□ HENRIK IBSEN'S □ DRAMATISCHE WERKEN □ IN AFZONDERLIJKE UITGAVE □ In de MEULENHOFF-EDITIE verschijnen: H. IBSEN, STEUNPILAREN DER MAATSCHAPPIJ, ƒ 0.60 In prachtband met goud. „ 0.90 NORA „0.60 In prachtband met goud. „ 0.90 SPOKEN „0.60 In prachtband met goud. „ 0.90 EEN VIJAND DES VOLKS „0.60 In prachtband met goud. „ 0.90 DE WILDE EEND „0.60 In prachtband met goud. „ 0.90 ROSMERSHOLM „0.60 In prachtband met goud. „ 0.90 DE VROUW VAN DE ZEE „0.60 In prachtband met goud. , 0.90 HEDDA GABLER „0.60 In prachtband met goud. „ 0.90 BOUWMEESTER SOLNESS „0.60 In prachtband met goud. „ 0.90 KLEINE EYOLF „0.60 In prachtband met goud. „ 0.90 JOHN GABRIEL BORKMAN „0.60 In prachtband met goud. „ 0.90 ALS WIJ DOODEN ONTWAKEN.... „0.60 In prachtband met goud. „ 0.90 DE COMEDIE DER LIEFDE „0.60 In prachtband met goud. „ 0.90 BRAND „0.85 In prachtband met goud. „ 1.15 PEER GYNT „0.85 In prachtband met goud. „ 1.15 Bij denzelfden uitgever verschenen de gezamenlijke werken van IBSEN in een groote zeer verzorgde uitgaaf, en wel: HENRIKIBSEN DRAMATISCHE WERKEN □ UIT HET NOORSCH VERTAALD DOOR □ J. CLANT VAN DER MIJLL—PIEPERS 4 deelen groot te zamen 1443 bladzijden, met 30 afbeeldingen en portretten. Prijs 4 dln. a ƒ 1.95 p. deel, in prachtb. ƒ 2.95 De prijs per deel afzonderlijk gekocht ƒ 2.30 in prachtband ƒ 3.30. Een Ibsen-vertaling die hoog gewaardeerd kan worden, in een fraai verzorgde uitgaaf. Dr. W. G. C Bijvanck. Een belangrijke uitgaaf, goed geïllustreerd, en fraai uitgegeven. N. Rotterd. Courant. Mevrouw Clant van der Mijll-Piepers heeft ons een zeer verdienstelijke vertaling gegeven van Ibsen's tooneelspelen, door den uitgever voortreffelijk gedrukt en mooi uitgegeven. Deze Nederlandsche Ibsen-vertaling is in haar geheel een aanwinst voor het Nederlandsche volk en een arbeid van beteekenis. Nieuwe Courant Rechtstreeks uit het Noorsch vertaald is deze Nederlandsche Ibsen-uitgaaf nog getrouwer dan de Duitsche vertaling. W. G. v. Nouhuys. DE MEULENHOFF-EDITIE EEN ALGEMEENE BIBLIOTHEEK UITGEGEVEN DOOR J. M. MEULENHOFF □ TE AMSTERDAM IN HET JAAR MCMXVI □ DE VROUW VAN DE ZEE TOONEELSPEL IN VIJF BEDRIJVEN VERTAALD NAAR DE OORSPRONKELIJKE □ NOORSCHE UITGAAF DOOR □ J. CLANT VAN DER MIJLL—PIEPERS UITGEGEVEN DOOR J. M. MEULENHOFF O TE AMSTERDAM AAN HET DAMRAK 88 □ HET RECHT VAN OPVOERING VOORBEHOUDEN VOLGENS DE WET VAN 28 JUNI 1881 (STAATSBLAD No. 124) □ PERSONEN: Dokter Wangel, districtsdokter. Ellida, zijn tweede vrouw. Bolette, en Hilde, zijn dochters uit zijn eerste huwelijk. De laatste nog niet volwassen. Arnholm, leeraar. Lynostrand. Ballested. Een vreemde man. Jongelieden uit de stad, touristen en badgasten. Het stuk speelt in den zomertijd in een kleine stad aan een fjord in noordelijk Noorwegen. EERSTE BEDRIJF. Dokter Wangelg huis met links een groote overdekte veranda. Tuin vóór en óm het huis. Buiten vóór de veranda een vlaggestok. Rechts in den tuin een prieel met tafel en stoelen. Een tuinhek met ingang op den achtergrond. Achter het hekje een weg langs het strand. Boomen langs den weg. Tusschen de boomen door ziet men de fjord en bergketens en toppen in de verte. Ballested, een man van middelbaren leeftijd, in een oud fluweelen jasje en een breedgeranden artistenhoed, staat onder aan den vlaggestok en is bezig met het touw. De vlag ligt op den grond. Een klein eindje van hem af staat een schildersezel met opgespannen doek. Daarnaast op een vouwstoeltje liggen penseelen, een palet en een schilderdoos. Bolette Wangel komt door de open tuinkamerdeur op de veranda. Zij heeft een groote vaas met bloemen in de handen, die zij op tafel neerset. Bolette. Wel, mijnheer Ballested, krijgt u de zaak in orde. Ballested. Jawel, juffrouw, dat'smakkelijk genoeg... Permitteer,... wacht u gasten van daag ? Bolette. Ja, wij wachten mijnheer Arnholm bij ons van middag. Hij is van nacht in de stad gekomen. Ballested. Arnholm ? Wacht eens ... Heette hij ook 1 2 DB VROUW VAN DB ZEE. niet Arnholm, die hier jaren geleden huisonderwijzer was ? Bolette. Jawel. Die is het juist. Ballested. Kijk eens aan. Komt hij dezen kant weer eens uit. Bolette. Daarom willen wij na eens de vlag hijschen. Ballested. Ja, dat hoort er dan ook zoo bij. (Bolette gaat weer naar binnen). Even daarna komt Lyngstrand van rechts den weg op en blijft vol belangstelling staan als hij den schildersezel enz. ziet. Hij is een tengere jonge man, eenvoudig maar netjes gekleed, met een zwak uiterlijk). Lyngstrand (buiten het hek). Goeden morgen. Ballested (keert zich om). Hooh ... Goeden morgen. (hijscht de vlag). Ziezoo ... Daar gaat de ballon, (maakt de lijn vast en treuzelt wat bij den ezel). Goeden morgen, waarde heer. Ik heb wel niet het genoegen u... Lyngstrand. TJ is zeker schilder? Ballested. Ja, welzeker. Waarom zou ik ook geen schilder zijn? Lyngstrand. Ja, dat zie ik wel... Zou ik niet even binnen mogen komen? Ballested. Wou u soms binnen komen om te kijken? Lyngstrand. Ja, dat zou ik erg graag willen. Ballested. Och, er is eigenlijk nog niet veel te zien. Maar kom binnen alsjeblieft. Lyngstrand. Dank u wel. (Hij komt door het hekje binnen). Ballested (schildert). Dat is de fjord, daar, tusschen de eilanden, waar ik nu aan bezig ben. Lyngstrand. Dat zie ik, ja. Ballested. Maar de figuur ontbreekt nog. Hier in de stad is geen enkel model te krijgen. Lyngstrand. Moet er nog een figuur op komen? DB VROUW VAN DB ZBB. 3 Ballested. Ja. Hier op den voorgrond, bij de klip, moet een halfdoode zeemeermin liggen. Lyngstrand. Waarom moet die halfdood zijn? Ballested. Zij is uit de groote zee hierheen verdwaald en kan haar weg naar buiten niet terug vinden. En nu ligt zij hier en sterft in het brakke water, begrijpt u? Lyngstrand. O, is het zóó bedoeld... jawel. Ball ested. Het is de vrouw des huizes hier, die mij op de gedachte heeft gebracht om dit te schilderen. Lyngstrand. Hoe zal u het schilderij noemen als het af is. Ballested. Ik denk het te noemen: „De stervende Zeemeermin*. Lyngstrand. Dat is een goede naam er voor... U zal er stellig iets moois van kunnen maken. Ballested [kijkt hem aan). Man van 't vak misschien ? Lyngstrand. Schilder bedoelt u? Ballested. Ja. Lyngstrand. Neen, dat ben ik niet. Maar ik wil beeldhouwer worden. Ik heet Hans Lyngstrand. Ballested. Zoo, wil u beeldhouwer worden ? Ja, ja, de beeldhouwkunst is ook een mooie, nette kunst... Ik geloof dat ik u wel eens meer op straat gezien heb. Is u al lang bier? Lyngstrand. Neen, ik ben nog maar een veertien dagen hier. Maar ik zal zien of ik niet den heelen zomer hier blijven kan. Ballested. Om de genoegens van het badseizoen mee te maken? Wat? Lyngstrand. Ik moet zien weer een beetje op krachten te komen. Ballested. Toch niet lijdend? 4 DB VROUW VAN DB ZEB. Lyngstrand. Eigenlijk ben ik wel een beetje bjdend; maar er is geen kwaad bij. 't Is maar zoowat benauwdheid op de borst. Ballested. Nou,... dat zijn van die bagatellen! U moest er nu toch maar eens een bekwaam dokter over spreken. Lyngstrand. Ik had gedacht dokter Wangel bij gelegenheid eens om raad te vragen. Ballested. Ja, dat moet u eens doen. {kijkt naar links). Daar komt alweer een stoomboot opgepropt met passagiers. Het is verbazend zooals in de laatste jaren de trek van reizigers hierheen is toegenomen. Lyngstran d. Ja, er is hier enorm veel verkeer, dunktme. Ballested. En alles is vol logés ook. Ik ben soms wel eens bang dat ons goede stadje zijn eigenaardig karakter verliezen zal door al dat vreemdelingen-gedoe. Lyngstrand. Is u hier in de stad geboren? Ballested. Neen, dat niet Maar ik heb mij hier geakkla... akklimatiseerd. Ik voel mij aan dit plaatsje verknocht door banden van gewoonte en tijd. Lyngstrand. Dus heeft u hier al lang gewoond? Ballested. Nou, zoowat een zeventien... achttien jaar. Ik ben hier gekomen met het tooneelgezelschap van Skive. Maar wij geraakten in financiëele moeilijkheden. En toen ging het gezelschap uit elkaar en werd verspreid naar alle windstreken. Lyngstrand. Maar u bleef dus hier achter? Ballested. Ik bleef hier. En daar heb ik mij best bij bevonden. Lk werkte toen namelijk meest als decoratieschilder, zal ik u zeggen. (Bolette komt buiten met een schommelstoel dien zij op de veranda zet). Bolette (spreekt naar binnen in de kamer). Hilde,... DS VROUW VAN DE ZEE. 5 kijk eens of je het geborduurde voetenbankje voor papa vinden kunt. Lyngstrand (gaat naar de veranda en groet van beneden af). Goeden morgen, juffrouw Wangel! Bolette (&# balustrade). Wel, kijk eens aan, is u daar mijnheer Lyngstrand? Goeden morgen. Excuseer mij een oogenblik,... ik moet even... (gaat het huis in). Ballested. Kent u de familie hier? Lyngstrand. Niet intiem. Ik heb alleen de jonge dame hier en daar bij anderen ontmoet. En dan sprak ik mevrouw laatst even,... toen er concert was op de .Belvedère". Ballested. Nou maar, die kennis zou ik maar aank weeken, als ik u was. Lyngstrand. Ja, ik heb er ook al over gedacht om haar eens een visite te maken. Wat je nu zoo eigenlijk een visite noemen kunt Als ik maar eens een aanleiding vinden kon ... Ballested. Och wat,... een aanleiding ... (jcykt naar links). Bliksems (pakt zijn boel bij elkaar). De boot is al bij den steiger. Ik moet naar het hótel toe. Misschien heeft een van de aangekomen logés mij wel noodig. Ik ben namelijk ook werkzaam als haarsnijder en kapper, moet ik u zeggen. Lyngstrand. U is dan wel buitengewoon veelzijdig. Ballested. Men moet zich weten te akkla... akklimatiseeren in verschillende vakken in kleine plaatsen. Mocht u soms eens iets noodig hebben in het vak... wat pommade of zoo, vraag u dan maar naar den dansmeester Ballested. Lyngstrand. Dansmeester ... ? Ballested. Of den president van het harmonie-muziekgezelschap, als u dat liever wil. Van avond hebben wg 6 DE VBODW VAN DE ZEE. concert boven, op de „Belvedère*. Ik groet u,mijnheer..! (Hij gaat met zijn schildersgerei het hekje uit en verder weg naar links). (Hüde komt buiten met een voetenbankje. Bolette brengt nog meer bloemen. Lyngstrand groet Hilde van uit den tuin). H i 1 d e (aan de balustrade zonder terug te groeten). Bolette zei dat u van daag binnen had dnrven komen. Lyngstrand. Ja, ik was zoo vrij even binnen te komen. Hilde. Heeft n uw morgenwandeling al gemaakt? Lyngstrand. Ach neen,... van die wandeling is niet veel gekomen van daag. Hilde. Heeft n dan een bad genomen? Lyngstrand. Ja, ik ben een poosje in zee geweest. Ik zag daar uw mama. Zij ging juist in haar badhuisje. Hilde. Wie deed dat? Lyngstrand. Uw mama. Hilde. Och zoo, zoo. (Zij zet het voetenbankje vóór den schommelstoel). Bolette. (alsof zij het gesprek wil afbreken). Heeft uniets van papa's boot gezien buiten op de fjord? Lyngstrand. Ja, ik meende een zeilboot te zien, die naar land stevende. Bolette. Dat is zeker papa geweest. Hij was naar de eilanden om zieken te bezoeken. (Zij schikt en verzet het een en ander op tafel). Lyngstrand (komt de eerste tree van de veranda op). Wat is het hier mooi met al die bloemen! Bolette. Ja, staat dat niet goed ? Lyngstrand. O, het is prachtig, 't Ziet er uit alsof het feest was hier in huis. Hilde. Dat is het dan ook. DB VROUW VAN DB ZEB. 7 Lyngstrand. Dat kon ik wel begrgpen. Het is zeker de verjaardag van uw papa? Bolette (waarschuwend tegen Hilde). Hm... hm! Hilde (zonder er zich aan te storen). Neen, van mama. Lyngstrand. Och zoo,..: van uw mama. Bolette (zachtjes, boos). Maar, Hilde...! Hilde (evenzoo). Laat me toch met rust! (tegen Lyngstrand). U moet nu zeker naar huis om te gaan ontbgten? Lyngstrand (gaat van de trap af). Ja, ik moest nu eigenlijk wel eens wat gaan gebruiken. Hilde. U heeft het daar in het hötel zeker erg naar uw zin ? Lyngstrand. Bi ben niet meer in het hótel. Dat werd mij te duur. Hilde. Waar woont u dan nu? Lyngstrand. Ik woon nu boven juffrouw Jensen. Hilde. Wat voor een juffrouw Jensen? Lyngstrand. De vroedvrouw. Hilde. Pardon, mgnheer Lyngstrand,... maar ik heb heusch nog wel iets anders te doen, dan... Lyngstrand. O, dat had ik zeker niet moeten zeggen. Hilde. Wat niet? Lyngstrand. Dat wat ik zei. Hilde (meet hem met de oogen... onvriendelijk). Ik begrijp u heelemaal niet. Lyngstrand. Och neen. Maar nu zal ik de dames dan maar groeten. Bolette (komt naar voren tot aan de trap). Tot weerziens mgnheer Lyngstrand. U moet ons voor van daag heusch maar excuseeren. Maar later als u er eens tgd voor heeft... en als u eens lust heeft... dan moet u toch eens bg ons komen en papa en .. . ons allemaal goeden dag zeggen. Lyngstrand. Ja, dank u wel. Dat wil ik heel graag 8 DB VROUW VAN DB ZBB. eens doen. (Hij groet en gaat weg door het tuinhekje. Als hij buiten op den weg is, links, groet hij nog eens naar de veranda). - Hilde (halfluid). Atjé mesjeu! De complimenten aan moeder Jensen, alsjeblieft I Bolette (zachtjes, schudt haar aan haar arm) Hilde ..! Jij ongemanierde meidl Ben je nu heelemaal mal! Hij had je best kunnen hooren! Hilde. Poeh,... Alsof me dat wat zou kunnen schelen! Bolette (kijkt naar rechts). Daar komt papa 1 (Dr. Wangel, in reiscostuum en met een kleine reistasch in de hand komt van het voetpad rechts). Wangel. Ziezoo, meisjes, daar ben ik weer 1 (Komt binnen door het hekje). Bolette (gaat hem in den tuin tegemoet.) Hè, dat is heerlijk dat u komt! Hilde (gaat ook naar hem toe). Is u nu heelemaal klaar voor den heelen dag, pa? Wangel. O neen, ik moet straks nog even naar het kantoor... Zeg eens,... weet je dok of Arnholm gekomen is? Bolette. Ja, hij is van nacht gekomen. We hebben in het hötel laten vragen. Wangel. Dus je hebt hem nog niet gezien? Bolette. Neen. Maar hij zal van middag zeker wel bij ons komen. Wangel. Ja, dat zal hij stellig wel doen. Hilde (trekt hem mee). Pa, nu moet u eens rondkijken. Wangel (kijkt naar de veranda). Ja, ik zie het wel, kind,... 't ziet er echt feestelijk uit. Bolette. Ja, hebben wij dat nu niet netjes gedaan ? Wangel. Ja, dat moet ik zeggen ... Z|jn... zijn wij alleen thuis? Hilde. Ja, zij is uitgegaan om ... DE VROUW VAN DE ZEE. 9 Bolette (snel invallend). Mama is gaan baden. Wangel (kijkt Bolette vriendelijk aan en streelt haar over het hoofd. Dan zegt hij een beetje dralend). Hoort eens, meisjes,... moet dat bier den heelen dag zoo blijven ? En de vlag ook den heelen dag in top? Hilde. Hè, dat kan u non toch wel begrijpen, pal Wangel. Hm,... jawel. Maar, zie je... Bolette (knikt hem toe met een knipoogje). U begrijpt toch wel dat wij dat allemaal gedaan hebben voor mijnheer Arnholm. Als zoo'n goede vriend u hier voor 't eerst komt opzoeken ... Hilde (lacht en trekt hem aan zijn jas). Denk toch eens aan, pa, Bolette's oude leermeester 1 Wangel (met een half lachje). Jullie bent een paar echte rakkers met je beiden... Nou, lieve hemel, het is toch ook eigenlijk heel natuurlijk dat wij nog denken aan haar die niet meer bij ons is. Maar toch. ». Ziedaar, Bilde (geeft haar de reistasch). Die moet naar het kantoor ... Neen, meisjes ... ik heb er toch geen vrede mee. Niet met de manier waarop, begrijp je. Dat wg zoo ieder jaar... Nou maar,... wat moet je er van zeggen! Het kan ook eigenlijk wel niet'anders. Hilde (wil door den tuin links af gaan met de reistasch, maar blijft staan, keert zich om en wijst) Kijk eens... die heer die daar aan komt... dat is zeker mijnheer Arnholm. Bolette (kijkt dien kant uit). Die daar ? (lacht). Neen, jij bent ook een mooie, hoor 1 Denk je dat dat oudachtige heertje Arnholm is? Wangel. Wacht eens even, kind. Ja, ik geloof waarachtig dat hij 't is! Ja, zeker, hij is het! Bolette (staart er heen, stil verbaasd). Ja, zoowaar, ik geloof het ook!... (Arnholm, in een elegant wandeltoilet, met een gouden brilletje en een dun stokje, komt over den weg van 10 DE VROUW VAN DE ZEE. links. Hij ziet er een beetje oververmoeid uit, kijkt in den tuin, groet vriendelijk en komt door het hekje binnen). Wangel {gaat hem tegemoet). Welkom, mijn waarde Arnholm! Hartelijk welkom op het oude plekje gronds. Arnholm. Dank u, dank u, dokter. Dank u duizendmaal! (Zij schudden elkaar de hand en gaan samen den tuin door). Arnholm. En daar hebben wij de kinderen 1 (reikt hun de hand en kijkt hen aan). Die twee zou ik nauwhjks meer herkend hebben. Wangel. Neen, dat wil ik wel gelooven. Arnholm. Ja,... Bolette misschien toch wel... Jawel, Bolette zou ik wel herkend hebben. Wangel. 't Zou er toch om houden, denk ik. Het is nu ook al acht, negen jaar geleden dat je haar 't laatst gezien hebt Och ja, hier is ook veel veranderd in dien tgd. Arnholm (kijkt rond). Dat lgkt mg eigenlijk niet zoo. Behalve dat de boomen een heel eind grooter zijn geworden... en dat u daar een prieel heeft gekregen... Wangel. O neen, zoo uiterlgk... Arnholm (glimlacht). En dan, natuurlek, dat u nu twee huwbare dochters in huis heeft. Wangel. O, huwbaar is toch de ééne nog maar. Hilde (halfluid). Hoor die papa nou eens! Wangel. Maar nu moesten wij op de veranda gaan zitten. Daar is het koeler dan hier. Alsjeblieft. Arnholm. Dank u, dank u, dokter. (Zij gaan de trap op. Wangel wijst Arnholm den schommelstoel aan). Wangel. Ziezoo. Nu moet je hier maar eens rustig blijven zitten en uitrusten. Want je ziet er inderdaad wel een beetje vermoeid uit van de reis. Arnholm. O, dat beteekent niets. Hier in deze omgeving... Bolette (tegen Wangel). Zullen wg niet wat spuitwater 11 en vruchtenstroop in de tuinkamer klaarzetten ? Hier buiten zal het zeker al gauw te warm worden. Wangel. Ja, meisjes, dat 's goed. Brengt wat spuitwater en vruchtenstroop. En misschien ook een beetje cognac. Bolette. Moet er cognac ook wezen ? Wangel. Een beetje maar. Misschien mocht de een of ander er lust in hebben. Bolette. Nu goed dan. Hilde, breng jij de reistasch eens naar het kantoor. (Bolette gaat de tuinkamer in en doet de deur achter zich dicht. Hilde neemt de reistasch op en gaat door den tuin achter het huis links af). Arnholm (die Bolette met de oogen heeft gevolgd). Dat is waarlijk een pracht van een meisje... het zijn allebei prachtige meisjes geworden, uw dochters. Wangel (gaat zitten). Ja, niet waar? Arnholm. Ja, 't is een ware verrassing, die Bolette. En Hilde ook... Maar u zelf, waarde dokter... Denkt u hier altijd maar te blijven wonen? Wangel. Och ja, dat zal er wel van komen. Hier ben ik geboren en getogen, zooals men zegt. Hier heb ik zoo innig gelukkig geleefd met haar, die zoo vroeg van ons heengegaan is. Haar, die je gekend hebt in vroeger jaren. Arnholm. Ja... ja. Wangel. En nu leef ik hier weer zoo gelukkig met haar, die in haar plaats gekomen is. O, ik moet zeggen over het geheel genomen, is het lot mij gunstig geweest. Arnholm. Maar geen kinderen uit uw tweede huwelijk? Wangel. Wij hebben twee, twee-en-een-halfjaar geleden een kleinen jongen gehad. Maar wij mochten hem niet lang behouden. Hij stierf toen hij vier a vijf maanden oud was. Arnholm. Is mevrouw vandaag niet thuis ? Wangel. Jawel, zij zal wel dadelijk komen. Zij is een DE VBOÜW VAN DE ZEE. 12 DB VROUW VAN DB ZEE. bad gaan nemen. Dat doet zij iederen dag in dit seizoen, wat voor weer het ook is. Arnholm. Mankeert zij dan iets? Wangel. Eigenlijk mankeeren niet. Hoewel zij de laatste twee jaar wel bizonder zenuwachtig is geweest. Dat is, zoo bij vlagen. Ik kan er niet goed achter komen wat haar eigenlijk scheelt. Maar als zij de zee maar in kan, dan is zij om zoo te zeggen in haar element. Arnholm. Dat herinner ik mij nog van vroeger. Wangel (met een bijna onmerkbaar lachje). Ja, dat 's waar, je kent Ellida nog uit den tijd toen je onderwijzer was daarginder in Skjoldviken. Arnholm. Natuurlijk. Zij kwam dikwijls te visite bij den dommee. En meestal ontmoette ik haar ook, als ik haar vader buiten, in den vuurtoren, ging opzoeken. Wangel. Die tjjd daarbuiten heeft diepe sporen bij haar achtergèlaten, geloof dat maar. De menschen hier in de stad kunnen dat heelemaal niet begrijpen. Ze noemen haar: „de vrouw van de zee*. Arnholm. Och kom ? Wangel. Ja. En zie je, daarom ... Spreek maar eens met haar over den ouden tijd. Dat zal haar stellig goed doen. Arnholm (kijkt hem weifelend aan). Heeft u een reden om dat te denken? Wangel. Ja zeker heb ik die. E11 i d a 's stem (hoort men buiten in den tuin rechts). Ben jij daar, Wangel? Wangel (opstaand). Ja, lieve. (Mevrouw Ellida Wangel met een grooten tuchtigen omslagdoek en met natte, los over haar schouders hangende haren, komt te voorschijn tusschen de boomen bij het prieel. Arnholm staat op). DE VBOÜW VAN DE ZEE. 13 Wangel (glimlacht en steekt haar de handen toe). Kijk, daar hebben wij de zeenimf! Ellida {loopt haastig de verandatrap op en vat zijn handen). O, gelukkig datje er weer bent! Wanneer ben je gekomen? Wangel. Daar net pas. Een oogenblik geleden (wijst op Arnholm). Maar wil je een ouden bekende niet eens begroeten ? Ellida (reikt Arnholm de hand). Zoo, is u daar ? Welkom! En neem me niet kwalijk dat ik niet thuis was... A r h o 1 m. O, wel neen. Maak u toch geen complimenten voor mij ... Wangel. Was het water frisch vandaag? Ellida. Frisch! Och hemel, het water is hier nooit frisch. Zoo lauw en zoo futloos. Och! Het water hier binnen in de fjord is ziek. Arnholm. Ziek! Ellida. Ja, het is ziek. En ik geloof dat het een mensch ziek maakt ook. Wangel (glimlacht). Nou, jij recommandeert de badplaats wel! Arnholm. Ikzou eerder denken, datu, mevrouw Wangel, een bizondere betrekking heeft op de zee en op alles wat van de zee is. Ellida. Och ja, misschien wel. Ik geloof het zelf ook haast... Maar ziet u wel hoe feesteljjk de meisjes alles voor u gearrangeerd hebben? Wangel (verlegen). Hm ... (kijkt op zijn horloge) Nu moet ik meteen ... Arnholm. Is dat werkelijk voor mij ? :.. Ellida. Ja, dat kan u toch wel begrijpen. Zoo mooi maken wij het hier niet alle dag ... Poeh!... Wat is het hier snikheet onder dat dak! (gaat den tuin in). Kom liever 14 DE VROUW VAN DE ZEE. hier! Hier is ten minste nog iets dat op lucht lijkt. (Zyyaat zitten in het prieel). Arnholm (gaat er ook heen). Mij dunkt zelfs dat het hier nog al heel luchtig is. Ellida. Ja, u, die gewend is aan de benauwde groote stadslucht. Daar moet het in den zomer gewoon vreeselijk zijn, heb ik hooren zeggen. Wangel (die ook den tuin ingegaan is). Nu, lieve Ellida, nu zal je onzen waarden vriend een poosje alleen moeten onderhouden. Ellida. Heb je wat te doen? Wangel. Ja, ik moet naar het kantoor. En dan moet ik mij ook een beetje verkleeden. Maar ik blijf niet lang weg ... Arnholm (gaat in het prieel zitten). Overhaast u vooral niet, dokter. Mevrouw en ik zullen wel raad weten met onzen tijd. Wangel (knikt). O ja, dat vertrouw ik ook wel. Nou ... tot weerziens dan! (hij gaat door den tuin links weg). Ellida (na even zwijgen). Vindt u't hier niet lekker zitten? Arnholm. Ja, ik vind het hier heel lekker zitten. Ellida. Dit zitje noemen ze mijn priëel. Want ik heb het laten maken. Of, beter gezegd, Wangel het het voor mij maken. Arnholm. En hier zit u dus gewoonlijk ? Ellida. Ja, hier zit ik meestal overdag. Arnholm. Met de meisjes zeker? Ellida. Neen, de meisjes,... die zitten gewoonlijk op de veranda. Arnholm. En Wangel ? Ellida. O, Wangel loopt zoo af en aan. Dan is hij eens hier bij mij, en dan weer daar bij de kinderen. Arnholm. Heeft u dat zoo ingesteld ? Ellida. Ik geloof dat alle partijen er zich op die manier BE! DB VROUW VAN DE ZEE. 15 het best bjj bevinden. We kunnen immers zoo ook met elkander praten... als wij nu en dan elkander iets te zeggen hebben. Arnholm (een poosje in gedachten). Toen ik het laatst uw weg kruiste ... in Skjoldviken, meen ik... Hm ... dat is al lang geleden ... Ellida. Het is ruim tien jaar geleden dat u bij ons buiten was. Arnholm. Ja, zoo ongeveer. Maar als ik aan u terug denk, daarginder in den vuurtoren ... I De heidin, zooals de oude dominee u noemde, omdat uw vader u had laten doopen met den naam van een schip en niet met den naam van een christenmensch... Ellida. Ja en ...? Arnholm. Toen had ik zeker wel allerminst gedacht dat ik u hier zou terugzien als mevrouw Wangel. Ellida. Neen, toen was Wangel ook nog geen... toen leefde de moeder van de meisjes immers nog. Hun eigen moeder... Arnholm. Jawel. Jawel. Maar al was dat zoo niet geweest... Al was hij vrij man geweest... dan had ik toch nooit gedacht dat dit gebeurd zou zijn. E11 i d a. Ik ook niet. Nooit van mjjn leven — toen ter tijd. Arnholm. Wangel is zoo'n beste kerel. Zoo braaf, zoo innig goed en vriendelijk jegens alle menschen... Ellida (warm en hartelijk). Ja, dat is hij zeker! Arnholm. ... maar hij moet toeh zoo hemelsbreed verschillend zijn van u, dunkt me. Ellida. Dat is waar. Dat is hij ook. Arnholm. Maar hoe is het dan gekomen? Hoe kwam dat zoo? Ellida. Och, daar moet n mij niet naar vragen. Ik zou u dat niet kunnen verklaren. En zelfs al kon ik het, dan 16 DB VROUW VAN DE ZEE. zon u er toch nooit een sikkepitje van knnnen vatten of begrijpen. Arnholm. Hm .. ■ (wat zachter). Heeft u uw man ooit iets verteld over mij ? Ik bedoel natuurlijk dien vergeefschen stap. .. waartoe ik mij eens liet verleiden. Ellida. Neen. Hoe kan u dat denken I Geen woord heb ik hem gezegd van ... van dat waarop u doelt. Arnholm. Daar ben ik blij om. Want ik voelde mij een beetje bezwaard door de gedachte dat... Ellida. Dat hoeft heelemaal niet. Ik heb hem alleen gezegd, wat de waarheid is, dat ik erg veel van u hield en dat u de trouwste en beste vriend was dien ik daarginder had. Arnholm. Daarvoor dank ik u. Maar zeg mij nu eens ... waarom heeft u mij nooit eens geschreven na mijn vertrek? Ellida. Ik dacht dat het u misschien pijn zou doen nog te hooren van iemand, die . .. die u niet zoo tegemoet kon komen als u 't gewenscht had. Het was mij of ik daarmee de wond weer zou openscheuren. Arnholm. Hm ... Ja, ja, daarin kon u wel gelijk hebben. Ellida. Maar waarom schreef u zelf nooit meer eens ? Arnholm (kijkt haar aan en glimlacht half verwijtend). Ik? Er mee beginnen? De kans loopen van verdacht te worden er nog weer eens op terug te komen ? Na een weigering zooals mij die te beurt gevallen was? Ellida. Och neen, dat begrijp ik ook wel... Heeft u er later nooit meer aan gedacht andere banden aan te knoopen ? Arnholm. Nooit meer. Ik ben mijn herinneringen trouw gebleven. Ellida {half schertsend). Och kom! Laat die oude droevige herinneringen varen. U moest er heusch liever over denken een gelukkig huisvader te worden, vind ik. Arnholm. Daar zou ik dan toch niet lang meer mee DB TBOÜW VAN DB ZJtE. 17 moeten wachten, mevrouw. Bedenk, datïk ... tot mijn schande zij 't gezegd... de zeven-en-dertig al achter den rug heb. E 11 i d a. Nou ja, des te meer reden om u te haasten. (Zwijgt een poosje... dan zegt zij ernstig en gedempt). Maar luister nu eens, beste vriend,... dan zal ik u iets zeggen dat ik toen niet over mijn lippen kon krijgen, al had ik er voor moeten sterven. Arnholm. Wat is dat dan ? Ellida. Toen u dien... vergeefscnen stap deed, zooals u daar straks zei,... toen kón ik u geen ander antwoord geven. Arnholm. Ik weet het. U kon mij niet anders geven dan hartelijke vriendschap. Ik weet het immers wel. Ellida. Maar u weet niet dat mijn heele zijn-en-denken toen van iets anders vervuld was. Arnholm. Toen! Ellida. Ja, juist toen. Arnholm. Maar dat is toch onmogelijk! U moet u in den tijd vergissen! Ik geloof dat u Wangel toen nog niet eens kende. Ellida. Ik spreek niet van Wangel. Arnholm. Niet van Wangel? Maar in dien tijd ... daar buiten in Skjoldviken ... Ik herinner mij geen schepsel daarginder, van wien ik mij de mogelijkheid van een verloving met u zou kunnen voorstellen. Ellida. Ja, ja ... dat geloof ik graag. Het was ook allemaal zoo dwaas en zoo dol... om er gek van te worden. Arnholm. Maar vertel er mij dan eens wat naders van! Ellida. Och, het is immers genoeg als u weet, dat ik toen gebonden was. En dat weet u dan nu. Arnholm. En als u dan toen eens niet gebonden was geweest? 2 18 DE VBOÜW VAN DE ZEE. Ellida. Wat dan? Arnholm. Zou dan uw antwoord op mijn brief anders uitgevallen zijn? Ellida. Hoe kan ik dat weten ? Toen Wangel kwam viel het antwoord anders uit Arnholm. Waarom vertelt u mij dan nu dat u gebonden was? Ellida (staat op... wat angstig en onrustig). Omdat ik iemand hebben moet aan wien ik het kan toevertrouwen. Neen, neen, blijf maar zitten. Arnholm. Uw man weet dus niets van die zaak ? Ellida. Ik heb hem terstond verteld dat er eens iets anders geweest is in mijn leven dat mij boeide. Meer heeft hij niet verlangd te weten. En wij hebben het later nooit meer aangeroerd. Het was ook eigenlijk eenvoudig krankzinnigheid. En het is dan ook dadelijk weer uit geweest. Dat is te zeggen... tot op zekere hoogte. Arnholm (staat op). Maar tot op zekere hoogte ? Niet heelemaal? Ellida. Jawel, jawel zeker! Och, God, beste Arnholm, het is heelemaal niet zóó als u denkt. Het is iets gewoon onbegrijpelijks. Ik weet niet hoe ik het zou moeten vertellen. U zou eenvoudig denken dat ik ziek was. Of dat ik volslagen gek was. Arnholm. Mijn lieve mevrouw,... nu moet en zal u mij heusch alles zeggen. Ellida. Nou dan I Ik zal het probeeren. Hoe zal u als verstandig man u kunnen verklaren dat... (kijkt op en breekt af). Wacht tot straks. Daar komt visite. (Lyngstrand komt van den weg links en gaat den tuin in. Mij heeft een bloem in zijn knoopsgat en een grooten, mooien bouquet met papier en zijden linten er omheen, in zijn handen. Hij blijft een beetje dralend en onzeker bij de veranda staan). DE VBOÜW VAN DE ZEE. 19 Ellida (van uit het prieel). Zoekt u de meisjes, mijnheer Lyngstrand? Lyngstrand (keert zich om). O, is n. daar, mevrouw? (groet en komt naderbij). Neen .. . het zijn niet de jonge dames die ik zoek. Het is u zelf, mevrouw Wangel. U heeft mg veroorloofd u eens te komen bezoeken ... Ellida. Ja zeker. U is ons altijd welkom. Lyngstrand. Dank u. En nu het zoo gelukkig treft dat het juist feest in huis is van daag... Ellida. Zoo ? dat weet u dus ? Lyngstrand. Jaha. En daarom wou. ik zoo vrij zijn om mevrouw Wangel deze...(Ay buigtenreikthaardenbouquettoe). Ellida (glimlacht). Maar, mijn waarde mgnheer Lyngstrand, zou het dan niet beter zijn als u uw mooie bloemen aan mijnheer Arnholm zelf gaf ? Want hij is het toch eigenlijk... Lyngstrand (kijkt hen beiden onzeker aan). Pardon ... maar ik ken mijnheer niet. De zaak is... Ik kom naar aanleiding van den verjaardag, mevrouw. Ellida. Een verjaardag? Dan heeft u zich vergist, mijnheer Lyngstrand. Er is niemand jarig hier in huis van daag. Lyngstrand (glimlacht sluw). O, ik weet het wel. Maar ik dacht niet dat het zoo'n geheim moest zijn. Ellida. Wat weet u dan? Lyngstrand. Dat het de verjaardag van mevrouw is. Ellida. De mijne? Arnholm (kijkt haar vragend aan). Van daag ? Neen, zeker niet, neen. Ellida (tegen Lyngstrand). Hoe komt u daaraan? Lyngstrand. Het is juffrouw Hilde die het verklapt heeft. Ik was van ochtend al even hier. En toen vroeg ik aan de jonge dames waarom hier alles zoo mooi werd gemaakt, met al die bloemen en de vlag ... 20 DE VROUW VAN DE ZEE. Ellida. Nu ja, en ... ? Lyngstrand. ... en toen antwoordde juffrouw Hilde: het is van daag mama's verjaardag. Ellida. Mama's ...! Och zoo. Arnholm. Aha! (Hij en Ellida kijken elkaar beteekenisvol aan). Arnholm. Ja, als het jonge mensch het dus weet, mevrouw Wangel... Ellida (tegen Lyngstrand). Ja, als u het nu eenmaal weet, dan... Lyngstrand (biedt weer den bouquet aan). Mag ik u dan wel gelukwenschen ... Ellida (neemt de bloemen aan). Dank u wel... Wees zoo goed een oogenblik plaats te nemen, mgnheer Lyngstrand. (Ellida, Arnholm en Lyngstrand gaan in het prieel zitten). Ellida. Dat... van mijn verjaardag,... had eigenlijk een geheim moeten blijven, mgnheer Arnholm. Arnholm. Ik begrijp het wel. Wij oningewijden hadden het niet mogen weten. Ellida. Ja, juist, de oningewijden niet. Lyngstrand. Ik zal het heusch aan geen levende ziel vertellen. Ellida. O, zoo is het nu niet gemeend... Maar, hoe gaat het met u ? Mij dunkt u ziet er beter uit dan een poos geleden. Lyngstrand. Ja, ik geloof ook dat het goed met mg" gaat. En als ik dan het volgend jaar misschien naar het Zuiden zou kunnen gaan ... Ellida. En dat zal ook wel gebeuren, zeggen de meisjes. Lyngstrand. Ja, want in Bergen heb ik een weldoener die mij protegeert. En hij heeft beloofd mij te zullen helpen het volgende jaar. DB VROUW VAN DB ZEI. 21 Ellida. Hoe heeft u dien leeren kennen ? Lyngstrand. O, dat trof buitengewoon gelukkig. Ik ben namelijk eens op zee geweest met een van zijn schepen. Ellida. Zoo? Had u toen lust om op zee te gaan? Lyngstrand. Neen, in 't minst niet. Maar toen moeder dood was, wou vader mg niet langer thuis houden. En toen stuurde hij mij naar zee. En op de thuisreis leden wij schipbreuk in het Engelsche kanaal. En dat was erg gelukkig voor mij. Arnholm. Hoe bedoelt u dat? Lyngstrand. Ja, want bij die schipbreuk deed ik mijn kwaal op. Mijn borstkwaal. Ik lag zoo lang in het ijskoude water vóór zij mij kwamen ophalen. En toen moest ik het zeevaren opgeven... Ja, dat was wel een groot geluk voor mij. Arnholm. Zoo? Vindt u? Lyngstrand. Ja. Want die kwaal daar is verder geen kwaad bij. En nu kan ik beeldhouwer worden, wat ik zoo dolgraag woü. Verbeeld u... te boetseeren in die heerlijke klei, die zich zoo mooi onder de vingers laat kneden! Ellida. En wat wil u dan boetseeren? Moeten het meermannen en zeemeerminnen worden? Of misschien oude vikings ... ? Lyn gstrand. Neen! zoo iets zal het wel niet worden. Zoodra ik maar eenigszins kan, wil ik beproeven een groot werk te maken. Een groep, zooals ze het noemen. Ellida. Nu ja,... maar wat moet die groep voorstellen. Lyngstrand. O, dat zou iets zijn dat ik zelf beleefd heb. Arnholm. Ja, ja,... hou u daar maar bij. Ellida. Maar wat is dat dan ? Lyngstrand. Och, ik had het mij zóó voorgesteld: een jonge zeemansvrouw ligt te slapen, wonderlijk onrustig. En ze droomt. Ik denk het zóó te maken dat 't aan haar te zien is dat zij droomt. 22 DE VBOUW VAN DB ZEE. Arnholm. En verder niets? Lyngstrand. Jawel, er moet nog een figuur bij. Iets als een „verschijning". Dat moet dan haar man voorstellen, wien zij ontrouw is geweest, terwijl hij weg was. En hij is verdronken in zee. Arnholm. Hoe, zegt u... ? Ellida. Is hij verdronken ? Lyngstrand. Ja. Hij is verdronken op de thuisreis. Maar het vreemde is dat hij toch terug gekomen is. In den nacht. En nu staat hij vóór haar bed en kijkt haar aan. Hij moet daar druipnat staan, als iemand die pas uit het water gehaald is. Ellida (leunt achterover in haar stoel). Wat een wonderlijke geschiedenis 1 (sluit de oogen). O, ik kan het als levend voor mij zien. Arnholm. Maar om 's hemels wil, mijnheer... mgnheer... 1 U zei toch dat het iets zou zijn dat u beleefd had? Lyngstrand. Jaha,... dat heb ik ook beleefd. Dat is te zeggen, tot op zekere hoogte. Arnholm. Beleefd dat een doode ... ? Lyngstrand. Nu ja, ik meen nu niet zoo letterlijk „beleefd". Ik heb het niet uiterlijk beleefd, natuurlijk. Maar toch zoo... E 11 i da (levendig, in spanning). Vertel mij alles wat u weet en vertellen kan I Daar moet ik eens alles van weten. Arnholm (glimlacht). Ja, dat is net iets voor u. Zoo iets geheimzinnigs van de zee. E11 i da. Dus, mijnheer Lyngstrand, hoe was dat eigenlijk? Lyngstrand. Nu, dat was zóó. Toen wj' dien keer met de brik de thuisreis zouden ondernemen, van een stad die ze Halifax noemen, moesten wij den bootsman in het ziekenhuis daar achterlaten. Toen werd er in plaats DB VBOÜW VAN DB ZBB. 23 een Amerikaan aangemonsterd. Die nieuwe bootsman... Ellida. De Amerikaan? Lyngstrand. ... ja, die kreeg eens een heel pak oude couranten van den kapitein te leen, waarin hij maar aldoor zat te lezen. Want hij wou Noorsch leeren, zei hij. Ellida. O... en toen? Lyngstrand. Toen op een keer 's avonds was het geweldig slecht weer. Alle man aan dek; behalve de bootsman en ik. Want hij had zijn éénen voet verstuikt zoodat hij niet loopen kon. En ik was ook niet goed en lag in mg'n kooi. Nou, toen zat hij dan daar in het vooronder en las weer in een van die oude bladen ... Ellida. Jawel 1 Jawel 1 Lyngstrand. Maar terwijl hij daar zoo zit, hoor ik hem op eens een gebrul uitstooten. En toen ik hem aankeek zag ik dat hij doodsbleek was geworden. En toen begon hij het papier te verfrommelen en in elkaar te knijpen en het in duizend stukjes te plukken. Maar dat deed hij stil, heel stil. Ellida. Zei hij toen niets ? Sprak hij heelemaal niet? Lyngstrand. Niet dadelijk. Maar een beetje later zei hij als in zichzelf: Getrouwd. Met een anderen man. Tervnjl ik weg was. Ellida (sluit de oogen en zegt halfluid). Zei hij dat? Lyngstrand. Ja. En verbeeld u,... dat zei hg' in echt goed Noorsch. Hij moet wel veel gemak hebben gehad om vreemde talen te leeren, die man. Ellida. En toen? Wat gebeurde er toen verder? Lyngstrand. Nou, toen kwam het vreemde, dat ik van mijn leven niet vergeten zal. Hg voegde erbij,... en dat ook heel zachtjes: Maar van mij is zij, en de mijne zal zij blijven. En mij zal zij volgen, al moest ik thuiskomen en haar halen als een verdronken, man uit de nachtelijke zee. 24 DE VROUW VAN DE ZEE. Ellida (schenkt zich een glas water in. Haar hand beeft). Poeh,... wat is het hier drukkend van daag... Lyngstrand. En dat zei hg met zoo'n wilskracht, dat ik dacht: hij is in staat het te doen ook. Ellida. Weet u niet... wat er van dien man geworden is ? Lyngstrand. O mevrouw, die leeft zeker al lang niet meer. Ellida (snél). Waarom denkt u dat? Lyngstrand. Omdat wij toen later schipbreuk leden in het Kanaal. Ik kwam in de groote sloep terecht met den kapitein en vijf anderen. De stuurman ging in de jol. En daarin was ook de Amerikaan en nog één man. E11 i d a. En heeft men later nooit meer iets van hem gehoord? Lyngstrand. Neen, mevrouw, geen taal of teeken meer. Mijn weldoener schreef het mij onlangs nog. Maar juist daarom kreeg ik zoo'n grooten lust om er een groep van te maken. De trouwelooze zeemansvrouw zie ik zoo levendig voor mjj. En dan den wreker, die verdronken is en toch terugkomt uit de zee. Ik kan ze allebei zoo duidelijk voor mij zien. Ellida (staat op). Kom,... laat ons naar binnen gaan. Of liever nog naar beneden bij Wangel! Ik vind 't hier zoo smoorheet. (Zij verlaat het prieel). Lyngstrand (die ook opgestaan is). Wat mjj betreft mevrouw, ik ga afscheid nemen. Ik ben u maar even komen gelukwenschen met uw geboortedag ... Ellida. Nu, zooals u wil. (Reikt hem de hand). Adieu, en veel dank voor de bloemen. (Lyngstrand groet en gaat door het tuinhekje links af). Arnholm (staat op en gaat naar Ellida). Ik zie wel dat het u erg aangedaan heeft, lieve mevrouw. Ellida. O ja, dat mag u wél zeggen, hoewel... DE VRODW VAN DE ZEE. 25 Arnholm. Maar eigenlijk is het toch iets waarop n voorbereid moest zijn. Ellida [kijkt hem verschrikt aan). Voorbereid! Arnholm. Ja, dat vind ik wel. Ellida. Er op voorbereid zijn dat iemand terug zou kunnen komen ...! Terugkomen op zoo'n manier 1 Arnholm. Maar wat ter wereld... 1 Is het de geschiedenis van dien halfgekken beeldhouwer ... ? Ellida. Och, beste Arnholm, hij is misschien nog zoo gek niet. Arnholm. 't Is dus dat verhaal van dien dooden man dat u zoo geschokt heeft? En ik die dacht, dat... Ellida. Wat dacht u? Arnholm. Ik dacht natuurlijk dat het maar komedie van u was. Ik dacht dat u verdriet had omdat u er achter gekomen was dat hier in huis in 't geheim een familiefeest gevierd werd. Dat uw man en zijn kinderen leven in herinneringen die u vreemd zijn. Ellida. Och neen, neen. Dat kan mij zooveel niet schelen. Ik heb geen recht om mijn man heel alleen voor mijzelf te eischen. Arnholm. Mij dunkt toch dat u dat wél heeft. Ellida. Ja. Maar dat heb ik toch niet. Dat is juist de zaak. Ik leef immers zelf ook in iets, waar de anderen buiten staan. Arnholm. U...! (zachter). Moet ik dat zóó verstaan... ? dat u... eigenljjk niet van uw man houdt? Ellida. O jawel, jawel 1... met mijn heele ziel ben ik van hem gaan houden 1 En juist daarom is het zoo vreeselijk... zoo onverklaarbaar ... zoo volslagen onbegrijpelijk 1 Arnholm. Nu moet u mij waarlijk uw moeilijkheden zonder terughouding meedeelen. Wil u dat doen, mevrouw ? 26 DE VBODW VAN DE ZEE. Ellida. Ik kan niet, lieve vriend. Nu in elk geval niet. Misschien later. • (Bolette komt in de veranda en in den tuin). Bolette. Papa komt daar van het kantoor. Zullen wij nu niet allemaal samen in de tuinkamer gaan zitten? Ellida. Ja, laat ons dat doen. (Wangel, in een ander toilet komt met Hilde van links achter het huis). Wangel. Zie zoo! Nu ben ik weer vrij man! Nu zullen we eens een lekker glaasje drinken ... dat zal smaken! Ellida. Waohteven.(Zijgaatinhetpriëeldebloemenhalen). Hilde. O kijk eens 1 Wat een mooie bloemen I Waar heeft u die van daan? Ellida. Die heb ik gekregen van mijnheer Lyngstrand, lieve Hilde. Hilde (schrikt). Van Lyngstrand? Bolette (ongerust). Is Lyngstrand hier geweest... nu weer? Ellida (met een half lachje). Ja, hij kwam hier en bracht ze mee. Naar aanleiding van den verjaardag, weet je. Bolette (kijkt schuin naar Hilde). O... 1 Hilde (mompelt). Die ezel I Wangel (in pijnlijke verlegenheid tegen Ellida). Hm ... Ja... zie je... Weet je, mijn goede, lieve, beste Ellida... Ellida (afbrekend) Kom meisjes 1 We zullen mijn bloemen bij de anderen in het water zetten. (Zy gaatdeverandatrap op), Bolette (tegen Hilde). O, maar ze is eigenlijk toch wel heel lief. Hilde (halfluid, kijkt boos). Apenstreken! Zij doet maar zoo om papa. Wangel (op de veranda, drukt Ellida de hand). Dank... dank! Mijn innigen daarvoor Ellida! Ellida (houdt zich bezig met de bloemen). Och kom... DB VROUW VAN DB ZBB. 27 waarom zou ik ook niet meedoen en het feestelijk maken voor den verjaardag van mama? Arnholm. Hm... (Hij gaat naar Wangel en Ellida toe. Bolette en Hilde blijven beneden in den tuin). EINDE VAN HET EERSTE BEDRIJF. TWEEDE BED RIJ F. Boven op de „Belvedère', een begroeide hoogte achter de stad. Een beetje verderop een uitkijktoren met een windwijzer. Groote steenen geschikt om op te zitten om den uitkijktoren heen en op den voorgrond. Heel in de diepte op den achtergrond ziet men de buitenfjord met eilanden en vooruitspringende landtongen. De open zee ziet men niet. Zomernacht met halflicht. Een geelrood schijnsel in de lucht en over de bergtoppen in de verte. Van den voet der heuvels rechts klinkt zwak het geluid van vierstemmig gezang. Jongelui uit de stad, dames en heeren, komen paarsgewjjs op van rechts, gaan onder vertrouwelijk gepraat voorbij den uitkijktoren en links af. Even daarna komt Ballested als gids met , een gezelschap buitenlandsche toeristen met hunne dames. Hij is beladen met doeken en reistasschen. Ballested (wijst naar boven met zijn stok). Sehen Sie, meine Herrschaften,... dort ginder liegt eine andere hoogte. Das willen wir ook besteigen und zoo herunter... (Hij gaat voort in het Engolsch en leidt het gezelschap verder links af). (Hilde komt vlug door het hout rechts naar boven, blijft staan en kijkt achterom. Even later komt Bolette denzelfden weg op). DE VROUW VAN DE ZEE. 29 Bolette. Maar kind, waarom moeten wij Lyngstrand nu in den steek laten? Hilde. Omdat ik het niet uitstaan kan zoo langzaam de hoogte op te krabbelen. Kijk,... kijk hem nou eens naar boven kruipen 1 Bolette. Och, je weet toch wel hoe naar hij er aan toe is. Hilde. Geloof je dat het erg gevaarlijk is ? Bolette. Ja stellig. Hilde. Hij is van middag bij papa geweest. Ik zou wel eens willen weten wat papa er van denkt. Bolette. Papa zei mij dat het een verharding in de long was... of zoo iets. Hij wordt niet oud, zei papa. Hilde. Zoo, zei hij dat? Nou,... dat is precies wat ik ook gedacht heb. Bolette. Maar laat er hem in 's hemels naam niets van merken. Hilde. Hoe verzin je 't. (Halfluid). Ziezoo,... nu is Hans naar boven gekrabbeld. Hans... vind je niet dat je het hem kan aanzien dat hij Hans heet? Bolette (fluisterend). Toe, wees nou behoorlijk, zeg! Lyngstrand (komt van rechts met een parasol in de hand). Ik moet de dames om excuus vragen dat ik niet zoo vlug vooruit kan als u. Hilde. Heeft u nu ook al een parasol aangeschaft? Lyngstrand. Die is van uw mama. Zij zei dat ik die als stok moest gebruiken. Want ik had er geen meegenomen. Bolette. Zijn ze nog beneden? Papa en de anderen? Lyngstrand. Ja. Uw papa is even in het restaurant gegaan. En de anderen zitten buiten te luisteren naar de muziek. Maar straks zouden zij boven komen zei uw mama. Hilde (die hem staat aan te kijken). U is zeker nu erg moe? 30 DE VBOÜW VAN DB ZBE. Lyngstrand. Ja, ik geloof wel dat ik een beetje moe ben. Ik geloof heusch dat ik even zal moeten gaan zitten. (Hij gaat op een steen op den voorgrond rechts zitten). Hilde (blijft voor hem staan). Weet u dat er straks beneden gedanst zal worden bij de muziek? Lyngstrand. Ja, daar heb ik over booren praten. Hilde. Vindt