i m o HET FINANCIEEL BEHEER EENER MET RIJKSSTEÜN WERKENDE WONINGBOUWVEREENIGING DOOR P. A. VAN DER DRIFT REFERENDARIS BU HET DÉPARTEMENT VAN ARBEID EN J. ROBIN COMMIES BU HET DEPARTEMENT VAN ARBEID EERSTE DEEL ALPHEN A. D. RIJN N. SAMSOM 1921 ♦ O <» O HET FINANCIEEL BEHEER EENER MET RIJKSSTEUN WERKENDE WONINGBOUWVEREENIGING EERSTE DEEL HET FINANCIEEL BEHEER EENER MET RIJKSSTEUN WERKENDE WONINGBOUWVEREENIGING DOOR P. A. VAN DER DRIFT REFERENDARIS BI] HET DEPARTEMENT VAN ARBEID EN J. ROBIN COMMIES BIJ HET DEPARTEMENT VAN ARBEID EERSTE DEEL ALPHEN A.D. RIJN N. SAMSOM 1921 VOORBERICHT In het voorbericht van mijn werkje: „De finandeele paragrafen der Woningwet" kondigde ik de verschijning in de toekomst aan van een Handleiding ten dienste van woningbouwvereenigingen. Drukke bezigheden beletten mij toenmaals om een datum van verschijnen in uitzicht te stellen. In verband hiermede ben ik er toe overgegaan de medewerking in te roepen van den heer J. Robin, onder wiens leiding meer speciaal de controle van de woningbouwvereenigingcn van Rijkswege plaats heeft. Gelet op de reeds voor de verschijning van dit werk bij den uitgever N. Samsom betoonde belangstelling — in het bijzonder wordt de behoefte gevoeld aan eenvoudige voorlichting — is door mij, in overeenstemming met dezen uitgever, besloten twee deeltjes te doen verschijnen. In dit eerste deel, hetwelk overigera een afgerond geheel vormt, worden behalve eene Inleiding, algemeene wenken verstrekt, van belang voor hen, die de finandeele leiding in de woningbouwvereeniging hebben en wordt voorts voor niet-deskundigen de boekhouding van een woningbouwvereeniging naar de enkele methode behandeld. In het tweede deel, hetwelk later zal verschijnen, stellen wij ons voor o.m. te bespreken de dubbele methode van boekhouden, de methode Journaal-Grootboek en al die boeken etc, welke passen in het kader van een meer omvangrijke administratie. Wij voegen hieraan nog toe, dat de uitgever de in dit werk aanbevolen boeken, modellen etc. in den handel heeft gebracht. Mei 1921. VAN DER DRIFT. INHOUD Bladz. Inleiding ix—xxix Hoofdstuk I. Algemeene beschouwingen .... I—54 § 1. De wijze van voorschotver leening .... 1—4 § 2. De begrooting van de stichtingskosten van woningen 4—11 § 3. De exploitatiebegroting van woningen 11 —28 § 4. De uitbetaling der Rijksvoorschotten . . . 28—38 § 5. De vaststelling der bijdragen 39—42 § 6. Renteverlies tijdens den bouw 42—49 § 7. Regeling omtrent de boekhouding .... 49—54 Hoofdstuk II. De boekhouding naar de enkelvoudige methode 55—108 INLEIDING De laatste helft van de 19e eeuw heeft zich gekenmerkt door een belangrijke welvaartstoename niet het minst ook in ons land. Is deze toename ongetwijfeld een pluim op den hoed van de kapitalistische productiewijze, zoo mag niet uit het oog worden verloren, dat diezelfde productiewijze in het tijdperk, hetwelk wij bedoelen, niet kon verhinderen dat juist een van de meest belangrijke bevredigingsmiddelen, een goede woning, hetzij in onvoldoende mate, hetzij in onvoldoenden staat, tot onze beschikking was. De pogingen, om zonder hulp van de overheid dit euvel weg te nemen, mislukten. Het aantal krotwoningen in ons land vermeerderde en ook de nieuwbouw van arbeiderswoningen had niet in voldoende mate plaats. Ondanks alle welvaart werd de woningvoorziening jammerlijk verwaarloosd. Wij voor ons gelooven wel, dat het zich toenmaals nog immer uitende accres van welvaart op den duur zou hebben geleid tot verbetering ook van onze woningtoestanden, doch wij kunnen ons zeer goed indenken, dat er stemmen opgingen die van de overheid eischten, dat zij hier zou ingrijpen. Te meer komt ons zulks begrijpelijk voor, omdat staatsinmenging al geen nieuw artikel meer was, en die inmenging zich reeds had vertoond op terreinen, die in belangrijkheid verre achterstonden bij dat van de volkshuisvesting. Van dien drang naar staatsbemoeiing is ten slotte de Woningwet 1901 het product geworden. Langs tweeërlei weg stelt de wet zich voor, het beoogde doel te bereiken. Op negatieve wijze, door een streng toezicht uit te oefenen op den nieuwen aanbouw van woningen, en door er voor X Inleiding te waken voorts, dat reeds bestaande woningen niet volstrekt ongeschikt voor de bewoning worden. Op positieve wijze, door van overheidswege gelden beschikbaar te stellen voor den bouw van woningen etc. Van de negatieve staatsbemoeiing werd wel het meeste verwacht. De positieve inmenging werd meer beschouwd als een noodzakelijk supplement, dienende om de negatieve inmenging aan te vullen. Men behoeft slechts de geschiedenis betreffende de totstandkoming van de Woningwet te raadplegen om van de juistheid van deze onze zienswijze overtuigd te geraken.x) De meerbedoelde positieve inmenging van de wet vinden wij in hare §§ 7 en 8, bekend als de z.g. „finandeele paragrafen". Voornamelijk trekken hier onze aandacht de artt. 29 tot en met 33, in welke de mogelijkheid wordt geopend: a. dat bij besluit van den gemeenteraad rentedragende voorschotten worden verleend aan huiseigenaren, aan wie verbetering van woningen werd gelast; b. dat bij zoodanig besluit aan vereenigingen, stichtingen en vennootschappen, uitsluitend in het belang van de verbetering van de volkshuisvesting werkzaam, voorschotten en bijdragen worden verleend ter tegemoetkoming in door die vereenigingen etc. ten behoeve van de volkshuisvesting aan te wenden kosten; c. dat bij gemeenteraadsbesluit gronden en gebouwen, aan de gemeente toebehoorende, aan vereenigingen, etc, als sub b bedoeld, in eigendom, erfpacht of opstal worden overgedragen tot aanbouw of verbouw van woningen in het belang van de volkshuisvesting, en dat met gelijk doel gronden en gebouwen kunnen worden aangekocht; d. dat bij gemeenteraadsbesluit gelden worden beschikbaar gesteld: 1°. tot uitvoering van een onteigeningsplan; J) Zie b.v. hiervoor: P. A. van der Drift, „De finandeele paragrafen der Woningwet", voorzien van een inleiding van Prof. Mr. Dr. Ant. van Gijn. Inleiding xi 2°. ter tegemoetkoming in de kosten van voorziening in de huisvesting van bewoners van na onbewoonbaarverklaring ontruimde en onteigende gebouwen; 3°. tot aankoop van gronden en tot aankoop, aanbouw of verbouw van woningen in het belang der volkshuisvesting voor rekening van de gemeente; en ten slotte e. dat aan gemeenten van rijkswege voorschotten en bijdragen worden verstrekt voor de doeleinden, niervoren sub a tot en met d omschreven. Zooals wij reeds zeiden, werd bij de totstandkoming van de wet niet verwacht, dat de financieele §§ der wet in zeer ruime mate zouden moeten worden gehanteerd. De enkele pessimisten in de Staten-Generaal, die niet konden nalaten een waarschuwend woord te doen hooren, werden overstemd. Zij vreesden, en niet ten onrechte, dat, wanneer eenmaal gemeente en gesubsidieerde bouwvereeniging zouden gaan bouwen, dan ook nimmer meer verwacht zou kunnen worden, dat het particulier initiatief zich zou inlaten met den bouw van arbeiderswoningen, en dat in de toekomst de Staat zich blijvend zou hebben te bemoeien met de oprichting van volkswoningen. Tot dusverre hebben de pessimisten, naar het ons voorkomt, gelijk gekregen. Voor het eerst werden Rijksvoorschotten toegezegd in 1905; dat jaar werden 3 voorschotten verleend. In 1906 3 voorschotten „1907 12 „1908 22 „1909 31 „ 1910 40 „1911 51 ., 1912 75 „ 1913 90 „ 1914 136 xii Inleiding In 1915 112 voorschotten „ 1916 94 „ 1917 141 „ 1918 187 In totaal was einde 1917 reeds bijna 100 millioen aan voorschotten toegezegd; einde 1918 ± 140 millioen. In 1919 alleen zal ruim 100 millioen zijn toegezegd, terwijl 1920 nog een belangrijker accres zal vertoonen. Hoe belangrijk intusschen ook de bankiersdiensten zijn, welke de staat ten behoeve van de bouwende vereenigingen en gemeenten bewijst, die diensten vragen in het algemeen geen offer van den belastingplichtige. Tegenover de leeningen, die het Rijk aangaat, krijgt het vorderingen op de gemeenten, welke vorderingen in doorsnee voldoende zakelijk onderpand tot ondergrond hebben. Het Rijk loopt derhalve betrekkelijk weinig risico; het verstrekt gelden, en wel tegen dezelfde rente, die het ter zake van zijn leeningen moet betalen. Wel wordt een offer van den belastingplichtige gevraagd, waar het Rijk bijdragen (subsidiën) verstrekt teneinde de betaling der annuïteiten mogelijk te maken. Ook van die bijdrageverleening stelde men zich bij de totstandkoming van de wet niet zooveel voor. In de Memorie van Toelichting betreffende het wetsontwerp vinden wij hieromtrent het volgende aangeteekend: „In vele genvallen zal een vereeniging, die zich b.v. den bouw van „arbeiderswoningen ten doel stelt, reeds voldoende gebaat „zijn, indien haar vanwege de gemeente voorschotten worden „verstrekt. Soms echter zullen de kosten, vooral ah men „zich ten doel stelt, in de centra der groote steden vuile sloppen „in nieuwe gezonde arbeiderswijken te herscheppen, zoo groot „zijn, dat zonder subsidie de zaak moet worden opgegeven." Uit deze toelichting blijkt wel, dat de regeering zich voorstelde, hoofdzakelijk bijdragen uit 's Rijks kas te verstrekken in gevallen van krottenopruiming en stadsverbetering. Inleiding xiii Doch de praktijk heeft aangetoond dat van de bevoegdheid tot bijdrageverleening een ruimer gebruik moest worden gemaakt dan men zich aanvankelijk voorstelde. In de eerste jaren van de uitvoering der Woningwet toch treffen wij reeds een drietal gevallen aan, 'waarin bijdragen werden verleend: a. in het hier voren omschreven geval; b. in het geval, dat door onbewoonbaarverklaring van woningen zich de behoefte aan nieuwbouw sterk deed gevoelen, terwijl het particulier initiatief geen redenen scheen te hebben in de behoefte aan arbeiderswoningen te voorzien; c. in het geval, dat de overheid termen vond, bij wijze van opvoeding in bepaalde streken in ons land den bouw van menschwaardige woningen ter hand te nemen. In deze drie gevallen kon men niet steeds van de nieuwe bewoners — veelal uit krotten verdrevenen of sociaal-achterlijken — eischen; dat zij een zoodanige huur zouden betalen, dat de exploitatierekening der woningen sloot. De verleening van een subsidie was derhalve noodzakelijk. Naarmate echter de voorschotverleening op dit gebied een grootere vlucht nam, omdat het woninggebrek, om welke reden dan ook, steeds grooter werd, werden onwillekeurig ook bijdragen verleend om een of ander plan te doen slagen, ook al was het niet meer te rangschikken onder een van de drie gevallen, die wij hiervoren noemden. Langzamerhand werd het regel, dat er een bijdrage werd verleend, indien de huren niet voldoende werden geacht om de exploitatierekening sluitend te maken. Mooie arbeiderswoningen werden gebouwd met bijdrage. De overheid begreep nu, dat men eenigszins van het goede pad was afgedwaald, en in verband hiermede gaf zij in Maart 1912 te kennen, dat woningen voor lieden, die hoogere huren konden verwonen, maar met particulier kapitaal moesten worden gebouwd. In Mei 1912 nam de regeering in een desbetreffende circulaire een nog meer afwijzende houding aan. Zij verklaarde, dat in den vervolge voor betere woningen geen bijdrage meer zou xiv Inleiding worden verleend; dit toch zou haars inziens daarop neerkomen, dat een deel van de kosten voor huisvesting uit de openbare kassen werd betaald in niet noodzakelijke gevallen. Zij wilde, dat een dergelijke verkapte bedeeling zooveel mogelijk werd beperkt. Een bijdrage zou slechts verleend kunnen worden voor woningen van de ter plaatse toelaatbare eenvoudigste soort. Zij zou echter alleen uitzondering willen maken, indien men door stichting van betere woningen eene opschuiving verwachtte, of indien er sprake was van een proefneming met een nieuw woningtype, waaraan men de bevolking wilde gewennen. In Juni 1913 trok de regeering nogmaals aan de rem. Zij verklaarde in den vervolge slechts Rijksgeld beschikbaar te willen stellen voor den bouw van eenvoudige arbeiderswoningen. Het kwam haar voor, dat woningen met 4 of 5 vertrekken, voor den bouw waarvan reeds meermalen een beroep op de schatkist werd gedaan, bezwaarlijk als zoodanig konden worden aangemerkt. Zij wilde alleen een uitzondering toestaan, wanneer ter plaatse een even groot aantal woningen werd afgekeurd, of wanneer het waarschijnlijk zou zijn te achten, dat door den bouw van betere woningen de particuliere bouw tot navolging zou worden geprikkeld. Zooals men ziet begon de overheid zich in 1912 en 1913 niet alleen over de bijdrageverleening, maar zelfs over de vlucht die de voorschotverleening nam, bezorgd te maken. Een kabinetswisseling bracht echter weer een toeschietelijker houding. In Februari 1914 was de Regeering toch van oordeel, dat het niet aanging om zoo meedoogenloos stelling te nemen tegen den bouw van woningen met 4 of 5 vertrekken, aangezien het toch wel mogelijk kon blijken, dat een arbeiderswoning zooveel vertrekken noodzakelijk moest bevatten. Waar het begrip arbeiderswoning h. i. niet vast stond, en de Regeering toch wel van meening was, dat een demarcatielijn moest worden getrokken, kwam het haar het beste voor Inleiding xv in het arbeidsloon van den bewoner een criterium te zien. De Regeering wilde nu alleen voorschotten verleenen voor den bouw van woningen voor arbeiders — of met hen financieel gelijk te stellen personen — die een middelmatig loon verdienden. In verband hiermede werd voor de verschillende gemeenten een z.g. „huurgrens" vastgesteld. In Januari 1915 werd de Regeering ook weer gemakkelijker in het verleenen van bijdragen. In de grootere gemeenten toch deed zich steeds nijpender het gebrek aan arbeiderswoningen gevoelen, en in verband hiermede verklaarde de Regeering in eene circulaire, dat zij bereid was om bijdragen in het exploitatietekort te verleenen indien woningbouw noodzakelijk was, en de bewoners niet in staat konden worden geacht een huur te betalen, die de kosten zou dekken. Ieder dus, die in zekeren zin sociaal-achterlijk zou kunnen worden genoemd, zou door de Regeering worden geholpen in het verkrijgen van een goede woning. Dit was een ruim en vrijgevig standpunt. De vraag zal wellicht rijzen, of de inmiddels uitgebroken wereldkrijg een dergelijke maatregel niet gebiedend noodzakelijk maakte. Wij voor ons, gelooven zulks niet. In het begin van 1915 toch kon het woninggebrek nog niet aan den oorlog worden toegeschreven, doch kon dit gebrek slechts uitsluitend het gevolg zijn van vroegere toestanden. Had nu, zooals uit het voorgaande blijkt, de overheid reeds haar handen vol om het woninggebrek, in staat van vrede zich openbarend, te bestrijden, haar taak zou nog ten zeerste bemoeilijkt worden in de oorlogsjaren. Kon men toch voor Augustus 1914 van den arbeider al geen huur krijgen, die zijn woning self-supporting maakte, nog minder kon men dit daarna verwachten toen eerst de rentevoet belangrijk steeg en daarna ook de bouwkosten enorm de hoogte ingingen. Deze omstandigheden eischten van 's lands kassen nieuwe opofferingen, wilde men den arbeiderswoningbouw aan den gang houden. xvi Inleiding Het eerste offer, dat het Rijk nu bracht bestond daarin, dat het in het algemeen met een rente van 3% % genoegen zou blijven nemen, al moest het ook ter zake van zijn nieuwe leeningen 4% k 5 % betalen. In December 1915 wijzigde de regeering hare rentepolitiek eenigszins. In plaats van een „verkapte" bijdrage, wilde zij een „openlijke" bijdrage verleenen, en wel voor den tijd van 3 jaren. Het Rijksgeld zou nu k 4Yz % verstrekt worden, terwijl het verschil tusschen de annuïteit k 37/8 % en die a 4% % gelijkelijk door Rijk en Gemeente in den vorm van eene buitengewone bijdrage zou worden bijgepast. Dit tijdvak van 3 jaren werd aangenomen, omdat verondersteld werd dat in die 3 jaren de hoogere rentevoet algemeen in het economisch leven zou zijn doorgedrongen, en dus geen abnormaal verschijnsel meer zou zijn ook bij woningbouw en woningverhuring. Er moest dus voor gezorgd worden, dat binnen 3 jaren de huren van de woningen, die onder toekenning van deze bijdrage werden gebouwd, zoodanig werden opgevoerd, dat men het zonder „rentevoetbijdrage" kon stellen. In verband hiermede beval de Regeering den betrokken ambtenaren een scherp toezicht op de huren aan. Het tweede offer, dat het Rijk bracht, kwam er eerst na lang wikken en wegen. De duurte der materialen dreigde den volkswoningbouw stop te zetten. Steeds dringender werden de eischen om hulp. Sommigen wilden distributie van materialen, anderen rentelooze voorschotten, of een gift in eens; weer anderen een speciale crisisbijdrage. Ten slotte deed de regeering haar keuze, en vond het daarbij nog noodig om te preciseeren, wat zij wilde. Zij bepaalde in November 1916 in het kort het volgende. Voor woningbouw zou in den regel slechts „voorschot worden verleend. Een „bijdrage" zou slechts worden toegekend ten behoeve van bepaalde gezinnen, die, of uit krotten verdreven waren, of wegens sociale achterlijkheid nog niet voldoende inkomsten hadden. Aan zoodanige bijdrage zouden Inleiding xvii de voorwaarden verbonden worden: 1°. dat de huurder zonder onderbreking 3 jaar in de gemeente gevestigd was; 2°. dat hij geen werk buiten de gemeente had en 3°. dat hij minstens een jaar gehuwd was. Verder moest er naar gestreefd worden de bijdrage door huurverhooging te doen afloopen. Wat de crisis betrof, was de Regeering verder bereid tot toekenning van een tijdelijke buitengewone bijdrage ten beloope van hoogstens de helft van het verschil tusschen de annuïteit, welke de gemeenten nu moesten betalen, en die welke de gemeenten zouden moeten betaald hebben, indien de bouwkosten niet zoo buitengewoon gestegen waren. De andere helft van de bijdrage zou voor rekening der gemeente komen. Voorloopig zou de bijdrage worden verleend tot en met het jaar, waarin het sluiten van den vrede één jaar zou zijn verstreken. Voorts wilde de regeering scherp toezicht ten aanzien van mogelijke huurverhooging en drukte wijders de woningcorporaties op het h art niet te veel op den voorgrond te plaatsen den bouw voor den gezeten werkman, met veronachtzaming van de behoefte aan woningen voor sociaal-achterlijken. In December 1916 gaf de daling van den rentevoet, waartegen obligatièn N. W. S. werden uitgegeven der Regeering aanleiding om in den vervolge 4% % voor het verstrekte Rijksgeld te vragen. Toch kwam er nog niet den vereischten gang in den bouw, ook, omdat vele gemeenten niet in staat waren, om de helft van de bijdrage wegens dure materialen te dragen. Dit bracht de Regeering er toe om zich bereid te verklaren met de helft van de materiaalprijzenbijdrage voor hare rekening te nemen, doch 75 % van die bijdrage. Geschiedde echter een bouw ten behoeve van een zich vestigende of zich uitbreidende industrie, dan zou deze ook een deel der lasten moeten dragen. In Februari 1917 begon de Regeering, waar zij wel inzag dat het verleenen van de bijdragen het Rijk op zware lasten Fin. beheer woningb. XVItl Inleiding zou brengen, er meer op aan te dringen dat de huren zooveel mogelijk zouden worden opgevoerd. Zij wilde zich ook zelve een oordeel vormen omtrent de te bedingen huren en schreef voor, dat voorschot-aanvragen vergezeld moesten gaan van lijsten van de toekomstige huurders, met opgaven omtrent beroep, loon, tot dusver betaalde huren, kindertal, leeftijd der kinderen en de huur welke in de toekomst zou worden betaald. Nog op andere wijze trachtte de Regeering langs redelijken weg de bijdragen te beperken, en wel, door in December 1917 te bepalen, dat er naar moest worden gestreefd, althans voor zoover de Huurcommissiewet geen belemmeringen in den weg legde, van de door de woningcorporaties vroeger gebouwde woningen meer huur te bedingen, en de hiermede verkregen baten in mindering te brengen van het tekort op de exploitatie van nieuw te bouwen woningen. De exhorbitante stijging der bouwkosten dreef echter de bijdragen steeds hooger op, en nu deed zich weer een nieuwe belemmering voor. Art. 20 van het Kon. besluit dd. 28 Juli 1902 (St.bl. no. 160), het z.g. „Woningbeshiit", bepaalde in zijn derde lid, dat de bijdrage, welke het Rijk kon verstrekken, nimmer mocht stijgen boven de helft van de door de gemeente verschuldigde annuïteit. Zulks had in verschillende gevallen tot gevolg, dat, wanneer het Rijk een subsidie ter grootte van de halve annuïteit gaf, de exploitatierekening nog niet sluitend kon worden gemaakt, zoodat de gemeente dan een extra-offer moest brengen. Eenige gemeenten gingen hiertoe noode over, doch verschillende andere konden zich niet die weelde veroorloven en moesten noodgedrongen het bouwen of doen bouwen achterwege laten. Ook hier sprong de Regeering weder in de bres. Bij Kon. besluit dd. 17 Mei 1919 (St.bl. no. 262) werd aan voormeld art. 20 toegevoegd, dat: „zoolang de invloed van „de tegenwoordige buitengewone omstandigheden zich op „de voorziening van de volkshuisvesting doet gevoelen, op Inleiding xix „grond van bijzondere omstandigheden een bijdrage kan „worden toegekend tot een hooger bedrag dan de halve „annuïteit, indien de finandeele draagkracht van eene ge„meente zulks wenschelijk doet zijn. Hiermede was weder een belangrijke hinderpaal weggenomen. Feitelijke beletselen voor een aanbouw op ruime schaal waren er dus niet. Iedere vereeniging die bouwen wilde, behoefde dit niet na te laten wegens finandeele moeilijkheden. Niettemin zat er in den aanbouw van woningen niet zooveel gang, als de Regeering, en iedereen nagenoeg, wel wenschte. Zulks moest voor een goed deel worden geweten aan den administratieven omslag, waarmede de toelating van de woningvereenigingen en de voorschotverleening gepaard gingen. Verschillende grieven hieromtrent werden reeds op het in Maart 1918 te Amsterdam gehouden woningcongres geuit, en sommige niet ten onrechte. Vooreerst toch liep de voorschotverleening over te veel schijven, en voorts zaten wij zoo langzamerhand in een berg circulaires, waarvan de uitvoering niet altijd even gemakkelijk was, en die nogal eens aanleiding gaven tot misverstand. Het zou ons te ver voeren, een overzicht te geven van al die kleine administratieve verdrietelijkheden, die moesten worden opgeruimd, maar wij kunnen met blijdschap verklaren, dat de Regeering met veel energie langzaam maar zeker de baan vrij maakt. Betreffende de toelating van de woningcorporaties toch werd bij Kon. besluit van 14 Januari 1919 (St.bl. no. 25), reeds bepaald, dat in den vervolge zoodanige toelating zou kunnen plaats vinden bij hetzelfde Kon. besluit, waarbij de betrokken corporatie als rechtspersoon wordt erkend, zoodat die erkenning niet aan de toelating meer behoeft vooraf te gaan. Verder werd den 25sten Juni 1919 een hoogst belangrijke circulaire aan de gemeentebesturen uitgevaardigd, die een razzia hield onder de vele oude circulaires, en een groote xx Inleiding verbetering bracht. Een vijftal hoofdpunten werden onder de loup genomen. 1°. De rentevoet. Sinds December 1916 rekende het Rijk 4% % voor het Rijksgeld, hoewel het al spoedig daarna zelf ter zake van zijn leeningen een hoogere rente moest betalen. Dit kwam dus neer op een verkapte bijdrageverleening en de Regeering wilde geen verkapte offers. En terecht! Uit dien hoofde bepaalde zij nu, dat de rentevoet, waartegen voorschotten zouden worden verleend, in den vervolge 5 % zou bedragen. 2°. De kapitaalvorming bij gemeentelijken bouw. Indien gemeenten bouwden, en ook wanneer een vereeniging bouwde en het Rijk het geheele tekort voor zijn rekening nam, werd door de Regeering bij de bijdrageverleening in aanmerking genomen, dat de gemeenten kapitaal konden vormen door de omstandigheid, dat eenmaal door de annuïteitenbetaling het verleende voorschot zou zijn afgelost, terwijl de met dat voorschot verkregen eigendommen, hoezeer zij ook gedurende de aflossing deprecieerden, toch nog een zekere waarde vertegenwoordigden. In verband hiermede werden de bijdragen eenigszins besnoeid. Verschillende gemeenten zagen er echter tegen op om zelve iets meer dan gewoonlijk bij te dragen, al stond daar dan ook tegenover, dat zij in de toekomst eenige onbezwaarde eigendommen verkregen. Hunne financiën lieten een dergelijk gedwongen sparen niet toe. Teneinde de gemeenten nu tegemoet te komen heeft de Regeering bepaald, dat van eene vermindering der bijdrage wegens kapitaalvorming in den vervolge wordt afgezien. Wel echter zullen de gemeenten, die zelf met Rijks voorschot bouwen mettertijd na aflossing van het voorschot, van de dan te schatten waarde der met het voorschot te bouwen woningen, aan het Rijk moeten terugbetalen een deel, dat evenredig is aan het aandeel, dat het Rijk in den vorm van bijdragen, in het tekort op de exploitatie der woningen heeft genomen. Zoo mogelijk zal dat deel na vaststelling Inleiding xxi er van, in eens door de gemeenten in 's Rijks kas moeten worden gestort, of anders in termijnen. 3°. De bijdrage. Tot dusverre kende men in de praktijk een drietal typen van bijdragen; een z.g. „achterlijkheidsbijdrage , die werd verleend voor zoover de bewoners wegens sociale achterlijkheid niet in staat waren, voldoende huur te betalen; voorts een „rentevoetbijdrage", welke werd toegezegd om tegemoet te komen aan de hoogere rente welke in de buitengewone tijdsomstandigheden moest worden betaald en ten slotte een „materiaalprijzenbijdrage", welke ten doel had, de hoogere exploitatiekosten te bestrijden die voortvloeiden uit de hoogere bouwkosten. Uit den aard der zaak was het een onbegonnen werk, indien men een exploitatietekort had, in cijfers aan te geven, welk deel van het tekort het gevolg was van sociale achterlijkheid der bewoners, welk deel daarvan veroorzaakt werd door den hoogeren rentevoet, en welk deel door de duurte der materialen. Het zou dus wenschelijk zijn geweest om die theoretische scheiding absoluut over boord te werpen, en één ongesplitste bijdrage te verleenen. De Regeering is echter met zoover gegaan, en heeft in haar circulaire bepaald, dat rentevoet- en materiaalprijzenbijdrage tot één enkele bijdrage zullen worden samengesmolten, waarvan het Rijk in het algemeen 75 % en de gemeente 25 % zal dragen. Deze bijdrage zal jaarlijks worden herzien in verband met de te bedingen huren.x) 4°. De huurbepaling. Deze vormde langen tijd een teer en moeilijk punt. 0. a. de vraag, of men moest eischen een algemeene gemiddelde huur, dan wel een individueele huur 1) Wie de circulaire op dit punt aandachtig leest, zal zien, dat zij zichzelve tegenspreekt. Immers, er staat uitdrukkelijk, dat slechts de rentevoet- en de materiaalprijzenbijdrage een fusie zullen ondergaan, terwijl verder wordt gezegd, dat de nu gecombineerde bijdrage gelijk zal zijn aan het verschil tusschen de huur die noodig zou zijn om de woningen self-supporting te maken, en de huur, welke de bewoners zullen moeten opbrengen. In bedoeld huurverschil moet ook de achterlijkheidsbijdrage begrepen zijn, indien de bewoners sociaal achterlijk zijn. xxii Inleiding naar de draagkracht der bewoners, heeft veel papier gevorderd. De Regeering heeft nu bepaald, dat in den vervolge voor den „gemiddelden" huurprijs van een blok woningen een minimum zal worden vastgesteld, zulks in verband met de exploitatiekosten, met de huren en de gewoonten ter plaatse, maar los van opgaven omtrent de inkomsten der huurders, zoodat deze niet meer behoeven te worden verstrekt. Evenwel zullen deze gegevens wel op verzoek moeten worden verschaft ten behoeve van toezicht op de naleving der regeling. Voor ieder plan zal een inkomensgrens worden bepaald; huurders wier inkomen (waaronder te verstaan het inkomen van het gezinshoofd plus het halve inkomen van inwonende kinderen boven 15-jarigen leeftijd) het grensbedrag overschrijdt, moeten hoogeren huur betalen. Huren mogen voor niet langer dan een jaar worden afgesloten. Telkenmale wanneer een nieuw blok woningen verhuurd is, moet aan den Minister worden ingezonden een opgave van de huren en van de termijnen, waarvoor de woningen verhuurd zijn. Stilzwijgende verlenging van huren voor langer dan een half jaar wordt niet toegestaan. Tenminste drie maanden vóór dat over verlenging van huur een nieuwe overeenkomst zal worden aangegaan, moet aan den Minister worden ingezonden een raming van de huuropbrengst voor de nieuwe periode. Een en ander geldt alleen voor den bouw van arbeiderswoningen. 5°. De bijdragen van de industrie. Hieromtrent is nu bepaald, dat van de industrie, indien zij bij den bouw belang heeft, geen bijdrage meer zal worden geëischt. Geeft echter de industrie geldelijken steun, dan moet de desbetreffende overeenkomst of regeling aan de goedkeuring van den Minister worden onderworpen. Na de behandeling van deze vijf punten doet de Regeering ten slotte nog een dringend beroep op de gemeentebesturen om den woningbouw te bevorderen en alle administratieve vertraging te vermijden. Inleiding XXII! Wij kunnen niet anders dan ingenomen zijn met deze belangrijke circulaire, omdat zij een einde heeft gemaakt aan veel onzekerheid en wantrouwen in den lande aan de toekomstige voorschot- en bijdragepolitiek, welke het Rijk zou willen volgen. Minder belangrijke onduidelijkheden erin zien wij er gaarne voor over 't hoofd. Wel betreuren wij, dat zij niet reeds veel eerder is verschenen, *) al geven wij ook gaarne toe, dat er verzachtende omstandigheden zijn te pleiten. Een belangrijk beletsel toch voor het snel en doelmatig ingrijpen der Regeering is immer geweest, dat een besluit van haar eerst tot stand kwam na overleg tusschen de Departementen van Financiën en Binnenlandsche Zaken (later Arbeid) en het Rijkscollege van Bijstand. Een drietal ongelijksoortige eenheden. Over het algemeen is het Departement van Binnenlandsche Zaken (later Arbeid) steeds een ijverig bouwer en bijdragegever geweest; maar zeer terecht van zijn standpunt waakte het Departement van Financiën weer angstvallig over de geldmiddelen en bedwong met nuchtere cijfers het enthusiasme van het andere Departement. Dit gaf uit den aard der zaak dikwerf een, overigens volkomen gemotiveerd meeningsverschil inzake de volkshuisvestingpolitiek. De Dritte im Bunde, het College van Bijstand, had tot taak het geven van financieel-economische adviezen, niet alleen ten aanzien van iedere voorschot- en bijdrageverleening in het bijzonder, doch ook in het algemeen. Hierdoor werd het een centraal punt, ook omdat het te zorgen had voor de controle op het gebruik der gelden. Het gaf zijn adviezen omtrent voorschotaanvragen aan het Departement van Arbeid, en bereidde alles voor, tot zelfs de *) Zie in dit verband: „De finandeele paragrafen der Woningwet", door P. A. van der Drift, met een inleiding van Prof. Mr. Dr. A. van Gijn. In dit werkje, in Juni 1918 uitgegeven, werd o.a. betoogd de wenschelijkheid: a. van consolidatie der bijdragen; b. van meer doeltreffende huurpolitiek; c. van het doen vervallen der industriebijdragen; a. van meer consequente toepassing der z.g. kapitaalvorming. xxiv Inleiding Koninklijke besluiten van voorschotverleening; het adviseerde den Minister van Financiën omtrent alle uitbetaling van gelden, en controleerde — wegens gebrek aan ambtenaren niet zoo sterk als wellicht noodig was — de woningbouwverenigingen. Het had alle mogelijke gegevens tot zijn dienst en was derhalve met de praktijk uitstekend op de hoogte, en een bekwaam adviseur. Maar met dat al toch slechts een adviseur. De beslissingen waren in handen van de verantwoordelijke Ministers, die van verschillende standpunten uitgingen, en ieder voor zich dikwerf van een lievelingsdenkbeeld moesten afzien na ontvangst van een advies van het College van Bijstand, hetwelk geacht kon worden den meest praktischen kijk op de zaken te hebben. Deze veelheid van leiders onzer volkshuisvestingspolitiek moest wel belemmerend werken op snel en praktisch handelen. De eerste de beste koopman of industrieel zou onmiddellijk een eenhoofdige leiding gelasten, als het beginsel van alle organisatorische wijsheid. Onder den druk van den woningnood gingen er dan ook steeds meer stemmen op, die om centralisatie riepen; die eischten een snel besluiten en afhandelen. Zij wilden één verantwoordelijken man of één verantwoordelijk lichaam, met groote bevoegdheden. Sommigen waren voor een woningdepartement, anderen voor een Directeur-Generaal voor de volkshuisvesting, etc. Onze opinie hieromtrent willen wij thans bescheidenlijk verzwijgen en ons vergenoegen met den rol van geschiedschrijvers. Minister Aalberse zag ook al kort na zijn optreden in, dat hij in de gegeven omstandigheden noch de vaste leiding kon geven, nóch eenige verantwoordelijkheid kon dragen. Hij wilde eene centralisatie aan zijn Departement en heeft die ook verkregen. Daartoe stelde hij voor om de Woningwet te wijzigen, in dier voege, dat het College van Bijstand zou worden opgeheven en vervangen door een Woningraad. In de desbetreffende Memorie van Toelichting bij het wijzigingsontwerp wordt een oprechte, en ook Inleiding xxv welverdiende, hulde aan het College van Bijstand gebracht voor de loffelijke wijze, waarop het zich van zijn taak heeft gekweten, en wordt verder de wenschelijkheid betoogd om alle dagelijksche bemoeienissen, zooals voorschot- en bijdrageverleening, financieele controle etc. zonder voorbereiding of advies, aan het Departement van Arbeid af te doen. Het College zou zich dan, vrij van die dagelij ksche administratie, meer kunnen bezighouden met de groote lijnen en het geven van algemeene adviezen. Op deze wijze zou een beter gebruik van de bekwaamheden van zijn leden kunnen worden gemaakt. Het zou dan, ook in verband met de zich steeds meer opdoende vraagstukken van sociaal-politieken, economischen of anderen aard, in ledental moeten worden uitgebreid en worden omgevormd tot een Woningraad. Conform de voorstellen van Minister Aalberse werd nu de Woningwet gewijzigd en de thans bestaande Woningraad ingesteld. De dagelij ksche leiding der zaken berust nu bij het Departement van Arbeid, meer speciaal bij den DirecteurGeneraal van de Volksgezondheid. Voor meerdere centralisatie is nu gezorgd, terwijl tevens een niet onbelangrijke tijdsbesparing is verkregen ten aanzien van de voorschot- en bijdrageverleening. Nagenoeg alle beletselen voor een behoorlijken aanbouw van woningen zijn weggenomen, en als de aanbouw nu niet krachtig geschiedt, zal zulks niet te wijten zijn aan geringe medewerking van de Regeering of administratieven omslag aan het Departement van Arbeid. Wij hebben in het voorgaande nu gegeven een beknopt historisch overzicht omtrent de uitvoering van de financieele §§ der Woningwet. Daaruit zal u gebleken zijn, dat de regeenng tot zeer groote financieele offers bereid is. Zij wil voorschotten en bijdragen verleenen, doch eischt, en zeer terecht ook, dat de bewoners van de gebouwde woningen zoo hoog mogelijke huren opbrengen. Men begrijpe ons goed. Het XXVI Inleiding ligt niet in het voornemen van de Regeering om de economisch-zwakken als een citroen uit te knijpen, doch het is evenmin haar bedoeling om er mede accoord te gaan dat huurders, die een tamelijk flink inkomen hebben, een belachelijk lage huur verwonen. Vandaar dan ook, dat de Regeering jaarlijks wil overwegen, welke bijdrage zal moeten gegeven worden, en de bijdrage in het belang van 's lands kassen zal