat waar is; zonder vooringenomenheid en partijdigheid, maar ook vrij van den invloed van volkshaat en van wraakzucht of nijd over geleden onheil en doorgestane ellende. Het verleden moet een spiegel zijn voor de menschheid. Het moet voor de toekomst een bron van wijsheid vormen, waaraan het nageslacht kan leeren vermijden, wat zijn werkelijke belangen benadeelen of vernietigen kan. Nauwkeurige kennis der feiten en van hun juiste beteekenis moet daartoe allereerst worden verschaft. Oppervlakkige berichten, al zijn zij niet onbetrouw4- XXII INLEIDING baar, kunnen daarvoor geen juiste inzichten doen verkrijgen. Ernstig onderzoek, grondige studie van het voorgevallene, zijn noodig om te geraken tot de kennis der gegevens, die tot grondslag kunnen dienen voor juiste gevolgtrekkingen en voor het opbouwen van oordeelkundige besluiten. Het arbeidsveld voor deze taak is buitengewoon ruim en veelomvattend. Een geschiedschrijver zou er zijn levensdoel in kunnen vinden. Het ligt daarom voor de hand, dat wij ons moeten bepalen tot nasporingen omtrent, en beschrijving van een deel der gebeurtenissen, in de hoop en de verwachting, dat ook anderen hunnerzijds dien weg zullen inslaan. Zoodat ten slotte door meervoudige, van elkaar onafhankelijke werkkrachten, verricht zal worden, wat voor een enkel individu te omvangrijk en te zwaar moest zijn. Het doel van dit werk is, in dezen zin, een poging te doen om voor een korte, doch hoogst belangrijke periode van den wereldoorlog het gordijn op te halen, dat de werkelijkheid omtrent het gebeurde thans nog vrij algemeen onttrekt aan den blik en aan het oordeel van belangstellenden; vooral van nietmilitairen, die tijd en gelegenheid missen, om zich met diepgaande militaire studiën bezig te houden. Er zijp in het buitenland, vooral in den laatsten tijd, talrijke werken over den oorlog in het licht verschenen; veelal zijn zij samengesteld naar aanteekeningen in dagboeken, rapporten, verhalen van „ooggetuigen", enz» Reeds bij oppervlakkige kennismaking toonen zij menigmaal te zijn ingegeven door eenzijdigheid of tendenz, door haat of wraakzucht. Veelal behelzen ze onnauwkeurige of onjuiste oordeelvellingen, en worden de gebeurtenissen er niet met voldoende nauwgezetheid in haar oorspronkelijken samenhang in behandeld. INLEIDING XXIII Gelukkig zijn er langzamerhand ook verschillende bronnen voor de studie der krijgsgebeurtenissen beschikbaar gekomen, afkomstig van hooggeplaatste personen, die in het werelddrama een belangrijke rol als leider of als raadsman hebben vervuld. Aandachtige bestudeering en onderlinge vergelijking der vele geschriften zijn onmisbaar, om door voorzichtige en weloverwogen schifting en gevolgtrekking te kunnen geraken tot een op de waarheid gegrond en onbevooroordeeld verhaal, dat den naam van geschiedenis kan verdienen. Het is ons voornemen te behandelen: den oorlog op het Duitsche Westfront, van den aanvang af, tot na afloop van den slag aan de Marne, in September 1914. In deze periode vallen: ~ de mobilisatie en de concentratie der Duitsche, Fransche en Belgische legers; het optreden van de Engelsche expeditietroepen; de aanvankelijke ontwikkeling der wederzijdsche operatieplannen, met den buitengewoon snellen en voorspoedigen opmarsch der Duitsche legers tot nabij Parijs; en óók de vrij plotseling ingetreden kentering in het lot der Duitsche wapenen, waarbij zij door Franschen en Engelschen tot staan werden gebracht en het initiatief Verloren; al konden laatstbedoelden er toen nog volstrekt niet op bogen, dat het in hunne handen was overgegaan. Het is voor alle belangstellenden een vraag van bijzonder gewicht, aan welke oorzaken zoowel die aanvankelijk voorspoedige opmarsch der Duitsche legers, als de daarop gevolgde plotseling ingetreden tegenslag moeten worden toegeschreven. Ook vele met-militairen zullen ongetwijfeld wenschen de redenen te leeren kennen, waardoor de wereld- XXIV INLEIDING schokkende gebeurtenissen der oorlogsjaren zijn veroorzaakt, en trachten hun weetgierigheid en hun belangstelling te dier zake te bevredigen. Wij hopen en vertrouwen hen door dit werk daartoe in de gelegenheid te kunnen stellen. Wie meenen mocht, dat breedvoerig zal worden gesproken over de oorzaken van het onstaan van den rampzaligen wereldoorlog, over de personen, die de schuld daarvan op hun geweten hebben, zal zich in die verwachting teleurgesteld zien. Voorshands is het onmogelijk daarover het volle licht te verspreiden. Dat zulks eenmaal zal geschieden is zeer te hopen, maar het is te betwijfelen of het ooit zal kunnen* Het zou het werk moeten zijn van een aantal hoogstaande personen, bevoegd om alle archieven — ook geheime — te openen en er nasporingen in te doen; die anderen, ook officieele ambtenaren en beambten zouden kunnen hooren; en die ten slotte alles zouden openbaren, wat op het oogenblik nog bijna overal zorgvuldig en geheimzinnig verborgen gehouden wordt. En dan nog... er werd immers ook veel verhandeld en afgedaan in mondelinge gesprekken en onder de roos, tusschen hen, die in verschillende landen het roer van staat bestuurden en de personen met wie zij rechtstreeks arbeidden. Het is er nog altijd zeer ver van verwijderd, dat vriendschappelijk en welwillend overleg in staat zou zijn, in dit opzicht iets van beteekenis te kunnen bereiken. Maar al wordt de aangeduide vraag niet principieel behandeld en beantwoord, niettemin zal niet worden verzuimd, waar de gelegenheid er voor bestaat, de aandacht te vestigen op enkele feiten, die er wellicht toe kunnen bijdragen de oogen van het pubhek langzamerhand te doen opengaan voor hetgeen kan worden beschouwd als een lichtstraal INLEIDING XXV in de duisternis, waarin het ontstaan van de wereldrampen nog altijd gehuld is. De vele belangrijke bronnen, die bij deze studie geraadpleegd zijn, zijn vermeld in de achterstaande opgave. Voorts zijn daarvoor nog een aantal andere geschriften, alsmede opstellen in tijdschriften en dagbladen doorgewerkt. Op den voorgrond stónd voor ons het streven, zooveel mogelijk veelzijdige opvattingen en onderling afwijkende zienswijzen te leeren kennen, ten einde een breeden grondslag te verkrijgen voor het inzicht en de overtuiging, waarop onze beschouwingen nopens de feiten berusten. Wij betuigen hierbij onzen hartelijken dank aan onzen vriend, den kapitein van den generalen staf J. J. G. Baron van Voorst tot Voorst, die de goedheid had ons verschillende werken uit zijn welvoorziene bibliotheek geruimen tijd ten gebruike te geven, waardoor wij het veld onzer studiën nog aanmerkelijk verder konden uitbreiden, dan de eigen, toch niet zoo heel beperkte voorraad bronnen toeliet. Dit werk is, zooals de titel aangeeft, niet uitsluitend bestemd voor militairen. Waar de gansche maatschappij jaren achtereen verplicht was haar aandacht onverdeeld op den gruwelijken oorlog gevestigd te houden, er de noodlottige gevolgen van moest dragen en die ten deele nog dagelijks ondervindt, moge de verwachting niet te stout zijn, dat ook niet-nulitairen eenige belangstelling zullen gevoelen voor een studie, waarin na ernstig onderzoek wordt geboekstaafd, wat er eigenlijk gebeurd is en hoe het is toegegaan. Dit boek geeft trouwens niet wat men gewoonlijk noemt: „une histoire bataille". Het behandelt óók, zij het in *t kort, de staatkundige verwikkelingen tijdens het uitbreken van den oorlog, als- XXVI INLEIDING mede een aantal vraagpunten van algemeen — ook direct Nederlandsch — belang, zooals dat betreffende de schending der neutraliteit van België. Wij hopen en vertrouwen daarom dat de Uitgeversmaatschappij, die beoogt met de uitgave van haar boekwerken een ruimen kring van lezers te bereiken, ook voor wat dit geschrift betreft, niet teleurgesteld moge worden. Den Haag, 20 December 1921. DE SCHRIJVER. EERSTE GEDEELTE STRIJDKRACHTEN EN OPERATIEPLANNEN EERSTE HOOFDSTUK DE VOORGESCHIEDENIS VAN DEN OORLOG AN de behandeling van de militaire gebeurtenissen in de maanden Augustus en September 1914 dient een beknopt overzicht vooraf te gaan van de destijds bestaande internationale verhoudingen en toestanden, waaruit de aanleiding ontstond voor het uitbreken van den wereldoorlog. Wij spreken, hier niet over de innerlijke beweegredenen, waardoor de internationale politiek beheerscht en de wereldbrand veroorzaakt werd. Zij behooren nog niet tot het publiek domein; reeds daarom moeten wij er over zwijgen. Wat wij bedoelen is alleen dat, wat voor de groote menigte in gansch Europa niet geheimzinnig verborgen kon worden gehouden of gaandeweg uitgelekt is. Juist in de internationale verhoudingen en haar politiek is immers altijd veel, waarvan men kan zeggen: „ce que 1'on voit (ou sait), et ce que Ton ne voit (ou ne sait) pas." Wat er in 1914 gebeurd is scheen het gevolg te zijn van een : toevallig feit, waarbij een lont, als 't ware ongelukkigerwijze terecht kwam in een openstaand kruitvat en een ontploffing teweegbracht, die de wereld vier jaren achtereen geteisterd heeft met haar vreeselijke, rampzalige uitwerking. Over die „lont" zullen wij aanstonds nader spreken. Vooraf moeten wij opmerken, dat er in vroegere jaren hoogst belangrijke gebeurtenissen plaats hadden, die voor den buitenstaander, vooral voor 4 STRIJDKRACHTEN EN OPERATIEPLANNEN vreemdelingen in veraf gelegen landen — zooals Nederland — niet altijd het gewicht schenen te hebben, dat er inderdaad inhaerent aan was. De landen, welke daarbij rechtstreeks betrokken waren, zijn Oostenrijk-Hongarije, Rusland en de Staten van het Balkanschiereiland; met name Turkije, Servië, Bosnië en de Herzegowina. De laatstgenoemde twee gewesten waren door de groote mogendheden sedert 1878 onttrokken aan het rechtstreeksche wanbestuur van Turkije, en toegewezen aan Oostenri^i*Hongarije. Rusland, dat sedert eeuwen streeft naar het bezit van Konstantinopel en de Dardanellen, en daarom de heerschappij begeert over het Balkanschiereiland, vond in deze regeling grond voor antagonisme tegen Oostenrijk-Hongarije. En het verkreeg daarin den steun van Servië. Dit land beoogde, nadat in 1903 zijn koningspaar Milan en Draga door officieren vermoord was, het herstel van het oude groot-Servische rijk. Het nieuwe koningshuis Karageorgewitch kweekte, om zich populair te maken, met alle middelen dié neiging aan. Zoodoende werd dit streven meer en meer een ideaal voor het volk, dat met hartstochtelijke propagandamiddelen de verwezenlijking daarvan trachtte te bevorderen. Ben belangrijke uitbreiding van het Servische grondgebied werd voor dit volk aldus een eisch van dringend, alles over-' wegend belang. En in de eerste plaats moesten Bosnië en de Herzegowina aan Oostenrijk-Hongarije worden ontnomen en tot het oud-Servische moederland terugkeeren. Veelvuldige kuiperijen en politieke beroeringen hadden jaren achtereen plaats met den steun van het koningshuis en den bijval van Rusland, met de bedoeling om daarvoor den weg te banen. Het was alzoo voor de Pan-Slavisten een ernstige DE VOORGESCHIEDENIS VAN DEN OORLOG 2 tegenvaller, dat Oostenrijk-Hongarije er in 1908 toe overging die twee gewesten, waarover Turkije nog in naam de suzereiniteit behouden had, definitief bij zijn gebied in te lijven. Na een dertigjarige periode van ontwikkeling en vooruitgang onder het bestuur Van de Donau-monarchie, was de bevolking van Bosnië en de Herzegowina alleszins ingenomen met die inlijving. De mogendheden keurden het genomen besluit goed; Rusland moest zich er bij neerleggen. Maar in Servië wekte het hevige opschudding. Het volk geraakte in opgewondenheid, die door redevoeringen van den rumoerigen kroonprins Alexander bijna tot razernij werd opgezweept. Oostenrijk, hoewel bezadigd en vredelievend, begon te dreigen met oorlog en mobiliseerde een deel van zijn leger aan de Servische grens.-Rusland kon op dat oogenblik Servië niet werkdadig steunen; het was, door den oorlog met Japan, milïtaff en financieel verzwakt. Servië moest er toe komen den 31 en Maart 1909, aan Oostenrijk-Hongarije de formeele belofte te doen, dat het zich beter zou gedragen en voortaan met zijn nabuur in goede verstandhouding zou leven. Den 28en Juni 1914 werd nu deOostenrijkschHongaarsche Aartshertog Ferdinand, die als troonsopvolger een officieel bezoek aan Bosnië bracht, met zijn gemalin te Serajewo vermoord. Een bij aankomst naar de automobiel van het vorstelijk paar geworpen bom ontplofte wel, doch het beiden ongedeerd. Op een later uur van denzelfden dag verloren zij echter beiden het leven, tengevolge van op hun rijtuig gerichte revolverschoten. De bommenwerper Cabrinowitch en de revolverschutter Princip bleken voor dezen moordaanslag naar Bosnië te zijn uitgezonden, door de grootServische vereeniging „Narodna Odbrana". Deze 6 STRIJDK RACHTEN EN OPERATIEPLANNEN vereeniging was over het gansche land verspreid en zette met alle mogelijke middelen — ook door stelselmatige voorberdding tot revolutionaire daden en ondernemingen — vooral jeugdige heethoofden aan tot ongeoorloofde handelingen. Ook buiten de landsgrenzen was zij ijverig werkzaam. De Servische regeering had sedert jaren het aansporen en ophitsen tot daden van gewdd van die vereeniging oogluikend toegelaten. Zij was daardoor moreel mede-verantwoordelijk voor den moord op den aartshertog en zijn vrouw. De aanslagen te Serajewo waren onmiskenbaar een gevolg van de door de Servische regeering gedulde propaganda tot aankweeking van haat en revolutie tegen het Oostenrijks ch-Hongaarsche bewind. Dit nam de zaak dan ook hoogst ernstig op. Den 23en Juli 1914 richtte de regeering te Weenen een in zeer krasse termen gestelde nota tot het Servische landsbestuur te Belgrado, waarin voldoening werd geëischt wegens de schending der plechtige belofte van 1909 en den laaghartigen moord, door Serviërs gepleegd. De nota droeg het karakter van een ultimatum; er werd binnen 2 X 24 uur antwoord op verlangd. Servië moest blijk geven van afdoend tot inkeer te zijn gekomen, of het zou ernstig gestraft worden. Rusland en Engeland deden spoedig pogingen om verlenging van den gestelden termijn te bewerken, doch de regeering te Weenen weigerde. Nu gaf Rusland reeds den 24en Juli openlijk te kennen, dat het bij dit conflict niet onverschillig kon blijven; hoezeer de Cnjstenrijksch-Hongaarsche regeering meende, dat het alleen haar en Servië aanging. -Ruslahds verklaring was het eerste sein tot den oorlog. In den namiddag van 25 Juli 1914 wérd te Belgrado een crjfefctelegram uit Petersburg ontvangen, VOORGESCHIEDENIS VAN DEN OORLOG 7 dat aldaar gcoote opgewondenheid veroorzaakte. De prins-regent van Servië deed niets om die te doen bedarenjoioch vaardigdefdien dag te 3 uur n.m. het be^totïalgemeene mobilisatie-uit. De kassen vÉar^Qfiiationale bank en van de «pborwegen; dè bureau* fvan het ministerie van buitenlandsche zaken^ öeflknrnaar elders ovwgebracht. Het? hof maakte zich gereed om naar Höjit«ffeertrekken>! het garnizoen verliet in veldtenuè "de stad; de Russische gezant\p*kte>«ijn ko&em Enkele *i«n:laiteiy twee minuten voor ^--T'—rrr-ïi ijl i m Wiiliji gestelden termijn, ontving de Oostenrijksch*JHongaarsche gezant het antwoord op de nota, dat, hoewel ioeèch^ïverzoenen^biin het wezender zaak en te oordeelen naar S&anë'tiibudmg, onvoldoende was. De gezant verliet onmiddellijk Belgrado. De lont was dus niet bij ongelijk 1 verdwaald in het kruitvat, maar door een welberaden^opzettelijke handeling daarin terechtgekomen. Reeds op 27 Juli opende Servië ide vijandelïfcl heden, doonaiwt beschieten van Oostenrijksche troepen van schepen op denvattingtiwerd uitgesproken, maar nietitenvaardviIrktusschen^gÉf de Russische regeering reeds den 25en Juli verschillende bevek%awa$ruit bleek dat zij *van>Jodrdeel was, dat er eenoorlog dreigde; o.m. gelastte zij het intreden van de periode van ,jdorlogsvoorbereiding" in bepaalde militaire districten, t spéciaal tegen Oostenrijk-Hcngarije.jB(ïdi reeds denSa6to Jtdiwferd deze periode voor het geheele DE VOORGESCHIEDENIS VAN DEN OORLOG 9 Europeesch&r^k afgekondigd. De eigenlijke mobilisatie werd echter eerst enkele dagen later bevolen. Pogingen tot bemiddeling, tusschen regeeringen en vorsten gedaan, konden geen doel meer treffen. Een plan van 24 Juli, om over de quaestie tusschen Rusland en Oostenrijk een conferentie te doen houden, -door vertegenwoordigers van Engeland, Frankrijk, Duitschland en Italië—het was geopperd door Engeland — werd onuitvoerbaar bevonden en mislukte. Ten slotte deden Engeland en Duitschland samen een stap bij Oostenrijk-Hongarije, terwijl Engeland en Frankrijk in gelijken zin handelden bij Rusland. Men stelde voor de militaire voorbereidingen te staken. Rusland was daartoe evenwel niet bereid. Sasonoff beweerde, dat de mobilisatie niet onderbroken kon worden. Hij deed het tegenvoorstel, dat Rusland alléén een afwachtende houding: zou aannemen en de oorlogsvoorbereidingen zou voortzetten, terwijl de overige staten zich daarvan zoudenfontnouden. Dit kon natuurlijk door Oostenrijk en Duitschland niet worden aanvaard. Alvorens Oostenrijk-Hongarije nog op dit voorstel had kunnen antwoorden, deed Rusland in den avond van 29 Juli in het geheim de algemeene mobilisatie afkondigen. Officieel werd daaraan bekendheid gegeven op 30 Juli, om 6 uur n.m. lAJs* reden daarvoor wet»opgegeven, dat Oostenrijk geweigerd zou hebben Zich te onderwerpen aan de tusschenkomst der mogendheden. Maar die reden was onjuist; er waren nog besprekingen aanhangig. De hoop op een vreedzame oplossing was nog niet geheel verloren, maar de Russische mobilisatie deed die verdwijnen. Tusschen den Duitschen Keizer en den Tsaar werden herhaaldelijk telegrammen gewisseld; ze konden het gevaar niet meer bezweren. 10 STRIJDKRACHTEN EN OPERATIEPLANNEN De algemeene inobüisatie van het Russische leger geschiedde ook aan de Duitsche grens. Hoewel Duitschland nog in de weer was met pogingen tot bemiddeling, ontstond daardoor een RussischDuitsch conflict, si Op 31 Juli stelde Duitschland te St. Petersburg een ultimatum, waarbij het eischte dat de mobilisatie zoowel tegen Oostenrijk als tegen Duitschland binnen 12 uur zou ophouden. Toen daarop geen antwoord ontvangen was, volgde des avonds van denzelfden dag de Duitsche oorlogsverklaring. Doordien Rusland de periode van oorlogsvoorbereiding reeds op 26 Juli algemeen had doen aanvangen, was het Duitschland daarmede feitelijk 5 dagen vóór. Over de redenen van het ontstaan van den oorlog tusschen Duitschland en Frankrijk behoeven wij niet breedvoerig uit te weiden. In beide landen was men spoedig vast: overtuigd dat, indien Rusland vijandelijk optrad tegen Oostenrijk en Duitschland, Frankrijk zich niet onzijdig zou willen of kunnen houden. Wel is waar bestond er geen conflict tusschen Frankrijk en Duitschland. Maar de sedert 1870—71 in Frankrijk gekoesterde naijver op Duitschland's voorspoed en kracht, was aldaar op bedenkelijke wijze aangegroeid en aangehitst tot echte rassenhaat, die verlangde naar vernedering van den tegenstander. Bovendien had zich op economisch gebied, zoowel in Engeland als in Frankrijk, een sterke naijver tegen Duitschland ontwikkeld. Deze was blijkbaar de hoofdaanleiding tot het ontstaan van den oorlog. Reeds vóór 1914 was Duitschland, bepaaldelijk door Engeland, Rusland en Frankrij k, in politieke afzondering gebracht; terwijl ItaKSibewerkt werd om zich af te scheiden van het verbond der Centrale mogendheden. Wij komen daarop later terug, doch DE VOORGESCHIEDENIS VAN DEN OORLOG IX constateeren thans alleen, dat er omtrent de houding van Frankrijk bezwaarlijk twijfel kon bestaan. Op Duitschland's vraag naar Frankrijk's plannen ingeval van een oorlog met Rusland, werd alleen geantwoord, „dat het zou doen wat zijn belangen zouden eischen". Tusschenkomst van Engeland, op Duitschland's verzoek, om Frankrijk te vragen neutraal te blijven, in welk geval Duitschland beloofde het niet te zullen aanvallen, was vruchteloos. De weinig vriendschappelijke gevoelens tusschen Duitschland en Frankrijk waren trouwens sedert lang bekend. In November 1913 had Koning Albert van België te Berlijn een langdurig gesprek met den Duitschen Keizer in tegenwoordigheid van den chef van den generalen staf von Moltke, dat op eerstgenoemde een diepen indruk gemaakt had. De Keizer, wiens bepaald vredelievende gezindheid bekend was en voor den Belgischen Koning vaststond, bleek toen zeer veranderd. Hij was blijkbaar tot de overtuiging gekomen, dat een oorlog met Frankrijk onvermijdelijk was. De spanning tusschen andere leden van de Triple Alliantie en de Entente had dan ook natuurlijk het gevolg, dat de verhouding tusschen Duitschland en Frankrijk op vijandschap uitliep. De oud-president der Fransche republiek, Raymond Poincaré, doet omtrent het ontstaan van den oorlog tusschen Frankrijk en Duitschland authentieke mededeelingen, in een in 1921 verschenen geschrift. Hij verklaart dat zijn regeering op de vraag van den toenmaligen Duitschen gezant te Parijs von Schoen, niet had kunnen antwoorden, dat het land neutraal zou blijven, omdat dit inderdaad verraad plegen jegens den bondgenoot, Rusland, geweest zou zijn. En men had ook niet kunnen zeggen, dat Frankrijk dien bondgenoot zou ondersteu- 12 STRIJDKRACHTEN EN OPERATIEPLANNEN nen, omdat de reeds zeer ernstige toestand daardoor nog meer verergeren zou en Duitschland er bovendien een bedreiging met een oorlogsverklaring in had kunnen zien. De president vroeg op 31 Juli, in een aan Koning George V persoonlijk gericht schrijven, dat met spoed naar Engeland werd overgebracht en denzelfden avond in 's Konings handen was, om de tusschenkomst van Engeland, als zijnde die het eenige middel om den vrede met Duitschland te doen bewaren. Deze brief is in Poincaré's boek in extenso afgedrukt. Toen de gezant von Schoen aan den minister Viviani den vorenvermelden eisch van Duitschland kwam mededeelen, n.1. dat Rusland binnen 12 uur zou demobiliseeren, voegde hij er schriftelijk bijt „La mobilisation signrfiera inévitablement la guerre". Hij stelde toen de bovenvermelde vraag wat Frankrijk zou doen, zeide dat hij den volgenden dag, om een uur n.m., daarop antwoord zou komen halen en vroeg om maatregelen te willen nemen ten aanzien van zijn persoon. Het ontwijkende antwoord, hiervoren vermeld, vermocht niet den oorlog te voorkomen. Trouwens, de oorlog was thans stellig onvermijdelijk. Poincaré vermeldt dienaangaande een sensationeele bijzonderheid, die geen twijfel overlaat aan den wil van Duitschland, om ook met Frankrijk tot een beslissenden strijd met de wapens te komen. Hij deelt den woordelijken inhoud mede van het gedurende den oorlog ontcijferde telegram van von Bethmann Hollweg aan den gezant von Schoen, inhoudende diens instructiën voor hetgeen hem tegenover Frankrijk te doen stond. In een slotgedeelte, gestel^ „dans une cryptographie plus compliquée et plus secrète," werd den gezant opgedragen om — indien Frankrijk verklaarde DE VOORGESCHIEDEOTÏrVMr DEN OORLOG 13 onzijdig te blijven — als onderpand voor die neutraliteit te eischen, dat de vestingen Toul en Verdun tot na afloop van den oorlog met Rusland, aan Duitschland ter bezetting zouden worden afgestaan. Antwoord op deze vraag moest „zaterdag n.m. vóór 4 uur" te Berlijn ontvangen zijn. Poincaré concludeert daaruit: „Voila la récompense qu'on nous aurait offerte, dans le cas oü nous aurions répudié notre alliance !" Het spreekt dan ook van zelf dat Frankrijk, indien het oprecht den wensch gekoesterd had zich buiten den oorlog te houden, toch nimmer dezen ongelooflijk arroganten, ja brutalen eisch van Duitschland had kunnen of mogen aanvaarden. Het stellen daarvan hield feitelijk tegenover het Frankrijk, dat zich neutraal zou willen houden, de uittarting tot den oorlog, ja de implicite oorlogsverklaring in. Al ligt daarin niet het bewijs, dat Duitschland alleen de schuld aan den oorlog moet dragen, toch was het wel een zeer kras staaltje van aanmatiging tegenover Frankrijk, zelfs voor het geval dat dit land niet had willen meedoen aan den komenden volkerenstrijd. Met andere woorden: toen het tusschen Rusland en Duitschland met Oostenrijk-Hongarije eenmaal zóóver gekomen was, dat de oorlog niet meer te vermijden was, heeft Duitschland blijkbaar beoogd, dat tegelijkertijd de vredesbreuk met Frankrijk zou ontstaan. Een verklaring daarvoor kan te vinden zijn in het feit,1 de oorlog op twee fronten door Duitschland volgens een vastgesteld plan — op welks succes het vast vertrouwde — volkomen geregeld was, dat men daarbij rekende op Frankrijks onmiddellijk samengaan met Rusland en meende onmogelijk te kunnen aanvangen met den strijd in het Oosten, met de ongetwijfeld groote kans en het gevaar, dat Frankrijk zichrater bij Rusland zou aansluiten, en 14 STRIJDKRACHTEN EN OPERATIEPLANNEN dan — misschien met hulp van Engeland — Duitschland in den rug zou aanvallen. In den loop van het jaar 1921 verscheen een werk van meergenoemden (voormahgen) Duitschen gezant in Frankrijk, Freiherr von Schoen. In dit boek geeft deze diplomaat een uitgebreid en hoogst belangrijk overzicht van zijn rijke levenservaring als gezant te kopenhagen en te St. Petersburg,, daarna als rijksminister van buitenlandsche zaken, te Berlijn en ten slotte als gezant te Parijs. In die. onderscheidene betrekkingen is von Schoen van zeer nabij betrokken geweest in een aantal hoogst gewichtige zaken, welke van invloed geweest zijn op Duitschland's verhouding tot andere landen. Het werk veroorlooft den lezer van deze persoonlijke herinneringen een blik te slaan in het voorgevallene met betrekking tot vele staatkundige vraagstukken en verwikkelingen van de jongste decenniaNopens de bijzonderheden van het gebeurde bij het uitbreken van den oorlog in 1914, geeft de heer von Schoen een stellige bevestiging van hetgeen, blijkens het vorenstaande, door den oud-president Poincaré werd onthuld; bepaaldelijk ook, dat de Duitsche Regeering op 31 Juli 1914 haren gezant te Parijs opdroeg, om, bijaldien Franluijk.verklaarde in den niet meer te vermijden oorlog met Rusland, onzijdig te blijven, te verlangen dat Duitschland het recht zou hebben de vestingen Toul enVerdun tijdelijk te bezetten. Aangezien de Fransche minister Viviani echter niet deed blijken, dat het voornemen bestond onzijdig te zullen blijven, werd de Duitsche eisch betreffende de Fransche vestingen, door von Schoen niet overgebracht. Overigens, wordt het denkbeeld om dien eisch te stellen, door von Schoen in ronde woorden afgekeurd en — in ongeveer gelijken zin als hiervoren geschiedde — beoordeeld. Hij ziet er wel is waar geen aanwijzing. T>E VOORGESCHIEDENIS VAN DEN OORLOG 15 in van Duitschland's verlangen om in elk geval den oorlog met Frankrijk te doen uitbreken, doch meent, dat er een onjuiste opvatting en een verkeerde beoordeeling van het Fransche nationale karakter aan ten grondslag lagen. „Het zou", schrijft von Schoen, „de grootste fout geweest zijn, die ik, zij 't buiten mijn schuld, had kunnen begaan,indien ik verplicht geweest was, dezen eisch, overeenkomstig mijn opdracht, te stellen." De schuld voor dezen misgreep vermindert niet door het feit, dat de omstandigheid zich niet voordeed, die er voor aangewezen was. „Der Krieg mit Frankreich ware darm sicher unvermeidlich geworden". Terloops wijzen we er nog op, dat von Schoen isich ook beklaagt over den hem opgedragen last, om de oorlogsverklaring te motiveeren door onjuiste berichten over Fransche luchtaanvallen. (Zie de „Diplomatieke briefwisseling" in Bijlage I). De inhoud van het zeer belangrijke geschrift van dezen oud-gezant geeft grond voor de meening, dat Duitschland, zooal niet bepaald gewild, dan toch feitelijk bedoeld heeft, dat Frankrijk zich zou aansluiten bij Rusland. Al blijft het ongetwijfeld een open vraag of Frankrijk zich, bij een andere houding van Duitschland, buiten den oorlog gehouden zou hebben, kan laatstgenoemd land toch bezwaarlijk worden ontheven van de verantwoordelijkheid voor de uitbreiding van het conflict. En in verband met de strekking van het uit te voeren operatieplan, sluiten Duitschland's bedoelingen om Frankrijk in den oorlog te betrekken, óók het gevolg in zich, dat, door de schending van de Belgische onzijdigheid, zoowel België als Engeland zich aan de zijde zijner vijanden gingen scharen. Bij de beschouwingen over het Duitsche operatieplan zal hierop worden teruggekomen. l6 STRIJDKRACHTEN EN OPERATIEPLANNEN Italië, hoewel tot de Triple Alliantie behoorende, hield zich voorloopig afzijdig en kalm. De vriendschap van dit land voor Oostenrijk-Hongarije was door de Balkan-politiek van deze monarchie verslapt. Italië voelde zich gekwetst in zijn belangen door spoorwegplannen voor Bosnië, en meer nog door de annexatie van dit land en de Herzegowina. En, zooals later zal worden besproken, de Alliantie stond niet meer vast op de beenen. De houding van Engeland werd feitelijk bepaald door de schending van België's onzijdigheid door Duitschland. Pogingen van Belgische zijde bij den Engelschen Koning aangewend, om die schending te voorkomen, hadden geen resultaat; evenmin als stappen door Duitschland gedaan, om Engeland te bewegen neutraal te blijven. De officieele oorlogsverklaringen hadden plaats, van Oostenrijk-Hongarije aan Servië, den 28en Juli; van Duitschland aan Rusland, den ien Augustus; van Duitschland aan Frankrijk den 3en Augustus; van Engeland aan Duitschland den 4^n Augustus. De oorlogstoestand tusschen België en Duitschland trad feitelijk in door de schending van de Belgische onzijdigheid op den 4en Augustus. De oorlogsverklaringen van een tiental andere staten uit onderscheidene werelddeelen, die achtereenvolgens tot deelneming aan - den oorlog overgingen, blijven hier onvermeld; omdat wij ons met geen andere krijgsverrichtingen bezighouden, dan in de Inleiding zijn aangegeven. In het vorenstaande schetsten wij wat algemeen geldt als de officieele waarheid over het ontstaan van den wereldoorlog. Zullen wij nu een poging doen om mede te werken tot het oplichten van een tipje van den ï«r'VOORGESCHIEDENIS'V*# BÉN OORLOG 17 sluier, die de werkelijke waarheid nog aan het oog en het oordeel van het menschdom onttrokken houdt ? Wij verwijzen daartoe naar onderstaand bericht uit het dagblad „Het Vaderland", van Vrijdag, 8 April 1921. „EEN SENATOR OVER DE OORZAKEN VAN DEN WERELDOORLOG." Philip Francis, lid Van den Amerikaanschen Senaat, heeft in de Milwaukee Herold een reeks artikelen over de oorzaken van den wereldoorlog uitgegeven, waarin hij o.a. zegt: „Den i5en Maart 1914 bevatte het Neue Pole Volksblatt te Boedapest een telegram uit Londen, dat weliswaar geen groote opwinding teweegbracht, maar toch door de geschiedschrijvers als een der meest karakteristieke documenten over het ontstaan van den wereldoorlog zal worden beschouwd. Dit telegram meldde, dat de Servische kroonprins te Londen, waar hij na een verblijf in Petersburg pas was aangekomen, in dronkenschap en in gezelschap van andere nachtbrakers zich er op beroemd had, dat hij zoo juist met Sasonoff den moord op den Oostentïjkscnen aartshertog Frans Ferdinand, wanneer deze zijn voorgenomen reis naar Bosnië en Herzegowina maakte, had voorbereid en dat zij beiden overtuigd waren, dat deze moord den oorlog tusschen Servië en Oostenrijk-Hongarije zou teweegbrengen. „De tusschenkomst van Rusland zou automatisch volgen en het onvermijdelijk gevolg zou zijn, dat Duitschland zijn bondgenoot Oostenrijk zou steunen, evenals Frankrijk zijn bondgenoot Rusland. „Het Neue Pole Volksblatt ontving dit telegram op 15 Maart 1914, en 12 weken later maakte Frans Ferdinand zijn reis en werd hij vermoord, juist zooals X^ STRIJDKRACHTEN EN OPERATIEPLANNEN de dronken Servische kroonprins van te voren gezegd had. In den korten tijd tusschen de voorbereiding van den moord op den aartshertog en den werkelijken moord werden, zooals de nu openbaar gemaakte documenten bewijzen, in 't geheim Russische troepen uit Siberië naar de Russische garnizoenen overgebracht en de Russische regimenten in Europeesch Rusland werden op groote schaal in het geheim gemobiliseerd, hoewel de Duitsche geheime dienst slechts zeer onnauwkeurige berichten daarover kreeg. „Het kan zijn, dat de Engelsche regeering door de samenzweerders in Petersburg in onwetendheid werd gehouden, maar er bestaan te veel omstandigheden, die geen twijfel er over laten bestaan, dat de Fransche regeering er geheel van op de hoogte was, dat de val, waarin de Centrale staten zouden worden gevangen, opgesteld was en in het begin van den zomer van 1914 zou worden gesloten. Het geheime verdrag met Italië, waardoor dit land verplicht was een welwillende onzijdigheid te bewaren en aldus de Fransche troepen aan de Italiaansche grens vrij te maken — de verkwistende financieele ondersteuning der Fransche pers door Iswolski voor de ophitsing tot den oorlog — de snoevende uitroep van Iswokki in Parijs: Jpit is mijn oorlog!"" — de onmiddellijke verschijning van goed uitgeruste Fransche en Engelsche troepen aan de Fransche grens — al deze toevallige omstandigheden bewijzen een voorafgegane volkomen verstandhouding en een grondige geheime voorbereiding". Wij moeten hierbij verklaren, dat de heer Philip Francis, lid van den Amerikaanschen Senaat, ons geheel onbekend is, en dat wij niet konden beschikken over de „Milwaukee Herold", zoodat wij zijn artikelen niet in originali konden lezen. de voorgeschiedenis ïyan den oorlog „J3? De bron, vfaatiiit>ym$0 bericht overnemen, is echter, naar wj$ meenen, betrouwbaar genoeg om het niet als een „verzinsel" te moeten beschouwen; en de officieele positievan den-schrijver der reeks artikelen in de Milwaukee Herold, geeft ook eenigen waarborg dat hier geen „praatjes zonder grond" «torden verkocht. Een lid van den Amerikaanschen Senaat is een pubhek persoon, die door anderen tot de orde kan worden geroepen en terechtgewezen, wanneer hij klakkeloos onwaarheid ten beste geeft. Maar er is meer. willen er over zwijgen, dat er ook nog wel andere aanwijzingen te vinden zijn, die het vermoeden wettigen of staven, dat er bij het ontstaan van den wereldoorlog, aan de zijde van een of meer der belanghebbenden opzet in het spel geweest is. Dat er onhandigheden begaan zijn, die vermeden hadden kunnen worden, waardoor de ramp verhaast is en ten slotte niet meer te vermijden was, -staat vast. Wij hebben in ons overzicht daarop ook terloops gewezen. Wat wij bedoelenis, dat er in het overgenomen bericht een tweetal feiten vermeld worden, die wij bij onze studiën in verschillende andere bronnen bevestigd hebben gevonden, en waarvan de waarheid dan ook door ons wordt aangenomen. Vooreerst, dat Rusland reeds—zooals wij hebben vermeld — vrij lang vóór de oorlogsverklaringen, en zelfs vóór den aanvang van het conflict, begonnen moet zijn met toebereidselen voor een oorlog. Het was algemeen bekend — en ook ten volle verklaarbaar — dat het strijdvaardig maken van de Russische legers en het samentrekken daarvan uit het uitgestrekte rijk op verschillende daartoe geschikt gelegen punten aan de Westelijke grenzen, om de operatiën tegen Duitschland en Oostenrijk- STRIJDKRACHTEN '3ÊK-' OPERATIEPLANNEN Hongarije te kunnen beginnen^«een vrij geruimen tijd zou moeten vorderen. Br kon dan ook op gerekend worden, dat de beide tegenstanders eerder dan Rusland geheel gereed zouden zijn, om den oorlog te doen aanvangen. Duitschland had daarop zelfs — wij zullen nader mededeelen waarom o.i. ten onrechte — zijn operatieplan voor den oorlog op twee fronten gebaseerd. Het wilde eerst met Frankrijk afrekenen en als het daarmede gereed was, kon het, naar het meende, nog tijdig genoeg een groot deel van zijn Westelijke legers naar het Oosten overbrengen om daar met voldoende macht aanwezig te kunnen zijn, ten einde het aanvankelijk in Oost-Pruisen op te stellen 8e leger zoodanig te kunnen versterken, dat het de Russische stoomwals tot staan en tot omkeeren zou kunnen brengen. Dit plan is mislukt. Niet alleen doordien de Duitsche legers er niet in slaagden den strijd met Frantójfcfspcedig te beslechten, maar ook omdat Rusland ongedacht en onverwacht tegen Oostenrijk-Hongarije en tegen Duitschland zóó snel Zóóveel kracht kon ontwikkelen, als — bij normale regeling en uitvoering zijner mobilisatie — een feitelijke onmogelijkheid geweest zou zijn. De aanvankelijke resultaten der Russische operatiën in Oost-Pruisen hebben daardoor Duitschland er toe doen besluiten ontijdig — te vroeg — troepen uit het Westen naar het Oosten af te zenden. Het heeft zoodoende, zooals nader zal blijken, afn eigen operatieplan op hefcWestfrontrten deete in de war gestuurd en zonder het te bedoelen de mislukking daarvan zooal niet rechtstreeks veroorzaakt, dan toch ongetwijfeld bevorderd. Dat de schrijver in de Müwaukee Herold omtrent een vervroegd en in 't geheim mobiliseeren en transportéeren van'Russische troepen de waarheid DE VOORGESCHIEDENIS VfflB^fWCT^KaKG 0g mededeel üs daarom voor ons in hooge mate waarschijnlijk. Het tweeide feit, waarvan de zekertteian?öörioat buiten twijfel staat, is dat er, zooals het hierbesproken bericht zegt, een geheim veölrag tusschen Italië en Frankrijk gestóten moet zijn, waardoor deelneming van Italiaansche troepen aan den oorlog, reeds van* den aanvang af, uitgesloten geworden is. , Frankrijk kreeg daardoor, voor wat Itahêibetreft, volledige vrijheid van handelen. Het kon zijn op de Fransch-Itahaansche grens gestationneerdetw^* pen elders indeelen. Het had van dit lid der Tnple Alliantie niets meer te vreezen. De jiasfcheid van deze opmerkingen zal in de volgende hoofdstukken nader toegelicht worden door authentieke bewijzen van Fransche militaire autoriteiten. Even vóór het ter perse gaan van dit werk konden wij nog kennmsiemen van het tweede verslag van de door den Duitschen Rijksdag ingestelde Commissie voor het onderzoek naar de oorzaken van het ontstaan van den wereldoorlog.' In dit werk, getiteld: »Zur Vorgeschichte des Wekknti$Ê^P*n 2i»Milit(j&ch*Rüstungen und Mobilmachungen * Zijn:vervat: de rapporten I tot met V van generaal graaf Max Montgelas, en rapport Vllvvan Prof. Dr. Robert Hoeniger nopens hun bevindingen als deskundigen, aangaande hetgeen uit offiüeefei ^r^fttmmnpn gebleken is. Voorts geeft de le'-SMKH commissie de door haar genomen besluiten te kennen nopens hetgeen op grond van de vo*«Hi genoemde rapporten, als uitslag van het gehoudten onderzoek,wordt beschouwd als stellig vast testaan. De rapporten der deskundigen worden toegelichte» gestaafd dooreen groot aantal gegevens ^bewijsstukken, die buiten twijfel stellen dat hier ernstige, TV.jOggJDgRACHTEW EN OPERATIEPLANNEN nauwgezette nasporingen hebben plaats gehad. Dr. Gradnauer, de voorzitter der subcommissie, schrijft in het^Vorwort", dat de betrokken deskundigen met bijgfenderen nadruk de aandacht vestigen op de aanwijzingen voor het feit, dat Rusland zich reeds verscheiden maanden vóór den moord van Serajewo op den oorlog zou hebben voorbereid. Wij vinden dus in dit zeer belangrijke geschrift voorshands een volledige bevestiging van hetgeen wij dienaangaande reeds als onze zienswijze uitspraken. De in Rusland in beslag genomen militaire bescheiden en de door de Sowjet-regeering gepubliceerde of op andere wijze bekend gemaakte staatsstukken zijn in den oorspronkeHjken toestand uit de archieven verkregen. Er zijn ook gewichtige redenen gevonden om te kunnen aannemen, dat andere staten van de TripleEntente één lijn getrokken hebben met de Tsaristische regeering. Maar de Commissifi spreekt daaromtrent nog geen bepaald oordeel uit. De rapporten der deskundigen en de door hen overgelegde bewijzenuit de Duitsche, OostenrijkschHongaarsche en Russische staatsstukken, uit het Engelsche werk over den wereldoorlog van den admiralenrstaf en uit verschillende officieele Fransche opgaven, zijn door de Commissie onderzocht. Zij heeft in de eerste plaats geconstateerdpdat noch in Duitschland, noch in Oostenrijk-Hongarije voorschriften uitgevaardigd zijn, die het karakter van een geheime mdïilisatie zouden hebben gedragen. De vraag of Rusland geruimen tijd vóór de offiaeele mobilisatie in het geheim rechtstreeks maatregelen getroffen heeft tot voorbereiding op den oorlogstoestand, moet nog, nader opgehelderd worden. DE VOORGESCHIEDENIS TON DEN OORLOG 23 De commissie acht voor de volgende feiten en data het bewijs te zijn geleverd. K De op 25 Juli om 9 uur 30 n.m. bevolen Oostenrijksch-Hongaarsehe gedeeltelijke mobilisatie tegen Servië had betrekking op 8 legerkorpsen, te zamen met 22 divisiën infanterie en 2 divisiën cavalerie. Geen der districten van deze 8 legerkorpsen grensde aan het gebied van Rusland. Servië heeft zijn mobilisatie afgekondigd op denzelfden dag, om 3 uur n.m. 2. Blijkens de stukken van het ministerie van oorlog te Weenen is tusschen den avond van 25 Juli en den middag van 31 Juli geen uitbreiding der mobilisatie gelast. De dagelijksche rapporten van den Russischen generalen staf bevestigen, dat men aldaar nog des avonds van 30 Juli niets wist van een algemeene mobilisatie in Oostenrijk-Hongarije. 3. De officieel erkende Russische gedeeltelijke mobilisatie van 29 Juli strekte zich uit over een gebied met 86 millioen inwoners. Zij omvatte 55 divisiën infanterie en 8$ divisiën cavalerie, benevens verschillende afdeelingen kozakken. Ook werden matrozen opgeroepen uit de meest Noordelijk gelegen gouvernementen. 4. De mobilisatie van de Engelsche vloot werd op buitengewone wijze vergemakkelijkt door de omstandigheid, dat de 3 „Home-fleets" met 460 schepen sedert 16 Juli bij Portland vereenigd waren voor een proef-mobilisatie met manoeuvres en op 26 Juli de voorgeschreven demobilisatie uitstelden. De bevelen voor het intreden van het laatste stadium, voorafgaande aan de algemeene mobilisatie, werden in onderstaande volgorde uitgevaardigd: a. Rusland. De periode van voorbereiding op den De Wereldoorlog 4 24 STRIJDKRACHTEN EN OPERATIHWANNEN oorlogstoestand trad voor het geheele rijkrioEuropa in werking op 26 Juli. b. Engeland. Het waarschawingstelegraaS (,J*axning" telegram) voor leger en vloot werd veraofiden op 29 Juli. c. Frankrijk. Het bevel tot het opstellen van de grensbewakingstroepen (ordre de départ en cour verture) werd gegeven op 30 Juli. d. OostentjmrHongarije. De „alarmeering" tegen Rusland werd bevolen op 31 Juli. c. Duitschland. De „toestand van dreigend oorlogsgevaar" werd afgekondigd op 31 JuUt De algemeene mobilisatie werd door de groote mogendheden afgekondigd in de onderstaande volgorde. (Alle uren zijn gesteld in midden-Europeeschen tijd). 1. Rusland: waarschijnlijk in het geheim in den avond van 29 Juli. J&flïcieel uitgevaardigd om 6 uur n.m. op 30 Juli. 2. Oostenfj$i-Hongarije. Om 12 uur 23 n.m. op 1 Augustus. 3. Frankrijk'. Om 4 uur 40 n.m. op jaAügustus. 4. Duitschland: Om 5 uur n.m. op 1 Augustus. 5. Engeland: Voor de vloot om 2 uur 25 v.m. op 2 Augustus. Voor het leger (expeditieleger) om ia uur op 3 Augustus. TWEEDE HOOFDSTUK i. DE DUITSCHE STRIJDMACHT Duitsche strijdkrachten, bestemd /oor den oorlog op het Westfront, jwaren ingedeeld in 7afzonderlijke legers. hen oe leger was aangewezen voor KL ^ r"*£lden oorlog op het Oostfront. De 7 eerstbedoelde legers werden geconcentreerd in de streek langs de Westelijke grens, van benoorden Aken tot den Boven-Rijn; in dier voege dat het ie Leger op den rechtervleugel en het meest noordwaarts — tot bij Crefeld en Dusseldorf — verzameld werd, terwijl de 6 overige legers, in volgorde hunner rangnummers, telkens meer naar het Zuiden kwamen te staan. De samenstelling der Duitsche legers blijkt uit Bijlage II, waarin ook de namen der legerbevelhebbers vermeld zijn. .n De concentratie berustte op de navolgende bedoelingen: ie. De hoofdmacht der Duitsche strijdkrachten moest door Luxemburg en België tegen Frankrijk oprukken. 2e. De legers 1 tot met 5 moesten om den linker vleugel, met de lijn Metz-Diedenhoven alsspil, een zwenking naar links volbrengen. Daarbij moest de voortgang van den rechtervleugel voor de legérs de leiding aangeven, terwijl het onderling verband bewaard moest blijven en de aansluiting bij MetzDiedenhoven niet verloren mocht gaan. 3e. De neutraliteit van Nederland moest stipt en zorgvuldig geëerbiedigd worden. Er mochten dus geen Duitsche troepen de Nederlandsche grens- 26 STRIJDKRACHTEN EN OPERATIEPLANNEN lijn overschrijden, zoodat het ie Leger, dat verzameld werd in het raydfi Crefeld, Neusz, Gulik, Grevenbroich, alvorens Westwaarts te kunnen marcheeren, uit zijn concentratie-gebied zooveel naar het Zuiden moest rukken, dat het de Zuidelijke punt van Nederlandsen-Limburg niet kon doorkruisen of aanraken. 4e. Voor den geregelden opmarsch moest de Belgische Maas-vesting Luik in kort proces veroverd worden. Hiermede werden belast vooruitgezonden troepen van het 2ee«thet ie Leger, onder bevel van generaal von Emmich. 5e. Zoodra Luik genomen zou zijn, moest het 2e leger, uit zijn concentratie-rayon Aken-DürenBlankettiheM©^Malmedy-Eupen de Maas overgaan, België binnenrukken, en de marschwegen dóór Aken vrijmaken voor het ie Leger. Dit laatste moest dan, meer endeels tusschen Luik en de Hollandsche grens, over de Maas in België «binnenvallen. ' i'aöfk Na den Maas-overgang moest het ie Leger op Brussel marcheer en en de rechterflank der gezamenlijke legers dekken. .. Het 3e Leger moest met den rechter vleugel op Wavre aanrukken en met den linker Noordwaarts Namen voorbijgaan. Vóór het front van het ie en het 2e Leger zou aanvankelijk het 2e korps Cavalerie optreden, om ten Noorden van Namen te verkennen naar de lijn Antwerpen-Brussel-Charleroi, ten einde inlichtingen te verschaffen aangaande de opstelling, enz, fWjlohet Belgische Leger, van eventueel gelande Engelsche afdeelingen en van Fransche troepen. Het 3e Leger, dat verzameld werd in het rayon St.Vith-Prüm-Bittbtttg, moest oprukken naar de Maas, tusschen Namen en Givet, ü ■', Het ie korps Cavalerie moest, voorwaarts van het 3e Leger en van den rechter vleugel van het 4e DE DUITSCHE STRIJDMACHT 37 Leger, ophelderen naar de streek tusschen Namen en Mézières. Het 4e Leger werd verzameld in de streek Diekirch-Luxemburg-Trier. Dadelijk na de mobilisatie moest het groothertogdom Luxemburg worden binnengerukt, om aldaar de spoorwegen te beveiligen. Het moest voorts met echelons, den rechter vleugel vóór, op Fumay-Neufch3teau aanrukken en zoo noodig het 5e Leger naar de Semoy Zuidwaarts ondersteunen. Het 4e korps Cavalerie moest over CarignanDamvillers oprukken en verkennen naar de Maas, van Mézières, over Mouzon, Sténay, Verdun tot St. Mihiel. Het 5e Leger concentreerde zich in de streek Diedenhoven-Metz-Saarbrücken. Zijn opdracht was, in aansluiting bij het 4e Leger, de spil MetzDiedenhoven vast te houden en later sterk links geëchelonneerd op te rukken naar Arlon-Florenville, met behoud van Diedenhoven door den linker vleugel. Aan de Nied werd een versterkte veldstelling ingericht tot beveiliging van de linkerflank der Legers 1 tot met 5, voor het geval dat de Zuidwaarts opgestelde 6e en 7e Legers genoodzaakt mochten worden uit te wijken. Het 6e Leger werd verzameld bij SaargemündSaarburg-Dieuze-St. Avold. Het 7e Leger concentreerde zich bij Straatsburg en aan den Boven-Rijn. Deze beide Legers, met het 3e korps Cavalerie, moesten, met den steun van de vestingen Metz en Diedenhoven, onder het gemeenschappelijk bevel van den commandant van het 6e Leger, de linkerflank der Duitsche hoofdmacht dekken. Zij moesten oprukken naar de Moezel en de Meurthe, de Fransche troepen aldaar vasthouden, en trachten 28 STRIJDKRACHTEN EN OPERATlEPLANNEN te beletten, dat deze naar den vijandelijken linker vleugel werden overgebracht. Mocht de vijand een krachtigen aanval in ElzasLotharingen ondernemen, dan zou dat niet ongunstig zijn, omdat hij die troepen dan niet op zijn linker vleugel zou kunnen gebruiken. De Duitsche 6e en 7e Legers moesten tegenover zoodanigen aanval terugwijken en later, het 6e Leger uit Metz en de Nied-sféHing, het 7e Leger uit de Vogezen, trachten den vijand van twee kanten aan te vallen. Wij vestigen er hier de aandacht op, dat de 'Duitsche legerleiding enkele jaren vóór den oorlog verschillende voorstellen heeft gedaan, om de militaire- en de volksbelangen — voor het geval Jdfat de toen dreigende oorlog mocht uitbreken — beter te verzekeren; welke voorstellen echter geen bijval en goedkeuring konden verwerven. Zoo werd de opriehting van groote graanmagazijnen ten dienste van de volksvoeding &tijd van oorlog niet aangenomen. En de noodig geachte legeruitbreiding, die door de krijgstoerustingen van Frankrijk en Rusland aan de orde gesteld werd, kon evenmin ten volle worden verwezenlijkt. Eén der gevraagde nieuwe legerkorpsen1) werd, om geldelijke redenen, geweigerd. En in den loop van den oorlog op het Westfront bleek juist het ontbreken van dit enkele legerkorps, op beslissende momenten, een overwegend nadeel te zijn. In verband met de in het volgende hoofdstuk x) Generaal Tappen zegt in een brochure, dat aan de verlangde legerversterking „von den entscheidenden Stellen imM'- voll entsprochen worden ist." En dat het vérloop van den oorlog toont dat „das damals nicht bewilligte Armeekorps" dikwijls op beslissend» oogenblikken gemist werd. Generaal Ludendorf schrijft echter, in een in 1919 verschenen vlugschrift, dat drie gevraagde legerkorpsen niet werden toegestaan. DE DUITSCHE STRIJDMACHT 29 te vermelden beschouwingen over het Duitsche operatieplan, wordt hier de aandacht gevestigd op hetgeen de luitenant-generaal Tappen, in 1914 chef van de afdeeling „OperatiëoT bij den chef van den generalen staf van het veldleger, omtrent het oprukken door België schrijft in zijn in 1920 verschenen brochure. Hij zegt n.1. dat voor het mobilisatiejaar 1914—15 na nauwgezette berekening was vastgesteld, dat niet meer dan 12 legerkorpsen ten Noorden van de Maas door België konden oprukken. Wij komen later, bij de bespreking van de concentratie der Duitsche legers hierop terug. Voor de verpleging der troepen werden groote moeilijkheden gewacht van de regeling van den opmarsch door België. Generaal Tappen schrijft, dat er op gerekend werd, dat de Belgische spoorwegen grondig vernield zouden worden en weken achtereen niet door de Duitschers gebruikt zouden kunnen worden. Daarom werden de beschikbare lastauto's aangewend ten dienste van de verpleging der troepen van den omzwenkenden rechter vleugel. Ook daaruit blijkt, zegt Tappen, dat een verder gaande versterking, hoe wenschelijk die op zich zelf ook mocht zijn, op zuiver technische maatregelen moest afstuiten. Bij het bepalen van de in 1914 toegepaste regeling had de sterkte van den rechter vleugel de grens van het mogelijke bereikt. Het aanvankelijk, in Sleeswijk-Holstein achtergehouden 9e Reserve-korps kon, als reserve voor de legerleiding, naar omstandigheden gebruikt worden. Bij het vorderen van de operatiën was het meest rationeele, dat het op den rechter vleugel werd ingezet. Deze mededeelingen van generaal Tappen helderen evenwel niet op, waarom niet achter de voorste, in eerste linie oprukkende legerkorpsen, eenigs- 30 STRIJDKRACHTEN EN OPERATIEPLANNEN $ins- later, andere troepen konden worden aangewend, die aanvankelijk in tweede linie zouden oprukken, doch op besl&sende momenten ter versterking van den rechter vleugel in eerste linie beschikbaar hadden kunnen zijn. Dit was toch ongetwijfeld beslist noodig. TWEEDE HOOFDSTUK (vervolg) a. BESCHOUWINGEN OVER HET DUITSCHE OPERATIEPLAN Het Duitsche operatieplan was, wat zijn hoofdstrekking aangaat, al van vrij ouden datum. Nadat Duitschland op onverstandige wijze partij getrokken had van Frankrijks nederlaag in 1870—71 door zich den Elzas en Lotharingen toe te eigenen, was het met stelligheid te verwachten, dat Frankrijk de eerstvoorkomende gelegenheid zou aangrijpen om revanche te nemen en de verloren gewesten te heroveren. De toenemende ontwikkeling van Rusland moest Duitschland er op bedacht doen zijn, dat te eeniger tijd óók gevaar voor een oorlog met den Oostelijken nabuur kon ontstaan. Het lag voor de hand, dat Frankrijk met Rusland één lijn zou gaan trekken. Duitschland werd dan tegelijkertijd bedreigd uit het Oosten en uit het Westen; het moest den oorlog dan op twee fronten voeren. Door de kolossale sterkte der Russische krijgsmacht zou het alsdan,, onder hoogst bezwarende omstandigheden, een groote overmacht tegenover zich vinden. En het was duidelijk dat het daarbij een strijd voor zijn bestaan zou hebben te voeren. Zoolang Bismarck de teugels van het staatsbeleid in handen hield, was Duitschlands politiek er zeer wijselijk op gericht met Rusland in goede verstandhouding te blijven en hartelijke, vriendschappelijke betrekkingen met dat rijk te bevorderen. De latere regeeringen van het Duitsche Rijk hebben dit hooge staatkundige belang misschien, eenigszins veronachtzaamd. Daarentegen beijverde Frankrijk zich uitermate om de vriendschap van Rusland te verwerven. Het beoogde blijkbaar in dat 32 STRIJDKRACHTEN EN OPERATIEPLANNEN rijk een medestander te vinden, die eventueel voor zijn belangen tegenover Duitschland pal zou staan. Het slaagde bijzonder goed in dit streven, terwijl de verhouding tusschen Rusland en Duitschland geleidelijk minder hartelijk werd. Ziehier waarschijnlijk een indirecte, doch hoogst gewichtige oorzaak van de rampen, waaronder Duitschland thans gebukt gaat. Zoolang de veldmaarschalk Helmuth von Moltke, de overwinnaar van 1870—71, aan het hoofd van den Duitschen generalen staf stond, was de leidende gedachte voor het optreden van de Duitsche strijdkrachten in een oorlog op twee fronten, dat men zich aanvankelijk tegenover Frankrijk defensief zou gedragen, doch tegen Rusland al dadelijk offensief te werk zou gaan. Tengevolge van de krachtige versterking der Fransche Oostelijke grens en de hervorming van het Fransche Leger, achtte von Moltke het bereiken van snelle en beslissende uitkomsten van offensieve operatiën tegen Frankrijk niet waarschijnlijk. Het defensieve vermogen der versterkingen op het Duitsche Westfront en dat van den Rijn boezemden hem genoeg vertrouwen in, om geen ernstig nadeel te duchten van een eventueelen aanval van Fransche zijde. Hij zag er daarentegen overwegend bezwaar in, om op het Oostfront een verdedigende houding aan te nemen. De geheel open liggende Duitsch-Russische grens kon niet afdoende tegen overmacht'beschermd worden; deze zou ongetwijfeld in Duitschland binnendringen en aldaar hoogst ernstige nadeelen stichten. Naar Moltke's oordeel was een stoutmoedig en doortastend strategisch offensief met alle Duitsche strijdmachten, die op het Westelijk1 front slechts eenigszins gemist konden worden, het aangewezen middel om Duitschland tegen een Russischen inval te beschermen. Door samen- HET DUITSCHE OPERATIEPLAN 33 werking met de Oostenrijksch-Hongaarsche strijdmacht kon misschien een concentrische aanval op de Russische legers geschieden, waardoor men deze de nederlaag zou kunnen berokkenen. Graaf Waldersee, die in 1888 von Moltke als chef van den Duitschen generalen staf opvolgde, was in hoofdzaak dezelfde meening toegedaan. Maar toen graaf Schlieffen de functiën op zich genomen had, kreeg een ander inzicht de overhand. Deze autoriteit meende, dat Frankrijk de gevaarlijkste vijand zou zijn en het eerst onschadelijk gemaakt moest worden. Daarvoor moest Duitschland alle krachten inspannen voor een snellen en beslissenden aanval op dit land; daarentegen moest tegen Rusland aanvankelijk met zwakkeren weefr stand worden volstaan, waarbij men waarschijnlijk eenig Duitsch grondgebied tijdelijk zou moeten prijsgeven. Nadat Frankrijk geslagen en tot den vrede gedwongen zou zijn, zouden talrijke Duitsche strijdkrachten uit het Westen naar het Oosten worden overgebracht, om den oorlog tegen Rusland krachtiger voort te zetten en het aldaar door dezen vijand c. q. veroverde gebied te hernemen. Dit operatieplan dateerde van 1904—1905 en is, eenigszins gewijzigd, in 1914 ten uitvoer gebracht. Een aanval op het Oostelijk front, zooals Moltke bedoelde, werd door Schlieffen te bezwaarlijk geacht, omdat Rusland op zijn Westelijke grens duurzame versterkingen aangelegd had. Bovendien zouden de Russische legers zich altijd aan een aanval kunnen onttrekken door in het uitgestrekte binnenland terug te wijken. Een snelle beslissing op het Oostelijk front kon daarom, naar Schlieffen meende, niet verzekerd geacht worden. Maar ook de rechtstreeksche aanval op het Fransche Oostelijke front zou, naar Schlieffen's oordeel, niet tot het beoogde doel leiden, omdat het 34 STRIJDKRACHTEN EN OPERATIEPLANNEN veroveren van de Fransche grensvestingen te veel tijd fcou vorderen. Dat front moest daarom door den opmarsch der Duitsche legers over Belgisch gebied worden omgetrokken. De hoofdmacht moest daartoe, met bij Metz-DiedenhoVé«2aangeleundèn linker vleugel, in breed front door Luxemburg, België en Noord-Frankrijk naar links omzwenken; de Fransche legers, overal waar men ze aantrof, met kracht aanvallen, slaan en terugdrijven. De omzwenkende rechter vleugel moest bijzonder sterk zijn, zeer snel oprukken, West- en Zuidwaarts om Parijs heenbuigen naar het Oosten, en in nauw verband met het centrum, de Fransche hoofdmacht als het ware trachten te omsingelen en terug te werpen op de Moezel-vestingen, de Jura en de Zwitsersche grens. Schlieffen legde er bijzonderen nadruk op, dat de uitslag dezer operatie vooral afhing van het snel en zeer krachtig optreden en doordringen van den omzwenkenden réchter vleugel. Deze moest daartoe worden gesteund door acht legerkorpsen uit aanvullings(Ersatz) troepen, die zoodra doenlijk daarheen moesten worden aangevoerd. De étappelijnen en de spoorwegen moesten beveiligd worden door landstormtroepen en landweerafdeelingen uit de Duitsche vestingen, zoodat daarvoor geen af deelingen aan de hoofdmacht werden onttrokken. Het verkrijgen van een snelle beslissing beheerschte hier alles. De Duitsche linker vleugel speelde in dit veldtochtsplan een minder belangrijke rol. In Elzas en Lotharingen moest getracht worden met betrekkelijk zwakke troepen, zooveel mogelijk Fransche legerafdeelingen bezig te houden en te binden. Een Fransche aanval werd —zooals reeds opgemerkt is — hier zelfs wenschelijk geacht, omdat de daarvoor bestemde troepen niet zouden kunnen optreden tegen het centrum en vooral rliBt tegen HET 'DUITSCHE OPERATIEPLAN 35 den rechter vleugel van de Duitsche hoofdmacht. De jongere von Moltke, die in 1906 optrad'als chef van den Duitschen generalen staf, heeft het plan van Schlieffen in hoofdzaak overgenomen en behouden. Hij wijzigde het in zoover, dat hij op' den Duitschen linker vleugel een belangrijk grootere sterkte noodig oordeelde, wijl hij een betere bescherming voor den Elzas en Lotharingen verlangde. Diensvolgens werd het zwaartepunt der Duitsche legersterkte meer naar links verschoven; het centrum en de réchter vleugel verloren daardoor een deel van hun kracht. Dit was, zooals later zal blijken, geen verbetering. En het was zeer stellig ook in strijd mét de bedoelingen van den ontwerper van het operatieplan. Ook na zijn ontslag uit den dienst bleef Schlieffen zich voortdurend met dat plan bezighouden en zijn gedachten daarover uiten. Tot in zijn laatste levensdagen was hij doordrongen van de juistheid der hoofdbeginselen, waarop het berustte. Zijn schoonzoon, generaal von Hahnke, deelde daaromtrent mede, dat hij, weinige dagen vóór zijn overlijden in December 1912, in zijn militaire testament o. a. schreef, dat „Frankrijk en Engeland de gevaarlijkste tegenstanders van Duitschland waren. Oostenrijk kon gerust zijn; de Russische legers zouden niet naar Gallicië rukken, alvorens in het Westen de beslissing gevallen zou zijn.Oostenrijks lot zou niét aan den Boeg, maar aan de Seine wórden-uitgemaakt". En op zijn sterfbed, in heldere oogenblikken tusschen koortsphantasieën, maande hij ernstig nog: „Es musz doch noch zur Schlacht kommen. Macht mir nur den rechten Flügel stark !" Het is niet onmogelijk, zelfs niet onwaarschijnlijk, dat Schlieffen, indien hij de uitvoering van zijn plan zelf had kunnen leiden, de Duitsche legers daarmede tot de zegepraal zou hebben gebracht. 36 ' STRIJDKRACHTEN EN OPERATIEPLANNEN Hij was een talent- en karaktervol man, die wist wat hij wilde en voet bij stuk hield. Moreele en gevoelsinvloeden lieten hem koud. Maar het staat nu eenmaal vast, dat het Duitsche veldtochtsplan, zooals het in 1914 toegepast is, tot een kolossale nederlaag heeft geleid en ten eenenmale mislukt is. Daarin ligt de eerste en voornaamste oorzaak van het feit, dat Duitschland aan den rand des ondergangs geraakt is. De principieele wijzigingen, door Moltke II in het oorspronkelijke plan aangebracht en verschillende misslagen bij de uitvoering begaan — waarover later — dragen daarvan mede de schuld. Doch geheel afgescheiden daarvan moeten wij Schlieffens plan beslist en onvoorwaardelijk afkeuren. Het was een verwerpelijk, een slecht plan, dat berustte op den grondslag van woordbreuk en trouweloosheid. Het mocht in 1914, of wanneer ook, niet tot uitvoering komen. Het was met anders toe te passen, dan door de Duitsche legers onmiddellijk te doen overgaan op het territoir van Luxemburg en van België, twee onafhankelijke staten,, die buiten de geschillen met Frankrijk stonden. Bovendien waren beide landen met Duitschlands (Pruisen's) medewerking bij internationale tractaten onzijdig verklaard en zij verlangden onzijdig te blijven. De Duitsche regeering miste het recht over beide landen de rampen van den oorlog uit te storten. Zij brak het woord, waarmede zij zich tegenover die landen en de overige bij hun neutraliteit betrokken rijken verbonden had, en toonde zich in de hoogste mate onbetrouwbaar en immoreel. Het is voor Duitschland-zelf ten diepste te betreuren, dat dit plan ingang gevonden heeft en ten uitvoer gebracht is. Wanneer een oorlog op twee fronten voor Duitschland niet te vermijden was, hadden eer en plicht HET DUITSCHE OPERATIEPLAN 37 het behooren te dwingen vast te houden aan het oorspronkelijke plan van den grooten veldmaarschalk Helmuth von Moltke. Dat was een welberaden en ook een rechtvaardig, eerlijk operatieplan. Dat het a priori bestemd was om te mislukken, kunnen wij niet aannemen. Dat wordt wèl beweerd, maar het is niet te bewijzen. Het had Duitschland geplaatst op een veel juister, en ook een veel' hooger standpunt, vooral in moreelen zin. Het had tal van bezwaren voorkomen^ die ontstaan^tijof door het aanvaarden van Schlieffen's plan en waaruit wereldrampen zijn voortgevloeid. De Duitsche regeering en de legerleiding zijn zeer luchthartig heengestapt over het hoogst ernstige feit, dat dit plan leidde tot verkrachting van het internationale rechtsbeginsel en geweld aandeed aan alle gevoel van eer en plicht. Er werd gehandeld uitsluitend naar hetgeen men meende dat Duitschland's eigenbelang eischte en voorschreef. Tot verontschuldiging wist men niet anders aan te voeren, dan de povere bewering: „Not kennt kein Gebot 1" Ja, men durfde zelfs de internationale tractaten, die den grondslag behooren te vormen voor het verkeer tusschen de onderscheidene volken, qualificeeren als: „vodjes papier." Deze opvattingen zijn — het duldt geen tegenspraak — uit het oogpunt van recht en billijkheid, van moraliteit op internationaal gebied, absoluut en onvoorwaardelijk verwerpelijk. En wij noemen daarom het operatieplan van Schlieffen en Moltke II met ronde woorden: een misdadig plan! Wat er in de Duitsche pers na den oorlog aangevoerd is om de toepassing van dat plan te rftSi©* vaardigen, is niet in staat ons te doen inzien en erkennen, dat de zoo even neergeschreven qualif icatie daarvan onjuist is of gewijzigd moet worden: Het versterkt ons integendeel in onze opvatting, 3» STRIJDKRACHTEN EN 0PERATD2PLANNEN dat Duitschland in 1914 geen ander beginsel kende en huldigde, dan — het mocht kosten wat het wilde — alles te doen, waardoor het meende zijn eigenbelang te zullen dienen* ■ ■ Men zou kunnen verwachten dat thans, nu de oorlog reeds enkele jaren achter den rug is, nu Europa, ja de geheele wereld, nog steeds gebukt gaat onder de noodlottige, ellendige gevolgen van den oorlog, de Duitschers de eersten zouden zijn om te begrijpen en te erkennen, dat zij in den oorlog verkeerd* hebben gehandeld, dat zij feitelijk de straf ondergaan voor hun misslagen en hun rechtsverkrachting. Tot ons leedwezen blijkt daarvan nog weinig of niets. Een hoogstaand militair, de generaal Dr. von Kuhl, leverde in zijn werk: Der deutsche Generalstab, in Vorbetwitung und Durchführung des Weltkrieges (1920),een zeer uitvoerig betoog, waarin de ontwikkeling wordt geschetst', van het gevolgde veldtochtsplan sedert von! Moltke I en de toepassing daarvan wordt toegelicht en verdedigd. Wij kunnen dat opstel niet anders beschouwen dan als een pleidooi voor hethfifchlieffensjche plan. Het behelst tal van speculatieve beschouwingen, die de strekking hebben aan te toonen dat Duitschland, voor zijn eigen belang, geen andere keuze had. Het moest wel besluiten door België op te rukken, omdat het anders de flank of den rug zijner legers zou blootstellen aan gevaarlijke vijandelijke ondernemingen. Over Luxemburg wordt bijna niet gesproken. En over het feit dat het Duitsche rijk zich schuldig maakte aan rechtschennis, aan woordbreuk en trouweloosheid, wordt eenvoudig heengestapt. Men was er immers toe genoodzaakt! Ook Erich Ludendorff, de groote Duitsche generaal, stelt zich op dat standpunt. In zijn jongste werk Kriegführung und Politik (1922), schrijft hij — na te hebben verklaard dat het denkbeeld HET DUITSCHE OPERATIEPLAN 39 om in het Oosten aanvallend, in het Westen verdedigend te ageeren, niet te verwezenhjken was, omdat de beslissing tegen Rusland te veel tijd zou vorderen en middelerwijl op het Westfront ernstige nadeelen zouden ontstaan — dat Schlieffen zijn operatieplan ontwierp en voorbereidde „nachdem bei ihm kein Zweifel mehr über die Nichtigkeit der Neutralitat Belgiens waltete. Der Durchmarsch durch diesen Staat ergab sich für ihnt als unabweisbarer strategischer Notbehelf, der schon oft genug erörtert worden ist." Aldus vat men die neutraliteitsschending aan Duitsche zijde op! Een onbeduidend zaakje! En verder alleen: „nood breekt wet ff Daarmede is alles uit 1 Begrijpt men dan in Duitschland niet, dat dergelijke redereeringen in de landen wier belangen zóó diep worden geminacht, dat zij ongevraagd en ongewild voor Duitschland's belang de rampen van den oorlog moeten doorstaan, diepe verontwaardiging en afschuw wekken? Dat men met onaannemelijke motieven kan probeeren elke fout, elke onrechtvaardigheid, elke laagheid te verdedigen? Men beweert, dat Frankrijk en Engeland gereed waren om, met België's medewerking, te doen, wat buiten Duitschland door ieder weldenkend mensen ten sterkste wordt afgekeurd; namelijk dat zij door België tegen Duitschland zouden zijn opgerukt, indien laatstgenoemd land hen toen niet vóór geweest ware. En men haalt berichten uit de pers, uitspraken van schrijvers, diplomaten en staatslieden aan, om dat te bewijzen. Die argumenten maken evenwel op ons hoegenaamd geen indruk. Wij achten ze waardeloos. Wat er gebeurd zou zijn, indien Duitschland niet in België en Luxemburg gevallen was, weet niemand. Duitschland behoorde, in den oorlog De Wereldoorlog 5 40 STRIJDKRACHTEN EN OPERATIEPLANW^ dien het te voeren had, de gevolgen te dragen voor zijn politieke handelingen en gedragingen. En het «ÉSt'niet aan, tot vèktóbooning van zijn wandaden, te willen aanvoeren, „indien wij ze niet bedreven hadden, zouden anderen dat gedaan hebben." Overtuigd van ons recht en van de juistheid onzer zienswijze, handhaven wij ons gevoelen, dat Duitschland het plan van Moltke I had moeten volgen. Wij zullen dat oordeel nog nader met redenen staven. Helmuth von Moltke was een gemaal veldheer; een man, die in talent en karakter stellig Schlieffen's mindere met was. De prachtige oveminningen, waartoe hij de Duitsche legers geleid heeft in 1864, 1866, en 1870—71 en die het Duitsche rijk* • gebracht hebben op het hoogtepunt van eer, grootheid en voorspoed, geven ons alle recht om de meening uit te spreken, dat deze von Moltke ook niet zou hebben misgetast in zijn operatieplan voor Duitschland's oorlog op twee fronten. Dat het geleid zou hebben tot een fiasco, ZÓÓ geweldig als dat, waartoe de uitvoering van Seblieffen's plan aanleiding heeft gegeven, achten wij niet aannemelijk. En dat Rusland zich had kunnen onttrekken aan een beshssendé»*§6^jd tegen de concentrische aanvallen van de Duitsche en Oostenrijfech-Hongaarsche legers, is hoogst onwaarschijnKjk. Er zijn redenen van strategischen en ook van moreden aard aan te wijzen, om veeleer te gelooven aan het eventueele succes van Helmuth von Moltke's plan. Dit stelde de eerbiediging op den voorgrond van de onzijdigheid van België en Luxemburg. Het vermeed de feitelijke nadeden en tevens de ongunstige moreele gevolgen, die voor Duitschland ontstaan zijn door de verkrachting van die neutraliteit en de mirA&ting voor de internationale rechten van andere staten. HET DUITSCHE OPERATIEPLAN 4* En wat de militaire nadeelen betreft, doen wij allereerst opmerken, dat Oostenrijk-Hongarije al sedert jaren Duitscnland's bondgenoot was, maar dat Schlieffen dien bondgenoot dadelijk bijna geheel op eigen wieken liet drijven en hem aan zijn lot overijftioil Generaal Ludendorff schrijft, in zijn evengenoemd laatste werk, dat het in de voorbereiding voor den oorlogstoestand een fout geweest is, dat er geen gemeenschappelijk operatieplan bestond. „Der deutsche Generalstab fürchtete, dasz in Wiendas Geheimnis nicht gewahrt bliebe". Het bondgenoodschap met Oostenrijk-Hongarije bleef geheel van politieken aard; terwijl de Entente een beslist militair karakter had. Men denke b.v., Zegt Ludendorff, aan de Fransche milliarden, die naar Rusland gingen voor den aanleg van een strategisch spoorwegnet. In latere periodes van den oorlog heeft Duitschland wel is waar den bondgenoot meer afdoende hulp verleend. Maar in den aanvang, toen het er vooral op aan kwam tegen Rusland kracht te ontwikkelen, was er geen samenwerking van beteekenis. Alleen het korps von Woyrsch, bestaande uit 2 landweerdivistten en 2 Ersatz-brigades, zou, op aandrang van Oostenrijk, op den linker vleugel van diens leger uit Opper-Silezië en Posen in Rusland binnendringen en de impulsie geven tot voorwaarts gaan. Er was dus geen algemeen, gemeenschappelijk operatieplan, zooals Moltke I bedoeld had en van concentrische aanvallen op de Russische legers kon geen sprake zijn. Duitschland bepaalde zich voorloopig in hoofdzaak tot de verdediging van Oost-Pruisen. Oostenrijk-Hongarije moest maar zien, met den steun van een Duitsch landweerkorps, de overmachtige Russische legers te weerstaan. Eerst toen de nadeelen zich voor Duitschland duidelijk 42 STRIJDKRACHTEN EN QPERATffiPLAWltlK hadden geteekend, toen Hindenburg en Ludendorff den toestand in Oost-Pruisen met energieke hand hadden weten te redden, vond Duitschland aanleiding om meer rechtstreeks met zijn bondgenoot samen te werken. Maar het Westfront bleef ook toen nog voortdurend de hoofdrol spelen en Duitschland's beste krachten binden. Een oordeelkundige uitvoering van Heimum -90a Moltke's plan had tot snellere en waarschijnlijk betere uitkomsten op het Oostfront kunnen leiden. En als de Russische legers ook in dat geval de nederlaag hadden geleden, is het toch te betwijfelen of het dan wel gekomen zou zijn tot de revolutie met haar afschuwelijke gevolgen; of het Russische volk dan nog op dit oogenblik gebukt zou gaan onder de verfoeilijke heérschappplj van het bolsjewisme, dat ook buiten Rusland rondwaart als een dreigend spook. .... Schlieffen zag in Frankrijk den gevaarlijksten vijand voor Duitschland. Waarom? In getalsterkte en militair gehalte waren de Russische legers toch zéker niet van mindere beteekenis dan de Fransche. Hij heeft daarmede een verderfelijke vergissing begaan. , «**r V " Dat het veroveren van de Fransche vestingwerken op het Oostelijke front des lands veel tijd zou kosten, was een der redenen waarom Moltke's plan Zfch. voorloopig van pogingen daartoe onthield. Trouwens, het is een open vraag of Duitschland er niet betrekkelijk spoedig in geslaagd zou zijn die versterkingen met zijn modern zwaar geschut ten onder te brengen. De voor geheel Europa verrassende uitkomsten, door Duitschland reeds in de eerste weken van den oorlog met die moderne vuurmonden bij Luik, Namen en elders behaald, laten weinig ruimte voor onzekerheid en twijfel, of hét tegen de Fransche — en cq. de op HET DUITSCHE OPERATIEPLAN 43 liet Oostfront aanwezigen Russische — verdedigingswerken anders zou- zijn toegegaan. Maar al was men daarvan stellig overtuigd, dan was het Wék in elk geval uit een moreel oogpunt een absurditeit, te zeggen: het zal daar te lang duren, laat ons daarom de onzijdigheid van Luxemburg en België schenden! In Moltke's plan zou Duitschland op zijn Westfront, dat eveneens van vestingwerken voorzien was, den aanval van Frankrijk hebben afgewacht. Maar Frankrijk had het moderne zware geschutaog niet en zou dus zeker ook niet zoo heel spoedig in de verovering dier versterkingen geslaagd zijn. Het spreekt ««fti zelf, dat er een voldoende macht tot bewaking en verdediging van het Duitsche Westfront, óók aan den Rijn, beschikbaar moest blijven. Moltke's vertrouwen op de passieve kracht en het weerstandsvermogen van dat front kan niet misplaatst geweest z$K£ifi De Elzas en Lotharingen waren dan ook door Duitschland bestemd en ingericht voor een krachtige verdediging. Voor den Elzas vormt de Rijn een natuurlijke hindernis, nog versterkt door de fortificatiën-fvattJ lftu»Breisach en Erstein. In het Noorden wordt het doordringen van een aanvaller belet door een krachtig front van den Rijn! te^dÉrVogezen, met. de werken van de verschanste legerplaat»^ Straatsburg; voorts van Molsheim en Mutzig. De Vogezen, een voor groote operatiën ongeschikt bergterrein, waren ten Zuiden van de lijn Straatsburg-Saarburg nüt versterkörfFeitelijk was de Elzas dus alleen toegankelijk uit het Zuiden; een aanvaller liep daar vast in een „cul de sac". Ook Lotharingen was voor veld troepen niet gemakkelijk te doordringen. De permanente z.g. „MoselSteilung" was uiterst krachtig tér verdediging inge- 44 STRIJDKPACHTJW CT; «iWfftWg^TOH; «aldoor de verschanste legerplaats van M«K en de werken van Diedenhoven. De buitenwerken van Metz, gelegen op ten minste 15 k.m. van de vering, werden voortgezet naar het ^&iidóosten met in beton aangelegde loopgraven en gttchutemplacemeüten, tot de halfpermanente werken van Mörchingen (Morhange), op 40 k.m. van Metz* Oostwaarts daarvan, op 12 Kan. afstand, begonnen de doorsneden terreinen, met vijvers en moerassen, van Dieuze en Saarburg, terwijl laatstgenoemde plaats weer vri»ï'»abij de Vogezen lag. Het is dus niet aan twijfel onderhevig» dat een Fransen offensief in den Elzas en Lotharingen op krachtigen tegenstand zou aijngestuit en dat het niet op een snel doordringen in Duitschland had kunnen rekenen» Zooals nader zal blijken, was dit ook het gevoelen van hoogst bekwame Fransche legerbevelhebbers. Dat België in 1914 met Frankrijk onder één deken lag en tegen Duitschland vijandig opgetseden zou zijn, óók indien zijn neutraliteit «et ge1 schonden .was, is wel beweerd, maar nog met | bewezen. Maar als het inderdaad gehéjjfd was, zouDuitschland zich toch niet, door zijn imperialistische rechtsverkrachting, den haat en de verachting van nagenoeg het gansche mettschdom op den hals gehaald hebben. Bovendien, de gewetenlooze schending van Belgiè%. onzijdigheid^-is de oorzaak geweest van ernstige militaire misslagen» En ze heeft ook geleid tot een reeks vai^dmt een moreel oogpunt, kwalijk goed te praten handelingen? mede tengevolge waarvan het Duitsche volk op dit oogenblik, ruim drie jaar na het einde van den oorlog, nog gedompeld is in een oceaan van leed en ellende; en die ook voor tal van andere natiën, zelfs voor zoodanige, die in 't gcbeeliniet aan den oorlog hebben deelgenomen, op maatschappelijk en économisch gebied, tot onberekenbare na- HET DUITSCHE OPERATIEPLAN 45 deelen aanleiding hebben gegeven en nóg geven. Dat het Belgische volk er toe gebracht* altham egitètWatfergegaan is, zid***- tot zehVdoor laaghartigen sluipmoord op toevallig weerlooze miHtsiffny zelfs op zieken en gewonden — te wreken op de Duitsche indringers^, kan een verklaring, maar toch geen verontschuldiging geven voorde wandaden, die Duitsche troepen in België en Noord-Frankrijk, door onnoodige vernielingen en verwoestingen, gepleegd hebben en die fetftkjk het uitsluitend gevolg warén van de schending der Belgische neutraliteit volgens Schlieffen's operatieplan. Immers, indien men zich aan het oorspronkelijke plan van Moltke I gehouden had, had van dat alles geen sprake kunnen zijn. Het zou dan/öttèekeerd wel gebleken zijn, of de in Duitschland binnengedrongen Fransche troepen zich van dergelijke wandaden hadden onthouden. En of zij het voorbeeld van hun Russische vrienden, die zich in Oost-Pruisen in dat opzicht óók niet onbetuigd hebben gelaten, verloochend zouden hebben. Frankrijk heeft nu „le beau róle" gekregen en speelt de verdrukte onschuld. Of dat bij Moltke's veldtochtsplan niet eem'gszins anders geloopen zou zijn, valt te betwijfelen. Althans, toen de Duitschers Roemenië binnenrukten en veroverden, hebben Frankrijks bondgenooten, de Engelschen, zich ruimschoots bezondigd aan het in koelen bloede vernielen van de Roemeensche petroleumindustrie, enz., en daardoor duizenden onschuldige inwoners broodeloos gemaakt2). ~**¥ Zk ons opstel: „Ervaringen uit den Wereldkrijg", in „de Tijdspiegel" van September en. October 1930. 