u 'tprettig om te dansen? Bolette (die bloempjes plukt van de het). Och, Hilde... laat mgnheer Lyngstrand nu toch eens even uitrusten. Lyngstrand (tegen Hilde). Ja, juffrouw, ik zou wel graag willen dansen, als ik maar kon. Hilde. Och zoo. Heeft u 't nooit geleerd ? Lyngstrand. Neen, dat ook niet. Maar dat bedoelde ik niet. Ik bedoelde dat ik niet kan om mijn borst. Hilde. Om die kwaal die u heeft, zooals u zegt ? Lyngstrand. Juist, daarom. Hilde. Is u er erg bedroefd om dat u die kwaal heeft ? Lyngstrand. Och neen, dat kan ik eigenlijk niet zeggen. (Glimlacht). Want ik geloof dat de menschen daarom juist zoo lief en vriendelijk tegen mij zijn. Hilde. En 't is dan ook heelemaal niet gevaarlijk. Lyngstr and. Neen, in 't minst niet gevaarlijk. Zooveel begreep ik ook wel van wat uw papa er van zei. Hilde. En 't zal ook wel dadelijk overgaan als u op reis gaat. Lyngstrand. Jaha. Dan gaat het over. Bolette (met bloemen). Kijk eens hier, mijnheer Lyngstrand ... deze moet n in uw knoopsgat steken. Lyngstrand. Och, duizendmaal dank,juffrouw! Dat is waarlijk al te vriendelijk van u. Hilde (kijkt naar beneden rechts). Daar komen ze den weg op beneden. DE VBOÜW VAN DE ZEE. 81 Bolette (kijkt ook naar beneden). Als ze maar weten welk pad ze moeten inslaan. Neen, nu loopen ze verkeerd. Lyngstrand (staat op). Ik zal naar beneden loopen tot aan den boek en hun toeroepen. Hilde. Dan mag u wel heel hard roepen 1 B o 1 e t te. Neen, dat is niet noodig. Dan wordt u maar weer zoo moe. Lyngstrand. O, naar beneden gaat 't gemakkelijk genoeg. (Hij gaat rechts af). Hilde. Ja, naar beneden, ja. (Kijkt hem na). Nou holt hij ook nogl En denkt er niet aan dat hij aanstonds weer naar boven moet. Bolette. Arme jongen . .. Hilde. Als Lyngstrand je eens vroeg, zou je hem dan willen hebben? Bolette. Ben je nou heelemaal mal geworden ? Hilde. Nou ja, ik meen natuurlijk als hij die kwaal niet had. En als hij niet zoo gauw dood moest gaan. Zou je hem dan nemen? Bolette. Ik vind dat jij hem maar nemen moest. Hilde. Ik zou je danken. Hij bezit geen cent. Hij heeft nog niet eens genoeg om zelf van te leven. Bolette. Waarom bemoei jij je dan altijd zoo veel met hem ? Hilde. Och, dat doe ik maar om die kwaal. Bolette. Ik heb nog nooit gemerkt dat je hem daarom beklaagt. Hilde. Neen, dat doe ik ook niet. Maar ik vind het zoo prikkelend. Bolette. Wat? ' Hilde. Om hem aan te kijken en hem te hooren vertellen dat het niet gevaarlijk is. En dan wil hij naar het buitenland en artiste worden. Dat alles gelooft hij en is er 32 DE VBOÜW VAN DE ZEE. Zoo zielsgelukkig mee. En toch gebeurt er niets van dat alles. Nooit van zjjn leven. Want hij zal zoo lang niet meer leven. En dat te bedenken, daar vind ik zoo iets spannends in. Bolette. Spannends! Hilde. Ja, zoo iets vind ik nu spannend. Dat permitteer ik mij. Bolette. Foei, Hilde, je bent een slecht kind, hoor. Hilde. Dat wil ik ook zijn. Nou juist nog veel meer. (Kijkt naar beneden). Ha, eindelijk 1 Arnholm houdt blijkbaar niet erg van klimmen (keert zich om). O ja,... dat 's waar ... weet je wat ik bij Arnholm zag van middag aan tafel? Bolette. Nou? Hilde. Verbeeld je,... zijn haar begint al uit te vallen... hier, midden op zijn hoofd. Bolette. Och, mallepraat 1 Dat is stellig niet waar. Hilde. Jawel. En hij heeft ook rimpels, hier, op zij van zijn oogen. Gut zeg, Bolette, dat jij toch zoo verliefd op hem zijn kon, in dien tijd toen bij je les gaf 1 Bolette (glimlacht). Ja, begrijp je zoo iets? Ik weet nog dat ik tranen met tuiten huilde, omdat hij gezegd had dat hij Bolette een leelijken naam vond. Hilde. O, verbeeld je! (Kijkt weer naar beneden). Neen, kjjk toch eens! Daar loopt „de vrouw van de zee" samen met hèm te praten. Niet met papa ... 't Zou mij niets verwonderen als die twee een goed oogje op elkaar hadden. Bolette. Je moest je toch schamen, jij. Hoe kan je toch zulke dingen van haar zeggen ? De verhouding was nu juist zoo goed tusschen ons geworden... Hilde. Wel zeker,... verbeeld jij je dat maar als een meid! Neen hoor, tusschen ons en haar wordt de verhouding nooit goed. Want zij hoort heelemaal niet bij ons. En wij hooren niet bij haar. De hemel mag weten waarom papa haar hier DE VROUW VAN DE ZEE. 33 in hnis moest halen 1... 't Zou mij niets verwonderen als zij op een goeden dag nog eens zoo, voor onze oogen, gek werd. Bolette. Gek? Hoe kom je daar nn aan? Hilde. Nou, dat zou zoo vreemd niet zijn. Haar moeder is immers ook gek geworden. Die is krankzinnig gestorven, dat weet ik. Bolette. Ja, de hemel weet waar jij je neus al niet insteekt. Maar praat daar maar niet verder over. Wees nu lief, toe... doe 't voor papa. Hoor je, Hilde? (Wangel, Ellida, Arnholm en Lyngstrand komen op van rechts). Ellida (wijst naar den achtergrond). Daar buiten ligt ze! Arnholm. Ja juist. In die richting moet het zijn. Ellida. Daar buiten ligt de zee. Bolette (tegen Arnholm). Vindt u 't hier boven niet mooi? Arnholm. Prachtig is het hier. Een heerlijk uitzicht. Wangel. U is vroeger misschien nooit hier boven geweest ? Arnholm. Neen, nooit. In mijn tijd was het, geloof ik, nog niet toegankelijk. Er was niet eens een voetpad. Wangel. En het was ook nog niet aangelegd. Dat hebben wij allemaal in de laatste jaren gekregen. Bolette. Daar ginder op de „Loodskop" is het uitzicht nog grootscher en ruimer. Wangel. Zullen wij daar eens heengaan, Ellida ? Ellida (gaat rechts op een steen zitten). Dank je. Ik niet. Maar gaan jullie maar. Dan blijf ik hier zoo lang zitten. Wangel. Goed, dan blijf ik bij je. De meisjes kunnen mgnheer Arnholm wel eens rondleiden. Bolette. Heeft u lust om met ons mee te gaan, mijnheer Arnholm. 3 34 DE VROUW VAN DE ZEE. Arnholm. Ja, heel graag. Is er een weg daarheen ? Bolette. O, ja, een goede breede weg. Hilde. De weg is zoo breed, dat er gemakkelijk twee menschen gearmd loopen kannen. Arnholm. Och kom, juffertje? Welzoo! (Tegen Bolette) Zullen wij eens probeeren of zij de waarheid heeft gezegd ? Bolette (onderdrukt een glimlach). Welzeker. Laat ons eens zien. (Zij gaan gearmd links af). Hilde (tegen Lyngstrand). Zullen wij ook. .. ? Lyngstrand. Gearmd ... ? Hilde. Nou, waarom niet? Ik wil wel. Lyngstrand (neemt haar arm en lacht tevreden). Dit is toch verbazend grappig! Hilde Grappig... ? Lyngstrand. Ja; nu is het toch net of wij geëngageerd zijn. Hilde. U heeft zeker nog nooit met een dame gearmd gewandeld, mgnheer Lyngstrand. (Af naar links). Wangel (die bij den uitkijktoren staat). Ziezoo, lieve Ellida, nu hebben wij eens een uurtje voor ons zelf.... Ellida. Ja; kom bier bij me zitten. Wangel (gaat zitten). Hier is het rustig en stil. Nu moeten wij eens samen praten. Ellida. Waarover? Wangel. Over jou. En over onze verhouding, Ellida. Ik zie in dat het zóó niet kan blijven. Ellida. Wat moet er dan voor in de plaats komen, vind je? Wangel. Volle vertrouwelijkheid, lieve. Een samenleven als vroeger. Ellida. O, als dat kón! Maar dat is volstrekt onmogelijk. Wangel. Ik geloof dat ik je begrijp. Uit sommige uit- 35 drukkingen die je je nu en dan liet ontvallen, meen ik het op te maken. Ellida (heftig). Dat doe je niet! Zeg niet dat je mij begrijpt... 1 Wangel. Och jawel. Je bent een eerlijke natuur, Ellida. Je hebt een trouwe ziel... Ellida. Ja, dat heb ik. Wa n g e 1. Een verhouding waarin jij je kalm en gelukkig voelen kunt, moet héél en onverdeeld zjjn. Ellida (kijkt hem in spanning aan). Ja... en? Wangel. Je bent niet geschikt om de tweede vrouw van een man te zijn. Ellida. Hoe kom je daar nu aan? Wangel. Het is dikwijls vaag in mij opgekomen. Van daag stond het in-eens helder voor mij. Het gedenkfeest van de kinderen... je zag in mij een soort van medeplichtige ... nu ja ... de herinneringen van een man zijn niet uit te wisschen. De mijne ten minste niet. Ik ben nu eenmaal zoo. Ellida. Dat weet ik. Och, ik weet het zoo goed. W angel. Maar je vergist je toch. Je stelt het je voor alsof de moeder van de kinderen nog in leven was. Alsof zij onzichtbaar in ons midden is. Jij denkt dat mijn ziel gelijk verdeeld is tusschen jou en haar. En die gedachte stuit je. Je ziet als het ware iets onzedelijks in onze verhouding. Daarom is het dat je niet langer kunt... of niet langer wilt met mij leven als mijn vrouw. Ellida (staat, op.) Heb je dat alles gezien, Wangel? Diep in dat alles gekeken? Wangel. Ja, van daag heb ik daar eindelek eens heel diep in gekeken. Tot op den bodem. Ellida. Tot op den bodem, zeg je. Och, geloof dat maar niet. DB VROUW VAN DB ZEB. 36 DE TKOÜW TAN DE ZEF. Wangel (staat op). Ik weet heel goed dat er nog meelis, lieve Ellida. Ellida. (angstig). Weet je dat er nog meer is? Wangel. Ja. Dat de omgeving hier je ondragelijk is. De bergen drukken je en benauwen je ziel. Er is hier geen licht genoeg voor je. Geen lucht en ruimte genoeg om je heen. De luchtstroom niet krachtig en forsch genoeg. Ellida. Dat is alles wel heel waar. Nacht en dag, winter en zomer, bevangt het mij... dat verlangen, dat hevige trekken naar de zee. Wangel. Ik weet het immers wel, nnjn lieve Ellida (legt zijn handen op haar hoofd). En daarom zal het arme zieke kind weer terugkeeren naar de plek waar het thuis hoort. Ellida. Hoe bedoel je dat ? Wangel. Heel eenvoudig. Wjj gaan verhuizen. Ellida. Verhuizen ? Wangel. Ja. Ergens heen vlak aan zee,... ergens waar je een huis kunt vinden, heelemaal naar je eigen zin. Ellida. O beste, daar moet je niet aan denken 1 Dat is heelemaal onmogelijk. Jjj kunt nergens ter wereld gelukkig zijn dan hier. Wangel. Dat moet dan maar gaan zooals het gaan kan. En bovendien,... denk je dat ik hier gelukkig leven kan... zonder jou? Ellida. Maar ik ben immers hier. En ik blijf hier. Je hebt me toch. Wangel. Heb ik je, Ellida? Ellida. Och spreek niet van dat andere. Hier heb je toch alles waarvoor je leeft en werkt. Je heele levenstaak ligt toch juist hier. Wangel. Dat moet dan maar gaan zooals het gaan kan, zeg ik. Wij gaan hier van daan. Gaan ergens naar den DB VBODW VAN DB ZEE. 37 zeekant. Dat staat nu onomstootelijk vast, lieve Ellida. Ellida. Och maar, wat denk je dan dat daarmee gewonnen zal zijn? Wangel. Je zoudt je gezondheid en je zielevrede er door terng krijgen. Ellida. Misschien niet eens. Maar jijzelf dan? Denk toch ook aan jezelf. Wat zon jjj er bjj winnen? Wangel. Ik zon jou terugkrijgen, mijn lieve. Ellida. Maar dat kan je niet! Neen, neen, dat kan je niet, Wangel! Dat is juist het vreeselrjke ... het wanhopige er van! Wangel. Wij zullen het moeten beproeven. Als je hier met zulke gedachten rondloopt, dan is er in waarheid geen andere redding dan... weg van hier. En dat hoe eer hoe liever. Dat staat nu als een paal boven water, hoor. Ellida. Neen! Dan wil ik je in 's hemelsnaam liever alles ronduit zeggen. Net zooals het is. Wangel. Ja, ja... doe dat dan maar! Ellida. Want je mag je niet ongelukkig maken om mij. Vooral omdat het ons toch niets helpen kan. Wangel. Ik heb nu je woord dat je mij alles zeggen zult... net zooals het is. Ellida. Ik zal het je zeggen zoo goed als ik kan. En zóó als ik het meen te weten ... Kom hier naast mij zitten. (Zij gaan op de steenen zitten). Wangel. Nu, Ellida? Dus. .? Ellida. Dien dag toen jij daar buiten kwam en mij vroeg of ik je vrouw kon en wilde worden,... toen sprak je zoo openhartig en eerljjk tegen mij over je eerste huwelijk. Dat was zoo gelukkig geweest, zei je. Wangel. Dat was het ook. E11 i d a. Ja, ja, dat geloof ik wel, beste, 't Is niet daarom 38 DB VROUW VAN DB ZEE. dat ik er nu crer spreek. Ik wil je alleen er aan herinneren dat ik, van mijn kant, ook oprecht tegenover jou was. Ik heb je, zonder eenig Toorbehoud gezegd, dat ik eens ih mijn leven van een ander had gehouden. Dat het tusschen ons tot een soort van verloving was gekomen. Wangel. Een soort van ... ? Ellida. Ja, iets dat er op leek. Nu, het duurde maar zoo heel kort. Hij ging weg. En daarna maakte ik er een eind aan. Dat heb ik je allemaal verteld. Wangel. Maar, lieve Ellida, waarom rakel je dat nu allemaal weer op? In den grond gaat dat mij heelemaal niet aan. En ik heb je ook nooit gevraagd wie hij was. Ellida. Neen, dat heb je ook niet. Je bent altijd zoo kiesch in alles tegenover mij. Wangel (glimlacht). O, in dit geval... Ik zou zelf den naam misschien wel kunnen noemen. Ellida. Zijn naam! Wangel. In Skjoldviken en daar in de buurt waren er toch niet zooveel die in aanmerking konden komen, als het op raden aankwam. Of, beter gezegd, er was eigenlijk maar een enkele die ... Ellida. Je denkt zeker dat het... Arnholm was? Wangel. Ja, was hij 't soms niet... ? Ellida. Neen. Wangel. Niet? Ja, dan staat mijn verstand er voor stil, Ellida. Wèet je nog, dat er eens, in het late najaar een groot Amerikaansch schip met averij te Skjoldviken binnenliep ? Wangel. Ja, dat weet ik nog heel goed. 't Was daar aan boord dat zij op een ochtend den kapitein vermoord in zijn kajuit vonden. Ik ben er zelf heen geweest om het lijk te schouwen. DE VROUW VAN DE ZEE. 39 Ellida. Ja, dat ben je ook. Wangel. 't Was wel de tweede stuurman die hem vermoord had. Ellida. Dat kan niemand zeggen 1 Want het is nooit uitgekomen. Wangel. Daar is toch wel geen twijfel aan. Waarom zou hg* zich dan hebben verdronken, zooals hij deed? Ellida. Hij heeft zich niet verdronken. Hg is meteen schip meegevaren dat om de Noord ging. Wangel (verbaasd). Hoe weet je dat? Ellida. Ja, Wangel... omdat het die tweede stuurman is met wien ik verloofd ben geweest. Wangel (springt op). Wat zeg je nou I Hoeis dat mogelijk ? Ellida. Ja... het is zoo. Met hem was het. Wangel. Maar hoe ter wereld, Ellida...! Hoe kon je tot zoo iets komen! Je té verloven met zoo iemand! Meteen wildvreemden man!... Hoe heette hij ? Ellida. Toen noemde hij zich Friman. Later in zijn brieven teekende hij zich Alfred Johnston. Wangel. En waar kwam hij van daan ? Ellida. Uit Finmarken, zei hij. Maar hij was geboren in Finland. Was als kind al daar vandaan getrokken... met zijn vader geloof ik. Wangel. Dus een Fin. Ellida. Ja. Wangel. Wat weet je verder nog van hem ? Ellida. Alleen 'dit, dat hg al heel vroeg op zee gegaan was. En dat hij groote reizen gemaakt had. Wangel. Anders volstrekt niets ? Ellida. Neen. Wg kwamen er nooit toe over zulke dingen te spreken. Wangel. Waar praatte je dan over ? 40 DE VROUW VAN DE ZEE. Ellida. Wij spraken over de zee. Wangel. Ah... 1 Over de zee dos? Ellida. Over storm en windstilte. Over donkere nachten op zee. En ook over de zee als ze schittert op zonlichte dagen, spraken wg. Maar 't meest spraken wij over walvisschen en dolfijnen en robben, die in de warme middaguren buiten op de klippen liggen. En dan over meeuwen en arenden en allerlei andere zeevogels. En weet je ... is dat niet wonderlijk ... als wij over die dingen spraken, dan was het mij net of ze allemaal, die zeedieren en zeevogels, met hem verwant waren. Wangel. En jijzelf?... Ellida. Ja, het leek mij dan haast of ik ook met hen allen verwant was. Wangel. Ja, ja... En zoo gebeurde het dus datje met hem verloofd raakte? Ellida. Ja. Hij zei dat ik het moest doen. Wangel. Moest? Had je dan zelf geen wil? Ellida. Niet als hij bij mij was. O,... naderhand vond ik dat zoo volslagen onbegrijpelijk. Wangel. Heb je elkaar dikwijls ontmoet? Ellida. Neen, niet zoo heel dikwijls. Eens op een dag kwam hij bij ons om den vuurtoren te zien. Daardoor leerde ik hem kennen. En daarna ontmoetten wij elkaar zoo nu en dan. Maar toen gebeurde dat met den kapitein. En toen moest hij weg. Wangel. Ja, ja, vertel mij daar nog eens wat meer van 1 Ellida. Het was 's ochtends vroeg in de schemering,.. toen kreeg ik een briefje van hem. En daar stond in dat ik bjj hem komen moest op den Bratthammer,... je weet wel, die landtong tusschen den vuurtoren en Skjoldviken. Wangel. Ja, zeker, zeker,... die weet ik heel goed. DB TROUW TAN DB ZEB. 41 Ellida. Daar moest ik dadelijk heengaan, schreef hij, want hij moest mij spreken. Wangel. En ging je ? Ellida. Ja. Ik kon niet anders. Non, toen vertelde hij mjj dan dat hij den kapitein doodgestoken had 's nachts. Wangel. Dns hij zei het zelfl Zoo maar ronduit! Ellida. Ja. Maar hij had alleen gedaan wat rechtvaardig en goed was, zei hij. Wangel. Rechtvaardig en goed? Waarom stak hij hem dan dood? Ellida. Dat woü hij niet zeggen. Hij zei dat was iets dat ik niet hooren moest. Wangel. En jij geloofde hem dus zoo maar op zijn woord? Ellida. Ja, het kwam niet in mij op hem niet te gelooven. Nu, weg moest hij toch. Maar toen hij afscheid van mij nemen zou,... Neen, nooit zou je kunnen bedenken wat hij toen verzon. Wangel. Wat dan ? Vertel dan eens 1 Ellida. Hij haalde een sleutelring uit zijn zak, en trok een ring van zijn vinger, dien hij altijd droeg. En van mij nam hij ook een ringetje dat ik aan mijn vinger had. Deze twee ringen deed hij samen aan den sleutelring. En toen zei hij dat wij beiden ons nu samen aan de zee moesten wijden. Wangel. Wijden ? ... Ellida. Ja, dat zei hij. En daarmee slingerde hij den sleutelring met de ringen, uit al zijn macht, zoo ver hij kon, in de diepte. Wangel. En jij, Ellida, deed je daaraan mee? Ellida. Ja, hoe vind je 't?... Het leek mjj toen of dat alles precies was zooals het hoorde ■.. Maar toen ging hij dan Goddank weg 1 42 DB VROUW VAN DB ZEE. Wangel. En toen hij goed en wel weg was?... Ellida. O, je kunt wel denken dat ik gauw weer tot bezinning kwam. Dat ik inzag hoe onwijs en onzinnig dat alles was geweest. Wangel. Maar je sprak daar straks van brieven? Je hebt dus later nog van hem gehoord? Ellida. Ja, ik heb van hem gehoord. Eerst kreeg ik een paar regels uit Archangel van hem. Hij schreef alleen maar dat hij naar Amerika woü oversteken. En hij gaf mij een adres op waar ik hem antwoord sturen kon. W a n g el. Deed je dat ook? Ellida. Onmiddellijk. Ik schreef natuurlijk dat alles tusschen ons uit moest zijn. En dat hij niet meer aan mij denken moest, evenals ik nooit meer aan hem zou denken. Wangel. Maar schreef hij toen toch terug ? Ellida. Ja, hij schreef terug. Wangel. En wat antwoordde hg op dat wat je hem geschreven hadt ? Ellida. Geen enkel woord. Het was of ik het heelemaal niet afgemaakt had. Hg schreef heel verstandig en kalm, dat ik maar op hem moest wachtén. Zoodra hij mij bij zich kon nemen zou hij het mij laten weten. En dan moest ik dadelijk komen. Wangel. Hg wou je dus niet loslaten ? Ellida. Neen. Daarom schreef ik hem nog eens. Bijna woord voor woord zooals den eersten keer. Alleen nog wat krasser. Wangel. En gaf hij het toen op? Ellida. Och neen, denk dat maar niet. Hij schreef kalm, evenals den vorigen keer. Maar geen woord er over dat ik het afgemaakt had. Toen zag ik wel in dat er niets aan te doen was. En daarom heb ik hem nooit meer geschreven. DB TEODW VAN DB ZEE. 43 Wangel. En hoorde je ook niet meer van hem ? Ellida. Jawel, ik heb nog drie brieven van hem gehad na dien tijd. Eens schreef hij mjj uit Californië en een volgenden keer uit China. De laatste brief dien ik van hem kreeg kwam uit Australië. Toen schreef hij dat hij naar de goudmijnen woü gaan. Maar daarna heeft hij niets meer van zich laten hooren. Wangel. Die man heeft een buitengewone macht over je gehad, Ellida. Ellida. O ja, ja. Die vreeselijke man 1 W a n g el. Maar daar moet je nu niet meer aan denken. Nooit meert Beloof mij dat nu, mijn eigen, lieve Ellida! Nu zullen wij een nieuwe kuur met je beproeven. Een frisschere lucht dan binnen in de fjord. De zilte, versterkende zeelucht! Hè? Wat zeg je daarvan? Ellida. Och praat er niet van 1 Denk toch niet aan zoo iets! Dat helpt mij toch niet. Ik voel het maar al te goed, dien last raak ik ook daarbuiten aan zee niet kwijt. Wangel. Welke last, liefste?... Wat meen je daar eigenlijk mee? Ellida. Dat huiveringwekkende, meen ik. Die onbegrijpelijke macht over mijn ziel. Wangel. Maar daar bén je immers van bevrijd. Al lang geleden. Toen je het met hem afmaakte. Nu is dat alles immers al lang voorbij. Ellida (springt op). Neen, dat is het juist niet! Wangel. Niet voorbjj? Ellida. Neen, Wangel,... het is niet voorbij! En ik vrees dat het nooit voorbjj zal gaan. Nooit van mijn leven! Wangel (met gesmoorde stem) Wil je daarmee zeggen, dat je in het diepst van je ziel, dien vreemden man nooit hebt kunnen vergeten? 44 DB VBOUW VAN DB ZEE. Ellida. Ik had hem vergeten. Maar toen was het op-eens alsof hij weer teruggekomen was. Wangel. Hoe lang is dat geleden? Ellida. Dat is nu ongeveer drie jaar geleden. Of misschien iets meer ... Het was in dien tijd toen ik het kind wachtte. Wangel. Ah 1 In dien tijd ? Ja, Ellida... nu begin ik mij veel dingen te verklaren. Ellida. Je vergist je beste! Dat, wat over mjj gekomen is... O, ik geloof dat het nooit te verklaren zal zijn! Wangel (ziet haar bedroefd aan). Te denken dat je daar drie jaar rondgeloopen hebt met liefde in je hart voor een anderen man ... Voor een ander! Niet voor mij,... maar voor een ander 1 Ellida. O, je vergist je zoo deerlijk! Ik heb geen liefde in mijn hart voor iemand anders dan voor joul Wangel (gedempt). Waarom heb je dan al dien tijd niet met mij willen leven als nujn vrouw? Ellida. Dat is om het vreeselijke dat van dien man uitgaat. Wangel. Het vreeselgke... ? Ellida. Ja, het vreeselijke. Iets zoo huiveringwekkend beangstigends, als geloof ik, alleen de zee hebben kan. Want nu moet je hooren, Wangel... (De jongelui uit de stad komen van links terug, groeten en gaan rechtsaf. Met hen komen ook Arnholm, Bolette, Hilde en Lyngstrand). Bolette (terwijl zij voorbij gaan). Wat? is u nog aan het, wandelen hier boven ? Ellida. Ja, het is zoo mooi en zoo lekker koel hier op de hoogte. Arnholm. Wij willen nu beneden een beetje gaan dansen. Dit TROUW TAN DK ZI1. 