verminderen zoodra het inkomen der huurders zulks in redelijkheid toelaat. In verband hiermede zijn er dan ook maatregelen getroffen, de financieele controle van Rijkswege op de woningbouwvereenigingen intensiever te doen plaats hebben, en wordt het omgekeerd voor de woningbouwvereenigingen van grooter belang dan ooit, in het bezit te zijn van eene administratie, welke een duidelijk beeld geeft van het financieel beheer. De scherpere controle van Rijkswege zal uit den aard der zaak de taak van den penningmeester eener woningvereeniging verzwaren, doch ook de andere leden van het vereenigingsbestuur zullen zich meer dan vroeger rekenschap moeten geven van de financiëele uitkomsten van de exploitatie der woningen. En zij zullen zich dienaangaande slechts een juist oordeel kunnen vormen indien de boekhouding der vereeniging doeltreffend en overzichtelijk wordt gehouden. Het zal in dit werk onze taak zijn te bevorderen dat over het algemeen de administratie der woningvereenigingen beter wordt gehouden; dat aansluiting worde verkregen met de controleerende overheid, en dat uit dien hoofde ook vele noodelooze correspondentie wordt vermeden. Zooveel mogelijk zullen wij trachten naast den penningmeester der vereeniging te staan om hem voor te lichten bij iedere handeling welke hij als zoodanig moet verrichten. Als wij dit schrijven, bedoelen wij, dat wij naast iederen penningmeester willen staan; niet alleen dus naast diengene welke met een klein steuntje te brengen is waar hij moet komen, doch ook naast hem, die geheel gesteund moet worden. Inleiding xxvii Een van de voordeden van exploitatie van woningen door vereenigingen boven die door particulieren is wel, dat zich in een vereenigingsbestuur belangeloos menschen opwerpen, die voor de vereischte administratie zorgen. Bestuursleden van een vereeniging doen con amore, hetgeen een particulier exploitant tegen betaling moet doen geschieden door een administrateur of een boekhouder. Maar zij doen het ook alleen dan, indien zij op den duur de kennis bezitten om hun taak te blijven volhouden. Zien zij, dat zij vastloopen in de moeilijkheden, dan leggen zij öf hun functie neer, öf bevorderen dat een bezoldigd administrateur wordt benoemd. Dit laatste moet zooveel doenlijk worden vermeden. Niet geheel ten onrechte wordt vaak aan de vereenigingen verweten, dat zij duur bouwen; ook wel, dat zij duur exploiteeren, doch dit laatste verwijt kan iedere vereeniging grootendeels van zich afwerpen, als zij goedkoop administreeren. Van belang is het daarom, er naar te streven om hen, die van goeden wille en nagenoeg om niet, zich beschikbaar stellen voor een vereenigingsadministratie, aan de goede zaak verbonden te houden. In de praktijk troffen wij meermalen flinke en ijverige menschen aan, die klaagden over de moeilijkheid om een balans met verlies- en winstrekening in elkaar te zetten. Veelal raadpleegden zij daarbij een handleiding, die de administratie van een woningvereeniging volgens de dubbele methode beschreef, doch die hen, hoeveel moeite de schrijver zich overigens — zeer verdienstelijk — gaf om die methode voor leeken begrijpelijk te maken, niet kon helpen. Ons wil het toelijken, dat het vrijwel een onbegonnen werk is om een leek te willen laten boekhouden volgens de z.g. dubbele méthode. Onze ervaring heeft ons — en niet alleen ten aanzien van de administratie van een woningvereeniging — geleerd, dat de dubbele methode van boekhouden alleen veilig is in handen van hen, die dienaangaande eenige studie maakten. Daarom zien wij er in dit werk van af, te pogen xxviii Inleiding een leek in het boekhouden er toe te brengen, de boekhouding van een woningvereeniging volgens de gewone dubbele methode te voeren, ook al geven wij toe, dat de dubbele methode zeker de meest gewenschte is. Wij achten het niet goed gezien, om de zaak ondergeschikt te maken aan de administratie; omgekeerd moet de administratie zulks zijn aan de zaak. Het is ons van meer belang om een goede administratie te kweeken volgens een eenvoudig systeem van boekhouding, dan een mislukte volgens een beter stelsel. Ongaarne zien wij uit de besturen der woningvereenigingen de menschen trekken, die zeer veel goeds voor de zaak konden doen, doch in arren moede heengingen, omdat zij de administratie niet meester konden blijven. En dit zijn er niet weinig. Door dezen gedachtengang geleid hebben wij ons de indeeling van ons werk als volgt voorgesteld. Vooreerst zullen wij algemeene beschouwingen geven, welke van belang zijn voor allen, die betrokken zijn bij de financiëele gesties van eene woningbouwvereniging, als in dit werk bedoeld. Na deze algemeene beschouwingen zullen wij de administratie betreffende den aanbouw van een complex woningen behandelen volgens de enkelvoudige methode van boekhouden. Hiermede zullen niet-deskundigen op het gebied van boekhouden voor een belangrijk deel zijn geholpen. Wij raden hen, die reeds in meerdere of mindere mate studie van het boekhouden hebben gemaakt, dringend aan dit gedeelte van ons werk na te lezen, omdat het ook hen zal behoeden voor die vele misvattingen, waarop de controleerende ambtenaren van het Departement, zooals de praktijk leert, bij herhaling moeten wijzen. Immers, boekhouden is waarnemen van financiëele voorvallen en ze daarna op boekhoudkundige wijze statistisch verwerken. Het secundaire statistieken geschiedt veelal vrij vlot, doch met het primaire waarnemen is het veelal treurig gesteld. Inleiding xxix Met de behandeling van de enkele methode sluiten wij het eerste deel van dit werk af, hetwelk dan als een afgerond geheel kan worden beschouwd. In het tweede deel bespreken wij de dubbele methode van het boekhouden en de methode journaal-grootboek. Voorts alle die controle-middelen en boeken, welke in de administratie passen van een woningbouwvereniging met een meer omvangrijken werkkring. Waar in ons eerste deel uitsluitend de enkele methode wordt behandeld, en zelfs eenigszins uitgebreid, verzoeken wij ons er niet van te willen verdenken, dat wij eene propagandatocht willen ondernemen voor de toepassing van het stelsel van enkel-boekhouden op dit gebied. Wij herhalen, dat wij i. c. willen bijstaan de niet-boekhoudkundig onderlegden, en, gegeven toestanden en personen, in het belang der zaak, try to make the best of it. HOOFDSTUK I. ALGEMEENE BESCHOUWINGEN. § I. De wijze van voorschotverleening. De vereeniging, vennootschap of stichting welke met steun ingevolge de Woningwet gronden wil aankoopen, krotten wil opruimen, of nieuwe woningen wil bouwen, moet zich tot het erlangen van een voorschot wenden tot de gemeente. De raad der gemeente beslist hier. Hij verleent voorschot, en wendt zich daarna tot de Regeering met het verzoek aan de gemeente op haar beurt een Rijksvoorschot te verleenen. Er bestaan mitsdien geen rechtstreeksche betrekkingen tusschen de vereeniging en het Rijk. De vereeniging is aansprakelijk jegens de gemeente, en deze tegenover het Rijk. De gelden, wélke het Rijk aan de gemeenten voorschiet, moeten ingevolge de Woningwet uiterlijk binnen 75 jaar worden afgelost. In de praktijk geldt voor een grondaankoop nagenoeg steeds een 75-jarige aflossingstermijn. Ten aanzien van den bouw van woningen is de Regeering slechts zelden bereid gevonden — wij meenen zelfs nimmer — de aflossing van een voorschot in 75 jaar te laten afloopen. Hiermede wil de Regeering niet zeggen, dat zij vreest, dat de levensduur der woningen korter dan 75 jaar zal zijn. Ook zij ziet wel m, dat de depreciatie van de woningen door den tand des tijds niet zoo buitengewoon sterk zal zijn, dat de waarde van eene woning binnen 75 jaar tot nihil zal zijn gereduceerd. Maar zij voorziet een andere depreciatie. Het komt haar voor, dat wellicht over 50 jaar onze maatschappij dermate in welvaart zal zijn vooruitgebracht, dat de woningen van het type, hetwelk men thans bouwt, dan niet meer in tel zullen zijn bij de categorie van personen voor welke men die woningen bouwde. Fin. beheer woningb. ] 2 De wijze van voorschotverleening Wij zijn minder optimistisch gestemd ten aanzien van onze toekomstige volkswelvaart, doch dit is tenslotte ook slechts een gevoelen. Het kan zijn, dat de Regeering in deze het bij het rechte eind heeft. Maar gesteld, dat dit zoo is, dan stellen wij ons toch voor, dat dan een minder goed gesitueerde categorie van menschen in de woningen zal trekken en die rendabel zal maken. De paupers zullen toch wel niet geheel uit de wereld verdwijnen. Intusschen is het bijna regel, dat voorschotten voor woningbouw voor een tijdvak van 50 jaar worden verleend. Alleen dan, wanneer de woningen aan hooge eischen van soliditeit en woongerief voldoen, wordt nu en dan van Rijkswege genoegen genomen met een langeren aflossingstermijn, b.v. 55, 60 of 65 jaar. De grootte van den aflossingstermijn is niet van belang ontbloot in verband met de exploitatierekening der activa, met behulp van het voorschot verkregen. Hoe langer toch de aflossingstermijn mag zijn, hoe lager de annuïteit is, en hoe lager ook de subsidies zullen zijn om de exploitatierekening sluitend te maken. De aflossing van de voorschotten heeft plaats, zooals de wet zegt, bijwege van annuïteiten, Onder eene annuïteit heeft men te verstaan een periodiek te betalen som van zoodanige grootte, dat zij strekt zoowel tot rentebetaling over het geleende kapitaal, als wel tot aflossing tevens van dat kapitaal. De periode van betaling kan zijn 3-maandelijks, halfjaarlijks, jaarlijks, etc. De Rijksvoorschotten worden afgelost met jaarlijksche annuïteiten. Iedere annuïteit bevat derhalve een rente-bestanddeel, zoomede een aflossingsbestanddeel. De eerste annuïteit bestaat hoofdzakelijk uit rente, en slechts voor een klein deel uit aflossing van het kapitaal. Door die aflossing van het kapitaal daalt de grootte van het rente-bestanddeel in de annuïteit, en stijgt — waar de annuïteit een constant bedrag is — de grootte van het aflossingsbestanddeel. De wijze van voorschotverleening 3 Wij zullen dit met een eenvoudig voorbeeld toelichten. Het Rijk leent aan eene gemeente ƒ 1000,—, af te lossen in 50 jaar tegen eene rentevoet van 5 %. De annuïteit bedraagt dan 5,478 %. Jaarlijks moet de gemeente derhalve een vast bedrag van ƒ 54,78 aan het Rijk betalen. De eerste annuïteit ad ƒ 54,78 bestaat uit 5 % rente van het kapitaal ad ƒ 1000 — = ƒ 50—, en ƒ 4,78 aflossing. Na die aflossing is het voorschot nog ƒ 1000, ƒ 4,78 = ƒ 995,22. De tweede annuïteit, welke eveneens weer ƒ 54,78 bedraagt, bestaat nu uit 5 % rente van ƒ995,22 = rond ƒ49,76 en eene aflossing groot ƒ 54,78 — ƒ 49,76 = ƒ 5,02. Het restant van het voorschot, na deze tweede aflossing bedraagt dan ƒ 990,20. De derde annuïteit ad ƒ 54,78 is samengesteld uit 5 % rente van ƒ 990,20 = ƒ 49,51 en eene aflossing groot ƒ 54,78— ƒ49,51 = ƒ 5,27. Uit het voorgaande zien wij, dat de rentebetaling daalt (ƒ 50—, ƒ 49,76, ƒ 49,51) en dat de jaarlijksche schuldaflossing stijgt (ƒ4,78, ƒ 5,02, ƒ 5,27). De aflossing neemt zoodanig toe, dat de annuïteiten, welke aan het einde van den aflossingstermijn worden betaald, bijna geheel uit aflossing, en slechts voor een gering deel uit rente bestaan. Voor den penningmeester eener woningvereeniging is het dus zaak, steeds te zorgen voor eene behoorlijke splitsing van de annuïteit in rente en aflossing. Immers, slechts de rente mag op de exploitatierekening drukken, terwijl de aflossing de schuld aan de gemeente vermindert. Voor het gemak van den lezer geven wij hierna een lijstje van annuïteiten, bij rentevoeten van 3% % tot 5 %, en aflossingstermijnen van 50 tot 75 jaar. 3% 1 4 % \4Vs %|4*/4 %|4% %\4YZ % 5 % i i i i i 50 4.556 4.655 4.75 | 4.856 4.958 | 5.060 5.478 60 4.316 4 420 4.5 4.631 4.738 4.845 5.283 65 4.233 4.334 4.446 4.554 4.663 4.773 5.219 70 4.166 4.275 4.384 4.494 4.603 4.717 5 170 75 4.113 | 4.223 | 4.334 4.446 4.559 4.672 5.132 4 Begrooting stichtingskosten van woningen De rentevoet, tegen welken het Rijk aan de gemeenten voorschot verleent, is variabel, en houdt uit den aard der zaak verband met de rente, welke het Rijk zelf moet betalen indien het leeningen plaatst. In de bekende circulaire van den Minister van Arbeid aan de gemeentebesturen dd. 25 Juni 1919 vinden wij dat in den vervolge voorloopig een rentevoet van 5 % zal worden aangenomen. Omtrent de voorschotverleening willen wij ten slotte nog het volgende opmerken. Indien eene vereeniging of gemeente wil bouwen, en daartoe gronden aankoopt is het usantie geworden daarvoor niet meer, zooals vroeger, een gezamenlijk voorschot te verleenen, doch een afzonderlijk grondvoorschot en een afzonderlijk bouwvöorschot. Zulks is noodzakelijk geworden, omdat vroeger de aflossingstèrmijn voor beide voorschotten als regel 50 jaar was, terwijl thans voor den bouw in den regel 50 jaar en voor den grond 75 jaar wordt aangenomen. De annuïteiten zijn mitsdien niet dezelfde. § 2. De begrooting van de stichtingskosten van woningen. In de praktijk is ons meermalen gebleken, dat de Inspecteurs van de Volksgezondheid verschillende wijzigingen moeten aanbrengen in de begrootingen van de stichtingskosten, welke de bouwvereenigingen opmaken. Ieder bouwplan heeft uit den aard der zaak zijn eigenaardigheden, zoodat het niet doenlijk is om een algemeen model te geven, hetwelk slaafs gevolgd kan worden. De firma Samsom heeft te dezer zake een formulier in den handel gebracht, hetwelk wij echter kunnen aanbevelen. Wij drukken het daarom ter bespreking hierna voor een gedeelte af. Begrooting stichtingskosten van woningen 5 STICHTINGSKOSTEN. a. Grond. Koopsom van bouwterrein, kadastraal sectie No groot H.A A., c.A ƒ Onkosten aankoop grond „ In orde maken van het terrein „ Aanleg van wegen „ Verdere kosten terrein „ Totaal ƒ b. Bouwkosten. Aannemingssom bouw woningen ƒ „ verfwerk . . . „ ƒ Architectuur „ Opzichtersloon „ Assurantie tijdens den bouw „ Administratiekosten tijdens den bouw . . . „ Renteverlies tijdens den bouw „ Kosten opmaken notarieele akte betr. het voorschot „ Vergoeding aan het Rijk voor kosten van toezicht „ Onvoorziene uitgaven „ Totaal ƒ Zooals men ziet is er voor gezorgd, dat de grond- en de bouwkosten behoorlijk gescheiden zijn. Tot de grondkosten 6 Begrooting stichtingskosten van woningen behooren alle kosten welke gemaakt moeten worden om den grond in het algemeen voor bouwterrein geschikt te maken. Een moeilijk punt vormen steeds de kosten van rioleering en bestrating. Moeten deze worden gerekend tot de grondkosten of wel tot de bouwkosten. Ons wil het voorkomen, dat in deze eene splitsing dient te worden aangebracht. Er zijn rioleerings- en bestratingskosten, wier waarde en levensduur niet afhankelijk is van den opstal der bouwterreinen; alle rioleering en bestrating, die zou blijven bestaan ook als de opstal werd geamoveerd en vervangen door een anderen, vormt een bestanddeel van de waarde van het bouwterrein. Omgekeerd vormt dus die rioleering en bestrating, welke met de amoveering van den opstal verdwijnt, een bestanddeel van de waarde van dien opstal. Wanneer het Rijk mitsdien een voorschot geeft, kan het naar onze meening, er genoegen mede nemen, dat een deel der kosten van rioleering en bestrating in 75 jaar wordt afgelost, doch de rest van de rioleerings- en bestratingskosten dient te worden afgelost in denzelfden termijn, welke voor de aflossing van het bouwvoorschot geldt. Aldus moet de theorie zijn, waarbij wij het aan de technici moeten overlaten om te beoordeelen hoe de splitsing dient te worden uitgevoerd. Overigens bekommert men zich in de praktijk, naar ons bleek, betrekkelijk weinig om de splitsing, welke wij hier beschreven, en rekent men alle rioleerings- en bestratingskosten meer en meer tot de grondkosten. Ook de begrooting van de bouwkosten levert eemge punten ter bespreking op. In de eerste plaats de post „Architectuur". Het architectenhonorarium is in een desbetreffende regeling der architecten uniform bepaald op een vast percentage van de bouwsom. Voor het uitbreken van den oorlog gaf dat percentage een redelijke vergoeding aan voor de diensten, welke de architect praesteerde. Toen echter de bouwkosten verdrievoudigd werden, rees de vraag, of eene verdrievoudiging van het architectenloon niet een over- Begrooting stichtingskosten van woningen 7 dreven belooning werd. Tegenwoordig wordt het architectenloon in den regel bepaald op 5/4 maal het architectenloon van 1914. Van de zijde der belanghebbenden bestaat hiertegen eenige oppositie. Niet ten onrechte achten die architecten, welke iets praesteeren, en zorg en liefde voor hun ontwerpen aan den dag leggen een stijging van hun salaris met 25 % niet in overeenstemming met de algemeene loonstijging. Het lijkt ons dan ook wel aannemelijk, dat de tegenwoordige regeling binnen niet al te langen tijd wordt ingetrokken om plaats te maken voor een meer soepele en redelijke, welke een beter verband legt tusschen praestatie en belooning. Posten, die in verschillende bouwbegrootingen nog al eens over het hoofd worden gezien, en die in het onderwerpelijke formulier terecht zijn opgenomen, zijn: „assurantie, administratiekosten en renteverlies tijdens den bouw". De assurantie en de administratiekosten vormen een luttel bedrag, hetwelk moet worden geschat. Van meer belang, om zijn hoegrootheid, is het renteverlies tijdens den bouw. Voor een particuliere bouwer is het betrekkelijk eenvoudig, om te bepalen hoeveel zijn renteverlies bedraagt. Gesteld, dat hij met een bankier werkt, dan levert deze hem een rekening-courant, waaruit kan blijken, welke rente hij heeft moeten betalen over de bedragen, waarover hij ten behoeve van het bouwplan disponeerde. Deze rente moet dan berekend worden voor die bedragen tot het tijdstip, waarop de Woningen exploiteerbaar worden. Bij een vereenigingsbouw ziet en gevoelt men niet zoo goed, dat er tijdens den bouw renteverlies wordt geleden. Immers, en wij zullen dit hierna boekhoudkundig ruimer bespreken, indien een aannemer recht heeft op een termijn, vraagt de vereeniging tijdig geld aan de gemeente aan, en geeft dit bij ontvangst door aan den aannemer. Dat de vereeniging dan bij de gemeente te boek staat voor rentebetaling, daarvan bemerkt zij voorshands niets. Later, indien de annuïteit en haar vervaldag zijn bepaald, ziet zij pas, dat de eerste 8 Begrooting stichtingskosten van woningen annuïteitsbetaling betrekkelijk vroeg na den aanvang der exploitatie op baar dak valt, en dat de inmiddels ontvangen huren niet voldoende zijn tot de betaling der eerste annuïteit. Eerst dan bemerkt zij, dat haar reeds tijdens den bouw rente werd berekend voor de voorgeschoten gelden, en dat zij eene vergoeding voor renteverlies tijdens den bouw had moeten aanvragen om in staat te zijn de eerste annuïteit te betalen. Het is dan in den regel te laat. Het Rijks voorschot is reeds vastgesteld en er moet dan de lange procedure van eene voorschotverhooging bij K.B. worden doorgemaakt om de uitbetaling van eene vergoeding wegens renteverlies te kunnen erlangen. Niet genoeg kunnen wij er daarom in het belang van de bouwende vereenigingen op wijzen, dat zij zorgen, dat op hunne bouwbegroobngen een post voor renteverlies tijdens den bouw voorkomt. Dat bedrag voor renteverlies moet dan zoo goed mogelijk worden geschat. Men dient zich in dat geval zoo ongeveer voor den geest te brengen, wanneer met den bouw zal worden begonnen, wanneer de woningen ter bewoning gereed zullen zijn, en op welke data over gelden zal moeten worden beschikt ter betaling van de aannemers etc. Van ieder van de te betalen bedragen moet men rente — in den ruimeren zin van het woord — berekenen van den dag van betaalbaarstelling van het geld tot den dag van het in exploitatie brengen van de woningen. Al die rentebedragen bij elkander vormen de raming van het renteverlies. Men neme dit bedrag, waar met zooveel wisselvallige factoren wordt gewerkt, liefst eenigszins aan den ruimen kant. Als rentevoet neme men aan dien, welken het Rijk voor het voorschot in rekening brengt. In de praktijk behelpt men zich veelal met een eenvoudiger raming van het renteverlies, door rente te berekenen van het geheele bouwkapitaal gedurende den halven bouwtijd. Deze methode is alleen dan betrekkelijk juist indien met regelmatige intervallen zou worden beschikt over gelijke Begrooting stichtingskosten van woningen 9 termijnen. Zij kan desnoods dienen, doch men loopt het gevaar, dat achteraf kan blijken, dat de werkelijk verloren rente hooger is, dan het geraamde bedrag, zoodat slechts dit laatste bedrag zal kunnen worden betaalbaar gesteld. Wij zullen nader op dit onderwerp terugkomen, om er op te wijzen, dat een „geraamd" bedrag voor renteverlies niet klakkeloos aan de vereeniging kan worden uitbetaald zonder eenig bewijs, blijkende uit eene becijfering, omtrent de werkelijke grootte van dat renteverlies. Een post, welke steeds op de begrooting van bouwkosten voorkomt, is die, welke betrekking heeft op het opmaken van de notarieele akte betreffende de voorschotverleening van de gemeente aan de bouwvereemging. De gemeente, als risicodraagster, wil zich tegen verliezen vrijwaren door een recht van onderzetting te verkrijgen op de te bouwen woningen. Deze post van notariskosten achten wij overbodig. De vereeniging is toch gebonden aan de voorwaarden van het desbetreffende raadsbesluit, waar in staat, dat zij niet zonder toestemming van het gemeentebestuur het gebouwde mag vervreemden of bezwaren. Nu zijn er twee dingen mogelijk. Of men vertrouwt het verenigingsbestuur, en dan is een onderzetting niet noodig; öf men vertrouwt het verenigingsbestuur niet, maar dan moet men er ook niet mee in zee gaan. Waarom weder die notariskosten? De bouw is reeds duur genoeg. Wil men nog eenige garantie omtrent verstolen hypotheekstelling, dan zou het Rijk een aanschrijving kunnen richten aan de notarissen, inhoudende dat zij nimmer hun medewerking tot hypotheekstelling mogen geven voordat zij er zich van hebben vergewist, dat de belangen van een gemeente er niet door worden geschaad. Op de begrooting van de bouwkosten moet ook nog, zooals het formulier aangeeft, een post voorkomen: „Vergoeding aan het Rijk voor kosten van toezicht". Deze vergoeding eischt het Rijk voor de controle, welke het op de 10 Begrooting stichtingskosten van woningen vereenigingen moet uitoefenen, en bedraagt l%o van het voorschot. Tenslotte is het wenschelijk een post op te nemen voor onvoorziene uitgaven, waaruit b.v. „meer- en minder werk" kan worden bestreden zonder dat het noodig is om een voorschotverhooging aan te vragen. Overigens kunnen op eene begrooting van bouwkosten nog verschillende kosten worden verwerkt, welke het formulier niet vermeldt. Ieder plan heeft zijn eigenaardigheden. Iets, wat nog al eens voorkomt, is, dat de bestekken worden verkocht. Men wil dat veelal als een exploitatiebate beschouwen, doch dit is onjuist. De opbrengst van bestekken vermindert de bouwkosten. Volledigheidshalve laten wij hierna nog eens een andere begrooting van bouwkosten volgen van een model, hetwelk bij de gemeente Amsterdam in gebruik is. Hierbij trekt de aandacht, dat geen begrooting van de grondkosten aanwezig is, omdat op erfpacht wordt gebouwd. BEGROOTING OPRICHTINGSKOSTEN. 1 °. Aannemingssom van alle voor den bouw benoodigde werken 2°. Bijk omende werken als: tuinaanleg voor > ƒ 1380000,— of achter, afzonderlijke gebouwtjes en inrichtingen, indien niet begrepen onder 1° JJ 3°. Bestedingskosten „ 800,— 4°. Honorarium architect 5/4 x 2.4844 % van / 552000— „ 17142,50 5°. Idem voor werkteekeningen 5/i x 0.5492 % van / 552000— „ 3790 — 6°. Salaris opzichters .... maanden ad ƒ . „ 6000,— Transporteeren ƒ 1407732,50 De exploitatiebegrooting van woningen II Transport ƒ 1407732,50 • „ 7529,67 35327,40 4000,- 7°. Erfpachtscanon tijdens den bouw i • 8°. Renteverlies tijdens den bouw (rente over 34 bouwtijdvak) 9°. Notariskosten, verbonden aan de erfpachtsovereenkomst 10°. Idem aan de verleening van het voorschot in den vorm van crediethypotheek Zoodat de totale oprichtingskosten worden begroot op ƒ 1454589,57 of rond : ƒ 1455000,—. Na hetgeen wij reeds hebben vermeld spreekt dit model, naar wij vertrouwen, wel voor zichzelf. § 3. De exploitatiebegrooting van woningen. Meer moeite dan het opmaken van eene begrooting van grond- en bouwkosten vordert het opmaken van een z.g. exploitatiebegrooting. Bijna geen exploitatiebegrooting werd er ingediend, welke niet door de desbetreffende Inspecteurs van de Volksgezondheid of wel door de departementsambtenaren moest worden gewijzigd, omdat zij geen juist beeld gaven van de werkelijk te verwachten uitkomsten van de exploitatie. Ieder plan heeft zijn moeilijkheden, zoodat het niet mogelijk is om een algemeen formulier samen te stellen, hetwelk met alle die eigenaardigheden rekening houdt. Voor een normaal geval zijn door de firma Samsom modellen in den handel gebracht die naar onze meening zeer bruikbaar zijn, en naar behoefte kunnen worden aangevuld. Wij veroorloven ons de vrijheid van zoodanig model een gedeelte af te drukken. 12 De exploitatiebegrooting van woningen EXPLOITATIEBEGROOTING voor een grondvoorschot groot ƒ en een bouw- voorschot groot ƒ bij aflossingstermijnen respectievelijk van 75 en 50 jaren. Uitgaven: Annuïteit grondvoorschot ƒ a....% ƒ „ bouwvoorschot ƒ a....% Onderhoud Grondbelasting Assurantie . . Oninbare huur en algemeene kosten .... Kosten abonnement waterleiding Uitgaven totaal. ■ ■ ƒ Inkomsten. Huur woningen a ƒ X 52 Rente van huren en andere inkomsten . Bijdrage Inkomsten totaal . ■ ƒ Onderwerpen wij deze posten, en andere, welke kunnen voorkomen, aan eene bespreking. a. Annuïteit grondvoorschot. Hoe groot het percentage van de annuïteit zal zijn hangt af, van den rentevoet welke in rekening zal worden gebracht, Dit percentage is te vinden in de annuïteitentabel, welke wij in § 1 opnamen. Het model gaat uit van het normale, en ook eenvoudigste geval, dat een grondvoorschot wordt aangevraagd voor den aankoop van een stuk grond, hetwelk ook geheel voor den bouw wordt gebruikt. Er zijn echter ook andere gevallen denkbaar. 1 °. Er wordt h.v. wel tegelijk met het bouwvoorschot ook een grondvoorschot aangevraagd, doch de aangekochte grond wordt niet geheel voor het bouwplan gebruikt. De exploitatiebegrooting van woningen 13 In dat geval mag slechts op de exploitatierekening worden gebracht de annuïteit van eèn deel van het benoodigde grondvoorschot. De annuïteit van de rest van het grondvoorschot dient dan buiten den exploitatieopzet te worden gelaten. In de praktijk zagen wij meermalen, dat de exploitatieopzet zoodanig werd samengesteld, dat men onder de uitgaven opnam de annuïteit over het volle grondvoorschot, en onder de inkomsten de opbrengst van het onbebouwd gebleven terrein, hetwelk b.v. als tuingrond of weiland werd verhuurd. Wij achten dit minder juist. Of de ontvangen pachten bedragen meer, dan de annuïteit over het vrijgebleven terrein, en dan wordt de opzet van het bouwplan door die neven-oorzaak geflatteerd; öf de pachten bedragen minder, zijn soms nihil, en dan wordt de exploitatieraming noodeloos te pessimistisch voorgesteld. Trouwens, het komt menigmaal zelfs voor,-dat de overblijvende grond nagenoeg niets oplevert, zelfs al was de grond aanvankelijk tuingrond of weiland. Onlangs nog behandelden wij het geval, dat een uitgebreid terrein doorsneden werd door een straat, die werd aangelegd, welke straat aan eene zijde werd bebouwd in afwachting van een nieuw bouwplan tot bebouwing van de overzijde. Die grond nu aan de overzijde was voor den tuinder nagenoeg niets meer waard. Pachters meldden zich niet aan, ook omdat zij in het vooruitzicht hadden, binnenkort den grond te moeten verlaten. Voor de bouwende vereeniging doet zich nu deze moeielijkheid voor, dat zij wel de annuïteit moet betalen over het vrijgebleven terrein, doch er geen inkomsten van trekt, zoodat zij met haar krappe geldmiddelen in het gedrang kan geraken. Deze moeilijkheid kan op de volgende wijze worden ondervangen. Voorziet de vereeniging, dat zij een, twee of drie jaar den grond nog niet in exploitatie kan brengen, dan kan zij als voorschot aanvragen niet alleen het reeds dadelijk benoodigde bedrag, doch ook nog een bedrag, gelijk aan die een, twee of drie annuïteitsbetalingen, waar- 14 De exploitatiebegrooting van woningen tegenover geen inkomsten stonden. De vereeniging betaalt die annuïteitsdeelen dus uit het voorschot af totdat de grond als bouwgrond rendabel wordt. Het Rijk heeft in verschillende gevallen in deze zijn medewerking verleend. Wij herinneren ons ook o.a. nog een geval, dat overblijvend terrein als bouwgrond onrendabel was, aangezien er geen kunstmest was te betrekken. Ook toen is van Rijkswege medewerking verleend tot voorschotverhooging met eenige annuïteiten. Een financier zal het wellicht een eigenaardige methode vinden, dat het Rijk voorschot verleent zoo groot, dat voorloopig ook de rentebetaling en de aflossing er uit kan worden voldaan, en het doet op het eerste gezicht ook wel wat denken aan wisselruiterij. Toch is deze handelwijze niet onverdedigbaar. De vraag, die hier moet worden gesteld is deze, of de rentebijschrijving — hierop komt het toch neer — al of niet een kostprijs van den grond vormt, welke correspondeert met de verkeerswaarde van dien grond. In het meerendeel der gevallen geschiedt die rentebijschrijving terecht. Immers, indien een bouwvereeniging zich van grondbezit verzekert reeds een betrekkelijk langen tijd voordat zij tot woningbouw overgaat, dan doet zij dit omdat zij kans ziet den grond goedkooper te krijgen, dan zulks in de toekomst mogelijk zal zijn, en ook wel zooveel goedkooper, dat een paar jaar rentebetaling den grond per saldo toch nog niet te duur maakt. Is dan de grond niet te duur geworden, dan is er ook geen bezwaar tegen, dat Rijk of gemeente een bedrag leenen, gelijk aan de koopsom van den grond, vermeerderd met eenige jaren rente. De vordering van de overheid is dan voldoende gedekt. Hierbij komt nog, dat ieder jaar van het grondvoorschot door middel van annuïteitsbetaling wordt afgelost, terwijl ten aanzien van den grond over het algemeen geen depreciatie plaats vindt, doch eerder appreciatie. 2°. Reeds vroeger werd een grondvoorschot verkregen De exploitatiebegrooting van woningen 15 en grond gekocht, welke toenmaals gedeeltelijk werd bebouwd, terwijl de rest beschikbaar bleef. Die rest, of een gedeelte daarvan wordt thans voor een nieuw bouwplan benut. In dat geval moet op de exploitatierekening worden gebracht een evenredig deel van de annuïteit van het toenmaals verleende grondvoorschot. Men lette dus vooral op het percentage van die annuïteit, en bekommere zich niet om de annuïteit, welke bij den thans geldenden rentevoet zou worden gevraagd. Dit lijkt nogal logisch, zal men opmerken, doch deze wenk is, gezien de praktijk, heusch noodig. Minder juist is ook, wat men nog al eens wil doen, n.1. in het debet van de exploitatierekening brengen niet een evenredig deel van de annuïteit, hierbedoeld, doch de pachten, welke men derft, door het onderwerpelijke stuk grond te gaan bebouwen. Absoluut foutief, en dit komt nogal veel voor, is natuurlijk, dat men de zaak aldus voorstelt, dat men den vroeger gekochten grond bij het nieuwe plan beschouwt als om niet te zijn verkregen. De exploitatie van dat plan wordt dan te gunstig voorgesteld. 3°. De vereeniging bouwt op erfpachtsgrond van de gemeente. Alsdan treedt in de plaats van den post „annuïteit grondvoorschot" de post „erfpachtsrente". Van Rijkswege wordt er steeds toegezien op de grootte van den erfpachtscanon om te verhoeden dat de gemeente van de uitgifte van gronden ten nadeele van de volkshuisvesting een voordeelig zaakje maakt. Ook de verenigingsbesturen dienen hierop te letten, en te informeeren, hoe de erfpachtscanon is berekend, en welke gemiddelde rentevoet betreffende dien canon werd aangenomen. De gemeente moet dan aantoonen dat zij dien rentevoet ongeveer moet betalen wegens de leeningen welke zij óf in het algemeen, öf speciaal ter zake van grondaankoopen, heeft gesloten. 4°. Vroeger met Rijksvoorschot verkregen grond en tevens 16 De exploitatiebegrooting van woningen nieuw bij te hoopen grond worden voor een bouwplan gebruikt. Het ligt voor de hand, dat in dat geval twee posten op de exploitatierekening moeten komen, en men lette dan vooral op de grootte van de annuïteiten in verband met de aangenomen rentevoeten. b. Annuïteit bouwvoorschot. Deze bedraagt in het normale geval een zeker percentage van het begroote bouwbedrag. Dit normale geval is dan, dat de gemeente het volle bouwbedrag aan de vereeniging voorschiet. Doch er zijn ook andere constructies mogelijk. Sommige gemeenten stellen den eisch — vroeger wel meer dan thans — dat de vereeniging zelf een gedeelte van het bouwkapitaal bijeenbrengt, zulks teneinde het risico van de gemeente te beperken. Gesteld, dat de bouw ƒ 100000,— zal eischen, en dat de gemeente wil, dat de vereeniging ƒ 3000,— zelve bijeenbrengt. Alsdan moet in het debet van de exploitatierekening worden gebracht een post „annuïteit x % van ƒ 97000,—" en voorts een post, welke voorstelt de jaarlijksche kosten verbonden aan het gebruik van die ƒ 3000,—. Nu is een vraagpunt, hoe men die lasten moet berekenen. Volgens de statuten van de bouwvereeniging mogen de aandeelhouders slechts een redelijke rente van hun geld trekken, in den regel 4 %. Wij achten 5 % redelijker. Bijna algemeen brengt men in de praktijk nu in het debet van de exploitatierekening 4 % van ƒ 3000 — = ƒ 120,—. Deze handelwijze komt ons niet juist voor. De annuïteit houdt in een rentevergoeding en een aflossingsbestanddeel. Het verkregen kapitaal van de gemeente wordt derhalve afgelost, terwijl het kapitaal van de vereeniging niet wordt afgelost, indien men slechts rente over dat kapitaal op de rekening laat drukken. Maar, zoo merkte men ons menigmaal op, dit behoeft toch ook niet. De gemeenteschuld moet de vereeniging aflossen, doch toch zeker niet haar eigen geld. De exploitatiebegrooting van woningen 17 Ter beantwoording van deze opmerking stellen wij de vraag: „waarom moet er aflossing plaats vinden?" De aflossing moet geschieden, omdat de gebouwde eigendommen in den loop der tijden eene waardevermindering ondergaan. Het is dus noodzakelijk, dat de schulden der vereeniging dalen indien zij aan den anderen kant ziet, dat hare bezittingen deprecieeren. Gesteld nu eens, dat de verdeeling van het bouwkapitaal eens anders was, n.I. ƒ 3000,— geleend geld van de gemeente en ƒ 97000,— eigen geld; zou dan iemand willen volhouden, dat op die ƒ 97000,— niet moest worden afgelost, terwijl de gebouwen na 40 jaar misschien nog slechts een waarde vormen van wellicht ƒ60000,—? Niemand. Welnu, dan is ook in principe bewezen dat aflossing moet plaats hebben. De hoegrootheid der bedragen is een nevenfactor. Wij willen thans niet verder op deze kwestie ingaan, omdat wij dan op een minder juiste plaats in dit werkje in de kwestie van aflossing en afschrijving worden betrokken; die kwestie bespreken wij straks, en dan komen wij nog op deze aangelegenheid terug. Naast het geval, hier beschreven, doet zich nog de omstandigheid voor, dat de vereeniging gebouwd kan hebben, voor een deel, met gelden, uit eene obligatieleening verkregen. Ook hier kan men naar onze meening er niet mede volstaan eenvoudig de rente der leening op de exploitatierekening te brengen. c. Onderhoud. De raming van de post voor noodzakelijk onderhoud loopt nogal uiteen, en het is ook, vooral in deze tijden van loon- en prijsveranderingen ondoenlijk, om een algemeen geldende maatstaf aan te nemen. Vöör het uitbreken van den wereldoorlog trok men in den regel 1 %, hoogstens van de bouwkosten uit tot vorming van een z.g. onderhoudsfonds; 1 % was werkelijk voldoende. Doch er zijn verschillende factoren in het spel, welke het onderhoud der woningen meer of minder duur maken, n.1. de constructie Fin. beheer woningb. 