2) Zie ons werk: „Roemenië in den Wiereldoorlog. Augustus 1916 — Januari 1917. Een krijgsgeschiedkundige studie", (bldz. 235.en bijlage X); A. w. Bruna & Zoon's Uitgevers Mij. Utrecht 1918. 46 STRIJDKRACHTEN EB^^RATIEPI^NJ» . ♦EPfesiiWoering van Moltke'aivddtochtsplan zou. voor Engeland de aanleiding ontbroken hebbendie het in 1914 kon beweren te vinden in de schending van België-s neutralitdt — om zich terstond aan Frankrijk-s zijde in den oorlog te mengen en om op elk gebied zijn ganscheweerkrachtjwcte spannen, ja op te zweepen, om Duitschland ten val te brengen. Ongetwijfèld'Wfls Engeland reeds sedert geruimen tijd naijverig op Duitschland en zijn bloeiden zag het met leede oogen hoe dit land zich m mternationale belangen op den voorgrond stelde, terwijl de uitbreiding der Duitsche oorlogsvloot gjttist en vooral voor Engeland, een bedreiging vormde,die vroeg of laat tot een conflict moest leiden; De vrij algemeettjgékoesterde opvatting, dat wijlen Koning Eduard VII de Europeesche machtén meerendeels tegen Dtntschlandneeft weten in te nemen, en met welberaden ovejteg het „Einkreisen" van dat land bewerkt heeft, heeft alle kans van juist te zijn. Maar Engeland wil altijd gaarne den schim redden, het „kijkt liefst de kat uit den boom." Het zou daarom**? indien België's neutraliteit ongerept gebleven, was, wellicht voorshands niet aan den oorlog deelgenomen hebben, maar hebben afgewacht hoe de zaken zouden loopen. Op den duur, indien het Duitschland voor den wind ging, had het altijd gemakkelijk een reden of een voorwendsel kunnen vinden, om Zich aan de zijde van Duitschkmd's vijanden te scharen. Doch dan had dit land toch, al was iet ook slechts tijdelijk geweest, het voordeel gehad, dat zoowel de Belgische, als de Engelsche strijdkrachten niet dadelijk tot zijn tegenstanders behoord hadden; dat de tot de uithongering van het Duitsche volk leidende blokkade en de geheele économische oorlog onder Engelands ldding, minstens genomen uitgesteld waren geworden. En het is de vraag of nog niet veel andere HET DUITSCHE OPERATIEPLAN 47 feiten, die voor Europa rampen hébben doen ontstaan, zouden zijn vermeden of uitgebleven. Zoo is het o.m. te betwijfelen, of Duitschland aanleiding en vrijheid gevonden zou hebben, om — als een uiterst, wanhopig middel van verweer — te besluiten tot den „rücksichtslosen" duikbootoorlog; die mislukt is en er toe bijgedragen heeft, dat Duitschland door zijn vijanden als een natie van barbaren gestempeld is. Eveneens is het de vraag of de Vereenigde Staten van Noord-Amerika alsdan, onder Wilson's invloed, te bewegen geweest zouden zijn zich in den Europeeschen oorlog te storten en hun legers over den oceaan te zenden om Duitschland te gaan bevechten. En juist die legers hebben ten slotte den doorslag gegeven in de overweldiging van "Duitschland^ zij zijn de directe oorzaak geweest van Duitschland's definitieve nederlaag — zoowel als van het uitbre* ken der revolutie en van de nog steeds niet tot oplossing gebrachte hopelooze verwarring in dit land. Het Duitsche volk dient de waarheid omtrent de oorzaken van zijn ongeluk vierkant in de oogen te zien. En de hoogst bekwame Duitsche militaire deskundigen moeten stellig weten, dat de allereerste, de voornaamste van die oorzaken, gelegen is in het Schlieffen'sche operatieplan. Al was het feilloos uitgevoerd, al had Duitschland er een y „ glansrijke overwinning mede behaald, dan nog had^- 2*A£ti / de Duitsche natie de oogen moeten neerslaan, omdat het een zegepraal zou hebben geoogst langs den weg van onrecht en misdaad op internationaal gebied. Waarom wordt dit niet uitgesproken? Valt hier te denken aan het bekende spreekwoord: „on ne par le pas de corde dans la maison d'un pendu?" Zoo ja, dan nemen wij vrijwillig de taak op ons om „renfant terrible" te zijn. En wij hebben daarmede 48 STRIJDKRACHTEN EN OPERATIEPLANNEN geen andere bedoeling dan om, voor het Duitsche volk, welks goede eigenschappen wij hoogelijk waardeeren, „de vriend te zijn, die het zijn feilen toont." Een andere quaestie, die in de Duitsche literatuur over den wereldoorlog niet besproken wordt, is deze: of het operatieplan Schlieffen-Moltke II niet a priori tot mislukking gedoemd was. Men zoekt de oorzaak van de geleden nederlaag daarbij in het systeem van den aanval op Frankrijk; n.1. in 'het daarbij op den voorgrond staande streven, om dien vijand — om zoo te Zeggen, in minder dan geen tijd — tegen den grond te slaan. In dit verband wijdt men dan diepgaande beschouwingen aan het vraagstuk of in de strategie het beginsel van,,vernietiging", dan wel dat van „afmatting" der tegenpartij de voorkeur verdient. De bekende Duitsche hoogleeraar Dr. Hans Delbrück stelde deze vraag aan de orde in zijn opstel: „Falkenhayn und Ludendorff", in de Preuszische Jahrbücher van Mei 1920. Hij wees er op hoe de groote veldheeren, die zich in de krijgsgeschiedenis een beroemden naam verworven hebben, in dit vraagstuk een bepaalde richting huldigden. Frederik de Groote, b.v. was een voorstander van de „afmattings-strategie". En deze theorie had z.i. ook in 1914 tegenover Frankrijk toepassing moeten vinden. Alzoo op het Westfront geen aanvallen „a outrance", omdat deze, bij de overmacht der vijanden, toch niet tot het doel konden leiden. Maar een vastberaden standhouden tegen hun streven, hen door veelvuldige partieele slagen afmatten en murw maken en zich voordurend bereid toonen tot vrede en onderhandeling. Wij wijzen er hierbij op, dat deze theorie volkomen gepast zou hebben bij de uitvoering van het operatieplan van Moltke I voor het Westfront. De zienswijze van Prof. Dr. Del- HET DUITSCHE OPERATIEPLAN 49 brück, dat de „afmattings-strategie" in dat geval aldaar op haar plaats geweest zou zijn, is o.i. juüt. Voor een aanval op het Engelsche ,,ï|eimatsfront", door den hoogleeraar aanbevolen — en waarvan de uitkomst zeker twijfelachtig geweest zou zijn — had dan, zooals wij hiervoren ontwikkelden, geen aanleiding bestaan. Maar overigens en in het algemeen, staan wij aan de zijde van schrijvers als de generaal Dr. von Kuhl, in 1914 chef van den generalen staf van het re Leger en als de luitenant-kolonel Wolffgang Foerster, die in hun belangrijke en degelijke geschriften de meening huldigen, dat de veldheer vrijheid moet bezitten om, onafhankelijk van theorieën efti systemen,1 den weg te bewandelen, die hem de beste voorkomt om het doel te bereiken. De veldheerskunst moet zich niet wringen in het keurslijf van strategische theorieën over vernietiging of afmatting, over binnen en buitenliniën, omvatting, omtrekking, doorbreking van 's vijands opstellingen, of wat dies meer zij. Voor elk bijzonder geval moet het meest doelmatige gezocht en toegepast worden. De groote Moltke sprak dit uit in de woorden: „die Strategie ist ein System der Aushilfen;" waarvan Schlieffen zeide: „het schijnt een steen, dien men den hongerenden toereikt in plaats van brood of een1 orakelspreuk, die meer verwarring sticht, dan opheldering brengt. Het schijnt niets te zijn en het is alles." Eli geestig voegt Schlieffen er de juiste verklaring bij: „Moltke's systeem bestond-hierin, dat hij geen systeem had". De legerleiding moet er naar streven te zorgen dat zij op den juisten tijd en op de juiste plaats zooveel kracht kan ontwikkelen, dat zij den tegenstander haar wil kan opleggen, althans voorkomen of beletten kan, dat deze haar voor zijn wil doet bukken. In dit opzicht is, volgens Moltke, de hoogste uiting 50 STRIJDKRACHTEN EN OPERATIEPLANNEN der veldheerskunst om de afzonderlijke, nog van elkaar gescheiden legers of afdeelingen voor een zelfde doel op het slagveld te vereenigen. In dit opzicht toonden de Duitsche strategen zich in den wereldoorlog tal van malen de meerderen van hun vijanden. Het is daarom te meer te betreuren, dat zij zich op het Westfront niet gehouden hebben aan Moltke's plan, doch zich met de gebrekkige uitvoering van het afkeurenswaardige Schlieffensche plan in den afgrond hebben gestort. Er wordt beweerd, dat de groote Helmuth von Moltke indertijd eveneens het plan heeft geopperd, om door België tegen Frankrijk op te rukken. Maar; dat is beslist onjuist. Zoowel vóór als na 1870—71 heeft de Duitsche legerleiding natuurlijk overwogen, wat haar te doen stond, indien Frankrijk aan Duitschland den oorlog zou verklaren. Daarbij moest, uit den aard der zaak, ook onder de oogen worden gezien, welke gedragslijn Duitschland zou volgen, indien de Fransche legers door België naar den Rijn zouden oprukken, hetzij met goedvinden van België, als bondgenoot, hetzij met schending van de Belgische neutraliteit. In zoodanig geval zou Duitschland, zooals van zelf spreekt, zijn legers aan zijn vijanden over Belgisch grondgebied hebben tegemoet gezonden. Maar een opzettelijke, van Duitschland uitgaande, schending der Belgische onzijdigheid, zonder bepaalde provocatie of aanleiding, heeft Moltke I nimmer voorgestaan. Generaal Dr. von Kuhl schrijft terecht, na het aangeven van Moltke's tot in bijzonderheden uitgewerkt plan voor Duitschland's operatiën in een oorlog op twee fronten — in den zin van een strategisch offensief tegen Rusland, doch van een strategisch defensief tegen Frankrijk — „Von einer Umgehung durch Belgien war damals noch keine Rede". HET DUITSCHE OPERATIEPLAN 51 Ook Schlieffen heeft na Waldersee tijdelijk dit plan willen volgen. En dat hij daarna een heftig, onvoorwaardelijk aanhanger werd van het denkbeeld om den aanval tegen Frankrijk over het Belgische grondgebied te leiden, is — naar beweerd wordt — toe te schrijven aan de meem'ng, dat Frankrijk anders door België tegen Duitschland zou oprukken. Die opvatting stond ook op den voorgrond toen de denkbeelden van Schlieffen tot uitvoering kwamen. Dit verklaart althans generaal Erich Ludendorff, waar hij schrijft dat: „an dem Verhalten Belgiens und Frankreichs Zweifel nicht mehr bestand". En in het Duitsche ultimatum aan België, dat op 3 Augustus 1914, ten 7 uur non. werd uitgereikt, gaat de Duitsche regeering, bij het stellen van den eisch om vrijen doortocht over het Belgische territoir, eveneens uit van de onjuiste reden — dus eigenlijk van het voorwendsel — dat Frankrijk aanstalten maakte om door België tegen Duitschland op te rukken. Het mondelinge onderhoud tusschen den Duitschen gezant te Brussel in den nacht van 2 op 3 Augustus, gehouden met den secretaris-generaal van Buitenlandsche Zaken van der Eist, geeft eveneens iets dergelijks op als grond voor den Duitschen eisch. Die Duitsche beweringen zijn echter door niets bevestigd. Wft hebben er hoegenaamd geen bewijs voor gevonden. Welke geheime neigingen of zelfs voornemens er bij Frankrijk en België hebben bestaan, kan in het midden blijven; maar dat er van die zijde eenige feitelijke, openlijke aanleiding gegeven zou zijn voor de handeling van Duitschland, om de neutraliteit van België niet te eerbiedigen, moet stellig worden ontkend. De opzet van .het Fransche operatieplan was, zooals nader zal blijken, in geenen deele ontworpen op den grondslag, van een opmarsch door België; de troepencon- 53 STRIJDKRACHTEN EN OPERATIEPLANNEN centratie op het Fransche Noordoostelijke front was daarvoor bepaald ondoeltreffend. De bewering van Ludendorff, dat een snelle beslissing van den oorlog tegen Frankrijk, te verkrijgen door den opmarsch door België, noodzakelijk was, omdat Duitschland zich anders niet tijdig zou kunnen verzetten tegen het indringen van de Russische legers tot in het hart des lands, gaat evenmin op. Want vooreerst heeft het 8e£5uitsche Leger in Oost-Pruisen, na aanvankelijk tegenslagen, toch inderdaad aan de Russen voorloopig belet — door de overwinning bij Tannenberg, op 23—31 Augustus, alvorens nog de uit het Westen gezonden versterking van 2 legerkorpsen in het Oosten was aangekomen — om verder in Duitschland door te dringen. En ten andere is de zoo vurig begeerde snelle beslissing in het Westen door het volgen van Schüeffens operatieplan toch niet verkregen. Al die speculatieve beschouwingen en conclusiën kunnen, naar onze stellige overtuiging, niet wettigen of goedmaken, dat dit plan toegepast is. Als een waarschuwend/ afschrikwekkend voorbeeld van een offensieve operatie tegen Rusland, wordt menigmaal herinnerd aan den mislukten veldtocht van Napoleon I in 1812. Wij zien niet in, dat deze redeneering afdoende is voor de opvatting van hen, die meenen, dat Duitschland zich in 1914 aan dat voorbeeld moest spiegelen, en daarin een argument moest vinden om, met schending van de Belgische neutraliteit, tegen Frankrijk op te rukken. De omstandigheden waren sedert 1812 in verschillende opzichten geheel veranderd. Rusland beoogde in 1914 zelf een strategisch offensief. Het kon reeds daarom met met zijn legermassa's — die stoomwals — op het eigen territoir terugwijken. Het was daarom zeer onwaarschijnlijk, dat de legers HET DUITSCHE OPERATIEPLAN 53 van Duitschland en Oostenrijk-Hongarije een luchtstoot zouden doen. Ook andere factoren, die op Napoleon's tegenslagen invloed hadden, waren gewijzigd. De technische en materieele hulpmiddelen voor de oorlogvoering waren sedert 1813 enorm verbeterd; al was het een bezwaar, dat de Russische spoorwegen in spoorwijdte van de Duitsche verschilden. In elk geval was de zekerheid der operatiën thans veel grooter dan in 1812. En ten slotte moest immers altijd, ook als de gehoopte beslissing tegen Frankrijk verkregen zou zijn, tegen Rusland offensief worden opgetreden. Met het uitstellen daarvan werd dus niets gewonnen. Maar middelerwijl zouden de Russen wellicht Oost-Pruisen, enz,, geheel of grootendeels verwoest kunnen hebben. Hoe wij de zaak ook overwegen, hoe lang wij er over nadenken, wij kunnen geen enkel steekhoudend argument ontdekken, dat kan strekken tot motiveering van den Duitschen aanval tegen Frankrijk over Belgisch gebied. Dat de schending der Belgische neutraliteit door een,groot man als generaal Ludendorff wordt beschouwd als een zaak van weinig belang, blijkt duidelijk uit zijn verweerschrift over de door hem geconstateerde vervalsching eener memorie van Zijn hand. Hij zegt daarin n.1., na te hebben uiteengezet dat en waarom Duitschland alleen door een offensief tegen Frankrijk de te vorderen snelle beslissing van den oorlog kon verkrijgen: „Um aber gegen Frankreich offensiv zu werden, wird es nötig sein, die belgische Neutralitat zu verletzen"; en „Nur bei einem Vorgehen über belgisches Gebiet kann man hoffen, das französische Heer in freiem Felde angreifen und schlagen zu können". Het is dus voor Ludendorff dood eenvoudig een zaak van „mir Nichts, dir Nichts." Van een reden, 54 STRIJDKRACHTEN EN OPERATIEPLANNEN een aanleiding om zoo'n neutraliteit te schenden, om het internationaal en het volkenrecht te verkrachten, is bij hem geen sprake. Alleen het militaire eigenbelang van Duitschland. In een noot voegt hij aan het vorenstaande o. a. nog toe, dat men in den generalen staf over die neutraliteitsschending altijd sprak in het verband, dat de Duitschers niet wilden afwachten tot de regelingen van België met de Entente, ingeval van een opgedrongen! oorlog, openbaar zouden worden. Er is^dus geen quaestie van, dat de schending zou moeten berusten en in 1914 berust zou hebben, op aanstalten van Frankrijk om Duitschland over Belgisch grondgebied aan te vallen. Daarin ligt alzoo feitelijk de erkentenis opgesloten, dat er in 1914 voor een bedreiging in dien zin geen gevaar bestond en dat de desbetreffende diplomatieke uitingen op 2—3 Augustus van dat jaar van allen grond ontbloot waren. De aansprakelijkheid voor de schending van België's onzijdigheid rust dan ook geheel en uitsluitend op de toenmalige Duitsche regeering en op de legerautoriteiten, die destijds geadviseerd hebben tot het aanvaarden en doen uitvoeren van het afkeurenswaardige operatieplan van Schlieffen. De mislukking van dat plan is dan ook eigenlijk te beschouwen als een rechtvaardige, welverdiende straf voor de boosheid van den opzet. Het spreekt van zelf, dat wij met deze uitingen over het gevolgde Duitsche operatieplan niet bedoelen een blaam te werpen op den naam van den ontwerper, die in 1914 sedert lang overleden was. Het is nog de vraag of Schlieffen, indien hij in leven en in functie geweest was, zou hebben verlangd en aangeraden dat plan toe te passen. Er bestaat grond om daaraan te twijfelen. Eerst onlangs werd door een Duitsch oppéroffi- HET DUITSCHE OPERATIEPLAN 55 cier, generaal Baumgarten-Crusius gepubliceerd, dat Schlieffen nog een tweede operatieplan ontworpen had en wel voor het geval dat Frankrijk voorloopig niet zou meedoen in een oorlog van de Centrale machten tegen Rusland. Alsdan zou de helft van het Duitsche veldleger met de Oostenrijksch-Hongaarsche krijgsmacht in het Oosten aanvallend optreden; terwijl de andere helft van het Duitsche veldleger, gereed om op te rukken, in het eigen land zou achterblijven. Indien de Franschen dan later toch in den oorlog ingrepen, moest dit halve leger verrassend tegen hun linker flank ageeren. De schrijver merkt terecht op, dat over dit tweede plan van Schlieffen niet gesproken wordt door de personen, die in 1914 de leiding der zaken in handen hadden. En hij laat er op volgen: „Und doch kam er am 31 Juli 1914 im Frage. Jedenfalls hatte er uns den Vorwurf des Friedensbruchs und der Neutralitatsverletzung erspart". Het is zeker diep te betreuren voor Duitschland en voor de geheele wereld, dat aan dit tweede plan van Schlieffen in 1914 geen aandacht geschonken is. Blijkbaar heeft de Duitsche regeering, gesteund door den generalen staf, de uitvoering er van niet gewild. Overigens komt het ons vóór, dat dit plan een uiting is van een hinken op twee gedachten, en vflÉ^-blijven daarom van oordeel, dat de voorkeur moest worden gegeven aan het oorspronkelijke plan van den grooten veldheer» en strateeg Helmuth von Moltke, zooals dat hiervoren ontwikkeld is. Dat dit laatstbedoelde plan — zooals beweerd wordt — in 1914 moest afstuiten op de groote sterkte der moderne legers op den omvang hunner eischen aan munitie, verplegingsbehoeften, enz., erken- De Wereldoorlog 6 56 STRIJDKRACHTEN EN OPERATIEPLANNEN nen wij niet als een afdoend bezwaar. Duitschland en Oostenrijk-Hongarije wisten sedert lang, dat een oorlog tegen Rusland niet te vermijden was. Ze konden dus tijdig te voren maatregelen ontwerpen en voorbereiden om de verwezenlijking hunner operatiën te verzekeren. Dat het plan van Moltke I voor Duitschland in 1914 tengevolge kon hebben, dat Frankrijk, Engeland en België het dan in den rug zouden aanvallen, den Rijn», het Roergebied, enz., zouden bedreigen zooals men zegt, is mogelijk; evenzeer als dat een aanvallende operatie tegen Rusland zou zijn misgeloopen. Maar daarmede is niet uitgemaakt, dat de moreele en materieele gevolgen van den oorlog, in het bijzonder voor het Duitsche volk, in dat geval even.ongunstig, even ellendig zouden zijn, als ze nu al sedert jaren zijn en nog lang zullen blijven. Indien de vijandelijke legers Duitschland zouden zijn binnengedrongen, zouden ze er wellicht even erg huis gehouden hebben, als Duitschland nu in België en in Frankrijk gedaan heeft. Daarvoor zou zeker gevaar bestaan hebben. Duitschland had er dan het gevolg in te zien van zijn politiek en zijn internationaal optreden. En het had dan de gevolgen te dragen, zooals België en Frankrijk thans ondervinden, wat Duitschland door zijn inval en zijn handelingen gedaan heeft. Wie kaatst — zegge: oorlog voert — moet den bal — zegge: de nadeelen — verwachten. Maar wat daarvan zij, voor ieder weldenkend mensen staat het in zedelij k en staatkundig opzicht vast als een stellige waarheid, een onaantastbaar beginsel, dat Duitschland niet mocht doen, wat het deed en zooals het deed. Ook in de politiek en het internationaal verkeer der volkeren behooren eer en plicht, recht en mora- HET DUITSCHE OPERATIEPLAN 57 liteit, als hoogstaande motieven te gelden, die alle handelingen beheerschen. Dat zulks tot dusver menigmaal niet geschiedde, ook met door hen die thans den steen werpen op Duitschland — wij zullen het niet betwisten. Maar wie historie schrijft, moet ronduit, zonder omwegen, zonder aanzien der personen, dien eisch handhaven en aandringen op het naleven daarvan. Alleen daardoor kan worden bewerkt, dat er in de toekomst méér en beter op worde gelet en de naleving ervan behartigd worde. Zoodoende moge het besef pjntwaken en toepassing vinden, dat ook de regeeringen, zoowel als de leiders der krijgsmachten, in het levensbelang der volken, wier lot zij in handen hebben, dé ridderlijkheid behooren te betrachten,' die elk beschaafd, ontwikkeld, eerlijk en rechtschapen mensen, in groote en in kleine zaken tegenover üjn medeburgers in acht neemt en moet nemen. Ook de volken en hun bestuurders behooren te leeren de gedragslijn te volgen, aangewezen in het devies: „Fais ce que dois, advienne que pourra !" derde hoofdstuk i. DE FRANSCHE STRIJDMACHT lXT^^CÖE door Frankrijk voor den oorlog tegen KlFf^yDuitschland bestemde strijdkrachten Wfr^fr-Jvwaren aanvankelijk ingedeeld in 5 ^pif^f^Mlegers, een zelfstandig cavalerie-korps ?iLy{ïv'^en eenige afzonderlijke divisiën**!-! Het algemeene opperbevel berustte in handen van den generaal (later veldmaarschalk) Joffre. De samenstelling der Fransche legers blijkt uit de Bijlage IIL waarin ook de namen der legercommandanten vermeld zijn. De troepen werden, na gemobiliseerd en op voet van oorlog gebracht te zijn, geconcentreerd aan de Noordoostelijke grens van Frankrijk, overeenkomstig het zoogenaamde „Plan dix-sept." Volgens dit plan werden op het front tusschen Belfort en Hirson, in eerste Unie 4 legers gevormd, te zamen sterk: 18 legerkorpsen en 8 reservedivisiën. Daarachter kwam in tweede Unie, in destreek St.Dizier—Bar-le-Duc, een leger van 3 korpsen. De noodige troepen tot dekking der mobilisatie en concentratie waren, volgens de daarvoor vastgestelde regeling, tijdig in de grensstrook aanwezig. Na afloop der concentratie waren de mobiele troepen te velde gevormd tot vijf hoofddeelen n.1.: 1. een detachement, bestaande uit de eerste groep reserve-divisiën, op den uitersten rechter vleugel; 2. de rechter vleugel, bestaande uit het ie en het 2e Leger; 3. de linker vleugel, gevormd door het 3e en het 5e Leger; 59 DE FRANSCHE STRIJDMACHT 4. een detachement, bestaande uit de vierde groep reserve-divisiën, op den uitersten linker vleugel; 5. een reserve, gevormd door het 4e Leger. Deze troepen waren bestemd voor operatiën in twee hoofd-rirhtingen; de eene — rechts — tusschen den Rijn en de Moezel, ten Noorden van Toul; de andere — links — ten Noorden van de lijn Verdun-Metz. Tusschen deze twee richtingen Zou het reserve-leger op de „Hauts de Meuse" en in Woeuvre de verbinding vormen en de eenheid in het front verzekeren. Het trekt de aandacht, dat in het concentratieplan geen plaats is ingeruimd aan de troepen van het Britsche leger. Dit is echter slechts schijnbaar het geval, immers de opperbevelhebber Joffre schrijft daaromtrent in het door hem uitgegeven werk: dat de militaire overeenkomsten tusschen Frankrijk en Engeland het karakter droegen van te zijn .„zoowel geheim, als voorwaardelijk;" zoodat er in een stuk als het concentratie-plan niet over kon worden gesproken. Maar dat niettemin het optreden van het Engelsche leger tot in alle bijzonderheden voorzien en geregeld was. Zoo waren o. a. alle noodige maatregelen genomen voor de ontscheping en de samentrekking der Britsche troepen. En het gebruik daarvan was voorzien ter plaatse, als er logischer wijze voor gereserveerd moest worden, n.1. links van de opstelling der Fransche legers. Het gevechtsfronfc volgens het operatieplan omvatte dus de hiervoren omschreven uitbreiding, naar links verlengd door het Engelsche expeditieleger. Wat Italië betreft, de Centrale mogendheden behoefden op steun daarvan niet te rekenen. De houding van dezen bondgenoot in de Triple Alliantie wordt nader onderzocht en besproken. Gene- 6o 51TSTRIJDKRACHTEN EN OPERATIEPLANNEN raai Lanrezac, de toenmalige commandant van het 5e Fransche leger, schrijft dat: Italië verklaarde, „au premier moment, le ier Aêut a i8h. 30," dat het onzijdig zou blijven. Mitsdien konden de Franschen onverwijld de 2 legerkorpsen uit de Alpen en de 3 divisiën uit Noord-Afrika naar hun Oostelijk front overbrengen. Deze mededeelingen van officieele Fransche zijde, werpen een zeer bijzonder licht op de besluiten, zoowel van Engeland als van Italië. Engeland had, naar beweerd werd, geen ander doel, dan om spontaan en edelmoedig aan het verongelijkte België^recht te doen wedervaren. Het zou veel liever niet meedoen aan den oorlog, maar wegens Duitschland's snoode handeling ging het er noodgedwongen toe over, om het kleine land te helpen tegen den grooten nabuur en ter wille van het vertrapte internationale recht! '£ Ach ja 1 Hoé nobel, hoe grootmoedig, hoe schoonl Maar nu de waarheid aan den dag komt en het licht zich baan breekt, blijkt er heel iets anders. Engeland speelde weer de rol van den schijnheilige, die zijn ware bedoelingen verbloemt en flatteert, die feitelijk heel iets anders beoogt dan de oppervlakkige toeschouwer, de goedgeloovige waarnemer, denkt en gelooft. Engeland trok al sedert jaren tegen Duitschland éen lijn met Frankrijk. Engelands deelneming aan den oorlog was tot in de puntjes voorbereid en geregeld. Dat het in het gemeenschappelijke operatieplan een rol zou vervullen, stond a priori vast; die rol was precies afgebakend en vastgesteld. Maar, men kan natuurlijk over zulke dingen niet zoo in 't publiek spreken. Dat moet geheim blijven, tot het scherm van het oorlogstooneel kon worden opgehaald, en er een passende „aankleeding" voor DE FRANSCHE STRIJDMACHT 61 de gastrol van den belangloozen „outsider" gevonden is. Wij zullen, zooals wij reeds aanteekenden, ons niet uitvoerig verdiepen in de vraag: hoe de wereldoorlog ontstaan is, wie de schuld daarvan voor zijn rekening heeft. Maar ingeval ooit de dag mocht aanbreken, waarop klaarheid kan worden gebracht nopens de oorzaken van den wereldoorlog en de aansprakelijkheid voor dé ontzettende gevolgen daarvan, Zullen feiten, als door de Fransche legerautoriteiten aangaande Engelands deelneming aan den oorlog zijn geopenbaard, ongetwijfeld mede van belang zijn. En door daarop hier de aandacht te vestigen van het pubhek, hopen wij een steentje aan te dragen, om de beteekenis van die feiten te doen begrijpen en juist te beoordeelen. Moraliteit in de politiek, waar zijt gij ? DERDE HOOFDSTUK (vervolg) a. BESCHOUWINGEN OVER HET FRANSCHE OPERATIEPLAN Het „Plan XVII", aldus genoemd naar zijn rangnummer in de reeks der achtereenvolgens voor de Fransche str^dkrachten ontworpen regelingen voor den oorlogstoestand, was door den chef van den generalen staf en aangewezen generallissimus Joffre—die als zoodanig optrad op 28 Juli 1911—opgemaakt, en op 28 April 1913 ingediend aan den „Conseil supérieur de la guerre". Op 2 Mei d. a. v. werd het door den Franschen minister van oorlog goedgekeurd. Het bracht verschillende verbeteringen in de vroegere plannen, met name in de nrs. 16 en i6bis, op het gebied van organisatie, concentratie, opstelling der troepen, enz. Het was de bedoeling van den opperbevelhebber met het geheele leger, zoodra het verzameld en gereed zou zijn, vastbesloten ten aanval tegen de Duitschers op te rukken. Alles was er op ingericht om aan het leger, zoowel het bereikbare maximum in personeele en in materiëele kracht, als de bereikbare maximum snelheid van beweging te verschaffen. Het kwam er vooral op aan niet later gereed te zijn dan het Duitsche leger. De beide hoofdrichtingen voor den aanval — tusschen de Vogeezen en de Moezel en ten Noorden van de lijn Verdun-Metz, met een verbindingsgroep daartusschen — hadden de navolgende operatiën tot doel. 1. Het ie en het 2e Leger moesten doordringen in Lotharingen; een detachement van hetne Leger— het 7e legerkorps en de 8e cavalerie divisie — zou ter rechterzijde oprukken in den Elzas; een deta- HET FRANSCHE OPERATIEPLAN chementvan het ae Leger — het 18e en het ge korps — ten Westen van de Moezel, ten Noorden) van Toul. Het gros van het ie Leger zou van Eptn&l over Baccarat naar Saarburg rukken, dat van het ae Leger van Nancy over Ctöteau-Salins naar Morhange (Mörchingen). 2. Het 5e Leger en het Cavalerie-korps Sordet moesten optreden ten Noorden van de lijn VerdunMetz, tusschen Verdun en de Belgische grens, en oprukken naar Diedenhoven en ten Noorden daarvan. Het 3e Leger moest de verbinding vormen tusschen deze strijdkrachten en de legers in Lotharingen. 3. Het 4e Leger, aanvankelijk als reserve opgesteld in tweede Unie, moest zich gereed houden om, hetzij naar het Noorden, hetzij naar het Zuiden tot steun der andere legers op te rukken. 4. De ie en de 4e groep reserve-divisiën zouden ageeren respectievelijk op den uitersten rechter vleugel in de omstreken van Vesoul, en op den uitersten linker vleugel van het front, in den omtrek van Vervins. Beide groepen waren, zooals in Bijlage III vermeld is, ter beschikking van den opperbevelhebber, Het operatieplan beoogde mitsdien een beslist offensieve handeling zoowel met den rechter vleugel in Lotharingen en den Elzas, als met den likker vleugel in de streek benoorden Diedenhoven. Maar Joffre schrijft dat „1'ideé maitresse" van het operatieplan was — gelet op de kracht van het Duitsche leger en het aantal zijner gevechtseenheden — geen veldslag te beginnen, dan met het totaal der strijdkrachten, goed samenhangend gerangschikt en in onderling verband. Het voorbarig, vóór de vereeniging van de hoofdmachten**» gevecht brengen van geïsoleerde elementen, zou ten gevolge kunnen hebben dat deze afzonderlijk geslagen werden. Ögp STRIJDKRACHTEN BK' OPERATIEPLANNEN Een nevendoel van den aanval van den rechter vleugel, was het uitvoeren van een „raid" in den Elzas, Niemand zou er immers iets van begrijpen — zegt het werk van een ongenoemden, doch blijkbaar goed onderrichten schrijver over het „Plan XVII" — indien het Fransche leger niet reeds in het begin van den oorlog trachtte de hand te reiken aan onze broeders, die wij nimmer hebben vergeten, uit Mühlhausen, Colmaren de dalen der Vogezen !" Deze' onderneming was door Joffre, van den vierden dag af, opgedragen aan de elementen van den uitersten rechter vleugel. De hoofdaanval, uit te voeren door het gros van den rechter vleugel, had ten doel het strategische front van den vijand te doorbreken. In elk geval zou men hem daardoor ongerustheid veroorzaken in de richtingen op Saarburg en Chateau-Salins, en zoodoende talrijke troepen zijnerzijds binden; terwijl daardoor ook een eventueele poging des vijands, om de beide hoofddeelen der Fransche troepenmachten van elkaar te scheiden, zou worden voorkomen. Men meende namelijk dat het centrum van de Duitsche spoorwegontladingen in die streek gelegen was en vroeg zich terecht met bezorgdheid af, in welken toestand de Fransche strijdmacht wel zou geraken, indien de beide hoofdgroepen gewelddadig van elkaar werden geïsoleerd, en respectievelijk in de richting van de Loire en van de Belgische grens werden teruggeworpen. De beste-wijze van verdediging scheen hier immers de aanval op dit gedeelte van het front? Wel is waar wist ieder Fransen officier, reeds uit zijn militaire schooljaren, dat men daarbij zou stuiten op sedert langen tijd voorbereide terreinen en op krachtig versterkte natuurlijke hindernissen. Maar van een lijdelijke verdediging, waarbij men den vijand afwacht met het geweer bij HET FRANSCHE OPERATIEPLAN 65 den voet is, immers geen heil te verwachten ! De schrijver van „Le Plan XVII" meent, dat het offensief van het ie en het 2e Leger, door zich te werpen in de streek tusschen Straatsburg en Metz, aan de Duitschers belet heeft een groot deel van het Oostelijk gebied van Frankrijk door een inval te overstroomen; dat zij tengevolge daarvan ook niet in Nancy zijn doorgedrongen; dat de spil van de latere Fransche operatie er door intact gebleven is en dat er veel door ^bijgedragen is tot de overwinning van de Marne, Hiervan zal nader de juistheid moeten blijken. De aanval van den rechter vleugel, hoe belangrijk ook op zich zelf, moest in nauw verband blijven met dien van den linker vleugel. Naar Joffre's oordeel kon laatstbedoelde de hoofd-aanval worden. Deze was door de vrije terreinen van Luxemburg en de Paltz rechtstreeks gericht op Trier. De uitkomst er van moest zijn dat de linker Rijnoever door de Duitsche legers volledig zou worden ontruimd. Er was ook op gerekend dat men in staat moest zijn weerstand te bieden aan elke vijandelijke poging tot omvatting door België, De roL van den linker vleugel in het operatieplan was zeer zeker een offensieve, maar beoogde toch geen direct en doortastend offensief. Er was een manoeuvre bij in het spel, die Joffre reserveerde voor het 5e Leger; nog onzeker en onbestemd, omdat de vijand zich eerst in de kaart moest laten zien. En ook omdat verschillende factoren in het boschrijke en moerassige Ardennengebied, alsmede sommige onzekere strategische voorwaarden, daaromtrent nog geen beslissing toelieten. Het 3e Leger, dat de beide hoofdoperatiënms*!op den rechter oever van de Moezel en ten Noorden van de lijn Verdun-Metz — onderling moest verbinden, had zich gereed te houden om: 66 STRIJDKRACHTEN EN OPERATIEPLANNEN hetzij de uit Metz-Diedenhoven gedeboucheerde vijandelijke troepen op die plaatsen terug te werpen; hetzij een begin van insluiting voor te bereiden van de vesting Metz, op het Westelijk en het Noordwestelijk front. Het moest daarbij steunen op de „Hauts de Meuse", waarvan het zich het bezit' moest verzekeren. Daartoe beschikte het dadelijk na aankomst over de aan dit Leger toegevoegde 3e groep reservedivisiën en over de bij het Leger ingedeelde zware artillerie om die stellingen vast te houden; terwijl die elementen daarna konden dienen voor de insluiting van Metz. Joffre schrijft, dat de generale staf op het einde van Maart 1914 een ontwerp had vastgesteld voor de regeling van den inlichtingen-dienst, ten behoeve van de legers op het Noordoostelijk front. Daarbij was ook de eventualiteit voorzien, dat Duitsche troepen het grondgebied van België zouden schenden en waren maatregelen aangegeven om de ontwikkeling en de uitbreiding van die schending te volgen. Voor het geval dat Duitschland zijn operatiën mocht uitstrekken op den linker Maasoever, was bepaaldelijk gewezen op de noodzakelijkheid van te weten te komen of de Duitschers „une offensive brusquée" voorbereidden in de streek van Luik. Mede achtte de opperbevelhebber het van belang dat werd nagegaan of er op de Hollandsche grens Duitsche troepen verzameld werden. Er was intusschen voor de regeling van het concentratie-vervoer een wijziging opgemaakt met de bedoeling om, indien er aanleiding voor mocht ontstaan, het uitladen der troepen zoodanig te doen geschieden, dat het zwaartepunt der legeropstelling meer naar het Noorden zou worden verplaatst. Het 5e Leger zou daarbij naar het front MézièresMouzon worden verzameld, blijkbaar met het doel HET FRANSCHE OPERATIEPLAN 67 om, na de Maas te zijn overgegaan, over GédinnePaliseul-Neufchateau, België binnen te rukken. Het 4e Leger zou dan, in plaats van als reserve in de streek Ste Menehould-Bar-Le*Duc te worden opgesteld, tusschen het 5e en het 3e Leger worden ingeschoven, ongeveer om in de richting op Arlon te kunnen marcheeren. Het Cavalerie-korps Sordet zou dan Oostwaarts van Méziêres door België tegen de Duitsche legers ophelderen; met den steun van een regiment infanterie om de bruggen over de Maas tusschen Givet en Namen vast te houden. Voor verdere uitbreiding van den linkervleugel van het front beschikte Joffre nog over troepen, die uit Algérië en Marokko zouden komen, terwijl er ook uit de Alpenstreek waren ontboden. Later heeft hij er afdeehngen van den rechtervleugel heen gezonden. Het staat overigens vast, dat op de medewerking van een Engelsch expeditiekorps, op den linkervleugel van het Fransche front, stellig werd gerekend. Een geheim aanhangsel van het Plan XVII had deze aangelegenheid in bijzonderheden voorbereid. De Engelsche troepen zouden diensvolgens verzameld worden in den omtrek van Avesnes. Denier besproken „variante" van het operatieplan XVII had ontegenzeggelijk het doel de leger concentratie zoodanig te doen uitvoeren, dat onverwijld in België en Luxemburg kon worden binnengerukt. Men ging daarbij echter klaarblijkelijk uit van de onderstelling, dat een eventueele Duitsche inval in België beperkt zou blijven tot het terrein op den rechter Maas-oever, dus zich niet verder naar het Noorden en het Westen zou uitstrekken. Hoewel de opdracht voor den inlichtingendienst het geval van een schending der Belgische neutraliteit door Duitschland niet onopgemerkt het, ging het Fransche veldtochtsplan, blijkens het 68 STRIJDKRACHTEN EN OPERATIEPLANNEN vorenstaande, officieel niet uit van de onderstelling, dat de Fransche legers door Luxemburg en België tegen de Duitsche strijdkrachten zouden oprukken. In het geheim was daarvoor echter wel het noodige geregeld en voorbereid, zoowel met betrekking tot het spoorwegvervoeJMFOor de legerconcentratie, als voor de samenwerking met een eventueel door Engeland beschikbaar te stellen expeditieleger. Hetehèeft den schijn dat Frankrijk Zich in zijn officieele regelingen voor den oorlogstoestand, tegenover België geheel wilde onthouden van voorzieningen voor het betreden van zijn grondgebied, doch niettemin daarvoor wel degelijk alles in gereedheid gebracht had. Zoodoende kon Frankrijk beweren dat het in zijn operatieplan zelfs de gedachte aan een schending der Belgische neutraliteit niet had neergelegd. Het odium daarvan kon aldus geheel voor rekening van Duitschland worden gelaten. Een plan om ook met de Belgische strijdkrachten gemeenschappelijk te opereeren, schijnt intusschen niet te zijn ontworpen. Er blijkt althans niet van eenige voorbereiding in dien zin. Toch was er door onderscheidene gezaghebbende militaire deskundigen, zoowel in Frankrijk als elders, sedert jaren op gewezen, dat het noodzakelijk was met een eventueele schending der Belgische neutraliteit door Duitschland rekening te houden. Zoo schreef b.v. de bekende Fransche generaal Bonnal in 1913, dus kort vóór het uitbreken van den oorlog, in zijn „Questions de critique militaire et d'actualité", dat „de geheele militaire wereld het er over eens was, dat Duitschland tegenover Frankrijk-rsjou trachten de overvleugeling, bepaaldelijk die van den linker vleugel der mobiele macht, toe te passen, na de neutraliteit van België en Luxemburg te hebben geschonden." HET FRANSCHE OPERATIEPLAN 69 De Fransche overste Hennebert had reeds in 1890 geschreven, dat de bedoelde schending voor de Duitschers den aangewezen weg opende om langs de dalen van Sambre en Maas naar de Oise te rukken en zoodoende in 8 a 10 dagmarschen de Se ine te bereiken. De Belgische generaal Brialmont, de schepper van de Maasversterkingen, schreef omstreeks 1882, dat een Duitsch leger door België gemakkelijk over Doornik, Rijssel en Atrecht naar Parijs zou kunnen marcheeren. En de Belgische majoor Girard wees er op dat, hoe meer belang Frankrijk er bij heeft, om met van die^ tijde te worden aangevallen, hoe meer belang Duitschland er bij krijgt, om dat wel te doen. De Duitsche generaal Bernhardi, die in Frankrijk beschouwd werd als te zijn de vertolker der denkbeelden van den Duitschen generalen staf, had in zijn werken voor de Duitsche legers onbewimpeld de strategische noodzakelijkheid betoogd om België overhoop te loopen. Bovendien had Duitschland aan zijn Westelijke grens, ten noorden van Trier, na 1900 een aantal spoorwegwerken — nieuwe banen, losplaatsen, enz. — doen aanleggen, in aansluiting of in verband met het Belgische spoorwegnet, waarvan lichtelijk kon worden aangenomen, dat er militaire, alzoo strategische, doeleinden mede werden beoogd. Het was intusschen nog in 1914 voor een ieder een open vraag gebleven, hoever een mogelijke omvattende operatie van de Duitsche legers door België zich zou uitstrekken. Tal van militaire schrijvers in onderscheidene landen verdiepten zich in dit vraagstuk. De meeningen hepen uiteen; de een onderstelde dat de overvleugeling zich zou uitstrekken tot de zee, een ander dat ze zich bepalen zou tot den rechter Maasoever ten Noorden van 70 STRIJDKRACHTEN EN OPERATIEPLANNEN Verdun, tusschen Mézières en Dun; terwijl ten slotte een derde verwachtte, dat de Duitschers op den linker Maasoever zouden overgaan om hun rechter vleugel langs de Oise naar Parijs te doen rukken. Deze laatstbedoelde onderstelling,die ook door Bernhardi werd uitgewerkt, had veel waarschijnlijks en vond op goede gronden verdediging en aanhang. De Fransche generaal Lanrezac, die in April 1914 lid werd van den „Conseil supérieur de la Guerre" en in Mei d. a. v. werd aangewezen voor commandant van het 5e Leger, schrijft over dit onderwerp zeer belangrijke beschouwingen. Lanrezac was een der meest bekwame opper officieren van het Fransche leger; tevens een man van een energiek en doortastend karakter. Onmiddellijk na zijn aanwijzing voor de oorlogsbetrekking van legercommandant, stelde hij zich grondig op de hoogte van het daarop betrekking hebbende dossier en bestudeerde hij in alle bijzonderheden de daarin nedergelegde voornemens van den toekomstigen generallissimus. De uitslag van zijn overwegingen was niet gunstig voor het ontworpen operatieplan; zoodat hij zich verplicht achtte nog op 31 Juli 1914 — onmiddellijk vóór het uitbreken van den oorlog — aan Joffre een rapport in te zenden, waarin hij een aantal bezwaren en opmerkingen over dat plan aan de aandacht van den aangewezen opperbevelhebber onderwierp. Hij wees er voornamelijk op dat het 5e Leger, indien de Duitschers de neutraliteit van België mochten schenden, een tegen-offensieve operatie moest uitvoeren in de algemeene richting op NeufchSteau; dat het daarbij zou stuiten op de bosch-défilés van de. Ardennen en op de rivier de Semoy; dat het de uitgangen dier défilés aan 's vijands zijde niet kon bereiken en daarbij de noodige ruimte in HET FRANSCHE OPERATIEPLAN 71 het terrein winnen vóór den I3en dag, terwijl ze op slechts 3 dagmarschen van de Duitsche grens gelegen waren; dat het 5e Leger zd. tegen wil en dank genoodzaakt zou zijn zich tot de verdediging te bepalen langs de Maas aan den ingang der bosschen. Voorts, dat een offfensief naar Neufchateau alleen doeltreffend zou zijn, indien de Duitsche rechtervleugel gericht was op Sedan, doch dat de terreingesteldheid op dit gedeelte van het front ook zeer veel kans aanbood, dat die vleugel op Givet en noordwaarts daarvan gericht zou zijn. Lanrezac ondervond met teleurstelling dat Joffre aan zijn rapport hoegenaamd geen waarde hechtte. Toch zou de toekomst hem recht doen wedervaren en zelfs zijn verwachtingen nog verre overtreffen. Hij hield zich overtuigd, dat de Duitsche legers zich tusschen Metz en Straatsburg defensief zouden gedragen en benoorden Metz offensief zouden vooruitdringen. Of zij de lijn Maas-Sambre al dan niet zouden overschrijden, achtte hij onzeker; om België over te halen tot een compromis, konden ze misschien den opmarsch zoodanig regelen, dat zij tusschen Namen en Givet de Maas zouden passé eren, om door de „trouée van Chimay" de bronnen van de Oise, het begin van den grooten weg naar Parijs, te bereiken. In elk geval duchtte hij van Joffre's plan groote gevaren. Het „stoute offensief", daarin voor de Fransche legers beoogd, kwam hem voor in meer dan één opzicht niet vrij van bedenking te zijn. En zeer stellig keurde hij het af, dat er met bijna de helft van de actieve strijdkrachten een offensief moest worden ondernomen in Lotharingen en den Elzas. Dit voornemen van den opperbevelhebber noemde hij de hoofdfout van diens operatieplan. Hij motiveert dit breedvoerig, o.m. door te wijzen op de groote defensieve kracht van het Duitsche De Wereldoorlog 7 72 STRIJDKRACHTEN EN OPERATD2PLANNEN front tusschen de Luxemburgsche grens en den Rijn. De Duitschers hebben aldaar twee versterkte tejreingedeelten ingericht; n.1. van StraatsburgMolsheim en van Metz-Diedenhoven, op slechts 80 K.m. onderlinge» afstand, over terrenten, die rijk zijn aan natuurlijke stellingen en hindernissen. De verdediging daarvan zou z.i. ongetwijfeld door de Duitschers met hun gewonen ernst zeer zorgvuldig zijn voorbereid. De offensieve operatiën naar Mörchingen (Morhange) en Saarburg waren daarom voorbestemd om te mislukken. Dit verklaart ook generaal Legros zeer stellig als zijn gevoelen. Ook de Fransche luitenant-kolonel de Thomas-, son laat zich, in zijn zeer belangrijk en degelijk werk, zeer afkeurend uit over Joffre's operatie- en concentratieplan. Wij wijden hierover opzettelijk eenigszins uit om nogmaals te constateeren, dat zelfs hooggeplaatste Fransche legerautoriteiten van oordeel waren, dat een sterk Fransch offensief ten Zuiden van de Luxemburgsche grens geen kans op goeden uitslag aanbood. Meer Noordelijk hadden de Franschen niet in Duitschland kunnen doordringen, zonder hunnerzijds de neutraliteit van Luxemburg en België te schenden, of wel meer Zuidwaarts niet anders dan over Zwitsersch grondgebied. Zoo wordt dus, als 't ware, door hooggeplaatste Fransche strategen, recht gedaan aan het Duitsche operatieplan van Moltke I, en diens oordeel bevestigd dat de Duitsche legers zich tegen Frankrijk voorshands defensief konden gedragen. Daarmede is ook de veroordeeling gestaafd van Schlieffen's operatieplan en is de onjuistheid der Duitsche bewering, dat „noodzaak de schending der onzijdigheid van Luxemburg en België gebood", als 't ware op onwederlegbare wijze aangetoond. Wij HET FRANSCHE OPERATIEPLAN 73 achten dan ook onze conclusiën, daaromtrent niervoren neergeschreven, meer dan ooit gemotiveerd. In verband met het operatieplan van Joffre moeten wij er op wijzen, dat, gelet op de onzekerheid waarin men verkeerde aangaande den opmarsch der Duitsche legers, aan Fransche zijde stellig een onvoorzichtigheid gelegen was in de officieel voorgenomen opstelling der legers aan het Noordoostelijk front en het aankondigen van een vastbesloten „offensief". Wanneer Duitschland zijn poging tot overvleugeling van de Fransche opstelling verder ten Westen van de Maas uitstrekte dan het rayon, waarop het plan van Joffre subsidiair rekende, moesten zeer snel verschuivingen en verplaatsingen van sterke troepenmassa's worden uitgevoerd, om de kans te ontgaan dat de vijand, zonder tegenstand te ontmoeten, verder landwaarts in zou trekken. Dat een „offensief" beoogd werd, moge juist zijn; maar, zooals Lanrezac terecht schrijft, er was niets van bekend of bepaald waarheen het moest leiden, welk doel het moest hebben. Er was geen „idéé directrice" aan het operatieplan gegeven. Feitelijk kon er alleen sprake van zijn de Duitsche troepen, waar en wanneer men ze zou ontmoeten, met een tactisch offensief te lijf te gaan. Een strategische offensieve combinatie, een karakteristieke aanvallende manoeuvre — zooals het Duitsche plan van Schlieffen onmiskenbaar en in zéér krachtigen zin, wèl had — ontbrak in het Fransche operatieplan geheel. De taak van het 5e Leger was bovendien nog onzeker en ze kon en moest — gewijzigd worden, naarmate van de handelingen der Duitschers. Men bleef dus bij de operatiën, ook voor het 3e en het 4e Leger, afhankelijk van de Duitsche onder- 74 STRIJDKRACHTEN EN OPERATIEPLANNEN nemingen. En het is daarom minder juist te zeggen, dat het plan van Joffre, in strategischen zin, een „offensief plan" was. Het was, zooals Lanrezac het wederom zeer juist zegt, niet meer dan een plan om het Duitsche offensieve operatieplan te beantwoorden met een tegen-offensief. Maar dan schijnt ook de officieel voorgenomen opstelling der Fransche legers onderhevig aan zeer gewichtige .bedenkingen. Niet . alleen generaal Lanrezac, maar ook generaal Legros wijst er op, dat het meer doeltreffend geweest ware, op den rechter vleugel, voor eeü'beperkt aantal, troepen , een offensief in Lotharingen en den Elzas voor te schrijven, en voorts een zeer groot gedeelte der mobiele macht op enkele goed gekozen en /bijzonder geschikter punten tegenover de Belgische grens bijeen te houden, gereed om zich op de Duitsche legers te werpen, wanneer die de grens zouden naderen of overschrijden. Daarbij had natuurlijk ook op de Engelsche hulptroepen gerekend kunnen worden. Daarom wordt het ook een fout geacht van de Fransche regeeringen, dat de gelegenheid om tegen het doordringen des vijands, vooral in NoordFrankrijk, steun te vinden in de kracht van duurzame versterkingen zoo goed als geheel ongebruikt gelaten werd. i De vesting Rijssel was sedert langen tijd verwaarloosd en op het punt van gedeclasseerd te worden. Maubeuge was — volgens Legros — „archaïque, insuffisamment armée, en voie de réfection, incapable d'une longue résistance." Lanrezac voegt daarbij, dat Maubeuge door de Duitschers gemakkelijk vermeden kon worden en aan het voortrukken der aanvallers geen ernstige beletselen in den weg zou leggen. Givet was als vesting zonder eenige andere waarde, dan om HET FRANSCHE OPERATIEPLAN 75 misschien strooptochten van vijandelijke cavalerie op te houden. Ditzelfde geldt voor de forten van Hirson en des Ayelles. Al die versterkingen dateerden uit den tijd vóór de invoering der moderne springmiddelen en waren bewapend met vuurmonden van meer dan veertig jaar geleden. Ook de kranige generaal Galliéni — die op 24 April 1914, wegens het bereiken van de" grens van leeftijd, had moeten aftreden als commandant van het-ïfeieger en toen opgevolgd was door vorengenoemden generaal Lanrezac—wijst er op, in zijn nagelaten en door zijn kinderen uitgegeven „Mémoires", dat zijn onderzoekingen en studiën hem tot de overtuiging geleid hadden, dat het offensief der Duitschers door België zich veel verder naar het Westen zon uitstrekken, dan in het Fransche operatieplan subsidiair werd aangenomen. Longuyon. Sedan en Hirson konden z.i. het eerste objectief der Duitsche operatiën vormen. Het 5e Leger was onvoldoende sterk en ook niet juist geplaatst om daaraan weerstand te kunnen bieden. Hij had daarop in officieele rapporten gewezen en ook de noodzakelijkheid betoogd, om Maubeuge te versterken tot een krachtig bruggenhoofd in eerste linie, op de Sambre. Hij betreurt dat aan zijn adviezen, vooral aangaande wijzigingen in het concentratieplan, geenerlei gevolggegevenis»Denoodlottige uitkomsten van die nalatigheid zullen nader blijken. Den zöen Augustus 1914 werd Galliéni in actieven dienst hersteld en benoemd tot „gouverneur militaire" van Parijs. De hoogst energieke en bekwame wijze, waarop hij die functiën vervuld heeft — en waaraan Frankrijk naar onze meening, in hoofdzaak zijn redding en ten slotte zijn overwinnng te danken heeft — zal nader worden besproken. Voorshands bepalen wij ons er toe — in verband met hetgeen wij hiervoren aanteekenden omtrent 76 STRIJDKRACHTEN EN OPERATIEPLANNEN den toestand van een aantal Fransche vestingwerken — op te merken, dat ook Parijs, de wereldstad, de zetel van het gouvernement, het militaire reduit der landsverdediging, zich door de nalatigheid der Fransche regeeringen in een toestand van onverantwoordelijke krachteloosheid bevond. Parijs, gelegen op acht marschdagen van een open grens, was — zegt generaal Legros — „ni défendu, ni défendable." di Galliéni, geroepen de verdediging van Parijs te organiseeren, verzuimde geen tijd om te trachten het ontbrekende nog, Zooveel mogelijk, te herstellen. Zijn flink, eerlijk en doortastend karakter bracht mede, dat hij niets hoegenaamd onder stoelen of banken stak ten opzichte van de toestanden, die hij bij zijn optreden vond. Evenmin liet hij iets onbeproefd om nog te voorzien in alles wat er vereischt werd. Aan de regeering en aan den opperbevelhebber richtte hij, als 't ware dagelijks, dringende/rapporten en aanvragen om troepen, materieel, legerbehoeften van allerlei aard. En uit die rapporten blijkt afdoende, dat het met Parijs, op het einde van Augustus en in het begin van September 1914, heel treurig gesteld was. Onvoldoende en minderwaardige bezettingstroepen, middelmatige en zeer blootgestelde vestingwerken, verouderd artilleriematerieel — de Fransche vuurmonden hadden trefkans voor niet meer dan 8 kilometer, de Duitsche droegen tot 14 kilometer — gebrek aan geschut en munitie, aan parken, voertuigen, gevechtsen korpstreinen, ambulances, kleeding, enz., ziedaar de redenen waarop Galliéni zijn oordeel grondde, dat het beslist onmogelijk was Parijs langen tijd en met goed gevolg te verdedigen. Hij deelde dat alles onomwonden en ruiterlijk aan de boven hem gestelde machten mede. HET FRANSCHE OPERATIEPLAN 77 Wij vermelden dit bier om, zonder vooruit te loopen op de krijgsgebeurtenissen, den lezer tot juist inzicht te brengen nopens de later voorgevallen feiten, die anders wellicht niet ten volle verklaarbaar zouden zijn. Ons oordeel omtrent het Fransche operatie- en concentratieplan samenvattende, achten wij de navolgende conclusiën gemotiveerd. Het officieele, in Plan XVII nedergelegde, voornemen van Joffre berustte op niet in allen deele juiste waardeering van de in het spel zijnde factoren. Het beloofde méér dan het geven kon, en het had geen duidelijk omschreven en afgebakend doel. Het voorgespiegelde strategische offensief moest neerkomen op een feitelijk defensief. Het offerde te veel aan de vrij algemeen heerschende opvatting, dat het minderwaardig zou zijn een defensieve houding aan te nemen. De geest van dentiftfr15* soms ook wel te kenschetsen als de „waan van den dag" — verwacht in militaire handelingen, zoo niet uitsluitertfV dan toch bij voorkeur, heil van een „krachtig offensief optreden".1 "Het had den schijn dat Frankrijk, juist en vooral tegenover Duitschland, xich- er voor schaamde een verdedigende gedragslijn te volgen. En vooral moest er een krachtige, stoute poging worden aangewend, om de sedert 1870—71 verloren gewesten13 Elzas en Lotharingen te herwinnen. Dat was inderdaad een strategisch — maar ook een politiek — doel van Joffre's plan. De „om bevrijding treurende, onder vreemd juk gebukt gaande broedertS^ïn die gewesten, moesten onverwijld terugkeeren in de armen, en zich kunnen nedervleien aan het moederhart, van de naar hen smachtende Fransche natie.' a Een bescheiden poging in dien zin zou waarschijnlijk niet misplaatst geweest zijn. Maar het 78 STRIJDKRACHTEN EN OPERATIEPLANNEN ging te ver daarvoor ongeveer de helft van de mobiele macht te bestemmen. En daarin is misschien ook de verklaring te zoeken voor het feit, dat de ontwerper van het operatieplan, ongeacht herhaalde vertoogen van bekwame generaals* hardnekkig bleef vasthouden aan de meerendeels naar het Oosten front makende legerconcentratie, doch de openliggende Noordelijke gedeelten van de grens zeer veronachtzaamde. Dit bezwaar klemt te meer, omdat de duurzame versterkingen van de Belgische grens, tot zelfs die van Parijs, zich in volstrekt onvoldoenden toestand bevonden; terwijl daarvan, bij een meer tegenover de Belgische grens gerichte troepenconcentratie, die openlijk een afwachtende houding ten opzichte van de Duitsche operatiën zou hebben aangenomen, grooten steun voor de Fransche veldlegers had kunnen worden verkregen, indien zij ingericht, bewapend en uitgerust geweest waren overeenkomstig de eischen van den tijd. In dit verband wijzen wij er ook nog op dat er, zooals generaal Legros herinnert, een vernuftig uitgedacht plan van den grooten Vauban bestaat, om het Noorden van Frankrijk* tteschen Maubeuge en de zee, door het stellen van inundatiën ontoegankelijk te maken. Vooral tusschen Maubeuge en Rijssel was het terrein gemakkelijk te inundeeren; beter dan tusschen Rijssel en de zee. Maar in een urgent geval kon men toch, door zeewater binnen te laten, in twee maal 24 uur alles onder water zetten. Het plan was na 1875 door den „Cbuseil de defénse" behouden en in 1914 waren de sluizen, beschermd door de vestingen Condé, Le Quesnoy en Duinkerken „en parfait état de fonctionnement." Het is vreemd — en zelfs onbegrijpelijk indien men denkt aan het verbazend groote weerstandsvermogen dat de Belgische inundatiën langs de Ijzer later getoond hebben aan de Duitsche aanvallen HET FRANSCHE OPERATIEPLAN 79 te kunnen bieden — dat dit verdedigingsrniddel door. de Fransche regeering en den generallissimus ongebruikt gelaten is. Het zou toch een hoogst welkom middel geweest zijn om op het front ten westen van Maubeuge met een gering aantal troepen te kunnen volstaan, en om daardoor aan de operatien van het 5e, het 4e en het 3e Fransche Leger meer kracht bij te zetten. Zoodoende had dan van die legers een meer doortastend offensief kunnen worden verwacht tegen den linker vleugel der Duitschers, die alsdan inde zich ten Westen van Maubeuge uitbreidende omvattende beweging, door de inundatie gestuit zou zijn. Het is meer dan waarschijnlijk, dat de loop van den oorlog in dat geval een gansch andere wending zou hebben gekregen. VIERDE HOOFDSTUK ! HET ENGELSCHE EXPEDITIE-LEGER ÊSZ^UÖE mobiele troepen, door Engeland beO j^^^fstemd om hulp te gaan verkenen aan ^§ï*r"l j?Bekaë en om — gemeenschappelijk met rfJy^^^Frankrijk — Duitschland te gaan beyL-^J^öfoorlogen, bestonden in beginsel uit 3 legerkorpsen en 1 cavaleriedivisie. . Daarvan waren echter aanvankelijk slechts 2 legerkorpsen, benevens de cavalerie-divisie, ter uitzending beschikbaar. Het 3e korps zou later volgen. De troepen stonden onder het opperbevel van den veldmaarschalk Sir John French. Het ie Legerkorps werd aangevoerd door den luitenant-generaal Sir Douglas Haig (later opperbevelhebber); het 2e Legerkorps door den luitenant-generaal Sir Horace Smith Dorrien. Elk legerkorps bestond uit 2 divisiën, elke divisie uit 3 brigades. Een brigade telde 4 bataljons, soms zelfstandig, soms twee aan twee vereenigd in regimentsverband. Een bataljon bestond, sedert 1913, uit 4 compagnieën, elk van ± 250 man. De manschappen waren vrijwilligers; meest oudgedienden uit de Engelsche koloniën, flinke, krachtige soldaten, uitnemend geoefend in de détails van den dienst. Voor tactisch gebruik, op Europeesche gevechtsvelden waren de Engelsche troepen, in den aanvang van den wereldoorlog, nog niet voldoende bruikbaar. Ook de officieren misten oefening in de leiding van troepenafdeelingen in hooger verband. Bij de compagnieën waren naar verhouding zeer veel officieren ingedeeld. HET ENGELSCHE EXPEDITIE-LEGER 8l Elke divisie beschikte over: i escadron cavalerie (huzaren); g batterijen veld-artillerie; 3 houwitser-batterijen en i zware batterij. Dit materieel was van middelmatig gehalte en te zwaar om gemakkelijk beweegbaar te zijn. De uitrusting met munitie was onvoldoende. De Cavalerie-divisie stond onder het bevel van den generaal-majoor Allenby. Zij telde 5 brigades; elke brigade had 3 eskadrons. Bij deze divisie waren 5 rijdende batterijen ingedeeld. ! De sterkte van het Engelsche hulpleger bedroeg aanvankelijk totaal 70 a 80.000 man. Ze werd later opgevoerd tot ongeveer 130.000 man. Wij moeten er in 't bijzonder de aandacht op vestigen, dat het Engelsche expeditie-leger een zelfstandig geheel vormde. De opperbevelhebber French stond niet onder het commando van den Franschen generallissimus Joffre. Hij "had dezen dus niet te gehoorzamen of zijn bevelen te vragen. Zij hadden met elkaar in onderling overleg te overwegen en te beslissen welke operatiën of oorlogshandelingen de Engelsche troepen zouden ondernemen of uitvoeren. Het spreekt echter van zelf, dat de Engelsche veldmaarschalk daarbij het gemeenschappelijk doel en belang in het oog moest houden, ett-*^ waar mogelijk — inschikkelijkheid tegenover Joffre's wenschen en verlangens behoorde te betrachten. Deze uit een militair oogpunt eigenaardige verhouding was natuurlijk een tegemoetkoming aan Engeland's eigenliefde, die moeilijk kon dulden dat het nationale leger onder vreemd commando zou moeten ageer en. Zij was echter zeer stellig in strijd met het belang van de operatiën tegen den gemeen- 82 STRIJDKRACHTEN EN OPERATIEPLANNEN schappelijken vijand, en er zijn dan ook ernstige bezwaren uit voortgevloeid. Te elfder ure, in de laatste periode van den oorlog, toen deze al meer dan 3 jaar geduurd had, is Engeland's trots voor de eischen eener rationeele, eenhoofdige bevelvoering gezwicht, en is de toenmalige commandant van het Engelsche hulpleger, veldmaarschalk Haig, direct onder de bevelen van den Franschen generallissimus gesteld. De vraag waarom het Engelsche expeditieleger niet ontscheept is, in plaats van in Fransche havens, in de meer nabij het oorlogsterrein liggende Belgische havens, als Ostende, Zeebrugge en vooral Antwerpen, is beantwoord in het Engelsche officieele Verslag omtrent den oorlog. Men Wilde namelijk de troepen niet in België doen landen, omdat daarbij Jbet gevaar voor belemmering of stoornis door de Duitsche vloot niet vermeden kón worden. Zooals kapitein Ronduit terecht opmerkt in zijn tweede opstel over den Duitschen opmarsch door België, „van een preventief optreden van Engeland kon zoover Noordelijk op het West-Europeesche operatietooneel niet zooveel uitgaan." In een latere periode van den oorlog, in October 1914, zijn echter de troepen van de 7e Engelsche divisie en een cavalerie-divisie te Ostende en Zeebrugge ontscheept; het transport ter zee was toen evenwel beschermd door een mijnenveld. Antwerpen was van Engelsche zijde reeds in 1906 als haven voor de ontscheping afgekeurd, omdat het transport daarheen omvangrijker, meer tijdroovend en minder goed verzekerd zou zijn. Om de Schelde te kunnen opvaren, had men vooraf de neutraliteit van Nederland moeten schenden en het fort bij Vhssingen — als het gereed was — onschadelijk moeten maken. Reeds in 1906 en later in 1912 is door Engelschei HET ENGELSCHE E XP EDITIE-LEGE R 83 en Belgische officieren onderhandeld over de eventueel door Engeland aan België te verkenen militaire hulp tegen Duitschland, met een leger van 100.000 man. De generaal Ducarne, chef van den generalen staf, rapporteerde ter zake van zijn onderhandelingen met den Engelschen militairen-attaché, luitenant-kolonel Barnardiston, den ioen April 1906 aan zijn minister van oorlog. Einde September 1906 vulde hij dat rapport aan naar aanleiding van een onderhoud met den Engelschen generaal Grearson. En generaal Jungbluth, in 1912 chef van den Belgischen generalen staf, onderhandelde er op 23 April 1912 op nieuw over met den Britschen militairen-attaché, luitenant-kolonel Bridges. De rapporten der beide genoemde Belgische generaals zijn opgenomen in de Bijlagen IV A en B, hierachter. Zij zijn ontleend aan de door de Duitsche regeering uitgegeven „Aktenstücke zum Kriegsausbruch," en behooren tot de documenten, die de Duitschers gevonden hebben in de archieven van den Belgischen generalen staf te Brussel. De rapporten zijn vervat geweest in een omslag met het opschrift (in facsimile): „Conventions anglobelges." Het rapport van generaal Ducarne van 10 April 1906 en de aanvulling van „fin Septembre 1906," zijn gesteld in facsimile van het èigenhandige schrift van genoemden generaal, met alle doorhalingen, bijschrijvingen, enz., van de oorspronkelijke minute. De bedoelde rapporten waren ook als bijlagen toegevoegd aan het in 1916 verschenen geschrift van Dr. P. Molenbroek, over den oorlog in België. En Dr. Molenbroek wijst zeer terecht op het feit, dat de onderhandelingen, waarvan hier sprake is, niet op behoorlijke wijze gevoerd zijn. België mocht zich eigenlijk met dergelijke onderhandelingen niet 84 STRIJDKRACHTEN EN OPERATIEPLANNEN ophouden zonder voorkennis en goedvinden van alle mogendheden, die zijn positie hadden vastgesteld en gewaarborgd. En Engeland mocht, als het „fair play" speelde, dat evenmin doen op ondershandsche wijze, buiten medeweten .van de overige betrokken mogendheden. Daarom werd de zaak dan ook niet besproken en afgedaan — zooals het behoorde en in dergelijktegevallen gebruikelijk is — tusschen de wederzijdsche gezanten, maar door van geheime instructiën voorziene officieren, wier handelingen en afspraken men later, desgevorderd, officieel Zou kunnen verloochenen. Opmerkelijk;; is nog dat in Bijlage IV A als' tusschenzin, — ook in het facsimile van generaal Ducarne's minute — in margine is bijgevoegd: „L'entrée des Anglais en Belgique ne se ferait qu'après la violation de notre neutraUté par 1'Allemagne." Deze inlassching is hier blijkbaar geschied als een later noodig geachte „veiligheidsklep". Indien de eventueele schending vari>iBelgië's neutraliteit de ernstige en éénige, de ware grondslag voor de onderhandelingen uitmaakte, is het niet rationeel, niet goed verklaarbaar, dat die grondslag niet als punt van uitgang, als basis van het rapport, op den voorgrond gesteld is, doch als een aanvankelijk „vergeten" motief, vermoedelijk eerst later, in een tusschengevoegd bijschrift van den tekst is opgenomen. En bijzonder opmerkelijk is ook het feit, waarop Dr. Molenbroek in zijn geschrift in de volgende zinsneden de aandacht vestigt: „Had b.v. niet de Engelsche kolonel Bridges op 23 April 1912, na het intreden van de Marokkocrisis, aan de Belgische regeering, vertegenwoordigd door den generaal Jungbluth, verklaard: „Het Engelsche gouvernement zou naar aanleiding van de laatste gebeurtenissen in elk geval onmiddellijk HET ENGELSCHE EXPEDITIE-LEGER 85 troepen in België óntscheeptyjhebben, zelfs als België geen hulp gevraagd had." Toen de Belgische generaal antwoordde, dat hiervoor toch de toestemming "van België vereischt was, zeide kolonel Bridges: „Dat weet ik, maar daar België niet in staat is den Duitschers den doortocht te beletten, had Engeland in elk geval zijn troepen doen landen."1) En dat België zich bij deze opvatting nederlegde, volgt uit het feit, dat generaal Jungbiuth, na deze uitlating van den Engelschen militairen-attaché de bespreking niet afbrak, maar zelfs in gemeenschap met dezen een plan voor de Belgische mobilisatie ontwierp, terwijl hij hem bovendien stafkaarten Verschafte." In het document Bijlage IV A is ook nog opvallend de mededeeling van luitenant-kolonel Barnardiston — destijds ook militair-attaché aan de Britsche legatie te 's Gra^enhage — dat hij toen „weinig vertrouwen had op den steun of op een tusschenkomst van Holland." De te Brussel gevonden stukken bevatten ook nog in ander opzicht belangrijke en zee* opmerkelijke gegevens, ter beoordeeling van de vóór het uitbreken van den wereldoorlog bestaande voornemens en gevoelens. Zoo werd onder de documenten aangetroffen een bericht, dd. 23 December 1911, van Baron Greindl, gedurende vele jaren Belgisch gezant te Berlijn, aan den Belgischen minister van buitenlandsche zaken, waarin die gezant wijst op het bedenkelijke feit, dat België eenzijdig partij gekozen had voor de Entente-mogendheden. Hij meende dat de hypothese van een Franschen aanval door België op Duitschland evenveel waarschijnlijks had, als die van een Duitsche schending der *) Zie de Bijlage IV B. 86 STRIJDKRACHTEN EN OPERATIEPLANNEN Belgische neutraliteit. Hij schrijft dat er positieve redenen bestaan voor de meening, dat Frankrijk België bedreigt over de geheele gemeenschappelijke grens; hetgeen evenwel niet bewezen geworden is. Ook wijst hij er op, dat het denkbeeld van een omvattende operatie uit het Noorden ongetwijfeld tot de combinatiën der Entente Cordiale behoort. Anders zou het Nederlandsche plan om een fort bij Vlissingen te bouwen, te Parijs en te Londen niet tot zooveel hartstochtelijk geschreeuw aanleiding gegeven hebben. Men heeft daarbij geen geheim gemaakt van de redenen, waarom men wenschte dat de Scheldemond onverdedigd zou blijven. Men wilde ongehinderd Engelsche troepen langs Vlissingen naar Antwerpen kunnen vervoeren, en een operatie kunnen ondernemen, gebaseerd op België en misschien ook wel op Nederland, voor een offensief tegen den Beneden-Rijn en Westfalen. Of het fort bij Vlissingen, als het in 1914 gereed geweest was, hiertegen een ernstig bezwaar gevormd zou hebben, valt te betwijfelen. Tegen aanvallen van een sterke oorlogsvloot zou dat fort in geen geval langdurig weerstand kunnen bieden. .Wij hebben het dan ook nimmer noodig of nuttig geacht en deze meening bij herhaling openlijk uitgesproken. Maar het spreekt van zelf, dat Nederland de schending zijner neutraliteit in geen geval ongehinderd zou hebben gedoogd. Wij zouden van ons afgeslagen hebben, óók tegen Engelsche overmacht. En al rekende men er in Engeland op dat men ons wel „klein zou krijgen," men kon toch niet: zoover gaan van te beweren, dat daarvoor niet eenige tijd vereischt zou worden. Het document Bijlage IV A geeft aan hoe de heer Barnardiston en zijn regeering daarover dachten. Zonder te spreken over Nederland en zijn neutraliteit, en zonder melding te maken van onze vloot HET ENGELSCHE EXPEDITIE-LEGER 87 of van het fort bij Vlissingen, verklaarde hij aan den chef van den Belgischen generalen staf: dat ten minste 12 dagen noodig zouden zijn voor het ontschepen van het Engelsche expeditieleger in de havens op de Westkust van Frankrij k; maar dat er veel meer tijd zou worden vereischt (1 a 2\ maand), om te Antwerpen 100.000 man te kunnen ontschepen." Deze mededeeling kon alleen zin hebben en juist zijn,indien daarbij mede rekening gehouden is met den tijd, noodig om den Hollandschen weerstand tegen de schending zijner neutraliteit te breken en te overwinnen. De hiervoren aangehaalde uiting, afkomstig uit het document Bijlage IV A, dat voor een landing van het Engelsche hulp-leger in Antwerpen „des transports plus considérables" zouden worden vereischt, krijgt thans ook zin en beteekenis; even als het daarop volgende „et d'autre part la sécurité serait moins compléte." Natuurlijk immers I Die Hollanders zouden ook wel eens een Engelsch oorlogs- of transportschip door mijnen of duikbooten kunnen vernielen, of andere kunsten uithalen. En er viel, zooals Barnardiston óók verklaarde, maar heel weinig re rekenen op steun of welwillendheid van Holland. Daarvan had hij zich in den Haag stellig heel gemakkelijk kunnen overtuigen. Hij bedoelde natuurlijk, dat Holland zijn onzijdigheid maar met klakkeloos zou laten schenden. Gelet op de reeds sedert 1906 aanhangige plannen voor gemeenschappelijke-operatiën, waarvoor Engeland respectievelijk met Frankrijk en met België onderhandelde en waarvan de uitvoering zooveel mogelijk werd voorbereid, is het allerminst ondenkbaar, dat, wanneer de vorstenmoord te Serajewo zich in 1914 met had voorgedaan, en daardoor geen directe aanleiding voor het uitbarsten van den wereldoorlog gevonden was,, te De Wereldoorlog 8 88 STRIJDKRACHTEN EN OPERATIEPLANNEN eeniger tijd een geraeenschappelijitè aanval van Frankrijk en Engeland op Duitschland zou zijn geprovoceerd of ondernomen. De politieke verhoudingen tusschen deze landen waren zóó gespannen, dat een botsing bezwaarlijk langer kon uitblijven. Natuurlijk zouden Duitschland's tegenstanders zich dan, in hun eigen belang, ook van de medewerking van Rusland wel verzekerd hebben*ï;Bn ongetwijfeld zou België dan gediend hebben voor den opmarsch der Engelsche troepen en voor de gemeenschappelijke Engelsch-Fransche operatiën. Dat ook Nederland dan in den oorlog betrokken Zou zijn gewordenwsalthans dat zijn onzijdigheid niet zou zijn geëerbiedigd, is niet onmogelijk. Ons land zou dan óók kans gehad hebben „het kind van de rekening" te worden. Moeten wij dan ten slotte Duitschland nog niet dankbaar zijrf^K*°8ijn operatieplan, dat ons land ongemoeid liét^ff! Neen ! Bes|feè^ttiBV,2Dttitschland had, voor zijn eigen belang, zeer deugdelijke redenen om onze onzijdigheid niet te schenden. WifskOmen daarop (nader terug. Wat er overigens had kunnen gebeuren, •ate Engeland en Frankrijk, met België, een oorlog tegen Duitschland begonnen hadden, is een open vraag, waarin wij ons niet zullen verdiepen. Maar het is een vaststaand fétt, dat Duitschland, met zijn noodlottige operatieplan — waarmede het in den val liep en in de kaart speelde van zijn tegenstanders — een wereldramp heeft ontketend; een ramp van zoodanigen omvang en van zoodanigen ernst, dat het voor ons een onomstootelijke waarheid is en blijft, dat dit plan in geen geval en nimmer had mogen worden uitgevoerd. Dat de Duitschers zich niet ontzietP^uden hebhen om — als het in hun kraam te pas kwam — ook tegen Nederland, eStntueel met schending van zijn HET ENGELSCHE E XPEDITIE-LEGEP 89 neutraliteit, een z.g. „Handstreich" uit te voeren, blijkt uit de tot in alle bijzonderheden voorbereide regeling voor een -xwervalling, ten>doel hebbende: een gedeelte van onze provincie Zeeland in bezit te nemen. Een officieel (vertrouwelijk} document dienaangaande is te Antwerpen gevonden, in door de Duitschers achtergelaten .archieven. Een „Schelde-divisie" zou in geval IC (Küste), in 1917 eventueel uit Antwerpen over de Schelde naar de Zuidkust van Oostelijk Zuid-Beveland vervoerd worden, om aldaar op verschillende punten van Bath tot Oud-Valkenisse te landen. Verdere operatiën zouden afhangen van de vraag of Nederland al dan niet goedschiks zou dulden, dat de Engelschen over zijn gebied zouden oprukken en de Schelde-monden in bezit nemen. Nadat de voorgaande bladzijden geschreven waren, vonden wij een krachtig getuigenis voor de juistheid van onderscheidene daarin neergelegde opvattingen en beschouwingen, in het in den loop van 1921 verschenen Engelsen; geschrift van een ongenoemden» doch blijkbaar uitnemend goed ingekenten diplomaat van een der Entente-rijken, zeer waarschijnlijk van Engeland. Het draagt den titel van „Real Peace!" De schrijver geeft een duidelijk en onpartijdig overzicht van de reeds vele jaren vóór 1914 ontstane en slepend gebleven aanleidingen, waardoor de oorzaken voor het ontstaan van den wereldoorlog geleidelijk als 't ware indirect gevormd zijn. Verder schetst hij de redenen van de geboorte der Europeesche crisis, die aan het uitbreken van den oorlog voorafging. Tal van uitingen der hoofdpersonen van dit drama — vorsten, ministers,! diplomaten «qn worden daarbij in bijzonderheden vermeid. En 90 STRIJDKRACHTEN EN OPERATIEPLANNEN het is opwekkend te lezen hoei den^chrijver vele malen met juistheid weet aan te wijzen door wie en in welk opzicht, al dan niet opzettelijk, is misgetast in het vinden van den weg en het aanwenden van het middel, waardoor naar alle waarschijnlijkheid de wereldoorlog had kunnen worden voorkomen. Wij kunnen de lezing en overweging van dit beknopte geschrift niet met genoeg warmte aanbevelen. De schrijver-diplomaat legt zonder genade de feilen van de verschillende betrokken natiën bloot en hij spaart daarbij allerminst de Engelschen, (vermoedelijk) zijn landgenooten. Onze indrukken resumeerende, verklaren wij, dat onze reeds ontwikkelde zienswijze, in dit geschrift een zeer krachtigen steun gevonden heeft. Wij vatten ze thans samen in de conclusiën: 1. dat Rusland, door in 't geheim Servië té steunen, Oostenrijk-Hongarije tot den oorlog heeft geprovoceerd, om den invloed van dit rijk op den Balkan te fnuiken en aldaar zelf een overheerschende rol te kunnen gaan spreien; 2. dat Rusland reeds te voren maatregelen genomen had om de mobilisatie van zijn legers te bespoedigen en den oorlog te kunnen aanvangen op het tijdstip te zijner keuze; 3. dat de ongemotiveerde mobilisatie van Rusland, eerst tegen Oostenrijk-Hongarije, daarna óók tegen Duitschland, den oorlog tegen beide landen onvermijdelijk maakte; 4. dat de in het werk gestelde pogingen tot bemiddeling in het algemeen —1 bepaaldelijk te Londen en te St. Petersburg — door leidende staatsheden niet met zoodanigen ernst zijn opgevat en behandeld, als de dreigende toestand eischte, en als ongetwijfeld geschied zou zijn, indien aldaar de oprechte bedoeling bestaan had, een botsing met de wapenen te voorkomen; HET ENGELSCHE EXPEDITIE-LEGER 91 5. dat de schending der neutraliteit van België voor Engeland volstrekt niet de werkelijke aanleiding geweest is om aan den oorlog deel te nemen. „It merely furnished" — zegt de Entente-diplomaat — „the wobbling, acrobatie Asquith Government with a convenient pretext for immediate intervention;" 6. dat Duitschland, door aan Frankrijk den oorlog te verklaren en België's neutraliteit te schenden — in plaats van, zooals Bismarck gedaan zou hebben, behoorlijk voorbereid af te wachten' te* Frankrijk en Rusland openlijk vijandelijk zouden zijn opgetreden — zijn eigen zaak onherstelbaar bedorven en zijn belangen hopeloos geschaad heeft. Daardoor hebben niet alleen Engeland, maar ook Italië, Amerika en andere staten vroeger of later aanleiding gevonden om zich bij Duitschland's vijanden aan te sluiten, en zijn wellicht sommige landen er omgekeerd van teruggehouden zich bij zijn bondgenooten te voegen. ■ Ongetwijfeld spreekt de schrijver der brochure „Real Peace 1" alle weidenkenden naar het hart, waar hij met kracht en in warme woorden er op aandringt, dat er thans eindelijk een werkelijke, een ernstige vrede tot stand moge worden gebracht, waardoor een einde komt aan de moreele mishandeling der overwonnen volken, die een drietal jaren na het eindigen der vijandelijkheden nog altijd voortduurt. „Either the Treaty of Versailles in its existing form is doomed, or civilisation and progress. „Which is it to be?" VIJFDE HOOFDSTUK i. HET BELGISCHE LEGER ar^>\Vp^OLGENS het officieele Belgische fi^^iV^/XrVerslag van het Opperbevel" werd ll /i P lege', dat op voit ; van vrede vR^^pl/slechts één lichting militie onder de £^4^^4wapeneaEhad, op 29 Juli 1914, door het oproepen van drie metverlof zijnde lichtingen, op „versterkten vredesvoet" gebracht. „Twee dagen later, op 31 Juk' 1914 om 19 uur, tengevolge van het karakter van uitzonderlijken ernst, dat de algemeene toestand had genomen, was de mobilisatie urtgeroepeit£i3i Aldu&*hfljft „het Opperbevel." agHet Belgische leger telde op. roet van vrede 6 afdeelingen ofcdivisiën en 1 feavalerie-chvisie. De vredesgamizoenen waren zoodanig geregeld, dat de ie, 3e, 4e, en 5e divisiën de rol van voorhoede-afdeelingen vervulden „en wederzijds geplaatst werden in elke richting, vanwaar een gevaar voor België kon opdagentfT ïöw» de ie Divisie in Vlaanderen, stond tegenover Engeland; de 3e Divisie te Luik, Hasseltsen Verviers, stond tegenover Duitschland; de 4e Divisie te Namen en Charleroi, en de 5e Divür; te Bergen (Mons), Doornik en Ath, stonden tegenover Frankrijk. De 2e Divisie vormde het garnizoen van Antwerpen, de 6e dat van Brussel. „Elk der voorhoede-divisiën, had voor opdracht den eersten wederstand te bieden en die wederstand zelf moest den voor het vervoeren van de 5 overige divisiën naar het bedreigde gedeelte van het grondgebied vereischten tijd verschaffen". Voorts waren er in België drie versterkte plaatsen. HET BELGISCHE LEGES i 93 ..Antwerpen maakte verschanste legerplaats en schuiloord uit; Luik en Namen zouden als spervestingen, bruggenhoofden en steunpunten dienen; het leger moest alzoo in vesting- en veldtroepen ingedeehf; worden; van de 15 onder de wapens geroepen militieklassen werden de oudste 7 van de vestingen voorbehouden/ en de eerste 8 werden tot het veldleger bestemsb-'ais In verband daarmede zegt het officieele Verslag verder: „De samenhang dier maatregelen had geen ander doel dan België in staat testellen zijn internationale verplichtingen na te komen; zij mochten door geengevoel van mistrouwen tegenover geen enkele mogendheid bezield worden." Op 3 Augustus 1914, om y vuur 's avonds, overhandigde de Duitsche gezant aan de Belgische regeering een nota, waarin'binnen 12 uur antwoord gevraagd werd op het ultimatum, door Duitschland gesteld voor den eisch om zijn legers Over Belgisch grondgebied tegen Frankrijk te doen oprukken. In den nacht van 3 op 4 Augustus verkreeg men de zekerheid dat de Duitsche troepen België met geweld zouden doortrekken. De concentratie van het Belgische leger had plaats op 4 en 5 Augustus^ zij werd snel en regelmatig uitgevoerd, deels per spoorweg, deels te voet. Krachtens de Grondwet, nam de Koning „het hooger bevel van het leger" op zich. Op 6 Augustus, des morgens, was het leger „met al zijn konvooien" (treinen) marschvaardig. Het veldleger bestond toen uit 6 divisiën, elk een volledige eenheid vormende, voorzien van alle diensten. Elke Divisie omvatte:; 3 of 4 gemengde brigades, 1 regiment divisie-cavalerié, ni 94 STRIJDKRACHTEN EN OPERATDÏPLANNEN i regiment divisie-artillerie, ~ i bataljon (2 compagnieën) genietroepen, 1 sectie veldtelegrafïsten en 1 divisie-„vervoerkorps," Elke gemengde brigade was samengesteld uit: 2 regimenten infanterie, van 3 bataljons, 1 groep van 3 veldbatterijen, 1 compagnie pionniers-pontonniers-wielrijders, en 1 afdeeling „vervoerkorps," (trein). De cavalerie-divisie bestond uit: aanvankelijk 2 brigades, (later 3 brigades), 1 bataljon wielrijders, 1 groep van 3 batterijen, 1 compagnie pioniers-oontonniers-wielrijders, en 1 afdeeling „vervoerkorps." De totale sterkte van het veldleger bedroeg 117.000 man. Deze zou later aangevuld worden, met 18.000 vrijwilligers, tot 135.000 man. Inmiddels was door het Opperbevel last gegeven tot het uitvoeren van „de door den nieuwen toestand opgedrongen maatregelen". Alle groote kunstwerken op de verkeerswegen, die de Duitsche troepen zouden kunnen gebruiken, werden vernield. „De krijgsgoeverneurs der provintiën werden gewaarschuwd, dat bewegingen van Fransche troepen op Belgisch grondgebied voortaan niet meer moeten aanzien worden als daden van onzijdigheidsschennis." De 3e Divisie, steunende op de stelling van Luik, moest den vijand weerstand bieden. „Onder hare bescherming moeten de andere divisiën tegenover den overweldiger vervoerd worden, met uitzondering van de afdeeling van Namenp(de 4e), wier opdracht is die plaats te bewaken." De ie divisie werd van Gent naar Tienen verplaatst; de 2e van Antwerpen naar Leuven; de 5e HET BELGISCHE LEGER ?5 van Mons naar Perwez; de 6c van Brussel naar Wavre. Het vervoer werd gedekt door: ie. de te Gembloers samengetrokken Cavaleriedivisie; ae. een gemengde brigade van de 3e Divisie, te Tongeren; j 3e. een gemengde brigade van de 4e Divisie, te Hoeij. Ten aanzien van de wijze, waarop de Belgische regeering de verdediging van haar grondgebied wenschte te regelen, vermeldt het verslag van het opperbevel het navolgende. „Na de schending der grens, op 4 Augusti, in den oproep door België aan de zijn onzijdigheid waarborgende mogendheden, zegde de regeering van den Koning: „Er zou een beraden en gemeenschappelijke handeling zijn met het doel aan de krachtmaatregelen, door Duitschland tegen België aangewend, weerstand te bieden en, terzelfdertijd, de handhaving van de onafhankelijkheid en ongeschondenheid in de toekomst te waarborgen. „België is gelukkig te kunnen verklaren dat het de verdediging van de versterkte plaatsen zal verzekeren." In verband met het vermoeden, door de Duitsche nota van 2 Augustus opgewekt, dat, indien de Duitsche troepen door België moesten trekken, de Maas niet de Noordergrens, maar wel de as van hun aanvallende beweging naar Frankrijk zal zijn, en dat „dus krachten, die in getal het Belgische leger zeer te boven gaan," het land zouden doortrekken, werden de krijgsverrichtingen beheerscht door de volgende grondregels* A „I. — Telkens dat het leger tegenover veel talrijker krachten zal staan: 96 STRIJDKRACHTEN EN OPERATIEPLANNEN „I. Zoover mogelijk vooruit stand houden op goede verdedigingsstellingen, die den overweldiger den weg versperren^derwijze dat het grootst mogelijke gedeelte van het grondgebied aan den vijandelijken inval onttrokken blijve; 2, Zoo zott het leger als voorhoede der Fransche en Engelsche legers opgesteld worden en op die stellingen wachten tot de samenvoeging met die legers kan voltrokken worden; 3. in geval die samenvoeging niet verwezenlijkt is op het oogenbhk van de aankomst der vijandelijke massa's, het leger aan geen gewis verderf blootstellen, dat voor onvermijdelijk gevolg zon hebben de bezetting van het grondgebied, en daarom: a. vermijden dat het leger alléén een slag tegen die massa's levere; b. vermijden dat het leger zich omringen late en, integendeel, derwijze handelen, dat er immer een aftochtslijn besta, zoodat een latere verbinding met de Fransche en Engelsche legers mogelijk wezè, met het oog op de gemeenschappelijke handeling met die legers." II. — Telkens dat het leger tegenover gelijke krachten zal staan: „Den vijand op het gunstigste oogenblik aangrijpen, hetzij dat zijne stellingen te ver uitgestrekt en ongenoegzaam ingericht zijn, hetzij dat hij zich in een staat van tijdelijke verzwakking bevinde." „Daarenboven zal de taak van het leger de verdediging van de versterkte stellingen van Luik en Namen, alsmede van de verschanste legerplaats van Antwerpen bedragets§|rt? „Wanneer op 6 Augusti, het veldleger verzameld was, en het opperbevel die richtingsgrondbeginselen ten uitvoer brengen kon, waren in den algemeenen toestand diepe veranderingen ingetreden, HET BELGISCHE LEGES 97 tengevolge van militaire gebeurtenissen, die zich op de Maas vóór Luik hadden voorgedaan." Over de bedoelde gebeurtenissen zullen wij later spreken. VIJFDE HOOFDSTUK (vervolg) 2. BESCHOUWINGEN OVER HET BELGISCHE OPERATIEPLAN Met betrekking tot de voornemens der Belgische regeering en militaire autoriteiten, rijst de vraag: welke strategische grondslagen voor het optreden der krijgsmacht en bepaaldelijk van het veldleger waren aangenomen en vastgesteld? De aanwijzing omtrent de concentratie der strijdkrachten en de hiervoren omschreven „grondregels" van het Opperbevel zijn — voor zooveel blijkt — de eenige officieel vaststaande gegevens voor de beoordeeling van het Belgische operatieplan. Die grondregels zijn echter zóó vaag en in zóó algemeenen zin gesteld, dat ze niet anders te beschouwen zijn dan als elementaire aanwijzingen voor de te verrichten oorlogshandelingen. Men zou dergelijke algemeenheden eerder zoeken in een handleiding voor het gebruik van kleine troepenafdeelingen, bijv. bij de opleiding van jeugdige officieren, dan in een officieelen leidraad voor het strategisch optreden van een veldleger. Het is daarom noodig andere bronnen te raadplegen om de bedoelingen ten opzichte van het operatieplan te leeren kennen; waartoe wij vooraf enkele opmerkingen moeten maken,over hetgeen niet inhet officieele Verslag van het Opperbevel te vinden is. In de eerste plaats is het opvallend, dat het officieele Belgische verslag niet spreekt van pogingen om, met Frankrijk en Engeland, tegen Duitschland gemeenschappelijk op te treden. De eenige uitingen van dien aard zijn de zin: „Er zou eene beraden en gemeenschappelijke handeling zijn;" en de gedragsregels, bedoeld onder I, 2e en 3e. Maar dat is alles even vaag en onbepaald; het bevat geen HET BELGISCHE OPERATIEPLAN 99 plan of aanwijzing in ronde en duidelijke woorden voor het geen men verlangt en bedoelt. Er blijkt dan ook niets van andere afspraken, dan de vroeger vermelde onderhandelingen tusschen de generaals Ducarne en Jungbluth, met de Engelsche militaireattaché's Barnardiston en Bridges, resp. in 1906 en 191a. Wel is intusschen gebleken, dat Engeland vóór den oorlog zelfs een register met militair-aardrijkskundige gegevens aangaande België, had doen samenstellen. Dat register gaf nauwkeurige terreinbeschrijvingen, aanwijzingen omtrent stellingen, kanalen,'bruggen, enz. De Fransche luitenant-kolonel de Thomasson, wiens werk over den oorlog hiervoren is aangehaald, schrijft daarin eveneens over de vorenbedoelde „pourparlers", maar hij ontzegt er alle waarde en beteekenis aan. Dit gaat o.i. veel te ver en kan onmogelijk juist zijn. Een Engelsch militairattaché zou het stellig met in zijn hoofd kunnen of mogen krijgen dergelijke uitvoerige en diepgaande besprekingen te houden, over het uitzenden van een Engelsche expeditie-leger naar België, indien hij daarvoor van zijn regeering niet een uitdrukkelijke opdracht ontvangen had. En men kan zich ook niet voorstellen, dat twee Belgische opperofficieren zich, als chefs van den generalen staf — nog wel, in een bij internationale verdragen permanent onzijdig verklaard land — zouden inlaten met dergelijke onderhandelingen met een Engelsch, tdt de legatie behoorend officier, wanneer zij daartoe van hun gouvernement geen last of machtiging hadden gekregen. Het is dan ook van de Thomasson stellig onjuist te beweren, dat deze besprekingen slechts een „zuiver mi\\tibjr karakter" droegen, geen politieke strekking konden hebben, geen onderwerp van beraadslaging van de Belgische regeering I0O STRIJDKRACHTEN -W OPERATIEPLANNEN hebben uitgemaakt en eerst veel-later aan het Departement van Buitenlandsche Zaken bekend geworden zijn. Dat alles is misschien wel de „officieele waarheid." Maar het is stellig onaannemelijk, dat de chefs van den generalen Staf aan de ministers van oorlog over die besprekingen — blijkens onze bijlage IV uitvoerige, schriftelijke rapporten zouden hebben ingediend — en eveneens dat een minister van oorlog bevelen tot het voeren van die onderhandelingen zou hebben gegeven — indien de Belgische regeering, als zoodanig, daarvan onkundig gebleven ware. De Thomasson beroept zich er op, dat het overleg in 1906 tot geen resultaat zou hebben geleid, omdat het in 1912 werd hervat. Daarmede bewijst hij echter niets,' Want tusschen 1906 en 1912 was er overal, ook op militair gebied, heel wat veranderd. Juist uit de hernieuwde onderhandelingen — natuurlijk tusschen andere personen—blijkt,duidelijk het feit, dat er wel degelijk een officieele, zij 't geheim gehouden, bedoeling aan ten grondslag lag. Waar de Thomasson schrijft over het document, betreffende het onderhoud tusschen generaal Jungbluth en overste Bridges (Bijlage IV B, hierachter), zegt bijt „Aucun document ne pourrait justifier d'une facon plus claire la loyauté avec laquelle le Gouvernement du Roi a rempli ses obligations internationales," erkennen wij gaarne, dat niet gebleken is, dat België officieel te kort geschoten is in het loyaal vervullen van zijn onzijdigheidsverplichtingen. Maar dit belet niet, dat er onder dé roos wel degelijk met Engeland afspraken gemaakt kunnen zijn, en ook inderdaad gemaakt zijn. Ook ten opzichte van Frankrijk blijkt niets van officieel overleg van de zijde van België of omgekeerd,voor een gezamenlijke actie tegen Duitschland. HET BELGISCHE OPERATIEPLAN 101 Een andere vraag is, of België wel genoeg rekening gehouden heeft met alle belangen, die er op het spel stonden, door zelfs, nadat het de nota van 2 Augustus 1914 ontvangen had, waarin Duitschland zijn ultimatum stelde, steun en medewerking van Fransche strijdkrachten te weigeren, niet dadelijk te aanvaarden of er niet om te vragen. In het Engelsche Blauwboek komt in bundel 7467, onder no. 151 (Zie Bijlage I d, hierachter) een telegram voor van den Engelschen gezant te Brussel, «Sir F. Villiers, gedateerd 3 Augustus 1914, waarin aan den Engelschen minister van Buitenlandsche Zaken, Sir Edward Grey, geseind wordt, dat Frankrijk door haar militairen-attaché aan de Belgische regeering den steun heeft aangeboden van vijf Fransche legerkorpsen. Het mede overgeseinde antwoord van België houdt een beleefde dankbetuiging in. Men wil zich nog niet beroepen op de mogendheden, die de onzijdigheid waarborgden. Hetzelfde stuk komt onder no. 151 óók voor, in den Bundel 7860 van het Engelsche Blauwboek, van Mei 1915, inhoudende „Diplomatic Documents relating to the outbreak of the European War." Nu was, zooals wij straks nader zullen mededeelen, in den nacht van 2 op 3 Augustus 1914 door de Belgische regeering stellig besloten, niet te voldoen aan het Duitsche ultimatum. Men wist dus den 3en Augustus zeker wat het land voor den boeg stond; men behoefde daarvoor zelfs niet te wachten tot, in den nacht van 3 op 4 Augustus de zekerheid verkregen zou zijn, dat de Duitsche troepen met geweld België zouden binnendringen — zooals het Opperbevel vermeldt. Waarom sloeg België nu op 3 Augustus 1914 dat Fransche aanbod af? Wij verklaren het niet te begrijpen, en achten 102 STRIJDKRACHTEN EN OPERATIEPLANNEN het noodlottig en zéér te betreuren voor België en, in het algemeen voor Europa, dat het geschied is. Of het voor Frankrijk gemakkelijk uitvoerbaar geweest zou zijn, zoo onverwachts vijf legerkorpsen naar België te vervoeren, kan in het midden worden gelaten. De voorgenomen concentratie der Fransche legers op de Noordoostelijke grens, was er zeker geen gunstige basis voor. Misschien had het 5e Leger van Lanrezac, dat immers juist vijf legerkorpsen telde en voor den linker vleugel der Fransche opstellingen bestemd was, met gebruikmaking van voor de legerconcentratie met benoodigde — en voor de „variante" beschikbare — spoorwegen, naar het Noorden en verder naar België kunnen worden vervoerd. Hoe dit zij, waar België het aanbod kreeg, had het o.i. dit kunnen en moeten aanvaarden; het is niet in te zien, dat het op 3 Augustus 1914 daardoor niet correct zou hebben gehandeld. Luitenant-kolonel de Thomasson maakt in zijn boek eveneens melding van deze Fransche aanbieding met de opmerking, dat het bedoelde telegram uit de beide Engelsche Blauwboeken, niet door het Fransche Geelboek bevestigd wordt. Wel neemt hij een depêche op van den Franschen gezant te Brussel, Klobukowski, aan zijn minister Viviani, waarvan de eerste alinea zegt, dat aan België de verzekering gegeven is dat, indien Duitschland zijn onzijdigheid schond, Frankrijk „répondrait immédiatement a son appel a la garantie des puissances;" doch van den steun van 5 legerkorpsen wordt daarin niets gezegd. Maar nu is het toch zéér opmerkelijk dat het antwoord van België op de vriendschappelijke mededeeling van den gezant Klobukowski, opgenomen in de tweede alinea van diens telegram, in de Fransche taal woordelijk gelijkluidend is, met het antwoord door den gezant Villiers, in de HET BELGISCHE OPERATIEPLAN Engelsche taal geseind, omtrent de Fransche aanbieding der 5 legerkorpsen. De zaak komt dus o.i. daarop neer: dat de Fransche gezant officieel de welwillende belofte gedaan heeft, zooals de Thomasson ze opneemt; doch dat hij niet-offideel, door zijn attaché-militaire, de 5 legerkorpsen heeft doen aanbieden, zooals Sir Villiers dat seinde. Dat dit aanbod gedaan is, blijven wijjstellig gelooven, óók ondanks de tegenspraak er van in het blad „Le XXme Siècle" van 35 Januari 1931. In die courant ontkennen zelfs de rechtstreeks daarin betrokken personen, dat dit aanbod geschied zon èijn. Een zekere heer Engerand schrijft: dat de Fransche minister? van oorlog van 1914, Messimy, zich de zaak niet herinnert en dat een onderzoek zou moeten uitmaken wat er van waar was. Een tweede verklaring van M. Messimy ontkent de waarheid. De Engelsche gezant Sir Villiers schrijft, dat het bericht, 't welk hij aan zijn regeering seinde, hem bereikte uit een goede bron, waarin hij vertrouwen stelde. „Cependant... il paraitrait qu'il y a eu erreur, et que les renseignements donnés n'étaient pas exacts." En de Fransche kolonel Génie, attachémilitaire, zegt dat er niets van aan is, en noemt alles „une sotte histoire." Deze beweringen zijn voor verschillende opvattingen vatbaar. Indien het Fransche aanbod inderdaad uit iemands duim gezogen mocht zijn, die er den Engelschen gezant te Brussel, op zulk een gewichtig oogenblik als 3 Augustus 1914, een kool mede gestoofd heeft, moeten wij zeggen, dat het heel kras is. Maar is het aanbod niet gedaan en kon het daarom door de Belgische regeering niet aanvaard worden, dan is dat diep betreurenswaardig. Het had «i? stellig gedaan moeten worden. En het is onbegrijpelijk dat België, waar het van den nacht van De Wereldoorlog 9 IC-4 STRIJDKRACHTEN EN OM^Tn»LANN_EN 2 op 3 Augustus 1914 af stellig wist, dat het tegen de reusachtige Duitsche overmacht de spits zou hebben af te bijten, niet bij Frankrijk op krachtigen, dadelijken steun met een deel van zijn leger heeft aangedrongen. . ._ Immers, het moest voor een ieder m België, en inzonderheid voor de militaire autoriteiten, volkomen duidelijk zijn — de eerstvolgende dagen zouden er trouwens het daadwerkelijk bewijs van leveren — dat het op eigen kracht en op zichzelf staande, aan den Duitschen inval geen afdoenden tegenstand zou kunnen bieden. De legerconcentratie, waartoe besloten was, is door het Opperbevel in zijn officieel Verslag aangegeven als volgt: tt Afgescheiden van de z.g. „vestingtroepen, was de 3e Divisie van het veldleger bestemd voor Luik en de 4e Divisie voor Namen. De overige vier divisiën werden geconcentreerd in den vierhoek: Tienen-Leuven-Wavre-Perwez, op ten minste twee dagmarschen ten Westen van de Maas, ongeveer achter het centrum van de lijn Luik-Namen. Voor kennisneming van de redenen, die tot het innemen van deze opstelling geleid hebben, moeten wij in hoofdzaak verwijzen naar twee, in het voorjaar van 1921 verschenen Belgische geschriften, nd. die van de oud-luitenant-generaals Baron de Ryckel en Chevalier de Selliers de Moranville. Het werk van de Ryckel is een lijvig boekdeel, waarin ook de inhoud van de kleine brochure van de Selliers, als „appendice" opgenomen is. Het js een hoogst belangrijk, rijk gedocumenteerd werk, dat den stempel draagt van naar waarheid geschreven te zijn. Het bevat zeer verrassende, zelfs sensaü'oneele onthullingen over de toestanden, die HET BELGISCHE OPERATIEPLAN lc<5 vóór en in 1914 en speciaal in het tijdperk onmiddellijk aan den oorlog voorafgaande, op militair gebied en met name in hetgeen men zou kunnen noemen: „de ziel" van het Belgische leger — zijn generalen staf — bestaan hebben. De beide generaals hebben daarin een rol gespeeld. De Selliers was sedert 35 Mei 1914 chef, de Ryckel reeds veel eerder sous-chef van den generalen staf. In hoever er van de zijde van laatstgenoemden naijver in het spel was, omdat met hijzelf, maar de Selliers destijds chef van het zoo gewichtige dienstvak werd —de Selliers was'toen sedert 1914 „commandant-supérieur" van het Belgische korps gendarmerie - kan in het midden worden gelaten. Het is intusschen zeker, dat er tusschen de beide in zoo hooge functiën geplaatste officieren, die verplicht waren dagelijks en in nauw verband met elkaar samen te werken en 'slands belangen te behartigen, een zeer onaangename verhouding en zelfs animositeit bestond. De beide geschriften dragen daarvan duidelijk de blijken. Het is wederzijds een vrij onverkwikkelijk twistgeschrijf, dat echter door de Ryckel, ter motiveermg van zijn opvattingen, ruimschoots met beWjuaen wordt gestaafd. Wij zullen daarop hiernatuurhjk met ingaan. Het punt waarom het uitsluitend te doen is, is op te helderen: op welke leidende gedachte de vorenvermelde opstelling van het Belgische veldleger berustte, en met welke bedoelingen die werd ingenomen. Het werk van Baron de Ryckel verschaft dienaangaande volledige opheldering in het IVe Hoofdstuk van het 5e Gedeelte, waarvan het opschrift luidt: „La nuit historique du 3 au 3 Aöut." Wij ontkenen daaraan het volgende: In den avond van 3 Augustus 1904, te 31 ure, werd generaal de Rijckel door Koning Albert 106 strijdkrachten en operatieplannen ten paleize ontboden. Aldaar vereenigden zich op 's Konings last met spoed in een conferentie: alle ministers van staat, de leden der regeering, de chef en de sous-chef van de generalen staf en de generaal Hanoteau, inspecteur-generaal der artillerie. Als secretaris fungeerde Baron van der Eist, secretarisgeneraal van Buitenlandsche Zaken. De vergadering ving aan te 9 uur 30 n.m.; de Koning presideerde. . De minister van Buitenlandsche Zaken Davignon las de Duitsche nota voor, inhoudende het ultimatum, door den Duitschen gezant, wé BelowSalecke, dienzelfden avond te 7 uur overhandigd; (Zie Bijlage La). Op de voorlezing volgde een diepe stilte, fcr werd nogmaals voorlezing verzocht. Daarna verklaarden alle ministers van Staat eenstemmig, dat men een dergelijke zaak niet kon aanvaarden. , De chef der Regeering wendde zich toen tot de generaals, zeggende: „C'est aux militair es a nous dire ce qu'ils peuvent faire." De Koning gaf daarop het woord aan den chef van den generalen staf de Selliers de Moranville. Deze verklaarde, dat de nieuwe militaire wet haar volle werking niet kon doen gevoelen; daardoor zouden de effectieve sterkten dus zwak zijn, maar dit zou gedeeltelijk gecompenseerd worden door de onmiddellijke inhjving van het contingent van 1914 en de aanneming van talrijke toestroomende vrijwilligers, (men sprak op dat oogenblik van wel 40.000 verbintenissen). Daarna stelde de Selliers voor, stelling te nemen aan de Velpe1), welke positie sedert lang verkend en be- *) De Velpe, de groote en de kleine Gette (Geete) zijn zijriviertjes van de Demer. Deze is op haar beurt een tak van de Dyle, die eerst na zich met de Demer te HET BELGISCHE OPERATIEPLAN 107 studeerd was, en die voor deze gelegenheid geschikt was om zich tegen den inval te verzetten* De generaal Hanoteau, die daarna het woord kreeg, vond geen aanleiding om een ander advies te geven. De Rijckel verklaart echter, dat deze generaal, als inspecteur der artillerie, zijn loopbaan geheel gewijd had aan het wapen, waartoe hij behoorde, zoodat hij niet voldoende voorbereid was op het vraagstuk, dat thans aan de orde was gesteld. De Koning verleende toen het woord aan den sous-chef van den generalen staf de Rijckel. Deze verontschuldigde zich eerst omdat hij, als jongste der drie generaals, denkbeelden moest uiteenzetten, lijnrecht tegenovergesteld aan die der beide oudere opperoffïcieren. Hij verwierp de mogelijkheid om terstond de toekomstige, nog in te lijven lichtingen miliciens en de pas aangeworven vrijwilligers te benuttigen, omdat er als een absoluut minumum, zes weken noodig waren, alvorens die nieuwe elementen geschikt konden zijn om in de gelederen op te treden. Hij ontwikkelde daarna de beginselen, waarop de concentratie van het leger moest berusten, alsmede het operatieplan, geschetst in de memorie van defensie tegen Duitschland; waarvan de slotsom was, dat het leger opgesteld moest worden aan de Maas, België's ware lijn van verdediging. De Rijckel was daarvan goed op de hoogte, omdat hij sedert half Januari t.v. zich daarmede bezig gehouden had. Hij eindigde met te zeggen: „Duitschland beschouwt België als vijand. hebben vereenigd, bevaarbaar wordt, en later met de Nethe de Rupel vormt, welke in de Schelde uitmondt. 108 STRIJDKRACHTEN EN OPERATIHPIANNEN Ons leger is verzameld in Hesbaye en op het plateau van Hervé.1) Duitschland valt het aan; het verdedigt zich. Duitschland slaat er geen acht op; het marcheert naar Aken." Generaal de Rijckel deelde toen nog mede dat de arbeid ter voorbereiding van de transporten tot aan de Maas-zelf, afgebroken was, zoodat de uitvoering van het plan, in den zin als het oorspronkelijk bedoeld was, onmogelijk geworden was. Maar op dat oogenblik was de regeling van het vervoer van het leger naar de streek van Tienen in bewerking, en van daar kon het trachten ten spoedfeste de Maas te bereiken. Er was reden om te gelooven dat het tijdig aan de Maas zou kunnen komen. Toen zeide Koning Albert tot de vergadering: „Je crois, messieurs, qu'il ne peut y avoir d*hésitation; nous ne pouvons que nous rallier a ce plan, si savamment étudié." Men ging daarna over tot het redigeeren van het op de nota van Duitschland te geven antwoord. Dit is opgenomen in Bijlage I c, hierachter; Bijlage I b geeft een verslag van het in den nacht van 2 op 3 Augustus, te 1 uur 30, nog door den heer van der Eist gevoerde onderhoud met den Duitschen gezant. In dien nacht werden de militaire gouverneurs der provinciëfi gemachtigd om, wanneer zij het oogenblik daartoe gekomen zouden achten, alle *) Hesbaye is een zeer vruchtbaar landschap op den linker Maasoever, tusschen Luik, St. Truijen, Tienen, Hannut en Hoey. De hoogvlakte van Hervé ligt op den rechter Maasoever, ten Oosten van Luik. De bedoeling van generaal de Ryckel was, blijkens zijn werk, dat de hoofdmacht van het Belgische leger in Hesbaye zou worden opgesteld; terwijl de 3e Divisie, voor de beveiliging, op den rechter Maasoever vooruitgeschoven zou worden, met bezetting van Battice, Stavelot, Francorchamps, enz» HET BELGISCHE OPERATIEPLAN kunstwerken van militair belang in hun rayon te doen vernielen. Een uitzondering werd gemaakt voor de Maasbrug bij Maaseijk. De Rijckel schrijft, dat hij niet geloof de, dat de Duitschers door Nederlandsen Limburg zouden oprukken en die brug Zouden willen gebruiken. Het Belgische veldleger verzamelde zich nu in den vierhoek Tienen-Leuven-Wavre-Perwez. Hoezeer het, door het ontbreken van een regeling voor het spoorwegvervoer tot aan de Maas, aldaar op ongeveer twee marschdagen van die rivier verwijderd bleef, werd op 3 Augustus een legerb evel uitgevaardigd, waarin bepaald werd, dat bij het vaststellen der kantonnementen rekening gehouden moest worden met het eventueel in Oostelijke- of Zuidoostelijke richting afmarcheeren naar de Maas, zooals in de conferentie van den vorigen nacht door den Koning beslist was. Tnmiddels, alvorens het Belgische veldleger de Maas kon bereiken, waren van Duitsche zijde de vijandelijkheden reeds begonnen. Men had, schrijft de Rijckel, drie dagen verloren. Aan allen, die belang stellen in het lot van België en in de oorzaken der ongelukken, welke dat land getroffen hebben, wordt de bestudeering van het mooie werk van de Rijckel krachtig aanbevolen. Wij kunnen er hier niet verder over uitweiden. Wel is waar verkrijgt men er geen gunstigen en evenmin een verheffenden indruk door, omtrent de toestanden, die in Augustus 1914 in het Belgische Leger, bepaaldelijk in zijn generalen staf, hebben geheerscht. De Ryckel geeft de schuld daarvan in hoofdzaak aan den toenmaKgen chef van het gouvernement en minister van oorlog, Baron de Broquevüle, en aan den chef van den generalen staf de Selliers. Dat deze generaal onbekwaam en HO STRIJDK R ACHTEN EN 0??»*^^.!^??.?- ongcschikt voor die hooge en gewichtige functie, onderschrijven wij, op grond van hetgeen de Rijckel daaromtrent vermeldt, en ook van de brochure van de Seiners-zelf, ten volle. Dat hij, zooals de Rijckel zegt, „un bon gendarme" was, nemen wij gaarne aan; maar op de plaats, die hij innam, hoorde hij niet thuis. Indien het niet vermeld en met bewijzen gestaafd was, in een zoo volkomen betrouwbare bron als het werk van de Rijckel, zou men bezwaarlijk kunnen gelooven, dat België, in den aanvang van Augustus 1914 zóó onvoldoende voorbereid en gereed was voor hetgeen het te wachten had. En voor zoover de rampen, die het land getroffen hebben, het gevolg zijn van zooveel gebrek aan ernst en degelijkheid in de behandeling der oorlogstoebereidselen, als uit het boek van de Rijckel aan het licht is gekomen, draagt België dan ook ongetwijfeld zélf — in de destijds verantwoordelijke personen — de schuld van zijn ongeluk. België geeft in dit opzicht een waarschuwend voorbeeld aan ons land. Want, al is het op een ander gebied — n.1. op dat der legervorming en legerorganisatie — het is een diep te betreuren feit, dat Nederland na den wereldoorlog in onbegrijpelijke zorgeloosheid en lichtzinnigheid, door politiek gekonkel en gedrijf, meer en meer den weg naar weerloosheid opgaat. Ten opzichte van de vraag: welk besluit in den nacht van a op 3 Augustus 1914 behoorde genomen te worden, met betrekking tot de plaats waar het veldleger geconcentreerd moest worden, zijn wij onvoorwaardelijk het gevoelen toegedaan van generaal de Rijckel. Hij had de zaak bij het rechte eind en de Koning van België begreep dat uitstekend. HET BELGISCHE OPERATIEPLAN III De opstelling, door de Selliers voorgesteld en aanbevolen en op zijn gezag ook door generaal Hanoteau, was beslist verwerpelijk. Hoe is het mogelijk aan den inval van een sterke Duitsche macht weerstand te willen bieden, achter watertjes als de Velpe of de Gette (Vlaamsch Geete), beide zijriviertjes van de Demer, eveneens een kleine rivier van geringe beteekenis. En dan te spreken van een „aanleuning" der positie achter de Velpe of de Gette aan de Demer ! En dat, terwijl dicht langs de Duitsche grens een flinke rivier stroomt als de Maas; op zich zelf, met haar breedtevan 130— 140 M. van Namen tot Luik, reeds een terreinhindernis van beteekenis! Uit een oogpunt van strategie is dat vrijwel onzin, en de generaal de Selliers, die hiertoe heeft willen besluiten, toont reeds daardoor zijn gemis aan strategische bekwaamheid. De strategie als wetenschap en ook de in tal van oorlogen opgedane ervaring leeren, dat in een geval als dat van België, de eerste tegenstand, de eerste poging om den vijandelijken inval te keeren, moet — en met goed gevolg ook alléén kan — worden geboden, door de groote rivier aan en langs de grens te bewaken en zoo krachtig mogelijk te verdedigen. Het is waar, meestal slaagt een aanvaller er wel in een rivier, als waarvan hier sprake is, met geweld of bij verrassing te passeeren. Het doel is dan ook niet uitsluitend hem dat te beletten. Maar de verdediger moet de rivier nauwgezet bewaken, en daartoe ook op den vijandelijken oever, door vooruitgeschoven troepen, ophelderings- en verkenningsdienst doen verrichten. Voorts moet de hoofdmacht van het met de rivierverdediging belaste veldleger, op eenige nabijgelegen punten achter de rivier verzameld, tijdig gewaarschuwd kunnen worden en met snelheid kunnen oprukken 112 STRIJDKRACHTEN EN OPERATIEPLANNEN naar het punt of de punten, waar een vijandelijke poging tot overtocht dreigt te geschieden of reeds geschied is; en dan die poging verijdelen of den reeds over de rivier getrokken vijand onverwijld aangrijpen en op de rivier terugwerpen. Aan de Maas was de toestand daarvoor uitermate gunstig, doordien aldaar twee krachtig versterkte, zij 't niet meer in alle opzichten moderne, versterkte plaatsen — Luik en Namen, met hun op beide Maasoevers voorgeschoven gordels van forten, benevens het fort bij Hoeij — beschikbaar en bestemd waren. Indien het veldleger tijdig in dezen zin opgesteld geweest ware, zouden de Duitschers stellig niet zoo spoedig geslaagd zijn in hun overrompeling van het neutrale België. En zeker zou dat nog veel minder hebben kunnen gelukken, indien er inderdaad vijf Fransche legerkorpsen waren toegesneld om België in zijn verweer tegen den indringer te helpen en te steunen. Of die hulp tijdig, vóór de eerste vijandelijke onderneming van Duitsche zijde, aan de Maas had kunnen zijn, kan in het midden blijven, nu België er niet om gevraagd heeft en zelfs ontkend wordt, dat ze is aangeboden. Maar de normale, logische gang van zaken, bij volle eerbiediging door België van zijn internationale verplichtingen, had kunnen en moeten zijn, dat een poging van Duitschland om België, met schending van zijn onzijdigheid, met geweld binnen te dringen, aan de Maas ware gestuit op krachtig verzet van het Belgische veldleger, gesteund door de aanwezige duurzame verdedigingswerken en — zoodra mogelijk — door afdoende hulp van de zijde van Frankrijk, met 5 of meer legerkorpsen. Deze meening vindt ook steun in een belangrijk werk van den Nederlandschen generaal-majoor A. Hoogeboom, dat als leerboek voor onze aanstaande officieren dient. Hij noemt daarin de Maaslinie „een HET BELGISCHE OPERATIEPLAN 113 barrière" tegen den opmarsch van Duitsche legerafdeelingen uit de Rijnprovincie naar Sambre en Schelde; wijst op het hooge gewicht en de beteekenis dier linie, zoowel voor de eigen verdediging van België, als voor het geval eener schending der onzijdigheid van dit land door Duitschland. „Die linie," schrijft hij, „zou onder alle omstandigheden het gezamenlijk optreden van de Belgische strijdkrachten met eenig hulpleger mogelijk maken en begunstigen, wanneer België ondanks zich-zelf tot den oorlog werd gedwongen" — zooals in 1914 geschied is. Het spreekt echter van zelf dat daartoe doeltreffende maatregelen moesten voorafgaan, en dat het Belgische leger de Maaslinie niet a priori moest prijs geven voor een onmogelijke opstelling achter een onbeduidend riviertje. En ook niet moest nalaten aan Frankrijk tijdig hulp te vragen, nog veel minder de c.q. door dat land aangeboden 5 legerkorpsen moest afwijzen. Van Engelsche hulp wordt hier niet gesproken, omdat er altijd een paar weken of langer noodig moesten zijn, om een Engelsch leger van eenige beteekenis over het Kanaal te brengen; te ontschepen en naar de Maas te doen oprukken of vervoeren. Men heeft, o.a. in het blad „Le XXme Siècle" van 35 Januar 1921, het denkbeeld van generaal de Rijckel, om met het veldleger naar Aken — men zegt óók naar Keulen — te marcheeren, eenigszins geridiculiseerd. Ook de Selliers spreekt er minachtend over. Nu had de Rijckel, toen hij in den nacht van 2 op 3 Augustus 1914, ten paleize zijn inzichten te kennen gaf, ongetwijfeld beter gedaan zich te bepalen tot hetgeen het meest urgent was en voor de hand lag; n.1. waar en hoe men zich tegen den doortocht der Duitsche troepen te weer zou stellen. Wat er later misschien zou kunnen geschieden, was een zaak van later zorg, als ii4 STRIJDKRACHTEN EN OPERATIEPLANNEN men er eerst in geslaagd was den Duitschen inval te keeren. Maar was dat inderdaad eenmaal gebeurd, dan zou een gemeenschappelijk oprukken met de Fransche hulptroepen — en misschien ook met de Engelsche — naar Aken of Keulen nog niet zoo verwerpelijk, en volstrekt geen „belachelijk" plan geweest zijn. Wij moeten nu, als Nederlanders, nog even afrekenen met generaal de Selliers, die zich in zijn brochure meermalen uitingen veroorlooft, waartegen een krachtig protest onzerzijds niet mag uitblijven. Waar deze schrijver in zijn brochure wil aantoonen, dat het verdedigen van de Maas in 1914 zou zijn geweest: „une faute militaire et politique", schetst hij den loop van die rivier op Belgisch en op Nederlandsen grondgebied en zegt dan „dat Maastricht een bruggenhoofd op de Maas vormt, gericht tegen België," en dat, indien het in 's vijands macht was, dezen alle gemak zou verschaffen om er uit te deboucheeren en de Belgische Maasverdediging onzeker, zoo niet krachteloos te maken. Iets later schrijft hij: „Maastricht ligt op ongeveer 20 K.M. van het meest nabijzijnde punt van de Duitsche grens. Aangezien de Hollanders besloten hadden in Limburg geen tegenstand te bieden, konden de Duitsche troepen met één nachtmarsch, langs een uitmuntenden weg, gedoubleerd door een spoorbaan, Maastricht bereiken. Daardoor zou onze Maasverdediging in het Noorden omgetrokken zijn. En wat nog meer zegt, indien de Duitschers er in geslaagd waren hun nachtmarsch door Limburg voor ons verborgen te houden, zou ons leger in het grootste gevaar verkeerd hebben van te worden afgesneden van Antwerpen, zijn operatiebasis, alwaar zijn tegenwoordigheid vereischt HET BELGISCHE OPERATIEPLAN werd, om den tegenstand van die vesting te verzekeren." En verder vraagt hij „of, nu de Duitschers de onzijdigheid van Nederland niet geschonden hebben de verdediging van de Maas door het Belgische veldleger dan geen aanleiding tot die schending gegeven zou hebben; of de Hollanders dan daarop geantwoord zouden hebben met een oorlogsverklaring aan Duitschland, hun leger tot steun voor de Entente aangewezen en de ScheldevoordeEngelsche vloten opengesteld zouden hebben ?" En hij antwoordt daarop door te zeggen: „On peut en douter. A-t-on oublié rattitude équivoque des Pays-Bas, dans les débuts de la guerre et la germanophüie de ses classes dirigeantes?" Daarop laat hij volgen dat de Hollanders urbi et orbi verklaarden, dat de schending van hun Limburg voor hen geen voldoende reden was, om hen te doen beslissen zich te werpen in ,4a grande bagarre;" dat de houding van Duitschland tegenover Nederland zuiverheid miste tot 7 Augustus, toen het de zekerheid verkreeg dat het den spoorweg KeulenLuik zonder uitstel gebruiken kon, omdat de brug bij Val-Benolt door een onopgehelderd gebleven verzuim, met vernield geworden was. Was die brug afdoende onbruikbaar gemaakt, zou Duitsdiland ffijpfr dan niet, coüte que coüte meester gemaakt hebben van de beide spoorwegen, die door Hollandsen Limhurg loopen? En wie weet, vraagt hij tem slotte, of Holland, door de schending van zijn Limburg, zich met in het zog van Duitschland had laten meesleepen? Niet zonder eenige moeite beheerschen wij onze verontwaardiging, bij het lezen en afschrijven van deze deels onjuiste, deels insinueerende en in elk geval perfide uitingen van den oud-generaal de Ö$ STRIJDKRACHTEN EN OPERATIEPLANNEN Selliers. Zijn brochure draagt tegenover Nederland het karakter van een onwaardig pamflet. Wij zullen echter zakelijk zeggen, wat er van is. Daarvoor zij allereerst gewezen op de meening en de uitspraken van generaal de Brialmont, een eminent Belgisch militair-bouwkundige en strateeg, wiens naam nog altijd, ook buiten België, met eere wordt genoemd. In 1887 schreef hij1): „On exige aujourd'hui de 1'Etat neutre, non pas d'intervenir dans la bataille décisive, mais bien d'arrêter sur la première ligne de défense favorable, le belligérant qui, dans un intérêt stratégique, veut user du territoire neutre et de Tarrêter assez longtemps pour qu'il ne puisse atteindre son but. Cette première ligne de défense favorable, si 1'ennemi vient de 1'est ou si, venant du midi, il veut gagner le Rhin, est évidemment la Meuse. C'est donc la que 1'armée beige devra se porter dans reventuahté.dont il s'agit." Verder verklaart hij, dat een Belgisch legercommandant, die een oorlogvoerende over de Maas zou laten komen en zich tevreden zou stellen met het innemen van een positie voorwaarts van het geretrancheerde kamp van Antwerpen „manquerait a tous ses devoirs et perdrait le pays." Hij zou er van afzien de onzijdigheid te verdedigen, in strijd met onze meest uitdrukkelijke verplichtingen, en zou aan den meest ondernemenden of den minst scrupuleusen der beide oorlogvoerenden den grooten strategischen weg prijs geven, die door ons land loopt en die Europa ons opgedragen heeft te verdedigen. Brialmont zegt verder, dat hij er geen bezwaar tegen ziet, dat het Belgische leger eventueel tijdelijk *) Zie ook in het werk van de Ryckel, blz. 82. HET BELGISCHE OPERATIEPLAN afgesneden zou zijn van Antwerpen, omdat het, onder bescherming van de forten van Luik of Namen, de komst zou kunnen afwachten van den anderen oorlogvoerende, die hulp zou komen bieden. Zelfs een insluiting van het leger in de bruggenhoofden op de Maas zou niet erg zijn, want de andere oorlogvoerende zou die komen opheffen. Men zal misschien meenen dat laatstbedoelde uitingen van Brialmont, gelet op het voorgevallene in 1914, te ver gaan. Het spreekt echter van zelf dat die generaal daarbij aannam, dat de geretrancheerde kampen van Luik en Namen nog zouden beantwoorden aan de eischen des tijds, zooals zij deden, nadat ze door hem waren ontworpen en aangelegd. Dat ze dit in 1914 niet of niet meer ten volle deden, is geen reden om de strategische beginselen, door Brialmont ontwikkeld, onjuist te noemen. België had kunnen en moeten zorgen, dat de opstelling van zijn veldleger aan de Maas naar behooren geschieden kon en in de bruggenhoofden Luik en Namen den vereischten steun kon vinden. De juistheid van het beginsel, dat het Belgische veldleger, ingeval van bedreiging uit het Oosten, de Maas behoort te verdedigen, stond voor Brialmont als een paal boven water. In de tweede plaatst wijzen we er op, dat generaal de Rijckel, in het hoofdstuk „Les projets d'opérations éventudles," onder 3e, „contre 1'Allemagne," volkomen juist beredeneert en omschrijft, dat en waarom een schending der Belgische onzijdigheid absoluut niet tengevolge moet hebben,dat ook de neutraliteit van Nederland, in Limburg, zou worden geschonden. Voorts dat het voor Duitschland volstrekt geen noodzakelijkheid is, dat een inval in België, gepaard zou gaan aan het bezetten van Hollandsch Limburg; „cette assertion ne supporte pas Texamen." Holland zou elke vreemde 118 ^ STRIJDKRACHTEN EN OPERATIEPLANNEN aanranding van een zijner provinciën, moeten beschouwen als een oorlogsverklaring en daardoor van zelf België's bondgenoot worden. De Rijckel zet daarna nog uitvoerig uiteen op welke aardrijkskundige gronden zijn meening berust, dat een schending van Hollandsch Limburg voor de Duitsche legers geen groot voordeel, maar wèl nadeel zou opleveren. Generaal de Selliers kan in deze betoogen een krachtig, een vernietigend oordeel lezen van zijn kwaadwillige leeken-opvattingen omtrent de onderwerpelijke quaestie. En voor ons — waarschijnlijk wel voor ieder deskundig militair — staat de meening van een man als Brialmont oneindig hooger, dan die van den ex-commandant der Belgische gendarmerie, die, tot ongeluk van zijn land, verzeild geraakt was op de hoogstgewichtige plaats van chef van den generalen staf. En de inzichten van de Rijckel zijn door de feiten van 1914 ten volle bevestigd. Duitschland heeft geen voet op Nederlandsen gebied gezet; de neutraliteit van Nederland en speciaal van Limburg is ongerept gebleven. En de Selliers moest zich schamen aan Nederland een rol toe te dichten van lijdelijk dulden eener schending van zijn gebied, waar ons land zelfs eerder dan België zijn leger mobiliseerde en zijn onzijdigheid afkondigde. Het verleden van Nederland, dat tegen Spanje een tachtigjarigen oorlog voerde voor zijn vrijheid en Zelfstandigheid, dat in den tijd van Lodewijk XIV andermaal streed voor zijn levensbelangen tegen een drom van vijanden en geheel Europa vóórging in zijn verzet tegen de aanmatiging van Fransche dwingelandij — Nederland staat te hoog, om door de insinueerende praatjes van den onridderlijken Chevalier de Selliers de Moranville, bezoedeld te kunnen worden. HET BELGISCHE OPERATIEPLAN lig Wij huldigen daarentegen gaarne de juistheid; der meening van generaal Baron de Rijckel, die zoo terecht begreep, dat een doortrekken van ons Limburg niet te wachten was, en die daarom ook de vernieling van de brug bij Maaseijk onnoodig oordeelde. Dat Maastricht een „bruggenhoofd" zou zijn waaruit Duitsche troepen zoo gemakkelijk zouden kunnen deboucheeren, is onjuist. Dat de Selliers schrijft, dat België misschien onkundig zou blijven van het marcheeren van Duitsche troepen door Limburg — zij 't op een nachtmarsch — toont dat hij geen juist begrip heeft van strategischen ophelderings- en verkenningsdienst. Deze dienst heeft dan ook, onder zijn leiding als chef Van den generalen staf, heel wat te wenschen overgelaten. En waarom heeft nu Duitschland de onzijdigheid van Nederland niet geschonden? Eenvoudig, enkel en alleen, omdat het welbegrepen eigenbelang van Duitschland het medebracht, neen eischte. Het mocht niet gebeuren, want het zou den toestand voor Duitschland, van het eerste oogenblik af, zéér belangrijk veel moeilijker en ernstiger gemaakt hebben. Dat Nederland zich verzet, ziek bij Duitschland's vijanden gevoegd zou hebben, staat onwrikbaar vast,, duldt geen zweem van twür fel, generaal de Selliers I Maar Duitschland begreep dat natuurlijk best, en het wist, dat het dan ons leger onschadelijk moest maken om het met, als een element van ernstig gevaar bij zijn opmarsch door België naar Parijs, op zijn rechter flank en in zijn rug te houden; zoodat hij er een aantal legerkorpsen tegen had moeten -afzonderen en daardoor von Schkeffen's operatieplan als met opzet en vrijwilhg in de war zou sturen'. De Wereldoorlog I0 120 STRIJDKRACHTEN EN OPEIUTrEPI^NEN En dan kon Engeland immers in Nederlandsche havens troepen ontschepen en, in vereeniging met het Nederlandsche en het Belgische legér, verder tegen Duitschland opereeren! Duitschland had vijanden genoeg; het was te verstandig om ach, zonder noodzaak, nog ons land als zoodanig er bij op den hals te halen. Dat de Selliers dit niet begrijpt of toont het niet te willen begrijpen, geeft geen hoogen dunk van zijn verstand en van zijn karakter. Blijkbaar wil die generaal nu in 't gevlei komen bij de „annexionisten", de imperialistische Belgen, die, nauwelijks ontkomen aan de noodlottige omhelzing door den Duitschen invaller, hunnerzijds intrigeeren om wederrechtelijk in het bezit té geraken van Nederlandsen gebied en brutaalweg durven spreken van „le Limbourg cédé;" wat de Selliers te hunnen gevalle overneemt. Nu, we zullen afwachten. Voorloopig moge men in België weten, dat Nederland zich nog altijd houdt aan de oude spreuk: „let op uw saeck."1) Volledigheidshalve merken wij omtrent het Belgische leger in Augustus 1914 nog op, dat generaal de Selliers in zijn brochure weinig verheffende mededeelingen doet, nopens de waarde van dat leger. ... Hij schrijft namelijk, dat het toen nog midden in een reorganisatie-crisis was en ongeveer 43000 man te kort aan sterkte had. Ook was er een groot gebrek aan officieren bij de infanterie. Verder was het Belgische leger ongeschikt voor den bewegingsoorlog, wegens „défaut d'entrainement a la marche." De wegen waren veelal bezaaid met achterblijvers; de troep liep als een „kudde.' Ransels, sjako's, uitrustingstukken werden wegge- J) Zie voorts hierachter: XVe Hoofdstuk, onder 1. HET BELGISCHE OPERATIEPLAN 121 worpen. Er was geen krijgstucht, vooral geen marschdistiphne. Dit een en ander schijnt te moeten dienen ter motiveering van de legerstelling achter de Gette, en ter bestrijding van het denkbeeld om het leger op te stellen aan de Maas. Wij zijn het daarmede volstrekt niet eens. Dat de toestand van het leger voor België bedroevend en ongunstig was, is stellig zeker. Maar dat feit had veeleer kunnen en moeten bijdragen tot de beslissing om stelling te nemen achter een breede terreinhindernis als de Maas — waardoor de defensieve en moreele kracht van het leger zeer verhoogd zou zijn geworden —dan tot het besluit om te gaan staan achter een onbeduidend watertje als de Gette, van waar men zonder twijfel door den aanvaller in zeer snél tempo zou worden verjaagd en zou moeten terugtrekken; misschien wel in wanorde 1 ZESDE HOOFDSTUK ANDERE LEGERS ee^^jSJEHALVE de staten, over welker Q\ legers in de voorafgaande bladzijden jZ iniiRsK gesproken is, werden nog veracbflw (e>l@Jf) lende andere landen, zoowel uit •C^4^)»EuC0Pa uit aödcre werelddeelen, in den wereldoorlog betrokken. Sommige staten waren van den aanvang af, of werden later .de bondgenootenfcan Duitschland, zooals OostenrijkHongarije, Turkije en Bulgarije. Andere landen stonden onmiddellijk of schaarden zich later aan de zijde van Frankrijk, Engeland en België, zooals Rusland, Servië, Itahèp Japan, en de Vereenigde staten van Noord-Amerika, enz. Aangezien wij ons bepalen tot de behandeling der eerste periode van den oorlog op het Duitsche Westfront, valt het buiten het bestek van dit werk om over de krijgsmachten der bedoelde staten uit te weiden en de oorlogshandelingen dier legers te b c sp reken ♦ Wij hebben intusschen in het IHe Hoofdstuk onder Ie, reeds enkele opmerkingen gemaakt over het feit, dat Frankrijk, dadelijk na het uitbreken van den oorlog, zijn Italiaansche grens van troepen ontblooten kon en we gaven toen het voornemen te kennen om, ook in verband daarmede, nog even terug te komen op de houding van Italië en op onze korte mededeelingen dienaangaande. Zooals bekend is, was Italië in 1914 sedert vele jaren nauw poKtiek verbonden met Duitschland en Oostenrijk-Hongarije. De „Triple Alliantie" dezer staten van Centraal-Europa was een schepping van Bismarck. En hoezeer ze herhaald wankelend ANDERE LEGERS 123 geweest was, was — of juister gezegd scheen — dit verbond in 1914 nog volkomen intact. Nadat op 7 October 1879 tusschen Duitschland en Oostenrijk-Hongarije een verdrag tot stand gekomen was tot wederkeerige hulp en ondersteuning ingeval van oorlog, vond Italië op 28 Mei 1882 — voornamelijk uit wantrouwen tegen de bedoelingen van Frankrijk — aanleiding om zijnerzijds mede tot dit verdrag toe te treden. Deze „driebond" werd daarna nog viermaal verlengd en hernieuwd, nJ. in 1891, 1897, 1902 en 1912. De laatste verlenging zou duren van 5 December 1912 tot 8 Juli 1920, terwijl eventueel het opzeggen een jaar vóór net afloopen van den termijn moest geschieden. In Augustus 1914 had de Triple Alliantie dus in 't geheel meer dan 32 jaar onafgebroken bestaan en — hoezeer somwijlen tegenstrijdige belangen der bondgenooten eenige wrijving tusschen hen niet hadden kunnen uitsluiten — in het algemeen had zij aan haar bedoelingen voldaan en hadden de verbondenen daarbij baat gevonden. Art. III van het bondsverdrag bepaalde, dat de casus foederis als aanwezig beschouwd werd, ingeval een der machten, zonder directe uitdaging, door twee of meer tegenstanders werd aangevallen. Mitsdien was het inachtnemen der neutrale houding door Italië in 1914 alleen dan geen contractbreuk, wanneer Italië ernstig geloofde aan een rechtstreeksche uitdaging door Oostenrijk-Hongarije. Hoe daarvan sprake kon zijn, nadat de moord op den Oostenrijksch-Hongaarschen troonsopvolger door Serviërs de feitelijke aanleiding tot den oorlog had doen ontstaan, is voor den leek in de kronkelingen der politiek niet te begrijpen. Ook op andere artikelen van het bondsverdrag kon Italië zich, ter rechtvaardiging van zijn besluit 124 STRIJDKRACHTEN EN OPERATIEPLANNEN om neutraal te blijven, in geenen deele beroepen. Het was intusschen reeds geruimen tijd een feit, dat de gevoelens van Italië voor Oostenrijk-Hongarije minder hartelijk waren. Het waren nog wel bondgenooten, maar geen vrienden meer. Italië had in de herinneringen aan 1859 een oude grief. Het achtte zijn belangen benadeeld of bedreigd, door Oostenrijk's annexatie van Bosnië en de Herzegowina. En hoezeer er over Tunis, Marokko en Tripoli ook met Frankrijk meermalen wrijving ontstaan was, was Italië in 1914 toch jegens dit land meer vriendschappelijk gezind dan jegens Qoitenrijk-Hongarije. Zoolang San Giuliano in Italië minister van Buitenlandsche Zaken Was, bleef de onzijdigheid bestaan. Maar toen hij op 16 October 1914 overleden en opgevolgd was door Sonnino, begon Italië zeer verregaande eischen nopens afstand van Oostenrijksch gebied te stellen; waaraan wel ten deele, doch niet ten volle kon Horden voldaan. Op 25 April 1915 beloofde de Driebond aan Italië o.m. geheel Tirol, tot aan den Brenner en het geheele Oostenrijksche kustland van de Isonzo tot de Narenta. Maar het was nog niet genoeg. Op 4 Mei 1915 had door Italië de opzegging van het bondsverdrag plaats. Salandra's beroemd woord, dat zijn land gedreven werd door sacro egoismo zegevierde; op 23 Mei 1915 volgde Italië's oorlogsverklaring aan Oostenrijk-Hongarije. Tot opheldering van haar houding en van haar besluit om neutraal te blijven had de Italiaansche regeering zich op 1 Augustus 1914 op het standpunt gesteld, dat Oostenrijk-Hongarije Servië had aangevallen, en dat zij den casus foederis niet aanwezig achtte, omdat die berustte op het beginsel van verdediging. Op 2 Augustus 1914 richtte de koning van Italië, Victor Emanuel III, nog een telegram aan keizer ANDERE LEGERS 125 Frans Jozef, waarin hij het voortduren „einer herzh'ch freundschafthchen Haltung" verzekerde; terwijl het ministerie het doorschemeren, dat men misschien nog wel besluiten zou kunnen nemen, die meer overeenkwamen met de wenschen der bondgenooten. Deze beschouwden dat een en ander van hun standpunt als „hinterhaltige Felonie," toen op 23 Mei 1915 Italië zich definitief bij hun vijanden aansloot. Hadden zij daarin ongelijk ? Wij gelooven het niet. In den aanvang van den oorlog, toen Italië zich nog onzijdig hield, waren de rechtstreeksche nadeelige gevolgen daarvan voor de Centrale mogendheden van tweederlei aard. Vooreerst had Italië zich vroeger verbonden om, ingeval van oorlog met Frankrijk, 5 van zijn legerkorpsen en 2 cavalerie-divisiën in den Elzas ter beschikking van de Duitschers te zullen stellen. En de hoofdmacht van zijn leger, na aftrek van de noodige troepen voor bescherming der kusten, zou geconcentreerd worden in Boven-Italië, op de Fransche grens. De naar den Boven-Rijn te zenden hulptroepen zouden, om het grondgebied van Zwitserland te ontgaan, per spoorweg door Oostenrijk worden vervoerd. Toen vóór 1913 de verhoudingen in de Triple Alliantie minder hartelijk geworden waren, heeft Italië die belofte tijdelijk ingetrokken. Maar juist in den herfst van 1913 werd ze vernieuwd en wederom van kracht; met dien verstande, dat de beschikbaar te stellen troepen verminderd werden met 2 legerkorpsen, en dus van toen af 3 legerkorpsen en 2 cavalerie-divisiën zouden bedragen. Het transport van die troepen werd op 10 Maart 1914 door een bindende overeenkomst geregeld. Dit vermeldt althans generaal Tappen, destijds chef der afdeeling „Operatiën" bij dén generalen ■afc STRIJDKRACHTEN EN OPERATIEPLANNEN staf van het Duitsche Veldleger. Generaal Ludendorff schrijft echter in zijn „Kriegserinnerungen,*' dat de zaak onbeslist gebleven was, tengevolge van den dood van generaal Pollio, den chef van den Italiaanschen generalen staf, in Maart 1914. Intusschen waren bevoegde Duitsche beoordeelaars omtrent de werkelijk door Italië te verleenen hulp sedert lang sceptisch gestemd geweest. Zooals nu bleek, terecht. Generaal Dr. von Kuhl schrijft b.v. in zijn werk: „der Marnefeldzug 1914," dat graaf Schlieffen de medewetking van Italië voor de bondgenooten illusoir achtte. Hij meende dat er geen sprake zou zijn van een Italiaanschen aanval tegen Frankrijk op de Alpengrens. Beide staten zouden daar misschien een aanval wachten, die de ander niet van plan was te doen. Italië scheen hem te bang voor Engeland wegens zijn onbeschermd liggende kusten. Het tweede directe nadeel, dat voor de Centrale mogendheden, in ft bijzonder voor Dmtechland, uit Italië's aanvankelijke neutrahteit in plaats van actieve hulp voortvloeide, was, dat Frankrijk — Zooals wij reeds aanteekenden — thans geen troepen van zijn leger voor de Italiaansche grens behoefde af te zonderen, doch integendeel zijn aldaar opgestelde afdeelingen kon indeelen op de Oostelijke grens, tegen Duitschland. Dit is na 1 Augustus 1914 dan ook spoedig geschied; zooals generaal Lanrezac trouwens, blijkens zijn geschrift, reeds vooraf kon verwachten. Italië trok zijnerzijds zijn Alpim-troepen in den loop van Augustus van de Fransche grens terug en zond die naar de Westelijke grens van Tirol. Toch schijnt de trouweloosheid van Italië jegens zijn bondgenooten van meer dan 30 jaren een nog ernstiger karakter te hebben gedra- ANDERE LEGERS 127 gen dan reeds uit deze feiten valt af te leiden. In het door ons overgenomen bericht, omtrent artikelen van Philip Francis, in de „Milwaukee Herold," wordt óók gezegd dat: „Italië, ingevolge een geheim verdrag, verplicht was een welwillende onzijdigheid te bewaren, en aldus de Fransche troepen aan de Italiaansche grens vrij te maken." Het bestaan van zoodanig verdrag zou de omschreven feiten natuurlijk volledig ophelderen. Maar wat dan te zeggen van de houding van Italië ? Van het land dat, als 't ware terzelfder tijd, een „bindende overeenkomst" sluit voor het beschikbaar stellen en het spoorwegvervoer van troepen ten dienste van de beide andere staten van zijn „Triple Alliantie," en tevens een geheim verdrag met de aanstaande vijanden dier staten om onzijdig te zullen blijven, ten einde hun troepen vrij te maken voor het gebruik tegen „zijn vrienden en bondgenooten"?