45 Wangel. Best, best. Wij komen ook gauw beneden. Hilde. Tot straks dan. Ellida. Mijnheer Lyngstrand,... och wacht een oogenblikje. (Lyngstrand blijft staan. Arnholm, Bolette en Hilde gaan rechts af). Ellida (tegen Lyngstrand). Moet u ook gaan dansen. Lyngstrand. Neen,mevrouw,ikgeloofnietdatikmag. Ellida. Neen, 't is beter wat voorzichtig te zijn. Die borstkwaal Tan u... die is nog niet heelemaal over. Lyngstrand. Neen, nog niet heelemaal. Ellida (een beetje dralend). Hoe lang kan het nu wel geleden zijn dat u die reis maakte? Lyngstrand. Toen ik die kwaal opdeed? Ellida. Ja, die reis, waarvan u van middag vertelde. Lyngstrand. O, dat zal zoowat... laat eens zien ... Jawel, dat is nu ruim drie jaar geleden. Ellida. Drie jaar... zoo. Lyngstrand. Of misschien iets langer. Wg zeilden weg van Amerika in Februari. En in Maart leden wij toen schipbreuk. Het waren de evennachtsstormen die ons te pakken kregen. Ellida (ziet Wangel aan). In dien tijd dus was het... Wangel. Maar lieve Ellida... ? Ellida. Nu, laat ik u niet langer ophouden, mijnheer Lyngstrand. Ga maar naar beneden. Maar niet dansen 1 Lyngstrand. Neen, alleen maar kijken. (Hij gaat rechts af). Wangel. Lieve Ellida,... waarom vroeg je hem dat van die reis? Ellida. Johnston is mee aan boord geweest. Daar ben ik heel zeker van. 46 DE VROUW VAN DB ZEB. Wangel. Waaruit leid je dat af? Ellida (zonder te antwoorden). Hij kwam aan boord te weten dat ik met een ander getrouwd was. Terwijl hij weg was. En toen... in datzelfde oogenblik is het overmij gekomen! Wangel. Dat beangstigende? E11 i d a. Ja. Op eens kan ik hem dan plotseling in levenden lijve voor mjj zien. Of eigenlijk meer zoo ter zijde. Hij ziet mij nooit aan. Hij is er alleen maar. W angel. Hoe ziet hij er dan uit? Ellida. Net zooals ik hem het laatst zag. Wangel. Tien jaar geleden ? Ellida. Ja. Daar buiten op den Bratthammer. Het allerduidelijkst zie ik zijn dasspeld met een groote blauwwitte parel er in. Die parel lijkt op het oog van een dooden visch. En dat schijnt mij dan aan te staren! Wangel. Om Godswil...! Je bent zieker dan ik dacht. Zieker dan je zelf weet, Ellida. Ellida. Ja, ja,... help mjj als je kunt. Want ik voel hoe het zich al meer en meer om mij samentrekt. Wangel. En in zoo'n toestand heb je hier nu drie volle jaren rondgeloopen. Al dat geheime leed gedragen zonder het mij mee te deelen! Ellida. Maar dat kon ik toch niet! Niet vóór van daag, nu het noodig was voor jou. Als ik je dat alles had moeten meedeelen... dan had ik je ook dat andere moéten vertellen ... dat onzegbare ... Wangel. Dat onzegbare ... ? Ellida (afwerend). Neen, neen, neen 1 Vraag mjj niets! Alleen nog maar dit ééne. Dan niets meer ... Wangel,... hoe zullen wij ooit doorgronden,... dat raadselachtige met de oogen van het kind... ? Wangel. Maar lieve beste Ellida, ik verzeker je, dat DE VROUW VAN DE ZEE. 47 was niets dan verbeelding van je. Het kind bad precies dezelfde soort van oogen als andere normale kinderen. Ellida. Neen, dat had het nietl Dat jij dat niet zien kon 1 De oogen van het kind veranderden van kleur met de zee. Lag de fjord in kalmen zonneschijn, dan waren ook de oogen zoo. En in stormweer was het ook zoo... O, ik heb het wel gezien, al zag jij het dan niet! Wangel (toegevend). Hm,... laat het dan zoo zijn. Maar al was het zoo? Wat dan nog? Ellida (zacht en dicht bij hem). Ik heb zulke oogen nog eens vroeger gezien. Wangel. Wanneer? En waar?... Ellida. Buiten op den Bratthammer. Tien jaar geleden. Wangel (doet een stap terug). Wat moet dat... 1 Ellida (fluistert bevend). Het kind had de oogen van den vreemden man! Wangel (onwillekeurig luid). Ellida ...! Ellida (slaat in wanhoop de handen samen boven haar hoofd). Nu moetje wel begrijpen, waarom ik nooit meer wil... nooit meer durf, met je leven als je vrouw I (Zij keert zich snél om en vlucht weg over de heuvels rechts). Wangel (ijlt haar achterna, roepend) Ellida,... Ellida I Mijn arme ongelukkige Ellida! EINDE VAN HET TWEEDE BEDRIJF. DERDE BEDRIJF. Een afgelegen stuk van dokter Wangel's tuin. De plek is vochtig, moerassig en beschaduwd door groote oude boomen. Rechts ziet men den oever van een modderigen vjjver. Een laag open hek scheidt den tuin van het voetpad en de fjord op den achtergrond. Ver achter, de bergketen entoppen van de overzijde van de fjord. Namiddag, tegen den avond. Bolette zit te naaien op een steenen bank links. Op de bank een paar boeken en een werkmandje. Hilde en Lyngstrand beiden met vischgereedschap loopen op en neer langs den vjjver. Hilde (maakt teekens tegen Lyngstrand). Stil! Daar zie ik een groote! Lyngstrand (kijkt). Waar dan? Hilde (wijst). Kan u 'm niet zien... daar onderaan. En kijk daar! Bliksems, daar is er nog een! (kijkt tusschen de boomen door). Och...! Nou komt hij ze ons wegjagen! Bolette (kijkt op). Wie komt? Hilde. Jouw leeraar, moes! Bolette. Mijn leeraar ... ? Hilde. Ja, de mijne is hij waarachtig nooit geweest. (Arnholm komt van rechts tusschen de boomen). Arnholm. Zgn er visschen in den vijver? Hilde. Ja, er zijn een paar verbazend oude karpersin. DB VBOÜW VAN Dï ZEE. 49 Arnholm. Och kom, leven die oude karpers nog? Hilde. Ja, die zijn taai. Maar nn znllen we toch zien of we er niet een paar om zeep kunnen helpen. Arnholm. Dat moest je liever buiten inde fjord probeeren. Lyngstrand. Neen, de vijver... die is eigenlijk wat je noemt veel geheimzinniger. Hilde. Ja, hier is het spannender... Is u pas in zee geweest nu? Arnholm. Zoo net. Ik kom regelrecht uit het badhuis. Hilde. U is zeker daar in het bassin gebleven? Arnholm. Ja, ik ben geen bizonder groot zwemmer. Hilde. Kan u op uw rug zwemmen? Arnholm. Neen. Hilde. Ik wel. (Tegen Lyngstrand). Laat Ons daar aan den anderen kant eens probeeren. (Zij gaan langs den vijver rechts af). Arnholm (komt nader bij Bolette). Zit je zoo alleen, Bolette? Bolette. Och ja, dat doe ik meestal. Arnholm. Is je mama niet hier in den tuin? Bolette. Zij zal wel uit zijn met papa. Arnholm. Hoe is het met haar van middag ? Bolette. Ik weet 't eigenlijk niet. Ik heb vergeten er naar te vragen. Arnholm. Wat zijn dat voor boeken die je daar hebt? Bolette. O, dat eene is iets over plantkunde. En het andere een beschrijving van den aardbol. Arnholm. Lees je graag zulke dingen ? B o 1 e 11 e. Ja, als ik er tijd voor heb,... maar in de eerste plaats moet ik mjj bezig houden met het huishouden. Arnholm. Maar helpt je mama ... je stiefmoeder... helpt zij je daar dan niet mee? 4 50 DB VBOÜW VAN DB ZEE, Bolette. Neen, dat komt op mij neer. Be moest er toch ook voor zorgen die twee jaar dat papa alleen was. En toen is het later ook zoo gebleven. Arnholm. Maar heb je dus nog altijd even veel leeslust als vroeger? Bolette. Ja, ik lees alles wat ik van nuttige boeken maar machtig worden kan. Een mensch wil toch graag wat van de wereld weten. Want hier leven wij zoo heelemaal buiten alles wat er omgaat. Of zoo goed als, ten minste. Arnholm. Maar, Bolette, datmoetje nu toch niet zeggen. Bolette. O jawel. Ik vind dat ons leven niet zoo heel veel anders is dan dat van de karpers daar in den vijver. De fjord is vlak bij hen en daar zwemmen de wilde visschen in groote scholen uit en in. Maar daar merken die arme tamme huisvisschen heelemaal niets van. Daar mogen zij nooit bij zijn. Arnholm. Ik geloof ook niet dat het hun zoo heel goed bekomen zou, als zij er eens uit slipten. Bolette. Och, dat zou er niet veel op aan komen, vind ik. Arnholm. Trouwens, je kunt toch ook niet zeggen, datje hier zoo heelemaal buiten het leven staat. Althans niet 's zomers, 't Is hier tegenwoordig iets als een modebadplaats, waar iedereen heentrekt. Haast een concentratiepunt van het mondaine leven ... tijdelijk ten minste. Bolette (glimlacht). O ja, u, die hier zelf maar tijdelijk is, u kan gemakkelijk de gek steken met ons. Arnholm. De gek steken... ? Hoe kom je daaraan ? Bolette. Jawel, want al die praatjes van modebadplaats en concentratiepunt van het mondaine leven, dat zijn dingen die u de menschen hier in de stad heeft hooren zeggen. Die gebruiken zulke uitdrukkingen. DB VROUW VAN DB ZBB. 51 Arnholm. Ja, eerlijk gezegd, dat heb ik opgemerkt. Bolette. Maar daar is toch eigenlijk geen woord van waar. Niet voor ons, die hier vast wonen. Wat hebben wij er aan of de groote vreemde wereld bier door komt op haar reis naar het Noorden om de middernachtzon te zien? Wij zelf kunnen daar toch niet aan meedoen. Wij krijgen heusch geen middernachtzon te zien. Och neen, wij mogen hier behoorlijk en zoet ons leventje slijten in onzen karpervijver. Arnholm (gaat bij haar zitten). Zeg mjj eens Bolette, is er soms iets,... iets bepaalds, bedoel ik, waarnaar je bier thuis zit te verlangen? Bolette. O, ja, dat kon wel eens waar zijn. Arnholm. En wat is dat dan eigenlijk? Waarnaar zit je zoo te verlangen? Bolette. Het meest om er uit te komen. Arnholm. Daarnaar dus in de allereerste plaats ? Bolette. Ja. En dan zou ik ook zoo graag wat meer leeren. Eens goed op de hoogte komen van alle dingen. Arnholm. In der tijd, toen ik je les gaf, zei je papa dikwijls dat hij je wel woü laten studeeren. Bolette. Och ja, die arme papa,... hij zegt zooveel. Maar als het er op aan komt, dan... Er zit zoo weinig energie in papa. Arnholm. Ja, dat is helaas wel waar. Dat zit er ook eigenlijk niet in. Maar heb je er ooit met hem over gesproken ? Zoo eens heel ernstig en met overtuiging? Bolette. Neen, dat heb ik eigenlijk óók niet gedaan. Arnholm. Maar dat moet je dan toch heusch eens doen. Vóór het te laat is, Bolette. Waarom doe je dat niet? Bolette. Och, misschien wel omdat er ook in mij de ware energie niet zit, denk ik. Dat is zeker iets dat ik van papa heb. 52 DE VROUW VAN DE ZEE. Arnholm. Hm,... zon je niet denken dat je daarin je zelf een beetje te kort deed? Bolette. Neen, helaas niet. En papa heeft ook zoo weinig tjjd om aan mij en mijn toekomst te denken. Veel lust heeft hij er ook niet in. Zulke dingen schuift hij liefst van zich af, als hij eenigszins kan. Want Ellida neemt hem zoo heelemaal in beslag ... Arnholm. Wie... ? Hoezoo ? Bolette. Ik meen dat hjj en mijn stiefmoeder...(afbrekend) Papa en mama hebben al genoeg aan hun eigen zaken, dat begrijpt u wel. Arnholm. Nu, des te beter zou het zijn als jij er dan eens uit zag te komen. Bolette. Ja, maar dan vind ik ook weer dat ik er het recht niet toe heb. Om papa te verlaten, meen ik. Arnholm. Maar, lieve Bolette, dat zal je toch mettertijd wel eens moeten doen. Daarom dunkt me, dat je hoe" eer hoe beter ... Bolette. Ja, er zal wel niets anders opzitten. Ik moet toch ook aan mijzelf denken. Mijn best doen om een of- andere betrekking te krijgen. Als papa eens komt te vallen, dan heb ik niemand om mij te steunen ... Maar die arme papa, .. ik beef bij de gedachte om van hem weg te gaan Arnholm. Beef je... Bolette. Ja, voor papa zelf. Arnholm. Maar, lieve God, en je stiefmoeder dan ? Zij blijft toch bij hem. Bolette. Ja, dat is ook zoo. Maar zij is zoo heelemaal niet geschikt voor allerlei dingen die moeder zoo flink wist aan te pakken. Er is zooveel dat deze niet ziet. Of dat zij misschien niet wil zien,... of wat haar niet schelen kan. Ik weet niet wat het eigenlijk is. DE VK0UW VAN DE ZEE. 53 Arnholm. Hm,... ik geloof wel dat ik begrijp wat je bedoelt. Bolette. Arme papa,... hij is zwak in sommige opzichten. U heeft het misschien zelf wel gemerkt. Hij heeft ook niet genoeg te doen om zijn leven te vallen. En dat zij dan ook absoluut niet in staat is om hem te steunen... Dat is trouwens voor een deel wel zijn eigen schuld. Arnholm. Hoezoo, denk je? Bolette. Och, papa heeft zoo graag altijd vroolijke gezichten om zich heen. Er moet vroolijkheid en zonneschijn in huis zijn, zegt hij. En ik vrees dat hij haar daarom dikwijls medicijn geeft, die haar op den duur heelemaal geen goed doet. Arnholm. Denk je dat heusch? Bolette. Ja, ik kan die gedachte niet van mij afzetten. Want zij is tusschenbeiden zoo vreemd (driftig). Maar is het nu toch niet onbillijk dat ik altijd maar hier thuis moet blijven hokken I In den grond is papa er toch niets mee gebaat. En ik heb dan toch ook plichten jegens mijzelf, dunkt me. Arnholm. Weet je wat, Bolette, over die dingen moeten wij nog eens nader spreken. Bolette. Och, dat zal toch niet veel geven. Het zal wel mijn lot zijn om hier in den karpervijver te blijven, denk ik. Arnholm. Volstrekt niet. Dat hangt heelemaal van je zelf af. Bolette (levendig) Gelooft u? Arnh olm. Ja, geloof mij maar. Dat heb je heelemaal zelf in de hand. Bolette. Och, als ik maar konl... Wil u misschien een goed woordje voor mij doen bij papa? Arnholm. Dat ook wel. Maar in de allereerste plaats 54 DB VROUW VAN DB ZBB. wil ik openhartig en vrij uit met joa spreken, Bolette. (Kijkt naar links). Sst! Laat niets merken. Wij komen er later op terug. (Ellida komt van-links. Zij is zonder hoed, heeft alleen een grooten doek over haar hoofd en schouders geslagen). Ellida (onrustig, druk). Hier is 't goed! Hier is 't lekker! Arnholm (staat op). Heeft u een wandeling gemaakt? Ellida. Ja, een lange, lange, heerlijke wandeling over de hoogten, met Wangel. En nn gaan wjj zeilen. Bolette. Wil u niet gaan zitten? Ellida. Neen, dank je. Niet zitten Bolette (schuift een eindje op). Hier is anders plaats genoeg. Ellida (loopt rond) .Neen, neen, neen.Niet zit ten. Niet zitten. Arnholm. De wandeling heeft u zeker goed gedaan. U ziet er zoo opgefrischt uit. Ellida. O, ik voel mij zoo heerlijk wel! Ik voel mij zoo onuitsprekelijk gelukkig ! Zoo gerust! Zoo gerust!. .(kijkt uit naar links). Wat is dat voor een groote boot die daar komt ? Bolette (staat op en kijkt). Dat moet de groote Engelsche zijn. Arnholm. Zij legt buiten aan, bij de boei. Stopt die hier gewoonlijk? Bolette. Maar ongeveer een half uurtje. Ze gaat nog verder de fjord op. Ellida. En dan weer naar buiten... morgen. Naar buiten op de gi-oote open zee. Ver weg over de zee. Verbeeld je... om daarmee mee te gaan! Dat te kunnen doenl Arnholm. Heeft u nooit een groote zeereis gemaakt, mevrouw ? Ellida. Nooit van mijn leven. Alleen zoo maar kleine tochtjes hier in de fjorden. DB VROUW TAN DE ZEE. 55 Bolette (zuchtend). Och neen, wij moeten het Taste land maar voor lief nemen. Arnholm. Non, daar hooren wij dan ook eigenlijk thuis. Ellida. Neen dat geloof ik na juist volstrekt niet. Arnholm. Niet dat wij op het Taste land thuis hooren? Ellida. Neen, dat geloof ik niet. Ik geloof dat als de menschen zich maar Tan het begin af aan gewend hadden om hun leven op zee door te brengen ... in zee misschien... dan zonden wij heel wat volmaakter zijn, dan wij zijn. Beter en gelukkiger teTens. Arnholm. Gelooft u dat waarlijk? Ellida. Ja, ik zou wel eens willen weten of dat niet zoo zijn zou. Ik heb er menigmaal met Wangel over gesproken... Arnholm. Zoo, en hij...? Ellida. Jawel, hij meent ook dat het best mogelijk zou zijn. Arnholm (schertsend). Nou, wie weet ? Maar gebeurd is gebeurd. Wij zijn nu eenmaal voorgoed den verkeerden weg opgegaan en landdieren in plaats van zeedieren geworden. In elk geval is het nu zeker te laat om die fout nog te herstellen. Ellida. Ja, daar zegt u een treurige waarheid. En ik geloof dat de menschen zelf zoo iets daarvan voelen. Dat zij het met zich omdragen als een geheim berouw en verdriet. Geloof maar gerust dat de zwaarmoedigheid van de menschen daarin haar diepsten grond heeft. Ja, ja... geloof dat maar gerust. Arnholm. Maar, lieve mevrouw,... ik heb niet den indruk gekregen dat de menschen inderdaad zoo erg zwaarmoedig zijn. Ik vind integendeel dat de meesten het leven zoo licht en luchtig aankijken ... in een groote, stille, onbewuste vreugde. Ellida. Och neen, dat is toch zoo niet. Die vreugde, 56 DE VBOÜW VAN DE ZEE. die is iets als onze vreugde over den langen, lichten nieteindigenden zomerdag. Er is een onbewust weten in van de komende donkere tijden. En dat weten is het, dat zijn schaduw werpt over de vreugde der menschen,... zooals de voorbijdrijvende wolk haar schaduw werpt over de fjord. Die lag daar zoo blank en blauw. En dan op-eens... Bolette. U moest nu niet aan zulke treurige gedachten toegeven. Daar net was u zoo vroolijk en blij... Ellida. Ja, ja, dat was ik ook. Och, dat zijn allemaal van die gekke dingen van me... (kijkt onrustig rond). Als Wangel nu maar kwam. Hij heeft het mij zoo stellig beloofd. Maar nu komt hij toch niet. Hij heeft het zeker vergeten. Och mgnheer Arnholm, wil u niet eens voor mij gaan zien of u hem vinden kan? Arnholm. Met alle genoegen. Ellida. Zeg hem dat hij vooral dadelijk moet komen. Want nu kan ik hem niet zien ... Arnholm. Hem niet zien... ? Ellida. Och, u begrijpt mij niet. Als hij niet bij mij is kan ik mij niet voorstellen hoe hij eruit ziet. En dan is het alsof ik hem heelemaal verloren had. Dat is zoo vreeselijk pijnlijk. Maar gaat u nu maar! (Zij loopt heen en weer bij den vijver). Bolette (tegen Arnholm). Ik ga met u mee. U weet immers niet waarheen... Arnholm. Och wat. Ik zal wel... Bolette (halfluid). Neen, neen, ik ben ongerust. Ik ben bang dat hij aan boord van de boot is. Arnholm. Bang? Bolette. Ja, hij gaat gewoonlijk kijken of er ook kennissen meegekomen zijn. En er is een restaurant aan boord... DB VROUW VAN DB ZEE. 57 Arnholm. Ah... I Ja, kom dan maar mee. (Hij en Bolette gaan links af). (Ellida staat een poosje in den vijver te turen. Af en toe praat zij zachtjes en onsamenhangend in zichzelf). (Builen op het voetpad achter het tuinhekje komt van links een vreemde man, als reiziger gekleed. Haar en baard zijn ruig en rossig. Op zijn hoofd een Schotsche muts en een reistasch aan een riem ovr den schouder). De Vreemde Man (gaat langzaam langs het hekje en kijkt spiedend in den tuin. Als hij Ellida in het oog krijgt blijft hij staan, kijkt haar onafgewend en uitvorschend aan en zegt gedempt:) Goeden avond, Ellida 1 Ellida (keert zich om en roept). O, beste,... kom je daar eindelijk! De Vreemde. Ja, eindelijk. Ellida (kijkt hem verrast en angstig aan). Wie is n ? Zoekt u hier iemand? De Vreemde. Dat kan je toch wel begrijpen. Ellida (schrikt). Wat is dat? Hoe spreekt u mij aan? Voor wie komt u hier? De Vreemde. Ik kom natuurlijk voor jon. Ellida (krimpt in elkaar). Ah ... 1 (staart hem aan, tuimelt terug met een halfgesmoorden kreet). De oogen!... De oogen ! De Vreemde. Zoo,... begin je me eindelijk weer een beetje te herkennen? Ik herkende jon dadelijk, Ellida! E11 i d a. De oogen! Kijk mij niet zoo aan! Ik roep om hulp! DeVreemde. Stil, stil! Wees niet bang. Ik zal je niets doen. Ellida (houdt de handen voor haar oogen). Kijk me niet zoo aan, zeg ik! De Vreemde (leunt met zijn armen op het tuinhekje). Ik ben met de Engelsche boot gekomen. Ellida (kijkt schuw onderuitnaar hem). Wat wil u van mij ? 38 DE VBOÜW VAN DE ZEE. De Vreemde. Ik beloofde je immers terug te komen zoodra ik kon ... Ellida. Ga weg! Ga weer weg! Kom nooit... nooit meer hier. Ik heb u immers geschreven dat alles tusschen ons uit moest zgn! Alles heelemaal! Dat weet u toch! De Vreemde {onverstoorbaar, zonder te antwoorden). Ik was graag eerder terug gekomen. Maar ik kon niet. Nu kon ik dan eindelijk. En daar heb je mij dan, Ellida. Ellida. Wat wil u van mij? Wat wil u gaan doen? Waarvoor is u hier gekomen? DeVreemde. Je kunt toch wel begrijpen datik gekomen ben om je te halen. E 11 i d a (wijkt angstig terug). Om niij te halen? Is het dat wat u wil! De Vreemde. Ja, natuurlijk. Ellida. Maar u moet toch weten dat ik getrouwd ben! De Vreemde. Ja, dat weet ik. Ellida. En dan tóch ...! Toch komt u hier om... om... mij te halen! De Vreemde. Ja zeker doe ik dat. Ellida (slaat de beide handen om haar hoofd). O, dat vreeselijke ..! O, dat huiveringwekkende, huiveringwekkende ...! De Vreemde. Wil je misschien niet? Ellida (woest). Kijk mij niet zoo aan! De Vreemde. Ik vraag of je niet wilt? Ellida. Neen, neen, neen! Ik wil niet! Nooit in der eeuwigheidI Ik wil niet, zeg ik! Ik kan niet... en ik wil niet (zachter). En ik mag ook niet De Vreemde (klimt over het hekje en komt in den tuin). Nu dan, Ellida,... laat mij je dan maar één ding zeggen, vóór ik wegga. Ellida (wil vluchten, maar kan niet. Zij staat als verlamd DB VROUW VAN DB ZEE. 59 van schrik en leunt tegen een boomstam bij den vijver). Baak mij niet aan! Kom niet bij mij! Niet dichterbij i Baak mij niet aan, zeg ik! De Vreemde (voorzichtig een paar stappen naar haar toé). Je hoeft zoo bang niet voor mij te zijn, Ellida. Ellida (slaat de handen voor haar oogen). Kijk mij niet zoo aan! DeVreemde. Wees toch niet bang. Je moet niet bang zijn. (Dokter Wangel komt door den tuin van links). Wangel (nog half tusschen de boomen). Nou, je hebt erg lang op mij moeten wachten, hè ? Ellida (ijlt naar hem toe, klampt zich aan zijn arm vast en roept) O, Wangel, red mij 1 Bed jij mij... als je kunt! Wangel. Ellida,... wat in Godsnaam ... 1 - Ellida. Bed mij, Wangel 1 Zie je hem dan niet ? Daar ginder staat hij I Wangel (ziet dien kant uit). Die man daar 1 (gaat tiaar hem toe). Mag ik vragen ... wie u is? En waarom komt u hier in den tuin? De Vreemde (wijst met een hoofdknik naar Ellida). Tk heb met die vrouw daar te spreken. Wangel. Zoo. Dan was u het zeker die ?(tegen Ellida). Tk hoor dat er een vreemde man op de plaats geweest is en naar je heeft gevraagd. De Vreemde. Ja, dat was ik. Wangel. En wat woü u van mijn vrouw ? (keert zich om). Ken je hem, Ellida? Ellida (zachtjes, wringt de handen). O, of ik hem ken ? Ja, ja, jal Wangel (snel). Wie is het dan ? Ellida. O, hij is het immers, Wangel! Hij zelf 1 Hij, je weet wel... 1 60 DE VROUW VAN DE ZEE. Wangel. Wat zeg je! [keert zich om). Is u die Johnston, die eens .. . ? DeVreemde. Nou,... u kan mjj wel Johnston noemen, 't Is mij goed. Ik heet trouwens niet zoo. Wangel. Niet? De Vreemde. Nu niet meer, neen. Wangel. En wat wil u nu eigenlijk van mijn vrouw ? Want u weet zeker wel dat de dochter van den vuurtorenwachter al lang geleden getrouwd is. En met wien zij getrouwd is dat moet u ook wel weten. DeVreemde. Dat weetik nu al meer dan drie jaar lang. Ellida (gespannen). Hoe is u dat te weten gekomen? De Vreemde. Ik was op weg naar je toe. Toen viel mij een oude courant in handen. Het was een blad uit deze streken. En daar stond het van je huwelijk. Ellida (kijkt voor zich uit). Van mijn huwelijk ... Dus dat was het... De Vreemde. Dat deed mij zoo zonderling aan. Want dat met de ringen.... dat was toch óók een huwelijk, Ellida. Ellida (slaat de handen voor haar gezicht). O... I Wangel. Hoe durft u... 1 De Vreemde. Had je dat vergeten? Ellida (voelt zijn blik en barst uit). Sta mij toch niet zoo aan te kijken! Wangel (gaat voor hem staan). U heeft u tot mjj te wenden en niet tot haar. Dus, kort en goed,... daar u nu de omstandigheden kent,... wat heeft u hier dan eigenlijk nog te maken? Waarom komt u hier mijn vrouw opzoeken? De Vreemde. Ik had Ellida beloofd naar haar toe te komen zoodra ik kon. Wangel. Ellida ... ? Nu toch weer! DB VROUW VAN DB ZBE. 61 De Vreemde. En Ellida had zoo vast beloofd op mij te zullen wachten, tot ik kwam. Wangel. Ik hoor dat n mijn vrouw bij haar voornaam noemt. Die soort van vertrouwelijkheid is hier bij ons niet gebruikelijk. De Vreemde. Dat weet ik wel. Maar daar zij nu toch in de allereerste plaats mij toebehoort... Wangel. U! Nu nóg ...! Ellida (verbergt zich achter Wangel). 