2 18 De exploitatiebegrooting van woningen der woningen, hunne ligging, de soort der bewoners, etc. Van Rijkswege bepaalt men er zich dan ook slechts toe er voor te waken, dat de exploitatierekening geen excessen vermeldt. Een percentage, waaraan de Inspecteurs voor de volksgezondheid zich eenigen tijd hebben gehouden, is het percentage 0,9 van de werkelijke bouwkosten. Als toetssteen in het algemeen is het wel te gebruiken, hoewel het ons aan den hoogen kant voorkomt. In den laatsten tijd zagen wij nogal veel een bedrag van ƒ 35,— per woning voor onderhoud uitgetrokken. Overigens zien wij liever, dat iedere bouwvereeniging naar beste weten en naar de locale omstandigheden beoordeelt, hoeveel voor onderhoud noodig zal zijn. Komt dan het uitgetrokken bedrag abnormaal te hoog of te laag voor, dan is het nog tijd genoeg voor de Rijksambtenaren om eene wijziging te doen aanbrengen. In dergelijke gevallen doet men trouwens toch steeds goed om met den betrokken woninginspecteur in overleg te treden. d. Grondlasten en assurantie. Ook hieromtrent zijn eenige percentages officieel of officieus in zwang, doch wij kunnen er niet toe komen om er reclame mede te maken, aangezien wij bij ervaring weten, dat de werkelijk betaalde bedragen voor grondlasten en assurantie kosten zeer belangrijk afwijken van de te voren uitgetrokken bedragen. Wil men werkelijk niet te ver van de waarheid afgeraken, dan getrooste men zich de moeite even een inspecteur voor de grondbelasting eh een assuradeur te raadplegen. Men is dan up to date in zijn raming. e. Oninbare huur en algemeene kosten. Omtrent de oninbare huur is het langen tijd usantie geweest om te rekenen op 2 weken huurverlies, en derhalve een huuropbrengst te ramen van 50 weken. Naarmate de woningnood steeg, werd 2 weken huurverlies een te ruime raming, en nam men als huurverlies aan éene weekhuur. Zooals de tijden thans zijn lijkt deze raming nog te hoog, De exploitatiebegrooting van woningen 19 en zouden wij het wel aandurven om met een waarschijnlijk huurverlies van 1 % der huren genoegen te nemen. Onder „algemeene kosten" moeten hoofdzakelijk worden verstaan de administratiekosten. Het is over het algemeen de verdienste van den vereenigingsbouw, dat de administratiekosten laag worden gehouden, omdat de bestuurders der vereeniging hun tijd en werkkracht aan de goede zaak vrijwel con amore geven. Vooral de kleinere vereenigingen geven te dezer zake een goed voorbeeld, en langen tijd kon men er van op aan, dat eene raming der administratiekosten ad ƒ 3,— a ƒ 4,— per woning voldoende was. Huurophalen, boeken bijhouden, correspondeeren, men deed het nagenoeg om niet. Naarmate de vereenigingen grooter worden, nemen in de praktijk dikwerf de administratiekosten onevenredig grooter toe. Kon de vereeniging, toen zij 20 woningen had, met b.v. ƒ 70,— toe, dan heeft zij, nu ze 100 woningen heeft, b.v. ƒ 500,— noodig. In het particuliere bedrijf dalen de algemeene kosten relatief bij uitbreiding van het bedrijf, doch bij vereenigings- en vooral bij gemeentebouw stijgen zij. Doch laten wij de vereenigingen hierom niet hard vallen. Het is wel te begrijpen, dat de bestuurders, die aanvankelijk gezellig met elkander de zaak opknapten, dit op den duur niet meer kunnen doen, nu de woningbouw omvangrijker wordt. De penningmeester kan niet al zijn vrijen tijd missen; andere bestuursleden evenmin. Er moet een bezoldigd administrateur komen en een huurophaler b.v.; soms nog een woninginspectrice. Het ligt voor de hand, dat dan de algemeene kosten stijgen, en wij hebben wel eens een pleidooi moeten aanhooren voor eene vergoeding van administratiekosten ad ƒ 10,— per woning. Doch, indien de besturen der vereenigingen als zuinige huisvaders de zaak beheeren, dan komt men met ± ƒ 5,— per woning werkelijk een heel eind. ƒ. Kosten abonnement waterleiding. Ook te dezen aanzien is geen algemeene maatstaf aan 20 De exploitatiebegrooting van woningen te geven. Men informeere bij de desbetreffende inrichting voor drinkwatervoorziening naar welk tarief men zal worden behandeld. Sommige woningcomplexen, voornamelijk op het platteland, hebben zelf een voorziening van drinkwater en hebben daartoe putten laten boren. De kosten daarvan zijn in den regel in het bouwvoorschot opgenomen, en hebben de desbetreffende annuïteit verhoogd. In dat geval kan men — althans in het algemeen — geen post voor drinkwatervoorziening op de exploitatiebegrooting brengen. g. Huuropbrengst der woningen. In onze Inleiding hebben wij reeds gewezen op de desbetreffende bepalingen der Regeeringscirculaire van Juni 1919. Nadien is verschenen een circulaire van 30 Juli 1920, welke eenige normen geeft waaraan de woningbouwvereemgingen en de gemeentebesturen zich hebben te houden bij het ontwerpen van bouwplannen van arbeiderswoningen. Woningen met een inhoud van 225 M3. moeten in den regel een huur opbrengen van ten minste 50 % der exploitatiekosten; woningen met een inhoud van 226—275 M3. 60 %; woningen met een inhoud van 276—300 M3. 70 %. Voor woningen met een grooteren inhoud dan 300 M3. worden geen voorschotten en bijdragen verleend. In de circulaire wordt er uitdrukkelijk de aandacht op gevestigd, dat de genoemde percentages slechts minima zijn en dat bij de vaststelling van de definitieve huren rekening moet worden gehouden met de hoogere draagkracht van de huurders. Winkels vallen buiten deze regeling; zij worden met de daarboven liggende woningen als een geheel beschouwd, hetwelk eene huur moet opbrengen, die de exploitatiekosten dekt. Voor woningen voor groote gezinnen kan afwijking van de aangegeven inhouds- en huurnormen worden toegestaan. Ziehier de hoofdtrekken der circulaire voor zoover deze op de huurbepaling betrekking heeft. De exploitatiebegrooting van woningen 21 Het is dus zaak, de huren zoo hoog mogelijk te stellen. Het Rijk eischt slechts een gemiddelde huur, en laat het — o. i. volkomen juist gezien — aan de woningbouwverenigingen over om de noodige differentieering in de huren der onderscheidene woningen aan te brengen. Deze differentieering zal zich in de eerste plaats richten naar het woongerief, hetwelk de woning biedt. Of en in hoeverre wijders de draagkracht der bewoners ook nog invloed op de huurbepaling moet hebben is een tweede vraag, welke verschillend wordt beantwoord. Eenerzijds is het practisch niet gemakkelijk doorvoerbaar, om bij bewoner A aan te kloppen om X gulden huur, en bij bewoner B, welke meer inkomen heeft, doch hetzelfde type van woning gebruikt, om X + Y gulden. Maar aan den anderen kant is het toch een dwaze goedigheid van de overheid om er mede accoord te gaan dat een bewoner met een zeer ruim loon een huurtoeslag ontvangt, alleen, omdat zijn financieel minder sterke broeder dien toeslag moet hebben, omdat hij er anders niet kan komen. Ons komt een dergelijk mild gebruik van 's Rijks middelen zoo strijdig voor met een gezonde volkshuisvestingspolitiek, dat wij er voor zijn dat de minder gemakkelijke weg wordt gevolgd, en dat wordt aangestuurd op een individueele huur, gebaseerd op de inkomsten van de bewoners. h. Rente van huren en andere inkomsten. De huren, welke de vereeniging ontvangt vormen dikwerf een kasbedrag, hetwelk te groot is voor de gewone loopende uitgaven. Het verdient daarom aanbeveling de kasgelden te beleggen. De rente van die beleggingen komt dan ten bate van de exploitatie. Verschillende gemeenten eischen van de bouwvereenigingen, dat zij hun overtollig kasgeld bij den gemeente-ontvanger storten. Andere wenschen vooruitbetaling bij gedeelten van de te betalen annuïteiten. In die gevallen is ook de gemeente redelijkerwijze verplicht rente te vergoeden, welke de vereeniging als inkomsten moet verantwoorden. 22 De exploitatiebegrooting van woningen i. Bijdrage. Deze post geeft aan het bedrag, hetwelk de gemeente als bijdrage aan de vereeniging geeft. Hiermede zijn de posten, welke het onderwerpelijke formulier vermeldt, besproken. Wij moeten er echter de aandacht op vestigen, dat ieder plan zijn bijzonderheden kan hebben, en dat het niet wenschelijk is, dat men er naar streeft om de voor een bepaald plan bestaande exploitatiebaten en lasten in het keurslijf van het model te persen. Trouwens, het model laat ruimte voor andere posten, en men doet goed om de exploitatieraming zoo overzichtelijk mogelijk te maken. Zoo zal het b.v. bevreemding hebben gewekt, dat op de exploitatiebegrooting geen post voorkwam. s , Afschrijving. Wijden wij hieraan eenige beschouwingen. Onder afschrijven moeten wij verstaan het aanteekenen van de waardevermindering welke eenig actief heeft ondergaan. Bij een bouwvereeniging zijn de voornaamste activa de grond en de gebouwde eigendommen. Moet op den grond worden afgeschreven? In het algemeen kan men aannemen, dat zulks niet noodig is. Er vindt eerder appreciatie, dan depreciatie van den grond plaats. Dit neemt niet weg, dat er wel gevallen zijn, dat de grond werkelijk lager genoteerd moet worden, b.v. als te duur is aangekocht; indien later blijkt, dat de grond minder geschikt is voor bouwterrein hetzij door zijn aard, hetzij door zijn ligging. Doch dit zijn uitzonderingen; in doorsnee kan men aannemen, dat afschrijving niet noodig is. Met de gebouwde eigendommen staat het anders. De levensduur van een woning is niet onbeperkt. Eenmaal is de waarde van een huis gedaald tot zijn afbraakwaarde. Gedurende het tijdvak van haar gebruik is een woning derhalve in waarde gedaald het verschil tusschen haar bouwsom en de waarde van den afbraak. Stel de bouwsom 100 %; De exploitatiebegrooting van woningen 23 de levensduur van de woning 75 jaar en de residüumwaarde 10 %, dan moet dus in 75 jaar 90 % worden afgeschreven of gemiddeld per jaar 1.2 %. Deze methode, afschrijven een vast percentage van de aanschaffingswaarde, wordt in het particuliere bedrijf vrij veel gevolgd. Ieder jaar wordt dan, daar komt het praktisch op neer, een bedrag van 1.2 % der bouwkosten uit de huren afgezonderd. Na 75 jaar heeft men 90 % bij elkander; de residüumwaarde is 10 %; samen 100 %, welke 100 % den eigenaar in staat stellen eene nieuwe woning te doen bouwen, gesteld, dat de bouwprijzen constant zijn gebleven. De afgeschreven bedragen kunnen worden belegd, en de rente, aan de belegging verbonden, kan de eigenaar te zijnen bate aanwenden. Een andere methode is, dat men de rente van de belegde afschrijving bij de afgeschreven bedragen voegt. In dat geval dient men te berekenen, welk constant bedrag, jaarlijks uit de huren afgezonderd en belegd, in 75 jaar een kapitaal kweekt van 90 % van de bouwsom. Dit constante bedrag is uit den aard der zaak lager dan 1.2 % der bouwkosten. De beide hiervoren aangegeven methoden van afschrijven zijn praktisch zeer goed te gebruiken, doch zij zijn eerst waarlijk juist indien de depreciatie der gebouwde eigendommen werkelijk aldus verloopt. Dit is in den regel niet het geval. De eerste jaren treedt er betrekkelijk weinig depreciatie in, de latere jaren meer, m.a.w. er is eene progressie in de afschrijving.*) Doch het is beter zich niet in theoretische bespiegelingen te verdiepen. Hoofdzaak moet zijn, dat de afschrijving een spaarsysteem bewerkt, hetwelk den bezitter van een huis een kapitaal oplevert dat hem, gelet op de restwaarde van dat huis, in staat stelt het gebouwde te remplaceeren. Men schrijve derhalve ieder jaar *) Zie voor deze en andere methoden van afschrijving: Kreukniet: „Depreciatie- en Reservefondsen", en Prof. Volmer: „De winstrekening en de Vermogensbalans". ' 24 De exploitatiebegrooting van woningen af, doch vleie zich niet met de hoop, dat de activa, na die afschrijving, in de boeken staan voor een bedrag, hetwelk correspondeert met de verkeerswaarde dier activa. Op die verkeerswaarde toch oefenen nog zooveel andere factoren hun invloed uit. Niet alleen spreekt hier de tand des tijds, doch ook de staat van onderhoud, vraag en aanbod, reproductiekosten, ligging etc. spreken een woordje mede. Bij den vereenigingsbouw, welken wij hier behandelen, volgt men bijna unaniem de methode, dat men evenveel afschrijft, als men aflost op de leeningen der vereeniging. Die leeningen zijn in het normale geval een grondvoorschot voor aankoop van grond af te lossen in 75 jaar, en een bouwvoorschot voor den woningbouw, af te lossen in 50 jaar. In de desbetreffende annuïteiten is jaarlijks een bedrag begrepen, hetwelk voor aflossing der schuld dient. Dit bedrag nu schrijft men ook af. Aflossing van schuld vormt geen last der exploitatierekening. Strikt genomen is het dus niet juist om op de exploitatierekening te brengen de geheele annuïteit, doch men zou er op moeten brengen het rentebestanddeel dier annuïteit, en verder een post „afschrijving", welke met dat rentebestanddeel in grootte gelijk is aan de volle annuïteit. Praktisch komt dit echter op hetzelfde neer; alleen de veelal gevolgde voorstellingswijze is minder juist. Voert nu de gebruikelijke methode van afschrijven, n.1.: „afschrijving = aflossing" tot juiste uitkomsten. Dit voorzeker niet. Na 75 jaar toch is een grondvoorschot geheel afgelost en zou dus de waarde van dien grond volgens dat afschrijvingsprinciep nihil moeten zijn. Zijn waarde is echter constant gebleven, neen, zelfs toegenomen misschien. Er is dus te "veel afgeschreven en een extra kapitaal gevormd, gelijk aan de waarde van den grond. Een bouwvoorschot is in 50 jaar afgelost. De afschrijving op de gebouwde eigendommen is mitsdien in 50 jaar zoover De exploitatiebegrooting van woningen 25 gevorderd, dat de gebouwen voor nihil in de boeken voorkomen, terwijl die gebouwen na 50 jaar nog wel degelijk zullen bestaan en een niet onbelangrijke waarde zullen vertegenwoordigen. Ook hier is de afschrijving te sterk geweest, en heeft zich voor de vereeniging een extra-kapitaal gevormd. De gevolgde methode lijkt dus naar niets; waar zij zou moeten beoogen om de werkelijkheid zoo goed mogelijk te benaderen. Van Rijkswege ziet men haar echter gaarne, vooral in vroegere jaren, omdat men door die methode financieel sterke vereenigingen kweekt, welke later zonder overheidshulp over kapitalen beschikken, welke zij kunnen — en volgens hunne statuten ook moeten — aanwenden in het belang van de volkshuisvesting. Door het geheele Rijk heen worden dus langzamerhand kapitalen gezaaid, welke een handje zullen helpen om de volkshuisvesting te verbeteren. Zoolang het Rük geen bijdrage in de huren gaf had het Rijk hierbij geen nadeel. Het kreeg zijn rente en tevens zijn voorschot terug. Wie spaarden dus dat extra-kapitaal der vereeniging? Eigenlijk de huurders; vandaar, dat van verschillende vereenigingen de vraag uitging of het nu niet billijk zou zijn om na de aflossing van het voorschot de eigendommen over te dragen aan de huurders. Het Rijk heeft hier nimmer voor kunnen gevoelen. Het redeneerde aldus: „De kapitaalvorming vindt hoofdzakelijk „plaats omdat het Rijk in staat is gelden voor te schieten „tegen een lageren rentevoet, dan de particuliere bouwers „kunnen bedingen. Niet de huren der bewoners vormen dus „het kapitaal, doch de omstandigheid, dat ik als geldschieter „met een lage rente genoegen kan nemen." Deze redeneering ia inderdaad juist. Was zij toch niet juist, dan zou een particuliere bouwer, welke dezelfde arbeiderswoningen wilde zetten, het Rijk een scherpe concurrentie hebben kunnen aandoen, omdat hij met een lagere huur genoegen zou heb- 26 De exploitatiebegrooting van woningen ben kunnen nemen, welke niet zoo'n enorme spaarkracht in zich droeg. Hij toch zou zich er niet aan bezondigd hebben om te snel af te schrijven. De kapitaalvorming bleef dus aan de vereeniging, en niet aan de bewoners. Naderhand, toen de overheid bijdragen in de huren moest geven, was er natuurlijk geen sprake meer van, dat de huurders recht zouden hebben op de Woningen. Ook toen bleef het Rijk goedvinden, dat de vereenigingen op dezelfde wijze kapitalen gingen kweeken, en werden de bijdragen niet besnoeid. Alleen tegenover de gemeenten trad het Rijk anders op. Deze toch waren na aflossing van de voorschotten niet gehouden om de gebouwen etc. verder aan te wenden in het belang van de volkshuisvesting. Zij hadden er de vrije beschikking over. Vandaar, dat bij een gemeentebouw de Rijksbijdrage wel werd besnoeid; zij werd verminderd met een bedrag, gelijk aan de ieder jaar plaats hebbende kapitaalvorming. Voor kleinere gemeenten bracht dit echter kasmoeielijkheden mede. Op dien grond heeft de bekende circulaire van Juni 1919 nu bepaald, dat de bijdragen ten volle zullen worden gegeven, doch dat later een deel der kapitaalvorming aan het Rijk zal moeten komen. Uit het voorgaande zal wel voldoende zijn gebleken, dat het stelsel: „afschrijving = aflossing' niet juist is. Niettemin zijn wij er voor om het voor de met Rijkssteun werkende woningvereenigingen te handhaven. In de eerste plaats, omdat de afschrijvingen aanvankelijk zeer laag zijn en geleidelijk klimmen, hetwelk het meeste overeenkomt met de werkelijkheid. In de tweede plaats, omdat bij het volgen van eene andere afschrijvingsmethode de verlies- en winstrekening alle jaren voor den dag zou komen met fictieve winsten of verliezen, welke ten onrechte er op zouden wijzen dat de middelen der vereeniging moeten worden verzwakt 'of versterkt. Wij zullen dit met een voorbeeld toelichten. De exploitatiebegrooting van woningen 27 Bij een exploitatieopzet, welke het model geeft, is een vereeniging in staat om zijn ontvangsten en uitgaven te doen sluiten. De bijdragen zijn dus voldoende. Op den grond is nu afgeschreven b.v. 0.132 % en op den bouw 0.478 %, n.1. de aflossingsbestanddeelen van de annuïteiten. Volgt men een andere methode, n.I. niets afschrijven op den grond en b.v. 1 % of 134 % op den bouw, dan zou de exploitatierekening een verlies vertoonen en zou de vereeniging de neiging hebben om vergrooting der bijdrage te vragen, op grond van het nadeelig saldo harer verlies- en winstrekening. Dit nu zou onnoodig zijn, waar wij hiervoren hebben aangetoond, dat er op den duur toch al veel te veel wordt afgeschreven en de Rijks- en gemeentebijdragen de vereeniging al helpen om een kapitaal te vormen. Op al deze gronden bevelen wij de vereenigingen, ter vermijding ook van administratieve moeielijkheden, aan, om de afschrijving gelijk te doen zijn aan de aflossing, wanneer zij geheel met Rijksvoorschotten werken. Anders wordt de zaak, indien dit laatste niet het geval is. Het kan toch zijn, wij doelden hiervoren al op dit geval, dat de vereeniging voor een meer of minder groot bedrag mei eigen kapitaal, of met van anderen geleend geld werkt. Brengt de vereeniging dan op haar exploitatierekening slechts de rente van eigen en vreemd kapitaal, en voorts de annuïteit over het Rijksvoorschot, dan schrijft zij slechts af een bedrag gelijk aan het aflossingsbestanddeel van de annuïteit van het Rijksvoorschot, en dus minder, dan wanneer zij ten volle met Rijks voorschot werkt. Zij is dan niet in die mate in de gelegenheid om kapitaal te kweeken als hare zusters, welke geheel met Rijks voorschot werken. Het kan zelfs zijn, dat zij kapitaal verliest, omdat zij te weinig afschrijft. Dit zou jammer zijn omdat juist die vereenigingen, welke niet alles op het Rijk laten aankomen, doch zelf middelen bijeenbrengen of weten te leenen, naar ons oordeel de beste zijn, en ook de meeste tegemoetkoming verdienen. as DE UITBETALING DER KIJKSVOORSCHOTTEN Wij achten het dan ook onbillijk, zooals vaak geschiedt, dat men die vereenigingen op hun exploitatiebegrooting slechts de rente voor hun eigen kapitaal laat vermelden, en daarnaar de bijdrage bepaalt. Zij moeten nog een aanvullingspost voor afschrijving mogen bijvoegen, en dus een evengroote bijdrage ontvangen als een andere vereeniging, welke ten volle met Rijksvoorschot werkt. Wij zien liever later een gekweekt kapitaal in handen van eene vereeniging, die zelve aanvankelijk risico durfde dragen dan in handen van een vereeniging, welke geheel op het Rijk steunde. § 4. De uitbetaling der Rijksvoorschotten. Ter voorkoming, althans vermindering, van de moeilijkheden, waarmede de bouwvereenigmgen zoo menigvuldig te kampen hebben in het verkrijgen van het Rijksgeld willen wij eenige bladzijden aan dit onderwerp wijden. Het Rijk verleent zijn voorschotten aan de gemeente; deze op haar beurt weder aan de vereeniging. Wil deze vereeniging dus gelden ontvangen om den aannemer te voldoen of om gronden aan te koopen, dan moet zij zich met een desbetreffende aanvraag om geld, onder overlegging van bewijzen tot de gemeente wenden. Deze richt zich dan tot het Rijk met een verzoek om uitbetaling. Het Rijk stort de benoodigde gelden dus in de gemeentekas en onderhoudt mitsdien geen rechtstreeksche betrekkingen met de bouwvereeniging. Het komt meermalen voor, dat die vereenigingen, wij zouden haast zeggen, kermen om geld en zich b.v. telegrafisch wenden tot de Regeering, terwijl blijkt, dat de gemeente een desbetreffende aanvraag om uitbetaling nog niet heeft doorgezonden. Wij raden de vereenigingen mitsdien aan om zich eerst op het gemeentehuis er van té vergewissen, of de aanvraag werkelijk is doorgezonden, voor zij zich aan telegramkosten bezondigen. Bij de opheffing van het College van bijstand werd bij De UITBETALING DER RlJKSVOORSCHOTTEN 29 gemeenschappelijke beschikking van de Ministers van Arbeid en van Financiën dd. 19 Januari 1920 (zie Staatscourant no. 12) eene nieuwe regeling omtrent de uitbetaling en de controle op het gebruik der voorschotten ingevolge art. 33 der Woningwet aan gemeenten uit 's Rijks kas verstrekt, ontworpen en aan de gemeentebesturen toegezonden. Deze regeling luidt als volgt. Artikel 1. Zoodra tot de uitvoering zal worden overgegaan van een bouwplan, ten behoeve waarvan aan eene gemeente een voorschot uit 's Rijks kas is toegezegd, wordt door de zorg van het gemeentebestuur aan de afdeeling Volksgezondheid van het Departement van Arbeid, toegezonden een afschrift van het bestek. Ingeval eene aanbesteding heeft plaats gehad, wordt genoemde afdeeling voorts in kennis gesteld met de voorwaarden der aanbesteding en de sommen, waarvoor het werk is gegund. Wordt het werk in eigen beheer uitgevoerd, dan wordt aan meergenoemde afdeeling mededeeling gedaan van de contracten voor de levering van de materialen en alle overige gegevens betreffende arbeidsloonen, kosten van toezicht als anderszins, welke noodig zijn om controle op de uitgaven mogelijk te maken. Art. 2. Wanneer de tijd nadert waarop door eene gemeente eene betaling zal zijn te verrichten, ten behoeve waarvan zij kan beschikken over het geheel of een gedeelte van een haar toegezegd voorschot uit 's Rijks kas, dient het gemeentebestuur daartoe ten minste drie weken te voren eene aanvraag in. Deze aanvraag wordt gericht tot den Minister van Financiën, doch ingediend bij de afdeeling Volksgezondheid van het Departement van Arbeid. 30 De uitbetaling der Rijksvoorschotten Art. 3. Ingeval een aan eene gemeente toegezegd voorschot gesplitst is, bijv. in een grond- en een bouwvoorschot, behoort in de aanvraag duidelijk te zijn aangegeven, ten laste van welk voorschot het benoodigde bedrag moet worden gebracht. Bij het aanvragen van gelden, ten laste van meer dan één voorschot wordt voorts in de aanvraag vermeld, hoeveel in mindering van elk voorschot moet komen. Art. 4. Het gemeentebestuur doet de aanvraag vergezeld gaan van de noodige bewijsstukken, waaruit blijkt, dat de gemeente binnenkort eene betaling ter grootte van of grooter dan het aangevraagde bedrag heeft te doen. Art. 5. De bewijsstukken, in artikel 4 bedoeld, kunnen bij uitvoering van een bouwplan of bij het in gereedheid brengen van een bouwterrein, bestaan uit verklaringen van personen, die terzake belast zijn met het houden van toezicht. Deze verklaringen moeten, ingeval betreffende de in het voorgaande lid bedoelde werkzaamheden eene aanbesteding plaats had, eene verwijzing bevatten naar de op de uitbetaling betrekking hebbende onderdeden van het bestek. Bij het aanvragen van een bedrag, benoodigd voor den aankoop van bouwterrein, wordt als bewijsstuk overgelegd een afschrift van de koopacte of een verklaring van den notaris, die belast is geworden met den verkoop van den grond. Art. 6. De aanvragen en de daarbij behoorende bewijsstukken moeten in tweevoud worden ingediend. Art. 7. i.*L^ Wanneer de afdeeling Volksgezondheid van het Departe- De uitbetaling der Rijksvoorschotten 31 ment van Arbeid meent tot uitbetaling te kunnen adviseeren, doet zij de aanvraag met de bijbehoorende stukken, vergezeld van haar desbetreffend advies toekomen aan den Minister van Financiën. Heeft genoemde afdeeling niet de overtuiging verkregen dat betalingen, overeenkomende met het bedrag der aanvraag, door het gemeentebestuur verschuldigd zijn, dan doet zij onder toezending van de stukken en alle verdere gegevens, waarover zij kan beschikken, van deze opvatting aan den Minister van Financiën blijken en geeft hiervan kennis aan het betrokken gemeentebestuur. Art. 8. Zoodra door een gemeentebestuur betalingen, terzake waarvan een voorschot uit 's Rijks kas is ontvangen, zijn verricht, zendt het een gewaarmerkt afschrift van de deswege ontvangen kwijtingen aan de afdeeling Volksgezondheid van het Departement van Arbeid. Betreft de betaling een voorschot door de gemeente aan eene vereeniging, vennootschap of stichting verleend, zoo gaat het afschrift van de kwijting deswege vergezeld van gewaarmerkte afschriften der kwijtingen, welke bedoelde vereeniging, vennootschap of stichting wegens de uitgaven in verband waarmede de uitkeering door de gemeente geschiedt, heeft ontvangen. Art. 9. Geen verdere uitkeeringen terzake van een voorschot, uit 's Rijks kas toegezegd, vinden plaats zoolang de in het vorige artikel bedoelde afschriften der kwijtingen niet zijn ontvangen. Deze regeling spreekt voor een deel voor zichzelve. Niettemin zijn eenige wenken niet overbodig. Langen tijd is het van de zijde van het Rijk gewoonte 32 De uitbetaling der Rijksvoorschotten geweest om niet uit te betalen vóór dat het desbetreffende Koninklijk besluit van voorschotverlening was tot stand gekomen. Eerst dan was er voor het Departement van Financiën zekerheid, dat de uitbetaling van gelden op een Koninklijk besluit steunde en behoefde men er niet bevreesd voor te zijn, door de Algemeene Rekenkamer op de vingers getikt te worden. De bouwverenigingen wachtten dan ook in den regel kalm af, tot het Koninklijk besluit er was, en gingen eerst dan tot uitvoering van hun plannen over. De toenemende woningnood in den crisistijd drong echter tot snellere behandeling van zaken, en verschillende gemeenten en vereenigingen gingen tot bouwen en koopen over, vóór dat een desbetreffend Koninklijk besluit was tot stand gekomen. Zij waagden het er op, zoodra zij wisten dat de woninginspecteur met de plannen accoord ging. Deze trouwens bekommerde zich, en van zijn standpunt terecht, met om dien omslag om geldverkrijging en moedigde zelfs het bouwen in afwachting van de voorschotverleening aan. In dien tusschentijd moesten de gemeenten en de woningvereenigingen zelf den bouw financieren, hetzij met gemeentegelden, hetzij met gelden van een bank verkregen. Aangezien het i. c. dikwerf om zeer groote sommen ging, liepen de gemeenten en bouwverenigingen bij het uitblijven van Rijksgeld vast. Aannemers konden niet langer wachten en dreigden te failleeren of wilden beslag leggen. Op grond van een en ander heeft het Rijk een eenigszjns toeschietelijker methode aangenomen. Het Departement van Financiën heeft er n.1. in bewilligd om uitbetalingen te gelasten, zoodra het Departement van Arbeid zich met de bouwplannen kan vereenigen en bereid is om aan de Koningin het voorstel te doen het voorschot te verleenen. Practisch begint dus de uitbetaling nadat de woninginspecteur zijn gunstig advies omtrent de plannen heeft uitgebracht, en de Minister van Arbeid, meer speciaal de DirecteurGeneraal van de Volksgezondheid, zich met de plannen kan De uitbetaling der Rijksvoorschotten 33 vereenigen. Op het Koninklijk besluit behoeft dus niet te worden gewacht, hetgeen een groote verbetering is. Om de uitbetaling nu vlot te laten loopen, vestigen wij de aandacht op de volgende punten. Iedere voorschotaanvraag wordt aan het Departement van Arbeid gecontröleerd. Om die contröle mogelijk te doen zijn, is het noodig, dat het Departement in het bezit is van een afschrift van het bestek omtrent den bouw, en bekend is met den uitslag van de aanbesteding. Het gemeentebestuur moet in verband hiermede afschrift van het bestek en bericht van den uitslag der aanbesteding toezenden aan den Directeur-Generaal van de Volksgezondheid. De woningvereeniging herinnere de gemeente hieraan zoo noodig. Wordt een werk in eigen beheer uitgevoerd, dan geve het gemeentebestuur aan genoemden Directeur-Generaal kennis van de contracten voor de levering van de materialen en alle overige gegevens betreffende arbeidsloonen en kosten van toezicht. ilöf&fe^ Verzuimt men een en ander, dan moet vóór de uitbetaling van den Isten termijn van het bouwvoorschot een noodeloos schrijven aan de gemeente worden gericht en vertraagt de uitbetaling allicht een week. In het belang van eene geregelde uitbetaling is ook, dat zoo eenigszins mogelijk met de aanbesteding van eenig bouwplan wordt gewacht totdat vanwege het Departement van Arbeid aan het gemeentebestuur bericht zal zijn gezonden, dat aan de Koningin een voorstel tot voorschotverleening zal zijn gedaan. Meermalen toch komt het voor, dat van Rijkswege op andere wijze voorschotten worden verleend en tot andere bedragen dan door de gemeente werden aangevraagd. Zoo kan het zijn, dat een gevraagd voorschot is gesplitst geworden in meerdere voorschotten; ook dat de plannen gesplitst zijn, zoodat voor ieder plan een afzonderlijk Koninklijk besluit tot stand komt, etc. Kan een vereenigings- of gemeentebestuur echter niet Fin. beheer woningb. 3 34 De uitbetaling der Rijksvoorschotten wachten met de uitvoering van zijn plannen, dan is het niet onmogelijk, dat zich bij het aanvragen van gelden moeielijkheden voordoen. Immers, zijn de plannen gesplitst geworden, en is het gemeentebestuur nog niet met die splitsing bekend, dan vraagt het uit den aard der zaak ongesplitste bedragen aan, en moet de aanvraag om uitbetaling door het Departement worden teruggezonden, met verzoek, die aanvraag te vervangen door voor elk plan afzonderlijk bestemde aanvragen, waarbij dan de benoodigde gelden naar beste weten verdeeld moeten worden overeenkomstig de voor elk plan in het bijzonder ten uitvoer gebrachte werkzaamheden. Hoewel voorts de regeling in haar art. 2 duidelijk genoeg is, moeten wij er nog eens de aandacht op vestigen dat de aanvragen om uitbetaling van gelden moeten worden gericht tot den Minister van Financiën, doch moeten worden ingediend bij de afdeeling Volksgezondheid van het Departement van Arbeid (Pieter Bothstraat 21, te 's-Gravenhage). Het komt nog al eens voor, dat door de gemeentebesturen een aanvraag wordt ingediend om een Rijksvoorschot, welke aanvraag zij dan reeds dadelijk laten volgen door een verzoek om uitbetaling van Rijksgeld. Het zal duidelijk zijn, na hetgeen wij hieromtrent reeds mededeelden, dat zoodanig verzoek niet kan worden afgedaan, alvorens de aanvraag om voorschot in een zoodanig stadium van behandeling is gekomen, dat vaststaat dat aan de Koningin zal worden voorgesteld, het gevraagde voorschot te verleenen. Aangezien vervolgens de voorschotten veelal gesplitst zijn in een grond- en een bouwvoorschot, en ook wel bij eenzelfde Koninklijk besluit meerdere grond- en bouwvoorschotten worden toegezegd, behoort in een desbetreffende aanvraag duidelijk te worden omschreven ten laste van welk voorschot of van welke voorschotten de aangevraagde bedragen moeten worden gebracht. Wat de bij de aanvragen om uitbetaling over te leggen bewijsstukken betreft, het volgende. De uitbetaling der Rijksvoorschotten 35 De artikelen 4 en 5 van de Regeling zijn eenigszins sober in hunne aanwijzingen; en terecht. Het gemeentebestuur, hetwelk geld aanvraagt, moet in het algemeen het bewijs leveren, dat de aangevraagde gelden werkelijk al betaald zijn, of binnenkort moeten worden betaald. Nu zijn er zooveel manieren waarop in de verschillende gevallen aannemelijk kan worden gemaakt, dat de aangevraagde gelden werkelijk dienen te worden uitbetaald, dat de Ministers van Financiën en Arbeid er zich van hebben onthouden om dienaangaande een lange regeling met veel bindende voorschriften uit te vaardigen. Het gezond verstand moet i. c. den weg wijzen. Met een enkel woord willen wij echter dit gezond verstand te hulp komen. Indien het gaat om de uitvoering van een bouwplan of het in gereedheid brengen van een bouwterrein, dan kunnen de bewijsstukken bestaan uit verklaringen van personen, welke belast zijn met het houden van toezicht. Deze ver klaringen moeten, ingeval betreffende de hiervoren bedoelde werkzaamheden een aanbesteding plaats had, een verwijzing bevatten naar de onderdeelen van het bestek, op de onderwerpelijke uitbetaling betrekking hebbende. Geschiedt de uitvoering van eenig werk in eigen beheer, dan kan als bewijsstuk worden overgelegd een staat van uitgaven, vermeldende de namen der personen, aan wie uitbetalingen zijn of moeten worden gedaan, de arbeidsloonen, den aard der werkzaamheden en de verschillende andere uitgaven, welke zoo volledig mogelijk gespecificeerd op den staat moeten voorkomen. Bij het opmaken van dien staat dient er vooral op te worden gelet, dat alle posten welke ten laste van één speciaal voorschot komen, bij elkander worden geplaatst, zoodat een overzicht wordt verkregen, waaruit duidelijk blijkt, welke bedragen ten laste van elk voorschot komen. Geen posten mogen voorkomen als „onvoorzien" of „geraamd"; deze worden niet betaalbaar gesteld. De staat, 36 De uitbetaling der Rijksvoorschotten hierbedoeld moet voorts zijn gewaarmerkt door den architect of door dengene, die met het houden van toezicht belast is geworden. Bij het aanvragen van een bedrag, benoodigd voor den aankoop van bouwterrein, moet, zooals art. 5, derde lid, van de regeling voorschrijft, als bewijsstuk worden overgelegd een afschrift van de koopacte omtrent het bouwterrein of wel een verklaring van den notaris, wiens tusschenkomst ter zake van den verkoop van den grond werd ingeroepen. In de praktijk komt het meermalen voor, dat de koopacte niet wordt gepasseerd voordat de kooppenningen worden betaald; doorgaans zal dus met een verklaring van den notaris kunnen worden volstaan. Maar het komt nog al eens voor, dat een verklaring, als hierbedoeld, niet kan worden overgelegd, omdat de koopprijs nog niet zuiver bekend is, ook, omdat het bouwterrein nog moet worden opgemeten. Ter wille van een spoedige afdoening is het Rijk dan in den regel bereid om genoegen te nemen met een desbetreffende verklaring van het gemeenteof verenigingsbestuur, vooral indien blijkt dat het aangevraagde bedrag ongeveer overeenkomt met het bedrag voor grondaankoop, hetwelk de Inspecteur van de Volksgezondheid in zijn rapport omtrent de voorschotaanvraag heeft opgenomen. Uit den aard der zaak wordt dan vanwege het Departement scherp toegezien op de toezending van kwijtingen, waarover straks. Niet genoeg kunnen wij er aan herinneren voorts, dat alle aanvragen om uitbetaling en bewijsstukken in tweevoud moeten worden ingediend. Wat betreft de aanvragen om uitbetaling van Rijksgeld ter zake van geleden renteverlies, het volgende. Van iederen termijn, welke het Rijk aan de gemeente uitbetaalt, moet die gemeente vanaf den dag der betaalbaarstelling rente betalen. Zijn alle termijnen uitbetaald, dan wordt over het uitgekeerde bedrag een gemiddelden uitbetalingsdag berekend. De uitbetaling der Rijksvoorschotten 37 Van dien dag af moet over de hoofdsom aan het Rijk rente worden vergoed. De woningen zijn dan nog niet gereed, zoodat er geen exploitatie-ontvangsten zijn om de verschuldigde rente uit te bestrijden. Dit behoeft ook niet, aangezien het renteverlies een integreerend deel is van den kostprijs' der woningen. Alle opofferingen, welke men zich moet getroosten om den bouw tot stand en in exploitatie te brengen vormen tezamen den kostprijs. Het renteverlies loopt dan over den termijn liggende tusschen den voorloopig te berekenen gemiddelden uitbetalingsdag der verstrekte termijnen en den dag waarop de woningen in exploitatie worden gebracht. Geschiedt zulks op verschillende dagen, dan kan ook wederom worden berekend een uniformdatum betreffende het in exploitatie brengen der woningen. We zullen deze kwestie hier niet verder behandelen, doch wij moesten haar in dit verband even aanroeren om er op te wijzen, dat een slotaanvraag om renteverlies tijdens den bouw nimmer m orde kan zijn voordat de woningen in exploitatie zijn gebracht, tenzij men reeds met zekerheid mocht weten, wanneer zulks zal geschieden. Men wachte zich derhalve voor voorbarige aanvragen om renteverlies als hier bedoeld. Het komt meermalen voor, dat een gemeente of vereeniging gelden bij den bankier heeft opgenomen in afwachting van de uitbetalingen van Rijkswege. In den regel tegen betrekkelijk hooge rente, b.v. 6a 7 %. Men klaagt dan over het hooge renteverlies, hetwelk in dat geval wordt geleden. Wij kunnen niet nalaten hieromtrent even op te merken dat de schade welke die gemeente of vereeniging lijdt, niet de bewuste 6 a 7 % bedraagt, doch slechts een percentage, gelijk aan het verschil tusschen de rente welke het Rijk vordert, en die, welke de particuliere bank heft. Thans een woord over de z.g. „kwijtingen", d.w.z. de bewijslevering aan het Rijk, dat de aangevraagde gelden terecht waren aangevraagd en op hun plaats van bestemming zijn aangekomen. 