** Een „niet-verpolitiekt" mensch voelt zijn gemoed tegen een zóóver gaande perfidie in opstand komen. ZEVENDE HOOFDSTUK RECAPITULATIE DER STRIJDKRACHTEN ilT een opgaaf, vervat in het werk jvan generaal Dr. von Kuhl: „Der jfdeutsche Generalstab" blijkt, dat ter ijver gelijking van de sterkten der in den K^±>^LiS^o.anvang van den wereldoorlog tegen¬ over elkaar optredende legers, het volgende kan worden aangenomen. De oorlogs-verplegingsterkte der veldtroepen bedroeg in het voorjaar van 1914, volgens het „Reichstags material 1913," voor de legers van Duitschland: 2.061.000 man. Oostenrijk-Hongarije: 1.100.000 „ Totaal, voor de Tripte Alliantie (zonder Italië): 3.161.000 man. Daartegenover stonden de legers van: Frankrijk (zonder „gekleurde troepen") met 2.104.000 man. Rusland (met Kaukasus, doch zonder Siberië en Turkestan) ...... 2.712.000 ,, België 117.000 „ Engeland (expeditieleger) 80.000 ,, Totaal, voor de Entente-statiën ... 5.013.000 man. Mitsdien waren de Entente-legers sterker: 1.852.000 man. Het rapport no. 2 van de Commissie uit den Duitschen Rijksdag voor het instellen van een onderzoek omtrent de oorzaken van het ontstaan van den RECAPITULATIE DER STRIJDKRACHTEN 139 wereldoorlog — door ons besproken aan het slot van het Ie Hoofdstuk hiervoren — vermeldt, als „Feststellungen" van de ie sub-commissie, het navolgende omtrent de sterkten der legers van de vier in den oorlog betrokken groote mogendheden. 1. De Commissie gaat uit van de meening, dat de politieke handelingen, die geschikt waren om den wereldoorlog te doen uitbreken dan wel te verhinderen, onder den invloed stonden van het oordeel der personen, die deze handelingen bewerkten, aangaande de militaire krachten der onderscheidene staten. Veelal werd de opvatting gehuldigd, dat de Centrale mogendheden bij het uitbreken van den oorlog een overstelpende militaire meerderheid bezaten. De Commissie beschouwt het daarom als een taak van voorbereiding voor haar politieke uiteenzettingen, om licht te verspreiden nopens de militaire sterkteverhoudingen van de Europeesche staten, tusschen welke de oorlog uitbrak. 2. Een grondig onderzoek omtrent de militaire sterkteverhoudingen in Europa in het jaar 1914, waarbij ook de operatieve mogelijkheden in aanmerking genomen werden, heeft de Commissie geleid tot het besluit, dat de verbonden mogendheden Rusland en Frankrijk tegenover de Centrale staten optraden met militaire overmacht. De verhouding van de getalsterkte der militaire krachten van beide groepen, gegrond op de berekeningen van de deskundigen der Commissie en van de deskundigen en de ambtelijke opgaven der Entente, wordt in een bijgevoegde opgaaf medegedeeld. 3. De Commissie meent dat de vragen: hoe de Duitsche generale staf den algemeenen militairen toestand in het jaar 1914 beoordeelde en 130 STRIJDKRACHTEN EN OPERATIEPLANNEN of de staatkundige leiding zich voldoende op de hoogte stelde van den stand der militaire zaken, alsmede in het bijzonder: of de regeering zich genoeg rekenschap gaf van de politieke uilwerking van het Duitsche operatieplan, nog niet opgehelderd zijn. Zij besluit deze vragen tot het onderwerp van een nader onderzoek te maken. Uit de door de Commissie overgelegde opgaaf, hiervoren bedoeld, nemen wij de navolgende door haar vastgestelde cijfers over. In den zomer van 1914 bedroegen de vredessterkten der legers (zonder officieren) van: Duitschland: 761000 man. Oostenrijk-Hongarije: 478.000 „ Totaal: 1,239.000 man Frankrijk: (zonder 86.000 inlanders in Noord-Afrika en zonder personeel van het vreemdenlegioen) 794.000 „ Rusland: 1.445.000 „ Totaal: 2.239.000 man. In het jaar 1914 telden de organieke oorlogssterkten (aan divisiën infanterie der ie en der 2e linie) der legers van: Duitschland 79 divisiën (bovendien 2 vestingdivisiën). Ook werden dadelijk 6 „Ersatz"-divisiën gemobiliseerd, waardoor het aantal wordt: 85£ divisiën. Oostenrijk-Hongarije 50 ,, Totaal voor de Centralen: 135 \ divisiën. Frankrijk: 69 divisiën. De Fransche generaal Buat berekent voor de reserve-brigades der 18 legerkorpsen, met totaal RECAPITULATIE DER STRIJDKRACHTEN 131 73 bataljons, nog bovendien 6 divisiën en voortsdien telt hij 4 vestingdivisiën mede. Zoodat het totaal met méér juistheid wordt voor Frankrijk: 79 divisiën. Rusland: 117? a Totaal voor de Entente: 196^ divisiën. In het jaar 1914 bedroegen voorts de aantallen geoefende manschappen van dienstplichtigen leeftijd, in millioenen, voor de legers van: Duitschland: 4.87 (volgens Buat: 5.11) Oostenrijk-Hongarije: 303 Totaal voor de Centralen: 7.90 milhoen. Frankrijk: 4.98 (volgens Rusland: . 5.70 Totaal voor de Entente: 10.68 millioen. De opgaven der Rijksdag-commissie bevestigen mitsdien ten stelligste, dat de legers der Ententestoten, nog zonder de versterkingen, geleverd door in den oorlog zich bij hen aansluitende bondgenooten — inzonderheid Engeland, België en Italië — een belangrijke overmacht op de legers der Centralen hebben gehad. Buat: 5-25) TWEEDE GEDEELTE DE KRIJGSVERRICHTINGEN ACHTSTE HOOFDSTUK DE DÜffSCHE INVAL IN BéL&ÏBS m DE MAASOVERGANG EN DE VEROVERING VAN LUIK Ê£L^|fCSE mobilisatie en de samentrekking aan ra §7u\y de operatiebasis werden door de Duit^frïyrjSxsche legers, volgens de daarvoor tot in LjJj^^Jalle bijzonderheden vastgestelde regeEL-4^j33hngen, ongestoord volbracht. De samenstelling der 7 legers, die op het Westfront zouden ageeren, is vermeld in Bijlage II, terwijl Schets I voor elk dier legers het rayon aanwijst, waarin het werd geconcentreerd. Van het reusachtige spoorwegvervoer dat daarvoor binnen weinige dagen moest plaats hebben, kan men zich bezwaarhjk een denkbeeld maken. Niet minder dan 78 infanterie- en 10 cavalerie-divisiën, benevens een aantal landweerbrigades ca., moesten meestal over aanzienlijke afstanden per spoortrein worden overgebracht. En voor het transport van een enkel legerkorps van 2 divisiën, met alle voertuigen, paarden, kanonnen, artilleriematerieel, treinen, enz., zijn reeds 150 spoortreinen noodig, die met geen grooter snelheid mogen rijden dan 22.K.M. per uur. De opmarsch voor de operatiën tegen de Westelijke vijanden, ving — zooals ook de Schets I aantoont — uit een zeer breed front aan. Voor het concentratie-spoorwegvervoer was in deze regeling in sommige opzichten een voordeel gelegen. En voor de uitvoering van het voor het Westfront ontworpen veldtochtsplan was een smalle, diepe aanvangsopstelling, zooals de groote von Moltke bij voorkeur toepaste, met bruikbaar. Het Eerste Oorlogsjaar II 136 DE KRIl.GSVERRICHTI?.(i.^ i Maar het staat vast dat aan de wijze waarop de Duitsche legers op hun operatieba^ werden vereemgdTeen bezwaar verbonden was, dat hoogst ernstige en nadeelige gevolgen heeft gehad, en dat daarin misschien de kiem, althans een der oorzaken gelegen Sfvoot den tegenslag der Dutfsche wapenen aan de Marne. WijJvestigen daarvobr de aandacht van'den lezer op de concentratie-rayons van het ie en het 2e Leger, en op hun ligging zoowel ten opzichte van de Belgische grens, als van de Nederlandsche provincie Limburg. De Duitsche regeering en het Duitsche legerbestuur waren stellig besloten de onzijdigheid van Nederland stipt en gestreng te eerbiedigen. Zij hadden daarvoor natuurlijk, in het welbegrepen belang van hun land en van de voorgenomen operatiën, alleszins deugdelijke en afdoende redenen, die wij aanstonds nader zullen ontwikkelen. Een door Moltke Hin Juli ic^ontworpenbrief aan de Nederlandsche regeering gaf aan deze de verzekering, dat onze neutraliteit zou worden ontzien, en de verklaring dat, bijaldien onverhoopt uit Zuidelijk Limburg mocht worden gerapporteerd dat onze grens door Duitsche militairen was overschreden, zulks alleen kon zijn ontstaan door vergissing of misverstand van kleine afdeelingen, waartegen onverwijld maatregelen zouden worden genomenr In verband met deze bedoelingen is het duidejrjk, dat de samentrekking van het ie Leger in het rayon Gladbach-Crefeld-Neuss-Gulik, gelegen onmiddellijk Oostwaarts van het Zuidelijk deel onzer provincie Limburg — van ter hoogte van VéöW tot Herzogenrath — zeer eigenaardige moeüijkheden moest te weeg brengen; te meer omdat het 2e Leger langf de Belgische grens, van benoorden Aken naar het Zuiden, werd geconcentreerd. Hoe kon dus het ie Leger, waarvan dé sterKters DE DUITSCHE INVAL IN BELGIË 137 %? Stellen op ongeveer 330.000 man, ajn opmarsch over de Maas in België aanvangen, zonder de Nederlandsche grens te oversduijden, terwijl het zijn weg versperd vond door het 3e Leger, ter sterkte Yan-L310.000 man? Het-^iKimmers een bekende strategische eisch, dat de opera^n van de onderscheidene in eerste linie optredende hoofddeelen eener krijgsmacht niet alleen moeten geschieden gelijktijdig en op ongeveer gelijke hoogte, maar ook in samenhang en onderling verband. Het behoeft geen betoog dat de oplossing van dit vraagstuk,! zooals ze feitelijk heeft plaats gehad — zondefveejm'gerleiife^ikkeling of tegensiag, zelfs zpndejds|9rcnde wrijving — slechts mogelijk geweest is door hoogst zorgvuldige, doeltreffende regeling en stipte, nauwgezette nalevingvan de ter zake vastgestelde bepalingen. De Duitsche legerlejying toonde daarin wederom haar talent van voorbereiding tot den oorlog, evenzeer als de troepen deden blijken van hun correcte houding en hun uitmuntende discipline. Wij kunnen hier niet in bijzonderheden uitweiden over de wijze waarop de Duitsche ie en 2e Legers hun opmarsch tot in België hebben volbracht. Wij verwijfcen daarvoor naar een tweetal belangrijke opstellen van een reeds vroeger genoemden wakkeren Nederlandschen officier, die zich bescheidenkjfcv schuil houdt achter d^aaam „Kapitein Rondttit," en die zeer duidelijk heeft aangetoond hoe die handeliagJis geschud, welke moeilijkheden daarbij moesten worden overwonnen, en welke gevolgen : daaruit waarschijnlijk voor het verder verloop der operatiën zijn voortgevloeid. Ook de ■ invloed van Nederlandsen Limburg op de Duitsche tójgsverricftfipgen wordt door kapitein Ronduit helder in het licht gesteld, en niet ten onrechte 138 DE KRIJGSVERRICHTINGEN hecht hti groote beteekenis aan de strategische gevolgerlpdie de éèfÈÉGSiging van de Nederlandsche driajdïgheid op de operatiën gehad heeft. De z.g. „manoeuvre om Limburg" komt hierop neer. Het ie Leger moest Oost- en Zuidwaarts om de grens van Limbferi heenmarcheeren, en daarbij zoo nabij mogelijk rond de Zuid-Oosteklkë jffeS£- bij Vaals, heenzwenken. Verder moest het de Maas overgaan op de smalle strook tusschen Vfc^nSbij de Nederlandsche grens, en Herstal bij Luik. Op Belgisch gebied gekomen, moes^tW zich dan uit de diepte weer ontplooien tot normale uitbreidingen. Deze bewegingen, op zich zelf reeds bezwaarlijk en tijdroovend, werden nog in hooge mate bemoeihysfitn verzwaWd, doordien het gansche ie Leger moest worden geperst door de stad Aken, nadat het 2e Leger die stad zoflèhebben ontruimd. Daarvoor waren slechts^ marschwegen in de voorhanjfi&ÏStrook vatföóg geen 2 K.M. breedte beschikbaar^ Het doortre&en' van dit défM"vorderde aköfeMhff aannemen vatf^er smalle, doch diepe formawënv Men meest, hoezeer dit uit strategisch oogpunt ongewerfifefig ïélfs onjuist is, op eiken marschweg 2 legerkorpsen' aT#SÉ* elkaar doeta oprukken, terwijl men arièwrs tó^oorkeur den regel ifltfgt om, buiten het bereik des vijamds, niet meer^éfen 1 divisie op eenzelfden weg te laten marcheeren. Indien men in aanmerking neemt, dat de marschdiepwPvan een legerkoSBè op oorlogsvoet ± 56 K.M. = ruim 11 uur ga8hs bedraagt, is het duidelijk, dat deze „manoelrvre" groote vermoeienissen voor de troepen, legèrings- en verptéjpngsbezwaren, tijdverlies en gevaar voor dftFöpmarsch vaphet ie Leger moest veroorSfken. De nadeelige gevolgen daarvan voor de géÈlftienlijke operatiën der DuftBJÖ* krijgsmacht op het Wéstfront zijn dan ook niet DE DUITSCHE INVAL IN BELGIË 139 uitgebleven. En de invloed daarvan was te meer van ernstige beteekenis, omdat voor die operatiën snelheid van uitvoering een eisch was van allesoverwegend belang, en omdat de door het legerbestuur verstrekte aanwijzingen voorschreven, dat de bevolen zwenking naar links, om de lijn MetzDiedenhoven als spu, zoodanig moest geschieden, dat het verband tusschen de onderscheidene legers bewaard bleef. De overige legers moesten zien dus voegen naar den voortgang van den rechter vleugel, alzoo van het ie en het 2e Leger. Om noordelijk langs Aken de Belgische Maas te bereiken, hadden sommige af deelingen van het ie Leger, in 3 dagen tijds, niet minder dan 90 K.M. af te leggen. Bij den verderen opmarsch werd van alle troepen en treinende uiterste krachtsinspanning gevorderd. Geen wonder dus dat, zooals nader zal worden .besroken, het ie Leger op 23 Augustus, in den slag bij Mons-Charleroi, te laat kwam, om de beoogde omvatting van den linlryr vleugel der Engelschen te kunnen doen slagen. Evenmin, dat op 29 Augustus sommige divisiën van het ie Leges, in den slag bij. Guise-St. Quentin, te laat waren, om te beletten dat de Franschen zich onttrokken aan de voorgenomen omvatting van hun linker vleugel. Kapitein Ronduit schreef dan ook terecht dat — zooals nog blij ken zal — het „afdringen" van het Belgische leger mislukt was* dat de vervolging des. Franschen en Engelschen, door groote vermoeidheid der Duitsche troepen, niet tot haar recht kwam; dat die troepen reeds uitgeput aan de Oise, zonder voldoende gevechtskracht aan de Marne moesten komen. Er was nog een ander vraagstuk dat noodwendig opgelost moest worden, alvorens de beide legers van den Duitschen rechter vleugel hun op- 140 U3B>; XRIJGSVERRICHTINGEN marsch inJBelgië konden aanvangen en volbrengen. Een blik op de kaart toont zeer duidelijk dat het, om de Maas te kunnen overtrekken Zuidwaarts van Nederlandschljfllburg en om dan in^elgië te kunnen deboucheeren, voor de ïDlütschersjïewi stellige eisch was, dat de vesting Luik vooraf werd veroverd. De versterkingen van Luik en Namen zijn na 1887 opzettelijk aangelegd om de verdediging en het behoud van de Maaslinie te seérzekeren. Generaal Brialmont, de beroemde Belgische vestingbouwkundige onder wiens leiding die versterkingettJtot stand kwamen, was daarvan een overtuigd en beslist voorstander. Luik en Namen werden ingerichtlalx verschanste legerplaatsen; d.i. ajf werden op beide oevers van dejlMaas omgeven* door een kring van, tie«wlfstendig«krerdediging enwederkeerige ondersteuning ingerichte, voorgelegen forten. Gezamenlijk beheerschten deze versterkingen de Maas*vaè boven Namen tot omstreeks Visé. Generaal-Majoor A. Hoogeboom noemt, in zijn vorenaangehaald werk, de stelling van Luik den sleutel van het Maasdal. Wij zullen nader zien inhoever zij in 1914 zich^dien naam waardig heeft getoond. Thans moeten wij volstaan met de opmerking, dat de Duitschers er in geslaagd zijn, zich in zéér korten tijd op ongedachte, hoogst doortastende wijze van die «telling meesterde maken. Namelijk door overrompeling; een procédé, dat tot dusver, althans tegenover een versterking van den aard en de beteekenis van Luik, nog niet met goeden uitslag werd toegepast. Het hierbedoelde vraagstuk werd alzoo tijdig opgelost en gaf geen verdere aanleiding tot vertraging in deHöpmarsch van dén Duitschen rechter vleugel. De ongunstige gevolgen uit de regeling der concentratie voortgevloeid, zijn nutsdiemifti DE DUITSCHE INVAL IN BELGIË 141 sluitend ontstaan doordien het rayon, waarin het ie Leger werd samengetfokken, niet', tegenover de Belgische grens, maar tegenover die van Neder-, landsch Limburg gelegen was; waardoor dat leger zich niet dan na het doorworstelen van zeer ernstige mneflijkheden op vijandelijk gebied kon ontwikUetn&dj De concentratie der Duitsche strijdmacht was dan ook voor de legers van den rechter vleugel buiten twijfel zeer ondoeltreffend geregeld. Het kan den schijn hebben dat daarbij aanvankelijk het voornemen; althans de bedoeling, op den voorgrond gestaan heeft, om dien vleugel over Nederlandsch territoir te doen oprukken; in welk geval; men met alleen belangrijke voordeden kon verkrijgen voor de ontwikkeHngt der troepenafdeehngen, maar ook in strategisch opzicht, voor het verloop der ontworpen operatiën, zeer gunstige resultaten kon bereiken. Immers, het ie Leger kon dan, onbelemmerd door het Zuidwaarts verzamelde 2e Leger, regelrecht naar het'Westen oprukken over Roermond, MaaseijhvtjSittard en Maastrieht^op verschillende punten de Maas overgaan, en in de richtingen Antwerpen, Hasselt, St. Truijen, België binnenvallen. Daarbij kon het, na afzenciing van enkele afdeehngeii tegen Antwerpen, op eenvoudige, weinig tijdroovende wijae/ trachten het Belgische leger te omvatten en van Antwerpen af te snijden. Boyendien zou de omzwenking van den rechter vleugel der gezamenlijketïBuitsche strijdmacht, om de spil Metz-Diedenhoven, zoodoende zeer zijn bespoedigd en bevorderd. Evenwel, Duitschland kon en mocht met aldus handelenl Want het moest dan ook besluiten de Nederlandsche onzijdigheid te schenden. En, Zooals wij reeds hiervoren aanteekenden, Duitsch- 143 .0 DE B3UJ6SVERRICHTINGEN land's belangenverbodënwbt ten stelligste! Er viel niet aan te twijfelen, of Nederland zou zich dan onverwijld aan de zijde van Duitschland's vijanden scharen. En het was daartoe tijdig in staat. Zijn leger, ruim 300.000 man sterk; stond reeds op 3 Augustus gemobiliseerd en in afwachtingsopstellingen verzameld, waarbij ook Noordbrabant^» Limburg door afdeelingen op oorlogsvoet hezét waren, Het ie Duitsche Leger had daarmede rekening moeten houden van het oogenbliksiafÜ waarop het den voet op Nederlandsch grondgebied zou zetten. Van ongestoord over de Maasrtrfekkétt had geen sprake kunnen zijn, en den verderen marsch hadAébb leger niet kunnen voortzetten, dan ten koste van een heftigen strijd tegen de Nederlandsche troepen, die zijn beugel en rug op zeer ernstige wijze bedreigden. Ook #ivernje*i hngen van spoorwegen en bruggenr^ouden betem-r meringen hebben opgeleverd. Dat de algemeene operatie der Duitsche strijdkrachten zoodoende zeer waarschröl^k op een mislukking zou/uitloopen, kort moeilijk worden betwijfeld. Bovendien had Engeland in Nederlandsche havens troepen kunnen ontschepen, en in vereeniging met de Hollandsche en Belgische legers tegen Duitschland kunnen opereeren. Duitschland had alzoo tegen deze vijanden een belangrijkqieel zijner macht op hetl^tfront moeten afzonderen, tot verzekering van den flank en den rug zijner legers. En de voorgenomen operatie tegen den hoofdvijand, Frankrijk, zou daardoor, zéér vertraagd en feitelijk onuitvoerbaar zijn. hPeönitsehe regeering had dit reeds lang te voren begrepen; zooals ook gebleken is uit den in Juli sf*|i ontworpen brief aan de Nederlandsche regeoang. Kortom, het doen oprukken van het ie Duitsche leger was, op de hierbesproken wijze, eenvoudig; onmogefljfcfi'iÊ DE DUITSCHE INVAL IN BELGIË 143 Men kan vragen, hoe kwam de Duitsche legerleiding er dan toch toe, de legers van den rechter vleugel te concentreeren op de wijze als geschied is? Die regeling was samengesteld, ingewikkeld, kon lichten'jfcvemarring veroorzaken, moesfcarij zeker aanleiding geven tot tijdverlies voor de operatiën-en stellig tot bovenmatige inspanning en vermoeienis voor de troepen. Die regeling miste eenvoudigheid, ook voor hoogst belangrijke militaire voorbereidingen altijd het kenmerk van het ware. Heeft de Duitsche generale staf, die toch ongetwijfeld zeer bekwame officieren voor deze gewichtige taak bestemd had, niet voorzien, niet begrepen, dat die regeling in beginsel verwerpelijk was en noodlottige gevolgen kon voortbrengen ?*) Het operatieplan van graaf Schlieffen bedoelde aanvankelijk, dat op den rechter vleugel 16 legerkorpsen als ie en ae'Leger zouden oprukken. Zooals wij reeds mededeelden, kon het aantal legerkorpsen voor deze legers in 1914 niet meer dan 12 bedragen. De luitenant-generaal Tappen, in 1914 chef van de afdeeling „Operatiën" bij den chef van den generalen staf van het Veldleger, schrijft in zijn vroeger aangehaalde brochure: „Es war dies das Aüszerste, was nach eingehenden Berechnungen dort verwendet werden konnte." Wij komen tot de conclusie, dat het in princi- x) Deze vraag vindt haar beantwoording in het XVe Hoofdstuk, sub. ie, hierachter. Toen wij deze vraag neerschreven, was ons nog niet met zekerheid bekend — al lag het vermoeden voor de hand — dat in Schlieffen's plan aanvankelijk feitelijk het voornemen heeft bestaan, om het ie Duitsche Leger door Limburg en Noordbrabant te doen oprukken, en dus ook de onzijdigheid van Nederland te schenden. Dit voornemen is in latere jaren opgegeven. Maar de spoorwegregeling voor de concentratie kon, om technische redenen, niet gewijzigd worden. Men beweert dat de meer Zuidelijke spoorbanen dan overbelast geworden zouden zijn. *44 DE KRIJGSVERRICHTINGEN pieel en moreel opzicht aan zulke ernstige bedenkingen onderhevige aanvalsplan tegen België en Frankrijk, slechts kon worden ten uitvoer gebracht door niet alleen afbreuk te doen aan de grondgedachte van den ontwerper — voor wat de sterkte van de reditervleugel»'toóepen betreft — maar door bovendien de concentratie dier groepen te regelen op een wijze, die niet anders dan onberaden, ja gebrekkig is te noemen. Ons oordeel — zooals het ontwikkeld en geformuleerd is in het He Hoofdstuk, sub 2e, hiervoren — over de toepassing van -dat plan in 1914, vindt in deze feiten nog naderen grond; het wordt er door versterkt en bevestigd. Wanneer dat plan, zooals generaal Tappen verklaart, niet anders kón worden ten uitvoer gebracht, dan zooals in 1914 geschied is, had ook daarin voor de Duitsche legerleiding een reden moeten liggen, om veel liever de denkbeelden van den grooten Moltke in practijk te brengen, en alzoo op het Westfront aanvankelijk een defensieve houding te bewaren. Wij gaan nu over tot een korte omschrijving der krijgsverrichtingen, zooals die van 4 Augustus 1914 af, op den rechter vleugel der Duitsche legers, feitelijk hebben plaats gehad. Op 4 Augustus 1914, den dag waarop de oorlogstoestand tusschen Duitschland en België intrad, -rukten Duitsche troepenafdeelingen België binnen. Een zestal brigades, op de vleugels gesteund door cavalerie en wielrijders, marcheerden tusschen Gemmenich en Malmedy over Belgisch gebied; gedeeltelijk bereikten ze nog denzelfden dag de Maas beneden Luik. Het waren afdeelingen, die de volle oorlogsstrekte nog niet bereikt hadden; doch onverwijld waren uitgezonden, om den weg te banen voor de groote troepenmassa's. DE DUITSCHE INVAL IN BELGIË 145 De schending der Belgische onzijdigheid was daarmede een voldongen feit. De taak der bedoelde troepen was, zich door een „Handstreich" meester te maken van Luik en de Maasovergangen beneden die plaats. Zij'bestonden uit infanterie, cavalerie, veld-artillerie, houwitser- en mortierbatterijen en afdeelingen zware artillerie van het Veldleger. Mitrailleur-en wielrijderscompagnieën behoorden tot de infanterie. De geheels macht telde ongeveer 40.000 man en stond onder het bevel van den generaal der infanterie von Emmich, Commandant van het 10e Legerkorps. Behalve over het personeel van zijn gewonen staf, beschikte die generaal ook over de diensten van generaal-majoor Ludendorff, die zich als „Oberquartiermeister" van het ae Leger bij generaal von Emmich aansloot. De troepen van dit „Maasleger" waren samengetrokken uit onderscheidene, niet nabij de grens gelegen garnizoensplaatsen, als Rostock, Schwerin, Keulen, Hannover, Göttingen, Kassei, enz. Zoodoende kon omtrent de bestemming en de taak dezer troepen de grootste geheimhouding in acht worden genomen; terwijl desvereischt versterking uit de grensgarnizoenen mogelijk was en verschillende legerkorpsen voor het beschikbaar stellen daarvan konden worden aangewezen. Ook werd de aandacht des vijands niet ontijdig gewekt. Feitelijk waren het voornamelijk vooruitgeschoven dekkings- of bewakingstroepen, die voor den eersten aanloop op de Maaslinie werden aangewezen. Het spoorwegvervoer naar de grensstreek, dat reeds in den avond van 2 Augustus begon, kon gemakkeijk over onderscheidene lijnen verdeeld worden. De uitlading had plaats in den nacht van 3 op 4 Augustus te Herzogenrath, Altenberg, Aken, Eupen, Malmedy en Recht. In den morgen van 4 Augustus vingen deze troepen den marsch aan naar de Maas, 146 DE KRIJGSVERRICHTINGEN waarbij nog afstanden van 20 tot 40 a 50 K.M. waren af te leggen. De zes infanterie-brigades van 2 regimenten — eenige brigades waren ■versterkt met een 3e regiment of een jagerbataljon — met de toegevoegde onderdeden vantsartillerie, mitrailleurs, enz. en de 2 cavalerie-divisiën, die gedeeltelijk werden vooruitgeschoven en de beidnvleugels hadden te dekken, hadden dien dag meerendeels reeds een zeer zware taak. Sommige cavalerieafdeelingen bereikten de Maas; andere kwamen nog op 4 Augustus met Belgische ruiterij in aanraking of gingen over tot het beschieten, met haar artillerievuur, van een der voorgelegen forten van Luik. Hoe was nu de toestand aan Belgische zijde ? Welke maatregelen van verweer tegen den Duitschen inval waren aldaar voorgenomen en in werking gebracht ? Wij raadplegen daarvoor wederom het officieele „Verslag van" het Opperbevel" van het Belgische legér, waarvan we hiervoren melding maakten. In verband met hetgeen wij reeds in het Ve Hoofdstuk van dit werk hebben medegedeeld en opgemerkt aangaande de samentrekking van het gemobiliseerde Belgische leger, brengen we in herinnering dat pain divisiën van het Veldleger op 6 Augustus 1914 vereenigd waren in den voor de concentratie gekozen vierhoek: Tienen-LeuvenWavre- Perwez. Wat het veldleger aldaar te doen had? Telkens als het leger tegenover veel talrijker krachten zou:staan, moest het „zoover mogelijk vooruit stand houden op goede verdedigingsstellingen," die den overweldiger den weg zouden versperren, om het grootst mogelijk gedeelte van het grondgebied aan den vijandelijken inval onttrokken DE DUITSCHE INVAL IN BELGIË ?47 te doen blijven. Het zou zich zoodoende „als voorhoede der Fransche en Engelsche legers opstellen en op die stellingen wachten tot de samenvoeging met die legers kon voltrokken worden." Uitdrukkelijk was voorgeschreven dat het Leger moest vermijden alléén een slag tegen de vijandelijke massa's te leveren en zich te laten „omringen." Integendeel, het moest altijd zorgen dat er „een aftochtslijn" bestond, zoodat een latere verbinding met de Fransche en Engelsche legers mogelijk Een vijand die „met gelijks klachten" optrad, moest op het gunstigste oogenblik worden aangegrepen. Nu bevond zich op 6 Augustus de 3e divisie, die Luik te verdedigen gehad had — zooals nader zal blijken — reeds „in aftocht op het gros van het leger." De Duitschers waren, met kleine afdeelingen, reeds aan en over de Maas. Zij waren nog wel niet meester van de stelling van Luik, doch men beweerde in België, dat de kans om de Maaslinie te behouden reeds verkeken was. Het Leger moest daarom de eerste verdedigingslinie ten Westen van Luik innemen. Als die linie beschouwde het Belgische Opperbevel het riviertje „de Gette," op twee dagmarscnen van de Maas, „verlengd met den loop der Maas tusschen Namen en Givet." Deze verdedigingslinie, zegt het Verslag, links op den Demer steunend, beschermt een groot gedeelte van het Belgisch grondgebied en zij verspert den weg aan den Duitschen aanval, zooals hij zich schijnt te veropenbaren." Bovendien beschermde hetLeger aldaar de hoofdstad Brussel, en liep het geen gevaar „van Antwerpen afgesloten te worden, dat het steunpunt uitmaakt der krijgsbewerkingen." Het Leger mocht, „wat het kosten moge, niet het waag- 148 DE KRIJGSVERRICHTINGEN stuk loopen zich te laten afsnijden van zijn basis." Het Opperbevel besloot daarom „het leger in beschouwing te houden op de Gette, er zich op te versterken, en op deze aja'te wachten dat de vereeniging met de Fransche en Engelsche krachten gebeurfijtkworde verwezenlijkt." De opstelling geschiedde in twee liniën. In de eerste linie, waarvan de linker vleugel ten Noordwesten van Tienelf stond, bevonden zich de ie en de 5e Divisie; de rechtetfMeugel „paalde aan Geldenaken.'Tn de tweede linie stond de 2e Divisie te Leuven, de 6e te Hamme-Mille. De van Luik terugtrekkende 3e Divisie moest zich in de eerste unie, tusschen de ie en de 5e Divisië opstellen. De Cavalerie-divisie moest het front van het leger dekken, en zich daartoe opstellen te Borgworm. Van daar moest zij terugtrekken op St.Truijen en „later op den linker vleugel van het Leger stand nemen om de lijn te verlengen ten Noorden van Tienen tot m^DIfiftf?11"' De 4e Divisie moest in de vesting Namen blijven. „Niet alleen om deze plaats te verdedigen, maar om haar te behouden als steunpunt voor het front Gette-Maas." De forten van Luik bleven bezet door hun bezetting; te Hoeij bevond zich de door de 4e Divisie daarheen gezonden 8e gemengde Brigade, ter vervanging van de 15e Brigade, die naar Luik ontboden was. Alvorens een overzicht te geven van hetgeen te Luik was voorgevallen, moet een korte beschrijving van die versterking voorafgaan. Wij verwijzen voor nadere inlichtingen dienaangaande en voor hetgeen aldaar gebeurd is, allereerst naar de degelijke en uitvoerige studie van den kapitein van den generalen staf J. J. G. Baron van Voorst tot Voorst, opgenomen in den „Militaire Spectator*' van 1917. SCHETS NO. i De verschanste Legerplaats Luik. 150 DE KRIJGSVERRICHTINGEN Omtrent de inrichting der verschanste legerplaats Luik verschaft voorts bet werk van generaalmajoor A. Hoogeboom alleszins betrouwbare gegevens. Luik en de aangrenzende gemeenten binnen de stelling telden in 1914 te zamen een bevolking van ± 500.000 inwoners. De stad zelf heeft geen omwalling, maar is omgeven door 12 forten, gelegen op 6% a 9,5 K.m. afstand van het centrum, en op onderlinge afstanden van 334 K.M. Luik ligt diep in het Maasdal, doch de forten zijn aangelegd op hoogten van 150 tot 270 M. Het zijn betrekkelijk kleine, zoogenaamde eenheidsforten. Zij waren in 1914 eenigszins verouderd, doch oorspronkelijk waren het krachtige, moderne verdedigingswerken. Er zijn 6 groote en 6 kleine forten; zij zijn onderling verbonden door een ceintuurbaan en met de stad door goede wegen. Aan de Zuidzijde van de op beide Maasoevers gebouwde stad Luik, neemt de rivier een rechter zijtak op, de Ourthe. Even te voren stort zich daarin de Vesdre, een rechter zijriviertje, uit. De Maas is bij Luik 130 M. breed; een kanaal uit de Ourthe komend, loopt evenwijdig met de Maas door de stad Noordwaarts naar Maastricht. , De onderscheidene bij Luik samenkomende spoorwegen worden door de forten beheerscht en afgesloten; de spoorweg-bruggen over de Maas, bij Saint-Lambert, Val-Benoït, Seraing en Ougrée, zoomede een zes-tal bruggen in de stad, over de rivier en het kanaal, worden er door beschermd. Ook de brug te Herstal ligt binnen den kring der verdedigingswerken; die te Argenteau werd wel, die te Visé werd niet door de forten bestreken, omdat ze op 6500 M. afstand ligt en door voorgelegen hoogten aan observatie onttrekken is. De groote forten hadden elk 1 compagnie bezet- DE DUITSCHE INVAL IN BELGIË lÖgyde kleijiÉ forten elk £ compagnie. Alle forten isitfivoótëaen van pantserkoepels; de groote voor houwitsers van 31 c.M., kanonnen van 15 en van ia c.M., benevens hefkoepels voor een snelvuurkanon van 5,7^W.; de kleine voor 1 houwitser van 31 c.M. en 3 kanonnen van 13 c.M. Alle forten hebben ook een zoeklichtkoepel. In het vak tusschen Maas en Vésdre liggófiêt groote forten Barchon en Flér^S} alsmede de kleine forten Evegnée en Chaudfontaine. Tusschen Vesdre en Ourthe: het kleine fort Embourg; tusschen Ourthe en Maas het groote fort Boncelles. Op den linker Maasoever: de groote forten Flémalle, Loncin en pèntisse, benevens de kleine forten Hollogne, Lantin en Liers. De bewapejlmg telde ftt^Het geheel 400 vuurmonden; de artilieaefeeïetïtingen waren resp. 560 en 360 man sterk. De forten op den Oostelijken Maasoever waren meerendeels op korten afstand omgeven door bosschen met zwaar hout, of door sterk geaccidenteerd terrein, waarin hoogten en ravijnen^ elkaar afwisselden. Een aanvaller vond dus veel dekking tegen het vuur uit de forten. De waarneming uit de forten voor de regeling van het artillerievuur, kon over het algemeen slechts gebrek^ geschieden. Sr^ïfiioesten op groote schaal opruimingen worden Verricht, om het schootsveld vrij te maken en het flankement der forten te verzekeren. Bovendien moesten infanterieschansen, tussChenbatterije^^fr pots, telegraaf- en telefoonverbindingen worden aangelegd, en tal van andere werkzaarnMden worden uitgevoerd om de vesting in behoorlijken staat van tegenweer te brengen, zoodanig dat ze een beleg zou kunnen doorstaan. Deze werkzaamheden moesten meerendeels in vredestijd zijn vóorbetfèiefc maar dat was verzuimd. : De Fransche generaal Herment schreef in 1913 Het Eerste Oorlogsjaar I3 153 DE KRIJGSVERRICHTINGEN inden „Spectateur Militaire," dat ffcgoo arbeiders daaraan voor 30 dagen werk zoudejvvuiden. Sedert 3 Augustus 1914 waren er wel eenige burgerarbeiders aan het werk, maar het is duidelijk dat er nog weifl» verbetering in den toestand der stelling kon zijn gebracht* tgen de voorste troepen van het Duitsche Maasleger in den loop van 5 Augustus,teeds vóór vele werken verschenen. Zooals rewferVermeld is was de 3e Divisie van het Belgische Veldleger — door het verdubbeling»» stelsel versterkt — naar Luik gedirigeejg» om de vaste bezetting der stelling tijdejtjk te verineerderen, Nadat de vesting in staat van tegenweer zou zijn gebracht, zou deze divisie, desvereischt, wederom bij het Veldleger aansluiten. De commandant dezer Divisie, luitenant-generaal Leman, werd tevens benoemd tot militair gouverneur der stelling, terwijl de kolonjdJStassin als chef vaneen staf optrad. Alleen de 15e gemengde Brigade was bestemd om als vaste bezetting, boven de eigenlijke bezettingstroepen, definitief in de stelling te blijven. ijDe 3e Divi^fbestond uit 4 gemengde Brigades, elk van 2 regimenten infanterie a 3 bataljons, 3 batterijen veld-arjtölerie van 4 ^g^monden, 1 mitraüleurcompagnie en 1 peloton marechaussee; voorts 1 regiment veld-artülerie, 1 bataljon genietroepen^!ii*gimentlan^ i8aae.ooo man. De 15e gemeng^bsBrigade, die zooals reeds gezegd is — uit Hoeij naar Luik was onthalen* had ongeveer dezelfde;-Sterkte en samenstelling als de brigades der 3e Divisie. Aan vestingtroepen waren nog beschikbaar 13 batterijen en eenige pioniercompagrueèja^teriHjl ook de 10.000 man sterke „Garde Civique" aanwezig was. DeZe burgerwacht was evenwsjl onbruikbaar voor de verdediging en kon alleen bestemd worden yoor inwendige diensten. « DE DUITSCHE INVAL IN BELGIË 153 Generaal Brialmont eischte voor de vaste bezetting van Luik, een sterkte van 13,320 man; voor de beveiliging der geheele Maashnte achtte hij 120.000 man aan vesting- en veldtroepen noodig. Volgens kapitein Baron van Voorst tot Voorst stelde de Fransche generaal Herment voor de geheele stelling van Luik (dus met de moW&fe^trëepen) 34.000 man als minimum. • Inmiddels was, reeds "voor de ontvangst van het Duitsche ultimatum in den avond van 3 Augustus 1914, een Belgische gemengdftorigade naar Tongeren gedirigeerd, van waar 1 bataljon vooruitgezonden was naar de Maas, ten Zuiden vaÖJÜ» Nederlandsche grens. De commandant VWdit bataljon, majoor Collijns, kwam op 2 Augustus om 7 uur v.m. te Visé; hij had den last de bruggen aldaar en te Argenteau te verdedigen. Elk dier bruggen werd aanvankelijk bezet door 1 compagnie, ter sterkte van ± 100 man. Voorts werd 1 peloton, vai 30 man, belast met de bewaking van de doorwaadbare plaats te Lixhe, ongeveer 1,5 K.M. ten Noorden van Visé, even bezuiden de Nederlandsche grens. De rest van het bataljon, 1 compagnie, bleef te Haccourt in reserve? Eén troepje ruiters van de Luiksche burgerwacht, dat zich des avonds aanmeldde — doch zelfs geen karabijnen bezat — werd 'belast met bewakingsdiehèti'd ~r-HÉ* ontbrak den bataljonscommandant aan juiste en betrouwbare inlichtingen aangaande de tegenpartij. Allerlei geruchten werden rondgestrooid; TBlÉntteldde de staf der 3e Divisie uit Luifc*jp% Augustus, dat DuitseiteUSroepen oprukten door Nederlandsch Limburg. Dit bericht bleek evenwel volkomen ongegrond te zijn. Intusschen meende de majoor Collijns in den namiddag van 3 Augustus als stellig Zéker te moeten aannemen, dat 2 Duitsche cavalerie-divisiën België waren binnengerukt. Hij *54 DE KRIJGSVERRICHTINGEN gelastte daarop den daarvoor aangewezen ingenfeur de bruggen t^j^oen springen, waartoe bereids het noodige was voorbereid. De ontploffing mislukte; doch na het aanbrengen van nieuwe ladingen werden de bruggen vernield, Mn'Jttlïe^g*|kng van Luik was de gemengde; Brigade uit Tongeren op 4 Augustus bij de 3e Divisie aangetrokken. De onderscheidene sectoren tusschen^le forten werden bezet en bewaakt; op den Oostelijken Maasoever zeer krachtig» met talrijke bataljons in voorste linie en reserves daarachter; op den Westelijken Maasoever op die wijze ook tusschen de Maas en het fort Lantin. De bataljonscommandant Collijns had de huizen, die te Vjfoe* en te Argenteau op de vernielde bruggen uitzagen, eenigszins versterkt. Doordien de telegraaf- en telefoonverbindingen bij het springen der bruggen vermeld waren, kon hij slechts door in bootjes dfpr de Maas te doen patrouilles, iets vernomen nopens hetgeen op den vijandelijken oever voorviel. Des namiddags om 2 uur verscheen de voorhoede van een Duitsch eskadron nabij de rivier; zij werd door de Belgische infanterie met vuur overvallen, waarna enkele batterijen rijdende artillerie het vuur op de Belgen openden uit een stelling bij Fouron, ten N.O. van Berneau. De opstellingen bij Visé en bij Lixhe — waar het peloton inmiddels met een compagnie versterkt was — werden door den vijand zóó hevig beschoten met karabijn- en artillerievuur, dat de toestand der Belgen onhoudbaar werd. Des namiddags, omstreeks half 6, trokken zij onder beveüigüagsrnaatregelen terug. Twee Duitsche huzarenregimenten doorwaadden onnuddeïUjk daarop de Maas bij Lixhe, en legerden zich op den Westelijken oever. Het Belgische bataljon had vrij krachtig tegenstand DE DUITSCHE INVAL IN BELGIË geboden^ doch slechts geringe verliezen geleden. Inmiddels had de 34e Duitscherinfanteriebrigade, die op 4 Augustus moest marcheeren van Herzogenrath over Aken naar Gemmenich, toen zij Warsage voorbij was, te half 6 uur n.m. reeds bevel ontvangen, om uit Berneau een aanval Os doen op Visé; De uitvoering kon evenwel achterwege blijven, omdat de tegenpartij toen juist was teruggegaan. De troepen dier brigade kwamen uit Rostock en Schwerin; ze hadden, na twee slapelooze nachten, op 4 Augustus ongeveer 60 K.M. moeten afleggen. Zij konden nu bij Berneau een bivak betrekken. Reeds op 5 Augustus vertoonden zich» Duitsche cavalerie-patrouilles te Tongeren. Op dien dag werd ook een Belgische eskadron lansiers bij Plainevaux door Duitsche cavalerie aangevallen. Het werd" daarbij nagenoeg vernietigd en verloor J van zijn mannen. De troepen van het opmarcheerende1 Duitsche Maasleger legerden zich, den 4en Augustus, 's avonds, Oostwaarts van den fortengordel. De daaruit afgezonden Belgische patrouilles kwamen in aanraking met de Duitsche voorposten. Voor den nacht van 4 op 5 Augustus had de Duitsche legercommandant een onverhoedschen aanval bevolen, om te trachten binnen de lijn der forten door te dringen. Een drietal forten, op het Noordelijk gedeelte van het Oostelijk front, hadden reeds des avonds de Duitsche voorposten in het Maasdal onder vuur genomen. Des nachts om 3 uur marcheerden 2 infanteriebrigades, die *t minst vermoeid waren, uit Hervé af; zij geraakten in een hevig gevecht ter weerszijden van het nabij de Maas gelegen fort Barchon. Een regiment drong binnen de verdedigingslinie door, ?5« <8E VKRIJGS VERRICHTINGEN doch geraakte in de duisternis in verwarring en werd in wanorde teruggeslagen. Het eigenlijke doel werd dus niet bereikt* maar de aanval had toch dèöVijandelijke mobiele troepen gebonden, en de aandacht afgeleid van den overtocht der Maas, door de 34e Brigade op 5 Augustus, vraarin deze zonder moeite slaagdes De mislukte aanval werd dien dag hervat en voortgezet. De meer naar het Zuiden gedirigeerde Duitsche troepen en de zware artillerie van het Veldleger rukten inmiddels verder op. De commandant van het Duitsche Maasleger deed nu dë Üifeting Luik door een parlementair opeischen, onder bedreiging met een bombardement. De burgemeester schijnt de overgave wel te hebben gewenscht, maar generaal Leman weigerde die ten stelligste. Gedreven door angst voor de beschieting, gingen talrijke inwoners er nu toe over het station Guifiemins te bestormen. In den nacht van 5 op 6 Augustus had daarop een algemeene aanval der Duitsche brigades plaats, ten einde de stelling met geweld te doorbreken en in Luik door te dringen. De meer genoemde 34e Brigade verrichtte den aanval op den Westelijken Maasoever, in de richting naar Herstal; zij miste nog haar artillerie. Onder het vuur van de forten Pontisse en Liers en van de Belgische infanterie wisten de stcemtroepen wel is waar de tusschenstelling te doorbreken, doch er ontstond in de duisternis wederom verwarring en onder zware verliezen werden de Duitschers meerendeels genoodzaakt terug te gaan. Ofschoon de aanval mislukt was, slaagden niettemin enkele kleine afdeelingen er in, binnen Luik te komen. Een majoor en 50 man drongen in de schemering de stad aan de Noordzijde binnen; zij ondernamen daarna terstond een poging om het hoofdkwartier van den generaal Leman bij verrassing te bezetten. Die zéér stoutmoedige DE DUITSCHE INVAL IN BELGIË poging slaagde echter niet; er ontstond een gevecht met den troep die het hoofdkwartier bewaakte, waarin alle officieren, Duitschers en Belgen, sneuvelden. Maar in moreel opzicht had deze aanval toch een hoogst belangrijk gevolg. De Belgische stellingcommandant werd door kolonel Stassin, chef van den staf, er toe gebracht in de kanongieterij te vluchten. Geholpen door twee officieren klommen zij daar over een schutting; zij bereikten verder een station, van waar ze per lorrie naar het fort Loncin werden gebracht. Aldus schrijft Kapitein Bn. v. Voorst tot Voorst, in den Militairen Spectator van 1917. De generaal bleef daar verder het bevel voeren. Hij bepaalde dat de forten zich nu zouden gedragen als sper-werken, en mede als gevolg van den Duitschen aanval op het Oostelijke stellingfront, gelastte hij aan de 3e Divisie en de 15e gemengde Brigade de stelling te verlaten, en zich over Hannut bij het Veldleger aan te «duiten. In denzelfden nacht van 5 op 6 Augustus was de stelling over een uitgestrektheid van ± 35 K.M., stoutmoedig en doortastend aangevallen* door zes verschillende groepen op den rechter Maasoever. De Belgen verdedigden zich met groote dapperheid. Wij kunnen die aanvallen hier niet uitvoerig in hun verloop schetsen, omdat het bestek van dit werk het niet toelaat. De belangstellende lezer vindt echter de beschrijving er van, in het vorenvermelde zeer lezenswaardige opstel van kapitein Baron van Voorst tot Voorst, dat daarvan een levendig en duidelijk verhaal geeft, met vele treffende bijzonderheden.. Ook de bladzijden, die generaal Erich Ludendorff, in zijn werk: „Meine Kriegserrirmerungen 1914—1918", aan de onderneming tegen Luik heeft gewijd, geven daarvan een belangwekkend en aangrijpend overzicht. Vooral 158 DE KRIJGSVERRICHTINGEN omdat deze vermetele opperofficier, met zijn stalen wil en ontembaren moed, daarin werkdadig een Zeer belangrijke rol heeft vervuld, en in zijn boek hoofdzakelijk zijn persoonlijk „denken en handelen" weergeeft. Wij volstaan, na hiervoren enkele hoofdzaken uit de Luiksche episode te hebben medegedeeld, met thans nog de voornaamste'feiten te vermelden, waardoor het lot der stelling beslist werd. De Duitsche aanvallen op het stellingfront van den Oostelijken Maasoever, werden — ook later onder leiding van generaal von Einem — met groote kracht en verwoedheid herhaald en volgehouden. De forten bleven heldhaftig weerstand bieden, ook aan het Duitsche artillerievuur. Eindelijk slaagden Duitsche troepen er in, binnen de stad Luik door te dringen. Een afdeeling van ± 1500 man trok den 7en Augustus, 's morgens om 6 uur, de stad binnen. Generaal Ludendorff, die tijdelijk het bevel op zich genomen bad over een brigade, waarvan dé commandant gesneuveld was, stond aan het hoofd daarvan. Generaal von Emmich kwam «ven later in Luik. De Duitschers namen onverwijld de intact gebleven spoorweg- en andere bruggen in bezit, bevrijdden de vele Duitsche krijgsgevangen, maakten hunnerzijds talrijke gevangenen, en konden weldra de op den Westelijken Maasoever gelegen forten Loncin en Lantin in den rug doen beschieten. Op 8 Augustus capituleert het eerst fort Barchon. Achtereenvolgens bezwijken daarna andere werken, vooral nadat op 12 Augustus het vuur geopend werd uit de zware Duitsche mortieren van 42 c.M. Het fort Loncin viel op ijiAugustus, nadat een schot uit een dezer mortieren het kruitmagazijn beeft doen springen en de bezetting meerendeels gedood heeft. De dappere stellingcommandant, die de overgave stout en fier is blijven weigeren, BE DUITSCHE INVAL IN BELGIË 159 was bewusteloos. In dien toestand werd generaal Leman tot Duitsch krijgsgevangene gemaakt. De laatste forten der stelling, Lantin en Hollogne, bezwijken op 17 Augustus, door 5 schoten uit de Duitsche mortieren van 43 c.M. Thans lag België open voor den verderen Duitschen inval. Het ie en het ae Leger, waarvan de concentratie nauwelijks voleindigd was, konden volgens de vastgestelde regeling verder oprukken; het Duitsche operatieplan kon voorshands ongewijzigd tot uitvoering komen, zooals het ontworpen was. Wat deed inmiddels het Belgische veldleger ? Het stond „op de plaats fitst? achter de Gette. Het bewoog zich niet, was uitsluitend bedacht op en bezorgd voor zijn zelfbehoud. Het stak geen vinger uit, verroerde zich niet om de Maaslinie te behouden, ongetwijfeld tot diepe spijt van mannen als generaal Baron de Rijckel, die het belang van het vaderland daar met al hun kracht zouden hebben gehandhaafd. Een Brialmont, die zijn levensdoel en zijn levenstaak gezien bad in het versterken van de Maaslinie tot een palladium van België's vrijheid en volksbestaan, moet zich in zijn graf hebben omgekeerd van ergernis, over de miskenning van zijn arbeid en de verwaarloozing der hoogste belangen van zijn land. Het veldleger, ongeveer 117.000 man sterk, bleef — zooals kapitein Ronduit zegt — als 't ware „geblinddoekt" achter de Gette staan; het durfde op geen 10 K.M. voor zich uit te laten verkennen. Het zocht zijn heil in een stelling achter een onbeduidend riviertje, waarvan de linker flank in de lucht hing. Het het de Maas bij Visé en Lixhe alsmede de brug bij Maaseijk, diöii slechts door gewapende burgers bezet was, onvoldoende bewaken en ontijdig ver- i6o DE KRIJGSVERRICHTINGEN laten. Het liet de mobiele troepen, die de stelling van Luik moesten helpen verdedigen, reeds op 6 Augustus daaruit terugkeeren, en het ondernam geen enkele poging om die stad in bezit te houden, toen gedurende enkele dagen daarna generaal von Emmich met een klein troepje Duitschers in benarde omstandigheden daarin afwachtte wat er gebeuren zou en wat hun lot zou worden. Een man als Ludendorff was daarover zeer bezorgd. Maar, „diese Spannung löste sich, der Feind tat nichts," schrijft hij in zijn „Kriegserrinnerungen." Bij tijdige opstelling van de hoofdmacht van het Veldleger achter de Maas, van de Nederlandsche grens tot Namen, en krachtige inrichting der verdediging van Luik, Hoeij en Namen, had ongetwijfeld een gansch ander en veel gunstiger resultaat kunnen worden bereikt. Deze conclusie zal iéder werkelijk deskundige als juist erkennen. En in elk geval had, van 3 Augustus af, aan Frankrijk onverwijld en met aandrang hulp kunnen worden gevraagd, tot ^Vermeerdering der waarborgen voor het behoud der Maaslinie en het beletten, althans het vertragen van den opmarsch der Duitsche legers. Het Belgische opperbevel was blijkbaar mét op de hoogte van hetgeen er voorviel, althans zijn officieele „Verslag" bevat dienaangaande grove onjuistheden. Het zegt omtrent 4 Augustus: „dus vereenigden zeven legerkorpsen, ongeveer 300.000 man zich op de invalsbanen die de versterking Luik versperden." Ook elders spreekt het van groote overmacht van „een vijand, veel sterker in getal," enz. De waarheid is, dat het Duitsche Maasleger, zooals wij vermeld hebben, ongeveer 40.000 man telde. Het Belgische veldleger, dat den steun kon hebben gehad van de forten met hun bezettingen, was mitsdien belangrijk- veel sterker., En waar DE DUITSCHE INVAL IN BELGIË x6x althans sommige forten op zich zelf tot 17 Augustus wisten stand te houden, kan moeilijk worden beweerd, dat deze termijn niet aanzienlijk verlengd had kunnen worden, indien België daarvoor zijn veldleger had ingezet en Frankrijks hulp had kunnen afwachten. Het Belgische officieele Verslag noemt den aanval op 6 Augustus, van de in Luik doorgedrongen afdeeling van 50 man onder een hoofdofficier, een „poging tot moord" op 2 officieren en 8 ruiters. Deze qualificatie is onjuist en misplaatst. Het was een volkomen geoorloofde oorlogsdaad, stoutmoedig, ja vermetel van aard; een krijgslist om het stellingkwartier te verrassen. Dat Belgen deze Duitsche militairen voor Engelschen aanzagen, omdat ze mutsen droegen en de hoofdofficier Engelsch sprak, hun zelfs den weg wezen, kan aan niemand dan aan die Belgen worden geweten. Generaal Ludendorff schrijft in zijn „Kriegserrinnerungen," dat reeds in de allereerste dagen van den oorlog, toen de troepen van het Maasleger nog in opmarsch naar Luik waren, bleek van deelneming aan de vijandelijkheden door de civiele bevolking. Later, toen de Duitsche legers verder in België doordrongen, zijn diep betreurenswaardige feiten geconstateerd» doordien burgers, mannen en vrouwen, zelfs ook geestelijken}.* wreedheden pleegden aan Duitsche zieken en gewonden; aan Duitschers die men ten eten vroeg en dan onverhoeds neerschoot, aan soldaten, die, men in bed den hals afsneed, enz. Wij hebben de schending der Belgische onzijdigheid in de voorafgegane bladzijden onvoorwaardelijk veroordeeld, en met alle kracht die in ons is, afgekeurd. Wij doen dit thans eveneens ten opzichte van gruweldaden, wreedheden, brandstichtingen, enz. door Duitschers in België begaan. SE KRIJGSVERRICHTINGEN Maar ons oordeel omtrent het door Belgen verraderlijk vermoorden van Duitsche militairen, die op dat oogenblik feitelijk weerloos waren, moet eveneens stellig en beslist afkeurend luiden. Die militairen waren persoonlijk onschuldig aan, mochten niet aansprakelijk worden gesteld voor het onrecht, de misdaad, door hun regeering en hun legerbestuur op het Belgische volk gepleegd. Het laaghartig afmaken door sluipmoord van weerlooss ' militairen van een vijandelijk leger, is in flagranten strijd met de wetten van eerlijkheid en ridderlijkheid, die ook in de krijgsgebruiken moeten worden gehuldigd, en waarvan ieder rechtschapen en weldenkend mensen de naleving moet eischen. Het kan niet anders dan verraderlijk en misdadig worden genoemd, wanneer burgers, mannen of vrouwen, zich tegenover weerlooze militairen, al behooren die tot een vijandelijk leger, daaraan schuldig maken. En de onafwendbare gevolgen er vanzijn, dat wraakzucht en volkshaat voedsel vinden, dat het plegen van wreedheden en gruweldaden toeneemt en dat het kwaad hoe langer hoe erger wordt. Wij hebben over dit onderwerp meer breedvoerig onze zienswijze ontwikkeld, in onze reeds hiervoren vermelde opstellen: „Ervaringen uit den Wereldkrijg," in den Tijdspiegel van 1917, en wij komener in dit werk niet meer op terug. Maar waar ons van hoogstaande, zéér beschaafde en ontwikkelde -zijdenwérd toegevoegd, dat het „juist" was geweest, dat de Belgen, ook burgers, zóó velen van de Duitsche invallers neerschoten, feitelijk: „afmaakten," als ze maar konden, ja, dat in den oorlog „humaniteit" eigenlijk een onding is, mogen wij niet nalaten tegen dergelijke opvattingen hier nogmaals een woord van ernstig protest te doen hooren. ' ■ ACHTSTE HOOFDSTUK (vervolg) 2. HET GEVECHT AAN DE GETTE. HET BELGISCHE VELDLEGER ONTKOMT NAAR ANTWERPEN De troepen van het ie en het 2e Duitsche Leger kwamen reeds óp 17 Augustus meerendeels op den Westelijken oever der Maas. Het 3e Leger stond ter hoogte van Houffalize en had de lijn NamenDinant sterk door den vijand bezet gevonden. Op 18 Augustus moest de algemeene opmarsch verder worden voortgezet. Het groote hoofdkwartier gelastte dat het ie en het 2e Leger den tusschen Diest>»Ttenen-Wavré opgestelden vijand van daar zouden verdrijven. Er moest getracht worden hem van Antwerpen „af te dringen." De bedoeling bestond, deze béide legers daarna uit de lijn Brussel-Namen, onder beveiliging tegen Antwerpen, verder te doen oprukken. De linker vleugel van het 2e Leger moest, in verbinding met den rechter vleugel van het 3e Leger, de stelling van Namen aanvallen. Voorts werd de commandant van het 2e Leger, generaal von Bülow voor deze operatie tevens belast met het bevel over het ie Leger. Deze maatregel was niet gelukkig. Het aan elkaar ondergeschikt maken van de aanvoerders van zeer groote éénheden, als uit verscheidene legerkorpsen bestaande legers, die geheel zelfstandig moeten kunnen handelen, moet aanleiding geven tot wrijving en moeilijkheden. Dit is dan ook in den wereldoorlog aan Duitsche zijde meermalen voorgekomen. In het algemeen was de bevelvoering, wat de leiding der operatiën betreft, niet oordeelkundig, soms zelfs onvoldoende, zoo niet gebrekkig gere- 164 DE KRIJGSVERRICHTINGEN geld. De Keizer, die in naam opperbevelhebber was, doch alleen de meest belangrijke bevelen gaf, het de leiding der operatiën meestal over aan de beslissing van den chef van den generalen staf von Moltke. Deze moest intusschen zijn aandacht eveneens wijden aan het Oostelijk front en aan hetgeen aldaar voorviel. Het groote hoofdkwartier bevond zich meestal zéér ver achter de strijdende troepen van het Westfront*:te Koblentz, te Luxemburg; later te Mézieres, enz. Daardoor was het verkeer met de afzonderlijke legers bijna altijd zeer moeilijk en tijdroovend en de gemeenschap liet dikwijls zeer veel teiffcenschen over. Persoonlijke aanraking tusschen den leider der operatiën en de commandanten der legers had niet plaats, en slechts zelden werden door het groote hoofdkwartier officieren naar de legers afgezonden voor mondelinge ( inlichtingen of onderzoekingen. De latere regeling om verschillende legers onder een gemeenschappelijk bevel te vereenigen tot een z.g. legergroep, werd nog niet toegepast. Generaal Dr. von Kuhl stelt dan ook zeer terecht de vraag — die ongetwijfeld bevestigend moet worden beantwoord —of het niet beter geweest ware dat het groote hoofdkwartier te Berlijn gevestigd was gebleven, en men zoowel voor het Westfront, als voor het Oostfront, elk een afzonderlijk opperbevelhebber had benoemd. Maar von Moltke wilde zelf;de leiding op het Westfront, waar de oorlog moest worden beslist, in handen houden. Dit is evenwel niet bevorderlijk geweest aan den uitslag. Zooals bekend is, werd op het Oostfront na de eerste tegenslagen, een afzonderlijk opperbevelhebber benoemd. In dit opzicht was de toestand in het Fransche leger geheel anders, en er valt een belangrijke tegenstelling met het Duitsche leger in waar te nemen. De Fransche Opperbevelhebber, generaal, HET GEVECHT AAN Dit GETTE 165 later veldmaarschalk Joffre, zorgde voortdurend in de nabijheid van zijn legers en gemakkelijk bereikbaar te zijn. Hij was zeer beweeglijk, ging telkens zelf op reis om met een legercommandant in persoonlijke aanraking te komen, en was rusteloos in de weer om zijn voornemens en bedoelingen te verduidelijken. Dat de invloed van deze wijze van handelen niet anders dan gunstig kon zijn, is gemakkelijk te begrijpen. De voor 18 Augustus te nemen maatregelen gaven reeds dadelijk aanleiding tot eenig verschil in zienswijze tusschen de bevelvoerende autoriteiten van het ie en het 2e Duifsche Leger. De commandant van het ie Leger wilde de Belgische troepen achter de Gette snel en regelrecht aanvallen, omdat het 2e Leger op 17 Augustus nog ten westen van Luik opmarcheerde en het 3e Leger nog achter was. De commandant van het 2e Leger beoogde een gemeenschappelijken aanval op de Belgen, doch verlangde dat een omvatting van den linker vleugel der stelling achter de Gette, over Beeringen-Pael-Diest, door het ie Leger zou worden uitgevoerd. Op aandrang van generaal von Kuhl werd de directe aanval van het ie Leger goedgekeurd, doch de vorenaangeduide omvatting moest daarbij niettemin plaats hebben. Het terrein waarop de rechtervleugel van dit Leger zich diensvolgens moest ontwikkelen en bewegen, was zeer moeilijk; doorsneden met talrijke beken en andere hindernissen. Het veroorzaakte aan het met de omvatting belastte 2e legerkorps veel tijdverlies, groote inspanning en bijzondere vermoeienis. De overige troepen vielen de Gette-stellinginfront aan; zij rukten daartegen op, elk korps in 2 colonnes. Wij volgen nu weer, voor de beschrijving van hetgeen er aan de Gette voorviel, het Verslag van het Belgische Opperbevel. SCHETS NO. a Opstelling Yan het Belgische Veldleger aan de Gette. BWVGEVECHT AAN SS GETTE 167 In verband daarmede teekenen wij aan dat, terwijl de aanval op Luik nog ih vollen gang was, reeds op 12 Augustus, door over de Maas overgesjchoven troepen een aanval op de Gette gedaan was. Waarschijnlijk 'vitts biet meer een verkennfii&i die toen plaats had, alÉlans het was voornameëgk Duitsche cavalerie die er aan deeinamV Deze trachtte bij Haelen den overtocht over élPGette te bemachtigen en maakte den vijand het verblijf in dat dorp door haar artillerievuur weldra ondöftÜijk. De Belgen deden toen de brug springen. Zij Verdedigden Haelen met 2 compagm'ee^^^felrijdefs^^ëa^ biniers, 4 eskadrons lansiers en 3 batterijen artillerie, waarvan 2 bij Hautem in reserve. Dè^ijtó* vafiers drongen door over de Gette, in de lijn Velperwttiébroek. Maar toen rtifeien Belgfactfe versterkingen aan; 4 bataljons^ die in groote hitte hadden gemarcheerd, en 3 batterijen. Deze troepen bttühten den aanval tot staan. De Duitsefieïs trokken terug en ontruimden Haelen. Dit gevéchjft zegt het Belgische Verslag tereclflfr ,,had slechts de beteekenis eener tusschenhandeling in de algemeene bewegingen door de Duitsche krachten volbracht." » Maar de Duitsche legerleiding had daardoor tSÈéttemin in den toestand aan de Gette een juist inzicht verkregen, en gegevensuepgedaan, van veel belang voor hetgeen haar verder te doerP%tond. Op 17 Augustus was aan het Belgische opperbsbefcbekend, dat zeer talrijke troepen bij Lixhe de Maas waren gepasseerd,-.JaJtfïiFfettn „grossen waren aangekondigd in het meerendeel der oorden rondom Esemael, Landen, Borgworm en Hannut." Op den rechter vleugel van het Belgische Veldlegerr)iöfi de vijand eveneens „groote krachten" verzarttffife en over de herstelde brug van Hoeij — alwaar het zoo goed als waardelooze fort door de Duitschers Het Eerste Oorlogsjaar 13 i68 DE KRIJGSVERRICHTINGEN zonder .strijd was genomen — tr6UK^'^darl)ke vijandelijke;! troepen over de Maas, Belgifcbiinnen. Op 18 Augustus© s morgens werd de toestand „klaar bedenkelijk» Igegt het Verslage Hit begon met een schermu)6ji|i**g£ slinks op de Belgische stelling. De cavalerie werd aangevaüenjtfOp heel het door haar bejette front van Budingen tot Diest, maar j-srdedigde zich krachfldadig, vooral te Dies^sWielternin slaagden de Duitschers er in de Gette over te trekken, Jfeelen, datjrjrSderom verdedigd werd door widrijo^rs-karabiniers en i eskadron lansiers, werd door vijandelijke artillerie beschoten. Een paar uur later „kwam de vijandelijke infantejie op de Gette, legde er bruggen flwef en drong over dat watertje verder door." Te Diest boden de karabinifirs en pioniers anderhalf uur lang hardnekkig tegenstand aanbeen Duitsche brigade. De Belgische cavalerie werd gedwongen de Gette te verlaten en: terug te gaan naar Winghe-St. Georges. De 2e Divisie was uit Leuven daarheen opgerukt, om den linker vleugel der opstelling te verlengen. :• ^ .. Intusschen werd de ie Belgische DivisielS»! Tienen door den vijand aangevallen. Zij verdedigde zich dapper-j® hardnekkig, maar Tienen geraakte '^tSSh rMfldra in Duitsche handen. De Duitschers vielen toen Hautem-St. Margaretha, waarheen de Belgt%|fae troepen terugtrokken, in front en in de flank aan. In dez^ die tot zeer laat in den avond duurde, werden zware verliezen geleden. „Van dit ooge»biik af," schrijft het Belgisch Opperbevel, „bleef er geen twijfel meer over nopens de dreigende aankomst van veel grooter vijandelijke krachten, die voortdrongen, zoowel op het front, als op de flanken van het leger; want dichte massa^S;vijandelijk voetvolk toonden^zich HET GEVECHT AAN DE GETTE 169 aanwezig op den linker vleugel en op heVfront; de woestheid der aanvallen, de nieuwe inlichtingen dien dag verkregen, o.a. aangaande den onafgebroken doorgang van niéuwe drommëtfmTanterie van d**Zuidoever op den Noordoever der Maas, bij middel der bruggen van Hoeij, Ampsin en Flöne, droegen daartoe1 bij. De omsingelende beweging langs Diest en Aèrschot aangeduid, toonde overigens dat het leger bedreigd was op zijn linker vleugel omvat en van de basis Antwerpen afgesneden te worden." Van de Fransche en Engelsche legers kon nog geen dadelijke steun worden verweent. Er moest onverwijld een besluit genomen worden. Er bleef, zegt het'Verslag, aan het Belgische leger slechts over, „aidh terug te trekken, om aan de vernieling te ontsnappen." Den i8en Augustus, 's namiddags, werd de terugtocht naar het Noordwesten bevolen. Den volgenden dag zou zeer vroegtijdig worden getracht den linkeroever der Dijle te bereiken, en aldaar nog stand te houden. Er ontstond echter bij het aanbreken van den dag een hevig achterhoedegevecht tusséfteh de Belgische- brigade, die op Aèrschot aanrukte en troepen van het 2e Duitsche legerkorps. Men vreesde toen, dat de Duitschers de Belgische linkerflank reeds overvleugelden en dat het onmogelijk was nog achter de Dijle te blijven staan. De terugtocht werd daarom voortgezet in de richemg der forten van Antwerpen. Den ao,ten Augustus kwam het Belgische leger, zonder verder ernstig aangevallen te zijn, binnen de stelling van Antwerpen. .VDe Belgische soldaten hebben buiten twijfel zoowel te Luik, als in de gevechten bij Haelen, Diest en Tienen, met groote dapperheid gevochten. Wij brengen daaraan gaarne onze welverdiende hulde. DE KRIJGSVERRICHTINGEN Maar wat de strategische leiding van den Belgischen tegenstand, in de behandelde eerste periode van den oorlog betreft* daaromtrent kan ons oordeel bezwaarlijk gunstig luiden. De opmarsch der Duitsche legers werd nóch aande Maas, nóch aan de Gette opgehouden of belangrijk vertraagd. Er was feitelijk niets bereikt of gewonnen voor de verdere operatiën. Het Veldleger was wel is waar behouden in de stelling van Antwerpen aangeland, maar had dan toch, zoowel te Luik, als aan de Gette, vrij zware verhezen geleden, zonder dat het een noemenswaardig voordeel behaald had. Indien het Veldleger dadelijk na de mobilisatie binnen de verschanste legerplaats van Antwerpen ware geconcentreerd, zou hetzelfde resultaat zonder verliezen bereikt geworden zijn. Het spreekt van zelf dat dit niet kon of mocht geschieden; België mocht zich niet ,^onder^Jag of stoot" aan den Duitschen inval prijs geven. Maar nu men besloot tot het niet-verdedigen van de Maashnie, kon het kortstondig standhouden achter de Gette, uit een strategisch oogpunt, niet veel meer verdienen dan den naam van een „schijnvertooning". Het Verslag van het Opperbevel geeft vrij hoog op van hetgeen het Belgische Veldleger op 20 Augustus al had verricht en bereikt. Dat de hoofdmacht behouden binnen de stelling van Antwerpen kwam, was ontegenzeggelijk een belangrijk feit, waarvan de beteekenis niet kan worden ontkend of weggecijferd. Maar het oorlogsdoel beoogt niet alleen of in de eerste plaats de eigen krachten te ontzien en te sparen; het moet als hoofdtaak voor oogen houden, de voornemens en de handelingen der tegenpartij te dwarsboomen, te benadeelen en de uitvoering er van te bemoeilijken, zoo mogelijk te verhinderen. En in dit opzicht sfc dus voor de bevordering van het strategische doel van den krijg — had de leiding HET GEVECHT AAN DE GÊTTE van het Belgische veldleger tot dusver niets van belang verricÏBt. De DulfiSchers waren wel is waar niet geslaagd in hun streven, om dat leger van Antwerpen af te dringen, maar de oorzaak van deze raWukkitig lag in hoofdzaak in de reedsW4fenouden t^tte-stèlhng, waaraan het gevaar liep zich bloot te stellen in een afzOÈ8ferlijken veldslag aldaar tegen de Duitsche le gers — dat waren ontegenzeggehjleirèsultaten van groot belang. De Duitschers hebben daardoor gedurende den verderen loop van den veldtocht zeer beslist nadeelen ondervonden; te ernstiger, omdat de oorsprong daarvan moest worden gezocht in de vicieus? regeling van hun eigen concentratie en hun opmarsch. :> Dat de Belgische strijdkrachten, dank zij de hoogst voorzichtige leiding, hadden weten te ontkomen naar Antwerpen?