0 ...! Nooit laat hij mij los...! Wangel. U! U zegt dat zij u toebehoort! De Vreemde. Heeft zij u niets van die twee ringen verteld? Van mijn ring en dien van Ellida. W a n g e 1. Jawel. Maar wat dan nog? Zij heeft het immers later afgemaakt. U heeft toch haar brieven gekregen. U weet dat dus. De Vreemde. Ellida en ik waren het er over eens: dat met de ringen zou van kracht blijven en ten volle gelden als een huwelijk. Ellida. Maar ik wil niet, dat hoort u immers! Nooit van mijn leven wil ik meer iets van u weten! Kijk mij niet zoo aan! Ik wil niet, zeg ik u! Wangel. U moet toch wel niet goed wijs zijn om te denken, dat u op zulk kinderspel eenig recht zon kunnen laten gelden. De Vreemde. Dat is waar. Eenig recht... zooals n het opvat,... heb ik natuurlijk volstrekt niet. Wangel. Maar wat wil n dan ? D verbeeldt u toch zeker niet dat n haar met geweld van mfj weg kan nemen! Tegen haar wil! De Vreemde. Neen. Waartoe zou dat dienen? Als Ellida met mij meegaan zal, dan moet zij het vrijwillig doen. 62 DE VROUW VAN DE ZEE. Ellida {ontstelt en barst uit). Vrijwillig...! Wangel. En u zon denken dat...! Ellida (in zich zélf). Vrijwillig... 1 Wangel. Och mensen, je moet krankzinnig zijn. Ga heen 1 We hebben niets meer met je te maken. De Vreemde (kijkt op zijn horloge), 't Is haast tijd voor me om weer aan boord te gaan. (Een stap dichterbij). Nn, Ellida,... ik heb dus mijn plicht gedaan (weer dichterbij). Ik heb mijn woord, dat ik je gaf, gehouden. Ellida (smeekend ... wijkt op zij). O, raak mij niet aan 1 De Vre e m d e. En nu kan je je bedenken tot morgenavond ... Wangel. Hier valt niets te bedenken. Maak maar dat je wegkomt! De Vreemde (aldoor tegen Ellida). Nu ga ik met de boot de fjord verder op. Morgen avond kom ik dus terug. En dan kom ik je weer opzoeken. Je moet mij maar hier in' den tuin wachten. Want ik woü liefst de zaak met jou alleen uitmaken, weet je. Ellida (zacht en bevend). O, hoor je dat, Wangel! Wangel. Wees maar bedaard. Dat bezoek zullen wij wel weten te verhinderen. De Vreemde. Tot zoo lang, vaarwel, Ellida. Morgenavond dus. Ellida (smeekend). Och neen, neen,... kom niet morgenavond! Kom nooit meer terug! DeVreemde. En als je dan met mij mee wilt over de zee... Ellida. O, kijk mjj toch niet zoo aan! De Vreemde. Ik wil alleen maar zeggen, dat je dan moet zorgen reisvaardig te zijn. Wangel. Ga naar huis, Ellida. DE TBOUW VAN DE ZEE. 63 Ellida. Ik kan niet. O, help mij I Red mjj, Wangel 1 De Vreemde. Want je moet wél bedenken, dat als je morgen niet mee gaat, dan is -alles uit. Ellida (kijkt hem bevend aan). Is dan alles uit ? Voor altijd...? De Vreemde (knikt bevestigend). Dan is er niets meer aan te veranderen, Ellida. Ik kom nooit meer in deze landen terug. Je zult mij nooit meer terugzien. En ook nooit meer iets van mij hooren. Dan ben ik voor altijd weg en dood voor je. Ellida (ademt onrustig). O! De Vreemde. Bedenk dus goed, wat je doet. Vaarwel. (Klimt weer over het hekje, staat stil en zegt:) Dus, Ellida,... maak dat je morgen avond reisvaardig bent. Want dan kom ik je halen. (Mij gaat langzaam en bedaard het voetpad af naar rechts). Ellida (kijkt hem een oogenblik na). Vrijwillig, zei hij 1 Denk eens aan,.. hjj zei dat ik vrijwillig met hem mee moest gaan. Wangel. Wees maar kalm. Nu is hij weg. En je zult hem nooit meer terug zien. Ellida. O, hoe kan je dat nu zeggen? Hjj komt immers morgen avond. Wangel. Laat hem maar komen. Jou zal hij in elk geval niet ontmoetten. Ellida (schudt het hoofd). O, Wangel, geloof toch niet dat je het hem beletten kunt. Wangel. Jawel, lieve... vertrouw jij maar op mij. Ellida (nadenkend, zonder naar hem te luisteren). En als hjj nu hier geweest is morgen avond... ? En als hij dan met de boot de zee over is... ? Wangel. Ja, wat dan? 64 DE YBOUW VAN DE ZEE. Ellida. Ik zon wel eens willen weten of hij dan nooit... nooit weer terugkomt? Wangel. Neen, lieve Ellida, daar kan je heel gerust op zijn. Wat zou hjj hier nog komen doen daarna ? Nu heeft hij het immers uitje eigen mond gehoord, datje heelemaal niets meer van hem wilt weten. Daarmee is de zaak uit. Ellida (in zich zelf). Morgen avond dns. Of nooit. Wangel. En als hij het in zijn hoofd zou krijgen om nog eens terug te komen ... Ellida (gespannen). Wat dan ... ? Wangel. Dan hebben wij het immers in onze macht om hem onschadelijk te maken. Ellida. Och, geloof dat maar niet. Wangel. Wjj hebben het in onze macht, zeg ik je. Als je op geen andere manier van hem bevrijd kunt worden, dan moet hij maar boeten voor den moord op den kapitein. Ellida (driftig). Neen, neen, neen 1 Dat nooit 1 Wij weten niets van dien moord op den kapitein 1 Volstrekt niets 1 Wangel. Weten wij daar niets van ? En hjj heeft het zelf aan je bekend 1 Ellida. Neen, niets daarvan! Als jij iets zegt, dan ontken ik het. Niet hem opsluiten 1 Hij moet buiten zijn, op de groote, wijde zee. Daar hoort hij. Wangel (kijkt haar aan en zegt langzaam). Ach, Ellida,... Ellida 1 Ellida (klemt zich hartstochtelijk aan hem vast). O, mijn lieve, trouwe,... red mjj voor dien man! Wangel (maakt zich zachtjes los). Kom 1 Kom mee met mij! (Lyngstrand en Hilde, allebei met vischtuig, komen van den vijver rechts). Lyngstrand (loopt snel naar Ellida toe). Neen maar, mevrouw, nu zal ik u eens iets wonderlijks vertellen! de vrouw Van De zee. 65 Wangel. Wat dan ? Lyngstrand. Verbeeld n,... wij hebben den Amerikaan gezien 1 Wangel. Den Amerikaan ? Hilde. Ja, ik heb hem ook gezien. Lyngstrand. Hij ging boven langs den tuin en aan boord van de groote Engelsche boot. Wangel. Van waar kent u dien man ? Lyngstrand. Ik ben eens methem op zee geweest. Ik dacht zoo zeker dat hjj verdronken was. En nu is hij nog springlevend! Wangel. Weet u niets meer van hem ? Lyngstrand. Neen. Maar hij is zeker gekomen om zich te wreken op zijn trouwelooze zeemansvrouw. Wangel. Wat vertelt n daar ? H i 11 d e. Lyngstrand wil hem gebruiken voor een beeldhouwwerk dat hjj maken wil. Wangel. Ik begrijp er geen woord van ... Ellida. Ik zal het je later wel eens vertellen. {Arnholm en Bolette komen van links op het voetpad buiten het tuinhekje). Bolette (tegen allen in den tuin). Komt eens kijken t Nu gaat de Engelsche boot de fjord op. (Een groote stoomboot glijdt langzaam voorbij op eenigen afstand). Lyngstrand (tegen Hilde bij het tuinhekje). Van nacht zal hij haar zeker overvallen. Hilde (knikt). De trouwelooze zeemansvrouw,... ja. Lyngstrand. Verbeeld u,... zoo om middernacht 1 H i 1 de. Dat lijkt mij wel erg spannend. Ellida (kijkt het schip na). Morgen dus ... Wangel. En dan nooit meer. Ellida (zacht en bevend). O, Wangel,... red mjj voor mijzelf 1 5 66 DE VBOÜW VAN DE ZEE. Wangel (kijkt haar angstig aan). Ellida! Ik voel het, daar schuilt nog iets achter I Ellida. Er schuilt iets achter dat trekt en lokt. Wangel. Dat trekt en lokt...? Ellida. Die man is als de zee. (Zij gaat langzaam en nadenkend door den tuin weg naar links. Wangel loopt onrustig naast haar en ziet haar onderzoekend aan). EINDE VAN HET DERDE BEDBIJF. VIERDE BEDRIJF. Tuinkamer bij Wangel. Deuren rechts en links. Op den achtergrond tusschen de beide ramen een open glazen deur naar de veranda leidend. Daaronder, buiten, is een stuk van den tuin te zien. Een canapé met tafel links. Rechts een piano en wat verder weg een groote bloementafel. Middenin de kamer een ronde tafel met stoelen. Op de tafel een bloeiende rozenstruik en andere potplanten er omheen ... Voormiddag. In de kamer bij de tafel links zit Bolette op de canapé, bezig met een borduurwerk. Lyngstrand zit op een stoel aan het boveneinde van de tafel. Beneden in den tuin zit Ballested te schilderen. Hilde staat naast hem toe te kijken. Lyngstrand (met zijn armen op de tafel zit een poosje zwijgend te kijken hoe Bolette werkt). Dat moet toch zeker verbazend moeilijk zijn, om zoo'n rand te maken. Bolette. Och neen. Dat is zoo moeilijk niet. Als je maar goed oppast met tellen... Lyngstrand. Tellen? Moet u daarbij tellen ook? Bolette. Ja, de steken. Kijk ... Lyngstrand. Juist, ja! Verbeeld je! Dat is haast als een soort van kunst. Kan u ook teekenen? Bolette. O ja, als ik een voorbeeld heb. Lyngstrand. Anders niet? Bolette. Neen, anders niet. 68 DB VBOÜW VAN DB ZEE. Lyngstrand. Dan is het toch geen echte kunst. Bolette. Neen, het is hoofdzakelijk handigheid. Lyngstrand. Maar ik zou toch wel denken dat u kunst zou kunnen leeren. Bolette. Als ik er geen aanleg voor heb ? Lyngstrand. Toch wel. Als u maar altijd samen kon zijn met iemand die een echt waar artiste is... Bolette. Denkt u dat ik dan van hem zou kunnen leeren? Lyngstrand. Niet leeren op de gewone manier. Maar ik denk dat het zoo zachtjes aan tot u zou komen. Door iets als een wonder. Bolette. Dat zou wel vreemd zijn. Lyngstrand (even later). Heeftu wel eens nagedacht...? Ik meen... of u wel eens dieper heeft nagedacht over het huwelijk? Bolette (kijkt hem vluchtig aan). Over ... ? Neen. Lyngstrand. Br wel. Bolette. Zoo? Heeft u? Lyngstrand. Jaha,... ik denk heel dikwijls over zulke dingen, 't Meest over het huwelijk. En ik heb er ook in verscheiden hoeken over gelezen. Ik geloof dat het huwelijk als een soort van wonder moet beschouwd worden. Dat de vrouw zoo van lieverlede heelemaal verandert om aan haar man gelijk te worden. Bolette. Dat zij in zijn belangen deelt, bedoelt u? Lyngstrand. Ja, juist, dat meen ik. Bolette. Maar zijn gaven dan? En zijn aanleg en bekwaamheden ? Lyngstrand. Hm, ja,.. ik zou wel eens willen weten of dat alles ook niet... B o 1 e 11 e. Gelooft u misschien dat wat een man gelezen DE VBOÜW VAN DB ZBB. 69 heeft... of gedacht,... ook op zijn vrouw zou kunnen overgaan? Lyngstrand. Dat ook ja. Van lieverlede. Als door een wonder. Maar ik weet wel dat zoo iets alleen gebeuren kan in een huwelijk dat trouw en liefdevol en echt gelukkig is. Bolette. Is u nooit op het idee gekomen, dat een man misschien ook zoo naar zijn vrouw zou kunnen toegroeien en met haar één worden? Aan haar gelijk worden bedoel ik. Lyngstrand. Een man? Neen, dat heb ik nooit zoo bedacht. Bolette. Maar waarom het eene niet net zoo goed als het andere? Lyngstrand. Neen, een man heeft toch een beroep om voor te leven. En dat is het wat een man zoo sterk en zeker maakt. Hij heeft een levensdoel. Bolette. Iedere man? Lyngstrand. O neen. Ik dacht nu in 't bizonder aan een artiste. Bolette. Vindt u dat een artiste goed doet met te trouwen ? Lyngstrand. Ja, zeker vind ik dat. Als hjj iemand vinden kan van wie hij innig veel houdt, dan... Bolette. Maar toch; nnj lijkt 't dat hjj liever heelemaal alleen voor zijn kunst moet leven. Lyngstrand. Zeker, dat moet hij ook. Maar dat kan hij immers toch doen al trouwt hij. Bolette. En zij dan? Lyngstrand. Zij ? Hoezoo ... ? Bolette. Zij, met wie hij trouwt. Waarvoor moet zij dan leven? Lyngstrand. Zij moet ook leven voor zijn kunst. Mij dunkt dat een vrouw zich daarin zoo innig gelukkig voelen moet. 70 DE VBOÜW VAN DE ZEE. Bolette. Hm,... dat weet ik zoo niet... Lyngstrand. Ja, juffrouw, geloof dat maar gerust. Niet alleen dat eer en aanzien haar door hem te beurt vallen... want dat komt het minst in aanmerking, zou ik denken. Maar dat zij hem kan bijstaan in zijn werken... dat zij zijn arbeid kan verlichten door bij hem te zijn en voor hem te zorgen en hem het leven aangenaam te maken. Dat dunkt mij moet zoo heerlijk zijn voor een vrouw. Bolette. Och, u weet zelf niet hoe egoïst u is! Lyngstrand. Ben ik egoïst? Och, lieve hemel...! O, als u mij maar een beetje beter kende... (buigt zich tot haar over). Juffrouw Wangel,... wanneer ik er niet meer ben... en ik zal er gauw niet meer zijn... Bolette (kijkt hem deelnemend aan). Maar begin nu toch niet meer over zulke treurige dingen te denken. Lyngstrand. Eigenlijk is het niet zoo heel treurig, vind ik. Bolette. Wat meent u dan? Lyngstrand. Ik ga toch over een maand weg. Eerst hier van daan. En later ga ik immers naar het Zuiden. Bolette. Ach zóó. Jawel. Lyngstrand. Wil u dan tusschenbeiden nog eens aan mij denken? Bolette. Ja zeker, heel graag. Lyngstrand (blij). Ja? Belooft u mij dat? Bolette. Ja, dat beloof ik u. Lyngstrand. Heilig en zeker, juffrouw Bolette? Bolette. Heilig en zeker (verandert van toon). Och, maar wat beteekent dat nu eigenlijk? Dat kan immers toch tot niets leiden. Lyngstrand. Hoe kan u dat zeggen! Voor mjj zou het zoo heerlijk zijn te weten, dat u hier thuis aan mij dacht. DB VROUW VAN DE ZEE. 71 Bolette. En wat dan verder? Lyngstrand. Ja, dat weet ik eigenlijk niet recht... Bolette. Ik ook niet. Er staat zooveel in den weg. Alle mogelijke dingen staan in den weg, vind ik. Lyngstrand. 0, er zon wel een of ander wonder kunnen gebenren. Een gelukkige keer van het lot... of zoo iets. Want ik geloof nu eenmaal dat het geluk op mijn hand is. Bolette (levendig). Ja, nietwaar? Daaraan gelooftu? Lyngstrand. 0 ja, dat geloof ik vast en zeker. En dan ... over eenige jaren ... als ik terugkom, als een beeldhouwer van naam en in gunstige omstandigheden, en volmaakt gezond... Bolette. Ja, ja, zeker. Dat willen wg hopen. Lyngstrand. Daar kan u gerust op hopen. Als n maar trouw en hartelijk aan mij denkt, terwijl ik verweg in het Zuiden ben. En daarop heeft u mg' nu uw woord gegeven. Bolette. Dat heb ik. (Schudt het hoofd). Maar het leidt toch stellig tot niets. Lyngstrand. Jawel, juffrouw Bolette. Het zal in elk geval daartoe leiden, dat ik zoo veel gemakkelijker en flinker voor mijn kunst zal kunnen werken. Bolette. Gelooft u dat heusch? L y n g 81 r a n d. Ja, dat voel ik in mijn binnenste. En mij dunkt dat het toch ook voor u iets verkwikkends moet zijn ... hier in dit afgelegen plaatsje... als u voor u zelf weet dat u mij als 't ware behulpzaam is bg mijn werk. Bolette (kijkt hem aan). Nu,... maar u dan van uw kant? Lyngstrand. Ik?... / Bolette (kijkt in dm tuin). Stil! Laat ons over wat anders praten. Daar komt mijnheer Arnholm. (Arnholm wordt zichtbaar in den tuin links. Hij blijft staan en spreekt met Ballested en Hilde). 72 DB VROUW TAN DB ZEE. Lyngstrand. Houdt u Tan uw Troegeren leeraar, juffrouw Bolette? Bolette. Of ik Tan hem hoü? Ly n g s t r a n d. Ja, ik meen of u hem graag lijden mag? B o 1 e 11 e. 0 ja. Hij is zoo'n goede Triend en raadgever... En hij is altijd bereid om te helpen waar hij maar kan. Lyngstrand Maar wat is het Treemd dat hij nooit getrouwd is. Bolette. Vindt u dat zoo Treemd? Lyngstrand. Ja. Want hij is toch een welgesteld man, zeggen ze. Bolette. Dat kan wel zijn. Maar het is misschien niet zoo gemakkelijk voor hem geweest om iemand te Tinden, die hem hebben wou, denk ik. Lyngstrand. Waarom? Bolette. Och, hij is de onderwijzer geweest Tan haast alle jonge meisjes die hg kent. Dat zegt hij zelf. Lyngstrand. En wat zou dat? Bolette. Maar, lieve hemel, je trouwt toch niet met iemand die je onderwijzer is geweest! Lyngstrand. Gelooft u niet dat een jong meisje ver¬ liefd kan worden op haar onderwijzer? Bolette. Niet als zij eenmaal volwassen is, neen. Lyngstrand. Och kom... niet? Bolette (waarschuwend). Pas op 1 Hm ...! (Ballested heeft intusschen zijn boel bij elkaar gepakt en brengt dien weg rechts den tuin in. Hilde helpt hem daarbij. Arnholm gaat de veranda op en komt de kamer binnen). Arnholm. Goeden morgen, lieve Bolette. Goeden morgen, meneer... meneer... hm! (Hij ziet er ontevreden uit en knikt koel tegen Lyngstrand, die opstaat en buigt). DES VBOÜW VAN DB ZKE. 73 Bolette (staat op en gaat naar hem toé). Goeden morgen, mijnheer Arnholm. Arnholm. Hoe gaat het hier van daag ? Bolette. Goed, dank u. A r n h o 1 m. Is je stiefmoeder van daag soms ook gaan baden ? Bolette. Neen zij is boven op haar kamer. Arnholm. Niet heel wel? Bolette. Ik weet 't niet. Zij heeft de deur op slot gedaan. Arnholm. Zoo?... Hm. Lyngstrand. Mevrouw Wangel was erg ontdaan gisteren over dien Amerikaan. Ar h o lm. Wat weet u daarvan? Lyngstrand. Ik vertelde dat ik hem in levenden lijve achter om den tuin had zien gaan. Arnholm. O, zoo. Bolette (tegen Arnholm). U is gisteren avond zeker nog lang met papa blijven zitten? Arnholm. Ja, vrij lang. Wij raakten aan 't praten over ernstige onderwerpen. Bolette. Heeft u ook nog over mij en mijn aangelegenheden gesproken? Arnholm. Neen, lieve Bolette, daar kwam ik niet toe. Want hij was heelemaal vervuld van iets anders. Bolette (knikt). Och ja, dat is hg altgd. Arnholm (kijkt haar beteekenisvol aan). Maar wij zullen samen straks nog eens nader over die dingen spreken... Waar is je papa nu? Misschien niet thuis? Bolette. Jawel. Hij is zeker beneden in zijn kantoor. Ik zal hem even gaan roepen. Arnholm. Neen, dank je. Doe dat niet. Ik zal liever naar hèm toe gaan. Bolette (luistert naar links). Wacht eens even. Ik geloof 74 DE VROUW VAN DE ZEE. dat ik papa op de trap hoor. Ja. Hg is zeker boven geweest om eens naar haar te zien. (Dokter Wangel komt binnen door de deur links). Wangel (reikt Arnholm de hand). Zoo beste vriend, ben je daar al? Dat is lief van je dat je zoo vroeg komt. Want ik zon je graag nog eens nader spreken. Bolette (tegen Lyngstrand). Zullen wij een beetje in den tuin gaan, naar Hilde? Lyngstrand. Ja, dolgraag. (Hij en Bolette gaan naar den tuin en weg tusschen de boomen op den achtergrond). Arnholm (die hen met de oogen gevolgd heeft, wendt zich tot Wangel). Weet u iets naders omtrent dat jonge mensch ? Wangel. Neen, volstrekt niet. Arnholm. Maar vindt u het dan goed dat hij zoo druk met de meisjes omgaat? Wangel. Doet hg dat? Daar heb ik heelemaal niets van gemerkt. Arnholm. Op zulke dingen mocht u, dunkt mij, toch wel een beetje letten. Wangel. Ja zeker, dat moest ik ook. Maar, lieve God, wat moet ik arme kerel doen? De meisjes zgn nu al zoo gewend hun eigen baas te zgn. Zg' laten zich niets gezeggen, noch van mg, noch van Ellida. Arnholm. Van haar ook niet? Wangel. Neen. En ik kan trouwens ook niet verlangen dat zij zich met zulke dingen bemoeien zal. Dat is ook heelemaal niets voor haar (afbrekend). Maar dat was 't nu eigenlijk niet waarover wij zonden spreken. Zeg mij eens ... heb je nog eens over die zaak nagedacht? Over alles wat ik je verteld heb. DE VROUW VAN DB ZBE. 75 Arnholm. Ik heb over niets anders gedacht sedert wij van nacht van elkaar gegaan zgn. ' Wangel. En wat denk je dan dat hier te doen zou zijn ? Arnholm. Waarde dokter, u als arts moet dat, dunkt mg, beter weten dan ik. W angel. Och, als je eens wist hoe moeilijk het is voor een dokter om zuiver te oordeelen over een zieke, die hij zoo innig hef heeft. En dit is bovendien ook geen gewone ziekte. Hier helpt geen gewoon dokter... hier baten geen gewone middelen. Arnholm. Hoe gaat het met haar van daag ? Wangel. Ik was daar even juist bij haar en toen leek zij mg\ heel kalm. Maar onder al haar stemmingen ligt iets verborgen, dat ik mij onmogelijk verklaren kan. En zij is ook zoo veranderlijk ... zoo onberekenbaar... zoo plotseling omslaande. Arnholm. Dat zal wel het gevolg zgn van haar abnormalen zielstoestand. Wangel. Niet uitsluitend. In den grond is het haar. aangeboren. Ellida behoort tot het zeevolk. Dat is de zaak. Arnholm. Hoe bedoelt u dat eigenlijk? Wangel. Heeft u niet opgemerkt dat de menschen daarbuiten aan de open zee, als 't ware een apart volk zgn? Het is haast of zij het leven van de zee meeleven. Daar is golfslag ... en ook ebbe en vloed ... zoowel in hun gedachten als in hun waarnemingen. En zij laten zich ook nooit overplanten. Och, ik had dat vooruit moeten bedenken. Ik heb me aan Ellida bezondigd door haar van daar weg te halen en hierheen te voeren. Arnholm. Is u nu pas tot die overtuiging gekomen ? Wangel. Ja, hoe langer hoe meer. Maar ik had mij dat alles te voren moeten zeggen. Och, in den grond van mijn hart wist ik het ook wel. Maar ik wou het voor mij- 76 DB VBOÜW VAN DB ZEB. zelf niet bekennen. Want ik hield zoo veel van haar, zie je 1 Daarom dacht ik in de eerste plaats aan mijzelf. Zoo onverantwoordelijk egoïst was ik toen! Arnholm. Hm,... iedere man is zeker een beetje egoïst in zoo'n geval. Maar anders heb ik dat gebrek bij u nooit opgemerkt, dokter. Wangel (loopt onrustig heen en weer). O jawel! En daarna ben ik het ook geweest. Ik ben immers zoo veel, veel ouder dan zij. Ik had een vader voor haar moeten zijn ... en tevens een leidsman. Had mijn best moeten doen om haar gedachtenleven te ontwikkelen en er klaarheid in te brengen. Maar daar is helaas nog niets van gekomen. Ik heb er geen energie voor gehad, zie je. Het liefst woü ik haar maar hebben net zooals zij was. Maar toen is het al erger en erger met haar geworden. En ik liep hier maar rond en wist niet wat er aan te doen. (zachter) Daarom was het dat ik in mijn jammer aan jou schreef en je vroeg om bij ons te komen. Arnholm (kijkt hem verbaasd aan). Wat blieft? Heeft u mij daarom geschreven? Wangel. Ja. Maar laat er niets van merken. Arnholm. Maar,, lieve God,... wat verwacht u dan eigenlijk dat ik er aan zal kunnen doen? Dat begrijp ik niet. Wangel. Neen, dat zal wel. Want ik was op een verkeerd spoor. Ik dacht dat Ellida's hart zich in der tijd aan jou gehecht had, en dat het heimelijk nog een beetje aan je hing. En dat het haar misschien goed doen zou je eens weer , te zien en met je te praten over haar thuis en den ouden tijd. i Arnholm. Dus uw vrouw bedoelde u, toen u schreef dat hier iemand was die op mij wachtte ... en misschien naar mij verlangde 1 Wangel. Ja, wie anders? DB TROUW TAN DB ZBE. 77 Arnholm (snél). Neen, neen, dat spreekt... Maar ik had het niet begrepen. Wangel. Heel natuurlijk, zooals ik zei. Ik was heelemaal op een verkeerd spoor. Arnholm. En u zegt Tan n zelf dat n egoïst is! Wangel. Och, ik had toch zoo'n groote schuld goed te maken! Ik dacht dat ik geen middel onbeproefd mocht laten, als het misschien haar ziel eenigszins kon verlichten. Arnholm. Hoe verklaart n nu eigenlijk de macht van dien vreemden man over haar? Wangel. Hm, beste vriend,... er kon wel eens iets in die zaak zijn dat niet te verklaren is. Arnholm. Iets dat op zich zelf onverklaarbaar is, bedoelt u? Absoluut onverklaarbaar? W angel. In elk geval voorshands onverklaarbaar. Arnholm. Gelooft u aan zoo iets? Wangel. Ik geloof niet en ik ontken niet. Ik weet alleen niet. Daarom roer ik er niet aan. Arnholm. Ja, maar zegt u mij dit ééne eens. Die wonderlijke, zonderling-griezelige bewering van haar, dat de oogen van het kind ... ? Wangel (volijverig). Aan dat van die oogen geloof ik volstrekt niet! Ik wil niet gelooven aan zoo iets! Dat moet pnre verbeelding van haar zijn anders niets. Arnholm. Heeft u op de oogen van dien man gelet, toen u hem gisteren zag ? Wangel. Ja, zeker deed ik dat. A r n h o 1 m. En heeft u heelemaal geen gelijkenis gevonden ? Wangel (ontwijkend). Hm... lieve God, wat moet ik daarop antwoorden? Het was al niet zoo licht meer toen lk hem za<7. En hovendip.n liarl TCIttilii fa irnnm al ™« „„„1 over aie se nkenis ffasrirnkpn . \k wpb> wn ot.