38 De uitbetaling der Rijksvoorschotten Na de uitbetaling van gelden door het Departement van Financiën, moet, indien het een vereenigingsbouw geldt, het betrokken gemeentebestuur, voordat het wederom ter zake van den bouw geld aanvraagt, aan de afdeeling Volksgezondheid van het Departement van Arbeid een gewaarmerkt afschrift inzenden van het betalingsstuk, hetwelk het aan de vereeniging uitreikte. Deze kwijtingen blijven in de praktijk nogal lang uit, en wij kunnen hiervoor geen dragelijk excuus vinden. Iets anders is het met de kwijtingen, welke de vereeniging op haar beurt moet indienen. Deze kunnen, in verband met het feit, dat de vereeniging dikwijls op verschillende tijden aan haar crediteuren bedragen moet betalen, niet altijd zoo vlug worden ingediend, zoodat het wel eens onmogelijk is voor de vereeniging om te bewijzen dat een bepaalde termijn naar behooren is besteed, voordat de volgende termijn al weer moet worden aangevraagd. In verband hiermede wordt van Rijkswege het voorschrift van artikel 9 der regeling niet te stroef toegepast. Doch duurt de inzending der kwijtingen redelijkerwijze te lang, dan wordt de uitbetaling van Rijksgeld verder onherroepelijk stopgezet, en wordt zulks aan het gemeentebestuur medegedeeld. Het Rijk moet de zekerheid hebben, dat de uitbetaalde gelden op behoorlijke wijze worden gedistribueerd. Het meest overtuigende bewijs omtrent de door de vereeniging gedane uitbetalingen van gelden kan zij leveren door overlegging van de door haar ontvangen kwitanties of afschriften daarvan. In sommige gevallen, vooral bij uitvoering in eigen beheer, zou het een omvangrijk werk zijn om van de vele ontvangen kwitanties afschriften te maken. Het Departement van Arbeid wil zooveel mogelijk vlot werken, en neemt er in den regel dan genoegen mede, dat instede van die afschriften wordt overgelegd een gewaarmerkte lijst van uitgaven. Ditzelfde geldt ook voor de gemeente, welke in eigen beheer bouwt. De vaststelling der bijdragen 39 § 5. De vaststelling der bijdragen. De bijdragen in het exploitatietekort van een bouw, uitgevoerd met steun ingevolge de Woningwet, worden bij Koninklijk besluit toegezegd. In zoodanig besluit wordt vastgelegd het bedrag, hetwelk het Rijk ten hoogste wil verleenen. Hiermede is dus niet gezegd, dat de Gemeente zonder meer over dat bedrag kan beschikken, of dat het ambtshalve door het Rijk aan de Gemeente wordt toegezonden. In onze inleiding hebben wij er reeds op gewezen, dat er verschillende soorten van bijdragen zijn. Aanvankelijk werd één enkele bijdrage voor een bepaald aantal jaren verleend, b.v. 10, 15, 20 of 25 jaar, welke dan periodiek verminderde. De bedoeling was, dat de bijdrage zou afloopen (de z.g. afloopende bijdrage) en dat de huren zouden stijgen totdat de woningen „self supportmg" waren. In het desbetreffende Koninklijk besluit werd een maximumbedrag toegezegd, en medegedeeld, dat de bijdrage zou worden „vastgesteld . door de Ministers van (toenmaals) Binnenlandsche Zaken en van Financiën, zoodra de juiste uitkomsten der exploitatie bekend zouden zijn. De maximum-toegezegde bijdrage berustte dus op eene raming, doch de later „vastgestelde" bijdrage hield verband met de werkelijkheid. Om tot die „vaststelling" te komen moest een verzoek worden ingediend tot vaststelling der bijdrage, voorzien van de noodige gegevens omtrent de plaats gehad hebbende exploitatie. De vaststelling geschiedde éénmaal, en het aldus vastgestelde bedrag verminderde periodiek op de wijze, in het Koninklijk besluit aangegeven. In den crisistijd verscheen de z.g. „rentevoetbijdrage", welke in 3 jaar moest afloopen. Ook ten aanzien van deze vond in het Koninklijk besluit toezegging in maximum plaats en latere vaststelling, aan de hand van de exploitatie en zoodra bekend was voorts, welk kapitaal in werkelijkheid in den bouw was vastgelegd, 40 De vaststelling der bijdragen Na de rentevoetbijdrage kwam de materiaalprijzenbijdrage, welke al spoedig dusdanig werd verleend, dat in het desbetreffende Koninklijk Besluit het maximum-bedrag werd genoemd, terwijl jaarlijks vaststelling van de uittekeeren bijdrage zou volgen. Verlaten werd dus het systeem van de afloopende bijdrage. Hiervoor was ook alle reden. De vroegere bijdragen toch hadden veelal ten doel, sociaal-achterlijke bewoners langzamerhand op te voeden tot het opbrengen van een hoogere huur. Hierin moest groote geleidelijkheid worden betracht. Doch de tegenwoordige bijdragen vertoonen een gansch ander karakter. Zij zijn voor het overgroote deel het gevolg van de omstandigheid, dat, wij laten rusten door welke oorzaken, het verband tusschen huren en stichtingskosten absoluut is verbroken. Het is niet te voorzien, welk tijdsverloop voldoende zal zijn, om dit verband te herstellen; zelfs is het de vraag of het wel ooit zal worden hersteld. In verband hiermede wil de regeering thans zooveel mogelijk jaarlijks overwegen, hoe groot de bijdrage zal moeten zijn, en dwingt zij zich ook jaarlijks bij die overweging er toe om de huren te beschouwen, welke door de bewoners in redelijkheid kunnen worden opgebracht. Ieder jaar in deze tijden brengt een andere verdeeling van ons volksinkomen, hoofdzakelijk met een verschuiving ten gunste van de arbeidende klasse. Naarmate die verschuiving in belangrijkheid toeneemt, ligt het voor de hand, dat de publieke kassen minder wijd moeten open staan voor bijdrageverleening, wil eenmaal financieele onmacht er den Staat niet toe brengen om zijn bemoeiingen inzake de volkshuisvesting te verminderen of te staken. De jaarlijksche bijdrage beoogt te bevorderen, dat ieder jaar een sluitende exploitatierekening wordt verkregen. Zoodra de eerste annuïteit vervalt, is ook het eerste exploitatiejaar beëindigd, en kan de bouwvereeniging zich tot de gemeente wenden met verzoek om de bijdrage te willen doen vaststellen. De gemeente wendt zich nu met een gelijk ver- De vaststelling der bijdragen 41 zoek tot het Rijk, onder overlegging van alle gegevens welke het mogelijk maken om een juist overzicht te krijgen over de exploitatie. Waar het nu de bedoeling van de bijdrage is, om het eerste exploitatiejaar sluitend te maken, zal het wel duidelijk zijn, dat een exploitatierekening, welke men overlegt, en die loopt over een ander tijdvak, b.v. over een kalenderjaar, niet voldoende overzicht geeft over de uitkomsten van het eerste exploitatiejaar. Dit geeft aanleiding tot over en weer schrijven, waardoor de uitbetaling der bijdrage noodeloos wordt vertraagd. Onze eerste waarschuwing aan de vereeniging is dus deze, dat zij niet kalmpjes moet afwachten of het Rijk, door tusschenkomst van de gemeente, bij haar ambtshalve de bijdrage komt deponeeren. Dit geschiedt niet. De vereeniging moet, zoodra het eerste annuïteitsjaar is verstreken, aan de gemeente een overzicht verstrekken omtrent de resultaten der plaats gehad hebbende exploitatie, en op grond van dit overzicht verzoeken, voor dat. jaar over tegaan tot vaststelling van de bijdrage. Voor ieder plan, waarvoor een voorschot met bijdrage is toegezegd, moet een afzonderlijk exploitatieoverzicht worden overgelegd, opdat aan het Departement van Arbeid kunne worden nagegaan of en in hoeverre werkelijk bijdrage noodig is. Meerbedoeld exploitatieoverzicht dient zooveel mogelijk te worden gespecificeerd. Aan de debetzijde moeten afzonderlijk worden vermeld, althans indien daartoe termen zijn: annuïteit grondvoorschot (c. q. erfpachtscanon); ,, bouwvoorschot; rente eigen kapitaal; c.q. afschrijving op eigendommen, correspondeerende met het eigen kapitaal; onderhoud; assurantiepremie; grondbelasting; 42 Renteverlies tijdens den bouw waterschapsbelasting; salarissen ;■ kosten van water leverantie; algemeene onkosten, te specificeeren in zaalhuur, andere vergaderkosten, bureaubehoeften etc. Aan de creditzijde neme men op: huren; rente van belegd kasgeld, c.q. huur van niet bebouwden grond. Tevens legge men nog over een staat van huurders, waaruit kan blijken, welke huurpolitiek de vereeniging heeft gevoerd. Tenslotte nog deze opmerking. Is met een verleend grondvoorschot meer grond gekocht, dan voor den bouw benoodigd was, dan vermelde men nog de waarde van het niet gebruikte terrein, opdat kunne worden nagegaan, of dit niet bebouwde terrein zichzelf kan bedruipen of niet. § 6. Renteverlies tijdens den bouw. Hiervoren hebben wij reeds een enkele maal beloofd omtrent dit onderwerp eenige meer uitgebreide beschouwingen te geven. Wij gaan hiertoe thans over. Indien een particuliere bouwer een huis bouwt, en hij eenigszins administratief is aangelegd, zal hij er naar streven, om zooveel mogelijk bekend te geraken met den juisten kostprijs van dat huis. Onder kostprijs dient dan te worden verstaan de som van alle opofferingen in geld welke de ondernemer zich getroostte vanaf het oogenblik waarop hij met den bouw zich bezighield tot aan het tijdstip, waarop de woning voltooid en exploiteerbaar of verkoopbaar wordt. Het verschil tusschen dien kostprijs en een eventueel verkoopsbedrag (de verkeerswaarde van het huis) vormt dan zijn positieve of negatieve ondernemerswinst. Een bouwvereeniging dient op gelijksoortige wijze den kostprijs har er woningen te bepalen. Doet zij dit, dan zal Renteverlies tijdens den bouw 43 zij zien dat er onderscheidene lasten op den bouw drukken, van wier aard zij zich nog niet ten volle rekenschap gaf, en welke zij ten onrechte op de exploitatierekening laat drukken. Hierna, wanneer wij de eigenlijke boekhouding behandelen, zullen wij gelegenheid hebben, voor dergelijke foutieve behandelingen te waarschuwen. Een van de voornaamste bijkomende lasten, welke op den bouw komen te drukken, vormt de rente van de kapitalen, welke gedurende den bouwtijd worden verwerkt. Zoowel voor den aankoop van grond, als wel voor den bouw stelt de Gemeente op verschillende data gelden beschikbaar en vanaf die data berekent zij aan de bouwvereeniging rente. Deze kan echter nog niet exploiteeren. Het is haar dus niet mogelijk om die rente te voldoen uit exploitatieontvangsten. En dit is ook niet noodig, want deze rente vormt een element van den kostprijs der woningen. Waar dit juist is, kan er ook voor de geldleenende Gemeente geen bezwaar tegen bestaan om ook die rente in het voorschot op te nemen. Immers, de leening is gedekt door een onderpand van gelijken kostprijs, waarbij wij dan nog buiten beschouwing laten, dat, van een theoretisch standpunt bezien, de verkeerswaarde der woningen nog hooger is, omdat er nog geen ondernemerswinst in den bouw is verwerkt. Wij zeiden hiervoren, dat de rente een der voornaamste bijkomende lasten was. Er zijn er echter meer. Wanneer men de exploitatieraming van een complex eens goed beziet, moet men wel tot de overtuiging komen, dat gedurende den bouw wel nagenoeg alle exploitatielasten gaan drukken, de annuïteit, de eventueele erfpachtscanon, de grondlasten, de administratiekosten etc. Alleen van onderhoud is nog geen sprake. Uit het vorenstaande volgt, dat de bouwvereeniging werkelijk nog niet ten volle geholpen is, indien men over de bouwperiode als voorschot geeft het renteverlies. Meer doeltreffend zou zijn, indien men als voorschot gaf de huren, 44 Renteverlies tijdens den bouw welke in de bouwperiode konden worden bedongen. In dat geval zou men echter het doel weer voorbijschieten, aangezien de huren, welke de exploitatierekening doen sluiten, de strekking hebben, om als tegenwicht te fungeeren tegen alle lasten der exploitatie, en dus ook tegen het onderhoud. Waar nu gedurende de hiervorenbedoelde periode van onderhoud geen sprake is, zou men vrij juist handelen indien men boven de gedeclareerde bedragen voor den bouw aan de vereeniging nog een bedrag voorschoot, gelijk aan de huren over de bouwperiode, verminderd met een onderhoudspost over die periode. In de praktijk heeft men niet erg veel begrip van dat z.g. renteverlies. Bij de bouwbegrootingen houdt men er rekening mede en neemt er een post voor op, doch in het meerendeel der gevallen denken de bouwvereenigingen er niet aan, om als laatsten termijn van het voorschot ook nog een bedrag voor renteverlies aan te vragen. En waarom niet? Het spreekt niet zoo duidelijk voor zich zelf, dat het noodig is. Vraagt een aannemer om zijn geld, dan vraagt de bouwvereeniging op haar beurt ook geld, en geeft dit door. Doch geld aanvragen, en dit in een kast leggen, daar denkt zij niet aan. En toch moet zij er aan denken. Gesteld, dat men begint te bouwen op 1 Januari, en dat de bouw voltooid wordt b.v. 1 October. Gedurende die periode heeft de vereeniging van de gemeente verschillende bedragen ontvangen. Stel, dat de gemiddelde vervaldag van al die posten b.v. 1 Juni is, dan kan men dus gemiddeld rekenen, dat de vereeniging over het totaal door haar geleende bedrag vanaf 1 Juni rente moet betalen. Precies een jaar daarna vervalt de eerste annuïteit. Het eerste exploitatiejaar loopt dus van 1 Juni tot en met 31 Mei van het volgende jaar. Neemt men nu eens aan dat de woningen per 1 October dadelijk betrokken worden, dan wordt er gedurende het eerste exploitatiejaar slechts 8 maanden huur ontvangen, terwijl de lasten, zooals rente, grondlasten etc, een vol jaar drukken. Op deze wijze zit men Renteverlies tijdens den bouw 45 reeds het eerste jaar met de exploitatie aan den grond, en beginnen de meeste bouwvereenigingen de eerste jaren met een verlies te werken, terwijl er toch eigenlijk geen sprake is van verlies; er is dan een schijnverlies, omdat men vergat een bedrag aan te vragen wegens geleden renteverlies. In een goed opgezette exploitatieraming moeten de ontvangsten opwegen tegen de uitgaven. Bezien we nu de exploitatierekening over het eerste exploitatiejaar, welk exploitatiejaar aanvangt met den gemiddelden uitbetalingsdag der voorgeschoten termijnen, dan drukken de exploitatielasten het geheele jaar, behalve dan het onderhoud, hetwelk eerst begint te drukken na afloop van den onderhoudstermijn. De baten beginnen eerst met de verhuring te vloeien. We kunnen zulks als volgt voorstellen. EXPLOITATIEREKENING. A*nvane fi£&X53Sl eXploiUtie- Aanvang I 1 I «ploitatie- XXXXXX jaar. Geen ,m „ , XXXXXX inkomsten. Druk XXXXXX , ■ van alle XXXXXX Aanvang ge- XXXXXX mlddeId der Jasten, ggXXXX XXXXXX vernur'n*- behalve I XXXXXX XXXXXX XXXXXX u 1 XXXXXX onderhoud. XXXXXX hu"n- XXXXXX sX3&30$ XXXXXX 9» iÜS-^ f¥ 88888? KSS l XXXXXX jaar. I XXXXXX jaar. X>D In deze formule stelt A voor, het aantal dagen liggende 46 Renteverlies tijdens den bouw tusschen den voorloopig geschatten gemiddelden uitbetalingsdag en den berekenden gemiddelden dag van verhuring. U stelt voor: uitgaven en O = onderhoud. De hiervoren opgezette benaderende berekening van het suppletoire voorschot ter bestrijding van renteverlies etc. is alleen bruikbaar voor het geval de vereeniging zonder bijdrage werkt. Anders ligt de zaak, indien zij wel met eene bijdrage werkt. In de desbetreffende Koninklijke besluiten van voorschotverleening, bij welke tevens de bijdrage wordt toegezegd, vinden wij vermeld, dat de bijdrage wordt verstrekt tot betaling der verschuldigde annuïteit. Wanneer de vereeniging derhalve de annuïteit moet betalen heeft zij tegelijkertijd recht op terugontvangst der bijdrage. Deze bijdrage, die voor een jaar geldt, begint derhalve reeds te werken bij den aanvang van het exploitatiejaar. Bij een behoorlijke exploitatieraming moeten de huren en de bijdrage in evenwicht zijn met de exploitatieuitgaven. Waar wij in voorgaande aanschouwelijke voorstelling in het met gearceerde vakje schreven: „geen inkomsten , zijn er nu wel inkomsten; wel niet de huren, maar dan toch de bijdrage. Een en ander kunnen wij nu voorstellen als volgt: EXPLOITATIEREKENING. Aanvang f XXXXXX! exploitatie- Aanvang rw~an»en «P.'0"«ie- XXXXXX jaar. ..9«™*« jaar. XXXXXX bijdrage. DfUk ££v&VV Aanvang ge- - j^wW «nkldeU der v"\aUe SxxxxS gx§§xg ve'hunn«- exploitatie- XXXXXX XXXXXX latten. XXXXXX & 6Ó'$$S6 behalve aan | öX&$OÖ Ontvangen XXXXXX vankeüjkhet $8888$ hu™n XXXXXX onderhoud. XXXXXX bijdragen. XXXXXX XXXXXX X.X.XXXX XXXXXX XXXXXX Einde XXXXXX exploitatie- Einde XXXXXX explolwie- XXXXXX jaat. IIXXXXXXI jaar. Zou men nu een laatsten voorschottermijn geven, be Renteverlies tijdens den bouw 47 rekend naar bovenstaande formule =7^ x (U—O), dan ziet 360 men duidelijk, dat meer zou worden gegeven, dan noodzakelijk is om het eerste exploitatiejaar sluitend te maken. De formule behoeft derhalve in verband met de bijdrageverleening nog eenige wijziging, en moet luiden als volgt: 2^ X (U—O—B), waarin B = bijdrage. Vraagt men naar deze formule eene uitbetaling aan van voorschot, ter bestrijding van renteverlies etc, dan bereikt men vrij nauwkeurig het beoogde doel, en zal men zien, dat de eerste exploitatierekening vrijwel sluit. Men begint dan niet met de doorgaans scheeve voorstelling van zaken, dat de exploitatie het eerste jaar een verlies aangeeft, een verlies, hetwelk men maar niet kan wegwerken in volgende jaren. De vereeniging nu, welke een laatsten termijn van het voorschot aanvraagt, voor „renteverlies" zooals men dat wil noemen, gaat dus, resumeerende, als volgt te werk. Zij bepaalt zoo goed mogelijk den gemiddelden uitbetalingsdag van de termijnen, welke zij heeft ontvangen. Wij merken hierbij op, dat deze dag waarschijnlijk niet dezelfde zal zijn, welke het Rijk vaststelt, omdat het Rijk eerst den gemiddelden uitbetalingsdag bepaalt, als ook de laatste termijn voor renteverlies is uitbetaald, en het voorschot kan worden afgesloten. Veel verschil zal er niet zijn, omdat de laatste termijn in vergelijking met de andere, reeds uitbetaalde, vrij gering zal zijn. Daarna bepaalt zij den dag, waarop men kan aannemen dat gemiddeld alle woningen verhuurd zijn, en berekent het tijdsverschil tusschen gemiddelden uitbetalingsdag en gemiddelden verhuringsdag, daarbij de maand gemakshalve en conform de usantie van het Departement van Financiën op 30 dagen stellende. Men weet nu, wat A is. U, O en B kan men vinden in de exploitatieraming, waarna men het bedrag even uitrekent. Is de administrateur niet voldoende 48 Renteverlies tijdens den bouw onderlegd om een berekening, als hierbedoeld, te maken, dan kan hij aan het Departement van Arbeid om voorlichting vragen, welke voorlichting, mits slechts de vereischte gegevens worden verstrekt, welwillend door den DirecteurGeneraal van de Volksgezondheid zal worden verstrekt. Na de ontwikkeling van onze denkbeelden omtrent het zoogenaamde renteverlies zal het den meer deskundigen lezer duidelijk zijn, dat wij eenigszins sceptisch staan tegenover de bijna steeds gebruikelijke methode om een voorschot te vragen ter grootte van de rente over de uitbetaalde termijnen vanaf hun betaaldagen — resp. vanaf den gemiddelden uitbetalingsdag — tot aan den datum waarvan men kan zeggen — gemiddeld — dat de exploitatie is aangevangen. Wij zullen dit, met eene verwijzing naar ons tweede teekeningetje, duidelijk maken. Het is vrij juist geschat, indien men aanneemt, dat de uitgaven betreffende een blok arbeiderswoningen bedragen 7 % van het geïnvesteerde kapitaal. De huren en bijdragen moeten dus ook 7 % van dat kapitaal vormen. Het komt meermalen voor, dat de bijdrage even hoog is als de huren, dus 50 % der ontvangsten vormt; de bijdrage is dan 3% % van het geïnvesteerde kapitaal. Deze bijdrage begint te werken tegelijk met de verstrekking der voorschotten, zooals wij hiervoren uiteenzetten. Ontvangt men nu 5 % renteverlies en 3% % bijdrage, dan bedragen de ontvangsten aanvankelijk 8% % terwijl de uitgaven, wegens het nog niet noodig zijn van onderhoud, minder dan 7 % zijn. De vereeniging ontvangt op deze wijze meer dan noodig is. In de praktijk wordt in den regel echter genoegen genomen met renteverliesberekeningen, als door ons gewraakt, zal men ons tegenwerpen. Dit is ongetwijfeld het geval, maar ook alleen, indien een globale berekening aantoont dat het verschil met een meer juiste berekening niet zoo groot is. Aan het Departement van Arbeid'houdt men van vlot werken; en stapt men om practische redenen nog al Regeling omtrent de boekhouding 49 eens gauw over academische bezwaren heen. Het is minder fnuikend om ƒ 100,— teveel te leenen, geld hetwelk men toch terug krijgt, dan ƒ 100,— te vercorrespondeeren en verambtenaren. Dit toch is een economisch verlies. § 7. Regeling omtrent de boekhouding. In onze inleiding hebben wij er reeds op gewezen, dat het Rijk, gezien de ontzaglijke bedragen, welke het ten behoeve van den woningbouw beschikbaar stelt, steeds meer belangstelling zal gaan toonen voor de financieele gesties van zijn geldnemers. Van die belangstelling geeft het blijk door de benoeming van ambtenaren aan de afdeeling Volksgezondheid, welke tot taak hebben, de desbetreffende administratiën te contröleeren, en voorts overal daar de helpende hand te bieden, waar zulks noodig mocht blijken. Men zie in deze Rijks-verificateurs derhalve niet alleen de controleurs, doch begroete hen tevens als ambtenaren, bereid om alle gewenschte inlichtingen te verstrekken en voorzien van den last om naast het geven van verdiende critiek ook zooveel mogelijk op te bouwen in het belang van de zaak. De jongste regeling te dezer zake is die van 20 Februari 1920, vastgesteld door de Ministers van Arbeid en van Financiën, welke regeling wij hier geheel laten volgen: REGELING van de controle op de exploitatie van bezittingen, verkregen met behulp van voorschotten, van Rijkswege ingevolge art. 33 der Woningwet verstrekt. Artikel 1. De gemeente, aan welke overeenkomstig artikel 33 der Woningwet voorschot uit 's Rijks kas is verleend ten behoeve van den aankoop van grond, dan wel den aankoop, aanbouw of verbouw van woningen, van gemeentewege, is gehouden ter zake van dien grond of van die woningen een afzonderlijke administratie te voeren. Fin. beheer woningb. 4 50 Regeling omtrent de boekhouding Art. 2. Gelijke verplichting als bedoeld in artikel I, rust op de vereeniging, vennootschap of stichting, aan welke van gemeentewege voor de doeleinden in het voorgaande artikel omschreven, voorschot is verleend, nadat de gemeente harerzijds tot het geven van zoodanig voorschot door het Rijk in staat werd gesteld, op grond van artikel 33 der Woningwet. Art. 3. De administratiën, in artikel 2 bedoeld, moeten worden gevoerd naar de dubbele methode, dan wel de gewijzigde dubbele methode van boekhouden, tenzij onbekendheid van den administrateur met deze methoden zulks onmogelijk maakt. In dit laatste geval moeten van de gehouden administratiën ten minste deel uitmaken: a. een z.g. klad-kasboek, waarin alle ontvangsten en uitgaven moeten worden aangeteekend, op de wijze als voorgeschreven ten aanzien van het dagboek, bedoeld in artikel 6 van het Wetboek van Koophandel; b. een tabellarisch net-kasboek, waaruit overzichtelijk moet blijken, van welken aard de onderscheidene ontvangsten en uitgaven zijn; c. een huurregister, ten minste vermeldende de namen van alle huurders, de voor de woningen te vorderen huurprijzen, zoomede de werkelijk ontvangen huurbedragen; d. een z.g. balansboek. Art. 4. Alle op grond van deze regeling voorgeschreven administratiën moeten overigens zoodanig zijn ingericht,- dat daaruit kan blijken, welke de financieele uitkomsten zijn van de exploitatie der diverse bezittingen, welke geacht moeten worden een afzonderlijk geheel te vormen. Regeling omtrent de boekhouding 51 Ingeval van twijfel, aangaande de vraag wat als afzonderlijk exploitatiegeheel moet worden beschouwd, beslist hieromtrent de Directeur-Generaal van de Volksgezondheid. Art. 5. Jaarlijks, vóór den lsten Maart, dient het bestuur der gemeente, verkeerende in het in artikel 1 omschreven geval, bij den Directeur-Generaal van de Volksgezondheid een afschrift in van de balans met verlies- en winstrekening over het afgeloopen kalenderjaar. Dit stuk gaat vergezeld van een kort verslag omtrent de exploitatie, onder meer vermeldende in hoeverre de woningen gedurende het afgeloopen jaar verhuurd waren, den toestand waarin de woningen verkeeren, zoomede hetgeen tot hun onderhoud werd verricht. Art. 6. Het bestuur van eene Vereeniging, Vennootschap of Stichting als bedoeld in artikel 2, zendt jaarlijks binnen twee maanden na het eindigen van het boekjaar over dat jaar bij het Gemeentebestuur een balans met verlies- en winstrekening in tweevoud in. Uiterlijk één maand na ontvangst van de hiervoren bedoelde bescheiden zendt het Gemeentebestuur een der balansen met verlies- en winstrekening door aan den Directeur-Generaal van de Volksgezondheid, voorzien van de opmerkingen, waartoe die stukken het Gemeentebestuur aanleiding gaven. Art. 7. De in de artikelen 5 en 6 bedoelde besturen zijn gehouden: 1°. aan den Directeur-Generaal van de Volksgezondheid de inlichtingen te verstrekken, welke deze ten behoeve van de door hem uit te oefenen controle wenschelijk acht; 2°. de daartoe door hem aangewezen ambtenaren te allen tijde in de gelegenheid te stellen inzage te nemen van de administratie; 52 Regeling omtrent de boekhouding 3°. hem de boeken en bescheiden op te zenden, indien hij zulks wenschelijk acht; 4°. de aanwijzingen te volgen, welke door hem ten aanzien van hunne boekhoudingen worden verstrekt. Op de Besturen in artikel 6 bedoeld, rust bovendien de verplichting, te zorgen, dat bij den Directeur-Generaal' van de Volksgezondheid steeds het adres bekend is, waar de administratie berust. Art. 8. Ingeval aan eene gemeente bijdragen zijn toegezegd, als bedoeld in artikel 33, derde lid der Woningwet, wordt door het Bestuur dier gemeente geen verzoek tot vaststelling dier bijdragen ingediend, voordat bekend zijn de exploitatie-uitkomsten van het jaar, waarin de vervaldag ligt der desbetreffende eerste annuïteit. Zoodanig verzoek behoort vergezeld te gaan van de noodige gegevens, waaruit kan blijken, hoe groot het tekort is, hetwelk in het afgeloopen exploitatiejaar werd geleden. Een enkel woord tot toelichting lijkt ons niet overbodig. De artikelen 1 en 2 spreken voor zichzelf. In artikel 3 wordt er drang op uitgeoefend om zooveel mogelijk gebrunc te maken van de dubbele methode van boekhouden. Alleen "dan, indien de vereeniging een administrateur heeft, welke met die methode niet overweg kan, heeft de vereeniging vrijheid om een eenvoudiger stelsel van boekhouden toe te passen. De regeering heeft echter gemeend in dat geval eenige minimum-eischen te stellen, waaraan de administraties moeten voldoen. En terecht. Ons zijn gevallen bekend, dat gedurende maanden in een administratie zelfs de kasverantwoording ontbrak. De strekking van artikel 4 der regeling is deze. Ten aanzien van verschillende Rij ksvoorschotten zijn tevens bijdragen verleend tot dekking van de exploitatietekorten. Over die bezittingen nu, waarop de bijdrage betrekking heeft, dient Regeling omtrent de boekhouding 53 een afzonderlijke exploitatierekening te worden aangelegd, zulks ten einde gemakkelijk te kunnen berekenen de bijdrage; welke noodig is. Een vermenging van de verschillende exploitaties is derhalve niet geoorloofd. Ingeval eene gemeente of vereeniging in het onzekere verkeert omtrent de vraag wat dan wel te beschouwen is als een afzonderlijk exploitatiegeheel, wende zij zich even schriftelijk met een verzoek om inlichtingen tot den Directeur-Generaal van de Volksgezondheid. De artikelen 5 en 6 behelzen de verplichting tot opmaken van een balans met verlies- en winstrekening binnen 2 maanden na het eindigen van het kalender- c.q. boekjaar. Van een enkele zijde is medegedeeld, dat een termijn van 2 maanden tekort is. Wij kunnen zulks niet,inzien. In particuliere bedrijven van vrij belangrijken omvang heeft men veel minder tijd noodig om met balans en verlies- en winsjre* kening klaar te komen; waarom zou zulks bij zoo eenvoudige administraties als de hierbedoelde, dan onmogelijk zijn. De opmerking moet ons van het hart dat de meeste besturen niet kaufmannisch genoeg zijn aangelegd en weinig begrip hebben van een balans. Zij meenen, dat zij die niet naar behooren kunnen opmaken, indien niet verschillende lasten, nog op het afgeloopen jaar drukkende, zijn betaald. Niets is minder juist. Een balans is een staat van bezittingen en schulden welke de bouwvereeniging op ieder willekeurig oogenblik kan opmaken. Datgene, wat niet betaald is, vermeldt men dan als schuld op de balans. Waarom zou nu twee maanden tijds niet voldoende zijn, om zoo'n onnoozel staatje van de bezittingen en schulden der vereeniging op te maken? Dat de bezwaren tegen gemeld tijdsverloop overigens niet zoo overwegend zijn kan trouwens ook daaruit nog wel blijken, dat slechts twee of drie van de gemeenten, aan wie de onderwerpelijke circulaire werd gezonden, protest aanteekenden tegen de indiening der bescheiden binnen het tijdvak van 2 maanden, als i.c. bedoeld, 54 Regeling omtrent de boekhouding Artikel 7 der Regeling is duidelijk genoeg. Het slot van dit artikel beoogt aan het Rijk te verzekeren, dat het steeds zijn controle kan uitoefenen. Tot dusverre bericht het Rijk in den regel van te voren, dat een zijner verificateurs een boekenonderzoek zal komen instellen, en is de onverwachte controle uitzondering. Een doeltreffende controle sluit echter in zich om te bevorderen, dat ieder willekeurig oogenblik de boeken en de kas in orde zijtt. Vandaar, dat ook onverwachte controle kan plaats hebben, welke zou worden bemoeielijkt, indien bij het Departement niet bekend was, waar de administratie berust. ** Het eerste lid van artikel 8 is een waarschuwing aan het adres van die gemeentebesturen, welke, te haastig gebakerd, aanvragen om vaststelling van bijdragen indienen, terwijl de uitkomsten van het eerste exploitatiejaar nog niet bekend zijn. HOOFDSTUK II. DE BOEKHOUDING NAAR DE ENKELVOUDIGE METHODE. In onze Inleiding hebben wij er op gewezen, dat wij er naar willen streven om ook hen, die weinig ervaring in het boekhouden hebben, geschikt te maken om in hunne functie van penningmeester eener bouwvereeniging eene behoorlijke administratie te doen leveren. De boekhouding, welke1 hij zal hebben te voeren, dient in de eerste plaats te omvatten eene beschrijving van alle financiëele voorvallen der vereeniging, en verder zoodanige gebeurtenissen, welke met dergelijke financiëele voorvallen verband houden of wel er in de toekomst aanleiding toe zullen geven, ÏJjNP Krachtens artikel 6 van het Wetboek van Koophandel is ieder koopman verplicht een „dagboek" te houden, waarin hij van dag tot dag naar orde des tijds, zonder witte vakken, tusschenregels of kantteekeningen moet aanteekenen de financiëele voorvallen, welke in zijn onderneming plaats grijpen. In den handel gebruikt men daartoe bij eenvoudige administraties een z.g. ongesplitst dagboek, ook wel „memoriaal genoemd. Een dergelijk memoriaal legge ook de penningmeester eener woningbouw vereeniging aan. Het model kan eenvoudig zijn, en van den vorm welken wij hierbij aangeven.