%ad nu^asseds dadelijk het gewichtige gevolg, dat niet minder (dttt'o«Wf|r legerkorpsen moesten wordeSttiènttrokken aan den rêcbteiM8eugel van de aanvallende Duitsche legers; ten einde, in afwachting van andeïe/ voorshands §fë'*(fVal hielden het volgende in. De 6e Divisie moest in het centrum aanvallen, in de richting op Mechelen-Vilvoorden. De ie en de 5e Divisiën moesten ageeren rechts daarvan, ten Westen van de Senne; de 2e Divisie ter linkerzijde langs den straatweg naar Leuven. De 3e Divisie bleef in reserve achter de 6e, de cavalerie op den linker vleugel eveneens iffreserve. De aanval „botste tegen reeds zeer sterk opgebouwde verdedigingsinrichtingen," zegt het Verslag. Het centrum en de rechter vleugel drongen aanvankelijk eenigszins door; de linker vleugel werd echter aan het kanaal naar Leuven tot staan gebracht. De Duitschers gingen weldra over tot een tegen- 176 DE KRIJGSVERRICHTINGEN aanval, het centrum der Belgen geraakte in het gedrang, de a^nkervleugel werd teruggeworpen. Een dubbele omvatting, met bedreiging van de teragtóehtSwegen, begon zich reeds voor;jjJf« «Belgen af te teekeiMH.: Onder zware verliezeijgmoesten gtj;bpsluiten af te zien van verdjjre pogingen om den vijand te benadeeJö&J'f'&jÏEeerden den 2601 Augustus binnen de legerplaats van Antwerpen terug. Het Belgische Opperbevel schrijft daarover: „De gevechten op de Sambre en bij Mons waren afgeloopeni de handeling kon niet met nut voortgezet worden, en het leger toog de verschanste legerplaats weer binnen." Het bekeek de zaak dus niet door een zwarten bril. Den 4en September werd Dendermonde bezet door zwakke Duitsche kjiachten, die het aldaar tot bewaking gelegerde Belgische detachement verdreven. Aangezien; h&rdoor de terugtochtsweg der Belgen naar het Westen bedreigd werd£ %jsêgen de ie en de 6e Divisiën last Dendermonde te hern^mgni waarin zij den gen September slaagden. Dit gewichtige steunpunt werd thans door de Belgen krachtig bezet en versterkt, waardoor hun terugtochtsweg van Antwerpen naar Ostende beter verzekerd werd. Op 7 en 8 September bleek aan de Belgen, dat het Duitsche observatieleger verzwakt was; 3 divisiën waren, in verband met den slag aan de Marne, naar Frankrijk afgezondenjjjjjj werden voor Antwerpss door marine- en landweertroepen vervangen. Het Belgische Opperbevel beoogde nu door een nieuwen uitval den vijand te verplichten, de naarrPfanSkrijk ontboden troepen naar Antwerpen te doen terugkeeren, of — indien hij dat niet deed — aan de minder sterke aldaaj*iê$htergebleven Duitsche troepen „het onderspit te doen delven." De uitval geschiedde den gen September, De HUT GEVECHT AAN DE GETTE 177 vijf binnen de stelling aanwezige divisiën werden Zoodanig ten aanval ontwikkeld, dat Antwerpen gedekt bleef en toch getracht werd den Duitschen rechter Xtfftügel te omvatten. Daartoe werd de 3e Divisie gedirigeerd op kiesrechter einde der vijandelijke stelling, terwijl de 6e en de 2e Divisiën dien vleugel over Tildonck en Leuven moesten omvatten De ie erfde 5e Divisiënmoesten die stelling respee-' tievelijk in front en op den linker vleugel, ten Westen van de Senne, aanvallen; de cavalerie moest om den vijandelijken rechter vleugel heen op den linker Dijle-oever terechtkomen. De verbinding met Dendermonde moest door een detachement behouden worden. De uitval liep aanvankelijk gunstig; de overgangen van de Demer en de Dijle werden bemachtigd. Aèrschot werdiftOg op 9 September genomen. Op 10 September werd de uitval voortgezet. De linkervleugel drong verder naar Leuven, een peloton cavalerie zelfs in dié Stad door, maar de 2e Divisie werd ten Noorden daarvan opgehouden. Een reserve-divisie was door de Duitschers uit Frankrijk teruggeroepen, om aan den aanval het hoofd te bieden. Op 11 September drong de 3e Divisie, even als de 6e, nog iets verder door; maar op 12 September bracht de vijand de uit Frankrijk terugontboden divisie iftgevëeht; deze ging ovtr tot den tegenaanval, waardoor de 3e en de 6e Divisiën tot den terugtochPWerden genoodzaaxfiof Op 13 September tiélfthet geheele Belgische leger 'wederom terug binnen de stelling van Antwerpen. <- een voor de vijandelijke wapenen critiek oogenblik, niet alleen 178 DE KRIJGSVERRICHTINGEN een door de Duitschers ontboden divisie naar A^ïjverpen had moeten terugkeeren, maar bovendien dat de jöiarsch naar het Zuiden van het 3e reservekorps gedurende twee dagen werd opgehouden, toen de krijgsgebeurtejifesen aan de Marne aan de Duitschers een dringende behoefte aan versterkingen deden gevoelen. „De uittocht had, overigens, ernstig den vijand verontrust, tot in Brussel toe," zegt het Verslag. Of de Dujtsche legerleiding het besluit om aan de Marne den beftkssenden strijd te ontwijken, reeds genomen had, op het oogenblik waarop de Belgisch©; jtweede uitval u|t. Antwerpen zich duider: lijk afteekende, is onzeker en moet in het midden gelaten wordenaMaar het feit, dat binnen de stelling van Antwerpen nog een vijandelijk leger bleef standhouden, dat in staat was belangrijke oorlogsdaden te verrichten, kan bezwaarlijk zonder invloed gebleven zijn op de inzichten en de besluiten der Duitsche bevelvoerende autoriteiten. Wij zijn hier, in de omschrijving der verrichr. tingen van het Belgische Leger na ao Augtfctusj eenigszins vooruitgeloopen op hetgeen, sedert dien datum, op het verdere oorlogstooneel was voorgevallen tusschen de Duitsche, en de Franseh-Engelsche legers. Wij deden zulks om een volledig overzicht te geven van de handehngen der Belgische sjjnjdmacht — behalve van die der 4e Divisie te Namen, waarop wij nader terugkomen — gedurende het tijdperk van 4 Augustus tot 12 September 1914, hetwélkaWij in dit boekwerk behandelen. En wij beoogden zoodoende de beteekenis en de gevolgen van die Belgische verrichtingen voor den lezer zoo duidelijk mogelijk in het licht te stellen. Veel, wat overigens van het optreden der Belgische krijgsmacht gedurende den Wereldoorlog de HET GEVECHT AAN DE GETTE Ï79 moeite eener bespreking ten volle zou loonen, moet hier buiten beschouwing blijven, wijl het na 12 September 1914 is voorgevakerju,\- Wij hebben alzoo in geenen deele de bedoeling daardoor kenbaar te maken, dat wij geen oog en geen waardeering hebben voor al hetgeen de Belgische krijgsmacht na dien datum heeft verricht; als: de ondernemingen van 7 detachementen wielrijders, tegen de Duitsche communicatie-verbindings- en aanvoerlijnen; en meer dergelijke handelingen; de heldhaftige verdediging, ten deele met Engelsche hulp, van de verschanste legerplaats van Antwerpen, tegen het geregeld beleg 9Ïöor de Duitschers; den welgeslaagden terugtocht naar den IJser, in verband met het Engefich-Fransche frontIv^ Lassigny naar Atrecht; en het prachtige, langdurige standhouden in de versterkte inundatiestelling aan den IJser. Daardoor vooral heeft België met den steun zijner bondgenoten aan ons, Nederlanders, een hoogst opwekkend en bemoedigend voorbeeld gegeven van de wijze waarop ook wij, in onze lage landen aan de zee, ons evefituèel tegen vreemde overweldiging zouden kunnen — en moeten — te weer stellen en handhaven. NEGENDE HOOFDSTUK DE OPM^SSCH DER FRANSCHE, ENGELSCHfe EN DUITSCHE LEGERS i HET FRANSCHE LEGER L^^-z^SjE mobilisatie der Fransche? strijdi^lPf%*Okrj^ten werd volkom*» regelmatig 7^Ï^"Bvolbracht. LuiteufgJI'skotenel de Tho(y^^^^lmasson brengt er in zijn werk bijzonhL. ^OSfdere hulde aan, vooral omdat het nieuwe mobilisatieplan, dat noodig geworden was tengevolge van de invoering van den drie-jarigen diensttijd, voor de eerste maal moest worden toegepast. Ook het concentratie-verjSïper verliep, onder de noodige voorzoi^rna*tregelen, zeer geregeld. Het transport der dekkingstroepen vorderde alleen reeds meer dan 600 spoortreinen; ongeveer evenveel als de eigenlijke mobilisatietransporten, van 2 tot 5 Augustus. Laatstbedoeld vervoer ving aan op 31 Juli te 9 uur n.m. en was zonder de minste vertraging afgeloopen op 3 Augustus, te 12 uur middag. Het had uitsluitend plaats op de lijnen van den Ooster-spoorweg, zonder dat het gewone verkeer werd opgehouden of gestoord. De concentratie-transporten geschiedden van 5 tot 18 Augustus; daarvoor waren bijna 4500 treinen noodig; slechts een 20-tal daarvan werden eenigszins vertraagd. En deze uitmuntende resultaten werden bereikt, schrijft de Thomasson, hoezeer toer legerkorpsen moesten worden gedirigeerd naar andere plaatsen van bestemming, dan die waarvoor zij oorspronkelijk waren aangewezen. DE OPMARSCH DER LEGERS 181 ïHWiji komeniutóarmede tot een punt, dat nadere toelichting vereischt. Het betreft de uitvoering van het strategische ontwerp voor de samentrekking der«artrijdkrachten op het NoordoostétrJSê front. Bij de omschrijving van het Fransche opeftóftW plan in het Ile Hoofdstuk, deelden wij mede, dat er op het Plan XVBI; een „variante" ontworpen «Wis, waarttjjf de linker vleugel van het front meer Noordwaarts zou worden gerfete$en het aanvankelijk ^voniP reserve bestemde 4e Leger tusschen het3een het 5el^gerzouword*nihgeschoven. Deze wijziging nu kwam onmiddellijk bij den aanvang der concentratil^tïanspoïtlÉii; tot uitvoering. VeldmaarsctèSki'Joffre sehrijft in werk, dat reeds op 2 Augustus, alzoo op den dag der oorlogsverklaring, besloten Werd: „de faire jouer la variante, prévue a la concentration des 4e et 5e arttiées." De aanleiding daartoe lag in het feit, dat op dien dag hel Duitsche ultimatum aan België werd Overhandigd. Aangezien, zooals hiervoren vermeld is en doorl^trffre bevestigd wordt, de concentratte^aösporten eeJ*|#©p 5 Augustu^aahvingen, is er dus geen sprake gewéf|t van veranderingen in een reeds in uitvoering zijnd spoorwegvervoer, wegens het ïtót- dat Duitsche troepen reeds in België binnengerukt waren. Generaal Dr. von Kuhl concludeert hieruit, dat hst Ptan SBVHfaftleen op papier bestond en hoofdzakelijk een „politieke" strekking had; namelijk die/ waarop wij reeds zinspeelden, om de schuld van de schending der BelgistJhe neutraliteit uitsluitend op Duitschland te doen drukken. Er bestaat inderdaad grond voor die zienswijze, wanneer o.m. gefef-wordt op een verklaring van generaal Berthelo^ijtieeen gewichtige betrekking be- DE KRIJGSVERRICHTINGEN kleedde in het Fransche groote Hoofdkwartier. Er werd n.1. in 1919 een parlementaire enquête ingesteld omtrent het door het Fransche legerbestuur, prijsgeven in den aanvang van den oorlog, van het voor de metaalindustrie hoogstbelangrijke „bekken van Briey," met rijn ijzer- en staalmijnen; waarover Frankrijk nu de beschikking verloor, terwijl Duitschland er voor de fabricage van zijn oorlogsmaterieel rijke hulpbronnen vond. De aanleiding daartoe was een interpellatie in de Kamer van Mgevaardigden; In de met die enquête belaste, commissie werden verschillende hooggeplaatste personen gehoord, o.m. de oud-minister Messfiny, de veldmaarschalk Joffre, de generaals Belin, Ruffey, de Castelnau Sarrail, Berthelot, enz. De heer Fernand Engerand, député du Calvados, heeft een zeer uitvoerig geschrift over de uitkomsten van dat onderzoek gepubliceerd, waarin ook de verklaringen der genoemde personen opgenomen zijn. Generaal Berthelot nu, gaf in zijn verhoor zeer duidelijk te kennen welke bedoelingen de generale staf gehad heeft, ten opzichte van het Plan XVII en van de z.g. „variante." Hij verklaarde: „Dans 1'esprit de ceux qui ont rédigé le plan 17, Dn ne voulait préalablement pas donner prise a Tidée, que nous pourrions nous-mêmes commencer a entrer en Belgique les premiers; c'est pour cela que la concentration de 1'aile gauehe n'allait pas au dela de Mézières." Hoe dit moge zijn, het feit staat vast dat het Fransche gewijzigde operatieplan van meet af is toegepast, en dat de opmarsch in het daarvoor aangewezen concentratie-geJaÉEd van 5 tot 18 Augustus ongestoord volbracht is. Het Cavalerie-korps Sordet moest zich daarbij verzamelen ten Oosten van Mézières. Joffre schrijft dat hij dat korps reeds op 3 Augustus machtigde DE OPMARSCH DER LEGERS 183 om zijn divisiën Oostwaarts van Mézières uit te zenden, en dat hij op 5 Augustus dat korps gelastte in België binnen te rukken en door te dringen, „pour préciser le contour apparent de 1'ennemi et retarder ses colonnes." Het regiment infanterie dat, zooals wij aanteekenden, tot ondersteuning van dit Cavaleriekorps moest optreden, kwam op 5 Augustus met spoed te Dinant, bezette die plaats en nam de bewaking der bruggen over de Maas op zich. De Fransche Opperbevelhebber wist nu alzoo steHig, dat de Duitsche legers door België zouden oprukken; hij had zelf ook aanstonds maatregelen genomen om hen aldaar te ontmoeten. Maar ten aanzien van de vraag op welke wijze ée Duitschers door België zouden trekken, bepaaldelijk van de quaestie hoe ver hun opmarsch zich in Westelijke richting zou uitbreiden, bleef voor het Fransche hoofdkwartier na 5 Augustus nog vrij geruimen tijd onzekerheid bestaan. Joffre hield te dien opzichte vast aan een eigen meening, waarvoor o.i. de gronden nog min of meer in het duister liggen; en hij was daaromtrent niet gemakkelpE>>tot andere gedachten te brengen. In de „variante" van het Plan XVII was uitgegaan van de onderstelling, dat de Duitsche fa*aehten, die België zouden binnenrukken, zich ih hoofdzaak ten Zuiden — d.w.z. op den rechter oever — van de Maas zouden blijvemijpphouden, en dat slechts een klein gedeelte ten Noordén van Dinant op den linker oever dier rivier zou overgaan. In de vorengenoemde verklaring van generaal Berthelot aan de enquête-commissie betreffende Briey, lezen wij zelfs: „Dans 1' hypothese ainsi ehvisagée au début, je ne evois pas qu'on ait prévu une parade aussi a 1' ouest que dans la satite." De Thomasson schrijft over: „1'idée funeste, Het Eerste Oorlogsjaar 14 DE KRIJGSVERRICHTINGEN enracinée dansl notre haut commarHiqfaerrL^ qne t^t^passeüiifrSur b rive droite de la Meuse^cpsc les Allenaandsobe détacheraient sur la riv«:ga8ché que de staples: corps dfirfwexvadc^idée; qui a faussé notre propre plan dopératicStt.feH£meent dat deze dwaling te wijten, is aan onbekendlièid met het feit, dat de Duitsd«ri.4nm:'»eseEV<4egerkórpseni»ïi«fcö^amenvoegen met dÉoaöSewB ksgerkorpsen, voor de vorming; der ^arméesiÖescbeocS Wij moeten deze meemn^voor rekening vah den sciörijver laten. Zij kan o.i. bezwaarkjkju^t^in, want e er zou een ernstig gemis uit blijken van bekendheid derrFransche legeriéiiling met de voornemens van hun tegenstander. Elders schrijft de Thomasson, ds* de. concenl^tit^lgenSdk^ariante'' van het BbniJPSI niet het voornemen bedoelde, om de voornaamste hanp delingen van de Fransche legérs naar hefcïfoorden te verleggen. De samenstelling van hetrre en het 2e Leger werd niet gewijzigd. Joffre, die valser» moedde dat zijn rechter vleugel)wnt te sterk was, vroeg alleen aan generaal de fsasteinau, om een aer korpsen :iran diens leger te zijnecibèsdodkking te houden; het kon vervangen worden door een der korpsen van liet ie Leger (Dubail). Fernand Engerand zegt, dat3br>deenquête bleek, dat het Fransche lègertóstuucriieeb«s;gerekend had op hetageeren van^&uitsche troepen op den rechter Maasoever in BelgiSi De redenen die daarvoor bestonden-, zooals ze in het werk vanaBngerand zijn aanged^dioschijnen ons weinig afdoende* Ook de Engelsche Veldmaarschalk ResMrtjou verklaard hebben, dat Frankrijk «ekendS'op een «Pensief, dafct»ch niet verder zou ontwikkelen dab. tot de Ardennen en Belgisch Luxemburg, ten Zuiden van de Maas. '! Met iboÉrekting tot een samenwerken met de DE OPMARSCH DER LEGERS 185 Belgische strijdmacht bestonden bij het Fransche opperbevel eenigszins vreemde inzichten.-Jésb wist niet nauwkeurig wat België tegen de schending zijner neutraliteit zou doen. Wij moesten -sïferklaarde Joffre voor de enquête-commissie — aannemen dat België zich zou verdedigen. Wij rekenden blijkbaar op de samenwerloniésimet het Belgische leger. België had forten doen bouwen, om zich tegen een Duitschen inval te verzetten. Het was natuurlijk dat het deed, wat het gedaan heeft, (sic !) „Mais sa collaboration n'était pas indiquée." En „c'étaient des eventualités qui étaientjpn»bables, mais sur lesquelles nous ne pouvions pas compter." Generaal von Kuhl zegt, naar wij meenen. inet ten onrechte, dat het — waar in vredestijd reeds grondige besprekingen plaats hadden waarop ■ook wijgstoeger reeds hebben gewezen — moeilijk is aan te nemen, dat er nopens een gemeenschappelijk optreden en samenwerking der Belgische strijdkrachten met de Fransche en Engelsche, niets overeengekomen zou zijn. ti Op 8 Augustus verkeerde Joffre, naar hij zelf schrijft, nog in de meening dat de hoofdmacht ■derdEHtitsche legersarerzameldrwerd rondom Metz, 3fcifeiDiedenhoven;:>eiij in Luxemburg; en dat een leger van vijf legerkorpsen op Luik aanrukte-en in aanraking was met de Belgische strijdkrachten. ■Hij onderschatte dus de -sterkte van den Duitschen omvattenden rechter vleugel, die bij het ie en het 2e Leger, ste zamen 13 legerkorpsen telde, zeer belangrijk. „De vijand zou," schijft hij, „indien Luik kwam te vallen, naar het Westen kunnen deboucheeren en zijn beweging kunnen uitstrekken tot Brussel of nog verder. Maar indien een meer langdurige tegenstand van Luik hem er toe?sns> plichtte, zou hij ook wel naar het Zuiden kunnen DE KRIJGSVERRICHTINGEN afbuigen en al zijn kracht aanwenden tegen ''dnSe grens tusschen Metz en Namen, zich daarbij steunend op de vesting Metz." Na rijpe overweging van deze mogeKjkheden nam Joffre de beslissing — die hij op 8 Augustus aan de legercommandanten kenbaar maakte — dat men moest istSeven naar een veldslag met alle krachten vereenigd, en daarbij den rechter vleugel van het front moest doen aanleunen aan den Rijn. Hij overwoog daarbij om den linker vleugel Van het „dispositie idesvereischt terug te houden, om te voorkomen dat een ontmoeting met den vijand plaats had, waarvan welhcht een beslissing voor een der legers het gevolg zou kunnen zijn, op een oogenblik:waarop de andere legers het nogt-hiet zoudfen kunnen ondersteunen. Omgekeerd zou de linker vleugel vooruit gebracht worden, wanneer 's vijands rechter vleugel bij Luik vertraging zou vinden of zic%>naar het Zuiden zou afwenden, den. ,,Cèst(«mft'applicatian de 1'idée maftrestsfe qui a pftaidé a la conception du plan, de ne liyrer la bataille qu'en ayant toutes nos farces en main". Aldus concludeert Joffre. Den 8en Augustus vaardigde de Opperbevelhebber een algemeene order (no. i) aan de legercommandanten ur&; inhoudende in dezen zin gestelde „directieven." Nauwkeurige en bepaalde bevelen ter zake zouden toen nog voorbarig geweest zijn, omdat de concentratie-transporten eerst op 18 Augustus zouden afloopen. De bedoelingen omtrent den aanval van het ie en het ae Leger, het 7e legerkorps en de 8e cavalerie*divisie, alsmede ten opzichte van het gebruik van de ie groep reserve-divisiën, bleven zooals ze in het Plan XVII waren neergelegd. Het 3e Leger moest tegenover Metz Wijven staan, doch gereed zijn om naar het Noorden op te rukken; waarbij DE OPMARSCH DER LEGERS 187 de linker vleugel over Damviüers moestmarcheeren en veiligheidsmaatregelen naar de zijde van Metz genomen moesten worden. Het 4e Leger, in het centrum, moest zich ten Westen van Verdun concentreeren; het 5e Leger, op den linker vleugel tusschen Vouziers en Aubenton; de 4e groep reseive-divisiën bij Vervins. Zwakke Duitsche afdeelingen, die zich op den linker oever van de Maas mochten vertoonen, zouden, naar Joffre's oordeel, gevoegelijk door het Engelsche hulpleger in bedwang gehouden kunnen worden. Hoewel op 13 Augustus berichten ontvangen waren nopens bét oprukken van Duitsdie afdeelin gen op den linker Maasoever, bleef Joffre niettemin het gevaar eener omvatting nog niet ernstig achten. De 4e groep reserve-divisiën werd nu van Vervins naar Hirson voonritgebrachtfwerdermeende hij, zouden de Engelschen en Belgen daartegen wel voldoende sterk zijn. ZijttVOornemen was thans om, terwijl de Duitschers hun verre omvatting uitvoerden, hun centrum te doorbreken. Op 16 Augustus was in beginsd aangenomen dat er een hoofdaanval zou geschieden door de krachten van den linker vleugel, die daarom zoo ved mogelijk moesten worden versterkt. Daartoe ontving het 3e Leger een nog beschikbare reservedivisie; op 31—23 Augustus zou het nog met twee andere dergelijke divisiën versterkt worden. Het 5e Leger zag zich uitbreiden met een legerkorps van het ae Leger, voorts met 2Afrikaansche divisiën en met een groep reserve-divisiën. Het 4e Leger kreeg nog twee divisiën, waarondereen Marokkaansche. Om het 3e Lege* te kunnen doen deelnemen aan de handelingen van den linker vleugel moest het ontheven worden van de zorg voor zijn rechter flank, die uit Metz kon worden bedreigd. Daarom i88 tm KWJGSVERRICHTWGl» werd een groep reserve-drVisiftDPvan dit leger op 16 Augustus onder het bevel geplaatst/van generaal Durand?»pet opdracht de vesting MeCOHan de West- en aan de Zuidzij de in te sluiten. Deze order iirsrdi'op 19 Augustus ingetrokken en vtwangé» door bevelen, waarbij een „leger van Lotharingen/* onder generaaiajllaunoury gevottrid werd^waaraan nog verschillende reseap. ten slotte, het tegenhouden vaasdfSit is de taak dearqf legers va» den linker vleugel: het 5e Fransche Leger tusschen dsuSambréaaft de Maas; het Britsche Leger naar de Maas voÈÉgritgesclutoén, en het Belgische Lege» De Britsche: macht moet geleidelijk de hand>«iken aan het Belgische Leger. DE OPMARSCH DER LEGERS .. 189 Het is dus wel, scfeijft JoffrjJielpgröaalai jeên strategische operatie met samejwerking van al onze krachtejk Maar de drie handelingen, die; we op het oog hebben, zegt hij, moeten —hoewel ze deelen zijn van eenzelfde geheel — niet gelijktijdig loskomen. Men moet eerst den ;jaiiai^vastklampen, hem er toe brengen^poveel mogelijk van zijn krach* ten aan te wenden\MEöar men niet voornemens is de beslissing te doen vallen, en zich in elkgeval beijveren om hem het vervoer er van, naar andere gedeelten van het front, te ontzeggen. De nevenaanval moet dus het eerst geschieden. Indien deze met den rechter vleugel, dooftThet leger van den Elzas, op den Rijn kan steunen, zal hij uitnemend in staat zijn om vol te houdennen door te zetten. Het 4e en het 5e Leger moesteftsach opstellen tusschen Dun en Mézières, aan de Maas. Het 4e Leger zou uit de lijn Montmédy-Sedan oprukken in de richting naar Neufchüteau en ten Westen daarvan. Het 5e Leger, waaraan het Cavalerie-korps Sordet en de 4e groep reserve-divisiën werden toegevoegd, moest op Phihppeville aan marcheeren, en in gemeenschap met de Belgen en Engelschen den vijand te gemoet rukken, die tusschen Givet en Brussel ujcaantocht was. Alvorens de hoofdaanval begon, zou een uitval uit Belfort geschieden, en moest ook de nevenaanval van het ie en het 2e Leger plaats hebben, ten einde zooveel mogelijk DjUtt'tsche troepen te binden en aan den besjissenden strijd te onttrekken. Deze beide legers moesten den aanval beginnen op 14 Augustus. Inmiddels hadden de Franschen reeds op 7 Augustus een poging gedaan om door te dringen in het Zuidelijk deel van den;>|Hzas. Htteié legert korps rukte namelijk op dien dag, met de 8e cava- DE KRIJGSVERRICHTINGEN lerie-divisie, uit Belfort den Elzas binnen, bezette Altkirch en op 8 Augustus Mühlhausen. Groote vreugde in Parijs ! Dit was nu de eerste daad van het groote werk der „revanche !" Maar het gejuich duurde kort. De Duitschers deden oriveraiJkÉeen tegenaanval, hernamen Mühlhausen en sloefen de Franschen op 9 Augustus terug. In den nacht van 9 op 10 Augustus bereikten deze wederom Belfort. Dit Fransche offensief zou weldra met sterk**» krachten herhaald en voortgezet worden; wij komen daarop nader terug. Terwijl de Fransche Opperbevelhebber, zooals blijkt, niet kon of wüde gelooven, dat de Duitschers een zich vèr Westwaarts uitstrekkende omvattende operatie door België zouden ondernemen, was er althans één legercommandant, die van den dag der mobilisatie af daaromtrent een geheel ander inzicht had. Het was de generaal LanreaJsc, commandant van het 5e Leger. Deze opperofficwt»maakte zich van Vfsrijands operatiën een voorstelling, dié véei meer met den feiteïijken loop daarvan overeenkwam; Keeüs op 25 juii 1914, toen ae uunug uug u»t »«kbard was,i*èhreef hij aan den Opperbevelhebber Joffre uitvoerig over de bezwaren tegen de aan zijfc leger toegedachte rol in het operatiepla$ waardoor het* op den linker vleugel van de frontlijn, bestemd was om op te rukken in de richting op J^eufctóteau, en de bosclasjke défilé's van de Ardennen en de Semoy moest doortrekken, zonder zekerheid van daaruit» ïhjdig te kunnen debouchéeren. Ook wees hij toen reeds op de eventualiteit, dat de Duitsche legers, ten getale van drie, veel meer Noordwaarts zooien uithalen, zoodat hun rechter vleugel niet gericht zou zijn op Sedan — zooals Joffre aannam — maar de Imker vleugel van de door Belgiësépettkende legers zich zou fichtenop Dinant, DE OPMARSCH DER LEGERS om de Maas over te gaan tusschen Namen en Givet. Het 5e Leger zou niet instaat zijn daartegen op te treden, indien het de défilé's van de Ardennen reeds was binnengerukt. Deze heldere en door den loop der krijgsgebeurtenissen in het algemeen volkomen juist gebleken denkbeelden omtrent hetgeen er gebeuren kon, werden door Joffre geen aandacht waardig gekeurd. Generaal Lanrezac gaf evenwél den moed niet op. Herhaalde malen zette hij, schriftelijk en mondeling, zijn ernstige bezwaren tegen de plannen van den Opperbevelhebber uiteen en deed hij dezen voorstellen om daaraan te gemoet te komen. Langen tijd te vergeef? Op 14 Augustus verklaarden de generaals Joffre, Belin en Berthelot, in het groote hoofdkwartier, nog eenstemmig aan Lanrezac: „que les Allemands n'étaitspt pas en mesure d'opérer avec de grandes forces a 1'ouest de la Meuse." Zij antwoordden op Lanrezac's betoog — dat de Duitschers een offensief met talrijke strijdkrachten konden ondernemen op den linker Maasoever, terwijl het 5e Fransshe Leger in de Ardennen moest doordrmsen — niet de opmerking: — ook door kapitein Ronduit aangehaald — „Nous avons 1'impression que les Allemands n'ont rien de prêt par la." Maar de aanhoudende aandrang van generaal Lanrezac bleef toch op het groote hoofdkwartier niet geheel zonder invloed. Eerst op 12 Augustus kreeg Lanrezac de machtiging van Joffre om het ie legerkorps van Mézièses ter hoogte van Dinant te brengen. Daarna, op 15 Augustus, mocht hij het transport van het 5e Leger naar de streek Maubeuge-Givet voorbereiden. Toen was even te voren een Duitsche onderneming, om zich met enkele bataljons en 192 DE KRIJGSVERRICHTINGEN batterijen verrassend meester te maken van den Maas-overgang te Dinant, na aanvankelijk gelukt te zijn, afgeslagen door een Fransche divisie, die zich in de buurt bevond. Ten slotte, op 15 Augustus kwam Joffre terug op zijn halsstarrig volgehouden meening en op het besluit om het 5e Leger van Mouzon tof Mézières aan de Maas, te doen oprukken door de Belgische Ardennen, naar het front Neufchateau-PaliséötGédinne-Beauraing, om de Duitschers te ontmoeten.Hij ging eindelijk mede metLanrezac's,met lofwaardigen ijver volgehouden aandrang, wijl de vijand den hoofdaanval scheen te zullen doen door zijn rechter iftfeugel ten Noorden van Givet, en door een andere groep zijner legers op het front Sedan-Montmédy-Damviüers. Hij gelastte daarom, dat het 5e Leger, onder achterlating van een korps aan de Maas, zou oprukken naar de streek van Mariëmburg of van Philippeville, om in overeenstemming met het Engelsche en het Belgische leger, op te treden tegen de Noordelijke Duitsche groep. Het Cavalerie-korps Sordet en de 4e groep reserve-divisiën werden daarvoor onder het bevel van den commandant van het 5eLeger gesteld.Het 4e Leger moest zich nu, met de daaraan toegevoegde troepen, meSÉhéfffOnt naar het Noordoosten, opstellen in de lijn Sedan-Montmédy, om naar Neufchateau te kunnen opruklti6&^ - Lanrezac's hoofdmacht moest thans een zwaren en langdurigen flankmarsch uitvoeren van MéZièrés-Mouzon: naar de beneden Sambre, waarbij groote moeilijkheden moesten worden overwonnen. Onder tropische hitte moesten de troepen van 16 tot 20 Augustus 120 K.M. afleggen. Langs de Maas, van j*3ïVet tot Namen, demonstreerden ÖöÖSche troepen; terwijl? aan de Sambre, boven Kamen, hun patröailles zich vertoonden. DE OPMARSCH DER LEGERS 193 In de op 18 Augustus uitgevaardigde „Instruction générale no. 13," bleek Joffre toch nog altijd op twee gedachten te hinken. De vijandelijke rechter vleugel kon namelijk trachten door te dringen tusschen Givet en Brussel, of zijn beweging nog meer Noordwaarts uitstrekken. Daartegen mcestenchet 5e Leger, met het Cavalerie-korps Sordet in verband met de Engelschen en Belgen, zich rechtstreeks te weer stellen,, en trachten den Vijand uit het Noorden te omvatten. Middelerwijl zouden het 3e en het 4e Leger 's vijands centrum aanvallen en, na dat te hebben geslagen, zich tegen de linker flank van 's vijands rechter vleugel wenden. Of wel, indien de vijand slechts een gedeelte van. zijn rechter vleugel op den linker Maasoever bracht, zou hij door zijn centrum, de Fransche3een 4e Legers, doen aanvallen, en door zijn troepen op den linker Maasoever, de flank van het 4e Leger doen bedreigen. In dat geval moesten de Engelschen en Belgen op zich nemen, de Duitsche troepen op den linker oever van Maas en Sambre te bestrijden, en moest het 5e Leger over Namen en Givet oprukken in de algemeene richting naar Marche en Saint Hubert. In deze Instructie bleef Joffre de sterkte van het Duitsche leger op den rechter vleugel en in het centrum veel te laag schatten, en zelfs nog vasthouden aan de dwaling, dat de Duitschers hun hoofdmacht op den rechter Maasoever zouden doen oprukken. Hij bedacht niet, dat het noodig kon worden om met het tegendeel rekening te houden en daartoe den eigen linker vleugel aanzienlijk te versterken. En toch was het op 18 Augustus niet twijfelachtig meer, hoe de Duitsche hoofdmacht door België oprukte. Waarom zou Duitschland anders overgegaan z§n tot de schending der Belgische 194 DE KRIJGSVERRICHTINGEN neutraliteit, waardoor het zich tal van moreele en feitelijke nadeelen — o.m. de dadelijke vijandschap van Engeland — op den hal» «gehaald had? xOP|e;taak van het 5e Leger was in deze Instructie nogal zonderling omschreven. Het moest óf naar het Noorden oprukken, met de Engelschen en Belgen, op den linker Maasoever; óf wel front maken naar het Oosten, om op den rechter Maasoever het 4e Leger te gaan helpen. Het doen omzwenken van een groot leger, met al zijn treinen, uit de eene richting in een andere, die ongeveer loodrecht op de eerstbedoelde staat, is een uiterst bezwaarlijke, samengestelde en tijdroovende handeling. Generaal Lanrezac hield ze voor onuitvoerbaar, en besloot daarom geen rekening te houden met de, naar zijn opvatting zeer onwaarschijnlijke eventualiteit, dat hij zijn legers op den rechter Maasoever zou moeten doen overgaan. Dit besluit was trouwens alleszins gemotiveerd. De Duitschers waren op 20 Augustus, toen Lanrezac zijn beweging naar de Sambre volbracht had, reeds zeer nabij, zooals nader zal worden aangetoond. NEGENDE HOOFDSTUK (vervolg) 2. HET ENGELSCHE HULPLEGER Het transport van het Britsche hulpleger en de ontscheping in Fransche havens was in vredestijd zorgvuldig voorbereid en geregeld; De i'nlaHiwg der troepen geschiedde hoofdzakelijk te Southampton. Van daar vertrokken de meeste transportschepen naar Le Havre, ten deele naar Rouen, enkele naar Boulogne. Van de ontschepingsplaatsen werden de troepen per spoortrein vervoerd of marcheerden ze naar de plaatsen, alwaar ze voor de operatiën geconcentreerd moesten worden. Zooals wij reeds aanteekenden bij de omschrijving van het Fransche operatieplan in het Ille Hoofdstuk, was het de bedoeling, dat het Engelsche hulpleger op den linker vleugel van desFransche opstelling zou worden samengetrokken. De transporten vingen aan op g Augustus; de hoofdmacht der troepen werd tusschen 12 en 18 Augustus overgebracht. Op 20 Augustus zou het vervoer af geloopen zijn, maar doordien later besloten was nog een divisie méér uit te zenden, eindigden de transporten van deze divisie — de 4e — eerst op 23 Augustus, De 6e Divisie volgde in September.. Het vervoer der troepen over zee geschiedde, met afwijking van de gewoonte in vroegere gevallen, niet. in een konvooi onder geleide van oorlogsschepen; omdat men daarvoor eerst zekerheid moest verkrijgen, dat het niet kon worden gestoord. De schepen deden den overtocht alleen of met twee gelijk. De toegangen tot het kanaal werden tegen vijandelijke aanvallen beveiligd; in het Westen door een EngelschnFransch eskader van kruisers, 19$ DE KRIJGSVERRICHTINGEN" in het Oosten door duikbooten, enz. De Britsche vloot bleef voortdurend in de open zee en hield zich gereed om de Duitsche oorlogsvloot, indien deze zich mocht vertoonen, onverwijld aan te vallen. Veldmaarschalk Sir John French, de Opperbevelhebber, kwam 17 Augustus aan te Le Cateau, waar hij zijn hoofdkwartier «westigde. Hij rapporteerde aan den Ministtapfvan oorlog, Lord Kitchener, dat de concentratie feitelijk afgeloopen was op 21 Augustus. Hij gaf dien dag bevelen om op den 22en de opstellingen in te nemen, die 't gunstigst warén om de operatiën te beginnen, welke de Fransche Opperbevelhebber Jeffre hem verzocht had, tot voortzettragrvan den veldtocht, te ondernemen. De troepen kwamen diensvolgens te staan langs het kanaal van Condé over Mons?i Het 3e Leger was in de algemeene richting naar Dinant gemarcheerd en bereikte op 20 Augustus de Maashnie, die met belangrijke sterkte door den vijand bezet gevonden werd. m Het 4e Leger marcheerde op 19 en 20 Augustus over Bastoghe-Arlon tot de lijn- AmberloupLéglise-Ste Marie; het 5e Leger naderde Longwy. De oir&ent den vijand verkregen inlichtingen hadden de bevelvoerders der legers van den Duitschen rechter vleugel reeds deen onderstellen, dat zij ten Westen van de Maas en ten Zuiden van de Sambre een geheelFransch leger zouden ontmoeten. Omtrent de plaats waar het Engelsche leger zich Zou concentreeren of waar het zich bevond, was echter nog geen zekerheid verkregen. Men wist dat het in Fransche havens geland was, vermoedde dat het naar Noord-Frankrijk Zou oprukken en verwachtte dat men er een der eerstvolgende dagen op zou stuiten. Ten einde met te veel of te weinig Noordwaarts uit te halen, in verband met een welbent mogelijke poging tot omvatting van den linker vleugel der Engelschen, of met het gevaar van misschien door dezen in de flank te worden bedreigd, verrichtte het ie Leger op 21 Augustus slechts een korten marsch, waardoor tevens tegemoet gekomen Het Eerste Oorlogsjaar 2CO ■- iDE>^RipSVERMCHTIKGPr ~mtóviwi&biï*Z*tac, dat de troepen, door de inspannende marschen der voorgaande dagen, buitengewoon vermoeid-waren. eoVïJ Het ae Leger!begon den 2ien Zuidwaarts te zwenken; de linker vleugel begon den aanval opoNanKn; overigens bereikten sornmige afdeehngen de Sambre of kwamen tot benoorden Charleroi. ^ffttaeLegerbereidde den aanval op de Maashnie voor; deopmarscfcvan het aeLeger kon* toe leiden aan Mt^e Leger den overgang van het Maasvak «amén-Givet te vergemakkelijken.. Het overleg tusschen de commandanten dezer beide legers stuitte mtusschen herhaaldebjk op groote bezwaren, die duidelijk in het licht stelden dat er een vaste hand in de leiding der operatiën van den recht** vleugel der Duitsche legers ontbrak. Generaal von sKuhl verklaart: „Es war ausgeschlosseOfciVon Koblenz" — waar het Keizerlijk hoofdkwartier .«ich bevond — „aus>Jdas taktische Zusammeniwkken der 2 vuA% Armee beim Angaff-über die Sambre und Maas und die Mitwitkttng der 1 ^ternee hierbei im einzelnen zu regeln. Een ^ttsarnmeffldrangen" der legers in den hoek tusschen Maas en Sambre kon zeelicht hiervan het gevokjïi|nsïndie»het 2e Leger in£rotatag>de Sambre aanv^badhétijè Leger, wanneer het op Givet, mr plaats van op Dinant gedirigeerd was, den wjand •Stónreehter flank en rug kunnen bedreigen. Het 4*s%n het 5e Legefc zetten op 21 Augustus hun marsch in de aangeduide richtingen voort. Alvorens nu over te gaan tot het besdirifVen van de ontmoetingen tusschen de thans oyeralrtegenover elkaarwtagnde Duitsche! ed'dBsitócb^ngelsche legers, moetowij opmerken, dat in de Duitsche legers van den recfóervlengd^EUSSchen de leidende organen veehraldig verschil van meening heerschte, ?QP^BSC^(^ER DPTTSCHE LEGERS 201 l&f§SbéRmeest wenschelijke en aangewezen middelen n&fkjk SBPtelde strategische doeleinden te verwezenlijken. Niet alleen de commandant van het 3e Leger, maar ook die van het ie Leger, had bijna dagelijks een andere opvatting van den toestand ii«tt:fen ander inzicht nopens de te nemen maatregelen, dan die van het 2e Leger. Wij wezen er hieryoren reeds op dat de doelbewuste, krachtige ieidrng van den echten veldheer hier gemist werd. De wrijving tusschen de autoriteiten werd nog meermalen vermeerderd, doordien de commandant van het 2e Leger gedurig aanspraak maakte niet alleen op onderstemning door het tijddafc onder Zijn bevelen gestelde ie Leger, maar ook door het 3e Leger, dat toch een eigen taak>hj$ en in staat was die naar behooren te volbrengen» -' In het Fransche mobiele leger was de toestand anders, maar evenmin gunstig. De Opperbevelhebber Joffre wist wat hij wilde, dat Mïniet te ontkennen. Hij wijlt dat zelfs geheel alléén,Sad niemand noodig om hem te helpen, nam niet dan'na langdurigen jjegenstand en veel strijd een attvies aan van een zijner legercommandanten. Wij hebben aangetoond dat Joffre omtrent de handelingen der i^&Hjsche legers een denkbeeld huldigde, dat zich Zóó vast in zijn geest had geworteld, dat het niet anders te beschouwen is dan als: „une idéé fixe." De op helder oordeel en juis^giZwt berustende Zienswijze van generaal Lanrezac had op Jojtre geen va$» jgijn halsstarrig vast%uden aan de eigen opvatting zou ongetwijKiM voor de Fransche igisjdmacht noodlottig geworden zijn, indien Lanrezac minder energiek en vasthoudend geweest pafe in zijn pogingen, om den opperbevelhebber tot andere gedachten te brengen. Indien het 5e Leger onder een minder bekwaam, welberaden en karaktervol bevelhebber in de Belgische Ardennen 202 DE KKnGSVERMtlfl»«W - overe^ ten was opgerukt, zouden de Duitscbtflegers van den rechter vleugel er in hebben kunnen slagen het een catastrophe te bereiden. Dit is ook de meening van onderscheidene Fransche sC%ijvers, meerendeels door ons genoemd. Generaal Lanrezac en anderen geven ook als htuf %neening te kennen, dat de Fransche opperbevelhebber zieti*te ver van het front ophield, even als zulks ^edj^nopens |e Duitsche legerleSto is opgemei». Joffre had zijn hoofdkwarïèf te^try-lejmh?ois, aan de Marne. En Ofschoon hij persoonlijk meermalen eefiaSjner legers bezocnt of bezoeken van een legerkorpsautoriteit ontving, was toch de afstand van dato tot het'front te groot, om met de onderscheidene legers een geregeld verkeer te kunnen onderhouden, zooals het dageHJSs meer en meer noodi|Werd. Ook aan Frans^iade bleek de ware veldheer, met den eigen ruimen, scherp^enden blik, met met de opperste leiding belast te zijn. Toffre bleef nog in een ander èfilr*9tfï(Woüd^ aan een Jö&e fixe." Hij tracht in «ff* geschrift telkens op nieuw den lezer te doordringen van zun groot, kranig opgezet operatieplan, met de prachtige „idéé maitresse" van een algemeenen aanval, naar het eerst heette overal gelijktijdig, later bij gedeelten, om *s vijands krachten te splitsen en te binden; van een stout „offensief, met het doel *s vijatids centrum te doorbreköi. enz ! ■» In werkeHjkheicf bïjkt, hoé*» in zijn volhardend dwalen aangaande het vijandelijk offensief, mistast in de keuze Zijner tegenmaatregelen, inderdaad zijn legers wel aanspoort en dri|ft om „er op los te gaan," doch eigenlijk afhankelijk is van s vijands SperaÖé#ac4r moet bepalen tot een „tegenoffenn iSref r en er ih déze periode van den oorlog volstrekt n3mer' in slaagt den tegenstander er toe te brengen, DE VERDERE OPMARSCH DER DUITSCHE LEGERS 20J diens gedragslijn aan zijn eigen maatregelen ondergeschikt te maken. Een wel doordacht strategisch defensief, in den zin als wij aanduidden in het üie Hoofdstuk van dit boek, zou waarschijnlijk minder teleurstelling en tegenspoed, doch betere uitkomsten hebben doen verkrijgen. Lanrezac wijst er in zijn werk óók op, hoe men in het Fransche leger had: „exalté 1'offensive de toutes les manières." Verder, hoe men 'm het Fransche leger in tactisch opzicht voorzichtiger tegenover de Duitschers moest optreden, ook wegens de meerderheid hunner artillerie, hun ruimeren munitievoorraad, hun grooter aantal mitrailleurs, hun betere, meer vruchtdragende bedrevenheid in het gebruik van luchtschepen en vliegtuigen. En dan, de discipline het in het Fransche leger veel te wenschen over; het beroepskader der infanterieeenheden was niet sterk genoeg; dat van de reservetroepen wist in het algemeen het gezag niet te handhaven. Verslapping van de krijgstucht, op marsen en in het kwartier, deed zich spoedig gevoelen: men verwijderde zich zonder vérgunning, .wierp kleedingstukken, vivres, gereedschappen weg; wist geen vermoeienissen te dragen. Het ontbrak het Fransche leger niet aan dapperheid, maar wel aan krijgstucht l Wij hebben het mét ondienstig geacht vorenstaande opmerkingen van hoogst bekwame mannen, die in den oorlog werkdadig zeer belangrijke functiën hebben bekleed, en de troepen van hun leger van nabij hebben waargenomen, hier mede te deelen, ter gedeeltelijke opheldering van de tegenslagen, welke de beide oorlogvoerende partijen, nadat de eigenlijke strijd begonnen was, weldra, JÉS^'t ook achtereenvolgens en in verschillende opzichten, ondervonden. TIENDE HOOFDSTUK DE VELDSLAGEN IN DE GRENSGEWESTEN i. OP HET OOSTELIJK DEEL VAN HET OORLOGSTOONEEL jr-QVrfT^ÉIJ teekenden hiervoren aanu^dat het f"WiYFlFransche offensief in den Elzas, toen ^LJl^^het op 7—10 Augustus mislukt was, fwW\WWweldtSf hervat zou worden. ^^^^jDaartoe werd nu een afzonderlijk ,4eger van den Elzas" gevormd; (waarschijnlijk is dit het 7e Fransche leger geweest). Het bestond hoofdzakelijk uit onderdeden van het ie Leger, als het 7e legerkorps; de 344e divisie uit Afrika, voorts 4 reserve-divisiën, 5 bataljons Alpenjagers en 1 cavalerie-div^. Het bevel werd opgedragen aan generaal Pau, die in actieven dienst hersteld was. y ... . c De Duitschers hadden hun 7e Leger bij het be aangetrokken; in den Elzas bleven alleen landweeren ErsaW-troepen beschikbaar. Deze konden aan het Leger van den Elzas geen voldoenden weerstand bieden. De troeflej^van generaal Pau namen de voornaamste passen der Vogezen en den Dononberg in bezi% sloegen de Duitschers bij Dornach en bezetten ojfcfco. Augustus Mühlhausen voor de tweede maal. Zij drongen daarna verder door, tot hun voorposten nabij Colmar stonden. Toen werden deze troepen zonder verwijl gevorderd voor meer dringende diensten, ter verdediging van Nancy en van Parijs. Zij ontruimden dus den Elzas wederom, verheten^ühUiausen andermaal op 25 Augustus, gaven de passen prijs en het Leger van den Elzas DE yaUttöLAGEN IN DE GRENSGEWESTEN 205 werd, na een kortstondig bestaan, vervangen door de groep der Vogezen en die van Belfort. De eerstgenoemde werd ingedeeld bij het ie Leger. Op 13 Augustus rukten het ie en het 2e Fransche Leger Lotharingen binnen voor hejf aldaar beoogde offensieve doel. Deze operatie was van veel meer beteekenis, dan de „raids" in deh'^lzas. De sterkte der troepen, die er aan deelnamen, bedroeg meer dan 400.000 man; de bevelvoerders, ét generaals Dubail en de Castelnau, waren mannen van energie en bekwaamheid. Generaal Foch commandeerde een der legerkorpsen, het 20e. De Franschen waren, volgens Perris, ongeveer 100.000 man sterker dan de tegenover hen optredende Duitschers. Het 2e Leger behaalde aanvankelijk flinke voordeden. Het drong door naar de Seille, waarvan de overgangen ten deele door de Duitschers waren ontruimd. Het bezette in de landstreek der meren Dieuze, Delme en Chateau-Salins. Daarna rukte het op naar de „trouée" van Morhange. Het ié Leger, Oostwaarts van het 2e, marcheerde in Noordoostelijke richting naar de vallei van de Saar, en bezette op 18 Augustus met zijn linker vleugel de stad Saarburg. Op dien dag seinde Joffre aan zijn minister van oorlog dat de troepen reeds belangrijke successen behaald hadden. De terreinen waarin deze operatiën moesten geScmeéfetf waren lastig en moeilijk. De Fransche troepen, die daarin verscheidene dagen achtereen hadden gemarcheerd en gevochten, waren wel is waar Zeer vermoeid, doch het terugdiKjVën van den vijand had hun voorshands geen groote inspanning gekost. Maar op 20 Augustus stonden de Franschen 20Ö DE K'^s^*'e?!™?.(J?? ^irwachts tegenover een volkomen tot tegenweer gereed zijnden sterken vijand, opgesteld^niterst krachtig versterkte stellingen. Deze besloegen eefi uftgestrekAeM van meer dan 80K.M. kngt^Qin ■ benoorden Saarburg, over Mörchingen (Morhange) tot Morvüle. Het vuur uit het zware geschut der Dnitsqhers werd met behulp van vliegtuigen op bewonderenswaardige wijze geregeld; het was in staat de vijandelijke colonnes verrassend onder vuur te nemen, op afstanden waarop deze het niet konden verwachte^"of beantwoorden. De Franschefthadden in hun aanvankelijk suece* reeds de meening qpgevat, dat het hun niet moeilijk zou vallen tus^«)fe|ïetz en Straatsburg door te dringen. Doch zij werden sterk ontnuchterd door die hevige tegenaanvallen, die thans door de tegenpartij met groote onstuimigheid worden ondernomen. Het Beijersche leger en het 21e legerkorps sloegen de Castelnau's leger terug uit Frémery, Delme, Mör^ngen en Dieuze en rukten verder naar St.Johann cn Saarburg. De Castelnaus centrum werd doorbroken, waarbij het 15e legerkorps in paniek op de vlucht sloeg. Pogingen om door hernieuwde aanvallen verbetering van den uitslag te verkrijgen, konden niet meer slagen, De veldslag was voor de Franschen verloren. Hgie Leger, onder Dubail, moest de bewegisj» volgen; het trok achter de Meurthe terug^jerafifl het 2e Leger moest wijken op het „Couronné de Nancy. Het Duitsche 21e korps bezette op 22 Augustus Lunéville. Ofschoon de Franschen ernstige verhezen hadden geleden, waren hun; ie en 2e Legers toch met vernietigd. Op 25 Augustus toen de kroonpnns van Beijeren met zijn overwinnend leger voor de door de Castelnau bezette sterke stelling van Nancy kwam, deden de Franschen daaruit weder een DE VELDSLAGEN IN DE GRENSGEWESTEN ao7 tegenaanval op Ruprecht's rechter flank, die echter zonder gevolg bleef. Generaal Dubail was, onder gestadig vechten, teruggetrokken van Saarburg op Baccarat en St. Dié; hij kon het materieel, dat voor een belegering TOT%traatsbttiJÉ: medegevoerd wérdS^fi?*Vé3igheid brengen, door stand te houden op de Vogezen en den Donon;'Hij week verder terug tot achter de Meurthe. De strijd werd daarna voor de „Trouée de Charmes" *) voortgezet. De uitslag van deze operatiën in Lotharingen was voor de Franschen zeer ongunstig. Sommige korpsen hadden wel is waar met schitterende dapperheid gestreden, maar de houding van andere troepen was niet onberispelijk geweest. Joffre schrijft er van: „II y eut de nombreuses défaillances dans nos grandes unités, dont plusieurs, surprises ou mal engagées, ont fondu trés rapidement et reflué, exposant les unités voisines a des pertes sévères," Naarrhet schijnt was hier een zekere 'öferdrijving van den „offensieven geest," gepaard aan minachting voor niet-permanent-versterkte stellingen in hetPjspel. Maar zeer stellig was hiervan invloed, dat de Duitschers hun krachtige artillerie veel beter wisten te gebruiken, door betere methodes en nieuwere hulpmiddelen voor waarneming en regeling. Omstreeks 25 Augustus hernamen dè* Fransche *) Charmes is een Fransch stadje op den linker oever van de Moezel. Aan de overzijde der rivier ligt het uitgestrekte „Forêt de Charmes." Fernand Enger and schrijft in zijn werk omtrent den „secteur de Briey": „A 1'est, deux grandes diguesdéfen«véirt 1'une constituée paT'&,l»»wP®Èr Mosefle, 1'autre »at les Hauts"<*SLMeuse, avec comme musoirs Belfort et Epinal, Toul et Verdun. Entre ces deux digues, la grande trouée de Charmes. Au nord des Hauts de Meuse, la trouée de Stenay." 2C-8 DE KRIJGSVERRICHTINGEN ie en 2e Legers hun offensieve bewegingen, nadat zij zich voldoende hersteld hadden. Dubail rukte nu naar het Noorden op, terwijl de Castelnau thans naar het Oosten marcheerde. De strijd kwam evenwel, na eenige kleinere gevechten, geleidelijk tot staan. De ernstige voorvallen op den linker vleugel van het oorlogstooneel brachten Joffre tot het besluit, om op 28 Augustus het offensief op den rechter vleugel grootendeels te doen staken. De legers van den Elzas en van Lotharingen werden opgeheven; de voornaamste deelen er van werden overgebracht naar Noord-Frankrijk, om te dienen voor de vorming van het nieuwe 6e Leger, onder generaal Maunoury. Daartoe behoorde het 7e legerkorps; de 44e divisie kwam bij het ie Leger. Ernstige moeilijkheden en wrijvingen waren ook in de legers van den Franschen rechter vleugel niet uitgebleven. Eenigszins vreemde maatregelen van het opperbevel gaven daartoe mede aanleiding. Toen het „leger van Lotharingen" gevormd werd, bleef generaal de Castelnau daarvan onkundig. En generaal Ruffey, de commandant van het 3e Leger, verkeerde in de meening dat generaal Maunoury onder zijn bevel stond. Daarvan waren natuurlijk ernstige wrijving en bezwaren het onvermijdelijk gevolg. In het boek „Briey," van Fernand Engerand, vindt men daaromtrent merkwaardige onthullingen. De nevenaanval, bedoeld sub. 2e van Joffre's operatieplan, zooals dat blijkens het medegedeelde op 21 Augustus zou worden uitgevoerd, was alzoo mislukt Aan den Franschen minister van oorlog moest worden gerapporteerd, dat de troepen, ondanks meerderheid in getalsterkte en aanvanke- DE VELDSLAGEN IN DE GRENSGEWESTEN 209 lijk gedeeltelijk succes, niet getoond hadden de offensieve eigenschappen te bezitten, die verwacht mochten worden; zoodat men verplicht was zich te bepalen tot het defensief, gesteund door de vestingen en sterke terreinafscheidingen. Wat het „leger van den Elzas" betreft, dit had met zijn operatie absoluut mets opgeleverd. Van het „binclen" van vijandelijke krachten was geen sprake geweest; er waren integendeel van Fransche zijde onevenredig veel troepen voor bestemd geweest. Het oordeel van Fransche schrijvers daaromtrent is dan ook beslist ongunstig. „En réalité" — zegt de Thomasson — „ces opérations d'Alsace sont stratégiquement indéfendables." Men had waarschijnlijk een politiek succes beoogd, maar de uitkomst was een moreel échec. Ook generaal Lanrezac sclüjft dat de Franschen zich op den rechter vleugel tot het defensief hadden moeten bepalen; ze hadden dan 3 of 4 legerkorpsen van daar naar hun zeer bedreigden linker vleugel kunnen overbrengen. Men beschikte nu, naar ook de Thomasson berekent, bij het ie en het 2e Leger over 100.000 man méér dan de Duitschers tegenover hen konden stellen. Deze hebben dus het beginsel geëerbiedigd om de krachten te sparen voor het beslissende doel, maar dat beginsel is door de Franschen verwaarloosd. Dit is, zegt de Thomasson, een kapitale fout, van strategisch gewicht. Waar wij in de voorgaande Hoofdstukken van dit werk, vooral om moreele redenen onze besliste afkeuring hebben uitgesproken over het Duitsche operatieplan — zooals het met eenige wijzigingen naar von Schlieffen's ontwerp in 1914 toegepast geworden is — zien wij in de zoo even geschetste ongunstige uitkomsten van de Fransche offensieve operatiën in den Elzas en in Lotharingen, 210 DE KRIJGSVERRICHTINGEN aan de praktijk van den wereldoorlog ontleende gronden«/iiei{te*, bevestiging van ons vorenbedoeld oordeel bijdragen. De met niet onbelangrijke overmacht door de Franschen ondernomen aanvallen in de genoemde gewesteifo^ijn binnen weinige dagen afgestuit op de Duitsche afweerstellingen, door ons aangeduid. Wij besluiten daaruit, dat, — althans op dit gedeelte van de Duitsch-Fransche grens — een door ÜUj|ttchland gevolgd strategisch defensief op het Westfroja^ volstrekt niet, althans zeker niet spoedig, geleid zou hebben tot zoodanige ernstige nadeelen en bezwaren, dat het, om die te vermijden, zijn toevlucht moest — veel minder nog mocht — nemen tot de gedragslijn, welke het in 1914 op dat front heeft gevolgd, met inbegrip van de schending der Belgische neutraliteit. De juistheid van het strategisch inzicht van den grooten Helmuth von Moltke, zooals wij het hiervoren hebben ontwikkeld, en zooals wij het met volle overtuiging beamen, vindt hier, beschouwd in het licht der wereldrampen van den oorlog van 1914, een schitterend bewijst :i>': &1£ 1 "RtÉPPDE HOOFDSTUK (vervolg) 2. IN HET CENTRUM Terwijl de luijgsyerrjchtingen in den Elzas en Lotharingen zich afwikkelden, waren ook maatregelen voorbereid om in het centrum derAwederzijdsche vijandelijke fronten tot den strijd te komen. Zooals wijl « Vermeld hebben, verlangde de Fransche opperbevelhebber, dat het 3e en het 4e Leger zouden trachten *s vijands centrum te doorbreken, door een operatie tusschen Verdun en de Belgische Maas^JDeze legers te«ien samej'o legerkorpsen, benevens eenige groepen van reservedivisiën. Tegenover hen stonden het 4e en het 5e Duitsche Leger, met een totale sterkte van 11 legerkorpsen. In de sterktecijfers was het verschil vrij aanzienlijk; de Fransche opmarsch moest bovendien geschieden door de Ardennen, d.i. door een boschrijk en moeilijk bergterrein; terwijl de Duitschers zich konden opstellen achter ingrayingen en versterkingen met overmachtige artillerie, zoowel in aantal kanonnen, als in gevechtswaarde. Het 3e Fransche Leger zou op zijn rechter flank gedekt worden tegen een bedreiging uit Metz, door het op 19 Augustus nieuw gevormde „Leger van Lotharingen,"1) ter sterkte van 6 reserve-divisiën, onder bevel van generaal Maunoury. Bij gunstigen uitslag der operatie moest het 4e Leger zich naar linies wenden en trachten de oprukkende Duitsche legers in de linker flank te vallen. Het offensief begon op 21 Augustus uit de lijn Sedan-Montmédy-Damvillers. Het 3e Leger, onder górftyaal Ruffey, marcheerde uit de landstreek ten x) Dit „Leger van Lotharingen" was eigenlijk het 8ste Fransche Leger. 312 KRIJGSVERRICHTINGEN Noorden van Verdun in de richting naar Longwy en Arlon. Het 4e Leger, onder generaal de Langle de Cary, moest eerst de Semoy overgaan en dan over Bouillon marcheeren in de algemeene richting naar Neufchateau. Het Duitsche 4e Leger droeg tijdig kennis van de nadering eener sterke vijandelijke macht van de zijde van Bouillon. Het deed zijn colonnes daartegen afbuigen en inzwenken. Op 23 en 33 Augustus botsten deze wederzijdsche 4e Legers op elkaar, zoowel als het Fransche 3e Leger en het 5e Duitsche Leger. Er begon een hevige strijd over het front Pahseul, Neufchateau, Virton Longwy. Ook in dezen veldslag leden de Franschen de nederlaag. Hun 4e Leger moest zich door een snellen terugtocht redden; het 3e Leger moest die beweging volgen. De Duitschers vervolgden hun vijanden naar de Maaslinie bij Sedan, Mouzon, Pouilly en naar Longuyon en de Othain-beek. Er hadden nog meermalen hevige gevechten plaats, die eerst omstreeks 27 Augustus eindigden. De overwinningen van den hertog van Wurtemberg en den Duitschen kroonprins gaven den Duitschers nu gelegenheid zich meester te maken van het z.g. „bekken van Briey,"1) door zijn mijnen *) Toen Frankrijk na den oorlog van 1870-71 zijn verdedigingsstelsel op nieuw regelde, was het bekken van Briey nog niet ontdekt. Dit geschiedde eerst een twintigtal jaren later. Eerst omstreeks 1895 kreeg het beteekenis en het ontwikkelde zich van toen af verbazend snel. „Sur ce glacis" — schrijft Engerand — „stratégiquement abandonné, se concentra la presque totalité de notre métallurgie." Aan den anderen kant van de grens, beschermd door Metz en Diedenhoven, lagen de mijnen waaruit de Duitsche metaal-industrie het drie-vierde gedeelte van haar mineralen,nok. Frankrijk zag voor het bekken van Briey het gevaar niet, tüP liet zich verrassen. Tegenover het Duitsche mijnengebied trof het geen maatregelen. DE VELDSLAGEN IN DE GRENSGEWESTEN 213 en industrie van groot belang, ook voor de voorziening in de behoeften aan kolen en ijzer der Duitsche legers gedurende den verderen loop van den oorlog. De landstreek van Briey lag tusschen het terrein van de Fransche operatiën in Lotharingen en dat van de zooeven besproken ondernemingen JittiBelgisch Luxemburg. Na afloop van de voor de Franschen mislukte oorlogshandelingen op die terreinen, konden de Duitschers het bekken van Briey zonder belangrijken tegenstand in bezit nemen. De kleine vesting Longwy, met haar geringe bezetting, kon in deze streek geen tegenstand blijven bieden. Ware zij gemoderniseerd en tot krachtigen tegenweer in staat geweest, dan had deze versterking nog veel tot verdediging van de landstreek kunnen bijdragen. Nu ging zij mede verloren. acHet schoone denkbeeld van Joffre om 's vijands centrum te doorbreken, had alzoo in kort proces gefaald. Het plan wordt ook in de met Frankrijk bevriende pers, weinig gunstig beoordeeld. G. H. Perris schrijft er van: „The advance ordered in the evening of the defeat of Morhange, and executed on the two following days, engaging the only général reserve at the outset in a thickly wooded and most difficult country, was too large for a diversion, and not large enough for the end declared: it failed completely and immediately — in a single day, August 22 — with heavy losses, especially in officers. Here again, there was an approximate equality of numbers;" enz. • \%iü& Het ontbrak den Franschen wederom aan juiste kennis omtrent den vijand. De Fransche opperbevelhebber zegt persoonlijk over deze operatiën: „Cette action décisive, escomptée au centre avec une supériorité numérique incontestable (10 corps d'arméefc a échoué." 214 KRIJGSVERRICHTINGEN Maar — schrijfDdfrThomasson — de overmacht in getalstrekte, die blijkbaar noodig werd geacht om te kunnen slagen, bestond slechts in de verbeelding van het groote hoofdkwartier, want de Duitsche legers van hertog Albrecht van Wurtemberg en van den Duitschen kroonprins: telden samen méér dan 10 legerkorpsen. Men was dus aan Fransche zijde omtrent den vijand wederom niet juist ingelicht. Overigens werden evenals bij de gevechten op den rechter vleugel van het front, als oorzaken van de nederlaag geconstateerd, dat in het spel waren: „certaines défaillances, soit individuelies chez quelques chefs, ,Moit collectives dans quelques divisions et corps d'armée." Het was gebleken dat het weerstandsvermogen, de samenhang, de geest van zelfopoffering, niet op de hoogte stondenslean de eischen van het oogenbtikv Ook de tactische ontwikkeling van sommige chefs was onvoldoende geweest. Daardoor kon het zich voordoen dat de troepen niet wel doordacht optraden, onder ongeschokt vijandelijk vuur op onberaden wijze trachtten door te dringen, en van een en ander de schadelijke gevolgen moesten ondervinden, bt De Fransche Opperbevelhebber sprak niet over het ontbreken van zwaar geschut, zooals de Duitschers te hunner beschikking hadden. Wie droeg daarvan de schuld? Vrij scherp, maar niet onjuist, merkt de Thomasson op, dat al hetgeen liet groote hoofdkwartier aanvoerde tot opheldering van de door het 3e en het 4e Leger geleden nederlaag, volkomen juist was, maar dat men die fouten en zwakheden van het Fransche Leger vóór 2 Augustus 1914 had behooren te ontdekken. En er tijdig in had moeten voorzien. DE VELDSLAGEN IN DE GRENSGEWESTEN 3ïï Hij noemt het een dwaasheid, dat men van den aanvang af heeft willen beginnen met een ^offensief," met aanvallen tegen troepen van de waarde der Duitsche legers. Dat had men raceten uitstellen tot men op sommige punten van het oorlogstooneel, door besparing van krachten elders, voor zoodanig optreden voldoende sterk kon zijn. Het Fransche operatieplan heeft, zegt de Thomasson, in de eerste drie weken van den oorlog niet geschitterd door supérieure strategie. Met dit oordeel stemmen wij volkomen in. In het gegeven geval had het offensief van het Fransche centrum alleen dan kans van slagen kunnen hebben, wanneer er zeer veel troepen voor onttrokken geworden waren aan de legers van den rechter vleugel. Men had dan vóór 20 Augustus de boschrijke streek van de Semoy in bezit moeten nemen. Daarbij had het Cavalerie-korps Sordet goede diensten kunnen bewijzen. In onze beschouwingen over het Fransche operatieplan, in het Ille Hoofdstuk van dit werk, hebben wij breedvoerig onze bezwaren ontwikkeld tegen de bedoelingen van het Plan XVII, om „op het geheele front onverwijld een doortastend offensief* te doen plaats hebben. Nu zijn in den opzet van het plan, na het tijdstip der mobilisatie, herhaaldelijk wijzingen aangebracht. Deze dragen wel eenigszins het karakter van „wankelingen." De mislukte uitslag der operatiën van den Franschen rechter vleugel en van het centrum, doen inmiddels aan onze vroeger geuite zienswijze recht wedervaren. En wij vinden ook in den ongunstigen afloop van het offensief der Fransche 3e en 4e Legers, een nieuwe reden van rechtvaardiging voor ons afkeurend oordeel omtrent het Duitsche operatieplan Het Eerste Oorlogsjaar 16 2l6 KRIJGSVERRICHTINGEN van von ScMieffén^Moltke II en veor de juistheid van hetgeen wij daartegenover stelden; zooals wij een en ander laatstelijk omschreven aan het slot van punt ie van dit Hoofdstuü : TIENDE HOOFDSTUK (vervolg) 3. OP DEN WESTELIJKEN VLEUGEL VAN HET OORLOGSTOONEEL DE DUITSCHERS VEROVEREN DE VERSCHANSTE LEGERPLAATS NAMEN. VELDSLAGEN BIJ NAMEN, CHARLEROI EN MONS Namen was indertijd door Brialmont ingericht als verschanste legerplaats. De stad werd omringd met een kring van 9 pantserforten, waarvan er 3 gelegen rijn op den rechter Maasoever, 4 op de linker oevers van de Maas en de Sambre — welke laatste rivier zich bij Namen in de Maas stert — en 2 tusschen Maas en Sambre, ten Zuidoosten*'van de stad. Omtrent den toestand en de bewapening dier verdedigingswerken in Augustus 1914, kan in hoofdzaak worden verwezen naar hetgeen nopens de forten der verschanste legerplaats Luik is vermeld. Echter had men bij Namen ongeveer twee weken langer tijd om deverdediging voor te bereiden. Van het Belgische veldleger was, zooals vroeger medegedeeld is, de 4e divisie naar Namen gedirigeerd. De 8e brigade dier divisie was aanvankelijk naar Hoeij gezonden. Maar op 15 Augustus was die brigade, naar het Belgische opperbevel rapporteert, „blootgesteld om omsingeld te worden door de Duitsche drommen, die langs beide oevers der Maas voortdrongen." Daarom werd die brigade naar Namen „benaderd," alwaar zij den igen Augustus aankwam; na de overtochtsmiddelen, enz. te hebben vernield. Op 20 Augustus begon de vijand de voorposten van het Noordoostelijk gedeelte van den fortenkring terug te drijven. Het waren de voorgeschoven SCHETS NO. 3 De verschanste Legerplaats. Namen DE VELDSLAGEN IN DE GRENSGEWESTEN aS§t afdeelingen van het garde-reserve — en van het ne Duitsche legerkorps, die, onder bevel van generaal von Gallwitz, meiden aanval op de vesting belast waren. Nog op denzelfden dag werden vóór de forten Mazeret, Andoy en Dave vijandelijke batterijen ontdekt en door de Belgen beschoten. Des nachts werden herhaalde aanvallen op het fort Marchovelette gedaan. In den morgen van 21 Augustus begon het Duitsche geschut zijn vuuur op de forten Andoy, Mazeret, Marchovelette en Cognelée;de schade was verschillend, doch sommige werken konden nog blijven vuren. Des nachts en den volgenden dag werd het vijandelijk vuur voortgezet, en ook op het fort Dave gericht. Op 22 Augustus, omstreeks 10 uur v.m. werd de bezetting van de legerplaats met 3 Fransche bataljons infanterie versterkt. Uitvallen van de belegerden werden door hevig vijandelijk vuur afgewezen; een aanval van de Fransche bataljons, met behulp van veldartillerie ondernomen op vijandelijke artillerie naar de zijde over Wartet, werd afgeslagen. Van de 5 aangevallen forten waren er 's avonds nog 3 in staat het vuur voort te zetten. Op 23 Augustus, na een hevige beschieting, werd het fort Cognelée door de Duitschers bestormd en genomen. Deze richtten nu het vuur uit hun zware stukken op de forten Emines en Suarlée. Uit de beide Oostelijke sectoren moesten de troepen op Namen terugtrekken. De Duitschers waren inmiddels er in geslaagd de Maas ten Noorden van de vesting en ook bij Dinant over te gaan, en hadden ook overgangen over de Sambre tusschen Charleroi en Namen bemachtigd. De terugtocht van de 4e Divisie was dus vrij wel afgesneden, maar deze deed niettemin nog een poging om te ontkomen. 220 KRIJGSVERRICHTINGEN' Inden nacht van 23 op 24 Augustus ontsnapte zij naar het Zuiden* cjrólArbre, Bioul en Mariemburg naar FrankrjjE^üok het Fransche detachement en de troepen, die de tusschenruimten der forten verdedigd hadden, konden op deze wjjze ontkomen. De achterhoede werd echter te Ermeton-sur-Biert omsingeld. Ongeveer 12.000 man slaagden er in België nog weder te bereiken. Omstreeks 2 September kwamen ze te Antwerpen aan. De bezettingen der forten bleven, nadat de mobiele troepen vertrokken waren, hun tegenstand nog voortzetten. Het laatste fort van Namen,Suarlée, werd na een hevige beschieting op 25 Augustus door de Duitschers veroverd. Toen de Fransche Opperbevelhebber op 15 Augustus den commandant van het 5e Leger opcfWég" zich over Manemburg of Philippeville te wenden tegen de Duitsche Noordelijke groep — zooals wij hiervoren mededeelden — werd de samenstelling van dat Leger, om redenen, die in ^ het duister zijn gebleven, zeer belangrijk gewijzigd. Lanrezac moest 2 legerkorpsen en 2 reserve-divisiën, waarmede hij goedgekend was, afgevenibij kreeg daarvoor in de plaats de hem vreemde troepen van het 18e legerkorps, 3 reserve-divisiën Valabrègue, benevens 2 Afrikaansche divisiën. Dat er nu 5 zelfstandige divisjpn, met al hun treinen, enz., tot het 5e Leger behoorden, was voor de leiding van den dienst een groot bezwaar. En het is ook voor den leek op müitair gebied gemakkelijk te begrijpen, dat het, zoowel voor de bevelvoering, als voor de troepen zelf, zeer ongewenscht moet zijn, dat in de samenstelling van een leger, op het tijdstip waarop het den vijand tegemoet rukt, zonder bepaalde noodzakelijkheid dergelijke ingrijpende veranderingen worden aangebracht. Overigens bleef de DE VELDSLAGEN IN DE GRENSGEWESTEN 221 sterkte van het 5e Leger vrij wel dezelfde. De chefs en de troepen moesten elkaar nu nog leeren kennen, toen men den vijand tegemoet rukte. De Thomasson merkt terecht op, dat in het Fransche leger van 1914 de chefs en de staven niet „interchangeables" waren, zooals in het Duitsche leger. Bovendien was het 5e Leger verspreid, waardoor de bezwaren nog grooter wérden. Het ie legerkorps bewaakte de Maas, tusschen Namen en Givet; het 18e korps was in de streek NouvionHirson; de Afrikaansche divisiën waren bij Chimay en Phih'ppeville; het 3e en het 10e korps, met de zware artillerie, bevonden zich op het front Mézières-Mouzon. Deze troepen moesten nu over Rocroi en Mariëmburg en langs ten Westen daarvan loopende wegen naar de Sambre oprukken. Zij bereikten de hun aldaar aangewezen punten meerendeels in den avond van 20 Augustus. Het 18e legerkorps kwam eerst den 2ien Augustus bij de stad Thuin. De reserve-divisie Boutegourd, aangewezen om het ie legerkorps af te lossen aan de Maas, kwam op 21 Augustus des avonds te Dinant; zoodat Lanrezac eerst den 22en bevelen kon geven voor het gevecht. Toch was er bij den opmarsch naar de Sambre geen tijd verloren. Maar de daartoe strekkende bevelen zijn 4 of 5 dagen te laat gegeven, en de verantwoordelijkheid daarvoor rust op het groote hoofdkwartier. Zóó denkt de Thomasson er over, en wij met hem. Het Cavalerie-korps Sordet kwam na allerlei omzwervingen en mislukte ondernemingen, des avonds van 20 Augustus aan het kanaal van Brussel naar Charleroi, waarvan het de overgangen tusschen Seneffe en Gosselies bezet hield. De paarden verkeerden in vrij wel uitgeputten toestand. Het 5e Leger moest nu, ingevolge de algemeene instructie no. 13, overgaan tot het offensief ten 222 KRTJGS^B^H5£?.5 Noorden van de Sambre, waarbij de linker vleugel over Charleroi moest oprukken. Links van het 5e Leger zouden de Engelschen optreden. Deze bereik1en«)hter eerst op 22 Augustus de lijn CondéMons-Binche; en waren dus niet vóór 23 Augustus beschikbaar om deel te nemen aan het voorgeschreven offensief van het 5e Fransche leger. Het Cavalerie-korps Sordet zou luiks van de Engelschen ageeren. De gouverneur van Namen, generaal Michel, had reeds gevraagd om hulp met manschappen en munitie; maar men kon hem met meer verschaffen dan een drietal bataljons infanterie. Toch meende Lanrezac dat Namen het nog wel 5 a 6 dagen zou kunnen uithouden. Het terrein waarop Lanrezac's leger zou gaan ageeren, was niet gunstig; het was het bekken der kolenmijnen van de Borinage. De Sambre is geen Jeri^hindernis van veel belang, maar de oevers Zijn bezaaid met huizen, boomgaarden en muren. Voor infanterie een ongeschikt terrein om te marcheeren; voor artillerie, omdat er geen uitzicht bestaat, eveneens ongeschikt om te vuren. Generaal Lanrezac moest tot 22 Augustus wachten, alvorens hij bevelen voor den aanval kon geven. Hij was niet geheel op de hoogte van s vijands bedoelingen; hij dacht dat er 8 a 10 Duitsche legerkorpsen ten Westen van de Maas oprukten, doch de legers van von Kluck en von Bülow telden er Samen 13. Hij vermoedde wel dat J&'zouden trachten zijn linker vleugel te omvatten, en hij wist ook, dat er ten Oosten van de Maas een sterke vijandelijke macht naar de lijn Dinant-Marche opmarcheerde. Dit was het 3e Duitsche Leger van von Hausen, dat Lanrezac's rechter flank bedreigde. In eü geval wilde deze voor zijn operatie beschu^eh over het ie legerkorps, dat eerst den 22en Augustus DE VELDSLAGEN IN DE GRENSGEWESTEN 22 3 door de divisie Boutegourd aan de Maas werd afgelost. Terwijl Lanrezac zijn aanvallende beweging alzoo tot 23 Augustus uitstelde — ook om te weten of de Engelschen mede zouden oprukkerr'im hoe de operatie van het rechts van het 5e Leger in actie zijnde 4e Leger zou afloopen — droeg dit de goedkeuring van den opperbevelhebber Joffre in geenen deele weg. Deze beschouwde het 5e Leger slechts als het middel om, met de Engelschen, tegen den Duitschen „uitersten" rechter vleugel op te treden. Maar Lanrezac zag den toestand helderder fijï en begreep dat hij moest zorgen zelf niet omvat of althans niet overvleugeld te worden. Hij bepaalde dus, dat het ie en het 10e korps met 2 reservedivisiën Westelijk van Namen over de Sambre ten aanval zouden gaan, waarbij zij door het vuur uit de forten van Namen gesteund konden worden. Het 3e en het 18e korps zouden met 2 reserve-divisiën standhouden aan de Sambre op de lijn Ham-surSambre-Fontaine-l'Evêque. De divisie Boutegourd zou de Maas boven Namen beveiligen. Dat Lanrezac er bijzonderen prijs op stelde dat het ie legerkorps aan den aanval zou deelnemen, wordt verklaard uit het feit, dat het zijn 'b^este troepen bevatte, waarin hij 't meeste vertrouwen stelde. Overigens viel er vooral in den tijd van groote warmte in Augustus 1914, niet al te veel staat te maken op den geest van de Fransche legers, die maar al te vaak redenen zochten — en konden vinden — voor onkrijgstuchtelijke gedragingen en handelingen. Ook de tactische ontwikkeling der officieren en van het kader voldeden niet aan hetgeen in billijkheid verwacht kon worden. Het Cavalerie-korps Sordetwerdnogop2i Augustus door de Duitschers verdreven van het kanaal 224 KRIJGSVERRICHTINGEN Brussel-Charleroi; het trok terug naar de Sambre en stelde zich daar links van het 18e legerkorps op. De voorposten der Duitschers kwamen den 2ien Augustus aan de Sambre in aanraking met die van Lanrezac's 5e Leger. Hoezeer het 2e Duitsche Leger op 22 Augustus nog slechts ten deele aan de Sambre opgemarcheerd was, hadden dien dag toch reeds 2 legerkorpsen deze rivier bereikt; het 10e korps bij Pont-de-Loup en Tamines, het garde-korps bij Auvelais en Jemeppe. De overige legerkorpsen bevonden zich ten Noorden van Charleroi en bij Nivelles. De aanwezigheid van Duitsche, zoowel als van Fransche troepen aan de Sambre, deed op 22 Augustus den hevigen strijd ontbranden bij NamenCharleroi1), die ook op 23 Augustus voortduurde. De slag begon reeds in den vroegen morgen van 22 Augustus, tegen de bedoelingen der bevelvoerders, tengevolge van onberaden handelingen van troepen, behoorende tot het 3e en het 10e Fransche legerkorps. In plaats van, zooals bevolen was, zich te verschansen om te kunnen blijven standhouden, gingen afdeelingen van die korpsen, in flagrante ongehoorzaamheid, op den tegenover hen staanden vijand los. Zij stuitten op den linker oever der Sambre op aldaar goed opgestelde Duitsche voorposten, die hen met een allerhevigst infanterie- en mitraüleurvuur terugsloegen. De Thomasson vestigt er zeer terecht de aandacht op, hoe „le fétichisme de 1'offensive," dat de Franschen bij Morhange en in Lotharingen zoo duur te staan kwam, bijna terzelfder tijd Lanrezac's troepen aan de Sambre dreef tot blindelings door- 1) De Duitschers noemen deze gevechten: „den slag bij Namen", ^\ Franschefut „den slag bij Charleroi." DE VELDSLAGEN INDE GRENSGEWESTEN 225 gezette ondernemingen, met verwaarloozing van rationeele voorzorgen om in het terrein steun te zoeken, en met onafwijsbare heülooze gevolgen. SCHETS NO. 4 De slagen bij Mons - Charleroi - Namen Neufchateau - Longwy. Ook in de artilleriestrijd bleek de Duitsche artillerie weldra overmachtig te zijn. De commandant van het 2e Duitsche Leger kreeg geleidelijk den indruk, dat voorshands ten Zuiden van de Sambre nog geen sterke vijandelijke macht 336 KRIJGSVERRICHTINGEN aanwezig was. Hij besloot daarom niet te wachten tot 33 Augustus — zooals met het ie en het 3e Leger overeengekomen was — doch terstond, alvorens de tegenpartij misschien versterking zou krijgeh/tïjn linker vleugel deuiterst moeilijk te passeeren terreinhindernis van de Sambre-oevers te doen overgaan. De voorste troepen van het ae Leger slaagden daarin naar wensch?»j kregen nog op 23 Augustus vasten voet op den Zuidelijken oever der rivier bij Merbes-le-Ch4teau, Thuin en St. Gerard, en konden van daaruit den 33en Augustes den aanval voortzetten. De commandant van het 3e Duitsche leger was door von Bfilow aangezocht, zich bij deze onderneming aan te^éluiten en op Mettet aan te rukken; doch von Hausen kon dat niet doen, omdat hij de reeds voor 33 Augustus, tegen 5 uur v.m., uitgegeven bevelen niet meer kon wijzigen. Hij droeg alleen aan een brigade van het 19e legerkorps op, nog in den nacht van 32 op 33 Augustus den Maasovergang bij Ïj^tières-Lavaux, bezuiden Dinant, in bezit te nemen; om den vijand te kunnen vervolgen, indien hij door het ae Leger tot den terugtocht mocht worden gedwongen. Het vermoeden van von Büiow, dat hij slechts met zwakke vijandelijke troepen te doen had, werd op 33 Augustus niet bevestigd. Reeds des morgens te 7 uur was de strijd over de volle uitgestrektheid van de frontlijn wederom in vbnen gang; De Duitsche infanterie ging doortastend, doch omzichtig vooruit, gesteund door krachtig artillerievuur. Generaal Lanrezac had reeds den vorigen avond den toestond voor zijn leger zorgvol ingezien, doch nog niet wanhopig. Sommige legerkorpsen hadden veel geléden, maar zijn beste legerkorps, het ie, was DE VELDSLAGEN IN DE GRENSGEWESTEN 227 nu beschikbaar gekomen en het was nog intact. Hij bepaalde nu dat dit korps moest trachten den vijandelijken aanval, uit opstellingen nabij de Maas, in de flank te nemen. De Duitschers zetten, met hun garde-, ioe reserve- en 7e korpsen, den aanval voort. Het 10e Fransche korps moest daarvoor met zware verliezen teruggaan. Tegen het middaguur, toen de gardetroepen met de linker flank ongeveer ter hoogte van het Fransche ie korps kwamen, zou dit laatste, gereed voor den aanval, den tegenstander te lijf gaan. De Duitschers maakten front tegen genoemd korps, toen de bevelvoerder, de Fransche generaal Franchet d'Espérey, plotseling den aanval staakte. Wat was er gebeurd? De divisie Boutegourd, die de Maas boven Dinant moest bewaken, had deze taak moeten opgeven. De Duitschers waren er in geslaagd met de uit het Oosten opgerukte troepen op verschillende punten boven en beneden Dinant de Maas over te gaan. De Fransche reservisten waren in de grootste wanorde teruggegaan en de Duitschers hadden toen Onhaye, gelegen op het plateau achter den den rechter vleugel van het 5e Fransche Leger, bezet. Generaal d'Espérey moest dientengevolge de voorgenomen beweging staken, zijn troepen ten deele terugnemen en trachten Dinant te behouden, om verder doordringen des vijands te beletten. De aanwezigheid aan de Maas van het 3e Duitsche leger vormde thans een ernstige bedreiging voor de rechter flank en den eventueelen terugtocht van Lanrezac's 5e Leger. De strijd op den rechter vleugel der Franschen werd slepend voortgezet, doch in den namiddag werd de toestand in het centrum en op den linker vleugel meer en meer ongunstig. Het 3e korps moest aldaar eenigszins in verwarring teruggaan, het 2e en het 228 KRIJGSVERRICHTINGEN 18e korps moesten'tHentengevolge eveneens wijken; gij gingen resp. tdt&Iettet en Walcourt terug. Tegen het einde van den dag had Lanrezac de overtuiging verkregen, dat langer standhouden niet feon-baten en dat het 5e Leger zoo snel mogelijk den terugtocht moest aanvaarden. Het leger van von Hausen was bij Hastières en bij Onhaye reeds op den linker MaasoevergjflEj Dinant woedde een hevige strijd. Van Givet tot Mézières waren slechts eenige bataljons reservisten voor bewaking van de Maas beschikbaar. De Noordelijke forten van : Namen waren gevallen en de Duitschers drongen in de stad door. De kracht van het 5e Leger was wei is waar nog niet gebroken, maar de toestand van het 3e en het 10e korps werd niettemin verontrustend. Het Engelsche leger was, zooals nader zal blijken, in een strijd tegen Duitsche overmacht gewikkeld. üVlBFden Opperbevelhebber Joffre kwam geenerlei bericht. Lanrezac verlangde geen herhaling te bewerken van het „Sedan van 1870." De rechterzijde van zijn leger was geheel ontbloot; een doordringen van 3kWf< Hausen böh het in den rug bedreigen, rraoï ^ Deze overwegingen leidden Lanrezac nog in den avond van aynAugustus tot het besluibd— zonder vooraf de goedkeuring van generaal Joffre "ïè»**agen — dat het5e Leger moest terugtrekken. Wij moeten nu alvorens verder te gaan, mededeelen hoe het gesteld was met generaal von Hauri8tn1s 3e Duitsche Leger. Dit leger was met twee legerkorpsen in eerste, en een in tweede linie — na 1 korps voor den aanval op Namen te hebben afgestaan—aan de Maas gekomen. 