-oi.-f nJ^f r.t;t 78 DE VBOUW VAN DE ZEE. in staat was hem geheel onbevooroordeeld aan te zien. Arnholm. Neen, neen, dat kan wel zijn. Maar dat andere dan? Dat al dien angst, die onrust over haar gekomen is, juist in dien tijd, toen de vreemde man op zgn thuisreis scheen te zgn? W a n g e 1. Ja zie je, dat is ook iets waarover zg sedert gisteren is gaan fantaseeren en droomen, totdat zg het zelf geloofde. Dat kwam volstrekt niet zoo plotseling ... zoo op eens ... over haar, zooals zg nu beweert. Maar sedert zg van dien jongen Lyngstrand hoorde dat Johnston... ofPriman . of hoe hg dan heeten mag,... drie jaar geleden op reis hierheenwas .. .in de maand Maart.. .gelooft zg nu kennelgk dat die zielsonrust haar juist in dezelfde maand overviel. Arnholm. Was dat dan zoo niet? Wangel. Neen, absoluut nietl Daarvan laten zich sporen en teekenen aanwijzen lang vóór dien tgd... Wel kwam het... toevallig ... juist in Maart drie jaar geleden, tot een tamelgk hevige uitbarsting bij haar ... Arnholm. Dus toch...? Wangel. Ja maar dat laat zich heel eenvoudig verklaren uit den toestand... uit de omstandigheden,... waarin zg toen juist in dien tgd verkeerde. A r n h o 1 m. Het eene teeken tegenover het andere dus... Wangel (balt de vuisten)- En haar niet te kunnen helpen! Geen raad te weten 1 Geen enkel middel te kennen. ..1 j A r n h o 1 m. Als u er eens toe kon besluiten van woon- . plaats te veranderen? Ergens anders heen te trekken? Zoodat I zij leven kon op een manier die meer met haar aard overeen komt? . , , . .. , Wangel. Och, beste vriend ... denk je dan dat ik haar ook dat niet aangeboden heb? Ik heb haar voorgesteld naar Skjoldviken te verhuizen. Maar zg wil niet. DE VBOUW VAN DE ZEE. 79 Arnholm. Ook dat met ? Wangel. Neen. Want zij gelooft niet dat het haar iets zon helpen. En daarin kan zij ook wel gelijk hebben. Arnholm. Hm,... denkt n dat ? Wangel. Ja, en bovendien {.. als ik er over nadenk... dan weet ik ook waarlijk niet hoe ik het zon moeten aanleggen. Want ik vind dat ik 't voor de meisjes niet goed verantwoorden kan, als ik naar zoo'n uithoek trek. Zg moeten toch ergens wonen waar althans éénig nitzicht bestaat om hen mettertijd verzorgd te krijgen. Arnholm. Verzorgd te krijgen ? Denkt u daar al in ernst over? Wangel. Ja lieve God,... ik moet daar toch ook aan denken ! Maar dan weer... aan den anderen kant... mijn arme, lieve, zieke Ellida ...! O, beste Arnholm... ik sta heusch ... in veel opzichten... als tusschen twee vuren! Arnholm. Voor Bolette hoeft u misschien niet zoo heel erg bezorgd te zgn... {afbrekend). Tk zou wel eens willen weten waar zg is... waar zg samen heengegaan zgn? (Hij gaat naar de open deur en kijkt naar buiten). Wangel (bij de piano). Och, ik zou zoo graag, welk offer dan ook, brengen... voor hen alle drie ... Als ik maar wist hoe en wat. {Ellida komt door de deur links). Ellida (mei tegen Wangel). Och, toe, ga van ochtend niet uit! Wangel. Neen, zeker niet, Bi blgf bg je thuis (Wijst naar Arnholm). Maar wil je onzen vriend niet goeden dag zeggen ? Ellida (keert zich om). O, is u daar, mgnheer Arnholm! (Reikt hem de hand). Goeden morgen. Arnholm. Goeden morgen, mevrouw. Gaat u van daag niet baden, zooals anders? 80 DB VBOUW VAN DB ZBB. Ellida. Neen, neen, neen. Daar kan geen sprake van zgn van daag. Maar wil n niet even gaan zitten? Arnholm. Neen, dank n. Nu niet. (Kijkt naar Wangel). Ik heb de meisjes beloofd bij hen in den tuin te komen. Ellida. Ja, de hemel weet, of u ze in den tuin vinden zal. Ik weet nooit recht waar ze zitten. Wangel. O ja, ze zijn zeker beneden bg den vg'ver. Arnholm. Nou, ik zal ze in elk geval wel weten op te sporen. (Hij knikt en gaat over de veranda door den tuin rechts af). Ellida. Hoe laat is het, Wangel ? Wangel (kijkt op zijn horloge). Het is even over elven. Ellida. Even over erven. En om elf uur... half twaalf van avond komt de boot. O, was het toch maar voorbij! Wangel (komt dichter bij haar). Lieve Ellida,... er is iets dat ik je nog graag vragen woü. Ellida. Wat is dat dan? Wangel. Eergisteren avond... daar boven op de „Belvedère" ... zei je, dat je hem in de drie laatste jaren zoo dikwijls in levenden lgve voor je hebt gezien. Ellida. Ja, dat heb ik ook. Daarin moetje mij gelooven. Wangel. Maar hoe zag je hem dan? Ellida. Hoe ik hem zag? Wangel. Ik bedoel... hoe zag hij er uit als je hem voor je meende te zien ? E11 i d a. Maar, beste Wangel,... je weet immers nu zelf hoe hij er uit ziet. Wangel. Zag hg' er ook zóó uit in je voorstelling van hem. Ellida. Ja, zeker. Wangel. Maar hoe komt het dan dat je hem niet dadelijk herkende ? Ellida (schrikt). Deed ik dat dan niet? DB VROUW VAK DB ZKË. 81 Wangel. Neen. Je hebt zelf later gezegd dat je in 't eerst volstrekt niet wist wie die vreemde man was. Ellida (ontsteld). Ja, ik geloof heusch datje gelijk hebt! Vind je dat niet zonderling, Wangel? Te denken dat ik hem niet dadelijk herkendel Wangel. Alleen aan de oogen, zei je. Ellida. O ja,... de oogen! De oogen! WangeL Nu,... maar op de „Belvedère" heb je gezegd dat hij zich altijd aan je vertoonde zóó, als hij was toen je van elkaar gingt. Daarginder, buiten, tien jaar geleden. Ellida. Heb ik dat gezegd? Wangel. Ja. . Ellida. Dan zag hg er toen zeker nagenoeg eender uit als nu. Wangel. Neen. Je hebt een heel andere beschrgving van hem gegeven, eergisteren, toen wij naar huis gingen. Tien jaar geleden had hij geen baard, zei je. En heel anders gekleed was hij ook. En dan die dasspeld, met de parel er in... ? Die had die man gisteren toch ook niet. Ellida. Neen, die had hij niet. Wangel (kijkt haar uitvorschend aan). Denk dus na eens een beetje na, Ellida-lief... Of... kan je je misschien niet meer herinneren, hoe bij er uit zag toen hij met je op den Bratthammer stond? Ellida (nadenkend, sluit een poos de oogen). Niet heel duidelijk. Neen... Van daag kan ik het heelemaal niet. Is dat niet vreemd? Wangel. Dat is volstrekt niet zoo vreemd. Er is nu een nieuw werkelijkheidsbeeld voor je ontstaan. En dat overschaduwt het oude,... zoodat je het niet meer zien kunt. Ellida. Denk je dat, Wangel? W a n g e 1. Ja. En het overschaduwt ook je zie kei ij ke voorstel- 6 82 DB VBOUW VAN DE ZEE. lingen. Daarom is het goed dat de werkelijkheid gekomen is. Ellida. Goedl Noem je dat goed...? Wangel. Ja. Dat zij gekomen is.. . kan je misschien genezing brengen. Ellida (gaat op de canapé zitten). Wangel,... kom hier bij mij zitten. Ik moet je alles zeggen wat ik denk. Wangel. Ja, doe dat, mijn Ellida. (Hij gaat op een stoel aan den anderen kant van de tafel zitten). Ellida. Het was eigenlijk een groot ongeluk... voor ons allebei... dat juist wij tweeën bij elkaar moesten komen. Wangel (ontsteld). Wat zeg je daar! Ellida. Och ja. Dat was het. En het is ook zoo natuurlijk. Het kon niet anders dan een ongeluk worden. Na de manier waarop wij bij elkaar gekomen zgn. W a n g e 1. Wat mankeerde er dan aan de manier waarop... ? Ellida. Hoor eens, Wangel,... het geeft niets of wij nog langer liegen voor ons zelf... of voor elkaar. Wangel. Doen wij dat dan? Liegen wij, zegje? Ellida. Ja, dat doen we. Of... wg verstoppen de waarheid althans. Want de waarheid... de echte, naakte waarheid, ... die is toch .... dat je bij ons buiten kwam en ... en mij kocht. Wangel. Kocht...! .Kocht" zegje? Ellida. Och ik was immers geen haar beter dan jij. Ik stemde toe. Ik verkocht mij aan je. Wangel (kijkt haar vol smart aan). Ellida,... heb je waarlijk het hart om het zoo te noemen? Ellida. Maar er is toch geen andere naam voor! Jij kon niet langer de leegte in je huis verdragen. Je keek uit naar een nieuwe vrouw ... Wangel. En naar een nieuwe moeder voor de kinderen, Ellida. DB VBOÜW VAN DB ZBB. 83 Ellida. Misschien ook wel... zoo ter loops. Hoewel... je wist toch heelemaal niet of ik daarvoor geschikt was. Je hadt mij alleen maar gezien... en een paar keer een beetje met mij gepraat. Toen kreeg je zin in me, en... Wangel. Wel ja, noem het maar net zooals je wilt 1 Ellida. En ik, van mijn kant... ik stond zoo zonder hulp of raad en zoo heel alleen. Het was zoo natuurlijk dat ik toestemde... toen jij kwam en mij aanbood mij voor mijn leven te verzorgen. Wangel. Van mijn kant was het stellig niet als. een „verzorging" bedoeld, lieve Ellida. Ik vroeg je eerlijk of je met mij en de kinderen het weinige woü deelen, dat ik het mijne noemen kon. Ellida. Ja, dat deed je. Maar ik had het toch niet moeten aannemen! Nooit van mijn leven had ik het moeten aannemen! Niet mijzelf moeten verkoopen 1 Beter het allerlaagste werk,... beter het armzaligste leven in ... in vrjje overgave en naar eigen kens! Wangel (staat op). Zgn dos de vijf, zes jaren die wij samen geleefd hebben, zoo zonder eenige waarde voor je geweest? Ellida. O, denk dat vooral niet, Wangel! Ik heb het zoo goed bij je gehad als een mensch het maar wenscheu kan. Maar ik kwam niet in je huis uit vrije overgave. Dat is de zaak. Wangel (kijkt naar haar). Niet... uit vrjje overgave ! Ellida. Neen. Ik ben niet vrijwillig met je mee gegaan. Wangel (gedempt). Ah... ik herinner mij het woord van gisteren. Ellida. In dat woord ligt alles opgesloten. Dat heeft mij de oogen geopend. En daarom zie ik het nu in. Wangel. Wat zie je in ? 84 DB VROUW VAN DB ZEE. Ellida. Ik zie in dat, zooals wij samen leven... dat is eigenlijk geen huwelgk. Wangel (bitter). Daar zeg je een waar woord. Zóó als wij tegenwoordig leven, is het geen huwelijk. Ellida. Ook vroeger niet. Nooit. Van het begin af aan niet. (Kijkt voor zich uit). Het eerste... dat had een waar en echt huwelijk kunnen worden. Wangel. Het eerste? Welk eerste, meen je? Ellida. Het mijne... met hém. Wangel (kijkt haar verwonderd aan). Ik begrijp je heelemaal niet! Ellida. Och, Wangel-lief,... laat ons elkaar niet voorliegen. En onszelf ook niet. Wangel. Nou ja, goed! Maar wat meen je dan? Ellida. Ja, zie je,... wij kunnen toch nooit loskomen van dat éóne... dat een vrijwillige belofte volmaakt even bindend is als een huwelijksinzegening. Wangel. Maar wat ter wereld ...! Ellida (staat driftig op). Sta mg toe dat ik van je wegga, Wangel! Wangel. Ellida... Ellida...! Ellida. Ja, ja... sta het mij toe! Geloof mg, daar komt het anders toch toe. Na de manier waarop wg beiden bij elkaar gekomen zgn. Wangel (zijn smart beheer schend). Zoo ver moest het dus tusschen ons komen. Ellida. Het moest zoo komen. Het kon niet anders. Wangel (kijkt haar bedroefd aan). Dus ook door ons samenleven heb ik je niet gewonnen. Je nooit... nooitgeheel en al gehad. Ellida. O, Wangel,... als ik maar van je kon houden zóó als ik zoo graag zou willen! Zoo innig, zooals jg het DB VBOÜW VAN DB ZEE. 85 verdient! Maar ik voel het maar al te goed,... datkomtnooit. W a n g e L Scheiden dus? Een scheiding,... een formeele scheiding is 't die je wenscht? Ellida. Beste, je begrijpt mij zoo weinig. De vorm kan mij heelemaal niet schelen. Zulke uiterljjke dingen, vind ik, doen er toch niets toe. Ik wil alleen dat wij beiden er vrijwillig toe besluiten, elkaar los te laten. Wangel (bitter; knikt langzaam). Den koop nietig te verklaren,... ja. Ellida (levendig). Juist! Den koop nietig te verklaren! Wangel. En dan Ellida? Daarna? Heb je er over nagedacht hoe het er dan voor ons beiden zal uitzien ? Hoe het leven... én voor jou, én voor mij, dan worden zal? Ellida. Dat doet er niet toe. Daarna moet het maar gaan zooals het kan. Dat waarom ik je bid en smeek, Wangel,... dat is toch het voornaamste! Laat mg vrg'! Geef mij mijn volle vrijheid terug! Wangel. Ellida,... dat is een verschrikkelijke eisch dien je mij daar stelt. Laat mg ten minste den tgd om een besluit te overwegen. Laat ons er nog eens nader over spreken. En gun je zelf ook tgd om te bedenken wat je doet! Ellida. Maar wij hebben immers geen tgd meer voor zoo iets! Di moet mijn vrijheid toch van daag nog terug hebben 1 Wangel. Waarom dat ? Ellida. Hij komt immers van avond. Wangel (schrikt op). Hg' komt! Hg'? Wat heeft die vreemde man daarmee te maken? Ellida. Ik wil in volle vrijheid tegenover hem staan. Wangel. En wat... wat denk je dan verder te doen ? Ellida. Ik wil mij niet verbergen achter de uitvlucht, 86 DB TROUW TAN DB ZEE. dat ik de Trouw ben van een ander... dat ik geen keus heb. Want dan zou het geen beslissing zgn. Wangel. Je spreekt Tan keusl „Keus'' Ellida 1 in dit geval 1 Ellida. Ja, keus moet ik hebben. Eens naar beide kanten. Moet hem alleen kunnen laten weggaan ... of ook... met hem meegaan. Wangel. Begrijp je zelf wel wat je zegt ? Met hem meegaan! Je heele lot in zgn handen leggen! Ellida. Maar heb ik dan niet mijn heele lot in jouw handen gelegd! En dat... zoo maar, zonder meer. Wangel. Dat zij zoo. Maar hij I Hij 1 Een wild vreemde! Een man, dien je bijna niet kent! Ellida. O, maar jou kende ik misschien nog minder. En toch ging ik met je mee. Wangel. Toen wist je ten minste zoo ongeTeer wat Toor een leven je tegemoet ging. Maar hier! In dit geval! Denk toch na! Wat weet je in dit geval? Absoluut niets weet je. Niet eens wie hij is... of wat hij is ? Ellida (zegt in zich zelf). Dat is waar. Dat is juist Het huiveringwekkende. Wangel. Ja, wél is het huiveringwekkend. Ellida. Daarom lijkt het mij ook alsof ik er juist heen moet. Wangel (kijkt haar aan). Omdat het vóór je staat als iets huiveringwekkends? Ellida. Ja. Juist daarom. Wangel (dichterbij). Zeg eens, Ellida, wat versta je toch eigenlijk onder het huiveringwekkende? Ellida (denkt na). Het huiveringwekkende,... dat is... wat afschrikt en aantrekt, Wangel. Aantrekt ook ? Ellida. Voornamelijk aantrekt,... geloof ik. DB VROUW VAN DB ZBB. 87 Wangel (langzaam). Jij bent verwant aan de zee. Ellida. Die is ook huiveringwekkend. Wangel. En het huiveringwekkende weer aan jou. Ook jij schrikt af en trekt aan. Ellida. Geloof je, Wangel? W a n g e L Ik heb je toch nog nooit goed gekend. Nooit tot in 't diepste van je ziel. Dat begint mg nu duidelijk te worden. Ellida. Daarom moet je mg ook vrij laten! Mg los maken van alle banden die mij aan jou en het jouwe binden t Ik ben niet de vrouw, waarvoor je mg hieldt. Nu zie je het immers zelf. Nu kunnen wg' scheiden in goed begrgpen... en vrijwillig. Wangel {bedroefd). Het zou misschien het beste zgn, voor ons allebei... als wg van elkaar gingen. Maar toch kan ik het niet!... Jg bent voor mg het huiveringwekkende, EUida. Dat wat aantrekt... dat is het sterkste in je. Ellida. Geloof je? Wangel. Laat ons zien met overleg dezen dag door te komen. Met alle kalmte van gemoed. Ik mag je van daag niet los maken en vrij laten. Daartoe heb ik geen bevoegdheid. Om je zelfs wil niet, Ellida. Ik maak gebruik van mijn recht en mijn plicht om je te beschermen. Ellida. Beschermen? Beschermen waartegen? Be word door geenerlei geweld of macht van buitenaf bedreigd. Het huiveringwekkende ligt dieper, Wangel! Het.huiveringwekkende ... dat is het trekken en lokken in mg'n eigen ziel. En wat zou je daai-tegen kunnen doen? Wangel. Ik kan je sterken en steunen om er tegen te strijden. Ellida. Ja,... als ik er tegen zon willen strijden. Wangel. Wil je dat dan niet? 88 DB VBOÜW VAN DB ZEE Ellida. Och, dat is het juist wat ik zelf niet weet! W angel. Van nacht wordt alles beslist, Ellida... Ellida (barst uit). Ja, die gedachte! Zoo nabij de beslissing! De beslissing voor mg'n heele leven! Wangel. ... en morgen ... Ellida. Ja, morgen! Misschien is mijn ware toekomst dan vergooid! Wangel. Je ware ... ? Ellida. Een heel vol leven van vrijheid vergooid... verloren voor mij! En misschien... ook voor hem. Wangel (zachter, vat haar bij dm pols). Ellida,... heb je dien vreemden man Hef? Ellida. Of ik... ? Och, wat weet ik er van I Ik weet alleen dat hij voor mij de huiveringwekkende is en dat... Wangel. ... en dat? Ellida (rukt zich los). ... en dat 't mij is alsof ik bij hém hoor. Wangel (buigt het hoofd). Nu begin ik meer en meer te begrijpen. Ellida. En welke hulp heb je daarvoor? Wat voor raad weet je voor mij? Wangel (ziet haar bedroefd aan). Morgen ... dan ... is hg dus weg. Dan is het ongeluk van je hoofd afgewend. En dan ben ik bereid je vrg' te maken en te laten gaan. Dan zal de koop... nietig verklaard worden, Ellida. Ellida. O, Wangel...! Morgen... dan is het te laat..I Wangel (kijkt in dm tuin). De kinderen! De kinderen...! Laat ons hen ten minste ontzien ... voorloopig (Arnholm, Bolette, Lyngstrand en Hilde komen uit den tuin. Lyngstrand neemt beneden afscheid en gaat naar links. De overigm komen in de kamer). DB VBOUW VAN DB ZEE. 89 Arnholm. Nu, wij hebben plannen gemaakt, dat kan je begrijpen ... Hilde. Van avond gaan we op de fjord varen en... Bolette. Neen, nog niets zeggen! Wangel. Wij beiden hebben hier ook plannen gemaakt. Arnholm. Zoo, waarlijk? Wangel. Morgen gaat Ellida naar Skjoldviken... voor eenigen tgd. Bolette. Gaat zij weg...? Arnholm. Kjjk, dat is nu eens heel verstandig, mevrouw. Wangel. Ellida wil weer naar huis. Naar huis bjj de zee. Hilde (met een sprong naar Ellida). Weg! Gaat u van ons weg? El li de. Maar Hilde! Wat mankeert je? Hilde. Och, niks. (Halfluid, van haar afgewend). Ga dan ook maar weg! Bolette (angstig). Papa,... ik zie het wel,... u gaat mee naar Skjoldviken! Wangel. Neen, zeker niet! Misschien zal ik daar nu en dan wel eens gaan kijken... Bolette. En hier bij ons ... ? Wangel. Kom ik dan ook ... Bolette. .. .nu en dan eens, ja! Wangel. Mgn lief kind, het kan niet anders! (loopt door de kamer). Arnholm (fluistert). Wij spreken straks nog wel eens nader, Bolette. (Hij gaat naar Wangel toe. Zij spreken zachtjes samen achter, bij de deur). Ellida (halfluid tegen Bolette). Wat had Hilde? Zn leek heelemaal ontdaan! 90 DB VBOUW VAN DB ZBB. Bolette. Heeft u nooit gemerkt, waarnaar Hilde dag in dag uit heeft loopen smachten? Ellida. Smachten ? Bolette. Van het oogenblik af dat n in huis gekomen is ? Ellida. Neen, neen,... naar wat dan ? Bolette. Naar een enkel hartelijk woord van u. Ellida. Ah!... Zou hier iets voor mij te doen zgn! (Zij slaat de handen om haar hoofd en kijkt onbewegelijk voor zich uit, alsof tegenstrijdige gedachten en stemmingen door haar ziel gingen). (Wangel en Arnholm komen in fluisterend gesprek naar voren). (Bolette gaat kijken in de zijkamer rechts. Dan doet zij de deur open). Bolette. Papa-lief,... het eten is opgedaan... als u... Wangel (met gedwongen kalmte). Is er opgedaan, kind? Mooi zoo. Alsjeblieft, Arnholm 1 Nu zullen wij dan een glas wgn drinken tot afscheid... met... met „de vrouw van de zee." (Zij gaan naar de deur rechts). EINDE VAN HET VIERDE BEDRIJF. V1J FD E BEDR1J F. Het afgelegen stuk van dokter Wangels tuin bjj den karpervijver. Toenemende zomeravondschemering. Arnholm, Bolette, Lyngstrand en Hilde in een boot; zij duwen met de roeispaan de boot vooruit langs den oever. Hilde. Kijk eens, hier kunnen we heel gemakkelijk aan land springen! Arnholm. Neen, neen! Niet doen dat! Lyngstrand. Ik kan niet springen, juffrouw. Hilde. En u, mgnheer Arnholm, kan u ook niet springen ? Bolette. Laat ons dan aanleggen daarginder, bjj de trap van het badhuis. (Zij duwen de boot voort naar rechts). (Intusschen komt Ballested van het voetpad rechts, met muziekboeken en een waldhoorn. Hij groet hen die in de boot zitten, keert zich naar hen toe en praat met hen. Men hoort de antwoorden steeds van verder en verder weg). Ballested. Wat zegt u ?... Ja, zeker, het is voor de Engelsche boot. Want het is de laatste keer dat ze komt van 't jaar. Maar als u van de muziek genieten wil, moet 92 DB VROUW VAN DE ZEE. u niet al te lang dralen, (roept) Wat? (schudt het hoofd). Kan u niet verstaan! (Ellida met haar doek over het hoofd, komt met dokter Wangel van links op). Wangel. Maar Ellida-lief, ik verzeker je, het is nog ruim tgd. Ellida. Neen, neen, dat is het niet! Ieder oogenblik kan hij komen. Ballested (buiten bij het hekje). Ah, goeden avond, dokter 1 Goeden avond, mevronwl Wangel (wordt hem gewaar). O, is u daar? Wordt er hier van avond al weer mnziek gemaakt? Ballested. Ja. Het harmoniegezelschap is van plan zich te laten hooren. Het ontbreekt ons niet aan feestelijke gelegenheden tegenwoordig. Van avond zal het zijn ter eere van de Engelsche boot. Ellida. De Engelsche boot 1 Is die al in 't gezicht ? Ballested. Nog niet. Maar ze komt toch van de landzij... tusschen de eilanden door. En eer je er aan denkt, is ze in-eens vlak bij je. Ellida. Ja ... zoo is het net. Wangel (half tegen Ellida). Van avond is het haar laatste reis. Dan komt zij niet weer terug. Ballested. Een treurige gedachte, dokter. Maar daarom willen wij haar ook holde brengen, zooals ik zei. Ach, ja, ach, ja! Na loopt de vroolijke zomertijd al weer op zgn eind. „Weldra zgn alle wegen afgesloten*, zooals het heet in het drama. Ellida. Alle wegen afgesloten... ja. Ballested. Droevig om te bedenken. Na zgn wij weer weken en maanden lang bigde zomerkinderen geweest, 't Is moeielgk zich te verzoenen met de donkere dagen. In het begin, ten minste, vind ik. Want de menschen kannen zich DB VBOÜW VAN DB ZBB. 93 alki... a ... klimatiseeren, mevrouw Wangel. Ja, ja, dat kunnen zij. (Hij groet en gaat teeg naar linies). Ellida (kijkt uit over de fjord). O, die martelende spanning 1 Dat vreeselijke laatste half uur vóór de beslissing! Wangel. Het staat dus vast dat je zelf met hem wilt spreken ? Ellida. Ik moet zelf met hem spreken. Want ik moet immers vrijwillig mijn keus doen. Wangel. Je hebt geen keus te doen. Je mag niet kiezen. Je mag niet, om mij. Ellida. Mijn keus kan je niet beletten. Noch jij, noch iemand anders. Je kunt mij verbieden met hem mee te gaan,... hem te volgen ... wanneer ik die keus doe. Je kunt mij hier met geweld vasthouden. Tegen mijn wil. Dat kan je. Maar dat ik een keus doe ... een keus doe in het diepst van mijn ziel,... hem kies en niet jou,... als ik zoo wil en moet kiezen... dat kan je niet beletten. Wangel. Neen, daarin heb je gelijk. Dat kan ik niet beletten. Ellida. Ik heb ook heelemaal niets dat mg* kracht zou kunnen geven om er tegen in te gaan! Hier in huis is immers niets dat mij bindt en vasthoudt. Ik heb zoo absoluut geen wortel geschoten in je huis, Wangel. De kinderen behooren mij niet toe. Ik bedoel dat hun ziel mij niet toebehoort. Wanneer ik wegga ... als ik dan wegga... óf van avond met hem ... óf morgen naar Skjoldviken, dan heb ik nog geen sleutel af te geven, geen enkele beschikking te maken, over niets niemendal. Zoo weinig heb ik wortel geschoten in je huis. Zoo buiten alles heb ik altijd gestaan, van het eerste oogenblik af. Wangel. Je hebt dat zelf zoo gewild. 