*) Met bijzonderen nadruk bevelen wij den administrateurs ) Dit model, en ook andere voegen wij los hierbij en laten wij niet in den tekst afdrukken. Bij de bestudeering van dit werkje kan de lezer de verschillende modellen dan voor zich uitspreiden, en zien op welke wijze de inboekingen hebben plaats gehad zonder zich te behoeven vermoeien met zoeken en bladeren. Bij wijze van controle streepe hij al het ingeboekte, waarvan hij zich rekenschap heeft gegeven b.v. met zwart potlood af. 56 De boekhouding naar de enkelvoudige methode aan om te zorgen, dat het memoriaal in orde zij. Hoe wanhopig de verdere administratie ook in' de war moge zijn, de boekhouding zal met eenige hulp steeds weder in orde zijn te brengen. Wie derhalve eene administratie op zich neemt en later ziet, dat hij vastloopt, gaat, van het standpunt van het Rijk beschouwd, vrijuit, als zijn grondadministratie, in het memoriaal vervat, volledig en naar behooren is bijgewerkt, en zal ook op alle mogelijke wijzen gesteund en geholpen worden. Verzuimt hij echter ook, om te zorgen dat zijn dagboek bij en in orde is, dan heeft hij naar ons oordeel een niet verschoonbaar misbruik gemaakt van het vertrouwen, hetwelk de bouwvereeniging in hem stelde. Het komt ons het beste voor om eene administratie met den lezer gezamenlijk volledig uit te werken. Naarmate onze bespreking zulks noodig maakt -spreide hij de vereischte formulieren voor zich uit en vergelijke. Uitgangspunt van alle boekingen is het memoriaal. Dit memoriaal vangt aan op Woensdag 12 April 1918, op welken datum de vereeniging wordt opgericht en ook, zooals uit den memoriaalpost blijkt, de penningmeester in functie treedt. Zoodra de vereeniging is gevormd, doet zich reeds dadelijk de behoefte aan eenig kasgeld gevoelen om de eerstvoorkomende kleine onkosten te bestrijden. De vereeniging bezit echter nog niets. Wij hebben nu het geval gesteld, dat de penningmeester zichzelf over de vereenigingskas ontfermt, en een bedrag van ƒ 100,— aan de vereeniging voorschiet. Voor het beheer der kasgelden legge men een tweetal kasboeken aan: 1°. een z.g. klad-kasboek, waarvan het model hierbij, en waarin men op eenvoudige wijze de ontvangsten en uitgaven op de linker- en op de rechterbladzijde onder elkander schrijft; en 2°. een z.g. tabellarisch-netkasboek, waarin de ontvangsten en uitgaven op een overzichtelijke wijze worden ge- De boekhouding naar de enkelvoudige methode 57 groepeerd. (Men beschouwe eens aandachtig de liniatuur van dit tabellansch-net-kasboek). De ƒ 100,—, hiervoren bedoeld, worden in het kladkasboek aan de debet (= linker) zijde ingeschreven. Ook in het tabellarisch-net-kasboek plaatst men ze op de aangegeven wijze aan den debetkant. Zooals men ziet zijn in het tabellarisch kasboek verschillende kolommen aangebracht voor de meest gebruikelijke soorten van ontvangsten en uitgaven. Het is niet doenlijk,.voor alle ontvangsten en uitgaven kolommen aan te leggen. De minder gebruikelijke worden opgenomen in een kolom „diversen . Zulks is ook het geval met de onderwerpelijke, storting van den penningmeester. Post 2 van het dagboek behelst de aanteekening dat de z.g. „toelating is aangevraagd. Deze post geert geen aanleiding tot verdere boeking. Vandaar de vermelding: ,,P. M.", hetgeen beteekent „Pro Memorie". Post 3 houdt m den aankoop van een kasboekje en een notulenboek ad ƒ 2,—. Deze uitgaaf wordt aangeteekend aan de credit (= rechter) zijde der beide kasboeken. In het tabellarisch kasboek is een rubriek „administratiekosten" ontworpen, welke hier moet worden gebruikt. Post 4 behoeft na post 3 geen toelichting. Zij wordt op dezelfde wijze als post 3 ingeschreven. In post 5 treft men aan eene betaling ad ƒ 25,— wegens het drukken van de statuten der vereeniging, etc. Dit zijn z.g. oprichtingskosten der vereeniging, waarvoor in het net-kasboek geen afzonderlijke kolom is aangelegd, weshalve wederom de kolom „diversen" is gebruikt. De aanschaffing, bedoeld in post 6, veroorzaakt eene uitgaaf ad / 15,—, welke aan de creditzijde der beide kasboeken dient te worden aangeteekend. In het net-kasboek onder de rubriek: „administratiekosten". Blijkens post 7 van het memoriaal behelzen de statuten voor de vereeniging de verplichting om bij leden der ver- 58 De boekhouding naar de enkelvoudige methode eeniging en verdere belangstellenden te plaatsen een 40-tal aandeelen ad ƒ 50,— per stuk. Deze verplichting heeft de vereeniging zichzelve opgelegd. Van Rijkswege wordt gaarne gezien, dat de leden der vereeniging, al is het in nog zoo geringe mate, toonen, dat zij naar hun financiëele draagkracht, zich eenige opoffering getroosten en eenig geldelijk risico dragen. Een eisch der Regeering is het echter niet. Er zijn evenwel gemeentebesturen, welke niet met een vereeniging in zee willen gaan, welke bij den bouw niet het minste risico wil dragen. Het bedrag ad / 2000,—, te dezer zake ontvangen, wordt aan de debetzijde van de kasboeken verantwoord; in het tabellarisch kasboek in de kolom: „diversen", omdat hier geen sprake is van een telkenmale terugkeerende post, welke het ontwerpen van een afzonderlijke kolom zou rechtvaardigen. De ontvangst, hiervoren aangeduid, stelt de vereeniging in de gelegenheid den penningmeester het door hem voorgeschoten bedrag terug te betalen. Post 8 van het memoriaal wordt aan de creditzijde der beide kasboeken aangeteekend. Uit den aard der zaak, men vergelijke post 1, in het tabellarisch kasboek eveneens in de kolom „diversen". Post 9 is weder een z.g. pro memoriapost, evenals post 10. In dezen laatsten post wordt vastgelegd den penningmeester en den secretaris der vereeniging eene kleine tegemoetkoming te verleenen voor hunne moeite. De belooningen, hier aangegeven, zijn natuurlijk niet in overeenstemming met de moeite, welke deze beide bestuursleden zich geven. Het is echter geen gewoonte, dat de bestuursleden zich ten volle laten betalen. Zij geven een deel van hun werkkracht uit liefde voor de zaak. Zooals men ziet is het memoriaal de getrouwe geschiedenisweergever van de vereeniging. Wellicht zal het onzen lezer voorkomen, dat verschillende in het dagboek neergeschreven besluiten toch wel terug te vinden zijn in de correspondentie of in de notulen, en dat het derhalve tijdverlies is, De boekhouding naar de enkelvoudige methode 59 om een en ander ook nog eens in het memoriaal te zetten. Vooral de penningmeester eener kleine vereeniging, die nagenoeg alles in het hoofd heeft aangeteekend, zal misschien eenige onwil voelen opkomen indien hij alles in het memoriaal moet zetten. Maar hij vergete niet, dat hij ook voor zijn opvolger werkt, welke door het memoriaal het snelste wordt ingeleid in de voorgeschiedenis der vereeniging. En hij vergete ook niet, dat de controleerende rijks- en gemeenteambtenaren reeds dadelijk veel sympathieker tegenover zijn administratie staan, indien zij zien, dat zij zorgvuldig is bijgehouden. Overigens zullen wij later nog eenige vereenvoudigingen invoeren, zoodra wij meenen, dat de lezer daartoe rijp is. rost 11 behoeft nu geen toelichting meer. In post 12 vinden wij, dat de vereeniging ingevolge Koninklijk besluit van 31 Mei 1916, no. 25 toegelaten is als vereeniging, uitsluitend werkzaam in het belang van de verbetering der volkshuisvesting. De vereeniging kan nu ingevolge de Woningwet met voorschotten en bijdragen van gemeentewege gaan werken in het belang van de verbetering der volkshuisvesting. In memoriaalpost 13, welke evenmin verdere boeking vereischt, vinden wij, dat de architect Goudmaker aan de vereeniging heeft toegezonden de uitgewerkte plannen voor den bouw van 38 woningen, en dat de bouwkosten in totaal worden begroot op ƒ 188000,—. Tevens is, blijkens post 14, de vereeniging er in geslaagd de hand te leggen op een geschikt bouwterrein voor eene som van ƒ 10000,—. Blijkens post 15, ook een P. M.-post, heeft een bestuursvergadering plaats gehad, in welke werd besproken de exploitatieraming betreffende het bouwplan, hetwelk de vereeniging wenscht uit te voeren. Gerekend wordt op een grondvoorschot ad ƒ 14000,—, af te lossen in 75 jaar tegen een annuïteit ad 5.132 % (rentevoet hierbij is 5 %), en op een bouwvoorschot ad ƒ 190000,—, af te lossen in 50 jaren tegen een annuïteit van 5.478 %, welke annuïteit mede is -5» 60 De boekhouding naar de enkelvoudige methode gebaseerd op een rente ad 5 %. Zooals hierboven gezegd, wordt voor de verwerving van het noodige bouwterrein gerekend op een bedrag van ƒ 14000,—. Een gedeelte van het terrein, ter waarde van ± / 2000,— zal echter niet voor het onderhavige bouwplan worden gebruikt. Vandaar, dat in de exploitatiebegrooting, welke; slechts -heeft te ramen de financiëele uitkomsten van dit speciale bouwplan, niet meer, en niet minder, slechts rekening is gehouden met een bedrag van /14000, ƒ2000 — = /12000,—. De annuïteit betreffende de bewuste ƒ 2000,—, welke / 102,64 bedraagt, blijft dus buiten de exploitatieopzet. De niet bebouwd wordende grond wordt blijkens de „opmerking" voorloopig verhuurd en zal een bedrag opbrengen, naar raming, van ƒ 120,— per jaar. Dit; terreingedeelte bedruipt dus zichzelf. Wat het bouwvoorschot aangaat wordt blijkbaar gerekend op een gemeenteleening van ƒ 190000,—. Er is echter nog een eigen kapitaal van-/ 2000,—, zoodat de bouw zoo noodig, hoewel het niet wenschelijk is, een kapitaal kan vergen van ƒ192000,—. Beter is om het eigen kapitaal niet m den bouw te verwerken, doch dit kapitaal alk reserve voor onvoorziene tegenslagen beschikbaar te houden. Zooals de lezer verder zal zien, gebeurt dit ook inderdaad. Vormt het eigen kapitaal met een deel van het bouwkapitaal, dan is het juist, om, zooals de exploitatiebegrooting aangeeft, te volstaan met een post van 4 % rente. Voor onderhoud is uitgetrokken een bedrag van ƒ 35,— per woning; de bedoeling is om jaarlijks een bedrag van ƒ.1330,— voor onderhoud uit de inkomsten af te zonderen en hiermede een afzonderlijk fonds-voor onderhoud en herstel te vormen. Aan het einde van het eerste jaar moet dan beschikbaar zijn een bedrag van ƒ 1330,— verminderd met hetgeen in dat jaar werkelijk aan onderhoud is betaald; aan het einde van het tweede jaar een bedrag, gelijk aan 2 x ƒ 1330,— = ƒ 2660,—, verminderd met het bedrag hetwelk de eerste- twee exploitatiejaren voor onderhoud werd betaald, enzoovoort. Komen • De boekhouding naar de enkelvoudige methode 61 dan mettertijd de grootereonderhoudskosten, zooals verven, nieuwe gooten leggen e. d., dan moet het onderhoudsfonds sterk genoeg zijn om hierin te kunnen voorzien. Voor administratiekosten is een bedrag uitgetrokken van / 5,— per woning, welk bedrag in den regel voldoende is, indien de vereeniging met den wensch is bezield om eenigszins zuinig te administreeren. Assurantie kosten, oninbare huren etc. vorderen naar schatting een bedrag van ƒ200,—, De bedragen welke men verliest door het oninbaar zijn van de huur of door het leegstaan van de woningen 'zijn tegenwoordig gering. Als inkomsten verschijnen vooreerst de huren. De weekhuur is gesteld op ƒ 3,75» zijnde het hoogste bedrag, hetwelk in redelijkheid kon worden gevorderd, aangezien de gezinsinkomens der toekomstige bewoners — het loon van het gezinshoofd, vermeerderd met de helft van het loon der inwonende verdienende kinderen — varieeren tusschen ƒ 18,— en ƒ 25,—, zoodat ongeveer % van het gezinsinkomen wordt verwoond. De rente van het kasgeld, hetwelk de vereeniging zooveel mogelijk moet beleggen, bedraagt naar schatting ƒ 100,—. Om tot deze schatting te komen, informeere men, welke rente de bankier wil vergoeden. De rentevoet is in den regel hooger, naarmate de termijn van opzegging van het belegde geld langer is. De huren;strekken voor het overgroote deel tot betaling van de annuïteit, welke éénmaal per jaar plaats heeft. Een groot deel der inkomsten kan mitsdien op langen termijn belegd worden; de rest op korten termijn. Men hebbe dus desnoods twee rekeningen bij den kassier. Is bekend, welke rente de kassier gemiddeld zal vergoeden, dan rame men, welk bedrag gemiddeld bij den kassier zal berusten, om langs dezen weg te komen tot een benadering van den post „rente van belegd kasgeld". In post 16 van het memoriaal, ook weder een P. M. post, vinden wij aangeteekend dat bij het gemeentebestuur is aangevraagd een grondvoorschot van ƒ 14000,— en een bouw- 62 De boekhouding naar de enkelvoudige methode voorschot van ƒ 190000,—, zoomede eene bijdrage. Hoewel voor het plan zelf slechts grond ter waarde van ƒ 12000,— noodig is, moet toch meer grond worden gekocht, en is hier dus ƒ 14000,— aangevraagd. Thans wordt, zie post 17, overgegaan tot aanschaffing van de boeken, noodig voor de inrichting van de boekhouding. De betaling van het bedrag ad / 30,— teekene men aan in het credit van het klad-kasboek, en in het credit van het tabellarisch-kasboek. Niet echter, zooals men wellicht zou willen doen, in de kolom „administratiekosten ', doch in de kolom „diversen". In de kolom „administratiekosten" boekt men slechts die administratiekosten, welke jaarlijks terugkomen, doch niet die uitgaven betreffende de administratie welke öf met de oprichting van de vereeniging verband houden, dan wel worden gemaakt voor meerdere jaren tegelijk. > Post 18 betreft het drukken van bestekken ad ƒ 50,—. De kosten, hieraan verbonden, vormen een integreerend bestanddeel van de bouwsom der woningen. Deze uitgaaf teekene men weder in het credit der beide kasboeken aan; in het tabellarisch-kasboek in de rubriek: „stichtingskosten". Post 19, behelzende, dat de aanbesteding en gunning hebben plaats gehad is weder P. M. Van de bestekken, welke werden gedrukt, werden er slechts een dertigtal aan gegadigden verkocht met een opbrengst van ƒ 7,50. Evenzeer als de drukkosten der bestekken de stichtingskosten van het plan verhoogen, vermindert de opbrengst der verkochte bestekken die stichtingskosten. De ontvangst in post 20 bedoeld, wordt in het debet der beide kasboeken verantwoord, in het tabellarisch-net-kasboek in de kolom „diversen", aangezien er geen kolom „stichtingskosten" is. Voordat wij nu met de bespreking der posten verder gaan nog een kort woord. Tot dusverre hebben wij aan iederen De boekhouding naar de enkelvoudige methode 63 post in het bijzonder eene beschouwing gewijd. In den vervolge zullen wij die posten, welke na het voorgaande geen toelichting meer behoeven, overslaan. De lezer bedenke dus zelf, of, en in hoeverre hij nog boekingen moet verrichten en streepe in de bijgevoegde modellen af datgene hetwelk hij gevonden heeft, en waarvan hij kennis heeft genomen. Omtrent post no. 21 b.v. kan hij na het besprokene weten, hij beschouwe b.v. post 6, dat de onderwerpelijke uitgaaf in het credit der beide kasboeken moet worden aangeteekend, en wel in het tabellarisch-net-kasboek in de kolom: „administratiekosten''. Voorts nog eene opmerking. Terwille van de gemakkelijke bestudeering van ons werkje hebben wij de modellen los bijgevoegd, en kan men deze bij de lezing gemakkelijk met den tekst vergelijken. Voor een uitgaaf van kasgeld richten de oogen zich dus reeds dadelijk naar de beide kasboeken, Wie echter nu zelf zijn eigen administratie wil bewerken, moet hieruit niet afleiden, dat hij de beide kasboeken tegelijk ook inschrijft. De bedoeling is wèl, dat het kladkasboek dagelijks „bij" is, zulks voor een controle, welke ieder oogenblik ingesteld kan worden. Het tabellarisch-net-kasboek werke men b.v. eenmaal per week bij, als men eens een rustig oogenblikje heeft om er over te peinzen, welke kolommen men zal dienen te gebruiken. Uit post 22 blijkt, dat binnenkort de koopsom der terreinen moet worden betaald. De aanvraag om Rijksvoorschot is nog niet zoover gevorderd, dat uitbetalingen op dat voorschot kunnen worden gedaan. De vereeniging moet dus langs anderen weg aan geld zien te komen. In den regel zal zij om te beginnen in overleg treden met de gemeente. Het kan zijn, dat deze bereid en in staat is, een kasleening aan te gaan. Over het algemeen zitten echter de gemeenten ook krap in hun kasgeld, en zal de vereeniging zich tot de particuliere geldgevers wenden. In het onderhavige geval is de Asche Bank bereid om voor te schieten. 64 De boekhouding naar de enkelvoudige methode Blijkens post 23 wordt — zie ook de opmerking bij post 15 — het niet bebouwd wordende terrein verpacht tegen eene pachtsom van ƒ 120,— per jaar, driemaandelijks bij vooruitbetaling te voldoen. Het ontvangen bedrag ad ƒ 30,— wordt in het debet der beide kasboeken aangeteekend. In het tabellarisch-kasboek is hiervoor een afzonderlijke kolom: „pachten" ontworpen. In verband met de bereidverklaring in post 22 bedoeld neemt de vereeniging, zie post 24, een bedrag van ƒ 9000,— bij haren kassier op. Deze kasontvangst wordt in het debet der beide kasboeken opgenomen; in het tabellarisch-kasboek is een afzonderlijke kolom: „kassier" ontworpen. Het is voorts van belang, steeds te weten, hoe de vereeniging met den kassier staat. Deze toch legt voor de vereeniging een afzonderlijke rekening aan, een. z.g. „rekening-courant", waarop wordt vermeld, welke bedragen de vereenigiag stortte, en over welke zij disponeerde. Op bepaalde tijden, b.v. per 3 maanden, halfjaarlijks of jaarlijks, zendt de kassier aan zijn cliënten een afschrift van de rekening-courant. De vereeniging moet dan kunnen controleeren, of de inboekingen van den kassier juist waren. Dit kan zij bereiken door het aanleggen van een afzonderlijk boek, een z.g. „kassiersboek", waarvan wij hiernevens een model geven, en van welk boek wederom exemplaren te verkrijgen zijn bij den uitgever dezes. Aan de debet (= linker) zijde van dat boek schrijft men in alle bedragen, welke de vereeniging van den kassier te vorderen heeft of ophoudt schuldig te zijn, en aan de creditzijde die bedragen, welke de vereeniging aan den kassier schuldig wordt, of ophoudt te vorderen te hebben. De kassier van zijn kant volgt denzelfden regel van inboeken op de rekening-courant, welke hij voor de vereeniging aanlegt. Wordt de vereeniging echter schuldig aan den kassier, dan krijgt deze, omgekeerd, te vorderen; en krijgt de vereeniging te vorderen, dan wordt de kassier schuldig. Vandaar, dat hetzelfde wat de vereeniging aan de De boekhouding naar de enkelvoudige methode 65 debetzijde (links) aanteekent, door den kassier aan de creditzijde (rechts) wordt ingeboekt. Het kassiersboek van de vereeniging en de rekening-courant van den kassier vormen derhalve, om zoo te zeggen, elkanders spiegelbeeld, en laten zich onderling gemakkelijk vergelijken, In het onderhavige geval wordt door de vereeniging bij den kassier ƒ 9000,— opgenomen; zij wordt dit bedrag dus schuldig, weshalve het kassiersboek voor gemeld bedrag wordt gecrediteerd. Blijkens post 25 wordt nu de koopsom van de terreinen betaald. De kostprijs van den grond maakt een deel uit van de gezamenlijke stichtingskosten van het plan. In het tabellarisch-kasboek gebruike men dus de kolom „stichtingskosten". Op het aangekochte terrein stonden eenige boomen, welke gekapt moeten worden, om het terrein geschikt te doen worden voor bouwterrein. Alle kosten, welke moeten worden gemaakt om het terrein tot bouwterrein te maken, zijn een onderdeel van de stichtingskosten. Vandaar dat memoriaalpost 26, welke behelst, dat het kappen van die boomen ƒ 10,— kost, op dezelfde wijze wordt behandeld, als post 25. De hiervoren bedoelde boomen worden, blijkens post 27, verkocht en brengen op ƒ 75,—. De inboeking in de kasboeken behoeft geen toelichting. Wel moeten wij er de aandacht op vestigen, dat deze opbrengst de stichtingskosten weder vermindert. In het tabellarisch-kasboek komt geen afzonderlijke kolom „stichtingskosten" in het debet voor, aangezien deze slechts een enkele maal zou worden gebruikt. Men dient zich dus wederom te behelpen met de kolom „diversen". P. M.-post 28 houdt in, dat aan de gemeente uitbetaling is gevraagd van een bedrag van ƒ 10000 — ten laste van het grondvoorschot, zulks onder overlegging van de koopacte als bewijsstuk. De volgende post, no. 29, wijst zich vanzelf; wij achten Fin. beheer woningb. 5 66 De boekhouding naar de enkelvoudige methode het bijna overbodig er op te wijzen, dat in het tabellarischnet-kasboek de kolom stichtingskosten dient te worden gebruikt. In post 31 vinden wij een bericht van den architect, dat de aannemer der woningen met den bouw zoodanig is gevorderd, dat hij binnenkort recht zal hebben op uitkeering van den eersten termijn, bedragende 10 % van de aanneemsom. De penningmeester dient nu te zorgen voor het in zee zenden van een aanvraag om uitbetaling aan de gemeente, zulks onder overlegging van de desbetreffende verklaring van den architect. Hij volge hierbij de aanwijzingen van de desbetreffende Rijksregeling omtrent de uitbetaling, welke wij in § 4 van Hoofdstuk I bespraken. In het bijzonder geve hij er zich rekenschap van, wat ten laste moet worden gebracht van het grondvoorschot, en wat ten laste van het bouwvoorschot. Zulks is, zooals memoriaalpost 32 aangeeft, naar behooren uitgezocht. Men zie de aangebrachte splitsing van de benoodigde som ad ƒ 17800,—. De aanvraag, omschreven in post 28, heeft blijkens post 33 tot gevolg, dat de gemeente-ontvanger uitbetaalt/10000,—. Deze som wordt in het debet der beide kasboeken aangeteekend. De vereeniging krijgt wegens die ontvangst een schuld aan de gemeente. In het tabellarisch-kasboek is ingevoegd een kolom: „Gemeente", welke i.c. moet worden gebruikt. Het bedrag van ƒ 10000,—, zoo juist ontvangen, kan grootendeels bij den kassier worden gestort. In post 34 zien wij, dat ƒ 500 — in kas blijft, en dat ƒ 9500,— bij den kassier wordt gedeponeerd. Deze ƒ 9500,— dienen in de eerste plaats om de schuld aan den kassier van ƒ 9000,— af te doen, en verder om eenig tegoed bij den kassier te kweeken. Voor stortingen bij den kassier wordt het kassiersboek gedebiteerd. De beide kasboeken worden gecrediteerd. In het tabellarisch-kasboek is een afzonderlijke kolom „kassier ontworpen. De kosten verbonden aan het koopen van den grond, De boekhouding naar de enkelvoudige methode 67 zie post 35, vormen weder een onderdeel der stichtingskosten. In het tabellarisch-kasboek is derhalve de rubriek „stichtingskosten" gebruikt. Blijkens post 36 betalen de 50 leden hunne jaarlijksche contributie, vormende een totaalbedrag van ƒ 125,—. In het tabellarisch-kasboek gebruike men voor die ontvangst de kolom: „diversen". In post 37 komen uitbetalingen op het grond- en het bouwvoorschot binnen. Men zie hiervoor de behandeling van post 33. Betreffende post 38 merken wij slechts op, dat het salaris van den opzichter deel uitmaakt van de stichtingskosten der gebouwen. De bedragen, volgens post 37 ontvangen, worden in post 39 aan den aannemer uitbetaald. Is het credit van het tabellarisch-kasboek wprdt wederom de kolom stichtingskosten gebruikt. Omtrent deze uitbetaling aan den aannemer ontvangt de vereeniging een kwitantie. Met deze kwitantie moet de vereeniging aan de gemeente het bewijs leveren, dat zij de ontvangen gemeentegelden voor het gevraagde doel heeft aangewend. De kwitantie zelf kan zij echter moeilijk afstaan. In de plaats daarvan zendt zij een gewaarmerkt afschrift. Men verzuime niet, om deze z.g. „kwijtingen" spoedig in te dienen, opdat de gemeente ze kan doorzenden naar het Rijk. Immers, ontvangt het Rijk geen kwijtingen, dan zet het verdere uitbetalingen stop. Memoriaalpost 41 bevat het geven van eene vergoeding ad ƒ 200,— aan den eigenaar van gronden, welke grenzen aan het bouwterrein der vereeniging, aangezien de afwatering dier gronden belemmerd is geworden door het dempen van een sloot. Het betalen van dit bedrag is een van de opofferingen welke de vereeniging zich getroost om geschikt bouwterrein te krijgen. Vandaar, dat in het tabellarischkasboek in het credit de kolom „stichtingskosten" is gebruikt. 68 De boekhouding naar de enkelvoudige methode Voor de inboeking van post 42 verwijzen wij naar post 24. Het honorarium van den architect, in post 44 bedoeld, vormt weder een deel der stichtingskosten. Voor post 46 zie men post 34. Het is veelal gebruik om, zoodra de woningen onder den kap zijn, aan dit feit een feestelijk aanzien te geven. De bouwheer, i.c. de vereeniging, moet dan „tracteeren", of wel aan de werklieden een fooi geven. In post 47 kost dit „feest" aan de vereeniging ƒ 25,—, welk bedrag wederom een deel uitmaakt van de stichtingskosten. Blijkens post 48 zijn 10 woningen gereed gekomen in de maand November. De woningen moeten nu worden drooggestookt voordat zij verhuurd worden. Aan brandstoffen wordt besteed ƒ 25,—. Deze ƒ 25,— moeten niet worden beschouwd als een exploitatie-uitgaaf, iets waartoe men allicht geneigd zou zijn. Naar onze meening moeten alle kosten, welke worden gemaakt voordat de woningen behoorlijk exploiteerbaar zijn, gerekend worden tot de stichtingskosten. Eerst zoodra de woningen een behoorlijk woongerief bieden, kan de exploitatie beginnen. Zoodanig woongerief leveren de woningen niet, als zij nog nat en vochtig zijn. Het geldt hier slechts een bedrag van ƒ 25,—, maar toch moeten wij den lezer aanraden, vooral te letten op posten, als de onderwerpelijke. In de praktijk is ons zoo vele malen gebleken, dat uitgaven als droogstoken, fooien bij voltooiing der woningen, kosten van boomkap, opbrengst van deswege verkocht hout, vergoeding aan eigenaars van aangrenzende gronden, en nog zooveel meer, wat een integreerend bestanddeel van de stichtingskosten der woningen vormt, op de exploitatierekening worden verwerkt, tengevolge waarvan de eerste exploitatierekening een allerdroevigst beeld geeft van de plaats gehad hebbende exploitatie, en in geenen deele stemt met de exploitatieraming welke o.m. tot basis strekte bij de bepaling van de bijdrage. De eerste bijdrage, welke de vereeniging aan de gemeente vraagt De boekhouding naar de enkelvoudige methode 69 is dan ook in den regel te hoog. Van Rijkswege wordt daarop gewezen, en dan moeten de noodige overboekingen volgen. Voor een ervaren boekhouder, die volgens de Italiaansche methode' van boekhouden werkt, zijn die overboekingen een kleinigheid. Wie echter volgens de enkele methode van boekhouden werkt, en omtrent wien derhalve wordt verondersteld, dat hij betrekkelijk weinig, of zelfs geen kennis van boekhouden heeft, zal met die overboekingen eenige moeite hebben, en doet verstandig zich aan de hand van dit werkje vooraf goed rekenschap te geven van het karakter van de verschillende ontvangsten en uitgaven. In post 56 vinden wij, dat 10 woningen verhuurd zijn en dat de huurders een week huur bij vooruitbetaling hebben voldaan. Deze ontvangst wordt in het debet der beide kasboeken aangeteekend. In het tabellarisch-kasboek is hiervoor een afzonderlijke kolom „huren" ontworpen. Omtrent de verantwoording van de huren het volgende. Is de vereeniging klein, dan zal in den regel een der bestuursleden zich welwillend belasten met het ophalen van de huren. Komen er echter meer woningen, dan wordt het werk te omvangrijk, en zal de vereeniging zich moeten verzekeren van de hulp van een opzichter of een huurophaler. Deze huurophaler moet de ontvangen huren verantwoorden op eene lijst, waarvan wij een model hier bijvoegen. De penningmeester vult haar zooveel mogelijk in, alzoo de eerste zes kolommen. In kolom 6 vindt de huurophaler, welk bedrag hij moet trachten te innen, terwijl hij in kolom 7 vermeldt het bedrag hetwelk hij heeft kunnen innen. Het saldo van de door hem ontvangen bedragen draagt hij aan den penningmeester af, nadat hij de lijst voor dat bedrag geteekend heeft. Na accoordbevinding teekent ook de penningmeester de lijst, waarna hij in een map wordt opgeborgen en bewaard. De penningmeester zelf legt voor overzicht over de huren aan een z.g. „huurregister". In de praktijk hebben wij verschil-' lende modellen van een huurregister gezien, sommige zeer 70 De boekhouding naar de enkelvoudige methode eenvoudig, andere meer ingewikkeld. Waar wij dit hoofdstuk schrijven voor een niet-omvangrijke administratie en voor penningmeesters, welke de enkele methode van boekhouden willen beoefenen, hebben wij er naar gestreefd, ook het huurregister niet te ingewikkeld en te omvangrijk te maken. Wij moeten niet in onze administratie verdrinken. Het „huurregister", waarvan wij hiernevens een ten deele uitgewerkt model bijvoegen, en hetwelk, evenals de huurlijsten door uitgever dezes in den handel wordt gebracht, bevat vooreerst een kolom voor het nummer, hetwelk men aan iedere woning wil geven; verder een kolom voor de aanduiding van de woning, en een kolom, waarin men de wekelijksche huurprijs aanteekent; daarna een 13-tal kolommen, waarin mén de werkelijk ontvangen huren aanteekent. Deze kolommen zijn gesplitst in: „voldaan , en „achterstand . Aan het einde van het folio treft men aan een kolom: „totaal ontvangen huur" en ten slotte nog een kolom: „aanteekeningen". Iedere week nu ontvangt de penningmeester van den huurophaler de huurlijst. Hiervan neemt hij de gegevens over om een weekkolom van het huurregister in te vullen. Deze kolom telt men onderaan op. Is een folio van het huurregister op deze wjjzeiingeschreven, dan telle men ook van links naar rechts op de huren, betreffende iedere woning in het bijzonder ontvangen en zette het totaalbedrag in de kolom „totaal ontvangen huur". Ook deze kolom telle men onderaan weder op. In folio 1 van het door ons ten deele uitgewerkte huurregister vindt men rechts onderaan op de bladzijde een bedrag van ƒ 787,50 vormende de totaalhuur over de huurperiode van 2 December 1918 tot en met 2 Maart 1919. Het bedrag van ƒ 787,50 kan men vinden door de weektotalen onderaan van links naar rechts op te tellen, en ook, door de kolom „totaal ontvangen huur' van boven naar beneden op te tellen. Beide methoden moeten gelijke uitkomst geven. Doen zij zulks niet, dan is een vergissing De boekhouding naar de enkelvoudige methode 71 begaan, en contróleere men de ingeboekte bedragen, totdat de fout gevonden is. De totalen, welke men vindt onderaan folio 1, transporteere men (d.w.z. brenge men over) naar folio 2, alwaar men ze op den eersten regel, met de vermelding: „transport" inschrijft, waarna men weder op de gebruikelijke wijze voortgaat met het inboeken van de ontvangen huren, en het optellen. Aangezien folio 2 begon met de huren, in folio 1 opgenomen, zal folio 2 onderaan in zijn kolom „totaal ontvangen huur" alle tot dusverre ontvangen huren bevatten. Men draagt de totalen dan weder naar folio 3 over en gaat zoo voort totdat men de boeken afsluit tot het opmaken van de balans met verlies- en winstrekening. De posten 57 t/m 67 vereischen geen toelichting. Omtrent post 68 verwijzen wij naar post 50. In post 69 zien wij dat twee bewoners bij het ophalen van de huur hebben verzocht om een week uitstel van betaling. In de kasboeken wordt ƒ 30,— verantwoord. De penningmeester ziet op de huurlijst, wie niet betaald hebben en gebruikt nu in zijn huurregister voor het eerst ook de subkolom „achterstand". Deze achterstand verdwijnt weder blijkens post 71. In het huurregister wordt nu als ontvangen bedrag in plaats van ƒ 3,75 ingevuld ƒ 7,50 en de naastliggende kolom achterstand wordt weer blank. In post 76 vinden wij, dat weer 20 nieuwe woningen zijn verhuurd. Voor de behandeling van post 77 moeten wij verwijzen naar post 49. De A'sche Bank heeft aan de vereeniging, blijkens post 79, Voor interest in rekening gebracht een bedrag van ƒ 30,31. De Bank heeft dit bedrag dus van de vereeniging te vorderen, en deze is het omgekeerd aan de Bank schuldig. Eene betaling van dit bedrag heeft niet plaats, omdat beide partijen met elkander in „loopende rekening" of „rekening-courant" staan. De vereeniging moet nu aanteekenen, dat zij bedoeld bedrag schuldig is aan de Bank. Zij doet dit in het kassiers- 72 De boekhouding naar de enkelvoudige methode boek aan de creditzijde. Dergelijke interest-posten vergete men vooral niet, aangezien men later voor de moeilijkheid komt te staan, dat het saldo, hetwelk de kassier mededeelt te vorderen te hebben of schuldig te zijn, niet overeenstemt met het bedrag hetwelk de vereeniging meent schuldig te zijn of te vorderen te hebben. Wij zeiden hiervoren, dat eene betaling van bedoeld bedrag niet plaats vond. Er is dus geen noodzakelijkheid om de kasboeken te gebruiken. Zooals de lezer echter heeft gezien, bevat het tabellarisch-net-kasboek in debet en credit de kolommen „kassier". Terwille van eene controle is wenschelijk, dat de kolom „kassier" aan de debetzijde van het kasboek overeenstemt met de creditzijde van het kasboek, en dat de kolom „kassier aan de creditzijde klopt met de debetzijde van het kassiersboek. Bij het inschrijven in het kassiersboek van meerbedoeld bedrag van ƒ 3031, zonder dat het kasboek wordt gebruikt, gaat die overeenstemming verloren. Zij kan echter1 weer worden verkregen, indien men eene manipulatie uitvoert, welke men noemt: „over de kas laten loopen". Hieronder verstaat men het inschrijven van een bedrag zoowel aan de linker- als aan de rechterzijde van het kasboek, zonder dat eenige betaling of ontvangst in werkelijkheid plaats vindt, en zonder dat dus ook het kassaldo verandert. In het geval, hetwelk wij hier hebben, redeneeren wij als volgt. De kassier bericht ons, dat wij hem ƒ 30,31 aan interest schuldig zijn, doch hij zal het wel te goed houden. Dit komt op hetzelfde neer, als dat wij aan den kassier het bedrag betaalden, en dat hij het ons terugzond met de opmerking „och, houdt U dat geld maar; wij vertrouwen elkander toch en rekenen later wel af'. Bij een dergelijke handelwijze zouden wij eerst de betaling van de interest boeken in het credit van de kasboeken; in het tabellarisch-kasboek in de kolom „diversen", aangezien er geen afzonderlijke kolom „interest" in ontworpen is. Daarna zouden wij de terug- De boekhouding naar de enkelvoudige methode 73 gave door den kassier in het debet der kasboeken aanteekenen, ons daarbij voorstellende, dat we geld bij den kassier hebben opgenomen. In het tabellarisch-kasboek gebruiken wij dan de kolom „kassier '. Hoewel nu de uitgaaf en ontvangst van geld inderdaad niet plaats hebben, stellen wij ons toch voor dat zulks geschiedde en boeken eveneens op de wijze, hiervoren aangegeven. Met behulp van deze fictie verkrijgen wij in het tabellarisch-kasboek eene inschrijving, welke een controle op het kassiersboek vormt en ons later een overzicht geeft, hetwelk het maken van de balans met de verlies- en winstrekening vergemakkelijkt. De posten no. 80 t/m 97 zijn alle van een type, hetwelk wij hiervoren bespraken, zoodat de lezer met deze geen moeite zal hebben. In post 97 vinden wij, dat de vereeniging de nota voor meer en minder werk heeft betaald, groot ƒ 1480,79. Ook dit bedrag maakt deel uit van de stichtingskosten, weshalve in het tabellarisch-kasboek de kolom „stichtingskosten* is gebruikt. Uit post no. 98 blijkt, dat aan het gemeentebestuur o.m. de uitbetaling is gevraagd van een bedrag groot ƒ 941,52 voor renteverlies, en van een bedrag van ƒ 208,08 voor kosten van toezicht. Behandelen wij eerst het renteverlies. Hierboven, in § 6 van Hoofdstuk I, hebben wij reeds gezegd, dat het renteverlies berekend moet worden over het tijdvak liggende tusschen den gemiddelden vervaldag van de door de gemeente uitbetaalde bedragen, en den datum, waarop men kan aannemen, dat de woningen gemiddeld alle in gebruik genomen waren, de z.g. gemiddelden betrekkingsdag. Geven wij vooraf omtrent de berekening van den gemiddelden vervaldag en den gemiddelden betrekkingsdag een eenvoudig voorbeeld. Een bouwvereeniging ontvangt van de gemeente op 10 74 De boekhouding naar de enkelvoudige methode Januari een bedrag van ƒ 1000,— en op 25 Januari een bedrag van ƒ 2000,—. Wat is de gemiddelde vervaldag van die twee posten? De bouwvereeniging heeft nu in totaal ƒ 3000,— ontvangen, en de gemeente wil een dag bepalen vanaf welken de vereeniging rente moet gaan vergoeden over die hoofdsom van ƒ 3000,—. Zegt de gemeente nu: „betaal mij maar rente vanaf 10 Januari", dan protesteert de vereeniging, want op dien datum was zij wel ƒ 1000,— schuldig, doch nog niet de resteerende ƒ 2000,—. Stelt omgekeerd de vereeniging voor om rente te vergoeden over de hoofdsom vanaf 25 Januari, dan acht de gemeente zich weer benadeeld, want de vereeniging was wel is waar / 2000,— per dien datum schuldig, maar een bedrag van ƒ 1000,— reeds eerder n.1. op 10 Januari. Hieruit zien wij dus, dat de gemiddelde vervaldag moet liggen tusschen 10 en 25 Januari. Niet buiten dat tijdvak, doch erin. Hoe berekenen wij nu den uniformdatum ? We zullen een tweetal wijzen van berekening geven. Gaan wij eerst van den datum 10 Januari uit. Neemt men dezen als gemiddelden vervaldag, dan lijdt de bouwvereeniging schade. Zij betaalt te veel rente over een bedrag van ƒ 2000,— over het tijdvak van 10 Jan. tot 25 Jan. = 15 dagen, of, wat op het zelfde neerkomt, zij betaalt te veel de rente van een bedrag van ƒ 30000,— gedurende l dag. Neemt men nu als gemiddelden vervaldag niet 10 Jan. doch 11 Jan., dan komt men reeds dichter bij de waarheid. Dit scheelt voor de vereeniging de rente van ƒ 3000,— gedurende 1 dag. Maar de schade was de rente van ƒ 30000,— gedurende 1 dag, of wel de rente van ƒ 3000,— gedurende 10 dagen. De gemiddelde vervaldag ligt derhalve 10 dagen na 10 Januari, en is dus 20 Januari. We kunnen ook uitgaan van 25 Januari. Stelt men zich voor, dat deze de gemiddelde vervaldag is, dan heeft de De boekhouding naar de enkelvoudige methode 75 vereeniging een rentevoordeel, n.1. de rente van ƒ 1000,— over het tijdvak van 10 Januari—25 Januari = 15 dagen. De rente van ƒ 1000,— gedurende 15 dagen is gelijk aan de rente van ƒ 15000,— gedurende 1 dag. Hieruit volgt, dat de vereeniging niet vanaf 25 Januari rente moet gaan betalen over de hoofdsom ad ƒ 3000,—, doch vanaf een vroegeren datum. Zou zij vanaf 24 Januari gaan betalen, dan leed de gemeente reeds minder schade. Dit zou schelen de rente van ƒ 3000,— gedurende 1 dag. Doch het verschil was de rente van ƒ 15000,— gedurende 1 dag. De vereeniging moet dus niet 1 dag vroeger gaan betalen, doch 5 dagen vroeger. De gemiddelde vervaldag ligt derhalve 5 dagen vóór 25 Januari en is dus 20 Januari. Uit het voorgaande blijkt, dat men als uitgangspunt voor de berekening van den uniformdatum zoowel den vroegsten als den laatsten vervaldag kan nemen. Trouwens, men kan omtrent iederen willekeurigen datum onderstellen, dat deze de gemiddelde vervaldag is, en dezen datum daarna corrigeeren in verband met de gebleken fout in de onderstelling. In de praktijk gaat men ter berekening van den uniformdatum in den regel uit van den vroegsten vervaldag. Men zet dan de berekening, zonder eenigen omhaal van woorden, als volgt op: ƒ 1000— in 0 d. = ƒ 0— in 1 dag. „ 2000,— „ 15 d. = „ 30000— „ 1 „ ƒ 3000 — in x d. = ƒ 30000 — in 1 dag. 30000 ,ft 10 dagen na 10 Januari = 20 Januari. Nu een eenvoudig voorbeeld omtrent den gemiddelden bewoningsdag. Gesteld, er worden 12 woningen gebouwd. 