'oPan' Hausen rekende eenigszifisop de toezegging van von Bülow, dat deze hem den Maasovergang gemakkelijk zou maken, maar bij ontving integendeel her- SE VELDSLAGEN IN DE GRENSGEWESTEN 229 haaldelijk aanvragen, zelfs meermalen „verzoeken met aandrang," om v. Bülow's leger te steunen, door ten Westen van de Maas op te rukken. Het zou, zoowel om tactische redenen, als wegens mogelijke strategische voordeden, verkieslijk geweest zijn dat het 3e Duitsche Leger op Givet ware aangemarcheerd en aldaar, of wellicht nog .Verder Zuidwaarts, den Maasovergang had verricht. Dit zou vooral voor het 5e Fransche Leger den toestand aan de Sambre zeer bedenkelijk ge maakt hebben en had misschien den Duitschers belangrijke voordeelen kunnen verschaffen. Hoezeer generaal von Hausen inderdaad een zijner legerkorpsen afzond om ten Zuiden van Givet in de richting van Fumay over de Maas te trekken, werd hij toch door het „geroep om hulp" van den commandant van het ae Leger genoopt Dinant te nemen, en met de sterke hand zoowel boven- als benedenwaarts van die stad den rivierovergang af te dwingen. In de nabijheid van Dinant is de Maas een zeer ernstige en moeilijk te overwinnen terreinhindernis. De rivier stroomt aldaar op den rechter oever langs steile, bijna loodrechte rotswanden van ongeveer 100 M. hoogte, begroeid met kreupelhout, doorkliefd met spleten en grotten. De linker oever ligt veel lager, bestaat uit vrij vlakke heuvels, met heggen en struikgewas bedekt. De wegen die van den Oostelijken oever in het Maasdal uitloopen, als: bij IJvoir, Houx, Leffe, Dinant, Herbuchenne en Les Rivages, worden van den linker oever zeer goed bestreken. Het overgaan van de rivier werd bovendien den Duitschers zeer bemoeilijkt doordien zeer vele inwoners — zelfs ook vrouwen en meisjes — uitjbjnzen, van daken, enz., met wapenen aan den strijd deelnamen. Dinant werd door von Hausen's artillerie beschoten; hij slaagde er voorts 23° KRIJGSVERRICHTINGEN (Jp^iH^Leffe boven de stad, efi^Stij Les Rivages en Lenne daarbeneden, bruggen te doen slaan, waarover de troepen op 24 en 25 Augustus den Westé*lijkenMaasóevér konden bereikè«Pfront, waaraan^* Jfttöfe nevenlegers AiÖPhaiadehngént^ergesch^ den te maken en waarnaar zij Aörf^edragsh^flPifc Régelen hadden. Dit was onZèS'iui&elfc-'wèuig oni^fiöpgévat. De taak van het op den omzwenkenden vleugel marcheerende ie Duitsche Leger, was fèiéüjk in het algemeene operatitóléïi _*» méér, althans zeker van niéfO«ir»er beteekenis, dan die van het 2e Leger. Dat dit aan von Bülow voortdurend- duidelijk voor den geest Sttmd, kan ons niet blijken. In elk geval wordt doöfi«ijn houding bevestigd, wat wij reeds vroeger aanteekenden, dat de Duitsche legerleiding op het Westelijke oorlogsfront absoluut onvoldoende was en te kort DE VELDSLAGEN IN DE GRENSGEWESTEN 231 schoot in de vervulling van hetgeen haar taak was. Een afzonderlijk bevelhebber voor het Westelijk front, met of zonder splitsing der 7 Duitsche legers in enkele groepen, ware stellig noodzakelijk geweest. Dit is een les, die de Wereldoorlog ten beste geeft. Wij moeten ons nu eerst wenden tot het Engelsche hulpleger, in zijn strijd tegen von Kluck's ie Duitsche Leger, op 23 Augustus en volgende dagen. Sir John French, de Engelsche veldmaarschalklegerbevelhebber, stelde zijn troepen op 22 Augustus als volgt op, in de reeds aangeduide stelling langs het kanaal Condé-Mons-Binche, van waaruit het Leger den volgenden dag de operatief* in verband met Lanrezac's 5e Leger, zou aanvangen. Het 2e legerkorps kwam te staan van Condé tot voorbij Mons, het ie van daar naar de zijde van Binche.'Eén cavaleriebrigade werd te Binche geplaatst, de hoofdmacht der cavalerie-divisie op den linker vleugel. Lanrezac had aan French verzocht, om de Britsche cavalerie te doen deelnemen aan de dekking van het gemeenschappelijke front, maar de veldmaarschalk weigerde dit, omdat hij 3 legerkorpsen moest hebben, doch er slechts 2 had, en de cavalerie hem daarom als „reserve" moest dienen. Een zeer zonderlinge opvatting ! Enkele Engelsche eskadrons werden echter op verkenning uitgezonden; zij kfcreikten 04». Soignies en ontmoetten herhaaldelijk den vijand. Op 23 Augustus besprak French 's morgens met Zijn onderbevelhebbers den toestand der geallieerden en de te nemen maatregelen ter uitvoering van Joffre's operatieplan. Uit de inlichtingen van het Fransche hoofdkwartier leidde hij af, dat er niet veel sneer dan 1, misschien 2 van 's vijands legerkorpsen en wei- Het Eerste Oorlogsjaar 17 232 KRIJGSVERRICHTINGEN licht i cavalerie-divisie vóór zijn frontlijn aanwezig waren; van een vijandelijke poging tot omvatting van zijn buitenvleugel had hij niets vernomen. Hij was in deze meening omtrent den vijand bevestigd zoowel door de verkenningen der cavalerie, als door die van vliegtuigen. Des namiddags van 23 Augustus bleek, dat de vijand blijkbaar met kracht een aanval ondernam op de stelling van Mons; het rechter gedeelte bij Mons en Bray werd het sterkst bedreigd. Het re Engelsche korps trok daarop den rechter vleugel terug tot ten Zuiden van Bray, de cavalerie-brigade ging van Binche Zuidwaarts. De Duitschers bezetten daarop Binche. Ook uit Mons, waar de Engelschen zich blootgesteld achtten, gingen zij nog Is avonds eenigszins achterwaarts. Een telegram van Joffre berichtte nu aan French, dat ten minste 3 Duitsche legerkorpsen op zijn front aanrukten en dat 1 korps over Doornik zou trachten het te omvatten; voorst dat het Fransche 5e Leger en 2 reserve-divisiën rechts van hem terugtrokken, omdat de Duitschers daags te voren tusschen Charleroi en Namen de Sambre waren overgegaan. French had voor zijn eventueelen terugtocht reeds een stelling doen verkennen, die rechts steunde op de vesting Maubeuge, en in 't Westen zich uitstrekte naar Jenlain, ten Zuidoosten van Valenciennes. Een luchtverkenning, ondernomen om te onderzoeken of het ontvangen bericht juist was, deed French .besluiten op 24 Augustus^met het aanbreken van den dag, terug te trekken op de stelling van Maubeuge. De commandant van het ie Duitsche Leger was op 23 Augustus, 's morgens, nog in onzekerheid óf en waar hij de Engelschen zou aantreffen. Verschillende tegenstrijdige meldingen omtrent plaat- SCHETS NO. 5 De slag bij Mons-Le Cateau 334 KRIJGSVERRICHTINGEN sen waar deze zich zouden bevinden of waarheen Zij zouden oprukken, vertraagden den opmarsch van-von Kluck's leger. In den loop van den middag werd te Soignies eindelijk zekerheid verkregen, dat een sterke Engelsche macht te Mons e.o. aan wezig moest zijn. Alsnu kon spoedig de aanval worden ondernomen, met het doel de kanaalovergangen nog denzelfden dag te bemachtigen. Twee legerkorpsen,het 3e en het 9e, drongen 's avonds door naar het kanaal. Dit bleek een moeilijk te overwinnen hindernis, ook door het aangrenzend terrein. Niettemin slaagden de Duitschers er in tusschen Condé en St. Ghislain het kanaal te bereiken en het bij Jemappes, Mons en ten N. van St. Symphorien over te gaan. De aanval zou op 34 Augustus vroegtijdig worden hervat, bepaaldelijk met het doel om het kanaal ook op het Westelijk deel te passeeren. Vermeden moest worden het leger naar Maubeuge opeen te dringen. Integendeel moest den vijand belet worden naar het Westen uit te wijken; hij moest zoo mogelijk op Maubeuge geworpen wordèn. In dezen zin werd tegen 24 Augustus, 5 uur van. bevolen, dat^kiet 3e korps Westwaarts van Bavai zou doordringen, het 4e en het 9e korps moesten trachten den vijand op Maubeuge terug te slaan en het N. en N.W. front dier vesting afgesloten houden. Het 2e korps zou in een nachtmarsch oprukken naar Condé, het 4e reservekorps achter jaejg; rechter vleugel opgesteld worden bij Ligne, (ten W. van Ath). Door het besluit van generaal Lanrezac, genomen in den avond van 33 Augustus en het denzelfden avond vaststaande voornemen van veldmaarschalk French om, resp. het 5e Fransche en het Engelsche leger den terugtocht te doen aanvaarden, was de DE VELDSLAGEN IN DE GRENSGEWESTEN 235 mislukking uitgesproken van het tot een schitterend offensief bestemde operatieplan van den Franschen Opperbevelhebber Joffre. Zoowel in den Elzas als in Lotharingen, in Belgisch Luxemburg en aan de Sambre en ten slotte nu ook bij Mons, hadden de geallieerden, ondanks uitstekende dapperheid van de troepen en hun aanvoerders, de nederlaag geleden. Bij Mühlhausen, bij Saarburg en Morhange, bij Paliseul-Neufchateau-Longwyv bil Namen en Charleroi en nu ook bij Condé-Mons, waren de Duitschers gebleken hun tegenstanders de baas te zijn. ' Wij hebben door verschillende opmerkingen telkens onze meening doen kennen nópens de oorzaken, waaraan deze uitslag, onzes inziens, toe te schrijven is. Bewonderenswaardig was de legerleiding aan Fransche zijde, naar het ons toeschijnt, in geenen deele. Eerder zouden wij zeggen dat zij de kenmerken, droeg van gemis aan strategisch talent, eenzijdigheid en onbedachtzaamheid. Ook tegen de leiding der operatiën aan Duitsche zijde hebben wij principieele bezwaren; maar deze droeg toch een meer ernstig, degelijk karakter. " Generaal Joffre hield niet zonder zelfverblinding vast aan het geloof, dat zijn „idéé maitresse" van Èajfrstoute offensief over de gansche uitgestrektheid van het front, aan zijn legers de overwinning moest verschaffen. Wij deelen de meening, door generaal Lanrezac in zijn boek neergeschreven, dat bij den aanvang van den oorlog een moeilijk te herstellen dwaling begaan was, door alle legers te ontwikkelen „dans un dispositif purement lineaire de Belfort a Mézières, avec le centre de gravfté des forces beaucoup trop engagé vers le sud: erreur procédant d'abord du faux calcul qui avait fait admettre a priori qu'on n'avait point a se préoccuper le moins du monde de 1'éventualité d'un grand mouvement,. KRIJGSVERRICHTINGEN exécuté par les Allemands a 1'ouest de la Meuse inférieure (a travers la Belgique), et, ensuite, d'une fausse doctrine de guerre, attribuant a 1'offensive frontale une efficacité qu'elle ne saurait avoir désormais avec la puissance formidable de 1'armement et la grandeur des masses, mises en oeuvre par les belligéranta/' h Waar generaal Joffre in zijn „relation sur les premiers mois de la guerre," schreef, dat generaal Lanrezac, „zich op 24 Augustus op zijn rechter vleugel bedreigd achtend, den terugtocht aannam, in plaats van een tegenaanval te doen," was hij dan ook ongetwijfeld niet billijk. De opmarsch van het 3e Duitsche Leger, dat door von Hausen nog tijdens den slag bij Namen-Charleroi, over de Maas bij Dinant en verder Zuidelijk gebracht werd, vormde voor het 5e Fransche Leger ontegenzeggelijk een zoodanige ernstige bedreiging op de rechter flank en in den rug, dat wij niet anders kunnen doen dan instemmen met Lanrezac's besluit en met zijn conclusie, dat een langer volhouden in den cul-de-sac tusschen de Borinage1) en de Thiérache2) zijn leger aan onheil zou hebben prijsgegeven. „C'eüt été un nouveau Sedan !" Wat de Duitschers betreft, ook tegen hun optreden hebben wij niervaren meermalen hoogst ernstige bedenkingen geopperd. Maar op het slagveld toonden zij toch, dat ze hun tegenstander kenden en rekening wisten te houden met diens eigenaardigheden. Zij bleven de somwijlen eenigszins onberaden aanvallen des vijands bedaard en 1) „Le Borinage- is het district der Belgische kolenmijnen, in de provincie Henegouwen, ten Z. van de Haine,. een zijriviertje van de Schelde. 2) „LaThiérache" is een meer Zuidwaarts gelegen district,, eveneens ongeschikt voor operatiën van groote troepenafdeelingen. DE VELDSLAGEN IN DE GRENSGEWESTEN 337 standvastig afwachten. Waar zij op hun beurt aanvielen, toonden ze niet alleen kracht, maar ook overleg. Hun tactiek was, zoowel als huil strategie, wel doordacht en beredeneerd. De discipline hunner troepen staalde hun weerstands- en hun doorzettingsvermogen boven dat huns vijands. In betoon van dapperheid, onversaagdheid, doodsverachting, deden aanvoerders en strijders, van welke nationaliteit zij mochten zijn, voor niemand onder 1 ELFDE HOOFDSTUK FRANSCH-ENGELSCHE TERUGTOCHT DUITSCHE VERVOLGING i. TERRITORIALE TROEPEN IN NOORDFRANKRIJK , Y nYfo "''ZIT moeten thans meldine maken van Fransche strijdkrachten, die wij tot nu toe buiten beschouwing konden laten, omdat hun optreden voor de wederzijdsche krijgsverrichtingen niet van belang was. Hoezeer dit ook na 23 Augustus met dadehjk het geval is geweest, verdienen ze nu toch een oogenblik de aandacht, omdat in de landstreek waar zij zich bevonden gaandeweg méér troepen bijeenkwamen, die in den verderen loop van den veldtocht een zeer belangrijke rol zouden vervullen» Wij bedoelen de territoriale divisiën onder bevel van den generaal d'Amade. Zij stonden op 23 Augustus als volgt: no. 84 bij Valenciennes; no. 82 bij Rijssel; no. 83 naar de zijde van Duinkerken; no. 88 — door de bezetting van Parijs beschikbaar gesteld — werd ten Zuiden van Rijssel verzameld. Voorposten waren uitgezet naar den kant van Condé en van Doornik. De Duitsche verkennende cavalerie-afdeelingen dreven op 23 en 24 Augustus bij Rijssel troepen territorialen terug en wierpen op 24 en 25 Augustus andere, die naar Condé wilden doordringen, op Kamerijk terug. Generaal d'Amade had, naar door Fransche schrijvers beweerd wordt, ongeveer 60.000 man territorialen onder zijn commando. Hij voerde bovendien het bevel over de bezettingen van FRANSCH-ENGELSCHE TERUGTOCHT 239 Rijssel en Maubeuge, die elk op 40.000 man gesteld worden. Deze opgaven schijnen evenwel te hoog. De territoriale troepen waren uit een militair oogpunt van geringe waarde. Zij konden niet voor veel méér dienen dan om de Fransche gemeenschapswegen te dekken tegen cavalerie-patrouilles en tegen vijandelijke ondernemingen met behulp van automobielen. Den 2Öen Augustus verklaarde generaal d'Amade mondeling aan generaal Lanrezac — met wien hij toevallig aanwezig was in het Engelsche hoofdkwartier te St. Quentin — dat „les territofiaux ont laché pied a la vue de la cavalerie allemande et qu'il n'y a rien a en faire avant de les avoir mis en main et pourvus d'artülerie et de mitrailleuses." Aangezien deze troepen zich bevonden buiten den linker vleugel der Engelschen, konden ze weinig steun beloven of verieenen aan het Engelsche en het 5e Fransche Leger, bij eventueele pogingen der Duitschers om het geallieerde front in NoordFrankrijk te overvleugelen of te omvatten. Zij maakten echter later deel uit van het nieuwe 6e Leger, ook leger van de Somme genoemd, op welks vorming wij nader terugkomen. ELFDE HOOFDSTUK (vervolg) 2. DE ENGELSCHEN OP 24 en 25 AUGUSTUS Na de Duitsche aanvallen op de stelling van het Engelsche hulpleger, op 23 Augustus, bleef de strijd gedurende den geheelen nacht voortduren. Tegen het aanbreken van den dag deed een divisie van het ie Engelsche legerkorps, met krachtigen steun van artillerie, bij Harrnignies een. demonstratie om Binche te heroveren. Onder dekking van die handeling kreeg het 2e legerkorps gelegenheid terug te gaan tot de lijn Dour-Frameriesu Hét leed daarbij nog veel door het vuur des vijands, die Mons veroverd had. Het 2e korps groef zich gedeeltelijk in, en kon toen het ie korps zonder groot verhes op de lijn Bavai-Maubeuge doen terugtrekken. Toen de vijand 's middags voornamelijk tegen den Engelschen linker vleugel scheen te willen ageeren, werd de cavalerie van generaal Allenbjt derwaarts gezonden, om zijn aandacht af te leiden. Tegen den avond was het 2e korps in stelling ten W. van Bavai, het ie korps ten O. gedekt door de vesting Maubeuge. Een infanterie-brigade, die teruggekeerd was van bewaking der gemeenschapslijnen, stond achter den linker vleugel, tusschen Jenlain en Bry, de cavalerie op de buitenflank. De Engelsche bevelhebber meende zonder verwijt naar een andere stelling te moeten wijken. De Franschen bleven teruggaan; hij had geen anderen steun dan dien van de vesting Maubenge. De voortdurende pogingen des vijands om op zijn linker flank te komen gaven hem de overtuiging, dat deze trachtte hem op die plaats te werpen en te omsingelen. Hij hoopte dat de vijand te zware verliezen ERANSCH-ENGELSCHE TERUGTOCHT 241 geleden had om die poging te doen slagen, maar hij wist, dat zijn troepen uitgeput waren en tegen overmacht te strijden hadden. In den vroegen morgen van 25 Augustus werd de terugtocht voortgezet naar een stelling KamerijkLe Cateau-Landrecies; deze werd reeds op 25 Augustti» gedeeltelijk ter verdediging ingericht! wk' door achterhoeden en cavalerie beveiligd. Gelet op het voortdurend; teruggaan van de Franschen aan den blootgestelden linker vleugel, op het streven van het Westelijke vijandelijke korps om hem te omvatten, en bovenal op den uitgeputten toestand zijner troepen, was French ernstig in twijfel of het wel verstandig was in die stelling te'blijven. Hij besloot een krachtige poging te doen om verder terug te gaan, tot hij de een of andere belangrijke terreinhindernis tusschen zijn troepen en den vijand kon brengen — zooals de Somme of de Oise — en aan het personeel gelegenheid kon geven om te rusten en zich te herstellen. Hij beval daarom aan de korpscommandanten hun terugtocht zoodra mogelijk voort te zetten naar de algemeene lijn Vermand-St. Quetttm-Ribemont. De cavalerie zou den terugtocht dekken. Het ie legerkorps bereikte 's avonds om 10 uur Landrecies, na den geheelen dag gemarcheerd te hebben; het was te vermoeid om verder te gaan. Doch de vijand deed met troepen van het 9e legerkorps, die door het Forêt de Mormal kwamen, nog 's avonds een hevigen aanval op de Engelschen in Landrecies, die hem evenwel zware verliezen — op 700 a 1000 man geschat — deden lijden. Tegelijkertijd berichtte de ie Engelsche Divisie, dat zij in hevig gevecht was ten Z. en ten O. van Maroilles (gelegen op ruim 6 K.M. ten O.N.O. van Landrecies). French vroeg toen om bijstand voor zijn ie legerkorps aan den commandant van 2 Fransche 242 KRIJGSVERRICHTINGEN reserve-divisiën, die rechts van hem stonden, waaraan voldaan werd. Zoodoende kon dit korps zich in de duisternis uit zijn moeilijke positie redden en met het aanbreken van den dag zijrt^migtochtnaar Wassigny vervolgen. Het aeblegerkorps was 's avonds in stelling met den rechter vleugel bij Le Cateau, den linker nabij Caudry. Daarnaast stond de 4e Divisiemet den linker vleugel achter, naar de zijde van Seranvillers. Aan generaal Sordet was verzocht met zijn Fransche cavalerie-korps van 3 divisiën, ondersteuning te verkenen op den Engelschen. linker vleugel. Hij vroeg daartoe machtiging aan zijn legercommandant, doch wees er op dat zijn paarden buitengewoon vermoeid waren. Hoewel hij later goede diensten bewees, kon hij op 26 Augustus, dat een critieke dag zou worden, om de aangegeven reden geen hulp verleenen. ELFDE HOOFDSTUK (vervolg) 3. DE FRANSCHEN OP 24 en 25 AUGUSTUS De troepen van het 5e Leger begonnen den terugtocht uit de qgttelling Namen-Charleroi-Thuin op 24 Augustus, bij het krieken van den dag. Zij< ondervonden daarbij geen ernstig bezwaar; ook het 3e legerkorps niet, dat in den geleverden veldslag het meest geleden had en een oogenblik in verwarring gebracht was. De Fransche achterhoeden konden de Duitsche vervolgers gemakkelijk in bedwang houden, ook de latere dagen. Des avonds van 24 Augustus bereikte het 5e Leger de lijn Givet-Maubeuge. Generaal Lanrezac had toen reeds bevolen, dat de terugtocht den 25en zou worden voortgezet naar de lijn Avesnes*Mariëmburg. En op het bericht dat de Engelschen voornemens waren verder achteruit te gaan naar de stelling Kamerijk-Le Cateau, bepaalde mj töen nog dat het 18e korps en een Afrikaansche divisie zich gereed moesten houden voor een retouroffensief van zijn: linker vleugel, uit Beaumont naar het Noorden; ten einde het verband met de Engelschen te doen bewaren. Aangezie» French evenwel besloten had zoo snel en zoo ver mogelijk terug te gaan, verviel deze onderneming. Terwijl de Engelschen op 25 Augustus verder teruggingen naar de lijn Kamerijk-Le Cateau, waarbij de rechter vleugel over Maubeuge naar Landrecies en Le Cateau marcheerde, trok het 5e Fransche Leger verder Zuidwaarts. Deze beweging werd zeer bemoeilijkt, doordien er slechts weinig bruikbare wegen beschikbaar waren, in de streek tusschen de Sambre en de bosschen t. W. van de Maas, waar het leger zich een doortocht moest banen. 244 KRIJGSVERRICHTINGEN Nog in de nabijheid van de Sambre zijnde, stuitten de Engelsche troepen van hetze legerkorps op de reserve-divisiën Valabrègue van het 5e Fransche Leger; waardoor verwarring en tijdverhes ontstond, en voor de troepen groote vermoeienis veroorzaakt werd. Lanrezac meent dat dit bezwaar vermeden had kunnen worden, indien de Engelschen en ook het 5e Leger meer in Zuidwestelijke stchting teruggetrokken waren, waardoor men de pogingen tot omvatting door den vijand beter, had kunnen afslaan. rj . Het 5e Leger kreeg bevel om op 26 Augustus terug te trekken op de lijn Le Cateau-Nouvion-La Capelle-Hirson-Rocroi. De Cavalerie-divisie Abonneau moest zich op den rechter vleugel ophouden Om het verband met het 4e Leger te verzekeren. He/ Cavalerie-korps Sordet, dat zich naar den linker vleugel der Engelschen had moeten begeven, had daaraan niet kunnen voldoen en was teruggegaan naar Guise. Op nieuw werden voorloopige maatregelen genomen, om eventueel een tegenaanval naar de zijde van Landrecies te kunnen ondernemen, ten einde de Engelschen te steunen tegen de tot hevige vervolging door het bosch van Mormal oprukkende Duitschers. In den morgen van 26 Augustus ontvingen de onderscheidene Fransche en Engelsche legercommandanten een nota van generaal Joffre, van 10 uur n.m. van den 25en, waarbij instructiën werden gegeven voor het voortzetten van den veldtocht. ELFDE HOOFDSTUK (vervolg) 4. STRATEGISCHE GRONDSLAGEN VOOR DE VERDERE OPERATIËN DER FRANSCHE EN ENGELSCHE LEGERS Welke waren thans op strategisch gebied de voornemens van den Franschen Opperbevelhebber ? Zij kwamen in 't kort hierop neer, dat de vijand zon worden tegengehouden op den Oostelijken vleugel, met den steun der verdedigingswerken aldaar en met een minimum van troepen; verder, dat zooveel mogelijk troepen bestemd werden voor versterking van den geschokten linker vleugel, die ten spoedigste geschikt gemaakt moest worden om stand te houden tegen den tusschen Maubeuge enKijssel opdringenden fifand. Dienovereenkomstig moesten de ie en ae Legers inden Elzas en Lotharingen zich defensief gedragen. De beide Westelijk daarvan staande legers, het 3e en het 4e, moesten voorloopig eveneens een defensieve gedragslijn in acht nemen. De terugtocht uit het Noorden van den linker vleugel moest met nauwgezette voorzorgen worden voortgezet, tijdens het overbrengen van troepen, enz. uit het Oosten naar het Westen. Later zou een nieuw offensief worden ondernomen met de legenSvan den linker vleugel en van het centrum. Er werd een nieuw leger gevormd, dat zou optreden op den uitersten linker vleugel, tegenover den buitengewoon krachtigen rechter vleugel des vijands. Ten slotte werd het centrum versterkt door het eveneens nieuw te vormen 9e Leger. Dit laatste kwam te staan onder het bevel van den generaal FÖctu Het 6e Leger dat op den linker vleugel zou ageeren, werd gesteld onder generaal Maunoury, dien wij in het vorige Hoofdstuk noemden als commandant van 2A6 KRIJGSVERRICHTINGEN het „leger van Lotharingen/' (het 8e Fransche leger). Generaal Joffre's nota van 25 Augustus, 10 uur n.m. gaf dus niet slechts uiting aan de hoop om later het offensief te kunnen hervatten, maar hield zelfs het stellige voornemen daartoe in; en wel uit een lijn ongeveer halfweg de Sambre en de Marne, namelijk van de natuurlijke terreinhindernis, gevormd door de Somme-rivief en de heuvelen-vsn St. Gobain-Laon. Aldus omschrijft Perris de bedoeling van het nieuwe Fransche operatieplan. De instructie bepaalde, dat nu het eerst-ontworpen offensief niet had kunnen worden volbracht — dat wil feitelijk zeggen: mislukt was — de verdere operatiën ten doel zouden hebben op den linker vleugel, door samenvoeging van het 4e, het 5e en het Engelsche Leger met nieuwe krachten, uit de Oostelijke gewesten aan te voerén,: eettctroepenmassa te vereenigen, in staat om het offensief, te hernemen. De ie, ae en 3e Legers zouden inmiddels den vijand, dien zij tegenover zich hadden, staande houden. Rechter vleugel. Het ie en het 2e Leger houden stand in Lotharingen en aan het Zuidehjkiztie* bouché van den Elzas; verdedigen zoo noodig hun terrein voet voor voet, en maken als reduits gebruik van den steun der versterkte plaatsen Belfort, Epinal en Toul. Het 3e Leger, rechts steunende op de versterkte stellingen van Verdun, zal de landstreek verdedigen tusschen de Maas en de AisnejMe linker vleugel Zal in een haakstelling standhouden in Argonne, hetzij naar de zijde van Grandpré, hetzij naar die van Varennes en St. Menehould, naarmate de rechter vleugel van het 4e Leger zal kunnen standhouden aan de Aisne, van Rethel tot Vouziers, dan wel zal terugtrekken op de stelling van Reims. Linker vleugel. Het 3e, het 4e en het 5e Leger FRANSCH-ENGELSCHE TERUGTOCHT 247 moeten op hun terugtocht voortdurend in onderlinge verbinding Mijven. Achterhoeden moeten hen dekken bij alle daartoe geschikte terreinafscheidingen, opdat aj er in slagen 's vijands voortrukken te beletten of althans te vertragen, door korte en hevige tegenaanvallen, waarin de artillerie een hoofdrol moet vervullen. Het 4e Leger moet stand houden aan de Aisne, van Berry-au-Bac tot Vouziers; ingeval van gedwongen terugtocht zich in de stelling Berry-au-BacReims-Chalons gereed houden om het offensief te hervatten. Het 5e Leger moet met den rechter vleugel de lijn La Fèré-Laon-Craonne, als defensief front bezetten. De linker vleugel stelt zich op d cheval van de boven-Somme, ter hoogte van St. Quentia. Rechts aan de Oise bij Moy, links bij de Omignon, tegenover Vermand, in allen deele gereed om te deboucheeren in de algemeene richting naar Bohain. Het Britsche leger zal teruggaan naar de Somme, tusschen Ham en Bray. Tusschen 27 Augustus; en 2 September wordt een nieuw leger, het 6e, gevormd met troepen uit verschillende gedeelten van het front, die per spoorweg worden aangevoerd en ziek concentreeren, zoo mogelijk voorwaarts.-van Amiens, tusschen Corbie en Domart-en*Ponthien, dan wel achter de Somme tusschen Villers-Bretonneux en Picquigny. De groep territoriale divisiën onder generaal d'Amade worden versterkt met 2 reserve-divisiën en bezetten de Somme van Amiens tot de zee, om vijandelijke cavalerie en-inialdterie-ondersteuningstroepen tegen te hóuden. Alle stellingen moesten zoo krachtig .mogelijk worden ingericht, om een maximum van tegenstand te bieden. Het Eerste Oorlogsjaar 17 248 KRIJGSVERRICHTINGEN De linker vleugel van het 5e Leger moest te zijner tijd overgaan tot het offensief, in de algemeene richting op Bohain. De Engelschen, het 6e Leger en het Cavalerie-korps Sordet rukkendan op ten aanval, hetzij tegen het front Le Catelet-Bapaume-Arras, dan wel tegen het front Bertincourt-Arras-SaintPol, naarmate noodig is om 's vijands uitersten rechter vleugel te kunnen bereiken. De Fransche Opperbevelhebber het alzoo thans zijn oorspronkelijk denkbeeld varen, om de kracht van het verweer voornamelijk te doen uitgaan van het Zuidelijk gedeelte van een rechtlijnige opstelling der legers, van Mézières tot Belfort. Ook zag hij af van zijn latere voornemen, om een strategische doorbreking van het centrum der vijandelijke legers te bewerken. Het plan van 25-^-26 Augustus legde nu den nadruk waar die noodzakelijk liggen moest; het stelde volkomen terecht op den voorgrond , dat thans de meest ernstige en krachtige pogingen gericht moesten zijn tegen den rechter vleugel der tegenpartij. Dit plan was dus logisch opgevat, zooals de toestand het vereischte en duidelijk omschreven. Of de uitvoering er van mogelijk en doeltreffend zou zijn, kon eerst gaandeweg blijken. Het kon al dadelijk twijfelachtig zijn of het juist gezien was, dat de terugtocht en daarna het op grootere kracht brengen van den geschokten linker vleugel zijner legers — het 5e en het Engelsche Leger — zou plaats hebben in de lijn AmiensLaon-Reims en of het niet beter, niet onvermijdelijk noodzakelijk zou zijn, daarvoor verder, b.v. tot de Seine, te wijken. De reden voor twijfel te dien opzichte was te vinden in de kracht en de snelheid waarmede de Duitschers optraden met hun rechter vleugel, die er voortdurend naar streefde de Engelschen te omvatten. ELFDE HOOFDSTUK (vervolg) 5e. VOORTGEZETTE DUITSCHE VERVOLGING. DE SLAG BIJ LE CATEAU . Het .Duitsche ie Leger trok den 24en Augustus ook bij Jemappes en Condé over het kanaal, waarachter de Engelschen zich verdedigd hadden. Het bereikte dien dag, opgehouden door heftigen tegenstand der vijandelijke achterhoeden, slechts de lijn: Maulde-Condé-Ornaing-Givry. Men wist niet zeker waarheen de hoofdmacht des vijands geweken was. Het 2e Cavalerie-korps marcheerde over Orchies en Marchiennes, om inden nacht van 24 op 25 Augustus Denain te bezetten. Het had verschillende afdeelingen — o.a. de 88e en de 82e divisie — Fransche territorialen ontmoet, die op de Duitsche rechter flank veelvuldig werden aangetroffen. Men meende, dat 's vijands hoofdstelling lag in de lijn Valenciennes-Bavai en rukte den 25en Augustus daartegen op. Het 2e legerkorps marcheerde door het bosch van Raismes, om die stelling te omvatten. Tegenstrijdige berichten, omtrent den terugtocht der Engelschen ontvangen, leidden ten slotte tot het besluit om het ie Duitsche Leger, onder dekking tegen de vesting Maubeuge, le doen marcheeren naar de lijn Bouchain-SolesnesLandrecies-Aulnoye. De bedoeling was den vijand nog gedurende zijn terugtocht aan te vallen en op te houden. Te Landrecies en bij Solesnes vond men nog 's avonds heftigen tegenstand. De bevelen voor 26 Augustus bepaalden het voortzetten van den marsch tot vervolging van den vijand in Zuidwestelijke richting, naar de lijn Kamerijk-Le Cateau. Reeds om 10 uur v.m. meldde de 9e cavalerie- 35° KRIJGSVERRICHTINGEN divisie dien dag, dat zij bij Solesnes en Le Cateau gewikkeld was in een scherp gevecht met den vijand, die gedeeltelijk zelfs aanvallend optrad. Het ie Leger had dus de Engelschen andermaal vast. De slag bij Le Cateau begon. Van het Engelsche leger had, zooals vermeld is, het 2e legerkorps den 25en Augustus Le Cateau bereikt; terwijl het ie korps bij Solesnes, Landrecies en Maroilles in hevig gevecht met den vijand stond. Veldmaarschalk French oordeelde zijn toestand te ongunstig, om den acen een beslissenden strijd te aanvaarden. De Franschen, rechts van hem, trokken terug; de eigen linker vleugel werd bedreigd met omvatting, waartegen de' Fransche territorialen geen voldoende dekking konden geven. De gemeenschap met Le Havre kon verbroken worden. Er was geen tijd beschikbaar om de stelling behoorlijk ter verdediging in te richten. De veldmaarschalk besloot daarom zijn terugtocht op 26 Augustus voort te zetten in de richting naar St. QuentinNoyon en het leger op te stellen achter de Somme en de Oise. Het ie legerkorps ging dus den 2Öen 's morgens verder terug, terwijl het 2e korps voorloopig stand hield in een stelling Le Cateau-Caudry, waarbij de 4e divisie infanterie en de cavalerie-divisie Allenby zich ter ondersteuning voegden. Generaal Smith-Dorrien meende den terugtocht niet dadelijk te kunnen voortzetten, omdat de troepen door langdurige en hoogst vermoeiende marschen uitgeput waren, terwijl de vijand vlak voor het front stond. Hij besloot daarom —• ofschoon hem nog pertinent bevolen was niet te blijven staan — den strijd op 26 Augustus te aanvaarden. Kamerijk was des nachts van 25 op 26 Augustus nog door de 84e territoriale divisie bezet. French was tijdens den slag bij Le Cateau afwezig; hij bad FRANSCH-ENGELSCHE TERUGTOCHT 851 een onderhoud met Joffre en Lanrezac te St. Quentin. Afbreken van het gevecht was niet meer mogelijk. De cavalerie von der Marwitz tastte het eerst den Engelschen linker vleugel aan, het 2e en het 4e Duitsche legerkorps stootten daarna bij Caudry en Reumom op dit vijandelijke front. Het 4e en het 3e korps trachtten het rechts en links te omvatten, doch deze pogingen mislukten. Het 4e korps kwam na een uiterst langen en vermoeienden marsch van Valenciennes, eerst tegen den nacht bij Esnes en Haucourt; het 3e korps kwam niet verder dan tot Honnechy. Het 2e korps wierp de Franschen terug uit Kamerijk. De marschen en de ontwikkeling der voor de dubbele omvatting bestemde korpsen namen zooveel tijd in beslag, dat deze niet meer tijdig konden ingrijpen. Aan den Engelschen kant stond op eiken vleugel cavalerie; van Le Cateau tot Troisvilles 1 divisie en 1 brigade, bij Caudry en bij Haucourt elk 1 divisie. De toestand dreigde 's middags voor Smith-Dorrien's troepen gevaarlijk te worden, zoodat hij om half vier, te midden van den strijd — om geheele vernietiging van de troepen te voorkomen — het bevel moest geven om terug te trekken. Dit geschiedde niet dan ten koste van groote verliezen en van verwarring. De Engelsche artillerie steunde den terugtocht met «eel kracht. Eenige Fransche territoriale divisiën alsmede de 61e en de 62e reserve-divisiën onder generaal d'Amade uit Atrecht, hadden in de omstreken van Kamerijk aan het gevecht deelgenomen. Ook het Cavalerie-korps Sordet verleende nog zeer gewaardeerden steun. De Engelschen ontkwamen in den nacht. French beval nu dat het leger moest teruggaan naar de lijn La Fère-Noyon. Op 28 Augustus stond het ie legerkorps 's avonds 252 KRIJGSVERRICHTINGEN ten Zuiden van La Fère? tusschen het bosch van St. Gobain en de Oise, het 2e korps bij Noyon. De troepen hadden met slechts korte rusten dag en nacht doorgemarcheerd; zij waren meestal zonder verpleging gebleven. De verliezen waren aanzienlijk, volgens French 15.000 man, 80 vuurmonden en veel materieel. De gevolgen van deze nederlaag deden zich zeer lang gevoelen op den verderen terugtocht, en ook nog in den slag aan de Marne. French zelf noemde den toestand na den slag bij Le Cateau „beklagenswaardig." Evenwel moet worden erkend dat de heldhaftige en volhardende tegenstand van generaal SmithDorrien het Engelsche leger bewaard heeft voor een catastrophe. Hij kon des morgens van 36 Augustus onmogelijk meer weg komen en hij stond tegenover zeer groote vijandelijke overmacht, die dreigde hem van twee zijden te omvatten. Aan die bedreiging hebben de Engelschen zich, door midden uit het gevecht terug te trekken, met groote dapperheid en ten koste van zware verliezen weten te onttrekken. Het ie Duitsche Leger stond des aVonds van 26 Augustus ten Zuidwesten van Kamerijk-Le Cateau. Uit het centrum en van den linker vleugel werd de vijand wegens belangrijke verliezen niet vervolgd; alleen de rechter vleugel drong, ver buiten Kamerijk uithalend, met sterke marschen voorwaarts, ten einde de pogingen tot het omvatten van den vijand voort te zetten. Op 27 Augustus marcheerde het ie Leger in de richting naar Péronne, het rechtetv vleugelkorps en de cavalerie over Combles naar de Somme. Het bereikte dien dag de lijn ComblesJoncourt (ten N. van St. Quentin), en bezette den 28en Augustus de Somme van Bray tot ten Noorden van NeakvOp 29 Augustus bereikte het ie Leger de lijn Viuers-Bretonneux-ChauMes-Nesle. Op 27 en 28 Augustus hadden bij Combles ge- FRANSCH-ENGELSCHE TERUGTOCHT 253 vechten plaats met een vijandelijke cavaleriedivisie, met de 6e en 62e reserve-divisiën en 1 territoriale divisie. Op 29 Augustus had een strijd plaats met gedeelten van het Fransche 7e legerkorps en eenige reserve-Alpenjagersbataljons, bij Proyart, waarin de vijand geslagen en naar VillersBretonneux teruggeworpen werd. Ook bij Chaulnes stootte men herhaaldelijk op den vijand. De gedane waarnemingen vestigden de meening, dat onder bevel van generaal d'Amade, reserve- en territoriale divisiën met de Cavalerie-divisie Sordet vereenigd geworden waren, om de linker flank der Engelschen te dekken en den opmarsch der vijands zooveel doenlijk te vertragen. De vesting Maubeuge moest aangevallen worden door het 2e Duitsche Leger met 3 divisiëm Generaal von Bülow verlangde daarvoor 1 divisie van het ie Leger. De commandant van laatstgenoemd leger vond daarin aanleiding om aan de „Oberste Heeresleitung" te vragen, of hij nog steeds ondergeschikt was aan den commandant van het 2e Leger. In antwoord daarop besliste het legerbestuur des morgens van 27 Augustus, „dat de ondergeschiktheid van het ie Leger aan het 2e Leger werd opgeheven. Maubeuge moest alleen door het 2e Leger ingesloten worden." Het 2e Leger vervolgde de Franschen op 25 en 26 Augustus in Zuidwestelijke richting, en bereikte den 26sten de lijn Aulnoye-Boulogne (ten Z. van Avesnes) — Ohain. Het ie Cavalerie-korps en 1 divisie moesten over Aulnoye-Le Cateau gaan, om de Engelschen in den rug te komen. Het 3e Leger marcheerde meer Zuidwaarts over Mariëmburg en bereikte den 2Öen Augustus de omstreken van Roerat. Tusschen het 2e en het 3e Leger begon een open ruimte te ontstaan. 254 KRIJGSVERRICHTINGEN Den 26en Augustus ontvingen het 2e en het 3e leger het noodlottige bevel van den keizer, om de beschikbare troepen respectievelijk van het gardereserve-korps en van het 1 ie legerkorpstten spoedigste te dirigeeren resp. naar Aken en naar Malmedy en St. Vith, met de bestemming om naar het oorlogsterrein in Oost-Pruisen te worden getransporteerd. Wij noemden dat bevel „noodlottig;" wij bedoelden dat natuurlijk, „beschouwd van het standpunt der Duitsche legerleiding." Het was inderdaad uit het oogpunt van de lading der Duitsche operatiën, een hoogst onoordeelkundig, een verderfelijk besluit. De verzwakking van den rechtervleugel der Duitsche legers met twee legerkorpsen, op een tijdstip waarop die vleugel reeds zeer verzwakt was door het achterlaten van 2 korpsen bij Antwerpen, van 1 divisie te Brussel van 3 divisiën bij Maubeuge, en terwijl juist ook nog 1 divisie van het 3e Leger moest worden bestemd voor de insluiting en het beleg van de Fransche vesting Givet — zoodat de sterkte van dit leger daalde tot 2£ legerkorps — was in zijn gevolgen buitengewoon schadelijken nadeehg voor de Duitsche belangen. Wij hebben de overtuiging dat daarin een der hoofdoorzaken ligt van de tegenslagen, die de Duitschers korten tijd later op het Westfront hebben ondervonden* röverplaatsen. In elk geval was het een groote font, die getuigt van onjuist strategisch inzicht, om 2 korpsen te ontnemen aan den reeds aanvankelijk voor de uitvoering van het ontworpen operatieplan te zwak bedeelden rechter vleugel van het Westfront, in plaats van het te n>'fc?voorziene linker front er mede te belasten, alwaar 2 korpsen zeer wel te missen waren. TWAALFDE HOOFDSTUK VOORTZETTING DER OPERATIËN IN NOORD-FRANKRIJK i. DE ENGELSCHEN NA DEN SLAG VAN LE CATEAU TOT HET OVERGAAN VAN DE MARNE Lp ^"CSE terugtocht van het Engelsche leger op w a^^^tl2^ Augustus werd gedekt door 2 cavavlerie-brigades, die de over St.Quentin fyJLj^(£jvervolgende Duitsche cavalerie nabij de Kk. ^vQ^wOise met verhes terugsloegen. Op 20 Augustus werd het per spoortrein uit het Zuidoosten naar Amiens aangevoerde 7e Fransche legerkorps, dat bestemd was voor het nieuwe 6e Leger, grootendeels verzameld links van de Engelschen, met den rechter vleugel ter hoogte van Roye. Het 5e Fransche Leger stond tusschen Guise en La Fère, achter de Oise. De vijand vervolgde met groote kracht; 5 1 6 Duitsche legerkorpsen stonden aan de Somme en tegenover het 5e Fransche leger, terwijl ten minste 2 legerkorpsen op het Engelsche front aanrukten en 3 of 4 andere tegenover het 6e Fransche Leger verschenen. Op 29 Augustus besprak generaal Joffre den toestand met den Engelschen bevelhebber. Er werd besloten dat de Engelschen verder zouden teruggaan tot nabij de lijn Compiègne-Soissons. Dit geschiedde nog denzelfden dag. French meende dat de Duitsche rechter vleugel nu een bedreiging begon te vormen voor zijn gemeenschapshjn met Le Havre. Hij had Amiens reeds doen ontruimen en bericht ontvangen dat affi . KRIJGSVERRICHTINGEN een Duitsche reserve-divisie daarheen was gegaan. Daarom werd bevolen St. Nazaire als basis voor het verkeer met Engeland in te richten en te Le Mans een tusschenbasis te vestigen. Generaal Joffre wenschte den vijand zoolang mogelijk op te houden, overal waar daartoe gelegenheid bestond, en tot bereiking van dit doel als 't ware dagelijks zijn voornemens te wijzigen, in verband met 's vijands plannen en met den algemeenen toestand. In verband daarmede en met de bewegingen der Fransche legers zetten de Engelschen hun terugtocht geregeld voort. Zij werden daarbij niet bijzonder door den vijand verontrust, maar achterhoedegevechten hadden toch telkens plaats. Op i September werd de ie cavalerie-brigade, op haar terugtocht door het boschrijke terrein ten Zuiden van Compiègne, door Duitsche cavalerie aangevallen; zij verloor daarbij aanvankelijk een rijdende batterij en een aantal dooden en gewondem Het ie Engelsche korps was evenwel in de nabij heid en verleende hulp, zoodat het gevecht eindigde met het hernemen van de eigen kanonnen en het veroveren van 12 Duitsche. Een ander achterhoede gevechthad plaats t^jVfflers-Cotterets, waarin de 4e brigade aanzienlijks verliezen leed. t*H}p 3 September stond het Britsche leger ten Zuiden van de Marne, tusschen Lagny en SignySignets. Op verzoek van generaal Joffre moesten de rivierovergangen zoolang mogelijk verdedigd, en de bruggen vernield worden. Daarna verzocht de Opperbevelhebber den veldmaarschalk French den terugtocht nog voort te zetten, ten einde een nieuwe stelling te bezetten achter de Seine. Dit zou geschieden. Middelerwijl trokken de Duitschers met aanzienlijke krachten over de Marne, waarover zij bruggen geslagen hadden. Kleine vóór* FRANSCH-ENGELSCHE TERUGTOCHT 359 postengevechten met de Engelschen kwamen daarbij meermalen voor. Op 5 September deelde Joffre mede, dat hij voornemens was onverwijld het offensief te hernemen, waarvoor hij de omstandigheden zeer gunstig achtte. TWAALFDE HOOFDSTUK (vervolg) 2. DE SLAG BIJ GUISE-ST.QUENTIN De commandant van het 5e Fransche Leger had de overtuiging gekregen dat de vijand zijn omvattende operatie zonder verwijl zou voortzetten en zich nog meer naar het Westen zou uitbreiden. Na den slag bij Le Cateau waren de Engelschen op St. Quentin en door de vallei van de Oise teruggetrokken, zoodat zij dicht nabij het 5e Leger kwamen. De commandant van het 4e Fransche Leger, generaal de Langle, berichtte aan Lanrezac, dat hij tegen de vijandelijke korpsen aan de Maas stand hield, en dat zijn linker vleugel ten Noordwesten van Mézières met hem in verbinding zou komen. Lanrezac besloot ten spoedigste terug te trekken achter de lijn, gevormd door de Oise, van Guise tot de uitmonding, van de Thon en achter dit riviertje tot Aubenton — in de streek Origny (aan de Oise)Sains-Vervins — en van daar wellicht een retouroffensief te ondernemen tegen het 2e Duitsche Leger. Hij ontving echter bevel de stelling La FèreLaon-Craonne te gaan bezetten. Den 27en Augustus 's avonds, toen bekend was dat de Engelschen overhaast verder hadden moeten wijken naar La Fère en Chauny en dat het 4e Leger verplicht geweest was zijn linker vleugel naar Mézières samen te trekken, kon het 3e Duitsche Leger ongehinderd ten Zuiden van Rocroi doordringen en het verband tusschen de Fransche 4e en 5e Legers in gevaar komen. Het 5e Leger moest dus den 28en zorgen niet geïsoleerd te worden, en wilde daarom dien dag teruggaan naar de lijn Montcornet-MarleRibémont. Doch s avonds van den 27en kreeg F RANSCH-ENGELSCHB. TERUGTOCHT 261 Lanrezac van het groote hoofdkwartier bevel om: „zoodra mogelijk een offensieven stoot te doen naar Saint-Quentin, zonder acht te slaan op de Engelschen." Het' rechter nevenstaande leger zou zich niet verder Westwaarts uitstrekken dan tot Signy-rAbbay*. Overigens werd het te bereiken doel van het offensief niet medegedeeld en ook werden geen nadere gegevens omtrent den vijand verstrekt. Waarschijnlijk was het streven om de Duitschers bij St. Quentin op te houden, zoodoende de Engelschen te ontlasten en aan het nog in opmarsch zijnde 6e Leger tijd te verschaffen om gereed te komen. Het voorbereiden van de bevolen offensieve onderneming vorderde tijd en overleg, de 28e Augustus ging er mede heen. Het 5e Leger stelde zich dien dag volgenderwijze op: De hoofdmacht, bestaande uit het 3e en het 18e legerkorps, met a Afrikaansche divisiën, aan de Oise, tusschen Origny en Moy; links daarvan 2 divisiën Valabrègue en 1 territoriaal regiment. Het ie korps, als reserve, ten Zuidwesten van Sains. Het 10e korps alsiflankdekking tegen het Noorden, achter de Oise, boven Guise. De cavalerie Abonneau en de reserve-divisie Boutegourd tusschen Rumigny en Rozoy-sur-Serre, als dekking tegen vijandelijke ondernemingen van den kant van La Capeue-Chiniay-Roerbi, en om zoo mogelijk het verband met den linker vleugel van het 4e Leger te onderhouden. Verzoeken om een korps der Engelschen aan het offensief te doen deelnemen, werden door French afgeslagen. Op 29 Augustus rukte'het gros van het leger, bij het aanbreken van den dag beneden Guise over de Oise; het marcheerde in echelons, met den 262 KRIJGSVERRICHTINGEN linker vleugel vóór, naar St. Quentin, gereed om den /vijand aan te vallen, waar men hem mocht . aantreffen. Reeds vóór 9 uur werd het 10e korps boven Guise, aan de Oise, door sterke Duitsche troepen aangevallen, die spoedig moesten, 'wijken. De opmarsch naar St. Quentin werd alzoo in de rechter flank genomen, en moest weldra gestaakt worden» Generaal Lanrezac deed de beschikbare troepen van het 3e en het ie korps tot versterking van het 10e korps tegen den vijandelijken flankaanval optreden, om te trachten den vijand over de Oise terug te werpen. Aan Duitsche zijde stond het 2e Leger thans tegenover het Fransche 5e Leger. Generaal von Bülow had namelijk, om het verband met het ie Leger niet te verhezen, zijn rechter vleugel vooruitgebracht tot bij St. Quentin; hij wilde de Engelschen zoodoende in den rug komen, en voorts over en langs de Oise oprukkeniVoorbereidingen werden getroffen om La Fère aan te vallen. Den 28en Augustus, 's avonds, bleek men ten Zuiden van Guise en van Flavigny op krachtigen vijandelijken tegenstand te stuiten, waaruit zich den 29en tijdig een scherp gevecht ontwikkelde, waarin voornamelijk het garde-, het reserve-garde- en het 10e korps optraden.. Ben Fransche aanval werd door 3 legerkorpsen met energie ondernomen en met hardnekkigheid ook op 30 Augustus volgehouden. De uitslag bracht échter geen noemenswaardige verandering in den. loop der operatiën. Beide partijen spreken van een „overwinning." De Duitschers waren, feitelijk in hun voorwaartsche beweging eenigszins belemmerd en opgehouden; de Franschen moesten hunnerzijds verder blijven teruggaan. Het komt hierop neer, dat, terwijl de terugtocht van het Engelsche leger zeer ernstig door von Kluck werd belemmerd, en ook de verzameling FRANSCH-ENGELSCHE TERUGTOCHT 263 van het péuwe 6e Leger werd bedreigd, de offenfÈFftjSfcaPt» door Joffre aan het 5e Leger bevolen, °P 29 Ci^^uajistus „donna un peu d'air a 1'armée anglaise et a la 6e armee," zooals die generaal zelf schrijft. Maar de uitwerking van dien door de Duitschers niet vemj^tejBQtn niet voorzienen aanval was toch niet voldoende om het 6e Leger in staat te stellen zijn^g zeer onvolledige concentratie in de aangewezen zóne te voltcojüjn, Het ae Duitsche Leger had als naar gewoonte reeds den 28en Augustus 's avonds ondersteuning gevraagd aan het ie Leger, onder mededeeling dat het in zwaren strijd stond en hulp in de richting naar Essigny dringend gewenscht was. Ook aan het 3e Leger verzocht von Bülow om steun, door in te grijpen in de richting van Vervins. Het 3e leger had echter reeds aan het 4e Leger, dat aan de Maas in gevecht was, hulp toegezegd door op herhaalde verzoeken van dat Leger, haar marschrichting op Signy-l'Abbaye tijdelijk te wijzigen in de richting op Launois-Vendresse. Toen de aanvraag om hulp in den slag St. Quentin-Guise von Kluck bereikte, het hij 1 divisie van het 9e korps over St. Quentin naar Mont-d'Origny oprukken, doch de andere divisie van dat korps — dat reeds namens het 2e Leger rechtstreeks om steun gevraagd was — werd teruggehouden. Uit de onderscheidene van het eene aan het andere Duitsche leger gerichte verzoeken onTsteun ën hulp, waarvoor het 2e Leger zich altijd'in de eerste plaats deed gelden, blijkt opnieuw hoe aan Duitsche zijde een krachtige, doelbewuste, hoogere leiding ontbrak. Het 4e Duitsche Leger was, na den slag Neuf- Hct Eerste Oorlogsjaar ,n 264 KRIJGSVERRICHTINGEN chiteau op 22 en 23 Augustus, opgerukt naar de Maas. Eerst na een heftigen strijd, van 26 tot 29 Augustus, kon het er in slagen zich den overtocht over die rivier te^Gerschaffen, tusschen Sedan en Stenay. Ook het 5e Duitsche leger moest van 28 Augustus tot 1 September een zwaren strijd voeren, om bij Dun een overgang over de Maas in bezit te krijgen en den vijand van daar terug te werpen. TWAALFDE HOOFDSTUK (vervolg) 3. AANWIJZINGEN VAN DE DUITSCHE LEGERLEIDING VOOR HET VOORTZETTEN DER OPERATIËN VAN 27—28 AUGUSTUS Op 28 Augustus, des avonds , ontvingen dei bevelvoerders der zeven Duitsche legers op het Westfroht nieuwe keizerlijke bevelen voor de verdere operatiën. Deze kwamen hierop neer, dat de Duitsche1 legers met spoed moesten oprukken in de richting naar Parijs. Men moest 'het Fransche leger niet tot rust laten komen, de vorming van nieuwe troepen beletten en zoo veel mogelijk hulpmiddelen voor den strijd aan het land onttrekken. Het ie Leger, met het 2e Cavalerie-korpsi moest Westwaarts van de Oise oprukken naar de beneden-Seine; tevens de buitenflank der legers dekken. Het 2e Leger, met het ie Cavalerie-korps, moest over La Fère en Laon op Parijs aanrukken; Maubeuge, La Fère en Laon — dit laatste samen met ;het 3e Leger — veroveren. Verkenningea^ler cavalerie ook ten behoeve van het 3e Leger doen. Het 3e Leger zou marcheeren ten W. van Neufchatel op Chateau-Thierry. Hirson en Laon met bet fort Condé (in overleg met het 2e Leger) verOveren. f Het 4e Leger zou oprukken over Reims naar Epernay. Belegeringsmaterieel voor Reims zak worden verschaft. Het 6e legerkorps gaat over naar het 5e Leger. Het 5e Leger moest met het 6e legerkorps oprukken naar de lijn Chalons««ur-Marne-Vitry-leFranoois. Het 4e Cavalerie-korps, was ook ten dien- SCHETS NO. 6 Verdere opmarschrichtingen der Duitsche Legers (27 Augustus). FRANSCH-ENGELSCHStiTERUGTOCHT 267 ste van het 4e Leger, voor verkenningen besehikbaar. Verdun moest afgesloten worden«jLandweer -en Ersatz-troepen werden toegezegd. Het 6e en het 7e Leger^njet het 3e Cavalerie-korps moesten den vijand beletten in Lotharingen en den boven-Elzas door te dringen. Indien deze teruggaat, treilt het 6e Leger tusschen Toul en Epinal de Moezel over en marcheert het op Neuf-chateau; dekt dan tevens de linker flank der legers. Voorts moest het Nancy en Toul afsluiten en tegen Epinal beveiligen. Eventueele wijzigingeni.in de samenStelling der 5e, 6e en 7e Legers werden vastgesteld. Het 7e Leger bhjftyoorloopig ondergeschikt aan •het öe^ladien dit over de Moezel trekt wordt het 7e Leger zelfstandig; het moet den ïrijand het doordringen ;tusschen Epinal en de Luiksche grens beletten. Deze bevelen gingen blijkbaar nog uit van het denkbeeld, dat ten grondslag lag aan het; oorspronkelijke operatieplan van von Schkeflen. Maar zij hielden in het geheel geen rekening met het feit, t|iat jdfc;groepeering en de toestand der Duitsche stójdkrachteaaap het Westfront aanmerkelijk yerf schilden van die, waarop dat plaa-jttjdertijd geba|Ü«eAiWerd. De opmars«ihttaar de beneden Seine, ten Westen van Parijs en naar de Fransche hoofdstad zelve vordenÉÈMeel meer troepsn, dan het ie, sMSvae? en het 3e Leger er op 28 Augustus voor beschikbaar konden ste"4a> Von Sghjieffen had destijds voor een opmarsch tegen ifen Fransche stelling Aisnftföise-Paras gerekend op 25 legerkorpsen, n\ reserve-korpsen en 6 nieuw gevormde ^erkorpsen. Van deze majaktr. zouden 7 legerkorpsen bestemd zijn om Parijs aan de Westzijde om te trekken en 6 tot het insluiten dier vesting op het W. en Z. front. Th*ans waren niet de helft van dat 268 KRIJGSVERRICHTINGEN aantal legerkorpsen vootPbet gestelde doel beschikbaar. Daarentegen bleef de Duitsche linkervleugel naar verhouding veel te sterk, en het 4e Leger moest zelfs weer een legerkorps afstaan, om het 5e Leger öp den linker vleügefcnog weer te versterken. Bovendien;itóes|3Bl aanmerking genomen zijn, dat de Fransche legers van den rechter vleugel, het ie en*llet 2e, zich aan de Moezel en bijJVerdun bleven hahdbavènilt©e Duitschers hadden zich daartegen defensief moeten gedragen, dm des te kracht op hun rechter vleugel te kuüöen ontwikkelen. In plaats van aan dien vleugel versterkingen toe te voegen, werden gedurig voor verschillende nevendoelemdtrf, troepen: daaraan onttrokken;' Èn de vijand handelde thans van zijn standpunt zeer oordeelkundig, door het vormen van twee nieuwe legers, het 6e en het 9e, die er weldra toe zouden kunnen bijdragen om de kracht van den Duitschen hoofdaanval op Parijs te breken en af te slaan. Nu was<4*t ongetwijfew^Wx* de Franschen veel gemakkelijker, troepen op hun front van reclMs'naar links te verplaatsen en daarmede nieuwe legers te organiseeren, omdat zij het onbelemmerde gebruik hunnW^spoorwegen daarvoor konden benuttigen^ ttfrwijl de spoorbanen in België en Noofll-Frankrijk voor de Duitsche legers nog niet beschikbaar waren. Maar 1^ksinrftfbocht waren overi£Noyon, alwaar het ie Cavalerie-korps aankwam. Op deze gronden nam generaal von Kluck het besluifeapj^ftAugustus de richting naar Compiègne-Noyon in te slaan,, zooals hij reeds op 28 Augustus aan vb* Bülow had voorgesteld. Van het 3e Leger kwam tijding dat het Zuidwaarts naar de Aisne ging afbuigen en bij Rethel-Semuy zou aanvallen en doordringen. De lmkervleugeiveJöhet ae Legér rukte op Reims aan» De DuitscbWegerleiding, die zich op 30 Augustus van Koblentz naar Luïenhurgjlverplaatste, keurde de bewegingen van het iè, het 2e en het 3e Leger goed; Mitsdien was thans de geheele rechter vleugel van de legers op het Duitsche Westfront naar het Zuiden afgebogen, -itlft op den Franschen. linker vleugel veelvuldig utfladmg en ^eJKMraswng van troepen weed:waargenomen en bij Amiens, Villers-Bretonneux, Moreuil, Montdidier, enz. herhaaldelijk gevechten plaats hadden, scheen niet van genoegbekng om daartegeni ingrijpende maattegelen te némen. De rechter, vleugel van het ie Duitsche Leger IRANSCH-ENGELSCHE TERUGTOCHT 371 bleef evenwel zorgen voor dekking tegen AmiensAvre op de rechter flank, en het ie Leger liet voorshands nog slechts i£ legerkorps— het 3e en de helft van het 9e — op den linker oever van de Oise overgaan. Een oprukken naar La Fère-Laon, zooals gene- SCHETS NO. 7 De toestand op 31 Augustus. raai von Bülow laffer met aandrang verzocht had, on^. ten volle partij te trekken van de overwinning, werd door generaal von Kluck principieel onjuist geoordeeWs^ehrïdan ook buiten beschouwing gelaten. Dit kon trouwens nimmer geschieden, als een eenvoudige, tijdelijke, tactische ondersteuning, zooals eerstgenoemde legercommandantiatéti beweerde bedoeld te hebben. 272 KRIJGSVERRICHTINGEN Ook het afbuigen naar het Zuiden door de drie legers van den Duitschen rechter vleugel, was van zeer groote operatieve beteekenis. De goedkeuring van die gewijzigde opmarschrichtingen hief feitelijk op, wat in de aanwijzingen van 37—28 Augustus door het groote hoofdkwartier was voorgeschreven. Immers: het ie Leger rukte nu niet meer aan op de beneden-Seine, maar over Compiègne-Noyon, over de Oise. Het 2e Leger marcheerde op Reims, in plaats van op Parijs. Het ae Leger ging naar Rethel en niet naar ChateauThierry. De aanleiding tot deze veranderingen zoekt generaal von Kuhl in den door den vijand geboden tegenweer. Maar hoofdzakelijk toch in het vastleggen van het 5e, het 6e en het 7e Leger aan de boven-Moezel en bij Verdun. Zoolang die legers daar gebonden bleven, kon de rechter vleugel zich onmogelijk uitstrekken tot de beneden-Seine. De toestand werd rijp voor een nieuw keizerlijk besluit, dat den geheelen rechter vleugel zou opdragen naar links te zwenken, om den vijand van Parijs af te dringen. Een besluit in dezen zin liet zich evenwel wachten tot 2 September. De drie legers van den Duitschen rechter vleugel zetten nu hun bewegingen in de aangeduide nieuwe richtingen voort. Pogingen, voornamelijk door het ie Leger aangewend, om door snelle, langdurige marschen de terugtrekkende Engelsche of Fransche legers nog te grijpen en tot staan te brengen, mislukten. Hoewel zware vermoeienissen daarbij niet ontzien werden, kon de vijand niet meer achterhaald worden. Nu. en dan hadden evenwel achterhoede-gevechten plaats. FHANSCH-ENGELSCHE TERUGTOCHT 373 Voor 2 September bepaalde de commandant van het ie Leger dat over de lijn Verbene-VülersCotterêts zou worden opgerukt, ten aanval op Creil-La Ferté Milon. «et 2e Leger nam op 1 September La Fêre en Laon, welke beide vestingen zich niet verdedigden en zich zonder strijd overgaven. Op 2 September Zette dit Leger den marsch over de Aisne voort, r^ö*lefede?Vesle, ten Z. van Seissons. Het 2e en het 4e Leger werden door het groote hoofdkwartier aangespoord tot sneller oprukken, in het belang van het 5e Leger/d»ieeh 'hevigen strijd voerde om den overgang van de Maas, waarin het met den rechter vleugel op 1 September bij Dun slaagde. Hetkjje Leger kwam op 1 September ever de Aisne. Het 4e Leger bereikte de lijn ^t&èVy-Thénorgues. • Het 5e Leger bereikte na de Maas te zijn overgetrokken, de lijn Buzanc^^Aincreville-Daune* voux. De linker vleugel beveiligde ten? Oosten van de Maas tegen Verdun. twaalfBE hoofdstuk (vervolg) 4. REGELINGEN, DOOR HET FRANSCHE OPPERBEVEL GETROFFEN Na den slag bij GuiserSt. Quentin waren de troepen van het 5e Fransche Leger uiterst vermoeid. Het 4e Leger was inmiddels, vervolgd door von Hausen'sajfelJto&sche Leger, naar Retbelteruggetrokken, terwijl de Engelschen op 31 Augustus reeds bij Soissons de Aisne zouden overgaan. Lanrezac's leger was dus op beidegflanken van neventroepen ontbloot; het moest, om geen gevaar te loopen geïsoleerd te blijven, op 31 Augustus eveneens met spoed Zuidwaarts uitwijken. Het richtte zijn terugtocht op de Aisne, boven Soissons. Van 1 tot 5 September bleef dit leger, -onder drukkende hitte, als het ware dag en nacht door marcheeren tot over den Grand-Morin, zoodat het sedert 30 Augustus ongeveer 200 K.M. aflegde. Hoezeer ontmoedigd door de ondervonden tegenslagen, bleven de troepen opgewekt en strijdvaardig; hun moreel hield zich goed. Rechts van het 5e Leger was nu, onder het bevel van generaal Foch, het nieuwe 9e Leger gekomen, in hoofdzaak gevormd uit onderdeden van den linker vleugel van het 4e Leger. Tusschen het 5e en het 9e Leger werd op 2 September nabij Reims aanraking verkregen. Het Fransche opperbevel vormde voorts op 1 September een nieuw cavalerie-korps, onder generaal Conneau, dat zich op den linker vleugel van het 5e Leger plaatste, voornamelijk met het doel om het verband met de Engelschen te verzekeren. Vier cavalerie-divisiën werden daarvoor, ten deele uit den Elzas en Lotharingen, per spoorweg te Epernay aangevoerd; terwijl het 5e Leger er een regiment 376 KRIJGSVERRICHTINGEN infanterie voor moest leveren. Van Epernay begaf het Cavalerie-korps Conneau zich naar de streek ten Zuiden van Chateau-Thierry; het stond rechtstreeks onder den opperbevelhebber. Op i September vaardigde generaal Joffre zijn „Instruction générale no. 4" uit waarbij bevolen werd dat het 5e Leger er voor te zorgen had, dat zijn linker vleugel in geen geval door den vijand werd gegrepen. De bedoelingen dezer Instructie werden bij nota van 3 September toegelicht. Als grens voor de terugtrekkende beweging werd, zonder dat daarvoor een bindende bepaling werd gemaakt, aangeduid voor: het Cavalerie-korps Conneau: achter de Seine, ten Z. van Braye; het 5e Leger: achter de Seine, ten Z. van Nogentsur-Seine; het „detachement Foch: achter de Aube, ten Z. van Arcis-sur-Aube; het gros van het 4e Leger: achter de Ornain, ten Z. van Vitry; het 3e Leger: ten N. van Bar-le-Duc. Het 3e Leger werd versterkt door reserve-divisiën uit de „Hauts-de-Meuse." Afdeelingen van het ie en het ae Leger zouden, Zoo mogelijk, te zijnertijd aan het beoogde offensief deelnemen. De legers van den linker vleugel zouden daarvoor met 3 legerkorpsen versterkt worden, van de legers van Nancy en Epinal. Wanneer de legers zich aan 's vijands druk onttrokken zouden hebben en in de als repli in te nemen lijn hun krachten zouden hebben aangevuld en versterkt, zou over het geheele front het offensief worden hervat. De geheele tusschen Montereau en Mellun beschikbare cavalerie zou daarbij den linker vleugel dekken. Het Engelsche Leger zou de Seine vasthouden van FRANSCH-ENGELSCHE TERUGTOCHT 37Z Melun tot Juvisy, en te zelf der tijd als het 6e Leger uit de frontlijn uitbreken; terwijl het garnizoen van Parijs in de richting naar Meaux zou ageeren. Generaal Le Gros schrijft omtrent deze regeling, dat de hoofdzakelijke bedoeling daarvan was: „de soustraire les armées d la pression de Vennemi" De Fransche legers moesten bovenal tijd winnen. Zij moesten het oogenblik afwachten waarop de Russische overwinningen haar invloed op den vijand Zouden doen gelden en de Russen, door een glorierijken marsen naar Berlijn, de Duitschers zouden, verplichten een groot gedeelte van hun legers uit Frankrijk terug te nemen. Dan, eerst dan, zou het oogenblik aanbreken voor de hervatting van het offensief. Gedurende den niet te bepalen tijd, die daarvoor nog moest verloopen, hadden de Fransche legers een goede defensieve stelling achter de Seine en de Aube. En indien de uitwerking van het Russische offensief onverhoopt vertraagd mocht worden, konden die legers nog steun vinden in een meer achterwaartsche stelling Briare-Morvan-Dyon Besancon, waarin zij zeker nog veel langer konden stand houden. Ook de bekende Fransche generaal Bonnal schrijft, in zijn werk: „Les conditions de la guerre moderne" aan Joffre de bedoeling toe, om in een défensieve stelling achter de Seine den vijand op te houden, om tijd te winnen. Het beginsel, om door een terugtrekkend leger een dergelijke gedragslijn te doen toepassen, is overigens rationeel, en ook aanbevolen door den Duitschen generaal Bernhardi, in zijn werk: „Vom Heutigen Kriege." Volgens Le Gros bewijzen een aantal van het groote hoofdkwartier uitgegane documenten, dat deze bedoeling bij Joffre werkelijk bestond. De instructie van i September en de toelichtende nota van 2 September strekken daarvoor trouwens eveneens f$8 ^^KfelÈfJGSVERRICHTINGEN ten bewijze, want daarin lag opgesloten dat Parijs, de hoofdstad des lands, aan zijn lot werd overgelaten. Het spreekt van zelf, dat dit niet mocht geschieden, indien de Opperbevelhebber kans gezien had, om binnen kort tot het veelmalen voorgespiegeld^ pffensief over te gaan. Dat het teruggaan achter de Seine in de Instructie van i September no. 4 niet imperatief werd voorgeschreven, is van weinig beteekenis; wam^ in de nota van 2 September werd aan het 3e Leger, in plaats van de streek ten Noorden van Bar-le-Dué, ide streek van fóhMüe, die 50 K.M. meer achterwaarts lag, als „repli" aangewezen, wat ten opzichS^van de ie en 2e Legers, ten Oosten en ten Noorden van Nancy, niet vrij van bedenking te achten was. Uit een strategisch oogpunt beschouwd, is het denkbeeld om zich achter twee rivieren op te stellen wanneer men tot een offensieve operatie wil overgaan, echter vrijwel onzin; want men moet dan beginnen die ernstige terreinhindernis te overwinnen, door den strijd tegen een vijand, die zich op den anderen oever, zeer gunstig kan opstellen en zijn artillerie kan richten op de overgangspunten. Dit bezwaar klemde hier te meer, omdat de Duitsche arriffcrie veel krachtiger was dan de Fransche. Men moet dan zorgen dat de tegenpartij eerst het hoofd stoot, bij den aanval op de ih staat van verdediging gebrachte rivier, om daarna door een zij waartsche manoeuvre tot hét offensief over te gaan. Of wel, men laat den;vtfand gedeelteliffc^&vzt de rivier komen en valt hem daarna met alle krachten aan uit achterwaarts gelegen opstellingen, wanneer hij nog niet alle troepen beschikbaar heeft. Joffre's nota van 2 September schreef voor, dat de Fransche legers zich in de repli-stellingen moesten versterken en op kracht brengen. Daarvoor FRANSCH-ENGffcSCHE TERUGTOCHT 279 was tijd noodig, dien de Duitschers zouden kunnen gebruiken om hun aanval voor te bereide* s«a middelerwijl de verlaten hoofdstad te bedreigen. Öe Franschen behielden geen bruggenhoofden, waaruit ze konden deboucheeren van den Zuidelijken op den Noordelijken oever der Seine, zoodat zelfs de cavalerie, die geheel achter de rivier moest teruggaan, geen aanraking met de tegenpartij kon behouden. Generaal Börthal zeide daèbook terecht: „Si, mettant son nlan h cvó^imA . i_ ^a^± « Jotire setait retire defttëre la Sêffie et 1'Aube, jamais il naurSÖt^^eS: reeasser." Generaal Galliéni, over wienS optreden wij aanstonds nader zullen spreken, daCBt er volkomen hetzelfde van. En wat ten slotte een afdoend bewijs is, voor de opvatting dat Joffre méts anders beoogde dan zijn legers achter de Seine en de Aube in veiligheid te brengen, is het feit dat hij op 1 September aan veldmaarschalk French weigerde om aan de Marne stand te houden tegen den vijand. En in de tweede plaats, het feit, dat generaal Galliéni, toen deze aan Joffre op 4 September de onverwachte en gunstige gelegenheid aanbood om het offensief te hervatten tusschen Marne en Seine — inplaats van achter de Seine te wijken — eveneens een stellig weigerend —v.w^v. iuw,6. wij ruinen nierop spoedig terug. * Het 5e Leger ging op 2 September om 2 uur s nachts op marsen, om den terugtocht achter de Marne te volbrengen. De cavalerie en de divisiën Valabrègue moesten op den linker vleugel, bij CMteau-Thierry, de rivier overgaan. Hoewel de achterhoeden der onderscheidene korpsen, vooral op den rechter vleugel en in het centrum herhaaldelijk met den vijand in gevecht werden gewikkeld, slaagden zij er toch telkens in zich los te maken. Het Eerste Oorlogsjaar 28q 3Hl^QRH»MCHjrraGJBN De rivietwergang kon dan ook zonder ernstig bezwaar wordensYolbrachfcyDe linker divisie van het 18e korps kwam ten Z. van Chateau-Thiefry; de Cavalerie Co»eau, door LanrezaCrdnog versterkt met de CavakÖer4iW»ie Abonneau^ms teruggegaan naar den PetjtrMorin. Des namiddags Wejsd Chateau-Thierry onverwachts met kracht aangevallen door Duitsche infanterie, met sterke artillerie. De commandant van het Duitsche ge legerkorps, generaal von Ouast, had namelijk — ondernemend en stoutmoedig als hij was — zelfstandig het besluit genomen om aldaar de terugtrekkende Fransche colonnes aan te grijpen, waarvoor hij de kans «eer gunstig achtte. Zooals nader zal blijken bevorderde bij daardoor den rivierovergang van het geheele ie Leger. TWAALFDE HOOFDSTUK (vervolg) 5. DUITSCHE MAATREGELEN Aan Duitsche zijde werden nog op 3 September hevige gevechten geleverd tegen Engelsche en Fransche achterhoeden, die oo Dammartin. Meai.v en meèr»Oostwaarts op de Marne teruggingen. Het 2e Leger marcheerde over de Vesle naar het Zuiden, het 3e Leger bereikte de lijn Is&sa&eSoupletsSte. Marie a Py. De vijand was overat>flÉ* Vollen terugtocht naar hetHZuiden. Er hadden vele achterhoede-gevechten plaats en men nam troepenvervoer van den vijand waar, in de richting naatbChSlonssur-Marne en Arcis-stir-Aube. Het 4e Leger bereftte Somme Py-Antry; het 5e Leger ontmoette, ook nadat het de Maas gepasseerd was, bij den opmarsch door de Argonnen en door de gevorderde dekking tegen Verdun, kraehtigen tegenstand, In dén nacht van 2 op 3 September richtte het Duitsche groote hoofdkwartier aan de legercommandanten een bevel, waarin het als rijn bedoeling kenbaar maakte, dat de Franschen in Zuidoostelijke richting van Parijs zouden worden afgedrongen. Het ie Leger moest „gestaffelt" — d.w.z. 