94 DB VROUW VAN DE ZBB. Ellida. Neen, dat heb ik niet. Ik heb het noch gewild, noch niet gewild. Ik heb eenvoudig-weg alles net zoo gelaten als ik het vond toen ik kwam. Jij bent het... en niemand anders,... die het zoo gewild hebt, Wangel. Ik meende dat het zoo het beste voor jou zou zijn. Ellida. O ja, Wangel, dat weet ik ook wel! Maar daarin ligt toch een vergelding. Iets dat zjch wreekt. Want nu is bier geen macht die mg' bindt,... geen steun voor mg,... geen hulp,... geen gevoel dat mij trekt naar dat alles, dat voor ons beiden het innigste moest zgn dat wij samen hadden. Wangel. Ik zie het nu wel in, Ellida. En daarom zal je ook van morgen af je vrijheid terug hebben. Je zult voortaan je 'eigen leven kunnen leven. Ellida. En dat noem je mijn eigen leven! O neen, mijn eigen ware leven raakte uit het spoor toen ik overging tot een samenleven met jou. (Wringt de handen in angst en onrust). En nu,... van avond ... over een half uur ... komt hg, dien ik verraden heb,... hij, aan wien ik mij trouw had moeten houden, zooals hij zich aan mij gehouden heeft! Nu komt hij en biedt mij aan voor de eerste en laatste maal... om mijn leven over te doen ... mijn eigen ware leven te leven, dat afschrikt en aantrekt... en daar ik geen afstand van doen kan. Niet vrg'willig! Wangel. Juist daarom is het noodig dat je man ... tevens je dokter ... de beslissing overneemt,... en voor jou handelt, Ellida. Ja, Wangel, dat begrijp ik heel goed. O, je moet niet denken dat er ook niet weer oogenblikken zgn, waarin ik het gevoel heb dat er vrede en redding voor mij te vinden zou zgn als ik bij jou een toevlucht zocht, diep in je ziel... en trachtte alle lokkende en afschrikkende DE VBOUW VAN DE ZEE. 95 machten te trotseeren. Maar ook dat kan ik niet. Neen, neen,... ik kan niet! Wangel. Kom Ellida,... laat ons een eindje opwandelen. Ellida. Ik zou 't graag doen. Maar ik durf niet. Want hij heeft gezegd dat ik hem hier moest afwachten. Wangel. Kom maar. Je hebt nog al den tgd. Ellida. Zou je denken ? Wangel. Ruim tgd, heusch. Ellida. Ja, laat ons dan een eindje gaan. (Zij gaan vóór rechts af. Op heizelfde oogenblik verschijnen Arnholm en Bolette aan den oever van de.n vwnerY Bolette (ziet de weggaanden.) Kijk daar eens...! Arnholm (zachtjes). Stil,... laat hen maar gaan. Bolette. Begrijpt u wat zij samen hebben de laatste dagen ? Arnholm. Heb je dan iets gemerkt! Bolette. Neen maar... óf ik ...! Arnholm. Iets bizonders? Bolette. O ja. Allerlei dingen. U niet? Arnholm. Och. ik weet. 't smn niot. Bolette. Jawel, u ook wel. Maar u wil het liever niet zeggen. Arnholm. Ik geloof dat het goed voor je stiefmoeder zal zgn, dat zij een beetje weggaat. Bolette. Gelooft u? Arnholm. Ja; ik hou het er voor dat het voor alle partgen goed zijn zou er eens een poosje uit te trekken. Bolette. Als zg morgen teruggaat naar Skjoldviken, komt ze stellig nooit meer bij ons terug. Arnholm. Maar, lieve Bolette, hoe kom je op dat idee? Bolette. O ja, dat geloof ik vast en zeker. Let maar eens opl U zal zien,... zg komt niet terug. In elk geval niet zoolang Hilde en ik hier in huis zijn. 96 DB VROUW VAN DE ZXB. Arnholm. Hilde ook ? Bolette. Non, met Hilde zon het misschien nog wel gaan. Want zij is nog niet veel meer dan een kind. En eigenlijk geloof ik dat zij in haar hart Ellida vergoodt. Maar met mg is het wat anders, ziet u. Een stiefmoeder, die niet zoo héél veel onder is dan je zelf bent... Arnholm. Lieve Bolette, voor jon zon het misschien niet zoo heel lang behoeven te duren vóór je er nit kon. Bolette (levendig). Zoo ? Denkt n? Heeft n er dus met papa over gesproken? Arnholm. Dat heb ik ook gedaan. Jawel. Bolette. En... wat heeft bij gezegd? Arnholm. Hm,... je papa is dezer dagen zoo vervuld met andere gedachten ... Bolette. Ja juist, dat is net wat ik u zei Arnholm. Maar zooveel heb ik er toch wel uit kunnen opmaken, dat je niet moet rekenen op eenige hulp van hem. Bolette. Niet... ? Arnholm. Hg lichtte mg volkomen in omtrent zgn omstandigheden. Beweerde dat zoo iets absoluut onmogelijk was voor hem. Bolette (verwijtend). En dan had u toch nog het hart om mg voor den gek te houden I Arnholm. Dat deed ik zeer zeker niet, Bolette. Het staat geheel en uitsluitend aan je zelf... of je er uit wilt of niet. Bolette. Wat staat aan mg, zegt u? Arnholm. Of je de wgde wereld in wilt Alles leeren wat je 't meeste aantrekt. Deel nemen aan alles waar je hier naar zit te verlangen. Leven wilt in aangenamer verhoudingen. Bolette, wat vind je daarvan? Bolette (slaat de handen in elkaar). Och, groote hemel...! Maar dat alles is immers volstrekt onmogelijk. Als papa niet Dl VBOUW VAN DB ZEB. 97 wil of kan, dan... want ik heb niemand in de wereld tot wien ik mij zon knnnen wenden. Arnholm. Zon je er niet toe knnnen besluiten de hulp aan te nemen van je ou... van je vroegeren leermeester ? Bolette. Van u, mijnheer Arnholm ? Zou u bereid zijn om. Arnholm. Om je bij te staan? Ja, zoo van harte gaarne. Met raad en daad, beide. Daar kan je op vertrouwen... Sla je toe? Wat? Ga je er op in? Bolette. Of ik er op in ga? Er uit te komen... de wereld te zien... wat degelijks te leeren l Alles wat vóór mij gestaan heeft als het groote, heerlijke, onbereikbare 1 Arnholm. Ja, dat alles kan nu werkelijkheid voor je worden. Als je 't zelf maar wilt. B o 1 e 11 e. En aan zoo'n onuitsprekelijk geluk wil u mij helpen 1 O neen,... kan ik zoo'n offer eigenlijk wel aannemen van iemand die mij vreemd is? Arnholm. Van mij kan je het gerust aannemen, Bolette. Van mij kan je alles aannemen, wat dan ook. Bolette (vat zijn hand). Ja, ik geloof ook haast dat ik het kan 1 Ik weet niet hoe het komt, maar... (barst uit). O, ik zou kunnen lachen en huilen tegelijk van blijdschap 1 Van puur geluk! O,... dus zal ik toch eens waarlijk gaan leven. Ik begon al zoo bang te worden dat het leven langs mij heen zou gaan. Arnholm. Daar behoef je geen angst voor te hebben, lieve Bolette. Maar nu moet je mij ook oprecht zeggen... of er soms iets is ... iets dat je hier bindt? Bolette. Mij bindt? Neen, dat is er niet. Arnholm. Volstrekt niets? Bolette. Neen, heelemaal niet Dat is te zeggen,... papa bindt mg wel tot op zekere hoogte. En Hilde ook. Maar... Arnholm. Nou,... van je papa moet je toch weg, 7 98 DB VROUW VAK DE ZEE. vroeger of later. En Hilde zal er ook wel eens toe komen haar eigen weg te gaan door het leven. Dat alles is dns maar een kwestie van tijd. Anders niets. Maar verder is er dns niets, dat je bindt, Bolette ? Geen bizondere verhouding tot den een of ander, of zoo iets? Bolette. Neen, heelemaal niet. Wat dat betreft kan ik gerust weg gaan, waarheen dan ook. Arnholm. Non, als dat dan zoo is,... dan moet je maar met mij meegaan, Bolette. Bolette (klapt in de handen). 0, goede hemel,... wat een gelnk... stel je voor 1 Arnholm. Want ik hoop toch dat je mij ten volle vertronwt ? Bolette. 0 ja, dat doe ik! Arnholm. En je dnrft dns jezelf en je toekomst geheel in mijn handen leggen, Bolette? Niet waar? Durf je dat wel? Bolette. 0 ja, zeker 1 Zou ik dat niet! Kan n iets anders vermoeden! U, die mijn oude leermeester ... mijn leermeester in den ouden tijd geweest is, wil ik zeggen. Arnholm. Daarom niet alleen. Bij dien kant van de zaak wil ik liever niet stilstaan. Maar... non... je bent dus vrij, Bolette. Er is niets dat je bindt. En zoo vraag ik je dan... of je zoudt willen ... je zoudt willen verbinden aan mij... voor 't leven ? . Bolette (wijkt verschrikt terug). O,... wat zegt n daar... ? Arnholm. Voor het heele leven, Bolette. Of je man vrouw worden wilt? Bolette (half in zich zelf). Neen, neen, neenl Dat is onmogeljjk! Absoluut onmogelijk! Arnholm. Zou het heusch zoo volslagen onmogelijk voor je zgn... DB VROUVf VAN DB ZEK. 99 Bolette. Maar u kan toch ook heusch niet meenen wat n daar zegt, mijnheer Arnholm 1 (kijkt hem aan). Of... tóch... Bedoelde u het zóó toen u mij aanbood zoo veel voor mij te doen? Arnholm. Nu moet je eens even naar mij luisteren, Bolette. Ik heb je een beetje overvallen, naar het schijnt. Bolette. O, hoe kon zoo iets ... van u ... hoe kon dat anders... dan mij overvallen I Arnholm. Dat is misschien wel zoo. Je wist immers niet... kon niet weten, dat het om jou was, dat ik hierheen gekomen ben. Bolette. Is u hier gekomen om mij? Arnholm. Ja, dat ben ik, Bolette. In 't voorjaar kreeg ik een brief van je papa. En daarin staat een zin die mij deed vermoeden ... hm ... dat je den leermeester van je jonge jaren in... in iets meer dan vriendschappelijke herinnering bewaard hadt. Bolette. Hoe kon papa zoo iets schrijven I Arnholm. Hij had het heelemaal niet zoo bedoeld. Maar ik begon nu te leven in de verbeelding dat hier een jong meisje liep te verlangen dat ik terug komen zou... Neen, je moet mjj nu niet in de rede vallen, lieve Bolette! En,... zie je,... als je, zooals ik, je eigenlijke jonge-jaren al achter den rug hebt, dan maakt zoo'n denkbeeld... of zoo'n voorstelling... een buitengewoon sterken indruk. Er ontstond in mjj een levendige en dankbare affectie voor je. Het was mij als moest ik naar je toe. Je weerzien, je zeggen dat ik de ffevoelens deelde, dip. in vnnr mii U-noc+oi-da zooals ik mii verbeeldde ... Bolette. Maar nu n weet dat het niet zoo was! Dat het een vercissins is creweest... Arnholm. Helpt niets, Bolette. Jouw beeld,... zooals 100 DE VROUW VAN DE ZEE. ik het in mij omdraag,... zal altijd de kleur en den stempel behouden van de stemming waarin mijn vergissing mij heeft gebracht. Je kunt dat misschien niet begrijpen.Maar zoo is het toch. Bolette. Nooit heb ik het voor mogelijk gehouden dat er zoo iets van komen kon. Arnholm. Maar als het nu blijkt dat het wél kon? Wat zeg je dan, Bolette? Zou1 je er niet toe kunnen besluiten om... nu ja, om mijn vrouw te worden? Bolette. O, 't lijkt mij zoo onmogelijk, mijnheer Arnholm! TJ, die mijn leermeester is geweest 1 Ik kan mij niet voorstellen hoe ik ooit in een andere verhouding tot u zou kunnen staan. Arnholm. Nu ... als je vindt datje absoluut niet kunt... Dan blijft onze verhouding dezelfde als vroeger, lieve Bolette. Bolette. Hoe bedoelt u ? Arnholm. Ik blijf natuurlijk bij mijn aanbod. Bx zal zorgen dat je er uit komt en wat van de Wereld te zien krijgt. En leeren kunt wat je graag wilt. Dat je leven kunt in rustige en onafhankelijke omstandigheden. Ook je latere toekomst zal ik verzekeren, Bolette. Want je zult in mij altijd een goeden, trouwen en betrouwbaren vriend hebben. Wees daar verzekerd van. Bolette. Och God,... mgnheer Arnholm... dat alles is immers nu heelemaal onmogelijk geworden. Arnholm. Is dat óók onmogelijk? Bojette. Ja, dat kan u toch wel begrijpen ! Na dat wat u mij gezegd heeft,... en na het antwoord dat ik u heb gegeven... Och, u moet toch zelf wel inzien, dat ik nu onmogelijk zoo ontzettend veel van u kan aannemen! Heelemaal niets meer kan ik van u aannemen. Nooit meer, na het gebeurde! Arnholm. Wil je dan liever maar hier thuis blijven zitten en het leven langs je heen zien gaan? Bolette. O, dat is toch zoo'n vreeselijk treurige gedachte 1 DB VBOÜW VAN DB ZBB. 101 Arnholm. Wil je er afstand van doen om iets van de buitenwereld te zien? Er afstand van doen deel te nemen aan dat alles waarnaar je, zooals jè zelf zegt, hier loopt te verlangen ? Weten, dat er nog zoo oneindig veel in de wereld is,... en toch nooit zoo eens een ware voorstelling er van krijgen? Bedenk je goed, Bolette. Bolette. Ja, ja,... u heeft volkomen gelijk, mijnheer Arnholm. Arnholm. En dan,... als je papa er eens niet meer is,... misschien hulpeloos en alleen in de wereld te staan. Of ook wel je aan een anderen man te moeten geven... voor wien je — mogelijk ... ook geen affectie voelen kunt. Bolette. Och ja,... ik zie wel in boe waar het is... alles wat n zegt. Maar toch...! Of misschien toch niet...? Arnholm (snel). Nu? Bolette (kijkt hem weifelend aan). Misschien zou het toch zoo heelemaal onmogelijk niet zijn .. Arnholm. Wat Bolette? Bolette. Dat het te doen zou zijn,... er op in te gaan... op dat wat u mij voorstelde. Arnholm. Denk je dat je misschien toch wel geneigd zoudt zijn om... ? Dat je in elk geval mij het genoegen zoudt willen gunnen om je bij te staan als een trouwe vriend? Bolette. Neen, neen, neen! Dat nooit! Dat zou absoluut volslagen onmogelijk zgn... Neen,... mijnheer Arnholm,... neemt u mij dan liever. Arnholm. Bolette! Wil je dus toch I Bolette. Ja,... ik geloof... dat ik wil. Arniioi m. je wilt aus toen mgn vrouw woraenr Bolette. Ja. Als u nog vindt dat... dat n mij nemen kan. Arnholm. Of ik vind...! (grijpt haar hand). O, dank,... dank, Bolette! Wat je verder zei,... je twijfel daar straks,... 102 DE VBOUW VAN DB ZEE. dat schrikt mij niet af. Al heb ik dan nu niet je heele hart, ik zal het wel weten te veroveren. O, Bolette, ik zal je op de handen dragen! Bolette. En dan mag ik eens wat van de wereld zien. Meedoen in het leven. Dat heeft u mij beloofd, Arnholm. En daar blijf ik bij. Bolette. En ik mag alles leeren waar ik lust in heb? A r n h o 1 m. Ik zal zelf je leermeester zijn. Evenals vroeger, Bolette. Denk aan het laatste schooljaar... Bolette (stil en verdiept in zich zelf). Die gedachte... zich vrij te weten,... en naar het buitenland te gaan. En ook geen angst te moeten hebben voor de toekomst. Niet altijd meer over dat onnoozele rondkomen te tobben... Arnholm. Neen, aan zulke dingen hoefje geen gedachte meer te verspillen. En... niet waar, mijn lieve Bolette,... dat is ook een heel goed ding? Wat? Bolette. Ja. Dat is het zeker. Dat zal waar zijn. Arnholm (legt zijn arm om haar middel). O, je zult eens zien, hoe gezellig en prettig wg ons zullen inrichten! En hoe goed en vertrouwelgk en eendrachtig wg samen zullen omgaan, Bolette! Bolette. Ja, ik begin ook ... Ik geloof eigenlijk ... dat het wel goed zal gaan (kijkt naar rechts en maakt zich haastig los). O, zeg alsjeblieft niets! Arnholm. Wat is er, lieve? Bolette. Och, dat is die arme... (wijst). Kgk daar... Arnholm. Is je papa daar?... B o lette. Neen, het is die jonge beeldhouwer. Hg loopt daar met Hilde. Arnholm. O Lyngstrand. Wat is er met hem ? Bolette. Och, u weet wel, hoe zwak en akelig hg is; DO VROUW VAN DE ZEE. 103 Arnholm. Als het ten minste geen verbeelding van hem is. Bolette. O neen. Het is wel heusch waar. Hij zal het niet lang meer maken. Maar dat is misschien nog wel het beste voor hem. Arnholm. Liefste, waarom zou dat het beste zgn ? Bolette. Och, omdat... omdat er van zijn kunst toch ook niets terecht komt... Laatons weggaan vóór zij hier komen. Arnholm. Van harte graag, wat mij betreft. . (Hilde en Lyngstrand verschijnen bij den vijven). Hilde. Hei,... heil Willen meneer en de juffrouw niet op ons wachten? Arnholm. Bolette en ik willen liefst een eindje vooruit gaan. (Hij en Bolette gaan weg naar links). Lyngstrand (lacht stil). Het is hoogst vermakelijk tegenwoordig hier. Alle menschen loopen paarsgewijs. Altijd twee aan twee. Hilde (kijkt hen na). Ik zon er wel een eed op durven doen dat hij van plan is haar te vragen. Lyngstrand. Zoo? Heeft u zoo iets gemerkt? Hilde. O ja. Dat is toch zoo moeilijk niet,... als je je oogen maar open houdt. Lyngstrand. Maar juffrouw Bolette neemt hem niet. Daar ben ik zeker van. Hilde. Neen. Want zij vindt dat hij zoo erg oud en leelijk is geworden. En zij denkt dat hij gauw kaal zal zijn ook. Lyngstrand. Nou, maar niet daarom alleen. Zij zou hem toch niet nemen. Hilde. Hoe weet u dat nou? Lyngstrand. Toch wel; er is iemand anders, aan wien zij beloofd heeft te zullen denken. 104 DB VBOÜW VAN DB ZEE. Hilde. Enkel maar denken? Lyngstrand. Terwijl hij ver weg is, ja. Hilde. O, dan is u het zeker zelf, aan wien zij moet denken! Lyngstrand. Dat zon wel kunnen zgn. Hilde. Heeft zij u dat beloofd? Lyngstrand. Ja, verbeeld n,... dat heeft zij mij beloofd! Maar u moet het haar maar niet zeggen dat n er van weet Hilde. De hemel bewaar me, neen. Ik zwijg als het graf. Lyngstrand. Ik vind het zoo erg lief van haar. Hilde. En als n dan weer terng komt... wordt het dan een engagement? En tronwt u dan met haar? Lyngstfand. Neen, dat zal niet best gaan. Want aan zoo iets mag ik de eerste jaren nog niet denken. En als ik eenmaal zoo ver gekomen ben, dan zal zij wel wat te oud voor mij zgn, denk ik. Hilde. Maar toch wil u dat zij aldoor aan w denken zal? Lyngstrand. Ja, omdat het mij zooveel helpen zon. Mij, als artiste, begrijpt n. En zij kan dat toch ook gemakkelijk doen, zij, die zelf geen eigenlijke levensroeping heeft... Maar lief is het toch van haar. a 11 a e. ueioott n, dat u flinker voort kan met u werk, als u weet dat Bolette hier aan n loopt te denken? Lyngstrand. Ja, dat stel ik mij zoo voor. Ziet u,... te weten dat er ergens in de wereld een jonge, mooie, stille vronw is, die heimelijk van iemand loopt te droomen ... Mg dunkt, dat moet iets zijn... zoo ... zoo... Ja, ik weet niet recht hoe ik het noemen moet. Hilde. Bedoelt u misschien... spannend? Lyngstrand. Spannend ? O ja. Spannend, dat bedoel ik. Of iets dergelgks. (Kijkt haar een poosje aan). U is zoo SS VBOÜW VAN DB ZBB. 105 verstandig, u juffrouw Hilde. Bepaald bizonder verstandig. Wanneer ik terug kom, zal u ongeveer zoo oud zgn als uw zuster nu is. Misschien ziet u er dan ook zoo uit, als uw zuster er nu uitziet. En misschien denkt en voelt u dan ook zooals uw zuster nu, zoodat u dan als 't ware uw zelf en uw zuster in één persoon vereenigt... bij wijze van spreken. Hilde. Zou u dat graag willen? Lyngstrand. Ik weet het niet recht. Ja, ik geloof het haast wel. Maar nu,... van den zomer ... woü ik liever dat u uzelf bleef. En juist zóó als u is. Hilde. Mag u mij zoo graag lijden? Lyngstrand. Ja, ik mag u erg graag lijden zoo. Hilde. Hm,... zeg u mij eens, als artiste,... vindt u 't goed staan dat ik altijd lichte .zomerkleeren draag? Lyngstrand. Ja zeker; dat staat u heel goed. Hilde. Vindt n dus dat lichte kleuren mij goed kleeden ? Lyngstrand. Ja, dat lichte kleedt u bepaald prachtig naar mijn smaak. Hilde. Maar zeg u mg* ook eens... als artiste... hoe zouvik er uitzien in 't zwart, denkt u? Lyngstrand. In 't zwart? Hilde. Ja, heelemaal in 't zwart. Gelooft u dat mg dat goed zou staan? Lyngstrand. Zwart is nu eigenljjk niet iets voor den zomer. Trouwens zwart zou u stellig ook uitstekend staan. Juist u, met uw uiterlijk. Hilde (kijkt vóór zich). Heelemaal zwart tot bovenaan toe... Een zwarte ruche om mijn hals... zwarte handschoenen... En een lange zwarte sluier van achteren afhangend. Lyngstrand. Als u zoo gekleed was, juffrouw Hilde, zou ik wenschen een schilder te zijn... die een jonge, mooie, treurende weduwe schilderen moest. 106 DB VBOUW VAN DB ZEE. Hilde. Of een jonge treurende bruid. L y n g s t r a n d. Ja, daar zou u nog beter voor geschikt zgn. Maar dat wenscht u toch niet... om u zoo te kunnen kleeden ? Hilde. Ik weet 't niet recht. Maar het lijkt mij spannend. Ly ngstrand. Spannend? Hilde. Spannend onver aan te denken, ja. (Wijst plotseling naar links). Keen maar, kijk daar eens! Lyngstrand (kijkt dien kant uit). De groote Engelsche boot! En al heelemaal dicht bg den steiger! (Wangel en Ellida komen te voorschijn bij den vijver). Wangel. Neen, ik verzeker je, Ellida-lief... je vergist jel (ziet de anderen). Zoo ben jullie hier met je beiden? Niet waar, mijnheer Lyngstrand,... de boot is nog niet in 't gezicht? Lyngstrand. De groote Engelsche? Wangel. Ja juist! Lyngstrand (wijst er heen). Daar ligt ze al, dokter. Ellida. Ah...! Ik wist het wel! Wangel. Al gekomen! Lyngstrand. Gekomen als een diefin den nacht, kan men zeggen. Zoo ongemerkt en stil... Wangel. U moet met Hilde naar den steiger gaan. Gauw! ,Zg zal zeker graag de muziek willen hooren. Lyngstrand. Wij wilden er juist heengaan, dokter. Wangel. Wij komen misschien ook nog wel. Straks. Hilde (fluistert tegen Lyngstrand). Die twee loopen ook gepaard! . (Zij en Lyngstrand gaan weg door den tuin links. Hoorn' muziek hoort men in de verte op de fjord onder het volgende). Ellida. Hij is er 1 Ja, ja... ik voel het...! Hij is hier! Wangel. Je moest liever naar binnen gaan, Ellida. Laat mij alleen met hem spreken. DB VBOUW VAN DB ZEE. 107 Ellida. Och,... dat is onmogelijk! Onmogelijk, zeg ik 1 (stoot een kreet vit). Ah,... zie je hem Wangel 1 t (De vreemde komt aan links en blijft stil staan op het voetpad buiten het tuinhek). De Vreemde (groet). Goeden avond. Daar ben ik dns weer, Ellida. Ellida. Ja, ja, ja,... na is het nar gekomen. De Vreemde. Ben je reisvaardig? Of ben je het niet? w n „ ™„ 1 TT ,.:„t- i„..i. ï j-i. _£ i i DeVreemde. Ik vraasr niet naar een reistoilet of dergelijke dingen. Ook niet naar gepakte koffers. Alles wat zij op reis noodig heeft, heb ik bij mij aan boord. -Voor een hnt heb ik ook gezorgd. (Tegen Ellida). Ik vraag je dns na of je bereid bent om met mij mee te gaan,... vrijwillig met mjj mee te gaan? Ellida (smeekend). O, vraag 't mij niet! Breng mjj niet zoo in verzoeking! (Men hoort op een afstand de bel luiden van de boot). De Vreemde. Daar wordt de eerste bel aan boord geluid! Nu moet je zeggen ja of neen. Ellida (wringt de handen). De beslissing! De beslissing voor mijn heele leven! Het nooit meer te kunnen overdoen! De Vree mde. Nooit meer. Over een halfuur is het te laat. Ellida (kijkt hem schuw en uitvorschend aan). Waarom houdt u eigenlijk zoo onwrikbaar aan mij vast? De Vreemde. Voel je niet even als ik dat wjj beiden bij elkander hooren? Ellida. Bedoelt n om die belofte? De Vreemde. Beloften binden niet. Noch man noch vrouw. Als ik zoo onwrikbaar aan je vast hou dan is dat omdat ik niet anders kan. Ellida (zacht en bevend). Waarom is u niet vroeger gekomen ? 