4 ervan worden betrokken 1 Januari en 8 ervan 1 April, d.w.z. 13 weken later. Er wordt dus huur getrokken van 4 woningen vanaf 1 Januari en van 8 woningen vanaf 1 April. Van welken denkbeeldigen datum kan men nu aannemen, 76 De boekhouding naar de enkelvoudige methode dat men van de 12 woningen tegelijk huur ging trekken, zoodanig, dat men dezelfde huuropbrengst krijgt? Nam men als dien datum aan 1 Januari, dan was zulks foutief. Want men kon toen wel van4woningenhuurtrekken, maar van de andere 8 niet. De fout welke men maakt, bedraagt de huur van 8 woningen gedurende 13 weken = de huur van 104 woningen gedurende 1 week. Stelt men dien datum 1 week later, dan 1 Januari, dan komt men reeds dichter bij den gemiddelden bewoningsdag, de huur van 12 woningen gedurende I week. Om de fout geheel te niet te doen, moet 104 men echter niet 1 week na Januari nemen, doch -yy = 8% week of 8 weken en 5 dagen, zoodat de gemiddelde bewoningsdag 2 Maart is, als men Februari op 28 dagen stelt. Stelt men voorloopig den gemiddelden bewoningsdag op 1 April, dan bedraagt de fout de huur van 4 woningen gedurende 13 weken = de huur van 52 woningen gedurende 1 week. Van die 4 woningen werd reeds eerder huur getrokken, zoodat de gemiddelde bewoningsdag een vroegere .... 52 datum is dan 1 April. Zij zal liggen -ry = 4% week vóór I April en is dus 2 Maart. Zooals men ziet kan men ook hier van de onderstelling uitgaan, dat zoowel de vroegste verhuurdatum als de laatste verhuurdag de gemiddelde bewoningsdag is, en dezen dan corrigeeren in verband met de gebleken fout. In den regel doet men het beste ook hier van den vroegsten datum uit te gaan. Men zet dan de calculatie als volgt op: 4 woningen in 0 weken = 0 woningen in 1 week. 8 „ „ 13 „ = 104 „ „ 1 „ 12 woningen in x weken = 104 woningen in I week. I =% = ™ 8% week na 1 Januari = 2 Maart. De boekhouding naar de enkelvoudige methode 77 Keeren wij na deze toelichting van eenige eenvoudige gevallen terug naar het renteverlies, hetwelk in de door ons beschreven wordende administratie voor den dag komt. In Hoofdstuk I, § 6, hebben wij in het algemeen geschetst, wat als renteverlies is te beschouwen, en hoe het naar onze meening moet worden berekend. Wij spraken daar over één gemiddelden vervaldag, doch wij hebben er in het onderwerpelijke geval te maken met twee, n.1. een gemiddelden vervaldag van het grondvoorschot en een gemiddelden vervaldag van het bouwvoorschot. Wij zullen nu eerst den gemiddelden vervaldag van het grondvoorschot berekenen. Blijkens de posten 33, 37 en 45 van het memoriaal zijn Van den gemeente-ontvanger resp. ontvangen ƒ 10000,—, ƒ 3680,— en ƒ 271,90 als eersten, tweeden en derden termijn van het grondvoorschot. De vervaldagen zijn onderscheidenlijk 3 September 1918, 13 September 1918 en 6 October 1918. De berekening van den gemiddelden vervaldag geschiedt nu als volgt: ƒ 10000 - in 0 d. = ƒ 0,- in 1 dag. „ 3680— „ 10 d. = „ 36800— „ 1 „ „ 271,90 „ 33 d. = „ 8973,— 1 1 '„ ƒ 13951,90 in x d. = ƒ 45773,- in 1 dag. x = 45773~ = % 13951,90 3 dagen na 3 September = 6 September. Thans de benadering van den uniformdatum van het bouwvoorschot. Uit het bouwvoorschot zijn geput: ƒ 14120 — per 13 September 1918. „ 37012— | 6 October 1918. „ 38207,50 „ 22 November 1918. „ 56650— „ 22 December 1918. „ 36200- „ 9 Maart 1919. 78 De boekhouding naar de enkelvoudige methode Ook ten aanzien van deze posten moet nu een gemiddelde vervaldag worden berekend, waarbij" echter nog rekening moet worden gehouden met de omstandigheid, dat uit het bouwvoorschot nog eenige kleinere bedragen moeten worden geput, waaronder ook valt het door ons te berekenen renteverlies. Het zal duidelijk zijn dat men het bedrag hiervan, zoomede den betaaldag, moet schatten. In het onderwerpelijke geval schatten wij den laatsten termijn op ƒ 4000,— en den waarschijnlijken uitbetalingsdag van dezen laatsten termijn op 14 April 1919. Hebben wij dezen laatsten post er bij, dan eerst is het ons mogelijk den gemiddelden uitbetalingsdag van het bouwvoorschot te benaderen. Een enkele dag verschil met den uniformdatum, welke later officieel aan de vereeniging wordt medegedeeld, is betrekkelijk van weinig belang. De waarschijnlijke gemiddelde uitbetalingsdag van het bouwvoorschot berekenen wij nu als volgt: ƒ 14120 — in 0 dagen = ƒ 0— in 1 dag. „ 37012— „ 23 „ = „ 851276— „ 1 „ H 38207,50 „ 69 „ = „ 2636317,50 „ 1 „ „ 56650— „ 99 „ = „ 5608350— „ 1 „ „ 36200— i 176 „ = „ 6371200— „ 1 „ „ 4000— „ 211 „ = „ 844000— „ 1 „ ƒ 186189,50 in x dagen = ƒ 16311143,50 in 1 dag. 16311143,50 _ * ~ 186189,50 ~ 87 dagen na 13 September = 10 December. Vrij waarschijnlijk zijn nu de gemiddelde uitbetalingsdagen van het grondvoorschot en het bouwvoorschot respectievelijk 6 September 1918 en 10 December 1918. Thans moeten wij berekenen den gemiddelden bewoningsdag. 10 woningen werden verhuurd 2 December 1918; 20 wo- De boekhouding naar de enkelvoudige methode 79 ningen 3 Februari 1919 en 8 woningen 24 Maart 1919. We rekenen nu als volgt: 10 woningen in 0 weken = 0 woningen in 1 week. 20 „ 9 „ m 180 „ „ 1 i 8 h ,. 16 „ = 128 L „ 1 „ 38 woningen in x weken = 308 woningen in I week. * = 38 = 8.1. De gemiddelde bewoningsdag ligt derhalve 8,1 week na 1 December 1918 en is dus 27 Januari 1919. Voor de berekening van het renteverlies redeneeren wij nu als volgt. Over het tijdvak van 6 September 1918 tot 10 December d.a.v., d. i. 94 dagen, moet de annuïteit over het grondvoorschot betaald worden, zonder dat hiertegenover inkomsten staan. Voor renteverlies kan dus gedeclareerd worden _94_ _ . 94 maal de annuïteit van het grondvoorschot of X ƒ 615,84 = ƒ 160,80. Vanaf 10 December 1918 tot 27 Januari 1919 = 47 dagen, drukken zoowel de annuïteit van het grondvoorschot en de annuïteit van het bouwvoorschot, als andere lasten op de vereeniging, zonder dat hiertegenover staat de opbrengst van huren. Wel werkt vanaf 10 December 1918 de bijdrage m de huren reeds. Lezen wij nog even na § 6 van Hoofdstuk I, A dan zien wij aanbevolen de algemeene formule ^Zq X (U-O-B), in welke formule, zooals wij reeds zeiden, A = aantal dagen, U = uitgaven, O = onderhoud en B = bijdrage. Wij moeten dus van de uitgaven der exploitatieraming aftrekken de post voor onderhoud en de bijdrage, en de rest vermenigvuldigen met het aantal dagen, en deelen door 360. Wie onze hiervoren aangehaalde § 6 goed heeft begrepen, en bovendien nog eens inzage neemt van de exploitatie- 80 De boekhouding naar de enkelvoudige methode raming, welke te vinden is in het memoriaal, post 15, zal billijken, dat wij ons in het onderwerpelijke geval nog een kleine uitbreiding van bovenstaande formule veroorloven door ook van de uitgaven nog af te trekken de post assurantie, oninbare huur enz. ad ƒ 200,—. Blijkens de exploitatieraming bedragen de geschatte uitgaven ƒ 13224,04; de bijdrage ƒ 5714,04; het onderhoud ƒ 1330,—; de assurantie enz. ƒ 200,—. Het aantal dagen = 47. Op grond hiervan kan als renteverlies gedeclareerd worden: 3g) x (ƒ 13224,04 — ƒ 5714,04 - ƒ 1330, ƒ 200,-) = x f 5980 — = ƒ 780,72. Gezamenlijk kan dus aan renteverlies gedeclareerd worden ƒ 160,80 + ƒ 780,72 = ƒ 941,52. Hiermede kunnen wij van het renteverlies van memoriaalpost 98 afstappen en overgaan tot de mede in dien post vermelde kosten voor toezicht van Rijkswege ad 0,1 %. In § 2 van Hoofdstuk I maakten wij reeds met een enkel woord gewag van deze kosten. Het Rijk moet er voor waken, dat degelden, welke het uitleent, op nchtige wijze worden aangewend, en heeft daartoe o.m. controleerend personeel noodig. Teneinde deze kosten eenigermate te bestrijden, berekent het Rijk aan de gemeente, en deze op haar beurt weder aan de bouwvereeniging, voor kosten van toezicht een bedrag ineens van 0,1 % van het verleende voorschot. Gesteld nu, dat een vereeniging aan bouwvoorschot noodig heeft ƒ 100000,—, dan bedraagt de premie voor toezicht ƒ 100,—. Betaalt de vereeniging dit bedrag, dan houdt zij over ƒ 99900,—, en komt dus tekort. In verband hiermede staat het Rijk toe, dat de vereeniging deze 0,1 % boven het benoodigde bedrag aanvraagt. Vraagt nu de vereeniging aan ƒ 100000— plus ƒ 100,—, dan is zij er nog niet. Totaal bedraagt dan het voorschot ƒ 100100,—, en de premie hiervan a 0,1 % is ƒ 100,10, zoodat voor den bouw slechts kan worden aangewend De boekhouding naar de enkelvoudige methode 81 ƒ 100100, ƒ 100,10 = ƒ99999,90. De premie bedraagt nu niet jqqq van het voorschot, doch van het meer speciaal voor den bouw benoodigde kapitaal. Wil dus de vereeniging ondanks de premie blijven beschikken over een ronde som van ƒ 100000,—, dan moet zij een voorschot aanvragen groot x f 100000,—; m.a.w. het aanvul¬ lingsvoorschot moet in verband met de kosten voor toezicht bedragen x ƒ 100000,—. In het onderwerpelijke geval moet de vereeniging, naar hare berekening, de vrije beschikking hebben over een bedrag van ƒ 199883,71. Voor kosten van toezicht moet zij mitsdien aanvragen 1 /999 x ƒ 199883,71 = ƒ 200,08. In post 100 vonden wij eene betaling van de assurantiepremie ad ƒ 80,—. In het tabellarisch-kasboek is hiervoor geen afzonderlijke kolom aanwezig, weshalve wij de kolom „diversen" moeten gebruiken. De tegemoetkoming aan den secretaris en den penningmeester, in post 102 bedoeld, verwerken wij in het tabellarisch-kasboek in de kolom administratiekosten. Immers, nu de bouw ongeveer voltooid is, en de exploitatie is aangevangen, is er geen reden om de rekening „stichtingskosten" hiermede te bezwaren. Post 103 eischt in verband met de ontvangst ook van een vergoeding voor renteverlies, eenige bespreking. De ontvangst van het bedrag van ƒ 3942,39 wordt verantwoord in het debet der beide kasboeke n. In het tabeüarisch-net-kasboek gebruiken wij uit den aard der zaak de kolom: „gemeente . Terwijl echter alle bedragen welke de vereeniging van de gemeente ontving, door haar weer werden uitgegeven, aan loonen, aan termijnen, etc, zal zulks niet het geval zijn ten aanzien van een bedrag voor renteverlies ad ƒ 941,52, in de som van ƒ 3942,39 begrepen. Dit bedrag blijft in de kas Fin. beneer woningb. 6 82 De boekhouding naar de enkelvoudige methode der vereeniging met het doel mettertijd de eerste annuïteitsbetaling mogelijk te maken. Hiervoren hebben wij betoogd, dat het renteverlies een bestanddeel van den kostprijs der woningen moet worden geacht. Om te voorkomen, dat de bijboeking van dit renteverlies op de stichtingskosten wordt vergeten — in de practijk geschiedt zulks meermalen, zoowel bij toepassing van de enkele als bij de dubbele methode van boekhouden — achten wij het noodig reeds dadelijk bij de ontvangst van het renteverlies door middel van ons kasboek vast te leggen, dat het renteverlies een bestanddeel vormt van de stichtingskosten. Wij kunnen zulks bereiken door een z.g. „looze boeking". In het tabellarisch-kasboek schrijven wij dan een ontvangst en een uitgaaf in, welke niet plaats hebben. Wij crediteeren het kasboek en gebruiken de kolom „stichtingskosten" en debiteeren het kasboek, onder gebruik van de kolom „diversen". Aldus wordt de kolom „stichtingskosten" naar behooren bijgewerkt en geraakt het renteverlies niet in het vergeetboek. In het klad-kasboek kan men deze looze boeking desnoods achterwege laten. Wil men echter bereiken, dat de tellingen van klad-kasboek en net-kasboek dezelfde cijfers geven, dan boekt men ook in het klad-kasboek links en rechts een bedrag van ƒ 941,52 in. Om deze reden is zulks dan ook door ons geschied. In post 105 wordt wederom de jaarlijksche contributie ontvangen. Wij verwijzen hiervoor naar post 36. Memoriepost 108 behelst de mededeeling, dat aan het gemeentebestuur is verzocht het juiste bedrag van de annuïteit en den vervaldatum van het voorschot vast te stellen. De vereeniging geeft hiermede te kennen, dat het in hare bedoeling ligt geen verdere termijnen aan te vragen. De gemeente, op haar beurt, wendt zich nu met een gelijk verzoek tot het Departement van Financiën. Het is zaak met te vergeten een en ander aan te vragen, omdat bij verzuim het Departement van Financiën, hetwelk niet altijd kan De boekhouding naar de enkelvoudige methode 83 weten of de gemeente nog verder uit het voorschot wil putten, dan wel voornemens is om eene verhooging van het voorschot aan te vragen, het voorschot niet afsluit. Op deze wijze kan het voorkomen, dat de vereeniging geduldig blijft wachten op de vaststelling van de annuïteit, en maanden, soms langer dan een jaar dienaangaande niets verneemt, hetgeen haar in moeilijkheden kan brengen bij de vaststelling van de balans en de verhes- en winstrekening. Blijkens post 113 hebben 4 bewoners niet de huur betaald. Men zorge voor aanteekening hieromtrent in het huurregister. De P. M. post 120 bevat een bericht van het gemeentebestuur, dat de annuïteit van het grondvoorschot zal zijn ƒ 716,01, voor het eerst vervallende op 6 September 1918, terwijl de annuïteit van het bouwvoorschot zal zijn ƒ10196,30, welk bedrag voor het eerst verschuldigd zal zijn op 10 December 1918. In post 120 vinden wij de betaling van een bedrag van ƒ 200,08 aan de gemeente, zijnde 0,1 % van het voorschot voor kosten van toezicht. Dit bedrag maakt deel uit van de stichtingskosten, weshalve in het tabellarisch-kasboek de kolom stichtingskosten is gebruikt. Omtrent post 126 willen wij het volgende aanteekenen. Hier wordt een rekening van den loodgieter betaald met een cheque (aanwijzing) op den bankier. Terwille van het overzicht is het wenschelijk, deze handeling over de kas te laten loopen. In werkelijkheid betaalt de bankier voor de vereeniging den loodgieter. Maar men zou de zaak ook zoo kunnen construeeren, dat de bankier het bedrag ad ƒ 55,68 aan de vereeniging afdraagt; dat deze het in haar kas neemt; dat zij het daarna weder uit de kas neemt en betaalt aan den loodgieter. Aldus de zaak voorstellende moet eerst aan de debetzijde der beide kasboeken aanteekening geschieden van de storting van den bankier; in het tabellarisch-kasboek ge- 84 De boekhouding naar de enkelvoudige methode bruiken wij hiervoor de kolom „kassier". Aan de creditzijde dier boeken wordt de uitgaaf van hetzelfde bedrag vermeld. Aangezien het hier geldt een uitgaaf voor onderhoud, wordt in het tabellarisch-kasboek de kolom „onderhoud" gebruikt. Voorts moet nog in het kassiersboek worden aangeteekend, dat de vereeniging ƒ 55,68 aan den bankier schuldig raakt. Het doel van deze manipulatie is — zie ook de behandeling van memoriaalpost 79 — overeenstemming te houden tusschen de kolommen „kassier" van het tabellarisch-kasboek en het kassiersboek. Post 130 behelst den aankoop bij den bankier van 2 obligatiën 5 % N. W. S., waarvan de koopsom bedraagt ƒ 1865,—. Dit bedrag wordt van ons tegoed bij den bankier afgeschreven. In het kassiersboek teekenen wij zulks aan de creditzijde aan. De vereeniging treedt nu op als effectenbezitster. Zou zij veel effecten koopen, en ook weer verkoopen, dan zou het wenschelijk zijn om voor dit effectenbezit een afzonderlijk contróleboek aan te leggen. We zullen echter zien, dat het bij deze twee stukjes blijft, weshalve het niet wenschelijk is om een afzonderlijk boek aan te leggen. De penningmeester, en trouwens ieder bestuurslid, weet wel, hoe groot het effectenbezit der vereeniging is. Het huurbedrag, in post 132 bedoeld, wordt rechtstreeks gestort bij den kassier. Voor het overzicht is het wenschelijk de zaak aldus voor te stellen, dat de huur eerst even in kas wordt genomen, en daarna uit de kas gelicht ter storting bij den bankier. Men vergelijke de desbetreffende aanteekeningen aan de debet- en creditzijde der beide kasboeken, en aan de debetzijde van het kassiersboek. In post 79 meergenoemd beschreven wij de boeking van een nota van den kassier voor rente ad ƒ 30,31. Deze rente was in ons nadeel. Nu echter, in post 138, zien wij, dat de kassier ons omgekeerd eene rente vergoedt ad ƒ 55,75. Terwille van het overzicht zullen wij ook deze rentepost over de kas laten loopen. Wij stellen ons dan voor, dat de vereeni- De boekhouding naar de enkelvoudige methode 85 ging eerst een bedrag van ƒ 55,75 als rentevergoeding ontvangt, en dit bedrag daarna bij den bankier terugstort. De ontvangst wordt aangeteekend aan de debetzijde der beide kasboeken; in het tabellarisch-kasboek wordt, wegens gemis van een kolom „interest", de kolom „diversen" gebruikt. De storting wordt aangeteekend in het credit der beide kasboeken, en wel, in het tabellarisch-kasboek, in de kolom ,, kassier . Bovendien wordt aan de debetzijde van het kassiersboe k vermeld, dat wij ƒ55,75 van den kassier te vorder en hebben. In post 150 vinden wij de storting bij den gemeenteontvanger van de annuïteit over het grondvoorschot groot ƒ 716,01. Deze annuïteit bestaat uit 5 % rente van het grondvoorschot, zijnde 5 % van ƒ 13591,90 = ƒ Ó97.595, terwijl de rest ad ƒ 18,416 uit aflossing van dit voorschot bestaat. De onderwerpelijke uitgaaf teekenen wij aan in het credit der beide kasboeken. In het tabellarisch-kasboek is een kolom „annuïteit' ontworpen, gesplitst in twee sub-kolommen „interest' en „aflossing". Post 178, behelzende de betaling van de annuïteit over het bouwvoorschot vereischt soortgelijke behandeling. Het bouwvoorschot bedraagt in totaal ƒ 186131,89; 5 % rente hiervan is ƒ9306,59, zoodat de aflossing van het voorschot ƒ889,71 groot is. Hiermede zijn wij aan het einde gekomen van onze toelichting op de verschillende daarvoor in aanmerking komende posten van het memoriaal. Wij hebben zooveel mogelijk vermeden om voor gelijksoortige posten in herhaling te vervallen, en vertrouwen, dat de geachte lezer na de toelichting zich rekenschap zal hebben gegeven van de in de bijgevoegde modellen vervatte boekingen. Nu de betaling van de annuïteit van het bouwvoorschot heeft plaats gehad, en derhalve het eerste exploitatiejaar is verstreken, is het wenschelijk om een balans en verhesen winstrekening op te maken. Het opmaken van een balans met verlies- en winstreke- 86 De boekhouding naar de enkelvoudige methode ning, die onderling moeten kloppen, is voor den leek een moeilijk werk. Alvorens wij nu overgaan tot het samenstellen van de balans en verlies- en winstrekening van de vereeniging, wenschen wij omtrent deze beide comptabele stukken eenige beschouwingen te geven welke den niet-deskundigen lezer eenigszins op weg helpen. Wat is een balans? Een balans is een staat van de bezittingen en schulden welke een zaak op een gegeven oogenbük heeft, met vermelding van de waarde, welke die bezittingen en schulden vertegenwoordigen. Wat is een verlies- en winstrekening? Een verlies- en winstrekening is een staat, welke over een bepaalde periode de bedrijfsresultaten van een zaak aangeeft en detailleert. Welk verband bestaat er tusschen beide staten? Dit verband, dat op een goed ingerichte balans is te vinden, met welk bedrag het kapitaal der zaak tengevolge van plaats gehad hebbende transacties is vermeerderd of verminderd, terwijl de verlies- en winstrekening mede die vermeerdering of vermindering aangeeft, onder vermelding, min of meer gedetailleerd, van de oorzaken dier vermeerdering of vermindering. Lichten wij zulks met eenige eenvoudige voorbeelden toe. Een winkelier maakt op 1 Januari 1919 een staat van de bezittingen en schulden zijner zaak op, en komt dan tot de volgende BALANS PER 31 DECEMBER 1918. debet. credit. Kassa ƒ 500 — Crediteuren .... ƒ 3200 — Winkelgoederen . . „ 8000 — Kapitaal 8000 — Inventaris „ 1500 — Debiteuren 1200 — ƒ 11200 — ƒ 11200 — ===== 1 De boekhouding naar de enkelvoudige methode 87 Uit deze balans — in welke de bezittingen der zaak aan de debetzijde en de schulden aan de creditzijde voorkomen — zien wij dus, dat het kapitaal der zaak ƒ 8000,— bedraagt per 31 December 1918. De bewuste winkelier handelt nu een jaar, en maakt per 31 December 1919 wederom een staat van de bezittingen en schulden zijner zaak op. Nu vertoont zich dienaangaande de volgende debet. BALANS PER 31 DECEMBER 1919. Kassa ƒ 1350 — Crediteuren .... ƒ 2200 — Winkelgoederen . • „ 8500 — Kapitaal , 11000 — Inventaris „ 1600 — —-sg. Debiteuren .... „ 1750 — ^nwjj^ ƒ13200 — ƒ 13200 — Deze balans toont aan, dat er tengevolge van de koopmanstransacties (wij veronderstellen hier en in den vervolge, dat de koopman in alle opzichten zijn zaak streng gescheiden heeft gehouden van alle mogelijke privé-handelingen) een stijging van het kapitaal heeft plaats gehad van ƒ 8000,— tot ƒ 11000—, zoodat er ƒ 3000 — winst is bebehaald. Wij kunnen dit laatste alleen constateeren, door de huidige balans met de voorgaande te vergelijken. Wil men het behalen van de genoemde winst duidelijker aanteekenen, en dat wil en doet men ook in de praktijk, dan stelt men de balans als volgt op: debet. BALANS PER 31 DECEMBER 1919. credit. Kassa ƒ 1350 — Crediteuren .... ƒ 2200 — Winkelgoederen . . „ 8500 — Kapitaal „ 8000 — Inventaris 1600 — Winst „ 3000 — Debiteuren . . . . „ 1750 — ~~ ƒ 132001— 713200 - 88 De boekhouding naar de enkelvoudige methode Er is dus een winst in de zaak behaald van ƒ 3000.—. Hoe is die winst ontstaan? Indien de winkelier, bier bedoeld, er geen administratie op na houdt en zich slechts eens per jaar vergewist van zijn hebben en houden, dan weet hij het niet. Zijn laatste balans leert hem alleen, dat hij ƒ 3000,— verdiend heeft, en dat heeft hij maar te gelooven. Of de onkosten zijner zaak relatief te hoog zijn, of de bruto-winst op zijn artikelen wellicht te laag is, hij weet er niets van en tast te dezen aanzien volslagen in hét duister. Maar ieder winkelier heeft wel eenige administratie, waaruit de factoren van zijn winst of verlies zijn te destilleeren. Hij houdt allicht een kasboek, ter controle van zijn kasgelden; verder een inkoopboek en een verkoopboek, en een boek waarin hij aanteekent welke bedragen hij te vorderen heeft, en welke bedragen hij schuldig is (debiteuren- en crediteurenboek). Met behulp van deze gegevens kan hij de elementen van zijn winst op het spoor komen, en deze verzamelen in een verlies- en winstrekening, in welken staat hij de verliezen aan de debetzijde en de winsten aan de creditzijde aanteekent. Zoo zal het hem mogelijk zijn b.v. om zijn winstcijfer ad ƒ 3000,— als volgt te detailleeren in eene verlies- en winstrekening, in welke men de verliezen aan de debet- en de winsten aan de creditzijde vermeldt. VERLIES- EN WINSTREKENING PER 31 DECEMBER 1919. debet. credit. Winkelhuur .... ƒ 1200 — Winst op goederen . ƒ 6300 — Salaris personeel . . „ 1400 — m Algemeene onkosten „ 500 — Belastingen .... „ 200 — \^ Netto winst 3000 — ƒ 6300 — ƒ 6300 — De boekhouding naar de enkelvoudige methode 89 Zooals men ziet vertoonen de balans en de verlies- en winstrekening beide het zelfde saldo ad ƒ 3000,—. Zij moeten samen kloppen. Immers, de balans geeft in één cijfer de stijging of daling van het kapitaal aan (winst of verlies dus), en de verlies- en winstrekening motiveert en licht die stijging of daling toe. Wij gaven hierboven een balans per 31 December 1919, welke een winst aantoonde. De winkelier had ook kunnen verliezen. De volgende balans wijst b.v. een verlies aan: BALANS PER 31 DECEMBER 1919. debet. credit. Kassa ƒ 550 — Crediteuren .... ƒ 2500 — Winkelgoederen . i „ 4500 — Kapitaal , 8000 — Inventaris , 1600 — ^ Debiteuren . . . . „ 1850 — Verlies . . . . „ 2000 — ƒ 10500 - ƒ 10500 — Een bijbehoorende verlies- en winstrekening zou het volgende uiterlijk kunnen hebben. VERLIES- EN WINSTREKENING PER 31 DECEMBER 1919. debet. credit. Winkelhuur .... ƒ 1200 — Winst op goederen . ƒ 1100 — Salaris personeel . . „ 1300 — Verlies „ 2000 — Algemeene onkosten „ 400 — w Belastingen .... „ 200 — ƒ 3100 — ƒ 3100 — 90 De boekhouding naar de enkelvoudige methode Ook hier vertoonen de balans en de verlies- en winstrekening weder een zelfde saldo. We zullen nu nog eens een ander geval stellen. Een winkelier begint met niets. In een boom klimmende kan hij vrijelijk nazeggen: „niets hier beneden is het mijne". Een beginbalans kan hij niet maken, want hij heeft nóch bezittingen, nóch schulden. Hij leent echter een zeker bedrag van den heer A., opent een zaak, en maakt na een jaar.een staat van zijn bezittingen en schulden. Deze vertoont nu het volgende beeld: BALANS PER 31. DECEMBER 1919. debet. credit. Kassa ƒ 800 — Leening Heer A.. . ƒ 5000 I Winkelgoederen . . „ 6500 — Crediteuren , 2000 Inventaris 1500 — Winst , 2600 Debiteuren , 800 — ƒ 9600 |— ƒ 9600 De bijbehoorende verlies- en winstrekening kan het volgende aspect vertoonen: VERLIES- EN WINSTREKENING PER 31 DECEMBER 1919. debet. credit. Winkelhuur .... ƒ 1000 I— Winst op goederen . ƒ 5300 1 — Salaris personeel . . „ 1100 ——^ Algemeene onkosten ,, 450 — Belastingen 150 — Winst „ 2600 — \ ƒ 5300 — ƒ 5300 — De boekhouding naar de enkelvoudige methode 91 De koopman, met niets begonnen, heeft dus ƒ 2600gewonnen. We zullen nu eens een balans met verliesen winstrekening geven, waaruit blijkt, dat de koopman ƒ 1200, heeft verloren: BALANS PER 31 DECEMBER 1919. debet. credit. Kassa. . : M . . ƒ 600 — Leening Heer A.. . ƒ 5000 — Winkelgoederen . . „ 4800 — Crediteuren . . . . „ 4000 — Inventaris „ 1500 — . Debiteuren 900 — Verlies 1200 — ƒ 9000 — ƒ 9000 — credit. VERLIES- EN WINSTREKENING PER 31 DECEMBER 1919. debet. credit. Winkelhuur .... ƒ 1000 j— Winst op goederen . ƒ 1750 — Salaris personeel . . „ 1300 — Verlies „ 1200 — Algemeene onkosten „ 500 — 1$ Belastingen . . . . „ 1501— \. ƒ 2950 — ƒ 2950 — Wij hebben nu genoeg balansen met bijbehoorende verlies- en winstrekeningen laten zien, om den lezer duidelijk te doen zijn, dat een eerste voorwaarde voor de juistheid van beide comptabele stukken deze is, dat zij een zelfde cijfer voor winst of verlies moeten aangeven. Onze laatste voorbeelden, die betreffende den winkelier, welke met niets begon, hebben wij gekozen wegens de ana- 92 De boekhouding naar de enkelvoudige methode logie welke bestaat tusschen dezen, en eene vereeniging welke pas is opgericht. Ook de bouwvereeniging, wier administratie wij in dit werkje beschrijven, begint met niets, zoodat het niet mogelijk is om een openingsbalans te maken. Wel is het mogelijk om een balans te maken per 10 December 1919 ,nu de vereeniging in den loop der tijden verschillende bezittingen en schulden heeft verkregen. De administrateur der vereeniging moet dus per 10 December 1919 een staat maken, waarop alle bezittingen en schulden der vereeniging op dien datum voorkomen. De bezittingen plaatse hij aan de debetzijde, en de schulden aan de creditzijde. Het meest voor de hand liggende bezit van de vereeniging is wel het aanwezige kasgeld. Men neme voor zich het tabellarisch-net-kasboek en telle op de kolommen „Huren", „Pachten', „Kassier", „Gemeente", en Diversen". De bedragen dezer optellingen zette men onderaan in potlood. Daarna telle men de kolom „Totaal" op, eveneens in potlood. In ons kasboek vinden wij voor de opgetelde kolom „Totaal" een bedrag van ƒ 269023,30. Dit bedrag moet men ook vinden, indien men de andere opgetelde debetkolommen van links naar rechts optelt. Klopt dit niet, dan is een fout gemaakt, en spore men die op. Op gelijke wijze nu telt men de creditkolommen behalve de kolom „Totaal" op, bepaalt men daarna de som van die opgetelde kolommen, en vergelijke men dit bedrag met de kolom „Totaal*, welke men daarna optelt. In ons kasboek vindt men daarvoor een bedrag van ƒ 269001,58. De totaalontvangsten bedragen dus ƒ 269023,30, en de totaal-uitgaven ƒ269001,58, zoodat in kas aanwezig moet zijn ƒ 21,72. Men telle nu de aanwezige kasgelden en ga na of zulks juist is, waarna men het kasboek afsluite op de wijze, welke het model van ons kasboek aangeeft. Zooals men ziet geeft het tabellarisch-net-kasboek een uitstekende onderlinge controle. Het klad-kasboek moet De boekhouding naar de enkelvoudige methode 93 natuurlijk dezelfde eindtellingen geven. Ook dit boek sluite men af op de wijze welke het model aangeeft. Het eerste bezit hetwelk nu aan de debetzijde van de balans wordt aangeteekend is kasgeld tot een bedrag van ƒ21,72. Een volgend bezit vormen de gebouwen en terreinen der vereeniging. In ons tabellarisch-netkasboek hebben wij aan de creditzijde een kolom stichtingskosten, welke de uitgaven aangeeft ter verkrijging van de woningen en den grond. Het totaal dezer uitgaven bedraagt ƒ 200166,29. Speciaal voor den grond zijn, indien wij ons memoriaal even naloopen, uitgegeven ƒ 10000, h ƒ 271,90 + ƒ 3680 — = ƒ 13951,90. De andere uitgaven betreffen den bouw en zijn mitsdien ƒ 200166,29 — ƒ 13951,90 = ƒ 186214,39. Deze bouwkosten moeten, zooals de lezer zich zal herinneren, verminderd worden met de opbrengst van verkochte bestekken ad ƒ 7,50 en de opbrengst van eenige gekapte boomen ad ƒ 75,—J) (Zie hiervoor de kolom „Diversen" aan de debetzijde van het kasboek.) De bouwrekening vertoont dus een saldo van ƒ 186214,39 — ƒ 82,50 = ƒ 186131,89. Op onze balans kunnen wij dus als bezittingen in het debêt vermelden: Gebouwen ƒ 186139,89. Terreinen „ 13951,90. Nu komen de afschrijvingen aan de orde. In Hoofdstuk I, § 3, hebben wij in het algemeen aanbevolen om van de bezittingen evenveel af te schrijven als het aflossingsbestanddeel van de desbetreffende annuïteit bedraagt. Op 10 December 1919 werd de annuïteit van het bouwvoorschot betaald. Deze bedroeg ƒ 10196,30. In die annuïteit is begrepen 5 % rente van het bouwkapitaal ad ƒ 186131,89 = ƒ 9306,59, zoodat de aflossing ƒ 889,71 groot is. Op de gebouwen schrijven we dit bedrag dus af. We zouden zulks kunnen bewerkstelligen, door de gebouwen voor een lager nader inzien ware het beter geweest deze ƒ 75,— in mindering van het grondvoorschot te doen strekken. 94 De boekhouding naar de enkelvoudige methode bedrag op de balans te zetten. Meer gebruikelijk en ook overzichtelijker is het echter om de aanschaffingswaarde der gebouwen ad ƒ 186131,89 in het debet van de balans te zetten en aan de creditzijde als correctie van het tehoog genoteerde actief de afschrijving ad ƒ 889,71 op te nemen; dit komt op hetzelfde neer. Wat de afschrijving op den grond betreft (theoretisch is deze, zulks zien wij zeer goed in, niet verdedigbaar, doch practisch is er in dit geval veel voor te zeggen), ook deze stellen wij gelijk aan het bedrag, hetwelk door de annuïteitsbetaling van het grondvoorschot is afgelost. Deze annuïteit bedraagt ƒ 716,01, en bestaat uit een rentebestanddeel, zijnde 5 % van het grondvoorschot ad ƒ 13951,90 = ƒ 697,59B en een aflossingsbestanddeel ter grootte van de rest ad ƒ 18.416. Op gelijke motieven, als zooeven aangegeven, zetten we nu in het credit van de balans als afschrijving op de terreinen een bedrag van ƒ 18.418. Wij komen nu tot een volgend bezit der vereeniginge n.1. de Effecten, bestaande uit 2 Obligatiën 5 % N. W. S. ad ƒ 1000,—. Deze stukken zijn volgens de koerslijst per 10 December 1919 genoteerd 92,5 %, zoodat hunne waarde bedraagt 2 x ƒ 925,— = ƒ 1850,—. De coupondagen zijn 1 Januari en 1 Juli, zoodat voor het laatst de coupon werd geknipt 1 Juli 1919. Aangezien de balansopmaking geschiedt per 10 December 1919, is de Staat der Nederlanden aan de vereeniging alweer rente verschuldigd van 1 Juli 1919 tot 10 December d.a.v. = 159 dagen; omgekeerd dus heeft de vereeniging deze rente te vorderen. Deze rente bedraagt 56Ö X W X f 2000'- = / 44,17, zoodat de effecten met de rente, welke zij vertegenwoordigen, eene totaal-waarde hebben van ƒ 1850— + ƒ 44,17 = 1894,17. Dit bedrag brengen wij als bezitting in het Debet van de balans. Hiermede zijn de meest in het oog vallende bezittingen der vereeniging afgehandeld en in de balans verwerkt. De boekhouding naar de enkelvoudige methode 95 Voordat wij nu nagaan of er nog andere zijn, zullen wij de meest voor de hand liggende schulden der vereeniging bespreken. De grootste schuldeischer(es) van de vereeniging is de gemeente, welke haar een grondvoorschot verleende ad ƒ 13951,90, zoomede een bouwvoorschot ad ƒ 186131,89. Op beide voorschotten is inmiddels tengevolge van de annuïteitsbetaling afgelost. Hiervoren hebben wij becijferd, dat de eerste annuïteit betreffende het grondvoorschot een aflossing inhield ad ƒ 18,41s. De schuldrest van het grondvoorschot is derhalve ƒ 13951,90 — ƒ 18.415 = ƒ 13933.485. De annuïteit van het bouwvoorschot bevatte, zooals hiervoren berekend, een aflossing ad ƒ 889,71, zoodat de schuldrest van het bouwvoorschot bedraagt ƒ 186131,89 — ƒ 889,71 = ƒ 185242,18. De gezamenlijke schuld aan de gemeente is dus ƒ 13933.485 + ƒ 185242,18 = ƒ 199175.666. Dit bedrag wordt aan de creditzijde van de balans geplaatst onder de schulden. De berekening van de schuld aan de gemeente geeft in verband met het annuïteitenstelsel veelal aanleiding tot onnauwkeurige berekening. Het verdient daarom aanbeveling een afzonderlijken staat aan te leggen, waarop de calculatie van de schuld plaats heeft. Wij voegen hierbij in den tekst een voorbeeld van een dergelijken staat, waarin wij een tweetal exploitatiejaren behandelen. 