'nWt échelons — het 2e Leger volgen en ook verder de buitenflank der legers dekken. Het vertoonen *m cavalerié^JÖór Parijs5én het vernielen van alle naar Parijs leidende spoorbanen w«rd wenschelijk genoemd. Dit was dan nu het besluit, dat bkïkens onze vroegere opmerking te verwachten was, omdat het door den drang der omstandigheden noodig geworden was. Uit de wijde omvattende beweging van den Duitschen rechter vleugel was door den 282 KRIJ GS VERRICHTINGEN loop der gebeurtenissen eerst een afdraaien naar het Zuiden ontstaan; thans moest de zwenking naar het Zuidoosten worden volbracht. Men scheen nu den terugtrekkenden vijand niet alleen rechts, maar oók unks te willen omvatten. Maar de rechter vleugel was te zwak gebleken, er was geen voldoende dekking tegen Parijs; de l&ker vleugel vermocht niet de Moezel over te trekken. Aan het optreden van vijandelijke afdeelïagen op de rechter flank van het ie Leger — het 6e Fransche Leger en territorialen — scheen men niet veel beteekenis te hechten. Daartegen kon, ,naar men dacht, worden volstaan, even als tegen Parijs, met échelonsgewö§| oprukken van het ie Leger. Maar dit leger was, zooals gerapporteerd was, een heel^eind vooruit. Het 2e Leger nam nu en dan geregeld een rustdag, terwijl het ie rust^pcs voortrukte. Het was dus voorshands een feitelijke onmogelijkheid?om dat ie Leger in échelonvorm het ae tferdoen volgen. De legerle^fhng had o.i. behooren te bevelen: „het ie Leger houdt Jtót, beveiligt tegen Parijer en volgt later ^ éehelonvorm." a£ snöfcneraal von iftihl meent, dat het geheele IjjlitatiteSleger aan de Marne had moeten halt maken, en door een nieuwe groepeering den rechtervleugel uit den linker had moeten versterken. Ben:snelle beshssing van den oorlog was immers aiet rtneer denkbaar. Tijdverlies ten bate van een betere Ipvepeering der krachten was geen overwegend bezwaar, waar het leger aan de Marne, tegenover Parijs en aan de beneden-Seine een sterke en den vijand bedreigende steihng kon innemen en behouden. Nu WMS het 9e legerkorps op 3. September, bij zijn hiervoren; aangeduiden aanval op ChateauThierry er nog in-geslaagd, de bruggen aldaar en SCHETS No. 9 De toestand op 3—3 September. 284 KRIJGSVERRICHTINGEN bij Chézy-sur-Marne te veioveren en den vijand op den Zuidelijken oever der rivier terug te werperk. rwt zou op 3 September de Franschen verder vervolgen. Als uiting van besluitvaardigheid en enérgiek doortasten, was deze zelfstandige daad van generaal von Quast ongetwijfeld loffelijk en te waardeeren. ] Maar nu beging generaal von Kluck de ernstige fout met het geheele ie Leger het voorbeeld van het 9e legerkorps te volgen, de Marne over te trekken en de Franschen verder achterna te rukken. Von Kluck verklaart zelf, dat hij, door de Marne Jy iofSeeren, in strijd handelde met het uitdrukkelijk bevel va|i de hoogste legerleiding; en von Kuhl schrijft dat ook hij zich daarvan ten volle bewust was. Het ie Leger had 1 of 2 dagen moeten blijven1 staan, om het 2e Leger ifrtte wachten. [M|»r, schrijft von Kuhl, dan kon niet meer voldaan worden aan den last om den vijand naar het Zuidoosten van Parijs af te dringen. De berichten meldden dat Ity in opgelosten toestand terugtrok — wat onjuist was. Van de Engelschen was geen direct gevaar te duchten. En de bedreiging op de rechter flank scheen nog van te weinig belang, om de kans te laten ontglippen een groot resultaat te bereiken. De commandant van het iKLeger nam dus het stoute besluit om door te tasten. Onzes inziens was dit onjuist, en de verkeerde gevolgen er van zouden niet uitblijven. DERTIENDE HOOFDSTUK GEBEURTENISSEN TE PARIJS m DE FRANSCHE REGEERING VERLAAT DE HOOFDSTAD,. g^^^SE Fransche regeering had reeds op 28 r^ugusiusin Deginsel DesJoten.de hoofdstad prijs te geven, en haar, als open ^.-^v/jOfëchlint Senomen tf. wiin nn dAri» generaal Joffcv die ook daardoor blijk gaf van Zijn zienswijze, dat het vóór alles noodig was tijd te winnen, tot de omstandigheden JNmden toeïajtrfl over te gaan «lot een offensief. Op 30 Augustus werd er evenwel, op aandringen van sommige munsters en volksvertegenwoordigers, op teruggekomen. -ii Terwijksedert het begin van den oorlog talrijke gezinnen en personen naar Parijs gevlucht waren1), begon thans, nu de vijand met spoed naar dêhoofdstad oprukte en deze meer en meer naderde,-eert uittocht op groote scha^-u* iWijs, tJsuir nog onbedreigde gedeelten en oorden des lands. De spoorwegen waren overstelpt met reizigers; ofschoon er niet bepaald een paniek heerschte.«t^fe^^|gf?r.w Op «/^^tembetfïbestoot de regeering in-<$en daarop volgenden nacht Parijs te védaten om zich te Bordeaux te gaan vestigen. De president der Republiek* alle ministers — behalve de minister van oorlog Millerand, die op 27 Augustus als zoo- l) Perris schrijft dat alleen op 39 Augustus meer dan 30.000 vltKfcteüngen uit België en Noord-Frankrijk te Panjs aan de gare du Nord aankwamen. 286 KRIJGSVERRICHTINGEN danig, ter vervanging van Messimy, opgetreden was — de gezanten van vreemde mogendheden, behalve die van Spanje en de Vereenigde Staten, en tal van autoriteiten en ambtenaren, waren des morgens van 3 September vertrokken. In een regeeringsmanifest werd verklaard, dat het geschiedde om de verdediging te verzekeren en in aanraking te blijven met het geheele land. Maar de regeering liet te Parijs het gezag in handen van iemand, in wien zij haar volle vertrouwen stelde. Zooals blijken zal, terecht. Het was de wegers het bereiken van de leeftijdsgrens, kort te voren gepensionneerde generaal J. S. Galliéni, die op 26 Augustus in activiteit hersteld en benoemd was tot commandant van het garnizoen en gouverneur van Pariftëh Op 31 Juli t.v. was hij reeds Éfetemd tdfc eventueel opvolger van generaal Joffre. In den morgen Van 3 September was, nevens het regeeringsmanifest, op de muren in de hoofdstad aangeplakt, een korte, kernachtig proclamatie, waarin Galliéni bekend maakte, dat hij de opdracht ontvangen had om Parijs tegen den aanvaller te verdedigen, met bijvoeging van de enkele woorden: „Ce mandat, je le remplirai jusqu'au bout." In zijn „Mémoires" heeft Galliéni zelf medegedeeld, hoe hij den militairen toestand van Parijs vond, over hoeveel en over welk soort van troepen hij voor het volbrengen van zijn taak kon beschikken. De toestand was in geen enkel opzicht goed of rooskleurig. Het garnizoen telde 4 divisiën en 1 brigade territorialienpzoo goed als ongeoefenden. De meeste onderdeelen hadden zelfs nog nooit schijfgeschoten. Voorts 10 eskadrons cavalerie groepen uitvalbatterijen (de paarden meerendeels Zonder harnachementen), ten slotte 5000 marinesoldaten, tot versterking van de politie. - GEBEURTENISSERü^TE PARIJS 287 Bovendien werd onderzijn bevelen gesteld het 6e' Leger, commandant>generaal Maunoury, bestaande 3 int het 7e legerkorps,- 4 reserrefedivisiën waarvan 2 onder bevel van generaal Lanrezac reeds in Lotharingen gestreden hadden, 1 brigade Marokkanen en de Cavalerie van Sordet. Het 4e legerkorps kon eerst -.op 6 September beschikbaar zijn. Ook het 6e Leger had veel geleden, was vermoeid en. uitgeput. Gallieor's zorgen waren er allereerst op gericht, de troepen onder zijn bevelen door rust en reorganisatirin staat te stellen hun krachten te herwinnen; voorts Parijs in staat van tegenweer te brengen, en middelen te beramen om den vijand afbreuk te doen. Reeds op 1 September schreef hij aan French, over maatregelen om het N. en het O. front der legerplaats van Parijs te dekken, en den vijand, die de linkerflank der legers bestookte, tot zich te trekken. Aan Joffre vroeg hij om instructies voor de rol, welke het geretrancheerde kamp en het leger van Parijs in de operatiën te vervullen zouden hebben. Daarop antwoordde de Opperbevelhebber dat hij voorshands niet op deelneming van de troepen uit parijs rekende, „en raison de la faible capacité manoeuvrière;epen^iliét beter konden doen dan terug te keeren naar hun basis en Zich in te schepen, om maar weer naar huis te gaan. De Engelsche minister van oorlog45itchener was verontrust en bezorgd over deze uitingen. Hij deed het mogelijke om de hoogere 'JbevelhebberssaRfc kalmte en rustig afwachten te bewegen. De goede verstandhouding met de Fransche bondgenooten mocht niet verstoord worden. Hij kwam persoonlijk naar Frankrijk over, om overleg te houden met de regeering en den veldmaarschalk. De toestand was toen door de wijziging der opmarschrichting van den Duitschen rechter vleugel, reeds !«Énigszins verbeterd. Op 5 September had French een onderhoud met Jéffre, waarin deze hem zijn voornemen kenbaar maakte om onverwijld over te gaan tot het offensief, waarvoor hij de kans nu gunstig achtteiSK verzocht French op 6 September den flankaanval 298 KRIJGSVERRICHTINGEN van Maunoury's 6e Leger op de Ourcq te steunen, door deel te nemen aan de algemeene offensieve beweging, tusschen het 6e en het 5e Leger, en naar de Marne op te marcheeren. «ifJÖWe beweging begon op 6 September, met het aanbreken van den dag. Franschen. Het Fransche 5e Leger stond op 5 September ten Zuiden van den Grand Morin, vrij nabij de Seine. De linker vleugel rbji het bosch van Jouy, over Villers St. George; de rechter vleugel te Sézanne, in verband met het nieuw gevormde 9e Leger van generaal Foch. De commandant van het 5e Leger, generaal Lanrezac, wa%pp 3 September door Joffre van zijn commando ontheven. Er waren, reeds sedert de mobilisatie, wrijvïggen geweest tusschen beide opperofficieren. Lanrezac* was — zooals wij vermeld hebben — meermalen een andere meening toegedaan dan dfo Fransche opperbevelhebber, omtrent de strategische maatregelen, die door den JtpestajB^-jySreischt werden; en hij was gewoon dat oordeelijonder omwegen te kennen te geven. Wij gelooven niet dat hij daarin altijd of veelal ongelijk had. Maar bijwontstemde Joffre en het personeel van diens hoofdkwartier was den „lastigen commandant van het 5e Leger" n|#$welgez|r^U..LanreZac's ontslag werd door Joffre gemotiveerd met opgaaf van de reden, dat hij „besluiteloos en weifelend" was. Uit de studie van den veldtocht hebben wij den indruk verkregen dat deze beoordeeling onjuist en onbillijk was. Het is onze overtuiging, dat generaal Lanrezac beter verdiend had. Hij was de man, die, onophou- DE SLAGEN AAN DE OURCQ EN DE MARNE 3QQ 4*^$a4angen tijd VEucb|e|oc«, geweza^heeft op het gevaar, dat de Duitsche aanval zich ten Westen van de Maas kou uitbreiden! Pe 'uitkomst stelde hem op schitterende wijze in het gelijk. Dat moge £99f Jfefre en zijgti?9taf minder aangenaam geweest zijn, maar het gaf toch aUerminst aanleiding, noch recht, om den flinken commandant van het 5e Leger op smadelijke wijze te vervangen, op een Zoo gewjchtig oogenblik als waarop het geschiedde! Naast Galliéni, mag Lanrezac genoemd worden als redder van Frankrijk. Het bevel over het 5e Leger werd op 3 September opgedragen aan generaal Franchet d'Espérey, tot dusver commandant van het ie legerkorps van dat Leger. Tusschen de Engelschen en het 5e Leger kon het &avAlerie-korps Conneau het verbafll'niet voldoende onderhouden. Het ge Leger stond op 5 September ter weerszijden van Sézanne, tot ten Zuiden van de „marais de St. Gond." , -jtar a Het 4e Leger was op 5 September bij VitryrleFrancois, het 3e Leger tusschen Varennes en Verdun. Verschillende Fransche schrijvers, en ook von Kuhl, wijzen er op, dat de toestand van de Fransche legers, op het tijdtsip waarop tot het offensief werd overgegaan, niet gunstig was. Lanrezac's 5e Leger had, om aan de Duitsche omvatting te ontkomen, van 1 tot 5 September dag en nacht moeten marcheeren. Vele soldaten verlieten de gelederen, voorgevende verdwaald of Ziek te zijn. Zij vormden troepjes, die de marcheerende colonnes vooruitliepen, overal plunderden en onder de bevolking schrik en angst verspreidden. 3 KRIJGSVERRICHTINGEN In de korpstreinen heerschte wanorde. Zij versperden de wegen voor de troepen, zoodat deze niet tot rust konden komen en in de hoogste mate uitgeput waren. Lanrezac en Palat schrijven, dat nog nimmer een leger in zulke moeflijkt: omstandigheden heeft verkeerd, als het Fransche 5e Leger na 30 Augustus. Tusschen het 5 e Leger en de Engelschen bestond geen verband. Elk leger marcheerde op zich zelf. Ook de toestand van het 6e Leger had door den langen, snellen terugtocht geleden. Ongunstige berichten, geruchten over verraad, vermeerderden den moreelen druk. De 55e reserve-éMsie,dieonophoudelijk en snel had moeten marchéeren, vertoonde een ongunstig beeld. TaTrrjke'achterbh^ve» zaten op voertuigen en kanonnen. Er heerschte, ook bij het 7e legerkorps, groote wanorde. 1*^Fpeh waren deze troepen in staat onmiddellijk over te gaan tot detföanval, waarbij de buitengewoon gunstige tactische toestand tegenover den Duitschen rechter vleugel een factor van groote beteekenis, was. Ongetwijfeld zou, zooals Joffre aan den minister van oorlog schreef, een nederlaag van deze troepen'nï' het te ondernemen offensief, voor het land de meest noodlottige gevolgen gehad hebben. VFiRTffiNDjl HOOFDSTUK (ver.VOJLg) ae. DE BEVELEN VOOR HET FRANSCHE OFFENSIEF Op 4 September, te 6 uur n.m., vaardigde Joffre aajn bevelen uit voor het met Galliéni overeengekomen offensief. Zij gingenaUrt van de opvatting, dat de uiterste Imker vleugel der geal#§erden zijn krachten moest concentxeeren tegen den gewaagden toestand van iet ie Duitsche Leger. Alle maatregelen moesten ui den loop van 5 September genomen worden, om den oen ten aanval op te rukken. Des avonds van 5 September moesten opgesteld Zijn: a. Alle beschikbare troepen van het 6e Leger (generaal Maunoury) terTN.W. van het gerevancheerd^ kamp van Parus, gereed om de Ourcq over te gaan tusschen Lizy-sur-Ourcq en Mayjen-Multien, in de algemeene richting op Chateau-Thïejry. De beschikbare onderdeden van het ie Cavalerie-korps (Sordet), werden voor deze operatie aan generaal Maunoury toegewezen; ... b'nJj*et Engelsche leger, front naar het O., op de lijn Chang^-Coulommiers, gereed om aan te vallen naar de zijde van Montmirail; c. Het 5e Leger (generaal Franchet d'Espérey), eenigszwaansluitend naar links, op het algemeene front Courtacon-Esternay-Sézanne, gereed voor den aanval van Z. naar ^Het ae Cavalerie-korps (Conneau), houdt het verband tusschen het 5e en het Engelsche Leger; d. Het 9e Leger (generaal Foch) dekt den rechter vleugelIvan het^e Leger, door de Z. uitgangen vast te houden van de „marais de Saint-Gond" en een 302 KRIJGSVERRICHTINGEN gedeelte%lr?15Jif krachten op te stellen op het plateau ten N. van Sézanne. Deze onderscheidene legers moesten reeds des morgens van 6 September^Set offe^sjef aanvangen. . in verband" met deze regeling voor den aanval op de flank en in front van het ié en het 2e Duitsche; Leger' werd voorts*tS^óllm,1,8ffi 2iir het 4e,Leger, de beweging na& hét Z. te staken, front tégen den vijand te maken ih verbinding met , het 3e Leger, dat ten N. van Révigriy zou deboucheeren en naar het W. zou oprukken voor het offensief} ® ~ 4 ' hét 3e Leger, onder dekkin^naar het N.Q., te deboucheeren naar het W.,.om een flankaanval te doen oj? €è: vijandéfijke ttoepeny die ten W. van het Argonnerwoud oprukken. Het leger houdf v«¥^ band met. ,het 4e Leger,^Sat den vijand het hoofd biedt.'v ^vtr^l *' '. ' . .'i^LJ. "J^l' De legers van den rechter vleugel, hét ie en het •ae, moesten in hun', verdedigende , houding volharden; zij waren niet in de gelegenheid orn aah 'het algemeene offensief deel te nemen. ! Omtrent déze bevelen valt op te merken höezeer-'idaarirt alleszins terecht werd bedoelde een aanval Jxxfwel in front, als op de rechter buiten«ïjïlifc "der vijandelijke legers te dpen verrichten, feitelijk ook^eeh* omvatting werd voorgeschreven door het 3e Leger,; op den réchter vleugél, tegen het 3e Duitsche Leger. Het was te betwijfelen of deze dubbehv- omvatting inflödaad succes kon 'hébben, of de gevórdéfdé overmacht daartoe voor^oièh kon zijn en' of' hét 3e Leger geen geVjtór liep in d3?:eigen rechter flank ; té worden bédrèigd^ door den uit .het Argonnerwoud vbortrükkehdeh vijand.TSfóiën het'3e Leger tusschen Verdun en de Hauts-de-Meuse defensief'bleef, konden voor den ïïankaanVal: van den liökèr vleugel méér troepen DE SLAGEN AAN DE OURCQ EN DE MARNE 303 beschikbaar worden gesteld. Uit het O. aangevoerd, konden nóg onderscheidene legerkorpsen en cavalerie-divisiën tijdig bij het 6e Leger aankomen. Het was te verwachten dat de strijd lang zou duren, en zoodoende had het mogelijk kunnen zijn, den vijand in eens een beslissende nederlaag te doen ondergaan";ai»|j -hfer** 'uk* «awnerarjirsdsg n&x. is§ loofó nsb as §c-a ns&ümaR sb ttS^pfcino ^shisissjsd sifcahq&hi y&iznsrgno'- as 3bns§ib3oaïlno irsd toov sbdbs -ftvCI 3b n&e. döhmsn rfois tsd zmhSl .nsJrbnsd 7srf s-3 isoratsm Kil k i-sm ..nsv^-gs^sva sisdoz -mocs's -ïssots sgusdusM .nsotémss slsssb:g 3sssb ■-■•co Ub Ö3Jlf3SWÖV si «&w 3§l£ :$bstabfSo ^istfeetmCI sCl .ftstfywsad uos §2Üsoqs jjnim kéW nseqioihsgsi Tsnnuii ns* issw nsb asbuos .rtsgjkd 'rs£ö:i:.;bssti «shnblseb nhiKramsG ra&v ^feaaja 3b Jus slim i3§sJi ad tsH -skskvso ab bguafv islAxn nsb qO .patiiO sb vaat -tagnE db-)»m nsbuod iesoik boSdtsv 9tb Asi«vab lss^nsg njrr «3iaivib-3vi3c3? qao^g sb n*Q .asrba st 'Ssr? nsvissb ahttl ;z3nnolco £ ai ,33£m&J:.3b ui fósïd S3'i2jvïb-31«33S'3 qsomg as 3<3 .sÉdbfhs^si -isgsl 3Jansrfoai3v tab iyt)mo nsb «snmd ,ainil ss .aira*! nisv sjsslq .bnsjïv nab qo assirusJ ab aJJiuia aJrbswravnQ givarf b»w a33lqquo2 .12 qo 2sw sqioa lï<ï .paiuO ab nsv 13V3Q- T33rbs'.i -3l-lk'3tosyi aft < ailnsS ■ no ImO isvo ïadmaiqsa -vii'i hd nrt Jaao/n as" .nsrnoifog' rnifob.eH J3d it-i,'pj snfdrbb:>b ,xussM asv.W ast 5Y'idmsrO -nintmhsV .nsmsa rbb qo jny inoiï .< ).'/[ 13 nsbbsjrï' nsgtogsitv tam ns sitjotsj itsv Ösg xtbrisa aJjfsbad isax larf ni ^nsgsta nshnu^ m Jsirt jid bnB3g3oj nab Jnsumo aaftsftaiav s$ bbfhc-.sbf VEERTIENDE HOOFDSTUK (vervolg) 3. DE SLAG AAN DE OURCQ 5 September. Op dezen dag, die het Fransche offensief inleidde en den stoot gaf aan gebeurtenissen van wereldhistorische beteekenis, ontvingen de Franschen nog énkele voor hen ontmoedigende en ongunstige berichten. Reims had zich namelijk aan de Duitschers overgegeven, met al het materieel en het geheele garnizoen. Maubeuge werd zwaar gebombardeerd; het was te verwachten dat ook deze vesting spoedig zou bezwijken. De Duitschers zouden dan weer een hunner legerkorpsen voor andere doeleinden beschikbaar krijgen. Het 6e Leger rukte uit de streek van Dammartin naar de Ourcq. Op den rechter vleugel de cavaleriedivisie, die verband moest houden met de Engelschen. Dan de groep reserve-divisiën van generaal de Lamaze, in 3 colonnes; links daarvan het 7e legerkorps. De 2e groep reserve-divisiën bleef in ae linie, binnen den omtrek der verschanste legerplaats van Parijs. Onverwachts stuitte de Lamaze op den vijand. Bij Penchard, Monthyon, St. Soupplets werd hevig gevochten met het Duitsche 4e reserve-korps, de flankdekking van von Kluck's ie Leger, op den rechter oever van de Ourcq. Dit korps was op 4 September over Creil en Senlis te Nanteuü-leHadouin gekomen, en moest nu bij MarcillyChambry, ten N. van Meaux, de dekking tegen het N.O. front van Parijs op zich nemen. Verkenningen van cavalerie en met vliegtuigen hadden er niet in kunnen slagen, in het zeer bedekte terrein klaarheid te verschaffen omtrent den toestand bij DE SLAGEN AAN DE OURCQ EN DE MARNE 305 den vijand. Men had aan Duitsche zijde echter den indruk, dat een aanval door vijandelijke cavalerie werd ontwikkeld. Toen nu net legerbevel -ontvangen werd, dat aan het 4e reserve-korps opdroeg niet verder op te rukken, en tegelijkertijd vijandelijke colonnes in opmarsch werden gemeld, gelastte generaal von Gronau, even na 12 uur, dat deze dadelijk moesten worden aangevallen. Na een hevig gevecht, waarin 's avonds St. Soupplets werd bestormd, werden de Franschen tot den terugtocht gedwongen, Ten einde een herhaald aanvallen wellicht met versterkingen uit Parijs, te voorkomen, waarbij kon worden getracht door omvatting door te dringen naar de Ourcq-overgangen, trok het 4e reservekorps 's^ajvonds terug tot achter de Thérouane, een zijriviertje van de Ourcq, en liet de troepen zich aldaar versterken. Aan Fransche zijde had het 7e legerkorps dezen dag niet in dien strijd ingegrepen. De reden daarvan is niet bekend/ Generaal Maunoury had anders gelegenheid gehad om den veel zwakkeren tegenstander over de Ourcq te werpen. Nu stond het 6e Leger nog een eind van die rivier af. 6 September. In den vroegen morgen van 6 September begon over het geheele front van Parijs tot Verdun, een strijd, die een beslissend karakter zou aannemen. Aan Duitsche zijde werd een ieder door dezen aanval van de Franschen verrast. Noch de Duitsche legerleiding, noch hel} Duitsche leger, had er eenig vermoeden of eenig voorgevoel van gehad. Men werd er algemeen pijnlijk door getroffen. Men dacht dat de Franschip in vollen terugtocht naar de Seine en de Aube waren. De commandant van het 2e Duitsche Leger gaf nog op 6 September, 's 'middags, een beVel dm te vervolgen, in' dè meehïhg dat de tegenpartij reeds óver de Seine wasi ,s" Géneraal von Kluck besloot in dein nacht van öp; 6 September tot een snellen aanval. De flank k«B?döOr eeh Verdedigèndé houding niet voldoende beschermd wórdétt.> Volgens de medédeelingen van overste Héntsth nlóéte aannémen 'dat ér tijd voorhanden zon zijn; maar de flankaanval kwam üSPPtoéh spoediger'dahkvérwa'cht «werd. Het 4e reserve-korps moest terstond ondersteund worden. Om rmddernacht ontving hét 2e legerkorps bevel, ZObdtó mógelijk, voor dit doel op te rukken naar Eizy^Germiglryp aniMcvwo Het 4e reserve-korps had de Théronané-stelling, die^een Ongunstig beloop "had, verwisseld voor een betere Opstelling Op de hoogten tusschen PuisieUx en Manoeuvre, naar het Z.OyveTlengd töt'ööé^a^ Tresmes, 'naar het Ni* kt&l jtferjWn^MültïénY /Er bleef geen réservé over. 'gat •«NB» nab al r.,ïn §tb De Fransehén' traden's1 morgens voorzichtig óp. EérSt om 9 uur stobttèrt zïj Op de Duitsche' voeiSS posten aan de Thérouane. Daarna ontwikkelde zich weer een gevecht? datlgaahdeweg in hevighèid' toenam. De commandant van het 2e Duitsche legerkorps, die om 10 uur het bevel ter plaatse^ övé'rnam, versterkte het 4e reserve-korps met 1 divisie&echts en 1 divisie links, réspi'bij Vareddes en bij May^éö-^ Muitien en bij Vincy-Manoeuvre. * Het 6é FrÉiséhe legér7 Ondervond ^"^rgèö&f van 6 September spoedig eén hevïgen tegenstand. DuitscheldiViSie^Colönnes werden waargenomèh'ïf*7 opmarsch naar de Marne, bij'^Varèddes en'Lizy. Dit bericht was voor Galliéni van groot gewicht, het deed'bkjken dei''von KlUcfc'jtijn'rechtérffeuifc3 versterkte en zijn^marsch had onderbroken. 308 KRIJGSVERRICHTINGEN Weldra was het Fransche 7e korps ook in gevecht met het 2e Duitsche korps, dat trachtte, van de zijde van Etavigny-^jn linker vleugel te omvatten. Generaal Galliéni schrijft dat de Duitschers over het geheele front werden teruggedrongen, j dat het 6e Leger 's avonds van 6 September op met meer dan 10 K.M. van de Ourcq verwijderd was, en stond in de lijn Chambry-Marcilly-Puisieux- | j Acy-en-Multien. Volgens von Kuhl behaalde de 4e divisie van het 2e legerkorps 's avonds nog een succes op de Franschen, ten N. van Acy-en-Multien. Generaal von Kluck beval zijn 4e legerkorps den 6en September door te marcheeren tot La Fert é-sous-Jouarre. & |Jet 3e en het 9e legerkorps kwamen op 6 September, in hun opstelling van den 5en, in gevecht ' met uit het Z. oprukkende Fransche troepen, die i zij door aanvallen tot staan brachten. Het ie Cavaleriekorps sloeg de Fransche cavalerie van Conneau af. Het 2e Cavalerie-korps ontmoette, in den omtrek van Rozoy, Engelsche troepen op marsen. De commandant van het ie Duitsche Leger achtte het thans noodig ook zijn 3e en 9e korpsen naderbij : de aan de Our^strijdende troepen te doen komen, en gaf 's avonds daartoe bevelen. Zij zouden aanvanraijk het 2e Leger op zijn rechter vleugel gesteund hebben, doch dit kon verder niet geschieden; de afstand tot de Ourcq was te groot. ;',Het 2e Leger wilde aanvankelijk deri vijand nog vervolgen, doch stootte op den naar het N. opruk- i< kenden rechter vleugel van het 5e en op het 9e Fransche Leger. Het 3e Leger wilde eveneens naar het Z. vervolgen, meenende vijandelijke achterhoeden vooTTÖch te hebben; doch moest naar links aan het 4e Leger, en naar rechts aan het 2e, hulp verleenen. DE SLAGEN AAN DE OURCQ EN DE MARNE 309 Het 4e Leger ontmoette onverwachts, aan het Rijn-Marnekanaal, tusschen Vitry-le-Francois en Revigny, krachtigen vijandelijken tegenstand. Het 5e Leger overschreecLtusschen Revigny en Verdun de lQa Laheycourt-SC André; de linker vleugel hield Verdun ingesloten. Ook dit leger ondervond overal hardnekkigen tegenstand*:*:) Het Britsche Leger rukte langzaam naar het N. op. French beoogde eerst op 7 September den Grand Morin te bereiken. De Duitschers bleken onder dekking van een cavalerie-sluier te zijn weggetrokken. Galliéni en Joffre drongen op sneller oprukken aan. De trage voortmarsch der Engelschen wekte ontstemming bijj^unfibondgenooten. In het algemeen kwamen de Duitschers op 6 September tot het inzicht, dat de tegenpartij haar terugtocht gestaakt had en dat deze gewijzigd was in oprukken naar het Noorden,^ waarbij zij zich met nadruk verzette tegen rfjiwijands voortgang naar het Z., dan wel zelf aanvallend tegen de Duitschers te werk ging. De opmarsch der Franschen naar de Marne was begonnen. VEETIENDE HOOFDSTUK (vervolg) ifflBi^^:^ ,.^ft3'ri«ia 4. DE SLAG DE MARNE 7 September. Hoezeer de op 5 September aangevangen strijd aan de Ourcq ook gedurtsbde den op 7 September heginnenden slag aan de Marne onafgebroken voortduurde, worden toch in de buitenlandsche literatuur algemeen de gezamenlijke gevechten aan beide rivieren op 7 tot 10 September aangeduid met den naam van „slag aan de Marne," waar de hoofdfronfcen der vijandelijke partijen tegenover elkaar stonden. Het Fransche 6e Leger aan de Ourcq kreeg versterking uit Parijs; de aldaar nog aanwezige 6ie reserve-divisie werd per spoortrein achter den linker vleugel van het gevechtsfront aangevoerd. De cavalerie op dien vleugel werd eveneens versterkt. Generaal Maunoury trachtte een omvatting te doen van den rechter vleugel der Duitschers bij Etavigny, doch slaagde daarin niet, doordien een divisie van het in den nacht opgerukte 4e legerkorps op den Duitschen rechter vleugel werd ontwikkeld. De andere divisie van dit korps versterkte over Lizy het zeer verzwakte 4e reserve-korps. De troepenverbanden van de thans aan de Ourcq strijdende drie Duitsche legerkorpsen (het 4e reserve-, het ae en het 4e korps), geraakten door het achtereenvolgens inschuiven van aankomende versterkingen zóózeer dooreen, dat het front in bepaalde groepen moest worden afgedeeld, over elke waarvan een generaal het bevel op zich nam. De strijd duurde den ganschen dag met onverminderde hevigheid voort. De Duitsche rechter vleugel had eenig succes; in het centrum en op den de SLAGen AAN de ourcq en ÏH2 MAMW • 3ii linker vleugeHiriel geenerlei beslissing te consta- ttei€h..si Generaal von Kluck trok thans ook het 3e en het ge legerkorps op zijn rechter vleugel aan de Ourcq samen, omdat de beslissing tusSchenrhet Dditswhe ie, en het Fransche ;6e Leger daar moest vallen. Maar ook Galliéni had dit begrepen. De 7e divisie van het 4e Fransche legerkorps werd *cpj September per spoortrein te Parijs aangebracht. Zfcmad bij Verdun yeel'feekééiijh de manschappen waren, naar Galliéni schrijft, na een spoorreis van eenige dagen in goederenwagens, letterlijk uitgeput >en onbekwaam om zich in te spannen. Maar niettemin moesten ze onverwijld naar het front bij Etavigny; generaal MaunOutjetlhad hentaflringend noodig, er "bestond gevaar voor een Duitsche omvatting. Galhénès deed daarom te Parijs vele taxi-auto's requireeren. Politieagenten legden er beslag oprit» magazijnen, garages en op straat, waar men de inzittenden eenvoudig deed uitstappen. Zoo had men 's avonds eenige honderden taxi-auto's bijeen, ittogroepen opgesteld bij verschalende militaire lokalenqjJBe troepen hrpiwii] %jth nülf ljjil'Tiliilii 111 rechtstreeks daarheen; insfelke auto namen 5 man plaats en deze werden met spoed vervoerd naar Nanteuil-le-Hadouin. In eenige reizen,waarbij een andere weg voor de route naar Parijs terug werd gevolgd, werden zoodoende 5 bataljoaai»an de 7e divisie op 6, 7M8 September, over 50 K.M. afstand naar het gevechtsterrein overgebracht; zoodajb zij den 8en, bij het aanbreken van den dag, beschikbaar wanen voor het gevecht.. Vol gens Bonnal werd een ander gedeelte der HnaómwuTber spoor getranspotteerd. De artillerie en de voertuigen marcheerden langs den gewonen weg. Het Duitsche 3e en het 9e legerkorps bereikten Het Eerste Oorlogsjaar 33 312 KRIJGSVERRICHTINGEN op hun marsch naar de Ourcq, op 7 September Chézy, Charly en La Ferté-sous-Jouarre. Deze troepen hadden gedeeltelijk afstanden tot 60 K.M. afgelegd, toen ze omstreeks middernacht aankwamen. Zij moesten uiterlijk op 8 September op den rechter vleugel aan de Ourcq ingrijpen. Het Duitsche 2e Leger had op 7 September geen belangrijke gevechten te voeren. In verband met den rechter vleugel van het 3e Leger werd een opdringen des vijands bij Fère^EhampenoiseSommesous afgewezen. De rechter divisie stond in breed front van Fontenelle tot Montmirail. Een tegenaanval des vijands werd door de reserve bij Champaubert opgenomen. Het ie Cavaleriekorps moest den vijand aan den Petit Morin ophouden. 8*flMit- 3e Leger had op beide vleugels hevige Fransche aanvallen af te slaan. Generaal von Hausen besloot, ter ontlasting van het ie en het 2e Leger, op 8 September met meer kracht aan te vallen. De strijd van het 4e en het 5e Duitsche Leger leidde op 7 en 8 September tot geenerlei uitkomst. De Engelsche'troepen kwamen op 7 September nog weinig ten'S. van den Grand Morüvinde lijn Jouy-s-Morin — Aulnoye — La Haute Maison. De Cavalerie van Conneau stond op den rechter vleugel. Het langzame oprukken van het Britsche leger werd door de Franschen zeer gelaakt. De Engelschen schenen niet in te zien dat zij, door een sneller oprukken over La Feitè-sous-Jouarre en Meaux zeer groote uitkomsten konden behalen. tt.. T7 1. t . •««- 1 1-: 1 1 ncL rraosuK 5e i_.egei ruïne vnjwei uiigemnueru naar het N. Het nam waar, dat het 3e en het 9e Duitsche legerkorps in afmarsch waren. Des avonds Stond het in de lijn la Recoude-Morsains-La Ferté Gaucher. ff^flith's 9e Leger moest ondersteund worden door DE SLAGEN AAN DE.OURCQ EN DE MARNE 313 het 5e Leger, omdat zijn linker vleugel slechts met moeite kon stand houden. Bij het Fransche 4e en 3e Leger kwam het ook nu niet tot een beslissing. Generaal Joffre gaf op 7 September het bevel uit, om tegen den teruggaanden vijand in het algemeen in Noordoostelijke richting op te rukken. Het 6e Leger moest op den rechter oever van de Ourcq N.waarts terrein winnen. De Engelschen moesten zorgen achtereenvolgens aan den Petit Morin en <$$ Marne vasten voet te krijgen. Het 5e Leger moest zijn kracht meer op den rechter vleugel i aanwenden, om het ge Leger te ondersteunen. Het ge Leger moest zich op zijn front handhaven tot de van het 4e Leger te verwachten versterkingen het zouden veroorloven aan de algemeene voorwaartsche beweging deel te nemen. 8 September. Generaal von Kluck stelde zich voor, het 3e en het ge legerkorps eerst op g September hun omvattenden aanval op 's vijands linker vleugel aan de Ourcq met volle kracht te doen uitvoeren. Zij moesten den 8en opmarcheeren en zich ontwikkelen, en behoorden niet bij gedeelten in het gevecht te worden ingebrokkeld. Het was een ernstig bezwaar, dat aan een zeer wenschelijke snelle beslissing in den weg stond, dat beide korpsen niet van den buiten vleugel oprukten, maar van den linker vleugel, achter langs het geheele front, gehinderd door munitiecolonnes en tremen, met marschen over groote afstanden en door daarna in te zwenken, het punt moesten bereiken, waar zij zich ten aanval konden ontwikkelen. fies voormiddags van 8 September had het 4e reseTve^korps^^Lizy dringend behoefte aan hulp; het korps stond reeds van den 5en af in gevecht, en SCHETS NO. ii DE SLAGEN AAN DE OURCQ EN DE MARNE 315 er dreigde gevaar voor een doorbreking van h af¬ front. Daarom werd reeds %'inbrgens om 7 uur bevolen, dat w linker divisie^- de 5e — van het oprukkende 3e legerkorps in verschillende colonnés, niet de artillerie voorflft^naar Trdéy moest afbuigen. De ge cavalerie-divisie werd achterwaarts, bij Placy, opgesteld. IntuslÉchen hield het frontbij Trocy toch stand; dtHtè>4misie van het 3e legerkorpV4»tf3aus beschikbaar worden gehouden. Het ge korps'eifftój andere divisie van het 3e korps werden nu gedirigeerd resp. op La Ferté Milon, Mareuü en Crouy. Voor mogelijk noodzakelijke verdediging van de Mïrne tegen doordringen der Engelschen, werden^ 2 brigades infanterie en 2 regimenten velciartiUérifeP van de linker divisie van het ge korps bestemd. Aan deze troepen werd het vak La Ferte*«o^**^e*nttïeNogent-l'Artaud aangewezeftft'IMgs&e Cavaleriekorps moest de Marne : ten W. van eerst genoemde plaats verdedigen. De Mame^sïemng moest onvoorwaardelijk behouden worden; de bruggen moesten vernield worden. De commandant van het ge korps, generaal von Qaast, ontving dit bevel op marsen, ten 1 uur n.m. Hij achtte zich daardoor niet in staat den strijd op den rechter vleugel aan de Ourcq tot een beslissing te brengen, omdat de gevechtssterkte zijner troepen te gering was. Hij week daarom zelfstandigfin zoover af van het ontvangen bevel, dat kif slechts 1 regiment infanterie en 1 regiméitj^felelarïffl^ voor de aangegeven taak bestemde, ^ï^rigade^on Krawel. Hieroft' is geen bezwaar ontstaan. Von Kluck kon de beschikbaar gebleven divisie van het 3e Legerkorps voor de Marite-iverdediging aard¬ wijzen. De brigade von Krawel werd met het 2e Cavalerie-korps, onder het bevel van den commandant 316 KRIJGSVERRICHTINGEN van dat korps, voor de Marne-verdediging vereenigd. Een vijandelijke cavalerie-divisie werd reeds des voormiddags van 8 September aan die rivier afgewezen. Aan den Petit Morin moest het ie Cavaleriekorps voor sterke Fransche cavalerie wijken en naar Chateau-Thierry, op den N. Marneoever, teruggaan. Het ie Duitsche Leger handhaafde zich op 8 September aan de Ourcq over de geheele linie. De linker vleugel werd van Vareddes naar Gué-aTresmes — Congisv teruggebogen, de brug over de Marne bij Germiny werd vernield. De linker vleugel werd daardoor tegen omvatting beveiligd. De 5e divisie, aanvankelijk door het 7e legerkorps naar Trocy gedirigeerd, werd als reserve bij Le Plessis-Placy opgesteld. Des voormiddags rukten Fransche troepen naar de zijde van Nanteuü-le-Hadouin op, blijkbaar om een omvatting van den Duitschen rechter vleugel te ondernemen. Aldaar werd echter geen resultaat bereikt, hoezeer de 7e divisie thans het 6e Leger versterkt had. Ook een aanval bij Etrépilly, op den rechter vleugel, mislukte. Het Duitsche front kon eerst den gen September den steun krijgen van het 9e korps en de 6e divisie van het 3e korps. Beide korpsen hadden op 7 en 8 September enorme afstanden, wel 60 K.M. per dag, af te leggen. Dank zij de uitnemende voorzorgen voor verpleging, het vervoer der ransels, rusten, enz., bleven de troepen marschvaardig en opgewekt. yi De 5e Fransche Cavalerie-divisie, van het korps Sordet, drong 's avonds over La Ferté Milon door in den rug van de Duitsche opstelling aan de Ourcq, en slaagde er bijna in het hoofdkwartier van het ie Leger te verrassen, dat door oprukkende infanterie beveiligd motst worden. Tot versterking van het Duitsche ie Leger kwa- DE SLAGEN AAN DE OUKCQ EN DE MARNE 317 men onverwacht nog opdagen: de brigade van het 4e reserve-korps, die te Brussel was achtergelaten en de ioe landweerbrigade, die door de étappeinspectie beschikbaar was gesteld. Deze troepen marcheerden, onder bevel van generaal1 ui» Lepel, over Rully, Ducy en Baron naar de^tijde van Nanteuil-le-Hadouin. Zij zouden zoodoende wellicht nog tijdig op de flank en in den rug der Fransche aanvalstroepen komen. Zij geraakten in gevecht bij Rozières en Droiseöé* en handhaafde* zich aldaar. Nog 2 andere bataljWs, door dieteppe-inspeetie toegezonden^ sloten zich aan bij de 6e divisie. Bij het 2e Duitsche Leger had de 13e divisie^e* 8en September tegen alle vijandeHjkè aanvallen stand gehouden tot 's avonds, toeiïllW plaatselijke inval in de uitgebreide stelling noodzaakte den redfter vleugel terug te buigen tot MontmirailArtonges. Generaal von Bülow gelastte toén, zonder bepaalde aanleiding, dat die vleugel in den nacht van 8 op 9 September verder zou teruggaan, tot Margny-Le Thbult. Aangezien ook **t ie Cavaleriekorps naar Condé-en-Brie was teruggetrokken, verkreeg de gaping'flfeschen het ie£4i-het 2e Leger nu de zeer bedenkelijke breedte van 35 K.M. Het centrum van het Duitsche 2e Leger kwam tegen de „marais de St. Gond" niet vooruit. Maar de rechtervleugel van het 3e LegereHSié linker van het 2e Leger behaalden vereenigd een flink succes, doordien zij den rechter vleugel van Foch's ge Leger over-FjSié*^^ op de Maurienne-afscheidmg terugsloegen. Overigens kwam het 3e Duitsche Leger op zijn linkervleugel niet vooruiti Höezeer het krachtigen tegenstand ondervond, vertrouwde generaal von Hausen dat hij op 9 September zijn offensief naar deifcijde van Sê^zanne, ter ondereteuning van het 2e Leger, op energieke wijze zou kunnen voortzetten. 318 KRIJGSVERRICHTINGEN Wat het Fransche 6e Leger aan de OurrCflbetrelt, de toestand daarvan was 's avonds van 8 September niet gunsög meer. Na een hevigen strijd, gedurende gindagen achtereen, was er nog geen uitkomst van eenig belang verkregen. nsGeneraal Maunoury begreep, dat hij er waarschijnlijk niet in zou kunnen slagen den tegenstander over de Ourcq te werpen$|Hij gaf daarom, te 8 uur n.m. bevel, achterwaarts een opnamestelling in te richten, voor het geval van een gedwongen terugtocht. Deze stelling lag in de lijn MonthyonSt. Soupplets-Le Plessis Bellevüle; voor de bezetting werd de 62e reserve-divisfepbestemd; die door Galliénüs gorg met automobielen uit Dammartin werd aangevoerd. Ook zond Galliéni 's nachts een detachement zouaven in auto's naar Creil en Senlis, om 's vijands achterwaartsche verbmdingen te bedreigen. k Ook generaal Bonnal schrijft in de „Renaissance," dat Maunoury er aan wanhoopte den vijand te zullen terugwerpen, en in beraad nam terug te trekken naar de s#vengenoemde opnamestelling. Generaal Galliéni maakt daarvan echter geen melding. Trouwens, hij zag den toestand niet zoo somber in als Maunoury, en hij verzocht hem dringend om, indien hi) terugtrok, in elk geval zijn r§f>nt naar het Oosten te behouden, omdat daardoor het oprukkep ¥an de Engelschen zou worden gesteund. Ook Jetffre werd door Maunoury omtrent den toestand mgelicht.^Qeze beval hem, „ondanks alles, tot den laatsten man stand te houden." Het Engelsche leger was steeds aarzelend en langzaam opgerukt. Frëjs?h duchtte moeilijkheden bij den Marne-jovergangb^jn 3e legerkogjfr,slaagde er niet? iifcifi ska Ferté-sous-Jouarre de riyks^(J| passeeren. Het ie en het 2e Engelsche legerkorps stuitten bij Orly en St. Cyr aan den Petit Morin DE SLAGEN AAN DE OURCQ EN DE MARNE 3IQ op hevigen tegenstand, doch bereikten 's avonds de lijn Hondevilliers-Boitron-Bussières. De 8e Fransche divisie, die door het, uit het Oosten des lands aangevoerde 7e legerkorps, ten Z. van de Marne „tot steun van French" was achtergelaten, werd door Maunoury ontboden naar de Ourcq. Het Fransche 5e Leger kwam op 8 September voorbij Montmirail; zijn rechter vleugel ondersteunde het ge Leger, door in de richting op Le Thoult voort te rukken. Van het Fransche ge Leger was, zooals reeds aangeteekend is, de rechter vleugel geheel ingedrukt. [Een korps achter de „marais de ]§lv"Gond" werd in den rug bedreigd. De algemeene toestand van dit leger was kritiek; er bestond gevaar dat het op g September naar het W. zou worden teruggeslagen. ■ Bij de Fransche 4e en 3e Legers kwam op 8 September weinig verandering in den toestand. (Het 3e Leger hield het verband met Verdun in stand, ofschoon de Duitschers tegen de „Hauts de Meuse" opdrongen en het fort Troyon begonnen te beschieten. g September. Het Duitsche ie Leger stelde zich ten doel op dezen dag den vijand aan de Ourcq in flank en rug te stooten, en den strijd tot een beslissing te brengen. De kansen schenen niet ongunstig. De Engelschen hoopte men wel van zich af te houden, doch over den rechter vleugel van het 2e Leger maakte men zich bezorgd. De 5e divisie stond nog als reserve bij Le PlessisPlacy. De brigade von Lepel en de ioelandweerbrigade waren nabij. Het ge korps en de 6e divisie stonden gereed voor den aanval, de rechter vleugel van de aan de Ourcq staande troepen zou onder 32o KRIJGSVERRICHTINGEN bevel van generaalcgfcrt von Arnim aan den aanval deelnemen.. De 17e divisie (rechter) van het ge Legerkorps marcheerde over Gondreville en Z.-waarts van SCHETS NO. 12 De slagpHfljde Ourcq (9 September). Rötfville; de 18e divisie (linker) ging over Ivors naar Boissyen Fresnoy voorwaarts. De 6e divisie sloot zich daarbij aan over Betz en Vülers St. Genest. la>§¥ijiandelijke cavalerie had den boschrand ter weerszijde: van Lévignen bezet, en 1 vijandelijke DE SLAGEN AAN DE OURCQ ER DE MARNE 321 divisie rukte van Villers St. Genest naar het N., terwijl ook cavalerie naar Crepy en Valois marcheerde. Van het 2e Leger kwamen reeds 's morgens berichten in omtrent het hiervoren medegedeelde teruggaan van den rechter vleugel en de cavalerie. Men vernam ook, dat sterke vijandelijke infanterie en artillerie bij Charly op den rechter Marneoever waren overgegaan. De toestand aan die rivier werd nu dreigend. Er was een tusschenruimte in het Duitsche front ontstaan, waardoor de Engelschen zich een doortocht konden banen naar de flank en den rug van de Ourcq-stelling. Daaruit kon voor het ie Leger een catastrophe voortkomen, ook omdat de terugtocht over de diep ingesneden Ourcq, waarover slechts 2 bruggen — bij Lizy en bij Crouy — voorhanden waren, op het laatste oogenblik onder vijandetijken druk tot noodlottige gevolgen kon leiden. Om deze redenen moest de linker vleugel tijdig teruggenomen worden. Maar de aanval van den rechter vleugel moest met te meer kracht worden doorgezet, en tegen de Engelschen moest eveneens worden aangevallen om lucht te geven. Generaal von Kluck gelastte daarom te 11 uur 30 v.m., dat de linker vleugel over May-en-Multien naar Coulombs, op den O. oever van de Ourcq, zou worden teruggenomen. De bevolen aanvallen van den rechter vleugel moesten met kracht worden doorgezet. De 5e divisie (reserve) moest van Le Plessis-Placy naar Dhuisy rukken, om de Engelschen aan te vallen. De terugtochtsbeweging van den linker vleugel over de Ourcq werd tusschen 2 en 3 uur n.m. in goede orde volbracht. De vijand had er blijkbaar niets van bemerkt, er was zelfs geen vijand te kien en zijn granaatkartetsen bleven op de oude plaatsen vallen. DE SLAGEN AAN DE OURCQ EN DE MARNE 323 Fran$dp? berichten maken van deze wijziging in de Duitsche ops|ttiling zelfs geen melding. De aanval van den rechter vleugel was om half een n.m. gevordeg$|a de richting naar Levjgnen en Betz. De brigade von Lepel was in gevechtfcij Droiselles dat tegen 3 uur n.m. werd verovefêi, waarna de vijand naar Nanteuil le Hadouin vervolgd werd. Maar omstreeks het middaguujv verscheen de overste Hentsch, de verbmdingsofficier van het groote hoofdkwartier, wederom bij het ie Leger. Generaal von Kluck was op het slagveld, generaal von Kuhl stond hem te woord. Overste Hentsch kwam laatstelijk van heljlRLeger, hij verklaarde dat de algemeene,1toestand niet gunstig waSj het 5e Leger werd bij Verdun, het 6e en het 7e Leger werden bij Toul en Epinal vastgehouden, het 2e Leger was niet veejafneer waard (S^bjacke), de rechtervleugel was teruggeworpen, het lejjjtjf0-moest achter de Marne teruggaan. Daarom moesten alle legers eerst „bezinken;" het 3e Leger ten N.Qfevan ChSlons, 4e en het 5e aaneensluitend over Clermont-enArgonne tot Verdun. Het ie Leger moest daarom óók terug, naar Soissons-Fère-en-Jprdenois, zoonoodig zelfs tot Laon-La Fère. Bij St. Quentin werd een nieuw leger verzameld. Daarmede kon een nieuwe operatiftJianvangem; J|§t bezwaar, dat het ie Leger in vollen aanval was, een terugtocht zeer bedenkelijk SPJ* JBfit de troepen geheej door elkaar geraakt en de manschappen volkomen uitgeput waren, legde geen gewght in de schaal, rfeifpojfejeide'dat er mets anders te doen viel^gn hij verklaandj^dat deze Wm^i}k^.i>age^iigi5andere berichten^es/issenrf WSfcihÖsh^ïd volkomen [fjjlmacht van het "groote hoofdkwartier. Uit het geen later gebleken is moet evenwel worden afgejfsg, dat overste Hentsch zijn opdracht waarschijnlijk heeft overschreden. Dat het 324 KRIJGSVERRICHTINGEN Duitsche opperbevel dezen hoofdofficier uitzond, zonder hem zijn opdracht op schrift mede te geven, schijnt ons onverarftwoordehjliyLater, toen de terugtocht van den Duitschen rfcehter vleugel hevige kritiek had doen ontstaan, hééft Hentsch verzoent dat een onderzoek naar zijn handelingen zou wordlfcWingesteld. DffTB5 geschied; generaal Baumgarten Crusius vermeldt in Zijn* „Deutsche Heerführung," den woordéhjkéh inhoud van de op 24 Mei 1917 ter 'zake genomen besHjssïng. Deze is onderteekend door generaal'Bttdendorff, als chef van den generalen staf van het veldleger, en zegt o.m. wel is waar, dat Hentsch „nicht über seine Befügnisse hinaus gegangen war, maar voegt er fcij^'^Ob der •Befehl des Oberstleutnants Hentsch WSr ïhe 1 Armee zum Rückzuge nach der Lage tatsachliêlt': hotwendig war, musz von der kriegsgeschichtlichen Forschung spaterer Jahre entscliéfden werden." Omtrent de aan Hentsch gegeven opdracht bestaat intusschen geen zekerheid, omdat ze alleen mondeling verstrekt is. In „Wissen und Wéhr 1921" wordt gezegd dat ze luidde: „zooveel mogelijU5lfêt teruggaan van het ie en het 2e Leger voorkomen; is de terugtocht evenwel reeds begonnen, dan de bmnenvleugeBPdirigeeren op Fismes." Aangezien Hentsch noch bij het 2e, noch<§#j het ie Leger den terugtocht aangevangen vond, had hij zich o.i. tegen het wijken van het 2e Leger met nadruk moeten verzetten en daartoe ook aan het ie Leger geen bevel moeten geven. Het terugtrekken vawnfleip:©uitschen recïrlftsr vleugel is mitsdien zoowel aan Hentsch, als aan v. Bülow te wijten en generaal van Kuhl handelde zijnerzijds niet mist, door in deze hoogst belangrijke zaak met Hentsch te beslissen, zonder den legercommandant "!%Ön Kluck persoonlijk in de DE SLAGEN AjgECDB OURCQ EN DE MARNE 325 gelegenheid «hebben gesteld* zijnerzijds met den overste Hentsch te spreken ere te overleggen. Intusschen, het ae Leger was bezig terug te trekken; thans mocht en kon het ie Leger niet blijven staan, al versloeg het Maunoury* Het liep nu gevaar op den linker vleugel omvat en afzonderlijk geslagen te worden. Er bleef dus voor generaal von Kluck niets anders over, dan eveneens het bevel te geven om "*erug te gaan. Het geschiedderineti«onder zwaren, bitterenjinnerlijken strijd. Het ie Leger was op het &ua\ de Franschen aan de Ourcq terug te slaan; daaraan viel niet te twijfelen. Na dagen /achtereen ernstige, hevige gevechten te hebben doorstaan, was het op het punt zrjqsodoel te bereiken, waarvoor hetjZlich zooveel moeite, inspanning, verliezen had moeten getroosten. En nu werd dat door 4««gonverbiddeHjke noodlot, zondeeaoodzaak — althans voor zooveel kon worden overzien^ plotseling verijdeld. Generaal von Kuhl deelt in zijn werk den woordelijken inhoud mede van de hem, namens het groote hoofdkwartier door overste Hentsch gegeven aanwijzingen, ^tezev zijn door hem met de meeste nauwgezetheid opgeschreven^ en onderteekend door hem en kolonel van Bergmann, 4frij|iSieelteBjlfctegenwoordig was b# bet onderhoud met overste Hentsch. Dit stuk kon echter eerst den volgenden dag, 10 September, worden opgemaakt!^déitsttesHentsch is als kolonel, vóór het einde va* den oorlog, in Roemenièboyerledemsm Bij hefc-grifefcger moest nu op 9 September alles ten spoedigste geregeld worden, om nog in den «rakelen demnacht de beweging naar het Niqte doen aanvangen. Het was door de onvermijdelijk geweest) ijgnde dooreenmenging der troepen — waarbij ook door bagagevoertuigen, munitiecolon- 326 KRIJGSVERRICHTINGEN nes, treinen, enz., het verband niet bewaard bad kunnen blijven — een mgewikkelnbj? samengesteld vraagstuk, dat: ook ten opzichte van verpleging, mtiaitté-aanvulling, geneeskundige verzorging tot oplossing moest worden gebracht. De aanval van den rechter vleugel, die in vollen gang was en gestadig vordering maakte, moest worden gestaakt, zoodra men zich van den vijand kon losmaken. De dorpen Boissy, Fresnoy,Vülers St. Genest waren bestormd en veroverd. De 17e divisie had den vijand bij Lévignen teruggedreven en was doorgedrongen in het Bois du Roi; de brigade von Lepel naderde over Droiselles den vijand in den rug. De Fransche troepen van het 7e korps en van de 7e divisie van het 4e korps bleven dapper en hardnekkig weerstand bieden. De brigade v. Lepel kreeg géén steun en geen bevelenj-zij moest daarom des avondsoteruggaan. De Franschen waren toen teruggetrokken in de lijn Silly-le-long, Chevreville, Puisieux, Etrépilly. De Duitschers bleven voorloopig op het veroverde gevechtsveld staan, en ontruimden het eerst den volgenden morgen vroeg. De terugtocht geschiedde overigens over het geheele front zondereenige stoornis door den vijand, naar de lijn Crépy-en-Valois, La Ferté-Milon, Neuvilly. De bedoeling was tot over de Aisne te wijken?, ji. De 5e divisie, die van Vendrest naar Dhuisy marcheerde, deed 's avonds van 9 September, met de brigade v. Krawel en het bij Cocherel staande I^Mwaterie-korpsmog een aanval op de over de Marne oprukkende Engelschen. Hoezeer onderscheidene bruggen over de Marne niet vernield waren — de brug bij La Ferté-sous-Jouarre was wel onbruikbaar gemaakt — kon generaal von Krawel toch MISLAGEN AAN Dg^OURCQ EN DE MARNE 327 tttéf verklaren, dat zijndtroepen de opdracht om de Engelschen op te houden, ten volle vervuld hadden. Bij het Duitsche 2e Leger had de tot bij Margny teruggebogen) rechter vleugel den gen September geenerlei aanraking met den vijand, en van een flankbedfeiging. was geen sprake. Niettemin gaf generaal von Bülow dién/dag reeds tijdig in den morgen het bevel om achter de Marne terug te gaan. Deze legerbevelhebber Scheen den toestand; MIjwtrtlifconder voor het ie Legerpifcoogst ongunstig in te zien. Toen hem gemeld werdoat^jandè'hjkVcolonnes dien Morgen tusschen La Ferté-sous* Jouarre en Chfcè^l&ierry de Mamewrergetrokken waren—wat \on Karia evenwel onjuistneemt ~~ was hij van oordeel, dat het ie Leger op strategische en tactische gronden verpKcht was terug te trekken. DasBOm was het ook voor zijn 2e Leger^wüde het op^zijn rechter' -flank niet geheel omgetrokken worden, onvermijdelijk terug te gaan. Volgens" Von Kuhl zijn er in de door von Bülow op 9 September verzonden telegrammen aan het groote hoofdkwartier, vreemde onjuistheden vervat* «f «einde b.v.: „heeie Leger trekt teruf&r? en hij motiveert daarmede den eigen tenigtocht^roen hij WWtbedoelden reeds bevolen had, doch het ie Leger nog niet anders gelast hadrdan dat de linker vleugel tin O. van de Ourcq moest ombuigen. Ooi op 10 September telegrafeerde -vd*Btifc>wt4»terugr Ww-ie Legér achter Aisne door oper^jieven en •fcöschen toestand afgedwongen; 2e Leger moest ie Leger achter de Marne steunen, om indrukken en oprollen rechter vleugel der legers te voorkomen^/ Ook bij het groote hoofdkwartier zag men den WSWöd van het ie Leger zeer ongunstiga^-isooals overste Hentsch verklaarde. Het Eerste Oorlogsjaar a- 328 KRIJGSVERRICHTINGEN , cMen was evenwel nóch bij het 2e Leger, nóch bij het keizerlijk hoofdkwartier, op de hoogte van den juisten stand van zaken. Daarom werd een voor de Duitsche belangen noodlottig besluit genomen, dat aan den Marne-slag, ontijdig en onnoodig, een einde maakte. $ Men moet zich onwillekeurig verbazen over de onberaden wijze, waarop dit zoo gewichtige en in ajtt?jgevolgen 5500 verreikende besluit werd aangekondigd; Dat de toestand bij het ie en het 2e Leger ernstig en kritiek was, valt niet te ontkennen. Voor de I Duitsche hoogste legerleiding was het daarom dien morgen van 9 September — zoo ooit— het tijdstip, om de leiding van de oorlogshandelingen op den rechter vleugel der legers zelf en ter plaatse in handen te nemen. Onderzoek en bespreking met de legercommandanten waren onmisbaar om zich een juist oordeel te kunnen vormen, om te kunnen beslissen óf, en in welken zin, harerzijds moest worden ingegrepen. Maar de hoogste legerleiding is en blijft te Luxemburg. Zij zendt een gemachtigde — een betrekkelijk ondergeschikt officier, al was hij luitenant-kolonel —| om namens haar te besluiten en te doen handelen. Die gemachtigde reist eerst naar het 5e, 4e en 3e Leger, op den linker vleugel van het bedreigde front, alwaar om zoo te zeggen geen onraad was. Hij komt dan bij generaal von Bülow, die, om welke reden dan ook; het leLeger in gevaar acht; hij maakt met en bij dien generaal — zonder vooraf bij het ie Leger te onderzoeken en te beoordeelen hoe de stand van zaken was —i definitief en onherroepelijk uit, dat zoowel het 2e, als het ie Leger zal en moet terugtrekken. En terwijl generaal von Bülow al begonnen^, dien terugtocht uit te voeren, gaat hij ten slotte naar von Kluck, wiens leger bezig was een, definitieve, schitterende oveminning te beha- DE SLAGEN AAN DE OURCQ EN DE MARNE 329 len, die ook voor de verdere deelen van het Duitsche front gunstige gevolgen had kunnen teweeg brengen. - ikm brengt -hem den stelligen last om terug te gaan. Waar de hoogste legerleiding eerödergelijke luchthartige, «einig degelijke opvatting heeft en doet toepassen, van hetgeen in de^ meest ernstige omstandigheden voor de belangen j van land en leger moet worden verricht^-mier reden om niet langer over de voor Duitschland ongunstige uit?» komsten van ; den veldtocht en Vaagden ganschen wereldoorlog in verwondering*!* blijven verkeeren. Ook misverstand, overdreven bezorgdheid, kun*, nen een rol gespeeld hebben; wat niet mogelijk geweest zou ;USki, wanneer „een hoogere leiding" Zich had doen gelden. Von Bülow sch^nttttn bencht omtrent het terugbuigen van den linker vleugel van het ie Leger naardten O. va» de Ourcq> beschouwd te kunnen hebben, als meldende den terugtocht;van het geheele ie Leger; die.hij — an und für sich — noodig oordeelde. Dat zijn vrees voor omvatting door de opening tusschen dbefc 2e en het ie Leger, ongegrond was;« misschien te sterk uitgedrukt; maar dat zij overdreven was, fan-' gevoegelijkwoéden verklaard, indien men het kalme verloop van den dag op dit gedeelte van het Marnefront en de door generaal von Kluck nog tijdig genomen maatregelen — het gereedstellen yan de 5e divisie, de brigade v. Krawel en de cavalerie — in aanmerking neemt. Overdreven was anderzijds ijfcdlicht ook eenigsZins de bezorgdheid van von Kluck voor zijn rechter vleugel aan dfe:0urcq, waardoor hij zoowel het 3e, als het 9e legerkorps naar dien vleugel ontbood en aldaar deed optreden. Hadihö^dfe toch ook verplicht was het verband met het 2e Leger te onderhoudenrstechts één dier korpsen weggenomen en het andere, bjg, het 9e — zij 't slechts ten deele — 33Q KRIJGSVERRICHTINGEN op denÉ ireehtert vleugel van het ae Leger laten staan, dan zou de strijd aan de Ourcq waarschijnlijk toch wel te zijnen gunste beslist geworden zijn, en de aansluiting met het ae Leger niet geheel verloren gegaan zijn, zooals thans op 9 September het geval was. De bevolen terugtocht van het ie en het 2e Leger was voor de Duitsche belangen nog te meer betreurenswaard, omdat op het Duitsche front eenigszins verder op denzelfden dag nog belangrijke voordeden behaald werden. De linker vleugel van het 2e Leger en de rechter vleugel van het 3e bevochten namelijk een schitterende overwinning op Foch'* 9e Leger. Het 3e Leger.veroverde Mailly en wierp de Franschen over de Maurienne-beek, tusschen Corroy en Semoine. Bij Sompuis, op den linker vleugel en verder Oostelijk bleef het 3e Leger zich handhaven. Inmiddels drong ook de linker vleugel van het 2e Leger voorwaarts, bestormde den Mont d'Aöut, bereikte Allemant en bemachtigde Mondement. De Franschen vluchtten. Generaal von Hausen verklaart dat het front van het vijandelijke leger zoo goed als doorbroken was. Op dat oogenblik'kregen ook hier de overwinnende troepen het bevel voor den terugtocht. Niemand wilde er aan gelooven, men begreep het met. Met „loodeh schoenen" werd er aan voldaan» Het zelfvertrouwen van de Duitsche strijders kreeg op 9 September een ontmoedigenden stoot, hun moreel een geduchten schok. Bij het Duitsche 4e en 5e Leger teekende zich op dezen dag geen noemenswaardige verandering. Aan Fransche zijde bracht de 9e September groote vreugde. Hoe kon het ook andefis ? Men was aan de Ourcq voornemens den strijd voort te zetten, doch men ondervond, schrijft Bonnal, „une surprise! aussi joyeuse qu'inattendue, en constatant DE SLAGEN AAN DE OURCQ EN DE MARNE 331 la disparition des trou|HS*y de la première armée allemande, la veille, les aVirièÉ^Qttaqués avec tant d'ardeur et partiellement rdbnlés au sud-ouest de^anteuü-le-Haudoüf?*-Ook andere Fransche schrijvers zijn verbaasd geweest ovê?5e%: plotselinge verfSwijnen van den vijand. Men schrijft Zich de overwinning toe, en terecht. De tegenpartij had het slagveld ontrüiöïd. Al wasltyleitélijk niet "^Slagen, hij gedroeg zich toch als verslagen. Ook aan Fransche zijde heerschté^ilen ioen Sep* tember verwondering; men begreep de zaak niet. Men schreef liter over „het raadsel van de Marne'4, over „het wonder" van de Marne, en men verdiepte zich in gissingen en onderstellingen*^ gaf soms wel stellige vermoedens en uitspraken ten beste, over de vermeende ware aanleiding tot den Duitscae» terugtocht van 9 September. Vrij algemeen werd de oorzaak gezocht in het oprukken van de fÉhgelschen en van den linker vleugel van het 5e Leger, over de MarnePFeitelijk heeft het BritKhe leger ook op 9 September geen invloed van beteekenis op den gangivfcff^ikéh gehad. Het kwam dien dag omstreel£slie¥mfttdaguur aan de Marne, doch kon in zijn geheel die rivier metn nnmcrcr *rin _1_ -» /I.»»' 1 1 _ ivi-i / .. i 2"»»™ . j "«tgcu irei ge vuig was. wil f, f' ncuucu m im»,v ui4Ste noorastUK niervoren uitvoerig' gewezen op debbtjna ,,gebj»kkig"*enoemen wijze, waarop de opmarsch uit de concentratieder genoemde legerfeiwoest geschieden, en wij deelden ook de moeilijkheden mede, die daaruit voor de «ttvöering der Duitsche operatiën »jh ontstaan. Waar wij schreven, dat het „den schijftjbzou kunnen hebben," dat men aanvankelijfclbeoogd heeft den Duitschen rechter vleujel over Nederlandsch SLOTBESCHOUWINGEN 341 grondgebied te doen oprukken, kunnen wij dat thans verbeteren, door te verklaren, dat de bedoeling in dien zin stellig heeft bestaan. Wij brengen in herinnering dat kapitein Ronduit, in zijn méérvermelde opstellen, het eerst heeft opgemerkt dat de „manoeuvre om Limburg'* bij de concentratie en den opmarsch der bedoelde Duitsche legers, voor ons land met zonder belang geweest is. De aanleiding voor de door von Moltke in het operatieplan gebrachte wijziging is, blijkens Bijlage V, dat hij aan Duitschland voor het geval van blokkade ,,Atmungsmögkchkeiten" wilde laten. Er was dus van niets anders sprake dan van eigenbelang voor Duitschland; volstrekt niet van vriendelijkheid of eerbiediging van het volkenrecht ten opzichte van Nederland. Dat was trouwens ook niet te verwachten bij aanhangers van de theorie „Not kennt kein Gebot." Of de beoogde uitkomsten van het niet schenden onzer onzijdigheid door Duitschland verkregen zijn in „mogelijkheid om adem te scheppen," valt te betwijfeleae iDe door de Entente tegenover Nederland toegepaste maatregelen zullen daartegen wel een afdoend bezwaar hebben gevormd. Voor ons land is het nzeker m de hoogste mate gelukkig, dat von Moltke aan die mogelijkheid geloofd heeft, al kunnen wij daarom zijn „onbaatzuchtige gezindheid" voor Nederland niet waardeeren. Ongetwijfeld is hij ook teruggedeinsd voor de gevolgen, die in militair opzicht uit een schending der neutraliteit van ons land voortgevloeid zouden zijn; dat het Nederlandsche veldleger op de flank van de Duitsche legers, kon optreden, heeft er zeker toe bijgedragen om van het oorspronkelijke voornemen af te zien. Ook zou er groote kans bestaan hebben, dat Engelsche troepen in onze havens waren geland, om ons leger te fff,,, 5!5,„™i?SÏ5?irBRiacHTINGEN steunen en Duitschland in flank en rug te bedreigen. Von Schlieffen's operafilpian is, zooals wij reeds meermalen <»arjteekenden, door von Moltke verknoeid, niet alleen bij de uitvoering, maar zooals Dr. Steiner thans onthuld heeft, ook in het ontwerp. Nederland moet zkh over dat „verknoeien" bijzonder verheugen. Het plan van Von Schlieffen was feitelijk in dubbele mate misdadig en immoreel. Moltke ttten halve gekeerd, maar ab veldheer nuslukt. Want Aej|splan von Schlieffen was — afgezien van al het andere — aH&&nt$ achteraf, nog gewicht hecht aan berichten omtrent een door von Moltkeinhetöperatieplan gebrathtearijziging; omdat iedereen wel zal begrijpen, dat de vraag of de Nederkndscheineutraliteit al dan niet geschonden Söu wérden, in Duitschland aan de orde geweest en om utiliteitsredenen beslist is. Wij vom ons yg'ran oordeel, dat het wel degehjk een zaak van gewicht en van groot vaderlandscJtdjêlang is, dat thans stellige zekerheid verkregeatis, omtrent ug!.en tim °P*ichte van ons land heeft plaats gehad. Door openbaarheid te geven aan hetgeen dienaangaande is voorgevallen, kan zonder twijfel latei- worden bijgedragen èrt opheldering van pofa* tieke en militaire machinatiën. Al zijn die voor het tegenwoordige van de baan, de tijd kan aanbreken, dat ze opnieuw aan de orde komeniMpsdan is een ieder gewaarschuwd, niet door vermoedens of SLOTBESCHOUWINGEN 343 onderstellingen, maar door fétten. Wie dafriiet begrijpt, ziet de zaak verkeerd in. En wie meenen mocht dat de volken van Europa dóór de catastrophe van de afgeloopen jaren, zij 'took slechts tijdelijk, afkeerfg* van de oorlogsgedachte geworden zouden zijn, vergist zich. Bijna I dagelij ks zij n ook thans nog teekenen waar te nemén die er duidelijk op wijzen dat het oorlogsgevaar in geen deele verdwenen, zelfs niet eens ver verwijderd is. Men zij dus op zijn hoede 1 De „Revue Militaire francaise" van i December 1921, no. 69, welk maandschrift wordt uitgegeven door den Franschen generalen staf, bevat het slot van een opstel van den bekenden generaal Camon, getitelcb;;,La genese du plan de guerre allemand." De schrijver bespreekt daarin o.m. de quaestie door Dr. Steiner's onthullingen aan de orde gesteld, i nopens het plan van Schlieffen, om ook door het Zuideh^dedl van Nederland op te rukken. Hij schrijft daaromtrent: „FaOTjfi-SBofar aussi le territoire hollandais? Pour utiliser intégralement le réseau ferré allemand, la Ire armée, formée avec les corps du Nord, doit être débarquée dans la région entre Crefeld i Düsseldorff, Grevenbroich, Jüliers, ©ladbach, c'esfra-chaesdevant le Limbourg hollandais. Pour porter le plus rapidement possible cette airméeewJiAnvers, afin de couper 1'armée beige de t son réduit national et empêchjér Fétablissement par I les alliés d'une ligne de défense entresdbivers et I Namur, il faudraifc traverser'Je Limbourg hollanI dais. A le contourner on perdrait trois jours au moins et on imposerait aux troupes de la Ire armée des fatigues énormes. Mais la Hollande se lais- tHet Eerste Oorlogsjaar 344 DE KRIJGSVERRICHTINGEN sera-t-elle faire? Ne va-t-on pas d'un coup se mettre encore 200.000 hommes sur les bras? II semble que Schlieffen ait compté que les excellentes relations qui existaient entre les cours de Berlin et de La Haye, les sympathies des deux peuples et aussi la haine encore vivace du pays contre TAngleterre empêcheraient le conflit: il admit la traversée du Limbourg hollandais."1) Wij moeten dienaangaande opmerken, dat generaal Camon zich grovelijk vergist, indien hij meent dat Nederland zich goedschiks zou hebben nedergelegd bij de eventueele uitvoering van Schlieffen's operatieplan. En wij gelooven ook niet dat deze toch hoogst bekwame Duitsche militaire autoriteit Zóó onvoldoende op de hoogte was van het karakter en de mentaliteit van het Nederlandsche volk, dat hij zich gevleid zou kunnen hebben met de vrij naïeve drogredenen door generaal Camon te berde gebracht, om aan te nemen dat de schending onzer onzijdigheid zelfs geen „conflict" zou hebben veroorzaakt. Graaf von Schlieffen's bedoeling om ook over ons grondgebied op te rukken, berustte, naar wij meenen, op geheel andere beweeggronden. Waar de rechter vleugel der Duitsche legermacht in zijn plan een zoo overweldigende sterkte had, kon het voor hem geen ernstige bezwaar opleveren om — waar hij zulks voor de operatiën noodig achtte — met alleen België, maar ook Nederland onder den voet te loopen. „Nood breekt wet," Zou ook voor ons kleine land het argument: vormen, waarmede alles zou zijn afgedaan. Het bestaan van de tegenstrijdigheid in onze gevoelens tegenover Duitschland en Engeland, die x) Confidences de Moltke au docteur Steiner: Journal „Le Matin" du 5 Octobre iaai. •SLOTBESCHOUWINGEN 34S Nederland zou hebben doen berusten in von Schlieffen's wanbedrijf, noemen wij kortweg een verzinsel van den Franschen generaal. Overigens constateeren wij met voldoening, dat -Camon onzeztsttswijze deelt, dat de Duitsche legers 3 dagen moesten verhezen door Zuidwaarts om Nederlandsch lamburg heen te trekken. Beter;-kunnen wij ons vereenigen met hetgeen Camon zegt over het gewijzigde operatieplan van von Moltke, namelijk: „Pour ine pas engager dans le conflit la Hollande qui peut mettre de suite sur pied 200.000 hommes, qui fournirait a l'Angleterre une excellente tête-depont sur le continent, qui, de plus, en restant neutre, serait si utile au ravitaillement de 1'Allemagne, Moltke renonce a faire passer la Ire armée par le Limbourg hollandais; elle .en contournera la pointe méridionale. Comprimée dans un espace étrok, la Ire armée devra prendre une formation tres serrée et trés profonde, avec trois corps actifs en ire ligne {Ile, Ille, IVe) et deuxl corps de réserve en 2e ligne (Ille, IVe). Et ceeilentrainera, outre une perte de tempnioonsidérable, des frottements de tewtrsorte entre les unités pbtpiJetcantonnement et le ravitaillement. Parvenus a la pointe du Limbourg, ces corps devront faire un a droite pour s'élever au Nord, puis se déployer par un a gauche pour prendre, au prix de grandes fatigues, la ligne de déploiement stratégique a hauteur de la ligne Moll-Quaedrpechelen-Diest, d' oü la Ire armée dok, partir pour avoir chance de couper 1'armée beige d'Anvers." Waar wij. niervoren, bij het bespreken van 346 DE KRIJGSVERRICHTINGEN 'Moltke's besluit om het>Nederlandsche teratoitiü ontzien, als onze zienswijze te kennen gaven, dat daarvoor ook nog wel andere redenen zullen hebben gegolden, dan de in het interview met Dr. Steiner aangevoerde overweging: „urn Deutschland im Falie einer Blockade Atmungsmöglichkeiten zu lassen," vernemen wij uit het vorenstaande met genoegen dat generaal Camon dezelfde opvatting blijkt te zijn toegedaan. En wij vestigen er de aandacht op dat het Fransche opstel aantoont, dat sommige van de denkbeelden, door den Nederlandschen kapitein Ronduit gepubliceerd — zoowel omtrent het motief voor de concentratie van het Duitsche ie Leger ten O. van ons Limburg (n.l.rkje$,MnUedig partij!.trekken van het Duitsche spoorwegnet), als omtrent het oprukken in de lijn Moll-Quaedmechelen-Diest, ten einde te trachten het Belgische leger van Antwerpen af te snijden — bij generaal Catnon ingang gevonden hebben. De artikelen van Ronduit trekken dan ook in het buitenland zéér de aandacht. „De manoeuvre om Limburg" is vertaald in het Fransen, het Engelsch het Spaansch en het Noorsch; het tweede opstel „Nogmaals de manoeuvre om Limburg", in het Fransen en het Engelsch1). Wij noemen het interes* sant en hoogst eervol, dat een Hollandsch officier blijkt in het samengestelde Duitsche operatieplan zoo juiste inzichten te hebben geopenbaard. ') De vertalingen en de verspreiding zijn geschied door de zorg van de Vereening „Nederland in den Vreemde". VflglflENDE HOOFDSTUK (v e T V O 1 g) 2. EINDINDRUKKEN Wij hebben in de voorgaande bladzijden een periode van den wereldoorlog behandeld*.waarvan dl duur nog geen zes weken bedroeg. Wie kon destijds denken of vermoeden dat deze voor het verloop der krijgsgebeurtenissen toch ongetwijfeld hoogstbelangrijke tijd, de inleiding zou vormen voor een ruim vierjarigen oorlog ? Dat de volken van Europa toen nog sléchts den aanvang hadden leeren kennen van de zorgen, de ellende, de economische moeilijkheden, waarvan eerst vier jaren later een zoogenaamde „vrede" het einde zou doen verwachten, doch die thans, bijna acht jaren later, nog altijd voortduren? Het was inderdaad een wereldramp, die in Augustus 1914 uitbrak; een ramp waarvan de gevolgen nog altijd op de menschheid drukken en die zich in menig opzicht, zelfs in stijgende mate, blijven doen gevoelen. -J [Misschien was die ramp met meer te ontgaan. De machtsverhoudingen tusschen een aantal staten en volken waren gespannen tot het uiterste. Er moest een „Krach" komen. Aan wien de schuld ligt, wie de verantwoordelijkheid draagt, zullen wij niet uitmaken. De gevoelens daaromtrent zullen niet spoedig tot eenstemmigheid geraken. Een andere vraag is, welke lessen de wereldoorlog in haar aanvangsperiode, voor de toekomst ten beste heeft gegeven. Ongetwijfeld is er op verschillend gebied, veel uit te leeren. . Verheffend waren de uitingen van vaderlands- 348 DE KRIJGSVERRICHTINGEN liefde, die al dadelijk bij het uitbreken der vijandelijkheden, in de volken van alle tot den oorlog geroepen landen vielen waar te nemen. Overal bleek overtuigend, klaar als de dag, dat gehechtheid aan den geboortegrond, aan de staatsinstellingen, geen ijdele klank is; dat men alle offers, tot het