108 DB VBOUW VAN DB ZBB. Wangel. Ellida! Ellida (hartstochtelijk). O ... dat verleidende trekken en lokken... naar het onbekende! Alle macht, al het geweld van de zee ligt daarin besloten 1 (De Vreemde klimt over het tuinhekje). Ellida (vlucht achter Wangel). Wat moet dat! Wat wil u ?... De Vreemde. Ik zie het en ik hoor het aan je Ellida... mij kies je ten slotte toch. Wangel (treedt op hem toe). Mijn vrouw heeft hier geen keus te doen. Ik ben bier om voor haar te kiezen... en haar te beschermen. Ja, te beschermen 1 Als u niet van hier weggaat... het land uit... om nooit meer terug te komen ... weet u dan wel waaraan u blootgesteld is? Ellida. Keen, neen, Wangel! Dat niet! De Vreemde. Wat wil u mij doen? W a n g e L Ik kan u laten opsluiten ... als een misdadiger ! Terstond nog vóór u weer aan boord is! Want ik weet nu alles van den moord daarginder in Skjoldviken. Ellida. O, Wangel,... hoe kan je ...! De Vreemde. Daarop was ik voorbereid. En daarom... (haalt een revolver uit zijn borstzak) daarom heb ik mij ook hiervan voorzien. Ellida (werpt zich tusschen hen beiden). Neen, neen,... dood hem niet! Dood mij dan liever 1 De Vreemde. Noch jou, noch hem. Wees daarvoor maar niet bang. Deze is bestemd om tegen mijzelf gebruikt te worden. Want ik wil leven en sterven als een vrij man. Ellida (in stijgende opwinding). Wangel laat mij het je zeggen... zeggen, zoo, dat hij het hoort! Wel kan je mij hier terug houden! Daartoe heb je de macht en de middelen 1 En dat zal je dan ook doen! Maar mijn ziel,... al mijn gedachten,... al dat lokkende verlangen en begeeren,.. DE VROUW VAN DE ZEE. 109 dat alles kan je niet binden Y Dat zal bijgen en jagen naar het onbekende ... waarvoor ik geschapen was... en dat jij voor mij hebt afgesloten! Wangel (in stille smart). Ik zie het wel, EllidaI Stap voor stap glijd je van me weg. Je verlangen naar het grenzenlooze en oneindige ... naar het onbereikbare,... zal ten slotte je ziel geheel en al het nachtelijk duister injagen. Ellida. O ja, ja ... ik voel het over mij komen... als zwarte geluidlooze vleugels! Wangel. Zoo ver zal het niet komen. Er is geen andere redding mogelijk voor je. Ik zie althans geen andere. En daarom ... daarom zal ik... den koop nu terstond nietig verklaren ... Nu kan je dus je eigen weg kiezen... in volle... volle vrijheid. Ellida (staart hem een poos sprakeloos aan). Is dat waar,... waar,... wat je daar zegt! Meen je dat... uit het volle van je. hart? Wangel. Ja,... uit het volle van mijn arm gepijnigd hart meen ik het. Ellida. En kan je het ook? Kan je het laten gebeuren? Wangel. Ja, dat kan ik. Ik kan het... omdat ik je zoo innig liefheb. Ellida (zacht en bevend). Zoo na lig ik je dus aan t nart.. . zoo innig na: Wangel. Dat hebben de jaren en ons samenleven gedaan. Ellida (slaat de handen samen). En ik die dat zoo we.ini.cr Vip.b crpzien! Wangel. Je gedachten gingen een anderen kant uit. Maar nu dan,... nu ben je volkomen los van mij en alles wat het mijne is. En ook van de mijnen. Nu kan je eigen ware leven weer in het rechte spoor komen. Want nu kan je 110 DB VBOÜW VAN DB ZEE. kiezen, in vrijheid. En op eigen verantwoording, Ellida. Ellida (grijpt naar haar hoofd en tuurt voor zich uit in de richting waar Wangel staat). In vrijheid en... en op eigen verantwoording 1 Op eigen verantwoording ook ?... Daarin ligt de mogelijkheid van een omkeer 1 (De bel van de boot luidt opnieuw). De Vreemde. Hoor je het, Ellida? Nu wordt er voor het laatst geluid. Kom dus! Ellida (keert zich tot hem, kijkt hem vast aan en zegt met krachtige stem): Nooit ga ik met u mee, na wat nu gebeurd is. De Vreemde. 6a je niet mee? Ellida (klampt zich vast aan Wangel). O,... nooit meer ga ik van je weg, na wat nu gebeurd is! Wangel. Ellida,... Ellida! De Vreemde. Het is dus uit? Ellida. Ja! Uit voor altijd! DeVreemde. Ik zie het wel. Hier is iets dat sterker is dan mijn wil. Ellida. Uw wil heeft niet de minste macht meer over mij. Voor mij is u een doode... die uit de zee terug gekomen is. En die daarheen terug keert. Maar ik huiver niet meer voor u. En ik word ook niet meer aangetrokken tot n. De Vreemde. Vaarwel, mevrouw! (hij springt over het tuinhek). Van nu af is u niets anders meer in mijn leven dan een geleden schipbreuk. (Hij gaat weg naar links). Wangel (kijkt haar een poos aan). Ellida,... je ziel is als de zee. Ze heeft ebbe en vloed. Van waar kwam die omkeer? Ellida. O, begrijp je dan niet dat de omkeer kwam... dat de omkeer komen moest toen ik in vrijheid kiezen kon? ïsiiirio /z.7»«.«>f ~:~u rr/r„..„^n n - u DB VROUW VAN DE ZEE. 111 Wangel. En het onbekende,... trekt je dat niet meer aan? Ellida. Het trekt mij niet aan en schrikt mij niet af. In het onbekende heb ik na knnnen zien,... ik had er knnnen in gaan... als ik het zelf gewild had. Ik heb na kannen kiezen. Daarom heb ik er ook afstand van knnnen doen. Wangel. Ik begin je te begrijpen ... zoo zachtjes aan. Je denkt en neemt waar in beelden... en in zichtbare voorstellingen. Je verlangen en smachten naar de zee ... dat wat je trok naar hem,... naar dien vreemden man,... dat alles was de uiting van een ontwakenden en aangroeienden vrijheidsdrang in je. Anders niets. Ellida. Och, ik weet niet wat ik daarop zeggen moet. Maar jij bent een goede dokter voor mij geweest. Jij vondt en je durfde het ook toepassen... het ware middel... het éénige dat mg helpen kon. Wangel. Ja,... in den uitersten nood, in 't grootste gevaar, wagen wij dokters zooveel. Maar wil je dus na weer bij mg komen, Ellida? Ellida. Ja, lieve, trouwe Wangel, nu kom ik weer bg je terug. Nu kan ik het. Want na kom ik tot je ia vrijheid ... vrijwillig... en op eigen verantwoording. Wangel (kijkt haar hartelijk aan). Ellida 1 Ellida 10,... de heerlijke gedachte dat wg nu beiden geheel voor elkander kunnen leven ... Ellida ....en met gemeenschappelijke levensherinneringen. De jouwe... zoowel als de mgne. Wangel. Ja, niet waar, mgn liefste! Ellida. ... en voor onze kinderen, Wangel. Wangel. De onze noem je zei Ellida. Die nog niet de mgnen zgn,... maar die ik wel zal weten te winnen. 112 DB VBOÜW VAN DB ZBB. Wangel. Onze...! (kust blij én vurig haar handen). O, dank, innigen dank voor dat woord! (Hilde, Ballested, Lyngstrand, Arnholm en Bolette komen van links den tuin in). (Gelijktijdig veel jongelui en badgasten buiten op het voetpad). Hilde (halfluid tegen Lyngstrand).'Heen, kijk toch eens... papa en zij zien er uit of ze pas geëngageerd zijn! Ballested (die het gehoord heeft). Het is zomerdag, juffrouwtje! Arnholm (kijkt naar Wangel en Ellida). Daar gaat de Engelsche boot. Bolette (gaat naar het hekje). Hier van daan kan je ze 't best zien. Lyngstrand. Laatste reis van dit jaar. Ballested. „Weldra zijn alle wegen afgesloten", zooals de dichter zegt. Dat is treurig, mevrouw! En nu gaan wij u ook voor eenigen tijd verliezen. Morgen vertrekt u naar Skjoldviken, hoor ik. W angel. Neen,... dat is afgesprongen. Van avond hebben wij een ander besluit genomen. Arnholm (kijkt afwisselend van den een naar de andere). Ah,... waarlijk! Bolette (komt naar voren). Papa... is dat waar? Hilde (loopt naar Ellida toé). Blijft u toch bij ons? E11 i d a. Ja, lieve Hilde,... als je mij ten minste hebben wilt. Hilde (tusschen lachen en huilen). Oh... u vraagt nog... of ik wil! Arnholm (tegen Ellida). Maar dat komt waarlijk als een verrassing! Ellida (glimlacht ernstig). Ja, ziet u, mijnheer Arnholm... Weet u nog... wij spraken er gisteren over... Als je nu eenmaal een scnepsei van net vasteland geworden bent... DE VROUW VAN DB ZEE. 113 dan vindt je den weg niet meer terug ... naar de zee daarbuiten. En ook niet meer naar het leven met de zee. Ballested. Maar dat is precies als met mijn zeemeermin! Ellida. Zoo ongeveer, ja. Ballested. Alleen met dit verschil: de zeemeermin... die gaat er van dood. De menschen daarentegen... die kunnen zich aklam... akli.... matiseeren. Ja, ja,... ik verzeker u, mevrouw, die kunnen zich a-k-l-i-matiseeren! Ellida. Ja, mijnheer Ballested, in vrijheid kunnen zij dat wel. Wangel. En op eigen verantwoording, lieve Ellida. Ellida (snel, hem de hand reikend). Juist, dat is het. (De groote boot glijdt geluidloos weg over de fjord. De muziek weerklinkt dichterbij aan land). EINDE VAN HET VIJFDE EN LAATSTE BEDRIJF. 8 DE MEULENHOFF-EDITIE WIL EEN GOED BOEK IN EEN GOED KLEED GEVEN VOOR WEINIG GELD. De boeken in de MEULENHOFFEDITIE zijn alle in degelijke, keurige band-cartonnage met geïllustreerd omslag verkrijgbaar. Tegen zeer geringe prijsverhooging zijn de werken ook verkrijgbaar in smaakvolj len prachtband met goudsnede. Voor een zeer billijken prijs ontvangt men een goed boek, goed van inhoud en goed van uiterlijk. In de MEULENHOFFEDITIE worden boeken gegeven op elk gebied. Onze boeken zijn niet ernstig en geleerd; het zijn boeken voor leder, zij vormen een bibliotheek voor huiskamer en salon. □ WAT □ ONZE LETTERKUNDIGEN VAN DE MEULENHOFF-EDITIE ZEGGEN IS. QUERIDO zegt van de Meulenhoff-Editie: Een alleraardigste uitgaaf, keurig gedrukt in prettig formaat, die heel wat goeds en interessants brengt J. REDDINGIUS zegt: Goed en voortreffelijk, een nieuwe onderneming, die aller steun verdient. J. H. RÓSSING zegt: Een aardige, prettige uitgaaf, goede boeken, goed gedrukt op goed papier. O. VAN HULZEN zegt: -Hoe voortréffelyk zijn al deze goedkoope Meulenhoff-deettjes naar inhoud en uiterlijk en hoe aardig staan ze in de kamer, met die effen gegreinde roode bandjes, goud gedrukt: ik ben er waarlijk zeer mee ingenomen. INA BOUD1ER—BAKKER zegt: Een mooie, sympathieke uitgaaf. HENRI VAN BOOVEN zegt: Aardige deeltjes, prettig formaat en uitstekend uitgegeven. ANNA VAN GOGH—KAULBACH zegt: Een mooie onderneming, het uiterlijk is keurig; met genoegen nam ik kennis van de reeds verschenen deelen. WIJ LATEN HIER DE TITELS VOLGEN DIE REEDS VERSCHENEN ZIJN: No. 1. DE POLITIE-SPION. Roman uit den tijd van de Revolutie in Rusland, door Maxim Gorki. . f 0.75 (Uitverkocht). No. 2. SARAH BERNHARDT. Gedenkschriften door haar zelf geschreven. — Jeugd. — Eerste Tooneeljaren. 2e druk. (6e—10e duizendtal) . f 0.75 Een zeer ter lezing aanbevolen prettig geschreven boek, deze gedenkschriften zijn als de schrijfster zelf, opgewekt, dartel, geestig, vol leven en beweging. J. H. Róssing, in het N. v. d. Dag. No. 3. HET HUWELIJK VAN EEFKE BRIËST. Roman door Th. Fontane. 2e dr. (6e—10e duizendtal) f 0.75 Effl Briest Is psychologisch stellig zijn beste roman. Het Is het verhaal van een huwelijk tusschen een onderen volkomen gerijpten man en een „blutjunge" vrouw. Elsevier's Maandschrift. No. 4. NAPOLEON. Opkomst en Grootheid. Met vele illustratiën, door H. P. Geerke. 2e druk. (6e—10e duizendtal) . f 0.75 Een degelijk, boelend boek over Napoleon, keurig uitgegeven en rijk geïllustreerd. Utr. Dagblad. No. 5. WALLY. De Roman van een Kelnerin, door Edw. Stillgebauer. 3e druk. (8e—12e duizendtal) f n.75 De auteur van „Götz Krafft" geeft hier een eenvoudig en treffend verhaal, onopgesmukt en daardoor overtuigend. Het banale geval is niet banaal of eenzijdig behandeld. Een mooi boek. De Avondpost. No. 6. DE FRAAIE COMEDIE. Een Haagsch Verhaal, door Henri van Booven f n.75 In dit boek vindt men een prachtige zelf-analyse en een leuke bespotting van burgerlijk Den Haag. G. van Hulzen. No. 7. SARAH BERNHARDT. Gedenkschriften door haar zelf geschreven. — Na den Oorlog. — Sarah Bernhardt als „Ster" . . . . f 0.75 Heel Interessant Is dit boek. Men kan dankbaar zijn voor deze uitgaaf. Een boek dat er In zal gaan- Het Vaderland. No. 8. LIEFDE, door Björnstjerne Björnson. Uit het Noorsch door Cl. Bienfait. f 0.75 Met vreugde hebben wij dit meesterwerk van den eenwig-Jeugdigen Noor gelezen, met een blij oog voor het vele zonnige, het fijn typeerende, echt dichterlijke en zacht harmonische In dit verhaal van prachtig en sterk alt Noorschen bodem verrezen menschen. De Hofstad. No. 9. DE VAL VAN NAPOLEON, door A. Kielland en H. P. Geerke. Geïllustreerd fO.75 Een boelende beschrijving, met vele illustraties, die zeker met genoegen gelezen zal worden. Algemeen Handelsblad. No. 10. ALS HET IJZER GESMEED WORDT. Roman door Clara Viebig 2e dr. (6e—10e duizendtal) f 0.75 Deze roman is als een monumentaal gebouw, dat door zijn grootsche eenheid Imponeert en liefde opwekt tot het waarachtig schoone. Het Is wel een zeer bizonder talent, dat zulk een kunstwerk heeft gewrocht. Een bizonder mooi boek. N. Arnhemsche Courant. No. 11. RICHARD WAGNER. Zijn leven en werken, door J. Hartog. Rijk geïllustreerd f 0.95 Een keurig uitgevoerd prachtwerk, met rijken Inhoud, dat zich prettig Iaat lezen, en velen — ook om den zeer lagen prijs — hoogst welkom zal zijn. De schrijver geeft hier een zuiver, onpartijdig oordeel. Een welverdiend succes zal het boek wachten. . C. v. d. Linden (ln de Huzlekbode). No. 12. KIPPEVEER of Het geschaakte Meisje. Roman door Cosinus, 419 bladzijden. Deel 1.5e druk (25e—30e duizendt.) f0.85 No. 13. KIPPEVEER of Het geschaakte Meisje. Roman door Cosinus, 381 bladzijden. Deel II. 5e druk (25e—30e duizendt.) f 0.85 Deze beroemd geworden, ALLERVERMAKELIJKSTE roman zal ongetwijfeld ln den nieuwen vorm weder vele lezers vinden. Aardige Illustraties van Raemaekers. Nieuws v. d. Dag. No. 14. GALERIJ van beroemde Fransche Tooneelspelers. Hun intiem leven anecdotisch beschreven, door J. H. van der Hoeven, met vele illustraties. .... f 0.75 Een kostelijke bundel, luchtig geschreven kantteekenlngen van meer of minder piquante gedenkschriften. Het Is een keurige uitgaaf, ook naar het uiterlijk. F. Lapidoth ln de Nieuwe Crt No. 15. MONNA VANNA, door M. Maeterlinck, vertaling van Frans Mijnssen, met 1 portret. 4e druk f 0.65 De meesterlijke vertaling van Frans Mijnssen In het nieuwe aantrekkelijke gewaad, der bekende Meuienhoff-Editie. Avondpost. No. 16. HET HEKSENLIED, door Von Wildenbruch, op maat overgezet voor de muziek van Max Schillings door Fr. Pauwels f 0.45 Een handige uitgaaf van het beroemde „Meksenlled" In goede bewerking, en in maat overgezet voor de muziek van Max Schillings. Utrechtsch Dagblad. No. 17. EEN VROUWENBIECHT. Oorspronkelijke roman door O. van Hulzen f n.75 Het goede ln dit boek Is de voortreffelijke psychische uitbeelding, en vooral, dat de overgave van deze vrouw zelfsprekend Is geworden. De Groene Amsterdammer. No. 18. MARIE ANTOINETTE. Jeugd. — Eerste jaren der Revolutie, door Cl. Tschudi. Naar de oorspronkelijke Noorsche uitgaaf door J. Clant v. d. Mijll—Piepers. Met vele illustraties, f 0.85 Een aanbevelenswaardig boek; levendig is hier de geschiedenis van de ongelukkige koningin beschreven, men leest het boek als een diep tragische roman. Opr. Haarl. Courant. No. 19. DRAMATISCHE WERKEN door BjörnstjerneBjörnson.Naardeoorspr.Noorscheuitgaaf vertaald door Marg. Meijboom. Drie spelen van recht: De jonggehuwden; Een handschoen; Leonarda. f 0.85 De bekende, in korten tijd populair geworden Meulenhoff-Editie, brengt een verdienstelijke uitgaaf van Björnson's dramatische werken, waarin de gelijkheid van man en vrouw behandeld wordt wat betreft het peil van zedelijkheid, recht en maatschappelijk optreden. Alg. Bibl. No. 20. MARIE ANTOINETTE EN DE REVOLUTIE, door Cl. Tschudi. Naar de oorspronkelijke Noorsche uitgaaf door J. Clant van der Mijll—Piepers. Met vele illustraties. 469 bladz f 0.95 Dit boek toont ons het leven van de arme Koningin op haar lijdenspad naar het treurige einde. De schokkende gebeurtenissen der Fransche Revolutie met al haar verschrikkingen ziet men hier levendig, en getrouw aan de historische feiten, wedergegeven. Het geheel Is ln onderhoudenden, boeienden trant verteld. No. 21. HALFBLOED. Een huwelijk in de tropen. Roman door A. Perrin. Vertaald door D. Jacobson. 2e druk. (6e—10e duizendtal) f0.75 Een goed doorgewerkte roman; de snijd tusschen liefde en bijgeloof van de Indische vrouw is goed weergegeven. No. 22. NA HET DERDE KIND. Roman door H. von Mühlau, vertaald door Anna van Gogh—Kaulbach. 2e dr. (6e—10e duizendtal) f 0.75 Was het derde kind gewenscht? Mag men deze vraag zelfs opwerpen? Ziedaar een stukje sociale questie waarover deze roman handelt, en die In den tegenwoordigen tijd aller belangstelling zal wekken. No. 23. VERLOVING EN HUWELIJK IN VROEGER DAGEN, door Prof. Dr. L. Knappert. Rijk geïllustreerd f 0.95 Een historisch overzicht met vele bizonderheden over „hoe men elkaar vroeger vond en kreeg." Interessant geïllustreerd. No. 24. DE OORLOG. Geïllustreerde Geschiedenis van den Wereldoorlog, door H. P. Geerke en G. A. Brands. Deel E Rijk geïllustreerd . . . f 0.95 Een Interessant boek, dat met zijn vele illustraties en documenten een blijvende herinnering aan dezen oorlog vormt. Een en ander geeft aan het boek een eigenaardig cachet. De heer Meulenhoff heeft voor een fraaie uitvoering gezorgd, 't ls eigenlijk onnoodig dit te zeggen. Men kent zijn „Editie's". Prov. Overijss. en Zw. Crt. No. 25. OPGANG. De roman van een vrouwenleven. Oorspronkelijke roman van Anna van Gogh—Kaulbach . . . . f 0.95 In extra f raaien band . . . . f 1.50 Opgang ls de roman van een slachtoffer der tweedracht ln een huwelijk. Bet Is de ellende, door dit laatste veroorzaakt, die Anna van Gogh— Kaulbach ons duidelijk voor oogen wil stellen, en ze slaagt daarin volkomen. De Haagsche Vrouwenkroniek. No. 26. „DE WAPENS NEÊR". Roman van Bertha von Suttner. 3e druk in de Meulenhoff-Editie. Deel L (11e—17e duizendtal der nieuwe uitgave), f0.85 Hoe goed heeft deze vrouw opgemerkt, wat heeft zij van veel, dat ons nog altijd met wilde verbazing vervult, de alledaagsche, onschuldig schijnende oorzaken aangetoond. De Telegraaf. No. 27. „DE WAPENS NEÊR". Roman van Bertha von Suttner. Deel II. . f 0.85 Dit boek, dat den oorlog van 1866 en 1870 schildert, herleeft thans. Heele citaten waren aan te halen, woordelijk op de toestanden van thans toepasselijk. Utr. Prov. Sted. Dagblad. No. 28. HAREM. Schetsen uit het leven van de Turksche vrouw door Demetra Vaka . . f 0.75 De Inhoud Tan dit boek ls niet verdicht, hoe onwaarschijnlijk sommige gedeelten ook schijnen. De feiten zijn volkomen naar waarheid verteld. No. 29. Ons Mooie Nederland. GELDERLAND L door D. J. van der Ven. Met 80 kunstplaten naar de natuur. 316 bladz f 0.95 Wanneer men dit keurige boek opneemt en doorbladert, ls de eerste gedachte: prachtig, sympathiek, smaakvol werk. En dan nog geen gulden betalen om dit boek het zijne te knnnen noemen.... het lijkt schier ongelooflijk! Nieuwe Arnh. Courant. No. 30. HET SCHANDAAL. Roman van G. van Ompteda . f 0.85 Een boeiende roman waarvan ln de orlgineele uitgave ln één jaar 45000 ex. verkocht werden. No. 31. ACHTER DE SCHERMEN. Herinneringen van den Impresario Jos. J. Schürmann f 0.75 Een keurige uitgaaf, prettig geschreven. N. Crt. No. 32. BRAND door Henrik Ibsen, vertaald door J. Clant van der Mijll—Piepers, f 0.85 In extra fraaien band . . . . f 1.15 „De Meulenhoff-Editle is door het opnemen van Ibsen's Brand ongetwijfeld wederom een belangrijk deel rijker geworden. De uitvoering is natuurlijk keurig". Avondpost. No. 33. HET WONDERE LEVEN DER PADDENSTOELEN door D.J. v. d. Ven. 280bladz., met 80 photogr. natuuropnamen, f 0.95 De bekende Arnhemsche natuurbeschrijver en kenner van het leven van planten en dieren, deed thans in de Meulenhoff-Editie een uitvoerige verhandeling verschijnen over het „Wonderleven der Paddenstoelen" zooals hij het teekenend noemt. Zeer leesbaar geschreven, versierd met vele photographieën, fraai uitgevoerd en laag van prUs, behoort dit werkje tot de aantrekkelijkheden van de boekenmarkt, welker bekoring niemand ontgaat. Haagsche Post No. 34. DE LAATSTE DAGEN VAN POMPEII door Edw. Bulwer Lytton. 544 blz. f 0.95 In fraaien band f 1.25 In handig formaat en grondig herzien door Mevr. J. P. Wessellnk—Van Rossum verscheen thans een zevende druk in de bekende Meulenhoff-Edltle, goed gedrukt tegen matigen prijs, zoodat ongetwijfeld velen zich zullen verdiepen ln de meesterlijke schildering van het Romeinsche leven der eerste eeuw en de verschrikkelijke catastrophe die toen plaats had. Het ls en blijft . een werk dat aller aanbeveling verdient. Dordrechtsche Courant. No. 35. DE OORLOG. Geïllustreerde geschiedenis van den wereldoorlog door H. P. Geerke en G. A. Brands. Deel II. f 0.95 Een verbazend aardige uitgave. Wij hebben nu vóór ons liggen twee bandjes en die geven een volledig overzicht van de geweldige gebeurtenissen, zonder een oordeel uit te spreken. Het is een kostbare verzameling van photographieën, reproducties van aanplakbiljetten en documenten, waarvan thans reeds de origlneelen zeldzaam zijn. Wij maken alles nog eens mee wat wij beleefden of vernamen uit de dagbladen; wij vernemen het ln woord en beeld. Wij zelf en vooral onze naneven mogen schrijvers en uitgevers dankbaar zijn voor deze populaire en belangrijke uitgave. Boekenschouw. No. 36. NAPOLEON EN DE VROUWEN door H. P. Geerke. Met vele platen en portretten f0.95 De bekende geschiedkundige Dr. H. F. HELMOLT schrijft van de werken over Napoleon van Geerke: „Op populaire duidelijke wijze wordt hier Napoleons leven verhaald, zonder dat de lezer „vermoedt, welke grondige studie hieraan vooraf „ls gegaan. Geerke verstaat de kunst boelend „en onderhoudend te schrijven en toch historisch juist de feiten weer te geven. Een welverdiend succes zal zeker niet uitblijven." No. 37. PETRA. Roman door Björnstjerne Björn- son. 255 bladz f 0.95 In prachtband f 1.25 Een treffend boel end verhaal van een meisje dat door haar bruisende, overmoedige; wilskracht haar levensdoel bereikt. De eenvoudige taal van den grooten Noorschen schrijver spreekt direkt tot ons gemoed en blijft ons boeien tot aan het eind toe. Algem. Maandel. Bibllogr. No.38. DE TORENS ZINGEN! Nederlandsche Torens en hunne Klokkenspelen door D. J. van der Ven. Met 56 afbeeldingen naar photographische natuuropnamen. 226 bladz f 0.95 In prachtband f 1.25 Dit deel vormt een der aantrekkelijkste werken uit de serie Photo-ultgaven der Meulenhoff-Edltle. De vele pakkende foto's van onze mooie Nederlandsche Torens alléén zijn de prijs van het boek reeds dubbel waard. Doch de hoofdzaak vormt de tekst waarin op onderhoudenden prettige wijze door de schrijver over Klokken en Torens verhaald wordt.