96 De boekhouding naar de enkelvoudige methode CALCULATIESTAAT BETREFFENDE DE SCHULD AAN DE GEMEENTE. Grondvoorschot: ƒ 13951,90. Annuïteit 5,132 %. Bouwvoorschot: „ 186131,89. idem 5,478 %. Schuld per 6 September 1919 ƒ 13951 90 Schuld per 10 December 1919 ...... ƒ186131 89 Annuïteit grondvoorschot, betaald 6 September 1919 ƒ 716,01 Deze bestaat uit 5 % rente van ƒ 13951,90 = „ 697,59" Zoodat de aflossing bedraagt . ƒ 18,418 „ 18^ 4F En de schuldrest per 6 September 1919. . . ƒ 13933 486 Annuïteit bouwvoorschot, betaald 10 December 1919 . . ƒ 10196,30 Deze bestaat uit 5 % rente van ƒ 186131,89 = „ 9306,59 Zoodat de aflossing bedraagt . ƒ 889,71 „ 889 71^ En de schuldrest per 10 December 1919. . . ƒ185242 18 I Annuïteit grondvoorschot, betaald 6 September 1920 . . ƒ 716,01 Deze bestaat uit 5 % rente van de schuldrest ad/13933,48* = „ 696,675 Zoodat de aflossing bedraagt . ƒ 19.336 „ 19_33J En de schuldrest per 6 September 1920. . . ƒ 13914 15 Annuïteit bouwvoorschot, betaald 10 December 1920 . . ƒ 10196,30 Deze bestaat uit 5 % rente van de schuldrest ad ƒ 185242,18 = „ 9262,11 Zoodat de aflossing bedraagt . ƒ 934,19 L 934IT9 11 En de schuldrest per 10 December 1920 . . . ƒ184307 99 Annuïteit grondvoorschot, betaald enz. . • De boekhouding naar de enkelvoudige methode 97 Een volgende schuld der vereeniging is die welke zij heeft aan de leden-aandeelhouders. Deze schuld bedraagt blijkens de debet-kolom „Diversen" van het tabellarisch-kasboek ƒ 2000,—. Wij plaatsen haar aan de creditzijde van onze balans. Alsnu komt aan de orde de schuld, welke de vereeniging aan haar kassier heeft. Nemen wij het kassiersboek voor ons, dan zien wij, dat de vereeniging in totaal aan den kassier schuldig werd een bedrag van ƒ 58800,99 (zie creditzijde kassiersboek) en dat zij van den kassier te vorderen kreeg een totaalbedrag van ƒ 55048,25 (zie debetzijde kassiersboek), zoodat zij per saldo aan den bankier schuldig blijft ƒ 3852,74, welk bedrag wij opnemen aan de creditzijde van de balans. Bespreken wij thans het onderhoudsfonds. Blijkens de exploitatieraming, vervat in post 15 van het memoriaal zal jaarlijks gemiddeld ƒ 35,— per woning voor onderhoud noodig zijn, en moet mitsdien 38 x ƒ 35,— = ƒ 1330,— in het onderhoudsfonds gestort worden. Uit dat onderhoudsfonds moeten worden bestreden de gewone en de buitengewone uitgaven voor onderhoud en herstel. In de eerste jaren komen weinig buitengewone onderhoudsuitgaven voor. In ons boekjaar bedroegen deze — zie hiervoor de kolom „Onderhoud" in het credit van het tabellarisch-kasboek — ƒ 188,23, zoodat gereserveerd blijft ƒ 1330, ƒ 188,23 = ƒ 1141,77. Dit bedrag brengen wij onder de schulden aan de creditzijde van de balans. De niet-boekhoudkundige onderlegde lezer, wien tot dusverre het debiteeren en crediteeren der balans nog wel duidelijk was, zal hier wellicht even aarzelen om zich te laten aanpraten en op goed gezag aannemen, dat de vereeniging een schuld heeft tot een bedrag van ƒ 1141,77. Voor hem achten wij in de gegeven omstandigheden deze redeneering de beste. Wanneer de huurder zijn 'huur betaalt, koopt hij daarmede het recht op een behoorlijk onderhouden woning. In de huur zit een element „onderhoud". Per woning ontvangt de vereeniging in de Fin. beheer woningb. 7 98 De boekhouding naar de enkelvoudige methode huur jaarlijks ƒ 35,—, waarvoor zij de verplichting op zich neemt om de woning nu en in de toekomst behoorlijk te onderhouden. Ontvangt zij die ƒ 35,—, dan krijgt zij eenerzijds een bezit aan kasgeld, doch anderzijds een schuld aan den huurder. Betaalt zij b.v. ƒ 5,— voor onderhoud, m.a.w., kwijt zij zich gedeeltelijk van haar onderhoudsverplichting, dan is het duidelijk, dat haar schuld nu kleiner wordt. Zoo bedraagt in het onderwerpelijke geval de restant-schuld ƒ 1141,77.x) Met het vorenstaande hebben wij de voornaamste bezittingen en schulden der vereeniging behandeld. Er zijn er echter nog meer, die niet zoo in het oog vallen en daarom vaak worden vergeten. Een balans is echter een staat van alle bezittingen en schulden der vereeniging; de minder belangrijke mogen daarom niet verwaarloosd worden. Om te beginnen, moeten wij opmerken, dat wij met den kassier in rekening-courant stonden. We moeten er dus rekening mee houden, dat wij van den kassier rente te vorderen kunnen hebben of aan hem rente schuldig kunnen zijn. De laatste rentevereffening heeft toch plaats gehad 1 Juli 1920. Is de administrateur bekend met het samenstellen van een rekening-courant volgens de methode welke de kassier pleegt te volgen, dan kan hij zelf de rente berekenen. Zoo niet, dan vrage hij aan den kassier welk bedrag ongeveer te vorderen of verschuldigd is. In het onderwerpelijke geval hebben wij berekend, dat de te vorderen rente bedraagt ƒ 88,%, welk bedrag wij onder de bezittingen aan de debetzijde van de balans opnemen op de wijze, in ons model-balans aangegeven. Thans moeten wij nagaan, of de vereeniging nog huren te vorderen heeft van de huurders, dan wel, aan hen dienaangaande nog schuldig is. De laatste weekhuur werd op 8 December 1919 bij vooruitbetaling voldaan. De wekelijksche *) Deze redeneering zouden wij'met gaarne geven ten behoeve van een boekhoud-examen. Practisch achten wij haar hier beter, dan een meer juiste, bij welke het reserve-idee op den voorgrond treedt. De boekhouding naar de enkelvoudige methode 99 normale huuropbrengst' bedraagt ƒ 142,50. Nu wij op 10 December 1919 de balans opmaken is op dien datum 4 dagen 4 huur vooruitbetaald, vormende een bedrag van -y x ƒ 142,50 = ƒ 81,43. Gaan wij verder het huurregister na, dan zien wij, dat er een huurachterstand is van 3 weken of 3 x ƒ 3,75 = ƒ 11,25, welk bedrag de vereeniging dus van de huurders weer te vorderen heeft. Per saldo is de vereeniging dus aan de huurders op 10 December 1919 schuldig ƒ 81,43 — ƒ 11,25 = ƒ 70,18. Deze schuld moet op de creditzijde van de balans worden gebracht. Op gelijke wijze gaan wij na, hoe het met de pacht staat. De pacht wordt kwartaalsgewijze bij vooruitbetaling vol* daan. De laatste pachtbetaling vond plaats op 1 November 1919 en liep dus over het tijdvak 1 November 1919 tot 1 Februari 1920. Op 10 December 1919 was dus nog 50 dagen pacht vooruitbetaald en is de vereeniging aan den pachter .50 rm dus schuldig (jn x / 30,— is ƒ 16,67. Ook dit bedrag moet aan de creditzijde van de balans onder de schulden worden opgenomen. Van belang is het verder nog om na te gaan, of de vereeniging nog rente schuldig is aan de gemeente wegens de van haar ontvangen voorschotten. De annuïteit van het bouwvoorschot werd op 10 December 1919 voldaan. Te dezen aanzien is dus geen rente verschuldigd. Wel echter ten aanzien van de annuïteit van het grondvoorschot. Deze werd voldaan 6 September 1919. De hiervoren afgedrukte calculatiestaat betreffende de schuld aan de gemeente toont aan, dat de schuldrest per dien datum bedroeg ƒ 13933,48B. Op 10 December d.a.v. is de vereeniging dus weder 94 dagen 94 5 rente schuldig aan de gemeente; derhalve ^^q x Jqq x ƒ 13933.485 = ƒ 181,91. Deze schuld plaatsen wij aan de creditzijde van de balans. 100 De boekhouding naar de enkelvoudige methode Bespreken wij thans de rente van het kapitaal der vereeniging, groot ƒ 2000,—. In vroeger jaren stelde men zich steeds op het standpunt, dat eerst rente of dividend over het kapitaal mocht worden uitgekeerd, zoodra de vereeniging winst had behaald. Wij hebben ons hiermede nooit kunnen vereenigen. Een vereeniging of stichting, werkzaam in het belang van de volkshuisvesting is niet op een lijn te stellen met een Naamlooze Vennootschap. Zeker, Rijk en Gemeente hadden daardoor eenigszins de garantie, dat de belanghebbende of belangstellende leden in hun welbegrepen eigenbelang zoo zuinig mogelijk zouden beheeren. Bovendien mocht het dividend nooit meer bedragen dan 4 Men gevoelt het tegenstrijdige. Zijn de leden ondernemers, dan moet hun ook toekomen de volle ondernemerswinst, of moeten zij lijden het vólle ondernemersverlies, doch moet niet 4 % de marge uitmaken. Zijn zij geldschieters, dan moet hun ook een vaste rente gewaarborgd worden, en moet deze ook een van de lasten der exploitatie uitmaken. In den tegenwoordigen tijd, in welke het verband tusschen woongerief en woninghuur volkomen verbroken is, en alle vereenigingen met bijdragen in de exploitatie moeten werken, is er geen sprake meer van winst, en is er evenmin sprake van dividend. Wij gevoelen er dus het meeste voor om de geldschieters een vaste rente te verzekeren. Deze bedraagt i.c. 4 %. Het kapitaal is gestort op 2 Mei 1918. Aangezien er tot dusverre nog geen rentebetaling heeft plaats gevonden, is de vereeniging per 10 December 1919 578 dagen rente schuldig a 4 % over ƒ 2000 — = ƒ 128,44. Dit bedrag vermelden wij onder de schulden aan de creditzijde van de balans. Hiermede hebben wij de verschillende bezittingen en schulden der vereeniging op de balans geplaatst. Tellen l) Conform art. 10 van het Woningbesluit. Het ligt in de bedoeling de fixeering op 4 °/o prijs te geven, en daarvoor in de plaats te stellen: „een matige rente' > De boekhouding naar de enkelvoudige methode 101 wij de bezittingen, aan de debetzijde van den staat voorkomende, op, dan vinden wij een totaalbedrag van ƒ 202088,64, terwijl de optelling van de schulden, aan de creditzijde staande, een bedrag geeft van ƒ 207475,50. Er is dus een verhes van ƒ 207475,50 — ƒ 202088,64 = / 5386,86. Door welke omstandigheden dit verlies veroorzaakt is, kan de balans ons niet leeren. Het is de taak van de verliesen winstrekening, welke wij nu zullen bespreken, om de verschillende voor- en nadeelige exploitatieresultaten aan te wijzen, wier resultante een bedrag van ƒ 5386,86 uitmaakt. De verlies- en winstrekening is een staat, welke op zijn debetzijde de lasten der exploitatie vermeldt en op zijn creditzijde de baten. Behandelen wij in de eerste plaats de lasten. De voornaamste leiddraad tot het naspeuren dier lasten is de creditzijde van ons tabellarisch-kasboek. Vooreerst vak hierbij de kolom „Onderhoud" in het oog. De onderhoudsuitgaven bedragen volgens die kolom in totaal ƒ 188,23. Dit bedrag plaatsen wij aan de linkerzijde van de verliesen winstrekening. Zooals wij hiervoren bespraken zou een bedrag van ƒ 35,— per woning in het onderhondsfonds worden gestort, of voor 38 woningen ƒ 1330,— per jaar. Deze storting nu is te splitsen in het bedrag van ƒ 188,23, dat werkelijk aan onderhoud is betaald, en de rest ad ƒ 1141,77 hetwelk voor onderhond gereserveerd blijft, maar toch eveneens als een der exploitatielasten moet worden beschouwd. Ook dit laatste bedrag moeten wij dus in het debet der verlies- en winstrekening opnemen. Nu volgen de administratiekosten, welke volgens ons tabellarisch-kasboek ƒ 174,— bedragen. Daarna de belastingen tot een bedrag van ƒ 332,19. Beide bedragen nemen wij in het debet der verlies- en winstrekening op. De belangrijkste exploitatielast is wel de interest. In de kolom .Annuïteit" van het tabellarisch-kasboek vinden wij een rentebedrag, aan de gemeente betaald, van ƒ 10004.185. 102 De boekhouding naar de enkelvoudige methode Dit bedrag is een verlies. Voorts vinden wij in de creditkolom „Diversen" van het tabellarisch-kasboek (3 Februari 1919) door den kassier in rekening gebracht een interestbedrag van ƒ 30,31. Dit vermeerdert het verhes. Daarentegen vergoedt de kassier blijkens de debetkolom „Diversen" van het tabellarisch-kasboek een rente van ƒ 55,75, hetgeen het verlies vermindert. In het kasboek vinden wij derhalve een totaal interest-verlies van ƒ 10004,18B + ƒ 30,31 — ƒ 55,75 = ƒ 9978,746. Hiermede zijn wij er echter nog niet, omdat men tèr bepaling van het eindresultaat niet alleen rekening moet houden met de „betaalde" interesten en de „ontvangen rentevergoedingen, maar tevens met de nog „te betalen , dus voor het exploitatiejaar nog verschuldigde, interest, en de „te ontvangen", dus over het exploitatiejaar nog te vorderen interest. Met deze hebben wij bij het opmaken van de balans rekening gehouden. Aan haar creditzijde vinden wij voor nog verschuldigde interest, bedragen van ƒ 181,91 en ƒ 128,44. Deze vermeerderen het hierboven becijferde verhes ad ƒ 9978,745 tot ƒ 9978,745 + ƒ 181,91 + ƒ 128,44 = ƒ 10289.098. Aan de debetzijde van de balans is als te vorderen rente vermeld een bedrag van ƒ 88,%, hetwelk het verlies vermindert, waardoor dit per saldo wordt ƒ 10289,09* — ƒ 88,% == ƒ 10200.135. Het eindresultaat is dus, dat er een interest-verhes is ad ƒ 10200.135, welk bedrag wij aan de debetzijde van de verlies- en winstrekening plaatsen. Zooals men ziet moet men nogal met een en ander rekening houden voordat het interest-verlies becijferd is. In de practijk troffen wij meermalen aan dat deze overigens vrij eenvoudige becijfering onjuist plaats had. Uit het vorenstaande heeft de lezer nu kunnen zien, dat hij voorloopig moet bepalen het saldo aan interest uit hetgeen reeds geboekt is, en dat hij dit saldo, aan de hand van de balans, moet wijzigen in verband met de nog „te betalen" en nog t,te vorderen renten. DE BOEKHOUDING NAAR DE ENKELVOUDIGE METHODE 103 Vervolgen wij thans de opsomming der exploitatielasten. De creditzijde van het tabellarisch-kasboek geeft er, nadat wij de kolommen „Onderhoud", „Administratiekosten", „Belastingen en „Annuïteit hebben gebruikt, alleen nog eenige verspreide in de kolom „Diversen". In deze kolom treffen wij vooreerst aan onder dagteekening van 24 April 1918 en I Juli d.a.v. bedragen van ƒ 25,— en ƒ 30,—, tezamen ƒ 55,—, welke als oprichtingskosten der vereeniging zijn te beschouwen. Over het algemeen is het gewoonte om „oprichtingskosten als eene bezitting te beschouwen, en ze op de balans te plaatsen, nadat een gedeelte daarvan als verlies is afgeschreven. Dit gedeelte moet dan op de verlies- en winstrekening worden aangeteekend. Deze handelwijze is de juiste. Immers, van de gemaakte oprichtingskosten profiteeren vele volgende exploitatiejaren, en het is dus ook logisch, dat die kosten over verschillende jaren worden verdeeld. Gaat het dus om eenigszins belangrijke bedragen, dan is bovenstaande handelwijze ongetwijfeld te prefereeren. Aangezien het i.c. slechts een vrij onbelangrijk bedrag betreft, zullen wij de oprichtingskosten, zooals men dit noemt, „ineens afschrijven", en vermelden wij het bewuste bedrag van ƒ 55,— in het debet van de verhes- en winstrekening. De kolom „Diversen", hiervoren bedoeld, verder naloopende, vindén wij onder dagteekening van 3 April 1919 en 12 Juni d.a.v. bedragen ad ƒ 80,— en ƒ 25,— wegens betaalde verzekeringspremiën. In verband hiermede nemen wij in het debet van de verhes- en winstrekening een bedrag op van ƒ 105,—. Op gelijke wijze verder handelende, treffen wij met de data 28 Mei 1919 en 9 October d.a.v. bedragen aan van ƒ 69,82 en ƒ 55,18 = ƒ 125,— voor kosten van waterleiding. Ook dit bedrag nemen wij op in het debet van de verliesen winstrekening. Hiermede zijn de verliesposten, welke zijn aan te merken als „uitgaven" afgehandeld. Doch er zijn nog andere ver- 104 DE BOEKHOUDING NAAR DE ENKELVOUDIGE METHODE liezen, welke geen „uitgaven" zijn, n.1. die, welke veroorzaakt worden door de depreciatie van de bezittingen der vereeniging. Te dezen aanzien zijn in de balans een tweetal afschrijvingen opgenomen ad ƒ 889,71 en ƒ 18.415. Ook deze moeten wij onder de verliezen opnemen, waarna alle verliezen zijn afgehandeld, en wij kunnen overgaan tot de winsten, als men ze zoo noemen wil. Wij nemen nu voor ons de debetzijde van ons tabellarischkasboek, en vinden in de kolom „Huren" een bedrag aan ontvangen huur van ƒ 6528,75. Dit bedrag mag niet ten volle als winst worden beschouwd, aangezien wij bij de behandeling van de balans er de aandacht op vestigden, dat de vereeniging aan de huurders, gelet op hunne vooruitbetalingen en hun huurachterstand, nog een bedrag schuldig was van ƒ 70,18- De exploitatiebate aan huren bedraagt mitsdien ƒ 6528,75 — ƒ 70,18 *l ƒ 6458.57. Dit bedrag vermelden wij aan de creditzijde van de verlies- en winstrekening. De volgende kolom van de debetzijde van ons tabellarischkasboek behandelt de ontvangen pachtsommen. Wij vinden hiervoor een totaalbedrag van ƒ 180,—. Bij de samenstelling van de balans berekenden wij eenter dat aan pacht vooruitbetaald is een bedrag van ƒ 16,67. Dit bedrag is de vereeniging aan den pachter schuldig, en vermindert dus de winst te dezen opzichte tot ƒ 180. ƒ 16,67 = ƒ 16333. Ook dit bedrag plaatsen wij aan de creditzijde van de verlies- en winstrekening. Beschouwen wij thans nog de debetkolom „Diversen van het kasboek, dan treffen wij in de eerste plaats aan een exploitatiebate aan contributiën van ƒ 250,— (zie de posten per 12 September 1918 en 16 April 1919), welke eveneens aan de creditzijde van de verlies- en winstrekening moet worden vermeld. Verder vinden wij een bedrag van ƒ 941,52 als vergoeding voor renteverlies. Na hetgeen wij omtrent het „renteverlies" hebben vermeld, zal het duidelijk zijn, dat wij ook deze post als een exploitatiebate moeten aan- De BOEKHOUDING NAAR DE ENKELVOUDIGE METHODE 105 merken. Zij heeft toch de strekking om te bevorderen, dat het eerste exploitatiejaar, ondanks het feit, dat de huren nog met op volle kracht werkten, niettemin zonder verlies sluit. Het renteverlies nemen wij dus aan de creditzijde der verlies- en winstrekening op. Tenslotte moeten wij nog eene bate vermelden, welke allicht over het hoofd zou worden gezien, omdat te dezen aanzien van geen „ontvangst" sprake is. Het betreft hier, in tegenstelling met depreciatie van de bezittingen der vereeniging, eene appreciatie of waardestijging van een der bezittingen van de vereeniging, n.1. het effectenbezit. De aankoop der effecten (zie post 2 Juli 1919 credit kasboek) eischte een bedrag van ƒ 1865,— terwijl de tegenwoordige waarde der effecten volgens de balans ƒ 1894,17 is. Eene stijging derhalve van ƒ 29,17 welke als winst in het credit der verlies- en winstrekening moet worden opgenomen. Nu wij met het vorenstaande alle exploitatielasten en -baten hebben aangeteekend, tellen wij de debetzijde van de verlies- en winstrekening op en vinden een totaalbedrag van ƒ 13229,45, terwijl de creditzijde een totaal geeft van ƒ 7842,59, zoodat er een nadeelig saldo is van ƒ 5386,86, zooals ook de balans aangaf. Balans en verlies- en winstrekening kloppen dus. De balans gaf zonder meer het nadeelig exploitatie-resultaat aan, terwijl de verlies- en winstrekening omstandig aangeeft, welke de oorzaken zijn van dit exploitatie-resultaat. Wij laten nu balans en verlies- en winstrekening hierna volgen. 106 De boekhouding naar de enkelvoudige methode BALANS PER 10 DECEMBER 1919. Kassa ƒ 21 72 Afschrijving gebou- Gebouwen „186131 89 wen ƒ 889 71 Terreinen , 13951 90 Afschrijving terrei- Effecten „ 1894 17 nen . • . . . . . „ 18 41* Te vorderen rente Gemeente „199175666 bankier „ 88 % Kapitaal „ 2000 — Saldo verlies 5386 86 Kassier „ 3852 74 Onderhoudsfonds. . „ 1141 77 Huurders , 70 18 —v. Vooruitbetaalde \ pacht „ 16 67 \ Verschuldigde rente grondvoorschot . . „ 181 91 Verschuldigde rente \ kapitaal , 128 44 ƒ207475 50 ƒ 207475 50 De boekhouding naar de enkelvoudige methode 107 VERLIES- EN WINSTREKENING PER 10 DECEMBER 1919. Onderhoud .... ƒ 188 23 Huren ƒ 6458 57 Dotatie onderhouds- Pachten 163 33 ft>nds L 1141 77 Contributiën . . . . „ 250 — Administratiekosten. „ 174 — Renteverlies , 941 52 Belastingen . . . . L 332 19 Winst op Effecten . „ 29 17 Interest „ 10200 13B Saldo verlies 5386 86 Oprichtingskosten . „ 55 — Verzekeringspremiën „ 105 — Waterleiding , 125 — {* Afschrijving gebou- ^\ wen „ 889 71 Idem terreinen. . . „ 18 418 ƒ 13229 45 ƒ 13229 45 De hiervoren afgedrukte verlies- en winstrekening geeft een bevredigend resultaat, als wij in aanmerking nemen dat op de exploitatieraming, zie post 15 memoriaal, op een gemeentelijke bijdrage wordt gerekend van ƒ 5714,04. De exploitatie verliep dus nog iets voordeeliger dan werd verwacht. Met het vorenstaande hebben wij voor den niet-deskundige tamelijk huishoudelijk een volledig voorbeeld uitgewerkt. Heeft de lezer zich nu in dit voorbeeld volledig ingewerkt, dan raden wij hem aan bij de bewerking zijner administratie voor het eerste jaar althans, op dezelfde wijze te werk te gaan. Hij houde dus het memoriaal volledig aan op de wijze, door ons aangegeven. Geraakt hij langzamerhand in zijn administratie thuis, dan brenge hij vereenvoudiging aan als wij hierna zullen aangeven. Vooreerst zal het hem zoo langzamerhand een ergernis 108 De boekhouding naar de enkelvoudige methode zijn geworden om alle kashandelingen niet alleen in de beide kasboeken te schrijven, doch ook in het memoriaal. De inschrijving in het memoriaal late hij nu achterwege. Dit brengt het momoriaal reeds tot belangrijk kleiner proportie terug. De kasboeken nemen dus nu een deel van de taak van het memoriaal over en worden dus „hulpboeken . Op gelijke wijze handele hij ten aanzien van de kassiersposten, welke niet mede in het kasboek worden aangeteekend. Een verdere bekorting van het memoriaal kan nog worden verkregen, door de dan nog overblijvende posten beknopter in te schrijven, onder verwijzing naar een nummer van een dossier, hetwelk men voor diverse bescheiden aanhoudt. Wij stappen in dit deeltje nu van de enkele methode van boekhouden af. Na de behandeling van andere boekhoudvormen in het volgende deeltje hopen wij verdere moeilijkheden onder de oogen te zien; in de eerste plaats wel deze, hoe is te handelen, indien meer dan een plan in aanbouw of in exploitatie is. MEMORIAAL der vereeniging gevestigd te 1 1919 Mrt. 26 De bouwrekening te debiteeren en de verlies- en winst¬ rekening te crediteeren voor renteverlies tijdens den bouw / 941.52 Dec. 10 De rekening Onbebouwd Terrein te belasten en de reke¬ ning Gebouwen met erven te crediteeren voor de waarde van het overgebleven terrein. . . . .... „ 2000 — Dec. 10 De rekening Onderhoudsreserve te debiteeren en Onderhoud te crediteeren voor „ 188,23 Dec. 10 Voor afsluiting de Verlies en Winstrekening te debiteeren voor . 13229,45 ' en te crediteeren de navolgende rekeningen: Administratiekosten » 1", Oprichtingskosten J » 55, Interest '. » 10200,13» Verzekering. » '05, Belastingen i> 332,19 Waterleiding » '25, Onderhoudsreserve * 1330, Afschrijving Gebouwen met erven >> , 905.485 Onbebouwd Terrein >• 2,64 Verder de volgende rekeningen te debiteeren: Pachten 163,33 Contributièn >• 250 — Huren , 6458,57 Effecten 29,17 en de Verlies- en Winstrekening te crediteeren voor „ 6901,07 KLAD-KASBOEK der vereeniging gevestigd te 2 ONTVANGSTEN 1918 April 12 Ontvangen van den penningmeester bij wijze van voorschot ƒ 100,— ƒ 100- Mei I Saldo ƒ 56__ >> 2 Ontvangen de storting op 40 aandeelen van ƒ 50,— . „ 2000,— ƒ 2056,- Juni I Saldo . . ƒ 1956—1 / 1956,— Juli 1 Saldo ƒ 1951 — 22 Ontvangen voor 30 bestekken ad ƒ 0,25 „ 7^50 ƒ 1958.50 Aug. 1 Saldo i ƒ 1863,50 „ 1 Ontvangen 3 maanden pacht bij vooruitbetaling ... „ 30,— 3 Opgenomen bij den bankier „ 9000,— „ 8 Ontvangen voor 5 boomen ad ƒ 15,— per stuk .... „ 75,— ƒ 10968,50 Sept. I Saldo ƒ 671,50 „ 6 Ontvangen den len termijn van het grondvoorschot . „ 10000,— „ 12 Ontvangen de jaarlij ksche contributie van 50 leden der vereeniging ,, 125,— ! „ 16 Ontvangen van de gemeente den 2en termijn van het grondvoorschot „ 3680,— en den len termijn van het bouwvoorschot .... „ 14120,— j ƒ 28596,50 UITGAVEN 3 1918 April 15 Gekocht een kasboekje en een notulenboek ƒ 2,— 20 Betaald de zaalhuur in verband met de oprichting der vereeniging 2 22 Betaald voor het drukken der statuten , 25 — " 24 Betaald voor schrijfbehoeften en postzegels 1<ï' 30 Saido " g_ i ioo,- 6 Aan den penningmeester terugbetaald het voorschot van / 100 — 31 Saldo • • • 1956,- ƒ 2056.- Juni 3 Betaald de zaalhuur voor de op 25 Mei gehouden algemeene vergadering ƒ 5 •» 30 Saldo 195l' ƒ 1956- J"'1 ' Betaald de boeken tot inrichting van de boekhouding ƒ 30 — 15 Betaald aan de N. V. „Drukkerij Snelpers" wegens het drukken van*200 bestekken 59 " 25 Betaald voor post- en plakzegels I " 15' 31 Saldo " 1863^50 ƒ 1958,50 g- ^ Betaald aan den heer B. de koopsom van de terreinen ƒ 10000 — 7 Betaald voor het kappen van eenige boomen op het terrein jq " 26 Betaald aan den architect voor teekeningen en andere kosten 2q7 31 Saldo " 671,50 ƒ 10968,50 ^epl' 6 Gestort bij den bankier ƒ ojqq _ 9 Aan den notaris betaald voor overdrachtskosten van den grond 271 90 " '8 Betaald aan den opzichter voor salaris " 125' 19 Betaald aan den aannemer den len termijn van de aan- neemsom j yggg 30 Betaald aan den heer C wegens vergoeding voor het verleggen van een sloot 200 30 Saldo • " 699,'60 I ƒ 28596,50 4 ONTVANGSTEN 1918 Oct. 1 Saldo I ƒ 699,60 „ 3 Opgenomen bij den bankier j „ 37000,-— „ 9 Van de gemeente ontvangen den 2en termijn van het , bouwvoorschot j « 37012,— en den laatsten termijn van het grondvoorschot . . » 271,90 ƒ 74983,50 Nov. I Saldo / 983,50 „ 1 Ontvangen 3 maanden pacht J 30,— £ 25 Van de gemeente ontvangen den 3en termijn van het bouwvoorschot „ 38207,50 ƒ 39221.- Dec. 1 Saldo ƒ 396 — „ 2 Ontvangen één week huur bij vooruitbetaling van 10 huurders „ 37,50 „ 9 Ontvangen één week huur van 10 huurders » 37,50 „ 16 Ontvangen één week huur van 10 huurders . . . . . „ 37,50 „ 23 Ontvangen één week huur van 10 huurders . . . . 37,50 „ 30 Ontvangen één week huur van 10 huurders ,> 37,50 ƒ 583,50 1919 Jan. 1 Saldo / 118,50 „ 6 Ontvangen één week huur van 10 huurders « 37,50 „ 13 Ontvangen één week huur van 10 huurders » 37,50 k 20 Ontvangen één week huur van 8 huurders . . . . . „ 30 — „ '25 Van de gemeente ontvangen den 4en termijn van het bouwvoorschot »» 56650, „ 27 Ontvangen voor huren >> 45,— ƒ 56918.50 Febr. I Saldo ƒ 158,50 „ 1 Ontvangen 3 maanden pacht » 30t— „ 3 Ontvangen voor huren » 112,50 „ 10 Ontvangen voor huren » 112,50 „ 17 Ontvangen voor huren „ 112,50 „ 24 Ontvangen voor huren i » 112,50 ƒ 638.50 UITGAVEN 5 1918 Oct. 3 Betaald aan den aannemer den 2en termijn van de aan- neemsom ƒ 35600,— „ 7 j Betaald aan den architect een gedeelte van zijn honorarium „ 1000,— en aan den opzichter voor salaris „ 125,— .10 Gestort bij den bankier „ 37250 — „ I 25 Betaald aan den aannemer voor fooien voor de werklieden „ 25,— 31 Saldo 983,50 ƒ 7498330 Nov. II Betaald voor brandstoffen voor het droogstoken van 10 huizen ƒ 25,— | 27 Betaald aan den opzichter voor salaris . . . - „ 200,— » 27 Betaald aan den aannemer den 3en termijn van de aan- neemsom „ 35600,— „ I 29 Betaald aan den architect een gedeelte van zijn honorarium „ 3000,— 30 Saldo 396 — ƒ 39221,— Dec. 4 Betaald voor post- en plakzegels en schrijfbehoeften . ƒ 15,— >> 6 Betaald voor hel drukken van huurkwitanties .... „ 25,— „ | 16 | Gestort bij den bankier | „ 300,— » | 30 l Betaald aan den opzichter voor salaris „ 125,— 31 I Saldo „ ||8,50 ƒ 583.50 1919 ===== Jan. 16 Betaald voor brandstoffen voor het droogstoken van 20 huizen ƒ 35,— " 27 Betaald aan den architect een gedeelte van zijn hono- I rarium „ 3000,— I 27 I Betaald aan den aannemer den 4en termijn van de aan- neemsora „ 53400,— »» 28 Gestort bij den bankier „ 200,— >• 29 Betaald aan den opzichter voor salaris „ 125,— 31 I Saldo . . , 158,50 ƒ 56918,50 Febr. 12 Betaald voor zaalhuur voor een algemeene vergadering ƒ 5,— » 27 Betaald aan den opzichter voor salaris „ 125,— en voor fooien voor de werklieden „ 40,— 28 Saldo „ 468,50 ƒ 638,50 6 ONTVANGSTEN 1919 Mrt. I Saldo ƒ 468,50 „ 3 Ontvangen voor, huren „ 112,50 „ 10 Ontvangen voor huren „ 112,50 „ 12 Van de gemeente ontvangen den 5en termijn van het bouwvoorschot »ï 36200,— ,i 17 Ontvangen voor huren » 112,50 „ 24 Ontvangen voor huren » 142,50 „ 24 Opgenomen bij den bankier » 800,— „ 31 Ontvangen voor huren „ 142,50 ƒ 38091,— April 1 Saldo ƒ 235,21 7 Ontvangen huren „ 142,50 „ 12 Van de gemeente ontvangen den laatsten termijn van het bouwvoorschot „ 3942,39 14 Ontvangen huren „ 142,50 i, 16 Ontvangen de jaarlijksche contributie van 50 leden . . „ 125,— ,, 21 Ontvangen huren „ 142,50 „ 28 Ontvangen huren „ 142,50 ƒ 4872,60 Mei 1 Saldo ƒ 317,60 „ 1 Ontvangen 3 maanden pacht „ 30,— „ 5 Ontvangen huren . . . . . . . „ 142,50 „ 12 Ontvangen huren „ 127,50 „ 19 Ontvangen huren „ 147,50 „ 26 Ontvangen huren . . . „ 152,50 ƒ 917,60 Juni 1 Saldo 1 ƒ 227,13 „ 2 Ontvangen huren „ 142,50 » 9 Ontvangen huren „ 142,50 ,, 16 Ontvangen huren „ 135,— » 23 Ontvangen huren „ 135,— » 30 Ontvangen huren „ 146,25 [7 928,38 Juli 1 Saldo ƒ 253,30 „ 7 Ontvangen huren „ 142,50 14 Ontvangen huren II 142,50 „ 21 Ontvangen huren j „ 142,50 28 Ontvangen huren „ 142,50 [ƒ 823,30 UITGAVEN 7 1919 Mrt. 6 Betaald voor brandstoffen voor droogstoken ƒ 25,— „ 17 Betaald aan den aannemer den laatsten termijn der aanneemsom » 35600,— „ 19 Betaald aan den architect het laatste gedeelte van zijn honorarium » 600, „ - 24 Betaald aan den opzichter voor salaris „ 150, „ 26 Betaald voor meer en minder werk » 1480,79 31 Saldo „ 235,21 ƒ 38091 — April 3 Betaald de verzekeringspremie ƒ 80,— p 7 Betaald de tegemoetkoming aan den secretaris en den penningmeester - » 75,— „ 16 Gestort bij den bankier „ 4400,— 30 Saldo .' „ 317,60 ƒ 4872,60 Mei 5 Gestort bij den bankier ƒ 500,— I 28 Betaald voor waterleiding „ 69,82 „ 30 Betaald voor grondbelasting „ 120,65 31 Saldo „ 227,13 ƒ 917,60 Juni 5 Betaald 1 °/00 der voorschotten voor toezicht van het Rijk ƒ 200,08 „ 10 Gestort bij den bankier « 300,— i 12 Betaald premie voor glasverzekering „ 25,— „ 17 Gestort bij den bankier »» 150,— 30 Saldo . ; . „ 253,30 ƒ 928,38 Juli 1 Gestort bij den bankier ƒ 250,— „ 7 Gestort bij den bankier „ 142,50 „ 16 Betaald zaalhuur voor een algemeene vergadering . . II „ 5,— „ 17 Betaald voor postzegels en schrijfbehoeften „ 10,— „ 22 Gestort bij den bankier " 250,— 31 Saldo k, 165,80 I ƒ 823,30 8 ONTVANGSTEN 1919 Aug. 1 Saldo ƒ 165,80 „ 1 Ontvangen 3 maanden pacht „ 30,— „ 4 Ontvangen huren » 142,50 „ II Ontvangen huren „ 142,50 „ 18 Ontvangen huren „ 138,75 I 25 Ontvangen huren „ 144,50 ƒ 764,05 Sept. 1 Saldo ƒ 363,— „ i I Ontvangen huren „ 144,25 „ 6 Opgenomen bij den bankier „ 250,— „ 8 Ontvangen huren „ 142,50 „ 15 Ontvangen huren „ 142,50 „ 22 Ontvangen huren „ 142,50 „ 29 Ontvangen huren ■ „ 142,50 ƒ 1327,25 Oct. 1 Saldo ƒ 125,70 „ 6 Ontvangen huren „ 142,50 „ 13 Ontvangen huren „ 142,50 „ 20 Ontvangen huren „ 142,50 „ 27 Ontvangen huren „ 142,50 ƒ 695.70 Nov. 1 Saldo ƒ 140,52 ,, 1 Ontvangen 3 maanden pacht „ 30,— „ 3 Ontvangen huren „ 142,50 „ 10 Ontvangen huren „ 142,50 j, 17 Ontvangen huren „ 142,50 „ 24 Ontvangen huren „ 142,50 ƒ 740,52 Dec. 1 Saldo ƒ 133,02 „ I Ontvangen huren „ 142,50 8 Ontvangen huren 1 „ 142^0 „ 10 Opgenomen bij den bankier „ 9800,— ƒ 10218,02 UITGAVEN 9 1919 ! Aug. | 4 I Gestort bij den bankier ƒ 200,— „ 5 I Betaald voor straatbelasting 76,— „ 20 Betaald de nota voor reparatie van enkele schoorsteenen „ 125,05 31 Saldo 363 — "ƒ 764,05 Sept. 6 Betaald de annuïteit van het grondvoorschot ƒ 716,01 „ I 19 Betaald voor grondbelasting „ 135,54 „ 23 Gestort bij den bankier „ 350,— 30 I Saldo :-.-v;:-V „ 125,70 ƒ 1327,25 Oct. 6 Gestort bij den bankier ƒ 150 — „ 9 Betaald voor waterleiding » 55,18 „ 14 Gestort bij den bankier . . „ 200,— „ ! 21 Gestort bij den bankier „ 150, I 31 Saldo 140,52 ƒ 695,70 Nov. 4 Gestort bij den bankier ƒ 300,— „ II Gestort bij den bankier >. 150,— „ 18 Gestort bij den bankier . » 100,— „ 24 Gestort bij den bankier : . . »v » 50,— „ 25 Betaald voor reparatie » 7,50 30 Saldo : _» 133,02 ƒ 740,52 Dec. 10 Betaald de annuïteit van het bouwvoorschot ƒ 10196,30 10 Saldo .. 21,72 ƒ 10218,02 Model F, behoorende bij Hoofdstuk II van „Het financieel beheer eener met rijkssteun werkende woningbouwvereeniging . KASSIERSBOEK der Vereeniging gevestigd te Dit kassiersboek is onder bestelnommer 8029 verkrijgbaar bij den uitgever N. SAMSOM te alphen aan den Rijn. (Zie afzonderlijke circulaire.) DEBET 1916 I Sept. | 6 Gestort ƒ 9500 Oct. 10 Gestort ." 37250 — Dec. 16 Gestort " 300 1917 Jan. 28 Gestort » 200 ~ April 16 Gestort , ; 4400 Mei 5 Gestort. • „ 500 - . Juni 10 Gestort » 300 „ 17 Gestort » 150 Juli 1 Gestort • " 250 7 Gestort » '42 50 22 Gestort • 250 — 23 Interest over het le halfjaar " 55 75 29 Gestort " 200 — Sept. 23 Gestort , ' ' " 350 ~~ 30 Gestort . . . '• • • " 150 Oct. 14 Gestort I" 200 21 Gestort I " 150 28 Gestort " 150 Nov. 4 Gestort | » 150 11 Gestort | " ,5°. 18 Gestort " 150 Dec. 10 Saldo verschuldigd „ 3852 74 ƒ 58800 99 CREDIT 1916 Aug. 3 Opgenomen ^ Ir / 9000 Oct. 3 Opgenomen' Jl „ 37000 — 1917 Febr. 3 I In rekening gebracht voor interest „ 30 31 Mrt. 24 Opgenomen „ 800 Juni 19 Cheque no. 1 ! „ 55 68 Juli 2 Gekocht 2 obligaties 5 % N. W. S „ 1865 — Sept. 6 Opgenomen „ 250 — Dec. 10 Opgenomen „ 9800 — [ I ƒ58800 | 99 1919 Dec. 11 Saldo verschuldigd f 3852 74 31 68 KASSIERSBOEK der vereeniging gevestigd te DEBET 1918 Aug. 31 Saldo ƒ 9000- ƒ 9000 — Sept. 6 Gestort ƒ 9500,— ƒ 9500- Oct. , 1 Saldo ƒ 500,— 10 Gestort , 37250,— ƒ 37750,- Dec. 1 Saldo ƒ 750 — 16 Gestort „ 300 — ƒ 1050,- 1919 Jan. 1 Saldo ƒ 1050,— 28 Gestort 200,— ƒ 1250,— 1 Febr. 1 Saldo ƒ 1250 — ƒ 1250 — Mrt. 1 Saldo ƒ 1219,69 ƒ 1219,69 April 1 Saldo / 419,69 16 Gestort 4400 — ƒ 4819,69 Mei 1 Saldo ƒ 4819,69 5 Gestort „ 500,— ƒ 5319,69 Juni 1 Saldo ƒ 5319,69 10 Gestort „ 300 — 17 Gestort 150.— ƒ 5769,69 CREDIT . 1918 Aug. 3 Opgenomen ƒ 9000,— ƒ 9000 — Sept. 1 Saldo ƒ 9000 — 30 Saldo „ 500 — ƒ 9500 — Oct. 3 Opgenomen ƒ 37000 — 31 Saldo „ 750 — ƒ 37750 — Dec. 31 Saldo ƒ 1050 — ƒ 1050 — 1919 Jan. 31 Saldo ƒ 1250 — ƒ 1250 — Febr. 3 Verschuldigde interest volgens rekening-courant. ... ƒ 30,31 28 Saldo , . . . „ 1219,69 ƒ 1250,— Mrt. 24 Opgenomen ƒ 800 — 31 Saldo „ 419,69 ƒ 1219,69 April 30 Saldo .- ƒ 4819,69 ƒ 4819,69 Mei 31 Saldo ƒ 5319,69 ƒ 5319,69 Juni 19 Betaald aan den loodgieter met cheque no. 1 .... ƒ 55,68 30 Saldo 5714,01 ƒ 5769,69 DEBET 1919 Juli 1 Saldo / 5714.01 „ 1 Gestort „ 250,— 7 Gestort „ 142,50 22 Gestort 250,— „ 23 Te vorderen interest volgens rekening-courant .... „ 55,75 ƒ 6412,26 Aug. 1 Saldo ƒ 4547,26 4 Gestort „ 200,— ƒ 4747,26 Sept. 1 Saldo ƒ 4747,26 „ 23 Gestort „ 350,— ƒ 5097,26 Oct. I Saldo ƒ 4847,26 „ 6 Gestort 3 150,— „ 14 Gestort J 200,— „ 21 Gestort „ I5Q,— ƒ 5347,26 Nov. 1 Saldo ƒ 5347,26 „ 4 Gestort „ 300,— II Gestort „ 150,— 18 Gestort „ 100,— „ 24 Gestort „ 50,— ƒ 5947.26 Dec. I Saldo ƒ 5947,26 10 Saldo 3852,74 ƒ 9800 — CREDIT 1919 Juli 2 Gekocht 2 obligaties 5% N.W.S ƒ 1865.— 31 Saldo 4547.26 ƒ 6412,26 Aug. 31 Saldo ƒ 4747,26 ƒ 4747,26 Sept 6 Opgenomen ƒ 250»— 30 Saldo „ 4847.26 ƒ 5097,26 Oct. 31 Saldo ƒ 5347,26 ƒ 5347.26 Nov. 30 Saldo * ƒ 5947,26 ƒ 5947,26 Dec, |Q Opgenomen ƒ 9800,-— ƒ 9800- GROOTBOEK der vereeniging gevestigd te 1 K AS 1 1918 1918 April 30 Volgens kasboek ƒ 100— April 30 Volgens kasboek ƒ 44,— Mei 31 „ „ „ 2000,- Mei 31 „ , „ 100- Juli 31 „ 7,50 Juni 30 „ , , 5,— Aug. 31 „ 9105,— Juli 31 „ , „ 95,— Sept. ' 30 . „ „ „ 27925,- Aug. 31 „ „ „ 10297,— Oct. 31 „ „ 74283,90 Sept. 30 „ „ „ 27896,90 Nov. 30 „ , 38237,50 Oct. 31 „ , „ 74000- Dec. I 31 , 187,50 Nov. 30 „ „ 38825- 1919 Dec. 31 „ , „ 465,— Jan. I 31 „ 56800,- 1919 Febr. ! 