eigen leven, veil heeft om de vrijheid van vreemd gezag te handhaven en te bezegelen. De moed, de gezindheid tot opofferingen, de volharding, waarmede de strijdende volken, zonder uitzondering, zich van hun maatschappelijke en militaire verplichtingen hebben gekweten, verdienen eerbied en bewondering. Wij, Nederlanders, die ditmaal nog gespaard bleven voor rechtstreeksch deelnemen aan dén oorlog, mogen, neen moeUm ons daarvan doordringen en weten wat ons te doen zal staan, als eenmaal voor ons het lot zal zijn weggelegd, waaraan wij dezen keer slechts te nauwernood zijn ontsnapt. Over de economische moeQijkheden uit den oorlog voortgevloeid, die ook voor Nederland geenszins zijn uitgebleven, spreken wij bier niet. Voor de plichtsbetrachting, de betoonde dapperheid, de zelfverloochening der militairen van alle strijdende natiën hebben wij ; reeds vroeger onze hooge waardeering geuit. Mede gaven wij, telkens waar wij er aanleiding toe vonden, onze meening te kennen, omtrent de door de hoogere leiders, de legercommandanten en bevelvoerders, voor de uitvoering der operatiën genomen maatregelen. De lezer zal ontwaard hebben, dat wij in dat opzicht in geenen deele alles wat er gebeurd is, schitterend kunnen vinden. De Duitsche leiding, in .naam des keizers, schoot feitelijk in bijna alles te kort. Zij was niet aanwezig, waar ze behoorde te zijn; zij bleef in gebreke waar ze zich moest doen gelden. Zij liet SLOTBESCHOUWINGEN .S 349 aan de fcgptxxmimandanten over te handelen, waar ingrijpen harerzijds beslist noodig waren geweest. Zij wisselde van inzicht, stapelde den eenen misgreep op den anderen; kortom, waar de leiding zóó gebrekkig was en bleef, kon de uitslag niet gunstig zijn. Aan het gewijzigde operatieplan werd in geen enkel opzicht vastgehouden. T)e> 1 die sterk moest zijn, was zwak en werd nog verder verzwakt. En omgekeerd. Op 27 Augustus werd " nogmaals de opmarsch naar en Westwaarts van Parijs bevolen. Op 30 Augustus werd goedgekeurd dat de geheele réchter vleugel — het ie, het 2e en het 3e Leger—naar het Zuiden ging afbuigen en dan Oostwaarts langs Parijs zou gaan. En op 2—3 September werd ten slotte verlangd, dat de Franschen in de richting naar het Zuidoosten van Parijs zouden werden afgedrongen, waartoe het ie en het 2e Leger feitelijk niet meer in staat waren. Is „wankeling van gedachten" een te sterke of onjuiste mtdrukking voor deze diverse lastgevingen? Een doelbewust, zelfstandig, bekwaam en karaktervol veldheer zou anders gehandeld hebben. Dat staat vast. Ook aan Fransche zijde was de legerleiding ver. van grandioos. Over Joffre's operatie- en con«ntratieplarmen, die in geenen deele pasten op den nuh'tairen toestand van Augustus 1914 bij de tegenpartij, hebben wij ons gevoelen reeds ontwikkeld en gestaafd. Het denkbeeld, na de eerste nederlagen in den grensoorlog door hem opgevat en in hoofdzaak reeds Uitgevoerd — namelijk het terugtrekken tot achter de Seine, om te wachten tot de Russen, in Oost-%uisen den gemeenschappeiijken vijand ZOUtlen hebben klein gekregen — was aUerongew lukkigst. Indien Galliéni niet op het juiste oogenblik met groote kracht, enereie en volharding tusschenbeide ware getreden, om Joffre te bewegen 350 DE KRIJGSVERRICHTINGEN partij te trekken van de bestaande gunstige gelegenheid om den tegenstander te lijf* te gaan — waarin hij niet dan met de grootste moeite kon slagen — zou Frankrijk aan en achter de Seine, naar menschelijke berekening, een catastrophe tegemoet gegaan zijn. . Galliéni! — ja, dat was een echt, een groot vehi¥5 .heer, tevens een man met een door en door flink karakter. Hij is een schitterende ster aan den militairen hemel in de eerste periode van den wereldoorlog. Door zijn optreden is Frankrijk gered, voor een débacle behoed. Hem zij daarvoor alle hulde ! Zijn nagedachtenis kan in Frankrijk niet hoog genoeg worden geëerd 1 Ook Lanrezac's naam verdient lof en roem. Waar Joffre, zonder bepaalde reden, den Duitschen opmarsch alleen ten O. van de Maas vernachtte en ondanks Lanrezac's vertoogen langen tijd bleef verwachten, moesten zijn oogen ten slotte toch door dé feiten opengaan. De bekwame legercommandant kreeg kort daar- . na zijn ontslag. Ondanks blijft 's werelds loon! / Dat Joffre, toen hij op 4 September door Galliéni met veel moeite was wakker geschud, met voortvarendheid den weg heeft betreden hem door den gouverneur van Parijs aangewezen, erkennen wij gaarne. Maar om een groote overwinning te behalen had hij veel meer moeten — en ook kunnen — doen voor zijn linker vleugel aan de Ourcq. In het overbrengen van troepen, van punten waar ze konden worden gemist, naar gedeelten van het oorlogsterrein alwaar zij door den loop der operatiën méér noodig waren of eerlang konden worden, was Joffre diligent, en veel handiger dan de Duitsche legerleiding. Deze kwam in dat opzicht, door onjuiste waardeering van de onderscheidene in het spel zijnde belangen, veel te kort. SLOTBESCHOUWINGEN 351 Wat de legerbevelhebbers betreft, wenschen wij slechts over enkele generaals, die het meest op den voorgrond zijn getreden,een paar woorden te zeggen. Vooreerst de commandant van het Duitsche ie Leger, generaal von Kluck. Hij was zeer zeker een flink, voortvarend, energiek en doortastend veldheer^ Een hoogst bekwaam legeraanvoerder, die veel ten goede heeft verricht, doch de fouten door de legerleiding begaan bij de concentratie der troepen op het Westfront, niet kon herstellen. Dat zijn leger enkele malen te laat kwam om de beslissing op het slagveld te brengen, waar die voor de Duitschers scheen weggelegd, was het gevolg van von Moltke'si regelingen. Dat hij de Engelschen niet te pakken kon krijgen en dat Lanrezac's 5e Leger hem ontkwam, is in hoofdzaak het gevolg van dezelfde oorzaak. De regeling van den opmarsch zijner legerkorpsen naar de gevaarlijk bedreigde stelling aan de Ourcq, was bijzonder flink, zelfs stoutmoedig opgevat. De manoeuvre naar de Ourcqstelling is, vooral uit een tactisch oogpunt beschouwd, hoogst belangwekkend. Von Kluck toonde zich daarin een bekwaam en voortvarend krijgsoverste. Maar ook hij bezat „les défauts de ses qualités." Zijn snel oprukken over de Marne, toen hij op 5 September wist feitelijk in strijd te handelen met de bedoelingen van het groote hoofdkwartier, is niet goed te keuren. Het verband en de samenhang met het 2e Leger gingen reeds daardoor verloren. En deze fout werd later nog vergroot. Naar wij meenen, is de voor Duitschland ongunstige uitslag van den Marne-slag in hoofdzaak daaraan te wijten. Het is opmerkelijk, dat de meeste Fransche schrijvers — ook mannen als Galliéni en Bonnal — de op 4 September als definitief waargenomen 353 DE K3BJGSVERRICHTINGEN wijziging in de opmarschtichting van het Duitsche ie Leger beschouwen als een door von Kluck vrij willekeurig aangebrachte veranderinjjrin de door het operatieplan vastgestelde marschrkhting. Dit is, naar ons oordeel, niet juist opgevat. Die gewijzigde richting der operatiën was door den drang der omstandigheden onvermijdelijk noodig geworden voor de drie legers van den Duitschen rechter vleugel. Zij was op 30 Augustus door het groote hoofdkwartier goedgekeurd. Er moet een gevolg in worden gezien, van het niet-in-allen-deele vasthouden aan vonSehheffen's operatieplan, en van door de hoogste legerleiding genomen maatregelen, die er toe moesten leiden. Het was niet — wat men in Frankrijk er in meende te zien — een ab het ware invallende gedachte van von Kluck, die hem deed afzien van de bedreiging der Fransche hoofdstad, om in den avond van 3 September en op 4 September op korten afstand van Parijs in een flankmarsch er langs heen te marcheeren. Galliéni zag ook hier de zaak ten slotte juist in, door te zeggen dat de beweging naar het Z. geschiedde, om eerst af te rekenen met de veldlegers der tegenpartij, „cause conforme aux vrais principes des maltres de la guerre." Den maatregel van de Duitsche legerleiding om generaal von Kluck met zijn ie Leger, naafloop van den slag aan de Marne op nieuw onder de bevelen te stellen van generaal von Bülow, kunnen wij onmogelijk toejuichen of goedkeuren. Er lag voor von Kluck een groote onbillijkheid in. Waarschijnlijk heeft het praatje, dat langen tijd in omloop geweest is, als zou de Marne-slag door de schuld van von Kluck verloren zijn, daaraan zijn ontstaan te danken. Moest er weer iemand tot zondenbok gemaakt worden en vond men von Kluck daartoe, den aangewezen man? SLOTBESCHOUWINGEN 35? Generaal von Bülow, de commandant van het IJteétsche 2e Leger, had in Duitschland als militair een grooten naam. Hij werd meermalen, vóór en na den slag aan de Marne, óók belast «met het bevel over von Kluek's leger. Zijn houding en zijn optreden hebben ons in algemeenen zin geen bijzonder gunstige indrukken gegevenseis hij in gevecht kwam, riep hij aanstond links of rechts — soms ook wel links en rechts — om ondersteuning en hulp. De „overwinningen'' waren, naar zijn rapporten te oordeelen, veelal schitterend, en zijn werk. Of zijn karakter wel als geheel loyaal kon worden beschouwd, kan worden betwijfeld. De telegrammen omtrent het van hem uitgegane terugtrekken op 9 September, waardoor de overwinningen van het ie en het 2e Leger in het water vielen en de eerste Duitsche groote nederlaag, ontstond, geven ons den indruk van iets wat de Franschman „louche" noemt. En daarin staan wij niet alleen. In een opstel van den Franschen kapitein Koeltz, in de „Revue de Paris," over het verloop der gebeurtenissen op 9 September 1914, getiteld: „Au Tournant de la Marne," zegt deze schrijver dat „von Bülow's telegrammen den indruk maken,, ten eerste, dat de terugtocht van het ie Leger algemeen en onbepaald was; en ten tweede, dat de terugtocht van het 2e Leger veroorzaakt was door dien van het ie Leger, terwijl in werkelijkheid de toedracht juist andersom was." Ook in ander opzicht verwijt de Fransche schrijver aan von Bülow niets minder dan „kwade trouw." De generaal is overleden, wij zullen onsdaarom niet verder in deze zaak verdiepen; maar wij meenen te kunnen constateeren dat in het Marne-drama, met zijn voor jjeer velen raadselachtig en geheimzinm'g verloop, ook stellig psycho- 354 DE KRIJGSVERRICHTINGEN logische factoren hun invloed hebben doen gelden. Een ander Franst&'ijébïijver over delf slag aan de Marne, André FaucAfinet, gaf in de „MmuW de France" van 15 December I920> als zijn gevoelen te kennen, dat von Kluck in dwaling geweest is omtrent Galliehi's bedoelingen; hij komt tot de conclusie dat eerstgenoemde niet kon onderstellen, dat de laatste op + 40 K.M. van het *Wrsterkte kamp van Parijs, een flanlraanval zou gaan ondernemen. Waarom niet? Omdat hij|<*ji(* kon denken „dat Galliéni zijn opdracht om Parijs te verdedigen, Zóó breed zou opvatten, dat hij zelfs niet Ijoü aarzelen ongehoorzaam te zijn, indien hrj meende, dat ook dit zijn taak medebracht." En>èan komt Fauconnet op het Stokpaardje dat zoo vele-iFransche schrijvers met graagte berijden: „het verschil in de Duitsche en de Fransche opvatting van het b€gikf' discipline — een uitvloeisel „trouWeü Van het wezen van beide volken'," De Fransche chef eischt niet „werktuiglijke gehoorzaamheid" doch „veel meer trouw aan den geest, daütëaan de'fcder van zijn bevelen." Wij zijn het met dezen Franschen schrijver niet geheel eens. Dijt von Kluck „in dwaihng" verkeerde, is in zooverre ook ons gevoelen, dat wij meenen dat hij niet op de hoogte was van de vorming van het 6e Fransche Leger, niet juist wÖ^Waarhet zich bevond en wat het in den zin had. De verltemiingsdienst door de Duitsche cavalerie en ook door den vkegtuigen-diènst, is in dit opzicht te kort geschoten. Dit bleek ook nog op 5 September, toen Maunoury's Leger reeds tegen de flank VaÜhet Duitsclie'' 4e reserve-korps oprukte. Maar oVfefc^etS is ons oordeel, dat ook von Kluck geen slaafsch, werktuiglijk gehoorzamen aan gegeven bevefKh voor zich zett töepaste en dat hij het everiéfflf'^an zijn ondergeschikten eisChte, waar de belangen van de SLOTBESCHOUWINGEN 35S hem opgedragen taak het tegendeel vorderden of medebrachten. Zijn oprukken over de Marne, waarop wij nog zoo even hebben gewetaüb getuigt vóór hem persoonlijk, van 't geen wij zeiden. Zijn goedkeuring van von Quast's overgang van de Marne op 2 September bij Chateau-Thierry — een geheel zelfstandige daad van dien commandant van het 9e legerkorps — bewijst dat hij de „werktuiglijke gehoorzaamheid'' ook met van zijn ondergeschikten eischte, doch afwijking „op prijs stelde," waar die door het dienstbelang werd gemotiveerd. In dit opzicht gelooven wij, dat men in Frankrijk meer „mystiek" zoekt in het Marne-drama, dan er in te vinden is. En dat ook de beschouwingen over het karakter der discipline in Frankrijk en in Duitschland eigenlijk geen steek houden. Machinale gehoorzaamheid verlangen, altijd en overal, doet geen enkele chef, met een ruimen blik begaafd, in wiens hoofd een heldere geest huist. Maar het afwijken van bevelen moet gewettigd worden door overwegende belangen van de te verrichten taak, anders gaat het over in indiscipline; een gevaarlijk kwaad, waarvan de gevolgen meestal noodlottig zijn. En waar men zich in Frankrijk zoo menigmaal meent te mogen verheffen op de ruime opvattingen inzake de krijgstucht, is het niet ongepast nog even te herinneren aan het feit, dat indiscipline aldaar, ook reeds in de eerste periode van den oorlog, niet zelden voorkwam; dat zij tot uitspattingen leidde van benden „gedeserteerde soldaten," die de legers plunderend en brandschattend vooruittrokken. En dit geschiedde in het eigen land, tegenover medeburgers.;Wij doen voor niemand onder in afkeuring van hetgeen door Duitschers in BelgiVeniFrankrijk gedaan is, met betrekking tot onnoodige wreeds heden, vernielingen en verwoestingen van allerlei aard. Gruwelen zijn ook ons een gruwel. Maar DE KRIJGSVERRICHTINGEN" wanneer wij nagaan wat Belgen en Franschen in dit opzicht hebben uitgehaald in hun eigen land, behoeven wij niet te vragen wat diezelfde personen zouden hebben gedaan, wanneer de oorlog bftfr in 's vijands land, op het gebied van den gehaten Duitscher, had gebracht. Wij noemen het in beide volken misplaatst, thans de rol te willen spelen van „het heilige boontje," en om in hun verontwaardiging het motief te exploiteeren, dat de „Boche" tot elke laagheid in staat is — en blijft. Waar op het grondgebied, dat nog in het bezit van den overwonnen vijand gelaten is, reeds sedert meer dan drifajaren, in koelen bloede, met voorbedachte rade en met kalm overleg, handelingen plaats hebben, die — om *t met ronde woorden te zeggen — den naam van „vredesgruwelen" verdienen, past het den overwinnaars de hand te steken in eigen boezem, en tot het besef te komen dat minderwaardigheid niet uitsluitend des tegenstanders karakter ontsiert! Wij schreven straks dat von Kluck's verkenningsdienst hem niet geheel juist heeft ingelicht, omtrent hetg een aan 's vijands zijde voorviel. Dat is niet zoo vreemd als men wellicht denkt. Het zal altijd kunnen voorkomen, dat het terrein of andere Oorzaken de waarneming bemoeilijken. Wij bedoelen dan ook in geen deele een verwijt uit te spreken, indien wij constateeren dat ook mannen als Galliéni, Bonnal en anderen, niet juist wisten wat er aan de Marne tegenover de geallieerde legers optrad. Dit blijkt onwederlegbaar uit het feit, dat b.v. Galliéni schrijft, dat de Duitscsfe©4; 3e en ge legerkorpsen tijdens den Marne-slag nog opgesteld waren tegenover den linkervleugel van het Fransche 5e Leger; en dat het Cavalerie-korps von der Marwitz de verbinding vormde tusschen*; SLOTBESCHOUWINGEN 357 die twee legerkorpsen en „le gronpement de 1'Ourcq." Op de bij Gawéni's werk behoorende tereéinschets, welke de legeropstellingen op 10 September 1914 aangeeft, staan die beiden legerkorpsen nog geteekend aan de Marne, terwijl se in werkelijkheid reeds den gen t.v. 's morgens vroeg de groote offensieve beweging inleidden op het Noordelijk gedeelte, aan den uitersten rechter vleugel, der Duitsche opstelling aan het Ourcqfront. Dat „dwalen menscheh'jk is," zelfs bij hoogst begaafden, is ook hierdoor wederom bewezen. Een punt voor Nederland van groot belang, is dat de versterkte plaatsen in de behandelde periode van den oorlog, niet zonder invloed gebleven zijn op den loop en den uitslag der krijgsverrichtingen. Waar memgeen in ons land slechts schouderophalend spreekt over „de doode weermiddden," en het daaraan ten koste gelegde geld veelal als weggeworpen beschouwt, moeten wij nadrukkelijk constateeren dat de ervaring in den oorlog deze opvattingen ten stelligste tegenspreekt. De lotgevallen der Belgische vestingen Luik, Namen en Antwerpen mogen hier niet dienen als een maatstaf, die algemeen geldend zou zijn. Wij kunnen op dit vraagstuk hier niet breedvoerig ingaan; het zou een onderwerp kunnen vormen voor een uitvoerige nadere studie. Maar wij wijzen toch op het feit dat Maubeuge, Verdun, Nancy zich van geheel andere zijde hebben doen kennen en wel degelijk een grooten, ten deele zelfs een beskssenden invloed gehad hebben, op het lot der wederzijdsche wapenen. Over de leiding der Belgische en Engelscbi legers in de behandelde oorlogsperiode, hebben wij niet veel meer te zeggen. Noch de Belgische gene- 358 DE KRIJGSVERRICHTINGEN raai de Selliers de Moranville, noch de Engelsche veldmaarschalk French, hebben naar onze meening hun sporen als veldheer in dien tijd verdiend. Beiden waren zij ongetwijfeld „erg voorzichtige" mannen, die niet veel waagden om te winnen. De door ons gerelateerde feiten hebben dat, naar wij meenen, alleszins duidelijk gemaakt. Ook over de Fransche legercommandanten wenschen •Wij/ na hetgeen wij reeds schreven over ÖaMiéni en Lanrezac, niet meer uit te weiden. Sarrail was, meeneri wij, een zeer bekwaam legeraanvoerder; en Maunoury vervulde op loffelijke wijze een zware taak, die hem — zij *t eenigszins onverwachts — „het zoet der overwinning" deelachtig maakte. Generaal Foch werd bij de „marais de St. Gond" door den voor Duitschland betreurenjP' waardigen terugtocht van von Bülow, voor een ernstige nederlaag door von Hausen's 3e Leger behoed. Wij schreven hiervoren, dat er uit de gebeurte*nissen van dé eerste oorlogsweken veel te leeren valt. De slotsom van onze studie is, dat men er voornamelijk, in de eerste plaats, uit kan leeren hoe de oorlog niet moest zijn gevoerd. In veel, in bijna alle opzichten, geven deze krijgsverrichtingen ons den indruk van te zijn beheerscht door dwalingen, misgrepen of tekortkomingen. Van genialiteit of eerbied-afdwingend talent is weinig gebleken. Groote mannen waren niet dan sporadisch te zien. De jarenlange duur van den oorlog in WestEuropa vindt zijn verklaring, in hetgeen gedurende de door ons behandelde eerste periode van nauwelijks zes weken aan den dag gekomen is. 368 DE KRIJGSVERRICHTINGEN den terugtocht, hoewel bij de 5e, 4e en 3e Legers daartoe volstrekt geen aanleiding geconstateerd was, Hentsch overnachtte bij het hoofdkwartiervan het ae Leger te Montmort. En in den vroegen morgen van den gen September nam von Bülow, met goedkeuring van Hentsch, het besluit om terug te gaan. Hentsch heeft zich toen naar het ie Leger begeven en te Mareuil den generaal von Kuhl gesproken. Den legercommandant von Kluck heeft hij niet gezien. Hentsch was ongetwijfeld te goeder trouw in zijn meening dat hij namens „de Oberste Heeresleitung" aan het ie Leger het bevel mocht overbrengen om eveneens terug te trekken. Doch van verschillende zijden is verklaard, dat zijn opdracht niet verder reikte dan om — indien de terugtocht reeds begonnen was — deze in bepaalde richtingen te leiden. In elk geval heeft Hentsch den terugtocht van het 2e Leger goedgekeurd, zonder den toestand van het ie Leger te kennen, en dat had hij niet moeten, niet mogen doen. Ook is het een stellige fout, dat hij zijn opdracht met begonnen is bij het ie Leger, doch op den linker vleugel, waar de toestand niet dreigend was. Het incident in den oorlog, door zijn gevolgen voor Duitschland zoo noodlottig als „het geval Hentsch" meer en meer gebleken is geweest té zijn, komt ongetwijfeld ten volle ten laste van generaal von Moltke II en zijn staf. Deze behoorden op 8 September zelf aan het front te zijn en in geen geval de leiding over te laten aan een betrekkelijk ondergeschikt hoofdofficier, die met een mondelinge opdracht uitgezonden werd. Dit is een onvergeeflijke blunder, die Duitschland ten verderve gevoerd heeft. Het korte overzicht dat wij hier gaven van de brochure Müller-Loebnitz — en waartoe wij ons 376 L'atteinte a soa indépendance dont la menace le Gouvernement allemand constituerait une flagrante violation du droit des gens. Le Gouvernement beige en acceptant les propositions qui lui sont notifiées sacnfierait 1'honneur de la nation en même temps qu'ü trahirait ses devoirs vis-a-vis_l*Europe. Conscient du röle que la Belgique joue depuis plus de 80 ans daas la civilisation du monde, il se refuse a croire que 1'indépendance de la Belgique ne puisse être conservée qu'au prix de la violation de sa neutralité. Si eet espoir était décu le Gouvernement beige est fermement décidé a repousser par tous les moyens en soa pouvoir toute atteinte a son droit. BUNDEL 7467 d. Correspondence respecting the European Crisis. Presented to both Houses of Parliament by Command of His Majesty. August 1914. No. 151 Sir F. Villiers *) to Sir Edward Grey. — (Received August 3). (Telegraphio). Brussels; August 3, 1914. French Government have offered through their military attaché the support of five French army corps to the Belgian Government. Following reply has been sent to-day: — „We are sincerely gratefulwihe'Bmidi Government for offering eventMÉt support. In the actftA'Circumstances, however;tt»e do not propose to appeal to the guarantee of the Powers. Belgian Government will decide later on the action which they may think it necessary to take." Nü. Hetzelfde stuk komtonderNo. 151 ook voor ia bundel 7860, „Collected Diplomatic Documents relating to the outbreak of the European War, Presented to both Houses of Parhament by Command of His Majesty, May 1915. •) British Minister in Belgium. Bijlage IV | AKTENSTUECKE ZUM KREEGSAUSBRUCH I (CONVENTIONS ANGLO-BELGES) De onder A en B volgende stukken zijn overgenomen uit net werk: „Aktenstücke zum Kriegsausbrnchr, „Herausgegeben vom Auswartigen Amte." (Alzoo officiéél door de JJuitsche regeering). Beide stukken komen daarin voor onder een „Umschlag" met het opschrift: „Conventions anglo-belges." Het stuk A is opgenomen in „facsimile afdruk" van de eigenhandig door generaal Ducarne — in 1906 chef van den Belgischen generalen staf — geschreven minute met alle doorhalingen eninlasschingen. Stuk B is meerendeels in getypte minute geschreven. A. LETTRE A MR. LE MINISTRE AU SUJET DES ENTRETIENS CONFEDENTIELS CONFIDENTIELLE , „. . B r u x e 11 e s, le 10 Avril 1006. Mr. Ie Ministre, J'ai 1'honneur de vous rendre compte sommairement des entreüens que j'ai eu avec le Lt. Col. Barnardiston et qui t ___^€t mes communicaüöns verbales. ■rI* première visite date de la mi-Janvier. Mr. Barnardiston me fit part des préoccupations de 1'état-major de son pays relativement a la situation poütique générale et aux eventuahfés de guerre du moment. Un envoi de troupes, d un total de 100.000 hommes environ, était projete pour le casou la Belgique serait attaquée. Le Lt Col. m'ayant demandé comment cette action serait mterprétée par nous, j» lui répondjs «te* au point de vue militaire, elle ne pourrait qu'être favorable, mais que cette quesüon d'mtervention relevait également du pouvoir poliüque et que, des lors, j'étais tenu d'en entretentr le ministre de la guerre. Mr. Barnardiston me répondit que son ministre a Bruxelles en parlerait a notre min. des aff. étr. II continua dans ce sens: Le débarqt des troupes anglaises se lerait sur la cóte de France, vers Dunkerque et Calais, de tacon a hater le plus possible le mouvement.*) m_ Le debarqt par Anvers demanderait beaucoup plus de temps paree qu'il faudrait des transports plus considérables et d'autre part la sécurité serait moins compléte. Ceci admis, il resterait a règler divers autres points, savoir: les transports par ch. de fer, la question des réquisitions auxquelles 1'armée anglaise pourrait avoir recours, la question du commandement supr des forces alliées. II s'informa si nos dispositions étaient suffisantes pour assurer la défense du pays durant la traversée et les transports des troupes anglaises, temps qu'il évaluait a une dizaine de jours. Jerépondis que les places de Namur et de Liège étaient a 1'abri d'un coup de main ét que, en 4 jours, notre armée de campagne, forte de 100.000 hommes, était en état d'intervenir. Après avoir exprimé toute sa satisfaction au sujet de ma déclaration, mon interlocuteur insista sur Ié Bax1 que: 10. notre conversation était absolument confidle; 30. ne pouvait her son gouvt; 30. son ministre, 1'E. M. gén»l anglais, lui et moi étaient seuls, en ce moment, dans la confidence; 4oiir SDMait si son Souverain avatt été pressenti. * # # Dans un entretien subséquent, le Ll C. Barnardiston m'assura qu'il n'avait jamais recu de confidences d'autres attachés nulres au sujet de notre armée. II précisa ensuite les données numériques concernant les forces anglaise»; nous pourrions compter que, en 12 ou 13 jours, seraient débarqués: 2 corps d'armée; 8 brig. de cav'e et 2 brig. d'infie montée. II me demanda d'examiner la question du transport dê ces forces vers la partie du pays oü elles seraient utiles et, dans ce but, il me promit la composition détaillée de 1'armée de débarqt. II revint sur la quesdon des eff. de notre armée de campagne en insistant pour qu'on ne fit pas de détach. de cette armée a Namur et a Liège, puisque ces places étaient pourvues de garnisons suffisantes. II me demanda de fixer mon attention sur la nécessité de permettre a 1'armée anglaise de bénéficier des avantages prévus par le Règlt sur les prestations milres. Enfin, il insista sur la question du commandement suprème, ei Je lui répondis que je ne pouvais rien dire quant & ce dernier point, et je lui promis un examen attentif des autres questions. w9 'M _ .. 3j|j _ Pha tard, l'attacbé mil" anglais confirma soa^timation precedcnte: 12 jours seraientSau moins indispensables pour tam le débarquement sur la Cóte de France. II faudrait beaucoup plus (i a 2i mois) pour débarquer 100.000 h' a Anvers. Sur mon objection qu'il étaft inutile d'attendre 1'achevement du débarqt pour commencer les transports par ch. de fer et qu il valait mieux les faire au fut et k mesure des arrivages a la cóte, le Lt. Col. Barnardiston me promit dea aonnees exacte* sur 1'état journalier dwëüantfitr^ Quant aux prestations milres, je fis part a mon interlocuteur que cette question seraitjfacilement réglée. * * * A mesure que les études de 1'état-major anglais avanceaient, les données du probl. se précisaientTXe colonel m assura que la moiü^^de 1'armée anglaise pourrait être debarquée en 8 jours et que le restant le serart a la fin du 12e ou 13e jour, sauf 1'inf» montée sur laqueUe il ne fallait compter que plus tard. NéantTuwns, je crus devoir insister de nouveau sur la necessite de connaitre le rendement journalier, de facon a regler les transports par ch. de fer de chaque jour. L attaché anglais m'entretenait ensuite de diverses autres questions, savoir: 1) nécessité de tenir le secret des opér«>ns et d'obtenir de la presse qu'elle 1'observat soigneusement. * 2) avantages qu'il y aurait a adjoindre un off. beige a chaque etat-major anglais, un traducteur a chaque commandant de troupes, des gendarmes a chaque unité pour aider les troupes de police anglaises. * * * Dans uneA autre entrevue, le L». Col. Barnardiston et mot examinames les opérations combinées dans le cas d une agresston de la part de 1'Allemagne ayant comme <*ject Anvers et dans rhypothèse dfune ttaversée de notre pays pour atteindre les Ardennes francaisesi. r Par la suite le colonel me marqua son accord sur le plan que je lui ayais présenté et m'assura 1'assentiment du Genai Grearson, chef de YE. M. anghiV, D'autres questions secondaires furent également réglées notamment en ce qui regarde les off. mtermédiaires, traducteura> les gendarmes, les cartes, les albums des uniformes, Jes üres a part traduits en anglais de certains réglts beiges 3»o le régl' des frais de douane pour les approv» anglais, rhospitalisation des blessés de 1'armée alliée, etc. Rien ne fut arrêté quant a 1'action que pourrait exercer sur la presse le gouvt our 1'autorité milre. * * * Dans les dernières rencontres que j'ai eues avec l'attaché anglais, il me communiqua le rendement journalier du débarquement a Boulogne, Calais et Cherbourg. ■-• L'éloignement de ce denlier point, imposé par des considérations d'ordre technique, occasionne un certain retard. Le I" C serait débarqué le ioe jour et le C le 15e jour. Notre matérie! de ch. de fer exécuterait les transports, de sorte que 1'arrivée, soit vers Bruxelles—Louvain, soit vers Nanmr-Dinant, du Ier Corps serait assurée le ne jour et celle de He Corps le 15e jour. J'ai insisté une dernière fois, et aussi énefg* que je le poUVais, sur la nécessité de hater encore les transports maritimes de facon que les troupes anglaises fussent pres de nous entre le ne en le 12e jour; les résultats les plus heureux, les plus favorables peuvent être obtenus par une action convergente et simultanée des forces alliées. Au contraire, ce sera un echec grave si eet accord ne se produit pis. Le Col. Barnardiston m'a assuré que tout serait fait dans ce but. » * * Au cours de nos entre tiens, j'eus 1'occasion de convaincre l'attaché mil™ anglais de la volonté que nous avions d'entraver, dans la limite du possible, les rtfeév* ae 1'ennemi et de ne pas nous réfugier, dès le début, dans Anvers. De son cöté, le Lt Col. Barnardiston me fit part de son peu de confiance actuellement dans 1'appui ou 1'intervention de la Hollande. II me confia également que son gouvt projetait de transporter la base d'approv1 anglaise de lab cótefrancaise a Anvers, dès que la mer du nord serait nettoyée de tous les navires de guerre Allemands. * * * Dans tous nos entretiens, le colonel me communiqua régulièrement les renseignements confidentiels :qu'il possédait sur 1'état mil" et la situation de nos voisins de l'Est, etc. . jta En même temps, il insista sur Ia nécessité supérieure pour la Belg. de se tenir au courant de ce que se passait dans les pays Rhénans qui nous avoisinentgiè dus lui confesser que, chez nous, le service de surveillance au dela de la frontière, en temps de paix, ne relève pas directement de notre étatmajor; etxjue nous n'avons pas d'attachés milresaUprès de nos légations. Je me gardai bien cependant, de lui avouer que yignorais si le service d'espionnage, qui est prescrit par nos reglts, était ou non préparéjtnais flest de mon devoir de signaler ici cette situation qui nous met en état d'infénorité vis-a-vis de nos voisins, nos ennemis éventuels, Le G«i Major, Chef da Corps d'B. Af. D. Note. Lorsque je rencontrai le Général Grearson a Compiègne, pendant les manoeuvres de 1906, il m'assura que la réorgon de 1'armée anglaise aurait pour résultat, non seulement d'assurer le débarqt de 150.000 h», mais de permettre leur action dans un délai plus court que celui dont il est question précédt. fin Septet igo6. D. B. m Dit stuk is vermoedelijk gedateerd uit het jaar 1912. Het is door de hand van graaf van der Straaten, destijds directeur in het Belgische ministerie van Buitenlandsche Zaken, voorzien van de aanduiding: „Confidentielle." CONFIDENTIELU» L'Attaché militaire anglais a demandé a voir le Général Jungbluth. Ces Messieurs se sont rencontrés le 23 avril. la 1 utc^ant Colonel Bridges a dit au Général que 1 Angleterre disposait d'une armée pouvant être envoyée sur le continent, composée de six divisions d'infanterie et de huit brigades de cavalerie, en tout 160.000 hommes. EWe a aussi tout ce qu'il lui faut pour défendre son territoire insulaire. Tout est prêt. Le Gouvernement britannique, lors des derniers évènements, aurait débarqué immédiatement chez nous, même si nous n avions pas demandé de secours. Le Général a obiecté qu'il faudrait pour cela notre consentement. a8a L'Attaché mihtaire a répondu qu'il le savait, mais que co mme nous n'éöbns pas a même d'empêcher les Allemands de passer chez nous, l'Angleterre aurait débarqué ses troupes en Belgique en tout état de cause. Quant au lieu de débarquement, 1'Attaché mihtaire n'a pas précisé: il a dit que la cóte était assez longue, mais le Général sait que M. Bridges a fait, d'Ostende des visites journalières a Zeebrugge pendant les fêtes de Piqués. Le Général a ajouté que nous étions d'ailleurs parfaitement a même d'empêcher les Allemands de passer. Bijlage V Onderstaand artikel is overgenomen uit het weekblad: „DREIGLIEDERUNG DES SOZIALEN ORGANISMUS" o3?. Ï3 .0ctober 3e Jahrgang No. 15. Stuttgart, achnftleitung Ernst Uehli. Het is gezuiverd van onjuistheden in het verslag van het Interview in „le Matin" en voorzien van een Naschrift, door wijlen generaal pon Moltke's vriend Dr. Rüdolf Steiner te Dornach, bij fiazeZ. NEUE TATSACHEN UBER DIE VORGESCHICHTE DES WELTKRIEGES Ein Interview des Berichterstatters des „Matin" Jules Sauerwein mitDr.Rudolf Steiner uberdie unveröffentlichten Memoiren des verstorbenen deutschèn Generalstabschef pon Moltke. „Sie wissen, dass wenn man Ihren Gegnern glauben darf, der Generalstabschef durch Sie zuerst den Kopf und dann die Marneschlacht verlaten haben soll." Das ist die Frage, die ich an den berühmten Geisteslorscher und Soziologen Rudolf Steiner, geborenen DeutschOsterreicher, richtete. Ich hege für ihn seit mehr als fünfzehn Jahren aufrichtige Bewundetung and freundschafthche Empfindungen. Es gereichte mir seinerzeit zur groszen Befriedigung, mehrere seiner theosophischen Werke ins Französische zu übertragen. Jedesmal wenn meine Reise es gestattet, versaume ich nicht, bei der Darchreise durch Basel Dr. Steiner in Dornach einen kurzen Besuch zu machen. Ich traf ihn auch dieses Mal bei dem merkwürdigen und gewaltigen Bau, deryon seinen Schülern den Namen Goetheanum erhalten hat in Würdigung Goethes als Vorlaufer der Geisteswissenschaft Ich habe bereits im „Matin" sowohl über den Mann wie über den Bau und dessen wunderbare Lage auf den letzten von Burgruinen überkrönten Auslaufern des Jura, geschrieben. Rudolf Steiner war gerade aus Deütschland zurückgekehrt, nachdem er ini&uttgart und Berlin vor Tausenden begeisterter Zuhörer Vortrage über seine Lehre gehalten natte. In Dornach empfing er am gleichen Tage eine Gruppe von 130 Theologen,, mit denen er in eine Erörterung theologischer und rehgiöser Fragen getreten war. Eine ganze Anzahl dieser Theologen beabsichtigen auf CONCENTRATIE EN OPMARSCHRICHTING VAN DE DUITSCHE LEGERS. Schets I. Behvort ly„De Werddoorlog op hei Duzt.se/ie WestfwnlfêAugrtéSepUMj'UwrW/JiVSrtydw.^^ Top.lnfi Kaart II. OVERZICHTSKAART VAN HET GEVECHTSTERREIN AAN DE OITRCCl EN DE MARNE. Bijlage II SAMENSTELLING VAN DE DUITSCHE STRIJDKRACHTEN (BEGIN AUGUSTUS 1914) WESTFRONT LEGERS BEVELHEBBERS KORDEN LEGERKORPSEN ^TvfsffiN" LANDWEERTROEPEN TOELICHTINGEN Eerste: von Kluck ILIII,lV,ÏX(a>. IIIR, IVR, IXR. 2Cav.cK iée, 1 ie en 27e Lw. brig; (a) De indeeling bij ie of ae Leger is meermalen gewijzigd. 1 pion. regt. (b) Het6L.K.gingop 28Aug. Tweede: von Bülow G(arde), VU, IX«, GR, VIIR, XR, 2e Cav. K. (G, 5e 2 ;e, 2geLw. brig.; 4 mort.- v-n-h-5<= Leger. X. C.d.)(h) bltt., 1 Batt. iocM. zware (c) Saksische troePen- kustmort. batt., 2 pion. reg. (d) Wurtembergsche troepen. (e) Uit Metz. Derde: von Hausen XI, XII, XIX(C>, XIIRM. te) 4:, VIII XVIII. VIIIR, XVIIIR. 00 4, XIIIW, VR, VIR, 33 RD«=>. 4eC. K.(6e, 3eC.d.) i-E-43e,45e,53e engB.Lw. °°kTOOr he'4eLeger- XVI. bug; 4 mortbatt. 2 pion. B.beteekent Beiert troepen. rg it Vóór den aanvang der operatien Zesde: Ruprecht, Kroonprins XXI, IB, liB, IIIB. IBR. y C.K. (7e, 8e, B, G.v,T,&, LegeroVefrL»het3e°het " van Beieren Cd.) 11 brigades. Het xie en het G. R. Korp,, benevens de 8e (Saksische) Zevende: von Heeringen XIV, XV. XIVR, IRD(f) ige en B. icge, U2e, ii4e en i42e Cavalerie-divisie werden op ? ' ur; 2Ie, ge 8e S'°nde" °°der rechtstreeksch bevel van den ' ' ' 3 ' ^ ' 4 ' Opperbevelhebber Joffre. Tweede: Castelnau ge, i5e(c), T6e, ^e, 20e. (2e groep). 59e, 65e, 70e. 2e, ioe, (b) Het I4e korps heeft 9 regimenten infanterie t-. j rr en 6 bats.-jagers. Derde: Ruffey J) 4e, 5e, 6e««. (3e groep), 54e, 55e, 56=. 7e, {c) Het 15e korps heeft 10 regimenten infanterie Vierde: de Langle de Cary I2e, I7e. K (e) — ge, (1 op Corsica) en 3 batt. jagers. - ' » W Het 6e korps heeft 3 divisiën (12 regimenten Vijlde: Lanrezac. 2) ie, 2*(f), 3e, Ioe,lie. 53e, 60e, 4e, infanterie en 6 bats. jagers Detachement (a) ^ groep), 51e, 53e, 6ge. (e) Dit is het koloniale k°rps. (f) Het 2e korps heeft 3 divisiën en i brigade. Zelfstandig Sordet (g) , cav-diVsiën C3V Korps ' ' (g) Het cavalerie-korps behoorde voorloopig " * g&i het 5e Leger. (') Is later vervangen door Generaal Sarrail. (') Is later vervangen door Generaal Franchet d'Espérey. SAMENSTELLING VAN HET FRANSCHE MOBIELE LEGER (BEGIN AUGUSTUS 1914) Bijlage III N.B. Het 19e Legerkorps, dat in vredestijd in Algerië gestationneerd is, werd niet als zoodanig geformee-d en te velde gebracht. Onder rechtstreeksch bevel van den Opperbevelhebber Joffre, stonden 12 divisiën, waarvan 3 actieve (uit Afrika en uit de Alpen), en 9 reservedivisiën, waaronder de ie groep en de 4e groep (Generaal Valabrègue), hierbovengenoemd. De vijf legers telden te zamen: 21 legerkorpsen en 14 reserve-divisiën. SLOTBESCHOUWINGEN ^59 Overscbat|^sv«ïde eigen kracht, minachting van dtearie»rtBgpnstanó^cb aan beide zijden een rol gespeelch JÖpudergelijke premissen kunnen slechts luchtkksteelen verrijzen; Er zijriivetofboekwerken, opstellen- en artikelen over den owfog in het licht verschenen, vatf dé hand van sdtón-er^-behoorende tot de natiën, tfie in den oorlog betrokken geweest z^yBaaraan kleeft^ zooals.te begrijpen^; veelal het bezwaar, dat vooringenomenheid met handelingen entttdéfiriVan het eigen leger, voor den buitenstaande» ÉWEivirkrijgen van een jmsten blik op de ware toedraÖït der feiten hun oorzaken en hun gevolgen, bemoeilijkt. Van daar ons streven om, na eÜ&fitig hoor en wederhoor der partijen, een juiste balans op te maken voor dezen meest gedeÜrwaardigen veldtocht, die inde nieuwe geschiedenis is aan te wijzen. Wij hebben ons, van ons standpunt als neutraal Nederlander beijverd, de zoozeer uiteenloopende verhalen.omtrent het eerste gedeelte van den grooten wereHatrijd — dat onbetwistbaar ifefcide tot de beslissing van den ganschen oorlog — te ondetwerpen aan een nauwgezet, strikt onpartSjdflt onderzoek. Wij bieden den lezer thans den uitslag van onze overwegingen ter kennisneming aan. En wij willen niet eindigen, dan na nogmaals ons diep leedwezen en onze afWuring te hebben uitgesproken over de onberaden en onvergeeflijke schending door de Duitsche regeering van 1914, van de gewaarborgde neutrabte^wan België. Die had vermeden kunnen,, neen moeten worden. Indien de Duitschers het door wijlen den grooten veldheer Helmuth von Moltke aangewezen operatiefpbé hadden toegepast, zou een andere loop van zaken de wereld thans met meer in beroering houden en in ellende dompelen. Het Eerste Oorlogsjaar 360 DE KRIJGSVERRICHTINGEN Ook Duitschland's belangen zonden daardoor stellig in de eerste plaats bevorderd zijn geworden. En het zou ook niet nagenoeg de gansche beschaafde wereld tegen zich in het harnas hebben gejaagd ! En de vrede — laten wij het juister uitdrukken: de schijnvrede — waaronder geheel Europa thans gebakt gaat en waaruit misschien nog rampen en onheilen zullen voortkomen, doet bij, laten we gerust zeggen, alle weldenkende, onpartijdige menschen, telkenmale het gemoed in opstand komen. Dat is geen vrede ! Dat is een onafgebroken, stelselmatig martelen, uitputten, vernietigen van den overwonneling door zijn meedoogenlooze, genadelooze overwinnaars ! Die schijnvrede kweekt haat en dorst naar wraak. Zij ontneemt den overwinnaars de sympathie, de achting van alle weidenkenden in de gansche wereld! Die zoogenaamde vrede is de bodem, waaruit nieuwe oorlogen zullen, ja moeten ontkiemen ! En waar die schandelijke, de overwinnaars onteerende schijnvrede niet wijkt voor beter inzicht, voor meer beraden, menschhevend, edelmoedig, verstandig oordeelen en handelen, zal elk beroep op „volkenbond," ontwapeningsconferentie, of wat dies meer moge zijn, vergeefsch en vruchteloos zijn en blijven. Zóó is en blijft de verwezenlijking van een „algemeenen wereldvrede" een schoone droom, en niets meer 1 En daarom behoudt voor elk land — dus óók voor Nederland — de oude spreuk: „Si vis pacem, para béllum," haar volle waarde, haar ernstige beteekenis! VIJFTIENDE HOOFDSTUK (v e r V 01 g) 3. NASCHRIFT Het manuscript van dit boekwerk was sedert het einde van December 1921 in handen van de uitgeversmaatschappij „de WereldbiWfotheek,^ toen wij in de maand Maart 1923 kennis konden nemen van twee zeer belangrijke geschriften, die wu bij onze voorberadende studiën met konden raadplegen, omdat ze eerst in het voorjaar van 1922 in het licht verschenen zijn. Wij bedoelen het groote, degelijke werk van den Duitschen generaal F. von Bernhardi, getiteld: „Deutschlands Heldenkampf 1914—,1918," en de brochure: ,forschungen und Darstellungen aus mmJRmhsarèhiv, Heft 1, die Sendung des Oberstleutnants Hentsch," door den Oberarcfcivrat MüllerLoebnitz. Wij hebben ons, terwijl ons boek ter perse was, beijverd, onze mededeehngen en vooral ook onze critische beschouwingen, nog eens te toetsen aan den inhoud der beide zooeven genoemde nieuwe Duitsche werken. En waar wij den lezer een grondigestudie van die twee boeken met warmte kunnen aanbevelen» wenschen we, in dit naschrift, zeer in het kort te constateeren, dat de inhoud er van ons geen aanleiding geeft alsnog wijziging te brengen in onze beoordeelende beschouwingen. Enkele nieuwe bijzonderheden van ondergeschikten aard, thans te onzer kennis gekomen, betreffen niet de feiten, waardoor de loop der krijgsgebeurtenissen en haar gevolgen op den uitslag der operatiën beheerscht geworden zijn. In de hoofdzaken bestaat tusschen de werken, van v. 36a DE KRIJGSVERRICHTINGEN Bernhardi en Müller-Loebnitz en het onze, geen wezenlijk verschil. Wij ...bepalen ons mitsdien tot enkele opmerkingen. Von Bemhardi's ,JIeldenkampf' is een grootsch opgezet relaas van den ganschen wereldoorlog van 19x4—1918. De generaal heeft in zijn rang aan den oorlog deelgenomen, bijna tot het laatste kanonschot viel. Toen was hij ziek. De geest, waarin hij schrijft, is die van den echten oud-Duitschen militair. Dit blijkt al dadelijk uit de woorden van Virgüius, die op het titelblad te lezen zijn: . „Exoriare aliquis meis ex ossibus tdtor!" *) Het boek ontleent evenwel zijn waarde vooral aan het feit, dat de schrijver in zijn veelal juiste en gegronde critiek zijn landgenooten niet spaart. De „Oberste Heeresleitung," de legercommandanten en de aanvoerders, 'worden niet altijd opgehemeld en geprezen, maar een ieder krijgt zijn deel van des schrijvers afkeurende beoordeeling, waar hij het verdient. Daardoor onderscheidt v. Bernhardi zich loffelijk van andere Duitsche schrijvers en stijgt de beteekenis van zijn werk in zeer hooge mate. Von Bernhardi had reeds vóór 1914 als militair schrijver, ook buiten Duitschland, een grooten, welgevesttgden naam. Zijn ^Skldenkampf1 zal er ongetwijfeld toe bijdragen, hem die reputatie te doen behouden.: Het doet ons leed dat wij, in een twee*tal hoofdzaken betreffende den opzet van de Duitsche operatiën, met den beroemden veldheer en schrijver van gevoelen moeten verschillen. Onze eerbied voor v. Bernhardi's talenten en voor zijn ervaring als 1) „Moge uit mijn gebeente een wreker opstaan!" SLOTBESCHOUWINGEN 363 krijgsman, kan ons niet beletten, ten opzichte van die beide puitten zéér beslist het standpunt te blijven innemen, dat wij — in strijd met zifszimswijze — in de voorafgaande beschouwingen hebben ingenomen en toegelicht. De Duitsche generaal verwerpt beslist het door ons gehuldigde denkbeeld, dat Dunschland op het Westfront defensief, doch op het Oostfront offensief had moeten ageeren» zooals de groote von Moltke heeft bedoeld. De daarvoor door hem aangevoerde argumenten, kunnen ons in geenen deele overtuigen van de onjuistheid der door ons ten voordeele van die meening aangevoerde beschouwingen. Hij hecht 04. niet genoeg waarde aan de beteekenis van een gemeenschappekjk met Oostenrijk-HonIfanje, breed opgezet operatieplan tegen Rusland, fet|utelt de hoogst ernstige nadedeïlen bezwaren te licht, die het toegepaste Duitsche offensiefs op het Westfront, zoowel als het aanvankelijk in hoofdzaak afzonderhjk optreden, van de OostenrijkschHongaarsche krijgsmacht op het Oostfront, voor den uitslag der operatièttivan de Midden-Euro peesche Staten hebben medegebracht; v Het tweede punt, waaromtrent^ w ons moeten veroorloven onze meening ten stelligste te handhaven tegenover die van generaal von Bernhardi, betreft de schending, door Duitschland, van de gewaarborgde neutraliteit van België. De generaal acht die daad blijkbaar niet van veel beteekenis; hij gebruikt althans weinig woorden om ze te verdedigen. Het schijnt dat de theorie: „Not kennt kein ©ebot," ook zijn gevoelen uitdrukt. Althans, de quintessens van zijn betoog ülrji^vnd meer dan: „het kon nu eenmaal met anders." bp^ nemen geen enkel woord terug van hetgeen we, in de vorenstaande opmerkingen en beschouwingen, als ons afkeurend oordeel nopens die 364 DE KRIJGSVERRICHTINGEN schending hebben neergeschreven; en we stellen er prijs op te verklaren, dat wij op dit punt lijnrecht tegenover von Bernhardi staan en blijven staan. Voor het overige is von Bernhardi in zijn beschouwingen en uitspraken nagenoeg overal het gevoelen toegedaan, dat wij reeds vele maanden vóór wij van zijn boek konden kennisnemen, als het onze hadden uitgesproken. Dit verheugt ons, omdat wij mogen hopen, dat het vertrouwen van den lezer in de juistheid onzer beschouwingen en conclusiën er door moge worden bevorderd. Von Bernhardi verzwijgt in geen enkel opzicht de fouten, door de leiding der Duitsche operatiën gemaakt. Hij wijst op het geweldige verschil tusschen von SchheffettTs oorspronkelijke veldtochts» plan, en de verknoeide toepassing daarvan door von Moltke II. Ook hij noemt den rechter vleugel te zwak; de taak van den linker vleugel „unklar und zwiespaltig." Hij zegt ronduit, dat de „Oberste Heeresleitung" niet opgewassen was tegen haar taak; zij bleef veel te ver van het front verwijderd; de leiding ontbrak meermalen, waar zij zich moest doen gelden; eenheid en samenhang in de handelingen der verschillende legers werden gemist; de verbinding liet somwijlen veel te wenschen over; bevelen of berichten werden zelfs meermalen niet ontvangen door een leger waarvoor ze bestemd waren. Het was bepaald een fout, twee legerkorpsen van den rechter vleugel naar het Oostelijk oorlogstooneel te zenden. De legers drongen te snel voor* waarts; er moest een rustpauze gehouden zijn; de rechter vleugel had belangrijk versterkt moeten worden, door verschuiving van korpsen van links naar rechts, zoodat een leger vrij gemaakt werd om als „Staffel" te volgen achter den rechter vleugel. Desnoods had men daarvoor den Elzas moeten prijsgeven» SLOTBESCHOUWINGEN 365 De bevelen van de „Oberste Heeresleitung" op 3 en 5 September worden tegenstrijdig, ja onuitvoerbaar genoemd. Het ^ajdringen van den vijand van Parijs" door den rechter vleugel, kon onmogelijk tezelfder tij d en door dezelfde troepen geschieden als bet „dékken tegen Parijs." Bernhardi verwijt bet legerbestuur dat bet ten slotte de leiding der operatiën geheel kwijt was en „in völliger Unkenntnis über die Lage, Dinge befohlen bat, die überhaupt nicht durchzuführen waren." Het ie Leger stelde, door zijn al te voortvarend oprukken, flank en rug bloot aan het Fransche 6e Leger, waarvan men de aanwezigheid niet kende. Het zag niet dadelijk ten volle den ernst in van de bedreiging, waaraan het blootgesteld was, en deed daarom aanvankelijk te weinig troepen naar de Ourcq oprukken. Het ontstaan van de opening tusschen het ie en het ae Leger had, in zijn gevolgen, voorkomen kunnen worden, indien laatstgenoemd leger der Engelschen had opgehouden, in plaats van met zijn linker vleugel offensief te blijven ageeren, zelfs tot op 9 September. Het ae Leger deed niets, om het zc Leger in zijn hoogst ernstigen strijd te helpen of te steunen; het verlangde integendeel dat bet ie Leger in het bezwaar van de ontstane „Lücke" in het gevechtsfront zou voorzien. Von Bernhardi veroordeelt bet in den overste Hentsch, dat deze den terugtocht van het 2e Leger beeft goedgekeurd, zonder den toestand van het ie Leger te kennen. Wellicht ware het beter,geweest om „alles an alles zu setzen," en zich aan de Marne, ondanks alles, te handhaven, Er valt, zegt von Bernhardi, niet aan te twijfelen, dat door het besluit en het bevel voor den terugtocht van de Marne op 9 September i9i4„eine weltgeschichtliche Entscheiding getroffen wurde." n: Hét kost ons moeite weerstand te bieden aan de 366 DE KRIJGSVERRICHTINGEN verleiding om nog verder over het hoogst belangrijke boekwerk van den beroemden Duitschen generaal uit te weiden, en nog andere punten van overeenstemming tusschen zijn gevoelen en het onze te releveeren. Wij kunnen dit Naschrift evenwel niet te veel uitbreiden, want we vreezen den lezer te gaan vervelen met herhalingen. Wij bevelen het helder geschreven, degelijke werk aan alle belangstellenden nogmaals ter bestudeering aan; óók omdat het den wereldoorlog in zijn verder verloop op het Westfront en op de overige oorlogstooneelen, duidelijk en in korte woorden beschrijft en critisch beoordeelt. Wij wenschen hier alleen nog te verklaren, dat wij von Bernhardi's politieke beschouwingen en conclusiën volstrekt niet tot de onzen willen maken. Nederland verlangt niet naar de wereldheerschappij en de staatkundige voorzienigheid van Duitschland; evenmin als het in vorige eeuwen het gezag of de overheersching geduld heeft van Spanje, Frankrijk, Engeland, of welk land ter wereld het mocht zijn 1 Het zal zich ook thans en in de toekomst verzetten, des noodig in een •strijd op leven en dood, tegen elke poging in dien zin, hetzij van Duitschland, hetzij van een der overwinnaars van 1918, of van welke zijde die onverhoopt mocht worden beproefd of ondernomen. Nederland zal zich handhaven, zooals zijn wapenSpreuk het gebiedt 1 Nederland wil en zal zich zelf blijven ! Het verlangt te zijn: vrij en onafhankelijk! De brochure van den Oberarchivrat MüllerLoebnitz behandelt uitsluitend de door ons besproken episode der zending van den Oberstleutnant Hentsch, waarvan de gevolgen, zooals wij hebben SLOTBESCHOUWINGEN 3% gereleveerd, voor den uitslag van den strijd aan de Marne — en daardoor ook voor het verloop van den ganschen oorlog — van buitengewoon gewicht geweest zijn. De inhoud omschrijft de uitkomsten van een onderzoek, met gebruikmaking van alle beschikbare documenten en bescheiden, die op het Duitsche Reichsarchiv over deze zaak licht konden verspreiden. De conclusiën zijn feitelijk te beschouwen als een officieele uitspraak over 't geen ter zake van die zending is voorgevallen en door genoemden hoofdofficier is verricht. Waar de hoofdpersonen, die in het Marne-drama een rol hebben vervuld — de generaals von Moltk©*ivon Bülow, de overste Hentsch — allen overleden JBÏjn, en nadat voorts nog zooveel doenlijk inlichtingen in gewonnen zijn bij personen, van wie men kon verwachten ze te zullen verkrijgen, zal over dit onderwerp waarschijnlijk, geen verder hebt ^verspreid kunnen wordenj ie Het onderzoek heeft bevestigd wat wij schreven ten opzichte van de aan Hentsch gegeven opdracht en de wijze waarop die verstrekt geworden is. Op 8 September 1914 werd hij 's morgens door de ,,Oberste Heeresleitung" naar het front gezonden, in verband met de onzekerheid waarin men verkeerde aangaande den loop der zaken en deü feiter lijken toestand. Een hoogst ernstige fout is, dat die opdracht alleen mondelimpgegeven is; den overste Hentschlmoet het verwijt treffen, dat hij geen schriftelijk bevel gevraagd heeft. Of hij naar de legers 1 tot en met 5, dan wel 3ript en mei 3 gezonden is, valt o.i. niet duidelijk te zeggen. Maar het feit staat vast, dat hij zich het eerst begeven heeft naar het 5e, toen achtereenvolgens naar het 4e, het 3e en het 2e Leger, waar hij 's avonds van 8 September nog met von Bülow en zijn staf confereerde. Bij het 2e Leger vond hij reeds neiging tot SLOTBESCHOUWINGEN 369 moeten bepalen om niet te uitvoerig te worden — moge den lezer aantoonen, dat wij in hoofdzaak reeds in vorige bladzijden van ons boek, tot dezelfde slotsom gekomen waren. Uit den aard der zaak geeft het nieuw verschenen werkje nog vele interessante bijzonderheden; doch wij kunnen ons, hoe belangrijk „het geval Hentsch" geweest moge zijn, daarin hier niet verdiepen. Den lezer zij de studie der onderzoekingen van het Reichsarchiv bijzonder aanbevolen. É BIJLAGEN Bijlage I DIPLOMATIEKE BRIEFWISSELING BETREFFENDE DEN OORLOG Uit de Engelsche blauwboeketti'flSEscellaneous, No. 13, 1914. Presented to both Houses of Parliament bij Command 01 H& Majesty. October 1914). No. ao. a. Note presented by Herr von Below Saleske, German Minister at Brussels, to Monsieur Davignon, Belgian Minister for Foreign Af fairs. Kaiserlich Deutsche Gesandtschaft in Belgien. t-r x n r-j • « Brussel, den 2 August 1914. (Tres Confidentie!) Der Kaiserlichen Regierung h'egen zuverlassige Nachrichten vor über den beabsichtigten Aufmarsch französischer Streitkrafte an der Maas-Strecke Givet-Namur. Sie lassen keinen Zweifel über die Absicht Frankreichs, durch belgisches Gebiet gegen Deutschland vorzugehen. Die Kaiserh'che Regierung kann sich der Besorgniss nicht erwehren, dass Belgien, trofz besten Willens, nicht im Stande sein wird, ohne Hülfe einen französischen Vormarsch mit so grosser Aussicht auf Erfolg abzuwehren, dass darin eine ausreichend^iSKcherheit gegen die Bedrohung Deutschlands gefunden werden kann. Es ist«ta Gebot der Selbsterhaltung für Deutschland, dem feindlichen Angriff zuvorzukommen. Mit dem grössten Bedauem würde es daher die deutsche Regierung erfüllen, wenn Belgien einen Akt der Feindsehgkeit gegen sich darin erblicken würde, dass die Massnahmen seiner Gegner Deutschland zwingen, zur Gegenwehr seinerseits belgisches Gebiet zu betreten. Urn jede Missdeutung auszuschliessen, erklart die Kaiserliche Regierung das Folgende: 1. Deutschland beabsichtigt keinerlei Feindseligkeiten gegen Belgien. Ist Belgien gewillt, In dem bevorstehendem Kriege, Deutschland gegenübt* eine wohlwollende NeutraJitat einzunehmen, so verpflichtet sich die deutsche Regierung, beim Friedensschluss Besitzstand und Unabhangigkeit des Königsreichs in vollen' Umfang zu garantieren. 374 2. Deutschland verpflichtet .sich unter obiger Voraussetzung, das Gebiet des Königreichs wieder zu raumen, sobald der Friede geschlossen ist. -u 3. Bei einer freundschaftlichen Haltung Belgiens ist Deutschland bereit, im Einvernehmen mit den Königlich Belgischen Behörden alle Bedürfnisse seiner Trappen gegen Barzahlung anzukaufen und jeden Schaden zu ersetzen, der etwa durch deutsche Trappen verarsacht werden könnte. 4. Sollte Belgien den deutschen Trappen feindlich entgegentreten, insbesondere ihrem Vorgehen durch Widerstand der Maas-Bef es tigungen oder durch Zerstörungen von Eisenbahnen, Strassen, Tunneln oder sonstigen Kunstbauten Schwierigkeiten bereiten, so wird Deutschland zu deinem Bedauern gezwungen sein, das Königreich als Feind zu betrachten. In diesem Falie würde Deutschland dem KönigreicM-gegenüber keine Verfuchtungen übernehmen können, sondern müsste die spatere Regelung des Verhaltnisses beider Staaten zu einander der Entscheidung der Waffen überlassen. Die Kaiserliche Regierang giebt sich der bestitnmten Hoffnung hin, das diese Eventualitat nicht eintreten, und dass die Königlich Belgische Regierung die geeigneten Massnahmen zu treffen wissen wird, urn zu verhindern dass Vorkomnisse, wie die vorstehend erwahnten, _ sich ereignen. In diesem Falie würden die freundschaftlichen Bande, die beide Nachbarstaaten verbinden, eine weitere und dauernde Festigung erfahren. No. 21 b. Memorandum of an Interview asked for at-t-^go A.M., on August 3, by Herr van Below Saleske, German Minister, with Baron van der Eist, Secretary-General to the Ministry for Foreign Affairs. A 1 heure et demie de la nuit le Ministre d'Allemagne a demandé a voir le Baron van der Eist. II lui a dit qu'il était chargé par son Gouvernement de nous informer que des dirigeables francais avaient jeté des bombes et qu'une patrouille de cavalerie francaise, violant le droit des gens, attendu que la guerre n'était pas déclarée, avait traversé la frontière. Le Serétaire-Général a demandé a Monsieur de Below oü ces faits s'étaient passés; en Allemagne, lui fut-il répondu. Le Baron van der Eist fit remarquer que dans ce cas il ne pouvait s'expliquer le but de sa communication. Monsieur de Below dit que ces actes, contraires au droit des gens. i i m„„. m J7J| étaient de nature a faire supposer d'autres actes contre Ie droit des gens que poserait la France. No. 23 c. Note communicated by Monsieur Davignon, Belgian Munster for Foreign Affaire, to Herr von Below Saleske German Minister. ' Brussels, August 3, 1914 (7 A. M.) Par sa note dü 2 aoüt 1914, le Gouvernement Allemand afait connaitre que d'après des nouvelles süres les forces francaises auraient 1'intention de marcher sur la Meuse par G»yet et Namur, et que la Belgique, malgré sa meilleure volonté ne serait pas en état de repousser sans secours une marche en avant des troupes francaises. Le Gouvernement allemand %'estimerait dans l'obligaüon de prevenir cette attaque et de violer le territoire beige. Dans ces condm'ons 1'Allemagne propose au Gouvernement du R01 de prendre vis-a-vis d'elle attitude amicale et s'engage au moment de la paix a garantir 1'intégrité du Royaume et de ses possessions dans teute leur étendue. La note ajoute que si la Belgique fait des difficultés a la marche en avant des troupes allemande»; TAllemagne sera obligée de Ia considérer comme ennemie, et de laisser reglement ijltéoeur des deux Etats 1'un vis-a.-$fcde 1'autre a la décision des armes. Cette note a provoqué chez le Gouvernement du Roi un profond et douleureux étonnement. »erschiedensten Untergründe zurück. Insofern sie , sich aber auf meine Beziehungen zu Moltke erstrecken, haben sie ein ganz bestimmtes Ziel. Sie wollen die Weröffenthchung einiger Aufzeichnungen .verhindern, die Moltke vor seinem Tode für seine Famüie gemacht hat und deren Herausgabe im Buchhandel ich im Einverstandnis mit Frau von Moltke besorgen sollte. Diese Memoiren hatten schon 1919 erscheinen sollen. Unmittelbar vor ihrem Erscheinen suchte mich .eine Persönhcikeit auf, melcher die diplomatische Vertretung Preusssens in Stuttgart oblag, um mir zu sagen, dass diese Publikation unmöghch sei und dass man sie in Berlin nicht werde haben woUen. Spater kam ein General zu mir, welcher ÏB SteUungen um den General von Moltke und Wilhelm ü. gewesen war, und machte mir dieselben<3for> stellungen. Dagegen erhob ich Protest und wolke mich darüber hinwegsetzen. Ich dachte mich an den damals in Versailles anwesendeü Graf en von Brockdorff-Rantzau zu wenden; ionnte aber nichts erreichen. Meine Bemühungen *fe blieben um so mehr ohne erfolg, als man zur gleichen Zeit an Frau von Moltke mit Vorstellungen herantrat, denen sie sich nicht entziehen konnte. Warum diese Befürchtungen ? Diese Memoiren stnd durchaus nicht eine Anklage gegen die kaiserhche Regierung. Es geht aber aus ihnen hervor, was vielleicht schlimmer ist, dass sich die Rekhsregierung im Zustande vollkommener Verwirrung und unter einer unbegreifhch leichtsirmigen und ignoranten Führung bef and. Man kann auf die verantworthchen Persönhchkeiten den Satz anwenden, welchen ich in meinem Vorwort niedergeschrieben habe: „Nicht was sie getan haben, nat zur Herbeiführung des Unheils beigetragen, sondern das ganze Wesen ihrer Persönhchkeiten. Ich kann hinzufügen, dass es in den eigentümhchen Verhal tnissen lag, welche bewirkten, dass zuletzt die Wucht der entscheidenden Entschhessungen auf einem einzigen Mann, dem Generalstabschef lasteren, welcher sich dadurch gezwungen sah, seine militarische Pfh'cht zu tun, weil die Politik auf dem Nullpunkt angekommen war. Ich habe niemals vor dem Rücktritt Moltkes mit ihm fiber pohtische oder müitarische F ragen gesprochen. Erst spater, als er schwer erkrankt war, sprach er sich natürhcherweise mir gegenüber off en fiber alle diese Angelegenheiten aus, und ich will Ihnen, da Sie dieses interessieren wird, sagen, was er mir selbst erzahlte und was auch aus seinen unveröffentlichten Memoiren ersichthch ist. Ende Juni 1914 begab sich Moltke, der seit 1905 Generalstabschef war, aus Gesundheitsrücksichten nach Karfcbari. Er hat bis zu seinem Tode nichts gewusst von einer Potsdamer Beratung vom 5. oder 6. Jufi. Er war erst nach dem Ultimatum an Serbien gesimd nach Berlin zurückgekehrt. Seit seiner Rückkehr hatte er, wie er sagte, die feste Uberzeugung, dass Russland angreifen weide. Er sah die tragische Entwickelung deuthch voraus, welche die Dinge annehmen mussten, das heisst, er glaubte an die Teilnahme Frankreichs und Englands an dem Weltkonflikt. Er schrieb ffir den Kaiser ein Memorandum, das auf die Notwendigkeit zu treffender Massnahmen hinwies. Der Plan des deutschen Generalstabes war im wesenthchen seit langer. Zeit festgelegt. Er war durch den Vorganger Moltkes, von Schlieffen, aufgestellt worden. Sie kennen seine Grundzüge: Grosse M assen sollten gegen Frankreich geworfen werden, um mit j edem Prets eine rasche Entscheidung im Westen zu erzielen. Gegen Russland war eine schwache Verteidigungsarmee vorgesehen, die nach der Entscheidung auf dem 386 westlichen Kriegsschauplatz spatte aufgefüllt werden sollte. BETÖRTE MENSCHEN Von Moltke hatte in einem allerdings wkhtigen Punkte den Plan seines Vorgangers geandert. Wahrend Schlieffen den gleichzeitigen Durchmarsch durch Belgien und Holland in Aussicht genommen, hatte Moltke auf Holland verzichtet, um Deutschland im Falie einer Blockade Atmungsmöglichkeiten zu lassen Ab Moltke am Freitag,. den 31. Juli, ins Schloss kam, fand er völlig verwirrte Leute. Er hatte, wie er sagte, den Eindruck, dass er sich in die Lage versetzt sah, ganz allein einen Entschluss fassen zu mussen. Der Kaiser unterzeichnete an diesem Tage noch nicht den Mobilmachungsbefehl, einen Befehl, der in Deutschland durchaus der Kriegserklarang gleichkommt, denn sobald dieser Befehl erteilt ist, rollt alles einschliesslich der ersten Operation Zu bestimmten Stunden mit einem unerbitthchen Automa tismus ab. Wilhelm II. begnügte sich ftir jenen Tag, den Zustand der drohenden Knegsgefahr zu proklamieren. Am folgenden Tag, am Samstag, den 1. August um 4 Uhr nachmittags, liess er Moltke wieder zu sich rufen, und in den nunmehrfolgenden sechs Stunden spielte sich das folgende Drama ab. Moltke trifft den Kaiser in Gegenwart von Bethmann Hollweg, welchem buchstablich die Kniee zittenen, des Kriegsministers Falkenhayn, des Generals von Plessen, Lyncker und einigen anderen. Der Kaiser erhebt lebhaften widerspruch gegen die Absichten des Generals tabschefs. Er habe, sagt er, die besten Nachrichten aus Engeland erhalten. England werde nicht nur neutral bleiben — wie Georg V ihm mitteÜe — es werde sogar Frankreich veThindem, am Kriege teilzunehmen. Unter diesen Bedingungen sei es logisch, die ganze Armee gegen Russland zu werf en. Nein, antwortete Moltke, der plan muss im Osten wie im Westen so ausgeführt werden, wie er festgesetzt ist, wenn wir nicht das grösste Unglück herbeiführen wollen. DIE TECHNISCHEN GRUNDE Die Einwande heruitten Möltke nicht, er weigert sfCh> irgend etwas zu andera. Er macht geltend, dass im Sinne des Mobiimachungsbefehles ohne jeden Aufschub ver- ^ Cursiveering van ons. Schrijver. 387 fahren werden Jtt^&i&itlwibtflBÏcht an Der Kon^ von England hat soeben in einem neuen l elegramm erklart, dass er missverstanden worden sei und dass er weder in semem Namen noch in demjenigen Frankeer irgendeine Verpfhchtoög übemehmerir schhesst mit den Wottens }wi können Siemathen, was Sie wollen. Und nun beginnt der Krieg. TRÜBE VORZEICHEN . Im Monat August habe ich den General W Moltke ein einziges Mal, und zwar am 27. August in Koblenz, 388 . gesehen. Unsere Unterhaltung drehte sich um rein menschhche Angelegenheiten. Das deutsche Heer war noch im vollen Siegeszugt. Es war auch keine Veranlassung, über da£ zu sprechen, was noch nicht da war. Die Marneschlacht entfaltete sich spater. Ich hatte bis dahin von Moltke nicht mehr gesehen. Sie ging unter BedmgungefflrWtataicb, welche von Molttes Erwartungen auf das tiefste erschüttern mussten. Wahrend der Probemanöver hatte er mehrmals einen vorsichtigen Vormarsch auf dem rechten Flügel ausführen lassen, der bei einem Marsch auf Paris hatte in Betracht kommen können. Dreimal war Kluck, der den Oberbefent Über den rechten Flügel hatte, zu schnell vorgerückt. Tedesmal sagte Moltke zu ihm, wenn Sie im entscheidenden Augenblick ebenso schnell vorrücken, werden vKir im Ernstfall den Krieg verlieren. Als der Armee von Kluck die Umfassung drohte, sah sich Moltke von einer schrecklichen Ahnung ergriffen. Es stieg ihm der Gedanke auf: der Krieg könnte fur Deutschland verloren wserden*" Das scheiflt mir ïurijBÉVchologie"des Kriegsverlaufes zu gehören. Als von Moltke am 13. September ins Hauptquartier zurückkehrte, machte er den Eindruck eines tief erschüttefOtfl Mannes. Die Umgebung des Kaisers hielt ihn für krank. Von diesem Augenblick an führte in Wirklichkeit Falkenhayn, ohne den offiziellea Titel Stt haben, den Oberbefehl. Spater, als Moltke das Bett hüten musste, besuchte -am Wilhelm II.Bin ich es noch, der;die Operationen leitet ? fragte er den Kaiser. Ich glaube in deHF«t> dass Sie es noch sind, antwortete ihm Wilhelm It So wusste wahrend Wochen der Kaiser noch nicht einmal, wer der tatsachliche C4>erbefelushaber seiner Truppen sei. Aber nun ein neues Beispiel von der Meinung, die man von Wilhelm II in dessen eigener Umgebung hatte. Eines Tages, als von Moltke mir die Gefühle tiefen Leides schilderte, die er nach der Einnahme von Antwerpen über Belgien zurückkehrend empfand, befragte ich ihn zum erstenmal über den Einmarsch in Belgien. Wie kommt es, so fragte ich> dass ein Khegsminister im Reichstag behaupten konnte, dass der Plan eines Einfalles in Belgien nicht existiert habe. Dieser MinisllBr» antwortólr Moltke, kannte meinen Plan nicht, der Kanzier aber war auf dem Laufenden. Und der Kaiser ? Niemals, sagte Moltket JBer war zu geschwatzig und indiskret. Er hatte es der ganzen Welt auseeplaudert!" ' ë V (w.g.) JULES SAUERWEIN. — ANMERKING DER SCHRIFTLEITUNG J •R " d *.%*B,tl.**..n.e r' dem wir die Absicht mitteüten sein Gesprach mit Jules Sauerwein auch hier Bftfveröffenthchen, schreibt die folgenden nachtraglichen Bemerkungen: Es schiep mir unmöglich, die wahrend eines Besuches des mir befreundeten Df. Jules Sauerwein gestellten Fragen nicht zu beantworten. Denn erstens halte ich den gegenwartigen Zötpunkt für einen solchen, in dem jeder sprechen mus s, der von der Wahrheit des Krieges etwas weiss. ^l?-0? UD^X éen gegebenen Verhaltnissen Schweigen fur Pflichtverletzung halten müssen. Was ich gesagt habe, konnte ich ganz unabhangig von den Memoiren des Herrn von Moltke sagen. Ich habe das alles von Herrn von Moltke im November 1914 und spater selbst — sogar oftmals — gehort und niemals eine Verpfhchtung des Verschweigens auferlegt erhalten. Es war nur selbitverstandhch, daruber mcht zu einer ungeeigneten Zeit zu sprechen. Zweitens kommt noch etwas in Betracht. Ich habe Herrn von Moltke gekannt und durch Jahre hindurch das Vornenm-Lautere dieser Persönlichkeit schatzen gelernt, über deren Lippen gewiss niemals eine subjektieve Unwahrheit gekommen ist. Im Juh 1914 war er in eine tragische Situation hinemgestellt. Er kannte das Furchtbare, für das zu entscheiden war, und seine militarische Pflicht gebot ihm allein zu entscheiden. Nun darf ich vielleicht dazubemer' ken, dass nur bei emem andern kurz vorher erfolgten Besuch Dr. Jules Sauerwein erzanlte, dass jetzt von gewissen beiten Nachnchten verbreitet werden, von Moltke sei in Geisterverwirrung gestorben. Er fragte mich, was denn an diesen Dingen und ihrem Zusammenhang mit dem Kriege wahr sei. Ich fühlte mich auch gegenüber diesen empörenden unwahren Ausstreuungen verpflichtet, nicht zu schweigen. (Ich brauche wohl kaum zu sagen, dass Frau von Moltke nichts wusste von einer Unterredung mit Dr. bauerwein). _ Eb ^nm^einmal meine Ansicht, dass die Erörterungen uber die „SchuM" am Kriege in einer ganz falschen Bahn sich bewegen. Man kann so gat nicht von„Schuld"sprechen wie man es tut. Tragik hegt vot. Und dutch eine ttagisché Sittiaüpn ist der Krieg entstanden. Das zeigt am besten, wie ich glauben muss, was ich durch Herrn von Moltke uber die nachsten Kriegsveranlassungen gehört habe. Auf Jg£L, das unsinnige Gerede von von Moltkes „mystischen" Neigungen fühlè "ich mich nicht veranlasst einzugehen. Was er in bezug auf den Krieg getan hat, hielt er aus semer mmtarischen Pflicht heraus lor eine Notwendigkeit. Und ich meine, dass, was er gesagt haVfeeignet ist, die Diskussion über die „Schuld" am Kriege auf eine andere Grundlage zu stellen, als diejéÉcige ist, auf der sie heute m der Welt Steht % (W.g.) RUDOLF STEINER. ') Het interview met Dr. Rudolf Steiner heeft m Duitschland aanleiding gegeven tot velerlei geschrijf V dagbladen, ent Cm. heeft generaal Ludendmti in het JDeutsche Offwiersblatr, (no. 30 van 31 October i93i),tegeneesvroken, dat het oorspronkelijk* ÖWtsche operatieplan van graat ton SMiejiên beoogde zoowel de HoUanixht, als de BeigtscAe neutraliteit te KhInnneön'i8 van 3 November loai handhaaft „die Schriftieitung" van het weekblad ,J)reigliederung» echter un sullig^, hetgeen Dr. flndof/ Stevm. op gezag van^rijlen graaf von Moltke daaromtrent heeft verklaard. Schr, CONCENTRATIE VAN DE FRANSCHE LEGERS. Schets H. BeïworL bij..De- Wereldoorlog op het DuüscJie Wesljhmj. l4Augrl2SepiJ!)l4ï'doorW.G.FSnyder-sjAuLGeii.hd. Top. lor. I OVERZICHTSKAART VAN HET OORLOGSTOONEEL VAN 4 AUGUSTUS TOT 12 SEPTEMBER 1914. Kaart I. Behoort' by„De Wereldoorlog op hei Duitsche Wéstfront f4Augrl2Septl914)'d/JorW.G.ESnydeis,Lujt.Gen. b.d.