28 „ „ 480— Jan. 31 „ „ „ 56760 — Mrt. 31 „ „ 37622,50 Febr. 28 „ „ „ 170 — April 30 „ , „ 4637,39 Mrt. 31 „ , „ 37855 79 Mei 31 , „ 600— April 30 „ „ „ 4555 — Juni 30 „ „ „ 701,25 Mei 31 „ , „ 69047 Juli 31 „ „ ,„ 570,- Juni 30 „ „ , 675.08 Aug. | 31 „ , „ 598,25 Juli 31 , „ 657,50 Sept. 30 „ „ 964,25 Aug. 31 „ „ .1 40105 Oct. S 31 „ „ 570— Sept. 30 „ „ „ 120135 Nov. I 30 „ , 600— Oct. 31 „ „ „ . 555*18 Dec. ! 10 „ „ „ 10085— Nov. 30 I 607.'50 Dec 10 „ „ „ 1019630 10 Saldo ....... I „ 21,72 ƒ 266075,04 | ƒ 266075,04 Dec. I IJ I Saldo I ƒ 21,72 2 CREDI TEUREN 2 1918 I 1918 Mei 31 Volgens kasboek ƒ 100,— April 30 Volgens kasboek ƒ 100 — ƒ 100— ƒ 100- 3 ADMINISTRATIE KOSTEN 3 1918 1919 April 30 Volgens kasboek ƒ 19,— Dec. 10 Volgens memoriaal ƒ 174 — Juni 30 „ „ , „ 5— Juli 31 „ „ , 15- Dec. 31 , „ 40 — 1919 Febr. 28 , 5,— ^"S^ April 30 „ , , 75 — Juli 31 15,— ƒ '74,- ~ 174,- 1918 1919 April 30 Volgens kasboek ƒ 25 — Dec. 10 Volgens memoriaal 'At H J KAPI TAAL 5 19,9 II I 1918 ' _ Dec. 10 Saldo ƒ 2000 — Mei 31 Volgens kasboek ƒ 2000 — ƒ 2000,— ƒ 2000,- 1 | Dec. I 11 Saldo .. ƒ 2000- _6 GEBOUWEN METERVEN 6 '918 1918 I Juli 31 Volgens kasboek ƒ 50 _ Juli 31 Volgens kasboek t 'y™ Aug. 31 „ „ • I 10297 — Aug. 31 „ .. Sept. 30 . „ 18396*90 1919 Oct. 31 „ „ 36750 — Dec. 10 Volgens memoriaal ». 2000,— Nov. 30 „ „ ;; Dec. ,0 Saldo 198083,79 Dec- 31 " „ 125,- 1919 3' - » 56560,- Febr- 28 „ „ 165 — Mrt- 3| , - - , „ 37855>9 >. i> Volgens memoriaal n 941,52 Juni 30 „ kasboek - n 200 08 ~""~""- ƒ 200166,29 / 200166'29 Dec. II Saldo I ƒ 198083,79 | ) I" • J_ PACH TEN 7 1919 , I 1918 I Dec. 10 Volgens memoriaal J ƒ ] 63 33 ' Aug. 31 Volgens kasboek / 30,— I 'O Saldo I 16*67 .JL' Nov- 30 1 » ' I." ' Febr. 28 » ^^^^ Mei 31 „ „ 50- Aug. 31 „ „ - f- ^^--^ Nov. 30 „ „ 30- ƒ 180,- Ït' ' m'~ Dec. II | Saldo 1 ƒ '6,67 OPRICHTINGS KOSTEN II ƒ 25 — 30- ƒ 55,- 4 4 8 KAS SIER 8 1918 1918 Sept. 30 Volgens kasboek ƒ 9500— Aug. 31 Volgens kasboek ƒ 9000 — Oct. 31 „ „ „ 37250— Oct. 31 „ , „ 37000 — Dec. 31 „ „ „ 300— (9)9 1919 I Febr. 28 n bankboek „ 30,31 Jan. 31 „ „ I „ 200— Mrt. 31 „ kasboek „ 800,— April 30 , | „ 4400— Juni 30 „ bankboek „ 55,68 Mei 31 „ , „ 500,— Juli 31 „ , „ 1865,— Juni 30 „ „ „ 450,— 14 > Sept. 30 \ kasboek „ 250,— Juli 31 „ , „ 642,50 ƒ i Dec. '° „ „ „ 9800 — 31 „ bankboek „ 55,75 Aug. 31 „ kasboek „ 200,— I ^^-^ Sept. 30 „ „ 350,— I Oct. 31 „ , „ 500,- * ^--i^. Nov. 30 „ , * „ 600,— Dec. 10 Saldo „ 3852,74 I ƒ 58800,99 ƒ 58800,99 Dec. II Saldo "I ƒ 3852,74 9 GEMEENTE BOUWVOORSCHOT 9 1919 19)8 Dec. 10 Volgens kasboek ƒ 889,71 Sept. 30 Volgens kasboek ƒ 14120,— 10 Saldo „ 185242,18 Oct. 31 j „ „ „ 37012 — Nov. 30 „ „ „ 38207,50 1919 Jan. 31 „ „ „ 56650 — Mrt. 31 „ , „ „ 36200 — April 30 „ „ 3942,39 ƒ 186131.89 ƒ 186131,89 f Dec. II Saldo I ƒ 185242.18 l 10 GEMEENTE GRONDVOORSCHOT 10 1919 I ' ■ 1918 Sept. 30 Volgens kasboek ƒ 18,41= Sept. 30 Volgens kasboek ƒ 13680 — Dec. 10 Saldo „ I3933.485 Oct. 31 „ , 271,90 ƒ 13951,90 ƒ 13951,90 Dec. 11 Saldo ƒ 13933,48* '91° Ff ■ 1918 Dec. 10 Volgens memoriaal ƒ 250,— Sept. 30 Volgens kasboek ƒ 125 — 1919 April 30 „ „ 125 — / 250,- ƒ 250,- J2 htj^ ren 12 1919 kgfe '•' [| I -I ,9)8— Dec. 10 Volgens memoriaal ƒ 6458,57 Dec. 31 Volgens kasboek ƒ 187,50 10 Saldo 70,18 J9|9 \ Jan. 31 „ „ 150- | Febr. 28 „ „ „ 450,— Mrt. 31 „ , „ 622,50 I April 30 I , „ 570,- Mei 31 „ , „ 570,— . Juni 30 I „ „ 701,25 \ Juli 31 I „ „ „ 570 — Aug. 31 „ „ 568,25 Sept. 30 j „ , 7M.25 \. Nov. 30 ! ................. " 570,— \^ Dec. 10 i „ „ 285,— / 6528,75 / 6528,75 I I Dec. I 11 | Saldo • I / 70.18 _13 inte rest 13 1919 | . . "1 1919 Febr. 28 Volgens bankboek / 30,31 | Jul; I 3, | Volgens bankboek . . . . . . . ..' V~ r ƒ 55,75 SeP1- 30 „ kasboek „ 697,59= | Dec. 10 „ memoriaal . ■ „ 10200.135 Dec- 0 0" ,. , 9306.59 , 0 Saldo te vorderen , .... „ 88,% 10 Saldo verschuldigd „ 310,35 ƒ 10344,84= "~ ƒ 1Ó34Ï84= Dec. | 11 | Saldo te vorderen || ƒ 88,% | Dec. | 11 Saldo verschuldigd 1 ƒ 310,35 14 verlies en winst 14 19,9 | f 1 f 1919 Dec. 10 Volgens memoriaal ƒ 13229,45 [Mrt. 31 I Volgens memoriaal ƒ 941,52 : Dec. 10 I „ „ ,, 6901,07 10 Saldo ,. 5386,86 ƒ 13229,45 I ƒ 13229.45 Dec. II Saldo | ƒ 5386,86 | contri butïen II 15 VERZE KERING 15 1919 '919 April 30 Volgens kasboek ƒ 80— Dec. 10 Volgens, memoriaal ƒ 105,— Juni 30 „ „ .. 25;— ƒ 105- ƒ 105,- 16 BELAS TINGEN 16 1919 '919 Mei 31 Volgens kasboek ƒ 120,65 1 Dec. 10 Volgens memoriaal ƒ 332,19 Aug. 31 " • '" 76 — _ Sept. 30 „ „. „ 135,54 ——-—. : • / 332,19 ƒ 332,19- 17 WATER LEIDING 17 1919 1919 Mei 31 Volgens kasboek ƒ 69,82 Dec. 10 Volgens memoriaal ƒ 125,— Oct. 31 „ 55,18 / 125- ij ƒ 125- 18 ONDER HOUD 18 1919 1919 Juni 30 Volgens bankboek ƒ 55,68 Dec. 10 Volgens memoriaal ƒ 188,23 Aug. 31 » » ,25-05 Nov. 30 „ „ „ 7,50 | ~ — || ƒ 188,23 j ƒ 188,23 19 EFFEC TEN 19 1919 1919 Juli 31 Volgens bankboek ƒ 1865,— Dec. 10 Saldo ƒ 1894,17 Dec. 10 „ memoriaal 29,17 . ƒ 1894,17 ƒ 1894,17 Dec. 11 Saldo \f 1894,17 20 ONDERHOUDS RESERVE 20 1919 1919 Dec. 10 Volgens memoriaal ƒ 188,23 Dec. I 10 Volgens memoriaal ƒ 1330,— 10 Saldo 1141,77 ƒ 1330,— ƒ 1330 — l Dec. i 11 I Saldo II ƒ 1141,77 21 ONBEBOUWD TERREIN 1919 1919 Dec. 10 Volgens memoriaal ƒ 2000,— [ Dec. I 10 i Volgens memoriaal ƒ 2,64 Dec. 10 Saldo ƒ 1997,36 ƒ 2000— j ƒ 2000 — Dec. II Saldo ƒ 1997,36 21 22 AFSCHRIJVING OP GEBOUWEN MET ERVEN 22 li || i i I U 1919 1919 Dec. 10 Saldo ƒ 905.486 Dec." 10 Volgens memoriaal ƒ 905.486 ƒ 905,48»; ƒ 905.485 Dec I; 11 Saldo -. . | -j 905 48* Model B, behoorende bij Hoofdstuk II van «Hél 'financieel beheer eener met rijkssteun werkende woningbouwvereniging". TABELLARISCH NET-KASBOEK der Vereeniging gevestigd te Dit tabellarisch net-kasboek is onder bestelnommer 8024 verkrijgbaar bij den uitgever N. SAMSOM te ALPHEN AAN DEN RlJN (Zie afzonderlijke circulaire.) ONTVANGSTEN. Datum. OMSCHRIJVING. Huren. Pachten. Kassier. Gemeente. Diversen. Totaal. 1918 . . ƒ ƒ ' ƒ ƒ ƒ '. ƒ April 12 Ontvangen van den penningmeester als voorschot ... ]Q0 100 Mei 2 Ontvangen voor 40 aandeelen van ƒ 50,— 2000, „ 2000 Juli 22 Ontvangen voor 30 bestekken ad ƒ 0,25 „ 7 50 7 50 Aug. 1 Ontvangen pacht . ... .. . . . . . . . . .... .. .. „ 30,— 30 „ 3 Opgenomen bij den bankier . _ . '. . . .. . . . „ 9000,— „ 9000, „ 8 Ontvangen voor 5 boomen ad ƒ 15,— per stuk . .* . „75 75 Sept. 6 Ontvangen den len termijn van het grondvoorschot . „ 10000,— 10000 „ 12 Ontvangen de contributie van 50 leden ~... ,. jj 125, „ 125, „ 16 Ontvangen den 2en termijn van het grondvoorschot . . „ 3680,— „ 3680 en den len termijn van het bouwvoorschot .... „ 14120,— „ 14120 Oct. 3 Opgenomen bij den bankier . . „ 3700Ö,— „ 37000, „ 9 Ontvangen den 2en termijn van het bouwvoorschot . . „ 37012,— , 37012, en den laatsten termijn van het grondvoorschot. . . „ 271,90 „ 27190 Nov. ■ 1 Ontvangen pacht „ 30,— 30 „ 25 Ontvangen den 3en termijn van het bouwvoorschot . . j „ 38207,50 38207 50 Dec. 2 Ontvangen huren „ 37,50 j 37,50 „ 9 Ontvangen huren » 37,50 ' 37 50 „ 16 Ontvangen huren „ ' 37,50 „ 3750 „ 23 Ontvangen huren '. . .. .. „ 37,50 n 37 50 „ 30 Ontvangen huren „ 37,50 3750 1919 Jan 6 Ontvangen huren „ 37,50 s 37,50 „ '3 Ontvangen huren „ 37,50 j; 37,50 „ 20 Ontvangen huren . . | „ 30,— 30 „ 25 Ontvangen den 4en termijn van het bouwvoorschot ... „ 56650,— 56650 „ 27 Ontvangen huren »> 45,— 45 Febr. 1 Ontvangen pacht „ 30,— 30 „ 3 Ontvangen huren „ 112,50 j; 112,50 „ 3 Door den bankier in rekening gebracht voor rente . . 1 „ 30,31 30,31 „ '0 Ontvangen huren „ 112,50 11230 Jransporlteren . ƒ 562,50 ƒ 90,— / 46030,31 ƒ 159941,40 / 2307,50 / 208931,71 uitgaven. . , Annuïteit, n nniemom,i^ 0nder- Adnu.m_ Belas- Stichtings- Datum- OMSCHRIJVING. stratie- Kassier. Diversen. -Totaal. houd. kosten. tingen. D . \ \a ■ kosten. Kente. Aflossing. 1918 . 'f' Jf / I ƒ |/ I ƒ / I ƒ I ƒ April 15 Gekocht een kasboekje en een notulenboek .....! „ 2,— 2 „ 20 Betaald zaalhuur ! „ 2,— " 2' »» 22 Betaald voor het drukken der statuten ''25 ■ 1 25- „ 24 Betaald voor schrijfbehoeften en postzegels „ 15,— „15 Mei 6 Aan den penningmeester het voorschot terugbetaald. . |qq |qq Juni 3 Betaald zaalhuur voor een algemeene vergadering ... „ 5,— 5 Juli 1 Gekocht de boeken tot inrichting der boekhouding - . 30 30 „ 15 Betaald voor het drukken van 200 bestekken .... .„ 50,— , 50' „ 25 Betaald voor post- en plakzegels „ 15,— 15 Aug. 5 Betaald de koopsom van de terreinen „ 10000,— j „ 10000, „ 7 Betaald voor het kappen van eenige boomen „ 10,— 10 „ 26 Betaald aan den architect „ 287, 6 Gestort bij den bankier " 941,52 ^_ " Mei 5 Gestort bij den bankier I • " lm " 44^'~ 28 Betaald voor waterleiding | " 5UU,_ ,Qa, » 5m-~ 30 Betaald voor grondbelasting . | 12065 " " ,,n a- Juni 5 Betaald voor toezicht van het Rijk „ 200,08 " 200 08 1° Gestort bij den bankier 30o_ " ™n_ » '2 Betaald premie voor glasverzekering o- " IxV" » 17 Gestort bij den bankier . . , ]50_ " ' " 19 Betaald de rekening van den loodgieter „ 55,68 " v!(a Juli 1 Gestort bij den bankier ,cn " nii. 2 Gekocht 2 obligaties 5 % N. W. S " ~ , IR« " .25°~ 7 Gestort bij den bankier 142SO " " TnTn 16 Betaald voor zaalhuur „5- " " ^f™ " '7 Betaald voor postzegels en schrijfbehoeften „ 10,— " in' •> 22 Gestort bij den bankier 250 " 250 " 23 Rente van den bankier I 55 75 I " SS ?? " 29 Gestort bij den bankier " W— " inn Aug. 5 Betaald voor straatbelasting „ 76 — " ' " " 20 Betaald voor reparatie schoorsteenen „ 125,05 " 125*05 Tramporteerm . | / 180,73 j ƒ 174,— jj ƒ 196,65 || ƒ j/ | / 200166.29 || ƒ 53498,25 \f 2225,13 / 256441.05 ONTVANGSTEN. DATUM. OMSCHRIJVING. Huren. Pachten. Kassier. Gemeente. Diversen. Totaal. 1919 Transport . f 4245— ƒ 150— ƒ 48750.99 ƒ 200083,79 ƒ 3429,77 ƒ 256659,55 Aug. 25 Ontvangen huren „ 144,50 „ 144,50 Sept. 1 Ontvangen huren „ 144,25 „ 144,25 „ 6 Opgenomen bij den bankier „ 250,— „ 250,— 8 Ontvangen huren „ 142,50 „ 142,50 15 Ontvangen huren : , 142,50 „ 142,50 22 Ontvangen huren „ 142,50 „ 142,50 29 Ontvangen huren , 142,50 „ 142,50 Oct. 6 Ontvangen huren „ 142,50 „ 142,50 13 Ontvangen huren „ 142,50 „ 142,50 20 Ontvangen huren . . . „ 142,50 „ 142,50 27 Ontvangen huren , 142,50 „ 142,50 Nov. 1 Ontvangen 3 maanden pacht „ 30,— „ 30 — 3 Ontvangen huren „ 142,50 „ 142,50 10 Ontvangen huren „ 142,50 „ 142,50 17 Ontvangen huren „ 142,50 „ 142,50 24 Ontvangen huren , 142,50 „ 142,50 Dec. 1 Ontvangen huren 142,50 „ 142,50 8 Ontvangen huren „ 142,50 „ 142,50 10 Opgenomen bij den bankier „ 9800,— „ 9800,— ƒ 6528,75 ƒ 180,— / 58800,99 li / 200083,79 Ij ƒ 3429,77 ƒ 269023,30 1919 Dec. 11 Saldo in kas.. ƒ I ƒ ƒ ƒ ƒ 21,72 ƒ 21.72 UITGAVEN. ! . . . . Annuïteit. Onder- Admim- Belas- Stichtings- DATUM. OMSCHRIJVING. | stratie- Kassier. Diversen. Totaal. houd. I kosten. tingen. D . \n ■ kosten. : Kente. Aflossing. 1919 Transport . f 180,73 ƒ 174— ƒ 196,65 ƒ ƒ ƒ 200166.29 ƒ 53498,25 ƒ 2225,13 ƒ 256441.05 Sept. 6 Betaald de annuïteit van het grondvoorschot „ 697,59= „ 18.415 „ 716,01 19 Betaald voor grondbelasting „ 135,54 „ 135,54 23 Gestort bij den bankier „ 350— „ 350,— 30 Gestort bij den bankier „ 150,— „ 150,— Oct. 9 Betaald voor waterleiding ■ 55,18 „ 55,18 14 Gestort bij den bankier . . „ 200,— „ 200,— 21 Gestort bij den bankier „ 150— „ 150,— 28 Gestort bij den bankier • „ 150,— „ 150,— Nov. 4 Gestort bij den bankier ' „ 150— „ 150,— 11 Gestort bij den bankier „ 150,— „ 150.— 18 Gestort bij den bankier . . „ 150,— „ 150,— 25 'Betaald voor een reparatie .*'•,[" 7'50 i " 7,50 Dec. 10 Betaald de annuïteit van het bouwvoorschot . » 9306,59 „ 889,71 „ 10196,30 Saldo in kas ... • „ 21,72 „ 21,72 ƒ 188^11 ƒ 174— ƒ 332,19 ƒ10004,186 ƒ 908,12= ƒ 200166,29 ƒ 54948,25 ƒ 2302.03 ƒ 269023,30 I , i —— — —— 1'^ /ƒƒƒƒƒ ƒ ƒ ƒ 1919 Sept. JOURNAAL ier vereeniging gevestigd te 2 30 APRIL 1918 1 Kas: Volgens kasboek / '00, 2 Aan Crediteuren: Volgens kasboek f m~ 3 Administratiekosten: Volgens kasboek » 4 Oprichtingskosten: Volgens kasboek ■ » 25, 1 Aan Kas: Volgens kasboek » 31 Mei 1 Kas: nnnrt Volgens kasboek 2000,— 5 Aan Kapitaal: Volgens kasboek » 2000 — 2 Crediteuren: Volgens kasboek » ,üü~ 1 Aan Kas: Volgens kasboek » IÜU'— . 30 Juni 3 Administratiekosten: Volgens kasboek » '» 1 Aan kas: Volgens kasboek " ' - 31 Juli — 1 Kas: Volgens kasboek > 7'5Ü 6 Aan Gebouwen met erven: Volgens kasboek » 7'3U 4 Oprichtingskosten: Volgens kasboek > 30 ~ 6 Gebouwen met erven: Volgens kasboek " ' 3 Administratiekosten: Volgens kasboek » 1 Aan Kas: q» Volgens kasboek 31 AUGUSTUS 1911 1 Kas: , oi/y; Volgens kasboek ' 7 Aan Pachten: , jq Volgens kasboek 8 Aan Kassier: 9000 — Volgens kasboek 6 Aan Gebouwen met erven: ^ Volgens kasboek 6 Gebouwen met erven: ,„_„_ Volgens kasboek » 10297 — 1 Aan Kas: 10297 — Volgens kasboek — 30 Sept. ■ ' Vok^ns kasboek » 27925 — 9 Aan Gemeente bouwvoorschot: 14120 Volgens kasboek 10 Aan Gemeente grondvoorschot: 13680 Volgens kasboek 11 Aan Contributiën: .-j Volgens kasboek 6 Gebouwen met erven: ,<,,„/: nn Volgens kasboek > 18396,90 8 Kassier: Volgens kasboek » 93m — ' v^^T'u i ï 278%,90 I Volgens kasboek | " 31 Oct. I Kas- Volgens kasboek » 74283,90 8 Aan Kassier: Volgens kasboek ., » 3'ouu — 9 Aan Gemeente bouwvoorschot: Volgens kasboek » 37012 — 10 Aan Gemeente grondvoorschot: Volgens kasboek » * 6 Gebouwen met erven: Volgens kasboek >. 36750.— 8 Kassier: . Volgens kasboek » 37250 — 3 4 31 OCTOBER 1918 I Aan Kas: Volgens kasboek ƒ 74000, 30 Nov. I Kas: Volgens kasboek ƒ 38237,50 7 Aan Pachten: Volgens kasboek 30 — 9 Aan Gemeente bouwvoorschot: Volgens kasboek „ 38207,50 6 Gebouwen met erven: Volgens kasboek: „ 38825,— 1 Aan Kas: Volgens kasboek 38825 31 Dec. 1 Kas: Volgens kasboek •. „ 187,50 12 Aan Huren: Volgens kasboek „ 187,50 3 Administratiekosten: Volgens kasboek „ 40,— 6 Gebouwen met erven: Volgens kasboek „ 125,— 8 Kassier: Volgens kasboek „ 300,— 1 Aan Kas: Volgens kasboek h 465 — 31 Jan. 1919 1 Kas: Volgens kasboek „ 56800,— 12 Aan Huren: Volgens kasboek , „ |50,— 9 Aan Gemeente bouwvoorschot: Volgens kasboek „ 56650,— 6 Gebouwen met erven: Volgens kasboek „ 56560,— 8 Kassier: Volgens kasboek „ 200 — I Aan Kas: Volgens kasboek „ 5o/ü0^— 28 FEBRUARI 1919 I Kas: Volgens kasboek ƒ 4gg 12 Aan Huren: Volgens kasboek i ^jg 7 Aan Pachten: Volgens kasboek jg 3 Administratiekosten: Volgens kasboek 5 6 Gebouwen met erven: Volgens kasboek | 1 Aan Kas: Volgens kasboek Ug 13 Interest: Volgens bankboek 30 31 ° Aan Kassier: Volgens bankboek ." ^0 31 ■ — 31 Maart — I Kas: Volgens kasboek , 37622 50 12 Aan Huren: Volgens kasboek ^ ^22 50 8 Aan Kassier: Volgens kasboek ggg Aan Gemeente bouwvoorschot: Volgens kasboek 36200 0 Gebouwen met erven: Volgens kasboek ; 37855 79 1 Aan Kas: Volgens kasboek 37855 79 6 Gebouwen met erven: Volgens memoriaal , 941 52 '4 Aan Verlies en Winst: Volgens memoriaal 941 52 30 April 1 Kas: Volgens kasboek 4637 39 5 6 30 APRIL 1919 12 Aan Huren: Volgens kasboek f 570, - 9 Aan Gemeente bouwvoorschot: Volgens kasboek » 3942,39 11 Aan Contributiën: Volgens kasboek » 125, 3 Administratiekosten: Volgens kasboek ƒ 75, 8 Kassier: Volgens kasboek „ 4400, 15 Verzekering: Volgens kasboek „ 80» I Aan Kas: Volgens kasboek » 4555, 31 Mei 1 Kas: Volgens kasboek ] 600 — 12 Aan Huren: Volgens kasboek » 570, 7 Aan Pachten: Volgens kasboek » 30, 16 Belastingen: Volgens kasboek » 120,65 8 Kassier: Volgens kasboek ,» . 500, 17 Waterleiding: • Volgens kasboek „ 69,82 1 Aan Kas: Volgens kasboek j „ 690,47 30 Juni I Kas: Volgens kasboek „ 701,25 12 Aan Huren: Volgens kasboek „ 701,25 6 Gebouwen met erven: Volgens kasboek „ 200,08 8 Kassier: Volgens kasboek „ 450, 30 JUNI 1919 7 15 Verzekering: Volgens kasboek ƒ 25,— 1 Aan Kas: Volgens kasboek ƒ 675,08 18 Onderhoud: Volgens bankboek 55,68 8 Aan Kassier: Volgens bankboek » 55,68 31 Juli I Kas: Volgens kasboek »» 570, 12 Aan Huren: Volgens kasboek »» .570, 3 Administratiekosten: Volgens kasboek ,» 15, 8 Kassier: I Volgens kasboek 642,50 1 Aan Kas: Volgens kasboek . . „ 657,50 8 Kassier: Volgens kasboek >» 55,75 13 Aan Interest: Volgens bankboek „ 55,75 19 Effecten: Volgens bankboek >. 1865,— 8 Aan Kassier: Volgens bankboek I „ 1865, 31 Aug. 1 Kas: Volgens kasboek ; 1 •»» 598,25 12 Aan Huren: Volgens kasboek » 568,25 7 Aan Pachten: Volgens kasboek >> 30, 18 Onderhoud: Volgens kasboek „ 125,05 31 AUGUSTUS 1919 8 |6 Belastingen: i Volgens kasboek ƒ 76,— 8 Kassier: Volgens kasboek „ 200 — | Aan Kas: Volgens kasboek ƒ 401,05 30 Sept. 1 Kas: Volgens kasboek „ 964,25 12 Aan Huren: Volgens kasboek | 714,25 8 Aan Kassier: Volgens kasboek „ 250,— 16 Belastingen: Volgens kasboek „ 135,54 13 Interest: Volgens kasboek „ 697,59= 10 Gemeente grondvoorschot: Volgens kasboek . „ 18,41= 8 Kassier: Volgens kasboek , 350 — 1 Aan Kas: Volgens kasboek „ 1201,55 31 Oct. I Kas: Volgens kasboek „ 570,— 12 Aan Huren: Volgens kasboek „ 570,— 8 Kassier: Volgens kasboek „ 500,— 17 Waterleiding: Volgens kasboek „ 55,18 1 Aan Kas: Volgens kasboek „ 555,18 30 Nov. 1 Kas: Volgens kasboek „ 600,— 12 Aan Huren: Volgens kasboek „ 570,— I II 30 NOVEMBER 191! 7 Aan Pachten: Volgens kasboek ƒ 30,— 18 Onderhoud: Volgens kasboek ƒ 7,50 8 Kassier: Volgens kasboek „ 600,— 1 Aan Kas: Volgens kasboek „ 607,50 10 Dec. 1 Kas: Volgens kasboek „ 10085 — 12 Aan Huren: Volgens kasboek „ 285,— 8 Aan Kassier: Volgens kasboek . i „ 9800,— 13 Interest: Volgens kasboek „ 9306,59 9 Gemeente bouwvoorschot: Volgens kasboek „ 889,71 1 Aan Kas: Volgens kasboek „ 10196,30 22 Onbebouwd Terrein: Volgens memoriaal „ 2000,— 6 Aan Gebouwen met erven: Volgens memoriaal 2000,— 20 Onderhoudsreserve: Volgens memoriaal „ 188,23 18 Aan Onderhoud: Volgens memoriaal „ 188,23 14 Verlies en winst: Volgens memoriaal „ 13229,45 3 Aan Administratiekosten: Volgens memoriaal % 174,— 4 Aan Oprichtingskosten: Volgens memoriaal i» 55,— 13 Aan Interest: Volgens memoriaal „ 10200.13" 15 Aan Verzekering: Volgens memoriaal >, 105,— Q to 10 DECEMBER 1919 16 Aan Belastingen: Volgens memoriaal ƒ 332,1» \ 17 Aan Waterleiding: Volgens memoriaal » '25, 20 Aan Onderhoudsreserve: Volgens memoriaal » 1330, 21 Aan Afschrijving gebouwen met erven: Volgens memoriaal » 905,485 22 Aan Onbebouwd Terrein: Volgens memoriaal » 2,64 7 Pachten: Volgens memoriaal ƒ 16333 11 Contributiën: Volgens memoriaal ,» 250, 12 Huren: Volgens memoriaal „ 6458,57 19 Effecten: Volgens memoriaal » 29,17 14 Aan Verlies en Wint: Volgens memoriaal » 6901,07 Model A, behoorende bij Hoofdstuk II van „Het financieel beheer eener met rijkssteun werkende woningbouwvereeniging . MEMORIAAL der Vereeniging gevestigd te Dit memoriaal is onder bestelnommer 8023 verkrijgbaar b uitgever N. SAMSOM te Alphen aan den Rijn. (Zie afzonderlijke circulaire). 3 1918 ~n"— April 12 Opgericht de A'sche Woningbouwvereeniging te A. Tot voorzitter, secretaris en penningmeester zijn benoemd resp. de heeren Pietersen, Hendriksen en Jansen. De Koninklijke goedkeuring op de statuten aangevraagd. Ter voorloopige bestrijding van onkosten wordt door den penningmeester een bedrag voorgeschoten van .... ƒ 100 — 2 " '5 Toelating aangevraagd als vereeniging uitsluitend werkzaam in het belang van de verbetering der volkshuisvesting P. M. 3 " '5 Gekocht een kasboekje en een notulenboek .... „ 2 — 4 " 20 Betaald de nota wegens zaalhuur in verband met de oprichting van de vereeniging - 2 5 — " 22 Betaald de nota wegens 'het drukken van statuten enz. „ 25 6 " 24 Gekocht eenig papier, pennen en inkt, benevens postzegels n |5 _ . 7 *v'ei 2 De ingevolge de statuten uit te geven 40 aandeelen a ƒ 50,— bij eenige leden en belangstellenden geplaatst. Ontvangen „ 2000 — 8 " ^ Aan den penningmeester terugbetaald het voorschot van „ 100 — 9 . " " Koninklijke goedkeuring verkregen bij besluit van 9 Mei 1918, no. 7 . p. M. 10 " 27 Op de algemeene vergadering van gisteren is besloten aan den penningmeester en den secretaris een jaarlijksche tegemoetkoming toe te kennen van resp. ƒ 50,— en ƒ 25,—. Tevens is besloten aan den architect G. op te dragen plannen samen te stellen voor den bouw van 38 arbeiderswoningen P. M. II Jun' 3 Betaald de nota wegens zaalhuur voor de op 26 Mei gehouden algemeene vergadering „ 5 — 12 4 1918 Juni 3 Bij Koninklijk besluit van 31 Mei 1918, no. 25, is de vereeniging toegelaten als vereeniging uitsluitend werkzaam in het belang van de verbetering der volkshuisvesting P. M. 13 „ 14 Van den architect Goudmaker de uitgewerkte plannen ontvangen. De bouwkosten worden in totaal begroot op ƒ 188000- P- M. ■ 14 — „ 19 Met den heer B. voorloopig overeengekomen, dat de hem toebehoorende terreinen bekend als gemeente A. Sectie P, no. 301 tot en met 306 zullen worden gekocht voor ƒ 10000— • • • P- M. 15 ., 24 De volgende exploitatie-begrooting, in de bestuursvergadering besproken en goedgekeurd: Uitgaven: Annuïteit grondvoorschot 5,132 % van ƒ 12000— = ƒ 615,84 Annuïteit bouwvoorschot 5,478 % van ƒ 190000— = , 10408,20 Rente eigen kapitaal 4 % van ƒ 2000,— . „ 80,— Onderhoud ƒ 35,— per woning = ... „ 1330,— Belastingen = » 400, Administratiekosten / 5,— per woning = „ 190,— Assurantie, oninbare huur enz. = . . . . „ 200. Totaal ƒ 13224,04 Inkomsten: Huren 38 X 52 X ƒ 3,75 = ƒ 7410,- I Rente van belegd kasgeld = „ 100,— Gemeentelijke bijdrage = .• • n 5714,04 Totaal . ƒ 13224,04 Opmerking: Een terrein ter waarde van ƒ 2000,— blijft voorloopig ongebruikt. Dit terrein zal kunnen worden verhuurd voor / 120,— per jaar (de annuïteit bedraagt ƒ 102,64) P. M. 16 „ 26 Aan het gemeentebestuur aangevraagd een grond¬ voorschot van ƒ 14000,— en een bouwvoorschot van ƒ 190000,— benevens een jaarlij ksche bijdrage van ƒ 5714,04 P M. 17 Juli 1 Gekocht de boeken tot inrichting van de boekhouding / 30 ,8 — 5 !9I8 Juli 15 Betaald aan de N.V. „Drukkerij Snelpers" wegens het drukken van 200 bestekken ƒ 50 19 „ I 20 De aanbesteding heeft plaats 'gehad. Het werk is gegund voor de som van ƒ 178000,— P. M. 20 - » 22 Ontvangen wegens verkoop van 30 bestekken ad ƒ 0,25 „ 7 50 21 „ . 25 Betaald voor post- en plakzegels -. . . . M 15 [ — 22 » . 31 Aangezien de koopsom van de terreinen eerstdaags moet worden betaald, is bij de A'sche Bank een crediet aangevraagd Jyj 23 Aug. 1 Met ingang van 1 Augustus het overschietende terrein verhuurd voor ƒ 120,— per jaar in drie maandelij ksche termijnen bij vooruitbetaling te voldoen. Heden ontvangen 30 24 „ 3 Opgenomen bij de A'sche Bank „ 9000 25 » 5 Betaald aan den heer B. de koopsom van de terteinen „ 10000 26 „ 7 Betaald voor het kappen van eenige boomen welke op het terrein stonden 10 I : 27 \ » 8 I Ontvangen voor den verkoop van 5 boomen ad ƒ 15,— per stuk n 75 28 16 Aan het gemeentebestuur uitbetaling gevraagd van ƒ 10000,— ten laste van het grondvoorschot. Als bewijsstuk overgelegd een afschrift van de koopakte .... P. M. 29 „ 26 j Betaald aan den architect voor teekeningen en verdere kosten volgens nota 287 30 „ 30 Van het gemeentebestuur bericht ontvangen, dat bij K. B. van 27 Aug. 1918, no. 24 voorschotten zijn verleend ten behoeve van de A'sche Bouwvereeniging . . P. M. 31 — . 6 1918 Sept. 4 Bericht ontvangen van den architect, dat de aannemer binnen enkele weken recht zal hebben op den len termijn, zijnde 10% van de aanneemsom P. M. _ 32 „ 5 Aan het gemeentebestuur uitbetaling gevraagd van een bedrag van ƒ 17800,—. Hiervan komt ten laste van het grondvoorschot, voor rioleeringswerken, begrepen in de aanneemsom ƒ 3680,— en ten laste van het bouwvoorschot f 14120,— P. M. 33 „ 6 Ontvangen van den gemeente-ontvanger den len termijn van het grondvoorschot; vervaldag 3 September ... ƒ 10000 — 34 ■ 6 Gestort bij de A'sche Bank „ 9500 — 35 „ 9 Betaald aan den notaris voor kosten verbonden aan het koopen van den grond „ 271 90 36 : „ 12 Ontvangen de jaarlij ksche contributie van 50 leden der vereeniging . „ 125 — 37 „ 16 Ontvangen van den gemeente-ontvanger ƒ 17800,—, van welk bedrag komt ten laste van het grondvoorschot; vervaldag 13 September ,, 3680 — en ten laste van het bouwvoorschot, vervaldag 13 September „ 14120 — 38 — „ 18 Betaald aan den opzichter voor salaris „ 125 — — 39 — „ 19 Betaald aan den aannemer 10% van de aanneemsom, zijnde de Ie termijn, waarvan ƒ 3680,— ten laste van den grond en ƒ 14120,— ten laste van den bouw ... „ 17800 — 40 „ 21 Aan het gemeentebestuur uitbetaling gevraagd van een bedrag van ƒ 37283,90. Van dit bedrag komt/271,90 ten laste van het grondvoorschot en ƒ 37012,— ten lasté van het bouwvoorschot P. M. 41 „ 30 Tengevolge van het dempen van een sloot is de afwatering van de naastliggende perceel en grond belemmerd. Aan den eigenaar van deze gronden eene vergoeding betaald van » 200 42 7 1918 Oct. 3 Opgenomen bij de A'sche Bank ƒ 37000 — 43 3 Betaald aan den aannemer den 2en termijn van de aanneemsom ; 35600 44 >! 4 Betaald aan den architect een gedeelte van zijn honorarium iooo Salaris opzichter 125 45 Uil " 9 Bij den gemeente-ontvanger uitbetaling verkregen van den 2en termijn van het bouwvoorschot „ 37012 en den laatsten termijn van het grondvoorschot ... „271 90 Vervaldagen 6 October 46 » 10 Gestort bij de A'sche Bank , 37250 47 » 25 Betaald aan den aannemer voor fooien voor dc werklieden < 25 48 " 28 Aan het gemeentebestuur uitbetaling verzocht van den 3en termijn van het bouwvoorschot groot ƒ 38207,50 . P. M. 49 ! Nov. 1 Ontvangen 3 maanden huur van het vrijblijvende terrein 30 • 50 " 11 Tien woningen zijn gereed. Betaald voor brandstoffen voor het droogstoken 25 51 . » 22 Met ingang van 2 December 10 woningen verhuurd aan de daarvoor in aanmerking komende personen voor ' den prijs van ƒ 3,75 per week P. M. ! 52 " 25 Bij den gemeente-ontvanger uitbetaling verkregen van den 3en termijn van het bouwvoorschot; vervaldag 22 November „ 38207 50 53 " 27 Betaald aan den opzichter voor salaris „ 200 — — 54 " 27 Betaald aan den aannemer den 3en termijn, zijnde 20% van de aanneemsom 35600 — ■ 55 _ I " Nov. 90 8 1918 Nov. 29 Betaald aan den architect een gedeelte van zijn honorarium ƒ 3000 — 56 Dec. 2 ,B'j vooruitbetaling ontvangen van tien huurders één week huur ad ƒ 3,75 „ 37 50 57 „ 4 Betaald voor post- en plakzegels „ 5 — en voor schrijfbehoeften „ 10 — 58 „ 6 Betaald voor het drukken van huurkwitanties ... „ 25 — 59 „ 9 Ontvangen de weekhuur voor 10 woningen .... „ 37 50 60 „ 16 Ontvangen de huur voor 10 woningen „ 37 50 61 „ 16 Gestort bij de A'sche Bank „ 300 — 62 „ 23 Ontvangen de huur voor 10 woningen „ 37 50 63 „ 30 Ontvangen de weekhuur voor 10 woningen .... „ 37 50 64 „ 30 Betaald salaris van den opzichter „ 125 — 1919 65 Jan. 3 Aan het gemeentebestuur uitbetaling verzocht van den 4en termijn van het bouwvoorschot groot ƒ 56650,— . P. M. 66 6 Ontvangen 1 week huur voor 10 woningen .... „ 37 50 67 „ 13 Ontvangen 1 week huur voor 10 woningen ... „ 37 50 68 ■ M 16 Twintig woningen zijn gereed. Betaald voor brandstoffen voor het droogstoken „ 35 — 69 „ 20 Ontvangen 1 week huur voor 8 woningen (twee bewoners hebben een week uitstel gevraagd) „ 30 — 70 „ 25 Bij den gemeente-ontvanger uitbetaling verkregen van den 4en termijn, van het bouwvoorschot; vervaldag 22 December „ 56650 — 71 9 1919 Jan. 27 Ontvangen I week huur van 10 bewoners en één week achterstallige huur van twee bewoners ƒ 45 — 72 ti 27 ! Betaald aan den architect een-gedeelte van diens ho- | norarium „ 3000 — 73 n 27 Betaald aan den aannemer den 4en termijn, zijnde 30% van de aanneemsom „ 53400 — 74 28 Gestort bij de A'sche Bank , 200 — 75 « 29 Betaald aan den opzichter voor salaris ....... „ 125 — 76 ii 29 Met ingang van 3 Februari 20 woningen verhuurd aan de daarvoor in aanmerking komende personen voor / 3,75 per week P. M. 77 Febr. I Ontvangen 3 maanden huur van het terrein .... „ 30 — 78 ii 3 Ontvangen een week huur van 10 bewoners en één week huur bij vooruitbetaling van 20 nieuwe bewoners „ 112 50 79 » 3 Bericht ontvangen van de A'sche Bank dat zij ons in rekening heeft gebracht voor interest | „ 30 31 80 " '0 Ontvangen één week huur voor 30 woningen ... „ 112 50 ' 81 12 Betaald zaalhuur voor de laatstgehouden algemeene vergadering „ 5 — 82 " 17 Ontvangen een week huur voor 30 woningen .... „ 112 50 83 n 20 Aan het gemeentebestuur uitbetaling gevraagd van den 5en termijn, groot ƒ 36200,— van het bouwvoorschot P. M. 84 „ 24 Ontvangen één week huur voor 30 woningen .... „ 112 50 85 ii 27 Betaald aan den opzichter voor salaris „ 125 — en fooien voor de werklieden „ 40 — 86 10 1919 : Maart 1 3 Ontvangen één week huur voor 30 woningen .... ƒ 112 50 _ . 87 „ 6 De laatste 8 woningen zijn gereed. Betaald voor brandstoffen voor droogstoken 25 — 88 m 10 Ontvangen één week huur voor 30 woningen ... „ 112 50 _ _ 89 » 12 Bij den gemeente-ontvanger in ontvangst genomen den 5en termijn van het bouwvoorschot; vervaldag 9 Maart „ 36200 — 90 m 17 Ontvangen één week huur voor 30 woningen ... „ 112 50 _ 91 n 17 De laatste 8 woningen aan de daarvoor in aanmerking komende personen verhuurd met ingang van 24 Maart 1919 ;. ......... . P. M 92 i m 17 Betaald aan den aannemer den laatsten termijn van de aanneemsom „ 35600 — 93 n 19 Betaald aan den architect het laatste gedeelte van zijn honorarium „ 600 — 94 »» 24 Ontvangen één week huur van 30 oude bewoners en één week huur bij vooruitbetaling van 8 nieuwe bewoners „ 142 50 95 ■J 24 Betaald aan den opzichter voor salaris „ 150 — % „ 24 Opgenomen bij de A'sche Bank „ 800 — 97 » 26 Betaald de nota voor meer en minder werk .... „ 1480 79 — 98 „ 26 Aan het gemeentebestuur uitbetaling verzocht van den laatsten termijn groot ƒ 3942,39 van het bouwvoorschot. i; In dezen termijn is o. a. begrepen ƒ 941,52 wegens renteverlies en ƒ 200,08 voor 1 %o van de voorschotten voor rijkstoezicht P. M. 99 n 31 Ontvangen één week huur van 38 bewoners .... „ 142 50 — 100 1919 April 3 Betaald de verzekeringspremie ƒ 80 — 101 „ 7 Ontvangen één week huur van 38 bewoners . . . . „ 142 50 102 „ 7 Betaald de tegemoetkomingen aan den secretaris en den penningmeester . < „ 75 — 103 „ 12 Bij den gemeente-ontvanger uitbetaling verkregen van den laatsten termijn van het bouwvoorschot „ 3942 39 104 ,, 14 Ontvangen één week huur van 38 bewoners .... „ 142 50 105 „ 16 Ontvangen de jaarlij ksche contributie van 50 leden . „125 — 106 „ 16 Gestort bij de A'sche Bank „ 4400 — I „ 21 Ontvangen één week huur van 38 bewoners .... „ 142 50 „ 21 Aan het gemeentebestuur verzocht het juiste bedrag van de annuïteit en den vervaldag daarvan vast te stellen P. M. I 28 Ontvangen één week huur van 38 bewoners .... „ 142 50 110 Mei 1 Ontvangen 3 maanden pacht „ 30 — m »» 5 Ontvangen één week huur van 38 bewoners ... * „ 142 50 112 » 5 Gestort bij den bankier „ 500 — 113 I i. ,12 Ontvangen een week huur van 34 bewoners .... „ 127 50 1)4 „ 19 Ontvangen een week huur van 38 bewoners en ƒ 5,— achterstallige huur „ 147 50 1)5 ,, 26 Ontvangen een week huur van 38 bewoners en ƒ 10,— achterstallige huur „ 152 50 116 | 12 1919 Mei 28 Betaald voor waterleiding ƒ 69 82 117 ,, 30 Betaald voor grondbelasting „ 120 65 U8 I Juni 2 Ontvangen een week kuur van 38 bewoners .... „ 142 50" : H9 H 4 Van het gemeentebestuur bericht ontvangen, dat de annuïteit van het grondvoorschot is bepaald op / 716,01 en de eerste vervaldag op 6 Sept. 1919; de annuïteit van het bouwvoorschot bedraagt ƒ 10196,30 en is voor het eerst verschuldigd op 10 December 1919 P. M. 120 n 5 Betaald aan de gemeente voor toezicht van het Rijk 1 °/oo der voorschotten „ 200 08 121 j* 9 Ontvangen een week huur van 38 bewoners .... „ 142 50 122 „ 10 Gestort bij den bankier „ 300 — 123 „ 12 Betaald de premie voor glasverzekering „ 25 — 124 «> 16 Ontvangen een week huur van 36 bewoners .... „ 135 — 125 „ 17 Gestort bij den bankier < „ 150 — 126 „ 19 Betaald met een cheque op den bankier de rekening van den loodgieter voor een reparatie aan een dak . . „ 55 68 127 „ 23 Ontvangen een week huur van 35 bewoners en een week achterstallige huur van 1 bewoner „ 135 — 128 „ 30 Ontvangen een week huur van 37 bewoners en 1 week achterstallige huur van 2 bewoners „ 146 25 Een bewoner is vertrokken, zoodat nog een week ver- j schuldigd is. (Kan als oninbaar worden beschouwd.) , 129 ■■ Juli I Gestort bij den bankier „ 250 — 130 13 •.1919 Juli 2 Gekocht bij den bankier 2 obligaties 5 % N. W. S. a 93. Dit bedrag van ons tegoed afgeschreven .... ƒ 1865 — 131 „ 3 Met ingang van 7 Juli de leegstaande woning verhuurd voor ƒ 3,75 P. M. 132 n 7 Ontvangen een week huur van 38 bewoners en gestort bij den bankier ,v 142 50 133 „ 14 Ontvangen een week huur van 38 bewoners .... „ 142 50 134 „ 16 Betaald zaalhuur voor een algemeene vergadering . . H 5 — 135 „ 17 Betaald voor postzegels en schrijfbehoeften . . . ■ . 10 I — 136 i, 21 Ontvangen een week huur van 38 bewoners .... „ 142 50 137 ■ ; '» 22 Gestort bij den bankier „ 250 — 138 ,, 23 Rentenota ontvangen van den bankier over het eerste halfjaar. In ons voordeel „ 55 75 139 »« 28 Ontvangen een week huur van 38 bewoners .... „ 142 50 140 29 Gestort bij den bankier „ 200 — 141 Aug. 1 Ontvangen 3 maanden pacht „ 30 — 142 „ 4 Ontvangen een week huur van 38 bewoners .... „ 142 50 143 n 5 Betaald voor straatbelasting „' 76 — 144 >>' 11 Ontvangen een week huur van 38 bewoners .... „ 142 50 145 : » 18 Ontvangen een week huur van 37 bewoners .... ,, 138 75 146 14 1919 Aug. 20 Betaald de nota wegens reparatie van enkele schoor- steenen, welke door een storm waren afgewaaid ... / 125 05 147 >! 25 Ontvangen een week huur van 38 bewoners en ƒ 2,— achterstallige huur „ 144 50- 148 Sept. 1 Ontvangen een week huur van 38 bewoners en ƒ 1,75 achterstallige huur „ 144 25 149 » 6 Opgenomen bij den bankier „ 250 — 150 „ 6 Bij den gemeente-ontvanger betaald de annuïteit van het grondvoorschot „ 716 01 ,51 — » 8 Ontvangen een week huur van 38 bewoners .... „ 142 50 152 " '5 Ontvangen een week huur van 38 bewoners .... „ 142 50 153 i> 19 Betaald voor grondbelasting ,, 135 54 154 » 22 Ontvangen een week huur van 38 bewoners .... „ 142 50 155 " 23 Gestort bij den bankier „ 350 — 156 « 29 Ontvangen een week huur van 38 bewoners .... » 142 , 50 157 i, 30 Gestort bij den bankier „ 150 — 158 Oct. 6 Ontvangen een week huur van 38 bewoners .... „ 142 50 159 »• 9 Betaald voor waterleiding „ 55 18 3 160 »» 13 Ontvangen een week huur van 38 bewoners .... „ 142 50 — 161 ,< j 14 Gestort bij den bankier „ 200 %• 162 15 1919 Oct. 20 Ontvangen een week huur van 38 bewoners .... ƒ 142 50 163 „ 21 Gestort bij den bankier „ 150 — 164 » 27 Ontvangen een week huur van 38 bewoners .... „ 142 50 165 ii 28 Gestort bij den bankier „ 150 — 166 Nov. 1 Ontvangen 3 maanden pacht „ 30 — 167 ii 3 Ontvangen een week huur van 38 bewoners .... „ 142 50 168 ii 4 Gestort bij den bankier „ |50 169 " 10 Ontvangen een week huur van 38 bewoners .... „ 142 50 170 ii 11 Gestort bij den bankier „ 150 — 171 " 17 Ontvangen een week huur van 38 bewoners .... „ 142 50 172 ■ . ii 18 Gestort bij den bankier „ 150 ■ 173 » 24 Ontvangen een week huur van 38 bewoners .... „ 142 50 174 « 25 Betaald voor een reparatie „ 7 50 175 Dec. 1 Ontvangen een week huur van 38 bewoners .... „ 142 50 176 " ° Ontvangen een week huur van 38 bewoners .... „ 142 50 177 " '0 Opgenomen bij den bankier „ 9800 — 178 " '0 Gestort bij den gemeente-ontvanger de annuïteit van het bouwvoorschot „101% 30